p
HET DREIGEND CONFLICT.
MEMORIE
VAN I'E
GEVOLMACHTIGDE COMMISSIE UIT DEN AMSTERDAMSCHEN KERKERAAD,
TER VOORLICHTING DER GEMEENTE
I
IN ZAKE DE ATTESTEN,
VOOR DE COMMISSIE GESTELD
DOOR
DR. A. KUYPER.
m
SN
BX
9422
.K8
D69
1886
AMSTERDAM,
J. H. K RJ Y T.
1886.
JPrijs 4» Cents.
Ld
9" 26,85*
a*v
,<**
ot \ty ®^iO0ffö/ ^
PRINCETON, N. J.
'<*i
'*.
\
*X 9422 .K8 D69"Ii^T
HET DREIGEND CONFLICT.
HET DREIGEND CONFLICT.
MEMORIE
SEVOLMACHTIGDE COMMISSIE UIT DEN AMSTERDAMSCHEN KERKERAAD
TER VOORLICHTING DER GEMEENTE
IN ZAKE DE ATTESTEN,
VOOR DE COMMISSIE GESTELD
DOOR
DR. A. KUYPER.
AMSTERDAM,
.1. II. K R U V T.
1886.
HET DREIGEND CONFLICT.
§ i-
HOE DE KERK VAN AMSTERDAM ONDER HET
JUK KWAM.
Om met eenige juistheid en volledigheid de beteekenis van hetgeen
op dit oogenblik de Kerk van Amsterdam ontrust, te kunnen beoor-
deelen, belmoren enkele herinneringen uit de geschiedenis dier Kerk
vooraf te gaan.
Eene gemeente onzes lleeren Jesu Christi is er te Amsterdam
geweest reeds vóór de 13de eeuw onzer jaartelling. De toenmalige
Kerk stond echter niet op zichzelve; en was evenmin alleen met onze
overige vaderlandschu Kerkan verbonden; maar wierd gesticht door en
verbleef aanvankelijk onder de afhankelijkheid van hoogere Kerkbesturen,
die bisschoppelijk en pauslijk verlakt waren.
Toen echter onder de oogluiking en door het. toedoen van deze
hoogere Kerkbesturen, allerlei dwaling en misbruik hand over hand
toenam, en ook de Kerk te dezer stede al meer dreigde vervreemd te
worden van den door God gelegden grondslag, ontwaakte van lieverlee
het besef, dat men onder deze hoogere Besturen niet blijven kon. En
toen met name, geheel tegen Gods Woord, niet alleen geeischt wierd
dat men de ontwijding van het II. Avondmaal in de Mis zou gedoogen,
maar dat men, veel erger nog, zelf aan deze ontheiliging medeplichtig
zou worden, heeft het geloovig deel der gemeente zich hiertegen ten
laatste verzet; heeft de Kerk van Amsterdam het verband met de
pauslijke hiërarchie losgemaakt; en is men met behulp van een Bedienaar
des VVoords, uit Delft daartoe overgekomen, op geiuiverden (of gelijk
men met een Fransch woord pleegt te zeggen, gereformeerden grondslag)
den 44en Mei 1578 tot verkiezing van Opzieners der gemeente over-
gegaan.
Gelijk een opschrift boven het koorhek in de Oude Kerk het nog
vermeldt:
6
//'tpisbrutjck in ©oké Back nlUttgskena ingelnacljt
3s Ijier mm afgebncn 't jan LXX en nri)t."
Eenigen lijd daarna is deze reformalie ook doorgedrongen tot de
Kerken van de steden en dorpen rondom Amsterdam gelegen; waarna
de Kerk van Amsterdam zich gehaast heeft om met deze Kerken in Clas-
sicaal verband te treden; door deze Ckissis wederom met alle Kerken van
Holland; en door deze Kerken van Holland ten leste met de Kerken
van alle zeven Geunierde Provinciën onzer Republiek. Grondslag van
deze vereeniging was de Belijdenis van den Martelaar Guido de Brés,
wiens kostelijk geschrift, met den Heidelbergschen Catechismus en
de later van Dordrecht ingevoerde Leerregelen, voor alle deze Kerken en
zoo ook voor de Kerk van Amsterdam, als accoord van kerkelijke ge-
meenschap gold.
Ter regeling van deze gemeenschap was door onderscheidene
Nationale Synoden van het laatst der zestiende eeuw een Kerkenorde ont-
worpen, die in 1619 door de Dordsche Synode nogmaals herzien, ruim twee
eeuwen lang ook in de Kerk van Amsterdam gegolden heeft; terwijl
het beheer van de Kerkelijke goederen al dien tijd in handen van de
plaatselijke Overheid was, doende deze zelve professie van de Gere-
formeerde Christelijke Religie.
In dezen betrekkelijk goed geregelden toestand kwam echter de
Fransche Revolutie een breuke slaan.
De beroeringen dier Revolutie sloegen uil Parijs ook herwaarts over;
de plaatselijke Overheid hield op de Gereformeerde Religie te belijden ;
de jaargelden der leeraren wierden een tijdlang ingetrokken, onder-
scheidene leeraren wierden in 1796 om hun verknochtheid aan onze
heilige traditiën geremoveerd of ontzet uit hun bediening; en de
stedelijke Overheid was ten slotte genoodzaakt, zich uit alle be-
moeiing met het Kerkelijk beheer terug te trekken, en droeg dit in
1810 aan den Kerkeraad , als vertegenwoordigende de plaatselijke
Kerk, over.
Maar nóg bedenkelijker verandering in den vanouds bestaanden
toestand bracht het jaar 1816, toen de Landsoverheid meende de
aloude en welbeproefde inrichting van onze Gereformeerde Kerken
eigenmachtig te moeten wijzigen. Van Overheidswege wierd toen de
oude Gereformeerde Kerkinrichting op zij gezet, en een geheel onge-
reformeerde, op politieke leest geschoeide hiërarchie van hoogere
Besturen aan de Kerken dezer landen opgedrongen.
Met de overige Kerken van deze Classis protesteerde destijds ook de
Kerk van Amsterdam tegen dezen gewelddadigen inbreuk op de rechten der
Kerk. Maar ook aan dit protest stoorde men zich niet. Zelfs wierd het
wederom saamkomen der vrije Classis als Collegie van Kerkelijk Bestuur
door de Overheid verboden. En eer Amsterdam het zelf wist, ja, zonder
dat de leden der Kerk er ook maar het geringste van merkten, bevond
deze Kerk zich op eenmaal gebonden onder eene haar vreemde macht,
die geheel in strijd was met haar geaardheid en haar historie.
VRIJ BEHEER EN KIESCOLLEGIE.
Met de verderfelijke wsrking van deze Synodale hiërarchie maakle
de Kerk zelve eerst van lieverlede kennis door liel allengs verdwijnen
van haar kansels van de eenvoudige prediking van den vollen Raad
Gods, en liet steeds stouter en driester optreden in haar bedehuizen
van een prediking, die eerst bedektelijk, maar straks op de meest
onverholen wijze, in de hartader van de Christelijke Religie insneed, en
len slotte verliep in algeheelen afval en opzettelijke loochening van den
Christus en zijn goddelijk Verzoeningswerk.
Hoe meer dit openbaar wierd, hoe meer er ook in deze Kerk
bij de geloovigen behoefte ontstond, om over dezen droeven Kerkslaat
voor den lleere hunnen God in de schuld te vallen en Hem aan te
roepen, ot' het Hem behagen mocht de Kerk van Amsterdam van
wissen ondergang te redden.
En hierbij liet men het niet.
Na gebeden te hebben sloeg men ook de hand aan den ploeg, en
wendde onder voorgang en leiding van mannen als Da Costa,
Dibhets, Schwartz enz., alle geoorloofde pogingen aan om liet
kwaad te stuiten; tegen zoo goddeloos onrecht in verzet te komen;
en inmiddels in den nood der schare te voorzien.
Lang zou dan ook de lijst zijn, wilde men heel de breede reeks
van Protesten in herinnering brengen, die toen jaren achter elkander
legen allerlei goddelooze prediking en handeling van de Kerkelijke
Besturen uit deze Kerk zijn uitgegaan. Nooit heeft men in den
ongerechligen toestand berust. Men heeft zich verzet waar men zich
maar verzetten kon. En door allerlei Vereenigingen wierd inmiddels
de hand der barmhartigheid uitgestoken, om in allerlei nood en be-
hoefte der gemeente uit eigen middelen te voorzien.
Toch zou dit waarschijnlijk nimmer tot eenig resultaat geleid
hebben, indien niet, nu vijftien jaren geleden, tv.ee omstandigheden
waren voorgekomen, die op den verderen loop der zaken beslissenden
invloed oefenden. ï. w. de vrijmaking van het Kerkelijk Beheer en
de invoering van artikel 23, die hier ter stede tot de formeering van
een Kiescollege geleid heeft.
Door beide maatregelen toch wierd een schrede gezet op den
weg, aan welks einde herwinning van haar geestelijke mondigheid aan
de Kerk toelachte.
De Koning nam in 1866 een Besluit, waarbij in 1869 zijn inmen-
ging in het beheer der kerkelijke goederen wierd losgelaten, en liet
van toen af aan elke plaatselijke Kerk de souvereine beschikking over
haar kerkelijk goed, vrij en ongedeerd, zonder dat ze hierbij voortaan
de inmenging, van wien ook, behoefde te gedoogen.
Tengevolge hiervan is toen de gemeente opgeroepen, om te be-
slissen, of ze" het Beheer van haar goederen vrij en ongedeerd aan
zich wilde houden; dan wel, gelijk andere Kerken deden, het plaatsen
wilde onder de hoede van een Synodale of met de Synode op één
8
doel gerichte Hiërarchie, die reeds terstond de begeerige hand hier-
naar uitstrekte. Tengevolge waarvan de Kerk alhier bij vrije stemming
in den jare1869 uitsprak: dat zij alsnu krachtens de haar toegekomen
bevoegdheid, het Beheer niet (noch zijdelings noch rechtstreeks) onder
de Synode wilde hebben, maar den Kerkeraad machtigde om het be-
heer over haar kerkelijk goed op den bestaanden voet te blijven voeren.
Iets waardoor wel niet in de regeling zelve, maar dan toch in den grond-
slag dier regeling déze wijziging wierd aangebracht: Dat de Kerkeraad
die tot dusverre het kerkelijk goed nog altoos slechts door toelating
van de Landsoverheid beheerd had, thans ditzelfde beheer op zich
nam, als uitsluitend daartoe gemachtigd en gelast door de plaatselijke Kerk.
Van veel verder slrekkenden invloed echter zou de tweede maat-
regel blijken, die reeds in 1867 breking in den bestaanden toestand
bracht, t. w. de invoering van een Kiescollege.
Zoodra toch zulk een Kiescollege was ingevoerd, bleek het op
ondubbelzinnige wijze, dat de meerderheid der stemgerechtigden nog
altoos den wil en den moed bezat, om in de aloude Kerke Christi
te dezer plaatse weer voor de belijdenis der Christelijke Religie op
te komen. Gevolg waarvan was, dat de loochenaars en afvalligen
allengs uit den Kerkeraad verdwenen, en achtereenvolgens een breede
rij van Dienaren des Woords, van Ouderlingen en Diakenen beroepen
en benoemd wierd, die, zij het ook al met velerlei schakeering, toch
in het protest tegen het ongeloof en den afval van den Christus, slechts
één broederlijk welluidenden klank hooren deden.
• En hiermede zou dan ook een betere toestand voor de Kerk van
Amsterdam zijn aangebroken, indien ze tegelijkertijd had kunnen ver-
lost worden van den druk der Hoogere Kerkbesturen, om, na verlossing
uit dit Diensthuis der Synodale Hiërarchie, weer op de wij/e onzer
vaderen met de overige Gereformeerde Kerken dezer landen, in broe-
derlijk contact en organisch verband te leven.
Maar, helaas, dit was niet alzoo, en de hoop van velen, dat men
binnenkort door beter personeel de Hoogere Kerkbesturen om zou
zetten, wierd maar al te droef beschaamd.
Want wel verkreeg men in enkele Classes, en zefs in enkele
Provinciale Besturen, een kleine meerderheid, maar na een worsteling
van straks twintig jaren, vorderde men op dien gewenschten weg nog
zóó weinig, dat in 1885 nog een Synode saamkwam, waarin op de
22 leden, die zitting hadden, slechts 5, zegge vijf, in beginsel aan de
zijde der geloovigen stonden.
Dit was oorzaak dat men allengs in steeds gewrongere positie
geraakte.
Immers de geloovige broederen, die één waren zoolang ze buiten
den Kerkeraad tegen den afval protesteerden, bleken al spoedig niet
voldoende saam opgevoed en gerijpt tot eenparigheid van inzicht, zoodra
het aankwam op kerkelijk handelen. Ware men nu vrij geweest, clan
zouden deze verschillen naar Christelijke ordening en naar uitwijzen
van Gods heilig Woord hebben kunnen beslecht worden. Maar nu de Syno-
dale Hiërarchie hieraan hinderlijk in den weg stond, wierd uit deze
verschillen een onverkwikkelijke strijd onder broederen geboren,.
9
welke de beraadslagingen van den kerkeraad deed ontaarden in een doel-
loozen woordentwist en vaak de beste krachten der broederen ver-
bruikte zonder geestelijke winstc.
De zoo begrijpelijke poging van enkelen, om met terugtrekking
uit dezen onanngenamen strijd, zich uitsluitend aan de evangeliseering
der gemeente te wijden, trof evenmin doel. Immers de Bedienaren
des Woords en de Ouderlingen zijn nu eenmaal door Koning Jezus ook
tot kerkregeerders aangesteld. Er was een Kerkeraad en in dien Kerke-
raad moest geoordeeld en gehandeld worden. Zoodat feitelijk het terug-
trekken van enkelen geen ander gevolg had, dan om den last, die de
overige broeders torsten, nog te verzwaren.
§ 3.
STRIJD MET HET MODERNISME.
Evenwel zou men ook op die wijs toch van lieverlee op vaster
spoor gekomen zijn, indien de Kerk te midden van zoo onbehaaglijke
positie, niet bedreigd ware geworden door tweeërlei kwaad.
Het eerste gevaar bestond in de aanwezigheid in haar midden van
dusgenaamde „leeraren", die onverholen op den kansel de aloude Belij-
denis der Christelijke Kerk geheel afbraken; en het tweede school in
het opzet van zeer vele leden der gemeente, die, met deze moderne
predikanten in de verwerping van den Christus eenstemmig, voor de
Verloochening van den Christus hetzelfde bestaansrecht in onze Kerk
wenschten erkend te zien, hetwelk naar Gods Woord in zijn Kerk
alleen aan de Belijdenis van den Christus toekomt.
Tegen dit dubbele gevaar is clan ook sinds 1870 al de strijd van
den Kerkeraad gevoerd.
Niet, men merke dit wel op, als zag de Kerkeraad in deze
moderne predikanten en moderne leerlingen slechts vreemde indringers,
die, in boos opzet over de omtuining van het heilig erf geklommen,
uit moedwil onze rust verstoren kwamen. Hij was er zich volkomen
van bewust, hoe integendeel én deze predikanten én deze leerlingen
in ons eigen huis waren opgegroeid, en slechts door aller medeschuld
tot dezen afval van den Christus gekomen waren. Maar hoezeer ook
uit dezen hoofde tot zelfaanklacht en verootmoediging gedrongen, en
met verschoonend mededoogen jegens deze afvalligen bezield, toch
mocht noch kon de Kerkeraad daarom de eere Christi en de belijdenis
van zijn Naam prijsgeven.
Ook al ware het dat een moeder in de droeve ontucht harer
eigen dochter een verwijt van eigen mindere kuischheid tot haar
consciëntie voelde komen, daarom kan noch mag ze toch met haar
gedoogen ontuchtige tooneelen in haar eigen huis toelaten. Omdat een
vader zich vroeger zelf wel eens aan drank te buiten ging, en nu in
zijn zoon een schadelijk opwerken van dezelfde drankzonde ontdekt,
daarom kan noch mag toch zulk een vader deswege de brasserij en
10
dronkenschap in zijn eigen woning goed heeten. En zoo nu ook slond
het hier. Ouk ui bekent de Kerkeraad met diepe schaamte, dat de
Opzieners hier ter stede jaren lang de kudde in afval zijn voorgegaan,
en ook, al gevoelen de tegenwoordige Opzieners zeer wel, dat er veel
ook van hun eigen zonde, ontrouw en ongeloof medewerkt in deze
afvalligen, daarom kon noch mocht hij evenwel »het af hoereeren van
den lleere der heirscharen", gelijk de Schrift het noemt, onbestreden
in 's Heeren huis toelaten.
Eerst keerde de daardoor verwekte strijd zich tegen de moderne
predikanten. In hen stak uiteraard het grooter kwaad, omdat ze als
Bedienaren des VVoords voor de gemeente optredende, week aan week
bet werk der verwoesting in onze Kerk voortzetten.
Deze strijd begon met een uitroep van den heer Ruys, na afloop
van een moderne prediking in de Nieuwezijds Kapel, toen deze getrouwe
broeder openlijk en luidkeels aan de gemeente verklaarde: „Dat zulk
een prediking uit den Duivel was". Een consciëntiekreet, die, evenals
elke ongezochte uiting van heilige verontwaardiging, zijn hooge be-
leekenis had. Doch hierbij bleef het niel. Ook in den Kerkeraad
wierden achtereenvolgens een reeks van aanklachten tegen de prediking
van moderne predikanten ingediend, begonnen tegen den heer Ilugen-
holtz; en herhaaldelijk is de poging gewaagd, om aan de Bediening
van deze moderne leeraars een einde te maken. Doch, dewijl aan den Ker-
keraad zelven hiertoe alle macht ontnomen was, overmits alleen hel
Provinciaal Kerkbestuur hen kon afzetten; en dit Bestuur, wel verre van
tot afzetting genegen te zijn, zelf schier geheel uit loochenaars van de
eere Christi bestond, bleek alras, hoe volkomen hopeloos het was, om
langs dien weg uitkomst te zoeken.
§4.
VERGRIJP DER ZEVENTIEN OUDERLINGEN.
Dit inziende, deden toen in 1872 de I1H. Feringa, Höveker enz.
een beslissenden stap, om tot zuiverder afbakening van de wederzijdsche
positie te geraken. Deze slap beslond hierin, dat ze onder dagteekening
van 27 Maart aan den Kerkeraad dit hierna volgende schrijven in-
zonden :
Aan den Kerkeraad der Nederd. flerv. Gemeente (e Amsterdam,
WelEerw. en E e r \v. Heeren!
De ondergeteekenden, Ouderlingen der bovengenoemde Gemeente,
achten zich verplicht U bij dezen te doen toekomen afschrift van een
adres aan de Gemeente, dat dezer dagen publiek gemaakt zal worden.
— Zij geven U de verzekering dat geene persoonlijke antipathie tegen
sommige predikanten de drijfveer is geweest tot dezen stap; — dat
ook , waar zij tot ernstige bestrijding genoopt worden van dwalingen ,
11
die zij in den volsten zin zielverdervend en der Gemeente verwoestend
noemen, — dat zij daarbij — de beoordeeling van bet hart aan den
Kenner der barten overlatende — niet in twijfel trekken de goede
bedoelingen van ben die zij, huns ondanks, geroepen zijn met .alle ge-
oorloofde middelen tegen te staan.
Zij doen dit niet dan nadat alles, wat tot hiertoe werd aangewend
om een beteren toestand te verkrijgen, gebleken is, daartoe niet bij
magte te zijn.
Zij willen bierbij slecbts wijzen :
op de vele pogingen door onderscheidene broederen zoowel seb ril-
tel ijk als door zamenspreking beproefd;
op onderscheidene mededeelingen aan den Kerkeraad van dan inbond
van kerkredenen, die het geloof der Gemeente slechts konden onder-
mijnen;
op onderscheidene verklaringen van den Kerkeraad, waarbij de
prediking van de leerbegrippen der moderne predikanten gekenmerkt
werden als in strijd te zijn met de grondslagen van het Apostolisch
Christendom in 't algemeen en van de Hervormde Kerk in 't bijzonder ;
op de pogingen ook door sommige gemeenteleden om langs den weg
van wettige aanklacht de regten der Gemeente te handhaven.
Onder deze omstandigheden kunnen naar de meening der onderge-
teekenden, de verpligte zittingen der ouderlingen in de kerken en bet
assisteren bij de bediening der Sacramenten wanneer daarbij Predikan-
ten voorgaan, die eene andere godsdienst belijden, op geenerlei wijze
der gemeente eenig nut aanbrengen. Veeleer zou daardoor bet ver-
moeden worden gewettigd, dat ook cle ouderlingen de bedoelde dwa-
lingen niet beschouwen als van zoodanigen aard te zijn, dat men zich
daaraan behoort te onttrekken. Zij mogen dezen voor hen onhoudbaren
toestand niet langer doen voortduren, waarom door hen is besloten zich
voortaan, zoo veel hun ambt dit toelaat, te onthouden van alle godsdien-
stige verrigtingen door moderne predikanten ; — zij zullen geene hunner
kerkredenen meer aanhooren en bij de bediening der Sacramenten niet
meer tegenwoordig zijn.
Amsterdam, 27 Maart 18 72. De Ouderlingen,
(w. (jet.) N. M. Feringa. H. Wetzel.
H. HöVEKER. H. ROOTLIEB.
H. J. Koenen. J. C. Baggelaar.
T. Sanders Jr. J. Klok.
G. van Ri essen. W. J. E. Smissaert.
J. Beciituolo. F. C. Pastor.
E. J. Mulder. F. H. Stuve.
W. Kühler Wzn. C. A. Höweler.
R. Versluis.
Een schrijven dat verzeld. ging van een ander schrijven aan de
gemeente, waarin deze zelfde Ouderlingen de gemeente ten allerern-
stigsle vermaanden, om zich toch van alle bijwoning der moderne pre-
diking te onthouden.
12
Beide stukken verwekten destijds groole beroering in de gemeente
Zoo velen wisten nog geen onderscheid tusschen hun rechter- en lin-
kerhond en kerkten beurtelings bij moderne en beurtelings bij recht-
zinnige predikanten. En hieraan nu hebben de II. H. Feringa c. s. door
hun moedig optreden een gewenscht einde gemaakt. Het gehoor der
moderne predikanten is sinds bijna geheel verloopen en de schade van
hun optreden tot een minimum gereduceerd.
Dit voelde men van moderne zijde dan ook zoo goed, dat niet minder
dan 1350 moderne leden der gemeente zich met den sinds overleden
heer G. II. Kuiper verbonden, om ten ernstigste tegen dit » vergrijp
der zeventien ouderlingen" bij den Kerkeraad in beklag te komen.
Aan dit protest van de II. H. Kuiper c. s. heeft de Kerkeraad destijds
alle eer bewezen door de publiek making van een Memorie, waarin
breedvoerig en omstandig het beweren der moderne klagers wierd
weerlegd.
Deze Memorie is in druk verschenen bij den uitgever II. de Hoogh
en Co., onder den titel: » Het vergrijp der zeventien ouderlingen voor
den Kerkeraad gesteld door Dr. A. Kuyper". Ze beleefde twee 'uitga-
ven ; is nog verkrijgbaar ; en werpt een maar al te droef licht op de
tyrannie en onverdraagzaamheid, waarmee de tegenpartij, toen ze zelve
meesteresse was, de geloovigen in onze Kerk heeft onderdrukt.
§5.
DE AANNEMELINGEN VAN Ds. VAN GORKUM.
Toch hadden daarom deze Zeventien Ouderlingen, wier gedrag se-
dert door allen gevolgd is, zich volstrekt niet verbonden, om nooit bij
de moderne predikanten te verschijnen. Integendeel, ze hadden er zeer
uitdrukkelijk bijgevoegd, weg te zullen blijven. » zoover hun ambt dit
toelaat", en hiermee rechtstreeks gedoeld op het belangrijke werk der
» aanneming' van lidmaten".
Als moderne predikanten tot » aanneming van lidmaten" wilden
overgaan, ja, dan zouden ze wel terdege op hun post zijn; natuurlijk
niet om deze moderne leeraren te steunen, maar integendeel, om hen
uit zorge voor den Ileere en Zijn gemeente, en dus ook voor de aan-
nemelingen, te weerstaan.
Immers, gelijk boven wierd aangeduid, er "dreigde tweeërlei ge-
vaar, eenerzijds van de moderne predikanten maar ook anderzijds
van de moderne aannemelingen.
Op dit punt nu konden de ouderlingen destijds aan den wassen-
den stroom van ongeloof en afval nog weerstand bieden. Hun^ was' de
macht nog verbleven, om in naam van den Kerkeraad ;de aanneming
van niet-belijdende jongelieden te stuiten.
Destijds toch gold voor deze zaak nog de bepaling van 1 October
1862, die aldus luidde :
1:1
//Aan de aanneming tot lidmaat gaat vooraf een onderzoek naar
de verkregen kennis van de Christelijke geloofs- en zedeleer, de Bij-
belsche en Kerkelijke geschiedenis, met name ook van die der Her-
vorming, vervolgens, zoo deze kennis voldoende bevonden wordt, eene
belijdenis des geloofs door de aannemelingen af te leggen. Een en
ander geschiedt door een Leeraar, bijgestaan door één of meer ouder-
lingen."
En voorts :
//De bevestiging van lidmaten heeft plaats in eene daarvoor be-
paalde godsdienstoefening, bij welke hun de volgende vragen ter
beantwoording worden voorgesteld :
In tegenwoordigheid van God en van zijne gemeente vraag ik u :
Vooreerst, Belijdt gij te gelooven in God den Vader, den Almach-
tige, Schepper des hemels en der aarde, en in Jezus Christus, Zijnen
eeniggeboren Zoon, onzen Heer, en in den Heiligen Geest?
Vervobjens , Zijt gij des zins en willens, bij deze belijdenis door
Gods genade te volharden , de zonde te verzaken , te streven naar hei-
ligmaking, en uwen Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven en
sterven, getrouw te volgen, gelijk aan zijne ware belijders betaamt?
Eindelijk, Belooft gij, tot den bloei van het Godsrijk in het
algemeen en van de Nederlandsche Hervormde Kerk in het bijzonder,
met opvolging van hare verordeningen, naar uw vermogen volijverig
mede te werken?
Na de toestemmende beantwoording van deze vragen , worden zij
plechtig en met gepaste toespraak tot lidmaten verklaard."
Steeds was deze bepaling dan ook zóó opgevat, dat de predikant
de aanneming niet kon laten doorgaan, bijaldien de ouderlingen be-
zwaar maalden tegen de geloofsbelijdenis der leerlingen.
Het zuiverst kwam deze quaestie aan de orde in de Kerkeraads-
vergadering van 28 Maart 1872, toen door de II. II. ouderlingen Van
Marie en Van Hiessen bericht aan den Kerkeraad vvierd ingezonden^ dat
zij door den heer Ds. Van Gorkum opgeroepen, om bij de aanneming-
van zijne leerlingen te assisteeren, deze aanneming hadden moeten
weigeren op grond van de loochening der Waarheid, waarvoor deze
leerlingen openlijk uilkwamen.
Hadden toen alle ouderlingen gedacht, gelijk de H. H. Van Marie
en Van Hiessen, dan zou reeds destijds deze zelfde quaestie principieel
aan de orde zijn gekomen. Maar dit was niet zoo. Althans wijlen Mr.
J. H. Tydeman verklaarde zich bereid, om den heer Van Gorkum ter
wille te zijn, en zoo ging met diens hulp de aanneming, en, builen
weten van den Kerkeraad, ook de bevestiging door.
Hierin echter meende de Kerkeraad niet te mogen berusten, en
hij besloot de aldus bevestigden toch niet als aangenomen lidmaten te
erkennen, en derhalve ze niet in te schrijven in zijn registers.
Gelijk men zich herinneren zal, is deze quaeslie toen lang en breed
en schier zonder einde eerst bij het Classicaal Bestuur, en toen bij het
[14
Provinciaal Kerkbestuur, toen bij de Synodale Commissie, en waar niet
al, in behandeling geweest; maar de slotsom was, dat de Kerkeraad
van Amsterdam op den &4sten Mei 1875, na een afmattende worsteling
van drie jaren, ten slotte toch veroordeeld wierd, on deze moderne
leerlingen op zijn registers te boeken.
Deze beslissing is eerst den 19den Augustus 1875 in den Kerke-
raad aan de orde gesteld, en toen midden in den zomer, toen tal van
leden van huis waren, in een zeer onvoltallige vergadering met ééne
stem meerderheid door den Kerkeraad aanvaard.
Slechts 48 leden van de 84 waren tegenwoordig, en met 25 stem-
men dreef hel toenmalig moderamen, in weerwil van het ernstig verzet
en protest der 23 anderen leden, de zaak door.
Deze schande moet niet toegedekt, maar met diepe schaamte
luide uitgeroepen. Ze is nu eenmaal van den Kerkeraad niet weg te
nemen, en nog heden ten dage boet hij voor de zedelijke verzwakking,
die dit bukken voor een last, die met Gods woord streed, over hem
heeft gebracht.
§ 6.
HET VERZET VAN ALLE BELIJDERS DES HEEREN
TEGEN HET FATALE ARTIKEL 38.
Toch was hiermee de bange en pijnlijke worsteling over het al of
niet toelaten van moderne aannemelingen aan de Tafel des Heeren nog
op verre na niet uitgestreden.
Niet alleen te Amsterdam, maar ook elders dreigden moeielijkheden;
en het ging toch niet aan, dat om elke aanneming telkens een wor-
steling zou worden doorgestaan, als den Kerkeraad van Amsterdam drie
jaren in spanning hield.
De Modernen zagen hiervan zelven het onhoudbare in, en waren
dan ook bedacht op afleidende middelen.
Zij waren sterk in de Hoor/ere Besturen gelijk de Rechtzinnigen in de
Kerkeraden. Wat dan natuurlijker, clan dat zij het plan opzett'en om
de macht der Hoogere Besturen al uit te breiden en die van de
Kerkeraden steeds meer in te krimpen.
Vooral op Art. 38 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs,
dat aan de Ouderlingen het recht tot afwijzing van moderne calechisan-
ten toestond, had men het van meet af, als op den ergsten steen des
aanstoots, gemunt. En zoo kwam men dan ook al spoedig ter bane
met voorstellen, om dit veelbeteekenend artikel te wijzigen.
Lang duurde de voorbereiding, die tot uitvoering van dit plan moest
leiden, want veler gevoeligheid was te ontzien en de schijn moest bewaard
blijven. Maar in 1877 was men toch zooverre gereed, dat het nieuwe
concept-artikel de wereld inging, dat na velerlei wijzigingen in 1879
wet is geworden.
Dit nieuwe reglementsartikel had eeniglijk ten doel, om aan de
15
Ouderlingen het recht lot afwijzing van moderne leerlingen
te ontnemen.
