Skip to main content

Full text of "Het dreigend conflict. Memorie van de gevolmachtigde commissie uit den Amsterdamschen kerkeraad ter voorlichting der gemeente in zake de attesten"

See other formats


p 


HET  DREIGEND  CONFLICT. 


MEMORIE 


VAN    I'E 


GEVOLMACHTIGDE  COMMISSIE  UIT  DEN  AMSTERDAMSCHEN  KERKERAAD, 

TER  VOORLICHTING  DER  GEMEENTE 

I 

IN  ZAKE  DE  ATTESTEN, 

VOOR  DE  COMMISSIE  GESTELD 
DOOR 


DR.    A.   KUYPER. 


m 


SN 


BX 

9422 

.K8 

D69 
1886 


AMSTERDAM, 

J.     H.     K  RJ  Y  T. 

1886. 


JPrijs  4»   Cents. 


Ld 


9"  26,85* 


a*v 


,<** 


ot   \ty    ®^iO0ffö/  ^ 


PRINCETON,  N.  J. 


'<*i 


'*. 


\ 


*X    9422    .K8   D69"Ii^T 


HET  DREIGEND  CONFLICT. 


HET  DREIGEND  CONFLICT. 


MEMORIE 


SEVOLMACHTIGDE  COMMISSIE  UIT  DEN  AMSTERDAMSCHEN  KERKERAAD 
TER     VOORLICHTING     DER     GEMEENTE 

IN  ZAKE  DE  ATTESTEN, 

VOOR  DE  COMMISSIE  GESTELD 

DOOR 

DR.    A.    KUYPER. 


AMSTERDAM, 

.1.     II.     K  R  U  V  T. 

1886. 


HET  DREIGEND  CONFLICT. 


§  i- 

HOE  DE  KERK  VAN  AMSTERDAM  ONDER  HET 
JUK  KWAM. 

Om  met  eenige  juistheid  en  volledigheid  de  beteekenis  van  hetgeen 
op  dit  oogenblik  de  Kerk  van  Amsterdam  ontrust,  te  kunnen  beoor- 
deelen,  belmoren  enkele  herinneringen  uit  de  geschiedenis  dier  Kerk 
vooraf  te  gaan. 

Eene  gemeente  onzes  lleeren  Jesu  Christi  is  er  te  Amsterdam 
geweest  reeds  vóór  de  13de  eeuw  onzer  jaartelling.  De  toenmalige 
Kerk  stond  echter  niet  op  zichzelve;  en  was  evenmin  alleen  met  onze 
overige  vaderlandschu  Kerkan  verbonden;  maar  wierd  gesticht  door  en 
verbleef  aanvankelijk  onder  de  afhankelijkheid  van  hoogere  Kerkbesturen, 
die  bisschoppelijk  en  pauslijk  verlakt  waren. 

Toen  echter  onder  de  oogluiking  en  door  het.  toedoen  van  deze 
hoogere  Kerkbesturen,  allerlei  dwaling  en  misbruik  hand  over  hand 
toenam,  en  ook  de  Kerk  te  dezer  stede  al  meer  dreigde  vervreemd  te 
worden  van  den  door  God  gelegden  grondslag,  ontwaakte  van  lieverlee 
het  besef,  dat  men  onder  deze  hoogere  Besturen  niet  blijven  kon.  En 
toen  met  name,  geheel  tegen  Gods  Woord,  niet  alleen  geeischt  wierd 
dat  men  de  ontwijding  van  het  II.  Avondmaal  in  de  Mis  zou  gedoogen, 
maar  dat  men,  veel  erger  nog,  zelf  aan  deze  ontheiliging  medeplichtig 
zou  worden,  heeft  het  geloovig  deel  der  gemeente  zich  hiertegen  ten 
laatste  verzet;  heeft  de  Kerk  van  Amsterdam  het  verband  met  de 
pauslijke  hiërarchie  losgemaakt;  en  is  men  met  behulp  van  een  Bedienaar 
des  VVoords,  uit  Delft  daartoe  overgekomen,  op  geiuiverden  (of  gelijk 
men  met  een  Fransch  woord  pleegt  te  zeggen,  gereformeerden  grondslag) 
den  44en  Mei  1578  tot  verkiezing  van  Opzieners  der  gemeente  over- 
gegaan. 

Gelijk  een  opschrift  boven  het  koorhek  in  de  Oude  Kerk  het  nog 
vermeldt: 


6 

//'tpisbrutjck  in  ©oké  Back  nlUttgskena  ingelnacljt 
3s  Ijier  mm  afgebncn  't  jan  LXX  en  nri)t." 

Eenigen  lijd  daarna  is  deze  reformalie  ook  doorgedrongen  tot  de 
Kerken  van  de  steden  en  dorpen  rondom  Amsterdam  gelegen;  waarna 
de  Kerk  van  Amsterdam  zich  gehaast  heeft  om  met  deze  Kerken  in  Clas- 
sicaal  verband  te  treden;  door  deze  Ckissis  wederom  met  alle  Kerken  van 
Holland;  en  door  deze  Kerken  van  Holland  ten  leste  met  de  Kerken 
van  alle  zeven  Geunierde  Provinciën  onzer  Republiek.  Grondslag  van 
deze  vereeniging  was  de  Belijdenis  van  den  Martelaar  Guido  de  Brés, 
wiens  kostelijk  geschrift,  met  den  Heidelbergschen  Catechismus  en 
de  later  van  Dordrecht  ingevoerde  Leerregelen,  voor  alle  deze  Kerken  en 
zoo  ook  voor  de  Kerk  van  Amsterdam,  als  accoord  van  kerkelijke  ge- 
meenschap gold. 

Ter  regeling  van  deze  gemeenschap  was  door  onderscheidene 
Nationale  Synoden  van  het  laatst  der  zestiende  eeuw  een  Kerkenorde  ont- 
worpen, die  in  1619  door  de  Dordsche  Synode  nogmaals  herzien,  ruim  twee 
eeuwen  lang  ook  in  de  Kerk  van  Amsterdam  gegolden  heeft;  terwijl 
het  beheer  van  de  Kerkelijke  goederen  al  dien  tijd  in  handen  van  de 
plaatselijke  Overheid  was,  doende  deze  zelve  professie  van  de  Gere- 
formeerde Christelijke  Religie. 

In  dezen  betrekkelijk  goed  geregelden  toestand  kwam  echter  de 
Fransche  Revolutie  een  breuke  slaan. 

De  beroeringen  dier  Revolutie  sloegen  uil  Parijs  ook  herwaarts  over; 
de  plaatselijke  Overheid  hield  op  de  Gereformeerde  Religie  te  belijden ; 
de  jaargelden  der  leeraren  wierden  een  tijdlang  ingetrokken,  onder- 
scheidene leeraren  wierden  in  1796  om  hun  verknochtheid  aan  onze 
heilige  traditiën  geremoveerd  of  ontzet  uit  hun  bediening;  en  de 
stedelijke  Overheid  was  ten  slotte  genoodzaakt,  zich  uit  alle  be- 
moeiing met  het  Kerkelijk  beheer  terug  te  trekken,  en  droeg  dit  in 
1810  aan  den  Kerkeraad ,  als  vertegenwoordigende  de  plaatselijke 
Kerk,  over. 

Maar  nóg  bedenkelijker  verandering  in  den  vanouds  bestaanden 
toestand  bracht  het  jaar  1816,  toen  de  Landsoverheid  meende  de 
aloude  en  welbeproefde  inrichting  van  onze  Gereformeerde  Kerken 
eigenmachtig  te  moeten  wijzigen.  Van  Overheidswege  wierd  toen  de 
oude  Gereformeerde  Kerkinrichting  op  zij  gezet,  en  een  geheel  onge- 
reformeerde, op  politieke  leest  geschoeide  hiërarchie  van  hoogere 
Besturen  aan  de  Kerken  dezer  landen  opgedrongen. 

Met  de  overige  Kerken  van  deze  Classis  protesteerde  destijds  ook  de 
Kerk  van  Amsterdam  tegen  dezen  gewelddadigen  inbreuk  op  de  rechten  der 
Kerk.  Maar  ook  aan  dit  protest  stoorde  men  zich  niet.  Zelfs  wierd  het 
wederom  saamkomen  der  vrije  Classis  als  Collegie  van  Kerkelijk  Bestuur 
door  de  Overheid  verboden.  En  eer  Amsterdam  het  zelf  wist,  ja,  zonder 
dat  de  leden  der  Kerk  er  ook  maar  het  geringste  van  merkten,  bevond 
deze  Kerk  zich  op  eenmaal  gebonden  onder  eene  haar  vreemde  macht, 
die  geheel  in  strijd  was  met  haar  geaardheid  en  haar  historie. 


VRIJ  BEHEER  EN  KIESCOLLEGIE. 

Met  de  verderfelijke  wsrking  van  deze  Synodale  hiërarchie  maakle 

de  Kerk  zelve  eerst  van  lieverlede  kennis  door  liel  allengs  verdwijnen 
van  haar  kansels  van  de  eenvoudige  prediking  van  den  vollen  Raad 
Gods,  en  liet  steeds  stouter  en  driester  optreden  in  haar  bedehuizen 
van  een  prediking,  die  eerst  bedektelijk,  maar  straks  op  de  meest 
onverholen  wijze,  in  de  hartader  van  de  Christelijke  Religie  insneed,  en 
len  slotte  verliep  in  algeheelen  afval  en  opzettelijke  loochening  van  den 
Christus  en   zijn  goddelijk   Verzoeningswerk. 

Hoe  meer  dit  openbaar  wierd,  hoe  meer  er  ook  in  deze  Kerk 
bij  de  geloovigen  behoefte  ontstond,  om  over  dezen  droeven  Kerkslaat 
voor  den  lleere  hunnen  God  in  de  schuld  te  vallen  en  Hem  aan  te 
roepen,  ot'  het  Hem  behagen  mocht  de  Kerk  van  Amsterdam  van 
wissen  ondergang  te  redden. 

En  hierbij  liet  men  het  niet. 

Na  gebeden  te  hebben  sloeg  men  ook  de  hand  aan  den  ploeg,  en 
wendde  onder  voorgang  en  leiding  van  mannen  als  Da  Costa, 
Dibhets,  Schwartz  enz.,  alle  geoorloofde  pogingen  aan  om  liet 
kwaad  te  stuiten;  tegen  zoo  goddeloos  onrecht  in  verzet  te  komen; 
en  inmiddels  in  den  nood  der  schare  te  voorzien. 

Lang  zou  dan  ook  de  lijst  zijn,  wilde  men  heel  de  breede  reeks 
van  Protesten  in  herinnering  brengen,  die  toen  jaren  achter  elkander 
legen  allerlei  goddelooze  prediking  en  handeling  van  de  Kerkelijke 
Besturen  uit  deze  Kerk  zijn  uitgegaan.  Nooit  heeft  men  in  den 
ongerechligen  toestand  berust.  Men  heeft  zich  verzet  waar  men  zich 
maar  verzetten  kon.  En  door  allerlei  Vereenigingen  wierd  inmiddels 
de  hand  der  barmhartigheid  uitgestoken,  om  in  allerlei  nood  en  be- 
hoefte der  gemeente  uit  eigen  middelen  te  voorzien. 

Toch  zou  dit  waarschijnlijk  nimmer  tot  eenig  resultaat  geleid 
hebben,  indien  niet,  nu  vijftien  jaren  geleden,  tv.ee  omstandigheden 
waren  voorgekomen,  die  op  den  verderen  loop  der  zaken  beslissenden 
invloed  oefenden.  ï.  w.  de  vrijmaking  van  het  Kerkelijk  Beheer  en 
de  invoering  van  artikel  23,  die  hier  ter  stede  tot  de  formeering  van 
een  Kiescollege  geleid  heeft. 

Door  beide  maatregelen  toch  wierd  een  schrede  gezet  op  den 
weg,  aan  welks  einde  herwinning  van  haar  geestelijke  mondigheid  aan 
de  Kerk  toelachte. 

De  Koning  nam  in  1866  een  Besluit,  waarbij  in  1869  zijn  inmen- 
ging in  het  beheer  der  kerkelijke  goederen  wierd  losgelaten,  en  liet 
van  toen  af  aan  elke  plaatselijke  Kerk  de  souvereine  beschikking  over 
haar  kerkelijk  goed,  vrij  en  ongedeerd,  zonder  dat  ze  hierbij  voortaan 
de  inmenging,  van  wien  ook,  behoefde  te  gedoogen. 

Tengevolge  hiervan  is  toen  de  gemeente  opgeroepen,  om  te  be- 
slissen, of  ze"  het  Beheer  van  haar  goederen  vrij  en  ongedeerd  aan 
zich  wilde  houden;  dan  wel,  gelijk  andere  Kerken  deden,  het  plaatsen 
wilde    onder   de    hoede   van   een  Synodale  of  met  de  Synode  op  één 


8 

doel  gerichte  Hiërarchie,  die  reeds  terstond  de  begeerige  hand  hier- 
naar uitstrekte.  Tengevolge  waarvan  de  Kerk  alhier  bij  vrije  stemming 
in  den  jare1869  uitsprak:  dat  zij  alsnu  krachtens  de  haar  toegekomen 
bevoegdheid,  het  Beheer  niet  (noch  zijdelings  noch  rechtstreeks)  onder 
de  Synode  wilde  hebben,  maar  den  Kerkeraad  machtigde  om  het  be- 
heer over  haar  kerkelijk  goed  op  den  bestaanden  voet  te  blijven  voeren. 
Iets  waardoor  wel  niet  in  de  regeling  zelve,  maar  dan  toch  in  den  grond- 
slag dier  regeling  déze  wijziging  wierd  aangebracht:  Dat  de  Kerkeraad 
die  tot  dusverre  het  kerkelijk  goed  nog  altoos  slechts  door  toelating 
van  de  Landsoverheid  beheerd  had,  thans  ditzelfde  beheer  op  zich 
nam,  als  uitsluitend  daartoe  gemachtigd  en  gelast  door  de  plaatselijke  Kerk. 

Van  veel  verder  slrekkenden  invloed  echter  zou  de  tweede  maat- 
regel blijken,  die  reeds  in  1867  breking  in  den  bestaanden  toestand 
bracht,  t.  w.  de  invoering  van  een  Kiescollege. 

Zoodra  toch  zulk  een  Kiescollege  was  ingevoerd,  bleek  het  op 
ondubbelzinnige  wijze,  dat  de  meerderheid  der  stemgerechtigden  nog 
altoos  den  wil  en  den  moed  bezat,  om  in  de  aloude  Kerke  Christi 
te  dezer  plaatse  weer  voor  de  belijdenis  der  Christelijke  Religie  op 
te  komen.  Gevolg  waarvan  was,  dat  de  loochenaars  en  afvalligen 
allengs  uit  den  Kerkeraad  verdwenen,  en  achtereenvolgens  een  breede 
rij  van  Dienaren  des  Woords,  van  Ouderlingen  en  Diakenen  beroepen 
en  benoemd  wierd,  die,  zij  het  ook  al  met  velerlei  schakeering,  toch 
in  het  protest  tegen  het  ongeloof  en  den  afval  van  den  Christus,  slechts 
één  broederlijk  welluidenden  klank  hooren  deden. 

•  En  hiermede  zou  dan  ook  een  betere  toestand  voor  de  Kerk  van 
Amsterdam  zijn  aangebroken,  indien  ze  tegelijkertijd  had  kunnen  ver- 
lost worden  van  den  druk  der  Hoogere  Kerkbesturen,  om,  na  verlossing 
uit  dit  Diensthuis  der  Synodale  Hiërarchie,  weer  op  de  wij/e  onzer 
vaderen  met  de  overige  Gereformeerde  Kerken  dezer  landen,  in  broe- 
derlijk contact  en  organisch  verband  te  leven. 

Maar,  helaas,  dit  was  niet  alzoo,  en  de  hoop  van  velen,  dat  men 
binnenkort  door  beter  personeel  de  Hoogere  Kerkbesturen  om  zou 
zetten,  wierd  maar  al  te  droef  beschaamd. 

Want  wel  verkreeg  men  in  enkele  Classes,  en  zefs  in  enkele 
Provinciale  Besturen,  een  kleine  meerderheid,  maar  na  een  worsteling 
van  straks  twintig  jaren,  vorderde  men  op  dien  gewenschten  weg  nog 
zóó  weinig,  dat  in  1885  nog  een  Synode  saamkwam,  waarin  op  de 
22  leden,  die  zitting  hadden,  slechts  5,  zegge  vijf,  in  beginsel  aan  de 
zijde  der  geloovigen  stonden. 

Dit  was  oorzaak  dat  men  allengs  in  steeds  gewrongere  positie 
geraakte. 

Immers  de  geloovige  broederen,  die  één  waren  zoolang  ze  buiten 
den  Kerkeraad  tegen  den  afval  protesteerden,  bleken  al  spoedig  niet 
voldoende  saam  opgevoed  en  gerijpt  tot  eenparigheid  van  inzicht,  zoodra 
het  aankwam  op  kerkelijk  handelen.  Ware  men  nu  vrij  geweest,  clan 
zouden  deze  verschillen  naar  Christelijke  ordening  en  naar  uitwijzen 
van  Gods  heilig  Woord  hebben  kunnen  beslecht  worden.  Maar  nu  de  Syno- 
dale Hiërarchie  hieraan  hinderlijk  in  den  weg  stond,  wierd  uit  deze 
verschillen     een     onverkwikkelijke    strijd    onder    broederen    geboren,. 


9 

welke  de  beraadslagingen  van  den  kerkeraad  deed  ontaarden  in  een  doel- 
loozen  woordentwist  en  vaak  de  beste  krachten  der  broederen  ver- 
bruikte zonder  geestelijke  winstc. 

De  zoo  begrijpelijke  poging  van  enkelen,  om  met  terugtrekking 
uit  dezen  onanngenamen  strijd,  zich  uitsluitend  aan  de  evangeliseering 
der  gemeente  te  wijden,  trof  evenmin  doel.  Immers  de  Bedienaren 
des  Woords  en  de  Ouderlingen  zijn  nu  eenmaal  door  Koning  Jezus  ook 
tot  kerkregeerders  aangesteld.  Er  was  een  Kerkeraad  en  in  dien  Kerke- 
raad  moest  geoordeeld  en  gehandeld  worden.  Zoodat  feitelijk  het  terug- 
trekken van  enkelen  geen  ander  gevolg  had,  dan  om  den  last,  die  de 
overige  broeders   torsten,  nog  te  verzwaren. 


§  3. 
STRIJD  MET  HET  MODERNISME. 

Evenwel  zou  men  ook  op  die  wijs  toch  van  lieverlee  op  vaster 
spoor  gekomen  zijn,  indien  de  Kerk  te  midden  van  zoo  onbehaaglijke 
positie,  niet   bedreigd  ware  geworden  door  tweeërlei  kwaad. 

Het  eerste  gevaar  bestond  in  de  aanwezigheid  in  haar  midden  van 
dusgenaamde  „leeraren",  die  onverholen  op  den  kansel  de  aloude  Belij- 
denis der  Christelijke  Kerk  geheel  afbraken;  en  het  tweede  school  in 
het  opzet  van  zeer  vele  leden  der  gemeente,  die,  met  deze  moderne 
predikanten  in  de  verwerping  van  den  Christus  eenstemmig,  voor  de 
Verloochening  van  den  Christus  hetzelfde  bestaansrecht  in  onze  Kerk 
wenschten  erkend  te  zien,  hetwelk  naar  Gods  Woord  in  zijn  Kerk 
alleen  aan  de  Belijdenis  van  den  Christus  toekomt. 

Tegen  dit  dubbele  gevaar  is  clan  ook  sinds  1870  al  de  strijd  van 
den  Kerkeraad  gevoerd. 

Niet,  men  merke  dit  wel  op,  als  zag  de  Kerkeraad  in  deze 
moderne  predikanten  en  moderne  leerlingen  slechts  vreemde  indringers, 
die,  in  boos  opzet  over  de  omtuining  van  het  heilig  erf  geklommen, 
uit  moedwil  onze  rust  verstoren  kwamen.  Hij  was  er  zich  volkomen 
van  bewust,  hoe  integendeel  én  deze  predikanten  én  deze  leerlingen 
in  ons  eigen  huis  waren  opgegroeid,  en  slechts  door  aller  medeschuld 
tot  dezen  afval  van  den  Christus  gekomen  waren.  Maar  hoezeer  ook 
uit  dezen  hoofde  tot  zelfaanklacht  en  verootmoediging  gedrongen,  en 
met  verschoonend  mededoogen  jegens  deze  afvalligen  bezield,  toch 
mocht  noch  kon  de  Kerkeraad  daarom  de  eere  Christi  en  de  belijdenis 
van  zijn  Naam  prijsgeven. 

Ook  al  ware  het  dat  een  moeder  in  de  droeve  ontucht  harer 
eigen  dochter  een  verwijt  van  eigen  mindere  kuischheid  tot  haar 
consciëntie  voelde  komen,  daarom  kan  noch  mag  ze  toch  met  haar 
gedoogen  ontuchtige  tooneelen  in  haar  eigen  huis  toelaten.  Omdat  een 
vader  zich  vroeger  zelf  wel  eens  aan  drank  te  buiten  ging,  en  nu  in 
zijn  zoon  een  schadelijk  opwerken  van  dezelfde  drankzonde  ontdekt, 
daarom    kan   noch  mag  toch  zulk  een  vader  deswege  de  brasserij  en 


10 

dronkenschap  in  zijn  eigen  woning  goed  heeten.  En  zoo  nu  ook  slond 
het  hier.  Ouk  ui  bekent  de  Kerkeraad  met  diepe  schaamte,  dat  de 
Opzieners  hier  ter  stede  jaren  lang  de  kudde  in  afval  zijn  voorgegaan, 
en  ook,  al  gevoelen  de  tegenwoordige  Opzieners  zeer  wel,  dat  er  veel 
ook  van  hun  eigen  zonde,  ontrouw  en  ongeloof  medewerkt  in  deze 
afvalligen,  daarom  kon  noch  mocht  hij  evenwel  »het  af  hoereeren  van 
den  lleere  der  heirscharen",  gelijk  de  Schrift  het  noemt,  onbestreden 
in  's  Heeren  huis  toelaten. 

Eerst  keerde  de  daardoor  verwekte  strijd  zich  tegen  de  moderne 
predikanten.  In  hen  stak  uiteraard  het  grooter  kwaad,  omdat  ze  als 
Bedienaren  des  VVoords  voor  de  gemeente  optredende,  week  aan  week 
bet  werk  der  verwoesting  in  onze  Kerk  voortzetten. 

Deze  strijd  begon  met  een  uitroep  van  den  heer  Ruys,  na  afloop 
van  een  moderne  prediking  in  de  Nieuwezijds  Kapel,  toen  deze  getrouwe 
broeder  openlijk  en  luidkeels  aan  de  gemeente  verklaarde:  „Dat  zulk 
een  prediking  uit  den  Duivel  was".  Een  consciëntiekreet,  die,  evenals 
elke  ongezochte  uiting  van  heilige  verontwaardiging,  zijn  hooge  be- 
leekenis  had.  Doch  hierbij  bleef  het  niel.  Ook  in  den  Kerkeraad 
wierden  achtereenvolgens  een  reeks  van  aanklachten  tegen  de  prediking 
van  moderne  predikanten  ingediend,  begonnen  tegen  den  heer  Ilugen- 
holtz;  en  herhaaldelijk  is  de  poging  gewaagd,  om  aan  de  Bediening 
van  deze  moderne  leeraars  een  einde  te  maken.  Doch,  dewijl  aan  den  Ker- 
keraad zelven  hiertoe  alle  macht  ontnomen  was,  overmits  alleen  hel 
Provinciaal  Kerkbestuur  hen  kon  afzetten;  en  dit  Bestuur,  wel  verre  van 
tot  afzetting  genegen  te  zijn,  zelf  schier  geheel  uit  loochenaars  van  de 
eere  Christi  bestond,  bleek  alras,  hoe  volkomen  hopeloos  het  was,  om 
langs  dien  weg  uitkomst  te  zoeken. 


§4. 
VERGRIJP  DER  ZEVENTIEN  OUDERLINGEN. 

Dit  inziende,  deden  toen  in  1872  de  I1H.  Feringa,  Höveker  enz. 
een  beslissenden  stap,  om  tot  zuiverder  afbakening  van  de  wederzijdsche 
positie  te  geraken.  Deze  slap  beslond  hierin,  dat  ze  onder  dagteekening 
van  27  Maart  aan  den  Kerkeraad  dit  hierna  volgende  schrijven  in- 
zonden : 

Aan  den  Kerkeraad  der  Nederd.  flerv.  Gemeente  (e  Amsterdam, 

WelEerw.  en  E  e  r  \v.  Heeren! 

De  ondergeteekenden,  Ouderlingen  der  bovengenoemde  Gemeente, 
achten  zich  verplicht  U  bij  dezen  te  doen  toekomen  afschrift  van  een 
adres  aan  de  Gemeente,  dat  dezer  dagen  publiek  gemaakt  zal  worden. 
—  Zij  geven  U  de  verzekering  dat  geene  persoonlijke  antipathie  tegen 
sommige  predikanten  de  drijfveer  is  geweest  tot  dezen  stap;  —  dat 
ook ,   waar    zij  tot  ernstige  bestrijding  genoopt  worden  van  dwalingen , 


11 

die  zij  in  den  volsten  zin  zielverdervend  en  der  Gemeente  verwoestend 
noemen,  —  dat  zij  daarbij  —  de  beoordeeling  van  bet  hart  aan  den 
Kenner  der  barten  overlatende  —  niet  in  twijfel  trekken  de  goede 
bedoelingen  van  ben  die  zij,  huns  ondanks,  geroepen  zijn  met  .alle  ge- 
oorloofde middelen  tegen   te  staan. 

Zij  doen  dit  niet  dan  nadat  alles,  wat  tot  hiertoe  werd  aangewend 
om  een  beteren  toestand  te  verkrijgen,  gebleken  is,  daartoe  niet  bij 
magte  te  zijn. 

Zij   willen   bierbij  slecbts  wijzen  : 

op  de  vele  pogingen  door  onderscheidene  broederen  zoowel  seb ril- 
tel  ijk  als  door  zamenspreking  beproefd; 

op  onderscheidene  mededeelingen  aan  den  Kerkeraad  van  dan  inbond 
van  kerkredenen,  die  het  geloof  der  Gemeente  slechts  konden  onder- 
mijnen; 

op  onderscheidene  verklaringen  van  den  Kerkeraad,  waarbij  de 
prediking  van  de  leerbegrippen  der  moderne  predikanten  gekenmerkt 
werden  als  in  strijd  te  zijn  met  de  grondslagen  van  het  Apostolisch 
Christendom  in   't  algemeen  en  van  de  Hervormde  Kerk  in  't  bijzonder ; 

op  de  pogingen  ook  door  sommige  gemeenteleden  om  langs  den  weg 
van  wettige  aanklacht  de  regten  der    Gemeente  te  handhaven. 

Onder  deze  omstandigheden  kunnen  naar  de  meening  der  onderge- 
teekenden,  de  verpligte  zittingen  der  ouderlingen  in  de  kerken  en  bet 
assisteren  bij  de  bediening  der  Sacramenten  wanneer  daarbij  Predikan- 
ten voorgaan,  die  eene  andere  godsdienst  belijden,  op  geenerlei  wijze 
der  gemeente  eenig  nut  aanbrengen.  Veeleer  zou  daardoor  bet  ver- 
moeden worden  gewettigd,  dat  ook  cle  ouderlingen  de  bedoelde  dwa- 
lingen niet  beschouwen  als  van  zoodanigen  aard  te  zijn,  dat  men  zich 
daaraan  behoort  te  onttrekken.  Zij  mogen  dezen  voor  hen  onhoudbaren 
toestand  niet  langer  doen  voortduren,  waarom  door  hen  is  besloten  zich 
voortaan,  zoo  veel  hun  ambt  dit  toelaat,  te  onthouden  van  alle  godsdien- 
stige verrigtingen  door  moderne  predikanten  ;  —  zij  zullen  geene  hunner 
kerkredenen  meer  aanhooren  en  bij  de  bediening  der  Sacramenten  niet 
meer  tegenwoordig  zijn. 

Amsterdam,   27   Maart   18  72.  De  Ouderlingen, 

(w.  (jet.)  N.  M.  Feringa.  H.  Wetzel. 

H.    HöVEKER.  H.    ROOTLIEB. 

H.  J.  Koenen.  J.  C.  Baggelaar. 

T.  Sanders  Jr.  J.  Klok. 

G.  van  Ri essen.  W.  J.  E.  Smissaert. 

J.  Beciituolo.  F.  C.  Pastor. 

E.  J.  Mulder.  F.  H.  Stuve. 

W.  Kühler  Wzn.  C.  A.  Höweler. 

R.  Versluis. 

Een  schrijven  dat  verzeld.  ging  van  een  ander  schrijven  aan  de 
gemeente,  waarin  deze  zelfde  Ouderlingen  de  gemeente  ten  allerern- 
stigsle  vermaanden,  om  zich  toch  van  alle  bijwoning  der  moderne  pre- 
diking te  onthouden. 


12 

Beide  stukken  verwekten  destijds  groole  beroering  in  de  gemeente 
Zoo  velen  wisten  nog  geen  onderscheid  tusschen  hun  rechter-  en  lin- 
kerhond en  kerkten  beurtelings  bij  moderne  en  beurtelings  bij  recht- 
zinnige predikanten.  En  hieraan  nu  hebben  de  II.  H.  Feringa  c.  s.  door 
hun  moedig  optreden  een  gewenscht  einde  gemaakt.  Het  gehoor  der 
moderne  predikanten  is  sinds  bijna  geheel  verloopen  en  de  schade  van 
hun  optreden  tot  een  minimum  gereduceerd. 

Dit  voelde  men  van  moderne  zijde  dan  ook  zoo  goed,  dat  niet  minder 
dan  1350  moderne  leden  der  gemeente  zich  met  den  sinds  overleden 
heer  G.  II.  Kuiper  verbonden,  om  ten  ernstigste  tegen  dit  » vergrijp 
der  zeventien  ouderlingen"  bij  den  Kerkeraad  in  beklag  te  komen. 
Aan  dit  protest  van  de  II.  H.  Kuiper  c.  s.  heeft  de  Kerkeraad  destijds 
alle  eer  bewezen  door  de  publiek  making  van  een  Memorie,  waarin 
breedvoerig  en  omstandig  het  beweren  der  moderne  klagers  wierd 
weerlegd. 

Deze  Memorie  is  in  druk  verschenen  bij  den  uitgever  II.  de  Hoogh 
en  Co.,  onder  den  titel:  » Het  vergrijp  der  zeventien  ouderlingen  voor 
den  Kerkeraad  gesteld  door  Dr.  A.  Kuyper".  Ze  beleefde  twee 'uitga- 
ven ;  is  nog  verkrijgbaar ;  en  werpt  een  maar  al  te  droef  licht  op  de 
tyrannie  en  onverdraagzaamheid,  waarmee  de  tegenpartij,  toen  ze  zelve 
meesteresse  was,  de  geloovigen  in  onze  Kerk  heeft  onderdrukt. 


§5. 
DE  AANNEMELINGEN  VAN  Ds.  VAN  GORKUM. 

Toch  hadden  daarom  deze  Zeventien  Ouderlingen,  wier  gedrag  se- 
dert door  allen  gevolgd  is,  zich  volstrekt  niet  verbonden,  om  nooit  bij 
de  moderne  predikanten  te  verschijnen.  Integendeel,  ze  hadden  er  zeer 
uitdrukkelijk  bijgevoegd,  weg  te  zullen  blijven.  » zoover  hun  ambt  dit 
toelaat",  en  hiermee  rechtstreeks  gedoeld  op  het  belangrijke  werk  der 
» aanneming'  van  lidmaten". 

Als  moderne  predikanten  tot  » aanneming  van  lidmaten"  wilden 
overgaan,  ja,  dan  zouden  ze  wel  terdege  op  hun  post  zijn;  natuurlijk 
niet  om  deze  moderne  leeraren  te  steunen,  maar  integendeel,  om  hen 
uit  zorge  voor  den  Ileere  en  Zijn  gemeente,  en  dus  ook  voor  de  aan- 
nemelingen,  te  weerstaan. 

Immers,  gelijk  boven  wierd  aangeduid,  er  "dreigde  tweeërlei  ge- 
vaar, eenerzijds  van  de  moderne  predikanten  maar  ook  anderzijds 
van  de  moderne  aannemelingen. 

Op  dit  punt  nu  konden  de  ouderlingen  destijds  aan  den  wassen- 
den stroom  van  ongeloof  en  afval  nog  weerstand  bieden.  Hun^  was' de 
macht  nog  verbleven,  om  in  naam  van  den  Kerkeraad  ;de  aanneming 
van  niet-belijdende  jongelieden  te  stuiten. 

Destijds  toch  gold  voor  deze  zaak  nog  de  bepaling  van  1  October 
1862,  die  aldus  luidde : 


1:1 

//Aan  de  aanneming  tot  lidmaat  gaat  vooraf  een  onderzoek  naar 
de  verkregen  kennis  van  de  Christelijke  geloofs-  en  zedeleer,  de  Bij- 
belsche  en  Kerkelijke  geschiedenis,  met  name  ook  van  die  der  Her- 
vorming, vervolgens,  zoo  deze  kennis  voldoende  bevonden  wordt,  eene 
belijdenis  des  geloofs  door  de  aannemelingen  af  te  leggen.  Een  en 
ander  geschiedt  door  een  Leeraar,  bijgestaan  door  één  of  meer  ouder- 
lingen." 

En  voorts : 

//De  bevestiging  van  lidmaten  heeft  plaats  in  eene  daarvoor  be- 
paalde godsdienstoefening,  bij  welke  hun  de  volgende  vragen  ter 
beantwoording  worden  voorgesteld  : 

In    tegenwoordigheid  van  God  en  van  zijne  gemeente  vraag  ik  u  : 

Vooreerst,  Belijdt  gij  te  gelooven  in  God  den  Vader,  den  Almach- 
tige, Schepper  des  hemels  en  der  aarde,  en  in  Jezus  Christus,  Zijnen 
eeniggeboren  Zoon,  onzen  Heer,  en  in  den  Heiligen  Geest? 

Vervobjens ,  Zijt  gij  des  zins  en  willens,  bij  deze  belijdenis  door 
Gods  genade  te  volharden ,  de  zonde  te  verzaken ,  te  streven  naar  hei- 
ligmaking,  en  uwen  Heiland  in  voorspoed  en  tegenspoed,  in  leven  en 
sterven,    getrouw    te    volgen,  gelijk  aan  zijne  ware  belijders  betaamt? 

Eindelijk,  Belooft  gij,  tot  den  bloei  van  het  Godsrijk  in  het 
algemeen  en  van  de  Nederlandsche  Hervormde  Kerk  in  het  bijzonder, 
met  opvolging  van  hare  verordeningen,  naar  uw  vermogen  volijverig 
mede  te  werken? 

Na  de  toestemmende  beantwoording  van  deze  vragen ,  worden  zij 
plechtig  en  met  gepaste  toespraak  tot  lidmaten  verklaard." 

Steeds  was  deze  bepaling  dan  ook  zóó  opgevat,  dat  de  predikant 
de  aanneming  niet  kon  laten  doorgaan,  bijaldien  de  ouderlingen  be- 
zwaar maalden  tegen  de  geloofsbelijdenis  der  leerlingen. 

Het  zuiverst  kwam  deze  quaestie  aan  de  orde  in  de  Kerkeraads- 
vergadering van  28  Maart  1872,  toen  door  de  II.  II.  ouderlingen  Van 
Marie  en  Van  Hiessen  bericht  aan  den  Kerkeraad  vvierd  ingezonden^  dat 
zij  door  den  heer  Ds.  Van  Gorkum  opgeroepen,  om  bij  de  aanneming- 
van  zijne  leerlingen  te  assisteeren,  deze  aanneming  hadden  moeten 
weigeren  op  grond  van  de  loochening  der  Waarheid,  waarvoor  deze 
leerlingen  openlijk  uilkwamen. 

Hadden  toen  alle  ouderlingen  gedacht,  gelijk  de  H.  H.  Van  Marie 
en  Van  Hiessen,  dan  zou  reeds  destijds  deze  zelfde  quaestie  principieel 
aan  de  orde  zijn  gekomen.  Maar  dit  was  niet  zoo.  Althans  wijlen  Mr. 
J.  H.  Tydeman  verklaarde  zich  bereid,  om  den  heer  Van  Gorkum  ter 
wille  te  zijn,  en  zoo  ging  met  diens  hulp  de  aanneming,  en,  builen 
weten  van  den  Kerkeraad,  ook  de  bevestiging  door. 

Hierin  echter  meende  de  Kerkeraad  niet  te  mogen  berusten,  en 
hij  besloot  de  aldus  bevestigden  toch  niet  als  aangenomen  lidmaten  te 
erkennen,  en  derhalve  ze  niet  in  te  schrijven  in  zijn  registers. 

Gelijk  men  zich  herinneren  zal,  is  deze  quaeslie  toen  lang  en  breed 
en  schier  zonder  einde  eerst  bij  het  Classicaal  Bestuur,  en  toen  bij  het 


[14 

Provinciaal  Kerkbestuur,  toen  bij  de  Synodale  Commissie,  en  waar  niet 
al,  in  behandeling  geweest;  maar  de  slotsom  was,  dat  de  Kerkeraad 
van  Amsterdam  op  den  &4sten  Mei  1875,  na  een  afmattende  worsteling 
van  drie  jaren,  ten  slotte  toch  veroordeeld  wierd,  on  deze  moderne 
leerlingen  op  zijn  registers  te   boeken. 

Deze  beslissing  is  eerst  den  19den  Augustus  1875  in  den  Kerke- 
raad  aan  de  orde  gesteld,  en  toen  midden  in  den  zomer,  toen  tal  van 
leden  van  huis  waren,  in  een  zeer  onvoltallige  vergadering  met  ééne 
stem  meerderheid  door  den  Kerkeraad  aanvaard. 

Slechts  48  leden  van  de  84  waren  tegenwoordig,  en  met  25  stem- 
men dreef  hel  toenmalig  moderamen,  in  weerwil  van  het  ernstig  verzet 
en  protest  der  23  anderen  leden,  de  zaak  door. 

Deze  schande  moet  niet  toegedekt,  maar  met  diepe  schaamte 
luide  uitgeroepen.  Ze  is  nu  eenmaal  van  den  Kerkeraad  niet  weg  te 
nemen,  en  nog  heden  ten  dage  boet  hij  voor  de  zedelijke  verzwakking, 
die  dit  bukken  voor  een  last,  die  met  Gods  woord  streed,  over  hem 
heeft  gebracht. 


§  6. 

HET  VERZET  VAN  ALLE  BELIJDERS  DES  HEEREN 
TEGEN  HET  FATALE  ARTIKEL  38. 

Toch  was  hiermee  de  bange  en  pijnlijke  worsteling  over  het  al  of 
niet  toelaten  van  moderne  aannemelingen  aan  de  Tafel  des  Heeren  nog 
op  verre  na  niet  uitgestreden. 

Niet  alleen  te  Amsterdam,  maar  ook  elders  dreigden  moeielijkheden; 
en  het  ging  toch  niet  aan,  dat  om  elke  aanneming  telkens  een  wor- 
steling zou  worden  doorgestaan,  als  den  Kerkeraad  van  Amsterdam  drie 
jaren  in  spanning  hield. 

De  Modernen  zagen  hiervan  zelven  het  onhoudbare  in,  en  waren 
dan  ook  bedacht  op  afleidende  middelen. 

Zij  waren  sterk  in  de  Hoor/ere  Besturen  gelijk  de  Rechtzinnigen  in  de 
Kerkeraden.  Wat  dan  natuurlijker,  clan  dat  zij  het  plan  opzett'en  om 
de  macht  der  Hoogere  Besturen  al  uit  te  breiden  en  die  van  de 
Kerkeraden  steeds  meer  in  te  krimpen. 

Vooral  op  Art.  38  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs, 
dat  aan  de  Ouderlingen  het  recht  tot  afwijzing  van  moderne  calechisan- 
ten  toestond,  had  men  het  van  meet  af,  als  op  den  ergsten  steen  des 
aanstoots,  gemunt.  En  zoo  kwam  men  dan  ook  al  spoedig  ter  bane 
met  voorstellen,  om  dit  veelbeteekenend  artikel  te  wijzigen. 

Lang  duurde  de  voorbereiding,  die  tot  uitvoering  van  dit  plan  moest 
leiden,  want  veler  gevoeligheid  was  te  ontzien  en  de  schijn  moest  bewaard 
blijven.  Maar  in  1877  was  men  toch  zooverre  gereed,  dat  het  nieuwe 
concept-artikel  de  wereld  inging,  dat  na  velerlei  wijzigingen  in  1879 
wet  is  geworden. 

Dit   nieuwe   reglementsartikel    had   eeniglijk  ten  doel,  om  aan   de 


15 

Ouderlingen  het  recht  lot  afwijzing  van  moderne  leerlingen 
te  ontnemen. 

Al  de  macht  bij  het  werk  der  aanneming  moest  van  de 
ouderlingen   op  den  predikant  alleen  worden  overgebracht. 

De  moderne  predikant  moest  heer  en  meester  worden.  Hij  moest 
kunnen  leeren  wat  hij  verkoos,  prediken  wat  hem  goeddacht,  en  zoo 
nu  ook  ten  slotte  kunnen  aannemen  al  wat  hen  geviel. 

