Skip to main content

Full text of "Jacobus Traiecti alias de Voecht Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis met akten en bescheiden betreffende dit fraterhuis, uitg. door dr. M. Schoengen"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  nas  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


atjhttp  :  //books  .  qooqle  .  com/ 


Digiti 


zedby  G00gle 


J 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


WERKEN 


UITGEGEVEN   DOOR   HET 


HISTORISCH  GENOOTSCHAP 


(OEVBSTIOÜ    TB    UTRECHT) 


DERDE    8KRIE 
N*    13 

JACOBU8  TRAIECTI  ALIAS  DE  VOECHT 

NARRATIO  DE  INCHOATIONE  DOMUS  CLERICORUM 

IN  ZWOLLIS 

BENEVENS 

AKTEN  EN  BESCHEIDEN  BETREFFENDE 
DIT  FRATERHUIS. 


-4CC2jr3 


AMSTERDAM 

JOHANNES  MULLER 
1908 


Digiti 


zedby  G00gle 


JACOBUS  TRAIECTI  ALIAS  DE  VOECHT 

NABRATIO   BE   INCHOATIONE    DOMUS 
CLERICORUM  IN  ZWOLLIS 

MET 

AKTEN  EN  BESCHEIDEN 
BETREFFENDE  DIT    FBATEBHUIS 

UITGEGEVEN  DOOR 

DR.  M.  SCHOENGEN 


AMSTERDAM 

JOHANNES  MULLER 
1908 


Digiti 


zedby  G00gle 


Digitized  by 


Google 


9 il* 
8-ro 


1 


INLEIDING. 


De  „Narratio"  van  Jacobus  de  Voecht,  sedert  1879  meer 
en  beter  bekend  onder  den  naam  van:  „Z>e  Kroniek  van 
hel  Fraterhuis  te  Zwolle"  is  ons  in  handschrift  in  twee 
exemplaren  fragmentarisch  bewaard  gebleven.  De  codex, 
volgens  welke  de  hoofdtekst  van  deze  uitgave  is  afge- 
drukt, berust  in  de  Koninklijke  Bibliotheek  te  's  Graven- 
hage.  Het  tweede  handschrift,  minder  volledig  dan  het 
eerste  en  dat  derhalve  meer  tot  tekstvergelijking  dan  tot 
uitgave  gediend  heeft,  is  eigendom  der  Bibliothèque 
Royale  de  Belgique  te  Brussel. 

Het  Haagsche  handschrift,  door  mij  als  HS.  H.  geciteerd, 
werd  zeer  veel  geraadpleegd  en  herhaaldelijk  beschreven. 

De  eerste,  die  op  deze  hoofdbron  voor  de  kennis  van 
den  kring  van  den  Deventer  hervormer  der  veertiende 
eenw  de  aandacht  vestigde,  was  G.  H.  M.  Delprat  in  zijn: 
Verslag  omtrent  eenige  handschriften  in  de  Koninklijke  Haag- 
sche  Boekerij  berustende,  meest  betrekkelijk  de  Fraterhuiaen  en 
derzeker  eersten  stichter  Geert  Oroete}  in  Kist  en  Roy aards' 
Archief  voor  Kerkelijke  geschiedenis,  dl.  VI  (1835),  blz. 
276 — 302.  Straks  zal  ik  genoodzaakt  zijn  dieper  op  deze 
publicatie  in  te  gaan;  hier  kan  ik  volstaan  met  de  een- 
voudige memoreering  er  van.  In  den  tweeden  druk  van 
zijne:  Verhandeling  over  de  Broederschap  van  ö.  Qroote, 
(Arnhem  1856)  p.  344,  kwam  Delprat  in  het  kort  op  ons 
HS.  terug  en  citeerde  het  als  HS.  I. 

Te  aangehaalder  plaatse  vermeldt  Delprat  een  opstel  in 
den  Overijssdsche  Almanak  voor  1845  p.  92  en  93:  Uit- 
treksel uit  eene  Kronijk  van  het  Klooster  Windesheim,  uit- 
Derde  Serie.    Werken  N°.  43.  I 


Digitized  by 


Google 


II 

gegeven  uit  de  nalatenschap  van  Mr.  Jac.  Visser  door 
Molhuysen.  Met  deze  Kronijk  van  Windesheim  was  onze 
„Narratio"  van  Jacobus  de  Voecht  bedoeld,  gelijk  uit  de 
opgave  der  namen  van  de  beste  kopiisten  en  de  be- 
kwaamste verluchters  blijkt. 

Delprat  verzuimt  echter  er  op  te  wijzen,  dat  hier  een 
misverstand  had  plaats  gehad.  J.  H.  E.  van  der  Zand 
was  de  eerste,  die  in  zijn  werkje:  De  vroegste  Verhouding 
tu88chen  Sint  Agnietenberg  en  Windesheim ,  uitgegeven  door 
de  Vereeniging  tot  beoefening  van  Overijsselsch  Regt  en 
Geschiedenis  (Deventer  1870)  p.  86  noot  4  tegen  de  voor- 
stelling van  Visser-Molhuysen  opkwam  en  er  op  wees, 
dat  deze  Kroniek  niets  met  Windesheim  had  uittestaan. 
Maar  intusschen  waren  de  valsche  voorstellingen  uit  den 
Overijsselschen  Almanak  overgenomen  in:  W.  Moll, 
Kerkgeschiedenis  van  Nederland  vóór  de  Hervorming  l)  en 
door  Dr.  van  Vloten  in  Nederlands  Schilderkunst*). 

G.  J.  R.  Acquoy  gebruikte  by  het  schrijven  van  zijn 
beroemd  standaardwerk:  Het  Klooster  te  Windesheim  en 
zijn  invloed  (Utrecht  1875)  de  „Narratio"  herhaaldelijk  8) 
en  getuigt  later 4)  dat  ze  hem  gewichtige  diensten  heeft 
bewezen.  Maar  beschreven  heeft  hij  toen  het  HS.  niet 
Het  scheen  echter,  alsof  de  Narratio  den  Leidschen  hoog- 
leeraar na  nadere  kennismaking  aan  het  hart  was  gegroeid. 
Want  reeds  in  1879  verscheen  van  zijne  meesterhand  in 
de  Verslagen  en  Mededeelingen  der  Koninklijke  Akademie  van 
Wetenschappen y  Afdeeling  Letterkunde,  2d« Reeks,  deel  IX, 
p.  4—42  De  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  eene  bij- 
drage tot  de  kennis  van  het  inwendig  leven  der  Fraterhuizen* 

Na  op  de  tekortkomingen  van  Delprat  ten  opzichte  van 
ons  HS.  op  de  hem  eigen  zachte  manier,  in  alle  goed- 
heid maar  tevens  met  historische  waarheidsliefde,  gewezen 


1)  Deel  II  st.  iii  blz.  190. 

2)  Vloten,  J.  van,  Nederlands  schilderkunst  van  de  14e  tot  de  18e 
eeuw,  voor  het  Nederlandsche  volk  geschetst.  Met  ruim  50  houtsneden 
en  een  portret  van  Rembrandt,  op  staal  geëtst  door  J.  W.  Kaiser. 
Amsterdam  1874,  8o.  blz..  58. 

3)  Zie  vooral  deel  I  blz.  23  noot,  88  n.  5,  Ml  n.  4. 

4)  De  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  blz,  7  noot  1. 


Digitized  by 


Google 


ttt 

te  hebben ,  geeft  hij  eene  voor  dien  tijd  afdoende  beschrij- 
ving van  den  codex,  om  dan  over  te  gaan  tot  nadere 
kennismaking  met  den  inhoud  van  de  Kroniek.  Aan  het 
slot  van  zijne  verhandeling  geeft  Acquoy  zijn  voornemen 
te  kennen  om  de  Kroniek  uit  te  geven. 

Behalve  door  O.  Lorenz,  DeuUcfüands  GeschichUqueüen 
II8,  Berlin  1887,  S.  84  noot  3  en  S.  Muller  Fz. ,  Lijst  van 
Novrd-Nederlan<kehe  Kronijkm  p.  85  *)  wordt  ons  HS. 
nog  terloops  vermeld  door  dezen  of  genen,  die  zich  met 
de  geschiedenis  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven 
bezig  houdt ,  maar  beschreven  werd  het  alleen  door  mij  in 
het  Vorwort  mijner  SchuU  von  Zwolle  (Freiburg  Schweiz, 
1898)  8.  X — XIII.  Bij  eene  dergelijke  vermelding  sloop 
in  het  uitstekend  opstel:  Brüder  des  gemeinsamen  Lebene 
in  de  Realencyklopadie  für  Protestantieehe  Theologie  und  Ge- 
dchichte,  III8  472 — 607  eene  vergissing  in:  Prof.  L.  Schulze 
veronderstelt  nl.  twee  verschillende  werken,  nl.  de  door 
Acquoy  beschreven  Kroniek  van  het  Fraterhuis  en  de 
Narratio 2). 

Ik  zou  gevoegelijk  met  deze  aanwijzingen  kunnen  vol- 
staan, ware  het  niet,  dat  sedert  die  tijden  andere  eischen 
aan  het  beschrijven  van  handschriften  werden  gesteld  en 
dat  ik,  door  dieper  indringen  in  de  bronnen,  die  tot  het 
vervaardigen  van  de  Narratio  gediend  hebben,  —  indien 
niet  tot  een  andere  gevolgtrekking,  dan  toch  tot  andere 
praemissen  gekomen  ben  dan  wijlen  Prof.  Acquoy.  Die 
ter  kennis  van  den  lezer  te  brengen  acht  ik  mijn  plicht. 

Sedert  het  jaar  1904  draagt  het  Haagsche  handschrift 
de  signatuur  70  H.  69.    Delprat  en  Acquoy  citeeren  het 


1)  Muller,  S.  Fz.,  Lysl  van  Noord-Nederlandsche  Kronyken  met 
opgave  van  bestaande  Handschriften  en  Litteratuur.  (Werken  uifgeg. 
door  het  Historisch  Genootschap,  gevestigd  te  Utrecht,  nieuwe  reeks, 
n«  31.)  1880. 

2)  „Die  Zwoller  Chronik",  schrijft  hy  S.  481,  „reicht  bis  1487  u.  ist 
bearbeitet  von  Acquoy  1.  c.  Ferner  ist  eine  Hauptquelle,  die  hand- 
schrifllich  auf  der  Haager  Bibliothek  vorhandene  narratio  de  inchoatione 
status  nostr|  et  deinde  de  fratribus  —  auctore  Jacobo  Trajecti  alias 
Voecht,  zo  vergl.  Acquoy  I,  23,  auch  Delprat  2  A.  p.  344'. 


Digitized  by 


Google 


IV 


onder  N°  346,  dat  het  van  af  1816  tot  +  1880  droeg.  Ik 
leerde  het  kennen  als  HS.  X  92  (Th.  346)  en  beschreef 
het  onder  die  benaming  in  bovengenoemd  werk. 

Het  handschrift  70  H.  69  is  gebonden  in  een  stevigen 
omslag  met  klep  van  dik  perkament.  Of  die  omslag  oor- 
spronkelijk is,  valt  niet  met  zekerheid  te  zeggen.  Ik  ver- 
moed van  wel,  omdat  de  eenvoudige  praktische  wijze  van 
binden  geheel  die  der  16de  eeuw  is.  Het  boek  is  genaaid 
op  drie  riemen  van  stevig  wit  leer,  zooals  die  gevonden 
worden  in  de  oude  kloosterbanden ,  registers  en  resolutie- 
boeken. De  rug  is  blijkbaar  niet  gelijmd.  De  riemen 
zijn  getrokken  door  twee  lengte-insneden ,  die  aan  iederen 
kant  van  den  rug  in  het  perkament  op  de  juiste  breedte 
van  den  riem  gesneden  zijn,  zoodat  het  boek  door  deze 
beknelling  stevig  met  den  omslag  verbonden  is.  Boven- 
dien zijn  drie  koperen  pennen  ter  verkrijging  van  meerdere 
stevigheid  door  het  perkament  en  den  riem  gestoken. 

Op  den  buitenkant  van  dezen  omslag  staat  door  eene 
hand  uit  het  begin  der  1906  eeuw  geschreven,  het  vol- 
gend opschrift:  „Patrie  Jacobi  de  Trajecto  Narratio  de  Origine 
et  Progreesu  Congregationw  Religiosae,  Praes.  Florentio  in 
Zwolld  et  de  Monte  St**  Agnetis  prope  Zwollam  etc.  MS.  in 
pergo." 

Op  de  binnenzijde  van  den  omslag  staan  van  de  hand 
der  verschillende  conservatoren  der  handschriften  van  de 
Koninklijke  Bibliotheek  de  signaturen,  die  het  HS.  ach- 
tereenvolgens gekregen  heeft ,  deels  met  potlood  deels  met 
inkt  geschreven. 

Het  HS.  zelf,  geheel  op  papier,  hoog  214  en  breed  144 
mM.,  wordt  verder  beschut  door  een  stuk  oud  perkament 
uit  een  liturgisch  zangboek  van  200  X  134  mM.  afmeting. 
Op  den  vrij  breeden  onbeschreven  bovenkant  staat  door 
een  1908  eeuwsche  hand  met  zwarten  inkt  geschreven: 
MSS. :  4to  12  H  :  B. :  12*.  Het  tweede  cijfer  12  is  doorge- 
haald. Hieronder  staat  de  handteekening:  „J.  T.  Royer" 
met  „Constanter"  er  achter.  Iets  lager  is  dan  met  potlood 
geschreven:  „fol.  66". 

Als  schutblad  dient  verder  nog  een  katern  wit  papier 
van  twee  bladen,  dat  door  samenvoeging  met  het  stuk 
perkament  een  geheel  uitmaakt.    Op  de  keerzijde  van  het 


Digitized  by 


Google 


laatste   schutblad  staat  met  potlood  geschreven:  „fol.  65" 
en  iets  lager:  „Zwolsche  fraterhuis." 

Het  watermerk,  voorkomende  in  deze  twee  bladen,  komt 
overeen  met  figuur  N°  1  op  plaat  XV  van  de  Stoppe- 
laar *),  echter  met  dit  verschil,  dat  in  ons  merk  de  letters 
I.  P.  ontbreken. 

Nu  volgen  5  katerns  van  6  bladen ,  een  katern  van  5 , 
een  van  3  en  een  van  4  bladen ,  benevens  1  blad  papier, 
dat  met  een  stuk  perkament,  waarop  een  fragment  uit 
een  juridisch  traktaat  voorkomt ,  als  schutblad  dient. 

Het  papier  vertoont  verschillende  watermerken.  Dat, 
voorkomende  in  de  vier  eerste  katerns,  komt  overeen  met 
N°  14  van  plaat  XIII  bij  de  Stoppelaar.  Katern  6  heeft 
daarentegen  een  watermerk,  dat  veel  overeenkomst  heeft 
met  n°  6  van  plaat  XIV.  Katern  7  en  8  vertoonen  weer 
het  merk  van  n°  14,  plaat  XIII,  de  volgende  van  n°  4, 
plaat  Xni;  de  merken  van  katern  9  en  10  komen  overeen 
met  figuur  1,  plaat  XV,   echter  zonder  de  letters  I  en  P. 

Oorspronkelijk  is  het  handschrift  noch  gekaterneerd 
noch  gefolieerd.  Een  moderne  hand  heeft  het  thans  met 
potlood  van  af  het  eerste  beschreven  blad  gefolieerd  en 
wel  de  beschreven  bladen  met  cijfers,  de  onbeschreven 
bladen  met  de  achtereenvolgende  kleine  letters  van  het 
alphabet.  De  schutbladen  zijn  niet  medegeteld.  De  be- 
schreven bladen  zijn  gemerkt  1—  65 ,  de  onbeschreven  a — u. 
Ik  voeg  er  aan  toe,  dat  fol.  65Y  eveneens  blanco  is. 

Fol.  1 — 65  en  a — f*  en  kr  en  ▼.  rijn  met  den  griffel  ge- 
linieerd. Op  enkele  plaatsen,  vooral  op  de  onbeschreven 
folio's,  vertoonen  de  lijnen  een  roodachtige  kleur,  die 
echter  klaarblijkelijk  niet  van  inkt  afkomstig  is,  noch 
ontstaan  kan  zijn  door  stof,  dat  zich  in  de  voren  gezet 
heeft.  Ik  vermoed,  dat  het  instrument ,  waarmee  de  lijnen 
getrokken  zijn,  niet  geheel  roestvry  geweest  is  en  dat  - 
daaraan  de  rossige  kleur  van  enkele  lijnen  toe  te  schrijven 
is.  Twee  lengtelijnen,  met  inkt  getrokken,  geven  de  grens 
aan  van  het  kader  der  te  beschrijven  ruimte.    De  afstand 


1)  StoppeUar,  J.  H.  de,  Het  Papier  in  de  Nederlanden  gedurende  de 
middeleeuwen  inzonderheid  in  Zeeland,  Middelburg 


Digitized  by 


Google 


VI 

der  lijn  van  den  buitenkant  is  grooter  dan  die  van  den 
binnenkant  en  wel  in  de  verhouding  van  3  tot  2.  Voor 
de  te   beschrijven  ruimte  blijft  dus  over  150  X  103  mM. 

Het  aantal  regels  schrift  is  in  het  begin  van  den  codex 
geregeld  30,  later  ook  wel  hier  en  daar  29,  maar  nooit 
minder.  Het  eerste  getal  wordt  nergens  overschreden, 
behalve  op  fol.  65*,  waar  men  37  regels  telt.  Dit  verschil 
is  ontstaan  door  dat  de  tweede  schrijver  veel  kleiner  en 
dichter  in  elkaar  geschreven  heeft. 

Het  schrift  van  fol.  1 — 65*  is  zeer  gelijkmatig  en  sober. 
Het  vertoont  geheel  het  karakter  van  het  door  de  Broe- 
ders van  het  gemeene  Leven  in  niet-liturgische  boeken 
gebruikte  rondschrift.  Deze  scriptura  in  rotunda,  zooals 
de  door  hen  gebezigde  technische  term  luidt,  werd  door 
de  Broeders,  de  Windesheimers  en  de  Karthuizers  e.  a. 
gebruikt  in  hunne  car tularia,  charters  en  rekenboeken. 
Bizonder  mooie  specimina  zijn  ons  bewaard  gebleven  in 
het  cartularium  van  het  klooster  Sint  Agnietenberg  bij 
Zwolle,  dat  vermoedelijk  voor  een  gedeelte  geschreven 
is  door  Thomas  ét  Kempis  en  thans  in  het  gemeente- 
archief te  Zwolle  berust,  en  vooral  in  dat  van  het  Kart- 
huizerklooster  Nieuwlicht  in  het  Rijksarchiefdepdt  te 
Utrecht.  Ook  is  het  autograaph  van  de  Imitatio  in  deze 
lettersoort  geschreven. 

Als  karakteristieke  bizonderheden  van  het  schrift  heb 
ik  opgemerkt,  dat  de  schrijver  in  plaats  van  een  punt 
een  streepje  op  de  i  zet,  en  dat  c  en  t  meestal  goed  van 
elkaar  te  onderscheiden  zijn,  daar  de  t  een  dwarsstreepje 
heeft  Van  de  letterteekens  i  en  r  maakt  de  schrijver 
een  willekeurig  gebruik;  u  en  v  worden  in  een  woord 
steeds  als  u  geschreven,  tenzij  ze  als  beginletter  voor- 
komen; in  dit  geval  schrijft  hij  v.  Ook  maakt  hij  ver- 
schil tusschen  y  en  ij.  Zoo  b.  v.  schrijft  hij  laycus,  ydo- 
neus;  echter  Gijsbertus,  Wijchmannus,  Steen wijck  enz.  In 
het  schrijven  van  persoons-  en  eigennamen  is  hij  wille- 
keurig, nu  eens  schrijft  hij  ze  met  een  groote,  dan  weer 
met  eene  kleine  beginletter.  Ook  in  het  gebruik  van 
Romeinsche  en  Arabische  cijfers  volgt  hij  geen  vasten 
regel.  Meestal  komen  Romeinsche  cijfers  voor,  maar  de 
Arabische  zijn,  vooral  in  de  tweede  helft  van  den  codex, 


Digitized  by 


Google 


vn 

niet  zeldzaam.  Hier  en  daar  gebruikt  hij  beide  tegelijk 
in  een  jaartal  b.  v.  (blz.  193)  M°  488°  en  (blz.  202)  M° 
COOC°  84°. 

De  afkortingen  geschieden  volgens  phonetische  regels 
b. t.  val-  de,  la-  bores  enz.  Als  afkortingsteeken  gebruikt 
hij  echter  niet  het  liggende  (horizontale),  maar  een  iets 
gebogen  staande  (perpendiculair)  streepje. 

Uit  de  schriftvergelijking  blijkt  onomstootelijk,  dat  de 
eerste  schrijver  tevens  de  rubricator  van  het  door  hem 
geschrevene  is. 

Om  ieder  misverstand  dadelijk  uit  te  sluiten,  stip  ik  hier 
reeds  aan,  dat  de  rubricator  niet,  zooals  dat  zoo  veelvuldig 
het  geval  is,  tevens  de  functie  van  corrector  heeft  uitge- 
oefend.   Zyne  rol  bepaalde  zich  hoofdzakelijk 

a.  tot  het  schrijven  met  menie  van  alle  opschriften 
van  onderafdeelingen  of  nieuwe  hoofdstukken  door 
hem  gemaakt, 

b.  tot  het  teekenen  van  de  roode  beginletter  van 
iedere  onderafdeeling  of  ieder  hoofdstuk, 

e.    tot  het  onderstreepen  met  rood  van  de  jaartallen, 
de  verwijzingen  als  b.  v.   require,  vide  infra,  de 
quibus   supra;  van   de   nederduitsche   woorden   of 
spreekwoorden  —  op  een  enkele  uitzondering  na  — 
van  latijnsche  citaten,  van  titels  van  boeken  b.  v. 
Apocalipsis, 
cL    tot  het  aanvullen  van  een  open  ruimte  met  een  haal, 
e.    tot  het  plaatsen  van  het  teeken  f  in  den  tekst  bij 
een    nieuwe    onderafdeeling.    Dit    gebeurt    echter 
uiterst  zeldzaam, 
ƒ.    tot  het  rubriceeren  van  iedere  hoofdletter  in  den 
tekst  van  fol.  1 — 65v  voorkomende.    Dit  geschiedt 
door  een  eenvoudig  lengtestreepje  met  rood  in  de 
letter  aan  te  brengen. 
Van  verluchting  van  den  codex  kan  nauwelijks  sprake 
zijn,  tenzij  men  de  groote  sobere  blauwe  en  roode  letters 
daartoe  wil  rekenen. 

Groote  blauwgekleurde  letters  komen  in  't  geheel  vier- 
maal voor.  De  eerste  vinden  wij  op  fol.  lr  als  beginletter 
van  het  geheele  werk.  Een  sierletter  in  den  eigenlijken 
zin  des  woords  is  de  kapitale  G  niet,  hoewel  ze  de  buiteu- 


Digitized  by 


Google 


viir 

gewone  afmeting  van  25  mM.  hoogte  heeft  en  ook  een 
klein  ornamentje  in  het  dikste  gedeelte  van  den  halfkring 
draagt  Ik  vermoed,  dat  de  leelijke  witte  ruimte  in  het 
binnenste  van  de  letter  oorspronkelijk  wel  bestemd  was 
voor  eene  versiering  en  dat  ook  enkele  roode  filigranes 
tot  meerdere  opluistering  zouden  gemaakt  zijn,  indien  de 
codex  geheel  afgewerkt  ware.  Maar  dit  is  nu  niet  het 
geval.  De  drie  andere  blauwe  letters,  zonder  de  minste 
versiering,  staan  als  beginletters  van  het  eerste  woord, 
waarmede  een  hoofdstuk  over  een  rector  van  het  huis 
begint.  Zoo  bij  de  levensbeschrijving  van  Dirk  van  Henen 
fol.  llv,  van  Albert  van  Calcar  fol.  83T  en  van  Hendrik 
van  Herxen  fol.  51r. 

De  sobere  kapitale  beginletters  in  rood  staan  alle  binnen 
de  beschreven  ruimte,  behalve  de  groote  I,  die  buiten 
dit  kader  op  den  rand  staat  en  zich  door  meerderen 
zwier  en  grootere  afmeting  van  hare  zusters  onderscheidt. 
Deze  letter  neemt  —  de  beperkte  ruimte  van  het  geheel 
in  aanmerking  genomen  —  meestal  buitensporige  afme- 
tingen aan,  daar  ze  van  40  mM.  tot  57  mM.  hoogte 
varieert  Staat  zij  bij  toeval  te  dicht  bij  den  benedenkant , 
zoodat  geen  voldoende  ruimte  er  voor  te  vinden  is,  dan 
weet  de  illuminator  zich  te  behelpen  door  de  schacht  van 
de  I  zóó  te  breken,  dat  ze  een  rechten  hoek  beschrijft  en 
den  benedenhoek  van  de  bladzijde  bevallig  vult. 

Op  gezag  van  Acquoy  heb  ik,  toen  ik  als  student  voor 
het  eerst  kennis  maakte  met  ons  HS.  en  er  veel  nut  uit 
putte  voor  mijne  dissertatie,  met  hem  een  tweeden  schrijver 
aangenomen,  die  op  fol.  65*  23  regels  schreef  en  boven- 
dien talrijke  verbeteringen  en  aanvullingen  zoowel  in  den 
tekst  als  op  den  kant  aanbracht  Toen  ik  later  het  HS. 
ten  behoeve  dezer  uitgave  bewerkte,  begon  ik  echter  bij 
nadere  schriftvergelijking  te  twijfelen,  of  Acquoy  wel  juist 
gezien  had  en  zich  niet  te  zeer  had  laten  leiden  door  het 
duidelijk  in  het  oog  springende  verschil,  ontstaan  door 
de  veel  kleinere  letter  en  het  dichter  in  elkaar  schrijven. 
Immers  ieder,  die  zich  met  palaeographie  bezig  houdt, 
is  het  bekend,  hoe  zeer  het  karakter  van  een  letter  ver- 
andert, naarmate  ze  grooter  of  kleiner  geschreven  wordt. 
In  ons  geval  moest  noodzakelijk  de  letter  zeer  vele  fijn- 


Digitized  by 


Google 


IX 


heden  missen,  of  konden  deze  ten  minste  niet  zoo  on- 
middellijk in  het  oog  vallen  als  bij  de  grootere  van  het 
voorafgaande   gedeelte  van  het  HS.  het  geval  is. 

Ik  zou  dan  ook  niet '  geaarzeld  hebben  te  verklaren , 
dat  niet  twee  maar  dat  één  schrijver  aan  het  werk  ge- 
weest is,  indien  een  jarenlange  ondervinding  mij  niet 
geleerd  had,  dat  vooral  bij  schrift  uit  den  kring  der 
Broeders  afkomstig,  de  ductus  van  de  hand  van  den 
leerling  bijkans  dezelfde  is  als  die  van  den  leermeester. 
Een  later  palaeographisch  onderzoek  der  talrijke  charters , 
afkomstig  uit  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  bevestigde  op  af- 
doende wijze  het  vroeger  verkregen  resultaat. 

Er  is  echter  nog  een  tweede  reden,  die  voor  mij  den 
doorslag  gevend  geweest  is,  waarom  ik  van  mijne  meening 
teruggekomen  ben  en  met  Acquoy  twee  verschillende  han- 
den aanneem.  Met  een  enkel  woord  heb  ik  reeds  gezegd, 
dat  door  den  tweeden  schrijver  tal  van  verbeteringen 
zijn  aangebracht.  Dit  doet  hij  nu  zóó,  dat  het  verschil 
van  letter,  vooral  wat  de  grootte  er  van  betreft,  onmid- 
dellijk in  het  oog  springt,  en  op  eene  wijze,  die  zeer  dik- 
wijls met  het  principe  van  schoonheid,  dat  de  eerste 
schrijver  steeds   zorgvuldig  bewaard  heeft,  in   strijd  is. 

Ware  de  eerste  schrijver  tevens  de  corrector  (en  de  vol- 
tooier van  het  HS.)  geweest,  dan  zou  hij  zeer  zeker  daar, 
waar  hij  blijkbaar  de  „Vorlage"  niet  heeft  kunnen  lezen  en 
ruimte  liet  om  de  letters  of  het  ontbrekende  woord  in  te 
vullen,  dezelfde  letter  gebruikt  hebben  als  voor  het  ge- 
heele  werk.  Dit  verschil  van  lettergrootte  en  de  vluchtige 
en  in  zekeren  zin  slordige  manier  van  schrijven,  die 
geheel  niet  overeenkomt  met  het  statige  aesthetische  ge- 
heel, is  voor  mij  het  bewijs,  dat  een  tweede,  meer  ge- 
letterde wel  is  waar,  maar  tevens  meer  onverschillige 
schrijver  aan  het  werk  is  geweest 

De  hoofdtaak,  die  de  tweede  schrijver  zich  gesteld  heeft, 
was  blijkbaar  niet  het  werk  te  voltooien ,  d.  i.  het  ont- 
brekende gedeelte  er  bij  te  schrijven.  Had  dit  in  zijne 
bedoeling  gelegen,  dan  is  hij  in  de  uitvoering  er  van 
helaas  zeer  waarschijnlijk  schromelijk  te  kort  geschoten. 
Want  ik  neem  niet  aan,  zooals  ik  straks  nader  zal  be- 
toogen,  dat  wij   de  „Narratio"  in  haar  geheel  bezitten» 


Digitized  by 


Google 


Volgens  mijne  opvatting  ligt  dan  ook  zijne  hoofd  verdienste 
niet  zoo  zeer  in  het  bijschrijven  van  de  laatste  levensbe- 
schrijving, dan  wel: 

1.  in  de  menigvuldige  aanvullingen  van  den  tekst 
zooals  wij  die  hoofdzakelijk  vinden  of  fol.  20r,  20 v, 
28'  en  64*  »)i 

2.  in  het  maken  van  onderafdeelingen  in  de  hoofd- 
stukken *)  en 

3.  vooral  in  de  rol,  die  hij  als  corrector  van  het  geheel 
gespeeld  heeft 

Bestudeeren  wij  het  werk  van  den  eersten  schrijver 
nauwkeurig,  dan  komen  wij  al  ras  tot  de  ontdekking, 
dat  onder  het  bevallige  uiterlijk  heel  veel  ongerechtigheden 
schuilen.  De  eenige  verklaring  en  tevens  ook  verontschul- 
diging is,  dat  deze  schrijver  machinaal  en  geen  intellec- 
tueel werk  geleverd  heeft  en  leveren  kon.  Correctie  in 
den  eigenlijken  zin  des  woords  vinden  wij  bij  hem  niet, 
en  geen  wonder,  want  bij  de  Broeders  was  de  corrector 
meestal  een  ander  dan  de  scriptor.  Vier  of  vijf  keeren 
nochthans  verbetert  hij,  of  liever  vult  hij  de  uitlatingen 
aan,  en  wel  viermaal  door  zonder  eenige  verwijzing  op  den 
kant  het  ontbrekende  woord  te  schrijven,  en  één  keer,  op 
fol.  9V  namelijk,  door  het  hoven-plaatsen  van  het  woordje 
jam  in  den  tekst. 
Anders  de  tweede  schrijver  of  de  eigenlijke  corrector. 
Zorgvuldig  heeft  hij  het  werk  van  zijn  voorganger  na- 
gezien  en  hoogst  zelden  is  hem  een  foutje  ontgaan.  De 
wijze,  waarop  hij  die  verbetert,  verschilt  naar  aard  en 
grootte  van  de  fout.  Tot  vermeerdering  der  kennis  van 
de  Nederlandsche  palaeographie  acht  ik  het  niet  van  be- 
lang ontbloot  om  die  verschillende  manieren  hier  in  't 
kort  aantestippen. 

a.  Daar,  wtór  de  schrijver  een  woord  of  lettergreep 
oningevuld  heeft  gelaten,  omdat  hij  zijn  voorbeeld 
niet  kon  lezen,  of  waar  deze  letters  in  de  pen 
zijn  blijven  steken,  verbetert  de  corrector  die  fout 


1)  Vergl.  p.  76,  p.  78,  p.  105  en  207. 

2)  Deze  onderafdeelingen  zijn  in  de  uitgave  door  het  teeken:   §  en 
door  cursieven  druk  kennelijk  gemaakt. 


Digitized  by 


Google 


XI 


door  het  invullen  en  bijschrijven  van  het  ontbre- 
kende.   Zoo  b.v.  foL  2r  di  cta  domus  *),  fol.  6T  sibi 
ere  dit\S)   foL    10*  s  ua,  fol.  17r  cor  dialiter  en  fol. 
19*  demons  trans. 
Opmerkelijk  is,  dat  twee  fouten  van  gemelden  aard  op 
fol.  9*  hem  ontsnapt  zijn  en  dat  die  door  een  19**  eeuw- 
sche  hand  —  zeer  waarschijnlijk  door  Prof.  Acquoy  —  op 
de  wijze  van  den  corrector  met  potlood  verbeterd  zijn, 
nL:  ti  muit  en  labo  re. 
b.     Heeft  de  schrijver  een  woord  uitgelaten  bij  het  begin 
van  een  nieuwen  regel,  dan  verbetert  de  corrector 
die  vergissing  door  het  weggelatene  zonder  meer  op 
den  kant  voor   de  regel  te  schrijven,  b.v.  fol.  27 v 
ad  o»,  49r  diacit 
c    Zijn  woorden  of  geheele  zinnen  (fol.  20r  en  28')  in 
den  tekst  uitgelaten,  dan  schrijft  de   corrector  het 
ontbrekende  óf  in  den  tekst  tusschen  de  regels  óf 
op  den  kant.    Door  een  verwijzingsteeken  A  geeft 
hij  bovendien  de  juiste  plaats  van  het  ontbrekende 
woord  aan. 

d.  Verbeteringen  van  geheele  zinnen  of  meerdere  woor- 
den geschieden  óf  door  de  foutieve  zinnen  of  woorden 
te  onderschrappen  en  de  correctuur  op  den  kant 
te  zetten  (fol.  20*  en  641),  öf  door  de  foutieve  woor- 
den door  te  halen  en  de  verbetering  zonder  meer 
er  boven  te  schrijven  (fol.  47r). 

e.  Enkele  foutieve  woorden  verbetert  hij  öf  door  het 
woord  te  onderschrappen  en  de  verbetering  zonder 
meer  op  den  kant  te  schrijven,  öf  door  het  woord 
met  een  horizontaal  streepje  door  te  halen  en  de 
correctuur  er  eenvoudig  boven  te  schrijven  of  ze  op 
den  kant  met  of  zonder  verwijzingsteeken  A  te 
plaatsen.  Een  enkelen  keer  (fol.  85r)  plaatst  hij  de 
verbetering  onder  het  doorgehaalde  woord,  omdat 
de  correctie  in  den  laatsten  regel  der  bladzijde  plaats 
had  en  de  open  ruimte  daaronder  voor  de  ver- 
betering als  aangewezen  was. 


t)  Zie  p.  8,  27,  49,  66,  73. 


Digitized  by 


Google 


XII 


Er  rest  mij  nog  te  vermelden,  dat  de  doorhalingen  niet 
met  zorg,  maar  blijkbaar  in  der  haast  zonder  lineaal  uit 
de  vrije  hand  geschied  zijn ,  ja  het  komt  voor,  dat  woor- 
den tweemaal  op  zeer  slordige  wijze  doorgeschrapt  zijn. 
De  corrector  was  dan  ook  geenszins  met  de  schoonheids- 
idee bezield  van  den  schrijver,  die,  kon  hij  zijn  werk  in 
den  huidigen  toestand  aanschouwen,  vry  zeker  geprote- 
steerd zou  hebben  tegen  deze  van  weinig  smaak  getuigende 
ontsiering  van  zijn  arbeid. 

Volledigheidshalve  stip  ik  hier  nog  aan,  dat  vele  woor- 
den door  een  19**  eeuwsche  hand  met  potlood  onder- 
streept zijn  en  de  meeste  onderstreepte  woorden  met 
potlood  op  den  kant  geschreven  staan.  Vele  zijn  echter 
met  behulp  van  gomelastiek  uitgeveegd,  zonder  dat  de 
sporen  van  het  geschrevene  geheel  verdwenen  zijn.  Ook 
zonder  moderne  hulpmiddelen  is  met  het  bloote  oog  nog 
te  lezen  wat  er  gestaan  heeft. 

De  codex  heeft,  niettegenstaande  zijne  zorgvuldige  na- 
tuurlijke bescherming  van  omslag  en  schutbladen,  veel 
geleden.  Niet  alleen,  dat  het  papier  hier  en  daar  zeer 
duidelijke  sporen  draagt  van  een  veelvuldig  en  meêdoo- 
genloos  gebruik,  maar  ook  heeft  het  zeer  door  vocht  of 
water  geleden.  Gelukkig  zijn  de  onbeschreven  bladen 
het  meest  aangetast.  Bovendien  is  de  rug  van  het 
handschrift  vooral  aan  den  benedenkant  door  slijten 
sterk  beschadigd,  zoo  dat  de  onderste  gedeelten  van 
de  meeste  bladen  niet  meer  verbonden  zijn  maar  los 
zitten. 

Over  de  geschiedenis  van  het  handschrift  valt  niet  veel 
te  zeggen.  Of  het  deel  uitgemaakt  heeft  van  de  biblio- 
theek van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  is  niet  uit  te  maken, 
daar  niet  het  geringste  spoor  te  vinden  is,  dat  dit  ver- 
moeden zou  kunnen  rechtvaardigen.  Integendeel.  Het  vrij 
groote  aantal  handschriften,  afkomstig  uit  genoemde 
bibliotheek,  die  ik  onderzocht  heb,  dragen  alle  op  de 
binnenzijde  van  den  band  of  op  een  of  ander  fol.  voor 
of  achter  in  het  HS.  de  bekende  inscriptie:  „Iste  liber 
pertinet  ad  librariam  domus  clericorum  Zwollenais".  In  ons 
handschrift  ontbreekt  echter  die  inscriptie  niet  alleen, 
maar  ook  is  op  den  band  geen  spoor  te  ontdekken  van 


Digitized  by 


Google 


tilt 

een  strookje  papier,  dat  er  ooit  ingeplakt  zou  zijn  geweest 
en  er  later  uit  verdwenen  is. 

Zeker  is  echter,  dat  het  handschrift  in  het  bezit  ge- 
weest is  van  een  Zwollenaar.  Tot  deze  ontdekking  leidde 
mij  een  strookje  papier  (68  x  76  mM.),  dat  tusschen  fol. 
18  en  19  gehecht  is  en  dat  het  volgend  fragment  van  een 
inscriptie  bevat: 

De 

Domus  Fratrum 

sub  Patrocinio 

viventium  in 

Incipit  narratio 

et  deinde  de  Fr 

Auctore  D.  Jac 

Seniore  nostro 

Communis  vita  in 

Apostolis. 

De  tweede,  ontbrekende,  helft  van  het  strookje  zal  wel 
voor  altijd  verloren  zijn.  Onderzoekingen,  die  ik  in  par- 
ticuliere archieven  te  Zwolle  daaromtrent  deed,  bleven 
vruchteloos. 

Op  het  eerste  gezicht  van  het  schrift  van  dit  strookje 
herinnerde  ik  mij  onmiddellijk,  dat  ik  dit  herhaaldelijk 
te  Zwolle  voor  oogen  had  gehad  en  wel  in  een  particulier 
archief  of  in  stukken  afkomstig  uit  een  dier  archieven, 
die  in  verband  stonden  met  de  reliquieën  van  Thomas  & 
Kempis.  Ik  wist  zeker,  dat  een  onderzoek  in  het  Gemeente- 
archief aldaar  mij  niet  verder  zou  brengen  en  daarom 
nam  ik  de  eerste  gelegenheid,  die  zich  voordeed,  te  baat, 
om  het  eenmaal  gevonden  spoor  in  de  parochiale  archie- 
ven te  vervolgen.  Wetende,  dat  ik  met  een  persoon  te 
doen  had,  die  omstreeks  1650  geleefd  heeft  —  dit  leerde 
mij  het  schrift  —  gelukte  het  mij,  dank  zij  de  welwil- 
lendheid van  den  Zeer  Eerwaarden  heer  deken  N.  A.  van 
Balen,  die  mij  een  onderzoek  in  het  onder  zijn  beheer 
staande  archief  der  R.  K.  parochie  Sint  Michiel  toestond , 
weldra  tot  een  resultaat  te  komen. 

Vrij  spoedig  had  ik  mijn  man  gevonden:  Arnoldus 
Waeyer,  aartspriester  van  Salland  en  pastoor  der  statie  in 


Digitized  by 


Google 


de  Spiegelsteeg  aldaar.  Meer  dan  60  jaren  heeft  hij  te  Zwolle 
en  omstreken  als  priester  gewerkt  en  vooral  in  den  tijd  van 
het  herstel  van  den  katholieken  godsdienst  onder  bisschop 
Bernard  van  Galen  in  1673  een  belangrijke  rol  gespeeld. 
Dat  hij  onder  zijne  geloofsgenooten  grooten  invloed  had , 
kunnen  wij  a  priori  uit  de  hooge  waardigheid,  die  hij 
bekleedde,  afleiden  en  dat  het  hem  in  zijn  positie  ge- 
makkelijk was  in  het  bezit  te  komen  van  dokumenten 
en  boeken ,  behoorende  aan  vroegere  kloosters  of  kerken , 
behoeft  wel  geen  verder  betoog.  Dat  hij  zich  moeite  ge- 
geven heeft  om  die  kostbare  stukken  in  handen  te  krijgen , 
getuigt  's  mans  historische  nalatenschap  en  het  rijke 
archief  van  zijne  parochie.  Hierover  meer  bij  de  beschrij- 
ving van  het  cartularium  van  het  Fraterhuis  en  het 
archief  van  de  parochie  St.  Michiel. 

Met  deze  uitkomst  op  grond  van  schriftvergelijking  stelde 
ik  mij  natuurlijk  niet  tevreden,  te  meer  niet,  daar  ik 
mocht  veronderstellen,  dat  ik  in  de  nalatenschap  van 
den  besten  kenner  van  het  oude  Zwolle  en  vooral  van 
het  katholieke  Zwolle:  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  allicht 
nadere  gegevens  omtrent  ons  handschrift  zou  vinden.  Ik 
had  mij  niet  bedrogen,  want  inderdaad  vond  ik  in  zijne 
aanteekeningen,  dat  de  Narratio  van  Jacobus  de  Voecht  in 
het  bezit  geweest  is  van  den  aartspriester  van  Salland 
Arnoldus  Waeyer  '). 

Hoe  en  wanneer  de  codex  uit  Zwolle  weggeraakt  en  in 
het  bezit  gekomen  is  van  den  secretaris  van  het  Hof  van 
Holland,  Mr.  Jean  Theodore  Royer,  weten  wij  niet  Na 
diens  overlijden  te  's  Gravenhage  in  1808,  werd  hij  den 
1  April  1816  op  de  boekenveiling  bij  Scheurleer  te  's  Gra- 
venhage met  nog  een  ander  handschrift  te  zamen  voor  de 


1)  In  No.  75  p.  156  der  Verzameling  Heerkens  (Biblioth.  tan  de 
Vereeniging  tot  beoefening  v.  Overijsselsen  Regt  en  Geschiedenis),  schryft 
hy:  „Volgens  de  meening  van  den  Bibliothecaris  van  Holtrop  zonde  dit 
handschrift  vroeger  aan  Antonius  Matthaeus  hebben  behoord  en  laatste- 
l\jk  nit  de  boekery  van  Roraswinkel  onder  de  regeering  van  Lodewyk 
lyn  aangekocht.  Zeker  is  het,  dat  heizelfde  allereerst  in  het  bezit, 
immers  in  handen  is  geweest  van  Arnoldus  Wajjer,  blijkens  een  in 
dit  handschrift  liggend  verscheurd  gedeelte  van  het  eerste  blad,  door 
dezen  eigenhandig  afgeschreven." 


Digitized  by 


Google 


XV 

kapitale  som  van  zegge  één  gulden  door  de  Koninklijke 
Bibliotheek  aangekocht  ')• 

Alvorens  tot  de  beschrijving  van  het  tweede  handschrift, 
dat  wij  bij  deze  nitgave  gebruikt  hebben,  over  te  gaan, 
dienen  eerst  enkele  woorden  gezegd  te  worden  betreffende 
den  inhoud  van  het  handschrift  H.  Maar  die  is  immers 
bekend;  herhaaldelijk  toch  is  reeds  gezegd,  dat  ons  hand- 
schrift een  kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  bevat, 
waartoe  dan  nog  eene  nadere  inhoudsopgave?  Omdat  de 
twee  opschriften  van  onzen  codex,  die  beide  eene  in- 
houdsopgave behelzen,  ten  minste  schijnbaar  in  tegen- 
spraak zijn. 

Op  den  omslag  immers  staat  het  volgende  opschrift: 
„Patris  Jacobi  de  Trajecto  Narratio  de  Origine  et  Progresmi 
Gongrcgatumü  Rdigioeae,  Praeeide  Floreniio  in  Zwolld  et  de 
Menie  Sanctae  Agnetie  prope  Ztoollam  etc.",  en  op  fol.  lr  de 
authentieke  inhoudsopgave  met  roode  inkt  geschreven: 
„Incipü  narratio  de  inchoationc  etatus  nostri  et  deinde  de 
frairibus  huius  domus  nostre  autore  domino  Jacobo  traiecH 
alias  voecht  eeniore  noetro  Iaxx*rio." 

Acquoy  oordeelt  over  het  eerste  opschrift  als  volgt2): 
„Dat  dit  „Praeside  Florentio"  uit  verwarring  met  het 
Deventersche  Fraterhuis  moet  zijn  ontstaan,  ligt  voor  de 
hand;  dat  er  betreffende  het  klooster  op  den  8.  Agnieten- 
berg  slechts  in  het  voorbijgaan  iets  in  het  H.  S.  voor- 
komt, kan  ik  verzekeren;  evenzoo  dat  het  „etc."  door 
den  inhoud  niet  wordt  gerechtvaardigd,  terwijl  er  boven- 
dien geen  spoor  van  vroegere  samenvoeging  met  meerdere 
handschriften  in  denzelfden  omslag  is  te  vinden.  Hoogst 
waarschijnlijk  heeft  dit  gansche  opschrift  zijn  ontstaan  te 
danken  aan  de  omstandigheid,  dat  het  H.  S.  met  iets 
andera  te  samen  in  een  pakje  is  gebonden  geweest,  toen 
het,  weinige  jaren  na  den  dood  van  zijn  reeds  genoemden 
eigenaar  [J.  Th.  Royer]  in  1816  onder  den  hamer  werd 
gebracht." 


1)  Acqnoj,  Oe  Kroniek  ren  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  p.  7  noot  3* 
3}  De  Kroniek,  p.  7. 


Digitized  by 


Google 


XVI 

Met  dit  betoog  van  den  door  mij  hoog  geëerden  hoog- 
leeraar kan  ik  mij  tot  mijn  spijt  geenszins  vereenigen. 
Want  al  komt  dit  „Praeside  Florentio"  ons  op  den  eersten 
blik  voor  rechtstreeks  in  strijd  te  z\jn  met  het  tweede, 
officieele  opsohrift,  inderdaad  is  dit  echter  niet  het  geval. 
Immers  leest  men  de  beide  opschriften  goed,  dan  zien 
wy  dat  beide  vermelden,  dat  in  den  codex  geschetst  zal 
worden  de  wording  van  de  Broederschap  des  gemeenen 
Levens.  Het  eerste  opschrift  zegt  dit  duidelijker  dan  het 
tweede,  maar  ook  hier  kan  „status  nostri"  niets  anders 
beteekenen  dan  —  „Congregatio  Religiosa."  Het  „praeside 
Florentio"  slaat  dan  ook  niet  op  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 
maar  op  het  geheel,  de  Congregatio  religiosa.  Was  Flo- 
rentius  Rade  wij  ns  —  want  niemand  anders  wordt  hier 
bedoeld  —  ook  al  niet  de  stichter  van  de  moderne  devotie 
of  van  de  Broederschap,  toch  staat  het  op  grond  van  de 
nieuwste  resultaten  der  geschied  vorsching  vast ,  dat  hij  de 
eigenlijke  man  is  geweest,  die  aan  de  moderne  devotie  die 
richting  heeft  gegeven,  door  onder  zijne  leiding  uitgezochte 
mannelijke  elementen  der  moderne  devoten  te  vereenigen. 
Door  dit  te  doen  vóórdat  hij  de  goedkeuring  van  zijn 
meester  Geert  de  Groote  had  verkregen,  is  hij  en  niet  G. 
de  Groote  de  eigenlijke  stichter  ')  der  Broederschap  van 
de  Broeders  van  het  gemeene  Leven  geworden.  Wat  Flo- 
rentius  te  Deventer  had  gedaan,  dat  deden  andere  devoten 
b.v.  te  Zwolle  onder  goedkeuring  en  met  krachtdadige 
hulp  van  G.  de  Groote  onder  de  geestelijke  leiding  van 
den  blinden  Johannes  van  Ommen;  maar  allen  zonder 
uitzondering  erkenden  en  vereerden  Florentius  als  „pater 
generalis  omnium  devotorum" *),  en  in  dien  zin  wordt  hier 
terecht  gesproken  van  „de  origine  et  progressu  Congrega- 
tionis  Religiosae  Praeside  Florentio." 

Een  afdoend  antwoord  op  de  vraag,  of  terecht  of  ten 
onrechte  beweerd  wordt,  dat  onze  codex  handelt  „de  Monte 
S  ae  Agnetifl  prope  Zwollam  etc",  geeft  onze  uitgave  op  de 


1)  Vergl.   Gerretsen,   J.  H.,  Florentius  Radewjjns,  Nijmegen  1891, 
blz.  60  ▼.  —    Acquoy,  Windesheim ,  I,  44*.,  49.  lil,  239  v. 

2)  Acquoy,  Windesheim,  1,  238,  noot  2  en  11,  371. 


Digitized  by 


Google 


iVit 


meest  besliste  wijze.  Men  behoeft  alleen  de  opschriften 
der  verschillende  hoofdstukken  te  raadplegen  en  men  zal 
tot  de  overtuiging  geraken,  dat  ons  handschrift  gelukkig 
iets  meer  behelst  dan  levensbeschrijvingen  van  broeders 
van  het  Fraterhuis  te  Zwolle.  En  juist  hierin  ligt  volgens 
mijne  meening  de  hoogere  waarde  van  het  geschrift 

Dit  feit  erkent  Acquoy  trouwens  ook ,  wanneer  hij  blz.  14 
schrijft,  dat  „het  H.  S.  niet  alleen  over  het  Zwolsche 
huis  handelt,  maar  tevens  de  oprichting  en  inrichting 
van  eene  menigte  dergelijke  gestichten  bespreekt,  en 
daarbij  natuurlijk  veel  bekends  maar  ook  veel  onbekends 
mededeelt."  Welk  feitelijk  bezwaar  hij  nu  tegen  dat  „etc." 
heeft,  begrijp  ik  niet. 

De  dispositie  van  de  „Narratio"  zal  ons  bovendien  aan- 
toonen,  dat  de  schrijver  genoodzaakt  was,  meer  of  minder 
uitvoerig  te  berichten  over  de  Broeder-  en  Zusterhuizen , 
die  van  uit  Zwolle  gesticht  waren,  of  —  om  den  geijkten 
term  te  gebruiken  —  het  Fraterhuis  te  Zwolle  als  hun 
moederhuis  beschouwden. 

Het  plan,  dat  de  schrijver  van  de  Narratio  heeft  ge- 
volgd, kennen  wij  uit  's  mans  eigen  woorden.  Nadat  hij 
als  inleiding  op  zijn  werk  eene  beknopte  maar  wel  door- 
dachte schets  van  het  verval  der  zeden  en  het  kwijnen 
van  het  godsdienstig  leven  op  het  einde  der  veertiende 
eenw  ontworpen  en  den  lezer  met  het  tijdstip  van  de 
bekeering  en  den  verderen  levensloop  van  den  man,  die 
hierin  verbetering  zou  brengen ,  Gerrit  de  Groote ,  bekend 
gemaakt  heeft,  gaat  hij  over  tot  de  schildering  van  het 
ontstaan  der  „Moderne  devotie"  en  de  stichting  der  eerste 
Fraterhuizen  in-  en  buiten  Zwolle.  Op  fol.  4V  komt  hij 
dan  tot  zijn  eigenlijk  doel:  de  beschrijving  van  de  opkomst 
en  de  verdere  ontwikkeling  van  het  Domus  Sancti  Gregorii ') 
of    ook   Domus  Major  genaamd.    Te  dezer  plaatse  geeft 


i)  De  meer  gebruikelyke  naam,  ten  minste  in  de  eerste  eeuw  na 
de  stichting  er  van,  was:  Domus  Clericorum,  Klerkenhuis,  later  werd 
het  woord:  Fraterhuis,  Domus  Fratrum,  meer  en  meer  door  de  Broeders 
telve  gebruikt,  vooral  in  oorkonden.  In  de  Narratio  is  herhaaldelijk 
sprake  Tan  het  Domus  Major;  ook  werd  het  wel  eens  en  vooral  door 
het  volk,  het  Heer-Du  k-van  Herxenshuis  genoemd. 

Derde  Serie.    Werk rn  N°.  13.  n 


Digitized  by 


Google 


XVlTt 

hij  dan  ook  de  dispositie  van  zijn  geschrift  aan  in  de 
volgende  bewoording  '):  „Jam  ulterius  de  hujus  Domus 
nostre,  que  Major  dicitur,  fundatore  et  fundaüone  rec- 
toribusque  et  fratribus  usque  in  presens  secundum  ordinem 
consequenter  dicendum."  Wat  de  schrijver  onder  het 
„secundum  ordinem"  verstaat,  verklaart  hij  op  verschil- 
lende plaatsen  van  z\jn  geschrift,  zoo  b.  v.  „Sed  antequam 
de  ultima  ipsa  infirmitate  (scil.  Alberti  de  Calcar)  loqua- 
mur,  videamus  prius  de  fratribus  hiis,  qui  sub  eo  defuncti 
sunt,  non  secundum  ordinem,  quo  defuncti  sunt,  sed 
secundum  ordinem  senii"  *). 

Volgens  oud  kloostergebruik  rekent  echter  de  schrijver 
den  ouderdom  der  broeders  niet  van  af  den  dag  hunner 
geboorte,  maar  van  af  den  dag  hunner  opname  in  de 
Broederschap.  Dit  blijkt  ten  duidelijkste  uit  de  rang- 
schikking in  de  naamlijsten  der  broeders,  die  hij  bij  het 
overlijden  van  een  rector  van  het  huis  opmaakt  *). 

De  dispositie  wordt  ook  uiterlijk  kennelijk  gemaakt  door 
aan  het  begin  van  eene  nieuwe  hoofdafdeeling  van  zijn 
werk,  nl.  het  leven  van  een  rector  van  het  huis,  eene 
blauwe  hoofdletter  te  plaatsen. 

Om  den  rector  groepeert  de  schryver  dan  de  tijdens 
diens  rectoraat  overleden  broeders  in  de  boven  aangegeven 
orde.  De  daden  van  de  rectoren  worden  breedvoerig 
verhaald  en  daar  hij  ook  meestal  iederen  broeder  op 
zijn  levensweg  volgt,  komt  hij  van  lieverlede  op  tal  van 
broeders-  en  zustershuizen  en  kloostere  in  de  heden- 
daagsohe  Nederlanden  niet  alleen,  maar  tot  aan  de  Russi- 
sche grens,  die  van  uit  Zwolle  gesticht  óf  gereformeerd 
werden. 

Hierdoor  verkrijgen  wq  omtrent  tal  van  instellingen  in 
den  lande  hoogst  welkome  inlichtingen ,  die  we  des  te  meer 
op  prijs  moeten  stellen,  omdat  ze  meestal  geheel  onbekend 
waren  of  omdat  ze  reeds  bekende  gegevens  verbeteren 
of  aanvullen. 


1)  VergL  p.  22. 

2)  Zie  p.  146.    Vergl.  ook  p.  190. 

3)  Zie  p.  116  en  170. 


Digitized  by 


Google 


XI  Jt 


Door  de  volgende  schema's,  die  tegelijk  den  stamboom 
van  bet  Sint  Gregoriushuis  voorstellen,  verkrijgen  wy 
tevens  het  beste  overzicht  over  den  directen  invloed,  die 
van  het  Zwolsche  Fraterhuis  naar  alle  richtingen  uitging. 


I**  Stichting  1384  dooe  G.  db  Gbootjs. 

Zwolle  (huis  in  de  Begijnenstraat ,  later  het  huis  van 
Heer  Hendrik  van  Gouda). 


Fraterhuis  op  den  Nemelerbejg  bij  Zwolle  (Maart  1384 
aangewezen  door  G.  de  Groote)  bewoond  in  1396. 

1398  klooster  Reguliere  1398  St.  Janskamp  bij  jVollen- 

kanunniken  hove,  later  Derde  regel 

Westerhof  bij  Dalfeen  v.  St  Franciscus. 


k 


terug  naar  Nemelerberg, 
thans  St  Agnietenberg. 


Ude  Stichting  1394  door  Mbynold  van  Windbshbim: 

HBT  DOMUS  SANCTI   GrEGORII. 

1.  Albergen.    Domus  Sti  Anthonii  Confessoris.  1406. 

2.  Voersterdijk  bij  Zwolle,  verplaatst  naar  Hulsbergen. 
Domus  Sti  Hieronymi.  1407. 

3.  's  Hertogenbosch.    Domus  Sti  Gregorii.  1424. 

4.  Doesburg.    Domus  Sti  Gregorii.  1429. 

5.  Harderwijk.    Domus  Sti  Gregorii.  1441. 

6.  's  Hertogenbosch  (Ten  Orthen).   Domus  Sti  Andreae. 

7.  Groningen.  +  1457. 
&     Culm.  1472. 


Digitized  by 


Google 


XX 


Vrouwenconventen,  dib  onder  de  leiding  der  broeders 
van  het  domu8  clericorüm  te  zwolle  stonden. 

I.    Binnen  Zwolle. 

1.  Het  Oude  Convent.  V66r  1884. 

2.  Kadeneters  of  St.  Gertrudis.  ±  1390. 

3.  Het  Kinderhuis  of  St.  Caecilia.  1394. 

4.  Op  die  Maat.  V66r  1397. 

5.  Ten  Bosche  of  Marienbosch.  Vóór  1401. 

6.  Wytenhuis.  Na  1409. 

• 
II.    Buiten  Zwolle  '). 

1.  Bethania  buiten  Arnhem. 

2.  Bethlehem  buiten  Utrecht. 

3.  Briel.  (St.  Andries?) 

4.  Calcar.    (Caecilienconvent.) 

5.  Delft.  (St.  Ursula.) 

6.  Qoch. 

7.  Gorkum. 

8.  Griet. 

9.  Kampen.  St.  Agnetis. 

10.  Nieuwkerk  bij  Harderwijk. 

11.  Oen  op  de  Veluwe. 

12.  Ten  Orthen  te 'sHertogenbosch. 

13.  Rossum. 

14.  Rugge. 

15.  Utrecht.  (St  Ursula.) 

16.  Utrecht.  (St.  Caecilia.) 

17.  Vucht. 

18.  Wamel. 

19.  Zaltbommel. 


1)  Daar  de  stichtingsjaren  tan  de  meeate  deser  conrenten  my  onbekend 
xyn,  heb  ik  ze  in  alphabetische  orde  Tan  de  plaatsnamen  gerangschikt. 


Digitized  by 


Google 


XXI 

Uit  het  bovenstaande  volgt  nu  reeds ,  dat  ons  HS.  geen 
„kroniek"  in  den  eigenlijken  zin  van  het  woord  is  noch 
kan  zijn.  Immers  de  gebeurtenissen,  die  de  schrqver  ver- 
haalt, kunnen  niet  chronologisch  gerangschikt  zijn;  dit  ligt 
reeds  in  den  aard  van  het  boek  en  volgt  nog  meer  uit 
de  strekking,  die  de  schrijver  er  bij  op  het  oog  gehad 
heeft:  de  stichting  en  onderwijzing  zijner  medebroeders. 
Dit  doel  heeft  hij  gemeend  het  best  te  kunnen  bereiken 
door  hun  het  ootmoedige  en  stichtelijke  leven  der  over- 
leden broeders  als  voorbeeld  voor  te  houden.  En  om  dat 
te  kunnen  doen,  was  hij  genoodzaakt  van  elk  een  afzon- 
derlijke levensgeschiedenis  te  schrijven.  Feitelijk  is  de 
„Narratio"  dan  ook  niets  anders  dan  een  aaneenschakeling 
van  biographieën.  Opmerking  verdient,  dat  de  afschrijvers 
en  vooral  Jacobus  de  Voecht  het  werk  niet  „Ghronicón" 
genoemd  hebben ;  dezen  naam  heeft  het  't  eerst  van  Del- 
prat  gekregen  en  in  navolging  van  hem  is  hij  gebruikt 
door  Acquoy  en  anderen.  Ik  heb  gemeend  ter  voorkoming 
van  verwarring  den  naam  Kroniek  van  het  Fraterhvis  ie 
Zteoüe,  onder  welken  naam  vooral  sedert  Acquoy  de 
„Narratio"  meerbekend  is ,  niet  te  moeten  blijven  gebruiken. 

Wie  was  nu  de  auteur  van  de  „Narratio",  of  beter  in 
de  eerste  plaats:  wie  was  hij  niet? 

In  duidelijke  woorden,  die  mijns  inziens  iederen  twijfel 
uitsluiten,  wordt  ons  in  het  opschrift  op  fol.  lr  van  het 
Haagsche  handschrift  gezegd,  dat  hij  geweest  is:  Jambus 
Troiecti  alias  Voecht. 

Desniettegenstaande  heeft  Delprat  gemeend  hem  buiten 
den  kring  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven  te  moeten 
zoeken  en  wel  in  het  klooster  der  Reguliere  kanunniken 
Sint  Agnietenberg  bij  Zwolle.  Immers  aangaande  den 
schrijver  betoogt  hij  !):  „Bij  geenen  schrijver  van  dien 
tijd  vind  ik  zekere  melding  van  hem.  Misschien  is  h\j 
dezelfde,  welke  bij  Thomas  a  Kempis  in  het  Chronicon 
Maniagnkarwn  (p.  68  ed.  Rosweyde)  voorkomt  onder  den 
naam  van  Jacobus  A.  con versus  de  Trajecto,  ten  jare  1425 
aangenomen  tot  inwoner  van  het  St.  Agneten  Klooster 


1)  Archief  toot  Kerkgeschiedenis,  deel  VI,  p.  279. 


Digitized  by 


Google 


XXII 


bij  Zwol.  Alsdan  zal  hy  geweest  zijn  een  bloedverwant 
van  Willem  Vornken  of  Vorniken,  Prior,  eerst  van  het 
St  Agneten  Klooster,  en  daarna  van  dat  te  Windes- 
heim",  enz. 

Deze  veronderstelling  van  Delprat,  die  bovendien  op 
p.  844  durft  beweren,  dat  hij  den  inhoud  van  onzen  codex 
zoo  volledig  heeft  weergegeven,  dat  hij  eene  uitgave  er 
van  onnoodig  acht,  is  waarlyk  onbegrijpelijk. 

Want  afgezien  van  het  duidelijke  opschrift,  komt  de 
naam  Jacobus  Traiecti  en  Jacobus  Traiecti  alias  Voecht 
herhaaldelijk  in  de  „Narratio"  voor  ')>  en  niet  alleen  als 
„senior  of  frater  noster",  maar  ook  als  „horum  collector"  *). 
De  meest  oppervlakkige  bewerker  van  het  handschrift  zou 
nu  al  zeer  spoedig  moeten  bemerkt  hebben,  dat  de  „Nar- 
ratio" de  geschiedenis  van  het  Fraterhuis  van  St.  Oregorius 
te  Zwolle  behandelt  en  niet  die  van  het  Begulierenklooster 
Sint  Agnietenberg.  Dus  kon  de  schrijver  er  van  alleen  een 
broeder  uit  dit  huis  zijn  en  onmogelijk  in  een  naburig  klooster 
gezocht  worden.  Een  vergissing  omtrent  den  persoon  van 
den  schrijver  had  —  dit  geef  ik  gaarne  toe  —  een  vluch- 
tigen  bewerker  kunnen  overkomen,  omdat  in  de  „Narratio" 
onder  denzelfden  vóór-  en  toenaam  „Jacobus  Trajecti" 
twee  verschillende  personen  voorkomen.  Maar  gemakkelijk 
had  deze  vergissing  niet  kunnen  gebeuren ,  omdat  de  auteur 
de  twee  personen  angstvallig  uit  elkaar  houdt  door  steeds 
dfór,  Yfikr  eene  verwarring  zou  kunnen  ontstaan,  hun 
dubbelen  toenaam  aan  te  geven.  De  eene  is  hij  zelf: 
„Jacobus  Traiecti  alias  Voecht"  en  de  andere  y  Jacobus  Traiecti 
de  Wijck» 

Buitendien  behelst  ons  handschrift  omtrent  dezen  laatste 
vry  nauwkeurige  inlichtingen  in  diens  levensgeschiedenis '). 
Dfór  ook  wordt  ons  welkome  opheldering  gegeven  om- 
trent het  ontstaan  van  diens  bijnaam  „Traiecti."  In  het 
kort  komt  diens  geschiedenis  hierop  neer.  Jacobus  de 
Wyck  was  choraal  te  Utrecht  en  had  de  aandacht  ge- 


1)  Zoo  b.  t.  fol.  3*,  50*,  G5>. 

2)  Fol.  47'.  —  Vergl.  ook  p.  168v.  en  XLI. 

3)  Pag.  168  v.    Vergl.  ook  p.  410  de  oorkonde  van  7  Octobtf  1465. 


Digitized  by 


Google 


XXIII 

trokken  van  den  kanunnik  van  St.  Jan,  Johannes  de 
Voeeht ').  Deze  bewerkte  bij  den  toenmaligen  procurator 
van  het  Domus  Pauperum  ie  Zwolle,  Albert  van  Calcar, 
lyne  opneming  in  genoemd  huis.  Na  voltooide  studiën 
aan  de  stads-  of  parochieschool  aldaar,  werd  hij  lid  van 
de  Broederschap  van  het  gemeene  Leven,  en  wel  in  het 
Fraterhuis  te  Zwolle.  Spoedig  verwierf  hij  zich  door  ayne 
nauwgezetheid  en  stipte  navolging  van  den  regel  in  hooge 
mate  de  liefde  van  den  inmiddels  tot  rector  van  het  huis 
bevorderden  Albert  van  Calcar2),  „qui  voluit  ut  deincepe 
vocaretur  ab  omnibus  Jacobus  Traiecti."  Hij  bleef  echter 
niet  te  Zwolle,  want  hij  werd  waardig  bevonden  opvolger 
te  worden  van  den  uit  zijn  ambt  ontslagen  biechtvader 
.  der  nonnen  te  Rugge  in  den  Briel  *).  Hij  overleed  aldaar, 
vermoedelijk  den  22  Maart  1482. 

In  kloosters  van  verschillende  orden  trof  ik  hier  en 
daar  wel  eens  een  naamgenoot,  Jacobus  Traiecti4),  aan. 
Maar  om  niet  in  dezelfde  fout  te  vervallen  als  Delprat  en 
ook  omdat  ze  om  chronologische  redenen  niet  identiek 
met  Jacobus  de  Voeeht  kunnen  zijn  —  want  de  moge- 
lijkheid, dat  hij  op  lateren  leeftijd  lid  van  een  klooster- 
orde zou  geworden  zijn,  is  zoo  goed  als  uitgesloten,  daar 
wij  hem  op  80jarigen  leeftijd  nog  te  Zwolle  in  het  Fra- 
terhuis vinden  —  laat  ik  ze  onvermeld.  Alleen  meen  ik 
een  oogenblik  stil  te  moeten  staan  bij  een  tijdgenoot  van 
hem  en  evenals  hij  broeder  van  het  gemeene  leven: 
Jacobus  Traiecti  junior  6),  eerst  in  het  Fraterhuis  te  Delft, 


1)  Zie  OTer  hem  p.  XXXVIIvv. 

3)  Dient  keuze  tot  rector  had  plaats  den  24  April  1457. 

3)  In  de  opetellen  Tan  H.  de  Jager  over  de  Brielsche  kloosters  St 
Glara,  St  Catharina  en  St  Andries  te  Rogge,  verschenen  in  N\jhoff- 
Frnin's  Bijdragen,  lilde  Reeks,  deel  1  en  11,  vond  ik  xgn  naam  niet 
vermeld. 

4)  Zoo  b.  v.  Jdcobuè  Tacts  ds  Traiécto,  die  in  1428  te  Windesheim 
ingekleed  werd  (Acquoy,  Wiodesheim,  III,  p.  274.) 

5)  Zie  over  hem:  Henric  van  Arnhem's  Kronyk  van  het  Fraterhuis 
'te  Gouda,  uitgegeven  door  Dr.  A.  H.  L.  Hensen,  in  de  Bgdragen  en 

Mededeelingen  van  het  Historisch  Genootschap,  deel  XX  (1899),  bis.  16 
en  24;  en:  Schlager,  P.,  Zum  Leben  des  Franxiskaners  Heinrich  Harp, 
Der  Katholik,  1905,  XXXII.  Bd.,  6.  Heit 


Digitized  by 


Google 


3CX1V 

later  in  dat  te  Gouda.  Deze  kwam  in  1446  met  den 
later  zoo  beroemden  minderbroeder  Henricus  Erp  uit 
Delft  als  een  der  eerste  bewoners  van  het  nieuwe  Frater- 
huis  naar  Gouda.  Toen  echter  de  rector  Henricus  Erp 
wegens  te  groote  moeilijkheden  aan  het  slagen  van 
zijne  stichting  wanhoopte  en  in  1450  naar  Rome  trok  om 
in  het  klooster  Ara  Goeli  aldaar  zijn  nederig  kleed  van 
broeder  des  gemeenen  levens  met  de  bruine  pij  van  de 
Minderbroeders-Observanten  te  verwisselen,  was  Jacobus 
Traiecti  zijn  reismakker.  Of  Jacobus  met  hetzelfde  plan 
omging  als  zyn  rector,  weten  wij  niet,  want  de  kroniek 
vermeldt  van  hem  alleen  nog:  „Jacobus  autem  Traiecti, 
postquam  Romam  cum  eo  venerat,  statim  obiit  in 
pace". 

Het  geslacht  de  Voecht  of  de  Voocht  was  eene  oude 
regeeringsfamilie  te  Utrecht  *).    Sedert  de  14de  eeuw  komt 


1)  Onder  de  in  het  Rijksarchief  te  Utrecht  berustende  collectie  gene- 
alogiên  door  Buchell ,  Booth  en  anderen  verzameld ,  bevinden  er  zich  ook 
betreffende  het  geslacht  de  Voecht  van  Rynevelt  te  Utrecht.  Op  deze 
collectie  werd  ik  oplettend  gemaakt  door  de  vriendelijkheid  van  den 
Zeer  Eerw.  Heer  J.  H.  Hofman,  rustend  pastoor  te  Schalkwijk,  die  mjj 
ook  enkele  gegevens  er  uit  mededeelde.  Door  de  meest  ruime  hulp 
van  den  heer  Rijksarchivaris  Mr.  S.  Muller  Fz. ,  werd  ik  toen  in  staat 
gesteld  uit  bovengenoemde  collectie  de  gegevens  omtrent  de  naaste 
familieleden  van  Jacobus  Trajecti  alias  Voecht  hier  mede  te  deelen. 
Ook  door  latere  aanvullende  mededeel  in  geu  en  onderzoekingen  betref- 
fende den  kanunnik  Johannes  de  Voecht,  in  zijn  archief  ingesteld, 
heeft  Mr.  Muller  mij  ten  zeerste  tot  dank  verplicht. 

Later  bleek  imj,  dat  Jhr.  G.  A.  Siz  te  Utrecht  in  zyn  voor  de 
Friesche  geschiedenis  waardevol  opstel:  „Het  slot  Wiardastate  te  Gou- 
tam b\j  Leeuwarden,  met  de  schilderijen,  oudheden  daarin  aanwezig 
beschreven  en  opgehelderd",  verschenen  in  de:  Vrije  Fries,  deel  XII 
(1873),  blz.  157vv.,  zeer  belangrijke  gegevens  voor  de  genealogie  de 
Voecht  verwerkt  had  en  dat  hij  daarin  ook  nuttige  vingerwijzingen 
betreffende  het  archief  van  die  familie  medegedeeld  heeft.  In  hetzelfde 
jaar  gaf  de  heer  Siz  eene  geslachtslijst  der  familie  de  Voeght  van 
Rynevelt  uit  volgens  het  handschrift  van  het  Provinciaal  Archief  te 
Utrecht  in  deel  XX11I,  blz.  582—586  van  den  Navorscher.  Ik  verwys 
naar  deze  opstellen  voor  de  verdere  literatuur  betreffende  dit  geslacht. 

Vele  data's  van  overlijden  van  de  door  my  genoemde  personen  heb 
ik  kunnen  verifieeren  aan  de  hand  van  het  Necrologium  van  de  Gister* 


Digitized  by 


Google 


XXV, 


die  naam  voor  vergezeld  van  die  „van  Ryneveldt".  Zeer 
waarschijnlijk  dateert  deze  dubbele  toenaam  van  het  hu- 
welijk van  den  Utrechtschen  burgemeester  Hildebrant  de 
Vooght  met  Clara  van  Ry nevelt  ')•  Hoe  dit  ook  zij,  voor 
ons  is  het  voldoende  te  weten,  dat  uit  het  huwelijk  van 
Johan  de  Voecht  van  Ryneveld  2),  die  in  1394  onder  de 
schepenen  van  Utrecht  voorkomt,  met  Elisabeth  van 
CLarenborch  s)  o.  a.  voortsproot  een  zoon  Jacob  de  Voeoht 


cienser-nonnenabdg  St.  Servaas  te  Utrecht,  uitgegeven  in:  Archief  van 
het  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  XXVII,  bis.  104—181. 

Betreffende  de  Vtrtektmke  familie  de  Voecht,  vergl.  men  verder  den 
NaTorscher,  deel  XXIV  bis.  175,  187  en  225;  deel  XXIX  bis.  528; 
XXXI  hls.  187  en  254;  XXXIII  bis.  12;  XXXIV  bk.  206;  XXXV  bis. 
273  en  631;  XXXVI  bis.  84;  XXXVII  bis.  234;  XXXIX  bis.  140,  390, 
636;  XL  bis.  133,  371;  XL11I  bis.  394;  XLIV  bis.  271,  925,  326,  830; 
XLV11  bis.  152,  163;  LUI  bis.  382.  —  Bijdragen  tot  de  geschiedenis 
van  Overijssel  door  J.  J.  van  Doorninck,  deel  IV  bl.  90;  VIII  bis.  862; 
IX  bis.  36  en  204;  X  bis.  9.  10  en  41.  —  Archief  van  het  Aarts- 
bisdom Utrecht,  deel  X,  bis,  177;  XXVII  sie  Register;  XXX  bis.  48  en 
52.  —  Archief  voor  kerkehjke  en  wereldlijk  geschiedenissen  van  J.  J. 
Dodt  van  Flensbnrg,  deel  I  (1838)  bis.  207  en  217;  deel  II  (1839) 
blx.  2vv.,  88,  147  vv,  223,  290  en  356;  deel  III  (1843)  bli  25 tv., 
201 ,  242,  255,  278;  deel  V  (1846)  bis.  348.  —  Kronjjk  van  het  His- 
torisch Genootschap  te  Utrecht,  13de  Jrg.  (1857)  bis.  145;  17de  Jrg. 
(1860)  bis.  195,  234,  276,  299,  305  en  391;  21ste  Jhrg.  (1865)  bis.  531 
en  £32;  22ste  Jrg.  (1866)  bis.  151,  152,  162,  184,  1*7,  204. 

Over  het  geslacht  de  Voecht  vergl.  verder  de  in  den  Navorscher, 
deel  XXIII,  bis.  582,  en  in  de  Vrije  Fries,  deel  XII,  bis.  217  aange- 
geven Iiterataor.  —  Verder:  Raadt,  J.  Th.  de,  Sceaux  armoriés  des 
Pays-Bas  et  des  pays  avoisinants,  Brnxelles  1898  v.,  in  voce:  Voecht. 
—  Keussen,  H.,  Die  Matrikel  der  Uoiversit&t  Köln,  I*«  Bd.,  het 
Register.  —  Renssens,  E.,  Matricule  de  rUniversité  de  Loovain,  Tom. 
I .  Loovain  1903. 

1)  Vergl.  Sis,  G.  A  ,  Het  slot  Wiardastate,  in:  Vrije  Fries,  deel 
XII  bis.  207. 

2)  Hij  moet  vóór  1409  overleden  zgn ,  daar  zjjne  weduwe  in  dit  jaar 
genoemd  wordt.  (Navorscher,  XXIII  blz.  584.)  —  In  het  Necrologiom 
van  de  Siot  Servaas-abdij  wordt  rijn  sterfdag  vermeld  op  UU  Idus 
Januari,  echter  zonder  vermelding  van  het  jaar  van  overladen. 
(Archief  Aartsbisdom  Utrecht,  XX VII,  blz.  108.) 

3)  In  het  Necrologiom  van  de  Sint  Servaas-abdg  te  Utrecht  wordt 
vermeld:   „VIII   Kal,  Juin  obiit  domiodla  Elisabet  de  Voecht"     Het 


Digitized  by 


Google 


XXVI 


Tan  Rynevelt '),  die  in  1416 — 1438  schepen  van  Utrecht 
en  in  1436  maarschalk  van  Eemland  was.  Ook  schijnt  hij 
in  nauwere  betrekking  gestaan  te  hebben  tot  de  komman- 
derij  Tan  St.  Jan  te  Utrecht3).  In  1412  huwde  hij  met 
Frederioa    Dircsdochter   Ruysch8),   die  hem  eene   reeks 


jaar  Tan  overladen  wordt  niet  aangegeven.  Uit  de  onmiddellijk  op  haar 
volgende  overledene ,  die  ook  op  dien  dach  is  ingeschreven,  blijkt  echter 
dat  zjj  vóór  1417  overleden  moet  tyn.  —  Vergl.  Archief  van  het  Aarts- 
bisdom Utrecht,   XXVII  p.  137.    De  Navorscher,  deel  XX III  blz.  584. 

1)  Jacobos  de  Voacht  van  Rynevelt  is  niet  in  1489,  xooals  in  de> 
genealogieën  wordt  aangegeven  (b.  v.  den  Navorscher  t.  a.  pi.),  maar  m 
1440  overleden.  Want  in  het  Necrologium  van  de  Sint  Servaas-abdy 
(Archief  Aartsbisdom  t.  a.  pi.  blz.  113)  staat:  „IX  Kal.  Martii  anno  1439 
obüt  Jacobos  de  Voecht  de  Rynevelt,  pater  Elsabe  de  Rinevelt,  monialis 
hoius  loei."  Daar  nu  in  de  Cistercienserorde  steeds  de  Maria-Bood- 
schapstgl  gevolgd  werd  —  dat  in  dit  Necrologium  volgens  dezen  stjjl 
gerekend  is,  bUjkt  op  verschillende  plaatsen  —  volgt,  dat  h\j  den  31. 
Februari  1440  overleden  is. 

2)  De  volgende  drie  regesten  van  brieven  uit  het  Brimenbtêk  dar 
sisd  ütrêrtt,  betreffende  Jacob  ds  VoecJU,  dank  ik  aan  de  vriendelijke 
toezending  van  Mr.  S.  Muller  Fz.: 

Zonder  jaartal  of  datum  (1431  ?)  Aan  (Jacop  de  Voecht).  Utrecht 
heeft  groote  moeite  de  acqjnsen  te  innen  van  de  geestelijken,  voor- 
nameKjk  van  den  kommandeur  van  St  Jan,  voor  wien  hij  betalen 
zou,  waarom  Utrecht  hem  betaling  verzoekt. 

Zonder  jaartal  of  datum  (1431?)  Aan  Jacop  de  Voecht.  Utrecht 
heelt  groote  moeite  de  acqjnsen  te  innen  van  den  kommandeur  van 
St.  Jan  en  verzoekt  hierin  zjjne  medewerking. 

Zonder  jaartal  of  datum  (1431 1)  Jacob  de  Voecht  zal  volgens  ver- 
langen, als  welgeboren  dienstman  van  St  Maarten,  niet  in  Woerden 
terecht  staan  voor  schade  en  schuld,  maar  in  Utrecht,  waarom  zyn 
eischer  geleide  verlangt  naar  Utrecht.  Betreffende  het  laatste  vergl. 
ook  Dodt,  Archief,  deel  II,  blz.  223,  No.  LX. 

3)  Over  het  geslacht  Ruysch  vergl.  De  Navorscher  XXIV  blz.  253; 
XXVI  blz.  94,  306,  479,  621;  XX VII  bl.  98;  XXVIII  blz  362;  XXIX 
blz.  371  en  521.  —  Op  blz.  523  van  dien  jaargang  lezen  wjj,  dat  „Fre- 
derika  Ruysch  (dochter  van  Dirk  Ruysch  van  Pqlsweert  en  Elisabeth 
Trinde,  dochter  van  Evert  Trinde  en  N.  Droem)  trouwt  anno  1412 
Jacob  de  Voocht  van  Rynevelt,  wiens  moeder  was  N.  van  Clarenburg" 
—  Onder  diegenen,  welke  in  het  Necrologium  van  de  Sint  Servaas-abdQ 
(Archief  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  XX VU  bis.  177)  genoemd  worden, 
welke  „habent  fraternitatem  [Sancti  Servatii]  et  dederunt  vitra  in 
refectorio",  wordt  in  het  jaar  1439  genoemd:  „domiua  Vrederica  Voechts," 


Digitized  by 


Google 


xxvn 

kinderen  schonk.  De  oudste  zoon  schijnt  Frederic  ge- 
weest te  zijn,  ten  minste  na  den  dood  van  zijn  vader, 
die  den  21  Februari  1440  overleed,  gingen  de  goederen 
van  Rynevelt  op  hem  over  en  droeg  hij  dus  voortaan 
alleen  den  naam  van:  de  Voecht  van  Rynevelt*  Zijne 
broeders  heeten  eenvoudig :  de  Voecht  *)♦ 

Frederic,  die  in  1466  als  schepen  van  Utrecht  voor- 
komt, was  gehuwd  met  Mechtelt  Jacobsdochter  van  Ame- 
rongen1);  vermoedelijk  zijn  uit  dit  huwelijk  de  latere 
burgemeesters8)  van  Utrecht  en  andere  waardigheidsbe- 
kleeders  gesproten.    Frederic  overleed  in  1495  4). 


Volgens  dit  Necrologiom:  „VIII  Idus  Februari  anno  1402  (1463  den 
6  Februari)  obüt  Frederica  Voecht,  relicla  vidua  Jacobi  Voecht"  (Ar- 
chief Aartsbisdom,  XXVII  bh.  112.)  VergL  ook  de  Navorscher,  deel 
XXUI  bis.  584. 

1)  Vriendelijke  mededeeling  van  Mr.  S.  Maller  Fa. 

2^  Volgens  een  grafschrift  in  de  Sint  Servaaskerk  is  xy  in  1519 
overleden.  iNavorscher  1.  c.)  Vergl.  ook  de  beschrijving  van  een  graf- 
steen uit  de  Sint  Galharinakerk  te  Utrecht,  voorkomende  in:  De 
Wapenheraat,  jaarg.  7  (1603),  bis.  522.  Op  dien  steen  soa  het  vol- 
gende, mg  onverslaanbare  omschrift  voorkomen:  „Hier  leit  begraven 
Vrederick  de  Vooght  van  Rynevelt,  die  sterf  op  a°  XVcXVIII  sterf 
Magtild  van  Amerongen  wed.  v.  Rynevelt  huisvrou." 

3)  VergL  de  Navorscher  1.  c. 

4)  Frederik  de  Voocht  van  Rynevelt,  heer  van  Rlikkenburg,  die  in 
1503  burgemeester  van  Utrecht  was,  was  sgn  kleinzoon.  Hg  behoorde 
tot  de  partg  der  Gelderschen  en  kwam  in  1528,  toen  Utrecht  door  de 
biaschoppelijken  bQ  verrassing  werd  genomen,  in  levensgevaar.  In  dit 
jaar  maakten  de  Utrechtenaren  het  volgende  schimpdicht  op  hem  en 
xgne  familie: 

„FRKDERICK  Dl  VOOGHT  TAN  RYVEVKLDT,   DOLLB. 

Van  bontwerckers  ende  brouwers  rijt  gby  gekomen. 
U  over-oude-moeder  sat  't  Amsterdam,  verkocht  warmoesbollen. 
Hoe  sydy  na  dus  aytgenomen, 
Dat  ghij  van  de  Goenroetsen  wout  xyn  geacht? 
Ghy  hebt  se  onderhouden  ende  met  dranck  vrge." 

(Nederlandsche  Geschiedsangen,  I,  bis.  192.  Hieruit  overgenomen  door 
G.  A.  Siz  te  Utrecht,  m  sgn  opstel:  Het  slot  Wiarda-State,  in:  Vqjt 
Fries,  deel  XII  (1873),  blz.  207.  De  over-oude-moeder  van  Frederik 
was  Frederica  Ruvsch  Diiksdr.  (Zie  p.  XXVI  noot  3.) 


Digitized  by 


Google 


zxyin 

In  1432,  den  2  Juli,  was  Johannes  Voecht  *)  reeds 
overleden,  en  daar  deze  den  naam  van  zijn  grootvader 
draagt,  vermoed  ik,  dat  hij  en  niet  Frederic  de  eerstge- 
borene en  dus  de  stamhouder  was. 

Diens  zuster  Elisabeth  was  kloostervrouw  in  de  abdij 
der  Gistercienserinnen  van  Sint  Servaas  te  Utrecht  Zij 
overleed  aldaar  11  Ootober  1489  *),  dus  enkele  maanden 
v66r  den  dood  van  haar  vader. 

Verder  worden  nog  vermeld  als  kinderen  uit  dit  hu- 
welijk gesproten  o):  Jacob,  b)  Hendrik8)  en  e)  Sweer4). 

Jacob  is  nu  zonder  twijfel  de  door  ons  herhaaldelijk 
reeds  genoemde  Jacobus  Traiecti  alias  Voecht 

Jacobus  de  Voecht5)  vinden  wij  het  eerst  vermeld  in 


1)  Dit  bUjkt  uit  de  Necrologium  van  de  Sint  Servaas-abdy  (Archief 
Aartsbisdom,  bh.  139),  alwaar  staat:  „VI  Nonas  Julii  1422  obiit  Johannes 
Voecht,  frater  Elisabet  de  Rynevelt,  monialis  hu  jus  loei." 

2)  Het  overlijden  van  Elsabe  of  Elisabeth  de  Voecht  van  Rynevelt 
(zie  XXVI  noot  1)  wordt  in  het  Necrologium  van  Sint  Servaas  (Ar- 
chief Aartsbisdom  1.  c.  bh.  163)  met  de  volgende  woorden  vermeld:  „Idus 
Octobris  anno  1439  obiit  Elisabeth  de  Rynevelt,  monialis  huius  loei.*1 

In  de  latere  jaren  komen  herhaaldelijk  nog  leden  der  familie  de 
Voecht  als  nonnen  van  Sint  Servaas  voor.  Vergl.  o  a.  de  geslachtslijst 
in  den  Navorscher  1.  c  bh.  584.  —  In  1609  werden  o.  a.  ook  de  beide 
nonnen  van  Sint  Servaas,  Johanna  en  Beatrix  de  Voecht,  ieder  met  25 
goudguldens  beboet,  omdat  zy  op  den  tweeden  Paaschdag  de  kloos- 
terkerk voor  het  publiek  hadden  opengezet.  Vergl.  Navorscher  1.  c, 
maar  vooral:  Dodt,  Archief,  II  bh.  290,  alwaar  het  relaas  van  den 
schout  van  Utrecht,  jhr.  Johan  van  Zuylen,  en  ook  het  vonnis  afge- 
drukt is. 

3)  Volgens  de  in  den  Navorscher,  deel  XXIII  bh.  584,  uitgegeven 
genealogie  van  de  Voecht  is  Hendrik  de  Voecht  overleden  in  1511  en 
begraven  in  de  Sint  Servaaskerk  te  Utrecht.  In  het  Necrologium  van 
dit  klooster,  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h.  Aartsbisdom,  komt  hy  niet  voor. 

4)  Zweder  die  Voicht  komt  voor  als  kameraar  der  stad  Utrecht  in 
eene  oorkonde  dd.  1479  October  15.  (Muller,  S.  Fz.,  Regesten  vau  het 
Archief  der  stad  Utrecht,  Utrecht  1896,  N°.  964.) 

5)  Volledigheidshalve  maak  ik  hier  melding  van  een  Jacobus  de 
Voecht ,  artium  magister,  die  in  1502  student  te  Orleans  wat  (Bijdragen 
tot  de  Geschiedenis  van  Overijssel,  uitgeg.  door  J.  I.  v.  Doorninck,  deel 
VIII  bh  362).  Hy  is  vermoedehjk  dezelfde,  die  in  1501  ah  lid  van 
het  Duitsche  huis  te  Utrecht  voorkomt  (Navorscher  1873  bh.  584)  en 
zou  dan   een   volle  neef  van   onzen  Jacobus  zyn.  —  Tqsschen  6  Mei 


Digitized  by 


Google 


XJCIX 

1449.  Iri  dit  jaar  wordt  hij  „heer"  genoemd,  waaruit  men 
moet  besluiten,  dat  hij  toen  ten  minste  een  geestelijk 
persoon  —  clericus  —  was.  Zeer  waarschijnlijk  was  hij 
toen  reeds  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle;  maar  met 
zekerheid  valt  dit  thans  niet  te  constateeren ,  daar  de 
bron,  waaruit  deze  kennis  geput  is,  tot  op  heden  niet  terug 
ïs  gevonden 1).  Zeker  weten  wij  echter,  dat  hij  in  het 
volgende  jaar  te  Zwolle  in  de  Broederschap  van  het  ge- 
meene  Leven  definitief  werd  opgenomen  en  lid  werd  van 
het  Sint  Gregoriushuis  aldaar.  Immers  den  6  September 
1450  doet  ^Jacobus  Traject*,  filiuê  Jacobi  die  Vaecht,  clericus 
Trajeierms  dioeceeie"  bij  notarieele  akte  afstand  van  al 
zijne  tegenwoordige  en  toekomstige  goederen  ten  behoeve 
van  het  genoemde  Fraterhuis2).  Deze  „resignatie-"3), 
gelijk  de  afstand  van  goederen  door  de  Broeders  van  het 
gemeene  Leven  werd  genoemd,  geschiedde  echter  eerst 
bij  de  definitieve  opneming  in  de  Broederschap  na  een 
afgelegd  noviciaat 4)  —  een  proeftyd,  die  gewoonlijk  tien 
maanden  of  een  jaar  duurde.  Jacobus  moet  derhalve  in 
het  najaar  van  1449  novitius  in  het  Fraterhuis  te  Zwolle 
geweest  zijn.  Dat  hij  inderdaad  een  tijdlang  vóór  13 
November  van  genoemd  jaar  reeds  in  het  Sint  Gregorius- 
huis te  Zwolle  vertoefde ,  wordt  bevestigd  door  de  Voecht 
zelf  in  zijne  Narratio. 

Hiermede  wil  nu  geenszins  gezegd  zijn,  dat  wij  een 
autobiographie  van  de  Voecht  bezitten:  neen,  jammer  ge- 
noeg moeten  wij  ons  bij  het  vervaardigen  van  zijne  levens- 
beschrijving behelpen  met  korte  gegevens,  die  hier  of  daar 
in  zijne  Narratio  toevallig  verspreid  staan  of  in  officieele 


1524  en  21  September  van  dat  jaar  (toen  bisschop  Hendrik  van  Begeren 
elect  Tan  Utrecht  was)  hield  de  stad  Haarlem  „queudam  Jacobum  de 
Vnecht,  de  co  jas  clericata  sufficienter  constabat",  gevangen  (Dodt, 
Archief,  II  bit  84).   Op  bis.  34  wordt  die  klerk  „de  Voecht"  genoemd. 

1)  De  bron  —  Lib.  A  159  —  waaruit  dese  mededeeling  gepnt  is,  is 
Tolgens  vriendelijke  mededeeling  van  Mr.  S.  Muller  Fi.,  niet  terug- 
gevonden. 

2)  Zie  Bylage  IV,  N*.  5  p.  407. 

3)  Zie  hierover  Bijlage  II,  N*.  2  en  Bylage  IV,  N'.  ia 

4)  Vergl.  hierover  Bijlage  II  §.    De  qualitate  fratum  (p.  282  v.). 


Digitized  by 


Google 


XXX 

documenten  ons  bewaard  zijn  gebleven.  Het  ie  te  be- 
treuren, dat  wij  zijne  autobiographie  niet  bezitten;  want 
hoe  licht  zonden  er  niet  levensdata  of  andere  gegevens 
in  voorkomen,  die  een  ander  licht  zouden  werpen  op 
dezen  merkwaardigen  man  dan  wij  thans  uit  onze 
bronnen  in  staat  zqn  te  doen.  Dat  de  Voecht  zijne  levens- 
beschrijving geschreven  heeft  of  ten  minste  van  plan  was 
die  te  schrijven,  blijkt  ten  duidelijkste  uit  zijne  Narratio. 
Want,  nadat  hij  op  fol.  47*  ons  het  leven  en  het  stichte- 
lijke overlijden  van  zijn  medebroeder  frater  Hubertus 
Gueden  heeft  verhaald  *)  en  er  bijgevoegd  heeft,  dat  na 
Hubertus  „in  ordine  fratrum  fint  Johannes  Westerwolt", 
laat  hij  er  onmiddellijk  op  volgen ') :  „Post  quem  fait 
dominus  Jaoobus  Traiecti  alias  Voecht,  horum  collector, 
de  quo  postea;  anno  xlix°  hec  facta  sunt."  Door  latere 
hand  —  die  van  den  voltooier  en  corrector  van  het  H8.  — 
zijn  de  woorden:  „de  quo  postea"  doorgehaald  en  verder 
het  oorspronkelijke:  „hec  facta  sunt"  in:  „frater  factus 
est"  veranderd.  Of  het  „de  quo  postea"  later  inderdaad 
ten  uitvoer  gebracht  is,  moeten  wij,  bij  gemis  aan  andere 
bronnen  in  het  midden  laten. 

Het  geboortejaar  van  Jacobus  is  ons  niet  bekend*), 
evenmin  weten  wij  iets  omtrent  zijne  jeugd  of  zijne  opvoe- 
ding en  studies.  Alleen  over  het  eerste  gedeelte  van  het 
jaar  van  zijn  noviciaat  zijn  wij  iets  beter  ingelicht  Dit 
proefjaar  was  voor  hem  niet  alleen  een  tijd  van  zedelijke, 
maar  ook  van  lichamelijke  beproeving.  Zeer  waarschijnlijk 
werd  hg  vrig  spoedig  na  de  intrede  in  het  noviciaat  te 
Zwolle  ernstig  ziek,  „quasi  ad  mortem",  zooala  hij  zelf 
verhaalt4).  Met  den  reeds  genoemden  Hubertus  Gueden, 
een  bloedverwant  van  den  rector  des  huizes,  Dirk  van 
Henen,  lag  hij  in  de  collatiekamer,  die  in  een  ziekenzaal 
herschapen  was,  en  zocht,  zooveel  hij  kon,  troost  in  het 
gebed.    Maar  gelukkig  kwam  weldra  verandering  in  dien 


1)  Zie  p.  160  ▼. 
S)  Zie  p.  163  §  3. 

Vergl.  echter  p.  XXXVII. 
4)  Verg!,  p.  160  ▼. 


? 


Digitized  by 


Google 


XXXI 

toestand.  Terwijl  zijn  lijdensmakker  van  dag  tot  dag 
s wakker  werd,  ging  het  hem  beter,  en  weldra  kon  hy  de 
tijdelijke  ziekenkamer  verlaten,  om  met  zyne  mede- 
broeden  de  maaltijden  èf  in  de  keuken  èf  in  den  reefter 
te  gebruiken.  Hubertus  stierf  kort  hierop,  den  18**° 
November  1449 »). 

Verder  verhaalt  Jacobus  nog,  dat  hij  verschillende  zomers 
achter  elkaar  met  nog  een  medebroeder  in  de  kluis  van 
het  Fraterhuis,  te  Schelre  bij  den  Boldenberg')  gelegen, 
in  afzondering  geleefd  heeft  en  dat  hij  een  tqd  lang  mis- 
dienaar geweest  is  van  pater  Jacobus  Ooch  •)  en  hoogst- 
waarschijnlijk secretaris  van  den  rector  Albert  van  Calcar  4). 
In  ieder  geval  zal  hg  de  eerste  functie  uitgeoefend 
hebben  vóór  zijne  priesterwijding,  dus  in  de  eerste  jaren 
van  zijn  verblijf  te  Zwolle.  Wanneer  en  door  wien  hij 
tot  priester  gewijd  is,  weten  wij  niet;  dat  hij  echter 
priester  geworden  is,  duiden  reeds  de  woordjes  „dominus"en 
„heer",  die  in  lateren  tyd  geregeld  voor  zijn  naam  geplaatst 
zijn,  op  afdoende  wijze  aan.  In  ieder  geval  was  hij  bg 
den  dood  van  den  rector  Dirk  van  Herxen  in  1457  nog 
niet  tot  priester  gewijd,  want  onder  de  22  leden,  die  het 
huis  toen  telde  en  die  in  de  volgorde  van  hunne  intrede 
in  het  huis  worden  opgesomd,  komt  „Jacobus  Traiecti 
dictus  Voecht"  als  de  19*  voor  en  wel  zonder  het  woordje 
„dominus"  voor  zijn  naam*). 

Wanneer  echter  in  het  jaar  1406  bij  oorkonde  van  7 
October  de  rector  en  de  overige  priesters  en  klerken  van 
het  huis  gezamenlijk  afstand  van  hunne  goederen  doen, 
dan  vinden  wij,  „ Jacobus  Vaicht  de  Traiecto",  onder  de 
zeven  priesters,  die  toen  in  het  huis  aanwezig  waren, 
op  de  voorlaatste  plaats  vermeld  6). 

Op  meer  gevorderden  leeftijd  werd  hij  door  zijne  mede- 


1)  Zie  p.  103. 

S)  Orer  den  kluis  wrgl.  men  p.  96,  n.  5  en  Bijlage  III,  N°.  16. 

3)  VergL  p.  140. 

4)  VergL  p  139  en  LX. 

5)  Zie  p.  116  v. 

6)  Zie  Bijlage  IV,  N\  7,  (p.  410.) 


Digitized  by 


Google 


xtxn 

broedere  tot  provisor  van  het  St.  Gregoriushuis  gekozen. 
In  deze  qualiteit  meen  ik  hem  voor  het  eerst  te  vinden 
in  eene  oorkonde  dd.  1479  November  19  ').  Vervolgens 
in  oorkonden  dd.  1483  September  24*),  1484  Juli  23»), 
1486  September  27 4),  1494  Juli  12*)  en  ten  laatste  in 
1497  Maart  24  •).  Ik  erken  gaarne ,  dat  in  al  deze  oor- 
konden de  Voecht  nooit  expresselijk  „provisor"  genoemd 
wordt  en  dat  ik  geen  bewijs  voor  het  bovenvermelde 
heb.  Maar  bestudeert  men  de  oorkonden  der  Broeders 
nader,  dan  vindt  men  al  ras,  dat  de  vier  eerstgenoemde 
broeders  in  eene  oorkonde  voorkomende,  —  eene  koop- 
akte of  schenkingsoorkonde  of  eene  oorkonde  van  anderen 
aard  —  steeds  provisores  genoemd  worden  en  dat  bij 
andere,  waarin  enkelen  in  naam  van  alle  broeders  han- 
delend optreden,  deze  vier  als  provisores  in  rechtszaken 
het  huis  vertegenwoordigen  en  als  rechtspersonen  optreden. 
Daar  nu  deze  diplomatische  regel  der  Broeders  bevestigd 
wordt  door  de  akte  van  2  Mei  1415 7),  waarbij  de  priesters 
en  klerken  eene  nadere  regeling  omtrent  hun  huiselijk 
bestuur  maken  en  waarin  de  rechten  van  de  provisoren 
nader  omschreven  worden,  en  daar  in  de  diplomen  van 
het  Fraterhuis  tot  +  1500  deze  regel  steeds  gevolgd  wordt, 
meen  ik  gerechtigd  te  zijn,  op  grond  van  dit  diploma- 
tisch bewijs  de  Voecht  onder  de  provisoren  van  het  Sint 
Gregoriushuis  te  rekenen. 

Door  dit  bewys  van  vertrouwen  stond  de  Voecht  voortaan 
naast  den  rector  en  den  procurator  van  het  huis  en  had 
hij  vooral  tot  taak,  om  met  hen  toezicht  te  houden  op 
het  materieele  van  het  huis  en  zijne  roerende  en  onroe- 
rende goederen.  Hij  had  dus  een  gewichtig  woord  meê 
te  spreken  in  het  bestuur  van  het  huis  en  werd  ex  officio 
op  de  hoogte  gehouden  van  alles  wat  dit  betrof. 


1)  Zie 

Bijlage 

in, 

n 

97,  (p.  365.) 

«>    » 

»» 

>» 

n 

102  (p,  368.) 

8)    „ 

» 

»> 

** 

105  (p.  369.) 

*)    ,, 

» 

i» 

n 

110  (p.  372.) 

5)    » 

»> 

»» 

n 

114  (p.  374.) 

«)     n 

»» 

»! 

n 

115  (p.  375.) 

7)    „ 

» 

", 

» 

2  (p.  274) 

Digitized  by 


Google 


fbtitat 

Of  de  Voecht  in  zijne  hoedanigheid  als  provisor  dikwijls 
en  voor  langen  tijd  van  Zwolle  afwezig  moest  zijn,  dan 
óf  hij  een  tijd  lang  een  ander  ambt  in  of  buiten  Zwolle 
heeft  bekleed,  weten  wij  niet.  Wij  kannen  alleen  het 
vermoeden  uiten  van  wel,  omdat  hij  bij  het  vermelden 
van  den  dood  van  den  rector  Albert  van  Calcar  (t  1482 
Mei  4),  bij  het  optellen  van  alle  aan-  en  afwezige  leden 
van  het  huis,  achter  zijn  eigen  naam:  „dominwn  Jacobwm 
TrofoU"  een  „tune  presenten"  laat  volgen.  Deze  bijvoeging 
wil  toch  zeker  niets  anders  zeggen,  dan  dat  hij  bij  den 
dood  van  Albertus  toevallig  te  Zwolle  was. 

Als  biechtvader  van  een  of  ander  nonnenklooster  binnen 
of  buiten  Zwolle  heb  ik  de  Voecht  echter  nergens  ver- 
meld gevonden.  En  daar  hij  in  zijne  Narratio  de  namen 
van  de  broeders,  wien  deze  zware  taak  toevertrouwd 
werd  —  want  als  zoodanig  beschouwden  zij  dit  bewijs  van 
groot  vertrouwen,  door  de  oversten  in  hen  gesteld,  — 
nauwkeurig  vermeldt  met  den  naam  des  kloosters  er  bij, 
mogen  wij  gerust  aannemen,  dat  hij  dien  post  nooit 
bekleed  heeft. 

Hoe  dan  zijne  tijdelijke  afwezigheid  uit  Zwolle  te  ver- 
klaren? Tot  mijn  spijt  moet  ik  op  deze  vraag  het  ant- 
woord schuldig  blijven.  Want  ook  het  zware  en  verant- 
woordelijke ambt  van  procurator  van  het  Domus  Pauperum 
te  Zwolle  *),  dat  de  Voecht  bekleedde,  kan  die  afwezigheid 
niet  verklaren,  daar  hij  zeer  waarschijnlijk  pas  na  den 
dood  van  Albert  van  Calcar  aan  het  hoofd  van  die  instel- 
ling geplaatst  werd.  Voor  het  eerst  vinden  wij  hem  in  die 
hoedanigheid  in  eene  oorkonde  dd.  1487  Februari  10 
vermeld,  waarbij  „Jacobus  van  Utrecht  en  Reynerus  van 
Maastricht,  procuratores  en  verwarers  van  het  huis  der 
armen  clerken  te  Zwolle"  betuigen  ontvangen  te  hebben 
„eene  jaarlijksche  rente  van  acht  mud  roggen  ten  behoeve 
van  twee  arme  klerken  uit  Oetmaersum  en  Scuttorpe  *). 


1)  Verg),  over  het  Domus  Pauperum  p.  184  noot  2  en  de  aldaar 
aangegeven  literatuur. 

2)  HatÜok,  R.  E.,  Register  op  het  Oud- Archief  van  Ootmarsum, 
sitgegeven  door  de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Overijsselsen  Regt 
en  Geschiedenis,  Iste  stuk,  Zwolle  1878,  No.  108. 

Derde  Serie.    Werkeh  N'.  13.  lil 


Digitized  by 


Google 


XXXIV 

In  het  volgende  jaar,  nl.  in  eene  oorkonde  dd.  1488  April 
14  '),  komt  hij  wederom  als  „procurator  des  Armen  Clerchuys 
binnen  Zwolle"  voor,  maar  ditmaal  alleen,  zonder  Reinerus 
van  Maastricht  als  medeprocurator.  Uit  de  beide  oor- 
konden blijkt  nu  dunkt  mij ,  dat  Jacobus  de  Voecht  hoofd- 
procurator van  het  huis  geweest  is,  want  in  die  oorkonde 
van  1487  staat  hy  op  de  eerste  plaats  en  in  die  van  1488 
wordt  hij  alleen  vermeld,  met  den  rector  en  den  procu- 
rator van  het  Fraterhuis.  Ik  leg  op  dit  feit  den  nadruk, 
omdat  de  Voecht  in  de  Narratio  met  geen  woord  mel- 
ding maakt  van  deze  hooge  onderscheiding,  hoewel  hij 
er  gelegenheid  te  over  toe  had.  Maar  hij  versmaadt 
het  blijkbaar  van  zich  zelf  te  spreken  en  geeft  anderen 
de  eer,  die  hem,  ten  minste  gedeeltelijk,  toekomt.  Wat 
een  rein  en  onbaatzuchtig  karakter  leeren  wij  in  hem 
kennen,  wanneer  wij  de  levensgeschiedenis  van  zijn  mede- 
procurator Reiner  van  Maastricht f)  lezen ,  die  door  hem 
zelf  geschreven  is!  Hierin  vermeldt  hij  wel,  dat  die  rijk 
begaafde  jongeling  procurator  van  het  Domus  Pauperum 
geweest  is  en  dat  deze  „in  edificiis  multa  melioravit  et 
nova  construxit,  non  parcens  sibi  in  laboribus  plurimis." 
De  jonge  man ,  die  nog  niet  eens  tot  priester  gewijd  was , 
doet  hier  alles.  Hij  verandert  en  vertimmert  het  oude 
huis,  treedt  hier  geheel  op  den  voorgrond;  hij  laat  nieuwe 
gedeelten  er  bij  bouwen  en  bovendien,  „prompto  animo 
et  jocunde  secundum  modum  suum  bene  rexit  et  fidelis- 
sime  servivit  (scil.  domum)."  Van  zijn  onmiddellij  ken 
chef,  den  hoofd  procurator  Jacobus  de  Voecht,  vernemen 
wij  ook  niet  het  geringste.  Wisten  wij  niet  uit  de  oor- 
konden, dat  hij  aan  het  hoofd  van  dit  huis  gestaan  had, 
wij  zouden  het  hoogstwaarschijnlijk  ook  niet  uit  zijne 
autobiographie  te  weten  gekomen  zijn.  Maar  wat  meer  is, 
uit  de  genoemde  levensbeschrijving  weten  wij  ook,  dat 
die  vertimmering  van  het  Domus  Pauperum  juist  in  den 
tijd  valt,  waarin  de  Voecht's  procuratorschap  door  authen- 
tieke oorkonden  wordt  bewezen.    Hij  echter  is  het  niet , 


1)  Zie  Bylage  IX  No.  8.  (p.  472). 

2)  Vergl.  p.  210  tv. 


Digitized  by 


Google 


die  dat  alles  doet,  neen  zijn  jonge  helper  Reinerus  is 
volgens  hem  de  ontwerper  en  ook  de  uitvoerder  van  dit 
werk.  Want  „profectis  seu  consummatis  pro  majore  jam 
parte  externis  practicationibus  et  structuris,  jam  se  nimium 
internis  imaginationibus  applicabat  et  ingenium  suum 
acutum  et  memoriam  aliqualiter  obruebat  et  nimium  gra~ 
vabat",  zoodat  men  genoodzaakt  was  hem  wegens  zware 
ziekte  naar  het  Fraterhuis  over  te  brengen,  waar  hij  kort 
daarop ,  den  4den  Februari  1489 ,  overleed  !). 

Welk  een  ootmoed,  welk  een  zelfverloochening!  Wisten 
wij  niet  uit  de  Narratio,  welke  buitengewoon  begaafde 
mannen  aan  het  hoofd  van  het  Domus  Pauperum  gestaan 
hebben  en  uit  den  aard  der  zaak  moesten  staan,  ware 
het  ons  niet  van  elders  bekend,  welk  buitengewoon  ge- 
wicht de  Broeders  niet  alleen  te  Zwolle,  maar  overal  waar 
zij  gevestigd  waren,  juist  aan  die  huizen  hechtten,  dan 
zouden  wij  uit  de  levensgeschiedenis  van  Reinerus  moeten 
opmaken,  dat  het  bestuur  over  dit  huis  niet  veel  te  be- 
teekenen  had.  Een  jonge  man  —  een  clericus  —  immers 
is  in  staat  het  te  bestieren!  Maar  van  eene  instelling, 
aan  wier  hoofd  mannen  als  Albertus  Paep  van  Calcar  '), 
de  latere  rector  van  het  Fraterhuis,  en  Johannes  van 
Wesel4),  om  van  anderen  te  zwijgen,  jaren  lang  ston- 
den, —  mannen  onder  wier  leiding  de  Broeders  hoofd- 
zakelijk die  elementen  kweekten,  die  zij  met  gerust  ge- 
weten en  vol  vertrouwen  uitzonden  om  tuchtelooze  kloosters 
te  helpen  reformeeren  en  waaruit  zij  zelf  talrijke  en  zeer 
zeker  niet  de  slechtste  leden  hadden  ontvangen ,  —  moeten 
wij  een  anderen  dunk  hebben.  En  wat  moeten  wij  dan 
denken  van  de  mannen,  die  in  een  tijd,  toen  het  huis 
blijkbaar  wegens  een  te  groot  getal  kweekelingen  te  klein 
was  geworden,  met  die  zware  taak  werden  belast?  De 
Voecht  zelf  geeft  ons  hierop  onvrijwillig  een  antwoord, 
door  den  grooten  lof,  dien  hij  zijn  medeprocurator  Reinerus 


i)  Vergl.  p.  212. 

2)  VergL  Acquoy,  De  Kroniek,  bh.  11. 

3)  Vergl.  p.  124. 

4)  Vergl.  p.  145. 


Digitized  by 


Google 


Xxxvi 

toezwaait.  Immers  men  vergete  niet,  dat  het  huis  wel 
is  waar  zonder  eenigen  twijfel  goede,  ja  zelfs  misschien 
de  beste  elementen  der  Zwolsche  school  herbergde,  maar 
dat  het  toch  ook  weer  jongelui  waren,  die  uit  een  kring 
kwamen,  waarin  hoofeche  manieren  niet  gezocht  moeten 
worden.  En  op  goede  manieren  waren  de  Broeders  ge- 
steld. Maar  afgezien  hiervan  moesten  zij  voor  de  taak, 
die  hen  wachtte  —  al  was  het  dan  ook  maar  tot  een- 
voudig voorbeeldig  priester  —  opgevoed  worden.  Het  al 
of  niet  welslagen  hiervan  hangt  voor  het  grootste  deel  af 
van  de  hoedanigheden  der  mannen,  die  aan  het  hoofd 
van  eene  dusdanige  instelling  geplaatst  worden.  Opmer- 
kelijk is  het  dan  ook ,  dat  te  Zwolle  herhaaldelijk  mannen 
van  adel ')  of  uit  hoogere  maatschappelijke  kringen  door 
hunne  medebroeders  met  de  leiding  van  het  Domus 
Pauperum  belast  werden. 

Hoe  lang  de  Voecht  procurator  van  het  Domus  Pau- 
perum bleef,  konden  wij  bij  gemis  aan  bronnen  niet 
nagaan.  Het  is  niet  uitgesloten ,  dat  hij  tot  aan  zijn  dood 
dit  ambt  bekleedde,  hoewel  het  met  het  oog  op  zijnen 
hoogen  leeftijd  en  de  „petulente  jeugd"  der  scholieren 
onwaarschijnlijk  is. 

Na  het  jaar  1488  heb  ik  in  geen  enkele  oorkonde  de 
Voecht  met  name  genoemd  gevonden.  Uit  de  Narratio 
weten  wij  echter,  dat  hij  omstreeks  1503  nog  leefde.  Want 
elders  heb  ik  aangetoond,  dat  de  Voecht  dit  werk  onmo- 
gelijk vóór  het  genoemde  jaar  voltooid  kan  hebben. 
Nemen  wij  nu  aan,  dat  ons  HS.  geschreven  is  onmiddel- 
lijk na  het  voltooien  van  het  origineel  en  dus  nog  tijdens 
het  leven  van  den  auteur  —  de  schrijver  noemt  de  Voecht 
immers  „senior  noster  octogenarius"  —  dan  leeren  wij 
hieruit  nog  geenszins  het  jaar  van  overlijden  van  de 
Voecht  kennen.  De  mogelijkheid  is  niet  uitgesloten,  dat 
hij  nog  jaren  lang  geleefd  heeft.  Dit  vermoeden  wordt 
eenigzins  gestaafd  door  de  wetenschap,  dat  een  van  zijne 
broeders,   Hendrik,   pas  in  het  jaar  1511  overleed2).    Ik 


1)  W\j   herinneren   alleen   aan  Albertus  van   Calcar  en  Jacobus  de 
Voecht. 
2;  Zie  p.  XXVIII  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


XXXVII 

gis  dus,  dat  de  Voecht  gestorven  is  tusschen  1603  en  1510. 
Zoolang  echter  het  Necrologium  van  het  Fraterhuis  niet 
ie  teruggevonden,  zullen  wy  omtrent  den  juisten  dag  en 
het  jaar  van  zijn  verscheiden  steeds  in  het  onzekere 
blijven. 

Recapituleeren  wij  nu  ten  slotte  en  gaan  wij  uit  van  het 
vrij  zeker  vaststaande  gegeven,  dat  de  Voecht  omtrent  1603 
tachtig  jaren  oud  was,  dan  zou  hij  geboren  zijn  omtrent 
het  jaar  1423  1).  Dan  volgt  echter  ook  hieruit,  dat  de 
Utrechtsche  edelman  op  een  leeftijd  van  26  jaren  zyn  ryk 
wereldsch  habijt  tegen  den  armoedigen  tabbert  van  de 
Broeders  van  het  gemeene  Leven  verwisselde.  Immers 
het  staat  vast,  dat  zijn  noviciaat  te  Zwolle  in  de  jaren 
1449  en  1460  valt. 

Alvorens  voor  goed  van  dit  genealogische  betoog  afscheid 
te  nemen,  rest  mij  nog  de  beantwoording  der  vraag:. wie 
was  de  kanunnik  Johannes  de  Voecht,  die  in  de  Narratio 
en  ook  in  de  authentieke  stukken  herhaaldelijk  voorkomt, 
en  in  welke  verwantschappelijke  verhouding  stond  deze  tot 
Jacobus  de  Voecht? 

Niettegenstaande  vele  moeite,  die  ik  mij  getroostte  en 
trots  de  bereidwillige  hulp  en  voorlichting ,  die  ik  in  deze 
onderzoeking  wederom  in  zoo  rijke  mate  van  Mr.  S.  Mul- 
ler Fz.  heb  mogen  ondervinden,  mocht  ik  er  niet  in  slagen 
een  afdoend  antwoord  op  deze  vragen  te  vinden.  Ik  deel 
nochtans  de  resultaten  van  die  onderzoekingen  hier  mede 
in  de  hoop,  dat  een  ander,  steunende  op  het  reeds  ver- 
kregene,  gelukkiger  moge  zijn  dan  ik,  en  volledig  licht 
moge  ontsteken  omtrent  deze  kwesties. 

Het  eerst  vond  ik  Johan  Voecht  vermeld  in  eene  afre- 
kening dd.  Vollenhove  1443  April  26  van  den  bisschop 
Rudolf  van  Diepholt  met  Godeken  ten  Hove  over  de  goe- 
deren te  Zeelwairden  van  Sint  Maarten  *).  Voecht  fungeert 
hier  als  getuige  in  zijne  qualiteit  van  secretaris  van  den 


1)  Vergl.  p.  XXX. 

2)  Doorainck,  J.  I.  van,  Tgdrekenktindig  Register  op  het  Oud-Pro- 
Tjnciaal  Archief  van  Overijssel.    Aanhangsel.    Zwolle  1874,  p.  $94, 


Digitized  by 


Google 


XXXV  JU 

bisschop.  In  1451  bij  de  afrekening  van  den  bisschop 
met  Roeloff  van  Bevervoorde,  kastelein  van  het  huis  te 
Laghe  en  ambtman  en  rentmeester  van  Twenthe,  den  4den 
Maart  te  Lage  geschied ,  komt  als  getuige  voor:  „heer  Jan 
Voocht",  ditmaal  echter  niet  als  secretaris  van  den  bisschop, 
maar  als  „Canunnik  van  Sint  Jan"  te  Utrecht1)-  Het 
volgende  jaar  bij  de  afrekening  van  Rudolf  met  Gerrit  van 
IJsselmuiden,  schout  van  Vollenhove,  gedaan  te  Utrecht 
den  3d6n  Juni,  staat  heer  Johan  Voghet,  in  dezelfde  kwali- 
teit als  in  het  vorige  jaar,  als  getuige  *).  Hieruit  blijkt 
m.  i.  genoegzaam,  dat  hij,  ook  nadat  hij  kanunnik  ge- 
worden was,  in  de  omgeving  van  zijn  bisschop  bleef, 
al  staat  het  ook  vast,  dat  hij  diens  secretaris  niet  ge- 
bleven is  8). 

Als  kanunnik  van  de  Sint  Janskerk  bekleedde  Johan 
de  Voecht  eveneens  een  administratieven  post.  In  1458/59, 
1461/62,  1465/66  en  1469/70  was  hij  kameraar  der  kleine 
kamer  van  het  kapittel  en  in  1468  staat  hij  geboekt  als 
kameraar  der  groote  kamer  van  genoemd  kapittel.  Verder 
brachten  de  onderzoekingen  van  Mr.  Muller  aan  het  licht, 
dat  hij  de  stichter  was  van  een  altaar,  ter  eere  van  Sint 
Elisabeth  gewijd ,  in  de  Sint  Janskerk.  Jammer  genoeg  is 
de  stichtingsbrief  van  dit  altaar  nog  niet  teruggevonden 
en  zoo  moeten  wij  ons  tevreden  stellen  met  het  weinige , 
wat  wij  uit  een  bundeltje  rekeningen  over  het  beheer  van 
dit  altaar  over  1540 — 1612  te  weten  komen. 

In  deze  wordt  de  stichter:  Johan  Voecht  van  Wunstorp  4) 


1)  Doorninck,  J.  I.  Tan,  Tijdrekenkundig  Register,  p.  927. 

2)  Idem,  p.  327. 

3)  In  eene  oorkonde  dd.  1451  Maart  4  fungeert  als  secretaris  van  den 
bisschop  Mr.  Jan  Florjjn ,  en  in  eene  dd.  1452  Jani  3,  Gerardus  van  den 
Bossche.    (Vergl.  Tydrekenkundig  Register,  1.'  c,  p.  321  en  327.) 

4)  Wunstorp  kan  m.  i.  geen  andere  plaats  zyn  dan  het  hedendaagsche 
Wunsdorf  in  Hannover  —  het  oude  door  bisschop  Theoderich  van 
Minden  in  871  gestichtte  nonnenklooster  Yuonherestorp  (xie  Hauck,  A., 
Kirchengeschichte  Deutschlands,  Leipzig  1900,  II.  p.  602  en  805)  en  dat 
onder  de  namen  Wunnendorpe,  Wunerstorp,  Wonstorp  herhaaldelijk 
in  oude  oorkonden  voorkomt.  (Vergl.  Oesterley,  H.,  Hislorisch-geo- 
graphisches  Wörterbuch  des  deutschen  Mittelalters,  Gotha  1883,  in 
▼oce  Wunstorp).) 


Digitized  by 


Google 


XXXJX 

genoemd  Verder  wordt  er  in  vermeld,  dat  aan  dit  altaar 
was  verbonden  eene  memorie  voor  bisschop  Rudolf  van 
Diepholt.  Mr.  Muller  meende  hieruit  te  mogen  opmaken , 
dat  de  stichter  in  nauwe  relatie  moet  gestaan  hebben  tot 
dezen  bisschop.  Later  bleek  mij ,  hoe  juist  hij  gezien  had. 
De  verhouding  van  Johan  de  Voecht  tot  bisschop  Rudolf  ') 
is  thans  zeker:  hij  was  diens  secretaris. 

In  een  register  van  goederen  der  vicarieën  in  de  Sint 
Janskerk  komen  met  eene  hand  van  de  2*e  helft  der  10° 
eeuw  voor  eene  lijst  van  de  „redditus  altaris  sancte  Eliza- 
bet,  per  dominum  Johannem  Voecht  erecti",  en  eene  lijst 
van  de  ornamenten  „altaris  S.  Elizabet  ex  fundatione 
D.  Johannis  de  Voecht  canonici."  De  inkomsten  be- 
stonden uit  15  goudguldens  uit  een  stuk  land  bij  Has- 
selt *)  en  6  goudguldens  uit  eene  halve  hoeve  land  te  Zeist. 


1)  Mijn  vermoeden,  dat  de  Hannoveraan  Rudolf  Tan  Diepholt  s\jn 
secretaris  Johan  nes  de  Voecht  de  Wunsdorp  oit  Daitschland  zou  hebben 
medegebracht,  vond  ik  trots  al  mijn  zoeken  niet  rechtstreeks  bevestigd. 
Ik  ging  van  de  veronderstelling  uit,  dat,  wanneer  de  kanunnik  De 
Voecht  niet  tot  de  Utrechtsche  familie  behoort,  h\j  of  misschien  zrjne 
familie  in  dienst  geslaan  heeft  van  de  graven  van  Diepholz.  Wunstorf 
nl.  ligt  niet  ver  van  Diepholz  af,  en  de  naam  de  Voogt  of  de  Voecht 
doet  aan  een  dienstman  van  een  hooger  geplaatste  wel  denken.  Daar 
mijne  onderzoekingen  hier  te  lande  vruchteloos  waren  —  niet  eens  de 
geboorteplaats  van  Rudolf  van  Diepholt  kon  ik  ontdekken  —  wendde  ik 
mg  tot  den  Staatsarchivar  van  Hannover,  Archivrath  Dr.  Döbner,  met 
het  vriendelijk  verzoek  om  inlichtingen.  Deze  werden  m\j  ook  bereid- 
willig verstrekt.  Maar  de  onderzoekingen,  te  Hannover  ingesteld, 
brachten  ook  niets  aan  het  licht  betreffende  de  geboorteplaats  van  Rudolf 
en  evenmin  iets  omtrent  de  eventueele  dienstbare  afhankelijkheid  van 
de  de  Yoechts  van  de  graven  van  Diepholz.  Wel  kon  Dr.  Döbner  m\j 
mededeelen,  dat  de  geslachtsnaam  Vogt,  Voecht,  Voigt,  Voged,  Vaged, 
Advocatus  etc  heel  vaak  voorkomt  in  het  noorden  van  Hannover  en  ook 
in  de  streken  van  Hameien  en  Hildesheim  wordt  gevonden.  Tan  meer 
belang  voor  onze  onderzoeking  is  de  mededeeling ,  dat  in  het  jaar  1411 
te  Wunstorf  een  Berthold  de  Voghed  voorkomt.  In  hoeverre  deze  echter 
tot  de  familie  van  onzen  kannnnink  behoorde  en  of  h\j  in  dienst  stond 
van  den  graaf  van  Diepholz,  kon  niet  uitgemaakt  worden. 

2)  Het  zeer  gebrekkige  Register  op  het  Oud-Archief  van  Hasselt  geeft 
hieromtrent  absoluut  geen  uitsluitsel. 


Digitized  by 


Google 


XL 


Te  vergeefs  heb  ik  tot  heden  naar  eene  bevredigende 
verklaring  gezocht,  hoe  de  Utrechteche  kanunnik  land- 
eigenaar bij  Hasselt  werd;  mij  is  alleen  gebleken  dat  het 
geslacht  de  Voecht  of  Vaecht  aan  de  familie  van  Ingen 
te  Kampen  geparenteerd  was  en  dat  te  Kampen  ook  een 
adellijke  familie  de  Voecht  woonde  0. 

Afgezien  van  zijne  vriendschap  met  de  Broeders  te 
Zwolle  —  waarover  dadelijk  meer  —  weten  wij  van  den 
kanunnik  de  Voecht  alleen  nog,  dat  uit  zijn  huis  sedert 
1460/51  eene  rente  van  een  Rijnschen  gulden  aan  de  cele- 
branten van  het  kapittel  betaald  werd.  Deze  rente  komt 
het  laatst  voor  in  de  rekening  van  1478/79;  dan  ontbre- 
ken de  rekeningen  tot  1486/87,  wanneer  men  vindt:  „Item 
de  domo  quondam  domini  Johannis  Voecht  1  florenum 
Rinensem  facit  8  M."  *).  Hieruit  blijkt,  dat  hij  dus  over- 
leden is  tusschen  1479  en  1486. 

Niet  alleen  voor  de  geschiedenis  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle,  maar  ook  voor  de  eventueele  latere  opheldering 
omtrent  de  al-  of  niet  verwantschap  tusschen  Jacob  en 
Johan  de  Voecht  is  de  juiste  beantwoording  der  vraag, 
wanneer  deze  laatste  het  eerst  den  Broeders  zijne  belang- 
stelling getoond  heeft,  van  waarde.  Immers  door  latere 
toevallige  gegevens  kan  dan  gemakkelijker  de  schakel, 
die  wij  thans  in  onze  bewijsvoering  missen,  ingevoegd 
worden. 

Voor  de  beantwoording  dezer  vraag  zijn  wij  bijkans 
geheel  op  de  „Narratio"  aangewezen.  Jammer  genoeg 
geldt  hier  in  de  ruimste  mate  wat  ik  straks  omtrent  de 
Voecht's  nevelachtige  wijze  van  verhalen  van  historische 
feiten  nader  zal  betoogen.  Ik  zal  daarom  trachten  ook 
van  elders  licht  op  de  hier  te  vermelden  feiten  te  laten 
vallen. 


1)  Zie  hierover  de:  Bedragen  tot  de  Geschiedenis  van  Overijssel,  deel 
X,  p.  9,  10  en  41. 

2)  Deze  en  ook  de  voorafgaande  mededeelingen  zonder  aangifte  van 
de  bron  (of  beter,  de  vindplaats)  sjjn  allen  geput  uit  documenten,  be- 
rustende in  het  Rijksarchief  depot  te  Utrecht.  Zy  werden  rojj  verstrekt 
door  den  heer  Rijksarchivaris  Mr.  S,  Muller  Fz, 


Digitized  by 


Google 


XLI 

De  kanunnik  Johan  de  Voecht  wordt,  zooals  boven 
bleek,  door  Jacobus  genoemd  in  de  levensbeschrijving 
van  Jacobus  Traiecti  de  Wijk  l),  door  de  mededeeling,  dat 
hij  het  was,  die  den  jongen  koorzanger  met  Albert  van 
Calcar  in  kennis  bracht  *),  en  dat  Albert  hem  in  het  Domus 
Pauperum,  d.  i.  in  het  opvoedingsgesticht  voor  arme 
scholieren  der  Zwolsche  school,  plaatste. 

Nu  zou  Albert  den  beschermeling  van  den  Utrechtschen 
kanunnik  öf  in  zijne  hoedanigheid  als  procurator,  d.  i. 
overste,  van  het  Domus  Pauperum 8)  óf  als  rector  van 
het  Sint  Gregoriushuis,  en  dus  als  overste  van  alle  ge- 
stichten der  Broeders,  te  Zwolle  hebben  kunnen  opnemen. 
In  het  laatste  geval  zou  dan  de  opname  na  den  24  April 
1457 4),  den  dag  der  verkiezing  van  Albert  tot  rector, 
hebben  plaats  gehad.  Zeker  is,  dat  Jacobus  van  Wijk  den 
21  Maart  van  dat  jaar  nog  geen  lid  van  het  Frater- 
huis  was,  daar  hij  in  de  lijst  der  Broeders,  die  het 
huis  bij  den  dood  van  Dirk  van  Herxen6)  telde,  niet 
voorkomt 

Voor  het  eerst  vinden  wij  hem  als  lid  van  het  Frater- 
huia  in  de  oorkonde  van  7  October  1465  *),  waarbij  de 
rector  en  de  met  name  genoemde  broeders  afstand  doen 
van  al  hunne  goederen  ten  behoeve  van  het  huis.  Jacobus 
Traiecti  de  Wijck  volgt  hierin  onmiddellijk  op  den  frater, 
die  als  het  jongste  lid  van  het  huis  nog  voorkomt  in 
bovengenoemde  lijst  der  broeders  bij  den  dood  van  Dirk 
van  Herxen7). 

Uit  het  groot  aantal  broeders,  11  in  het  geheel,  die  na 
hem  genoemd  worden  en  die  dus  ook  na  hem  als  broe- 
ders zijn  aangenomen ,  besluit  ik ,  dat  hij  niet  lang  na  de 
keuze  van  Albert  van  Calcar  tot  rector,  lid  der  Broeder- 


1)  Zie  p.  166t. 

2)  Zie  over  hem  py  130  tv. 

3)  VergL  p.  124. 

4)  VergL  p.  126. 

5)  f  &  Um»t%  1457.    Zie  p.  116  v.,  waar  ook  de  ljjst  der  leden  van 
bet  Zwolsche  huis  voorkomt. 

6)  Bijlage  IV  No.  7,  p.  410. 
.    7)  Z»e  noot  5, 


Digitized  by 


Google 


XUI 

schap  werd.  Is  dit  nu  het  geval,  dan  moet  zijne  opname 
in  het  Domus  Pauperum  eenige  jaren  vóór  1457  hebben 
plaats  gehad.  Want  om  als  frater  te  kunnen  worden  aan- 
genomen, moest  de  candidaat  zijne  humanistische  studiën 
voltooid  hebben.  Jacobus  echter  was  leerling  der  school 
te  Zwolle,  waarvan  het  pensum  gewoonlijk  in  acht  jaren 
geabsolveerd  werd.  In  het  onderhavige  geval  moeten  wij 
echter  in  aanmerking  nemen,  dat  niemand  in  het  Domus 
Pauperum  kon  worden  opgenomen,  tenzij  hij  bekwaam 
was  om  leerling  der  vijfde  klasse  der  Zwolsche  school  te 
worden1).  Aangenomen,  dat  de  Utrechtsche  koraal  het 
bij  zijne  opneming  niet  verder  dan  tot  die  klasse  gebracht 
had,  dan  restten  hem  nog  ten  minste  6  jaren  alvorens 
hij  tot  de  primarii  der  school  behoorde.  In  het  ongun- 
stigste geval  zou  hij  dan  in  1450/51  naar  Zwolle  gekomen 
zijn  en  van  dat  jaar  ook  het  door  de  Voecht  verhaalde 
blijk  van  belangstelling  van  den  kanunnik  van  Sint  Jan 
dateeren. 

Wij  vragen  ons  af:  welke  beweegredenen  had  de  kanun- 
nik voor  zijne  handelwijze?  Was  het  zuivere  belangstelling 
voor  zijnen  beschermeling  alleen,  of  stond  hij  in  nauwere 
betrekking  hetzij  door  vriendschap  hetzij  door  bloedver- 
wantschap tot  de  Broeders  van  Zwolle?  Het  eerste  alleen 
kan  m.  i.  onmogelijk  de  causa  movens  geweest  zijn,  want 
hij  bleef  den  Broeders  niet  alleen  zijne  belangstelling 
toonen,  maar  hielp  hen  ook  in  eene  voor  hen  hoogst 
gewichtige  zaak,  zooals  uit  het  volgende  blijkt. 

Het  eigenlijke  Fraterhuis  was  zeer  ongerieflijk 8)  en  op 
den  duur  veel  te  klein  geworden.  Aan  uitbreiding  viel 
echter  niet  te  denken,  omdat  de  belendende  perceelen 
in  handen  van  geestelijke  corporaties  waren.  En  toen 
ten  langen  laatste  door  bizon dere  omstandigheden  een 
perceel  vrij  kwam,  werden  de  Broeders  door  de  stads- 
wetten belemmerd,  dit  aan  te  koopen.  Er  moest  dus  raad 
geschaft  worden ,  maar  helper  in  den  nood  was  niet,  zooals 


i)  Zie:  Schoengen,  M.,  Die  Schule  von  Zwolle,  F  reiburg  1897,  p.  57 
noot  3,  en  Hattink,  R.  E.,  Register  op  het  Oud- Archief  Tan  Ootraarsum, 
No.  108. 

2)  Jacobus  de  Voecht  bevestigt  dit  herhaaldelyk  bepaaldelijk  op  p.  125. 


Digitized  by 


Google 


XLIII 

men  allicht  verwachten  zou,  een  machtige  Zwollenaar,  maar 
de  Utrechtache  kanunnik  Jan  de  Voecht.  Doch  laten  wij 
de  documenten  zelven  spreken. 

Tusschen  de  huizen  der  Broeders  en  het  Oude  Convent 
lag  het  Terminariuflhuis  der  Minorieten  van  Kampen , 
in  de  volkstaal  meestal  Gaudenten  genoemd ').  Toen  dit 
huis  in  1464  door  den  Minderbroeder  Wuift  verkocht 
werd ,  liet  de  regeering  der  stad  Zwolle  de  Gaudenten  van 
Kampen  weten,  dat  het  huis  aan  geen  anderen  dan  aan 
een  wereldlijken  persoon  verkocht  mocht  worden  *).  Niet- 
tegenstaande dit  verbod  was  de  kooper  van  het  huis 
Albertus  Visken,  vicarius  in  den  Dom  te  utrecht*).  In 
1474  verkoopt  deze  het  huis,  bij  oorkonde  van  22  Augus- 
tus, aan  „Johannes  die  Vaecht",  kanunnik  van  Sint  Jan  te 
Utrecht4),  die  het  bij  akte  van  22  November  1474 6), 
voor  den  tijd  van  10  jaren  verpachtte  aan  de  priesters  en 
klerken  van  het  Fraterhuis.  Maar  reeds  den  l**1  Februari 
1476  doet  Johannes  die  Voecht  voor  altijd  abtand  van 
zijne  bezitting  door  het  als  „dos"  te  bestemmen  voor  de 
fundatie  van  een  officium  ter  eere  van  Sint  Jan  Baptist  en 
Sint  Jan  Evangelist  *).  In  den  fundatiebrief  bepaalt  hij, 
dat  hij  tot  aan  zijn  dood  collator  wilde  blijven ,  dat  echter 
na  zijn  overlijden  de  provisoren  van  het  Klerkehuis  te 
Zwolle  collatoren  zouden  zijn.  Bovendien  bestemt  hij 
een  jaarlijksche  rente  van  5  Rhynsche  guldens  uit  dit 
huis  ten  behoeve  van  de  arme  klerken ,  die  te  Zwolle 
ter  schole  gaan. 


4)  Vergt,  de  Plattegrond  No.  3  en  p.  15  en  noot  3  aldaar. 

3)  Registram  Antiquum  p.  97.  (Oud-Archief  der  gemeente  Zwolle.) 

3)  Albertus  Visken  stichtte  in  1471  den  13.  Februari  eene  vicarie 
op  het  altaar  van  St.  Olof  in  de  Bovenkerk  te  Kampen.  In  deze  oor- 
konde komt  hy  yoor  alt:  „vice-curatus  Campensis."  In  welk  jaar  hij 
met  deae  waardigheid  werd  bekleed ,  en  hoeveel  jaren  h\j  die  functie 
waarnam,  is  niet  bekend.  Zeker  is  echter,  dat  mj  in  1475  kanunnik 
in  den  Dom  te  Utrecht  was.  —  Verg).  Velthoysen,  B.  P.,  Vkecureiten 
van  Kampen,  in  het  Archief  voor  de  geschiedenis  van  het  Aartsbisdom 
Utrecht,  deel  XXIV,  p.  340. 

4)  Zie  Bijlage  No.  2,  p.  450. 

5)  Idem  No.  3,  p.  460. 

6)  Zie  Bijlage  VII,  No.  4,  p.  461. 


Digitized  by 


Google 


xmv 

Voor  een  ieder,  die  ook  maar  eenigszias  op  de  hoogte 
is  van  den  strijd  tusschen  de  wereldlijke  macht  en  de 
dood  e  hand  in  de  middeleeuwen,  is  het  klaar,  dat  de 
Utrechtsche  kannunnik  hier  de  tusschenpersoon  was,  die 
den  Broeders  hielp  in  hun  jarenlangen  strijd  tegen  de 
stedelijke  regeering,  en  hun,  toen  alle  middelen  blijkbaar 
vruchteloos  beproefd  waren,  het  huis  in  handen  speelde, 
door  het  in  zekeren  zin  aan  de  parochiekerk  en  ten  gunste 
van  de  arme  scholieren  te  schenken.  Zoodoende  was  de 
regeering  ten  slotte  schaakmat  gezet,  want  tegen  haar 
eigen  wetten  ')  kon  zy  onmogelijk  handelen  en  een  legaat 
ten  gunste  van  arme  scholieren,  die  bovendien  niet  onder 
de  jurisdictie  der  stad,  maar  direct  onder  die  van  den 
landsheer  stonden,  te  bemoeielijken,  daartoe  had  zij  niet 
het  recht  en  voorzeker  ook  niet  den  moed. 

Trekken  wij  nu  de  slotsom  uit  al  die  gegevens,  dan 
komt  het  mij  voor,  dat  er  andere  banden  dan  die  van 
vriendschap  tusschen  den  invloedrijken  kanunnik  en  de 
Broeders  van  Zwolle  bestaan  hebben.  Immers  de  aankoop 
van  het  huis,  eerst  door  een  Utrechtschen  vicaris  en  later 
door  een  Utrechtschen  kanunnik  tegen  het  uitdrukkelijk 
verbod  van  den  magistraat  in,  geeft  te  denken.  Stond 
soms  de  vicaris  van  den  Dom  —  die  misschien  wist  in 
welke  verhouding  de  kanunnik  tot  de  Broeders  stond  — 
als  tusschenpersoon  tusschen  de  Broeders  en  Jan  de  Voecht» 
om  by  de  regeering  geen  achterdocht  te  wekken?  en  trad 
deze  pas  op  den  voorgrond,  toen  de  chicanes  Van  de 
regeering  den  vicaris  te  machtig  werden  *)?  Is  datum  en 
regest  van  het  charter  in  Bijlage  VII  N°  1  juist,  dan  staat 
het  buiten  allen  twijfel,  dat  onze  gissingen  waarheid 
zijn  en  dat  alle  overige  dokumenten  slechts  pro  forma 
dienen.    Eene  dusdanige  ontduiking  der  stedelijke  wetten 


1)  Vergl.  over  de  wetten  der  stad  Zwolle  en  over  den  strijd  der  stad 
dienaangaande  met  bisschop  Frederik  van  Blankenheim:  Schoengen,  M. 
De  Kloosterparagrafen  m  het  Tweede  Stadboek  van  Zwolle,  in  de 
Verslagen  en  Mededeelingen  der  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Over- 
ijsselsen Regt  en  Geschiedenis,  deel  XXIII  (1903),  bit.  9vv. 

2)  Vergl.  p.  459. 


Digitized  by 


Google 


door  de  Broeders  ontmoeten  wij  hier  niet  voor  het  eerst. 
Hunne  stichters  waren  hen  hierin  met  goed  gevolg  voor- 
gegaan *). 

Ook  geeft  mij  een  ander  feit,  waarop  ik  hier  kort  wijzen 
wil,  te  denken. 

De  kanunnik  Jan  de  Voecht  sticht  twee  officiën,  het 
eene  te  Utrecht  ter  eere  van  de  heilige  Elisabeth,  en  het 
andere  te  Zwolle  ter  eere  van  Sint  Jan  Baptist  en  Sint 
Jan  Evangelist.  Waarom  juist  die  heiligen  gekozen?  De 
laatste  keuze  vindt  klaarblijkelijk  haar  verklaring  daarin, 
dat  Si.  Jan  zijn  eigen  patroon  was,  maar  Sint  Elisabeth? 
Ik  maak  er  alleen  op  opmerkzaam,  dat  die  naam  in  de 
Otrechtsche  familie  de  Voecht  herhaaldelijk  voorkomt; 
bij  gebrek  aan  klemmender  bewijsmateriaal  onthoud  ik 
mij  echter  van  iedere  conclusie. 

De  hooge  en  de  verantwoordelijke  betrekkingen,  die 
de  Voecht  door  het  in  hem  gestelde  vertrouwen  én  van 
zijne  oversten  én  van  de  geheele  communiteit  be- 
kleedde ,  zijn  eene  niet  genoegzaam  te  waardeeren  garantie 
voor  de  betrouwbaarheid  en  eerlijkheid  van  's  mans 
karakter.  Voor  den  geschiedvorscher,  wiens  taak  het  is, 
niet  alleen  den  schrijver  in  hart  en  nieren  te  onderzoeken , 
maar  vooral  in  diens  werken  het  scherpe  mes  der  kritiek 
te  zetten,  is  die  wetenschap  wel  is  waar  eene  groote 
geruststelling,  maar  zij  is  toch  geenszins  voldoende  om 
zonder  meer  aan  de  verklaringen  van  zijn  klient  onvoor- 
waardelijk geloof  te  hechten.  Eerst  dient  de  vraag:  kon  hij 
de  zaak  weten  en  vanwaar  heeft  hij  die  wetenschap,  grondig 
onderzocht  te  worden.  Met  andere  woorden,  uit  welke 
bronnen  heeft  de  Voecht  voor  zqne  Narratio  geput? 

De  historische  stof,  die  in  de  Narratio  verwerkt  wordt, 
loopt  van  omtrent  1370  tot  en  met  het  jaar  1603.  Nu 
staat  het  onomstootelijk  vast,  dat  de  Voecht  reeds  in  het 
najaar  van  het  jaar  1449  in  het  Fraterhuis  te  Zwolle  als 
novitius  aanwezig  was,  en  in  1450  als  lid  definitiefin 
het  huis  werd  opgenomen  *).    Hoogstwaarschijnlijk  leefde 


i)  Vergl.  hierover  p.  12  noot  5  en  de  aldaar  aangegeven  literatuur. 
2)  Tergl.  p.  MIX. 


Digitized  by 


Google 


hij  nog  in  het  jaar  1503,  zoodat  hij  over  de  gebeurtenis- 
sen van  meer  dan  eene  halve  eeuw  als  ooggetuige  kon 
berichten.  Maar  ook  omtrent  de  geschiedenis  van  de 
eerste  halve  eeuw  van  het  bestaan  van  het  Fraterhuis  kon 
omstreeks  1500  niemand,  steunende  op  mondelijke  over- 
levering, zoo  op  de  hoogte  zijn  als  hij.  Immers,  hij  was 
nog  novitius  onder  den  tweeden  rector  van  het  huis,  den 
vermaarden  Dirk  van  Herxen,  een  der  eerste  bewoners 
van  het  Domus  major  en  een  bloedverwant  van  den 
stichter  er  van ,  Meinhold  van  Windesheim.  Verder  stond 
hij  in  nauwe  betrekking  tot  den  vroegeren  procurator  van 
het  Domus  Pauperum ,  Albertus  Paep  van  Calcar,  die  vóór 
1480  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  was  en  onder  wiens 
rectoraat  (1452 — 1482)  de  Voecht,  tenminste  tijdelijk,  de 
betrekking  van  particulier  secretaris  van  den  rector  waar- 
nam. Onder  diens  rectoraat  vinden  wij  hem  ook  reeds 
in  de  invloedrijke  betrekking  van  provisor  van  het  huis, 
die  hij  tot  aan  zijn  dood  bekleedde. 

Het  is  dan  ook  niet  te  verwonderen,  dat,  toen  de 
Broeders  van  Zwolle  behoefte  aan  eene  geschreven  ge- 
schiedenis van  hun  huis  gevoelden,  Jacobus  de  Voecht 
de  aangewezen  schrijver  er  van  was.  In  het  oog  van  zijne 
jongere  medebroeders  moest  hij,  de  senior  van  het  huis, 
immers  zijn  als  de  levende  kroniek  er  van,  —  hy ,  die  uit 
den  aard  der  zaak  de  vraagbaak  was  omtrent  alles  wat  de 
geschiedenis  van  het  huis  betrof.  Hij  toch  had  vier  rec- 
toren, die  het  huis  meer  dan  tachtig  jaren  bestierden, 
ten  grave  zien  dragen  en  hij  was  het  immers  ook,  die 
meer  dan  drie  decenniën  medebestuurder  van  het  huis 
geweest  was. 

Gaat  nu  mijne  veronderstelling  op,  dat  de  Voecht  zijne 
Narratio  in  opdracht  geschreven  heeft,  dan  moeten  wij 
ons  verheugen  over  de  gelukkige  keuze  van  dezen  historie- 
schrijver, maar  ook  tevens  hulde  brengen  aan  de  grondige 
menschenkennis  zijner  oversten,  die  uit  deze  keuze*  blij  kt 
Want  behalve  grondige  kennis  van  zijn  onderwerp  bezat 
de  Voecht  ook  de  overige  hoedanigheden,  onmisbaar 
voor  den  historicus. 

In  de  allereerste  plaats  bezit  hij  in  hooge  mate  het 
hoofd vereischte    voor    een    geschiedschryver:    waarheidg- 


Digitized  by 


Google 


XLVI* 

liefde.  Immers,  hetgeen  hij  verhaalt  strekt  geenszins 
steeds  tot  lof  *an  zijn  moederhuis  of  der  Broederschap  in 
het  algemeen.  Om  maar  een  enkel  feit  aan  te  halen, 
wijzen  wy  op  de  uitvoerige  mededeelingen  over  het  on- 
zedelijke leven  van  den  vroegeren  procurator  van  het 
Domus  Major,  den  lateren  biechtvader  van  alle  nonnen- 
kloosters te  Zwolle ,  frater  Liefardus  of  Li$phart  van  der 
Ulzen  *).  Herhaaldelijk  komt  de  Voecht  op  dit  treurige 
feit  terug  en  hij  heeft  geen  woorden  genoeg  om  den  af- 
schrik wekkenden  levenswandel  van  zijn  vroegeren  mede- 
broeder aan  den  kaak  te  stellen  en  af  te  keuren.  Ook  op 
het  leven  der  nonnen  —  mogen  zij  nu  Zusters  van  het 
gemeene  Leven  heeten  of  van  de  bevriende  orde  der 
Windeeheimers  zijn  —  heeft  hij  heel  wat  af  te  dingen  *)• 
Zijne  verhalen  dragen  den  stempel  der  waarheid;  een- 
voudig is  zijne  taal  en  nergens  bespeuren  wij  bij  hem  de 
zucht,  zichzelven  op  den  voorgrond  te  plaatsen  of  de 
verdiensten  van  zijne  medebroeders  te  overdrijven.  Al 
zijn  zijne  verhalen  dikwijls  kinderlijk  naief,  daarom 
mogen  wij  toch  geenszins  met  Delprat  zeggen  8) ,  dat  hij 
weinig  menschenkennis  bezat.  Want  de  Voecht  verstaat 
uitstekend  de  kunst  het  innerlijke  leven  van  den  mensch 
te  begrijpen  en  te  schetsen;  eenige  van  zyne  levensbe- 
schrijvingen zijn  dan  ook  ware  kabinetstukken  van  por- 
tretteerkunst;  het  beeld  leeft,  de  lezer  ontvangt  den 
indruk  de  personen  in  werkelijkheid  voor  zich  te  zien. 

Een  gevolg  van  zijne  waarheidsliefde  is,  dat  hy  van 
den  lezer  niet  eischt  onvoorwaardelijk  geloof  in  zijn  woord, 
maar  hem  in  staat  stelt  zijne  berichten  te  controleeren. 
"Het  streven  van  den  schryver  om  de  bron  aan  te  geven, 
waaruit  hg  zijne  gegevens  put,  is  zoo  op  den  voorgrond 
tredend,  dat  een  ieder,  die  middeleeuwsche  geschied- 
bronnen kent,  zal  moeten  toegeven,  dat  de  voor  hem 
liggende  bron  —  al  wil  ik  niet  zeggen,  dat  zij  aan  de 
eischen  van  de  hedendaagsche  kritiek  voldoet  —  zeer 
gunstig  afsteekt  by  de  meeste  gewrochten  van  dien  tijd. 


4)  Vergl.  p.  408. 

2)  Zie  p.  49  v.,  408  yy. 

3)  Archief  Yoor  Kerkel.  Geschiedenis,  deel  VI,  bis.  279. 


Digitized  by 


Google 


ttvnt 

Nu  ligt  het  in  den  aard  der  zaak,  dat  bij  een  werk  als 
de  Narratio ,  de  schrijver  weet  te  verhalen  óf  als  ooggetuige 
óf  van  hooren  zeggen.  Talrijk  zijn  dan  ook  bevestigende 
uitdrukkingen  als:  Scio,  novi  ego,  ego  hoc  novi,  ego 
hoc  novi  plenius;  of:  audivi  seniel,  nunquam  vidi  nee 
audivi,  ut  audivi  a  quodam  vicario,  certa  relatione  audivi 
etc.  etc.  Hier  en  daar  laten  uitdrukkingen  als:  Assidebam 
ei  semel  solus,  ego  cum  per  noctem  apud  eum  fuissem, 
sicut  ego  hoc  novi  plenius,  qui  secum  per  estatem  in 
clusa  habitavi  enz.  enz.  duidelijk  blijken,  dat  de  schrijver 
voor  de  waarheid  van  het  door  hem  verhaalde  persoonlijk 
instaat  Is  hij  niet  zeker  van  zijne  zaak,  dan  schroomt 
hij  niet  dit  ronduit  te  bekennen.  Zeer  vaak  stooten  wij 
dan  ook  op  woorden  als:  „puto,  puto  si  bene  memini, 
credo,  ut  creditur,  ut  arbitror";  of  ook  op  een  rondborstig: 
„ignoro".  Deze  onzekerheid  in  zijn  relaas  treedt  echter 
op  den  achtergrond  in  de  tweede  periode  van  de  geschie- 
denis van  het  huis,  die  de  Voecht  meegeleefd  en  —  meê 
gemaakt  heeft. 

Onwillekeurig  dringt  zich  de  vraag  op:  is  de  Voecht 
nu  ook  zoo  nauwkeurig  en  nauwgezet  in  het  aangeven 
van  de  geschreven  bronnen ,  die  hij  toch  ook  zonder  twijfel 
geraadpleegd  moet  hebben?  Ons  antwoord  moet  zijn: 
ja  en  neen.  Ja,  voor  zijne  tijdgenooten,  die  hij  door 
een  enkel  woord  als  „Require"  of  „Vide"  naar  de  biblio- 
theek of  het  archief  van  het  huis  verwijst,  wA4r  de  aan- 
gegeven bronnen  met  goedkeuring  en  vriendelijke  hulp 
van  den  frater  librarius  of,  indien  het  om  archief-stukken 
te  doen  was,  den  pater  procurator,  door  een  ieder 
konden  geraadpleegd  worden.  Voor  ons,  neen,  vooral 
wanneer  het  om  boeken  te  doen  is ,  en  die  deel  uitmaakten 
van  de  bibliotheek  van  het  Fraterhuis,  waarvan  helaas 
niet  veel  meer  over  is  en  waarvan  wij  niet  eens  een 
oorspronkelijken  catalogus  bezitten.  Wat  betreft  archief- 
stukken zijn  wij  in  gelukkiger  omstandigheden,  zooale 
ik  later  breedvoerig  zal  betoogen  en  de  lezer  onmiddellijk 
kan  constateeren  door  het  raadplegen  van  de  Bijlagen, 
die  achter  de  Narratio  deels  in  extenso,  deels  als  regest 
gedrukt  zijn. 


Digitized  by 


Google 


XLlX 

Reeds  op  de  eerste  bladzijden  van  zijn  werk  plaatst  ons 
de  goede  pater  voor  deze  moeielijkheid.  Nadat  hij  n.L 
het  ontstaan  van  de  „Moderne  devotie"  en  de  hoofdmo- 
menten uit  het  leven  van  Gerrit  de  Groote  geschetst  heeft , 
acht  hij  het  blijkbaar  overbodig  er  breedvoeriger  over  te 
berichten.  Hij  verwijst  eenvoudig  zijne  lezers  naar  de 
levensbeschrijving  van  den  Deventer  reformator:  „de  hoc 
plenius  habetur  in  libello  de  vita  illius  et  actibus. 
Reqnire"  >)• 

Voor  ons  is  het  nu  bijkans  onmogelijk  uit  te  maken  t 
welk  boek  de  Voecht  hier  bedoelt,  te  meer  daar  wy  niet 
een,  maar  ten  minste  vier  schrijvers  kennen,  die  een 
levensgeschiedenis  van  G.  de  Groote  geschreven  hebben: 
Thomas  a  Kempis,  Johannes  Busch,  Dier  van  Muiden  en 
Petros  Hora2).  Bovendien  is  de  mogelijkheid  geenszins 
uitgesloten ,  dat  nog  andere  biographieën  van  G.  de  Groote 
bestonden9).  Maar  hierbij  langer  stil  te  blijven  staan,  de 


1)  Zie  p.  5. 

2)  Zie  hierover:  Acquoy,  Windesheim,  I.  blz.  15  noot  3 ,  en  de  Nar- 
ratio p.  3  noot  5. 

3)  Aan  de  aandacht  van  Prof.  Acquoy  is  ontsnapt  eene  hoogstmerk- 
waardige  levensbeschrijving  van  Gerrit  de  Groote  in  verzen.  Het  HS.f 
groot  445  X  108  mM.,  is  thans  eigendom  van  de  PP.  Bollandisten  te 
Brussel,  die  het  omtrent  1640  door  tusschenkomst  van  P.  J.  Gamans 
S.  J.  uit  de  beroemde  bibliotheek  van  het  klooster  der  Reguliere 
kanunniken  der  Congregatie  van  Windes heim,  —  Bodingen  b\j  Sieg- 
borg  in  het  aartsbisdom  Keulen,  —  ontvingen.  Dit  klooster  werd  in 
1444  door  twee  broeders  uit  het  klooster  Windesheim  en  twee  uit  Frens- 
wegen  bij  Nordhorn  gereformeerd.  Een  der  broeders  uit  Windesheim 
«as  Johannes  Busch,  de  latere  soo  bekende  reformator  van  de  Saksische 
kloosters.  Arnold  Huls,  de  tweede  broeder  uit  Windesheim,  werd  door 
Johan  Vos,  prior  superior  van  het  klooster  Windesheim,  tot  eersten 
rector  van  Bedingen  benoemd.  Volgens  oud  kloostergebruik  namen 
ook  de  vier  broeders  de  noodige  kerk-  en  andere  boeken  uit  hun 
moederkloosters  naar  de  nieuwe  plaats  hunner  bestemming  mede.  Nu 
•taat  het  onomstooteiyk  vast,  dat  de  in  dit  handschrift  voorkomende 
levensbeschrijving  moet  geschreven  zijn  tusschen  4417  en  1424.  Want 
in  een  der  venen  wordt  gezegd,  dat  Windesheim  omtrent  30  jaren  be- 
staat.  Tellen  wjj  bg  het  jaar  der  stichting  4387  dertig,  dan  krijgen 
wg  4447.  Nader  bepaald  wordt  de  datum  van  het  ontstaan  van  het 
HS.  verder  nog  door  het  volgende  vers: 

„Triginta  septem  jam  anno  quo  mansor  manet  tumuli"   [Gerardus]. 
Derde  Serie.    Werken  N*.  43.  iv 


Digitized  by 


Google 


mogelijkheid  er  van  aan  te  toonen  en  ons  daaromtrent  in 
gissingen  te  verdiepen,  zou  ons  te  ver  voeren. 

Door  een  „Require"  verwijst  ons  de  Voecbt  naar  andere 
geschriften,  die  de  levensbeschrijving  van  Johannes  Cele, 
den  rector  der  school  te  Zwolle ,  behelzen ,  „de  quo  mag- 
nalia  scripta  sunt"  !).  En  wanneer  hij  op  fo!.  11*  *)  nog 
eens  kortelijk  op  den  Zwolschen  rector  terugkomt  en 
hem  een  leerling  van  G.  de  Groote  noemt,  omdat  „ipsi 
per  omnia  obediens  fint",  voegt  hij  onmiddellijk  hieraan 
toe:  „De  hoc  require".  Op  p.  7  noot  1,  waar  ik  de  ons 
bekende  bronnen  over  het  leven  van  Johan  Cele  aangeef, 
wees  ik  er  reeds  op,  dat  wij  geen  andere  biographie  van 
hem  kennen,  dan  die  door  Johannes  Busch,  in  het  Chro- 
nicon  Windeshemense  8),  en  van  Thomas  a  Kempis ,  in 
het  Chronicon  Montis  S*ae  Agnetis  *)  opgenomen  zijn.  Wel 
is  waar  bestaat  nu  nog  de  mogelijkheid,  dat  de  ver- 
maarde  schoolrector   onder  zijne  talrijke  leerlingen   nog 


Gerrit  de  Groote  overleed  echter  deu  20  Augustus  1384.  Tellen  w\j  er 
37  jaren  by ,  dan  krygen  wy  het  jaar  1421.  Aangezien  nu  de  vier 
reformatoren  uit  de  Nederlauden  eerst  in  1424  te  Bödiugen  komen, 
moeten  wy  besluiten,  dat  de  levensbeschrijving  ontstaan  is  óf  te  Win- 
desheim  óf  te  Frenswegen  en  dat  deze  „hymnus",  indien  niet  de  oudste, 
dan  zeer  seker  een  van  de  oudste  biographieëu  van  G.  de  Groote  be- 
helst. —  Het  bovenstaande  heb  ik  voor  het  meerendeel  ontleend  aan 
het  opstel  van:  H.  P.  Vauderspeeten,  S.  J.,  Hymne  en  1'honneur  du 
vénérable  Gérard  Groote,  in:  Messager  des  Sciences  historiques  ou 
Archives  des  Arts  et  de  la  bibliographie  de  Belgique.  Année  1877,  Gand 
1877,  p.  338—365,  alwaar  ook  de  hymne  afgedrukt  is.  —  Over  het 
klooster  Bödingen  vergl.  men:  Chron.  Windeshemense,  ed.  Grube, 
p.  359  en  399  vv.  en  Acquoy,  Windesheim,  III.  85  vv. 

1)  Vergl.  p.  7. 

2)  Zie  p.  45  §  8. 

3)  Edit.  Grube,  p.  201—222;  —  edit.  Rosweyde ,  p.  601—629.  —  Be- 
halve deze  beslaat  nog  een  andere  redactie,  ook  van  de  hand  van 
Johannes  Busch ,  voorkomende  in  den  zoogenaamden  Codex  Novimagen- 
sis  in  Gaesdonck.  Men  vergl.  hierover:  Becker  V.,  Een  onbekende 
kronijk  van  het  klooster  te  Windesheim,  in:  By dragen  en  Mede- 
deelingen  van  het  Historisch  Genootschap  te  Utrecht,  deel  X,  bit. 
376-446. 

4)  Edit.  Rosweyde,  p.  171  vv. 


Digitized  by 


Google 


tl 

een  anderen  dankbaren  biograaf  gevonden  heeft  naast 
Johannes  Busch,  maar  zoolang  wij  hiervoor  geen  schijn 
van  een  bewijs  hebben,  mogen  wij  ons  aan  het  zekere 
of  ten  minste  het  waarschijnlijke  houden  en  aannemen, 
dat  de  Voecht  hier  op  het  Chronicon  Windeshemense  of 
het  Chronicon  Montis  S'ae  Agnetis  het  oog  heeft.  Deze 
gissing  achten  wij  des  te  meer  geoorloofd,  omdat,  gelyk 
ik  straks  genoodzaakt  ben  aan  te  toonen,  de  Voecht  het 
Chronicon  Montis  Stae  Agnetis  gekend  moet  hebben. 

Alvorens  tot  dit  betoog  over  te  gaan,  wil  ik  eerst  de 
vraag  beantwoorden :  kan  de  Voecht  deze  chronica  gekend 
hebben?  Ik  aarzel  niet  deze  vraag  met  een  volmondig 
ja  te  beantwoorden.  Want,  zooals  ik  elders  aangetoond 
heb,  staat  het  buiten  kijf,  dat  de  Voecht  zyne  Narratio 
geschreven  heeft  in  het  laatste  decennium  der  vijftiende 
eeuw  ').  Johannes  Busch  schreef  echter  zijn :  „IAber  de 
vvris  iüustribut?1  tusschen  1453 — 1459  en  voltooide  zijn: 
„biber  de  origine  modernae  deootion^  in  1464  *).  Voor  de 
Windesheimers  en  niet  minder  voor  de  Moderne  de- 
voten  van  beiderlei  kunne  was  Busch's  opus  in  den  vol- 
sten zin  des  woords:  „ein  epochemachendes  Werk."  Dit 
bewijzen  de  thans  nog  zeer  talrijk  voorhandene  hand- 
schriften in  de  verschillendste  boekerijen  van  Europa. 
Het  laat  zich  trouwens  ook  wel  begrijpen,  dat  ieder  kloos- 
ter der  congregatie  van  Windesheim  en  ieder  fraterhuis 
in  het  bezit  van  een  werk  wilde  zijn,  dat  hun  omtrent 
hun  stichter  en  diens  volgelingen  en  omtrent  tal  van 
andere  eerbiedwaardige  personen  de  meest  volledige  inlich- 
tingen kon  geven  Hoe  snel  echter  het  ..Chronicon  Windes- 
hemense"  de  ronde  maakte,  bewijst  ons  het  oudste  exem- 
plaar er  van,  dat  wij  thans  kennen.  Dit  HS.,  thans  berustende 
in  de  Universiteits-bibliotheek  te  Utrecht 8),  was  oorspron- 


1)  Vergt  p.  LXXVlf. 

2)  Vergt  hieroTer:  Grube,  K.,  Des  Augustinerpropstes  Johannes 
Bosch  Chronicon  Windeshemense  und  Liber  de  reformatione  monas- 
terium,  Einleitung,  p.  XXXVII vv.  en  p.  XXXXIIvv.  —  Acquoy, 
Windesheim,  I.  312-323. 

3)  Volgens  Grube,  Chronicon  Windesh.,  Einleitung,  p.  XXXVII  xou 


Digitized  by 


Google 


Lil 

keiijk,  blijkens  een  inscriptie,  voorkomende  op  het  schut- 
blad, eigendom  van  het  klooster  der  Reguliere  kanunniken 
te  Utrecht.  Op  fol.  139v  staat:  „Scriptum  per  Johannem 
Oherardyn  Anno  domini  MCCCOLXVIV\  waaruit  blijkt,  dat 
het  geheel,  prachtig  geschreven  en  geïllumineerd ,  in  het 
tweede  jaar  na  het  voltooien  van  het  origineel  reeds  te 
Utrecht  was.  Zou  het  nu  veel  langer  hebben  geduurd, 
alvorens  de  Broeders  van  Zwolle,  voor  wie  het  bezoek 
aan  Windesheim  noch  moeite  noch  kosten  baarde,  maar 
een  aangenaam  uitstapje  was,  dit  voor  hen  even  kost- 
bare werk  gecopiëerd  hadden?  Dit  is  op  zijn  minst  ge- 
nomen zeer  onwaarschijnlijk. 

Het  Chronicon  Montis  Stae  Agnetis  was  voor  de  Broe- 
ders in  het  algemeen  van  geen  hoogere  waarde  dan  de 
kroniek  van  ieder  ander  Windesheimer  klooster.  Voor 
die  van  Zwolle  echter  was  het  een  onschatbare  bron ,  niet 
alleen  omdat  het  klooster  Sint  Agnietenberg  zijn  oorsprong 
te  danken  heeft  aan  het  eerste  Praterhuis  te  Zwolle  *), 
gesticht  v66r  1384,  en  dus  in  zekeren  zin  een  dochter- 
stichting van  het  Zwolsche  huis  was,  maar  vooral  omdat 
in  het  Chronicon  deze  eerste  stichting  en  de  geschiedenis 
van  de  verplaatsing  en  latere  splitsing  er  van  breedvoerig 
wordt  beschreven.  Zonder  eenigen  twijfel  mogen  wij  dan 
ook  a  priori  aannemen,  dat  een  afschrift  van  deze  kroniek, 
die  tot  1471  door  Thomas  a  Kempis  bijgehouden  *)  werd 
en  daarna  door  een  onbekende  tot  1477  werd  voortgezet, 
deel  heeft  uitgemaakt  van  de  bibliotheek  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle. 


dit  HS.  berusten  onder:  „Aevum  medium.  Script,  ecclesiastici  335"  ia 
„der  Königlichen  Bibliothek  „im  Haag."  Daar  mij  de  signature  verdacht 
voorkwam  en  ik  bovendien  wist,  dat  in  de  laatste  jaren  de  HSS.  der 
Koninkhjke  Bibliotheek  andere  Nos.  hadden  gekregen,  vroeg  ik,  ten 
einde  zekerheid  te  verkrijgen,  te  'sGraveuhage  naar  de  hedendaagsche 
signature  van  dit  HS.  Dr.  T.  J.  de  Boer  had  de  goedheid  m\j  te  be- 
richten, dat  deze  codex  niet  in  de  Koninklijke  Bibliotheek,  maar  in 
die  der  Universiteit  te  Utrecht  berust.  Verg),  den:  Catalogus  Codicum 
Manu  scriptorum  Bibliothecae  Universitatis  Rheno-Trajectinae ,  Utrecht 
en  den  Haag  1887,  alwaar  onze  codex  onder  No.  311  vermeld  wordt. 

1)  Vergl.  den  stamboom),  p.  XIX. 

2)  Acquoy,  Windesheim,  III,  blz.  36. 


Digitized  by 


Google 


LUI 


Haar  hiervoor  spreken  nog  andere,  meer  klemmende 
bewijsgronden.  In  de  eerste  plaats  een  „Require"  op  fol. 
2P  *),  waar  de  Voecht  zeer  beknopt  de  stichting  van  het 
eerste  huis  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven  te  Zwolle 
bespreekt  Na  gezegd  te  hebben,  dat  zij,  toen  zij  Zwolle 
verlieten,  „locum  Montis  Agnetis  dictum  inhabitare  cepe- 
runt,  ductu  et  consilio  magistri  Gerardi",  breekt  hij  het 
verhaal  af  en  plaatst  er:  „Require"  achter.  Nu  komt  de 
schrijver  op  de  volgende  bladzijde  *)  wel  is  waar  wederom 
op  de  stichting  van  Sint  Agnietenberg  terug,  maar  hierop 
kan.  toch  dat  gewichtige  „Require"  niet  slaan.  Bovendien 
is  de  overeenkomst  van  zijne  woorden  met  de  door  Thomas 
van  Kempen  in  zijn  Chronicon  gebruikte  van  dien  aard» 
dat,  indien  de  Voecht  niet  het  Chronicon  Montis  Stae 
Agnetis  als  bron  gehad  heeft  én  hij  én  Thomas  a  Eempis 
uit  eene  ons  onbekende  bron  geput  moeten  hebben. 

Een  enkel  voorbeeld  uit  het  Chronicon  Montis  Stae 
Agnetis  Cap.  I  8)  moge  als  bewijs  dienen: 

„Cum 4)  igitur  charissimus  magister  ob  predicationis 
verbum  moram  in  Zwollis  protenderet:  quidam  ex  coha- 
bitantibus  discipulis  eius  supramemoratis,  ipsum  secretius 
adeunt  et  desiderium  secretioris  vitae  sibi  inesse  fatentur: 
nee  posse  occursum  secularium  absque  nocumento  interio- 
rum  sufferre,  sed  potius  extra  oppidum  si  ipse  persuaserit 
veile  morari.  Rogabant  igitur  paternitatem  eius  filiali 
aflectu  ut  ad  avisandum  locum  quietudini  aptum  cum 
ipeis  extra  portam  civitatis  paululum  procedere  dignaretur. 
Qui  piis  eorum  precibus  annuens,  die  crastina  inclares- 
cente  ad  itinerandum  se  disposuit.  Et  assumpüs  secum 
fratribus  Wychmanno,  Reynero,  Henrico,  Jacobo  Witte- 
coep  exiit  cum  eisdem  versus  montes  Nemelenses  ad 
locum  a  Deo  praeordinatum  et  a  turbis  segregatum,  ubi 


1)  Zie  p.  9. 

2)  Vergl.  p.  11. 

3)  Chron.  Montis  Stae  Agnetis,  ed.  Rosweydus,  p.  5. 

4)  Op  verzoek  van  het  Bestuur  Tan  het  Historisch  Genootschap  heb 
ik,  om  raimte  te  sparen,  hier  en  in  het  vervolg,  van  het  er  naast 
plaatsen  van  den  correspondeerenden  tekst  uit  de  „Narratio"  in  eene 
tweede  kolom  afgezien.  —  Vergl.  Narratio,  fol.  2v  (p.  10). 


Digitized  by 


Google 


LIV 

rarue  hominum  transitus  et  accessus  videbatur,  sed  vepres 
et  urticae  sparsim  hinc  inde  in  vallibus  et  montibus 
nascebantur." 

Eene  andere  hoofdbron,  waaruit  de  Voecht  herhaalde- 
lijk geput  heeft,  is  het,  helaas  tot  heden  niet  terugge- 
vonden Memoriale  Defunctorvm  van  het  Fraterhuis.  Vooral 
maakt  hij  hiervan  gebruik  in  de  levensbeschrijvingen  van 
Broeders,  die  vóór  zijne  opname  in  de  Broederschap, 
dus  vóór  1450,  overleden  zijn.  In  het  begin  van  zijn 
werk  noemt  hij  zijne  bron  niet  met  name;  hij  verwijst 
naar  eene  officieele  bron  door  eenvoudig  te  zeggen,  b.v. 
van  den  procurator  Stephanus  Herderwijck  *),  „de  quo 
pater  noster"  (d.  i.  de  Rector  van  het  huis)  „scribit,  quod 
fuit  frater  bonus,  utilis,  humilis,  obediens  et  devotus". 
Ook  van  den  bibliothekaris  van  het  huis,  Godefridus  de 
Busco  (f  1421),  getuigt  hij  in  deze  bewoordingen  *): 
„quare  venerabilis  pater  noster  Theodoricus,  qui  ipsum 
plenissime  novit,  sic  de  eodem  scribit:  „Hujus  conver- 
satio  sicut  fuit  omnibus  exemplaris  et  gratissima,  sic 
avulsio  ejus  molestissima;  erat  enim  vere  mitis  et  humilis 
corde;  fuit  et  librarius  in  domo  nostra,  qui  anno  Domini 
M°cccc°xx  suam  primam  celebravit  missam  et  anno  sequenti 
videlicet  xxi°  die  sancti  Servatii  in  presentia  fratrum 
feliciter  obdormivit  in  Domino".  Eerst  nadat  de  Voecht 
ons  de  stichting  van  het  Fraterhuis  te  Doesburg  breed- 
voerig vermeld  heeft  8),  voegt  hij  aan  zijne  schets  toe  de 
volgende  voor  ons  zoo  belangrijke  woorden  4) :  „Et  quia 
per  nos  inicium  habuerunt,  primi  defuncti  de  domo  illa, 
sicut  et  de  domo  Daventriensi  et  Monte  Sancti  Iheronimi, 
conscripti  sunt  in  Memoricdi  Defunctorum,  sicut  et  de 
domo  in  Buscoducis".  Dat  nu  de  Voecht  de  reeds  ver- 
melde officieele  getuigenissen  over  de  overleden  Broeders 
uit  geen  andere  bron  dan  uit  het  Memoriale  Defunctorum 
heeft,  blijkt  ten   duidelijkste   uit  hetgeen  wij  van  frater 


1)  Zie  p.  73.    Aldaar  schrgft  de  Voecht  ook  van  den  frater  Johann<* 
Tadde:  „de  quo  idem  pater  noster  scribit" 
8)  Zie  p.  75  §  3. 

3)  Vergl.  p.  83tt. 

4)  Zie  p.  86. 


Digitized  by 


Google 


LV 

Jacobus  Dalen  lezen  *) :  „de  quo  pater  noster  ponit  titulum 
in  Memoriali  Defunctorum,  quod  f  uit  promptus  ad  obedien- 
ti&m,  hnmilis  et  quietus".  Een  enkelen  keer  geeft  de 
Voecht  nog  uitdrukkelijk  te  kennen,  dat  hij  deze  bron 
ook  nog  geraadpleegd  heeft,  toen  hij  reeds  lang  lid  van 
het  Fraterhuis  te  Zwolle  was.  Van  öerhard  van  Vollen* 
hove  verhaalt  hfl  immers  *) ,  dat  „pater  noster  dominus 
Albertus  8)  de  eo  acribit:  „devotus  et  dilectus  frater  f  uit 
a  principio  ueque  in  finem  mortis  sue  4)." 

Dat  nu  de  Voecht,  behalve  voor  de  levensbeschrijvingen 
van  genoemde  broeders  >  ook  voor  die  van  alle  andere 
een  veelvuldig  gebruik  van  genoemd  Memoriale  gemaakt 
heeft  en  heeft  moeten  maken,  ligt  te  zeer  voor  de  hand, 
dan  dat  ik  er  lang  bij  behoef  stil  te  staan.  Immers  door 
de  letterlijke  aanhalingen  van  geheele  zinnen  niet  alleen , 
maar  van  geheele  periodes  uit  deze  bron,  wordt  ons  het 
bewijs  geleverd,  dat  het  Memoriale  van  het  Zwolsche 
Fraterhuis  geen  dorre  lijst  van  overledenen,  met  aangifte 
van  jaar  en  dag  van  het  overlijden,  zonder  meer  geweest 
is,  zooalfl  de  meeste  „Doodboeken"  dit  zijn5),  maar  dat 
klaarblijkelijk  achter  iederen  naam  eene  korte  karakter- 
schets van  den  overledene,  van  de  hand  van  den  meest 
bevoegden  rechter,  den  rector  des  huizes,  geschreven 
stond.  Deze  biographieën ,  hoe  beknopt  ze  ook  mogen 
geweest  zijn,  dienden  nu  blijkbaar  tot  grondslag  voor  de 
Voecht's  werk.  Dit  leiden  wij  af,  niet  alleen  uit  de  dis- 
positie van  's  mans  werk,  maar  ook  uit  de  nauwkeurige 


1)  Zie  p.  119  S  2. 

2)  Zie  p.  94  §  2. 

3)  Albertus  Paep  Tan  Calcar,  gekozen  24  April  1457. 

4)  Vergt  p.  94. 

5)  B.  ▼.  dat  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer,  uitgegeven  door 
Donibar  in:  Kerkeujk  en  Wereldlijk  Deventer,  1.  p.  616 vv.  of  dat  van 
het  Fraterhuis  te  Hildesheim',  uitgegeven  door  Doebner,  R.,  in  Annalen 
und  Akten  der  Brüder  des  gemeinsamen  Lebens  im  Lüchtenhofe  zu 
Hildesheim,  Hannover  und  Leipzig  1903.  (Bd.  IX  Quellen  u.  Darstel- 
langen  zur  Geschichte  Niedersachsens)  p.  283 — 299.  —  In  het  laatst- 
genoemde Necrologium  komt  hier  en  daar  ook  eene  korte  aanmerking 
achter  den  naam  van  een  broeder  voor. 


Digitized  by 


Google 


LVI 

aangifte  van  den  dag  van  het  overlijden  van  haast  iederen 
broeder,  hij  moge  te  Zwolle  in  zijn  moederhuis  of  elders 
overleden  zijn.  Hoe  immers  zou  dit  mogelijk  zijn,  zonder 
dat  de  schrijver  een  officieel  overlijdensregister  te  zijner 
beschikking  gehad  heeft?  Voor  een  ieder  nu,  die  zich 
ooit  met  het  ontleden  van  middeleeuwsche  geschied- 
bronnen heeft  bezig  gehouden,  behoeft  het  geen  verder 
betoog,  dat  de  Voecht  ook  daar  van  de  biographische 
aanteekeningen  zijner  bron  gebruik  gemaakt  heeft,  waar 
hij  het  niet  uitdrukkelijk  vermeldt  De  meesten  van  zijne 
tijdgenooten  —  Thomas  a  Kempis,  Johannes  Busch  en 
andere  Windesheimers  incluis  — •  waren  niet  zoo  eerlijk  als 
hij;  bij  hen  is  het  een  tasten  in  het  duistere  en  meestal 
is  het  puur  toeval,  als  men  de  bron,  die  zij  gebruikt 
hebben,  ontdekt  Van  de  historische  waarde  der  „Nar- 
ratio" neemt  die  wetenschap  niets  weg;  integendeel  zij 
wordt  er  zeer  door  verhoogd.  Het  springt  immers  dadelijk 
in  het  oog,  hoeveel  hoogere  waarde  ook  de  kleinste 
karakterschets  b.  v.  van  den  minsten  der  Broeders  heeft, 
nu  wij  weten,  dat  wij  te  doen  hebben  met  oordeel- 
vellingen van  niet  alleen  tijdgenooten,  maar  van  personen 
bovendien,  die  ex  officio  den  man  nooit  uit  het  oog  ge- 
laten hebben,  de  rechtmatige  overheid  van  het  huis. 

Kon  nu  de  Voecht  volgens  zijn  eigen  verklaring  ons 
uit  het  Memoriale  de  meest  vertrouwbare  inlichtingen 
verschaffen  ook  omtrent  de  fundatie  van  de  gestichten, 
die  uit  Zwolle  waren  voortgesproten  —  want  de  lotgeval- 
len van  de  personen  hingen  te  nauw  met  die  der  gestich- 
ten samen,  dan  dat  ze  onvermeld  konden  blijven  —  niet 
minder  is  dit  het  geval,  wanneer  hij  over  de  ontwikke- 
ling van  deze  gestichten  of  over  de  geschillen ,  die  öf  in 
eigen  kring  öf  met  buitenstaanden  rezen ,  bijzonderheden 
mededeelt  Gelijk  reeds  uit  het  citaat,  waarin  het  Memo- 
riale nader  door  de  Voecht  omschreven  wordt,  blijkt, 
bleven  de  huizen  met  hun  moederhuis  ten  minste  in  de 
eerste  jaren   van   hun  bestaan  in  nauwe  relatie  f).    Uit 


1)  Tergl.  p.  86  eu  p.  LIV. 


Digitized  by 


Google 


LVII 

andere  bronnen  weten  wij ,  dat  al  deze  gestichten  jaarlijks 
door  den  overste  van  het  Zwolsche  huis  of  diens  plaats- 
vervanger moesten  „gevisiteerd"  worden  en  dat  de  over- 
sten van  alle  gestichten ,  die  tot  het  Colloquium  Zwollense 
behoorden,  ieder  jaar  te  Zwolle  samenkwamen,  om  in  het 
„Colloquium"  over  de  belangen  van  de  Broederschap 
in  haar  geheel  zoowel  als  over  die  van  ieder  huis  in  het 
bijzonder  te  beraadslagen.  De  bevindingen  van  den  Rector 
bij  zijne  visitaties  teekende  deze  in  zijn  Visitatieboek  op; 
de  beraadslagingen  en  besluiten  van  het  „Colloquium" 
werden  in  de  Protocollen  en  de  akten  van  het  Colloquium 
neergelegd.  De  Voecht  vermeldt  nu  nergens  uitdrukkelijk, 
dat  hij  deze  bronnen  gebruikt  heeft.  Dat  hij  ze  gekend 
heeft,  staat  echter  buiten  kijf,  daar  de  besluiten  van  het 
Colloquium  ten  minste  in  ieder  Fraterhuis  aanwezig 
waren,  en  ook  zal  het  Visitatieboek  voor  hem,  die  zulk 
een  hooge  waardigheid  in  zijn  huis  bekleedde,  zeker 
toegankelijk  zijn  geweest  J). 

Hierbij  komt,  dat  de  rector  van  het  Zwolsche  huis  na 
den  dood  van  Florentius  Rade  wij  ns  diens  plaats  als  „pater 
omnium  religiosorum  et  devotorum"  *)  innam  en  met  den 
rector  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer  en  dien  van 


1)  Ik  mocht  tot  m\jn  sp\jt  tot  heden  er  niet  in  slagen  de  Akten  van 
het  CoUoqoinm  Zwollense  terug  te  vinden.  In  het  Archief  der  B.  K. 
Parochie  St.  Michiel  te  Zwolle  berustten  vroeger  de  akten  van  het 
^Colloquium  Patrum  celebratura  [anno|1570]  in  domo  Fratrum  Does- 
borgensiura."  —  Zeer  belangrijk,  ook  voor  de  kennis  van  de  Nederlandsche 
Fraterhuizen,  lijn  de:  Protokolle  und  Aktenstücke  über  die  Colloquia  der 
unirten  Krater-  und  Schwesterhanser  in  Munster  (1431 — 1506),  uitgegeven 
door  Döbner,  in  de:  Annalen  und  Akten  p.  346—212.  Verschillende 
besluiten  van  het  Colloquium  Zwollense  xyn  in  dexe  „Protokolle''  op- 
genomen. —  Men  vergelijke  verder  over  „Die  Protokolle  des  Münster- 
schen  KoUoquiums":  fioerner  G.,  Die  Annalen  und  Akten  der  Brüder 
des  gemeinsamen  Lebens  im  Luchten hove  zu  Hildesheim,  Fursten walde 
(Spree)  1905,  V.  56—74.  —  In  1437  bepaalde  de  Broederschap,  dat  het 
Colloquium  te  Zwolle  en  dat  te  Munster  door  twee  vertegenwoordigers 
van  de  twee  afdeelingen,  d.  i.  de  Nederlandsche  en  de  Noordduitsche, 
jaarlgks  wederkeerig  souden  besocht  worden. 