Al de macht bij het werk der aanneming moest van de
ouderlingen op den predikant alleen worden overgebracht.
De moderne predikant moest heer en meester worden. Hij moest
kunnen leeren wat hij verkoos, prediken wat hem goeddacht, en zoo
nu ook ten slotte kunnen aannemen al wat hen geviel.
En dat niel alleen, maar ook bij de bevestiging moest aan moderne
leerlingen geen hinderpaal meer in den weg kunnen gelegd worden.
Dus ook de bevestiging moest voortaan geheel aan den predikant worden
overgelaten.
Het goddeloos artikel nu, dat hiervoor dienst moest doen, was
gegoten in dezen vorm :
Zij, die als lidmaten der Kerk wenschen te worden aangenomen,
melden zich daartoe aan bij den predikant hunner gemeente; in ge-
meenten van twee of meer predikanten, bij den predikant, die hen
heeft onderwezen, of, zoo zij niet tot de leerlingen van een der pre-
dikanten behooren , bij den predikant hunner keuze.
De Kerkeraad , na zich te hebben verzekerd , dat er tegen het zedelijk
gedrag der aannemelingen geene bezwaren zijn , vaardigt tot de aanneming-
af den predikant , bij wien de aangifte heeft plaats gehad , en één of
meer ouderlingen.
Door den predikant wordt, met inachtneming van de vatbaarheid
en de ontwikkeling der aannemelingen , een onderzoek ingesteld naar
hunne kennis van de Christelijke geloofs- en zedeleer en van de bij bel -
sche en kerkelijke geschiedenis , met name ook van die der Hervorming.
Het onderzoek wordt zóó ingericht, dat de aannemelingen gelegenheid
eidangen , niet alleen om van hunne verkregen kennis te doen blijken ,
maar ook om belijdenis af te leggen van hun Christelijk geloof.
Wordt de maat der verkregen kennis door de meerderheid van de
afgevaardigden des Kerkeraads onvoldoende bevonden , dan heeft de
aanneming geen voortgang. Bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aan-
nemelingen leveren geen grond tot afwijzing op , wanneer zij zich bereid
verklaren, toestemmend te antwoorden op de vragen, die hun naar
art. 39 zullen worden gedaan.
De aanneming geschiedt namens den Kerkeraad door den predikant.
Tegen de invoering van dit artikel heeft al wat rechtzinnig in de
kerken dezer landen was, zich met hand en tand verzet.
De Predikanten-vereenïging, die te Ulrecht saam kwam, benoemde
een commissie, om in breedvoerige memorie aan te toonen, waarom
de Kerke Christi zich aan zulk een dwang niet onderwerpen mocht,
en die commissie heelt bij monde van de H.H Dr. Van ïoorenenbergen
en Dr. Bronsveld zulk een advies dan ook uitgebracht, en daarin aan-
getoond, dat, gaf men dit punt toe, de Kerk van Christus ware opgelost.
Overiuigend toonden ze aan, dat met invoering van dit artikel
de Belijdende Kerk haar aard en wezen inboette , het presbyteriaal
karakter onzer kerkregeering in clericalisme onderging, en de zedelijk-
16
heid en waarheidszin zelve met voeten zouden getreden worden; en
dat derhalve verzet tegen zulk een daad der Hoor/ere Besturen, wel
verre van revolutie en oproer te zijn, veeleer geprezen diende als
plichtsbetrachting en trouw aan den Heere.
De Kerkeraden van onza acht grootste Kerken kwamen toen-
tertijd in Conferentie te Leiden bijeen en poogden tot organisatie te
geraken, om aan het verzet kracht bij te zetten.
Yan Gereformeerde zijde trad een Commissie van advies op, die 1
Maart 1880 haar Memorie in het licht zond en besloot met deze
verklaring :
Steunende op het recht, in allerlei opzicht en alzóó dat ook
zelfs tegenstanders het niet geheel miskennen kunnen, mogen en moe-
ten dus opzieners, die aan hunne roeping getrouw willen zijn, tegen
de nieuwe bepalingen op de aanneming zich verzetten, en de Gere-
formeerde beginselen daarvoor in de plaats stellen, met aanvaarding
van al hetgeen er aan die handelwijze verbonden is. Voor hen is
de keuze, ter laatster instantie : Gods Woord of de geboden van
menseken. En dan kan het ook wel niet onzeker zijn, wat zij hebben
te kiezen, en wat inderdaad hunne keuze is en blijft. Zij verklaren
dan, met de apostelen onzes Heeren, onbewimpeld en met de meeste
beslistheid: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den measchen."
En wanneer dan door de kerkelijke machthebbers straf bedreigd wordt,
dan is wederom hun antwoord, gelijk door Petrus en Johannes geant-
woord werd op de scherpe dreigingen van het Sanhedrin te Jeruza-
lem : «Oordeelt gij, of het recht is voor God, ulieden meer te hooren
dan God".
Van ethische zijde liet Dr. J. 11. Gunning zich in geheel gelijken
geest uit in een boekske getiteld : t> Een woord over onzen kerkdijken
toestand", waarin hij zich o.a. aldus uitsprak :
Met dit artikel is de misnoegdheid der aan de belijdenis ge-
hechte gemeente, die vroeger lijdelijk, daarna klagend en dreigend
was, tot bepaald verzet overgegaan. En zulks met het volste recht en
naar heur duren plicht.
Want wie ook maar eenigszins het geloof der Gemeente deelt,
moet voelen, dat hier de grens zijner gehoorzaamheid ligt. De ter
zijde stelling van dit nieuwe artikel, o. i. plicht van elk die de
ontbinding onzer kerk niet wil, kan echter uit tweeërlei overweging
volgen.
Hiermee ware de Kerk ontbonden :
Dit is ontbinden van de kerk. Vooreerst door haar, de kerk,
zelve in hare vertegenwoordigers onbevoegd te achten, om over het
Christelijk karakter der belijdenis van hen, die tot haar willen toetre-
den, te oordeelen. Ten andere, en vooral, door de verschillende wop-
vattingen" voor iets, dat de hoofdzaak niet raakt, te doen verklaren.
17
Dit kan geen belijder van den Christus der Schriften toelaten. Hij
kan den //moderne" alle mogelijke vrijheid laten, ja, hij zal dat m. i.
uit eigen beweging doen, als hij den aard onzer toestanden wèl door-
ziet. Maarzoodra men hem voorschrijft dit te doen, 'en zoo
de wanorde, de tuchteloosheid, die tot onze scbande en om onze
zonde feitelijk en noodzakelijk bestaat, wil wettigen — wordt
dadelijk zijn geweten gekwetst en behoort hij terug te treden en
geen voetbreed, geen millimeter toe te staan.
Een ouderling zou dus óf weg moeten blijven, óf liet artikel
overtreden.
Op welke wijze hij hierin handele, is m. i. vrij onverschillig.
Of hij het doe op de wijze der Dordtsche ouderlingen, of wel door
als ouderling zich eerst te laten afvaardigen en dan bij de hande-
ling zelve zich te doen gelden, is om het even. Er is, dunkt mij,
voor de Ouderlingen geen keuze, wat de zaak zelve betreft; zij moeten
óf zichzelven óf dit artikel uitwisschen.
Terwijl eindelijk meerdere Kerkeraden !:et vaste besluit namen om
dit schriklijk artikel niet uit te voeren. En dat. niet enkel die van Amster-
dam en Rotterdam, maar o. a. ook die van Leiden, 's-Gravenhage en
Dordrecht, uit wier midden een vlugschrift het licht zag, getiteld :
Revolutie of Trouw, waarin let wél, van Irenische zijde, vooral de aan-
klacht, dat zulk een verzet uit gehoorzaamheid aan Gods Woord
revohitionnair zou zijn, met klemmend betoog wierd afgewezen
Nu zegt men wel : Dat is oproer ! maar wie zóó spreekt, geeft
zich geen rekenschap van wat oproer eigenlijk beteekent. Het is juist
gehoorzaamheid aan de hoogste macht, de eerste wet der Kerk. Elke
kerkeraad is alleerst gehoorzaamheid schuldig aan de Kerk, die hij
dient, d. w. z. aan den Heer der Gemeente, die hem geroepen heeft.
Ook de Synode staat in dit opzicht met den geringsten kerkeraad
gelijk.
Indien nu de Synode recht wil maken wat krom en krom wil
maken wat recht is, dan moet zij dat weten en verantwoorden ; —
maar dan wordt het plicht, d. w. z. getrouwheid aan de Kerk en gehoor-
zaamheid aan den Heer der Gemeente, voor ieder, die het gepleegde
onrecht inziet, te zeggen : Ik ga niet mede, uit gehoorzaamheid.
Dat is geen oproer, geen geweld, geen revolutie ; want het is het
blijven staan voor het recht, het wezen en den grondslag der Kerk,
die wèl kunnen worden geschrapt uit een wetsartikel , maar nimmer
kunnen worden weggenomen, zelfs niet door de Synode der Ned. Herv.
Kerk.
En daarom hebben predikanten en ouderlingen van Leiden,
's-Gravenhage en Dordrecht, geheel onafhankelijk van elkauder en
toch in éénen geest, gemeend verplicht te zijn aan de Synode te zeg-
gen : Ziehier de grens van onze gehoorzaamheid. Gij kunt allerlei bepa-
lingen maken tot regeling van de kerkelijke zaken, en wij zullen u
2
18
daarin volgen, voor zoover zij het geweten niet raken. Maar als gij
meent u een recht te mogen aanmatigen, dat gij niet hebt, zoomin
als wij ; — als gij de Kerk van het fundament, waarop zij staat, den
levenden Christus, meent te mogen overbrengen op een bodem, waarop
zij niet te huis behoort, de subjectieve willekeur, en dat wel, terwijl bijna
de geheele Kerk u vooruit gewaarschuwd heeft door middel van hare
Classicale vergaderingen, dan noemen wij dat verraad en revolutie, en
tegenover dat verraad en die revolutie is niet-meêdoen trouw!
En toch niettegenstaande dit energiek en beslist verzet heeft de
Synode dit fameuze artikel toch doorgedreven.
liet is wet geworden.
Ja, dat niet alleen, maar het is in 1880 zelfs nog met de bepaling
verscherpt: Elk predikant heeft het recht zijn eigen aannemelingen Ie
bevestigen. En nog verergerd door de toepassing. van het »geest en
hoofdzaak"' ook op de reeds zoo naamloos vage belijdenis , die in de
bekende bevestigingsvragen wierd afgevergd.
Immers er werd toen bepaald:
Elk predikant heeft het recht, zijne eigene aannemelingen te bevestigen.
Ue bevestiging van lidmaten heeft plaats in eene daarvoor bepaalde
godsdienstoefening, bij welke hun althans wat betreft den geest en de
hoofdzaal: van de daarin vervatte belijdenis, verklaring en belofte, de be-
kende vragen ter beantwoording worden voorgesteld.
Zoo stond nu de positie sinds 1880.
De Synode dreef het artikel door, maar de Kerkeraden, en met
name de Ouderlingen weigerden het uit te voeren.
Zij mochten niet.
En sinds dien tijd is er dan ook door orthodoxe Kerkeraden, met
name bij orthodoxe leeraren, niet aangenomen volgens bet Synodale
Wetsartikel, maar op een wijze die hiermede lijnrecht streed.
§ 7.
DE ONMOGELIJKE POSITIE DER OUDERLINGEN.
Hiermee echter was men er nog niet.
Want, men begrijpt, dit verzet liep wel goed, zoolang de orthodoxe
Kerkeraad met orthodoxe leeraren te doen had, maar stuitte, zoodra
er moest aangenomen bij een modern leeraar.
Deze namelijk stond er op, dat de aanneming zou plaats hebben
naar hel vigeerend reglement, en weigerde de Ouderlingen toe te laten
op een voet van saam werking die hiermee streed.
Zoo zond b. v. Dr. J. P. Stricker onder dagleekening van 1G
Maart 188o aan den Ouderling 'm zijn wijk, Dr. F. L. Rutgers, dit
korte schrijven:
19
„Daar Höveker van wijk veranderd is en gij, naar ik vernam,
mijn eenige ouderling zijt, zoo kom ik tot u met de vraag, of gij
mij, natuurlijk volgens de vigeerende wet, bij de aanneming adsjsteeren
wilt. Indien gij daartegen geen bezwaar mocht hebben, zullen wij
later dag en uur bepalen, waarbij ik mij gaarne geheel naar u schik-
ken zal.
Gaarne had ik nog heden antwoord op mijne vraag, daar ik, bij
bezwaar uwerzijds, mij van een anderen ouderling zou moeten voor-
zien. Kunt gij dat antwoord aan brengster meegeven, 't zal mij aan-
genaam zijn. Zoo niet, of voor 't geval dat zij u niet thuis mocht
treffen, dan komt zij het tegen vier ure halen."
Hierop nu luidde het antwoord van Dr. Rutgers:
„Het is inderdaad bij mij zoo gesteld, als gij bij het doen uwer
vraag blijkbaar reeds onderstelt. Ik heb onoverkomelijk bezwaar om
bij de door u te leiden aanneming te assisteeren, als zij volgens de
vigeerende wet (d. i. de Synodale bepalingen) zal geschieden. Ik kan
bij aannemingen niet anders assisteeren, dan volgens het beginsel dat
de Kerkeraad alhier in 1879 en 1880 heeft uitgesproken.
Ik begrijp zeer goed, dat dit laatste u weer onmogelijk is, daar
alsdan uwe aanneming niet zou kunnen doorgaan. En ik begrijp ook
de moeielijkheid waarin gij verkeert, daar de vigeerende wet (d. i. de
bepalingen van ens Kerkeraadsreglement) u aan de ouderlingen uwer
wijk bindt. Maar eveneens wordt door u blijkbaar begrepen, dat ik
toch niet anders kan antwoorden."
Zoo ziet men dus, hoe het voor Ouderlingen in de kerk van
Amsterdam te staan kwam. Een achttal vragen met de daarop te geven
antwoorden, stellen dit klaar in het licht.
Ten eerste: Mag de ouderling onder het vigeerend artikel aan de
aannemelingen zelf nog eenige vragen doen?
Antwoord : Neen, alleen de predikant.
Ten tweede: Mag de ouderling van den predikant vorderen dat
hij deze of die bepaalde geloofsvraag deed?
Antwoord : Neen, het onderzoek staat geheel aan den predikant,
die dit doet, gelijk hij wil.
Ten derde: Kan de ouderling de aanneming beletten, door te
verklaren dat hij óf niet genoeg óf iets verkeerds gehoord heeft in
zake de belijdenis?
Antwoord : Neen, zulke- bezwaren gelden niet.
Ten vierde : Wordt dan de aanneming gestuit als de ouderling na
protest zich verwijdert?
Antwoord : Neen, want zij geschiedt door den predikant alleen.
Ten vijfde: Kan de Kerkeraad dan de bevestiging stuiten?
Antwoord : Neen, want elk predikant bevestigt zijn eigen leer-
lingen.
Ten zesde: Kan de Kerkeraad dan de gedane aanneming casseeren?
Antwoord : Neen, want de predikant neemt aan namens den
Kerkeraad.
20
Ten zevende: Kan dan de Kerkeraad de loetreding tot liet
H. Avondmaal door niet-inschrijving in het Lidmatenboek weren ?
Antwoord : Ook dal niet, want wie bevestigd is, treedt zonder
meer tot het H. Avondmaal toe. Zelfs geschiedt de inschrijving
eerst later.
Of ook eindelijk ten achtste : Kan een ouderling zeggen, dat hij
verkiest niet op het reglement, niet naar het beruchte artikel, maar
op den bodem van Gods Woord te handelen ?
En het antwoord luidt nogmaals: Ook dat al evenmin; want dan
weigert de predikant u zelfs in zijn kamer te ontvangen.
Op heel de lijn blijft dus niet één enkel punt over, waar het een
ouderling mogelijk is voor ongeloovige leerlingen den toegang tot het
II. Avondmaal te stuiten, zoodra hij op verzoek van den modernen pre-
dikant en op grond van het vigeerend reglement ook maar in de kamer is.
Wat aan den modernen predikant absolute een macht tot aanneming-
verleent is zijn pure aanwezigheid, zijn bloote presentie.
Wat hij verder zegge of doe, doet niets af en kan den modernen
predikant niets schelen. Als hij er maar is, en daar maar staat of op
den stoel zit, dan reeds is de moderne predikant volkomen gered.
Volgt hieruit dan niet, dat het zijn plicht is weg te blijven, en
niet aan den modernen predikant het profijt te gunnen van het ééne en
éénige dat, vanzelt en zonder meer, aan dien modernen predikant recht
en macht geeft om den toegang tot het II. Avondmaal voor zijn onge-
loovige leerlingen te ontsluiten?
Den sleutel van het H. Avondmaal levert een ouderling reeds door
het enkele feit van zijn aanwezigheid in handen van een loochenaar
van zijn Heer!
Verreweg de meeste Ouderlingen te dezer stede wierden dan ook
te rade, om te handelen gelijk Dr. Rutgers in 1883 ten opzichte van
Dr. Strickers Eanvrage deed, d. w. z. ze gingen niet.
Een maatregel die reeds veel vroeger conflicten in het leven zou
hebben geroepen, bijaldien er niet nog langen tijd enkele onder de
Ouderlingen waren gevonden, die nog altoos de moderne predikanten
ter wille waren en op grond van liet vigeerend reglement moderne
leerlingen binnenloodsten ; iets wat ze deden geheel buiten den Ker-
keraad om.
Deze gingen op private uitnoodiging bij zulk een aanneming zitlen
en deden er iets of niets; maar het einde, was zoo goed als altoos, dat
deze moderne leerlingen, nu er maar een ouderling bij was geweest,
toch wierden aangenomen, en straks door hun eigen leeraren bevestigd.
Bewijs op de proef, hoe volstrekt machteloos een ouderling is, zoo
hij eenmaal de fout begaat van te verschijnen. Want natuurlijk ook deze
broeders gingen er wel met de beste bedoelingen heen; maar ze ston-
den er machteloos; de predikant speelde met hen; en het onzedelijk
bedrijf ging met of zonder hun protest toch door.
Afgesloten wierd echter ook deze laatste poort waardoor moderne
leerlingen in de gemeente indrongen, toen voor korten tijd, de laatste
van deze ouderlingen uit den Kerkeraad wegviel, en de moderne pre-
dikanten nu niemand meer in het korps Ouderlingen konden vinden,
21
die hun den zondigen liefdedienst van hun tegenwoordigheid als bloot
figurant wilden bewijzen.
Zoo geraakte men dus metterdaad te Amsterdam den beteren weg op.
Het aantal moderne predikanten slonk tot drie. De gemeente keerde
hun den rug toe. De Kerkeraad oefende, voor zooveel van hem afhing,
nagenoeg aeen contact meer met hen. En nu konden ze ten leste ook
met de aannemiug van hun leerlingen niet meer voortgaan.
Een toestand, die nog maar een zeer korte wijle had hoeven be-
stendigd te worden, om voorgoed de moderne dwaling althans officieel
van het kerkelijk erl te bannen. Reeds had zich de Vrije Gemeente op
eigen gelegenheid georganiseerd. Regenten van het Burgerweeshuis had-
den de moderne predikanten door andere vervangen. Heel het stroombed
wierd verlegd. En niets zou naar menschelijke berekening dan ook
gewenschter zijn geweest, dan nog een korte wijle op den bestaanden
voet voort te leven.
§ 8.
DE NOODLOTTIGE ATTESTEN.
Maar hoe ook de mensch wikke, God beschikt, en het bestieren
zijner goddelijke Voorzienigheid heeft Ilij aan niemand, ook aan geen
Kerkeraad, in handen gegeven.
Dit bleek ook hier weer.
Want toen nu een ieder dacht, dat alles wél liep, en er zelfs geen
predikant meer beroepen wierd, die niet bij onze Drie Formulieren
bijviel, kwam daar opeens ann den horizont een wolkje op als eens
mans hand in de quaestie der dusgenaamde attesten.
Wat was deze quaestie der attesten ? Och, altoos weer de oude,
zelfde quaestie, het alles beheerschend vraagstuk : Of moderne leerlingen
tot het H. Nachtmaal mochten worden toegelaten, edoch nu in gewijzigden
vorm.
Altoos de oude strijd tusschen geloof en ongeloof, maar nu voor
een andere poorte der veste gestreden !
Altoos weer de oude aannemings-quaestie, maar nu op een omweg
geleid !
Worde kortelijk toegelicht, hoe deze zaak der attesten in de
wereld kwam.
In onze oude Gereformeerde Kerkenorden is van zulke zonderlinge
altesten schijn noch schaduw te vinden. Ook in de oudste reglementen
van 1816 komt er niets van voor. En eerst na de uitroeping der
Leervrijheid in onze Kerk, is dit denkbeeld van attesten in onze
Christelijke kerk opgedoken.
Men heeft namelijk bij zulke » attesten" het oog op personen die
niet in de plaats hunner inwoning, maar in een andere stad of in
een ander dorp den toegang tot het H. Nachtmaal willen verkrijgen.
Wetende dat er gereformeerde personen onder » moderne1' Kerke-
raden zaten, en elders weer moderne personen onder „gereformeerde"
22
Kerkeraden, heeft men beiden tegelijk door deze dusgenaamde » attesten"
uit den nood zoeken te helpen.
Met zulk een >attest" namelijk trok de gereformeerde persoon dun
op een goeden morgen naar een dorp, waar een gereformeerde Kerke-
raad was j liet zich daar aannemen ; en wierd dan in de plaats zijner
inwoning, op bericht van dien Kerkeraad, geboekt. Maar ook, met even
zulk een » attest" gewapend, trok een dag ; later een moderne persoon naar
een dorp waar een moderne Kerkeraad was ; liet zich daar aannemen
en bevestigen; en wierd dan op bericht van dien modernen Kerkeraad
in de plaats zijner inwoning door den gereformeerden Kerkerand als
lidmaat ingeschreven.
Reeds op zich zelf is dus geheel deze zaak der attesten in fla-
granten strijd mei den W oor de Gods.
Want wel kwam het ook vroeger voor, dat kinderen op kost-
scholen, of miliciens in garnizoen, belijdenis deden in de plaats, waar
die kostschool gevestigd was of dat garnizoen lag ; maar dit ging dan,
zeer natuurlijk, geheel buiten den Kerkeraad van de plaatse hunner
oorspronkelijke inwoning om. Tijdelijk elders vertoevende stonden ze
als gedoopte leden onder het toezicht van den Kerkeraad dier plaats j
en, desverlangd, liet deze Kerkeraad hen dan ook tot het tl. Nacht-
maal toe, zonder eenig ander dan zijn eigen onderzoek.
Dit was naar Gods Woord. Aldus was het Gereformeerd !
Maar personen die 's morgens op den trein gaan zitten, om hun
eigen Kerkeraad te ontloopen, en 's avonds met een retourbiljet terug-
komen, om nu aan hun eigen Kerkeraad, dien ze ontliepen, te komen
aanzeggen, dat de toegang tot het H. Nachtmaal onzes Heeren Jesu
Christi reeds door hen verkregen is, — hebben eigenlijk met heel
de toedracht dezer zaak den bodem van Gods Woord reeds verlaten.
Gods Woord kent niet, en kan niet kennen, tweeërlei soort Kerke-
raden, waarvan de ééne den Christus belijden en de andere den Christus
verwerpen. Zulk een toestand is voor Gods Woord onbestaanbaar. Een
Kerkeraad die den Christus verwerpt, is geen Kerkeraad. Er is in de
Kerke Christi voor zulk een lichaam geen plaats. En Gods Woord noemt
zulk soort vergaderingen, die zich uitgeven voor iets wat ze niet zijn,
»een Synagoge des Satans1'.
Evenmin kent Gods Woord een wegloopen van onder zijn wettigen
Kerkeraad, zoolang deze Gods Woord belijdt, om straks dien wettigen
Kerkeraad tegen den eisch van Gods Woord te dwingen.
En overmits nu deze attesten door Art. 40 van het Reglement op het
godsdienstonderwijs uitsluitend in het leven zijn geroepen, als red-
middel om én de belijdenis én de verloochening van den Christus met
evengelijke rechten in zijn Kerk naast elkaar te laten bestaan, zoo mag
niemand zeggen dat in deze attesten op zichzelf geen kwaad steekt.
Dit steekt er wel terdege in.
In een Kerk, die zich inricht naar den Woorde Gods, is maar
één Evangelie bestaanbaar, en is elk ander pseudo-E\ange\ie gevloekt.
In een Kerk, die Gods Woord ten regel van geloof en wandel
koos, kan het niet voorkomen, dat belijders des Heeren zich aan zijn
gezag pogen te onttrekken; en als bestrijders van den Ileere dit ver-
23
langen, moet hun hiertoe niet de weg gebaand, maar moet dun dit
belet. En eindelijk iu een Kerk. die naar Gods Woord leeft, zal
geen enkel Opziener, die voor Gods Woord beeft, de hand leenen
tol maatregelen gelijk deze, die zijn eigen consciëntie verkrachten.
En toch, ook tot dit laatste leiden zulke attesten met nood-
wendigheid.
Ér is een dorp. In dit dorp is een gereformeerde Kerkeraad,
maar wonen onder hef gezag van dien Kerkeraad ook enkele moderne
familiën. Wordt nu aan dien Kerkeraad gevraagd: » Wilt gij voor de
kinderen dezer familie, die den Ileere niet belijden, den toegang tot
het II. Nachtraaal ontsluiten ?:' — dan prikkelt dit de consciëntie, en zegt
zulk een Kerkeraad: Neen. Maar beproeft zulk een moderne (amilie
het nu langs een omweg, en vraagt ze een attest aan, dan gaat heel
de zaak zoogoed als buiten den Kerkeraad om, en merkt deze er schier
niets van. Maar de uitkomst is dan toch precies dezelfde De loochenaar
van den Christus zag zich den toegang tot het II. Nachtmaal ontsluiten,
en de gereformeerde Kerkeraad, die het had kunnen beletten, belette
het niet. Er is dus feitelijk precies hetzelfde resultaat verkregen, alleen
met dit verschil, dat anders de consciëntie van den Kerkeraad zou
gesproken hebben, maar dat die nu sliep.
Ook afgezien van alle verdere gevolgen, is heel deze invoering
van de attesten dus op zichzelf reeds een maatregel, die in de Kerke Christi
zoo ze bij Gods Woord leeft, niet bestaan kan en bovendien als verder-
felijk voor de consciëntie moet worden verfoeid.
Dat ook Gereformeerden, die onder een modernen Kerkeraad zaten,
zich van deze Attesten als expediënt hebben bediend, is dan ook alleen
te verklaren uit de overweging, dat ze den modernen Kerkeraad gan-
schelijk niet als Kerkeraad erkenden, maar toont toch ook hier weer,
hoe uiterst bedenkelijk het is over een vervalsching van beginsel heen
te stappen. Vroeg of laat wreekt zich dit altoos.
§ 9.
VROEGER NIET VAN GEHOORD.
Nu had men intusschen vroeger daarom in groote steden zoo
weinig van deze Attesten gehoord, omdat er in de meeste steden
predikanten van beide richtingen waren, en dus de noodzakelijkheid
om naar elders te gaan niet bestond En kwam het nu en dan al voor, dan
maakte de routine der groote steden, dat men jaren lang Ouderling-
kon zijn, zonder hiervan ooit iets te merken. In den Kerkeraad zelven toch
kwamen zulke aanvragen dan nooit, maar wierden, buiten den Kerkeraad
om, afgehandeld in een loopende Commissie.
Maar sinds de verandering, die én de invoering van het Kies-
college én de samenstelling der Kerkeraden, én de nieuwe redactie
van Artikel 38 in de aanneming teweeg bracht, wierd dit natuurlijk anders.
Nu toch geraakten de Modernen hier en daar in de klem. Tot op
24
1880, doordien sommige rechtzinnige Ouderlingen wel bij de aanneming
van moderne jongelieden opkwamen, maar die aanneming zelve tegen-
hielden. En na '1880, doordien de rechlzinnige ouderlingen weigerden
op den voet van het nieuwe artikel, aan het werk der aanneming ook
maar deel te nemen.
Wat zouden de moderne predikanten en hun moderne leerlingen
thans doen?
In hun eigen gemeente was elke toegang hun versperd en was
elke weg, om tot het H. Nachtmaal te geraken, hun afgesneden.
Ze wilden hun leerlingen niet naar rechlzinnige predikanten zenden.
Als moderne predikanten konden ze geen ouderlingen vinden. En zonder
de presentie van een ouderling was de aanneming niet geldig.
In die verlegenheid bestond er dus voor deze moderne personen,
die, hoe dan ook, toch den toegang tot het Heilig Nachtmaal forceeren
wilden, geen ander redmiddel dan het bekende huisiniddeltje van
de Attesten.
Wel had men nog een anderen uitweg kunnen inslaan, en naar
te wachten staat, zal ook die uitweg wel gebaand worden. T. w. dat
door een derde omwerking van Art. 38 nu ook de tegenwoordigheid
van ouderlingen zelts niet meer noodig wordt gekeurd, en de moderne
predikant met de oproeping van een oud-ouderling of «geacht gemeen-
telid" volslaan kunne. Maar voor het oogenblik was men zoover nog niet.
Op dit oogenblik is het nog alloos onmisbaar, dot er een ouderling
voor spek en boonen, gelijk het volk zegt, bij zilte.
Men moest het dus wel over den boeg van de Attesten wenden. En
zoo is het dan ook geschied, dat jaren achtereen door de slapheid en
de toegeeflijkheid en de onnadenkendheid van vele Kerkeraden geheele
reeksen van attesten aan moderne jongelieden zijn uitgereikt, die
daarmee naar een dorpje buiten de poort gingen ; daar inderhaast
zich lieten aannemen; en nu voorts vanzelf het recht hadden, om
zonder meer in hun eigen kerk aan het H. Nachtmaal des Heeren toe
te treden.
Reeds in 1880 had de heer Feringa voorzien, dat dit kwaad
komende was, en was deswege door hem een voorstel in den Kerkeraad
gedaan, om de afgifte van attesten niet meer door een loopende Com-
missie te doen plaats hebben, maar elke aanvrage van dien aard in den
Kerkeraad zelven te behandelen ; en voorts aleer men afgaf, de aanvragers
'tzij voor den Kerkeraad, 'tzij voor een aparte Commissie van onderzoek
te citeeren, die alsdan elk geval afzonderlijk onderzoeken zou.
En hierin is toen de Kerkeraad wel getreden; maar de toenmalige
predikanten hebben de uitvoering van dit Besluit feilelijk onmogelijk
gemaakt, door de één voor, de ander na, voor het lidmaatschap van
deze Commissie Ie bedanken.
25
§ 10.
DE ONVERHOEDSCHE AANVAL DER MODERNEN.