En  dat  niel  alleen,  maar  ook  bij  de  bevestiging  moest  aan  moderne 
leerlingen  geen  hinderpaal  meer  in  den  weg  kunnen  gelegd  worden. 
Dus  ook  de  bevestiging  moest  voortaan  geheel  aan  den  predikant  worden 
overgelaten. 

Het  goddeloos  artikel  nu,  dat  hiervoor  dienst  moest  doen,  was 
gegoten  in  dezen  vorm : 

Zij,  die  als  lidmaten  der  Kerk  wenschen  te  worden  aangenomen, 
melden  zich  daartoe  aan  bij  den  predikant  hunner  gemeente;  in  ge- 
meenten van  twee  of  meer  predikanten,  bij  den  predikant,  die  hen 
heeft  onderwezen,  of,  zoo  zij  niet  tot  de  leerlingen  van  een  der  pre- 
dikanten behooren ,  bij  den  predikant  hunner  keuze. 

De  Kerkeraad  ,  na  zich  te  hebben  verzekerd  ,  dat  er  tegen  het  zedelijk 
gedrag  der  aannemelingen  geene  bezwaren  zijn  ,  vaardigt  tot  de  aanneming- 
af  den  predikant ,  bij  wien  de  aangifte  heeft  plaats  gehad  ,  en  één  of 
meer  ouderlingen. 

Door  den  predikant  wordt,  met  inachtneming  van  de  vatbaarheid 
en  de  ontwikkeling  der  aannemelingen ,  een  onderzoek  ingesteld  naar 
hunne  kennis  van  de  Christelijke  geloofs-  en  zedeleer  en  van  de  bij  bel  - 
sche  en  kerkelijke  geschiedenis ,  met  name  ook  van  die  der  Hervorming. 
Het  onderzoek  wordt  zóó  ingericht,  dat  de  aannemelingen  gelegenheid 
eidangen ,  niet  alleen  om  van  hunne  verkregen  kennis  te  doen  blijken , 
maar  ook  om   belijdenis  af  te  leggen  van  hun  Christelijk  geloof. 

Wordt  de  maat  der  verkregen  kennis  door  de  meerderheid  van  de 
afgevaardigden  des  Kerkeraads  onvoldoende  bevonden ,  dan  heeft  de 
aanneming  geen  voortgang.  Bezwaren  tegen  de  geloofsovertuiging  der  aan- 
nemelingen leveren  geen  grond  tot  afwijzing  op ,  wanneer  zij  zich  bereid 
verklaren,  toestemmend  te  antwoorden  op  de  vragen,  die  hun  naar 
art.  39   zullen  worden  gedaan. 

De  aanneming  geschiedt  namens  den  Kerkeraad  door  den  predikant. 

Tegen  de  invoering  van  dit  artikel  heeft  al  wat  rechtzinnig  in  de 
kerken  dezer  landen  was,  zich  met  hand  en  tand  verzet. 

De  Predikanten-vereenïging,  die  te  Ulrecht  saam  kwam,  benoemde 
een  commissie,  om  in  breedvoerige  memorie  aan  te  toonen,  waarom 
de  Kerke  Christi  zich  aan  zulk  een  dwang  niet  onderwerpen  mocht, 
en  die  commissie  heelt  bij  monde  van  de  H.H  Dr.  Van  ïoorenenbergen 
en  Dr.  Bronsveld  zulk  een  advies  dan  ook  uitgebracht,  en  daarin  aan- 
getoond, dat,  gaf  men  dit  punt  toe,  de  Kerk  van  Christus  ware  opgelost. 

Overiuigend  toonden  ze  aan,  dat  met  invoering  van  dit  artikel 
de  Belijdende  Kerk  haar  aard  en  wezen  inboette ,  het  presbyteriaal 
karakter  onzer  kerkregeering  in  clericalisme  onderging,  en  de  zedelijk- 


16 

heid  en  waarheidszin  zelve  met  voeten  zouden  getreden  worden;  en 
dat  derhalve  verzet  tegen  zulk  een  daad  der  Hoor/ere  Besturen,  wel 
verre  van  revolutie  en  oproer  te  zijn,  veeleer  geprezen  diende  als 
plichtsbetrachting  en  trouw  aan  den  Heere. 

De  Kerkeraden  van  onza  acht  grootste  Kerken  kwamen  toen- 
tertijd in  Conferentie  te  Leiden  bijeen  en  poogden  tot  organisatie  te 
geraken,  om  aan  het  verzet   kracht  bij  te  zetten. 

Yan  Gereformeerde  zijde  trad  een  Commissie  van  advies  op,  die  1 
Maart  1880  haar  Memorie  in  het  licht  zond  en  besloot  met  deze 
verklaring : 

Steunende  op  het  recht,  in  allerlei  opzicht  en  alzóó  dat  ook 
zelfs  tegenstanders  het  niet  geheel  miskennen  kunnen,  mogen  en  moe- 
ten dus  opzieners,  die  aan  hunne  roeping  getrouw  willen  zijn,  tegen 
de  nieuwe  bepalingen  op  de  aanneming  zich  verzetten,  en  de  Gere- 
formeerde beginselen  daarvoor  in  de  plaats  stellen,  met  aanvaarding 
van  al  hetgeen  er  aan  die  handelwijze  verbonden  is.  Voor  hen  is 
de  keuze,  ter  laatster  instantie  :  Gods  Woord  of  de  geboden  van 
menseken.  En  dan  kan  het  ook  wel  niet  onzeker  zijn,  wat  zij  hebben 
te  kiezen,  en  wat  inderdaad  hunne  keuze  is  en  blijft.  Zij  verklaren 
dan,  met  de  apostelen  onzes  Heeren,  onbewimpeld  en  met  de  meeste 
beslistheid:  „Men  moet  Gode  meer  gehoorzaam  zijn  dan  den  measchen." 
En  wanneer  dan  door  de  kerkelijke  machthebbers  straf  bedreigd  wordt, 
dan  is  wederom  hun  antwoord,  gelijk  door  Petrus  en  Johannes  geant- 
woord werd  op  de  scherpe  dreigingen  van  het  Sanhedrin  te  Jeruza- 
lem :  «Oordeelt  gij,  of  het  recht  is  voor  God,  ulieden  meer  te  hooren 
dan  God". 

Van  ethische  zijde  liet  Dr.  J.  11.  Gunning  zich  in  geheel  gelijken 
geest  uit  in  een  boekske  getiteld  :  t>  Een  woord  over  onzen  kerkdijken 
toestand",  waarin  hij  zich  o.a.  aldus  uitsprak : 

Met  dit  artikel  is  de  misnoegdheid  der  aan  de  belijdenis  ge- 
hechte gemeente,  die  vroeger  lijdelijk,  daarna  klagend  en  dreigend 
was,  tot  bepaald  verzet  overgegaan.  En  zulks  met  het  volste  recht  en 
naar  heur  duren  plicht. 

Want  wie  ook  maar  eenigszins  het  geloof  der  Gemeente  deelt, 
moet  voelen,  dat  hier  de  grens  zijner  gehoorzaamheid  ligt.  De  ter 
zijde  stelling  van  dit  nieuwe  artikel,  o.  i.  plicht  van  elk  die  de 
ontbinding  onzer  kerk  niet  wil,  kan  echter  uit  tweeërlei  overweging 
volgen. 

Hiermee  ware  de  Kerk  ontbonden  : 

Dit  is  ontbinden  van  de  kerk.  Vooreerst  door  haar,  de  kerk, 
zelve  in  hare  vertegenwoordigers  onbevoegd  te  achten,  om  over  het 
Christelijk  karakter  der  belijdenis  van  hen,  die  tot  haar  willen  toetre- 
den, te  oordeelen.  Ten  andere,  en  vooral,  door  de  verschillende  wop- 
vattingen"    voor    iets,    dat  de  hoofdzaak  niet  raakt,  te  doen  verklaren. 


17 

Dit  kan  geen  belijder  van  den  Christus  der  Schriften  toelaten.  Hij 
kan  den  //moderne"  alle  mogelijke  vrijheid  laten,  ja,  hij  zal  dat  m.  i. 
uit  eigen  beweging  doen,  als  hij  den  aard  onzer  toestanden  wèl  door- 
ziet. Maarzoodra  men  hem  voorschrijft  dit  te  doen,  'en  zoo 
de  wanorde,  de  tuchteloosheid,  die  tot  onze  scbande  en  om  onze 
zonde  feitelijk  en  noodzakelijk  bestaat,  wil  wettigen  —  wordt 
dadelijk  zijn  geweten  gekwetst  en  behoort  hij  terug  te  treden  en 
geen  voetbreed,  geen    millimeter  toe   te  staan. 

Een  ouderling  zou  dus  óf  weg  moeten  blijven,  óf  liet  artikel 
overtreden. 

Op  welke  wijze  hij  hierin  handele,  is  m.  i.  vrij  onverschillig. 
Of  hij  het  doe  op  de  wijze  der  Dordtsche  ouderlingen,  of  wel  door 
als  ouderling  zich  eerst  te  laten  afvaardigen  en  dan  bij  de  hande- 
ling zelve  zich  te  doen  gelden,  is  om  het  even.  Er  is,  dunkt  mij, 
voor  de  Ouderlingen  geen  keuze,  wat  de  zaak  zelve  betreft;  zij  moeten 
óf  zichzelven  óf  dit  artikel  uitwisschen. 

Terwijl  eindelijk  meerdere  Kerkeraden  !:et  vaste  besluit  namen  om 
dit  schriklijk  artikel  niet  uit  te  voeren.  En  dat.  niet  enkel  die  van  Amster- 
dam en  Rotterdam,  maar  o.  a.  ook  die  van  Leiden,  's-Gravenhage  en 
Dordrecht,  uit  wier  midden  een  vlugschrift  het  licht  zag,  getiteld : 
Revolutie  of  Trouw,  waarin  let  wél,  van  Irenische  zijde,  vooral  de  aan- 
klacht, dat  zulk  een  verzet  uit  gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord 
revohitionnair  zou  zijn,  met  klemmend  betoog  wierd  afgewezen 

Nu  zegt  men  wel :  Dat  is  oproer !  maar  wie  zóó  spreekt,  geeft 
zich  geen  rekenschap  van  wat  oproer  eigenlijk  beteekent.  Het  is  juist 
gehoorzaamheid  aan  de  hoogste  macht,  de  eerste  wet  der  Kerk.  Elke 
kerkeraad  is  alleerst  gehoorzaamheid  schuldig  aan  de  Kerk,  die  hij 
dient,  d.  w.  z.  aan  den  Heer  der  Gemeente,  die  hem  geroepen  heeft. 
Ook  de  Synode  staat  in  dit  opzicht  met  den  geringsten  kerkeraad 
gelijk. 

Indien  nu  de  Synode  recht  wil  maken  wat  krom  en  krom  wil 
maken  wat  recht  is,  dan  moet  zij  dat  weten  en  verantwoorden ;  — 
maar  dan  wordt  het  plicht,  d.  w.  z.  getrouwheid  aan  de  Kerk  en  gehoor- 
zaamheid aan  den  Heer  der  Gemeente,  voor  ieder,  die  het  gepleegde 
onrecht  inziet,   te  zeggen :  Ik  ga  niet  mede,  uit  gehoorzaamheid. 

Dat  is  geen  oproer,  geen  geweld,  geen  revolutie  ;  want  het  is  het 
blijven  staan  voor  het  recht,  het  wezen  en  den  grondslag  der  Kerk, 
die  wèl  kunnen  worden  geschrapt  uit  een  wetsartikel ,  maar  nimmer 
kunnen  worden  weggenomen,  zelfs  niet  door  de  Synode  der  Ned.  Herv. 
Kerk. 

En  daarom  hebben  predikanten  en  ouderlingen  van  Leiden, 
's-Gravenhage  en  Dordrecht,  geheel  onafhankelijk  van  elkauder  en 
toch  in  éénen  geest,  gemeend  verplicht  te  zijn  aan  de  Synode  te  zeg- 
gen :  Ziehier  de  grens  van  onze  gehoorzaamheid.  Gij  kunt  allerlei  bepa- 
lingen   maken    tot    regeling    van  de  kerkelijke  zaken,  en  wij  zullen  u 

2 


18 

daarin  volgen,  voor  zoover  zij  het  geweten  niet  raken.  Maar  als  gij 
meent  u  een  recht  te  mogen  aanmatigen,  dat  gij  niet  hebt,  zoomin 
als  wij  ;  —  als  gij  de  Kerk  van  het  fundament,  waarop  zij  staat,  den 
levenden  Christus,  meent  te  mogen  overbrengen  op  een  bodem,  waarop 
zij  niet  te  huis  behoort,  de  subjectieve  willekeur,  en  dat  wel,  terwijl  bijna 
de  geheele  Kerk  u  vooruit  gewaarschuwd  heeft  door  middel  van  hare 
Classicale  vergaderingen,  dan  noemen  wij  dat  verraad  en  revolutie,  en 
tegenover  dat  verraad  en  die  revolutie  is  niet-meêdoen  trouw! 

En  toch  niettegenstaande  dit  energiek  en  beslist  verzet  heeft  de 
Synode  dit  fameuze  artikel  toch  doorgedreven. 

liet  is  wet  geworden. 

Ja,  dat  niet  alleen,  maar  het  is  in  1880  zelfs  nog  met  de  bepaling 
verscherpt:  Elk  predikant  heeft  het  recht  zijn  eigen  aannemelingen  Ie 
bevestigen.  En  nog  verergerd  door  de  toepassing. van  het  »geest  en 
hoofdzaak"'  ook  op  de  reeds  zoo  naamloos  vage  belijdenis ,  die  in  de 
bekende  bevestigingsvragen  wierd  afgevergd. 

Immers  er  werd  toen  bepaald: 

Elk   predikant  heeft  het  recht,  zijne  eigene  aannemelingen  te  bevestigen. 

Ue  bevestiging  van  lidmaten  heeft  plaats  in  eene  daarvoor  bepaalde 
godsdienstoefening,  bij  welke  hun  althans  wat  betreft  den  geest  en  de 
hoofdzaal:  van  de  daarin  vervatte  belijdenis,  verklaring  en  belofte,  de  be- 
kende vragen   ter  beantwoording  worden  voorgesteld. 

Zoo  stond  nu  de  positie  sinds  1880. 

De  Synode  dreef  het  artikel  door,  maar  de  Kerkeraden,  en  met 
name  de  Ouderlingen  weigerden  het  uit  te  voeren. 

Zij  mochten  niet. 

En  sinds  dien  tijd  is  er  dan  ook  door  orthodoxe  Kerkeraden,  met 
name  bij  orthodoxe  leeraren,  niet  aangenomen  volgens  bet  Synodale 
Wetsartikel,  maar  op  een  wijze  die  hiermede  lijnrecht  streed. 


§  7. 
DE  ONMOGELIJKE  POSITIE  DER  OUDERLINGEN. 

Hiermee  echter  was  men   er  nog  niet. 

Want,  men  begrijpt,  dit  verzet  liep  wel  goed,  zoolang  de  orthodoxe 
Kerkeraad  met  orthodoxe  leeraren  te  doen  had,  maar  stuitte,  zoodra 
er  moest  aangenomen  bij  een  modern  leeraar. 

Deze  namelijk  stond  er  op,  dat  de  aanneming  zou  plaats  hebben 
naar  hel  vigeerend  reglement,  en  weigerde  de  Ouderlingen  toe  te  laten 
op  een  voet  van  saam  werking  die  hiermee  streed. 

Zoo  zond  b.  v.  Dr.  J.  P.  Stricker  onder  dagleekening  van  1G 
Maart  188o  aan  den  Ouderling  'm  zijn  wijk,  Dr.  F.  L.  Rutgers,  dit 
korte  schrijven: 


19 

„Daar  Höveker  van  wijk  veranderd  is  en  gij,  naar  ik  vernam, 
mijn  eenige  ouderling  zijt,  zoo  kom  ik  tot  u  met  de  vraag,  of  gij 
mij,  natuurlijk  volgens  de  vigeerende  wet,  bij  de  aanneming  adsjsteeren 
wilt.  Indien  gij  daartegen  geen  bezwaar  mocht  hebben,  zullen  wij 
later  dag  en  uur  bepalen,  waarbij  ik  mij  gaarne  geheel  naar  u  schik- 
ken zal. 

Gaarne  had  ik  nog  heden  antwoord  op  mijne  vraag,  daar  ik,  bij 
bezwaar  uwerzijds,  mij  van  een  anderen  ouderling  zou  moeten  voor- 
zien. Kunt  gij  dat  antwoord  aan  brengster  meegeven,  't  zal  mij  aan- 
genaam zijn.  Zoo  niet,  of  voor  't  geval  dat  zij  u  niet  thuis  mocht 
treffen,   dan  komt   zij   het   tegen  vier  ure  halen." 

Hierop  nu  luidde  het  antwoord  van  Dr.  Rutgers: 

„Het  is  inderdaad  bij  mij  zoo  gesteld,  als  gij  bij  het  doen  uwer 
vraag  blijkbaar  reeds  onderstelt.  Ik  heb  onoverkomelijk  bezwaar  om 
bij  de  door  u  te  leiden  aanneming  te  assisteeren,  als  zij  volgens  de 
vigeerende  wet  (d.  i.  de  Synodale  bepalingen)  zal  geschieden.  Ik  kan 
bij  aannemingen  niet  anders  assisteeren,  dan  volgens  het  beginsel  dat 
de  Kerkeraad  alhier  in   1879   en   1880  heeft  uitgesproken. 

Ik  begrijp  zeer  goed,  dat  dit  laatste  u  weer  onmogelijk  is,  daar 
alsdan  uwe  aanneming  niet  zou  kunnen  doorgaan.  En  ik  begrijp  ook 
de  moeielijkheid  waarin  gij  verkeert,  daar  de  vigeerende  wet  (d.  i.  de 
bepalingen  van  ens  Kerkeraadsreglement)  u  aan  de  ouderlingen  uwer 
wijk  bindt.  Maar  eveneens  wordt  door  u  blijkbaar  begrepen,  dat  ik 
toch  niet  anders  kan  antwoorden." 

Zoo  ziet  men  dus,  hoe  het  voor  Ouderlingen  in  de  kerk  van 
Amsterdam  te  staan  kwam.  Een  achttal  vragen  met  de  daarop  te  geven 
antwoorden,  stellen  dit  klaar  in  het  licht. 

Ten  eerste:  Mag  de  ouderling  onder  het  vigeerend  artikel  aan  de 
aannemelingen  zelf  nog  eenige  vragen  doen? 

Antwoord  :  Neen,  alleen  de  predikant. 

Ten  tweede:  Mag  de  ouderling  van  den  predikant  vorderen  dat 
hij  deze  of  die  bepaalde  geloofsvraag  deed? 

Antwoord :  Neen,  het  onderzoek  staat  geheel  aan  den  predikant, 
die  dit  doet,  gelijk  hij  wil. 

Ten  derde:  Kan  de  ouderling  de  aanneming  beletten,  door  te 
verklaren  dat  hij  óf  niet  genoeg  óf  iets  verkeerds  gehoord  heeft  in 
zake  de  belijdenis? 

Antwoord  :  Neen,  zulke-  bezwaren  gelden  niet. 

Ten  vierde :  Wordt  dan  de  aanneming  gestuit  als  de  ouderling  na 
protest  zich  verwijdert? 

Antwoord :  Neen,  want  zij  geschiedt  door  den  predikant    alleen. 

Ten  vijfde:  Kan  de  Kerkeraad  dan  de  bevestiging  stuiten? 

Antwoord :  Neen,  want  elk  predikant  bevestigt  zijn  eigen  leer- 
lingen. 

Ten  zesde:  Kan  de  Kerkeraad  dan  de  gedane  aanneming  casseeren? 

Antwoord :  Neen,  want  de  predikant  neemt  aan  namens  den 
Kerkeraad. 


20 

Ten  zevende:  Kan  dan  de  Kerkeraad  de  loetreding  tot  liet 
H.  Avondmaal  door  niet-inschrijving  in  het  Lidmatenboek  weren  ? 

Antwoord  :  Ook  dal  niet,  want  wie  bevestigd  is,  treedt  zonder 
meer  tot  het  H.  Avondmaal  toe.  Zelfs  geschiedt  de  inschrijving 
eerst  later. 

Of  ook  eindelijk  ten  achtste :  Kan  een  ouderling  zeggen,  dat  hij 
verkiest  niet  op  het  reglement,  niet  naar  het  beruchte  artikel,  maar 
op  den  bodem  van  Gods  Woord  te  handelen  ? 

En  het  antwoord  luidt  nogmaals:  Ook  dat  al  evenmin;  want  dan 
weigert  de  predikant  u  zelfs  in  zijn  kamer  te  ontvangen. 

Op  heel  de  lijn  blijft  dus  niet  één  enkel  punt  over,  waar  het  een 
ouderling  mogelijk  is  voor  ongeloovige  leerlingen  den  toegang  tot  het 
II.  Avondmaal  te  stuiten,  zoodra  hij  op  verzoek  van  den  modernen  pre- 
dikant en  op  grond  van  het  vigeerend  reglement  ook  maar  in  de  kamer  is. 

Wat  aan  den  modernen  predikant  absolute  een  macht  tot  aanneming- 
verleent  is  zijn  pure  aanwezigheid,  zijn  bloote  presentie. 

Wat  hij  verder  zegge  of  doe,  doet  niets  af  en  kan  den  modernen 
predikant  niets  schelen.  Als  hij  er  maar  is,  en  daar  maar  staat  of  op 
den  stoel  zit,  dan  reeds  is  de  moderne  predikant  volkomen  gered. 

Volgt  hieruit  dan  niet,  dat  het  zijn  plicht  is  weg  te  blijven,  en 
niet  aan  den  modernen  predikant  het  profijt  te  gunnen  van  het  ééne  en 
éénige  dat,  vanzelt  en  zonder  meer,  aan  dien  modernen  predikant  recht 
en  macht  geeft  om  den  toegang  tot  het  II.  Avondmaal  voor  zijn  onge- 
loovige leerlingen  te  ontsluiten? 

Den  sleutel  van  het  H.  Avondmaal  levert  een  ouderling  reeds  door 
het  enkele  feit  van  zijn  aanwezigheid  in  handen  van  een  loochenaar 
van  zijn  Heer! 

Verreweg  de  meeste  Ouderlingen  te  dezer  stede  wierden  dan  ook 
te  rade,  om  te  handelen  gelijk  Dr.  Rutgers  in  1883  ten  opzichte  van 
Dr.  Strickers  Eanvrage  deed,  d.  w.  z.  ze  gingen  niet. 

Een  maatregel  die  reeds  veel  vroeger  conflicten  in  het  leven  zou 
hebben  geroepen,  bijaldien  er  niet  nog  langen  tijd  enkele  onder  de 
Ouderlingen  waren  gevonden,  die  nog  altoos  de  moderne  predikanten 
ter  wille  waren  en  op  grond  van  liet  vigeerend  reglement  moderne 
leerlingen  binnenloodsten ;  iets  wat  ze  deden  geheel  buiten  den  Ker- 
keraad om. 

Deze  gingen  op  private  uitnoodiging  bij  zulk  een  aanneming  zitlen 
en  deden  er  iets  of  niets;  maar  het  einde,  was  zoo  goed  als  altoos,  dat 
deze  moderne  leerlingen,  nu  er  maar  een  ouderling  bij  was  geweest, 
toch  wierden  aangenomen,  en  straks  door  hun  eigen  leeraren  bevestigd. 

Bewijs  op  de  proef,  hoe  volstrekt  machteloos  een  ouderling  is,  zoo 
hij  eenmaal  de  fout  begaat  van  te  verschijnen.  Want  natuurlijk  ook  deze 
broeders  gingen  er  wel  met  de  beste  bedoelingen  heen;  maar  ze  ston- 
den er  machteloos;  de  predikant  speelde  met  hen;  en  het  onzedelijk 
bedrijf  ging  met  of  zonder  hun  protest  toch  door. 

Afgesloten  wierd  echter  ook  deze  laatste  poort  waardoor  moderne 
leerlingen  in  de  gemeente  indrongen,  toen  voor  korten  tijd,  de  laatste 
van  deze  ouderlingen  uit  den  Kerkeraad  wegviel,  en  de  moderne  pre- 
dikanten   nu    niemand  meer  in  het  korps  Ouderlingen  konden  vinden, 


21 

die  hun  den  zondigen  liefdedienst  van  hun  tegenwoordigheid  als  bloot 
figurant  wilden  bewijzen. 

Zoo  geraakte  men  dus  metterdaad  te  Amsterdam  den  beteren  weg  op. 

Het  aantal  moderne  predikanten  slonk  tot  drie.  De  gemeente  keerde 
hun  den  rug  toe.  De  Kerkeraad  oefende,  voor  zooveel  van  hem  afhing, 
nagenoeg  aeen  contact  meer  met  hen.  En  nu  konden  ze  ten  leste  ook 
met  de  aannemiug  van  hun  leerlingen  niet  meer  voortgaan. 

Een  toestand,  die  nog  maar  een  zeer  korte  wijle  had  hoeven  be- 
stendigd te  worden,  om  voorgoed  de  moderne  dwaling  althans  officieel 
van  het  kerkelijk  erl  te  bannen.  Reeds  had  zich  de  Vrije  Gemeente  op 
eigen  gelegenheid  georganiseerd.  Regenten  van  het  Burgerweeshuis  had- 
den de  moderne  predikanten  door  andere  vervangen.  Heel  het  stroombed 
wierd  verlegd.  En  niets  zou  naar  menschelijke  berekening  dan  ook 
gewenschter  zijn  geweest,  dan  nog  een  korte  wijle  op  den  bestaanden 
voet  voort  te  leven. 


§  8. 
DE  NOODLOTTIGE  ATTESTEN. 

Maar  hoe  ook  de  mensch  wikke,  God  beschikt,  en  het  bestieren 
zijner  goddelijke  Voorzienigheid  heeft  Ilij  aan  niemand,  ook  aan  geen 
Kerkeraad,  in  handen  gegeven. 

Dit  bleek  ook  hier  weer. 

Want  toen  nu  een  ieder  dacht,  dat  alles  wél  liep,  en  er  zelfs  geen 
predikant  meer  beroepen  wierd,  die  niet  bij  onze  Drie  Formulieren 
bijviel,  kwam  daar  opeens  ann  den  horizont  een  wolkje  op  als  eens 
mans  hand  in  de  quaestie  der  dusgenaamde  attesten. 

Wat  was  deze  quaestie  der  attesten  ?  Och,  altoos  weer  de  oude, 
zelfde  quaestie,  het  alles  beheerschend  vraagstuk  :  Of  moderne  leerlingen 
tot  het  H.  Nachtmaal  mochten  worden  toegelaten,  edoch  nu  in  gewijzigden 
vorm. 

Altoos  de  oude  strijd  tusschen  geloof  en  ongeloof,  maar  nu  voor 
een  andere  poorte  der  veste  gestreden ! 

Altoos  weer  de  oude  aannemings-quaestie,  maar  nu  op  een  omweg 
geleid  ! 

Worde  kortelijk  toegelicht,  hoe  deze  zaak  der  attesten  in  de 
wereld  kwam. 

In  onze  oude  Gereformeerde  Kerkenorden  is  van  zulke  zonderlinge 
altesten  schijn  noch  schaduw  te  vinden.  Ook  in  de  oudste  reglementen 
van  1816  komt  er  niets  van  voor.  En  eerst  na  de  uitroeping  der 
Leervrijheid  in  onze  Kerk,  is  dit  denkbeeld  van  attesten  in  onze 
Christelijke  kerk  opgedoken. 

Men  heeft  namelijk  bij  zulke  » attesten"  het  oog  op  personen  die 
niet  in  de  plaats  hunner  inwoning,  maar  in  een  andere  stad  of  in 
een   ander    dorp  den    toegang  tot  het  H.  Nachtmaal  willen  verkrijgen. 

Wetende  dat  er  gereformeerde  personen  onder  » moderne1'  Kerke- 
raden zaten,  en  elders  weer  moderne  personen  onder  „gereformeerde" 


22 

Kerkeraden,  heeft  men  beiden  tegelijk  door  deze  dusgenaamde  »  attesten" 
uit  den  nood  zoeken  te  helpen. 

Met  zulk  een  >attest"  namelijk  trok  de  gereformeerde  persoon  dun 
op  een  goeden  morgen  naar  een  dorp,  waar  een  gereformeerde  Kerke- 
raad  was  j  liet  zich  daar  aannemen ;  en  wierd  dan  in  de  plaats  zijner 
inwoning,  op  bericht  van  dien  Kerkeraad,  geboekt.  Maar  ook,  met  even 
zulk  een  » attest"  gewapend,  trok  een  dag ;  later  een  moderne  persoon  naar 
een  dorp  waar  een  moderne  Kerkeraad  was ;  liet  zich  daar  aannemen 
en  bevestigen;  en  wierd  dan  op  bericht  van  dien  modernen  Kerkeraad 
in  de  plaats  zijner  inwoning  door  den  gereformeerden  Kerkerand  als 
lidmaat  ingeschreven. 

Reeds  op  zich  zelf  is  dus  geheel  deze  zaak  der  attesten  in  fla- 
granten  strijd  mei  den   W oor  de  Gods. 

Want  wel  kwam  het  ook  vroeger  voor,  dat  kinderen  op  kost- 
scholen, of  miliciens  in  garnizoen,  belijdenis  deden  in  de  plaats,  waar 
die  kostschool  gevestigd  was  of  dat  garnizoen  lag ;  maar  dit  ging  dan, 
zeer  natuurlijk,  geheel  buiten  den  Kerkeraad  van  de  plaatse  hunner 
oorspronkelijke  inwoning  om.  Tijdelijk  elders  vertoevende  stonden  ze 
als  gedoopte  leden  onder  het  toezicht  van  den  Kerkeraad  dier  plaats  j 
en,  desverlangd,  liet  deze  Kerkeraad  hen  dan  ook  tot  het  tl.  Nacht- 
maal  toe,  zonder  eenig  ander  dan  zijn  eigen  onderzoek. 

Dit  was  naar  Gods  Woord.  Aldus  was  het  Gereformeerd  ! 
Maar  personen  die  's  morgens  op  den  trein  gaan  zitten,  om  hun 
eigen  Kerkeraad  te  ontloopen,  en  's  avonds  met  een  retourbiljet  terug- 
komen, om  nu  aan  hun  eigen  Kerkeraad,  dien  ze  ontliepen,  te  komen 
aanzeggen,  dat  de  toegang  tot  het  H.  Nachtmaal  onzes  Heeren  Jesu 
Christi  reeds  door  hen  verkregen  is,  —  hebben  eigenlijk  met  heel 
de  toedracht  dezer  zaak  den  bodem  van  Gods  Woord  reeds  verlaten. 
Gods  Woord  kent  niet,  en  kan  niet  kennen,  tweeërlei  soort  Kerke- 
raden, waarvan  de  ééne  den  Christus  belijden  en  de  andere  den  Christus 
verwerpen.  Zulk  een  toestand  is  voor  Gods  Woord  onbestaanbaar.  Een 
Kerkeraad  die  den  Christus  verwerpt,  is  geen  Kerkeraad.  Er  is  in  de 
Kerke  Christi  voor  zulk  een  lichaam  geen  plaats.  En  Gods  Woord  noemt 
zulk  soort  vergaderingen,  die  zich  uitgeven  voor  iets  wat  ze  niet  zijn, 
»een  Synagoge  des  Satans1'. 

Evenmin  kent  Gods  Woord  een  wegloopen  van  onder  zijn  wettigen 
Kerkeraad,  zoolang  deze  Gods  Woord  belijdt,  om  straks  dien  wettigen 
Kerkeraad  tegen  den  eisch  van  Gods   Woord  te  dwingen. 

En  overmits  nu  deze  attesten  door  Art.  40  van  het  Reglement  op  het 
godsdienstonderwijs  uitsluitend  in  het  leven  zijn  geroepen,  als  red- 
middel om  én  de  belijdenis  én  de  verloochening  van  den  Christus  met 
evengelijke  rechten  in  zijn  Kerk  naast  elkaar  te  laten  bestaan,  zoo  mag 
niemand  zeggen  dat  in  deze  attesten  op  zichzelf  geen  kwaad  steekt. 
Dit  steekt  er  wel  terdege  in. 

In   een    Kerk,    die    zich  inricht   naar  den  Woorde  Gods,  is  maar 

één  Evangelie    bestaanbaar,    en  is  elk  ander  pseudo-E\ange\ie  gevloekt. 

In   een    Kerk,    die    Gods  Woord  ten  regel  van  geloof  en  wandel 

koos,  kan  het  niet  voorkomen,  dat  belijders    des  Heeren  zich  aan  zijn 

gezag   pogen  te  onttrekken;  en  als  bestrijders  van  den  Ileere  dit    ver- 


23 

langen,  moet  hun  hiertoe  niet  de  weg  gebaand,  maar  moet  dun  dit 
belet.  En  eindelijk  iu  een  Kerk.  die  naar  Gods  Woord  leeft,  zal 
geen  enkel  Opziener,  die  voor  Gods  Woord  beeft,  de  hand  leenen 
tol  maatregelen  gelijk  deze,  die  zijn  eigen  consciëntie  verkrachten. 

En  toch,  ook  tot  dit  laatste  leiden  zulke  attesten  met  nood- 
wendigheid. 

Ér  is  een  dorp.  In  dit  dorp  is  een  gereformeerde  Kerkeraad, 
maar  wonen  onder  hef  gezag  van  dien  Kerkeraad  ook  enkele  moderne 
familiën.  Wordt  nu  aan  dien  Kerkeraad  gevraagd:  » Wilt  gij  voor  de 
kinderen  dezer  familie,  die  den  Ileere  niet  belijden,  den  toegang  tot 
het  II.  Nachtraaal  ontsluiten  ?:'  —  dan  prikkelt  dit  de  consciëntie,  en  zegt 
zulk  een  Kerkeraad:  Neen.  Maar  beproeft  zulk  een  moderne  (amilie 
het  nu  langs  een  omweg,  en  vraagt  ze  een  attest  aan,  dan  gaat  heel 
de  zaak  zoogoed  als  buiten  den  Kerkeraad  om,  en  merkt  deze  er  schier 
niets  van.  Maar  de  uitkomst  is  dan  toch  precies  dezelfde  De  loochenaar 
van  den  Christus  zag  zich  den  toegang  tot  het  II.  Nachtmaal  ontsluiten, 
en  de  gereformeerde  Kerkeraad,  die  het  had  kunnen  beletten,  belette 
het  niet.  Er  is  dus  feitelijk  precies  hetzelfde  resultaat  verkregen,  alleen 
met  dit  verschil,  dat  anders  de  consciëntie  van  den  Kerkeraad  zou 
gesproken  hebben,  maar  dat  die  nu  sliep. 

Ook  afgezien  van  alle  verdere  gevolgen,  is  heel  deze  invoering 
van  de  attesten  dus  op  zichzelf  reeds  een  maatregel,  die  in  de  Kerke  Christi 
zoo  ze  bij  Gods  Woord  leeft,  niet  bestaan  kan  en  bovendien  als  verder- 
felijk voor  de  consciëntie  moet  worden  verfoeid. 

Dat  ook  Gereformeerden,  die  onder  een  modernen  Kerkeraad  zaten, 
zich  van  deze  Attesten  als  expediënt  hebben  bediend,  is  dan  ook  alleen 
te  verklaren  uit  de  overweging,  dat  ze  den  modernen  Kerkeraad  gan- 
schelijk  niet  als  Kerkeraad  erkenden,  maar  toont  toch  ook  hier  weer, 
hoe  uiterst  bedenkelijk  het  is  over  een  vervalsching  van  beginsel  heen 
te  stappen.     Vroeg  of  laat  wreekt  zich  dit  altoos. 


§  9. 
VROEGER  NIET  VAN  GEHOORD. 

Nu  had  men  intusschen  vroeger  daarom  in  groote  steden  zoo 
weinig  van  deze  Attesten  gehoord,  omdat  er  in  de  meeste  steden 
predikanten  van  beide  richtingen  waren,  en  dus  de  noodzakelijkheid 
om  naar  elders  te  gaan  niet  bestond  En  kwam  het  nu  en  dan  al  voor,  dan 
maakte  de  routine  der  groote  steden,  dat  men  jaren  lang  Ouderling- 
kon  zijn,  zonder  hiervan  ooit  iets  te  merken.  In  den  Kerkeraad  zelven  toch 
kwamen  zulke  aanvragen  dan  nooit,  maar  wierden,  buiten  den  Kerkeraad 
om,  afgehandeld  in  een  loopende  Commissie. 

Maar  sinds  de  verandering,  die  én  de  invoering  van  het  Kies- 
college én  de  samenstelling  der  Kerkeraden,  én  de  nieuwe  redactie 
van  Artikel  38  in  de  aanneming  teweeg  bracht,  wierd  dit  natuurlijk  anders. 

Nu  toch  geraakten  de  Modernen  hier  en  daar  in  de  klem.    Tot  op 


24 

1880,  doordien  sommige  rechtzinnige  Ouderlingen  wel  bij  de  aanneming 
van  moderne  jongelieden  opkwamen,  maar  die  aanneming  zelve  tegen- 
hielden. En  na  '1880,  doordien  de  rechlzinnige  ouderlingen  weigerden 
op  den  voet  van  het  nieuwe  artikel,  aan  het  werk  der  aanneming  ook 
maar  deel  te  nemen. 

Wat  zouden  de  moderne  predikanten  en  hun  moderne  leerlingen 
thans  doen? 

In  hun  eigen  gemeente  was  elke  toegang  hun  versperd  en  was 
elke  weg,  om  tot  het  H.  Nachtmaal  te  geraken,  hun  afgesneden. 

Ze  wilden  hun  leerlingen  niet  naar  rechlzinnige  predikanten  zenden. 
Als  moderne  predikanten  konden  ze  geen  ouderlingen  vinden.  En  zonder 
de  presentie  van  een  ouderling  was  de  aanneming  niet  geldig. 

In  die  verlegenheid  bestond  er  dus  voor  deze  moderne  personen, 
die,  hoe  dan  ook,  toch  den  toegang  tot  het  Heilig  Nachtmaal  forceeren 
wilden,  geen  ander  redmiddel  dan  het  bekende  huisiniddeltje  van 
de  Attesten. 

Wel  had  men  nog  een  anderen  uitweg  kunnen  inslaan,  en  naar 
te  wachten  staat,  zal  ook  die  uitweg  wel  gebaand  worden.  T.  w.  dat 
door  een  derde  omwerking  van  Art.  38  nu  ook  de  tegenwoordigheid 
van  ouderlingen  zelts  niet  meer  noodig  wordt  gekeurd,  en  de  moderne 
predikant  met  de  oproeping  van  een  oud-ouderling  of  «geacht  gemeen- 
telid"  volslaan  kunne.  Maar  voor  het  oogenblik  was  men  zoover  nog  niet. 
Op  dit  oogenblik  is  het  nog  alloos  onmisbaar,  dot  er  een  ouderling 
voor  spek  en  boonen,  gelijk  het  volk  zegt,  bij  zilte. 

Men  moest  het  dus  wel  over  den  boeg  van  de  Attesten  wenden.  En 
zoo  is  het  dan  ook  geschied,  dat  jaren  achtereen  door  de  slapheid  en 
de  toegeeflijkheid  en  de  onnadenkendheid  van  vele  Kerkeraden  geheele 
reeksen  van  attesten  aan  moderne  jongelieden  zijn  uitgereikt,  die 
daarmee  naar  een  dorpje  buiten  de  poort  gingen ;  daar  inderhaast 
zich  lieten  aannemen;  en  nu  voorts  vanzelf  het  recht  hadden,  om 
zonder  meer  in  hun  eigen  kerk  aan  het  H.  Nachtmaal  des  Heeren  toe 
te  treden. 

Reeds  in  1880  had  de  heer  Feringa  voorzien,  dat  dit  kwaad 
komende  was,  en  was  deswege  door  hem  een  voorstel  in  den  Kerkeraad 
gedaan,  om  de  afgifte  van  attesten  niet  meer  door  een  loopende  Com- 
missie te  doen  plaats  hebben,  maar  elke  aanvrage  van  dien  aard  in  den 
Kerkeraad  zelven  te  behandelen ;  en  voorts  aleer  men  afgaf,  de  aanvragers 
'tzij  voor  den  Kerkeraad,  'tzij  voor  een  aparte  Commissie  van  onderzoek 
te  citeeren,  die  alsdan  elk  geval  afzonderlijk  onderzoeken  zou. 

En  hierin  is  toen  de  Kerkeraad  wel  getreden;  maar  de  toenmalige 
predikanten  hebben  de  uitvoering  van  dit  Besluit  feilelijk  onmogelijk 
gemaakt,  door  de  één  voor,  de  ander  na,  voor  het  lidmaatschap  van 
deze   Commissie  Ie  bedanken. 


25 

§  10. 
DE  ONVERHOEDSCHE  AANVAL  DER  MODERNEN. 

De  zaak  bleef  dus  sleepende,  en  zou  allicht  nooit  tot  conflict  ge- 
leid hebben,  indien  niet  enkele  invloedrijke  personen  onder  de  mo- 
dernen zich  in  den  aanvang  dezes  jaars  hadden  opgemaakt,  om  » hel 
gelijke  recht  der  modernen",  gelijk  zij  het  noemen,  ook  in  de  Kerk 
van  Amsterdam  met  hand  en  tand  te  handhaven. 