2)  Zie  p.  77.  —  VergL  ook;  Acquoy,  Windesheim7  L  238  noot  % 


Digitized  by 


Google 


lviii 

Sint  Hieronymusberg  te  Hulsbergen  het  bestuur  der  Con- 
gregatie van  het  Colloquium  Zwollense  in  handen  had. 
Rezen  geschillen  in  een  onder  het  Colloquium  ressorteerend 
huis  of  dreigden  gevaren  van  buiten,  altijd  was  het  de 
rector  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  die  om  raad  en  hulp 
aangezocht  werd  ')•  De  Voecht  heeft  hieromtrent  uit- 
voerige verhalen  *),  die  wij  uit  andere  bronnen  met  meer 
dan  een  zouden  kunnen  vermeerderen 8).  Niet  zelden 
vinden  wij  den  rector  van  Zwolle  in  Brabant  of  België  ol 
in  Duitschland,  om  voor  de  belangen  van  de  Broeder- 
schap op  te  komen,  en  kon  hij  er  persoonlijk  wegens 
te  hoogen  ouderdom  of  te  verren  afstand  niet  komen, 
dan  trachtte  hij  de  zaken  door  correspondentie  te  bered- 
deren 4).  Het  zou  een  boekdeel  vereischen ,  wilde  ik  die 
bemoeiingen,  ex  officio  in  het  belang  der  Broederschap 
gedaan,  uitvoerig  behandelen,  —  tot  staving  van  mijne 
bewering  wil  ik  slechts  twee  bijzonder  karakteristieke  ge- 
beurtenissen ,  die  ook  door  de  Voecht  verhaald  worden, 
nader  releveeren,  om  tevens  op  andere  bronnen,  die  hij 
aangeeft  gebruikt  te  hebben,  de  aandacht  te  kunnen 
vestigen. 

De  Broeders  van  Zwolle  hadden  veel  zorg,  geld  en  tijd 
besteed  voor  de  opkomst  en  bloei  van  Sint  Hieronymusberg 
te  Hulsbergen  5).  Tegen  alle  verwachtingen  in  kwam  het 
huis  spoedig,  dank  zij  vooral  de  ondersteuning  van  de 
Bentincks 6),  tot  grooten  bloei  en  rijkdom.   Dit  wekte  den 


1)  Dit  was  Tooral  het  geval  tydens  het  rectoraat  van  Dirk  van 
Herxen:  zie  p.  69. 

2)  Vergl.  o.  a.  het  verhaal  betreffende  de  overrompeling  van  het 
Fraterhuis  te  Halsbergen  door  de  Benedictijnen  van  het  klooster  Klaar- 
water, p.  LIX. 

3)  Vergl.  vooral  de  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Gouda,  die 
bixonder  leerrqk  op  dit  punt  is. 

4)  Zie  b.  v.  den  brief  van  Albert  Paep  van  Calcar  aan  de  Broeders  te 
Culm,  p.  493,  No.  2. 

5)  Zie  over  Hulsbergen  p.  30  en  de  aldaar  aangegeven  literatuur;  en 
verder:  Hoefer,  F.  A.,  Aanteekeningen  betreffende  de  kerk  vau  Hattem, 
Arnhem,  (Werken  van  de  Vereenigiug  Gelre)  1900,  blz.  56 vv, 

6)  Zie  p.  131. 


Digitized  by 


Google 


LIX 


naijver  op  van  de  Benedictijnen  uit  het  naburige  Klaar- 
water *),  die  niets  onbeproefd  lieten  om  in  het  bezit  te 
komen  van  dit  bloeiende  gesticht.  Nadat  reeds  vroeger 
een  poging  met  deze  strekking  mislukt  was,  ontstond 
tijdens  het  rectoraat  van  den  Zwolschen  rector  Albert 
van  Calcar  door  de  hernieuwde  kuiperijen  der  Benedic- 
tijnen groote  oneenigheid  onder  de  broeders  van  Sint 
Hieronymusberg  *).  Er  vormden  zich  twee  partijen,  eene, 
die  den  overgang  van  Hulsbergen  tot  de  orde  der  Bene- 
dictijnen bepleitte,  en  een  andere,  die  voor  het  behoud 
van  eigen  staat  was. 

In  alle  stilte  en  zonder  dat  de  rector  van  het  huis , 
Martinus  van  Sehindel,  er  iets  van  gemerkt  had,  had  de 
partij  der  ontevredenen  onder  leiding  van  de  fraters  Hen- 
drik Alen  en  Neudo  Abrahae  van  Harderwijk  onderhan- 
delingen met  die  van  Klaarwater  aangeknoopt  om  hen  in 
het  bezit  van  het  huis  te  stellen.  Groot  was  dan  ook  de 
schrik  van  den  rector  Martinus,  toen  het  smeulende  vuur 
plotseling  in  lichte  laaie  uitsloeg  en  de  Benedictijnen 
verschenen  om  het  bestuur  van  het  gesticht  over  te 
nemen.  In  zijne  radeloosheid  snelde  hij  naar  Zwolle  om 
bij  Albert  van  Calcar  raad  en  hulp  te  zoeken.  Deze, 
na  de  hulp  van  den  rector  van  het  Heer-Florenshuis 
te  hebben  ingeroepen,  verzette  zich  met  alle  energie, 
zijn  persoon  eigen,  tegen  deze  overrompeling  en  het 
wederrechtelijke  in  bezit  nemen  van  Hulsbergen  door  de 
Benedictijnen. 

Weldra  was,  nadat  de  hoofdoproermakers  buiten  de  deur 
gezet  waren ,  de  vrede  en  de  rust  te  Hulsbergen  hersteld. 
Het  huis  bleef  voor  de  Broederschap  behouden.  Met  de 
Benedictijnen  schijnt  de  rector  van  Zwolle  in  schriftelijke 
onderhandeling  te  zijn  getreden;  ten  minste  appelleerde 
hij  door  schrijven  op  den  abt  van  Bursfeld ,  onder  wiens 
jurisdictie  het  klooster  Klaarwater  stond.  „Quo  tempore", 
zoo  verhaalt  de  Voecht,  „pater  noster  pulcherrimam  dic- 


1)  Hoef  er,  t.  a.  pi.  blz.  57  noot  5. 

2)  Zie  over  Klaarwater  p.  47  noot  3  en  Hoefer,  t.  a.  p.  blz.  49*?. 

3)  Zie  hierover  fooral:  Lindebom,  Historia  Episcopatus,  p.  495, 


Digitized  by 


Google 


LX 


tavit  epistolam  tam  longam,  ut  in  duplici  papiro  ex  ore 
ejus  eam  scriberem,  quam  abbati  principali  Bursfendensi 
miflit,  cuju8  exemplar  adhuc  alibi  habemus"  1). 

Echter  niet  alleen  de  minuut  van  dezen  brief,  dien  hij 
als  secretaris  van  den  rector  geschreven  had,  stond  de 
Voecht  later,  toen  hij  dit  verhaal  voor  zijne  „Narratio" 
uitwerkte,  ten  dienste,  maar  ook  de  verdere  correspon- 
dentie, die  naar  aanleiding  van  deze  gebeurtenis  gevoerd 
was.  Want  hij  zegt  uitdrukkelijk:  „De  hoc  negocio 
plenius  habetur  apud  eos  (scil.  fratres  in  Hulsbergen)  et 
apud  nos  alibi".  En  den  nieuwsgierigen  confrater,  die 
meer  van  de  zaak  wenschte  te  weten,  verwijst  hij  naar 
deze  documenten  door  het  lakonieke:  „Vide  ibidem"2). 

Eene  andere  stichting,  die  van  Zwolle  uitging  en  die 
het  huis  groote  offers  aan  geld  en  uitstekende  broeders 
gekost  heeft,  was  die  te  Culm  in  Pruisen8).  Het  eerste 
begin  aldaar  baarde  groote  teleurstelling  onder  de  anders 
zoo  dappere  broeders.  De  gerezen  moeielijkheden  schenen 
onoverkomelijk,  zoodat  de  twee  broeders  met  den  rector 
der  school,  dien  zij  uit  Zwolle  meegebracht  hadden» 
moedeloos  naar  hun  moederhuis  terugkeerden.  De  rector 
van  het  nieuwe  huis,  Johannes  Westerwolt  4),  liet  echter 
den  moed  niet  zinken;  hij  alleen  hield  voet  bij  stuk  en 
vrij  spoedig  kon  hij  naar  Zwolle  berichten,  dat  de  moeie- 
lijkheden overwonnen  waren.  In  al  deze  wederwaardig- 
heden ondervond  hij  krachtdadigen  steun  van  Albert  van 
Calcar,  die  hem  én  geld  én  personen  zond.  In  1481  zond 
Albert  hem  een  troostbrief,  waarvan  in  ons  HS.  gewag 
gemaakt  wordt  met  de  volgende  woorden  •) :  „Scripsit  et 
pater  noster  epistolam  eis  valde  edificatoriam,  que  apud 
nos  servatur  adhuc".  En  wederom  volgt  dan  het  woordje 
„Vide",  dat  den  nieuwsgierige  naar  het  archief  van  het 
huis  verwijst. 


1)  Vergl.  p.  132. 

2)  Zie  p.  132. 

3)  Vergl.  p.  132 ?v.  en   p.  490  het  testament  van  den  stichter  van 
dit  hais. 

4)  Vergl.  p.  135  v. 

5)  Zie  p.  139. 


Digitized  by 


Google 


txt 

In  HS.  B  echter,  waarin  het  verhaal  der  stichting  van 
Colm  eveneens  voorkomt1),  lezen  wij:  „Scripsit  autem 
pater  Albertus  notabilem  epistolam  et  consolativiam  firati- 
bus  snis  in  Prucia  in  hac  forma''.  Hierop  volgt  dan  de 
brief  van  Albert,  dd.  1481  Mei  9,  dien  ik  in  zijn  geheel  in 
de  Bijlagen3)  heb  overgenomen. 

Uit  het  verhaal  van  deze  stichting  blijkt  ten  duidelijkste, 
dat  de  Yoecht  inzage  gehad  moet  hebben  van  de  in-  en 
uitgaande  brieven  en  de  overige  documenten  betreffende 
deze  stichting.  Wat  meer  zegt,  is,  dat  wij  uit  andere  bronnen 
weten,  dat  hij  als  provisor  van  het  huis  in  dezen  steeds 
door  den  rector  moest  geraadpleegd  worden  en  dat  vooral 
geene  ondersteuning  mocht  gegeven  worden  zonder  zyne 
toestemming.  Dus  niet  alleen  putte  hij  hier  uit  ge- 
schreven bronnen,  maar  kon  hij  ons  ook  uit  eigen  onder- 
vinding van  belangrijke  feiten,  die  anderen  niet  bekend 
waren,  op  de  hoogte  brengen.  Straks  zullen  wq  zien,  óf 
en  hoe  hij  dit  gedaan  heeft  *). 

Eene  andere  bron,  die  ook  voor  de  algemeene  kerk* 
geschiedenis  van  belang  is,  wordt  nog  door  de  Voecht 
expreseelijk  vermeld,  wanneer  hij  ons  de  vervolgingen 
schildert,  die  de  Broeders  van  den  kant  van  Matthias 
Grabow,  Dominikaner  pater  te  Groningen,  dreigden.  Dit 
bericht  *),  hoe  beknopt  het  ook  moge  zijn ,  is  voor  ons  van 
bijzonder  belang,  omdat  de  Voecht  getuigt,  dat  het  ge- 
schrift van  Grabow  niet  te  Deventer  in  het  Fraterhuis, 
gelijk  wij  bij  Johannes  Busch  *),  Lindebom  en  ook  in  ons 
HS.  B.  lezen,  —  maar  te  Zwolle  onder  leiding  van  den 
rector  Dirk  van  Herxen  in  ééne  nacht  is  afgeschreven* 
Hieruit  volgt,  dat  dit  opus  ook  in  de  bibliotheek  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle  voorhanden  geweest  is  en  dat  ook 
op  dit  opus  slaat,  het:  „de  illo  plenius  scripta  habemus". 
Of  zou   de    Voecht  hiermee  alleen  willen  zeggen,  dat  in 


1)  Zie  p.  133  noot  3. 

2)  VergL  Bijlage  XV.  No.  2,  (p.  493.) 

3)  VergL  p.  XLVIII. 

4)  Zie  p.  106. 

5)  Chjt».  Windeshemense  p.  172. 


Digitized  by 


Google 


txit 

de  bibliotheek  nog  andere  geschriften,  b.v.  dat  van  Johannes 
Busch,  die  ex  professo  over  dit  onderwerp  handelen,  aan- 
wezig waren?  Voor  deze  lezing  pleit  meer  hetgeen  in 
HS.  B.  voorkomt:  „sicut  in  alio  loco  plenius  lcgitur".  Ik 
voor  mij  neem  dit  niet  aan,  omdat  wij  weten,  dat  na 
den  dood  van  Florentius  het  hoofd  van  de  Broederschap 
niet  meer  te  Deventer,  maar  te  Zwolle  zetelde.  A  priori 
mogen  wij  nu  ook  aannemen ,  dat  alles ,  wat  de  belangen 
der  Broeders  raakte,  te  Zwolle  en  niet  te  Deventer  te 
land  kwam  en  dat  dtór  ook  het  archief  van  de  Broeder- 
schap berustte.  Na  de  aaneensluiting  van  de  Nederlandsche 
huizen  onder  den  naam  van  het  Colloquium  Zwollense 
wordt  hieromtrent  iedere  twijfel  uitgesloten. 

Hoe  dit  nu  ook  zijn  moge,  in  het  onderhavige  geval 
pleiten  alle  omstandigheden  er  voor,  dat  in  het  Frater- 
huis  te  Zwolle  tenminste  de  afschriften  van  de  documenten, 
die  in  het  proces  tegen  Qrabow  gediend  hadden,  aan- 
wezig waren.  Want  al  werden  ook  de  oversten  van  het 
klooster  Windesheim  en  die  van  het  Heer-Florenshuis  te 
Deventer  en  die  van  Hulsbergen  in  deze  zaak  betrokken, 
dan  toch  ging  de  stuwkracht  zelve  van  Zwolle  en  wel  van 
Dirk  van  Herxen,  als  algemeen  erkend  opperhoofd  der 
Broederschap,  uit.  Zonder  hem  is  zeer  zeker  in  dit  geding 
niets  geschied;  hij  moest  besluiten,  en  om  dit  te  kunnen 
doen  moesten  de  stukken  onder  hem  berusten.  Ik  zie 
mij  echter  verplicht  aan  dit  betoog  toe  te  voegen,  dat 
mij  tot  heden  in  geen  archief  te  Zwolle  of  elders  ook 
maar  de  minste  aanwijzing  onder  het  oog  is  gekomen , 
waaruit  ik  mag  besluiten  dat  die  stukken  in  het  Zwolsche 
huis  geweest  zijn. 

Hier  is  voor  ons  van  meer  waarde  de  gewisheid,  dat 
van  uitgaande  brieven  öf  de  minuut  werd  bewaard  óf 
dat  er  copij  van  werd  genomen. 

Het  laatste  zal  wel  regel  geweest  zijn ;  ten  minste  meen 
ik  dit  te  moeten  opmaken  uit  hetgeen  wij  in  de  Narratio 
lezen  op  fol.  34' '),  waar  ons  de  bekeering  van  den  lateren 
rector  van  het  huis,  Albert  Paep  van  Calcar,  geschilderd 


1)  Zie  p.  120. 


Digitized  by 


Google 


txin 

wordt.  Deze  was  tegen  den  zin  van  zijn  vader,  een  ryken 
raadsheer  van  den  hertog  van  Cleve,  lid  der  Broederschap 
geworden  en  vertoefde  met  de  uit  Zwolle  tijdens  het 
Utrechtsche  schisma  verbannen  Broeders  te  Doesburg.  De 
vertoornde  vader  verscheen  aldaar  en  eischte  zijn  kind 
terug,  en  daar  de  rector  Dirk  van  Herxen  juist  afwezig 
was,  waagden  de  Broeders  het  niet  hem  tegenstand  te 
bieden  en  lieten  Albert  met  zijn  vader  vertrekken.  „Domi- 
nus  autem",  zoo  vervolgt  de  Voecht  z\jn  verhaal  *),  „et 
pater  noeter  Theodoricus,  post  hoc  rediens,  ut  audivit 
factum,  multum  doluit,  propter  quod  statim  scripsit  ei 
cordialem  epistolam . . . .,  que  littcra  adhuc  servatur  conscripta 
inter  epistolas  domini  Theodoricu" 

Het  is  nu  niet  goed  denkbaar,  dat  iemand  eene  be- 
trouwbare geschiedenis  van  eene  instelling  meer  dan  eene 
eeuw  na  de  stichting  daarvan  wilde  schrijven,  zonder  de 
oorspronkelijke  akten  te  raadplegen.  Allerminst  mogen 
wij  dit  van  onzen  geschiedschrijver  verwachten.  Inderdaad 
heeft  de  Voecht  dan  ook  tal  van  koopakten  en  akten  van 
overdrachten  voor  het  schrijven  van  het  eerste  gedeelte 
van  zijn  werk  geraadpleegd.  Die  allen  hier  op  te  sommen 
zou  overbodig  zijn,  daar  ik  bij  de  toelichting  van  den 
tekst,  in  de  aanmerkingen,  geregeld  op  het  origineel  de 
aandacht  gevestigd  heb.  Ik  meen  te  kunnen  volstaan 
met  er  op  te  wijzen,  dat  de  Voecht  een  enkelen  keer 
zelf  vermeldt,  dat  hij  deze  akten  gebruikt  heeft,  gelijk 
uit  „hoc  ex  littera  emptionie  patet"  afdoende  blijkt. 

Behalve  de  bronnen,  die  de  Voecht  expresselijk  ver- 
meldt gebruikt  te  hebben,  zijn  er  nog  andere  aan  te 
wijzen,  waaraan  hij  geheele  stukken  heeft  ontleend.  Hand- 
schrift B.  levert  ons  hiervoor  de  meest  overtuigende  be- 
wijzen. Ik  moet  mij  echter  hier,  met  het  oog  op  de 
beperkte  ruimte,  die  te  mijner  beschikking  staat,  bepalen 
tot  de  meer  in  het  oog  vallende  bewijzen.  Elders  hoop 
ik  dan  vollediger  aan  te  toonen,  dat  de  thans  bekende 
geschiedbronnen  betreffende  de  Broeders  en  de  Windes- 


1)  Zie  p.  1M. 


Digitized  by 


Google 


txnr 

heiniers  allen  zonder  uitzondering  niet  alleen  in  het  nauwste 
verband  tot  elkaar  staan,  maar  ook  min  of  meer  van 
elkaar  afhankelgk  zijn. 

Doch  ter  zake.  Uit  de  vita  van  Johannes  Haerlem, 
voorkomende  op  fol.  117y  in  HS.  B,  blijkt  op  onomstoot- 
bare  wijze,  dat  de  Voecht  in  de  Narratio,  waarin  hij 
eveneens  de  levensgeschiedenis  van  den  merkwaardigen 
man  heeft  opgenomen,  zich  ten  nauwste  aan  zijne  bron 
aansluit.  Ten  bewijze  hiervan  laat  ik  de  vita,  voorkomende 
in  HS.  B,  hier  volgen  en  verwijs  ter  vergelijking  naar 
p.  17T  der  Narratio  *). 

[fol.  117v.]        de  domino  Joh anne  Haklbm. 

Defuncto  autem  domino  Henrico  (scil.  de  Gouda) ,  ordi- 
natus  est  in  locum  ejus  a  patribus  dominus  Johannes 
Harlem,  vir  vita  et  moribus  memorabilis,  qui  domino 
Aemilio,  secundo  rectori  Domus  Domini  Florentii,  in  rec- 
toratu  succe8serat.  De  hoc  viro  dominus  Aemilius  deces- 
surus  tale  testimonium  protulit  ad  fratres,  qui  illum  adhuc 
vivente  patre  et  desperabiliter  egrotante  rectorem  elege- 
rant.  „Fratres",  inquit,  „subdatis  vos  domino  Johanni 
Harlem,  quia  est  vir  magne  sanctitatis,  et  ego  quoque  per 
totam  vitam  meam  libenter  me  vellem  subjicere  illi,  eciam 
si  victurus  essem  centum  annos."  Hic  igitur  dominus 
Johannes  Domum  Domini  Florentii  sex  annis  laudabiliter 
rexit  et  tempore  suo  ordinavit,  ut  fratres  quinta  feria  in 
vita  et  conversacione  Domini  nostri  Jesu  se  exercerent, 
translata  materia  diei  illius  ad  feriam  secundam,  ut  vide- 
licet  tune  fratres  ante  prandium  occuparentur  memoria 
Domini  judicii,  post  prandium  vero  infernalia  impiorum 
tormenta  revol verent,  quod  hactenus  in  eadem  domo  ser- 
vatur.  Hic  dominus  Johannes  per  consilium  patrum  fuit 
missus  in  Zwollis  ad  regendum  sorores,  quas  dominus 
Henricus  Goude  rexerat,  et  locus  ei  deputatus  [fol.  118*] 
est  apud  sorores  Ter  Kynderhuys;  verumptamen  non 
flolum  illas  rexit,  sed  et  omnes  alios  feminarum  conven- 
tus,  audiendo  confessiones  et  spiritualiter  instruendo.  lpse 


1)  Zie  p   LUI,  noot  4. 


Digitized  by 


Google 


t*v 


eciam  fait  strennuus  et  solempnis  predicator  in  eccleflia 
Zwollensi  et  confidenter  et  auctoritative  arguit  consulatum 
Zwollensem  tempore  oportuno  et  vicia  plebis.  Erat  quippe 
vir  eloquens,  magne  stature  et  fervens  in  divino  servicio , 
qnapropter  a  populo  magnam  habuit  audienciam  et  li- 
benter  audierunt  illum,  diligentes  euui  propter  laudabilem 
conversacionem  suam.  Sed  tempore  interdicti,  quod  ful- 
minatum  erat  super  dyocesim  Traiectensem  anno  Domini 
M°CCCC°XXVT0,  cum  populum  obstinatum  vehementer 
argueret,  expulsus  est  ab  oppido  Zwollensi  a  scabinis 
cum  magna  indignacione ,  ita  ut  eciam  post  annos  VII, 
ablato  interdicto,  eum  intra  oppidum  recipere  nollent. 
Ipee  tarnen  venerabilis  pater,  curam  habens  omnium  sua- 
rum,  morabatur  ultra  Yselam  apud  Hattem  in  terra  Gelrensi 
cum  vidua  devota  dicta  Margareta,  dicta  Bast,  (multum 
dedita  hospitalitati  religiosorum  et  pauperum  Christi,  cui 
eciam  Dominus  quandoque  miraculose  providit  de  his, 
que  necessaria  erant  ad  prestandum  hospitibus  vel  aug- 
mentando  babita  vel  miraculose  ministrando,  cum  nihil 
haberet)  et  ad  illum  locum  accedebant  filie  ejus  spirituales, 
bine  et  bine,  occulte  tarnen  propter  cives  Zwollenses,  et 
confessiones  earum  audivit  et  spiritualiter  illas  instruxit. 
Interdicto  autem  finito,  cum  nullomodo  posset  itnpetrare 
licenciam  rediendi  in  Zwollis,  cedens  malicie,  profectus 
est  in  Bethaniam  prope  Arnhem  ad  tempus,  donec  illis 
de  alio  rectore  provisum  fuisset.  Deinde  audiens,  quod 
Domus  congregationis  Sancti  Jeronimi  in  Delft,  quam 
dominus  Aemilius,  successor  domini  Florencii  in  Daven- 
tria,  per  fratrem  domus  sue  sive  procuratorem  Nove  Domus, 
nomine  Bernardus  Echt,  fundaverat,  pene  defecisset  et 
collapea  esset,  profectus  est  illuc,  satagens  pro  viribus,  ne 
bonum,  quod  predecessor  suus  cum  fratribus  suis  inchoa- 
verant,  depravaret.  Cumque  jam  per  strennuum  magi- 
sterium  et  exercicia  virtutum  omnia  restituisset,  laudabili 
fine  ibidem  in  Domino  requievit 

Eene  andere  bron,  waaruit  de  Voecht  putte,  is  de 
levensbeschrijving  van  Henricus  de  Gouda,  waarvan  een 
afschrift  eveneens  te  vinden  is  in  HS.  B.  Hoewel  deze 
vita  nog  al  breedvoerig  is  en  dientengevolge  nog  al  plaats- 

Derde  Serie.    Werker  N0.  13.  v 


Digitized  by 


Google 


LXVI 

ruimte  vergt,  meen  ik  ze  toch  niet  uit  mijn  bewijsmate- 
riaal te  kunnen  uitsluiten,  te  meer  niet,  omdat  zij  mij 
gelegenheid  biedt  vast  te  stellen,  in  hoeverre  èn  Jacobus 
de  Voecht  èn  Thomas  a  Kempis  van  elkaar  afhankelijk 
zijn  en  uit  eene  bron  geput  hebben. 

De  domino  Hknrico  Goude  !).    [foL  115v.] 

Anno  Domini  M°CCCC°X°  in  die  Sancti  Gregorii  Pape  *) 
obiit  devotus  sacerdos ,  fidelis  animarum  piscator  et  custos 
ac  fervidus  predicator  verbi  Dei,  dominus  Henricus  Wop- 
ponis  in  oppido  Zwollen  si,  qui  sepultus  est  in  monasterio 
Sancte  Marie  in  Windesem  in  ambitu,  non  longe  ab  ostio 
chori.  Hic  Deo  dignus  sacerdos  in  prima  sua  adhuc  con- 
stitutus,  audiens  insignia  virtutum  preconia  magistri 
Gerardi  Magni,  qui  eo  tempore  per  totam  Traiectensem 
dyocesim  preclarus  in  seminacione  verbi  Dei  et  operacione 
virtutum  habebatur,  venit  Daventriam  ad  loquendum  cum 
eo  de  hiis,  que  salutem  anime  concernebant.  Statimque 
allectus  efficacibus  monitis  ejus  et  salutari  conversatione, 
natale  solum  deseruit,  conjungens  se  discipulis  illius, 
domino  scilicet  Florencio  et  aliis,  qui  simul  cum  eo  in 
domo  vicarie  Sancti  Pauli  commanebant.  Inter  quos  con- 
versans  mortificacioni  proprie  voluntatis  et  sensualitaüs 
ac  ceteris  virtutum  exerciciis  se  totum  mancipavit  ex  corde, 
ita  ut  in  brevi  consummatus  in  omni  virtutum  perfectione, 
explevit  tempora  multa.  Cumque  in  illa  domo  moris 
esset,  ut  unusquisque  per  unam  ebdomadam  cibos  pre* 
pararet  pro  omnibus  in  communi,  dominus  Henricus  non 
attendit  se  sacerdotem,  nee  duxit  in  vilipendium  sacer- 
docii  se  hoc  despicabili  officio  implicari,  sed  magis  neutro 
deesse  satagens,  media  nocte  surrexit,  dicens  horas  cano- 
nicas  cum  ceteris  debitis,  et  reliquum  tempus  fideliter 
in  coctura  ciborum  expendit.  Nee  longe  post  hoc  missus 
est  a  magistro  Gerardo  in  Z  wollis  ad  confortandum  eos, 
quos    ibidem   magister    Gerardus    genuerat,    scilicet   Jo- 


i)  Vergl.  p.  LUI,  noot  4. 
2)  12  Maart. 


Digitized  by 


Google 


LXVTt 

hannem  Ummen  cecum,  Wittecoep  et  Wichmannum 
Ruering  et  ceteros  multos.  Emit  quoque  illis  ibidem  do* 
mum  quandam  ad  habitandum  non  longe  ab  ortu  Con* 
ventuB  et  domo  terminarii  Minorum  Campensium,  qui 
juxta  sorores  conventus,  confessor  earum  existens,  habi- 
tabat  Cumque  ibidem  vir  Dei  potens  in  bonis  operibua 
et  scienciam  scripturarum  fervide  predicavit,  tam  in 
privato  quam  in  publico,  permissione  pastoris  ecclesie, 
qui  et  fautor  et  discipulus  [fol  116r]  erat  magistri 
Geiardi  Magni,  Domino  fructum  attulit,  factumque  est 
in  brevi,  ut  sua  industria  et  magistri  Gerardi  pio 
juvamine  conventus  ille  sororum,  vicinus  domui  sue, 
qui  tune  unicus  erat  in  Z wollis,  reformaretur.  Sorores 
namque  conventus  illius  Terciam  profitebantar  regulam 
sancti  Francisci  et  stabant  sub  conventu  Minorum,  tune 
dissolutorum,  in  Campis.  Quarum  muite  in  tempore 
illo  peccaverant  cum  confessoribus  suis  terminariis,  qui 
juxta  illas  domicilium  habebat  vel  cum  aliis  Minoribus, 
qui  apud  illum  sepius  hospitabantur.  Loquentes  igitur 
magister  Gerardus  et  domnus  Henricus  cum  sororibus 
domus  illius,  que  necdum  erant  infecte,  constituerunt  illis 
anitentibus  quibusdam  ex  consulatu,  ut  non  susciperent 
plure8  personas  sub  professione  Tercie  regule ,  et  jam  sus- 
ceptas  per  mortem  successive  exterminari  permitterent 
Insuper  informaverunt  easdem  ad  strictiorem  conversaci- 
onem.  Quod  videntes  corrupte  et  pravis  consuetudinibus 
male  imbute,  discesserunt  a  loco.  Preterea  exclusus  est 
terminarius,  ne  amplius  confessionem  earum  reciperet, 
omnisque  introitus  illi  et  ceteris  vagis  monachis  in  aream 
illarum  aut  domus  interdictus  est.  Sed  et  dominus  Hen- 
ricus Goude,  favente  pastore  ecclesie  Sancti  Michaelis, 
Reynero  de  Drynen,  confessor  earum  est  ordinatus.  Quo 
facto  regularis  professio  inibi  penitus  abolevit,  sed  annun- 
ciantibus  consulibus  opidi  composita  est  carta,  continens 
articulos  quosdam,  quos  deinde  observare  debuerunt  locum 
inhabitare  volentes,  quos  usque  in  presens  tempus  obser- 
vare noscuntur.  Ipse  quoque  dominus  Henricus  incepit 
post  hoc  domum  virginum  et  viduarum,  Ter  Kinderhuys 
dictam,  et  communem  vitam  induxit  eis  et  recepit  con- 
fessiones  earum.     Que   domus  idcirco   ita  appellata  est, 


Digitized  by 


Google 


txVnt 

quia  civium  pueros  in  prima  fundacione  sua  emittere  et 
educare  in  bonis  moribus  et  disciplinam  consueverant. 
Unde  et  factum  seculares,  qui  ibidem  habebant  proles  suas , 
in  diebus  festivis,  cum  eas  visitare  volebant,  dicebant: 
„Eamus  ad  domum  puerorum  nostrorum"  et  exinde 
hucusque  nomen  illud  Ter  [fol.  116v.]  Kinderhuys 
dicitur  derivatum.  Ipse  eciam  dominus  Henricus  cum 
domino  Gerardo  Kalker  incepit  et  rexit  ceteras  domos 
sororum  in  Zwollis,  sic  domum  Kaneters  et  domum  Ten 
Busch  atque  domum  Ter  Maet,  et  confessor  omnium 
earum  fuit.  Ipse  eciam  fundavit  congregationem  sororum 
in  Arnhem. 

Quando  sorores  sacram  communionem  suscipere  deside- 
rabant,  interrogabantur  a  domino  Henrico,  an  carnibus 
vesci  liceret  et  quot  diebus.  Item  vero  respondere  solitus 
erat,  „communicetis  tot  aut  tot  diebus,  sed  a  carnibus 
humanis  abstineatie",  ut  videlicet  a  detractionibus  et  ama- 
ritudinibus  sive  aversionibus  in  invicem  abstinerent.  Habuit 
quoque  hic  venerabilis  pater  in  domo  sua  in  Zwollis 
devotos  scolares,  quos  instruebat  et  informabat  ad  cul- 
tum  Dei,  quos  informatos  et  satis  in  scolasticalibus  doctos 
ad  loca  religiosa  direxit;  hanc  vero  domum  suam  postea, 
congregacione  fratrum  fundata,  tradidit  illis  in  eundem 
usum  et  seipsum  congregacioni  fratrum  interpara  vit ,  et 
per  domnum  Florentium  et  priorem  de  Windeshem  post 
frater  et  provisor  domus  effectus  est,  fratribus  domus 
nobilioribus  peste  sublati*  !). 

Thomas  a  Kempis. 

Chron.  Mont.  S^*  Aqmbtis. 

Cap.  XVII  p.  166. 

Valde  eciam  humilis  erat  Quadam  vicetransiensper 

in  vestibus.  Vestes  namque  plateam  cuiusdum  remotae 

ejus  grisei  et  abjecte;  toga  civitatis,abignotispuerisper 

vero  ejuslonga  erat  et  coloris  togam  a  tergo  trahebatur  et 

grisei,    in   nulla   eciam  re  iocis    deridebatur.     Solebat 

exteriori  curiosus  erat  nee  enim  valde  simpliciter  longa 


1)  Op  de  kant. 


Digitized  by 


Google 


LXIX 


cupidus  honoris  aut  pecu- 
niarum,  sed  pocius  despici 
querebat  et  ingloriosus  im- 
putari.  Contigit  nempe  illum 
aliquando  in  longinquam, 
causa  urgente,  pergere  civi- 
tatem,  cumque  ibidem  suo 
more  humiliter  incederet  et 
abjecte,  pueri  eum  in  platea 
ludentes,  insueto  attoniti 
habitu,  traxerunt  eum  per 
togam  a  tergo  et  ante  irri- 
serunt  Ule  vero  mansuete 
retrospiciens  in  nullo  com- 
motufl  eet,  sed  placide  dixit 
ad  socium  suum:  „Hic  me 
esse  decet,  hic  namque  est 
merendi  loens.  In  Zwollis 
dicunt  ad  me  „Domine  Do- 
mine",  sed  quid  inde  mer- 
cedis  accipio".  Hyemali 
eciam  tempore  incedebat 
humiliter  in  ligneis  calceis, 
quos  vulgus  dompen  appellat, 
quos  exuens,  quando  predi- 
caturus  erat,  locabat  ante 
ambonem.  Et  quia  non  vere- 
batur  vicia  pre(di)cancium 
arguere  publice  et  private, 
studuit  et  seipsum  irrepre- 
hensibilem  intus  et  [foL  117r] 
foris  sedulo  exhibere,  stric- 
tiflsimufl  judex  consciencie 
proprie,  custos  boni  nomi- 
nisque  et  humilis  vite.  Vidit 
aliquando  patrem  quendam 
minus  custodite  eum  femina 
ambulantem  et  caritative 
ammonoit  eum.  Qui,  eum 
8e  excusaret  et  diceret,  quia 


grisea  toga  indutus  trausire. 
In  nulla  quippe  re  exteriori 
curiosus  videbatur  nee  cu- 
pidus honoris.  Tune  ille 
sic  tractus  et  inquietatus 
retro  respexit  et  ait  ad  eemet- 
ipsum. 


„Hic  esse  debemus;  nam 
Zwollis  dicunt  ad  nos:  Do- 
mine  Domine,  sed  quid  inde 
meremur." 


Digitized  by 


Google 


LXX 


eoror    sua    fuisset,    ait   ad 

ilhim:  „Quis  hoc  agnovit, 

quod    soror  vestra  fuerii" 

Ipse    aliquando,    cum   ser- 

monem  faceret  ad  populum,  Fertur  etiam  hoc  notabile 

ita   conclusit:   „Quid  plura      verbum  praedicasse.    „Quid 

dicam?  verba  faciunt  multa      plura  dicam?  verba  faciunt 

verba, et  opera  faciunt  opera,      multa  verba,   et  opera  fa- 

fructus  vero  verbi  est  operis      ciunt  opera.    Fructue  verbi 

adimplecio."  est  operis  adimpletio." 

Alio  quoque  tempore  invehebatur  contra  illos,  qui 
temerarie  confidunt  in  indulgenciis  aut  oracionibus  qui- 
busdam  a  se  lectis,  cum  tarnen  legem  Dei  et  precepta 
contempnant,  et  ait  ad  illos:  „Vos  dicitis:  „oracionem 
habeo  in  libro  meo,  cui  tot  vel  tante  indulgencie  asscripte 
sunt,  vel  quicumque  eam  quotidie  dixerit,  statim  post 
exitum  anime  a  corpore  evolabit  ad  celos,  et  precepta 
Dei  miseri  non  observatie;  utile  et  compendiosum ,  si 
recipere  vultie,  dabo  consilium:  „Obedite  preceptis  Dei  et 
sancte  ecelesie  ejus,  et  tarnen  dicite  quotidie:  Henrice  de 
Gouda,  Deus  concedat  tibi  prosperum  diem.  Et  sine 
dubio,  vitam  eternam  post  hoc  exitum  recipietis."  Alio 
rursus  tempore  predicaverat  contra  statuta  sive  plebiscita 
Zwollensis  oppidi,  et  domum  quandam  construere  ceperat 
et  vocatus  est  a  consulibus.  Qui  cum  comparuisset ,  pro- 
hibuerunt  ei,  ne  consummaret  opus  inceptum,  insuper 
et  mulctam  exigebant  pro  commisso.  At  ille  ait  ad  eos: 
„Quare  mulctam  exigitis  et  ob  quam  causam  me  edificare 
et  consummare  prohibetis  opus  inceptum?"  Responderunt 
illi:  „Quia  ita  scriptum  est  in  libro  oppidi  hujus."  Ad  quod 
ille  interrogando  intulit:  „Oportet  omnia  observari,  que  in 
libro  vestro  conscripta  sunt?"  Responderunt  illi:  „Quicum- 
que Z wollis  inhabitare  voluerit,  oportet,  ut  statuta  n ostra, 
que  in  hoc  volumine  continentur,  implere  studeat  aut  mulc- 
tam sol  vat."  Ad  quod  ipse  respondit:  „Si  tam  stricte  et 
fortiter  servatis  et  defendetis  scripta  libri  vestri,  inecribatis 
in  eo  decem  precepta  Domini,  et  dabo  scriptori  pro  mercede 
scutum  antiquum  regis  Francie."  Tempore  quodam,  cum 
Daventrie   pertransi-    [117v.]    ret  domum   vioarie   Sancti 


Digitized  by 


Google 


LXXI 


Faiüi,  memor  piorum  exerciciorum,  quos  ibidem  in  prin- 
dpio  conversionis  viderat  et  expertus  fuerat,  dixisse  fer- 
tnr:  „Muite  virtutes  in  domo  ista  facte  sunt."  Cum  vero 
jamdiu  in  vinea  Domini  fideliter  laborasset,  vocatus  est  a 
vinee  procuratore,  ut  reciperet  denarium  repromissum. 
Sumpto  igitur  Dominico  corpore,  lecto  decubnit  et  cum 
in  extremis  positus  inungendus  sacerdos  ecclesiastico  more 
generalem  illi  confessionem  prediceret  et  ventum  esset  ad 
clauBulam  Ulam  in  detraotione,  „Do  me  rationi",  ipsi 
domnus  Henricus  mutavit,  verba  dicens:  „si  excessi  in 
illa,  tune  do  me  reum,"  quia  multum  studiose  in  omni 
tempore  vite  sue  caverat  sibi,  ne  verbum  aliquod  detrac- 
tionis  effunderek  Consummato  igitur  cursu  suo,  feliciter 
transivit  ad  Dominum,  angelis  gaudium  faciens,  luctum 
vero  suis  devotis,  quos  hic  in  terra  reliquit  Sepultus- 
que  in  Windesim  cum  fratribus,  die  et  loco  supradictis. 

Ook  uit  Cap.  IX  en  X  der  Narratio  blijkt  ten  duide- 
lijkste, dat  de  Voecht,  toen  hij  de  hoofdstukken  betref- 
fende de  stichting  der  Fraterhuizen  te  Albergen  en  te 
Hulsbergen  schreef,  bronnen  heeft  gebruikt,  die  thans  nog 
alleen  in  HS.  B.  bewaard  zijn  gebleven.  Het  zijn  ver- 
moedelijk brokstukken  uit  de  kronieken  van  die  gestich- 
ten. Dat  er  een  kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Hulsbergen 
heeft  bestaan,  weten  wij  uit  de  aanhalingen  er  uit,  die 
bij  Lindebom,  Historici  Epücopatus  Daventriensia  voor- 
komen. Op  blz.  497  van  dit  werk  deelt  Lindebom  ons 
zelfs  den  schrijver  er  van  mede:  Herman  de  Berka.  Daar 
ik  binnen  kort  de  gegevens,  die  ik  omtrent  Hulsbergen 
heb  verzameld,  hoop  te  kunnen  uitgeven  en  mij  voor- 
stel in  de  toelichting  er  op  ook  de  afhankelijkheid  van 
de  Kroniek  van  Herman  de  Berka  van  de  Narratio  van 
de  Voecht  of  omgekeerd  nader  aan  te  toonen,  bepaal  ik 
mij  er  toe,  hier  een  bewijs  te  leveren  tot  staving  van  het 
bovenvermelde  betreffende  Albergen.  De  capita  betreffende 
dit  gesticht,  voorkomende  in  HS.  B,  zijn  uitgegeven  door 
de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Overijsselsch  Regt  en 
Geschiedenis  in  het   werk:   „AlbergenBia"  ').    Men  verge- 


1)  UiftegeveD,  Zwolle,  1879. 


Digitized  by 


Google 


EXXII 

lijke  het  hier   volgende   uit  HS.  B,  met  den  correspon- 
deerenden  tekst,  afgedrukt  in  de  Narratio  p.  32. 

De  prima  inceptione  congregationis  in  Albebghen  1). 

Anno  Domini  M°CCCC°  eexto  erant  duo  senes  probique 
ruricole  germani  fratres  in  partibus  Twenthie  parochia  de 
Ootmersen  in  burscopia  de  Albergen  nomen  unius  Hes- 
selus,  alterius  Albertus  Schulte.  Hii  pari  ter  concluserunt;  ut 
in  predio  eorum  et  loco  mansionis  dicto  Hoberghen  fieret 
congregatio  devotorum  Deo  in  Communi  vita,  ut  Daventrie 
et  Zwollis  servientium.  Et  miserunt  legationem  ad  do- 
minum  Gerardum  Kalker,  tune  rectorem  fratrum  in  Zwollis, 
desiderium  suum  illi  panden tes,  qui,  habito  cum  fratribus 
suis  consilio,  pertractato  legacionis  negocio,  misit  quos- 
dam  bone  voluntatis  laicos  conversos  a  seculo  cum  quo- 
dam  devoto  clerico  postmodum  presbytero  Henrico  tér 
Weteringhe  nomine  de  Zwollis  oriundo  et  cum  Ulo  quem- 
dam  fratrem  domus  sue  honesto  Arnoldo  ten  Broeck,  ut 
inciperent  novam  congregacionem. 

Uit  de  in  de  Narratio  onmiddellijk  hieraan  zich  aan- 
sluitende levensgeschiedenis  van  den  eersten  rector  van 
Albergen,  Hendrik  Vetter  of  Wetter,  blijkt,  dat  zij  niets 
anders  is  dan  de  sterk  verkorte  vita,  voorkomende  in 
HS.  B  fol.  132va).  Reeds  de  titel  is  eensluidend:  „De 
domino  Henrico  Vetter,  primo  rectore  in  Albergen" ;  maar 
bovendien  is  iedere  zin,  die  in  de  Narratio  voorkomt,  in 
de  meer  uitgebreide  vita  van  HS.  B  te  vinden,  niet  zel- 
den bijkans  letterlijk.  Ik  acht  het  overbodig  dit  nader 
hier  aan  te  toonen,  omdat  thans  beide  bronnen  gedrukt 
te  onzer  beschikking  zijn  en  eene  nadere  vergelijking 
dus  gemakkelijk  door  een  ieder  kan  geschieden. 

Alvorens  mijn  betoog  betreffende  de  bronnenanalyse  te 
eindigen ,  meen  ik  eerst  de  eventueele  tegenwerping  te 
moeten  ondervangen,  dat:  aangezien  de  laatstgenoemde 
vitae,  voorkomende  in  HS.  B,  geen  origineelen,  maar 
kopieën  zijn,  het  bewijs  van  de  prioriteit  van  deze  met  de 


1)  Vergl.  p.  LUI,  noot  4. 

2)  Zie  Albergensia,  blz.  80. 


Digitized  by 


Google 


LXXIII 

Narratio  geenszins  geleverd  is ,  maar  dat  zij  óf  gelijktijdig 
6f  zelfs  jonger  dan  de  Narratio  kannen  zyn. 

Deze  aanmerking  is  geenszins  van  grond  ontbloot,  te 
meer  niet,  daar  het  onderzoek  van  D.  H.  Brinkerink  be- 
treffende de  Vita  domini  Joannes  Brinkerink  *),  eveneens 
voorkomende  in  dit  HS.,  aan  het  licht  heeft  gebracht  > 
dat  deze  vita  niet  vóór  het  jaar  1494  *)  kon  geschrevea 
zijn.  Maar  hierdoor  is  geenszins  de  prioriteit  van  de 
Narratio  bewezen ;  want  zooals  ik  aanstonds  nader  zal  be- 
wijzen *)»  kan  de  schrijver  met  de  Narratio  niet  vóór  1491 
begonnen  en  ze  eerst  omstreeks  1503  geëindigd  hebben.  HS. 
B  daarentegen  is  ten  minste  gelijktijdig  met  de  Narratio 
ontstaan ,  en  daar  de  vitae  in  kwestie  bovendien  te  Zwolle 
geoopiëerd  zijn,  ten  tijde  dat  de  Voecht  bezig  was  zijne 
Narratio  te  schrijven,  deze  echter  niet  door  de  Voecht 
kunnen  geschreven  zijn,  omdat  ten  minste  van  ééne  vast- 
staat, dat  ze  door  Thomas  a  Kempis  (1474)  is  gebruikt, 
is,  dunkt  mij,  gegronde  twijfel  aan  hare  prioriteit  uit- 
gesloten. 

Het  voorgaande  in  aanmerking  nemende,  komen  wy 
op  grond  van  de  bronnenanalyse  noodzakelijk  tot  de 
conclusie,  dat  de  Narratio  maar  gedeeltelijk  een  oor- 
spronkelijk werk  zijn  kan  en  ook  is.  Het  ligt  in  den  aard 
van  het  werk,  dat  vooral  het  eerste  gedeelte  er  van  op 
vroegere  bronnen  moet  steunen.  Ben  compilatiewerk  in 
den  eigenlijken  zin  des  woords  is  dit  eerste  gedeelte  echter 
niet,  omdat  de  schrijver  èn  oorkonden-materiaal  verwerkt 
heeft  èn  bovendien  steunde  op  de  mondelinge  overlevering 
van  het  huis. 

Na  het  voorafgaande  betoog  omtrent  de  betrouwbaar- 
heid van  de  Voecht  als  geschiedschrijver  zou  wellicht 
iemand  tot  de  conclusie  kunnen  komen,  dat  hij  geweest  is 
een  historicus  in  optima  forma,  en  dat  men  hem  in  alle 
onderdeelen  onvoorwaardelijk  geloof  moet  schenken.  Dit  is 
echter  geenszins  het  geval.    Want  ook  de  Voecht  was  een 


i)  Vergl.  het  Nederlandsen  Archief  voor  Kerkgeschiedenis,  deel  1. 
Wx.  314—354. 

2)  Ibidem,  Wx  319. 

3)  Ziep.  LXXVIrr, 


Digitized  by 


Google 


lxxiv 

kind  van  zijn  tijd;  ook  hij  lijdt  aan  het  algemeene  euvel 
onder  zijn  tijdgenooten :  het  historische  feit  dient  meer 
tot  stichting  dan  tot  onderwijzing.  Opmerkelijk  is  ook, 
hoe  beperkt  zijn  gezichtskring  is.  Over  de  geschiedenis 
van  zijn  tijd  verhaalt  hij  ons  niets.  Alles,  wat  de  ge- 
schiedenis van  het  Fraterhuis  niet  raakt,  blyft  onaange- 
roerd. Ook  hierin  geeft  hy  den  overigen  klooster-kroniek- 
schrijvers  niets  toe.  Wat  echter  meer  te  betreuren  valt, 
is,  dat  hij  te  zeer  het  oog  gericht  heeft  op  zijn  toe- 
komstig auditorium.  Hij  houdt  blijkbaar  rekening  met 
de  traditie  van  het  huis.  Men  krygt  den  indruk,  dat  hij 
uitsluitend  voor  menschen  schrijft,  die  de  personen  of 
feiten  in  kwestie  kennen  of  die  daaromtrent  gemakkelijk 
verdere  inlichtingen  kunnen  verkrijgen.  Ophelderende 
bijvoegingen,  personen  betreffende  of  nadere,  vooral  tijds- 
bepalingen acht  hij  meestal  overbodig.  De  kern  van  zijn 
verhalen  is  gewoonlijk  een  historisch  feit;  maar  daar- 
omheen is  zooveel  stichtelijke  geweven,  dat  het  factum 
meestal  op  den  achtergrond  raakt  Buitendien  maakt 
hij  zich  hier  en  daar  door  te  veel  naar  het  stichtelijke  te 
streven  aan  onnauwkeurigheden  schuldig.  Hierop  heb  ik 
telkens  in  de  noten  gewezen. 

Bezitten  wij  nu  in  HS.  H.  een  autograaf  of  is  het 
maar  eene  kopie?  Delprat  zeide:  „Misschien  is  het  wel 
een  autograaf",  Acquoy  integendeel  beschouwde  het  als 
eene  kopie.  „Vreemd  toch  zou  het  zijn",  zoo  concludeerde 
hij,  „dat  een  tachtigjarig  man  eene  zoo  kloeke  gelijk- 
matige hand  van  schrijven  had  gehad,  maar  nog  vreemder, 
dat  de  rubricator  hem  aan  het  hoofd  van  zijn  eigen  hand- 
schrift zou  hebben  aangeduid  als  „senior  noster  octo- 
genarius". 

Ik  ben  het  geheel  en  al  eens  met  het  betoog  van  den 
Leidschen  hoogleeraar;  alleen  meen  ik  zwaar wichtiger 
bewijsgronden  gevonden  te  hebben  dan  de  zoo  juist  aan- 
gehaalde, om  in  mij  de  overtuiging  te  vestigen,  dat  wij 
hier  niet  alleen  met  eene  kopie,  maar  ook  met  een  frag- 
ment te  doen  hebben. 

In  de  eerste  plaats  reken  ik  als  hoofdbewijs  de  vele 
verbeteringen,  die  door  den  tweeden  achrijver  zoowel  in 


Digitized  by 


Google 


LXXV 

den  tekst  zelf  als  op  den  kant  van  het  handschrift  zijn 
aangebracht.  Verscheidene  schrijffouten  nu  zijn  van  dien 
aard ,  dat  zij  onmogelijk  door  den  auteur  gemaakt  kunnen 
zijn;  zij  moeten  afkomstig  zijn  van  een  kopiïst,  die  ver- 
moedelijk geen  latijn  kende  en  van  een  voor  hem  liggend 
model  overschreef.  Het  meest  karakteristieke  voorbeeld 
van  dien  aard  hebben  wij  op  foL  2*  in  de  volgende  zin- 
snede: „quorum  similiter  expensis  di[cfo  domus]  exstructa 
est19  *).  De  kopiïst  kon  het  cta  domus  niet  lezen  en  liet 
voor  de  ontbrekende  letters  ruimte  open  om  die  later  in 
te  vullen. 

Een  ander  voorbeeld,  dat  tevens  bewijst,  dat  wij  ook 
met  een  fragment  te  doen  hebben,  is  het  volgende:  „Post 
quem  fuit  dominus  Jacobus  Traiecti  alias  Voecht,  horum 
collector,  de  quo  poetea,  anno  xlix°  hec  facta  suntw. 
Door  den  corrector  echter  werd  deze  zin  veranderd  in: 
„Post  quem  fait  dominus  Jacobus  ....  horum  collector 
anno  [xlix  frater  factus  est  *)".  De  eerste  schrijver  heeft 
zich  hier  zonder  twijfel  nauwkeurig  aan  zijn  „Vorlage"  ge- 
houden; machinaal  heeft  hij  afgeschreven  wat  de  auteur 
van  zich  zelf  getuigt.  Zonder  twijfel  zou  hij  ook  dit 
ontbrekende  gedeelte  van  zijne  „Vorlage"  hebben  over- 
geschreven, indien  hij  niet  door  een  ons  onbekende 
oorzaak  hierin  verhinderd  ware.  De  corrector  echter» 
die  misschien  enkele  jaren  na  hem  het  afgebroken  werk 
weer  opnam,  wist  natuurlijk  hoeveel  nog  af  te  schrijven 
viel  om  een  volledig  geheel  te  hebben,  en  geen  lust  ge- 
voelende, om  het  ontbrekende  gedeelte  er  bij  te  schrijven, 
veranderde  hij  den  tekst  zelf  op  de  boven  aangeduide  wijze. 

Dat  dit  geen  bloote  veronderstelling  is,  maar  dat  inder- 
daad nog  meer  van  de  Narratio  door  den  auteur  is  uit- 
gewerkt, dan  ons  door  den  eersten  schrijver  overgeleverd 
is,  bewijst  ons  handschrift  op  onweerlegbare  wijze.  Im- 
mers de  tweede  schrijver  plaatst  naast  den  door  hem 
afgeschreven  tekst,  die  de  levensgeschiedenis  van  Reynerus 
van  Maastricht  behelst,  de  volgende  woorden:  „De  Reynero 


4)  Zie  p.  8. 
3)  Zie  P.  16a 


Digitized  by 


Google 


LXXVI 

fratre  rmtro  tic  scribü  dominus  Jacobus  de  Traiecto"  l).    Uit 
deze  voor  ons  kostbare  modedeeling  volgt  nu: 

1.  dat  nóch  de  eerste  nóch  de  tweede  schrijver  Jacobus 
de  Traiecto  kan  geweest  zijn, 

2.  dat  zij  beiden  afgeschreven  hebben  van  een  ander 
werk,  dat  nog  voorhanden  was,  toen  de  tweede 
schrijver  zijn  werk  aanvaardde, 

3.  dat  deze  tweede  schrijver  een  lid  van  het  Zwolsche 
Fraterhuis  geweest  is.  Dit  laatste  volgt  uit  de 
woorden:  de  Reynero  fratre  nostro. 

Ten  slotte  rest  mij  nog  de  beantwoording  der  vragen: 
w&6r  en  wanneer  is  ons  handschrift  H  geschreven? 

Op  de  eerste  vraag  meen  ik  zonder  aarzelen  te  mogen 
.antwoorden:  te  Zwolle.  Daar  toch  berustte  het  origineel, 
daar  ook  vond  de  tweede  sohrijver  en  corrector  ons  HS.  H. 
Immers  volgens  zijn  eigen  getuigenis  was  hij  een  broeder 
uit  het  Fraterhuis  te  Zwolle  en  als  zoodanig  aan  het  huis 
gebonden,  want  een  soort  monachi  vagantes  hielden  de 
Broeders  er  gelukkig  niet  op  na. 

De  beantwoording  der  tweede  vraag  is  moeilijker,  ook 
omdat  daardoor  de  beantwoording  der  vraag  naar  het 
ontstaan  van  de  Narratio  ten  minste  gedeeltelijk  in  het 
debat  getrokken  moet  worden,  niettegenstaande  uit  den 
aard  der  zaak  de  definitieve  behandeling  dezer  kwestie 
pas  kan  geschieden,  nadat  wy  met  ons  HS.  B  hebben 
kennis  gemaakt  en  de  verhouding  daarvan  tot  het  origi- 
neel en  tot  HS.  H.  besproken  en  nader  bepaald  hebben. 
Ik  zal  trachten  zoo  weinig  mogelijk  in  herhalingen  te 
vervallen. 

Reeds  Prof.  Acquoy  *)  trachtte  dit  moeielijke  vraagstuk 
op  te  lossen  in  de  volgende  bewoordingen:  „Het  werk", 
zoo  schrijft  hij,  „loopt  van  fol.  1  tot  boven  aan  fol.  65 
met  dezelfde  gelijkmatige  hand  voort,  d..  i.  tot  op  den 
dood  van  zekeren  broeder  op  17  September  1487.  Dan 
echter  volgt  met  eene   geheel  andere  hand    de  levens- 


1)  Vergl.  p.  210. 
%)  De  Kroniek,  p.  8t 


Digitized  by 


Google 


txXVll 

beschrijving  van  nog  een  broeder,  die  op  4  Februari  1489 
is  gestorven.  Hierop  afgaande  2011  men  geneigd  zijn  het 
HS.  in  zijn  eersten  staat  tot  omstreeks  1488  te  brengen. 
Dit  zon  evenwel  onjuist  wezen.  Immers  op  fol.  50*  wordt 
broeder  Johannes  Koeckman  vermeld  met  de  bijvoeging, 
dat  hij  later  de  zesde  Rector  van  het  huis  is  geworden. 
Naam  en  bijvoeging  zijn  kennelijk  van  dezelfde  hand, 
die  al  het  andere  geschreven  heeft.  Nu  is  de  genoemde 
Koeckman  niet  v66r  1500  als  Rector  opgetreden.  Bij- 
gevolg kan  fol.  50T  en  daarmede  het  geheele  HS.  in  zijn 
eersten  staat  niet  hooger  opklimmen  dan  tot  dat  jaar." 

Deze  bewijsvoering  van  den  hoogleeraar  gaat  echter 
mank ,  daar  de  praemisse ,  nl.  de  dateering  van  het  begin 
van  het  rectoraat  van  P.  Johannes  Koeckman ,  foutief  is. 
Lindebom  l)  toch,  op  wiens  gezag  Acquoy  *)  steunt, 
heeft  zich  ruim  tien.  jaar  ten  nadeele  van  P.  Koeckman 
vergiBt.  Dit  blijkt  ten  duidelijkste  uit  ons  HS.  en  wordt 
bovendien  door  tal  van  officieele  oorkonden  gestaafd.  Op 
fol.  65*  van  ons  HS.  lezen  wij  •),  dat  Reynerus  van 
Maastricht  „sub  regimine  dilecti  patris  nostri  domini 
Ludowici  anno  ante  obitum  ejus  videlicet  lxxxix0  obiit." 
De  opvolger  van  den  vijfden  rector,  Lodewijk  Philippi 
van  Bazel4),  was  Johannes  Koeckman6),  die  den  13 
Januari  1488  afstand  deed  van  zijne  goederen  6)  en  den 
3  Februari  1491  7)  voor  het  eerst  in  eene  oorkonde  als 
rector  van  het  Fraterhuis  voorkomt.  Daar  nu  volgens 
ons  HS.  Lodewijk  Philippi  in  1490  overleden  is,  moeten 
wij  aannemen,  dat  zijn  opvolger  ook  in  dit  jaar  gekozen 
is,  tenzij  diens  overlijden  tusschen  Kerstmis  1490  en 
Nieuwjaar  van  1491  heeft  plaats  gehad  en  de  keuze  van 
den  nieuwen  rector  heel  in  het  begin  van  het  nieuwe  jaar 
1491  plaats  moest  hebben.    Dit  echter  neem  ik  niet  aan, 


4)  Historia  episcopatus  Daventriensis ,  p.  305  ▼. 
3)  Zie  de  Kroniek,  bit.  8  noot  3. 

3)  Zie  p.  210t. 

4)  Vergl.  over  hem  p.  171  noot  10. 

5)  Vergl.  over  hem  p.  172  noot  7. 

6)  Zie  p.  413,  No.  7. 

7)  Zie  p.  373,  No.  113. 


Digitized  by 


Google 


txXViit 

omdat  in  ons  HS.  wordt  gezegd  *) ,  dat  hij  overleden  is 
in  het  jaar  dat  volgt  op  1489. 

Door  deze  wetenschap  wordt  echter  het  geheele  betoog 
van  Prof.  Acquoy  onhoudbaar,  en  om  tot  een  resultaat  te 
komen,  moesten  wij  naar  een  nieuw  punt  van  uitgang 
zoeken.  Dit  vonden  wij  in  de  levensbeschrijving  van  den 
vierden  rector  van  het  huis:  Hendrik  Zwarte  van  Herxen1). 
Deze  was  den  16  Januari  8)  1487  overleden  en  werd  niet, 
zooals  zijne  voorgangers  en  medebroeders,  in  het  klooster 
te  Windesheim,  maar  op  het  kerkhof  der  parochiale  kerk 
te  Zwolle  begraven.  De  oorzaak  van  dit  buitengewone 
feit  was  de  overstrooming  van  den  IJssel  en  de  ingetreden 
vorst,  die  Windesheim  van  Zwolle  uit  onbereikbaar  maakte. 
De  Broeders  zagen  in  deze  gebeurtenis  iets  providentieels, 
niet  alleen  omdat  zij  hierdoor  het  stoffelijk  overschot  van 
hun  beminden  rector  in  hunne  nabijheid  behielden,  maar 
ook  omdat  zij  van  nu  af  ook  de  overige  overledenen  uit 
het  huis  niet  meer  te  Windesheim,  maar  te  Zwolle  naast 
hun  rector  mochten  ter  aarde  bestellen. 

Het  stoffelijk  overschot  van  Hendrik  van  Herxen  bleef 
daar  ter  plaatse  rusten,  totdat  de  Broeders  een  eigen 
kerkhof  kregen:  „Verum  mme",  schrijft  de  Voecht  blijk- 
baar verheugd,  „dante  Deo,  ossa  tanti  patris  apud  nos 
quiescunt,  translata  scilicet  a  loco  sepulture,  concessione 
ordinaria,  postquam  consecratum  hic  locum  habere  cepi- 
mus" 4).  Een  eigen  kerkhof  kregen  de  Broeders  echter  eerst 
in  het  jaar  1501,  gelijk  blijkt  uit  de  akte  van  5  Mei  van 
dit  jaar5),  waarbij  de  vicedeken  van  het  kapittel  van 
Deventer  den  Broeders  deze  gunst  benevens  andere  ver- 
leent. Bisschop  Frederik  van  Baden  keurde  deze  vergun- 
ning goed  bij  akte  van  20  Mei  1501  •).  Zeer  waarschijnlijk 
heeft  de  wijding  van  de  begraafplaats  niet  lang  daarna 


1)  Pag.  ïi  I. 

2)  Vergl.  p.  203  ft. 

3)  Acquoy,  De  Kroniek,  blz.  8,  noot  3,  geeft  foutief  als  tij  o  sterfdag 
den  30.  October  aan. 

4)  Zie  p.  205. 

5)  Zie  p.  445,  No.  14. 

6)  Zie  p.  448,  No.  16. 


Digitized  by 


Google 


Lttti* 

plaats  gehad.  Maar  daar  de  wijdingsakte  en  ook  de  ver- 
gunning van  den  bisschop  van  Utrecht  tot  het  overbren- 
gen van  het  gebeente  van  den  rector  naar  het  nieuwe 
kerkhof  niet  te  onzer  kennis  gekomen  zyn,  kunnen  wij 
daaromtrent  alleen  gissingen  uiten;  toch  gelooven  wij  de 
waarheid  nabij  te  komen,  wanneer  wy  aannemen,  dat 
dit  alles  nog  in  het  jaar  1601  plaats  gehad  heeft  Bijgevolg 
kan  de  biographie  van  Hendrik  van  Herxen  in  de  voor- 
liggende redactie  en  al  hetgeen  er  op  volgt  niet  vóór 
20  Mei  1601  geschreven  zijn.  —  Maar  de  boven  aangehaalde 
tekst  laat  nog  eene  andere  gevolgtrekking  toe,  namelijk, 
dat  tosschen  de  overbrenging  en  het  schryven  van  de 
Narratio  nog  een  zekere  tijdruimte  ligt.  Des»  gevolg- 
trekking wordt  gestaafd ,  dunkt  mij ,  door  hetgeen  onmid- 
dellijk op  het  zoo  even  geciteerde  volgt:  „unde  etposteri 
omnes  fratres,  deinceps  decedentes,  in  eodem  loco  sibi 
sociantur,  impleto  certe  sompnio,  quod  de  conceptu  suo 
bene  ordinaodo  post  decessum  suum  ipse  audierat" 
Want  versta  ik  den  zin  goed,  dan  waren  reeds,  toen  deze 
regels  geschreven  werden,  overledene  broeders  met  hem 
daar  ter  plaatse  vereenigd,  en  dan  moet  ten  minste  een 
jaar  of  wat  tusschen  20  Mei  1501  en  het  schrijven  van 
onzen  codex  liggen.  Bij  totaal  gemis  aan  verdere  be- 
paalde gegevens  neem  ik  voorzichtigheidshalve  aan,  dat 
het  ontstaan  van  ons  HS.  omstreeks  het  midden  tusschen 
1501  en  1503  te  zoeken  is. 

De  vraag,  of  dan  de  Narratio  wel  van  genoeg  belang  is 
voor  de  geschiedenis  om  uitgegeven  te  worden,  heeft, 
niettegenstaande  zijn  kritisch  onderzoek  van  het  werk, 
niemand  minder  dan  Acquoy  bevestigend  beantwoord. 
Zelfs  stelde  hij  zich  voor,  persoonlijk  die  uitgave  te 
bezorgen,  zoodra  hem  zyne  veelvuldige  werkzaamheden 
dit  zouden  toestaan  *). 

Acquoy  stond  in  dezen  lijnrecht  tegenover  Delprat,  die 
aan  het  slot  van  zijne  meergenoemde  beschrijving  van 
HS.H  schreef*):  „En  hiermede  eindigt  dit  HS.,  hetwelk 


4)  De  Kroniek,  bit  39. 

2)  Archief  voor  Kerkehjke  Geschiedenis,  deel  VI,  bis.  302. 


Digitized  by 


Google 


vroeger,  evenzeer  als  het  Chronicon  Monteagnetanum,  het 
Chronicon  Windeshemense  en  andere  soortgelijke  eene 
openlijke  uitgave  verdiend  had,  doch  welks  inhoud  thans, 
na  de  mededeeling  van  het  bestaande,  voor  genoegzaam 
bekend  zal  mogen  worden  gehouden."  Acquoy  was  het 
dan  ook,  die  omtrent  deze  bewering  van  Delprat  niet 
zonder  ironie  schreef1):  „ik  durf  niet  beweren,  dat  die 
proeve  uitnemend  is  geslaagd.'9  En  inderdaad  heeft  de 
arbeid  van  Delprat  meer  verwarring  dan  nut  gesticht. 
Zijne  beschrijving  van  en  vooral  zijne  mededeelingen  uit 
dit  HS.  zijn  van  dien  aard,  dat  men  aanvankelijk  tot  de 
conclusie  moet  komen,  dat  Delprat  een  ander  hand- 
schrift dan  ons  HS.  H.  heeft  beschreven  en  geëxcerpeerd. 
Immers  hij  geeft  de  uittreksels  weer  in  gecursiveerden 
druk.  Daar  hij  nu  ook  citaten  uit  andere  werken  op 
dezelfde  wijze  weergeeft,  wordt  men  in  de  meening  ver- 
sterkt, dat  Delprat  eveneens  letterlijke  aanhalingen  uit 
de  Narratio  geeft.  Maar  de  bestudeering  van  HS.  H. 
baart  dan  groote  ontnuchtering  en  teleurstelling  tevens, 
Vooral  wanneer  men,  op  die  uittreksels  afgaande  en  ver- 
trouwende, zijne  onderzoekingen  er  op  gegrondvest  heeft. 
Deze  teleurstelling  bleef  mij  niet  bespaard,  toen  ik  op 
grond  van  Delprats  beschrijving  een  deel  van  mijne  dis- 
sertatie had  uitgewerkt.  Een  onderzoek  in  HS.  H.  over- 
tuigde mij  spoedig,  dat  Delprat  den  tekst  van  het  HS. 
niet  alleen  verkort  *),  maar  ook  gewijzigd  *)  had,  zoodat 
de  meeste  aanhalingen  zijn  maaksel  zijn.  Afgezien  van 
foutieve  oplossingen  der  palaeographische  afkortingen, 
waardoor  niet  zelden  amusante  misverstanden  ontstaan, 
—  zoo  noemt  hij  bijv.  een  zekeren  broeder,  waarvan  de 
Voecht  getuigde  dat  hij  graciosus  was,  een  grossus  4)  — 
maakt  hij  zich  ook  schuldig  aan  groote  oppervlakkig- 
heid.   In  de  noten  op  de  Narratio  heb  ik  op  deze  tekort- 


1)  De  Kroniek,  blz.  5. 

2)  Zie  b.Y.  p.  90,  noot  4;  p.  102,  noot  1. 

3)  Vergt  p.  57,  noot  1;  p.  101,  noot  5;  maar  vooral  p.  144,  noot  2; 
p.  188,  noot  1. 

4)  Vergl.  p.  196. 


Digitized  by 


Google 


LXXXX 

komingen  herhaaldelijk  gewezen.    Ik  acht  het  derhalve 
overbodig,  hier  meer  bewijsplaatsen  aan  te  halen. 

II.  Het  tweede  handschrift,  waarin  de  Narratio  van  Jacobus 
de  Voecht,  ten  minste  gedeeltelijk,  voorkomt,  is  HS.  8849 
— 8859  der  Bibliothèque  royale  de  Belgique  te  Brussel. 
Het  HS.  wordt  door  mij  geregeld  geciteerd  als  HS.  B. 

Dit  handschrift,  een  der  meest  geraadpleegde  der 
Bibliothèque  royale,  is  een  verzamelband,  behelzende 
hoofdzakelijk  eene  reeks  levensbeschrijvingen  van  mannen 
en  vrouwen  uit  den  kring  der  Broeders  en  Zusters  van 
het  gemeene  Leven.  Het  werd  behalve  in  den  Catabgue 
des  manuserits  de  la  Bibliothèque  royale  des  Ducs  de  Bourgogne, 
(Bruxelles  1842)  torn.  III,  part.  2,  pag.  234  min  of  meer 
uitvoerig  beschreven  door:  Delprat,  G.  H.  M. ,  Verhande- 
ling over  de  Broederschap  van  O.  Orootef  (Arnhem  1856), 
2^  druk,  blz.  845.  —  Acquoy,  J.  G.  R.,  Het  klooster  te 
Windesheim  en  rijn  invloed ,  deel  I,  (Utrecht  1875),  blz.  15, 
noot  8.  —  Gerretsen,  J.  H.,  Florentivs  Radewijns,  (Nij- 
megen 1891),  blz.  44.  —  Schoengen,  M.,  Die  Schule  von 
Zwolle,  (Freiburg,  Schweiz,  1898),  Vorwort  p.  IX  —  en: 
Brinkerink,  D.  A.,  in  zijne  toelichting  tot  de  Vita  venera- 
bilis  Joannis  Brinckervnck ,  in:  NederUmdseh  Archief  voor 
Kerkgeschiedenis  van  H.  C.  Rogge  en  F.  Pijper,  deel  I, 
(1902)  blz.  914  v.v. 

Hoewel  zeer  veel  gebruikt  en  herhaaldelijk  beschreven, 
is  toch  eene  nauwkeurige  inhoudsopgave  en  volledige 
beschrijving  van  dit  hoogst  belangrijke  HS.  door  geen 
enkelen  schrijver  tot  heden  gegeven.  Ds.  D.  A.  Brinke- 
rink, een  der  laatsten,  die  het  HS.  geraadpleegd  hebben , 
kondigde  in  zijn  aangehaald  opstel,  blz.  316,  de  aan- 
staande beschrijving  er  van  in  de  volgende  woorden  aan : 
„Ik  moet  mij,  wat  het  manuscript  zelf  aangaat,  tot  de 
gemaakte  vluchtige  opmerkingen  bepalen.  Een  verder 
uitweiden  zou  onheusch  wezen.  Want  ik  weet,  dat  door 
Dr.  M.  Schoengen  te  Leeuwarden,  de  schrijver  van  de 
verdienstelijke  „Dissertation"  over  „Die  Schule  von  Zwolle" 
binnenkort  zal  uitgegeven  worden  de  „Kroniek  van  het 
Fraterhuifl  te  Zwolle".  In  de  inleiding  dezer  uitgave  komt 
ons  Brusselsch  handschrift,   zoo  hoogst  belangrijk,  hier 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  vi 


Digitized  by 


Google 


ttxxu 

en  daar  voor  de  kennis  van  de  Zwolsche  stichtingen  uit' 
den  v66r-reformatorischen  tijd,  opzettelijk  ter  sprake. 
Nauwkeurig  zal  het  aldaar  worden  beschreven  met  ver- 
melding tevens  van  eene  volledige  inhoudsopgave." 

HS.  8849—8859,  een  boekdeel  in  12°,  is  thans  gebon- 
den in  een  geelbruinen  geimiteerden  kloosterband.  Door 
dit  waardige  moderne  kleed  werd  in  het  jaar  1901  een 
oude  in  flarden  hangende  17de  eeuwsche  bordpapieren 
band  vervangen.  Beneden  op  den  rug  is  de  bovenstaande 
signatuur  keurig  ingeperst  en  het  boek  is  dus  niet  door 
een  opgeplakt  etiket  ontsierd. 

Slaat  men  het  boek  open,  dan  valt  dadelijk  een  stevig 
perkamenten  schutblad  in  het  oog.  Boven  in  den  rechter- 
hoek er  van  staat  met  potlood  geschreven:  8849  en  meer 
naar  beneden  op  een  afstand  van  eenige  centimeters  met 
inkt  8,849—8,859. 

Op  den  anderen  kant  van  het  blad  staat  rechts  in  den 
hoek  met  inkt  geteekend  het  exlibris  van  de  vroegere 
eigenaren  van  het  HS.:  de  P.P.  Bollandisten  te  Brussel. 
Meer  naar  beneden  staat  met  oude  hand  in  minuskelschrift 
geschreven:  Sub  custodia  lienrici  rekelhuissen. 

Of  dit  „Sub  custodia"  zooveel  wil  zeggen  als  het  bij 
kloosterlingen  meer  gebruikelijke:  „ad  usum",  of  dat 
daarmede  wordt  bedoeld,  dat  het  onder  de  hoede  van 
Henricus  Rekelhuissen  als  librarius  van  het  Heer-Florens- 
huis  te  Deventer  stond,  is  bij  gemis  aan  bronnen  voor- 
loopig  niet  uit  te  maken.  Ik  voor  mij  houd  het  er  voor, 
dat  Henricus  een  tijd  lang  de  bezitter  van  het  boek  ge- 
weest is,  en  dat  het  na  zijn  dood  voor  goed  in  de  boekerij 
van  het  huis  gekomen  is.  Is  mijne  gissing  juist,  dan  kan 
die  inlijving  niet  eerder  plaats  gehad  hebben  dan  na 
15  Mei  1540,  den  dag  van  het  overlijden  van  genoemden 
Henricus,  dat  bij  Dumbar  als  volgt  vermeldt  wordt:  „Urbani 
Papae  obiü  dilectus  Frater  noster  Henricus  ReekelincÜiuyeen , 
Presbyter.   Anno  Domini  1540"  *)• 

In  het  midden  van  het  blad  is  opgeplakt  het  eenigs- 


1)  Dumbar,   G.,  Het  Kerkelijke  en   Wereldlijk   Deventer,  Deventer 
MDCCXXXII.  Iste  deel,  p.  619. 


Digitized  by 


Google 


XXXXïn 

rins  beschadigde  exlibris  der  P.P.  Bollandisten:  een  lang- 

*U 
Op  de  bovenste  helft  van  fol.  2  recto  staat  wederom 
met  inkt  geschreven :  „No.  8  8849—8869".  Iets  meer  naar 
beneden  staat  in  zwarteren  inkt  met  de  hand  van 
Ad.  Matthieu1),  die  omstreeks  3860  ambtenaar  der  Biblio- 
thèqne  Royale,  sections  des  Manuscrits  was:  „Complet. 
Ia  page  (Ie  feuillet)  64  lacéré."  Hieronder  staat  het 
stempel  der  Bibliothèque  Royale. 
Op  fol.  2?  staat  wederom  rechts  in  den  hoek  met  inkt 

oi      Dan    volgt    eene   globale,   geenszins 

nauwkeurige,  inhouds-opgave  van  het  HS. 

Het  HS.,  geheel  op  papier,  is  hoog  148  en  breed 
105  mM.  Het  beslaat  incluóive  de  schutbladen  286  folio's, 
die  door  de  hand  van  den  tegenwoordigen  conservator 
P.  J.  van  den  Gheyn  S.  J.  met  inkt  genummerd  zijn. 

Oorspronkelijk  was  het  HS.  volgens  de  letters  van  het 
alphabet  gekaterneerd  in  dier  voege,  dat  naar  gelang  de 
katern  4,  6  of  meer  bladen  beslaat,  deze  gemerkt  zijn 
met  de  reep.  letter  van  het  alphabet,  benevens  de  cijfers 
in  volgorde  van  1  af  opwaarts.  Zoo  b.  v.  zijn  de  bladen 
van  de  eerste  katern  gekenmerkt  a1  a2  aB  a4. 

Behalve  deze  katerneering  heeft  het  HS.  nog  eene 
17**  eeuwsche  folieering  met  inkt,  beginnende  met  het 
eerste  blad  van  het  eerste  traktaat,  dus  met  uitsluiting 
van  de  twee  schutbladen.  Hierdoor  telt  de  oude  folieering 
van  het  begin  af  twee  fol.  minder  dan  de  moderne.  De 
oude  folieering  liep  geregeld  door  tot  en  met  fol.  74  om 
dan  over  te  springen  op  fol.  87.  Tot  en  met  fol.  118  is 
geregeld  doorgeteld.  Dan  volgen  de  fol.  75 — 86.  Onmid- 
dellijk sluiten  hier  aan  de  fol.  119 — 143.  Van  de  volgende 
drie  onbeschreven  bladen  is  het  eerste  niet  meegeteld, 
het  tweede  draagt  het  cijfer  144. 

Tot  en  met  fol.  238  loopt  de  nummering  wederom  ge- 


1)  Vriendelijke  mededeeling  Tan  den  Z.  E.  H.  P.  J.  van  den  Gheyn 
S.  J.,  Gonser?ator  der  HSS.  der  Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel. 


Digitized  by 


Google 


iïxxiV 

regeld  door,  niettegenstaande  op  fol.  162  drie  onbeschreven 
bladen  volgen.  Deze  zijn  meegeteld.  Op  foL  238  volgen 
nog  8  onbeschreven  bladen.  De  bladen  242 — 285  volgens 
hedendaagsche  folieering  zijn  niet  door  oude  hand  ge- 
nummerd, maar  dragen  nog  zichtbare  sporen  van  eene 
meer  moderne  nummering  met  potlood. 

Vergelijken  wij  de  oude  folieering  met  de  moderne, 
dan  correspondeert  fol.  1  van  de  oude  met  fol.  3  van  de 
moderne,  fol.  74  met  76,  87  met  77,  118  met  108,  143 
met  145,  146  met  149,  238  met  241. 

In  de  hiernavolgende  gedeeltelijke  uitgave  van  dit  hand- 
schrift heb  ik  volgens  de  oude  folieering  geciteerd.  Mijne 
afschriften  waren  gereed  en  ook  gedeeltelijk  reeds  afge- 
drukt, alvorens  de  nieuwe  folieering  plaats  had. 

Den  inhoud  van  het  handschrift  heb  ik  zoo  nauwkeurig 
mogelijk  opgegeven.  Hiermede  wil  echter  niet  gezegd  zijn , 
dat  in  de  vermelde  opstellen  over  Broeder-  en  Zusterhuizen 
niet  terloops  eene  kleine  biographie  van  een  of  ander  lid 
er  van  voorkomt;  dit  is  bepaaldelijk  het  geval  in  het 
opstel  over  het  Zwolsche  Fraterhuis.  Die  namen  afzon- 
derlijk aan  te  geven  achtte  ik  niet  raadzaam  —  ook  omdat 
het  blijkbaar  niet  in  de  bedoeling  van  den  schrijver  ge- 
legen heeft  de  levensgeschiedenis  van  die  personen  te 
schrijven  —  en  omdat  zij  alle  in  de  Narratio  voorkomen. 

fol.  2*.    Index 

fol.  3r — 27v.  Vita  Magütri  Oerardi  l)  per  dominum  Petrum 
Horn  collecta  *). 


1)  Vergl.  o? er  deze  biographie:  Acquoy,  Windesheim,  I.  blz.  15 
noot  3.  —  Behalve  een  brokstuk  fol.  9*— 10*  door  Moll  W. ,  Geert 
Groote  als  kelterhamer,  in:  Studiën  en  By dragen  op  't  gebied  der 
historische  theologie,  deel  1.  blz.  344  tv.  en  Fredericq,  P.,  Corpus  doen- 
mentorum  Inqnisitionis  Haereticae  pravilatis  Neerlandicae,  deel  I.  p. 
243—249,  is,  zoover  ik  heb  kunnen  nagaan,  niets  van  belang  uit  deze 
„vita*1  gepubliceerd.  Ik  stel  my  voor  ze  binnenkort  in  haar  geheel 
uit  te  geven. 

2)  Petrus  Horn  of  Hoorn,  een  der  ijverigste  en  meest  vruchtbare 
schr\jvers  uit  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer ,  was  geboren  te  Hem 


Digitized  by 


Google 


LXXXV 

Het  opschrift,  met  roode  inkt  geschreven,  is  niet  meer 
geheel  te  ontcijferen  wegens  het  verdwijnen  van  de  inkt. 
Het  traktaat  beslaat  3  katerns  van  4  bladen,  gekenmerkt 
a1 — a4,  b' — b4,  c1 — c4  dus  24  folio's  op  zeer  zwaar  papier. 
De  eerste  letter  van  het  traktaat  is  lichtblauw,  met  roode 
filigranes  versierd  en  15  mM.  groot.  Het  opstel  is  ken- 
nelijk een  autograaph,  getuige  de  talrijke  doorhalingen 
en  verbeteringen  van  dezelfde  hand,  waardoor  het  geheel 
geschreven  is.  Tusschen  de  blz.  llv  en  12r  is  een  onge- 
nummerde strook  papier,  hoog  6,4  breed  11,3  cM. ,  van 
dezelfde  kwaliteit  als  waarop  het  geheel  geschreven  is, 
in  gehecht,  waarop  eene  verbetering  van  den  auteur  voor- 
komt Op  foL  5  staat  beneden  aan  den  rand  eene 
aanteekening  met  inkt,  door  latere  hand  geschreven,  die 
wegens  het  te  sterk  afsnijden  van  de  katern  niet  te 
ontcijferen  is. 


bij  Hoorn  in  het  jaar  1423.  Nadat  mj  in  de  school  te  Hoorn  de  grond- 
beginselen Tan  het  quadrivium  geleerd  had,  staarden  xyne  ouders  hem 
naar  Deventer,  waar  hij  aan  de  oude  kapittelschool  xoo  snelle  vorderingen 
maakte,  dat  h\j  spoedig  tot  de  primarii  behoorde.  Op  lS-jarigen  leef- 
tijd, dns  in  het  jaar  1441,  verzocht  en  verkreeg  hg  opname  in  het  Heer- 
Florenshuis.  Zijn  levensbeschrijver,  Albertus  Lubeck,  prgst  vooral 
zijn  fjver  in  het  schrjjven  en  het  corrigeeren  van  boeken,  — een  jjver, 
die  des  te  meer  te  bewonderen  is,  omdat  hij  een  bevende  en  van 
nature  koude  hand  had.  Van  de  kou  had  hij  vooral  's  winters  veel  last. 
Desniettegenstaande  bleef  mj  „usque  ad  mortem  scriptor."  Maar  niet 
alleen  als  aftchrQver  leeren  w\j  hem  kennen.  Van  hem  toch  verhaalt 
zijn  biograaf,  dat  h\j  behalve  het  leven  van  den  rector  Godefridus  Toorn 
(f  3  November  1450)  ook  dat  „fere  omnium  aliorum  fratrum  nostrorum, 
qui  post  dominum  Gothfridum  usque  ad  mortem  suam  defancti  sunt", 
beschreef.  Volgens  het  Necrologium  van  het  Heer-Florenshois, 
(Dumbar,  Kerkelijk  en  Wereldlijk  Deventer,  L  616  vv.)  overleden  na 
Godefridus  Toorn  tot  aan  den  dood  van  Petrus  Hoorn,  die  den  19. 
November  1479  plaats  had,  zeventien  broeders,  waarvan  Dier  van  Mui- 
den een  was.  Deze  levensbeschrijvingen  lyn  ons  bewaard  gebleven  en 
door  Dumbar  in  zjjne  Analecta,  1.  p.  114 — 148  onder  den  titel:  Gon- 
tinuatio  scripti  R.  Dier  de  Muden,  composita  per  Pet  rum  Hoorn, 
uitgegeven.  —  In  de  levensbeschrijving  van  Petrus  Hoorn,  uitgegeven 
in  Dumbar,  Anal.  I.  p.  148—162  wordt  geen  melding  gemaakt  van  het 
door  hem  geschreven  leven  van  G.  de  Groot  e.  —  Vergl.  verder:  Moll, 
Geert  Groote  als  ketter  hamer,  Studiën  en  Bijdragen,  1.  blz.  343. 


Digitized  by 


Google 


LXXXVI 

fol.  27r — 42v.  Vita  venerabilis  Jocmnis  Brinkerink,  Zutphanie 
nati,  mortui  26  Martii  1419  *). 

Dit  opschrift  is  niet  oorspronkelijk,  maar  door  de  hand 
van  den  Bollandist  Coenraad  Janning  *)  in  modern  loopend 
schrift  met  diep  zwarte  inkt  geschreven. 
.  De  beginletter,  een  kapitale  D,  is  lichtblauw  gekleurd 
met  eene  kleine  binnenornamentatie  en  roode  filigranes. 
In  den  eersten  regel  zijn  de  woorden  „Johannes  brincke- 
rinck"  met  roode  inkt  onderstreept  Behalve  de  twee 
eerste  blz.,  nl.  fol.  27r  en  v.,  is  deze  vita  verder  niet 
gerobriceerd. 

Het  traktaat,  geschreven  op  veel  dunner  papier  dan 
het  voorgaande,  beslaat  een  katern  van  8  bladen,  ge- 
merkt dl — d8. 

fpL  42*— 43v  vacant 

fol.  44r — 65v.  IAbdluè  de  dictie  Johannis  Brinckerinch  ad 
moniale8  mos. 

Geschreven  op  twee  katerns  van  4  bladen,  gemerkt 
el— 4  en  fl— ♦.  Het  papier  is  van  dezelfde  zware  kwali- 
teit als  dat  van  de  vier  eerste  katerns. 

fol.  55*— 59*  vacant 
.    fol.  60*— 66v.    Item  de  Mathia  Zutphania*),  fratre  nostro 
pie  memorie. 

Eveneens  geschreven  op  zwaar  papier,  vormende  een 
katern  van  4  bladen  gemerkt  g1 — g4.  Het  schrift  van  dit 
traktaat  onderscheidt  zich  buitengewoon  gunstig  van  al 
het  andere,  voorkomende  in  dezen  codex,  door  duidelijk- 
heid, soberheid  en  schoonheid.  Op  den  rechterkant  van 
fol.  60r  staat  aangeteekend  door  latere  hand:  „Manus  et 


1)  Uitgegeven  door  Brinkerink  D.  A.,  in:  Nederlandsen  Archief  voor 
Kerkgeschiedenis,  deel  I  (1902),  blz.  314—354. 

2)  Coenraad  Janning  is  geboren  in  1650  te  Groningen  en  werd  in  het 
jaar  1679  aan  de  redactie  der  „Acta  Sanctorum"  der  Bollandisten  ver- 
bonden.   Hy  overleed  in  1723. 

3)  Volgens  het  Necrologium  van  het  Heer-Florenshnis  overleed:  „In 
profesto  Sancti  Benedict!  (20  Maart)  dilectns  Frater  noster  Mathyas 
de  Sutphania  anno  Domini  MCCCCLX1".  (Dambar,  KerkL  en  Wereltl. 
Deventer,  deel  I.  p.  619.)  Vergl.  ook  i\jne  korte  levensgeschiedenis, 
geschreven  door  Petrus  Hoorn,  in  Duin  bar,  Anal.  I.  p.  125.  Hier 
wordt  als  jaar  van  overladen  aangegeven  MCCCCLIX. 


Digitized  by 


Google 


LXXXVII 

stüus  domini  Petri  de  Oandavó"  x).  Het  traktaat  is  niet  ge- 
robriceerd  en  ook  niet  gelinieerd.  Het  beschreven  vlak 
is  hoog  104  en  breed  67  mM. ,  waarop  het  aantal  regels 
tUBBchen  25  en  28  varieert. 

faL  66*  vacant 

fol.  $7 — 73T.    Notabüia  dicta  patrwn  nostrorwn  *). 

Gedeeltelijk  nog  op  katern  G.  geschreven.  Katern 
h1 — h4,  evtaeens  op  zwaar  papier.  Het  schrift  is  onge- 
meen slordig  w  onduidelijk.  De  palaeographische  afkor- 
tingen zijn  buitengewoon  talrijk  en  zeer  gewaagd. 


1)  Een  Fraterheer  Petros  vt*  Gent  is  mg  niet  bekend.  In  het  Necro- 
kgium  (ecL  Dumbar)  komt  hy  «M  voor.  Als  bewjjs  voor  x\jn  niet- 
bestaan  kan  dit  echter  niet  strekken,  omdat  dit  Necrologium  wegens  den 
gebarenden  toestand  van  het  handschrift  slechts  fragment  is.  —  Meer 
bekend  in  de  kloostergeschiedenis  is  de  Windesheimer 'kloosterling  Petras 
Tan  Gouda,  die  den  4den  April  1394  te  Windesheim  ingekleed  werd,  en 
dos  een  tgdgenoot  van  Matthiaa  van  Zotphen  was.  (Acquoy,  Windesheim, 
HL  bis.  268.)  Maar  die  kan  hier  als  schrijver  zelfs  dan  niet  in  aanmer- 
king komen,  wanneer  de  plaatsnaam  „de  Gandavo"  onjuist  xou  opgelost 
zyn.  Uit  de  levensgeschiedenis  zelve  bljjkt  immers,  dat  de  schrijver, 
resp.  de  auteur  van  deze  vita  een  Fraterheer  uit  het  Heer-Florenshuis 
te  Deventer  was  en  dat  mj  geschreven  heeft,  nadat  Petrus  Hoorn  ryne 
tilae  (uitgeg.  Dumbar,  Anal.  I.  114  v.v.)  had  vervaardigd.  Ik  vermoed, 
dat  mj  overleden  is  tusschen  de  jaren  1483  en  1494.  Dombar  was  wegens 
bet  verdwenen  schrift  niet  in  staat  de  namen  van  de  in  dien  tyd  over- 
leden broeders  uit  het  Necrolgium  te  ontcijferen.  (Vergl.  Kerkl.  en 
WereltL.  Deventer,  L  016  v.v.)  De  beknopte  vita  van  Matthias,  door 
Petrus  Hoorn  geschreven  is  te  vinden  in  Dumbar,  Anal.  I.  p.  123. 

9)  Mgr.  F.  J.  van  Vree  en  Mgr.  J.  F.  Vregt  gaven  in  deel  X  van  het 
Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  blz.  333—341  uit  een  codex, 
berustende  in  het  archief  der  R.  K.  parochie  te  Deventer:  „Aliqua  verba 
notabüia  domini  Florentii  et  magistri  Gerardi  Magni"  uit.  —  Vergl. 
verder  de:  „Verba  Notabüia"  achter  de  levensgeschiedenis  van  Florentius 
Radewjjns  door  Thomas  a  Kempis.  —  Spitzen  O.,  in :  Verslag  van  de  52ste 
Vergadering  der  Vereeniging  tot  beoefening  van  Overijselsch  Regt  en 
Geschiedenis,  blz.  7  en  8.  —  Gerretsen  J.  H.,  Florentius  Rade wy ds, 
(Diss.)  Nymegen  1891 ,  blz.  94  vv.  en  de  daar  aangehaalde  litteratuur  en 
verdere  bronnen.  Men  vergl.  echter  vooral  het  HS. ,  vroeger  in  het  bezit 
Tan  M.  W.  J.  Royaards  van  den  Ham  (Catalogoe  de  Vente,  Utrecht 
1896,  lre  partie  N*.  713),  thans  berustende  in  de  Koninklijke  Bibl.  te 
'sGravenhage  N°.  128  G.  16),  waarin  voorkomen:  „Dicta  quaedam 
specialia  domini  Florentii.  —  Dicta  et  ezhortationes  Johannis  Hatten.  — 
Dicta  quaedam  magistri  Gerardi  Magni.—  Dicta  quaedam  Thomae  Kempis"* 


Digitized  by 


Google 


LXXXVIII 

fol.  73v— 76*  vacant 

fol.  77r.    Begin  van  het  Chronicon  Montis  Sancte  Agnetis  *). 

Katern  van  6  bladen,  gemerkt  il — i*,  van  veel  dunner 
papier  dan  het  voorgaande.  Blauwe  beginletter,  het  ge- 
heel in  gotieke  letter  geschreven  —  niet  gerobrioeerd. 

fol.  77v  vacant. 

fol.  78r — 79r.    De  ortu  Montis  Sancte  Agnetis  prope  Zwottis. 

Behelst  het  eerste  hoofdstuk  van  het  Chronicon  Montis 
Stae  Agnetis  *). 

fol.  79T — 81 v.  De  magistro  Eoerardo  de  Eza,  pastore  in 
Almeloe,  et  de  fundacione  et  primo  fervore  fratrwn  Nemoris 
Beate  Marie  prope  Noerthorn 8). 

Het  opschrift  is  rood  onderstreept.  De  eerste  letter  is 
rood  gekleurd  en  het  traktaat  geheel  gerobrioeerd. 

De  beide  volgende  katerns  zijn  gemerkt  k1 — k*  en  l1 — le. 

fol.  817— 83v.    De  devoto  comité  de  Benthem  Bernardo. 

fol.  83v— 89v.  De  inceptione  monasterii  Nemoris  Beate 
Marie'). 

fol.  89v— 92T.    De  magütro  Henrioo  de  Brabancia. 

Roode  beginletter. 

foL  92y — 94*.  De  Matthia  clerico  in  specie  laici  Domino 
serviente. 

fol.  94r— 109r.  De  inchoatione  primaria  Domus  Clericorum 
Sancti  Oregorii  ZwoUis  ex  libro  fratris  Jacobi  de  Traiecto  6). 

Onder  aan  den  voet  van  fol.  108v  staat:  „Hic  sequitur 
capitale  A  en  B  deinde  in  /." 


1)  Zie  Chron.  Montis  Stae  Agnetis  ed.  Rosweyde,  p.  2. 

2)  Chron.  Montis  Stae  Agnetis  p.  2 — 6. 

3)  In  het  zoogenaamde  Frensweger  HS.  vindt  men:  „een  verhaal 
van  den  aanleg  van  het  klooster  Frenswegen  en  eene  levensbeschrijving 
van  die  personen,  welke  daarbij  voornaraelyk  werkzaam  waren".  (Del- 
prat,  De  Broederschap,  Iste  druk,  blz.  268.) 

4)  Acquoy  heeft  dit  opstel  blykbaar  niet  gekend,  ten  minste  hy  ver- 
meldt het  niet  in  de  beknopte  beschrijving  van  het  klooster  Frenswegen 
in  zijn  Windesheim,  III.  blz.  28—30.  —  Vermoedelijk  is  de  vertaling 
van  dit  en  ook  van  het  voorgaande  opstel  te  vinden  in  het  Frensweger- 
HS.  (zie  noot  3).  Een  afschrift  van  dit  HS.  berust  onder  N*.  80  in  de 
Universiteits-Bibliotheek  te  Amsterdam. 

5)  Uitgegeven  in  de  noten  van  de  Narratio.  VergL  over  het  verschil 
van  de  inleiding  van  de  beide  HSS.  H.  en  B.  p.  CVII  vv. 


Digitized  by 


Google 


LXXXIX 

fol.  109*—  115v.  De  primis  fundatoribus  MonUs  Sancie 
Agnetis  et  qualiter  magister  Oerardus  Magnus  hunc  locum  eis 
primis  significant. 

Katern  van  6  bladen  gemerkt  m1 — m*. 

Op  den  rechterkant  van  foL  109r  staat  met  potlood 
geschreven:  „Publié  dans  Thoma  &  Kempis  Chronicon 
Ganonicornm  regularium  Montis  S.  Agnetis.  Antwerpiae 
1671  Chap.  I  a  IV  9."  Op  den  kant  van  fol.  104*  staat 
met  potlood  in  Duitsche  letter  geschreven:  „Aus  der 
Vorrede".  Beneden  aan  den  voet  van  fol.  114*  staat 
met  roode  inkt  geschreven :  „anno  1501  quarta  feria  Pente- 
costis"  *). 

foL  115T — 118T.    De  domino  Henrico  Goude 8). 

fol.  118*— 120*  vacant 

foL  121r— 123*.  De  Domo  Clericorum  Saneti  Qregorii  in 
ewitate  Ztoollensi 4). 

Gerobriceerd.   Katern  n1 — n*. 

foL  123*— 124*.  De  domino  Theodorico  de  Herzen,  secundo 
reetore  domus  ZtooUensis '). 

fol.  124* — 127r.  De  fundatione  MonUs  Saneti  Iheronimi 
propt  Hattem*). 

fol.  127r — 130*.  De  domino  Rutgero  Zon,  primo  patre 
domus  Saneti  Iheronimi  T). 

fol.  130* — 131*.  De  domino  Oobelino  Kempis,  primo  clerico 
domus  Saneti  Iheronimi6). 


4)  Chron.  Kont  Stae  Agnetis  p.  2—17. 

2)  2  JonL 

3)  Vergl.  p.  13. 

4>  Uitgegeven  als  Bijlage  I,  p.  215.  —  Aldaar  is  ook  afgedrukt  de 
dietsebe  vertaling  er  Tan,  voorkomende  in  het  Frensweger  HS. 

5)  Zie  Bjjlage  I. 

6)  Dit  en  het  volgende  traktaat  zijn  nog  niet  uitgegeven.  Z\j  ver- 
schillen zeer  van  de  redactie,  voorkomende  in  de  Narratio  (zie  p.  30  vv.). 
In  het  Frensweger  HS.  komt  voor  op  fol  CXXXV— CLVI  „een  berigt 
ven  den  oorsprong  van  het  huis  S.  Jeronimusberg  by  Hattem,  en  de 
Icvensbeschrgving  van  deszelfs  eerste  bestuurders.  Onder  dezelve  komt 
voor  Gobelinus  a  Kempis,  broeder  van  Thomas".  (Delprat,  De  Broeder- 
schap, 1ste  druk,  blz.  268.) 

7)  VergL  ook  het  Frensweger  HS. 

8)  Uitgegeven  door  Rosweyde  achter  s\jne  „Vindiciae  Kempenses"  in: 


Digitized  by 


Google 


xc 


fol.  131v — 133*.    De  domino  Bernardo  de  Benthem. 

fol.  133r — 134*.  De  prima  inceptione  congregacionis  in 
Alberghen  !). 

Gerubriceerd.  Katern  o1 — o*.  Beneden  in  den  hoek 
staat  door  oude  hand,  met  bleeke  inkt  geschreven:  11. 

fol.  134v— 141r.  De  domino  Henrico  Wetter,  primo  rectore 
in  Albergen  *). 

Op  fol.  140*  staat  beneden  aan  den  voet:  „Anno  Domini 
1494  ■)  (?)  Medardi  epüeopi". 4).  Het  schrift  van  deze  aan- 
teekening  is  door  te  sterk  afsnijden  van  de  katern  voor 
het  grootste  gedeelte  verloren  gegaan. 

fol.  141r — 149r.  De  sorore  Agnete  monasterii  sororum  van 
Orten  Buscoducis,  que  obsessa  mvlta  revelavit  etc. 

Het  opschrift  in  rood  gothiek  schrift.  Het  traktaat  begint 
met  roode  beginletter  en  is  gerubriceerd.  De  katern  be- 
slaat 4  bladen,  gemerkt  p1— p4.  Beneden  in  den  hoek 
rechts  staat:  12. 

fol.  149* — 166r.  Viia  et  conversacio  ScUome,  priorme  in 
Diepenveen B). 


Chron.  Windeshemense,  Antwerpen  1621,  p.  123—127.  —  In  het  Frens- 
weger  HS.  komt  eene  levensbeschrijving  van  hem  in  het  Dietsch  Voor. — 
Zie  Delprat  t  a.  pi. 

1)  Uitgegeven  in:  Albergensia.  Yenameling  van  stukken  betrekkei vjk 
het  klooster  Albergen,  door  de:  Yereeniging  tot  Beoefening  van  Overija. 
Regt  en  Geschiedenis,  Zwolle  1878,  blz.  1—18.  —  Vergl.  ook  de  „Nar- 
ratio" p.  32  vv.  en  de  aldaar  in  noot  5  aangehaalde  bronnen  en  litte- 
ratuur. Hieraan  is  toe  te  voegen  de  uitgave  volgens  een  oud  handschrift: 
„Tan  den  iersten  beghinne  desses  huses  ende  der  vergadderinghe  der 
priesteren  ende  clerken  toe  Alberghen",  in :  Kerkelijk  Nederland ,  jaar- 
boekje voor  Gatholyken,  1847,  bis.  47  vv.  —  Verder  vestig  ik  de  aan- 
dacht op  het  F  ren  3  weger  handschrift,  waarin  op  fol.  CLXV  vv.  voor- 
komt „een  verhaal  van  den  oorsprong  van  het  klooster  Albergen  in 
het  kerspel  Ootmarschen".  (Delprat,  De  Broederschap,  Iste  druk, 
blz.  268.) 

2)  Uitgeg.  in:  Albergensia. 

3)  P.  van  den  Gheyn,  leest  1494;  ik  meende  1502  te  moeten  lezen. 

4)  8  Juni. 

5)  Vergl.  over  deze  vita:  Brinkerink,  Nederl.  Archief  p.  820  vv.  de 
noot.  —  Mededeelingen  over  zusters  uit  het  Lammenhuis  te  Deventer 
zijn  te  vinden  in  het  opstel  van:  Spitzen,  O.  A. ,  Het  leven  der  eerwaar- 
dige moeder  Andries  Yserens,  in:  Archief  v.  h,  Aartsbisdom  Utrecht. 
II.  178  vv, 


Digitized  by 


Google 


XCI 


Het  opschrift,  geschreven  in  de  gewone  kleine  letter, 
is  rood  onderstreept.  De  katern,  die  10  bladen  bevat, 
is  gemerkt  q1 — q10.    Beneden  in  den  hoek  rechts:  13. 

Beneden  aan  den  voet  van  fol.  164v  staat:  „Medardi 
Episcopi,  anno  Domini  1°"  1).  Het  schrift  van  deze  aan- 
teekening  is  door  te  sterk  afsnijden  van  de  katern  ge- 
deeltelijk verloren  gegaan. 

fol.  165*— 169*  vacant 

foL  169* — 176v.  Hanc  vivendi  formiiiam  edidü  mater  Salome 
Stielen,  priorissa  quondam  in  Diepenveen,  ad  instanciam  et 
multiplicatas  preces  venerabüis  priori»  in  Noorthorn,  fratris 
Henrici  Loeder,  ut  esset  fundamentum  structure  spiritualis  in 
quadam  nova  congregacione. 

Het  opschrift  is  geschreven  met  gewone  letter  en  zwarte 
inkt,  maar  is  rood  onderstreept.  De  beginletter,  een  fraaie 
groote  S,  is  rood  gekleurd.  De  katern  beslaat  8  bladen, 
gemerkt  r1 — r8.    Rechts  in  den  hoek  beneden  staat:  14. 

Op  fol.  176v  staat:  „Explieit  exhortacio  matris  Salome, 
quondam  priorme  in  Diepenveen".  Met  rood  onderstreept. 
Onmiddellijk  hieronder  staat:  „Seripei  anno  1601  in  die 
Sancte  Margarete  Virgini»  in  ZwoUis"  *).  Op  den  kant  staat 
met  potlood  geschreven:  1501. 

Zonder  een  behoorlijke  tusschenruimte  sluit  daaraan  aan : 

De  communitms  moribus  sororum  Domus  Magistri  Oerardi 
Grote  et  austeritate  vite,  que  erat  tempore  domini  Johannis 
Brmckermc  in  primo  fervore. 

Het  opschrift  is  rood  onderstreept.  De  beginletter  is 
rood  gekleurd. 

foL  179v — 183v.    De  expulsione  sororum  ex  Daventria* 

Met  rood  onderstreept  en  roode  beginletter. 

foL  183*.    Soror  Oeerbrich  ten  Woerde. 

fol.  184v.    Soror  Oesa  Broekelants. 

De  beginletters  van  deze  beide  traktaten  zijn  iets  grooter 
dan  het  gewone  schrift  en  rood  gekleurd. 

fol.  185T — 192v.  Vila  et  conversacio  venerabüis  domine 
Zwedere  de  Runen,  fundatricis  Domus  Domini  Florencii  ex  par  te. 


1)  8  Juni  1501. 
3)  13  Juli, 


Digitized  by 


Google 


XCII 


Dit  opschrift  is  met  zwarte  inkt  geschreven,  maar  met 
rood  onderschrapt.  De  beginletter  van  het  traktaat  is 
rood  gekleurd.  De  katern  bestaat  uit  5  bladen,  gemerkt 
s1 — s6.    Beneden  aan  den  voet  staat:  15. 

Op  fol.  192v  beneden  staat:  „Scripti  anno  1501  Gher- 
trudis  Virginis"  ').  Op  den  kant  staat  met  potlood  ge- 
schreven: 1501. 

fol.  194r — 201r.  Vita  et  conversacio  Gertrudis  Ten  Fewne, 
rectricis  quondam  sororvm  Sancte  Cecilie  (?)  in  Daventria. 

Het  opschrift  is  met  rood  onderstreept.  De  eerste  letter 
van  het  traktaat  is  blauw  gekleurd.  De  volgende  katern 
bestaat  uit  6  bladen,  gemerkt  t1 — t*.  In  den  hoek  rechts 
beneden  staat  het  cijfer  16. 

fol.  201 v — 206  behelzen  levens  van  eene  reeks  zusters.  Iedere 
levensbeschrijving  is  kennelijk  gemaakt,  of  door  bet  onder- 
streepen  van  den  naam  der  zuster  met  roode  inkt,  of  door 
een  roode  beginletter  of  door  rood  onderstrepen  en  roode 
beginletter,  of  door  het  plaatsen  van  het  bekende  teeken 
if  =  kapittel. 

De  namen  der  zusters,  wier  levensbeschrijvingen  hier 
volgen,  zijn: 

fol.  201*.    Fenna  ten  Venne. 
„    202*.     Margareta  ten  Venne. 
„    202r.     Ludgardis  de  Burick. 
„   203*.    Aleydü  Phayen. 
„   204*.    Margareta  van  Nyenbeke. 
„   205r.     Katharina  de  Arken. 

Beneden  aan  den  voet  van  fol.  205*  staat  eene  noot 
van  den  schrijver,  die  echter  niet  te  ontcijferen  is  wegens 
het  te  veel  .afsnijden  van  die  katern. 

fol.  206r— 212*.  Vita  et  conversacio  Ysentrudis  de  Mekeren, 
sororis  Domus  Magistri  Gerardi. 

Het  opschrift  is  zwart  onderstreept,  het  stuk  niet  ge- 
rubriceerd. Het  is  geschreven  op  een  katern  van  6  bladen, 
gemerkt  V1 — V*.    Beneden  in  den  hoek  rechts  staat:  17. 

fol.  212* — 213r.  Notabüia  quedam,  que  venerabilis  pattr 
Theodoricue  Herxen  notavit  in  quaternione  suo. 


1)  17  Maart, 


Digitized  by 


Google 


XÖttt 

fol.  213* — 219*.  VUa  et  conoersacio  venerabüis  viri  domini 
Henrici  Herxen,  rectaris  41  Domus  Clericorum  in  Zwottis  '). 

Het  opschrift  in  gewoon  schrift,  niet  met  rood  onder- 
streept De  beginletter  van  de  eerste  regel  van  het  trak- 
taat ontbreekt.  Met  fol.  218.  begint  een  nieuwe  katern 
van  8  bladen,  gemerkt  x1 — x8.  Beneden  in  den  hoek 
staat  het  cijfer:  18. 

fol.  219*— 225*.  De  domino  Alberio  Kalker,  3°  reetore 
Domus  Zwoüensis  *). 

Het  opschrift  in  kleine  gewone  letter  met  zwarte  inkt  en 
niet  met  rood  onderstreept  Het  .traktaat  is  niet  geru- 
briceerd. 

fol.  225* — 226T.  De  virgine,  que  coluerat  Christum  virginem. 
(Margareta  de  NaeUwijc,  eonversa  in  Diepenveen.) 

fol.  226T.  Nieolauê  de  Harlem,  prior  Beate  Marie  prope 
Arnhem, 

fol.  226*.    JuUa  de  Ahuys. 

fol.  227*— 282*.    Margareta  de  Ahuys. 

fol.  282*.    E&kabeth  Hasenbroeek. 

De  beginletter  ontbreekt;  eene  kleine  ruimte  is  voor 
deze  letter  opengelaten. 

fol.  234*.  Katern  van  8  bladen,  gemerkt  Y*— Y«.  In 
den  hoek  rechts  het  cijfer  18. 

fol.  235r.    Me  jumt  laudes  canere. 

(Gedicht  van  Dirk  van  Herxen  met  muzieknoten.) 

fol.  285'— 235*.    Mi  lust  te  loven  hoechlic 
Die  reinicheit  soe  pure. 

(Gedicht  van  Dirk  van  Herxen.)  Beneden  aan  den 
voet  van  foL  235*  staat:  „1501  Oswaldï»  '). 

foL  236*.    Och  heer  der  hemelen  stichter. 

(Gedicht  van  Dirk  van  Herxen  met  muzieknoten.) 

fol.  236*— 237*.    Soror  Hadewigh  de  Gdria. 

foL  237*.  Mater  Berta  ter  Cfocfen,  2a  rectrix  Domus 
Magistri  Qerardu 


1)  Gedeeltelijk  uitgegeven  op  p.  174  noot  4. 

2)  Gedeeltelijk  uitgegeven  op  p.  123  n.  2.;  126  n.  1;  129  n.  1;  131 
n.  1;  132  n.  3;  en  Bijlage  XV  N°.  2  (p.  493.) 

3)  5  Aogastos. 


Digitized  by 


Google 


fol.  237>.    Soror  Gertruidis  de  HieseL 
.     „    287T.    Verschillende  zustere,  wier  namen  niet  ge- 
noemd zijn. 

•  fol.  238*.    Zwena  Holtines. 
„    238*.    Jf  enta  Bernwolts. 

fol.  238*— 240.  Soror  Christina  Zwetelinc8,filia  fuit  sororis 
domini  Florencii,  patris  nostri. 

fol.  240T.    Soror  Oertrudis  de  Beveren. 

fol.  242— 249*  vacant. 

Op  fol.  249T  staat  geschreven:  „Liber  Domus  Domini 
Florencii  in  Daventria". 

fol.  250r.  Nieuwe  katern  van  6  bladen,  gemerkt  A1 — A6. 
.  fol.  250r.    De  destructume  purgatorii  SancH  PatrieiL  . 

Deze  blz.  is  maar  voor  '/<  beschreven. 

fol,  251*  vacat 

fol.  252*.    [Vitd]  Albertis  ter  Achter. 

fol.  255v— 260v.  [Vita  domini  Egberti  ter  Beee  de  WH, 
rectoris  in  Daventria]  *). 

Zonder  opschrift.    De  eerste  letter  is  oningevuld.   . 

fol.  260*— 266*  vacant. 

fol.  266*— 268*.    Dicta  Patrum. 

Gerubriceerd. 

fol.  268r — 284T.  [Vita  domini  Johannis  Hattem,  procura- 
toris  hujus  domus  {Domini  Florendiy]  *). 

Het  opschrift  ontbreekt.    Het  traktaat  is  gerubriceerd. 

Aan  den  voet  van  fol.  284y  staat  geschreven:  „anno 
. . .  Christi  1497  8  (octava)  autem  penthecostis  *)  scripsi  hec. 
Op  fol.  285  staat  boven  in  loopend  schrift:  Liber  domus 
domini  Florentii  in  Daventria;  hieronder  in  fractuurschrift: 
Liber  domus  Florentiane  in  Daventria.  Hierop,  volgt  de 
kleine  stempel  der  Bibliothèque  royale. 

Een  enkelen  keer  heb  ik  reeds  de  maat  van  het  be- 
schreven vlak  aangegeven  en  sprekende  over  het  karakter 
van  het  schrift  hier  en  daar  den  schrijver  van  een  levens- 


1)  Tergl.  Dnmbar,  Anal.  L  p.  161 

2)  Uitgeg.  door  Dumbar,  Anal.  I.  p.  179  tv.  volgens  het  HS.  NM» 
G.  16.  der  Koninkl.  Bibliotheek  te  's  Gravenhage. 

3)  21  Mei. 


Digitized  by 


Google 


ScV 

beschrijving  genoemd.  Daar  nu  de  wyze  van  schrijven 
bijkans  van  ieder  traktaat,  naar  gelang  het  een  origineel 
of  een  afschrift  is,  verschillend  is,  en  deze  op  het  karakter 
van  het  geheel,  als  boek,  zoowel  als  op  dat  van  het  schrift 
van  grooten  invloed  is,  gevoel  ik  mij  verplicht  hier  in  het 
bizonder  er  op  terug  te  komen. 

.  De  beschreven  ruimte  van  het  traktaat:  Vita  Gerardi 
Hagni  op  fol.  2*— fol.  26y  is  105  mM.  hoog  en  27  mM. 
breed.  De  regelafstand  is  niet  op  iedere  folio  dezelfde. 
Op  de  eerste  folios  immers  varieert  het  aantal  regels  schrift 
tusschen  23  en  24,  maar  naar  het  einde  van  het  traktaat 
toe,  stijgt  dit  getal  niet  zelden  tot  28.  Het  ligt  voor  de 
hand,  dat  ipso  facto  het  schrift  kleiner  en  onduidelijker 
wordt.  Op  den  eersten  blik  wijst  het  schrift,  èn  wat  vorm 
èn  wat  versiering  aangaat,  op  den  kring,  waarin  deze 
levensbeschrijving  ontstaan  is:  de  Broeders  van  het 
gemeene  Leven.  Maar  ook  op  den  eersten  blik  zien 
wij,  dat  wij  niet  met  een  net  schrift,  maar  met;  een 
klad  te  doen  hebben.  Wat  het  schrift  betreft  heeft  dit  trak- 
taat in  dit  opzicht  grootere  waarde,  omdat  uit  den  aard 
der  zaak  heel  weinig  specimina  van  deze  soort  bewaard 
gebleven  zijn.  Bij  nader  onderzoek  van  het  schrift  en  het 
traktaat  zelf  blijkt  echter  ras ,  dat  wij  geen  klad  van  een 
afschrijver  maar  het  oorspronkelijke  ontwerp  van  den 
auteur  zelf  voor  ons  hebben.  Want  niemand  anders  dan 
de  auteur  van  deze  levensbeschrijving  kan  zich  de  tal- 
looce  doorhalingen  en  verbeteringen  veroorloofd  hebben, 
verbeteringen  en  veranderingen,  die  niet  alleen  op  den 
kant  of  beneden  aan  den  voet  van  de  bladzijde,  óf  ook 
na  veel  doorhalingen  op  een  bijgevoegd  strookje  papier 
aangebracht  zijn,  maar  vooral  in  den  tekst  onmiddellijk 
na  doorgehaalde  woorden  geschreven  zijn  en  ons  zoo  het 
karakteristieke  beeld  leveren  van  een  origineel  in  zijn 
oorspronkelijken  staat. 

Van  den  auteur  echter,  den  Broeder  Petrus  Hoorn  uit 
het  Heer-Florenshuis  te  Deventer,  weten  wy,  dat  hij  geen 
bijzonder  mooie  hand  van  schrijven  had  en  zoo  kunnen 
wij  dan  ook  het  slechte  schrift  verklaren.  Na  het  boven- 
staande behoeft  het  wel  geen  verder  betoog,  dat  dit  trak- 
taat te  Deventer  is  geschreven. 


Digitized  by 


Google 


XcVl 

Den  schrijver  van  de  Vita  Johannis  Brinckerink  (fol. 
27' — 42»),  die,  zooals  straks  blijken  zal,  verreweg  het 
grootste  gedeelte  van  dezen  codex  geschreven  heeft, 
was  het  klaarblijkelijk  alleen  te  doen  om  het  bezit  van 
de  levensbeschrijving  van  zijn  beroemden  confrater.  Op 
schoonheid  en  bevalligheid  van  het  schrift  en  het  tractaat 
als  boek  heeft  hy  niet  gelet.  Op  een  vlak  van  125  mM. 
hoogte  en  75  mM.  breedte  plaatst  hij  28  tot  31  regels, 
zoodat  de  regelafstand  in  het  ongunstigste  geval  4%  mM. 
bedraagt.  Het  schrift  is  dan  ook  een  ware  oogenbederver, 
vooral  daar  de  schrijver  ook  het  principe  der  heilige  armoede 
op  de  afkortingen  in  ruime  mate  heeft  toegepast  Ik  wil 
niet  beweren,  dat  dit  traktaat  en  de  andere  door  zijne  hand 
geschreven,  even  lastig  te  ontcijferen  zijn  als  een  philoso- 
phisch  traktaat,  door  S.  Thomas  van  Aquino  of  door  een 
anderen  middeleeuwschen  philosoof  of  jurist  uit  de  orde 
der  bedelmonniken  eigenhandig  geschreven,  maar  het 
kan  verkeeren.  Ik  beaam  ten  volle,  wat  mij  een  bekend 
Bollandist  omtrent  dit  HS.  schreef,  nl.:  „Scriptura  est 
pessima".  Van  palaeographiech  standpunt  is  dit  HS.  dan 
ook  een  waar  arsenaal  van  zeldzame  en  onbekende  — 
immers  plaatselijke  —  afkortingen.  De  algemeene  regels 
en  de  palaeographische  dictionnaires  laten  dan  ook  den 
bewerker  er  van  helaas  al  te  dikwijls  in  den  steek.  Over 
den  schrijver  handel  ik  straks  uitvoeriger.  Voor  nadere 
bizonderheden  omtrent  dit  traktaat,  verwijs  ik  naar  de 
zorgvuldige  uitgave  er  van,  door  Ds.  D.  A.  Brinkerink 
bezorgd  in  het  Nederl.  Archief  voor  Kerkgeschiedenis, 
deel  I,  blz.  314—345. 

Het  beschreven  gedeelte  van  een  blz.  van  het  volgende 
opusculum  (fol.  44r — 55r)  meet  100  bij  65  mM. ,  waarop  26 
regels  schrift  staan.  Het  geheel  maakt  èn  door  de  mooie 
sobere  kloosterhand  èn  door  de  goede  proportie  tusschen 
de  beschikbare  en  de  gebruikte  ruimte  een  alleraange- 
naamsten  indruk.  Opmerkelijk  is,  dat  op  fol. 54v  deze  hand 
plotseling  van  ductus  verandert  Bij  het  begin  van  een 
nieuw  kapittel  wordt  het  schrift  meer  loopend  en  slordig. 
Op  deze  wijze  zijn  geschreven  op  fol.  54y  twaalf  en  op 
fol.  55*  drie  regels.  De  overgang  springt  ook  in  het  oog 
door  een  regel  schrift  met  bleeke  en  de  daaropvolgende 


Digitized  by 


Google 


xcvn 

met  diep  zwarte  inkt,  —  een  bewijs,  dat  de  schrijver  eén 
tijdlang  verhinderd  is  geweest,  om  de  laatste  hand  aan 
zijn  werk  te  leggen,  en  toen  hij  wederom  na  deze  onder- 
breking achter  zijn  lessenaar  ging  zitten,  in  der  haast 
vergat  zijn  inkt  behoorlijk  om  te  roeren.  Jammer  genoeg 
vinden  wij  èn  in  den  tekst  èn  in  het  HS.  geen  enkele 
aanwijzing  om  den  schrijver  er  van  te  leeren  kennen. 

Blinder  regelmatig  geschreven  dan  het  voorafgaande  is 
de  nu  volgende  levensbeschrijving  van  den  Fraterheer 
Matthias  van  Zutphen  (fol.  60r — 66v).  Niet  alsof  ook 
hier  de  zuinigheid  niet  eens  een  witten  rand  zou  hebben 
open  gelaten,  neen,  want  de  beschreven  ruimte  beslaat 
maar  104  X  67  mM.  De  onregelmatigheid  ligt  in  het 
aantal  regels,  dat  hier  tusschen  25  en  28  varieert.  De 
evenredigheid  is  dos  verstoord.  Maar  de  vermoedelijke 
schrijver,  Petrus  de  Gandavo  —  het  zij  te  zijner  eere  ge- 
zegd —  heeft  dit  zoo  gedaan,  dat  dit  aanmerkelijk  verschil 
door  het  oog  van  een  niet-vakman  niet  gemakkelijk  ont- 
dekt wordt 

Over  de  nu  volgende  traktaten,  die  geschreven  staan 
van  af  fol.  78  tot  aan  het  einde  van  het  HS.,  kan  ik  kort 
zijn.  Daarop  is  in  de  ruimste  mate  van  toepassing  al 
wat  over  het  schrift,  de  afkortingen  enz.  gezegd  is  van 
de  levensbeschrijving  van  Johannes  Brinkerink;  alle  zijn 
geschreven  door  dezelfde  hand,  die  dit  traktaat  geschre- 
ven heeft.  Enkele  er  van  dragen  nog  meer  den  stempel 
van  groote  haast,  getuige  de  vele  hiaten,  die  op  ver- 
schillende plaatsen,  maar  vooral  op  fol.  177v,  181,  189r 
en  281  voorkomen.  De  schrijver  heeft  blijkbaar  woorden, 
die  hij  onmiddellijk  niet  kon  lezen,  voorloopig  overgeslagen 
om  ze  bij  tijd  en  wijle  in  te  vullen.  Dat  de  afschrijver 
groote  haast  gehad  heeft,  duidt  hij  wel  is  waar  niet  door 
het  gewone  „Raptim"  aan;  maar  het  blijkt,  dunkt  mij, 
ten  duidelijkste  én  uit  de  samenstelling  van  de  geheele 
collectie,  waarvan  wij  met  zekerheid  weten,  dat  ze  door 
hem  geschreven  is,  én  vooral  uit  de  aanteekeningen ,  die 
van  hem  zelven  nopens  den  tijd  van  het  ontstaan  van 
het  afschrift  hier  en  daar  in  het  HS.  aangetroffen  worden. 
Want  een  groot  gedeelte  er  van  copiëerde  hij  „ex  libro 
fratria  Jacobi  de  Traiecto".    Uit  den  tekst  blijkt  nu  over- 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  vu 


Digitized  by 


Google 


tfcvm 

tuigend,  dat  hij  met  dit  „liber"  niets  anders  bedoelde  dan 
de  „Narratio"  van  Jacobus  de  Voecht.  Het  origineel  van 
de  Narratio,  die  volgens  mijne  berekening  in  het  jaar, 
toen  het  afschrift  genomen  werd,  nog  niet  geheel  voltooid 
was,  berustte  echter  te  Zwolle  en  niet  te  Deventer.  Waar- 
schijnlijk is  dus,  dat  dit  afschrift  in  het  Fraterhuis  te 
Zwolle  vervaardigd  is.  Deze  waarschijnlijkheid  wordt 
echter  tot  zekerheid  door  de  eigenhandige  aanteekening 
van  den  schrijver  op  fol.  176v,  waar  hij  na  het  traktaat 
„Exhortatio  matrü  Scdome,  quondam  priorwe  in  Diepenveen", 
getuigt:  j,Scripri  anno  1601  in  die  Sancte  Margarete  Virginia 
(13  Juli)  in  ZwoUitf\  Uit  deze  aanteekening  blijkt  nu 
overtuigend,  dat  de  levensbeschrijvingen  der  zusters  uit 
Diepenveen  niet  in  de  bibliotheek  te  Diepenveen,  maar 
in  die  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  aanwezig  waren.  Wij 
zijn  den  schrijver  dankbaar,  dat  hij  juist  op  deze  plaats 
aangeeft,  waar  hij  zijne  „Vorlage"  van  daan  had.  Want 
niemand  zou  deze  biographieën  te  Zwolle  gezocht  hebben, 
maar  te  Diepenveen  zelf.  Indien  deze  nu  ook  in  de 
bibliotheek  van  Diepenveen  geweest  waren,  dan  zou  het 
copiëeren  dezer  vitae  te  Zwolle  door  een  lid  van  het 
Deventer  Fraterhuis,  voor  wien  een  bezoek  aan  Diepen- 
veen een  uitstapje  was  en  met  wien  zij  bovendien  in  de 
nauwste  relatie  stonden ,  onverklaarbaar  zijn.  Ik  schroom 
dan  ook  niet  aan  te  nemen,  dat  de  zusters  van  Diepen- 
veen deze  levensbeschrijvingen  niet  —  ten  minste  niet 
in  de  Latijnsche  taal  vervat  —  bezaten.  Het  Latijnsche 
origineel  —  dit  staat,  dunkt  mij,  vasl  —  berustte  in  de 
bibliotheek  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle.  Ook  laat  deze 
aanteekening  de  conclusie  toe,  dat  de  kopiist  geen  lid  van 
het  Zwolsche  Fraterhuis  geweest  is;  want  dit  blijkt  reeds 
genoegzaam  uit  de  toevoeging  „in  Zwollis".  Wel  is  waar 
ontbreekt  deze  toevoeging  bij  alle  andere  aanteekeningen, 
die  betreffende  den  datum  van  het  voltooien  van  het  af- 
schrift in  het  HS.  verspreid  voorkomen.  Ook  wil  ik  niet 
ontkennen,  dat  het  een  algemeen  gevolgd  gebruik  der 
afschrijvers  was,  de  plaats  hunner  werkzaamheid  aan  te 
geven.  Maar  dan  gebeurde  dit  in  het  colophon  en  diende 
meer  om  de  plaats  hunner  inwoning  kenbaar  te  maken 
en  tevens  voor  verdere  reclame.    In  kostbare  bijbelhand- 


Digitized  by 


Google 


XClX 


schriften,  in  Fraterhuizen  geschreven,  is  dit  geregeld  het 
geval.  Maar  hier  kan  geen  sprake  zijn  van  reclame;  daar- 
voor is  het  schrift  te  slecht  en  de  kopie  met  de  tal- 
rijke hiaten  te  slordig.  De  aanteekeningen  kunnen  niets 
anders  zijn  dan  persoonlijke  notities  van  den  kopiist, 
voor  wiens  persoonlijk  gebruik  het  gecopieerde  blijkbaar 
bestemd  was. 

Uit  andere  aanteekeningen,  voorkomende  in  het  HS.  *), 
staat  het  boven  iederen  twijfel  vast,  dat  het  HS.  eigen- 
dom geweest  is  niet  van  het  Zwolsche  huis,  maar  van 
het  Heer-Florenshuis  te  Deventer.  Gelijk  wij  nu  reeds 
vroeger  gezien  hebben,  behelst  het  niet  alleen  een  auto- 
graaf van  den  Deventer  Fraterheer  Petrus  Hoorn,  maar 
bovendien  andere  levensbeschrijvingen  van  broeders  uit 
het  Heer-Florenshuis,  vooral  van  Johannes  van  Hattem. 
Hieruit  blijkt,  dat  de  codex  van  het  begin  af  moet  thuis 
behoord  hebben  in  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer. 

Maar  ook  het  haastige,  slordige  afschrijven  —  dat  wij 
anders  van  de  Fraterheeren  niet  gewend  zijn  —  geeft  ons 
te  denken.  In  verband  met  de  nauwkeurige  aangifte  van 
den  datum  van  het  voltooien  der  kopie  levert  het  ons  een 
nieuw  bewijs  voor  onze  stelling:  dat  verreweg  het  grootste 
gedeelte  van  dit  HS.  te  Zwolle  in  het  Fraterhuis,  naar  daar 
voorhanden  origineeleny  door  een  lid  van  het  Fraterhuis  te 
Deventer,  tijdens  een  herhaald  kort  oponthoud  aldaar,  in  der 
haast  afgeschreven  is. 

Vergelijken  wij  de  verschillende  data  onderling,  dan 
komen  wij  tot  de  slotsom  *): 


4)  Zie  p.  LXXXVI  tt. 

2)  De  data  voorkomende  in  het  HS.  rijn  de  volgende: 
fol.  114?  anno  1501  qnarta  feria  Pentecostis  (2  Juni). 
„    140r  anno  Domini  1404  (?Y)  Medardi  Episcopi  (8  Juni). 
„    164?  Medardi  Episcopi  anno  Domini  1501  (8  Juni). 
„    176?  Scripsi  anno  1501  in  die  Sancte  Margarete  Virginis  in  Zwollis 

(13  Juli). 
„    192?  Scripsi  anno  1501  Ghertrndis  Virginis  (17  Maart). 
„    205?  onleesbaar. 
„    235?  1501  Oswaldi  (5  Augustus). 

„    284?  anno  Christi  1497  8  (octava)  antem  penthecostis  scripsi  hec 
(21  Mei). 


Digitized  by 


Google 


1.  dat  bet  laatste  gedeelte  van  den  codex,  handelende 
over  den  broeder  Johannes  van  Hattem,  procurator 
van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer,  het  oudste  is 
en  geschreven  tijdens  de  octaaf  van  Pinksteren  van 
het  jaar  1497  *) ; 

2.  dat  hierop  volgt  de  levensgeschiedenis  van  Zwedera 
van  Runen  (fol.  185r— -192v)  en  hoogst  waarschijnlijk 
ook  fol.  179v — 185,  handelende  eveneens  over  zusters 
uit  Deventer ,  geschreven  den  17  Maart  1501 ; 

3.  dat  verder  in  het  jaar  1501  al  het  andere  is  ge- 
schreven, en  wel  achtereenvolgens:  fol.  109 — 115 
over  de  eerste  stichters  van  het  klooster  Sint 
Agnietenberg,  of  beter  het  I**— IVde  kapittel  uit  de 
kroniek  van  dit  klooster,  quarta  feria  Pentecostü, 
dus  des  Woensdags  na  Pinksteren,  dus  wederom 
tijdens  de  octaaf  van  dit  feest; 

4.  fol.  149r — 165r,  behelzende  de  levensgeschiedenis  van 
Salome,  priorin  van  het  klooster  Diepenveen,  zes 
dagen  later,  nl.  op  het  feest  van  Sint  Medardus,  dat 
valt  op  den  8  Juni,  dus  in  de  tweede  week  na 
Pinksteren ; 

5.  fol.  169' — 176',  de  levensregels  van  bovengenoemde 
kloosteroverste,  een  goede  maand  later,  nl.  den  13 
Juli,  en  ten  slotte; 

6.  fol.  235v  vv.,  behelzende  de  gedichten  van  den 
Zwolschen  rector  Dirk  van  Herxen,  den  5den  Augustus. 

Uit  de  eigenhandige  aanteekening  van  den  kopiist  weten 
wij  nu  met  zekerheid,  dat  N°.  5  te  Zwolle  geschreven  is. 

Vestigen  wij  nu  onze  aandacht  op  de  levensgeschiedenis, 
voorkomende  onder  N°.  4,  dan  springt  ons  onmiddellyk 
in  het  oog,  dat  én  N°.  5  én  N°.  4  nagenoeg  hetzelfde 
onderwerp  behandelen,  over  een  en  dezelfde  persoon 
loopen  en  dus  hoogstwaarschijnlijk  in  een  en  denzelfden 
codex  voorkomen,  een  codex,  die  zonder  eenigen  twijfel 
te  Zwolle  berustte.  Hierop  wijst  ook,  dunkt  mij ,  het  ver- 
schil van  datum.  De  kopiist  moest  wachten,  totdat  hij 
bij  gelegenheid  het  origineel  kon  raadplegen. 


1)  De  dubiense  dateering  op  fol.  140r  „anno  Domini  1494"  meen  ik 
hier  bnilen  beschouwing  te  moeten  laten. 


Digitized  by 


Google 


Cl 


Uit  den  inhoud  van  N°.  3  en  N°.  6  en  uit  hetgeen  ik 
reeds  vroeger  omtrent  de  kroniek  van  Sint  Agnietenberg 
gezegd  heb,  blijkt  voldoende,  dat  ook  hier  alles  pleit 
voor  de  veronderstelling,  dat  de  HSS.  te  Zwolle  berustten 
en  de  afschriften  te  Zwolle  gemaakt  zijn. 

Aangenomen,  dat  dit  nu  feitelijk  het  geval  is  —  waar- 
aan ik  niet  twijfel  —  dan  moeten  de  afschriften  gemaakt 
zijn  door  een  Broeder  uit  Deventer,  die  herhaaldelijk  naar 
Zwolle  kwam  —  en  wel  ambtshalve.  Dit  laatste  blijkt 
genoegzaam  uit  de  aangegeven  data.  Want  afgezien  van 
N°.  1 ,  zijn  N°.  3  en  4  geschreven  6f  in  de  octaaf  van 
Pinksteren  óf  in  de  tweede  daarop  volgende  week.  Nu 
staat  het  onomstootelijk  vast,  dat  het  bestuur  der  Broeder- 
schap, bepaaldelijk  dat  van  de  Nederlandsohe  congregatie, 
het  colloquium  Zwollense,  in  handen  lag  van  de  rectoren 
van  de  Fraterhuizen  van  Zwolle,  Deventer  en  Hulsbergen 
en  dat  het  hoofd  van  dit  centrale  gezag  de  rector  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle  was.  Vandaar  dat  in  het  belang 
van  een  geregeld  bestuur  en  den  goeden  gang  van  zaken, 
.geregelde  besprekingen  plaats  hadden,  en  dat,  behalve 
op  het  jaarlijksche  colloquium,  ook  op  andere  dagen  de 
rectoren  van  Deventer  en  Hulsbergen  te  Zwolle  vertoefden. 
Rector  van  het  Heer-Florenshuis  was  echter  Jasparus  van 
Marburg  (f  1  Sept  1502)  »). 

Nemen  wij  het  bovenstaande  in  aanmerking,  dan  wordt 
het  ten  minste  hoogstwaarschijnlijk,  dat  niemand  anders 
dan  de  rector  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer, 
Jaspar  van  Marburg,  de  verzamelaar  van  de  door  andere 


1)  Jaspar  ?an  Marburg  is  volgens  Lindebom,  Historia  Episc  p.  105, 
in  1501  oferleden,  In  het  Necrologium  van  het  Heer-Florenshuis  (by 
Dnmbar,  Kerk.  en  Wereldl.  Deventer,  I.  p.  618)  echter  staat:  „In  die 
Sancti  Egtdii  (1  September)  obtit  dilectus  pater  noster  dominus  Jas- 
paras llarburch  anno  Domini  MVcII."  Jasparus  moet  dan  ook  de 
Deventer  rector  geweest  i\ju,  die  in  1501  eenige  Duitsche  huiten  visi- 
teerde. In  de  „Protokolle"  van  1501  van  Hildesheim  staat  immers:  „Item 
eodem  anno  in  die  Sancti  Mathei  apostoli  et  evangeliste  (21  September) 
visitaveront  domam  nostram  pater  Daventriensis  et  Marporgensts  et 
ulterius  perrezernnt  cum  rectore  domus  hu  jus  et  visitaveront  domam 
JUgdeburgensem,  Casselensem  et  Marpurgensem," 


Digitized  by 


Google 


CII 


geschreven  traktaten  en  tevens  de  afschrijver  is  van  al  de 
biographieën ,  die  door  ééne  hand  geschreven  zijn  *). 

Omtrent  de  geschiedenis  van  dit  HS.  valt  met  zekerheid 
niet  veel  te  zeggen.  Men  zal  het  met  mij  eens  zijn,  dat, 
met  het  oog  op  de  data,  die  in  het  boek  zelf  vermeld 
staan  en  de  wordingstijd  er  van  nauwkeurig  aangeven, 
de  verzamelband  in  zijne  tegenwoordige  samenstelling  en 
gedaante  niet  vóór  Augustus  1601  ontstaan  kan  zijn. 
Nadat  hij  daarop  een  tijdlang,  vermoedelijk  tot  den  dood  van 
Broeder  Henricus  Reklinghausen,  in  gebruik  was  geweest 
van  dezen,  was  of  kwam  hij  in  de  bibliotheek  van  het 
Heer-Florenshuis  te  Deventer.  Hierin  bleef  hij  vermoedelijk 
tot  aan  de  opheffing  van  het  huis  in  1580.  Welke  zijne 
verdere  lotgevallen  geweest  zijn,  valt  moeilijk  te  zeggen. 

Te  Deventer,  zooale  elders  overal  hier  te  lande,  had  de 
magistraat  bij  de  opheffing  der  kloosters  en  gestichten  op 
niets  anders  het  oog  dan  op  het  naasten  van  de  goederen 
er  van.  Niets  werd  dan  ook  onbeproefd  gelaten  om  in 
het  bezit  te  komen  van  de  rechtstitels  van  die  eigen- 
dommen. Andere  documenten  of  boeken  waren  voor  hem 
waardeloos.  Voor  vele  fanatieken  zelfs  waren  bullen, 
aflaatbrieven  of  heerlijk  verluchte  kerk-  en  getijdeboeken 


1)  Behalfe  de  rector  zou  nog  hoogstens  de  procurator  van  het  Heer- 
Florenshuis  als  schrijver  en  verzamelaar  van  ona  HS.  B.  in  aanmerking 
kunnen  komen,  omdat  ook  hij  niet  aan  de  strenge  residentieplicht  der 
Broeders  gebonden  was.  Maar  diens  herhaalde  bezoeken  aan  Zwolle 
zjjn  minder  gemotiveerd  dan  die  van  den  rector.  Van  dezen  weten  wg 
bovendien,  dat  h\j  in  1501  als  afgevaardigde  van  het  Colloquium  Z wol- 
lense  dat  van  Munster  bezocht  (Döbner,  Annalen ,  p.  212)  en  dat  hy  in 
het  najaar  van  1501  tenminste  enkele  Duitsche  huizen  visiteerde.  (Zie 
p.  GI  noot  1.)  Herhaalde  besprekingen  der  hoofden  van  het  Collo- 
quium Zwollense  zullen  derhalve  te  Zwolle  wel  noodzakelijk  geweest 
zijn.  Verder  pleit  voor  mjjne  veronderstelling  de  samenstelling  van  den 
codex  uit  origineelen  en  afschriften,  die  door  andere  en  door  den 
verzamelaar  vervaardigd  z\jn.  Immers  niet  de  procurator,  maar  de 
rector  was  het  hoofd  van  het  huis.  Zonder  diens  toestemming  mocht 
niemand  iets  bezitten  en  zeer  zeker  zullen  de  origineelen  van  levent- 
beschry  vingen  van  G.  de  Groote,  in  ons  geval  dien's  „vitaw  van  Petrus 
Horn,  niet  ter  beschikking  van  den  procurator,  maar  van  den  rector 
geweest  zgn. 


Digitized  by 


Google 


CIII 


een  gruwel.  Er  zijn  bewijzen ,  dat  juist  de  geletterden  l) 
zich  schuldig  maakten  aan  het  barbarisme  —  het  ver- 
scheuren en  vernielen  van  die  heerlijke  getuigen  van 
kunstzin  en  smaak  hunner  voorouders.  Voor  de  katholieken 
echter  en  vooral  voor  de  overgebleven  kloosterlingen 
waren  juist  deze  stukken  van  de  grootste  waarde.  Voor 
hen  was  een  privilegie,  van  paus  of  bisschop  verkregen > 
meer  waard  dan  de  eigendomsbewijzen  van  hunne  be- 
zittingen. Keerde  het  politieke  blaadje,  dan  konden  zy 
die  wereldsche  goederen  gemakkelijk  weer  terugkrijgen; 
maar  wat  thans  achteloos  en  waardeloos  weggeworpen 
werd  later  weer  te  krijgen,  was  óf  onmogelijk  6f  slechts 
met  de  grootste  moeite  en  vele  kosten  te  herwinnen. 
Zooveel  het  in  hun  macht  was,  trachtten  zy  dan  ook 
die  documenten  en  kostbare  boeken  te  redden. 

Pas  later,  toen  de  dolle  vernielingsroes  iets  tot  bedaren 
was  gekomen,  begrepen  heldere  hoofden,  dat  men  het 
kind  met  het  bad  had  uitgegoten,  dat  behalve  geld  en 
vaste  goederen  —  de  nervus  rerum  voorzeker  —  er  toch 
ook  nog  andere  dingen  op  de  wereld  zijn,  die  hooge,  ja 
hoogere  waarde  hebben  dan  dat,  wat  men  meestal  in 
phariseïeche  wereldverachting  het  slijk  der  aarde  noemde. 
Maar  alvorens  men  tot  dit  besef  kwam  —  een  idéé  dringt 
maar  langzaam  door,  ook  bij  zestien-  en  zeventiende- 
eeuwsche  magistraatspersonen  —  verliepen  vrij  wat  jaren, 
en  ook  te  Deventer  besloten  de  vroede  mannen  pas  in 
1597  *)  de  boeken  en  handschriften,  uit  het  Heer-Florens- 
huis  afkomstig,  voor  de  Stedelijke  Bibliotheek  te  annex- 
eeren.  In  1629,  dus  dertig  jaren  later,  liet  de  raad  zelf 
een  onderzoek  instellen  naar  boeken,  die  uit  Deventer 
kloosters  afkomstig  waren,  om  die  in  de  Stadslibrie  te 
plaatsen. 

Raadpleegt  men  de  catalogussen  van  deze  belangrijke 


1)  Eene  droevige  vermaardheid  heeft  zich  door  het  vernielen  van 
mis-  en  andere  boeken  o.a.  verworven  de  rector  der  school  in  Den  Briel: 
Dierick  Gock.    (Vergl.  Nyhoflfe  By dragen,  1855  p.  149.) 

2)  Vergl.  hierover  de  mededeelingen  betreffende  de  bibliotheek  te 
Deventer  door  D.  A.  Brinkerink  in  het  Archief  v.  ht  Aartsbisdom  Utrecht, 

<w*xv. 


Digitized  by 


Google 


CIV 


boekerij ,  dan  moet  men  toegeven ,  dat  nog  vrij  wat  terecht 
gekomen  is;  maar  voor  een  vakman  beteeken t  dit  toch 
maar  een  schamele  rest  De  beste,  waardevolste  stukken, 
afkomstig  uit  kerken  en  kloosters  van  Deventer,  zijn  er 
niet.  Die  moet  men  zoeken  óf  in  het  Aartsbisschoppelijke 
museum  te  Utrecht  óf  in  binnen-  en  buitenlandsche  biblio- 
theken. 

Of  nu  ons  HS.  B  ooit  deel  heeft  uitgemaakt  van  de 
Stedelijke  Librie  van  Deventer,  is  bij  gemis  aan  oude 
catalogussen  dier  boekerij  niet  na  te  gaan.  Ik  acht  dit 
echter  op  grond  van  het  volgende  onwaarschijnlijk. 

De  geleerde  Jezuiet  Heribertus  Bosweydus ,  de  eigenlijke 
stichter  van  het  geleerde  genootschap :  „de  Bollandisten", 
gaf  in  1626  te  Antwerpen  achter  zijne  Vindiciae  Kempenses 
de  biographie  van  Gobelinus  van  Kempen,  die  in  ons 
HS.  ')  voorkomt,  uit.  In  eene  noot  zegt  hij,  dat  hij  deze 
levensbeschrijving  ontvangen  heeft  van  „Arnoldus  toe 
Boecop  *),  sedulus  antiquitatis  Belgicae  investigator". 

Ik  heb  die  levensbeschrijving  met  den  tekst  van  ons 
HS.  B  vergeleken  en  bevonden ,  dat  behalve  in  de  schrijf- 
wijze geen  bijzonder  noemenswaardige  afwijkingen  er  in 
voorkomen.  Nu  heeft  Arnoldus  toe  Boecop  of  gedaan 
zooals  vele  van  zijne  ordensgenooten  8),  nl.  de  origineelen 


1)  Zie  p.  LXXXIX  noot  6. 

2)  Volgens  Tan  der  Aa,  (Biogr.  Woordenboek)  was  Arnold  toe  Boecop 
geboren  te  Zutphen  in  het  jaar  4585.  B.  P.  Velthuysen  houdt  hem  echter 
voor  een  Kampenaar.  Volgens  hem  sou  h\j  vermoedelyk  de  zoon  zgn 
van  Derk  toe  Boecop  en  Eyfje  van  Wqe  (Archief  v.  h.  Aartsbisdom 
Utrecht,  XXV,  p.  148  de  noot).  Zeker  is,  dat  Arnold  een  bloedverwant 
was  van  den  bekenden  Kampenaar  Arent  toe  Boecop,  die  omtrent  1580 
overleed.  Arnold  trad  in  Duitschland  in  de  orde  der  Jezuieten.  Op  eene 
reis  door  de  Nederlanden  werd  hij  gevangen  genomen.  Hy  stierf  den 
19  Februari  1622,  zeer  waarschijnlijk  tengevolge  van  vergift,  hem  in  de 
gevangenis  toegediend.  Zijne  aan  theologische,  philosophische  en  juridische 
werken  rijke  bibliotheek  was  tusschen  1610^—1620  naar  Emmerik  over- 
gebracht en  aldaar  met  die  van  de  Jezuieten  vereenigd.  ZQ  maakt  thans 
deel  uit  van  de  Gymnasial-Bibliothek  aldaar.  (Kohier  J.,  Nachtrage 
nnd  Berichtigungen  zu  dem  I.  Teil  des  Rückblicks  auf  die  Entwicklnng 
des  höheren  Schulwesens  in  Emmerich  von  seinen  Anfangen  bis  zur 
Gegenwart.  Osterprogramm  des  Gymnasiums  zn  Emmerich  1883,  p.  106.) 

3)  Vergl.  p.  XL1X  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


cv 

naar  Antwerpen  gezonden  6f  een  afschrift  genomen  van 
de  biographie  in  kwestie  en  die  alleen  aan  P.  Rosweydus 
gezonden.  Rosweydus  laat  ons  hieromtrent  in  het  onzekere. 
Is  het  eerste  nu  het  geval,  dan  was  ons  H8.  reeds  vóór 
1622  te  Antwerpen  in  de  Bibliotheek  van  de  P.  P.  Jezuïeten 
en  zal  dan  zeer  zeker  niet  uit  de  Deventer  bibliotheek 
ontvreemd  zgn.  Want  ons  HS.  behoort  onder  die  categorie 
boeken,  waaraan  men  omstreeks  1580  de  minste  waarde 
gehecht  heeft.  In  lateren  tijd  had  men  er  ook  niet  veel 
meé  op;  want  deze  onschuldige  levensbeschrijvingen  be- 
helsden vaak  dingen,  die  lastig  en  onaangenaam  konden 
worden,  vooral  in  tijden  van  politieke  onzekerheid.  Men 
hield  ze  dus  óf  schuil  bij  katholieken  öf  voor  het  oog  van 
nieuwsgierigen  goed  weggesloten  in  de  stads-  of  landskist. 
Wanneer  wij  nu  aannemen ,  dat  het  handschrift  vóór 
1622  door  Arnold  toe  Boecop  naar  Antwerpen  zou  ge- 
zonden zijn,  dan  moeten  noodgedrongen  de  argumenten 
vervallen,  waarmee  men  bewijzen  wil  *),  dat  de  geleerde 
Deventenaar  Johannes  Lindebom  ')  het  HS.  zou  gebruikt 


1)  Vergl.  p.  CXII  t. 

2)  Johannes  Lindebom  was  omtrent  1630  te  Deventer  geboren.  Hy 
studeerde  te  Keulen,  waar  hg  ook  den  graad  van  lic.  theol.  verwierf. 
In  1666  werd  hg  kapelaan  van  de  St  Nicolauskerk  te  Utrecht  Oen 
23  Juni  1671  werd  hij  pastoor  van  die  kerk  en  later  ook  provicarius 
van  het  bisdom  Deventer.  Hg  overleed  15  Augustus  1696  te  Utrecht. 
Te  vergeefs  heb  ik  tot  heden  naar  de  voor  de  geschiedenis  der  Broeders 
van  het  gemeene  Leven  zoo  belangrijke  wetenschappelijke  nalatenschap 
van  Lindebom  gezocht.  Zgn  bekend  werk,  de  „Historia  sive  Notitie 
Episcopatas  Daventriensis",  dat  in  1670  te  Keulen  verscheen,  is  immers 
maar  een  klein  gedeelte  van  zgn  oorspronkelijk  werk.  Mgn  vermoeden, 
dat  deze  nalatenschap  zou  gekomen  zgn  in  het  Archief  of  de  boekerg 
van  de  Oud-Bisschoppelijke  Clerezg  te  Utrecht,  heb  ik  als  onhoudbaar 
laten  vallen,  omdat  in  dit  geval  zeer  zeker  ón  van  Heussen  én  van 
Rhgn  er  gebruik  van  gemaakt  en  het  in  hun  werk  vermeld  zouden 
hebben.  De  Zeer  Eerw.  heer  deken  van  Sneek  B.  P.  Velthuysen  maakt 
mij  oplettend  op  eene  aanteekening  van  den  heer  F.  P.  A.  Heerkens, 
die  de  „Aanteekeningen  van  Am.  Moonen  op  Lindebora's  Historia  Epis- 
copatus"  liet  copieëren  (Moonen 's  HS.  berust  in  de  Bibliotheek  van 
Nederlandsehe  Letterkunde  te  Leiden  en  het  HS.  Heerkens  in  die  van 
de  Vereeniging  van  Overgsselsch  Regt  en  Geschiedenis  te  Zwolle),  en 
voor  die  kopie  schreef:  „Moonen  maakt  dikwerf  melding  van  het  HS. 
van  Lindebom  en  zegt  in  eene  aanteekening  ad  p.  68,  dat  S.  Q.  van 


Digitized  by 


Google 


CVI 


hebben ,  want  deze  was  in  genoemd  jaar  nog  niet  geboren. 
Hoewel  nu  deze  argumenten  voor  mij  geenszins  overtuigend 
en  klemmend  zijn,  wil  ik  echter  voorloopig  aannemen,  dat 
Arnold  toe  Boecop  inderdaad  aan  Rosweydus  een  afschrift 
van  de  vita  van  Gobelinus  de  Kempis  gezonden  heeft  De 
Zeer  Eerwaarde  heer  J.  van  den  Gheyn  8.  J. ,  conservator 
der  Handschriften  aan  de  Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel 
en  lid  van  het  genootschap  der  Bollandisten  aldaar,  — 
wien  ik  vele  inlichtingen  te  danken  heb  —  deelde  mij  op 
mijne  vraag  mede,  dat  de  P.  P.  Jezuieten,  in  vreemde 
landen  vertoevende,  aan  hunne  ordebroeders,  de  Bollandis- 
ten te  Antwerpen,  tal  van  afschriften  uit  de  verschillendste 
HSS.  gezonden  hebben.  Ook  een  ander  argument,  dat 
volgens  mijne  meening  voor  de  aanneming  van  over- 
zending van  het  HS.  vóór  1622  pleitte,  nl.  de  hand- 
schriftelijke aanteekeningen  van  den  Bollandist  G.  Jan- 
ning  8.  J.,  die  er  in  voorkomen  '),  ontzenuwde  P.  van 
den  Gheyn  door  de  vriendelijke  mededeeling,  dat  P. 
Janning  pas  in  het  jaar  1723  overleden  is.  Er  staat 
ons  dus  van  dezen  kant  niets  *)  in  den  weg  om  aan 
te  nemen,  dat  het  HS.  door  Lindebom  is  gebruikt  en 
pas  na  diens  dood  en  in  1696  in  de  bibliotheek  der 
P.  P.  Bollandisten  is  gekomen*  Hierin  is  het  gebleven 
totdat  de  bibliotheek  der  P.  P.  Bollandisten  door  den  staat 
werd  genaast  en  ten  laatste  met  de  Koninklijke  Bibliotheek 
te  Brussel 8)  werd  vereenigd.  In  welk  jaar  die  inlijving 
van  ons  HS.  in  de  Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel 
plaats  had,  kan  met  zekerheid  niet  gezegd  worden.  Immers 
de  inlijving  der   Bibliotheek   van   de  P.  P.  Bollandisten 


Rbenen  in  4665  daaruit  excerpten  gemaakt  heeft".  —  Op  eene  aan- 
vraag bjj  het  Rijksarchief  te  Arnhem  gedaan,  waar  thans  de  nalaten- 
schap van  Van  Rhenen  berust,  werd  mg  echter  medegedeeld,  dat 
handschriften  van  Lindebom  of  excerpten  uit  diens  werken  aldaar  niet 
aanwezig  zyu. 
i)  Vergl.  p.  LXXXVI  noot.  2 

2)  Vergl.  echter  p.  GXII  v. 

3)  Betreffende  de  Koninkl.  Bibliotheek  te  Brussel  vergelijke  men: 
Tiberghien,  A.,  De  Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel,  in:  Tijdschrift 
voor  Boek-  en  Bibliotheekwezen,  jaarg.  III.  N°.  3  blz,,  163—184  en  de 
aldaar  aangehaalde  bronnen, 


Digitized  by 


Google 


CVII 


had  niet  in  eens,  nL  na  de  opheffing  der  orde  der  Jezuieten 
in  1773,  plaats.  P.  van  den  Gheyn  had  de  goedheid  mij 
mede  te  deelen ,  dat  nog  een  tweede  naasting  in  het  jaar 
1826  plaats  gehad  heeft.  Wij  mogen  dan  ook  met  zeker- 
heid aannemen,  dat  in  het  jaar  1827  het  HS.  B  in  de 
Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel  aanwezig  was. 

In  welke  verhouding  staat  nu  HS.  B  tot  HS. 
H  öf  omgekeerd? 

Ten  einde  die  verhouding  na  te  gaan  laat  ik  hier  de 
eerste  kapittels  van  de  Narratio,  zooals  die  in  HS.  B 
foL  94*  voorkomen,  volgen.  Om  plaatsruimte  te  sparen  !), 
plaats  ik  den  tekst  uit  HS.  H  er  niet  naast,  maar  verzoek 
den  lezer  de  analoge  plaatsen  uit  dit  HS.  op  p.  1 — 42 
na  te  willen  slaan. 

„De  inchoatione  primaria  domus  clericorum 
S.  Gregorii  in  Zwollis  ex  libro  fratris  Jacobi 
de  Traiecto. 

(A)nno  Domini  M°CCC°LXXVn°  cum  tota  pene  Ger- 
mania  per  latam  viam,  religiosi  quam  laici,  incederet,  que 
ducit  ad  mortem,  ita  ut  communiter  tam  laxam  vitam 
ducerent  et  nullum  esset  ordinate  vivens  in  tota  provincia 
monasterium,  exceptis  raris  Carthusiensibus  claustris, 
placuit  Domino  suscitare  ingentem  Gerardum  Magnum 
Daventriensem,  in  omni  scientia  doctissimum,  annorum 
circiter  triginta  trium,  qui  venerabilis  magister,  relictis 
prebendis  duabus  et  omni  ornatu  seculi,  gratia  Dei 
misericorditer  adjutus,  postquam  in  Monichusen  mona- 
sterio  Carthusiensi  prope  Arnhem  in  habitu  clericali  per 
aliquot  tempus  mortificationi  et  spirituali  profectui  studuit, 
hortatu  prioris  conventus  illius  Daventriam  rediit,  accingens 
se  prout  Deus  voluit  ad  predicandum  veritatem  populo 
Dei,  conversionem  a  sceleribus  quoque  et  vitam  emenda- 
tiorem.  Accepta  itaque  auctoritate  predicandi  a  domino 
Florentio,  protunc  episcopo  Traiectensi,  per  totam  dioce- 
sim  Traiectensem  cepit  evangelizare  verbum  Dei  devote 


1)  Zie  p.  LUI  noot  4. 


Digitized  by 


Google 


CVIII 

et  ferventer,  ita  ut  commoveret  clerum  cum  populo,  et 
multos  dirigeret  in  viam  rectam,  qua  itur  in  regnum 
Dei.  Cum  autem  predicaret  in  oppido  Zwollen  si,  multos 
•tam  clericos  quam  laicos  convertit,  inter  quos  erant  pastor 
ecclesie,  dominue  Reynerus  de  Drynen,  magister  Johannes 
Gele,  rector,  et  alii  multi;  laicorum  vero  ex  numero  erant 
Johannes  Eskens  de  Ummen,  cecus,  Wittecoep  et  Wych- 
mannus  Ruerinc.  Anno  igitur  Domini  M°CCOLXXXIIII°, 
qui  erat  ultimus  annus  vite  magistri  Qerardi  et  annus  a 
nativitate  ejus  quadragesimus,   a  oonversione   vero  ejus 

*),   emit  ab  istis   prenominatis  tribus   laicis 

domum  ad  spiritualem  usum,  ut  scilicet  in  ea  habitantes 
segregatam  a  saeeulari  conversatione  ducerent  vitam  et 
Dei  femularentur,  viventes  in  communi,  et  devotos  susci- 
perent  hospitio.  Cumque  emisset  ab  bis  laicis  domum,  ne 
scilicet  post  mortem  eorum  ad  heredes  eorum  perveniret, 
magister  Gerardus  iterum  introduxit  venditationem  in 
illam  inhabitandam,  et  duxerunt  ibi  vitam  communem, 
manibus  laborantes  pro  posse,  et  spiritualibus  studiis  inste- 
terunt  usque  ad  mortem  magistri  Gerardi.  Qui  ante  exitum 
suum  commendavit  domum  illam  ad  eosdem  usus  domino 
Florentio  et  domino  Johanni  de  Gronda,  discipulis  suis 
in  Daventria;  quia  quidam  ex  ipsis  devotie,  quos  posue- 
rat  in  domo  illa,  desiderio  secretioris  vite  permoti,  profecti 
sunt  ad  Montes  Nemelenses  cum  magistro  Gerardo  ad 
fundandam  ibidem  novam  congregationem,  que  et  fundata 
est  ibi  post  mortem  magistri  Gerardi,  que  congregatio 
nunc  est  conventus  regularium  dictus  vulgariter  Mons 
Sanclae  Agnetis,  et  incepta  est  eodem  anno,  quo  obiit 
magister  Gerardus.  Domus  vero  illorum  devotorum,  post- 
quam  discesserant,  per  dominum  Florentium  et  suos 
locata  est  aliis  quibusdam  devotis  scolaribus,  quos  dominus 
Henricus  Goude,  fervidus  predicator  populi  et  rector 
sororum  Conventus  antiqui  Beginarum,  converserat,  qui 
habitabat  in  proxima  domo  terminarii  Minorum  Cam- 
pensium.  Transaciis  autem  annis  aliquot,  conjunxit  se 
illis   devotie   clericis   Meynaldus    de  Windesim,  vir  dives 


1)  Het  jaargetal  is  niet  ingeTiild, 


Digitized  by 


Google 


ei* 


cum  fratre  suo  Witone,  ducens  communem  vitam  ctim 
illia.  Et  pariter  commorantes  emernnt  a  curato  ecclesie, 
domino  Regnero,  ortum  quemdam  juxta  domum,  ad 
ecclesiam  pertinentem ,  capittulo  Daventriensi  consen- 
tien  te,  quia  consules  Zwollenses  nolebant  domos  spiri- 
tuales  erigi  in  locis  sue  ditioni  subjectis.  In  hoc  orto 
erecte  snnt  domus,  quas  jam  fratres  inhabitant.  Gumqne 
jam  multiplicati  essent  ibidem  devoti,  desideravertmt  a 
domino  Florentio,  ut  mitteret  illic  unum  de  suis  clericis 
pro  instructione  modi  et  conversationis,  que  erat  Daventrie 
in  domo  sua.  Etmissus  est  Gerardus  Kalker,  clericus,  et 
ordinatus  est  rector  ante  sacerdotium,  et  postea  sacerdos 
factus  domum  Ulam  laudabiliter  rexit  et  incepit  eongre- 
gationem  in  Monte  S.  Jheronimi  et  in  Albergen,  et  com- 
pletis  in  regimine  annis  . . . .  ])  requievit  in  Domino  anno 
Domini  1406°  in  vigilia  vigilie  Nativitatis  Domini,  anno 
vite  sue  XXXVP,  et  successit  ei  in  regimine  domus  domi- 
nus  Theodericus  Herxen  annorum  XXIX  *)." 

Vergelijken  wij  nu  den  voorstaanden  tekst,  waarvan 
uitdrukkelijk  gezegd  wordt,  dat  hij  ex  libro  fratrü  Jacobi 
de  Trajecto  en  dus  van  onzen  Jacobus  de  Voecht  stamt, 
met  den  tekst,  voorkomende  in  HS.  H,  dan  komen  wij 
noodzakelijk  tot  de  conclusie,  dat  deze  paar  folios  uit 
HS.  B  een  kort  uittreksel  behelzen  van  foL  1— 10v  in- 
cluis van  HS.  H  8),  en  dat  klaarblijkelijk  én  de  dispo- 
sitie én  de  redactie  van  de  bron  van  HS.  B  eene  geheel 
andere  moet  geweest  zijn  dan  die,  volgens  welke  HS.  H 
is  geschreven. 

Dit  verschil  van  redactie  van  HS.  B  met  die  van  HS. 
H  valt  echter  niet  alleen  hier,  maar  ook,  al  is  het  dan 
niet  in  even  sterke  mate,  voor  de  rest  van  de  Narratio 
te  constateeren.  In  de  uitgave  van  HS.  H  heb  ik  op  dit 
verschil  herhaaldelijk  gewezen  en  den  afwijkenden  tekst 
van  HS.  B  in  de  noten  medegedeeld.    Deze  afwijkingen 


1)  Het  getal  is  niet  inge? uld. 

2)  Het  afschrift  van  dezen  tekst  werd  mij  welwillend  verstrekt  door 
den  heer  conservator  der  HSS.  te  Brussel,  den  R.  P.  J.  van  den 
Gheyn  S.  J. 

3)  Vergl.  p.  1—42. 


Digitized  by 


Google 


Cï 


zijn  nu  dikwijls  van  dien  aard,  dat  de  beide  berichten 
met  elkaar  niet  stroken.  Een  enkel  voorbeeld  diene  tot 
staving  van  deze  bewering.  Om  plaatsruimte  te  sparen, 
verwijs  ik  naar  p.  126  dezer  uitgave.  In  Cap.  L  „De 
unanimi  fratrum  electione  et  promotione  (Alberti  Calcar) 
in  rectorem  domus  nostre  tertium"  wordt  nog  eens  door 
de  Voecht  herhaald ,  dat  die  keuze  „amcordüer"  had  plaats 
gehad.  In  HS.  B  (zie  noot  1,  t  a.  pi.)  lezen  wij  echter  y 
dat  „maxima  pars  vocwn  cecidit  super  AVbertwri\ 

Dit  verschil  van  „utumwmw"  „concorditer"  en  „maxima 
para"  wordt  nog  iets  verscherpt  door  een  bericht,  voor- 
komende in  HS.  B  foL  218,  waar  wij  betreffende  Hendrik 
van  Herxen  het  volgende  lezen:  „Expletis  autem  in  officio 
procurature  annis  xlvii  unanimiter  electus  est  in  rectorem 
domus,  nam  in  electione  domni  Alberti,  predecessorü  «ui,  pene 
in  vocibuB  digencium  cum  ülo  equipardbat".  In  HS.  H  *) 
ontbreekt  deze  laatste  zinsnede  geheel. 

Is  nu  HS.  B  in  enkele  kleine  onderdeden  vollediger 
dan  HS.  H,  toch  staat  het  onomstootelijk  vast,  dat 
HS.  H  in  het  algemeen  een  veel  vollediger  tekst  behelst 
dan  HS.  B.  Dit  verder  aan  te  toonen,  acht  ik  overbodig, 
omdat  dit  reeds  in  het  voorafgaande  overtuigend  bewezen 
is.  Alleen  ééne  aanhaling  uit  beide  HSS.  moet  ik  nog 
met  elkaar  vergelijken  ten  bewijze,  dat  HS.  B  enkele  jaren 
ouder  moet  zijn  dan  HS.  H.  Het  bericht  betreffende  het 
overlijden  en  de  begrafenis  van  den  rector  Hendrik  van 
Herxen  levert  ons  hiervoor  het  onomstootelijk  bewijs. 
Ik  laat  hier  den  tekst  van  HS.  B  fol.  218v  volgen  en 
verwys  ter  vergelijking  naar  p.  205  van  deze  uitgave  *): 

„Dilectus  Deo  et  hominibus  pater  carissimus  domnus 
Henricus  obdormivit  in  Domino  in  die  Sancti  Marcelli 
Pape  et  Martiris  3a  hora  de  mane  anno  Domini  1487, 
sepultus  Zwollis  in  cimiterio  sancte  Michaelis  Archangeli 
juxta  murum  eccleeie  et  post  columnam  exteriorem,  que 
est  vicina  ostio  meridionali.   Quod  factum  credimus  divina 


1)  Vergl.  p.  188,  Gap.  LXXXV. 

2)  Vergl.  p.  LUI  noot  4. 


Digitized  by 


Google 


CXI 

disposicione,  quia  semper  humilia  amaverat  atque  secreta. 
Amici  seculares  aliud  desideraverant,  ut  scilicet  in  ecclesia 
sepeliretur;  sed  fratres  eos  acquiescere  fecerunt,  quia 
proposuerant  mortuos  suos  exinde  juxta  illum  sepelire 
debere.  Quod  autem  ad  Windesem  delatum  non  est 
corpus  ad  predecessores,  haec  causa  f  uit,  quod  hoc  tem- 
pore Isula  fluvius  confracto  aggere  totum  itur  intermedium 
occupaverat  et  insuper  gelu  validum  aquas  congelaverat, 
ita  ut  nee  curru  nee  navi  pateret  iter  ad  sepeliendum." 

Uit  de  vergelijking  van  de  beide  teksten  blijkt,  dat  in 
HS.  B  alleen  melding  gemaakt  wordt  van  de  begrafenis 
van  Hendrik  van  Herxen  op  het  kerkhof  der  parochie 
van  Sint  Michiel  te  Zwolle/  maar  dat  met  geen  enkel 
woord  gerept  wordt  van  de  uitgraving  en  de  overbrenging 
van  diens  overblijfselen  naar  het  kerkhof  der  Broeders, 
en  nog  veel  minder  van  het  begraven  van  Broeders,  die 
na  1501  overleden  zijn,  op  hun  eigen  kerkhof,  naast  hun 
beminden  rector,  zooals  dit  verhaald  wordt  in  HS.  H. 
Uit  de'  origineele  stukken  blijkt  echter,  dat  de  Broeders 
pas  in  de  tweede  helft  van  het  jaar  1501  een  eigen 
kerkhof  hebben  gekregen. 

Nemen  wij  hierbij  in  aanmerking  dat,  zooals  ik  elders 
heb  aangetoond,  op  grond  van  den  tekst,  voorkomende 
in  HS.  H,  dit  HS.  niet  vóór  het  jaar  1503  geschreven 
en  dus  ook  niet  voltooid  kan  zijn  '),  dat  het  echter  op 
grond  van  de  dateeringen,  voorkomende  in  HS.  B2), 
onomstootelijk  vaststaat,  dat  dit  HS.  in  Augustus  van 
het  jaar  1501  voltooid  was,  en  uit  andere  dateeringen 
overtuigend  blijkt,  dat  het  jongste  gedeelte  er  van  tus- 
schen  de  jaren  1497  en  1501  naar  een  exemplaar  van  de 
Narratio  te  Zwolle  gecopieerd  is,  dan  komen  wij,  om 
de  groote  en  veelvuldige  afwijkingen  van  de  beide  HBS., 
tot  de  conclusie,  dat  zij  naar  twee  verschillende  redac- 
ties van  het  handschrift  van  de  Voecht  zijn  gecopieerd; 
dat  HS.  B  hoogstwaarschijnlijk  een  afschrift  isvan  het 
oorspronkelijk    ontwerp    of   de    eerste   redactie   van    de 


1)  Vergl.  p.  LXXIX. 

2)  Vergl.  p.  XCIX  noot  % 


Digitized  by 


Google 


C*tt 

Narratio  en  dat  HS.  H  eene  kopie  behelst  van  cle  later 
door  de  Voecht  meer  uitgewerkte  en  definitief  bepaalde 
redactie  der  Narratio. 

Voor  de  juiste  beantwoording  der  vraag,  wanneer 
heeft  de  Voecht  de  Narratio  geschreven,  moet 
de  bovenstaande  tijdsbepaling  als  terminus  ante  quem 
dienen:  voor  de  redactie  van  HS.  B  het  jaar  1501  en 
voor  de  redactie  van  HS.  H  na  1503. 

Beide  handschriften  nu  leveren  ons  genoegzame  gegevens 
om  den  terminus  post  quem  te  kunnen  aantoonen.  Reeds 
geheel  in  het  begin  vermelden  beide  immers  het  Minder- 
broedersklooster  te  Kampen.  HS.  H.  vermeldde  reeds  fol. 
3r ')  van  de  bewoners  daarvan  „qui  tune  Gaudentes  erant". 
Toen  de  Voecht  dit  Cap.  schreef,  waren  de  bewoners  dus 
geen  Gaudenten  meer;  het  klooster  was  gereformeerd,  de 
Observanten  hadden  er  reeds  bezit  van  genomen.  Deze 
reformatie  van  het  Minderbroederklooster  te  Kampen  had 
echter  pas  na  16  Juni  van  het  jaar  1478  *)  plaats.  Ergo 
moet  de  Voecht  met  het  schrijven  van  de  Narratio  na 
dien  datum  begonnen  zijn. 

Op  fol.  41 v  van  HS.  H  8)  vermeldt  de  schrijver  den 
verkoop  van  het  klooster  te  Vucht  door  de  zusters  aan 
de  Karthuizers.  Deze  verkoop  nu  had  plaats  in  het  jaar 
1473 4).  Het  laatste  Cap.  van  HS.  H  behelst  de  levens- 
beschrijving van  den  broeder  Reiner  van  Maastricht, 
van  wien  verhaald  wordt,  dat  hij  overleden  is  den  4den 
Februari  1489  *). 

Beide  HSS.  vermelden,  dat  Johannes  Kockman  de  zesde 
rector  van  het  huis  geweest  is.   Daar  nu  diens  voorganger 


1)  Vergl.  p.  5. 

2)  Vergt  p.  15  noot  3.  —  Men  vergl.  ook:  Schlager,  P. ,  Beitrage 
zur  Geschichie  der  Kolnischen  Franziskaner  Ordensprovinx  im  Mittel- 
aller;  Köln  1904,  p.  145. 

3)  P.  146. 

4)  Ibidem  noot  3.  Vergl.  ook  J.  B.  H.,  Oorsprong  van  het  Karthaizer- 
klooster  te  Vacht,  Taxandria,  jaarg.  VU,  p.  22?. 

5)  Zie  p.  212. 


Digitized  by 


Google 


CXIII 

Lodewijk  Philippi  van  Bazel  pas  in  het  jaar  1490  overleden 
is  ]),  kan  Johannes  Eockman  eerst  in  dit  jaar  rector  ge- 
worden zijn.  Hieruit  volgt  echter,  dat  hetcap.  LX VII2), 
handelende  over  het  overlijden  van  den  derden  rector 
Albert  van  Calcar,  waarin  Johannes  Kockman  in  zijne 
kwaliteit  van  lateren  zesden  rector  wordt  vermeld 8) ,  niet 
vóór  het  jaar  1490  kan  geschreven  zijn. 

Vatten  wij  nu  deze  bewijzen,  getrokken  uit  het  begin, 
het  einde  en  het  midden  van  de  „Narratio"  samen,  dan 
komen  wij  tot  de  slotsom,  dat  de  Voecht  zijn  werk  tus- 
schen  de  jaren  1490 — 1500  vervaardigd  moet  hebben. 

Reeds  door  anderen  is  aangetoond,  dat  HS.  B  door 
Lindebom  gebruikt  moet  zijn4).  Ik  kan  derhalve  tot 
enkele  opmerkingen  en  het  geven  van  één  bewijsplaats 
mij  bepalen.  Immers  thans ,  nu  door  de  gedeeltelijke  uit- 
gave van  HS.  B  eene  vergelijking  met  de  Historia  Epis- 
copatus  Daventriensis  gemakkelijk  valt,  is  het  naast  elkaar 
leggen  van  de  correspondeerende  plaatsen  van  de  twee 
werken  voldoende,  om  talrijke  overeenstemmende  plaat- 
sen, betreffende  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  onmiddellijk 
aan  te  toonen.  Maar  dan  zal  ook  dadelijk  in  het  oog 
vallen,  dat  Lindebom,  indien  hij  inderdaad  ons  HS.  B. 
gebruikt  heeft,  zich  niet  met  philologische  nauwkeurig- 
heid aan  den  tekst  van  zijne  bron  houdt,  maar  nu  eens 
een  woord  door  een  beter  Latijn sch  woord  vervangt,  dan 
weer  een  zin  omzet,  of  eindelijk  maar  een  uittreksel  geeft 
uit  een  lang  betoog.  Deze  overtuiging  wordt  bevestigd 
door  het  naast  elkaar  plaatsen  van  de  berichten,  voor- 
komende bij  Lindebom  en  in  HS.  B  betreffende  de  fundatie 
van  het  Fraterhuis  te  Culm.  Door  dit  te  doen,  meen  ik 
tevens  het  afdoende  bewijs  te  leveren,  dat  Lindebom 
ons  HS.   H  niet  gebruikt  heeft. 


4)  Vergl.  p.  171  noot  10  en  p.  211. 

2)  Vergl.  p.  169v. 

3)  Vergl.  ook  p.  172  noot  7. 

4)  Vergl.  o.  a.  Brinkerink ,  D.  A.,  De  „Vita  venerabilis  Joannis 
Brinckerinck ,"  in:  Nederlandsen  Archief  voor  Kerkgeschiedenis,  I. 
bb.  329. 

Derde  Serie.    Werken  N'.  13.  vm 


Digitized  by 


Google 


cJtiV 


HS.  B. 


Convocavit  aliquando  do- 
minus  Egbertus  ter  Beec, 
rector  congregacionis  Do- 
mus Domini  Florencii  in 
Daventria,  patrem  Alber- 
tuiri  cum  omnibus  fratribus 
suis  ad  amicabile  collo- 
quium et  caritativum  con- 
vivium  in  predium  suum 
Middelen  dictum,  ad  con- 
firmandam  antiquam  cari- 
tatem  feria  4»  infra  octavas 
Pentecostis  anno  14  . .  (sic), 
et  habuerunt  panter  fratres 
utriusque  domus  letamdiem. 
Prandio  vero  facto,  conse- 
dimus  pariter  sub  divo  (fol. 
221v)  et  ecce  advenit  qui- 
dam nomine  Balthasar  de 
Prucia  (qui  aliquando  visita- 
verat  Zwollis,  commorans 
cum  ceteris  scolaribus  sub 
custodia  fratrum)  et  coram 
omnibus  genua  flectens , 
rogavit  cordialissime  patres, 
ut  tractarent  et  conveni- 
rent,  quatenus  aliqui  fratres 
secum  pergerent  in  Prucia 
ad  fundandum  novam  con- 
gregacionem  in  oppido  Cul- 
mensi,  promittens  fidelem 
assistenciam  et  allegans , 
quam  magnum  fructum  ibi- 
dem fratres  facere  possent, 
quia  ibi  esset  messis  multa, 
operarii  vero  paucissimi;  et 


LlNDEBORN ,      HI8TORIA 

Episc.  Daventriensis 
p.  126*. 

Convocaverat  aliquando 
Dominus  Egbertus  ter  Beeck, 
Rector  Daventriensis,  P. 
Albertum,  Rectorem  Zwol- 
lanum  cum  suis  omnibus 
Fratribus  ad  amicabile  col- 
loquium et  charitativum 
convivium  in  praedium 
suum  Middelen  intra  Da- 
ventriam  et  Zwollas  medium 
ad  confirmandam  charita- 
tem  antiquam  quinta  feria 
infra  Octavam  Pentecostea 
habueruntque  utriusque  Do- 
mus Fratres  laetum  diem 
pariter.  Prandio  vero  facto 
considentes  sub  dio,  advenit 
quidam  de  Pruissia  Baltha- 
sar nomine,  qui  aliquando 
scholas  visitaverat  Zwollis 
sub  Fratrum  custodia,  et 
genua  flectens  coram  omni- 
bus rogabat  cordialiter  Pa- 
tres ut  tractarent  et  con- 
venirent  in  unum,  quatenus 
Fratres  aliqui  secum  per- 
gerent  in  Pruissiam  Congre- 
gationis  novae  fundandae 
gratia  in  oppido  Culmensi, 
promittens  fidelem  assis- 
tentiam  et  allegans  qualis 
fructus  animarum  ipsos 
maneret,  cum  esset  messis 
multa,  operarii  pauci  et 
paucissimi.  Ad  hoc  opus 
Dominus  Albertus  ex  chari- 


Digitized  by 


Google 


cxv 


dominus  Albertus  ex  lati- 
tudine  caritatis  onus  illud 
ei  opus  assumpsit  rogatu 
domini  Egberti,  quia  fre- 
quenter significaverat,  se 
non  affici  ad  plures  con- 
gregaciones  inchoandas  in 
hac  regione,  ubi  devoti  et 
monastica  multiplica  sunt, 
sed  magis  in  locis  distan- 
tibus,  ubi  eo  major  esset 
neeessitas,  quanto  devotio 
rarior  et  post  hoc  eciam 
carior  et  uberior  ad  fructi- 
ficandum  in  aliis.  Tempore 
ergo  oportuno  misit  illuc 
cum  pre&to  Balthasar  fra- 
trem  Johannem  Westerwolt 
cum  duobuaaliisclericifljCum 
aliquantis  pecuniis  et  aliis 
requieitia  Et  cum  provenis- 
sent,  invenerunt  civitatem 
depauperatam  et  paucos  in- 
habitantium,  et  obtento  do- 
mistadio  parvo  iidem,  a  qui- 
busdam  graciose  suscepti 
sunt,  aliis  murmurantibus 
et  dicentibus:  „Qui  sunt 
isti"?  aliis  vero:  „Quia  boni 
sunt".  Aut  ipsi  dixerunt: 
„Venimus  ad  profectum 
juvenum  vestrorum,  ad  in- 
formandos  eos  in  virtutibus 
et  scienciis,  prout  fit  in 
partibus  occidentalibus".  In- 
ceperunt  igitur  in  magna 
paupertate  et  multa  oppro- 
bria  sustinuerunt,  precipue 
ab  indisciplinatis  monachis, 
qui  turn  modo  ibidem  repe- 


tatis  latitudine  se  extendit 
ex  rogatu  Domini  Egberti 
caeterisque  annuentibus , 
quia  significaverat  frequen- 
ter non  se  affici  ad  plures 
Congregationes  erigendas  in 
regione  hac  sua,  ubi  Monas- 
teria  erant  multiplicata,  sed 
magis  in  terra  aliena  et 
deserta  ubi  eo  major  esset 
neccssitas  quo  rarior  devotio 
et  per  hoc  carior  et  uberior 
fructificatio.  Misit  ergo  opor- 
tuno tempore  illuc  cum 
Balthasaro  praefato  P.  Joan- 
nem  Westerwold  cum  duo- 
bus Fratribus  Clericis  cum 
aliquantis  pecuniis  et  requi- 
sitis  aliis:  quo  cum  pervenis- 
sent  invenerunt  pauperem 
vulgum  despoliatum,  civi- 
tatem desolatam:  obtento 
autem  habitaculo  licet  exiguo 
a  quibusdam  gratiose  recepti 
sunt,  murmurantibus  aliis 
atque  dicentibus:  qui  sunt 
isti?  quibusdam  dicentibus, 
quia  boni  sunt,  aliis,  quia 
mali:  at  ipsi  respondebant: 
venimus  ad  profectum  filio- 
rum  vestrorum  informandos 
illos  in  virtutibus  et  scien- 
tiis  prout  in  occidentibus 
terris  fit.  In  magna  itaque 
paupertate  multa  sustinue- 
runt opprobria  praesertim 
a  Monachis  vagis  et  irre- 
formatis,  terra  enim  virtute 


Digitized  by 


Google 


CXVI 


riebantur;  nam  sicut  terra 
illa  vastata  fuit  per  bella,  sic 
eciam  ab  hominibus  religio- 
sis  desolata,  ut  nee  pauci 
invenirentur ,  qui  verita- 
tem  agnoscerent  vel  rectam 
viam  docerent  vel  amarent. 
Quidam  autem  eorum , 
qui  missi  erant,  pusillani- 
mes  facti  et  desperantes  de 
profectu,  assumpto  secum 
rectore  scolarium,  redierunt 
in  Z  wollis,  consummatie 
ibidem  duobus  annis.  Sed 
rector  dominus  Wester- 
wolt,  licet  angustiaretur 
undique,  permansit  tarnen, 
stabiliter  habitans  in  adju- 
torio  Altissimi ,  laborans 
ultra  vires  tam  corpore  quam 
spiritu,  qui  post  aliquot 
annos  rediens  Zwollis  an- 
nunciavit  profectum  pros- 
perum  et  multum  fructum 
proventurum ,  si  saltem 
adjutorium  aliquod  impen- 
deretur.  Dederunt  igitur 
fratres  Zwollenses  et  alie 
quedam  congregaciones  ei 
pecunias,  et  missi  sunt  a 
Zwollis  plures  fratres  cum 
quibusdam  juvenibus  bone 
voluntatis,  et  ita  crevit  do- 
mus illa  et  fructum  fecit 
et  (crevit)  usque  in  hodier- 
num  diem. 


vacua  versa  erat  in  vitio- 
rum  salsuginem  ê  malitia 
inhabitantium  in  ea,  ita 
ut  nee  pauci  invenirentur 
qui  veritatem  agnoscerent 
vel  rectam  viam  docerent. 
Quidam  igitur  pusillanimi- 
tate  tacti  desperantes  de 
profectu  consummatis  annis 
duobus  assumpto  secum 
Rectore  Scolarium  Zwollas 
redierunt,  Dominus  vero 
Joannes  Westerwoldt,  licet 
angustiaretur  undique,  per- 
mansit tarnen  stabilis  habi- 
tans in  adjutorio  Altissimi 
laborans  corpore  et  animo 
ultra  vires.  Qui  post  aliquot 
annos  Zwollis  annuntiavit 
profectum  prosperum  et 
fructum  multum  proven- 
turum si  saltem  adjutorium 
aliquod  impenderetur:  dede- 
runt igitur  Fratres  Zwol- 
lenses et  aliae  quaedam 
Congregationes  pecunias 
quasdam  et  missi  sunt  a 
Zwollis  Fratres  plures  cum 
juvenibus  quibusdam  bonae 
voluntatis,  sicque  crevit  Do- 
mus illa  et  facit  in  hodier- 
num  diem.  haec  é  MS. 