De zaak bleef dus sleepende, en zou allicht nooit tot conflict ge-
leid hebben, indien niet enkele invloedrijke personen onder de mo-
dernen zich in den aanvang dezes jaars hadden opgemaakt, om » hel
gelijke recht der modernen", gelijk zij het noemen, ook in de Kerk
van Amsterdam met hand en tand te handhaven.
Zij riepen daartoe openbare meetings saam, en namen in deze
meetings verklaringen aan, waaruit ten duidelijkste hun wil bleek, om
den Gereformeerden Kerkeraad te dwingen tot het erkennen van de mo-
dernen, als gerechtigd tot het H. Nachtmaal des Meeren. Ook hun kin-
deren zouden en moesten op de gewone wijze aangenomen worden.
Ze zett'en den strijd openlijk op. Zelfs de politieke pers moeide er
zich in, en nam schier dagelijks aan dezen kerkdijken strijd deel. De
tyrannie der orthodoxie moest gefnuikt worden, het kostte wat het
wilde. Ook de moderne aannemelingen zouden en moesten toegelaten.
En daartoe moesten de gereformeerde Ouderlingen ook bij de aanneming
van de II. H. Berlage, ternooy Apèl en Laurillard assisteeren. Want,
deden ze dit maar, dan ging de aanneming vanzelve door. De bevesti-
ging verbleef aan de predikanten. En was die maar eenmaal afgeloopen,
dan stond de toegang tot het II. Nachtmaal hun vrij en onverlet.
Als gevolg van deze licht begrijpelijke beweging geschiedde toen
drieërlei : Ten eerste wierd er een adres aan den Kerkeraad ingezonden
waarin de ouders en voogden der teleur gestelde kinderen klachten
inbrachten tegen de Ouderlingen; een adres door meerdere adressen
van » belangstellende gemeenteleden1' gesteund. Ten tweede wierd er
een Kiesvereeniging opgericht, onder den neutralen naam van» de Her-
vormde kerk", die Modernen en Irenischen aanbeval, en er op uit was langs
dit zijpad weer Modernen in den Kerkeraad te brengen. En ten derde
wierd door de personen die toegang tot het Heilig Avondmaal verlang-
den, aanvrage gedaan om de bewuste attesten.
Onwetendheid kon dus geen oogenblik ook maar door den Kerke-
raad voorgewend.
Men wist met welke beweging men te doen had.
Het stond vast, dat deze aanvrage om attesten, slechts ééne der
vele uitingen was van een weldoordachte poging, die door kundige en
invloedrijke personen onder de Modernen wierd aangewend, om den
Kerkeraad óf tol aftreden, óf tot een buigen van het hoofd voor de
verwerpers van den Christus te dwingen.
Het spel was maar al te doorzichtig.
De Modernen hier ter stede stuitten op den uitgedrukten wil des
Kerkeraads, om niet van Gods Woord af te gaan, maar. ... op dien
Kerkeraad kon dwang uitgeoefend door de Hoogere Besturen. En, hoe
dan ook in den boezem onzer Kerk de prediking der Waarheid zich uit-
breidde, door de dwingende macht der Synodale Hiërarchie zou de toegang
tot het H. Nachtmaal dan toch ook voor hen, die niet in de Verzoening
door het bloed des Kruises geloofden, ontsloten worden.
20
Alzoo stond de quaestie toen de Kerkeraad den 5den Maart jl.
door den Praeses, Ds. Posthumus Meyjes, wierd saamgeroepen, om én
op deze klacht, met bijbehoorende adressen, én op deze aanvrage om
altesten, te beslissen.
De voorzitter stelde toen voor, deze aanvragen om attesten te
verzenden naar de Huishoudelijke Commissie, teneinde onderzoek naar
het zedelijk gedrag van deze personen in te stellen, en, leverde de
uitkomst van dit onderzoek geen bezwaar op, alsdan de gevraagde al-
testen uit te reiken. Hiertegen echter kwamen onderscheidene leden
in verzet, als die oordeelden, dat het hier volstrekt geen formeel ba-
gatel, maar wel terdege een diep ingrijpend beginsel gold. Tenge-
volge van deze oppositie wierd het voorstel van den Praeses dan ook
verworpen, en alsnu besloten, om alle stukken, die op deze zaak be-
lrekking hadden in handen van een Commissie te stellen, en wierden
in deze Commissie benoemd de II. H. Ds. II. W. van Loon, Ds. B.
van Schelven, VV. Kuhler en Mr. D. P. D. Fabius.
Deze Commissie won, zooveel ze kon, ook het oordeel der broede-
ren in, en zond onder dagteekening van 16 Maart 1885 aan den Ker-
keraad dit navolgende rapport :
De Commissie benoemd om te vapporteeren in zake de z. g. aan-
nemings-kwestie zag zich in handen gesteld :
a. een bezwaarschrift van ouders , voogden en beschermers van
catechisanten der H. H. Berlage c. s., gesteund door adressen van ge-
meenteleden , behelzende klacht over de ouderlingen der kerkelijke
wijken 3, 4 en 12, die, door hunne weigering om bij de z. g. aanneming-
door die heeren te assisteeren , aan catechisanten den weg afsneden om
aangenomen te worden ;
en b. verschillende aanvragen om bewijs van goed zedelijk gedrag ,
ten einde elders als lidmaat te kunnen worden aangenomen.
Naar de meening der Commissie heeft dit alles betrekking op ééne.
zelfde zaak, die zeer gevoeglijk in één rapport kan worden behandeld.
Wat a betreft meent zij uwen raad niet anders te kunnen advi-
seeren , dan om volkomen instemming te betuigen met de handelwijze
dier ouderlingen , die geweigerd hebben om te assisteeren bij eene han-
deling, die niet geschieden zou naar de ordinantie van den Koning-
der Kerk. Van den anderen kant heeft uwe Commissie gemeend niet
te mogen voorbijzien , hoe verwarring van den feitelijken toestand met
den toestand zooals die eigenlijk zijn moet, een schijn van recht geeft
aan de klacht van adressanten. Zij acht het daarom noodzakelijk, dat
door uwen raad eene poging aangewend worde om , door beknopte
uiteenzetting van de positie, de klagers in te lichten, en zoo mogelijk
hun het onrechtmatige hunner klacht te doen inzien. Een ontwerp
van antwoord in dien geest gaat hierbij als bijlage A. Zij stelt voor,
dat antwoord , nadat het zal zijn vastgesteld , vanwege den Kerkeraad
te plaatsen in het officieel gedeelte van het Predikbeurtenblad.
Wat aangaat b , zoo meende uwe Commissie , dat het noodig was
zich eerst te vergewissen van de motieven, die de aanvragers leidden
tot het doen van dien stap. Er konden redenen bestaan die in de
27
verste verte de belijdeniskwestie niet raakten, en dan meende zij te
moeten adviseeren, om tegen het afgeven van het gevraagde attest geen
bezwaar te maken. Indien het daarentegen ware, dat men elders heen
wilde gaan om er aangenomen te worden , omdat men weigerde in te
stemmen met eene belijdenis gelijk de Kerk van Christus haar eischen
moet, dan meende uwe Commissie U ten stelligste te moeten ontraden
om in zulk een verzoek te treden. Raadzaamst vond zij het, om aan
de jongelieden een schrijven te richten , op deze dubbele < ventualiteit
berekend , en dies geschikt om aan den eenen kant den weg te openen
en aan den anderen kant dien te sluiten. Een concept van dergelijke
missive gaat hierbij als bijlage B. Zij stelt voor, daarvan een exem-
plaar te zenden aan elk van de aanvragers, en ten overvloede het
eveneens op te nemen in het officieel gedeelte van het Predikbeurtenblad.
Eindelijk geeft de Commissie in overweging, om de verdere behan-
deling dezer aangelegenheid, bepaaldelijk het ontvangen en beantwoor-
den van te verwachten antwoorden , op te dragen aan een Commissie
van vier leden, ten einde vertraging te voorkomen.
(w. g.) H. W. VAN LOON, Praeses.
B. VAN SCHELVEN, Scriba.
Dit rapport, met bijbehoorende Concep'.en, kwam in behandeling
in de Kerkeraads vergadering van 23 Maart daaraanvolgende. De Kerke-
raad werkte dus zoo snel als hij slechts even kon, en deed nog in deze
zelfde vergadering geheel deze zaak af.
Aan de eerste conclusie der rapporteerende Commissie om de
handelwijze der Ouderlingen goed te keuren, gaf ze haar instemming
met bijna algemeene stemmen. Met den voorslag, om tot de klagende
ouders een schrijven te richten, waarin de positie van den Kerkeraad
wierd uiteengezet, vereenigde zij zich geheel eenparig, uilgenomen alleen de
Voorzitter. En eveneens hechtte ze met algemeene stemmen op één na,
haar zegel aan de tweede conclusie, om de attesten niet af te geven,
tenzij eerst gebleken ware dat het motief van deze jongelieden was,
»om den Heere Jezus Christus als den eenigen en algenoegzumen
Zaligmaker te belijden, die overgegeven was om onze zonden en opgewekt
om onze rechvaardigmaking."
De stukken, die tengevolge van deze beslissing van den Kerkeraad
zijn uitgegaan, kenmerken te duidelijk het door hem ingenomen stand-
punt, om ze niet woordelijk in den tekst in te lasschen.
Aan de klagende ouders schieef dan de Kerkeraad:
De Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente, alhier,
kennis genomen hebbende van het bezwaar bij missiven van 14 — 17
Januari 1 1. , ingezonden door Ouders, Voogden of Beschermers van
kinderen , die gedurende langeren of korteren tijd godsdienstonderwijs
van de Predikanten Berlage, Ternooy Apèl en Laurillard ontvingen ,
en gesteund door addressen van leden der Nederduitsche Hervormde
Gemeente;
heeft besloten U hierop te antwoorden :
28
Dat hij (zich voor ditmaal een oogenblik op uw standpunt
plaatsende) al het pijnlijke gevoelt dat voor adressanten gelegen is in
de strijdige positie, van tot een Kerk tebehooren, waarin de belijdenis
van onzen Heere Jezus Christus, naar de Schriften, wél feitelijk door
de uitspraken van Kerkelijke Besturen werd prijsgegeven , maar die
niettemin, krachtens oorsprong, karakter en verleden, een scherp
belijnde belijdenis heeft, die in de drie Formulieren van Eenigheid uitgedrukt
is en nog zelfs in 1816, blijkens Art. XI van het Algemeen Reglement ,
aan de tegenwoordige Synodale organisatie ten grondslag is gelegd ;
Dat hieruit een stuitende tweeslachtigheid voor alle kerkelijke
verhouding voortvloeit, zoodat in de eene Kerk het belijdend deel dei-
gemeente zich gedrukt gevoelt onder het bestuur van een niet meer
belijdenden Kerkeraad; terwijl, wanneer, gelijk hier, de Kerkeraad de
belijdenis uit volle overtuiging voorstaat, daardoor schijnbaar rechten
van gemeenteleden , welke de belijdenis verwerpen , soms worden
verkort ;
Dat hij de schuld van dezen oneerlijken en-ongerechtigen toestand
waaraan door Gods genade hoe eer hoe beter een einde kome, waarlijk
niet uitsluitend of ook maar allermeest op adressanten en hun geest-
verwanten werpt, maar gaarne zichzelf met al de belijders des Heeren
allerdiepst verootmoedigt, om te erkennen, dat deze droeve kerkstaat
ons om onzer zonden wil is overkomen ;
Dat echter ook het diepst besef hiervan hem als Kerkeraad nooit
ontslaan kan noch mag van het nakomen zijner verplichtingen; ver-
plichtingen die hem allereerst door God den Heere in Zijn Woord zijn
opgelegd, en hem voorts, met opzicht tot regelmaat en orde, zijn
voorgeschreven in de reglementen der Synodale organisatie ;
Dat nu , waar deze geboden Gods en deze menschelijke maatregelen
van orde elkaar niet uitsluiten noch weerspreken , de zaak geleidelijk
loopt; maar ook dat, waar de eisch der Synodale organisatie hem met
den eisch van Gods Woord in strijd brengt , de Kerkeraad , als in dienst
van God staande, Gode meer gehoorzamen moet dan den menschen ;
Dat nu dit geval zich hier metterdaad voordoet; dat toch de
Svnodale organisatie eischt, dat ook niet-belijdende predikanten zullen
erkend en hun eensdenkende leerlingen , onder medewerking van
oudei-lingen , als lidmaat zullen bevestigd en ingeschreven worden,
zonder dat verwerping van de belijdenis onzer Kerk hen hierin verhin-
deren kan ;
maar dat God de Heere daarentegen in Zijn Woord gebiedt, dat
predikers, die een ander Evangelie brengen, verworpen zullen worden,
ook al waren zij engelen uit den hemel; alsmede dat de Ouderlingen
op de leer hebben acht te geven;
waaruit volgt, dat de Kerkeraad alsnu te kiezen heeft tusschen het
verleenen van een medewerking als door U verlangd wordt , maar die
uitloopt op een weerstaan van de bevelen Gods , — en tusschen een
weigering van die medewerking , indien het vaststaat dat hij Gode niet
ongehoorzaam zijn mag; een keuze die immers ook naar uw eigen
oordeel , geen oogenblik een keuze voor hem zijn kan.
Bovendien heeft elk Opziener der Gemeente, zoo predikant als'
29
ouderling, bij de aanvaarding van zijn ambt, plechtig voor den Kenner
der harten de gelofte afgelegd , om te zullen toezien , dat geen vreemde
leer in de Kerke Gods inbreke.
Moogt Gij schending van die belofte van onze Ouderlingen vergen?
En moogt, ja vilt Gij dit niet, wat zou het dan baten of ze ter
plaatse, voor de aanneming bepaald, verschenen? Ook al gingen toch
onze Ouderlingen naar de HH. Beklage c. s. toe, om bij de aanneming
tegenwoordig' te zijn , zij zouden daar niet mogen zwijgen , maar er met
het recht van Gods Woord moeten komen , en overmits hun dit door de
HH. Beklage c. s. , op grond van de Synodale organisatie , niet zou
kunnen worden toegestaan , zou hun toch niet anders overblijven , dan
zich terstond weder te verwijderen; eene schijnvertooning, die, immers
ook naar uw oordeel, als onwaardig diende gemeden te worden.
Er blijft dus voor den Kerkeraad geen andere keuze , dan door
deze korte uiteenzetting van den stand der zaak, U zelven te doen
inzien, waarom hij, zonder ontrouw aan plicht en roeping, en oneerlijk
voor God te worden , de handelwijze zijner Ouderlingen niet afkeuren mag.
Bedienaren des Woords, die het Woord verwerpen, zijn geen Be-
dienaar van dat Woord meer, en mogen vanwege den Kerkeraad in
de Kerke onzes Ileeren Jesu Christi in geen geval als zoodanig
worden erkend.
En het is daarom, dat de Kerkeraad U verklai'en komt, niet aan
Uw klacht tegemoet te kunnen komen ; maar veeleer U ten ernstigste
heeft te vermanen , om U te wachten voor Uwe zielen en de zielen
Uwer kinderen , en U nogmaals te herinneren heeft aan de heilige
belofte, bij den Doop Uwer kinderen immers ook door U afgelegd.
De herberaad voornoemd, in dezelfs naam,
J. POSTHUMUS MEYJES , h. 't. Preases'.
H. W. VAN LOON, h. t. Scriba.
Amsterdam, 23 Maart 1885.
En voorts aan de personen zelven, die om Attesten vroegen,
schreef de Kerkeraad dit navolgende:
De Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente alhier heeft
in antwoord op Uwe missive U te melden :
dat hij Uwe aanvrage om een attest van zedelijk gedrag heeft
ontvangen, maar hieruit nog niet met genoegzame zekerheid kan
opmaken, welke de eigenlijke beweegreden zij geweest, die U geleid
heeft tot den wensch om elders te worden aangenomen ;
dat deze kan gelegen zijn in persoonlijke relatiën of bijzondere
omstandigheden , zoodat bij U geen ander voornemen bestaat, dan om
elders belijdenis te gaan afleggen van Uw oprecht en hartelijk geloof
in den Heere Jezus Christus, als onzen eenigen en algenoegzamen
Zaligmaker, „welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om
onze rechtvaardigrnaking" ; — en dat de Kerkeraad in dat geval geen
overwegend bezwaar heeft, om, na ingewonnen informatie, U een
getuigenis uit te reiken omtrent Uw zedelijk gedrag, strekkende voor
aanneming elders;
80
dat echter blijkens een en ander , hetgeen wel niet in Uw aan-
vrage vermeld staat, maar niettemin officieel, door onderscheidene
adressen uit de gemeente , ter kennisse van den Kerkeraad kwam , óók
een andere mogelijkheid moet worden ondersteld ; deze namelijk , dat
gij volstrekt niet des zins en willens waart, elders deze heerlijke
belijdenis onzer Kerken te gaan belijden, maar door dit attest slechts
gelegenheid zocht, om, zonder deze belijdenis af te leggen, door een
anderen Kerkeraad te worden toegelaten tot het genot van alle rechten,
aan het lidmaatschap der Kerk alhier verbonden;
en dat de Kerkeraad in dat geval ontrouw aan zijn roeping zou
worden , indien hij ook maar op eenigerlei wijze de hand leende tot
een daad, die voor Gods heilig Woord niet bestaan kan;
reden waarom de Kerkeraad, alvorens op deze aanvrage te be-
slissen, U verzoekt, binnen acht dagen te willen berichten, of de
aanvrage om attest door U metterdaad en oprechtelijk niet anders dan
in eerstgenoemden zin, en dus onder instemming met de belijdenis onzer
Kerken , bedoeld is.
Werd toch zoodanige ondubbelzinnige verklaring binnen den ge-
stelden termijn niet van U ontvangen , zoo zou de Kerkeraad hieruit
moeten besluiten, dat het attest door U werd gevraagd met de laatstelijk
aangeduide bedoeling, dat is, om met verwerping der belijdenis, in
alle rechten der belijders te deelen; en derhalve zich, zij het ook met
droefheid des harten, verplicht zien, U het attest, gevraagd voor zulk
een ongeoorloofd doel , te weigeren.
De Kerkeraad voornoemd , in deszelfs naam ,
J. POSTHUMUS MEYJES, h.t. Praeses.
H. W. VAN LOON , h. t. Scriba.
Amsterdam, 23 Maart 1885.
§ 11.
HET VERWEER VAN DEN KERKERAAD OP GROND
VAN GODS WOORD.
Hiermee stond nu de zaak zoo zuiver als glas.
Alle recht van onderzoek naar de geloofsbelijdenis was door Art.
38 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs aan den Kerkeraad
en dus ook aan de Ouderlingen ontnomen. Een van ter zijde door den
Ouderling Pastor ingediend voorstel, om deze personen door een
Gereformeerd predikant te laten onderzoeken, was dus onvatbaar voor
uitvoering, en wierd deswege door den Kerkeraad verworpen. De
jongelieden wisten uitnemend goed, dat zij zich bij een dozijn andere
predikanten konden aanmelden. Maar (iets wat op hun standpunt
volkomen verklaarbaar is) ze wilden tot geen andere dan tot moderne
predikanten gaan. Al wat dus de Kerkeraad doen kon, bestond daarin,
dat hij aan de jongelieden, zoo er soms andersdenkenden onder hen
31
scholen, gelegenheid bood, om voor hun betere bedoeling uit te komen;
en dat hij zich voorts achter Gods Woord terugtrok.
Dit laatste heeft de Kerkeraad dan ook met volle bewustheid gedaan,
want alvorens over de zaak zelve te stemmen, legde hij bij molie van
orde deze gewichtige verklaring af: »Dat aan den Kerkeraad zijne verplich-
tingen allereerst door God den Ileere in zijn Woord zijn opgelegd, en hem
voorts, met opzicht tol regelmaat en orde, zijn voorgeschreven in de
reglementen der Synodale organisatie. Dat nu, waar deze geboden Gods
en deze menschelijke maatregelen van orde elkaar niet uitsluiten noch
weerspreken, de zaak geleidelijk loopt. Maar ook dat, waar de eisch
der Synodale organisatie hem met den eisch van Gods Woord in strijd
brengt, de Kerkeraad, als in dienst van God staande, Gode meer
gehoorzamen moet dan den menschen."
En wel had Ds. Lütge aan het medestemmen over deze motie
door een tijdelijk verlaten van de vergadering geen deel genomen, en
verklaarde behalve de Praeses Ds. Posthumus Meyjes, zich nog één lid er
tegen, maar met uitzondering van deze drie schonk de geheele verga-
dering hare hartelijke instemming aan deze belijdenis van het machtig
Protestantse/ie beginsel.
Niet op eenig Reglement, maar uitsluitend op Gods Woord ging-
het beroep. Eigen schuld beleed men ; de moeilijke positie der klagers
en aanvragers wierd erkend; een weg ter doelsbereiking wierd hun
aangewezen. Slechts één ding verklaarde de Kerkeraad niet te kunnen,
niet te mogen, en niet te zullen doen: Tot de erkenning van het Mo-
derne ongeloof als ware dit een aannemelijke belijdenis van den
Christus, werkte hij niet mede.
De vraag was nu, of er onder deze jongelieden, die met zooveel
aandrang den toegang tot het H. Nachtmaal begeerden, althans nog
enkelen zouden gevonden worden, die in hun drang tot belijden,
althans dit ééne nog betuigen wilden, dat hun zucht tot aanneming-
voortsproot uit lust, om den Middelaar als den eenigen en algenoeg-
zamen Zaligmaker te belijden, die stierf voor onze zonden en om onze
rechtvaardigmaking is opgewekt. Meer had de Kerkeraad niet gevraagd.
Hij vroeg niet, gelijk men verkeerdelijk gemeld heeft, ondertee-
kening der XII Geloofsartikelen. Hij vroeg óók niet, gelijk men hem
eveneens ten onrechte heeft toegedicht, een voorafgaande belijdenis.
Het eenige waarnaar hij, blijkens het rapport van zijn Commissie, on-
derzoek deed was naar het motief, naar de bedoeling, naar de beweeg-
reden, die de aanvragers leidde.
Ware er dan ook maar één enkel persoon onder deze leerlingen
geweest, wien het metterdaad om belijdenis van den Heere Jezus ware
te doen geweest, dan zou gewisseiijk zulk een belijder wel voor de
deugdelijkheid van zijn bedoeling zijn uitgekomen.
Maar, helaas, dit geschiedde niet.
Enkelen zwegen geheel, en zij die hunne aanvrage om een Attest
hernieuwden, voegden daaraan ook niet één enkel woord toe, om den
Kerkeraad gerust te stellen.
Hiermee rees het vooraf reeds bestaande vermoeden, dat alle deze
personen beslist modern, en dus loochenaars van de Verzoening door
het bloed des Kruises waren, tot die hoogste mate van waarschijnlijk-
heid, die onder menschen in geestelijke zaken bereikbaar is ; en het is
op grond hiervan dat de Kerkeraad dan ook onder dngteekening van
4 April j.1. liet antwoorden, dat, nu er niet aan zijn dringend en
ernstig verzoek voldaan wa?, geen attest van hem was te verkrijgen.
„De Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente", zoo wierd
hun bericht, „overwogen hebbende Uw antwoord op zijne missive
d.d. 23 Maart 1.1., moet U doen opmerken dat eene voldoende verkla-
ring, zooals door hem is gevraagd in zijn bovengemeld schrijven, daarin
niet wordt gevonden, zooodat hij dientengevolge het gevraagde attest
U niet kan geven op den grond in dezelfde missive vermeld."
Feitelijk heeft dus de Kerkeraad de Attesten geweigerd. Echter
niet zonder eenigen schroom. Sommige broeders namelijk oordeelden
aanvankelijk, dat men wél deze Attesten kon afgeven, maar naderhand
de hoeking der aangenomenen op onze Registers weigeren. Zij vrees-
den, dat sommigen, bij verzwakte Christelijke conscienties, het verband
tusschen zulk een attest en 's Heeren Avondmaal niet rechtstreeks ge-
voelen zouden, en achtten een later optreden even doeltreffend. Een
denkbeeld, waarop de Kerkeraad echter niet inging: 1°. omdat ze ook
bij niet-boeking in de Registers dan toch toegang tot hel Heilig Avond-
maal erlangden; en 2°. omdat men iets wat op zonde uitloopt, niet
eerst halverwege mag bevorderen, maar reeds behoort tegen te staan
van den aanbeginne.
En hierbij bleef toen de zaak steken, totdat ze eerst in November
dezes jaars, en alzoo eerst na verloop van een half jaar, weer in den
Kerkeraad aan de orde kwam.
§ '12.
DE INMENGING DER HOOGERE BESTUREN.
Toch was er in dien tusschenlijd heel wat geschied.
Enkelen der betrokken personen hadden zich namelijk inmiddels
tot het Glassicaal Bestuur gewend, om in hooger beroep te komen van
het Besluit des Kerkeraads.
Dit Bestuur weigerde echter de zaak in hooger beroep aan te
nemen; beschouwde de beslissing van den Kerkeraad waarschijnlijk
als een Bestuursbesluit; en verklaarde juist bij die opvatting niet op
de hand der klagers te kunnen treden, overmits de Kerkeraad regle-
mentair alle recht bezat, om te handelen gelijk hij deed.
Ook hiermee echter namen de klagers geen vrede, maar gingen hooger
op bij het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, om, zoo mogelijk
door tusschenkomst van dit hooger Kerkelijk College tot hun doel te
geraken. En dit Kerkbestuur beloonde zich hier metterdaad willig toe,
door een besluit van 4885, waarbij het zich veroorloofde den Kerke-
raad te gelasten binnen zes weken de gevraagde attesten uit te reiken.
33
Van dit alles had de Kerkeraad intusschen niets hoegenaamd ver-
nomen.
De Kerkeraad wist er niets van dat de zaak bij het Classicaal
Bestuur aanhangig was geweest; kende volstrekt de beslissing niet, door
dat Bestuur genomen; en vernam evenmin ook maar het allergeringste
van wat bij het Provinciaal Kerkbestuur aanhangig was.
Alles oino; buiten hem om.
In niets werd hij gekend.
Om inlichting noch explicatie wierd hem gevraagd.
En niets, letterlijk niets, was van heel dit geding en heel deze
handeling aan den Kerkeraad ter oore gekomen, vóór den 5 Novem-
ber j.1., toen de bedoelde last orn de attesten binnen zes weken uit
te reiken, onverhoeds in den Kerkeraad binnenviel.
Drie voorstellen werden toen in de vergadering te berde gebracht.
Het eerste van Br. C. Ingwersen, om niet in cassatie te gaan. Het
tweede van Ds. Brummelkamp, die wel ten volle de meening deelde,
dat het bevel van het Provinciaal Kerkbestuur in strijd was met Gods
Woord, maar toch aanried om ook in cassatie te gaan op grond der
Reglementen. En het derde van de Br. Ds. Krayenbelt en Ds. Van Schelven,
Hovy en Dr. Kuyper, om wél in cassatie te gaan, maar alleen op grond,
dat deze last »in strijd met Gods Woord en alzoo nietig was.'"1
Gedurende de discusssie, die zich over dit voorstel ontspon,
geraakte het voorstel-Brummelkamp van de tafel, omdat, op de uitdruk-
kelijke vraag van den Voorzitter Ds. Renier, » of ook iemand der aanwezigen
het gaan in cassatie op grond van de Reglementen steunen wilde",
alle aanwezigen botweg zwegen; en wierd het voorstel-Ingwersen door
den voorsteller na ernstig debat ingetrokken. Zoodat ten slotte alleen
het voorstel van de Br. Ds. Krayenbelt, overbleef, dat dan ook aange-
nomen wierd met algemeene stemmen, op drie na, l. w. die van de
HU. Ds. Posthumus Meyjes, llöveker en Hermanides; terwijl vóór stem-
den de HH. Ds. Van Son, Ds. Brummelkamp, Ds. Renier, Ds. Van der
Horst, Ds. Krayenbelt, Ds. Deetman, Ds. Van Loon, Ds. Van der Dussen,
Ds. Van Schelven, Ds. De Gaay Fortman en Ds. Karssen, terwijl Ds.
Hogerzeil buiten stemming bleef, Ds. Vos vertrokken was en de overige
predikanten bij zoo gewichtige zaak allen afwezig waren. En voorts
de Broeders Ouderlingen Bechthold, Kuhler Wz., Magré, Steyling,
Baggelaar, Knap, Hovy, Brade, Van der Vijgh, Broerse, Dr. Kuyper,
Ter Wolde, Eichelberg, Goedhuys, Swen, Kroese, Meyer, Van den
Andel, Dr. Rutgers, Kleeman, Ingwersen, Hermans, Bekking, Boevé,
Völlink, Ingwersen, Schokking, Poesiat, Van Oostveen, Van Kampveld,
Dr. Woltjer, Mr. Fabius, Gepken, Van Loopik, Beyer, Veth, Goldschmeding,
Veenhuysen, Van Waarden Jr., Plan, Cléban, Hein, Beenhouwer, Schaink,
De Bruijne, Guldemond, Michel, Dr. De Hartog, en Van der Pol.
De aanteekening van cassatie, waaraan al deze predikanten en
ouderlingen onvoorwaardelijk hun stem schonken, hield alzoo in: Dat
uitreiking der Attesten in strijd met Gods Woord en als zoodanig on-
geoorloofd ivas.
Het stuk zelf luidde aldus :
3
34
De Kerkeraad ,
Overwegende, dat alle ding in de Kerke Chvisti allereerst getoetst
dient aan Gods Woord ;
Overwegende ten andere, dat het geraden is, eer men zich in strijd
late wikkelen , alle gebaande wegen af te loopen ;
En overwegende ten laatste, dat het pleit voor het opperrecht in
de Kerke Christi van Gods Woord , desvereischt, niet ten einde ware
te brengen met een ondergeschikt Bestuurs-collegie; maar doeltreffend
alleen zou te voeren zijn bij de Synode-zelve of haar vaste Commissie
in welk Collegie de Synodale Öorganisatie als zoodanig belichaamd
optreedt;
Beshiit ,
1°. binnen drie dagen aan de Algemeene Synodale Commissie te
doen toekomen een schrijven van dezen inhoud :
De raad der Kerke van Amsterdam teekent mits dezen tegen de
copyelijk hierbij gaande beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur
van Noord -Holland cassatie aan, op grond, dat genoemde beslissing
nietig is als in strijd met Gods Woord.
Andere gronden, aan menschelijke inzettingen en reglementen ont-
leend, waren hierbij te voegen; maar hij laat deze achterwege, als
overtollig na zijn beroep op den Woorde Gods, waaraan de Opzieners
der Gemeente zich bij de aanvaarding van hun ambt onvoorwaarde-
lijk voor God en de Gemeente verbonden hebben.
Blijkbaar had men hier dus in het allerminste niet met een
gewone aanteekening van Cassatie ie doen, alsof de Kerkeraad, in
algeheelen strijd met zijn beginsel, nu toch weer in Roomsehen trant het
souverein gezag der Synodale Hiërarchie in geestelijke zaken erkennen ging.