Zij  riepen  daartoe  openbare  meetings  saam,  en  namen  in  deze 
meetings  verklaringen  aan,  waaruit  ten  duidelijkste  hun  wil  bleek,  om 
den  Gereformeerden  Kerkeraad  te  dwingen  tot  het  erkennen  van  de  mo- 
dernen, als  gerechtigd  tot  het  H.  Nachtmaal  des  Meeren.  Ook  hun  kin- 
deren zouden  en  moesten  op  de  gewone  wijze  aangenomen  worden. 
Ze  zett'en  den  strijd  openlijk  op.  Zelfs  de  politieke  pers  moeide  er 
zich  in,  en  nam  schier  dagelijks  aan  dezen  kerkdijken  strijd  deel.  De 
tyrannie  der  orthodoxie  moest  gefnuikt  worden,  het  kostte  wat  het 
wilde.  Ook  de  moderne  aannemelingen  zouden  en  moesten  toegelaten. 
En  daartoe  moesten  de  gereformeerde  Ouderlingen  ook  bij  de  aanneming 
van  de  II.  H.  Berlage,  ternooy  Apèl  en  Laurillard  assisteeren.  Want, 
deden  ze  dit  maar,  dan  ging  de  aanneming  vanzelve  door.  De  bevesti- 
ging verbleef  aan  de  predikanten.  En  was  die  maar  eenmaal  afgeloopen, 
dan  stond  de   toegang  tot  het  II.  Nachtmaal  hun  vrij  en  onverlet. 

Als  gevolg  van  deze  licht  begrijpelijke  beweging  geschiedde  toen 
drieërlei :  Ten  eerste  wierd  er  een  adres  aan  den  Kerkeraad  ingezonden 
waarin  de  ouders  en  voogden  der  teleur  gestelde  kinderen  klachten 
inbrachten  tegen  de  Ouderlingen;  een  adres  door  meerdere  adressen 
van  » belangstellende  gemeenteleden1'  gesteund.  Ten  tweede  wierd  er 
een  Kiesvereeniging  opgericht,  onder  den  neutralen  naam  van»  de  Her- 
vormde kerk",  die  Modernen  en  Irenischen  aanbeval,  en  er  op  uit  was  langs 
dit  zijpad  weer  Modernen  in  den  Kerkeraad  te  brengen.  En  ten  derde 
wierd  door  de  personen  die  toegang  tot  het  Heilig  Avondmaal  verlang- 
den, aanvrage  gedaan  om  de  bewuste  attesten. 

Onwetendheid  kon  dus  geen  oogenblik  ook  maar  door  den  Kerke- 
raad voorgewend. 

Men  wist  met  welke  beweging  men  te  doen  had. 

Het  stond  vast,  dat  deze  aanvrage  om  attesten,  slechts  ééne  der 
vele  uitingen  was  van  een  weldoordachte  poging,  die  door  kundige  en 
invloedrijke  personen  onder  de  Modernen  wierd  aangewend,  om  den 
Kerkeraad  óf  tol  aftreden,  óf  tot  een  buigen  van  het  hoofd  voor  de 
verwerpers  van  den  Christus  te  dwingen. 

Het  spel  was  maar  al  te  doorzichtig. 

De  Modernen  hier  ter  stede  stuitten  op  den  uitgedrukten  wil  des 
Kerkeraads,  om  niet  van  Gods  Woord  af  te  gaan,  maar. ...  op  dien 
Kerkeraad  kon  dwang  uitgeoefend  door  de  Hoogere  Besturen.  En,  hoe 
dan  ook  in  den  boezem  onzer  Kerk  de  prediking  der  Waarheid  zich  uit- 
breidde, door  de  dwingende  macht  der  Synodale  Hiërarchie  zou  de  toegang 
tot  het  H.  Nachtmaal  dan  toch  ook  voor  hen,  die  niet  in  de  Verzoening 
door  het  bloed  des  Kruises  geloofden,  ontsloten  worden. 


20 

Alzoo  stond  de  quaestie  toen  de  Kerkeraad  den  5den  Maart  jl. 
door  den  Praeses,  Ds.  Posthumus  Meyjes,  wierd  saamgeroepen,  om  én 
op  deze  klacht,  met  bijbehoorende  adressen,  én  op  deze  aanvrage  om 
altesten,  te  beslissen. 

De  voorzitter  stelde  toen  voor,  deze  aanvragen  om  attesten  te 
verzenden  naar  de  Huishoudelijke  Commissie,  teneinde  onderzoek  naar 
het  zedelijk  gedrag  van  deze  personen  in  te  stellen,  en,  leverde  de 
uitkomst  van  dit  onderzoek  geen  bezwaar  op,  alsdan  de  gevraagde  al- 
testen uit  te  reiken.  Hiertegen  echter  kwamen  onderscheidene  leden 
in  verzet,  als  die  oordeelden,  dat  het  hier  volstrekt  geen  formeel  ba- 
gatel, maar  wel  terdege  een  diep  ingrijpend  beginsel  gold.  Tenge- 
volge van  deze  oppositie  wierd  het  voorstel  van  den  Praeses  dan  ook 
verworpen,  en  alsnu  besloten,  om  alle  stukken,  die  op  deze  zaak  be- 
lrekking hadden  in  handen  van  een  Commissie  te  stellen,  en  wierden 
in  deze  Commissie  benoemd  de  II.  H.  Ds.  II.  W.  van  Loon,  Ds.  B. 
van  Schelven,  VV.  Kuhler  en  Mr.  D.  P.  D.  Fabius. 

Deze  Commissie  won,  zooveel  ze  kon,  ook  het  oordeel  der  broede- 
ren in,  en  zond  onder  dagteekening  van  16  Maart  1885  aan  den  Ker- 
keraad dit  navolgende  rapport : 

De  Commissie  benoemd  om  te  vapporteeren  in  zake  de  z.  g.  aan- 
nemings-kwestie  zag  zich  in  handen  gesteld : 

a.  een  bezwaarschrift  van  ouders ,  voogden  en  beschermers  van 
catechisanten  der  H.  H.  Berlage  c.  s.,  gesteund  door  adressen  van  ge- 
meenteleden ,  behelzende  klacht  over  de  ouderlingen  der  kerkelijke 
wijken  3,  4  en  12,  die,  door  hunne  weigering  om  bij  de  z.  g.  aanneming- 
door  die  heeren  te  assisteeren ,  aan  catechisanten  den  weg  afsneden  om 
aangenomen  te  worden ; 

en  b.  verschillende  aanvragen  om  bewijs  van  goed  zedelijk  gedrag , 
ten  einde  elders  als  lidmaat  te  kunnen  worden  aangenomen. 

Naar  de  meening  der  Commissie  heeft  dit  alles  betrekking  op  ééne. 
zelfde  zaak,  die  zeer  gevoeglijk  in  één  rapport   kan  worden  behandeld. 

Wat  a  betreft  meent  zij  uwen  raad  niet  anders  te  kunnen  advi- 
seeren ,  dan  om  volkomen  instemming  te  betuigen  met  de  handelwijze 
dier  ouderlingen ,  die  geweigerd  hebben  om  te  assisteeren  bij  eene  han- 
deling, die  niet  geschieden  zou  naar  de  ordinantie  van  den  Koning- 
der  Kerk.  Van  den  anderen  kant  heeft  uwe  Commissie  gemeend  niet 
te  mogen  voorbijzien ,  hoe  verwarring  van  den  feitelijken  toestand  met 
den  toestand  zooals  die  eigenlijk  zijn  moet,  een  schijn  van  recht  geeft 
aan  de  klacht  van  adressanten.  Zij  acht  het  daarom  noodzakelijk,  dat 
door  uwen  raad  eene  poging  aangewend  worde  om ,  door  beknopte 
uiteenzetting  van  de  positie,  de  klagers  in  te  lichten,  en  zoo  mogelijk 
hun  het  onrechtmatige  hunner  klacht  te  doen  inzien.  Een  ontwerp 
van  antwoord  in  dien  geest  gaat  hierbij  als  bijlage  A.  Zij  stelt  voor, 
dat  antwoord ,  nadat  het  zal  zijn  vastgesteld ,  vanwege  den  Kerkeraad 
te  plaatsen  in  het  officieel  gedeelte  van  het  Predikbeurtenblad. 

Wat  aangaat  b ,  zoo  meende  uwe  Commissie ,  dat  het  noodig  was 
zich  eerst  te  vergewissen  van  de  motieven,  die  de  aanvragers  leidden 
tot    het    doen    van    dien    stap.     Er    konden  redenen  bestaan  die  in  de 


27 

verste  verte  de  belijdeniskwestie  niet  raakten,  en  dan  meende  zij  te 
moeten  adviseeren,  om  tegen  het  afgeven  van  het  gevraagde  attest  geen 
bezwaar  te  maken.  Indien  het  daarentegen  ware,  dat  men  elders  heen 
wilde  gaan  om  er  aangenomen  te  worden  ,  omdat  men  weigerde  in  te 
stemmen  met  eene  belijdenis  gelijk  de  Kerk  van  Christus  haar  eischen 
moet,  dan  meende  uwe  Commissie  U  ten  stelligste  te  moeten  ontraden 
om  in  zulk  een  verzoek  te  treden.  Raadzaamst  vond  zij  het,  om  aan 
de  jongelieden  een  schrijven  te  richten  ,  op  deze  dubbele  <  ventualiteit 
berekend  ,  en  dies  geschikt  om  aan  den  eenen  kant  den  weg  te  openen 
en  aan  den  anderen  kant  dien  te  sluiten.  Een  concept  van  dergelijke 
missive  gaat  hierbij  als  bijlage  B.  Zij  stelt  voor,  daarvan  een  exem- 
plaar te  zenden  aan  elk  van  de  aanvragers,  en  ten  overvloede  het 
eveneens  op  te  nemen  in  het  officieel  gedeelte  van  het  Predikbeurtenblad. 
Eindelijk  geeft  de  Commissie  in  overweging,  om  de  verdere  behan- 
deling dezer  aangelegenheid,  bepaaldelijk  het  ontvangen  en  beantwoor- 
den van  te  verwachten  antwoorden  ,  op  te  dragen  aan  een  Commissie 
van  vier  leden,  ten  einde  vertraging  te  voorkomen. 

(w.  g.)  H.  W.  VAN  LOON,  Praeses. 
B.  VAN  SCHELVEN,  Scriba. 

Dit  rapport,  met  bijbehoorende  Concep'.en,  kwam  in  behandeling 
in  de  Kerkeraads vergadering  van  23  Maart  daaraanvolgende.  De  Kerke- 
raad  werkte  dus  zoo  snel  als  hij  slechts  even  kon,  en  deed  nog  in  deze 
zelfde  vergadering  geheel  deze  zaak  af. 

Aan  de  eerste  conclusie  der  rapporteerende  Commissie  om  de 
handelwijze  der  Ouderlingen  goed  te  keuren,  gaf  ze  haar  instemming 
met  bijna  algemeene  stemmen.  Met  den  voorslag,  om  tot  de  klagende 
ouders  een  schrijven  te  richten,  waarin  de  positie  van  den  Kerkeraad 
wierd  uiteengezet,  vereenigde  zij  zich  geheel  eenparig,  uilgenomen  alleen  de 
Voorzitter.  En  eveneens  hechtte  ze  met  algemeene  stemmen  op  één  na, 
haar  zegel  aan  de  tweede  conclusie,  om  de  attesten  niet  af  te  geven, 
tenzij  eerst  gebleken  ware  dat  het  motief  van  deze  jongelieden  was, 
»om  den  Heere  Jezus  Christus  als  den  eenigen  en  algenoegzumen 
Zaligmaker  te  belijden,  die  overgegeven  was  om  onze  zonden  en  opgewekt 
om  onze  rechvaardigmaking." 

De  stukken,  die  tengevolge  van  deze  beslissing  van  den  Kerkeraad 
zijn  uitgegaan,  kenmerken  te  duidelijk  het  door  hem  ingenomen  stand- 
punt, om  ze  niet  woordelijk  in  den  tekst  in  te  lasschen. 

Aan  de  klagende  ouders  schieef  dan  de  Kerkeraad: 

De  Kerkeraad  der  Nederduitsche  Hervormde  Gemeente,  alhier, 
kennis  genomen  hebbende  van  het  bezwaar  bij  missiven  van  14 — 17 
Januari  1  1. ,  ingezonden  door  Ouders,  Voogden  of  Beschermers  van 
kinderen ,  die  gedurende  langeren  of  korteren  tijd  godsdienstonderwijs 
van  de  Predikanten  Berlage,  Ternooy  Apèl  en  Laurillard  ontvingen  , 
en  gesteund  door  addressen  van  leden  der  Nederduitsche  Hervormde 
Gemeente; 

heeft  besloten  U  hierop  te  antwoorden : 


28 

Dat  hij  (zich  voor  ditmaal  een  oogenblik  op  uw  standpunt 
plaatsende)  al  het  pijnlijke  gevoelt  dat  voor  adressanten  gelegen  is  in 
de  strijdige  positie,  van  tot  een  Kerk  tebehooren,  waarin  de  belijdenis 
van  onzen  Heere  Jezus  Christus,  naar  de  Schriften,  wél  feitelijk  door 
de  uitspraken  van  Kerkelijke  Besturen  werd  prijsgegeven ,  maar  die 
niettemin,  krachtens  oorsprong,  karakter  en  verleden,  een  scherp 
belijnde  belijdenis  heeft,  die  in  de  drie  Formulieren  van  Eenigheid  uitgedrukt 
is  en  nog  zelfs  in  1816,  blijkens  Art.  XI  van  het  Algemeen  Reglement , 
aan   de  tegenwoordige  Synodale  organisatie  ten  grondslag  is   gelegd ; 

Dat  hieruit  een  stuitende  tweeslachtigheid  voor  alle  kerkelijke 
verhouding  voortvloeit,  zoodat  in  de  eene  Kerk  het  belijdend  deel  dei- 
gemeente  zich  gedrukt  gevoelt  onder  het  bestuur  van  een  niet  meer 
belijdenden  Kerkeraad;  terwijl,  wanneer,  gelijk  hier,  de  Kerkeraad  de 
belijdenis  uit  volle  overtuiging  voorstaat,  daardoor  schijnbaar  rechten 
van  gemeenteleden ,  welke  de  belijdenis  verwerpen ,  soms  worden 
verkort ; 

Dat  hij  de  schuld  van  dezen  oneerlijken  en-ongerechtigen  toestand 
waaraan  door  Gods  genade  hoe  eer  hoe  beter  een  einde  kome,  waarlijk 
niet  uitsluitend  of  ook  maar  allermeest  op  adressanten  en  hun  geest- 
verwanten werpt,  maar  gaarne  zichzelf  met  al  de  belijders  des  Heeren 
allerdiepst  verootmoedigt,  om  te  erkennen,  dat  deze  droeve  kerkstaat 
ons  om  onzer  zonden  wil  is  overkomen  ; 

Dat  echter  ook  het  diepst  besef  hiervan  hem  als  Kerkeraad  nooit 
ontslaan  kan  noch  mag  van  het  nakomen  zijner  verplichtingen;  ver- 
plichtingen die  hem  allereerst  door  God  den  Heere  in  Zijn  Woord  zijn 
opgelegd,  en  hem  voorts,  met  opzicht  tot  regelmaat  en  orde,  zijn 
voorgeschreven  in  de  reglementen  der  Synodale  organisatie  ; 

Dat  nu  ,  waar  deze  geboden  Gods  en  deze  menschelijke  maatregelen 
van  orde  elkaar  niet  uitsluiten  noch  weerspreken ,  de  zaak  geleidelijk 
loopt;  maar  ook  dat,  waar  de  eisch  der  Synodale  organisatie  hem  met 
den  eisch  van  Gods  Woord  in  strijd  brengt ,  de  Kerkeraad ,  als  in  dienst 
van  God  staande,   Gode  meer  gehoorzamen  moet  dan  den  menschen ; 

Dat  nu  dit  geval  zich  hier  metterdaad  voordoet;  dat  toch  de 
Svnodale  organisatie  eischt,  dat  ook  niet-belijdende  predikanten  zullen 
erkend  en  hun  eensdenkende  leerlingen ,  onder  medewerking  van 
oudei-lingen ,  als  lidmaat  zullen  bevestigd  en  ingeschreven  worden, 
zonder  dat  verwerping  van  de  belijdenis  onzer  Kerk  hen  hierin  verhin- 
deren kan ; 

maar  dat  God  de  Heere  daarentegen  in  Zijn  Woord  gebiedt,  dat 
predikers,  die  een  ander  Evangelie  brengen,  verworpen  zullen  worden, 
ook  al  waren  zij  engelen  uit  den  hemel;  alsmede  dat  de  Ouderlingen 
op  de  leer  hebben  acht  te   geven; 

waaruit  volgt,  dat  de  Kerkeraad  alsnu  te  kiezen  heeft  tusschen  het 
verleenen  van  een  medewerking  als  door  U  verlangd  wordt ,  maar  die 
uitloopt  op  een  weerstaan  van  de  bevelen  Gods ,  —  en  tusschen  een 
weigering  van  die  medewerking ,  indien  het  vaststaat  dat  hij  Gode  niet 
ongehoorzaam  zijn  mag;  een  keuze  die  immers  ook  naar  uw  eigen 
oordeel  ,  geen  oogenblik  een   keuze  voor  hem  zijn    kan. 

Bovendien    heeft    elk    Opziener    der    Gemeente,  zoo  predikant  als' 


29 

ouderling,  bij  de  aanvaarding  van  zijn  ambt,  plechtig  voor  den  Kenner 
der  harten  de  gelofte  afgelegd ,  om  te  zullen  toezien ,  dat  geen  vreemde 
leer  in  de  Kerke  Gods  inbreke. 

Moogt  Gij  schending  van  die  belofte  van  onze  Ouderlingen  vergen? 

En  moogt,  ja  vilt  Gij  dit  niet,  wat  zou  het  dan  baten  of  ze  ter 
plaatse,  voor  de  aanneming  bepaald,  verschenen?  Ook  al  gingen  toch 
onze  Ouderlingen  naar  de  HH.  Beklage  c.  s.  toe,  om  bij  de  aanneming 
tegenwoordig'  te  zijn  ,  zij  zouden  daar  niet  mogen  zwijgen  ,  maar  er  met 
het  recht  van  Gods  Woord  moeten  komen  ,  en  overmits  hun  dit  door  de 
HH.  Beklage  c.  s.  ,  op  grond  van  de  Synodale  organisatie ,  niet  zou 
kunnen  worden  toegestaan ,  zou  hun  toch  niet  anders  overblijven ,  dan 
zich  terstond  weder  te  verwijderen;  eene  schijnvertooning,  die,  immers 
ook   naar  uw  oordeel,  als  onwaardig  diende  gemeden  te  worden. 

Er  blijft  dus  voor  den  Kerkeraad  geen  andere  keuze ,  dan  door 
deze  korte  uiteenzetting  van  den  stand  der  zaak,  U  zelven  te  doen 
inzien,  waarom  hij,  zonder  ontrouw  aan  plicht  en  roeping,  en  oneerlijk 
voor  God  te  worden  ,  de  handelwijze  zijner  Ouderlingen  niet  afkeuren  mag. 

Bedienaren  des  Woords,  die  het  Woord  verwerpen,  zijn  geen  Be- 
dienaar van  dat  Woord  meer,  en  mogen  vanwege  den  Kerkeraad  in 
de  Kerke  onzes  Ileeren  Jesu  Christi  in  geen  geval  als  zoodanig 
worden  erkend. 

En  het  is  daarom,  dat  de  Kerkeraad  U  verklai'en  komt,  niet  aan 
Uw  klacht  tegemoet  te  kunnen  komen  ;  maar  veeleer  U  ten  ernstigste 
heeft  te  vermanen ,  om  U  te  wachten  voor  Uwe  zielen  en  de  zielen 
Uwer  kinderen ,  en  U  nogmaals  te  herinneren  heeft  aan  de  heilige 
belofte,  bij  den   Doop  Uwer  kinderen  immers  ook  door  U  afgelegd. 

De  herberaad  voornoemd,  in   dezelfs   naam, 
J.  POSTHUMUS  MEYJES ,  h.  't.  Preases'. 
H.  W.  VAN  LOON,  h.  t.  Scriba. 
Amsterdam,  23   Maart  1885. 

En  voorts  aan  de  personen  zelven,  die  om  Attesten  vroegen, 
schreef  de  Kerkeraad  dit  navolgende: 

De  Kerkeraad  der  Nederduitsche  Hervormde  Gemeente  alhier  heeft 
in  antwoord  op  Uwe  missive  U  te  melden  : 

dat  hij  Uwe  aanvrage  om  een  attest  van  zedelijk  gedrag  heeft 
ontvangen,  maar  hieruit  nog  niet  met  genoegzame  zekerheid  kan 
opmaken,  welke  de  eigenlijke  beweegreden  zij  geweest,  die  U  geleid 
heeft  tot  den  wensch  om   elders  te  worden  aangenomen ; 

dat  deze  kan  gelegen  zijn  in  persoonlijke  relatiën  of  bijzondere 
omstandigheden  ,  zoodat  bij  U  geen  ander  voornemen  bestaat,  dan  om 
elders  belijdenis  te  gaan  afleggen  van  Uw  oprecht  en  hartelijk  geloof 
in  den  Heere  Jezus  Christus,  als  onzen  eenigen  en  algenoegzamen 
Zaligmaker,  „welke  overgeleverd  is  om  onze  zonden  en  opgewekt  om 
onze  rechtvaardigrnaking" ;  —  en  dat  de  Kerkeraad  in  dat  geval  geen 
overwegend  bezwaar  heeft,  om,  na  ingewonnen  informatie,  U  een 
getuigenis  uit  te  reiken  omtrent  Uw  zedelijk  gedrag,  strekkende  voor 
aanneming  elders; 


80 

dat  echter  blijkens  een  en  ander ,  hetgeen  wel  niet  in  Uw  aan- 
vrage vermeld  staat,  maar  niettemin  officieel,  door  onderscheidene 
adressen  uit  de  gemeente ,  ter  kennisse  van  den  Kerkeraad  kwam ,  óók 
een  andere  mogelijkheid  moet  worden  ondersteld ;  deze  namelijk ,  dat 
gij  volstrekt  niet  des  zins  en  willens  waart,  elders  deze  heerlijke 
belijdenis  onzer  Kerken  te  gaan  belijden,  maar  door  dit  attest  slechts 
gelegenheid  zocht,  om,  zonder  deze  belijdenis  af  te  leggen,  door  een 
anderen  Kerkeraad  te  worden  toegelaten  tot  het  genot  van  alle  rechten, 
aan    het  lidmaatschap  der  Kerk  alhier  verbonden; 

en  dat  de  Kerkeraad  in  dat  geval  ontrouw  aan  zijn  roeping  zou 
worden ,  indien  hij  ook  maar  op  eenigerlei  wijze  de  hand  leende  tot 
een  daad,  die  voor  Gods  heilig  Woord  niet   bestaan  kan; 

reden  waarom  de  Kerkeraad,  alvorens  op  deze  aanvrage  te  be- 
slissen, U  verzoekt,  binnen  acht  dagen  te  willen  berichten,  of  de 
aanvrage  om  attest  door  U  metterdaad  en  oprechtelijk  niet  anders  dan 
in  eerstgenoemden  zin,  en  dus  onder  instemming  met  de  belijdenis  onzer 
Kerken ,  bedoeld  is. 

Werd  toch  zoodanige  ondubbelzinnige  verklaring  binnen  den  ge- 
stelden termijn  niet  van  U  ontvangen  ,  zoo  zou  de  Kerkeraad  hieruit 
moeten  besluiten,  dat  het  attest  door  U  werd  gevraagd  met  de  laatstelijk 
aangeduide  bedoeling,  dat  is,  om  met  verwerping  der  belijdenis,  in 
alle  rechten  der  belijders  te  deelen;  en  derhalve  zich,  zij  het  ook  met 
droefheid  des  harten,  verplicht  zien,  U  het  attest,  gevraagd  voor  zulk 
een  ongeoorloofd   doel ,  te  weigeren. 

De  Kerkeraad  voornoemd  ,  in  deszelfs  naam , 

J.  POSTHUMUS  MEYJES,  h.t.  Praeses. 
H.  W.  VAN  LOON  ,  h.  t.  Scriba. 
Amsterdam,   23  Maart   1885. 


§  11. 

HET  VERWEER  VAN  DEN  KERKERAAD  OP  GROND 
VAN  GODS  WOORD. 

Hiermee  stond  nu  de  zaak  zoo  zuiver  als  glas. 

Alle  recht  van  onderzoek  naar  de  geloofsbelijdenis  was  door  Art. 
38  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs  aan  den  Kerkeraad 
en  dus  ook  aan  de  Ouderlingen  ontnomen.  Een  van  ter  zijde  door  den 
Ouderling  Pastor  ingediend  voorstel,  om  deze  personen  door  een 
Gereformeerd  predikant  te  laten  onderzoeken,  was  dus  onvatbaar  voor 
uitvoering,  en  wierd  deswege  door  den  Kerkeraad  verworpen.  De 
jongelieden  wisten  uitnemend  goed,  dat  zij  zich  bij  een  dozijn  andere 
predikanten  konden  aanmelden.  Maar  (iets  wat  op  hun  standpunt 
volkomen  verklaarbaar  is)  ze  wilden  tot  geen  andere  dan  tot  moderne 
predikanten  gaan.  Al  wat  dus  de  Kerkeraad  doen  kon,  bestond  daarin, 
dat    hij  aan  de  jongelieden,  zoo  er  soms  andersdenkenden  onder  hen 


31 

scholen,  gelegenheid  bood,  om  voor  hun  betere  bedoeling  uit  te  komen; 
en  dat  hij  zich  voorts  achter  Gods  Woord  terugtrok. 

Dit  laatste  heeft  de  Kerkeraad  dan  ook  met  volle  bewustheid  gedaan, 
want  alvorens  over  de  zaak  zelve  te  stemmen,  legde  hij  bij  molie  van 
orde  deze  gewichtige  verklaring  af:  »Dat  aan  den  Kerkeraad  zijne  verplich- 
tingen allereerst  door  God  den  Ileere  in  zijn  Woord  zijn  opgelegd,  en  hem 
voorts,  met  opzicht  tol  regelmaat  en  orde,  zijn  voorgeschreven  in  de 
reglementen  der  Synodale  organisatie.  Dat  nu,  waar  deze  geboden  Gods 
en  deze  menschelijke  maatregelen  van  orde  elkaar  niet  uitsluiten  noch 
weerspreken,  de  zaak  geleidelijk  loopt.  Maar  ook  dat,  waar  de  eisch 
der  Synodale  organisatie  hem  met  den  eisch  van  Gods  Woord  in  strijd 
brengt,  de  Kerkeraad,  als  in  dienst  van  God  staande,  Gode  meer 
gehoorzamen  moet  dan  den  menschen." 

En  wel  had  Ds.  Lütge  aan  het  medestemmen  over  deze  motie 
door  een  tijdelijk  verlaten  van  de  vergadering  geen  deel  genomen,  en 
verklaarde  behalve  de  Praeses  Ds.  Posthumus  Meyjes,  zich  nog  één  lid  er 
tegen,  maar  met  uitzondering  van  deze  drie  schonk  de  geheele  verga- 
dering hare  hartelijke  instemming  aan  deze  belijdenis  van  het  machtig 
Protestantse/ie  beginsel. 

Niet  op  eenig  Reglement,  maar  uitsluitend  op  Gods  Woord  ging- 
het  beroep.  Eigen  schuld  beleed  men ;  de  moeilijke  positie  der  klagers 
en  aanvragers  wierd  erkend;  een  weg  ter  doelsbereiking  wierd  hun 
aangewezen.  Slechts  één  ding  verklaarde  de  Kerkeraad  niet  te  kunnen, 
niet  te  mogen,  en  niet  te  zullen  doen:  Tot  de  erkenning  van  het  Mo- 
derne ongeloof  als  ware  dit  een  aannemelijke  belijdenis  van  den 
Christus,  werkte  hij  niet  mede. 

De  vraag  was  nu,  of  er  onder  deze  jongelieden,  die  met  zooveel 
aandrang  den  toegang  tot  het  H.  Nachtmaal  begeerden,  althans  nog 
enkelen  zouden  gevonden  worden,  die  in  hun  drang  tot  belijden, 
althans  dit  ééne  nog  betuigen  wilden,  dat  hun  zucht  tot  aanneming- 
voortsproot  uit  lust,  om  den  Middelaar  als  den  eenigen  en  algenoeg- 
zamen  Zaligmaker  te  belijden,  die  stierf  voor  onze  zonden  en  om  onze 
rechtvaardigmaking  is  opgewekt.  Meer  had  de  Kerkeraad  niet  gevraagd. 

Hij  vroeg  niet,  gelijk  men  verkeerdelijk  gemeld  heeft,  ondertee- 
kening  der  XII  Geloofsartikelen.  Hij  vroeg  óók  niet,  gelijk  men  hem 
eveneens  ten  onrechte  heeft  toegedicht,  een  voorafgaande  belijdenis. 
Het  eenige  waarnaar  hij,  blijkens  het  rapport  van  zijn  Commissie,  on- 
derzoek deed  was  naar  het  motief,  naar  de  bedoeling,  naar  de  beweeg- 
reden, die  de  aanvragers  leidde. 

Ware  er  dan  ook  maar  één  enkel  persoon  onder  deze  leerlingen 
geweest,  wien  het  metterdaad  om  belijdenis  van  den  Heere  Jezus  ware 
te  doen  geweest,  dan  zou  gewisseiijk  zulk  een  belijder  wel  voor  de 
deugdelijkheid  van  zijn  bedoeling  zijn  uitgekomen. 

Maar,  helaas,  dit  geschiedde  niet. 

Enkelen  zwegen  geheel,  en  zij  die  hunne  aanvrage  om  een  Attest 
hernieuwden,  voegden  daaraan  ook  niet  één  enkel  woord  toe,  om  den 
Kerkeraad  gerust  te  stellen. 

Hiermee  rees  het  vooraf  reeds  bestaande  vermoeden,  dat  alle  deze 
personen   beslist  modern,  en  dus  loochenaars  van  de  Verzoening  door 


het  bloed  des  Kruises  waren,  tot  die  hoogste  mate  van  waarschijnlijk- 
heid, die  onder  menschen  in  geestelijke  zaken  bereikbaar  is ;  en  het  is 
op  grond  hiervan  dat  de  Kerkeraad  dan  ook  onder  dngteekening  van 
4  April  j.1.  liet  antwoorden,  dat,  nu  er  niet  aan  zijn  dringend  en 
ernstig  verzoek  voldaan  wa?,  geen  attest  van  hem  was  te  verkrijgen. 

„De  Kerkeraad  der  Nederduitsche  Hervormde  Gemeente",  zoo  wierd 
hun  bericht,  „overwogen  hebbende  Uw  antwoord  op  zijne  missive 
d.d.  23  Maart  1.1.,  moet  U  doen  opmerken  dat  eene  voldoende  verkla- 
ring, zooals  door  hem  is  gevraagd  in  zijn  bovengemeld  schrijven,  daarin 
niet  wordt  gevonden,  zooodat  hij  dientengevolge  het  gevraagde  attest 
U  niet  kan  geven  op   den  grond  in  dezelfde  missive  vermeld." 

Feitelijk  heeft  dus  de  Kerkeraad  de  Attesten  geweigerd.  Echter 
niet  zonder  eenigen  schroom.  Sommige  broeders  namelijk  oordeelden 
aanvankelijk,  dat  men  wél  deze  Attesten  kon  afgeven,  maar  naderhand 
de  hoeking  der  aangenomenen  op  onze  Registers  weigeren.  Zij  vrees- 
den, dat  sommigen,  bij  verzwakte  Christelijke  conscienties,  het  verband 
tusschen  zulk  een  attest  en  's  Heeren  Avondmaal  niet  rechtstreeks  ge- 
voelen zouden,  en  achtten  een  later  optreden  even  doeltreffend.  Een 
denkbeeld,  waarop  de  Kerkeraad  echter  niet  inging:  1°.  omdat  ze  ook 
bij  niet-boeking  in  de  Registers  dan  toch  toegang  tot  hel  Heilig  Avond- 
maal erlangden;  en  2°.  omdat  men  iets  wat  op  zonde  uitloopt,  niet 
eerst  halverwege  mag  bevorderen,  maar  reeds  behoort  tegen  te  staan 
van   den  aanbeginne. 

En  hierbij  bleef  toen  de  zaak  steken,  totdat  ze  eerst  in  November 
dezes  jaars,  en  alzoo  eerst  na  verloop  van  een  half  jaar,  weer  in  den 
Kerkeraad  aan  de  orde  kwam. 


§  '12. 
DE  INMENGING  DER  HOOGERE  BESTUREN. 

Toch  was  er  in  dien  tusschenlijd  heel  wat  geschied. 

Enkelen  der  betrokken  personen  hadden  zich  namelijk  inmiddels 
tot  het  Glassicaal  Bestuur  gewend,  om  in  hooger  beroep  te  komen  van 
het  Besluit  des  Kerkeraads. 

Dit  Bestuur  weigerde  echter  de  zaak  in  hooger  beroep  aan  te 
nemen;  beschouwde  de  beslissing  van  den  Kerkeraad  waarschijnlijk 
als  een  Bestuursbesluit;  en  verklaarde  juist  bij  die  opvatting  niet  op 
de  hand  der  klagers  te  kunnen  treden,  overmits  de  Kerkeraad  regle- 
mentair alle  recht  bezat,  om  te  handelen  gelijk  hij  deed. 

Ook  hiermee  echter  namen  de  klagers  geen  vrede,  maar  gingen  hooger 
op  bij  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  om,  zoo  mogelijk 
door  tusschenkomst  van  dit  hooger  Kerkelijk  College  tot  hun  doel  te 
geraken.  En  dit  Kerkbestuur  beloonde  zich  hier  metterdaad  willig  toe, 
door  een  besluit  van  4885,  waarbij  het  zich  veroorloofde  den  Kerke- 
raad te  gelasten  binnen  zes  weken  de  gevraagde  attesten  uit  te  reiken. 


33 

Van  dit  alles  had  de  Kerkeraad  intusschen  niets  hoegenaamd  ver- 
nomen. 

De  Kerkeraad  wist  er  niets  van  dat  de  zaak  bij  het  Classicaal 
Bestuur  aanhangig  was  geweest;  kende  volstrekt  de  beslissing  niet,  door 
dat  Bestuur  genomen;  en  vernam  evenmin  ook  maar  het  allergeringste 
van  wat  bij  het  Provinciaal  Kerkbestuur  aanhangig  was. 

Alles  oino;  buiten  hem  om. 

In  niets  werd  hij  gekend. 

Om  inlichting  noch  explicatie  wierd  hem  gevraagd. 

En  niets,  letterlijk  niets,  was  van  heel  dit  geding  en  heel  deze 
handeling  aan  den  Kerkeraad  ter  oore  gekomen,  vóór  den  5  Novem- 
ber j.1.,  toen  de  bedoelde  last  orn  de  attesten  binnen  zes  weken  uit 
te  reiken,  onverhoeds  in  den  Kerkeraad  binnenviel. 

Drie  voorstellen  werden  toen  in  de  vergadering  te  berde  gebracht. 
Het  eerste  van  Br.  C.  Ingwersen,  om  niet  in  cassatie  te  gaan.  Het 
tweede  van  Ds.  Brummelkamp,  die  wel  ten  volle  de  meening  deelde, 
dat  het  bevel  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  in  strijd  was  met  Gods 
Woord,  maar  toch  aanried  om  ook  in  cassatie  te  gaan  op  grond  der 
Reglementen.  En  het  derde  van  de  Br.  Ds.  Krayenbelt  en  Ds.  Van  Schelven, 
Hovy  en  Dr.  Kuyper,  om  wél  in  cassatie  te  gaan,  maar  alleen  op  grond, 
dat  deze  last  »in   strijd  met  Gods   Woord  en  alzoo  nietig  was.'"1 

Gedurende  de  discusssie,  die  zich  over  dit  voorstel  ontspon, 
geraakte  het  voorstel-Brummelkamp  van  de  tafel,  omdat,  op  de  uitdruk- 
kelijke vraag  van  den  Voorzitter  Ds.  Renier, » of  ook  iemand  der  aanwezigen 
het  gaan  in  cassatie  op  grond  van  de  Reglementen  steunen  wilde", 
alle  aanwezigen  botweg  zwegen;  en  wierd  het  voorstel-Ingwersen  door 
den  voorsteller  na  ernstig  debat  ingetrokken.  Zoodat  ten  slotte  alleen 
het  voorstel  van  de  Br.  Ds.  Krayenbelt,  overbleef,  dat  dan  ook  aange- 
nomen wierd  met  algemeene  stemmen,  op  drie  na,  l.  w.  die  van  de 
HU.  Ds.  Posthumus  Meyjes,  llöveker  en  Hermanides;  terwijl  vóór  stem- 
den de  HH.  Ds.  Van  Son,  Ds.  Brummelkamp,  Ds.  Renier,  Ds.  Van  der 
Horst,  Ds.  Krayenbelt,  Ds.  Deetman,  Ds.  Van  Loon,  Ds.  Van  der  Dussen, 
Ds.  Van  Schelven,  Ds.  De  Gaay  Fortman  en  Ds.  Karssen,  terwijl  Ds. 
Hogerzeil  buiten  stemming  bleef,  Ds.  Vos  vertrokken  was  en  de  overige 
predikanten  bij  zoo  gewichtige  zaak  allen  afwezig  waren.  En  voorts 
de  Broeders  Ouderlingen  Bechthold,  Kuhler  Wz.,  Magré,  Steyling, 
Baggelaar,  Knap,  Hovy,  Brade,  Van  der  Vijgh,  Broerse,  Dr.  Kuyper, 
Ter  Wolde,  Eichelberg,  Goedhuys,  Swen,  Kroese,  Meyer,  Van  den 
Andel,  Dr.  Rutgers,  Kleeman,  Ingwersen,  Hermans,  Bekking,  Boevé, 
Völlink,  Ingwersen,  Schokking,  Poesiat,  Van  Oostveen,  Van  Kampveld, 
Dr.  Woltjer,  Mr.  Fabius,  Gepken,  Van  Loopik,  Beyer,  Veth,  Goldschmeding, 
Veenhuysen,  Van  Waarden  Jr.,  Plan,  Cléban,  Hein,  Beenhouwer,  Schaink, 
De  Bruijne,  Guldemond,  Michel,  Dr.  De  Hartog,  en  Van  der  Pol. 

De  aanteekening  van  cassatie,  waaraan  al  deze  predikanten  en 
ouderlingen  onvoorwaardelijk  hun  stem  schonken,  hield  alzoo  in:  Dat 
uitreiking  der  Attesten  in  strijd  met  Gods  Woord  en  als  zoodanig  on- 
geoorloofd ivas. 

Het  stuk  zelf  luidde  aldus : 

3 


34 

De  Kerkeraad  , 

Overwegende,  dat  alle  ding  in  de  Kerke  Chvisti  allereerst  getoetst 
dient  aan  Gods  Woord ; 

Overwegende  ten  andere,  dat  het  geraden  is,  eer  men  zich  in  strijd 
late  wikkelen  ,  alle  gebaande  wegen  af  te  loopen  ; 

En  overwegende  ten  laatste,  dat  het  pleit  voor  het  opperrecht  in 
de  Kerke  Christi  van  Gods  Woord  ,  desvereischt,  niet  ten  einde  ware 
te  brengen  met  een  ondergeschikt  Bestuurs-collegie;  maar  doeltreffend 
alleen  zou  te  voeren  zijn  bij  de  Synode-zelve  of  haar  vaste  Commissie 
in  welk  Collegie  de  Synodale  Öorganisatie  als  zoodanig  belichaamd 
optreedt; 

Beshiit , 

1°.  binnen  drie  dagen  aan  de  Algemeene  Synodale  Commissie  te 
doen  toekomen  een  schrijven   van  dezen  inhoud : 

De  raad  der  Kerke  van  Amsterdam  teekent  mits  dezen  tegen  de 
copyelijk  hierbij  gaande  beslissing  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur 
van  Noord -Holland  cassatie  aan,  op  grond,  dat  genoemde  beslissing 
nietig  is  als  in  strijd  met  Gods    Woord. 

Andere  gronden,  aan  menschelijke  inzettingen  en  reglementen  ont- 
leend, waren  hierbij  te  voegen;  maar  hij  laat  deze  achterwege,  als 
overtollig  na  zijn  beroep  op  den  Woorde  Gods,  waaraan  de  Opzieners 
der  Gemeente  zich  bij  de  aanvaarding  van  hun  ambt  onvoorwaarde- 
lijk voor  God  en  de  Gemeente  verbonden  hebben. 

Blijkbaar  had  men  hier  dus  in  het  allerminste  niet  met  een 
gewone  aanteekening  van  Cassatie  ie  doen,  alsof  de  Kerkeraad,  in 
algeheelen  strijd  met  zijn  beginsel,  nu  toch  weer  in  Roomsehen  trant  het 
souverein  gezag  der  Synodale  Hiërarchie  in  geestelijke  zaken  erkennen  ging. 

Integendeel.  Deze  aanteekening  van  Cassatie  was  slechts  een  prin- 
cipieel stellen  van  liet  buiten  zijn  schuld  eenigszins  omwoeld  geschil. 
Het  moest  rechtstreeks  en  zuiverltjk  komen  Ie  staan  tusschen  het  gezag- 
van  God  in  zijn   Woord  en  het  gezag  van  menschelijke  Reglementen. 