De  overeenkomst  van   de   beide   teksten   is  inderdaad 
groot;  maar  het  valt  ook  niet  te  loochenen,  dat  de  afwij- 


Digitized  by 


Google 


CX  VII 

kingen  veelvuldig  en  sterk  zijn.  Heeft  Lindebom  letter- 
lijk, zooals  hij  aangeeft,  „e  manuscripto"  gecopieerd,  dan 
moeten  wij  aannemen ,  dat  hij  een  ander  handschrift  heeft 
gehad  dan  HS.  B.  Hoewel  het  een  algemeen  bekend  feit 
is,  dat  de  uitgevers  der  17de  eeuw  zich  zelden  of  nooit 
streng  aan  hun  bron  hielden ,  heb  ik  echter  geen  enkel 
bewijs  gevonden,  dat  ook  Lindebom  zich  aan  deze  on- 
nauwkeurigheid heeft  schuldig  gemaakt.  Nemen  wij  hierbij 
in  aanmerking  hetgeen  ik  op  p.  CV  omtrent  de  ge- 
schiedenis van  HS.  B  heb  betoogd,  dan  wordt  iedere 
gegronde  twijfel  daaraan  uitgesloten,  dat  Lindebom  ons 
HS.  B  niet  heeft  gebruikt  en  dat  dus  meer  exemplaren 
van  HS.  B  bestaan  hebben.  In  welke  mate  echter  de 
haast  gelijktijdige  HSS.  vaak  van  elkaar  afwijken,  behoef 
ik  hier  niet  nader  te  betoogen.  Alleen  wensch  ik  er  nog 
op  te  wijzen,  dat  om  het  groote  verschil,  dat  tusschen 
den  tekst  van  HS.  H  en  HS.  B  bestaat,  het  absoluut 
uitgesloten  is,  dat  Lindebom  HS.  H  afgeschreven  heeft. 


HL  De  Kroniek  van  het  Fraterhuü  te  Doesburg  wordt 
door  mij  geregeld  als  HS.  D  geciteerd. 

Betreffende  dit  HS.  kan  ik  mij  tot  een  korte  mededeeling 
bepalen  èn  omdat  ik  het  reeds  in  de  Bijdragen  en  Mede- 
deelingen  der  Vereeniging  „Gelre"  deel  V  blz.  383  korte- 
lings heb  beschreven,  èn  omdat  ik  genoodzaakt  zal  zijn  bij 
de  uitgave  eene  meer  breedvoerige  en  nauwkeurige  be- 
schrijving er  van  te  geven  *). 

Het  HS.  142  X  105  mM.  is  geheel  op  papier  geschreven 
en  beslaat  406  beschreven  bladzijden.  Het  is  gebonden 
in  een'  modernen  half  lederen  band ,  blijkbaar  door  een 
onnadenkenden  binder.  Immers  door  te  veel  afsnijden 
zijn  vele  marginale  aanteekeningen  gedeeltelijk  verloren 
geraakt.  Overigens  is  het  HS.  in  zeer  goeden  staat.  Het 
kleine,  maar  duidelijke  schrift  doet  op  den  eersten  blik 
een  zestiende-eeuwsche  hand  erkennen.  Hieruit  blijkt  — 
daar  de  inhoud  van  de  kroniek  loopt  over  de  jaren  1432 — 


1)  Vergl.  ook  p.  84  noot  8. 


Digitized  by 


Google 


CX  VIII 

1572,  —  dat  het  HS.  als  geheel  geen  origineel  zijn  kan , 
maar  ten  minste  gedeeltelijk  eene  kopie  moet  wezen.  Op 
dit  laatste  wensch  ik  den  nadruk  te  leggen,  omdat  ik  tot 
heden  niet  heb  kunnen  uitmaken,  of  de  schrijver  van  den 
codex  niet  ook  de  auteur  van  het  laatste  gedeelte  van  de 
kroniek  is. 

Het  HS.  is  thans  eigendom ')  van  den  heer  P.  de  Bruijn 
Tengbergen  te  Doesburg,  die  mij  toestond  ten  behoeve 
van  eene  latere  uitgave  een  afschrift  er  van  te  maken. 
Ik  betuig  den  eigenaar  hier  gaarne  mijnen  oprechten  dank 
voor  zijne  groote  welwillendheid  en  waarlijk  wetenschap- 
pelijke onbaatzuchtigheid. 

Voor  het  eerst  werd  dit  HS.  gebruikt  door  Delprat  voor 
de  tweede  uitgave  van  zijne  „Verhandeling  over  de  Broe- 
derschap van  G.  de  Groote".  Prof.  W.  Moll  publiceerde 
dan  in  het  Kerkhistorisch  Archief,  III.  blz.  108 — 115,  een 
uittreksel  uit  deze  kroniek  en  wees  nog  eens  op  het 
belang  er  van  voor  de  geschiedenis  van  de  Hervorming 
in  zijne  Kerkgeschiedenis,  II.  2,  blz.  169  noot  4  en  blz. 
351.  Behalve  in:  S.  Muller  Fz.,  Lijst  van  Noord-Neder- 
landsche  Kronijken,  blz.  86,  werd  het  HS.  sedert  niet 
meer  vermeld,  totdat  ik  in  de  bovengenoemde  „Bijdragen" 
het  stuk  (blz.  388 — 406)  betreffende  de  „Pundatio  Domus 
Viduarum"  er  uit  publiceerde. 

Behalve  enkele  uittreksels  uit  de  kroniek,  die  ik  in  de 
noten  van  p.  56 — 60  en  85—87  verwerkte,  ontleende  ik 
aan  dit  HS.  nog  de  No*  8,  11  en  12  van  Bijlage  XVII. 

IV.  Als  Bijlage  I  geef  ik  den  Latijnschen  en  den 
Dietschen  tekst  van  de  twee  „vitae"  van  de  eerste  rec- 
toren van  het  Fraterhuis  te  Zwolle:  Gerhardus  Scadde 
van  Calcar  en  Theodericus  Hermanszoon  van  Herxen, 
zooals  die  voorkomen  in  HS.  B  en  in  het  zoogenaamde 
Frensweger-handschrift.  Betreffende  HS.  B  en  den  daarin 
voorkomenden    Latijnschen    tekst    heb    ik    verder   geen 


1)  Het  HS.  werd  den  3  April  1906  bg  Frederik  Muller  te  Amsterdam 
publiek  verkocht  en  werd  eigendom  van  het  Rjjksarchief-depót  in  de 
provincie  Gelderland. 


Digitized  by 


Google 


GZIX 

bisonderheden  te  vermelden.  Ik  verwijs  alleen  naar  de 
inhoudsopgave  van  dit  HS.  en  het  daar  ter  plaatse  mede- 
gedeelde. 

De  Nederlandsche  tekst  van  dese  levensbeschrijvingen 
vond  ik  in  afschrift  in  de  bibliotheek  van  de  Vereeniging 
tot  Beoefening  van  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis  te 
Zwolle  >  waar  het  deel  uitmaakt  van  de  Verzameling  Heer- 
kens, N°  75  bk.  186-222.  Het  opschrift  luidt:  „ft* 
Frensweger  handschrift91.  Uit  de  bij  het  HS.  gevoegde  aan- 
teekeningen  blijkt  vrij  spoedig,  dat  het  kopieën  bevat  van 
foL  131—137  uit  een  handschrift,  behoorende  tot  de 
bibliotheek  van  het  Regulierenklooster  te  Frenswegen '),  in 
het  voormalige  graafschap  Bentheim  gelegen.  Ze  zijn  zeer 
duidelijk  geschreven  door  eene  hand  uit  de  eerste  jaren 
der  vorige  eeuw,  waardoor  tal  van  stukken,  in  de  Verza- 
meling Heerkens  berustende,  geschreven  zijn.  Vergis  ik 
mij  niet,  dan  is  het  die  van  een  klerk  van  het  gerechtshof 
te  Zwolle,  die  tevens  in  partikulieren  dienst  stond  van 
Mr.  F.  P.  A.  Heerkens. 

De  bovengenoemde  aanteekeningen  vermelden  verder, 
dat  de  heer  W.  T.  Visch,  predikant  te  Wilsum  in  het 
Bentheimsche,  onder  wien  het  handschrift  berustte, 
vroeger  daaruit  eenige  uittreksels  aan  den  bekenden  oud- 
heidkundige N.  Westendorp,  predikant  te  Losdorp,  heeft 
gezonden,  die  deze  weder  aan  G.  H.  M.  Delprat  heeft 
medegedeeld.  De  laatstgenoemde  meende  uit  het  hand- 
schrift te  kunnen  opmaken ,  dat  het  door  Lindebom  zoude 
zijn  gebruikt.  Professor  H.  J.  Royaards,  voor  wien  Ds. 
Visch  de  eerste  102  folio's ,  handelende  over  6.  de  Groote 
en  diens  discipelen,  had  afgeschreven,  bestreed  echter 
deze  veronderstelling  in  een  schrijven  aan  den  afschrijver  2), 
maar   uitte  tevens  de  meening,  dat  hetgeen  bij  Dumbar 


1)  Frenswegen  of  Domus  in  Nemore  B.  Mariae  lag  bij  Nordhorn  en 
was  gesticht  in  1394.  Het  behoorde  tot  de  Congregatie  van  Windes- 
heim.  In  1809  werd  het  opgeheven.  (Acquoy,  Windesheim,  III.  blz. 
88-30.) 

2)  Volgens  brief  van  Ds.  Visch  aan  Ds.  van  Senden.  (Vriendelgke 
meededeeling  van  Dr.  J.  C.  van  Slee  te  Deventer.) 


Digitized  by 


Google 


cxx. 


over  6.  de  Groot  voorkomt  een  uittreksel  uit  het  hand- 
schrift zou  kunnen  zijn. 

Meer  vermelden  deze  aanteekeningen  omtrent  de  afschrif- 
ten en  hunne  bezitters  niet.  Op  die  betreffende  het  origi- 
neel kom  ik  straks  terug  '). 

Delprat  heeft  blijkbaar  gebruik  gemaakt  van  de  ge- 
gevens, voorkomende  in  de  beide  levensgeschiedenissen , 
voor  het  schrijven  van  de  eerste  uitgave  zijner  Verhande- 
ling over  de  Broederschap  van  G.  Groote  *).  Op  blz.  267 
van  dit  werk  geeft  hij  tevens  eene  volledige  inhouds- 
opgave van  het  origineel,  hem  verstrekt  door  Ds.  Visch 
door  tusschenkomst  van  Westendorp. 

Mijn  zoeken  naar  het  origineel,  bij  particulieren  en  in 
publieke  bibliotheeken ,  vooral  in  Duitschland,  bleef  vruch- 
teloos; ook  in  het  ontdekken  van  het  afschrift  van  Prof. 
Royaarde  mocht  ik  niet  slagen.  De  WelEerw.  heer  Ds.  J. 
C.  van  Slee,  bibliothekaris  van  de  Athenaeumsbibliotheek 
te  Deventer,  was  gelukkiger. 

In  het  jaar  1898  kwamen  door  de  verkooping  van  de 
bibliotheek  van  Mr.  W.  J.  Boyaards  van  den  Ham  te 
Utrecht  vrij  wat  handschriften,  die  wij  door  de  beschrijvingen 
of  beter  door  de  uitgaven  van  Dumbar  e.  a.  wel  kenden , 
maar  waarvan  wij  niet  wisten,  waar  zij  gebleven  waren, 
weer  voor  den  dag.  In  den  „Catalogue"  8)  van  die  verkoo- 
ping kwam  dan  ook  op  het  „Feuille  Supplementaire"  voor 
onder  N°  713* :  „Levensbeschrijving  van  Meesier  Geerd  Groote.  — 
Afschrift  van  een  handschrift  op  perkament  uit  een  kloos- 
terbibliotheek,  geschreven  op  het  einde  der  15de  eeuw. 
164 4)  blz.  4to>\  Dit  HS.  werd  aangekocht  door  de  directie 


1)  Vergl.  p.  CXXIV. 

2)  Uitgegeven  te  Arnhem  1830. 

3)  Catalogue  de  la  grande  collcction  exquise  de  Livres  imprimés  et 
Manuscrit8,  Cartes,  Portraits  et  Estampes,  provenant  de  M.  W.  J> 
Royaards  van  den  Ham,  Utrecht,  J.  L.  Beyers,  1808. 

4)  Ds.  van  Slee  was  zoo  vriendelijk  mij  op  mijne  aanvrage  mede  te 
deelen,  dat  deze  opgave  fontief  is',  daar  het  afschrift  inderdaad  202  blz. 
beslaat,  en  dat  deze  font  ontstaan  is,  door  dat  de  afschrijver  zich  een 
en  andermaal  in  de  paginatuur  vergist  heeft.  —  Ik  betuig  hier  openlgk 
aan  Ds.  van  Slee  mgnen  weigemeenden  dank  voor  zijne  welwillende 
inlichtingen. 


Digitized  by 


Google 


CXXI 


van  de  Athenaeum-bibliotheek.te  Deventer.  Ds.  van  Slee 
ontdekte  nu  in  deze  zoogenaamde  levensbeschrijving  van 
G.  de  Groote  het  afschrift  van  fol.  1 — 101  uit  het  Frens- 
weger  handschrift,  eigenhandig  door  Ds.  Visch  voor  Prof. 
Royaards  afgeschreven.  Verdere  onderzoekingen  brachten 
dan  aan  het  licht,  dat  behalve  het  fragment,  thans  door 
mij  uitgegeven,  nog  een  ander  in  de  Universiteitsbiblio- 
theek te  Amsterdam  ')  berustte,  dat  in  het  bezit  was 
geweest  van  Prof.  Moll*),  en  eveneens  een  eigenhandig 
afschrift  van  Ds.  Visch  bleek  te  zijn.  In  de  83de  Verga- 
dering van  de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Over- 
ijsselsch  Regt  en  Geschiedenis,  gehouden  te  Deventer 
den  O1*11  Juni  1899  8) ,  deelde  Ds.  van  Slee  het  resultaat 
van  zijne  onderzoekingen  mee,  die  in  het  kort  hierop 
neerkomen. 

Het  HS.  N°  713»  van  den  auctiecatalogus  —  thans 
N°  101  G.  I3a-d  van  de  Athenaeum-biblotheek  en  sub 
N°  11  opgenomen  in  den  Supplement-Handschriften- 
Catalogus  dier  bibliotheek4),  bevat  de  afschriften  van 
fol.  1 — 101  van  het  origineel  uit  Frenswegen,  gelijk  blijkt 
uit  de  overeenstemming  van  de  opschriften  der  verschil- 
lende hoofdstukken  met  die  van  het  Frensweger  HS., 
door  Delprat  gepubliceerd. 

HS.  N°  80  der  Amsterdamsche  Universiteits-bibliotheek 
bevat  dan  afschriften  van  fol.  106—130,  terwijl  het  door 
mij  thans  gepubliceerde  den  inhoud  van  fol.  131 — 137  van 
het  origineel  weergeeft,  zoodat  thans  nog  zoek  blijven 
fol.  102—105  en  fol.  138-190. 


1)  Vergl.  over  dit  Handschrift:  Catalogus  van  Handschriften  uit  de 
Bibliotheek  van  wylen  den  hoogleeraar  Willem  Moll,  door  Curatoren 
der  Universiteit  van  Amsterdam  aangekocht  uit  de  schenking  van  Mr. 
C  M.  J.  Willeumier  voor  de  Bibliotheek  der  Universiteit  fan  Amster- 
dam ,  Amsterdam  1880:  No  80  „Geschiedenis  van  den  oorsprong  des 
kloosters  Frenswegen,  gelegen  bij  Noordhoorn  in  het  graafschap  Bent- 
heim.  Aischrift,  geschr.  door  A.  F.  Visch,  van  1838.  52  bis.  kl.  4o". 

2)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I.  137,  noot  2. 

3)  Vergl.  het:  Verslag  van  de  Handelingen  der  83  Vergadering. 
Zwolle  1899,  blz.  5—8. 

4}  Persoonlijke  mcdedeeliogen  van  Ds.  van  Slee, 


Digitized  by 


Google 


CXXII 

Volgens  de  inhoudsopgave  bij  Delprat  t.  a.  p.  handelen 
de  fol.  102—103  „Van  der  fonderinge  des  huezes  ter  Fon- 
teyn  onzer  Vrouwen  by  Arnhem"  O» 

fol.  138—156  bevatten  het  bericht  over  de  stichting  van 
St.  Jeronimusberg  bij  Hattem  en  de  levensbeschrijvingen 
van  de  eerste  rectoren  daarvan,  waaronder  voorkomt 
Gobelinus  a  Kempis2), 

fol.  167—164  bevatten  het  bericht  van  den  dood  van 
den  bisschop  Frederik  van  Blankenheim,  een  verhaal 
over  het  interdict  na  zijnen  dood  en  de  troebelen,  die  in 
het  Sticht  ontstonden, 

fol.  164-190  geven  een  beschrijving  van  de  stichting 
van  Albergen8)   en   van  de  geestelijken  van  dit  klooster. 

Al  valt  nu  zonder  eenigen  twijfel  van  letterkundig 
standpunt  uit  het  verlies  van  dezen  codex  te  betreuren, 
van  geschiedkundig  standpunt  beschouwd,  meen  ik,  dat 
het  verlies  niet  groot  en  niet  onherstelbaar  is. 

Immers  bij  de  vergelijking  van  den  Latijnschen  tekst 
uit  HS.  B4)  met  den  Nederlandschen  uit  het  Frensweger 
HS.  blijkt,  dat,  hoewel  de  Dietsche  vertaling  vrij  nauw- 
keurig is,  de  Latijnsche  tekst  echter  meer  waarde  heeft 
wegens  zijne  meerdere  volledigheid,  vooral  op  punten, 
waarvoor  blijkbaar  het  leekenelement  in  de  kloosters  geen 
belangstelling  had,  b.  v.  voor  de  titels  van  de  werken  van 
Dirk  van  Herxen  in  diens  levensbeschrijving,  die  de 
dietsche  vertaler  eenvoudig  onvermeld  gelaten  heeft 6). 
Nu  blijkt  echter  uit  de  in  HS.  B  voorkomende  titels, 
dat  dit  HS. 6)  hoogstwaarschijnlijk  niet  alleen  de  twee 
met  het  Frensweger  HS.  overeenkomende  en  thans  afge- 
drukte biographieën  van  de  rectoren  van  het  Zwolsche 
huis  bevat,  maar  ook  ten  minste  een  groot  gedeelte  van 
het  nog  ontbrekende  of  zoekzijnde  gedeelte  van  dit  HS. 

Ik   kom   tot  deze  conclusie,  omdat  de  titels   over  de 


1)  Vergl.  p.  XC1II. 

2)  Vergl.  p.  XC. 

3)  Vergl.  p.  XC. 

4)  Zie  Bijlage  1,  p.  215—238. 

5)  Zie  p.  234—236. 

6)  Zie  BQlage  I, 


Digitized  by 


Google 


CXXIII 

stichting  van  Hulsbergen  en  de  eerste  rectoren  van  dit 
huis  en  met  name  de  biographie  van  Gobelinus  van 
Kempen  en  de  stichting  van  Albergen,  door  Delprat  ver- 
meld als  deel  uitmakende  van  het  Frensweger  HS.,  over- 
eenkomen met  die  van  ons  HS.  B.  Bovendien  is  mij  bij 
onderzoek  gebleken,  dat  de  tekst  van  deze  verhalen  met 
geen  tot  heden  bekende  overeenstemmen  en  dus  uit  eene 
bron  afkomstig  zijn,  die  wij  niet  kennen,  gelijk  dit  ook  het 
geval  is  met  de  twee  biographieën ,  die  ik  uit  dit  HS.  heb 
laten  afdrukken.  HS.  B  echter  is,  zooals  wij  gezien  heb- 
ben l),  met  uitzondering  van  de  Vita  Gerardi  Magni,  geen 
origineel,  maar  eene  verzameling  van  afschriften  van 
bronnen,  die  ons  gedeeltelijk  onbekend  zijn.  Met  eenig 
recht  mag  ik  derhalve  het  vermoeden  uiten,  dat  de 
afschrijver  uit  den  codex,  waaruit  hij  onze  Bijlage  I  heeft 
gecopiëerd,  ook  meer  andere  heeft  afgeschreven.  En  daar 
het  vaststaat,  dat  verreweg  de  grootste  helft  van  HS.  B 
naar  bronnen,  berustende  in  de  bibliotheek  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle,  afgeschreven  is2),  mogen  wy  aan- 
nemen, dat  ook  de  Latijnsche  tekst,  waarnaar  de  dietsche 
vertaling  is  gemaakt,  hetzij  in  origineel ,  hetzij  in  afschrift 
thuis  behoorde  in  de  bibliotheek  van  het  Fraterhuis 
te  Zwolle. 

Volledige  zekerheid  omtrent  de  al-  of  niet  juistheid  van 
mijn  beioog  kunnen  wij  natuurlijk  dan  pas  verkrijgen, 
wanneer  het  origineel  weer  voor  den  dag  gekomen  zal 
zijn.  Want  ik  veronderstel  niet,  dat  nog  verdere  kopieën 
van  den  heer  Visch  aan  Nederlanders  verstrekt  zijn,  om 
de  eenvoudige  reden,  dat  daaromtrent  niets  te  vinden  is 
in  de  aanteekeningen,  gevoegd  bij  het  Amsterdamsche  en 
Zwolsche  afschrift.  Ware  dit  het  geval,  dan  zou  Prof. 
Moll  dit  wel  van  Ds.  Visch  of  Westendorp  te  weten  zijn 
gekomen.  Bovendien  kan  de  belangstelling  in  het  nog 
ontbrekende  gedeelte  niet  zeer  groot  zijn,  omdat  Delprat 
beweerde  •),  en  misschien  met  recht ,  dat  Lindebom  voor 


1)  Zie  p.  LXXIII. 

2)  Zie  p.  XCV  vt. 

3)  De  Broederschap,  late  (uitg.)  blz.  269  (p.  327.) 


Digitized  by 


Google 


CXXIV 

de  samenstelling  van  zijne  „Historia  Episcopatus  Daven- 
triensis"  het  Frensweger  HS.  gebruikt  heeft. 

Over  het  origineel  van  het  Frensweger  HS.  worden  ons 
in  de  meergenoemde  aanteekeningen  èn  door  Westendorp 
èn  door  Delprat  belangrijke  mededeelingen  verstrekt.  Deze 
komen  hierop  neer.  Het  was  een  boekdeel  in  8°  en  be- 
vatte 190  bladen  perkament,  beschreven  door  verschillende 
handen  uit  de  tweede  helft  der  15*6  eeuw.  Het  zeer 
schoone  en  duidelijke  schrift  (zonder  twijfel  het  gewone 
rondschrift,  want  Delprat  vermeldt,  dat  het  met  Hol- 
landsche  letters  geschreven  was)  baarde  nochtans  aan 
den  afschrijver  moeielijkheden,  daar  het  vele  afkortingen 
vertoonde.  Verder  wordt  ons  nog  vermeld,  dat  er  geen 
ander  onderscheidingsteeken  dan  een  punt  in  te  vinden 
was  en  dat  de  titel  aan  het  werk  ontbrak,'  maar  dat 
daarvoor  in  de  plaats  eene  volledige  inhoudsopgave  stond. 

Het  eerste  bericht  over  het  bestaan  van  dit  handschrift 
wordt  ons  verstrekt  door  Ds.  Visch  juist  tien  jaren  na  de 
opheffing  van  het  klooster  Frenswegen,  die,  zooals  be- 
kend is,  in  1809  plaats  had.  In  1819  deelde  hij  aan  N. 
Westendorp,  die  onderzoekingen  naar  het  klooster  Ter 
Apel  instelde,  de  bevindingen  mede,  die  hij  nopens  dit 
onderwerp  in  de  bibliotheek  van  het  klooster  Frenswegen 
had  opgedaan.  Ds.  Visch,  die  als  schrijver  van  de  ge- 
schiedenis van  het  graafschap  Beutheim !) ,  in  nauwe 
relaties  tot  den  toenmaligen  eigenaar  van  het  klooster 
Frenswegen,  den  graaf  van  Bentheim,  stond,  stuurde 
echter  Westendorp  niet  alleen  eene  opgave  van  het  eenige 
werk,  dat  uit  het  klooster  Ter  Apel  naar  de  bibliotheek  van 
Frenswegen  was  verzeild,  maar  tevens  hoogst  belangrijke 
mededeelingen  omtrent  die  bibliotheek  en  over  werken,  be- 
treffende de  geschiedenis  van  Nederland,  die  er  in  berustten. 
Wij  zijn  dankbaar,  dat  Westendorp  zich  haastte  om  deze 
mededeelingen  onder  het  opschrift:  Over  de  Bibliotheek 
van  het   klooster  Frenswegen  in  zijne  „Antiquiteiten"  2)  op 


1)  Uitgegeven:  Zwolle  1820. 

2)  Antiquiteiten,   een  oudheidkundig  geschrift.  Groningen  1819,  deel 
l.  blz.  460?. 


Digitized  by 


Google 


C2XV 

te  nemen.  Wij  ervaren  hieruit,  dat  in  1819  de  bibliotheek 
van  Frenswegen  nog  op  hare  vorige  plaats  was  en  dat 
het  HS.  in  kwestie  toen  nog  deel  uitmaakte  dier  biblio- 
theek. Visch  zegt  echter  niet,  dat  de  bibliotheek  toen 
nog  in  haar  oorspronkelijken  ongeschonden  staat  was. 
Hierover  zwijgt  hij.  Misschien  was  hem  wel  bekend,  dat 
de  verdreven  paters  een  deel  van  de  boeken  hadden 
meegenomen. 

Toen,  wederom  een  10  tal  jaren  later,  Delprat  zijne 
„Verhandeling  over  de  Broederschap  van  G.  Groote"  ') 
schreef,  verkreeg  hij  door  tusschenkomst  van  Westendorp 
de  reeds  vermelde  inhoudsopgave  van  het  HS.,  die  hij  in  de 
„Bijlagen"  van  zijn  werk  publiceerde  *).  De  mededeelingen 
resp.  de  ophelderende  bijvoegingen  zijn  echter  zoo  hyper- 
voorzichtig  gesteld,  dat  men  omtrent  den  toenmaligen 
eigenaar  niets  te  weten  krijgt.  Twee  feiten  nochtans  laten 
zich  vaststellen,  nl.:  1°  dat  het  werk  aan  Frenswegen  in 
eigendom  heeft  toebehoord  en  2°  dat  Westendorp  de 
toenmalige  eigenaar  niet  was.  Berustte  het  toen  nog  in 
de  bibliotheek  (en  was  het  dus  eigendom  van  den  graaf 
van  Bentheim-Steinfurth)  of  was  het  in  het  bezit  van  Ds. 
Visch  overgegaan?  Zeker  is,  dat  het  HS.  niet  in  het 
bezit  is  gekomen  van  Dr.  L.  Tross,  daar  het  niet  in  het 
„Verzeichniss"  8)  van  1838  voorkomt  en  ook  niet  in  den 
catalogus,  dien  hij  aan  Prof.  Moll  verstrekte. 


1)  Uitgegeven:  Arnhem,  1830. 

2)  Bis.  967—269. 

3)  Ik  vettig  hier  de  aandacht  op  de  mededeel  ing  van  Ds.  Visch: 
„Men  zegt,  dat  er  een  Catalogus  van  deze  Bibliotheek  is  gemaakt,  en 
onder  de  regeering  berustende*'.  (Westendorp,  Antiquiteiten,  1. 461.)  — 
Eene  vondst  in  de  nalatenschap  van  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  bevestigt 
dete  mededeeling.  Het  was  echter  niet  Dr.  L.  Tross,  die  de  HSS.  van 
Frenswegen  catalogiseerde,  —  zooals  men  uit  de  door  Meinsma  medege- 
deelde lyst  v.  HSS.,  die  door  dien  heer  aan  Prof.  Moll  gezonden  waren,, 
allicht  zou  opmaken,  —  maar  Ds.  Molhuysen  van  Deventer,  de  latere 
archivaris  der  gemeente  Kampen.  De  heer  Heerkens  had  blijkbaar 
deze  mededeeling  van  Ds.  Molhuysen  zelven,  want  hij  teekent  aan: 
„Volgens  den  Heer  Mollhuysen,  welke  vroeger  de  Manuscripten  en 
gedrukte  werken  in  het  gewezen  klooster  Frenswegen  uit  hoofde  van 
derselver  belangrijkheid  had  gecatalogiseerd    is  vervolgens  de  geheele 


Digitized  by 


Google 


cxxvt 

V.    De  Cvnsuetudines  of  de  Statuten  van  hst  Fraterhuü  te 
Zwolle   schijnen,   voor  zoover  ik  tot  heden  heb  kunnen 


bibliotheek  door  of  namens  den  graaf  van  Steinfort  aan  den  heer  Tross 
▼er kocht,  die  blykens  de  hierboven  vermelde  Verzeichniss  dezelve  zonder 
de  herkomst  daarvan  te  vermelden  in  1838  te  Hamm  weder  heeft  ver- 
kocht*'. Gelukkig  heelt  de  heer  Heerkens  ook  den  titel  van  den  ver- 
koopcatalogus, waarvan  hy  spreekt,  gecopieerd.  Deze  luidt:  Verxeiehniee 
eimer  Sawmlnng  sehr  seliener  und  werthvoUer  Sandsekriften  und  Bücher, 
welehe  den  Meittbiefenden  abgelatêen  werden  sollen.  Hamm  1838.  Hierby 
teekent  Heerkens  wederom  aan,  dat  „op  de  keerzyde  staat,  dat  men 
bestellingen  doen  en  inlichtingen  bekomen  (kan)  bij  de  heeren  Rath 
Bode  zu  Burg  Steinfurt  oder  an  Herrn  Rentmeister  Nordbeck  zu 
Benthem  oder  an  Herrn  Oberlehrer  Dr.  Tross  zu  Hamm".  Heerkens 
vermeldt  dan  nog  den  titel  van  een  in  het  „Verzeichniss"  voorkomend 
HS.:  „N°.  16  Alcies  in  Psalmos  Gommentarius,  theils  auf  pergamctit 
theils  auf  papier  von  mehr  als  400  BI.  Fol.  Am  Ende  steht:  Hunc 
librum  legavit  Rembertus  ter  List,  Canon.  Eccles.  Daventriens.  anno 
D.  1405."  —  Slaan  wy  nu  den  Catalogus  (door  Dr.  L.  Tross  in  het  jaar 
1850  aan  Prof.  Moll  gezonden)  der  zoogenaamde  HSS.  van  Frenswegen 
na  (uilgeg.  door  Meinsma,  Middeleen  wsche  Bibliotheken,  blz,  252—257), 
dan  vinden  wy  het  zoo  juist  beschreven  werk  ook  onder  No.  16  in  dien 
catalogus,  met  dat  verschil  echter,  dat  in  den  laatsten  het  Hollandsen 
het  Duitsch  vervangen  heeft.  Er  is  nu  m.  i.  geen  twijfel  meer  mogelijk , 
dat  de  door  Meinsma  uitgegeven  catalogus  niets  anders  is  dan  een 
kopie  van  den  verkoopcatalogus  van,  1838  der  heeren  Tross,  Rath 
Bode  en  Nordbeck.  Een  bewy*  ook,  dat  de  door  Meinsma  uitgegeven 
catalogus  niet  is  de  Catalogus  van  de  Handschriften ,  die  door  den  graaf 
van  Bentheim  geschonken  zyo  aan  de  Universiteitsbibliothek  te  Straats- 
burg, is,  dat  de  in  den  catalogus  van  Tross  genoemde  HSS.  te  Straats- 
burg niet  zyn.  —  Van  zeer  groot  belang  voor  de  kennis  der  Neder- 
landsche  bibliotheken  zou  het  terugvinden  van  een  ezemplaar  van  het 
„Verzeichniss"  van  1838  zijn.  Want  niet  alleen  werden  toen  HSS. 
uit  de  bibliotheek  van  Frenswegen  verkocht,  maar  vooral  ook  incu- 
nabels,  en  wel  in  zeer  groot  getal.  Zoo  wordt  b.  v.  uit  dit  Verzeichniss 
door  Heerkens  vermeld:  „No.  340  Tkeod.  de Rerxen  JExerciiium dominicae 
passionis.  8.  loco  (DaventHae  B.  Paffrad  1492)  in  duodecimo".  (Zie  over 
dit  werk  myne  aanteekening  op  p.  234.)  Misschien  is  dit  Verzeichniss 
in  een  of  andere  Duitsche  bibliotheek  nog  te  vinden.  —  Zie  verder  over 
deze  bibliotheek:  Acquoy,  Windesheim,  II.  blz.  199,  noot  6;  II.  231 
en  III.  blz.  25—30.  —  Brugmans,  II.,  Nog  twee  boeken  uit  Groninger 
kloosters,  in:  Groningsche  Volksalmanak  voor  1902,  blz.  37—51.  — 
Meinsma  I.  c.  —  en  de  Narratio  p.  235  de  noot.  In  den  catalogus  van 
de  bibliotheek  van  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  wordt  nog  verder  onder 
No.  37  in  4°  aangegeven :  „Speculum  fulwrorum  temporum  tand*  BUle- 


Digitized  by 


Google 


ÖXXVll 

nagaan,  in  handschrift  niet  meer  voorhanden  te  zijn.  Wel 
bezit  de  Koninklijke  Bibliotheek  te  's  Gravenhage  drie  HSS. , 
die  statuten  van  een  Nederlandsch  Fraterhuis  behelzen; 
maar  bij  nader  onderzoek  bleek  mij  al  spoedig,  dat  deze 
de  statuten  van  het  Sint  Gregoriushuis  ])  te  Zwolle  niet 
kunnen  zijn.  Wel  bleek  mij,  dat  de  statuten,  in  HS.  L 41 2) 
voorkomende,  zeer  waarschijnlijk  die  van  een  dochter- 
stichting  van  Zwolle  zijn.  Ik  acht  mij  echter  verplicht 
niet  nader  op  deze  HSS.  en  hun  inhoud  in  te  gaan ,  hoe- 
wel ik  het  jus  primae  occupationis  voor  mij  kon  vindi- 
ceeren,  omdat  Dr.  K.  O.  Meinsma8)  verklaart,  die 
statuten  „binnen  kort  in  hun  geheel  (te)  zullen  uitgeven." 
Om  deze  reden  bepaal  ik  mij  hier  er  toe  alleen  te  ver- 
wijzen naar  hetgeen  ik  op  blz.  59  noot  2  omtrent  twee 
van  die  HSS.  *)  geschreven  heb. 

Aanleiding  tot  het  ontdekken  van  de  gedrukte  Consue- 
tudines  was  de  oorkonde  dd.  1486  April  10 5),  waarbij 
magister  Jacobus  Philippi  de  Friburgo  aan  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle  de  som  van  200  Rijnsche  goud- 
guldens legateert,  ten  bate  van  arme  scholieren.  Bij  nader 
onderzoek  van  deze  merkwaardige  oorkonde,  die  ik  heel 
toevallig  in  het  oud-archief  der  gemeente  Zwolle  vond, 
bleek  mij,   dat   deze   niet  alleen  belangrijk  was  voor  de 


ff  ar  dis;  MWaeula  de  heat*  Maria  Vvrg\ne\  Ber  nardus  de  Gordonio ,  De 
eura  rei  familiaru;  De  septet*  peccaiis  mortalibus;  Sleüa  clericorum; 
Mgr.  G.  Groet,  De  cautela  coufessorum  circa  peccatores  mignos  adhi- 
hendaJ1  —  De  heer  H eerken s  teekende  hierbg  aan  t  „Ex  eodern  librario 
(sciL  monasterii  Nemoris  Beatae  Mariae  prope  Noord horu)  en  van 
voormelden  pastoor  (Esling  te  Nieuwenhuis)  ontvangen.  Op  papier. 
Bruine  band."  —  Het  werk  is  thans  eigendom  van  de  Vereeniging  tot 
beoefening  van  Overyss.  Regt  en  Geschiedenis. 

1)  Vergl.  p.  59  noot  3. 

2)  Bg  het  afdrukken  van  den  tekst  van  HS.  H.  was  mij  H8.  L.  41  — 
thans  73  G.  22  —  nog  niet  bekend.  Dr.  Brugmans  maakte  mij  er 
later  op  attent 

3)  Meinsma   K.   O.,  Middeleeawsche  Bibliotheken,  blz.  127. 

4)  Deze  beide  HSS.  hebben  intusschen  ook  eene  andere  signatuur 
gekregen.  HS.  AA.  404  is  geworden  HS.  129  E  4  en  HS.  F  102  draagt 
thans  de  signatuur  70  H  79. 

5)  Vergl.  p.  469  No.  6. 


Digitized  by 


Google 


c&xvin 

schoolgeschiedenis  van  Zwolle ,  maar  ook  voor  de  geschie- 
denis van  de  Fraters  groote  waarde  had.  Door  haar 
immers  werd  geheel  nieuw  en  onverwacht  licht  ont- 
stoken omtrent  den  persoon  van  den  vierden  rector 
van  het  huis:  Lo  de  wijk  Philippi  uit  Bazel1).  En  dan 
ook  bleek  al  heel  spoedig,  dat  de  testator  Jacobus  Philippi 
lang  niet  de  eerste  de  beste  was.  Vanwaar  nu  die  be- 
langstelling van  den  geleerden  Professor  der  alma  mater 
Friburgensis  voor  de  school  van  Zwolle?  Niemand  kon 
mij  op  deze  vraag  beter  antwoord  geven  dan  Professor 
Ludwig  Schulze  te  Rostock,  de  uitstekende  kenner  van  de 
Broeders  van  het  gemeene  Leven,  die  in  verschillende 
opstellen  zich  met  den  persoon  en  de  werken  van  Jacobus 
Philippi  had  bezig  gehouden  *).  Uit  deze  opstellen,  die  mij 
door  den  schrijver  met  de  meeste  bereidwilligheid  werden 
ter  leen  gezonden  (waarvoor  ik  hem  hier  gaarne  mijn  op- 
rechten dank  betuig)  leerde  ik  Jacobus  Philippi  kennen 
als  een  edele  figuur,  die  diep  medelijden  had  met  zijne 
aan  hoofd  en  leden  zieke  kerk,  en  die  in  woord  en  daad 
ijverde  voor  de  genezing  er  van. 

Het  grondeuvel  zag  hij  in  den  slechten,  onwetenden 
clerus,  het  geneesmiddel  in  betere  opvoeding  der  jeugd, 
bepaaldelijk  van  die,  welke  zich  tot  priester  geroepen 
achten,  de  Broeders  van  het  gemeene  Leven.  Ik  kon  den 
wensch  niet  weerstaan  om  met  het  hoofdwerk  van  Jacobus 
Philippi,  het  van  kerk-  en  kultuur-historisch  standpunt 
even  merkwaardige:   }iRefarmatorium    Vitae  Clericorum9' 8), 


1)  Prof.  Schulze  heeft  thans  de  door  hem  aan  hei  licht  gebrachte 
en  yerzamelde  gegevens  samengevat  in  het  artikel:  Philippi,  Jacobus, 
co»  Ba$el  in  de  Realencyclopaedie  für  protestantische  Theologie  u. 
Kirche,  Bd.  XV,  S.  319,  alwaar  ook  de  volledige  opgave  van  bronnen 
en  literatuur  over  hem  te  vinden  is. 

2)  Verg.  over  hem  p.  171  noot  10. 

3)  De  volledige  titel  van  het  werk  is:  Reformalorium  vitae  morura- 
que  et  honestaüs  clericorum  saluberrimum  cum  fraterna  quadam  resi- 
piscendi  a  viciis  exhortatione  et  ad  poen  i  ten  tiae  por  turn  applicandi 
admonitione  cum  expressione  quorumdam  signorum  ruinae  et  tribula- 
tionis  ecclesiae.  Het  Explicit  luidt:  Explicit  feliciter  Reformatorium 
vitae  roorumque  et  honestatis  clericorum  saluberrimum  cum  fraterna 
quadam  resipiscendi  a  viciis  exhortatione,  et  ad  poenitentiam  admoni- 


Digitized  by 


Google 


CXXlX 

dat  bovendien  een  bibliographische  merkwaardigheid 
is ') ,  kennis  te  maken.  Door  de  vriendelijke  hulp  van 
Dr.  Bijvanck  kwam  ik  in  het  bezit  van  dit  tamelyk  zeld- 
zame incunabel.  Men  kan  zich  mijne  verbazing  voorstel- 
len, toen  ik  al  lezende  plotseling  bemerkte,  dat  ik  voor 
datgene  stond ,  dat  ik  jarenlang  te  vergeefs  in  binnen-  en 
bnitenlandsche  archieven  en  bibliotheken  gezocht  had  en 
dat  ik  hier  het  allerminst  kon  vermoeden  te  vinden:  de 
Statuten  van  het  Domus  Sancti  Gregorii  te  Zwolle. 

Om  nu  dadelijk  ieder  misverstand  uit  te  sluiten ,  vestig 
ik  er  de  aandacht  op,  dat  in  het  Reformatorium  met  geen 
woord  vermeld  wordt,  dat  de  aldaar  afgedrukte  Consue- 
tndines  die  van  het  Domus  Sti  Gregorii  te  Zwolle  zijn. 

Het  opschrift  luidt  alleen :  „Consuetudines  Domus  nostre", 
en  men  zou  hieruit  moeten  besluiten ,  dat  het  de  statuten 


tione,  cnm  expressione  quorumdam  signorum  ruinae  et  tribulationis 
ecclesiae,  et  commendatio  vitae  communis  clericorum  ac  modus  taliter 
viventinra.  Ia  urbe  Basilea  per  Michaelem  Farter  impressorom  salu- 
briter  consaromatum.  Anno  incarnationis  dominicae  MGGGCXLIIII  iu 
Kathedra  Petri.  Ëene  beknopte  inhoudsopgave  van  dit  werk  is  te  vin- 
den in  de  Realencyclopaedie  XV"  S.  320  w. 

4)  Ten  gevolge  van  eene  drukfout  in  het  Explicit,  waar  als  drukjaar 
MGCGCXL11U  in  plaats  van  IfCCCCXCllII  aangegeven  staat,  ontstond 
over  het  Reformatorium  een  pennestrQd.  De  eene  party  zag  in  de  dateering 
het  bewijs,  dat  te  Basel  reeds  in  1444  een  drukpers  bestond,  de  andere 
daarentegen  toonde  aan,  dat  het  bewijs,  op  bovengenoemde  drukfout 
steunende,  geen  steek  hield.  Een  feit  is,  dat  Michael  Furter  vóór 
1489  niet  gedrukt  heeft  (zie  Gopinger  Supplement  to  Hains  Repert. 
bibliogr.  London  1895—1902).  Men  vergl.  over  deien  strgd  de  opstellen 
van  L>  Schulze  in  Luthardts  Zeitschrift  fur  kirchl.  Wissenschaft  und 
kirchL.  Leben,  1886,  p.  98  ff.  en  de  aldaar  aangehaalde  literatuur,  vooral 
Stockmever  und  Reber,  Beitrage  xur  Baseier  Buchdruckergeschichte, 
en  het  artikel:  Basel  und  die  Buchdruckerei ,  in:  J.  Gh.  Iselin,  Histo- 
risch-geographisches  Lezikon.  —  Men  vergt,  verder:  Holtrop,  J., 
Catalogus  librorum  sacculo  XV°  impressorom,  quotquot  in  Bibliotheca 
Regia  Ilagana  asservan tur,  Hag.  Gom.  1856,  Mo.  848.  —  Panzer  I, 
176,  179.—  Hain  1379 vv.  —  Palk,  Kleine  Beitrage,  Katholik  1889,  S. 
421  ff.  —  Janssen,  Geschichte  des  deutschen  Yolkes,  I.  p.  75  — en  Ber- 
noulliy  C  Ch.,  Geistiges  Leben  und  Buchdruck  zu  Basel  in  der  zweiten 
Ualfte  des  15 ten  Jahrhunderts,  Basel  1901.  —  Het  Reformatorium  is  te 
vinden  in  de  bibliotheken  van  Basel,  Mainz,  Wernigerode,  Sigmarin- 
gen, Munchen,  Bonn  en  den  Haag. 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  ix 


Digitized  by 


Google 


ÖXJÜC 

zijn  van  het  huis,  waarvan  de  uitgever  lid  was.  Nu  is 
echter  door  de  onderzoekingen  van  Prof.  Schulze  en  de 
mijne  geen  enkel  gegeven  gevonden,  waaruit  men  zou 
kunnen  concludeeren ,  dat  Jacobus  Philippi  lid  van  de 
Broederschap  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven  geweest 
is.  Integendeel,  want  ware  dit  zoo,  dan  zouden  de  broe- 
ders van  Zwolle  zonder  eenigen  twijfel  dit  lidmaatschap 
in  de  akte  van  10  April  1486  vermeld  hebben;  dit  is 
echter  niet  het  geval.  Wel  levert  deze  oorkonde  het  be- 
wijs, dat  Jacobus  in  1486  te  Zwolle  vertoefde  en  dat  hij 
zeer  waarschijnlijk  ook  in  het  Fraterhuis  gewoond  heeft. 
Want  de  akte  is  uitgevaardigd  te  Zwolle  voor  den 
notaris  Arnoldus  ten  Hove  in  de  gastenkamer  van  het 
Fraterhuis. 

De  uitgever  van  het  Beformatorium,  Jacobus  Philippi, 
heeft  dus  de  huisregel  der  Zwolsche  broeders  uit  eigen 
ondervinding  leeren  kennen.  Nu  mag  men  wel  a  priori 
veronderstellen,  dat  hij,  zelf  geen  lid  van  de  Broederschap 
zijnde,  doch  een  warm  voorstander  er  van,  toen  hij  over 
de  Broeders  ging  schrijven  en  zijn  betoog  door  de  statuten 
van  een  hunner  huizen  staafde,  die  statuten  liet  afdrukken, 
die  hij  bij  ondervinding  kende  en  die  hij  het  gemakke- 
lijkst kon  verkrijgen.  Dit  waren  zonder  twijfel  die  van 
het  Zwolsche  huis,  waarvan  bovendien  zijn  broeder  Lode- 
wijk,  tijdens  zijne  aanwezigheid  aldaar,  procurator  was 
en  in  het  volgende  jaar  rector  werd. 

Maar,  zal  men  mij  met  recht  tegenwerpen,  dit  is  maar 
een  waarschijnlijkheidsbewijs  en  geenszins  afdoende,  daar 
de  Freiburger  professor  op  zijne  reis  van  Bazel  naar  Zwolle 
gelegenheid  te  over  had  om  de  Fraterhuizen  en  hunne 
statuten  of  huisregels  te  leeren  kennen,  b.  v.  die  van 
Weidenbach  te  Keulen,  te  Emmerik,  te  Deventer,  om 
maar  enkele  te  noemen,  die  onmiddellijk  aan  zijnen  weg 
lagen.  Hij  kan  evengoed  die  huizen  hebben  bezocht  en 
van  den  overste  de  statuten  hebben  ontvangen,  om  niet 
te  spreken  van  de  talrijke  Zuidduitsche  Fraterhuizen,  die 
immers  veel  dichter  bij  Bazel  en  Freiburg  lagen. 

Hierop  antwoord  ik,  dat  de  Consuetudines  zelve  ons 
op  afdoende  wijze  het  bewijs  leveren ,  dat  het  die  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle  zijn. 


Digitized  by 


Google 


cxxxi 

Hebben  wij  inderdaad  de  Consuetudines  van  het  Sint 
Gregoriushuis  voor  ons,  dan  moeten  de  bepalingen,  om- 
schreven in  de  akte  van  2  Mei  1415,  waarbij  het  huiselijk 
bestuur  nader  geregeld  wordt,  ten  minste  gedeeltelijk  in 
deze  Con8uetudine8  zijn  opgenomen.  Dit  nu  is  feitelijk  het 
gevaL  Immers  de  in  bovengenoemde  oorkonde  voorko- 
mende bepalingen  omtrent  den  afstand  van  den  particu- 
lieren eigendom  ten  gunste  van  de  gemeenschap  van  de 
Broederschap,  vinden  wij  ook  in  het  cap.  „De  qualitate 
fratrum"  terug.  Ter  betere  beoordeeling  plaatsen  wij  de 
beide  brokstukken  naast  elkaar. 


Oorkonde  van  1415. 

Omnes  nos  et  singuli,  et 
praecipue  qui  patrimonium 
nostrum  seu  alia  quaevis 
bona  nostra  congregationi 
nostrae  incorporavimus  et 
assignavimus  etc...  Nequa- 
quam  tarnen  in  praemissis 
bonis  parvis  vel  magnis  quis- 
quam  nostrum  aliquam  pro- 
prietatem  vel  appropriatio- 
nem  sibi  vindicat;  sed  com- 
muniter  et  indifferenter 
utemur  eis  per  administra- 
tionem  e  jus  vel  eorum,  cui 
vel  quibus  de  voluntate 
totïus  congregationis  cura 
ïncumbit;  sicque  haeredes 
nostri  post  mortem  alicujus 
nostrum  nullum  jus  legiti- 
mae  successionis  habere 
poterunt  in  quibuscumque 
bonis  ipsius  congregationis. 
Si  etiam,  quod  absit,  aliquis 
nostrum  propter  indiscipli- 
natam  conversationem  suam 
a  congregatione  ipsa  amotus 


Consuetudines. 

Item  quilibet  in  domo 
nostra  sic  receptus  consuevit, 
si  quid  habet  in  commune, 
proferre  et  de  cetero  sine 
propriis  vivere.  Item  sic 
receptus  infra  mensem  faciat 
recognitionem  coram  nota- 
riis  et  testibus,  quod  nihil 
proprietatis  aut  dominii 
habeat  in  domo  vel  in  rebus 
domus,  et  quod,  si  recesserit 
a  domo,  non  debeat  repetere 
vel  impetere  aliquid  eorum , 
que  ex  parte  sui  domui 
provenerunt,  et  quod,  si  a 
rectore  et  fratribus  fuerit 
jussus  exire  propter  malos 
mores  suos ,  quod  tune  cum 
pace  discedet,  nihil  secum 
auferendo  vel  repetendo,nisi 
vestimenta  sua  cottidiana. 
Et  faciat  talem  donatio- 
nem,  quod  heredes  sui  non 
habeant  jus  vexandi  fratres 
post  ejus  obitum. 


Digitized  by 


Google 


c*xxtt 

fuerit,  vel  per  se  domum 
ipsam  reliquerit,  talis  nul- 
lum  jus  vel  justum  impeti- 
tionem  habere  poterit  in 
bonis,  domui  vel  congrega- 
tioni  assignatie. 

Uit  het  bovenstaande  en  vooral  uit  de  oorkonden,  voor- 
komende in  Bijlage  IV,  blijkt  op  onoinstootelijke  wijze, 
dat  Acquoy  zich  vergist  heeft,  toen  hij  schreef1):  „Uit 
een  en  ander  blijkt,  dat  het  broeder- wordende  overdracht 
der  goederen  aan  het  Huis  niet  in  zich  sloot;  dit  bleef 
eene  vrijwillige  daad". 

In  hoeverre  Acquoy  hierin  gelijk  heeft,  wat  betreft  den 
eersten  tijd  van  het  ontstaan  der  Broederschap  in  het 
algemeen  genomen,  is  bij  gemis  der  oorspronkelijke  sta- 
tuten en  huisregels  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer 
zoowel  als  van  die  van  het  Domus  Fratrum  te  Zwolle  niet 
uit  te  maken.  Uit  de  Narratio  en  ook  uit  de  oorkonden 
blijkt  echter  overtuigend ,  dat  b.  v.  Witte  van  Windesheim, 
toen  hij  in  1396  lid  van  het  Zwolsche  Fraterhuis  werd2), 
geen  afstand  van  zijne  goederen  ten  gunste  van  het  huis 
heeft  gedaan 8).  Uit  de  stichtingsoorkonde  van  het  zus- 
terhuis in  de  Musschenhage,  genoemd  het  Wytenhuis  te 
Zwolle  dd.  1  Augustus  1409 4),  en  uit  de  verpanding  en 
den  verkoop  van  goederen  5)  moeten  wij  tot  de  slotsom 
komen ,  dat  hij  de  vrije  beschikking  over  zijne  bezittingen 
heeft  behouden.  Opmerkelijk  is  ook,  dat  van  een  afstand 
van  goederen  of  eene  schenking  ten  gunste  van  het  Fra- 
terhuis van  de  beide  broeders  Scadde  uit  Calcar  niets 
vermeld  wordt.  De  Voecht  laat  echter  de  gelegenheid 
niet  voorbijgaan,  om  op  de  groote  armoede  van  het  huis 
te   wijzen  tot  de  intrede  van  Dirk  van  Herxen  als  lid  er 


1)  De  Kroniek,  bh.  17  noot  2. 

2)  Vergl.  p.  24y. 

3)  Vergl.  oorkonde  dd.  1896  Ang.  9,  p.  293. 

4)  Vergl.  p.  46  noot  2. 

5)  Vergl.  p.  295  No.  16,  297  No.  18,  311  No.  33. 


Digitized  by 


Google 


CXXXIII 

van.  Sn  toch  leveren  ons  de  oorkonden  het  onomstootelijk 
bewijs,  dat  de  plechtige  overdracht  van  hunne  goederen 
aan  het  huis,  ten  overstaan  van  een  notaris  en  getuigen, 
te  Zwolle  gebruikelijk  was  lang  voor  de  bepalingen  van 
1415.  De  eerste  oorkonde,  die  ons  dit  bewijs  levert,  is 
van  2  Januari  1407  l)  en  de  volgende  dd.  10  Juli  1409  2). 
In  allen  wordt  er  de  nadruk  op  gelegd,  dat  deze  schen- 
king „vrijwillig"  is  geschied.  De  vrijwillige  afstand  van 
goederen  sluit  echter  de  verplichting  niet  uit,  gelijk  blijkt 
uit  de  oorkonden  betreffende  den  afstand  van  goederen, 
die  uitgevaardigd  zijn  na  het  jaar  1415. 

Maar  dit  doet  hier  ook  feitelijk  niets  ter  zake;  voor 
ons  is  het  voldoende  te  constateeren ,  dat  de  verplichte 
afstand  van  goederen  van  2  Mei  1415  in  de  Consuetudines 
is  opgenomen. 

Maar  uit  de  oorkonden  van  2  Januari  1407  en  10  Juli 
1409  volgt  ook,  dat  de  afstand  van  goederen  niet  alleen 
te  Zwolle  in  gebruik  was,  maar  ook  noodzakelijk  uit  het 
Heer-Florenshuis  te  Deventer  moet  overgenomen  zijn. 
Immers  —  zooals  wij  straks  zullen  zien  —  het  Domus 
Clericorum  werd  tijdens  het  rectoraat  van  Gerhardus  van 
Calcar  (1396 — 1410)  stipt  volgens  de  Consuetudines  van 
het  Heer-Florenshuis  bestierd  *). 

Men  zou  mij  nu  de  tegenwerping  kunnen  maken ,  dat 
op  grond  van  de  onderzoekingen  van  Acquoy4)  vaststaat, 
dat  „elk  Fraterhuis  zijne  eigene  bepalingen  en  gewoonten 
had",  dus  dat  algemeen  aangenomen  gebruiken  hier  niet 
als  bewijs  kunnen  dienen,  maar  dat  specifiek  Zwolsche 
gebruiken  uitsluitend  den  doorslag  kunnen  geven.  Over 
de  al  -  of  niet  juistheid  van  deze  argumentatie  wil  ik  niet 
strijden5),  ook  omdat  het  ons  gemakkelijk  valt,  feiten  uit 
de  Narratio  van  Jacobus  de  Voecht  aan  te  halen ,  die  aan 


1)  Zie  p.  314  No.  36. 

2)  Zie   p.  405  No.  1,    maar   vooral   het  Archief  v.  h.  Aartsbisdom 
Utrecht,  II.  250 — 252,  waar  de  oorkonde  ia  extenso  is  te  vinden. 

3)  Vergl.  p. 

4;  De  Kroniek  bh.  17  noot  3. 

5)  Men  vergelijke  over  de  onjuistheid  der  praemisse  p.  CXXXIX  v. 


Digitized  by 


Google 


CXXXIV 

de  strengste  eischen  der  kritiek  voldoen  en  ten  gunste 
van  onze  stelling  pleiten.  Het  spreekt  van  zelf,  dat  in 
de  Narratio  tal  van  gebeurtenissen,  het  innerlijke  leven 
in  het  Praterhuis  betreffende,  verhaald  worden,  die  in 
overeenstemming  met  de  voorschriften  der  Consuetudines 
zijn1).  Die  alle  hier  aan  te  halen  acht  ik  overbodig, 
ook  omdat  zij  niet  alle  aan  de  eischen  van  bovengesteld 
criterium  voldoen,  nl.  de  zekerheid,  dat  zij  bepaaldelijk 
eigen  aan  het  Zwolsche  huis  zijn. 

Kortheidshalve  haal  ik  hier  de  meest  klemmende  be- 
wijsplaats aan  en  plaats  die  wederom  tegenover  de  corres- 
pondeerende  van  de  Consuetudines. 

Niet  alleen  uit  de  Narratio  (p.  60),  maar  ook  uit  andere 
bronnen  weten  wij,  dat  Dirk  van  Herxen  en  de  Broeders 
de  bepaling  maakten,  dat  zij  voor  het  onderhoud  van 
hun  huis  niet  meer  jaarlijksche  inkomsten  wilden  be- 
steden dan  honderd  Pransche  schilden. 

Handschrift  B  2).  Consuetudines. 

Hic  igitur  rector  fratribus,  §.    De  vita  communi  el  pau- 

timens  ne  divicie  pauperta-  pertate  4). 

tem  fratrum  suorum  et  reli-  Preterea  quia  fragilitas  et 

gionem  obruerent,  proposuit  miseria  nostra  videtur  exi- 

consentientibus        fratribus  gere  competentem  provisio- 

suis  observare,  quod  quod-  nem  victualium  et  aliorum 

cumque    eis    adveniret    de  necessariorum ,     ne    tarnen 

temporalibus     bonis     ultra  nos  vel  posteri  nostri  men- 

centum  antiqua  scuta  regis  suram  sufficientie  excedant 

Prancie8)  cederet  ad  usum  et    tot    redditus   sibi   accu- 

ordinarii  et  pauperum.  mulent,     ut    non    necesse 


1)  Men  vergl.  vooral  Acquoy's  voortreffelijke  schets  over  het  leven 
en  de  gewoonte  v.  h.  Zwolsche  huis  in:  De  Kroniek,  l.c. 

2)  Zie  Bglage  I.  p.  232. 

3)  De  vertaling  (het  zoogenaamde  Frensweger  HS.)  heeft:  „dat,  soe 
wat  hen  toequame  van  tijtlicken  goederen  Loven  hondert  olde  schilden , 
solde  gaen  tot  behoeflicheit  der  armen."  —  Vergl.  p.  232. 

4)  Vergl.  p.  267. 


Digitized  by 


Google 


cxxxv 

habeant  manuum  suarum 
adjumento  victum  querere 
et  ab  hoc  ociositatis  et  vaga- 
citatis  pericula  contigat  ince- 
dere;  idcirco  firmiter  propo- 
nimufl  pro  nobis  et  posteris 
nostris,  quod  in  annuis  per- 
petuis  redditibus  summam 
(centum)  antiquorum  scuda- 
torum  pro  personis  domus 
nostre  non  volumus  notabi- 
liter  excedere.  Sed  si  con- 
tingat  aliqua  bona  post  hoc 
ad  nos  devolvi,  possumus 
unam  tertiam  partem  de  his 
ad  librariam  nostram  depu- 
tare;  cetera  volumus  paupe- 
ribus  erogare. 

Maar  er  zal  allicht  iemand  gevonden  worden,  die  be- 
zwaren oppert  tegen  dit  bewijs  op  grond  hiervan,  dat 
deze  bepalingen  ook  in  statuten  van  andere  Fraterhuizen ') 


1)  Zie  b.v.  bij  Meinsma  t.  a.  pi.  —  Statuten  Tan  andere  Fraterhuizen 
zqn  te  vinden  in:  Miraeus»  A.,  Regulae  et  Constitutiones  clericorum 
in  congregatione  viventium.  Antwerpen  1638,  —  waarin  p.  144 — 150 
te  vinden  xyn:  „Excerpta  ex  statutis  Fratrum  vitae  Communis  in  urbe 
M onasteriensi ,  Coloniensi  et  Yesaliensi".  —  Meinsma  K.  O.  heeft  de 
Cap.  IV.  De  Scrip tuario,  Gap.  V.  De  Librario,  Gap.  XIII.  De  Rubricalore 
en  Cap.  XIV.  De  Ligatore  in  zijn  werk:  Middeleeuwsche  Bibliotheken 
blz.  130—131  afgedrukt.  —  Vergl.  verder  over  deze  zoogenaamde  sta- 
tuten van  het  Keulsche  Fraterhuis:  Wattenbach,  Schrift wesen,  blz. 
453.  —  De  statuten  van  de  huizen,  behoorende  tot  het  „Münstersche 
Colloquium",  bepaaldelijk  die  van  hel  Fraterhuis  te  Hildesheim,  iyn 
thans  uitgegeven  door  Doebner,  R. ,  Annalen  und  Akten,  p.  206—245.  — 
Vergl.  hierover:  Boerner  G.,  Die  Annalen  und  Akten.  S.  75—98.  — 
Uittreksels  uit  de  Statuten  van  het  Fraterhuis  te  Hildesheim  zijn  te 
vinden  by:  Grube,  K.,  Johannes  Busch,  Augustinerpropst  zu  Hildes- 
heim. Ein  katholischer  Reformator  des  15.  Jahrhunderts ,  Freiburg 
im  Breisgan  1881,  S.  69  vv.  Grube  vestigde  ook  het  eerst  de  aandacht 
op  de  aanwezigheid  van  die  Statuten  in  HS.  —   De  Statuten  van  het 


Digitized  by 


Google 


CXXXVI 

voorkomen.  Tegen  hem  zou  ik  dan  genoodzaakt  zijn 
interne  bewijzen  uit  de  Consuetudines  zelve  aan  te  voeren. 
Zeer  waarschijnlijk  zullen  die  dan  als  afdoende  genade 
vinden. 

In  het  hoofdstuk  „De  Oratione"  ])  vinden  wij  de  volgende 
bepaling  betreffende  de  gebeden,  die  bij  het  overlijden  van 
een  naastbestaande  van  een  lid  van  het  huis  of  van  be- 
vriende personen  verricht  moesten  worden:  „Item  pro 
fratribus  in  Wyndesim2),  in  Monte8)  et  in  Belhehem4); 

item  pro  sororibus  in  parochia  nostra legimus  semel 

vigilias  novem  lectionum.  Item  pro  fratribus  in  Domo 
Domini  Florentii ö)  et  in  Monte  Sancti  Jeronimi 6)  et  in 


Fraterhnis  te  Herford  zgn  uitgeveven  in:  Theologische  Monatsschrift, 
iweiter  Jahrgang,  Mainz  4851,  S.  543-582.  —  Ook  de  Statuten  van  het 
Fraterhuis  te  Munster  in  Westfalen  zijn  reeds  gedrukt  Volgens  vrien- 
delijke mededeeling  van  Dr.  Joh.  Linneborn  te  Arnsberg  (Westf.)  luidt 
de  titel  van  het  werkje:  Instituta  primaeva  fratrum  canonicorum  seu 
clericorum  collegii  SS.  Trinitatts  ad  fontem  Salientem  Monasterii  in 
communi  viventtum  ab  eiusdem  collegii  pro  tempore  rectore  seu  patre 
in  visilatione  episcopali  die  9  Maii  1741  producta,  ut  olim  scripta  sunt, 
sequuntur  excusa.  S.  L.  (De  Universiteits-Bibüotheek  te  Munster 
bezit  twee  exemplaren  van  dit  werkje.)  —  Vergl.  ook:  J.  J.  Dodt  van 
Fiensburg,  Statuten  der  Broederen  en  Zusteren  van  't  gemeene  leven 
in  't  Sticht,  in:  Tydschrift  voor  Geschiedenis,  Oudheden  eu  Statistiek 
van  Utrecht,  9e  jaargang  1843  blz.  90 vv.  —  Volledigheidshalve  vermeld 
ik  hier  nog  de  uitgave  van  de  „Leges  domus  fratrensium  Embricae" 
door  Dr.  Joh.  Petry  in:  Jahresbericht  über  das  Schuljahr  1898 — 99 
des  Stadsischen  Progymnasium  zu  Steele,  Steele  1899.  By  onderzoek 
bleek  mij,  dat  het  de  huisregel  is  niet  van  het  eigenlijke  Fraterhuis 
te  Emmerik,  maar  van  een  scholierenhuis ,  dat  onder  de  leiding  vau 
de  Broeders  stond.  —  Vergl.  ook  p.  CXLVI1I  noot  1. 

1)  Vergl.  p.  270. 

2)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  1.  blz.  59—90. 

3)  Over  het  „Domus  Montis  S.  Agnetis  Virginis  bij  Zwolle,  zie  Acquoy, 
Windesheim,  III.  blz.  33vv. 

4)  Het  „Domus  Beatae  Mariae  in  Bethleem"  te  Zwolle  werd  in  1309 
door  Bernardus  van  Vullenho,  kanunnik  der  stiftskerk  te  Deventer, 
gesticht  en  stond  onder  de  proosdij  van  Bethlehem  bij  Doetinchem.  — 
Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  III.  blz.  15vv. 

5)  Over  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer  vergl.  vooral  Lindebom, 
Hist  Episc,  p.  97,  Dumbar,  Anal.  deel  I,  en  Delprat,  De  Broeder- 
schap, blz.  40vv. 

6)  Vergl.  p.  30  en  de  aldaar  aangegeven  literatuur. 


Digitized  by 


Google 


CXXXVII 

Al  bergen  ')  faciemus  aliquid  amplius,  videlicet  ad  minus 
collectam  post  matutinas  et  vesperas  per  octavam". 

Hieruit  volgt  nu  klaarblijkelijk,  dat  het  huis,  waarvoor 
deze  statuten  kracht  hebben,  geen  Zuidduitsch  of  een 
Rijnsch-Praterhuis  zijn  kan,  maar  een  Nederlandsen, 
bepaaldelijk  een  Overijsselsch,  zijn  moei 

Immers  —  men  zou  zich  nog  kunnen  voorstellen,  dat 
een  Duitsch  Fraterhuis,  bepaaldelijk  een,  dat  tot  het 
Munstersche  colloquium  behoorde,  met  Windesheim  in 
nauwere  relatie  stond  en  een  gebeds verbroedering  daar- 
mee gesloten  had;  maar  het  is  ondenkbaar,  dat  deze 
zich  ook  zou  hebben  uitgestrekt  tot  de  kloosters  der 
Regulieren  op  den  Sint  Agnietenberg  bij  Zwolle  en  in  't  bizon- 
der tot  Bethleem  binnen  Zwolle.  Hen  vergete  niet,  dat 
Sint  Agnietenberg  in  den  tijd ,  toen  deze  statuten  geschre- 
ven werden,  voor  de  tijdgenooten  niets  meer  beteekende 
dan  ieder  ander  kloostertje  en  voor  hen  volstrekt  niet  de 
beteekenis  had,  die  wij  sedert  den  strijd  over  het  auteur- 
schap van  de  „Imitatio"  er  aan  hechten.  Bovendien  legt 
hier  veel  gewicht  in  de  schaal  het  feit,  dat  het  klooster 
Bethleem  bij  het  opstellen  van  deze  bepalingen  *)  nog 
niet  tot  de  Windesheimer  congregatie  behoorde  8)  en  dus 
ook  niet  in  nauwer  verband  tot  de  Broeders  van  het 
gemeene  Leven  stond ,  dan  b.  v.  Sint  Agnietenberg.  Er 
moeten  dus  andere  redenen  zijn,  waarom  het  klooster 
Bethleem  ook  met  name  genoemd  wordt.  Zou  het  soms 
zijn  wegens  buitengewone  verdiensten,  die  het  zich  jegens 
het  Fraterhuis  in  kwestie  verworven  had?  Dit  is  wel 
mogelijk,  want  het  wordt  op  dezelfde  lijn  geplaatst  met 
Windesheim  en  Sint  Agnietenberg,  of  was  het  meer  ter 
wille  van  goede  buurschap? 

Indien  het  laatste  het  geval  is ,  dan  moet  dit  Fraterhuis 
in  de  onmiddellijke  nabijheid  van  Bethleem  gelegen  hebben, 


1)  Vergl.  p.  32  en  de  aldaar  aangegeven  literatuur. 

2)  Vergl.  hierover  p.  CXXXIX. 

3)  Bethleem  te  Zwolle  vereenigde  zich  in  1424  met  de  proosdy  te 
Muis  en  vormde  daarmede  het  kapittel  van  Nuis.  Eerst  in  1490  ging 
bet  tot  het  kapittel  van  Windesheim  over.  —  Vergl.  Acquoy  L  c. 


Digitized  by 


Google 


CXXXVIII 

wat  alleen  met  het  Zwolsche  Fraterhuig  het  geval  was. 
Ook  het  vermelden  van  Sint  Agnietenberg  wijst  er  op, 
dat  wij  met  een  naburig  Fraterhuis  te  doen  hebben.  Nu 
worden  door  de  Consuetudines  als  hiervoor  in  aanmerking 
komende  uitgesloten:  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer, 
Sint  Hieronymusberg  te  Hulsbergen  bij  Hattem  en 
Alberghen.  Er  blijft  dus  alleen  over  het  Sint  Gregorius- 
huis  te  Zwolle.  En  dan,  wie  ter  wereld  wist,  behalve  een 
Overijsselaar  en  bepaaldelijk  een  Zwollenaar,  dat  onder 
den  onbepaalden  naam  „in  Monte"  Sint  Agnietenberg 
verstaan  moet  worden?  Immers  tal  van  plaatsen  werden 
in  den  volksmond  bij  verkorting  zoo  genoemd.  Zoo  b.v. 
was  die  naam  den  Deventeraar  niet  vreemd  en  ook  de 
Kampen  aar  zal  het  Karthuizer-klooster  Zonnenberg,  kort* 
heidshalve  „Op  den  Berg"  genoemd  hebben.  In  geschrif- 
ten, afkomstig  uit  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  is  echter  de 
naam  „in  Monte"  voor  Mons  Sta*  Agnetis  niet  zeldzaam. 

Om  kort  te  gaan,  het  gemis  van  den  naam  van 
het  Zwolsche  Fraterhuis  bij  de  opsomming  der  overige 
toen  ter  tijd  bestaande  huizen  in  de  buurt  van  Windes- 
heim  is  in  dezen  het  sterkste  bewijs,  dat  het  de  Zwolsche 
Statuten  moeten  zijn,  die  deze  gebeden  voor  de  over- 
ledene broeders  uit  Deventer,  Hulsbergen  en  Albergen 
verplichtend  maakten,  —  overledenen,  wier  namen,  zooals 
wij  reeds  gezien  hebben,  ook  in  het  Memoriale  Defunc- 
torum  van  het  Zwolsche  huis  werden  ingeschreven  J). 

Ook  uit  andere  kapittels  van  de  Consuetudines,  b.  v. 
die  „De  visitatoribus" 2),  waarin  uitdrukkelijk  gezegd  wordt, 
dat  het  huis  zijne  visitatoren  kiest,  en  wel  uit  de  rectoren 
van  bevriende  huizen  of  uit  het  klooster  Windesheim, 
zou  men  aan  de  hand  van  de  gegevens,  die  in  de  Nar- 
ratio daaromtrent  voorkomen,  het  bewijs  kunnen  leveren, 
dat  de  Consuetudines  geen  andere  kunnen  zijn  dan  die 
van  het  St.  Gregoriushuis  te  Zwolle;  maar  ik  acht  dit 
overbodig,  omdat  m.  i.  dit  bewijs  door  het  bovenstaande 
geleverd  is. 


1)  Vergl.  p.  86  en  LIV. 

2)  Verjl.  p.  259, 


Digitized  by 


Google 


CXXX1X 

Wanneer  zijn  deze  Statuten  ontstaan  en  wie 
was  de  ontwerper  er  van? 

Op  deze  vragen  geeft  ons  de  Narratio  het  meest  afdoende 
antwoord.  In  cap.  VI1)  immers  wordt  ons  verhaald,  dat 
de  stichter  van  het  Domus  Sancti  Gregorii,  de  edelman 
Meinaldus  van  Windesheim,  „desiderans  pro  majori  devo- 
tione  et  volens,  ut  sicut  Daventrie  clerici  in  communi 
viventes  instituebantur  ad  Dei  cultum  per  venerabilem 
dominum  Florentium,  inibi  domus  nominis  sui  rectorem, 
ita  et  Swollis  eundem  modum  haberent",  naar  Deventer 
reisde,  ten  einde  Plorentius  Radewijns  om  een  voor  dit 
doel  geschikten  klerk  te  verzoeken.  Florentius  was  voor 
dit  plan  wel  te  vinden  en  wijdde  den  jeugdigen  klerk 
Gerardus  Scadde  van  Calcar,  die  hem  door  Meinaldus 
gezonden  was,  tijdens  een  geheel  jaar  te  Deventer  in  de 
geheimen  van  zijne  regels  in.  Na  verloop  van  dit  proef- 
jaar zond  hij  hem  „bene  instructum"  naar  Zwolle  terug,  en 
nadat  gebleken  was,  dat  Gerardus  aan  alle  verwachtingen 
beantwoordde,  werd  hij  tot  rector  van  het  Domus  Sancti 
Gregorii  gekozen  *). 

Tijdens  zijn  rectoraat  volgde  men  te  Zwolle  de  Statuten 
van  het  Heer-Plorenshuis  te  Deventer.  Maar  zijn  opvolger 
—  Gerhardus  Scadde  stierf  den  23»*»  December  1409  — 
Dirk  van  Herxen,  bracht  hierin  verandering. 

In  cap.  XX8)  lezen  wij  hieromtrent:  „Primum  igitur 
domum  nostram  ipse  optime  instituit  verbo  et  exemplo 
rigorose  et  cum  magna  diligentia,  instruens  et  exercitans 
fratres,  secundum  quod  a  predecessore  suo  acceperat,  nisi 
quod  plura  addidit  secundum  exigentiam  temporis  et 
profectum  domus  in  personis  et  bonis  temporalibus.  Nam 
ammetudines  domus  nostre  in  debitam  formam  conscripsity 
aliqua  mutant  a  modo  Daventriensi ,  secundum  quod  ei 
magia  congruum  videbatur".    HS.  B 4)  is  hieromtrent  nog 


1)  Zie  p.  27. 

2)  Vergl.  voor  dit  alles  p.  22—32. 

3)  Zie  p.  59. 

4)  Zie  p.  59  noot  3.  De  tekst  aldaar  is  door  het  raisplaatsen  Tan  een 
komma  achter  Florentii  onduidelijk  geworden. 


Digitized  by 


Google 


CXL 


duidelijker.  Aldaar  lezen  wij:  „Consuetudines  quoque 
domus  in  debitam  redugit  formara,  in  multis  observans 
consuetudines  domus  Domini  Florentii  in  Daventria,  a 
domino  Gerardo  predecessore  suo  introductas.  Verum- 
tamen  aliqua  mutavit,  prout  tempori  et  loco  congrue 
videbatur". 

De  eigenlijke  ontwerper  van  deze  statuten  is  dus  Floren- 
tius  Badewij  ns;  de  tweede  rector  van  het  huis  te  Zwolle, 
Dirk  van  Herzen ,  bracht  er  verandering  in  en  gaf  hun 
een  nieuwe  redactie. 

Bij  gemis  aan  de  statuten  van  het  Heer-Florenshuis  te 
Deventer  is  het  onmogelijk  na  te  gaan,  welke  verande- 
ringen de  Zwolsche  rector  noodig  heeft  geacht.  Enkele 
hebben  wij  reeds  leeren  kennen,  nl.  de  bepaling  omtrent 
de  jaarlijksche  uitgaven  ]),  de  opname  van  de  oorkonde 
van  1415  betreffende  het  bonum  commune  *)  en  den 
afstand  der  Broeders  van  particulier  eigendom  8). 

Andere  veranderingen  kunnen  wij  niet  met  dezelfde 
zekerheid  aanwijzen,  hoewel  het  vrij  zeker  is,  dat  ook 
het  hoofdstuk  De  materiis  meditandi')  sterk  onder  den 
invloed  van  Dirk  van  Herxen  staat6). 

Hoewel  wij  nu  niet  met  zekerheid  het  jaar  van  het 
ontstaan  van  de  statuten  van  het  Heer-Florenshuis  kennen, 
zoo  staat  nochtans  op  grond  van  de  berichten,  voor- 
komende in  de  Narratio,  vast,  dat  zij  vóór  1396  in  dit 
huis  van  kracht  waren.  Immers  in  dit  jaar  werd  Ger- 
hard  Scadde  uit  Calcar,  zooals  wij  gezien  hebben,  door 
Florentius  zelven  in  de  statuten  ingewijd.  Wanneer  wij 
nu  ook  niet  met  Grube  6)  aannemen,  dat  „Florentius  unter 
Beirath  des  Gerhard"  (de  Groote  nl.)  deze  statuten  ont- 
worpen heeft  en  deze  dus  vóór  1385  moeten  ontstaan 
zijn  —  want  hiervoor  missen  wij  ieder  positief  bewijs  — 
zoo    schijnt    het  ons  toch   waarschijnlijk  toe,   dat   deze 


1)  Yergl.  p.  CXXXIV. 

2)  Vergl.  p.  CXXXI. 

3)  Vergl.  p.  CXXX1I  v. 

4)  Zie  p.  241. 

5)  Vergl.  o.  a.  p.  112  v. 

6)  Grube,  K.,  Gerhard  Groot,  S.  66, 


Digitized  by 


Google 


ÖXLt 


statuten  zich  ontwikkeld  hebben  uit  den  huisregel,  welke 
de  eerste  twaalf  discipelen  van  G.  de  Groote  in  het  huis 
van  Florentius  Rade  wij  ns,  de  vicarie  van  Sint  Paulus  te 
Deventer,  volgden.  Een  grooter  getal  leden  der  vereeniging 
en  eene  vastere  organisatie  er  van  eischte  noodzakelijk 
uitbreiding  en  klemmender  vorm  dan  die  oorspronkelijke 
huisregel. 

Dat  G.  de  Groote  bij  het  ontwerp  van  dien  oorspronke- 
lijken  huisregel  geraadpleegd  is,  ligt,  de  persoonlijkheid 
van  Florentius  in  aanmerking  genomen,  voor  de  hand. 
Hier  te  onderzoeken,  voor  hoever  van  invloed  van  G.  de 
Groot  sprake  zijn  kan  en  in  hoeverre  die  in  de  ons 
bekende  statuten  nog  aan  te  toonen  is,  kan  onze  taak 
niet  zijn.  Het  zij  genoeg  er  op  te  wijzen,  dat  haast  iedere 
zin,  die  er  in  voorkomt,  in  zijne  geschriften  is  aan  te 
treffen:  de  Statuten  spiegelen  de  stichters  der  Broeder- 
schap geheel  weer. 

De  vraag,  in  welk  jaar  de  ons  bekende  redactie  der 
Zwolsche  Consuetudines  ontstaan  is,  baart  eenige  moei- 
lijkheden; immers  iets  positiefs  daaromtrent  weten  wij 
niet.  Alleen,  dunkt  mij,  mogen  wij  als  vaststaand  aan- 
neemen,  dat  zij  niet  vóór  2  Mei  1415  kan  ontstaan  zijn, 
aangezien  bepalingen,  voorkomende  in  de  akte  van  dien 
datum,  die  wij  als  de  meer  uitgewerkte  grondwet  van  het 
huis  moeten  beschouwen  !),  er  in  zijn  opgenomen.  In 
dezen  datum  zouden  wij  dan  den  terminus  post  quem 
gevonden  hebben.  De  terminus  ante  quem  in  den  meest 
uitgebreiden  zin  wordt  natuurlijk  bepaald  door  het  over- 
lijden van  Dirk  van  Herxen,  dat  den  218**1  Maart  1452 
plaats  had*).  Door  gegevens,  voorkomende  in  de  Nar- 
ratio, zijn  wij  echter  in  staat  gesteld  deze  termini  nader 
bij  elkaar  te  brengen.  Vooreerst  komen  hier  de  dochter- 
stichtingen uit  het  Praterhuis  te  Zwolle  in  aanmerking, 
waarvan  uitdrukkelijk  gezegd  wordt,  dat  zij  „secundum 


1)  Men  ▼ergl.  met  deie  oorkonde  die  dd.  4394  Sept.  22  (p.  289), 
welke  wederom  gebaseerd  is  op  de  oorkonden  dd.  1384  Juli  13  en 
1384  Juli  25. 

2)  Vergl.  p.  115v. 


Digitized  by 


Google 


cxtu 

modum"  van  het  moederhuis  werden  geregeerd.  Zóó  van 
het  huis  ten  Orthen  te  's  Hertogenbosch  en  van  dat  van 
het  St  Gregoriushuis  aldaar 1). 

Kortheidshalve  bepaal  ik  mij  bij  het  laatste,  van  welks 
tweeden  rector  de  Voecht  schrijft,  dat  hij  zijn  huis  be- 
stierde ,juxta  formam,  quam  apud  nos  vidit  et  didicit." 
De  rector,  van  wien  dit  getuigd  wordt,  was  Johannes  van 
Calcar2),  de  opvolger  van  den  eersten  rector  van  het 
St.  Gregoriushuis  te  's  Hertogenbosch ,  Gerhardus  Scadde 
van  Calcar,  die  den  248*11  Juli  1435  overleed 8).  Dus 
moet  de  „forma",  volgens  welke  het  Zwolsche  huis  werd 
besteld  —  de  Consuetudines  —  vóór  1435  bestaan  hebben. 

In  den  aangehaalden  tekst  ligt  echter,  dunkt  mij,  niet 
opgesloten,  dat  Johannes  van  Calcar  te  's  Hertogenbosch 
de  Consuetudines  Zwollenses  heeft  ingevoerd.  Uit  den 
loop  der  gebeurtenissen  wordt  dit  zelfs  hoogst  onwaar- 
schijnlijk. Want  de  stichting  te  's  Hertogenbosch  had 
plaats  omstreeks  1424  onder  het  rectoraat  van  Dirk 
van  LHerxen  4),  bijkans  10  jaren  nadat  de  meerge- 
noemde oorkonde  van  2  Mei  1415  rechtskracht  had  ge* 
kregen  en  dus  de  Consuetudines  Daventrienses,  die  tot 
dit  jaar  te  Zwolle  van  kracht  waren,  gedeeltelijk  had 
vervangen. 

Nemen  wij  nu  een  oogenblik  aan ,  dat  Dirk  van  Herxen 
tien  jaren  had  laten  verloopen,  alvorens  de  nieuwe  bepa- 
lingen in  de  Consuetudines  op  te  nemen,  dan  werd  hij 
genoodzaakt  dit  te  doen  in  het  jaar  1424,  toen  de  magis- 
traat van  's  Hertogenbosch  hem  verzocht  om  een  huis  in 
hunne  stad  te  stichten.  Zonder  statuten  of  regel  echter, 
volgens  welke  het  huis  zou  bestuurd  worden,  kon  de 
stichting  natuurlijk  niet  plaats  hebben.  Bovendien  mogen 
wij  als  zeker  veronderstellen,  dat  de  magistraat  van 
's  Hertogenbosch  in  zake  kloosterstichting  binnen  de  stads- 
gerechtigheid  geen  uitzondering  op  den  algemeenen  regel 


1)  Verg),  p.  78  eti  80. 

2)  Zie  p.  98  §  3. 

3)  Verg.  p.  80. 

4)  Vergl.  p.  78. 


Digitized  by 


Google 


CxLiii 

heeft  gemaakt.  Hoe  voorzichtig  de  stedelijke  regeeringen 
te  werk  gingen,  alvorens  zij  schoorvoetend  en  dikwijls 
gedwongen  de  toestemming  tot  eene  nieuwe  stichting 
gaven,  is  te  zeer  bekend  dan  dat  ik  er  langer  bij 
behoef  stil  te  staan.  Twijfelaars  echter  verwijs  ik  naar 
de  eerste  oorkonde  van  Bijlage  III  van  deze  uitgave. 
Zonder  eenigen  twijfel  hadden  de  vroede  vaderen  van 
's  Hertogenbosch  zich  dan  ook  eerst  ter  dege  op  de 
hoogte  laten  brengen  betreffende  het  doel  en  de  inrich- 
ting van  de  Broeders,  alvorens  zij  Dirk  van  Herxen  om 
eene  stichting  in  hunne  stad  verzochten.  En  dit  te 
meer,  omdat  uit  alle  omstandigheden  en  gegevens,  die 
wij  thans  kennen,  blijkt,  dat  het  niet  de  ijver  voor  het 
huis  Gods  —  de  moderne  devotie  —  was,  die  den  magis- 
traat van  den  Bosch  verteerde,  maar  dat  die  stichting 
hoofdzakelijk  moest  strekken  ten  profijte  en  tot  meerderen 
luister  van  de  stad  en  haar  school.  Zou  nu  die  uitnoodi- 
ging  hebben  plaats  gehad  alleen  op  grond  van  een  mon- 
deling relaas  van  enkele  magistraatspersonen,  die  mis- 
schien te  Zwolle  gestudeerd  hadden,  zonder  inzage  en 
grondige  kennis  van  de  statuten  van  het  nieuwe  huis  en 
den  levensregel  der  nieuwelingen?  Het  is  mogelijk,  maar  niet 
waarschijnlijk,  omdat  de  raadsresoluties  van  andere  steden 
ons  anders  leeren.  Maar  ook  afgezien  hiervan,  ligt  het 
voor  de  hand,  dat  Dirk  van  Herxen  en  zijne  mede- 
bestuurders, die  wars  waren  van  iedere  nieuwigheid, 
geen  andere  statuten  zullen  hebben  toegestaan  dan  die, 
waarvan  zij  bij  ondervinding  niet  alleen  wisten,  dat  zij 
goed  waren,  maar  die  Dirk  bovendien  gedeeltelijk  zelf 
ontworpen  had  en  welker  toevoegingen  hij  in  de  oorkonde 
van  2  Mei  1415  door  alle  broeders  had  laten  bekrachtigen. 
Was  er  nu  ooit  meer  aanleiding,  de  statuten  in  de  „debita 
forma"  te  gieten,  dan  op  het  oogenblik,  dat  hij  er  in 
toegestemd  had  om  aan  de  uitnoodiging  van  den  Magi- 
straat van  den  Bosch  te  voldoen? 

Uit  andere  bronnen  aan  te  toonen,  dat  de  broeders  te 
's  Hertogenbosch  van  af  het  begin  der  stichting  werden 
bestuurd  „juxta  formam  domus  Zwollensis",  zou  mij  hier 
te  ver  voeren.  Ik  hoop  spoedig  gelegenheid  te  hebben  dit 
elders  te  doen ;  hier  bepaal  ik  mij  er  toe ,  er  op  te  wijzen, 


Digitized  by 


Google 


ÖXLIV 

dat  reeds  uit  hetgeen  bij  Delprat ')  omtrent  deze  stichting 
te  vinden  is,  voldoende  blijkt,  dat  de  inrichting  en  het 
doel  van  dit  huis  geheel  overeenkomen  met  die  van 
het  Zwolsche. 

Een  andere  gewichtige  factor  in  mijne  bewijsvoering  is 
de  benoeming  van  Gerhard  Scadde  tot  eersten  rector  van 
het  Fraterhuis  in  den  Bosch. 

Deze,  een  broeder  van  den  eersten  rector  van  het  Fra- 
terhuis te  Zwolle,  was  reeds  een  man  op  leeftijd,  toen 
hij  door  Dirk  van  Herxen  naar  den  Bosch  gezonden  werd. 
Bovendien  was  de  magister  artium  Pragensis  *)  iemand 
van  rijpe  ervaring,  die  als  senior8)  van  het  Zwolsche 
huis  jaren  lang  met  Dirk  van  Herxen  het  bestuur  van 
het  huis  in  handen  gehad  had.  Zonder  zijne  goedkeuring  *) 
kon  Dirk  bepalingen  van  zulk  een  gewicht  als  die,  welke 
in  de  akte  van  2  Mei  1415  voorkomen,  niet  maken.  Ook 
de  stichting  te  's  Hertogenbosch  kon  zonder  zijne  goed- 
keuring niet  geschieden.  Daar  het  nu  in  den  aard  der 
zaak  ligt,  dat  eene  stichting  als  de  onderhavige  niet  tot 
stand  komt  zonder  voorafgaande  onderhandelingen,  en 
wij  uit  andere  bronnen  voldoende  weten,  dat  de  oversten 
van  het  Zwolsche  huis  in  dusdanige  gevallen  gewoon 
waren   de   zaak   wel  te   overleggen   en  grondig  te  onder- 


1)  De  Broederschap,  blz.  12G. 

2)  Keusseu,  H.,  Die  Matrikel  der  Universilat  Köln,  I.  p.  32,  No.  449, 
veronderstelt,  dat  de  magister  artium  Pragensis,  Gerhardus  Scadde, 
die  in  het  jaar  13^9  in  de  Artisten-fakulteit  te  Keulen  werd  inge- 
schreven, dezelfde  is  als  Gerhard  Scadde  „van  Kal  kar",  rector  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle.  Op  grond  van  de  berichten,  voorkomende  ia 
de  Narratio  p.  78v.,  neem  ik  echter  aan,  dat  de  geimmatncoleerde  niet 
de  latere  reetor  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  die  in  1409  overleed, 
noch  diens  broeder,  de  latere  rector  van  het  Fraterhuis  te 's  Hertogen- 
bosch, is  geweest  Deze  laatste  toch  kwam  in  het  jaar  1400  a  studio 
Pragensi  naar  Zwolle,  om  zijn  broeder  te  bezoeken,  en  werd  door  dezen 
dan  overgehaald  om  Broeder  van  het  gemeene  Leven  te  worden.  Ik 
vermoed,  dat  de  bij  Kenssen  genoemde  magister  artium  Pragensis  een 
oudere  bloedverwant  van  de  gebroeders  Scadde  was. 

3)  Zie  p.  78. 

4)  Vergt,  hierover  hetgeen  de  Gonsuetudines  en  de  oorkonden  be- 
treffende den  Rector  en  de  provisores  behelzen. 


Digitized  by 


Google 


cxlV 

zoeken  *) ,  zullen  de  provisores  van  het  Fraterhuis  er  wel 
over  gewaakt  hebben,  dat  de  conditio  sine  qua  non,  nl. 
de  huisregel  van  het  nieuwe  gesticht,  vooraf  „in  debita 
forma''  den  nieuwen  rector  bij  zijn  vertrek  ter  hand  ge- 
steld werd.  De  nieuwe  functionaris  echter  moet,  zooals 
wij  gezien  hebben,  bij  de  verandering  van  de  Zwolsche 
wet  ex  officio  geraadpleegd  zijn  en  hij  zal  met  het  oog 
op  den  goeden  gang  van  zaken  en  eventueele  moeilijk- 
heden, die  vooral  bij  gelegenheid  van  de  jaarlijksche 
visitatie  van  zijn  huis  door  den  rector  van  zijn  moeder- 
huis gemakkelijk  konden  ontstaan,  er  bizonder  op  gelet 
hebben,  dat  in  de  wet,  die  hij  meê  op  weg  kreeg,  alle 
punten,  die  sedert  zijne  opname  in  het  huis  in  het  jaar 
1400  gewijzigd  of  nieuw  opgenomen  waren,  behoorlijk 
omschreven  waren. 

Dit  alles  in  aanmerking  genomen,  komt  het  mij  meer 
dan  waarschijnlijk  voor,  dat  de  nieuwe  redactie  van  de 
statuten  van  het  Domus  Glericorum  te  Zwolle  vóór  1424 
ontstaan  is. 

Bleven  de  statuten  te  Zwolle  nu  steeds  van  kracht  of 
brachten  latere  rectoren  weer  veranderingen  aan? 

Ik  neem  aan,  dat  de  statuten,  zooals  ze  door  Jacobus 
Philippi  zijn  afgedrukt,  in  diens  bezit  waren  vóór  ziju 
terugkeer  naar  Bazel  omstreeks  1482  en  dat  hij  dit  afschrift 
heeft  gekregen  van  zijn  broeder  Lodewijk  met  goedkeuring 
van  den  rector  Hendrik  van  Herxen.  Is  deze  veronder- 
stelling juist,  dan  mogen  wij  met  vrij  groote  zekerheid 
aannemen,  dat  door  Albert  van  Calcar  en  door  Hendrik 
van  Herxen  niet  alleen  niets  aan  de  Consuetudines  ver- 
anderd is,  maar  ook  dat  deze,  met  uitzondering  van  de 
inleiding,  in  haar  oorspronkelijken  vorm,  haar  door  Dirk 
van  Herxen  gegeven,  voor  ons  liggen.  Heeft  Jacobus 
Philippi  echter  eerst  eenigen  tijd  voor  het  ter  perse 
leggen  van  zijn  Beformatorium  een  afschrift  van  den 
toenmaligen  rector  Johannes  Kockman  ontvangen,  dan 
wordt  die  waarschijnlijkheid  reeds  minder.    Want  afge- 


1)  Vergl.  hieroTer  vooral  de  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Gouda, 
ed.  Hensen,  in:  deel  XX  der  Bydr.  en  Meded.  t.  h.  Historisch  Genoot- 
schap te  Utrecht 

Derde  Serie.    Wbrkkn  N°.  13.  x 


Digitized  by 


Google 


oxlVi 

zien  van  andere  bronnen  *)  weten  wij  uit  de  Narratio,  dat 
onder  diens  rectoraat  de  §,  betreffende  de  beperking  van 
de  jaarlijksche  uitgaven,  die  volgens  Dirk  van  Herxen 
100  Fransche  schilden  niet  mochten  overstijgen,  buiten 
werking  werd  gesteld.  Immers  op  p.  61  van  de  Narratio 
zegt  de  Voecht  betreffende  deze  bepaling:  „quod  modo 
tarnen  propter  terre  sterilitatem  et  majorem  hospitalitatem 
et  pauperum  dietributionem  jam  aliter  fieri  admifidmus". 
Uit  deze  weinige  woorden  volgt  nu  onomstootelijk,  dat 
deze  verandering  mede  het  noodzakelijke  gevolg  is  geweest 
van  het  niet  opvolgen  van  een  andere  §  der  statuten,  nl. 
die  betreffende  de  gastvrijheid  *).  Waar  echter  vaststaat,  dat 
met  deze  §§  de  hand  gelicht  werd,  bestaat  ook  de  waar- 
schijnlijkheid, dat  die  niet  de  eenige  waren,  welke  omstreeks 
1600  niet  of  maar  gedeeltelijk  meer  van  kracht  waren. 

Op  gezag  van  Acquoy  heb  ik  vroeger  aangenomen,  dat 
„elk  Fraterhuis  zijne  eigene  bepalingen  en  gewoonten 
(had)"  •).    Eene  nauwkeurigere  bestudeering  van  de  Nar- 


1)  Uit  de  „Protokolle"  Tan  de  Colloquia  van  de  Broeders  te  Hildesheim 
(uitgeg.  door  Doebner,  R.,  Annalen  and  Akten,  p.  281)  blykt  ten 
duidelijkste,  dat  omstreeks  1500  de  \jver  voor  de  handhaving  Tan  de 
oorspronkelijke  tocht  in  de  Broederschap  in  het  algemeen  teer  verslapt 
was.  Over  het  colloquium  te  Zwolle,  gehouden  in  het  jaar  1500,  vinden 
wij  aldaar  het  volgende  teekenende  bericht:  „Anno  domini  millosimo 
quingentesimo  fuit  rector  domos  Hildensemensis  in  colloquia  Zwol* 
lensi  et  Monasteriensi  cum  rectore  domus  Magdeburgensis.  Item  in 
colloquio  Zwollensi  isto  anno  erant  presentes  pene  omnes  rectores 
congregacionum  de  colloquio  Monasteriensi  et  nichil  specialiter  ibi  fuit 
determinatum,  set  facta  fuit  generalis  querimonia  a  multis  de  negli- 
gencia  visitatorum".  —  Deze  weinige  woorden  leveren  ons  het  onweer- 
legbare bewijs  Tan  het  bederf,  dat  in  de  Fraterhuizen  binnengeslopen 
was.  De  visitatoren  hielden  de  hand  niet  meer  aan  de  naleving  van 
den  regel,  zij  zagen  misbruiken  door  de  vingers  en  hierdoor  stond  natuur- 
lijk de  deur  open  voor  het  binnendringen  van  grootere  misstanden.  — 
Mag  men  Grube  geloof  schenken ,  dan  klaagde  reeds  Thomas  a  Kempis 
(f  1471)  over  het  verslappen  van  den  oorspronkelijken  ijver  van  hen, 
die  „sub  regula  magistri  (Florentii)"  leefden.  Op  hen  zou  dan  het:  „O 
teporis  et  negligentiae  status  nostri,  quod  tam  cito  declinamus  a  pris- 
tino  fervore",  van  cap.  18  der  Imitatio  slaan.  —  Yergl.  Grube,  Ger- 
)iard  Groot,  S.  98. 

2)  Yergl.  hierover:  Acquoy,  De  Kroniek,  bis.  16  en  17. 
3}  Acquoy,  1.  c,  blz.  17  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


cxtvit 

ratio  leerde  mij  echer,  dat  dit  inderdaad  niet  het  geval 
geweest  is.  Vele  huizen,  vooral  die,  welke  uit  Zwolle 
hun  oorsprong  hadden,  volgden  de  statuten  van  hun 
moederhuis.  Dit,  dunkt  mij,  lag  reeds  in  den  aard  der 
zaak;  immers  de  Zwolsehe  Broeders  hadden  ook  de  statu- 
ten van  het  Heer-Florenshuis l)  overgenomen  en  die  ruim 
twintig  jaar  lang  nageleefd.  Maar  afgezien  hiervan  kun- 
nen wij  aan  de  hand  van  de  Narratio  positieve  bewijzen 
voor  de  juistheid  van  het  boven  beweerde  leveren. 

Van  den  fraterheer  Johannes  van  Wesel  *)  verhaalt  ons 
de  Voecht,  dat  hij,  toen  hij  van  uit  Zwolle  naar  'sHer- 
tegenbosch  gestuurd  werd  om  als  opvolger  van  Johannes 
van  den  Zande s)  het  bestuur  over  het  zusterhuis  ten 
Orthen  4)  over  te  nemen,  groote  nieuwe  gebouwen  liet 
optrekken  om  er  tevens  een  Fraterhuis  aan  te  verbinden. 
„Collegit  eciam  apud  se  multos  clericos,  quos  oportuno 
tempore  fecit  ordinari  in  sacerdotes,  ita  ut  non  minor 
esset  personarum,  sacerdotum,  clericorum  et  laycorum,  in 
domo  sua  quam  in  ceteris  congregationibus  clericorum, 
quo$  eciam  secundum  modttm  domus  nostre  optime  instituit 
in  virtutibus  et  exerciciis  ceterarum  domorum  congre- 
gationum." 

Dit  „secundum  modum"  kan  m.  i.  niets  anders  betee- 
kenen,  dan  dat  hij  zijn  huis  bestuurde  volgens  de  statu- 
ten van  zijn  moederhuis,  het  Fraterhuis  te  Zwolle  6). 

Reeds  vroeger  had  de  Voecht  van  Johannes  van  Calcar, 
den  tweeden  rector  van  het  Sint  Gregoriushuis  te  'sHer- 
togenbosch,  dat  van  het  begin  af  als  Fraterhuis  gesticht 
was,  verhaald,  dat  hij  „fratres  suos  bene  instruxit  et 
exercitavit  juxta  formam,  quam  apud  nos  vidit  et  didicit". 

Wanneer  wij  onder  de  „forma",  die  hij  te  Zwolle  ge- 
zien had  en  had  leeren  kennen ,  de  statuten  en  gebruiken, 
dus  de  Consuetudines,  mogen  verstaan  —  waaraan  m.  i. 
niet  te  twijfelen  valt  — ,  dan  blijkt  hieruit  overtuigend, 


4;  Vergl.  p.  CXXXIX  v. 

2)  Zie  p.  145. 

3)  Vergl.  over  hem  p.  80 ▼.  Gap.  XXX. 

4)  Vergl.  p.  80  noot  3,  p.  13»  en  p.  145. 

5)  P.  98  S  3. 


Digitized  by 


Google 


cjcLvm 

dat  het  Fraterhuis  te  's  Hertogenbosch  geen  eigen  statuten 
had ,  maar  die  van  Zwolle  volgde '). 

De  Consuetudines  waren  in  den  loop  der  tijden  niet  ge- 
heel aan  het  oog  der  geleerden  ontsnapt.  Immers  reeds  in 
1860  herdrukte  Dr.  A.  Ruland  *),  uit  het  Reformatorium , 
in  het  Serapeum  s)  de  §§  betreffende  het  afschrijven  van 
boeken,  en  vergeleek  deze  met  de  bij  Miraeus  uit  de 
statuten  van  het  Munstersche  colloquium  afgedrukte  §§. 
Ruland  herkende  echter  blijkbaar  deze  statuten  niet  als 
die  van  een  huis  van  de  Broeders  van  het  gemeene 
Leven  —  als  ik  ten  minste  den  naam  Regular-Cleriker 
goed  versta  —  en  nog  veel  minder  wist  hij  te  bepalen , 
uit  welk  huis  ze  afkomstig  waren. 

Wattenbach 4)  nam  de  mededeelingen  van  Ruland  over 
in  zijn  Schriftwesen  im  MütdaUer.  Hij  zag  echter  in, 
dat  het  uittreksels  uit  Statuten  van  een  huis  van  de 
Broeders  van  het  gemeene  Leven  waren  en  citeert  ze  ook 
als  zoodanig.  Opmerkelijk  is  nu,  dat  vrij  wel  het  meeste 
van  wat  Wattenbach  over  het  schriftwezen  der  Neder- 
landsche  Broeders  vermeldt  —  en  dit  is  niet  weinig  — 
uit  het  Reformatorium  geput  is  en  de  geleerde  wereld  dus 
reeds  sedert  lang  met  de  §  De  liberario,  van  de  Consuetu- 
dines  Domus  Sti.  Gregorii  te  Zwolle  kennis  heeft  gemaakt. 

Verder  blijkt  deze  overname  der  Consuetudines  Zwol- 


1)  Tot  mijn  spijt  heb  ik  geen  gebruik  meer  kannen  maken  van  de 
inmiddels  in  druk  verschenen  Statuten  Tan  het  Domus  Clericorum  te 
's  Hertogenbosch  en  die  van  het  Domos  Sancti  And  ree  te  ten  Orthen. 
Eene  vluchtige  vergelijking  van  deze  statuten  met  die  van  het  Zwolsche 
huis  bewyzst  de  juistheid  van  het  door  mg  betoogde.  Deze  statuten 
zijn  uitgegeven  door  G.  van  der  Eisen  en  W.  Hoevenaar!  in:  Analecta 
Gysberti  Goeverincx  (Uitgave  v.  h.  Prov.  Gen.  van  £.  en  W.  in  N.- 
Brabant), z.  pi.  en  j.  (1905),  blz.  90—114. 

2)  Dr.  Ant.  Ruland,  Die  Vorschriften  der  Regular-cleriker  fiber  das 
Anfertigen  oder  Abschreiben  von  Handschriften. 

3)  Serapeum,  Zeitschrift  fur  Bibliothekwissenschaft,  Handschriften- 
kunde und  altere  Litteratur.  Herausgg.  v.  Dr.  Robert  Naumann, 
21e  Jhrg.,  Leipzig  1860,  S.  183—193. 

4)  Wattenbach,  W.,  Das  Schriftwesen  im  Mittelalter,  3te  Aufl., 
Leipzig  1896,  passim,  vooral  echter  S.  453  en  S.  310,  alwaar  een 
gedeelte  van  de  §  De  liberario  is  afgedrukt  —  Vergl.  p.  254  noot  1. 


Digitized  by 


Google 


CXL1X 

lenses  door  andere  Nederlandsche  Fraterhuizen  ten  duide- 
lijkste uit  HS.  L.  41  der  Koninklijke  Bibliotheek  te 
'sGravenhage,  dat  de  statuten  van  een  Nederlandsen 
fraterhuis  behelst.  Uit  de  mededeelingen ,  die  wij  bij 
Meinsma  *)  hieromtrent  vinden,  springt  onmiddellijk  de 
letterlijke  overeenkomst  van  het  hoofdstuk:  „De  cura 
scribendorum  librorum",  met  de  §  „De  liberario"  a)  der 
Consuetudines  in  het  oog.  Ook  uit  de  bepaling,  dat  „nu 
in  den  vervolge  hoogstens  honderd  nobelen  per  jaar  van 
de  inkomsten  uit  renten  verkregen,  mochten  besteed  wor- 
den voor  de  bewoners  van  het  huis,  (en  dat)  wat  er  op  den 
duur  meer  zou  zijn  voor  '/s  voor  de  bibliotheek  (moet) 
aangewend  worden,  terwijl  men  de  rest  moest  uitdeelen 
onder  de  armen"8),  treedt  te  zeer  de  groote  overeen- 
komst met  de  bepaling  van  Dirk  van  Herxen,  die  wij 
vroeger  hebben  leeren  kennen4),  op  den  voorgrond,  dan 
dat  men  aan  de  afhankelijkheid  van  die  statuten  van  die 
van  het  Zwolsche  Fraterhuis  redelijkerwijze  zou  kunnen 
twijfelen.  En  toch  staat  het  vast,  dat  het  de  Consuetudines 
van  het  Domus  Sü  Gregorii  niet  kunnen  zijn,  omdat  in 
het  begin  er  van  vermeld  staat,  dat  het  huis  door  een 
zekere  devote  vrouw  gesticht  is. 

VL  Het  Cartulariwn  van  het  Domus  Clericorwm  te  Zwolle  — 
thans  eigendom  van  de  Vereen i ging  tot  Beoefening  van 
Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis  te  Zwolle  —  is  ons 
niet  in  zijn  oorspronkelijken  staat  bewaard  gebleven.  Zóó 
als  wij  het  thans  kennen,  is  het  bijeengebracht  door  den 
verdienstelijken  Zwolschen  oudheidkundige  Mr.  F.  P.  A. 
Heerkens  *).  In  den  reeds  meergenoemden  „Catalogus  van 
zijne  Handschriften"  omschrijft  hij  dit  HS.  onder  de 
rubriek:  In  Quarto,  N°44,  als  volgt:  „Registers  en  brieven 
van  het  Klerken-  en  Fraterhuis,  uit  een  hoop  verspreide 


1)  Middeleen wsche  Bibliotheken  blz.  127. 

2)  Vergt  p.  252. 

3)  Meinsma,  1.  c.  blz.  129. 

4)  VergL  p.  CXXXIV  ▼. 

5)  VergL  p.  CLXXVI  noot  4, 


Digitized  by 


Google 


CL 


en  meest  verscheurde  papieren  in  de  Spiegelsteegskerk  na 
derzelver  opheffing  bijeen  gezocht  en  te  zamen  ge  voegt. 
Pap.  band." 

De  opheffing  der  R.  K.  statie  in  de  Spiegelsteeg  te 
Zwolle  had  plaats  in  het  jaar  1809.  Het  belangrijke 
archief  —  hoogst  waarschijnlijk  voor  een  groot  gedeelte 
bijeengebracht  door  den  aartspriester  Arnoldus  Wayer  !)  — 
werd  met  dat  van  de  statie  Onder  den  Bogen  vereenigd 
en  berust  thans  onder  het  beheer  van  de  kerkvoogden 
van  de  parochie  van  Sint  Michiel  *)  aldaar. 

Het  bericht  van  Mr.  Heerkens  werpt  een  treurig  licht 
op  de  wijze,  waarop  de  verhuizing  van  dit  archief  ge- 
schiedde, en  op  de  weinige  belangstelling,  die  de  opvolger, 
van  Arnoldus  Wayer  voor  documenten,  zijne  parochie 
betreffende,  aan  den  dag  legde.  Des  te  meer  treedt  echter 
de  edele  figuur  van  Heerkens  op  den  voorgrond  met  zijne 
liefde  voor  zijne  kerk  en  de  buitengewone  piëteit,  waar- 
mede hij  voor  hare  geschiedenis  bezield  was.  Zonder 
zijne  tusschenkomst  zouden  niet  alleen  deze  hoogstbe- 
langrijke  stukken  voor  de  geschiedenis  van  de  Broeders 
te  Zwolle,  maar  ook  die  betreflende  de  stichting  der 
Broederschap  als  zoodanig,  zeer  waarschijnlijk  voor  altijd 
verloren  zijn.    Daarom  hulde  aan  zijn  nagedachtenis. 

De  vraag  of  wij  nu  inderdaad  in  het  „Cartularium"  het 
door  Heerkens  beschreven  boekdeel  bezitten,  is  geensdeels 
ongewettigd.  Want  hij  noemt  het  immers  niet  „Cartula- 
rium" —  dien  naam  ontving  het  van  B.  P.  Velthuysen, 
toen  kapelaan  te  Kampen  —  maar  hij  beschrijft  het  als 
eene  samenvoeging  van  Registers  en  brieven,  die  geen 
geheel  uitmaakten  en  die  gedeeltelijk  zeer  geschon- 
den zijn. 

Niettegenstaande  dit  bezwaar,  meen  ik  er  zeker  van 
te  zijn,  dat  Heerkens  geen  ander  HS.  bedoeld  heeft  dan 
ons  Cartularium.  Want  al  is  de  beschrijving  ook  wat 
globaal,  ons  HS.  beantwoordt  er  geheel  en  al  aan  én  wat 
formaat  én   wat  de  samenvoeging  en  vooral  wat  den  ge- 


1)  Vergl.  p.  CLXXII  noot  1. 

2)  Vergl.  p.  CLXXIJ. 


Digitized  by 


Google 


CU 


schonden  toestand  er  van  betreft.  Bovendien,  en  dit  is 
voor  mij  een  van  de  sterkste  bewijzen,  is  in  den  Catalogus 
van  de  bibliotheek  van  Mr.  Heerkens  geen  ander  HS., 
dat  op  het  Fraterhuis  te  Zwolle  betrekking  heeft,  te  vin- 
den. Het  is  nu  geheel  en  al  ondenkbaar,  dat  de  nauw- 
keurige bezitter,  die  met  zichtbare  voldoening  zijn  groote 
verzameling  handschriften  beschreef  —  zijn  catalogus  telt 
niet  minder  dan  137  N<* ,  —  een  HS.  van  de  waarde  van 
het  onze  niet  geboekt  zou  hebben.  Want  Heerkens  was 
op  het  gebied  van  de  geschiedenis  zijner  vaderstad  te 
goed  thuis,  dan  dat  hy  de  hooge  waarde  van  dit  HS. 
niet  naar  behooren  zou  geschat  hebben. 

Ook  vindt  men  al  ras,  zelfs  bij  een  oppervlakkig  door- 
bladeren van  den  codex,  dat  naast  en  tusschen  brok- 
stukken, die  zonder  eenigen  twijfel  deel  hebben  uitge- 
maakt van  het  oorspronkelijke  Cartularium  van  het  huis, 
stukken  zijn  ingebonden,  die  oorspronkelijk  er  niet  in 
thuis  behooren.  Zoo  b.  v.  de  geheele  tweede  katern ,  die 
op  de  afschriften  van  twee  koopakten  na  —  welke,  ik 
leg  er  den  nadruk  op,  niet  op  het  Fraterhuis  betrek- 
king hebben,  maar  op  de  scholieren,  en  bovendien  van  veel 
jongeren  datum  zijn,  —  kopieën  bevat  6f  van  privilegiën , 
die  den  Broeders  door  verschillende  bisschoppen  van 
Utrecht  verleend  waren,  6f  van  rechtelijke  adviezen  ten 
gunste  van  de  Broeders  verstrekt  De  omstandigheid, 
dat  deze  katern  op  één  blad  papier  na,  dat  kennelijk 
oorspronkelijk  geen  deel  er  van  uitmaakte,  hoewel  het 
ook  afschriften  van  bisschoppelijke  gunstbrieven  behelst 
en  om  die  reden  blijkbaar  door  Heerkens  bij  die  katern 
gevoegd  is,  op  perkament  geschreven  is,  bewijst,  dat  de 
Broeders  meer  waarde  aan  deze  afschriften  gehecht  heb- 
ben dan  aan  die  van  hunne  koopakten.  Ik  aarzel  dan 
ook  niet  aan  te  nemen,  dat  deze  katern  oorspronkelijk 
afkomstig  is  uit  het  Privilegie-boek  van  het  Fraterhuis. 

En  dan  wat  betreft  den  geschonden  toestand  van  de 
meeste  bladen,  die  kon  met  het  eene  woord  Jammer- 
lijk" het  best  gekenschetst  worden.  Niet  alleen  is  vooral 
het  laatste  gedeelte  er  van  op  barbaarsche  wijze  ver- 
scheurd, zoodat  van  vele  bladen  maar  fragmenten  over 
lijn,  maar  ook  heeft  het  papier  vooral  aan  den  beneden* 


Digitized  by 


Google 


CLII 


rand  in  die  mate  door  vervuren  geleden,  dat  op  vele 
plaatsen  door  het  afbrokkelen  van  stukjes  papier  de  tekst 
verloren  is  geraakt.  In  één  woord,  de  codex  vergt  eene 
grondige  herstelling  door  een  vakman.  Door  deze  woor- 
den wil  ik  nu  niet  in  het  minst  de  verdiensten  van  Mr. 
Heerkens,  die  hij  door  de  piëteitvolle  zorg  ook  voor  het 
behoud  van  onzen  codex  heeft,  verkleinen.  Men  vergete 
niet,  dat  sedert  hij  het  HS.  van  een  zekeren  ondergang 
redde,  bijkans  eene  eeuw  is  verstreken.  De  gesignaleerde 
factoren  van  bederf  waren  hoogstwaarschijnlijk  er  in  voor- 
handen, en  die  verrichtten  langzaam  maar  zeker  hun 
werk,  vooral,  wanneer  zij  nieuw  voedsel  door  vocht 
verkregen. 

Alvorens  tot  de  beschrijving  van  het  handschrft  over  te 
gaan,  vestig  ik  er  de  aandacht  op,  dat,  niettegenstaande 
de  daarin  voorkomende  vreemde  elementen,  toch  verre- 
weg het  grootste  gedeelte  uit  brokstukken  van  het  oor- 
spronkelijke Cartularium  van  het  Fraterhuis  bestaat,  en 
dat  het  handschrift  dus  dien  naam,  hem  door  zijn  tweeden 
redder  gegeven,  met  recht  draagt.  Ik  citeer  dan  ook 
steeds:  Cartularium,  of  afgekort:  Cartul. 

Het  HS.  is  inderdaad  in  4 'o.  De  juiste  maat  er  van 
is  echter  niet  gemakkelijk  aan  te  geven,  omdat  de  ver- 
schillende katerns,  waaruit  het  samengevoegd  is,  in  for- 
maat, althans  in  hoogte,  verschillen.  Ik  geef  daarom  hier 
alleen  de  maat  aan  van  de  eerste  katern,  die  294  X  212  mM, 
en  die  van  de  laatste,  welke  258  X  212  meet.  Het  geheel, 
dat  zonder  schutbladen  61  folios  telt,  is  genaaid  op  twee 
streepjes  perkament  en  gebonden  in  een  papieren  band 
met  platten  rug  uit  het  begin  der  19**  eeuw,  gelijk  ook 
blijkt  uit  het  rood  gesprenkelde  papier,  zoogenaamd  kie- 
vietspapier, waarmede  het  bordpapier  en  oorspronkelijk 
ook  de  rug  beplakt  was.  Deze  laatste  vertoont  thans,  nu 
het  plaksel  door  het  vele  gebruik  van  het  werk  afge- 
vallen is,  een  stuk  perkament,  dat  voor  het  grootste 
gedeelte  onbeschreven  is.  Dit  is  nu  zoo  om  den  rug  ge- 
slagen ,  dat  het  hem  op  de  meest  afdoende  wijze  beschermt 
en  ook  aan  het  bordpapier,  waartegen  het  aan  den  bin- 
nenkant geplakt  is,  meerderen  steun  geeft. 

Slaat  men  het  boek  open ,  dan  ziet  paen  op  den  eerste» 


Digitized  by 


Google 


cLin 

blik,  dat  het  vel  Hollandsch  papier,  waarvan  de  eene 
helft  tegen  den  binnenkant  van  den  band  geplakt  is, 
de  andere  als  schutblad  dienst  doet,  uit  het  begin  der 
vorige  eeuw  is.  Op  dezen  binnenkant  |van  den  band  is 
een  langwerpig  strookje  perkament  (21  x  110  mM.)  ge- 
plakt, dat  door  zijne  geelachtige  kleur  bij  het  witte 
Hollandsche  papier  nog  al  afsteekt  en  daardoor  onmid- 
dellijk in  het  oog  valt  Hierop  staat  met  eene  hand 
uit  het  laatst  der  14**  of  het  begin  der  ]54e  eeuw  ge- 
schreven :  hte  liber  pertinet  ad  librariam  domus  clericorum 
Zwolknm. 

Zonder  titelblad  of  eenig  opschrift  op  de  eerste  blad- 
zijde, dat  den  aard  van  het  werk  aangeeft,  volgt  onmid- 
dellijk na  het  moderne  schutblad  een  katern  van  6  bladen, 
waarvan  er  vier  op  zwaar  papier  met  het  watermerk  de  een- 
hoorn tusschen  twee  vel  perkament  gebonden  zijn;  wel 
een  bewijs,  dat  de  Broeders  waarde  hechtten  aan  den 
inhoud  van  het  geschrift,  anders  zouden  zij  de  oude 
manier,  om,  ten  einde  het  papier  beter  te  beschermen 
dit  tusschen  perkament  te  binden,  niet  gevolgd  hebben. 
Het  schrift,  dat  op  deze  katern  voorkomt,  vertoont  het 
karakter  van  het  overgangstijdperk  van  de  14d*  tot  de 
154*  eeuw  en  is  geheel  door  dezelfde  hand  geschreven. 
De  karakteristieke  kleine  a  der  14da  eeuw,  die  gemeenlijk 
met  het  tweede  oogje  ver  boven  de  gewone  letters  i,  o, 
of  m  en  n  uitsteekt,  vindt  men  in  dit  schrift  niet  meer. 
Het  is  die  der  15de  eeuw.  Maar  de  w  en  de  v  ver- 
toonen  nog  geheel  de  vormen  van  die  der  14**  eeuw. 
Over  het  algemeen  is  het  schrift  echter  veel  kalmer  en 
soberder  dan  dat  der  14de  eeuw.  Vooral  steken  de  rus- 
tige, deftig  stijve  neerhalen  bij  de  krullige  en  vluchtige 
van  het  zuiver  14de  eeuwsche  schrift  weldadig  af. 

Deze  katern  is  van  1 — 12  met  Bomeinsche  cijfers  ge- 
folieerd.  Ook  is  ze,  dank  zij  het  stevige  papier  en  de 
beschutting  van  de  perkamenten  bladen,  in  uitstekenden 
toestand;  alleen  is  ze  aan  den  bovenkant  door  water 
bevlekt  en  is  aan  den  benedenkant  de  rug  van  het  papier 
doorgesleten. 

De  beginletter  van  de  eerste  bladzijde,  een  kapitale  I, 
is  rood  gekleurd,  maar  zonder  eenige  andere  versiering, 


Digitized  by 


Google 


CLIV 


als  b.  v.  filigranes  enz.  Eene  dergelijke  kapitale  I  in  rood 
bevindt  zich  nog  op  fol.  III'  en  fol.  XUr.  Alle  andere 
beginletters  van  de  overige  akten  zijn  niet  gekleurd,  maar 
onderscheiden  zich  van  de  gewone  hoofdletters,  dié  in 
den  tekst  voorkomen,  door  meerdere  grootte  en  meestal 
door  eene  kleine  versiering,  die  er  in-  of  aangebracht  is. 

De  afschriften ,  welke  deze  katern  vullen ,  beginnen 
met  een  transsumpt  dd.  1406  Sept.  14  (No.  86)  l),  waarin 
opgenomen  zijn  de  akten  dd.  1394  Sept;  22  (No.  12),  1402 
Mei  19  (No.  23)  en  1394  Sept.  19  (No.  11).  Op  fol.  II* 
1396  Aug.  9  (No.  14).  Op  fol.  EO*  een  transsumpt  dd,  1403 
Dec.  14  (No.  4)  *),  waarin  opgenomen  zijn  de  akten  dd. 
1403  Sept  25  (No.  1),  1403  Nov.  9  (No.  2)  en  1403  Nov. 
10  (No.  3).  —  Op  fol.  IV*  de  oorkonde  van  1400  Juni  6 
(No.  19)  •)  en  op  fol.  V*  die  dd.  1403  (No.  5)*). 

Fol.  V'  was  blanco  gelaten.  Eene  hand  uit  het 
begin  der  16de  eeuw  schreef  daarop  onder  het  hoofd: 
„Prima  fundatio  domus"  de  oorkonde  dd.  1348  Juli  13 
af9).  Het  hierop  volgende  blad  van  veel  dunner  papier, 
met  afschriften  dóór  dezelfde  16**  eeuwsche  hand  als  op 
bladzijde  40v  vv.  geschreven,  behelst  de  oorkonden  dd« 
1384  Juli  25,  1385  Maart  14  en  1419  Maart  10  •). 

Eene  aanmerking,  onder  de  oorkonde  dd.  1385  Maart  14 7) 
voorkomende,  waardoor  de  schrijver  naar  fol.  9  van  deze 
katern  verwijst,  bevestigt  het  vermoeden,  dat  dit  blad 
niet  door  Heerkens  in  deze  katern  is  ingelascht,  maar 
vermoedelijk  reeds  door  den  Procurator  van  het  huis,  aan 
wiens  goede  zorgen  het  cartularium  was  toevertrouwd. 

Op  de  volgende  folio's  bevinden  zich  de  kopieën  van 
de  oorkonden  dd.  1382  Febr.  2  (No.  1),  1404  Juli  11 
(No.  26),   1385  Sept  11  (No.  7),  1390  Maart  12  (No.  9), 


1)  De  tusschen  ( )  staande  cijfer»  geven  het  No.  aan  van  de  oorkonde 
in  Bglage  III  dezer  uitgave. 
S)  Zie  Bijlage  VI. 

3)  Zie  Bglage  III. 

4)  Zie  Bijlage  VI. 

5)  Bglage  III  Nos.  2  en  3. 

6)  Bijlage  lil  Nos  4,  6  en  43. 

7)  Zie  p.  985  de  noot  onder  No.  6, 


Digitized  by 


Google 


CLV 


1404  Dec.  20  (No.  30),  1404  Dec.  22  (No.  13),  1395  Jan. 
23  (No.  10),  1406  Februari  16  (No.  27),  1403  April  28 
No.  26),  1393  Deo.  13  (No.  15),  1398  Juni  28  (No.  16), 
1400  Febr.  16  (No.  17),  1400  Juni  3  (No.  18),  1400  Juli  14 
(No.  20),  406  Mei  (No.  32)  en  1406  Sept.  13  (No.  35)  >)• 

Tusschen  fol.  9T — 10*  is  nog  een  lj4  vel  papier  ingehecht 
van  dezelfde  zware  kwaliteit  als  het  overige  dier  katern, 
op  eenen  kant  beschreven  met  een  afschrift  van  de  oor- 
konde dd.  1409  Juli  31  •).  Het  schrift,  hoewel  veel 
kleiner  dan  dat  van  de  overige  afschriften,  is  kennelijk 
van  dezelfde  hand  uit  de  overgangsperiode. 

Ik  heb  den  inhoud  van  deze  katern  nauwkeuriger  aan- 
gegeven dan  ik  met  de  overige  zal  doen,  om  aan  te 
toonen,  dat  er  hoegenaamd  geen  systeem  in  de  rang- 
schikking der  afschriften  is.  Ten  minste  heb  ik  eene 
systematische  rangschikking  der  oorkonden  niet  kunnen 
ontdekken.  Wel  blijkt  overtuigend  uit  den  oorspronke-* 
lijken  toestand  van  deze  katern,  dat  de  schrijver  of  ver- 
vaardiger er  van  geen  andere  oorkonden  heeft  opgenomen 
dan  die,  welke  betrekking  hebben  op  de  stichting  van 
het  jaar  1396:  het  Domus  Glericorum.  Het  uitsluiten  van 
oudere  oorkonden,  nl.  die  betreffende  de  stichting  van 
1384,  het  latere  Heer-Hendrik-van-der-Goldeshuis,  kan 
niet  anders  verklaard  worden  dan  door  de  omstandig- 
heid, dat  deze  stichting  geheel  afzonderlijk  werd  beheerd 
tot  aan  de  verbouwing  van  dit  huis  met  enkele  andere 
tot  het  Domus  Clericorum.  Tot  deze  conclusie  meen  ik 
gerechtigd  te  zijn  door  het  feit,  dat  eerst  na  het  jaar  1500 
de  oorkonden  betreffende  dit  huis  door  den  procurator 
van  het  Domus  Clericorum  in  het  Gartularium  er  van  zijn 
opgenomen.  De  origineel  e  stukken  berustten  blijkbaar  tot 
aan  deze  verbouwing,  die  omstreeks  het  jaar  1500  plaats 
had,  onder  het  beheer  van  den  procurator  van  het  Heer- 
Hendrik-van-der-Goldeshuis  en  niet  onder  dat  van  den 
procurator  van  het  Domus  Clericorum. 


1)  Vergl.  de  oorkonden  in  Bglage  III  onder  de  aangegeven  Nos, 
3)  BgUge  III  No.  37  (p.  314). 


,  Digitized  by 


Google 


CL  VI 


De  tweede  katern  valt,  zooals  ik  reeds  gezegd  heb1)» 
geheel  buiten  het  kader  van  dit  kopieboek.  Het  zorgvul- 
dig op  beide  kanten  bewerkte  perkament,  het  mooie 
duidelijke  schrift,  dat,  hoewel  geen  zuiver  fractuurschrift, 
toch  aantoont,  dat  men  veel  grootere  zorgvuldigheid  en 
veel  meer  tijd  er  aan  besteed  heeft  dan  aan  dat  van  de 
rest  van  deze  verzameling  stukken ,  dit  alles  bewijst,  meen 
ik,  dat  wij  met  stukken  van  hoogere  waarde  te  doen 
hebben  dan  die  in  het  overige  van  het  werk.  De  twee 
eerste  bladzijden  van  deze  katern  behelzen  afschriften  van 
No.  7,  9  en  10  van  Bijlage  XVII. 

Dan  volgen  het  juridisch  advies  ten  gunste  van  de 
Broederschap  (No.  3  van  Bijlage  XVII,  afgedrukt  op 
p.  601),  en  twee  bladen  papier,  die  door  water  en  ouderdom 
zeer  geleden  hebben,  met  afschriften  van  oorkonden  van 
David  van  Bourgondie,  de  bul  van  paus  Innocentdus  VIII 
(No.  5  en  No.  6  van  Bijlage  XVII). 

Op  het  daarop  volgende  blad  perkament  bevinden  zich 
de  afschriften  van  de  oorkonden  (Nos.  14,  16,  13  en  15 
van  Bijlage  V)  behelzende  gunsten,  den  Broeders  van 
Zwolle  verleend  door  het  kapittel  van  Deventer,  met  de 
bekrachtigingsoorkonden  van  den  bisschop  van  Utrecht. 
Het  uiterlijk  van  deze  afschriften  weerspiegelt  blijkbaar 
de  vreugde  van  de  Broeders  over  de  verkregen  gunsten. 
De  beginletter  van  de  brieven  van  het  kapittel  zijn  in 
roode  menie,  en  alle  hoofdletters,  ook  die  in  de  brieven 
van  den  bisschop  voorkomende,  zijn  gerubriceerd. 

De  beide  volgende  katerns  3  en  4  zijn  blijkbaar  uit  het 
oorspronkelijke  Cartularium  van  het  Domus  Clericorum 
afkomstig.  Zij  bestaan  geheel  uit  papier  en  beslaan  te 
zamen  9  bladen.  Katern  3  bestaat  uit  vijf,  katern  4 
daarentegen  uit  vier  bladen.  Het  papier,  dat  veel  dun- 
ner is  dan  dat  van  de  eerste  katern  van  dit  werk,  ver- 
toont als  watermerk  eene  p  met  een  kruis  er  op.  Het 
heeft  veel  overeenkomst  met  het  watermerk,  voorkomende 
op  plaat  XII  bij  de  Stoppelaar.  Het  papier  is  boven- 
dien tamelijk  sterk  geribd.    Daar  het  echter  zeer  door 


1)  Zie  p.  CLl. 


Digitized  by 


Google 


CL  Vil 

vervaren  heeft  geleden,  valt  niet  uit  te  maken,  of  het 
goed  of  wel  slecht  gelijmd  was. 

Deze  twee  katerns  vertoonen  zeer  duidelijk  de  oorspron- 
kelijke folieering  in  Arabische  cijfers,  van  af  18  doorloo- 
pende  tot  en  met  28.  Blijkbaar  sloot  katern  3  oorspron- 
kelijk onmiddellijk  aan  bij  katern  1,  welker  laatste  folio 
met  XII,  echter  in  Bomeinsche  cijfers  genummerd  is. 

Voor  het  grootste  gedeelte  zijn  deze  folio's  beschreven 
door  de  hand  van  Hendrik  van  Herxen,  die  van  het 
jaar  1435  tot  1482  procurator  van  het  Domus  Clericorum 
was.  Bij  het  afschrijven  van  de  oorkonden  volgde  hij  niet 
het  voorbeeld  van  zijn  voorganger,  die  de  eerste  katern 
afschreef,  waarin  wij  tenminste  geen  systeem  kunnen  ont- 
dekken ;  maar  hij  heeft  in  navolging  van  andere  cartularia 
de  afschriften  van  de  oorkonden  systematisch  gerangschikt 
onder  het  hoofd,  waarop  zij  betrekking  hadden. 

Zoo  had  Hendrik  van  Herxen  blijkbaar  fol.  13 — fol.  20 
incluis  bestemd,  om  er  de  reeds  voorhanden  en  eventueel 
later  te  verkrijgen  oorkonden,  betreffende  het  goed  Noert- 
bergen ,  het  erfdeel  van  zijn  oom  Dirk  van  Herxen  en  den 
grondslag  van  .de  latere  bezittingen  van  het  Fraterhuis, 
op  af  te  schrijven.  Dit  blijkt  duidelijk  uit  de  chronolo- 
gische rangschikking  van  die  oorkonden  en  het  onbe- 
schreven laten  van  fol.  18 — 20.  Maar  de  hem  opvolgende 
procuratoren  hebben  zich  aan  zijne  indeeling  niet  gehouden, 
maar  de  oorkonden  dtór  afgeschreven,  w&&r  zij  plaats 
vonden.  Ook  hebben  die  meestal  vrij  slordig  geschreven 
in  vergelijking  met  hun  voorganger,  die  niet  alleen  in 
keurig  rondschrift  de  aan  zijne  hoede  toevertrouwde  oor- 
konden heeft  geregistreerd,  maar  bovendien  iedere  oorkonde 
met  eene  eenvoudige  maar  keurig  afgewerkte  hoofdletter 
in  rood  heeft  opgeluisterd.  De  opschriften,  van  de  oor- 
konden zijn  echter  met  zwarte  inkt  geschreven;  alleen 
vestigt  hij  de  aandacht  op  eene  nieuwe  oorkonde  of  eene 
nieuwe  afdeeling  door  het  bekende  teeken  ff  voor  Caput 
in  rood  er  voor  te  teekenen.  Dit  geldt  ook  voor  de  fol. 
20—28,  waarvan  eveneens  verreweg  het  grootste  gedeelte 
geschreven  is  door  Hendrik  van  Herxen.  Achtereenvolgens 
heeft  hij  de  inkomsten  geboekt,  die  de  Broeders  trokken 
uit  de  landerijen,  gelegen  in  het  gebied  van  Mastenbroek, 


Digitized  by 


Google 


CLvnt 

Kampen,  Hasselt  en  Dsselmuiden.  Hierop  volgen  de 
oorkonden,  betrekking  hebbende  op  goederen,  gelegen  te 
Hellendoorn  en  op  Sply  tlofeleen ,  dat  door  het  voort- 
durende betwisten  door  de  bloedverwanten  van  Dirk  van 
Henen  den  Broeders  veel  zorg  baarde  en  daardoor  hun 
archief  met  menige  oorkonde  verrijkte.  Deze  bezorgd- 
heid van  de  Broeders  voor  het  verlies  van  de  inkomsten 
uit  Splytlofsleen  blijkt  niet  alleen  uit  de  waarschuwende 
woorden  van  den  procurator  Johannes  Ghissynck,  die  hy 
nopens  die  kwestie  aan  zijno  confraters  richt1),  maar 
vooral  uit  de  diplomatieke  bizonderheid,  die  het  Cartu- 
larium  op  fol.  37  en  38  vertoont,  waar  afschriften  van  de 
hoofdoorkonden  betreffende  dit  leen  geauthentiseerd  zijn 
door  den  notaris  Adrianus  de  Breda. 

Of  deze  bladen  en  allen  van  fol.  36  tot  aan  het  einde 
oorspronkelijk  tot  het  Cartularium  hebben  behoord,  is, 
hoewel  ik  het  waarschijnlijk  acht,  met  zekerheid  niet 
uit  te  maken.  Ik  grond  mijne  meening  op  het  feit, 
dat  het  eerste  fol.  van  de  volgende  katern,  dus  katern  6, 
die  maar  één  blad  groot  is,  kopieën  behelst,  die  kennelijk 
door  Hendrik  van  Herxen  geschreven  zijn.  Maar  afgezien 
hiervan  is  de  structuur  van  het  papier  en  het  watermerk, 
dat  er  in  voorkomt,  hetzelfde  als  van  katern  3  en  4. 
Ook  bevindt  zich  op  dit  blad  een  oude  folieering,  die 
echter  niet  bij  het  voorafgaande  aansluit,  daar  fol.  40 
het  oude  Na  11  en  fol.  41  het  oude  No.  24  draagt. 

Het  zoo  juist  gezegde  geldt  én  voor  de  structuur. én  voor 
het  watermerk  en  de  folieering  ook  van  het  eerste  fol.  van 
katern  7.  Deze  beslaat  8  bladen,  de  fol.  42—56  inclusive. 
Het  'papier  van  deze  bladen  is  van  veel  fijnere  structuur 
dan  het  voorafgaande  en  dientengevolge  ook  minder 
sterk  geribd.  Het  watermerk  vertoont  eene  hand  met  een 
kruis  op  den  middelvinger.  Deze  katern  is  van  af  fol.  60 
op  barbaarsche  wijze  geschonden.  Halve  bladen  zijn  er 
niet  alleen  ruw  uitgesobeurd ,  maar  ook  er  uit  gesneden. 
De  heer  Heerkens  heeft,  zoo  goed  als  hij  kon,  het 
ontbrekende   bij   elkaar  gezocht  en   weer  aan  elkaar  ge- 


*)  Zie  p.  343  de  laatste  alinea. 


Digitized  by 


Google 


CÏAt 

plakt  Slechte  hoogst  zelden  mocht  hij  hierin  slagen, 
en  in  die  gevallen  plakte  hij  op  wit  Hollandseh  papier, 
waarmede  hij  de  losse  bladen  aan  elkaar  geplakt  en 
gerestaureerd  heeft,  andere,  door  hem  bij  de  ontruiming 
der  pastorie  in  de  Spiegelsteeg  gevonden  fragmenten, 
die  op  de  Broederschap  betrekking  hadden. 

Vooral  de  laatste  bladen  veroorloven  ons  een  diepen 
blik  in  's  mans  binnenste  te  slaan;  geen  stukje,  al  is  het 
nog  zoo  klein,  laat  zijn  piëteit  voor  het  oude  verloren 
gaan;  zorgvuldig  wordt  het  op  een  vel  Hollandseh  papier 
geplakt  of  juister  ingeplakt,  zóó  dat  men  ook  de  achter- 
kant kan  zien.  Deze  wijze  van  inplakken  heb  ik  vooral 
veel  in  Italiaansche  archieven  aangetroffen. 

Tusschen  het  voorlaatste  en  het  laatste  blad  van  deze 
katern  is  blijkbaar  door  den  heer  Heerkens  nog  een 
geheel  blad  fol.  67  en  58  ingelascht.  De  twee  helften  van 
het  blad,  die  blijkens  de  verschillende  watermerken  die 
ze  vertoonen,  nooit  bij  elkaar  behoord  hebben,  zijn  zeer 
geschonden  en  met  Hollandseh  papier  aan  elkaar  ver- 
bonden* 

Bizondere  aandacht  verdienen  de  nu  volgende  fol.  60 
en  61.  Beide  zijn  van  perkament  en  hebben  zonder 
eenigen  twijfel  deel  uitgemaakt  van  een  Cartularium  of 
een  Register,  dat  ten  dienste  stond  van  den  procurator 
van  het  Domus  Clericorum.  Dit  blijkt  overtuigend  uit 
den  inhoud  van  deze  folio's. 

Op  foL  60"  vinden  wij  een  schema  met  het  opschrift: 
„Hoc  ordine  et  modo  continentur  littere  nostre  in  scriniis 
et  capeis  nostris".  Wij  hebben  hier  dus  voor  ons  het 
schema,  volgens  hetwelk  de  charters  van  het  Fraterhuis 
geordend  en  opgeborgen  waren. 

FoL  60*  schijnt  een  ontwerp,  van  eene  oorkonde  be- 
treffende Splytloffsgoederen  en  eene  lijst  van  de  aange- 
landen van  dit  goed  te  behelzen. 

FoL  61r  behelst  eene  reeks  stedelijke  en  bisschoppelijke 
reep.  landsheerlijke  bepalingen  en  verordeningen  betref- 
fende het  betalen  en  het  heffen  van  pacht  en  huur ,  be- 
nevens bepalingen  uit  het  stadrecht  van  Zwolle  betreffende 
het  erfrecht  van  geestelijke  personen  en  eene  verordening 
betreflende  het  bouwen  tegen  den  muur  van  zijn  buurman. 


Digitized  by 


Google 


CLX 


Alles  dus  rechtsbepalingen,  die  de  procurator  van  het 
Fraterhuis  noodzakelijk  moest  kennen.  Voor  ons  heeft 
de  voorlaatste  bepaling  actueel  belang,  omdat  daardoor 
veel,  wat  tot  nog  toe  duister  was  in  de  Narratio,  opge- 
helderd wordt  Zij  luidt:  „Item  is  averdragen:  wat  erf- 
nisse  of  tyns  in  testament  bynnen  onser  stad  vryheden 
gheleghen  in  kerken  of  gheestliken  personen  ghegheven 
wort,  dat  soelen  sie  vercoepen  bynnen  jaers;  weert  dat 
sy  des  niet  en  deden,  soe  wie  die  erfnisse  ende  tyns  den 
erfghenamen  desghenen  diet  ghegheven  hadde.  Versche- 
nen anno  MCCCLXXXV  quarta  die  Marcii"  >)•  Toen  ik 
de  aanmerkingen  op  de  Narratio  schreef,  was  tot  mijn 
spijt  het  Cartularium  nog  niet  te  mijner  beschikking ; 
vandaar  dat  ik  toen  geen  gebruik  van  deze  bepaling  heb 
kunnen  maken. 

Op  fol.  61y  bevindt  zich  dan  nog  een  formulier  voor 
eene  akte  betreffende  het  Kadenetershuis  te  Zwolle. 

Betreffende  de  schrijvers  van  het  Cartularium  kan  ik 
kort  zijn.  Twee  er  van  heb  ik  reeds  genoemd,  Hendrik 
van  Herxen,  procurator  van  het  Fraterhuis  van  1435 — 
1482,  en  Johannes  Ghiesink,  den  laatsten  procurator  van 
het  Domus  Clericorum.  Maar  ook  de  andere  schrijvers 
kunnen  niemand  anders  geweest  zijn  dan  de  procuratoren 
van  dit  huis.  Zoo  b.  v.  zijn  de  handen  van  den  procu- 
rator Lodewijk  Philippi  van  Bazel  en  diens  opvolger 
duidelijk  aan  te  wijzen.  En  het  ligt  ook  in  den  aard 
der  zaak,  dat  de  procurator,  wiens  plicht  volgens  de 
Consuetudines s)  niet  alleen  was,  voor  de  koop*  en 
huurcontracten  te  zorgen,  maar  op  wiens  schouders 
ook  de  zorg  voor  de  materieele  belangen  van  het  huis 
rustte,  in  navolging  van  een  algemeen  gebruik  het 
bijhouden  van  het  Cartularium  in  zijn  eigen  belang  niet 
verwaarloosde. 


1)  Vergl.  Schoengen,  M. ,  De  kloosterparagrafen  in  het  tweede 
Stad  boek  van  Zwolle,  in:  Verslagen  en  Hededeelingen  v.  d.  Ver- 
eeniging  tot  Beoefening  ▼.  Overijsselsen  Regt  en  Geschiedenis,  XXIII 
bh.  8w. 

2)  Vergl.  p.  250  het  cap.  De  proenratore* 


Digitized  by 


Google 


CL2I 


VIL  De  origineele  oorkonden.  Het  zal  wel  overbodig 
zijn  te  betoogen,  dat  de  Narratio  en  al  de  overige 
kronieken  en  biograpbieën  betreffende  de  Fraterhuizen 
en  hunne  leden,  hoe  voortreffelijk  zy  ook  overigens 
mogen  zijn,  voor  den  geschiedvorscher  geen  andere 
waarde  kunnen  en  mogen  hebben  dan  die  van  bronnen 
van  den  tweeden  rang;  alleen  de  origineelen  zijn  voor 
hem  zuivere  onverdachte  bronnen.  De  geschiedenis  van 
de  Broederschap  en  die  van  enkele  huizen  of  leden 
er  van,  die  wij  bezitten,  dank  zij  de  belangstelling, 
welke  de  Broederschap  als  zuiver  Nederlandsche  stich- 
ting bij  onze  historici  ondervond,  maar  die  alle  zonder 
uitzondering  opgebouwd  zijn  uit  bouwstoffen  van  tweede 
klasse  gehalte,  leveren  hiervoor  het  meest  klemmende 
bewijs.  Om  niet  te  spreken  van  het  totaal  verouderde 
werk  van  Delprat ]) ,  wijs  ik  alleen  op  de  uitmuntende 
schets  van  Acquoy  over  het  Zwolsche  Fraterhuis,  volgens 
de  voorstelling  der  Narratio2)  geschreven;  de  oorkonden 
bewijzen  ons  vaak  juist  het  tegenovergestelde  van  dat,  wat 
de  hoogleeraar  uit  zijn  bron  had  gelezen8).  En  welke 
onjuistheden  vallen  niet  aan  te  wijzen  in  de  vlijtige  en 
scherpzinnige  studie  van  Gerritsen  over  Florentius 
Radewijns?  Waarom?  Omdat  ook  zijne  studie  uitsluitend 
op  tweedehandsbronnen ,  de  kronieken,  steunt. 

In  welk  ander  licht  staat  thans  niet  de  verhouding 
van  G.  de  Groote  tot  de  stichting  der  Broederschap  op 
grond  van  de  oorkonden,  door  ons  uitgegeven  in 
Bijlage  III?  Is  hij  het  niet,  die  de  vruchtelooze  pogin- 
gen van  zijne  aanhangers  te  Zwolle  om  er  een  huis  te 
stichten  doet  slagen?  Door  zijne  direkte  bemoeiing 
immers  komt  niet  alleen  in  1384  de  stichting  te  Zwolle 
tot  stand,  maar  ook  die  op  den  Sint  Agnietenberg. 
Al  had  ook  Gerritsen  bij  zijne  onderzoekingen  meer 
handschriftelijk  materiaal  gebruikt  dan  hij  gedaan  heeft, 
het  beeld   van   G.   de   Groot,   om  bij   dezen  te  blijven, 


1)  De  Broederschap  Tan  G.  Groot. 

3)  De  Kroniek  Tan  het  Fraterhuis  te  Zwolle. 

3)  Vergt  b.  t.  p.  CXXXIIt. 

Derde  Serie.    Wbrkzm  N*.  13.  xi 


Digitized  by 


Google 


ÖLXlt 

2011  vermoedelijk  zonder  raadpleging  van  de  oorkonden 
niet  scherper  maar  nog  meer  onzeker  zijn  geworden 
dan  het  thans  is.  Dit  leert  ons  weder  op  overtuigende 
wijze  de  Narratio,  die  door  de  Voeoht  aan  de  hand 
van  de  origineele  stukken  is  geschreven.  Het  door 
hem  ontworpen  beeld  van  6.  de  Groote  is  immers  ook 
niets  meer  dan  een  ruwe  schets,  welker  karaktertrekken 
vaak  weinig  op  het  origineel  lijken.  Preciseeren  wij 
echter  de  lijnen  aan  de  hand  van  de  oorkonden,  dan  wordt 
het  beeld  in  enkele  punten  juister  en  meer  natuurgetrouw. 
Men  houde  in  het  oog,  dat  de  Voecht  evenals  zijne  tijd- 
genooten  niet  zoozeer  schreef  om  te  onderrichten,  dan 
wel  om  te  stichten. 

Uit  het  nevelachtige  waas,  dat  niettegenstaande  de  Nar- 
ratio en  andere  bronnen  nog  steeds  over  de  geschiedenis 
van  de  Broederschap  en  de  Fraterhuizen  hangt,  kan  den 
geschiedvorscher  alléén  door  het  heldere  zuivere  licht  der 
officieele  bescheiden  de  weg  gewezen  worden. 

Voor  den  toekomstigen  geschiedschrijver  der  Broeder- 
schap zijn  de  oorkonden  een  onschatbaar  materiaal  en 
absoluut  onmisbaar.  Mijne  taak  was,  dit  materiaal  te 
verzamelen,  om  hem  zooveel  mogelijk  het  werk  te  ver- 
gemakkelijken. Hoe  vollediger  ik  hierin  slaagde ,  des  te 
meer  en  des  te  juister  licht  kan  hij  op  de  feiten  laten 
vallen ,  en  met  des  te  vastere  hand  kan  hij  ons  het  juiste 
beeld  van  den  waren  toestand  schilderen. 

Op  aansporing  van  de  hoogleeraren  Acquoy  en  R.  Fruin 
te  Leiden  en  nog  meer  van  buitenlandsche  belangheb- 
benden ,  heb  ik  dan  ook  van  den  beginne  af  getracht  de 
grootst  mogelijke  volledigheid  in  dezen  te  bereiken.  Hoe 
en  of  ik  er  in  geslaagd  ben  ook  maar  een  relatieve  vol- 
ledigheid  te  benaderen,  zal  ik  straks  nader  betoogen. 
Thans  wensch  ik  mij  van  de  plicht  te  kwijten  om  aan 
te  geven,  in  welke  archieven  ik  de  oorkonden  heb  ge- 
vonden en  —  indien  noodig  —  ophelderingen  te  geven 
omtrent  de  vindplaatsen. 

Het  hedendaagsche  verblijf  der  oorkonden  betreflende 
het  Fraterhuis  staat  in  causaal  verband  met  de  opheffing 
er  van  na  de  definitieve  invoering  der  Hervorming  te 
Zwolle  en  het  mindere  of  meerdere  belang,  dat  de  stede- 


Digitized  by 


Google 


ctxm 

lijke  rêgeering  van  Zwolle  in  eea  gedeelte  van  de  oor- 
konden stelde.  Van  daar,  dat  het  goed  geregelde  archief 
yan  het  Fraterhuis  waarschijnlijk  op  dit  tijdstip  uit  zijn 
verband  werd  gerukt  en  naar  alle  vier  windstreken  werd 
verstrooid. 

Dank  zij  den  goeden  zorgen  van  velen,  die  wij  straks 
nader  zullen  leeren  kennen,  is  een  groot  gedeelte  van  de 
door  den  magistraat  der  stad  prijsgegeven  oorkonden 
echter  gered,  zoodat  van  de  ±  256  oorkonden,  die  ik  in 
de  Bijlagen  heb  kunnen  vermelden,  de  verblijfplaats  van 
nog  161  origineelen  te  mijner  kennis  is  gekomen.  Deze 
oorkonden  zijn  thans  geborgen  in  het  Oud- Archief  der 
gemeente  Zwolle,  in  het  Rijksarchiefdepót  aldaar  en  in 
de  archieven  van  de  Emanuelshuizen  en  dat  der  R.  K. 
Parochie  van  St  Michiel  te  Zwolle.  Behalve  deze  berusten 
nog  origineele  stukken  betreffende  het  Fraterhuis  in  het 
archief  van  de  R.  K.  Parochie  van  Onze  Lieve  Vrouw  te 
Zwolle  en  in  de  Verzameling  Heerkens,  bewaard  in  de 
bibliotheek  van  de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Over- 
ijsselsch  Regt  en  Geschiedenis  te  Zwolle. 

Het  aantal  origineele  oorkonden  betreffende  het  Frater- 
huis, thans  berustende  in  het  Oud- Archief  der  gemeente 
Zwolle,  bedraagt  90.  Zonder  uitzondering  hebben  zij  alle 
betrekking  op  de  eigendommen  van  het  huis.  Het  zijn 
de  rechtstitels  van  de  bezittingen,  die  de  stad  Zwolle  na 
de  definitieve  invoering  der  Hervorming  naastte. 

Deze  naasting  geschiedde  te  Zwolle  echter  op  een  geheel 
andere  wijze  dan  elders,  zoodat  ik  mij  genoodzaakt  zie 
hierbij  een  oogenblik  stil  te  staan.  Ik  heb  dan  ook 
tevens  gelegenheid  den  lezer  met  de  lotgevallen  van  het 
Fraterhuis  na  1580  bekend  te  maken. 

De  algemeene  regel  bij  het  zoogenaamd  hervormen 
eener  stad  werd  te  Zwolle  geenszins  toegepast ').  De 
kloostergebouwen  bleven  na  den  overgang  der  regeering 
in  hoofdzaak  gespaard  en  met  uitzondering  van  de  Domi- 
nikanen   bleven   de   aan   hun   godsdienst  trouw  gebleven 


1)  Omtrent  de  invoering  der  hervorming  na  1583  vergl.  men  vooral: 
Mulder,  J.  W.,  De  Predik ants- traktementen  te  Zwolle,  Zwolle  189*. 


Digitized  by 


Google 


ctxtV 

kloosterlingen   nog  een   tiental  jaren  ongemoeid  in  het 
bezit  van  hunne  huizen  en  eigendommen. 

Veelal  leest  men,  dat  de  Broeders  van  het  gemeene 
Leven  niet  alleen  voorloopers  van  de  Hervorming  geweest 
zijn,  maar  ook,  dat  een  groot  aantal  hunner  overtuigde 
propagandisten  van  de  nieuwe  leer  geweest  is.  Ik  wil  dit 
laatste  niet  bestrijden;  het  Fraterhuis  te  Doesburg,  dat  te 
Amersfoort  en  vooral  het  St.  Hieronymushuis  te  Utrecht 
telden  onder  hunne  leden  enkele  overtuigde  ijveraars  voor 
de  nieuwe  leer.  Maar  in  het  Fraterhuis  te  Zwolle  heb  ik 
trots  ijverig  zoeken  ook  niet  één  naam  van  een'  van 
ketterij  verdachten  Broeder  kunnen  ontdekken. 

De  hervormingsgezinde  vroedschap  der  stad,  die  door 
de  verkiezing  van  1579  op  het  kussen  kwam,  had  der- 
halve ook  geen  reden  om  tegenover  de  Broeders  anders 
op  te  treden  dan  tegenover  alle  andere  kloosterlingen.  Dat 
zij  inderdaad  geen  onderscheid  maakte,  blijkt  uit  de 
Kaadsresolutiën. 

Eerst  den  26"*611  September  1581  l)  besloot  de  stedelijke 
regeering  door  eene  deputatie  uit  haar  midden  de  kloos- 
tergoederen te  doen  inventariseeren,  de  in  de  kloosters 
aanwezige  personen  op  te  doen  teekenen,  alsook  de  zegels 
en  eigendomsbewijzen  ter  voorkoming  van  vervreemding 
of  verduistering  in  handen  van  den  Baad  te  doen  leveren 
en  hun  het  inkleeden  van  nieuwe  kloosterlingen  te  doen 
verbieden.  Bij  dit  besluit  schijnt  de  Vroedschap  het  te 
hebben  gelaten.  „In  werkelijkheid  zijn  (de  kloostergoe- 
deren) voor  het  eerst  in  1590  door  de  overheid  aangetast. 
Eerst  toen  moet  het  den  Zwolschen  Magistraat  ernst  zijn 
geworden  met  de  vrijheidsbeperking  van  het  katholicisme, 
allengs  wellicht  volkomen  overtuigd  door  de  vertoogen 
van  Calvinistische  zijde,  dat  hij  had  te  zorgen  voor  de 
goederen  der  kloosters,  eenmaal  bijeengebracht  tot  den 
dienst  van  God,  opdat  deze  niet  door  de  kloosterlingen 
en  anderen  werden  vervreemd  maar  voor  dien  dienst 
bewaard  bleven"  2). 


1)  Mulder,  Predikants-traktementen  blz.  25  en  Bijlage  XIX. 

2)  Halder,  Predikants-traktementen,  blz.  27. 


Digitized  by 


Google 


CLXV 

In  het  jaar  1590  viel  dan  de  Magistraat  feitelijk  voor 
het  eerst  de  Broeders  lastig. 

Den  V***  Maart  van  genoemd  jaar  approbeerden  Bur- 
gemeester en  Schepenen  en  de  Raad  nog  den  verkoop 
van  4  morgen  land,  gelegen  in  2  stukken  in  „Oosterholt", 
welke  P.  Sanderus  Schimmelpennink  als  administrateur 
der  goederen  van  het  Rijken-Fraterhuis  aan  Thomas  Knop- 
pert  en  Anna  Mulert  den  27*611  Februari  van  dit  jaar 
verkocht  had  '). 

Bij  resolutie  van  11  Maart  *)  van  dit  jaar  werd  echter 
reeds  aan  Pater  Sanderus  verboden,  voortaan  goederen 
van  het  Rijken-  zoowel  als  Armen-Fraterhuis  te  verpachten 
zonder  toestemming  van  de  gedeputeerden  uit  Raad  en 
Meente.  Tevens  ontvingen  deze  gedeputeerden  den  last, 
met  de  oonventualen  van  het  Rijken-Fraterhuis  „te  accor- 
deeren  over  de  opheffing  hunner  samenwoning  en  hun 
verder  levensonderhoud,  al  naar  gelang  der  inkomsten 
van  het  huis,  een  en  ander  onder  goedkeuring  van  den 
Raad"*).  Of  de  partijen  niet  tot  een  accoord  hebben 
kunnen  komen,  blijkt  niet,  zeker  is,  dat  in  December 
1591  nog  vier  broeders  samenwoonden;  want  eerst  den 
13<ten  December  van  dit  jaar  besloten  Raad  en  Meente, 
„dat  menu  die  koeken  int  Fraterhuiss  brecken  unnd  die 
heren  unde  Conventualen  aldaar  separeren,  edoch  ein 
temmelick  onderholt  geven  sall"  4).  De  laatste  uren  van 
het  Fraterhuis  hadden  nu  weldra  geslagen.  Bij  resolutie  van 
3  Januari  1592  *)  werd  besloten  P.  Wilhelmus  te  plaatsen 
in  het  Maatklooster  en  P.  Reignerus  in  het  Wyttenhuis 
te  Zwolle.  Opmerkelijk  is  het  besluit,  dat  zij  in  deze 
kloosters  als  „pater"  dienst  zouden  doen,  over  de  klooster- 
goederen opzicht  houden,  deze  administreeren  en  reke- 
ning en  verantwoording  er  van  aan  de  Vroedschap  zouden 
afleggen.    Verder  werd  besloten  den  broeder  Qarrijt  die 


i)  Boek  Tan  Transporten,  Oud- Archief  der  gemeente  Zwolle. 

2)  Mulder,  1.  c,  Bylage  XXII. 

3)  Mulder,  La,  bh.  32. 

4)  Mulder,  L  c,  Bylage  XXVJ. 

5)  Mulder,  L  c,  XXY1I. 


Digitized  by 


Google 


CLXVI 

brouwer  te  voorzien  van  een  behoorlijk  levensonderhoud 
en  in  het  Sint  Gertruidenconvent  onder  te  brengen.  Ten 
opzichte  van  broeder  Arnold  den  kok  zouden  gedepu- 
teerden naar  billijkheid  handelen.  Verder  zouden  alle 
roerende  goederen  dadelijk  door  schepenen  en  gedepu- 
teerden verkocht  worden. 

P.  Sander  Schimmelpennink  schynt  een  onderdak  ge- 
vonden te  hebben  in  het  Armen-Fraterhuis,  of  beter, 
zijne  huisvesting  aldaar  behouden  te  hebben.  Immers  in 
de  rekening  van  het  jaar  1593  ')  komt  voor:  „Pater 
Sander  in  het  Arme-Fraterhuis".  Blykens  de  rekening 
van  het  jaar  1596  *)  was  hem  nog  het  beheer  van  de 
goederen  van  het  Arme-Fraterhuis  toevertrouwd. 

Uit  deze  officieele  bescheiden  blijkt  dus,  dat  in  Januari 
1592  alleen  het  eigenlijke  Fraterhuis,  het  Domus  Clerico- 
rum  of  ook  Domus  Sancti  Gregorii  werd  opgeheven ,  dat 
echter  het  Domus  Pauperum,  dat  ten  bate  van  de  scho- 
lieren en  van  de  school,  Zwolle's  aiouden  luister,  door 
de  Broeders  gesticht  was,  niet  alleen  bleef  bestaan,  maar 
ook  onder  het  bestier  der  Broeders  bleef.  Maar  niet  lang 
zal  het  hebben  geduurd ,  dat  ook  dit  huis  nog  een  Broeder 
herbergde.  Immers  het  Fraterhuis  was  op  den  „Aus- 
sterbe-état"  geplaatst  en  Pater  Sander  zal  wel  geen  con- 
frater als  opvolger  gekregen  hebben.  Wanneer  hij  over- 
leed, weten  wij  niet. 

In  welk  jaar  de  regeering  der  stad  Zwolle  in  het  bezit 
kwam  van  de  eigendomsbewijzen  der  Broeders  blijkt  uit 
de  Resoluties  niet,  ten  minste  niet  met  voldoende  zeker- 
heid. Immers  nergens  vinden  wij  een  bewijs,  dat  de 
Raadsresolutie  van  26  September  1581  ten  uitvoer  is  ge- 
bracht. Integendeel,  moeten  wij  uit  den  verkoop  van 
27  Februari  1590  van  4  morgen  land  aan  Thomas  Knop- 
pert  door  P.  Sander  Schimmelpennink  de  conclusie  trek- 
ken, dat  de  stedelijke  Begeering  den  Broeders  de  vrije 
beschikking  over  hunne  bezittingen,  en  hun  dus  ook 
hunne  rechtstitels  heeft  laten  behouden. 


1)  Oud- Archief  der  gemeente  Zwolle, 

2)  Ibidem, 


Digitized  by 


Google 


CLXVII 

Ik  haast  mij  de  vraag,  of  behalve  het  90tal  origineele 
oorkonden  geen  andere  charters,  betrekking  hebbende  op 
het  Domus  Clericorum  of  het  Domus  Pauperum,  in  het 
Oud- Archief  der  gemeente  Zwolle  berusten,  bevestigend 
te  beantwoorden.  Door  toeval  kwam  ik  pas  in  het  najaar 
van  1903  tot  de  wetenschap  van  dit  feit. 

Het  Oud- Archief  der  gemeente  Zwolle  draagt  de  duide- 
lijke kenmerken  van  een  snelle  opeenvolging  van  archi- 
varissen. De  ordening  van  een  enkel  archief,  b.  v.  dat 
Tan  het  Fraterhuie,  bewijst  dit  op  onomstootbare  wijze. 
De  regesten  zijn.  van  verschillende  handen  en  geenszins 
volgens  hetzelfde  schema  vervaardigd.  Testamenten  ten 
gunste  van  dit  Fraterhuis  vindt  men  in*  dit  archief  niet, 
een  feit,  dat  mij  ten  zeerste  trof !).  Eene  hierop  betrekking 
hebbende  vraag  werd  door  den  tegen  woordigen  archief- 
ambtenaar beantwoord  met  een  verwijzing  naar  de  „verzame- 
ling testamenten",  die  mij  tot  nu  toe  onbekend  was  gebleven. 
Eene  vluchtige  inzage  overtuigde  mij  alras,  dat  in  deze 
„verzameling"  een  aantal  testamenten  zich  bevinden,  die 
betrekking  hebben  op  het  Domus  Pauperum.  Het  was 
mij  onmogelijk,  die  nog  in  de  Bijlagen  op  te  nemen, 
daar  mijn  handschrift  niet  meer  in  mijn  bezit  was,  en 
bovendien  zou  het  ook  weinig  gebaat  hebben.  Want  het 
Oud-Archief  der  gemeente  Zwolle  bezit  een  schat  van 
ongeordende  oorkonden.  Tot  deze  ontdekking  leidden 
mij  eenige  aan  teek  e  nin  gen  aangaande  het  Fraterhuis,  die 
ik  bij  vroegere  bezoeken  aan  het  Oud-Archief  der  Gemeente 
Zwolle  had  gemaakt  en  die  ik  bevestigd  vond  in  de  aantee- 
keningen  Heerkens.  De  genoteerde  oorkonden  waren  echter 
in  1903  niet  te  vinden.  Op  mijn  verzoek  om  nauwkeu- 
riger onderzoek,  kwamen  zij  eindelijk  voor  den  dag  uit 
„twee  pakken  losse  charters",  waarin  zij  zonder  te  letten 
op  de  zegels  pêle-méle  door  elkaar  samengebonden,  sedert 
de  overbrenging  van  het  archief  naar  de  Sassenpoort 
ongestoord  gerust  hadden.    De  door  mij  gezochte  oorkon- 


1)  In  de  Narratio  wordt  Tan  den  procurator  Domus  Pauperum,  Johan- 
nes  van  Wezel,  uitdrukkelijk  vermeld,  dat  hy  dit  huis  „bene  scivit 
providere  et  procurare  aliquando  bovera,  aliquando  bntirum  vel  testa- 
nuntom  aliqnod".    Vergl.  p.  145. 


Digitized  by 


Google 


CLXVIII 

den  waren  stukken,  op  welker  bezit  menig  archief  trotsch 
zou  zijn,  nl.  de  oorkonden  dd.  1385  Februari  3  en  1389 
December  4  ').  Ik  haast  mij  er  bij  te  voegen ,  dat  ik  uit 
eigen  ervaring  weet,  dat  deze  oorkonden  tijdens  het  archi- 
variaat  van  Mr.  J.  W.  Mulder  systematisch  geordend  met 
houten  klemmeü  aan  elkaar  gehecht,  in  laden  waren 
geborgen.  Ook  is  het  geenszins  mijne  bedoeling  iemand 
bepaaldelijk  de  schuld  van  dezen  toestand  te  geven.  Ik 
constateer  eenvoudig  een  feit,  dat  mijn  archivarisgemoed 
pijnlijk  aandeed,  en  dat  mijn  citaat  „losse  stukken"  aan 
den  voet  der  oorkonden  moet  verklaren. 

Stukken  uit  het  Rijtearchief-depót  te  Zwolle. 

Aan  de  hand  van  van  Doorninck's  Tijdrekenkundig 
Register  vond  ik  een  6tal  charters  in  verschillende 
archieven  van  Overijsselsche  kloosters,  vooral  in  dat  van 
Albergen,  die  6f  op  het  Fraterhuis  zelf,  óf  op  de  „Arme 
Clerken"  betrekking  hebben.  Met  de  meeste  bereidwillig- 
heid deponeerde  de  heer  Rijksarchivaris  Mr.  C.  P.  Rutgers 
deze  stukken  te  mijnen  behoeve  in  het  Rijkearchief-depót 
te  Leeuwarden.  Ook  in  andere  opzichten:  in  het  nazien 
van  twijfelachtige  plaatsen,  door  het  afschrijven  en  collatio- 
neeren  van  mij  niet  toegankelijke  oorkonden,  bewees  hij 
mij  ware  vriendendiensten.  Een  hartelijk  woord  van  dank 
aan  Mr.  Rutgers  mag  hier  niet  ontbreken. 

Het  Archief  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle  bestaat  uit  eene 
verzameling  handschriften  en  documenten  betreffende  de 
kerken  en  kloosters  van  Zwolle  tot  omstreeks  1809.  De 
geschiedenis  van  deze  hoogst  belangrijke  verzameling  is 
in  het  kort  de  volgende. 

De  Emanuelshuizen  zijn  gesticht  in  het  jaar  1639  bij 
testamentaire  beschikking  van  Anna  van  Haerst,  weduwe 
van  Emanuel  van  Twenhuizen,  met  het  doel  om  oude 
vrouwen  van  den  dienenden  stand  en  van  Roomsch 
Katholieken  godsdienst  te  huisvesten  en  door  uitkeeringen 
in  naturalia  en  geld  te  ondersteunen.    Bij  de  stichting  er 


1)  Zie  Bijlage  III  N'.  5  en  8. 


Digitized  by 


Google 


CLXIX 

van  was  de  nu  aanwezige  verzameling  van  handschriften 
en  archiefstukken  er  niet;  maar  de  regenten  van  het  huis, 
Aie  handschriften  of  stukken  onder  zich  hadden ,  hebben 
die  gaandeweg  in  de  Emanuelshuizen  gedeponeerd.  Neemt 
men  in  aanmerking,  dat  de  hooge  adel  in  en  om  Zwolle 
en  de  deftige  burgerstand  te  Zwolle  voor  een  groot  deel 
katholiek  gebleven  was,  —  dat  van  af  23  Juni  1672  tot 
in  Mei  1674  te  Zwolle  de  katholieke  godsdienst  wederom 
in  zijn  vorigen  luister  hersteld  werd  en  dat  onder  de 
regenten  van  de  Emanuelshuizen  niet  alleen  invloedrijke 
en  voorname,  maar  ook  geleerde  mannen  te  tellen  zyn, 
—  zoo  b.  v.  heeren  van  Twenhuizen,  van  Doetinchem,  Ver- 
meer1), Lipperus,  Kockman,  Knoppert  en  de  geschied- 
schrijver der  stad  Zwolle,  B.  J.  van  Hattum  en  diens 
zoon  —  dan  zullen  wij  begrijpen,  dat  en  hoe  het  moge- 
lijk was  deze  kostbare  verzameling  bij  elkaar  te  brengen. 
Waarom  men  juist  dit  gesticht  tot  bergplaats  er  van 
koos,  zal  wel  met  zekerheid  niet  uit  te  maken  zijn.  Ik 
ben  geneigd  aan  te  nemen,  dat  deze  heeren,  in  de  over- 
tuiging, dat  niemand  zulk  een  schat  in  een  oud  vrouwen- 
huis zou  zoeken,  ze  daar  het  veiligst  achtten.  En  de  ge- 
schiedenis leert  ons,  dat  zij  goed  gezien  hadden. 

Toen  in  het  jaar  1809  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  regent 
van  de  Emanuelshuizen  werd,  vond  hij  de  verzameling, 
wat  het  aantal  stukken  betreft,  zooals  ze  thans  is.  Niets 
werd  er  sedert  dat  jaar  aan  de  verzameling  toegevoegd. 
Maar  het  zal  niemand  verwonderen,  dat  deze  oudheid- 
kundige niet  alleen  de  honig  uit  de  bloemen  ging  lezen, 
maar  ook  met  zijn  aangeboren  archivaristalent  de  stukken 
ging  ordenen  en  beschrijven.  Nog  heden  is  zijn  beknopte 
systematische  catalogus  van  die  stukken  in  wezen  en  be- 
wijst uitstekende  diensten  én  aan  de  heeren  regenten  én 
vooral    aan    den   gescbiedvorscher.     Door   de   uitermate 


1)  In  1672  werd  Marcellus  Vermeer  tot  rentmeester  van  de  kerk  St. 
Michiel  aangesteld.  Hierdoor  wordt  het  zonderlinge  feit,  dat  de  reke- 
ningen over  de  jaren  1672-1674  betreffende  het  herstel  van  de  kerk 
St  Michiel  en  den  katholieken  eeredienst  aldaar,  in  het  archief  der 
EmanueUhaizen  oer  asten,  votyoende  verklaard. 


Digitized  by 


Google 


CLXX 

vriendelijke  tegemoetkoming  en  hulpvaardigheid  van  den 
regent  der  Emanuelshuizen  Mr.  E.  N.  F.  Heerkens 
kreeg  ik  het  eerst  in  het  voorjaar  1899  toegang  tot  dit 
archiefdepót 

Aan  de  hand  van  den  boven  vermelden  catalogus  had 
ik  spoedig  gevonden  wat  ik  tocht:  22  charters  betrekking 
hebbende  op  het  Fraterhuis  te  Zwolle.  Toen  ik  kort 
daarop  bij  het  Rijksarchief-depót  te  Leeuwarden  tot  adjunct- 
commies werd  benoemd,  stond  Mr.  E.  Heerkens  gaarne 
toe,  dat  de  stukken  voor  bepaalden  tijd  in  het  Rijks- 
archief-depöt  te  Leeuwarden  werden  gedeponeerd.  Gaarne 
betuig  ik  aan  Mr.  E.  Heerkens  hier  mijn  oprechten  dank 
voor  de  groote  welwillendheid,  hulp  en  tegemoetkoming, 
die  ik  in  zulke  ruime  mate  van  hem  heb  mogen  ondervinden. 
Ook  aan  de  tegenwoordige  regenten  van  de  Emanuels- 
huizen,  met  name  aan  den  secretaris  ervan,  Th.  Heerkens, 
ben  ik  niet  geringen  dank  verschuldigd  voor  hunnen  steun 
bij  mijne  onderzoekingen.  Door  vriendelijke  bemiddeling 
van  den  heer  N.  A.  Cramer,  ontving  ik  bovendien  van 
den  heer  Tb.  Heerkens  talrijke  inlichtingen  omtrent  zijne 
familie,  het  ontstaan  van  de  verzameling  Heerkensiana 
in  de  bibliotheek  der  Vereeniging  van  Overijsselsch  Regt 
en  Geschiedenis  en  de  verzameling  der  Emanuelshuizen. 
Hem  dien  dank  hier  in  alle  oprechtheid  openlijk  betuigen, 
doe  ik  gaarne. 

De  stukken  betreffende  het  Fraterhuis,  berustende  in 
het  archief  der  Emanuelshuizen,  zijn  voor  den  geschied- 
schrijver der  Broederschap  van  het  gemeene  Leven  van 
bijzonder  belang.  Hier  immers  vindt  hij  de  uitstekend 
bewaard  gebleven  origineele  stukken ,  die  hem  het  bewijs 
van  de  persoonlijke  bemoeiing  van  G.  de  Groote  met  het 
tot  stand  komen  van  de  eerste  stichting  der  Broeders  te 
Zwolle  leveren;  hier  ook  leert  hij  de  volgelingen  en 
Zwolsche  vrienden  van  den  Deventer  Magister  kennen, 
want  zij  allen  hebben  hun  zegels  aan  de  oorkonden  ter 
bekrachtiging  gehangen.-  De  historicus,  welke  die  stukken 
voor  het  eerst  in  handen  krijgt,  komt  onwillekeurig  onder 
den  indruk.  Want  de  plaats,  waar  de  stukken  geborgen 
zijn,  draagt  hiertoe  in  sterke  mate  bij. 

Immers  het  noordelijke  gedeelte  van  het  huis  staat  op 


Digitized  by 


Google 


CI.XXI 

de  plek,  waar  tot  in  het  begin  der  vorige  eeuw  het 
Domus  Pauperum  stond.  Aan  den  overkant  der  straat, 
waar  in  de  19**  eeuw  het  Odeon  en  andere  gebouwen 
verrezen,  lag  het  huis,  over  welks  aankoop  in  de  stukken 
gehandeld  wordt.  Verplaatsen  wij  ons  in  den  geest  zes 
eeuwen  terug,  dan  zien  wij  het  klein  getal  volgelingen 
van  G.  de  Groote  dit  huis  betrekken.  Armoedig  gekleed, 
in  een  habijt,  dat  de  goede  Zwollenaren  nog  nooit  gezien 
hadden  en  dat  hun  lachtlust  wekte ,  trotseeren  zij ,  geluk* 
kig  ter  wille  van  Christus  veracht  en  bespot  te  worden, 
én  burgerij  én  •  magistraat.  Allengs  wordt  hun  getal 
grooter,  het  huis  kan  het  aantal  broeders  niet  meer  ber- 
gen; met  veel  moeite  komen  zij  in  het  bezit  van  andere 
huizen ,  die  hun  door  de  kleinzieligheid  en  de  kortzichtige 
politiek  van  de  stedelijke  regeering  ten  hevigste  betwist 
worden.  Onbegrijpelijk,  want  door  en  ter  wille  van  de 
Broeders  is  de  roem  van  de  school  der  stad  op  aller  lip- 
pen. Zwolle  is  geworden  een  Europeesche  vermaardheid. 
De  school  in  de  onmiddellijke  nabijheid  van  het  Frater- 
huis  en  van  de  opvoedingsgestichten  der  Broeders  ont- 
sluit hare  poorten.  Drommen  van  scholieren,  groote  en 
kleine,  stroomen  naar  buiten,  800,  1000,  ja  tot  1200  *ijn 
reeds  aan  ons  voorbij  getrokken.  Men  begrijpt  nauwelijks, 
hoe  het  kleine  Zwolle  ze  allen  kan  bevatten.  Hoewel  zij 
meestal  Latijn  spreken,  hoort  men  echter  aan  hun  taal, 
dat  verreweg  de  meerderheid  geen  zonen  van  het  Noorden 
zijn.  Naast  het  zoetvloeiende  Rijnlandsche  dialect  ver- 
neemt men  de  harde  klanken  van  het  Allemanisch  der 
Zwitsers  en  Opperduitschers;  Vlamingen  en  Walen,  Polen 
en  Wenden  loopen  vreedzaam  naast  elkaar  of  spoeden 
zich  huiswaarts.  Huiswaarts!  Ja,  voor  zoo  verre  men  van 
een  te  huis  in  den  vreemde  kan  spreken,  vonden  zij  dit, 
dank  zij  den  bemoeiingen  van  de  Broeders,  naar  gelang 
van  hun  stand  óf  in  het  Rijken-  óf  in  het  Armen-Frater- 
huis  óf  in  dat  van  de  Burger-Middenstand.  Hier  vonden 
zij  niet  alleen  een  onderdak  en  kost,  maar  ook  in  den 
bestuurder  er  van  een  man,  die  met  vaderlijke  zorg  over 
hen  waakte,  niet  alleen  over  hunne  ziel  maar  ook  over 
hunne  lichamen.  Bovendien  vonden  zij  hier  hulp  en  steun 
iü  hunne  stqdiën.    Want  de  Fraters  zorgden  ook  voor  een 


Digitized  by 


Google 


CXXXII 

„repetitor",  die  het  dagelijksche  pensum  nog  eens  met 
hen  doorliep. 

Maar  beteugelen  wij  onze  phantasie  en  keeren  wij  terug 
naar  het  heden  en  tot  de  schamele  rest,  die  van  al  die 
grootheid,  verhevenheid  en  echt  middeleeuwsche  charitas 
is  overgebleven,  de  charters.  Slechts  22  bescheiden,  die 
nog  getuigen  van  die  lang  vervlogen  tyden,  berusten  in 
dit  overigens  zoo  rijke  archief.  Maar  de  inhoud  van  deze 
stukken  is  voor  de  geschiedenis  van  de  Broederschap  en 
van  het  Domus  Sancti  Gregorii  van  zulk  een  belang,  dat  ik 
ze  meest  alle  in  extenso  heb  opgenomen.  Het  zijn  de  Nos. 
3,  12,  14,  21,  46,  57,  66,  73,  76,  83,  99  en  163  van  Bijlage 
III;  Nos.  4,  11  en  12  van  Bijlage  IV;  No.  1  van  Bijlage 
V;  No.  9  van  Bijlage  VI;  de  Nos.  2,  3  en  4  van  Bijlage 
VII;  No.  1  van  Bijlage  XIV  en  No.  3  van  Bylage  XVIL 

.  Het  archief  der  R.  K.  Parochie  van  Sint  MicMel  te  ZwoUe 
bevat  eene  hoogstbelangrijke  verzameling  archiefstukken 
betreffende  de  geschiedenis  van  de  vroegere  B.  K.  Statie's 
in  de  Spiegelsteeg  en  Onder  den  Bogen  en  van  vroegere 
kloosters* en  gestichten  van  Zwolle.  Hoogst  waarschijnlijk 
is  deze  verzameling  grootendeels  samengebracht  door  den 
aartspriester    Arnoldus    Wayer  >).     Ik   vermoed  dit  met 


1)  Arnoldus  Wayer  is  geboren  in  het  jaar  1606  te  Zwolle  uit  een 
aanzienlijk  geslacht.  In  April  4625  vertrok  hij  door  bemiddeling  Tan 
de  te  Zwolle  vertoetende  P.P.  Jezuïeten  naar  Keulen  om  aldaar  zyue 
studies  voort  te  zetten.  Hy  werd  commensaal  in  het  Holtandsche 
collegie,  bezocht  het  Gymnasium  Laurentianum ,  waar  hy  nog  3 
maanden  in  de  Rhetorica  moest  doorbrengen.  Hierna  studeerde  hy 
aldaar  twee  jaar  philosophie.  Hierop  liet  hy  zich  in  de  fakulteit  der 
Theologie  inschryven,  promoveerde  in  1630  tot  Baccalaureus  Theologiae, 
en  werd  den  15den  Maart  1631  tot  priester  gewijd.  Door  Volquerus 
Herekin  ge,  vicaris  van  Overyssel,  Groningen  en  Friesland,  werd  hij  in 
Mei  van  dat  jaar  naar  de  Nederlanden  teruggeroepen  en  door  aarts- 
bisschop Philippus  tot  vicarius  van  ZwoUe  en  de  omliggende  dorpen 
benoemd.  In  1660  den  24sten  September  werd  hy  door  den  aartsbis- 
schop Zacharias  tot  aartspriester  van  Zwolle  benoemd  en  in  1673  werd 
hij  deken  van  het  kapittel  van  Zwolle,  dat  de  bisschop  van  Munster, 
Christoph  Bernard  van  Galen,  in  dit  jaar  te  Zwolle  gesticht  had.  Hy 
overleed  te  Zwolle  in  het  jaar  1692  in  den  ouderdom  van  86  jaren, 
{{et  hoofdwerk  van  Arnoldus  Wayer  is  getiteld:  „Nopende  h$t  4*rU- 


Digitized  by 


Google 


ctxxiti 

eenig  recht,  omdat  bij  een  onderzoek  in  dit  archief  inge- 
steld ,  mij  bleek,  dat  het  ook  tal  van  gedrukte  17de  eeuwsohe 
verordeningen  bevat.  Deze  verzameling  is,  zooals  ze  thans 
bestaat,  ontstaan  uit  de  vereeniging  van  de  verzameling 
stukken ,  berustende  in  het  archief  der  statie  in  de  Spie- 
gelsteeg,  met  die  van  het  archief  der  statie  Onder  den 
Bogen.  Deze  vereeniging  had  plaats  bij  de  opheffing  van 
de  statie  in  de  Spiegelsteeg  in  het  jaar  1809.  De  kerk 
„Onder  den  Bogen"  werd  later  de  parochiekerk  van  het 
kerspel  van  Sint  Michiel. 

Door  de  goede  zorg  van  den  tegenwoordigen  pastoor 
van  de  parochie  van  Sint  Michiel,  den  Zeer  Eerwaarden 
heer  deken  N.  A.  van  Balen ,  werd  deze  verzameling  door 
de  kundige  handen  van  den  bekenden  Overijsselschen 
geschied vorsch er ,  den  toenmaligen  pastoor  van  Hertme, 
B.  P.  Velthuysen ,  thans  pastoor  en  deken  van  Sneek ,  ge- 
ordend. Dank  zij  de  ruime  wetenschappelijke  opvatting  van 
deken  van  Balen ,  was  het  mij  vergund  in  dien  schat  voor 
de  Overijsselsche  en  bepaaldelijk  de  Zwolsche  geschiedenis 
een  nauwkeurig  onderzoek  in  te  stellen  naar  bronnen  be- 
treffende het  schoolwezen  en  het  Fraterhuis  te  Zwolle. 
Wat  het  laatste  betreft  was  mijn  oogst  niet  rijk.  Mijne 
teleurstelling  was  niet  gering,  omdat  ik  uit  eene  beknopte 
beschrijving  van  47  origineele  charters  omtrent  het  Frater- 
huis,  door  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  vervaardigd  !),  wist, 
dat  die  rijkvloeiende  bron  in  dit  archief  te  vinden  was. 

De  omschrijving  van  de  vindplaats  —  „in  de  kerk 
Onder  de  Bogen,  thans  Sint  Michael  genaamd"  —  door 
den  heer  Heerkens,  was  zoo  positief,  dat  zij  geen  twijfel 
omtrent  het  verblijf  van  die  „perkamenten  brieven"  toe- 


Frieeterechep  van  Stootte  naer  de  beroerten  dezer  lïederlande*"  Het 
berust  in  HS.  in  het  archief  van  Onze  Lieve  Vrouwen-parochie  te 
Zwolle.  (De  bovenstaaude  mededeelingen  uit  dit  HS.  dank  ik  aan  de 
welwillendheid  van  den  Zeer  Eerw.  heer  B.  P.  Velthuysen,  deken  van 
Sneek.)  Over  A.  Wayer  vergl.  men  verder:  B.  J.  van  Hattum,  Ge* 
schiedenisse  der  Stad  Zwolle,  Zwolle  1775,  V,  I.  bh.  125,  en  de  Gods- 
dienstvriend, jaarg.  1837  en  1838. 

1)  De  volledige  titel  van  dit  „Register"  luidt:  „Uittrekselen  en  Af- 
schriften van  perkamenten  brieven  in  de  Kerk  onder  de  Bogen,  thans 
St.  Michael  genaamd,  berustende." 


Digitized  by 


Google 


CtxXlV 

liet.  Die  stukken  moesten  dus  uit  dit  archief  gelicht  zijn. 
Door  wien  en  wanneer?  Op  deze  vragen  wist  de  heer 
deken  mij  geen  antwoord  te  geven,  daar  de  kerkeboeken 
daaromtrent  niets  vermeldden.  Ik  herinnerde  my  toen, 
dat  de  Z.  E.  heer  J.  H.  Hofman  te  Schalkwijk  in  zijne 
publicatie  over  de  Broeders  van  het  gemeene  Leven  in  het 
Archief  voor  de  Geschiedenis  van  het  Aartsbisdom  Utrecht  ver- 
meldt, dat  hij  voornemens  was  te  publiceeren  eene  „reeks 
oorkonden,  waarvan  de  oorspronkelijken,  thans  in  het 
archief  van  het  Aartsbisdom  berustende,  uit  Zwolle  af- 
komstig zijn"  1).  Eene  vergelijking  van  de  in  het  Archief 
uitgegeven  oorkonden  met  het  zoo  juist  vermelde  „Register" 
van  Mr.  Heerkens  bracht  aan  het  licht,  dat  de  reeks  oor- 
konden, welke  volgens  pastoor  Hofman  thans  in  het  archief- 
depöt  van  het  Aartsbisdom  zijn,  de  door  mij  te  vergeefs 
in  het  parochiale  archief  van  Sint  Michiel  gezochte  waren. 
Waren  nu  deze  oorkonden  definitief  naar  het  archief- 
depót  van  het  Aartsbisdom  overgebracht,  of  was  die  lich- 
ting maar  tijdelijk?  Ten  einde  zekerheid  in  dezen  te 
verkrijgen,  verzocht  ik  pastoor  Hofman  om  welwillende 
inlichting.  Deze  is  mij  dan  ook  door  Z.  E.  op  de  meest 
heusche  wijze  geworden.  Hij  deelde  mij  mede,  dat  hij 
„die  stukken  van  zaliger  Mgr.  Scbaepman,  aartsbisschop 
van  Utrecht,  had  ontvangen  om  ze  in  hun  geheel  of  in 
uittreksel  in  het  „Archief'  te  plaatsen".  Omtrent  verdere 
inlichtingen  betreffende  deze  stukken  verwees  mij  Z.  E. 
naar  den  secretaris  van  Mgr.  den  aartsbisschop,  Dr.  A. 
Schaepman.  Op  mijne  vraag,  of  de  stukken,  uit  het  paro- 
chiaal archief  van  St.  Michiel  te  Zwolle  afkomstig,  defini- 
tief in  het  archief-depöt  van  het  Aartsbisdom  waren  opge- 
nomen, meende  Dr.  Schaepman  mij  niet  positief  te  kunnen 
antwoorden.  Ik  heb  toen  besloten  het  zekere  voor  het 
onzekere  te  nemen  en  aangenomen,  dat  deze  oorkonden 
maar  tijdelijk  uit  het  archief  van  Sint  Michiel  waren 
gelicht  met  de  door  pastoor  Hofman  vermelde  bedoeling. 
Aangezien   bij  de  betrokken  autoriteiten  niets  van  eene 


1)  De  Broeden  ran  'I  Gemeene  Leven  en  de  Windesheimsche  Klooster- 
Ver  een  i  ging,  in  deel  IV.  bh.  217  ??.    ' 


Digitized  by 


Google 


definitieve  lichting  bekend  is,  acht  ik  mij  derhalve  betel4 
verantwoord,  wanneer  ik  als  vindplaats  niet  het  Archief 
van  het  Aartsbisdom,  maar  dat  der  „R.  K.  parochie  van 
St.  Michiel  te  Zwolle"  citeer. 