Integendeel. Deze aanteekening van Cassatie was slechts een prin-
cipieel stellen van liet buiten zijn schuld eenigszins omwoeld geschil.
Het moest rechtstreeks en zuiverltjk komen Ie staan tusschen het gezag-
van God in zijn Woord en het gezag van menschelijke Reglementen.
Opdat dit echter door niemand- zou kunnen misverstaan worden,
besloot de Kerkeraad dit nogmaals duidelijk in een breedvoerige Me-
morie uiteen te zetten; gaf aan de H.H. Ds Krayenbelt, Ds Van Schelven,
Hovy en Dr. Kuyper last zulk een Memorie op te stellen ; en machtigde
zijn Voorzitter, om dat stuk, na ontvangst, door te zenden aan de
Algemeene Synodale Commissie.
Hieraan is voldaan, en de Memorie ter toelichting van de Cassatie,
die men hierachter onder de Bescheiden vindt atgedrukt, binnen den
bepaalden termijn in handen van de Synodale Commissie geraakt.
Deze Commissie hield juist te 's-Gravenhage zitting, toen het stuk
inkwam; nam het terstond in behandeling; en gaf in aller ijl eene
beslissing, geheel buiten Gods Woord om, en die, uitsluitend op eenige
rekbare reglementaire bepalingen afgaande, zelfs het aanzoek om cassatie
van de hand wees.
Ook dit stuk vindt men hierachter onder de Bescheiden opgenomen,
evenals de Herderlijke Vermaanbrief, dien de Algemeene Synodale
Commissie er bijvoegde.
Nu wierd de zaak kritiek.
De Synodale Hiërarchie had thans niet slechts door het Kerkbestuur
van ééne enkele provincie, maar ook bij monde van haar Centraal
Bestuur, last gegeven dat de Kerkeraad tóch uil moest voeren, wal
volgens de overtuiging van den Kerkeraad met Gods Woord streed.
In zijn vergadering van 3 December j.1. wierd de Kerkeraad door
den nieuwopgetreden Praeses, Ds. Van der Horst, opgeroepen, om van
deze beslissing kennis te nemen.
Er was spoed bij de zaak, want reeds op 8 Januari 1886 liep
de gestelde termijn ten einde.
De Commissie, die zich met de opstelling der Memorie belast had,
stelde daarom voor, aanvankelijk geen discussie over het stuk te voeren,
maar het ijlings in hare handen te stellen ter fine van consideratie en
advies ; voorts om aan haar viertal leden nog acht andere leden, vier
predikanten en vier ouderlingen, toe te voegen; en aan deze uitge-
breidere Commissie in last te geven, om de Gemeente in te lichten,
zich met andere kerken zoo noodig in verband te stellen, en voorts
al zulke maatregelen, als vereischt mochten zijn, aan den Kerkeraad
voor te stellen of desverkiezende in zijn naam te nemen.
Dit voorslel ontmoette heftigen tegenstand bij een zeer kleine
minderheid van den Kerkeraad, maar wierd toch na breedvoerige dis-
cussie met bijna algemeene stemmen aangenomen, terwijl de H.H. Ds.
Posthumus Meyjes, Ds. Hogerzeil, Ds. Lütge, Ds. Van der Horst, Ds.
Brummelkamp, Ds. Weslhoff en Ds. Van der Dussen, en de ouderling-
Pastor aanteekening in de notulen verzochten, dat zij tol dit besluit
niet hadden medegewerkt.
In deze Commissie, die reeds bestond uil de II. II. Ds. Krayenbelt,
Ds. Van Schelven, Ilovy en Dr. Kuyper, werden toen door den Voorzitter
nog benoemd de H.H. Ds. Denier, Ds. Geselschap, Ds. Van Loon en
Ds. De Gaay Fortman, en de ouderlingen Kuhler, Dr. Rulgers, Mr.
Fabius en Dr. Woltjer. Van deze nieuw benoemden heeft alleen Ds.
Geselschap bedankt, terwijl Ds. Krayenbelt zich om redenen van ge-
zondheid terugtrok.
En hiermee liep ook deze vergadering ten einde, waarvan alleen
nog te melden valt, dal Ds. Brummelkamp bij de rondvraag verklaarde,
alsnu niet meer van meening te zijn, dat het afgeven der Attesten
door Gods Woord aan den Kerkeraad verboden wierd.
§ 13.
ZIJ-AANVAL OP HET VRIJ BEHEER.
Sinds is over deze zaak in den Kerkeraad niet verder gestreden,
en dient alleen nog vermeld, dat in een vergadering van Gemachtigden
met 170 legen 3 stemmen, en in den Algemeenen Kerkeraad met 79
tegen 27 stemmen aan den .Bijzonderen Kerkeraad betuiging van
36
sympathie en toezegging van steun bij onverhoopte dwangmaatregelen
wierd toegezegd.
Wel is ook sedert dien tijd strijd in den Kerkeraad gevoerd,
maar onder een anderen vorm, namelijk over het Beheer.
Ons vrij beheer was en is nog steeds een doorn in het oog der
Synodale Hiërarchie, die er sinds een halve eeuw steeds op uit was,
om ook op het beheer der kerkelijke goederen invloed te erlangen ; en
toen in 4869 de Koning het losliet, alle krachten inspande, om zich zelve
in de plaats van den Koning te stellen.
Dit is haar echter destijds niet gelukt.
Amsterdam, dat sedert 1578 altoos haar Beheerszaken plaatselijk
had geregeld ; sinds 1810 dit door den Kerkeraad doen liet, lang eer
er een Synodale Hiërarchie opkwam ; en die in 1820 zelis van den
Koning vrijstelling van koninklijke inmenging had erlangd, bezat een
te groote en te fiere gemeente, om zich aldus met handen en voeten
gebonden aan de Synodale Hiërarchie over te leveren.
Toen dan ook in 1869 de stemgerechtigden ondervraagd wierden,
wat hun wil was, koos men hier ter stede met verpletterende meer-
derheid voor eigen Vrij Beheer en tegen alle Synodale inmenging; en
liet de regeling van dit Vrij Beheer over aan den Kerkeraad.
Sinds heeft de Kerkeraad dit Beheer dan ook gevoerd op den
ouden voet door middel van de dusgenaamde Kerkelijke Commissie-
Taak en roeping van den Kerkeraad ten deze was het, om aller-
eerst dit Beheer tegen alle inmenging van Hoogere Besturen te vrij-
waren, en voorts het te voeren naar zijn beste inzicht.
Dit waken bleek dan ook ras noodig.
Immers het lag voor de hand, dat de Synodale Hiërarchie niet
af zou laten, om haar hand naar dit begeerlijk goed uit te steken, teneinde
aldus elke vrijheid tot een handelen naar den Woorde Gods in de
Kerke van Amsterdam te smoren.
De Kerkeraad kon in zijn strijd voor de eere van Gods Woord
worden geschorst of afgezet. Het Classicaal Bestuur zou zich, zelfs tegen
zijn eigen Reglement in, kunnen vermeten, om te komen doen wat
des Kerkeraads was. En alzoo zou toch het Beheer onder de Hoogere
Besturen raken.
En overmits dit nu juist datgene was, wat de stemgerechtigden
in 1869 verklaard hadden, niet te zullen gedoogen, moest de Kerke-
raad wel op middelen bedacht zijn, om zulk een ongeoorloofde inmen-
ging te weerstaan.
Hiertoe strekten dan ook zekere wijzigingen in de regeling van hel
Beheer, die in 1875 wierden vastgesteld, en andere, die, sinds lang
in overweging, eerst nu door de Kerkelijke Commissie aan den Ker-
keraad wierden voorgesteld.
De Kerkeraad keurde in zijne vergadering van 14 Dec. j. 1. ook
deze laatste wijzigingen goed , maar niet zonder dat ruim een twintigtal
leden, met Dr. Berlage en Ds. Ternooy Apèl aan het hoofd, zich uil
al hun vermogen hiertegen hadden verzet.
Dit sprak vanzelf.
Kon een hooger Bestuur het Beheer van onze Kerke overrompe-
37
Icn, dan ware hel mei den strijd, om de gemeente bij den Woorde
Gods Ie houden, gedaan.
Ten einde de macht, die hier nog voor den Woorde Gods slaan
kan, te breken, moest dus we! het uilersle gewaagd, om deze ster-
king van het Vrij Beheer te voorkomen.
Een poging die wel mislukte, maar wier mislukking op de hoogere
Besturen dan ook zulk een ongunstigen indruk heeft gemaakt, dat reeds
daags (laaraan, onder dagteckening van 15 December bij den Voorzitter
des Kerkeraads een schrijven van het Classicaal Bestuur inkwam, waarin
vóór 1 Jan. 1886 opgave gevraagd wierd van de namen der leden, die
vóór deze wijzigingen hun stem hadden gegeven.
Eerst op 28 December kon de vergadering hierop besluiten, en
stelde toen dit stuk in handen van een gevolmachtigde Commissie,
dewijl tien leden, gebruik makende van een recht hun door ons Huis-
houdelijk Reglement toegekend, het beter keurden in zoo ernstige zaak
niet overijld te besluiten.
Vreemd niet waar ?
En in 18G9 én in 1875 heeft de Synodale Hiërarchie gepoogd de
hand op ons Beheer te leggen.
Tot tweemaal toe moest ze dit pogen opgeven.
Amsterdam bleef vrij.
Maar nu in 1885 waagt ze de poging nogmaals? nu niet recht-
streeks, maar zijdelings; en zet dit pogen met zulk een overhaasting
door, dat zelfs de Kerstdagen en het einde des jaars door deze ge-
schillen moesten beroerd worden.
Het ligt vooralsnog niet op den weg onzer Commissie zich breeder
over deze nevenquaestie uit te laten.
Een ieder gevoelt intusschen, dat het één strijd is, die én voor
het Vrij Beheer én voor de Vrijheid om naar Gods Woord te handelen,
thans door den Kerkeraad gestreden wordt. Iets wat dan ook zeer dui-
delijk uitkwam in den Algemeenen Kerkeraad, waar bijna geheel dezelfde
personen, die tegen het Vrije Beheer stemden, ook hun slem onthiel-
den aan de betuiging van sympathie aan den Bijzonderen Kerkeraad.
Heel het dreigend Conflict blijft zich dan ook feitelijk om deze
ééne, alles beheerschende vraag bewegen : » of iemand wie dan ook
den Kerkeraad dwingen mag om tegen Gods Woord te handelen!''
§ 14.
GODS WOORD BESLIST DE ZAAK.
Niet ten onrechte is, in verband hiermee , in de vergadering van
den Algemeenen Kerkeraad van 14 December 1885 van de tegenstem-
mende Bedienaren des Woords gevergd, dat zij uil den Woorde Gods
zouden aanloonen, dat het afgeven van deze attesten voor het uitge-
sproken doel, om tot het H. Nachtmaal te worden toegelaten, wel
geoorloofd was.
38
Met name rust die last op die Bedienaren des Woords, die eerst
zelven meehielpen verklaren, dat het afgeven van deze attesten ons
door Gods Woord verboden wierd; en alzoo er ook nu nog mede-
aansprakelijk en medeverantwoordelijk voor zijn, dat de Kerkeraad
dien weg opging ; maar nu van achteren overliepen tot de tegenover-
gestelde meening, dat Gods Woord het niet verbiedt. D. w. z. dat
Gods Woord niet verbieden zou : Om voor een loochenaar van den
Christus met eigen hand de deur open te doen, waardoor hij toegang
erlangt tot het II. Nachtmaal des Heer en.
Hierin toch ligt zulk een onbegrijpelijke tegenstrijdigheid en iets
zoo onverklaarbaars, dat er uitsluitsel komen moet.
Reeds in de Memorie, die hier achter volgt is dit punt dui lelijk
uiteengezet, en nog dezer dagen las men in een bekend weekblad, toen
het den 22 December verscheen, desaangaande het navolgende, dat, als over
het geheel de meening der Commissie uitdrukkende, hier wordt inge-
lascht.
Heel de kerkelijke quaestie van Amsterdam, zoo las men daar,
beweegt zich om dez-j ééne vraag : Of God de Heere in zijn Woord
het afgeven van de verlangde attesten al dan niet verbiedt.
Verbiedt God de Heere in zijn Woord dit wel, dan is de zaak
hiermee ook uit, en valt er niet verder te redeneeren. Dan mag de
kerkeraad ze niet afgeven, er kome van, wat er van kome. Gehoor-
zaamheid is beter dan offerande. Tóch te doen wat God de Heere in
zijn Woord verbiedt, is eenvoudig doodelijke zonde.
Maar ook, verbiedt God de Heere dit in zijn Woord niet, dan ligt
de zaak ook even eenvoudig. Want we zouden den dienaar onzes Heeren
Jesu Christi wel eens willen leeren kennen, die de vermetele stoutheid
aandorst, om de belangen van een zoo groote kerk als die van Amsterdam
er aan te wagen, als hij niet gedwongen wierd door een stellig bevel
van zijn God.
Dit is dus eigenlijk het éénige punt, dat de deur dicht doet, en
waardoor de zaak moet uitgemaakt.
Te zeggen : //Ge hadt het anders moeten aanleggen", doet niets
ter zake. Want stel al, dit ware zoo, en de kerkeraad had duizend
flaters begaan, dan nog zouden we den Christenleeraar wel eens wil-
len leeren kennen, die zeggen dorst : //Omdat ge vroeger de zaak ver-
keerdelijk hebt aangelegd, moet ge nu dan maar doen u-at God verbiedt!"
Ieder voelt immers : Dit kan niet. Dit kan nooit.
Wat ik ook vroeger verkeerd hebbe gedaan, Gods verbod gaat
altoos door, en als, hoe ook of door wien ook, een zake van mij ge-
vorderd wordt, waarvan ik kan aantoonen : dat God de Heere ze mij in
zijn Woord verbiedt, — dan moet ik weigeren. Kom ik dan om, dan
kom ik om. Maar in geen geval mag ik dan doen, wat God verbiedt.
Dit is zoo klaar, zoo eenvoudig en zoo duidelijk, dat we ons niet
kunnen voorstellen, dat één eenig Christenmensen hiertegen iets zal
kunnen of willen inbrengen.
Indien er dus te Amsterdam of daarbuiten Christenbroeders zijn,
die zeggen : De kerkeraad van Amsterdam mag de attesten wel
39
afgeven, dan rus! op deze broeders de dure verplichting, om ons
bewijs uit Gods Woord geleverd te out ze nu wen.
Kunnen zij dit niet, dan oordeelen ze hierin zichzelven.
Want of' men nu al zegt: „Dan komt heel de kerk weer .onder
de modernen ; dan gaat bet Weeshuis en heel die reeks van andere
stichtingen weer in verkeerde banden over ; het ging nu zoo goed ; God
gaf zooveel zegen ; laat dit nu doorwerken , en verstoor het niet V —
dit snijdt natuurlijk alleen dan hout, als men mij af wil manen, om
geen eigenwillige plannen door te drijven, maar heeft niets te bedui-
den, zoodra er een stellig verbod van Gods Woord ligt.
Zelfs eerlijkheid onder menschen op de markt geldt nog altooa zoo
boog, dat als een koopman door een kleine oneerlijkheid, o, zooveel
onheil, bet springen van bet kantoor en het ruïneeren van o, zooveel
menschen voorkomen kon, een ieder toch zeggen zal : En toch moogt ge
die oneerlijkheid, hoe klein ook, niet begaan.
En hoeveel te meer moet dit dan niet onder Opzieners der Ge-
meente in de Kerke Gods gelden ?
En of men dus al zegt : „Gij maakt er de kerk ongelukkig door
en ge ruïneert al onze stichtingen !" — dit doet alles niets ter wereld
af, zoodra het oneerlijk tegenover den Heere onzen God zou zijn.
Gods Woord is de eenige en cdgenoegzame en onfeilbare regel voor
ons geloof en onzen wandel.
Daaraan heeft een ieder, daaraan heeft ook de Kerkeraad van Am-
sterdam zich te houden. En al bet geding komt dus per slot van re-
kening altoos weer op deze ééne quaestie neder : Verbiedt God het in
zijn Woord?
En dit nu is zoo, en hiervan gaan we uit het Woord het bewijs
leveren.
Zien we dan eerst, waarvan sprake is.
Er is sprake van attesten van zedelijk gedrag, gevraagd door moderne
personen, als middel om aangenomen te worden.
Goed, wat is nu aanneming f
Aanneming' is een kerkelijke acte, waardoor iemand den toegang tot
het heilige Avcndmacd ontvangt.
Een andere beteekenis heeft het doen van belijdenis nooit gehad
noch ooit bezeten.
Het strekt niet om „stemgerechtigd" te maken, want er worden nog
meer vrouwen dan mannen aangenomen, en vrouwen hebben geen stem-
recht. En ook door aangenomen te zijn heeft men nog volstrekt geen
stemrecht. Dat komt eerst met de 23 jaar.
Het strekt ook niet om //lid der kerk" te worden, want lid der
kerk is men reeds door zijn geboorte. Hoor maar wat in het Doops-
formulier van de jonge kindertjes gezegd wordt : //Dat ze als lidmaten
der gemeente behooren gedoopt te wezen."
En eindelijk de aanneming strekt ook niet, om mettertijd van de
Diaconie te kunnen trekken, want ook doopleden behoort de kerk in
40
hun nood te verzorgen, en aangenomen worden niet alleen armen, maar
ook gezeten burgers en rijken ; zelfs de koning.
Geen quaestie dus, of het moet door ieder toegestemd : Op de
vraag : //Waartoe dient de aanneming ?" moet geantwoord : //Het is het
middel van toelating voor hen, die zich tot het heilig Nachtmaal ivillen be-
neven ƒ" En of nu een ander dit anders opvat, dit doet er niets toe, de
kerkeraad mag het niet anders opvatten. „Aanneming" is aan iemand
toegang tot het heilig Nachtmaal ontsluiten.
Want wel zegt de booze wereld, dat een jongen en meisje toeh
aangenomen moeten zijn, om voor vol in de wereld meê te rekenen,
en van de catechisatie af te zijn, en op bals en partijen te kunnen
gaan ; maar we kunnen ons toch kwalijk inbeelden dat er één enkel
Opziener der gemeente zou zijn, die zulke beweegredenen zou willen
overnemen.
Opzieners der gemeente hebben niet te vragen, wat anderen op
zondige wijs wel van de aanneming gelieven te maken, maar uitslui-
tend : wat de aanneming in de Kerke Gods feitelijk is ; en dan is er
maar één antwoord : Indien ge als kerkeraad iemand aanneemt, dan ont-
sluit ge voor znlk een persoon den toegang tot het heilig Nachtmaal onzes
Heeren Jesu Christi.
Dit nu alzoo vastgesteld zijnde, komen we dus thans tot de vraag,
of deze ontsluiting van den toegang tot het heilig Nachtmaal, naar luid
van Gods Woord, mag plaats hebben voor ongeloovigen.
„Ongeloovigen1' nemen we daarbij in den gangbaren, kerkdijken
zin, en bedoelen er dus niet meê : //Onbekeerde personen" ; maar uit-
sluitend zulke personen, die den Heere niet belijden.
Nooit heeft de kerk over iemands staat voor God geoordeeld,
Labadisme mag er in de kerk niet zijn. Een kerk van louter heiligen
te droomen, is tegen het Woord. Tarwe en kaf moet hier vermengd
blijven 1). De kerk mag dus alleen over belijdenis en wandel oordeelen.
Van meer weet ze niet, en over meer heeft ze dus geen zeggen.
En nu voegt het zeer zeker aan de kerk van Christus, om te
midden van veel verwarring en strijd, ook met dit afeischen der be-
lijdenis uiterst teeder en omzichtig te werk te gaan, en vooral niet
om kleine, onbeduidende verschillen of verzuimen, de lieden af te wijzen.
De kerk behoort een milde hand te hebben, een hand van ont-
ferming en barmhartigheid ; er moet iets in haar afstralen van het God-
delijk mededoogen. Winnen en lokken, niet afsnijden en verjagen, moet
haar doel zijn. De kerk zoekt het verlorene en stoot daarom den boet-
vaardige niet af.
Een rookende vlaswiek uit te blusschen ware voor de kerk zonde.
Maar toch, ook deze barmhartigheid heeft haar grenzen. Een
Mahomedaan zou men niet mogen toelaten. Een Jood, die in Jezus
niet den Messias beleed, evenmin. Een Roomsche, die in zijn dwaling-
bleef hangen, ook niet. En zoo ook, en veel minder nog een onge-
loovige, die zelfs dit summier niet erkennen wil, dat hij Jezus, zijnen
1) Niet tarwe en onkruid. Dit beeld doelt op de wereld, niet op de kerk.
41
Heer, wil gaan belijden, als die overgeleverd is voor onze zonden en
opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.
En overmits de jongelieden, voor wie ditmaal de attesten ge-
vraagd worden, zelfs dit weinige als hun motief toeiger den te erkennen, -mogen
deze leerlingen van erkend moderne predikanten, dus niet anders be-
schouwd worden dan als o/tgeloovigen ; en moet nu alzoo de vraag beant-
woord : Mogen zulke personen toegelaten worden tot het heilig Nachtmaal ?
Op deze vraag nu antwoordt de Heilige Schrift zeer duidelijk.
Ze zegt, dat //schuldig is aan het lichaam en bloed des Heeren",
en dat zichzelven //een oordeel eet en drinkt", al wie aan het heilig
Nacht maal aan gaat zitten, //zonder te onderscheiden het lichaam des
Heeren''' (1 Cor. 11 : 27 en 29).
De Heilige Schrift leert ons, dat deze zonde begaan wordt, door
een iegelijk die aan het heilig Nachtmaal niet „den dood des Heeren
verkondigt totdat hij komt" (1 Cor. 11 : 26).
En de Heilige Schrift leert ons eirdelijk, dat „het verkondigen van
den dood des Heeren totdat hij komt", en //het onderscheiden van het
lichaam en bloed des Heeren," gebonden is aan wat de Heere Jezus
zelf bij de instelling van het heilig Avondmaal sprak, over de betee-
kenis van zijn zoendood en wederkomst.
Van zijn zoendood sprak hij : „Dit is mijn bloed, het bloed
des Nieuwen Testaments, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving der
zonden"; en aangaande zijn wederkomst op de wolken : „Ik zeg u, dat
ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstok, tot op
dien dag, dat ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk mijns Vaders"
(Matth. 26 : 28, 29).
Het is alzoo aan geen twijfel onderhevig, of, naar luid van Gods
Woord, wordt er een zeer ergerlijke zonde begaan, indien er een per-
soon, die de verzoenende kracht van het bloed des Heeren niet dank-
baar en met vreugde belijdt, toetreedt tot het heilig' Avondmaal.
Zoo hebben onze kerken het dan ook steeds begrepen, en in onzen
Heidelbergschen Catechismus het een iegelijk ingeprent : „Dat het toe-
gaan tot het heilig Nachtmaal van dezulken die zich met hunne
bekentenis als ongeloovige menschen aanstellen, het Verbond Gods
ontheiligt en zijn toom over de gansche gemeente verwekt." (Antwoord op
vraag 82.)
Maar zal iemand zeggen : »Het zij zoo. We geven u dit gewon-
nen. Zoo denken ook wij er over. Een loochenaar van den zoendood
des Heeren Jesu Christi, die tot het heilig Nachtmaal toetreedt, begaat
zeer zware zonde. Maar, wat heeft dit met de zaak der attesten te
maken ? Die attesten strekken wel om iemand de aanneming mogelijk
te maken, maar dit gaat den kerkeraad van Amsterdam niet aan. Hem
wordt alleen gevraagd, om een attest van zedelijk gedrag, en dat kan
hij naar waarheid omtrent deze personen afgeven. Wat er nu
verder van komt, dat is zijn zaak niet. Ik ben niet verantwoordelijk
voor alles wat een ander met een door mij gegeven stuk stuk gelieft te
doen.
42
„Ge hebt dus volkomen gelijk, dat de kerkeraad van Amsterdam
deze personen niet tot het heilig Avondmaal mag toelaten. Maar dal
eischt dan ook niemand van hem. Al wat men eischt, is dat hij aan
onbesprokene personen afgeve een al test van zedelijk gedrag. En wat
ter wereld is daar nu tegen ?
„Laat de kerkeraad doodeenvoudig die attesten afgeven. Dan gaan
die jongelieden naar elders. Worden daar aangenomen. En alles gaat
verder buiten den kerkeraad om. Hij wascht zijn handen in onschuld !"
Wie voert zulke taal ?
Een sluw bedrieger op de beurs ? Een man van grove, ruwe ze-
delijke opvatting, die nooit van zedelijke solidaire verantwoordelijkheid
vernam ? Een casuïst ? Een moralist uit de Jezuïeten ?
Haast zou men het denken, en, God zij lof, is er nog niet één
in onze kers, hij zij dan modern of orthodox, die zulk een gruwelijke
zedeleer zou durven verdedigen.
En met name onze orthodoxe leeraren weten, als ze aan het derde
gebod zijn toegekomen, o, zoo uitnemend aan de hand van den Cate-
chismus hun toehoorders te beduiden, dat we zelfs „door ons stilzwijgen
en toezien, ons zulker schrikkelijke zonde deelachtig maken". Alsook dat
God zich volstrekt niet alleen vertoornt over den vloeker zelf, maar
ook wel terdege eveneens over degenen „die zooveel als hun mogelijk is,
het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden. ,"
Mogen we nu vragen, of het ontheiligen van 'sHeeren Nachtmaal
niet minstens even erg als het ontheiligen van 'slleereu Naam is. En indien
dan nu alle orthodoxe leeraars onzer kerk zelve uit één mond erkennen,
dat, naar luid van Gods Woord, Gods toorn ontbrandt : 1°. over den
vloeker ; 2°. over hem die dit zwijgend aanhoort ; 3°. over hem die dit
zooveel hem mogelijk is, niet weert en voorkomt ; — volgt daar dan niet
uit, dat de toorn Gods evenzoo verwekt wordt : 1°. over den ontheili-
ger van het Nachtmaal ; 2°. over hem die dit geworden laat ; en 3°. over
hem die, zooveel hem mogelijk is, dit niet weert en voorkomt f
Ook ten deze zijn de uitspraken der Heilige Schrift verpletterend.
z/Leg niemand haastig de handen op, en heb geen gemeenschap met
anderer zonden''1 (1 Tim. 5. 22).
„Gaat uit van haar mijn volk, opdat ge aan hare zonden geen ge-
meenschap hebt" (Openb. 18 : 4).
Er is dus, naar luid van Gods Woord (en geen enkel Bedienaar
des Woords zal dit kunnen of willen ontkennen), wel terdege zonde,
niet enkel in het zelf begaan van zonde, maar evenzoo in het dulden,
mogelijk maken en niet beletten van zonde, waar het in mijn macht
stond dit te doen.
Iemand, die in een kamer verhuurt, wetende dat die kamer door
een ontuchtige vrovw voor hoererij zal gebezigd worden, staat voor God
wel terdege schuldig, en kan volstrekt er niet meê af met te zeggen :
//Ik verhuur mijn kamer, maar zij moet weten wat ze er mee doet."
Een opkooper, die gestolen goed koopt, staat schuldig, ook al
steelt hij zelf niet.
Een koopman in wapens, die een dolk verkoopt, wetende, dat de
kooper op moord zint, is voor God schuldig.
43
Wie iemand een lucifer reikt, wetende dat hij daarmee hrand wil
stichten, zondigt.
Wie een attest van goed gedrag geeft aan een slecht zeeman,
wetende dat hij met dit attest het commando over een passagiersboot
zal krijgen, is schuldig aan het zesde gebod, zoo hij het afgeeft en de
boot komt met de passagiers om.
En zoo ook, wie een attest van goed gedrag geeft, vooruit we-
tende, dat dit dienen zal om een loochenaar van het zoenbloed des
Heeren den toegang tot het heilige Nachtmaal te ontsluiten, die begaat
zonde voor God.
Als een kind aan zijn vader geld vraagt, en de vader weet, dat
het kind met dat geld zonde in een zondig huis wil bedrijven, dan is
die vader een onmensen, geen vader maar een zedelooze lafaard, als hij
het toch aan zijn kind geeft.
En zoo ook hier, als er in Amsterdam personen zijn, die, niet
wetende wat zonde ze begaan, ongeloovig aan het heilige Nachtmaal
toe willen treden, en ze vragen den kerkeraad een attest, om hiertoe
te geraken, dan is die kerkeraad een liefdeloos, een onzedelijk, een laf
college en voor God en menschen ontrouw, zoo hij toch die stukken
maar geeft.
Gods Woord zegt : //Heb uw naaste lief als uzelf", en draagt aan
de Opzieners op : //Hebt acht op de kudde!"
Is het nu liefde voor den naaste, als iemand een groote zonde voor
God wil begaan, en hij vraagt mij om hem er het middel toe te ver-
strekken ; en ik heb het dus in mijn macht, om zulk een zonde te
voorkomen ; — als ik hem dan toch het middel daartoe verschaf?
De Drankwet verbiedt den verkoop van drank aan personen, die
kennelijk door meer te drinken, zondigen zouden. Eigen voordeel moet
de tapper dan inboeten, om den naaste niet ongelukkig te maken.
En terwijl het aldus tot in de kroegen en tapperijen voor zondig-
en kwaad wordt gehouden, om iemand de middelen te verschaffen,
waarmee hij tot zonde zou komen, zal men in de Christelijke kerk bij
het heilig Nachtmaal onzes Heeren nog den eisch bepleiten moeten,
dat het verschaffen aan iemand van de middelen, waarmee hij in zake
het Nachtmaal zal gaan zondigen, voor God niet mag ?
Iets wat te sterker klemt in Opzieners der gemeente.
Zelfs naar burgerlijke opvatting verzwaart het iemands schuld, als
hij, vader over een kind, voogd over een pupil, directeur van een
weeshuis, meester op school of overheidspersoon over de schare is.
En natuurlijk ! Want deze allen zijn van Godswege geroepen, om
van zonde af te manen, zonde te beletten, zonde te voorkomen, zonde
onmogelijk te maken.
En zou ditzelfde dan niet veel sterker nog van de Opzieners der
gemeente en de herders der kudde gelden ?
Zij, de Opzieners, die juist gehouden en geroepen zijn, om zonde
tegen te gaan, hoe wilt ge toch dat ze zei ven zullen meewerken, om
de zonde mogelijk te maken !
44
En zegt ge : Maar de Herder mag met dat doel toch de overige
kudde niet prijsgeven, — hoor dan wat de Heere in de gelijkenis
zegt : //Er was een herder, en hij had honderd schapen, en toch verliet
hij de negen en negentig overige, en ging het ééne verlorene schaap na.1'
Op bovengemelde gronden komt het ons voor, dat men Gods Woord
geweld moet aandoen ; de eerste beginselen der zedelijkheid verkrach-
ten ; en het Opzienersambt van alle verantwoordelijkheid ontslaan, — zoo
men zou willen volhouden dat wel het gaan naar het Nachtmaal voor
loochenaars van 's Heeren zoenbloed zonde is, maar dat het geen ge-
meenschap aan anderer zonde zou zijn, bijaldien de kerkeraad op aan-
vrage, de middelen, noodig voor het begaan van deze zonde, verstrekt.