Opdat  dit  echter  door  niemand-  zou  kunnen  misverstaan  worden, 
besloot  de  Kerkeraad  dit  nogmaals  duidelijk  in  een  breedvoerige  Me- 
morie uiteen  te  zetten;  gaf  aan  de  H.H.  Ds  Krayenbelt,  Ds  Van  Schelven, 
Hovy  en  Dr.  Kuyper  last  zulk  een  Memorie  op  te  stellen ;  en  machtigde 
zijn  Voorzitter,  om  dat  stuk,  na  ontvangst,  door  te  zenden  aan  de 
Algemeene  Synodale  Commissie. 

Hieraan  is  voldaan,  en  de  Memorie  ter  toelichting  van  de  Cassatie, 
die  men  hierachter  onder  de  Bescheiden  vindt  atgedrukt,  binnen  den 
bepaalden  termijn  in  handen  van  de  Synodale  Commissie  geraakt. 

Deze  Commissie  hield  juist  te  's-Gravenhage  zitting,  toen  het  stuk 
inkwam;  nam  het  terstond  in  behandeling;  en  gaf  in  aller  ijl  eene 
beslissing,  geheel  buiten  Gods  Woord  om,  en  die,  uitsluitend  op  eenige 
rekbare  reglementaire  bepalingen  afgaande,  zelfs  het  aanzoek  om  cassatie 
van  de  hand  wees. 

Ook  dit  stuk  vindt  men  hierachter  onder  de  Bescheiden  opgenomen, 
evenals  de  Herderlijke  Vermaanbrief,  dien  de  Algemeene  Synodale 
Commissie  er  bijvoegde. 


Nu  wierd  de  zaak  kritiek. 

De  Synodale  Hiërarchie  had  thans  niet  slechts  door  het  Kerkbestuur 
van  ééne  enkele  provincie,  maar  ook  bij  monde  van  haar  Centraal 
Bestuur,  last  gegeven  dat  de  Kerkeraad  tóch  uil  moest  voeren,  wal 
volgens  de  overtuiging  van  den  Kerkeraad  met  Gods  Woord  streed. 

In  zijn  vergadering  van  3  December  j.1.  wierd  de  Kerkeraad  door 
den  nieuwopgetreden  Praeses,  Ds.  Van  der  Horst,  opgeroepen,  om  van 
deze  beslissing  kennis  te  nemen. 

Er  was  spoed  bij  de  zaak,  want  reeds  op  8  Januari  1886  liep 
de  gestelde  termijn  ten  einde. 

De  Commissie,  die  zich  met  de  opstelling  der  Memorie  belast  had, 
stelde  daarom  voor,  aanvankelijk  geen  discussie  over  het  stuk  te  voeren, 
maar  het  ijlings  in  hare  handen  te  stellen  ter  fine  van  consideratie  en 
advies ;  voorts  om  aan  haar  viertal  leden  nog  acht  andere  leden,  vier 
predikanten  en  vier  ouderlingen,  toe  te  voegen;  en  aan  deze  uitge- 
breidere Commissie  in  last  te  geven,  om  de  Gemeente  in  te  lichten, 
zich  met  andere  kerken  zoo  noodig  in  verband  te  stellen,  en  voorts 
al  zulke  maatregelen,  als  vereischt  mochten  zijn,  aan  den  Kerkeraad 
voor  te  stellen  of  desverkiezende  in  zijn  naam  te  nemen. 

Dit  voorslel  ontmoette  heftigen  tegenstand  bij  een  zeer  kleine 
minderheid  van  den  Kerkeraad,  maar  wierd  toch  na  breedvoerige  dis- 
cussie met  bijna  algemeene  stemmen  aangenomen,  terwijl  de  H.H.  Ds. 
Posthumus  Meyjes,  Ds.  Hogerzeil,  Ds.  Lütge,  Ds.  Van  der  Horst,  Ds. 
Brummelkamp,  Ds.  Weslhoff  en  Ds.  Van  der  Dussen,  en  de  ouderling- 
Pastor  aanteekening  in  de  notulen  verzochten,  dat  zij  tol  dit  besluit 
niet  hadden  medegewerkt. 

In  deze  Commissie,  die  reeds  bestond  uil  de  II. II.  Ds.  Krayenbelt, 
Ds.  Van  Schelven,  Ilovy  en  Dr.  Kuyper,  werden  toen  door  den  Voorzitter 
nog  benoemd  de  H.H.  Ds.  Denier,  Ds.  Geselschap,  Ds.  Van  Loon  en 
Ds.  De  Gaay  Fortman,  en  de  ouderlingen  Kuhler,  Dr.  Rulgers,  Mr. 
Fabius  en  Dr.  Woltjer.  Van  deze  nieuw  benoemden  heeft  alleen  Ds. 
Geselschap  bedankt,  terwijl  Ds.  Krayenbelt  zich  om  redenen  van  ge- 
zondheid terugtrok. 

En  hiermee  liep  ook  deze  vergadering  ten  einde,  waarvan  alleen 
nog  te  melden  valt,  dal  Ds.  Brummelkamp  bij  de  rondvraag  verklaarde, 
alsnu  niet  meer  van  meening  te  zijn,  dat  het  afgeven  der  Attesten 
door  Gods  Woord  aan  den  Kerkeraad  verboden  wierd. 


§   13. 

ZIJ-AANVAL  OP  HET  VRIJ  BEHEER. 

Sinds  is  over  deze  zaak  in  den  Kerkeraad  niet  verder  gestreden, 
en  dient  alleen  nog  vermeld,  dat  in  een  vergadering  van  Gemachtigden 
met  170  legen  3  stemmen,  en  in  den  Algemeenen  Kerkeraad  met  79 
tegen     27    stemmen   aan    den  .Bijzonderen    Kerkeraad    betuiging    van 


36 

sympathie  en  toezegging  van  steun  bij  onverhoopte  dwangmaatregelen 
wierd  toegezegd. 

Wel  is  ook  sedert  dien  tijd  strijd  in  den  Kerkeraad  gevoerd, 
maar  onder  een  anderen  vorm,  namelijk  over  het  Beheer. 

Ons  vrij  beheer  was  en  is  nog  steeds  een  doorn  in  het  oog  der 
Synodale  Hiërarchie,  die  er  sinds  een  halve  eeuw  steeds  op  uit  was, 
om  ook  op  het  beheer  der  kerkelijke  goederen  invloed  te  erlangen ;  en 
toen  in  4869  de  Koning  het  losliet,  alle  krachten  inspande,  om  zich  zelve 
in  de  plaats  van  den  Koning  te  stellen. 

Dit  is  haar  echter  destijds  niet  gelukt. 

Amsterdam,  dat  sedert  1578  altoos  haar  Beheerszaken  plaatselijk 
had  geregeld  ;  sinds  1810  dit  door  den  Kerkeraad  doen  liet,  lang  eer 
er  een  Synodale  Hiërarchie  opkwam  ;  en  die  in  1820  zelis  van  den 
Koning  vrijstelling  van  koninklijke  inmenging  had  erlangd,  bezat  een 
te  groote  en  te  fiere  gemeente,  om  zich  aldus  met  handen  en  voeten 
gebonden  aan  de  Synodale  Hiërarchie  over  te  leveren. 

Toen  dan  ook  in  1869  de  stemgerechtigden  ondervraagd  wierden, 
wat  hun  wil  was,  koos  men  hier  ter  stede  met  verpletterende  meer- 
derheid voor  eigen  Vrij  Beheer  en  tegen  alle  Synodale  inmenging;  en 
liet  de  regeling  van  dit   Vrij  Beheer  over  aan  den  Kerkeraad. 

Sinds  heeft  de  Kerkeraad  dit  Beheer  dan  ook  gevoerd  op  den 
ouden  voet  door  middel  van  de  dusgenaamde  Kerkelijke  Commissie- 

Taak  en  roeping  van  den  Kerkeraad  ten  deze  was  het,  om  aller- 
eerst dit  Beheer  tegen  alle  inmenging  van  Hoogere  Besturen  te  vrij- 
waren, en  voorts  het  te  voeren  naar  zijn  beste  inzicht. 

Dit  waken  bleek  dan  ook  ras  noodig. 

Immers  het  lag  voor  de  hand,  dat  de  Synodale  Hiërarchie  niet 
af  zou  laten,  om  haar  hand  naar  dit  begeerlijk  goed  uit  te  steken,  teneinde 
aldus  elke  vrijheid  tot  een  handelen  naar  den  Woorde  Gods  in  de 
Kerke  van  Amsterdam  te  smoren. 

De  Kerkeraad  kon  in  zijn  strijd  voor  de  eere  van  Gods  Woord 
worden  geschorst  of  afgezet.  Het  Classicaal  Bestuur  zou  zich,  zelfs  tegen 
zijn  eigen  Reglement  in,  kunnen  vermeten,  om  te  komen  doen  wat 
des  Kerkeraads  was.  En  alzoo  zou  toch  het  Beheer  onder  de  Hoogere 
Besturen    raken. 

En  overmits  dit  nu  juist  datgene  was,  wat  de  stemgerechtigden 
in  1869  verklaard  hadden,  niet  te  zullen  gedoogen,  moest  de  Kerke- 
raad wel  op  middelen  bedacht  zijn,  om  zulk  een  ongeoorloofde  inmen- 
ging te  weerstaan. 

Hiertoe  strekten  dan  ook  zekere  wijzigingen  in  de  regeling  van  hel 
Beheer,  die  in  1875  wierden  vastgesteld,  en  andere,  die,  sinds  lang 
in  overweging,  eerst  nu  door  de  Kerkelijke  Commissie  aan  den  Ker- 
keraad wierden  voorgesteld. 

De  Kerkeraad  keurde  in  zijne  vergadering  van  14  Dec.  j.  1.  ook 
deze  laatste  wijzigingen  goed ,  maar  niet  zonder  dat  ruim  een  twintigtal 
leden,  met  Dr.  Berlage  en  Ds.  Ternooy  Apèl  aan  het  hoofd,  zich  uil 
al  hun  vermogen  hiertegen  hadden  verzet. 

Dit  sprak  vanzelf. 

Kon  een  hooger  Bestuur  het  Beheer  van  onze  Kerke   overrompe- 


37 

Icn,    dan    ware    hel  mei  den  strijd,  om  de  gemeente  bij  den  Woorde 
Gods    Ie  houden,  gedaan. 

Ten  einde  de  macht,  die  hier  nog  voor  den  Woorde  Gods  slaan 
kan,  te  breken,  moest  dus  we!  het  uilersle  gewaagd,  om  deze  ster- 
king van  het  Vrij  Beheer  te  voorkomen. 

Een  poging  die  wel  mislukte,  maar  wier  mislukking  op  de  hoogere 
Besturen  dan  ook  zulk  een  ongunstigen  indruk  heeft  gemaakt,  dat  reeds 
daags  (laaraan,  onder  dagteckening  van  15  December  bij  den  Voorzitter 
des  Kerkeraads  een  schrijven  van  het  Classicaal  Bestuur  inkwam,  waarin 
vóór  1  Jan.  1886  opgave  gevraagd  wierd  van  de  namen  der  leden,  die 
vóór  deze  wijzigingen  hun  stem  hadden  gegeven. 

Eerst  op  28  December  kon  de  vergadering  hierop  besluiten,  en 
stelde  toen  dit  stuk  in  handen  van  een  gevolmachtigde  Commissie, 
dewijl  tien  leden,  gebruik  makende  van  een  recht  hun  door  ons  Huis- 
houdelijk Reglement  toegekend,  het  beter  keurden  in  zoo  ernstige  zaak 
niet  overijld  te  besluiten. 
Vreemd  niet  waar  ? 

En  in  18G9  én  in  1875  heeft  de  Synodale  Hiërarchie  gepoogd  de 
hand  op  ons  Beheer  te  leggen. 

Tot  tweemaal  toe  moest  ze  dit  pogen  opgeven. 
Amsterdam  bleef  vrij. 

Maar  nu  in  1885  waagt  ze  de  poging  nogmaals?  nu  niet  recht- 
streeks, maar  zijdelings;  en  zet  dit  pogen  met  zulk  een  overhaasting 
door,  dat  zelfs  de  Kerstdagen  en  het  einde  des  jaars  door  deze  ge- 
schillen moesten  beroerd  worden. 

Het  ligt  vooralsnog  niet  op  den  weg  onzer  Commissie  zich  breeder 
over  deze  nevenquaestie  uit  te  laten. 

Een  ieder  gevoelt  intusschen,  dat  het  één  strijd  is,  die  én  voor 
het  Vrij  Beheer  én  voor  de  Vrijheid  om  naar  Gods  Woord  te  handelen, 
thans  door  den  Kerkeraad  gestreden  wordt.  Iets  wat  dan  ook  zeer  dui- 
delijk uitkwam  in  den  Algemeenen  Kerkeraad,  waar  bijna  geheel  dezelfde 
personen,  die  tegen  het  Vrije  Beheer  stemden,  ook  hun  slem  onthiel- 
den aan  de  betuiging  van  sympathie  aan  den  Bijzonderen  Kerkeraad. 
Heel  het  dreigend  Conflict  blijft  zich  dan  ook  feitelijk  om  deze 
ééne,  alles  beheerschende  vraag  bewegen :  » of  iemand  wie  dan  ook 
den  Kerkeraad  dwingen  mag  om  tegen  Gods   Woord  te  handelen!'' 


§  14. 
GODS  WOORD  BESLIST  DE  ZAAK. 

Niet  ten  onrechte  is,  in  verband  hiermee ,  in  de  vergadering  van 
den  Algemeenen  Kerkeraad  van  14  December  1885  van  de  tegenstem- 
mende Bedienaren  des  Woords  gevergd,  dat  zij  uil  den  Woorde  Gods 
zouden  aanloonen,  dat  het  afgeven  van  deze  attesten  voor  het  uitge- 
sproken doel,  om  tot  het  H.  Nachtmaal  te  worden  toegelaten,  wel 
geoorloofd  was. 


38 

Met  name  rust  die  last  op  die  Bedienaren  des  Woords,  die  eerst 
zelven  meehielpen  verklaren,  dat  het  afgeven  van  deze  attesten  ons 
door  Gods  Woord  verboden  wierd;  en  alzoo  er  ook  nu  nog  mede- 
aansprakelijk  en  medeverantwoordelijk  voor  zijn,  dat  de  Kerkeraad 
dien  weg  opging ;  maar  nu  van  achteren  overliepen  tot  de  tegenover- 
gestelde meening,  dat  Gods  Woord  het  niet  verbiedt.  D.  w.  z.  dat 
Gods  Woord  niet  verbieden  zou :  Om  voor  een  loochenaar  van  den 
Christus  met  eigen  hand  de  deur  open  te  doen,  waardoor  hij  toegang 
erlangt  tot  het  II.  Nachtmaal  des  Heer  en. 

Hierin  toch  ligt  zulk  een  onbegrijpelijke  tegenstrijdigheid  en  iets 
zoo  onverklaarbaars,  dat  er  uitsluitsel  komen  moet. 

Reeds  in  de  Memorie,  die  hier  achter  volgt  is  dit  punt  dui  lelijk 
uiteengezet,  en  nog  dezer  dagen  las  men  in  een  bekend  weekblad,  toen 
het  den  22  December  verscheen,  desaangaande  het  navolgende,  dat,  als  over 
het  geheel  de  meening  der  Commissie  uitdrukkende,  hier  wordt  inge- 
lascht. 

Heel  de  kerkelijke  quaestie  van  Amsterdam,  zoo  las  men  daar, 
beweegt  zich  om  dez-j  ééne  vraag  :  Of  God  de  Heere  in  zijn  Woord 
het  afgeven  van  de  verlangde  attesten  al  dan   niet  verbiedt. 

Verbiedt  God  de  Heere  in  zijn  Woord  dit  wel,  dan  is  de  zaak 
hiermee  ook  uit,  en  valt  er  niet  verder  te  redeneeren.  Dan  mag  de 
kerkeraad  ze  niet  afgeven,  er  kome  van,  wat  er  van  kome.  Gehoor- 
zaamheid is  beter  dan  offerande.  Tóch  te  doen  wat  God  de  Heere  in 
zijn  Woord  verbiedt,  is  eenvoudig  doodelijke  zonde. 

Maar  ook,  verbiedt  God  de  Heere  dit  in  zijn  Woord  niet,  dan  ligt 
de  zaak  ook  even  eenvoudig.  Want  we  zouden  den  dienaar  onzes  Heeren 
Jesu  Christi  wel  eens  willen  leeren  kennen,  die  de  vermetele  stoutheid 
aandorst,  om  de  belangen  van  een  zoo  groote  kerk  als  die  van  Amsterdam 
er  aan  te  wagen,  als  hij  niet  gedwongen  wierd  door  een  stellig  bevel 
van  zijn  God. 

Dit  is  dus  eigenlijk  het  éénige  punt,  dat  de  deur  dicht  doet,  en 
waardoor  de  zaak  moet  uitgemaakt. 

Te  zeggen  :  //Ge  hadt  het  anders  moeten  aanleggen",  doet  niets 
ter  zake.  Want  stel  al,  dit  ware  zoo,  en  de  kerkeraad  had  duizend 
flaters  begaan,  dan  nog  zouden  we  den  Christenleeraar  wel  eens  wil- 
len leeren  kennen,  die  zeggen  dorst :  //Omdat  ge  vroeger  de  zaak  ver- 
keerdelijk hebt  aangelegd,  moet  ge  nu  dan  maar  doen  u-at  God  verbiedt!" 

Ieder  voelt   immers  :  Dit  kan  niet.  Dit  kan  nooit. 

Wat  ik  ook  vroeger  verkeerd  hebbe  gedaan,  Gods  verbod  gaat 
altoos  door,  en  als,  hoe  ook  of  door  wien  ook,  een  zake  van  mij  ge- 
vorderd wordt,  waarvan  ik  kan  aantoonen  :  dat  God  de  Heere  ze  mij  in 
zijn  Woord  verbiedt,  —  dan  moet  ik  weigeren.  Kom  ik  dan  om,  dan 
kom  ik  om.  Maar  in  geen  geval  mag  ik  dan  doen,  wat   God  verbiedt. 

Dit  is  zoo  klaar,  zoo  eenvoudig  en  zoo  duidelijk,  dat  we  ons  niet 
kunnen  voorstellen,  dat  één  eenig  Christenmensen  hiertegen  iets  zal 
kunnen  of  willen  inbrengen. 

Indien  er  dus  te  Amsterdam  of  daarbuiten  Christenbroeders  zijn, 
die     zeggen :       De    kerkeraad    van     Amsterdam    mag    de    attesten    wel 


39 

afgeven,  dan     rus!    op  deze  broeders  de  dure  verplichting,  om  ons 

bewijs  uit   Gods  Woord  geleverd   te  out  ze  nu  wen. 

Kunnen  zij  dit  niet,  dan  oordeelen  ze  hierin  zichzelven. 

Want  of'  men  nu  al  zegt:  „Dan  komt  heel  de  kerk  weer  .onder 
de  modernen  ;  dan  gaat  bet  Weeshuis  en  heel  die  reeks  van  andere 
stichtingen  weer  in  verkeerde  banden  over  ;  het  ging  nu  zoo  goed  ;  God 
gaf  zooveel  zegen  ;  laat  dit  nu  doorwerken  ,  en  verstoor  het  niet  V  — 
dit  snijdt  natuurlijk  alleen  dan  hout,  als  men  mij  af  wil  manen,  om 
geen  eigenwillige  plannen  door  te  drijven,  maar  heeft  niets  te  bedui- 
den,  zoodra  er    een  stellig  verbod    van   Gods    Woord  ligt. 

Zelfs  eerlijkheid  onder  menschen  op  de  markt  geldt  nog  altooa  zoo 
boog,  dat  als  een  koopman  door  een  kleine  oneerlijkheid,  o,  zooveel 
onheil,  bet  springen  van  bet  kantoor  en  het  ruïneeren  van  o,  zooveel 
menschen  voorkomen  kon,  een  ieder  toch  zeggen  zal  :  En  toch  moogt  ge 
die  oneerlijkheid,  hoe  klein    ook,   niet   begaan. 

En  hoeveel  te  meer  moet  dit  dan  niet  onder  Opzieners  der  Ge- 
meente in  de  Kerke  Gods  gelden  ? 

En  of  men  dus  al  zegt :  „Gij  maakt  er  de  kerk  ongelukkig  door 
en  ge  ruïneert  al  onze  stichtingen  !"  —  dit  doet  alles  niets  ter  wereld 
af,  zoodra  het  oneerlijk  tegenover  den  Heere  onzen  God  zou  zijn. 

Gods  Woord  is  de  eenige  en  cdgenoegzame  en  onfeilbare  regel  voor 
ons  geloof  en  onzen  wandel. 

Daaraan  heeft  een  ieder,  daaraan  heeft  ook  de  Kerkeraad  van  Am- 
sterdam zich  te  houden.  En  al  bet  geding  komt  dus  per  slot  van  re- 
kening altoos  weer  op  deze  ééne  quaestie  neder  :  Verbiedt  God  het  in 
zijn     Woord? 

En  dit  nu  is  zoo,  en  hiervan  gaan  we  uit  het  Woord  het  bewijs 
leveren. 


Zien  we  dan  eerst,  waarvan  sprake  is. 

Er  is  sprake  van  attesten  van  zedelijk  gedrag,  gevraagd  door  moderne 
personen,  als  middel  om  aangenomen   te  worden. 

Goed,  wat   is   nu   aanneming  f 

Aanneming'  is  een  kerkelijke  acte,  waardoor  iemand  den  toegang  tot 
het  heilige  Avcndmacd  ontvangt. 

Een  andere  beteekenis  heeft  het  doen  van  belijdenis  nooit  gehad 
noch  ooit  bezeten. 

Het  strekt  niet  om  „stemgerechtigd"  te  maken,  want  er  worden  nog 
meer  vrouwen  dan  mannen  aangenomen,  en  vrouwen  hebben  geen  stem- 
recht. En  ook  door  aangenomen  te  zijn  heeft  men  nog  volstrekt  geen 
stemrecht.  Dat  komt  eerst  met  de   23  jaar. 

Het  strekt  ook  niet  om  //lid  der  kerk"  te  worden,  want  lid  der 
kerk  is  men  reeds  door  zijn  geboorte.  Hoor  maar  wat  in  het  Doops- 
formulier  van  de  jonge  kindertjes  gezegd  wordt  :  //Dat  ze  als  lidmaten 
der  gemeente  behooren  gedoopt  te  wezen." 

En  eindelijk  de  aanneming  strekt  ook  niet,  om  mettertijd  van  de 
Diaconie    te    kunnen  trekken,  want  ook  doopleden  behoort  de  kerk  in 


40 

hun  nood   te   verzorgen,  en  aangenomen  worden  niet  alleen  armen,  maar 
ook  gezeten  burgers  en  rijken  ;  zelfs  de  koning. 

Geen  quaestie  dus,  of  het  moet  door  ieder  toegestemd :  Op  de 
vraag  :  //Waartoe  dient  de  aanneming  ?"  moet  geantwoord  :  //Het  is  het 
middel  van  toelating  voor  hen,  die  zich  tot  het  heilig  Nachtmaal  ivillen  be- 
neven ƒ"  En  of  nu  een  ander  dit  anders  opvat,  dit  doet  er  niets  toe,  de 
kerkeraad  mag  het  niet  anders  opvatten.  „Aanneming"  is  aan  iemand 
toegang  tot  het  heilig  Nachtmaal  ontsluiten. 

Want  wel  zegt  de  booze  wereld,  dat  een  jongen  en  meisje  toeh 
aangenomen  moeten  zijn,  om  voor  vol  in  de  wereld  meê  te  rekenen, 
en  van  de  catechisatie  af  te  zijn,  en  op  bals  en  partijen  te  kunnen 
gaan  ;  maar  we  kunnen  ons  toch  kwalijk  inbeelden  dat  er  één  enkel 
Opziener  der  gemeente  zou  zijn,  die  zulke  beweegredenen  zou  willen 
overnemen. 

Opzieners  der  gemeente  hebben  niet  te  vragen,  wat  anderen  op 
zondige  wijs  wel  van  de  aanneming  gelieven  te  maken,  maar  uitslui- 
tend :  wat  de  aanneming  in  de  Kerke  Gods  feitelijk  is  ;  en  dan  is  er 
maar  één  antwoord  :  Indien  ge  als  kerkeraad  iemand  aanneemt,  dan  ont- 
sluit ge  voor  znlk  een  persoon  den  toegang  tot  het  heilig  Nachtmaal  onzes 
Heeren  Jesu    Christi. 

Dit  nu  alzoo  vastgesteld  zijnde,  komen  we  dus  thans  tot  de  vraag, 
of  deze  ontsluiting  van  den  toegang  tot  het  heilig  Nachtmaal,  naar  luid 
van  Gods  Woord,  mag  plaats  hebben  voor  ongeloovigen. 

„Ongeloovigen1'  nemen  we  daarbij  in  den  gangbaren,  kerkdijken 
zin,  en  bedoelen  er  dus  niet  meê  :  //Onbekeerde  personen"  ;  maar  uit- 
sluitend  zulke  personen,  die    den    Heere  niet    belijden. 

Nooit  heeft  de  kerk  over  iemands  staat  voor  God  geoordeeld, 
Labadisme  mag  er  in  de  kerk  niet  zijn.  Een  kerk  van  louter  heiligen 
te  droomen,  is  tegen  het  Woord.  Tarwe  en  kaf  moet  hier  vermengd 
blijven  1).  De  kerk  mag  dus  alleen  over  belijdenis  en  wandel  oordeelen. 
Van  meer  weet  ze  niet,  en  over  meer  heeft  ze  dus  geen  zeggen. 

En  nu  voegt  het  zeer  zeker  aan  de  kerk  van  Christus,  om  te 
midden  van  veel  verwarring  en  strijd,  ook  met  dit  afeischen  der  be- 
lijdenis uiterst  teeder  en  omzichtig  te  werk  te  gaan,  en  vooral  niet 
om  kleine,  onbeduidende  verschillen  of  verzuimen,  de  lieden  af  te  wijzen. 

De  kerk  behoort  een  milde  hand  te  hebben,  een  hand  van  ont- 
ferming en  barmhartigheid ;  er  moet  iets  in  haar  afstralen  van  het  God- 
delijk mededoogen.  Winnen  en  lokken,  niet  afsnijden  en  verjagen,  moet 
haar  doel  zijn.  De  kerk  zoekt  het  verlorene  en  stoot  daarom  den  boet- 
vaardige niet  af. 

Een  rookende  vlaswiek  uit  te  blusschen    ware  voor  de  kerk  zonde. 

Maar  toch,  ook  deze  barmhartigheid  heeft  haar  grenzen.  Een 
Mahomedaan  zou  men  niet  mogen  toelaten.  Een  Jood,  die  in  Jezus 
niet  den  Messias  beleed,  evenmin.  Een  Roomsche,  die  in  zijn  dwaling- 
bleef  hangen,  ook  niet.  En  zoo  ook,  en  veel  minder  nog  een  onge- 
loovige,    die    zelfs    dit  summier  niet  erkennen  wil,  dat  hij  Jezus,  zijnen 


1)    Niet  tarwe  en  onkruid.  Dit  beeld  doelt  op  de  wereld,  niet  op  de  kerk. 


41 

Heer,    wil    gaan    belijden,  als  die  overgeleverd  is  voor  onze  zonden  en 
opgewekt  tot  onze  rechtvaardigmaking. 

En  overmits  de  jongelieden,  voor  wie  ditmaal  de  attesten  ge- 
vraagd worden,  zelfs  dit  weinige  als  hun  motief  toeiger den  te  erkennen, -mogen 
deze  leerlingen  van  erkend  moderne  predikanten,  dus  niet  anders  be- 
schouwd worden  dan  als  o/tgeloovigen  ;  en  moet  nu  alzoo  de  vraag  beant- 
woord :  Mogen  zulke  personen  toegelaten  worden  tot  het  heilig  Nachtmaal  ? 

Op  deze  vraag  nu  antwoordt  de   Heilige  Schrift  zeer  duidelijk. 

Ze  zegt,  dat  //schuldig  is  aan  het  lichaam  en  bloed  des  Heeren", 
en  dat  zichzelven  //een  oordeel  eet  en  drinkt",  al  wie  aan  het  heilig 
Nacht  maal  aan  gaat  zitten,  //zonder  te  onderscheiden  het  lichaam  des 
Heeren'''  (1   Cor.   11   :   27   en   29). 

De  Heilige  Schrift  leert  ons,  dat  deze  zonde  begaan  wordt,  door 
een  iegelijk  die  aan  het  heilig  Nachtmaal  niet  „den  dood  des  Heeren 
verkondigt  totdat  hij  komt"  (1   Cor.   11    :   26). 

En  de  Heilige  Schrift  leert  ons  eirdelijk,  dat  „het  verkondigen  van 
den  dood  des  Heeren  totdat  hij  komt",  en  //het  onderscheiden  van  het 
lichaam  en  bloed  des  Heeren,"  gebonden  is  aan  wat  de  Heere  Jezus 
zelf  bij  de  instelling  van  het  heilig  Avondmaal  sprak,  over  de  betee- 
kenis  van  zijn  zoendood  en   wederkomst. 

Van  zijn  zoendood  sprak  hij  :  „Dit  is  mijn  bloed,  het  bloed 
des  Nieuwen  Testaments,  dat  voor  velen  vergoten  wordt  tot  vergeving  der 
zonden";  en  aangaande  zijn  wederkomst  op  de  wolken  :  „Ik  zeg  u,  dat 
ik  van  nu  aan  niet  zal  drinken  van  deze  vrucht  des  wijnstok,  tot  op 
dien  dag,  dat  ik  die  nieuw  zal  drinken  in  het  koninkrijk  mijns  Vaders" 
(Matth.   26   :   28,  29). 

Het  is  alzoo  aan  geen  twijfel  onderhevig,  of,  naar  luid  van  Gods 
Woord,  wordt  er  een  zeer  ergerlijke  zonde  begaan,  indien  er  een  per- 
soon, die  de  verzoenende  kracht  van  het  bloed  des  Heeren  niet  dank- 
baar en  met  vreugde  belijdt,  toetreedt  tot  het  heilig'  Avondmaal. 

Zoo  hebben  onze  kerken  het  dan  ook  steeds  begrepen,  en  in  onzen 
Heidelbergschen  Catechismus  het  een  iegelijk  ingeprent :  „Dat  het  toe- 
gaan tot  het  heilig  Nachtmaal  van  dezulken  die  zich  met  hunne 
bekentenis  als  ongeloovige  menschen  aanstellen,  het  Verbond  Gods 
ontheiligt  en  zijn  toom  over  de  gansche  gemeente  verwekt."  (Antwoord  op 
vraag  82.) 

Maar  zal  iemand  zeggen  :  »Het  zij  zoo.  We  geven  u  dit  gewon- 
nen. Zoo  denken  ook  wij  er  over.  Een  loochenaar  van  den  zoendood 
des  Heeren  Jesu  Christi,  die  tot  het  heilig  Nachtmaal  toetreedt,  begaat 
zeer  zware  zonde.  Maar,  wat  heeft  dit  met  de  zaak  der  attesten  te 
maken  ?  Die  attesten  strekken  wel  om  iemand  de  aanneming  mogelijk 
te  maken,  maar  dit  gaat  den  kerkeraad  van  Amsterdam  niet  aan.  Hem 
wordt  alleen  gevraagd,  om  een  attest  van  zedelijk  gedrag,  en  dat  kan 
hij  naar  waarheid  omtrent  deze  personen  afgeven.  Wat  er  nu 
verder  van  komt,  dat  is  zijn  zaak  niet.  Ik  ben  niet  verantwoordelijk 
voor  alles  wat  een  ander  met  een  door  mij  gegeven  stuk  stuk  gelieft  te 
doen. 


42 

„Ge  hebt  dus  volkomen  gelijk,  dat  de  kerkeraad  van  Amsterdam 
deze  personen  niet  tot  het  heilig  Avondmaal  mag  toelaten.  Maar  dal 
eischt  dan  ook  niemand  van  hem.  Al  wat  men  eischt,  is  dat  hij  aan 
onbesprokene  personen  afgeve  een  al  test  van  zedelijk  gedrag.  En  wat 
ter  wereld  is  daar  nu  tegen  ? 

„Laat  de  kerkeraad  doodeenvoudig  die  attesten  afgeven.  Dan  gaan 
die  jongelieden  naar  elders.  Worden  daar  aangenomen.  En  alles  gaat 
verder  buiten  den  kerkeraad  om.  Hij   wascht  zijn  handen  in  onschuld  !" 

Wie  voert    zulke  taal  ? 

Een  sluw  bedrieger  op  de  beurs  ?  Een  man  van  grove,  ruwe  ze- 
delijke opvatting,  die  nooit  van  zedelijke  solidaire  verantwoordelijkheid 
vernam  ?  Een  casuïst  ?  Een  moralist  uit  de  Jezuïeten  ? 

Haast  zou  men  het  denken,  en,  God  zij  lof,  is  er  nog  niet  één 
in  onze  kers,  hij  zij  dan  modern  of  orthodox,  die  zulk  een  gruwelijke 
zedeleer  zou   durven  verdedigen. 

En  met  name  onze  orthodoxe  leeraren  weten,  als  ze  aan  het  derde 
gebod  zijn  toegekomen,  o,  zoo  uitnemend  aan  de  hand  van  den  Cate- 
chismus hun  toehoorders  te  beduiden,  dat  we  zelfs  „door  ons  stilzwijgen 
en  toezien,  ons  zulker  schrikkelijke  zonde  deelachtig  maken".  Alsook  dat 
God  zich  volstrekt  niet  alleen  vertoornt  over  den  vloeker  zelf,  maar 
ook  wel  terdege  eveneens  over  degenen  „die  zooveel  als  hun  mogelijk  is, 
het  vloeken  en   zweren    niet  helpen   weren  en  verbieden. ," 

Mogen  we  nu  vragen,  of  het  ontheiligen  van  'sHeeren  Nachtmaal 
niet  minstens  even  erg  als  het  ontheiligen  van  'slleereu  Naam  is.  En  indien 
dan  nu  alle  orthodoxe  leeraars  onzer  kerk  zelve  uit  één  mond  erkennen, 
dat,  naar  luid  van  Gods  Woord,  Gods  toorn  ontbrandt  :  1°.  over  den 
vloeker  ;  2°.  over  hem  die  dit  zwijgend  aanhoort ;  3°.  over  hem  die  dit 
zooveel  hem  mogelijk  is,  niet  weert  en  voorkomt ;  —  volgt  daar  dan  niet 
uit,  dat  de  toorn  Gods  evenzoo  verwekt  wordt :  1°.  over  den  ontheili- 
ger  van  het  Nachtmaal  ;  2°.  over  hem  die  dit  geworden  laat ;  en  3°.  over 
hem  die,  zooveel  hem  mogelijk  is,   dit  niet  weert  en  voorkomt  f 

Ook  ten  deze  zijn  de  uitspraken  der  Heilige  Schrift  verpletterend. 

z/Leg  niemand  haastig  de  handen  op,  en  heb  geen  gemeenschap  met 
anderer  zonden''1  (1   Tim.    5.   22). 

„Gaat  uit  van  haar  mijn  volk,  opdat  ge  aan  hare  zonden  geen  ge- 
meenschap hebt"  (Openb.    18   :   4). 

Er  is  dus,  naar  luid  van  Gods  Woord  (en  geen  enkel  Bedienaar 
des  Woords  zal  dit  kunnen  of  willen  ontkennen),  wel  terdege  zonde, 
niet  enkel  in  het  zelf  begaan  van  zonde,  maar  evenzoo  in  het  dulden, 
mogelijk  maken  en  niet  beletten  van  zonde,  waar  het  in  mijn  macht 
stond  dit  te  doen. 

Iemand,  die  in  een  kamer  verhuurt,  wetende  dat  die  kamer  door 
een  ontuchtige  vrovw  voor  hoererij  zal  gebezigd  worden,  staat  voor  God 
wel  terdege  schuldig,  en  kan  volstrekt  er  niet  meê  af  met  te  zeggen  : 
//Ik    verhuur    mijn  kamer,  maar  zij  moet  weten  wat  ze  er  mee  doet." 

Een  opkooper,  die  gestolen  goed  koopt,  staat  schuldig,  ook  al 
steelt  hij  zelf  niet. 

Een  koopman  in  wapens,  die  een  dolk  verkoopt,  wetende,  dat  de 
kooper  op  moord  zint,  is  voor  God  schuldig. 


43 

Wie  iemand  een  lucifer  reikt,  wetende  dat  hij  daarmee  hrand  wil 
stichten,  zondigt. 

Wie  een  attest  van  goed  gedrag  geeft  aan  een  slecht  zeeman, 
wetende  dat  hij  met  dit  attest  het  commando  over  een  passagiersboot 
zal  krijgen,  is  schuldig  aan  het  zesde  gebod,  zoo  hij  het  afgeeft  en  de 
boot  komt  met  de  passagiers  om. 

En  zoo  ook,  wie  een  attest  van  goed  gedrag  geeft,  vooruit  we- 
tende, dat  dit  dienen  zal  om  een  loochenaar  van  het  zoenbloed  des 
Heeren  den  toegang  tot  het  heilige  Nachtmaal  te  ontsluiten,  die  begaat 
zonde  voor  God. 

Als  een  kind  aan  zijn  vader  geld  vraagt,  en  de  vader  weet,  dat 
het  kind  met  dat  geld  zonde  in  een  zondig  huis  wil  bedrijven,  dan  is 
die  vader  een  onmensen,  geen  vader  maar  een  zedelooze  lafaard,  als  hij 
het   toch  aan  zijn  kind  geeft. 

En  zoo  ook  hier,  als  er  in  Amsterdam  personen  zijn,  die,  niet 
wetende  wat  zonde  ze  begaan,  ongeloovig  aan  het  heilige  Nachtmaal 
toe  willen  treden,  en  ze  vragen  den  kerkeraad  een  attest,  om  hiertoe 
te  geraken,  dan  is  die  kerkeraad  een  liefdeloos,  een  onzedelijk,  een  laf 
college  en  voor  God  en  menschen  ontrouw,  zoo  hij  toch  die  stukken 
maar  geeft. 

Gods  Woord  zegt :  //Heb  uw  naaste  lief  als  uzelf",  en  draagt  aan 
de  Opzieners  op  :   //Hebt  acht  op  de  kudde!" 

Is  het  nu  liefde  voor  den  naaste,  als  iemand  een  groote  zonde  voor 
God  wil  begaan,  en  hij  vraagt  mij  om  hem  er  het  middel  toe  te  ver- 
strekken ;  en  ik  heb  het  dus  in  mijn  macht,  om  zulk  een  zonde  te 
voorkomen  ;  —    als  ik  hem  dan   toch  het   middel    daartoe  verschaf? 

De  Drankwet  verbiedt  den  verkoop  van  drank  aan  personen,  die 
kennelijk  door  meer  te  drinken,  zondigen  zouden.  Eigen  voordeel  moet 
de  tapper   dan   inboeten,   om  den  naaste  niet  ongelukkig  te  maken. 

En  terwijl  het  aldus  tot  in  de  kroegen  en  tapperijen  voor  zondig- 
en kwaad  wordt  gehouden,  om  iemand  de  middelen  te  verschaffen, 
waarmee  hij  tot  zonde  zou  komen,  zal  men  in  de  Christelijke  kerk  bij 
het  heilig  Nachtmaal  onzes  Heeren  nog  den  eisch  bepleiten  moeten, 
dat  het  verschaffen  aan  iemand  van  de  middelen,  waarmee  hij  in  zake 
het  Nachtmaal  zal  gaan  zondigen,  voor   God  niet  mag  ? 

Iets  wat  te  sterker  klemt  in  Opzieners  der  gemeente. 

Zelfs  naar  burgerlijke  opvatting  verzwaart  het  iemands  schuld,  als 
hij,  vader  over  een  kind,  voogd  over  een  pupil,  directeur  van  een 
weeshuis,  meester  op  school  of  overheidspersoon  over  de  schare  is. 

En  natuurlijk  !  Want  deze  allen  zijn  van  Godswege  geroepen,  om 
van  zonde  af  te  manen,  zonde  te  beletten,  zonde  te  voorkomen,  zonde 
onmogelijk  te  maken. 

En  zou  ditzelfde  dan  niet  veel  sterker  nog  van  de  Opzieners  der 
gemeente  en  de  herders  der  kudde    gelden  ? 

Zij,  de  Opzieners,  die  juist  gehouden  en  geroepen  zijn,  om  zonde 
tegen  te  gaan,  hoe  wilt  ge  toch  dat  ze  zei  ven  zullen  meewerken,  om 
de  zonde  mogelijk  te  maken  ! 