Wat  nu  den  aard  der  stukken  aangaat,  een  ieder  zal 
zich  gemakkelijk  uit  de  publicatie  van  pastoor  Hofman, 
waarin  deze  in  chronologische  volgorde  voorkomen ,  over* 
tuigen,  dat  zij  voor  de  geschiedenis  van  de  Broederschap 
in  het  algemeen  zoowel  als  voor  die  van  het  Zwolsche 
huis  in  het  bizonder  belangrijker  z\jn  dan  al  de  andere, 
die,  in  welk  archief  ook,  nog  aanwezig  zijn.  Immers,  afge- 
zien van  enkele  koopbrieven  uit  den  tijd  van  het  ontstaan 
van  het  Zwolsche  huis,  behelzen  deze  documenten  óf  ge- 
getuigenissen  ten  gunste  van  de  Broederschap  6f  vrijheden 
en  gunsten  van  pausen,  bisschoppen,  het  kapittel  van 
Deventer  of  de  pastoors  van  Zwolle.  Op  een  enkele  na, 
vallen  zij  alle  onder  die  categorie  van  oorkonden,  die  bij 
de  opheffing  van  het  Fraterhuis  door  den  magistraat  der 
stad  Zwolle  als  volstrekt  waardeloos  beschouwd  werden. 
Immers  ook  hij  eischte  alleen  de  eigendomsbewijzen  op. 

Uit  het  voorafgaande  blijkt  reeds  genoegzaam,  dat  ik 
de  origineelen  van  deze  47  oorkonden  niet  gezien  heb. 
Ik  heb  mij  moeten  behelpen  met  de  uitgave  van  pastoor 
Hofman.  De  wensch  van  pastoor  Hofman  om  ook  de  nog 
ontbrekende  stukken  uit  te  geven,  vind  ik  zoo  billijk, 
dat  ik  meende  mij  hierbij  eenvoudig  te  moeten  neerleggen. 

De  lijst  van  Mr.  Heerkens,  die  in  vele  opzichten  ge- 
brekkig moet  genoemd  worden ,  omdat  zij  blijkbaar  voor 
een  geheel  ander  doel  dan  voor  eene  uitgave  bewerkt  is, 
heeft  mij  in  dezen  uitstekenden  dienst  bewezen. 

Het  archief  der  R.  K.  'parochie  van  Onze  Lieve  Vrouw  te 
Zwolle  behelst  alle  gegevens  betreffende  de  Priesterbroe- 
derschap genaamd  de  Fraterniteit,  stukken  nopens  de 
officien  en  beneficien ,  die  in  de  parochiekerk  en  de  kapel 
van  O.  L.  Vrouw  op  de  verschillende  altaren  gevestigd 
waren  *).   Zoowel  bij  de  Fraterniteit  als  ook  bij  de  vicarie 


i)  Betreffende  het  groot  aantal  beneficien  en  officien  in  de  Zwolsche 
kerken,  *erg1.  men:  Mulder,  Predikantstraktementcn,  bh.  8vv, 


Digitized  by 


Google 


ÖLXXV1 

van  St.  Joris  en  de  officien  van  Sint  Jan  Baptist  en  dat 
van  de  H.  Magdalena  waren  de  Broeders  persoonlijk  be- 
trokken ').  De  stichtigsbrieven  en  de  overige  stukken,  be- 
trekking hebbende  op  de  genoemde  instellingen,  mochten 
dan  ook  niet  in  de  Bijlagen  van  dit  werk  ontbreken.  Niets 
heb  ik  dan  ook  onbeproefd  gelaten  om  inzage  van  deze 
stukken  te  krijgen.  Maar  de  toenmalige  pastoor  dier  parochie, 
H.  C.  Verheul,  weigerde  pertinent  mij  inzage  te  verleenen 
van  deze  hoogst  onschuldige  archiefstukken.  Deze  ge- 
beurtenis had  plaats  in  het  tweede  jaar  der  twintigste  eeuw! 
Toen  ik  een  jaar  later  gelegenheid  had  met  mijn  vriend, 
pastoor  Velthuysen,  over  deze  teleurstelling  te  spreken, 
bood  hij  mij  onmiddellijk  de  kopieën  aan,  die  hij  vroeger 
van  de  door  mij  bedoelde  stukken  gemaakt  had,  niet- 
tegenstaande hij  bezig  was  de  geschiedenis  van  de  Broe- 
derschappen, Vicarieën  enz.  der  kerk  te  Zwolle  te  bewerken. 
Van  dit  gulhartige,  van  de  hoogste  wetenschappelijke 
onbaatzuchtigheid  getuigende  aanbod  kon  ik  echter  tot 
mijn  spijt  geen  gebruik  meer  maken,  daar  mijne  kopieën 
reeds  ter  perse  gezonden  waren.  Moge  het  den  Z.  E. 
heer  deken  van  Sneek  spoedig  vergund  zijn  dit  werk  in 
het  licht  te  kunnen  geven  I 

De  Verzameling  Heerkens  in  de  bibliotheek  der  Vereeniging 
tot  Beoefening  van  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis. 

Reeds  op  eene  andere  plaats  heb  ik  melding  en  een 
dankbaar  gebruik  gemaakt  *)  van  de  zoogenaamde  Heer- 
kensiana,  die  in  bovengenoemde  bibliotheek  berusten. 
Ook  heb  ik  reeds  in  deze  Inleiding  met  een  enkel  woord 
moeten  gewagen  van  den  verzamelaar  ervan:  Mr.  F.  P, 
A.  Heerkens  8). 


1)  Zie  Bglagen  VI,  VII  en  VIII. 

2)  Zie  mijne  Schule  von  Zwolle,  Eiuleilung,  S.  VII. 

3)  Mr.  Franciscus  Philippus  Antonius  Heerkens  is  geboren  den 
26sten  Januari  1780.  Hy  studeerde  ie  Groningen  en  begon  syne  juri- 
dische loopbaan  als  lid  van  de  schepenbank  te  Zwolle.  Daarna  was 
hy   eerst  lid  en   vervolgens   president  van   de  Rechtbank  te  Zwolle 

otdat  hij  Raadsheer  in  het  Hof  van  Overijssel  werd.    Hy  overleed  den 
Uden  Juli  1865. 


Digitized  by 


Google 


CtXXVll 

Volgens  vriendelijke  mededeeling  van  den  heer  secre- 
taris van  bovengenoemde  Vereeniging,  N.  A.  Cramer, 
werd  deze  verzameling  in  het  jaar  1891  door  de  Erven 
Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  aan  de  Vereeniging  geschonken. 
Nog  in  dit  jaar  werd  begonnen  met  eene  globale  cata- 
logiseering en  het  geheel  verdeeld  in  86  Nos.  In  de 
„Aanwinsten  van  Bibliotheek,  Archief  en  Museum  in  1891"  l) 
dier  Vereeniging,  werd  deze  catalogus  in  zijn  geheel  op- 
genomen. Alleen  ontbreekt  hierin  het  door  mij  op  blz. 
CXTJX  beschreven  Cartularium  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle,  dat,  volgens  het  „Verslag"  *)  van  1891,  later  nog 
aan  de  verzameling  zal  toegevoegd  worden. 

Een  vluchtig  doorloopen  van  dezen  catalogus  is  vol- 
doende om  tot  de  overtuiging  te  komen ,  dat  Mr.  F.  P.  A. 
Heerkens  reeds  in  zijne  jeugd,  gedreven  door  een  onweer- 
staanbaren  drang  naar  volledige  kennis  van  de  geschie- 
denis van  zijne  geboortestad  en  van  Overijssel,  den 
grondslag  tot  deze  verzameling  moet  gelegd  hebben. 
Zoodra  men  echter  begint  enkele  Nos  er  van  te  bestu- 
deeren,  dieper  indringt  in  het  geheel  en  bekend  wordt 
met  de  methode  door  Heerkens  gevolgd,  gevoelt  men, 
dat  hier  in  de  allereerste  plaats  de  behoefte  om  te 
weten  de  drijfveer  is  geweest  en  niet  de  bekende, 
dikwijls  met  recht  gewraakte,  onoverwinbare  zucht  van 
den-  verzamelaar.  Naarmate  men  zich  grondiger  in  de  ver- 
zameling inwerkt,  rijst  de  hoogachting  voor  den  stil' in  het 
verborgen  levenden  en  tot  heden  in  de  Nederlandsche 
geleerden-republiek  volkomen  onbekenden  Mr.  F.  P.  A. 
Heerkens. 

Met  echte  bijenvlijt  heeft  de  Overijsselsche  raadsheer 
alles  wat  op  de  godsdienstige,  politieke,  oeconomische 
en  geleerden-geschiedenis  van  Overijssel  betrekking  heeft 
en  onder  zijn  oog  kwam,  verzameld,  en  op  losse  stukjes 
papier  genoteerd,  om  het  later  tot  een  geheel  te  verwerken 
Talrijke   afgewerkte  opstellen,   vooral  betreffende  de  ge- 


i)  Bis.  5-10. 

3)  Verslag  *an   de  Handelingen  der  acht  en  zestigste  Vergadering, 
gehouden  te  Zwolle  den  27sten  Oct  1891,  Zwolle  1891,  blz.  5. 
Derde  Serie.    Wkrzek  N*.  13.  xn 


Digitized  by 


Google 


dLXXVltl 

schiedenis  van  Zwolle,  bevinden  zich  thans  nog  in 
bovengenoemde  collectie.  Bijgewerkt  door  een  zaakkun- 
dige  en  aangevuld  aan  de  hand  van  's  mans  losse  aan- 
teekeningen  en  die  van  zijn  geleerden  zoon  Mr.  Johan 
Nicolaas  Joseph  Heerkens  !)>  die  de  liefde  tot  de  ge- 
schiedenis van  zijn  vader  in  hooge  mate  geërfd  had, 
zouden  deze  den  grondslag  kunnen  vormen  van  eene 
goed  gedocumenteerde  geschiedenis  niet  alleen  van  Zwolle, 
maar  ook  van  Overijssel.  Ik  leg  den  nadruk  op  het  woord 
gedocumenteerde  geschiedenis,  omdat  Heerkens  niet  alleen 
beneden  aan  den  voet  van  het  opstel  de  bronnen  aan* 
geeft,  maar  ook  eene  lijst  laat  volgen  van  regesten  van 
al  de  oorkonden  betreffende  het  onderwerp,  die  hij  in  ver- 
schillende archieven  had  gevonden.  Het  zou  mij  te  ver 
voeren,  verslag  te  geven  van  de  bronnen,  die  Heerkens 
gekend  heeft  en  die  heden  voor  ons  niet  meer  bereikbaar 
zijn;  het  zij  genoeg  er  op  te  wijzen,  dat  hij  zich  niet 
tevreden  stelde  met  het  excerpeeren  van  tijdschriften, 
couranten  of  verkoopcatalogussen  van  boeken  en  hand- 
schriften, maar  ook  de  persoonlijke  mondelinge  mededee- 
lingen  van  vaklieden  opteekende.  Sen  kostbaar  bewijs 
hiervoor  heb  ik  op  blz.  CXX V  noot  3  medegedeeld.  Behalve 
deze  aanteekeningen  is  van  zeer  groote  waarde,  de  parti- 
culiere correspondentie  van  Heerkens  met  binnen-  en 
buitenlandsche  geleerden.  Zoo  bij  voorbeeld  heeft  Heer- 
kens blijkbaar  groot   belang   gesteld  in  de  werken  van 


1)  Johan  Nicolaas  Joseph  Heerkens  werd  den  22sten  Juli  1807  te  Zwolle 
geboren.  Hy  bezocht  het  gymnasium  lyner  vaderstad  en  werd  in  het 
najaar  1825  te  Groningen  als  student  in  de  rechteu  ingeschreven.  Den 
26sten  Juni  1830  werd  hy  aldaar  tot  doctor  in  de  rechten  gepromo- 
veerd. Hierop  vestigde  hij  zich  te  Zwolle  als  advocaat  In  1839  werd 
mj  kantonrechter  aldaar  en  in  1859  tot  raadsheer  in  het  Provinciaal 
Gerechtshof  van  Overijssel  benoemd.  Naast  juridische  studies  was  hel 
vooral  de  geschiedwetenschap,  welke  mj  beoefende.  Van  hem  ging 
ook  het  denkbeeld  uit  om  de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Overijsselsen 
Recht  en  Geschiedenis  te  stichten,  die  in  den  zomer  van  1858  tot 
stand  kwam.  Hg  overleed  te  Zwolle  den  21sten  Juni  1867.  (Vergl. 
z^ne  levensbeschrijving  door  J.  C.  Bysterbos  in:  Levensberichten  der 
afgestorvene  Medeleden  van  de  Maatschappij  der  Nederlandsche  Letter- 
kunde van  1868,  blz.  124  vv.) 


Digitized  by 


Google 


6.  de  Groote.  Ten  einde  volledige  inlichtingen  ie  ver- 
krijgen ,  stond  hij  niet  alleen  in  briefwisseling  met  de  uit 
hun  klooster  verdreven  kanunniken  van  Frenswegen,  maar 
ook  met  de  grootste  buitenlandeche  autoriteit  op  dit  ge- 
bied: Mgr.  de  Ram,  rector  der  Universiteit  van  Leuven. 
Jammer  genoeg  zijn  slechts  enkele  brieven  van  hem  in 
de  Heerkensiana  gekomen. 

Van  onschatbare  waarde  voor  den  historicus  zijn  vooral 
de  regestenlijsten  van  oorkonden  en  de  nauwkeurige 
omschrijvingen  van  andere  bronnen  van  locaal-histo- 
rischen  aard.  Bronnen,  die  zonder  de  Heerkensiana 
misschien  nooit  te  onzer  kennis  zouden  gekomen  zijn, 
omdat  zij  óf  verloren  zijn  geraakt  óf  door  bekrompenheid 
en  kleinzielige  vrees  achter  slot  en  grendel  werden  en 
helaas  nog  worden  gehouden. 

De  vraag  dringt  zich  van  zelf  op:  hoe  kwam  Heerkens 
tot  de  kennis  en  vooral  in  het  bezit  der  bronnen? 

Reeds  de  jonge  Heerkens  bevond  zich  in  buitengewoon 
gunstige  omstandigheden.  Met  het  bloed  der  geleerde 
Canters  in  de  aderen,  van  hoogstaan zienlijke  en  invloed- 
rijke familie,  kwam  hij  na  volbrachte  universitaire  studie 
te  Zwolle  in  een  milieu,  waarin  de  beoefening  der  ge- 
schiedenis, bepaaldelijk  die  der  middeleeuwsche  instel- 
lingen der  stad ,  blijkbaar  op  den  voorgrond  stond.  Hiertoe 
werkten  de  tijdsomstandigheden  bijzonder  mede.  Immers 
onder  Lodewijk  Napoleon  verkregen  de  katholieken  niet 
alleen  grootere  godsdienstige  vrijheden,  maar  zij  kwamen 
ook  in  het  bezit  van  grootere  kerken  en  verkregen  tevens 
in  verhouding  tot  hun  getalsterkte  een  deel  der  vroegere 
eigendommen  van  kerken  en  kloosters  terug.  Het  ligt 
voor  de  hand,  dat  door  deze  omstandigheid  de  historische 
zin  bij  velen  gewekt  werd,  te  meer  daar  de  regeering 
wilde,  dat  de  verdeeling  ook  op  historischen  grondslag 
geschiedde.  Rapporten ,  gestaafd  door  historische  gegevens, 
moesten  ingediend  worden,  en  dit  kon  niet  gebeuren, 
zonder  dat  de  archieven  werden  ontsloten  en  onderzocht. 

Heerkens  was  omstreeks  1809  wel  is  waar  nog  maar 
een  jonge  man  van  nog  geen  30  jaar,  maar  én  zijne 
familiebetrekkingen  én  zijne  maatschappelijke  positie  als- 
ook  zijn   natuurlijke   historische   aanleg   en  zijne  buiten- 


Digitized  by 


Google 


glxjoL 

gewone  belangstelling  voor  alles  wat  zijne  kerk  betrof, 
geven  ons  de  garantie,  dat  in  dezen  niets  gebeurde  zonder 
zijne  voorkennis.  Vermoedelijk  dateeren  dan  ook  uit 
dezen  tijd  de  regesten  van  de  oorkonden,  die  thans  in 
het  archief  der  parochie  van  Sint  Michiel  berusten  '). 
Zeker  is,  dat  Heerkens  zich  juist  in  het  jaar  1809  voor 
de  geschiedenis  van  de  Broederschap  van  de  Broeders 
van  het  gemeene  Leven  de  grootste  verdienste  heeft 
verworven  door  het  redden  van  de  fragmenten  van  het 
Cartularium  van  het  Fraterhuis  *)  en  andere  origineele 
oorkonden.  Door  aankoop  op  aucties  zocht  hij  zijne 
verzameling  te  vermeerderen,  die  ook  door  menig  kost- 
baar geschenk  van  den  een  of  ander  werd  verrijkt s). 
Kort  na  1810  kwam  Heerkens  bovendien  door  om- 
standigheden in  het  bezit  van  de  handschriftelijke  nalaten- 
schap van  den  geschiedschrijver  der  stad  Zwolle,  J.  B. 
van  Hattum.  Zoover  mij  echter  bekend  is,  is  deze  niet 
in  het  legaat  van  de  Erven  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  be- 
grepen, evenmin  als  de  handschriftelijke  nalatenschap  van 
zijn  zoon,  den  raadsheer  Mr.  J.  N.  J.  Heerkens. 

De  historische  waarheid  eischt,  ook  hem  te  gedenken, 
door  wiens  invloed  het  waardevolle  legaat  aan  de  Ver- 
eeniging  van  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis  is  geko- 
men en  de  schatten  van  Mr.  Heerkens  toegankelijk  zijn 
geworden  voor  den  geschiedvorscher :  den  ZeerEerwaarden 
heer  B.  P.  Velthuysen,  pastoor  en  deken  te  Sneek. 

Voor  deze  uitgave  heb  ik  hoofdzakelijk  gebruikt: 

1.  het  Cartularium  van  het  Fraterhuis,  dat  ik  in  zijn 
geheel  heb  uitgegeven; 

2.  de  daarin  los  liggende  minuten  en  kopieën  van 
charters; 

3.  N°.  47.  Afschriften  en  uittreksels  uit  perkamenten 
brieven,  in  de  kerk  onder  de  Bogen  te  Zwolle  be- 
rustende. 


1)  Dit  leid  ik  af  uit  het  gebrekkige  van  deze  kopieéo  (vergl.  p.  391 
noot  1),  die  hierin  zeer  verschillen  van  de  andere  van  vermoedelijk 
lateren  datum. 

2)  Vergl.  p.  CXLIX  v*. 

3)  Vergl.  p.  235  eu  CXXV  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


CLXXXI 

4.    N°.   75.    Aanteekeningen    over    kloosters  en  gods- 
huizen te  Zwolle  ')• 

VTH.  Niettegenstaande  het  gebrekkige  en  onvolledige 
van  het  oorkondenmateriaal ,  dat  te  mijner  beschikking 
stond,  was  de  gelegenheid,  om  aan  de  hand  van  de  90 
origineele  oorkonden  uit  het  Oud-Archief  der  gemeente 
Zwolle  en  het  20tal  uit  het  Archief  der  Bmanuelshuizen 
een  diplomatisch-palaeographisch  onderzoek  in  te  stellen 
te  verlokkend  om  ze  ongebruikt  voorbij  te  laten  gaan. 
Te  meer,  omdat  mijn  chef,  de  heer  Rijksarchivaris  Mr. 
J.  L.  Berns,  mij  niet  alleen  met  de  meeste  bereidwillig- 
heid de  gelegenheid  er  toe  verschafte,  maar  ook  dit 
onderzoek  aanmoedigde.  Voor  deze  welwillendheid  betuig 
ik  hem  gaarne  hier  openlijk  mijn  oprechten  dank. 

Daar  deze  studie  uit  den  aard  der  zaak  tamelijk  uit- 
gebreid is  en  zoodoende  nog  al  plaatsruimte  vergt,  deel 
ik  op  verzoek  van  het  Bestuur  van  het  Historisch  Ge- 
nootschap de  resultaten  van  dit  onderzoek  niet  in  deze 
Inleiding  mede.  Door  vriendelijke  tusschenkomst  van 
Mr.  S.  Muller  Fz.  werd  deze  studie  opgenomen  in  N°.  1 
van  het  Nederlandsch  Arckievenblad  1906/1907,  (deel  XV) 
waarheen  ik  belangstellenden  verwijs.  Ik  bepaal  mij  hier 
alleen  tot  eene  korte  opmerking  betreffende  den  jaarstijl, 
die  door  de  Broeders  werd  gevolgd. 

Een  positief  bewijs,  waaruit  men  op  afdoende  wijze  zou 
kunnen  aantoonen ,  welken  jaarstijl  de  Broeders  te  Zwolle 
of  de  Broederschap  als  zoodanig  gebruikten ,  heb  ik  nóch 
in  de  oorkonden  nóch  in  de  Narratio  gevonden.  Ook 
vermelden  de  mij  bekende  Statuten  van  Fraterhuizen  of 
de  Besluiten  hunner  Colloquia  daaromtrent  niets.  In  een 
opstel  jyFet8  over  den  jaarstijl  in  kloosterorden  gebruikt"  *) 
heb  ik  vroeger  wel  beweerd,  dat  de  „Fraterheeren  niet 
den     Maria-boodschapstijl ,     maar     den     Kerststijl"    ge- 


1)  In  deze  collectie  vond  ik  ook  de  schets  van  het  kaartje  resp.  het 
ntnatieplan  van  de  gebouwen,  behoorende  tot  het  Fraterhuis,  dat  in 
deze  uitgave  is  opgenomen. 

2)  Nederlandsch  Archievenblad  1901/1902,  blx.  18—25. 


Digitized  by 


Google 


CLXxxn 

bruikien  l).  Deze  bewering  steunde  op  eene  berekening 
van  J.  H.  Hofman,  aan  de  hand  van  eene  oorkonde  dd. 
1423  December  28  2).  Tot  mijn  spijt  moet  ik  echter  thans 
verklaren,  dat  deze  oorkonde  niet  in  aanmerking  kan 
komen  om  te  bepalen,  welke  jaarstijl  door  de  Broeders 
werd  gevolgd.  Immers  zij  is  een  notarieele  akte,  en 
dientengevolge  gedateerd  volgens  den  stijl,  welke  de 
notarissen  verplicht  waren  te  volgen :  den  Kerst-  of  Nati- 
viteitestijl s). 

Het  eenige  bewijs,  dat  mij  voorloopig  overig  blijft,  is 
een  bewijs  a  priori.  De  Broederschap  der  Broeders  en 
Zusters  van  het  gemeene  Leven  was  geen  kerkelijk  goed- 
gekeurde orde  en  zij  zelven  vermeden  angstvallig  alles, 
wat  ook  maar  den  schijn  kon  geven,  dat  zij  tot  de  regu- 
liere en  niet  tot  de  seculiere  geestelijkheid  behoorden. 
Een  van  de  het  meest  in  het  oog  springende  bewijzen 
hiervoor  vinden  wij  in  het  hoofdstuk  „De  Vestiario"  4) 
van  de  Consuetudines,  waarin  onder  meer  de  bepaling 
voorkomt,  dat  de  kleur  van  de  pij  der  Broeders  niet 
uniform  mag  zijn,  „ne  aliquis  possit  de  uniformitate  habitus 
calumniari."  De  „Communis  vita  extra  religionem"  zou 
verder  o.  a.  door  de  Broeders  gedocumenteerd  worden: 
„prelatis  et  curatis  suis  reverenter  obediant"  B),  waaronder 
zonder  eenigen  twijfel  te  verstaan  is,  dat  zij  zich  in  de 
allereerste  plaats  stipt  aan  de  wetten  en  voorschriften  van 
hun  bisschop  moesten  houden. 

In  het  jaar  1310  bepaalde  echter  bisschop  Guy  op  de 
synode  te  Utrecht,  „quod  de  caetero  in  perpetuum  per 
nostram  civitatem  et  dioeceim  data  annorum  Domini  ipso 
die  nativitatis  ejusdem,  secundum  morem  Roman um  ac 
statuta    nostrae    Metropolitanae    ecclesiae   innovatur"  '). 


1)  T.  a.  p.  blz.  22. 

2)  Archief  *an  het  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  V,  blz.  80,  de  noot. 

3)  Vergl.  Paoli-Lohmeyer ,  Grundriss  ru  Vorlesungen  über  Lateiische 
Palaeographie  and  Urkundenlehre.  III.  Iunsbruck  1900,  S.  242. 

4)  Vergl.  p.  255  v. 

5)  Yergl  o.  a.  p  240  cap.  de  fundatione  etc. 

6)  Volgens   Van   Mieris,   Chartorbock   II,   p.  98  afgedrukt  in:  Thoe 
Schwaitzeubcrg,  Groot  Placaat-  en  Charterboek,  I,  p.  142. 


Digitized  by 


Google 


CLixnii 

Het  ligt  voor  de  hand,  dat  wanneer,  de  Broeders  dit 
voorschrift  van  hun  bisschop  niet  zouden  opgevolgd  heb- 
ben, maar,  in  navolging  van  de  eene  of  andere  orde,  een 
anderen  jaarstijl  dan  den  Kerststijl  gebruikt  hadden,  zij 
ipso  facto  aan  hun  bisschop  ongehoorzaam  zouden  ge- 
worden zijn  en  bovendien  —  wat  erger  was  —  een  machtig 
wapen  in  de  handen  van  hunne  talrijke  en  zeer  invloedrijke 
bespieders  en  vervolgers  geleverd  hebben.  Als  wereldsche 
geestelijken  van  het  bisdom  Utrecht  waren  zij  verplicht 
tot  het  gebruik  van  den  door  hun  ordinarius  voorge- 
schreven jaarstijl:  den  Nativiteita-  of  Kerststijl,  en  om 
groote  onaangenaamheden  te  voorkomen,  hebben  zij  zonder 
twijfel   aan    die   verplichting   in    ieder    opzicht  voldaan. 

DL  In  gewone  omstandigheden  zou  ik  het  als  mijne 
plicht  beschouwd  hebben,  in  de  inleiding  tot  de  Narratio 
den  inhoud  er  van  breedvoerig  te  bespreken  en  de  nieuwe 
resultaten,  die  voor  de  historische  wetenschap  er  uit  ge- 
wonnen worden,  mede  te  deelen.  Mijn  werk  is  echter 
alleen  eene  voortzetting  van  den  arbeid,  die  Prof.  Acquoy 
niet  slechts  begonnen  was,  maar  ook  voor  een  groot  deel 
afgedaan  had.  In  zijne  „Kroniek  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle"  immers  heeft  hij  aan  de  hand  van  de  gegevens, 
die  hy  uit  de  Narratio  putte,  ons  eene  meesterlijke  be- 
schrijving van  het  Fraterhuis  gegeven.  Deze  uitgave  is 
feitelijk  dan  ook  niets  anders  dan  het  in  het  licht  geven 
van  de  bewijsplaatsen  bij  deze  beschrijving.  Nieuwe 
resultaten  levert  de  uitgave  der  Narratio  dan  ook  niet; 
alleen  in  de  toelichting  er  bij  en  door  de  Bijlagen,  vooral 
echter  door  de  oorkonden  valt  op  enkele  hoofdpunten 
een  ander  licht  In  de  voorafgaande  beschrijving  der 
handschriften  heb  ik  hierop  in  het  kort  reeds  gewezen. 
In  het  volgende  bespreek  ik  enkele  punten,  die  ik  in 
de  noten  op  den  tekst  der  Narratio  niet  nader  toege- 
licht heb,  maar  waarvoor  ik  naar  deze  inleiding  heb 
verwezen. 

Een  vaststaande  officieele  titel,  gelijk  andere  kerkelijk 
goedgekeurde  vereenigingen  die  hadden,  schijnen  de 
Broeders  van  het  gemeene  Leven  niet  gehad  te  hebben. 
Ten  minste   vond  ik  in  pauselijke  bullen  zulk  een  titel 


Digitized  by 


Google 


CLXIXIV 

niet  *)•  In  bisschoppelijke  oorkonden  worden  zij  genoemd : 
„presbyteri  et  clerici  in  communi  vita  sine  proprietate 
viventes,  presbyteri  et  clerici  extra  religionem  in  com- 
muni viventes".  Waar  dus  de  officieele  naam  ontbrak, 
was  des  te  meer  gelegenheid  voor  benamingen,  door 
enkelen  hunner  of  door  het  volk  uitgevonden  *)•  Er  zal 
dan  ook  wel  moeielijk  een  kerkelijke  broederschap  te 
vinden  zijn,  die  zooveel  plaatselijk  verschillende  namen 
draagt,  als  die  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven  *). 
Te  Deventer  4)  worden  zij  genoemd :  Heer-Florensbroeders, 
Fraterheeren  van  Heer-Florenshuis,  Deventersche  Frater- 
heeren,  Devoti  Clerici,  Presbyteri  et  Clerici  extra  reli- 
gionem in  communi  viventes,  Clerici  seu  fratres  vitae 
communis,  Fratres  Hieronimiani. 

Te  's  Hertogenbosch  en  elders:  Hieronymianen ;  te 
Luik:  Fratres  de  penna;  te  Gent:  Broeders  van  de  twaalf 
Apostelen;  te  Culm:  Cucullenbrüder;  te  Rostock:  Michaelis- 
broedere,  of  broedere  der  ghemene  Zamelinghe  te  Rostock; 
te  Maagdeburg:  Trulbrüder,  Nulbrüder,  Lollarden;  te 
Merseburg:  Lollbroeders;  te  Cassel:  Kugelherrn;  in  Wur- 
temberg:  Kappenherrn.  —  Verder  komen  zij  voor  onder 
de  meer  algemeene  namen  van:  Gregoriani,  Gerhardijnen, 
Hieronymieten ,  Fratres  collationarii ,  Collatiebroeders , 
Gugelherren,  Kogelheeren,  Gogelheeren,  Fratres  cullulati, 
Fratres  vitae  communis,  Fratres  devoti,  Fratres  bonae 
voluntatis,  Broeders  van  den  goeden  wil  enz.  enz.  Tot 
scheldnaam  in  de  Nederlanden  hadden  zij :  Begharden  6) 


i)  In  de  bul  van  paus  Innocent ius  VIII  dd.  1486  Juli  11  (tie  p. 
522  No.  6)  wordt  in  den  tekst  wel  gesproken  van  „Status  seu  congre- 
gatio  (presbiterorum,  clericorum  et  sororura)  in  communi  sine  pro- 
prietate vivencium".  Maar  ik  betwy  fel ,  of  die  naam  als  officieele  titel 
aangezien  kan  worden. 

2)  Vergl.  Schulze  L.,  Realeneyclopadie,  III1,  S.  500;  Schoengen,  Schule 
▼on  Zwolle,  S.  19  n.  3. 

3)  Wanneer  en  door  wien  de  Broeders  dien  naam  gekregen  hebben, 
is  m\j  niet  gebleken.  In  oude  stukken  betreffende  de  Fraterhuizen  te 
Deventer  en  Zwolle  vond  ik  dien  naam  niet. 

4)  Yergl.  Dumbar,  Kerkl.  en  Wereltl.  Deventer,  I,  615. 

5)  Ook  te  Zwolle  was  dit  het  geval.  Vergl.  p.  110. 


Digitized  by 


Google 


CLXIXV 

of  LoIIarden.  Deze  laatste  schijnt  echter  in  Duitschland 
geen  schimpnaam  geweest  te  zijn,  tenminste  worden  de 
Broeders  in  een  bisschoppelijk  diploma  van  1540  van 
Maagdeburg  „fratres  Lullardi"  genoemd  ')• 

In  de  door  ons  uitgegeven  documenten,  het  Zwolscbe 
huis  betreffende,  worden  zij  in  de  bisschoppelijke  diploma's 
van  Rudolf  van  Diepholt  en  David  van  Bourgondie  óf 
„presbyteri  Domus  Clericorum"  6f  „presbyteri  clerici  seu 
personae  devoti  Domus  Clericorum  in  Zwollis''  genoemd *). 
In  oorkonden ,  uitgaande  van  bisschop  Frederik  van  Baden 
of  van  het  kapittel  van  Deventer,  worden  zij  genoemd: 
„devoti  fratres  Domus  Clericorum  in  Zwollis"  •)•  In  de 
oorkonde  dd.  1460  Januari  22  noemt  David  van  Bourgondie 
hen:  „fratres  ende  vergaderinge  der  Clerckehuys  onser 
stad  van  Zwolle"  4)  en  in  eene  oorkonde  dd.  1522  Augustus 
4,  waarschijnlijk  uit  Rome  afkomstig,  wordt  gesproken 
van:  „Domus  patris  et  fratrum  Clericorum  in  commune 
viventium"  *). 

In  koopakten  of  akten  van  overdracht,  uitgaande  van 
de  Broeders,  noemen  zij  zich  tot  aan  het  jaar  1490: 
„priesters  ende  clercken  in  het  Clerckhuis  (Clerckehuys) 
binnen  Zwolle";  een  enkelen  keer  wordt  ook  gesproken 
van  de  „vergadering  der  priesters  en  clercken  der  Clercken* 
huys  binnen  Zwolle"  6). 

Onder  den  rector  Johannes  Koeckman  (gekozen  1490) 
is  de  uitdrukking  „priesters  ende  clercken  van  het  Clercke- 
huys" nog  wel  die,  welke  het  meest  in  de  oorkonden 
voorkomt,  maar  zij  is  toch  niet  meer  stereotyp.  Hoewel 
reeds  in  de  oorkonde  van  1460  Januari  22  7),  uitgaande 
van  David  van  Bourgondie,  het  woord  „Fraterhuys"  voor- 
komt, zijn  thans  uitdrukkingen  als:  „convent  en  klooster 
't  Fraterhuys 8)    binnen    Zwolle",    „pater   ende   gemeene 


1)  Remlencjclop.  für  ProL  TheoJ.,  III»,  S.  495. 

2)  Vergt  p.  430  No.  6,  p.  431  No.  7,  p.  433  No.  8. 

3)  Tergl.  p.  442  Nos.  13,  14  en  15. 

4)  Tergl.  p.  351. 

5)  Zie  p.  396,  No.  15a 

6)  Zie  p.  369,  No.  105. 

7)  Zie  p.  351  No.  84. 

8)  Oorkonde  dd,  1497  No*.  10  (p.  378.  No.  118.) 


Digitized  by 


Google 


CLXXXV1 

conventualen  van  het  Priester  Fraterhuis"  !) ,  „'t  convent 
der  Priester-Fraterhus  *),"  „.priesters  en  klerken  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle8)"  niet  meer  zeldzaam,  zóó  zelfs,  dat 
tegen  het  midden  der  16de  eeuw  het  woord  „Clerckehuys" 
voor  „Fraterhuis"  geheel  op  den  achtergrond  treedt  Een 
enkelen  keer  trof  ik  nog  aan :  „presbyteri  et  clerici  Majoris 
Domus  Clericorum  Sancti  Gregorii"  4). 

Opmerkelijk  is  het,  hoe  zorgvuldig  de  Broeders  uit- 
drukkingen als:  conventus,  congregatio  of  fraternitas  in 
hunne  oorkonden  vermijden,  hoe  zij  geen  algemeenen 
titel  als  b.v.  Broeders  van  den  goeden  wil,  Fratres  bonae 
voluntatis  enz.  hebben  of  tenminste  niet  gebruiken.  Haar 
tevens  valt  onmiddellijk  in  het  oog,  dat  het  woord  „Frater- 
huys"  in  de  eerste  eeuw  van  hun  bestaan  door  hen  niet 
gebruikt  wordt  en  pas  in  het  laatst  van  de  16d*  eeuw 
door  hen  in  oorkonden  wordt  gebezigd.  Ik  vermoed, 
dat  deze  verandering  van  naam  nauw  samenhangt  met 
de  uitbreiding  hunner  gestichten  en  de  bouwgeschiedenis 
van  hun  eigen  huis.  Wij  hebben  reeds  kort  aangestipt, 
dat  de  rector  Albert  van  Calcar,  zelf  een  bekwaam  architekt, 
veel  veranderde.  Maar  de  eigenlijke  bouwperiode  van  de 
Fraters  brak  eerst  aan  onder  den  rector  Johannes  Koeck- 
•  man,  een  zoon  van  een  invloedrijke  adellijke  familie  te 
Zwolle.  De  bezittingen  van  de  Koekmans  lagen  in  de 
onmiddellijke  nabijheid  van  het  Fraterhuis  en  van  de 
school.  Deze  gingen  in  het  begin  der  16de  eeuw  door 
koop  in  handen  der  Broeders  over,  die  op  dezen  grond 
het  nieuwe  Domus  Pauperum  deden  verrijzen.  De  naam 
„clercken"  pastte  in  ieder  geval  beter  voor  de  scholieren  dan 
voor  de  Broeders,  en  om  geen  verwarring  te  stichten  zal 
men  dit  nieuwe  gebouw  „het  Clerckehuis"  en  het  eigen- 
lijke oude  huis,  het  Domus  Sancti  Gregorii,  voortaan  het 
Fraterhuis  of  nog  beter:  het  Priester-Fraterhuis  genoemd 
hebben.  Op  dit  verschil  tusschen  „Priester-  en  Klercke- 
fraterhuys"  wordt  vooral  de  nadruk  gelegd  in  de  oorkonde 


1)  Oorkonde  dd.  1499  Jan.  24  (p.  378,  No.  119). 

2)  Oorkonde  dd.  1501  Dec.  12  (p.  382,  No.  127). 

3)  Oorkonde  dd.  1505  Maart  17  (p.  385,  No.  132). 

4)  Oorkonde  dd.  1519  April  17  (p.  397,  No.  151), 


Digitized  by 


Google 


cuxxvn 

dd.  1514  Juli  18 ,  waarbij  de  bovengenoemde  bezitting  in 
handen  van  de  Broeders  komt  ')• 

Door  Delprat  en  de  velen,  die  hem  getrouwelijk  hebben 
nageschreven,  wordt  beweerd,  dat  het  aantal  der  bewoners 
van  een  Fraterhuis  zeer  beperkt  was.  „Elk  huis",  zoo 
schrijft  hij ,  „bestond  uit  vier  of  meer  priesters  en  uit  een 
dubbel  getal  zoogenaamde  klerken  of  aankomende  geeste- 
lijken" *).  Een  ieder,  die  de  Narratio  van  de  Voecht 
ook  maar  doorbladert,  zal  tot  de  overtuiging  komen,  dat 
deze  beperking  zeer  zeker  nooit  in  het  Zwolsche  huis  van 
toepassing  is  geweest  En  ook  elders  was  dit  niet  het 
geval  Dit  blijkt  wederom  voldoende  uit  de  Narratio, 
en  ook  uit  de  beschrijvingen,  die  wij  bij  lindebom  •) 
vinden.  Hoe  Delprat  tot  deze  veronderstelling  komt,  is 
mij  te  meer  een  raadsel,  omdat  hij  alle  handschriften 
betreffende  de  Broederschap,  die  wij  thans  kennen,  te 
zijner  beschikking  gehad  heeft,  de  Kroniek  van  het 
Fraterhuis  te  Doesburg  incluis  4).  Blijkbaar  is  hij  in  de 
war  gebracht  door  den  stichtingebrief ,  respectievelijk  de 
schenkingsakte  van  het  huis  van  vrouwe  Zwedera  van 
Runen  te  Deventer  dd.  1391  November  17,  het  Heer 
Florenshuis  *).  De  zucht  om  te  generaliseeren  heeft  Delprat 
dan  in  dit  geval  wederom  leelijke  parten  gespeeld.  Want 
voor  het  geval,  dat  men  wil  aannemen,  dat  Delprat  heeft 
willen  aanduiden  het  minimum  getal  van  de  bewoners 
van  een  huis,  —  dat  hij  verder  aangenomen  heeft,  dat  het 
twaalftal  broeders  noodzakelijk  was  om  eene  nieuwe  stich- 
ting in  het  leven  te  kunnen  roepen,  (eene  bepaling,  die 
wij  b.v.  bij  de  Cisterciensers  vinden),  dan  nog  moesten  de 
annalen  en  kronieken  van  de  Fraterhuizen,  die  hij  gekend 
heeft,  hem  spoedig  uit  dien  droom  geholpen  hebben.   Im- 


1)  Zie  p.  474  No.  12. 

2)  De  Broederschap,  bh.  247.  Vergl.  ook  blz.  41. 

3)  Historia  Episc.  Da  vent.  passim.  —  Zie  ook:  Van  Heussen  en  van 
R\jn,  Oudheden  en  Gestichten  v.  Deventer,  —  en  de  Beschrijving  tan 
hel  Bisdom  Deventer ,  passim  —  Van  Heossen,  Historia  Episc. 
Daventr.,  passim. 

4)  Vergl.  de  Broederschap,  bis.  347. 

5)  Byj  Lindebom,  Hist.  Episc.  Dav.,  bis.  97. 


Digitized  by 


Google 


cLxxxvm 

mers  èn  bij  de  beide  stichtingen  te  Zwolle,  èn  bij  die  van 
Albergen  en  Hulsbergen  was  bij  lange  na  niet  het  twaalf- 
tal bij  elkaar.  Drie,  hoogstens  vier  personen  van  goeden 
wil  besluiten  tot  de  stichting;  onder  groote  bezwaren  en 
meer  dan  monastieke  armoede  komt  die  tot  stand,  om 
eindelijk  na  verloop  van  jaren  een  bloeiend  en  rijk  huis 
te  worden  ').  Dit  laatste  gaat  bij  het  eene  huis  iets  sneller 
dan  bij  het  andere ,  naar  gelang  meer  of  minder  rijke 
inkomsten  door  erfenis  of  door  fundaties  van  vrome 
lieden  aan  het  huis  komen.  Bij  geen  enkele  stichting, 
ook  niet  bij  die ,  welke  buiten  de  grenzen  van  het  heden- 
daagsche  Nederland  plaats  hadden,  valt,  behalve  bij  die 
van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer  en  die  van  het  huis 
te  Doesburg,  het  door  Delprat  aangegeven  getal  te  con- 
stateeren. 

Men  mag  echter  niet  uit  het  oog  verliezen,  dat  nóch 
de  stichting  van  het  Heer-Florenshuis,  nóch  die  van  het 
Sint  Gregoriushuis  te  Doesburg  onder  de  gewone  om- 
standigheden tot  stand  kwamen  en  dat  ze  dus  geenszins 
tot  staving  van  de  bewering  van  Delprat  kunnen  dienen. 
Want  het  eerste  ontstond  doordat  de  broeders,  die  onder 
leiding  van  Florentius  Rade  wij  ns  het  huis  der  vicarie 
van  St.  Paulus,  dat  dus  aan  de  Stiftskerk  St.  Lebuinus  te 
Deventer  behoorde,  bewoonden,  voorzagen,  dat  zij  na 
den  dood  van  Florentius  dit  huis  zouden  moeten  verlaten  en 
daarom  toen  zij  een  andere  geschikte  woning  gevonden 
hadden,  naar  dit  huis,  het  latere  Heer-Florenshuis,  ver- 
huisden *).  Van  eene  nieuwe  stichting  in  den  eigenlijken  zin 
des  woords  kan  hier  dus  geen  sprake  zijn.  Het  Frater- 
huis  te  Doesburg8)  ontstond,  zoo  als  wij  gezien  hebben, 
doordat  de  Broeders  te  Zwolle  tijdens  het  schisma  van 
Utrecht  genoodzaakt  waren  de  wijk  te  nemen ,  en  eerst  te 
Hulsbergen  bij  Hattem  en  later  te  Doesburg  metterwoon 
zich  vestigden.  Tijdens  de  tijdelijke  vestiging  der  Zwolsche 
broeders  aldaar,  kwam  toen  de  stichting  van  een  nieuw 
huis    tot    stand.    Maar   ook   de   broeders  van   Doesburg 


1)  Vergl.  Acquoy,  De  Kroniek,  blz.  17. 

2)  Vergl.  Lindebom,  Mistoria  Episc.  Davent.  p.   96  vf, 

3)  Vergl.  p.  83  vv.  en  p.  91vvT 


Digitized  by 


Google 


cixxinc 

alweer  begonnen  hun  huis  in  groote  armoede  en  met 
een  klein  getal  broeders,  dat  Dirk  van  Herxen  hun  na 
zijn  terugkeer  naar  Zwolle  daar  achterliet.  De  bewering 
van  Delprat  kan  dus  in  geen  enkel  opzicht  nóch  door 
eene  aanhaling  uit  documenten,  nóch  door  een  bewijs 
uit  de  praktijk  gestaafd  worden.  Het  aantal  leden  in  een 
Fraterhuis,  het  mogen  dan  priesters  of  klerken  zijn,  is 
onbepaald. 

In  de  officieele  stukken  en  ook  in  de  Narratio  worden 
als  bewoners  van  het  Domus  Clericorum  genoemd:  „pres- 
byteri,  clerici,  fratres  layci  et  familiares".  De  drie  eersten, 
de  presbyteri,  clerici  et  fratres  layci,  zijn  de  eigenlijke  leden 
van  de  Broederschap,  gelijk  uit  tal  van  oorkonden  blijkt. 
Het  ware  dan  ook  zonder  twijfel  hoogst  overbodig,  nog 
woorden  daaromtrent  te  verspillen,  indien  niet  de  tweede 
categorie,  de  „clerici",  aanleiding  gaf  tot  misverstand. 
Men  verwisselt  de  clerici  der  Broederschap  met  de 
scholieren  der  stads-  of  parochieschool ,  die  volgens 
middeleeuwsch  gebruik  ook  clerici,  klerken,  genoemd 
worden  en  inderdaad  meestal  ook  tot  den  geestelijken 
stand  behoorden.  De  verwarring  is  derhalve  gemakkelijk, 
en  hoogstwaarschijnlijk  is  de  naam  van  het  huis  der 
Broeders  van  het  gemeene  Leven  „Domus  Clericorum, 
Klerkenhuis"  de  oorzaak  van  het  misverstand,  die  ten 
opzichte  van  de  bewoners  er  van  in  het  algemeen  heerscht. 
Ik  heb  echter  geen  schijn  van  een  bewijs  gevonden,  dat 
het  Domus  Clericorum  ook  door  scholieren  werd  bewoond, 
ook  niet  door  rijke  jongelingen ,  vanwaar  dan  het  Domus 
Clericorum  ook  Domus  Divitum  zou  genoemd  zijn.  Uit 
de  levensbeschrijving  van  Albert  Paep  van  Calcar,  die 
onder  toezicht  van  een  paedagogus  de  school  van  Zwolle 
bezocht  0)  en  dw  dus  wel  tot  de  rijke  scholieren  mag 
gerekend  worden,  weten  wij,  dat  hij  na  zijne  bekeering 
niet  in  het  Domus  Clericorum  maar  in  het  Domus  Minor, 
een  der  opvoedingsgestichten  der  Broeders,  werd  opge- 
nomen en  daarin  vertoefde,  totdat  hij  de  acht  klassen 
der  school  had  geabsolveerd  en  lid  van  de  Broederschap 


1)  Zie  p.  ISO. 


Digitized  by 


Google 


cic 


werd.  Toen  pas  geschiedde  zijne  opneming  in  het  Domus 
Clericorum.  En  bij  eenig  nadenken  zal  ook  wel  een  ieder 
inzien,  dat  de  strenge  huisregel,  die  wij  uit  de  Consue- 
tudines  kennen,  niet  paste  voor  de  onstuimige  jeugd. 
Die  was  in  andere,  speciaal  voor  haar  ingerichte,  huizen 
ondergebracht 

Maar  wie  waren  dan  die  „familiares"? 

In  iedere  kloosterorde,  de  Windesheimers  incluis,  zijn 
de  familiares  te  vinden.  Bij  de  eene  orde  moge  het 
begrip  iets  beperkter  dan  bij  de  andere  zijn,  maar  in  het 
algemeen  worden  hieronder  verstaan  lieden,  die  tot  de 
familie  van  het  klooster  behooren,  zonder  monnik  of 
convers  te  zijn.  Deze  opvatting  is  de  heerschende  hij  de 
Cisterciensers  ')>  bij  andere  worden  allen,  die  „omnium 
congregationis  bonorum  spiritualium  participes"  waren, 
„familiares"  genoemd  *).  Bij  de  Windesheimers  8)  daaren- 
tegen noemde  men  „familiares"  die  leeken,  die  den  prior 
gehoorzaamheid  beloofden,  zonder  eigendom  leefden  en 
de  mindere  werkzaamheden  in  het  klooster  verrichtten; 
zij  konden  wegens  begane  fouten  uit  het  klooster  wegge- 
stuurd worden,  zonder  aanspraak  op  werkloon  te  hebben 
en  zonder  het  te  ontvangen  ook.  Het  eigendom ,  dat  zij 
meegebracht  hadden ,  ontvingen  zij  in  dit  geval  terug.  Zij 
konden  echter  niet  ontslagen  worden  wegens  ouderdom 
of  ziekte  en  door  ontstane  onbekwaamheid  tot  het  werk. 

Uit  de  nauwe  verwantschap,  die  tusschen  de  Broeders 
en  de  Windesheimers  bestaat,  zou  men  nu  allicht  geneigd 
zijn  aan  te  nemen,  dat  de  „familiares"  van  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle  dezelfde  rechten  en  plichten  hadden 
als  bij  de  Windesheimers.  In  dit  geval  zou  men  zich 
echter  ten  zeerste  bedriegen,  want  uit  de  Narratio  blijkt 
ten  duidelijkste,  dat  de  familiares  bij  de  Praterheeren 
met  die  der  Windesheimers  geenszins  op  dezelfde  lijn 
geplaatst  mogen  worden.    Immers  reeds  in  het  begin  van 


1)  Monast  Gistere,  p.  255. 

2)  Schannat,  Hist.  Episc.  Wormat  I,  p.  143.   Vergl.  ook  Ducange  in 
▼oce  Familiares. 

3)  Grube,   Chron.  Windesh.  Einleitong,  S.  XIII,  en  Acquoy,  Win- 
desheim,  I,  142. 


Digitized  by 


Google 


öxaï 

zijn  werk  noemt  deVoecht  onder  de  „devoti  viri  familiares" 
Reynold  van  Drynen,  pastoor  van  Zwolle,  en  den  rector 
der  school,  Johannes  Cele  ').  En  wanneer  de  Voecht  na 
het  overlijden  van  den  eersten  rector,  Ger hardus  van 
Calcar,  de  bewoners  van  het  huis  opsomt,  geeft  hij  ook 
een  beknopte  levensschets  van  hen,  „qui  erant  familiares 
domus  nostre  et  domini  Gerardi,  patris  nostri,  consiliis 
utebantur" 8).  Deze  familiares  zijn  de  beide  priesters 
Hendak  Utenholte  en  Johannes  Widenbrugghe.  Uit  hunne 
levensgeschiedenis  blijkt  echter  wederom  duidelijk,  dat 
zij  geen  bewoners  van  het  Domus  Fratrum  waren,  maar 
een  eigen  huis  bewoonden,  dat  trouwens  in  de  onmid- 
dellijke nabijheid  van  het  Fraterhuis  stond.  In  het  jaar 
1483 8)  wordt  door  de  Voecht  „familiaris  noster"  genoemd: 
„Boldewinus  de  Dordraco,  officiarius  sancte  Marie  Mag- 
dalene."  Mij  dunkt,  dat  uit  het  bovenstaande  geen  andere 
slotsom  te  trekken  valt  dan  deze,  dat  de  familiares  bij 
de  Broeders  leden  waren,  die  wegens  hunne  bijzondere 
verdiensten  jegens  het  huis  door  hen  opgenomen  werden 
in  hunne  gebedsverbroedering  4). 

Mij  rest  nog  een  woord  te  zeggen  over  de  leden  van 
het  Fraterhuis,  welke  dit  huis  niet  bewoonden,  hoewel 
zij  metterwoon  te  Zwolle  gevestigd  waren,  en  over  die 
leden ,  welke  voortdurend  buiten  Zwolle  vertoefden  6). 

Tot  de  eerste  categorie  behoorden  vooral  de  bestuurders 
van  de  verschillende  opvoedingsgestichten,  welke  de 
Broeders  te  Zwolle  gesticht  hadden  en  die  onder  hunne 
leiding  bleven.  Evenals  te  's  Hertogenbosch  •),  hadden  zij 
ook  hier  kost-  en  studiehuizen  voor  rijke,  bemiddelde 
en  arme  scholieren  of  klerken.  In  de  Narratio  en  vooral 
in  de  oorkonden  wordt  herhaaldelijk  gesproken  van  het 


4)  Zie  p.  6. 
?)  Pag.  44  ?. 

3;  Yergl.  p.  200.  —  Vergl.  ook  p.  66,  waar  familiares  van  het  Heer- 
Florenshois  te  Deventer  genoemd  worden. 

4*  Zie  Bijlage  XVIII,  het  formulier  tot  de  opname  in  dexe  gebeds- 
verbroedering. 

5)  Vergl.  Acqnoy,  De  Kroniek,  bl.  27. 

6)  Zie  p.  125  noot  i. 


Digitized  by 


Google 


CXCII 

Domus  Pauperum  of  het  Arme  Klerkenhuis  ')  en  het 
Domus  Divitum,  het  Rijke  Fraterhuis  2).  En  dat  het 
Domus  pro  mediocribus  8)  niet  ontbroken  heeft,  blijkt 
uit  de  levensgeschiedenis  van  Albert  Paep  van  Calcar. 
Bovendien  stond  nog  onder  hunne  leiding  het  Domus 
Vicina,  que  dicebatur  Parva  Domus  Fratrum,  waarin  even- 
eens scholieren  gehuisvest  waren.  Aan  het  hoofd  van 
deze  opvoedingsgestichten  stond  een  Broeder,  die  meestal 
priester  was  en  den  naam  van  procurator  voerde.  Tijdens 
den  bloei  der  school,  toen  deze  huizen  vele  inwoners 
telden,  stond  naast  den  procurator  de  subprocurator4), 
die  hem  in  het  bestuur  behulpzaam  was.  De  keuken  van 
deze  gestichten  werd  eveneens  door  een  broeder  bezorgd, 
wien  niet  zelden  ook  een  helper  uit  de  overige  leden 
van  het  Fraterhuis  toegevoegd  werd. 

Behalve  deze  huizen  bezaten  de  Broeders  sedert  1398  *) 
ook  een  „buiten"  te  Schelre,  tusschen  Hattem  en  Zwolle 
gelegen.  Uit  de  levensgeschiedenis  van  Jacobus  de  Voecht 
weten  wij,  dat  deze  kamp  door  de  Broeders  „de  Kluis" 
genoemd  werd  en  in  1450  tenminste  tijdens  de  zomer- 
maanden door  verschillende  Broeders  werd  bewoond 6). 
Of  dit  ook  tijdens  het  overige  gedeelte  van  het  jaar  het 
geval  was ,  is  mij  niet  gebleken ;  ook  niet  of  deze  „clusa" 
een  soort  grangia  of  uithof  geweest  is,  die  het  Fraterhuis 
en  de  convicten  van  levensbehoeften  moest  voorzien.  Bij 
of  om  het  Fraterhuis  was  tot  omstreeks  1500  tenminste 
geen  groententuin :  die  lag  buiten  de  Lutekepoort 7). 
Maar  of  die  groot  genoeg  was  om  in  de  dagelij  ksch e 
keukenbehoeften  van  een  zoo  groot  aantal  menschen  te 
voorzien ,  betwijfel  ik  ten  zeerste.  Ik  vermoed  derhalve,  dat 
„de  Kluis"  te  Schelre  hierin  mede  moest  tegemoet  komen. 


1)  Zie  p.  124  noot  2  en  verder  het  Register.  —  Betreffende  het  Domus 
Pauperum,  vergl.  Acquoy,  De  Kroniek,  blz.  11. 

2)  Zie  vooral  p.  479  Bijlage  X. 

3)  P.  123  noot  2  en  p.  125. 

4)  Vergl.  o.a.  p.  196  en  209. 

5)  Vergl.  p.  295  No.  16. 

6)  Vergl.  p.  96,  118—150. 

7)  Vergl.  p.  300  No.  20. 


Digitized  by 


Google 


crfrciii 

Ten  slotte  nog  vertoefden  meestal  buitenshuis  die 
Broeders,  welke  tot  biechtvaders  van  de  nonnenkloosters 
en  zusterhuizen  benoemd  waren.  Ik  zeg  meestal,  omdat 
in  de  Narratio  van  enkelen  expresselijk  vermeld  wordt, 
dat  zij   in  het  Fraterhuis  metterwoon  gevestigd  bleven  i). 

Op  blz.  XX  heb  ik  de  vrouwenkloosters  buiten  Zwolle 
aangegeven,  die  in  de  Narratio  voorkomen  als  hebbende 
een  biechtvader  uit  het  Fraterhuis.  Van  de  meesten  is 
niet  na  te  gaan,  of  zij  maar  tijdelijk  dan  wel  altijd  onder 
het  geestelijk  bestuur  van  het  Fraterhuis  stonden.  Uit  de 
lijsten  der  leden  van  het  huis,  die  de  Voecht  ons  ver- 
strekt bij  het  overlijden  van  een  rector,  blijkt  echter  ge- 
noegzaam, dat  het  getal  Broeders,  dat  om  die  reden  buiten 
Zwolle  vertoefde,  niet  gering  was.  Zie  ik  nu  goed,  dan 
beschouwden  de  oversten  van  het  huis  en  die  van  de 
Broederschap  in  het  algemeen  de  bezorging  van  biecht- 
vaders aan  de  nonnenkloosters  wel  als  een  duren  plicht, 
maar  tevens  als  een  zwaren  last.  Zij  gingen  derhalve  ook 
niet  gemakkelijk  er  toe  over,  nieuwe  verplichtingen  van 
die  soort  op  zich  te  nemen  2).  Dit  aarzelen ,  ja  terug- 
huiveren  voor  het  aanvaarden  van  deze  taak,  laat  zich 
gemakkelijk  verklaren,  wanneer  men  in  het  oog  houdt 
de  vrees,  welke  de  Broeders  voor  het  andere  geslacht 
hadden,  een  vrees,  die  zij  van  hunnen  stichter  O.  de  Groote 
hadden  geërfd.  Het  bekende  woord  van  G.  de  Groote: 
„Wend  uwe  oogen  af,  opdat  zij  geene  vrouwen  en  andere 
ijdele  dingen  zien;  men  moet  niet  aanschouwen  wat  men 
niet  mag  begeeren"  8),  is  bijna  in  dezelfde  woorden  in  de 
Statuten  van  het  Fraterhuis  te  vinden.  De  bepalingen, 
welke  in  het  hoofdstuk  de  Castitate4)  voorkomen,  ademen 
den  geest  van  G.  de  Groote  niet  alleen ,  maar  dien  van  de 
leeraren  der  kerk  van  alle  tijden.  En  hoe  nauwgezet  die 
bepalingen  te  Zwolle  en  elders  door  de  Broeders  opgevolgd 
werden,   leeren   wij    uit  meer   dan   een  staaltje,  dat  ons 


1)  B.  ▼.  de  rectoren  van  het  huis,  die  tevens  biechtvaders  in  kloosters 
te  Zwolle  waren. 

2)  Vergl.  p.  72  en  vooral  noot  2  aldaar. 

3)  Acquoy,  Windesheim,  I,  blz.  53. 

4)  P.  268. 

Derde  Serie.    Werken  N0.  13.  xiii 


Digitized  by 


Google 


excrv* 

door  de  Voecht  wordt  verhaald.  Een  bijzonder  typisch 
yoorbeeld  schetst  hij  ons  in  de  levensbeschrijving  van 
Hendrik  Vetter,  den  eersten  rector  van  bet  Fraterhuis 
te  Albergen.  Tot  een  zijner  Broeders,  die  van  de  zusters 
taartjes,  „beghine-koeken"  genoemd,  had  aangenomen, 
zeide  hij:  „Maledicta  sunt  omnia  munera,  que  a  mulieri- 
bus  veniunt  fratribus  meis,  precipue  a  sororibus;  et", 
zoo  verhaalt  de  Voecht  verder,  „conculcabat  tortulas 
illas  sub  pedibus  suis"  *).  In  het  Nederduitsch ,  dat  de 
goede  pater  doorgaans  bezigde,  zullen  deze  woorden  wel 
eenigzins  anders  geklonken  hebben. 

Een  rechtgeaard  Frater  meed  dus  de  vrouwen,  ws£r  hij 
maar  kon,  en  vrij  zeker  was  de  post  van  biechtvader  of 
bestuurder  van  een  nonnenklooster  geen  gezocht  baantje. 
De  oversten  zullen  zonder  twijfel  dikwijls  moeite  genoeg 
gehad  hebben,  om  geschikte  mannen  er  voor  te  vinden. 
De  rector  Dirk  van  Herxen  verkoos  dan  ook  blijkbaar 
liever  een  beproefd  wereldsch  geestelijke  als  biechtvader 
van  het  Zwolsche  vrouwenklooster  Het  Oude  Convent  2) 
aan  te  stellen,  dan  zijne  eigen  ondergeschikten  aan  het 
gevaar  bloot  te  stellen ,  waarvoor  de  ongelukkige  Lephart 
van  der  Ulzen  was  bezweken  *). 

Ook  zullen  de  meeste  broeders  met  hun  stichter  dit 
ambt  als  uitermate  ondankbaar  beschouwd  hebben,  en 
zij  allen  kenden  zonder  twijfel  het  eenigszins  ondeugende 
versje  van  G.  de  Groote: 

„Gratia  nulla  perit,  nisi  gratia  sola  sororum, 
Sic  f  uit,  est  et  erit,  ondanck  in  fine  laborum"  4). 


1)  P.  36. 

2)  Vergl.  p.  20. 

3)  Zie  p.  19,  108. 

4)  Ik  vond  dit  versje  in  het  Rekenboek  ?an  Haskerconvent  in  het 
Ryksarchief -depot  te  Leeuwarden.  Volgens  de  Kronyk  ▼.  h.  Historisch 
Genootschap,  1846,  blz.  34,  is  het  ook  te  vinden  in:  Trithemius, 
Ghron.  Spanhem.  anno  1509  en  wordt  door  hem  aan  G.  de  Groote 
toegeschreven.  Johannea  Busch  citeert  dit  versje  in  z\jn  Liber  de 
reformatione  monasteriorum  (Chron.  Windesh.  edik  Grube,  p.  597) 
tonder  echter  het  auteurschap  er  van  aan  G.  de  Groote  toe  te  schrijven. 
Hy  noemt  het  eenvoudig  een  „vulgare  proverbium". 


Digitized  by 


Google 


éxcV 

Waren  ons  aanteekeningen ,  dagboeken  of  ook  rekenin- 
gen van  de  bestuurders  van  nonnenkloosters  ter  kennis 
gekomen,  wie  weet,  of  wij  ook  daarin  niet  verzuchtingen 
en  ontboezemingen  hadden  gevonden  als  die,  welke  de 
procurator  van  het  klooster  der  congregatie  van  Windes- 
heim,  Haskerconvent  in  Friesland,  aan  het  slot  van  zijne 
afrekening  van  het  jaar  1608  *)  plaatste  : 

„Vade  opus  onerosum 
Inexpertis  amorosum 
Apud  multos  invidiosum 
Cor  advertat  animosum. 
Quod  in  fronte  dulce  libet 
Hoc  in  fine  turpe  vilet 
Invidorum  visus  stridet 
Expertorum  usus  videt" 

Maar  er  waren  ook  oversten  en  broeders,  die  er  geheel 
anders  over  dachten,  die  het  stichten  en  het  bestieren 
van  nonnenkloosters  als  iets  bijzonder  verdienstelijke 
achtten  en  die  het  Dirk  van  Herxen  kwalijk  namen,  dat 
hij  op  dit  punt  zoo  terughoudend  was.  Onder  deze  laat- 
sten  behoort  ook  blijkbaar  Jacobus  de  Voecht,  die  zelfs 
de  straffende  hand  Gods  ziet  in  het  feit,  dat  in  de  pestjaren 
1420  en  1421  een  tiental  uitstekende  broeders  ten  offer 
vielen.  „Visitavit  Dominus  domum  nostram,  dans  intelligere 
eidem  patri  nostro  (scil.  Theoderico),  ut  de  cetero  magis 
prompte  subveniret  aliis  domibus  in  aliqua  digna  persona", 
zegt  hij  *);  maar  hij  vermeldt  niet  het  feit,  dat  de  hand 
Gods  bv.  ook  het  naburige  klooster  Sint  Agnietenberg 
zwaar  trof  en  dat  de  engel  des  doods  aldaar  onder  de 
paters  en  broeders  even  zware  offers  eischte  als  te  Zwolle 8). 

Dit  verschil  van  opvatting  bij  de  Voecht  blijkt  ook  uit 
de  levensbeschrijving  van  heer  Gerhardus  Rees,  den 
eersten  rector  van  het  Fraterhuis  te  Doesburg  4).  Hoewel 


4)  Rijksarchief-depot  te  Leeuwaarden,  Kloosteratakken  Haskerconvent. 

5)  Pag.  73. 

3)  Zie  p.  72  noot  3. 

4)  Pag.  86. 


Digitized  by 


Google 


exen 

uit  de  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Doesburg  ten 
duidelijkste  blijkt,  dat  het  niet  gemakkelijk  was  met  hem 
om  te  gaan,  zóó  dat  hij  genoodzaakt  was  zijn  rec- 
toraat neer  te  leggen,  prijst  de  Voecht  hem  uitermate 
als  een  „vir  late  caritatis",  wien  het  niet  genoeg  was 
zijn  fraterhuis  te  bestieren,  „quin  etiam  colligeret  multas 
virgines  et  provideret  eis  de  rectoribus  in  diversie  domibus." 
Enkele  regels  verder  verhaalt  hij,  dat  men  placht  te 
zeggen,  dat  Gerardus  Rees  gewoon  was  met  twee  zusters 
en  een  zijde  spek  een  nieuw  huis  te  beginnen. 

Dit  verschil  van  meening,  dat  ook  tusschen  de  hoofden 
van  de  verschillende  Fraterhuizen  heerschte  omtrent  het  al 
of  niet  voorzien  van  de  zusterhuizen  en  vrouwenkloosters 
van  biechtvaders,  valt  nog  eens  bizonder  duidelijk  in  het 
oog  in  het  verslag  van  het  Colloquium  van  het  jaar  1456, 
dat  ons  bewaard  gebleven  is  in  de  Kroniek  van  het 
Fraterhuis  te  Oouda  *).  Maar  ook  hier  zien  wij  ten 
duidelijkste,  welk  een  grooten  invloed  Dirk  van  Herxen 
bezat  en  met  welk  een  eerbied  hem  de  overige  leden 
van  het  Colloquium  behandelden. 

De  betrekking  tot  het  Fraterhuis  werd  door  deze  afwezig- 
heid en  de  zelfstandige  positie  van  den  dignitaris  niet 
verbroken.  De  afwezigheid  werd  als  tijdelijk  beschouwd. 
Immers  de  bestuurders  en  biechtvaders  van  nonnen- 
kloosters konden  en  werden  niet  zelden  om  de  een  of 
andere  reden  naar  hun  moederhuis  teruggeroepen.  Boven- 
dien had  ieder  jaar  door  den  rector  of  diens  zaakgelastigde 
een  visitatie  plaats,  en  om  hun  lidmaatschap  tot  de  Broe- 
derschap te  betuigen,  verschenen  zij  evenals  de  rectoren 
van  de  Fraterhuizen,  die  tot  het  Colloquium  Zwollense 
behoorden ,  op  de  jaarlijksche  vergadering  te  Zwolle ,  het 
Colloquium. 

Het  centrale  gezag  over  de  Frater-  en  Zusterhuizen  van 
het  Colloquium  Zwollense  berustte  in  handen  van  de 
rectoren  der  Fraterhuizen  van  Deventer,  Zwolle  en  Huls- 


1)  B\j  dragen   en   Mededeel  in  gen   v.  h.  Hist.  Genootschap  te  Utrecht, 
deel  XX,  bh.  35  t. 


Digitized  by 


Google 


excvii 

bergen  ,).  Maar  de  besluiten  van  de  jaarlijksche  ver- 
gadering, het  Colloquium,  waren  ook  voor  hen  bindend. 
Wat  het  Colloquium  feitelijk  was,  welke  huizen  er  onder 
ressorteerden  en  welke  besluiten  er  genomen  zijn,  weten 
wij  helaas  niet  Want  nóch  de  statuten  van  het  Collo- 
quium Zwollense,  nóch  de  besluiten  er  van  zijn  tot  heden 
teruggevonden.  Jammer  genoeg  voor  de  geschiedenis 
van  deze  zuiver  Nederlandsche  instelling  zijn  de  weinige 
gegevens  *) ,  die  wij  omtrent  deze  vergaderingen  hebben , 
nog  zoo  beknopt  en  vaak  zoo  onbepaald,  dat  zij  niet 
eens  voldoende  zijn  om  ons  een  juist  beeld  van  de  ver- 
gadering te  geven.  Wij  moeten  het  gemis  van  deze  be- 
sluiten des  te  meer  betreuren,  omdat  het  weinige,  dat 
wij  omtrent  het  Colloquium  bezitten,  het  zekere  bewijs 
levert,  dat  zonder  die  besluiten  eene  geschiedenis  der 
Broederschap,  die  aan  de  eischen  der  moderne  wetenschap 
voldoet,  niet  geschreven  kan  worden. 

Het  gemis  aan  officieele  bescheiden  omtrent  het  Col- 
loquium is  tevens  oorzaak,  dat  wij  omtrent  den  tijd, 
waarop  het  plaats  had,  tot  lieden  geen  volledige  zekerheid 
hebben.  Alleen  weten  wij  zeker,  dat  het  tusschen  Paschen 
en  Pinksteren  gehouden  werd.  Delprat 8)  beweerde ,  dat 
bet  op  den  eersten  Zondag  na  Paschen  viel.  Acquoy  4) 
daarentegen  houdt  staande,  dat  het  gehouden  werd  „op 
den  tweeden  Zondag  na  Paschen  of  volgende  dagen,  wijl 
op  dienzelfden  tijd  het  generaal  kapittel  te  Windesheim 
bijeen  was."  Betreffende  het  laatste  heeft  Aoquoy  gelijk, 
indien  de  bronnen,  die  hem  ter  beschikking  stonden, 
vertrouwbaar  zijn.  Dit  nader  te  onderzoeken  zou  ons  hier 
te  ver  voeren;  ik  neem  dus  met  Acquoy  aan,  dat  het 
Colloquium  te  Zwolle  en  het  generale  kapittel  te  Win- 
desheim op  denzelfden  tijd  gehouden  werden.  Het  gene- 
rale kapittel  te  Windesheim  had  echter  niet,  gelijk 
Acquoy  verkeerdelijk  aangeeft,  op  den  tweeden  Zondag, 


1,  Vergt  Delprat,  De  Broederschap,  blz.  249. 
8)  Zie  p.  CU  noot  1 ,  CXLVI  noot  1  en  CXGVII. 
S)  Delprat ,  De  Broederschap  blz.  246. 
i)  Hel  Klooster  v.  Windesheim  I,  238  en  II,  Ö72, 


Digitized  by 


Google 


cxcvm 

maar  op  den  derden  Zondag  na  Paschen  plaats  ')>  en  dus 
zouden  ook  in  den  namiddag  van  dien  Zondag  de  ver- 
schillende bestuurders  van  de  Frater-  en  Zusterhuizen  van 
het  Colloquium  Zwollense  te  Zwolle  samengekomen  zijn, 
om  de  volgende  dagen  de  belangen  van  de  Broederschap 
te  bespreken. 

Behalve  van  het  algemeene  jaarlijksche  Colloquium 
bericht  de  Voecht  nog  van  een  Colloquium  op  het  land- 
goed Middelen  bij  Deventer  *)  en  van  een  jaarlijksch 
Colloquium  te  Hulsbergen  •).  Uit  de  ophelderingen  echter, 
die  de  Voecht  bij  dit  bericht  voegt,  blijkt,  dat  het  meer 
een  gezellige  samenkomst  of  uitspanningsdag  voor  de 
broeders  uit  Deventer,  Hulsbergen  en  Zwolle  was,  dan 
wel  dat  het  gehouden  werd  om  onderlinge  belangen  te 
bespreken. 

Ten  slotte  nog  eene  enkele  opmerking  omtrent  de  her- 
komst der  broeders. 

Uit  de  Narratio  en  vooral  uit  de  oorkonden,  waarbij 
de  broeders  afstand  doen  van  hunne  goederen,  blijkt 
overtuigend ,  dat  de  bewoners  van  het  Domus  Clericorum 
te  Zwolle  geenszins  allen  tot  het  bisdom  Utrecht  be- 
hoorden, laat  staan  Zwollenaren  of  Overijsselaars  waren. 
Wij  vinden  er  Nederlanders,  Belgen,  Zwitsers  en  Duit- 
schers.  Opmerkelijk  is  het  groot  aantal  leden  uit  het 
hertogdom  Cleve  en  vooral  uit  de  stad  Calcar.  Vier 
zonen  van  Calcar  bekleedden  volgens  de  Narratio  het 
ambt  van  rector  in  Nederlandsche  Praterhuizen ,  twee  te 
Zwolle  é)  en  twee  te  's  Hertogenbosch  *).  Voor  de  Neder- 
landsche kunstgeschiedenis,  vooral  voor  die  van  Zwolle 
en  Utrecht,  is  dit  feit  geenszins  onbelangrijk.  Te  Zwolle 
vooral  werkten  jaren  lang  kunstenaars  uit  Calcar. 


1)  Zie  Grube,  Chron.  Windesh.,  Einleitung  S.  XXIX.  f. 

2)  Vergl.  p.  134. 

3)  Vergl.  p.  66. 

4)  Gerhard  Scadde  en  Albertus  Paep. 

5)  Gerhard  Scadde,  de  broeder  van  den  rector  te  Zwolle,  en  Johannes 
van  Calcar,  de  tweede  rector  van  het  Sint  Gregoriushuis  te  's  Her- 
togenbosch, 


Digitized  by 


Google 


CXCIX 

Voor  de  internationaliteit  van  het  Fraterhuis  spreekt 
echter  het  sterkst  de  benoeming  van  den  Zwitser  Lodewijk 
Philippi,  eerst  tot  procurator  en  vervolgens  tot  rector 
van  het  huis.  Men  houde  hierbij  in  het  oog,  dat  de 
rector  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  bovendien  eene  be- 
voorrechte plaats  in  de  Broederschap  innam. 

Merkwaardig  is  verder  het  feit,  dat  het  Fraterhuis  ver* 
schillende  familieleden  van  zijnen  stichter  onder  zijne 
leden  telde.  Behalve  Witte,  de  broeder  van  Meynold 
van  Windesheim,  werd  in  het  begin  der  15de  eeuw  zijn 
neef  Dirk  Hermanszoon  van  Herxen  lid  van  het  huis. 
Omstreeks  1430  werd  diens  neef  Hendrik  Swarte  tot  lid 
aangenomen.  Verder  vinden  wij  nog  in  de  Narratio  als 
„cognatus  patris  nostri",  (d.  i.  Dirk  van  Herxen),  vermeld: 
Hubertus  Gueden  van  Zwolle  en  Herman  van  Coeverden. 
Dirk  en  Hendrik  van  Herxen  bestuurden  bovendien  het 
huis  tijdens  eene  halve  eeuw:  Dirk  van  af  1410 — 1452, 
Hendrik  van  1482—1487. 


Eindelijk  nog  een  enkel  woord  over  het  tot  standkomen 
dezer  uitgave. 

Wijlen  Prof.  Acquoy  stelde  zich,  gelijk  ik  reeds  op- 
merkte '),  voor,  deze  Narratio  het  licht  te  doen  zien.  Later 
deelde  hij  mij  echter  persoonlijk  mede,  dat  hij  vermoe- 
delijk niet  meer  in  de  gelegenheid  zou  zijn  om  dit 
voornemen  te  volvoeren.  Nog  werkende  aan  mijn  disser- 
tatie ,  vatte  ik  dus  reeds  het  plan  op  om ,  mocht  de  vrees 
van  Acquoy  bewaarheid  worden,  in  zijne  plaats  mij  met 
de  uitgave  te  belasten.  In  dit  voornemen  werd  ik  ver- 
sterkt door  R.  Fruin,  Acquoy's  vriend,  die  mij  na  diens 
overlijden  verzekerde ,  dat  het  overeenkomstig  den  wensch 
van  den  gestorvene  zou  zijn ,  als  ik  diens  plan  ten  uitvoer 
bracht.  Toen  ik  op  een  van  mijn  archief  reizen  met 
Mr.  S.  Muller  Fz.  in  aanraking  kwam,  verzocht  deze  mij 
de  Narratio  te  bewerken  voor  de  Bijdragen  en  Mcdedeelingen 
van  het  Hütorisch  Genootschap. 


i)  Zie  pag.  LXXJX. 


Digitized  by 


Google 


cc 

In  het  najaar  van  1898  zond  ik  mijn  manuscript  in, 
waarop  Mr.  Muller  mij  te  kennen  gaf,  dat  het  jammer 
zou  zijn,  dit  werk  „in  de  Bijdragen  te  verstoppen".  Hij 
deelde  mij  mede,  dat  het  Genootschap  op  zich  nam  de 
Kroniek  afzonderlijk  uit  te  geven,  mits  ik  mij  verplichtte 
alle  oorkonden,  die  mij,  het  Fraterhuis  betreffende,  be- 
kend waren,  als  bijlagen  toe  te  voegen.  Gretig  nam  ik  dit 
vereerend  aanbod  aan,  te  meer,  omdat  ik  niet  vermoedde, 
dat  ik  daarbij  plotseling  op  moeielijkheden  zou  stuiten, 
die  ik  allerminst  verwacht  had.  Want  mijn  herhaalde 
werkzaamheid  in  de  verschillende  archieven  van  Neder- 
land, waar  men  mij  steeds  met  de  meeste  bereidwillig- 
heid en  hulpvaardigheid  was  tegemoet  gekomen,  had  bij 
mij  de  gedachte  zelfs  aan  de  mogelijkheid  van  een  feit 
als  dat,  waarvoor  ik  enkele  weken  later  zou  geplaatst 
worden,  verbannen.  Allerminst  kon  ik  veronderstellen, 
dat  ik  daar,  waar  ik  met  het  meeste  genoegen  heele 
vacantietijden  voor  mijn  dissertatie  had  gearbeid,  nl.  in 
het  Gemeentearchief  te  Zwolle,  toen  nog  onder  leiding 
van  den  zoo  wel  willenden  archivaris  Mr.  J.  W.  Mulder, 
onder  den  nieuwen  dignitaris  op  zulke  bezwaren  zou  stuiten 
als  inderdaad  het  geval  was.  Ook  bij  mij  heet  het,  de 
mortuis  nil  nisi  bene,  en  gaarne  zou  ik  over  het  voor- 
gevallene zwijgen,  als  niet  het  volgende  ter  verklaring 
moest  dienen  van  de  langzame  vorderingen  van  het  werk. 
In  het  najaar  van  1898  vestigde  ik  mij ,  hoofdzakelijk  met 
de  bedoeling  om  mijne  belofte  aan  het  Historisch  Ge- 
nootschap gestand  te  doen,  voor  een  paar  maanden  te 
Zwolle.  De  toenmalige  gemeentearchivaris  echter  nam 
niet  alleen  weinig  notitie  van  mijn  onderzoekingen,  maar 
bemoeilijkte  die  zelfs  zoozeer,  dat  ik,  toen  ik  in  April 
1899  tot  adjunct-commies  aan  het  Rijksarchief  te  Leeuwar- 
den werd  benoemd,  nog  niet  veel  was  gevorderd.  Enkele 
dagen  pas  voor  mijn  vertrek  kreeg  ik  kennis  van  het 
groote  aantal  origineele  oorkonden,  dat  voor  mijn  doel 
in  aanmerking  kon  komen.  Toen  ik  den  heer  archivaris 
verzocht  om  tijdelijke  deponeering  dezer  oorkonden  in 
het  depot  der  Rijksarchieven  te  Leeuwarden,  wilde  hij 
dit  alleen   toestaan,  mits,  krachtens  een  in  zijn  tijd  ge- 

aakte    bepaling    betrekkelijk   het    Zwolsche    gemeente- 


Digitized  by 


Google 


OOI 

archief,  voor  ieder  stuk  100  gulden  gedeponeerd  werd 
op  de  gemeente-secretarie  te  Zwolle.  Afgezien  nog  van  het 
groote  aantal,  90  stuks,  meende  ik  hierop  niet  te  kunnen 
ingaan,  ook  omdat  het  gemeente-archief  te  Zwolle  ge- 
vestigd is  in  het  Rijksarchief-depót  in  Overijssel  en  de 
gemeente-archivaris  tevens  Rijksarchivaris  was;  ik  wist, 
dat  het  Rijk  en  dat  andere  gemeenten  zeer  tegemoet- 
komend waren  wat  betreft  het  zenden  van  stukken  ten 
behoeve  van  wetenschappelijk  onderzoek  naar  andere 
archiefbewaarplaatsen. 

Na  het  plotseling  overlijden  van  den  dignitaris  in 
kwestie,  moesten  eerst  langdurige  onderhandelingen  ge- 
voerd worden  tusschen  het  Rijk  en  de  gemeente  betrek- 
kelijk genoemde  bepaling  en  tusschen  de  gemeente  en 
den  nieuwbenoemden  rijksarchivaris  betreffende  het  aan- 
vaarden van  het  beheer  over  het  gemeente-archief  door 
dezen.  Vóórdat  eene  definitieve  regeling  van  al  deze  han- 
gende kwesties  was  getroffen,  kon  er  van  toezending  en 
bewerking  der  oorkonden  geen  sprake  zijn.  Eerst  in  het 
jaar  1901  werd  ik  in  staat  gesteld  een  aanvang  daarmee 
te  maken. 

Ondertusschen  was  het  mij  ook  niet  mogelijk  het  Car- 
tularium  van  het  Fraterhuis ')  te  bewerken ,  wijl  dat  in 
andere  handen  was.  Eerst  door  de  energieke  hulp  van 
den  heer  F.  A.  Hoefer  te  Hattem  —  voor  welke  hulp  ik 
hem  bij  dezen  mijnen  weigemeenden  dank  betuig  —  werd 
ik  in  het  jaar  1902  in  de  gelegenheid  gesteld  met  het 
Oartularium  in  originali  kennis  te  maken.  Ondanks  de 
wetenschappelijke  onbaatzuchtigheid  van  den  Zeer  Eerw. 
heer  B.  P.  Velthuysen,  die  op  de  meest  gulle  wtfze  de 
door  hem  gemaakte  afschriften  van  akten  betreffende  de 
geestelijke  gunsten  en  privilegiën  der  Broeders  uit  het 
Cartularium  te  mijner  dispositie  had  gesteld,  bleef  mij 
toch  heel  wat  werk  te  doen  over,  want  de  akten  rakende 
de  roerende  en  onroerende  bezittingen  waren,  als  buiten 
het  onderwerp  zijner  studie  liggend,  door  Z.  Z.E.  niet  ge- 
copiëerd. 


1)  Zie  pag.  GXL1X. 


Digitized  by 


Google 


ecu 


Buitendien  had  ik  door  mijn  werkkring  bij  lange  na 
niet  zooveel  tijd  meer  te  mijner  beschikking  als  vroeger; 
buiten  de  archiefuren  alleen  kon  ik  aan  de  uitgave  arbeiden 
en  de  noodzakelijke  kennismaking  met  Frieslands  ver- 
leden, met  zijn  eigenaardige  instellingen  en  zijn  taal,  zoo 
verschillend  van  die  der  andere  gewesten,  vorderde  heel 
wat  tijd  en  inspanning.  Echter,  in  1903  gingen  de  bijlagen 
ter  perse.  In  October  van  dit  jaar  en  in  het  begin  van 
1904  werd  nog  eens  door  spoedeischende  werkzaamheden 
de  geregelde  voortgang  onderbroken.  Eindelijk  maakte 
mijne  langdurige  ongesteldheid  en  mijn  herhaald  verblijf 
in  het  buitenland  tot  herstel  van  gezondheid,  dat  de 
druk  maar  langzaam  vorderde. 

Meermalen  ben  ik,  bij  de  vele  hinderpalen,  die  de 
publicatie  ontmoette,  geneigd  geweest,  het  N°. ,  dat  de 
uitgave  draagt  in  de  derde  serie  van  de  werken  van  het 
Historisch  Genootschap,  te  beschouwen  als  een  malum 
omen;  gelukkig  aan  het  einde  gekomen,  voel  ik  mij  meer 
aangetrokken  tot  de  oude  en  thans  nog  in  zekere  kringen 
te  Rome  levende  opvatting  van  het  getal  13,  als  zijnde 
een  geluksgetal:  Quod  Deus  bene  vertat. 

Bij  de  uitgave  der  Narratio  heb  ik  mij  gehouden  aan 
de  regels,  dienaangaande  voorgeschreven  door  het  His- 
torisch Genootschap  te  Utrecht.  Dus  heb  ik  niets  ver- 
anderd, dan  wat  in  genoemde  bepalingen  wordt  aange- 
wezen. Alleen  heb  ik  de  verschillende  Capita  van  ons 
handschrift  met  Romeinsche  cijfers  genummerd  en  de 
onderverdeelingen,  die  door  den  voltooier  gemaakt  zijn, 
door  cursieven  druk  en  tevens  door  paragrapheering  aan- 
gegeven. 

De  regesten  der  oorkonden  maakte  ik  volgens  de  voor- 
schriften van  de  Handleiding  voor  het  ordenen  en  beschrijven 
van  Archieven.  Ook  hield  ik  daarbij  voor  oogen  de  jongste 
regestenpublicaties  van  Nederlandsche  archivarissen. 

Mijn  oorspronkelijk  plan  om  alle  oorkonden  in  extenso 
uit  te  geven,  moest  ik  laten  varen  met  het  oog 
op  het  groote  getal,  dat  later  te  mijner  kennis  kwam. 
Toch  werd  mij  door  vriendelijke  bemiddeling  van  den 
eersten  secretaris  van  het  Historisch  Genootschap  het 
maken  van  breedvoerige  regesten  van  koop-  en  r^ilakten 


Digitized  by 


Google 


ocin 


toegestaan.  Ik  verzocht  dit  vooral  om  de  ontstentenis  van 
een  ligger  van  goederen,  behoorende  aan  het  Fraterhuis, 
eenigermate  te  vergoeden. 

Wilde  ik  de  belofte,  aan  het  Historisch  Genootschap 
gedaan,  gestand  doen,  dan' moest  ik  alle  oorkonden  op- 
nemen ,  waarvan  bewezen  kon  worden ,  dat  ze  oorspronke- 
lijk tot  het  archief  van  het  Fraterhuis  behoord  hebben. 
Gedeeltelijk  waren  deze  stukken  reeds  uitgegeven  in  het 
Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht  Lang  heb  ik  ge- 
aarzeld, of  ook  deze  moesten  opgenomen  worden  en  zoo 
ja,  op  welke  wijze,  in  regest  dan  wel  in  extenso.  Ik  heb 
raad  gevraagd  aan  belangstellenden,  vooral  in  het  bui- 
tenland. Volgens  hun  advies  zijn  ze  hier  meestal  vol- 
ledig afgedrukt.  Bij  enkele  was  een  overwegend  motief 
het  verschil  hier  en  daar  tusschen  het  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  gepubliceerde  en  den  tekst,  dien  ik  vond 
in  het  Cartularium.  Bij  de  groote  belangstelling,  die  de 
Broederschap  van  het  gemeene  Leven  in  den  laatste n  tijd 
ondervindt,  scheen  het  buitendien  niet  onwenschelijk , 
dat  zoo  belangrijke  bronnen  langs  twee  wegen  ook  de 
buitenlandsche  belangstellenden  bereikten.  Dit  geldt  ook 
voor  de  enkele  oorkonden,  overgenomen  uit  het  Archief 
voor  Kerkgeschiedenis. 

Voor  de  opname  in  extenso  moesten  in  de  allereerste 
plaats  in  aanmerking  komen  alle  oorkonden,  die  een  nieuw 
licht  werpen  op  de  eerste  stichting  van  een  Fraterhuis  te 
Zwolle  in  1384  door  tusschenkomst  van  G.  de  Groote  en 
diens  eerste  discipelen,  —  vervolgens  die  oorkonden,  welke 
van  belang  zijn  voor  de  kennis  der  geschiedenis  van  de 
stichting  en  de  verdere  ontwikkeling  van  het  Domus 
Sancti  Gregorii  en  de  overige  gestichten  der  Broeders 
aldaar,  met  name  het  Domus  Pauperum.  Dat  ik  er  op 
bedacht  was  die  oorkonden  in  extenso  op  te  nemen, 
waarbij  den  Broeders  geestelijke  voorrechten  geschonken 
werden  of  die  het  wezen  van  de  Broederschap  of  in  het 
bizonder  het  innerlijke  leven  van  het  Zwolsche  huis  doen 
kennen,  behoeft  wel  geen  verder  betoog. 

In  die  gevallen,  waar  de  oorspronkelijke  oorkonde  nog 
aanwezig  was  en  tevens  een  afschrift  in  het  Cartularium  of 
elders  zich  bevond,  heb  ik  natuurlijk  steeds,  waar  het 


Digitized  by 


Google 


OCIV 

mogelijk  was,  den  tekst  der  origineele  oorkonde  laten  af- 
drukken. Was  het  origineel  echter  niet  in  mijn  bereik, 
dan  meende  ik  meer  te  moeten  vertrouwen  op  de  af- 
schriften, voorkomende  in  het  Cartularium,  dan  op  kopieën, 
die  elders  berustten  of  op  den  reeds  in  druk  verschenen 
tekst.  Immers  bij  onderzoek  bleek,  dat  de  afschriften, 
voorkomende  in  het  Cartularium,  hoewel  zij  bij  lange 
na  geen  diplomatische  waren,  echter  „de  verbo  ad  ver- 
bum" met  het  origineel  overeenstemden.  De  afwijkingen 
en  het  verschil  tusschen  het  origineel  en  de  kopie  bleken 
alleen  phonetieche  te  zijn. 

De  latere  ontdekking  van  verreweg  het  grootste  gedeelte 
der  oorkonden,  voorkomende  in  de  Bijlagen ,  maakte  eene 
verandering  der  rangschikking  van  de  Bijlagen  zoowel  als 
van  die  der  oorkonden  noodzakelijk.  Hoe  verrassend  en 
verheugend  deze  vondst  aan  den  eenen  kant  ook  voor 
mij  was,  zij  bracht  mij  aan  den  anderen  kant  in  niet 
geringe  verlegenheid.  Want  alvorens  ik  tot  deze  ont- 
dekking kwam,  waren  reeds  eenige  vellen  der  Narratio 
afgedrukt.  De  verwijzingen  in  de  noten  naar  de  Bijlagen 
waren  natuurlijk  volgens  de  oorspronkelijke  rangschikking 
geschied.  Ik  stond  dus  voor  de  keuze,  of  de  nieuw  ont- 
dekte oorkonden  achterwege  te  laten  ter  wille  van  de 
oorspronkelijke  indeeling,  óf  deze  te  laten  vervallen  en  mij 
aan  inconsequentie  schuldig  te  maken  ten  gunste  van 
meerdere  volledigheid.  Ik  heb  geen  oogenblik  geaarzeld 
het  laatste  te  kiezen,  te  meer  niet,  omdat  door  deze  vondst 
en  die  van  andere  bronnen  en  literatuur,  die  intusschen 
te  mijner  kennis  waren  gekomen,  onder  het  afdrukken  een 
aantal  nieuwe  noten  moesten  ingevoegd  worden  en  andere 
bleken  onjuist  te  zijn.  Hoe  langer  hoe  meer  zag  ik  tot 
mijn  leedwezen  in,  dat  onder  deze  omstandigheden  mijn 
werk  niet  was  en  kon  zijn  „eine  Arbeit  aus  einem  Guss". 
Ik  heb  daarom  getracht  het  werk  bruikbaar  te  maken 
door  een  uitvoerig  register  van  personen-  en  plaatsnamen. 
Bovendien  heb  ik  onjuistheden,  zinstorende  fouten  en  de 
reeds  vermelde  veranderingen  in  de  Bijlagen  in  de  „Ver- 
beteringen" aangegeven. 

Niet  dan  met  zekere  ontroering  neem  ik  afscheid  van 
een    werk,  waaraan  zoovele  herinneringen  en  van  zoo 


Digitized  by 


Google 


óctf 


teeren  aard  zijn  verbonden.  Levendig  staat  mij  weer  voor 
den  geest  die  voor  mijn  later  leven  allergewichtigste 
najaars-achtermiddag,  toen  ik,  nog  maar  half  den  studenten- 
tijd ontgroeid,  voor  het  eerst  aanbelde  aan  het  later  door 
mij  helaas  nog  maar  enkele  malen  betreden  huis  in  de 
Breestraat  te  Leiden.  Uit  een  voorgenomen  kort  bezoek 
ontwikkelde  zich  een  lang  gesprek,  waarin  het  den  in- 
nemenden,  belangstellenden  professor  Acquoy  niet  moeie- 
lijk  viel  mij ,  die  reeds  een  anderen  weg  was  ingeslagen , 
weer  tot  mijn  eerste  en  oude  liefde,  de  geschiedenis  van 
het  Nederlandsche  schoolwezen  en  de  Broederschap  van 
G.  de  Groote,  terug  te  voeren.  En  bij  het  verder  schrijden 
was  hij  mij  een  trouwe  gids,  die  mij  nader  inleidde  in 
de  litteratuur  omtrent  het  onderwerp,  dat  mijne  belang- 
stelling hield  geboeid  en  die  mij  buitendien  onschatbare 
introducties  verschafte  voor  tal  van  archieven  en  biblio- 
theken, waarin  ik  tot  de  bronnen  zei  ven  kon  afdalen. 
Veel  heb  ik  gevonden,  weinig  nog  slechts  kunnen  ver- 
werken. Zeer  zeker  zou  ik  mijne  dankbaarheid  jegens 
Acquoy  geuit  hebben  in  de  opdracht  van  deze  uitgave 
aan  zijn  nagedachtenis,  ware  mijn  arbeid  niet  in  vele 
opzichten  zoo  onvolmaakt  en  gedwongen  onvolledig *) 
gebleven,  buitendien  de  blijkbare  sporen  dragende  van 
veel  reizen  en  veel  getrek.    De  hoop  op  iets  beters  deed 


1)  Nog  juist  voor  het  afdrukken  van  dit  vel  werd  ik  door  de  vriende- 
lijkheid van  den  heer  Mr.  P.  G.  Bos,  adjunct-commies  aan  het  Rijks- 
archief te  Groningen,  opmerkzaam  gemaakt  op  de  hoogst  belangrijke 
collectie  archivalia,  door  het  Rijksarchief  in  Groningen  aangekocht 
ingevolge  machtiging  van  Z.  Exc.  den  Minister  van  Binnenlandsche 
Zaken  dd.  13  Maart  1906  N*  683,  Afdeeling  R.  W.  Hierin  bevinden 
zich  o.  a. : 

1.  het  Gartolarium  van  het  Armen  Klerken  huis  te  Deventer  en 

2.  een  HS.  bevattende  afschriften  van  oorkonden, 
o.    „uyt  'tBoeck  ter  Fraterhuys, 

b.    uyt  een  Boeck  ter  Kinderhuys  en 

«•    uyt  het  Boeck  van  den  Manhuyse" 
te  Zwolle,   bene?ens  enkele  aanteekeningen ,   getrokken   uit  deie  en 
andere  HSS.    Kennehjk  is  dit  laatste  HS.  (164  X  104  mm.  op  papier) 
geschreven  door  den  aartspriester  van  Zwolle,  Arnoldus  "Wayer  (zie  p. 
GLXXII  noot  1).    Door  mjzondere  welwillendheid  van  den  heer  RJjks- 


Digitized  by 


Google 


mij  uitstellen;  wordt  die  hoop  verwezenlijkt,  dan  zal 
stellig  de  bedoelde  uiting  van  erkentelijkheid  niet  achter- 
wege blijven.  Aan  Acquoy  ook  had  ik  te  danken  het 
groote  voorrecht  van  de  kennismaking  met  R.  Fruin, 
die  mij  eveneens,  vooral  na  den  dood  van  zijn  vriend 
Acquoy,  in  zoo  menig  opzicht  tot  steun  is  geweest  en  tot 
leidsman  heeft  gestrekt.  Mocht  ik  toekomen  aan  de  ver- 
vulling van  wat  als  een  vurige  wensch  in  mij  leeft,  het 
schrijven  van  de  geschiedenis  van  de  Broederschap  der 
Broeders  van  het  gemeene  Leven,  dan  zal  ik  pas  in  staat 
zijn  in  vollen  omvang  aan  te  toonen,  wat  Acquoy  en 
Fruin  voor  mij  geweest  zijn. 

Naast  vele  moeilijkheden  mocht  ik  toch  ook  veel,  zeer 
veel  hulp  en  vriendschap  ondervinden.  In  de  eerste 
plaats  een  woord  van  hartelijken  dank  aan  mijn  vriend 
den  Zeer  Eerwaarden  heer  deken  Velthuysen  voor  zyne 
voorlichting  en  belangelooze  tegemoetkoming;  dan  aan  den 
secretaris  van  de  Vereeniging  tot  beoefening  van  Over- 
ijsselsch  Regt  en  Geschiedenis,  den  heer  N.  A.  Gramer, 
die  mij  steeds  met  groote  voorkomendheid  ter  wille  was, 
en  die  door  mij  steeds  bereid  gevonden  werd,  elke  in- 
lichting, die  ik  noodig  had,  mij  te  verstrekken.  Ook  Mr. 
S.  Muller  Fz.  neme  de  verzekering  myner  dankbaarheid 
aan  voor  de  vele  met  welwillendheid  gegeven  aanwijzingen. 
Ten  slotte  de  betuiging  mijner  erkentelijkheid  aan  den 
bestuurder    der   Koninklijke   Bibliotheek   in   Den    Haag 


archivaris  in  de  provincie  Groningen,  Jhr.  Mr.  J.  A.  Feith,  werd  ik  in 
staat  gesteld  die  HSS.,  (die  tydelyk  in  het  Rijksarchief  in  Groningen 
berusten  en  later  naar  het  Rijksarchief  in  Overijssel  zullen  worden 
overgebracht)  nader  te  onderzoeken.  Het  eerste  HS.  bevat  geene  oor- 
konden, die  voor  de  geschiedenis  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  van  be- 
lang z\jn,  en  slechts  eene  enkele,  die  gedeeltelijk  op  het  Domos  Pauperum 
aldaar  betrekking  heeft  Het  tweede  HS.  bevat  geen  oorkonden  be- 
treffende het  Fraterhuis,  die  niet  in  ooie  By lagen  zyn  opgenomen. 
Ware  echter  dit  HS.  nuj  tqdens  de  bewerking  der  Narratio  ter  kennis 
gekomen,  dan  sou  ik  zonder  twjjfel  veel  nat  voor  de  aanmerkingen  op 
den  tekst  der  Narratio  er  uit  getrokken  hebben.  Ik  hoop  van  dit  HS. 
later  een  goed  gebruik  te  mogen  maken.  Inmiddels  betuig  ik  den 
heeren  van  het  Rijksarchief  in  Groningen  voor  hunne  hulpvaardige 
belangstelling  in  mgn  werk  nujnen  oprechten  dank. 


Digitized  by 


Google 


ccvrt 

Dr.  Bijvanck  en  den  heer  Dr.  Brugmans,  indertijd  daaraan 
verbonden,  eveneens  aan  zijn  opvolger  Dr.  T.  J.  de  Boer 
die  mij  met  de  meest  mogelijke  liberaliteit  bijstonden, 
zoo  vaak  hulp  gevraagd  werd ;  verder  aan  het  bestuur  van 
de  Bibliothèque  Royale  te  Brussel  en  meer  in  het  bijzonder 
aan  Pr.  van  den  Ghey n ,  den  steeds  hulpvaardigen  conser- 
vator der  handschriften  aldaar.  Eindelijk  aan  allen,  te 
velen  om  te  noemen,  die  mij  bij  mijnen  wetenschappe- 
lijken  arbeid  bijstonden. 

Leeuwarden,  Kerstmis  1905. 


Digitized  by 


Google 


LIJST  VAN  BOEKEN, 

DIE  IN  DEZE  UITGAVE  HERHAALDELIJK 
AANGEHAALD  ZUN. 


Aa,  A.  J.  van  der,  Aardrijkskundig  Woordenboek  der 
Nederlanden.    Gorinchem  1839 — 51.    14  dln. 

Acquoy,  J.  G.  R. ,  Gerardi  Magni  Epistolae  XIV,  e  codice 
Regio  Hagano  nunc  primum  editae  et  perpetua  anno- 
tatione  qua  melius  et  ipse  et  tempora  ejus  cognoscantur 
instructae.    Ed.  J.  G.  R.  Acquoy.   Amsterdam  1857. 

Het    Klooster    te    Windesheim   en   zijn    invloed. 

Uitgegeven  door  het  Provinciaal  Utrechtsch  Genootschap 
voor  Kunsten  en  Wetenschappen.  Utrecht,  1875—80. 
3  dln. 

De  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle.    Eene 


bijdrage  tot  de  kennis  van  het  inwendig  leven  der 
Praterhuizen,  in:  Verslagen  en  Mededeelingen  der 
Koninklijke  Akademie  van  Wetenschappen,  afdeeling 
Letterkunde,  2de  Reeks,  Deel  IX.    Amsterdam  1880. 

Albergensia.  Stukken  betrekkelijk  het  klooster  Albergen, 
uitgeg.  door  de  Vereeniging  tot  Beoefening  van  Over- 
ijsselsch  Regt  en  Geschiedenis.   Zwolle  1878. 

Archief  voor  de  geschiedenis  van  het  aartsbisdom  Utrecht. 
Bijdragen,  verzameld  en  uitgegeven  op  last  en  onder 
toezicht  van  Z.  D.  H.  den  Aartsbisschop.  Utrecht  1873 
vv.   (bepaaldelijk  deel  U  en  deel  V). 

Archief  voor  kerkelijke  en  wereldlijke  geschiedenissen , 
inzonderheid  van  Utrecht.  Uitgegeven  door  J.  J.  Dodt 
van  Flensburg.   Utrecht  1838—48,  7  dln.  —    Vervolg: 


Digitized  by 


Google 


dei* 


door  A.  M.  C.  van  Asch  van  Wijck.  Utrecht  1860—63. 
3  dln. 

By dragen  tot  de  geschiedenis  van  Overijssel.  Uitgegeven 
door  Mr.  J.  I.  van  Doorninck  en  Mr.  J.  Nanninga 
Uitterdijk.  Zwolle  1874  vv. 

Bonnet-Maury,  De  opera  scholastica  Fratrum  vitae  com- 
munis in  Neerlandia.   Paris  1889. 

Brinkerink,  D.  A.,  De  Vita  Venerabilis  Joannis  Brincke- 
rinck.  In:  Nederlandsch  Archief  voor  Kerkgeschiedenis, 
onder  redactie  van  H.  C.  Rogge  en  F.  Pijper.  Nieuwe 
serie,  I»*  deel.  (1902.)  blz.  314—364. 

Busch,  Johannes,  Chronicon  Windeshemense  und  Liber 
de  reformatione  monasteriorum,  ed.  Karl  Grube.  In: 
Geschichtsquellen  der  Provinz  Sachsen,  Bd.  XIX. 
Halle  1886. 

Delprat,  G.  H.  M.,  Verhandeling  over  de  Broederschap 
van  G.  Groote,  en  over  den  invloed  der  Fraterhuizen 
op  den  wetenBchappelijken  en  godsdienstigen  toestand, 
voornamelijk  van  de  Nederlanden,  na  de  XIV  eeuw. 
Uitgegeven  door  het  Provinciaal  Utrechtsch  Genoot- 
schap van  Kunsten  en  Wetenschappen.  Utrecht  1830. 

Tweede  vermeerderde  en  verbeterde  druk.  Arnhem 

1856. 

Verslag  omtrent  eenige  handschriften  in  de  Konink- 
lijke Haagsche  Boekerij  berustende,  meest  betrekkelijk 
de  Fraterhuizen  en  derzelver  eersten  stichter  Geert 
Groote,  in:  Archief  voor  Kerkelijke  Geschiedenis  inzon- 
derheid van  Nederland,  verz.  door  N.  C.  Kist  en  H.  J. 
Boy  aards,  deel  VI.  Leiden  1835,  blz.  275  vv. 

Doorninck,  J.  en  J.  I.  van,  Tijdrekenkundig  Register  op 
het  Oud-Provinciaal  Archief  van  Overijssel.  Zwolle 
1857—75.  7  dln. 

Dozy,  G*  J.,  De  oudste  stadsrechten  van  Zwolle.  Zalt* 
Bommel  1867. 

Dumbar,  G.,  Analecta  seu  vetera  aliquot  scripta  inedita, 
ab  ipso  publici  juris  facta.  Tom.  III.  Daventriae  1722. 

Fredericq,  P.,  Corpus  documentorum  Inquisitionis  haere- 
ticae  pravitatis  Neerlandicae,  Verzameling  van  stukken 
betreffende  de  pauselijke  en  bisschoppelijke  inquisitie 
in  de  Nederlanden,  uitgegeven  door  P.  Fredericq  en 
Derde  Serie.    Wereen  N°.  43.  xiy 


Digitized  by 


Google 


cc* 

zijne  leerlingen.  DL  I,  II,  IV,  V.  Gent  en  's  Gravenhage 

1889—1902. 
Fredericq,  P.,  Inquisitio  haereticae  pravitatis  Neerlandica. 

Geschiedenis  der  Inquisitie  in  de  Nederlanden  tot  aan 

hare   herinrichting  onder  keizer  Karel  V  (1025 — 1520), 

DL  IL  De  Nederlandsche  Inquisitie  tijdens  de  14de  eeuw. 

Gent  en  's  Gravenhage  1897. 
Geesink,   G.   H.  J.  W.  J.,   Gerhard  Zerbold  van  Zutfen. 

(Diss.)   Amsterdam  1879. 
Gerretsen,  J.  H. ,  Florentius  Rade  wij  ns.  (Diss.)  Nijmegen 

1891. 
Grube,  K.,  Johannes  Busch,  Augustinerpropst  zn  Hildes- 

heim.    Ein    katholischer  Reformator  des  15.  Jahrhun- 

derts.  Freiburg  i.  B.  1881. 

Gerhard  Groot  und  seine  Stiftungen.  Köln  1883. 

Hattum,   B.   J.   van,    Geschiedenissen    der  stad  Zwolle. 

Zwolle  1767—1769.   3  dln. 
Heimbucher,    M.,    Die   Orden   und   Kongregationen   der 

katholischen  Kirche.    2  Bde.   Paderborn  1896. 
Henric  van  Arnhem's  Kroniek  van  het  Fraterhuis  te  Gouda, 

uitgegeven  door  A.  H.  L.  Henseri,  in :  Bijdragen  en  Mede- 
deelingen  van  het  Historisch  Genootschap   te  Utrecht, 

deel  XX.  Amsterdam  1899. 
H(eussen),  H.  F.  van  en  H.  v(an)  R(ijn),   Oudheden  en 

Gestichten  van  het  bisdom  van  Deventer.   Leiden  1725. 
Hirsche,  E.,   Die   Brüder   des  gemeinsanen  Lebens.    In: 

Realëncyclopadie    für    protestantische    Theologie    und 

Kirche.  II*  Aufl.  H**  Bd.  Leipzig  1878. 
Hofman,  J.  H.,  De  Broeders  van  'tgemeene  Leven  en  de 

Windesheimsche  Klooster- Vereeniging.  In:  Archief  voor 

de  Geschiedenis  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  II 

blz.   274  vv.  en  deel  V  blz.  80  vv. 
Hoynck  van  Papendrecht,  C.  P.,  Analecta  Belgioa  in  sex 

partes  divisa.  Hagae  Comitum  1743.  6  dln. 
Hullu,    J.    de,    Bijdrage    tot    de    geschiedenis    van    het 

Utrechtsche  Schisma.  (Diss.)  's  Gravenhage  1892. 
Keussen,  H.,    Der   Dominikaner   Matthaus   Grabow  und 

die  Brüder  des  gemeinsamen  Lebens.  In:  Mittheilungen 

aus  den  Stadtarchiv  von  Köln,  Bd.  XIII,  S.  33—47. 
Die  Matrikel  der  Universitat  Köln,  Bd.  L  Bonn  1892. 


Digitized  by 


Google 


OCXI 

Leitsmann,  E.,  Ueberblick  über  die  Geschichte  und  Dar- 
stellung  der  padagogischen  Wirkeamkeit  der  Brüder  des 
gemeinsamen  Lebens.  (Diss.)  Leipzig,  1886. 

Lindebom,  J.,  Historia  sive  Notitia  episcopatus  Daven- 
triensis  ex  ecclesiarum  membranis,  monasteriorum  tabulis, 
authenticis  annotatie  et  classicis  authoribus  eruta  ac 
publici  juris  facta.  Coloniae  Agrippinae  1670. 

Meinsma,  K.  O.,  Middeleeuwsche  Bibliotheken.  Zutphen  1903. 

Miraeus,  Regulae  et  constitutiones  clericorum  in  congre- 
gatione  viventium.  Antverpiae  1638. 

Möbius,  E.,  Beitrage  zur  Charakteristik  der  Brüder  des 
gemeinsanen  Lebens.  (Diss.)  Leipzig  1887. 

Moll,  W.,  Johannes  Brugman  en  het  godsdienstig  leven 
onzer  vaderen  in  de  15de  eeuw.  Amsterdam  1864.  2  dln. 

Kerkgeschiedenis  van  Nederland  vóór  de  Hervor- 
ming. Arnhem  1864—69.  6  bdn. 

Muller,  J. ,  Vor-und  frühreformatorische  Schulordnungen 
und  Schulvertrage.    Zschopau  1885—86.  2  dln. 

Mulder,  J.  W.,  De  Predikants-Traktementen  te  Zwolle. 
Rapport  van  den  gemeente-archivaris  omtrent  de  ge- 
bondenheid der  gemeente  Zwolle  tot  betaling  der  trakte- 
menten aan  de  Predikanten  der  Nederd.  Hervormde- 
en  aan  dien  der  Waalsche  gemeente  aldaar.  Zwolle  1894. 
(Niet  in  den  handel.) 

Navorscher,  De.  Een  middel  tot  gedachten  wisseling  en 
letterkundig  verkeer  tusschen  allen  die  iets  weten,  iets 
te  vragen  hebben  of  iets  kunnen  oplossen.  Amsterdam 
1851  vv. 

Paulsen,  Fr.,  Geschichte  des  Gelehrten  Unterrichts.  2e 
Aufl.    Leipzig  1896. 

Preger,  W.,  Beitrage  zur  Geschichte  der  religiösen  Be- 
wegung  in  den  Niederlanden  in  der  2.  Halfte  des  14. 
Jahrhunderts.  (Aus  den  Abhandlungen  der  K.  bayer. 
Akademie  der  Wiss.  III.  Cl.  XXL  Bd.  I.  Abth.) 
München  1894. 

Reformatorium  vite  morumque  et  honestatis  clericorum 
saluberrimum  cum  fraterna  quadam  resipiscendi  a  viciis 
exhortatione  et  ad  poenitentiam  admonitione  cum 
expressione  quorumdam  signorum  ruine  et  tribulationis 
ecclesie  et  commendatio  vite  communis  clericorum  ac 


Digitized  by 


Google 


oghi 

modus  taliter  viventium.  In  urbe  Basilea  per  Michaelem 

Furter    impressorem    salubriter   consummatum.     Anno 

incarnationis  dominice  MCCCCXLIIII  (sic)  in  Kathedra 

Petri. 
Salmon,  Th.,  en  Goch,  M.  van.    Hedendaagsche  Historie 

of  Tegenwoordige  Staat  van  alle  volkeren.  Dl.  XXVII — 

XXX.  (Overijssel  dl.  I— IV  1.)   Amsterdam  1781—1803. 
Schoengen ,   M. ,   Die   Schule   von   Zwolle   von  ihren  An- 

fangen   bis  zur  Einführung   der  Reformation  (1582).  L 

Teil.   Von    den   Anfangen   bis  zu   dem   Auftreten   des 

Humanismus.   Freiburg  (Schweiz)  1898. 
Schulze,  L. ,   Brüder  des  gemeinsamen  Lebens.    In:  Real- 

encyklopadie  für  protestantische  Theologie  und  Kirche. 

3*  Aufl.  BcL  m.   Leipzig  1897. 
Schutjes,  L.  H.   C,  Geschiedenis  van  het  bisdom  'sHer- 

togenbosch.  's  Bosch  1870—1882.  5  dln. 
Thotnas  a  Kempis,   Chronicon   Ganonicorum  regularium 

Montis   Stae  Agnetis,    ed.  Heribertus  Roswydus.    Ant- 

verpiae  MDXXL 
Opera  Omnia,  ed.   Henr.  Sommalius  S.  J.    Ant- 

verpiae  MDCI. 
Ullmann,  E.,  Reformatoren  vor  der  Reformation.  Gotha 

1866.  2  Bde. 
Vloten,  J.  van,  Nederlands  schilderkunst  van  de  14*  tot 

de   18*  eeuw,   voor   het  Nederlandsche  volk  geschetst. 

Amsterdam  1874. 
Vogelsang,    W.,    Hollandische    Miniaturen    des   spateren 

Mittelalters.  (Heft  18  der  Studiën  zur  Deutschen  Kunst- 

geschichte.)  Strassburg  1899. 
Wattenbach,   W.,    Das   Schriftwesen   im    Mittelalter.    3te 

Aufl.  Leipzig  1896. 
Wolflf,  J.  A.,  Geschichte  der  Stad  Calcar  wahrend  ihrer 

Blüthe,   mit  Berücksichtigung   der  früheren  und  spa- 
teren  Zeit.  Frankfurt  a.  M.  1893. 


Digitized  by 


Google 


LIJST  DER  RECTOREN 

VAN  HET  DOMUS  CLERICORÜM  OP  SANCTI 
GREQORH  TE  ZWOLLE. 

1396—1592. 

1.  Gerhardua  Scadde  van  CcUcar.  1396—1409  Decem- 
ber 23. 

2.  Theodxnicus  Hermanssom  van  Hcrzen.  1410  Januari  7 — 
1467  Maart  21. 

3.  Albertus  Poep  van  Cakar.  1457  April  24—1482 
Mei  4. 

4.  Henricus  Zwarte  van  Herxen.  1482  vóór  29  Mei — 1487 
Januari  16. 

5.  Lodewicus  Phüippi  van  Bazel  Procurator  van  1482 — 1487. 
Rector  van  1487—1490. 

6.  JoAannes  Koehman  of  Coeckman.  Komt  voor  het  eerst 
voor  als  rector  in  de  oorkonde  dd.  1491  Februari  3 
en  voor  het  laatst  1519  September  28. 

7.  Johannea  van  Genemuiden.  Hij  was  van  af  1500 — 1520 
procurator  van  het  Domus  Clericorum  en  komt  het 
eerst  voor  als  rector  in  de  oorkonde  dd.  1521  Maart  20. 

8.  Conrardus  Lemgo.  Komt  voor  het  eerst  als  rector  voor 
in  de  oorkonde  dd.  1545  Februari  13. 

9.  Johannes  Schuttorp.  Was  in  1530  procurator  van  het 
Domus  Pauperum.  In  1536  resigneerde  hij  als  vicaris 
van  het  Sint  Gregorius-altaar  en  werd  procurator  van 
het  Domus  Clericorum.  In  1555  komt  hij  als  rector 
van  dit  huis  voor  in  de  rekening  van  het  Clerkenhuis, 


Digitized  by 


Google 


OOXIV 

10.  Wilhelmus  Comelii.  Was  in  1530  procurator  van  het 
Domus  Clericorum  en  wordt  in  de  rekening  van  het 
Glerkenhuis  van  1638  rector  genoemd. 

11.  Fredericu8  Wachtendonk.  Was  in  1559  procurator  van  het 
Domus  Clericorum  en  komt  in  de  rekeningen  van 
1562 — 1574  als  rector  voor. 

12.  Sanderus  Schimmelpenninck.  Was  van  1568 — 1571  biecht- 
vader in  het  Sint  Gertrudis-convent  te  Zwolle. 
Waarschijnlijk  volgde  hij  Wachtendonk  op  als  rector. 
In  1593  woonde  hij  nog  in  het  Domus  Pauperum. 


Digitized  by 


Google 


Digiti 


zedby  G00gle 


Digitized  by 


Google 


-|L|l  den  Apotheker- 
omen  te  hebben, 
r,  met  Alyt  zijne 
ïeeft  81/,  gouden 
L.  de  Apotheker 

-^kende  van  voren 
oren  van  Griete 
ers  erfgenamen. 


Ére 


ther,  metHeyle 
eere,  Mr.  L.  de 
er  andere  zijde, 
^Enteren  tot  aan 
ere.     „Domus , 

) 

Fredericks  Cos- 

Hilbrand  Bleke' 
door  den  rent- 
rouwen-broeder- 
sne  woning  van 
ide  belend  door 
;er  andere  zijde, 
rschap  van  den 
nd,  achter  voor- 
semakers  weere 

.) 

n  G.  Krudeners 

k    in    1404    de: 
ïlendde  het  vol- 


J 


t  Pelser,  die  i^ 
gelegen,  schie-' 

in  en  wordende. 
Berend    Brand.' 


i    l 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


INCIPIT  NARBATIO  DE  INCHOATIONB  STATUS  NOSTRI 

ET  DEINDE  DE  FRATRIBUS  HÜJUS  DOMUS  NOSTRE, 

AUCTORE  DOMINO  JaCOBO  TrAIECTI  ALIAS  VOECHT, 

SENIORE  NOSTRO  OCTOGENARIO. 

Communis  vita  in  catholica  religione  a  Christo  et  apos- 
tolis  instituta  et  observata,  et  post  ab  ecclesie  rectoribus 
cum  certis  quibusdam  decretis  imposita,  seu  eciam  pre- 
cepta  sacerdotibus  et  clericis,  et  ob  hoc  olim  strennue 
servata  necnon  a  sanctis  patribus  in  diversis  locis  et 
solitudinibus  devota  emulatione  diu  frequentata  fuik  Hec 
jam  senescente  mundo,  et  proch  dolor,  per  maliciam 
cantate  precipue  in  clero  refrigescente ,  a  paucis,  ymmo 
a  nullis  pene  in  nostra  regione  observabatur.  Verum  mi- 
serante  Domino  et  de  celo  perspiciente  in  salutem  multo- 
rum,  reassumpta  fuit,  et  occasione  ac  cooperacione  eorum, 
qui  eam  servaverunt,  quasi  ubique  monastica  disciplina 
reflorere  ac  restaurari  cepit  anno  Domini  1377  1).    Nam 


1)  HS.  B.  fol.  94r.  (De  inchoatione  primaria  domus  Olericorum  S. 
Gregorii  in  Zwollis  ex  Hbro  fratris  Jacobi  de  Trajecto)  begint  in  deze 
termen:  „Anno  Domini  M°CCC*LXXVIl°  cum  tota  pene  Germania  per 

latam  viam  incederet,   que  ducit  ad  mortem placuit  Domino 

suscitare  magistrum  Gerardom  Magnum  Daventriensem  in  omni  scientia 

doctiwimum  annorum  circiter  triginta  trium M  Uit  deze  mededeeling 

zou  men  de  gevolgtrekking  kunnen  maken,  dat  de  bekeering  van  de 
Groote  of  zijn  openlijk  optreden  als  boetprediker  viel  in  het  jaar  1377. 
Noch  het  een ,  noch  het  ander  is  waar.  De  bekeer  ing  van  de  Groote  had 
plaats  of  wel  in  het  laatst  van  het  jaar  1373  of  wel  in  het  begin  van 
het  jaar  1374.  Geboren  in  October  1340  bereikte  hij  in  1374  den 
ouderdom  van  33  jaar,  bleef  dan  tot  1377  —  enkele  reizen  naar  Parijs  of 
naar  Rujsbroec  in  het  klooster  Groenendaal  bij  Brussel  uitgezonderd  — 
in  Deventer  en  trok  zich  in  laatstgenoemd  jaar  in  het  Karthuizerklooster 
Munnikhuizen  bij  Arnhem  terug,  alwaar  hij  twee  jaar  bleef.    H\j  kan 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  1 


Digitized  by 


Google 


antea  non  solum  layci  et  seculares  declinaverant  et  inutiles 
facti  erant,  verum  eciam  omnis  religio  et  monastica  dis- 
ciplina  defecerat  a  puritate  sua  et  collapsa  erat  ad  laxam 
et  dissolutam  vitam *).   Non  enim  in  tota  dyocesi  Traiec- 


dus  eerst  in  het  jaar  1379  in  het  openbaar  zijn  opgetreden.  —  Voor  de 
chronologische  berekening  van  de  Grootes  leven,  zie  men  J.  G.  R. 
Acquor,  Het  klooster  te  Windesheim  en  zijn  invloed,  Utrecht  1875,  I, 
22,  noot  5. 

1)  HS.  B.  fol.  94r.  „Gum  tota  pene  Gerraania  per  latam  viam  ince- 
deret,  quae  dacit  ad  mor  tem,  ita  ut  communiter  tam  religiosi  quana 
laici  laxam  vitam  ducerent  et  nullum  esset  ordinate  vivens  in  tota 
provincia  monasterium,  exeptis  raris  Garthusiensibus  claustris."  —  Eene 
zeer  karakteristieke  schets  van  het  zedelyk- godsdienstige  leven  ten 
tijde  van  het  optreden  van  G.  de  Groote  geeft  zuster  Greete  Scheren  in 
haar  Kroniek  van  het  Meester-Geertshuis  te  Deventer  fol.  6r  v. :  „Want 
doe  ter  tijt  en  was  hier  te  lande  nargent  een  guet  cloester  noch 
verga  der  in  ge  anders  dan  die  Kartusers.  Die  reguliers-cloesteren  ende 
die  nonnen  en  voert  al  die  ander  cloesteren  ende  vergaderingen 
die  z\jn  al  uyt  meyster  Geryt  gespraten  orsprongelio  ende  voert  uyt 
sinen  discipelen ,  als  meyster  here  Florens  ende  here  Johan  Brinckerinc 
ende  noch  veel  anderen.  Dat  gemene  voelek  was  in  dien  tyden  alsoe 
grof  ende  beestlic  dat  hem  verdroet  dat  woert  Godes  toe  hoeren  ende 
sy  en  woelden  van  den  gemenen  priesters  niet  meer  hoeren  dan  dat 
heilige  evangeli  na  den  text.  In  soe  groter  blyntheit  wanderden  doe 
die  menschen;  het  was  hem  ongewonlic  toe  cloester  te  gaen.  Hadde 
meyster  Geryt  argent  een  ionferken  conen  crigen,  hy  soldet  gerne  op 
sinen  schulderen  gedragen  hebben.  In  syn  huys  dat  hg  totter  ere 
Godes  gegeven  hadde  moeste  hy  oelde  vrouwen  nemen;  omdat  hy  gene 
ionferen  en  konde  gecregen."  Dit  HS.  berust  thans  in  het  prov. 
Archief  van  Friesland.  Eene  beschryving  van  het  HS.  vindt  men 
bij  J.  H.  Gerretsen,  Florentius  Radewijns,  Nymegen  1891,  p.  45.  — 
Over  het  verval  van  zeden  der  geestelijken  in  de  middeleeuwen  vergl. 
D.  Hefele,  Ueber  die  Lage  des  Clerus,  besonders  der  Pfarrgeistlich- 
keit  im  Mittelalter,  Tübinger  Theol.  Quartalschrift,  1861,  p.  86—119; 
Prof.  Dr.  Kober,  Die  körperliche  Züchtigung  als  kirchliches  Straf* 
mittel  gegen  Kleriker  und  Mönche,  Tübinger  Theol.  Quartalschrift, 
1875.  Meer  bepaald  voor  de  14  eeuw:  J.  G.  R.  Acquoy,  Het  Klooster 
te  Windesheim,  I,  8  v. ;  Nicolaus  de  Clamengius  in  de  Bibliotheca 
Patrum  v.  de  la  Bigne,  VIII,  653 — 655;  G.  de  Groote,  Sermo  de  focaristis 
of  Sermo  de  focariis,  uitgegeven  door  Clarisse  (vader  en  zoon)  in  N.  C.  Kist 
en  H.  J.  Royaards  Archief  voor  Kerkelijke  Geschiedenis 'inzonderheid 
van  Nederland,  I,  365—379,  II,  337—395;  G.  van  Ernst  Koping,  De 
ongebondene  levenswijze  der  Geestelijkheid  in  het  midden  der  XV  eeuw , 
in   Kist  en  Royaards,  Nederlandsch  Archief  voor  Kerkgeschiedenis,  II, 


Digitized  by 


Google 


tensi,  Coloniensi,  Monaeteriensi  et  circumjacentibus  regi- 
onibus  fuit  monasterium  protunc  monachorum  ac  moni- 
alium,  in  quo  viguit  disciplina  et  regularis  observantia 
yite.  Sed  et  in  tota  Almannia  paucissima  reperiebantur 
monasteria  bone  vite,  nisi  Carthusiensium  *),  qui  ceteris 
paribus  melius  perstiterunt  in  bona  observantia.  Jam  quo- 
modo  et  per  quos  hec,  Domino  cooperante,  mala  remediata 
sunt,  breviter  dicendum. 

Anno2)  incarnationis  dominice  M0ccc°lxxvij°,  tempore 
ürbani  sexti8)  et  similiter  Wencelai4)  imperatoris,  fuit 
quidam  magister,  dictus  Gerardus  Groot,  Magnus,  de 
Daventria  Traiectensie  dyocesis  oriundus*);  quem  mira 


423 — 424;  N.  C.  Kist,  Nog  iels  over  de  ongebondene  levenswijze  der  Gees- 
telijkheid in  de  XV  en  XVI  Eeuw.  1.  c.  III,  473-179,  VII.  180  v.; 
N.  G.  Kist.  Bijdrage  tot  de  Geschiedenis  van  den  ongehuwden  staat 
der  geestelijken,  Nederl.  Arch.  voor  Kerkgeschiedenis,  V;  H.  O.  Feith, 
Onderzoek  naar  den  gehuwden  staat  der  priesteren  in  de  Vriesche 
landen  tusschen  het  Vlie  en  de  "Wezer  voor  de  vijftiende  eeuw,  in  Ver- 
hand,  pro  ezcolendo  jure  Patrio,  VI,  265—596.  Men  vergl.  over  dit 
opstel  de  Katholiek,  XI,  349—996  vv.  en  XII,  77—149. 

1)  In  Nederland  waren  kloosters  van  de  order  der  Karthuizers  te 
Geertruiden  berg,  Munnikhuizen  bij  Arnhem,  Roermond,  Nieuwlicht 
(Bloemendaal)  bij  Utrecht,  Amsterdam,  Delft,  Zieriksee,  's  Hertogen  - 
bosch  en  Sonnenberg  bij  Kampen.  W.  Moll,  Kerkgeschiedenis  vóór  de 
Hervorming,  Arnhem  1864,  II,  119—122.  —  Over  de  Karthuizers  en 
hun  invloed  op  zedelijk- godsdienstig  gebied,  zie  Moll  1.  c,  en  265  v., 
377  v.,  393,  400;  Acquoy,  Windes heim,  I,  9,  22  noot  1,  II,  277,  334 
v.,  III,  238. 

2)  In  den  tekst  staat  het  gewone  teeken  voor  „in." 

3)  Urbanus  VI  (1378 — 1389).  Bartholomaeus  Prignano  aartsbisschop 
van  Bari,  tot  paus  gekozen  den  8.  April  1378,  f  15  October  1389. 

4)  Wenceslaus,  geboren  26  Febr.  1361,  volgde  in  1378  zyn  vader 
Karel  IV  op  den  troon  van  Bohemen  en  Duitschland  op  en  stierf  den 
16  Augustus  1419  te  Praag. 

5)  Vergl.  bl.  4,  5,  6  n.  8,  9,  11,  14,  24,  45.  De  literatuur  over  Gerrit 
de  Groote  zie  men  bij  Acquoy,  Windesheim ,  1 ,  16  noot  3.  —  Wij  laten 
hier  de  sedert  1875  verschenen  voornaamste  bronnen  en  literatuur 
volgen:  Karl  Grube,  Gerhard  Groot  und  seine  Stiftungen,  Köln  1883; 
Karl  Grube ,  Des  Augustinerpropstes  Johannes  Busch  Chronicon 
Windeshemense  und  Liber  de  reformatione  monasteriorum.  (Geschichts- 
quellen  der  Provinz  Sachsen),  Halle  1886;  Karl  Hirsche,  Die  Brüder 
des  genteinsamen  Lebens,  in  Real-Encyclopadie  für  protestant.   Theologie 

1* 


Digitized  by 


Google 


eua  pietate  Dominus  a  seculi  vanitate  conversum  elegit  et 
dedit  ad  correctionem  populi  sui,  in  reparationem  et  accep- 
tationem  communis  vite1),  scilicet  status  apostolici,  pro- 
tune  quasi  aboliti  ae  sopiti.  Hic  ergo  magister  Gerardus 
Magnus,  homo  plene  [fol  lv.]  scientificus  2)  quasi  in  omni 
facultate ,  inspiratus  a  Deo ,  se  primum  dedit  ad  monaste- 
rium  Carthusiensium  in  Velua,  dictum  Monichusen  8).  Ubi 
seipsum  strennue  exercitavit  in  omni  abstinentia  et  morti- 
ficatione  viciorum  et  exercitio  virtutum  et  speculatione 
secretorum  divinorum.  Tertio  autem  anno  hujus  secreti  et 
conversationis  interne  concipiens  magnum  zelum  ad  conver- 
sionem  hominum,  consilio  prioris4)  sub  quo  steterat,  cle- 


und  Kirche,  Leipzig  1878,  II,  678—710;  E.  Leitsman,  Ueberblick  uber 
die  Geschichte  und  Darstellung  der  p&dagogischen  Wirksamkeit  der 
Brüder  des  gemeinsamen  Lebens,  Leipzig  1886;  V.  Becker,  Een  be- 
rijmde levensschets  van  Geert  Groote,  Katholiek  N.  R.  dl.  II,  Leiden 
18*6,  197—207;  G.  Moebius,  Beitrage  zur  Charakteristik  der  Brüder 
des  gemeinsamen  Lebens,  Leipzig  1887;  Bonnet  Maury,  De  opera 
scholastica  Fratrum  vitae  communis  in  Neerlandia,  Paris  1889;  Wilhelm 
Preger,  Beitrage  zur  Geschichte  der  religiösen  Bewegung  in  den  Nieder- 
landen,  München  1894;  Henr.  Denifle,  Chartularium  üniversitatis 
Parisiensis,  Paris  1894,  Tom.  III,  92,  93,  132;  Paul  Fredericq, 
Inquisitio  haereticae  pravitatis  Neerlandica.  Geschiedenis  der  Inquisitie 
in  de  Nederlanden  tot  aan  hare  herinrichting  onder  Keizer  Karel  V 
(1025—1520),  's  Gravenhage  1897;  M.  Schoengen,  Die  Schule  von 
Zwolle  von  ihren  Aniangen  bis  zur  Einführung  der  Reformation, 
Freiburg  (Schweiz)  1898.  I. 

1)  In  HS.  is  „ejus"  doorgehaald. 

2)  Busch,  Ohron.  Wind.  256,  noemt  de  Groote:  „vir  in  scripturis  divinis, 
in  juribus  et  in  legibus  omnique  mundana  facultate  eruditissimus." 
Vergl.  verder  J.  Clarisse,  Over  den  geest  en  de  denkwijze  van  Geert 
Groote,  in  Kist  en  Royaards  Archief  voor  kerkel.  Geschiedenis,  II. 
deel,  I.  stuk,  p.  263  vv.;  Chartularium  Üniversitatis  Parisiensis,  torn. 
III,  93  n.  31;  Acquoy,  Windesheim,  I,  19. 

3)  Het  klooster  Munnikhuizen  werd  in  1342  door  Reinald  II  van 
Gelder  gesticht.  Moll,  1.  c.  II,  ii,  119  en  120;  P.  Nyhoff,  Wandelingen 
in  de  omstreken  van  Arnhem  bl.  96  ff.  en  de  daar  aangehaalde  schrij- 
vers; H.  Mohrmann,  Het  Klooster  Monnikhuizen ,  Geld.  Volksalman. 
1876,  83;  Acquoy,  Windesheim,  I,  27  noot  1.  —  Over  het  verblijf  van 
de  Groote  te  Munnikhuizen,  zie  men  Thom.  a  Kempis,  Vita  Ger. 
Magni,  in  de  Op.  omnia  door  Sommali us,  Antv.  1601,  cap.  IV;  Acquoy, 
Windesheim,  I,  27  vv. 

4)  Hendrik  Aeger  van  Calcar  (geb.  1328  f  1408)  was  volgens  Acquoy, 


Digitized  by 


Google 


ricali  habitu  inductus ,  rediit  Daventriam ') ,  et  sicut  missus 
a  Deo,  ut  melius  admitteretur  ad  predicandum  libere  evan- 
gelium  Dei,  ordinari  &e  fecit  in  dyaconum.  Nam  pre 
nimia  humilitate  noluit  fieri  sacerdos,  sed  et  impetrata 
licencia2)  ex  autoritate  domini  Florentii,  tune  Traiec- 
tensis  episcopus8),  cepit  tam  devote  et  ardenter  predicare 
per  totam  dyocesim ,  ut  commoveret  totum  populum  cum 
clero,  et  dante  Domino  evangelizanti  verbum  virtute  multa, 
quasi  in  omnibus  civitatibus  et  opidis4),  ubi  verbum  Do- 
mini  seminavit,  fructum  attulit.  Et  quemadmodum  sanctus 
Willibrordus  sua  predicatione  convertit  plurimos,  ita  et 
is  in  locis,  quibus  predicavit,  multos  traxit  ad  salutem  et 
a  seculi  vanitate  con versos  Christi  tradidit  servituti.  Nam 
layci  et  sacerdotes  sequebantur  consilium  ejus  in  con- 
temptu  seculi  et  sequela  Christi,  prout  de  hoc  plenius 
habetur  in  libello  de  vita  illius  et  actibus  ö).    Require. 

I.    De  predicatione  magistri  Gerardi  Groot  fructuosa. 

Hic  idem  venerandus  magister,  Suollis  verbum  salutis 


Windesheim,  I,  28,  in   1379  prior  van  Munnikhuizen.   Vergl.  verder 
Acquoy  1.  c.  23  noot  1. 

1)  HS.  B.  fol.  94,  „hortatu  prioris  conventus  illius  Daventriam  rediit, 
accingens  se  prout  Deus  voluit  ad  predicandum  veritatem  populo  Dei". 

2)  Het  verlof  om  te  prediken  kan  de  Groote  niet  lang  voor  den  1  Jan. 
1380  hebben  verkregen,  daar  Floris  van  Wevelikhoven  den  7.  November 
1379  zijne  intrede  deed.  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  22  n.  5. 

3)  Over  Floris  van  Wevelikhoven  zie  men:  W.  Moll,  Kerkgeschie- 
denis, II,  i,  163—169,  206,  252.  Acquoy,  Windesheim,  I,  32,  42,  64 
v.,  68  v.,  70,  71  v.f  73,  III,  246,  256,  262-264,  265  v. 

4)  De  voornaamste  plaatsen  waar  de  Groote  als  prediker  optrad  z\jn: 
Deventer,  Kampen,  Zwolle,  Zutfen,  Amersfoort,  Amsterdam,  Haarlem, 
Leiden,  Delft  en  Gouda,  en  nog  vele  andere  plaatsen,  zoo  dorpen  als 
steden.  Vergl.  P.  Horn,  Vita  Ger.  Magni,  cap.  VI;  Thom.  a  Kempis, 
Vita  Ger.  Magni,  cap.  XV.  §  1;  idem,  Vita  Florentii,  cap.  VI,  §  2;  Busch, 
Chron.  Wind.,  49,  252,  Acquoy,  Windesheim,  I,  34 — 36;  Gerretsen, 
Florentius  Radewjjns,  50. 

5)  De  kroniekschrijver  heeft  voorzeker  of  de  Vita  Ger.  Magni  van  Thomas 
a  Kempis  of  Rudolphus  Dier  de  Muden ,  Vita  magistri  Gherardi  Grote  (in 
Dumbar,  Analecta,  Dav.  1719,  torn.  I,  p.  1 — 11)  of  de  Vita  Ger.  Magni  van 
Petrus  Horn  op  het  oog.  Het  laatstgenoemde  is  tot  nu  toe  onuitgegeven 
en  berust  in  HS,  8849—59  der  Bourgondische  Biblotheek  te  Brussel, 


Digitized  by 


Google 


6 


seminaria,  habuit  in  civitate  ipsa  auditores  mulios  et  dis- 
cipulos  devotos  l)}  inter  quos  precipue  imitator  devotionis 
ejusdem  singularis  fait  dominus  Henricus  Vopponis,  de 
Gouda  *)  oriundus.  Qui  ab  eodem  magistro  de  Daventria 
Suollis  directus ,  scolasticos  devotos  sub  fervido  viro ,  tune 
scole  rectore  ibidem,  magistro  Johanne  Zcele8)  visitantes, 
eollegit,  et  in  domo  sua4),quam  circa  Conventum  Anti- 
quum,  dictum  Beghinagium  6) ,  habuit,  in  timore  Dei  in- 
stituit.  Ubi  et  eundem  magistrum  Gerardum  Suollis  ve- 
nientem  et  sermocinantem ,  hospicio  recipere  consuevit6), 
cui  erant  et  alii  Deo  dediti  et  devoti  viri  familiares  et 
dilecti ,  videlicet  dominus  Reynoldus  de  Drenen  7)  pastor 


1)  HS.  6.  fol.  94r.  „Cum  au  tem  predicaret  in  oppido  Zwollensi  multos 
tam  clericos  quara  laicos  convertit,  inter  quos  erant  pastor  ecclesie 
dominus  Reynerus  de  Drynen,  magister  Johannes  Gele,  rector,  et  alii 
multi." 

2)  Vergl.  p.  8,  12,  13  v.  De  voornaamste  literatuur  over  Hendrik 
Foppenioon  van  Gouda  is:  De  domino  Henrico  Goude  in  HS.  B.  fol. 
115  v.— 117  v.;  De  domo  Olericorum  Sti  Gregorii  in  Civitate  Zwollensi 
in  HS.  B.  fol.  121  v.  (Vergl.  Bqlage  I.);  Lindebom,  Historia  Episcopatus 
Daventr.,  369;  Thomas  a  Kempis,  Ghronicon  canonicorum  regularium 
Montis  S.  Agnetis,  Antv.  1621,  168;  Thomas  a  Kempis,  Vita  Florentii, 
c.  27;  Ghron.  Windes.,  40,  90,  125,  297;  Dumbar,  Analecta,  Dav. 
1719,  I,  107;  Acquoy,  Windesheim,  III,  241;  Delprat,  De  Broederschap, 
225;  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  iii,  346. 

3)  Vergl.  p.  7  n.  1,  9  n.  1*,  45.  Johan  Gele  (ook  wel  Zele,  Sceele  en 
Selle  geschreven)  tegen  1350  te  Zwolle  geboren,  werd  omstreeks  1374 
rector  der  Zwollsche  parochieschool  en  stierf  aldaar  den  9.  Mei  1417. 
Vergl.  zmjne  Schule  von  Zwolle,  32  vv. 

4)  Zie  Plattegrond  N#  4  en  p.  17,  27. 

5)  Over  den  stichter  en  het  stichtingsjaar  van  het  Oude  Begynen- 
Gonvent  is  niets  naders  bekend.  Vergl.  van  Hattum,  Geschiedenissen 
der  stad  Zwolle,  Zwolle  1767.  V,  I,  213 v.;  Lindebom,  Hist.  Episc, 
369.  —  Zie  Plattegrond  N°  2. 

6)  Wanneer  de  Groote  in  Zwolle  preekte,  nam  hjj  volgens  Johannes 
Busch  (Liber  de  Reformatione  Monasterium,  704)  zijn  intrek  by  diens 
grootvader  Alfred  Gruter,  lid  van  den  raad  der  stad. 

7)  Vergl.  p.  16,  25  en  n.  5,  26.  Reynerus  of  Reynaldus  van  Dreynen 
(Drynen,  Drenen)  werd  niet  in  1370,  gelgk  van  Hattum,  Geschiede- 
nissen, 192  verhaalt,  pastoor  van  Zwolle,  maar  in  1376.  Over  zqn 
geschil  met  het  Kapittel  van  Deventer  vergl.  G.  Brom,  Bullarium  Tra- 
jee  tense,  'sGrav.  1891,  II,  N*  1907  en  2259;  Van  Hattum,  Geschiede- 
nissen, 1.  c;  Dumbar,  Kerk.  en  wereld.  Deventer,  Deventer,  1732,  I, 


Digitized  by 


Google 


ecclesie  Suollensis  cum  rectore  scole  [fol.  2r]  predicto  devo- 
tiflsimo  viro ,  de  quo  magnalia  scripta  gunt 1).    Require. 

Sed  et  Johannem  Eskini  de  Ummen  2) ,  cecum  quidem 
corpore  ex  infirmitate  factum,  sed  mente  valde  illumina- 


345  v.  Vergl.  verder  over  hem:  Chron.  Windes.,  210,  211,  259;  Chron. 
Montift  S.  Agnetis,  17,  18,  22;  J.  G.  R.  Acquoy,  Gerardi  Magni  Epistolae 
XIV,  Amsterdam,  1857,  22,  24—35;  Van  Hattum,  Geschiedenissen,  I,  i, 
235—237,  V,  i,  120,  173.  v.;  Acquoy,  Windesheim,  I,  76  noot;  III, 
256  v.;  Delprat,  Broederschap,  84;  mijne  Schule  von  Zwolle,  37  v., 
50  v.,  97  v. 

1)  Levensbeschrijvingen  van  Johann  Cele  z\jn  tot  ons  gekomen  in: 
Joh.  Busch,  Chron.  Windeshemense,  39,  49,  132,  204—222,  314,  en 
Liber  de  Reformatione  Monasteriorum  393  v.,  704;  en  in  de  Appendix 
van  het  Chron.  Montis  St.  Agnetis  een  uittreksel  van  de  gemelde 
biographie  van  Johan  Busch.  Verder  is  ons  over  den  verdienstelijken 
en  beroemden  rector  der  Zwolsche  school  niets  bekend  dan  wat  de 
brieven  van  Gerrit  de  Groote  bevatten  en  hier  en  daar  in  levensschetsen 
van  tgdgenooten  is  verspreid.  Van  de  ons  bekende  66  brieven  van  de 
Groote,  die  in  HS.  X  14  der  Koninkl.  Bibl.  te  's  Gravenhage  berusten, 
zijn  er  maar  30  uitgegeven  en  wel  14  door  R.  Acquoy,  Gerardi  Magni 
Epistolae  XIV  en  16  door  Wilhelm  Preger,  Bei  trage  zur  Geschichte 
der  religiösen  Bewegung  in  den  Niederlanden  in  der  2.  Halfte  des 
14.  Jahrhunderts,  München  1894.  —  8  verdere  brieven  van  de  Groote 
zijn  uitgegeven  uit  twee  HSS.  te  Straatsburg  door  De  Ram  in  Compte 
rendu  des  séances  de  la  commission  royale  d'histoire  etc.  Bruxelles 
1861,  p.  66  vv.  en  7  brieven  uit  een  HS.  van  Luik  door  Dr.  Nolte  in 
het  Tubinger  theol.  Quartalschrift,  1870.  Van  de  10  door  de  Groote  aan 
Cele  geadresseerde  brieven  zfln  9  door  Preger  uitgegeven  1.  c.  blz.  31—47. 

2)  Zie  verder  over  hem,  p.  9,  10, 13.  —  Over  Johan  Eskini  de  Ummen, 
gewoonhjk  Johan  Ummen  genoemd,  zie  Busch,  Chron.  Wind.,  49, 
129,  210,  296,  348,  en  Thom.  a  Kempis,  Chron.  Mont  S.  Agnetis,  Cap. 
I  en  Cap.  XV,  maar  vooral  Acquoy,  Windesheim,  III,  p.  33  en  34. 
Van  Hattum,  Geschiedenissen,  V,  i,  185  noemt  als  de  stichters  van 
het  Fraterhuis  te  Zwolle  Johan  Essekenszoon ,  Wittecoep  zoon  van  den 
burgermeester  Thomas  Coep  en  Wychman  Roerink.  Hij  maakt  onder- 
scheid tusschen  Johan  Essekenszoon  en  Johan  van  Ommen.  Johan 
van  Ommen  komt  in  de  verschillende  akten  voor  onder  den  naam  van : 
1.  Essekenszoon  (Verkoopacte  van  5  Juli  1384,  Archief  v.  h.  Aartsb. 
Utrecht,  II,  218);  2.  Johan  Regelande  (in  acte  dat.  13  Maart  1385, 
Arch.  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  II,  221);  3.  Johan  zoon  van  Assetrinus 
(Thomas  a  Kempis,  Chron.  Montis  St.  Agnetis,  Cap.  III,  en  van  Hattum, 
Geschiedenissen,  V,  i,  186,  noot.)  Assetrinus  is  blijkbaar  eene  druk- 
lont: in  HS.  B.  fol.  11  v.  staat  dan  ook  duidelijk  „Johannes  Ummen 
filius  Assekini". 


Digitized  by 


Google 


8 


turn;  item  Wittecoep  Thome  filium1)  et  Wychmannum 
Ruerinck2)  familiares  habuit  laycos  devotos.  Hii  tree  viri 
emerunt  aream  juxta  Beghinagium  predictum,  contiguam 
domui  domini  Henrici  de  Gouda  supradicti  •) ,  et  edificata 
domo  in  ea ,  ceperunt  vivere  ibidem  in  communi ,  et  Deo 
in  humilitate  et  simplicitate  servire  cum  aliis  quibusdam 
sibi  adjunctis  devotis,  scilicet:  Nycolao  Schomaker  et  Ja- 
cobo  Hermanni,  quorum  similiter  expensis  dicto  domus4) 
extructa  erat.  Postea  f  uit  •)  camera  coci  et  coquina  clericorvm  6). 


1)  In  HS.  B.  fol.  78  r  vinden  wjj  over  hem  het  volgende:  „Anno 
Domini  M°ccc°lxxxiiii0,  post  transitu m  Gerardi  Magni,  Jacobus  Wyttecoep 
fiiius  Thome  Coep,  cujusdam  viri  consularis  opidi  Swollensis,  principalis 
fundator    domus   sancte  Agnetis,   plurimum   laboravit,    ut  domus   illa 

fundaretur Et  postea  Jacobus  Wittecoep  in  Zwollis  sacerdos  effectus 

est,  deserviens  altaris  in  Hospitali  et  ibidem  in  bona  confessione  decessit.'* 
Fol.  77  r  van  hetzelfde  HS.  staat,  afgezien  van  eene  kleine  variante» 
letterlijk  hetzelfde,  en  fol.  111  v,  waar  wij  het  cap.  III  van  het  Chron. 
Montis  St«*  Agnetis  in  HS.  terugvinden,  staat  duideUjk:  „Primus 
Jacobus  Wittecoep  precipuus  domus  nostre  promotor  et  sollicitus  in 
omnibus  adjutor"  etc.  In  Chron.  Mont.  S*»«  Agnetis  edit.  Roswydus 
cap.  I  en  II  wordt  hy  eveneens  Jacobus  Wittecoep,  in  cap.  111  echter 
Johannes  Wittecoep  genoemd.  Dit  laatste  is  klaarblijkelijk  eene  drukfout. 
In  de  notarieele  acten  van  5  Juli  1384  en  13  Maart  1385  noemt  h\j 
zich  zelf  Witte  Coep.  (Vergl.  Archief  v.  h.  Aartsbisdom  Utrecht,  II, 
219  en  221). 

2)  Vergl.  p.  10,  11.  Thomas  a  Kempis,  Chron.  Mont.  S**«  Agnetis, 
C.  III ,  9,  noemt  hem  Wychmannus  Roerinck  de  Hellender. 

3)  In  de  verkoopakte,  dd.  5  Juli  1384,  waarby  de  drie  genoemde 
broeders  „een  huys  en  erve  mit  sinen  tobehoren"  aan  Gerrit  de 
Groote  afstaan,  wordt  gezegd,  dat  het  gelegen  was:  „in  der  Beghinen- 
strate,  daer  an  die  enen  zyt  gheleghen  is  der  Mynre- Broeders- huys  van 
Campen,  ende  an  die  ander  zyt  Clawes  die  Messemaker."  Deze  acte  is 
uitgegeven  door  J.  H.  Hofman ,  De  Broeders  van  't  gemeene  leven  en 
de  Windesheimsche  Klooster-vereeniging,  in  het  Archief  voor  de  Ge- 
schiedenis van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  Utrecht  1875,  II,  218.  Vergl. 
ook  Delprat,  De  Broederschap,  37;  Van  Hattum,  Geschied,  der  stad 
Zwolle,  V,  i,  185—189.  —  Zie  Plattegrond  N°  5. 

4)  De  copiist,  die  klaarblijkelijk  den  origineelen  tekst  niet  kon  lezen» 
liet  hier  de  plaats  open  voor  het  door  de  hand  van  den  voltooier  der 
Kroniek  toegevoegde  „cta  domus." 

5)  „quod  none  est"  is  doorgehaald. 

6)  Aanmerking  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers  der  Kroniek, 


Digitized  by 


Google 


9 

Quam  domum  cum  area  et  omnibus  juribus  suis  tradi- 
derunt  in  manus  prememorati  magistri  Gerardi  Groot,  ut 
esset  hospicium  devotorum  inibi  suscipiendorum ,  anno 
Domini  M°ccc0lxxxiiii°  !).  Sed  et  eodem  anno  quo  supra 
tres  viri  predicti  denuo  eunt  constituti  in  ea  ipsa  domo 
per  eundem  magistrum  Gerardum,  virum  Deo  deditum, 
ad  communiter  in  eadem  vivendum  sine  cujusquam  pro- 
prietate,  die  scilicet  Translationis  Martini 2).  Ipsi  ergo  tres 
layci  fuerunt  primi  communis  vite  inchoatores  in  pre- 
fata  domo  civitatis  Suollensis,  cum  adjunctis  sibi  sociis 
postea  venientibus,  quorum  omnium  primus  Johannes 
Ommen,  predictus  cecus,  rector  fuit  et  procurator,  cum 
matre  sua  devota  vidua  Regelande8)  nomine,  que,  Deo 
servitura,  ipsis  se  junxerat,  que  brevi  post  obiit  in  Do- 
mino, de  quibus,  quomodo  Suollis  abcedentes,  locum 
Montis  Agnetis  dictum,  inhabitare  ceperunt,  ductu  et 
consilio  magistri  Gerardi.  4)  Require  5). 
Verum  non  multo  post,  eodem  videlicet  anno,  idem  ma- 


1)  De  p.  8,  n.  3  genoemde  koopbrief  is  gedateerd,  Dinsdag  na  „Sunte 
Martinusdach  in  den  zomer ,  gheheten  Translatio"  (5  Juli  1384).  Ge- 
tuigen waren  „her  Lambert  van  Randen,  meyster  Johannes  Cele  in 
dier  tyt  scolemeyster  tot  Zwolle,  Wilhelmus  van  Utrecht,  Johannes 
Brinckering  en  anders  guede  lude."  —  Van  Hattum,  Geschiedenissen, 
V,  i,  186,  noemt  als  eersten  getuige  Lambert  van  Aanen. 

2)  Translatio  Sti  Martini  4  Juli.  —  HS.  B.  fol.  94  r.  „Cumque 
emisset  ab  his  laicis  domum,  ne  scilicet  post  mortem  eorum  ad 
heredes  eorum  perveniret,  magister  Gerardus  iterum  introduxit  ven- 
ditores  in  Ulam  habitandam  et  duxerunt  ibi  vitara  communem  raa- 
nibus  laborantes  pro  posse  et  spiritualibus  studiis  insteterunt  usque 
ad  mortem  magistri  Gerardi." 

3)  Vergl.  p.  7  n.  2. 

4)  Dit  bericht  over  het  ontstaan  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  is  ge- 
heel en  al  in  strijd  met  de  stelling  van  J.  H.  Gerretsen,  Florentius  Ha- 
dewijns,  61,  die  aan  de  Groote  slechts  een  indirecten  invloed  bij  de 
stichting  der  fraterhuizen  toekent.  Hier  is  geen  sprake  van  Florentius 
Radewjjns,  maar  alleen  van  de  Groote,  die  als  hoofdpersoon  de  stichting 
in  het  leven  riep.  En  daar  het  verhaal  van  de  Voecht  gestaafd  wordt  door 
de  officieele  acten,  zoo  is  er  geen  twyfel  aan,  dat  Gerretsen  in  zijne 
bewering  te  ver  gaat 

5)  Vergl.  p.  11.  —  Jacobus  de  Voecht  heeft  hier  zonder  twijfel  van 
het  Chronicon  tyontis  St««  Agnetis  gebruik  gemaakt. 


Digitized  by 


Google 


10 


gister,  imminere  forte  prenoscens  ex  Deo  finem  vite  sue, 
omnem  potestatem,  facultatem  et  jus  domus  et  aree  pre- 
dicte,  que  memorati  viri  sibi  tradiderant ,  omnia  trans- 
tulit  et  resignavit  in  dominum  et  magistrum  Florentium 
Raduini !)  et  dominum  Johannem  de  Gronda 2)  in  Da- 
ven  tria  et  successores  eorumdem,  quos  librorum  suorum 
habebat  custodes.  Acta  est  ree  hec,  sigillis  septem  de- 
pendentibus  B) ,  cunctis  patefaciens ,  esse  voluntatis  sue 
extreme,  ut  communis  vita  dumtaxat  et  laudabilis  con- 
versatio  ibidem  servetur  4). 

[fol.  2^]  Porro  tres  ante  nominati  viri,  videlicet  Johannes 
Eskini,  Wittecoep  Maessoen  et  Wichmannus  Ruerinck, 
artioris  vite  desiderio  accensi,  remotioris  loei  secessum 
inquerere  extra  civitatem  ceperunt.  Cumque  eo  tempore 
carissimus  magister  ob  verbum  predicationis  Suollis  moram 
traheret  *),  quidam  ex  discipulis  ejus  supramemoratis,  ipsum 


1)  Over  Florentius  Radewijns  zie  men:  J.  H.  Gerretsen,  Florentius 
Radewij ns,  Nijmegen  1891  en  de  b\j  Acquoy,  Windesheim,  I,  62  noot  1 
aangehaalde  literatuur. 

2)  Over  Johannes  van  der  Gronde  zie:  Chron.  Windes.,  28,  49,  70, 127, 
266,  267,  282,  342;  Delprat,  De  Broederschap,  31,  34,  257;  Acquoy, 
Windesheim,  III,  262;  Gerretsen,  Flor.  Radewijns,  58  v. 

3)  Deze  onuitgegevene  acte,  dd.  „1384  op  Sinte  Margaretendach" 
(21  Juli),  is  te  vinden  in  het  Cartulariuro  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle.  Zie  Bijlage  III.  Vergl.  ook  van  Hattum,  Geschiedenissen, 
V,  i,  186. 

4)  Dit  is  eene  vergissing  van  de  Voecht,  want  in  de  acte  is  van 
een  dusdanige  bepaling  geen  sprake.  Deze  vinden  w\j  echter  in  eene 
vyf  dagen  later  gemaakte  acte  (dd.  St.  Jacobsdag,  25  Juli)  door 
welke  G.  de  Groote ,  Florentius  Radewijns  en  Hendrik  van  den  Gronde 
aan  Johan  Ummen,  Witte  Coep  en  Roerink  het  gebruik  van  dit  huis 
toestaan,  ten  einde  daar  „inne  te  wonen,  om  Gode  also  vele  te  bet  te 
dienen  tot  onser  wederseggen:  ende  ook  om  andere  luden  daer  inne 
te  ontfangen,  als  gaste  of  stadelijk  bij  hen  te  blijven,  corter  of  langer, 
als  ons  of  hen  daer  dan  guet  af  duncket."  Zie  van  Hattum  1.  c.  186, 
en  Delprat,  De  Broederschap,  37.  In  noot  2,  1.  c.  zegt  Delprat,  dat  de 
authentieke  stukken  bij  van  Hattum,  V,  i,  186—189  te  vinden  zgn;  dit 
is  echter  niet  het  geval,  want  van  Hattum  geeft  alleen  het  boven 
medegedeelde  uittreksel  uit  dit  stuk.  De  oorkonde  is  tot  nu  toe  niet 
teruggevonden.    Vergl.  ook  mijne:  Schule  van  Zwolle,  48  v. 

5)  De  Groote  moet  te  dien  einde  tusschen  den  25  Juli  en  den  20 
Augustus  1384  te  Zwolle  vertoefd  hebben,  want  de  acte  van  overdracht 


Digitized  by 


Google 


11 


secretius  adeunt  et  desiderium  secretioris !)  vite  sibi  i nesse 
fatentur ,  nee  posse  occursum  secularium  absque  nocumento 
spirituali  sufferre.  Qui  piis  eorum  precibus  annuens,  mox 
crastino  illucescente  ad  itinerandum  *)  se  disposuit,  et  assump- 
tie Johanne  Eskini,  Witcoep  Maessoen  et  Wychmanno 
Ruerinck,  exiit  cum  eisdem  versus  montes  Nemelenses  s) 
extra  portam  Diesensem  veneruntque  ad  locum  a  Deo 
preordinatum ,  a  turbis  segregatum  et  ad  contemplativam 
yitam  ydoneum.  Et  lustratis  circumquaque  locis  providus 
magister  designans  locum,  ait  ad  eos4):  „En  circa  hujus 
montis  pedem  in  nomine  Domini  tabernaculum  vestrum 
figite ,  quaünus  in  locis  planioribus  austra  afflatis  ortulum 
vobis  pro  oleribus  et  fructibus  possitis  parare;  si  Dominus 
yitam  michi  concesserit,  sepius  hic  ero  vobiscum".  Re- 
dierunt  ergo  tune  Suollis,  et  eodem  anno  obiit  magister 
Gerardus ,  die  sancti  Bernardi  Abbatis  5) ;  extunc  preme- 
morati  viri  ceperunt  prosequi,  ut  extra  civitatem  in  monte, 
loco  eupradicto ,  habitationem  inciperent.  Inceperunt  ergo 
ibi  facere  parvam  domum  de  lignis  et  glebis,  et  appor- 


van  het  huis  in  kwestie  door  de  Groote  is  gedat.  25  Juli  1384  (vergt 
aanmerking  4)  en  den  20.  Augustus  van  dit  jaar  overleed  hg.  Dit  be- 
richt is  het  eenige  hetwelk  beslist  vermeldt,  dat  de  Groote  na  het 
preekverbod  door  den  bisschop  van  Utrecht  uitgevaardigd  (verg).  Acquoy, 
Windesheim,  I,  22  n.  5,  42;  Gerretsen,  Florentius  Radewij ns,  50,) 
nog  gepreekt  heelt. 

1)  HS.  B.  tol.  94  v.  „Quidam  ex  ipsis  devotis,  quos  posuerat  in 
domo  illa,  desiderio  secretioris  vite  permoti,  profecti  sunt  ad  Montes 
Nemelenses  cum  magistro  Gerardo  ad  fandandam  ibidem  novam  congre- 
gationera,  que  et  fundata  est  ibi  post  mortem  magistri  Gerardi,  que 
congregatio  nunc  est  convent us  regularium  etiam  vulgariter  Mons 
sancte  Agnetis,  et  incepta  est  eodem  anno,  quo  obiit  magister  Gerardus/' 

2)  In  HS.  is  .,cum  eis"  doorgehaald. 

3)  Over  de  stichting  op  den  Nemelerberg  zie  men  Acquoy,  Windes- 
heim, III,  33—38  en  HS.  B.  fol.  409—121,  De  primis  fundatoribus 
montis  sanctae  Agnetis  et  qua) i ter  magister  Gerardus  Magnus  hunc 
locum  eis  primus  significavit 

4)  De  aanwijzing  dezer  plaats  door  G.  de  Groote  heeft  volgens  Thomas 
a  Kempis,  Chron.  p.  6,  in  Maart  1384  plaats  gehad.  Dit  is  in  strgd  met 
de  p.  10  noot  5  door  ons  gegeven  berekening, 

5)  20  Aug.  1384. 


Digitized  by 


Google 


12 

tabant  aliquando  secum  quod  comederent,  aliquando  re- 
dierunt  comestum  Suollis.  Aliquando  dormiebant  supra 
stramenta,  quandoque  eciam  incenati  dure  volutabantur  sub 
divo  in  arena  et  speluncis  quiescentes,  turn  pre  inopia,  turn 
pre  devotione  precipua  domorum  utrarumque.  Hiis  igitur 
a  domo  Suollensi  translatie *) ,  relictus  est  Suollis  vir  Deo 
devotus  dominu8  Henricus  Vopponis  de  Gouda,  de  quo 
supra2),  cum  scolaribus  suis  devotis  in  domo  sua  pro- 
pria3),  que  erat  contigua  domui  ante  dictorum  devotorum 
a  Suollis  digressorum  é),  qui  dominus  Henricus  domus') 


1)  Den  13  Maart  1385  verkochten  Witte  Coep  en  Roerinck  gerichte- 
hjk  hun  aandeel  aan  Johannes  Ummen.  Zie  acte  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  van  Utrecht,  II,  221  v.;  vergl.  ook  van  Hattum,  Ge- 
schiedenissen, V,  i,  186  v.;  maar  pas  in  het  voorjaar  van  1386  komt 
het  plan  der  stichting  van  een  klooster  op  den  Nemelerberg  tot  uitvoe- 
ring.   Thom.  a  Kempis,  Chron.  7 — 9. 

2)  Vergl.  p.  6. 

3)  Zie  Plattegrond  N°  4. 

4)  Zie  Plattegrond  No  5.  —  In  HS.  8.  94  v.  vinden  wy  de  verdere 
bestemming  van  dit  huis  aangegeven  als  volgt:  „Domus  vero  illornm 
devotorum,  postquam  discesserant,  per  dominum  Florentium  et  suo* 
locata  est  aliis  quibusdam  devotis  scolaribus,  quos  dominus  Henricus 
Gou  de,  fervidus  predicator  populi  et  rector  sororum  Conventus  Antiqui 
Beginarum  converterat,  qui  habitabat  in  proxima  domo  terminarii 
Minorum  Campensium." 

5)  In  het  Oartularium  van  het  Fraterhuis  vinden  wij  de  volgende  aan- 
merking met  betrekking  tot  de  latere  verbouwing  der  twee  huizen. 
>;Notandum:  Prescripte  quatuor  littere  loquuntur  de  nova  nostra  aula 
sive  refectorio,  quem  locum  vel  domunculas  comparaverunt  dominus 
Henricus  de  Gouda,  sic  dominus  Jaoobus  Trajecti  scripsit  (licet  littere 
nil  specificent)  et  tres  fratrea  nostri  fundatores,  scilicet  Johan  Bssehens 
(Essekens),  Wittecoep,  Wichman  sicut  littere  canunt  et  vendiderunt 
domum  cum  area  magistro  Gherard  Groet  (quanshuesken) ,  ne  eorum 
heredes  jus  aliquod  usurparent  in  eam."  Deze  verbouwing  heeft  plaats 
gehad  in  de  tweede  bouwperiode  van  het  Fraterhuis  in  het  jaar  1496 
onder  den  zesdeu  Rector  Johannes  Koekman.  Reeds  voor  dien  tijd 
was  het  doel  van  deze  huizen  veranderd,  daar  zy  niet  meer,  gelijk 
vroeger,  vromen  scholieren  tot  huisvesting  dienden,  maar  volgens  aan- 
teekening  van  den  onbekenden  corrector  van  ons  HS.  (p.  8)  in  de 
camera  coci  et  coquina  clericorum  veranderd  waren.  Deze  eerste  ver- 
bouwing heeft  zeer  waarschynlyk  onder  den  Rector  Albert  van  Calcar 
plaats  gehad.  Vergl.  Acquoy,  De  Kroniek,  10;  Gerretsen,  Florentius 
Rade  wy  ris,  66  noot  3  en  mijne  Schule  von  Zwolle,  57  v. 


Digitized  by 


Google 


13 


sue  et  familie  sollicitam  curam  gerebat,  eosque,  qui 
Montem  Agnetis  inhabitabant,  nonnumquam  hospicio  ac 
edulio  excipere  consuevit,  [fol.  3r]  quorum  rector  erat  Johan- 
nes  Ommen ,  predictus  cecus ,  unus  ex  eis ,  donec  regulares 
efficerentur;  quo  facto1),  idem  Johannes  transtulit  se  ad 
Campum  sancti  Johannis  a),  ubi  congregationem  a  se  col- 
lectam  laycorum  tertiam  regulam  sancti  Francisci  secum 
assumere  fecit 

II.     De  dokino  Henrico  de  Gouda. 

Mansit  vero  Suollis,  ut  supra  dictum  est8),  dominus 
Henricus  de  Gouda,  discipulus  magistri  Gerardi  Magni, 
qui  inter  ceteros  suos  scolares  bone  indolis  boneque  vo- 
luntatis  habebat  unum  precipue  industrie  et  gracie  sin- 
gularis, Gerardum  nomine,  cognominatum  Scadde,  de 
Calcar,  Clivie  partium  oriundum 4).    Hic  honestis  natus 


1)  De  inkleeding  der  vier  eerste  broeders  had  plaats  den  25  Maart 
4398.    Thom.  a  Kempis,  Chron.,  19—21. 

2)  St.  Janskamp  b\j  Vollenhoven,  vergl.  Acqaoy,  Windesheim, 
III,  34. 

3)  P.  6,  8,  12. 

4)  Dit  bericht  van  Jac.  de  Voecht  is  in  strgd  met  hetgeen  in  HS. 
B.  op  twee  plaatsen  en  in  het  Frensweger  HS.  over  Gerhard  van 
Calcar  medegedeeld  wordt.  Daar  wordt  op  de  meest  stellige  wijze 
verzekerd ,  dat  Gerhard  een  van  de  leerlingen  van  Florentios  Radewijns 
te  Deventer  geweest  is  en  op  verzoek  van  Meinold  van  Windesheim 
door  Florentios  van  Deventer  naar  Zwolle  gezonden  werd.  HS.  6.  fol. 
94  v.  drukt  zich  uit  in  de  volgende  bewoordingen:  „Cumque  jam 
multiplicati  essent  ibidem  (scil.  Z wollis)  devoti,  desideraverant  a  domino 
Florenüo,  at  mitteret  illic  unum  de  sais  clericis  pro  instractione  modi 
et  conversationis,  qaae  erat  Daventriae  in  domo  sua.  Et  missas  est 
Gerardas  Kalker  clericus  et  ordinatus  est  rector  ante  sacerdotium." 
Overeenstemmend  met  deze  lezing  is  het  verhaal  over  de  stichting  van 
het  St.  Gregoriushuis  (domus  divitum)  in  HS.  B.  fol.  121  v.  en  van  het 
Frensweger  HS.  Zie  Bijlage  I.  —  Thomas  a  Kempis  echter  vermeldt 
dat  Gerhard  te  Zwolle  ter  schole  ging  en  zich  aldaar  by  de  Fratres  heeft 
aangesloten.  Chron.  Mont.  St.  Agnetis ,  167  zegt  hij :  „dum  (scil.  Gerar- 
dus)  Zwollis  frequentaret  adjunxit  se  devotis  fratribus,  devotus  quoque 
frater  eflectus."  Om  redenen  van  chronologischen  aard  meen  ik,  dat  het 
bericht  in  HS.  B  het  juiste  is.  Immers  Meinold  van  Windesheim  kwam 


Digitized  by 


Google 


14 


paren tibus,  totus  Deo  deditus,  domus  nostre  postea  primus 
rector  institutus  fuit.  Ipse  vero  dominus  Henricus  de 
Gouda  fuit  solemnis  predicator  verbi  Dei,  imitatione 
magistri  sui,  Gerardi  Magni,  in  ecclesia  Suollensi,  qui 
eciam  protunc  fuit  rector  et  confessor  illarum  viduarum 
et  virginum ,  que  noviter  inceperant  communem  yitam  in 
loco,  qui  dicitur  vulgariter  Ter  Kinderhuys  *),  nondum 
ibi  domo  existente  pro  ipso  sacerdote.  Ipse  eciam  fuit 
confessor  sororum  de  Antiquo  Conventu  *) ,  quas  de  tercia 


in  het  jaar  1394  naar  Zwolle  om  met  arme  en  vrome  scholieren  een 
gemeenschappelijk  leven  te  leiden  (vergl.  p.  24).  Het  staat  nn  echter 
vast,  dat  Gerhard  van  Galcar  reeds  in  September  van  dit  jaar  in  het 
Fraterhuis  te  Zwolle  vertoefde  (vergl.  p.  26,  noot  2).  Onmogelijk  is 
het  dus,  dat  hij  reeds  voor  dien  datum  uit  het  (ook  door  de  Voecht 
p.  25  vermelde)  noviciaat  onder  leiding  van  Florentius  te  Deventer 
terug  was,  immers  het  duurde  een  jaar  lang.  Meinold  kan  hem  dan, 
indien  het  verhaal  van  de  Yoecht  juist  was,  pas  op  het  eind  van  4394 
of  in  den  aanvang  van  het  jaar  1395  naar  Deventer  gezonden  hebben. 
De  terugkeer  van  Gerhard  uit  Deventer  zou  dan  vallen  in  het  begin 
van  het  jaar  1396.  Alle  berichten  stemmen  echter  hierin  overeen  dat 
Meinold,  nadat  Gerhard  gedurende  één  jaar  aan  het  hoofd  had  gestaan 
van  het  huis  te  Zwolle,  wederom  naar  Deventer  trok,  om  van  Florentius 
de  toestemming  te  verkregen  Gerhard  voor  altgd  als  rector  aan  het 
huis  te  verbinden.  Deze  tweede  reis  van  Meinold  zou  dan  in  het  jaar 
1397  hebben  plaats  gehad;  maar  de  Voecht  zegt  zelf,  dat  Meinold  nog 
in  het  jaar  1396  gestorven  is  (vergl.  p.  28).  Deze  chronologische 
moeilijkheid  is  gemakkelijk  op  te  lossen,  wanneer  wij  met  HS.  B  aan- 
nemen, dat  Gerhard  een  lid  was  van  het  Fraterhuis  te  Deventer.  Dan 
immers  kwam  hij  in  het  jaar  1394  op  bevel  van  Florentius  naar 
Zwolle  om  door  denzelfden  in  1395  in  zijn  rectoraat  bevestigd  te  worden. 

1)  Vergl.  p  18.  —  Volgens  van  Hattum,  Geschiedenissen,  V,  i,  227 
werd  het  Convent  van  de  hl.  Caecilia  voor  1394  door  J.  Werenbols 
en  anderen  gesticht.  In  den  volksmond  werd  het  „ter  Kinderhuis" 
genoemd,  „omdat  de  Burgers  hunne  jonge  dochters  by  die  godvruchtige 
Maagden  plachten  te  bestellen,  om  van  deselve  in  de  deugden,  seden 
en  handwerken  onderwesen  te  worden."  Van  Heussen,  Oudheden,  II, 
196.  Zie  ook  J.  W.  Wyndelts,  Het  St.  Caecilenconvent  te  Zwolle, 
Tijdspiegel  1898,  58  vv.  Dit  klooster  lag  in  de  Broerenstraat  en  is 
thans  Stads- Weeshuis. 

S)  Het  Oude  Begijnenconvent  in  de  Praubstraat,  naast  het  Fra- 
terhuis. 


Digitized  by 


Google 


15 

regula  Francisci  existentes,  fratres  minores  de  Campis  l) 
regere  consueverant ,  sed  quia  male,  consilio  magistri 
Gerardi  Magni  2)  et  domini  Henrici  de  Gouda,  ordinatum 
fuit:  ne  de  novo  aliquas  aasumerent,  sed  de  hoc  cessarent, 
donec  antique  pro  majori  parte  defuncte  essent  Nam  et 
alique  ex  eis  peccabant  cum  confessoribus  suis  etmonachis, 
eciam  de  loco  recedentes.  Cum  ergo  dominus  Henricus  de 
Gouda  aliquas  earum  informasset  ad  strictiorem  vitam, 
fecit  eas  relinquere  regimen  conventus  Campensis,  que 
tune  Gaudentes  8)  erant,  sed  et  regulam  terciam  sancti 
Francisci 4).    Unde  extunc  sine  professione  simul  degunt, 


4)  Over  het  Minderbroederklooster  te  Kampen,  zie  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  van  Utrecht,  II,  37  en  67;  XV,  330. 

2)  Daar  de  Groote  den  20  Augustus  4384  overleed,  moet  dit  verbod 
voor  dexen  datum  hebben  plaats  gehad. 

3)  Verg].  Ducange  in  voce  Fratres  Gaudentes.  „Ita  etiam  quidam 
appellati  ex  Minoritis,  qui  plus  justo  licentius  vivebant.  Wiguleus 
Hondius  in  Metropoli  Salisburgensi  torn.  2,  p.  348.  „Fuere  autem  haec 
Franciscanorum  monasteria  olim  arctiori  regulae  non  astricta,  Gau- 
dentes vocant,  qui  etiam  bona  propria,  census  et  redditus  habebant."  — 
Het  Minori ten-klooster  te  Kampen  was  op  Vastenavond  (48  Febr.) 
4477  door  de  schuld  der  monniken  afgebrand  en  de  regeering,  hunne 
wanorde  moede,  verzocht  door  schreven  van  24  Juli  4477  den  paus  om 
het  klooster  te  reformeeren  en  in  een  klooster  van  Observanten  te  ver- 
anderen. Paus  Sixtus  IV  geeft  door  een  bul,  dd.  quarto  kalendas 
Novembris  (29  October)  4477  last  aan  de  abten  van  Dickeningen  en 
Oestbroek  en  den  deken  van  St.  Clemens  te  Steenwijk  aan  den  wensen 
der  regeering  te  voldoen  en  de  schuldige  monniken  te  straffen.  — 
Vergl.  ook  den  brief  van  Oavid  van  Bourgondie  van  46  Juni  4478. 
(Losse  stukken,  Archief  der  stad  Kampen). 

4)  Lindebom  1.  c.  369,  schetst  den  toestand  van  dit  convent  als 
volgt:  „Henricus  Fopponis  de  Gouda  transmissos  Zwollas  (loquar  é  Bio- 
grapho)  ut  confortaret  illos,  quos  ibi  genuerat  Ghristo,  ubi  non  longe  a 
conventu  sororum  et  a  domo  Terminarii  Ord.  Minor.  Campensium  emit 
domum,  et  egit  sua  industria,  et  pii  Magistri  j uvamine,  ut  ille  con- 
ventus tune  unicus  reformaretur  ad  mores  honestos:  erat  enim  illius 
Terminarii,  Oonfessoris  et  complicium  eius  honestom  prostibulum,  erant 
siquidem  virgines  sed  squalidae  et  oppressae  amaritndine:  et  quia  vir 
erat  potens  in  opere  et  sermone,  favente  pastore  et  consulatu  annitente 
non  assumebantur  plures  ad  TerU  Heg.,  ordinantur  statuta,  inhibetur 
accessus  Terminariorum,  corruptae  taedio  affect  ae  viam  Domini  fasti- 
dientes ,  relicto  loco  diverticula  sibi  quaesierunt ;  sicque  expurgato  veteri 


Digitized  by 


Google 


16 

servantes  ea  puncta,  que  consules  scabinique  Suol- 
lensee  componentes  in  littera  eis  tradiderunt ') ,  et  ita 
usque  nunc  manent.  In  hoc  ergo  statu  hic  veneran- 
dus  vir  fuit  primus  confessor  earum.  Ad  hec  omnia 
fait  promotor  bonus  et  adjutor  Suollensis  pastor,  domi- 
nus  Beynerus  de  Drienen *),  qui  valde  eciam  dilezit 
domum  nostram.  Ipse  eciam  dominus  Henricus  de  Gouda 
cum  domino  Gerardo  Kalker,  primo  [fol.  3V]  patre 
nostro,  de  quo  infra  dicetur5),  incepit  et  promovit, 
ut  apparet,  ceteras  domus  sororum  in  et  prope  Suollis, 
scilicet:  Kanneters,  nunc  sancte  Gertrudis4),  item  Ten 


fermento  fit  nova  conspersio  per  Stat  ut  a  salutaria".  —  Ygl.  v.  Hattum 
1.  c,  V,  i,  215,  die  tegen  Lindebom  verschillende  redenen  aangeeft  om 
te  bewijzen,  dat  de  tucht  en  zeden  van  dit  klooster  niet  zoo  bedorven 
zijn  geweest  als  de  onbekende  levensbeschrijver  van  Hendrik  Foppen- 
zoon dit  voorstelt.  Eenige  onnauwkeurigheden  in  het  bericht  van 
Lindebom  dienen  van  Hattum  als  wapen  tegen  hem.  Wat  nu  de 
redenen  aangaat,  die  van  Hattum  aangeeft  om  Lindebom  te  weder- 
leggen, zoo  schijnen  zij  m\j  te  nietig  toe  om  er  verder  bij  stil  te 
staan,  vooral  daar  de  eerste  reden  die  h\j  aangeeft,  namelyk  dat  het 
door  Hendrik  Foppenzoon  gekochte  huis  niet  in  de  nabijheid  van  het 
Terminariushuis  zoude  gelegen  hebben,  niet  opgaat.  Vgl.  G.  H.  M. 
Delprat,  Verslag  omtrent  eenige  handschriften  in  de  Koninklijke  Haag- 
sche  Boekerq  berustende,  meest  betrekkelijk  de  Fraterhuizen  en  der- 
zelver  eersten  stichter  Geert  Groete  in  N.  C.  Kist  en  H.  J.  Royaards: 
Archief  voor  Kerkelijke  Geschiedenis  inzonderheid  van  Nederland,  VI 
deel.  Leiden  1836,  281. 

1)  De  bepalingen  door  den  Raad  en  den  Pastoor  opgesteld  voor  de 
verdere  levenswijze  der  zusters  zijn  bij  acte  van  St  Ödulphusdag  (12 
Juni)  1396  door  de  zusters  aangenomen.  Vergl.  van  Hattum,  Geschie- 
denissen, V,  i,  216  vv. 

2)  Vergl.  de  hervormingsacte  van  12  Juni  1396  bg  van  Hattum,  1.  .c 
220. 

3)  Vergl.  p.  13  en  n.  4,  26,  27,  28,  32,  39,  41. 

4)  Dit  Convent  lag  in  de  Scholtensteeg  bij  de  stadsmuur  en  was  door 
Gertrud  Kadeneters  omstreeks  1390  gesticht.  Lindebom,  Hist  Epist 
372,  en  Van  Heussen,  Oudheden,  II,  197  geven  als  jaar  der  stich- 
ting 1464  aan.  Over  dit  klooster  zie  ook  Van  Hattum,  1.  c.  238 — 245. 
—  Over  Gertrud  Kadeneters  zie:  Chron.  Windes.,  277  en  324;  Reper- 
torium Germanicum,  Regesten  aus  den  papstlichen  Archiven  zur  Ge- 
schichte  des  Deutschen   Reichs   und   seiner  Territorien   im  XIV.  und 


Digitized  by 


Google 


17 

Bosche  *)  et  Op  die  Maet 2).  Nam  tempore  suo  hee  domus 
incepte  fuerunt  et  ipae  fiiit  rector  et  confessor  earum  et 
post  eum  dominus  Johannes  de  Haerlem ,  de  quo  infra 8). 
Hic  dominus  Henricus  de  Gouda  fait  electus  in  quartum 
fratrem  domus  hujus,  sicut  postea  dicetur  4),  et  domum, 
de  qua  supra  habetur5),  habitationis  sue  cum  scolaribus 
ordinavit  vel  ordinari  fecit  ad  usum  clericorum  et  devo- 
torum,  sicut  jam  est  secundum  eciam,  puto,  intentionem 
eorum ,  qui  edificaverunt  eam  6).  Obiit  hic  vir  magnificus 
feliciter;  sepultus  in  Windesim  in  ecclesia  juxta  alios  de- 
votos  fratres  et  sacerdotes,  anno  Domini  M°ccc°cx°  die 
sancti  Gregorii 7).    De  hoc  plura  habes,  vide  infra  8). 

III.    De  domino  Johanne  de  Haerlem. 

Quo  defuncto,  venit  de  Daventria  vir  memorabilis  domi- 
nus Johannes  de  Haerlem  9),  qui,  cum  fuisset  successor 
domini   Amilii  10)  in   rectoratu  domus  Daventriensis ,  ab 


XV.  Jahrhundert,  hergg.  durch  das  K.  Preuss.  Historische  Institut  in 
Rora,  I.  Bd.,  Berlin  1897,  No.  531,  1131,  2159,  2237.  In  acte  van  6 
April  en  9  December  1431  (no.  531  en  2159)  wordt  hun  woning  „in 
Nova  Platea  opidi  Zwollensis"  vermeld. 

1)  Het  Begijnen  Convent  „Nemus  beatae  Mariae  Virginis"  lag  buiten 
de  Sassen  poort  In  1484  werd  het  in  een  regularissen-klooster  van  de 
Windesheimer  vergadering  herschapen.  Verg),  v.  Hattnm,  l.c.  249 — 262. 