Acht iemand desniettemin, dat dit oordeel onjuist is, dan zijn we
natuurlijk bereid ons beter te laten ondeirichten, mits uit den Woorde Gods.
Maar kan men dit niet, althans niet zoo, dat het de conscientie dei-
bezwaarden ontlast, dan mag ook niemand, 'tzij Synode of welke macht
ter wereld ook, iemand aantasten of straffen, die zegt : Ik mag niet.
Want zelfs, al wilde men zeggen : Ik twijfel nog ! — zelfs dan
zou men nog niet mogen afgeven.
Immers, zelfs de gemeene wijsheid leert ons dat het in dubiis ab-
stine, d. w. z. //als ge twijfelt, onthoud u dan van handelen !" de levens-
regel voor een iegelijk is, die teeder van consciënte wil zijn.
§ 15.
RESUMTIE IN VEERTIEN VRAGEN EN ANTWOORDEN.
Althans voor wat de hoofdstrekking aangaat acht de Commissie
bovenstaande uiteenzetting volkomen juist, en, resumeerenda, kan ook
de Commissie nog niet anders inzien, of op de veertien vragen die
hier volgen kan noeh mag anders geantwoord, dan wat zij er op vol-
gen laat :
Eerste vraag: Waartoe dient de aanneming?
Antwoord: Om op belijdenis toegelaten te worden tot liet
H. INachtmaal.
Tweede vraag: Zal men ook de zoodanigen tot het H. Avondmaal
laten komen, die zich met hun bekentenis als ongeloovige menschen
aanstellen ?
Antwoord: Neen, geenszins, want alzoo wordt het Verbond Gods
ontheiligd en de toorn Gods over de gansche gemeente verwekt.
Berde vraag: Is het toetreden aan het H. Nachtmaal des Heeren
van personen » die zich met hun bekentenis als ongeloovige menschen
aanstellen" voor hen zonde?
Antivoord: Gewisselijk, want zij zijn schuldig aan het Lichaam
en Bloed des Heeren en eten zichzelven een oordeel.
Vierde vraag: Is het geoorloofd aan iemand die (zij het ook zonder
45
zich daarvan rekenschap te geven) gereed staat, om deze zonde te begaan,
daartoe op eenigerlei wijze de behulpzame hand te bieden of hem de
middelen er toe te verschaffen?
Antivoord: In geenen deele, want God houdt ook dezulken' voor
schuldig, die voor zooveel aan hen staat, zulk een ontheiliging van zijn
heilig Nachtmaal niet helpen weren en verbieden.
Vijfde vraag: Stellen deze jongelieden zich met hun bekentenis
aan als ongeloovige menschen?
Antwoord: Ja, want zij vervoegden zich om godsdienstonderwijs te
ontvangen bij predikanten van wie bekend is, dat ze de Belijdenis der
Christelijke Kerk verwierpen. Alsmede toen hun gevraagd is, of hel
hun voornemen was den Heere Jezus Christus als den eenigen en alge-
noegzamen Zaligmaker te gaan belijden, hebben ze dit niet willen betuigen.
Zesde vraag: Als deze jongelieden deze attesten van den Kerke-
raad kregen, wat zouden ze er dan mede doen?
Antwoord: Met behulp van deze altesten zich door een onge-
loovigen Kerkeraad den toegang tot het H. Nachtmaal laten ontsluiten.
Zevende vraag: Kan de Kerkeraad dan toch ook daarna hun be-
vestiging niet beletten?
Antwoord: Neen, want ieder predikant kan dit doen, hier of elders.
Achtste vraag: Maar kan de Kerkeraad dan toch de zonde dei
ontheiliging van het Nachtmaal niet weren door hen niet in te schrijven
in de Lidmatenboeken?
Antwoord : Neen, want terstond na hun bevestiging kunnen ze
reeds aan het II. Avondmaal gaan, niet alleen hier, maar ook elders;
en dan is de zonde geschied, die de Kerkeraad had kunnen beletten.
Negende vraag: Maar kan de Kerkeraad hen dan later niet cen-
sureeren ?
Antwoord: o, Ja, maar dan is de zonde reeds geschied. En boven-
dien het is onzedelijk, iemand eerst tot het begaan van zonde behulpzaam
te zijn, en dan hem te straffen.
Tiende vraag: Wat moeten deze jongelieden dan doen?
Antwoord: Zij moeten zich bekeeren van hun dwaalweg, en tot
de belijdenisse Chrisli komen, en anders hooren ze niet aan het H.
Nachtmaal.
Elfde vraag: Is het toch niet liefdeloos als de Kerkeraad tegen
deze jonge personen optreedt, waar toch hun leermeesters en ouders
de hoofdschuldigen zijn?
Antwoord: Iemand van zonde af te houden is nooit liefdeloos,
maar altoos eisch der liefde. Het is geen straf, maar een weldaad.
Twaalfde vraag: Maar beging de Kerkeraad dan geen fouten, en
had hij niet in menig opzicht anders kunnen handelen, en verloor hij
dan hierdoor het recht niet, om thans de attesten te weigeren?
Antivoord: Neen, want te zeggen, dat iemand, omdat hij vroeger
vele fouten beging, daarom thans tot een zoo groote zonde dan ook
maar moet medewerken, is een gansch goddelooze leer.
Dertiende vraag: Maar mag de Kerkeraad er dan heel de kerk
aan wagen?
Antivoord: Zoodra God de Heere in zijn Woord gesproken heeft,
46
komt die vraag niet meer tepas. Wat God de Heere verbiedt, mag
iemand nooit doen, al verging ook de wereld er door.
Veertiende vraag: Is de Kerkeraad met deze zaak wel op Gods weg?
Antwoord: Zoodra er een stellig verbod van Gods Woord ligt, is dit
uitgemaakt. Bijzondere leidingen van den Heiligen Geest te zoeken,
waar het klare Woord van God zoo duidelijk spreekt als in het onder-
havige geval, is een valsche bevindelijkheid, die het gezag van Gods
Woord weerspreekt.
Waar God iets stellig in zijn Woord verbiedt, kan geen sprake
meer zijn, van nog eerst om een duidelijk aangewezen weg te gaan vragen,
maar mag alleen gebeden om genade, die getrouw doet zijn, en
tegen de overleggingen des vleesches in bekwaam maakt tot een
gehoorzamen, gelijk dit aan alle dienstknechten des Heeren past.
§ 16.
SLOTVERMANING.
En hiermede deze uiteenzetting van het gebeurde aan de over-
weging der Gemeente aanbevelende, zij een iegelijk op het harte ge-
bonden:
Ten eerste, dat niemand zich in overspanning of verontwaardiging
opmake, om in onze kerk een onnoodige scheuring aan te richten ot
zich in een opwelling van toorn van haar af te scheiden.
Ten tweede, dat een iegelijk zich wel wachte, om in deze hoog
ernstige zaak, broeders die nog in hun ziele worstelen, uit de hoogte
te veroordeelen. De genade ook der getrouwheid is niet aller.
Ten derde, dat veeleer een iegelijk van ons de wolk van voor
zijn eigen ziel wegdrijve, zijn zonde en schuld voor God belijde, zijn
leven betere en in alle godzaligheid voor liet aangezicht des Heeren
wandele.
En ten vierde, dat de geloovigen ook deze zaak met goed ver-
trouwen in de hand van hun God mogen stellen, Hem aanroepende of
Hij zijn Dienaren getrouw moge stellen en over zijn Gemeente over-
vloedig uitgiete den Geest der genade en der gebeden 1).
Namens den Kerkeraad der gevolmachtigde Commissie
in zake de attesten,
C. A. Renier, Voorzitter.
N. A. De Gaay Fortman, Secretaris.
Amsterdam, 23 December 1885.
1) De opmerking van Ds. Hogerzeil in een postscriptum van zijn vlugschrift: De
Kerkelijke strijd te Amsterdam, gemaakt, als had de Commissie ten onrechte in haar mede-
deeling aan de Gemeente (zie onder de Bescheiden N°. XV) van eenige predikanten verzwegen,
dat hunne meening sedert dien tijd omging, meent de Commissie beleefdelijk als onge-
motiveerd van de hand te mogen wijzen. Alleen de H.H. Ds Brummelkamp en Lütge
hebben in den Kerkeraad te kennen gegeven, dat zij van opinie veranderd zijn. Anderen
mogen door hun houding iets dergelijks hebben doen vermoeden, maar uitgesproken had
zich, toen de Commissie sprak, nog geen hunner.
BESCHEIDEN.
Kopie der Missive van Ouders. Voogden en Beschermers der
aannemelingen van de pred. Berlage, Ternooy Apèl en Laurülard;
aan den Kerke raad , dd. 14 Januari 1885.
De ondergeteekenden , Ouders, Voogden of Beschermers van kin-
deren , die gedurende langeron of korteren tijd godsdienstonderwijs van
de predikanten Berlage, Ternooy Apèl en Laurillard ontvingen,
nemen de vrijheid het navolgende onder Uwe aandacht te brengen.
Onderscheidene van die kinderen bereidden zich in de laatbte
maanden voor om tegen Kerstmis jongstleden belijdenis van hun geloof
af te leggen en tot lidmaat der Nederduitsche Hervormde kerk te wor-
den aangenomen.
Hunne predikanten gaven hun echter het teleurstellend bericht,
dat hiertoe niet kon worden overgegaan, daar de ouderlingen , vanwege
den Kerkeraad afgevaardigd om tot die aanneming mede te werken ,
hun hadden medegedeeld, dat zij dit niet konden doen.
Ondergeteekenden gevoelen zich alzoo in hun recht verkort, en
achten zich verplicht daartegen ten krachtigste bij U te protesteeren.
Het zal toch wel door niemand kunnen worden ontkend , dat jongelieden ,
die bij wettig beroepen en erkende predikanten der gemeente gods-
dienstonderwijs ontvingen , recht hebben tot de aanneming te worden
toegelaten, indien zij hun verlangen daartoe te kennen geven, hunne
leeraars hen daartoe waardig achten, en geene bezwaren tegen hun
zedelijk gedrag bestaan.
Ondergeteekenden tegen dergelijke handelingen protesteerende ,
kunnen niet nalaten hunne diepe smart over die huns inziens onwettige
weigering der Ouderlingen uit te spreken.
[Op ö vellen 282 onderteekeningen].
48
n.
Missive aan den Kerkeraad dd. Januari 1885, tot adhaesie
aan bovenstaand protest.
Ondergeteekenden , leden der Nederduitsche Hervormde Gemeente
alhier, kennis genomen hebbende van het protest, door een aantal
Ouders, Voogden of Beschermers van leerlingen der predikanten Bek-
lage , Ternooy Apel en Laurillard bij den Kerkeraad dier gemeente
ingediend, ter zake van de weigering van de daartoe afgevaardigde
Ouderlingen om die predikanten bij de aanneming hunner leerlingen
bij te staan , betuigen ten sterkste hunne instemming met dat protest.
[Op 7 vellen 764 onderteekeningen].
III.
Antwoord van den Kerkeraad, aan de Ouders.
(Reeds afgedrukt op pag. 2 7).
IV.
Antwoord van den Kerkeraad aan de Jongelieden.
(Reeds afgedrukt op pag. 29.)
V.
Antwoord van den Kerkeraad op de tweede aanvrage van den heer Waller, e. s.
(Reeds afgedrukt op pag. 32.)
VI.
Antwoord van hel Classicaal Bestuur.
(Nooit door den Kerkeraad ontvangen.)
49
VII.
Beslissing van hei Provinciaal Kerkbestuur.
Het Provinciaal Kerkbestuur van Noord- Holland, gelezen hebbende
eene missive van M. J. Waller en drie andere zich noemende lidmaten
der Nederduitsche Hervormde gemeente te Amsterdam, dd. Il Juni 1885,
houdende bezwaar tegen eene afwijzende beschikking van het Classikaal
Bestuur van Amsterdam, dd. 26 Mei 1885, op hun verzoek om recht
tegenover „een volstrekt onwettig besluit van den kerkeraad der Neder-
duitsche Hervormde Gemeente aldaar, waardoor het hunnen kinderen
onmogelijk is gemaakt elders tot lidmaten aangenomen te worden ;"
Gelezen de uitspraak, waartegen bezwaar wordt ingebracht, en
verdere betrekkelijke stukken;
Overwegende , dat uit de stukken blijkt :
dat kinderen van adressanten bij den kerkeraad der Nederduitsche
Hervormde Gemeente te Amsterdam aanzoek hebben gedaan om een
attest van zedelijk gedrag, teneinde elders aangenomen te kunnen
worden; dat zij tot die aanvraag eerst zijn overgegaan , nadat de ouder-
lingen, door den kerkeraad daartoe aangewezen, geweigerd hadden hunne
medewerking tot aanneming bij de predikanten H. P. Berlage, K. P.
Ternooy Apèl en E. Laurillard te verleenen, en de kerkeraad die
ouderlingen in het gelijk had gesteld ; dat genoemde kerkeraad , ook
na vernieuwd aanzoek hunnerzijds , geweigerd heeft aan hun verlangen
te voldoen , om geene andere reden dan dat zij zich niet wilden onder-
werpen aan den willekeurigen eisch des kerkeraads tot onderteekening
eener verklaring, waarvan in het Reglement op het Godsdienstonder-
wijs geene sprake is, met name de verklaring van instemming met
de belijdenis des geloofs „in den Heere Jezus Christus als onzen
eenigen en algenoegzamen Zaligmaker, welke overgeleverd is om onze
zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking;"
dat adressanten zich daarop, in het belang hunner kinderen,
gewend hebben tot het Classikaal Bestuur van Amsternam, te kennen
gevende, dat zij genoemde weigering des kerkeraads in strijd achten
met de bedoeling, den geest en de letter van Art. 40 van het Reglement
op het Godsdienstonderwijs, en met dringend verzoek, dat het Classi-
kaal Bestuur den kerkeraad zou gelasten de gevraagde attesten , binnen
korten termijn, af te geven, tenzij het na onderzoek blijke, dat hunne
kinderen van ergerlijken levenswandel zijn;
dat het Classikaal Bestuur, ofschoon toegevende, dat de kerkeraad
reglementair zijne bevoegdheid te buiten gegaan is, door het stellen
van de gezegde voorwaarde tot het afgeven van het gevraagde attest
evenwel gemeend heeft , den kerkeraad tot het afgeven daarvan niet
te kunnen dwingen, op grond dat de kerkeraad in zijn recht van
weigering is, omdat het Reglement het afgeven niet voorschrijft,
waarom het Bestuur de klacht van adressanten ongegrond verklaart
en aan hun verlangen niet kan voldoen ;
dat adressanten zich door deze uitspraak van het Clasbikaal
Bestuur bezwaard gevoelende en meenende, dat een kerkeraad , volgens
4
50
o-enoemd Art. 40 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs,
behoudens de daarin gemaakte uitzondering , verplicht is zulk een attest
af te geven, zich in hooger beroep wenden tot het Provinciaal Kerk-
bestuur van Noord-Holland , met verzoek , dat het hen in hun goed
recht handhave en dienovereenkomstig besluite;
Overwegende, dat er naar het vigeerend kerkrecht geen geschil
tusschen gemeenteleden en kerkeraden kan worden toegelaten en dat
er evenmin tucht geoefend kan worden door een kerkeraad over degenen,
die geene lidmaten zijn, en er derhalve hier geen sprake is van tucht
of geschil in den zin der reglementen ;
Overwegende, dat het Classikaal Bestuur terecht het verzoek van
adressanten in behandeling en een besluit genomen heeft naar Art. 43
aanhef en sub. 1°. van het Algemeen Reglement in verband van Art.
68 van het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht;
Overwegende evenwel , dat door het Classikaal Bestuur de bewering
der adressanten , dat de weigering van den kerkeraad in strijd is met
de bedoeling van Art. 40 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs
niet wederlegd wordt door eene verwijzing naar het ontstaan van dat
artikel, als zijnde de bepaling, daarin vervat, oorspronkelijk gemaakt
„ten behoeve van die gewoonlijk „orthodoxen^ genoemd worden1', aan-
gezien de vrijheid , die zij wettigt , om elders dan in de eig'ene woon-
plaats aangenomen en bevestigd te worden , dan toch zeker ook eventueel
den niet-orthodoxen ten goede komen mocht ;
Overwegende , dat al wat door het Clsssikaal Bestuur wordt aan-
gevoerd ten betooge, dat de kerkeraad niet in strijd gehandeld heeft met
den geest van Art. 40 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs
door vooraf voldoening te verlangen aan de gestelde voorwaarde, ten
deele uitgaat van beschouwingen, die hier niets ter zake afdoen, bijv.,
dat de gevorderde belijdenis volstrekt noodig is voor eene waardige
Avondmaalsviering, dat Synodale verklaringen omtrent de /eervrijheid
ook gelden ten aanzien van de belijdenisvvijheid , — deels in strijd is
met den zin van Art 38 al. 5 van gezegd Reglement , aangezien wanneer
bezwaren tegen de geloofsovertuiging der aannemelingen geen grond tot
afwijzing opleveren , zij nog veel minder grond opleveren tot weigering
van een getuigschrift van goed zedelijk gedrag' vóór de aanneming, —
deels ten eenemale omvergeworpen wordt door de erkenning, //dat de
kerkeraad door het stellen van de voorwaarde, gelijk het in de
overlegde stukken geschied is, zijne reglementaire bevoegdheid te buiten
gegaan is, aangezien de reglementen van zoo iets zwijgen;"
Overwegende, dat, al moet in het algemeen worden toegestemd,
dat er verschil bestaat tusschen den zin der woorden: „af te geven1'
en //afgegeven'1, dat verschil in casu niet van toepassing is, aangezien
het tegenwoordige Art. 40 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs
eene wijziging is van de bepaling in het vroeger Art. 38, al. 2, dat
niemand, in eene andere gemeente woonachtig, tot lidmaat aangenomen
mocht worden, //zonder toestemming van den kerkeraad zijner gemeente",
en deze wijziging, in 1805 vastgesteld tot tegemoetkoming aan gemoeds-
bezwaren , allen zin zou verliezen , indien het in weerwil daarvan , aan
het goedvinden d. i. aan de toestemming van den kerkeraad bleef over-
51
gelaten of hij het bedoelde getuigschrift algeven of weigeren wilde;
Overwegende, dat op de verplichting tot het afgeven van zulk een
attest als hier bedoeld wordt, meermalen door de Synode gewezen is,
gelijk o. a. blijkt uit de Synodale Handelingen van 1869, bl. 9*8, 9y,
125; 1870, bl. 244, Bijl. B. bl. 254 — 25(5; 187G, bl. 360, 361, Bijl.
B. bl. 272, 273;
Overwegende alzoo, dat de bewering van het Classikaal Bestuur,
dat de letter van Art. 40 niet zegt, dat het bedoelde getuigschrift
afgegeven moet worden , indien er geen bezwaar tegen het gedrag-
ingebracht is, vermits er tusschen „af te geven" en „afgegeven" een
groot verschil is, terwijl het niet blijkt uit de Synodale Handelingen,
dat zulk eene verplichting bedoeld werd — door de feiten weersproken
wordt ;
Overwegende verder, dat de bevoegdheid bij Art. 40 van meer-
genoemd Reglement toegekend , om in eene andere gemeente dan die
der woonplaats als lidmaat aangenomen en bevestigd te worden, en
dit uitsluitend afhankelijk is gesteld van de overlegging van een attest
van goed zedelijk gedrag, afgegeven door den kerkeraad van de gemeente
der woonplaats, geheel illusoir zou worden gemaakt, indien de kerke-
raad de afgifte van het attest van andere voorwaarden , die niet met
het zedelijk gedrag der betrokken pereonen in verband staan, afhankelijk
kon stellen ;
Overwegende , dat het voorschrift betreffende de aanneming' van
elders woonachtigen wel in den vorm van een „verbod" gegeven wordt ,
maar dat dit geschiedt zoowel in het vigeerend Art. 40 als in
het vroegere Art. 38 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs
en derhalve de meergenoemde wijziging niet gelegen is in het verbod
als zoodanig, maar in de voorwaarde, waarop dat verbod wordt op-
geheven; dat die voorwaarde volgens de vroegere bepaling bestond in
de toestemming van den kerkeraad , volgens de thans bestaande in een
getuigschrift van goed zedelijk gedrag en alzoo de woorden : //afgegeven
door of vanwege den kerkeraad" in dit verband moeten worden geacht
de aanwijziging te bevatten door tuien dit getuigenis moet worden
afgegeven ;
Overwegende, dat de kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Ge-
meente te Amsterdam , door de afgifte van het bewijs van zedelijk
gedrag afhankelijk te stellen van de voorwaarde van instemming met
eene door den kerkeraad geformuleerde belijdenis des geloofs, eene
wijziging of ampliatie heeft gemaakt van eene door de Synode der
Nederlandsche Hervormde Kerk wettig vastgestelde bepaling , vervat
in Art. 40 van het Reglement op het Godsdienstonderwijs, waartoe hij
niet bevoegd is , en dat de kerkeraad alzoo ten onrechte , op grond
van zoodanige, door hem onwettig gestelde voorwaarde de verlangde
attesten heeft geweigerd ;
Overwegende , dat , indien er bezwaren tegen de geloofsovertuiging-
der aannemelingen mochten bestaan , het oordeel over die geloofsover-
tuiging niet toekomen zou aan den kerkeraad , van wien een getuig-
schrift van goed zedelijk gedrag werd verlangd , maar aan den kerkeraad
namens welken de aanneming geschiedt :
m
Overwegende , dat daartegen niet geldt de bewering van het Classikaal
Bestuur, dat de kerkeraad wel reglementair, maar niet zedelijk zijne
bevoegdheid is te buiten gegaan door het stellen der bedoelde voor-
waarde tot het afgeven van het gevraagde attest; dat de kerkeraad
zich in alles naar de kerkelijke reglementen en verordeningen behoort
te gedragen ; en dat het veeleer niet zedelijk zou kunnen worden
genoemd, wanneer een kerkeraad van hen, dis geen lidmaten zijn,
iets eischt, waartoe hij geen recht of geene bevoegdheid heeft;
Gezien, behalve de meermalen aangehaalde artikelen, Art. 13, 14
(naar analogie) 43, aanhef en sub 1°, 51, 1° van het Algemeen Reglement
Art. 3, 13, 23 en 25 van het Reglement voor de kerkeraden; Art. 44
van het Reglement op het Godsdienstonderwijs; Art. 68 van het Re-
glement voor kerkelijk opzicht en tucht;
Vernietigt de uitspraak van het Classicaal Bestuur van Amsterdam
dd. 26 Mei 1885;
Verklaart de bezwaren van adressanten gegrond en de handeling
van den kerkeraad der Neierduitsche Hervormde Gemeente te Amsterdam
in deze in strijd met de bestaande reglementen ;
Doende wat het Classikaal Bestuur van Amsterdam had behooren
te doen ;
Gelast dat de vereischte attesten aan belanghebbenden , indien bij
den kerkeraad geen bezwaar bestaat tegen hun zedelijk gedrag, zonder
eenig onderzoek naar hunne geloofsovertuiging, alsnog, binnen den tijd
van zes weken na dagteekening dezer , worden afgegeven ;
Bepaalt, dat afschrift van deze uitspraak zal worden toegezonden
aan het Classikaal Bestuur van Amsterdam , aan den Kerkeraad der
Nederduitsche Hervormde gemeente te Amsterdam en aan adressanten.
Aldus gedaan door het Provinciaal Kerkbestuur
van Noord-Holland , in zijne vergadering' van den
21 sten Octoltr 188 5 .
(was f/et.) A. G. JANS, President.
„ „ J. VAN WITZENBURG, Secretaris.
Voor eensluidend afschrift:
De Secretaris van het Provinciaal
Kerkbestuur van N oord- Holland ,
J. VAN WITZENBURG.
Zaandam, 26 Oct. 1885.
Voor eensluidend afschrift:
De Scriba van den Kerkeraad der Nederduitsche
Hervormde Gemeente te Amsterdam ,
N. A. DE GAAY FORTMAN.
Amsterdam, 6 Nov. 1885.
Aan den Eerw. Kerkeraad der
Nederduitsche Hervormde Gemeente
te Amsterdam.
53
VIII.
Aanteekening van Cassatie.
De Raad der Kerke van Amsterdam teekent mits dezen tegen
de co py el ijk hierbijgaande beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur
van Noord-Holland cassatie aan, op grond, da* genoemde beslissing
nietig is als in strijd met Gods Woord.
Andere gronden, aan menschelijke inzettingen en reglementen
ontleend, waren hierbij te voegen ; maar hij laat deze achterwege,
als overtollig na zijn beroep op den Woorde Gods, waaraan de Op-
zieners der Gemeente zich bij de aanvaarding van hun ambt on-
voorwaardelijk voor God en de Gemeente verbonden hebhen.
De Kerkeraad voornoemd,
C. A. RENIER, Praeses.
N. A. DE GAAY FORTMAN, Scriba.
IX.
Memorie toelichtende de aanteekening van Cassatie, door den Kerkeraad
van Amsterdam ingezonden, onder dagteekening van 6 November 1885.
De raad der Kerke van Amsterdam heeft cassatie aangeteekend
tegen eene beslissing te zijnen laste hem door het Provinciaal Kerk-
bestuur van Noord-Holland, onder dagteekening van 26 October 1885,
sub No. 2253 toegezonden, op grond dat deze beslissing nietig is als strij-
dig met Gods Woord.
Wel voegde hij er bij, dat ook aan menschelijke inzettingen en
ï-eglementen nog andere gronden van cassatie waren te ontleenen ge-
weest, maar sprak uit, dat het hem overtollige moeite scheen, deze
aan te voeren, overmits een beslissing die reeds voor Gods Woord
gevallen is, niet nog daarenboven door beroep op bepalingen van
ondergeschikt gezag behoeft omver te worden geworpen.
Er toe overgaande, om in afzonderlijke Memorie de gegrondheid
van zijn aanteekening van cassatie aan te toonen, onthoudt hij zich
derhalve van te verwijzen, zoo naar de incompetentie van het Provin-
ciaal Kerkbestuur om een zaak in tweede appel te behandelen; als
naar de informeele onderteekening; het verzuim om den Kerkeraad te
hooren ; de onjuiste uitlegging van art. 40 Regl. op het Godsd., en
wat dies meer zij ; — ■ en bepaalt hij er zich uitsluitend toe, om de
onbestaanhaarheid van meer genoemde beslissing voor het Woord van
God duidelijk in het licht te stellen.
Hiertoe is het echter noodig, dat vooraf de toedracht der zaak,
waarin de gewraakte beslissing viel, ook van de zijde des Kerkeraads
worde uiteengezet. Dit kon dusver niet geschieden, daar noch het
Classicaal Bestuur noch het Provinciaal Kerkbestuur zich de moeite
54
gunden, om den Kerkeraad te hooren, maar eenzijdig afgingen op de
voorstelling, die door de klagers van de zaak gegeven werd.
Wat noch ter eerste noch ter tweede instantie geschieden kon,
geschiede daarom thans, en het zij ook den Kerkeraad vergund, zijne
lezing van de zaak in geschil te geven.
Er bestaat in de Kerk van Amsterdam eene regeling, volgens
welke aan de gezamenlijke regeerende ouderlingen is opgedragen, de
wijken der gemeente op zulk een wijze onderling' te verdeelen, dat
voor elke wijk twee ouderlingen door den Kerkeraad kunnen gecom-
mitteerd worden. Deze beide ouderlingen vormen dan met den predi-
kant der wijk de dusgenaamde Wijkcommissie, en zijn tevens aange-
wezen, om bij aanneming van leerlingen den predikant bij te staan.
Ingevolge deze regeling nu waren aan de predikanten, over de
bemoeilijking van wier leerlingen klachte viel, toegevoegd de H.H. :
M. Eichelberg, A. N. Glazener, W. Hovy, A. Kleeman, Dr. A. Kuyper
en Dr. F. L. Rutgers. Toen nu in de lente dezes jaars het voornemen
bij deze predikanten opkwam, om eenige hunner leerlingen tot het
afleggen van belijdenis toe te laten, heeft slechts één hunner de beide
ouderlingen van zijn wijk tot assistentie uitgenoodigd; terwijl de an-
deren zich hiervan onthielden, en niet eenmaal van hun voornemen
om tot aanneming te willen overgaan, aan de wijkcommissie kennis
gaven. Waarschijnlijk onthielden zij zich hiervan, overmits reeds vroeger
door enkelen dezer ouderlingen aan deze predikanten verklaard was,
dat zij in de Kerk van Christus niet ambtelijk in verbinding mochten
treden met mannen, die van hunne loochening van den Christus aller-
minst een geheim maakten. Maar uit wat hoofde ook nagelaten, het
feit is en blijft, dat twee van deze drie predikanten van het geval
in quaestie aan de beide ouderlingen van hun wijk niet officieel kennis
gaven, veelmin er medewerking voor vroegen, en dat derhalve een
weigering ad hoc niet kon plaats hebben.
Toch heeft de Kerkeraad aan dit gebrek in den vorm niet willen
hechten, en toen kort daarop in zijne vergadering van 19 Februari j.1.,
een verzoekschrift inkwam van eenige ouders en voogden, gesteund
door adressen van onderscheidene gemeenteleden, om zich over de be-
weerde weigering van deze ouderlingen te beklagen, heeft de raad der-
Kerke te dezer stede, het feit der weigering onderstellende, in onom-
wonden taal aan de klagers medegedeeld 1), om wat reden hij zijn
Ouderlingen niet kon noch mocht noch wilde dwingen tot het ver-
leenen van eene assistentie, die naar hun pertinente verklaring met
Gods Woord streed 2).
Hiermee evenwel was de zaak niet ten einde.
J) Voor de missive van den Kerkeraad aan de Ouders en die aan de Jongelieden,
b eide in de Memorie opgenomen, verwijzen wij naar pag. 27 en 29.
-) Hierbij zij nog opgemerkt, dat vroeger de Ouderlingen hier ter stede zich wel
terdege van deze hunne taak kweten, maar dat dit niet langer zonder smadinge van
'sHeeren naam geschieden kon en het ambt tot een belaching zou hebben gemaakt,
nadat gebleken was, dat op hun protest door niemand gelet wierd, en, mits ze maar
assisteerden, de aanneming altoos doorging.
55
Immers bijna gelijktijdig met deze adressen waren bij den Kerke-
raad ook een aantal verzoekschriften van jongelieden ingekomen,
waarin de Kerkeraad vvierd uitgenoodigd, om aan de verzoekers te
willen doen uitreiken het attest, hetwelk volgens art. 40 Regl. Godsd.
vereischt is voor aanneming elders ]).