44 

En  zegt  ge  :  Maar  de  Herder  mag  met  dat  doel  toch  de  overige 
kudde  niet  prijsgeven,  —  hoor  dan  wat  de  Heere  in  de  gelijkenis 
zegt  :  //Er  was  een  herder,  en  hij  had  honderd  schapen,  en  toch  verliet 
hij  de  negen  en   negentig  overige,   en   ging   het   ééne  verlorene  schaap  na.1' 

Op  bovengemelde  gronden  komt  het  ons  voor,  dat  men  Gods  Woord 
geweld  moet  aandoen  ;  de  eerste  beginselen  der  zedelijkheid  verkrach- 
ten ;  en  het  Opzienersambt  van  alle  verantwoordelijkheid  ontslaan,  —  zoo 
men  zou  willen  volhouden  dat  wel  het  gaan  naar  het  Nachtmaal  voor 
loochenaars  van  's  Heeren  zoenbloed  zonde  is,  maar  dat  het  geen  ge- 
meenschap aan  anderer  zonde  zou  zijn,  bijaldien  de  kerkeraad  op  aan- 
vrage,   de  middelen,  noodig  voor  het  begaan   van  deze   zonde,  verstrekt. 

Acht  iemand  desniettemin,  dat  dit  oordeel  onjuist  is,  dan  zijn  we 
natuurlijk  bereid  ons  beter  te  laten  ondeirichten,  mits  uit  den  Woorde  Gods. 

Maar  kan  men  dit  niet,  althans  niet  zoo,  dat  het  de  conscientie  dei- 
bezwaarden  ontlast,  dan  mag  ook  niemand,  'tzij  Synode  of  welke  macht 
ter  wereld  ook,  iemand  aantasten  of  straffen,  die  zegt  :  Ik  mag  niet. 

Want  zelfs,  al  wilde  men  zeggen  :  Ik  twijfel  nog  !  —  zelfs  dan 
zou  men  nog  niet  mogen  afgeven. 

Immers,  zelfs  de  gemeene  wijsheid  leert  ons  dat  het  in  dubiis  ab- 
stine,  d.  w.  z.  //als  ge  twijfelt,  onthoud  u  dan  van  handelen  !"  de  levens- 
regel voor  een  iegelijk  is,  die  teeder  van  consciënte  wil  zijn. 


§  15. 
RESUMTIE  IN  VEERTIEN  VRAGEN  EN  ANTWOORDEN. 

Althans  voor  wat  de  hoofdstrekking  aangaat  acht  de  Commissie 
bovenstaande  uiteenzetting  volkomen  juist,  en,  resumeerenda,  kan  ook 
de  Commissie  nog  niet  anders  inzien,  of  op  de  veertien  vragen  die 
hier  volgen  kan  noeh  mag  anders  geantwoord,  dan  wat  zij  er  op  vol- 
gen laat : 

Eerste  vraag:    Waartoe  dient   de  aanneming? 

Antwoord:  Om  op  belijdenis  toegelaten  te  worden  tot  liet 
H.  INachtmaal. 

Tweede  vraag:  Zal  men  ook  de  zoodanigen  tot  het  H.  Avondmaal 
laten  komen,  die  zich  met  hun  bekentenis  als  ongeloovige  menschen 
aanstellen  ? 

Antwoord:  Neen,  geenszins,  want  alzoo  wordt  het  Verbond  Gods 
ontheiligd  en  de  toorn  Gods  over  de  gansche  gemeente  verwekt. 

Berde  vraag:  Is  het  toetreden  aan  het  H.  Nachtmaal  des  Heeren 
van  personen  » die  zich  met  hun  bekentenis  als  ongeloovige  menschen 
aanstellen"  voor  hen  zonde? 

Antivoord:  Gewisselijk,  want  zij  zijn  schuldig  aan  het  Lichaam 
en  Bloed  des  Heeren  en  eten  zichzelven  een  oordeel. 

Vierde  vraag:  Is  het  geoorloofd  aan  iemand  die  (zij  het  ook  zonder 


45 

zich  daarvan  rekenschap  te  geven)  gereed  staat,  om  deze  zonde  te  begaan, 
daartoe  op  eenigerlei  wijze  de  behulpzame  hand  te  bieden  of  hem  de 
middelen  er  toe  te  verschaffen? 

Antivoord:  In  geenen  deele,  want  God  houdt  ook  dezulken' voor 
schuldig,  die  voor  zooveel  aan  hen  staat,  zulk  een  ontheiliging  van  zijn 
heilig  Nachtmaal  niet  helpen  weren  en  verbieden. 

Vijfde  vraag:  Stellen  deze  jongelieden  zich  met  hun  bekentenis 
aan  als  ongeloovige  menschen? 

Antwoord:  Ja,  want  zij  vervoegden  zich  om  godsdienstonderwijs  te 
ontvangen  bij  predikanten  van  wie  bekend  is,  dat  ze  de  Belijdenis  der 
Christelijke  Kerk  verwierpen.  Alsmede  toen  hun  gevraagd  is,  of  hel 
hun  voornemen  was  den  Heere  Jezus  Christus  als  den  eenigen  en  alge- 
noegzamen  Zaligmaker  te  gaan  belijden,  hebben  ze  dit  niet  willen  betuigen. 

Zesde  vraag:  Als  deze  jongelieden  deze  attesten  van  den  Kerke- 
raad  kregen,  wat  zouden  ze  er  dan  mede  doen? 

Antwoord:  Met  behulp  van  deze  altesten  zich  door  een  onge- 
loovigen  Kerkeraad  den  toegang  tot  het  H.  Nachtmaal  laten  ontsluiten. 

Zevende  vraag:  Kan  de  Kerkeraad  dan  toch  ook  daarna  hun  be- 
vestiging niet  beletten? 

Antwoord:    Neen,    want  ieder  predikant  kan  dit  doen,  hier  of  elders. 

Achtste  vraag:  Maar  kan  de  Kerkeraad  dan  toch  de  zonde  dei 
ontheiliging  van  het  Nachtmaal  niet  weren  door  hen  niet  in  te  schrijven 
in  de  Lidmatenboeken? 

Antwoord :  Neen,  want  terstond  na  hun  bevestiging  kunnen  ze 
reeds  aan  het  II.  Avondmaal  gaan,  niet  alleen  hier,  maar  ook  elders; 
en   dan    is   de   zonde  geschied,  die  de  Kerkeraad  had  kunnen  beletten. 

Negende  vraag:  Maar  kan  de  Kerkeraad  hen  dan  later  niet  cen- 
sureeren  ? 

Antwoord:  o,  Ja,  maar  dan  is  de  zonde  reeds  geschied.  En  boven- 
dien het  is  onzedelijk,  iemand  eerst  tot  het  begaan  van  zonde  behulpzaam 
te  zijn,  en  dan  hem  te  straffen. 

Tiende  vraag:  Wat  moeten  deze  jongelieden  dan  doen? 

Antwoord:  Zij  moeten  zich  bekeeren  van  hun  dwaalweg,  en  tot 
de  belijdenisse  Chrisli  komen,  en  anders  hooren  ze  niet  aan  het  H. 
Nachtmaal. 

Elfde  vraag:  Is  het  toch  niet  liefdeloos  als  de  Kerkeraad  tegen 
deze  jonge  personen  optreedt,  waar  toch  hun  leermeesters  en  ouders 
de  hoofdschuldigen  zijn? 

Antwoord:  Iemand  van  zonde  af  te  houden  is  nooit  liefdeloos, 
maar  altoos  eisch  der  liefde.  Het  is  geen  straf,  maar  een  weldaad. 

Twaalfde  vraag:  Maar  beging  de  Kerkeraad  dan  geen  fouten,  en 
had  hij  niet  in  menig  opzicht  anders  kunnen  handelen,  en  verloor  hij 
dan  hierdoor  het  recht  niet,  om  thans  de  attesten  te  weigeren? 

Antivoord:  Neen,  want  te  zeggen,  dat  iemand,  omdat  hij  vroeger 
vele  fouten  beging,  daarom  thans  tot  een  zoo  groote  zonde  dan  ook 
maar   moet  medewerken,  is  een  gansch  goddelooze  leer. 

Dertiende  vraag:  Maar  mag  de  Kerkeraad  er  dan  heel  de  kerk 
aan  wagen? 

Antivoord:  Zoodra  God  de  Heere  in  zijn  Woord  gesproken  heeft, 


46 

komt  die  vraag  niet  meer  tepas.  Wat  God  de  Heere  verbiedt,  mag 
iemand  nooit  doen,  al  verging  ook  de  wereld  er  door. 

Veertiende  vraag:  Is  de  Kerkeraad  met  deze  zaak  wel  op  Gods  weg? 

Antwoord:  Zoodra  er  een  stellig  verbod  van  Gods  Woord  ligt,  is  dit 
uitgemaakt.  Bijzondere  leidingen  van  den  Heiligen  Geest  te  zoeken, 
waar  het  klare  Woord  van  God  zoo  duidelijk  spreekt  als  in  het  onder- 
havige geval,  is  een  valsche  bevindelijkheid,  die  het  gezag  van  Gods 
Woord  weerspreekt. 

Waar  God  iets  stellig  in  zijn  Woord  verbiedt,  kan  geen  sprake 
meer  zijn,  van  nog  eerst  om  een  duidelijk  aangewezen  weg  te  gaan  vragen, 
maar  mag  alleen  gebeden  om  genade,  die  getrouw  doet  zijn,  en 
tegen  de  overleggingen  des  vleesches  in  bekwaam  maakt  tot  een 
gehoorzamen,  gelijk  dit  aan  alle  dienstknechten  des  Heeren  past. 


§  16. 
SLOTVERMANING. 

En  hiermede  deze  uiteenzetting  van  het  gebeurde  aan  de  over- 
weging der  Gemeente  aanbevelende,  zij  een  iegelijk  op  het  harte  ge- 
bonden: 

Ten  eerste,  dat  niemand  zich  in  overspanning  of  verontwaardiging 
opmake,  om  in  onze  kerk  een  onnoodige  scheuring  aan  te  richten  ot 
zich  in  een  opwelling  van  toorn  van  haar  af  te  scheiden. 

Ten  tweede,  dat  een  iegelijk  zich  wel  wachte,  om  in  deze  hoog 
ernstige  zaak,  broeders  die  nog  in  hun  ziele  worstelen,  uit  de  hoogte 
te  veroordeelen.    De  genade  ook  der  getrouwheid  is  niet  aller. 

Ten  derde,  dat  veeleer  een  iegelijk  van  ons  de  wolk  van  voor 
zijn  eigen  ziel  wegdrijve,  zijn  zonde  en  schuld  voor  God  belijde,  zijn 
leven  betere  en  in  alle  godzaligheid  voor  liet  aangezicht  des  Heeren 
wandele. 

En  ten  vierde,  dat  de  geloovigen  ook  deze  zaak  met  goed  ver- 
trouwen in  de  hand  van  hun  God  mogen  stellen,  Hem  aanroepende  of 
Hij  zijn  Dienaren  getrouw  moge  stellen  en  over  zijn  Gemeente  over- 
vloedig uitgiete  den  Geest  der  genade  en  der  gebeden  1). 

Namens  den  Kerkeraad  der  gevolmachtigde  Commissie 
in  zake  de  attesten, 
C.  A.  Renier,   Voorzitter. 
N.  A.  De  Gaay  Fortman,  Secretaris. 
Amsterdam,  23  December  1885. 


1)  De  opmerking  van  Ds.  Hogerzeil  in  een  postscriptum  van  zijn  vlugschrift:  De 
Kerkelijke  strijd  te  Amsterdam,  gemaakt,  als  had  de  Commissie  ten  onrechte  in  haar  mede- 
deeling  aan  de  Gemeente  (zie  onder  de  Bescheiden  N°.  XV)  van  eenige  predikanten  verzwegen, 
dat  hunne  meening  sedert  dien  tijd  omging,  meent  de  Commissie  beleefdelijk  als  onge- 
motiveerd van  de  hand  te  mogen  wijzen.  Alleen  de  H.H.  Ds  Brummelkamp  en  Lütge 
hebben  in  den  Kerkeraad  te  kennen  gegeven,  dat  zij  van  opinie  veranderd  zijn.  Anderen 
mogen  door  hun  houding  iets  dergelijks  hebben  doen  vermoeden,  maar  uitgesproken  had 
zich,  toen  de  Commissie  sprak,   nog  geen  hunner. 


BESCHEIDEN. 


Kopie    der    Missive    van    Ouders.   Voogden  en  Beschermers   der 
aannemelingen  van  de  pred.  Berlage,  Ternooy  Apèl  en  Laurülard; 

aan  den  Kerke  raad ,  dd.  14  Januari  1885. 

De  ondergeteekenden ,  Ouders,  Voogden  of  Beschermers  van  kin- 
deren ,  die  gedurende  langeron  of  korteren  tijd  godsdienstonderwijs  van 
de  predikanten  Berlage,  Ternooy  Apèl  en  Laurillard  ontvingen, 
nemen  de  vrijheid  het  navolgende  onder  Uwe  aandacht  te  brengen. 

Onderscheidene  van  die  kinderen  bereidden  zich  in  de  laatbte 
maanden  voor  om  tegen  Kerstmis  jongstleden  belijdenis  van  hun  geloof 
af  te  leggen  en  tot  lidmaat  der  Nederduitsche  Hervormde  kerk  te  wor- 
den aangenomen. 

Hunne  predikanten  gaven  hun  echter  het  teleurstellend  bericht, 
dat  hiertoe  niet  kon  worden  overgegaan,  daar  de  ouderlingen ,  vanwege 
den  Kerkeraad  afgevaardigd  om  tot  die  aanneming  mede  te  werken , 
hun  hadden  medegedeeld,  dat  zij  dit  niet  konden  doen. 

Ondergeteekenden  gevoelen  zich  alzoo  in  hun  recht  verkort,  en 
achten  zich  verplicht  daartegen  ten  krachtigste  bij  U  te  protesteeren. 
Het  zal  toch  wel  door  niemand  kunnen  worden  ontkend  ,  dat  jongelieden  , 
die  bij  wettig  beroepen  en  erkende  predikanten  der  gemeente  gods- 
dienstonderwijs ontvingen ,  recht  hebben  tot  de  aanneming  te  worden 
toegelaten,  indien  zij  hun  verlangen  daartoe  te  kennen  geven,  hunne 
leeraars  hen  daartoe  waardig  achten,  en  geene  bezwaren  tegen  hun 
zedelijk  gedrag  bestaan. 

Ondergeteekenden  tegen  dergelijke  handelingen  protesteerende , 
kunnen  niet  nalaten  hunne  diepe  smart  over  die  huns  inziens  onwettige 
weigering  der  Ouderlingen  uit  te  spreken. 

[Op  ö   vellen  282  onderteekeningen]. 


48 

n. 

Missive  aan  den  Kerkeraad  dd.  Januari  1885,  tot  adhaesie 
aan  bovenstaand  protest. 

Ondergeteekenden ,  leden  der  Nederduitsche  Hervormde  Gemeente 
alhier,  kennis  genomen  hebbende  van  het  protest,  door  een  aantal 
Ouders,  Voogden  of  Beschermers  van  leerlingen  der  predikanten  Bek- 
lage ,  Ternooy  Apel  en  Laurillard  bij  den  Kerkeraad  dier  gemeente 
ingediend,  ter  zake  van  de  weigering  van  de  daartoe  afgevaardigde 
Ouderlingen  om  die  predikanten  bij  de  aanneming  hunner  leerlingen 
bij    te   staan ,  betuigen  ten  sterkste  hunne  instemming  met  dat  protest. 

[Op   7   vellen   764  onderteekeningen]. 


III. 

Antwoord  van  den  Kerkeraad,  aan  de  Ouders. 
(Reeds  afgedrukt  op  pag.   2  7). 


IV. 

Antwoord  van  den  Kerkeraad  aan  de  Jongelieden. 
(Reeds  afgedrukt  op  pag.  29.) 


V. 

Antwoord  van  den  Kerkeraad  op  de  tweede  aanvrage  van  den  heer  Waller,  e.  s. 
(Reeds  afgedrukt  op  pag.   32.) 


VI. 

Antwoord  van  hel  Classicaal  Bestuur. 
(Nooit  door  den  Kerkeraad  ontvangen.) 


49 
VII. 

Beslissing  van  hei  Provinciaal  Kerkbestuur. 

Het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord- Holland,  gelezen  hebbende 
eene  missive  van  M.  J.  Waller  en  drie  andere  zich  noemende  lidmaten 
der  Nederduitsche  Hervormde  gemeente  te  Amsterdam,  dd.  Il  Juni  1885, 
houdende  bezwaar  tegen  eene  afwijzende  beschikking  van  het  Classikaal 
Bestuur  van  Amsterdam,  dd.  26  Mei  1885,  op  hun  verzoek  om  recht 
tegenover  „een  volstrekt  onwettig  besluit  van  den  kerkeraad  der  Neder- 
duitsche Hervormde  Gemeente  aldaar,  waardoor  het  hunnen  kinderen 
onmogelijk  is  gemaakt  elders  tot  lidmaten  aangenomen   te  worden  ;" 

Gelezen  de  uitspraak,  waartegen  bezwaar  wordt  ingebracht,  en 
verdere  betrekkelijke  stukken; 

Overwegende ,  dat  uit   de   stukken    blijkt : 

dat  kinderen  van  adressanten  bij  den  kerkeraad  der  Nederduitsche 
Hervormde  Gemeente  te  Amsterdam  aanzoek  hebben  gedaan  om  een 
attest  van  zedelijk  gedrag,  teneinde  elders  aangenomen  te  kunnen 
worden;  dat  zij  tot  die  aanvraag  eerst  zijn  overgegaan  ,  nadat  de  ouder- 
lingen, door  den  kerkeraad  daartoe  aangewezen,  geweigerd  hadden  hunne 
medewerking  tot  aanneming  bij  de  predikanten  H.  P.  Berlage,  K.  P. 
Ternooy  Apèl  en  E.  Laurillard  te  verleenen,  en  de  kerkeraad  die 
ouderlingen  in  het  gelijk  had  gesteld ;  dat  genoemde  kerkeraad ,  ook 
na  vernieuwd  aanzoek  hunnerzijds  ,  geweigerd  heeft  aan  hun  verlangen 
te  voldoen ,  om  geene  andere  reden  dan  dat  zij  zich  niet  wilden  onder- 
werpen aan  den  willekeurigen  eisch  des  kerkeraads  tot  onderteekening 
eener  verklaring,  waarvan  in  het  Reglement  op  het  Godsdienstonder- 
wijs geene  sprake  is,  met  name  de  verklaring  van  instemming  met 
de  belijdenis  des  geloofs  „in  den  Heere  Jezus  Christus  als  onzen 
eenigen  en  algenoegzamen  Zaligmaker,  welke  overgeleverd  is  om  onze 
zonden   en   opgewekt    om    onze   rechtvaardigmaking;" 

dat  adressanten  zich  daarop,  in  het  belang  hunner  kinderen, 
gewend  hebben  tot  het  Classikaal  Bestuur  van  Amsternam,  te  kennen 
gevende,  dat  zij  genoemde  weigering  des  kerkeraads  in  strijd  achten 
met  de  bedoeling,  den  geest  en  de  letter  van  Art.  40  van  het  Reglement 
op  het  Godsdienstonderwijs,  en  met  dringend  verzoek,  dat  het  Classi- 
kaal Bestuur  den  kerkeraad  zou  gelasten  de  gevraagde  attesten ,  binnen 
korten  termijn,  af  te  geven,  tenzij  het  na  onderzoek  blijke,  dat  hunne 
kinderen  van  ergerlijken  levenswandel  zijn; 

dat  het  Classikaal  Bestuur,  ofschoon  toegevende,  dat  de  kerkeraad 
reglementair  zijne  bevoegdheid  te  buiten  gegaan  is,  door  het  stellen 
van  de  gezegde  voorwaarde  tot  het  afgeven  van  het  gevraagde  attest 
evenwel  gemeend  heeft ,  den  kerkeraad  tot  het  afgeven  daarvan  niet 
te  kunnen  dwingen,  op  grond  dat  de  kerkeraad  in  zijn  recht  van 
weigering  is,  omdat  het  Reglement  het  afgeven  niet  voorschrijft, 
waarom  het  Bestuur  de  klacht  van  adressanten  ongegrond  verklaart 
en    aan   hun   verlangen  niet  kan    voldoen ; 

dat  adressanten  zich  door  deze  uitspraak  van  het  Clasbikaal 
Bestuur   bezwaard  gevoelende  en   meenende,  dat  een  kerkeraad  ,   volgens 

4 


50 

o-enoemd  Art.  40  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs, 
behoudens  de  daarin  gemaakte  uitzondering ,  verplicht  is  zulk  een  attest 
af  te  geven,  zich  in  hooger  beroep  wenden  tot  het  Provinciaal  Kerk- 
bestuur van  Noord-Holland ,  met  verzoek ,  dat  het  hen  in  hun  goed 
recht  handhave    en    dienovereenkomstig  besluite; 

Overwegende,  dat  er  naar  het  vigeerend  kerkrecht  geen  geschil 
tusschen  gemeenteleden  en  kerkeraden  kan  worden  toegelaten  en  dat 
er  evenmin  tucht  geoefend  kan  worden  door  een  kerkeraad  over  degenen, 
die  geene  lidmaten  zijn,  en  er  derhalve  hier  geen  sprake  is  van  tucht 
of  geschil  in  den  zin  der  reglementen ; 

Overwegende,  dat  het  Classikaal  Bestuur  terecht  het  verzoek  van 
adressanten  in  behandeling  en  een  besluit  genomen  heeft  naar  Art.  43 
aanhef  en  sub.  1°.  van  het  Algemeen  Reglement  in  verband  van  Art. 
68  van  het  Reglement  voor  kerkelijk  opzicht  en  tucht; 

Overwegende  evenwel ,  dat  door  het  Classikaal  Bestuur  de  bewering 
der  adressanten ,  dat  de  weigering  van  den  kerkeraad  in  strijd  is  met 
de  bedoeling  van  Art.  40  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs 
niet  wederlegd  wordt  door  eene  verwijzing  naar  het  ontstaan  van  dat 
artikel,  als  zijnde  de  bepaling,  daarin  vervat,  oorspronkelijk  gemaakt 
„ten  behoeve  van  die  gewoonlijk  „orthodoxen^  genoemd  worden1',  aan- 
gezien de  vrijheid ,  die  zij  wettigt ,  om  elders  dan  in  de  eig'ene  woon- 
plaats aangenomen  en  bevestigd  te  worden ,  dan  toch  zeker  ook  eventueel 
den  niet-orthodoxen  ten  goede  komen  mocht ; 

Overwegende ,  dat  al  wat  door  het  Clsssikaal  Bestuur  wordt  aan- 
gevoerd ten  betooge,  dat  de  kerkeraad  niet  in  strijd  gehandeld  heeft  met 
den  geest  van  Art.  40  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs 
door  vooraf  voldoening  te  verlangen  aan  de  gestelde  voorwaarde,  ten 
deele  uitgaat  van  beschouwingen,  die  hier  niets  ter  zake  afdoen,  bijv., 
dat  de  gevorderde  belijdenis  volstrekt  noodig  is  voor  eene  waardige 
Avondmaalsviering,  dat  Synodale  verklaringen  omtrent  de  /eervrijheid 
ook  gelden  ten  aanzien  van  de  belijdenisvvijheid ,  —  deels  in  strijd  is 
met  den  zin  van  Art  38  al.  5  van  gezegd  Reglement ,  aangezien  wanneer 
bezwaren  tegen  de  geloofsovertuiging  der  aannemelingen  geen  grond  tot 
afwijzing  opleveren ,  zij  nog  veel  minder  grond  opleveren  tot  weigering 
van  een  getuigschrift  van  goed  zedelijk  gedrag'  vóór  de  aanneming,  — 
deels  ten  eenemale  omvergeworpen  wordt  door  de  erkenning,  //dat  de 
kerkeraad  door  het  stellen  van  de  voorwaarde,  gelijk  het  in  de 
overlegde  stukken  geschied  is,  zijne  reglementaire  bevoegdheid  te  buiten 
gegaan  is,  aangezien  de  reglementen  van  zoo  iets  zwijgen;" 

Overwegende,  dat,  al  moet  in  het  algemeen  worden  toegestemd, 
dat  er  verschil  bestaat  tusschen  den  zin  der  woorden:  „af  te  geven1' 
en  //afgegeven'1,  dat  verschil  in  casu  niet  van  toepassing  is,  aangezien 
het  tegenwoordige  Art.  40  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs 
eene  wijziging  is  van  de  bepaling  in  het  vroeger  Art.  38,  al.  2,  dat 
niemand,  in  eene  andere  gemeente  woonachtig,  tot  lidmaat  aangenomen 
mocht  worden,  //zonder  toestemming  van  den  kerkeraad  zijner  gemeente", 
en  deze  wijziging,  in  1805  vastgesteld  tot  tegemoetkoming  aan  gemoeds- 
bezwaren ,  allen  zin  zou  verliezen ,  indien  het  in  weerwil  daarvan ,  aan 
het  goedvinden  d.   i.  aan  de  toestemming   van  den  kerkeraad   bleef   over- 


51 

gelaten  of  hij  het  bedoelde    getuigschrift    algeven    of    weigeren     wilde; 

Overwegende,  dat  op  de  verplichting  tot  het  afgeven  van  zulk  een 
attest  als  hier  bedoeld  wordt,  meermalen  door  de  Synode  gewezen  is, 
gelijk  o.  a.  blijkt  uit  de  Synodale  Handelingen  van  1869,  bl.  9*8,  9y, 
125;  1870,  bl.  244,  Bijl.  B.  bl.  254 — 25(5;  187G,  bl.  360,  361,  Bijl. 
B.  bl.   272,   273; 

Overwegende  alzoo,  dat  de  bewering  van  het  Classikaal  Bestuur, 
dat  de  letter  van  Art.  40  niet  zegt,  dat  het  bedoelde  getuigschrift 
afgegeven  moet  worden ,  indien  er  geen  bezwaar  tegen  het  gedrag- 
ingebracht  is,  vermits  er  tusschen  „af  te  geven"  en  „afgegeven"  een 
groot  verschil  is,  terwijl  het  niet  blijkt  uit  de  Synodale  Handelingen, 
dat  zulk  eene  verplichting  bedoeld  werd  —  door  de  feiten  weersproken 
wordt ; 

Overwegende  verder,  dat  de  bevoegdheid  bij  Art.  40  van  meer- 
genoemd Reglement  toegekend  ,  om  in  eene  andere  gemeente  dan  die 
der  woonplaats  als  lidmaat  aangenomen  en  bevestigd  te  worden,  en 
dit  uitsluitend  afhankelijk  is  gesteld  van  de  overlegging  van  een  attest 
van  goed  zedelijk  gedrag,  afgegeven  door  den  kerkeraad  van  de  gemeente 
der  woonplaats,  geheel  illusoir  zou  worden  gemaakt,  indien  de  kerke- 
raad  de  afgifte  van  het  attest  van  andere  voorwaarden  ,  die  niet  met 
het  zedelijk  gedrag  der  betrokken  pereonen  in  verband  staan,  afhankelijk 
kon  stellen ; 

Overwegende ,  dat  het  voorschrift  betreffende  de  aanneming'  van 
elders  woonachtigen  wel  in  den  vorm  van  een  „verbod"  gegeven  wordt , 
maar  dat  dit  geschiedt  zoowel  in  het  vigeerend  Art.  40  als  in 
het  vroegere  Art.  38  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs 
en  derhalve  de  meergenoemde  wijziging  niet  gelegen  is  in  het  verbod 
als  zoodanig,  maar  in  de  voorwaarde,  waarop  dat  verbod  wordt  op- 
geheven; dat  die  voorwaarde  volgens  de  vroegere  bepaling  bestond  in 
de  toestemming  van  den  kerkeraad ,  volgens  de  thans  bestaande  in  een 
getuigschrift  van  goed  zedelijk  gedrag  en  alzoo  de  woorden :  //afgegeven 
door  of  vanwege  den  kerkeraad"  in  dit  verband  moeten  worden  geacht 
de  aanwijziging  te  bevatten  door  tuien  dit  getuigenis  moet  worden 
afgegeven ; 

Overwegende,  dat  de  kerkeraad  der  Nederduitsche  Hervormde  Ge- 
meente te  Amsterdam ,  door  de  afgifte  van  het  bewijs  van  zedelijk 
gedrag  afhankelijk  te  stellen  van  de  voorwaarde  van  instemming  met 
eene  door  den  kerkeraad  geformuleerde  belijdenis  des  geloofs,  eene 
wijziging  of  ampliatie  heeft  gemaakt  van  eene  door  de  Synode  der 
Nederlandsche  Hervormde  Kerk  wettig  vastgestelde  bepaling ,  vervat 
in  Art.  40  van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs,  waartoe  hij 
niet  bevoegd  is ,  en  dat  de  kerkeraad  alzoo  ten  onrechte ,  op  grond 
van  zoodanige,  door  hem  onwettig  gestelde  voorwaarde  de  verlangde 
attesten  heeft  geweigerd ; 

Overwegende ,  dat ,  indien  er  bezwaren  tegen  de  geloofsovertuiging- 
der  aannemelingen  mochten  bestaan ,  het  oordeel  over  die  geloofsover- 
tuiging niet  toekomen  zou  aan  den  kerkeraad ,  van  wien  een  getuig- 
schrift van  goed  zedelijk  gedrag  werd  verlangd  ,  maar  aan  den  kerkeraad 
namens   welken  de  aanneming  geschiedt : 


m 

Overwegende  ,  dat  daartegen  niet  geldt  de  bewering  van  het  Classikaal 
Bestuur,  dat  de  kerkeraad  wel  reglementair,  maar  niet  zedelijk  zijne 
bevoegdheid  is  te  buiten  gegaan  door  het  stellen  der  bedoelde  voor- 
waarde tot  het  afgeven  van  het  gevraagde  attest;  dat  de  kerkeraad 
zich  in  alles  naar  de  kerkelijke  reglementen  en  verordeningen  behoort 
te  gedragen ;  en  dat  het  veeleer  niet  zedelijk  zou  kunnen  worden 
genoemd,  wanneer  een  kerkeraad  van  hen,  dis  geen  lidmaten  zijn, 
iets  eischt,  waartoe  hij  geen  recht  of  geene  bevoegdheid  heeft; 

Gezien,  behalve  de  meermalen  aangehaalde  artikelen,  Art.  13,  14 
(naar  analogie)  43,  aanhef  en  sub  1°,  51,  1°  van  het  Algemeen  Reglement 
Art.  3,  13,  23  en  25  van  het  Reglement  voor  de  kerkeraden;  Art.  44 
van  het  Reglement  op  het  Godsdienstonderwijs;  Art.  68  van  het  Re- 
glement voor  kerkelijk  opzicht  en  tucht; 

Vernietigt  de  uitspraak  van  het  Classicaal  Bestuur  van  Amsterdam 
dd.   26   Mei   1885; 

Verklaart  de  bezwaren  van  adressanten  gegrond  en  de  handeling 
van  den  kerkeraad  der  Neierduitsche  Hervormde  Gemeente  te  Amsterdam 
in  deze  in  strijd  met  de  bestaande  reglementen ; 

Doende  wat  het  Classikaal  Bestuur  van  Amsterdam  had  behooren 
te  doen ; 

Gelast  dat  de  vereischte  attesten  aan  belanghebbenden  ,  indien  bij 
den  kerkeraad  geen  bezwaar  bestaat  tegen  hun  zedelijk  gedrag,  zonder 
eenig  onderzoek  naar  hunne  geloofsovertuiging,  alsnog,  binnen  den  tijd 
van  zes  weken  na  dagteekening  dezer ,  worden  afgegeven ; 

Bepaalt,  dat  afschrift  van  deze  uitspraak  zal  worden  toegezonden 
aan  het  Classikaal  Bestuur  van  Amsterdam ,  aan  den  Kerkeraad  der 
Nederduitsche    Hervormde  gemeente  te   Amsterdam  en  aan  adressanten. 

Aldus  gedaan  door  het  Provinciaal  Kerkbestuur 
van  Noord-Holland ,  in  zijne  vergadering'  van  den 
21  sten  Octoltr   188  5  . 

(was  f/et.)   A.   G.  JANS,    President. 
„       „       J.   VAN   WITZENBURG,  Secretaris. 

Voor  eensluidend  afschrift: 

De    Secretaris    van    het    Provinciaal 
Kerkbestuur  van  N  oord- Holland , 
J.  VAN  WITZENBURG. 
Zaandam,   26   Oct.   1885. 

Voor  eensluidend  afschrift: 

De  Scriba  van  den  Kerkeraad  der  Nederduitsche 
Hervormde   Gemeente  te  Amsterdam  , 
N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN. 
Amsterdam,   6   Nov.   1885. 

Aan  den  Eerw.  Kerkeraad  der 
Nederduitsche  Hervormde  Gemeente 
te  Amsterdam. 


53 
VIII. 

Aanteekening  van  Cassatie. 

De  Raad  der  Kerke  van  Amsterdam  teekent  mits  dezen  tegen 
de  co  py  el  ijk  hierbijgaande  beslissing  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur 
van  Noord-Holland  cassatie  aan,  op  grond,  da*  genoemde  beslissing 
nietig  is  als  in  strijd  met    Gods    Woord. 

Andere  gronden,  aan  menschelijke  inzettingen  en  reglementen 
ontleend,  waren  hierbij  te  voegen  ;  maar  hij  laat  deze  achterwege, 
als  overtollig  na  zijn  beroep  op  den  Woorde  Gods,  waaraan  de  Op- 
zieners der  Gemeente  zich  bij  de  aanvaarding  van  hun  ambt  on- 
voorwaardelijk voor  God  en  de  Gemeente  verbonden  hebhen. 

De   Kerkeraad  voornoemd, 
C.  A.   RENIER,  Praeses. 
N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN,  Scriba. 


IX. 

Memorie  toelichtende  de  aanteekening  van  Cassatie,  door  den  Kerkeraad 
van  Amsterdam  ingezonden,  onder  dagteekening  van  6  November  1885. 

De  raad  der  Kerke  van  Amsterdam  heeft  cassatie  aangeteekend 
tegen  eene  beslissing  te  zijnen  laste  hem  door  het  Provinciaal  Kerk- 
bestuur van  Noord-Holland,  onder  dagteekening  van  26  October  1885, 
sub  No.  2253  toegezonden,  op  grond  dat  deze  beslissing  nietig  is  als  strij- 
dig met   Gods    Woord. 

Wel  voegde  hij  er  bij,  dat  ook  aan  menschelijke  inzettingen  en 
ï-eglementen  nog  andere  gronden  van  cassatie  waren  te  ontleenen  ge- 
weest, maar  sprak  uit,  dat  het  hem  overtollige  moeite  scheen,  deze 
aan  te  voeren,  overmits  een  beslissing  die  reeds  voor  Gods  Woord 
gevallen  is,  niet  nog  daarenboven  door  beroep  op  bepalingen  van 
ondergeschikt  gezag  behoeft  omver  te  worden   geworpen. 

Er  toe  overgaande,  om  in  afzonderlijke  Memorie  de  gegrondheid 
van  zijn  aanteekening  van  cassatie  aan  te  toonen,  onthoudt  hij  zich 
derhalve  van  te  verwijzen,  zoo  naar  de  incompetentie  van  het  Provin- 
ciaal Kerkbestuur  om  een  zaak  in  tweede  appel  te  behandelen;  als 
naar  de  informeele  onderteekening;  het  verzuim  om  den  Kerkeraad  te 
hooren ;  de  onjuiste  uitlegging  van  art.  40  Regl.  op  het  Godsd.,  en 
wat  dies  meer  zij ;  — ■  en  bepaalt  hij  er  zich  uitsluitend  toe,  om  de 
onbestaanhaarheid  van  meer  genoemde  beslissing  voor  het  Woord  van 
God  duidelijk  in  het  licht  te  stellen. 

Hiertoe  is  het  echter  noodig,  dat  vooraf  de  toedracht  der  zaak, 
waarin  de  gewraakte  beslissing  viel,  ook  van  de  zijde  des  Kerkeraads 
worde  uiteengezet.  Dit  kon  dusver  niet  geschieden,  daar  noch  het 
Classicaal    Bestuur    noch    het    Provinciaal    Kerkbestuur    zich  de  moeite 


54 

gunden,  om  den  Kerkeraad  te  hooren,  maar  eenzijdig  afgingen  op  de 
voorstelling,  die  door  de   klagers  van  de  zaak  gegeven   werd. 

Wat  noch  ter  eerste  noch  ter  tweede  instantie  geschieden  kon, 
geschiede  daarom  thans,  en  het  zij  ook  den  Kerkeraad  vergund,  zijne 
lezing  van  de  zaak  in  geschil    te   geven. 

Er  bestaat  in  de  Kerk  van  Amsterdam  eene  regeling,  volgens 
welke  aan  de  gezamenlijke  regeerende  ouderlingen  is  opgedragen,  de 
wijken  der  gemeente  op  zulk  een  wijze  onderling'  te  verdeelen,  dat 
voor  elke  wijk  twee  ouderlingen  door  den  Kerkeraad  kunnen  gecom- 
mitteerd worden.  Deze  beide  ouderlingen  vormen  dan  met  den  predi- 
kant der  wijk  de  dusgenaamde  Wijkcommissie,  en  zijn  tevens  aange- 
wezen, om  bij  aanneming  van  leerlingen  den  predikant  bij  te  staan. 

Ingevolge  deze  regeling  nu  waren  aan  de  predikanten,  over  de 
bemoeilijking  van  wier  leerlingen  klachte  viel,  toegevoegd  de  H.H. : 
M.  Eichelberg,  A.  N.  Glazener,  W.  Hovy,  A.  Kleeman,  Dr.  A.  Kuyper 
en  Dr.  F.  L.  Rutgers.  Toen  nu  in  de  lente  dezes  jaars  het  voornemen 
bij  deze  predikanten  opkwam,  om  eenige  hunner  leerlingen  tot  het 
afleggen  van  belijdenis  toe  te  laten,  heeft  slechts  één  hunner  de  beide 
ouderlingen  van  zijn  wijk  tot  assistentie  uitgenoodigd;  terwijl  de  an- 
deren zich  hiervan  onthielden,  en  niet  eenmaal  van  hun  voornemen 
om  tot  aanneming  te  willen  overgaan,  aan  de  wijkcommissie  kennis 
gaven.  Waarschijnlijk  onthielden  zij  zich  hiervan,  overmits  reeds  vroeger 
door  enkelen  dezer  ouderlingen  aan  deze  predikanten  verklaard  was, 
dat  zij  in  de  Kerk  van  Christus  niet  ambtelijk  in  verbinding  mochten 
treden  met  mannen,  die  van  hunne  loochening  van  den  Christus  aller- 
minst een  geheim  maakten.  Maar  uit  wat  hoofde  ook  nagelaten,  het 
feit  is  en  blijft,  dat  twee  van  deze  drie  predikanten  van  het  geval 
in  quaestie  aan  de  beide  ouderlingen  van  hun  wijk  niet  officieel  kennis 
gaven,  veelmin  er  medewerking  voor  vroegen,  en  dat  derhalve  een 
weigering  ad  hoc  niet  kon  plaats  hebben. 

Toch  heeft  de  Kerkeraad  aan  dit  gebrek  in  den  vorm  niet  willen 
hechten,  en  toen  kort  daarop  in  zijne  vergadering  van  19  Februari  j.1., 
een  verzoekschrift  inkwam  van  eenige  ouders  en  voogden,  gesteund 
door  adressen  van  onderscheidene  gemeenteleden,  om  zich  over  de  be- 
weerde weigering  van  deze  ouderlingen  te  beklagen,  heeft  de  raad  der- 
Kerke  te  dezer  stede,  het  feit  der  weigering  onderstellende,  in  onom- 
wonden taal  aan  de  klagers  medegedeeld  1),  om  wat  reden  hij  zijn 
Ouderlingen  niet  kon  noch  mocht  noch  wilde  dwingen  tot  het  ver- 
leenen  van  eene  assistentie,  die  naar  hun  pertinente  verklaring  met 
Gods  Woord  streed  2). 

Hiermee  evenwel   was  de  zaak  niet  ten   einde. 


J)  Voor  de  missive  van  den  Kerkeraad  aan  de  Ouders  en  die  aan  de  Jongelieden, 
b  eide  in  de  Memorie  opgenomen,  verwijzen  wij  naar  pag.  27  en  29. 

-)  Hierbij  zij  nog  opgemerkt,  dat  vroeger  de  Ouderlingen  hier  ter  stede  zich  wel 
terdege  van  deze  hunne  taak  kweten,  maar  dat  dit  niet  langer  zonder  smadinge  van 
'sHeeren  naam  geschieden  kon  en  het  ambt  tot  een  belaching  zou  hebben  gemaakt, 
nadat  gebleken  was,  dat  op  hun  protest  door  niemand  gelet  wierd,  en,  mits  ze  maar 
assisteerden,  de  aanneming  altoos  doorging. 


55 

Immers  bijna  gelijktijdig  met  deze  adressen  waren  bij  den  Kerke- 
raad  ook  een  aantal  verzoekschriften  van  jongelieden  ingekomen, 
waarin  de  Kerkeraad  vvierd  uitgenoodigd,  om  aan  de  verzoekers  te 
willen  doen  uitreiken  het  attest,  hetwelk  volgens  art.  40  Regl.  Godsd. 
vereischt  is  voor  aanneming  elders  ]). 

Uit  deze  verzoeken  zelven  bleek  niet  duidelijk,  of  metterdaad  alle 
verzoekers  leerlingen  van  moderne  predikanten  waren,  noch  ook  of  zij 
met  deze  predikanten  in  de  loochening  van  den  Heere  Jezus  Christus 
overeenstemden. 