2)  Over  het  Klooster  Op  die  Maat  zie  Lindebom ,  Hist.  Episc. ,  380 ; 
van  Heussen,  1.  c  VI,  632;  van  Hattum,  l.c.  V,  i,  257—262.  Lindebom, 
1.  c  zegt  dat  het  door  Hendrik  van  Gouda  „in  senio  seculi  XIII" 
ontstaan  is.  David  van  Bourgondië  heeft  die  stichting  in  het  jaar  1464 
op  den  1  Maart  goedgekeurd. 

3)  Vergl.  p.  17. 

4)  Vergl.  p.  39. 

5)  Vergl.  p.  6,  27. 

6)  Vergl.  Acquoy,  De  Kroniek,  10;  Gerretsen,  Florentius  Rade  wij  ns, 
66  noot  3  en  mijne  Schule  von  Zwolle,  46  v.,  57  v. 

7)  12  Maart. 

8)  VergL  p.  6,  8,  12,  13  v.,  27,  39. 

9)  Johannes  Mattheus  van  Haarlem  van  1404—1410  derde  rector  van 
het  Heer-Florenshuis  te  Deventer.  Vergl.  Lindebom,  Hist.  Episc,  104; 
Chron.  Wind.,  46;  Dumbar,  Aual.,  I,  61;  Delprat,  1.  c.  49. 

10)  Over  Aemilius  van  Assche,  tweeden  rector,  f  9  Juni  1404,  zie 
Chron.  Mont.  Stae  Agnetis,  164;  Delprat,  Broederschap,  49. 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  2 


Digitized  by 


Google 


18 


eodem  officio  supportatus,  cessit  domino  Gotfrido  de 
Moersa *).  Qui  Suollis  adveniens  2),  deputatus  est  ad 
regimen  sororum  Ter  Kinderhuys,  apud  quae  et  primus 
habitavit.  Insuper  et  fuit  confessor  domus  Conventus  et 
aliarum  domorum  sororum  a  domino  Henrico  predicto 
inceptarum  Suollis,  fuit  promotor,  adjutor  et  confessor 
strennuus.  Item  solemnis  predicator  habebatur  in  ecclesia 
Suollensi,  quia  vir  eloquens  erat,  nam  et  confidenter  et 
autoritative ,  cum  esset  fervens  in  divino  cultu  et  perso- 
natus  admodum,  arguit  scabinatum  et  vicia  Suollensia. 
Quapropter,  quamvis  haberet  magnam  audientiam  in  po- 
pulo et  diligeretur  ab  eis ,  tarnen  cum  interdictum  veniret 
et  ipse  rigorose  se  haberet,  expulsus  fuit  per  scabinatum 
Suollensem  cum  magna  indignatione ,  et  nullomodo  eum 
deinceps  recipere  voluerunt.  Ipse  tarnen  curam  habens 
de  ovibus  suis  in  Kinderhuys  et  in  Conventu  et  aliarum 
domorum,  morabatur  prope  Hattem  cum  devota  vidua, 
Grieta  Bast  dicta,  ubi  occulte  ad  eum  veniebant,  nunc 
iste  due  sorores,  nunc  alie  due  ad  confitendum  et  consu- 
lendum.  Finito  vero  interdicto,  cum  non  posset  habere 
licentiam  8)  Suollis  intrandi,  perrexit  et  domum  prope 
Aernhem  4)   regere   primum  cepit.    Deinde  in  Delft  5)  ve- 


1)  Godfried  Toorn  van  Meurs,  f  l*50-  Vergl.  Chron.  Wind.,  472; 
Dumbar,  Anal.,  I,  77,  144;  Petrus  Impens,  Chron.  Bethleemiticum , 
lib.,  V,  art.  3  §  1;  Lindebom,  Hist.  Episc,  104;  Hirsche,  Real-Encyclop. , 
II,  708;  Deiprat,  De  Broederschap,  50,  54,  61,  66. 

2)  Deiprat,  l.c.  49  zegt,  dat  hij  reeds  voor  1410  in  Zwolle  biecht- 
vader der  begijnen  was. 

3)  In  cap.  XXII  v.  h.  Chron.  Mont.  S.  Agnetis,  waar  Thomas  a 
Kempis  de  terugkeer  der  uitgeweken  religieusen  vermeld,  zegt  hij,  dat 
allen  de  vergunning  (licentia)  verkregen  terug  te  keeren  „exceptis 
paucis  qui  suspecti  habebantur  partialitatis  causa."  Zoude  Joh.  van 
Haarlem  niet  ook  onder  deze  categorie  vallen? 

4)  Het  besloten  regularisstenklooster  „domus  B.  Mariae  in  Bethanie." 
Vergl.  HS.  B.  fol.  118.  —  In  Dumbar,  Anal.,  I,  76  wordt  verhaald,  dat. 
hij  het  Begijnenconvent  te  Elten  stichtte. 

5)  Over  het  fraterhuis  S.  Hierony musdal  te  Delft,  zie:  Lindebom, 
His.  Episc,  107;  Deiprat,  De  Broederschap,  120 — 122;  Acquoy,  Windes- 
heim,  III,  330—333;  D.  van  Bleyswyck,  Beschryving  der  stad  Delft, 
Delft  1667,   322,   519  v.  —    Lindebom,  1.  c.  104  weet  niets  van  het 


Digitized  by 


Google 


19 


niens,  reincepit  ibidem  domum  fratrum.  Et  quoniam 
Suollis  ei  redire  non  licuit,  pater  noster  venerabilis 
dedit  unum  de  fratribus  nostris,  dominum  Liefardum  *), 
intraneum  Suollensem,  ipsis  sororibus  rectorare  et  con- 
fessere,  qui  ad  aliquot  annos  rexit  domos  sororum,  sci- 
licet:  Kinderhuys,  ubi  et  habitavit,  et  Kaneters  pariter 
inde  gubernabat,  similiter  Ten  Bosch  et  Ter  Maet.    Fuit 


bestuur  van  Joh.  v.  Haarlem  in  Delft,  want  hy  zegt,  dat  hy  na  een 
6  jarig  rectoraat  in  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer  als  bestuurder 
der  zusterhuizen  naar  Zwolle  verplaatst  is,  waar  hy  in  1435  overleden 
zonde  zijn.  „Joannes  Harlemius,  post  sextum  praefecturae  annum 
regimini  sororum  Swollensium  admotus  et  apud  eas  vita  functus, 
Anno  1435."  —  Het  fraterhuis  St.  Hieronymusdal  te  Delft  werd  in  1403 
op  verzoek  der  schepenen  en  raad  der  stad  door  Aemilius  van  Assche, 
rector  van  het  fraterhuis  te  Deventer,  opgericht.  Onder  het  bestuur 
van  den  fraterheer  Leonardus  van  Echt  vestigden  zich  eenige  broeders 
op  het  Oude  Delft  over  de  Nieuwstraat.  Yergl.  Dumbar,  Anal.,  I,  54; 
Delprat,  De  Broederschap,  120.  De  stichting  schijnt  echter  niet 
levensvatbaar  geweest  te  zjjn,  want  de  broeders  begaven  zich  weldra 
ouder  den  derden  regel  van  den  hl.  Franciscus  en  in  1433  gingen  zij 
over  tot  de  orde  der  Reguliere  Kanunniken.  „En  omdat  de  heer  hen 
zegende  stichtten  zy  het  klooster  Sion  buiten  Delft"  (v.  Heussen,  VI, 
477).  Bij  een  persoonlijk  onderzoek,  in  het  Gemeente- Archief  te  Delft 
en  het  Rijks- Archief  te  's  Gravenhage  gedaan,  bleven  mijne  pogingen,  om 
het  jaar  van  het  aannemen  van  den  derden  regel  van  den  hl.  Franciscus 
door  de  broeders  van  dit  gesticht  vast  te  stellen,  vruchteloos.  Alleen 
bleek  mij  uit  een  oorspronkelijk  stuk  van  27  Augustus  1436  op  het 
Gemeente- Archief  te  Delft,  dat  de  goederen  en  de  huizen  van  St.  Hiero- 
nymusdal onder  het  beheer  der  Reguliere  Kanunniken  van  Syon  buiten 
Delft  waren.  Door  gemelde  acte  doen  de  prior  en  de  kloosterlingen  van 
Sion  afstand  op  de  rechten  van  de  huizen,  die  de  stad  gegeven  heeft 
aan  de  broeders  van  St.  Hieronymusdal  binnen  Delft,  ten  behoeve  der 
broeders,  die  er  toen  woonden. 

1)  VergL  Cap.  XLII.  Liefardus  was  niet  de  opvolger  van  Johan  van 
Haarlem.  Dit  blijkt  reeds  uit  de  Ujst  der  biechtvaders  van  het  Oude 
Convent  door  de  Voecht  zelf  opgemaakt  (vergl.  p.  45).  Zooals  wij  later 
zullen  zien,  was  Liefardus  in  het  jaar  1432  nog  geen  lid  van  het 
fraterhuis,  want  onder  de  door  de  Voecht  vermelde  fratres,  die  uit 
Doesburg  na  opheffing  van  het  interdict  naar  Zwolle  terugkeerden, 
vinden  wy  Liefardus  niet  vermeld  (Cap.  XXXV).  Verder  zegt  de  Voecht 
dat  de  onzedelijke  levenswandel  van  dien  fraterheer  in  de  laatste  levens- 
jaren van  Dirk  van  Herzen  (f  20  Maart  1457),  dus  omstreeks  20  jaren 
na  den  terugkeer  der  broeders  naar  Zwolle,  valt. 

2* 


Digitized  by 


Google 


20 

hic  Liefardus  aliquando  procurator  !)  apud  nos,  et  erat  vir 
pulcher  et  eloquens,  ad  tempus  omnium  sororum  in  Suollis 
rector,  precipue  Ter  Kinderhuys;  sed  postmodum,  proch 
dolor,  multum  desipuit,  declinans  a  bono  regimine,  ita 
quod  sorores  non  bene  custodiebantur.  Unde  et  postea 
depositus  fuit,  habens  succeBsores:  Ter  Kinderhuys  fratrem 
nostrum  dilectum  dominum  Jacobum  Goch;  cui  successit 
dominus  Egidius  Weert;  quo  defuncto,  dominus  Jacobus 
Delft),  cum  esset  domus  vicine  procurator,  illi  substi- 
tutus  est  In  Conventu  autem  dominus  Wilhelmus,  Wit- 
voet  dictus  2) ,  illi  successit ,  sacerdos  quidem  secularis , 
sed  habitu  nostro  incedens  et  moribus  nostris  congruens  8); 
deinde  usque  nunc  nostre  domus  rectores  habuere  confes- 
sores.  In  Kaneters  vero  dilectus  frater  noster  Gerardus  de 
Vollenho  prefuit;  cui  successit  dominus  Henricus  Swart 
de  Herxen,  procurator  noster;  cui  dominus  Arnoldus  de 
Embrica;  cui  dominus  Johannes  Cuysten  de  Buscoducis. 
Op    di    Maet   vero   dominus    Jacobus   Enckhuysen   rexit 


1)  Vergl.  p.  21  n.  6.  Blijkens  een  charter  van  1435,  berustend  in  het 
Oud-Stedelijk  Archief  Tan  Zwolle,  verkoopt  Bette,  weduwe  van  Ernst 
van  Delse  met  Werner  Poppen  tot  momber  op  „Saterdag  na  Onser 
Liever  Vrouwendach  Purificationis",  (5  Februar),  voor  den  rechter 
Ludeken  Johannessoen  te  Zwolle  aan  „Dirick  van  Herxen,  Lephart 
van  UI  zen,  Gheerde  van  Vollenho"  en  de  andere  klerken  in  „het 
Clerkenhuys  te  Zwolle  vier  morgen  lanth  in  Mastenbroek".  Liefard  of 
Lephart  van  Ulzen  is  klaarbhjkelyk  een  en  dezelfde  persoon.  Hoewel 
nu  in  deze  verkoopacte  Lephart  niet  uitdrukkelijk  als  procurator  ver- 
meld wordt,  is  het  toch  buiten  twyfel ,  dat  hij  in  genoemd  jaar  dit 
ambt  bekleedde.  Want  in  alle  charters  wordt,  wanneer  de  provisoren 
van  het  f  ra  ter  hu  is  vermeld  worden,  de  procurator  steeds  op  de  tweede 
plaats,  d.  i.  dadelijk  na  den  Rector  des  huizes,  genoemd. 

2)  De  Voecht  heeft  zich  hier  zeer  waarschijnlijk  in  den  persoon  vergist, 
want  p.  45  noemt  mj  als  opvolger  van  Johan  van  Haarlem  den  priester 
Johan  van  Widenbrugghe.  Ook  vinden  wij  in  de  nog  al  uitvoerige 
levensbeschrijving  van  Wilhelm  Witvoet  niet  vermeld,  dat  hy  biecht- 
vader van  het  Oude  Convent  geweest  is.    Vergl.  Gap.  LX XX II. 

3)  Deze  onvolledige  lijst  wordt  door  de  Voecht  p.  45  aangevuld.  De 
ons  bekende  biechtvaders  van  het  Oude  Convent  z\jn  de  volgende: 
1.  Hendrik  Foppenzoon  —  1410;  2.  Johan  van  Haarlem  —  1432; 
3.  Johan  van  Widenbrugghe;  4.  Dirk  van  Herxen;  5.  Gerrit  van  Vollen- 
ho ve;  6.  Liefardus. 


Digitized  by 


Google 


21 


brevi  tempore ,  ad  nos  postea  reversus ,  quem  in  regimine 
sequebatur  Dominus  Henricus  Alcmarie;  hunc  autem 
dominus  Rutgherus ,  domus  vicine  procurator ,  de  Doetin- 
kem;  cui  dominus  Wilhelmus  Gelrie,  frater  noster,  qui 
prius  in  Griet  rexerat,  successit,  sub  quo  et  studio  ejus 
sorores  mutate  sunt  in  regularissas,  postea  ipse  depo- 
situs  fait,  quia  demeritis  suis  carebat  favore  patris  nostri 
et  fratrum,  unde  et  foris  in  seculo  mansit,  ibi  defunctus. 
Ipsi  successit  dominus  Johannes  Steen  wiek,  frater  in 
Groeningha  et  procurator  dudum  ibidem,  ordinatione  pa- 
trum  nostrorum  factus  confessor  Op  di  Maet;  cui  domi- 
nus Johannes  Helmont ');  cui  dominus  Everardus  Onna, 
dilectus  frater  noster,  successit  Ten  Bosche  autem, 
ordinatione  prioris  de  Windesim,  devotus  vir,  dominus 
Jacobus  de  Goch,  assumpsit  regimen  sororum  et  post 
eum  frater  noster  dominus  Theodericus  Campis,  [fol.  4V] 
qui  et  ipse  a  nobis  alienatus,  ibidem  decessit,  sororibus 
in  regularissas  eciam  mutatis2),  habens  successorem,  con- 
sulum  civitatis  nostreinterventu,  dilectum  fratrem  nostrum 
ïn  librarium  dominum  Henricum  Clivis  8).  De  hiis  omni- 
bus postea  latius  aliquid  dicetur  in  locis  suis.  Hoc  vero 
sciendum,  quod,  cum  fratres  nostri  inceperunt  domorum 
prefatarum  curam  habere 4),  invenerunt  eas  destitutas  valde 
a  bona  disciplina,  et  multum  carnalia  et  vicia  quelibet 
regnare  in  illis.  Propter  quod  plurimum  laboraverunt 
dicti5)  patres,  ut  eas  reformarent,  quam vis  ad  plenum 
nequiverunt ,  sicut  est  usque  in  presens ,  proch  dolor  6). 


i)  Gorrectuur  in  den  tekst  van  dezelfde  hand. 

2)  In  1484.  vergl.  p.  17  n.  1. 

3)  Vergl.  Delprat.  Archief  v.  K.  Gesch.,  VI,  281,  282. 

4)  Delprat  1.  c.  leest:  „domorum  sororum  vitae  communis  S wollis  et 
alibi  curam  habere." 

5)  Delprat  1.  c.  leest:  „isti." 

6)  Delprat,  1.  c.  vergist  zich  zonder  twijfel,  wanneer  hg  dit  eenigs- 
zins  onduidelijke  verhaal  van  onzen  kroniekschrijver  tot  staving 
van  zijne  bewering  omtrent  het  verval  van  zeden  en  tucht  in  de 
zusters-  en  begqnenconventen  te  Zwolle  bezigt.  Want  de  Voecht  kan 
onmogelijk,  gehjk  Delprat  wil,  door  den  laatsten  zin  willen  zeggen, 
dat  de  volgelingen  van  Geert  de  Groote  en  Florentius  Radewijns  reeds 
in  het  begin  van  hun  eerste  stichting  te  Zwolle,  dus  omtrent  1384, 


Digitized  by 


Google 


22 

Jam  ulterius  de  hujus  domus  nostre,  que  major  dicitur, 
fundatore  et  fundalione  rectoribusque  et  fratribus  usque 
in  presens  secundum  ordinem  consequenter  dicendum. 

IV.    De  Meynoldo. 

Postquam  ergo  complacuit  divine  pietati  augere  cultum 
suum  et  devotorum  ampliare  congregationes ,  locum  hunc 
nostrum  invisere  et  superni  roris  gracia  perfundere,  dig- 
natus  est.  Providit  siquidem  virum  secundum  cor  suum, 
qui  nosset,  vellet  et  posset  perficere  voluntatem  suam. 
Anno  videlicet  Virginei  Partus  M0ccc°xciii°  *),  defuncto 
namque  reverendo  in  Christo  patre  et  domino  Florentio 
de  Wevelichoven ,  episcopo  Traiectense,  qui  fuerat  pro- 
motor et  fautor  omnium  devotorum,  precipue  terre  sue, 


gedwongen  waren  in  de  bedoelde  kloosters  en  conventen  hervormend 
werkzaam  te  zijn,  om  de  eenvoudige  reden,  dat  ze,  met  uitzondering 
van  het  Oude  Convent,  toen  nog  niet  bestonden.  Op  p.  15  verhaalt  ons 
de  Voecht,  hoe  Hendrik  Foppenzoon  met  ondersteuning  van  den  stads- 
pastoor R.  van  Dreynen  en  den  magistraat  der  stad  het  Oude  Convent 
reformeerde  en  hoe  voor  en  na  binnen  eenige  jaren  de  zusters-conventen 
te  Zwolle  ontstonden'.  (Vergl.  ook  HS.  B.  fol.  117  en  de  inleiding.)  Fop- 
penzoon zelf  was  tot  1410  rector  en  biechtvader  van  al  deze  gestichten 
en  van  1410 — 1432  werden  zij  bestuurd  door  den  strengen  en  geloofs- 
ijver i  gen  Johan  van  Haarlem.  De  Voecht  zelf  maakt  gewag  van  de 
goede  tucht  en  het  godsdienstig  leven,  dat  tijdens  het  bestier  van 
dezen  laatste  in  de  zustershuizen  te  Zwolle  heerschte,  en  herhaaldelijk 
stipt  hij  aan,  (vergl.  p.  45)  dat  de  verslapping  van  tucht  en  de  onze- 
delijke levenswijze  der  zusters  en  begynen  plaats  heeft  gehad  onder 
den  rector  en  biechtvader  Lephard  van  der  Ulzen,  den  opvolger  van 
Johan  van  Haarlem.  Vergl.  p.  20  n.  1.  Deze  laatste  echter  was  een 
lid  van  het  fraterhuis  te  Deventer  en  daar  het  waarschynlyk  is,  dat 
ook  L.  van  der  Ulzen  uit  een  ander  fraterhuis  naar  Zwolle  verplaatst 
was,  kan  de  Voecht,  zonder  zich  aan  tegenspraak  schuldig  te  maken, 
zeggen,  dat  de  Zwolsche  conventen  in  gemelden  toestand  verkeerden, 
„Cum  fratres  nostri  inceperunt  domorum  prefatarum  curam  habere", 
want  door  hem  en  trouwens  door  alle  kroniekschrijvers  der  Broeders 
v.  h.  g.  Leven  worden  alleen  de  leden  van  het  eigene  huis  „fratres 
nostri"  genoemd.  Broeders  uit  andere  fraterhuizen  worden  steeds  als 
zoodanig  vermeld. 
1)  4  April  1393. 


Digitized  by 


Google 


23 


sub  quo  etiam  cepit  et  floruit  religiosorum  augmentatio , 
videlicet  in  Windesem  et  aliter.  Successit  in  locum  ejus 
dominufl  Predericus  de  Blanckenhem  1),  qui  more  prede- 
cessoris  sui  et  ipse  devotorum  adjutor  fuit  et  protector, 
exhibens  se  verum  pastorem  ovium  Christi ,  tuendo  scilicet 
ecclesiasticam  libertatem,  etiam  cum  indignatione  con- 
sulum  civitatnm  suarum ,  precipue  Transisularum  2) ,  non 
veritos  animositatem  illorum.  Hoc  igitur  memorabili 
domino  in  dyocesim  suam  et  civitates  solemniter  intro- 
ducto,  fit  exactio,  ut  moris  est,  pro  jocundo  suo  introitu; 
hec  et  sui  dominii  vasallis  et  juris  sui  prediorum  pos- 
sessoribus  cum  imponeretur,  eciam  Meynoldum,  quendam 
armigerum  electum  et  dilectum  cunctis,  de  Windesem 
dictum,  satis  rigide  pulsavit,  et  hec,  Deo  disponente, 
occasio  conversionis  ejus  fuit,  nostreque  provisionis  [fol.  5r] 
et  felicitationis  origo  et  principium ,  et  hoc  factum  est ,  ut 
sequitur.    Nam  Meynoldus  iste  Suollensis  8) ,  vir  dives  et 


1)  44  Nov.  4393—9  OcL  4423.  Over  Frederik  van  Blankenheim, 
zie  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  i,  470  v.,  247,  368;  II,  iii,  434,  II, 
iv,  204;  als  begunstiger  der  aanhangers  der  moderne  devotie  l.c.  I,  i, 
474;  II,  ii,  240—212;  II,  iii,  96, 

2)  Fr.  v.  Blankenheim  dwingt  o.  a.  den  magistrat  van  Zwolle  de  tegen 
de  kerklijke  rechten  strijdende  bepalingen  in  de  stadsrechten  te  schrappen. 
Vergt.  Dozy,  De  oudste  stadsrechten  van  Zwolle,  Zaltbommel  4867,  34. 
In  N°.  34  der  verzameling  Heerkens,  berustende  in  de  Bibliotheek  der 
Vereeniging  voor  Overijsselsen  Regt  en  Geschiedenis  te  Zwolle,  heb 
ik  in  afschrift  een  gedeelte  der  acten  van  de  in  4445  door  den  officaal 
van  het  hof  van  Utrecht  tegen  de  burgemeesters,  den  schout  en  de 
oldermannen  der  gilden  der  stad  Zwolle  gevoerde  procedure  terugge- 
vonden. In  een  acte  van  42  Maart  4445  wordt  vermeld,  dat  de  tegen 
de  kerkelijke  rechten  strijdende  bepalingen  in  het  stadrecht  in  4445 
„in  octava  Epiphanie  Do  mini  in  cimiterio  et  ante  ecclesiam  Michaelis 
Zwollensem  coram  multitudine  populi  ibidem  congregati  publice  per  os 
preconis  eorum  publicaverunt".  Nadat  de  in  kwestie  zijnde  §  §  genoemd 
iyn,  wordt  de  stedelijke  regeering  verzocht  deze  bepalingen  terugte- 
trekken,  onder  straffe  van  het  interdict.  Daar  de  stad  weigerde,  het 
bevel  van  den  bisschop  ten  uitvoer  te  brengen,  sprak  deze  over  haar 
het  interdict  uit;  dientengevolge  ontstond  een  langdurig  proces.  In 
welk  jaar  de  bedoelde  §§  geschrapt  werden,  is  met  zekerheid  niet  aan 
te  geven. 

3)  Zie  over  hem  van  Hattum,  Geschiedenissen,  V,  i,  494;  Delprat,  De 


Digitized  by 


Google 


24 


honorabilis ,  cum  in  curia  episcopi  digne  militaret  et  pre 
ceteris  commilitonibus  ac  curialibus  magis  dilectus  et 
carus  esset,  putabat  et  sperabat,  ut  puta  arnriger  domini 
et  fidelissimus  ejus ,  quod  sui  respectus  haberetur  et  defer- 
rent  ei  in  hujusmodi  causa  pro  ministerio  suo  exactores 
duri.  Verum  contra  fecerunt,  rigide  videlicet  eam  *)  exac- 
tionem  ab  ipso  exquentes  sicut  a  ceteris  alienis,  nee  ab 
episcopo  contra  illos  forte  a)  emulos  suos  defendebatur. 
Quod  egre  ferens  Meynoldus  ipse,  utpote  vir  prudens  et 
cordatus,  dixisse  fertur:  „In  nomine  Domini  amplius  et  de 
cetero  illi  Domino  serviam,  cui  gratis  servicium  non  im- 
pendam",  melius  scilicet  ab  hoc  remunerandum  se  non 
dubitans.  Unde  hac  occasione  inspiratus  a  Deo,  qui  pri- 
dem  quoque  predicatione  magistri  Gerardi  Magni  compunc- 
tus  fuerat,  servire  Deo  animo  concepit,  mente  pertractans 
efficaciter,  quomodo  id  perficeret;  sciebat  enim,  absque 
facto  vanas  esse  cogitationes  hominum. 

V.    De  dbvotionb  Mbynoldi  de  Windesem. 

Anno  igitur  insequenti,  videlicet  M°ccc°xciiii0,  hic  vir 
devotus,  relicta  episcopi  curia  et  postpositis  secularibus 
negotiis,  venit  habitare  Suollis,  et  de  bonis  suistempo- 
ralibus,  quibus  satis  habundabat,  cogitavit  sibi  comparare 
thesaurum  in  celis  et  relinquere  divicias  suas,  non  car- 
nalibus  amicis,  sed  inde  sibi  facere  tales  amicos,  qui 
eum  postea  reciperent  in  eterna  tabernacula.  Cepit  igitur 
simpliciter  incedere,  sociavitque  se  devotis  illis  juxta 
Beginagium,  ubi  et  hospitavit  aliquos  bonos  scolares s), 
de   victu   et  vestitu  eis  providens,  et  in  communi  cum 


Broederschap,  84.  Eene  levensschets  van  hem  vinden  wjj  ook  in  HS. 
B.  fol.  121r  v.  en  in  het  Frensweger  HS.  Vergl.  Bglage  I.  Zie  ook 
mijne  Schule  von  Zwolle,  52 — 54;  Chron.  Wind.,  129;  Gerretsen»  Flo- 
rentius  Radewijns,  66  n.  3. 

1)  In  HS.  staat  twee  maal  „eam".    Het  eerste  is  door  een  latere 
hand  doorgehaald. 

2)  In  HS.  staat  „for  forte." 

3)  Vergl.  Del  prat,  Archief  K.  Gesch.,  VI,  282. 


Digitized  by 


Google 


25 


illis  vivens,  Deo  devotus  servire  curavit1).  Cepitque  et 
crevit  in  electi  viri  corde  ea  devotionis  flamma,  utcondere 
posset  domum,  ubi  perpetuo  aliqui  clerici  et  sacerdotes 
Deo  in  commtmi  vita,  segregati  a  mundanis,  devotius 
deservirent,  cum  quibus  eciam  ipse  staret  et  redditus  eis 
ordinaret.  Cumque  verisimiliter  timeret  impediri  a  sca- 
binis  Suollensibus  in  hujus  executione  propositi  sancti, 
si  donmm,  scilicet  in  fundo  secularia21)  jurisdictionis,  spi- 
ritualem  struere  inciperet,  Deo  inspirante  hoc  invenit  con- 
cilium,  [fol.  5V]  ut  accederet  ad  curatum  Suollensem,  de  quo 
supra8),  dominum  Reynoldum  de  Drienen,  virum  honestum, 
prudentem  ac  fautorem  omnis  boni ,  petens  ab  eo  quatinus 
locum  orti  sui,  quem  in  opposito  dotie  habebat,  locare 
vellet  pro  pensione  annua,  ut  in  eoA)  edificari  faceret 
domum  ad  tam  sanctum  et  spiritualem  usum  ö).  Qui 
gratiose  annuens  huic  peticioni ,  insuper  impetravit  ad  id 
negocium  licentiam  capituli  Daventriensis  per  sigillatam 


4)  HS.  B.  fol.  121  v.  „Qui  tarnen  ante  edififacionem  domus  accep- 
tant plures  scolares  bone  voluntatis  scolas  frequentantes,  et  cum  illis 
et  aliis  bone  voluntatis  hominibus  conversabatur,  plene  se  abstrahens 
mundo  et  desideriis  van  is."    Vergl.  Bijlage  I. 

2)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers  der  Kroniek. 

3)  P.  6  n.  7. 

4)  Correctuur  op  den  kant  als  boven. 

5)  HS.  B.  fol.  94  v.  „Transactis  autem  annis  aliquot  conjunzit  se 
illis  devotis  clericis  Meynaldus  de  Windesira,  vir  dives,  cum  fratre  suo 
Witone,  ducens  communem  vitam  cum  illis.  Et  panter  commorantes 
emerunt  a  curato  ecclesie,  domino  Reynero,  ortum  quemdam  juxta 
domum  ad  ecclesiam  pertinentem,  capittulo  Daventriensi  consentiente, 
quia  consules  Zwollenses  nolebant  domos  spirituales  erigi  in  locis  sue 
ditioni  subjectis."  —  Fol.  121  v.  vinden  w\j  een  uitvoeriger  bericht  over 
deze  erfpacht.  „Brat  autem  tune  temporis  Zwollis  pastor  bonus,  dili- 
gens  Denm  et  omnes  devotos,  dominus  Reynerus  de  Drenen  (in  marg. 
corr.  Dreynen).  Iste  devotus  pastor  locavit  jure  perpetuo  censualiter 
quinque  talentis  annuo  ortum  quemdam  in  oppositum  dotis,  qui  ortus 
pertinebat  ad  dotem  ecclesie  per  confirmacionem  ordinarii  et  capituli 
Daventriensis/'  Yergl.  Bglage  I.  —  In  de  lijst  van  inkomsten  van  den 
stadspastoor  (zie  van  Hattum  l.c.  V,  i,  90)  vinden  wy  het  volgende: 
„Item  uut  den  erve  daer  der  Clerke  huys  opp  getymmert  is  by  den 
Beghin  huys  des  jaers  v\jf  gg." 


Digitized  by 


Google 


26 

litteram  *)  et  nota,  quod  ex  hac  littera  emptionis  aree 
hujus  a  curato  Suollensi  cum  consensu  canonicorum  patet, 
quod  tres  isti,  scilicet  Henricus  Zeeflic,  Gerardus  Calker 
et  Ghysbertus  Vlymen  fuerunt  primi  emptores  cum  Me- 
noldo  nostro.  Qui  tune  primitus  cum  Witone,  fratre  suo, 
fuerunt  acceptati  ab  hiis  tribus  fratribus  in  communem 
vitam  cum  eis  ducendam  et  ipsi  duo,  scilicet  Menoldus 
et  Wito,  resignaverunt  et  dederunt  domum  et  omnia  in 
ea  anno  Domini  M°ccc°xcvi° a). 


VI.    A  Meynoldo  domus  nostra  edificari  cepta  est. 

Igitur  memorabilis  vir,  Deo  dignus,  Meynoldus,  voti  com- 
pos  effectus,  cepit  desideranter  edificare  domum  magnam 
et  fortem ,  que  adhuc  est  major  et  principalis  domus  nostre 
congregationis  Suollensis  *).  Dum  ergo  sic  edificaretur, 
interim  venerabilis  Meynoldus  habitavit  cum  suis  clericis 


1)  Deze  acte,  gedagteekend  43  September  1394,  is  uitgegeven  door 
J.  H.  Hofman  in  het  Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  II,  224. 

2)  A°.  1396  op  St.  Lamberti  avond  (17  Sept.)  verklaren  H.  Zeeflic, 
G.  van  Galcar  en  G.  van  Vlimen,  dat  z\j  met  goedvinden  van  den  cureit 
R.  van  Dreynen  hebben  aangenomen  Meinold  en  Witten  van  Win- 
desheim,  welke  betuigen,  dat  al  hetgeen  zij  helpen  timmeren  en  be- 
kostigen, mede  ten  behoeve  der  voorgemelden  en  hunne  nakomelingen 
zyn  zal.  Deze  acte,  bezegeld  door  den  pastoor  en  de  twee  broeders 
Meinold  en  Witte  van  Windesheim,  berust  thans  in  het  archief  der 
Emanuelshuizen  te  Zwolle,  en  is  overgenomen  door  van  Hattum  l.c.  V,  i, 
195,  maar  blijkbaar  naar  eene  minder  nauwkeurige  copie.  W\j  geven 
deze  akte  naar  het  oorspronkelijk  stuk  als  Bylage  IV.  Het  oorspronke- 
lijke stuk  van  22  Sept.  1394,  waardoor  Reynold  van  Dreynen  aan  Ger- 
hard  van  Calcar,  Hendrik  Zeeflic  en  Gysbert  van  Vlimen  „een  hofstede 
dye  van  oldes  te  Zwolle  in  dye  wedume  ghehoert  heeft ,  ghelegen  binnen 
der  stat,  schietende  mitten  enen  eynde  teghens  den  Blidenmarck  bilanc 
an  der  Beghinenhof  an  dye  noertsyt"  overdraagt,  is  afgedrukt  in  het 
Archief  van  het  Aartsbisdom  van  Utrecht,  II,  236.  In  deze  akte  wordt 
echter  geen  melding  gemaakt  van  Meinold  van  Windesheim.  Men  zie 
ook  van  Hattem,  l.  c.  V,  i,  193. 

3)  Zie  Plattegrond  No.  19. 


Digitized  by 


Google 


27 


in  alio  loco  *) ,  puto ,  postea  dicto  Minori  Domo  8),  videlicet 
domini  Henrici  de  Gouda,  de  quo  supra  8).  Proinde  desi- 
derans  pro  majori  devotione  et  volens,  ut  sicut  Daventrie 
clerici  in  communi  viventes  instituebantur  ad  Dei  cultum 
per  venerabilem  dominum  Florentium,  inibi  domus  no- 
minis  sui  rectorem,  ita  et  Suollis  eundem  modum  haberent, 
perrexit  ergo  Daventriam,  rogans  prefatum  dominum 
Florentium,  ut  sibi  velit  providere  de  bono,  constanti  et 
devoto  clerico,  ad  hoc  apto.  Habebat  autem  juvenem 
devotum,  de  quo  supra,  Gerardum  Scadde4),  quem  cum 
scolaribus  suis  in  Minori  Domo  habitantem  assumpserat, 
et  in  Domo  constituerat  Majori.  Hunc  dominus  Ploren- 
tius,  quia  annum  secum  manserat  a  Suollis  ad  se  missus, 
ad  Meynoldi  peticionem  dedit  et  a  se  dimisit  bene  in- 
structum,  cui  et  proficiscenti  dixisse  Fertur:  „frater  Gerarde, 
complacet  michi,  quod  te  talem  exibuisti  in  moribus  tuis, 
[fol.  6*]  ut  te  desiderent  rehabere  et  sibi  preesse.  Vade  ergo 
et  sic  age  et  perfice  opus  tuum,  ad  quod  rogaris;  frater 
noster  es,  cresce  in  milia  mille."  Re  diens  ergo  Suollis, 
hic  frater  Gerardus  Kalker  erat  in  domo  Meynoldi 5) 
cum  aliis  clericis ,  cunctis  sibi  creditü  •) ,  tamquam  alter 
Joseph  omnia  bene  disponens  et  ordinans  et  se  ipsum 
irreprehensibilem  exibens.  Quod  audiens  pater  Florentius 
cum   fratribus    suis,  venit  Suollis,  sed  et  prior  de  Win- 


1)  Volgens  notarieele  acte  verkocht  „int  jaer  ons  Heren  dusent  drie- 
hondert  vyff  ende  negentien  des  manedaghes  na  Onser  Liever  Vrouwen- 
dach  Purificacio  (8.  Februar)  Alyt  Winckes  des  dregers  weduwe  mit 
"Willem  Oelrix  oeren  ghecoren  mombaer  aan  Meinold  van  Windesem 
oer  were  gheleghen  in  des  Costers  steghe  tusschen  Rikeland  des  Groten 
ende  Werner  Berends."    Zie  Plattegrond  N°  14  en  Bijlage  V  en  VI. 

2)  Zie  Plattegrond  N°  4  en  5. 

3)  VergL  p.  43.  —  Het  is  blikbaar  eene  vergissing  van  de  Voecht, 
wanneer  hij  zegt,  dat  Meinold  cum  suis  tijdens  het  bouwen  van  het 
domus  major  b\j  Hendrik  Foppenzoon  ging  inwonen,  daar  mj  reeds 
sedert  den  8.  Februar  4395  een  eigen  huis  in  de  Koaterssteeg  bezat. 
VergL  noot  1. 

4)  VergL  p.  43  noot  4  en  het  meer  uitgebreidde  verhaal  van  HS.  B. 
in  Bijlage  I.    Zie  verder  m\jne  Schule  von  Zwolle,  53  noot  2  en  3. 

5)  Verg!,  noot  3. 

6)  Oorrectuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooien  der  Kroniek. 


Digitized  by 


Google 


28 

desem,  dominus  Johannes  Vos,  et  confortaverunt  in  Do- 
mino tres  fratres  predictos  super  novella  plantatione,  et 
providerunt  quartum  socium,  videlicet  Gerardum  Loen, 
laycum  !) ,  qui  prefuit  coquine  et  externis  operibus  fide- 
lissime  ac  devotissime.  Gerardum  autem  Calker,  quamvis 
nondum  in  sacris1),  ordinaverunt  rectorem  domus,  Mey- 
noldo  sollicitante  et  cooperante,  qui  non  longe  post  eodem, 
videlicet  anno  Domini  M°ccc°xcvi0 ,  feliciter  obdormivit 
in  Domino.  Nam  consummatus  in  brevi,  explevit  tem- 
pora multa  8) ,  placita  enim  erat  Deo  anima  illius ,  propter 
quod  properavit  educere  eum  de  medio  iniquitatum,  ante- 
quam  scilicet  domus  ipsa  intus  et  foris  plene  esset  in- 
structa;  nondum  enim  petris  erat  tecta4).  Obiit  autem  die 
sancti  Augustini  EpiscopiB),  sepultus  in  Windesem.  Reli- 
quit  autem  tres  devotos  fratres ,  primos  secum  domus  hujus 
nostre  Suollensis  inceptores,  videlicet  Gerardum  Calker 
jam  dictum  rectorem ,  Henricum  Zeeflic  6)  et  Ghijsbertum 
Vlymen  7) ,  de  quibus  supra. 

VII.    De  domino  Gherardo  Kalker  Scadde  8). 

Primus  ergo  rector  domus  nostre  fuit  iste  frater  Gerar- 
dus  Kalker,  strennuus  imitator  domini  et  magistri  Flo- 


1)  Vergl.  p.  40. 

2)  Vergl.  Bijlage  I. 

3)  Sap.  4,  13. 

4)  HS.  B.  fol.  121  v.  „Et  antequam  domus  esset  corapleta  et  tecta 
petris,  vir  iste  devotus  migravit  ad  Dominum."  Vergl.  ook  het  Frensweger 
HS.  Bylage  I  en  mijne  Schule  von  Zwolle,  53  noot  1;  Lindebom,  1.  c- 
305  geeft  verkeerdelijk  het  jaar  1393  als  stichtingsjaar  van  het  domus 
major  aan. 

5)  28  Augustus.  —  Meinold  kan  onmogehjk  den  28.  Augustus  1396 
gestorven  zijn,  daar  h\j  den  17.  Sept.  van  dit  jaar  nog  in  leven  was. 
(Verg.  p.  26  n.  2).  Daar  hij  volgens  de  Voecht  in  het  jaar  1396  „non 
longe  post"  den  dag  zijner  intrede  in  de  Broederschap  (17  Sept.)  1396 
overleden  is,  zoo  zal  vermoedehjk  de  11.  Oct.  (Translatio  sti.  Augustini) 
de  dag  van  zijn  overlijden  geweest  zijn. 

6)  Vergl.  p.  38. 

7)  Vergl.  p.  39. 

8)  Delprat,  Archief,  VI.,  282  leest  „Stadde." 


Digitized  by 


Google 


29 


rentii ,  qui  cum  esset  dulcis  in  conversatione ,  strennuus 
tarnen  factus  est  exercitator  fratrum  suorum.  Erat  et  in 
corpore  satis  procere  stature,  in  animo  servans  innocentiam, 
sermone  dulcis,  ingenio  sagax,  moribus  gravis,  pauperibus 
benignus,  eivibus  dilectus  et  ad  lucrandas  animas  divino 
amore  totus  fervens.  Ipse  tentatis  vel  tristicia  obnubilatis 
valde  fuit  consolativus  et  benignus,  et  qui  in  dubiis  et 
perplexis  eum  sciscitaretur  et  consuleret  satis  directivus. 
Insuper  omni  ad  se  venientium  [fol.  6V]  fuit  multum  illu- 
minativus  et  ad  Deum  attractivus.  Ipse  eciam  instituit, 
fratres  suos  valde  promptos  esse  debere  in  humilibus  ob- 
sequiis,  et  se  invicem  in  talibus  prevenire.  Unde  factum 
est,  ut  illi  humiles,  et  obedientes,  et  devoti  primitivi 
fratres  sic  ex  institutione  rectoris  sui *)  inflammabantur 
ad  humilitatis  et  caritatis  opera,  ut  invicem  in  hujusmodi 
certatim  se  prevenirent,  et  omnes  ad  vilissima  facienda 
panter  incitabantur.  Propter  quod  inveniebatur  aliquando 
opus  tale  secreto  peractum,  quod  nesciebatur  actor  ejus, 
dum.  eciam  unusquisque  maluit  ministrare,  quam  mi- 
nistrari,  et  novissimus  potius  quam  primus  haberi.  Ex 
hujusmodi  exerciciis  et  operibus  disciplinarum  poterat 
quis  intelligere,  qualiter  esset  domus  Suollensis;  denique 
modus  iste  usque  ad  tempora  nostra  relucet  in  multis 
fratribus  nostris,  qui  tam  prompte  semper  se  exibent  ad 
abjectiora  officia  et  opera  humiliora.  Quare  ex  hiis  et 
similibus  bonus  odor  domus  Suollensis  pervenit  ad  omnes 
devotos,  ita  ut  quelibet  congregatio  devotorum  cuperet 
habere  magistrum  rectoremque  de  discipulis  tanti  patris. 
Fuit  enim  magnus  exercitator  virtutum  in  se  et  in  suis. 
Fuit  tam  magne  et  late  caritatis,  quod  affligeretur  et 
vehementer  animo  doleret,  quando  non  poterat  omnibus 
providere,  qui  erant  bone  voluntatis  relinquendi  mundum, 
pro  eo,  quod  nondum  erant  reformata  monasteria  vel 
eciam  non  inclinati  ad  monachatum  et  pauce  essent  plan- 
tationes  devotorum.  Contigit  proinde,  ex  ferventi  ammo- 
nitione  et  zelo  suo  multos  inflammari  ad  sequendum 
Dominum,  unde  previdit  ipse  prudenter  et  intellexit,  quia 


1)  In  den  tekst  is  „sic*'  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


30 


monasteria  divino  incipere  deberent  munere,  augeri  et 
satis  dilatari.  Qui,  et  aliqui  reperirentur,  venientes  ad  con- 
versionem ,  sed  inabiles  ad  religionem  et  tenorem  regolaris 
observantie  et  statutorum  ordinum  quorumlibet ,  vel  non 
affecti  illis,  hinc  incepit  multum  revolvere,  quomodo  et 
talibus  melius  posset  provideri,  quo  et  tales  haberent 
bonorum  societatem  et  locum  refugii. 

VIII.    De  fondatione  domus  sancti  Iheronimi  de 
Hulsbergen  >). 

Factum  est  autem  anno  Domini  M°cccc  et  vii°,  cum  pro 
hac  causa  pater  pius  Dominum  frequentius  exoraret,  ha- 
buit,  [fol.  7r]  Deo  dante,  duos  viros  laicos  textores, 
videlicet  Johannem  Wit  de  Zonsbeeck  2)  et  Johannem  Bode 
de  Goch  8),  homines  ferventissime  voluntatis  ad  serviendum 
Deo  secundum  communem  modum ,  a  domino  Gerardo  eis 
consultum,  ordinatum  et  injunctum.  Et  quia  non  statim 
sciebant  locum,  ubi  incboarent  spiritualem  domum,  con- 
duxerunt  domum  quandam  extra  portam  Suollensem,  op  ten 
Voerster  Dyck ;  et  ibi  ad  tempus  babitabant  et  laborabant 


1)  De  voornaamste  literatuur  over  het  Fraterhuis  te  Hulsbergen  is 
als  volgt:  In  HS.  B.  fol.  124»  —  127'  een  onuitgegeven  tractaat:  De 
fundacione  Montis  sancti  Iheronymi  prope  Hattem  in  Velua;  Chron. 
Wind.,  327,  407;  Lindebom,  Hist.  Episc.  Dav.,  494  v.;  Van  Heussen, 
Oudheden  701—705;  Miraeus,  Reg.  et  Constit.,  10;  Van  Wyn,  Na- 
lezingen op  Wagenaar,  V,  5;  J.  Verbeek,  Oorkonden  betrekking  heb- 
bende op  het  St.  Hieronymus-Klooster  te  Hulsbergen  by  Hattem  in 
Acquoy's  Archief,  11,  280  v.;  G.  Haasloop  Werner,  Geschiedenis  van  het 
Klooster  Hulsbergen,  Geldersche  Volks- Almanak,  1844;  15  v.;  Delprat, 
de  Broederschap,  113 — 119,  Acquoy,  Windesheim,  III,  94  v.;  Leitsman, 
Überblick,  24. 

2)  Vergl.  p.  32  n.  1. 

3)  Vergl.  p.  32  n.  1.  In  HS.  O.  111,  der  Kon.  Bib!.,  'sGravenh.:  „Me- 
moriale  der  zusters  v.  St.  Agnes  te  Amersfoort"  vinden  wy  fol.  73  en  74, 
„De  naemen  der  paters,  priesteren,  clercken,  leyken  ende  broederen 
van  St.  Jheronimusberech  by  Hattem  ghenoemt  Hulsberech,  van  die 
ghestorven  syn  bynnen  ende  buten  van  t'iar  ons  heren  doe  men  screef 
MCCGCVIl."  Fol.  73  staat  vermeld:  Johannes  Bode  f  1455  en  Jan  die 
Wyt  f  *465." 


Digitized  by 


Google 


31 


et  comedebant  panem  suum  in  timore  Dei  sub  obedientia 
pii  patris.  Qui  associavit  eis  unum  devotum  clericum  eius- 
dem  propositi,  qui  preesset  eis  et  curam  eorum  baberet 
in  absentia  patris ,  dictum  Gobelinum  de  Kempis  1).  Ipsi 
aliquando  veniebant  ad  dominum  et  patrem  Gerardum ,  et 
quandoque  ipse  pater  visitabat  eos ,  consolando  ad  patien- 
tiam  et  timorem  Dei  semper  eis  inculcando.  Semel  ergo 
improvise  venit  ad  domum  eorum,  et  videns  mensulam 
eorum  paratam ,  vocavit  eos  ad  se  et  cum  jocunditate  et 
gaudio  spiritual!  dixit:  „Benedicite  Dominus"  et  conse- 
quenter dans  benedictionem  2) ,  cenavit  cum  illis  pauper- 
culis  in  magna  exultatione  super  simplicitate  et  bona 
voluntate  eorum.  Unde  et  ipsi  consolati  magis  sunt  et 
letificati  sua  dignantissima  presentia,  quam  aliquis  alius 
super  quibuscumque  deliciis  terrenis.  Circuibant  interim 
patres  et  fratres  terram,  et  perambulabant  eam,  locum 
aptum  querentes  pro  hujusmodi  congregatione  fundanda, 
qui  multis  locis  perlustratis ,  tandem  in  Velua,  non  longe  ab 
Hattem,  in  burscopia  de  Hulsbergen,  invenerunt  locum 
ad  hoc  satis  aptum.  Hunc  pure  propter  Deum  nobilis 
armiger  Henricus  Bentingk  obtulit,  qui  locus  antiquitus 
dicebatur  Ellenhoern 8).  Accessit  ergo  venerabilis  pater 
noster  ad  dominum  terre,  humiliter  petens  ab  eo  liber- 
tatem  et  licentiam  acceptandi  locum  et  inhabitandi  pro 
pauperibus  fratribus  Christo  illic  servituris,  quam  faciliter 
consecutus  fuit,  Deo  volente 4).  Sic  ergo  et  ea  de  causa  domus 
sancti   Iheronimi  a  primo  patre  nostro,  domino  Gerardo 


1)  Vergl.  Chron.  Montis  Stae  Agnetis,  123  v. 

2)  Het  „Benedicite"  is  het  gebed,  dat  de  kloosterlingen  thans  nog 
alvorens  aan  tafel  te  gaan,  bidden.  Vergl.  Basen,  Chron.  Wind.,  289  v. 
en  de  Heformatione  MonasL,  579. 

3)  Volgens  notarieele  acte,  dd.  20  August.  1407,  geeft  Hendrik  Ben- 
Ünck  aan  de  fraterheeren  „Her  Gerrit  van  Kakker,  Her  Peter  die 
Haefsche  ende  Arnoldus  van  Broichuysen  een  slucke  landts  geheten 
Ellenhoern,  dat  groet  is  twee  morgen  luttel  myn  of  meer,  ter  gueder 
maeten."  Yergl.  J.  H.  Hofman,  Archief  v.  h.  Aartsbisd.  Utrecht,  II,  247 v.  — 
Deze  schenking  wordt  bevestigd  en  schat-  en  dienstvrij  gemaakt  door 
Hertog  Reinoud  van  Gelre  door  eene  acte,  dd.  Zondag  21  Augustus 
1407.    Hofman,  1.  c.  248  v. 

4)  Vergl.  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


32 

de  Calker,  incepta  fuit1),  qui  eciam  inisit  eis  unum  de 
fratribus  nostris  laicis,  Arnoldum  de  Broichusen  2),  qui  eos 
adjuvaret  et  dirigeret,  sicut  [fol.  7V]  et  fecit  dum  magnos 
labores  cum  illis  et  penuriam  ibidem  eustinuit,  donec 
multiplicarentur  et  eo  carere  possent,  quia  tune  Suollis 
redire  curavit.  Qui  postea  quoque  ab  eodem  patre  domino 
Gerardo,  utpote  utile  vas  ad  omne  opus  bonum,  missus 
fuit  ad  incipiendum  domum  clericorum  et  laicorum  in 
communi  viventium  in  Alberghen8),  que  uno  anno  4)  prior 
fuit  inchoata  domo  in  Hulsberghen,  videlicet  x°  anno  post 
fundationem  domus  nostre.  Ita  quod  de  duabus  domibus, 
quas  in  vita  sua  venerabilis  pater  dominus  Gerhardus 
Calker  fundavit,  ea  fuit  prima  et  Hulsberghen  secunda. 

IX.    De  domo  in  Alberghen. 

§  1.  Domus  autem  in  Alberghen  B)  eo  modo  et  qualitate 
cepisse  cognoscitur,  anno  Domini  M°cccc°vi°.    Erant  duo 


1)  Het  meer  uitgebreide  maar  eenigzins  afwijkende  verliaal  van  de 
stichting  van  dit  fraterhuis  in  HS.  B.  begint  als  volgt:  „Anno  Domini 
MCCCGVII  ad  honorem  Dei  et  salutem  animarum  inchoata  fait  domus 
sancti  Iheronimi  in  Hulsberghen  circa  festum  sanctorum  martyrum 
Gereonis  et  Victoria  (10.  October)  per  curam  et  soiicitudinem  venerabilis 
patris  domini  Gerardi  Kalker,  primi  rectoris  in  Z wollis,  et  aliquorum 
devotorum,  inter  quos  fuerunt  precipue  Gobelinus  de  Kempis,  clericus 
diocesisColoniensis,  postmodum  autem  fervens  et  devotus  sacerdos  domus 
illius,  et  Johan  Witte  de  Sonsbeek,  et  Johan  Bodede  Goch,  laici,  quos 
antea  predictus  pater  ad  tempus  in  Zwollis  spiritualiter  enutrivit  et 
tandem  in  loco  solitario,  qui  Ellenhorn  vulgo  dicebatur,  collocavit, 
Spiritu  Sancto  nimirum  ad  hoc  eum  instigante,  quem  locum  predictus 
pater  impetravit  pure  propter  Deum  a  nobili  viro  Henrico  Bentinck  in 
magnitudine  duorum  jugerum." 

2)  Vergl.  Cap.  XXXVII. 

3)  Vergl.  p.  33. 

4)  Correctuur  in  den  tekst  van  den  voltooier  der  kroniek. 

5)  De  bronnen  en  literatuur  over  Albergen  bjj  Ootmarssum  zijn: 
Chron.  Wind.,  369,  487;  Albergensia,  Stukken  betrekkelijk  het  klooster 
Albergen,  uitgeg.  door  de  Vereen,  tot  Beoefening  van  Overijsselsen  Regt 
en  Geschiedenis,  Zwolle  1878;  Lindebom,  Hist.  Episc,  427;  R.  E. 
Hattink,  Twee  bescheiden  op  het  klooster   Albergen   betrekking  heb- 


Digitized  by 


Google 


33 


fratres  germani  in  Twentia  ruricole  probi  >),  qui  concordan- 
tes  et  optantes,  ut  in  predio  ipsorum  poneretur  et  fieret 
congregatio  devotarum  personarum  Deo  in  communi  vita 
servientium ,  miserunt  ad  dominum  Gerardum  Suollis, 
rectorem  scilicet  primum  domus  nostre  Suollensis,  petentes 
adjutorium  et  assistentiam  in  hoc  negocio.  Qui,  habito 
consilio  cum  fratribus  suis,  misit  ad  illos  aliquos  laycos  s) 
jam  ad  Dominum  conversos  et  prefatum  fratrem  nostrum 
Arnoldum  de  Broeckhusen  3) ,  cum  honesto  quodam  cle- 
rico,  qui  dicebatur  Henricus  ter  Weteringhe,  de  Suollis 4), 
qui  simplex  et  innocens  post  aliquot  annos  obiit  ibidem  *). 


bende,  Bjjdr.  Gesch.  Overijss.,  I,  318;  Tegenw.  staat  van  Overijssel, 
II,  94;  Delprat,  De  Broederschap,  165;  Karl  Hirsche  in  Real.-Encyclop., 
II,  754;  Leitsmann,  Überblick,  24;  £.  A.  Geerdink,  Het  huis  der 
broeders  Tan  het  gemeene  leven,  later  het  klooster  der  Reguliere  Ka- 
nunniken van  den  H.  Augustinus  te  Albergen,  KerkeL  Ned.,  1847,  47; 
Acquoy,  Windesheim,  III,  126—130;  Eene  verzameling  van  brieven 
en  bullen,  die  betrekking  hebben  op  het  Fraterhuis,  vindt  men  in  HS- 
X.  98  der  Koninkl.  Bibl.  's  Gravenhage. 

1)  HS.  B.  fol.  133  v.  vermeldt,  dat  de  beide  stichters  van  het  Frater- 
huis  te  Albergen  Wessel  en  Albertus  Schulte  waren  en  hun  landgoed 
den  naam  van  Hoberghen  droeg.  Vergl.  Albergensia  1,  waar  echter 
de  naam  Wessel  als  Hesselus  gedrukt  is.  —  Leitsman,  'Überblick,  1.  c. 
noemt  ook  de  beide  broeders  met  pame,  maar  kent  dit  Fraterhuis 
alleen  onder  den  naam  van  het  fraterhuis  van  Ootmarsum. 

2)  HS.  B.  noemt  als  die  uit  Zwolle  gezondene  lekenbroeders  Johannes 
Open  hu  Is,  Ludeman  van  Amersfoort  en  Arnold  van  Brabant.  Vergl. 
Albergensia,  3  v. 

3)  Arnold  van  Broeckhusen  wordt  in  Albergensia ,  1 ,  kortweg  Arnold 
ten  Broek  genoemd. 

4)  Vergl.  over  hem,  Albergensia,  VI,  1,  11,  377. 

5)  Dit  is  in  stryd  met  hetgeen  in  HS.  B.  vermeld  staat,  (vergl. 
Albergensia,  2).  Want  daar  wordt  verhaald,  dat  Hendrik,  nadat  h\j 
tot  priester  gew\jd  was,  „in  nidulo  suo  in  senectute  bona  de- 
functus  est."  Hendrik  was  geen  fraterheer;  hy  heeft,  priester 
gewijd  ignde,  Albergen  verlaten  om  eerst  in  gevorderden  leeftyd  daar- 
heen terug  te  keeren.  Hij  schijnt  een  meer  dan  gewoon  priester  ge- 
weest te  z\jn,  zooals  men  uit  het  volgende  verhaal  van  HS.  B.  afleiden  kan : 
„Habuit  etiam  sepe  dictus  prior  (scil.  Henricus  Wetter)  notabiles  viros 
in  domo  temporibus  suis  tam  laicos  quam  clericos.  Quorum  unus  domi- 
nus  Henricus  ter  Weteringhen  dictus,  de  quo  etiam  in  principio  dictum 
est."    Albergensia,  11,  vergl.  over  hem  ook  Albergensia,  377. 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  3 


Digitized  by 


Google 


34 


§  2.  De  domino  Henrico  Vetter,  primo  rectore  in  Alber- 
gen  *).  —  Misit  pari  ter  cum  predictis,  ut  esset  rector  eorum, 
Henricum  Vetter2)  qui  apud  nos  procurator  clericorum 
frequentantium,  qui  cum  magno  dolore  suscepit  curam 
animarum,  foetus  rector  primus  domus  clericorum  in  Al- 
berghen.  Qui  et  cum  magna  diligentia  rexit  fratres  suos , 
infatigabiliter  se  exibens  in  opere  et  sermone  pro  salute 
ipsorum,  arguendo,  docendo,  consolando,  exercitando  prout 
oportunum  fuit.  Hic  ad  longum  tempus  in  magna  pau- 
pertate  yixit  cum  illis  laicis  pauperculis,  qui  longo  tem- 
pore bibebant  solam  tisanam ,  sed  cum  dominus  Henricus , 
pater  eorum ,  celebravit  missam,  tune  ex  gratia  apponebatur 
ei  amphora  parvula  cum  cervisia,  et  cuilibet  fratrum  in 
diebus  carnium  distribuebatur  frustum  parvum  lardi ;  item 
si  quis  notatus  fuisset  scindere  plus  solito  de  caseo,  inde 
arguebatur.  Iste  de  [fol.  8r]  votus  pater  solebat  aliquando, 
dum  dormitum  iret,  loco  cervicalis  supponere  capiti  suo 
malleum  magnum  ligneum ,  in  quo  tune  quiescebat.  Igitur 
magna  fuit  devotio  in  illa  paupertate,  item  unanimitas  et 
concordia,  nam  et  ipse  pater  tamquam  alter  Equicius  8), 


1)  De  voltooier  van  het  HS.  heeft  in  verschillende  hoofdstukken 
onderverdeelingen  gemaakt,  door  op  den  kant  er  naast  een  het  onder- 
werp meer  bepalende  titel  te  schrijven.  Deze  onderverdeeling  geven 
wij  door  §  §  en  de  titels  door  cursieven  druk  weer. 

2)  Men  vergl.  over  Hendrik  Vetter,  in  HS.  B.  en  in  de  meeste 
charters  (zie  van  Doorninck,  Tijdrekenkundig  Register)  Wetter  ge- 
noemd, Delprat,  De  Broederschap,  165;  Acquoy,  Windesheim,  I,  286 
noot  5,  293  n.  7,  II,  280,  III,  126  v.  De  anonyme  uitgever  der  „Alber- 
gensia"  ziet  (blz.  VI)  in  Hendrik  ter  Weteringhe  en  Hendrik  Wetter 
een  en  denzelfden  persoon.  Deze  vergissing  is  des  te  minder  te  ver- 
klaren, daar  het  door  hem  uitgegevene  stuk  uit  ons  HS.  B.  over  de 
stichting  van  Albergen  een  duidelijk  onderscheid  maakt  tusschen  deze 
twee  personen.  Want  in  Albergensia  wordt  bldz.  1  „Henricus  ter 
Weteringhe  de  Zwollis  oriundus" ,  bldz.  3  v.  de  eerste  rector  van  het 
huis  „Henricus  scilicet  Wetter  de  terra  comitie  de  Marka"  genoemd. 

3)  Vergl.  Albergensia,  4,  „Tempore  messis  et  feni  cum  f  ra  tribus,  ut 
quondam  sanctus  Equicius  laboravit  quamcumque  id  sibi  vacuüm  fuit 
primus  exiens  et  alios  sepe  preveniens."  In  de  Dialogi  Gregorii  M.  lib. 
I.  c.  IIII.  lezen  wy  over  hem  als  volgt:  „Vir  sanctissimus  Equitius 
nomine  in  Valeriae  provinciae  partibus  pro  vitae  suae  merito  apud 
omnes  illic  magnam  admirationem  habebat.  Qui  nimirum  Equitius  pro 
suae  magnitudine  sanctitatis  multor  una  in  eadem  provincia  monaste- 


Digitized  by 


Google 


35 


tempore  messis  et  fenicidii,  cum  aliis  laborabat,  traham 
accipiens,  prior  ante  alios  sepissime  exibat  ad  fena  et 
simUia  opera  cum  maxima  devotione.  Ipse  incessit  hu- 
militer,  indutue  magna,  grossa,  grisea  toga  et  cum  pe- 
danis  ligneis  coram  patribus,  principibus  et  canonicis  in 
Oldenzeel  se  presentabat *) ,  a  quibus  eo  magie  honora- 
batur  et  amabatur  ab  omnibus.  Quidam  fratrum  suorum 2) 
sequens  aratrum,  voluit  habere  calopodia8),  nolens  in- 
cedere  in  clumpis4),  quod  audiens  pater,  serius  arguit 
eum,  quod  servus  Christi  non  deberet  esse  in  habitu  ex- 
quisitus,  propter  quod  ')  ipse,  ad  exemplum  aliorum,  sem- 
per  in  hiis  incedere  voluit.  Item  alii  fuit  datum  caputium , 
quod  sibi  ad  placitum  non  fuit  preparatum,  quia  nimis 
breve  illud  causabatur,  dicens:  „Istud  caputium  meum 
semper  circumspicit e)."  Quod  audiens  devotus  et  humilis 
pater,  ipse  accepit  caputium  illud  et  induit,  et  quocumque 
perrexit  apud  magnates  et  dominos  7) ,  semper  illo  usus 
fait  Pratri  autem  predicto  fecit  parari  longum  et  magnum 
capucium  et  precepit  sibi,  ut  illo  semper  uteretur  diebus 
festivis,  non  subtus,  sed  supra  togam;  tali  modo  pater 
strennuus  exercebat  fratres  suos.  Valde  namque  arguebat , 
si  quis  peculiariter  seu  quasi  proprialiter  aliquid  habere 
volebat;  omnia  communia,  omnia  humilia,  edificia,  codices 


rioram  pater  extitit."  De  levensbeschrijving  van  den  hl.  abt  Aequitius, 
f  circa  540,  is  te  vinden  b\j:  Mabillon,  Acta  Sanctorum  O.  S.  Bene- 
die  ti,  saee.,  L,  655 — 58;  Acta  Sanctorum  Boll.  (XI  Aug.  rejectus  ad  VII 
Mart.).  Deze  heilige  wordt  in  de  geschriften  der  fraterheeren  meermalen 
genoemd,  men  zie  b.v.  G.  H.  J.  W.  J.  Geesink,  Gerhard  Zerbold  van 
Zutfen,  Amsterdam  1879,  61  en  63  v. 

i)  HS.  B.  „Nee  verecondabatur  pergere  pro  causis  domus  sue  in 
vili  carruca,  indutus  vilibus  et  rudibus  vestibus  et  suis  clompodiis  coram 
militaribus  et  magnatibus  etiam  ad  colloquium  primum  generale." 
VergL  Albergensia  7. 

2)  In  HS.  staat  „suorum"  dubbel. 

3)  HS.  B.  heeft  calepodia.  VergL  Dieffenbach,  Glossar,  Calopodium: 
holtzschuoch,  holdschuch,  trippe,  trippschuhe,  klompe. 

4)  HS.  B.  super  dumpen. 

5)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiers. 

6)  HS.  B.  geeft  den  Nederduitschen  tekst:  „Dit  covelken  is  een  recht 
kykomme",  verg].  Albergensia,  7. 

7)  VergL  Albergensia,  7,  „ad  Oldensael  vel  ad  judices." 

3* 


Digitized  by 


Google 


36 


amabat.  Cum  quidam  dixit  culpam,  quod  non  respondit 
alteri  vocanti  se,  et  quereret  pater  ab  eo,  quare  non 
respondisset,  dixit  iile:  „Quia  eo  tempore  oravi  et  dixi 
ante:  Veni  Sancte  Spiritus."  Cui  pater:  „Non  erat  Sanctus 
Spiritus,  sed  dyabolus,  qui  fecit  te  non  respondere  firatri 
vocanti  te  l)"  Sic  eos  voluit  servare  caritatem  et  obedien- 
tiam.  Item  2)  dixit  fratri ,  qui  tortulas  acceperat  a  soro- 
ribus,  teutonice  beghine-koeken:  „Maledicta  sunt  omnia 
munera,  que  a  mulieribus  veniunt  fratribus  meis,  pre- 
cipue  a  sororibus",  et  conculcabat  tortulas  illas  sub  pedibus 
suis  8).  Ipse  dicere  consuevit  illud  vulgare  proverbium : 
„Men  heit  selden  koe  blader  ofte  [fol.  8V]  bont,  si  en  heft  wael 
een  vlexsken"  4). 
§  3.    De  morte  ejusdem.  •)   —   Iste   ergo   devotus   pater 


1)  Het  meer  uitvoerige  verhaal  in  Albergensia,  10,  wordt  ten  slotte 
onduidelijk,  vooral  door  de  wijze  van  interpunctie.  Wij  lezen  daar  als 
volgt:  „Cui  ille.  Non  erat.  Veni  Sancte  Spiritus,  sed  dyabolus  quod 
fratri  ex  caritate  non  respondisti."  De  uitgever  heeft  de  oorspronkelijke 
interpunctie  van  HS.  B.  bewaard. 

2)  In  II S.  is  „Quod"  in  „Item"  veranderd  door  de  hand  des  vol- 
tooiere der  Kroniek. 

3)  Vergl.  Albergensia,  8. 

4)  HS.  B.  heeft  de  volgende  woorden:  „Men  en  hetet  gheen  koe 
blader,  si  en  heeft  wat  wittes."  Albergensia,  9.  —  Delprat  1.  c.  282  en 
De  Broederschap,  116,  maakt  naar  aanleiding  van  dit  spreekwoord 
de  volgende  opmerking,  die  wij  hier  laten  volgen,  als  bewijs  van  de 
onbegrijpelijke  onnauwkeurigheid  van  dien  schrijver.  Hij  zegt:  „Het 
hier  bedoelde  fraterhuis,  bij  Hattem  gelegen,  is  daarna  tot  een  vrij 
aanzienleken  bloei  gerezen ,  doch  genoot  in  den  beginne  weinig  achting, 
wegens  de  booze  geruchten,  die  van  de  levenswijze  der  Broeders  uit- 
gingen; en,  voegt  er  onze  schrijver{in  het  Nederduitsch  mj :  „„men  heit 
selden  koe  blader  ofte  bont,  si  en  heft  wael  een  vleksken."  "  —  Afgezien 
daarvan,  dat  in  beide  HS.  A.  en  B.  niets  te  vinden  is  van  de  booze 
geruchten  over  het  fraterhuis  te  Hulsbergen,  is  de  tekst  van  ons  HS. 
zeer  duidehjk,  want:  1.  is  hier  sprake  van  het  fraterhuis  te  Albergen 
en  niet  van  Hulsbergen  mj  Hattem;  2.  bezigt  de  Voecht  het  aange- 
haalde spreekwoord  niet  tot  staving  van  die  bewering  van  Delprat, 
maar  is  het  eene  geliefkoosde  uitdrukking  van  den  Rector  des  huizes 
Hendrik  Wetter. 

5)  In  het  HS.  is  door  den  rubricator  een  nieuw  hoofdstuk  gemaakt; 
uit  den  zamenhang  bhjkt  echter,  dat  wij  hier  met  eeu  §  van  Cap.  IX 
te  doen  hebben. 


Digitized  by 


Google 


37 


dominus  Henricus  Vetter,  primus  rector  domus  in  Al- 
bergen,  optimus  exercitator  fratrum  suorum  ad  mortifi- 
cationem  viciorum,  postquam  ad  senilem  devenit  etatem 
et  se  judicavit  inutilem  ad  regimen  domus,  sponte 
resignavit  regimen  *),  non  intromittens  se  de  cetero, 
tanqam  junior  domus,  sed  in  omni  humilitate  et  obe- 
dientia  conversabatur  usque  ad  exitum.  Nam  fratres 
circa  illud  tempus  assumpserunt  ordinem  Regularium, 
et  elegerunt  sibi  priorem  dominum  Reynerum  2),  de 
quibus  dominus  Henricus,  reverendus  pater,  se  non 
intromisit,  sed  permanens  in  simplici  statu  nostro, 
quamdiu  vires  suppetebant  de  mane  post  missam  audi- 
tam,  non  enirn  propter  tremorem  manuum  celebrare  poterat 8), 
exercebat  se  in  opere  manuali,  videlicet  nendo  fila  de 
canapo,  unde  restes4)  fierent  pro  agricolis,  vel  depo- 
nendo  cortices  arborum  quercinarum  pro  sutoribus,  vel 
in  similibus  operibus  humilibus  se  exercebat.  Hic  dixit 
verbum  memorie  commendandum ,  quod  nunquam  letus 
moreretur,  nisi  in  magna  et  omni  tranquillitate  cordis 
sustinere  posset,  quod  fatuus  diceretur  et  nullius  reputa- 
tionis  haberetur,  sicut  postea  in  rei  veritate  apparebat. 
Et  cum  pre  senio  et  infirmitate  esset  in  infirmaria,  si 
quando  negligebatur,  quod  nemo  venit  tempore  refectionis 
ad  se  propter  occupationes  fratrum,  precipue  tempore 
messis,  valde  tranquillus  mansit  sine  murmure,  quod  non 
tempestive  sibi  providebatur  de  prandio ,  vel  de  cena.   Nee 


1)  Hendrik  Wetter  gaf  reeds  in  1437  het  bestuur  over  het  huis  aan 
Godfried  Scherpynck  of  Scherping  van  Deventer,  die  tot  1445  rector 
van  het  huis  bleef,  over.  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  III,  127,  en 
Albergensia,  VI,  waar  Scherping  echter  „Gerhard"  genoemd  wordt. 
Wetter  was  toen  61  jaar  oud,  want  p.  38  zegt  de  Voecht,  dat  hij  1466 
in  een  ouderdom  van  90  jaren  stierf. 

2)  Reinier  van  Texel,  die  in  het  derde  jaar  van  zijn  bestuur,  op  den 
4  Mei  1447,  het  gesticht  tot  een  klooster  van  de  Reguliere  Kanunniken 
inricht  en  zich  aan  Windesheim  aansluit.  Albergensia,  17;  Acquoy» 
Windesheim,  III,  127.  Vergl.  ook  Hirsche  in  Real-Encycl.,  II,  754,  waar 
hij  ten  onrechte  vermeldt,  dat  het  fraterhuis  te  Albergen  reeds  na  een 
zevenjarig  bestaan  een  klooster  der  Reguliere  Kanunniken  werd. 

3)  Op  den  kant  van  een  latere  hand. 

4)  De  schrijver  van  Albergensia  leest  „vestes". 


Digitized  by 


Google 


aliud  que8ivit,  quam  olera  et  lardum  maxime  in  prandio , 
et  solebat  sepe  dicere:  „Kan  ie  nyet  veel  orbere  doen,  ie  kan 
doch  xoal  barve  weeën"  Sic  namque  fait  ab  inicio  Suollis 
institutus  a  fratribus,  ut  illum  statum  carius  eligeret,  qui 
esset  humilior,  contemptibilior  et  abjectior  apud  mun- 
dum.  Toga  soa  fait  de  borkeh1)  griseo  grossa;  cingulum 
habebat  cum  tribus  nodis  de  ossibus.  Hic  ergo  venerabilis 
pater  obiit  feliciter  in  Albergen  [fol.  9r],  tamquam  mi- 
nimus in  domo  obediens  sine  omni  cura,  etatis  sue  anno 
xc°,  Domini  vero  M°cccc066°,  die  sancti  Petri  ad  Cathe- 
dram  a).  Hec  de  isto  venerabili  viro  inter[quere]re  5) 
placuit,  quia  de  discipulis  dilecti  patris  nostri  domini 
Gerardi  fait  et  ab  eo  missus  ad  hoc  opus  et  regimen. 

X.    De  Henrico  Zeeflick,  fratre  nostro. 

Redeamus  jam  iterum  ad  domum  nostram  Suollensem, 
in  qua  venerabilis  pater  noster  dominus  Gerardus,  Deo 
disponente  et  eos  mittente,  collegit  electos  valde  ju  ven  es 
ad  domum  et  societatem  nostram,  quorum  aliqui  con- 
summati  in  brevi,  expleverunt  tempora  multa,  alii  in 
viros  virtutum  et  operum  sanctorum  effectores  excreverunt. 
Quorum  primus,  post  patrem  nostrum,  frater  domus  hujus 
fait  dilectus  valde  frater  Henricus  Zeeflick  4),  qui  plene 
fundatus  in  divino  timore  et  amore  fidelissime  laboravit  pro 
profectu  domus  nostre ,  eligens  abjectus  esse  in  domo  Dei , 
sustinens  forti  ter  dolores  et  labores,  qui  in  inicio  cujuslibet 
boni  ex  adversante  humani  generis  inimico  emergere  solent, 
presertim  quando  inopia  rerum  omnium ,  quibus  opus  est 
in  structura  et  requisitis  nature,  subest.  Tribulationes 
quoque  insurgunt  ex  adversantibus  et  contradicentibus 
statui  et  humili  modo  vite  nostre ,  quas  ita  ille  transiliens 
seipsum  tam  strennue  exercitavit  in  virtutibus,  ut  si  vita 
comes  faisset ,  putaretur  et  diceretur  de  eo ,  quod  omnino 


1)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  II,  386  n.  ö. 

2)  22  Febr. 

3)  In  HS.  is  de  tekst  onleesbaar  daar  door  een  vlek  een  gaatje  ont- 
staan is. 

4)  Vergl.  van  Hattum,  1.  c.  V,  i,  195. 


Digitized  by 


Google 


39 


fuisset  aptufl  ad  regimen  domus  nostra  vel  alterius.  Verum 
Dominus  properavit  educere  eum  de  medio  iniquitatum, 
de  carcere  scilicet  corporis ,  quam  placita  erat  Deo  anima 
ejus  !).  Assumpsit  ergo  eum  tanquam  electum  et  primum 
fructum  domus  hujus  post  Meynoldum  fundatorem,  se- 
cundo  videlicet  anno  Domini  vero  Mccc98°  in  die  Trans- 
lationis  sancti  Martini a) ,  sepultus  in  pace  in  Bilheym  8) 
puto4).  Post  cujus  felicem  transitum,  quia  protunc  non 
remanebant  in  domo  nostra  nisi  tres  supradicti  fratres, 
videlicet  Gerardus  Calker,  qui  et  rector,  et  Ghysbertus 
Vlymen  et  Gerardus  Loon  laycus,  venientibus  domino 
Florentio  de  Daventria  et  priore  de  Windesem 5) ,  elege- 
runt  in  quar  [fol.  9V]  turn  jam  6)  fratrem  seu  provisorem 
domus  nostre  dominum  Henricum  Voppe  de  Gouda,  de 
quo  supra  7)  aliqua  habentur  de  bonis  actibus  ejus  et  felici 
ejus  transitu  et  alibi. 

XL    De  Domino  Gysbbbto  de  Vlimen. 

Tercius  in  ordine  fratrum  domus  nostre  fuit,  ut  dictum 
est,  dominus  Ghysbertus  de  Vlymen  8),  qui  et  ipse  in 
inicio  domus  nostre  fideliter  portavit  onus  paupertatis  et 
angustie  novelle  plantationis ,  donec  occurreret  in  virum 
prudentem  et  devotum.  Ita  ut  ordinaretur  ad  regimen 
sanctimonialium  in  Bethania9),  ubi  post  multos  fideles 


4)  Sap.  4,  14. 

2)  4  Juli. 

3)  Over  het  in  1309  gestichte  klooster  „Domus  B.  Mariae  in  Beth- 
leem"  te  Zwolle,  zie  Acquoy,  Windesheim,  III,  15—16,  en  de  aldaar 
aangegevene  literatuur. 

4)  Tan  dezelfde  hand  op  den  kant  geschreven. 

5)  Johan  Vos  van  Heusden,  die  in  1991  opvolger  van  Werner  Keyn- 
kamp  werd,  en  tot  den  2.  December  1424  het  ambt  van  prior  van 
Windesheim  bekleede.    Yergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  229—240. 

6)  Van  dezelfde  hand  op  den  kant  geschreven. 

7)  Vergl.  p.  13. 

8)  In  eene  oorkonde  van  10  Aug.  1396  wordt  Gysbert  van  Vlimen, 
„Ghysbertus  van  Rhemen"  genoemd.    Vergl.  v.  Hattum,  V,  i,  195. 

9)  Het  klooster  Bethanie  bij  Arnhem  bestond  reeds  in  1411.  Men 
zie  het  verdere  over  dit  klooster  bjj  Acquoy,  Windesheim,  III,  215— 219, 


Digitized  by 


Google 


40 


labores  et  lucra  plurium  animarum  feliciter  migravit  ad 
Dominum.  Ipse  quoque  excellens  fuit  predicator  verbi  Dei, 
ita  ut  dux  Ghelrie  Reynoldus  l)  solitus  sit  libenter  audire 
eum  sennocinantem.  Obiit  autem  ibidem  iii°  noctis  Marcii, 
die  sancti  Foce  Martyris2). 

XII.    De  fratre  Gerardo  de  Loon,  layco  nostro. 

Quartus  firater  domus  nostre  fuit  Gerardus  de  Loen. 
Hic  cocus  erat  noster  tam  fidelis,  humilis,  et  obediens, 
sibi  durus  et  aliis  benignus,  et  per  omnia  probabilis,  ut 
nil  supra.  Nam,  ut  habemus  de  eo,  cum  ad  forum  ve- 
niret  causa  emendi  aliquid,  homines  attrahebantur  eum 
diligere  pro  sua  humili  et  benigna  assistentia  et  con- 
sistentia,  et  advenerunt  ei  in  subsidium  in  emendis  neces- 
sariis.  Hic  eciam  sibi  tam  durus  fuit  et  non  querens 
que  sua  sunt 8) ,  ut  cum  veniret  ad  mensam  cum  lectore 
commesturus,  congregaret  omnia  fragmenta,  ab  aliis  dere- 
licta  et  minus  saporabilia,  et  posuit  ante  se  et  illa  comedit 
ipse  et  cervisiam  collectam,  si  qua  forte  erat,  ipse  bibebat, 
ut  sic  seipsum  vinceret  et  vicia  comprimeret.  Sed  quia 
nimu8  durus  sibi  erat,  ti[muit]  4)  dominus  Gerardus,  quod 
se  nimium  debilitaret,  commisit  aiteri ,  qui  eum  in  talibus  ' 
dirigeret  et  temperaret.  Sic  impiger  erat  in  labo[re] ,  quod 
sepe,  quando  fatigatus  fuit  ex  officio  coquine  vel  hopitu- 
larii,  nam  utrumque  ipse  custodiebat  et  alia  opera  exte- 
riora,  quod  vix  poterat  cum  magno  conamine  ascendere 
[fol.  10r]  ad  camerulam  suam,  ad  quam  tribus  vel  quatuor 


1)  Zeer  waarschijnlijk  wordt  hier  hertog  Reinoud  IV  van  Gelre  be- 
doeld ,  die  als  beschermer  van  de  Broeders  en  Zusters  van  het  gemeene 
Leven  bekend  staat.    Vergl.  p.  31  n.  3. 

2)  Het  feest  van  den  hl.  Foca  valt  volgens  H.  Grotefend,  Zeitrech- 
nung  des  deutschen  Mittelalters  und  der  Neuzeit,  Hannover  1892,  II,  193; 
8.  Maller  Fz.,  Bedragen  voor  een  Oorkonden  boek  van  het  sticht  Utrecht, 
'sGravenhage  1890,  en  het  Calendarium  van  St  Agnes  te  Amers- 
foort, HS.  O.  111,  Koninkl.  Bibl.  'sGravenh.,  fol.  39»  niet  op  den  3, 
maar  op  den  5  Maart. 

3)  I  Cor.  10,  33. 

4)  In  den  tekst  staat  alleen  „ti";  door  eene  hand  uit  deze  eeuw  is 
met  potlood  het  vtoord  timuit  voluit  geschreven. 


Digitized  by 


Google 


41 


gradibuB  ascendebatur ,  si  tarnen  tune  subito  venisset  quis 
nuncians,  advenisse  hospitem  vel  extraneos,  quibus  pararet, 
que  necessaria  erant,  statim  exilivit  et  prompte  ivit  ad 
opus  injunctum  et  petitum.  Cum  ergo  dilectus  pater 
noster  ptisi *)  laboraret,  et  dictus  frater  Gerardus  Loen  in- 
firmaretur,  eciam  paucis  elapsis  diebus  ipse  ante  patrem 
nostrum  feliciter  obdormivit  in  Domino,  die  sancti  Ny- 
colai  Episcopi,  anno  Domini  M°cccc0ix° a) ,  sepultus,  ut 
creditur,  in  Belheem8).  Quando  igitur  nunciabatur  patri 
Gerardo,  quia  migravit  ad  Dominum,  ipse  tale  de  eo 
dedit  testimonium  de  obedientia,  scilicet  optimi  fratris. 
„Si",  inquit,  „mortuus  est  Gerardus  dilectus  et  precarissimus 
filius  meus,  tune  ego  ita  verum  fateor  de  eo,  quod  tam 
obediens  fuit,  quod,  si  precepissem  ei,  ut  amputaret  ambo 
crura,  statim  indilate  hoc  fecisset". 

XIII.    De  domino  Petbo  de  Amsterdammjs. 

§  1.  Post  hunc  sequitur  Petrus  Amsterdammis,  cogno- 
mento  Hovessche  4),  qui,  et  cum  primis  sacerdos  factus, 
multum  humilis  et  utilis  fuit  domui  nostre.  Qui  ferventer 
et  strennue  zelevit  pro  profectu  et  diseiplina  domus,  totus 
humilis  et  obediens  patri,  domino  Gerardo,  et  multum 
zelans  pro  salute  animarum.  Propter  quod  assumpsit  eum 
venerabilis  pater  Gerardus  et  Arnoldum  laycum,  de  quo 
supra  *) ,  et  perrexit  eum  eis  in  Montem  sancti  Iheronimi , 
ut  adjuvarent  eos,  et  ipse  a  duce  impetraverunt  privi- 
legia 6)   et  a  curato   in   Heerden ,   ut  liceret  eis  diebus 


4)  De  tering  kwam  onder  de  fratres  meermalen  voor. 

2)  6  December  1409. 

3)  Vergl.  p.  39  n.  3;  Delpral,  Archief,  VI,  28a 

4)  Vergl.  31  n.  3  en  60  n.  1. 

5)  Vergl.  p.  32  v. 

6)  Zeer  waarschijnlijk  wordt  hier  het  privilegie  van  29  April  1418 
Tan  hertog  Reinoud  van  Gelre  bedoeld,  waarby  den  broeders  de  ver- 
gunning wordt  gegeven,  om  voor  eene  jaarrente  van  100  Rjjnsche 
guldens  landerijen  of  renten  te  koopen.  (Archief  voor  het  Aartsbisdom 
Utrecht,  II,  266.) 


Digitized  by 


Google 


42 

festivis  manere  domi  et  audire  divina  in  capella  sua1). 
Post  multos  ergo  labores  et  exercitationea ,  quos  et  quas 
primitivi  fratres  nostri  in  primo  fervore  habebant,  hic 
devotus,  humilis  et  obediens  frater,  dominua  Petrus,  in 
medio  fratrum  a  laboribus  suis  quievit  in  Domino,  sol- 
vens  debitum  universe  carnis  anno  Domini  MQccoo*ixQ,  11° 
Kalendae  Novembris *).  Quo  anno  infra  tres  menses  obierunt 
quatuor  electi  et  dilecti  fratres;  nam  post  hunc  Petrum 
sepultum  in  Belheem8),  obiit  Nycolai  Episcopi4)  Gerardus 
Loen,  cocus,  de  qno  supra6). 

§  2.  De  morte  domini  Oerardi  primi  patris  nostri.  — 
Deinde  venerabilis  [foL  10v]  pater  noster  primus,  dominus 
Gerardus  de  Calker,  vir  tante  caritatis  et  providencie  et 
tam  optimus  exercitator  virtutum,  post  fundationem  et 
bonam  inchoationem  duarum  domorum,  scilicet  in  Al- 
bergen  Sancti  Anthonii  et  in  Hulsbergen  Sancti  Ihero- 
nimi,  et  domum  nostram  Suollensem,  tam  egregie  in- 
stitutam,  et  optimis  fratribus  ornatam,  quorum  post 
fundatorem  Mynoldum  nostrum  tres  ad  Dominum  premi- 
serat,  ut  dictum  est,  ipse  jam  ptisi  laborans6),  fini  cepit 
appropinquare  miserie  hujus,  et  suspirans  ad  Dominum 
tradidit  Deo  dilectam  animam  saam,  cui  devote  ab  inicio 
servire  studuit  et  cui  multas  animas  lucratus  fuerat, 
anno  etatis  sue  xxxvi°,  in  anteprofesto  Nativitatis  Domini, 
anno  Domini  M°ccc°ix°  7).  Obiit  autem  in  presentia  fira- 
trum,  quos  post  se  dereliquit  optime  institutos. 

§  3.  De  Oodfrido  Campis.  —  Quorum  unus  jam  tendens 
ad  mortem  fuit  Godfridus  Campis,  qui,  juvenis  bone  spei 
in  primo  fervore  devotionis,  sexto  die  post  patrem  Gre- 


1)  Correctunr  in  den  tekst  ran  den  voltooier  der  Kroniek. 

2)  31  October. 

3)  Vergl.  p.  39  n.  3,  41  n.  3. 

4)  6  December. 

5)  Vergl.  p  40. 

6)  In  HS.  B.  fol.  94  ▼.  is  «onder  twijfel  een  schrijffout  ingeslopen, 
wanneer  daar  gezegd  wordt  „requievit  in  Domino  anno  Domini  1400° 
in  vigilia  vigiliae  Nativitatis  Domini  anno  vite  sue  XXXVI*  et  successit 
ei  in  regimine  domus  dominus  Theodericus  Herxen  annorum  XXIX,*' 

7)  23  Dec  1409. 


Digitized  by 


Google 


43 


rardum ,  die  scilicet  Thome  Canturinensis !)  migravit  ad 
Dominum.    Sepultus,  ut  creditur,  in  Belheem. 

§  4.  Porro  pater  noster  venerabilis,  postquam  sepultus 
est  in  Windesem  a  fratribus  nostris,  qui  ad  sepeliendum 
eum  illuc  perduxerant,  mox  ipsi  transnavigata  Ysula, 
venerunt  in  Hulsbergen  et  manserunt  ibidem  cum  illis 
pauperculis  per  festum  Nativitatis  Domini,  divina  ibidem 
in  portatili  [altare]  celebrantes.  Isti  sunt  autem  electi 
et  probati  viri,  atque  in  optima  disciplina  educati,  quos 
post  se  in  domo  nostra  reliquit  primus  pater  noster, 
dominus  Gerardus,  videlicet:  dominus  Gerardus  Scadde, 
germanus  patris8),  dominus  Ghysbertus  de  Vlymen8), 
dominus  Theodericus  Hermanni  de  Herxen4),  dominus 
Rutgherus  de  Zon,  presby teri  ö) ;  Johannes  Rees6),  Goes- 
winus  Herck  7) ,  Hubertus  Helmont 8) ,  Godfridus  de 
Buscoducis  9) ,  clerici.  Item  Aernt  ten  Brocke  10)  et  Gherit 
Brantn)>  layd.  Hii  convenientes  in  unum,  divino  nutu 
et  cooperatione  Spiritus  Sancti  et  prudentum  consilio  ia) , 
elegerunt  sibi  in  lócum  defuncti  patris  rectorem  domus 
nostre,  dominum  Theodericum  de  Herxen  etatis  quasi 
xxix  annorum ,  anno  Domini  M°cccc°  et  x°  post  Epiphanie. 
Sed  antequam  de  ipso  aliqua  prosequamur,  dicamus  prius 


1)  29  December. 

2)  Vergl.  p.  78. 

3)  Vergl.  p.  39. 

4)  Vergl.  p.  47  vv. 

5)  Vergl.  p.  64. 

6)  VergL  Gap.  XXVI  §  2. 

7)  Vergl.  Cap.  XXVIII  §  2. 

8)  Vergl.  Gap.  XXXV  §  2. 

9)  Vergl.  n.  11. 

10)  Vergl.  Cap.  XXXVII. 

11)  VergL  p.  67.  Bij  acte  van  10  Juli  1409  doen  ten  behoeve  van 
het  Fralerhuis  (domns  major)  Johannes  Rees,  Goswinos  Herk,  Hubertus 
Helmont,  Godfridus  de  Buscoducis,  clerici,  en  Gerardus  de  Oetmarsum 
afstand  van  al  hun  roerende  goederen.  (Archief  van  het  Aartsbisdom 
Utrecht,  II,  250 v.) 

12)  De  raadgevers  bij  zulke  gelegenheden  waren  de  prior  van  Windes- 
heim  en  de  Rector  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer.  Vergl.  p.  27  v. 


Digitized  by 


Google 


44 


succincte  quiddam  de  quibusdam ,  qui  erant  familiares  *) 
domus  nostre  et  domini  Gerardi  patris  nostri  consiliis 
utebantur. 

§  5.  De  domino  Henrico  Utenholte.  —  Inter  quos  erat 
quidam  venerabilis  vir  dominus  Henricus  Utenholte  2), 
qui  vicinus  noster  erat,  habitans  reor  in  domo  illa3), 
que  post  pro  vicario  [fol.  llr]  altaris  sancti  Laurencii  4) 
empta  est  6).  Hic  multos  libros  scripsit  ex  devocione  6) 
et  fuit  vir  approbate  vite,  frequenter  intrans  et  eziens 
domum  nostram,  studuit  omnino  fratres  nostros  in  bono 
emulari.  Habuit  autem  unam  devotam  matronam,  que 
sibi  tanquam  Domino  Martha  ministrabat ,  et  sanctam 
cum  eo  vitam  duxit.  Ipse  venerabilis  vir  fecit  nobis ,  seu 
domui  nostre,  scribi  a  devoto  monacho  Thoma  Kempis, 
in  Monte  sancte  Agnetis,  totam  bibliam,  que  adhuc  est 
optima  nostra  in  rotunda  scriptura7).  Multos 8)  item  libros, 
quos  manu  propria  scripsit,  legavit  nobis,  videlicet9): 
Omeliaria  et  alios  parvos  libros.  Obiit  autem  primo  anno 
rectoratus  patris  nostri  domini  Theoderici,  die  Sebastiani 
Martyris  10) ,  quem  anno  sequenti  secuta  est  Aley t  Mey  e- 
rincs,  Martha  ejus  prefata,  die  sancti  Ignacii  Martyris11). 

§  6.  De  domino  Johanne  Widertbrugghe.  —  Puit  et  alius 
quidam  valde  devotus  presbyter  vicinus  noster,  qui  habi- 
tavit  in  domo ,  que  est  ad  murum  palacii  nostri ,  ad  quam 


1)  Vergl.  p.  6. 

2)  Henricus  Utenholte  vinden  wij  als  getuige  in  de  genoemde  acte 
van  10  Juli  1409. 

3)  Zie  Plattegrond  No.  15. 

4)  Het  altaar  van  den  H.  Laurentius  is  gesticht  door  Roelof  van  Ittersum 
den  2  Mei  1403.  Vergl.  v.  Hattum,  V,  i,  99;  Lindebom,  Hist.  Epis., 
191  vv. 

5)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiere  der  Kroniek. 

6)  Vergl.  Overijss.  Almanak  van  1845,  94. 

7)  Men  zie  hierover  Acquoy,  Windesheim ,  II,  195  n.  2  en  Acquoy, 
De  Kroniek  7,  n.  2. 

8)  Overijss.  Alm.,  1845,  94. 

9)  0ver\js8*  Alm.  o.  a.  leest:  „13  omelaria".  Zie  hiervoor  Acquoy, 
De  Kroniek,  6. 

10)  20  Jan.  1410. 

11)  31  Jan.  1411. 


Digitized  by 


Google 


45 


edificavimus  aliam ,  quam  cogebamur  a  senatu  resignare 
vel  vendere  ad  usum  civium  Suollensium J).  Hic  dicebatur 
dominus  Johannes  de  Widenbrugghe ,  qui  fint  familiaris 
domus  nostre  et  incessit  more  nostro,  libenter  acquies- 
cens  consiliis  patrum  nostrorum,  fuitque  confessor  domus 
Conventus. 

§  7.  Post  cujus  felicem  transitum  rector  domus  nostre , 
dominus  Theodericus,  aliquando  audivit  confessiones  soro- 
rum  Conventus,  aliquando  dominus  Gerardus  de  Vollen- 
hoe  a) ,  frater  noster,  ex  commisso  patris.  Sed  quia 
rectrix ,  protunc  dicta  Liewin  3),  habuit  cognatum  in 
domo  nostra,  qui  fuit  rector  Ter  Kinderhuys,  elegit 
ipsum  magis  habere  rectorem  et  confessorem,  qui  dictus 
fuit  Lieferdus 4) ,  qui  ad  tempus  in  domo  nostra  fuit 
procurator,  et  cum  esset  intraneus,  pulcher  et  eloquens, 
fuit  ad  tempus  quasi  reötor  omnium  sororum.  Sed  proch 
dolor ,  multum  desipuit  circa  finem ,  ut  supra  tactum  est 6). 

§  8.  Puit  et  magister  Johannes  Cele,  Suollensis,  a 
principio  rector  scolarium,  discipulus  quondam,  ut  ita 
dicam ,  magistri  Gerardi  Magni ;  nam  ipsi  per  omnia  obe- 
diens  fuit.    De  hoc  require  6). 

XIV.    De  mülikre  proba  matre  domtnt  Theodertci. 

Circa  hec  tempora,  quando  dominus  Theodericus  Herxen 
rector  factus  fuit  domus  nostre,  habitavit  mater  ejus,  dicta 


1)  Zeer  waarschijnlijk  is  hier  sprake  van  het  huis  van  Claas  Messe- 
maker (zie  Plattegrond  No.  6),  die  in  1419  zijn  huis  en  weere  aan  het 
Fraterhnis  verkocht.  De  toenmalige  Rector  Dirk  van  Herxen  werd 
echter  door  de  stadsregeering  gedwongen  het  huis  in  wereldsche  handen 
te  brengen.    Zie  Bijlage  XVIII. 

2)  Vergl.  p.  20. 

3)  Blijkens  een  charter,  berustend  in  het  archief  der  Emanuelshuizen 
te  Zwolle,  was  Lyeven  Geerts  in  1447  gewone  zuster  in  het  Oude 
Convent 

4)  Vergl.  p.  19  n.  1,  20  n.  1  en  21  n.  6. 

5)  Vergl.  p.  21  en  Cap.  XLII. 

6)  Vergl.  p.  6  n.  3. 


Digitized  by 


Google 


46 

Margareta  Noirtberghen  l) ,  in  parva  [fol.  llr]  domo  extra 
Voirsterporte ,  que  nunc  est  de  domestadio  domus  sororum, 
dicta  Witenhuys  *),  pro  eo  quod  Wito,  frater  Meynoldi, 
qui  et  avunculus  fuit  patris  nostri  Theoderici ,  domum  eam 
cum  parvo  spacio  terre  adjacente  comparavit  et  in  usum 
spiritualis  congregationis  donavit.  Ante  tarnen  hoc  tempus, 
quo  ibi  sorores  congregabantur  et  domum  spiritulalem  in- 
ciperent,  fuit  in  vicino  alia  domus,  dicta  Zuytenhuys, 
ubi  prius  congregatio  virginum  et  viduarum  incepta  fuit 
Sed  quia  ibi  non  proeperabantur,  ymmo  quia  semel  et 
iterum  per  ignem  sua  perdiderunt,  separaverunt  se  et 
dimiserunt  locum,  quarum  decem  iverunt  ad  domum  Ter 
Maet8)  et  manserunt  ibidem,  una  vel  due  earum  cum 
tribus  vel  quatuor,  que  inceperant  congregationem  in 
domuncula  Witonis.  Wito  ergo  cum  haberet  tres  neptes, 
que  uno  spiritu  volebant  in  loco  illo  Deo  in  virginitate 
seryire ,  ipse  propter  eos  dedit  ad  talem  umm  4)  vas  butiri 
in  annuos  redditus.  Sed  dum  vellet  eis  dare  confessorem 
sacerdotem    secularem,    dictum    dominum   Gerardum  6) 


1)  Vergl.  p.  48  n.  2. 

2)  Het  Wytenhuis,  onder  de  bescherming  van  de  H.  Agatha,  lag 
buiten  de  Camperpoort  in  de  Musschenhage.  Blykens  een  oorspronke- 
l\jk  «tuk  bewoonden  de  zusters  dit  gebouw  nog  in  Maart  1531.  Maar 
kort  daarop  hebben  z\j,  misschien  ten  gevolge  van  den  Gelderschen 
oorlog,  hunne  nieuwe  woningen  binnen  de  stadsmuren  in  de  Bitter- 
straat betrokken.  Volgens  de  laatste  rekening  van  dit  Convent  waren 
de  zusters  den  27  December  1616  nog  in  het  bezit  van  hun  gesticht, 
maar  schynen  dit  met  het  einde  van  het  genoemde  jaar  ontruimd  te 
hebben.  De  genoemde  stukken  berusten  in  het  Oud-StedeUjk  Archief 
der  stad  Zwolle.  Zie  verder  bij  Lindebom  1.  c.  375  den  stichtingsbrief 
van  5  Sept.  1462.  Reeds  in  1404,  „des  manendaghes  na  sunte  Peter 
ende  Pauwei  der  twie  apostel"  (30  Juni)  kocht  Witte  van  Windesheim 
van  Willem  Palmer  een  „huys  ende  alinghe  weer  gheleghen  buten 
Yoirsterpoerte  in  Musschenhage  tusschen  Godeken  Geerts  zoen  ende 
Truden  sinen  echte  wive  opp  die  ene  z\jt  ende  der  steghen  opp  die 
andere  zyt."  De  acte,  waardoor  Witte  dit  buis  en  erf  „den  vrouwen 
personen,  die  daer  nu  ter  tyt  oppe  wonachtig  zin"  schenkt,  is  gedateerd 
„up  Sinte  Petersavond  ad  Vincula  (1  Aug.)  1409".  Vergl.  van  Heussen , 
Oudheden,  VI,  631  v;   van  Hattum,  Geschiedenissen,  V,  i,  246—249. 

3)  Vergl.  p.  17  n.  2. 

4)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiere  der  Kroniek. 
5    In  het  HS.  staat  „dominus  Gerardus." 


Digitized  by 


Google 


47 


Tricht1),  et  dominus  Theodericus  hoc  dissaaserit  eis,  per- 
rexerunt  ad  priorem  de  Windesem8),  qui  consuluit  eis, 
ne  omnino  acciperent  confessorem  secularem ,  sed  eligerent 
potius  stare  sub  domo  nostra.  Gum  ergo  redirent  et  nol- 
lent  recipere  prefatum  presbiterum,  indignatus  ex  hoc 
Wito,  recepit  quod  dederat  vas  butiri.  Insuper  et  duas 
neptes  suas  direxit  ad  Claram  Aquam 8) ,  tercia  accepit 
virum ,  que  genuit  Johannem  ten  Kolke.  Alie  autem  tres 
vel  quatuor  permanöerunt  et  in  dies  creverunt  et  semper 
sub  patre  nostro  steterunt  vel  ab  eo  deputato. 

XV.    Sequitur  de  domino  Theoderico  de  Herxen4), 

SECUNDO  PATRE  NOSTRO. 

Jam   ergo   accingamur  ad  narrandum  de  eodem  vene- 
rabili  patre  nostro ,  qui  nobis  secundus  fait  rector  domus 


1)  Thomas  a  Kempis  vermeldt  van  hem,  Chron.  Mont.  S.  Agnetis, 
46,  dat  hij  in  het  jaar  1432  door  den  overste  van  St.  Agnietenberg 
tot  biechtvader  der  zusters  van  den  derden  regel  van  den  H.  Franciscus 
te  Hasselt  werd  gekozen. 

2)  Yos  van  Heusden. 

3)  Het  klooster  Klaarwater  bij  Hattem  van  de  orde  der  Benedictijnen 
werd  omstreeks  4414  van  uit  het  klooster  Zwarte  water  bij  Hasselt 
gesticht.  Hertog  Reinoud  vergunt  haar  bij  brief  van  25  October  1415 
in  het  kerspel  van  Hattem  zes  morgen  land  te  koopen  om  aldaar  een 
klooster  te  bouwen  en  zich  laten  „besluyten."  P.  Nijhoff,  Inventaris 
van  het  Oud  Archief  der  gemeente  Arnhem,  Arnhem  1864,  62.  — 
Vergl.  over  dit  klooster,  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  ii  15  v.,  185  v., 
247;  Acquoy,  Windesheim,  II,  360,  361. 

4)  Overqss.  Alm.,  94,  leest  „de  Hespen".  —  Delprat,  Archief,  VI,  284.  — 
De  voornaamste  bronnen  en  literatuur  over  Dirk  van  Herxen  z\jn:  In  HS. 
B.  fol.  123  r.  — 124  v.  De  domino  Theoderico  de  Herxen  secundo  rectore 
domos  ZwoUensis;  Fol.  212  v.  —  213  v.  Notabilia  quaedam  dicta  domini 
Theoderici  Herxen;  Fol.  235 r.  —  236 v.  Gantici patris  Theoderici  Herxen. 
In  het  Frensweger  HS.  is  de  Nederduitsche  tekst  van  fol.  123  r.  — 
424 v.  van  HS.  B.  Zie  Bjflage  I.  Vergl.  verder:  Chron.  Wind.,  42,  46, 
52,  395;  Chron.  Mont,  St««  Agnetis,  116;  Matth.,  Chron.  ducum  Brab. 
in  Append.  255 v.;  Lindebom,  Hist.  Episc,  305  v.;  Van  Heussen,  Oud- 
heden, II,  93,  VI,  684;  Trithemius ,  Liber  de  Scriptoribus  ecclesiasticis, 
Basel,  1494,  125;  Trithemius,  Liber  de  Script.  Germ.  cap.  218;  Sweer- 
tius,  Athenae  Beligicae,  Antw.  1628,  686;  Valerius  Andreae,  Bibliotheca 


Digitized  by 


Google 


48 


nostre.  Ipse  ab  ineunte  etate  preventas  a  Domino  in 
benedicionibus  dulcedinis,  cepit  Deo  devotus  existere  et 
morum  probitate  et  forma  discipline  insignis  esse.  Cujus 
parentee  ditissimi *),  pater  dictus  fuit  Hermannus  et  mater 
Margareta  Noertberghen 2) ,  que  fuit  muiier  virtutis  et  rigo- 
rosa  Deo  [fol.  12r]  que  devota.  Que  filium  Theodericum  ad 
omne  opus  bonum  strennue  educabat,  unde  factum  est, 
ut  hic  puer  serius  lasciviam  et  levitatem  juvenilem  devi- 
tans,  optime  in  hoc  maternis  moribus  et  votis  responderet 
Congruo  ergo  tempore,  litteris  imbuendus,  scolis  Daven- 
triensibus  traditur,  moxque  studiosior  et  doctior  in  illis 
super  coevos  enituit8),  et  cotidie  etate,  scientia  ac  bonis 
moribus  perficiens,  in  juvenem  spectabilem,  Deo  et  homini- 
bus  gratum ,  adolevit.  Semel  dum  adhuc  Daventrie  visitaret, 
estivo  tempore  yenit  Herxen  visitare  paren tes,  quem  mater, 


Belgica,  Lov.  1643,  823;  Foppens,  Bibl.  Belg.  Bruiel  1739,  II,  1116; 
Moll,  Kerkgeschiedenis,!  II,  ii,  168,  369  v.,  412,  419  II,  iv,  158; 
Van  Ha  Hum,  Geschiedenissen,  V,  i,  196  v.  201;  v.  d.  Aa,  Biographisch 
Woordenboek  in  voce;  Kist  en  Royaards,  Archief  voor  Kerkgeschie- 
denis, VI,  284  vv;  Moll,  Joh.  Brugman,  I,  90,  319;  Dietsche  Warande 
1864,  VII,  37;  van  Slee  in  AUgemeine  deutsche  Biographie,  XII,  257; 
Acquoy,  Windesheim,  I,  88  n.  5,  89  n.  1,  180  n.  5,  199,  222,  235, 
238  n.  2,  II,  292  n.  6,  371  n.  4,  III,  152;  Del  prat,  De  Broeder- 
schap, 85,  132,  138,  249;  Gerretsen,  Florentius  Radewijns,  65,  134. 
K.  A.  Schmid,  Encyclopadie  des  gesammten  Erziehungs-  und  Unter- 
richtswesens,    Gotha  1880,   III,  528;  Hirsche,  Real-EncycL,  II,  752. 

1)  Vergl.  p.  50  n.  2. 

2)  Het  goed  Noordbergen  lag  in  het  kerspel  van  Wjjhe  en  was 
hofhoorig  aan  den  bisschoppelijken  hof  van  Colmschate,  gelyk  bhjkt 
uit  eene  straks  nader  te  bespreken  acte  van  4  Mei  1406.  In  deze  oor- 
konde wordt  vermeld,  dat  de  bisschop  van  Utrecht  van  dit  goed  jaar- 
lijks genoot:  „trie  pond  ses  schillinge  acht  penninge  pacht  geldes  in 
Zallant,  ende  voert  twe  mudde  coerns,  een  verken,  een  voeder  hoeys 
ende  vier  hoenre,  dat  te  samen  an  ghelde  beloept  twee  olde  schilden 
ende  omtrent  drie  vierendel  van  enen  olden  schilde  nae  dien  dat  onse 
rentmeister  onse  renthen  in  Zallant  pleghet  te  [bue]ren."  Vergl.  Bij- 
lage XVI». 

3)  HS.  B.  fol.  94  v.  „Dominus  Theodericus  Herxen  a  puerili  evo 
prevent  us  est  a  Domino  in  benedictionibus  dulcedinis.  Cepit  Deo 
devotus  existere  et  morum  probitate  insignis  esse.  Pater  ejus  Her- 
mannus et  mater  Margarita  Noertberghen  nuncupabantur.  Daventrie 
scolis  traditus  coevos  longe  sciencia  et  morum  disciplina  preibat." 


Digitized  by 


Google 


49 


ut  vidit,  arguit  eum,  quod  ausus  fuisset  venire,  non 
demandatus;  precepit  ergo,  ut  eadem  die,  que  vergebat 
ad  vesperam ,  rediret  Daventriam ,  cui  filius  in  hoc  statim 
obedivit 1).  Sic  sollicite  ab  inicio  insti[tu]tus  a  matre  erat , 
videlicet  non  vivere  pro  libito  suo,  sed  magis  obedire  in 
omnibus.  Ipse  au  tem  juvenis  nobilis  et  flexibilis  matre 
gracia  seu  divina  sapientia  intus  erudiebatur,  ut  semper 
innocentie  jura  custodiens,  reputabatur,  nunquam  usque 
ad  mortem  conscientiam  suam  aliquo  criminali  delicto 
offuscasee.  Certa  relatione  audivi,  quod  ipse,  dum  adhuc 
cum  parentibus  vel  in  scolis  esset,  tante  maturitatis  et 
honestatis  in  moribus  fuisse,  ut  si  forte  tune,  ut  interdum 
fit ,  pro  solacio  vel  industria  verbum  aliquod  seu  sermonem 
dixisset,  unde  in  risum  quis  erupisset,  statim  erubuit  et 
seipsum  arguit,  dicens:  „Mallem  non  dixisse  hoc"  2).   Hic 


1)  Van  Slee  in  sijn  artikel  over  Dirk  van  Henen  in  de  Allgemeine 
Deutsche  Biographie  Bd.  XII,  257  zegt,  dat  Dirk  zijne  wetenschappelijke 
opvoeding  aan  de  Kapittelschool  te  Deventer  en  later  te  Zwolle  ontving. 
In  laatst  genoemde  plaats  heeft  Dirk  zonder  den  miusten  twijfel  de 
school  niet  meer  bezocht;  zijne  studies  aldaar  zullen  van  zuiver  theo- 
logiseren aard  geweest  zijn,  die  hij  of  aan  zich  zelven  overgelaten  of 
onder  de  leiding  van  den  Rector  van  het  Fraterhuis  in  het  Fraterhuis 
Toltooide. 

2)  HS.  B.  fol.  95  r.  „In  tantum  gracia  favente  divina  custoditus ,  ut 
putetur,  nunquam  aliquo  crimiue  fuisse  pollutus;  ab  ocioso  quoque 
sermone  adeo  adhuc  puer  abstinuit ,  ut  pene  nunquam  aliquod  verbum 
ridiculosum  aut  frivolutn  exiret  ab  ore  illius,  et  lapsus  aliquando  cum 
gemitu  et  singultu  de  commisso  querulabatur.  Cum  vero  adolescenciam 
attigisset,  volvere  cepit  in  animo,  quo  pacto  aptius  posset  terrena 
queque  despicere  et  divino  se  cultui  man  ei  pare.  Et  visum  est  illi  varia 
revolventi  ordinem  Carthusiensem  pre  ceteris  eligendum,  sed  obstitit 
buic  cogitacioni  desiderium  pium,  quo  ardebat  interius,  lucrandi  scilicet 
animas  Domino  Deo,  quod  in  Ulo  ordine  commode  exercere  non  posset. 
Sed  iterum  occurrit  illi  quod,  ingresso  ordine  illo,  saltem  una  hora 
diei  aut  noctis  insta  re  vellet  oracioui  pro  salute  proximorum.  Hoc 
igitur  intra  se  crebro  revolvens,  statu it,  uil  agere  veile  sine  majorum 
et  devotorum  Deo  consilio.  Consuluit  igitur  priorem  in  Windesem 
dominum  lohannem  Hoesden,  discipulum  quondam  magistri  Gerardi 
Magni.  Qui  venerabilis  pater  considerans  devotionem  adolescentis ,  probos 
mores  et  vitam  disciplinatam ,  quin  eciam  et  temporalia  bona  illius 
monasterio  suo  valde  accomoda,  quippe  quod  optimum  haberet  predium 
in  confinio  monasterii  sui,   multum   incitabatur  illum  attrahere  sibi. 

Derde  Serie.    Wkrken  N°.  13.  4 


Digitized  by 


Google 


50 

ergo   adolescens   optimis   moribus   pollens,  verecundia  et 
virginali   flore  nitens,  procere  stature,  aspectu  venustus, 
colloquio  affabilis,  bonis,  amabilis,  diviciispatri[m]onialibus 
locuples,   et   quod   omnibus   hiis  prestantius  est,  spiritu 
timoris  Dei  plenus  fait.   Concepit  ergo  animo ,  temporalia 
cuncta  postponere  et  divino  servicio  se  totaliter  mancipare, 
et  visum  fuitsibi,  ut  ad  ordinem  Carthusiensem  securius 
se   transferret.    Pendens  tarnen,   quod   in  tali  statu  non 
haberet   oportunitatem   preciosas    Deo    animas   lucrandi, 
cogitavit,  quod  si  ita  faceret,  quod  tune  saltem  una  diei 
vel   noctis   hora  instaret  precibus  apud  Deum  pro  salute 
proximorum.    Dum  interim  hec  in  animo  suo  revolveret, 
agere  tarnen  [fol.  12*]  temere  nil  volens  sine  consilio ,  adiit 
forte  annuentibus  parentibus,  amicis  et  cognatis,  seu  eciam 
presentibus  venerabilem  virum  et  devotum  patrem,  tune 
in  Windesem  priorem ,  Johannem  Huesden  *),  discipulum 
olim  magistri  Gerardi  Magni ,  super  hiis  eum  consulendo , 
cui  seipsum  et  consilio  ejus  totaliter  resignavit.   Qui  pater, 
cum  graciose  eum  et  amicos  tractasset,  satisfaciens  amicis 
prout  melius  poterat,  accepit  Theodericum  in  partem  con- 
sulturus  ipsi,  quid  magis  esset  eligendum.    Considerans 
ergo  providus  pater  Windesemensis  optimas  gracias  et  mul- 
tiplicia  dona  Dei  in  juvene,  et  quod  valde  esset  ydoneus 
ad  monachatum  et  ordinem  suum,  tam  pro  donis  gratuitis 
et  divinis  moribus,  vel  eciam  pro  bonis  temporalibus  seu 
fortune   (sic)   monasterio  suo  valde  accommodis,   utpote 
quia  haberet  optimum   predium   in  confinio  monasterii, 
quod   secum   ei   de veniseet 2) ,  non  tarnen  hunc  apud  se 


Verumtamen  juxta  legem  caritatis,  non  querens  que  sua  sunt,  sed  que 
aliorum,  consuluit  illi,  ut  Z wollis  proficisceretur  ad  dominum  Gerardum 
Kalker,  rectorera  Domus  sancti  Gregorii  et  illum  pro  loco  rogaret,  et 
domui  illi  adhuc  paupercule  sua  substantia  subveniret,  quia  ibidem 
Deo  in  omni  abjectione,  paupertate  et  vilitate  cum  grandi  animarum 
lucro  commode  servire  valeret" 

1)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  230  v. 

2)  In  het  Cartularium  van  het  Fraterhuis  vinden  wy  de  opgave  der 
landerijen  van  het  goed  Noordbergen.  Volgens  eene  opmeting,  die  zeer 
waarschijnlijk  omtrent  het  jaar  1460  heeft  plaats  gehad,  waren  de  hof- 
stede en  de  daarbij  behoorende  landeryen  +  70  morgen  groot.  De 
grootte  van  de  hofstede  wordt  als  volgt  aangegeven:  „Item  om  dat  hu  je 


Digitized  by 


Google 


M 

manere  suasit,  sed  magis  juxta  regulam  caritatis,  quam 
optime  servavit,  non  querens  que  sua  sunt,  sed  que 
aliorum1),  consuluit  magis,  ut  Suollis  pergeret  ad  dominum 
Gerardum  seniorem  de  Calker,  rectorem  domus  con- 
gregationis  Suollensis,  ut  eum  rogaret  pro  loco  et  ei  se 
traderet  ad  commanendum  et  cohabitandum  in  humiliori 
et  abjectiori  statu ,  et  pauperi  domui  in  subventionem , 
vbi  utique  a)  majorem  fructum  animarum  posset  facere  et 
Deo  graciosius  deservire. 

XVI.    Graciosus  jüvenis  Theodebicus  Suollas 

PECIIT  ET  IBI  MANSIT. 

Qui  hoc  audivit,  verus  mundi  contemptor  et  suiipsius, 
absque  ulla  cavillatione  et  tardatione,  quod  suadebatur 
implere  curavit.  Unde  Suollis  veniens,  a  domino  et  patre 
Gerardo   graciose   receptus   est 8) ,  qui  mox  ad  omnia  in- 


mitter  huystede  V1/,  inergen  I  hont  X  roeden.  Hieronder  is  die  spij- 
kerstede ende  die  Velikemaet  III V,  margen;  ende  dat  heestucke  I1/, 
margen  myn  vyf  ende  tsoeventich  roede  alst  nu  licht  vierkant.  Ende 
die  huystede  mitten  acker  bi  der  berchstede  ende  mitten  Vaalde  ende 
Golcstede  V  hont  myn  XV  roede."  Zie  Bjjlage  XVI.  h. 
4)  I.  Cor.  10,  33. 

2)  Correct  uur  in   den  tekst  van  de  hand  des  voltooiers  der  Kroniek. 

3)  In  welk  jaar  dit  gebeurde,  is  niet  met  zekerheid  te  bepalen.  Uit 
de  reeds  vermelde  acte  (zie  p.  48  n.  2)  weten  wij  echter,  dat  hij  in  1406  in 
het  Fraterhuis  was  en  op  het  punt  stond  de  priesterwijding  te  ontvangen. 
Als  bezitter  van  het  goed  Noortbergen  was  hy  hoorig  en  kon  als  zoo- 
danig de  priesterwijding  niet  ontvangen.  Op  zijn  verzoek  ontsloeg 
Frederik  van  Blankenheim  met  cousent  der  vijf  kapittelen  het  goed 
Noortbergen  uit  „de  echte"  van  het  hof  te  Colmschate  en  maakte  Dirk 
„tot  enen  edelen  eyghen  man."    Zie  Bijlage  XVI.  a. 

HS.  B.  fol.  95r.  „Quo  audito,  sine  mora  illuc  profeet us  est,  rogavit 
pro  loco  et  graciose  receptus  est.  Deinde  varie  ezercitatus  ad  omnia 
paratus  inventus  ad  scribendum,  illuminandum,  ligandum,  offerens 
seipsum  quotidie  Deo  et  f  rat  rib  us  suis,  humilis,  paciens  et  sine  excep- 
tione  obediens,  sicque  per  singulos  virtutum  gradus  ascendens  lucerua 
lucens  et  ardens  ad  lucendum  multis  in  posterum  a  Domino  parabatur. 
Factumque  est,  ut  anno  etatis  sue  xxiz*,  defuncto  domino  Gerardo  a 
cunctis  fratribus  unanimiter  eligeretur  in  patrem.    Quod  onus  multum 

4* 


Digitized  by 


Google 


te 

juncta  paratus  et  in  cunctis  utilis  et  aptus  inventus  est, 
et  in  brevi  de  hiis  sufficienter  expertus  et  doctus  apparuit. 
Nam  in  opere  scripture,  ligature  et  illuminature  exer- 
citatus  fuit,  prout  obedientia  dictavit.  Hic  ergo  cum  illis 
pauperculis  primitivis  fratribus  sub  strennuo  rectore  do- 
mino Gerardo  optime  in  omnibus  virtutibus  rigorose  exer- 
citabatur,  et  seipsum  continue  et  cotidie  offerens  Deo  in 
omni  humilitate,  obedientia,  patientia,  paupertate  et  [fol.  13r] 
ceteris  virtutibus  triumphabat  super  omnes  inimicos  suos. 
Nam  per  divinum  timorem  et  amorem  spiritualis  structure 
tam  solidum  et  profundum  collocavit  fundamentum,  ut  ad 
impulsum  ventorum  malignorum,  scilicet  spirituum,  et  ad 
inundationem  fluviorum  carnalium,  videlicet  oblectati- 
onum,  et  ad  pluviam  diversarum  tribulationum  et  ad  ver- 
si  tatum  domus ;  conscientie  sue  non  moveretur,  vel  spiri- 
tuale  studium  et  propositum  non  lederetur.  Quando  magis 
cresceret  et  proficeret  in  templum  sanctum  in  Domino, 
donec  occurreret  in  virum  perfectum,  jam  enim  suis  divinis 
moribus  agebatur,  ut  fieret  lucerna,  que  non  sub  modio, 
sed  super  candelabrum  poneretur1),  ut  staret  pro  domo 
Dei  et  luceret  omnibus,  qui  in  domo  sunt.  Hic  ergo  post 
decessum  domini  Gerardi,  quamvis  ceteris  fratribus  non 
senior,  sed  annorum,  ut  supra  habitum  est,  XXIXm  senec- 
tus,  tarnen  in  eo  fuit  vita  immaculata,  electus  estsecundum 
divinam  providentiam  a  fratribus  in  rectorem  et  patrem 
domus  Suollensis.  Quod  onus,  quam  timorate  et  anxie 
suscepit,  quam  humiliter  et  utiliter  in  eo  usque  ad  mortem 
perstitit,  longum   et  supra   me  est  enarrare,  sed  pauca 


timorate  suscepit,  sed  et  multis  annis  laudabiliter  portavit  in  salutera 
multorum,  adaugens  quotidie  virtutum  stadia.  Nam  sicut  a  principio 
sue  conversionis  hurailis,  verecundus,  timoratus  et  plenus  compunc- 
tionis  fuerat,  ita  permansit  usque  in  ftoera.  In  vestitu  griseo  communis 
panni  humillime  incessit,  sine  cingulo  in  superiori  tunica,  pilleo  detrito 
et  pendulo.  Incessus  [fol.  95*]  ejus  humilis  erat  atque  maturus, 
cervice  et  pectore  ahquantulum  depressis;  occursus  illius  dulcis  et 
reverencialis,  oculi  columbini,  in  omnibus  moribus  ▼erecundus  et 
membris  ita  compositus,  ut  vix  aliquid  eorum  sine  racione  moveret; 
plenum  risum  nunquam  admisit,  sed  serenavit  tantum  faciem,  ne  cui- 
quam  gravis  eiisteret." 
1)  Matth.  5,  15. 


Digitized  by 


Google 


53 


de  multis  hic  inseramus.  Suscepto  ergo  rectoratu,  ipse 
cotidie  adauxit  in  se  studia  virtutum.  Nam  sicut  a  prin- 
cipio  ita  permansit  timoratus ,  compunctione  plenus ,  vere- 
cundus,  humilis  intus  et  extra,  sicut  ab  inicio  institutus 
fait.  In  vestitu  et  habitu  humillime  incessit,  griseis  vesti- 
bus  communis  panni  indutus,  in  supertunicali  sine  cin- 
gulo,  pilleo,  usus,  dum  exiret  domum,  satis  detrito  et 
pendulo.  Incessus  suus  humilis  et  maturus,  cervice  et 
pectore  aliquantulum  depressis,  occursus  suus  dulcis  et 
reverentialis ,  oculis  columbinus  et  in  omnibus  moribus 
verecundus,  ita  in  omnibus  membris  compositus,  ut  nee 
aliquid  sine  ratione  vel  inordinate  moveret.  Plenum  risum 
nunquam  vidi  vel  audivi  ab  eo  ostensum ;  pro  gracia  assi- 
dentium  vel  verbo  solacioso  serenabat  faciem ,  ne  cuiquam 
onerosus  esset.  Apparatus  ejus,  quamvis  omnibus  esset 
reverentialis,  tarnen  numquam  levis  aut  nimis  [fol.  13v] 
gravis,  sed  equanimis  mansuetus,  numquam  amarus, 
quamvis  aliquantulum  tristior  pro  eventibus  malis. 

XVII.    De  qualitate  mobum  ejus  in  verbis. 
In  verbis  suis1)  numquam  preceps,  non  mordax,  non 


1)  HS.  B.  fol.  95  v.  „Dalcis  erat  eloquio,  numquam  loquax,  mordax 
aut  importonos,  numquam  auditum  est  ab  eo  verbum  derisorium  aut 
preceptivum,  sed  simplicter,  plane  et  breviter  dicebat,  quod  opus 
erat.  Nolebat  eciam  audire  a  fratribus  verbum  hoc  in  aliqua  causa: 
„Sicut  vultis,  pater/'  sed  voluit  dici:  „Sicut  vobis  bonum  videtur". 
Tante  auctoritatis  erant  verba  ejus  propter  laudabilem  conversacionem 
ejus  apud  f  ra  tres,  ut  opus  non  esset  quicquam  dicere  preceptive, 
dure  vel  aspere,  sed  quicquam  simpliciter  protulit  a  fratribus  protinus 
perficiebatur  et  quasi  evangelium  habebatur.  Multum  cavebat  sibi  a 
tumultu  secularium  hominum  atque  causarum.  Quapropter  seculares 
non  invitabat  ad  refectionem,  sed  supervenientes  graciose  recepit,  ob- 
gervavitque  hoc  usque  ad  mor  tem,  ut  foris  in  reysis  et  intus  in  domo 
semper  octava  hora  a  mensa  recederet,  petens  secretum  locum  aut 
cel  lam  pro  excercicio  devocionis.  Verumtamen  hospites  ad  hoc  non 
compulit,  sed  si  nimis  diu  sederent  precipue  patres,  benigne  verbo  vel 
signo  aliquo,  ut  surgerent,  indicavit.  Multum  diligens  fuit  in  studio 
scripturarum ,  unde  et  tritus  erat  in  divinis  script uris,  in  historiis  et 
in  jure,   sciens   unicuique   respondere   et   titilia   requirentibus  djserte 


Digitized  by 


Google 


54 


multiloquu8,  non  Ie  vis,  non  inconsideratus  et  importunus. 
Non  memini  me  unquam  audisse,  vel  ab  alio  quoquam, 
qui  audisset  ab  eo,  verbum  preceptivum  vel  derisorium, 
ita  simpliciter,  plane,  humiliter  et  breviter  dicebat,  quod 
opus  erat.  Nolebat  eciam,  quod  fratres  unquam  dicerent 
in  aliqua  causa:  „Sicut  vultis,  karissime  pater";  quod  si 
ita  dixisset  aliquis,  arguebat  eum,  sed  dicerent:  „Sicut 
vobis  bonum  videtur,"  et  sic  fratres  nostri  tune  instituti 
erant.  Tante  enim  auctoritatis  et  reverentie  pater  ipse 
apud  eos  habebatur,  quod  non  erat  necesse  dicere  dure 
vel  preceptive,  sed  quidquid  ipse  simpliciter  verbo  pro- 
tulit,  statim  a  fratribus  perficiebatur  et  quasi  evangelium 
habebatur.  Ipse  quantum  po  tuit,  amabat  secretum  et 
cavebat  a  tumultu  causarum  et  mundanorum  hominum, 
unde  primitivus  mos  fuit  domus  nostre ,  quod  non  solemus 
invitare  homines  seculares  ad  prandium  vel  cenam1),  nisi 
forte  in  diebus  minutionum  2)  duos  vel  tres  singularissimos 
amicos.  Quicunque  tarnen ,  vel  quandocunque  aliquis  venit 
ad  nos,  volens  porcionem  habere  nobiscum,  illum  vel  illos 
graciose  tractare  et  libenter  suscipere  solemus,  ut  domus 
nostra  melius  in  quiete  maneret.  Hoc  ipse  venerabilis 
pater  noster  dominus  Theodericus  sic  apud  se  instituit  et 
servavit  usque  ad  mortem,  ut  in  domo  nostra,  vel  ubi- 
cunque  fuisset  in  reisis 3) ,  semper  de  sero  hora  octava 
petivit  secretum  et  ivit  ad  cameram,  nee  hoc  unquam 
dimisit  propter  quoscunque  hospites  vel  divites  presentes. 
Admisit  tarnen  aliquando,   quod   alii  presentes  aliquan- 


consulere.  Et  quamvis  studiosus  esset  temporibus  deputatis,  laboriosus 
tarnen  erat  et  in  operibus  expeditus  usque  ad  extremum  vite  sue.  Quaprop- 
ter  eciam  arguebat  eos,  quos  forte  notabat  in  opere  tardos  et  tepidos,  alle- 
gans,  non  frustra  scriptum ,  quod  Iudei  agnum  paschalem  sunt  festinanter 
edere  jussi,  et  quod  Maria  curn  festinacionc  abiit  in  montana,  et 
Abraham  acceleravit  etc.  Item :  Zachee,  festinans  descende,  et  his  similia." 

1)  Vergl.  Cap.  L. 

2)  Vergl.  over  het  aderlaten  in  de  kloosters  der  middeleeuwen:  Chron. 
Wind.  (ed.-Grube),  XXV;  Acquoy,  Windesheim,  I,  200;  O.  A.  Spitzen, 
Gozewyn  Comhaer,  een  Nederlander  aan  het  hoofd  der  Kerk  van 
IJsland,  Archief  v.  h.  Aartsbisd.  Utrecht,  IV,  170. 

3)  L.  Diefenbach,  Glossarium,  Reysa  =  Equitatus  =  reyse,  ain  raisz, 
raisen. 


Digitized  by 


Google 


55 

tulum  mansissent  sedere  invicem,  sed  non  placuit  sibi, 
si  dia  post  eum  fabulati  fuissent.  Bene  contigit,  quod 
rediret,  dicens  breviter  suis  familiaribus  patribus,  faciens 
priu8  soAum  ex  pectore  l) ,  unde  intelligebatur  non  longe 
abesse:  „Debetis  adhuc  hic  sedere,  vel  debet  sic  esse."  Ipse 
valde  diligens  fuit  in  studio  scripturarum.  Unde  factum 
est,  ut  tritus  [fol.  14r]  et  expertus  esset,  quasi  de  omnibus 
scripturis  in  tlwologia  vel  jure  canonico  et  historiis  2). 
Ita  ut  sciret  respoadere  unicuique  de  quibuscunque  et  bene 
consulere  ymmo  opüme.  Fuit  enim  prudens  et  profunde 
intelligentie  et  omniao  vir  consilii.  Cum  ergo  esset  sic 
studiosus  in  libris8),  fuit  nichilominus  multum  laboriosus 
et  nunquam  ociosus.  Puit  in  opere  suo  expeditivus  et 
strennuus  usque  ad  extremum  vite  sue,  nee  procrastinavit 
opera  sua  seu  imperfecta  diu  reliquit,  sed  fortiter  et  ex- 
pedite  consummavit.  Quaproptor  eciam  arguit  fratres,  si 
forte  notasset  aliquem  in  opere  tardum  vel  tepidum, 
allegans ,  non  frustra  scriptum ,  quod  Judei  agnum  paschalem 
festinanter  edere  sint  jussi,  et  beata  Maria  cum  festinatione 
abiit  in  montana,  et  Abraham  acceleravit,  et  cetera,  et 
Zacheus  festinans  descendit  et  similia. 

XVIII.   De  diliqentia  ejus  in  scribendo  et  componendo. 
Quam  continuus  et  diligens  fuit  in  opere  4),  patet  eciam 


1)  Hetzelide  wordt  van  Johan  Vos  van  Heusden,  prior  van  Windes- 
heim,  verhaald.    Vergl.  Acquoy,  Windes  hei  ra,  I,  235. 

2)  Lindebom,  1.  c.  p.  305  zegt  van  hem  met  betrekking  tot  zyne 
kennis  der  theologische  wetenschappen:  „Domus  ejus  (scil.  fratrum  stL 
Gregorii)  tamquam  sanctorum  chorus  habebatur:  et  continuo  studio 
sibi  nomen  comparabat,  quo  vulgo  Theologus  valens  diceretur." 
Vergl.  Van  Heussen,  Oudheden,  II,  93;  Van  Hattum,  Geschiedenissen, 
V,  i,  202. 

3)  Vergl.  Bijlage  I. 

4)  HS.  B.  fol.  95*.  „Quam  diligens  et  continuus  fuerit  in  opere,  patet 
ex  libellis  et  tractatulis,  quos  edidit  et  propria  manu  scripsit,  et  ex 
collacionibus,  quas  de  diversis  materiis  composuit  et  apte  in  teuthonicali 
lingua  transtulit,  et  multa  alia  devota  excercitia  scripsit  atque  compo- 
suit. Tempore  interdicti,  quando  fratres  Zwollenses  cum  magistro  Livino 
de  Middelburg  cum  scola  Zwollensi  se  Iranstulerunt  in  Doesborch,  erat 


Digitized  by 


Google 


56 


ex  libellis  et  tractatulis,  quos  composuit  et  scripsit,  et 
ex  collacionibus ,  quas  de  di vereis  materiis  collegit  et 
apte  in  teutonicali  lingua  transtulit.  Quos  tractatus  apud 
nos  habemus  et  multa  alia  devota  scripta  et  exercicia 
nobis  dereliquit,  qui  libri  et  tractatuli  congruum  esset,  ut 
hic  recitarentur1),  nisi  nimis  longum  foret,  porroapud  nos 
habentur  scripti  in  uno  volumine  faciliter  ibi  inveniendi 2). 
Tempore  interdicti 8)  fratres  nostri  perrexerunt  Doesborch  4) 
et  magister  Livinus  6)  cum  eis ,  ita  ut  Suollense  studium 
illuc  pariter  transferretur ,  quod  ibi  viguit  eciam  post  redi- 
tum  fratrum  nostrorum  in  Suollis,  non  solum  autem ,  sed 
bonam  quoque  congregationem  ibidem  plantaverunt  fratres 
nostri,  et  dimiserunt  sicut  est  usque  hodie.  Quamdiu 
ergo  ibidem  dominus  Theodericus,  venerabilis  pater  noster, 
cum  fratribus  suis  erat ,  multum  florebat  ibidem  studium , 
et  magnum  fructum  inter  scolares  fecerunt.  Contigit  ergo 
ibidem  quodam  tempore ,  [fol.  14v]  ut 6)  ancilla  quedam 
in  convicinio7)  domus  nostre,  frequenter,  more  secularium, 


ibi  quedam  secularis  ancilla  in  domo  proxima  habitacionis  fratrum  com- 
morans,  que  frequenter  cantabat  carmen  quoddam  seculare,  resonans 
quandam  [fol.  96']  sensualitatem.  Quapropter  indignatus  venerabilis 
pater,  cum  eam  prohibere  non  posset,  composuit  carmen  valde  devotum 
de  laude  virginitatis  in  tono  et  notis  carminis  sapradicti,  et^nagister 
Livinus  de  Middelborch,  rector  scole,  pronunciavit  id  carmen  discipulis 
suis,  et  multi  ex  eo  ad  amorem  castitatis  provocati  sunt.  Ad  instanciam 
eciam  sororum  et  virginum  ipse  dominus  Theodericus  id  canticum 
transtulit  in  vulgari  cum  eadein  voce  supradicta." 

1)  Over  de  werken  van  Dirk  van  Herxen  zie  Bijlage  I. 

2)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  88  noot  5. 

3)  Vergl.  p.  83. 

4)  Vergl.  p.  84  n.  8. 

5)  Vergl.  p.  57,  66  en  88.  Over  Livinus  van  Middelburg  zie  ook 
mijne  Schule  van  Zwolle,  I,  110  v.v. 

6)  Cor  ree  tuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere  der  Kroniek. 

7)  In  1486  veranderden  de  fratres  te  Doesburg  van  woning,  omdat 
„multus  circa  dom  urn  hinc  in  vicinis  domibus  strepitus  agebatur;  taber- 
nis  namque  undique  cingebatur,  in  quibus  ebrii  et  bibuli  die  noctuque 
suis  clamoribus  eciam  temporibus  devotionis  fratres  inquiebant.  Non 
minus  quinque  publicis  tabernis  ipsa  fratrum  habitatio  ab  oruni  parte 
circumsepta  erat;  eciam  non  solum  clamores,  sed  et  verba  convinan- 
tium  plerumque  in  cellis  fratrum  perfecte  intclligebanlur."  HS.  D,  p.  20. 
Vergl.  over  dit  HS.  p.  84  n.  8. 


Digitized  by 


Google 


57 


cantaret  carmen  vanum  theutonicale,  quod  aliqualem  in- 
honestatem  resonabat.  Unde  venerabilis  pater  indigna- 
tus,  exinde  occasionem  sumpsit,  quod  carmen  composuit 
valde  devotum  de  laude  virginitatis  et  castitatis,  in  tono 
et  notis  carminis  illius  secularis  1).  Quod ,  ut  confecit , 
porrigebat  magistro  Livino,  rectori  tune  scolarium,  ut  id 
eis  pro  solito  carmine  daret,  quod  et  factum  est.  Nam 
ex  illo  tam  eleganter  et  devote  composito,  et  ex  affectu 
compositoris  moti,  multi  provocabantur  et  inflammabantur 
ad  amorem  castitatis,  et  divulgabatur  illud  et  exscribe- 
batur,  et  cum  devotione  decantabatur  a  scolaribus  et 
devotis.  Ad  instantiam  pariter  sororum  et  virginum  ipse 
pater  noster  idem  carmen  suum  in  vulgari  transposuit  satis 
eleganter  et  cum  nota  eadem  2). 

XIX.    De  magna  reverentia  in  qua  habebatur  idem. 

Illo   in  tempore   in  tanta  veneratione  habebatur  pater 
noster  a  clericis  et  devotis 8),  ut  dicerent  eum  habere  coti- 


1)  Beide  liederen  met  de  zangwijze  zijn  te  vinden  in  HS.  B.  foL 
235r— 236».    Het  Latijn  begint  aldus: 

„Me  ju  vat  laudes  canere 
Preclare  castitatis." 

De  Dietscbe  vertaling  er  van  luidt: 

„Mi  lust  te  loven  hoechlic 
Die  reinicheit  soe  pure." 

De  Dietscbe  overzetting  werd  naar  HS.  B.  uitgegeven  door  Delprat 
in  de  Algemeene  Konst-  en  Letterbode  van  30  Sept.  1854.  De  Cousse- 
maker  drukte  naar  hetzelfde  HS.  de  Latijnsohe  en  de  Dietsche  tekst 
roet  de  zangwgze  af  in  de  Dietsche  Warande,  III,  30.  —  Het  volgende 
diene  als  staaltje  van  de  hoogst  willekeurige  wjjze,  waarop  Delprat  den 
tekst  van  de  Kroniek  weergeeft.  In  het  Archief  VI,  281  lezen  w\j  als 
volgt:  „De  diligentia  ejus  in  scribendo  et  in  componendo.  Composuit 
carmen  valde  devotum  de  laude  virginitatis  et  castitatis  in  tono  et  notis 
carminis  secularis,  quod  quaedam  ancilla  scolaribus  praecantare  solebat. 
Quod  ut  confecit,  porrigebat  magistro  Livino,  rectori  tune  scolarium, 
ut  eis  pro  solito  carmine  daret,  quod  factum."    Vergl.  p.  90  n.  1. 

2)  Vergl.  Bijlage  I  en  vooral  Acquoy,  De  Kroniek,  37  v. 

3)  HS.  B.  fol.  96*.  „In  tanta  reverentia  habebatur  a  scolaribus  et 
devotis,  ut  dicerent  eum  habere  quotidianum  colloquium  cum  angelis 


Digitized  by 


Google 


58 


dianam  vel  frequentem  cum  sanctis  angeüs  sermocina- 
tionem.  Ita  in  omni  vita  sua  exemplaris  et  optimis  mo- 
ribus  ornatus  f  uit,  ut  omnes  patres,  seu  eciam  quicunque 
pii  homines  pro  effigie  sanctitatis  et  reverentie  ejus  eum 
videre  gaudebant.  Nam  ab  aliquibus  nonnunquam  audivi, 
quod  eo  desiderantius  ad  colloquium  veniebant,  ut  talem 
patrem  videre  et  audire  valerent.  Alii  dicebant,  multum 
eis  profuisse,  eum  aliquando  vidisse  vel  cognovisse,  sic 
fama  ubique  bonitatis  diffundebatur  ipsius,  et  quasi  vir 
apostolicus  venerabatur,  et  quocunque  perrexit,  cum 
magno  desiderio  et  honore  suscipiebatur  et  graciose  trac- 
tabatur, et  exultabat  tota  domus,  ad  quam  devenisset,  in 
adventu  ejus.  Licet  in  Suollis  ab  incolis  ejus  non  sic  in 
vita  sua  colebatur  vel  tractabatur,  juxta  illud  evangelicum: 
non  est  propheta  sine  honore,  nisi  in  patria  sua1),  in 
morte  tarnen  ejus  melius  intellexerunt ,  quantum  in  eo 
thesaurum  habuerunt  et  eo  moriente  perdiderunt.  Unde 
tune  omnes  fere  eum  fleverunt  et  acriter  doluerunt  de 
amissione  ejus  2).  Sic  venerabilis  pater  noster  lumen  pa- 
trie  et  speculum  religiose  vite,  tamquam  lucerna  super 
candelabrum  posita,  lucebat  foris.  Ipse  tarnen  semper 
magis  abjectus  [fol.  15r]  esse  elegit  intus  divino  et  fra- 
terno  amore  flagrare,  cujus  rei  quantitatem,  quamvis  solus 
Deus  perfecte  novit,  tarnen  ejus  ad  Deum  devotionem  ex 


sanctis.  Tam  exemplaris  erat  in  moribus,  ut  a  pa  tribus  et  devotis  pro 
effigie  sanctitatis  affectuose  et  reverenter  intueretur  et  ad  videndum 
eum  colloquium  commune  libentius  visitarent,  proficientes  ex  aspectu 
ejus  simul  et  affatu.  Cumque  domum  aliquam  visitaturus  intrabat,  tam- 
quam vir  apostolicus  cum  grandi  desiderio  et  honore  suscipiebatur  et 
cum  exultatione  totius  domus  graciose  tractabatur.  Verum tarnen  in 
Z wollis,  eo  quod  non  sit  propheta  sine  honore  nisi  in  patria  sua,  non 
multum  a  secularibus  amabatur  in  vita  sua,  sed  post  mor  tem,  consi- 
derantes,  quid  amisissent,  omnes  fere  de  morte  ejus  contristabantur  et 
flebant.  Fervor  vero  devocionis  ejus  ex  parte  relucet  ex  multis  scriptis 
ejus,  eicerciciis  et  opusculis." 

1)  Delprat,  Archief,  VI,  285  leest:  „Incolae  Suoll.  tarnen  interdum 
eum  tractabant,  secundum  illud  Euang.  „„Propheta  non  est  sine  honore 
nisi  in  patria/"' 

2)  Vergl.  Cap.  XLV, 


Digitized  by 


Google 


59 


multis  ejus  scriptis  et  exerciciis1)  quicumque  ea  legere 
et  intelligere  potuerit  facile  deprehendit,  ex  parte  ad  minus 
aliqua. 

XX.    De  magna  dilectione  ejus  et  zelo  ad  proximos. 

De  cetero,  quantum  in  dilectione  proximi  flagraverit, 
et  zelus  eum  domus  Dei  commederit2)  et  salutem  proxi- 
morum  sitiverit,  supra  me  est  scribere  et  longum  esset 
enarrare.  Pauca  tarnen  de  multis  hic  inseram.  Primum 
igitur  domuia  nostram  ipse  optime  instituit  verbo  et 
exemplo,  rigorose  et  cum  magna  duigen tia  instruens  et 
exercitans  fratres,  secundum  quod  a  predecessore  suo  acce- 
perat ,  nisi  quod  plura  addidit  secundum  exigentiam  tem- 
poris et  profectum  domus  in  personis  et  bonis  temporali- 
bus.  Nam  consuetudines  domus  nostre  in  debitam  formam 
ipse  conscripsit,  aliqua  mutans  a  modo  Daventriense  8) , 


1)  Vergl.  Bijlage  I. 

2)  Psalm  68,  10. 

3)  HS.  B.  fol.  96r.  „Consuetudines  quoque  domus  in  debitam  redigit 
formam,  in  multis  observans  consuetudines  Domus  Domini  Florencii, 
in  Daventria  a  domino  Gerardo,  predecessore  suo,  introductas.  Ve- 
rumtamen  aliqua  motavit  prout  tempore  et  loco  congruere  videbatur. 
Ordinavit  eciam,  quod  fratrum  redditus  non  excederent  summam  cen- 
tum  scutorum  Francie,  ut  semper  opus  esset  labori  manuum  insistere. 
Hoc  tarnen  propter  sterilitatem  terre,  hospitalitatem  et  distribuciones 
pauperum  immutatum  est."  —  HS.  X,  102  der  Koninkl.  Bibliotheek  te 
's  Gravenhage  bevat  fol.  1 — 14  „Consuetudines  domus  nostre."  Op  het 
schutblad  staat  van  een  latere  hand  geschreven:  „Henricus  Krell,  Vica- 
rius  Daventriensis."  Uit  eene  vergelijking  met  HS.  AA.,  104  derzelfde 
Biblioth.,  afkomstig  uit  het  Fraterhuis  te  Harderwijk  en  geschreven 
in  1503  door  Cornelius  Vyanen,  blijkt  het  mjj,  dat  de  in  dit  HS.  fol. 
4r — 13r  voorkomende  levensregel  of  statuten  veel  overeenkomst  hebben 
met  de  „Consuetudines"  in  HS.  X,  102.  Misschien  is  HS.  X,  102  uit 
het  Heer-Florenshuis  te  Deventer  afkomstig,  en  het  zoude  dan  de  „Con- 
suetudines" van  dit  huis  behelzen.  Mjjne  pogingen  om  in  binnen-  of 
buitenlandsche  Bibliotheken  en  Archieven  de  Statuten  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle  te  ontdekken,  waren  tot  nu  toe  vruchteloos.  Over  de 
bepalingen  en  gewoonten  der  fraterhuizen  te  Munster,  Keulen  en 
Wezel,  zie  Miraeus,  Regulae  et  constitutiones  clericorum  in  congrega- 
tione  viventium,  Antv.  1638,  144—150.  Ver$l.  ook  Acquoy,  De  Kro- 
niek, 17  n.  3. 


Digitized  by 


Google 


60 


secundum  quod  ei  magis  congruum  videbatur.  Et  quam- 
vis  cum  eo  domui  nostre  magnum  provenit  predium  *), 
tarnen  tanquam  cultor  et  amator  paupertatis  noluit,  fratres 
minus  seu  remissiuB  in  opere  exerceri  seu  vivere  lautius 
aut  sumptuosius.  Quinymmo  pater  et  fratres  ex  devo- 
tione  statuerunt 2)  pro  domo  nostra  non  plures  redditus 


1)  In  het  Cartularium  vau  het  Fraterhuis  is  ons  het  oorspronkelijke 
stuk,  getiteld,  „Littera  principalis  de  resignato  predio  nostro  Noertberge 
per  Theodericum  de  Henen,  tune  clericum  domus  nostre  coram  drossato", 
bewaard  gebleven  Het  stuk  is  gedagteekend  uit  het  „jaer  ons  Heren 
dusent  vierhond*?rt  ende  soeven  op  den  achtenden  dach  van  Dertien- 
daghe,"  (1  Januari)  en  bepaalt  dat  Dirk  van  Herxen  „aan  her  Gheerde 
van  Kalker,  her  Ghysbert  van  Vlymen ,  her  Peter  Hovesch  ende  Gheerde 
van  Loen  tot  behoef  der  vergaderinghe  ter  Clerckenhuys  toe  Zwolle, 
daer  sy  nu  in  woenen  ende  oeren  nacomelingen,  dat  erve  ende  guet  toe 
Noertberghe  mit  egge,  mit  eynden,  mit  torve,  mit  twighe,  mit  water, 
mit  weyde,  mit  alre  slechter  not  ende  mit  al  sinen  olden  ende  nyen  toe- 
behoeren  als  hem  dat  toebehoerde  ende  als  dat  gelegen  is  in  den  lande 
van  Zallant  in  den  kerspell  van  Wye  en  in  der  buerscap  van  Henen 
ende  soe  waer  dat  anders  ghelegen  is,  dat  erflike  ewelike  ende  altoes 
te  hebben  ende  te  besitten  ende  tot  oeren  orbaer  te  bruken,"  onder 
voorwaarde  echter,  dat  het  fraterhuis  jaarlijks  „15  oude  Vrancrixsche 
schilden"  aan  den  bisschop  van  Utrecht  zal  betalen,  waarmede  het  goed 
door  acte  van  4  Mei  1406  door  bisschop  Frederik  van  Blankenheim 
belast  was.  Verg].  Bijlage  XVI.  c.  —  Onder  de  door  Heer  ken  s  genoemde 
oorspronkelijke  stukken,  die  betrekking  hebben  op  het  Clerkenhuis, 
wordt  gewag  gemaakt  van  een  acte  van  't  jaar  1460,  zijnde  eene  ver- 
klaring van  Burgemeesters  Schepen  en  Raad,  dat  aan  hen  vertoond  is 
een  brief  van  het  jaar  1407,  door  welke  Dirk  van  Herxen  „aan  Heer 
Gheerde  van  Kalker,  Heer  Gysbert  van  Vlimen,  Heer  Peter  Hovesch  en 
Gheerde  van  Loon  ten  behoeve  der  vergadering  ter  Clerkenhuis  heeft 
gegeven  het  erve  Noordberghe."  —  De  laatstgenoemde  acte  staat  voor- 
zeker in  verband  met  het  proces,  dat  de  fraterheeren  van  Zwolle  in 
het  jaar  1460  tegen  Dirk  Wyferding,  een  erfgenaam  van  Dirk  van 
Herxen,  te  voeren  hadden,  gelijk  uit  de  oorspronkelijke  stukken  van 
David  van  Bourgondien,  dd.  Woensdag  voor  Gonversionis  sancti  Pauli 
1460  en  de  „Littera  amicabilis  composicionis  cum  Trico  Wyferdiug  de 
predio  Noertberch  et  sue  reeign  adonis,"  dd.  MGGCCLX  feria  6*»  post 
Agate  (11  Febr.)  blijkt.    Vergl.  Bijlage  XVI  f. 

2)  HS.  B.  fol.  96«\  „Temporibus  illius  fratres  frugaliter  vixerunt  et 
fideliter  manibus  laborabant,  et  ipse  cum  eis.  Quapropter  sex  feriis  , 
quando  ostendebant  scripturam,  ostendebant  singulis  notam  positam  in 
pagella  a  sexta  feria  preterjta,  ut  sciretur,  quantum  quisque  per  ebdo- 


Digitized  by 


Google 


61 

veile    habere ,    quam    usque    ad    centum    scuta    Francie 
annuatim,   ut  semper   de  labore  manuum  suarum  eciam 
vivere   cogerentur  ac   in   majori  humilitate  et  devotione 
permanerent,    quod    modo    tarnen    propter    terre    sterili- 
tatem   et  in  aj  o  rem  hospitalitatem   et  pauperum   distribu- 
tionem  jam  aliter  fieri  admisimus.    Suo   tempore  fratres 
nostri  satis  frugaliter  vixerunt  et  fidelissime  laboraverunt, 
quare   sepius  tune  aliis  pauperibus  providimus   domibus 
in  multis   eis  subvenientes.    Item   et  tune  fratres  nostri, 
quando   sextis   feriis   unusquisque    06tendebat   scripturam 
suam,    pariter    quoque    indicabat    signum    positum    in 
ultima  pagella  a  preterita  sexta  feria,   ut  sciretur  quan- 
tum   quilibet   per    ebdomadam   scripsisset.     Denique    in 
multis  fratres  pastor  vigil  exercitavit,  quatinus  discerent 
de    viciis    triumphare    et   seipsos    vincere    [fol.    15v]    et 
mundo    mori,   videlicet   in    eligendo    humiliora,   viliora, 
laboriosiora  nunquam   in   aliquo,  que  sua  sunt  querere 
sed   que  aliorum *).    Et  quamvis  correptio  eius  omnibus 
fuit  metuenda,  tarnen  ex  verecundo  et  humili  modo  suo 
nemini  intolerabilis  erat.    Ymmo  pro  pietate  et  mansue- 
tudine  sua  et  divinis  moribus  suis,  omnes  fratres  nostri 
erga  eum  filiali  amore  afficiebantur  et  cordialissime  ama- 
verunt,  propter  quod  et  eum  offendere  satis  timuerunt 
Item   dicebat,   oportere   hominem  valde  timoratum  esse, 
nescientem  videlicet  quo  et  qua  parvo  lacu  eum  submergi 


madam  scripsisset.  Fratres  suos  [fol.  96*]  solicite  exercitabat,  ut 
discerent  vincere  vicia  et  seipsos,  ac  mundo  funditus  mori,  suadens 
eligere  humiliora,  viliora  ac  laboriosiora,  et  nunquam,  que  sua  sunt 
querere,  sed  que  aliorum.  Correptiones  ejus  erant  pre  reverencia 
metuende  omnibus  ob  verecu nd urn  et  humilem  modum  ipsius,  sed 
nemini  intolerabiles,  omnesque  fratres  gratia  omni  filiali  amore  afficie- 
bantur et  cordialissime  amabant  eum ;  quapropter  et  in  parva  eciam  re 
eum  offendere  pertimescebant.  Dizit  aliquando  fratribus:  „Expedit 
hominem  semper  valde  timoratum  esse,  nescit  enim,  quo  lacu  forte 
submergi  eum  contingat.  Item  quod  homo  non  proficit  vel  deficit  vel  a 
Deo  derelinquitur,  con tingit  sepe  ex  eo,  quod  homo  habeat  apud  se 
aliquod  peccatum  occultum,  nondum  purgatum,  quod  non  studet 
emendare  vel  pro  eo  dol  ere,  nee  curaret  agnoscere  vel  pro  cognito  se 
humiliare."  —  Vergl.  Delprat,  Archief,  VI,  285. 
1)  I  Cor.  10,  33. 


Digitized  by 


Google 


62 


contingere  possit.  Item  quod  homo  non  proficit,  vel  in 
fine  deficit^  vel  a  Deo  derelinquitur,  causam  horum  esse, 
quod  habeat  apud  se  aliquod  peccatum  vel  Dei  offensas 
occultas  nondum  purgatas,  vel  quia  non  studet  cognoscere 
illud,  vel  pro  eo  non  satis  dolere  et  seipsum  humiliare. 

XXI.    De  verecundia.  ejus  et  in  qüanta  habebatur 

REVEBENTIA  A  FRATRIBUS. 

§  1.  Cum  aliquando  contingetur,  eum  per  aream  transire 
seu  apud  coquinam ,  et  vidisset  aliquos  stantes  et  invicem 
colloquentes ,  statim  abibat,  nee  accessit  ad  eos,  ne  con- 
funderet  vel  verbis  argueret  eos.  Sic  enim  verecundus 
erat  in  se,  nee  opus  fuit  aliquid  dicere,  quia  sic  eum 
fratres  in  reverentia  habebant,  ut  solum  eo  viso,  rece- 
derent  statim  ab  invicem  et  unusquisque  cameram  suam 
repetebat.  In  mensa1)  quandoque  aliquem  vocavit,  dicens: 
„Quid  retinuisti  de  lectione  lecta"?  ut  faceret  fratres  attentos 
ad  lectionem.  Quando  in  confessione  fratrum  audivit  triste 
quid,  dixit  aliquando  in  teutonico:  „Male  serve,  quomodo 
sic  agis",  vel  ex  pectore  faciens  sonum  vel  gemitum. 
Aliquando  instituit,  ut  quicunque  in  alio  notasset,  quod 
non  fuisset  disciplinatum  aut  secundum  virtutem,  quod 
non  liceret  ei  intrare  lectum,  priusquam  hoc  fratri  in- 
dicasset,  et  quicunque  offendisset  alium  in  verbo  vel 
facto  vel  moribus,  vel  sensisset  alium  a  se  offensum, 
similiter  peteret  veniam  et  prosterneret  se  in  genibus  ante 
eum,  antequam  iret  dormitum.  In  hiis  et  in  aliis  multis, 
quorum  adhuc  aliqua  observamus,  exercitabat  fratres  et 
in  cantate  mutua  et  bona  disciplina  eos  servabat. 


1)  HS.  B.  fol.  96».  „Tempore  refectionis ,  ut  fratres  redderet  attentos , 
vocare  solitus  erat  aliquem  eorum  et  interrogare,  quid  retinuisset.  A 
confitentibus  aliquid  insigne  audiens,  quem  dicebat:  „Male  serve,  quo- 
modo sic  agis?"  quandoque  solo  gemitu  aut  suspirio  se  id  grave  ferre 
significabat.  Indixerat  fra tribus,  ne  quis  considerato  aliquo  delicto 
notabili  in  fratre  aut  indisciplinato  gestu  lectum  vesperi  ingrederetur , 
nisi  prius  fratrem  ammonuisset,  simili  modo  ne  quis  irreconciliato  post 
offensum  fratrem  et  petita  venia  genibus  flexis,  cubitum  iret." 


Digitized  by 


Google 


63 

§  2.  De  domino  Henrico  Huesden,  capellano  Zwollensi. 
Temporibus  [fol.  16r]  suis  *)  quidam  capellanus  Suollensis , 
dominus  Henricus  de  Huesden,  inspiratus  a  Deo  et  tractus 
tam  de  vota  et  sancta  conversatione  patris  et  fratrum, 
institit  pro  loco  in  domo  nostra  et  obtinuit.  Receptum 
ergo  ad  probam  pater  noster  studuit  in  multis  humiliare 
et  exercitare,  ut  scoria  prisce  conversationis  sue  exco- 
queret  et  expurgaret.  Semel  ergo  injunxit  ei ,  ut  in  situla 
publice  aquam  hauriret  de  A  2)  juxta  forum  et  domum  de- 
ferret  per  plateam  redeundo;  quod  dum  faceret,  videntes 
et  quedam  seculares  persone  accesserunt,  compatientes  ei  et 
dicentes:  „Domine  Henrice,  nos  volumus  pro  te  portare, 
quomodo  debes  sic  incedere  et  fatigari"?  Quibus  ille  res- 
pondit:  „Oportet  id  me  per  me  metipsum  facere".  Si  bene 
memini,  circa  idem  tempus  jussus  fuit  ire  publice  cum 
scutellula  synapii  emere  ipsum  circa  forum  pro  brabanto 
vel  braminco,  quod  et  fecit,  et  sic  una  manu  gestaret 
situlam  et  alia  manu  scutellam  cum  synapio ,  hec  publice 
deferens  ad  domum.  In  talibus  et  similibus  eciam  quan- 
doque  durioribus  tune  fratres  exercebantur  ad  vincendum 


1)  HS.  B.  fol.  96*.  „Erat  illo  tempore  quidam  capellanus  in  Zwolle, 
dominus  Henricus  de  Hoesden  dictus,  qui  atlractus  bona  conversacione 
et  laudabili  vita  fratrum  instetit  et  impetravit  locum  in  domo  Zwollensi , 
quem  pater  Theodericus  suscipieus  humiliavit  et  exercitavit  in  multis, 
ut  scilicet  scoriam  prisce  conversacionis  excoqueret.  Injunxit  illi  ali- 
quando,  ut  situla  aquam  deferret  ex  rivo  juxta  forum,  A  dicto;  insuper 
imposuit,  ut  eodem  tempore,  repleta  situla,  tabernam  intraret  et  in 
scntella  pro  braminco  synapium  compararet.  Circuiens  igitur  plateas 
et  circumferens  situlam  multi  ex  secularibus,  compatientes  illi,  dice- 
bant:  „Domine  Henrice,  detis  nobis  situlam  et  libentissime  feremus  in 
domum  tuam.  Indignum,  [fol.  97']  nempe  nobis  videtur  te  sic  incedere 
et  fatigari/'  Respondit  ille:  „Non,  non,  nequaquum  ita  fiet;  oportet 
ut  ego  hoc  solus  deferam  propter  Deum."  Talia  namque  et  similia  tam 
illi,  quam  fratribus  sepissime  imponebat,  ut  discerent  vincere  semetipsos 
et  in  omnibus  sine  exceptione  obedire.  Hic  dominus  Henricus,  factus 
vir  probatus,  ordinatus  postea  fuit  ad  regimen  sororum  in  Zutphania, 
que  domus  pro  bono  regimine  et  disciplina  domini  Henrici  usque  in 
hodiernum  diem  Domus  vocatur  Domini  Henrici,  ubi  et  consummatis 
diebus  suis  laudabili  fine  quievit  in  Domino." 

2)  De  A  juxta  forum.    Waarschijnlijk   is  hier  bedoeld  de  gedempte 
A,  welke  liep  door  de  Melkmarkt  langs  de  St.  Michielskerk. 


Digitized  by 


Google 


64 


seipsos  et  mundum,  quatinus  sine  exceptione  discerent 
in  omnibus  obedire.  Hic  igitur  dominus  Henricus  factus 
vir  probatus,  quia  bene  in  virtutibus  exercitatus,  ordi- 
natus  fuit  ad  regimine  sororum  in  Zutphania,  quarum 
domus ,  pro  bono  regime  et  disciplina  illius ,  Domus  Hen- 
rici  Domini  nomen  accepit  et  retinet  usque  in  presens  *) , 
ubi  optime  consummavit  dies  suos  et  in  pace  sepultus  est. 

XXII.    De  libris  theütonicalibüs  ab  eo  compositis 

PRO  LAICIS. 

lam  de  zelo  suo  ad  multas  Deo  lucrandas  animas  aliqua 
perstringamus.  Ipse,  ut  laici  quoque  attraherentur  ad 
audiendum  verbum  Dei,  composuit  duos  magnos  libros 
theutonicales 8) ,  ex  quibus  diebus  festivis  legeretur  eis 
aliqua  materia,  tempori  deserviens.  Sed  et  idem  ipse 
aliquando  eis  fecit  collacionem,  in  palacio  stando  more 
nostro,  sicut  clericis  facimus.  In  magnis  et  precipuis 
festis  pro  omnibus  fecit  devote  et  efficaciter,  auditores 
suos  movens  cordialiter  ad  Dei  timorem  et  compunctionem 
[fol.  16^]  cordis. 

XXIII.    De  domino  Rutgero  Zon,  primo  rectore 
in  Huylsberqen.  4) 

Jam  de  aliis  domibus  edificandis  seu  providendis,  quanta 
eis  cura  fuit,  ex  hiis,  que  subnecto,  aliqualiter  perpendi 
potest.     Nam    domus    Sancti   Iheronimi,   alias   Hulsber- 


1)  Over  het  Heer-Hendrikhuis  te  Zutphen  vergl.  Lindebom,  Hist 
Episc.  Dav.,  225;  Van  Heussen,  Oudheden,  VI,  545;  R.  W.  Tadama, 
Geschiedenis  der  Stad  Zutphen,  Arnhem  en  Zutphen  1856,  240. 

2)  HS.  B.  fol.  97r.  „Ipse  eciam  dominus  Theodericus,  ut  laici  attra- 
herentur ad  audiendum  verbum  Dei,  collegit  duos  magnos  libros  teu- 
tonicos  de  diversis  utilibus  materiis,  ex  quibus  illis  a  fratribus  legebatur 
in  diebus  festis,  in  quibus  diebus  ipse  eciam  devotas  exhortaciones 
faciebat,  quandoque  tam  laicis,  quam  clericis." 

3)  Vergl.  p.  56.  Zie  ook:  van  Slee,  Allgemeine  Deutsche  Biographie, 
XII,  257. 

4)  Dit  kapittel  staat  in  het  HS.  onder  het  opschrift  van  Cap.  XXII 
en  maakt  daarmede  een  geheel  uit.  Het  opschrift  van  Cap.  XXI II  is 
door  den  voltooier  der  Kroniek  op  den  kant  van  het  HS.  geschreven. 


Digitized  by 


Google 


65 


ghen  *)  dicta,  fuit  a  predecessore  suo,  primo  patre  noströ 
domino  Gherardo  Calker,  duobus  ante  obitum  suum 
annis  incepta  et  recta,  quo  mortuo,  hic  pater  noster, 
dominus  Theodericus ,  post  eum  sumpsit  curam  domus 
hujus  et  anno  uno  sub  ipso  erat.  Secundo  au  tem  anno 
regiminis  sui  2)  dedit  et  fecit  eis  rectorem ,  procuratorem 
domus  nostre ,  dominum  Rhutgherum  Zon 8) ,  qui  erat 
vir  optime  exercitatus  a  domino  Gherardo,  primo  patre 
nostro,  et  in  omni  humilitate,  pacientia,  obedientia  et 
ceteris  virtutibus  bene  fundatus,  et  in  officio  suo  pro- 
curature  ydoneus  inventus;  quapropter  ad  illam  domum, 
adhuc  pauperrimam,  regendam  valde  utiliter  et  provide 
est  ordinatus.  Nam  ut  erat  vir  fortis  in  corpore  et  fortior 
in  animo,  ipse  multa  ibidem  incommoda  sustinuit  cum 
illis  fratribus  pauperculis  adhuc  et  egenis.  Sed  cooperante 
sibi  gracia  Dei  labore ,  industria  et  sollicitudine  sua,  domus 
illa  in  omnibus  optime  promota  est  in  temporalibus  et 
spiritualibus.  Nam  quia  Deum  vere  in  omnibus  quesivit, 
dedit  ei  Dominus  graciam  apud  magnates  et  dominos 
terre,  a  quibus  multa  impetravit,  que  domui  sue  proficua 
et  necessaria  erant.  Et  quia  in  seipso  totus  humilis  erat, 
benedixit  eum  Dominus,  ut  conderet  domum  in  nomine 
ipsius  et  fieret  magnus  in  salutem  electorum  Dei.  Siquidem 
multos  bonos  fratres  collegit,  clericos  et  laycos,  quos  dili- 
gonter  exercitavit,  ut  in  virtutibus  proficerent  et  bonis 
moribus.  Fuit  enim  vir  prudens ,  aspectu  maturus ,  corde 
fervidus  et  compunctus,  moribus  gravis,  zelosus  pro  dis- 
ciplina,  in  correptione  satis  rigorosus.    Ipse  sepius  ad  nos 


i)  Vergl.  p.  30. 

2)  Dus  1411. 

3)  HS.  B.  fol.  125r  noemt  hem:  „Rutgerus  de  Zon  ex  Pelandia  Bra- 
bancie  sub  jurisdictione  seculari  oppidi  Buscoducis"  en  fol.  127r,  waar 
wij  een  uitvoerige  levensbeschrijving  van  hem  vinden,  wordt  van  zijn 
geboorteplaats  en  zijne  studies  in  de  volgende  termen  gewag  gemaakt: 
„Hic  de  Zon,  villa  Brabant  ie,  non  longe  a  Buscoducis,  natus,  in  diebus 
juventutis  sue,  ut  liberales  disceret  artes,  venit  in  Zwol  lis,  eo  tem- 
pore, quo  ibi  scolas  regebat  magister  venerabilis  Johannes  Gele,  qui 
omnes  ejus  pia  monita  acceptare  volentes  in  scientia,  bona  vita,  in 
moribus,  in  virtutibus  insignes  reddere  consuevit  et  illustres." 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  5 


Digitized  by 


Google 


66 

Suollis  venire  consuevit  ad  consulendum  patrem  nos- 
trum,  dominum  Theodericum,  super  confessionalibus  et 
hujusmodi  et  conquerendo  de  paupertate  suorum.  Unde 
aliquando  subvenimus  eis  pro  posse,  et  habuit  semper 
integram  et  sinceram  caritatem  ad  patrem  nostrum  et 
omnes  fratres  nostros.  Fuit  eciam  compaciens  afflictis  et 
tribula-  [fol.  17r]  tis,  plenus  visceribus  pietatis  et  misericor- 
die.  Et  nos  quoque  id  seneimus  experti ,  scilicet  caritatem 
dilectionis  ejus.  Nam  anno  uno  ante  obitum  ejus  *),  advo- 
cavit  et  impetravit  a  patre  nostro  et  Daventriensi  omnes 
fratres  nostros  et  Daventrienses  venire  in  Hulsberghen, 
quatinus  haberemus  invicem  ibidem  caritativum  collo- 
quium et  dulcem  societatem  et  duceremus  letum  diem 
in  Domino  de  mutua  visione  et  collocutione ,  sicut  et 
factum  fuit.  Unde  ipse  venerabilis  pater  dominus  Rut- 
gerus  ibidem  nobis  omnibus  dixit  adhuc  presentibus  et 
audientibus:  „Semel  in  anno  volumus  sic  omnes  con venire, 
vita  comité,  pro  mutua  caritate  et  fidelitate  invicem  ser- 
vanda."  Sic  locutus  est  s)  pre  magna  cordis  sui  leticia. 
Affuerunt  eciam  tune  in  illo  gaudio  aliqui  familiares  devoti 
viri,  dominus  Rodolphus  deMuden8),  confessor  sororum 
in  Daventria,  et  magister  Livinus4),  vir  probus,  et  alii 
plerique,  qui  se  dederunt  ad  consilium  patrum.  Anno 
sequenti,  hic  memorabilis  pater  cepit  infirmari  et  tune 
fratribus  suis  presentibus  optimam  fecit  exhortationem,  ut 
amarent  paupertatem,  et  starent  in  mutua  caritate,  et 
manerent  in  sancta  simplicitate  et  humilitate  vite.  Hec 
cum  lacrimis  coidialiter  6)  loco  testamenti  6)  reliquit  eis  et 
inculcavit,  atque  non  longe  post  obiit  in  crastino  sancti 
Martini,  die  videlicet  Lebuini  Confessoris  7),  anno  regiminis 
sui  xlii0,  in  presentia  jam  patrum  seu  rectorum  sororum, 


1)  4451. 

2)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiere. 

3)  Over  Rudolf  van  Muiden  vergl.  Dumbar,  Anal.,  I.  127  v. 

4)  Vergl.  p.  56  n.  5,  57  en  88. 

5)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers. 

6)  Over  de  testamenten  der  devoten  zie  Acquoy,  Windesheira ,  UI, 
302  n.  7. 

7)  12  November. 


Digitized  by 


Google 


67 


quos  ipse  ordinaverat ,  obdormivit  in  Domino.  Altera 
autem  die  venerabilis  pater  noster,  dominus  Theodericus , 
cantata  a  se  missa  pro  eo,  officium  sepulture  ipsemet  per- 
fecit,  sepeliens  eum  in  medio  sanctuarii  ante  summum 
altare,  anno  Domini  M°cccc°  et  ln°. 

XXIV.    De  fratre  nostro  Gerardo  Brant,  layco. 

Fuit  et  circa  prima  patris  nostri  domini  Theoderici 
tempora  quidam  laycus  noster1),  dictus  Gheert  Brant,  de 
Oetmersum,  qui  in  principio  domus  de  Hulsberghen  eo 
missus  fuerat  in  adjutorium,  revocatus  autem  ad  nos, 
postquam  domus  illa  profecit  et  crevit  in  personis.  Erat 
enim  vir  ille ,  quamvis  laycus ,  magni  ingenii  et  in  officiis 
suis  sibi  deputatis,  utiliter,  valde  provide,  prudenter  et 
aptissime  [fol.  17v]  se  habens.  Nam  ad  tempus  fuit  braxator 
et  pistor  noster,  optime  et  devote  illa  perficiens,  diligenter 
providens  et  agens,  que  ad  ea  requiruntur;  cocus  quoque 
noster  postea  ordinatus  fuit,  ubi  similiter  omnia  comodose 
et  irreprehensibiliter  agens,  valde  acceptus  erat  in  officio 
suo.  Nempe  omnia  quietissime  egit ,  nichil  tarnen  negligens 
et  omnia  mundissime  conservans.  Et  cum  occupatus  esset 
in  offio  coquine,  interea  tarnen  coclearia2)  lignea  pulchre 
et  apte  paravit,  manutergiis  suis  diutissime  utebatur, 
antequam  sordescebant.  Postea  fuit  sartor  noster,  cum 
eo  quod  esset  provisor  coquine ,  ita  ut  ipse  omnia  emeret , 
que  pro  coquina  cotidie  necessaria  erant ,  in  quibus  nullum 
sibi  similem  habuit  usque  in  presens  tempus.  Sed  et  vestes 
nostras  aptissime  paravit  et  cetera,  que  ad  vestiariam 
pertinebant,  in  quo  Deo  et  fratribus  plurimum  acceptus 
fuit.  In  emendo  fuit  providus,  que  necessaria  erant,  et 
edificatorius,  quietus  eciam  sicut  in  omnibus  moribus 
suis,  nusquam  multum  loqui  amans.  Et  quamvis  sic  exibat 
tempore  oportuno  et  nunquam  alias  sive  ad  forum  car- 
nium  sive  piscium,  cum  nullis  tarnen  extraneis  seculari- 
bus    hominibus    singularem   habuit  familiaritatem.    Item 


1)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiers. 

2)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  schrijvers. 

5* 


Digitized  by 


Google 


68 

et  hoc  mirabile  in  eo  fuit,  quod  cum  nerao  post  eum 
cucurrit,  nerao  tarnen  ei  indignabatur,  quia  eum  et  morem 
suum  cognoverunt.  Ipse  paucis  verbis  utebatur,  prebens 
quantum  sibi  satis  videbatur,  et  si  venditores  rem  suam 
pro  hoc  dare  noluissent ,  recessit  quietus.  Habuit  quoque 
curam  de  clusa  nostra,  ubi  plantavit  arbores  et  bonos 
surculos,  inseruit  silvestribus  truncis  et  cetera,  que  ad 
officium  ortulani  pertinent,  optime  egit.  Hic  ad  nostra 
usque  tempora  vivens  non  cessavit  ad  extremum  vite  sue 
fideliter  laborare,  vestes,  soccos  et  alia  consuere  et  coquine 
providere.  Cum  ergo  graviter  aliquot  diebus  a  calculo 
in  renibus  tortus  fuisset,  in  senio  quoque  a  vermibus 
pariter  vexabatur,  in  quibus  tarnen  doloribus  pacien- 
tissime  in  omni  quiete  se  habuit.  Infirmitatis  occasione 
solebat  ante  fratres  surgere  et  sepius  stare  subtus  sola- 
rium ho8pitum  in  orto  [fol.  18r]  in  magna  devotione 
et  contemplatione.  Aliquando  ex  profunda  considera- 
tione,  quam  nichil  sunt  omnia,  que  in  mundo  magna 
putantur,  dicere  consuevit  illud  Apocalipsis  *):  „O  Ba- 
biion ,  Babiion ,  civitas  magna ,  una  hora  venit  judicium 
tuum.  Ve,  ve,  quomodo  cecidit  et  precipitata  est  in  stagnum 
ignis."  Hec  et  similia  teutonicis  verbis  quandoque  eruc- 
tabat,  et  veniens  ad  extremum  vite,  in  presentia  fratrum 
devote  expiravit  in  octava  sancti  Martini  Episcopi  2) , 
sepultus  et  additus  fratribus  in  Windesim. 

XXV.    De  optima  instjtutione  fbatrum  sub  eodem. 

§  1.  Anno  Domini  M°cccc0xv°  sub  domino  Theoderico , 
patre  nostro ,  fuit  videre  Suollis  in  Domo  Clericorum  aurea 
tempora,  quando  8)  ibi  ipsa  florebat  et  decorabatur  op- 
timis  fratribus,  qui  erant  viri  virtutis  4).    Qui  per  artam 


1)  Apoc.  48,  10. 

2)  18  November. 

3)  Delprat,  Archief,  VI,  285  leest:  „quin". 

4)  In  de  acte  van  2  Mei  1415,  waardoor  de  broeders  het  huiselijk 
bestuur  nader  regelen,  worden  als  bewoners  van  het  Fraterhuis  genoemd 
de  priesters:  Theodericus  de  Henen,  Gherardus  de  Kalker  en  Hermannus 
ter  Maet.  Verder  de  volgende  clerici:  Ericus  Rycroede,  Johannes  Rees, 
Goswinus  Herk,  Arnoldus  Broechusen,  Gerardus  Brant,  Hubertus  Hel- 


Digitized  by 


Google 


69 

viam  incedentes,  strennue  observabant  exercicia  et  consue- 
tudines  domus ,  pollentes  bonis  moribus  prout  a  tam  bono  l) 
doctore  et  rectore,  domino  Theoderico,  informabantur  et 
instituebantur ,  cujus  odor  sanctitatis  per  totam  terram 
diffundebatur ,  ita  ut  a  locis  pluribus  Suollis  ad  eum 
venirent  tam  seculares,  quam  spirituales,  pro  consilio  et 
auxilio  ad  ampliandum  cultum  Dei  2),  vel  ad  novas  domos 
fundandas  aut  fundatas  erudiendas,  ac  ad  rectorem  pro 
talibus  babendum  ex  fratribus  domus  nostre  8).  Minor  4) 
eciam  Domus  nostra  tune  fuit  in  bona  disciplina  et  ordi- 
natione,  ita  ut  ibi  essent  non  pauci  bone  voluntatis 
clerici,  sicut  tune  optime  instituebantur.  Multi  quoque 
tune  5)  fuerunt  alii  boni  viri  seculares,  eciam  et  clerici 
submonitores  scolarium,  sed  et  presbiteri  aliqui,  qui  se 
subdiderunt  consilio  patris  nostri,  cui  tamquam  apostulo 
obediebant  ex  animo. 

§  2.  De  domino  Johanne  de  Andemako,  patre  in  Kaiker.  — 
Inter  alios  fuit  quidam  clericus  intelligens  et  probus  mo- 
ribus, dictus  Johannes  de  Andernaco  6),  qui  ex  consilio 
patris  nostri  fuit  positus  ad  regimen  juvenum  nostrorum 
in  Domo  Vicina.  Postmodum,  ad  consilium  ejusdem 
patris  nostri,  factus  sacerdos  et  ordinatus  ad  regimen 
domus  sororum,  noviter  incepte  in  Calker,  tamquam  vir 
strennuus,  prudens  et  devotus,  optime  domum  hanc  [fol. 
18v]  promovit,  ut  notabiliter  augmentaretur  in  personis 
et  bonis  temporalibus  et  spiritualibus.    Et  quia  domum 


mont,  Godfridus  Vrient,  Stephanus  Harder  wyck,  Gherardus  Vollen  hoe, 
Johannes  Kaiker,  Gherhardus  Bees  en  Johannes  Lyns.  Deze  acte  is 
afgedrukt  in  het  Archief  v.  h.  Aartsbiad.  Utrecht,  II,  252  v. 

1)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere  der  Kroniek. 

2)  Vergl.  p.  76  v. 

3)  Vergl.  p.  64  v.,  70  v.,  72,  78. 

4)  Vergl.  p.  17  n.  6,  en  p.  27. 

5)  Delprat  leest:  „turn". 

6)  HS.  B.  fol.  97 r.  „Erat  illo  tempore  clericus  quidam  Johannes 
Andernaci  nomine  in  domo  Zwollensi,  qui  presbyter  ordinatus,  missus 
luit  ad  regimen  sororum  in  Kaiker,  quam  domum  tam  devote  rexit,  ut 
fama  discipline  origo  fuerit  totius  discipline  devotorum  utriusque  seius 
in  terra  Clivensi.  In  cujus  transitu  ab  hoc  mundo  ab  omnibus  presen- 
tibus  spiritualis  celestisque  fragrancia  naribus  hausta  est." 


Digitized  by 


Google 


70 


illam  tam  virtuose  rexit  et  optima  disciplina  decoravit, 
factum  eet,  ut  odor  virtutis  illius  eciam  ad  alios  per- 
veniret  et  fieret  disciplina  domus  illius  et  sanctitas  ree- 
toris  ejus  quasi  origo  omnium  aliarum  domorum  spiri- 
tualium  et  devotionum  in  terra  Clivensi J).  Ipse  ergo  devo- 
tus  et  venerabilis  pater  dominus  Johannes  de  Andernaco 
tam  devote  et  strennue  se  habuit  in  se  et  in  regimine 
commisso,  ut  in  die  defunctioni6  sue,  quando  devotum 
Deo  spiritum  reddidit  in  loco  illo,  dicerent  presentes  se 
spiritualem  et  celestem  fragrantiam  sensisse.  Obiit  autem 
die  Vincencii  Martyris  2).  Cui  successit  in  regimine  domus 
illius,  frater  dominus  Gerardus  Xanctis,  de  cujus  virtu- 
tibus  aliquando ,  loco  suo  8) ,  signabimus. 

XXVI.    De  fideli  sollicitüdine  ejus  ad  Campum 
Sancti  Johannis. 

§  1.  Circa  idem  tempus4),  defuncto  primo  ministro  et 
fundatore  domus  sancti  Johannis  prope  Vollenhoe  6),  qui 
fuit  Johannes  Ummen  6) ,  laicus  7)  et  cecus ,  sed  vir  mag- 


1)  Vergl.  Cap.  XXXIII  §  2  hetgeen  van  Gerardus  Rees  verhaald  wordt 

2)  22  Januar. 

3)  Vergl.  Cap.  LXII. 

4)  H8.  B.  fol.  97r.  „Circa  idem  tempus,  defuncto  Johanne  Ummen 
ceco,  primo  miuistro  conventus  S.  Johannis  prope  Vollenhoe,  venerunt 
fratres  domus  illius  ad  dominum  Theodericum  Herxen,  postulantes  pro- 
videri  de  bono  presbytero,  qui  et  minister  eorum  esset  atque  confessor; 
et  contulit  illis  dominum  Iohannem  Rees,  dilectum  discipulum  suum, 
qui  laudabiliter  illis  prefuit  et  privilegia  multa  et  ei  mi  ter  i  urn  procuravit. 
Cui  successit  frater  Christianus  de  Zelandia,  professus  ibidem,  et  post 
huuc  fuit  Albertus  Griet ,  frater  Zwollensis.  Quo  mortuo  ob  rogatum 
fratrum  dominus  Theodericus  misit  illis  tertio  dominum  Thomam,  fra- 
trem  in  Al  bergen,  qui  magnifice  promo  vit  domum  illam  et  per  multos 
labores  [fol.  97>]  iutroduxit  ibidem,  quod  sacerdotes  et  clerici  preessent 
in  auctoritate  domui  illi,  nam  antea  omnia  per  laicos  disponebantur 
et  sacerdos  seu  confessor  eorum  solummodo  spiritualia  administrabat." 

b)  VergL  p.  13. 

6)  Johannes  Ummen  f  1  SepL  1420. 

7)  Thomas  a  Kern  pis,  Chron.  Mont.  S.  Agnetis  40  noemt  hem  pater. 
Zonder  twijfel  is  het  woord  pater  door  Thomas,  gebezigd  in  den  zin  van 
overste  van  een  gesticht. 


Digitized  by 


Google 


71 

narum  virtutum,  venerun t  fratres  domus  illius,  qui  omnes 
tune  layci  erant,  ad  patrem  nostrum,  supplicantes,  ut  vellet 
eis  subvenire  et  pro  videre  de  ministro  domus,  qui  eciam 
esset  sacerdos  eorum. 

§  2.  De  domino  Johanne  Rees,  rectore  primo  in  Kampo 
sancti  Johannis.  —  Zelans  igitur  pater  noster  salutem  anima- 
rum  et  videns  domum  fauste  admodum  et  devote  incho- 
atam,  dedit  eis  dilectum  fratrem  nostrum  Johannem  de 
Rees  *),  qui  strennue  et  devote  eis  prefuit  et  procuravit 
eis  ab  episcopo  Traiectensi,  Frederico  de  Blankenhem, 
quedam  privilegia  domui  sue  necessaria  et  consecrationem 
cimiterii  2),  sed  wm 8)  diu  ibidem  perseverans,  post  aliquot 
annos  rediit  et  post  multos  labores  requievit  in  pace. 

§  3.  De  domino  AUmto  Griet,  secundo  rectore  in  Campo 
sancti  Johannis,  fratre  domus  nostre.  De  domino  Thoma, 
tertio  rectore.  —  Successit  ei  in  regimine  domus  illius  qui- 
dam dictus  Christianus  de  Zelandia 4),  sacerdos  et  professus 
in  eadem  domo,  cui  successit  dominus  Albertus  Griet, 
frater  noster,  quo  ibidem  in  pace  sepulto,  pater  noster 
dominus  Theodericus,  sollicitus,  ut  apparet,  pro  domo, 
procuravit  eis  dominum  Thomam,  fratrem  in  Alberghen, 
qui  magnifice  promovit  domum  illam  et  per  multos 
labores  obtinuit  tandem  et  [fol.  19r]  introduxit  ibidem, 
ut  sacerdotes  et  clerici  haberent  majus  dominium  et  auc- 
toritatem  de  regimine  domus.  Nam  ante  eum  laici  se 
magis  habebant  et  solebant  se  6)  intromittere  de  negociis 
et  ordinatione  domus  illius.  Ecce  quomodo  per  coopera- 
tionem  patris  nostri,  domini  Theoderici,  domus  nostra 
et  domus  Campi  sancti  Johannis  ad  hanc  gloriam,  quam 
nunc  habent,  pervenerunt. 