Uit deze verzoeken zelven bleek niet duidelijk, of metterdaad alle
verzoekers leerlingen van moderne predikanten waren, noch ook of zij
met deze predikanten in de loochening van den Heere Jezus Christus
overeenstemden.
Het had dus kunnen zijn, dat onder deze verzoekers onderschei-
dene personen waren geweest, die uit gansch anderen hoofde er voor-
keur aan gaven, om hun belijdenis elders te gaan afleggen; en ook
moest de mogelijkheid worden toegegeven, dat er zelfs onder de leer-
lingen van bedoelde predikanten één of meerderen zich bevonden, die
geenszins met hun gevoelens instemden.
Het lag dus op den weg van den Kerkeraad, zich desaangaande
zooveel doenlijk zekerheid te verschaffen. Want sprak het al vanzelf,
dat hij in geen geval mede mocht werken tot het afleggen van een
belijdenis die geen belijdenis van den Christus was, hij behoorde juist
daarom te bedachtzamer toe te zien, dat hij bij geen der aanvragers
een bedoeling onderstelde, die niet bestond.
En zoo is het dan gebeurd, dat de Kerkeraad de verzoekschriften
van al deze jongelieden schriftelijk en eensluidend beantwoord heeft,
om hun mede te deelen, dat hij volgaarne bereid was, om aan hun
verzoek te voldoen, bijaldien zij zijn medewerking vroegen, met het
doel, om belijdenis van den Heere Jezus te gaan doen, maar dat hij,
bleek dit onverhoopt anders, zulk een medewerking zou moeten wei-
geren.
Gelijk uit dit schrijven 2) blijkt, had nu elk dezer jongelieden
voor zichzelven te beslissen, of zijn wensch om // elders aangenomen
te worden", voortsproot uit drang om den Heere Jezus Christus te
belijden, clan wel aan zulk een beweegreden vreemd was.
Er mag toch verondersteld, dat een persoon van mondigen leeftijd,
die zich metterdaad door geloof in den Heere Jezus Christus gedrongen
gevoelt, met vreugde elke gelegenheid zal aangrijpen, om zelfs het
zwakste vermoeden van zich te weren, als kon ooit loochening van de
eere zijns Heilands in zijn bedoeling liggen.
En toch, met leedwezen moet het uitgesproken, maar toen ge-
vraagd was: //Is het metterdaad uw bedoeling om belijdenis van uw
Heer en Heiland te gaan doen?1' — hebben allen den Kerkeraad
teleur gesteld en is er niet één teruggekomen met den blijmoedigen
uitroep : Ja ik van ganscher harte !
Integendeel, verreweg de meesten herhaalden hun aanvrage, zonder
') Wel was deze bijvoeging in enkele verzoekschriften achterwege gebleven; maar
in verreweg de meeste kwam ze voor; en bij de andere mocht uit den aard der zaak
geen andere intentie ondersteld worden, overmits de Kerkeraad nimmer generale
attesten van zedelijk gedrag uitreikt.
2) Zie pag. 29.
56
ook maar met één enkel woord den Kcrkeraad omtrent hunne bedoe-
ling te willen gerust stellen.
En alzoo bleef er voor den Kerkeraad, bij de thans aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid, dat het attest gevraagd wierd voor eene
in elke Christelijke Kerk altoos vloekwaardige loochening van den
Middelaar, geen andere uitweg over, dan om aan adressanten te ver-
klaren, dat hij de gevraagde medewerking niet Icon noch mocht verleenen.
(Deze beslissing werd te hunner kennisse gebracht in een schrijven
van 4 April 1885, hiervoren reeds afgedrukt op pag. 32).
Sinds had de Kerkeraad niets meer van deze zaak vernomen tot
op den dag dat hem nu onlangs het vonnis van het Provinciaal Kerk-
bestuur van Noord-Holland gewiercl.
Er was geen nader bescheid noch van de aanvragers noch van
hunne ouders ingekomen.
Het Classikaal Bestuur had niets van zich doen hooren.
En ook van het Provinciaal Kerkbestuur was geen enkele mede-
deeling of aanvrage om inlichting ontvangen.
De Kerkeraad had aan de jongelieden gemeld: „Is het u te doen
om den Heere Jezus Christus te belijden, dan help ik u gaarne, maar
bedoelt ge verwerping van den Middelaar, zoo zou ik moeten weige-
geren !" — en nu hij dienovereenkomstig gehandeld had, ontving hij op
eenmaal, zonder op eenige wijze verder in de zaak gekend te zijn,
een Jast, nog wel bij beslissing in tweede appel opgelegd: //Reik ter-
stond, reik onvoorwaardelijk aan deze jongelieden, wat ze ook belijden
of niet belijden willen, het gevraagde attest uit !"
En dit nu mag, dit kan de Kerkeraad niet, overmits deze last,
dit vonnis, deze beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur in strijd is
met Gods Woord, en cds zoodanig nietig.
In onze Gereformeerde Kerken mag niet anders gesproken.
Immers daarin juist onderscheidt zich het gezuiverde Kerkbestuur
van het Pauselijke, //dat de valsche kerk zich en haren ordinantiën
meer macht en autoriteit toeschrijft dan den Woorde Gods en zich
aan het juk van Christus niet wil onderwerpen'' (Conf. art. XXIX).
Ook Rome erkent wel evengoed als elke Christelijke Kerk, dat
allereerst Gods Woord in de Kerken als wet moet gelden; maar stelt
niettemin, dat leden en lagere collegiën tot onderwerping aan men-
schelijke uitspraken en menschelijke ordinantiën gehouden zijn, ook al
druischen deze voor het eigen besef lijnrecht tegen de uitspraak van
Gods Woord in.
En dit standpunt kan Rome innemen, overmits zij beweert aan
het hoofd van haar Kerkbestuur in Paus en Concilie een macht te
bezitten, die op onfeilbare wijze de bedoeling der Heilige Schrift kan
vertolken.
Op het terrein der Protestantsche, en met name der Gereformeerde
Kerken kunnen we dit daarentegen niet, overmits het leerstuk van de
Onfeilbaarheid van 's Pausen uitspraak e cathera door elk Protestant
als onwaarachtig afgekeurd en als ergerlijke dwaling bestreden wordt,
57
en men nog nimmer verluiden liet, dat soortgelijk onfeilbaar gezag,
hetwelk ieder onzer aan den Paus betwist, op betere gronden aan het
Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, of aan eenig ander ker-
kelijk collegie, door wien ook, is toegekend.
Tweeërlei staat alzoo vast:
En wel ten eerste, dat in onze kerken minstens evenzeer als in
de Roomsche kerk het volstrekt gezag van Gods Woord geldt.
Maar dan ten tweede, dat wel de Roomsche kerk praetendeert
een onfeilbaar gezag te bezitten, om zelf absolute inzettingen en ordi-
nantiën te maken, en in hoogste ressort te beslissen, of deze al dan
niet met den Woorde Gods strijden ; maar dat in onze Protestantsche
en Gereformeerde kerken zulk een onfeilbaar gezag niet bekend is ;
appel alzoo op het Woord Goris van elke menschelijke inzetting, ordi-
nantie of beslissing steeds aan elk lid en collegie vrij moet blijven; en
dat de beoordeeling, of zulk een inzetting of beslissing al dan niet met den
Woorde Gods bestaanbaar is, niet door eenige kerkelijke macht aan de
consciëntie kan worden opgelegd, maar wortelen moet in eigen overtuiging.
Het baat dan ook niet, of men al met beroep op een bekende
uitspraak der Heilige Schrift, zegt, dat ook de Kerkeraad van Amster-
dam aan „de over hem gestelde machten" onderdanig moet zijn, en
uit dien hoofde de lastgeving van het Provinciaal Kerkbestuur van
Noord-Holland zou hebben op te volgen. Want immers dit wordt door
den heiligen apostel Paulus wel den onderdaan tegenover den burgerlijken
magistraat opgelegd, maar niet aan kerkleden of kerkelijke collegiën
tegenover het Kerkbestuur, gelijk reeds uit de vermelding blijkt, dat
„deze gestelde macht" „een zwaard draagt," iets wat op geen enkel
kerkbestuur ooit toepasselijk was.
Kerkbesturen hebben geen heerschappij voerende, maar bezitten uit-
sluitend een bedienende macht, en Souverein in zijn kerk is uitsluitend
Koning Jezus, die nooit in eenig persoon noch in eenig collegie een
stedehouder op aarde heeft aangesteld.
Maar gesteld zelfs dat dit anders ware, en het Provinciaal Kerk-
bestuur met souvereine macht bekleed was (des neen), dan nog zou hier-
uit nimmer kunnen volgen, dat de Kerkeraad den last van dit bestuur
ook dan nog had uit te voeren, als de Kerkeraad overtuigd wierd, dat
volvoering van dezen last met Gods Woord in strijd zou zijn.
Immers de Heilige Schrift zelve leert ons, dat we zelfs in zulk
een geval nog altoos uGode meer te gehoorzamen hebben dan den men-
schen'1'' (Hand. 4:19 en 5 : 29), en dat de heilige apostelen onzes
Heeren ten deze in ongehoorzaamheid aan zulk een gestelde macht,
die iets tegen 's Heeren wil eischte, ons zijn voorgegaan.
Een uitspraak, let wel, waarbij het oordeel over de vraag, of er
strijd met den wil van den Woorde Gods was, niet door hen wierd
overgelaten aan het gelastend collegie, maar verbleef aan hen, wien
de met Gods Woord strijdige last wierd opgelegd ]).
l) Dat dit geen handeling was, die uit hun Apostolisch gezag voortvloeide, maar
waarbij zij een ïegel volgden, die voor ieder niensch geldt, blijkt uit het geheel algemeene
«eggen: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen" (Hand 5: 29).
58
Uit dien hoofde vertrouwt de Kerkeraad van Amsterdam-. 1°. dat
hem zijn onvervreemdbaar recht, om zich voor alle dingen, desnoods
tegen alle menschelijke inzettingen, beslissingen, ordinantiën of bevelen,
op Gods Woord te beroepen, niet zal worden betwist; 2°. dat hem
onvoorwaardelijk zal worden toegegeven, dat, wat ook de thans vigee-
rende, altoos zeer feilbare en van feilen wemelende reglementen
onzer kerken mogen inhouden, de bepalingen dezer reglementen nooit
in eenige waardij tegenover Gods Woord zullen gerekend worden; en
3°. dat het hem ook door het hoogste collegie als Christelijke plichts-
betrachting zal worden toegerekend, bijaldien hij ongehoorzaam blijft
aan een menschelijke lastgeving, zoolang hem het bezwaar niet is ont-
nomen, dat deze tegen Gods Woord ingaat.
En op dit standpunt zich alsnu plaatsende, geeft hij op de wijze
als hierna volgt, rekenschap van zijne overtuiging, dat meergemelde
lastgeving van het Provinciaal Kerkbestuur metterdaad voor den eisch
van Gods Woord niet kan bestaan.
1°. In de Heilige Schrift wordt de instelling van het heilige
Avondmaal door den Heere Jezus zelven in rechtstreeksch verband
geplaatst met de belijdenis van zijn persoon en zijn verzoeningswerk ;
en wel dit laatste niet in vagen of onzekeren, maar in zeer bepaalden
zin, als hoofdzakelijk gelegen in het verbreken van Jezus' lichaam en
de vergieting van zijn bloed voor de vergeving van veler zonde.
n Neemt, eet, sprak de Heere, dat is mijn lichaam, dat voor u verbro-
ken tvordt ; doet dat tot mijne gedachtenis" En desgelijks: „Deze drinkbe-
ker is het Nieuioe Testament in mijn bloed. Doet dat, zoo dikwijls gij dien
zult drinken, tot mijne gadachtenis. Want zoo dikwijls gij dit brood zult
eten en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren
totdat hij komt" (1 Cor. 11: 24 — 26).
Een uitspraak, die haar toelichting vindt in deze andere betui-
ging : „Drinkt allen daaruit; want dat is mijn bloed, het bloed des Nieuwen
Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot ver-
geving der zonden" (Matth. 26: 27, 28).
Zoo wil dus de Heilige Schrift, dat het heilige Avondmaal niet
slechts eene zinnebeeldige handeling zal zijn, waarbij de aanzittenden
zich iets naar eigen goedvinden denken, maar zeer bepaaldelijk, dat
het zijn zal : ten eerste eene handeling, die te gedachtenis van den
Heere geschiedt; ten tweede zulk eene handeling te zijner gedachtenis,
die belijdenis inhoudt van een verlossing, die van de vergieting zijns
bloeds is uitgegaan; en ten derde zulk een belijdenis van zijn zoendood,
die over het kruis heen zich uitstrekt naar zijn wederkomst op de
wolken ; welke laatste heenwijzing niet slechts uitgesproken ligt in de
woorden: „totdat hij komt"; maar eveneens in deze andere: „En ik
zeg u, dat ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks,
tot op dien dag, dat ik met u die nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns
Vaders r (Matth. 26: 29).
59
2°. Uit het sub 1 aangevoerde volgt, dal aan dit heilig Sacra-
ment naar de bedoeling der Heilige Schrift niet naar behooren kan
worden deelgenomen, dan door dezulken, die het Avondmaal vieren
willen ter gedachtenis van den Ileere Jezus Christus, in het geloof aan
de verzoenende kracht van zijn offerande, en in de verwachting van zijn
toekomst. En dat derhalve, naar luid der Heilige Schrift, de opvolging
van het gebod: „Doet dit tot mijne gedachtenisse'', alleen mogelijk is bij
hen, die aan den heiligen Disch toetreden met de belijdenis, dat Chris-
tus de Heere is, in wiens sterven hun leven ligt en wiens toekomst
ze beiden.
3°. Dit zoo zijnde, ontstaat nu echter de vraag, of de Heilige
Schrift het desniettemin zoo al niet voor normaal dan toch voor ge-
oorloofd houdt, dat ook anderen mede aanzitten, die tot deze belijdenis
nog niet kwamen, of ook haar verwerpen en tegenstaan.
En al belijdt de kerkeraad nu ook van ganscher harte, dat het
oordeel over den inwendigen mensch hier nooit beslissen mag, overmits
niemand ook bij de beoordeeling van zich zelven geheel vrij en God
meerder dan ons hart is, zoo moet niettemin de vraag staan blijven:
of toetreding tot den heiligen Disch, naar luid der Heilige Schrift,
onverschillig of althans geoorloofd en niet verboden is, bijaldien ook
de belijdenis van den Heere en zijn verlossingswerk ontbreekt.
En op deze vraag nu geeft de Heilige Schrift ons het stellige
antwoord in 1 Cor. 11 : 27 — 29, waar gelezen wordt: „Zoo dan, wie
onwaar diglijk dit brood eet, of den drinkbeker des Heercn drinkt, die zal
schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. Maar de mensch be-
pioeve zich zelven, en ete alzoo van het brood, en drinke van den drinkbe-
ker. Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet tu drinkt zich zelven
een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. "
Hier stelt alzoo de Heilige Schrift den eisch : ten eerste dat de één
wel, de ander niet aan den Disch des Heeren zal toetreden ; ten tweede
dat de beslissing ten deze daarin dient gezocht, of de persoon, die wil
toetreden, wel „het lichaam des Heeren" onderscheidt; ten derde dat
een iegelijk hierin zichzelven wel te beproeven heeft ; en dat handelen
in strijd met dezen regel zonde, zware zonde is, want dat het schuldig
stelt aan het lichaam en bloed des Heeren, ja zelfs een oordeel over
den schuldige en zijn kerk haalt. Ook dit laatste. Want er volgt
onmiddellijk op: „Daarom zijn er onder u vele zwakken en kranken en
velen slapen' (vs. 30).
Uit welke strenge vermaning blijkt, dat er een zeer ernstige zonde
voor God wordt begaan, bijaldien bij het heilig Avondmaal des Heeren
personen toetreden, die niet het lichaam des Heeren onderscheiden; en
dat door deze zonde zulke personen niet alleen over zich zelven een
schuld halen jegens „het lichaam en het bloed des Heeren/' maar ook
een oordeel Gods over de gemeente brengen.
4°. Eindelijk blijkt uit de Heilige Schrift, dat er naar de be-
schikkinge en bestellinge Gods, Opzieners in de kerke Christi zijn aan-
gesteld, wier roeping het is voor het heilig houden van de heiligheden
60
des Heeren te waken en hen, die tot de kerk behooren, van zonden
af te trekken. Geheel de zendbrieven aan Timotheüs en Titus, de
brieven aan de zeven kerken in het tweede en derde hoofdstuk der
Openbaring van Johannes, en onder meer de afscheidsrede van den
heiligen apostel Paulus aan de Opzieners der Kerk van Efese bewijzen
dit. Er staat toch in Hand. 20: 28 en 29: Zoo hebt clan acht op u
zelve», en op de gcheele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners
gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, welle Hij verkregen heeft door
zijn e'gen bloed. Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot
u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. Een verantwoordelijkheid,
die ook dan doorgaat, wanneer valsche leeraars in de eigen kerk, waarover
de opziener» gesteld zijn, opstaan, gelijk blijkt uit vs. 30 en 31 : En
uit u zelve n zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de
discipelen af te trekken achter zich. Daarom v takt , en gedenkt , dat ik drie
jaren lang, nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te ver-
manen. //Huurlingen" scheldt de Heere Jezus Christus dan ook al zulke
herders, die voor het heil hunner kudde niet waken, maar ze ook dan
nog begaan laten , als gevaar voor zondigen tegen het heilige Gods hen
genaakt; gelijk blijkt uit Joh. 10 : 12 en 13, waar geschreven staat:
nMaar de huurling, en die geen herder is, ivien de schapen niet eigen zijn,
ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze ;
en verstrooit de schapen. En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is,
en heeft geene zorg voor de schapen."
Uit welke vier aan de Heilige Schrift ontleende overwegingen
derhalve deze slotsom moet worden opgemaakt :
ten eerste: Tot het Avondmaal des Heeren toe te treden zonder het
te richten tot dien einde waartoe de Heere het heeft ingesteld , is
ZONDE VOOR GOD;
ten tweede: Wie toetreedt zonder te belijden dat Christus de Heere
is, die zijn bloed vergoot voor de vergeving der zonden, en die eens
komt ten gerichte, begaat deze zonde ;
ten derde.- Wie deze zonde begaat, maakt zichzelven schuldig aan
het lichaam en bloed des Heeren en brengt den toorn Gods over de
kerk : en
ten vierde.- Opzieners in de kerke Christi mogen nimmer actief en
met bewustheid tot deze zonde medewerken, noch er onverschillig
tegenover staan, maar zijn verplicht haar, zooveel in hen is, te
voorkomen.
Met dezen klaren en duidelijken last der Heilige Schrift is nu echter
de last van het Provinciaal Kerkbestuur in lijnrechten strijd.
Immers dit kerkelijk Bestuur gelast, dat aan eenige jongelieden
het middel zal verstrekt worden, om zich elders op dusgenaamde be-
lijdenis des geloofs te laten aannemen.
Het gelast dit, op grond van art. 40 van het Regl. o. h. Godsd. ,
en verklaart , dat uit dit artikel voor den Kerkeraad de verplichting
voortvloeit, om aan een iegelijk, die hiertoe aanvrage doet, wie hij
lil
ook zij, d. i. zonder eenige keur die verder gaai dan den wandel . het
daartoe dienst doende attest af te geven.
Deze last houdt dus in, dat de Opzieners der Kerke Christi alhier
gehouden zijn zulk een attest dat voor aanneming elders dienst moet
doen, ook dan af te geven, als hun op genoegzaam overtuigende wijze
gebleken is, dat de persoon, die daartoe aanvrage doet, den Christus
niet als den Heere belijdt , en ontkent, dat de vergeving onzer zonden
hangt aan zijn vergoten bloed.
En overmits nu aanneming op belijdenis des geloofs strekt om toe-
gang tot het heilig Avondmaal te verleen en , en alzoo het afgeven van zulk
een attest, als in casu bedoeld wordt, een actief medewerken en
behulpzaam zijn is bij de poging, om toegang tot dit heilig Sacrament
te erlangen, — zoo volgt derhalve, dat de last van het Provinciaal
Kerkbestuur Opzieners van de gemeente onzes Heeren Jesu Christi oplegt ,
om , wetende wat ze doen en zonder dat onwetendheid kan worden
voorgewend, actief mede te werken tot iets dat zonde vook God zou zijn.
Zoo komen dus de last van Gods Woord en de last van het Pro-
vinciaal Kerkbestuur rechtstreeks tegenover elkander te staan.
De last van Gods Woord is:
o, Opzieners der Kerke. Christi. waakt voor de zielen u toe-
vertrouwd, opdat ze niet in zonde vallen ; bovenal niet in deze
zonde, dat ze, zonder het lichaam des Heeren te onderscheiden,
aan het heilig Avondmaal des Heeren zouden toetreden.
En daarentegen de last van het Provinciaal Kerkbestuur.-
„Gij zult, o, Opzieners der Kerke Gods, zonder naar iets verder
te vragen, op mijn bevel en last, deze jonge mannen actief behulp-
zaam wezen in hun opzet, om tot het Avondmaal des Heeren toe te
treden, ook al weet ge vooraf dat ze er wezenlijke zonde tegen den
Heere mee begaan !"
Waar het nu zoo staat, is het voor den Kerkeraad in het minst
niet twijfelachtig, aan welken last gehoorzaamheid moet betoond en aan
welken last gehoorzaamheid dient geweigerd.
Hoe hoog toch in reglementairen zin het gezag van het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland ook op zich zelven staan moge, voor
Gods Woord smelt het weg, gelijk sneeuw wegsmelt voor den ujoed
der volle middagzon.
Toen de Opzieners der Kerk van Amsterdam tot hun dienstwerk
zijn ingeleid is hun in dezer voege voorgehouden;1) wat hun ambl
medebracht :
') Het beroep op deze plechtige belofte is niot willekeurig. Volgens de bepalingen
van onze tegenwoordige Kerkenorde is het don Bedienaar des Woords opgelegd, om, wat
aangaat het gebruik van het Bevestigingsformulier, te rade te gaan met eigen oordeel en
de behoefte der gemeente. Ook reglementair handelden de Bedienaren des WoordSj die
deze vragen deden, dus volkomen binnen den kring hunner bevoegdheid. Tot ambtelijk
ourdeelen was hun vrijheid gelaten, en hiernaar handelden zij. De vragen zijn dus niet
privatim, maar wel terdege in kerkrechtelijken zin officieel en ambtelijk van de optre-
dende opzieners afgevergd; en niemand kan thans van hen eischen, dat ze willens <'ii
wetens, wien ook ten gerieve of ten believe, in strijd met deze belofte handelen /uilen.
62
Aan de Bedienaren des Woords :
wWat nu dit heilig ambt is medebrengende kunnen wij lichtelijk
uit den naam zelven afnemen. Want gelijkerwijs het werk van een
gewonen herder is, eene kudde, die hem is bevolen te weiden, te lei-
den, voor te staan en te regeeren, alzóó gaat het ook met deze gees-
telijke herders, die gesteld zijn over de Gemeente, die God roept tot
de zaligheid, en houdt hen voor schapen zijner weide. Nu is de weide,
waarmede deze schapen geweid worden, niet anders dan de verkondi-
ging des Goddelijken Woords, met de aanklevende bediening der ge-
beden en der heilige Sacramenten. Dit Woord Gods is ook de staf,
waarmede de kudde geleid en geregeerd wordt. Diensvolgens is het
duidelijk, dat het ambt der Herderen of Dienaren des Woords is:
„Eerstelijk, dat zij des Heeren Woord, door de schriften der pro-
feten en apostelen geopenbaard, grondig aan hun volk zullen voordra-
gen, en hetzelve toeëigenen, zoo in het gemeen als in het bijzonder,
tot nuttigheid der toehoorders, met onderwijzen, vermanen, vertroosten
en bestraffen naar een iegelijks behoefte, verkondigende de bekeering'
tot God en de verzoening met Hem, door het geloof in Christus en
wederleggende met cle Heilige Schrift alle dwalingen en ketterijen,
die tegen de zuivere leer strijden.
„Ten tweede, is het ambt der Herders, de openbare aanroeping' van
Gods naam te doen vanwege de geheele Gemeente.
// Ten derde, is hun plicht, de Sacramenten uit te reiken, die de
Heere heeft ingesteld tot zegels zijner genade.
// Ten laatste, is het werk van de Dienaren des Woords, de Ge-
meente Gods in goede tucht te houden en te regeren op zulk eene wijze
als de Heere geboden heeft/'
En aan de Ouderlingen .-
,/Zoo is dan ten eerste het ambt der Ouderlingen, met de Dienaren
des Woords opzicht te hebben over de Gemeente die hun bevolen is ;
naarstig toe te zien of een iegelijk zich behoorlijk gedraagt in belijde-
nis en in wandel; wie zich onstichtelijk gedragen te vermanen, en te
verhoeden dat de Sacramenten niet ontheiligd worden, zooveel mogelijk
is ; ook mede tegen de onboetvaardigen (volgens de Christelijke tucht)
te handelen, en de boetvaardigen weder in den schoot der Kerk te
ontvangen.
uTen tweede, naardien de apostel beveelt, dat onder de Christenen
alles ordelijk en eerbaar zal toegaan, en niemand anders dan door wet-
tige beroepinp in de Kerk van Christus behoort te dienen, volgens de
Christelijke verordening' daarvan zijnde — zoo is mede het werk der
Ouderlingen daarop acht te geven, en in alle voorvallende zaken, die
den welstand en de goede orde der Kerk betreffen, met goeden raad
den Dienaren des Woords behulpzaam te zijn ; ja ook met raad en troost
alle gemeene Christenen te dienen.
uTen derde, is hun ambt, inzonderheid mede toezicht te nemen op
de leering en den wandel van de Dienaren des Woords, teneinde alles
tot stichting der Kerk gericht moge worden, en dat geen vreemde leer
worde voorgesteld. Om hetwelk te doen, de Ouderlingen schuldig
63
zijn, Gods Woord naarstig,- te doorzoeken, en zichzelven gestadig te
oefenen in de overlegging van de verborgenheden des geloofs."
Voorts is hun na deze voorhouding van ambtsplichten afgevraagd,
of zij de Schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments hielden
voor het eenige Woord Gods en de volkomen leer der zaligheid, en
alle leeringen verwierpen, die daartegen strijden. Alsook, of zij be-
loofden hun ambt, gelijk het hiervoren beschreven is, volgens deze
leer getrouw naar hun vermogen te bedienen.
En eindelijk is alstoen voor het aangezichte Gods en van zijn
gemeente hierop plechtiglijk verklaring van instemming en belofte door
hen afgelegd.
Een belofte die hen bindt, en die nooit van hun conscientie is
los te maken door het verwijt, dat ze, o, zoo vaak, bij andere gele-
genheden, in de nakoming van deze belofte te kort schoten. Want
hoe diep men deswege den Kerkeraad van Amsterdam ook vernederen
wille (en waarlijk hij wil in het zelf belijden van deze schuld een
iegelijk voorgaan), toch is het nog nimmer onder mannen van ernst,
laat staan onder Christenen, vernomen, dat. men ooit de zonden uit
iemands verleden als beweegreden aangreep om iemand tot nieuwe be-
umste zonde te dwingen.
Uit gehoorzaamheid aan Gods Woord moeten de Opzieners van
de Gemeente onzes Heeren Jesu Christi te Amsterdam derhalve ver-
klaren, dezen last van het Provinciaal Kerkbestuur niet te mogen noch
te hunnen uitvoeren, en spreken zij op dien grond hunne verwachting
uit, dat er vooralsnog, buiten hen om, raad en daad moge gevonden
woiden, om een lastgeving, die, in openlijken strijd met het Woord
van God, hen tut liet mogelijk maken en bevorderen van zonde dwingen vil,
eer ze kracht van gewijsde erlangt, te vernietigen.
De Kerkeraad voornoem il:
C. A. RENIER, Praeses,
N. A. DE GAAY FORTMAN, Scriba.
Amsterdam, 18 Nov. 1885.
X.
Beslissing van de Algemeene Synodale Commissie.
//De Algemeene Synodale Commissie der Nederlandsehe Her-
vormde Kerk,
«Gezien eene missive van den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde
Gemeente te Amsterdam, zich noemende „de raad der kerke van Am-
sterdam", van 6 November jl. ger. sub. no. 209, waarbij die Kerkeraad
cassatie aanteekent tegen de in afschrift daarbij overgelegde beslissing-
van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland van 2 October jl.,
bij welke beslissing in hooger beroep dien Kerkeraad gelast is aan de
64
kinderen van M. J. W aller c. s. het door hen gevraagde getuigschrift
van goed zedelijk gedrag — dat ze volgens art. 40 van het Reglement
op het Godsdienstonderwijs noodig hebben om elders tot lidmaten der
Hervormde Kerk te worden aangenomen — af te geven binnen zes
weken , bijaldien namelijk bij den Kerkeraad geen bezwaar bestaat
tegen hun zedelijk gedrag zonder eenig onderzoek naar hunne geloofs-
overtuiging ;
//Gezien de door den Kerkeraad ingediende Memorie van 18 No-
vember jl., ger. sub. no. 274 en alle verdere op de zaak betrekkelijke
stukken ;
//Overwegende, dat aan de behandeling van de zaak zelve dient
vooraf te gaan de beantwoording der vraag, of de Kerkeraad in zijne
aanvraag om vernietiging van de beslissing des Provincialen Kerkbe-
stuurs van Noord-Holland ontvankelijk^ is ;
//Overwegende, dat alleen vernietiging kan worden aangevraagd
van beslissingen in hooger beroep omtrent zaken van tucht en kerke-
lijke geschillen, die naar art. 15 van het Algemeen Reglement moeten
behandeld worden en nader omschreven zijn in art. 3, 67 en 68 van
het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht en voor de behandeling
van kerkelijke geschillen;
//Overwegende verder, dat de zaak, waaromtrent het Classikaal
Bestuur van Amsterdam in eersten aanleg en het Provinciaal Kerkbe-
stuur van Noord-Holland in hooger beroep uitspraak deed, noch eene
tuchtzaak noch een kerkelijk geschil is , maar eene zaak van bestuur
of administratie, die derhalve niet anders dan naar analogie van Art.
14 van het Algemeen Reglement kan behandeld worden en in "hooger
beroep definitief wordt beslist;
//Overwegende, dat alzoo ook de uitspraak van het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland, waarvan cassatie gevraagd wordt,
niet is eene beslissing in den zin van Art. 15 van het Algemeen
Reglement gedaan, maar een besluit naar analogie van Art. 14 van
het genoemde Reglement genomen ;
//Gelet op de reeds genoemde artikelen van Reglementen alsmede
op Art. 70, 3°. van het Algemeen Reglement;
«Verklaart den requirant niet ontvankelijk in zijn verzoek, als
zijnde het besluit van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland
eene eindbeslissing ;
//Bepaalt, dat deze uitspraak zal worden openbaar gemaakt in het
officieel orgaan der Hervormde Kerk en dat daarvan afschrift zal wor-
den gezonden aan den Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente
te Amsterdam, aan den Heer M. .1. Waller c. s., aan het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland en aan het Classikaal Bestuur van
Amsterdam ;
//Gedaan in hare Vergadering den 24sten November des jaars 1800
vijf en tachtig.