Het  had  dus  kunnen  zijn,  dat  onder  deze  verzoekers  onderschei- 
dene personen  waren  geweest,  die  uit  gansch  anderen  hoofde  er  voor- 
keur aan  gaven,  om  hun  belijdenis  elders  te  gaan  afleggen;  en  ook 
moest  de  mogelijkheid  worden  toegegeven,  dat  er  zelfs  onder  de  leer- 
lingen van  bedoelde  predikanten  één  of  meerderen  zich  bevonden,  die 
geenszins  met   hun  gevoelens  instemden. 

Het  lag  dus  op  den  weg  van  den  Kerkeraad,  zich  desaangaande 
zooveel  doenlijk  zekerheid  te  verschaffen.  Want  sprak  het  al  vanzelf, 
dat  hij  in  geen  geval  mede  mocht  werken  tot  het  afleggen  van  een 
belijdenis  die  geen  belijdenis  van  den  Christus  was,  hij  behoorde  juist 
daarom  te  bedachtzamer  toe  te  zien,  dat  hij  bij  geen  der  aanvragers 
een  bedoeling  onderstelde,  die  niet  bestond. 

En  zoo  is  het  dan  gebeurd,  dat  de  Kerkeraad  de  verzoekschriften 
van  al  deze  jongelieden  schriftelijk  en  eensluidend  beantwoord  heeft, 
om  hun  mede  te  deelen,  dat  hij  volgaarne  bereid  was,  om  aan  hun 
verzoek  te  voldoen,  bijaldien  zij  zijn  medewerking  vroegen,  met  het 
doel,  om  belijdenis  van  den  Heere  Jezus  te  gaan  doen,  maar  dat  hij, 
bleek  dit  onverhoopt  anders,  zulk  een  medewerking  zou  moeten  wei- 
geren. 

Gelijk  uit  dit  schrijven  2)  blijkt,  had  nu  elk  dezer  jongelieden 
voor  zichzelven  te  beslissen,  of  zijn  wensch  om  // elders  aangenomen 
te  worden",  voortsproot  uit  drang  om  den  Heere  Jezus  Christus  te 
belijden,  clan  wel  aan  zulk  een  beweegreden  vreemd  was. 

Er  mag  toch  verondersteld,  dat  een  persoon  van  mondigen  leeftijd, 
die  zich  metterdaad  door  geloof  in  den  Heere  Jezus  Christus  gedrongen 
gevoelt,  met  vreugde  elke  gelegenheid  zal  aangrijpen,  om  zelfs  het 
zwakste  vermoeden  van  zich  te  weren,  als  kon  ooit  loochening  van  de 
eere  zijns  Heilands  in  zijn  bedoeling  liggen. 

En  toch,  met  leedwezen  moet  het  uitgesproken,  maar  toen  ge- 
vraagd was:  //Is  het  metterdaad  uw  bedoeling  om  belijdenis  van  uw 
Heer  en  Heiland  te  gaan  doen?1'  —  hebben  allen  den  Kerkeraad 
teleur  gesteld  en  is  er  niet  één  teruggekomen  met  den  blijmoedigen 
uitroep :  Ja  ik   van  ganscher  harte  ! 

Integendeel,  verreweg  de  meesten  herhaalden  hun  aanvrage,  zonder 


')  Wel  was  deze  bijvoeging  in  enkele  verzoekschriften  achterwege  gebleven;  maar 
in  verreweg  de  meeste  kwam  ze  voor;  en  bij  de  andere  mocht  uit  den  aard  der  zaak 
geen  andere  intentie  ondersteld  worden,  overmits  de  Kerkeraad  nimmer  generale 
attesten  van  zedelijk  gedrag  uitreikt. 

2)  Zie  pag.  29. 


56 

ook    maar    met  één  enkel   woord  den  Kcrkeraad  omtrent  hunne  bedoe- 
ling te  willen  gerust  stellen. 

En  alzoo  bleef  er  voor  den  Kerkeraad,  bij  de  thans  aan  zekerheid 
grenzende  waarschijnlijkheid,  dat  het  attest  gevraagd  wierd  voor  eene 
in  elke  Christelijke  Kerk  altoos  vloekwaardige  loochening  van  den 
Middelaar,  geen  andere  uitweg  over,  dan  om  aan  adressanten  te  ver- 
klaren, dat  hij  de  gevraagde  medewerking  niet  Icon  noch  mocht  verleenen. 

(Deze  beslissing  werd  te  hunner  kennisse  gebracht  in  een  schrijven 
van  4  April   1885,  hiervoren  reeds  afgedrukt  op  pag.  32). 

Sinds  had  de  Kerkeraad  niets  meer  van  deze  zaak  vernomen  tot 
op  den  dag  dat  hem  nu  onlangs  het  vonnis  van  het  Provinciaal  Kerk- 
bestuur van  Noord-Holland  gewiercl. 

Er  was  geen  nader  bescheid  noch  van  de  aanvragers  noch  van 
hunne  ouders  ingekomen. 

Het  Classikaal  Bestuur  had  niets  van  zich  doen  hooren. 

En  ook  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  was  geen  enkele  mede- 
deeling  of  aanvrage  om  inlichting  ontvangen. 

De  Kerkeraad  had  aan  de  jongelieden  gemeld:  „Is  het  u  te  doen 
om  den  Heere  Jezus  Christus  te  belijden,  dan  help  ik  u  gaarne,  maar 
bedoelt  ge  verwerping  van  den  Middelaar,  zoo  zou  ik  moeten  weige- 
geren !"  —  en  nu  hij  dienovereenkomstig  gehandeld  had,  ontving  hij  op 
eenmaal,  zonder  op  eenige  wijze  verder  in  de  zaak  gekend  te  zijn, 
een  Jast,  nog  wel  bij  beslissing  in  tweede  appel  opgelegd:  //Reik  ter- 
stond, reik  onvoorwaardelijk  aan  deze  jongelieden,  wat  ze  ook  belijden 
of  niet  belijden   willen,  het  gevraagde  attest  uit !" 

En  dit  nu  mag,  dit  kan  de  Kerkeraad  niet,  overmits  deze  last, 
dit  vonnis,  deze  beslissing  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  in  strijd  is 
met    Gods    Woord,   en  cds   zoodanig   nietig. 


In   onze   Gereformeerde  Kerken  mag   niet   anders  gesproken. 

Immers  daarin  juist  onderscheidt  zich  het  gezuiverde  Kerkbestuur 
van  het  Pauselijke,  //dat  de  valsche  kerk  zich  en  haren  ordinantiën 
meer  macht  en  autoriteit  toeschrijft  dan  den  Woorde  Gods  en  zich 
aan  het  juk  van  Christus   niet  wil  onderwerpen''  (Conf.  art.  XXIX). 

Ook  Rome  erkent  wel  evengoed  als  elke  Christelijke  Kerk,  dat 
allereerst  Gods  Woord  in  de  Kerken  als  wet  moet  gelden;  maar  stelt 
niettemin,  dat  leden  en  lagere  collegiën  tot  onderwerping  aan  men- 
schelijke  uitspraken  en  menschelijke  ordinantiën  gehouden  zijn,  ook  al 
druischen  deze  voor  het  eigen  besef  lijnrecht  tegen  de  uitspraak  van 
Gods  Woord  in. 

En  dit  standpunt  kan  Rome  innemen,  overmits  zij  beweert  aan 
het  hoofd  van  haar  Kerkbestuur  in  Paus  en  Concilie  een  macht  te 
bezitten,  die  op  onfeilbare  wijze  de  bedoeling  der  Heilige  Schrift  kan 
vertolken. 

Op  het  terrein  der  Protestantsche,  en  met  name  der  Gereformeerde 
Kerken  kunnen  we  dit  daarentegen  niet,  overmits  het  leerstuk  van  de 
Onfeilbaarheid  van  's  Pausen  uitspraak  e  cathera  door  elk  Protestant 
als    onwaarachtig  afgekeurd  en   als  ergerlijke  dwaling  bestreden  wordt, 


57 

en  men  nog  nimmer  verluiden  liet,  dat  soortgelijk  onfeilbaar  gezag, 
hetwelk  ieder  onzer  aan  den  Paus  betwist,  op  betere  gronden  aan  het 
Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  of  aan  eenig  ander  ker- 
kelijk collegie,  door  wien  ook,  is  toegekend. 

Tweeërlei  staat  alzoo  vast: 

En  wel  ten  eerste,  dat  in  onze  kerken  minstens  evenzeer  als  in 
de  Roomsche  kerk  het  volstrekt  gezag  van  Gods  Woord  geldt. 

Maar  dan  ten  tweede,  dat  wel  de  Roomsche  kerk  praetendeert 
een  onfeilbaar  gezag  te  bezitten,  om  zelf  absolute  inzettingen  en  ordi- 
nantiën  te  maken,  en  in  hoogste  ressort  te  beslissen,  of  deze  al  dan 
niet  met  den  Woorde  Gods  strijden  ;  maar  dat  in  onze  Protestantsche 
en  Gereformeerde  kerken  zulk  een  onfeilbaar  gezag  niet  bekend  is ; 
appel  alzoo  op  het  Woord  Goris  van  elke  menschelijke  inzetting,  ordi- 
nantie  of  beslissing  steeds  aan  elk  lid  en  collegie  vrij  moet  blijven;  en 
dat  de  beoordeeling,  of  zulk  een  inzetting  of  beslissing  al  dan  niet  met  den 
Woorde  Gods  bestaanbaar  is,  niet  door  eenige  kerkelijke  macht  aan  de 
consciëntie  kan  worden  opgelegd,  maar  wortelen  moet  in  eigen  overtuiging. 

Het  baat  dan  ook  niet,  of  men  al  met  beroep  op  een  bekende 
uitspraak  der  Heilige  Schrift,  zegt,  dat  ook  de  Kerkeraad  van  Amster- 
dam aan  „de  over  hem  gestelde  machten"  onderdanig  moet  zijn,  en 
uit  dien  hoofde  de  lastgeving  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van 
Noord-Holland  zou  hebben  op  te  volgen.  Want  immers  dit  wordt  door 
den  heiligen  apostel  Paulus  wel  den  onderdaan  tegenover  den  burgerlijken 
magistraat  opgelegd,  maar  niet  aan  kerkleden  of  kerkelijke  collegiën 
tegenover  het  Kerkbestuur,  gelijk  reeds  uit  de  vermelding  blijkt,  dat 
„deze  gestelde  macht"  „een  zwaard  draagt,"  iets  wat  op  geen  enkel 
kerkbestuur  ooit  toepasselijk  was. 

Kerkbesturen  hebben  geen  heerschappij  voerende,  maar  bezitten  uit- 
sluitend een  bedienende  macht,  en  Souverein  in  zijn  kerk  is  uitsluitend 
Koning  Jezus,  die  nooit  in  eenig  persoon  noch  in  eenig  collegie  een 
stedehouder  op  aarde  heeft  aangesteld. 

Maar  gesteld  zelfs  dat  dit  anders  ware,  en  het  Provinciaal  Kerk- 
bestuur met  souvereine  macht  bekleed  was  (des  neen),  dan  nog  zou  hier- 
uit nimmer  kunnen  volgen,  dat  de  Kerkeraad  den  last  van  dit  bestuur 
ook  dan  nog  had  uit  te  voeren,  als  de  Kerkeraad  overtuigd  wierd,  dat 
volvoering  van  dezen  last  met  Gods  Woord  in  strijd  zou  zijn. 

Immers  de  Heilige  Schrift  zelve  leert  ons,  dat  we  zelfs  in  zulk 
een  geval  nog  altoos  uGode  meer  te  gehoorzamen  hebben  dan  den  men- 
schen'1''  (Hand.  4:19  en  5  :  29),  en  dat  de  heilige  apostelen  onzes 
Heeren  ten  deze  in  ongehoorzaamheid  aan  zulk  een  gestelde  macht, 
die  iets   tegen  's  Heeren    wil   eischte,  ons  zijn   voorgegaan. 

Een  uitspraak,  let  wel,  waarbij  het  oordeel  over  de  vraag,  of  er 
strijd  met  den  wil  van  den  Woorde  Gods  was,  niet  door  hen  wierd 
overgelaten  aan  het  gelastend  collegie,  maar  verbleef  aan  hen,  wien 
de  met  Gods  Woord  strijdige  last  wierd  opgelegd  ]). 

l)  Dat  dit  geen  handeling  was,  die  uit  hun  Apostolisch  gezag  voortvloeide,  maar 
waarbij  zij  een  ïegel  volgden,  die  voor  ieder  niensch  geldt,  blijkt  uit  het  geheel  algemeene 
«eggen:  „Men  moet  Gode  meer  gehoorzaam  zijn  dan  den  menschen"  (Hand  5:  29). 


58 

Uit  dien  hoofde  vertrouwt  de  Kerkeraad  van  Amsterdam-.  1°.  dat 
hem  zijn  onvervreemdbaar  recht,  om  zich  voor  alle  dingen,  desnoods 
tegen  alle  menschelijke  inzettingen,  beslissingen,  ordinantiën  of  bevelen, 
op  Gods  Woord  te  beroepen,  niet  zal  worden  betwist;  2°.  dat  hem 
onvoorwaardelijk  zal  worden  toegegeven,  dat,  wat  ook  de  thans  vigee- 
rende,  altoos  zeer  feilbare  en  van  feilen  wemelende  reglementen 
onzer  kerken  mogen  inhouden,  de  bepalingen  dezer  reglementen  nooit 
in  eenige  waardij  tegenover  Gods  Woord  zullen  gerekend  worden;  en 
3°.  dat  het  hem  ook  door  het  hoogste  collegie  als  Christelijke  plichts- 
betrachting zal  worden  toegerekend,  bijaldien  hij  ongehoorzaam  blijft 
aan  een  menschelijke  lastgeving,  zoolang  hem  het  bezwaar  niet  is  ont- 
nomen, dat  deze  tegen  Gods  Woord  ingaat. 


En  op  dit  standpunt  zich  alsnu  plaatsende,  geeft  hij  op  de  wijze 
als  hierna  volgt,  rekenschap  van  zijne  overtuiging,  dat  meergemelde 
lastgeving  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  metterdaad  voor  den  eisch 
van  Gods   Woord  niet  kan  bestaan. 

1°.  In  de  Heilige  Schrift  wordt  de  instelling  van  het  heilige 
Avondmaal  door  den  Heere  Jezus  zelven  in  rechtstreeksch  verband 
geplaatst  met  de  belijdenis  van  zijn  persoon  en  zijn  verzoeningswerk ; 
en  wel  dit  laatste  niet  in  vagen  of  onzekeren,  maar  in  zeer  bepaalden 
zin,  als  hoofdzakelijk  gelegen  in  het  verbreken  van  Jezus'  lichaam  en 
de  vergieting  van  zijn  bloed   voor  de  vergeving  van  veler  zonde. 

n  Neemt,  eet,  sprak  de  Heere,  dat  is  mijn  lichaam,  dat  voor  u  verbro- 
ken tvordt ;  doet  dat  tot  mijne  gedachtenis"  En  desgelijks:  „Deze  drinkbe- 
ker is  het  Nieuioe  Testament  in  mijn  bloed.  Doet  dat,  zoo  dikwijls  gij  dien 
zult  drinken,  tot  mijne  gadachtenis.  Want  zoo  dikwijls  gij  dit  brood  zult 
eten  en  dezen  drinkbeker  zult  drinken,  zoo  verkondigt  den  dood  des  Heeren 
totdat   hij    komt"  (1   Cor.    11:   24  —  26). 

Een  uitspraak,  die  haar  toelichting  vindt  in  deze  andere  betui- 
ging :  „Drinkt  allen  daaruit;  want  dat  is  mijn  bloed,  het  bloed  des  Nieuwen 
Testaments,  hetwelk  voor  velen  vergoten  wordt,  tot  ver- 
geving der  zonden"  (Matth.   26:   27,   28). 

Zoo  wil  dus  de  Heilige  Schrift,  dat  het  heilige  Avondmaal  niet 
slechts  eene  zinnebeeldige  handeling  zal  zijn,  waarbij  de  aanzittenden 
zich  iets  naar  eigen  goedvinden  denken,  maar  zeer  bepaaldelijk,  dat 
het  zijn  zal :  ten  eerste  eene  handeling,  die  te  gedachtenis  van  den 
Heere  geschiedt;  ten  tweede  zulk  eene  handeling  te  zijner  gedachtenis, 
die  belijdenis  inhoudt  van  een  verlossing,  die  van  de  vergieting  zijns 
bloeds  is  uitgegaan;  en  ten  derde  zulk  een  belijdenis  van  zijn  zoendood, 
die  over  het  kruis  heen  zich  uitstrekt  naar  zijn  wederkomst  op  de 
wolken ;  welke  laatste  heenwijzing  niet  slechts  uitgesproken  ligt  in  de 
woorden:  „totdat  hij  komt";  maar  eveneens  in  deze  andere:  „En  ik 
zeg  u,  dat  ik  van  nu  aan  niet  zal  drinken  van  deze  vrucht  des  wijnstoks, 
tot  op  dien  dag,  dat  ik  met  u  die  nieuw  zal  drinken  in  het  Koninkrijk  mijns 
Vaders r    (Matth.  26:   29). 


59 

2°.  Uit  het  sub  1  aangevoerde  volgt,  dal  aan  dit  heilig  Sacra- 
ment naar  de  bedoeling  der  Heilige  Schrift  niet  naar  behooren  kan 
worden  deelgenomen,  dan  door  dezulken,  die  het  Avondmaal  vieren 
willen  ter  gedachtenis  van  den  Ileere  Jezus  Christus,  in  het  geloof  aan 
de  verzoenende  kracht  van  zijn  offerande,  en  in  de  verwachting  van  zijn 
toekomst.  En  dat  derhalve,  naar  luid  der  Heilige  Schrift,  de  opvolging 
van  het  gebod:  „Doet  dit  tot  mijne  gedachtenisse'',  alleen  mogelijk  is  bij 
hen,  die  aan  den  heiligen  Disch  toetreden  met  de  belijdenis,  dat  Chris- 
tus de  Heere  is,  in  wiens  sterven  hun  leven  ligt  en  wiens  toekomst 
ze  beiden. 

3°.  Dit  zoo  zijnde,  ontstaat  nu  echter  de  vraag,  of  de  Heilige 
Schrift  het  desniettemin  zoo  al  niet  voor  normaal  dan  toch  voor  ge- 
oorloofd houdt,  dat  ook  anderen  mede  aanzitten,  die  tot  deze  belijdenis 
nog  niet  kwamen,  of  ook  haar  verwerpen  en   tegenstaan. 

En  al  belijdt  de  kerkeraad  nu  ook  van  ganscher  harte,  dat  het 
oordeel  over  den  inwendigen  mensch  hier  nooit  beslissen  mag,  overmits 
niemand  ook  bij  de  beoordeeling  van  zich  zelven  geheel  vrij  en  God 
meerder  dan  ons  hart  is,  zoo  moet  niettemin  de  vraag  staan  blijven: 
of  toetreding  tot  den  heiligen  Disch,  naar  luid  der  Heilige  Schrift, 
onverschillig  of  althans  geoorloofd  en  niet  verboden  is,  bijaldien  ook 
de  belijdenis  van  den   Heere   en  zijn   verlossingswerk  ontbreekt. 

En  op  deze  vraag  nu  geeft  de  Heilige  Schrift  ons  het  stellige 
antwoord  in  1  Cor.  11  :  27  —  29,  waar  gelezen  wordt:  „Zoo  dan,  wie 
onwaar diglijk  dit  brood  eet,  of  den  drinkbeker  des  Heercn  drinkt,  die  zal 
schuldig  zijn  aan  het  lichaam  en  bloed  des  Heeren.  Maar  de  mensch  be- 
pioeve  zich  zelven,  en  ete  alzoo  van  het  brood,  en  drinke  van  den  drinkbe- 
ker. Want  die  onwaardiglijk  eet  en  drinkt,  die  eet  tu  drinkt  zich  zelven 
een    oordeel,  niet   onderscheidende  het   lichaam   des   Heeren. " 

Hier  stelt  alzoo  de  Heilige  Schrift  den  eisch :  ten  eerste  dat  de  één 
wel,  de  ander  niet  aan  den  Disch  des  Heeren  zal  toetreden  ;  ten  tweede 
dat  de  beslissing  ten  deze  daarin  dient  gezocht,  of  de  persoon,  die  wil 
toetreden,  wel  „het  lichaam  des  Heeren"  onderscheidt;  ten  derde  dat 
een  iegelijk  hierin  zichzelven  wel  te  beproeven  heeft ;  en  dat  handelen 
in  strijd  met  dezen  regel  zonde,  zware  zonde  is,  want  dat  het  schuldig 
stelt  aan  het  lichaam  en  bloed  des  Heeren,  ja  zelfs  een  oordeel  over 
den  schuldige  en  zijn  kerk  haalt.  Ook  dit  laatste.  Want  er  volgt 
onmiddellijk  op:  „Daarom  zijn  er  onder  u  vele  zwakken  en  kranken  en 
velen  slapen'  (vs.   30). 

Uit  welke  strenge  vermaning  blijkt,  dat  er  een  zeer  ernstige  zonde 
voor  God  wordt  begaan,  bijaldien  bij  het  heilig  Avondmaal  des  Heeren 
personen  toetreden,  die  niet  het  lichaam  des  Heeren  onderscheiden;  en 
dat  door  deze  zonde  zulke  personen  niet  alleen  over  zich  zelven  een 
schuld  halen  jegens  „het  lichaam  en  het  bloed  des  Heeren/'  maar  ook 
een  oordeel  Gods  over  de  gemeente  brengen. 

4°.  Eindelijk  blijkt  uit  de  Heilige  Schrift,  dat  er  naar  de  be- 
schikkinge  en  bestellinge  Gods,  Opzieners  in  de  kerke  Christi  zijn  aan- 
gesteld, wier  roeping  het  is  voor  het  heilig  houden  van  de  heiligheden 


60 

des  Heeren  te  waken  en  hen,  die  tot  de  kerk  behooren,  van  zonden 
af  te  trekken.  Geheel  de  zendbrieven  aan  Timotheüs  en  Titus,  de 
brieven  aan  de  zeven  kerken  in  het  tweede  en  derde  hoofdstuk  der 
Openbaring  van  Johannes,  en  onder  meer  de  afscheidsrede  van  den 
heiligen  apostel  Paulus  aan  de  Opzieners  der  Kerk  van  Efese  bewijzen 
dit.  Er  staat  toch  in  Hand.  20:  28  en  29:  Zoo  hebt  clan  acht  op  u 
zelve»,  en  op  de  gcheele  kudde,  over  dewelke  u  de  Heilige  Geest  tot  opzieners 
gesteld  heeft,  om  de  gemeente  Gods  te  weiden,  welle  Hij  verkregen  heeft  door 
zijn  e'gen  bloed.  Want  dit  weet  ik,  dat  na  mijn  vertrek  zware  wolven  tot 
u  inkomen  zullen,  die  de  kudde  niet  sparen.  Een  verantwoordelijkheid, 
die  ook  dan  doorgaat,  wanneer  valsche  leeraars  in  de  eigen  kerk,  waarover 
de  opziener»  gesteld  zijn,  opstaan,  gelijk  blijkt  uit  vs.  30  en  31  :  En 
uit  u  zelve  n  zullen  mannen  opstaan,  sprekende  verkeerde  dingen,  om  de 
discipelen  af  te  trekken  achter  zich.  Daarom  v  takt  ,  en  gedenkt  ,  dat  ik  drie 
jaren  lang,  nacht  en  dag,  niet  opgehouden  heb  een  iegelijk  met  tranen  te  ver- 
manen. //Huurlingen"  scheldt  de  Heere  Jezus  Christus  dan  ook  al  zulke 
herders,  die  voor  het  heil  hunner  kudde  niet  waken,  maar  ze  ook  dan 
nog  begaan  laten ,  als  gevaar  voor  zondigen  tegen  het  heilige  Gods  hen 
genaakt;  gelijk  blijkt  uit  Joh.  10  :  12  en  13,  waar  geschreven  staat: 
nMaar  de  huurling,  en  die  geen  herder  is,  ivien  de  schapen  niet  eigen  zijn, 
ziet  den  wolf  komen,  en  verlaat  de  schapen,  en  vliedt;  en  de  wolf  grijpt  ze ; 
en  verstrooit  de  schapen.  En  de  huurling  vliedt,  overmits  hij  een  huurling  is, 
en  heeft  geene  zorg  voor  de  schapen." 

Uit  welke  vier  aan  de  Heilige  Schrift  ontleende  overwegingen 
derhalve  deze    slotsom  moet  worden  opgemaakt  : 

ten  eerste:  Tot  het  Avondmaal  des  Heeren  toe  te  treden  zonder  het 
te    richten    tot     dien     einde  waartoe    de  Heere  het   heeft  ingesteld ,  is 

ZONDE    VOOR    GOD; 

ten  tweede:  Wie  toetreedt  zonder  te  belijden  dat  Christus  de  Heere 
is,  die  zijn  bloed  vergoot  voor  de  vergeving  der  zonden,  en  die  eens 
komt    ten    gerichte,  begaat   deze  zonde ; 

ten  derde.-  Wie  deze  zonde  begaat,  maakt  zichzelven  schuldig  aan 
het  lichaam  en  bloed  des  Heeren  en  brengt  den  toorn  Gods  over  de 
kerk :  en 

ten  vierde.-  Opzieners  in  de  kerke  Christi  mogen  nimmer  actief  en 
met  bewustheid  tot  deze  zonde  medewerken,  noch  er  onverschillig 
tegenover  staan,  maar  zijn  verplicht  haar,  zooveel  in  hen  is,  te 
voorkomen. 


Met  dezen  klaren  en  duidelijken  last  der  Heilige  Schrift  is  nu  echter 
de  last  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  in  lijnrechten  strijd. 

Immers  dit  kerkelijk  Bestuur  gelast,  dat  aan  eenige  jongelieden 
het  middel  zal  verstrekt  worden,  om  zich  elders  op  dusgenaamde  be- 
lijdenis des  geloofs  te  laten  aannemen. 

Het  gelast  dit,  op  grond  van  art.  40  van  het  Regl.  o.  h.  Godsd. , 
en  verklaart ,  dat  uit  dit  artikel  voor  den  Kerkeraad  de  verplichting 
voortvloeit,    om    aan    een   iegelijk,  die  hiertoe  aanvrage  doet,  wie  hij 


lil 

ook  zij,  d.  i.   zonder  eenige  keur  die  verder  gaai    dan   den  wandel .  het 
daartoe  dienst  doende  attest   af  te  geven. 

Deze  last  houdt  dus  in,  dat  de  Opzieners  der  Kerke  Christi  alhier 
gehouden  zijn  zulk  een  attest  dat  voor  aanneming  elders  dienst  moet 
doen,  ook  dan  af  te  geven,  als  hun  op  genoegzaam  overtuigende  wijze 
gebleken  is,  dat  de  persoon,  die  daartoe  aanvrage  doet,  den  Christus 
niet  als  den  Heere  belijdt ,  en  ontkent,  dat  de  vergeving  onzer  zonden 
hangt  aan  zijn  vergoten   bloed. 

En  overmits  nu  aanneming  op  belijdenis  des  geloofs  strekt  om  toe- 
gang tot  het  heilig  Avondmaal  te  verleen  en ,  en  alzoo  het  afgeven  van  zulk 
een  attest,  als  in  casu  bedoeld  wordt,  een  actief  medewerken  en 
behulpzaam  zijn  is  bij  de  poging,  om  toegang  tot  dit  heilig  Sacrament 
te  erlangen,  —  zoo  volgt  derhalve,  dat  de  last  van  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  Opzieners  van  de  gemeente  onzes  Heeren  Jesu  Christi  oplegt , 
om  ,  wetende  wat  ze  doen  en  zonder  dat  onwetendheid  kan  worden 
voorgewend,   actief  mede  te   werken  tot   iets  dat   zonde    vook  God  zou  zijn. 

Zoo  komen  dus  de  last  van  Gods  Woord  en  de  last  van  het  Pro- 
vinciaal Kerkbestuur  rechtstreeks  tegenover  elkander  te  staan. 

De  last  van   Gods    Woord  is: 

o,  Opzieners  der  Kerke.  Christi.  waakt  voor  de  zielen  u  toe- 
vertrouwd, opdat  ze  niet  in  zonde  vallen  ;  bovenal  niet  in  deze 
zonde,  dat  ze,  zonder  het  lichaam  des  Heeren  te  onderscheiden, 
aan  het  heilig  Avondmaal  des  Heeren  zouden   toetreden. 

En  daarentegen  de  last  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur.- 

„Gij  zult,  o,  Opzieners  der  Kerke  Gods,  zonder  naar  iets  verder 
te  vragen,  op  mijn  bevel  en  last,  deze  jonge  mannen  actief  behulp- 
zaam wezen  in  hun  opzet,  om  tot  het  Avondmaal  des  Heeren  toe  te 
treden,  ook  al  weet  ge  vooraf  dat  ze  er  wezenlijke  zonde  tegen  den 
Heere   mee   begaan !" 

Waar  het  nu  zoo  staat,  is  het  voor  den  Kerkeraad  in  het  minst 
niet  twijfelachtig,  aan  welken  last  gehoorzaamheid  moet  betoond  en  aan 
welken  last   gehoorzaamheid  dient  geweigerd. 

Hoe  hoog  toch  in  reglementairen  zin  het  gezag  van  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  van  Noord-Holland  ook  op  zich  zelven  staan  moge,  voor 
Gods  Woord  smelt  het  weg,  gelijk  sneeuw  wegsmelt  voor  den  ujoed 
der  volle  middagzon. 

Toen  de  Opzieners  der  Kerk  van  Amsterdam  tot  hun  dienstwerk 
zijn  ingeleid  is  hun  in  dezer  voege  voorgehouden;1)  wat  hun  ambl 
medebracht : 


')  Het  beroep  op  deze  plechtige  belofte  is  niot  willekeurig.  Volgens  de  bepalingen 
van  onze  tegenwoordige  Kerkenorde  is  het  don  Bedienaar  des  Woords  opgelegd,  om,  wat 
aangaat  het  gebruik  van  het  Bevestigingsformulier,  te  rade  te  gaan  met  eigen  oordeel  en 
de  behoefte  der  gemeente.  Ook  reglementair  handelden  de  Bedienaren  des  WoordSj  die 
deze  vragen  deden,  dus  volkomen  binnen  den  kring  hunner  bevoegdheid.  Tot  ambtelijk 
ourdeelen  was  hun  vrijheid  gelaten,  en  hiernaar  handelden  zij.  De  vragen  zijn  dus  niet 
privatim,  maar  wel  terdege  in  kerkrechtelijken  zin  officieel  en  ambtelijk  van  de  optre- 
dende opzieners  afgevergd;  en  niemand  kan  thans  van  hen  eischen,  dat  ze  willens  <'ii 
wetens,    wien    ook   ten  gerieve  of  ten  believe,  in  strijd  met  deze  belofte  handelen  /uilen. 


62 

Aan    de    Bedienaren    des     Woords  : 

wWat  nu  dit  heilig  ambt  is  medebrengende  kunnen  wij  lichtelijk 
uit  den  naam  zelven  afnemen.  Want  gelijkerwijs  het  werk  van  een 
gewonen  herder  is,  eene  kudde,  die  hem  is  bevolen  te  weiden,  te  lei- 
den, voor  te  staan  en  te  regeeren,  alzóó  gaat  het  ook  met  deze  gees- 
telijke herders,  die  gesteld  zijn  over  de  Gemeente,  die  God  roept  tot 
de  zaligheid,  en  houdt  hen  voor  schapen  zijner  weide.  Nu  is  de  weide, 
waarmede  deze  schapen  geweid  worden,  niet  anders  dan  de  verkondi- 
ging des  Goddelijken  Woords,  met  de  aanklevende  bediening  der  ge- 
beden en  der  heilige  Sacramenten.  Dit  Woord  Gods  is  ook  de  staf, 
waarmede  de  kudde  geleid  en  geregeerd  wordt.  Diensvolgens  is  het 
duidelijk,  dat  het  ambt  der  Herderen  of  Dienaren  des  Woords  is: 

„Eerstelijk,  dat  zij  des  Heeren  Woord,  door  de  schriften  der  pro- 
feten en  apostelen  geopenbaard,  grondig  aan  hun  volk  zullen  voordra- 
gen, en  hetzelve  toeëigenen,  zoo  in  het  gemeen  als  in  het  bijzonder, 
tot  nuttigheid  der  toehoorders,  met  onderwijzen,  vermanen,  vertroosten 
en  bestraffen  naar  een  iegelijks  behoefte,  verkondigende  de  bekeering' 
tot  God  en  de  verzoening  met  Hem,  door  het  geloof  in  Christus  en 
wederleggende  met  cle  Heilige  Schrift  alle  dwalingen  en  ketterijen, 
die  tegen  de  zuivere  leer  strijden. 

„Ten  tweede,  is  het  ambt  der  Herders,  de  openbare  aanroeping'  van 
Gods  naam  te  doen  vanwege  de  geheele  Gemeente. 

//  Ten  derde,  is  hun  plicht,  de  Sacramenten  uit  te  reiken,  die  de 
Heere  heeft  ingesteld  tot  zegels  zijner  genade. 

//  Ten  laatste,  is  het  werk  van  de  Dienaren  des  Woords,  de  Ge- 
meente Gods  in  goede  tucht  te  houden  en  te  regeren  op  zulk  eene  wijze 
als  de  Heere  geboden  heeft/' 

En  aan  de   Ouderlingen  .- 

,/Zoo  is  dan  ten  eerste  het  ambt  der  Ouderlingen,  met  de  Dienaren 
des  Woords  opzicht  te  hebben  over  de  Gemeente  die  hun  bevolen  is  ; 
naarstig  toe  te  zien  of  een  iegelijk  zich  behoorlijk  gedraagt  in  belijde- 
nis en  in  wandel;  wie  zich  onstichtelijk  gedragen  te  vermanen,  en  te 
verhoeden  dat  de  Sacramenten  niet  ontheiligd  worden,  zooveel  mogelijk 
is  ;  ook  mede  tegen  de  onboetvaardigen  (volgens  de  Christelijke  tucht) 
te  handelen,  en  de  boetvaardigen  weder  in  den  schoot  der  Kerk  te 
ontvangen. 

uTen  tweede,  naardien  de  apostel  beveelt,  dat  onder  de  Christenen 
alles  ordelijk  en  eerbaar  zal  toegaan,  en  niemand  anders  dan  door  wet- 
tige beroepinp  in  de  Kerk  van  Christus  behoort  te  dienen,  volgens  de 
Christelijke  verordening'  daarvan  zijnde  —  zoo  is  mede  het  werk  der 
Ouderlingen  daarop  acht  te  geven,  en  in  alle  voorvallende  zaken,  die 
den  welstand  en  de  goede  orde  der  Kerk  betreffen,  met  goeden  raad 
den  Dienaren  des  Woords  behulpzaam  te  zijn  ;  ja  ook  met  raad  en  troost 
alle  gemeene  Christenen  te  dienen. 

uTen  derde,  is  hun  ambt,  inzonderheid  mede  toezicht  te  nemen  op 
de  leering  en  den  wandel  van  de  Dienaren  des  Woords,  teneinde  alles 
tot  stichting  der  Kerk  gericht  moge  worden,  en  dat  geen  vreemde  leer 
worde     voorgesteld.    Om    hetwelk     te    doen,    de    Ouderlingen    schuldig 


63 

zijn,  Gods  Woord  naarstig,-  te  doorzoeken,  en  zichzelven  gestadig  te 
oefenen  in  de  overlegging  van  de  verborgenheden  des  geloofs." 

Voorts  is  hun  na  deze  voorhouding  van  ambtsplichten  afgevraagd, 
of  zij  de  Schriften  des  Ouden  en  des  Nieuwen  Testaments  hielden 
voor  het  eenige  Woord  Gods  en  de  volkomen  leer  der  zaligheid,  en 
alle  leeringen  verwierpen,  die  daartegen  strijden.  Alsook,  of  zij  be- 
loofden hun  ambt,  gelijk  het  hiervoren  beschreven  is,  volgens  deze 
leer  getrouw  naar  hun   vermogen   te  bedienen. 

En  eindelijk  is  alstoen  voor  het  aangezichte  Gods  en  van  zijn 
gemeente  hierop  plechtiglijk  verklaring  van  instemming  en  belofte  door 
hen  afgelegd. 

Een  belofte  die  hen  bindt,  en  die  nooit  van  hun  conscientie  is 
los  te  maken  door  het  verwijt,  dat  ze,  o,  zoo  vaak,  bij  andere  gele- 
genheden, in  de  nakoming  van  deze  belofte  te  kort  schoten.  Want 
hoe  diep  men  deswege  den  Kerkeraad  van  Amsterdam  ook  vernederen 
wille  (en  waarlijk  hij  wil  in  het  zelf  belijden  van  deze  schuld  een 
iegelijk  voorgaan),  toch  is  het  nog  nimmer  onder  mannen  van  ernst, 
laat  staan  onder  Christenen,  vernomen,  dat.  men  ooit  de  zonden  uit 
iemands  verleden  als  beweegreden  aangreep  om  iemand  tot  nieuwe  be- 
umste  zonde  te  dwingen. 

Uit  gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord  moeten  de  Opzieners  van 
de  Gemeente  onzes  Heeren  Jesu  Christi  te  Amsterdam  derhalve  ver- 
klaren, dezen  last  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  niet  te  mogen  noch 
te  hunnen  uitvoeren,  en  spreken  zij  op  dien  grond  hunne  verwachting 
uit,  dat  er  vooralsnog,  buiten  hen  om,  raad  en  daad  moge  gevonden 
woiden,  om  een  lastgeving,  die,  in  openlijken  strijd  met  het  Woord 
van  God,  hen  tut  liet  mogelijk  maken  en  bevorderen  van  zonde  dwingen  vil, 
eer  ze  kracht  van   gewijsde  erlangt,  te  vernietigen. 

De  Kerkeraad  voornoem  il: 
C.    A.    RENIER,    Praeses, 
N.  A.  DE  GAAY    FORTMAN,    Scriba. 

Amsterdam,   18  Nov.  1885. 


X. 

Beslissing  van  de  Algemeene  Synodale  Commissie. 

//De  Algemeene  Synodale  Commissie  der  Nederlandsehe  Her- 
vormde Kerk, 

«Gezien  eene  missive  van  den  Kerkeraad  der  Nederduitsche  Hervormde 
Gemeente  te  Amsterdam,  zich  noemende  „de  raad  der  kerke  van  Am- 
sterdam", van  6  November  jl.  ger.  sub.  no.  209,  waarbij  die  Kerkeraad 
cassatie  aanteekent  tegen  de  in  afschrift  daarbij  overgelegde  beslissing- 
van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland  van  2  October  jl., 
bij     welke  beslissing  in  hooger  beroep  dien   Kerkeraad  gelast  is  aan  de 


64 

kinderen  van  M.  J.  W aller  c.  s.  het  door  hen  gevraagde  getuigschrift 
van  goed  zedelijk  gedrag  —  dat  ze  volgens  art.  40  van  het  Reglement 
op  het  Godsdienstonderwijs  noodig  hebben  om  elders  tot  lidmaten  der 
Hervormde  Kerk  te  worden  aangenomen  —  af  te  geven  binnen  zes 
weken ,  bijaldien  namelijk  bij  den  Kerkeraad  geen  bezwaar  bestaat 
tegen  hun  zedelijk  gedrag  zonder  eenig  onderzoek  naar  hunne  geloofs- 
overtuiging ; 

//Gezien  de  door  den  Kerkeraad  ingediende  Memorie  van  18  No- 
vember jl.,  ger.  sub.  no.  274  en  alle  verdere  op  de  zaak  betrekkelijke 
stukken ; 

//Overwegende,  dat  aan  de  behandeling  van  de  zaak  zelve  dient 
vooraf  te  gaan  de  beantwoording  der  vraag,  of  de  Kerkeraad  in  zijne 
aanvraag  om  vernietiging  van  de  beslissing  des  Provincialen  Kerkbe- 
stuurs  van  Noord-Holland  ontvankelijk^  is ; 

//Overwegende,  dat  alleen  vernietiging  kan  worden  aangevraagd 
van  beslissingen  in  hooger  beroep  omtrent  zaken  van  tucht  en  kerke- 
lijke geschillen,  die  naar  art.  15  van  het  Algemeen  Reglement  moeten 
behandeld  worden  en  nader  omschreven  zijn  in  art.  3,  67  en  68  van 
het  Reglement  voor  kerkelijk  opzicht  en  tucht  en  voor  de  behandeling 
van  kerkelijke  geschillen; 

//Overwegende  verder,  dat  de  zaak,  waaromtrent  het  Classikaal 
Bestuur  van  Amsterdam  in  eersten  aanleg  en  het  Provinciaal  Kerkbe- 
stuur van  Noord-Holland  in  hooger  beroep  uitspraak  deed,  noch  eene 
tuchtzaak  noch  een  kerkelijk  geschil  is ,  maar  eene  zaak  van  bestuur 
of  administratie,  die  derhalve  niet  anders  dan  naar  analogie  van  Art. 
14  van  het  Algemeen  Reglement  kan  behandeld  worden  en  in  "hooger 
beroep  definitief  wordt  beslist; 

//Overwegende,  dat  alzoo  ook  de  uitspraak  van  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  waarvan  cassatie  gevraagd  wordt, 
niet  is  eene  beslissing  in  den  zin  van  Art.  15  van  het  Algemeen 
Reglement  gedaan,  maar  een  besluit  naar  analogie  van  Art.  14  van 
het  genoemde  Reglement  genomen ; 

//Gelet  op  de  reeds  genoemde  artikelen  van  Reglementen  alsmede 
op  Art.   70,   3°.   van  het  Algemeen  Reglement; 

«Verklaart  den  requirant  niet  ontvankelijk  in  zijn  verzoek,  als 
zijnde  het  besluit  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland 
eene  eindbeslissing ; 

//Bepaalt,  dat  deze  uitspraak  zal  worden  openbaar  gemaakt  in  het 
officieel  orgaan  der  Hervormde  Kerk  en  dat  daarvan  afschrift  zal  wor- 
den gezonden  aan  den  Kerkeraad  der  Nederduitsch  Hervormde  Gemeente 
te  Amsterdam,  aan  den  Heer  M.  .1.  Waller  c.  s.,  aan  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  van  Noord-Holland  en  aan  het  Classikaal  Bestuur  van 
Amsterdam ; 

//Gedaan  in  hare  Vergadering  den  24sten  November  des  jaars  1800 
vijf  en  tachtig. 