1)  VergL  Chron.  Moot.  S»e  Agnetis,  42,  waar  hij  Johannes  de  Reaa 
genoemd  wordt. 

2)  Dexe  woorden  vinden  wij  haast  letterlijk  in  het  Chron.  Mout.  S»e 
Agnetis  1.  c.  terng.  Aldaar  staat:  „Qui  non  nul  la  privilegia  domui  illi 
necessaria  cum  consecracione  coemiterii  a  Domino  Traiectensi  venerabili 
Frederico  petiit  et  impetravit." 

3)  Correct  uur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers. 

4)  Vergl.  Chron.  Mont.  S»c  Agnetis,  42. 

5)  Correctunr  in  den  tekst,  als  boven. 


Digitized  by 


Google 


72 


XXVII.    Ds  deoem  fratribüs  domus  nostre  infra  duos 

A2WOS  MORTUIS.  J) 

§  1.  Cum  ergo  circa  illa  tempora  domus  nostra  floreret 
devotis  et  aptis  personis,  quos  ad  alia  loca  pro  salute 
animarum  et  desiderio  instantium  transmittere  pater  diffi- 
cilem  se  preberet 2) ,  visitavit  Dominus  domum  nostram , 
dans  intelligere  eidem  patri  nostro,  ut  de  cetero  magis 
prompte  subveniret  aliis  domibus  in  aliqua  digna  persona. 
Nam  abstulit  Dominus  abhinc  assumens  eos  ad  se  infra 
tempus  duorum  annorum  8) ,  puto ,  decem  fratres  valde 
dilectos    et   electos   dignos   Deo,    videlicet   Theodericum 


1)  In   HS.   maakt  het  volgende  tot  aan  §  2  deel  uit  van  Cap.  XXVI. 

2)  HS.  B.  fol.  97*.  „Ulo  in  tempore  domus  Zwollensis  plena  erat  devotis 
presbyteris  et  clericis  et  pater  Theodericus  grave  tulit  et  durum  fratres 
suos  ad  sorores  emittere.  Misit  ergo  Domiuus  pestem  in  domum,  que 
electos  exinde  arietes  cum  devotis  clericis  numero  decem  abstulit,  sig- 
nificans  domino  Theoderico,  ut  pie  petentibus  promptius  subveniret. 
Quidam  ex  illis,  cum  in  die  Visitacionis  B.  Marie  jam  peste  tactus, 
Dominicum  corpus  susciperet,  rogavit  Dominum,  ut  non  sineret  eum 
diutius  vivere  nee  aliquem  ultra  corporalem  cibum  sumere,  si  non 
deberet  amplius  emendare;  et  Dominus  pie  annuit,  et  sequenti  die  in- 
valescent  e  morbo  in  Domino  requievit.  Alius  quoque,  cum  sentiret 
pestem,  pre  gaudio  cucurrit  ad  f  rat  rem  vicinum  et  aposteam  digito 
monstrans,  dixit:  „Ecce  habeo,  ecce  habeo."  Cui  frater:  „Et  quare 
non  prius  revelasti,  ut  potuisset  tibi  cura  impendi."  At  ille:  „Si  reve- 
laveris  et  inde  curatus  fuero,  uunquam  tibi  indulgere  valebo."  Nam 
mori  illi  lucrum  erat  et  quia  devote  Deo  servierat  cum  fiducia  ad 
premium  anhelabat.  Tempore  primo  area  duplo  minor  erat  quam  modo 
est  et  celle  parvule,  ita  ut  quidam  videns  quanta  angustia  voluntarie 
premerelur,  valide  exclamavit:  „O  camerula,  camerula,  quam  es  nature 
mee  contraria"!  —  Vergl.  A.  H.  L.  Hensen,  Hen ric  van  Arnhem's  Kro- 
niek van  het  Fraterhuis  te  Gouda,  uitgeg.  in  de  Bijdragen  en  Mededee- 
lingen  van  het  Historisch  Genootschap  te  Utrecht,  deel  XX,  Amsterdam, 
1899,  35  v. 

3)  Deze  groote  sterfte  onder  de  broeders  heeft  zonder  eenigen  twyfel 
in  de  jaren  1420  en  1421  plaats  gehad,  daar  de  Voecht  (p.  75)  van 
Godfried  de  Busco  verhaalt,  dat  hij  de  11.  was  in  de  rij  der  genoemde 
overledenen  en  dat  de  datum  van  zijn  overlijden  is  13  Mei  1421.  Maar 
deze  ramp  trof  niet  alleen  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  want  Thomas  a 
Kempis,  Chron.  Mont.  S.  Agnetis,  43  v.  bericht  ons  uitvoerig  over  het 
overlijden  van  vijf  leden  van  het  klooster  te  St.  Agnietenberg  aan  de 
pest,  die  in  dit  jaar  te  Deventer,  Zwolle  en  Kampen  vele  offers  eischte. 


Digitized  by 


Google 


73 


Rijcrode  *),  Stephanum  Herderwyck  2),  procuratorem 
nostrum,  de  quo  pater  noster  scribit,  quod  fuit  frater 
bonus,  utilis,  humilis,  obediens  et  devotus,  Johannem 
Lins  3),  Egbertum  Renen,  Johannem  Tadde,  de  quo 
idem  pater  noöter  scribit,  quod  fuit  frater  valde  bonus. 
Ipse  in  festo  Visitationis  beate  Marie,  dum  communicaret, 
rogavit  Deum,  ut  si  se  emendare  non  deberet,  vellet  eum 
de  hac  misera  vita  ad  se  recipere  et  post  sumptionem 
corporis  Christi  non  gustaret  alium  cibum  corporalem; 
et  Dominus  exaudivit  eum,  nam  in  crastino  feliciter  ex- 
piravit;  Wilhelmum  Huls,  qui  fuit  juvenis  bone  spei  et 
devotus,  Johannem  Rijssen,  Henricum  Hasselt4),  Gher- 
lacum  Cappenberch,  qui  fuit  procurator  Domus  Vicine,  et 
Helmicum,  cocum  6)  ejusdem  domus.  Quorum  nullus 
adhuc  sacerdos,  sed  florentes  iam  in  juvenili  etate  et 
primo  fervore  seipsos  mactantes  in  rigorosa  disciplina  et 
loei  angustia  fuere  satis  artati.  Nam  illo  tune  tempore  8) 
area  nostra  fuit  in  duplo  minor  quam  nunc  est  et  camere 
nostre,  pre  angustia  loei  et  edificiorum,  minores,  in  quo 
et  in  multis  aliis  penuriam  et  erumpnam  sustinentes 
fortiter  seipsos  vincebant.  Ita  ut  [fol.  19v]  unus  eorum 
dicetur,  non  ex  impacientia,  sed  significans ,  quantam  sibi 
ipsi  violentiam  inferebat:  „O  camerula,  camerula,  quam 
contrarium  est  nature  mee  in  hac  angustia  seu  brevi 
loco  includi."  Alius  sentiens  se  peste  tactum ,  pre  gaudio 
cordis  cucurrit  ad  alium  dicens  et  digito  demonstrant:  7) 
„Ecce  habeo,  ecce  habeo."  Cui  ille:  „Cur  non  revelasti 
prius,  ut  adhiberetur  cura?"  respondit:  „Si  revelaveris  et 
inde  curatus  fuero,  nunquam  sciam  tibi  indulgere,"  quasi 
diceret:   „Mori   michi   lucrum    est,   quis    educeret  me  de 


1)  Vergl.  p.  68  n.  4. 

2)  Vergl.  p.  68  n.  4. 

3)  Vergl.  p.  68  n.  4. 

4)  Hendrik  Me  wen  van  Hasselt,  in  het  bisdom  van  Luik,  doet  door 
acte  dd.  18  Febr.  1418  afstand  van  zijne  goederen  ten  behoeve  van  het 
Fraterhuis.    Zie  Archief  v.  h.  Aartsbisdom  Utrecht,  II,  263  v. 

5)  Vergl.  p.  74. 

6)  Correctuur  van  de  hand  des  voltooiers. 

7)  Correctuur  van  de  hand  des  voltooiers. 


Digitized  by 


Google 


74 

carcere  isto"  *),  vel:  „Infelix  ego  homo,  quis  me  liberabit 
de  corpore  mortis  hujus" 2).  Ecce  quam  purum  cor,  quam 
bona  conscientia,  quam  sanctum  desiderium,  o  quam 
artam  sibi  ipsis  fecerunt  viam,  quam  legitime  certabant, 
qui  tanto  desiderio  et  fiducia  coronam  expectabant. 

§  2.  De  fratre  nostro  Helmico,  layco  coco  3).  —  Iste  Hel- 
raicus  4)  cocus  dicitur  prius  in  seculo  fuisse  durus  et 
inflexibilis  rusticus,  qui  dum  semel  in  agro  aratrum 
teneret,  puto,  si  bene  memini,  fuit  a  demone  vectus 
in  quandam  arborem ,  qui  multa  gravamina  et  vexationes 


i)  Phil.  1,  21. 

2)  Rom.  7,  24. 

3)  In  HS.  vormen  §  2  en  3  te  zamen  een  afzonderlijk  hoofdstuk. 

4)  HS.  B.  fol.  97r.  „Circa  tempora  prima  venit  quidam  rusticus  dure 
ac  rigide  nature  ad  dominum  Theodericum,  ut  suo  consilio  regeretur, 
quia  multa  gravamina  eciam  corporalia  a  demonibus  antea  perpessus 
fuerat,  et  ordinatus  est  coquus  in  Domo  Vicina  scolarium.  Qui  omnem 
rigorem  nature  sue  vertit  in  seipsum  et  in  demones,  a  quibus  et  multa 
sustinuit.  Sentiens  vero  inter  operandum  temptacionum  molestias,  elata 
voce  dicebat  ad  demones:  „Cessate,  miseri,  jam  res  pond  ere  non  vacat." 
Completo  vero  opere,  cum  jam  re  [fol.  98*]  disset  in  cel  la,  dizit  illis: 
„Accedite  nuuc  et  colluctemur."  Depingi  fecerat  in  cella  teterrimum 
demonem,  ut  ex  aspectu  illius  delinquere  formidaret.  Quodam  tempore 
audiens,  furem  quemdam  jam  recenter  defossum  sub  patibulo,  acccssit 
nocte  detrahens  illi  pellem,  quam  et  pelliparo  tradidit  sibi  familiari,  ut 
eam  pararet,  volens  ex  ea  sibi  camisiam  preparari,  ui  semper  com- 
monitus  mortis  recordaretur,  sed  pelliparus  rem  patri  prodidit  et  pellis 
isla  projecta  fuit.  Frater  iste  dilectus  cito  movebatur  ad  iram,  sed 
eque  cito  ad  pacem  redire  satagebat,  et  quia  in  impatienciam  quotidie 
excedebat  et  frequencius  >'propterea  corripiebatur,  sibiipsi  offensus, 
quodam  rnane  fortissime  proposuit  illa  die  se  nolle  irasci.  Proposito 
facto,  ivit  ad  ecclesiam,  missam  auditurus  et  Dominum  pro  confir- 
macione  sui  propositi  rogaturus.  Cumque  sederet  in  templo  et  sue 
devooioni  intenderet,  mox  venit  catellus  quidam,  et  levato  pede,  urinam 
suam  effudit  in  illum.  Qua  accepta  injuria  ille  permotus  oblitusque 
propositi  sui,  extendit  pugnum  ad  vindicandam  injuriam  et  valide  cedere 
volens  catellum  Ulo  alacriter  cedente  et  fugicnte,  manum,  quam  exten- 
derat  in  percutiendo,  collisit  in  murum,  ita  ut  non  modica  pars 
digitorum  vulnaretur  in  pelle.  At  ipse  ex  dolore  ad  mentem  rediens, 
memorans  seque  propositi  sui,  suspirans  ad  domum  suam  reversus  est 
et  insurgens  contra  seipsum,  tempore  prandii  venit  ad  mensam  et 
procumbens  genibus,  levata  saucia  manu,  totam  seriem  rei  fratribus 
manifestavit,  petens,  ut  pro  se  et  ut  paciens  fieri  posset,  Deum  exorarent." 


Digitized  by 


Google 


75 

ab  eo  sustinebat.  Unde  sensu  sobrior  effectus,  timens 
demones  venit  Suollis,  petens  a  patre  nostro  dirigi  ad 
salutem.  A  quo  imponitur  ei,  ut  esset  cocus  scolarium 
in  Proxima  Domo ,  qui  per  omnia  obediens ,  fideliter  egit 
et  sibi  ipsi  rigidus  et  fortiter  semet  vincere  studens  iterum 
a  demone  insectatur,  ita  ut  frequenter  sentiret  presentiam 
ejus.  Cum  ergo  in  parando  cibos  occupatus  esset  et 
advenerit  sibi  gravis  impugnatio,  solet  dicere :  „Non  vacat 
michi  modo  respondere  tibi ,  abite  jam  male  cogitationes." 
Quando  autem  veniebat  ad  cameram,  consummato  opere 
coquine,  tune  dixit  inimicis:  „Accedite  jam,  si  aliquid 
vultis  vel  potestis,  ecce  nunc  vacat  michi."  Cum  igitur 
contra  seipsum  et  consuetudines  pristinas,  eciam  contra 
demones  tam  strennue  decertaret,  ut  semper  esset  memor 
mortis  et  hore  ejus,  fecit  satis  horribilem  ymaginem  mortis 
depingi  in  camerula  sua,  credo  et  dyabolum.  Ymmo 
quod  majus  fuit,  cum  fur  ')  quidam  semel  suspen-  [fol.  20r] 
sus  fuisset  in  patibulo  et  ibi  sub  eo  sepultus,  ipse  nocte 
sequenti  latenter  effossum  excoriavit,  ut  de  pelle  sua  sibi 
fieret  camisia,  sed  patre  nostro  percipiente  per  pelliücem  2) 
projecta  fuit.  Iste  Helmicus  cito  movebatur  ad  iram}  sed 
cito  ad  pacem  redire  sategit.  Semelmane,  forti  proposito  facto, 
quod  noüet  tota  die  iraeci,  postea  cum  sederet  in  templo,  ut 
audiret  missam,  venit  catvlus  et  projeeit  urinam  mam  super 
fratrem  istum.  Et  óblitus  propodti  #ui,  percumt  valide  nitens 
9e  contra  catvlvm  vindicare,  sed  cedente  cane,  impegit  in 
parietem  et  vvlneravit  digitos,  peüe  abstracta;  sed  veniens  ad 
mentem,  rogavit  culpam  ad  mensa/m  8).  Ita  fervens  fait  in 
conversatione  sua,  quod  sicut  naturaliter  subito  move- 
batur ad  iram,  sic  ex  virtute  statim  sibi  ipsi  irascebatur 
et  alteri  pacificabatur  et  sic  in  bona  pace  cum  ceteris 
prenominatis  defunctus  est. 

§  3.  De  domino  Oodfrido  de  Busco.  —  Quorum  unde- 
cimus  fuit  dominus  Godefridus  de  Busco,  qui  octavus 
relictus  fuit,  ut  supra  dictum  est4),  a  domino  Gerardo 


1)  Vergl.  Delprat,  Archief,  VI,  286. 

2)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere. 

3)  Correctuur  op  den  kant  als  boven. 

4)  Vergl.  p.  43, 


Digitized  by 


Google 


76 

Kalker,  primo  patre  nostro  moriente ,  tune  adhuc  clericus. 
Hic  dilectus  Deo  et  hominibus  erat  valde  graciosus  frater , 
nam  ab  extra  in  corpore  optime  personatus ,  fuit  vultu  et 
aspectu  venustus,  moribus  optime  compositus,  omnibus 
affabilis  et  bonus  scriptor.  Insuper  in  animo  bene  exer- 
citatus,  humilis  in  se  et  devotus  Deo,  quare  venerabilis 
pater  noster  Theodericus,  qui  ipsum  plenissime  novit,  sic 
de  eodem  scribit:  „Hujus  conversatio  sicut  fuit  omnibus 
exemplaris  et  gratissima,  sic  avulsio  ejus  molestissima; 
erat  enim  vere  mitis  et  humilis  corde;  fuit  et  librarius 
in  domo  nostra,  qui  anno  Domini  M°cccc°xx°  suam  pri- 
mam  celebravit  missam  et  anni  sequenti,  videlicet  xxi°, 
die  sancti  Servacii  *)  in  presentia  fratrum  feliciter  obdor- 
mivit  in  Domino." 

XXVIII.    De  laüdabili  ubiqüe  fama  patris  nostri 

DOMINI  ThEODERICI. 

§  1.  Sicut  supra  pretactum  est2),  propter  sanctissimam 
conversacionem  8)  et  optimos  mores  venerabilis  patris  nostri 

1)  13  Mei. 

2)  Vergl.  p.  57  v. 

3)  HS.  B.  fol.  98r.  „Propter  devotissimam  vero  conversacionem,  pru- 
dentiam  et  optimos  mores  domini  Theoderici  et  optimum  regimen  domus 
8ue,  divulgabatur  ipse  et  domus  ejus  per  totam  patriam  et  sicut  olim 
tempore  domini  Florencii,  omnes  devoti  pro  consiliis  habebaut  recursum 
ad  illum,  et  domus  ejus  vocabatur  Domus  Domiui  Florencii,  sicut  et 
[fol.  98»]  hodie  vocatur,  sic  eciam  per  totam  vitam  patris  domini  The- 
odrici  confluerc  solent  ad  ipsum,  quasi  fuisset  loco  domini  Florencii  in 
Daventria.  Nam  tamquam  vere  pater  omnium  religiosorum  et  devotorum 
utriusque  sexus  in  omni  vita  sua  fuit,  consulens  et  exhortans  et  visitans 
cunctos,  quasi  omnium  curam  geren».  Et  omnes  quidem  gaudebant,  qui 
eum  videre  aut  audire  meruerunt.  Nee  aliquis  volens  aliquid  inchoare 
vel  constituere,  sanum,  integrum,  solidumve  sibi  arbitrabatur,  nisi 
prius  consuluisset  eundem  patrem  Theodericum,  ut  ejusdem  consilio 
et  ordinacione  cuncta  rite  commodeque  fierent.  Hinc  eciam  factum 
est,  ut  domus  Suollis  illo  tempore  domini  Theoderici  non  aliter  nomina- 
retur  a  cunctis,  tam  extraneis  quam  intraneis,  quam  Domus  Domini 
Theoderici  de  Henen,  quemadmodum  hodierno  tempore a  nonnullis  longe 
positis  adhuc  appellatur.  Istis  ergo  et  aliis  quibusdam  causis  occurren- 
tibus  placuit  protunc  patribus  aunuale  colloquium  Zuollis  conservari, 
non  hoc  obstante,  quod  domus  Daventriensis  senior  priorque  fuerat." 


Digitized  by 


Google 


77 


domini  Theoderici  et  optimum  regimen  domus  nostre, 
divulgabatur  ipse  et  domus  nostra  per  totam  patriam,  et 
sicut  olim  solent  omnes  devoti  habere  recursum  pro  con- 
siliis  principaliter  ad  dominum  Florentium  in  Daventria  l), 
propter  quod  et  domus  illa  adhuc  hodie  dicitur  Domus 
Domini  Florencii,  sic  per  omnem  vitam  patris  nostri 
domini  Theoderici  confluere  solent  ad  ipsum,  ita  ut 
quasi  ipse  esset  loco  domini  Florencii.  Nam  vere  tanquam 
omnium  religiosorum  pater  et  devotorum  utriusque  sexus 
refugium  fuit  consulens  et  exhortans  et  visitans  omnes 
tan-  [fol.  20v]  quam  omnium  curam  gerens ;  et  gaudebant 
omnes,  qui  eum  videre  et  audire  meruerunt,  nee  quis- 
quam  eorum  volens  aliquid  inchoare  vel  constituere, 
sanum,  integrum  solidumve  sibi  arbitrabatur ,  nisi  prius 
consuluisset  patrem  nostrum ,  et  de  ordinatione  et  consilio 
ejus  hoc  ipsum  fieret.  Hinc  pariter  factum  erat,  ut  domus 
nostra  in  omni  vita  ejus  non  aliter  nominaretur  apud 
omnes  homines,  quam  Domus  Domini  Theoderici  de 
Herxen  2),  sicut  eciam  et  nunc  a  nonnullis  longius  posi- 
tïs  appellatur.  Et  placuit  patribus  annuale  colloquium  8) 
Suollis  potissime  habere,  amore  videlicet  patris  dilecti  et 
loei  commodioris  aut  forte  aliis  causis  concurrentibus. 

§  2.  De  domino  Goeswino  Herck,  fratre  nostro.  —  Circa 
id  temporis  idem  pater  noster  providit  sororibus  in  Goch , 
que  forte  nondum  habuerant  confessorem ,  dans  eis  dilec- 
tum  fratrem  domus  nostre ,  dominum  Goeswinum  Herc  4), 
qui  erat  promptus  scriptor  et  multa  devotionalia  et  alia, 
ut  Petrum  de  Tharentasia  6)  et  reliqua  scripsit  in  domo 
nostra.  Qui  bene  in  virtutibus  utpote  exercitatus ,  domum 
Ulam  optime  instituit  et  promo  vit,  sicut  est  videre  usque 


1)  Zie  hierover,  Acquoy,  "Windesheira  I,  238  n.  2. 

2)  Over  het  Heer-Dirk-Tan  Herxenshuis  zie  Acquoy,  De  Kroniek, 
p.  10  n.  1  en  31. 

3)  Over  het  jaarlijksche  Colloquium  der  Broeders  zie  Delprat,  De 
Broederschap,  249. 

4)  Vergl.  p.  43. 

5)  Zie  over  de  werken  van  Petrus  de  Tarentasia  (later  Paus  Innocen- 
tius  V,  f  1277),  Jöcher,  All  ge  meines  Gelehrten-Lexicon ,  Leipzig  1750, 
II,  Kol   1889;  Wetzer  und  Welte's  Kirchenlexicon ,  VI,  743  v. 


Digitized  by 


Google 


78 

in  presens.  Ipse  feliciter  ibidem  post  multos  labores 
requievit  in  pace,  die  sancti  Johannis  ad  Portam  Lati- 
nam  *);  fuit  autem  senior  Godefrido  predicto. 

XXIX.    De  Inchoatione  domus  nostbe  Buscodücensis. 

§  1.  De  domino  Oerhardo  Scadde,  fratreprimipatrisnostri  Ger- 
hardi  Scadde.  —  Deinde  2)  circa  annos  Domini  M°cccc°xxiiii° 
venerabilis  pater  noster,  requisitus  ad  incipiendum  domum 
novam  in  Buscoducis  8)  congregationis  communis  vite,  dili- 
genter  hoc  perfecit  et  dedit  eis  dilectum  fratrem  nostrum 
et  seniorem  domus  nostre,  presbiterum  dominum  Gerhar- 
dum  Scadde ,  de  Calker. 4)  Qui  cum  primis  fratribus  domus 
nostre  fuit  et  habitavit  in  domo  nostra  ultra  xx  annos ,  volde 
qzercitatus  in  virtutibus  et  optimis  moribus.  Quia  anno  M°cccc°, 
cum  devotissime  et  strennuissime  preesset  domui  nostre  frater  suus, 
alter  dominus  Gerhardus,  advenit  ad  eum  iste  germanus  suusy 


1)  6  Mei. 

2)  HS.  B.  fol.  98*.  „Deinde  venerabilis  pater  Theodericus  requisitus 
ad  incipiendum  novam  domum  congregationis  communis  vite  in  Bus- 
coducis, diligenter  hoc  perfecit  circa  annos  Domini  M°cccc*xxiii*  et  dedit 
eis  dilectum  fratrem  et  seniorem  domus  sue,  presbyterum  dominum 
Gerardum  de  Kalker,  qui  de  primis  fratribus  domus  Zuollensis  fuit  et 
habitavit  ibidem  ultra  zx  annos  valde  exercitatus  in  veris  virtutibus  et 
optimis  moribus,  quia  novam  erigere  domum  sive  congregacionem  non 
expedit  fieri,  nisi  per  fundatos  in  virtutibus;  ipse  ergo  dominus  Ghe- 
rardus,  sicut  verus  humilis  et  obediens,  incepit  et  perfecit  domum  illara 
in  Buscoducis,  sicut  videtur  in  presenti." 

3)  Over  het  Fraterhuis  te  's  Hertogenbosch  vergl.  J.  B.  Gramaye,  Anti- 
quitates  Brabantiae  in  Descriptione  Taxandriae.  c  8;  Lindebom,  Hist. 
Episeop.  Dav.,  131;  Miraeus,  Reg.  et  constit.  clericor.,  16;  Codex 
diplom.,  IV,  325;  Sweertius,  Athenae  Belg.,  83;  Sweertius,  Monumenta 
Brabant.,  348;  Foppens,  Bibliotheca  Belgica,  II,  627,  697;  Erasmus, 
Epist.  lib.  XXIV;  Delprat,  De  Broederschap,  126  v.;  Paquot,  Mém.  p. 
servir  a  1'hist.  litt.  des  Pays-Bas,  IX,  170;  J.  H.  van  Heurn,  Hist.  van 
's  Hertogenbosch,  I,  452;  Hirsche,  Real-Encyclop.  1.  c;  Leitsmann,  Über- 
blick,  27,  64;  van  Heussen,  Oudheden,  478;  L.  H.  C.  Schutjes,  Ge- 
schiedenis van  het  bisdom  's  Hertogenbosch ,  St.  Michielsgestel  1872,  II, 
283—287. 

4)  Over  Gerrit  Scadde  vergl.  Chron.  Wind.,  46,  394;  Delprat, 
Archief,  286;  Delprat,  De  Broederschap,  285  v. 


Digitized  by 


Google 


79 

a  studio  Pragensi *)  recenter  digressus  ad  visitandum  ipsum. 
Qui  graeiose  receptus,  post  longa  familiaria  colloquia, 
eciam  de  conversione  agi  ceptum  est.  De  qua  venerabilis 
pater  noster  sollicite  eundem  fratrem  suum  curavit  aggredi , 
ammonendo  et  exhortando,  quomodo  hec  omnia  tempo- 
ralia  [fol.  21 r]  nihil  sunt  in  comparatione  eternorum,  et 
quam  breviter  durabilia,  periculosa  et  deceptoria  existunt, 
et  quomodo  homines  pereunt  in  e  ter  nu  m  per  ista,  et 
quanta  merces  humilium  et  Christum  sequentium  et  cetera. 
Post  hec  et  alia  multa  talia,  respondit  ille :  „Dilecte  frater, 
non  possumus  omnes  mundum  derelinquere  et  pauper- 
tatem  amplecti."  Tandem  dixit  pater:  „Frater,  si  ergo 
sic  eligis  et  hoc  placet  tibi,  ut  tu  habeas  mundum  et 
ego  celum,  bene  placet  michi  talis  distributio  pro  parte 
videlicet  inea."  Que  verba  sic  penetrabant  intima  fraterni 
cordis,  ut,  parvo  intervallo  facto,  rediret  ad  patrem  nos- 
trum,  fratrem  suum,  seipsum  integre  resignans  et  exorans, 
ut  maneret  apud  fratres  nostros,  quod  et  factum  est. 
Itaque  profecit  ex  hoc  in  valde  bonum  et  dilectum  virum, 
sequens  consilium  et  vestigia  fratris  sui,  assumens  nostrum 
humilem  et  abjectum  habitum,  modum  et  vite  statum. 
Cum  parentes  divites  essent,  fuissetque  gloriosus  apud 
buos  in  seculo,  sed  contempnens  omnia  ista,  dedit  se  ad 
eterna.  Ita  quod  factus  fint  homo  muite  humilitatis  et 
caritatis,  quem  eciam  mater  sua,  muiier  devota,  attracta 
bono  odore  virtutum  et  amore  filii  sui,  venit  habitare 
Suollis,  humiliter  et  devote  Deo  serviens.  Ipse  vero, 
primo  tempore  fratris  sui,  cum  illis  fratribus  primis 
admodum  pauperibus  et  mundo  despectis  optime  exerci- 
tatus  in  mortificatione  viciorum  et  virtutum  profectibus, 
insigniter  evasit.  Defunctoque  fratre  suo  2),  rectore 
domus  nostre,  factus  ex  obedientia  sacerdos,  adauxit 
exercicia  devotionis  et    domino    Theoderico  de  Herxen, 


1)  Correct  uur  op  den  kant  van  den  voltooier.  —  Be  door  den  voltooier 
doorgehaalde  oorspronkelijke  tekst  luidt  als  volgt:  „qui  circa annos  Domini 
M°cccc°  cum  devotissime  ac  strennuissime  preesset  domui  nostre  frater 
saus,  dominus  alter  Gerardus,  ad  venit  ad  eum  iste  germanus  suus  a 
studio  Pragensi." 

2)  Vergl.  p.  42. 


Digitized  by 


Google 


80 

successori  fratris  sui,  se  juniori  humillime  et  integre 
subjectus  fuit.  A  quo  missus,  ut  dictum  est,  ad  Buscum- 
ducis  pro  inchoatione  nove  domus  ibidem,  utpote  optime 
expertus  in  multis,  hoc  opus  laudabiliter  executus  est, 
instituens  ibi  domum  bonam,  ubi  post  multos  labores 
feliciter  in  Domino  obdormivit  in  vigilia  Jacobi  Apos- 
toli  *)  anno  Domini  M°cccc°xxxv°. 

XXX.    De  domino  Johanne  van  den  Zande  ,  primo 

CONFESSORE  TEN   ORTHEN  IN  BüSC0DUCI8. 

[Fol.  21v.]  Circa  idem  tempus 2)  venerabilis  pater  noster 
incepit  domum  sororum  Ten  Orthen  in  Buscoducis  3) ,  qui- 
bus  dedit  et  prefecit  devotum  fratrem  nostrum ,  dominum 
Johannem  van  den  Zande 4) ,  qui  de  gracia  Dei  et  con- 
silio  patris  nostri  illam  domum  instituit  in  optima  disci- 
plina  et  collegit  ibi  magnam  sororum  multitudinem,  quas 
optime  rexit  et  exercitavit  in  multis  et  magnis  exerciciis 
devotionum  et  virtutum.  Ita  ut  odor  bone  conversationis 
earum  diffunderetur  per  totam  patriam  et  in  multis  locis 
exinde  emularenter  et  attraherentur  desiderio  ad  haben- 
dum   et   fundandum   domum   talem   seu  congregationem 


1)  24  Juli. 

2)  HS.  B.  fol.  99.  „Circa  idem  vero  tempus  venerabilis  pater  Theode- 
ricus  incepit  domum  sororum  Ten  Orten  in  Buscoducis,  quibus  prefecit 
devotum  fratrem,  dominum  Johannem  Van  den  Zande,  qui  de  gracia 
Dei  instituit  domum  illam  optima  disciplina,  et  exercitavit  sorores  in 
multis  et  maguis  exerciciis  virtutum,  ita  ut  odor  bone  conversacionis 
ipsorum  (sic)  diffunderetur  per  totam  patriam ,  ita  ut  ex  multis  locis 
allicerentur  ad  fundandum  talem  domum  seu  congregacionem.  Ab  illa 
ergo  domo  incepta  est  domus  sororum  in  Bomel ,  in  Rossen ,  in  Wamel, 
novissime  autem  in  Brielis.  Hic  ergo  dilectus  Deo  et  hominibus,  cum 
multas  sorores  premisisset  ad  Dominum,  quarum  causa  salutis  exti- 
terat,  tandem  secutus  feliciter  obiit  anno  Domini  MCCCCXLIIII,  iii 
Idus  Octobris." 

3)  Volgens  Schutjes,  Geschiedenis  van  het  bisdom  's  Hert  ogen  bosch, 
IV,  477  ontleent  dit  convent  z\jn  naam  aan  zyn  stichter  ridder  Johan 
van  Orten,  die  in  zijn  testament  van  1409  zijne  goederen  voor  deze 
stichting  bestemde.  Het  gesticht  lag  in  de  stad  zelve  en  niet,  zooals 
Acquoy,  De  Kroniek,  28,  aanneemt,  in  het  dorp  Orthen  bij  's  Hertogen bosch. 

4)  Vergl.  Delprat,  Archief,  VI,  287. 


Digitized  by 


Google 


81 


sororum.  Unde  ab  ea  domo  cepit  domus  sororum  in 
Bommel  *),  in  Rossem  *),  in  Wamel  8),  novissime  in 
Brielis.  Hic  ergo  strennuus  vir,  dilectus  Deo  et  homi- 
nibus,  cnm  multas  ad  Dominum  sorores  premisisset  et 
instituerat  et  salutis  earum  causa  extiterat,  tandem  ipee 
secutus,  feliciter  obiit  anno  Domini  M°cccc°  et  xliiii0  Idus 
iii°  Octobris  4). 

XXXI.    Ad  sanctam  Ursulam  in  Traibcto. 

De  domino  Hermanno  ter  Moet,  fratre  nostro.  —  Alio  tem- 
pore §) ,  circa  annos  Domini  M°cccc°  et  xxiii°,  idem  pater 
n  o  ster  providit  domui  sororum  in  Traiecto  Inferiori  ad 
sanctam  Ursulam ,  teutonice  Brantolii  6),  et  dedit  eis  valde 
dilectum  fratrem  nostrum  Hermannum  ter  Maet 7).  Hic 
dum  esset  novicius  in  domo  nostra  et  oporteret  eum 
exuere  novas  vestes  suas,  quas  detulerat,  dabatur  ei  toga 
detrita  et  lacerata,  unde  naturaliter  horreret.  Contigit 
quadam    vice    rapi   eum,   ut  sibi  videbatur,  et  trahi  ad 


1)  Het  Sl  Agnetenklooster  te  Zaltbommel  lag  in  de  Tolstraat.  Vergl. 
Schutjes,  Bisdom  van  's Hertogenbosch,  V,  985. 

2)  Schutjes,  1.  c.  V,  612  vermeldt  een  enkel  klooster  te  Rossum, 
namelijk  het  klooster  Sint  Marienacker  of  Onzer  lieve  Vrouwen  Acker. 
Noch  het  stichtingsjaar,  noch  tot  welke  orde  de  zusters  van  dit  klooster 
behoorden,  zegt  hij,  is  bekend.  Vergl.  over  dit  klooster  het  Archief  voor 
Kerke!.  Geschied.,  XVI,  285—294. 

3)  Over  het  Zusterhuis  in  Wamel  zie  Lindebom,  Hist.  Episc  Davent., 
162;  van  Heussen,  Oudheden,  I,  312;  Schutjes,  Geschied,  v.  h.  Bisdom 
v.  's  Hertogenbosch ,  V,  890. 

4)  13  October. 

5)  HS.  B.  99'.  „Alio  tempore  dominus  Theodericus  circa  annos  Domini 
M[eccc]  XXIII  providit  domui  sororum  in  Traiecto,  dicta  theutonice 
Brantolii,  alio  nomine  XI  milium  Virginum,  valde  dilectum  fratrem 
domus  sue  Hermannum  Termaet."  —  Het  vervolg  van  dit  Cap.  in  HS. 
B.  komt  op  eenige  kleine  afwijkingen  na,  letterlijk  met  onzen  tekst 
overeen. 

6)  Over  het  Monasterium  XI  millium  Virginum  vulgo  Brandoly,  zie: 
Ant.  Matthaeus,  Fundationes  et  Fata  Ecclesiarum,  290;  Van  Heussen, 
Oudheden,  II,  108. 

7)  VergL  p.  82  n.  1. 

Derde  Serie.    Werken  N«.  13.  6 


Digitized  by 


Google 


82 


judicium  et  cumf  anxiaretur,  quid  responderet  et  non  inve- 
niret,  incidit  sibi  unde  accepit  aliquid  spei,  quod  ymmo 
illani  detritam  togam  ex  obedientia  portasset  et  in  hoc 
seipsum  vicisset.  Ipse  fuit  procere  stature,  satis  corpu- 
lentus,  eloquens  et  bonus  collacionator  et  maturus  in 
moribus  et  in  omnibus  bene  exercitatus ,  qui  domum  illam 
valde  promovit  in  spirituali  profectu ,  ita  quod  domus  illa 
adhuc  hodie  spiritualior  est  et  major  disciplina  in  ea 
invenitur,  quam  in  ceteris  domibus  civitatis  Traiectensis. 
Hujus  ergo  viri  disciplina,  doctrina  et  sancta  vita  in  se 
et  in  domo  sua  satis  clara  et  famosa  fuit  Traiecti  apud 
plerosque,  eciam  seculares,  et  [fol.  22r.]  tandem  post  multos 
agones,  cum  plurimo  animarum  lucro,  feliciter  obiit 
ibidem  quinto  Kalendas  Marcii  *). 

XXXII.    De  domino  Hermanno  Elborch. 

Fere  eodem  tempore  fuit  in  Traiecto  ad  sanctam  Ceci- 
liam  2)  confessor  illarum  sororum  quidam  alius,  dictus 
dominus  Hermannus  de  Elborch,  vir  valde  venerabilis, 
qui  prius  fuerat  in  statu  conjugali.  Defuncta  enim  8)  uxore, 
quia  satis  literatus  fuit,  factus  est  sacerdos,  qui,  quam  vis 
non  fuit  acceptus  frater  domus  nostre,  tarnen  seipsum 
tradidit  consilio  patris  nostri  et  totus  conversus  ad  Do- 
minum  incessit  capuciatus,  more  fratrum  nostrorum.  Et 
factus  confessor  sororum  predictarum ,  fuit  totus  studiosus 
in  scripturis  sacris,  evadens  in  solempnem  predicatorem 
verbi  Dei,  ita  ut  non  solum  diebus  festivis  faceret*)  colla- 
tionem    in    capella   sua  pro   sororibus   suis   et   omnibus 


1)  24  Februar.  —  Herman  ter  Maat  moet  voor  den  21  Maart  1457 
gestorven  zijn,  daar  hij  onder  de  leden,  die  het  Fraterhuis  bij  den  dood 
van  Dirk  van  Henen  telde,  niet  voorkomt. 

2)  Het  klooster  der  „besloten  Susteren  St  Cecilien"  op  de  Neude  te 
Utrecht  werd-  in  1392  gesticht.  Vergl.  stichtingsbrief  in  Ant.  Matthaeus, 
Fundationes  et  Fata  Ecclesiarum,  281.  Zie  ook  Van  Heussen,  II,  106; 
L.  E.  Bosch,  Het  Ceciliaklooster  op  de  Neude  te  Utrecht,  in  den  Ulr. 
Volks-Alm.  1861,  181. 

3)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiere. 

4)  In  HS.  is  „scilicet"  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


83 


secularibus  advenientibus ,  sed  et  rogatus,  sepius  in  aliis 
ecclesiis  publice,  devote  et  optime  predicavit.  Ipse  eciam 
confessor  erat  devotarum  feminarum  et  virorum  pariter 
devotorum,  qui  a  curato  suo  super  hoc  licentiam  habe- 
bant,  denique  cum  aliis  patribus  ad  colloquium  venire 
consuevit  et  facere  collationem  pro  scolaribus.  Puit  in- 
super  devotus  hospes  spiritualium  virorum,  sed  propter 
studium  et  predicationem  expedivit  se  a  mensa.  Hic  longo 
senio  fessus,  cum  magno  fenore  meritorum  et  lucro  ani- 
marum  demum   transivit  ad  Dominum,  sepultus  ibidem. 

XXXIII.      DE    EM1GRAT10NE  FRATRUM  NOSTRORUM  A  PATRIA 
ISTA  PROPTER  INTERDICTÜM  IN  EA. 

§  1.  Anno  Domini  M°cccc°xxiii0  J),  quo  obiit  dominus 
Fredericus,  Traiectensis  episcopus,  qui  prius  fuerat  Argen- 
tinensis  2),  contigit  episcopum  Spirensem  3)  obtinere  apapa 
Traiectensem  episcopatum.  Qui,  cum  non  graciose  recipe- 
retur  a  Traiectensibus ,  resignavit  jus  suum  Swedero  de 
Culenborch ,  qui  anno  Domini ,  videlicet  M°cccc°xxv°,  fuit 
apostolica  auctoritate  confirmatus  et  a  Traiectensibus  et 
aliis  nonnullis  opidis  susceptus,  episcopalia  exercebat. 
Sed  a  Transysulanis  civitatibus  non  est  admissus  et  cum 
propter  parcialita  [fol.  22y]  tes  Hoecs  et  Cabbelyaus,  que 
fuerunt  in  primoribus  Traiectensibus,  quas  ipse  intendebat 
annichilare,  pars  illa  Hoexen,  que  tune  predominabatur, 
indignata  domino  Suedero,  reppulit  eum  et  adhesit 
Transysulanis  in  postulatione  domini  Rodolphi  de  Diep- 
holt.    Quapropter    eodem   anno,    scilicet  xxv°,   dominus 


1)  HS.  B.  fol.  99v.  „Anno  vero  Domini  M0cccc°xxiii*,  quo  defunctus  est 
episcopus  Traiectensis  dominus  Fredericus ,  episcopus  Spirensis  obtinuit 
episcopatum  Traiectensem,  sed  cum  non  graciose  reciperent  eum 
Traiectenses,  resignavit  Swedero  de  Culenborch,  qui  anno  M8cccc°xxv° 
fuit  apostolica  auctoritate  confirmatus  et  a  Traiectensibus  et  nonnullis 
aliis  oppidis  susceptus,  episcopalia  exercuit."  —  Het  vervolg  van  dit  Cap. 
is,  op  eene  kleine  variant  na,  tot  aan:  „Nam  ferebatar  de  eo"  in  §  2 
letterlijk  in  HS.  B.  fol.  99»  en  100'  te  vinden. 

2)  Vergl.  p.-  23. 

3)  Rhabanus  van  Helmstad. 

6* 


Digitized  by 


Google 


84 


papa  Martinus  *)  et  successor  ejus  Eugenius  2)  grave 
interdictura  s)  et  excommunicationem  imposuerunt  omni- 
bus in  patria  Traiectensi ,  qui  recipere  nolebant  dominum 
Suederum 4).  Religiosi  ergo  et  omnes  devoti  utriusque  sexus 
nolebant  divina  celebrare  neque  interesse  divinis  propter 
obedientiam  pape,  scilicet  quando  fait  denunciatum  in 
profesto  sancti  Lamberti  6) ;  ideo  crudeliter  valde  primum 
expulsi  fuerunt  a  monasteriis  et  civitatibus ,  scilicet  anno 
Domini  M°cccc°xxv°.  Anno  sequenti  hujus  occasione  fratres 
nostri  in  Parasceve  6) ,  videlicet  xxvi° ,  perrexerunt  primum 
ad  Montem  sancti  Iberonimi,  deinde  in  Doesborch  venerunt 
et  conduxerunt  domum  ibidem.  Cumque  essent  ibi,  sicut 
et  supra  memoratum  est  7),  in  venerunt  graciam  apud 
cives  et  fundaverunt  8)  ibi  domum  bonam  et  collegerunt 


1)  Martin  V,  Otto  Colonna,  1368  te  Rome  geboren,  werd  41  Nov. 
1417  te  Konslanz  tot  Paus  verkoren  en  stierf  den  20.  Februari  1431 
te  Rome. 

2)  Eugenius  IV,  Gabricl  Condulmieri ,  bisschop  van  Siena,  werd  den 
3.  Maart  1431  tot  Paus  gekozen.  Hij  overleed  te  Rome  den  23.  Fe- 
bruari 1447. 

3)  Over  het  Utrechtsche  Schisma  zie:  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  i, 
180-216;  Del  prat,  De  Broederschap,  58 — 65;  Acquoy,  Windesheim, 
II,  110—121 ;  J.  de  Hullu,  Bijdrage  tot  de  geschiedenis  van  het  Utrecht- 
sche Schisma,  's  Graven hage,  1892. 

4)  Vergl.  de  Hullu,  Bydrage,  55  vv.  en  110  vv. 

5)  16  September. 

6)  29  Maart  1426.  —  Hofman,  Archief  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  Y,  98 
noot  2,  beweert  op  grond  van  een  acte,  gedateerd  31  Maart  1430, 
waardoor  Z  weder  van  C  uien  borg,  bisschop  van  Utrecht,  aan  de  Frater- 
heeren  van  Zwolle  het  voorrecht  verleent,  om  de  hl.  wijdingen  te  mogen 
ontvangen  op  de  gemeenschap  hunner  goederen,  dat  de  broeders  1430 
niet  uit  Zwolle  verdreven  waren.  Hetzelfde  beweert  ook  van  Hattum, 
Geschiedenissen,  I,  357.    Vergl.  Delprat,  De  Broederschap,  63,  64. 

7)  Vergl.  p.  56. 

8)  De  voornaamste  bronnen  en  literatuur  over  het  Fraterhuis  te  Does- 
burg zijn:  de  door  Delprat,  De  Broederschap,  347,  beschrevene  „Kro- 
niek van  de  Broederschap  van  St.  Joris  of  St  Gregorius  te  Doesburg". 
Dit  HS.  (papier  101/*  X  14','j)  behelst  eene  voortloopende  kroniek  over 
de  jaren  1425—1560  en  het  Oartularium  van  het  Fraterhuis.  Het  bevat 
bovendien  eenige  aanteekeningen  over  het  Domus  Pauperum  Clericorum 
benevens  den  stichtingsbrief  en  een  uittreksel  van  het  Cartularium  van 
het  Domus  Viduarum  aldaar.    Het  HS.  is  thans  eigendom  van  den  heer 


Digitized  by 


Google 


85 


et    acceptaverunt    bonos   juvenes,    ita  !ut   dum    redirent 
Suollis    fratres    nostri    dimitterent  ibi   bonam   congrega- 


de  Brnyn  Tengbergen  te  Doesburg  en  zal  door  mij  binnen  kort  uit- 
gegeven worden  in  de  werken  van  het  Genootschap  Gelre.  Deze  kroniek 
wordt  door  ons  geciteerd:  HS.  D  —  Prof.  W.  Moll  publiceerde  in 
het  Kerkhistorisch  Archief,  III.  108 — 115  een  uittreksel  uit  deze  kro- 
niek onder  den  titel:  Aanteekeningen  van  een  tijdgenoot  betreffende 
de  opkomende  kerkhervorming,  inzonderheid  in  het  fraterhuis  te  Does- 
burg. —  Over  stukken  betreffende  het  Fraterhuis  te  Doesburg  zie  P. 
Nyhoff,  Inventaris  van  het  Oud  Archief  der  gemeente  Arnhem ,  Arnhem 
1864,  530;  P.  Nyhoff,  Inventaris  van  het  Oud  Archief  der  gemeente 
Doesburg,  Doesburg  1865,  en  J.  A.  Nyhoff,  Bijdragen,  Nieuwe  reeks, 
II,  110  en  128  v.  —  Verder:  Lindebom,  Hist.  Episc.  Dav.,  470  vv.; 
van  Heussen,  Oudheden,  684  vv.;  Dumbar,  Anal.  I,  174;  Huygen,  Be- 
schrijving van  Doesburg,  2e  druk,  Voorrede  XXIX  en  98, 105;  Delprat, 
Be  Broederschap,  131 — 137;  Acquoy,  Windesheim,  II,  135 v.;  Hirsche, 
Real-Kncycl.,  II,  753;  Leitsmann,  Ueberblick,  25,  49. 

De  stichting  van  het  Fraterhuis  te  Doesburg  dient  nader  onderzocht  te 
worden.  Delprat,  De  Broederschap,  132,  en  Nyhoff,  By dragen,  Nieuwe 
reeks,  II,  109  beweeren,  dat  de  stichtingsbrief  van  dit  huis  is  gedag- 
teekend  op  den  dag  der  hl.  Martelaren  Gervasius  en  Prothasius  (19  Juni) 
van  het  jaar  1405.  In  ons  HS.  duidt  niets  op  een  reeds  bestaand  frater- 
huis in  deze  stad.  Ook  het  feit,  dat  de  kroniek  van  het  St.  Gregoriushuis 
van  Doesburg  —  ons  HS.  D  —  begint  met  het  jaar  1425,  dus  één  jaar 
voordat  de  Zwolsche  broeders  naar  Doesburg  de  wijk  namen ,  staaft  ons 
vermoeden,  dat  in  deze  stad  nog  geen  fraterhuis  bestond.  —  HS.  D. 
begint  p.  6  met  het  opschrift:  „De  ortu  domus  fratrum  in  Doesborch,"  en 
nadat  de  schrijver  met  eenige  woorden  het  interdict  van  1425  en  de 
bekende  gevolgen  voor  de  religieusen  vermeld  heeft,  gaat  hij  dadehjk 
tot  het  verhaal  van  de  stichting  van  het  Fraterhuis  over.  „Ea  sane 
tempestate"  zegt  mj  p.  6,  „venerabilis  dominus  Thricus  Herren,  rector 
Domus  Clericorum  in  Z wollis,  secum  suorum  quibusdam  fratrum  sump- 
tis,  ad  Doesborch  venit,  ibique  in  conducto  ad  tempus  hospicio  habi- 
tare  cepit."  Klaarblijkehjk  is  den  kroniekschrijver  van  een  vroegere 
vestiging  der  broeders  te  Doesburg  niets  bekend,  want  zonder  twijfel 
zonde  mj  hier  de  reden  aangeven,  waarom  Dirk  van  Henen  niet  bij 
hen  zijn  intrek  nam.  Ook  zoude  hij,  die  met  de  meeste  zorg  iedere 
schenking,  iedere  materieele  aanwinst  van  het  huis  boekt,  wel  van  de 
vroegere  stichting  bij  de  een  of  andere  gelegenheid  iets  gezegd  hebben. 
Toch  alleen  de  schenking  van  een  huis  in  1429  vermeldt  hij  in  vol- 
gende bewoordingen  p.  8.  „Tandem  anno  Domini  M°cccc°xzix°  vene- 
rabilis et  honesta  Johanna  Tengnagell,  uxor  quondam  Thrici  van 
Heyker,  domino  Thrico  Herzen  dedit  domus  et  aree  partem  in  Platea 
Aquarum  ibique  cum  suis  fratribus  eztunc  habitare  cepit  de  suarum 


Digitized  by 


Google 


86 


tionem  clericorum ,  anno  videlicet  Domini  M°cccc°  et 
xxxii°,  quibua  pater  noster  prefecit  et  apud  eos  reliquit 
dilectum  fratrem  nostrum  dominum  Gerhardum  de  Rees *). 
§  2.  De  domino  Gerhardo  Rees,  fratre  nostro  et  primo  rectore 
in  Doesborch.  —  Qui  fait  vir  late  caritatis,  ita  ut  non  suffi- 
ceret  ei  providere  et  regere  fratres  suos,  quin  eciam 
colligeret  multas  virgines  et  provideret  eis  de  rectoribus 
in  dïversis  domibus.  Occasione  cujus  ipse  postea  factus  est 
rector  a)  et  confessor  sororum  et  valde  largus  pater  semper 
usque  ad  mortem  8)  ad  providendum  domibus  sororum  de 
ydoneis  confessoribus ,  ut  animas  multas  lucrifaceret 4). 
Unde  factum  est,  ut  cum  pius  pater  ipse  obisset,  facta 


laboribas  manuum  redditibusque  de  Z wollis  vemen tibus  vivendo,  irre- 
prehensibiliterque  ac  devote  eonversando;  exules  quidem a  suis,  tamquam 
veri  advene  et  peregrini  ad  patriam  aspirabant." 

1)  Vergl.  p.  68  n.  4. 

2)  Omstreeks  het  jaar  1440  was  er  in  het  Fraterhuis  te  Doesburg 
groot  verschil  van  meening  tnsschen  de  broeders  en  hun  reetor.  Na 
het  vertrek  der  Zwolsehe  broeders  heerschte  groote  armoede  in  het 
Fraterhuis.  „In  ista  paupertate  dominus  Gerardus,  reetor  premissus, 
agrioulturam  exercere  cepit,  non  ob  aliam  causam  nisi  inopia  cogente, 
ei  qua  corporales  labores  ezcreverunt  supra  modum  communem.'*  (HS. 
D.  p.  41).  De  broeders  zagen  in  den  arbeid  buiten  hun  huis  allerlei 
gevaren  voor  hun  zielenheil  en  poogden  te  vergeefs  hunnen  rector 
hiervan  te  overtuigen.  Daar  Gerhard  echter  van  zijne  meening  niet  af 
te  brengen  was,  „dominum  Gerardum  anno  Domini  M°cccc*xliii°  de  facto 
absolverunt,  quo  absolute,  de  novo  rectore  eligendo  ac  preficiendo 
tractare  ceperunt,  sed  quia  alteri  sic,  alii  autem  aliter  bonum  vide- 

baiur,  in  unum  protunc  conoordare  non  poterant Tandem  dominus 

Gerardus  convocans  fratres,  in  presentia  ipsorum  spon  te  regime»  resig- 
navit,  obtentis  sibi  ex  domo  ad  usufructum  xv  florenis  annuatim  et 
omnium  fratrum  consensu  prefecit  dominum  Johannem  Daventrie  eis 
in  rectorem.  Et  ipse  dominus  Gerardus  se  ad  habitandum  transtulit  ad 
conventum  sororum  sancte  Catherine  in  Doesborch,  quem  tune  antea 
una  cum  domo  fratrum  rexit."  (HS.  D.  p.  16). 

3)  Volgens  HS.  D.  p.  32,  overleed  hij  in  1461. 

4)  Ook  HS.  D.  p.  33,  heeft,  in  plaats  van  bepaalde  feiten  aan  te 
halen,  de  volgende  rhetorische  frazen:  „Quis  dicere  sufficiat,  quot  clerici, 
quot  laici,  quot  puelle  ac  virgines  ejus  monitis  ad  Deum  conversi  sunt 
et  seculum  reliquerunt?  Item  quot  domus  ac  congregationes  per  eum 
inicium  sumpserunt?  In  hujusmodi  usque  ad  extremurn  vite  labore 
non  destitit." 


Digitized  by 


Google 


87 


fuerit  de  eo  revelatio,  quod  cum  magna  solempnitate  et 
toga  virginum  apparuisset  ante  Dominum.  Nam  ferebatur 
de  eo,  quod  cum  carruca  sua,  onusta  duabus  sororibus 
et  uua  perna1)  lardi,  pergens,  domum  aliquam  sororum 
inchoare  consueyerit,  nee  leviter  civitatem  quamlibet,  preci- 
[foL  23*]  pue  in  terra  Clivensi2),  unde  ortus  erat,  hoc 
munere  indotatam  reliquit.  Et  hoc  quoque  de  eo«dice- 
batur,  quod  cum  transiret  semel  per  plateam,  obviaverit 
ei  procax  muiier,  multis  opprobriis  insultans  illi,  quam 
cum  stans  et  immotus  audiret,  quidam  vir  probus  astans 
suasit  recedendum  ab  auditu  hujusmodi  verborum.  Cui 
respondit  ille:  „Quamdiu  lucrum  michi  est  in  foro  isto 
et  profectus  persto  in  negociando." 

§  2.  De  domino  Henrico  de  Gravia ,  secundo  rectore  in 
Doosborch.  —  In  loco  autem  ejus  in  Domo  Clericorum 
successit  et  prefectus  fuit  fratribus  dominus  Henricus  de 
Gravia  8)  in  rectorem ,  qui  fuerat  vir  de  bona  progenie  et 
divite,  ipse  vero  magni  ingenii  et  profunde  intelligentie  in 
scripturis,  devotus  Deo  et  bonus  exercitator  suorum.  Nam 
quamvis  fratres  nostri  plura  ibi  dimiserunt  in  subsidium 
domus  incepte  in  utensilibus  et  libris4)  et  cetera,  tarnen 
adhuc  pauperes  erant  et  ipse  dominus  Henricus,  rector 
eorum,  per  suam  prudentiam  et  frugalem  vitam  fratrum 
profecerunt  in  bonam  disciplinatam  domum.  Ita  ut  jam 
ditiores  fiicti  sint  nobis  et  in  omnibus  bene  provisi  in 
devotis  fratribus  et  sufficientia  temporalium.  Et  quia  per 
nos  inicium  habuerunt ,  primi  defuncti  de  domo  illa,  sicut 
et    de    domo   Daventriensi   et  Monte    sancti  Iheronimi, 


i)  Diefenbach,  Glossar.  Perna,  berna=pecks,  siet  speek,  uitfleisch, 
ham»  eia  schweinener  schenckl. 

2)  Vergl.  p.  70. 

3)  VergL  p.  86  n.  2.  —  Johan  van  Deventer,  die  op  voorstel  van  Gerhard 
van  Rees  door  de  broeders  tot  rector  gekozen  was,  werd  op  het  Collo- 
quium te  Zwolle  in  1443  niet  bevestigd  en  Hendrik  van  Grave  in  zijne 
plaats  tot  rector  over  het  huis  gesteld.   HS.  D.  p.  17. 

4)  De  weivoorziene  bibliotheek  der  Fraterheeren  te  Doesburg  werd  in 
het  jaar  1586  door  de  krijgsknechten  van  Leicester  op  de  markt  aldaar 
verbrand.  Vergl.  Tegenwoordige  staat  van  Overijssel,  376;  Delprat,  De 
Broederschap,  136;  Acquoy,  Windesheim,  II,  135  v. 


Digitized  by 


Google 


88 


conscripti  sant  in  Memoriali  Defunctorum,  sicut  et  de 
domo  in  Buscoducis.  Et  dam  ibidem  eramus ,  factus  fait 
magnus  concursus  l)  clericorum  et  plares  tanc  dirige- 
bantur  ad  monaeteria. 

XXXIV.    De  magistro  Livino,  bectobe  scolarium, 

VIBO  DEVOTO. 

§  1.  Fuerat  quoque  tune  ibidem  rector  *)  scolarium 
magister  Livinus  3) ,  qui  consilium  patris  nostri  et  fratrum 
nostrorum  libenter  amplexabatur,  qui  eciam  discipulos 
suos  devote  ammonebat  et  informabat  ad  contemptum 
mundi.  Qui,  ut  supra  dictum  est4),  carmen  patris  nostri 
de  virginitate  suis  clericis  pronunciavit  5)  et  pro  carmine 
dedit  eis. 

§  2.  De  domino  Nycolao  de  Middelborch.  —  Hic  magister 
Livinus  frater  fuit  domini  Nycolai  de  Middelborch,  qui 


1)  HS.  D.  p.  27  maakt,  de  gebeurtenissen  van  1455  vermeldend,  van 
den  bloei  der  school  te  Doesburg  in  de  volgende  termen  gewag:  „Hiis 
diebus  in  Doesborch  satis  competenter  studium  viguit  scolasticale  et  multi 
scolares  undique  conQuebant,  in  quibus  fratres  valde  fideliter  labora- 
verunt  atque  multum  fructum  fecerunt ,  sic  quod  quamplures  ad  divena 
loca  et  religiones  dirigerentur  per  diligenciam  et  exercicia  fratrum, 
Domino  in  omnibus  cooperante  et  sermonem  confirmante." 

2)  HS.  B.  fol.  400r.  „Circa  idem  vero  tempus  fuit  ibidem  rector  cleri- 
corum magister  Livinus,  qui  consilium  patris  Theodrici  et  aliorum 
fratrum  libenter  amplexabatur  et  clericos  devote  ammonebat  et  infor- 
mabat ad  religionem  et  contemptum  mundi.  Tandem  post  multos 
labores  in  scolis  Zwollensibus  et  Doesborgensibus  et  direotiones  scholarum 
ad  Deum,  postmodum  ad  tempus  sibi  ipsi  et  Deo  vacabat,  habitans 
Da  ven  tr  ie,  ubi  feliciler  obiit"  —  In  HS.  D.  p.  7  wordt  van  hem  ver- 
meld, dat  h\j  procurator  van  het  Kleine  huis  te  Zwolle  was.  „Secum 
(sciL  Theoderico  Herxen)  au  tem,  cum  venit  ad  Doesborch,  Lebuinum 
Middelborch,  procuratorem  Parve  Domus  Clericorum  in  Zwollis,  adduxit, 
qui  rector  scolarium  effectus  est,  sub  cujus  regimine  tanta  crevit  devocio 
in  ter  scolares,  quod  usque  in  hodiernum  diem  fructus  illius  fervoris  in 
monasteriis  multis  et  piis  locis  redolet." 

3)  Vergl.  p.  55  n.  4,  56  n.  5,  57,  66. 

4)  Vergl.  p.  57. 

5)  Pronunciare  =  dicteeren.  Vergl.  Fr.  Paulsen,  Geschichte  des  Ge- 
lehrten  Unterrichts,  II.  All.,  Leipzig  1896,  35, 


Digitized  by 


Google 


89 


Nycolaus  eciam  ad  tempus  fait  lector  Suollis  in  scolis  et 
consilio  patris  nostri  totua  subditus,  factus  et  directus  et 
sororum  confessor  [fol.  23v]  de  Oen  in  Velua  *),  qui  adhuo 
superstes  et  senio  fessus  jam  optime  rexit  domum  illam 
usque  in  presens,  quam  eciam  bonis  suis  et  fratris  in 
temporalibus  satis  augmentavit  et  providit. 

§  3.  Magister  ergo  Livinus  post  multos  labores  in  scolis 
Suollensibus  et  Doesborgensibus 2)  et  directiones  scolarium 
ad  Deum,  ipse  postmodum  sibi  vacabat  et  Deo,  habitans 
Daventrie,  ubi  tandem  feliciter  obiit  8). 

§  4.  In  Doesborch  eciam  fuerunt  alii  aliqui  devoti  viri , 
precipue  dominus  Theodericus  de  Gruter4)  senior  disci- 


1)  Vergl.  A.  J.  v.  de  Aa,  Aardrijkskundig  Woordenboek,  VIII,  361. 

2)  Volgens  HS.  D.  p.  330  was  hij  de  stichter  van  het  Domus  Pau- 
perum  Clericorum  te  Doesburg.  Onder  het  opschrift:  „De  Domo  Pau- 
perum  Clericorum"  volgt  onmiddellijk:  „Magister  Livinus  Middel borch, 
rector  quondam  scole  Doisborgensis,  legavit  pauperibus  scolasticis  domum 
suam  cum  area  et  horto,  nee  inveniuntur  spetiales  hujus  fundationis 
littere."  Een  ander  huis  wordt  onder  de  goederen  der  Arme  Glerken 
niet  vermeld. 

3)  Livinus  van  Middelburg  moet  na  4454  gestorven  zgn,  daar  hg  in 
dit  jaar  nog  te  Hulsbergen  aan  het  Colloquium  der  fratres,  aldaar  ge- 
houden, deel  nam.    Vergl.  p.  66. 

4)  Dier  de  Muiden  in  zgn  Vita  Gerardi  Grote  (in  Dumbar,  Analecta, 
I»  3)  getuigt  van  hem,  dat  mj  ten  tyde  van  G.  de  Groote  lector  der 
kapittelschool  van  Deventer  was.  „Dominus  Theodericus  Gruter,  qui 
fuit  postea  notabilis  vir  et  devotus  in  Doesborch  et  tune  temporis  fuit 
lector  in  scholis  Daventriensibus."  —  De  Coussemaker  (Oe  Dietsche 
Warande,  jaarg.  III,  Amst  1857,  partie  frangaise,  30)  houdt  hem 
ten  onrechte  voor  den  dichter  van  het  lied  „Och  Heer  der  hemelen 
stichter."  —  Deze  vergissing  is  gemakkelijk  te  verklaren,  wanneer  men 
in  aanmerking  neemt,  dat  aan  de  Coussemaker  alleen  de  eenigzins 
onduidelijke  tekst  van  HS.  B.  bekend  was.  Aldaar  staat  fol.  100*  als 
volgt:  „Et  erant  in  Doesborch  aliqui  alii  devoti  viri,  precipue  dominus 
Theodericus  de  Gruter,  senior  discipulus  magistri  Gherardi  et  plures 
alii,  qui  consilium  domini  Theoderici  libenter  sequebantur.  Composuit 
eciam  dominus  Theodericus  carmen  teutonicale  pro  laicis  et  sororibus, 
quod  sic  incipit: 

Och  heer  der  hemelre  stichter 
ende  alder  toerU  verlichter 
Wanneer  ie  my  bynnen  scowoe 
toe  en  vynde  ie  nyet  dan  rouwe. 


Digitized  by 


Google 


90 


pulus  magistri  Gerardi  et  alii  quidam,  qui  consilium  patris 
nostri  libenter  sequebantur. 

§  5.  Composuit  eciam  pater  noster  carmen  theutonicale 
pro  laicis  et  sororum,  quod  sic  incipit: 

Och  heer  der  hemelen  stichter  x) 
ende  alle  der  werlt  verlichter 
Wanneer  ick  my  binnen  scouwe, 
80  en  vinde  ie  nyet  dan  rouwe. 

Et  habet  multos  versus,  ubi  devotus  quisque  loquitur 
cum  Ihesu,  petendo  veniam  per  ammonitionem  beneficio- 
rum  ejus  et  terminatur  sic : 

Al  is  dit  nu  al  wel  ghewnghen, 
ten  ie  nyet  dan  beghonnen. 
Die  Iheeum  wil  ghevindeny 
hi  eoeke  hem  al  va/n  binnen. 


Et  habet  multos  versus,  ubi  loquitur  devote  cum  Jhesu,  petendo 
veniam  per  ammonicionem  beneficiorum  ejus  et  terminatur  sic: 

Al  yst  nu  woel  gheeongen 
ten  yt  nyet  dan  begonnen , 
Dye  Jhesum  noyl  ghevynden 
hy  soeJcet  hem  van  bynnen. 

quod  devota  nota  solent  cantare;  sed  respersum  est."  —  In  plaats  van 
„sed  respersum  est",  leest  de  Goussemaker:  „sicut  rescriptum  est". 

1)  Hoewel  de  tekst  der  Kroniek  duidelijk  Dirk  van  Herxen  (pater 
noster)  als  dichter  van  het  lied  aangeeft,  schrijft  nochthans  Delprat, 
steunende  op  dezen  tekst,  Livinus  de  eer  toe  de  dichter  te  zijn  van 
het  lied  „Och  heer  der  hemelen  stichter."  In  't  Archief,  VI,  288 
geeft  hij  de  volgende  woorden  op  als  de  tekst  der  Kroniek:  „Ipse  (scil. 
Livinus  de  Middelburg)  postmodum  sibi  vacabat  et  Daventriae  obiit. 
Composuit  carmen  theutonicale  pro  laicis,  quod  sic  incipit:  Och  heer 
der  hemelen  stichter",  enz.  —  Dezelfde  dwaling  vinden  wij  in  's  mans 
meermalen  geciteerde  werk:  De  Broederschap,  89.  Hierdoor  misleid, 
hielden  ook  andere  Livinus  van  Middelburg  voor  den  dichter  van  dit 
in  de  middeleeuwen  veel  gezongene  lied,  zoo  o.  a.  van  Doorninck  in 
de  Bijdragen  voor  O  ver  ij  ss.  Geschiedenis,  IX,  98. 


Digitized  by 


Google 


91 

quod  devota  nota  !)  solent    cantare    et  habebatur  hic  in 
domo,  sed  jam  distractum  est2). 

XXXV.    De  rbditu  fbatrum  nostkorum  de  Doebbobch 

AD  SUOLLIS  POST  SEPTENNALE  INTERDICTUM. 

§  1.  Anno  Domini  M°cccc°xxxiii0  obiit  Swederus  de 
Culenborch  3),  episcopus  Traiectensis ;  post  cujus  obitum 
dominus  papa  Eugenius  confirmavit  dominum  Rodolphum 
de  Diepholt4),  quondam  postulatum  in  episcopatum  Traiec- 
tensem.  Nam  anno  precedenti  missus  fait  episcopus  Ma- 
tisconensis  5),  apostolice  sedis  legatus,  ad  componendum 
pacem  et  relaxandom  interdictum  ex  parte  domini  Swederi 
contra  Rodolphum  Diepholt 6).  Et  tune,  scilicet  xxxii° 
anno ,  sunt  omnes  religiosi  et  devoti  licenciati  ad  redeun- 


1)  Hoffmann  von  Fallersleben,  die  het  lied  „Och  Heer,  der  hemelen 
stichter"  volgens  een  ander  HS.  in  zjjne  Niederlandische  geistliche  Lieder 
des  XV.  Jahrhunderts,  p.  120—131,  uitgegeven  heeft,  bemerkt,  dat 
het  lied  volgens  „de  wise":  „„Ie  sach  een  vrisch  vrouken  voor 
mi  staen,  si  was  fier  ende. . . .""  gezongen  werd.  —  "Vergl.  ook  de 
Dietsche  Warande,  1857,  29  n.  1  en  30. 

2)  Vergl.   over  dit  lied  p.  57  n.  1  en  Acquoy,  De  Kroniek,  38  n.  1. 

3)  Den  22.  September  te  Bazel. 

4)  Deze  bewering  van  onzen  kroniekschrijver  is  onjuist,  daar  paus 
Eugenius  IV  Rudolf  reeds  door  een  bul  van  den  6  December  1432  con- 
firmeerde en  Zweder  tot  bisschop  van  Cesarea  in  partibus  infidelium 
benoemde.  Voor  de  confirmatie  van  Rudolf  echter  was  Zweder  naar 
het  Concilie  van  Bazel  vertrokken  om  zjjne  rechten  te  bepleiten.  De 
daar  vergaderde  Kerkvoogden  stelden  hem  in  het  geUjk  tegenover  den 
paus  en  verklaarden  in  Januari  1433  de  verplaatsing  van  Zweder  naar 
den  zetel  van  Cesarea  als  onwettig,  zjjnde  in  stryd  met  de  bepalingen 
van  het  Concilie  van  Constanz.  Daarom  moest  Zweder  onverwijld  in 
z\jne  waardigheid  hersteld  worden.  Hiertegen  kwam  Rudolf  in  beroep. 
Zijne  gezanten,  die  in  Mei  1433  te  Bazel  verschenen,  verkregen  eene 
herziening  van  het  geschil  Voordat  nog  eene  tweede  beslissing  werd 
genomen,  overleed  Zweder. 

5)  Johannes  van  Macon,  was  reeds  den  6  Juni  1432  te  Emmerik  en 
den  16  Juni  te  Utrecht,  waar  eenige  dagen  later  eene  vergadering  van 
de  drie  Staten  van  het  Beneden -Sticht  plaats  had.  —  Vergl.  de  Hullu, 
Bydrage,  32. 

6)  De  opheffing  van  het  interdict,  de  excommunicatie  en  suspensie 
gelastte  Johannes  de  Macou  door  een  brjef  van  den  12.  Juli  143?. 


Digitized  by 


Google 


92 


dam  ad  loca  sua  *),  quidam  circa  Assumptionem  Marie  2), 
alii  circa  Michaelis  8).  Cum  ergo  fratres  noetri ,  jam  paoe 
facta,  Suollis  redirent,  anno  scilicet  xxxii°,  ceperunt  iterum 
redintegrare  numerum  fratrum  domus  nostre,  qui  tune 
fuerunt:  dominus  Hubertus  Helmont1),  dominus  Gerhardus 
Vollenhoe  ö) ,  [fol.  24r]  Aernt  ten  Broechusen  6) ,  Gheert 
Brant,  layci  7).  Henricus  Calker  8),  Hubertus  Eden  •), 
Petrus  Goch I0),  Johannes  Calker ll),  Godfridus  Kempis  1J), 
Albertus  Kalker  *3),  Albertus  Griet  "),  Wilhelmus  Groe- 
nighen  l6),  Tilmannus  Honf 16),  Henricus  Novimagii  17), 
Henricus  Herxen18).  Isti  sequentes,  puto,  postea  accepti: 
Johannes  Wesalie 19),  Franco  Nove  Ecclesie 20),  Wilhelmus 
Rees  ai).    De  hiis  singulis  aliquod  jam  dicamus. 

§  2.  De  domino  Hüberto  Helmont,  fratire  nostro.  —  Do- 
minus Hubertus  Helmont  fuit  multum  excellens  collatio- 
nator;  puto,  post  interdictum  fuit  missus  ad  alium  locum, 
sed  ad  quem  et  quando,  ignoro  22). 

1)  Dit  verlof  verkregen  de  kloosterlingen  op  de  vergadering  te  Vianen, 
die  in  de  eerste  dagen  van  Juli  1432  plaats  had.  —  Vergl.  Chron.  Mont. 
S.  Agnetis,  Gap.  XXIII  p.  60  v.;  De  Hullu,  Bydrage,  84  n.  2. 

2)  15  Augustus. 

3)  29  September. 

4)  Zie  beneden  noot  22. 

5)  VergL  p.  94  §  2. 

6)  Vergl.  p.  32,  33,  43,  96. 

7)  Vergl.  p.  67. 

8)  Vergl.  p.  97. 

9)  Vergl.  p.  97. 

10)  Vergl.  p.  98  §  2. 

11)  Vergl.  p.  98  §  3. 

12)  Vergl.  p.  99. 

13)  Vergl.  p.  120  vv. 

14)  Vergl.  p.  71  §  7  en  101. 

15)  Vergl.  p.  1<H. 

16)  Vergl.  p.  103. 

17)  Vergl.  p.  104. 

18)  Vergl.  Gap.  LVIII. 

19)  Vergl.  Cap.  XLVI. 

20)  Den  11.  Augustus  1436  doen  afstand  van  hunne  goederen  Frank 
Groter  van  Nykerk,  Jacob  Rlaasen  van  Enk  huizen,  Ghristiaan  Hen- 
driksen  van  Hasselt.  —  Vergl.  Arch.  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  V,  101. 

21)  Vergl.  p.  119. 

22)  Over  hem  vinden  wij  in  HS.  D.  p.  8  het  volgende :  „Tandem  pre- 


Digitized  by 


Google 


93 


XXXVI.    De  Lümma,  matre  domini  et  fratris  nostri 
Gerardi  de  Vollenhoe,  devota. 

§  1.  Dominus  Gerardus  Vollenhoe  !)  habuit  matrem  devo- 
tam  et  piam  valde ,  que  filium  suum  strennue  ab  infantia 
custodivit  et  ad  omnem  pietatem  instruxit.  Dum  ergo 
Gerardus  a  scolis  ad  domum  nostram  receptus  esset,  qui 
in  omni  innocentia  educatus  fuerat,  venit  mater  ejus 
Lumma  de  Vollenhoe,  vidua,  dans  omnia  bona  sua  domui 
nostre.  Unde  et  comparavit  domum  ad  Blimerct2),  que 
nunc  est  Melthuys,  ubi  per  rotulam,  in  muro  nostro  factam, 
sumptum  a  nobis  recepit,  quia  in  sororem  a  nobis  accepta 
fuit.  Ipsa  enim  in  habitu  spiritualium  sororum  vitam 
devotissimam  egit  et  habuit  semper  unam  virginem  juve- 
nem  in  simili  habitu,  que  ei  et  nobis  ministravit  in 
parando  et  consuendo  vestes  lineas,  quam  eciam  ipsa 
devotissime  instituebat  ad  vitam  spiritualem,  donec  eam 
commendaret  alicui  domui  religiose.  Nam  plures  successu 
temporis,  quia  diu  vixit,  sic  perduxit  ad  domos  spirituales, 
tuncque  aliam  reassumere  curavit,  quam  simili  modo  in- 
struxit Hec  ergo  devotissima  mater  Lumma,  soror  domus 
nostre,  solet  eciam  hospitare  matres  et  alias  feminas  visi- 


misso  disturbio  jam  sopito  ac  pace  reddita  per  reconciliationem  ecclesia, 
venerabilis  dominus  Tricus  (Theodericus  de  Herxen)  premissus  ad  pro- 
pria  regreditur,  derelictis  Doesborch,  pro  continuenda  domo  per  eum 
inchoata,  domino  Gerhardo  Rees,  rectore,  domino  Huberto  Helmont, 
domino  Aelberto  Gryt,  presbyteris,  ac  aliis  quampluribus  fratribus.  Do* 
minus  Hu  bert  us  factus  est  rector  fratrum  in  Delft  et  dominus  Aelbertus 
Gryt,  minister  Fratrum  de  tertia  regula  in  Vollenhoe." 

4)  HS  B.  100*.  „dim  ergo  fratres,  pace  jam  reddita  redirent  ad  domum 
suam  Zwoliis  anno  Mccccxxzü  ceperunt  reintegrare  numerum  fratrum 
suorum,  quorum  anus  fuit  dominus  Gherardus  Vollenhoe,  qui  habuit 
matrem  valde  devotam  et  piam,  que  filium  suum  strennue  ab  infancia 
custodivit  et  ad  omnem  pietatem  instruxit.  Dum  ergo  Gherardus  in 
domo  Zwoliis  receptus  esset,  mater  ejus  de  Vollenhoe,  vidua,  venit  et 
dedit  bona  sua  domui  fratrum,  et  per  rotulam  in  muro  domus  fratrum 
factam,  sumptum  ab  ipsis  fratribus  habuit,  quia  in  sororem  domus 
fratrum  accepta.  Ipsa  enim  in  habitu  spiritualium  sororum  devotissi- 
mam vitam  egit  et  fratribus  ministravit  in  parando  et  consuendo  vestes 
lineas.  Ipse  enim  solebat  dicere:  „Proicite  michi  aliquando  unum  Ave 
Maria  per  murum." 

2)  Zie  Plattegrond  NS.  17. 


Digitized  by 


Google 


u 

tantes  fratres  domus  nostre.  Ipsa  dicere  solebat  aliquando , 
dum  nostrorum  aliquis  ei  loqueretur:  „Custodite  omnino 
puerum  Gerardum,"  sic  appellans  filiuin  suum,  eciam 
jam  senem.  Item:  „Proicite  michi  per  murum  [fol.  24v] 
aliquando  unum  Ave  Maria."  Hec  cum  jam  propter 
*  senium  nequiret  regere  domum  suam,  commisimus  eam 
sororibu8  sancte  Gertrudis !)>  ubi  aliquantulum  supervivens , 
tandem  feliciter  obdormivitin  Domino  dieNatalisDomini *). 
§  2.  De  domino  Oerhardo  Vvllmho ,  fratre  nostro.  —  Porro 
Gerardus  8)  filius  suus,  quemadmodum  pater  noster  dominus 
Albertus  4)  de  eo  scribit,  „devotus  et  dilectus  frater  fuit 
a  principio  usque  in  finem  mortis  sue.  Nam  a  puero 
usque  in  senium  conversatus  in  omni  innocentia  et  pie- 
tate,  fectus  fuit  speculum  humilitatis  et  obedientie,  si- 
quidem  valde  simpliciter  se  tenuit  in  omni  more  suo, 
plene  subditus  et  obediens,  quem  pater  noster  dominus 
Theodericus  multum  exercitavit  et  probavit.  Et  si  quan- 
doque  aliquis  ei  dixisset,  quare  id  faceret?  ipse  solum  hoc 
respondit:  „„Pater  dixit,  non  aliud  queras.""  Etsinonnun- 
quam  aliquam  tristiciam,  vel  fantasiam,  seu  temptationem 
sentiret,  secundum  morem  omnium,  qui  legitime  certant 
in  spirituali  vita,  ipse  accedebat  humiliter  ad  dominum 
Theodericum  patrem,  qui  noscens  suam  fidelem  obe- 
dientiam ,  aliquando  pro  verbis  consolatoriis ,  dedit  ei  6) 
solum  disciplinam  cum  virga  et  sic  demittens  eum  per 
hoc  consolatum  et  a  tristicia  recreatum.  Ipse  omni  tem- 
pore valde  fidelis  erat  in  opere  manuum,  bonus  scriptor 


1)  Vergl.  p.  16  n.  4. 

2)  25  December. 

3)  Albertus  van  Calcar,  de  derde  Rector  van  het  Fraterhuis,  gekozen 
24  April  1457,  gestorven  4  Mei  1482.  —  Vergl.  p.  120. 

4)  HS.  B.  fol.  100*.  „Gherardus  ergo  devotus  et  dilectus  frater  fuit  a 
principio  usque  ad  mortem  conversatus  in  omni  innocencia  et  pietate 
et  factus  speculum  humilitatis  et  obcdiencie.  Nam  valde  simpliciter  se 
tenuit  in  omni  more  suo,  et  pater  dominus  Theodericus  multum  eum 
exercitavit  et  probavit,  et  quodcumque  verbum  pater  dixit  tamquam 
evangelium  servavit,  et  si  aliquando  alius  dixisset:  „Quare  hoc?"  ipse 
solum  respondit:  „„Pater  dixit ,  pater  dixit,  non  amplius  queras."  "  —  Het 
vervolg  van  dit  Cap.  heeft  verder  geene  belangrijke  afwijkingen  van 
onze  Kroniek  tot  aan:   „In  incessu."  Vergl.  p.  95  n.  4. 

5)  Correct  uur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers. 


Digitized  by 


Google 


1tö 

et  continuus  in  opere.  Solent  de  eo  fratres  dicere,  quod 
carruca  non  possent  vehi  libri ,  quos  scripsit  ipse.  Postquam 
ergo  senuit  et  vix  per  berillum  videre  poterat,  ut  pennam 
temperaret,  tarnen  non  cessabat  ab  opere  !)  scribendi,  ita 
quod  *)  ex  longo  usu  scribendi,  duin  extenderet 3)  manus, 
digiti  sui  componebantur  ultro,  quasi  haberet  pennam  ad 
usum  scribendi.  Ipse  fuit  quietus  more  suo,  quamvis 
expeditus  multum  in  opere,  sicut  didicit  a  patre  nostro, 
qui  hoc  ipsum  docere  solebat.  Sed  et  parum  loquens  erat 
et  quod  loquebatur  fuit  amabile ,  notabile  et  edificatorium 
et  jocundum.  Longo  tempore  librarius  rait  sollicitus  usque 
ad  mortem,  ut  fratres  haberent  requisita  ad  opus  suum. 
Et  in  talibus  omnibus  obsequiosus  et  dulcis  erat,  simplex 
in  emendo  et  vendendo.  In  incessu  suo  4)  et  apparatu 
bumilis,  verecundus,  maturus  velut  ymago  bonitatis,  co- 
lumbinus  in  oculis,  quasi  Spiritus  Sanctus  luceret  ex  eo. 
Ipse,  sicut  verus  [fol.  25r]  obediens  et  strennuus,  omnia 
domus  et  celle  exercicia  stricte  servabat  in  tempore  suo. 
Tempestive  ad  omnia  sequebatur  campanam,  sicut  in 
surgendo,  ita  in  dormiendo.  De  sero  nona  5)  signata, 
mox  cingulum  solvit  et  se  ad  quietem  disposuit.  Ipse 
longo  tempore  habuit  commissionem  de  domo  Kadeneters, 
que  nunc  est  Gertrudus 6),  audiendo  confessiones  7)  earum 
et  collacionando  eis  et  cetera.  Ipse  ergo  jam  longevus, 
tempore  pestilentie  eciam  videbatur  tactus  peste  juxta 
desiderium  suum,  quo  petiit  se  jam  resolvi,  sed  pro 
tempore  illo  non  moriebatur  et  aliquantulum  convaluit. 


1)  Delprat,  Archief,  VI  288. 

2)  Overijss.  Almanak  p.  94  leest:  itaque. 

3)  Overgss.  Alm.  1  c.  leest :  intenderet 

4)  HS.  B.  101'.  „In  incessu  et  apparatu  suo  fuit  verecundus  et  humilis, 
maturus  quasi  ymago  bonitatis,  columbinus  in  oculis  et  bone  consue- 
tndinis,  diligens  custos,  qui  statim  media  signata  solvit  cingulum,  dis- 
ponens  se  ad  quietem.  Tandem  plenus  bonis  operibus  in  die  Ëulalie 
Virgin  is  quievit  in  Domino  et  cetera,  et  sepultus  in  Wyndesem  cum 
aliis  fratibus".  —  Over  Gerrit  van  Vollenhove  vergl.  Acquoy,  Windes- 
heim,  I,  216  n.  2. 

5)  Correctuur  in  den  tekst  als  boven. 

6)  Vergl.  p.  16  n.  4. 

7)  Vergl.  p.  20  n.  3,  45  §  7. 


Digitized  by 


Google 


96 


Verum  incipiente  Adventu  Domini,  iterum  in  lectum  de- 
cidit  et  se  ad  mortem  disposuit;  inde  die  Eulalie  Yir- 
ginis  l)  requievit  in  Domino.  Sepultus  in  Windesim  cum 
aliis  fratribus  nostris. 

XXXVII.    De  Arnoldo  de  Broechüsen,  fratre  nostro. 

§  1.  Amoldus  de  Broeckhusen  *),  frater  noster  laicus,  fuit 
vir  fortis  corpore  et  procere  stature  et  magnarum  virtu- 
tum,  in  anima  bene  exercitatus  et  in  scriptnris  satis 
eruditus,  quantum  ad  laicum  spectat  Nam  nobiscum 
manens  post  labores  graves  primo  in  Hulsberghen  3),  deinde 
in  Albergen  4) ,  sedit  in  sede  sua  scribendo  libros  teutoni- 
cales,  et  habens  accessum  devotorum  laicorum,  quibus 
more  sacerdotum  et  clericorum  nostrorum  monita  salutis 
dabat.  Postea  senio  fessus  et  caligantibus  oculis  ineptus 
factus  ad  opus  scripture ,  solebat  habere  curam  de  clusa  6) 
et  pomerio 6)  nostro  et  ibi  texere  sportellas  7).  Cumque  non 
bene  pos6et  pre  senio  et  debilitate  amplius  ad  clusam  ire, 


1)  Gerrit  van  Vollenhoven  moet  na  1457  gestorven  zijn:  immers  de 
Voecht  noemt  hem  op  de  eerste  plaats  in  de  lijst  der  broeders  (vergl. 
p.  116),  die  den  tweeden  Rector  van  het  huis,  Dirk  van  Henen  (f21 
Maart  1457)  overleefden.  De  Voecht  stelt  hem  echter  op  de  eerste  plaats 
in  deze  lijst  om  daarmede  te  kennen  te  geven ,  dat  Gerrit  toen  het  oudste 
lid  van  het  Fraterhuis  was.  Volgens  Thomas  a  Keinpis,  Chron.  Mom. 
S.  Agnetis,  117  werd  Overijssel  in  4458  op  nieuw  door  de  pest  geteisterd. 
Uit  bovenstaande  woorden  der  Kroniek  nu  blijkt  duidehjk,  dat  Gerrit 
eveneens  door  de  pest  werd  aangetast;  doch  de  ziekte  had  geen  doode- 
lijken  afloop.  Korten  tijd  daarna,  in  het  begin  van  den  Advent,  werd 
hij  op  nieuw  ziek  en  den  10.  December  overleed  h\j.  Aller  waarschijn- 
lijkst stierf  hy  dus  den  10.  December  1458. 

2)  Vergl.  p.  3*2,  33,  43,  92. 

3)  Vergl.  p.  32. 

4)  Vergl.  p.  33. 

5)  De  kluis  der  broeders  was  gelegen  te  Schelre,  gelgk  bhjkt  uit  het 
opschrift  der  koopacte  van  1398  „op  sunte  Peter  ende  sunte  Paulus 
avond  twier  Apostelen"  f28  Juni).  „Littera  de  campo  nostra  juxta  Bol- 
denberch,  de  clusa  nostra."   Vergl.  Bijlage  VI. 

6)  Zie  hierover  Bylage  VIII. 

7)  Diefeubach,  Glossar.  sportella  =  sportulla  rz  cleyne  kor  ff,  kleyn 
korfs. 


Digitized  by 


Google 


97 


adhuc  tarnen  in  brachiis  potene,  solebat  solus  molere 
8ynapium,  vel  simile  aliquid  agere.  Ipse,  quamdiu  po- 
tuit,  sequebatur  conventum  et  consuetudines  nostras, 
eundo  semper  ad  refectorium  et  collacionem  hora  duode- 
cima  et  de  sero  diebus  festivis,  et  laicis  faciens  ammoni- 
tiones  bonas.  Fuit  enim  vir  profundi  sensus  et  in  senio 
multum  speculativus.  Semel  ergo  hyemali  tempore ,  circa 
vel  in  Adventu  Domini,  plateis  glacie  tectis,  dum  iret 
[fol.  25v]  ad  Domum  Puerorum,  ut  ibidem  ad  missam 
ministraret,  graviter  cecidit,  ita  ut  per  se  surgere  non 
posset.  Delatus  ergo  cum  gerula  ad  domum,  toto  cepit 
corpore  infirmari,  devote  tarnen  et  pacienter  valde  se 
habens  in  infirmitate.  Igitur  dum  sic  infirmus  jaceret, 
venit  dies  qua  fratres  nostri  deberent  dicere  et  audire 
defectus  suos;  tune  rogavit  me  juniorem  ibi  presentem ,  ut 
irem  ad  fratres  nostros  et  dicere  ex  partesui,  quod  jaceret 
ibidem  et  corpore  infirmus,  et  in  anima  adhuc  defectuosus 
multum ,  et  tarnen  vellet  se  libenter  emendare ,  et  ut  ora- 
rent  pro  eo,  quod  se  melius  ad  Deum  convertere  posset. 
Hic  ergo  dilectus  frater,  puto  decimus  vel  undecimus  in 
ordine  primorum  fratrum,  obiit  anno  Domini  M°cccc°, 
puto  LI°  vel  LIP,  in  anteprofesto  Thome  Apostoli  x). 

§  2.  Verum  de  Gheert  Brant,  alio  laico  nostro,  supra 
habitum  est.    Require  2). 

§  3.  De  domino  Henrico  Ccdker,  fratre  nostro.  Dominus 
autem  Henricus  Calker s)  fait  a  patre  nostro ,  domino 
Theoderico ,  datus  et  ordinatus  rector  sororum  tertie  regule 
in  Bethleem  extra  muros  Traiectenses  4),  ubi  optime 
rexit  toto  tempore  vite  sue,  licet  in  brevi  consummatus, 
ibidem  sepultus  est. 

XXXVIII.    De  domino  et  fratre  nostro  Hüberto  Eden. 

§  1.  Dominus  Hubertus  Eden6),  devotus  frater  domus 
hujus,  tamquam  vere  humilis  et  submissus,  ordinatus  est  a 


1)  19  December. 

2)  Vergl.  p.  43,  67  v. 

3)  Vergl.  p.  93. 

4)  Vergl.  Van  Heussen,  Oudheden,  II,  163. 

5)  Vergl.  p.  92. 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13. 


Digitized  by 


Google 


98 


patre  nostro  ad  regimen  Nove  Domus  Sororum  in  Rossem  *). 
Qui  fidelis  et  prudens  cum  niagno  labore  et  sollicitudine 
promovit  domum  illam,  ita  ut  notabiliter  cresceret,  pro- 
ficeret,  augmentaretur  in  personis,  bonis  temporalibus  et 
disciplina  spirituali.  Ipse  ita  humilis  et  fidelis  fuit  in 
opere  pro  perfectu  suarum ,  ut  ipse  frequenter  iret  minando 
et  regendo  equos  in  arando ,  tenens  una  manu  breviarium 
suum ,  ex  quo  legebat  horas ,  et  alia  manu  flagellum ,  quo 
talia  humilia  et  laboriosa  opera  facere  non  despexit  vel 
erubuit.  Ita  humilis  semper  permansit,  sicuti  in  domo 
nostra  bene  exercitatus  fuit.  Tempore  [fol.  26r]  colloquii 
gaudebat  esse  cum  fratribus  nostris  magis,  quam  cum 
patribus  tempore  cene ,  et  tune  solebat  eis  jocunda  aliqua 
et  humilia  de  se  referre  et  similia.  Tandem  post  multos 
labores  ibidem  feliciter  obiit  die  Prothi  et  Iacincti 2) 
Martyrum. 

§  2.  De  domino  Petro  Goch,  fratre  nostro.  Ulo  tempore 
fuit  frater  domus  nostre  dominus  Petrus  Goch  8),  qui  in 
adjutorium  et  promotionem  domus  in  Amersfordiam  4) 
missus  est  et  ibidem  cum  hiis  pauperculis  post  pondus 
diei  et  estus  requievit  in  pace. 

§  3.  De  domino  Johanne  Ccdkar,  fraire  nostro.  Dominus 
Johannes  Calker  5) ,  devotus  et  maturus  frater  domus 
nostre,  qui  longo  tempore,  scilicet  ultra  viginti  annos 
habitavit  in  domo  nostra,  quietus  et  obediens  et  in  om- 
nibus exerciciis  bene  expertus,  defuncto  domino  Gerardo 
Scadde  6)  in  Buscoducis ,  missus  est  secundus  rector  Domus 


1)  Vergl.  p.  81  n.  2. 

2)  11  September. 

3)  Vergl.  p.  92. 

4)  Het  Fraterhuis  te  Amersfoort  werd  in  1395  gesticht.  Vergl.  Delprat, 
De  Broederschap,  108  vv.;  Acquoy,  Windesheim,  (II,  75  v.;  H.  J. 
Hartman  Jz.,  Van  de  Velu  we  en  uit  den  Achterhoek,  Arnhem  1889, 
143—156;  W.  F.  N.  van  Rootselaar,  Amersfoort  777—1580,  Amersfoort 
1878,  I,  449,  451,  457,  461,  463,  477,  480,  486,  487;  II,  9,  67,  162, 
289,  337,  339;  van  Rootselaar,  Amersfoort,  Geschiedkundige  Bijzonder- 
heden, 2e  Bundel,  Amersfoort  1898,  5—23. 

5)  Vergl.  p.  92. 

6)  Gerhard  Scadde  f  24  Juli  1435.    Vergl.  p.  80. 


Digitized  by 


Google 


99 

Clericorum  ibidem.  Qui  domum  Ulam  bene  regens,  factus 
est  ibidem  optime  fame  et  acceptus  et  dilectus  Deo  et 
hominibus,  et  augmentavit  domum  illam  in  personis  et 
bonis  temporalibus ,  et  fratres  suos  bene  instruxit  et  exer- 
citavit  juxta  formam ,  quam  apud  nos  vidit  et  didicit !). 
Et  sic  in  sancto  timore  et  optima  conversatione  senescens, 
plenus  dierum  migravit  ad  Dominum  die  sancte  Lucie 
Virginis  2).  Sepultus  ibidem. 

XXXIX.    De  domino  et  fratre  nostro  Godfrido  Kempis 
et  primo  rectore  in  Hardenoyck  8). 

Post  istum  in  ordine  fratrum  fuit  dominus  Godfridus 
Kempis  4) ,  qui  devotus  et  diligens  frater  domus  nostre , 
et  fervens  in  opere,  dum  post  interdictum  et  reditum 
fratrum  venerabilis  pater  noster  requirebatur  ad  incipien- 
dum  novam  congregationem  in  Harderwij  ck  6),  ordinatus 


1)  Vergl.  p.  59  n.  3. 

2)  13  December.  —  Johaunes  van  Calkar  was  nog  in  1470  Rector  van 
het  Fraterhtiis  te  's  Hertogen bosch,  geltfk  blykt  uit  een  brief  van  Jo- 
haunes Brugman,  dien  deze  hein  uit  Nijmegen  zond.  Deze  brief  is  uit- 
gegeven door  A.  W.  Wijbrands,  Eene  onuitgegeven  sermoen  van  Jo- 
hannes  Brugman,  in  het  Archief  voor  Nederlandsche  Kerkgeschiedenis, 
1885,  I,  226.—  Over  Brugmans  laatste  levensdagen  te  Nijmegen  vergl. 
Moll,  Johannes  Brugman,  Amsterdam  1854,  II,  224—233. 

3)  Correct  uur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers. 

4)  Vergl.  p.  92.  —  Men  zie  ook  over  hem:  Lindebom,  Hist.  Episc. 
Dav.  454;  Delprat,  Archief,  VI,  289,  zegt  van  hem:  ..Misschien  was  h\j 
een  bloedverwant  van  Thomas  a  Kempis/*  In  zyn  werk  „De  Broederschap", 
146,  noemt  Delprat  hem,  „broeder  van  Thomas  van  Kempen."  Om 
welke  reden  hier  het  nauwe  bloedverwantschap  met  den  grooten  asceet 
van  St  Agnietenberg  zoo  stellig  bevestigd  wordt ,  is  mij  niet  gebleken. 
Hoogst  waarsclnjnlyk  bestaat  er  evenmin  bloedverwantschap  tusschen 
Godfried us  van  Kempen  en  Thomas  als  tusschen  den  laatste  en  Gobe- 
linus  van  Kempen,  die  door  Delprat  en  andere  een  jongere  broeder  van 
Thomas  wordt  genoemd.    Vergl.  ook  Acquoy,  Windes heim,  1,  245. 

b)  Den  12  Jan.  1441  geven  Schepenen  en  Raad  der  stad  Harderwijk 
aan  Dirk  van  Herxeu  en  Albert  van  Calcar  een  huis  en  erf,  gelegen 
in  de  Zeven  huizerstraat,  om  er  een  Klerkenhuis  te  vestigen.  Zie  acte 
in  het  Arch.  v.  h.  AartsbUd.  Utrecht,  V,  117.  —  Bij  acte  van  20  Jan. 
1442  schenken  Reint  Grauwert  en  huisvrouw  en  Aleid,  wed.  van  Daem 

7* 


Digitized  by 


Google 


100 


est  ipse  ad  regendam  domum  Ulam,  quam  pater  noster 
ibi  instituit  et  fundavit.  Primo  tarnen  euro  eo  in  adjuto 
rium  suum  deputati  fuerunt  et  alii  firatres  domus  nostre, 
donec  ipse  pater  Godfridus  ibi  collegisset  aliquos  juvenes 
aptos  et  laycos.  Ipse  ergo  dominus  Godfridus  diligenter  et 
ferventer  cepit  domum  hanc  instituere ,  ubi  multos  labores 
et  dolores  habuit  et  sustinuit  in  promovendo  eam,  et  ad 
tempus  satis  profecit  Sed  postmoduin,  multis  dim-  [fol. 
26v]  cultatibus  insurgentibus  '),  non  potuerunt  firatres 
aliquando  ita  prospere  agere  seu  augeri  in  temporalibus 
et  personis  sic  ut  in  aliis  locis.  Dum  ergo  fideliter  et  cum 
variis  et  multis  adversitatibus  in  opere  et  officio  suo 
dominus  Godfridus  strennue  laborasset,  et  in  bonam  ad- 
modum  disciplinam  et  habitationem  domum  suam  per- 
duxisset,  ipse  jam  senio  fessus  et  ineptus  ad  regimen 
Cactus,  rediit  ad  domum  nostram,  ubi  humiliter  valde  et 
devote  nobiscum  conversabatur,  et  quamdiu  prevaluit, 
juvenum  audivit  confessiones,  et  missas  frequenter  devote 
celebravit.  Et  semper  usque  in  finem  vite  sue  multas 
peculiares  orationes  et  devotiones  solebat  exercere  et 
peragere.  Ita  ergo  humiliter,  quiete,  et  devote,  et  patienter 
se  habuit  in  infirmitate  sua  diuturna  et  gravi,  donec 
appropinquaret  morti.  Dum  ergo  agonisaret,  convocati 
sunt  firatres,  et  inter  legendum  septem  psalmos,  quos  et 
ipse  nobiscum  legit,  ut  ad  vertere  potuimus,  dum  versum 
illum  in  ultimo  psalmo  haberet  in  ore,  scilicet:  „Spiritus 
tuus  bonus   deducet  me  in  terram  rectam"  2) ,  spiritum 


Bertrams  hun  geia meiijk  huis  en  erf  aan  het  Fraterhais.  Zie  het  oor- 
spronkelijke stuk  in  het  Archief  v.  h.  Aartsbisd.  Utrecht,  V,  117.  — 
De  voornaamste  literatuur  over  het  Fraterhuis  te  Harderwijk  is:  Linde- 
bom, Hist.  Episc.  Dav.  453;  Schrassert,  Beschrijving  der  stad  Harderwijk, 
I.  46,  58;  II.  43,  52,  57,  136;  Delprat,  Broederschap,  145—149; 
Hirsche,  Real-Encyclop.  II,  754;  Leitsmann,  Ueberblick,  25  en  51; 
H.  Bouman,  Geschiedenis  der  voormalige  Gelder  se  he  Hoogeschool, 
Utrecht  1844,  II,  7,  124,  131;  E.  Liesegang,  Niederrheinischea  Slad- 
tewesen  vornehralich  im  Mittelalter,  Breslau  1897,  462—466,  en  de 
daar  aangegevene  literatuur. 

1)  Waarin  deze  hindernissen  en  moeilijkheden  bestonden,  is  mij 
nergens  gebleken. 

2;  Psalm  142,  10. 


Digitized  by 


Google 


101 

exalavit,  rediens  ad  Dominum,  cui  devote  tota  vita  sua 
servivit,  die  Alexandri  Episcopi  *),  altera  videlicet  Gertru- 
dis  Virginis.    Sepultus  in  Windesim  cum  fratribus  nostris. 

XL.    De  fündationk  domus  nostre  per  eum  in 
Groeninghen. 

§  1.  Jam  in  ordine  fratrum  dominus  Albertus  2)  seque- 
retur,  sed  de  ipso  scribendum  erit  cum  ventum  fuerit  ad 
electionem  ejus  in  rectorem  domus  nostre. 

§  2.  De  domino  Alberto  Griet  —  Hunc  sequitur  dominus 
Albertus  Griet,  qui  missus  fuit  in  Campo  sancti  Johannis, 
ut  supra  dictum  est 3). 

§  3.  De  domino  Wühelmo  de  Groninghen,  primo  rectore 
ibidem  et  fratre  nostro.  —  Circa  illud  tempus  pater  noster 
incepit  novam  domum  congregationis  clericorum  in  Groe- 
ninghen 4) ,  cui  prefecit  dilectum  fratrem  nostrum  domi- 
num Wilhelmum  de  Groeninghen5),  qui  fuit  vir  magni 
ingenii  et  eloquens  multum  et  optimus  collacionator.  Ipse , 
tempore  colloquii,  pro  scolasticis  solet  facere  collacionem 
satis  efficaciter  et  ferventer.  Hic  domum  illam  multis 
laboribus  a  sua  paupertate  aliquantulum  relevavit,  verum 
ipse  non  habuit  tan  tam  [fol.  27r]  graciam  regendi,  q  aan  tam 
loquendi,  et  quia  parum  supervixit,  ipse  ibidem  mortuus 


1)  18  Maart. 

2)  Albert  van  Calcar,  vergl.  p.  92,  120  vv. 

3)  Vergl.  p.  71  §  3,  92  n.  22. 

4)  De  ons  bekende  literatuur  over  het  Fraterhuis  te  Groningen  is: 
Lindebom,  flist  Episc.  Dav.  116;  Paquot,  1.  c.  V,  219;  Delprat,  De  Broe- 
derschap, 137 — 145  en  de  door  hem  aangegeven  literatuur;  Leitsmann, 
Ueberblick,  25  en  61;  Hirsche,  Real-Encycl. ,  II,  754;  H.  O.  Feith, 
Het  klerkenhuis  en  het  fraterhuis  te  Groningen ,  in  de  Bijdragen  gesch. 
Gron.,  VI,  1869;  E.  J.  Diest  Lorgion,  Bijdrage  tot  de  geschiedenis  van 
het  Fraterhuis  te  Groningen,  Gron.  Volks-Alm.  1851.  105.  —  Voor  de 
bronnen  zie  H.  O.  Feith,  Register  van  het  archief  van  Groningen,  Vle 
deel,  Groningen  1858,  p.  131  in  voce:  Fratres. 

5)  Vergl.  p.  92  —  Delprat,  Archief,  289:  „Primus  rector  ibi  et  frater 
noster  a  patre  nostro  missus  fuit  Wilhelmus  de  Grouinghen.  Reliqui'. 
moriens  domum  satis  bene  inchoatam,  sed  minus  provisam." 


Digitized  by 


Google 


102 


est  et  sepultus.  Reliquit  autem  domum  satis  bene  in- 
choatam,  sed  minus  provisam. 

§  3.  De  domino  Adolpho  Dockem,  secundo  rectore  in  Gro- 
ninghen  et  fratre  in  Haddenvyck.  —  Idcirco  venerabilis  pater 
noster,  eo  defuncto,  providit  fratribus  de  bono  et  devoto 
viro  domino  Adolpho,  de  Dockem  natum  (sic),  protunc 
rectorem  sororum  in  Nyekerke,  fratrem  vero  Clericorum 
Domus  in  Herderwyck.  Hic  Adolphus  totus  fervens  et 
devotus,  libenter  paupertatem  amplectens,  suis  magnis 
laboribus  et  optimo  regimine  suo  promovit  domum  illam , 
ut  in  omnibus  bene  institueretur  in  temporalibus  et  in 
personis.  Tandem  ibi  ipse  in  magno  fer[vo]re  spiritus, 
cursum    suum    feliciter    consummavit,    sepultus   ibidem. 

§  4.  Huic  successit l)  devotus  frater  domus  nostre,  dictus 
Johannes.  Monasterii *)  credo,  qui  primum  valde  bene  rexit 
domum  illam,  sicut  apud  nos  optime  institutus  erat  et 
innocenter  et  graciose  conversatus.  Sed  quia  postea  desi- 
puit,  suum  caput  sequendo,  rescissus  a  nostris;  nam  Jo- 
hannitis  in  Prisia  3)  se  sociavit ,  spe  reformandi  eos ,  sed 


1)  Delprat,  Archief  VI,  289  leest:  „Mortuo  (scil.  Adolpho  Dockem) 
successit  Johannes,  Monasterii  credo;  primum  valde  bene  rexit,  sed 
qui  postea  desipuit,  suum  caput  sequendo,  rescissus  a  nris.  In  Frisia 
Johannes  se  sociavit  spe  reformandi  sed  frustra,  neque  enim  succes- 
sum,  nee  finem  bon  urn  res  sua  habuit."  (Sic.) 

2)  „ Johannes  filius  Hermanni  Hoet welker  de  Monasterio  en  Johannes 
Knobel  de  Coesveldia"  deden  by  acte  d.  10  Nov.  1449  afstand  van  hunne 
goederen  ten  behoeve  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle.  Vergl.  Archief  v.  h- 
Aartsbisdom  Utrecht,  V,  123.  —  Delprat,  Archief,  VI,  289,  vermoedt  in 
hem  den  regulieren  kannunik  Johannes  Lap  (Delprat  schrift  Lop),  die 
in  1425  door  het  Windesheimsch  Kapittel  werd  uitgexonden,  om  het 
klooster  Lunekerke  in  Friesland  te  hervormen.  Afgezien  daarvan  dat 
Delprat  de  Windesheimers  en  de  Fraterheeren  met  elkaar  verwisselt 
(en  dit  overkomt  hem  meermalen)  kennen  wij  uit  het  Ghron.  Mont.  Su 
Agnetis,  p.  36,  de  geboorteplaats  van  Johannes  Lap,  want  Thomas  a 
Kempis  noemt  hem  op  de  aangehaalde  plaats:  „Frater  Johannes  Lap 
de  Neerden  oppido  Hollandiae."  Vergl.  ook  Busch,  Liber  de  Reform. 
Monasteriorum  403  v. 

3)  In  de  tegenwoordige  provincie  Friesland  hadden  de  Johanniter- 
ridders  twee  kloosters,  namehjk  het  „Hospitaal"  by  Sneek  en  het  klooster 
„Wijngaard  des  Heeren"  te  Pingjum.  In  1509  werd  dit  laatste  convent 
naar  Bolswaard  overgebracht  en  is  meer  bekend  onder  den  naam  van 


Digitized  by 


Google 


103 

frustra,  neque  enim  successum,  nee  finem  borium  J)  res 
sua  habuit.  Verum  hoc  commemorare  hic  dignum  puto, 
quod  versificator  dicit:  „Bene  qui  latuit,  bene  vixit." 

§  5.  De  domino  Tümanno  Honf,  fratre  nostro.  —  Hunc 
in  ordine  fratrum  sequitur  Tilmannus  Honf 2),  qui  fuit 
apud  nos  fervens  et  devotus  frater  et  fidelis  in  operibus 
humilitatis  et  obedientie  et  bene  exercitatus,  sed  quia 
incidit  in  aliquam  infirmitatem  corporalem ,  ut  non  posset 
edificatorie ,  sicut  ceteri ,  exercicia  domus  nostre  continuare 
vel  perficere,  idcirco  expetitus  a  domino  Jacobo,  rectore 
domus  monialium  in  Harderwij  ck  8),  datus  fuit  eidem  in 
socium ,  cum  quo  valde  virtuose  usque  ad  finem  vite  con- 
versatus  fuit,  perficiens  eciam  ibidem  exercicia  domus 
nostre  pro  posse  in  humiliationibus  et  opere  scripture, 
et  studio,  et  meditationibus ,  et  obedientia  rectoris  nostri 
et  sui  ibidem.  Ipse  fratribus  nostris  fuit  valde  jocundus 
et  amicabilis,  et  cum  Suollis  veniret,  quamvis  *)  raro,  tune 
fratres  nostri  solent  ipsum  humiliare,  eo  quod  satis  esset 
corpulentus  et  [fol.  27v]  bonos  dies  haberet  et  cetera.  Ipse 
hoc  graciose  accepit  et  seipsum  bene  humilians,  juniores 
fratres  scivit  dulciter  humiliare  et  ammonere  de  mortifi- 
catione  viciorum  et  abnegatione  proprie  voluntatis.    Cum 


de  „Proosdij  op  't  Zaad."  Vergl.  het  Bijvoegsel  der  Leeuwarder  Cou- 
rant van  Zondag  7  Juli  1872.  Over  de  Johanniter  Commaiidery  te 
OoBterwierum  te  Keveskes,  ten  zuiden  van  Appingedam,  zie  het  opstel 
van  Mr.  J.  A.  Feith ,  „Eene  goede  vondst"  in  het  Nederlandsch  Archie- 
venblad,  1897—1898,  4  Aflev.  p.  118. 

1)  In  den  tekst  staat  „honorum",  maar  dit  woord  is  doorgehaald  en 
door  den  voltooier  van  het  HS.  op  den  rand  in  „bonum"  veranderd. 

2)  Vergl.  p.  92. 

3)  In  Harderwijk  waren  drie  nonnenkloosters.  Het  eerste  was  dat 
der  „grgze  zusters"  van  den  regel  van  den  H.  Francisous  strenge 
observantie.  Het  tweede  werd  door  de  reguliere  kanunnikessen  be- 
woond en  stond  onder  het  klooster  W indeshei m.  Het  derde  klooster, 
St.  Gatharina  genaamd,  werd  door  zusters  van  den  derden  regel  van 
den  H.  Franciscus  bewoond.  De  twee  laatste  kloosters  werden  van  uit 
Hulsbergen  van  biechtvaders  voorzien.  Als  biechtvaders  van  die  beide 
gestichten  staan  bekend,  Jacobus  Wolf  en  Gerardus  van  Weesp,  beiden 
uit  het  Fraterhuis  te  Hulsbergen;  Van  Heussen,  Oudheden,  VI,  673. 

4)  Correct  uur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiers. 


Digitized  by 


Google 


104 


vero  aliquis  vel  aliqui  nostrorum  venissent  in  Harderwijck, 
apud  ipsum  hospitari  solemus,  et  tune  hilariter  valde 
excipiebat  nos  et  optime  tractabat,  et  si  contin gebat  ipsum 
solum  domi  esse,  solebat  dicere:  „Jam  oportet  nos  habere 
patriotam  meuin  "  per  hunc  intelligens  vinum,  et  sic  in 
sincera  cantate  et  bona  devotione  consummavit  ibi  dies 
suos  et  sepultus. 

§  6.  De  domino  Henrico  Novimagii,  fratre  nostro.  —  Post 
hunc  fuit  frater  Henricus  Novimagii  *),  qui  apud  nos 
muite  fuit  devotionis,  sed  quia  tenere  erat  complexionis, 
fuit  datus  domino  Nycolao  2)  in  Oen  8)  in  adjutorium.  Cum 
quo  et  ipse  devote  peregit  dies  suos  in  bona  pace  et 
devotione,  defunctus  ibidem,  et  ex  multa  angusta  et 
scrupulosa  conscientia,  aliquando  tanquam  aurum  bene 
purgatus,  transivit  ad  Dominum. 

§  7.  Jam  in  ordine  fratrum  sequitur  dominus  Henricus 
Herxen  4),  de  quo  aliqua  signabimus  postquam  de  obitu 
domini  Theoderici  et  regimine  et  obitu  domini  Alberti 
Kalker  dixerimus,  nam  hos  et  ipse  in  reotoratu  domus 
nostre  quartus  secutus  est 5). 

XLI.    De  multis  adversitatibüs  insubgbntibus  contra 

EÜM ,  QÜAS  EVICIT  6). 

Gum  ergo  venerabilis  pater  noster  dominus  Theodericus 
jam  inchoasset  et  fundasset  domum  congregationis  in 
Doesborch  7),  in  Buscoducis  8),  in  Harderwijck  9),  in 
Groeninghen l0),  et  eis  pro  posse  in  personis  et  bonis  tem- 


1)  VergL  p.  92. 

2)  Vergl.  p.  88  §  2. 

3)  Vergl.  p.  89. 

4)  Vergl.  p.  92,  116  en  Cap.  LVIU. 

5)  Vergl.  p.  99,  101. 

6)  Dit  kapittel  is  op  cenige  onbeduidende  afwijkingen  na,  die  wy, 
ook  voor  de  volgende  kapittels,  onder  letter  B  aangeven,  op  fol.  100v— 
101r  van  HS.  B.  te  vinden. 

7)  Vergl.  p.  56,  84  n.  8. 

8)  Vergl.  p.  78. 

9)  B.  „Herderwyck."  Vergl.  p.  99. 

10)  B.  „Groninghen."  Vergl.  p.  101. 


Digitized  by 


Google 


105 


poralibus  competenter  providisset,  sororum  pariter  domos 
multas  incepiaset  precipue  Witenhuys  *),  Ten  Orthen  2), 
To  Kossem  8)  et  aliis  multis  locis,  quibus  magnum  labo- 
rem  eos  (sic)  instituendo,  visitando,  informando,  prote- 
gendo  ab  emulis  inpendit.  Insuper  preter  has  domos,  ut 
supra  dictum  est,  tanquam  omnium  devotorum  generalis 
pater,  omnes  respiciebat  vel  visitabat,  vel  ad  eos  4)  scri- 
bebat  et  ipsi  ad  eum  recursum  pro  consilio  et  auxilio 
habe-  [foL  28*]  bant.  Dum  ergo  in  hiis  pro  salute  animarum 
diu  multumque  laborasset,  interea  inimicus  humani  generis 
talia  opera  bona  et  studia  sancta  moliebatur  impedire,  et 
homines  corrupte  mentis  ad  hoc  instigare,  ne  commune 
bonum  per  eum  intentum  ad  effectum  et  profectum  per- 
duceretur.  Nam  tempore  suo  *)  fuit  in  Groeninghen  ter- 
minarius  6)  quidam  de  ordine  Predicatorum  7)  et  vaga 
vita,  qui  publice  contra  statum  nostrum  predicavit.  Et 
quia  videbatur  peritus  in  jure  canonico  compomit  librum  contra 
statum    nostrum  8).    Quod    ut    devoti    quique  et  fautores 


1)  B.  „Wytenhuis."  Vergl.  p.  4G  11.  2. 

2)  B.  „Ten  Oirten  etc."  Vergl.  p.  80. 

3)  VergL  p.  81  n.  2. 

4)  Oorrectuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere. 

5)  Del  prat,  Archief,  290,  leest:  „Eo  tempore;  fuit  in  Groeninghen 
eraissarios  quidam."  —  De  Voecht  is  in  zijn  tijdsopgave  niet  nauwkeurig. 
Uit  de  inleiding  zou  men  het  gevolg  moeten  trekken,  dat  het  vijandig 
optreden  van  Grabow  plaats  greep  na  de  stichting  van  bovengenoemde 
Frater  huizen ,  —  dus  na  het  jaar  1425.  Grabow's  stellingen  werden 
echter  reeds  den  31  Mei  1419  te  Florence  veroordeeld. 

6)  Do  Cange  (in  voce):  „Terminarii  apud  Ordines  Mendicantes  dicuntur, 
qui  habendis  per  agros  cuique  conventui  addictos  concionibus  destinantur. 
Habent  enim  singuli  Ordinum  istorum  Conventus  descriptos  circumjecti 
territorii  pagos,  in  tra  quos  duntaxat  eleemosynas  colligere  liceat." 

7)  Over  Mattheas  Grabow,  lector  van  het  Dominikanerklooster  te 
Groningen,  vergl.  Paul  Fredericq,  Corpus  documentorum  Inquisitionis 
haereticae  pravitatis  Neerlandicae,  Gent  en  's  Gravenhage  1896,  II, 
216—229,  397—411 ,  en  de  daar  aangegevene  literatuur;  Paul  Fredericq, 
Geschiedenis  der  Inquisitie  in  de  Nederlanden,  Gent  en  's  Gravenh. 
1897,  I,  156  v.,  en  nrijne  Schule  von  Zwolle,  64  n.  2. 

8)  Correct  uur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiers.  —  HS.  B. 
102*.  „Composuit  libellum  ex  quo  voluit  improbare  et  annichilare  sta- 
tum   fratrum,"    —    Zeer    waarschijnlijk    heeft    de  voltooier  van   het 


Digitized  by 


Google 


106 

nostri *)  comparerunt,  studuerunt  per  interpositas  personas 
habere  librum  illum  et  mittere  patri  nostro,  ut  subito 
exscriberetur  et  remitteretur  eis.  Pater  ergo  2)  resolvit 
librum  et  unicuique  fratrum  dans  partem  aliquam,  ita 
disposuit,  ut  in  una  nocte  exscriberetur  liber  totus ,  quem 
die  altera  religans,  remisit  ei,  qui  miserat  nobis  3).  Sic 
ergo  ex  habito  et  perlecto  libro  pater  noster  ostendere 
statim  curavit  legisperitis  et  doctis  viris  errores  e  jus.  Nam 
invenerunt  in  eo  artioulos  multos  erroneos  et  hereticales 
et  librum  totum  scandalosum  et  dignum,  ut  igni  trade- 
retur  cum  autore  suo,  si  pertinax  maneret  in  eo.  Procu- 
ratum  est  igitur,  ut  citaretur  ad  episcopum  Traiectensem, 
ubi  convictus,  apellavit  ad  curiam  Coloniensem 4)  puto, 
deinde  ad  dominum  papam.  Unde  factum  est,  ut  con- 
cilio  convocato  6)  in  presentia  doctorum  et  cardinalium, 


HS.   de  berichten  van  Joh.  Busch,  Chron.  Wiud.  of  de  berichten  van 
Dier  vau  Muiden  geraadpleegd.    Verg.  de  Inleiding. 

1)  B.  „Fratrum." 

2)  B.  „Dominus  ergo  Theodericus."  —  Hetzelfde  wordt  ook  aangaande 
den  Deventerschen  Rector  Godfried  van  Meurs  verhaald.  Chron.  Wind. , 
172;   Delprat,  de  Broederschap,  54.    Vergl.  ook  de  Inleiding. 

3)  B.  ,, Altera  vero  die  religans  librum  remisit  ad  eum,  ad  quem 
missus  occulte  fuerat."  —  Volgens  Grube,  Chron.  Wind.  p.  172 
noot  1,  is  het  geschrift  van  Grabow  te  vinden  op  de  Bibliotheek 
te  Weenen:  Cod.  lat.  Wien  No.  4257  (Theol.  294),  fol.  261b  w. 
Door  de  onderzoekingen  van  Dr.  Hermann  Keussen  (Uittheilungen 
aus  dem  Stadtarchiv  von  Köln,  XIII,  93 — 94)  is  het  gebleken,  dat 
het  handschrift  van  Weenen  niets  anders  bevat,  dan  veertien  stel- 
lingen getrokken  uit  Grabows  schrift,  met  den  titel:  „Sequuntur 
conclusiones  eztracte  de  libris  fratris  Mathei  Graben  ordinis  praedi- 
catorum  contra  praemissa  scribentis  satis  scandalose,  licet  ex  loyca 
quedam  ex  eis  defendi  possint.1' 

2)  B.  „Sed  coram  eo  convictus  appellavit  ad  curiam  Coloniensem, 
deinde  ad  papam."  —  Tot  nu  toe  is  geen  enkel  bewijs  gevonden, 
dat  Grabow  aan  het  hof  van  Keulen  geappelleerd  heeft,  en  daar  de 
Voecht  deze  gebeurtenis  niet  positief  bevestigt,  mogen  wjj  er  weinig 
geloof  aan  hechten,  vooral  daar  het  uit  het  volgende  blijkt,  dat  de 
Voecht  voor  het  nedorschrijven  de  zaak  Grabow  niet  nauwkeurig 
bestudeerd  heeft. 

3)  Het  concilie  van  Constanz.  —  Als  verdedigers  der  broeders  op  dit 
concilie  werden  afgevaardigd,  Johannes  Vos  van  Heusden,  prior  van 
Windes heira,  Johannes  Wael,  prior  van  het  Bethlehemsklooster  te  Zwolle, 
Hendrik   van   Ahuys   en   de   kannunik  Everard  Swaen  uit  Oldenzaal. 


Digitized  by 


Google 


107 

vicepape,  judicatum  sit  librum  hunc  igni  tradendum  et 
auctorem  !),  nisi  abjuraret  et  revocaret2),  sicut  de  illo 
plenius  scripta  habemus  3).  Alio  tempore  fuit  et  Suollis 
quidam  terminarius  de  ordine  Augustinensium  4),  qui  et 
ipse  multa  conatus  fuit  in  ambone  dicere  6)  contra  fratres 
nostros  et  statum  nostrum,  unde  6)  fratres  nostri  susti- 
nuerunt  opprobria  et  indignationes  secularium  hominum. 
Aliqui 7)  tarnen  Deum  timentes  et  devoti  non  crediderunt 
ei  nee  adverterunt  verba  illa  irrationabilia  et  risu  digna, 
vel  acriter  corrigenda.  In  hiis  et  similibus  pater  noster 
sepe  tribulatus  et  ustus  est  juxta  illud  8)  Apostoli :  „Quis 
scandalizatur  et  ego  non  [fol.  28v]  uror"  9).  Unde  dicere 
poterat  illud  10)  Psalmiste:  „Opprobria  exprobrantium  tibi 
ceciderunt  super  me"  n). 


Dezen  troffen  aldaar  den  gevolmachtigden  van  bisschop  Frederik  van 
Blankenheim,  deu  lateren  pastoor  van  Deventer,  Wilhelm  van  Lochem, 
die  volgent  de  getuigenis  van  Busch  een  der  hevigste  tegenstanders 
van  Grabow  was.  Ohron.  Wind.  173;  Delprat,  de  Broederschap,  55  v. — 
De  beschuldigingen,  die  Grabow  te  Constanz  schriftelijk  inleverde, 
vindt  men  in  Gersons  Op.  omn.  ed.  Du  Pin ,  I ,  p.  468  vv.  en  in  v.  d.  Hardt, 
Magnum  oecum.  Constant,  concil.,  Frankfurt  1697  t.  III,  VIII,  f.  107. 

1)  De  veroordeeling  van  Grabow  had  niet  op  het  concilie  van  Constanz 
plaats,  maar  te  Florence  door  den  kardinaal  Antonius  van  Aquileja. 
De  acte  van  veroordeeling  is  uitgegeven  door  H.  Keussen,  Der  Domini- 
kaner  Matthaus  Grabow  und  die  Brüder  vom  gemeinsamen  Leben ,  in  de 
Mittheilungen  aus  dem  Stadtarchiv  von  Köln,  XIII,  33—47,  en  overge- 
nomen door  P.  Fredericq  in  het  Corpus  docum.  Inquis.  Ned. ,  II,  397— 411. 

2)  De  acte  van  abjuratie  en  van  revocatie,  door  Grabow  geteekend, 
zie  men  bij  v.  d.  Hardt,  1.  c.  en  P.  Fredericq,  Corpus  docum.  Inquis. 
Ned.,  II,  226. 

3)  B.  „sicut  in  alio  loco  plenius  legitur." 

4)  Mijne  onderzoekingen  omtrent  dezen  monnik  bleven  tot  nu  toe 
vruchteloos.  Om  hem  met  den  beruchten  monnik  Bartholomaeus  van 
Dordrecht,  die  ten  tijde  van  Gerrit  de  Groote  z\jne  ketteryen  te  Zwolle 
verkondigde,  en  die  als  een  losbol  bekend  stond,  te  identificeeren , 
gehjk  Delprat  dit  doet  (Archief,  VI,  290),  semjnt  m\j  te  gewaagd. 

5)  B.  „et  predicare." 

6)  B.  „quapropter." 

7)  B.  „quamvis  aliqui  Deum  timentes." 

8)  B.  „verbum." 

9)  2  Cor.  11 ,  29. 

10)  B.  „verbum." 

11)  Psalm  68,  10. 


Digitized  by 


Google 


108 


XLIL    De  domino  Liefardo,  fratre  nostro,  qui 

M0LESTÜ8   FUIT  DOMINO  THEODERICO. 

Preterea  fuit  suo  tempore  quidam  confessor  et  rector 
sororum  Ter  Kinderhuys,  qui  et  respectum  habebat  super 
domum  Kaneteres  et  Ter  Maet,  de  domo  *)  nostra  ibi 
positus,  nomine  Liefardus,  de  quo  et  8upra  8).  Is  pau- 
latim  in  laxam,  ne  dicam  carnalem  vitam  devolutus,  in- 
cepit  infamis  et  multis  scandalosus  fieri,  qui  non  reci- 
piens  correptiones  patris  nostri,  processit  in  pejus.  Et 
quia  Suollensis  intraneus  erat  et  cognatos  divites  habebat , 
non  poterat  eum  pater  noster  3)  faciliter  a  rectoratu  amo- 
vere,  unde  valde  dolebat  et  tabescebat  ipse  et  tota  domus 
nostra.  Verum  Domino  Deo  non  sustinente  suos  diutius 
in  tanta  tribulatione  manere,  factum  est,  ut  malum 
regimen  et  carnalis  vita  ipsius  adeo  publicaretur,  ut  deve- 
niret  fama  talis  ad  episcopum  Traiectensem.  Quapropter 
ab  officiali  citatus.  reclusus  est  Traiecti  in  arta  custodia; 
et  ita  sorores  ab  eo  absolute  sunt,  sed  nos  nequaquam  a 
confusione  liberati4).  Nam  et  ante  istud  tempus,  dum 
prefatus  indignus  rector  non  ita  publice  esset  diffamatus, 
contigit,  quod  curatus  6)  Suollensis  cum  capitulo  Daven- 


1)  B.  „que  sunt  de  domo  in  Zwollis  ibidem  positus." 

2)  Vergl.  p.  19  n.  1,  20  n.  1,  21  n.  6. 

3)  B.  „dominus  Theodericus  uon  potuit  eum  adhuc  a  rectoratu  amovere 
et  repellere." 

4)  Het  geschil  met  Lifardus  kan  niet  voor  het  jaar  1449  vallen,  want 
„des  dinsdages  nae  onser  Lieve  Vrouwen  dag  Conceptionis"  (9  December) 
van  het  genoemde  jaar  onderteekenen  „Heer  Derrick  van  Henen 
unde  Heer  Lieffert  Priestere  ende  Biechtvaders  der  susteren  (van  het 
convent  van  S.  Caecilia  ter  Kinderhuis)  voor  hem  en  oeren  nacome- 
lingen  Biechtvaders"  der  Baghynenhuisen  te  Zwolle  een  overeenkomst 
tusschen  den  Raad  eu  de  Begynen  over  het  recht  van  erven.  Van 
Hattum  V,  i  230—237. 

5)  Volgens  van  Hattum,  1.  c.  V,  i,  120,  waren  ten  tgde  van  Dirk  van 
Herxen  achtereenvolgens  pastoor  der  parochiekerk  St.  Michiel:  Hendrik 
van  Compostelle  van  1399-1422,  Jan  Monnik  van  1422—1439  en  Theo 
dericus  Henso  van  1439 — 1460.  Daar  nu  het  geschil  met  Lifardus  na 
de  terugkomst  der  broeders  uit  Doesburg  en  tegen  het  einde  van  het 
leven  van  Dirk  van  Henen  plaats  had,  zoo  kunnen  wij  met  zekerheid 


Digitized  by 


Google 


109 


triensi  multum  vexarent  domos  sororum,  volentes  et 
cogentes,  ut  diebus  festivis  omnes  ecclesiam  parochialem 
visitarent  divina  auditure,  et  quod  non  prohiberentur 
sorores  confiteri  capellanis,  cui  vellent,  et  similia.  Propter 
quod  et  pater  noster  multum  doluit,  dum  non  potuit 
audienciam  habere  apud  curatum  vel  capitulum ,  et  talia 
concedere  sororibus  vergeret  in  magnum  eis  periculum 
dissolutionis  et  vagacitatis.  Cum  ergo  pater  noster,  ut 
verus  pastor  ovium,  illis  se  opponeret,  ventum  est  ad 
placitationem  in  curia  Coloniensi.  Sed  quia  curatus  et 
predictus  pravus  rector  sororum  favebant  parti  capituli  et 


aannemen,  dat  de  strijdzuchtige  pastoor  niemand  anders  was,  dan  Theo- 
dericus  flenso.  —  H.S.  B.  103r.  „Quam  ob  causam  contigit,  quod 
curatus  ZuoUensis  cum  capitulo  Davcntriensi  multum  vexaret  domus 
sororum,  volens  et  cogeus  prout  diebus  festis  omnes  visitarent  eccle- 
siam et  ibi  divina  audirent  et  confiterentur  alicui  de  capellanis, 
cui  vellent.  Propter  quod  vencrabilis  pater  dominus  Theodericus 
mnltum  doluit  et  quod  nullam  protunc  haberet  audienciam  apud 
curatum  aut  capitulum,  quia  talia  concedere  sororibus  esset  in 
maguam  dissolucionem  et  periculum  sororibus  [fol.  103»].  Dum  ergo 
dominus  Theodericus,  tamquam  verus  pastor  ovium,  opponeret  se 
il li  et  tandem  placitatione  habita  in  curia  Coloniensi,  et  eadem 
amissa,  curatus  predictus  malignabatur  contra  dominum  Theodericum 
causa  sororum  in  tantum,  ut  procuraret  apud  capitulum  et  officialem 
Daventriensem ,  ut  sententiam  excommunicacionis  contra  eum  ferrent 
et  demandarent  patrem  Zwollensem  et  totam  domum  congregacionis, 
tamquam  domesticos  ejus,  sententia  excommunicationis  innodatos. 
Quidem  curatus  utpote  qui  hoc  procuraverat  non  statim  publicavit  et 
prohibuit  dominum  Theodericum  interesse  divinis,  sed  improvise.  Dum 
idem  p  iter  nesciret,  hoc  mandatum  procuratum,  et  die  quodam  feato  esset 
in  choro,  curatus  promulgavit,  et  cessaverunt  a  divinis,  et  fit  populus, 
qui  tune  multus  aderat  in  ecclesia,  attonitus,  omnibus  admirantibus, 
quid  hoc  esset,  quod  non  cantarent.  Statim  fit  rumor  per  ecclesiam, 
quod  propter  dominum  Theodericum  jam  excommunicatum  cessarent. 
Unde  populus  indignatus,  dum  huiniliter  pater  Theodericus,  quamvis  in- 
juste  et  falsa  machinacione  excommunicatus,  cederet  et  exiret  ecclesiam 
cum  magna  confusione,  magnis  vocibus  post  terg  urn  ejus  clamabat: 
„Proicite  Baccardum  in  aquam,  proicite  Baccardum  in  aquam."  Postea 
idem  curatus  prohibuit,  ut  juvenes  non  confiterentur  sacerdotibus  domus 
fratrum.  Has  igitur  et  hujusmodi  calumpnias  venerabilis  pater  sepe 
pacienter  snstinuit,  sicut  omnes  qui  volunt  pie  in  Christo  Ihesu  vivere, 
habent  persecuciones  pati  et  precipue  quos  comedit  zelus  domus  Dei 
habent  multa  contraria  sepe  a  [fol.  104r]  malignantibus  et  emulis  pati." 


Digitized  by 


Google 


110 


ipsi  canonici  eciam  Daventrienses  non  parvo  fa-  [fol.  29r] 
vore  8uffulti  erant  Colonie  propter  dona  et  alia  media ,  ipsi 
obtinuerunt  placitationem  contra  patrem  nostrum  ex  parte 
sororum.  Tempore  intermedio,  puto  ante  placitationem, 
curatus  malignabatur  contra  patrem  nostrum  causa  soro- 
rum in  tantum ,  ut  procuraret  apud  capitulum  et  officialem 
Daventriensem ,  ut  excommunicationis  contra  eum  senten- 
tiam  ferrent  et  demandarent  Suollensibus  patrem  nostrum 
et  domum  nostram,  tamquam  domesticos  ejus,  sententia 
excommunicationis  innodatos.  Quod  curatus,  utpote  qui 
hoc  procuraverat,  non  statim  publicavit,  nee1)  probibuit 
eum  interesse  divinis,  sed  improvise  hoc  agere  voluit, 
ut  dum  nesciret  pater  noster  hoc  mandatum  procuratum 
et  ipse  die  festo  esset  in  choro2),  tune  promulgavit.  Et 
cessaverunt  a  divinis  et  fit  populus  multus ,  qui  erat  in  ec- 
clesia, attonitus  ammirantibus  omnibus,  quid  cause  esset, 
quod  non  cantaretur,  fit  rumor  per  ecclesiam,  quod  propter 
patrem  nostrum  fieret  3)  cessatio ,  utpote  qui  esset  excom- 
municatus  et  adesset.  Unde  populus  indignatus  contra 
eum  vociferabatur,  ipse  vero  injuste  et  falsa  machinatione 
excommunicatus,  cessit  et  exivit  ecclesiam  eum  magna 
confusione ;  clamantibus  quibusdam  malignis  et  vanis  post 
tergum  ejus:  „Proicite  Baghardum  in  aquam."  Semel 
idem  curatus  prohibuit,  quamvis  juste  non  potuit,  ne 
juvenes  scolares  in  Domo  Vicina  confiterentur  sacerdotibus 
domus   nostre4).    Item  alio  tempore  idem  curatus  noluit 


i)  In  den  tekst  is  „et"  door  den  voltooier  der  HS.  doorgehaald  en 
door  een  er  boven  geschreven  „nee"  vervangen. 

2)  Dirk  van  Henen  was  in  de  hoogmis  aanwezig,  omdat  hy  „vast 
vicaris"  van  St.  Michiel  was. 

3)  „Nostrum  fieret"  staat  twee  maal  in  den  tekst.  Het  tweede 
„nostrum"  is  doorgehaald  maar  het  tweede  „fieret"  niet. 

4)  De  stadspastoor  Hendrik  van  Compostelle  stond  bij  acte,  gedag- 
teekend  20  Dec.  1418,  den  Broeders  het  recht  toe  om  biecht  te  kunnen 
hooren  van  de  klerken,  hunne  huisgenooten  en  scholieren,  mits  deze 
eens  in  het  jaar  bij  den  pastoor  kwamen  biechten.  Alsmede  mochten 
zij  krachtens  deze  acte  op  zon-  en  feestdagen ,  wanneer  in  de  parochie- 
kerk niet  gepreekt  werd,  in  het  publiek  godsdienstige  toespraken  houden. 
Ook  werd  hun  toegestaan  de  hl.  communie  aan  de  zieken  hunner  ver- 
gadering   uit  te  reiken.    Deze  acte  werd  bekrachtigd  den   7   Jan.  1419 


Digitized  by 


Google 


UI 

deferri  sacramentum,  sicut  moris  est  sexta  feria  *)  ante 
Jacohi  Apostoli  Suollis  fieri;  quasi  propter  nos  hec  pro- 
cessie) intermitteretur,  ad  confusionem  nostram,  ut  populus 
eo  amplius  indignaretur  nobis.  Nos  autera  nullam  causam 
habentes,  nisi  quia  pater  noster  pro  disciplina  et  salute 
sororum  opposuit  se  contra  malignantes ,  ergo  has  et  hu- 
iusmodi  calumpnias  venerabilis  pater  noster  et  domus 
nostra  cum  eo  sepius  sustinuit,  sicut  omnes,  qui  pie  vi- 
vere  volunt  in  Christo  Jhesu  habent  persecutiones  pati 
[fol.  29v]  et  precipue  quos  comedit  zelus  domus  Dei  2) 
habent  multa  contraria  sepe  a  malignantibus  et  emulis  pati. 

XLIII.    De  magna  suffebbntia  ejüs  et  alaoritate 

USQÜE  IN  FINEM. 

Alio  tempore  dum  pater  noster  esset  juxta  portam  domus 
Witonis  8)  advenerunt  duo  petulantes4)  forambuli,  quo- 
rum unus  affinis  vel  cognatus  patri  fuit,  qui  aliquando  5) 
magna  ab  eo  beneficia6)  et  parentibus  ejus  accepit,  ut- 
pote  redemptus  a  captivitate  precio  eorum,  qui  iniquo 
odio  et  dyabolico  spiritu  stimulatus,  insurgebat  contra 
patrem  nostrum  vehementer,  eum  terrens,  utpote  qui 
nudo  eum  cultro  conatus  percutere,  duo  magna  foramina 


door  Frederik  van  Blankeuheim,  den  20  Maart  door  Rudolf  van  Diep- 
holt  en  in  1457  door  David  van  Bourgondiê.  —  De  twee  eerste  stuk- 
ken lijn  afgedrukt  in  het  Archief  v.  h.  Aartsbisdom  Utrecht  1875, 
267—272;  Vergl.  Van  Hattum,  Geschied.  V,  i,  199;  Acquoy,  De  Kro- 
niek, 39  n.  6. 

1)  20  Juli. 

2)  Psalm  68,  10. 

3)  Vergl.  p.  46  n.  2. 

4)  B.  „petulantes  j  avenes." 

5)  B.  „quondam." 

6)  B.  „Videlicet  a  captivitate  precio  ipsius  aut  pareu  turn  ipsius  redemp- 
tum  fuit,  oed  omnium  beneficioram  sibi  impensorum  immemor  et 
iniquo  odio  et  diabolico  spiritu  stimulatus,  insurgit  contra  patrem  Theo- 
dericum,  vehementer  eum  terrens,  utpote  nitens  nudo  eum  cultro  pungere. 
8ed  divina  providente  gracia  corpus  patris  non  tangens,  duo  magna 
foramina  in  toga  eflecit.  Sed  pater  Theodericus  non  reddens  raalum 
pro  malo,  nu  11  as  inde  querelas  fecit." 


Digitized  by 


Google 


112 

in  ejus  toga  effecit,  a  quo  declinans  pater  nullas  de  hoc 
querelas  fecit.  Sic  ergo  vir  venerabilis ,  dum  omni  tem- 
pore sollicitus  vigilaret  super  gregem  sibi  commissum, 
per  multas  tribulationes  transivit,  et  quamvis  senio  con- 
fectus  et  laboribus  plurimis  et  l)  divinis  et  diuturnis  exer- 
ciciis  maceratus  in  corpore,  non  tarnen  usque  ad  finem 
vite  laxamenta  vel  singularia  in  cibo  et  potu  seu  *)  aliis 
commoditatibus  corporis  quesivit,  nisi  quod  fratres  ali- 
quando  pro  infirmitate  et  senio  suo  aliqua  sibi  ingerebant 
contra  beneplacitum  suum.  Ipse  pariter 8)  ita  in  suis 
divinis  moribus  et  exerciciis  inolevit  et  insenuit,  ut  usque 
ad  extremum  vite  haberet  rigorosum  et  seriosum  oculum 
et  custodiam  contra  humanas  negligentias  et  cotidiana 
delicta.  Nunquam  4)  in  eo  apparuit  modus  nee  mos  ali- 
quis  accidiosus  seu  tediosus  juxta  morem  senum  in  seculo 
vel  eciam  aliquorum  spiritualium,  sed  semper  quasi  juve. 
nescens  in  Christo,  strennue  se  gessitin  omnibus,  cogens, 
senilia  membra  spiritui  prompte  deservire. 

Circa  b)  ultima  ergo  vite  sue  tempora  optavit  corde  et 
ore  expressit,  absolvi  a  regimine,  ut  Deo  et  sibi  melius 
vacaret,  gustando  quam  suavis  est  Dominus,  et  celestibus 
inhereret6),  et  hoc  in  loco  secreto  cum  aliquo  patrum, 
ubi  latens  mundi  hujus  oblivisceretur  et  supernis  tantum 
[fol.  30*]  intenderet 7).    Verum  quia  intellexit,  quod  fra- 


1)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiers. 

2)  B.  „et  aliis  corporis  commodis." 

3)  B.  „eciam." 

4)  B.  „Numquam  in  eo  apparuit  modus  accidiosus  seu  tediosus,  sed 
semper  quasi  juvenescens  in  Christo  strennue  se  gessit  in  omnibus,  co- 
gens senilia  membra  spiritui  deservire." 

5)  HS.  B.  104  v.  „De  ultimü  temporibut  hujus  vener abuis  patris.  — 
Circa  ultima  ergo  tempora  vite  sue  optavit,  ut  eciam  dixit,  ut  Deo 
et  sibi  melius  vacaret  et  gustaret  quam  suavis  est  Dominus,  et  celestibus 
inhereret,  absolvi  a  regimine  et  in  secreto  loco  cum  aliquo  patrum  la- 
tere. Sed  quia  intellexit  quod  fratres  nullo  modo  admitterent,  seipsum 
in  camera  sua  devotissime  exercuit,  et  quamvis  senex  tarnen  jam  circa 
finem  vite  devocius  et  peculiarius  exercuit  se  in  passione  Domini."  — 
Van  hier  af  tot  aan  „Et  reliquit  domum"  p.  115  n.  5,  stemmen  beide 
HSS.,  op  eenige  onbeduidende  afwijkingen  na,  letterlijk  overeen. 

6)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim  I,  88,  noot  5. 

7)  Acquoy,  1.  c. 


Digitized  by 


Google 


hi 


tres  nostri  nullomodo  admitterent  suam  cessionem  seip- 
sum  in  camera  sua  devotissime  exercuit,  et  quamvis  sem- 
per,  tarnen  jam  circa  finem  vite  sue  devotius  et  peculiarius 
se  in  passione  Domini  excercuit.  Nam  et  tune  composuit 
illam  tractatum:  „De  duplici  modo  se  exercitandi",  in  ea 
ponens  ibi  septem  puncta  secundum  septem  dies  septimane 
et  unumquidque  cum  quatuor  articulis,  sicut  ipse  sig- 
navit  in  manu  depicta,  quam  invenimus  post  mortem  ejus. 
Tune  quoque  composuit  orationem  valde  devotam  pro  eo, 
qui  jam  desiderat  oportune  mori  *),  et  in  ultimo  anno 
sicut  hoc  intellexit  aliquis  ab  eo,  dixit  sibi  ipsi  semper*) 
post  cenam :  „Eamus  ad  fletum  vel  lacrimas ;"  quod  eciam 
tune  sepius  dominus  Henricus8),  procurator,  realiter  per- 
cepit  et  audivit  eum,  scilicet  tune  frequenter  flentem, 
gementem  et  lacrimantem;  sic  compunctus  et  timoratus 
fuit  omni  tempore  vite  sue,  precipue  circa  finem.  Item 
habuit  sororem ,  virginem  sanctissimam ,  sed  et  prudentem , 
valde  leprosam  tarnen;  propter  quod  et  ipse  fortem  esti- 
mationem  habuit,  quod  eadem  infirmitate  laborare't,  sed 
non  ita  conti  git,  ut  putamus,  attamen  magnam  impetigi- 
nem  sustinuit,  unde  multum  vexabatur  et  affligebatur 
maxime  noctibus,  ita  ut  pre  dolore  non  posset  dormire. 
Assidebam  ei  semel  solus,  sicut  sepius,  tune  dixit  michi: 
„Si  scires  quantum  dolorem  et  penam  sustineam  utique 
vel  magis  compateremini  michi". 

XLIV.    De  infirmitate  extrema  patris  nostri 
Domini  Theoderici. 

Cum  ergo  venerabilis  pater  noster  ageret  lxxvim  etatis 
sue  annum ,  postquam  in  omni  innocentia  et  puritate  Deo 
6emper  servierat  et  cum  magno  zelo  et  fervore  pro  salute 
animarum  clericorum  maxime  et  virginum  et  fundatione 
congregationum  utriusque  sexus  et  monastica  disciplina 
fidelissime  laboraverat,  ut  ex  predictis  aliquantulum  in- 
notuit,  ipse  jam  cepit  [fol.  30v]  destitui  corporis  viribus, 
ita  ut  in  celebratione  missarum  vix  posset  calicem  mani- 


1)  YergL  Acquoy,  Windes heim,  1,  88  noot. 

2)  Correctuur  in  den  tekst  als  boven. 

3)  Henricus  de  Herxen. 
Derde  Serie.    Werken  N°.  13. 


Digitized  by 


Google 


114 


bus  tremulis  levare.  Die  ergo  sancti  Valentini  Martyris l) 
ultimam  missam  celebravit  solita  sua  devotione,  deinde 
cepit  cotidie  magis  deficere  et  extenuari  corpore  et  quasi 
consumi  doloribus  non  tarnen  febrilibus,  in  quibus  se  pa- 
tientissime  et  quiete  habuit.  Et  cum  vellent  ei  electua- 
rium  vel  preciosum  aliquem  cibum  dare,  recusabat  acci- 
pere,  adhuc  in  extrema  infirmitate  suspectam  gulam  habens, 
dicebat:  „Si  non  potest  me  sanare,  nolite  michi  dare." 
Gum  ergo  sic  in  lecto  jaceret  et  strato  doloris  sui,  et 
transitus  sui  dies  appropinquarent ,  venerunt  ad  eum  om- 
nes  devoti,  visitantes  et  rogantes  ab  eo  veniam  et  bene- 
dictionem,  quos  ipse  plorantes  consolabatur  et  docebat 
verbo  et  exemplo.  Sed  et  fratres  nostri  ad  eum  venie- 
bant,  nunc  unus  nunc  alius  rogantes  veniam,  quod  eum 
offendissent  frequenter  per  malos  mores  vel  pro  incorri- 
gibilitate  et  inobedientia  sua.  Quod  cum  flentes  face- 
rent,  ipse  aliquando  flebat  pariter  cum  eis.  Ego  quoque 
minimus,  more  aliorum,  dixi  coram  eo  culpam  meam, 
cum  ipse  semetipsum  humiliter  et  compuncte  accusaret, 
quod  non  melius  exemplum  dedisset  nobis  et  cepit  fiere. 
Venerunt  et  vicarii  quidam  magis  sibi  noti,  qui  et  ipsi 
petierunt  veniam,  quod  non  melius  eum  audissent  et 
non  magis  exemplum  ejus  secuti  fuissent,  a  quibus  et 
ipse  vicissim  veniam  petiit.  Aliquibus  vero  defectus,  quos 
notaverat  in  eis  vel  audierat  de  ipsis,  indicavit,  rogans 
eos,  ut  in  talibus  se  emendarent2)  Sepe  sic  in  infirmitate 
extrema  positus  humiliavit  se  coram  fratribus  et  aliis, 
quasi  plus  reputatus  fuisset  quam  esset  in  veritate.  Cum 
ergo  aliquando  nobis  videretur,  quod  nimis  pusillamis 
esset,  dixit  ei  quidam  ex  nostris,  quod  haberet  bonam 
confidentiam  et  non  anxiaretur  in  conscientia,  seriose  mox 
eidem  respondit:  „Dimitte  me,  scio  quod  ago,  ego  habeo 
bonam  confidentiam." 

XLV.    [fol.  311].    Db  transitu  ejus  felici  ex  hac  vita. 

Cum  ergo  extremam  unctionem  percepisset  et  haberet 
ymaginem  crucis  apud  se,  ut  moris  est,  cum  ea  aliquando 


1)  14  Februari. 

2)  Vergl.  p.  127. 


Digitized  by 


Google 


115 

se  exercuit,  deosculans  loca  vulnerum  et  dicens:  „Bone 
Jhesu,  pone  manum  tuam  super  me,  et  benedic  me  dextera 
tua"  et  cetera.  Aliquando  repetebat  versum  hunc  psalmi : 
„Aspice  in  me  et  miserere  mei  secundum  in  judicium  dili- 
gentium  nomen  tuum"  1).  Aliquando  cum  videretur  nobis, 
quod  expiraturus  esset,  accurrimus  omnes  legentes  septem 
psalmos  cum  lacrimis,  et  cum  aliquamdiu  sic  legissemus, 
reassumens  qualitercumque  vires  respexit  nos  graciose  et 
alacriter  satis  dicens:  „Non  morior  modo."  Ideo  tune 
recessimus  preter  custodes  deputatos.  Cum  igitur  sic  in 
doloribus  et  penis  jaceret  et  tanquam  aurum  decoqueretur, 
ut  purgatior  fieret  et  appareret  ante  Dominum,  ad  quem 
su8pirabat,  aliquando  pre  doloribus  manus  modeste  exten- 
debat,  quas  nos  iterum  sub  lodice  reposuimus,  sed 
non  diu  eas  apud  se  tenuit,  ymmo  post  modicum 
rursus  brachium  extrahebat,  sicque  ad  corporis  tendebat 
dissolucionem.  Ego  cum  per  noctem  apud  eum  fuissem, 
de  mane,  cum  campana  fratres  euscitaret,  eodem  puncto, 
ipse  revolvit  in  ore:  „Laudate  Dominum  in  cymbalis 
bene  sonantibus"  2),  quasi  in  spiritum  presentiens,  quod 
fratres  ad  laudes  Dei  suscitarentur.  Visitavit  eum  pater 
Bgbertus8),  rector  Domus  Domini  Florencii,  cum  eo 
conferens  de  regimine  domus  nostre.  Verum  pater  noster 
non  multum  se  de  hoc  intromisit,  videlicet  de  recto  re 
novo  post  eum.  Ipse  enim  novit  dominum  Albertum  4) , 
virum  prudentem  et  bene  exercitatum ,  unde  non  dubitavit, 
eum  a  fratribus  eligendum.  Venit  ergo  ultima  dies, 
videlicet  sancti  Benedicti  Abbatis  ö) ,  qua  declinante  ad 
vesperam,  cepit  pater  noster  omnino  viribus  deficere;  et 
cum  esset  hora  quasi  nona  sero,  affuimus,  oravimus, 
gemuimus  et  non  recessimus  donec  circa  horam  undecimam 
ejusdem  noctis  ipse  felicem  Deo  animam  reddidit,  quam 
et  nos  ipsi  commendavimus ,  cui  ab  infantia  usque  ad 
horam    hanc    [fol.    317]    devotissime    servierat.    Transiit 


1)  Psalm  118,  132. 

2)  Psalm  150,  5. 

3)  VergL  p.  43  n.  12  en  12& 

4)  Albert  van  Calcar,  vergl.  p.  120  vv. 

5)  21  Maart 


Digitized  by 


Google 


116 

autem  anno  Domini  MQcccc°lvii° ,  etatis  autem  sue  anno, 
arbitror,  lxxvi°,  in  regimine  domus  nostre  xlvii°.  Reliquit J) 
domum  nostram  bene  compositam  et  fratribus,  senibus 
et  juvenibus,  bene  exercitatis  et  probatis  et  devotie  viris 
ornatam.  Qui  patrem  karissimum  sepelierunt  in  Windesim 
in  sepulchro  predecessoris  sui,  domini  Gerardi  Calker, 
ubi  in  medio  ecclesie  sub  uno  lapide  corpora  eorum  in 
pace  sepulta  sunt*),  et  vivent  nomina  eorum  in  eternum. 
Et  cum  de  obitu  ejus  per  civitatem  rumor  insonuisset, 
et  quod  post  prandium  in  Windesim  vehendus  esset,  fit 
dolor  et  gemitus  omnium;  clerici  fere  omnes  flebant, 
multi  etiam  de  scabinatu,  qui  ei  in  vita  non  favebant, 
tune  dolebant,  conquerentes ,  quod  corpus  ejus,  quod  pro 
reliquiis  venerabantur ,  non  poterant  retinere  in  civitate. 
Et  fiebat  magnus  concursus  clericorum  et  vulgi  deducen- 
tium  et  sequentium  feretrum  usque  ad  portam. 

Fuerunt  autem  hii  fratres  domus  nostre,  quos  reliquit 
in  vita,  presentes  et  absentes,  post  se  venerabilis  pater 
defunctus,  videlicet: 

Dominus  Gerardus  Vollenhoe,  librarius,  de  quo  supra8); 
dominus  Henricus  Herxen  4),  procurator  noster;  dominus 
Albertus  Calker  6),  procurator  Domus  Pauperum;  dominus 
Jacobus  Enchusen  6),  dominus  Johannes  Wesalie  7),  tune 
rector  in  Buscoducis  ten  Orten;  Franco  de  Nova  Ecclesia  8), 


1)  HS.  B.  106'.  „Et  reliquit  domum  illam  in  Zuollis  bene  compositam 
cum  fratribus,  senibus  et  juvenibus  bene  exercitatis  et  devotis  viris  ornatam. 
Sepultus  quoque  est  in  Windesim  in  sepulchro  predecessoris  sui,  domini 
Gherardi,  ubi  in  medio  ecclesie  sub  uno  lapide  corpora  eorum  in  pace 
sepulta  sunt,  sed  vivent  nomina  eorum  in  eternum.  Cum  autem  in- 
sonuerat  rumor  per  civitatem  de  obitu  ejus,  fit  dolor  et  gemitus  om- 
nium et  fere  omnes  clerici  flebant  et  multi  de  scabinatu,  qui  tarnen 
in  vita  ei  non  favebant,  tune  dolebant,  et  corpus  libenter  pro  reliquiis 
servassent.  [fol.  116*]  Post  laudabilis  predicti  patris  domini  Theoderici 
obitum  nominatus  est  tertius  pater  domus  Zwollensis  dominus  Albertus." 

2)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  89  u.  1. 

3)  Vergl.  p.  94  §  2. 

4)  Vergl.  Cap.  LVIII. 

5)  Vergl.  p.  120  vv. 

6)  Vergl.  p.  92  n.  20,  Cap.  LXXVI 

7)  Vergl.  p.  92,  Cap.  LVL 

8)  Vergl.  p.  92  n.  20. 


Digitized  by 


Google 


117 

nunc  rector  ibidem ;  Tyman  laicus !)  et  Wilhelmus  Rees 2) 
et  Jacobus  Dalen  s). 

Hii  tres  ultimi  fratres ,  quamvis  in  ordine  senii  sequuntur 
predictos  fratres,  tarnen  jam  longo  tempore  ante  defuncti 
et  jam  ante  patrem  nostrum,  de  quibus  nunc  aliquid  dicam, 
enumeratis  prius  fratribus  secundum  ordinem  senii,  qui 
consequenter  hii  habentur: 

Henricus  Wachtendonc 4),  tune  presens;  dominus  Ja- 
cobus Goch 6),  sororum  in  Kinderhuys  confessor;  dominus 
Nicolaus  Delft6),  confessor  ibidem;  [fol.  32r]  dominus 
Gregorius  de  Halen  7),  tune  presens. 

Arnoldus  Vollenhoe  8) ,  Henricus  Alcmarie  9) ,  Rutgher 
Doetekom l0),  Gerardus  Xanctis ll),  Johannes  Westerwolt la), 
Hubertus  Goeden  1S),  defunctus,  Jacobus  Traiecti  dictus 
Voecht  14),  Theodericus  Calker  15),  Folkerus  Ruenen  16), 
Hermannus  Covordie  17). 

XL VI.    De  Tymanno  layco,  pbatre  nostro. 

Timan  ergo  laycus,  dilectus  frater  noster,  priusquam 
veniret  ad  domum  nostram,  fuit  semper  singularis  per- 
sona,  ministrans  hominibus  pro  denario  diurno,  aliquando 
in  opere  pistorio  vel  simili,  aliquando  incedens  per  plateas 
cum   instrumento   musico,   ludens  in   eo  pro   questu   et 


1)  Vergl.  Cap.  XLVI. 

2)  Verg!.  Cap.  XLVII. 

3)  Vergl.  Cap.  XLVII  §  2. 

4)  Vergl.  Cap.  LVII. 

5)  Vergl.  Cap.  LVIIL 

6)  Vergl  Cap.  LXXXV. 

7)  Vergl.  Cap.  LXXXVI. 

8)  Vergl.  Cap.  LIX. 

9)  Vergl.  Cap.  LX. 

10)  Vergl.  Cap.  LXI. 

11)  Vergl.  Cap.  LXII. 

12)  Vergl.  Cap.  LUL 

13)  Vergl.  Cap.  LXIII. 

14)  Vergl.  de  Inleiding. 

15)  Vergl.  Cap.  LXIV. 

16)  Vergl.  Cap.  LXV. 

17)  Vergl.  Cap.  LXXVII. 


Digitized  by 


Google 


118 


victu  cotidiano.  Veniens  ergo  ad  patrem  nostrum  dominum 
Theodericum,  aperuit  ei  desiderium  suum,  scilicet  ut  ha- 
bitaret  nobiscum,  primumque  recipi  ad  probam.  Quod 
dum  fieret,  inventus  est  fidelissimus  laborator  et  frater 
per  omnia  obediens  factus,  receptus  est  Erat  parve  sta- 
ture membrisque  et  toto  corpore  non  grossis,  tarnen  firmis 
et  fortibus  et  laborator  magnus  et  infatigabilis.  Propter 
quod  erat  domui  nostre  valde  utilis,  nam  solus  erat  pistor 
et  braxator  pro  Domo  nostra  et  Clericorum  Scolarium,  et 
per  se  omnia  alia  exteriora  fere  ipsemet  tractabat  et  fa- 
ciebat  Patrem  nostrum  velut  angelum  venerabatur  et 
fratres  omnes  reverens,  humiliter  se  coram  eis  gerebat  et 
parum  loquebatur  sicut  verecundus  more  suo  notabiliter, 
quamvis  apud  se  expeditus  et  impiger  laborator.  Audivi 
semel  patrem  nostrum  de  eo  dicentem  ad  quendam  secu- 
larem,  quod  nunquam  scivit  hominem,  qui  tam  parum 
tentabatur  a  vicio  carnis ,  nam  quasi  nunquam  movebatur, 
sive  in  mente  sive  in  corpore,  de  vicio  lubricitatis ;  unde 
putaret  scrupulum  faciendum,  cum  tarnen  prius,  sicut  dixi, 
in  seculari  habitu  multum  interfuisset  mundanis  et  cetera. 
Ipse ,  quia  apportavit  secum  instrumentum  suum  musicum , 
JU88US  fait  aliquando,  precipue  tempore  Nativitatis  Domini, 
pro  solacio  in  presentia  fratrum  in  eo  ludere,  alias  nun- 
quam. Hic  ergo  devotus  frater  bene  exercitatus  a  patre 
et  fratribus  et  in  virtutibus  bene  [fol.  32*]  fundatus,  post 
multos  et  graves  labores,  cum  vexisset  semel  patrem 
nostrum  cum  carruca  in  Harderwij  ck,  ubi  nonnichil 
grassabatur  pestilentia,  eciam  ipse  ea  tangebatur.  Unde 
rediit  infirmus  Suollis ,  ubi  quoque  pestis  fuerat ,  que  pro- 
tunc  quasi  cessaverat,  et  quia  scolares  nostri  adhuc  erant 
absentes  *) ,  positus  fuit  in  aula  eorum ,  ubi  intra  paucos 
dies  feliciter  exspiravit,  die  Cypriani  et  Justine  Martyrum  *)• 
In  crastino  die,  dum  nos,  qui  fuimus  in  clusa  nostra 
habitantes,  Hubertus  et  Jacobus,  venimus  domum,  quia 
Dominica  erat  et  sanctorum  Cosme  et  Damiani  Martyrum 9) 
festivitas,  quando  dominus  Jacobus  Goch,  frater  noster, 


1)  Vergl.  mgne  Schale  von  Zwolle  p.  Hl, 

2)  96  September. 

3)  27  September. 


Digitized  by 


Google 


119 

debebat  oelebrare  primicias  *),  quod  et  fecit,  comperimus 
aliquos  ex  nostris  summo  mane  perrexisse  Windesim  ad 
sepeliendum  fratrem  nostrum  Tymannum.  Et  sic  illo  die 
gaudium  nostrtun  de  festo  prime  misse  fuit  saus  attenuatum 
ex  dolore  fratris  defuncti. 

XLVII.    De  Wilhslmo  Rbes,  devoto  fbatre  nostro. 

§  1.  Alius  eciam  ante  patrem  defunctus ,  dictus  Wilhelmus 
Rees2),  fuit  devotus  frater  precipue  in  orationibus,  qui 
ut  eo  magis  devotionem  suam  continuare  potuisset,  solebat 
optare  et  dicere:  „Vellem  quod  haberemus  XII  vel  XIII 
dies  festos  continuos  ad  vacandum  Deo ,"  qui  et  sub  opere 
legebat  rosarium  Marie  Virginis;  et  quando  ibat  ad  clusam, 
semper  legit  vigilias  vel  septem  psalmos,  similiter  quando 
redibat  Hic,  antequam  veni 8)  ad  domum  nostram, 
defunctus  fuit,  videlicet  die  sancte  Barbare  4)  in  presentia 
fratrum.    Sepultus  quoque  in  Windesim. 

§  2.  De  Jacobo  Dalen,  fratre  nostro.  —  Tercius  frater 
noster,  de  quo  supra5),  ante  patrem  nostrum  defunctus, 
dictus  fuit  Jacobus  de  Dalen,  eciam  ante  adventum 
meum  decessit  novissimus,  de  quo  pater  noster  ponit 
titulum  in  Memoriali  Defunctorum,  quod  fuit  promptus 
ad  obedientiam,  h umilis  et  quietus.  Vere  testimonium 
magnum  de  tantis  bonis  et  tanto  patre  sibi  attributum, 
bene  ergo  ei  et  in  eternum  peroptime ,  qui  in  statu  clericali 
adhuc  tantis  virtutibus  fulgens  in  presentia  fratrum  et 
recommendatione  eorum  meruit  migrare  ad  8)  [fol.  33r] 
Dominum,  quod  accidit  ipso  sanctorum  Duorum  Ewaldo- 
rum  7)  die.    Sepultus  in  Windesim  apud  fratres  nostros. 

§  3.  Jam  redeamus  ad  ordinem  fratrum  nostrorum  supra 
nominatorum  8) ,  quorum  prior  fuit  dominus  Gherardus  de 


1)  Jacobus  Goch  las  z\jn  eerste  mis  in  1450. 
3)  VergL  p.  92,  147. 

3)  Dus  voor  1448.    Vergl.  de  Inleiding. 

4)  4  December. 

5)  Vergl.  p.  117. 

6)  „Ad"  staat  tweemaal  in  den  tekst. 

7)  3  October. 

8;  Vergl.  p.  116, 


Digitized  by 


Google 


120 

Vollenhoe ,  de  quo  supra  habitum  est *).  Secundus  in 
ordine  est  dominus  Albertus  de  Calker,  qui  domino 
Theoderico  successit  in  regimine  domus  nostre. 

XLVIIL    Ds  Alberto  de  Kalker,  fratre  nostro, 

QUONIAM  CONVERSUS  FUIT  AD  NOS  INGRE88U8. 

Hic  ergo  Albertus1)  filius  fuit  honorati  atque  litterati 
viri,  qui  et  consiliarius  erat  ducis  Clivensis,  dictus  Lam- 
bert  Paep,  dives  et  prudens  et  magne  reverentie  in  curia 
Clivensi.  Qui  misit  filium  suum  dilectum  cum  pedagogo 
Suollis,  causa  studii  et  scientias  addiscendi,  ubi,  dum 
scolas  visitaret,  acquisivit  noticiam  fratrum  nostrorum, 
precipue  domini  Gerardi  Scadde 8)  et  domini  Henrici 
Calker 4),  qui  sepius  ipsi  loquentes  et  ad  deponendam  juve- 
nilem  petulanciam  exhortantes,  suadebant  ei  pro  eterna 
salute  sua,  ut  evaderet  malam  societatem,  quod  indueret 
capucium  et  habitare  inciperet  in  Domo  Parva  cum  sco- 
laribus  nostris  6).  Quibus  diu  ipse  reluctabatur  et  delu- 
debat  eos,  unde  semel  contigit,  dum  esset  in  collatione, 


1)  Vergl.  p.  04  §  % 

2)  Vergl.  over  hem  HS.  B.  fol.  219r— 226>.  „De  domino  Alberto  Kalker, 
tertio  reet  ore  domus  Zwollensis." 

3)  De  Voecht  heeft  hier  zonder  twijfel  den  broeder  van  den  in  1409 
overleden  eersten  Rector  van  het  Fraterhuis  op  het  oog.  Want  indien 
hg  dezen  laatsten  bedoelde,  had  hij ,  gelyk  hij  dat  altijd  doet,  wanneer 
h\j  van  den  Rector  des  huizes  spreekt,  hem  „pater  noster"  genoemd. 
Ook  uit  een  chronologisch  oogpunt  komen  wjj  tot  de  conclusie,  dat  hier 
sprake  is  van  Gerrit  Scadde,  den  eersten  Rector  van  het  ^Fraterhuis  te 
's  Hertogenbosch.  Want  Albert  van  Calcar  had  zjjne  studies  voltooid 
voordat  de  fratres  1425  de  wyk  naar  Doesburg  genomen  hadden,  dus 
Paschen  1425.  Hoogstwaarschijnlijk  heeft  Albert  de  acht  klassen  der 
Zwollsche  school,  indien  hij  van  de  laagste  klas  af  te  Zwolle  was,  in 
een  tyd  van  acht  jaren  doorloopen  en  moet  dus  omstreeks  1415  naar 
Zwolle  gekomen  zijn.  Gerrit  Scadde,  de  Rector  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle,  overleed  echter,  gelijk  wij  gezien  hebben  (p.  42) ,  reeds  in  1409. 

4)  Vergl.  p.  97  §  3. 

5)  Delprat,  Archief  VI,  293,  geeft  den  volgenden  tekst:  „Erat  filius  con- 
siliarii  Ducis  Clivensis  Lamberti  Paep,  divitis.  Misit  filium  suum  cum 
pedagogo  Suoll.  causa  studii  et  scientias  addiscendi.  In  domo  parva 
nostra  habitavit  cum  scolaribus  viris"  (sic). 


Digitized  by 


Google 


121 

quod  legeretur  materia  de  inferno,  quod  primo  non 
curavit,  cogitans  apud  se:  „Adhuc  me  non  captivastis." 
Auscultans  tarnen  cepit  ex  verbis  illis  tandem  commoveri 
et  terreri  ac  seipsum  arguens,  dicebat  intra  se:  „Si  ita 
futurum  est,  quem  decipio  nisi  meipsum."  Unde  post 
hoc  cepit  modestius  et  obtemperantius  audire  fratres  nos- 
tros,  et  impetrato  studio  „de  quatuor  novissimisn ,  cepit 
cum  magna  diligentia  et  aviditate  illud  perlegere,  ex  quo 
compunctus  demum  consensit  domino  Gerardo  et  induit 
capucium,  dicens  intra  se:  „Jam  in  eternum  servabo,  ut 
nunquam  exuam  ipsum".  Sicque  deinceps  mansit  cum 
scolaribus  nostris  in  Domo  Vicina,  que  dicebatur  Parva 
Domus  Fratrum,  contra  tarnen  placitum  patris  sui  carnalis, 
quem  timuit,  sicut  evenit  [fol.  33v]  quod  forte  nobiscum 
maneret.  Cum  ergo  complesset  studium  suum,  rogavit 
pro  loco  in  domo  nostra ,  et  fint  tune  interdictum  *)  in 
regione  hac  nostra  et  tempus  instabat,  quo  omnes  fratres 
et  religiosi  expellerentur  de  locis  suis.  Dixit  ergo  tune  ei 
unus  de  fratribus  nostris,  temptans  eum:  „O  bone  juvenis, 
quid  hic  rogas  habere  locum,  unde  nos  non  longe  expel- 
leraur ,  et  nescimus  ubi  manebimus."  Ipse  vero  pro  hujus- 
modi  non  avertebatur  a  proposito  suo,  sed  cogitabat  in 
casu,  quo  hoc  contingeret,  quod  ipse,  utpote  juvenis, 
circuire  vellet  et  procurrere  pro  elemosinis,  et  seniores  se 
ex  opere  scripture  aliquid  acquirerent  et  lucrarentur,  et 
sic  pauperem  vitam  ducerent.  Perrexit  ergo  cum  fratribus 
nostris  in  Doesborch2),  animo  constanti  et  intentione  per- 
manendi  cum  eis  perpetuo.  Quod  audiens  pater  suus, 
vehementer  indignatus,  scribit  litteras,  mittit  nuncium, 
comminatur  fratribus  ducem  contra  eos  excitandum,  sed 
frustra.  Tandem  per  se  venit,  iratus  expetens,  ut  sibi 
redderetur  filius  suus,  et  pretendit  colorem  sive  fictionem 
quasi  secum  de  patrimonio  suo  agere  vellet  Quid  multa? 
Assumit  secum  filium,  domino  et  patre  Theoderico  igno- 
rante et  absente,  ponens  eum  in  arta  custodia,  ne  quo- 
qnam  iret  sine  custode  et  sic  evaderet,  ut  vel  vi  extor- 
queret  ab   eo,   ut  secum  maneret.    Diligebat  enim  eum 


1)  Vergl.  p.  56,  83  vv. 

2)  Tergl.  p.  84,  92. 


Digitized  by 


Google 


122 

pre  ceteris  filiis,  quia  noverat  eum  esse  magni  ingenii  et 
memorie  tenacis,  unde  et  sperabat  quod  evasurus  esset 
in  virum  prudentem  et  magnum  operarium,  quod  et  con- 
tigit,  sed  non  ut  pater  silogizabat,  nam  sperabat  eum  pro- 
movendum  in  decanum  Wisselensem,  ubi  prepositus  erat 
avunculus  ejus,  sed  vere  excrevit  in  virum  magnum  ymmo 
majorem  spe  patris,  non  ut  preesset  ecclesie  Wisselensi , 
sed  juxta  divinam  providentiam  Domui  Clericorum  Suol- 
lensi  et  ex  consequenti  multis  religiosis  et  devotis  per- 
sonis  utriusque  sexus ,  siquidem  canonici  predicte  ecclesie 
erant  de  vaga  vita  et  ideo  abhorre-[fol.  34r]bat  ab  eis.  Sic 
ergo  erat  ibi  ad  tempus  apud  genitorem  suum.  Dominus 
autem  et  pater  noster  Theodericus,  post  hoc  rediens,  ut 
audivit  factum,  multum  doluit,  propter  quod  statim  scripsit 
ei  cordialem  epistolam,  qua  visa,  jussit  ut  sine  excusacione 
et  mora  abrumperet  se  illinc  et  rediret  ad  se;  que  littera 
adhuc  servatur  conscripta  inter  epistolas  domini  Theode- 
rici.  Ipse  vero  Albertus  perlecta  littera,  volebat  obedire 
et  redire ,  sed  non  poterat.  Divina  ergo  ordinatione  contigit 
tempore  illo,  genitorem  Alberti  a  duce  (evocari),  ut  prope- 
raret  venire  ad  curiam  ejus.  Ipso  ergo  absente,  Albertus 
evasit  per  industriam  a  custodientibus  eum  et  letus  pervenit 
Doesborch  ad  patrem  nostrum,  ubi  surgens  a  mensa,  ut 
vidit  eum,  eum  gaudio  amplexatus  est,  et  sic  evasit  a 
parentibus  suis  et  permansit  perpetuo  nobiscum.  Rediens 
ergo  a  duce  pater  carnalis  et  non  inveniens  filium  suum, 
amarissime  doluit  et  pre  vehementia  doloris  et  angore 
cordis  magno  impetu  eum  palma  percussit  parietem,  tan- 
quam  frustratus  a  spe  sua  et  diceret:  „O  Wach  en  Wapen 
recessit,"  et  cetera. 

XLIX.    De  laüdabili  indole  ejus  et  strennua 

AB  INICIO  C0NVER8ACI0NE. 

Albertus  ergo  jam  pleno  corde  querens  Deum  et  Domi- 
num  suum,  seipsum  strennue  vincere  studebat  et  appli- 
cabat  se  ad  exercicia  et  consuetudines  domus  nostre,  ad 
ambulandum  in  eis.  Et  eum  esset  naturaliter  agilis  et 
acrius  admodum  in  complexione  et  calide  conspersionis, 
satis  forte  bellum  habuit,  ut  naturalia  sua  comprimeret 
et  exercicia  nostra  perficeret.    Sed  eum  fervens  esset  in 


Digitized  by 


Google 


123 


bona  voluntate  tanquam  legitimus  operator,  triumphabat 
de  omnibus  insurgentibus  contra  eum.  Denique  factus 
est  optimus  in  rotunda  et  fractura  scriptor *)  et  aliis 
eciam  modis;  sic  semper  studuit  sua  in  meliori  modo 
perficere,  interiora  sua  diligenter  ad  vertere,  et  seipsum 
contra  vicia  erigere  et  in  virtutibus  fortiter  exercere. 
Etenim  pater  noster  videns  eum  terram  bonara ,  diligenter 
ipsum  excoluit  exercitando ,  humilitando  multipliciter. 
[fol.  34v.]  Aliquandiu  griseo  capucio  induebatur,  aliquando 
et  vili  officio  deputabatur ,  sepe  acriter  increpabatur ,  ipse 
autem  generose  et  graciose  omnia  sufferebat,  certamen  forte 
dedit  ei  Deus ,  ut  vinceret  et  sciret  quam  omnium  potentior 
est  sapientia.  Fuit  quoque  diligens  in  studio  scripturarum , 
sed  profundior  in  scrutinio  cogitationum  et  affectionum , 
nam  optime  meditativus  fuit  et  per  hoc  prudens  et  circum- 
spectus,  et  profundas  considerationes  habens.  Et  quia  eciam 
bonam  memoriam  habuit  et  ingenium  subtile  et  ferventem 
voluntatem  ad  omne  bonum,  factus  est  virmagneexperientie 
et  multarum  exercitationum  contra  vicia,  illuminatus  quo- 
que erga  temptationes  et  virtutum  opera  et  discretus  in 
omnibus.  Habuit  pariter  et  bonam  eloquentiam ,  et  optime 
scivit  sermones  formare  secundum  dispositionem  et  con- 
ditionem  audientium.    Habuit8)   et  magnum  zelum  pro 


1)  Vergl.  Overijs.  Alm. ,  4 ,  94. 

2)  HS.  B.  fol.  220'.  „Habuit  eciam  zelum  magnum  pro  juveuibus  tra- 
hendis  et  informandis,  unde  et  deputatus  fuerat  rector  Domus  Fratrura 
in  Harderwijc  eum  primum  inchoaretur,  sed  fletibus  [fol.  220*]  suis 
obtinuit  a  patre,  ut  domi  maneret.  Ordinatus  est  eciam  procurator 
Domus  Pauperum  longo  tempore  usquequo  eligeretur  in  rectorem  domus , 
quam  domum  fideliter  et  strennue  gubernavit,  providens  eis  de  neces- 
sariis.  Habuit  eciam  alios  juvenes  in  aliis  domibus,  indutos  capuciis, 
quorum  curam  eciam  habuit,  et  servabant  condiciones  suas.  Conduzerat 
eciam  domum  pro  medriocribus  in  oppido,  quorum  erant  aliquando 
XXX  vel  XL  induti  capuciis,  quibus  providit  de  coco  et  rectore  ex 
scolaribus.  In  hiis  et  hujusmodi  pro  profectu  et  salute  juvenum  mul- 
tum  laboravit.  Ipse  eciam  a  novo  construzit  anteriorem  Domum  Pauperum. 
Erat  enim  ezellens  practicus  in  ordinandis  et  construendis  edificiis,  nam 
Cactus  rector  multa  valde  commodosa  edificavit  fratribus,  aliqua  melioravit 
et  altera  vit.  Oratorium  ipse  a  fundo  construzit  eum  ceteris,  que  in 
illa  domo  continentur,  et  multa  alia  foris  et  intus  eciam  in  domo  sancte 
Agathe,  que  communiter  djcitur  Domus  Witonis".  Vergl.  Delprat  1.  c,  299. 


Digitized  by 


Google 


124 

juvenibus  trahendis  et  informandis,  unde  cum  Domus 
Clericorum  in  Harder  wij  ck  inciperetur  J),  a  patre  nostro 
ipse  fuit  ad  hoc  deputatus,  ut  esset  rector  ibidem,  sed  fletibus 
obtinuit  a  patre,  ut  domi  maneret.  Ipse  autem  longo tem- 
pore usquedum  eligeretur  in  rectorem  domus  nostre  fuit 
procurator  Domus  Pauperum  *),  fideliter  et  strennue  hanc 
gubernans,  et  providens  eis  sollicite.  Habebat  et  alios 
juvenes  in  aliis  domibus  8) ,  indutos  capuciis  4) ,  quorum 
panter  curam  habuit,  ut  tenerent  conditionem  et  alios 


1)  Das  in  het  jaar  1441.    Vergl.  p.  99  n.  5  . 

2)  De  geschiedenis  van  het  ontstaan  van  het  Domus  Pauperum  ligt  nog 
zeer  in  het  duister.  Wel  is  waar  weten  wij,  dat  in  het  jaar  1433 
Zwane,  weduwe  van  Hilbrant  van  Itersum,  dochter  van  Arent  Sticker 
en  Aleit  zijne  huisvrouw,  „een  huis  gheleghen  in  Dieserstrate  op  't  water 
ende  mitten  einde  schietende  op  weren  Berens  van  Renen,  tusschen 
weren  Andries  Zadelmakers  an  die  eene  zijde  ende  eenre  steghen  an 
de  andere  z\jde,"  ten  behoeve  van  arme  klerken  ten  geschenke  gat 
Ook  is  ons  bekend  uit  een  charter  van  het  Sted.-Archief  te  Zwolle,  dd. 
1482  op  santé  Lucasdage  des  hl.  Evangelisten  (18  October),  dat  Elsken  ten 
Golck,  weduwe  van  Henrick  Pynlicke,  legateerde . . .  „den  armen  klercken 
in  't  Arme  Fraterhuis  in  Diestrate  bij  't  water  gelegen  . . .  vierde  half 
heren  ponde,"  maar  klaarblijklijk  spreekt  de  Voecht  niet  van  het  „Arme 
Fraterhuis  in  de  Diezerstraat."  Want  hg  geeft  ons  immers  de  plaats 
aan,  waar  het  eigen  tl  ij  ke  Domus  Pauperum  gestaan  heeft,  doordat  hg 
van  Albert  van  Oalkar  p.  125  zegt:  „nam  a  novo  construzit  anteriorem 
Domum  Pauperum,  que  ut  major  par»  aule  eontigua  coquine"  Dus 
lag  het  hier  bedoelde  Domus  Pauperum  naast  het  Domus  Divitum  of  St. 
Gregoriushuis  in  de  BegQnenstraat.  Vergl.  over  dit  huis:  Van  Hattum, 
1.  c,  189  v.  maar  vooral  Acquoy,  de  Kroniek,  11  vv. 

3)  Mijne  nasporingen  over  deze  huizen  bleven  zonder  resultaat. 

4)  De  kleederdracht  der  scholieren,  die  onder  het  toezicht  der  broeders 
stonden,  kennen  wij  uit  de  „Ordinacio"  van  de  Bursa  Cusana  te 
Deventer.  In  deze  wordt  op  verschillende  plaatsen  gezegd,  dat  de 
inrichting  van  het  huis  en  de  levensregel  van  de  twintig  jongelieden, 
die  in  deze  Bursa  hun  opvoeding  zouden  genieten,  conform  moest  wezen 
aan  die  van  het  „Nye  fraterhuys"  te  Deventer.  Betrekkelijk  de  kleeding 
van  deze  scholieren  zegt  nu  de  Ordinatio:  „Item  sepedicti  scolares  erunt 
pares  in  vestitu  superiori  et  capucio,  eritque  vestitus  eorum  ab  extra 
toga  unius  coloris,  scilicet  gresei  panni  de  patria,  ita  longa  ut  ultra  genua 
ad  medias  tibias  se  eztendat ;  et  toga  undique  clausa  erit  demptis  duobus 
foraminibus  pro  brachiis  extra  ezteudendis  et  uno  foramine  pro  capite. 
Atque  habebant  eapucium  nigrum  non  incisum  cum  raediocri  et  honesto 


Digitized  by 


Google 


126 


mores  bonos.  Denique  conduxit  et  domum  pro  mediocribus 
in  civitate  *),  qui  aliquando  erant  XXX  vel  eciam  XL 
induti  capuciis,  quibus  similiter  intendebat.  In  hiis  et 
hujusmodi  pro  profectu  et  salute  juvenum  plurimum  labo- 
ravit,  nam  a  novo  construxit  anteriorem  Domum  Paupe- 
rum,  que  est  major  pars  aule,  contigua  coquine.  Erat 
enim  excellens  practicus,  hotabiliter  industriosus  et 
inventivus  in  opere  structure  et  domibus  edificandis  et 
ordinandis ,  sicut  ad  oculum  patet  et  in  multis  experti 
sumus.  Siquidem  factus  rector  domus  nostre,  mox  plurima 
nobis  valde  [fol.  35r]  utilia  et  comodosa  edifieavit ,  aliqua 
melioravit  et  alteravit.  Oratorium  nostrum  ipse  a  fundo 
nobis  edificari  fecit  et  penum,  et  transitum,  et  secretam, 
et  cameram  infirmorum,  et  hospitum  sic  ordinavit,  et  alia 
multa  alteravit  et  melioravit  in  edificiis  nostris.  Item 
Domum  Scolarium  in  proximo  sic  ordinavit  et  edificari 
fecit,  et  domum  lignorum  extra  portam  Sassonicam  a  fundo 
construxit,  clusam2)  multum  melioravit,  ubi  et  ipse  in 
suggesto  stans ,  indutus  teristro  et  lineo  almucio  coopertus 
caput,  pariter  laboravit  cum  ceteris  latomis.  Cameram 
predii  nostri,  quod  Noirtberghen  8)  dicitur,  in  Herxen 
fecit  fieri,  ac  in  Domo  sororum  Witonis  4),  extra  portam 


liripipio.  Nee  aliquis  scolarium  comam  longam  nutriat  nee  calcios  seu 
calopodia  rostrata  deportet."  Zie  hierover:  Johannes  Muller,  Vor-und 
frühreformatorische  Schulordnungeu  und  Schulvertrage,  2.  Abteilung, 
Zschopau  1886,  304—324.  —  Vergl.  ook  D  urn  bar,  Aiial.  126  en  E.  Ullmann, 
Reformatoren  vor  der  Reformation.  2  Bde.  Gotha,  1866,  II,  p.  247  n.  1,  waar 
het  volgend  Epicedium  van  Petrus  P  elan  tin  us  over  het  leven  van 
Wessel  Gansvoort  te  Zwolle  geciteerd  wordt: 

„Tune  ibat  simplex  nimium  textusque  cucullo 
Et  circa  corpus  pendebat  lutea  vestis 
Horreus,  et  totus  texit  velamine  vultus." 
Vergl.  verder  p.  120. 