//Tegenwoordig de leden in dezen bevoegd , de heeren Dr. J. K.
Koch, President, J. C. Verhoeff, Vice-President , L. Overman, advi-
seerend lid en Secretaris, en de gewone leden J. Alingii Prins, Mr. P.
van ben Brandeler, Dr. J. J. Prins, G. Bruna, Mr. W. B. S. Boeles.
65
(w. g.) J. K. Koch, President, J. C. Veriioeit, Vice-President,
L. Overman, Secretaris, J. Aungh Prins, Van den Br.vndeler, J. j!
Prtns, G. Bruna, W. B. S. Boeles.
Voor eensluidend afschrift, "
De Secretaris van de Algemeene Synode der
Nederlandsche Hervormde Kerk ,
L. OVERMAN.
XI.
Vermaanbrief bij de beslissing van de Algemeene Synodale Commissie.
N°. 5 8. 's-GRAVENHAGE, 25 Nov. 1885.
Eerwaavde Broeders !
//Bij de toezending van nevensgaande uitspraak die geschied is op Uwe
aanvrage van vernietiging der beslissing, gegeven door het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland, veroorloven wij ons eenige opmerkin-
gen , die wij U ter ernstige overweging aanbevelen.
z/De zaak , door U aan onze beoordeeling onderworpen , is thans
op kerkelijk gebied uitgemaakt en bovengenoemde beslissing heeft alzoo
kracht van gewijsde verkregen. Op U rust de verplichting, om de
gevraagde attesten van zedelijk gedrag, tegen wier uitreiking bij U
overigens geen bezwaar bestond, aan hen, die er om vroegen, af te
geven. Zij behoeven die , om , overeenkomstig hun verlangen , tot
lidmaten der gemeente aangenomen te worden.
//Dat verlangen, hetwelk geacht moet worden oprecht te zijn,
verdient in dagen als de onze aanmoediging en lof. Het verzoek , om
elders te worden aangenomen, is het natuurlijk gevolg van de, in ons
oog , willekeurige weigering der ouderlingen , om bij de aanneming der
predikanten Berlage, Ternooy Apèl en Laurillard te adsisteeren.
Maar de inwilliging van dat verzoek is door U op even willekeurige
wijze vertraagd geworden. In plaats van medewerkers hunner blijd-
schap te zijn , hebt gij door de gestelde voorwaarde de houding aange-
nomen om te willen heerschappij voeren over hun geloof.
//Aan die voorwaarde hebben zij dan ook terecht gemeend, niet
te kunnen voldoen. Die voorwaarde vergde vóóraf van hen eene ge-
loofsverklaring, welke zij, in welke bewoordingen ook, juist elders
wenschen af te leggen en, volgens de bestaande bepalingen , aan U
niet schuldig waren. Door het stellen dier voorwaarde hebt gij Uwe
bevoegdheid overschreden, hen zoowel als hunne ouders, lidmaten Uwer
gemeente , in hunne heiligste rechten gekrenkt en hunne leermeester» ,
aan wie zij hun vertrouwen geschonken hadden , openlijk ten toon gesteld.
//Tot zulk eene handeling geeft U het Woord Gods, door ons
evenals door U boven alle kerkelijke reglementen gesteld , geen hei
minste recht. Geen beroep op de instelling des H. Avond maals, op de
5
66
zorg, die gij te dragen hebt, dat die plechtigheid niet ontwijd worde,
of ook op de verplichtingen , die gij bij de aanvaarding van uw ambt
op TJ genomen hebt, kan die handelwijze rechtvaardigen. Waar staat
ergens geschreven , dat de handhaving der leer geschieden moet ten
koste van de orde en eendracht in de gemeente en de beoefening dei-
Christelijke liefde! Met opzicht tot attesten van zedelijk gedrag als de
gevraagde behelst het Woord Gods geene andere eischen, dan dat zij
naar waarheid, in oprechtheid en met bereid vaardigheid moeten worden
afgegeven. Aan die eischen, die ook voor TJ verbindend zijn, zijt gij
thans door ons herinnerd geworden.
«Wij mogen de hoop niet opgeven, dat gij TJ daarnaar dan ook
nu gedragen zult. Verzet van Uwe zijde zou, in de gegeven omstan-
digheden, niets minder zijn dan eene daad van revolutie, die — wij
mogen het U niet ontveinzen — voor U , voor Uwe gemeente , wel-
licht voor de gansche Nederlandsche Hervormde Kerk , de meest be-
klagenswaardige gevolgen zouden hebben. Voor die gevolgen zoudt gij
aansprakelijk zijn. Het voorbeeld van ongehoorzaamheid aan de wettige
kerkelijke verordeningen, gegeven door den Kerkeraad der meest
aanzienlijke gemeente in ons Vaderland , zou in andere gemeenten
navolging kunnen vinden. Welk eene toekomst van hopelooze wanorde
en eindelooze verwarring gingen wij dan door Uw plichtverzuim te
gemoet, en hoe zou de zaak van het Godsrijk in ons midden, die U,
evenals ons ernstig ter harte gaat, daardoor onherstelbare schade lijden !
//Gij zult, naar wij vertrouwen, ook zoo gij, onder den eersten
indruk Uwer teleurstelling, geneigd mocht zijn in verzet te komen, U
nog wel ten allerernstigste beraden, eer gij daartoe overgaat. Is eenmaal
de teerling geworpen , dan is geen terugkeer meer mogelijk.
«De God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, wien wij de
belangen der Kerk en ook Uwe belangen met ootmoedig vertrouwen
aanbevelen , geve TJ door zijnen H. Geest een verstandig harte en
leide ons te zamen in de waarheid naar zijn Woord!
De Algemeene Synodale Commissie
der Ned. Herv, Kerk ,
(u\ g.) J. K. Koch , President.
„ L. Overman , Secretaris.
Voor eensluidend afschrift ,
De Secretaris- van de Algemeene
Synode der Ned. Herv. Kerk ,
L. Overman.
XII.
Motie van de Gemachtigden.
De vergadering van leden van het Kiescollege der Nederduitsche
Hervormde Gemeente alhier (geen Kerkeraadsleden), den 10t,en Dec.
67
1885 in „Eensgezindheid" samengekomen, betuigt aan den Kerkeraad
dier Gemeente haar volkomen sympathie met zijne houding in zake de
hangende kwestie over de aanneming; bidt den getrouwen Opzieners
licht, kracht en wijsheid toe om in alle opzichten de eer van den
Koning der kerk te verdedigen en te handhaven; belooft hun houwen
trouw; en verzekert hun dat zij de mannen broeders, die voor de eer
des Heeren zijn opgestaan, zal blijven erkennen als wettige opzieners
der Kerke Christi te dezer plaatse, ook al mochten zij om den naam
en de belijdenis des Heeren Jezus getroffen worden dóór eenigen ban-
vloek van zoogenaamde hoogere kerkbesturen.
XIII.
Motie van den Algemeenen Kerkeraad.
De Algemeene Kerkeraad berichte den Bijzonderen Kerkeraad,
dat hij hem dank zegt voor de mededeeling der toegezonden stukken ;
hem toebidt dat het hem moge gegeven worden zich niet door
vrees voor de Synode , maar alleen door 's Heeren Woord te laten leiden ;
en hem de verzekering geeft dat hij bij de moeijelijkheden, die daaruit
voort zouden kunnen komen, op zijn broederlijken steun kan rekenen.
XIV.
EXTRACT uit de Notulen van den Bijzonderen
Kerkeraad der Nederduitse/ie Hervormde
Gemeente te Amsterdam.
Vergadering gehouden op den 5 den November 1885.
Voorzitter Ds. C. A. Renier.
1°. De Vergadering wordt door den Voorzitter geopend, enz.
Art. 4.
De Praeses stelt aan de orde een ingekomen schrijven van het
Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, inhoudende: 1°. bericht
dat, naar aanleiding van het door den Kerkeraad genomen besluit, in
zijn vergadering van 23 Maart 11., ter zake het afgeven van attesten
van goed zedelijk gedrag, aan diegenen die elders belijdenis des geloofs
wenschen af te leggen , sommige jongelieden, leerlingen van predikanten
in deze gemeente , gemeend hebben zich bij dat besluit niet te kunnen
nederleggen , en zich deswege gewend hebben tot het Classicaal Bestuur
van Amsterdam; 2°. dat, waar het Classicaal Bestuur, zich vereeni-
68
gende in deze met de handeling van den Kerkeraad van Amsterdam ,
de jongelieden in hunne klacht niet ontvankelijk verklaarde , zij zich
gewend hebben tot het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland ;
en 3°. dat genoemd Kerkbestuur , vernietigende de uitspraak van het
Classicaal Bestuur , den Kerkeraad van Amsterdam gelast , alsnog binnen
zes weken de verlangde attesten aan adressanten af te geven. Na voor-
lezing van dit schrijven door den Praeses, worden mede door hem voor-
gelezen twee adressen van gemeenteleden , waarbij zij den Kerkeraad
verzoeken , het bevel van het Provinciaal Kerkbestuur niet te gehoor-
zamen, maar vast te houden aan het genomen besluit in zake het af-
geven van attesten. Verder wordt er door den Praeses op gewezen
dat het, in de eerste plaats, aan de orde stellen van dit schrijven, zijn
grond vindt in het daarstellen van de mogelijkheid, om cassatie van
dit vonnis te vragen , bij de Synode. En eindelijk wordt door den
Praeses voorgelezen een, in verband met het ter tafel zijnde schrijven ,
ingekomen voorstel van de broeders W. Hooy, W. Krayenbelt, A.
Kuyper en B. van Schelven , waarvan de inhoud , gegrond op drieërlei l)
overweging, luidt als volgt: „De Kerkeraad besluit: 1°. binnen drie
dagen aan de Algemeene Synodale Commissie te doen toekomen een
schrijven van dezen inhoud : De raad der kerke van Amsterdam tee-
kent mits dezen tegen de copyelijk hierbij gaande beslissing van het
Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland cassatie aan , op grond ,
dat genoemde beslissing nietig is als in strijd met Gods Woord. Andere
gronden, aan menschelijke inzettingen en reglementen ontleend, waren
hier bij te voegen ; maar hij laat deze achterwege als overtollig na
zijn beroep op den Woorde Gods, waaraan de Opzieners der gemeente
zich bij de aanvaarding van hun ambt onvoorwaardelijk voor God en'
de gemeente verbonden hebben. 2°. Eene Commissie te benoemen met
last, om binnen den daarvoor bepaalden termijn eene Memorie bij het
moderamen in te zenden , waarin de onbestaanbaarheid van de ge-
wraakte beslissing voor het Woord van God worde uiteengezet. En 3°.
Zijn moderamen op te dragen deze Memorie, zoodra zij ontvangen zal
zijn, door te zenden aan haar adres.'1 —
Door Ds. Vos worden eenige mededeelingen gedaan omtrent de
behandeling dezer zaak in de vergadering van het Classicaal Bestuur,
en wordt er door hem op gewezen dat zijn besluit door het Provinciaal
Kerkbestuur is mishandeld. Het Classicaal Bestuur heeft geen uitspraak
gedaan , waar geen uitspraak te doen was , maar slechts een antwoord
aan adressanten gezonden. Ook acht hij de uitdrukking „gelast" in het
vonnis, niet reglementair en den gansenen toeleg slechts daarheen ge-
richt om leervrijheid in onze kerk te importeeren.
Ds. Posthumus Meyjes spreekt zijn leedwezen uit, dat hij ook
ditmaal staan moet tegenover het gevoelen van den Kerkeraad. Naar
zijne overtuiging mist de Kerkeraad het zedelijk recht de attesten te
weigeren, en adviseert hij alsnog tot de afgifte te besluiten.
Ds. Brummelkamp deelt ten volle de meening, dat het bevel van
het Provinciaal Kerkbestuur in strijd is met Gods Woord , en acht dat
') Zie aan het slot de aanhaling u it de Not. van 19 Nov. (pag. 71).
69
het zich bij de behandeling dier zaak vergist heeft. Hij stelt voor,
cassatie aan te teekenen bij de Synodale Commissie op grond van Art.
56 van het Reglement voor opzicht en tucht.
Br. Poesiat, betreurende den inhoud en de strekking van het
schrijven, wenscht dat het ter zijde worde gelegd.
Br. C. Ingwersen stelt voor, het schrijven van het Provinciaal
Kerkbestuur voor kennisgeving aan te nemen.
Br. Broerse wenscht dat de Kerkeraad blijve bij zijn genomen besluit.
Br. Kutgers wenscht niet in te gaan op de bijzonderheden van het
ingekomen schrijven, maar acht, dat de Kerkeraad zich moet houden
op het door hem ingenomen standpunt, namelijk dat van Gods Woord,
en nu niet moet gaan staan op het standpunt der Reglementen. Daarom
adviseert hij den Kerkeraad, op het bevel van het Prov. Kerkbestuur
te antwoorden : Wij kunnen u niet gehoorzamen.
Br. Hermanides betreurt nog altijd, dat de Ouderlingen hebben
kunnen besluiten, niet tegenwoordig te zijn bij de aanneming door
moderne predikanten, daar het toch zijn kon, dat er onder de leer-
lingen waren van Orthodoxe richting. Wat nu betreft de bepaling-
tot het afgeven van attesten, wij kunnen die niet opheffen, omdat er
door sommigen verkeerd gebruik van gemaakt wordt. Daarom aarzelt
hij te adviseeren tot weigeren, als zich gebonden achtende door het
woord : om de gestelde machten onderworpen te zijn, en dit ook van
toepassing acht op het gebied der kerk.
Br. Kuhler wijst op den ernst der zaak, die thans in behandeling
is en spreekt zijne verontwaardiging uit over het schrijven van het
Prov. Kerkbestuur.
Thans wordt overgegaan tot de behandeling der ingekomen voor-
stellen en komt het eerst aan de orde dat van Ds. Brummelkamp :
aanteekenen van cassatie van het vonnis bij de Synodale Commissie,
op grond van art. 5 6 Reglement voor opzicht en tucht. Daar niemand
dit voorstel ondersteunt, wordt het van de tafel genomen. Daarna
komen de beide voorstellen, als dat van Br. C. Ingwersen en dat
van Br. W. Hovy c. s., als aan elkander verwant, tegelijk in behandeling.
Br. Broerse bestrijdt het denkbeeld van cassatie aan te teekenen.
Br. Rutgers doet de eenheid van bedoeling der beide voorstellen
nog nader uitkomen, daar beide den Kerkeraad doen verklaren, dat
de uitspraak van het Prov. Kerkbestuur in strijd is met Gods Woord.
Hij acht echter, dat het voorstel-Ingwersen zou leiden tot verzet tegen
de Synodale Organisatie, alleen op grond van dit stuk. Maar wij zijn
daarmede niet verantwoord. Breken met die organisatie is dan alleen
gerechtvaardigd voor de gemeente, voor het geweten en voor den vijand,
wanneer wij alle wegen hebben afgeloopen. Dan eerst kunnen wij
handelen. (Ds. Vos verlaat de vergadering).
Br. Kuhler wenscht meer licht ten opzichte der overwegingen.
Met de eerste kan hij meegaan, maar in de tweede en derde vindt
hij nog altijd een huldiging der Synode, en schroomt hij de erkenning
harer uitspraak. Hij gevoelt zich aangetrokken tot het voorstel-Ingwer-
sen, maar indien hij van het betere van het voorstel-Hovy c. s. kan
overtuigd worden, zal hij vooralsnog daar niet tegen zijn.
70
Br. Hovy verdedigt zijn voorstel, door aan te toonen, dat de Ker-
keraad zijns inziens aldus moet handelen om niet van lichtvaardigheid
beschuldigd te worden.
Br. Poesiat wenscht helderheid omtrent het verband tusschen het
zich plaatsen op het standpunt van Gods Woord, en het gaan tot de
Hoogere Kerkbesturen.
Br. Ingwersen verdedigt nader zijn voorstel.
Br. Kuyper zegt, dat de achtergrond der d.iscussiën uit alles duide-
lijk blijkt. Indien eene motie gedaan werd van dezen inhoud : Wij nemen in
geen geval berusting in uwe uitspraak, — die zou zeker worden aange-
nomen. Daarom voelt hij iets voor die broeders, die dat gaan van
het eene bestuur naar het andere moede, dadelijk doortastend willen
handelen, zonder naar de Synode te gaan. Spreker zal met hen mede-
gaan, indien namelijk die broeders de verantwoordelijkheid tot de ver-
dediging der zaak op zich nemen, waartoe hij geen kans zou zien, daar
het pleidooi niet zou zijn vol te houden. Hij wijst terug op den strijd in
de Kerk van Christus voor drie eeuwen, toen de martelaars door Satan
werden gezocht. Nu neemt hij een anderen tact te baat. Nu plaatst
hij niemand recht tegenover zijn consciëntie, maar voert hij af op
omwegen en doolwegen van reglementen. En wij, die ons geplaatst
hebben op de basis van Gods Woord, worden nu gelokt om den strijd
aan te binden op het reglementair terrein; maar indien gestreden
moet, dan moet het geschieden op een hoofdpunt, dus niet voor het
Prov. Kerkbestuur, maar voor de Synode. Ook moet de gemeente op
de hoogte worden gesteld ; zij weet niet waarover de strijd gaat. Ge-
vraagd zijnde, of het gaan naar de Synode mag, op grond van Gods
Woord, dan moet geantwoord: neen, indien het was om de Syode te
erkennen als souvereine macht, maar wel, wanneer het is om de Sy-
node de zaak uiteen te zetten en aan het hart te leggen.
Br. C. Ingwersen trekt zijn voorstel in. Omtrent het voorstel-
Hovy c. s., dat nu nog alleen ter tafel is, zegt Br. Kuhler, dat naar
zijne meening, bij het voor kennisgeving aannemen van het vonnis
van het Prov. Kerkbestuur, dit bestuur in hooger beroep, en aldus de
Synodale Commissie tot ons zou komen.
Br. Kuyper zegt, dat zulks niet het geval zou zijn, maar dat het
zelf recht zou spreken.
Ds. Posthumus Meyjes herhaalt nogmaals, dat het uitreiken der
attesten door hem niet geacht wordt te zijn in strijd met Gods Woord.
De vergadering gaat nu over tot stemming over het voorstel-
Hovy c. s. — Aan Ds. H. V. Hogerzeil wordt op zijn verzoek als lid
van het Prov. Kerkbestuur toestemming verleend om buiten stemming
te blijven. — Punt 1 wordt aangenomen met 60 tegen 3 stemmen,
bij hoofdelijke stemming. — Alsnu komen in stemming de drie overwe-
gingen, welke mede worden aangenomen. — Daarna worden in stem-
ming gebracht de punten 2 en 3; ook deze worden aangenomen. —
In overeenstemming met punt 2, worden in de Commissie van uitvoe-
ring benoemd de vier onderteekenaars van het voorstel, die zich die
benoeming laten welgevallen, terwijl de termijn van inzending bepaald
wordt op veertien dagen.
71
In de vergadering van 10 November 1885 werd nog het vol-
gende besloten :
Art. 8.
De sub-scriba leest de Notulen der vorige vergadering.
Op voorstel van enkele leden besluit de vergadering alsnog in deze
Notulen op te nemen den letterlijken inhoud der drie overwegingen
ter zake het Besluit bij de behandeling van punt 1, art. 4 genomen,
en luiden die overwegingen als volgt:
De Kerkeraad, overwegende dat alle ding in de Kerke Christi allereerst
getoetst dient aan Gods Woord ;
overwegende ten andere, dat het geraden is, eer men zich in strijd
late wikkelen, alle gebaande wegen af te loopen ;
en overwegeude ten laatste dat het pleit voor het opperrecht in
de Kerke Christi, van Gods Woord, desvereischt, niet ten einde ware
te brengen met een ondergeschikt bestuurs-collegie; maar doeltreffend
alleen zou te voeren zijn bij de Synode zelve, of baar vaste Com-
missie, in welk collegie de Synodale organisatie als zoodanig beli-
chaamd, optreedt;
Besluit, enz. Voor eensluidend afschrift,
De Scriba des Kerkeraads
N. A. DE GAAY FORTMAN.
De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente alhier ontving in zijn
Vergadering van 3 December 188 5 het schrijven van de Algemeene
Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk, d.d. 24 Nov.
1885, inhoudende uitspraak in zake de aanvraag van Cassatie van het
vonnis van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Holland, d.d. 21
October 1885, met begeleidende missive.
In verband hiermede werd door de in de vergadering van 5 Nov.
11. benoemde Commissie ter indiening van eene Memorie van toe-
lichting, het navolgende voorstel ingediend:
Met intrekking van haar voorstellen , mondeling in de jongste
vergadering van den raad gedaan, acht zij zich verplicht, na bekend-
wording van het antwoord van de Synodale Commissie , alsnu voor te
stellen :
1° dat over het ingekomen antwoord van de Synodale Commissie
vooralsnog geene discussiën worden gevoerd , maar dit antwoord in
hare handen worde gesteld.
2° dat haar Commissie, om het gewicht der zaak, thans worde
uitgebreid door de bijvoeging van vier Predikanten en vier Ouderlingen.
3° dat aan deze Commissie volmacht worde verleend om te doen
wat haar noodig zal blijken, om de kerk te dezer stede voor te lichten ;
het verband met andere kerken niet werkeloos te laten ; en alle
zoodanige maatregelen te nemen of voor te dragen als noodig zullen
blijken om te voorzien in de moeielijkheid, die , door het geweld en
den gewetensdwang ons aangedaan, ontstaan mocht.
72
4° dat aan deze Commissie in mandaat worde gegeven , om vóór
of op den 8sten Januari, e. k. den Kerkeraad ten principale te dienen
van consideratie en advies.
5° dat mededeeling van de te dezer zake gewisselde stukken
nog voor aanstaanden Maandag geschiede aan den Algemeenen Kerkeraad.
6° dat haar een crediet worde verstrekt om te voorzien in
de kosten.
en 7° dat haar uit de Notulen zoodanig afschrift worde verstrekt ,
als waaruit blijken kan , dat de Cassatie is aangevraagd , niet op grond
van de Reglementen, welk voorstel wel gedaan, maar niet onder-
steund is, maar uitsluitend op den éénen en eenigen grond, dat de
beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur, die den Kerkeraad dwingen
wil om actief mede te werken om tot het H. Avondmaal personen toe
te laten die modern zijn, of zich als zoodanig gedragen, in strijd is
met Gods Woord.
Na breedvoerige discussie werden al de 7 punten onveranderd
aangenomen , en de Commissie bedoeld in punt 2 door den Praeses
benoemd. Dientengevolge werden aan de Commissie voor de Memorie
van toelichting , bestaande uit de predikanten W. Krayenbelt en
B. van Schelven, en de Ouderlingen W. Hovy en A. Kuyper, nog
toegevoegd de predikanten C. A. Renier, W. J. Geselschap, H. W.
van Loon en N. A. De Gaay Fortman, en de Ouderlingen W. Kuhler Wz.
F. L. Rutgers, J. Woltjer en D. P. D. Fabius.
Voor eensluidend afschrift,
De Scriba des Kerheraads
N. A. DE GAAY FORTMAN.
XV.
Yoorloopige mededeeling aan de Gemeente.
«De Kerkeraad heeft in zijne vergadering van 3 Dec. jl. aan
eene Commissie van twaalf zijner leden onder meer óók dit in last
gegeven : Voor zooveel noodig de Gemeente in te lichten omtrent de
gespannen verhouding, waarin hij gedurende de laatste weken tegen-
over de Hoogere Kerkbesturen is geraakt.
Ter kwijting van dezen last, stelt bedoelde Commissie zich voor,
eerlang een zoo nauwkeurig mogelijk overzicht van het gebeurde
openbaar te maken en daaraan een afdruk toe te voegen van gewis-
selde bescheiden.
Teneinde evenwel reeds nu eenigermate te voldoen aan de ver-
klaarbare belangstelling, waarmee vele leden der Gemeente wenschen
ingelicht te worden aangaande den aard van het gerezen geschil, is
de Commissie volgaarne bereid, in naam van den Kerkeraad, reeds
nu het hier navolgende ter kennisse van het kerkelijk publiek te
brengen.
Gelijk aan de Gemeente bekend is, drong, onder de rechtvaar-
73
dige toelatinge Gods, als gevolg van de ontrouw der geloovigen en
met name van vele Opzieners, sinds meer dan een halve eeuw allengs
ook in de Kerk van Amsterdam een geest van dwaling en van afval
binnen, die ten laatste voortschreed tot een openbare loochening en
bestrijding van de voornaamste stukken onzer Christelijke Religie.
Men begon met de verwerping van het onfeilbaar gezag der Hei-
lige Schrift ; kwam in verzet tegen het mysterie van de Drieëenig-
heid van het Eeuwige Wezen ; verwierp de souvereine vrijinacht des
Heeren in de zaliging van zondaren ; ontkende het volstrekte bederf
door de zonde in 's menschen natuur teweeg gebracht ; loochende de
Godheid van onzen Middelaar ; bestreed als „bloedtheologie" de belij-
denis van de Verzoening, die er is in het bloed des Kruises ; schoof
de rechtvaardigmaking op zij; vervalschte het wezen des geloofs; ver-
valschte de heiligmaking ; betwistte het Koningschap aan den Heere
Jezus over Zijne Kerk ; ontdeed den heiligen Doop en het heilige
Avondmaal van hun sacramenteel karakter ; en verklaarde de predi-
king van de Wederkomst des Heeren op de wolken en van een toe-
komend Oordeel, weinig anders te zijn dan vrome dweperij.
Deze geloofsstukken, die alle eeuwen door den hoofdinhoud heb-
ben uitgemaakt van de belijdenis aller Christelijke Kerken, zijn zelfs
op onze kansels tegengesproken, en een deel van de gedoopte leden
der Gemeente zijn, helaas ! opzettelijk in deze ontkenningen van de
Christelijke waarheid opgeleid.
En wekte deze omstandigheid op zichzelve reeds een gevoel van
diepe zelf beschaming in de Christelijke conscientie, toch deed deze
doodelijke krankheid zich in nog smadelijker vorm voor, zoo dikwijls
de aanhangers van deze dwalingen desniettemin niet slechts zelven
tot het heilig Avondmaal toetraden, maar, erger nog, van Gerefor-
meerde Opzieners der Gemeente verlangen durfden, dat deze ook aan
hun leerlingen en kinderen hiertoe de behulpzame hand zouden bieden.
Dit nu kwam ook onlangs voor, en werd van de Opzieners der
Gemeente begeerd op tweeërlei wijze.
Eerst verzochten zulke ouders aan moderne predikanten, dat deze
hunne kinderen mochten aannemen, en oordeelden, dat de Ouderlingen
der wijk verplicht waren deze predikanten hierin bij te staan.
Toen dit echter van de daarvoor aangewezen Ouderlingen niet te
verkrijgen was, omdat deze van oordeel waren, dat ze voor den Heere
hun God hierin niet recht zouden staan, tenzij zij er komen mochten met
het recht van Gods Woord en van onze Hervormde Belijdenis, — heeft men
van den Kerkeraad gevergd, dat door hem zoogenaamde attesten zouden
worden afgegeven, waardoor aan deze leerlingen, zij het ook langs
zekeren omweg, toch de toegang tot het heilig Avondmaal zou worden
ontsloten.
Hierin nu heeft de Kerkeraad geoordeeld deze leerlingen van pre-
dikanten, die openlijk alle fundamenteele stukken der Christelijke Re-
ligie loochenen, op geenerlei wijze ter wille te mogen zijn, zoolang
niet genoegzaam gebleken was, dat zij //den Heere Christus als den
eenigen Zaligmaker wilden belijden, die overgeleverd is om onze zon-
den en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.'''
74
Wie, zonder in den Heere Jezus Christus als de verzoening voor
onze zonden te gelooven, tot het heilig Avondmaal toetreedt, zoo
oordeelde de Kerkeraad, die maakt zich, naar luid van het Woord van
God, schuldig aan zeer zware zonde en brengt een oordeel over zich en
de Gemeente.
Hoe konden dan de Opzieners der Gemeente, die van Godswege
geroepen zijn, om de Gemeente van zonde af te manen (wat ze hierin
dan ook vroeger misdeden), zei ven met voorbedachten rade de hand
uitsteken, om zulk een zware zonde voor meerdere leden hunner eigene
Gemeente mogelijk te helpen maken ?
Dit mocht niet, zoo meende de Kerkeraad.
Opzieners der Gemeente, die geroepen zijn, om het heilig Avond-
maal heilig te houden, mogen nooit (wetende wat zij doen, en geen
onnadenkendheid meer kunnende voorwenden), ook maar een enkele daad
verrichten of maar één enkelen vinger uitsteken, waardoor zij mede-
plichtig zouden worden aan de ontheiliging van dit zoo heilig Sacrament.
Om deze reden heeft de Kerkeraad dan ook afwijzend op het tot
hem gebrachte verzoek beschikt en betuigd, dat de stellige uitspraak
van Gods Woord hem verbood te doen, wat van hem verlangd wierd.
Hierin hebben belanghebbenden echter niet berust, maar alstoen
het Classicaal Bestuur verzocht, dat dit den Kerkeraad door dwang
tot deze medeplichtigheid mocht noodzaken.
Dit bestuur sloeg dit verzoek af.
Doch toen de klagers zich daarop tot het nog hooger Provinciaal
Bestuur wendden, hebben zij dit Bestuur, waarin slechts een enkele
belijder onzes Heeren zitting had, metterdaad bereid en willig gevon-
den, om den Kerkeraad te gelasten, dat hij alsnog binnen zes u-eken de
verlangde attesten zou 'uitreiken.
In deze verlegenheid heeft de Kerkeraad zich toen tot de per-
manente Commissie van het hoogste kerkbestuur gewend, met ver-
zoek, dat aan het Provinciaal Kerkbestuur het recht zou ontzegd wor-
den, om in een Protestantsche kerk den Kerkeraad, of wien ook, te
dwingen tot eenige handeling, die, voor de uitspraak zijner consciëntie,
met Gods Woord streed.
Maar helaas ! deze Commissie uit het hoogste kerkbestuur heeft
toen goedgevonden, zich, met openbare verloochening van het Protes-
tantsche beginsel, aan de zijde van het Provinciaal Kerkbestuur te
stellen, en den Kerkeraad gelast, alsnu zonder verder dralen uitvoe-
ring te geven aan iets, waarvan de Kerkeraad, onder instemming en
medewerking van twaalf Bedienaren des Woords, t. w. de heeren Ds. Van
Son, Lütge, Renier, Brummelkamp, Van der Horst, Kravenbelt, Deetman.