//Tegenwoordig  de  leden  in  dezen  bevoegd  ,  de  heeren  Dr.  J.  K. 
Koch,  President,  J.  C.  Verhoeff,  Vice-President ,  L.  Overman,  advi- 
seerend  lid  en  Secretaris,  en  de  gewone  leden  J.  Alingii  Prins,  Mr.  P. 
van  ben  Brandeler,  Dr.  J.  J.  Prins,  G.   Bruna,   Mr.  W.  B.  S.  Boeles. 


65 

(w.  g.)  J.  K.  Koch,  President,  J.  C.  Veriioeit,  Vice-President, 
L.  Overman,  Secretaris,  J.  Aungh  Prins,  Van  den  Br.vndeler,  J.  j! 
Prtns,  G.  Bruna,  W.  B.  S.  Boeles. 

Voor  eensluidend  afschrift, " 
De  Secretaris  van  de  Algemeene  Synode  der 
Nederlandsche  Hervormde   Kerk , 
L.  OVERMAN. 


XI. 

Vermaanbrief  bij  de  beslissing  van  de  Algemeene  Synodale  Commissie. 

N°.   5  8.  's-GRAVENHAGE,  25  Nov.   1885. 

Eerwaavde  Broeders ! 

//Bij  de  toezending  van  nevensgaande  uitspraak  die  geschied  is  op  Uwe 
aanvrage  van  vernietiging  der  beslissing,  gegeven  door  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  veroorloven  wij  ons  eenige  opmerkin- 
gen ,  die  wij  U  ter  ernstige  overweging  aanbevelen. 

z/De  zaak ,  door  U  aan  onze  beoordeeling  onderworpen ,  is  thans 
op  kerkelijk  gebied  uitgemaakt  en  bovengenoemde  beslissing  heeft  alzoo 
kracht  van  gewijsde  verkregen.  Op  U  rust  de  verplichting,  om  de 
gevraagde  attesten  van  zedelijk  gedrag,  tegen  wier  uitreiking  bij  U 
overigens  geen  bezwaar  bestond,  aan  hen,  die  er  om  vroegen,  af  te 
geven.  Zij  behoeven  die ,  om ,  overeenkomstig  hun  verlangen  ,  tot 
lidmaten  der  gemeente  aangenomen  te  worden. 

//Dat  verlangen,  hetwelk  geacht  moet  worden  oprecht  te  zijn, 
verdient  in  dagen  als  de  onze  aanmoediging  en  lof.  Het  verzoek ,  om 
elders  te  worden  aangenomen,  is  het  natuurlijk  gevolg  van  de,  in  ons 
oog ,  willekeurige  weigering  der  ouderlingen ,  om  bij  de  aanneming  der 
predikanten  Berlage,  Ternooy  Apèl  en  Laurillard  te  adsisteeren. 
Maar  de  inwilliging  van  dat  verzoek  is  door  U  op  even  willekeurige 
wijze  vertraagd  geworden.  In  plaats  van  medewerkers  hunner  blijd- 
schap te  zijn ,  hebt  gij  door  de  gestelde  voorwaarde  de  houding  aange- 
nomen om  te  willen   heerschappij   voeren  over  hun  geloof. 

//Aan  die  voorwaarde  hebben  zij  dan  ook  terecht  gemeend,  niet 
te  kunnen  voldoen.  Die  voorwaarde  vergde  vóóraf  van  hen  eene  ge- 
loofsverklaring,  welke  zij,  in  welke  bewoordingen  ook,  juist  elders 
wenschen  af  te  leggen  en,  volgens  de  bestaande  bepalingen ,  aan  U 
niet  schuldig  waren.  Door  het  stellen  dier  voorwaarde  hebt  gij  Uwe 
bevoegdheid  overschreden,  hen  zoowel  als  hunne  ouders,  lidmaten  Uwer 
gemeente ,  in  hunne  heiligste  rechten  gekrenkt  en  hunne  leermeester»  , 
aan   wie  zij  hun  vertrouwen  geschonken  hadden  ,  openlijk  ten  toon  gesteld. 

//Tot  zulk  eene  handeling  geeft  U  het  Woord  Gods,  door  ons 
evenals  door  U  boven  alle  kerkelijke  reglementen  gesteld  ,  geen  hei 
minste  recht.  Geen  beroep  op  de  instelling  des  H.  Avond  maals,  op    de 

5 


66 

zorg,  die  gij  te  dragen  hebt,  dat  die  plechtigheid  niet  ontwijd  worde, 
of  ook  op  de  verplichtingen  ,  die  gij  bij  de  aanvaarding  van  uw  ambt 
op  TJ  genomen  hebt,  kan  die  handelwijze  rechtvaardigen.  Waar  staat 
ergens  geschreven  ,  dat  de  handhaving  der  leer  geschieden  moet  ten 
koste  van  de  orde  en  eendracht  in  de  gemeente  en  de  beoefening  dei- 
Christelijke  liefde!  Met  opzicht  tot  attesten  van  zedelijk  gedrag  als  de 
gevraagde  behelst  het  Woord  Gods  geene  andere  eischen,  dan  dat  zij 
naar  waarheid,  in  oprechtheid  en  met  bereid  vaardigheid  moeten  worden 
afgegeven.  Aan  die  eischen,  die  ook  voor  TJ  verbindend  zijn,  zijt  gij 
thans  door  ons  herinnerd  geworden. 

«Wij  mogen  de  hoop  niet  opgeven,  dat  gij  TJ  daarnaar  dan  ook 
nu  gedragen  zult.  Verzet  van  Uwe  zijde  zou,  in  de  gegeven  omstan- 
digheden, niets  minder  zijn  dan  eene  daad  van  revolutie,  die  —  wij 
mogen  het  U  niet  ontveinzen  —  voor  U ,  voor  Uwe  gemeente ,  wel- 
licht voor  de  gansche  Nederlandsche  Hervormde  Kerk ,  de  meest  be- 
klagenswaardige gevolgen  zouden  hebben.  Voor  die  gevolgen  zoudt  gij 
aansprakelijk  zijn.  Het  voorbeeld  van  ongehoorzaamheid  aan  de  wettige 
kerkelijke  verordeningen,  gegeven  door  den  Kerkeraad  der  meest 
aanzienlijke  gemeente  in  ons  Vaderland ,  zou  in  andere  gemeenten 
navolging  kunnen  vinden.  Welk  eene  toekomst  van  hopelooze  wanorde 
en  eindelooze  verwarring  gingen  wij  dan  door  Uw  plichtverzuim  te 
gemoet,  en  hoe  zou  de  zaak  van  het  Godsrijk  in  ons  midden,  die  U, 
evenals  ons  ernstig  ter  harte  gaat,  daardoor  onherstelbare  schade  lijden  ! 

//Gij  zult,  naar  wij  vertrouwen,  ook  zoo  gij,  onder  den  eersten 
indruk  Uwer  teleurstelling,  geneigd  mocht  zijn  in  verzet  te  komen,  U 
nog  wel  ten  allerernstigste  beraden,  eer  gij  daartoe  overgaat.  Is  eenmaal 
de  teerling  geworpen ,  dan   is  geen  terugkeer  meer  mogelijk. 

«De  God  en  Vader  van  onzen  Heer  Jezus  Christus,  wien  wij  de 
belangen  der  Kerk  en  ook  Uwe  belangen  met  ootmoedig  vertrouwen 
aanbevelen ,  geve  TJ  door  zijnen  H.  Geest  een  verstandig  harte  en 
leide  ons  te  zamen  in  de  waarheid  naar  zijn  Woord! 

De  Algemeene  Synodale    Commissie 

der  Ned.  Herv,  Kerk , 
(u\  g.)  J.  K.  Koch  ,  President. 
„       L.  Overman  ,  Secretaris. 
Voor  eensluidend  afschrift , 
De  Secretaris-  van   de  Algemeene 
Synode  der  Ned.  Herv.   Kerk , 
L.  Overman. 


XII. 

Motie  van  de  Gemachtigden. 

De    vergadering    van  leden  van  het  Kiescollege  der  Nederduitsche 
Hervormde    Gemeente    alhier    (geen  Kerkeraadsleden),  den   10t,en  Dec. 


67 

1885  in  „Eensgezindheid"  samengekomen,  betuigt  aan  den  Kerkeraad 
dier  Gemeente  haar  volkomen  sympathie  met  zijne  houding  in  zake  de 
hangende  kwestie  over  de  aanneming;  bidt  den  getrouwen  Opzieners 
licht,  kracht  en  wijsheid  toe  om  in  alle  opzichten  de  eer  van  den 
Koning  der  kerk  te  verdedigen  en  te  handhaven;  belooft  hun  houwen 
trouw;  en  verzekert  hun  dat  zij  de  mannen  broeders,  die  voor  de  eer 
des  Heeren  zijn  opgestaan,  zal  blijven  erkennen  als  wettige  opzieners 
der  Kerke  Christi  te  dezer  plaatse,  ook  al  mochten  zij  om  den  naam 
en  de  belijdenis  des  Heeren  Jezus  getroffen  worden  dóór  eenigen  ban- 
vloek van  zoogenaamde  hoogere  kerkbesturen. 


XIII. 

Motie  van  den  Algemeenen   Kerkeraad. 

De  Algemeene  Kerkeraad  berichte  den  Bijzonderen  Kerkeraad, 
dat  hij  hem  dank  zegt  voor  de  mededeeling  der  toegezonden  stukken  ; 
hem  toebidt  dat  het  hem  moge  gegeven  worden  zich  niet  door 
vrees  voor  de  Synode ,  maar  alleen  door  's  Heeren  Woord  te  laten  leiden  ; 
en  hem  de  verzekering  geeft  dat  hij  bij  de  moeijelijkheden,  die  daaruit 
voort    zouden  kunnen  komen,  op  zijn  broederlijken  steun  kan  rekenen. 


XIV. 


EXTRACT  uit  de  Notulen  van  den  Bijzonderen 
Kerkeraad  der  Nederduitse/ie  Hervormde 
Gemeente  te  Amsterdam. 

Vergadering    gehouden    op    den  5 den  November  1885. 
Voorzitter  Ds.  C.  A.  Renier. 

1°.  De  Vergadering  wordt  door  den  Voorzitter  geopend,  enz. 

Art.  4. 

De  Praeses  stelt  aan  de  orde  een  ingekomen  schrijven  van  het 
Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  inhoudende:  1°.  bericht 
dat,  naar  aanleiding  van  het  door  den  Kerkeraad  genomen  besluit,  in 
zijn  vergadering  van  23  Maart  11.,  ter  zake  het  afgeven  van  attesten 
van  goed  zedelijk  gedrag,  aan  diegenen  die  elders  belijdenis  des  geloofs 
wenschen  af  te  leggen  ,  sommige  jongelieden,  leerlingen  van  predikanten 
in  deze  gemeente ,  gemeend  hebben  zich  bij  dat  besluit  niet  te  kunnen 
nederleggen  ,  en  zich  deswege  gewend  hebben  tot  het  Classicaal  Bestuur 
van    Amsterdam;    2°.    dat,   waar  het  Classicaal  Bestuur,  zich  vereeni- 


68 

gende  in  deze  met  de  handeling  van  den  Kerkeraad  van  Amsterdam , 
de  jongelieden  in  hunne  klacht  niet  ontvankelijk  verklaarde  ,  zij  zich 
gewend  hebben  tot  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland ; 
en  3°.  dat  genoemd  Kerkbestuur ,  vernietigende  de  uitspraak  van  het 
Classicaal  Bestuur ,  den  Kerkeraad  van  Amsterdam  gelast ,  alsnog  binnen 
zes  weken  de  verlangde  attesten  aan  adressanten  af  te  geven.  Na  voor- 
lezing van  dit  schrijven  door  den  Praeses,  worden  mede  door  hem  voor- 
gelezen twee  adressen  van  gemeenteleden ,  waarbij  zij  den  Kerkeraad 
verzoeken ,  het  bevel  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  niet  te  gehoor- 
zamen, maar  vast  te  houden  aan  het  genomen  besluit  in  zake  het  af- 
geven van  attesten.  Verder  wordt  er  door  den  Praeses  op  gewezen 
dat  het,  in  de  eerste  plaats,  aan  de  orde  stellen  van  dit  schrijven,  zijn 
grond  vindt  in  het  daarstellen  van  de  mogelijkheid,  om  cassatie  van 
dit  vonnis  te  vragen ,  bij  de  Synode.  En  eindelijk  wordt  door  den 
Praeses  voorgelezen  een,  in  verband  met  het  ter  tafel  zijnde  schrijven  , 
ingekomen  voorstel  van  de  broeders  W.  Hooy,  W.  Krayenbelt,  A. 
Kuyper  en  B.  van  Schelven  ,  waarvan  de  inhoud  ,  gegrond  op  drieërlei l) 
overweging,  luidt  als  volgt:  „De  Kerkeraad  besluit:  1°.  binnen  drie 
dagen  aan  de  Algemeene  Synodale  Commissie  te  doen  toekomen  een 
schrijven  van  dezen  inhoud :  De  raad  der  kerke  van  Amsterdam  tee- 
kent  mits  dezen  tegen  de  copyelijk  hierbij  gaande  beslissing  van  het 
Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland  cassatie  aan ,  op  grond , 
dat  genoemde  beslissing  nietig  is  als  in  strijd  met  Gods  Woord.  Andere 
gronden,  aan  menschelijke  inzettingen  en  reglementen  ontleend,  waren 
hier  bij  te  voegen ;  maar  hij  laat  deze  achterwege  als  overtollig  na 
zijn  beroep  op  den  Woorde  Gods,  waaraan  de  Opzieners  der  gemeente 
zich  bij  de  aanvaarding  van  hun  ambt  onvoorwaardelijk  voor  God  en' 
de  gemeente  verbonden  hebben.  2°.  Eene  Commissie  te  benoemen  met 
last,  om  binnen  den  daarvoor  bepaalden  termijn  eene  Memorie  bij  het 
moderamen  in  te  zenden ,  waarin  de  onbestaanbaarheid  van  de  ge- 
wraakte beslissing  voor  het  Woord  van  God  worde  uiteengezet.  En  3°. 
Zijn  moderamen  op  te  dragen  deze  Memorie,  zoodra  zij  ontvangen  zal 
zijn,  door  te  zenden  aan  haar  adres.'1  — 

Door  Ds.  Vos  worden  eenige  mededeelingen  gedaan  omtrent  de 
behandeling  dezer  zaak  in  de  vergadering  van  het  Classicaal  Bestuur, 
en  wordt  er  door  hem  op  gewezen  dat  zijn  besluit  door  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  is  mishandeld.  Het  Classicaal  Bestuur  heeft  geen  uitspraak 
gedaan ,  waar  geen  uitspraak  te  doen  was ,  maar  slechts  een  antwoord 
aan  adressanten  gezonden.  Ook  acht  hij  de  uitdrukking  „gelast"  in  het 
vonnis,  niet  reglementair  en  den  gansenen  toeleg  slechts  daarheen  ge- 
richt om  leervrijheid  in  onze  kerk  te  importeeren. 

Ds.  Posthumus  Meyjes  spreekt  zijn  leedwezen  uit,  dat  hij  ook 
ditmaal  staan  moet  tegenover  het  gevoelen  van  den  Kerkeraad.  Naar 
zijne  overtuiging  mist  de  Kerkeraad  het  zedelijk  recht  de  attesten  te 
weigeren,  en  adviseert  hij  alsnog  tot  de  afgifte  te  besluiten. 

Ds.  Brummelkamp  deelt  ten  volle  de  meening,  dat  het  bevel  van 
het  Provinciaal  Kerkbestuur  in  strijd  is  met  Gods   Woord ,  en  acht  dat 


')     Zie  aan  het  slot  de  aanhaling  u  it  de  Not.  van  19  Nov.    (pag.  71). 


69 

het  zich  bij  de  behandeling  dier  zaak  vergist  heeft.  Hij  stelt  voor, 
cassatie  aan  te  teekenen  bij  de  Synodale  Commissie  op  grond  van  Art. 
56   van  het  Reglement  voor  opzicht  en  tucht. 

Br.  Poesiat,  betreurende  den  inhoud  en  de  strekking  van  het 
schrijven,  wenscht  dat  het  ter  zijde  worde  gelegd. 

Br.  C.  Ingwersen  stelt  voor,  het  schrijven  van  het  Provinciaal 
Kerkbestuur    voor    kennisgeving    aan    te  nemen. 

Br.  Broerse  wenscht  dat  de  Kerkeraad  blijve  bij  zijn  genomen  besluit. 

Br.  Kutgers  wenscht  niet  in  te  gaan  op  de  bijzonderheden  van  het 
ingekomen  schrijven,  maar  acht,  dat  de  Kerkeraad  zich  moet  houden 
op  het  door  hem  ingenomen  standpunt,  namelijk  dat  van  Gods  Woord, 
en  nu  niet  moet  gaan  staan  op  het  standpunt  der  Reglementen.  Daarom 
adviseert  hij  den  Kerkeraad,  op  het  bevel  van  het  Prov.  Kerkbestuur 
te  antwoorden  :  Wij  kunnen  u  niet  gehoorzamen. 

Br.  Hermanides  betreurt  nog  altijd,  dat  de  Ouderlingen  hebben 
kunnen  besluiten,  niet  tegenwoordig  te  zijn  bij  de  aanneming  door 
moderne  predikanten,  daar  het  toch  zijn  kon,  dat  er  onder  de  leer- 
lingen waren  van  Orthodoxe  richting.  Wat  nu  betreft  de  bepaling- 
tot  het  afgeven  van  attesten,  wij  kunnen  die  niet  opheffen,  omdat  er 
door  sommigen  verkeerd  gebruik  van  gemaakt  wordt.  Daarom  aarzelt 
hij  te  adviseeren  tot  weigeren,  als  zich  gebonden  achtende  door  het 
woord  :  om  de  gestelde  machten  onderworpen  te  zijn,  en  dit  ook  van 
toepassing  acht  op  het  gebied  der  kerk. 

Br.  Kuhler  wijst  op  den  ernst  der  zaak,  die  thans  in  behandeling 
is  en  spreekt  zijne  verontwaardiging  uit  over  het  schrijven  van  het 
Prov.  Kerkbestuur. 

Thans  wordt  overgegaan  tot  de  behandeling  der  ingekomen  voor- 
stellen en  komt  het  eerst  aan  de  orde  dat  van  Ds.  Brummelkamp  : 
aanteekenen  van  cassatie  van  het  vonnis  bij  de  Synodale  Commissie, 
op  grond  van  art.  5  6  Reglement  voor  opzicht  en  tucht.  Daar  niemand 
dit  voorstel  ondersteunt,  wordt  het  van  de  tafel  genomen.  Daarna 
komen  de  beide  voorstellen,  als  dat  van  Br.  C.  Ingwersen  en  dat 
van  Br.  W.  Hovy  c.  s.,  als  aan  elkander  verwant,  tegelijk  in  behandeling. 

Br.  Broerse  bestrijdt  het  denkbeeld  van    cassatie   aan   te  teekenen. 

Br.  Rutgers  doet  de  eenheid  van  bedoeling  der  beide  voorstellen 
nog  nader  uitkomen,  daar  beide  den  Kerkeraad  doen  verklaren,  dat 
de  uitspraak  van  het  Prov.  Kerkbestuur  in  strijd  is  met  Gods  Woord. 
Hij  acht  echter,  dat  het  voorstel-Ingwersen  zou  leiden  tot  verzet  tegen 
de  Synodale  Organisatie,  alleen  op  grond  van  dit  stuk.  Maar  wij  zijn 
daarmede  niet  verantwoord.  Breken  met  die  organisatie  is  dan  alleen 
gerechtvaardigd  voor  de  gemeente,  voor  het  geweten  en  voor  den  vijand, 
wanneer  wij  alle  wegen  hebben  afgeloopen.  Dan  eerst  kunnen  wij 
handelen.   (Ds.    Vos   verlaat  de  vergadering). 

Br.  Kuhler  wenscht  meer  licht  ten  opzichte  der  overwegingen. 
Met  de  eerste  kan  hij  meegaan,  maar  in  de  tweede  en  derde  vindt 
hij  nog  altijd  een  huldiging  der  Synode,  en  schroomt  hij  de  erkenning 
harer  uitspraak.  Hij  gevoelt  zich  aangetrokken  tot  het  voorstel-Ingwer- 
sen, maar  indien  hij  van  het  betere  van  het  voorstel-Hovy  c.  s.  kan 
overtuigd    worden,    zal  hij  vooralsnog  daar  niet  tegen  zijn. 


70 

Br.  Hovy  verdedigt  zijn  voorstel,  door  aan  te  toonen,  dat  de  Ker- 
keraad  zijns  inziens  aldus  moet  handelen  om  niet  van  lichtvaardigheid 
beschuldigd  te  worden. 

Br.  Poesiat  wenscht  helderheid  omtrent  het  verband  tusschen  het 
zich  plaatsen  op  het  standpunt  van  Gods  Woord,  en  het  gaan  tot  de 
Hoogere  Kerkbesturen. 

Br.  Ingwersen  verdedigt  nader  zijn   voorstel. 

Br.  Kuyper  zegt,  dat  de  achtergrond  der  d.iscussiën  uit  alles  duide- 
lijk blijkt.  Indien  eene  motie  gedaan  werd  van  dezen  inhoud  :  Wij  nemen  in 
geen  geval  berusting  in  uwe  uitspraak,  —  die  zou  zeker  worden  aange- 
nomen. Daarom  voelt  hij  iets  voor  die  broeders,  die  dat  gaan  van 
het  eene  bestuur  naar  het  andere  moede,  dadelijk  doortastend  willen 
handelen,  zonder  naar  de  Synode  te  gaan.  Spreker  zal  met  hen  mede- 
gaan, indien  namelijk  die  broeders  de  verantwoordelijkheid  tot  de  ver- 
dediging der  zaak  op  zich  nemen,  waartoe  hij  geen  kans  zou  zien,  daar 
het  pleidooi  niet  zou  zijn  vol  te  houden.  Hij  wijst  terug  op  den  strijd  in 
de  Kerk  van  Christus  voor  drie  eeuwen,  toen  de  martelaars  door  Satan 
werden  gezocht.  Nu  neemt  hij  een  anderen  tact  te  baat.  Nu  plaatst 
hij  niemand  recht  tegenover  zijn  consciëntie,  maar  voert  hij  af  op 
omwegen  en  doolwegen  van  reglementen.  En  wij,  die  ons  geplaatst 
hebben  op  de  basis  van  Gods  Woord,  worden  nu  gelokt  om  den  strijd 
aan  te  binden  op  het  reglementair  terrein;  maar  indien  gestreden 
moet,  dan  moet  het  geschieden  op  een  hoofdpunt,  dus  niet  voor  het 
Prov.  Kerkbestuur,  maar  voor  de  Synode.  Ook  moet  de  gemeente  op 
de  hoogte  worden  gesteld ;  zij  weet  niet  waarover  de  strijd  gaat.  Ge- 
vraagd zijnde,  of  het  gaan  naar  de  Synode  mag,  op  grond  van  Gods 
Woord,  dan  moet  geantwoord:  neen,  indien  het  was  om  de  Syode  te 
erkennen  als  souvereine  macht,  maar  wel,  wanneer  het  is  om  de  Sy- 
node de   zaak  uiteen  te  zetten  en  aan  het  hart  te  leggen. 

Br.  C.  Ingwersen  trekt  zijn  voorstel  in.  Omtrent  het  voorstel- 
Hovy  c.  s.,  dat  nu  nog  alleen  ter  tafel  is,  zegt  Br.  Kuhler,  dat  naar 
zijne  meening,  bij  het  voor  kennisgeving  aannemen  van  het  vonnis 
van  het  Prov.  Kerkbestuur,  dit  bestuur  in  hooger  beroep,  en  aldus  de 
Synodale  Commissie  tot  ons  zou   komen. 

Br.  Kuyper  zegt,  dat  zulks  niet  het  geval  zou  zijn,  maar  dat  het 
zelf  recht  zou  spreken. 

Ds.  Posthumus  Meyjes  herhaalt  nogmaals,  dat  het  uitreiken  der 
attesten  door  hem  niet  geacht  wordt  te   zijn  in  strijd  met  Gods  Woord. 

De  vergadering  gaat  nu  over  tot  stemming  over  het  voorstel- 
Hovy  c.  s.  —  Aan  Ds.  H.  V.  Hogerzeil  wordt  op  zijn  verzoek  als  lid 
van  het  Prov.  Kerkbestuur  toestemming  verleend  om  buiten  stemming 
te  blijven.  —  Punt  1  wordt  aangenomen  met  60  tegen  3  stemmen, 
bij  hoofdelijke  stemming.  —  Alsnu  komen  in  stemming  de  drie  overwe- 
gingen, welke  mede  worden  aangenomen.  —  Daarna  worden  in  stem- 
ming gebracht  de  punten  2  en  3;  ook  deze  worden  aangenomen.  — 
In  overeenstemming  met  punt  2,  worden  in  de  Commissie  van  uitvoe- 
ring benoemd  de  vier  onderteekenaars  van  het  voorstel,  die  zich  die 
benoeming  laten  welgevallen,  terwijl  de  termijn  van  inzending  bepaald 
wordt  op  veertien  dagen. 


71 

In    de    vergadering    van    10  November  1885    werd  nog  het  vol- 
gende besloten : 

Art.  8. 

De  sub-scriba  leest  de  Notulen  der  vorige  vergadering. 
Op  voorstel  van  enkele  leden  besluit  de  vergadering  alsnog  in  deze 
Notulen  op    te    nemen    den    letterlijken    inhoud  der  drie  overwegingen 
ter    zake    het    Besluit  bij  de  behandeling  van  punt   1,  art.  4  genomen, 
en  luiden  die  overwegingen  als  volgt: 

De  Kerkeraad,  overwegende  dat  alle  ding  in  de  Kerke  Christi  allereerst 
getoetst  dient  aan  Gods   Woord ; 

overwegende  ten  andere,  dat  het  geraden  is,  eer  men  zich  in  strijd 
late  wikkelen,  alle  gebaande  wegen  af   te  loopen ; 

en  overwegeude  ten  laatste  dat  het  pleit  voor  het  opperrecht  in 
de  Kerke  Christi,  van  Gods  Woord,  desvereischt,  niet  ten  einde  ware 
te  brengen  met  een  ondergeschikt  bestuurs-collegie;  maar  doeltreffend 
alleen  zou  te  voeren  zijn  bij  de  Synode  zelve,  of  baar  vaste  Com- 
missie, in  welk  collegie  de  Synodale  organisatie  als  zoodanig  beli- 
chaamd, optreedt; 

Besluit,  enz.  Voor  eensluidend  afschrift, 

De  Scriba  des  Kerkeraads 
N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN. 


De  Kerkeraad  der  Ned.  Herv.  Gemeente  alhier  ontving  in  zijn 
Vergadering  van  3  December  188  5  het  schrijven  van  de  Algemeene 
Synodale  Commissie  der  Nederlandsche  Hervormde  Kerk,  d.d.  24  Nov. 
1885,  inhoudende  uitspraak  in  zake  de  aanvraag  van  Cassatie  van  het 
vonnis  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord-Holland,  d.d.  21 
October  1885,  met   begeleidende  missive. 

In  verband  hiermede  werd  door  de  in  de  vergadering  van  5  Nov. 
11.  benoemde  Commissie  ter  indiening  van  eene  Memorie  van  toe- 
lichting, het  navolgende  voorstel  ingediend: 

Met  intrekking  van  haar  voorstellen ,  mondeling  in  de  jongste 
vergadering  van  den  raad  gedaan,  acht  zij  zich  verplicht,  na  bekend- 
wording van  het  antwoord  van  de  Synodale  Commissie ,  alsnu  voor  te 
stellen  : 

1°  dat  over  het  ingekomen  antwoord  van  de  Synodale  Commissie 
vooralsnog  geene  discussiën  worden  gevoerd ,  maar  dit  antwoord  in 
hare  handen  worde  gesteld. 

2°  dat  haar  Commissie,  om  het  gewicht  der  zaak,  thans  worde 
uitgebreid  door  de  bijvoeging  van   vier  Predikanten  en  vier  Ouderlingen. 

3°  dat  aan  deze  Commissie  volmacht  worde  verleend  om  te  doen 
wat  haar  noodig  zal  blijken,  om  de  kerk  te  dezer  stede  voor  te  lichten ; 
het  verband  met  andere  kerken  niet  werkeloos  te  laten ;  en  alle 
zoodanige  maatregelen  te  nemen  of  voor  te  dragen  als  noodig  zullen 
blijken  om  te  voorzien  in  de  moeielijkheid,  die  ,  door  het  geweld  en 
den  gewetensdwang  ons  aangedaan,  ontstaan  mocht. 


72 

4°  dat  aan  deze  Commissie  in  mandaat  worde  gegeven ,  om  vóór 
of  op  den  8sten  Januari,  e.  k.  den  Kerkeraad  ten  principale  te  dienen 
van  consideratie  en  advies. 

5°  dat  mededeeling  van  de  te  dezer  zake  gewisselde  stukken 
nog  voor  aanstaanden  Maandag  geschiede  aan  den  Algemeenen  Kerkeraad. 

6°  dat  haar  een  crediet  worde  verstrekt  om  te  voorzien  in 
de  kosten. 

en  7°  dat  haar  uit  de  Notulen  zoodanig  afschrift  worde  verstrekt , 
als  waaruit  blijken  kan  ,  dat  de  Cassatie  is  aangevraagd ,  niet  op  grond 
van  de  Reglementen,  welk  voorstel  wel  gedaan,  maar  niet  onder- 
steund is,  maar  uitsluitend  op  den  éénen  en  eenigen  grond,  dat  de 
beslissing  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur,  die  den  Kerkeraad  dwingen 
wil  om  actief  mede  te  werken  om  tot  het  H.  Avondmaal  personen  toe 
te  laten  die  modern  zijn,  of  zich  als  zoodanig  gedragen,  in  strijd  is 
met  Gods  Woord. 

Na  breedvoerige  discussie  werden  al  de  7  punten  onveranderd 
aangenomen ,  en  de  Commissie  bedoeld  in  punt  2  door  den  Praeses 
benoemd.  Dientengevolge  werden  aan  de  Commissie  voor  de  Memorie 
van  toelichting ,  bestaande  uit  de  predikanten  W.  Krayenbelt  en 
B.  van  Schelven,  en  de  Ouderlingen  W.  Hovy  en  A.  Kuyper,  nog 
toegevoegd  de  predikanten  C.  A.  Renier,  W.  J.  Geselschap,  H.  W. 
van  Loon  en  N.  A.  De  Gaay  Fortman,  en  de  Ouderlingen  W.  Kuhler  Wz. 
F.  L.  Rutgers,  J.  Woltjer  en  D.  P.  D.  Fabius. 

Voor  eensluidend  afschrift, 

De  Scriba  des  Kerheraads 

N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN. 


XV. 

Yoorloopige  mededeeling  aan  de  Gemeente. 

«De  Kerkeraad  heeft  in  zijne  vergadering  van  3  Dec.  jl.  aan 
eene  Commissie  van  twaalf  zijner  leden  onder  meer  óók  dit  in  last 
gegeven :  Voor  zooveel  noodig  de  Gemeente  in  te  lichten  omtrent  de 
gespannen  verhouding,  waarin  hij  gedurende  de  laatste  weken  tegen- 
over de   Hoogere  Kerkbesturen  is  geraakt. 

Ter  kwijting  van  dezen  last,  stelt  bedoelde  Commissie  zich  voor, 
eerlang  een  zoo  nauwkeurig  mogelijk  overzicht  van  het  gebeurde 
openbaar  te  maken  en  daaraan  een  afdruk  toe  te  voegen  van  gewis- 
selde bescheiden. 

Teneinde  evenwel  reeds  nu  eenigermate  te  voldoen  aan  de  ver- 
klaarbare belangstelling,  waarmee  vele  leden  der  Gemeente  wenschen 
ingelicht  te  worden  aangaande  den  aard  van  het  gerezen  geschil,  is 
de  Commissie  volgaarne  bereid,  in  naam  van  den  Kerkeraad,  reeds 
nu  het  hier  navolgende  ter  kennisse  van  het  kerkelijk  publiek  te 
brengen. 

Gelijk    aan    de    Gemeente    bekend  is,  drong,  onder  de   rechtvaar- 


73 

dige  toelatinge  Gods,  als  gevolg  van  de  ontrouw  der  geloovigen  en 
met  name  van  vele  Opzieners,  sinds  meer  dan  een  halve  eeuw  allengs 
ook  in  de  Kerk  van  Amsterdam  een  geest  van  dwaling  en  van  afval 
binnen,  die  ten  laatste  voortschreed  tot  een  openbare  loochening  en 
bestrijding  van  de  voornaamste  stukken  onzer  Christelijke   Religie. 

Men  begon  met  de  verwerping  van  het  onfeilbaar  gezag  der  Hei- 
lige Schrift ;  kwam  in  verzet  tegen  het  mysterie  van  de  Drieëenig- 
heid  van  het  Eeuwige  Wezen  ;  verwierp  de  souvereine  vrijinacht  des 
Heeren  in  de  zaliging  van  zondaren ;  ontkende  het  volstrekte  bederf 
door  de  zonde  in  's  menschen  natuur  teweeg  gebracht ;  loochende  de 
Godheid  van  onzen  Middelaar  ;  bestreed  als  „bloedtheologie"  de  belij- 
denis van  de  Verzoening,  die  er  is  in  het  bloed  des  Kruises  ;  schoof 
de  rechtvaardigmaking  op  zij;  vervalschte  het  wezen  des  geloofs;  ver- 
valschte  de  heiligmaking ;  betwistte  het  Koningschap  aan  den  Heere 
Jezus  over  Zijne  Kerk ;  ontdeed  den  heiligen  Doop  en  het  heilige 
Avondmaal  van  hun  sacramenteel  karakter  ;  en  verklaarde  de  predi- 
king van  de  Wederkomst  des  Heeren  op  de  wolken  en  van  een  toe- 
komend Oordeel,   weinig  anders   te  zijn  dan   vrome  dweperij. 

Deze  geloofsstukken,  die  alle  eeuwen  door  den  hoofdinhoud  heb- 
ben  uitgemaakt  van  de  belijdenis  aller  Christelijke  Kerken,  zijn  zelfs 
op  onze  kansels  tegengesproken,  en  een  deel  van  de  gedoopte  leden 
der  Gemeente  zijn,  helaas !  opzettelijk  in  deze  ontkenningen  van  de 
Christelijke  waarheid  opgeleid. 

En  wekte  deze  omstandigheid  op  zichzelve  reeds  een  gevoel  van 
diepe  zelf  beschaming  in  de  Christelijke  conscientie,  toch  deed  deze 
doodelijke  krankheid  zich  in  nog  smadelijker  vorm  voor,  zoo  dikwijls 
de  aanhangers  van  deze  dwalingen  desniettemin  niet  slechts  zelven 
tot  het  heilig  Avondmaal  toetraden,  maar,  erger  nog,  van  Gerefor- 
meerde Opzieners  der  Gemeente  verlangen  durfden,  dat  deze  ook  aan 
hun  leerlingen  en  kinderen  hiertoe  de   behulpzame  hand  zouden   bieden. 

Dit  nu  kwam  ook  onlangs  voor,  en  werd  van  de  Opzieners  der 
Gemeente  begeerd  op  tweeërlei  wijze. 

Eerst  verzochten  zulke  ouders  aan  moderne  predikanten,  dat  deze 
hunne  kinderen  mochten  aannemen,  en  oordeelden,  dat  de  Ouderlingen 
der  wijk  verplicht  waren  deze  predikanten  hierin  bij  te  staan. 

Toen  dit  echter  van  de  daarvoor  aangewezen  Ouderlingen  niet  te 
verkrijgen  was,  omdat  deze  van  oordeel  waren,  dat  ze  voor  den  Heere 
hun  God  hierin  niet  recht  zouden  staan,  tenzij  zij  er  komen  mochten  met 
het  recht  van  Gods  Woord  en  van  onze  Hervormde  Belijdenis,  —  heeft  men 
van  den  Kerkeraad  gevergd,  dat  door  hem  zoogenaamde  attesten  zouden 
worden  afgegeven,  waardoor  aan  deze  leerlingen,  zij  het  ook  langs 
zekeren  omweg,  toch  de  toegang  tot  het  heilig  Avondmaal  zou  worden 
ontsloten. 

Hierin  nu  heeft  de  Kerkeraad  geoordeeld  deze  leerlingen  van  pre- 
dikanten, die  openlijk  alle  fundamenteele  stukken  der  Christelijke  Re- 
ligie loochenen,  op  geenerlei  wijze  ter  wille  te  mogen  zijn,  zoolang 
niet  genoegzaam  gebleken  was,  dat  zij  //den  Heere  Christus  als  den 
eenigen  Zaligmaker  wilden  belijden,  die  overgeleverd  is  om  onze  zon- 
den en  opgewekt  om  onze    rechtvaardigmaking.''' 


74 

Wie,  zonder  in  den  Heere  Jezus  Christus  als  de  verzoening  voor 
onze  zonden  te  gelooven,  tot  het  heilig  Avondmaal  toetreedt,  zoo 
oordeelde  de  Kerkeraad,  die  maakt  zich,  naar  luid  van  het  Woord  van 
God,  schuldig  aan  zeer  zware  zonde  en  brengt  een  oordeel  over  zich  en 
de  Gemeente. 

Hoe  konden  dan  de  Opzieners  der  Gemeente,  die  van  Godswege 
geroepen  zijn,  om  de  Gemeente  van  zonde  af  te  manen  (wat  ze  hierin 
dan  ook  vroeger  misdeden),  zei  ven  met  voorbedachten  rade  de  hand 
uitsteken,  om  zulk  een  zware  zonde  voor  meerdere  leden  hunner  eigene 
Gemeente  mogelijk  te  helpen  maken  ? 

Dit  mocht  niet,  zoo  meende  de  Kerkeraad. 

Opzieners  der  Gemeente,  die  geroepen  zijn,  om  het  heilig  Avond- 
maal heilig  te  houden,  mogen  nooit  (wetende  wat  zij  doen,  en  geen 
onnadenkendheid  meer  kunnende  voorwenden),  ook  maar  een  enkele  daad 
verrichten  of  maar  één  enkelen  vinger  uitsteken,  waardoor  zij  mede- 
plichtig   zouden  worden  aan  de  ontheiliging  van  dit  zoo  heilig  Sacrament. 

Om  deze  reden  heeft  de  Kerkeraad  dan  ook  afwijzend  op  het  tot 
hem  gebrachte  verzoek  beschikt  en  betuigd,  dat  de  stellige  uitspraak 
van   Gods   Woord  hem  verbood  te  doen,  wat  van  hem  verlangd  wierd. 

Hierin  hebben  belanghebbenden  echter  niet  berust,  maar  alstoen 
het  Classicaal  Bestuur  verzocht,  dat  dit  den  Kerkeraad  door  dwang 
tot  deze  medeplichtigheid  mocht  noodzaken. 

Dit   bestuur  sloeg  dit  verzoek  af. 

Doch  toen  de  klagers  zich  daarop  tot  het  nog  hooger  Provinciaal 
Bestuur  wendden,  hebben  zij  dit  Bestuur,  waarin  slechts  een  enkele 
belijder  onzes  Heeren  zitting  had,  metterdaad  bereid  en  willig  gevon- 
den, om  den  Kerkeraad  te  gelasten,  dat  hij  alsnog  binnen  zes  u-eken  de 
verlangde  attesten  zou  'uitreiken. 

In  deze  verlegenheid  heeft  de  Kerkeraad  zich  toen  tot  de  per- 
manente Commissie  van  het  hoogste  kerkbestuur  gewend,  met  ver- 
zoek, dat  aan  het  Provinciaal  Kerkbestuur  het  recht  zou  ontzegd  wor- 
den, om  in  een  Protestantsche  kerk  den  Kerkeraad,  of  wien  ook,  te 
dwingen  tot  eenige  handeling,  die,  voor  de  uitspraak  zijner  consciëntie, 
met    Gods    Woord  streed. 