1)  Ook  te  's  Hertogenbosch  hadden  de  broeders  huizen  voor  ryke, 
middelmatig  gegoede  en  arme  scholieren.  Vergl.  J.  B.  Gramaye,  Antiq. 
Brabautiae  in  Descriptione  Taxandriae,  e.  8;  Delprat,  De  Broeder- 
schap, 127. 

2)  Vergl.  p.  96.  n.  5. 

3)  Vergl.  p.  48  n.  2,  50  n.  2,  60  n.  1. 

4)  Vergl.  p.  46  n.  2. 


Digitized  by 


Google 


126 


Campensem,  que  sancte  Agate  dicitur,  multa  nova  edificavit, 
videlicet  capellam,  refectorium  et  alia  multa  ibidem 
melioravit.  Sic  talentum  suum  in  hac  parte  fideliter  omnino 
pro  honore  Dei  et  proximi  salute  ad  lucrum  expendit. 

L.    De  ünanimi  fratrüm  electione  et  promotione 

EJÜ8  IN  RECTOREM  DOMUS  NOSTRE  TERTIUM. 

Cum  ergo  sepultus l)  esset  venerabilis  pater  noster  dominus 
Theodericus  in  sancti  festo  Benedicti  2) ,  differebant  fratres 
nostri  novi  rectoris  electionem  usque  ad  octavas  Pasche s), 
propter  fratres  absentes,  quos  tune  oportunius  fuit  advo- 
cari,  cum  venire  debebant  ad  colloquium  4).  In  octava 
igitur  Pasche 5),  omnibus  fratribus  congregatis  cum  domino 
Egberto  6) ,  rectore  Domus  Domini  Florentii ,  et  domino 
Martino  7),  rectore  Montis  sancti  Iheronimi,  et  priore  de 
Windesim8)  presentibus,  elegerunt  concorditer  fratres  nostri 
dilectum  fratrum  nostrum  dominum  Albertum  in  rectorem 
domus    nostre.     Verum    ipse,    ut    optime   exercitatus   et 


1)  HS.  B.  fol.  220*.  „,Sepulto  au  tem  domino  Theoderico,  patre  domus, 
in  Windesim  in  festo  sancti  Benedicti,  dilata  est  electio  novi  rectoris 
usque  ad  octavas  Pasche,  ut  eo  commodius  fratres  absentes  convenirent 
propter  colloquium.  Congregatis  autem  tune  omnibus fratribu3,  presen- 
tibus domino  Egberto,  rectore  Domus  Oomini  Florencii,  ei  domino  Mar- 
tino, rectore  Montis  sancti  Jeromini,  et  priore  de  Windesim,  maxima 
pars  vocum  cecidit  super  Albertum  et  factus  est  rector.  Super  quo 
multum  gravatus  est  corde,  imputans  Deum  sibi  iratum,  sed  patres 
presentes  dolorem  illius  suis  con$olacionibus  mitigaverent.  Postea  gau- 
dentibus  fratribus  et  cum  patribus  letum  diem  agentibus,  cum  sedere 
deberunt  in  mensa,  Albertus  jam  rector  electus,  posuit  se  in  aula  ad 
inferiorem  mensam  in  sed  il  i  sine  appodiamine,  tamquam  minimus  inter 
omnes.  Post  paucos  dies,  cum  esset  vir  late  caritatis  et  omnes  cuperet 
habere  suis  conciliatos,  invitavit  simul  omnes  scabinos  et  consules  oppidi 
Zwollensis  ad  prandium,  quo  redderet  eos  magis  favorabiles  devotie  et 
religiosis." 

2)  21  Maart  1457. 

3)  In  1457  viel  Paschen  op  den  17  April 

4)  Vergl.  p.  77  n.  3. 

5)  24  April. 

6)  Vergl.  p.  415. 

7)  Martinus  van  Schindel,  tweede  rector  van  Hulsbergen. 

8)  Johannes  van  Naald w\jk.  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  IL,  128  v. 


Digitized  by 


Google 


127 


vere  humilis,  exinde  valde  gravatus  corde  putabat  sibi  ob 
hoc  Deum  iratum,  sed  consolantibus  eum  fratribus,  sus- 
cepit  onus  impositum  cum  magna  gravitate  et  timore. 
Postea  nobis  gaudentibus  et  cum  patribus  letum  diem 
agentibus,  cum  sedere  deberemus  ad  mensam,  dominus 
Albertus,  jam  rector  electus,  posuit  se  in  aula  ad  secun- 
dam  mensam,  dorso  verso  ad  aulam  in  sedili  sine  ap- 
podiamine,  patribus  hoc  videntibus,  qui  assederunt  sibi 
et  in  opposito  ejus  *)  habens  se  ut  minimum  inter  eos. 
Postea  *)  cum  esset  vir  [fol.  35v]  late  caritatis  et  sicut 
Apostolus  dicit,  quantum  in  ipso  f  uit,  cum  omnibus 
amicitiam  et  pacem  habere  volens  et  pro  videre  bona, 
non  solum  coram  Deo,  sed  et  coram  omnibus  homini- 
bus.  Jam  rector  factus,  invitavit  scabinos  ad  prandium, 
semel  puto  omnes  8) ,  sepius  aliquos ,  quatinus  essent 
amici  et  fautores  nostri  et  domus  nostre.  Sed  et  omnes 
vicarios  similiter  invitavit  ad  prandium,  quatinus  essent 
favorabiles  nobis  et  ex  consorcio  nostro  modestius  et 
timoratius  se  in  divinis  officiis  haberent.  Sed  ut  experie- 
batur  et  experti  sumus  4)  omnes,  nichil  taliter  profecimus, 
quia  scabini  exinde  nobis  magis  favorabiles  et  fideliores 
fuerunt  6) ,  et  vicarii  a  nobis  corrigi  noluerunt  6).  Idcirco 
amodo  cessavit  ab  ea  familiaritate,  videns  quia  non 
minus  propterea  curabant  aliquid  contra  nos  agere  et  dicere. 
Alioquin  graciosus  semper  hospes  fuit  ad  nos  divertentibus 
et  nobiscum  hospitantibus ,  hiis  quoque,  qui  se  ingerebant 
ad  habendum  familiaritatem  nostram.  Ipse  enim  pater 
noster  dominus  Albertus  optime  scivit  se  applicare  seu 
conformare  moribus  assidentium  et  respondere  unicuique, 


1)  Correctuur  op  den  kant  door  den  voltooier. 

2)  In  HS.  is  „Insuper"  door  den  voltooier  der  Kroniek  in  „Postea" 
veranderd. 

3)  Delprat,  Archief,  VI,  294  leest:  „aliquoties  et  omnes  vicarios  item» 
ut  nobis  essent  favorabiles." 

4)  Delprat,  1.  c.,  leest:  „et  ut  experti  sunt  omnes.'* 

5)  Delprat,  1.  c.,  leest:  „fuere." 

6)  Verg),  p.  114.  Van  Hattum  V.  119,  beweert,  dat  de  geestelijken  van  St* 
Michiel  altijd  goed  waren.  Dit  schijnt  echter  niet  zoo  geweest  te  zijn ,  want 
hoe  kan  anders  de  Voecht  zeggen  „et  vicarii  a  nobis  corrigi  nolaernnt" 


Digitized  by 


Google 


128 


sive  proponere,  vel  eciam  querere  secundum  materiam 
et  condicionem  singulorum:  cum  spiritualibus  spiritual  ia 
tractabat  et  cum  secularibus  prout  ipsis  conveniebat. 
Omnino  cavebat  habere  nomen  sanctitatis ,  ne  forte  majorem 
baberet  famam  inter  homines,  quam  coram  Deo  esset. 
Ideo  occultavit  virtutes  suas  et  devotionem  mentis  sue 
per  aliquam  hilaritatem  et  conformitatem  aliorum. 

LI.    De  zelo  ejus  et  strenuitate  in  ammonicionibus  suis. 

Ipse  tarnen  semper  zelosus  fuit  multum  pro  veris  virtu- 
tibus,  propter  quod  ipse,  sicut  solide  et  perfecte  in  illis 
profecit,  sic  fratribus  nostris  valde  fundamentaliter  et 
profunde  de  hiis  loquebatur  in  ammonitionibus  suis, 
aliquando  publice,  aliquando  private.  Et  cum  aliquis 
fratrum  *)  venisset  ad  eum  de  defectibus  suis  conquerendis 
et  consulendis,  ipse  quasi  plene  vidisset  interiora  ejus, 
ita  scivit  omnes  motus  cordis  ejus  ei  intimare,  [fol.  36r] 
scilicet  viciosas  affectiones  et  modum  temptacionis  enucle- 
ando,  ita  ut  aliqui  interdum  mirarentur,  quomodo  tam 
plene  scire  posset  et  intelligere  modum  tentationis  et 
resistentie  ejus  et  cetera.  Ipse  satis  subtiliter  et  celeriter 
intellexit  et  deprehendit,  si  quis  non  recte  procederet  in 
virtutibus,  sed  ficte,  et  superficialiter ,  et  simulatorie, 
quibus  juste  non  credebat,  nisi  forte  recepissent  graciose 
correptionem  et  informationem.  Pro  quibus  corrigendis, 
moris  ei  fuit  quasi  semper  festivis  diebus  in  collatione 
communi  talium  mores  et  vitam  detestari,  nullum  tarnen 
nominando,  multum  contra  eos  invehebatur,  acriter  eos 
persequendo ,  quibus  et  remedia  congrua  contra  talia  osten- 
debat.  Unde  factum  est,  ut  collatio  ejus  de  sero  aliquibus 
fuerit  satis  gravis  et  molesta,  nam  culpabiles  in  aliquo 
talium  majorem  contra  eum  conceperunt  indignationem 
et  aversionem ,  parvipendentes  ea  que  dicebat.  Alii  minus 
culpabiles,  plus  quam  necesse  erat  terrebantur,  sicut  pii 
timen tes,  quod  forte  culpam  habebant,  ubi  non  erat. 
Hinc  evenit,  quod  a  non  rectis  minus  diligebatur  intus 
et  foris,  quibus  videbatur  hec  non  posse  sustineri,  hiis 


1)  In  het  HS.  is  „ad  eum"  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


129 


itaque,  plas  quam  necesse  fait,  se  duram  exhibuit,  cum 
tarnen  ammonitio  sua  semper  bona,  sana  et  profunda  esset, 
et  grata  omnibus  rectis  et  ambulantibus  in  veritate.  Deni- 
que  et  in  visitationibus  suis,  quas  in  aliis  domibus  exer- 
cebat,  acriter  tales  arguebat,  et  ubiqae  se  pro  maro  posuit 
contra  non  recte  ambulantes  et  malignantes.  Et  sicut  in 
arduis  causis  fuit  inventivus,  et  consiliativus  in  remediis, 
sic  eciam  strennuus  erat  propugnator  in  adversis,  magna- 
nimus  et  confidenter  agens.  Ipse  in  contrariis  eventibus 
et  dolendis  causis  nunquam  pusillanimus  vel  nimis  dejectus 
fait,  nee  inutili  et  indiscreta  tristicia  detinebatur,  sed 
dispensabat  omnia  pro  loco  apti  temporis,  videlicet  nunc 
in  occulto  amare  dolendo,  nunc  in  presentia  aliorum  ad 
tempus  dolorem  postponendo  seu  dissimulando  et  in  om- 
nibus [fol.  36*]  magnifice  in  Domino  confidendo. 

LIL    De  magna  prudentia  ejüs  et  pideli  constantia 
IN  SEDANDIS  disturbiis. 

Tempore  suo  in  Buscoducis  ad  sorores  Ten  Orthen  ') 
inter  fratres  domus  illius  factum  est  magnum  disturbium. 
Qui  se  erigebant  contra  patrem  suum ,  dominum  Johannem 
Wesalie2);  nam  idem  rector  ibidem  factus ,  collegit  fratres 
plures,  quorum  aliquos  in  presbiteros  fecit  ordinari,  ita 
ut   esset   in   domo  Ten  Orthen  8),   sicut  in  Domo  Cleri- 


1)  HS.  B.  fol.  221'.  Tempore  ejus  fuit  grande  disturbium  in  Bus- 
codacis  apud  sorores  Ten  Orten  inter  patrem  domus  Johannem  Wesalie 
et  fratres  ejus,  quod  ipse  prudenter  et  laboriose,  advocatis  patribus 
domino  Egberto  ter  Beek  et  domino  Henrico,  patre  Doesburgensi ,  com- 
pescuit  —  Over  het  klooster  Ten  Orthen,  zie  pag.  80. 

2)  Hg  was  de  opvolger  van  Johannes  van  den  Zande,  die  den  13 
October  1444  overleed.    Vergl.  p.  81 ,  en  Cap.  LVI. 

3)  Na  1444  werd  dus  het  zusterhuis  Ten  Orthen  een  zoogenaamd 
dubbelklooster.  Dit  feit  trekt  bizouder  onze  aandacht ,  ten  eerste  omdat 
wy  hier  de  eerste  en  ook  de  een i ge  stichting  van  dien  aard  der  Broe- 
ders v.  h.  g.  L.  ontmoeten,  ten  tweede  echter  te  meer,  daar  de  dub- 
belkloosters herhaaldelijk  door  de  kerk  verboden  waren  en  de  klooster- 
hervormers steeds  tegen  het  bestaan  van  deze  gestichten  \j verden.  Vergl. 
Jus  canonicum  c.  23  causa  XVII,  9.  2;  Moll,  Kerkgeschiedenis  II,  ii, 
58  v.;  M.  Heimbucher,  Die  Orden  und  Kougregationen  der  katholischcti 

Derde  Serie.    Werken  N«.  13.  9 


Digitized  by 


Google 


ISO 


corum  l)  satis  magna  congregatio  sacerdotum  et  clericorum. 
Hii  ergo  majori,  quam  decuit,  libertate  utentes,  conspi- 
rabant  contra  patrem  suum ,  et  consilio  habito ,  impetrave- 
runt  per  ordinarios  Curie  Leodiensis,  ut  eum  eliminarent 
et  alium  ex  se  eligerent.  Cum  igitur  hec  machinatio  de- 
nunciata  fuisset  patri  nostro  domino  Alberto,  statim 
intimavit  domino  Egberto  2) ,  patri  Daventriensi  et  domino 
Henrico  8),  patri  Doesborchensi ,  qui  sine  raora  simul 
venerunt,  antequam  temeraria  illa  ut  impia  consiliatio  ad 
effectum  vel  perfectum  pervenisset.  Venerunt  ergo  hii 
patres  Buscumducis  non  parcentes  sibi,  cum  esset  tempus 
hyemale  et  glaciale  et  ideo  magnos  et  periculosos  labores 
sustinuerunt ,  ut  obviarent  et  destruerent,  que  maligno 
spiritu  ducti  fratres  presumebant.  Denique  et  Leodium 
petierunt,  festinantes  ad  vicarium  et  officialem  et  ad 
alios,  quorum  intererat,  ubi  male  informatos  cum  magnis 
laboribus  et  expensis  induxerunt,  ut  revocarent,  que  fra- 
tribus  impie  machinantibus  concesserant  Diu  in  hoc 
laboraverunt,  sed  non  cessaverunt,  donec  omnia  correxe- 
runt,  et  dominum  Johannem  in  patrem  tenerent,  et  qui- 
busdam  de  illis,  qui  principales  extiterant  in  causa 
disturbii,  a  loco  recedentibus ,  aliis  penitentiam  de  iniquo 
concepto  et  conatu  injunxerunt 4).  In  talibus  causis  do- 
minus  Albertus,  pater  noster,  zelosus  multum  et  efficax 
fuit,  sicut  frequenter  compertum  est. 


Kirche,  2  Bde,  Paderborn  1896,  I,  61,  439.  —  Verg],  over  het  gesticht 
der  Broeders  van  den  H.  Andreas  (kerk patroon  van  Ten  Orthen, 
vergl.  p.  146):  Schutjes,  IV,  388  v. 

1)  Het  fraterhuis  te  's  Hertogen  bosch,  vergl.  p.  78  vv. 

2)  Egbertus  ter  Beek.  Vergl.  115,  126,  132. 

3)  Hendrik  van  Grave,  +  1475  (HS.  D.  p.  54.)  Vergl   p.  87  n.  3. 

4)  Het  verzet  der  broeders  van  het  St  Andreasklooster  heeft  waar- 
schijnlijk in  de  laatste  helft  van  het  jaar  1459  plaats  gehad.  Want 
zeer  waarsctujiiiyk  hangt  het  met  de  oneenigheden  dor  bewoners  van 
dit  kloos  er  samen,  dat  Lodewyk  van  Bourbon,  prinsbisschop  van  Luik, 
den  16  Februari  1460  aan  Johannes  Brebbe  van  Brugge,  kanunnik  van 
St.  Jan  Ie  's  Hertogenbosch ,  en  aan  Paulus  van  Someren,  prior  van 
het  klooster  Marien  hage  te  Woensel,  last  gaf  om  dit  huis  te  bezoeken 
en  de  noodige  statuten  voor  te  schrijven,  die  dan  ook  den  17  Juni  de 
goedkeuring   van  den  prinsbisschop  verwierven.   (Schutjes,  IV,  388  v.) 


Digitized  by 


Google 


131 


Nam  alio  tempore  contigit  in  Monte  sancti  [fol.  37r] 
Iheronimi  in  Hulsberghen  per  aliquos  fratres,  qui  per 
negocium  perambulans  in  tenebris  et  per  incursum  et 
demonium  meridianum  malo  spiritu  agitati ,  quasi  majorem 
fratrum  partem  et  sacerdotum  domus  illius  instigaverant  et 
inflammaverant  ad  acceptandum  regulam  et  ordinem  sancti 
Benedicti ,  et  hoc  patre  suo  domino  Martino  *)  et  domino 
Assone  2),  procuratore,  ignorantibus.  Sic  quoque  molie- 
bantur  occultis  machinationibus  et  conciliabulis  advocare 
abbates  sibi  in  adjutorium  et  tradere  eis  Domum  sancti 
Iheronimi  clam  hiis,  quos  contrarios  timebant  et  nullatenus 
sibi  consensuros  noverant.  De  hoc  negocio  plenius  habetur 
apud  eos  et  apud  nos  alibi.  Quoniam  pater  noster,  advocato 
domino  Egberto,  cum  illo  se  eis  opposuit,  et  principali- 
bus  a  domo  recedentibus,  ipse  omnia  restauravit  in  pace  3). 


1)  HS.  B.  221'.  Item  alio  tempore  turbacio  f  uit  in  Monte  sancti 
Jeronirai,  quia  fratres  aliqui  secrete  pepig^rant  sedis  rcctore  domino 
Martino  et  domino  Assone  tune  procuratore  et  aliis  multis  fratribus 
ignorantibus,  quod  locum  traderent  Benedict inensibus  et  monachi  fiercnt; 
advocavit  igitur  dominus  Al  bert  us  predictos  patres  et  omuio  restauravit 
scripsitque  epistolam  notabilem  et  grandem  abbati  Borsveldensi ,  que 
adhuc  habetur.  —  Over  deze  gebeurtenissen  zie  men  vooral  Lindebom 
1  c.  497,  die  over  deze  pogingen  der  Benedictijnen  uitvoerig  bericht. 
Uit  zijne  aanteekeningen  kennen  w\j  ook  den  naam  van  den  Rector, 
want  hg  zegt:  „Vicini  tarnen  é  Glara-Aqua  Benedictini  saepius  hoc 
Collegium  S.  Benedicto  procati  simt ....  deinde  propter  fautores  aliquos, 
quos  inter  antesignavi  Neudo  de  Harder  wij  ck  et  Henricus  Alen  sub 
Martino  de  Schindel,  secundo  rectore."  —  In  het  „Memoriale  van  het 
St  Agnietenklooster  te  Amersfoort"  (vergl.  p.  30)  vinden  w\j  dat  „heer 
Martij n  dander  Pater"  in  het  jaar  1474  overleden  is. 

2)  Bjj  Lindebom,  1.  c.  492  vinden  wij  over  hem  hot  volgende:  „Ter- 
tius  autem  Rector,  Dominus  Asso  Dillinck,  qui  anno  1492.  6  Nov. 
postquam  50  anuis  convizisset  fratribus  non  sine  fama  sanctitatis 
obiit,  post  se  in  vivis  reliquens  fratres  102."  Vergl.  ook  Van  Heussen, 
Oudheden,  IV,  700  vv.  —  In  het  Memoriale  van  St.  Agnes  te  Amers- 
foort, vinden  wij  als  in  het  jaar  1492  overleden  „here  Assen,  die  derde 
Pater"  vermeld. 

3)  In  welk  jaar  deze  geschillen  der  broeders  van  Hulsbergen  met  de 
Benedictijnen  van  Klaarwatcr  vallen,  is  met  zekerheid  niet  aan  te 
geven.  Maar  uit  de  door  de  Voecht  verhaalde  feiten,  in  verband  met 
hetgeen  wij  uit  andere  bronnen  weten,  maken  wij  op,  dat  deze  ge- 
beurtenissen  tusschen   1457   en   1471   hebbeu   plaats   gehad.    Immers 

9* 


Digitized  by 


Google 


132 


Vide  ibidem  ').  Quo  tempore  pater  noster  pulcherrimam 
dictavit  epistolam,  tam  longam,  ut  in  duplici  papiro  ex 
ore  ejus  eam  scriberem,  quam  abbati  principali  Bursfen- 
densi 2)  misit,  cujus  exemplar  adhuc  alibi  habemus,  in 
qua  magna  utique  ipsius  prudentia,  diligentia  et  dis- 
cretio  notatur. 

LUI.   De  domo  jn  Prutia  et  tribulationibüs  variis  ibidem. 
Poetea  accidit 8),  quod  dominus  Egbertus,  pater  Daven- 


Albertus  van  Calcar  werd  den  24  April  1457  tot  Rector  van  het  Frater- 
huis  van  Zwolle  gekozen  (vergl  p.  126)  en  de  tweede  Rector  van  Huls- 
bergen, Martinus  van  Schindel,  overleed  in  het  jaar  1474.  (Vergl.  p. 
131  n.  1). —  Is  het  echter  juist,  „dat  eerst  omstreeks  1469  het  nonnen- 
klooster Klaarwater  b\j  Hattem  in  de  [Bursfelder-Jcongregatie  werd 
opgenomen",  (Moll,  Kerkgeschiedenis  II,  ii,  185)  dan  moeten  boven- 
gemelde feiten  in  de  jaren  1469—1474  vallen,  want  toen  de  overgave 
van  Hulsbergen  aan  de  Benedictijnen  van  Klaarwater  plaats  had,  be- 
hoorde dit  klooster  reeds  tot  de  Bursfelder  congregatie,  gehjk  met 
zekerheid  blijkt  uit  het  verhaal  van  de  Voecht.  —  üit  het  door  de 
Voecht  medegedeelde  blijkt  verder  duidehjk,  dat  Klaarwater  niet,  ge- 
lijk Moll  (t.  a.  pi.)  aanneemt,  een  eenvoudig  nonnenklooster,  maar 
een  dubbelklooster  was.  Vergl.  ook  Lindebom  1.  c.  497.  —  Over  het 
klooster  Klaarwater  vergl.  p.  47  n.  3. 

1)  Myne  nasporingen  omtrent  deze  dokumenten  bleven  zonder  resultaat. 

2)  Het  klooster  Bursfeld  lag  dicht  bij  de  samenvloeiing  der  Werra 
en  Fulda  aan  de  Weser.  —  Hoogst  waarschijnlijk  was  de  brief  ge- 
adresseerd aan  den  opvolger  van  den  beroemden  abt  van  Bursfeld, 
Johannes  van  Hagen  (+  1469.)  —  Over  de  Congregatie  van  Bursfeld 
vergl.  Moll,  Kerkgeschiedenis,  U,  ii,  185— 190;  Heimbucher,  Die  Oideu 
und  Kongregationen  der  katholischen  Kirche,  I,  141  vv.  en  de  daar 
aaugehaalde  literatuur;  J.  Linnebora,  Die  Aeformation  der  westfalischen 
Benedict iner-Klöster  im  15.  Jahrhundert  durch  die  Bursfelder  Kongre- 
gation.  Diss.  Munster  1899;  Deze  studie  verscheen  ook  in  de  „Studiën  und 
Mittheilungen  aus  dem  Benedictiner  und  Cistercieuser  Orden'*,  1899. 
2.-3.  Heft.;  vergl.  ook  het  opstel  van  Berliére,  La  Congregation  de 
Bursfeld,  verschenen  in  de  Revue  Bénédictine  1899,  No.  8  v. 

3)  HS.  B.  fol.  221r.  Convocavit  aliquando  dominus  Egbertus  ter  Beec, 
rector  congregation  is  Domus  Domini  Florencii  in  Daventria,  patrem 
Albertum  cum  omnibus  fratribus  suis  ad  amicabile  colloquium  et 
caritativum  convivium  in  predium  suum  Middelen  dictum,  ad  conftrman- 
dam  antiquam  caritatem  feria  4*  infra  octavas  Pentecostis  anno  14 . .  a) 


•)  Het  jaartal  is  in  het  HS.  niet  ingevuld. 


Digitized  by 


Google 


188 

trieneis  et  fratres  sui  invitaverunt  nos  fratres  Suollenses, 
hoc  eet  dominum  Albertum  cum  suis,  ad  amicabile  collo- 
quium pro  confirmanda  caritatem  mutuam.  Convenimus 
igitur  juxta  condictum  cunibus  vecti  in  predio  ipsorum, 


et  habuerint  pariter  fratres  utriasque  domas  letam  diero.   Prandio  vero 
facto,  consedimus  pariter  sub  divo,  (fol.  221  v.)   et  ecce  advenit  quidam 
noraine  Balthasar  de  Prucia  (qui  aliquando  visitaverat  Z wollis,  com- 
morans  cum  ceteris  scolaribus  sub  cuslodia  fratrum)  et  coram  omnibus 
genua  flectens,  rogavit  cordialissime  patres,  ut  tractarent  et  convenirent, 
quatinus  aliqui  fratres  secum  pergerent  in  Prucia  ad  fundandum  novam 
congregacionem  in  oppido  Culmensi,  promittens  fidelem  assistenciam 
et  allegans,  quam  magnum  fructum  ibidem  fratres  facere  possent,  quia 
ibi  esset  messis  multa,  operarii  vero  paucissimi,  et  dominus  Al  bert  us 
ex  latitudine  caritatis  onus  illud  et  opus  assumpsit,  rogatu  domini  Eg- 
berti,  quia  frequenter  significaverat,  se  non  affici  ad  plures  congre- 
gaciones  inchoandas  in  hac  regione,  ubi  devoti  et  monastica  multiplica 
sunt,    sed   magis  in   locis  distan  tibus,    ubi  eo  major  esset  necessitas, 
quanto  devotio  rarior  et  post  hoc  eciam  carior  et  uberior  ad  fructi- 
ficandum   in   aliis.    Tempore  ergo   oportuno   misit  illuc    cum   prefato 
Balthasar    fratrem   Johannem   "Westerwolt   cum   duobus   aliis   clericis 
cum  aliquantis  pecuniis  et  aliis  requisitis.    Bt  cum  provenissen t,  in- 
venerunt  civitatem  depauperatum  et  pan  cos  inhabitantium  et  obtento 
domistadio   parvo   iidem,    a    quibusdam   g**aciose  suscepti  sunt,   aliis 
murmurantibus  et  dicentibus:   „Qui  sunt  isti"?  aliis  vero:  „Quia  boni 
sunt".  Aut  ipsi  dixerunt:  „Venimus  ad  profectum  juvenum  vestrorum, 
ad   informandos   eos   in   virtutibus   et   scienciis  prout    fit   in   partibus 
occidentalibus."    Inceperunt  igitur  in  magna  paupertate  et  multa  op- 
probria  sustinuerunt ,  precipue  ab  indisciplinatis  monachis,  qui  turn 
modo  ibidem  reperiebantur;  nam  sicut  terra  illa  vastata  fuit  per  bella, 
sic  eciam  ab  hominibus  religioeis  desolata,  ut  nee  pauci  invenierentur, 
qui   veritatem   agnoscerent,   vel   rectam   viam  docerent,    vel  a maren t. 
Quidam  autem  eorum,  qui  missi  erarat,  pusillamines  facti  et  desperantes 
de  profeet  o,  assumpto  secum  rectore  scolarium,  redierunt  in  Z  wollis, 
consummatis  ibidem  duobus  annis.    Sed  rector  dominus  Westerwolt, 
licet   angustiaretur,   undique  permansit  tarnen,  stabiliter  habitans  in 
adjutorio   Altissimi,   laborans   ultra   vires   tam   corpore   quam   spiritu. 
Qui  post  aliquot  annos  redtens  Z wollis  annunciavit  profectum  prosperum 
et  raultum  fructum  provenlurum,  si  saltem  adjutorium  aliquod  impen- 
deretur.    Dederunt  igitur  fratres  Zwollenses  et  alie  quedam  congrega- 
ciones  ei  pecunias  et  missi  sunt  a  Zwollis  plures  fratres  cum  quibusdam 
juvenibus   bone  voluntatis,  et  ita  crevit  domus  illa  et  fructum  fecit  et 

usque  in  hodiernum  diem.    Scripsit  autem  pater  Albertus  nota- 

bilem  epistotam  et  consolatoriara  fratribus  suis  in  Prucia  in  hac  forma. 
(Zie  deu  brief  van  Albertus  van  Galcar  in  de  Bijlagen,) 


Digitized  by 


Google 


134 


quod  Middelen  ')  dicitur,  extra  Daventriam,  feria  quinta 
infra  octavas  Pentecostes  2) ,  et  habuimus  letam  et  festivam 
diem  pariter.  Prandio  facto,  dum  simul  sub  divo  in  dulci 
colloquio  sederemus,  advenit  quidam,  qui  ad  tempus  cum 
nostris  scolaribus  steterat  in  studio  Suollensi,  Baltbasar, 
dictus  de  Prusia,  et  coram  omnibus  nobis  genuüectens 
rogavit  cordialissime  patres  nostros ,  ut  tractarent  et  ordi- 
narent,  quatinus  aliqui  fratres  secum  ad  Prusiam  pergerent 
ad  fundandum  et  incipiendum  ibi  novam  con-  [fol.  37v] 
gregationem  status  nostri  in  civitate  Culmensi  3),  pro- 
mittens  fidelem  assistentiam  et  allegans,  quam  magnum 
fructum  ibidem  fratres  nostri  facere  possent  pro  eo ,  quod 
ibi  esset  messis  multa  et  operarii  paucissimi  4)  et  cetera. 
Et  ecce,  venerabilis  pater  noster,  fervens  ex  latitudine 
caritatis,  dum  profunde  satis  rem  perpendisset,  et  arduam 
sed  utilissimam  judicasset,  assumsit  onus  istud  ex  rogatu 
pariter   domini  Egberti  et  fratrum  ejus.    Dicebat  enim, 


1)  Het  landgoed  Middele  (2*/t  Dur  *en  noorden  van  Deventer  en  la/B 
uur  ten  noord-oosten  van  OUt)  werd  in  1455  door  den  rector  Egbertus 
ter  Beek  gekocht.  In  1462  liet  hij  er  een  huis  op  bouwen.  Verg]. 
Dumbar,  Anal.,  I,  229. 

2)  Dit  colloquium  der  Zwolsche  en  Deventersche  broeders  op  het 
landgoed  Middelen  heeft  vermoedelijk  of  in  1471  of  1472  plaats  gehad f 
zeker  niet  later  dan  in  het  laatstgenoemde  jaar.  Want  in  1412  vinden 
wij  de  broeders  reeds  te  Gulm  (vergl.  p.  135  n.  4).  In  1471  viel 
Pinksteren  op  den  2  Juni  en  de  dag  der  samenkomst  soude  dan  5  Juni 
geweest  ziju.  Had  deze  echter  in  1472  plaats,  dan  geschiedde  zij  op 
20  Mei,  daar  in  het  genoemde  jaar  den  17  Mei  Pinksteren  was. 

3)  Door  den  vrede  van  Thorn  (19  October  1466)  kwam  Gulm  en  een 
gedeelte  van  Pruisen  onder  de  heerschappij  van  Polen.  —  De  bronnen 
en  literatuur  over  het  Fraterhuis  te  Gulm  i\jn:  Lindebom,  Hist  Episc. 
Dav.  127;  Van  Heussen,  Oudheden  VI,  480;  N.  Preuss.  Urkundenbuch, 
West  pre  uss.  Theil,  II  Abt.  Urkunden  des  Bistums  Gulm ,  herausgegeben 
von  Woelky,  Danzig  1887;  Delprat,  De  Broederschap,  199—202;  Th. 
Hirsch,  Die  Ober-Pfarrkirche  von  St.  Marien  in  Danzig,  Danzig,  1843, 
I,  252  w.;  Th.  Hirsch,  Geschichte  des  akademischen  Gymnasiums  zu 
Danzig,  1857;  Reusch,  Wilhelm  Gnapheus,  1868,  I,  32;  Lehnert, 
Geschichte  des  Gymnasiums  zu  Thorn,  Prg.  1868,  I,  vv.;  Hirsche, 
Real-Encycl.  II1,  757;  L.  Schulze,  Real-Encycl.  III*,  1.  c;  Leitsmann, 
üeberblick,  26  en  70. 

4)  Matth.  9,  37. 


Digitized  by 


Google 


185 

se  multum  affici  ad  incipiendum  novam  domum,  non  in 
locis  vicinis  et  circumpositis,  ubi  sufficienter  haberentur 
monasteria  et  eciam  habundarent,  eed  Ion  ge  distan  tibus, 
ubi  eo  major  esset  necessitas,  quanto  devotio  rarior  et  per 
hoc  eciam  carior  et  uberior  ad  fructificandum  in  aliis. 
Oportuno  ergo  tempore,  misit  cum  prefato  Balthasar  ad 
hoc  opus  inchoandum ,  dilectum  fratrem  nostrum  dominum 
Johannem  Westerwolt  l)  et  duos  alios  fratres  nostros 
clericos,  scilicet  Oerardum  Weerdt  3)  et  Lambertum 
Herck  8),  cum  aliquantis  pecuniis  et  aliis  requisitis  *).  Qui, 


1)  Den  7.  October  1465  doen  voor  den  notaris  Jacobus  Goch:  „Albertus 
Paep  de  Kalker,  Rector  pro  tempore,  Henricns  Zwarte,  Jacobus  de 
Euchusen,  Johannes  Westerwolde,  Rutgerus  de  Dotinchem,  Jacobus 
Voicht  de  Traiecto,  Theodericus  Kalker,  presbyteri,"  van  het  „Domus 
Clericorom"  benevens  veertien  clerici  afstand  van  al  hunne  goederen 
ten  gunste  van  het  huis.  (Archief  der  Eraan ucls-huixen  te  Zwolle.)  — 
Delprat,   De  Broederschap,   201,   noemt   hem  „Johan  Westerholt." 

2)  In  de  bovengenoemde  oorkonde  van  1465  wordt  onder  de  clerici 
ook  „Gherardos  Wyert"  genoemd.  Vermoedelijk  is  hij  dezelfde  als 
„Gerardus  Weert."  Opmerkelijk  blijft  het  dan  echter,  dat  hij  na  verloop 
van  ces  of  zeven  jaren  nog  niet  priester  was. 

3)  „Lambertus  Alberti  de  Herk"  deed  den  6.  Mei  1473  te  Zwolle  voor 
den  notaris  Jacobus  Goch  afstand  van  z\jne  goederen. 

4)  De  stichtiug  van  het  Fraterhuis  te  Culm  had  dus  plaats  in  het- 
zelfde jaar  als  het  colloquium  der  broeders  te  Middelen,  want  de  boven- 
genoemde drie  broeders  vertrokken  met  Balthasar  „oportuno  tempore." 
Daar  nu  het  bezoek  van  Balthasar  te  Middelen  in  het  voorjaar  valt, 
mogen  wy  met  zekerheid  aauneraeu,  dat  de  broeders  met  hun  vertrek 
niet  lang  getalmd  zullen  hebben.  Uit  een  charter  van  1472  weten  wij 
nu,  dat  de  stad  Culm  den  broeders  in  dit  jaar  benevens  andere  voor- 
rechten een  stuk  grond  schonk,  vermoedelijk  om  hun  huis  er  op  te 
timmeren.  En  daar  wy  veronderstellen  mogen ,  dat  deze  schenking  by 
of  vóór  de  aankomst  der  broeders  geschiedde,  gelijk  dit  in  andere  steden 
gebeurde  (Harderwijk,  Groningen  euz.),  zoo  mogen  wy  aannemen,  dat 
de  stichting  van  dit  Fraterhuis  niet  later  dan  in  het  jaar  1472  plaats 
had.  (Vergl.  L.  Schultze,  Real-Bncycl.  Ill3,  472—507).  Hiermede  is 
echter  in  stryd,  dat  Lambertus  Herk  nog  den  6  Mei  1473  te  Zwolle 
was.  (Vergl.  u.  3).  Deze  tegenspraak  in  de  officieele  stukken  heb  ik 
te  vergeefs  getracht  op  te  lossen.  Verzekerde  de  Voecht  niet  stellig,  dat 
Lambertus  Herk  naar  Culm  gezonden  was,  dan  zoude  men  aan  een 
naamverwisseling  mogen  denken,  daar  in  de  bovengenoemde  acte  van 
7   October  1465  een  „Lambertus  ten  Starte  de  Hattem"  afstand  van 


Digitized  by 


Google 


136 

cum  illuc  venissent,  invenerunt  depauperatam  civitatera 
et  habitatores  paucos,  ubi  nee  unus  faber  inveniebatur, 
unde  a  malleorum  percussionibus  quieti  erant.  Optento 
igitur  illic  domistadio  parvo  et  omni  re  domestica  vacuo 
a  secularibus  quibusdam  et  civibus  sant  graciose  recepti; 
alii  autem  murmurabant,  dicentes:  „Quid  isti  hic  volunt 
et  quale8  et  qui  sunt  isti"?  aliis  dicentibus:  „Quia  boni", 
alii8  contradicentibus.  bicebant  autem  ipsi  fratres  nostri: 
„Quia  ad  profectum  juvenum  vestrorum  in  scientiis  et 
virtutibus  venimus,  prout  sumus  et  vivimus  in  dyocesi 
Traiectensi"  *).  Et  sic  ibi  inceperunt  in  magna  pauper- 
tate ,  ubi  nee  coclear  invenerunt  et  de  lineo  panno ,  quem 
floccis  impleverunt,  culcitras  sibi  fecerunt.  Denique  patria 
hec,  sicut  fuit  dissipata  et  vastata  per  longa  bella  et 
guerras 1),  sic  eciam  ab  hominibus  et  religiosis  fuit  deserta; 
ut  pauci  essent,  qui  veritatem  agnoscerent,  vel  amarent, 
vel  saltem  rectam  viam  docerent.  Unde  multa  opprobria 
et   contradictiones  sustinerunt  fratres  nostri,  maxime  a 


zijne  goederen  ten  behoeve  van  het  Fraterhuis  deed.  Dezen  Lambertus 
ten  Star  te  zoekt  men  bij  de  Voecht  te  vergeefs.  Aan  een  en  denzelfden 
persoon  valt  echter  moeilijk  te  denken,  daar  het  onverklaarbaar  ware, 
dat  deze  klerk  zich  in  de  eene  notarieele  oorkonde  „Lambertus  ten 
Starte  de  Hattem",  in  de  andere  echter  „Lambertus  Alberti  de  Herk" 
zoude  noemen.  Indien  wy  niettegenstaande  deze  moeilijkheid,  toch  met 
een  en  denzelfden  persoon  te  doen  hebben,  dan  zoude  de  hernieuwde 
afstand  van  zyne  goederen  te  verklaren  zyo  daardoor,  dat  hy  na 
zijne  terugkomst  uit  Culm  te  Zwolle  opnieuw  lid  van  het  Zwollsche 
huis  werd.  Een  voorbeeld  echter  dat  een  en  dezelfde  fraterheer  twee 
keer  officieel  afstand  van  zyne  goederen  doet,  hebben  w\j  in  Hendrik 
Lansynck.  Deze  deed  10  Januari  1491  door  notarieele  acte  afstand  van 
al  zyne  goederen  ten  gunste  van  het  Zwolsche  Fraterhuis  en  den  15 
Mei  1500  legde  hy  dezelfde  verklaring  af  voor  den  notaris  Gotfridus 
Gooris  te  Deventer.  (Archief  der  Emanuelshuizen). 

1)  Vergl.  Lindebom,  Hist.  Episc.  Dav. ,  127,  waar  wy  het  volgende 
lezen:  „Venimus  ad  profectum  filiorum  vestrorum  ad  informandos  illos 
in  virtutibus  et  scientiis  prout  in  occidentibus  terris  fit."  —  Zie  ook 
de  Inleiding. 

2)  De  Voecht  heeft  hier  hoogst  waarschijnlijk  den  dertienjarigen  oor- 
log op  het  oog,  die  de  verbondene  steden  met  toestemming  van  Polen 
sedert  den  4  Februari  1454  tot  aan  den  vrede  van  Thorn  (19  Ociober 
1466)  tegen  de  Duilsch-Ordensheeren  voerden. 


Digitized  by 


Google 


137 

monachis  mendicantibus  *)  et  regulam  suam  non  servan- 
tibus,  nam  et  aüi  ibi  non  habentur,  [fol.  38r]  nee  aliqua 
monasteria  de  observantia  ibi  inveniebantur 2).  Cum  ergo 
tribulationes  multas  et  emulationes  plurimorum  ibi  susti- 
nerent,  et  pauci  eis  faverent  et  subvenirent,  cum  eciam 
rari  divites  scolares  illic  inhabitantes  essent,  desperabant 
ibi  posse  proficere,  vel  ad  habendum  necessitatem  suam, 
vel  ad  fructificandum  in  aliis.  Unde  factum  est,  ut  post 
duoe  annos  Gherardus  Weerdt  et  Lambertus  Herck  8) ,  cum 
rectore  scolarium  4)  ipsorum  redirent  Suollis,  judicantes 
inutiles  illic  permanere.  Hinc  dominus  Johannes  Wester- 
wolt  angustiatus  multum  et  contristratus  est,  ipse  tarnen 
tamquam  vere  vir  constans  et  longanimis  atque  confidens  in 
Deo  in  adjutorio  Altissimi  ex  sincera  intentione  sua  perse- 
veravit  in  laboribus  et  in  opere  Dei,  exspectans  manum 


1)  Sedert  1228  waren  te  Culm  de  Dominicanen  en  sedert  1258  de 
Franciscanen  gevestigd.  In  het  naby gelegen  Thora  stichtten  de  Fran- 
ciscanen in  1239  een  klooster  en  vier  en  twintig  jaren  later  ook  de 
Dominicanen. 

2)  De  Duitsch-Ordensheeren  veroorloofden  in  hun  gebied  geen  stich- 
tingen van  kloosters,  die  landbezit  voor  hun  bestaan  vereischten.  In 
het  algemeen  zochten  zy  te  verhinderen,  dat  iterkelyke  corporaties 
onroerende  goederen  verwierven.  Tergl.  Voigt,  Geschichte  Preussens, 
Koenigsberg  1827—1839,  III,  500,  VI,  756. 

3)  Vergl.  p.  135  n.  4. 

4)  Uit  het  verhaal  van  de  Voecht  blykt  duidelyk,  dat  de  broeders 
uit  het  Fraterhuis  te  Zwolle  de  stichters  der  school  te  Gulm  waren, 
maar  toch  een  ander,  die  niet  tot  de  broederschap  behoorde,  als  rector 
van  deze  school  hadden  aangesteld.  Het  is  my  niet  duidelijk,  op  welke 
gronden  Lüntzel  (Geschichte  der  Diocese  Hildesheim,  Hildesheim  1837, 
II,  639  vv.)  vermeldt,  dat  de  bisschop  van  Culm  Vincentius  Kielbassa 
(1467 — 1479)  in  het  jaar  te  Culm  een  studium  particulare  zoude  ge- 
sticht hebben,  welker  leiding  hij  in  de  handen  der  Fraterheeren  uit 
Hildesheim  zoude  gelegd  hebben.  —  Belangrijk  voor  de  kennis  der  ver- 
diensten der  broeders  voor  de  beschaving  en  het  onder w\js  te  Culm  is 
het  volgende,  dat  Th.  Hirsch,  Die  Ober  Pfarrkirche  von  St.  Marien  in 
Danzig,  I,  252  vermeldt:  „lm  Jahre  1508  ward  den  durch  einige  Mit- 
glieder  des  Rostocker  Hauses  versterkten  Brüder  die  Leitung  einer 
allgemeinen  Landesschule  übertragen ,  in  welcher  sie  die  freien  Künste, 
vornehmlich  Philosophie  lehrten."  Vergl.  ook:  Bender,  Geschichte  der 
philosophischen  uud  theologischen  Studiën,  Braunsberg,  1868,  9, 


Digitized  by 


Google 


188 


ejus,  qui  percutit  et  sanat,  vulnerat  et  medetur  *),  qui 
non  derelinquit  sperantes  in  se.  Quare  post  aÜquod 
tempus,  accepta  desuper  consolatione ,  venit  ipse  ad  nos 
Suollis,  promittens  bonum  profectum  et  fructum  multum 
inde  proventurum ,  unde  adhuc  apposuimus  adjuvare 
eum  et  dedimus  ei  pecunias  2)  et  personas  quosdam  sco- 
lares  bone  voluntatis  cum  dilectis  fratibus  nostris,  vide- 
licet:  Johannem  Lennep8),  Jacobum  Alcmarie  4)  etiam, 
et  alio  tempore,  Alardum  Galker  *),  presbyterum,  et  Ge- 
rardum  Amersfordie  6)  et  dominum  Maternum  Maguntie  7). 
ünde  domus  ipsa  crevit  et  bene  profecit  fructum  mag- 
num faciens  in  hiis  regionibus,  quorum  omnium  par- 
ticeps  est  venerabilis  pater  noster  dominus  Albertus 
et  dominus  Johannes  Westerwolt,  qui  in  hoc  maxime 
laboraverunt,  incipiendo  et  promovendo.  Scripsit  et  pater 
noster  epistolam  eis  valde  edificatoriam ,  que  apud  nos 
servatur  adhuc  8).    Vide. 


1)  Job  5,  18. 

2)  Welke  groote  fiuaucieele  offers  de  broeders  van  Zwolle  voor  dexe 
stichting  brachten,  bewyzen  ons  de  volgende  regels  nit  een  brief  van 
1539  van  den  Zwolschen  Rector  aan  dien  van  Galm.  —  „Ver  o  ra  hoc 
sciat  vestra  Charitas,  si  forte,  quod  absit,  res  et  bona  Domus  istius 
distrahenda  et  alienis  dividenda  fuerint,  neminem  plus  juris  quam  nos 
ad  istam  Doraum  habere;  non  enim  facile  dicendum  est  quanti  constet 
nobis  ista  Domus.  Invenimus  in  registris  nostris  quod  multo  ultra  mille 
aureos  in  numerata  pecunia  nobis  constet  Domus  vestra  exceptis  raultis 
dilectissimis  Fratribus  nostris  quos  istuc  onustos  diversa  supcllectili 
diversis  temporibus  Patres  nostri  miserunt,  adeo  Domum  nostram 
exspoliaverunt  ut  vestram  divitem  aut  saltem  me Jiocrem  efficerunt."  — 
Lindebom,  Hist.  Episc  Dav.,  139. 

3)  Vergl  Gap.  LXXIX. 

4)  Vergl.  Gap.  LXXIX. 

5)  Vergt  Gap.  LXXIX. 

6)  Vergl.  Gap.  LXXIX. 

7)  Vergt  Gap.  LXXIX.  —  Gerhard  van  Amersfoort  en  Maternas  van 
Ments  kunnen  pas  na  1482  naar  Gulm  vertrokken  xyn,  daar  zij 
den    13    Januari  1483  te   Zwolle  afstand  van  hunne  goederen  doen. 

8)  Deze  troostbrief  van  Al  bert  van  Galcar,  „Scriptum  feria  4»  post 
Misericordia  Domini  1481  (9  Mei)  ex  Zwollis"  is  te  vinden  in  HS.  B. 
foL  222.  Vergl.  p.  132  n.  3. 


Digitized  by 


Google 


189 


LIV.    De  multis  exerciciis  ejus  utilibus  valde  et 

EFFICACIA  GRANDI  IN  COLLACIONIBUS  ASSIDUIS. 

§  1.  Venerabilis  pater  noster  dominus  Albertus  habuit 
magnam  graciam  collacionandi ,  unde  libenter  et  frequenter 
fecit  collationem  pro  clericis  et  sororibus,  non  parcens  sibi 
a  labore  tali  usque  ad  ultimum  vite  eue.  Sed  precipue, 
quia  semper  vir  strennuus  fuit  et  zelosus  primo  ad 
seipsum  fortiter  exercitandum  et  vincendum;  sic  fuit 
informator  notabilis  valde  de  viciis  et  virtutibus  [fol.  38v] 
veris.  In  collatione  nostra  festivis  diebus  solebat  nobis 
de  sero  valde  fundamentaliter  et  interne  dicere  et  ammo- 
nere  de  materia  diei ,  sicut  fuit  in  hiis  devote  occupatus 
et  profundam  intelligenciam  habens.  Semeldixit:  „Mirum 
est,  quod  tam  insensibilee  sumus  et  indurati,  quod  non 
emendamus  nos,  scientes  scripturas  dicere  et  non  facere. 
Scimus  enim,  quod  terribiliter  condemnabit  nos,  qui 
tam  misericorditer  adjuvisset  nos  si  voluissemus.  Ve  nobis, 
quod  non  cogitamus  et  toto  corde  non  semper  pre  oculis 
habemus,  quam  magna  sit  illa  ira  Dei  contra  nos  et 
quantum  displiceat  ei  peccatum,  quod  propter  ipsum 
proicit  Deus  in  eternum  ignem.  Ubi  videbit  creator  crea- 
turam  manus  sue,  sic  et  videbit  ibi  filium  suum  pater 
et  videbit  precium  sanguinis  sui  redemptor  et  tarnen 
non  miserebitur,  sciens  quam  intolerabilis  sit  illa  pena, 
et  tarnen  dimittet  cruciari  in  eternum."  Alio  tempore 
dixit:  „Nichil  est,  quod  ad  iracundiam  divinam  ita  pro- 
vocat  et  indignationem  magnam  nimis  sicut  ingratitudo 
nostra,  quod  bonus  ipse  Dominus  tam  multas  bonas  in- 
spirationes  et  affectus  pios  nobis  tribuit,  et  nos  insensati 
relictis  illis  ambulamus  secundum  desideria  nostra  et 
obliviscimur  Dei.  Hinc  merito  demeremur,  ut  Dominus 
auferat  a  nobis  plura  alia  beneficia,  que  dedisset,  si  gratos 
nos  invenisset.  Item  illi  vere  misericordes  sunt  inter 
nos,  qui  omnia  meliora  aliis  tribuunt,  cameram  scriptu- 
rale,  tunicam,  togam,  capucium,  cibum,  hec  optima 
omnia  ex  corde  attribuunt  libenter,  et  qui  fratrem  a  vili 
opere  sublevat  et  in  gravi  labore  subvenit."  Item  dixit: 
„Oportet  fratrem  volentem  proficere,  esse  tranquillum  et 
modestum,  non  inquietum,  sed  seriosum  tarnen;  oportet 


Digitized  by 


Google 


140 


eciam,  ne  sit  presumptuosus,  ne  jactet  se  de  aliquo  opere, 
sed  humiliter  se  subiciat  sub  manibus  Dei,  et  tenere  seu 
reputare  opera  sua,  ut  pannum  menstruate  sicut  vere  sunt. 
Nichilomnius  debet  diligenter  et  circumspecte  opera  sua 
facere,  debet  et  ambulare  in  conspectu  Dei  et  in  omne, 
quod  agit,  semper  studere,  ut  habeat  dolorosum  affectum 
ad  Deum  [fol.  89r]  pro  peccatis  suis,  aut  jocundum  pro 
beneficiis,  alias  nobis  parum  prodest,  quod  facimus  et  in 
plurimum  seipsum  despectum  *)  et  mille  mortibus  dignum  et 
ut  pulverem  stercusque  fetidissimum  reputare  ante  Deum 
et  se  ex  toto  corde  humiliare,  petens  veniam  de  peccatis 
suis."  Vel  aliquando  Deo  dicere  prostratus  sic:  „Sicut 
oculi  ancille  in  manibus  domine  sue"  et  cetera,  et  „sicut 
oculi  servorum"  et  cetera.  „Numquam  debet  desperare 
propter  infirmitates  suas,  sed  rogare  et  confidere  in  Do- 
mino, semperque  boni  animi  esse.  Debet  studere,  ut 
ad  omne  bonum  et  bonos  habeat  magnum  efiectum 
nullumque  contemnat,  facta  fratrum  magnificet,  sua  despi- 
ciat,  nullum  ju  dieet  nisi  seipsum,  nulüus  opera  curiose 
sed  sua  inspicere.  Debet  quoque  ad  hoc  laborare,  ut  ex 
affectu  sentiat,  quod  omnes  preter  se  sunt  boni,  et  quod 
non  sit  dignus  interesse  tam  bonis  fratribus." 

§  2.  De  mperficialitate  et  necligcncia  cavenda  in  omnibus.  — 
Item  dixit:  „O  quam  miserum  est  semper  manere  in 
superficie  et  solum  exteriora  ad  hominum  oculos  adim- 
plere  et  interiora,  que  Deus  videt,  negligere.  Ule,  qui 
superficialis  in  confessione  solum  querit,  qualiter  debeat 
verba  componere  ficte,  ut  aliquid  habeat  pro  forma  ante 
alios  ne  confundaretur.  Item  oportet  teipsum  ex  toto 
corde  dare  ad  humilitatem  et  obedientiam ,  ad  orationem, 
ad  custodiam  tui,  si  unquam  venire  cupis  ad  aliquam 
perfectionem ,  vel  ad  minimam  virtutem.  Item  oportet  te 
cavere  a  propria  complacentia  et  precipue  a  contemptu 
cujuspiam  et  a  tepnerario  judicio  superiorum  tuorum.  Nam 
verus  obediens  dicit:  „„Ad  hoc  veni  huc,  ut  semper  sim 
obediens,""  et  non  discernit,  quis  precipit  et  quid  sibi 
precipiatur,  quia  non  venit  facere  voluntatem  suam,"  et 


1)  Correct!)  ur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere. 


Digitized  by 


Google 


141 


cetera.  „Et  vera  obedientia  non  solum  est  in  resignatione 
voluntatis,  sed  eciam  intellectus,  ita  quod  non  vultintel- 
ligere  aliud  melius  esse,  quam  obedire  et  facere  prompte, 
quod  injungitur,"  et  cetera.  Item:  „Qui  dicturi  sunt  in 
judicio  fature,  qui  ita  tepide  totum  tempus,  in  quo  ad 
summae  virtutes  ascendere  potuissent,  neglexerunt,  ut  nee 
mediam  diem ,  quam  in  servicio  Dei  compleverint  invenire 
valeant.  Vere  strictissimam  reddent  rationem  [fol.  39v] 
de  omnibus."  Item  circa  precipua  festa  et  in  festis  sole- 
bat  aliquando  satis  profunda  et  cordialia  proferre  in 
collacione  nostra. 

§  8.  In  Adventu  Domini.  „O  quam  devotum  tempus 
jam  instat,  quod  vere  requirit  devotum  cor  et  fervidum 
spiritum.  Si  attenderemus  vicia  et  peccata  nostra,  et 
videremus,  qualiter  essemus  ligati  sub  jugodyaboli,  tune 
utique  letaremur  de  adventu  ejus,  quia  ipse  est  solus 
liberator."  Et  proposuit  similitudinem  de  civitate  oppressa 
ab  aliquo  tyranno,  quoniam  obsessi  anxii  avidissime 
expectarent  liberatorem,  quoniam  dicerent:  „Quando 
veniet?  ubi  est?"  et  cetera.  „Vere  fratres!  nichil  aliud 
cogitaremuB  nunc,  nisi  talia  et  quanto  desiderio  expecta- 
bant  Dominum  antiqui  patres,  et  ut  cor  nostrum  prepa- 
reimiB  ad  adventum  ejus."  Item:  „Utinam  jam  omnes 
faceremus  bonum  propositum  virtutes  acquirendi  et  pro 
nichilo  totum  reputaremus,  quod  fecimus,  et  reputare 
nosipsos  tanquam  vas  perditum,  et  subicerimus  nos  om- 
nibus, tam  junioribus,  quam  senioribus,  et  mortificare 
proprias  voluntates  nostras  et  semper  aliis  consentire,  et 
reputaremus  nos  tanquam  mortuos  mundo  et  desiderare, 
quod  nemo  in  mundo  cognosceret  nos."  Item:  „O  fratres I 
quam  bene  nobis ,  si  nos  jam  dederimus  ad  extirpationem 
viciorum  et  passionum  et  malarum  affectionum,  et  ve 
nobis,  si  non  fecerimus  et  manserimus  in  illis." 

§  4.  In  feato  Palmarwm,  „Jam  instant  multa  et  devota 
festa,  sed  illi  ea  digne  celebrant,  qui  magnum  habent 
saccum."  Cui  dixit  quidam:  „„Qui  sunt  illi?""  Et  ille: 
„Qui  habent  dilatatum  cor;  id  est,  qui  fervent  caritatem 
et  habent  desideria  magna,  et  devotas  affectiones  ad  Deum 
secundum  posse  suum,  qui  non  sunt  ingrati,  qui  omnes 
homines  justificant  et  se  condemnant."  Item :  „„Heu  quales 


Digitized  by 


Google 


142 

sunt,  qui  omnia  ista  festa  arido  corde  etabsque  devotione 
et  affectione  pertransibuntur?""  Et  reapondit:  „Vere  hii 
sunt  de  triplici  genere.  Vere  superbi,  qui  stant  in  suo 
proprio  beneplacito;  secundi,  qui  effusi  semper  vaganter 
corde  et  nunquam  congregant  spiritum  suum;  tercii,  qui 
alios  temere  [fol.  40r]  judicant,  precipue  superiores.  Hec 
tria  genera  hominum  non  habent  spiritum  Dei  et  tales 
non  possunt  suscipere  graciam  Dei,  quia  Dominus  vult 
habitare  in  humili  et  quieto  corde,  et  hii  nunquam  sunt 
quieti.  Tales  ideo,  si  ad  graciam  venire  debent,  opor- 
tet  quod  multum  se  humilient  et  reputent  se  indignos 
pane  filiorum,  scilicet  gracia  devotionis,  sed  rogent  in- 
stanter,  ut  vel  mereantur  accipere  cantabrum  seu  cantd- 
broet l) ,  qui  fit  de  furfuribus ,  et  secundum  obedientiam 
omnia  agant."  Item  dixit:  „Quam  diversimode  affici- 
mur  ad  ista  futura  sacramenta  passionis  et  resurrectionis 
Domini;  nam  quidam  dirigunt  omnes  sensus  suos  ad 
interiora,  et  omnia  exteriora  dimittunt  et  excludunt  cum 
magno  conamine,  cogitantes  solum,  qualiter  ipsi  confor- 
mabunt  se  cum  passione  Dominica  et  resurrectione ,  et 
exercitant  se  in  illis ,  et  hiis  omnia  ista  festa  dulcia  sunt 
et  jocunda,  et  eis  magnam  mentis  quietem  important.  Et 
sunt  quidam,  quibus  omnia  ista  futura  misteria  sunt, 
quasi  crux,  et  magno  desiderio  expetunt  et  expectant  finem 
et  consummationem  eorum,  quia  cum  sint  omnino  externi, 
et  inexercitati,  et  superficiales,  et  non  laboraverunt ,  ut 
aptarent  se  ad  ea,  ideo  sunt  sine  affectu  et  excludunt 
graciam  Dei.  Et  hii  cum  magno  tedio  expectant  tempus, 
quo  possint  modico  liberius  se  dare  ad  exteriora,  quia 
hoc  jam  facere  verentur  et  cetera.  Verum  sentiamus  magis 
in  nobis,  quod  et  in  Christo  Ihesu"  et  cetera. 

§  5.  In  festo  Pasche  sic.  „Quam  lamentabile  est  hoc,  quod 
in  ista  magna  festivitate  manemus  tam  sicci  et  extranei  et 
ceci  a  consideratione  eorum ,  que  Dominus  in  ea  pro  nobis 
fecit.  Essemus  merito  ita  fervidi,  ut  cor  nostrum  in 
nobis  liquesceret  ex  magna  admiratione  pietatis  Dei,  quam 
nobis  hodie  ostendit.  Mirum  est,  quod  possumus  cor 
nostrum  jam  occupare  cum   extraneis  viciosis  et  secula- 


1)  Vergl.  Diefenbach  in  voce,  cibns  canum,  cleye,  weytzcukleyon. 


Digitized  by 


Google 


148 

ribus  materiis,  cum  habeamus  materiam  exercitandi  nos 
in  ista  solemnitate  festi(vi)tas  transit ,  sed  fructus  in  nobis 
debet  manere;  et  quis  fructus,  nisi  ut  ambulemus  in 
novitate  vite,  deponentes  veterem  hominem,  videlicet 
superbiam  et  alias  passiones"  et  cetera.  Hec  et  hujus- 
modi  solet  venerabilis  pater  dominus  Albertus  [fol.  40v] 
secundum  festa  et  materia  collationis  multipliciter  fratribus 
dicere  et  cordiales  ammoniciones  fundamentaliter  facere. 

LV.    De  magna  patiencia  ejus  in  variis  tribulatïonibus 

ET  MOLE8TI18  SUIS. 

§  1.  Jam  quam  patiens  in  adversis  fuit,  aliqua  refe- 
ramus.  Nam  aliquando  ex  parte  domus  nostre ,  sustinebat 
detractiones  calumniosa  verba  ab  hominibus  vel  scabinis 
pro  eo,  quod  permissione  divina  aliqui  fratres  essen t,  qui 
eum  non  audirent  et  ex  petulantia  sua  domum  nostram 
desererent  et  male  loquerentur,  aliquando  ex  parte 
domorum  sororum,  quod  ibi  essent  alique  rebelles  et  de- 
trahentes,  et  cetera.  In  quibus  ipse  se  prudenter  et  lon- 
ganimiter  habuit,  convertens  se  eo  amplius  ad  Dominum 
Deum  in  devotione  et  quietate  manendo,  unde  magis 
doluit  pro  ipsis  malevolis,  quam  pro  se,  nos  consolans: 
„Quia  oporteret  aliquando  scandala  fieri  ]),  ve  autem  per 
quem"  et  cetera.  En,  quam  sincere  et  viscerose  dilexerit 
fratres  suos  preter  hoc,  quod  optimas  ammonitiones  in 
communi  et  privatim  fecit,  manifestavit  eciam  et  eo  aper- 
tissime  claruit,  quod  cum  fratrem  quempiam  extra 
domum  mitteret,  sive  ad  regimen  sororum,  vel  ad  Pru- 
tiam,  dicere  nonnumquam  soleret,  hoc  ita  dolorosum  sibi 
et  grave  fore ,  quasi  membrum  aliquod  ex  visceribus  ejus 
traheretur.  In  senio  cepit  quandoque  graviter  infirmari 
et  vexari  a  calculo.  Unde  ipse,  ut  lapis  preciosus  in 
celestibus  muris  construendus ,  expoliebatur  et  aptabatur. 
Post  hoc  incidit  in  gravem  et  periculosum  infirmitatem , 
qua  diu  tenebatur  et  pene  defecerat.  Sed  quia  conceperat 
et  inceperat  ante   languorem   illum   aliqua  construere  et 


1)  Malth.  18,  7. 


Digitized  by 


Google 


144 

ordinare  in  domo  nostra  et  sororum  *),  que  ut  videbatur 
nobis  et  8ororibus  valde  commodosa  afforent,  ymmo  neces- 
saria,  institit  et  obtinuit,  ut  protunc  non  moreretur,  donec 
hec  perfecisset  et  nobis  rigoroaius  exemplum  prebuisset, 
sicut  et  factum  fait.  Nam  cum  convaluisset,  ita  durum 
et  arduum  sibi  instituerat  modum  vivendi ,  ut  fratribus 
videretur  onerosum,  et  judicarent  sibi  non  convenire 
regimen  ipsius  taie ,  propter  quod  per  dominum  Egbertum , 
rectorem  Daventriensem ,  fuit  ammonitus  temperare  rigo- 
rem,  quod  et  fecit  *).  Novi  ergo,  quod  per  annum  fere 
frugalissime  vixit,  faciens  sibi  poni  in  loco  suo  valde 
parvam  amphoram  cum  modico  potu  de  cerevisia  [fol.  41r] 
absintiali,  ita  ut  mirarer  sepius ,  quoniam  posset  susten tari 
cum  tam  modico  potu.  Semel  retulit  nobis  venerabilis 
pater  noster,  Dominus  Albertus,  cum  a  prima  infirmitate 
cepisset  convalescere ,  quod  quodam  tempore,  nescio  an 
nocte  vel  die,  dum  esset  solus,  fuit  aüenatus  a  sensibus 
exterioribus  et  aperiebatur  sibi  in  anima  sua  quoddam 
lumen,  ita  ut  lucide  intellectuali  oculo  videret  et  intelli- 
geret,  quoniam  omne  Vetus  testamentum,  videlicet  facta 
patrum,  mandata  et  cerimonie,  et  que  Deus  cum  eis  egit, 
fuerunt  preambula  redemptionis  generia  humani,  licet  in 
figuris,  misteriis  et  prophetiis.  Et  quam  aptissime  Novum 
testamentum,  id  est  facta  Ghristi,  et  mandata  et  scripta, 
et  dicta  Apostolorum,  Veteri  respondeant  testamento  et 
omnia  illa  obscura  Novum  testamentum  elucidat  et  perficit 
et  in  Christo  omnia  sunt  consummata.  Et  optavit  tune  ut 
sibi  videbatur:  „O,  si  possem  hec  sic  scripto  tradere,  ne 
elaberentur  a  memoria  mea";  sed  ut  retulit,  sanusfactus, 
non  potuit  sic  intelligere  vel  enunciare,  sicut  in  infirmi- 
tate vidit.  Gum  ergo  postea  complevisset,  que  ordinaverat 
fieri,  et  fatribus  jam  bene  institutis  et  in  caritate  et  pace 


1)  Vergl.  p.  125. 

2)  Delprat,  Archief,  VI,  294,  geeft  de  volgende  woorden  als  den  tekst 
der  kroniek:  „Rixas  multas  cum  scabinis  et  sororibus  habuit.  Riga- 
rosuin  ui  mis  vivendi  modum  in  ter  fratres  instituit,  sed  monito  Domini 
Egberti  temperavit"  Hoe  anders  leeren  wij  dezen  „strgdzuchtigen  en 
al  te  strengen  rector"  van  Delprat  kennen  uit  de  woorden  van  onzen 
kroniekschrijver!   Vergl.  ook  Dorabar,  Anal.,  I,  174. 


Digitized  by 


Google 


145 

unitie  secundario ,  post  aliquot  annos  cepit  infirmari.  Sed 
antequ&m  de  ultima  ipsa  infirmitate  loquamur,  videamus 
prius  de  fratribus  hiis,  qui  sub  eo  deftincti  sunt,  non 
secundum  ordinem,  quo  defuncti  sunt,  sed  secundum 
ordinem  senii. 

LVI.    De  domino  Johanne  Wesalie,  pratre  nostro 

IN  BUSCODÜCIS  SORORUM  CONFE8SORE. 

Fuit  ergo  senior  illorum  dominus  Johannes  Wesalie  in 
Buseoducis,  Ten  Orthen  sororum  confessor  *).  Hic  erat 
dilectus  frater,  cum  in  domum  nostrara  primo  acceptus  fait, 
aptatus  ad  illuminaturam ,  in  qua  satis  profecit,  ut  activus 
et  agilis,  qui  et  ante  studium  suum  ad  tempus  fuit  auri- 
faber,  et  ergo  ipse  optimum  calicem  nostrum,  qui  decen- 
tissime  et  aptjasjme  factus  est,  sic  ordinavit  fieri.  Et  quia 
atttdiosus  fuit  in  omni  opere  suo,  procurator  &ctus  est 
Domus  Pauperum  a) ,  quibus  bene  scivit  providere  et  pro- 
curare  aliquando  bovem,  aliquando  butirum,  vel  testa- 
mentum  aliquod  [fol.  41v],  Post  mortem  autem  domini 
Johannis  Van  den  Zande  8),  qui  primus  ibidem  sororum 
rector  fuerat,  hic  dominus  Johannes  fuit  electus  successor 
ejus.  Qui  juxta  vestigia  predecessoris  sui  optime  prefuit 
domui  illi,  et  collegit  numerum  sororum  usque  ad 
qui^gfcnta,  et  quia  optima  disciplina  viguit  in  domo  illa, 
benedixit  eis  Dominus  et  in  temporalibus.  Quapropter 
ipse  dominus  Johannes  multa  et  magna  construxit  ibidem 
et  melioravit,  videlicet  ecclesiam  et  alia,  et  cetera.  Collegit 
eciam  apud  se  multos  clericos,  quos  oportuno  tempore 
fecit  ordinari  in  sacerdotes,  ita  ut  non  minor  essetperso- 
narum  sacerdotum,  clericorum  et  laycorum  in  domo  sua, 
quam  in  ceteris  congregationibus  clericorum,  quos  eciam 
secundum  modum  domus  nostre  optime  instituit  in  virtu- 
tibus  et  exerciciis  ceterarum  domorum  congregationum  4). 
Ipse  ergo  dominus  Johannes   homilie  in  oculis  suis  et 


i)  VergL  p.  429. 

2)  VergL  p.  124  n.  2. 

3)  f  13  October  1444.    Vergi.  p.  61. 

4)  Vergl.  p.  129  v. 

Dorde  Serie.    Wbrucn  N*.  13.  10 


Digitized  by 


Google 


146 

graciosus  in  conversatione  sua,  arridente  prosperitate  factus 
est  gloriosus  eciam  apud  homines,  utpote  vir  magna- 
nimus  et  multarum  bonarum  operationum  et  optime 
conversari  sciens  cum  omnibus,  sive  divitibus,  sive  dominis, 
vel  medriocribus.  Construxit  eciam  propter  advenientium 
multitudinem  domum  sororum  in  Vucht l) ,  nbi  commode 
poterant  sorores  habitare  ducente  et  rector  cum  sociis. 
Porro  domus  hec  et  domistadium ,  proch  dolor,  per  succe- 
dentem  sibi  in  regimine a)  post  mortem  ejus  vendita 
fuerunt  Carthusiensibus  8) ,  qui  locum  illum  nunc  inhabi- 
tant.  Insuper  venerabilis  vir  iste,  cum  tempore  colloquii 
juxta  consuetudinem  Suollis  adveniret,  proprio  curru  usus 
aureum  denarium  ad  pileum  procuratoris  dare  consuevit 4), 
et  primis  annis  regiminis  eui,  sicut  tune  moris  fuit,  solebat 
absolutionem  petere  a  patre  nostro  et  cum  magna  caritate 
et  jocunditate  cum  fratribus  nostris  conversari  et  munus- 
cula  eisdem  dare.  Post  hec  serena  et  quieta  tempora 
accidit  nubilosum  et  magna  tempestas  in  domo  sua, 
agente  dyabolo,  qui  invidit  prospero  successui  suo.  Unde 
et  instigavit  fratres  ejus,  ut  eum  a  regimine  amoverent, 
de  quo  supra  *) ,  sed  frustra.  Itaque  fratres  et  sorores,  eo 
in  regimine  confirmato,  Deo  gracias  [fol.  42*]  egerunt, 
quod  de  inimici  factione  triumpharent.  Sed  et  sorores 
domus  pre  leticia  composuerunt  cantica  quedam,  quorum 
unum  est  et  sic  incipit : 

Die  moeder  Goids  onse  advocaet, 
onse  enighen  troost  ende  toeverlaat, 
Daer  wi  aXtois  to  tiden 
ende  santé  Andries  ons  lief  patroon 
myt  Chrütus  wt  des  hemels  throon 
sol  ons  nu  siet  verbliden. 


1)  Volgens  Schutjes  1.  c.  V,  857  is  het  klooster  te  Vucht  reeds  voor 
1435  gesticht. 

2)  Petrus  Dinslaken.    Vergl.  Gap.  LXXXVII. 

3)  Dit  gebeurde  in  het  jasr  1473.  Daar  de  zusters  te  's  Hertogenbosch 
vreesden,  dat  die  van  Vucht  zich  van  het  moederhuis  wilden  afschei- 
den, verkochten  z\j  het  huis  aan  Arnold  van  Herlaer  en  zyne  echl- 
genoote  Aleydis  Piecke  voor  1300  Andriesgulden,  die  de  gebouwen  aan 
de  Karthuizers  gaven.    Vergl.  Schutjes,  1.  c.  358. 

4)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  II,  93  n.  4» 

5)  Vergl.  p.  130. 


Digitized  by 


Google 


147 


Circa  finem  vite  sue,  postquam  pluribus  annis  optime 
rexisset  domum  illam  et  in  omnibus  plurimum  meliorasset, 
patres  eum  absolverunt  a  regimine,  qui  tarnen  antequam 
alius  venit,  defunctus  est  in  vigilia  Thome  Apostoli  >), 
Domino  reddente  sibi  mercedem  laborum  suorum.  Sepultus 
est  autem  in  ecclesia  sororum  in  Vucht,  quia  ipse  edifi- 
caverat  *) ,  que  nunc  est  Carthusiensis.  Jam  in  ordine 
fratrum  sub  patre  Alberto  defunctorum  sequitur  Henricus 
Wachtendonc. 

LVH.    De  domino  Henrico  Wachtendonck. 

Hic  8)  dilectus  frater  fuit  brevis  stature ,  sed  quadratus 
et  sanus  in  corpore,  bonus  erat  cellita  et  optime  custo- 
diens  tempus  suum  in  exerciciis,  fuit  semper  illuminator 
et  satis  pertinenter  opus  suum  perfecit  4),  unde  ipse 
multum  lucrabatur,  quia  diligens  et  continuus  in  opere 
extitit  Hic  quietus  in  domo  fuit,  nullam  habens  com- 
missionem  alterius  rei,  nee  se  alienis,  vel  externis  impli- 
cabat,  nisi  quia  diligens  pro  disciplina  domus,  satis  zelosus 
fuit  ad  corripiendum  seu  docendum  juniores  in  bonis 
moribus,  sicut  ipse  fuit  bene  institutus  et  compositus  in 


1)  20  December. 

2)  In  het  jaar  1452  veroorlooft  de  pastoor  van  St.  Lamberlus  te 
Vucht,  Nicolaus  de  Hoeech,  den  zusters  eene  kloosterkerk  te  bouwen 
en  verleent  haar  nog  andere  voorrechten  tegen  een  jaarlij kschen  cijus 
van  4  Wilhelmus  schilden.    Schutjes  V.  857. 

3)  HS.  B.  fol.  106  v.  —  „Post  laudabilis  predicti  patris  domini  The- 
oderici  ordinatus  est  tercius  pater  domus  Zwollen  sis,  do  minus  Albertus, 
vir  virtutibus  et  bonis  moribus  plenus,  cujus  vita  vel  conversacio  hic 
non  prosequitur,  sed  de  quibusdam  fratribus  ab  eodem  Alberto  lauda- 
biliter  institutis,  quorum  unus  dominus  Henricus  Wachtendonk."  — 
Het  volgende  komt  b\jna  letterlijk  met  den  tekst  van  ons  HS.  overeen. 

4)  Vergl.  Over\js.  Alm.  p.  94;  maar  vooral  Acquoy,  Windesheim,  I, 
221  n.  4,  waar  de  dwalingen,  die  over  de  verluchters  in  het  Zwolsche 
Fraterhnis  h\j  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  iiii,  190  en  by  van  Vloten, 
Nederlands  schilderkunst  van  de  14de  tot  de  18de  eeuw,  Amsterdam, 
1874,  p.  58,  voorkomen,  weerlegd  worden.  Vergl.  ook  W.  Vogelsang, 
Hollandische  Miniaturen  des  spateren  Mittelalters.  (Heft  18  der  Studiën 
zur  deutschen  Kunstgeschichte.)  Strassburg,  1899.  p.  102  n.  3. 

10* 


Digitized  by 


Google 


14S 

maturis  moribus.  Mansitque  pluribos  annis  in  clericali 
humili  statu,  postea  ex  obedientia  factus  saoerdos,  auxit 
devotionem ,  humiliter  et  devote  perficiens  exercicia.  Scio , 
quia  ex  devotione  aliquando  accepit  duras  et  longas  disci- 
plinas  virgarum  a  quodam  sibi  familiari  fratre.  Non 
multia  annis  in  sacerdocio  vixit,  sed  tempore  pestis  ipso 
rnorbo  tactus,  dam  non  vitaret  sorores  pestilenticas, 
audiendo  confessiones  earum,  cepit  lecto  decumbere,  et 
seipsum  graciose  Deo  offerens  dixit  sibi  assidenti  et 
ministranti :  „Ecce  hic  est  pestis ,"  demon-  [fol.  42v]  strans 
digito  locum,  „post  mediam  Jioram1),  cum  pervenerit 
ad  cor,  tune  morior,"  et  factum  est.  Migravit  autem  ad 
Dominum  in  vigilia  sancti  Bartholomei  Apostoli  *).  Se- 
pultus  in  Windesim  cum  fratribus  suis.  Post  hunc  in 
ordine  senii  sequitur  dilectus  frater  noster  dominus  Ja- 
cobus  Qoch. 


LVIII.      DS   DOMINO    JAOOBO    GoGH,    FRATRJB    NOSTRO,   DICTO 
ScBIVJBB,  IN   KJNDERHÜYS  OOKFESSORE. 

Hic  8)   fuit  vir  personatus   et  proceris   stature,    valde 


1)  Correctuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooien. 

2)  23  Augustus  (1472?)  pest  in  Zwolle,  cf.  p.  450. 

3)  HS.  B.  fol.  106v.  De  domino  Jaoob  Goch.  —  „Hic  fuit  personatus 
vir  et  procere  stature  et  valde  graciosus,  moribus  ornatus,  multum 
verecundus  et  devotus  et  habuit  aptissime  a  parentibus  cognomen  Scriver, 
quia  opiimus  scriptor  fuit  Hic,  cum  post  multa  humilrtatis  et  devotionis 
exercitia  electus  esset  ad  tacerdocium,  multum  se  tune  exercHavit  in 
devocione,  maue  surgens  hora  tercta,  ut  oracioni  vacaret.  Non  potest 
vero  explicari  verbis,  quam  devote  et  timorate  illud  divtnum  [fol.  407v] 
tractavit,  sepissime  per  horam  et  ultra.  Et  cum  confessor  sororum 
Ter  Kynderfcuys  fuisset  ordinatus  invetus  (sic)  quam  sinceram  caritatem 
et  sedulitatem  ad  fratres  omnes  habuit,  quis  potest  digne  effari.  Nam 
quicumque  .de  fratribus  ei  dizisset:  „Karisstme  domine  Jacobe,  fee 
mihi  cistellara  apud  leetum  vel  compone  assererem  et  hujusmodi  aliquid 
construe,  ordina  vel  adjuva  in  hoc  vel  in  hoc,  humtllime  ac  libentissime 
obedivit  et  raulta  talia  fratribus  fecit,  adjuvans  eos  corrigere  scripturas, 
preparans  pennas,  sepe  visitans  Iratres  portavit  secum  aliquid  de  assatura 
vel  preciosum  pot  urn,  ut  in  aliquo  semper  reoreanet  fratres.    Et  in  ist» 


Digitized  by 


Google 


14» 

graciosus,  moribus  ornatus ,  multum  verecundus  et  devotus. 
Aptiseime  a  parentibus  eognomen  habuit  Scriver,  nam  op- 
timus  scriptor  fuit  in  litterali,  bastarda  et  rotunda 
ecriptura,  et  ab  ineunte  etate  sua  libenter  scripsit,  et 
multa  quidem  *).  Acceptus  erat  Deo  sua  humilitate  et 
ferventi  dilectione ,  et  hominibus  sua  verecunda  affabilitate 
et  ydoneitate,  et  promtitudine  ad  quecumque  officia  et 
ministeria  inpendenda  et  perficienda.  Ipse,  cum  electus 
fait  ad  sacerdocium,  se  plurimum  exercitavit  in  devotione, 
de  mane  surgens  hora  tercia,  sicnt  ego  hoc  novi  plenius, 
qui  secum  per  estatem  in  clusa  habitavi 2).  Ego  ad  ali- 
quod  tempus  sibi  ad  missam  servivi,  et  vidi,  et  cognovi, 
quam  devote  et  timorate  officium  suum  peregit  et  trac- 
tavit  per  horam  frequenter,  ut  michi  videbatur,  in  missa 
stando.  Consuevit  apud  nos  horologium  custodire,  et 
tempore  et  adjutorio  suo  hoc  nostrum  presens  horologium 4) 
factum  fuit,  et  ut  media  hora  signaret,  effecit.  Fuit  et 
custos  oratorü  et  braxator  encausti.  Postea  ordinatus  est 
in  eonfessorem  conventus  Ter  Kinderhuys  6),  quod  grave 
sibi  multum  et  contrarium  erat,  quia  domus  illa  tune  a 
vera  diseiplina  plurimum  destituta  erat  per  malum  regimen 
predecessoris  •).  Tarnen  obediens,  regimen  assumpsit  et 
multa  ibidem  melioravit  in  diseiplina  et  in  edificiis,  et 
quam  vis  ibi  habitavit,  frequentissime  tarnen  apud  fratres 
noetros  fuit,  ostendens,  quia  animus  suus  magis  apud  nos 
erat,  quam  apud  sorores.  Et  quam  sinceram  caritatem  et 


non  quesivit  dissolucionem  fratram  vel  commessacionem ,  sed  sinceram 
et  devotam  recreacionem  in  mutua  caritate.  Tandem  adveniente  tem- 
pore pestilenciali,  cum  ipse  sciret  multa  remedia  contra  peatem,  sibi 
ipei  eadem  peste  infecto,  nulla  voluit  ezhibere,  ponens  totam  spem 
snam  in  Denrn  et  sic  feliciter  obiit." 

1)  Vergl.  Overqs.  Alm.  94. 

2)  Dit  had  in  den  zomer  van  1450  plaats.    Vergl.  de  Inleiding. 

3)  Volgens  de  moralisten  mag  een  gelezen  mis  niet  langer  duren  dan 
20  minuten  tot  een  half  uur.  Vergl.  S.  Alphons.  de  Ligori,  Theologia 
Iforalia  VI,  400. 

4)  Correctunr  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooier». 

5)  Vergl.  p.  14  n.  1 ,  18,  106. 

6)  Vergl  p.  19  n.  1,  21  n.  6,  106, 


Digitized  by 


Google 


150 

sedulitatem  ad  domum  nostram  et  ad  omnes  fratree  habuit, 
digne  exprimere  non  possum.  Nam  quicumque  de  fra- 
tribus  sibi  supplicasset  pro  cista  facienda  apud  lectum, 
vel  as8ere  [fol.  43r]  componendo,  vel  rogasêet  eum  dicens  *): 
„Hujusmodi  aliquid  construe  vel  ordina,"  vel  alias: 
„Adjuva  me  in  hoc  vel  in  illo ,"  statim  parebat,  unde 
talia  multa  fecit  fratribue  nostris  et  adjuvit  eos.  Hyemali 
tempore,  cum  in  stufa2)  essemus,  ipse  eepe  veniebat 
ad  nos,  nunc  unum,  nunc  alium  docens,  aliquando 
scribendo  in  pagella  istius  vel  illius,  aliquando  aptando 
pennas,  vel  corrigendo  male  scriptum.  Estivo  tempore, 
dum  aliqui  nostrorum  essent  in  clusa  8) ,  frequenter  venie- 
bat ad  eos,  sed  non  vacua  manu,  quia  ipse  per  se 
apportabat  aliquid  de  assatura,  vel  preciosum  potum,  ut 
in  aliquo  recrearet  fratree.  Sepe  ad  domum  nostram 
veniens,  similiter  fecit,  faciens  aliquid  assari  pro  fratribus 
vel  afferri,  nobis  faciens  teutas  magnas  cum  singulari  eer- 
vifiia.  Ecce  caritas,  ecce  gratitudo!  non  verbo  sedopere, 
et  in  hiis  omnibus  non  quesivit  dissolutionem  fratrum, 
aut  commessationem,  sed  sinceram  et  devotam  recrea- 
tionem  in  nutrimentum  mutue  caritatis.  Ipse  enim  usque 
ad  mortem  semper  satis  custoditus  et  timoratus  f  uit, 
quamvis  fratribus  nostris  et  hospitibus  jocundus  et  graciosus 
esset.  In  hiis  ergo  et  hujusmodi  pietatis  operibus  usque  ad 
caniciem  perseverans,  cepit  pluries  aliquo  incommodo 
corporali  pulsari.  Adveniente  ergo  tempore  pestilentiali, 
quamvis  sciret  multa  remedia  contra  pestem,  ea  tactus, 
nullum  apposuit,  cum  hanc,  ut  nobis  videbatur,  haberet 
in  pede.  Hac  ergo  prevalente,  omnibus  ecclesiaaticis  sacra- 
mentis  munitus,  Deo  felicem  animam  tradidit  die  sanc- 
torum  Hirenei  et  Habundi  4)  anno  Domini  M°cccc°lxxii°. 
Sepultus  in  Windesim  apud  fratree  nostros.  Hunc  sequitur 
frater  noster  dilectus  Arnoldus  de  Vollenhoe,  sacerdos. 


1)  Correctuur  als  voren. 

2)  Diefenbach,  Glossar  in  voce.  Stufa,  stuba,  stupa,  stupha,  stoppa  = 
estuarium;  nd.  stobe  stopa  stube. 

3)  Vergl.  p.  96  n.  5. 

4)  26  Augustus  1472. 


Digitized  by 


Google 


151 

TJX.      DS  DOMINO  «T  FRATRB  N08TRO  ABNOLDO  VoLLENHOE. 

Ipse  erat  mediocris  stature  et  robustus  in  corpore, 
ideo  a  patre  nostro  Theoderico,  quia  et  fortis  erat  in 
bona  voluntate,  fortiter  et  multuin  exercebatur.  Nam  sepe 
eum  in  biga  J)  vexit  et  equum  ipse  minavit  ad  diversa 
loca,  et  multoe  labores  in  primis  suis  annis  in  domo 
noetra  fecit.  Fuitque  dia  hospitularius  et  eemper  illumi- 
nator  [fol.  43y].  Ipse  magnum  bellum  habuit  in  carnali 
complexione,  ideo  magnam  sibi  violentiam  fecit  eam 
virtutibus  aptando  et  naturam  suam  superando  et  subi- 
tiendo.  Unde  post  multas  exercitationes  electus  est  ad 
sacerdotium,  et  factus  sacerdos,  cum  magno  timore  et 
sollicitudine  officium  suum  studuit  humiliter  et  debite 
adimplere.  Nam  Canonem  cum  omnibus  signis  suis  in 
quaternulo  ipse  conscripsit,  et  multas  devotas  considera- 
üones  et  orationes  circa  ministerium  illud  collegit.  Et 
studio  et  orationi  libenter  et  frequenter  invigilavit  et 
inhesit,  seipsum  a  nocturno  sompno  violenter  tempera  vit, 
ideoque  in  die  vix  potuit  se  a  sompno  continere.  Eciam 
in  mensa  sedens,  dormire  solebat  adhuc  cibum  in  ore 
habens,  similiter  cum  alicui  loquebatur,  interdum  vix 
poterat  sompnum  repellere.  Fuit  ergo  hic  dilectus  frater 
magnus  operator  et  de  seipso  strennue  triumphans  et  in 
virtutibus  proficiens,  donec  adveniente  tempore  pestilen- 
tiali,  aliqui  ex  nostris  existerent  in  clusa,  ipso  Suollis 
remanente.  Die  autem  sancti  Laurentii  Martyris1),  pater 
noster  dominus  Albertus  et  hic  dominus  Arnoldus  cum 
ceteris  fratibus  omnibus  venerun t  ad  nos  in  clusa  8) ,  cum 
coctis  cibus,  ubi  pransi  fuimus  solaciose  panter  et 
jocunde.  Verum  cum  dominus  Arnoldus  Suollis  redisset, 
secunda  vel  tercia  die  sequenti,  tactus  est  peste  et  in 
octava  sancti  Laurentii  4)  migravit  ad  Dominum.  Sepultus 
in  Windesim  juxta  fratres  suos  et  nostros. 


1)  Diefenb&ch,  Glossar,  in  voce.  Biga,  carruca,  karre,  kare. 

2)  10  Augustus. 

3)  Verg),  p.  96  n.  5  en  150, 

4)  17  Augustus, 


Digitized  by 


Google 


152 
LX.    De  domino  Hbnrico  Alcmarib,  fratre  nostro. 

Post  hunc  fuit  dilectus  frater  noster  dominus  Henricus 
Alcmarie  !)  qui  erat  aliqualiter  longe  stature,  eed  macer. 
Ipee  bene  exercitatus  et  maturus  in  moribus,  et  studiosus 
in  scripturis,  et  multa  copulavit  strennuus  in  exerciciis 
secundum  morem  antiquum.  Scriptor  bonus  in  bastardo  »), 
et  ad  tempus  rasor  et  custos  horologii  et  oratorii.  Factus 
autem  sacerdos,  non  longe  post,  ordinatus  est  confessor 
sororum  Op  die  Maet  •),  quas  cum  magna  diligentia  regens 
et  custodiens,  satis  multos  dolores  sustinuit  [fol.  44*] 
propter  eas ,  cum  domus  illa  adhuc  nondum  plene  purgata 
fuisset  a  malo  regimine  primi  rectoris  ejus  4).  Ipse  ergo 
in  regimine  earum  existens,  sepissime  venit  ad  fratres 
nostros,  quem  a  puero  usque  in  finem  innocentie  jura 
observantem  Dominus  properavit  educere  de  medio  iniqui- 
tatum.  Nam  dum  pestis  apud  nos  regnaret,  ipse  sepe  a 
domo  suo  Ter  Maet,  venit  ad  nos  in  clusam,  afferens 
cuneos  6)  vel  simile  et  prandebat  nobiscum.  Semel  ergo 
rediens  a  nobis,  statim  peste  tactus,  decubuit  in  domo 
nostra ,   nomine  Melthuys  6) ,   puto  quinta  vel  sexta  die 


1)  Vergl.  p.  20,  117. 

2)  Verg].  Ovenjs.  Alm.  p.  9i. 

3)  Vergl.  p.  17  n.  2. 

4)  Vergl.  p.  19  n.  1,  21  n.  6,  108,  149. 

5)  Vergl.  Diefenbach,  Glossar.   Cvntos,  wecke,  weck  (panis). 

6)  Vergl.  p.  9&.  —  Delprat,  Archief,  VI,  291,  vermoedt  in  dezen 
Hendrik  van  Alkmaar  den  vertaler  van  Reineke  Vos.  Hg  soekt  rijn© 
stelling  te  bewijzen  door  aan  te  nemen,  dat  eene  dochter  van  Adolf, 
graaf  van  Gelderland,  gehuwd  met  een  der  graven  van  Lotharingen 
omtrent  het  jaar  1485,  dezen  Hendrik  van  Alkmaar  uit  Noord-Nederland 
zoude  hebben  ontboden.  Hij  neemt  verder  aan,  dat  Hendrik  bij  den 
dood  van  Dirk  van  Herxen  (1457)  20  jaar  oud  geweest  zoude  zijn  en 
dus  in  1498  in  een  ouderdom  van  61  jaar  de  bekende  vertaling  van 
Reintje  de  Vos  zoude  hebben  kunnen  uitgeven  Jammer  genoeg  voor  onze 
letterkunde  gaat  deze  hypothese  niet  op.  Want  indien  Delprat  den 
tekst  der  kroniek  grondig  gelezen  had,  zoude  hij  al  spoedig  gezien 
hebben,  dat  Hendrik  van  Alkmaar  nooit  Zwolle  voor  langen  tijd  ver- 
laten heeft  en  ten  minste  eenige  jaren  voor  1471  gestorven  is,  daar 
Rutgerus  van  Doetingem,  die  in  genoemd  jaar  stierf,  zyn  opvolger  was 
als  biechtvader  van  het  Maatklooster.  Vergl.  over  deze  kwestie,  Priem, 


Digitized  by 


Google 


168 


infirmitaÜs  sue,  que  fuit  dies  sancti  Jacobi  Apostoli1), 
dixit:  „Sancte  Jacobe  ora  pro  me",  et  sic  expiravit  Appo- 
situs  ad  patres  et  fratres  suos  et  sepultus  in  Windesim. 

LXI.    De  domino  Rütohbbo  de  Dobtenghem,  fratee. 

Jam  2)  in   ordine  fratrum  sequitur  dominus  Butgherus 
de   Doetengen  8).    Hic  in  primis  (scolas)  visitans  fuit  in 


Zur  Vorgeschichte  des  Reinke  Vos,  Hatle  1880,  4 — 7,  die  op  andere 
gronden  de  hypothese  van  Delprat  verwerpt.  Verder  J.  W.  Muller,  Mr. 
Henric  van  Alcmaer  in  het  Tijdschrift  voor  Nederlandsen*  Taal-  en 
Letterkunde,  7de  Jaargang,  Leiden  1887,  251—261. 

1)  25  Juli. 

2)  HS.  B.  107'.  De  domino  Rutgero  de  Doetinghen.  Hic  in  primis 
ftiit  visitans  in  Doesborch  et  cum  vix  congruus  esset  pre  devocione  ad 
Sancfum  Bernardnm  perreiit  in  Adwert,  ut  ibidem  optineret  locum  in 
ordinem  Bemarditarum.  Sed  cum  vidisset  nondnm  ibidem  regulam 
ad  plenum  obserrari,  rediit,  et  cum  esset  bone  voluntatis  et  fratribaa 
bene  notus,  obtinuit  apud  dominam  Theodericum  et  fratres  alios,  quia 
erat  sofneiens  in  clericatura,  ut  esset  cocus  scholarium  in  Parva  Domo, 
quod  cum  magna  devocione  et  humilitate  aggressus  est  et  complevit. 
Hic  ergo  fuit  breris  stature,  rubicundus  facie,  fronte  parva  et  aliquali- 
ter  rugosa.  Ita  ut  jocose  dicerent  ei  familiares  sui :  „Tu  fuisti  unus  de 
gentiübus,  qui  cirenierunt  terram  et  derelictas  es  ab  eis.'*  Sed  ipee  in 
bus  verbis  minime  offendebatur,  fuit  enim  a  principio  usque  ad  finem 
verus  humilis  et  cordialissime  in  humilibus  se  exercens.  Nichil  in 
eo  apparebat  nisi  humile  et  abjectum  quantum  ad  mundum.  Ex  hoc 
eptimo  fundamento  habuit  eciam  magnum  fervorem  et  zelum  contra 
omnia  vicia  in  se  et  in  juvenibus.  Nam  frequenter  habuit  fervente* 
aifectiones  et  consideraciones  ad  Deum,  ita  ut  in  promptu  haberet 
lacrimas  in  oracione  et  meditacione.  In  opere  habuit  se  ralde  strennue 
et  devote,  non  parcens  sibi  m  aliquo.  Nam  cum  esset  procurator, 
solet  (sic)  nocte  surgere  in  opere  braxature  et  pisture,  ut  ante  atiorum 
fratrum  adrentu  cuncta  debito  modo  prepararet  Et  in  talibus  laboriosis 
operibns  eptime  scivit  se  expedire,  nam  ipse  solus  cum  uno  coco 
fociebat  omnia  pro  qoinquaginta  scholaribus.  Cum  autem  factus  fuisset 
sacerdos,  auxit  sibi  in  plnrimum  derocionem  pro  eo,  quod  se  indignnm 
jndfcafcat  ad  tantum  misterium.  Devotissime  ergo  celebrabat  et  raris- 
sime,  frre  numqnam,  sine  multis  lacrimis,  protrahens  eciam  devocionem 
sepisstme  per  horam,  aliquando  ultra  horam  assistene  altari.  Tandem 
post  multorum  bonorum  operum  exercicia  factus  eonfessor  sororum 
Termnet,  multam  vexatus  calcuto,  feliciter  obiit  et  transivit  ad  Do- 
minum  anno  Domini  Mcccclxxriii  et  cetera. 

3)  Delprat,  Archief;  VI,  295,  leest:  „Procurator  et  cocus  fuit  scolarium 


Digitized  by 


Google 


154 


Doesborch,  et  dam  vix  congraas  esset  pre  devotione 
perrexit  ad  sanctum  Bernardum  in  Adwert *),  pro  loco 
ibidem  obtinendo.  Sed  cum  vidisset  nondum  regulam  ad 
plenum  observari,  rediit,  et  cum  esset  bone  voluntatis  et 
notus  admodum  firatribus  nostris,  optinuit  apud  patrem 
dominum  Theodericum*)  et  fratres,  cum  non  esset  eufficiens 
in  clericatura,  ut  esset  cocus  scolarium  nostrorum  in 
Parva  Domo  8).  Diu  ergo  fiiit  devotus  minister  ibidem 
sub  procuratore  domino  Wilhelmo  de  Vollenhoe  4)  qui , 
quamvis  non  fuit  acceptus  frater  domus  nostre,  tarnen 
omnino  incessit  more  nostro,  et  stetit  sub  obediencia 
et  consilio  patris  nostri  domini  Theoderici.  Cujus  con- 
sensu  recepit  sibi  datam  vicariam  principalem  in  capella 
sancti  Laurentii  •) ,  sicque  recessit  a  Parva  Domo  et  habi- 
tavit  in  domo  annexa  capelle,  manens  tarnen  semper  et 
incedens  habitu  et  more  nostro.  Extunc  Rutgerus  cocus 
fuit  ordinatus  a  patre  nostro  procurator  Domus  Vicine, 
que  dicitur  Parva  Domus.  Et  erat  parve  stature,  rubicundus 
facie,  fronte  parva  et  parum  rugosa.  Ita  ut  jocose  fami- 
liares  solebant  ei  dicere:  „Tu  de  gentilibus  Mis,  qui 
circu[m]eunt  terram,  unus  derelictus  es",  et  ipse  pro  hujus- 
modi  non  offendebatur.  Fuit  enim  a  principio  [fol.  44T] 
usque  in  finem  vere  humilis,  et  cordialissime  in  humilibus 


nostrorum  in  parva  domo:  cum  uno  coco  omnia  feciebat  pro  50 
scolaribus.  Sub  regimine  suo  viguit  et  floruit  domos  Ula."  —  Vergl. 
ook  p.  20  11.  2. 

1)  Zie  over  dit  klooster:  J.  Nanninga  Uitterdijk,  Geschiedenis  der 
voormalige  abdq  der  Bernardgnen  te  Aduard,  Groningen  1870. 

2)  Vergl.  p.  47  vv. 

3)  Vergl.  p.  4,  17,  27,  lü. 

4)  Wilhelmus  Witvoet  uit  Vollenhove.  Vergl.  Gap.  LXXX  §  2.  en 
p.  20  n.  2. 

5)  De  kapel  van  den  H.  Laurentius  lag  op  de  hoek  van  de  Sassen- 
straat,  recht  tegenover  de  kerk  van  het  klooster  Bethlehem.  Zg  werd 
gesticht  door  Jan  van  Ittersum  omstreeks  1439,  die  op  St.  Benedictus- 
dag  (21  Maart)  van  dit  jaar  ook  eene  vicarie  er  in  fundeerde.  De  eerste 
bedienaar  dezer  vicarie  was  Willem  WitvoeL  De  stichtingsbrief  en 
nadere  bizonderheden  over  den  stichter  zgn  te  vinden  in  de:  Bedragen 
tot  de  geschiedenis  van  Overijssel,  XI  deel,  2e  Serie,  Ie  deel,  p.  30w, 
Vergl.  ook:  Lindebom,  Hist  £pisc  Dav.,  299, 


Digitized  by 


Google 


165 

Be  exercens  et  humilitatem  colens  et  amplectens,  sicut 
patebit  ex  verbis  et  moribus  et  habitu  ejus.  Incedebat 
enim  cervice  reflexa  et  capite  aliquantulum  pendulo  ad 
unam  partem.  Niohil  in  eo  et  ab  eo  apparebat  non 
huraile  et  abjectnm ,  quantum  ad  mundum.  Ex  hoc  optirao 
fundamento  habuit  eciam  fervorem  magnum  et  zelum  contra 
omnia  vicia  in  se  et  in  aliis,  scilicet  juvenibus.  Nam 
frequenter  habuit  ferventes  affectiones  et  considerationes 
ad  Deum  et  ad  futura,  ita  ut  in  prompto  haberet  lacri- 
mas  in  oratione  et  meditatione.  In  opere  fuit  strennuus 
et  devotus,  non  parcens  sibi.  Nam  ipsemet,  cum  esset 
procurator,  solebat  de  nocte  surgere  in  opere  braxature. 
Similiter  quia  tune  solebant  pinsere  nobiscum,  ipse  de 
nocte  paravit  furnura  et  conspersit  farinam  miscens  fer- 
mentum.  Et  in  talibus  et  aliis  laboriosis  operibus  scivit 
se  optime  expedire  et  perficere  opus  suum.  Ipse  solus 
cum  uno  coco  *)  faciebat  omnia  pro  quinquaginta  scolari- 
bus.  Ipse  ad  forum,  ad  pascua  et  cetera  requisita  perso- 
naliter  ibat.  Unde  domibus  se  humiliter,  prompte  et 
jocunde,  devote  et  utiliter  se  habebat,  sed  et  óbedientis- 
sime,  nunquam  aliquid  preponens  obedientie.  Cum  ergo 
in  se  ita  accensus  erat  et  extentus  ad  anteriora,  non 
minus  pariter  fervebat  pro  custodia  et  profectu  juvenum. 
Nam  quamvis  jocunde  eis  prefuit  et  amabilem  se  omnibus 
faceret,  tarnen  excessus  committentes  contra  consuetudines 
et  bonos  mores  acriter  arguit,  vel  eciam  virga  dure  per- 
cussit a).  Unde  contigit  et  discretione  et  prudenti  regimine 
ejus,  ut  cum  omnes  eum  amarent,  non  minus  quoque 
timerent,  quare  tempore  regiminis  sui  viguit  et  floruit 
domus  illa  in  bona  disciplina  et  bonis  devotie  juvenibus. 
Tune  quoque  ibi  habitabat  magister  Wesselus  8),  qui  cum 


1)  Gerhard  Tan  Xanten,  vergl.  p.  159  v. 

2)  VergL  mjjne  Schule  von  Zwolle,  p.  58. 

3)  Wessel  Ganafoort  werd  1419  geboren.  Volgens  z\jae  levensbe- 
schr\jvers  beiocht  hy  op  negenjarigen  leeftijd  de  school  te  Groningen 
en  werd  daarna  door  Oda  Jargis  naar  Zwolle  gestuurd,  waar  h\j  in  het 
Domus  Parva  een  onderkomen  vond.  'Wessel  kan  echter  op  x\jn  vroegst 
in  het  jaar  1432 ,  dus  op  een  leeft \jd  van  13—14  jaren  naar  Zwolle  ge- 
komen xtyn,  daar  van  1425—1432  de  Broeders  te  Doesburg  vertoefden. 


üigitized  by 


Google 


156 

'  prius  fuisset  primariue  vel  secund&rius  *)  Suollenais  ,  propter 
ingenium  suum  et  stadium  foetus  erat  lector  terciariorum, 
et  ita  fuit  in  Parva  Domo  in a)  habitu  noetro  8)  cum  juve- 
nibue,  cum  quibus  ibat  ad  oratorium  et  ad  collationem 
Rutgeri  procurato-  [fol.  45r]  ris,  sicut  minimus  eorum,  et 
faciebat  ibidem  examen  pro  majoribus.  Cum  ergo  et  ipae 
esset  totus  devotus  et  fervidus,   et  Rutgerus  procurator 


(vergL  p.  83  v.).  Tegen  dese  hypothese  spreekt  echter  de  omstandigheid, 
dat  Wessel  dan  omstreeks  17  jaren  te  Zwolle  soude  vertoefd  hebben. 
De  volledige  cursus  der  Zwolsche  school  duurde  echter  maar  8  jaren. 
Ik  gis  daarom,  dat  Wessel  op  een  leeftijd  van  meer  dan  twintig  jaren 
zyne  studies  hervatte  en  omstreeks  1441  naar  de  school  van  Zwolle 
trok.  Want  eerst  in  den  herfst  van  1449  werden  door  den  rector  der 
Keulsche  Universiteit  Johannes  Goesvelt  geimmatriculeerd:  „Wess.  Goese- 
voyrd  de  Groninghen"  en  de  volgende  drie  Zwollenaars:  Nycolaus  ter 
Maete,  Stephan  ten  Cloester  en  Hendrik  Vilsteren.  Wessel  nam  te 
Keulen  huisvesting  in  de  door  Laorentius  van  Groningen  gestichte  Bursa 
Laurentiana..  Gelijk  uit  het  Liber  Decan.  der  Universiteit  Keulen  blijkt, 
promoveerde  den  1  December  1450  „Wesselus  de  Groningen"  onder  Mag. 
Jacobus  Stralen  tot  bacalarins.  In  1452  meldt  zich  „Wesselus  Gru- 
ninchgen"  tot  het  temptamen  aan.  (Daar  de  termgn  niet  vermeld  wordt, 
mogen  wjj  aannemen,  dat  het  eiamen  op  den  gebruikelyken  dag,  3 
Februari,  plaats  had.)  Nog  in  hetzelfde  jaar,  en  vermeedelgk  in  de 
maand  Maart,  werd  h\j  door  den  deken  Henricus  Amsterdammis  tot 
magister  artium  gepromoveerd,  gehjk  blykt  uit  de  volgende  aan- 
merking in  het  Liber  Decan.:  „Item  sub  eodem  anno  principaverunt  in 
artibus  ac  a  me  pro  eodem  tempore  decano  burretati  sunt  hiis  3:1. 

N 2.  Wesselus  Gruninghen."  Het  vermoeden,  dat  Wessel  in  Maart 

tot  magister  artium  promoveerde,  steunt  op  het  feit,  dat  de  eerst 
volgende  inschrijving  in  het  Lib.  Decan.  den  3.  April  1452  geschiedde. 
( Vriendelijke  mededeeling  van  Prof.  Dr.  Albert  Büchi  te  Freiburg  in 
Zwitserland,  die  binnen  kort  het  Liber  Decan.  der  Universiteit  Keulen 
zal  uitge?en).  Vergl.  over  Wessel  Gansfoort  o.  a.  I.  B.  Kan,  Eras- 
miani  Gymnasii  Programma  Litterarium,  Rotterdam ,  1894.  —  Hermann 
Keussen,  Die  Matrikel  der  Universit&t  Köln  I,  Bonn  1892,  p.  394.  — 
N.  Paulus,  Wessel  Gansforts  Leben  und  Lehre  in  „Katholik,"  Heft, 
Juli—  October  1900. 

1)  Student  der  eerste  of  tweede  klasse  der  school.  Dese  primarü  of 
secundarii  werden  door  den  rector  der  school  belast  met  het  onderwas 
der  lagere  klassen.    Vgl.  hierover  myne  Schule  von  Zwolle,  68. 

2)  Delprat  1.  c.  leest:  „sed." 

3)  Vergl.  p.  124  n.  4. 


Digitized  by 


Google 


157 


deyotinme  de  sero  pro  juvenibus  faceret  collationem, 
adjuvit  eum ,  et  ex  coDflatione  mutua  inflammabant ') 
jnvenes  ad  virtutes  et  ad  odium  viciorum  *).  Eodem  tem- 
pore aderat  quidam  devotissimus  juvenis  dictus  Jobannes 
de  Colonia8),  qui  dum  esset  in  seculo  pictor  fait  optimus 
et  aurifaber  et  cetera 4);  venit  autem  Suollis,  submittens  se 
consilio  patrie  nostri  domini  Theodorici ,  cupiens  audire  et 
discere  quoniam  Deo  serviret.  Hic  ergo  erat  in  proxima 
camera  magistri  Wesseli,  ubi  per  fenestellam,  in  pariete 
factam,  poterant  sibi  mutuo  loqui;  et  magister  Wesselus 
docuit  Johannem  scientiam,  Johannes  vero,  cum  esset  totus 
fervens  ad  Deum,  docuit  Wesselum  timorem  et  amorem  Dei. 
Sic  ergo  tune  ornata  erat  Parva  Domus  juvenibus  bonis, 
unde  magnus  fructus  provenit  in  scolas  5)  Suollensis. 
Rutgherus  ergo  diu  fuit  in  tam  bonis  studiis  et  exerciciis, 
irreprebensibilis  in  suo  officio  et  ministerio;  non  fuit 
tarnen  acceptus  frater  domus  nostre,  non  desiderabat  aut 


1)  Delprat  1.  c.  leest:  „inflammabat." 

2)  UUmann,  Reformatoren  vor  der  Reformation,  II,  248,  geeft 
onjuiste  interpretatie  van  dezen  tekst,  wanneer  hg  tegt:  „Es  heisst 
Wessel  sey  gewesen  sicut  minimus  eorura  und  habe  dem  Prokurater 
Rütger  geholfen,  cum  de  sero  [von  Molken J  pro  ju veni bus  faceret  colla- 
tionem (collatio  hier  natfirlich  Mahlzeit;  Rütger  besorgte  auch  das 
Essen)",  daar  het  buiten  allen  twijfel  is,  dat  de  laatste  woorden  van 
den  zin  niet  op  keukenbezigheden  betrekking  hebben,  maar  op  de 
geestelijke  toespraken  (collationes),  die  's  avonds  (de  sero)  gehouden 
werden.  —  VergL  nujne  Schule  von  Zwolle,  123  vv. 

3)  Acquoy,  De  Kroniek,  19  noot  14  zegt  dat  Johannes  van  Keulen 
omstreeks  1480  in  het  „Kleine  huis"  vertoefde.  Dit  is  echter  eene 
vergissing,  daar  Johannes  van  Keulen  en  Wessel  Gansfoort  te  Zwolle 
als  scholieren  der  stadsschool  en  niet  als  rype  mannen  waren.  Wessel 
echter  verliet  Zwolle  in  den  herfst  van  1449  en  dus  moet  het  verblijf  van 
Johannes  te  Zwolle  omstreeks  dit  jaar  vallen.  —  Johannes  van  Keulen 
is  nooit  frater  geweest,  hoewel  Acquoy,  Windes heim,  II,  231  n.  3 
verkeerdelijk  beweert,  „dat  hg  omstreeks  1440  in  het  frater  huis  te 
Zwolle  opgenomen  werd."  Ware  dit  het  geval,  dan  zouden  w\j  hem  in 
de  door  de  Voecht  opgemaakte  l\jtten  der  broeders  (zie  o.  a.  p.  116  v.) 
vinden,  en  ook  zoude  onze  Kroniekschrijver  niet  nagelaten  hebben, 
hem  „frater  noster"  te  noemen. 

4)  Delprat  leest:  „et11. 

5;  Delprat  leest:  „scola". 


Digitized  by 


Google 


168 

dieplicebat,  eed  quia  moris  tune  temporis  erat  difficnlter 
quemlibet    acceptare,    qui    non    esset    in    mensa   nostra 
et  sub  tecto   nostro.    Verum  post  aliquot  annos  propter 
laudabilem  et  graciosam  conversationem  suam ,  non  eolnm 
acceptatus  fuit,  sed  eciam  non  longe  post  ad  sacerdocium 
ordinatus.   Quo  facto,  auxit  sibi  devotionem  pro  eo,  quod 
se  indignum  judicabat  ad  tantum  ministerium ,  devotis- 
sime  igitur  et  rarissime  celebrabat,  et  nunquam  fere  sine 
lacrimis  protrahens,   nonnumquam  devotionem  suam  per 
boram  aliquando,  vel  ultra  assistens  altari.    Cum  ergo  in 
hiis,  que  ad  Deum  eunt,  esset  devotissimus,  in  regimine 
quoque  et  in   hiie,   que   ad   homines   eunt,  acceptus   et 
graciosus,  defuncto  domino  Henrico  Alcmarie  *),  ipse  elec- 
tus  est  ad  regimen  sororum  Ter  Maet.   Permansit  nichilo- 
minus   procurator   scolarium,    recumbens   et  commorans 
eis.    Valde  jocundus  hospes   fuit,  optime  sciens  tempus 
parabolam  proferendi  [fol.  45 v].  Similiter  et  in  collationibus 
fuit  devotus  et  facundus,  bonus  biblicus,  et  interpretator 
et  moralizator  scripturarum.    Ideo   et  sorores  optime  in- 
stituebat,   et  regebat  domum  earum  cum  multa  dexteri- 
tate,  promovens  eam  in  dieciplina  et  cremento  temporalium 
notabiliter.    Et  quia  acceptus  erat  Deo,  ut  legitimus  filius 
a  patre  celesti ,  correptus  est.    Nam  sepe  doloribus  capitis 
et  calculo  graviter  affligebatur,  que  incommoda  dum  nimis 
invalescerent ,  lecto   detentus  est.    Ubi  dum  patienter  et 
humiliter  Domini  flagella  suscepit  et  sustinuit,  aptabatur 
ad  coronam.   Jacebat  autem  in  domo  confessoris  Op  ter 
Maet,  et  aderant  ei  semper  duo  de  fratribus  nostris.   CJnde 
munitus  sacramentis  ecclesie  in  presentia  fratrum  nostro- 
rum  aliquorum   et  multarum  sororum,  feliciter  transivit 
ad  Dominum,  die  sanctorum  Martyrum  Abdonis  et  Ben- 
nie2), anno  Domini  M°cccc°lxxviii°.    Sepultus  Windesim 
juxta  fratres  nostros. 


i)  Vergl.  p.  152. 

2)  30  Juli.  —  Delpral  1.  c.  leest:  „Obiit  Ratgerus  die  Sitoram  (sic) 
Abdonis  et  Sennis  1478." 


Digitized  by 


Google 


159 


LXIL     Ds  domino   Obbardo  de  Xanctis, 

FRATBE    NOSTBO. 

Post  hunc  dilectus  frater  noster  Gerardus,  dictus  de 
Xanctis  *) ,  sequitur,  qui  bene  fundatus  clericus  existens , 
resignavit  se  patri  nostro  domino  Theoderico  Herxen, 
qui  posuit  eum  in  coquina  Domus  Vicine,  scilicet  Parve 
Domus  Clericorum ,  ut  esset  eorum  cocus  2) ,  sub  procu- 
ratore  domino  Rutghero  Doetingem,  de  quo  supra.  Ubi 
ad  multos  annos  solus  servivit  quinquaginta  clericis  cum 
unico  procuratore  prefato,  et  hoc  ferventer,  multum  prompte 
et  alacriter  perfecit  ministerium  suum,  ita  ut  non  in 
aliquo  parceret  sibi.  Et  ita  devote  et  compuncte  in  om- 
nibus se  habuit,  ut  esset  magnum  speculum  virtutum 
juvenibus,  adeo  ut  nemo  eorum  auderet  aliquid  imper- 
tinens  loqui  vel  agere  ipso  presente.  Nam  cum  esset  totus 
maturus  et  seriosus,  solo  aspectu,  quem  acutum  habebat, 
corrigebat  excedentes,  et  si  dignum  fuit,  addidit  breve 
verbum.  Et  nichilominus  valde  benignus  erat  bonis, 
precipue  secundariis  et  primariis,  ita  ut  interdum  istum 
vel  illum  advocando  ad  camerulam  suam ,  devotissime  eis 
loqueretur  de  scripturis,  aut  lectione  eorum  vel  studio. 
Hic  cum  solus  [fol.  461]  tot  externis  laboribus  occupa- 
retur,  nichilominus  strennue  se  interius  exercebat  et  cap- 
tabat  tempus  studendi,  meditandi  et  orandi,  more  fratrum 
nostrorum.  Et  ut  talibus  posset  oportune  intendere, 
semper  solebat  surgere  de  mane  cum  fratribus  noetris  et 
cum  eis  horas  legere,  et  ne  forte  sompno  deciperetur, 
ligabat  funem  ad  brachium  suum,  cum  ibat  dormitum, 
qui  pertendebat  ad  cameram  unius  fratris  nostri,  ut  cum 
campane  sonus  fieret,  ipse  funem  traheret  ad  suscitandum 
cocum,  qui  tali  modo  vincebat  sompnum.  Ipse  quoque 
cum  esset  cocus,  tam  diligens  erat  in  studio,  ut  multa 
copularet,  videlicet:   „Sermones  Sancti  Bernardi  et  Guer- 


1)  Vergl.  p.  117. 

2)  Vergl.  p.  155. 


Digitized  by 


Google 


140 

rici"  >)  ex  toto  scripsit.  Item  „Beatus  yir"  *),  Diumale  et 
alia  multa.  Gum  ergo  aliquot  annis  sic  ferventer  et  devote 
in  officio  coquine  operatas  foiaset,  acceptari  meruit  in 
fratrem  domus  nostre,  et  post  receptus  est  ad  domum 
nostram  et  ordinatus  pistor  et  braxator  noster.  Cui  officio 
utilis  inventus,  que  spectabant  ad  illa  optime  disponebat, 
et  tempore  intermedio,  scilicet  quando  vacabat  ab  hiis 
operibus,  sedebat  diligenter  intentus  operi  scripture. 
Contigit  interea ,  venerabilem  patrem  dominum  Johannem 
de  Andernaco8),  rectorem  domus  sororum  in  Calker4), 
obire;  sorores  ergo  domus  illius  instanter  petierunt  a 
patre  nostro  dari  sibi  de  fratribus  nostris  hujus  succes- 
sorem.  Pater  noster  igitur  et  fratres  cognoscentes  hunc 
dominum  Gerardum ,  virum  devotum  et  strennuum ,  depu- 
taverunt  eum  ad  regimen  predictarum  sororum,  facien- 
tes  eum  prius  ordinari  in  sacerdotem,  et  sic  datus  est 
eis.  Quibus  utiliter  valde  et  devote  prefuit,  diligenter 
laborans,  ne  a  disciplina,  quam  predecessor  ejus  impo- 
suerat,  declinarent,  sed  magis  eam  augmentare  studeren t, 
quod  et  factum  est.  Tandem  in  Dei  timore  ibidem  et 
devotis  exerciciis  persistens,  felicem  Deo  animam  reddidit 
die  xii  kalendas  Aprilis  ft).  Sepultus  ibidem ,  secundus 
videlicet  rector,  anno  Domini  M°cccc°lxxii°. 

TiXTTT.    De  Huberto  Guedbn,  fbatre  nostro  clerico. 
§   1.    Secundum   ordinem  senii  sequitur  frater  noster 


1)  Over  de  „sermones  Guerrici"  vergl.  Jöcher,  Allgemeines  Gelehrten- 
Lexicon,  Col.  1254  en  Foppens,  Bibliotheca  Belgica,  I,  385.  Guerricus 
was  abt  in  het  bisdom  van  Reims  en  stierf  in  1157. 

2)  Ov«r  het  geschrift  „Beatus  Vir"  van  Gerhard  Zerbott  van  Zntphen 
vergl.  Dumbar,  Anal.  I,  50;  Moll,  Kerkgeschiedenis,  11,  iii,  35  vv.; 
Geesink,  Gerhard  Zerbolt  van  Zutfen,  95  vv.;  Gerretsen,  Fiorentius 
Rade  wij  ns,  03  vv. 

3)  Vergl.  p.  69  §  2. 

4)  Over  het  Zusterhuis  te  Calear  (Cacilien-Convent)  vergl.  p.  69  §  2, 
en  J.  A.  Wolff,  Geschichte  der  Stadt  Calear  wahreod  ihrer  Blüthe,  mit 
Berücksichtigung  der  früheren  und  spateren  Zeit.  Frank  furt  a.  M.  1893, 
p.  37.    Volgens  Wolff  L  c.  werd  dit  huis  in  het  jaar  1413  gesticht 

5)  14  Maart  1472. 


Digitized  by 


Google 


161 


dilectus  Hubertus  Gueden.  Hic  f  uit  Suollensis,  [fol.  46v] 
cujus  germanus  senior  multum  dives  fuit  et  potator  satis 
nominatus,  domum  vinariam  frequentans.  Hubertus  autem, 
frater  ejus,  econtra  totus  modestus  et  sobrius,  tanquam 
Jacob  ad  Esau,  domi  sedebat,  intendens  magis,  quomodo 
pertingeret  ad  hereditatem  celestem,  quam  terrestrem.  Et 
sicut  de  Moyse  scribit  beatus  Paulus,  quod  magis  elegit 
affligi  cum  populo  Dei,  quam  temporaliter  peccati  habere 
jocunditatem  J),  majores  divicias  estimans  in  properium 
Christi  et  despectum  mundanorum,  quibuscumque  gloria- 
tionibus  seu  potationibus  eorum.  Ipse  ergo,  cum  compe- 
tenter scolasticis  disciplinis  instructus  esset,  petiit  locum 
in  Monte  Sancte  Agnetis  2)  et  obtinuit.  Sed  cum  ibidem 
ad  tempus  fuisset  et  ezperimento  dedicisset,  quod  non 
posset  *)  pre  infirmitate  corporis  ordinis  rigorem  sustinere , 
cum  esset  cognatus  4)  patris  nostri,  domini  Theoderici, 
obtinuit  per  cognatos,  ut  haberet  locum  in  domo  n ostra. 
Fuit  ergo  semper  devotus,  fervens  et  obediens  frater,  et 
quam  vis  non  haberet  bonam  manum  scribendi,  tarnen 
magnam  violentiam  sibi  fecit,  ut  disceret;  unde  sedem 
suam  in  opere  scripture  diligenter  custodivit.  Longe  fuit 
stature,  habens  albos  crispos  crines  et  macilentus,  quia 
sibi  satis  durus  erat  in  commoditatibus  corporis  admit- 
tendis,  et  magnam  violentiam  sibi  fecit  in  opere  scripture, 
et  ut  stricte  et  rigorose  servaret  obedientiam  in  ezerciciis 
domus  nostre.  Unde  totus  humilis  et  rectus  erat,  nichil 
curans  de  mundanis  vel  ezterioribus  rebus  et  cognatis; 
totus  simplex  juxta  antiquum,  ut  dicitur,  mundum  ince- 
dens  et  loquens  sine  fuco,  totus  ad  virtutes  et  eterna 
conversus.  Hic  adhuc  juvenis,  cum  nobiscum  prope  sep- 
tem  vel  octo  annis  fuisset b) ,  cepit  infirmari ,  clericus 
existens,  et  nescivimus  qua  infirmitate  vel  peste,  nisi 
quia  Dominus  voluit  educere  eum  de  carcere  corporis  hujus. 
Êodem  tempore  et  ego  multum  infirmabar,  quasi  ad  mor- 


1)  Hebr.  11,  25. 

2)  Vergl.  p.  7  vv 

3)  Correctour  in  den  tekat  van  de  hand  des  voltooiere. 

4)  Vergl.  de  Inleiding. 

5)  Correctuur  in  den  tekst  als  boven. 

Derde  Serie.    Werken  N*.  43.  11 


Digitized  by 


Google 


162 

tem ,  pariter  ergo  infirmi  fuimus  in  una  camera  in  duobus 
lectis.  Primum  autem  ego  magis  langui  quam  ipse,  ita 
ut  vix  unum  morsellum  gustare  potuissem,  fuimus  ergo 
sic  [fol.  47r]  pariter,  sed  ego  cum  tempore  cepi  param 
convalescere ,  ille  vero  cotidie  deficere  magis.  Ipse  in 
lecto  jacens ,  legit  ex  fervore  cordis  sui  de  mane  matutinas 
et  alias  o  rationes  suas,  ego  autem  in  alio  lecto  jacens  ex 
pigricia  et  tepore  cordis  mei  non  legebam,  antequam 
surrexissem  vel  in  vestibus  fuissem,  post  horam  sextam. 
Quamdiu  ergo  potuimus,  sedebamus  ad  unam  mensulam 
juxta  ignem  in  camera,  scilicet  collationum,  ubi  et  dor- 
miebamus.  Ego  ergo  dietim  cepi  melius  habere,  quando 
ille,  quam  vis  sine  dolore  aliquo  vel  pena  corporis  esset, 
cepit  tarnen  omnibus  viribus  destitui  et  nullum  appetitum 
ad  aliquod  alimentum  babere.  Verum  in  paucis  diebus 
ego  adeo  convalui,  quod  alio  die  deberem  ad  aliam  came- 
ram  deputatam  michi  redire  et  Hubertus  ponebatur  in 
lecto,  ubi  ego  prius  dormivi.  Prandio  ergo  facto,  cum 
ego  in  coquina  seu  ad  mensam  communem  commedissem, 
ivi  visitatum  Hubertum  hora  XII».  Soli  ergo  existentes 
post  familiarem  collocutionem  incepimus  cantare:  „Te 
Deum  laudamus",  quod  canticum  difficulter  potuit  mecum 
consummare,  unde  eadem  die  circa  horam  sextara  vesperi, 
dum  omnes  ad  cenam  iremus,  vocati  fuimus  ad  ipsum  ad 
muniendum  exitum  suum.  Nobis  ergo  legentibus  septem 
psalmos  et  ipse  pariter  conlegit,  et  in  ipsa  oratione  efflavit 
spiritum  redeuntem  ad  Dominum,  qui  dedit  illum,  die 
sancti  Brictii  Episcopi f).  Sepultus  in  Windesim  juxta 
fratres  nostros. 

§  2.  Hic  decessit  ante  dormitionem  patris  nostri,  domini 
Theoderici  *) ,  ante  quem  eciam  in  ordine  fratrum  fuit 
dominus  Iohannes  Westerwolt,  rector  clericorum  primus 
in  Prutia  8),  qui  diu  post  obiit  sub  patre  Coeckman  4). 


1)  13  November. 

2)  Del  prat  1.  c.  297  leest:  „Decessit  ante  domitionem  (sic)  patris  nri 
Theodorici." 

3)  Het  Fraterhuis  te  Culm.    Vergl.  p.  132  vv. 

4)  J  o  hannes "  Koechman   of  Kockman,   van   1490—4520   Rector   van 
het  Fraterhuis  te  Zwolle.    Vergl.  p.  172  n.  7. 


Digitized  by 


Google 


168 


§  3.  Post  quem  fuit  dominus  Jacobus  Traiecti,  alias 
Voecht,  horum  collector  *),  anno  xlix°  frater  foetus  est 2). 
Hunc  sequitur  dominus  Theodericus  Calker,  dilectus  frater 
noster,  anno  Domini  M°cccclii°. 

L.XIV.    De  domino  Theoderico  de  Kaleer,  fratre 

NOSTRO  ET  LIBRARIO   KARI8SIMO. 

Hic  cum  aliquantis  perfecisset  examen  in  Domo  Pau* 

perum  8)  et  esset  juvenis  elegantis  forme  et  bone  volun- 

taiis ,  obtinuit  locum  in  domo  nostra.    Qui  dum  devote  et 

diligenter  se  ad  exercicia  nostra  appli-  [fol.  47v]  caret,  profe- 

cit   cito  in  virum  spectabilem,  Deo  et  hominibus  carum, 

nam  fuit  ab  inicio  tractabilie,  promptus  et  obediens.  Et  cum 

esset  intelligens,   boni  ingenii  et  tenacis  memorie,  erat 

multum  docilis  et  capax  cujuslibet  rei.    Hinc  factum  est, 

ut  in  brevi  efficeretur  bonus  scriptor,  in  scripturis  sacris 

studiosus,  bene  expertus,  et  in  omnibus  utilis  et  efficax. 

Sed   cum   sentiret  sibi   forte  bellum  imminere  de  viciis 

carnalibus  et  contra  se  importunius  et  vehementius  insur- 

gerent,  rogavit  patrem  nostrum,  dominum  Albertum4), 

ut    ad  reprimendum   et  melius  expugnandum  illa  vicia 

imponeret  sibi,   ut  custodiret  officium  braxature  et  pis- 

trini,   quod  et   factum  est.    Nam  per  aliquot  annos  ipse 

fuit  braxator  et  pistor  principalis,  et  in  omnibus  semper 

se   prudenter  habuit,   exhibens   utilem  se,  amabilem  et 

efficacem.     Sic    ergo    prospero    cursu   in  omnibus  p6rfi- 

ciens,  factus   est  in  multis  expertus  et  providus,  et  in 

moribus  optime  fuit  compositus,  reverencialis  et  verecun- 

dus  in  apparatu,  et  incessu  maturus,  in  opere  expeditus, 

d  ui  cis  affatu,  alloquio  amabilis,  circumspectus  in  verbis, 


1)  Vergl.  de  Inleiding. 

2)  Oorspronkelyk  staat  in  den  tekst:  „Post  quem  fuit  dominus  Jacobus 
Traiecti  alias  Voecht,  horum  collector,  de  quo  postea,  anno  xlix©  hec 
facta  sunt"  .Door  den  voltooier  van  het  H8.  zyn  de  woorden:  „de  quo 
postea"  doorgehaald.  Boven  de  woorden  „hec  facta  sunt"  heeft  mj  „frater 
factus  est"  geschreven,"  zonder  echter  die  woorden  door  te  halen. 

3)  Het  was  vooral  uit  het  Domus  Pau  per  urn,  dat  de  Broeders  nieuwe 
leden  kregen.    Vergl.  mjjne  Schule  von  Zwolle,  p.  55  n.  2. 

4)  Vergl.  p.  420  vv. 

11* 


Digitized  by 


Google 


164 

familiarioribus  sibi  plurimum  graciosus  et  jocundus  et 
omnibus  obsequiosus ,  Deo  devotus  et  timoratus ,  con- 
scientie  sue  diligens  discussor  et  examinator,  et  obedientie 
strictus  observator,  libenter  studens,  multa  scribens  et 
optimus  collacionator.  Nam  cum  optimam  et  fortem 
haberet  memoriam,  apte  valde  et  ordinate  composuit  et 
fecit  collationes  suas.  Hiis  et  hujusmodi  cum  fulgeret 
virtutibus  et  moribus,  electus  est  et  positus  in  cameram 
et  officium  librarie.  Exinde  cepit,  quantis  graciis  dotatus 
esset,  innotescere  hominibus,  quia  omnia,  que  ad  illud 
spectant  officium,  prudenter  et  utiliter  exequebatur.  Sed 
et  omnes,  qui  ad  eum  veniebant,  aliquid  cum  eo  tracta- 
turi,  composituri,  petituri,  vel  empturi1),  tam  graciose 
excipiebat,  tam  verecunde,  humiliter  et  reverencialiter  et 
prudenter  se  gerebat  cum  eis,  ut  afficerentur  et  attrahe- 
rentur  ad  eum  diligendum  et  gaudebant  de  presencia  et 
consorcio  ejus.  Deinde  ad-  [fol.  48r]  electus  est  ad  sacer- 
docium ,  in  quo  statu  eciam  se  devotissime  et  decentissime 
habuit,  cum  esset  personatus  et  pulchris  moribus  ornatus, 
ideoque  magis  splendescebat  virtus  in  eo,  ita  ut  esset 
tanquam  lucerna  super  candelabrum  posita,  lucens  omni- 
bus, non  solum  in  domo  nostra,  sed  eciam  cunctis,  qui  ei 
approximabant.  Et  quia  placita  Deo  erat  anima  ejus,  post 
mul  tos  labores,  quamvis  non  diuturnos,  cum  adhuc  exor- 
diretur  et  esset  in  flore  et  splendore  et  prospero  successu 
virtutum,  properavit  Deus  educere  eum  de  medio  iniqui- 
tatum,  seu  rapere  magis,  ne  malicia,  seu  fictio,  vel  eciam 
ipsa  prosperitas  mutaret  intellectum  ejus,  vel  quandolibet 
deciperet  animam  ipsius.  Cepit  ergo  infirmari  subito 
et  improvise,  nescientibus  nobis  qua  occasione,  nisi  quod 
ante  diem  infirmitatis  sue  respexit  in  puteum  quemdam, 
nunc  obstructum,  sed  tune  patentem  in  anteriori  area 
nostra,  movens  baculo  brumosam  Ulam  et  fetentem  aquam, 
unde  senserat  incommodum  ex  fetore  ipso.  Sed  tarnen  unde 
et  ex  qua  causa  et  qualis  erat  infirmitas  ejus,  non  plene 
novimus,  nisi  quia  venerat  dies  ejus  et  Dominus  vocaret 
eum.  Non  enim  ultra  octo  vel  novem  dies  detinebatur  in 
infirmitate  ante  obitum  ejus,  nee  profuit  consuluisse  me- 


1)  Vergl.  O  ver  y  ss.  Alm.  p.  95. 


Digitized  by 


Google 


166 


dicos  et  apposuisse  remedia,  sed  magis  ipse  cotidie  defecit 
et  disponebatur  ad  mortem.  Verum  in  omnibus  ipse 
patienter  et  devote  se  habuit  in  doloribus  suis  et  pressuris , 
et  loquebatur  sepe  affectuose  adfratres,  junior  es  precipue 
exhortabatur  ad  perseverantiam  in  bonis  propositis  et 
exerciciis  domus  nostre.  Cuidam  fratri,  quem  in  officio 
successurum  l)  sibi  providit,  dixit:  „Dilecte  *)  frater,  doleo 
et  penitet  me,  quod  tam  multis  implicavi  me  occasione. 
librorum  impressorum 8).  Ideoque  rogo  et  consulo,  ut 
omnino  caveatis  ab  illo  tumultu  et  abscindatis  tam  mul- 
tiplices  distractdones  et  magis  quietus  esse  curetis."  Talia 
et  similia  quamdiu  pre  val  uit  fratribus  sepe  loquebatur,  et 
cum  persensisset  se  jam  quasi  incurabilem,  cum  multa 
fiducia  ex  bona  conscientia  [fol.  48v]  sua  disposuit  se  et 
resignavit  ordinationi  divine  et  beneplacito.  Unde  fecimus 
ei  ministrari  ecclesiastica  sacramenta,  que  devote  susci- 
piens,  sic  permansit  satis  compos  menüs  per  diem  vel 
duos.  Oravimus,  gemuimus  et  quasi  querulose  Deo  dixi- 
mus,  quare  tam  dilectum  et  electum  pre  multis,  qui 
tanquam  prefulgida  stella  et  columna  erat  domus  nostre, 
tolleret  a  nobis  tam  insperate  et  immature.  Porro  prevaluit 
divina  sententia,  advenit  hora,  affuimus  omnes  dolen tes, 
commendavimus  Deo  quem  retinere  non  potuimus.  Trans- 
iit  autem  ab  hiis  tumultibus,  in  brevi,  ut  confidimus, 
intraturus  in  gaudium  Domini  sui,  in  crastino  Bonifacie 
Episcopi  et  Martyris  4)  M°cccc°lxxv°.  Sepultus  in  Win- 
desim  apud  fratres  suos  et  nostros. 


1)  De  opvolger  van  Dirk  van  Oalcar  was  zeer  waarschijnlijk  Jacobus 
van  Enkhuizen.    Vergl.  p.  190  v. 

2)  Overijss.  Alm.  p.  95  leest:  „dulce". 

3)  Acquoy  (De  Kroniek,  20)  is  van  meeniog,  dat  de  oneenigheid 
in  het  Fraterhuis  over  gedrukte  boeken  „waarschijnlijk  over  het  al  of 
niet  aankoopen  van  zulke  boeken  voor  de  eigene  bibliotheek"  bestond. 
Wij  zjjn  het  hierin  volkomen  met  den  geleerden  schrijver  eens,  want 
hoewel  de  broeders  groote  verdiensten  hadden  ten  opzichte  der  drukpers 
te  Zwolle ,  zoo  staat  het  nochtans  vast ,  dat  zij  geen  eigen  pers  hadden. 
P.  Gottfried  Reichart,  Beitrage  zur  Inkunabelnkunde,  Vierzehntes  Beiheft 
zum  Gentralblatt  für  Bibliothekswesen ,  Leipzig ,  1895 ,  p.  446  schynt  aan 
dit  feit  nog  te  twijfelen. 

4)  6  Juni  1475. 


Digitized  by 


Google 


166 


LXV.  De  Folkero  de  Ruenen,  fratbe  nostro 

DILECTO. 

§  1.  Sequitur  in  ordine  senii  Volkerus  Ruenen  *),  dilectus 
frater  noster,  quem  cum  a  scolis  et  Domo  Pauperum  2)  as- 
sumpsissemus  ad  nos,  fuit  aptus  et  elegans  corpore  et  statura 
et  fervens  in  bona  voluntate.    Gum  ergo  ad  tempus  nobis- 
cum   fuisset  in  bono  profectu,  divina  permissione  incidit 
in  ptisim  8) ,  ita  quod  non  poterat  se  multum  movere  in 
opere,  quin  excrearet  sanguinem,  et  hoc  semper  in  tussi 
patiebatur.    Ipse  vero  patientissime  sustinuit  hanc  passi- 
onem,  ac  devoto  et  ferventi  animo  exercitavit  se  in  veris 
virtutibus,  sollicite  custodiens  tempora  exerciciorum  domus 
nostre  in  orando,  studendo  et  manibus  operando  et  aliis. 
Quamvis   pre   infirmitate   non   posset  continue   scribere, 
tarnen  zelosus  pro   disciplina  fecit  quod  potuit.    Et  licet 
ita  infirmuB  esset,  quod  oporteret  eum  valde  tractim  in- 
cedere  et  de  man  e  commedere  pro  debilitate  sua,  et  cibi 
communes   ei   frequenter   non    convenirent,    fuit   tarnen 
semper  sine  querela,  letus  et  expectans,  quando  forte  ex 
tussi  improvise  decederet,  dicens  sepe  nobis:  „Aliquando 
sic  in  tussi  moriar,  dum  non  putabitis."    Nee  requisivit 
plura  servicia,  sed  ipsemet  paravit  sibi  servipas ,  etpultes, 
et  alia.  Diligens  fait  [fol.  49r]  demandandum  ad  se  scolares, 
et  ad  exhortandum  eos  fervens  fuit  in  loquendo,  quamvis 
non  poterat  diu  et  fortiter  loqui  pre  infirmitate  sua.    Sic 
aliquot  annis  fuit  vadens  et  videns  cotidie  mortem  ante 
oculos  suos,  attamen  semper  sollicitus  erat  pro  disciplina. 
Semel   de  sero,  dum   commedisset,  dixit4)  forte:   „Quid 
cras  comedemus?"  respondit  cocus:   „Nescio,  vel  hoc  vel 
illud,"  verum  de  hoc  ipse  nichil  curans,  permansit  letus , 
nil  plus  solito   sentiens   de   infirmitate  sua  vel  cogitans. 
Porro  post  septimam  horam  cepit  graviter  oscitare  et  tussi 
periclitari,  unde  sonante  campana,  advocamur,  moxque 
ecclesie  sacramentis  fecimus  eum  communiri.    Quo  facto, 


1)  Vergl.  p.  117. 

2)  Vergl.  p.  163  n.  3. 

3)  Vergl.  p.  41,  42. 

4)  Correctuur  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere. 


Digitized  by 


Google 


167 


statim  se  disposuit  ad  mortem,  et  circa  horam  nonam 
firatribus  adhuc  presentibus  et  orantibus,  ipse  migravit  ad 
Dominum,  quem  semper  et  cotidie  prestolabatur ,  die 
sancti  Syri  Confessoris  *).  Sepultus  in  Windesim  cum 
firatribus  suis. 

§  2.  De  Oerardo  Embrice,  fratre  nostro.  Post  hec  tempora 
fait  apud  nos  dilectus  frater  noster  Gherardus  Embrice 2). 
Hhi  juvenis  bone  spei,  dum  esset  devotus  et  intelligens 
et  aplus  ad  exercicia  nostra,  in  ipso  primo  fervore  et 
innocent^  incidit  in  incurabilem  infirmitatem ,  que  vocatur 
letargica  paseio ,  ita  quod  volebat  continue  dormire.  Ante- 
quam  dicta  pagsio  nimium  ipsi  damnaretur,  accepit  sacram 
communionem,  deinde  circa  octo  dies  continue  aliquis  vel 
aliqui  nostrorum  aösidebant  ei  et  suscitabant  eum,  ali- 
quando  percutiendo,  trahendo,  pungendo,  vel  eciam  alias 
ledendo,  et  cetera,  ut  quandoque  vigil  esset,  sed  non 
profuit.  Tarnen  circa  finem,  forte  per  mediam  diem  ante 
mortem,  dolor  corporis  expelfobat  soporem,  et  tune  eum 
inungi  fecimus  sacro  oleo,  et  sic  in  fratrum  presentia 
expiravit  die  sancte  Helene  Virginis  8).  Sepultus  in 
Windesim  apud  fratres  nostros. 

LX VI.    De  domino  bt  fratre  nostro  Paulo  de 
Lessen,  Pruteno. 

§  1.  Insuper  ante  dominum  Albertum  4)  defunctus  fuit 
dominus  Paulus  de  Lessen  6),  Prutenus  natione,  dilectus 
frater  noster.  Hic  cum  acceptus  [fol.  49v]  fuit  ad  domum 
nostram  a  principio,  et  deinceps  fuit  satis  intelligens  et 
eloquens,  ac  bonus  scriptor  et  informator  utilis  juvenibus, 
propter  quod  ad  tempus  fuit  hospitilarius  et  vestiarius  in 
domo  nostra,  et  in  omnibus  satis  acceptus  et  dilectus. 
Postea  electus  ad  sacerdocium ,  cum  rogaretur  pater  noster 


1)  17  Mei. 

2)  Vergl.  p.  171  n.  6. 

3)  22  Mei. 

4)  Vergl.  p.  16<>. 

5)  Vergl.  p.  474  n.  B. 


Digitized  by 


Google 


168 


providere  de  rectore  domui  sororum  in  Nova  Ecclesia  l) 
juxta  Harderwijck,  ipse  eis  datus  est,  ubi  domum  hanc 
bene  rexit  et  ab  omni  populo  dilectus  et  magis  honoratus 
super  omnes  predecessores  suos.  Ipse  post  non  multos 
annos  ibi  exactos,  obdormivit  feliciter  in  crastino  Nativi- 
tatis  Marie 3).  Pro  cujus  obitu  totum  opidum  multum 
doluit,  quia  eum  plurimum  amabant,  unde  ei  et  solemp- 
niores  exequias  fecerunt  Sciebat  enim  industrie  practi- 
care,  quomodo  sine  offensione  conversaretur  cum  Mis 
rusticanis  hominibus,  et  tarnen  eis  non  conformaretur. 

§  2.  De  domino  Jacobo  Wyck,  fratre  nostro.  Sed  et 
dilectus  frater  noster  Jacobus  de  Wijck  defunctus  f  uit 
ante  patrem  nostrum,  dominum  Albertum.  Hic  in  prin- 
cipio,  cum  esset  choralis  in  Traiecto,  eidem  domino 
Alberto  notus  factus  est  per  dominum  Johannem  Voecht8), 
canonicum  ad  Sanctum  Johannem,  sicque  venit  Suollis, 
et  positus  in  Domo  Pauperum  4) ,  semper  eatis  honeste  et 
obedienter  se  habuit,  propter  quod  a  domino  Alberto 
dilectus ,  finito  studio  suo,  susceptus  est  in  domum  nostram, 
qui  juxta  exercicia  domus  nostre  bene  seipsum  exercitans, 
et  a  fratribus  pariter  exercitatus ,  adolevit  in  virum  bonum, 
factus  omnibus  dilectus  et  pacificus  per  veram  humili- 
tatem  et  obedientiam.  Et  quia  generose  suscepit  correp- 
tiones  et  humiliter  compuncteque  se  exhibuit  affectuose 
et  caritative  conversando,  amplius  a  patre  nostro  domino 
Alberto  diligebatur,  qui  voluit,  ut  deinceps  vocaretur  ab 
omnibus  Jacobus  Traiecti  *).  Contigit  au  tem  eo  tempore, 
rectorem  domus  sororum  in  Brielis  To  Rugge  6)  deponi 
ab  officio,  in  cujus  locum  dum  ipse  desideraretur  sub- 
stitui,  ordinante  patre  nostro  successit  deposito.  Unde 
domum  illam,  quamvis  paucis  annis,  laudabiliter  rexit  usque 
ad  mortem  suam  [fol.  501].   Ipse  omni  anno  venit  jocunde 


1)  Over  het  zusterhuis  te  Nykerk  bij  Harderwijk  vergl.  Van  Heusseo , 
Oudheden ,  II ,  405. 

2)  9  September. 

3)  Vergl.  de  Inleiding. 

4)  Vergl.  p.  163  n.  3. 

5)  Vergl.  de  Inleiding. 

6)  Vergl.  p.  81. 


Digitized  by 


Google 


169 

et  cum  magno  affectu  ad  colloquium  nostrum ,  et  graciose 
quidem,  nam  omni  tempore  vite  sue  singulis  annis 
procuravit  nobis  magnum  caseum,  teutonice  enen  harnes- 
hese  *).  Cum  autem  devenisset  ad  extremum  vite  sue ,  ut 
audivi  a  quodam  vicario  illius  ecclesie,  qui  Bibi  tune 
affuit,  satis  jocunde  et  devote  obdormivit  in  Domino  in 
crastino  sancti  Benedicti  Abbatis  2).    Sepultus  ibidem. 

LXVIL    De  obitu  domini  Albbbti  Kalkbb,  patbis 

NOSTRI  VENERABILIS. 

Istis  omnibus  prehabitis  sub  venerabili  patre  nostro, 
domino  Alberto,  sepultis,  et  ipse  quoque  eos  secutus  est. 
Nunc  ergo  de  obitu  ejus  prosequamur.  In  octava  Pasche 8) 
post  cenam  cepit  algere  et  incommodum  vel  ex  infirmitate 
calculi,  vel  ex  destitutione  stomachi  sentire  et  sequenti 
die  videbatur  magis  deficere.  Tempore  ergo  colloquii  4) 
lecto  pre  dolore  detinebatur,  èt  tune  magister  Wesselus 6) 
affuit,  offerens  se  et  omnem  operam  suam  pro  curatione 
ejus.  Porro  ipse  abnuit  et  noluit,  quod  tantum  laboraretur 
pro  sanitate  sua,  sed  magis  jam  Be  omnino  divine  ordi- 
nationi  et  beneplacito  committens,  parare  se  ad  suscipien- 
dam  mortem  et  ad  comparendum  coram  Deo  preelegit. 
Visitabatur  a  patribus,  qui  condolebant  ei  et  nobis,  et 
recedentes  valedicebant  ei,  qui  cotidie  magis  ac  magis 
cepit  viribus  destitui ,  quia  dolorem  vehementem  patiebatur 
ex  calculo.  Unde  deinceps  noluit  recipere  medicinam, 
dicens:    „Ego    volo    mori,"    et   jussit    infirmario,   quod 


1)  Het  woord  harnetkete  hangt  hoogst  waarschijnlijk  met:  hernesse 
(heernesse,  haernesse),  een  vlaamsch  woord,  dat  de  beteekenissen  weide 
en  kudde  vereenigt,  samen.  Vergl.  Middelnederlandse!*  Woordenboek 
van  E.  Verwas  en  J.  Verdam,  III  deel,  p.  379. 

2)  22  Maart. 

3)  14  April.  —  Delprat:  1.  c.  297,  leest:  „In  octava  Pascha  cepit 
algere,  et  sequenti  die  magis  deficere". 

4)  De  jaarlij ksche  vergadering  (colloquium)  der  Fraterheeren  had  niet, 
gelijk  Delprat  (De  Broederschap,  249)  verkeerdelijk  aangeeft,  op  den 
eersten ,  maar  op  den  tweeden  zondag  of  op  de  daarop  volgende  dagen  van 
Pascheii  plaats.    Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  238. 

*>)  Vergl.  p.  155  n.  3  en  Acquoy,  De  Kroniek,  p.  36  n.  1. 


Digitized  by 


Google 


170 

extraneos  ad  se  ingredi  non  permitteret.  Petiit  ergo  sibi 
dari  ecclesie  sacramenta,  que  cum  devote  percepisset, 
non  multo  post  agonizare  cepit,  ita  ut  fere  tribus  vel 
quatuor  diebus  jaceret  sine  loquela  in  magnis  doloribus, 
et  sic  tandem  nobis  presentibus  et  orantibus  expiravit, 
ut  requiesceret  a  laboribus  suis,  quos  plurimos  Domino 
Deo  suo  pro  salute  animarum  fidelissime  impendit.  Trans- 
iit  autem  anno  rectoratus  sui  xxv° ,  in  crastino  Inventionis 
Sancte  Crucis  1).  Sepultus  in  Windesim  *)  anno  Domini  1482°. 
[fol.  50v]  Reliquit  autem  in  domo  nostra  defunctus  venera- 
bilis  pater  noster  dominus  Albertus  cum  extra  positis  hos 
subscriptos  fratres  domus  nostre,  videlicet:  Dominum 
Henricum  Herxen  8),  tune  procuratorem  domus  nostre; 
dominum  Franconem  de  Nova  Ecclesia 4) ,  tune  confes- 
sorem  ibidem;  dominum  Jacobum  Enchuysen  5),  tune 
presentem;  dominum  Gregorium  Diest6),  confessorem  tune 
in  Gorkum;  dominum  Nicolaum  Delft7),  sororum  con- 
fessorem ibidem;  dominum  Johannem  Westerwolt 8) ,  in 
Prutia  postea  primum   rectorem  9) ;    dominum  Jacobum 


1)  4  Mei. 

2)  Delprat ,  De  Broederschap ,  97  noot  1 ,  zegt  dat  Albertus  van  Kalkar 
niet,  gelyk  zijne  voorgangers,  te  Win  deshei  m  begraven  werd,  maar  in 
de  parochiekerk  te  Zwolle.  Als  oorzaak  geeft  hij  de  geweldige  over- 
stroomingen der  Ussel  van  het  jaar  1487  aan.  Hieruit  blijkt,  dat 
Delprat  A.  van  Kalkar  met  Hendrik  van  Herzen  verwisselt  (vergl.  p.  204), 
die  den  16  Jan.  1487  stierf  en  om  de  bovengemelde  reden  niet  in  de 
parochiekerk  van  St.  Michiel  te  Zwolle  maar  op  het  kerkhof  van  dio 
kerk  ter  aarde  besteld  werd. 

3)  Vergl.  p.  174  vv. 

4)  Vergl.  p.  92  n.  20. 

5)  Vergl.  p.  190  vv. 

6)  In  Cap.  LX XXVI  noemt  de  Voecht  hem  „Gregorius  de  Halen, 
juzta  Diest  natus".    Vergl.  ook  p.  117. 

7)  Vergl.  p.  206. 

8)  Vergl.  p.  132  vv. 

9)  De  zinsnede  ,$o*tea  primum  rectorem"  is  niet  duidelijk.  Uit  het 
„postea"  moet  men  opmaken,  dat  de  Voecht  zeggen  wil,  dat  Johannes 
Westerwolt  eerst  na  den  dood  van  Albertus  van  Calcar  tot  Rector  van 
het  Fra'erhuis  te  Culm  gekozen  werd.  Dit  is  echter  in  strijd  met  het- 
geen in  HS.  B.  (zie  p.  132  n.  3.)  verhaald  wordt  Daar  lezen  wq,  dat 
na  den  terugkeer  der  moedelooze  broeders  Gerardus  Weerdt  en  Lam- 


igitized  by 


Google 


171 

Traiecti  *) ,  tune  presentem.  Similiter  dominum  Herman- 
num  Covordie1);  dominum  Wilhelmum  Ghelrie8),  postea 
confessorem  sororum  Op  die  Maet;  dominum  Petrum 
Dinxlaken  4),  postea  confessorem  in  Buscoducem  Ten 
Orthen ;  dominum  Egidium  Weerdt 5) ,  postea  confessorem 
Ter  Kinderhuys;  Gerardum,  laycum  nostrum,  de  Kalker, 
presentem;  Jasperum  Wener  •);  Johannem  Lennep  7); 
dominum  Alardvm  8)  Kalker;  dominum  Arnoldum  Em- 
brice  9),  procuratorem  Domus  Vicine;  dominum  Ludovi- 
cum  de  Basilea  10),  postmodum  patrem  nostrum  quintum; 


bertus  Herk  naar  het  moederhuis  te  Zwolle  de  „rector  dominus  Wester- 
wolt ....  stabiliter  habitans  in  adjutorio  AHissimi".  Ook  uit  het  verhaal 
van  de  Voecht  over  de  stichting  van  het  Fraterhuis  te  Culm  (vergl. 
p.  433  vv.)  krjjgt  men  den  indruk,  dat  Westerwol t  reeds  van  af  het 
begin  der  stichting  Rector  van  het  huis  was. 

1)  Vergl   de  Inleiding. 

3)  Vergl.  p.  190  en  193. 

3)  Vergl.  p.  21. 

4)  Vergl.  p.  209. 

5)  Vergl.  p.  20. 

6)  In  een  acte  van  7  October  1465  wordt  mj,  „Jaspar  de  Weeynre" 
genoemd.  In  dit  jaar  waren  in  het  Fraterhuis  zeven  priesters  en 
de  volgende  clerici:  Folkerus  de  Runen,  Hermannus  Covorde,  Jacobus 
Trajecti  de  Wyck,  Petrus  Dinxlaken,  Wilhelmus  Ghelrie,  Egidius  Weert, 
Everardus  Kalker,  Gherardus  Swarte,  Paulus  Lessen,  Gherardus  Wyert, 
Jaspar  de  Weeynre,  Arnoldus  Embrice,  Lambertus  ten  Star  te  de 
Hattem  en  Alardus  de  Kalker.    Vergl.  p.  135  n.  1  en  de  Bijlage. 

7)  Vergl.  p.  138,  196. 

8>  In  HS.  staat  „Arnoldum".  Door  den  voltooier  van  het  HS.  is  dit 
woord   doorgehaald  en  „Alardum"  er  boven  geschreven.    Vergl.  p.  189. 

9)  Vergl.  p.  194. 

10)  Voor  den  notaris  Jacobus  Goch  verklaren  den  6  Mei  1473  de  clerici: 
Gherardus  ter  Brugge  de  Campi*,  Johannes  Hermanni  de  Steenwijk, 
Ludowicus  Philippi  de  Basilea,  Lambertus  Alberti  de  Herk,  Theodericus 
Gherardi  de  Campis,  clerici  Leodiensis,  Traiectensis  et  Basiliensis, 
afstand  te  doen  van  al  hunne  goederen  ten  behoeve  van  het  Fraterhuis. 
(Acte  op  perkament,  vroeger  in  het  archief  der  parochie  St.  Michiel  te 
Zwolle.)  —  Lodewijk  van  Bazel  was  1e  Bazel  geboren  uit  het  geslacht 
der  Philippi.  H\j  was  de  broeder  van  den  bekenden  professor  der 
universiteit  te  F  reiburg  i.  Br.  Jacobus  Philippi,  den  schrijver  van  het 
vermaarde  „Reforinatorium  vitae  morumque  et  honestatis  clericorum 
saluberrimum",  Basileae  Mcccczliiii.  (Vergl.  over  Jac.  Philippi,  L 
Schulze   in  Luthardt's  Zeitschrift  fQr  kirchl.    Wissenschaft  und  kirebr 


Digitized  by 


Google 


172 

Henricum  Attendorn  *),  tune  cocum  in  Domo  Vicina; 
dominum  Gherardum  Weerdt 2),  postea  sororum  confesBor 
in  Traiecto  Superiori;  dominum  Lambertum  Herck8), 
nunc  presentem;  dominum  Petrum  Zomeren;  dominum 
Maternum  Maguncie 4),  postea  in  Prutiam  missum ;  Jacobum 
Alcmarie  *),  et  hunc  illue  missum;  Johannem  de  Busco- 
ducis6),   dominum;   dominum  Johannem   Koechman  7), 


liches  Leben,  1866  p.  98  vv.  en  Real-Encyclop.  XVIII,  p.  228— 232.) 
Jacobus  Philippi  was  in  1486  te  Zwolle  en  vermoedelijk  „famiüarins" 
in  het  Frater  hui»  aldaar.  In  zijn  testament  dd.  Zwolle  10  April  1486 
„ducentos  üorenos  Renenses  aureos  numerate  peennie  ad  manus  tradidit 
domini  Henrici  de  Herxen,  rectoris  Domus  Clericorum  in  Z wollis, 
domini  Ludowici,  proeuratoru  ejusdem  domus,  dioti  domun  Jacobi  ger- 
mani",  Lodewgk  is  hoogst  waarschijnlijk  als  opvolger  van  den  tot 
Rector  gekozenen  procurator  Hendrik  van  Herxen  in  Mei  of  Juni  1482 
tot  procurator  gekozen  en  volgde  hem  in  het  rectoraat  op  in  November 
1487.  Volgens  Lindebom,  Hist.  Episc.  Dav.,  p.  306,  (vergl.  Delprat,  De 
Broederschap,  p.  91  en  A.cquoy,  Be  Kroniek,  p.  8  n.  3),  was  hij  nog  in 
1500  Rector  van  het  Fraterhuis.  Op  grond  van  ons  HS.  (vergl.  p.  210) 
is  hg  echter  zonder  twgfel  reeds  in  1490  overleden. 

1)  Vergl.  p.  200. 

2)  Vergl.  p.  135  n.  2,  137,  171  n.  6. 

3)  Vergl.  p.  135  n.  3  en  4,  137,  171  n.  10. 

4)  Vergl.  p.  138  n.  7,  173  n.  2,  189. 

5)  Vergl.  p.  138,  189. 

6)  Vergl.  p.  20,  173  n.  2. 

7)  Johannes  Koechman  of  Kockman,  (Delprat,  De  Broederschap,  94 
noemt  hem  Johannes  Koeleman)  was  te  Zwolle  uit  het  adelijke  geslacht 
van  dien  naam  geboren  als  de  zoon  van  Goesem  Kockman  en  S. 
van  Broekhuisen,  en  komt  reeds  in  1481  als  lid  van  het  Fraterhuis 
voor.  Hij  was  de  opvolger  van  Lodewijk  van  Bazel  en  zal  vermoedelijk 
nog  in  November  1490  tot  Rector  gekozen  zgn  en  niet  zooals  Lindebom, 
Hist.  Episc  Dav.,  p.  306  en  op  diens  gezag  A.cquoy,  De  Kroniek,  p.  8  n.  3, 
aangeven  in  1500.  Vergl.  ook.  Verslag  van  de  handelingen  der  82e  ver- 
gadering der  Vereeniging  tot  beoefening  van  Overijsselsen  Recht  en 
Geschiedenis,  Zwolle  1898,  het  aldaar  door  mg  over  hem  medegedeelde. 
Pater  Kockman  moet  in  1520  nog  in  het  leven  zgn  geweest,  gelgk 
blijkt  uit  een  brief  van  13  Februari  1520  van  den  Rector  der  school  van 
Z wolle|,  Gerhardus  Listrius  aan  zgn  vriend  Gosewinus  van  Halen ,  Rector 
van  het  Fraterhuis  te  Groningen.  Listrius,  die  moeilijkheden  met  de 
Dominikanen  te  Zwolle  had,  en  zich  van  de  beschuldiging,  dat  hg  alle 
monniken  haatte  wil  vrijpleiten,  zegt  ten  bewgze  van  het  tegendeel:  „Pater 
Cocmannus,  vir  haud  dubie  omnibus  modis  optimus,  me  habet  loco  filii". 
Vergl.  H.  C.  Rogge,  Gerardus  Listrius,  Archief  voor  Kerkgesch.  1898,  p.  217. 


Digitized  by 


Google 


i73 

postea  sextum  patrem  nostrum;  Petrum  Bree  !);  Petrum, 
dominum,  Daventrie2);  Hermannus  Osnaburgensis  (sic) 8), 
dominus;  Johannem  Traiecti4);  Jacobum,  cocum;  Ghe- 
rardum  Amersfordensem  6) ;  Henricum  Clivis  •) ,  postea 
confessorem  in  Busco  extra  Suollis;  Theodericum  Daven- 
trie, postea  confessorem  in  scilicet  Buscoducis ;  Reynerum 
Traiecti  Superioris  7)  in  Domo  Pauperum;  dominum  Hey- 
mannum  de  Veteri  Busco;  dominum  Nicolaum  Delft8), 
procurator  Domus  Vicine. 

Fratribus  ergo  pro  majori  parte  prenominatis  presenti- 
bus,  et  domino  Egberto*),  rectore  ac  patre  Daventriense,  et 
domino  Assone10),  patre  in  Hulsberghen,  [fol.51r]  electus11) 


1)  Vergl.  p.  197. 

2)  Hij  komt  voor  in  een  oorspronkelijk  stuk  van  13  Januari  1483, 
waarin  Theodericus  de  Camp  is,  Petrus  de  Bree,  Maternus  de  Maguncie, 
Nicolaus  de  Bergis,  Henricos  de  Attendom,  Johannes  de  Buscoducis, 
Johannes  Kuerman(?)  de  Zwol) is,  Hermannus  de  Osnaburgis,  Petrus 
de  Daventria,  Johannes  de  Traiecto,  Henricus  de  Clivis,  Reynerus  de 
Traiecto  Superior! ,  Gerardus  de  Amersfordia ,  Theodericus  de  Daventria 
en  Jacobus  de  Groningen  voor  den  notaris  Jacobus  de  Goch  afstand 
van  al  hunne  goederen  doen.  (Acte  op  perkament,  vroeger  in  het 
archief  der  parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle.) 

3)  Herman  van  Osnabrück  werd  later  biechtvader  der  zusters  in 
Calcar.    Vergl.  p.  189. 

4)  Vergl.  n.  2. 

5)  Vergl.  n.  2. 

6)  Vergl.  p.  21. 

7)  Vergl.  p.  210. 

8)  Nicolaus  Delft  kan  niet  dezelfde  z\jn  als  de  bovengenoemde  biecht- 
vader van  dien  naam  te  Delft  (vergl.  p.  170),  daar  in  diens  levensbe- 
schrijving (vergl.  p.  206)  niet  gezegd  wordt,  dat  mj  „procurator  Domus 
Vicine1'  geweest  is. 

9)  Egbert  ter  Beek.    Vergl.  p.  200  n.  2. 

10)  Vergl.  p.  131  n.  2. 

11)  Het  verdient  opgemerkt  te  worden ,  dat  bij  de  verkiezing  van 
Hendrik  van  Hemen  de  prior  van  Windesheim  niet  tegenwoordig  was, 
gehjk  dit  bij  vroegere  gelegenheden  het  geval  was.  (Vergl.  p.  126.) 
Prior  van  Windesheim  was  toen  Dirk  van  de  Graaf  (f  19  Nov.  1486) , 
van  wien  de  Voecht  getuigt,  dat  hij  „fuit  et  magnus  amator  status 
nostri,  fautor  et  promotor  domornm  nostrarum".  (Vergl.  p.  206.)  De 
afwezigheid  van  den  prior  van  Windesheim  bg  de  keuze  van  den  nieuwen 
Rector  is  volgens  Acquoy  een  bewijs,  dat  het  nauwe  verband,  dat  tot 


Digitized  by 


Google 


174 

est  unanimiter  dominus  Henricus  Herxen  ])  in  recto- 
rem  et  patrem  domus  nostre  in  locum  domini  Alberti, 
predece&soris  sui,  qui  circa  xlvii  annos  graciose  et  fide- 
lissime  ministraverat  in  officio  procurature  domus  nostre. 
De  quo  memorabili  viro  et  patre  nostro  placuit  aliqua  de 
pluribus  a  principio  usque  in  finem  vite  sue  digne  memo- 
randa, posteris  fratribus  pro  solacio,  quamvis  imperito 
sermone  et  minus  apto  et  componito  pro  simplicitate  mea, 
scripto  tradere. 


LXXIII.    De  Venérabili  patre  domino  Henrico  de 
Herxev,  rectore  nostro  quarto. 

Fuit 2)  hic  ergo  Deo  et  hominibus  dilectus  pater  noster- 
dominus  Henricus  natus  de  satis  divitibus  parentibus  in 
burscopio  de  Herxen,  quod  est  miliare  distans  a  civitate 
Suollensi,  juxta  monasterium  Windesemensem.  Pater  ejus 
Gerardus  dictus  Cute,  jam  octogenarius,  mater  Gertrudis 
dicta  Swart  8),  muiier  de  vota,  qui 4)  cum  aliis  loei  hujus 


aan  den  dood  van  Dirk  van  Herxen  tusschen  de  Broederschap  en  de 
Congregatie  van  Wiudesheim  bestond,  toen  verbroken  was.  Vergl. 
hierover:  Acquoy,  Windeshei  ra,  II,  135  v.  en  369  vv. 

1)  Over  Hendrik  van  Herxen  vergl.  HS.  B.  fol.  213*— 219*  „Vita  et 
conversatio  venerabilis  viri  domini  Henrici  Herxen,  rectoris  Domus 
Clericorum  in  Zwollis." 

2)  Delprat  1.  c.  299.  „Quum  eligebatur  aderant  et  Egbertus  Reclor 
Daventriae  et  Dmnus  Asson,  pater  in  Hulsbergh.  Natus  in  Herxen, 
burscopium  miliare  distans  a  Suoll.  juxta  monasterium  Windesim". 

3)  In  officieele  stukken  noemt  Hendrik  van  Herxen  zich  steeds  Hen- 
ricus Zwarte.    Vergl.  de  Bijlagen. 

4)  HS.  B.  fol.  213».  —  „Qui  una  cum  ceteris  ditioribus  loei  illius 
procuraveruut  liberis  suis  literatum  et  probum  informatorem ,  qui  in 
domo  militis  Henrici,  scilicet  de  Essen,  eos  in  grammaticalibus  et  aliis 
scienciis  affatim  instruxit.  Henricus  igitur  in  puerili  evo  propter  subli- 
litatem  ingenii  et  infatigabile  studium  coetaneos  suos  in  scienciis  longe 
preibat.  Diligenciam  vero  suam,  quam  lil  er  is  in  il  la  etate  adhibuerat, 
familiaribus  suis  jam  provecte  elatis  enarrari  consuevit  dicens:  ,  Cum 
aliquando  neccesitate  et  obediencia  parentum  cogentibus  minarem  equos 
in  aratro,  ne  tantillo  tempore  a  studio  vacarem,  librum  mecum  assumpsi 
foris  in  agro,  in  quo  continebatur  Boetius  de  Consolacione  philosophie, 


Digitized  by 


Google 


175 

dicioribus  procuraverunt  sibi  bonum  informatorem  puero- 
rum,   qui  in   domibus   militis   Henrici    de    Essen  1),   in 


qaem  in  termino  agri  collocans,  cum  illioc  applicui9sem  cum  aratro, 
librom  festivus  inspexi  et  metrum  aliquod  aut  partem  prose  relegi ,  et 
verso  aratro  quod  legeram  inter  eundem  meutem  revolvi  et  memorie 
coramendavi,  sicque  pene  ad  quoslibet  giratus  faciens  nee  corpore  nee 
mente  vacabam".  Cum  vero  post  hec  ad  altiora  et  majora  discenda  aspi- 
raret,  venit  Zwollis  et  primo  introita  ad  locum  secundum  admissus  est 
a  rectore  scole  magistro  Parisieusi,  nomine  Jacobo  Hattem ,  qui  muit  urn 
recommendavit  ingenium  et  diligenciam  proficiendi  discipuli  sui  Henrici. 
At  non  longe  post  hec  jam  bene  fuudatus  in  scolasticalibus ,  procuratione 
domini  Theoderici  Herxen,  cognati  sui,  ordinatus  est  ad  tempus  aliquot 
lector  in  scolis,  quo  tempore  multa  relegit  ex  dictis  philosophorum 
et  poetarum,  qui  bus  ingenium  suum  exercuit,  non  tarnen  illis  inhesit 
magis  ad  sacros  codices  anhelans,  quorum  lectione  inductus  est  Deo 
soli  servire,  relictis  vanis  scolasticorum  disputationibus  et  phaleratis  poe- 
tarum fabulis,  cepitque  plurimum  revolvere,  ubi  et  quomodo  congruentius 
securiosiusque  [lol.  214r]  Deo  serviret,  et  intelligeii3,  quia  non  est 
cercius  et  sublimius  sequi  Salvatorem  nostrum,  nisi  per  viam  bumilitatis 
obediencie  paupertatis  ac  ceterarum  virtutum,  quas  omnes  religiosi 
profitentur  et  amplexuntur,  quamvis  multum  differe titer  excolant  et 
exequantur,  existimavit  igitur  et  preelegit  in  domo  fratrum  congrega- 
cionis  Zwollensis  securius  secundum  propositum  suum,  verius  et  fructu- 
osius  vitam  ducere,  quia  status  domus  illius,  quantum  ad  humilitatem 
pertinet,  apud  mundanos  despectior  et  vilior  estimabatur.  Erat  inibi 
obediencia  caritatis  uberior  quam  est  ea  que  dicitur  necessitatis,  quantum 
vero  ad  paupertatem  juxta  dominicam  sententiam  attendit,  quia  beatius 
est  magis  dare  quam  accipere,  propter  quod  juxta  iustilucionem  saticto- 
rum  patrum  melius  censuit  de  labore  man uum  vivere  et  elemosinas  dare, 
quam  de  elemosinis  vivere.  Coosiderat  eciam,  quia  plerique  religiosi 
non  habent  oportunitatem  exhortandi  et  docendi  proximum  seu  animas 
lucrandi,  et  si  qni  habent  ex  occasione  tali  multum  periclicantur  ex 
frequenti  consortio  secularium,  et  quod  in  domo  illa  absque  defectu 
utriusque  vivere  posset  et  alios  ad  Christum  trahere  sine  periculo  suo. 
Instetit  ergo  et  obtinuit  locum  et  fortiter  se  exercitavit  secundum 
primum  propositum  suum,  semper  eligens  infimus  esse  et  abjectus  apud 
mundnm."  —  Het  vervolg  komt  vrij  wel  met  den  tekst  van  onze  kroniek 
overeen. 

1)  Hendrik  van  Essen  was  de  afstammeling  van  den  uit  het  beleg  en 
de  verovering  van  het  kasteel  van  Eerde  bij  Ommen  in  1380  door 
bisschop  Floris  van  Wevelikhoven  bekenden  Evert  van  Essen.  De  hoeve 
Eerde,  toen  Egbertinck  geheeten,  kwam  in  het  jaar  1416  bij  magescheid 
in  het  bezit  van  Hendrik.  Vergl.  J.  R.  van  Goltstein,  Het  huis  te 
Eerde,  in  den  Overgsselschen  Almanak  voor  Oudheid  en  Letteren  1839, 
p.  17&-177. 


Digitized  by 


Google 


176 

predio,  dicto  Ter  Wede  l),  in  gramaticalibus  etaliis  scien- 
ciis  optime  docebat.  Hic  ergo  in  annis  puerilibus  tam 
studiosus  fuit  et  capax,  ut  in  brevi  super  coetaneos  suos 
doctior  enituerit  Nam  ut  diligentiam  suam  in  studio 
clarius  ad  vertas ,  ex  hoc  uno ,  quod  referre  solebat ,  fecile 
propendere  potes.  Cum  enim,  ut  aiebat  per  occasionem, 
ex  necessitate  vel  obedientia  parentum  cogeretur  ad  minan- 
dum  equos  aratrum  trahentes,  ne  vel  tantillo  tempore  a 
studio  cessaret ,  sine  libro  non  fuit.  Nam  librum  Boetii  2) 
in  una  parte  agri  ponens,  dum  illic  esset,  aliquid  ex  eo 
perlegens ,  sequendo  equos  ruminare  et  memorie  commen- 
dare  curavit,  donec  sulcata  vomere  terra  rediret  ad  librum. 
Cum  ergo  aspiraret  ad  altiora  et  plura  discenda  et  venisset 
Suollis,  ordinatus  mox  fuit  a  rectore  ad  locum  secundum,  qui 
tune  temporis  fuit  magister  Parisiensis  Jacobus  de  Hattem  s), 
valde  bonus  informator  juvenum ,  sicut  ex  libris,  quos  com- 
posuit  pro  scolaribus  clare  pa-  [fol.  51v]  tet;  ipse  multum 
recommendavit  ingenium  Henrici  de  Herxen.  Unde  non 
longe  post,  quia  jam  optime  fundatus  et  bonus  clericus 
efiectus  est,  fuit  requisitus,  et  ex  obedientia  patris  nostri , 
domini  Theoderici,  qui  ex  cognatione  ei  attinebat,  con- 
sensit,  ut  ad  tempus  esset  lector  in  scolis.  Qua  occa- 
sione,  quia  jam  diucius  scolasticis  disciplinis  insiste- 
bat,  percucurrit  plura  dicta  philosophorum  et  poetarum, 
sed  non  hiis  inhesit  per  corruptum  affectum ,  ymmo  tractus 
amore  magis  veritatis,  ut  errorem  eorum  intelligeret  et 


1)  Terwee  by  Zwollerkerspel,  J/t  uur  ten  oosten  vati  Hasselt. 

2)  De  consolatione  Philosophiae.   Vergl.  p.  174  n.  4. 

3)  Jacobus  van  Hattem  werd  in  October  1429  rector  der  school  van 
Zwolle,  gelijk  bhjkt  uit  de  jaarrekeningen  der  stad  van  dit  jaar:  „Item 
den  schoelmeister  Jacob  den  Hollander  voir  sgn  loen  thent  Zantgangen 
(10  October)  toe  XII '/s  gulden  ende  meister  Jacob  van  Campeu,  die  nu 
die  schoei  regier t,  betaelt  syn  loen  van  Zantgangen  thent  Pauli  (25 
Januari)  XX  gulden  V  placken,  facit  XLII  gulden  XVII  placken".  — 
„Jacobus  de  Hattem  de  Campis"  werd  den  5.  Maart  1429  tot  „procurator 
nationis  Anglicanae"  der  Universiteit  Parys  gekozen.  Vergl.  H.  Denifle, 
Auctarium  Chartularii  Universitatis  Parisiensis  en  G.  Brom,  Neder- 
landers aan  de  Hoogeschool  van  Parijs,  in  het  Archief  van  het  Aarts- 
bisdom Utrecht,  deel  XXVI,  p.  120 — 134.  —  Vergl.  verder  myue  Schule 
von  Zwolle,  p.  115 — 119. 


Digitized  by 


Google 


177 

confutaret  Post  hoc  inflammatus  desiderio  integralius 
serviendi  Deo,  et  postponendi  occupationes  scolasticorum 
distractivas,  cepit  intente  revolvere,  ubi  etquomodo  con- 
gruentius  et  fructuosius  hoc  actitare  posset.  Et  iutelligens , 
quia  non  est  certius  et  sublimius  sequi  Salvatorem ,  quam 
per  viam  humilitatis ,  obedientie,  paupertatis  et  cetera- 
ram  virtutum,  quam  omnes  religiosi  amplectuntur  et 
profitentur,  quamvis  multum  differenter  hanc  viam  exco- 
lunt  et  exequuntur  *) ,  estimavit  ergo  et  elegit  in  domo 
nostra  sibi  securius,  verius  et  fructuosius  in  hac  via  vitam 
ducere,  utpote  quantum  ad  humilitatem  in  statu  magis 
abjecto  et  despecto  quoad  mundum  et  in  obedientia  carita- 
tis ,  que  uberior  est  quam  necessitatis ,  et  quantum  ad 
paupertatem  juxta  sententiam  Domini:  „quam  beatius  est 
magis  dare ,  quam  accipere  2)";  propter  quod  juxta  institu- 
tionem  Apostoli  et  patrum  melius  foret  de  labore  manuum 
vivere ,  quam  de'  elemosinis  aliorum.  Et  quia  aliqui  reli- 
giosi non  habent  oportunitatem  exhortandi  et  docendi 
proximum ,  seu  animas  lucrandi,  et  aliqui  ex  occasione  tali 
multum  periclitantur  ex  frequenti  consorcio  secularium, 
et  apud  nos  satis  indempnis  foret  ab  utroque  periculo  et 
defectu ,  utpote  optimam  habiturus  oportunitatem  lucrandi 
animas  sine  commixtione  secularium,  institit  ergo  et 
obtinuit  locum  in  domo  nostra,  ubi  fortiter  se  exercitavit, 
secundum  primum  propositum  suum  semper  eligens  infimus 
et  abjectus  esse  apud  mundum.  Venerabilis  au  tem  pater 
noster,  dominus  Theodericus,  quia  cognatus  ejus  erat, 
[fol.  52*]  strennue  eum  exercitavit  in  hujusmodi.  Nam 
primo  induebatur  longo  griseo  tabbardo  8),  desuper  nota- 
biliter  deformi  et  nimis  brevi,  vili  et  nigra  toga,  sicque 
longo  incessit  tempore.  Et  ut  melius  eum  observaret  et 
exercitaret,  posuit  eum  in  camera  hospitilarii,  ut  ad  tempus 
in  eo  esset  officio.  Ipse  autem  Henricus  ad  omnia  erat 
promptus  et  obediens.  Sed  dominus  Theodericus  volens 
experiri,  utrum  omnia  sine  negligentia,  que  ad  hoc  specta- 


4)  In  HS.  is  „exequantur"  veranderd  in  „exeqonntnr." 

2)  Act  90,  35. 

3)  In  HS.  B.  staat  „tunica". 

Derde  Serie.    Werien  N».  13.  12 


Digitized  by 


Google 


1Ï8 

bant  officium,  exequeretur,  diligenter  observabat  eum,  si 
forte  aliquando  surreperet  illi  incuria,  ut  aut  januam  clau- 
dendam  non  clauderet,  vel  que  ad  lectisternia  seu  mensam 
parandam  aut  sublevandam  spectarent,  non  oportune  per- 
ficeret.  Insuper  et  fratres  nostri ,  juxta  morem  primitivo- 
rum  fratrum,  diligenter  eum  exercitabant,  dicentes  quan- 
doque  ad  eum:  „Quid  faciemus  tecum?  Adhuc  in  brevi 
tempore  cecus  eris  et  indigebis  tu  ductore" ,  hec  et  similia 
imputabant  sibi  in  quibus  omnibus  ipse  patiens  erat  et 
longanimis.  Sed  et  pro  hujusmodi  semel  intravit  oratorium, 
prosternens  se  ante  altare,  rogans  Deum  in  hiis  pacientiam 
sibi  et  perseverantiam  concedi,  et  sic  seipsum  obtulit  Deo 
usque  ad  mortem,  nullis  videlicet  adversis  a  proposito 
suo  et  societate  veile  recedere. 

LXIX.    De  ydoneitate  ejüs  et  promotione  ad 

PROCÜRATÜRAM. 

Cum  ergo  venerabilis  pater  noster,  dominus  Theodericus, 
experimento  didicisset ,  eum  ad  omnia  paratum  et  fidelem 
in  ministerio  suo,  cum  fratrum  consilio  ordinavit  eum 
procuratorem  domus  nostre.  Nam  in  parvo  fidelis  in- 
ventus,  presumebatur  in  majori  utilior  fore  '),  quod  et 
factum  est,  quia  humiliter  suscipiens  injunctum  officium, 
non  ex  hoc  sibi  aliquid  honoris ,  sed  magis  oneris  multum 
sibi  judicabat  accrevisse.  Quam  ergo  prudenter  et  fideliter 
se  gessit  in  ministerio  isto ,  longum  esset  explicare,  verum 
aliqua  ex  pluribus  pro  modulo  nostro  inserere  placuii 
Ipse  namque  hujus  officii  occasione  nichil  unquam  de 
fratrum  exerciciis  et  domus  nostre  intermisit  seu  post- 
posuit,  siquidem  [fol.  52*]  tempora  exerciciis  deputata 
ipse  sicut  alii  strennue  observabat  orando,  studendo, 
scribendo,  scolaribus  vacando,  et  cetera.  Nam  de  ejus 
studiositate  quid  dicam?  Gum  ipse  sicut  a  puero  semper 
mirabiliter  deditus  erat  litteris  scolasticalibus ,  ita  et  nunc, 
ymmo  amplius  sitibundo  pectore  hausit  dicta  sanctorum 
et  usque  ad  finem  vite  sue  ceteris  fratribus  studiosior  fuit 


1)  Vergl.  Matth.  25,  21. 


Digitized  by 


Google 


179 


lector  divinarum  scripturarum.  Et  licet  ex  occasione  minis- 
terii  sui  traheretur  ad  exteriora  tractanda  et  sepius  impediri 
videretur  a  studio,  tarnen  tam  ardenter  aspirabat  ad 
stadium  et  inhesit  illi,  ut  sepe  multam  partem  noctis 
expenderet  in  hoc  negocio,  et  pervigil  maneret  in  ipso 
studendo  et  copulando.  Unde  factum  est ,  ut  multo  plura 
idem  colligeret,  quam  plures  alii,  quibus  melius  vacabat, 
et  plus  eis  in  scripturis  et  devotione  profecit.  Et  vere 
uberrime  hiis  animum  sedulo  occupabat,  nam  exinde,  ut 
ex  pleno  vase  et  habundantia  cordis,  os  suum  semper 
aliquid  de  scripturis  eructabat  et  proponebat,  et  alios 
similiter  facere  frequenter  commonebat,  dicens,  ut,  dum 
conyeniremus,  semper  aliquid  de  studio  nostro,  vel  lectione, 
mense  seu  diei  materia  conferremus  et  proponeremus. 
In  istis  ipse  ita  fervens  et  exercitatus  fuit,  ut  ubique 
propter  bonas  collocutiones  et  exponitiones  scripturarum 
vel  psalmorum  esset  fratribus  nostris,  seu  socio  suo,  jocun- 
dissimus  comes,  sive  in  mensa,  cum  aliis  comedens  cum 
lectore,  sive  in  itinere,  ita  ut  via  eis  brevior  videretur  ex 
collocutione  ejüs,  et  gaudebant  de  presentia  ejus.  Ipse 
quoque  ex  nimio  desiderio  studendi  sacram  scripturam 
solet  frequenter  secum  in'reysis  habere  aliquod  studium. 
Et  ut  melius  studio  vel  orationi  et  devotioni  deditus  esset, 
non  libenter  in  reysis  curru  vel  navi  vehebatur  propter 
tumultum  assidentiuin.  Hinc  semper  quantum  potuit 
amavit  secretum,  ut  Deo  vacaret,  rediensque  a  negociis 
cum  secularibus  habitis,  statim  intravit  cameram  suam, 
et  recollegit  se ,  nee  mansit  in  area  stans.  Neque  de  visis 
et  auditis  multum  loquebatur,  seu  rumores  [fol.  63r]  seculi 
recitabat,  nee  propter  laborem  vie  requirebat  recreationem, 
sed  ivit  ad  refectorium  cum  fratribus  contentus,  videlicet 
communibus  et  paucis.  Et  opere  demonstrabat ,  quod  sepe 
dicebat  ore  sibi  et  aliis,  quando  vidisset  palam  fabulantes: 
„Secretum  meum  michi,  secretum  meum  michi",  quasi 
aliis  diceret:  „Fugite  ad  cameram".  Et  vide,  quam  uber- 
rime sibi  et  aliis  sic  vacabat,  nam  exinde  collegit  di versas 
herbas  et  species  anime  medicinarum ,  unde  curaret  saucios 
et  reficeret  enutriendos.  Per  hoc  enim  ipse  concepit  pre- 
cipuum  zelum  animarum  lucrandarum ,  et  ita  fervebat  et 
amabat  facere  collationes  et  exhortationes  iuvenibus,  ut 

42* 


Digitized  by 


Google 


180 

sepositis  aliis  negociis  et  occupationibus  ex  officio  procu- 
rature  emergentibus,  nullo  modo  volebat,  quantum  obe- 
dientia  permittebat,  tune  esse  absens,  quando  ad  collati- 
ones  veniebant  seolares ,  vel  quando  eeiam  seolas  exibant ; 
quodfli  quandoque,  ut  fieri  solet,  non  veniebant,  ipse 
ceteris  diligentius  solebat  eos  demandare  et  benigne  allicere 
et  invitare,  ne  se  absentarent,  et  ut  invicem  honeste  et 
concorditer  conversarentur. 