Van Loon, Van der Dussen, Van Schelven, De Gaay Fortman en
Karssen, deels op 23 Maart, deels den 5den November jl. verklaard
had, dat God de Heere hem dit in Zijn Woord verbood l).
!) Dit blijkt uit de Notulen van den Kerkeraad, voor wat de predikanten Krayenbelt
en Van Schelven betreft, uit het door hen mede onderteekeade voorstel : om cassatie
aan te leekenen, alleen wijl de zaak strijdig was met Gods Woord, en dus nietig.
(Zie Not. p. 203, 4).
Voor Ds: Brummelkamp uit deze woorden, te vinden in de Notulen van 5 November
/•>
De zaak staat dus op het oogenblik zoo, dat er leerlingen zijn
van predikanten, welke de hoofdstukken der Christelijke Religie loo-
chenen; dat deze leerlingen, zonder zich van de dwalingen dier pre-
dikanten te willen losmaken, toegang tot het heilig Avondmaal ver-
langen ; en dat thans van den Kerkeraad geëischt wordt, dat hij, door
het uitreiken van de gevraagde attesten, deze leerlingen van moderne
predikanten in zoo zondige zaak behulpzaam zal zijn.
Nog tot op den 8sten Januari van het volgend jaar heeft de Ker-
keraad tijd van beraad.
Of er in de weken, die daar tusschen liegen, nog eenig middel
zal gevonden worden, om het geweld, dat men den Kerkeraad aan
wil doen, af te wenden, is niet te voorzeggen.
Ook wat, er ua 8 Januari komen zal, staat niet in zijn hand.
Maar wat ook den Kerkeraad, en in hem der Gemeente over-
kome, in geen geval mag het ernstige van den toestand verheeld
worden.
De arm des Heeren is niet verkort en Hij kan nog redding ge-
bieden. Maar het kón óók zijn, dat Hij in deze bezoeking de diepe
schuld van dusver begane ontrouw aan zijn Gemeente thuis zocht. En
daarom is thans waarlijk voor een iegelijk, die voor Gods Woord beeft,
wel de ure gekomen, dat we ons te verootmoedigen hebben over de
zware schuld van ontrouw jegens de heiligheden des Heeren, die onze
vaderen en wij na hen over de Kerke Christi hebben gebracht. En
wel verre van opnieuw te zondigen, voegt het ons veeleer uit dit
diepe schuldbesef al den dag en al den nacht tot den Heere te roe-
pen, of Hij zich nog ontfermen mocht over de Martelaarskerken onzer
vaderen, en niet het minst over zijn oude Kerk van Amsterdam.
De Commissie voornoemd:
C. A. RENLER, Praeses.
N. A. DE GAAY FORTMAN, Scriba.
Amsterdam, 15 Dec. 1885."
1885: Ȇs. Brummelkamp deelt ten volle de meening, dat het bevel van het Pro-
vinciale Kerkbestuur in strijd is met Gods Woord." (Zie Notulen p. 204).
Voor Ds. Lütge uit de Notulen van de vergadering van '23 Maart J 885 : »In stem-
ming gebracht, wordt de tweede conclusie met het gewijzigd concept-antwoord aange-
nomen met algemeene stemmen, behalve die van den Praeses" (Ds. Posthumus Meyjes).
In deze vergadering nu was ook aanwezig en nam aan deze stemming, blijkens de No-
tulen, ook deel Ds. Lütge, van wiens hand zelfs twee amendementen in het stuk zijn
opgenomen. En in dit stuk nu, waaraan ook Ds. Lütge zijn stem gaf, wordt letterlijk
aan de adressanten verklaard, dat de Kerkeraad, zoo de aannemelingen geene nadere
verklaring wilden afleggen, »ontrouw aan zijne roeping zou worden, indien hij ook maai
op eenigerlei wijze de handen leende tot een daad, die voor Gods heilig Woord niet
bestaan kan.'" (Zie Not. p. 1(38).
En voor de H. IL Ds. Van Son, Renier, Deetman, Van der Horst, Van der Dussen,
Van Loon. De Gaay Fortman en Karssen uit de Notulen van de vergadering van ."/
November,' waarin het voorstel om in cassatie te gaan, op grond der reglementen, niet
in behandeling kon komen, omdat het door niemand ondersteund wierd, en daarna met
medewerking dezer heeren het voorstel om in cassatie te gaan, alleen, wijl de zaak mei
Gods Woord in strijd was, door den Kerkeraad wierd aangenomen. (Zie Not. p.
203—296).
76
XVI.
Rapport van de Gevolmachtigde Commissie.
Aan den Kerkeraad.
De bekende uitspraak van de Algemeene Synodale Commissie in
zake het niet afgeven van de attesten, die door de gemeenteleden
M. J. Waller c. s. voor hunne kinderen gevraagd waren, ten einde
deze elders konden worden aangenomen, is door uwe vergadering in
handen gesteld van eene Commissie, bestaande uit de predikanten
Renier, Krayenbelt, Geselschap, Van Loon, Van Schelven en De Gaay
Fortman, en de ouderlingen Kuhlek, Hovy, Kuyper, Rutgers, Woltjer
en Fabius, met opdracht om U te dienen van consideratie en advies,
en voorts om de gemeente alhier in te lichten, om het verband met
andere Kerken niet werkeloos te laten en om alle zoodanige maatre-
gelen te nemen of voor te dragen, als noodig zullen blijken om te
voorzien in de moeielijkheid, die door het geweld en den gewetens-
dwang, ons aangedaan, ontstaan mocht. Alle de genoemden hebben
aan deze opdracht kunnen voldoen, met uitzondering van de predi-
kanten Krayenbelt en Geselschap. En de alzoo geconstitueerde Com-
missie heeft zich toen, in onderscheidene vergaderingen, ernstig bezig
gehouden met de moeielijke taak, die haar was toevertrouwd.
Zonder twijfel zou die taak zeer gemakkelijk geweest zijn, indien
zij u had kunnen aanraden, thans gevolg te geven aan den last van
het Provinciaal Kerkbestuur. Maar tot zulk een advies heeft zij niet
mogen komen. Wat in dezen Raad met groote meerderheid bij her-
haling is uitgesproken, is en blijft ook hare overtuiging: nl. dat het in
strijd zou zijn met Gods Woord, de gevraagde attesten voor het daarbij
aangegeven doel aan deze aanvragers uit te reiken, daar de Opzieners
der gemeente op geenerlei wijze mogen bevorderen, dat de toegang
tot het H. Avondmaal ontsloten worde voor degenen, die zich open-
baren als verwerpers van den Christus en van de verzoening door zijn
bloed. En daar nu te allen tijde en in elk geval Gode meer gehoor-
zaamd moet worden dan den menschen, zoo kan en mag ook niet
anders aan den Kerkeraad geadviseerd worden, dan om, ondanks den
last van het Provinciaal Kerkbestuur en de bevestiging van dien last
door de Algemeene Synodale Commissie, toch te besluiten, de gevraagde
attesten aan deze gemeenteleden niet af te geven, tenzij door hen
voldaan worde aan de voorwaarde, die de Kerkeraad, om den wille
van zijne eigene verantwoordelijkheid, heeft gesteld.
Maar juist bij dit advies zou uwe Commissie aan haar mandaat
niet voldoen, indien zij er zich toe bepaalde, deze overtuiging nog
eens uit te spreken. Immers bij het volgen van de voorgestelde ge-
dragslijn is een strijd met de hoogere Kerkbesturen bijna onvermijde-
lijk. En daar is wel niemand die niet inziet en voelt, hoe ontzaglijk
ernstig dan de toestand wordt voor de Kerk, wier belangen aan
dezen Raad zijn toevertrouwd. Uwe Commissie had dus ook te over-
wegen, wat er uit het voorgestelde Kerkeraadsbesluit wel zou kunnen
77
voortvloeien. Niet, gelijk vanzelf spreekt, om van zulke overwegin-
gen het beginsel der gehoorzaamheid aan Gods Woord ook maar eenigs-
zins afhankelijk te stellen. Maar om, met dat beginsel tot .uitgangs-
punt, tevens te overwegen, wat zou kunnen gedaan worden, om de
dreigende schade nog zooveel mogelijk af te wenden.
Van die overwegingen was de slotsom, dat er op dit oogenblik
reeds het volgende te doen was. Vooreerst moest de gemeente alhier
worden ingelicht over de zaak, die bij haren Kerkeraad aanhangig is.
Voorts moest nog het uiterste beproefd worden, om den opgelegden
dwang van den Kerkeraad af te wenden : en moest tevens gezorgd
worden, dat bij eventueele botsing en scheuring de verantwoordelijk-
heid daarvoor neerkomt op de hoogere Kerkbesturen. En eindelijk
moest van den aanvang af worden toegezien, dat in ieder geval de
Amsterdamsche Kerk zich niet losmake van den band, die van ouds-
her gelegd is tusschen haar en de andere Kerken van Gereformeerde
belijdenis.
Het eerste dezer punten was reeds met zooveel woorden aan
uwe Commissie opgedragen. En overeenkomstig die opdracht heeft
zij in het Predikbeurtenblad van 26 December 11. een korte uiteen-
zetting doen plaatsen, waardoor de gemeente voorloopig althans eenigs-
zins is ingelicht ; terwijl zij tevens gezorgd heeft voor de samenstel-
ling eener uitvoerige Memorie, omtrent welker uitgave reeds met een
uitgever is overeengekomen, en die eerstdaags verschijnen zal.
En wat de andere punten aangaat, heeft zij gemeend U te moe-
ten voorstellen, van het te nemen besluit officieel kennis te geven aan
de Algemeene Synode, aan alle de Kerkeraden der Hervormde gemeenten
hier te lande, aan de diakenen onzer gemeente, aan hare gemach-
tigden in het Kiescollege, aan de leden der Kerkelijke Commissie, en
aan de jeugdige gemeenteleden, voor welke de attesten zijn aange-
vraagd : welke kennisgeving dan zóó worde ingericht, dat zij aan het
beoogde doel kan beantwoorden ; waartoe uwe Commissie de hierna
volgende concepten aan uw oordeel onderwerpt.
Aan de Algemeene Synode.
De Kerkeraad van Amsterdam is op heden, den ... Januari 188t»,
onder aanroeping van den Naam des Heeren saamgekomen , om te
overwegen wat hem te doen stond tegenover den last, hem door de
Hoogere Kerkbesturen opgelegd.
Die last houdt in , dat de Opzieners van de Gemeente onzes Heeren
Jesu Christi aar? personen, die zich (gelijk onze Catechismus het in
vraag 82 zoo juist uitdrukt) //met hun bekentenis als ongeloovige men-
schen aanstellen'1, door het afgeven der gevraagde attesten den toegang-
tot den Heiligen Disch des Nieuwen Verbonds zullen helpen ontsluiten.
Aanneming van lidmaten toch is toelating van gedoopte leden dei-
gemeente tot het Heilig Avondmaal, en het is voor dat doel, dat ook
deze Attesten zijn gevraagd.
78
De Kerkeraad had zich dus de vraag te stellen , of Gods Woord
hem de rechtstreeksche of zijdelingsche medewerking, om personen als
bovengenoemd tot de Tafel des Nieuwen Verbonds te laten naderen ,
vrijliet dan wel verbood.
Deze vraag nu kan hij met het oog op de stellige uitspraak der
Heilige Schrift niet anders dan in ontkennenden zin beantwoorden.
Het toenaderen aan de Tafel des Heeren van hen , die zich door
hun bekentenis als ongeloovige menschen aanstellen, verklaart de Heilige
Schrift zonde te zijn voor God; en gemeenschap met anderer zonde
verklaart diezelfde Heilige Schrift eveneens zonde in het oog des Heeren
te zijn.
Dit beslist voor hem de zaak.
Hij is bereid, zoover het slechts even kan, den weg van gehoor-
zaamheid aan menschelijke ordinantiën en besluiten af te loopen , wel
wetende hoe de gemeene orde der Kerken dit eischt.
Hij is te allen tijde bereid, om alle gedoopte leden zijner gemeente,
die toegang tot het H. Avondmaal begeeren, waar ook, te onderzoeken,
zoo [dikwijls hem, 'tzij reglementair, 'tzij feitelijk, recht tot onderzoek
naar de geloofsbelijdenis gegund en een oordeel hierover wordt toegekend.
Hij is bereid, om, zoolang de Majesteit des Heeren hierdoor niet
gekwetst wordt, tot het uiterste toe elk conflict ook met die Besturen
te vermijden, die krachtens de Organisatie van 1816/52, zij het ook in
strijd met den aard, het wezen en het recht der Gereformeerde Kerken
en haar Presbyteriaal karakter, nog altoos feitelijk de leiding onzer
Kerken in handen hebben.
Ja, hij is ook bereid, om, rekening houdende met een niet weg te
cijferen verleden van straks zeventig jaren, vooralsnog veel en velerlei
in zijne Kerk te dulden, dat ook zonder het wezen der Kerk aan te
tasten, nochtans met haar welwezen onvereenigbaar is. De eenheid der
Kerken is ook hem één der teederste en heiligste belangen.
Slechts één ding kan en mag door niemand van hem gevergd
worden. Hij moet, zelfs niet ter wille van die uitwendige eenheid der
Kerken, gedwongen worden om eene daad te doen , die voor zijne eigene
overtuiging door Gods Woord verboden is. Voor de eere van Gods Majesteit
en den eisch vau zijn Woord moet alles, en moet ten leste ook de
eenheid der Kerken wijken !
Kon eenig Godgeleerde , kon eenig Kerkbestuur, kon één der mede-
broederen hem met klare en duidelijke redenen aantoonen , dat Gods
Woord ten deze geen verbod op zijnen weg werpt, dan zou hij aan-
stonds bereid worden gevonden, om toe te geven.
Maar nu hij ten deze nog door niemand ontlast is, en derhalve
zijne overtuiging nog onwrikbaar staat, nu blijft hem niet anders over,
dan hiermede aan de Synode onzer Kerken de ernstige en plechtige
verklaring in te zenden : // Wij mogen de gevraagde Attesten niet uitreiken.
God de Heer e verbiedt het ons in Zijn Woord!"
Deze weigerende verklaring af te leggen is zijn recht.
Hij is toch Kerkeraad niet in eene Roomsche, maar in eene
Protestantsche Kerk.
En het groote beginsel , door onze Protestantsche Kerken ten prijs
79
van het bloed der martelaren op de pauselijke hiërarchie veroverd,
was, naar thans algemeen wordt toegegeven, dan ook juist dit: Dat
het beroep op het "Woord van God aan elk beklaagde en bezwaarde
in de Kerke Gods vrij moest slaan.
Onze Kerken verwerpen dan ook, in Art. 32 van hare Belijdenis,
z/alle menschelijke woorden of wetten, die men zoude willen invoeren,
om God te dienen en de conscientiën te binden en te dwingen, in wal
maniere het zoude mogen zijn"; en veroordeelen pleehtiglijk in Art. 29
een iegelijk, //die zich en zijne ordinantiën meer macht en autoriteit
toeschrijft dan den Woorde Gods".
Dit onvervreemdbaar recht mogen de Opzieners der gemeente onzes
Heeren Jesu Christi zich dan ook niet laten ontwringen.
Zij betuigen, niet in hoogheid, maar in stilheid der ziele, voor
God en zijne heilige Gemeente, dat ze om den wille van Gods Woord
niet mogen toegeven, — en laten het nu voorts aan God den Heere over,
wat het Hem believen zal over hunne Kerk en hunne personen te geheugen.
Hunner is geen andere weg dan die der gehoorzaamheid ; de ge-
volgen, die hiervan komen mochten, stellen zij in Gods hand!
Aan den Kerkeraad der Nèderduüsche Hervormde
Gemeente te
Weleerwaarde en Eerwaarde Broederen!
Gelijk ook U wel ter oore is gekomen, verkeert de Kerk van Am-
sterdam sedert eenigen tijd in zeer ernstige moeiel ijkheden.
Vele, zeer vele modernen bevinden zich nog in onze gemeente,
die, op hun standpunt zeer begrijpelijk, ook voor hunne kinderen gele-
genheid tot aanneming zoeken, waardoor zij dan tot het H. Nachtmaal
onzes Heeren worden toegelaten.
Maar Gij zult óók begrijpen, waarom wij, als door 's Heeren
genade tot de kennisse zijns Zoons gekomen, tot dit doel niet mogen
medewerken.
De Heere heeft zijn H. Avondmaal, gelijk ons formulier zoo schoon
betuigt, //alleen voor zijne geloovigen ingesteld", en wie nadert, zonder
het lichaam des Heeren te onderscheiden, is, naar de stellige uitspraak
der H. Schriften, schuldig aan het Lichaam en Bloed des Heeren.
Weshalve onze Catechismus dan ook betuigt, dat //de toorn van God
over de geheele gemeente verwekt wordt," bijaldien men personen, die
zich met hunne bekentenis als ongeloovige menschen aanbellen, tot
dien Disch naderen laat.
Nu is het echter voorgekomen, dat eenige moderne predikanten ten
onzent toch de aanneming hunner leerlingen wilden doorzetten.
Dit kon niet te hunnen huize geschieden, daar onze ouderlingen
geen vrijheid vonden, te hunnent te verschijnen; en dit wel volstrekt
niet uit willekeur, maar overmits zij bij deze predikanten niet anders
80
konden worden toegelaten, dan op den grondslag van het thans vigearende
artikel 38; iets wat hun geweten hun verbood,
Dientengevolge zijn voor hunne leerlingen toen attesten van zedelijk
gedrag aangevraagd, teneinde deze elders konden aangenomen worden,
en alzoo als tóch gerechtigd tot het H. Avondmaal in onze gemeente
konden terugkeeren.
Dit verzoek nu meende onze Kerkeraad niet te mogen inwilligen.
De heler is zoo goed als de steler.
Hebt geene gemeenschap, zegt de H. Schrift, ook aan anderer zonden.
God, verbiedende den doodslag, zegt onze Catechismus, heeft ook den
wortel van clerr-doodslag verboden ; en bij het derde gebod zegi onze
Catechismus zoo (indringend waar, dat we medeschuldig staan, indien
we, zooveel ons mogelijk is, de ontheiliging van Gods naam ook door
anderen, niet helpen weren en verbieden.
Wij hadden dus geen keuze, en wezen op grond van Gods Woord
het verzoek af.
Toen nam echter het Hoogere Bestuur het voor de modernen op,
en zond ons alsnu den last, om het binnen zes weken toch te doen,
en verzelde dien last in een Vermaanbrief van eene zeer ernstige
bedreiging.
In de dagen van beraad, die ons tot 8 Januari e. k. gelaten
werden, is deze zaak toen nogmaals van alle zijden door ons onder-
zocht en biddende overwogen ; maar we konden tot geene andere
slotsom komen: we mochten niet! — en het is van deze weigering, dat
we de Synode zelve hebben kennis gegeven bij dit navolgend schrijven :
«De Kerkeraad van Amsterdam" enz.
Van dit besluit hebben we U kennis willen geven.
Al onze Kerken hooren bijeen, en geen poging mag onaangewend
blijven, om de uitwendige eenheid onzer Kerken voor scheuring te behoeden.
In oogenblikken van bangen strijd moet er, als één lid lijdt,
door allen geleden worden ; en reeds daarom hadden we behoefte aan
uwe gemeenschap.
Maar bovendien, er is meer, dat ons in deze zaak samen ter harte
moet gaan.
Amsterdam is voor een vraagstuk gesteld, dat ook in uwe Kerk
aan de orde is of komen moet. Het geldt aller gemeenschappelijke
Belijdenis. Het is één Brood, dat we allen breken. Het is één Drink-
beker, dien we allen drinken. Het is de gemeenschap aan het ééne
Lichaam onzes Heeren Jezus Christus, die bij het ontstane geschil voor
al de Kerken in dezen lande op het spel staat.
Ja, meer nog.
Bijaldien de Kerkelijke Besturen ons, niettegenstaande onze ver-
klaring: „dat we uit gehoorzaamheid aan Gods Woord niet anders
kunnen", toch dwingen wilden , dan zou hiermede rechtstreeks het heilige
beginsel van gewetensvrijheid zijn aangetast, waar onze vaderen goed en
bloed voor veil boden ; waar alle Protestantsche natiën beur bezieling
aan ontleenden; en dat steeds door alle richtingen ook in onze Kerk
als het palladium van 's menschen geestelijke vrijheid is geëerd.
We brengen daarom onze zake, als ook U aangaande, voor U.
81
Het zou kunnen zijn, dat eenig Hooger Bestuur welhaast den
uitwendigen band, die ons aan U verbindt, gewelddadig doorsneed. Maar
dan mogen toch alle Bedienaren des Woords en Ouderlingen en Diakenen,
die- in andere Kerken met ons den Heere Jezus in on verderfelijkheid
liefhebben, zich opmaken met al de middelen , die God de Heere in
hunne hand stelde, om ons ook uiterlijk weder met de overige Kerken te
hereenigen, en inmiddels op de wijze die hun God hun leeren zal, den
strijd opnemen voor diezelfde Belijdenis, voor diezelfde autoriteit van
het Woord van God, en voor datzelfde ons allen heilige Protestantsch
beginsel, waarvoor wij thans in de kracht onzes Gods zijn opgekomen.
Broeders, bidt voor ons en laat het blijken mogen dat er nog
ontfermingen der liefde zijn.
Ons gebed zal voor U en uwe Kerken tot den God onzer Vaderen
niet aflaten.
En hiermede U aan de genade van onzen Heere en Koning aan-
bevelende, noemen we ons heilbiddende, enz.
Aan de Diakenen, de Gemachtigden in hel
Kiescollege en de Leden der Kerkelijke Commissie,
eau de Nederduitsche Hervormde Gemeente alhier.
Broeders!
In de u allen bekende aangelegenheid, rakende de van ons ge-
vraagde medewerking om tot de Tafel des Heeren leerlingen van moderne
leeraren te doen naderen, is de Kerkeraad, na lang beraad en rijp
overleg, onder aanroeping van den Naam des Heeren tot het ernstig
besluit moeten komen, om aan de Algemeene Synode het navolgende
schrijven in te zenden :
vDe Kerkeraad van Amsterdam" enz.
Gij vermoedt, ook zonder dat we dit in den breede uitmeten, wat
strijd der ziele, wat bange worsteling het ons gekost heeft, om, ziende
op de gevolgen, tot dien stap over te gaan.
Maar gij gevoelt ook: wij mochten niet anders.
Met een ander besluit zou onze conscientie geen vrede hebben gehad.
Maar al moest het zoo naar den Woorde Gods geschieden, de toestand
onzer Kerk is er niettemin uiterst hachelijk door geworden.
Nog leven we in de hope, dat men Opzieners der Gemeente, die
verklaren, om Gods Woord niet anders te hunnen noch te mogen, hier-
over niet bemoeilijken zal.
Maar het kan ook anders zijn.
En daarom bidt voor ons, en bidt voor de Gemeente des Heeren
aan deze plaatse, opdat onze Kerke niet verscheurd worde, en de genade
onzes Heeren Jesu Christi nog cene breuke voorkome, die misschien vuur
altoos onherstelbaar ware.
Aan de jeugdige gemeenteleden,
voor ivelke de attesten zijn aangevraagd.
De Kerkeraad heeft uit eene mededeeling van het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland vernomen, dat Ge alsnog blijft aan-
dringen op het verlangde attest, teneinde U door aanneming elders den
toegang te laten ontsluiten tot het H. Avondmaal des Heeren.
Tot zijn leedwezen heeft de Kerkeraad echter aan de Synode
moeten berichten , dat hij, uit gehoorzaamheid aan Gods Woord, U dit
attest niet mocht uitreiken.
Ook U wenscht de Kerkeraad hiervan mededeeling te doen, om
zelfs den schijn te mijden, alsof hij op zich zelf genomen tegen het
uitreiken van een attest van zedelijk gedrag bezwaar zou hebben ge-
maakt , en U alle vermoeden te ontnemen, alsof willekeur hem bewoog,
U niet ter wille te zijn.
Indien ge, hier of elders,~aangenomen wierdt, erlangt ge toegang
tot de Tafel des Heeren, en dat nu juist is het, wat U, naar de uit-
spraak van Gods heilig Woord, tot zonde zou worden zoolang Ge niet
tot de belijdenis komt van „Jezus Christus als den eenigen en alge-
noegzamen Zaligmaker, die overgeleverd is om onze zonden en opgewekt
om onze rechtvaardigmaking."
Alzoo toch spreekt de Heere in zijn Woord: „Zoo dan wie onwaar -
diglijk dit brood eet of den drinkbeker des Heeren drinkt, die zal
schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren. Maar de mensch
beproeve zichzelven , en ete alzóó van het brood en drinke van den
drinkbeker ; want wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt
zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren."
Ook al mocht het dus zijn, dat , buiten ons toedoen , U gelegen-
heid tot aanneming verleend wierd , toch blijven we U ten dringendste
bidden , dat ge U toch niet tot de Tafel des Heeren begeven moogt,
zoolang uwe ziele niet gekomen is tot de vreugdevolle belijdenis, dat
er geen andere verzoening voor onze zonden is, dan in het bloed van
Christus.
Voorts is U bekend, dat de Kerkeraad steeds bereid is, U gele-
genheid tot afleggen van belijdenis des geloofs te verschaffen, zoodra
ge hiertoe bereid zijt bij een leeraar der gemeente, die bij deze aanvrage aan
de opzieners der gemeentereen oordeel ook over uwe Belijdenis toestaat.
Eene Kerk van Christus, zonder de belijdenis van dien Eenig
Heerlijke, is nu eenmaal onbestaanbaar.
En daarom zij U toegebeden, dat de ure niet meer verre moge
zijn, waarop de Kerkeraad U met hartelijke blijdschap tot den heiligen
Disch des Heeren zal kunnen toelaten, als met hem één zijnde in de
dankbare belijdenis van wat God de Heere in zijn lieven Zoon aan
ons, in ons-zelf verlorenen, geschonken heeft.
Uit deze concepten zelve blijkt genoegzaam, wat uwe Commissie
bedoelt, en door welke motieven zij is geleid , zoodat nadere toelichting
hiervan overbodig is.
Voor verdere voorstellen bestaat op dit oogenblik nog geen aan-
83
leiding. Zij stelt die tot later uil. Maar wel acht zij noodig , dat,
indien onverhoopt Kerkeraadsleden gestraft worden wegens hunne
gehoorzaamheid aan Gods Woord, de Kerkeraad ten spoedigste samen-
kome, om te beslissen wat hem alsdan te doen staat. Het gaat hier
toch niet om persoonlijke zaken van de individueele Opzieners der
gemeente; maar het geldt hier de groole zaak, die hun allen gemeen-
schappelijk in den Kerkeraad is toevertrouwd. En daar nu volgens de
Synodale Reglementen zelve geen Kerkelijk vonnis in werking treedt,
voordat 14 dagen na de kennisgeving daarvan verloopen zijn , is er
voor den Kerkeraad altijd nog tijd, om zich over de alsdan te volgen
gedragslijn te beraden.
De voorstellen uwer Commissie zijn dus, óat de Kerkeraad besluite :
1°. te volharden bij zijn besluit, om aan de gemeenteleden M. J.
W allee c. 6. de gevraagde attesten niet uit te reiken, tenzij voldaan
worde aan de voorwaarde, die de Kerkeraad, om den wille van zijne
eigene verantwoordelijkheid, heeft gesteld;
2°. van dit besluit kennis te geven, door de toezending van de
bovenstaande brieven :
naar Concept 1 aan de Algemeene Synode ; met afschrift daarvan aan
de Algemeene Synodale Commissie, het Provinciaal
Kerkbestuur van Noord-Holland en het Classicaal
Bestuur van Amsterdam;
„ ii 2 aan alle de Kerkeraden der Hervormde gemeenten
hier te lande ;
„ // 3 aan de Diakenen onzer gemeente;
aan hare Gemachtigden in het kiescollege;
en aan de leden der Kerkelijke Commissie;
ennaarConcept4. aan de jeugdige gemeenteleden.
3°. Met de uitvoering van het sub. 2°. genoemde te belasten de
Commissie in den hoofde van dit Rapport vermeld.
en 4°. te bepalen, dat bij mogelijke kerkelijke straf ter oorzake
van deze Besluiten aan Kerkeraadsleden opgelegd, een buiten ewone
Kerkeraadsvergadering op het gewone uur zal gehouden worden, op
den derden dag volgende op dien , waarop het aanzoek daartoe door
deze uwe Commissie aan den Voorzitter zal zijn ingezonden.
Mogen uwe beraadslagingen over dit alles gehouden worden als
onder het oog des Heeren zelven, die U leide in alle wijsheid, naar
Zijn Woord en tot de eere Zijns Naams.
De Commissie voornoemd,
Uit haren naam ,
C. A. RENIER, Praeses.
N. A. DE GAAY FORTMAN, Scriba.
Amsterdam, 29 December 1885.
INHOUD.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
Pag.
Hoe de Kerk van Amsterdam onder het juk kwam ... 5
Vrij Beheer en kiescollege » 7
Strijd met het Modernisme . . 9
Vergrijp der zeventien Ouderlingen 10
De aannemelingen van Ds. Van Gorkom 12
Het verzet van alle belijders des Heeren tegen het fatale
artikel 38 14
De onmogelijke positie der Ouderlingen 18
De noodlottige Attesten 21
Vroeger niet van gehoord 23
De onverhoedsche aanval der Modernen 25
Het verweer van den Kerkeraad op grond van Gods Woord 30
De inmenging der hoogere besturen 32
Zij-aanval op het Vrij Beheer 35
Gods Woord beslist de zaak 37
Resumtie in veertien vragen en antwoorden 44
Slotvermaning 46
BESCHEIDEN.
I. Bezwaarschrift van de Ouders 47
II. Adhaesiebetuiging op het bezwaarschrift van de Ouders . . 48
III. Antwoord van den Kerkeraad aan de Ouders 48
IV. Antwoord van den Kerkeraad aan de Jongelieden. ... 48
V. Antwoord van den Kerkeraad op de tweede aanvrage van
den heer Waller, c. s 48
VI. Antwoord van het Glassicaal Bestuur 48
VII. Beslissing van het Provinciaal Kerkbestuur 49
VIII. Aanteekening van Cassatie 53
IX. Memorie van Cassatie 53
X. Beslissing van de Algemeene Synodale Commisie .... 63
XI. Vermaanbrief bij de beslissing van de Algemeene Synodale
Commissie 65
XII. Motie van Gemachtigden 66
XIII. Motie van den Algemeenen Kerkeraad 67
XIV. Notulen van de vergadering van 5 November en 3 December 67
XV. Vooiloopige mededeeling aan de Gemeente 72
XVI. Rapport van de Gevolmachtigde Commissie 76
BW5762.A5K974
Het dreigend conflict : Memorie van de
Princeton Theological Seminary-Speer Library
I