Maar  helaas !  deze  Commissie  uit  het  hoogste  kerkbestuur  heeft 
toen  goedgevonden,  zich,  met  openbare  verloochening  van  het  Protes- 
tantsche beginsel,  aan  de  zijde  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  te 
stellen,  en  den  Kerkeraad  gelast,  alsnu  zonder  verder  dralen  uitvoe- 
ring te  geven  aan  iets,  waarvan  de  Kerkeraad,  onder  instemming  en 
medewerking  van  twaalf  Bedienaren  des  Woords,  t.  w.  de  heeren  Ds.  Van 
Son,  Lütge,  Renier,  Brummelkamp,  Van  der  Horst,  Kravenbelt,  Deetman. 
Van  Loon,  Van  der  Dussen,  Van  Schelven,  De  Gaay  Fortman  en 
Karssen,  deels  op  23  Maart,  deels  den  5den  November  jl.  verklaard 
had,    dat   God  de  Heere   hem  dit   in  Zijn    Woord  verbood  l). 


!)  Dit  blijkt  uit  de  Notulen  van  den  Kerkeraad,  voor  wat  de  predikanten  Krayenbelt 
en  Van  Schelven  betreft,  uit  het  door  hen  mede  onderteekeade  voorstel :  om  cassatie 
aan  te  leekenen,  alleen  wijl  de  zaak  strijdig  was  met  Gods  Woord,  en  dus  nietig. 
(Zie  Not.  p.  203,  4). 

Voor  Ds:  Brummelkamp  uit  deze  woorden,  te  vinden  in  de  Notulen  van  5  November 


/•> 

De  zaak  staat  dus  op  het  oogenblik  zoo,  dat  er  leerlingen  zijn 
van  predikanten,  welke  de  hoofdstukken  der  Christelijke  Religie  loo- 
chenen; dat  deze  leerlingen,  zonder  zich  van  de  dwalingen  dier  pre- 
dikanten te  willen  losmaken,  toegang  tot  het  heilig  Avondmaal  ver- 
langen ;  en  dat  thans  van  den  Kerkeraad  geëischt  wordt,  dat  hij,  door 
het  uitreiken  van  de  gevraagde  attesten,  deze  leerlingen  van  moderne 
predikanten  in  zoo  zondige  zaak  behulpzaam   zal  zijn. 

Nog  tot  op  den  8sten  Januari  van  het  volgend  jaar  heeft  de  Ker- 
keraad tijd  van  beraad. 

Of  er  in  de  weken,  die  daar  tusschen  liegen,  nog  eenig  middel 
zal  gevonden  worden,  om  het  geweld,  dat  men  den  Kerkeraad  aan 
wil  doen,  af  te  wenden,  is   niet  te  voorzeggen. 

Ook  wat,  er  ua    8   Januari   komen  zal,   staat    niet   in  zijn  hand. 

Maar  wat  ook  den  Kerkeraad,  en  in  hem  der  Gemeente  over- 
kome,  in  geen  geval  mag  het  ernstige  van  den  toestand  verheeld 
worden. 

De  arm  des  Heeren  is  niet  verkort  en  Hij  kan  nog  redding  ge- 
bieden. Maar  het  kón  óók  zijn,  dat  Hij  in  deze  bezoeking  de  diepe 
schuld  van  dusver  begane  ontrouw  aan  zijn  Gemeente  thuis  zocht.  En 
daarom  is  thans  waarlijk  voor  een  iegelijk,  die  voor  Gods  Woord  beeft, 
wel  de  ure  gekomen,  dat  we  ons  te  verootmoedigen  hebben  over  de 
zware  schuld  van  ontrouw  jegens  de  heiligheden  des  Heeren,  die  onze 
vaderen  en  wij  na  hen  over  de  Kerke  Christi  hebben  gebracht.  En 
wel  verre  van  opnieuw  te  zondigen,  voegt  het  ons  veeleer  uit  dit 
diepe  schuldbesef  al  den  dag  en  al  den  nacht  tot  den  Heere  te  roe- 
pen, of  Hij  zich  nog  ontfermen  mocht  over  de  Martelaarskerken  onzer 
vaderen,  en  niet   het  minst  over  zijn  oude  Kerk  van  Amsterdam. 

De   Commissie  voornoemd: 

C.    A.    RENLER,    Praeses. 

N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN,  Scriba. 

Amsterdam,   15   Dec.   1885." 


1885:  Ȇs.  Brummelkamp  deelt  ten  volle  de  meening,  dat  het  bevel  van  het  Pro- 
vinciale Kerkbestuur  in  strijd  is  met   Gods    Woord."     (Zie  Notulen  p.   204). 

Voor  Ds.  Lütge  uit  de  Notulen  van  de  vergadering  van  '23  Maart  J 885 :  »In  stem- 
ming gebracht,  wordt  de  tweede  conclusie  met  het  gewijzigd  concept-antwoord  aange- 
nomen met  algemeene  stemmen,  behalve  die  van  den  Praeses"  (Ds.  Posthumus  Meyjes). 
In  deze  vergadering  nu  was  ook  aanwezig  en  nam  aan  deze  stemming,  blijkens  de  No- 
tulen, ook  deel  Ds.  Lütge,  van  wiens  hand  zelfs  twee  amendementen  in  het  stuk  zijn 
opgenomen.  En  in  dit  stuk  nu,  waaraan  ook  Ds.  Lütge  zijn  stem  gaf,  wordt  letterlijk 
aan  de  adressanten  verklaard,  dat  de  Kerkeraad,  zoo  de  aannemelingen  geene  nadere 
verklaring  wilden  afleggen,  »ontrouw  aan  zijne  roeping  zou  worden,  indien  hij  ook  maai 
op  eenigerlei  wijze  de  handen  leende  tot  een  daad,  die  voor  Gods  heilig  Woord  niet 
bestaan  kan.'"     (Zie  Not.   p.    1(38). 

En  voor  de  H.  IL  Ds.  Van  Son,  Renier,  Deetman,  Van  der  Horst,  Van  der  Dussen, 
Van  Loon.  De  Gaay  Fortman  en  Karssen  uit  de  Notulen  van  de  vergadering  van  ."/ 
November,'  waarin  het  voorstel  om  in  cassatie  te  gaan,  op  grond  der  reglementen,  niet 
in  behandeling  kon  komen,  omdat  het  door  niemand  ondersteund  wierd,  en  daarna  met 
medewerking  dezer  heeren  het  voorstel  om  in  cassatie  te  gaan,  alleen,  wijl  de  zaak  mei 
Gods  Woord  in  strijd  was,  door  den  Kerkeraad  wierd  aangenomen.  (Zie  Not.  p. 
203—296). 


76 

XVI. 

Rapport  van  de  Gevolmachtigde  Commissie. 
Aan  den  Kerkeraad. 

De  bekende  uitspraak  van  de  Algemeene  Synodale  Commissie  in 
zake  het  niet  afgeven  van  de  attesten,  die  door  de  gemeenteleden 
M.  J.  Waller  c.  s.  voor  hunne  kinderen  gevraagd  waren,  ten  einde 
deze  elders  konden  worden  aangenomen,  is  door  uwe  vergadering  in 
handen  gesteld  van  eene  Commissie,  bestaande  uit  de  predikanten 
Renier,  Krayenbelt,  Geselschap,  Van  Loon,  Van  Schelven  en  De  Gaay 
Fortman,  en  de  ouderlingen  Kuhlek,  Hovy,  Kuyper,  Rutgers,  Woltjer 
en  Fabius,  met  opdracht  om  U  te  dienen  van  consideratie  en  advies, 
en  voorts  om  de  gemeente  alhier  in  te  lichten,  om  het  verband  met 
andere  Kerken  niet  werkeloos  te  laten  en  om  alle  zoodanige  maatre- 
gelen te  nemen  of  voor  te  dragen,  als  noodig  zullen  blijken  om  te 
voorzien  in  de  moeielijkheid,  die  door  het  geweld  en  den  gewetens- 
dwang,  ons  aangedaan,  ontstaan  mocht.  Alle  de  genoemden  hebben 
aan  deze  opdracht  kunnen  voldoen,  met  uitzondering  van  de  predi- 
kanten Krayenbelt  en  Geselschap.  En  de  alzoo  geconstitueerde  Com- 
missie heeft  zich  toen,  in  onderscheidene  vergaderingen,  ernstig  bezig 
gehouden  met  de  moeielijke  taak,  die  haar   was   toevertrouwd. 

Zonder  twijfel  zou  die  taak  zeer  gemakkelijk  geweest  zijn,  indien 
zij  u  had  kunnen  aanraden,  thans  gevolg  te  geven  aan  den  last  van 
het  Provinciaal  Kerkbestuur.  Maar  tot  zulk  een  advies  heeft  zij  niet 
mogen  komen.  Wat  in  dezen  Raad  met  groote  meerderheid  bij  her- 
haling is  uitgesproken,  is  en  blijft  ook  hare  overtuiging:  nl.  dat  het  in 
strijd  zou  zijn  met  Gods  Woord,  de  gevraagde  attesten  voor  het  daarbij 
aangegeven  doel  aan  deze  aanvragers  uit  te  reiken,  daar  de  Opzieners 
der  gemeente  op  geenerlei  wijze  mogen  bevorderen,  dat  de  toegang 
tot  het  H.  Avondmaal  ontsloten  worde  voor  degenen,  die  zich  open- 
baren als  verwerpers  van  den  Christus  en  van  de  verzoening  door  zijn 
bloed.  En  daar  nu  te  allen  tijde  en  in  elk  geval  Gode  meer  gehoor- 
zaamd moet  worden  dan  den  menschen,  zoo  kan  en  mag  ook  niet 
anders  aan  den  Kerkeraad  geadviseerd  worden,  dan  om,  ondanks  den 
last  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur  en  de  bevestiging  van  dien  last 
door  de  Algemeene  Synodale  Commissie,  toch  te  besluiten,  de  gevraagde 
attesten  aan  deze  gemeenteleden  niet  af  te  geven,  tenzij  door  hen 
voldaan  worde  aan  de  voorwaarde,  die  de  Kerkeraad,  om  den  wille 
van  zijne  eigene  verantwoordelijkheid,  heeft  gesteld. 

Maar  juist  bij  dit  advies  zou  uwe  Commissie  aan  haar  mandaat 
niet  voldoen,  indien  zij  er  zich  toe  bepaalde,  deze  overtuiging  nog 
eens  uit  te  spreken.  Immers  bij  het  volgen  van  de  voorgestelde  ge- 
dragslijn is  een  strijd  met  de  hoogere  Kerkbesturen  bijna  onvermijde- 
lijk. En  daar  is  wel  niemand  die  niet  inziet  en  voelt,  hoe  ontzaglijk 
ernstig  dan  de  toestand  wordt  voor  de  Kerk,  wier  belangen  aan 
dezen  Raad  zijn  toevertrouwd.  Uwe  Commissie  had  dus  ook  te  over- 
wegen, wat  er  uit  het  voorgestelde  Kerkeraadsbesluit    wel  zou  kunnen 


77 

voortvloeien.  Niet,  gelijk  vanzelf  spreekt,  om  van  zulke  overwegin- 
gen het  beginsel  der  gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord  ook  maar  eenigs- 
zins  afhankelijk  te  stellen.  Maar  om,  met  dat  beginsel  tot  .uitgangs- 
punt, tevens  te  overwegen,  wat  zou  kunnen  gedaan  worden,  om  de 
dreigende  schade  nog  zooveel  mogelijk  af  te  wenden. 

Van  die  overwegingen  was  de  slotsom,  dat  er  op  dit  oogenblik 
reeds  het  volgende  te  doen  was.  Vooreerst  moest  de  gemeente  alhier 
worden  ingelicht  over  de  zaak,  die  bij  haren  Kerkeraad  aanhangig  is. 
Voorts  moest  nog  het  uiterste  beproefd  worden,  om  den  opgelegden 
dwang  van  den  Kerkeraad  af  te  wenden  :  en  moest  tevens  gezorgd 
worden,  dat  bij  eventueele  botsing  en  scheuring  de  verantwoordelijk- 
heid daarvoor  neerkomt  op  de  hoogere  Kerkbesturen.  En  eindelijk 
moest  van  den  aanvang  af  worden  toegezien,  dat  in  ieder  geval  de 
Amsterdamsche  Kerk  zich  niet  losmake  van  den  band,  die  van  ouds- 
her gelegd  is  tusschen  haar  en  de  andere  Kerken  van  Gereformeerde 
belijdenis. 

Het  eerste  dezer  punten  was  reeds  met  zooveel  woorden  aan 
uwe  Commissie  opgedragen.  En  overeenkomstig  die  opdracht  heeft 
zij  in  het  Predikbeurtenblad  van  26  December  11.  een  korte  uiteen- 
zetting doen  plaatsen,  waardoor  de  gemeente  voorloopig  althans  eenigs- 
zins  is  ingelicht ;  terwijl  zij  tevens  gezorgd  heeft  voor  de  samenstel- 
ling eener  uitvoerige  Memorie,  omtrent  welker  uitgave  reeds  met  een 
uitgever  is  overeengekomen,  en   die  eerstdaags  verschijnen  zal. 

En  wat  de  andere  punten  aangaat,  heeft  zij  gemeend  U  te  moe- 
ten voorstellen,  van  het  te  nemen  besluit  officieel  kennis  te  geven  aan 
de  Algemeene  Synode,  aan  alle  de  Kerkeraden  der  Hervormde  gemeenten 
hier  te  lande,  aan  de  diakenen  onzer  gemeente,  aan  hare  gemach- 
tigden in  het  Kiescollege,  aan  de  leden  der  Kerkelijke  Commissie,  en 
aan  de  jeugdige  gemeenteleden,  voor  welke  de  attesten  zijn  aange- 
vraagd :  welke  kennisgeving  dan  zóó  worde  ingericht,  dat  zij  aan  het 
beoogde  doel  kan  beantwoorden  ;  waartoe  uwe  Commissie  de  hierna 
volgende  concepten  aan    uw  oordeel    onderwerpt. 


Aan  de  Algemeene  Synode. 

De  Kerkeraad  van  Amsterdam  is  op  heden,  den  ...  Januari  188t», 
onder  aanroeping  van  den  Naam  des  Heeren  saamgekomen ,  om  te 
overwegen  wat  hem  te  doen  stond  tegenover  den  last,  hem  door  de 
Hoogere  Kerkbesturen  opgelegd. 

Die  last  houdt  in ,  dat  de  Opzieners  van  de  Gemeente  onzes  Heeren 
Jesu  Christi  aar?  personen,  die  zich  (gelijk  onze  Catechismus  het  in 
vraag  82  zoo  juist  uitdrukt)  //met  hun  bekentenis  als  ongeloovige  men- 
schen  aanstellen'1,  door  het  afgeven  der  gevraagde  attesten  den  toegang- 
tot   den    Heiligen  Disch  des  Nieuwen  Verbonds  zullen  helpen  ontsluiten. 

Aanneming  van  lidmaten  toch  is  toelating  van  gedoopte  leden  dei- 
gemeente  tot  het  Heilig  Avondmaal,  en  het  is  voor  dat  doel,  dat  ook 
deze  Attesten  zijn  gevraagd. 


78 

De  Kerkeraad  had  zich  dus  de  vraag  te  stellen ,  of  Gods  Woord 
hem  de  rechtstreeksche  of  zijdelingsche  medewerking,  om  personen  als 
bovengenoemd  tot  de  Tafel  des  Nieuwen  Verbonds  te  laten  naderen , 
vrijliet  dan  wel    verbood. 

Deze  vraag  nu  kan  hij  met  het  oog  op  de  stellige  uitspraak  der 
Heilige  Schrift  niet   anders  dan  in  ontkennenden  zin   beantwoorden. 

Het  toenaderen  aan  de  Tafel  des  Heeren  van  hen ,  die  zich  door 
hun  bekentenis  als  ongeloovige  menschen  aanstellen,  verklaart  de  Heilige 
Schrift  zonde  te  zijn  voor  God;  en  gemeenschap  met  anderer  zonde 
verklaart  diezelfde  Heilige  Schrift  eveneens  zonde  in  het  oog  des  Heeren 
te  zijn. 

Dit  beslist   voor  hem  de  zaak. 

Hij  is  bereid,  zoover  het  slechts  even  kan,  den  weg  van  gehoor- 
zaamheid aan  menschelijke  ordinantiën  en  besluiten  af  te  loopen ,  wel 
wetende    hoe   de  gemeene  orde   der  Kerken  dit  eischt. 

Hij  is  te  allen  tijde  bereid,  om  alle  gedoopte  leden  zijner  gemeente, 
die  toegang  tot  het  H.  Avondmaal  begeeren,  waar  ook,  te  onderzoeken, 
zoo  [dikwijls  hem,  'tzij  reglementair,  'tzij  feitelijk,  recht  tot  onderzoek 
naar  de  geloofsbelijdenis  gegund  en  een  oordeel  hierover  wordt  toegekend. 

Hij  is  bereid,  om,  zoolang  de  Majesteit  des  Heeren  hierdoor  niet 
gekwetst  wordt,  tot  het  uiterste  toe  elk  conflict  ook  met  die  Besturen 
te  vermijden,  die  krachtens  de  Organisatie  van  1816/52,  zij  het  ook  in 
strijd  met  den  aard,  het  wezen  en  het  recht  der  Gereformeerde  Kerken 
en  haar  Presbyteriaal  karakter,  nog  altoos  feitelijk  de  leiding  onzer 
Kerken  in  handen  hebben. 

Ja,  hij  is  ook  bereid,  om,  rekening  houdende  met  een  niet  weg  te 
cijferen  verleden  van  straks  zeventig  jaren,  vooralsnog  veel  en  velerlei 
in  zijne  Kerk  te  dulden,  dat  ook  zonder  het  wezen  der  Kerk  aan  te 
tasten,  nochtans  met  haar  welwezen  onvereenigbaar  is.  De  eenheid  der 
Kerken   is  ook    hem   één   der  teederste  en   heiligste  belangen. 

Slechts  één  ding  kan  en  mag  door  niemand  van  hem  gevergd 
worden.  Hij  moet,  zelfs  niet  ter  wille  van  die  uitwendige  eenheid  der 
Kerken,  gedwongen  worden  om  eene  daad  te  doen ,  die  voor  zijne  eigene 
overtuiging  door  Gods  Woord  verboden  is.  Voor  de  eere  van  Gods  Majesteit 
en  den  eisch  vau  zijn  Woord  moet  alles,  en  moet  ten  leste  ook  de 
eenheid  der  Kerken  wijken  ! 

Kon  eenig  Godgeleerde ,  kon  eenig  Kerkbestuur,  kon  één  der  mede- 
broederen hem  met  klare  en  duidelijke  redenen  aantoonen ,  dat  Gods 
Woord  ten  deze  geen  verbod  op  zijnen  weg  werpt,  dan  zou  hij  aan- 
stonds bereid   worden  gevonden,  om   toe  te  geven. 

Maar  nu  hij  ten  deze  nog  door  niemand  ontlast  is,  en  derhalve 
zijne  overtuiging  nog  onwrikbaar  staat,  nu  blijft  hem  niet  anders  over, 
dan  hiermede  aan  de  Synode  onzer  Kerken  de  ernstige  en  plechtige 
verklaring  in  te  zenden  :  //  Wij  mogen  de  gevraagde  Attesten  niet  uitreiken. 
God   de  Heer  e  verbiedt  het   ons  in  Zijn    Woord!" 

Deze   weigerende  verklaring   af  te  leggen  is  zijn  recht. 

Hij  is  toch  Kerkeraad  niet  in  eene  Roomsche,  maar  in  eene 
Protestantsche  Kerk. 

En  het  groote  beginsel ,  door  onze  Protestantsche  Kerken  ten  prijs 


79 

van  het  bloed  der  martelaren  op  de  pauselijke  hiërarchie  veroverd, 
was,  naar  thans  algemeen  wordt  toegegeven,  dan  ook  juist  dit:  Dat 
het  beroep  op  het  "Woord  van  God  aan  elk  beklaagde  en  bezwaarde 
in  de  Kerke  Gods  vrij  moest  slaan. 

Onze  Kerken  verwerpen  dan  ook,  in  Art.  32  van  hare  Belijdenis, 
z/alle  menschelijke  woorden  of  wetten,  die  men  zoude  willen  invoeren, 
om  God  te  dienen  en  de  conscientiën  te  binden  en  te  dwingen,  in  wal 
maniere  het  zoude  mogen  zijn";  en  veroordeelen  pleehtiglijk  in  Art.  29 
een  iegelijk,  //die  zich  en  zijne  ordinantiën  meer  macht  en  autoriteit 
toeschrijft  dan  den  Woorde  Gods". 

Dit  onvervreemdbaar  recht  mogen  de  Opzieners  der  gemeente  onzes 
Heeren  Jesu  Christi  zich  dan  ook  niet  laten  ontwringen. 

Zij  betuigen,  niet  in  hoogheid,  maar  in  stilheid  der  ziele,  voor 
God  en  zijne  heilige  Gemeente,  dat  ze  om  den  wille  van  Gods  Woord 
niet  mogen  toegeven,  —  en  laten  het  nu  voorts  aan  God  den  Heere  over, 
wat  het  Hem  believen  zal  over  hunne  Kerk  en  hunne  personen  te  geheugen. 

Hunner  is  geen  andere  weg  dan  die  der  gehoorzaamheid  ;  de  ge- 
volgen, die  hiervan  komen  mochten,  stellen  zij  in  Gods  hand! 


Aan  den  Kerkeraad  der  Nèderduüsche  Hervormde 
Gemeente  te 

Weleerwaarde  en  Eerwaarde  Broederen! 

Gelijk  ook  U  wel  ter  oore  is  gekomen,  verkeert  de  Kerk  van  Am- 
sterdam sedert  eenigen  tijd  in  zeer  ernstige  moeiel ijkheden. 

Vele,  zeer  vele  modernen  bevinden  zich  nog  in  onze  gemeente, 
die,  op  hun  standpunt  zeer  begrijpelijk,  ook  voor  hunne  kinderen  gele- 
genheid tot  aanneming  zoeken,  waardoor  zij  dan  tot  het  H.  Nachtmaal 
onzes  Heeren   worden    toegelaten. 

Maar  Gij  zult  óók  begrijpen,  waarom  wij,  als  door  's  Heeren 
genade  tot  de  kennisse  zijns  Zoons  gekomen,  tot  dit  doel  niet  mogen 
medewerken. 

De  Heere  heeft  zijn  H.  Avondmaal,  gelijk  ons  formulier  zoo  schoon 
betuigt,  //alleen  voor  zijne  geloovigen  ingesteld",  en  wie  nadert,  zonder 
het  lichaam  des  Heeren  te  onderscheiden,  is,  naar  de  stellige  uitspraak 
der  H.  Schriften,  schuldig  aan  het  Lichaam  en  Bloed  des  Heeren. 
Weshalve  onze  Catechismus  dan  ook  betuigt,  dat  //de  toorn  van  God 
over  de  geheele  gemeente  verwekt  wordt,"  bijaldien  men  personen,  die 
zich  met  hunne  bekentenis  als  ongeloovige  menschen  aanbellen,  tot 
dien  Disch   naderen  laat. 

Nu  is  het  echter  voorgekomen,  dat  eenige  moderne  predikanten  ten 
onzent  toch  de  aanneming  hunner  leerlingen  wilden  doorzetten. 

Dit  kon  niet  te  hunnen  huize  geschieden,  daar  onze  ouderlingen 
geen  vrijheid  vonden,  te  hunnent  te  verschijnen;  en  dit  wel  volstrekt 
niet    uit    willekeur,   maar  overmits  zij  bij  deze  predikanten  niet  anders 


80 

konden  worden  toegelaten,  dan  op  den  grondslag  van  het  thans  vigearende 
artikel   38;  iets  wat  hun  geweten  hun  verbood, 

Dientengevolge  zijn  voor  hunne  leerlingen  toen  attesten  van  zedelijk 
gedrag  aangevraagd,  teneinde  deze  elders  konden  aangenomen  worden, 
en  alzoo  als  tóch  gerechtigd  tot  het  H.  Avondmaal  in  onze  gemeente 
konden  terugkeeren. 

Dit    verzoek  nu  meende  onze  Kerkeraad  niet  te  mogen  inwilligen. 

De  heler  is  zoo  goed  als  de  steler. 

Hebt  geene  gemeenschap,  zegt  de  H.  Schrift,  ook  aan  anderer  zonden. 
God,  verbiedende  den  doodslag,  zegt  onze  Catechismus,  heeft  ook  den 
wortel  van  clerr-doodslag  verboden ;  en  bij  het  derde  gebod  zegi  onze 
Catechismus  zoo  (indringend  waar,  dat  we  medeschuldig  staan,  indien 
we,  zooveel  ons  mogelijk  is,  de  ontheiliging  van  Gods  naam  ook  door 
anderen,  niet  helpen  weren  en  verbieden. 

Wij  hadden  dus  geen  keuze,  en  wezen  op  grond  van  Gods  Woord 
het  verzoek  af. 

Toen  nam  echter  het  Hoogere  Bestuur  het  voor  de  modernen  op, 
en  zond  ons  alsnu  den  last,  om  het  binnen  zes  weken  toch  te  doen, 
en  verzelde  dien  last  in  een  Vermaanbrief  van  eene  zeer  ernstige 
bedreiging. 

In  de  dagen  van  beraad,  die  ons  tot  8  Januari  e.  k.  gelaten 
werden,  is  deze  zaak  toen  nogmaals  van  alle  zijden  door  ons  onder- 
zocht en  biddende  overwogen ;  maar  we  konden  tot  geene  andere 
slotsom  komen:  we  mochten  niet!  —  en  het  is  van  deze  weigering,  dat 
we  de  Synode  zelve  hebben  kennis  gegeven  bij  dit  navolgend  schrijven  : 

«De  Kerkeraad   van  Amsterdam"  enz. 

Van  dit  besluit  hebben  we  U  kennis  willen  geven. 

Al  onze  Kerken  hooren  bijeen,  en  geen  poging  mag  onaangewend 
blijven,  om  de  uitwendige  eenheid  onzer  Kerken  voor  scheuring  te  behoeden. 

In  oogenblikken  van  bangen  strijd  moet  er,  als  één  lid  lijdt, 
door  allen  geleden  worden ;  en  reeds  daarom  hadden  we  behoefte  aan 
uwe  gemeenschap. 

Maar  bovendien,  er  is  meer,  dat  ons  in  deze  zaak  samen  ter  harte 
moet  gaan. 

Amsterdam  is  voor  een  vraagstuk  gesteld,  dat  ook  in  uwe  Kerk 
aan  de  orde  is  of  komen  moet.  Het  geldt  aller  gemeenschappelijke 
Belijdenis.  Het  is  één  Brood,  dat  we  allen  breken.  Het  is  één  Drink- 
beker, dien  we  allen  drinken.  Het  is  de  gemeenschap  aan  het  ééne 
Lichaam  onzes  Heeren  Jezus  Christus,  die  bij  het  ontstane  geschil  voor 
al  de   Kerken  in  dezen  lande  op  het  spel  staat. 

Ja,  meer  nog. 

Bijaldien  de  Kerkelijke  Besturen  ons,  niettegenstaande  onze  ver- 
klaring: „dat  we  uit  gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord  niet  anders 
kunnen",  toch  dwingen  wilden  ,  dan  zou  hiermede  rechtstreeks  het  heilige 
beginsel  van  gewetensvrijheid  zijn  aangetast,  waar  onze  vaderen  goed  en 
bloed  voor  veil  boden ;  waar  alle  Protestantsche  natiën  beur  bezieling 
aan  ontleenden;  en  dat  steeds  door  alle  richtingen  ook  in  onze  Kerk 
als  het  palladium    van    's  menschen  geestelijke  vrijheid  is  geëerd. 

We  brengen   daarom  onze  zake,  als  ook  U  aangaande,  voor  U. 


81 

Het  zou  kunnen  zijn,  dat  eenig  Hooger  Bestuur  welhaast  den 
uitwendigen  band,  die  ons  aan  U  verbindt,  gewelddadig  doorsneed.  Maar 
dan  mogen  toch  alle  Bedienaren  des  Woords  en  Ouderlingen  en  Diakenen, 
die-  in  andere  Kerken  met  ons  den  Heere  Jezus  in  on  verderfelijkheid 
liefhebben,  zich  opmaken  met  al  de  middelen ,  die  God  de  Heere  in 
hunne  hand  stelde,  om  ons  ook  uiterlijk  weder  met  de  overige  Kerken  te 
hereenigen,  en  inmiddels  op  de  wijze  die  hun  God  hun  leeren  zal,  den 
strijd  opnemen  voor  diezelfde  Belijdenis,  voor  diezelfde  autoriteit  van 
het  Woord  van  God,  en  voor  datzelfde  ons  allen  heilige  Protestantsch 
beginsel,    waarvoor  wij  thans  in  de  kracht  onzes  Gods  zijn  opgekomen. 

Broeders,  bidt  voor  ons  en  laat  het  blijken  mogen  dat  er  nog 
ontfermingen  der  liefde  zijn. 

Ons  gebed  zal  voor  U  en  uwe  Kerken  tot  den  God  onzer  Vaderen 
niet  aflaten. 

En  hiermede  U  aan  de  genade  van  onzen  Heere  en  Koning  aan- 
bevelende,   noemen    we  ons  heilbiddende,  enz. 


Aan  de  Diakenen,  de  Gemachtigden  in  hel 
Kiescollege  en  de  Leden  der  Kerkelijke  Commissie, 
eau  de  Nederduitsche  Hervormde  Gemeente  alhier. 

Broeders! 

In  de  u  allen  bekende  aangelegenheid,  rakende  de  van  ons  ge- 
vraagde medewerking  om  tot  de  Tafel  des  Heeren  leerlingen  van  moderne 
leeraren  te  doen  naderen,  is  de  Kerkeraad,  na  lang  beraad  en  rijp 
overleg,  onder  aanroeping  van  den  Naam  des  Heeren  tot  het  ernstig 
besluit  moeten  komen,  om  aan  de  Algemeene  Synode  het  navolgende 
schrijven  in  te  zenden  : 

vDe  Kerkeraad   van    Amsterdam"  enz. 

Gij  vermoedt,  ook  zonder  dat  we  dit  in  den  breede  uitmeten,  wat 
strijd  der  ziele,  wat  bange  worsteling  het  ons  gekost  heeft,  om,  ziende 
op  de  gevolgen,  tot  dien  stap  over  te  gaan. 

Maar  gij  gevoelt  ook:   wij  mochten  niet  anders. 

Met  een  ander  besluit  zou  onze  conscientie  geen  vrede  hebben  gehad. 

Maar  al  moest  het  zoo  naar  den  Woorde  Gods  geschieden,  de  toestand 
onzer  Kerk    is  er  niettemin  uiterst  hachelijk  door  geworden. 

Nog  leven  we  in  de  hope,  dat  men  Opzieners  der  Gemeente,  die 
verklaren,  om  Gods  Woord  niet  anders  te  hunnen  noch  te  mogen,  hier- 
over niet  bemoeilijken  zal. 

Maar  het  kan  ook  anders  zijn. 

En  daarom  bidt  voor  ons,  en  bidt  voor  de  Gemeente  des  Heeren 
aan  deze  plaatse,  opdat  onze  Kerke  niet  verscheurd  worde,  en  de  genade 
onzes  Heeren  Jesu  Christi  nog  cene  breuke  voorkome,  die  misschien  vuur 
altoos  onherstelbaar  ware. 


Aan  de  jeugdige  gemeenteleden, 

voor  ivelke  de  attesten  zijn  aangevraagd. 

De  Kerkeraad  heeft  uit  eene  mededeeling  van  het  Provinciaal 
Kerkbestuur  van  Noord-Holland  vernomen,  dat  Ge  alsnog  blijft  aan- 
dringen op  het  verlangde  attest,  teneinde  U  door  aanneming  elders  den 
toegang  te  laten  ontsluiten  tot  het  H.  Avondmaal  des  Heeren. 

Tot  zijn  leedwezen  heeft  de  Kerkeraad  echter  aan  de  Synode 
moeten  berichten ,  dat  hij,  uit  gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord,  U  dit 
attest  niet  mocht  uitreiken. 

Ook  U  wenscht  de  Kerkeraad  hiervan  mededeeling  te  doen,  om 
zelfs  den  schijn  te  mijden,  alsof  hij  op  zich  zelf  genomen  tegen  het 
uitreiken  van  een  attest  van  zedelijk  gedrag  bezwaar  zou  hebben  ge- 
maakt ,  en  U  alle  vermoeden  te  ontnemen,  alsof  willekeur  hem  bewoog, 
U  niet  ter  wille  te  zijn. 

Indien  ge,  hier  of  elders,~aangenomen  wierdt,  erlangt  ge  toegang 
tot  de  Tafel  des  Heeren,  en  dat  nu  juist  is  het,  wat  U,  naar  de  uit- 
spraak van  Gods  heilig  Woord,  tot  zonde  zou  worden  zoolang  Ge  niet 
tot  de  belijdenis  komt  van  „Jezus  Christus  als  den  eenigen  en  alge- 
noegzamen  Zaligmaker,  die  overgeleverd  is  om  onze  zonden  en  opgewekt 
om  onze  rechtvaardigmaking." 

Alzoo  toch  spreekt  de  Heere  in  zijn  Woord:  „Zoo  dan  wie  onwaar - 
diglijk  dit  brood  eet  of  den  drinkbeker  des  Heeren  drinkt,  die  zal 
schuldig  zijn  aan  het  lichaam  en  bloed  des  Heeren.  Maar  de  mensch 
beproeve  zichzelven ,  en  ete  alzóó  van  het  brood  en  drinke  van  den 
drinkbeker  ;  want  wie  onwaardiglijk  eet  en  drinkt,  die  eet  en  drinkt 
zichzelven    een   oordeel,  niet   onderscheidende  het  lichaam  des  Heeren." 

Ook  al  mocht  het  dus  zijn,  dat ,  buiten  ons  toedoen  ,  U  gelegen- 
heid tot  aanneming  verleend  wierd ,  toch  blijven  we  U  ten  dringendste 
bidden ,  dat  ge  U  toch  niet  tot  de  Tafel  des  Heeren  begeven  moogt, 
zoolang  uwe  ziele  niet  gekomen  is  tot  de  vreugdevolle  belijdenis,  dat 
er  geen  andere  verzoening  voor  onze  zonden  is,  dan  in  het  bloed  van 
Christus. 

Voorts  is  U  bekend,  dat  de  Kerkeraad  steeds  bereid  is,  U  gele- 
genheid tot  afleggen  van  belijdenis  des  geloofs  te  verschaffen,  zoodra 
ge  hiertoe  bereid  zijt  bij  een  leeraar  der  gemeente,  die  bij  deze  aanvrage  aan 
de  opzieners  der  gemeentereen  oordeel  ook  over  uwe  Belijdenis  toestaat. 

Eene  Kerk  van  Christus,  zonder  de  belijdenis  van  dien  Eenig 
Heerlijke,  is  nu  eenmaal  onbestaanbaar. 

En  daarom  zij  U  toegebeden,  dat  de  ure  niet  meer  verre  moge 
zijn,  waarop  de  Kerkeraad  U  met  hartelijke  blijdschap  tot  den  heiligen 
Disch  des  Heeren  zal  kunnen  toelaten,  als  met  hem  één  zijnde  in  de 
dankbare  belijdenis  van  wat  God  de  Heere  in  zijn  lieven  Zoon  aan 
ons,  in  ons-zelf  verlorenen,  geschonken  heeft. 

Uit  deze  concepten  zelve  blijkt  genoegzaam,  wat  uwe  Commissie 
bedoelt,  en  door  welke  motieven  zij  is  geleid ,  zoodat  nadere  toelichting 
hiervan   overbodig  is. 

Voor    verdere    voorstellen   bestaat  op  dit  oogenblik  nog  geen  aan- 


83 

leiding.  Zij  stelt  die  tot  later  uil.  Maar  wel  acht  zij  noodig ,  dat, 
indien  onverhoopt  Kerkeraadsleden  gestraft  worden  wegens  hunne 
gehoorzaamheid  aan  Gods  Woord,  de  Kerkeraad  ten  spoedigste  samen- 
kome,  om  te  beslissen  wat  hem  alsdan  te  doen  staat.  Het  gaat  hier 
toch  niet  om  persoonlijke  zaken  van  de  individueele  Opzieners  der 
gemeente;  maar  het  geldt  hier  de  groole  zaak,  die  hun  allen  gemeen- 
schappelijk in  den  Kerkeraad  is  toevertrouwd.  En  daar  nu  volgens  de 
Synodale  Reglementen  zelve  geen  Kerkelijk  vonnis  in  werking  treedt, 
voordat  14  dagen  na  de  kennisgeving  daarvan  verloopen  zijn  ,  is  er 
voor  den  Kerkeraad  altijd  nog  tijd,  om  zich  over  de  alsdan  te  volgen 
gedragslijn   te  beraden. 

De  voorstellen  uwer  Commissie  zijn  dus,  óat  de  Kerkeraad  besluite  : 

1°.   te  volharden  bij  zijn  besluit,  om  aan  de  gemeenteleden    M.  J. 

W allee    c.    6.  de  gevraagde  attesten  niet  uit  te  reiken,  tenzij   voldaan 

worde  aan  de  voorwaarde,  die  de  Kerkeraad,  om   den  wille  van  zijne 

eigene  verantwoordelijkheid,  heeft  gesteld; 

2°.  van  dit  besluit  kennis  te  geven,  door  de  toezending  van  de 
bovenstaande  brieven : 

naar    Concept    1   aan   de  Algemeene  Synode ;  met  afschrift  daarvan  aan 

de   Algemeene    Synodale  Commissie,    het   Provinciaal 

Kerkbestuur     van     Noord-Holland    en    het    Classicaal 

Bestuur  van  Amsterdam; 

„  ii  2  aan    alle    de   Kerkeraden  der    Hervormde    gemeenten 

hier  te  lande ; 
„  //  3  aan  de  Diakenen  onzer  gemeente; 

aan  hare  Gemachtigden  in  het  kiescollege; 
en  aan  de  leden  der  Kerkelijke  Commissie; 
ennaarConcept4.  aan  de  jeugdige  gemeenteleden. 

3°.  Met  de  uitvoering  van  het  sub.  2°.  genoemde  te  belasten  de 
Commissie  in  den  hoofde  van  dit   Rapport  vermeld. 

en  4°.  te  bepalen,  dat  bij  mogelijke  kerkelijke  straf  ter  oorzake 
van  deze  Besluiten  aan  Kerkeraadsleden  opgelegd,  een  buiten  ewone 
Kerkeraadsvergadering  op  het  gewone  uur  zal  gehouden  worden,  op 
den  derden  dag  volgende  op  dien ,  waarop  het  aanzoek  daartoe  door 
deze  uwe  Commissie  aan  den  Voorzitter  zal  zijn  ingezonden. 

Mogen  uwe  beraadslagingen  over  dit  alles  gehouden  worden  als 
onder  het  oog  des  Heeren  zelven,  die  U  leide  in  alle  wijsheid,  naar 
Zijn  Woord  en  tot  de  eere  Zijns  Naams. 

De   Commissie  voornoemd, 
Uit  haren  naam , 
C.  A.  RENIER,  Praeses. 
N.  A.  DE  GAAY  FORTMAN,  Scriba. 
Amsterdam,   29   December  1885. 


INHOUD. 


9. 
10. 
11. 
12. 
13. 
14. 
15. 
16. 


Pag. 

Hoe  de  Kerk  van  Amsterdam  onder  het  juk  kwam ...  5 

Vrij  Beheer  en  kiescollege »  7 

Strijd  met  het  Modernisme  .     . 9 

Vergrijp  der  zeventien  Ouderlingen 10 

De  aannemelingen  van  Ds.  Van  Gorkom 12 

Het   verzet   van  alle  belijders  des  Heeren  tegen  het  fatale 

artikel  38 14 

De  onmogelijke  positie  der  Ouderlingen 18 

De  noodlottige  Attesten 21 

Vroeger  niet  van  gehoord 23 

De  onverhoedsche  aanval  der  Modernen 25 

Het  verweer  van  den  Kerkeraad  op  grond  van  Gods  Woord  30 

De  inmenging  der  hoogere  besturen 32 

Zij-aanval  op  het  Vrij  Beheer 35 

Gods  Woord  beslist  de  zaak 37 

Resumtie  in  veertien  vragen  en  antwoorden 44 

Slotvermaning 46 


BESCHEIDEN. 

I.     Bezwaarschrift  van  de  Ouders 47 

II.  Adhaesiebetuiging  op  het  bezwaarschrift  van  de  Ouders .     .  48 

III.  Antwoord  van  den  Kerkeraad  aan  de  Ouders 48 

IV.  Antwoord  van  den  Kerkeraad  aan  de  Jongelieden.     ...  48 
V.     Antwoord   van   den   Kerkeraad  op  de  tweede  aanvrage  van 

den  heer  Waller,  c.  s 48 

VI.     Antwoord  van  het  Glassicaal  Bestuur 48 

VII.     Beslissing  van  het  Provinciaal  Kerkbestuur 49 

VIII.    Aanteekening  van  Cassatie 53 

IX.     Memorie  van  Cassatie 53 

X.     Beslissing  van  de  Algemeene  Synodale  Commisie   ....  63 
XI.     Vermaanbrief   bij  de  beslissing  van  de  Algemeene  Synodale 

Commissie 65 

XII.     Motie  van  Gemachtigden 66 

XIII.  Motie  van  den  Algemeenen  Kerkeraad 67 

XIV.  Notulen  van  de  vergadering  van  5  November  en  3  December  67 
XV.     Vooiloopige  mededeeling  aan  de  Gemeente 72 

XVI.     Rapport  van  de  Gevolmachtigde  Commissie 76 


BW5762.A5K974 

Het  dreigend  conflict :  Memorie  van  de 

Princeton  Theological  Seminary-Speer  Library 


I