LXX.    De  modo  et  qualitate  ammonitionum  et 

COLLATIONUM  8ÜARÜM. 

Et  in  plurimum  exhortationes  et  ammonitiones  sue  ad 
clericos  fuerunt:  de  quatuor  novissimis,  maxime  de  inferno 
et  judicio,  et  que  inducunt  hominem  ad  timorem  Dei. 
Consuluit  quoque,  ut  fratres  nostri  frequentius  de  talibus 
materiis  collationarentur.  De  psalterio  similiter  valde 
libenter  aliquid  exponebat  et  hoc  familiarius  ruminabat 
et  promebat.  Inde  que  sequuntur  eructabat:  „Beatus  vir, 
qui  non  abiit"  l)  et  cetera,  et  „In  lege  ejus  meditabitur  die 
ac  nocte"2),  et  hunc  psalmos:  „Cum  invocarem ," s)  et 
„Filii  hominum  usque  quo  gravi  corde"  4)  et  cetera;  „Sig- 
natum  est  super  nos,"  6)  et  cetera,  „Nisi  converai  fueritis,"  6) 
et  cetera,  et  sic  consequenter  per  totum  psalterium  aliquem 
versum  hinc  inde  apprehendebat  et  exponebat.  Sicut  est: 
„Quomodo  dilexi  legem  tuum  Domme"  7)  et  cetera;  „Igni- 
tum  eïoquium  tuum  vehem."  8)  Item :  „Jurat  ut  se  affligat". 
Ad  novicios  autem:  „Fili  accedens  ad  servitutem  Dei"  9) 
et  cetera.    Ad   seolares:   „Bonum   est   viro  cum  portave- 


1)  Psalm  1,  1. 

2)  Psalm  1 ,  2. 

3)  Psalm  4,  2. 

4)  Psalm  4,  3. 

5)  Psalm  4,  7. 

6)  Psalm  7,  13. 

7)  Psalm  118,  97. 

8)  Psalm  118,  140. 

9)  EccL  2,  1. 


Digitized  by 


Google 


181 

[fol.  53v]  rit  jugum"1)  et  cetera;  „Sedebit  solitarius  et 
tacebit"  2)  et  cetera.  Hec  et  hujusmodi  valde  devote 
exponere  solebat.  Item:  „Curvum  se  prebet,  quod  ad  un- 
cum  crescere  debet".  Et  illud:  „Ad  mala  facta,  malus" 
et  cetera.  Malta  taliaproponebatjuvenibus,  ex  quibus  zelus 
et  studio8ita8  sua  liquet  in  libris  et  circa  animarum 
salutem.  Jam,  quam  instanter  et  devote  orationi  incum- 
bebat,  aliquid  referamus.  Nam  semper  quocumque  ivit  vel 
perrexit,  dum  non  conferebat  aliquid  de  scripturis ,  orationi 
instabat,  aut  Vigilias  legebat,  vel  Septem  Psalmos,  quod 
eciam  sepius  noctibus  feciebat.  Siquidem  raro  vel  nunquam 
dormivit  per  integras  noctes,  sed  media  nocte  vel  secunda  aut 
tercia,  antequam  surgerent  fratres,  ipse  surgere  consuevit 
et  Deo  vacare.  Sepe  in  camera  seipsum  in  modum  crucis 
ante  Deum  prosternebat  juxta  illud  psalmus:  „Venite  adore- 
mus  et  procidamus  ante  Deum,  ploremus  coram  Domino  8)", 
et  cetera,  et  hoc  aliis  allegare  solebat  ut  imitarentur.  Et  quod 
deberet  homo  sepe  recognoscere  infirmitatem  suam,  et 
prosternere  se  Deo,  dicendo  cum  Iheremia:  „Ego  vir  videns 
paupertatem  meam" ; 4)  et  quod  debemus  opera  nostra  et 
collationee  prevenire  per  orationem.  Nam  et  ipse  solebat 
orare  pro  eis,  qui  faciebant  collationes,  ut  esset  particeps 
fructus  eorum  et  Deus  daret  eis  et  voci  eorum  vocem 
virtutis. 

LXXI.    De  singulari  sollicitüdine  ejus  et  fidelitate 

IN  COMMISSTS  SIBI  ET  CBEDITIS. 

De  fidelitate  autem  in  commissis,  quis  satis  explicare 
potest?  Siquidem  que  ad  officium  suum  spectabant,  dum 
esset  procurator,  per  se  omnia  pene  agebat,  non  parcens 
sibi  nee  unquam  commodum  suum  querens,  sed  omnibus 
obsequiosum  se  prebebat.  Dum  ligna,  cespites,  vel  alia 
utensilia  emenda  forent,  ipse  de  mane  hora  quarta  extra 


1)  Thren.  3,  27. 

2)  Thren.  3,  28. 

3)  Psalm  94,  6. 

4)  Toren.  3   1, 


Digitized  by 


Google 


182 


portam,  vel  ad  loca  apta  properavit,  emit  et  disposuit  per 

se,  nulli  alteri  committens.   Ad  labores  semper  promptus, 

et  ut  ita  dicam ,  quantum  in  se  erat ,  semper  primus  fuit 

et  ultimus  in  reysis,  a  primis  fere  annis  usque  ad  finem 

vite,  precipue  ad  Daventriam,  Campis  et  Herxen  pedester 

ibat,  turn  quia  hoc  moris  fuit  primitivis  fratribus,  [fol. 

54*]   turn   quia  in   via  amabat  sibi  et  Deo  vacare.    Sepe 

alibi  pergens  vel  iens  jejunus  usque  ad  vesperam  permansit, 

et  dum  sic  rediret  communi  fratrum  mensa  contentus  erat, 

et  quando  foris  in  itinere  esset ,  vesperi  semper  ad  domos 

religiosorum  ibi  mansurus  declinabat,  tum  propter  securi- 

tatem,  tum  propter  secretum,  ut  posset  nocte  juxta  con- 

suetudinem  suam  surgere  et  secretius  Deo  vacare.    Quam 

sollicite  hoc  observabat,  ex  hoc  uno  quod  subjungo,  quivis 

advertere  potest    Nam  dum  propter  Traiectensem  excom- 

municationem  *)  Leodium  ordinandus  sacerdos  mitteretur, 

ipse  illac  transiens  et  rediens  totum  iter  pedester  egit,  et 

in  domibus  religiosorum  pernoctans,  et  domum  rediens, 

in  tota  reysa  nisi  unum  vlamingum  consumpsit.    O  vere 

procuratorem  fidelem,  utinam  multos  sui  sequaces  haberet, 

sed   quis   est  hic   et  pariter  quoque  laudabimus  eum.  Et 

dum  fatigatus  nonnunquam  a  via  rediret,  nunquam  ser- 

vicia  aliorum  requirebat,  sed  ipse  sibi  lavit  pedanas,  mun- 

davit  calceos   et  hujusmodi,  et  hoc  ipsi  semper  cure  fuit 

in  omni  vita  sua,  ut  esset  paratus  aliis  ministrare,  et  non 

ministrari.    Suasit  et  ceteris  verbis  et  factis  optimum  esse, 

quamdiu   homo  sanus  est  et  valens,  non  multa  requirere 

servicia  aliorum,  sed  sibi  ipsi  ministrare  et  paucis  esse 

contentum.  Nee  facile  dixerim ,  quam  fidelis  fuit  et  sibi  non 

parcens    pro    conservatione    bonorum   domus   nostre,   et 

custodia  sororum,  et  litteris  impetrandis  et  conficiendis, 

namque  pro  illis  reysas  multas  fecit  et  fidelissime  laboravit, 

non  parcens  rubori  suo ,  quando  visitaret ,  exprecaret  sepe 

et  frustra  requireret  curiales,  qui  difficile  oportune  inve- 

niuntur.   Verum  ipse  non  frangebatur  tedio ,  quando  cepta 

prosequeretur,  donec  obtineret  intentum.  Et  in  hiis  causis 

frequenter  noctibus  surgere  solebat ,  ut  componeret  formam 


1)  Vergl.  p.  83  yv. 


Digitized  by 


Google 


183 

litterarum,  vel  signaret,  que  opportuna  essent  in  causis 
dicenda.  Ipse  eciam  litteras  emptionum  et  prediorum  et 
hujusmodi  dictavit  per  se  et  descripsit;  in  nullo  sibi 
parcebat,  nee  se  subtraxit,  vel  que  sua  erant  quesivit,  sed 
aliorum.  Qui  eciam  [fol.  54v]  studiose,  quantum  po  tuit, 
vitavit  hospicia  secularium  extraneorum,  sed  eciam  cog- 
natorum,  fratribus  notum  erat.  Quibus  aliquando  narravit, 
quod  dum  semel  ex  necessitate  vie,  dum  aliud  spirituale 
hospicium  non  habere  potuisset,  pernoctabat  in  hospicio 
seculari,  ubi  intempesta  nocte,  dum  familia  dormiret, 
surrexit  hospita  improba,  comitante  eam  impudentiore 
ancilla,  que  nuda  sequebatur  et  accenso  lumine  venit  ad 
lectum  quiescentis,  qui  etatim,  intelligens  inimici  ver- 
«ucias,  surrexit,  et  in  spiritu  vehementi  eas  recedere  fecit. 


LXXII.    De  sedulitate  ejus  magna  in  labobibus 

ET  SCRIBENDO. 

Ipse  quoque  quantum  ocium  vitavit  et  diligentissime 
observabat  tempus  laboris  et  scrip ture,  patet  omnibus  ex 
eo,  quod  tam  multos  libros  in  tantis  aliis  occupationibus 
composuit  et  conscripsit,  preter  illa,  que  aliis  temporibus 
extraordinariis  pro  se  collegit.  Nam  inter  alia  cummagno 
labore  scripsit:  „Summam  viciorum  et  virtutum"  *),  unde 
exemplaria  correcta  non  inveniebantur;  item  tres  quinqua- 
genas  Augustini:  „De  civitate  Dei";  „Vitam  beati  Bernardi"; 
„De  illustribus  viris  Cystertiensibus"  et  „Librum  apium" 2) 
item  „Omnes  libros  beati  Bernardi,"  „Epistolare  ejus", 
sermones  diversorum  doctorum  et  multas  omelias  per 
annum  et  multa  studia  clericorum ;  item  „Opuscula  domini 
Theodorici  de  Herxen,  patris  nostri,  in  uno  volumine"  8). 
Ex  quibus  omnibus  aperte  liquet,  quam  sedulus  in  opere 
fuit  et  panem   suum   ociosus   non   commedit,   sic   obse- 


1)  Vergl.  Acquoy,  De  Kroniek,  91. 

2)  Over  het  „Bijenboek"  van  Thomas  Canlimpratenais,  zie  Moll  in 
het  Kerkhistorisch  Archief  van  Kist  en  Moll,  IV,  (Amsterdam  1866)  278  y. 

.3)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  I,  86. 


Digitized  by 


Google 


184 


quiosus  et  utilis  omnibus  extitit.  Quam  durus  eciam  sibi  ipsi 
fuit  et  rigorosam  duxit  vitam,  adhuc  de  pluribus  aliqua 
referamus.  Nam  in  primis  annis  aliquo  tempore  et  licentia 
domini  Theoderici  cilicio  utebatur,  deinceps  uaquequo 
infirmaretur  raro  camisia.  Unde  contigit,  quod  sepe  multum 
affligebatur  a  vermibus,  quod  et  libenter  sustinuit,  nee 
lecto,  nifli  in  ultima  infirmitate,  utebatur,  et  cum  quodam 
tempore  multum  ex  calculo  infirmaretur *),  positus  erat  leotus 
sibi  loco  culcitre  sue,  quod  mox,  utpercepit,  prohibuit  et 
reportari  jussit.  Dumque  hoc  cito  non  fieret,  non  ipse 
ascendit  lectum ,  sed  super  cussi-  [fol.  55r]  nura  suum 
dormivit,  quod  et  sepissime  sibi  facere  moris  fuit.  Nam 
raro  de  nocte  vestes  exuit ,  ut  promptius  ad  orationem 
tune  surgeret.  Sepe  seipsum  in  camera  acriter  flagellavit, 
sicut  auditum  quandoque  fuit  a  fratribus  in  vicinis  cameris 
manentibus,  et  sicut  hoc  teetan tur  virge  plures  in  lecti 
straminibus  reperte.  Optime  implevit,  quod  ex  psalmo 
allegare  solet:  „Jurat,  ut  se  affiigat",  juxta  aliam  trans- 
lationem  in  psalmo :  „Domine  quis  habitabit"  2).  Ipse 
rarissime  se  calefaciebat ,  et  quantum  ad  hoc  invitabatur, 
alt:  „Ecce  hic  sedeo  in  cussino  meo  super  pedes  meos, 
et  sic  eos  calefacio  et  manus  abscondo  in  sinu  meo  et  sic 
non  patior  frigus".  In  omnibus  semper  vilioribus  et 
paucioribus  contentus  erat,  nam  de  cibo  et  potu  non  fecit 
mentionem,  sed  in  hiis  communissimus  fuit  Non  medi- 
cinis  U8us  vel  aliquibus  laxamentis,  allegabat  illud  Agathe: 
„Medicinam  carnalem"  et  cetera.  Sed  et  de  vestibus  ejus 
quid  dicemus?  Habuit  duas  subtunicas  ita  detritas,  ut 
magie  apte  viderentur  ad  cribandum  farinam,  quam  ad 
calefactionem  corporis.  Vix  poterat  induci,  ut  pateretur 
sibi  fieri  novam  tunicam  duplicem ,  quod  tandem  eo  pacto 
consensit,  ut  veteres  darentur  pauperibus,  dicens:  „Non 
possum  me  excusare  nee  respondere  Deo  de  tantis  vesti- 
bus". Tabbardum  habuit  simplicem  sine  foderatura,  et 
cum  vehementer  a  procuratore  et  vestiario  rogaretur,  ut 


1)  In  den  tekst  is  „pateretur",  door  den  voltooier  der  kroniek  door- 
gehaald en  op  den  kant  in  „infirmaretur"  veranderd. 

2)  Psalm  44   1. 


Digitized  by 


Google 


186 

sibi  plures  fiercnt,  respondit:  „Nimis  est,  satis  habeo*\ 
Novas  vestes  noluit,  nisi  prius  veteres  essent  omnino 
detrite.  Semper  simplicia  et  viliora  elegit,  et  omnino 
habitu  neglectus  erat  et  incultus.  Nam  toga  sua  frequenter 
innodata  pendebat  in  humeris,  pileus  suus  calvus  erat,  et 
nonnunquam  contigit  eum  induere  superpellicium  retro- 
grade et  non  curavit  vertere,  dicens:  „Non  est  michi 
cure",  et  sic  incessit  per  chorum,  et  cetera  !).  Semel  quo- 
qtie,  cum  superior  vestis  sua  adeo  detrita  esset,  ut  in 
aliqua  parte  haberet  magnam  rupturam,  ipsemet  eam  con- 
suebat  et  reficiebat  filo  auto  ris,  quod  deprehendens  neptis 
sua  et  erubescens,  dicebat:  „Ecce  quomodo  incedit  avun- 
culus  noster". 


[fol.  55v].  LXXIII.    De  magna  humilitate  ejüs  et 

AMOBE  ABJECTIONIS  ET   VILITATIS. 

Ex  hiis  et  hujusmodi  multis,  que  exercuit,  satis  liquido 
constabat,  quam  esset  ipse  vere  humilis,  pauper  spiritu  et 
contemptor  mundi  et  sui  ipsius  nichil  unquam  curans,  vel 
advertens  judicia  secularium.  Sed  ut  a  principio  decrevit 
usque  in  finem  vite,  elegit  magis  abjectus  esse  in  domo 
Dei ,  quam  hominibus  placere,  vel  gloriolas  eorum  sectari, 
propter  quod  et  semper  seipsum  accusabat  et  deprimebat, 
nunquam  de  aliquo  se  jactans  aut  ostentans.  Et  quod 
vere  esset  altius  radicata  humilitas  in  corde  suo,  ostendebat 
in  moribus  suis,  videlicet  incessu,  habitu  et  verbis  suis. 
Nam  si2)  et  officio  suo  debebat  quidquam  alicui  injun- 
gere,  nunquam  precipiebat,  magis  rogabat  et  submissa 
voce  humiliter  insinuabat,  dicens:  „Vis  propter  Deum 
mecum  ire"?  vel  „Bonum  esset  sicfieri",  „Si  ita  feceritis" 
et  cetera.  Displicebat  sibi,  quod  regulares  in  Windesim  et 
alii  sic  mutassent  priorem  simplicitatem  et  humilitatem 
quantum   ad  pileos   eorum,   quos  in  primo  fervore  albos 


1)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim  II,  286,  n.  5. 

2)  Gorrectuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooier* 


Digitized  by 


Google 


186 


stramineos  l)  portare  consuevissent ,  nunc  nigros  ferre 
statuissent,  dicens  teutonice:  „Simpel,  simpel,  slecht,  sleet, 
meliufi  foret  pro  conservatione  discipline  et  devotionis". 
Item  alta  et  magna  edificia  non  approbabat,  utpote  minus 
hnmilitatem  et  paupertatem  redolentia  et  primordiali 
devotioni  non  conformia,  ymxno  contraria.  Requisitus  in 
agendis,  non  fuit  preceps  aliquid  diffiniendo,  sed  dicere 
sibi  moris  fuit :  „  Videbimus"  ,  propter  quod  quandoque 
arguebatur  a  patre,  quod  ita  trepide  et  dubie  aliqua 
dicebat.  In  adversis  et  contrariis  eventibus ,  seu  dampnis 
temporalibus  dicere  consuevit:  „Opus  Dei  est ,  et  voluntas 
Domini  fiat,  et  Dominus  plura  sustinuit,  similiter  et 
priores  patres  nostri  nobis  meliores".  Sed  inter  hec ,  quam 
humilis  et  patiens  fuit,  satis  claruit  in  multiplicibus 
humiliationibus  et  correptionibus  patrum  suorum,  primo 
domini  Theoderici,  secundo  domini  Alberti,  qui  eum  tan- 
quam  aurum  in  talibus  probaverunt.  Sepe  vidimus  eum 
se  prosternentem  in  presentia  hospitum  et  culpam  dicen- 
tem,  quando  vel  verbo,  vel  [fol.  56r]  signo  corripiebatur 
a  patre.  Aliquando  eciam  faciebat,  antequam  corriperetur, 
eum  seipsum  argueret  pro  aliquo  omisso  in  officio,  vel  si 
forte  aliquid  de  manibus  suis  caderet  vel  funderetur.  Ali- 
quando vidimus  vel  eciam  percepimus  ita  acriter  eum  a 
domino  Alberto,  patre  nostro,  argui  pro  parvo,  quod  mira- 
bamur  patientiam  ejus,  et  judicavimus  vix  junior em  fratrem 
talia  posse  sustinere,  nullus  unquam  eum  audivit  se 
excusantem.  Sedente  semel  in  curru  domino  Alberto, 
patre  nostro,  eum  scabinis  quibusdam,  et  hunc  dominum 
Henricum  expectante,  contigit,  ut  aliquanto  tardius  ad- 
veniret,  pro  quo  eum  pater  eum  argueret,  mox  ad  genua 
cecidit  in  platea  lutosa,  nee  inde  surrexit,  donec  jubere- 
tur  a  patre.  Scabinis  super  hoc  mirantibus  et  nonnichil 
indignantibus  domino  Alberto,  ipse  vero  letus  eis  satis- 
fecit.  Insuper  et  hoc  nobis  dicere  consuevit:  „Paratus 
essem,  ut  omnes  fratres  nostri  pedibus  calcarent  me,  ut 
sic  saltem  merear  a  Domino  graciam  faciendi  aliquid 
boni". 


1)  Vergl.  Apquoy,  Windesheim  \t  104,  n,  6. 


Digitized  by 


Google 


187 
LXXIV.    De  mirabili  tolerantia  bjus  in 

CALüMPNnS   ET  CETERA. 

Contra  obloquentes  autem  et  injuriam  sibi  atque  calump- 
niam  inferentes  non  multum  movebatur  aut  turbabatur, 
dicens:  „Dominus  Theodericus  Herxen  et  alii  patres 
meliores  me ,  plura  patienter  sustinuerunt".  Sed  et  contra 
eos,  qui  domum  nostram  oderunt  et  injurias  ei  ac  molestias 
sibi  intulerunt,  non  multum  se  opposuit,  nee  opponendum 
consuluit,  sed  magis  dissimulandum  et  longanimiter  ex- 
pectandum,  quia  successu  et  tempore  curatur,  quod  ratione 
nequit.  De  hoc  a  prioribus  patribus  experimentum  habuit, 
qui  nimis  zelose  quandoque  agere  volentes,  non  profe- 
cerunt  per  hoc,  sed  leserunt;  nee  hoc  dicens  minus  vo- 
luit, quando  zelose  agendum  foret  et  confidenter  contra 
perversos  et  disciplinam  domus  corrumpentes ,  quoniam 
utique  et  ipse  fecit  Jam  et  de  obedientia  ejus,  quam 
in  omnibus  semper  sollicite  servavit,  aliquid  dicamus. 
Aliquando  per  occasionem  dixit  hoc  de  se,  quod  non 
meminisset  se  unquam  patribus  suis  scienter  [fol.  56v] 
inobedientem  fuisse.  Quando  ymmo  in  casu  magis  eligeret 
sustinere  dampnum  viginti  florenorum,  quam  inobediens 
patri  deprehendi,  ex  hac  obedientia  nichil  sine  consilio 
et  consensu  patris  agere  presumpsit.  Et  si  aliquando  pater 
quoddam  injunxit,  quod  per  experientiam  suam  novit  non 
expedire,  noluit  tarnen  contradicere ,  sed  obedire.  Et  si 
forte,  quod  nee  mirum  est,  aliquando  pro  hujusmodi 
imperio  sensisset  aliquod  litigium  vel  murmurum  in  corde 
suo,  tune  ipse  sibi  indignans,  ut  legitimus  agonie ta, 
statim  se  contra  se  opposuit,  currens  ad  cameram  suam ,  ubi 
prostravit  se  percutiensque  maxillam  suam,  dixit:  „Miser, 
visne  obedire,  utique,  ymmo  debes",  et  sic  generose 
vincebat  seipsum,  dicens  sibi  et  eciam  aliis  aliter  sen- 
tientibus:  „Non  est  curandum,  melius  est  aliquod  damp- 
num temporale  sustinere,  quam  non  obedire".  Item  pro 
eo,  quod  in  ordinandis  et  disponendis  rebus,  que  pro 
domo  nostra  erant,  quandoque  in  corde  aliter  sensit 
quam  pater  noster,  quam  vis  non  contradixit,  tarnen  seip- 
sum vehementer  arguit,  quod  aliter  sensit  et  obedientiam 
$ib  intj*a  non  ita  integre  in  mente  et  pure  exhibpit,    Et 


Digitized  by 


Google 


188 


pro  eo,  ut  et  in  hoc  se  emendaret,  solebat  ire  dummodo 
oportune  potuit  et  secrete  ad  loca,  ubi  pater  sedere  con- 
suevit  in  refectorio  vel  camera,  et  osculari  illa,  vel  limina 
eorum,  et  sic  petere  veniam,  dicens  sibi:  „Du  grove  lant- 
kerle,  insipiens  et  indiscrete  nescis,  quod  et  obedientiam 
non  solum  ab  extra,  sed  eciam  ab  intra  oportet  superiori- 
bus  exhibere"P  Item  dixit,  quasi  de  alio,  docens  fratres 
nostros,  quia  scivi  firatrem,  qui,  ut  caritatem  inviolatam 
et  integram  servaret  erga  alium,  ubi  lesa  videbatur  in  eo 
vel  in  alio  ivisse  secrete  et  nocte  fratris  illius  vestigia 
vel  limen  aut  alia  ejus  loca  osculatum  fuisse ,  ut  per  talem 
humiliationem  recuperaret  et  confirmaret  caritatem  ad 
invicem.  Nam  dicebat,  valde  utile  fore  per  talem  humi- 
litatem  vincere  seipsum  et  passiones  viciosas  mortificare. 
Item  in  infirmitate,  quam  raro  habuit,  nisi  in  senio, 
patiens  valde  et  quietus  f  uit,  nichilque  de  illa  dicebat, 
nondum  interrogaretur,  si  sentiret  aliquod  [fol.  57r]  in- 
commodum,  respondit:  „Debet  bene  meliusfieri,  oportet 
aliquod  sustinere,  parum  sustinere  possumus  et  volumus. 
Wi  rijn  cd  papheilighen.  Nostra  paciencia  minima  est  in 
comparatione  primorum  fratrum".  Ad  infirmos  ipse  dicere 
consuevit:  „Habeas  animam,  non  frangaris  pusillanimitate, 
„een  man  scd  een  man  wesen"  l). 

LXXV.    De  concordi  electione  ejus  in  rectorem 

DOMUS  HUJUS. 

Cum  ergo  xlvii  annis  procurator  fuisset  fidelissimus 
domus  nostre,  tune  unanimiter  eligebatur  in  rectorem, 
quod  non  audens  pertinaciter  abicere,  post  humilem 
recognitionem  et  expressionem  sue  insufficientie  et  senec- 
tutis,  suscepit  humiliter  impoRitum  sibi  onus  rectoratus 
domus  nostre.  Ipse  extunc  nichil  mutatus  seu  aliquid 
diminuens  ex  biis,  in  quibus  adolevit,  sed  augens  magis 
duriora  sibi  imposuit  in  vigiliis,  orationibus  et  piis  obse- 
quiis.   Et  fortiter  inherens  vestigiis  patrum  suorum,  verus 


1)  Delprat  1.  c.  300  „Dicebat  ad  pusillanimos:  „„Een  man  aal  een  man 
uwen"", 


Digitized  by 


Google 


189 


amator  paupertatis,  humilitatis,  simplicitatis,  sicut  semper, 
ita  et  tune  mundi  contemptor  et  judiciorum  humanorum 
apparuit.  Nee  terminos,  quos  posuerunt  patres  sui,  in 
quibuscunque  tranegredi  seu  immutare  voluit,  instanter 
docens ,  ut  in  hiis  ferventer  et  inviolabiliter  permaneremus , 
videlieet  ut  juxta  morem  antiquum  omnia  nostra  in  eibo 
et  potu,  vestibus  et  utensilibus  redolerent  seu  pretende- 
rent  quandam  paupertatem ,  simplicitatem  et  eontemptum 
mundi,  sepe  allegans  illud  poete: 

„Moribus  antiquis  stat  res  roraana  virisque"  f). 
Propter  quod  eeiam  ipse  difficulter  voluit  aliquid  inmu- 
tare,  nee  quidquam  voluit  ordinare  sine  advocatione,  con- 
silio  et  eonsensu  fratrum.  Et  quoniam  pater  et  rector 
domus  nostre  habet  eeiam  respicere  profectum  2)  domorum 
aliarum  status  nostri,  hic  dileetus  pater  noster  valde  in  hoc 
laboravit  et  sollieitus  fuit,  ut  omnibus  viveret,  omnibus 
subveniret.  Nam  sicut  semper  obsequiosus  fuit ,  ita  et  nunc 
majori  cantate  flagrabat  ad  promotionem  aliorum,  sicut 
evidenter  ostendit  fratribus  nostris  in  Prutia,  mittendo 
eis  electos  fratres  nos-[fol.  57Y]tros  et  dilectos,  dominum 
Alardum  Kalker  8)  et  dominum  Maternum  Maguntie  4),  Ja- 
cobum  Alcmarie 6),  cum  pecuniis  et  aliis  supellectilibus  et 
littera8  exhortatatorias.  Et  similiter  ad  domum  sororum  in 
Kalker,  quibus,  quamvisprotuncpauci  essemus,  valde  pro- 
vidit  tarnen ,  dando  eis  dilectum  fratrem  nostrum  dominum 
Hermannwrn  •)  Osnaburgensem.  Semper  sollieitus,  si  qaid 
posset  agere  pro  custodia,  disciplina  et  profectu  domorum 
status  nostri.  Ipse  eeiam  tempore  rectoratus  sui,  quia 
usque  in  finem  strennue  observabat  morem  humilem  et 
simplicem  et  abjectum  apud  mundi  amatores,  ab  eis  non 


1)  Vergl.  Joan.  Vahlen,  Ennianae  poësis  Reliquiae,  Lips.  1854,  73. 
Dexe  hexameter  wordt  geciteerd  door  den  hl.  Augustinus  in:  De  Civi- 
Uto  Dei,  II,  21. 

2)  Correctmir  op  den  kant  van  de  hand  des  voltooiere. 

3)  Vergl.  p.  138,  171  n.  8. 

4)  Vergl.  p.  138  n.  7,  172,  173  n.  2. 

5)  Vergl.  p.  138,  172. 

6)  In  den  tekst  is  „Johannem"  doorgehaald  en  op  den  kant  door  de  hand 
van  den  voltooier  in  „dominum  Hermannom"  veranderd.  Vergt.  p.  173. 


Digitized  by 


Google 


190 


multum  venerabatur,  ymmo  et  contempnebatur ,  sed  hoc 
pro  minimo  ducebat,  secreto  suo  contentus ,  quod  fratrem 
semper  querere  voluit,  item  angulum,  ubi  latere  et  silenter 
agere  posset  et  Deo  regnum  suum  furtive  surripere.  lam 
antequam  de  morte  ejus  prosequamur,  prius  de  eis,  qui 
sub  eo  defuncti  sunt  fratribus  aliquid  referamus,  qui 
secundum  ordinem  senii  hii  sunt :  dominus  Jacobus  Enck* 
huysen  *),  dominus  Hermannus  Covordie  2),  dominus 
Arnoldus  Embrice8),  Johannes  Lennop4),  Petrus  Bree 6) , 
Henricus  Attendorn  6). 

LXXVI.    De  domino  et  pratre  nostro  Jacobo 
Enckhüyskn. 

Igitur  hic  dominus  Jacobus  Enckhuysen,  natus  de 
parenübus  satis  divitibus,  dum  scolas  Suollenses  visitaret , 
fuit  ju  ven  is  agilis  et  vegetus,  qui  assumtus  ad  domum 
nostram,  factus  est  optimus  scriptor  et  amabilis  omnibus 
pro  eo ,  quod  esset  promptus  et  aptus  ad  omnia  exercicia 
domus  nostre,  et  virginali  flore  pollens,  mansit  usque  ad 
finem  vite  sue  robustus  et  vegetus.  Hinc  foetus  bonus 
cellita,  et  ad  opus  scripture  valde  fidelis,  multos  libros 
scripsit  in  rotunda  et  fractura  7).  Nam  preter  Missalia  et 
Gradalia  (sic)  et  Psalteria  etCanones,  que  et  quos  plurimos 
conscripsit,   scripsit  quoque  Bibliam  8)  in  fractura  quin- 


1)  Vergl.  p.  20  v,  92  n.  20,  116. 

2)  Vergl.  p.  193. 

3)  Vergl.  p.  194. 

4)  Vergl.  p.  196. 

5)  Vergl.  p.  197. 

6)  Vergl.  p.  200. 

7)  Vergl.  Uverijss.  Alm.  p.  97. 

8)  Dit  pracht  werk,  thans  berustende  in  de  Universit  ei  U-Bibliotheek 
te  Utrecht,  is  op  francyn  (54,  2X38,  2  cm.)  in  groot  minuskelschrift 
en  in  twee  kolommen  geschreven.  Helaas  is  het  HS.  zeer  geschonden. 
Niet  alleen  zijn  zeer  vele  miniaturen  en  randversieringen  er  uitgesneden, 
maar  ook  ontzagen  gebruikers  en  liefhebbers  der  17de  en  18<l«  eeuw 
zich  niet  hunne  hand  teek  eningen  op  den  kant  en  zelfs  in  den  tekst  te 
plaatsen.  Daar  dit  hoogst  merkwaardig  HS.  ons  nauwkeurige  inlich- 
tingen geeft  omtrent  den  arbeidstijd,  die  Jacobus  van  Enkhuizen  tot 


Digitized  by 


Google 


191 

gentorum  florenorum  aureomm,  que  est  apud  Traiectum 
ad  Sanctam  Mariam,  impensie  magistri  Hermanni  Droem  *), 


het  schiijven  van  dezen  codex  noodig  had,  zal  de  volgende  beschrijving 
der  6  deelen  niet  overbodig  z\jn.  Deel  I  bevat  de  boeken  „Genesis-Ruth" 
op  303  fol.  en  heeft  als  colophon  het  volgende:  „Explicit  liber  Ruth 
in  domo,  qne  vocatur  Domus  Clericorum  vel  Fralrum  Z wollis,  anno 
Domini  Millesimo  Quadringentesimo  sexagesimo  quarto  in  profesto 
sancte  Katharine"  (24  November  1464).  Deel  II  behelst  de  boeken :  „Lib. 
Regum— Ezra"  op  278  fol.  en  sluit:  „Script urn  et  fuiilum  est  istud 
volumen  secundum  Biblie  in  domo,  que  dicitur  Clericorum  vel  Fratrum 
Z wollis,  anno  Domini  millesimo  quadringentesimo  sexagesimo  septimo 
eirca  festum  beate  Agnetis  Virginis  et  Martyris"  (21  Januari  1467). 
Deel  III  bevat  de  „Proverbia— Libri  Machab."  op  243  fol.  en  eindigt: 
„Explicit  Machabeorum  liber  secundus  in  Domo  Clericorum  Z wollis. 
Anno  Dom i ui  millesimo  quadringentesimo  sexagesimo  octavo  in  crastina 
beate  Kathcrine  Virginis  et  Martyris"  (26  November  1468).  Deel  IV 
bevat  de  „Prophetae"  op  263  fol.  en  eindigt:  „Hoc  volumen  quartum 
locius  biblie  scrip  torn  et  finitum  est  Zwollis  in  domo,  que  dicitur  Domus 
Clericorum  seu  Fratrum,  anno  Domini  millesimo  quadringentesimo  et 
septuagesimo  in  crastino  sancte  Lucie  Virginis  et  Martyris  (14  December 
1470).  Deel  V  bevat  op  283  fol.  het  „Novum  Testamentum."  Het  colophon 
luidt:  „Istud  quintum  volumen  tocius  biblie  scriptum  et  finitum  est  Zwol- 
lis in  domo,  que  dicitur  Domus  Clericorum  seu  Fratrum,  anno  Domini 
millesimo  quadringentesimo  septuagesimo  tercio  in  profesto  sancte  (iheer- 
trudis  Virginis  (16  Maart  1473).  Het  zesde  en  laatste  deel  bevat  op  304  fol. 
het  „Psalterium  triplex**  en  de  „Interpretationes  norainum  hebr&icorum." 
Het  volgende  colophon  „Anno  Domini  millesimo  quadringentesimo  sep- 
tuagesimo sexto  mensis  Marcii  die  vicesima  finitum  est  hoc  volumen 
sextum  tocius  biblie  Zwollis  in  domo ,  que  dicitur  Domus  Fratrum  seu 
Clericorum,  sub  expensis  reverendi  magistri  et  domini  Domini  Hermanni 
cognomine  Droem,  decretorum  doctoris  atque decani  sancte  Marie Traiec- 
tensis  et  cetera  Qui  et  priora  quinque  volumina  ejusdem  manus  sub 
expensis  suis  scribi  et  perfici  fecit  in  eadem  domo  ad  laudem  et  gloriam 
Om  nipotent  is  Dei  benedicti  in  saecula"  is  reeds  door  W.  Vogelsang, 
Hollandische  Miniaturen  p.  103,  maar  op  gebrekkige  wyze  gepubliceerd. 
Men  vergl.  over  dezen  codex:  P.  A.  Tiele,  Catalogus  Codicum  manu 
scriptor  urn  Biblithecae  Universitatis  Rheno— Trajectinae,  Trajecti  ad 
Rhenum  et  Hagae  Comitis  1887;  Tijdschrift  voor  geschiedenis  etc.  van 
Utrecht,  I,  (1835)  p.  820;  W.  Vogelsang,  l.c.  en  p.  26  n.  4,  92  vv  , 
101  n.  4.  Ook  zie  men:  Delprat,  Archief,  VI,  p.  300,  Overijss.  Alm.  p.  97, 
Acquoy,  Windesheim,  II,  p.  230  n.  2  en  Acquoy,  De  Kroniek,  p.  5, 19. 
1)  Volgeus  Drakenborch's,  Aanhangsel  op  de  Kerkelijke  Oudheden 
van  Nederland,  Utrecht  1744,  p.  267  werd  Hermannus  Droom  kanunnik 
van  St.  Marie  te  Utrecht  den  11  Sept  1425,  scholaster  dier  kerk  den 


Digitized  by 


Google 


192 

qui  fuit  Parisiensis  !) ,  inibi  decanus  et  ipse  jurista  valens- 
Dominus  vero  Jacobus  ad  breve  tempus  fuit  ordinatus  ad 
regi-  [fol.  58r]  men  sororum  Ter  Maet  *).  Sed  quia  pro- 
tunc  domus  illa  requirebat,  ut  rigorosius  et  strictius 
regeretur8),  quam  ipse  ex  natura  habebat,  cito  fuit  ab 
hoc  onere  absolutus  et  positus  ad  consueta  celle  exercicia. 
Ubi  in  omnibus  factie  et  actibus  suis  fuit  diligens  multum , 
ut  illa  debite  et  perfectiori  modo  ageret.  Nam  quidquid 
scripsit,  satis  pertinenter  fecit,  et  omnia  ad  hoc  requisita 
studuit  diligenter  considerare  et  sibi  procurare.  Fuit  eciam 
longo  tempore  custos  librorum  4) ,  usque  ad  mortem  scili- 
cet 6),  et  custos  horologii  6),  que  officia  optime  perfecit, 
quia  semper  tempestive  librum  vel  libros,  ex  quibus  ad 
mensam  legendum  erat,  deferebafc,  vitans,  ubi  po  tuit,  ne 
aliquid  inordinatum  fieret,  vel  unde  turbatio  aliqua  aut 
offensio  causaretur.  Similiter  horologium  optime  dispone- 
bat,  quia  nunquam,  dum  presens  esset,  per  suam  negli- 
gentiam  in  tempestive  suscitatio  facta  est,  quia  et  si  ali- 
quando  esset  indispositum  horologium,  ipse  tarnen  circa 
hoc  diligenüsime  vigilabat,  antequam  suscitabamur,  ut 
ordinate  fieret.  Fuit  semper  benignus  satis  et  obsequiosus 
et  affabilis  admodum,  bonam  vocem  habuit,  cantandi 
gnarus,  sed  in  locutione  aliquantum  titubavit  precipitanter 
loquendo ,  propter  quod 7)  erubuit  facere  collationes  in 
publico.  Verum  hunc  defectum  supplevit  per  lectionem, 
nam  sepissime  pro  laicis  legebat  et  clericis  distincte  et 
sonora  voce.    Tandem  -per  quatuor  vel  quinque  dies  ante- 


5.  Nov.  1526,  deken,  door  afstand  van  Godefridusde  Waya  den  24.  April 
1458  en  stierf  hij  den  2  Juni  1476.  Vergl.  ook:  Hoynck  van  Papen- 
drecht,  Analecta,  torn.  III,  p.  I,  290. 

1)  Verg).   Overijss.  Alm.   p.   97.    De  schrijver   van   dit  opstel  leest: 
„perscien8". 

2)  Vergl.  p.  17  en  152. 

3)  Hij  was  dus  vermoedelijk  de  opvolger  van  den  losbandigen  biecht- 
vader Livinus.    Vergl.  p.  20  v.  en  152. 

4)  Vergl.  p.  165. 

5)  In  de  Overyss,  Alm.  1.  c.  staat:  „suam". 

6)  Vergl.  p.  149. 

7)  Correct  uur  op  den  kant  als  boven. 


Digitized  by 


Google 


193 


quam  obiit,  cepit  deficere  ab  appetitu  comedendi,  propter 
quod  languorera  incidit,  ut  vix  posset  incedere  sine 
baculo.  Ergo  diximus  sibi:  „Domine  Jacobe  forte  vultis 
mori"?  respondit:  „Bene,  satis  diu  vixi,  est  bene  tempus , 
ut  moriar".  Sic  incessit  quatuor  vel  tribus  diebus  viribus 
continuo  deficientibus ,  cum  nemo  nostrum  nee  ipse  sciret, 
unde  infirmitas  hec  orta  esset,  nisi  quia  Dominus  vocabat 
eum.  Vix  ergo  per  duos  dies  in  lecto  decubuit,  et  die 
ante  obitum  suum,  ubi  fratres  nostri  sibi  dixerunt  de 
percipiendis  ecclesie  sacramentis,  respondit:  „Quando  placet 
vobis",  et  ita  de  se-[fol.  58v]ro  devote  suscepit  illa  et  in 
nocte  eadem  expiravit,  ut  requiesceret  a  laboribus  suis, 
que  fuït  in  vigilia  beati  Matthei  Apostoli  !).  Sepultus  in 
Windesim  juxta  fratres  suos  anno  Domini  M°483°. 

LXXVII.    De  domino  et  fratre  nostro  Hermanno 

COVOERDIE. 

Eodem  anno  ante  dominum  Jacobum  defunctus  fuit  dilec- 
tus  frater  noster  dominus  Hermannus  Covordie 2),  qui  fuit 
de  sanguine  patris  8)  venerabilis  patris  nostri  domini  Theo- 
derici.  Cujus  favore  ipsum  a  Domo  Pauperum4)  recepimus 
ad  domum  nostram,  quam  vis  fuit  minus  litteratus,  cum 
tarnen  satis  diu  visitavit,  sed  non  adeo  profecit.  Fuit 
ergo  in  domo  nostra,  factus  bonus  ligator  librorum  6) , 
nam  practicus  admodum  erat  et  subtilis  in  hiis,  que  ad 
opus  mechanicum  pertinebant,  adeo  ut  eciam  in  domo 
et  in  cameris  fratrum  fabricando  aliquid  ydoneus  inve- 
niretur  et  obsequiosum  se  prestaret.  Deinde  quia  ruptu- 
ram  acquisivit,  factus  fuit  illuminator  librorum,  quod 
peroptime  didicit  6),  et  sic  quod  minus  habuit  in  litteratura, 
supplevit  in  practica  et  opere  manuali.   Ipse,  quia  indus- 


1)  20  September. 

2)  Vergl.  p.  171  en  190. 

3)  Vergl.  p.  48  en  de  Inleiding. 

4)  Vergl.  p.  163  n.  3. 

5)  Vergl.  Overyss.  Alm.  p.  97. 

6)  Vergl.  Overijss.  Alm.  1.  c.  en  Acquoy,  Windesheim,  T,  222  de  noot. 
Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  13 


Digitized  by 


Google 


194 


trius  erat  et  de  omnibus  scire  volens,  scivit  unicuique 
respondere  juxta  conditionem  et  interrogata  sua,  et  quia 
apte  et  aliquando  eciam  parabolice  et  joculatorie  formabat 
verba  sua,  ideo  omnibus  advenientibus  et  colloquentibus 
gratus  fuit.  Tandem  in  xlma,  altera  videlicet  Gregorii 
Pape  !),  accidit  ei  fluxus  ventris,  que  ulterius  passio  adeo 
crevit,  ut  et  sanguinem  per  secessum  emitteret,  in  tantum 
hac  prevalente  infirmitate,  quod  nullis  remediis  posset 
sanari.  Unde  factum  est,  ut  cotidie  viribus  deficiens 
ad  finem  tenderet ,  et  2)  patiens  satis  omni  tempore  infir- 
mitatis  sue  fuit  3);  demum  sacramentis  munitus,  expiravit 
die  secundo  Pasche,  tune  3°  Kalendas  Aprilis  4),  circa 
medium  sequentis  noctis.  Sepultus  in  Windesim  juxta 
fratres  suos. 


LXXVIII.    De  domino  et  pratre  n  o  stro 
Arnoldo  Embrice. 

Anno  sequenti  5)  dilectus  frater  noster  Arnoldus  Em- 
brice 6)  obiit.  Qui  primum  domum  nostram  ingressus, 
positus  est  in  coquina  Domus  Vicine  Clericorum.  Parvus 
statura,  eed  fortis  viribus,  fidelissime  ibidem  laboravit 
[fol.  59r]  ad  annos  aliquos  dignus  inventus,  ut  acceptaretur 
in  fratrem,  semper  tarnen  manens  cum  clericis  ibidem. 
Quorum  eciam,  defuncto  domino  Rutghero  7),  ordinatus  est 
ejusdem  successor  8),  videlicet  procurator  domus  hujus 
clericorum  juvenum,  in  quo  officio  se  semper  prudenter 
habuit,  ita  ut  acceptus  esset  et  amabilis  magistris  et  rec- 


1)  13  Maart. 

2)  CorrecLuur  in  den  tekst  van  de  hand  des  voltooiere. 

3)  Correctuur  als  boven. 

4)  30  Maart.  —  Hermaunus  overleed  dus  den  31  Maart. 

5)  1484. 

6)  Vergl.  p.  171. 

7)  f  30  Juli  1478.    Vergl.  p.  158. 

8)  Delprat,  Archief,  300  leest:  „Successor  fuit  Rutgeri  et  procurator 
domus  clericorum  juvenum". 


Digitized  by 


Google 


196 


toribus  scolarium,  et  omnibus  cum  quibus  conversabatur. 
Et  juvenes  omnes  eum  amabant  et  reverebantur ,  quia 
cum  pietate  semper  ad  eos  rigorosus  et  maturus  fuit ,  pro 
quibus  multofl  labores  et  tribulationes  pertulit.  Nam  tem- 
pore suo  sepe  pestilentie  fuerunt  Suollis,  ita  ut  tribus 
vicibus  cum  juvenibus  ad  alia  loca  pergeret,  scilicet  bis 
in  Steen  wij  ck  et  semel  in  Oetmersum  !).  Sed  et  cara 
fuere  tempora  et  bella  plurima  per  loca,  pro  quibus  multa 
sustinuit.  Cum  ergo  in  omnibus  virtuose  et  graciose  con- 
versaretur,  fuit  sibi  impositum,  ut  esset  eciam  confessor 
et  rector  sororum  To  Kadenetershuys 2) ,  nunc  Sancte 
Gertrudis,  pro  quó  multum  tristabatur,  sed  ante  annum 
revolutum  obiit.  Nam  cum  pestis  in  Suollis  iterum  cepisset 
regnare  et  ipse  priori  anno  pro  eadem  causa  fuisset  cum 
suis  in  Steen  wij  ck,  valde  timuit,  tam  pro  se,  quam  pro 
juvenibus.  Unde  circa  Ascencionem  Domini,  prima  die 
Bogationum  8),  cum  jam  forte  tercia  vice  audiret  con- 
fessiones  sororem  suarum  prefatarum,  dolorem  sensit  in 
crure,  ut  vix  valeret  rectus  incedere,  et  rediens  domum 
vidit  ibi  glantem  pestilentialem ;  non  tarnen  revelavit 
omnibus,  quia  pestem  haberet,  ideoque  sine  timore  acces- 
serunt  fratres  nostri  et  alii  nonnulli  ad  visitandum  eum. 
Ipse  tarnen  quibusdam  dixit:  „Oportet  me  hinc  recedere; 
Arnoldus  vult  ad  patres,  non  consurgam  de  infirmitate 
ista".  Sicque  fratres  nostri,  intelligentes  infectum  eum 
peste,  fecerunt  ei  ministrari  sacramenta  in  die  sancto 
Ascensionis  4) ,  et  Sabbato  sequenti  in  bona  confessione 
migravit  ad  Dominum,  bono  fine  consummans  peregrina- 
tionem  suam,  III0  Kalendas  Junii 6)  anno  lxxxiiii0.  Sepul- 
tus  in  Windesim,  additus  ibidem  fratribus  suis. 


1)  Delprat,  Archief  1.  c.  leest:  „Tribus  vicibus  propter  pestem  cum 
juvenibus  ad  alia  loca  per r exit,  videlicet  bis  in  Steenwijk,  et  semel  in 
Ootmarssum.  Amabilis  magistris  et  ree  tori  bus  scolarium  et  omnibus. 
Obiit  peste  1484.  Kal.  Jun." 

2)  Vergl.  p.  16  n.  4  en  p.  20. 

3)  24  Mei. 

4)  27  Mei. 

5)  30  Mei. 

13* 


Digitized  by 


Google 


196 


LXXIX.    De  dilecto  fratre  nostro  Johanne  Lennop 

ADMODÜM  UTILI   ET  QRACIOSO  l). 

[fol.  59v.]  Anno  precedenti 2)  obiit  dilectus  frater  noster 
Johannes  Lennop  s),  qui,  cum  habitaret  in  Domo  Pauperum, 
ita  virtuose  se  habuit,  ut,  cum  esset  factus  secundarius  4), 
resignaret  se  totum  ad  consilium  nostrum.  Unde  fratres 
nostri,  cognoscentes  eum  prudentem  et  zelosum  pro  dis- 
ciplina,  commiserunt  ei  regimen  Domus  Pauperum,  primo 
sub  domino  Johanne  Westerwolt 6) ,  quo  misso  in  Pru- 
tiam  6),  permansit  ipse  per  aliquot  annos  diligenter  et 
rigorose  regens  et  custodiens  domum  illam  fideliter, 
pauperibus  bene  providens  et  obsequiosus.  Porro  in  seipso 
compositus  bene  erat  in  moribus,  patiens  paupertatis  et 
laboris  admodum  custoditus.  Cum  ergo  in  Prutia  obti- 
nuerunt  locum  fratres  nostri  et  satis  proficerent,  instanter 
petierunt  et  singulariter ,  ut  eis  Johannes  Lennop  mitteretur 
tanquam  utilissimus  pro  regimine  scolarium  ipsorum ,  velut 
utique  erat.  Unde  ipse,  per  omnia  obediens,  non  recu- 
savit  pergere  in  tam  exteras  terras,  quo  veniens,  graciose 
et  votive  susceptus  est,  et  ad  juvenum  mox  regimen 
applicatus,  apud  quos  multos  labores  et  dolores  suscepit 
et  sustinuit,  prout  eciam  hic  expertus  fuerat;  ubi  optirne 
institutus  et  virtuose  erat  conversatus  in  ministerio  eodem. 
Igitur  quodam  illic  tempore  ipse  et  plures  e  fratribus 
inciderunt  in  gravem  infirmitatem  de  caloribus,  unde 
tarnen  convaluerunt.  Verum  ipse,  cum  diu  egregie  et 
prudenter  se  in  commissis  gessisset,  ita  ut  esset  dilectus 
multum  ab  hominibus  regionis  ejus  et  fratribus ,  regnante 
pe8tilentia  in  ter  fratres,  ipse  in  allodio  7)  positus,  pariter 


1)  Delprat,  Archief,  p.  300,  leest:  „grosso". 
2)1483. 

3)  Delprat,  1.  c.  leest:  „Lennop".  —  „In  Prutia  ad  juvenum  regimen 
applicatu».  Obiit  1483". 

4)  Vergl.  p.  156  n.  1. 

5)  Vergl.  p.  135  vv.  en  170  n.  9. 

f>)  Fraterhois  in  Culm,  vergl.  p.  732  vv. 

7)  l) iefen bach ,    Glossar.   AUodium:   eygen,   eHghnet,  erfgoet,   wayr, 
ampt,  hoff,  hofemann.    Allodium  en  vorworp  an  ener  dore. 


Digitized  by 


Google 


197 


infectus  est  peste,  et  sentiens  se  morti  proximum,  totaliter 
se  resignavit  in  manus  Domini  et  invocans  devote  beatam 
virginem  Mariam ,  versiculum  hunc :  „Maria  mater  gracie , 
mater  misericordie"  *)  frequenter  repetebat,  et  sic  ia  hiis 
et  similibus  verbis  expiravit  in  profesto  Andree  Apostoli 
sancti2).    Sepultus  ibidem  anno  1483. 

LXXX.    De  Petro  Bkbe,  fratre  nobtro  in 
Campis  socio. 

§  1.  Eodem  anno  regnavit  pestis  in  Suollis  et  locis 
circumjacentibus,  ita  quod  anno  hoc  [fol.  60r]  obierunt 
homines  tria  milia  ducenti 8).  Erat  tune  nobiscum  dilectus 
frater  noster,  dictus  Petrus  Bree  4),  qui,  cum  primuin  Domo 
Pauperum  in  domum  nostram  susceptus  fuit,  erat  juvenis 
gratus  et  decorus,  quamvis  parve  stature,  et  cum  esset 
satis  ingeniosus  et  fortis  memorie,  tarnen  pre  naturali 
verecundia  non  fuit  eloquens,  qui  defectus  in  eo  magis 
accrevit,  quam  defecit.  Propter  quod  minus  aptus  fuit  ad 
ammonitiones  et  collocutiones  juvenum,  ideo  tarnen  non 
omisit,  quando  clericis  faceret  exhortationes  bonas  tempore 
oportuno.  Ipse  per  annos  aliquot  fuit  illuminator  et  rasor 
in  domo  n ostra,  postea,  cum  aliqualiter  debilis  factus 
esset,  et  pater  noster  rogaretur  a  patre  sororum  domus 
Sancte  Agnetis  Campis  6)  pro  socio  habendo,  annuit 
petitioni  ejus,  et  concessit  ei  ad  tempus  Petrum  prefa- 
tum ,  fratrem  nostrum.  Qui  vix  ad  duos  menses  ibi  sanus 
permanens,  tune  tactus  et  infectus  peste  paucis  diebus 
supervixit,  et  munitus  sacramentis,  migravitad  Dominum 


1)  Vergl.  over  dit  gebed,  Acquoy,  Windesheim,  II,  260  v. 

2)  29  November. 

3)  Delprat,  Archief,  p.  300  leest:  „Erat  hoc  anno  [1483]  pestis  in 
Snol),  et  locis  circumjacentibus,  ita  quod  anno  hoc  obierunt  homines 
3200". 

4)  Acquoy,  De  Kroniek,  19,  leest:  „Petrus  Breet."  —  Vergl.  verder 
Overyss.  Alm.  p.  97;  Moll,  Kerkgeschiedenis,  II,  iii,  p.  190;  v.  Vloten, 
Nederlands  schilderkunst,  p.  58;  Acquoy,  Windesheim,  I,  221  n.  4, 
en  W.  Vogelsang,  Hollandische  Miniaturen,  p.  102. 

5)  Vergl.  p.  208. 


Digitized  by 


Google 


198 


altera  Magdalene  '),  cui  singulariter  devotus  fuit.  Sepultus 
ibidem  anno ,  quo  supra  2). 

§  2.  De  domino  Wühdmo  Witvoet,  benefactoris  pauperum 
clericorwn.  —  Tune  eciam  obiit  venerabilis  et  devotus 
frater,  dominus  Wilhelmus  Witvoet,  qui  a  primeva  etate 
sua  stetit  sub  obediencia  venerabilis  patris  nostri,  domini 
Theoderici ,  quamvis  non  fuit  acceptus  frater  domus  noatre. 
Unde  ex  consilio  ejus  per  aliquot  annos  fuit  procurator 
Parve  Domus  Clericorum  8) ,  incedens  usque  ad  mortem  in 
habitu  et  more  nostro.  Ipse  fuit  zelosus  multum  pro 
converaione  clericorum  et  profectu  eorum ,  et  successu  tem- 
poris cepit  infirmitatibus  corporalibus  fatigari,  tune  con- 
sensu  patris  nostri  acceptavit  vicariam  et  regimen  Hospitalis 
sancti  Laurencii  4),  ubi  usque  in  finem  Deo  devote  servivit 
in  humili  habitu  nostro.  Ubi  largum  se  patrem  familias 
et  hospitem  liberalem  exhibebat  omnium  devotorum  ad 
se  declinantium ,  semper  cor  integrum  habens  ad  domum 
nostram  et  ad  omnes  fratres ,  quos  cotidie  intrans  et  exiens, 
quando  placuit,  visitabat.  In  diebus  quoque  minutionum 
libenter  affuit  et  si  quando  fratres  gaudium  haberent.  Ipse 
[fol.  60v]  multos  semper  clericos  in  expensis  habebat,  qui 
annis  multis  incedebant  capuciati  et  rasi ,  more  scolarium 
nostrorum  *).  Postea,  crescente  malicia  et  vanitate  mundi, 
non  potuit  eos  in  tanto  rigore  tenere.  Unde  permisit  eos 
seculari  more  incedere ,  sed  tarnen  honesto ,  sicque  multos 
studuit  clericos  lucrari  Deo  et  mundo  abstrahere.  Edificavit 
quoque  multa  et  ampliavit  hospitale  et  domos  extra  portam 
Saxonie,  quas  edificatas  dedit  in  perpetuum  memoriale 
sui  pauperibus  6),  et  Domui  Pauperum  Clericorum  legavit 


1)  23  Juli. 

2)  1483. 

3)  Ook  de  procurator  Johannes  van  Andernach  behoorde  niet  tot  de 
broeders.    Vergl.  p.  69  §  2. 

4)  Willem  Witvoet  was  de  eerste  bedienaar  van  de  in  1439  op  St. 
Benedictusdag  (21  Maart)  gestichte  Laurentiuskapel.  Vergl.  Van  Hattum 
17,  18,  19  cap.  in  de  Bijdragen  tot  de  geschiedenis  vau  Overijssel. 

5)  Vergl.  p.  124  n.  4. 

6)  Willem  Witvoet,  van  Vollenhove  geboortig,  maakte  in  het  jaar 
1480  voor  Schepenen  van  Zwolle  eene  testamentaire  beschikking,  waarbij 


Digitized  by 


Google 


199 

annuatim   iiiior  libros   domini  et  in  multis  aliis  operibus 
bonis    consummavit  dies  suos  jam  grandevus  et  senex  a 


bij  aan  alle  kerken,  conventen  en  gasthuizen  der  stad  Zwolle  een 
gouden  Rijnsgulden  en  daarenboven  aan  het  Fraterhuis  zijne  vier  stuk- 
ken van  het  Brevier  en  de  „Epistolae  Pauli"  schonk.  Aan  het  klooster 
Windesheim ,  waar  hij  ter  aarde  wilde  besteld  worden,  legateerde  hij 
een  kruis  op  een  casuifel  en  bij  zijne  begrafenis  een  half  aam  wijn  en 
een  vat  Hamburger  bier  en  brood,  en  verder  aan  het  Kapittel  een  vat 
Hamburger  bier.  Toorts  bepaalde  hij ,  dat  zijne  overige  goederen  volgens 
een  daarvan  gemaakte  eed  ui,  zouden  worden  uitgedeeld  aau  de  „regte 
armen"  en  benoemde  tot  executeuren  daarvan  o.  a.  den  Pater  van  het 
Klerkenhuis.  Bij  notarinele  acte  van  1483  bepaalde  h\j  nader,  dat  zyne 
executeuren,  waartoe  hij  o.  a.  benoemde  den  Pater  en  Procurator  van 
het  Klerkenhuis  en  hunne  opvolgers,  zijn  uitersten  wil  volgens  een  bij 
zijn  overlijden  te  vinden  cedul  zouden  uitvoeren.  In  die  cedul  moet 
dan  zijn  wil  om  de  huizen  voor  de  armen  bujten  de  Sassen  poort  te 
stichten,  uitgedrukt  zijn.  Uit  origincele  stukken  van  het  jaar  1536  blijkt, 
dat  in  dit  jaar  C.  van  Lemgo,  Pater  van  het  Klerkenhuis,  ten  behoeve 
van  „heer  Willem  Witvoets  armen  buiten  de  Sassen  poort"  aan  de  stad 
200  Rijnsche  guldens  verstrekte  en  dat  Burgermeester,  Schepenen  en 
Raad  zich  verplichtten  jaarhjks,  behoudens  de  losse,  10  dito  guldens 
te  zullen  betalen.  (Archief  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle.)  In  het  jaar 
1555  zijn  waarschijnlijk  deze  huizen  binnen  de  stad  naast  het  huis, 
dat  later  tot  de  Luthersche  Kerk  vertimmerd  werd,  verplaatst.  In  den 
gevel  van  dit  huis  was  namelijk  een  steen  geplaatst  met  de  volgende 
inscripüe:  „Za:  Witvoets  Huys  A°.  1555".  —  Ver  moed  el  yk  was  dit 
hetzelfde  huis,  dat  vroeger  Elsebe  van  Istersum,  conventuaal  in  het 
Oude  Convent,  voor  vier  arme  vrouwen  gesticht  had  en  dat  gezegd  werd, 
gelegen  te  zijn  „tegenover  het  Oude  Convent".  In  1544  echter  werd  dit 
huis  bij  besluit  van  Schepenen  en  Raad  in  overleg  met  de  naaste  bloed- 
verwanten opgeheven  en  de  vrouwen  naar  St.  Laurenskapel  verplaatst. 
(Boek  van  Aanneminge  p.  92,  Stedelijk- Archief  Zwolle.)  Verder  vinden 
wij  in  de  Rekeningen  van  het  Arme  Fraterhuis  van  1592 — 1600  melding 
gemaakt  van  de  goederen  „van  die  arme  vrouwen  aan  de  Blymarkt  in 
Pater  Wytvoets  husinge",  die  de  Fratres  in  bewaring  plegen  te  hebben, 
als:  Een  hof  voor  Sassenpoort,  welke  St.  Geertruidklooster  in  pacht  had 
voor  8  ggl.;  een  hof  op  de  Mollenstrate  verpacht  voor  4  ggl.;  uit  de 
stadskiste  10  ggl  ;  van  diversen  8  ggl.  21  st.  —  Dit  Armhuis  werd 
nog  in  het  begin  dezer  eeuw  door  arme  vrouwen  bewoond,  totdat  het 
in  een  militair  hospitaal  werd  veranderd.  Later  werd  op  deze  plaats 
een  school  voor  armen  gebouwd,  die  in  1841  benevens  andere  huizen 
en  een  kazerne  plaats  moesten  maken  voor  het  tegenwoordige  Provin- 
ciaal Gerechtshof.  (Aanteekeningen  Heerkens  berustend  in  het  Museum 
der  Vereeuiging  v.  Ovcryss.  Regt  en  Geschiedenis  te  Zwolle.) 


Digitized  by 


Google 


200 


vinculis  carnis  absolutus,  transivit  ad  Dominum  die  sanc- 
torum  Hirenei  et  Habundi  Martyrum  *).  Sepultus  in 
Windesim  83°. 

§  3.  Eodem  anno  obierunt  plures  memorabiles  viri, 
videlicet  venerabilis  pater  dominus  Egbertus  ter  Beke  2), 
rector  Domus  Domini  Florentii  in  Daventria,  et  dominus 
Boldewinus  de  Dordraco,  officiarius  sancte  Marie  Magda- 
lene  8) ,  familiaris  noster. 

LXXXL    De  Henrico  Attendorn,  pratre  nostro. 

Anno  sequenti  4),  quo  scilicet  dominus  Arnoldus  Em- 
brice,  Parve  Domus  procurator,  obiit,  Henricus  Attendorn 
cocus  ejusdem  domus  sub  prefato  domino  Arnoldo  extitit. 
Qui  a  Domo  Pauperum  assumptus 6) ,  cum  esset  satis 
annosus  et  robustus  in  corpore  et  parum  sciret  proficere 
in  clericatnra,  positus  fuit  pro  coco  in  Domo  Parva,  ad 
quod  opus  se  promtissimum  reddens,  diligenter  usque  in 
finem  vite  sue  executus  est.  Cum  ergo  suis  illis  in  tem- 
poribus  essent  bella  multa  et  guerre  per  circumjacentes 
terras,  et  eciam  sepe  pestilentia  seviret  et  tempora  essent 
cara,  multos  labores  impendit  et  tribulationes  varias  exinde 
sustinuit.  Tum  propter  pestem  cum  juvenibus  ad  alia 
loca  pergendo  6) ,  tum  propter  caristiam  porcos  et  boves 
nutriendo,  in  quibus  ipse  laboribus  non  solum  patiens, 
sed  hilari8  et  promptus  fuit ,  non  parcens  sibi ,  si  quomodo 
in  aliquo  utilis  esse  domui  posset,  vel  si  quid  esset  pro 
commoditate  aut  profectu  domus  agendum.    Sic  igitur  in 


1)  26  Augustus. 

2)  Egberlus  ter  Beek  overleed  den  16  April  1483.  Vergl.  Dumbar, 
Anal.  I,  162.  —  Zie  verder  over  hem:  Liudeborn,  Hist.  Episc.  Dav. 
105;  Delprat,  Archief,  VI,  295  en  299;  Delprat,  De  Broederschap,  66, 
133,  183,  200;  Acquoy,  Windesheim ,  I,  308,  II;  136,  375. 

3)  Het  officium  St.  Mariae  Magdalenae  is  gesticht  door  Sevne  van 
Ittersum  en  zijne  huisvrouw  Chris  tina,  in  het  jaar  1440.  Verg.  v. 
Hattum  1.  c.  V,  I,  107. 

4)  1484. 

5)  Vergl.  p.  163  n.  3. 

6)  Vergl.  p.  195. 


Digitized  by 


Google 


201 

coquina  fidelis  minister  existens  et  hu-  [fol.  61 r]  milis 
valde  reverebatur  dominum  Arnoldum  et  venerabatur  pro- 
curatorem  suum  et  studuit  ei  diligenter  obedire  et  cavere 
oflensam  ejus  et  in  sincera  et  integra  caritate  cum  eo  con- 
versari.  Nisi  quia  naturaliter  satis  loquax  fuit  et  diu 
protrahens  sermonem,  unde  sepe  arguebatur,  quamvis  non 
valeret  hoc  plene  emendare.  Insuper  hic  Henricus  erat 
multum  castus  et  timoratus,  et  quamvis  oportebat  eum 
aliquando  loqui  et  conversari  cum  secularibus  et  feminis  t 
tarnen  valde  custoditus  erat  in  omnibus  sensibus  suis. 
Dixit  mihi  semel,  quod  vix  audebat  respicere  nudajuve- 
num  crura,  ut  non  occurreret  sibi  camalis  cogitatio.  Item 
dixit  sibi  semel  in  seculo  contigisse,  quod  cum  l)  esset  in 
hospicio  cum  uno  et  una,  et  vidisset,  quod  hii  pariter 
dormire  deberent,  timens  incontinentiam  eorum,  venit  ad 
lectum  illorum,  et  posuit  se  medium  inter  eos,  ne  aliquid 
inhonestum  per  eos  fieret.  Fuit  eciam  multum  zelosus  pro 
custodia  juvenum,  diligenter  observans  eos,  ne  pro  libitu 
trufas  2)  exercerent.  Unde  eciam  deridebant  eum ,  appel- 
lantes  Cock-seummel  8)  et  similia,  exprobrabant  ei;  ipse 
autem  pro  hiis  non  indignabatur,  sed  gaudenter  sustinuit. 
Et  ita  benignus  erat  et  diligebat  omnes  suos,  quod  eos 
libenter  excusabat  cum  excessissent ,  et  quando  sciebant 
petere  veniam  vel  confiteri  culpam,  promptissime  semper  et 
largissime  indulgebat.  Cum  ergo  procurator  suus,  dominus 
Amoldus,  quem  diligebat  valde,  decessisset,  multum  doluit 
et  dicebat  sibi  animus  suus ,  quod  oporteret  eum  omnimodis 
sequi  et  absumi  hinc.  Ymmo  putabat,  ut  dicebat,  quod 
dominus  Arnoldus  vocaret  eum,  et  predixit,  quod  brevi 
intervallo  sequeretur  eum.  Istis  ergo  cogitationibus  ita 
occupatus  et  sepe  dicens:  „Oportet  cito  me  mori",paucis 
diebus  interpositis ,  ipse  cepit  egrotare,  et  peste  infectus,. 


1)  Delprat,  Archief  VI,  301,  leest:  „Multum  castus  erat.    Cum  esset 
in  hospicio  etc.  tot  en  met  „per  eos  fieret." 

2)  Diefenbach,   Glossar.   iu    voce  Trufa:    tu schede,  betrug,  biebery, 
bedroch,  boverie. 

3)  Delprat  1.  c.  leest:  „Fuit  multum  zelosus  pro  custodia  juvenum, 
qui  eum  vocitabant  conviciis  multis". 


Digitized  by 


Google 


202 

disposuit  se ,  et  sumptis  devote  sacramentis ,  expiravit  die 
xviima  ab  exitu  domini  Arnoldi,  que  fuit  sanctorum  Viti 
et  Modeste  Martyrum  J).  [fol.  61v]  Sepultus  in  Windesim 
apud  fratres  suos  anno  M°cccc°84°. 

LXXXII.    De  domino  Jacobo  de  Goch,  amico  nostro. 

Eodem  anno  obiit  venerabilis  vir  dominus  Jacobus 
Goch 2) ,  confessor  sororum  Ten  Bosch  8)  extra  muros 
Suollenses,  qui  primum  ad  tempus  fuit  lector  terciariorum 
scole  Suollensis.  Postea,  postponens  omnia  mundana, 
venit  Windesim ,  orans  pro  loco  et  obtinuit ,  sed  cum  non 
posset  in  capite  sustinere  rigorem  ordinis,  factus  fuit 
sacerdos,  et  consilio  prioris  Windesemensis  suscepit  regi- 
men  sororum  predicte  domus.  Ubi  per  totam  vitam  suam 
incedens  in  humili  scemate  nostro  et  domus  nostre  patri- 
bus  se  subdens ,  et  eorum  consilia  sequens,  devote  et  bene 
usque  in  finem  rexit  domum  illam.  Insuper  semper  domum 
nostram  et  fratres  sincero  et  integro  corde  diligens,  sepe 
veniebat  ad  domum  nostram,  et  in  diebus  minutionum 
et  gaudii  nunquam  voluit  deesse  mense  et  societati  nostre. 
Ipse  eciam  fuit  notarius  publicus,  et  omnia  instrumenta 
nostra  subscribere  consuevit 4) ,  et  sepe  confecit  idem ,  inde 
nichil  recipiens.  Et  quandocumque  fratres  nostri  vel  ali- 
quis  nostrorum  ad  eum  venit,  ipse  hilariter  valde  excepit 
et  graciose  apposuit  que  habere  potuit.  Hic  ergo  usque 
in  senium  semper  in  bonis  actibus  et  moribus  humilibus 
permanens,  die  sancti  Juliani  Martyris 5)  migravit  ad 
Dominum.  Sepultus  in  Windesim  cum  patribus  suis, 
quem  merito ,  sicut  et  dominum  Wilhelmum  Witvoet  6) , 
inter  fratres  nostros  connumerare  dignum  duxi,  quia  semper 
fraternum  cor  nobiscum  habuerunt.    Istis  ergo  sub  vene- 


1)  15  Juni  1484. 

2)  Del  prat,   Archief,   VI  17,  301:  „amico  nostro,  ad  tempus  lectore 
tertiariorum  in  scolis  Suoll". 

3)  Vergl.  p.  21. 

4)  Vergl.  Overyss.  Alm.  p.  98. 

5)  9  Januari. 

6)  Vergl.  p.  198  §  2. 


Digitized  by 


Google 


203 

rabili  patre  nostro,  domino  Henrico,  defunctis ,  tandem  et 
ipse  secutus  est,  de  cujus  transitu  felici  de  hoc  mundo 
jam  aliqua  subnectere  curamus. 

LXXXIII.    De  ultima  infirmitate  et  morte  domini 
Henrici,  patris  nostri. 

Cum  ergo  pater  noster  dilectus,  sicut  de  eo  supra 
<;ommemoravimus l) ,  semper  rigorosam  et  duram  vitam 
habuit,  ita  eciam  in  senio  ab  ea  non  declinavit;  ymmo 
magis,  quoad  valuit,  duriora  sibi  imponebat.  In  sobrietate, 
in  [fol.  62*]  vigiliis  multis,  in  nocturnis  lucubrationibus , 
in  vestitu  sine  lineis,  et  noctibus  se  non  exuendo  2),  et 
supra  cussinum  dormiendo  et  similibus.  Propter  que  natura 
jam  talia  ammodo  perferre  non  valente,  sed  magis  sub 
onere  succumbente,  futuram  sibi  requiem  comparavit  et 
laboribus  et  doloribus  finem  imponere  veile  videbatur. 
In  qua[r]to  8)  ergo  anno  rectoratus  sui  post  Nativitatem 
Domini  4)  adeo  cepit  infirmari,  ut  jam  diucius  fratres  latere 
non  posset.  Verum  ipse  patientissime  semper  et  quiete 
se  habens  in  quibusvis  incommoditatibus  seu  egritudinibus, 
non  faciliter  admittebat  medicum  seu  uti  consensit  medi- 
cinis.  Dicebat  autem :  „Videamus  quid  fiet  et  quo  tendat 
infirmitas  hec".  Preconceperat  vero  dilectus  ipse  pater 
noster  ante  egritudinem  suam  aliqua  domui  nostre  et 
sororibus  utilia  ordinare  vel  j)rocurare,  cujus  rei  gratia, 
si  Domini  fuisset  voluntas ,  bene  optasset  sanitatem  donec 
-ea  perfecisset.  Ne  ergo  talibus  mente  occuparetur,  sedens 
super  cussinum  suum  ante  lectum,  cepit  parum  dormire, 
experrectus  autem  leta  facie,  dixit  infirmario :  „Sompnium 
habui ;  nescio ,  an  sint  fantasie  mee ,  quod  illa  propter  que 
optavi  dilationem  mortis,  post  meum  discessum  bene 
omnia  ordinabuntur  et  disponentur".    Cotidie  ergo  cepit 


1)  Vergl.  p.  185  vv. 

2)  Del  prat,  Archief,  VI,  301,  leesl:  „Vestitum  sine  lineis  et  noctibus 
non  ex  uit". 

3)  In  het  HS.  staat  „quanto". 

4)  25  December. 


Digitized  by 


Google 


204 


viribus  deficere  et  graves  dolores  sustinere ,  quos  patienter 
sustinens,  dixit :  „Indigeo  et  opus  est  michi  multa  sustinere". 
Videns  autem  et  sentiens  se  jam  incurabilem ,  petiit  sibi 
divina  ministrari  sacramenta,  que  devotissime  postquam 
suscepit,  parabat  se  jam  ad  comparendum  et  videndum 
faciem  Domini  Dei  sui.  Interim  cum  sic  jaceret  in  lecto 
doloris  sui,  magis  autem  sedebat,  venerunt  ad  visitandum 
amici  seculares,  laici  et  sacerdotes,  quos  omnes  similiter 
et  privatim  devote  alloquebatur,  quosdam  dulciter  corri- 
piendo  vel  exhortando ,  omnes  edificatos  a  se  breviter 
dimisit.  Fratres  autem  nostros  venientes  vel  existentes 
apud  eum,  usquequo  loqui  poterat  edificavit  verbis  suis, 
exhortans  eos  ad  contemptum  mundi  et  secretum  et 
mutuam  ca-  [fol.  62v]  ritatem  et  obedientiam.  Et  cum 
de  scripturi8  aliquid  ei  referebant,  devote  et  diligenter 
audiebat,  et  cum  ex  psalmis  aliquid  allegaban t,  devote  hoc 
ruminabat  et  sibi  gratum  ostendit.  Cumque  cepisset  a 
loquela  deficere ,  dixit  fratribus  nostris :  „Jam  libenter  vos 
ignirem ,  sed  non  prevaleo".  Quasi  ultimum ,  quod  ab  eo 
intelligere  potuimus,  fuit  illud  Apostoli *):  „Fundamentum 
aliud  nemo  potest  ponere,  preter  id,  quod  positum  est, 
quod  est  Christus  Jhesus".  Vidimus  tarnen  ex  ejus 
apparatu,  eum  quasi  continue  orantem,  qui  non  plene 
jacebat  in  lecto,  sed  quasi  sedens  erat  usque  ad  mortem, 
inclinato  capite  et  manibus  complicatis  ante  pectus  suum. 
Et  cum  jam  dolor  vehemens  augeretur,  modus  gemitus 
ejus,  qui  vi  doloris  causabatur,  erat  devotus  et  videbatur, 
sicut  aliqui  hoc  advertebant,  quod  continue  in  gemitu  et 
suspirio  suo  sic  dicebat:  „Miserere  mei,  miserere  mei". 
Omnibus  ergo  fratribus  nostris  presentibus  et  Septem 
Psalmos  ex  more  legentibus,  dilectus  pater  noster  obdor- 
mivit  in  Domino ,  die  sancti  Marcelli  Papae  2) ,  hora  quasi 
tercia  de  mane ,  anno  Domini  M0cccc°lxxxvii°  8).  Sepultus 


1)  Cor.  3,  11. 

2)  16  Januari.  —  Acquoy ,  De  Kroniek,  8  noot  1 ,  geeft  als  sterfdag  den 
30  October  1487  aan.  v 

3)  Delprat,  Archief,  VI  p.  301  leest:  „Obiit  die  S.  Marcelli  1417, 
(sic.)  Non  Windesimi  sepultus,  quia  agger  Yselae  ruptus  erat".  —  Vergl. 
ook  p.  170  n.  2. 


Digitized  by 


Google 


205 


est  autera  in  cimiterio  sancti  Michaelis  ad  murum  post 
columpnamr  que  vicinior  est  ostio  meridionali.  Quod  ita 
factum  divina  ordinatione  credendum  est,  turn  quia 
ipse  humilia  et  secreta  semper  amabat,  turn  ut  fratres 
nostri ,  qui  post  eum  obirent ,  apud  eum  ibidem  sepeliren- 
tur.  Nam  ea  de  causa  impetravimus  a  cognatis,  ut  non 
in  ecclesia,  sicut  utique  dignum  fuisset  et  ipsi  quoque 
voluerunt,  sed  in  tali  loco  sepeliretur.  Non  ergo  ad 
derogationem  honoris  ejus,  sed  magis  ad  exaltationem 
suam  fratres  nostri  sic  ordinaverunt,  pi  o  ducti  amore  et 
certis  ex  causis.  Ideo  nee  delatus  fuit  Windesim  *)  ad 
predecessorum  suorum  patrum  thecam  2),  quia,  rupto  aggere, 
aqua  de  Ysula  totam  terram  perfluens,  item  et  congelata 
desuper,  hoc  vetabat.  Nam  via  immeabilis  facta  erat,  et 
omne  iter  interclusum,  verum  nunc  dante  Deo  ossa  tanti 
patris  apud  nos  quiescunt,  [fol.  63r]  translata  scilicet  a 
loco  sepulture  concessione  ordinaria,  postquam  consecratum 
hic  locum  habere  cepimus  3).  Unde  et  posteri  omnes 
fratres  deinceps  decedentes  in  eodem  loco  sibi  sociantur, 
impleto  certe  sompnio,  quod  de  conceptu  suo  bene 
ordinando  post  decessum  suum  ipse  audierat.    Laus  Deo. 

LXXXIV.    De  domino  Theoderico  Gravie,  priore 
in  Windesim,  amico  nostro. 

Ante  obitum  venerabilis  patris  nostri,  domini  Henrici, 
fere  duorum  mensium  tempore ,  scilicet  Elisabeth  Vidue  4), 
obiit  venerabilis  pater  dominus  Theodericus  Gravie ,  prior 
in  Windesim  6).  Hic  fuit  a  principio  et  semper  vir  fervens 
et  prudens,  et  bene  exercitatus  in  virtutibus  et  valde  ex- 
cellens  in  scripturis  et  jure  canonico  propter  studiositatem 
suam.  Ipse  primum  ad  tempus  fuerat  prior  (in)  Oestfrisia 
in  conventu  dicto  Zilemoniken  °),  unde  assumptus  erat, 


1)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim ,  I,  77  n.  4;  II,  373  n.  2. 

2)  Correctuur  op  den  kant  door  den  schrijver. 

3)  Vergl.  de  Inleiding. 

4)  19  November. 

5)  Vergl.  over  hem:  Acquoy,  Windesheim,  II,  129  v. 

6)  Over   het  „Domus   B.  Mariae  in  Sylo"  (Syïmonniken)  by  Emdeu. 
Verjl.  Acquoy,  Windesheim,  III,  124—126. 


Digitized  by 


Google 


206 


defuncto  venerando  patre  Wilhelmo  Voernken  *)  priore  in 
Windesim,  cui  eligente  conventu  ipso  substitutus  est 
successor.  Denique  multas  tribulationes  ab  emulis  suis 
ipse  primum  sustinuit  pro  eo,  quod  erant  aliqui  seniores 
eo  et  cetera.  Ipse  autem  prudenter  et  virtuose  rexit 
monasterium ;  factus  cum  tempore  magne  autoritatis,  et 
strennuu8  executor,  et  emulator  antiquorum  morum  in  sim- 
plicitate  vestium  et  ciborum  et  largus  pauperibus.  Fuit 
et  magnus  amator  status  nostri ,  fautor  et  promotor  domo- 
rum  nostrarum2),  eciam  adjutor  et  protector  fidelis  et 
fortis  consolator  tribulatorum  pro  eo,  quod  esset  vir  elo- 
quens  et  magnanimus,  fastum  "et  fucum  mundanorum 
contemnens,  nee  formidans  se  opponere  malignantibus , 
ymmo  et  potestatibus  injusticiam  vel  injuriam  preten- 
dentibus,  nee  curabat  quod  ideo  a  mundanis  minus 
amabatur  3).  Ipse  eciam  fratribus  omnibus,  qui  profes- 
sionem  ei  faciebant,  injungebat,  ut  similiter  profiterentur 
se  perpetuo  servare  fidelitatem  et  amorem  ad  statum 
nostrum.  Tandem  post  labores  multos  in  ecclesia  Dei 
multis  quoque  infirmitatibus  purgatus,  feliciter  obiit  die 
sancte  Elizabeth  Vidue  4).  Ibidem  sepultus  anno  Domini 
M°cccc°lxxxvi°. 

[fol.  63v.]    LXXXV.    De  domino  Nycolao  de  Delft. 

Anno  sequenti,  videlicet  eodem  6)  quo  venerabilis  pater 
noster  dominus  Henricus,  obiit  dilectus  frater  noster 
dominus  Nicolaus  de  Delft  6).  Ipse  de  bona  progenie 
ibidem  et  divite  erat  natus,  a  quibus  missus  est  ad  visi- 
tandum   scolas   Suollis,   habitavitque   cum    rectore  scola- 


1)  Dit  is  een  e  onjuistheid  van  De  Voecht.  Want  Willem  Voruken 
(f  6  Juli  1455)  had  als  opvolger  Johan  van  Naaldwijk  (1455—1459). 
Na  diens  dood  kozen  de  Windesheimers  Dirk  van  de  Graaf  tot  hunnen 
prior  superior.  —  Vergl.  hierover  Acquoy,  Windesheim  II,  127  v.v., 
maar  vooral  p.  128  n.  5. 

2)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  II,  136  n.  2. 

3)  Vergl.  Acquoy,  Windesheim,  IT,  132  n.  2. 

4)  19  November. 

5)  1487. 

6)  Vergl.  p.  170. 


Digitized  by 


Google 


207 


rium,  juvenis  elegantis  stature  et  candidus  in  cute  et  in 
crinibus,  sed  quod  majus  est,  in  conscientia  purus  et 
innocens.  Hinc  factis  probus  et  factus  sufficientis  littera- 
ture ,  impetravit  locum  in  domo  nostra  et  se  semper  devote 
et  integre  applicans  ad  exercicia  nostra,  evasit  in  dilectum 
fratrem  domus  nostre.  Sed  quia  rigorosus  sibi  fuit  et 
valde  diligens  observator  obedientie  et  consuetudinum 
nostrarum ,  multum  macer  et  aliqualiter  debilis  in  corpore 
apparuit,  verumtamen  devote  omnia  et  prompte  faciebat, 
que  ad  eum  spectabant.  Ipse  longo  tempore  fuit  vestiarius, 
donec  a  domo  emitteretur  et  factus  postmodum  sacerdos, 
cum  sorores  in  Delft  ad  sanctam  Ursulam  l)  carerent 
confessore ,  datus  eis  fuit  a  domino  Theoderico  de  Herxen , 
venerabili  patre  nostro,  qui  multum  pro  hoc  a  Delfensibus 
rogatus  fuerat.  Unde  ex  obedientia  et  consilio  patris  sui 
assumpsit  regimen  illarum,  quas  longo  tempore  et  usque 
ad  mortem  optime  rexit,  ut  esset  omnibus  dilectus  sin  gu- 
lariter  et  devotus  nominatus  pater  sororum  in  Hollandia. 
Ipse  item  semper  permansit  timoratus ,  quamvis  ad  tempus 
satis  pinguis  fuit  et  cordialis  multum  ad  domum  nostram ; 
mittens  vel  apportans  omni  anno  annuales  redditus  de 
patrimonio  suo  ad  domum  nostram.  Insuper  cum  egrotaret, 
disposuit,  ut  domus  nostra,  preter  dictos  redditus,  semel 
haberet  ab  heredibus  suis  iijc  florenos  Renenses  currentes. 
Post  labores  ergo  multos  et  annos  in  regimine  illo  ibidem 
feliciter  requievit  in  Domino,  die  vii°  Kalendas  Octobris  2), 
anno  Domini  M°cccc°lxxxvii°. 


LXXXVI.    De  domino  Greöorio  de  Halen, 

FRATRE  NOSTRO. 

Eodem  anno  obiit  dilectus  frater  noster  dominus  Gre- 
gorius,  de  Halen  8)  juxta  Diest  [fol.  64r]  natus.    Hic  fuit 


1)  Over  het  zusterhuis  St.  Ursula  vergl.  van  Heusseii,  Oudheden, 
III,  707;  R.  C.  H.  Romer,  Geschiedkundig  overzicht  van  de  kloosters 
en  abdijen  in  de  voormalige  graafschappen  van  Holland  en  Zeeland, 
Leiden,  1854,  I,  584,  588  v.,  II,  60,  168. 

2)  25  Sept.  1487. 

3)  Vergl.  p.  170.   en  Delprat,  Archief,  VI,  301,  die  in  hem  „welligt 


Digitized  by 


Google 


208 


admodum  longue  in  statura,  eed  macer  et  fuscus  colore, 
diligens  observator  exerciciorum  nostrorum.  Fidelis  in 
opere  scripture,  in  bastardo  et  rotundo  '),  fervens  in  studio 
scripturarum ,  bonus  cellita  in  compunctione  et  humilitate 
pollens,  in  opere  prudens  et  serius.  Habuit  sane  patrem 
virum  de  votum,  aliquando  satis  habentem,  sed  postea 
depauperatum ,  senem  et  debilem,  qui  tune  venit  ad 
filium  suum  et  domum  nostram,  quem,  filii  sui  gracia 
et  causa  Dei ,  hospitavimus  et  servavimus  in  domo  nostra 
ad  aliquot  annos ,  donec  devote  et  feliciter  obiit  apud  nos. 
Dictus  erat  Gheert  Ten  Hove ,  sepultus  in  cimiterio  sancti 
Michaelis,  cujus  filius  Gregorius  noster  factus  sacerdos, 
timorate  valde  et  devote  se  habebat  in  missis  suis.  Postea 
ex  obedientia  suscepit  regimen  sororum  domus  Sancte 
Agnetis  in  Campis 2),  sed  dum  inibi  discordes  essent 
sorores  propter  quoque  alias  certas  causas,  dominus  Albertus, 
pater  noster,  reduxit  eum  ad  domum  nostram,  cui  in 
omnibus  obediens  et  patiens,  gaudebat  redire  ad  sedem 
suam  et  ad  exercicia  nostra.  Scimus  tarnen,  quia  dicte 
sorores  postea,  inde  eciam  usque  nunc,  multum  dolent 
de  ablatione  ejus,  quia  talem  tam  discretum  et  devotum 
interim  non  habuerunt.  Exinde  conti  git,  vacante  loco  in 
Gorkum  3),  sorores  ibidem  instare  pro  domino  Gregorio, 
qui  per  dominum  Albertum  eis  ordinatus  rector;  devote 
et  cum  magno  labore  rexit  domum  illam,  multa  enim 
sustinuit  ibi,  ut  in  disciplina  et  rigore  domus  Ma  permaneret 4). 
Ipse  vero  homo  quietus  et  operi  scripture  studio  et  orationi 
deditus  more  nostro,  non  se  inservit  secularibus  homini- 


een  broeder,  of  bloedverwant  van  den  bekenden  Gosewinus  van  Halen, 
den  gemeenzamen  vriend  van  Melanchthon,  en  Overste  van  het 
Groningsche  Fraterhais"  vermoedt.  Op  welke  gronden  Delprat  dit  gist, 
is  my  niet  gebleken. 

1)  Vergl.  O  ver  ij  ss.  Alm.  p.  98. 

2)  Vergl.  p.  497. 

3)  Over  de  zusters  te  Gorkum  vergl.  Van  Heussen,  Oudheden  II, 
338;  Acquoy,  Windesheim,  II,  153. 

4)  In  het  HS.  staan  de  volgende  woorden :  „pro  disciplina  et  rigore  ordinis 
plantandis  et  conser vandis".  Deze  zinsnede  is  echter  doorgehaald  en 
door  den  voltooier  van  het  HS.  door  de  boven  aangehaalde  woorden  op 
den  kant  vervangen. 


Digitized  by 


Google 


209 


bus,  nee  de  exterioribus  se  !)  intromisit.  Hospitibus  autem 
benignus,  sed  cura  diutius  ad  mensam  sederent,  ipse 
relinquens  eos,  properavit  ad  cameram  suam.  Aliquando 
eciam  tamquam  vere  Dei  2)  dilectus  filius  fatigabatur  dolore 
calculi ,  et  s)  ita  4)  post  multos  agones ,  bonis  studiis 
et  moribus  optimis  redimitus ,  vinculis  carnis  absolutus, 
migravit  ad  Dominum  die  X°  Kalendas  Novembris,  qui 
est  sanctorum  Crispini  et  Crispiniani  5).  Sepultus  ibidem 
anno  Domini  Mcccc°xxxvii°. 


[fol.  64v.]    LXXXVII.    De  domino  Petro  de  Dinslaken, 

FRATRE  NOSTRO. 

Eodem  anno  obiit  dilectus  frater  noster  dominus  Petrus 
de  Dinslaken6),  qui  cum  Suollis  visitaret  (scholas),  stetit 
in  Domo  Pauperum  7),  et  cum  studium  suum  complesset, 
quia  juvenis  mediocris  stature  erat  et  moribus  maturus, 
commissum  est  ei  regimen  Domus  Pauperum  ad  tempus 
sub  domino  Rutghero 8) ,  quam  bene  regens ,  postea 
assumptus  est  in  fratrem  domus  nostre ,  quamvis  nunquam 
habitavit  cum  fratribus  nostris,  sed  semper  mansit  in 
Domo  Pauperum.  Quia  ergo  habuit  bonam  graciam  regendi 
juvenes,  cessit  ei  dominus  Rutgherus,  et  Petrus  solus 
domum  rexit  et  fecit  eis  bonas  ammonitiones  et  doctrinas. 
Puit  carus  patri  nostro  et  fratribus,  quia  bene  custodivit 
cameram  suam  et  scripsit  aliquos  libros,  qui  habentur  in 
libraria  nostra.  Cum  ergo  post  aliquos  annos  dominus 
Johannes  de  Wesalia  9),   qui  multa  bona  fecerat  in  Bus- 


1)  Correctuur  in  den  tekst  door  den  voltooier. 

2)  In   het  HS.  is  „di"  doorgehaald  en  door  den  voltooier  der  Kroniek 
op  den  kant  in  „Dei*'  veranderd. 

3)  Correctuur  in  den  tekst. als  boven. 

4)  In  het  HS.  is  het  gewone  teeken  voor  „quod"  doorgehaald. 

5)  25  October. 

6)  Vergl.  p.  471. 

7)  Vergl.  p.  463  n.  & 

8)  Rutger  van  Doetingem.    Vergl  p.  453  vv. 

9)  Vergl.  p.  445. 


Digitized  by 


Google 


210 


codacis  in  domo  sororum  Ten  Orthen  !) ,  et  ipse  propter 
infirmitatem  et  senium  fuisset  absolutus  ab  onere  sororum, 
dominus     Albertus  *) ,     pater    noster.,    cognoscens     eum 
prudentem    et    maturum,    quamvis  juvenem,    fecit    eum 
ordinari    in    sacerdotem,    et  ordinatione    facta  non  rediit 
eum    eo    Suollis,    sed    statim    in    Traiecto    ad    Sanctam 
Ursulam  s)    celebravit   primam   missam   suam,   et  absque 
dilatione  adductus  fuit  in   Buscoducis  ab  eodem  domino 
Alberto ,  qui  dedit  eum  sororibus  Ten  Orthen  in  rectorem 
et   confessorem.     Ipse   autem   usque   ad  diem  mortis  sue 
satis  bene  rexit  domum  illam  sororum ,  sed  fratres  domus 
ejus  non  bene  poterant  convenire  eum  eo  4),  puto  pro  eo, 
quod    dominus    Petrus    juvenis    erat    et   nunquam    eum 
fratribus    nostris    habitaverat,    nee    suberat    aut    ju  gum 
obedientie   expertus   erat;   sed   magis   semper   preerat    et 
juvenibus  imperaverat,  utpote  non  habens  experientiam , 
quia  oporteret  quandoque  condescendere  seu  submittere 
se  fratribus  suis,  precipue  se  senioribus,  et  quam  decet 
superiorem    exemplarem    esse   subditis   in   factis   suis    et 
communem  esse  in  cibo,  potu  et  aliis,  ne  scandalizet  et 
offendat  pusillos  subditos  suos.    Sorores  tarnen  bene  rexit 
et  apud  eas  dis-  [fol.   65v]  ciplinam  viguit  et  permansit. 
Post   multos   ergo   labores   et   dolores,   quos  ibi  pertulit, 
longa  egritudine   ex   ptisi  purgatus,   in  bona  con fession  e 
expiravit    die    sancti    Lamberti    Episcopi   et   Martyris 5) 
anno  1487°. 

LXXXVIII.     I)E  REYNERO   FRATRE  NOSTRO  SIC  SCRIBIT 
DOMINUS  JACOBIS  BE  TRAJECTO  ■). 

Post  prefatos,  sub  regimine  dilecti  patris  nostri  domini 


1)  Vergl.  p.  80. 

2)  Albertus  van  Calcar,  vergl.  p.  120  vv. 

3)  Vergl.  p.  84. 

4)  Vergl.  p.  146. 

5)  17  September. 

6)  Dit  opschrift  eu  het  volgend  Cap.  is  door  de  hand  van  den  vol- 
tooier der  Kroniek  geschreven.  Het  opschrift  staat  op  den  kant  vfcn 
het  HS. 


Digitized  by 


Google 


211 

Ludowici  !),   anno   ante   obitum  ejus,  videlicet  lxxxix0, 

obiit  dilectus  frater  noster  Reynerus  de  Traiecto  Superiori. 

Hic  a  bona  progenie  et  satis  divitibus  paren tibus  originem 

duxit,  et  cum  nostris  in  Par  va  Domo  habitans,  satis  bene 

profecit  in   scolasticalibus   et   bonis  moribus.     Cum  ergo 

esset  juvenis  spectabilis  et  tractabilis  et  bone  voluntatis, 

placuit    fratribus    nostris,   ut   ad    domum    nostram    eum 

reciperemus,  quamvis  contra  placitum  parentum  suorum, 

qui  multipliciter  nitebantur  eum  ab  hoc  avertere,  deman- 

dando,  comminando  et  ei  multum  indignando.   Et  tarnen 

cum  ipse  in  arrepto  proposito  permaneret  constans,  nichil 

ei  dederunt  de  bonis  et  patrimonio  suo,  sed  parvipendens 

hoc,  se  integre  dedit  ad  obedienciam  et  exercicia  fratrum 

et   domus  nostre.    Nunquam  novi  aliquem  juvenem ,  tam 

in  noviciatum  quam  post  acceptationem,  qui  ita  prompte, 

alacriter  et  jocunde  omnia  illa,  que  ad  juniores  spectant, 

peregit  sicut  ipse.    Nam  quicquid  vidit  in  talibus  faciendis 

omissum  seu  imperfectum  non  pertransivit ,  quin  statim 

hoc    perficeret    leto    vultu    et   expedite   sine   difficultate 

vel  procelatione ,  propter  quod  fuit  fratribus  amabilis  et 

acceptus.    Cum  ergo  esset  cotidie  proficiens  in  bonis  studiis 

et   exerciciis   et   naturaliter  agilis  et  ingeniosus,  positus 

fuit  in  Domo  Pauperum  2)  ad  regimen  scolarium  ibidem, 

quos  prompto  animo  et  jocunde  secundum  modum  suum 

bene    rexit   et   fidelissime  3)  servivit,  subtiliter  secundum 

ingenium    suum    docuit    de    multis.     In    edificiis   multa 

melioravit  et  nova  construxit,  non  parcens  sibi  in  laboribus 

plurimis.   Profectis  seu  consummatis  pro  majore  jam  parte 

extemis    practicationibus   et   structuris,  jam   se   nimium 

internis    imaginacionibus    applicabat   et   ingenium   suum 

acutum    et    memoriam    aliqualiter    obruebat    et    nimium 

gravabat,  ita  ut  et  multiplicitate  et  subtilitate  materiarum 

incurreret  dolorem  capitis  et  ex  consequenti  infirmitatem 

gravem ,   qua   non  diu  detentus  et  ad  domum  nostram  4) 


1)  Lodewijk  van  Bazel.    Vergl.  p.  171  n.  10. 

2)  Vergl.  p.  473. 

3)  In  het  II S.  is  „servit"  doorgehaald. 

4)  lu  het  HS.  is  „est'1  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


212 

reductus,  in  brevi  consummavit  tempora  multa.  Nam 
paucis  diebus  sic  jacens  inter  fratres  nostros  spiritum 
exalavit  in  flore  juventutis  et  statu  clericali,  rediens  ad 
Dominum,  optimum  remuneratorem  laborum  suorum,  in 
profesto  sancte  Agathe  Virginis  *)  anno  lxxxix°.  Sepultus 
in  cimiterio  Sancti  Michaelis  Zwollensis  ad  pedes  vene- 
rabilis  patris  nostri  domini  Henrici  Herxen  2). 


1)  5  Februari. 

2)  Vergl.  p.  206. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGEN. 


Derde  Serie.    Werken  N6.  13.  44 


Digiti 


zedby  G00gle 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE   I. 

KRONIJKJE    (FRAGMENT). 


Cap.  I.  De  Domo  Clertcorüm 

Sancti  Gregorii  in  civi- 

tate  zwollensi  >). 

AnnoDomini  M0CCC°XCIH0 
in  die  Sancti  Ambrosii  Epi- 
scopi  8),  qui  tune  fuit  feria 
VI  in  Parascheve,  dum 
sacrum  dominice  passionis 
ageretur  in  ecclesia  ministe- 
rium,  migravit  ex  hac  luce 
in  oppido  Herdenberch 
reverendissimus  dominns 
Florencius  de  Wevelinc- 
hove,  episcopus  Traiectensis, 
postquam  dyocesim  suam 
tredeciin  annis  et  mensibus 
quinque  laudabiliter  et  glo- 
rioee  rexisset.  Hujus  corpus 
ad  ecclesiam  Beati  Martini 
in   Traiecto   translatum   est 


Van  het  Glebkenhues  te 
Zwolle  2). 


In  den  jare  ons  Heren 
dusend  drie  hondert  ende 
XCIII  op  sunte  Ambrosius- 
dagh  des  Bisschops,  die  doe 
was  op  Stillen  Vrydach,  als 
men  dat  hillighe  ampt  der 
passien  ons  Heren  in  der 
kerken  dede,  soe  wanderde 
uit  desen  lichte  in  der  stat 
Hardenbergh  die  eerweer- 
dighe  heer  Florens  van 
Wevelichoven ,  bisscop  van 
Utrecht,  naedien  dat  hy  sijn 
bisdom  dertien  jaer  ende  vijf 
maende  lovelike  ende  glorio- 
selike  regiert  hadde.  Dises 
licham    wart   totter   kerken 


4)  Naar  MS.  8849—8850  der  Bourgondische  Bibliotheek  ie  Brussel. 
2)  Naar  ecne  copjj  berustende  in  de  Bibliotheek  van  de  Vereeniging 
tot  Beoefening  van  Overijsselsen  Begt  en  Geschiedenis  te  Zwolle. 
3;  4  April. 

14* 


Digitized  by 


Google 


216 


et  super  gradus  sanctuarii 
in  choro  honorifice  sepul- 
tum,  ubi  et  lumen  ardens 
jugiter  servatur  in  memo- 
riam boni  nominis  sui.  Qui 
vere  lucis  erat  amator,  pa- 
trieque  defensor  et  insuper 
devocionem,  temporibus  suis 
accensam  per  venerabilem 
magistrum  Gherardum  Mag- 
num ,  quantum  in  ipso  fuit , 
fovit  et  auxit.  Hic  valde 
fuit  disciplinatus,  nil  super- 
flue  nee  inutiliter  expendens, 
debita  bene  solvens,  elocata 
redimens,  lapsa  edificia 
restaurans,  nova  oppida 
fabricans  et  castella  mu- 
niens,  jocundus  domesticis, 
pauperibus  exorabilis  et 
omnibus  devotis  favorabilis, 
clero  et  plebi  acceptabilis. 
Insuper  et  christiana  religio 
tempore  ejus  cepit  a  lapsu 
resurgere  per  novas  refor- 
maciones,  et  congregaciones 
bonorum  et  devotorum  utri- 
usque  sexus  incepte  sunt  et 
multiplicate.  Cui  eodem 
anno  successit  Fredericus  de 
Blanckenheim ,  quondam 
episcopus  Argentinensis.  Hic 
animo  magnanimus,  sciencia 
atque  prudencia  clarus,  Deo 
ju  van  te,  annis  multis  cum 
]aude  multa  atque  Victoria 
rexit.  Sub  quo  ordo  Cano- 
nicorum  Regularium  et  de- 


Sunte  Martyns  toe  Utrecht 
overgevuert  ende  op  den 
graden  des  sanctuarijs  in  der 
choer  eerlike  begraven.  Waer 
oec  een  bernende  waskeeree 
stadelic  ghewaert  wort,  in 
gehoechnisse  sijns  gueden 
namen,  als  een  myner  des 
waren  lichtes  ende  een  be- 
schermer des  landes,  ende 
die  devocie,  in  sijnre  tijt 
ontstoken  vermits  meister 
Gheerd  Groet,  oefende  hy 
ende  vermeerde  soevoel  alst 
in  hem  was.  Hy  was  seer 
disciplinaer,  niet  overvloede- 
like  noch  onnuttelik  uit- 
ghevende,  die  schuit  wel 
betalende,  datter  uitgexet 
was  weder  losende,  nye 
stede  tymernde  ende  die 
castelen  bevestigende.  Hy 
was  vroelic  den  huesgezinde, 
bedachtig  den  armen  en  allen 
devoten  menschen  gunstich , 
de  clerescap  ende  den  volke 
aanghenaem.  Alsoe  began 
in  sijnre  tijt  die  verval- 
lene  kerstenreligie  gherefor- 
meerd  te  werden  ende  die 
vergaderinghen  der  gueden 
en  devoten  menschen  van 
beider  kunnen  toe  beginnen 
ende  vermeerret  te  worden. 
In  denselven  jaer  wart  die 
edele  en  gloriose  beer  Fre- 
deric  van  Blankenhem,  wan- 
neer   bisschop    van    Straes- 


Digitized  by 


Google 


217 


vota  multitudo  fratrum  latis- 
sime  profecit  et  sub  eo 
prospere  gaudebat  Crescebat 
ergo  numerus  devotorum 
non  solum  in  oppido  Da- 
ventriensi,  sed  eciam  in 
aliis  oppidis.  Nam  et  Zwol- 
lis  erat  vir,  dominus  Mey- 
naldus  de  Windesem,  in- 
signis  armiger,  dives  in 
opibus.  Hic  tactus  odore 
fervide  predicacionis  magis- 
tri  Gerardi  Magni  et  aliorum 
devotorum,  cepit  inter  se 
meditari ,  quomodo  posset 
fieri  plantacio  bona  ad  si- 
militudinem  congregacionis 
domni  Florencii ,  vicarii 
Daventriensis ,  devotissimi 
viri,  in  oppido  Zwollensi. 
Hic  eciam,  ut  fertur,  hac 
occasione  sua  ad  pios  usus 
dare  permotus  est.  Fuerat 
siquidem  aliquando  in  mi- 
nisterio  episcopi  Frederici, 
quocum  et  fideliter  ministra- 
verat,  et  speravit  tempore 
oportuno  episcopum  cum 
suis  fautores  et  promotores 
suos  esse  futuros.  Sed  postea 
exactione  posita  pro  domino, 
sperabat,  quia  de  familia 
ejus  fuerat,  gaudere  se  liber- 
tate  liberiori  debere  et  ïne- 
liori  frui  solatione.  Sed  sub- 
levantes  nihil  curabant  de 
impenso  servicio,  sed  coe- 
gerunt,    ut    aliorum    more 


borch,  ghecoren  toe  enen 
bisschop  van  Utrecht  ende 
van  den  pawes  confirmiert. 
Hy  was  grootmoedich  ende 
claer  van  wijsheit  ende  vroet- 
heit,  en[de]  metter  hulpen 
Godes  regierde  hy  dat  stichte 
met  groten  love  ende  vic- 
tonen,  dat  land  machtelic 
beschermende.  Onder  welken 
die  oerden  der  Regulier 
Canoniken  ende  die  devote 
veelheit  der  fratres  ende 
susteren  verbryde  seer  ende 
verblide  hem  in  allen  steden 
sijnre  jurisdictien.  Hierom 
woes  dat  ghetal  der  devoter 
menschen  niet  alleen  in  de 
stat  toe  Deventer,  mer  oec 
in  anderen  steden.  Want 
toe  Zwolle  was  een  rijk  man, 
Minaldus  van  Windesem , 
een  uitverkoren  dienstman 
des  Heren,  riker  dan  sine 
medeborghers.  Dese  wart  be- 
weghen  van  den  roeke  der 
vuerigher  predicacie  meister 
Gheerds  Groet  ende  der 
anderen  devoter  menschen, 
ende  began  binnen  hem 
selven  te  denken,  woe  dat 
ei  ene  guede  plantinghe 
mochte  (doen)  in  der  stat  van 
Zwolle  nae  maniere  der  ver- 
gaderinghe  heren  Florens- 
hues  toe  Deventer,  want  hi 
was  seer  inwendelike  over- 
denkende   die    groeten   der 


Digitized  by 


Google 


218 


solveret  exactionem.  Unde 
ipse  considerans  viles  esse 
secularium  favores  princi- 
pum  et  dominorum,  quia 
diligentibus  Deum  orania 
cooperantur  in  bonum,  co- 
gitavit  de  facultatibus  suis 
forcius  ponere  fundamentum 
ad  honorem  Dei  et  anime 
sue  salutem.  Erat  autem 
tune  temporis  Zwollis  pastor 
bonus,  diligens  Deum  et 
omnes  devotos ,  dominus 
Reyneru8  de  Dreynen.  Iste 
devotus  pastor  locavit  jure 
perpetuo  censualiter  quin- 
que  talentis  annue  ortum 
quemdam  in  oppositum 
dotis  l)f  qui  ortus  pertine- 
bat  ad  dotem  ecclesie,  per 
confirmaciones  ordinarii  *) 
et  capituli  Daventriensis  8), 
et  hoc  ideo,  quia  timebat 
ne  senatus  Zwollensium 
admitteret  congregacionem 
novam  clericorum  in  locis, 
in  quibus  habebat  secularem 
jurisdictionem.  De  isto  au- 
tem loco  minus  consules  se 
intromittebant,  quia  ad  ec- 
clesiam  pertinebat.  In  hoc 
loco  predictus  Meynaldus 
postea  edificavit  illam  mag- 


werelUiker  heren.  Ende  al- 
soe  was  die  guede  man  in 
hem  selven  overleggende, 
dat  deginen,  die  Gode 
mynnen,  alle  dinghen  mede- 
werken int  guede,  ende  dat 
hy  sijn  fondament  solde 
setten  ter  eren  Godes  ende 
totter  voertganghe  syner 
saligheit.  In  dier  tijt  was 
toe  Zwolle  een  seer  guet 
pastoer,  God  mynnende  ende 
alle  devote  menschen,  heer 
Reiner  van  Drenen.  Mer 
want  hy  verzach,  dat  die 
raet  van  Zwolle  niet  toelaten 
en  solde  ene  nye  vergade- 
ringhe  der  clerken  in  dien 
steden,  in  welken  se  wertlic 
gebot  overhadden ,  soe  ver- 
pachtede  deze  guede  pastoir 
ewelike  jaerlics  voer  vijfi 
pond  enen  gaerden  tegen 
den  wedem  geleghen,  welke 
gaerden  hoerde  tot  de  wedem 
der  kerken,  vermits  confir- 
mieringhe  des  capittels  van 
Deventer,  in  welke  stede  die 
voorseegde  Meynold  nae- 
mals  timmerde  een  groet 
hoghe  hues,  dat  ghenoemt 
is  Sunte  Gregoriushues, 
in   wes   inganc   noch   gezet 


1)  Vergl.  Bijlage  III  N°.  12. 

2)  Vergl.  Bylage  III  N°.  21. 

3)  Vergl.  Bijlage  III  N°.  11. 


Digitized  by 


Google 


219 


nam  et  altam  dom  urn,  que 
dicitur  Domus  Sancti  Gre- 
gorii,  in  cujus  introitu  ejus- 
dem  sancti  ymago  posita  est. 
Et  antequam  domus  esset 
completa  et  tecta  petris,  vir 
ïste  devotus  migravit  ad 
Dominum,  qui  tarnen  ante 
edificacionem  domus  accep- 
tavit  plures  scolares  bone 
voluntatis  scolas  frequen- 
tantes  et  cum  illis  et  aliis 
bone  voluntatis  hominibus 
conversabatur,  plene  se  ab- 
strahens  mundo  et  desideriis 
vanis.  Sed  quia  humiliter 
sensit  de  seipso,  perrexit  ad 
dominum  Florencium,  Deo 
devotum ,  patrem  omnium 
devotorum,  humiliter  sup- 
plicando,  ut  sibi  et  suis 
scolaribus  ad  tempus  unum 
accommodaret  de  suis  dis- 
cipulis,  qui  suos  scolares 
instrueret  et  doceret,  more 
saorum,  in  moribus  devo- 
cionis  et  discipline.  Vene- 
rabilis  ergo  pater  domnus 
Florencius    contulit  eis  ad 


wort  Sunte  Gregorius  beelde. 
Ende  alsoe,  want  deze  stede 
boirde  totter  kerken,  soe 
en  onderwonden  hem  die 
wereltlike  luede  te  mijn 
daermede.  Ende  eer  dit  huis 
volkomelike  was  volmaect 
ende  noch  mitten  leyen  niet 
en  was  gedecket,  mer  anders 
rede,  soe  ontsliep  dese  guede 
man  in  den  Heren.  Mer 
voer  der  tijmmeringhe  des 
voerseegden  huses,  soe  ont- 
fonk  deze  devote  man ,  ende 
vol  van  Gode,  vele  schoelres 
van  gueden  wille,  die  daer 
ter  scholen  ghinghen ;  ende 
met  dien  ende  mit  ande- 
ren guetwillighen  menschen 
hadde  hy  sine  wanderinghe, 
hem  volkomenlike  van  den 
werelt  ende  van  y  delen  be- 
gheerten  aftreckende.  Mer 
want  hy  oetmoedelike  van 
hem  selven  voelde,  soe  toech 
hy  toe  Deventer  totten  de- 
voten  heren  Florens,  den 
vader  alre  devoter  menschen, 
ende  bat  oen  oetmoedelike, 
dat  hy  hem  ende  sinen 
scholiers  ter  tijt  toe  enen 
wolde  lenen  van  den  sinen, 
die  sine  scoliers  leren  ende 
onderwisen  mochte  nae  sijnre 
fratres  manier  in  zeden  ende 
disciplijn  ende  devocien. 
Hierom  die  eerweerdighe 
vader   Florens  leende  hem 


Digitized  by 


Google 


220 


anni  tempus  Gerardum 
Kalker,  unum  de  clericis  suis. 
Post  anni  eirculum  Meynal- 
dus  cum  Gerardo,  magistro 
sibi  dilecto,  reversus  Daven- 
triam,  multis  precibus  dom- 
num  Florencium  exoravit, 
ut  Gerardus  clericis  prefice- 
retur,  qui  erant  Zwollis  in 
Domo  Sancti  Gregorii  et 
predixit  eum  veile  ordinari 
in  sacerdotem  titulo  suorum 
bonorum,  quod  et  factum 
est.  Tune  respondit  vene- 
rabilis  predictus  Florencius: 
„Gerarde,  frater  optime, 
placet,  quia  te  talem  exhibu- 
[fol.  122']  isti  in  fide,  verbis 
et  moribus,  ut  te  desiderent 
habere  rectorem;  vade  ergo 
propter  Deum  ad  opus  tuum, 
ad  quod  te  desiderant,  nam 
frater  meus  es,  cresce  in 
mille  millibus."  Et  auctum 
benedictione  remisit  eum. 
Erat  enim  alter  Joseph ,  in 
cunctis  prospere  agens,  tra- 
ditis  sibi  omnibus,  que  in 
domo  erant.  Erat  autem 
longe  stature  et  innocentis 
vite,  sermone  dulcis,  ingenio 
gagax,  moribus  compositus, 
benignus    pauperibus,     ex- 


een  jaer  lanck  Gherardum 
Kalker,  enen  van  sinen  cler- 
ken.  Nae  den  ommeloep 
des  jaers  quam  Meynold  met 
Gherardus,  sinen  seer  ge- 
mynde  vriende,  weder  toe 
Deventer  toe  heren  Florens 
ende  bat  met  veel  biddens, 
dat  Gherardus  gezet  (werde) 
rectoer  boven  die  clereken 
van  Zwolle;  want  hy  voer- 
seechte  ende  lovede,  dat  hy 
eme  wolde  priester  laten  ordi- 
neeren  onder  den  titel  sijns 
guedes ,  dat  alsoe  geschiede. 
Doe  antwoerde  die  eerweer- 
dighe  vader  heer  Florens: 
„Frater  Gherardi,  het  be- 
haghet  my  seer  wal,  datter 
dy  soedaene  getoend  hebste 
in  werken,  woerden  ende 
zeden,  dat  sy  die  weder 
begheren  te  hebben.  Hier- 
om gaet  weder  toe  dinen 
werken,  waertoe  se  dy  be- 
gheren. Want  du  biste  onse 
frater:  wasse  in  dusentich 
dusent".  Ende  vermeerret 
met  benedictien  wedersant 
hy  eme  totten  aengenomenen 
werke.  Want  hy  was  een 
ander  Joseph  in  alle  dinghen 
gheluckelike  doende,  als  hem 
alle  dinghen  overgelevert 
weren,  die  in  den  huse 
weren.  Hy  was  van  langher 
lengte  ende  van  onnosel 
leven,   suet   van    woerden, 


Digitized  by 


Google 


221 


traneis  affabilis,  dilectus 
civibus,  ad  lucrandas  Deo 
animas  divino  amore  vehe- 
menter  accensus.  Hic  stre- 
nuus  imitator  domni  Flo- 
rencii,  quem  semper  sicut 
carissimum  patrem  intimo 
affectu  coluit  atque  dilexit, 
eciam  post  se  plures  devotos 
fratres  optimis  instructis 
moribus  atque  virtutibus 
dereliquit  Temptatie  et 
gravedine  aliqua  occupa- 
tis  consolativus  valde  fuit 
et  benignus.  Habebat  eciam 
graciam  magnam  confor- 
tandi  oranes,  qui  ad  eum 
quandoque  ex  civitate  adve- 
niebant,  ita  veritatis  luce 
illustratus,  ut  multis  eterne 
salutis  iter  ostenderet  et  veri 
luminis  ducatum  preberet. 
Nam  ex  discipulis  ejus  et 
eorum  optimis  moribus  dis- 
posicio  domus  cognosceba- 
tur,  cum  illis  primitivis 
fratribus  tam  vehemens  di- 
lectionis  fervor  inerat,  ut 
alius  alium  humilibus  operi- 
bus  satageret  vincere  ac 
mutuis  ejus  obsequiis  inflam- 


cloeck  van  verstande,  ge- 
schicket  van  zeden ,  gueder- 
tieren  den  armen,  den 
vreemden  toesprekelic,  den 
borghers  suet  ende  om  te 
winnen  die  zielen  oerre  viel 
mitter  mynnen  Godes  vu- 
richlike  ontsteken.  Hy  was 
een  strenghe  navolgher  heren 
Florens,  wen  hy  mijt  in- 
wendighen  begheerten  eerde 
en  mynde  als  sinen  alre- 
lievenste  vader.  Oec  achter- 
liet hy  nae  hem  veel  de- 
voter fratres  mit  seer  gueden 
doechden  gheleert.  Van  be- 
roerten en  enickerhande 
swaerheit  beswaert  was  hy 
seer  troestelic  ende  gueder- 
tieren.  Want  hy  hadde  grote 
gracie  si  alle  te  troesten, 
die  tot  hem,  uit  wat  saken 
het  was,  tot  hem  quamen, 
alsoe  was  hie  doerschenen 
mitten  licht  der  waerheit, 
dat  hy  oerre  veel,  die  tot 
hem  quamen,  den  weg  der 
ewigher  saligheyt  toende 
ende  gaf  hen  die  leidinghe 
des  waren  lichtes.  Want  uit 
sinen  discipulen  ende  zeden 
was  dat  hues  bekent,  want 
in  den  iersten  fratres  was 
soe  groet  brand  der  mijnnen, 
dat  die  een  de  anderen  ar- 
beide  mit  oetmoedighen 
werken  te  verwinnen  ende 
mit  onderlinghen  dienst  te 


Digitized  by 


Google 


222 


maret.  Itaque  alio  quies- 
cente,  alius  maiurius  opus 
implebat,  et  si  parumper 
quis  tardius  processisset,  qui 
agilior  erat  locum  tardioris 
implevit,  ita  ut  plerumque 
res  gerenda  inveniretur  ef- 
fecta  et  tarnen  quis  actor 
existeret,  nesciretur.  Sic  ni- 
mirum  caritas  ostensa  fuit  in 
opere  et  humiliter  custodita 
in  corde.  Ad  utilia  opera  et 
humilia  exercitia  facienda 
pari  devocione  omnes  pariter 
incitabantur.  Nam  David 
sanctos  laudansDeum  timen- 
tes  et  bene  operantes  jocunde 
consolatur,  dicens :  „Labores 
manuum  tuarura  manduca- 
bis,  bene  es  et  bene  tibi  erit." 
Quales  ejus  discipuli  erant 
tota  novit  universitas  devo- 
torum,  primo  in  venerabili- 
bus  patribus.  Nam  post  eum 
domnus  Theodericus  Herxen 
rector  fuit,  domnus  Rutghe- 
rus  de  Zon  ex  Brabancia  in 
Monte  Sancti  Iheronimi, 
domnus  Henricus  Wetter  in 
Albergen,  domnus  Ghijsber- 
tus  Vlimen  in  Betania,  dom- 
nus Johannes  Rees  in  Campo 
Sancti  Johannis,  domnum 
Gerardus  Kalker,  frater  ejus, 
Buscoducis  ad  fratres,  dom- 
nus Johannes  Kalker  ibidem 
ad  sorores,  domnus  Gerardus 
Rees    in    Doesborch,    Non 


ontsteken;  want  als  die  ene 
rustede,  soe  volbrachte  die 
ander  guettijt  dat  werk. 
Ducke  wart  gevonden,  dattet 
werk  van  buten  gedaen  was , 
ende  men  wiste  niet  den 
werker  des  werckes.  Alsoe 
wart  getoent  de  mynne  in 
den  werken,  ende  die  oet- 
moedicheit  wart  bewaert 
in  den  herten.  Tot  snoden 
werken  ende  oetmoedighen 
oefeninghen  werden  alle  die 
inwoners  gctoghen.  Want  die 
hillighe  David  Gode  lovede, 
troestet  blidelike  die  ont- 
siende  ende  walwerkende , 
seggende :  „Den  arbeid  dijnre 
hande  solste  die  eten,  salich 
bistu  ende  wat  sal  dy  wezen." 
Woedanig  sine  discipulen 
weren,  dat  bekend  alle  die 
menigte  der  devoter  men- 
schen,  ten  iersten  in  den 
eerweerdighen  vaders.  Want 
nae  hem  was  te  Zwolle  heer 
Deric  van  Herxen  rectoer, 
heer  Rutgher  van  Zonne 
toe  Sant  Jheronimusberghe, 
heer  Henric  Wetter  toe  Al- 
berghen,  heer  Gijsbert  Vli- 
men toe  Bethanien,  heer 
Johan  van  Reijs  toe  Sunte 
Johanscampe,  heer  Gheert 
van  Kalkar,  sijn  broeder, 
totten  fratres  des  Hertogen- 
busch,  heer  Gheerd  van  Reijs 
totten  fratres  toe  Doesborgh  j 


Digitized  by 


Google 


228 


erat  congregatio  devotorum, 
que  non  cupiebat  magistrum 
de     discipulis    tanti   patris. 
Habuit  eciam  cocuni  in  omni 
patiencia  ei  obediencia  pro- 
batis8imum   nomine   Gerar- 
dum  de  Lon(?)  omni  plebe 
dilectum.    Huic    seculares , 
eciam   illi,   quibus  fratrum 
conversacio  gravis  erat,  prop- 
ter    [fol.    122v]   probitatem 
ejus  et  sanctam  conversatio- 
nem  obsequebantur,inemen- 
dis  piscibus  et  carnibus  vel 
similibus  auxilium  aut  con- 
silium illi  administrantibus. 
Quum  coquus  iste  veniebat 
ad  mensam,  ut  cum  lectore, 
ut  mos  est,  ederet,  congre- 
gavit  omne,  quod  nauseam 
aliis    inferebat   et   ab   aliis 
relinquebatur,  in  poiu,  pane 
et  cervisia  et  aliis,  ut  naturam 


die  anderen  storven  van  de 
pestilencien  by  den  leven 
des  eerweerdighen  vaders , 
ende  die  anderen  storven  nae 
sijnre  doet  by  der  tijt  des 
eerweerdighen  vaders  heren 
Derics  van  Herxen ,  in  enen 
jaer  elven  fratres,  geproefde 
mans  ende  in  alre  doech- 
den  ghevestet.  Der  en  was 
ghene  vergaderinghe ,  die 
niet  en  begheerde  enen 
meister  van  den  discipulen 
alsulken  vaders.  Hy  hadde 
enen  cock ,  in  alre  lijdsaem- 
heit  en  gehoorzamheit  ge- 
proeft,  Gheerd  van  Loen 
ghenoemt,  van  allen  den 
volcke  ghemijnt,  die  oec 
ghene  wanderinghe  en  had- 
den mitten  fratres.  Als  die 
den  cock  sagchen,  soe  weren 
se  hem  bedienstich  soeveel 
als  se  mochten,  in  vijschen 
of  vleisch  te  copen  of  in 
derghelijc  hulpe  ende  raet 
hem  te  doen.  Ende  wanneer 
dese  cock  ter  tafel  quam 
mitten  leser  te  eten,  als  daer 
gewoenlic  is,  soe  vergaderde 
hy  'tal,  dat  den  anderen 
wal  gh in  ge  maeckte  ende  van 
hen  achtergelaten  was,  dat 
was  in  dranke,  in  brode, 
bier  ende  in  anderen  din- 
ghen, opdat  hy  die  natuer 
mochte  doden  ende  doech- 
den  voeden.    Mer  want  se 


Digitized  by 


Google 


224 


mortificaret  et  virtutes  sibi 
augeret.  Cum  autem  fratres 
ei  compaterentur,  eo  quod 
se  in  eorum  obsequio  totum 
impenderet,  ordinavit  ei 
domnus  Gerardus  coadjuto- 
rem,  qui  et  oculum  super 
eum  haberet,  ne  naturam 
8uam  et  corpus  nimia  auste- 
ritate  necaret.  Cum  autem 
venerabilis  pater  thisi  labo- 
raret  et  graviter  infirmaretur, 
et  cocus  iste  predictus  diebus 
aliquot  ipsum  preirat  ad 
Deum,  venit  quidam  ad  eum 
nuncians  de  morte  ipsiua. 
Cui  pater  Gerardus  respon- 
dit:  „Mortuus  est  dilectus 
frater  et  preclarissimus  meus 
Gerardus;  gaudeat  anima 
ejus  in  Domino,  nam  tante 
obedientie  fuit,  quod  si 
precepissem  ei,  utamputaret 
ambo  crura  sua,  sine  mora 


allen  medeliden  met  hem 
hadden,  want  hy  hen  allen 
soe  wal  ende  seer  bedienst- 
like  diende,  soe  sette  heer 
Gheerd  enen  anderen  boven 
hem ,  die  een  opsien  op  oen 
hebben  solde,  opdat  hy  de 
natuir  niet  helike  en  ver- 
druckede.  Als  dan  die  eer- 
weerdighe  pater  swackte  van 
den  terender  siecte  sick  was 
ende  die  voerseechde  frater 
een  luttel  daghen  voer  hem 
ghink  tottenHeren  sinenGod, 
die  oen  gemaek[t]  hadde, 
soe  quam  Rutgherus  Zon, 
procurator,  doe  noch  clerk, 
ende  boetschapte  hem  van 
den  dode  alzulken  fratres. 
„Hy  is  gestorven",  seechte 
hy.  Die  eerweerdighe  pater, 
heer  Gheerd,  antwoerde:„Is 
die  ghemynde  pater  Gheerd 
en  mijn  seer  ghemijnde  soen 
gestorven ,  soe  gheve  ik  soe- 
daenen  getuech  van  hem, 
dat  hy  soe  gehoersam  was, 
hadde  ik  hem  gheboden, 
dat  hy  beyde  sine  bene  af 
zoude  hebben  gehouwen ,  hy 
soldes  vluchtes  hebben  ge- 
daen".  Van  der  mynnen 
ende  verdrachlicheit  alsui- 
ken  groten  paters  overwon- 
den  oerre  veel  die  quellinghe 
sijns  gheestes  ende  ligchams, 
dat  hy  hen  allen  niet  en 
conste  toe  hulpe  ghekomen. 


Digitized  by 


Google 


225 


fecisset,  et  hoc  testimonium 
confidenter  de  eo  perhibeo." 
Multi,  fama  istius  venerabilis 
patris  et  fratrum  ejus  in- 
super  et  fratrum  in  Daventria 
constitutorura  ad  servitutem 
Dei  incitati,  quaerebant  loca 
refügii  et  non  inveniebant, 
quia  pauca  tune  erant  mo 
nasteria  reformaia.  Insuper 
et  aliqui  eorum ,  etsi  ad  ser- 
vicium  Dei  incitarentur,  ad 
religionem  non  afficiebantur; 
aut  qui  aliter  inspirati,  aut 
qui  se  minus  aptos  in  natu- 
ralibus  aut  minus  fortes  ag- 
noscentes,  alium  vivendi  mo- 
dum  licitum  exquirebant. 
Quos  pater  iste  benigne  sus- 
cipiens,  quosdam  eorum  ad 
monasteria  reformata  mitte- 
bat,  pro  reliquis  vel  aliter 
affectatis  non  modiee  anxius 
et    Deum    sepius   cogitans, 


Want  die  brant  ende  vue- 
richeit  meister  Gheerder 
Groet  verwekkede  verre  veel 
van  beyden  kunnen,  die  van 
hem  hoerden  al  en  kenneden 
se  oen  niet,  ende  de  Hillighe 
Gheest  viel  op  se  ende  se 
sochten  ene  stede  der  toe- 
vlucht ende  en  vonden  ze 
niet,  alremeest  daeromme, 
wantter  luttel  reformierter 
cloesteren  weren.  Hieromme, 
want  die  voerseechde  eer- 
weerdighe  pater  heer  Gheerd 
van  Calkar  sach  gemaekt 
werden  vele  steden  van  alre- 
handen  oerden  ende  religiën, 
daer,  om  Gode  te  dienen 
ende  om  die  schipbrekinghe 
der  werlt  te  schuwen,  vlyen 
mochten  die  daertoe  be- 
quaemheit  ende  starcheit  toe 
hadden ,  opdat  dan  een  hues 
waer  ende  ene  stat  der  toe- 
vlucht voer  die  anderen,  die 
macschicn  totter  religiën 
niet  gheneighet  en  sin  of 
anders  mijn  bequaem  of  mijn 
sterek  totten  werken  ende 
oefeninghe  der  religie  te  ver- 
draghen, hieromme  dese  eer- 
weerdighe  pater,  wijslic  hier- 
af  denkende  en  Gode  seer 
vlitelike  biddende,  ende  uit 
dese  sake  somighe  leken  van 
gueden  wille  vergaderde  hy 
desen  gueden  werk  te  be- 
ghinnen,  als  Johan  Wijt  van 


Digitized  by 


Google 


226 


quomodo  aptum  eis  con- 
cederet  refagii  locum,  tan- 
dem incidit  raenti  ejus  con- 
ducere  doroum  extra  portam 
in  Z wollis,  qua  Campis  Uur, 
ut  ibi  paululum  quiescerent 
et  experiencia  virtutum  dis- 
cernerent,  quousque  Deus 
omnipotens  et  locum  et  sta- 
tum  eisdem  provideret.  Et 
isti  quidem  laici  erant,  qui- 
bus  preposuit  et  associavit 
devotum  clericum ,  humilem 
atque  Deum  timentem ,  qui 
in  absencia  patris  curam 
eorum  gerebat,  et  hic  dice- 
batur  Gobelinus  Kempis. 
Ipse  quoque  eos  aliquando 
yisitabat  et  ipsi  quoque  do- 
mum  pii  patris  visitabant, 
et   ita   ab   eo   consolacione 


Zonsbeeck  en  Johan  Bode 
van  Goch,  lude  van  Beer 
vuerighen  wille  Gode  te 
dienen  nae  de  rade  des 
paters,  en  wat  manieren  hy 
wol  de,  te  beghinnen.  Ende 
want  se  hem  soe  haestelic 
ghene  bequaeme  stede  en 
consten  verkrighen  om  dat 
guede  werk  te  beghinnen  9 
hierom  huerde  se  toe  Zwolle 
een  hues  buten  den  poerten 
op  den  dij ck,  daer  men  hen 
toe  Campen  reyst,  ende  hiet 
Voersterdij  ck,  daer  woenden 
se  te  samen  ende  wonnen  oer 
broit  mitten  anxte  Godes  ende 
onder  die  ghehorzamheit  des 
godsdienstigen  vaders.  Hy 
voerzette  ende  toevoeghede 
hen  enen  seer  devoten  clerk, 
oetmoedigh,  God  ontsiende, 
die  in  der  afwesinghe  des 
paters  die  sorghe  der  leken 
droech ,  Gobelinus  van  Kem- 
pen ghenoemt,  want  se 
weren  wevers.  Alsoe  vorderde 
se  die  guede  pater  somtijds 
ende  somtijds  quamen  se 
tot  den  gueden  paters  hues , 
ende  inprentede  hen  aleres 
troestinghe  lijdsaemheit  en- 
de den  anxt  Godes.  Toe 
eenre  tijt,  een  wenich  voer 
den  avontmael,  quam  die 
guede  pater  ende  vant  van 
ghe vallen  die  tafel  bereyt. 
Als  hy  die  tafel  bereyt  sach, 


Digitized  by 


Google 


227 


spirituali  accepta  ad  pocien- 


ciam  et  timorem  Dootini  in- 


formabantur. 


Preterea     posiquam     ali- 


quamdiu  in  domo  predicta 


consederant,   provisus   [fol. 


123r]  est  eis  locus  devocioni 


aptus  in  Velua,  in  burscopia 


soe  viel  die  gheest  des  Heren 
op  oen  ende  hy  toeriep  sine 
arme  brueders  tot  hem ,  niet 
ierst  siende  watter  bereyt 
was,  ende  seer  vertru wende 
seechde  by :  „Benedicite  Do- 
minus"  soe  voers  vervol- 
ghende;  ende  alsoe  dede  hy 
sin  avondmael  mitten  armen. 
Ende  die  teghenwoerdicheit 
ende  die  mijnne  des  gueden 
paters  verblide  meer  die 
arme  broeders  dan  allent, 
dat  die  menschelike  natuer 
verbliden  mach.  Ende  die 
guede  witte  ende  pure  sim- 
pelheit  der  arme  brueders 
machte  den  gueden  pater 
meer  blide  dan  allent,  dat 
natuerlic  ghemaket  dronken 
mach  maken.  Hieromme  om- 
ghingen  die  fratres  steden  en 
fratres  die  lande  ende  door- 
wanderden  se,  ene  bequeme 
stede  voer  aldusdaene  ver- 
gaderinghe  te  tijmmeren. 
Ende  alse  veel  steden  her- 
wert  en  derwert  hadden 
overghegaen,  ten  lesten  von- 
den se  in  der  Veluwen  in- 
der  buerscap  Hulsberghe  by 
Hattem  in  Gelrelant  ene 
redelike  bequeme  stede  daer- 
toe,  welke  puerlic  om  God 
hen  opgaf  een  edel  hove- 
man,  Henric  Bentinck,  El- 
lenhorn  van  oldes  ghenoemt, 
van  groetheit  twier  raorghen 


Digitized  by 


Google 


m 


Hulsberghen  prope  Hattem , 
quera  pure  propter  Deum 
obtulit  eis  nobilis  armiger 
Henricus  Bentinck,  Ellen- 
hom  aniiquitus  vocatus , 
magnitudine  duorum  juge- 
rum.  Et  ibidem  hii  devoti 
texiores  congTegationem  il- 
lara,  que  Mons  Sancii  Ihero 
nimi  dicitur,  inchoaverunt. 
Insuper  et  iste  supradictus 
pater  aliam  incipit  congre- 
gacionem  in  Alberghen  in 
Twenthia,  que  anno  Domini 
M0CCCC0XLVII°  ad  ordinem 
Regularium  Canonicorum 
Sancti  Augustini  se  transtulit. 


landes.  Alsoe  toech  die 
guede  pater  totten  hern  des 
landes  ende  bat  oetmoede- 
like  vryheit  ende  oerlof  die 
stede  antenemen  ende  te 
bewonen  voer  arme  brueders 
Gode  te  dienen,  ende  dit 
vercreech  hy.  Ende  alsoe 
is  van  den  devoten  vaders 
mynne  der  siele  hebbende, 
dit  hues,  welc  Sunte  Jhero- 
nimusbergh  ghenoemt  wort, 
in  den  Veluwe  ende  in  het 
kerspel  van  Heerde  ghe- 
fundiert,  dat  daarin  devote 
priesters  ende  clerken  in  den 
staet  van  clercscap  ende  in 
kersteliker  religiën  met 
anderen  devoten  leken  van 
gueden  willen  te  samen  in 
'tghemeyn  sonder  eyghen- 
scap  leven  mochten,  onder 
ghehoersamheit  der  ghebo- 
den  Godes  ende  der  hilligher 
kerke  ende  oerre  oversten; 
ende  onder  oetmoedighen 
gehoersamheit  des  huses  ree- 
toers,  in  cuysceit,  oetmoe- 
digheit,  bruderliker  mynnen 
ende  in  anderen  oefeninghen 
der  doechden  ende  devocien. 
Dese  eerweerdighe  vader , 
heer  Gheerd  van  Kalker, 
began  oek  ene  andere  ver- 
gaderinghe  in  Twente  in  der 


Digitized  by 


Google 


229 


Anno  autem  Domini 
M°CCCC°IX°  in  vigilia  Vigi- 
lie  Domini  *)  obiit  thisi  vir 
venerabilis,  muite  caritatis  et 
providencie  domnas  Gerar- 
dus  Kalker,  domum  Zwol- 
lensem  usque  in  finem  vite 
8ue  laudabiliter  regens,  et 
sepultus  est  in  Windesim. 

Cap.  II.  De  domno  Theode- 

RICO  DE  HERXEN,  8ECUNDO 

RECTORS  DOMUS   ZWOL- 

LEN8IS. 

Anno  Domini  M°CCCC°X° 
electus  est  a  fratribus  Zwol- 
lensibus  domnus  Tbeoderi- 
cus  de  Herxen,  annos  natus 


buerscap  toe  Alberghen,  die 
langhen  tijt  bleven  in  den 
oetmoedighen  staet  der  clerc- 
cap,  mer  in  den  jare  onses 
Heren  dusent  vier  hondert 
ende  XL VII  annemen  se  dat 
habijt  der  religiën,  ende 
worden  gecledet  des  daghes 
na  des  Hillighen  Cruces 
Vindinghe1),  waeraf  hiernae 
in  sij  n re  stede  ghetractiert 
sal  worden.  Hierom  in  den 
jaer  ons  Heren  dusent  vier- 
hondert  ende  neghen  des 
daghes  voer  Kersavont  starf 
an  den  terenden  siecte  die 
eerweerdighe  man ,  heer 
Gheerd  van  Kalk  ar,  van  be- 
ghynnen  des  huses  dat 
truwelike  ende  lovelike  ter 
eren  Godes  ten  eynde  sijns 
levens  regerende.  Ende  hy 
wart  toe  Win  desem  begraven 
op  die  vigilie  der  Ghebuerten 
onses  Heren  Jhesu  Christi. 

Heer  Diric  van  Herxen, 

den  ii.  rector  des 

hu8es  voer- 

8CREVEN. 

Hierom ,  als  die  alreghe- 
myndeste  vader  Gheerd  van 
Kalkar  begraven  was,  soe 
koren  die  fratres  van  Sunte 


1)  4  Mei. 

2)  23  December. 

Derde  Serie.    Werken  N».  13. 


45 


Digitized  by 


Google 


m 


viginti  novem,  cujus  vita 
et  conversacio  ab  ineunte 
etate  usquc  in  finem  fuit 
forma  discipulorum  et  norma 
virtutum.  Sic  semper  stetit 
in  timore  et  obediencia  pa- 
rentum  et  patrum  spiritua- 
lium ,  quibus  subdebatur , 
ut  cum  Daventrie  scholas 
visitaret  et  semel  estivo  tem- 
pore ven i sse t  ad  domum 
parentum  non  vocatus;  sed 
mater  ejus,  muiier  virtutis, 
non  permisit  eum  pernoc- 
tare  in  domo  sua,  sed  statim 
remisit  eum,  cum  tarnen  in 
adventu  ejus  jam  tercia  hora 
esset  post  prandium.  Com- 
pleto  autem  studio  et  in 
utroque  homine  a  magistris 
et  fratribus  in  Daventria  jam 
plene  in  scolasticis  bonisque 
moribus  intitutus,  ab  avun- 
culo  suo  Meynaldo  de  Win- 
desem  adductus  est  ad  mo- 
nasterium  Sancte  Marie  in 
Windesem,  juvenis  dota- 
tus  gracia  Spiritus  Sancti  et 
eciam  temporalium  rerum 
copiis.  Cum  autem  domnus 
Johannes  de  Huesden,  prior, 
inspiceret  juvenem  verecun- 
dum  et  ad  omnia  paratum, 
et  in  timore  Domini  funda- 
tum ,  multura  cordialiter 
locutus  est  cum  eo,  et  tan- 
dem persuasit,  ut  se  trans- 
ferret     ad     domum    Sancti 


Gregoriushues  toe  Zwolle 
uit  rade  der  wisen  ende  uit 
ingheestinghe  des  Hillighen 
Gheestes  Deric  van  Herxen 
toe  enen  oversten,  die  by 
neghen  en  twintig  jaer  old 
was.  Wes  leven  ende  wan- 
deringhe  van  sinen  jonghen 
olderdom  hent  ten  eynde 
toe  was  ene  forme,  disciplijn 
ende  reghel  der  doechden. 
Alsoe  stont  hy  altoes  in  anxte 
ende  ghehoersamheit  sijnre 
olders  ende  der  gheisteliker 
vaders,  den  hy  onderdaen 
was;  dat  doe  hy  toe  Deventer 
ter  scolen  ghenk,  ende  eens 
in  den  somertijt  quam  on- 
ghenoedes  totten  huse  sijnre 
olders,  mer  want  sine  moeder 
was  ene  vrouwe  der  doech- 
den, soe  wedersenden  se 
oen  desselven  avonts,  ende 
en  ghehengeden  niet  oerren 
ghemynden  soen  by  oer  te 
benachten  die  ene  nacht, 
ende  die  dach  ghink  ten 
eynde  en  was  by  der  derden 
uren.  Mer  als  hy  van  der 
scolen  wederquam,  soe  brach- 
ten sijn  oem  Mynold  van 
Windesem  en  sijn  ander 
vrinde  met  groter  vreuden 
ende  anxt  des  Heren  totten 
cloester  Sunte  Marien  toe 
Windeshem.  Want.hy  was 
een  jonghe  van  gracie  des 
Hillighen  Gheestes,  begavet 


Digitized  by 


Google 


231 


Gregorii  in  Zwollis,  ut,  quia 
tune  adhuc  fratres  pauperes 
erant,  bonis  ejus  temporali- 
bus  eorum  paupertas  tem- 
peraretur,  quia  tune  in 
Windesem,  more  suo,  satis 
habebant.  Ecce  quanta 
caritas  in  isto  venerabili 
[fol.  123*]  patre  fuit,  ut 
pocius  suppleret  inopiam 
pauperum  fratrura ,  quara 
ditaret  domum  propriam. 
Sicque  juvenis  iste  colum- 
bine  simplicitatis  et  inno- 
centie  ad  omnia  paratus, 
que  pro  honore  Dei  aliis 
bona  videren tur,  discipulus 
venerabili8  patris  Gerardi 
Kalker  effectus  est,  et  ab  eo 
multipliciter  exercitatus.  Et 
ut  unum  exereitationis  genus 
paucis  perstringam,ex  quo  ce- 
tero  exercitationes  patefiant : 
contigit  instare  solemnem 
processionem  in  cimiterio 
per  circuitum  ecclesie,  ad 
quam  omnis  etas  et  sexus 
confluxerat.  Precepit  itaque 
dicto  Theoderico  pater  Ge- 
rardus ,  ut  sine  toga ,  virgam 
albam  in  manibus  tenens, 
processioni  interesset,  sed 
non  eo  ordine,  quo  ceteri 
circuiret,  sed  magis  contra- 
rio  ordine  omnibus  obviaret. 
Cui  statim  obedienti  cum 
ceteris  in  cimiterio  sua  car- 
nalis  mater  occurrit,  et  eum 


mit  velen  gaven  ende  oek 
met  tijtliken  guede.  Mer  als 
die  eerweerdighe  pater  Jo- 
hannes  van  Huesden  alle 
dinghe  wijslic  ansach,  soe- 
wal  in  der  scamelheit,  ghe- 
hoersamheit  en  anxte  der 
ghemynden  jonghe,  dat  hy 
hem  solde  overgheven  toe 
Zwolle  totten  huse  Sunte 
Gregorius,  want  se  weren 
noch  arm,  ende  dat  oerre 
armoede  met  sinen  tijtliken 
guede  gemithiget  worde. 
Syet,  woe  grote  mynne 
was  in  desen  eerweerdighen 
pater,  dat  hy  liever  wolde 
vervullen  die  behoefticheit 
der  arme  fratres,  dan  sijn 
eygen  hues  riker  te  maken. 
Also  was  deze  jonghe  van 
simpelheit  ende  onnoselheit 
der  du  ven  tot  alle  dingen 
bereyt,  dat  den  anderen  guet 
duchte  te  wesen  ter  eren 
Godes.  Ende  alsoe  wart  hy 
een  discipel  des  eerweer- 
dighen paters  heer  Gheerds 
van  Kalker,  ende  nae  hem 
een   rector   des  huses. 


15* 


Digitized  by 


Google 


23è 


sic  veluti  amentem  inspi- 
ciens ,  causam  talis  circuitus 
sciscitata  est.  Cuiille:  „Pater 
meus  spiritualis  hoc  sic  fieri 
a  me  voluit."  Et  mater  ad 
eura:  „Vide  ergo  fili,  ne 
rubore  confusus  in  aliquo 
preceptum  ejus  pretergredi- 
are."  Quod  et  ipse  fideliter 
adimplevit  et  toto  corde  ad 
domum  suam  reversus  est. 
Hic  igitur  rector  fratribus, 
timens  ne  divicie  pauper- 
tatem  fratrum  suorum  et 
religionem  obruerent,  pro- 
posuit  consentientibus  fra- 
tribus suis  observare,  quod 
quodcumque  eis  adveniret 
de  temporalibus  bonis  ultra 
centum  antiqua  scuta  regis 
Francie  cederet  ad  usum 
ordinarii  et  pauperum  ; 
insuper  et  hospites  ad  do- 
mum suam  venientes  cari- 
tative  suscipere,  sed  non  eos 
in  vitale,  ne  per  incursum 
eorum  fratrum  silencium 
turbaretur.  Hic  igitur  de- 
votus  et  memorandus  pater, 
vir  totus  apostolicus,  omni- 
bus reverendus  et  metuen- 
dus  incedit,  Ion  ga  et  grisea 
toga  et  tunica  grisea  dis- 
tinctus.  Divina  gratia  mature 
preventus ,  quotidianis  pro 
fratribus  in  anteriora  semper 
intendens,  sancte  pauper- 
tatis     amator,     bumilitatis 


Als  dan  die  fratres  toe 
Zwolle  van  sinen  guede  en 
van  anderen  uit  mynnen 
voersien  ende  besorghet  wer- 
den, anxt  hebbende,  dat  die 
rijkdome  oerre  armoede  ende 
gheestelicheit  niet  en  ver- 
druckenden,  soe  opsetten  sie 
standaftike  in  oeren  zeden 
te  bewaren,  dat,  soe  wat 
hen  toequame  van  tijtliken 
guederen  boven  hondert 
olde  schilden,  solde  gaen 
tot  behoeflicheit  der  armen, 
ende  opdat  se  in  enicheit 
ende  stilheit  bleven,  dat  se 
alle  gaste,  die  henquemen, 
in  mynnen  tractiren  wolden 
mer  dat  se  niet  noeden  en 
wolden,  opdat  oer  stilheit 
niet  behindert  en  werde. 
Hierom  dese  devote  pater, 
een  heel  apostels  man,  was 
redeliker  langher  lengte, 
kael  van  hovede,  magher 
van  vleische,  enen  ijgheli- 
ken  eerweerdigh  ende  ont- 


Digitized  by 


Google 


custos,  sobrietatis  amicus, 
pudicicie  decus,  simplici- 
tatis  norma,  discipline  vigor, 
yiciorum  hostis ,  yirtutum 
jubar,  devocionis  exemplar, 
fortis  in  fide,  longanimus  in 
spe,  in  caritate  difiusus  et 
multos  convertens  a  seculi 
vanitate.  In  quantum  in 
ipso  erat  semper  divertit  se  a 
tumultu  hominum  et  causa- 
rum  turbacionibus.  Quotidie 
pro  posse  studuit  sancti(?)[fol. 
124r]  et  studio  diligentissime 
incumbebat,  ita  ut  in  theo- 
logia  et  canonibus  doctorem 
valere  a  doctis  plerisque 
diceretur.  Nunquam  ociosus 
in  cella,  nam  multos  devotos 
tractatulos  scripsit  et  dicta- 
vit,  ut  *):    De  cura  infirmo- 


siende;  hy  ghenk  in  langhen 
ende  greuwen  hoyken,  on- 
ghegordet  met  enen  greuwen 
rocke ;  guettijt  voercomen 
mitter  godliker  graciën  ende 
mit  stadighen  voertganghe 
andachte  hy  altoes  voert  te 
gaen,  een  miinner  der  hilli- 
gher  armoede,  een  bewaerder 
der  ootmoedichheit ,  een 
vrient  der  soberhei t,  een 
cyerheit  der  scamelheit,  een 
regel  der  simpelheit,  een 
bloynghe  der  disciplinen , 
een  viant  der  gebreken,  een 
schijnsel  der  doechden,  een 
exempel  der  ynnicheit,  stark 
in  den  geloven,  lankmoedig 
in  den  hope,  verbreidet  in 
mynnen,  ende  vele  menschen 
bekierende  van  des  werelts 
ydelheyt.  Soeviel  alst  in  hem 
was,  soe  kierde  hy  hem 
altoes  van  der  menschen 
manichvoldicheit  ende  van 
verstrieringhe  der  saken.  Da- 
ghelics  soeviel  als  hy  mochte, 
gaf  hy  ter  rusten  ende  seer 
vlitelic  te  studeeren,  want  hy 
was  guet  voor  enen  doctoer 
in  der  hilligher  scrift  ende 
oek  in  der  rechte.  Nummer 
was  hy  ledich  in  sijnre 
kamer,  want  hy  heeft  vele 
devoter  boekskens  gescreven 
ende  gemaekt. 


i)  De  l\jst  van  de  hier  aangegeven  werken  van  Dirk  van  Herxen  is 


Digitized  by 


Google 


234 


rvm  ;  Circa  que  versatur  oracio  ; 
Quomodo  ambulandum  est  co- 
ram  Deo;  De  remediis  quorum- 


verre  van  volledig.  Dik  blykt  reeds  uit  hetgeen  in  de  Kroniek  van 
Jacobus  de  Voecht,  p.  55 — 57  en  noot  1,  p.  89—90,  de  noot,  en 
p.  112—113  hierover  vermeldt  wordt.  Een  nader  onderzoek  in  onze 
bibliotheken  naar  de  werken  van  Dirk  van  llerxen,  die  thans  nog  in 
US.  voorhandeu  z\}n,  zou  zeer  gewenscht  xyn.  De  Universiteite- 
bibliotheek te  Utrecht  bezit  vier  opvoedkundige  traktaten  van  Dirk  van 
Herzeu  in  HS.  n°  380,  nl.:  1)  Traetatus  de  juvenibus  trakendit  ad 
Ckrittnm  (fol.  1—  20b).  Dit  is  identiek  met  deu  door  Campbell  (Annales 
n*  1653)  beschreven  Speculum  juvenum.  2)  IAbeüut  dé  innocentia  ter- 
oanda.  3)  IAkellut  de  parvulit  trakendit  ad  Ckrittum.  4)  Libellus  de 
lamdabUi  studio  fratrum  trakentium  parvulot  ad  Ckrittum.  Deze  vier 
werkjes  hoop  ik  binnen  kort  uittegeven. 

De  door  Campbell,  (n*  1652)  beschreven  Detota  J£xerciat  waarvan  ik 
een  exemplaar  in  de  Bibl.  van  het  Groot-Semiuarie  te  Luik  vond,  be- 
helzen o.  a.  VtiUa  exerciiia  passionis  Deminioe  gceundum  articulos  dittimeta. 
Incipit:  „Ad  Dominice  passionis  memoriam".  Explicit  (fol.  16r):  „pro 
immanitate  tanti  sceleris  in  mundo  commissi". 

fol.  16v.  Sequuntur  quinque  arficuli  singuli  cum  quatuor  particulit 
cotuiderandi  circa  passwnem  Sjlvatoris  Je§u  Ckritti.  Incipit:  „Primus 
quam  strennue  perfecte".  Explicit  (fol.  21  r):  „et  pro  aditu  paradisi 
reservando  te  totum  impendit". 

fol.  21.  De  quatuor  modi*  respiciendi  in  f  adem  Ckruti.  Incipit: 
„Kespice  in  faciem  Christi  tui".  Explicit  (fol.  28v):  „et  regnas  gloriosus 
Deus  per  omnia  secula  seculorum.    Amen". 

fol.  29r.  Prologus  ....  super  Oraüonem  Dominicim.  Incipit :  „Intcr 
omnia  opera  que  fieri  possunt".  Explicit  (fol.  30 v):  „tono  primum  cautus 
noster  intonetur". 

fol.  30 v.  Brevis  explanatio  Orationis  Dominice  per  modum  oratiomie 
secundum  sententias  sanctorum.  Incipit:  „Pater  noster,  qui  es  in  cclis 
(O  pater)".    Explicit  (fol.  35v):  „nos  cotidie  iusequitur.    Amen". 

fol.  49 v.  JPrefatio  super  Saluiatione  angelica.  Incipit:  „Traditione 
christiana  frequentamus  salutationem".  Explicit  (fol.  51  r):  „quia  pro 
tepore  ascendere  non  sufficiunt". 

fol.  51r.  Explanatio  brevis  angélice  salutationis.  Incipit:  „Ave,  o 
felix  Maria,  o  omni  laude  dignisnma".  Explicit  (fol.  54):  „tenovimus, 
recolimus  et  congaudemus". 

foL  54r.  De  desiderio  moriendi  secundum  Ulam  petüionem  Dominice 
Orationis:  Adveniat  regnum  tuum.  Incipit:  („Ad  ven  ia  t  regnum  tuum) 
Bonus  Dominus  ex  gratuita".  Explicit  (fol.  61  r):  „cum  subnectitur 
colligere  potest". 

fol.  63v.    Oratio  devota  pro  regno  celorum  impetrando.    Incipit:   „Do* 


Digitized  by 


Google 


235 


dam  adverwrum;  ExpUznacio- 
nes  oracionü  Daminice;  Expo- 
sicio  oracioni8  Daminice;  Eadem 
sub  compendio;  Expkinacio 
Salutacioni8  Angelice;  De  fide 
et  XII  radonibus  fidei;  Que 
Jidem  róbarant;  De  articidis 
fidei;  De  viia  crütiana;  De 
fide  crütiana;  Devote  et  interne 
oraciones;  De  regimine  dcvo- 
tarum  feminarum;  Disputacio 
et  objuracio  cujusdam,  qui 
detrahebat  devotie  personis. 

Multas    utiles    ad    diver- 
sos   scrip8it  epistolas.    Hec 


Hy  screef  oek  vele  nutter 
epistelen  tot  alrehande  perso- 


miuator  Domine  Deus".  Explicit  (fol.  80r):  „gratiarum  aclioncs  condignas 
referam  per  infiuita  secula  sec u lorum". 

Ecu  e  volledige  beschrijving  van  dit  zeer  zeldzame  werkje,  hoop  ik 
later  te  geven. 

Over  de  in  De  Kroniek  p.  113  vermelde  „Exercltia  quedam  Domini 
Theodêrici  Berxen,  que  sunt  ieeenta  poet  morlem  ejue\  zie:  Acquoy, 
Windesheira  I,  p.  88  noot  5.  De  aldaar  vermelde  codex  berust  thans  in 
de  Koniukl.  Bibl.  te  'sGravenhago  (u°  128  G.  16).  Deze  'Exercvtla  zijn 
ook  te  vinden  in  MS.  8849—59  der  Koniukl.  Bibl.  te  Brussel ,  fol. 
212v — 2l3r,  onder  den  titel:  „KotabUia  quedam,  que  venerabilis  pater 
Tkeodericut  Berxen  notavii  in  quaternione  wo". 

In  den  Catalogus  van  de  11  SS.  van  wijlen  den  raadsheer  Uecrkcns 
te  Zwolle  (in  MS.,  Biblioth.  der  Verecniging  voor  Overijss.  Regt  en 
Geschied,  te  Zwolle)  vind  ik  onder  ii*  36  in  4°  vermeld:  „Dicta  Doe- 
forum  ad  inetructionem  Beligiosorum  et  de  Festis  et  Sanctie  $  De  Commune 
Viia;  Bemedia  contra  peeeata;  Metra  de  Mor  te  ac  de  beata  Pirqine, 
quo»  tradatue  colligavit  Dominue  Theodericus  de  Berxen  \  (Op  papier  in 
bruinen  band).  „Ex  librario  Monasterii  Nemoris  Beatae  Mariae  prope 
Nordhoru".  De  heer  Heerkens  teek  en  de  hierbij  aan:  „Van  den  heer 
Esling,  senior  van  gezegd  klooster  en  pastoor  te  Nieuwen  hu  is  ont- 
vangen". Mijne  pogingen  om  dit  HS.  terug  te  vinden  bleien  tot  heden 
vruchteloos. 

Vergl.  verder  over  de  werken  van  D.  van  Herxen:  Moll,  Kerkge- 
schiedenis II,  2,  p.  309,  370,.  412  en  419;  Acquoy,  Windcsheim,  I, 
p.  88  en  Van  der  Aa,  Biographisch  Woordenboek,  in  voce. 


Digitized  by 


Google 


et  muite  alia  dictavit  et 
scripsit  manu  propria.  In- 
super  valde  egregius  et 
planus  translator  fuit  et 
expositor  de  latino  in  teu- 
tonicum,  nam  multas  ma- 
terias  de  viciis  et  virtutibus 
scripsit  et  transtulit,  item 
Passiones  Sanctorum  et 
multa  utilia.  Omnes  fratres 
status  sui  dilexit  et  vere 
dilectionis  judicia  opere  et 
sermone  in  veritate  singulis 
demonstravit,  odium  et 
amaritudinem  in  corde  con- 
tra nullum  unquam  tetinuit, 
reprehensibilia  tarnen  in 
fratribus  et  devotis  zelo 
motis  discipline  loco  et 
tempore  congruis  emendare 
non  omisit.  Cuncti  ergo 
fratres  sui  et  patres  diver- 
sarum  congregationum  sin- 
gulari  affectu  dilectionis 
erga  eum  movebantur,  in 
ejus  presencia  plurimum 
delectati,  ejusque  absenciam 
longiore  propter  diversas 
causas  et  visitaciones  gravi- 
ter      ferentes.     Quocunque 


nen.  Hy  was  oek  een  beerlic 
guet  slecht  oversetter  en  be- 
duder  van  het  latijn  in  duit- 
sche,  want  hy  heeft  veel  ma- 
terien  van  den  sunden  ende 
doechden  ghescreven  ende 
overgheset  Hy  mynnende 
alle  die  fratres  onses  huses  !) 
ende  bewees  enen  yegheli- 
ken  in  der  waerheit  teikéne 
waerrer  mynnen  mit  werken 
ende  woerden.  Ha[a]t  en[de] 
bitterheit  en  hielt  hie  num- 
mer in  den  herten  teghen 
yemanden ;  nochtans  en 
liet  hy  niet  die  berispelike 
dinghen  in  den  fratres  ende 
devoter  menschen,  tot  myn- 
nen der  disciplinen  beweghen 
in  behoerliker  stede  ende 
stonde  te  beteren.  Hieromme 
al  sine  brueders,  ende  die 
patres  van  menigherhande 
vergaderinghe,  worden  tot 
hem  met  sonderlingher  be- 
gheerten  der  mynnen  gheto- 
gen,grote  ghenoechteinsijnre 
teghenwoerdicheit  hebbende, 
ende  sine  langhe  afwesen 
om  alrehande  saken  moyelic 
verdraghende.  Ende  soe  waer 
het  geschiede  oen  te  comen, 
soewal  in  vreemde  verga- 
deringhen van  beyden  kun- 
nen, als  in  sinen  eyghenen 


1)  In  het  HS   staat  „states"  boven  „huses"  geschreven. 


Digitized  by 


Google 


237 


autem  locorum  venisset,  ab 
omnibus  ut  angelus  Dei 
suscipiebatur  et  affectuosis- 
sime  pertractabatur,  quum 
in  ejus  presencia  semper 
vera  virtus,  vite  sanctitas, 
fraterna  caritas,  et  omnis 
disciplina  tam  in  ipso,  quam 
coram  eo  moribus,  verbis 
et  gestibus  a  cunctis  sunt 
exhibita,  vere  cognoscentes 
et  corde  percipientes  Spiri- 
tum  Dei  Sanctum  in  tanti 
hospitis  presencia  ipsis 
supervenisse»  De  cujus  ad- 
ventu  jocundo  singuli  suum 
spiritum  in  Deo  et  in  seipso 
exaltare  persenserunt,  quid 
talis  presencia  patris  hono- 
rari  meruissent.  Tam  eciam 
a  religi-  [fol.  124v]  osis,  quam 
a  secularibus  honorabatur. 
Non  erat  ut  leo  fremens  et 
frendens  in  domo  sua  et 
extra  domum,  sed  ut  parvus 
et  modieus  in  medio  fratrum 
conversabatur.  Nunquam 
cum  imperïo,  sed  cum  omni 
mansuetudine  et  benignitate, 
quod  faciendum  erat  insi- 
nuabat,    Plenus  erat  pietate 


huse,  daer  ontflngben  se  oen 
als  enen  .hillighen  enghel 
Godes  ende  tractièrdène  tot 
kintliker  mynnen  seer  be- 
geerlic  mit  allen  oerren  vlite, 
want  in  sijnre  teghenwoer- 
dicheit  sin  allres  waere 
doechden ,  hillicheit  des 
levens,  bruederlike  mynne 
ende  alle  discipline,  soewal 
in  hem  als  voer  hem,  met  ze- 
den ,  woerden  ende  manieren 
van  hen  allen  bewesen,  waer- 
like  bekennende  ende  mitter 
herten  vermenende,  den 
Hillighen  Gheest  Godes  in 
teghenwoerdigheitsoe  groten 
gastes  hem  overcomen  te 
wesen,  van  wes  blider  toe- 
coemst  se  alle  verbliden, 
ende  dat  se  mitter  teghen- 
woerdicheit  alsulker  paters 
verdient  hadden  geeert  te 
werden.  Enen  yegeliken  vor- 
derende, niemant  schaden- 
de ,  dese  alreonnoselste  man 
van  allen  gheisteliken  ende 
wertliken  devoten  personen 
deses  landes  seer  gheeert; 
en  was  niet  in  sinen  huse, 
ende  oec  butens  huses,  als 
een  breeschende  ende  grym- 
mende  lewe,  mer  als  cleyn 
int  midden  sijnre  brueders 
wanderende,  niemant  mit 
ghebode,  mer  mit  alre  gueder- 
tierenheit  ende  zachtmoe- 
dicheit,  gaf  hy  te  kennen, 


Digitized  by 


Google 


288 


et  gracia  et  magne  auctori- 
tatis,  non  levis  in  risu  aut 
jocis,  nee  erecto  collo  plu* 
rimis  obsequencium  vallatus 
servitoribus  pompose  pro- 
cessit,  sed  tamquam  agnus 
mansuetus,  piissime  conver- 
sans,  a  cunctis  eum  cernen- 
tibus,  religiosis  et  seculari- 
bus,  in  maxima  reverencia 
babebatur.  Ipse  composuit 
devotam  oracionem :  „De 
desiderio  mortis" ,  quam  de- 
votissime  et  desiderantis- 
sime  legit  Postquam  autem 
tres  congregaciones  clerico- 
rum  inchoaverat,  in  Busco- 
ducis  scilicet,  Doesborch  et 
Harderwijck,  et  quartam  in 
Groninghen,  jam  longo  fes- 
sus senio,  cum  esset  lxxvi 
annorum,  in  regimine  autem 
48,  in  medio  fratrum  suoruin 
obdormivit  in  Domino.  Se- 
pultu8  in  Windesem  in  se- 
pulchro  predecessoris  sui 
Gerardi  Kalker. 


dat  men  doen  solde.  Hy  was 
vol  van  goediensticheit,  yol 
gracien  ende  auctboriteit  voor 
Gode  ende  den  menschen, 
niet  licbtveerdigh  in  lachen 
ende  buerten,  noch  mit 
uitgerekten  halse,  mit  velen 
dienres  ommeringhet,  moe- 
delike  voertgaende,  mer  als 
een  seer  sachtmoedich  lam- 
meken guetlike  wanderende, 
van  allen  gheesteliken  ende 
wereltliken  personen,  die  oen 
sagben,  hebben  wy  ghesien, 
dat  hy  in  seer  groter  reve- 
rencien  ghehadt  ende  ghe- 
rekent  was.  Als  hy  dan  drie 
vergaderinghe  der  clerken 
begonnen  hadde,  als  toe  des 
Hertoghenbusche,  toe  Does- 
borch ende  toe  Harderwijck, 
ende  oec  die  vierde  toe 
Groninghen,  ende  nu  was 
van  langhen  older  vermoyet, 
als  hy  was  nu  zes  en  teeven- 
tich  jaren ,  mer  in  den  regi- 
ment acht  en  veertig  jaer, 
soe  ontsliep  hy  onder  den 
handen  en  int  midden  sijnre 
brueders  in  den  Heren.  Ende 
hy  wart  toe  Windesem  int 
graf  sijns  meiBters  ende  voer- 
ghanghers,  des  eerweerdi- 
ghen  vaders  heren  Gheerds 
van  Kalkar,  des  eersten  rec- 
toers  der  Clerkenhuis  toe 
Zwolle,  begraven. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  II. 

STUKKEN  RAKENDE  HET  HUISELIJKE  BESTUUR. 


I.  Coisuetudines  domus  nostre, 

que  ad  pacem,  concordiam  et  profectum  in  vita  spirituali 
nobis  et  successoribus  nostris  deservire  possunt,  prout  he 
in  domo  nostra  consuete  et  a  predecessoribus  nostris 
diligentius  observate  fuerunt,  placuit  nobis  distincte  in 
hoc  quaterno  colligere,  ne  a  memoria  nostra  sive  succes- 
sorum  nostrorum  per  oblivionem  excidant  vel  per  teporem 
dissuescant,  sed  frequenti  renovatione  ad  custodiam  disci- 
pline et  bonoruin  morum  attendant.  Ut  enim  ait  Hugo 
de  Sancto  Victore:  „Virtus  non  alio  modo  apprehenditur, 
nisi  disciplina  virtutis  non  neglienter  custodiatur".  Et 
licet  non  obligamus  nos  vota  vel  professione  ad  obser- 
vantiam  istarum  consuetudinum  vel  alicujus  religionis, 
non  est  tarnen  sine  culpa  in  hujusmodi  negliens  vel 
inobediens ')  inveniri,  turbare  pacem  domesticam  et  occa- 
sionem  dare  vite  remissioris. 

Quod  licitum  et  proficuum  est  bonas  consue- 
tudines  observare. 

Quod  autem  bonas  consuetudines  et  virtutum  assuefac- 
tiones  non  solum  presbiteri  et  clerici  simul  couimorantes, 
sed  etiam  quislibet  paterfamilias  in  domo  cum  familia  sua 
observare  licite  po  test,  patet  per  Hostiensem  in  Summa 
lib.  I.  regula:  De  conxuet'udine ,  §  ultimum  *),  ubi  ponens 


1)  In  het  Incunabel  staat:  „inobedines". 

2)  Henricus  de  Segnsio,  Summa  Juris  Canonici. 


Digitized  by 


Google 


240 


quatuor  genera  consuetudinum,  quartana,  quam  vocat  spe- 
cialissimam ,  dicit  esse  in  ter  privatos.  Idem  Johannes 
Ananiensis  in  Summula  de  conmetudine.  Idem  satis  patet 
per  Thomam  in  Prima  secunde  questio  91  articulo  3  ')•  Quis 
enim  volet2)  debite  et  ordinate  vivere,  non  statuit  sibi 
certas  observantias ,  modoo  et  tempora,  ut  apte  et  con- 
venienter  sua  negocia  exequatur,  que,  quanto  strictius 
observaverit,  tanto,  quod  intendit,  efficatius,  citius  et 
(acilius  obtinebit.  Similiter  quis,  habens  curam  domes- 
ticam ,  nonne  disponit  familiam  suam  ad  certam  maneriem, 
secundum  quod  status,  conditio  vel  officium  suum  exigit 
et  requirit?  unumquodque  enim  quantum  habet  de  ordine, 
tantum  habet  de  bonitate.  Unde  Augustinus  in  libro 
De  opere  monachorum:  „Optima  est",  inquit,  „gubernatio, 
ut 8)  omnia  suis  tomporibus  distributa  gerantur  ex  ordine, 
ne  animum  humanum  turbulentis  implicationibus  involuta 
perturbent". 

De  fundatione  cujusdam  domus  quorumdam  communiter 
viventium  et  que  debeat  esse  intentio. 

Domus  nostra  ad  hoc  a  personis  fidelibus  fundata  et 
dotata  est,  ut  in  ea  devoti  viri,  presbiteri  et  clerici  simul 
vivant  in  communi,  qui  de  laboribus  manuum  suarura, 
videlicet  opcre  scripture  et  de  redditibus  sive  bonis  eccle- 
siasticis,  vitam  transigant  mediocrem,  ecclesias  devote 
frequentent,  prelatis  et  curatis  suis  reverenter  obediant, 
humilem  et  simplicem  habitum ,  statui  tarnen  clericali  com- 
petentem,  deferant,  canones  et  decreta  sanctorum  patrum 
diligenter  custodiant,  virtutum  et  devotionum  studiis  sol  er- 
ter  insistant,  et  non  solum  irreprehensibiles,  verum  etiam 
exemplares  se  aliis  exhibeant,  ut  sic  possint  Deo  gratum 
et  acceptabile  servitium  exhibere ,  non  solum  de  sua  bona 
conversatione ,  sed  etiam  de  aliorum  (quorum  corda  per 
eorum  monita  et  exempla  compungere  dignabitur)  con- 
versione  et  salute.  Quia  igitur  verus  profectus  vite  spiri- 
tualis  consistit  in  cordis  puritate ,  qua  neglecta  frustra  ad 


1)  Thomas  de  Aquiuo,  Summa  Theologica. 

2)  In  het  Incunabel  slaat:  „voles". 

3)  „ut"  staat  tweemaal  iq  het  Incunabel, 


Digitized  by 


Google 


241 


perfectionem  nitimur,  que  eet  in  caritate.  Sii  igitur  sum- 
mum et  cottidianum  studium  et  exercitium  nostrum  pro- 
ficere  in  cordis  puritate,  ut  videlicet  primo  omnium 
discamus  nosipsos  cognoscere,  vicia  et  passiones  anime 
sine  dissimulatione  dijudicare  et  eas  totis  viribus  niti 
extirpare,  gulam  domare,  concupiscentias  refrenare,  super- 
biam  deprimere,  temporalia  contempnere ,  proprias  volun- 
tates  frangere  et  alia  quelibet  vicia  impugnancia  expugnare, 
et  inter  hec  pro  veris  virtutibus  acquirendis  summum 
stadium  adhibere,  ut  videlicet  humilitatem,  caritatem, 
castitatem,  pacientiam,  obedientiara  ac  alias  virtutes,  in 
quibus  beneplacitum  est  Domino  Deo,  possimus  obtinere. 
Ista  est  verior  et  tucior  via  et  modus  proficiendi  in  vita 
spirituali,  prout  sancti  patres  dcterminaverunt,  et  habetur 
inde  notabiliter  in  CoUationibns  patrtian  in  prima  collatione 
abbatis  Moysi  et  in  Profectibus  religiosorum ,  ubi  dicitur 
de  Caathicis,  quos  optime  judicat  de  triplici  genere  reli- 
giosorum.  Ad  istum  modum  proficiendi  debemus  omnia 
nostra  exercicia  dirigere:  orationem,  meditationem,  lectio- 
nem,  opus  manuum,  vigilias,  jejunia,  exercitationes , 
compositionem  tam  interioris  quam  exterioris  hominis ,  ut 
sic  directa  via  ad  caritatem  Dei,  ad  gustum  eterne  sapientie 
possimus  pervenire. 

De  materiw  meditandi. 

Quia  vero  timor  Domini  necessarius  est  proficere  volenti- 
bus,  —  qui  enim  sine  timore  est,  non  poterit  justificari  !)>  — 
idcirco  expedit  cuique  nostrum  indefesse  ruminare  materias 
illas,  que  provocant  hominem  ad  timorem  Dei,  ut  est 
materia  de  peccatis,  de  morte,  de  judicio,  de  inferno. 
Sed  ne  timor  continuatus  mentem  dejectam  et  desperatam 
faciat,  si  non  in  spe  divine  misericordie  respiret,  idcirco 
intermiscere  expedit  materias  ad  spem  et  amorem  Dei 
provocantes,  videlicet  de  regno  celorum,  de  beneficiis 
divinis,  de  vita  Jesu  Christi  et  passione  ejus.  Quas  materias 
sic  solemus  dividere  et  alternare,  ut  meditemur  Sabbato 


1)  Eccl.  4,  '28. 


Digitized  by 


Google 


242 

de  peccatis,  Dominica  die  de  regno  celorum,  feriis  secundis 
de  morte,  feriis  terciis  de  beneficiis  Dei,  feriis  quartis  de 
judicio,  feriis  quintis  de  penis  inferni,  feriis  sexiis  de 
passione  Domini,  de  qua  etiam  singulis  diebus  infra  missam 
convenit  meditari,  incipiendo  a  vita  Domini  die  Dominica, 
et  consequenter  singulis  feriis  aliquem  passum  passionLs, 
prout  habemus  signatum.  Circa  festivitates  vero  precipuas 
conformamus  nos  ecclesie  catholice,  formando  meditationes 
et  exercicia  nostra  de  materia  festi.  De  his  pro  innova- 
tione  memorie  solemus  aliquem  punctum  perlegere  mane 
vespere  et  de  sero. 

De  hora  mrgendi  et  preparatione  ad  orationem. 

Mane  infra  tertiam  et  quortam  media  hora  in  signo 
horologii  simul  solemus  surgere.  Quod  quidem  faciemus 
alacriter  et  vivaciter  excutiendo  sompnum  ab  oculis  nos- 
tris,  memorantes  illud  Jeremie  in  Trenis1):  „Consurge, 
lauda  in  nocte  in  principio  vigilarum  tuarum,  effunde 
sicut  aquam  cor  tuum  ante  conspectum  Domini,  leva  ad 
eum  manus  tuas".  Protunc  enim  premicias  cogitationum 
debemus  offerre  Domino  Deo  in  aliqua  bona  cogitatione, 
cordis  intentionem  ad  Dominum  convertentes,  ut  sic 
compositi  et  preparati  ad  dicendas  horas  et  orationes 
consuetas  accedere  valeamus.  Quales  enim  in  oratione 
volumus  inveniri,  talcs  ante  orationem  nos  debemus 
preparare. 

De  horii  legendü. 

Festivis  diebus  conveniunt  presbiteri  et  clerici  in  orato- 
rium ad  legendum  horas  canonicas  cum  cursu  Beate 
Virginis.  Ferialibus  vero  diebus  presbiteri  simul  legunt, 
clerici  vero  seorsum  duo  et  duo,  horas  Sancte  Crucis  cum 
cursu  Beate  Virginis  et  psalmos  pro  defunctis  ad  matu- 
tinas  et  vesperas  dicendo  orationes  (et)  horas.  Et  legemus 
moderate    et   modeste,    nee   nimis   cursorie,   nee   nimis 


i)  Thren.  2,  49. 


Digitized  by 


Google 


243 

tractim ,  solliciti  uniformiter  legere  et  sine  confusione.  Et 
habebimus  nos  compoeite  in  membris  et  motibus  nostris, 
sedendo  vivaciter,  erecti,  vitando  strepitus  et  sonos  quan- 
tum possumus,  ut  sic  decenter  et  devote  persolvamus 
officium  horarum  et  oraiionum  nostrarum.  Legimus  autera 
matutinas  et  primas  pari  ter;  reliquas  horos  usque  vesperas 
legimus  seorsum,  excepto  quod  festivis  diebus  legimus 
nonam  de  tempore  pariter. 

De  studio  Sacre  Scripture. 

Quia  sacra  scriptura  a  sanctis  doctoribus  conscripta 
salub[r]iter  instruit  nos,  quoniam  in  via  Dei  ambulare 
debemus,  movet  quoque  aflfectum  et  voluntatem  ad  amorem 
virtutum  et  fugam  viciorum  simul  etiam  memoriam  nos- 
tram,  seclusis  vanis  et  nocivis  cogitationibus,  occupat 
fructuosis  et  utilibus.  Simus  ergo  diligentes  et  continui 
in  studio  Sacre  Scripture,  habentes  singuli  penes  se  aliquem 
librum  de  canonica  aut  alias  autentica  vel  probata  scrip- 
tura, quem  librum  eligamus  de  consilio  confessoris  nostri, 
perlegentcs  in  eo  singuli  diebus  aliquem  passum  pro 
spirituali  refectionem  anime.  Et  ad  hoc  deputatam  habe- 
mus  specialiter  unam  horam  de  mane  post  lectioncm 
horarum ;  qua  hora  vitabimus  inutiles  discursus  et  negocia 
impeditiva,  quibus  abstrahamur  a  studio,  nisi  ntilitas 
major  incumbat,  aut  obedientia  aliud  injungat 

De  mi&m. 

Missam  cottidie  consuevimus  audire,  ad  quam  audiendam 
propter  uniformitatem  omnes  simul,  licet  non  pariter, 
transimus,  et  ea  finita,  redimus.  Festivis  diebus  summam 
missam  in  ecclesia  audimus;  ferialibus  vcro  diebus  primain , 
preterquam  in  aliquibus  festis,  videlicet  beati  Gregorii  ') 
et  Jeronimi 2) ,   et  in  festo  sancti  Marci 8)  et  in  diebus 


1)  12  Maart. 

2)  30  September. 

3)  25  April. 


Digitized  by 


Google 


244 


Rogatiohum  ])  propter  processionem  ad  summam  missam 
transimus.  In  ecclesia  non  solemus  ad  populum  conversi 
stare  vel  sedere,  ne  distrahamur  inente,  sed  magis  ab  impe- 
dimentis  liberum,  prout  oportunius  valemus,  locum  querere 
et  nos  prosternere,  ut  eo  intentius  possimus  cor  nostrum  ad 
Deum  dirigere.  Quod  specialiter  infra  missam  convenit;  tune 
enim  per  devotam  meditationem ,  et  compassionem  Domi- 
nice  passionis,  et  per  pias  affectiones ,  quasi  ad  spiritualem 
communionem  nos  deberaus  preparare.  Si  enim  secundum 
Bernhardum  omni  tempore  et  omni  loco,  precipue  tarnen 
illo  in  tempore  et  illo  loco  rem  misterii  illius  eo  modo, 
quo  traditum  est,  (hoc  est)  debite  pietatis  afiectu  agere, 
tractare  et  sumere  sibi  in  salutem,  omnibus  in  promptu  est. 

De  labore. 

Quoniam  humana  fragilitas  non  permittit,  ut  homo  in 
mcntalibus  exerciciis  continue  totus  occupetur,  idcirco 
prout  multipliciter  pereuasum  habemus,  cottidie  aliquid 
manibus  laboramus.  Qui  enim  non  est  contentus  cottidie 
aliquid  manibus  operari,  non  potest  in  cella  diucius  per- 
durare,  ut  dicitur  in  instituüs  sanctorum  patrum,  de 
quibus  beatus  Bernhardus  in  Episttda  ad  fratres  de  Monie 
Dei:  „Patres  nostri  in  Egipto  et  Thebaida,  sancte  hujus 
vite  ardentissimi  emulatores,  laborabant  manibus  suis,  et 
de  labore  suo  pauperes  pascebant ,  viventes  de  labore 
manuum  suarum  et  habitantes  in  labore  manuum  suarum. 
Opus  etiam  manuum  reddit  nos  liberos,  ne  habeamus 
necesse  inhiare  pro  donativis  aliorum".  Que  causa  per- 
movit  beatum  Paulum,  cum  scribit  ad  Thessalonicos s) : 
„Nee  panem  gratis  manducavimus  ab  aliquo,  sed  in  labore 
et  fatigatione,  ne  quem  vestrum  gravaremus".  In  ter  opera 
manuum  precipue  consuluntur  illa,  que  cum  spiritualibus 
propiorem  videntur  habere  similiiudinem ,  ut  est  opus 
scripture,  sicut  dicit  beatus  Bernhardus :  „Serius  tarnen  et 
prudens  animus  ad  omnem  se  comparat  laborem,"  et  cetera. 
Sic  autem  consuevimus  dividere  tempora,  ut  tribus  horis 


1)  De  drie  dagen  voor  Hemelvaartsdag. 

2)  2  Thess.  3,  8. 


Digitized  by 


Google 


245 


ante  prandium  ferialibus  diebus,  qui  clerici  sunt  insis- 
tant,  presbiteri  vero  duabus,  decima  hora  ante  pran- 
dium cessantes.  Post  prandium,  vero  a  duodecima  hora 
usque  ad  tertiam  horam,  iterum  operi  manuum  insistimus; 
quarta  hora  ad  opus  redimus.  Si  tarnen  fuerit  dies  je- 
junii,  laboramus  ante  prandium  usque  ad  horam  undeci- 
mam,  et  post  prandium  incipimus  hora  prima.  In  opere 
manuum  debemus  esse  fideles  et  ferventes:  malcdictus 
enim ,  qui  facit  opus  Domini  negligenter  ').  Et  Heet  de- 
beamus  esse  continui,  non  tarnen  nimii  vel  importuni, 
ne  8piritum  extinguamus;  immo  debemus  niti,  manere,  si 
non  in  continua  bona  meditatione,  saltem  in  bona  affectione, 
sepius  erigendo  cor  nostrum  ad  Deum  per  breves  orationes, 
quas  jaculatorias  vocat  beatus  Augustinus.  Item  debemus 
in  silentio  operari,  brevius  protunc  expediendo  ad  nos 
venientes,  nisi  evidens  utilitas  persuadeat  maturius  loqui 
cum  alio. 

De  commestione. 

Ad  mensam  debemus  omnes  simul  mature  tempestive 
in  pulsu  convenire,  ut  intersit  unusquisque  cum  legitur 
Benedicite.  Sedentes  ad  mensam  solemus  silentium  ser- 
vare,  ut  possimus  eo  quietius  et  attentius  Sacram  Scrip- 
turam,  que  nobis  ibidem  legitur,  auscultare.  Item  debe- 
mus visum  continere,  ne  circumspiciamus,  quid  in  mensa 
fiat,  nisi  hoc  alicui  ex  officio  incumberet.  Item  debemus 
cavere,  ne  simus  exquisiti  vel  singulares  in  quantitate 
vel  modo  percipiendi  cibum  vel  potum.  Si  habunde  fuerit 
nobis  amministratum,  debemus  cum  gratiarum  actione  per- 
cipere;  si  vero  parcius,  debemus  nihilominus  equanimiter 
contenti  esse,  cogitantes  de  penuria  et  frugalitate  multo- 
rum ,  etiam  secularium ,  qui  multo  minoribus  et  vilioribus 
sunt  contenti. 

De  dormitione  post  pramdium. 

In  estate,  ab  octava  Pasce  usque  ad  festum  Exaltationis 
Sancte  Crucis2),  consuevimus  dormire  post  prandium,  lectis 


1)  Jerem.  48,  10. 

2)  14  September. 

Derde  Serie.    Wbrken  N°.  43.  16 


Digitized  by 


Google 


246 

non  is  quousque  per  lectorem  inense,  prandio  suo  facto, 
fuerimus  suscitati.  Eo  tempore  domus  debet  esse  clausa 
et  cavebit  sibi  quisque  a  strepitu ,  ne  impediat  quiescentes. 
In  hyeme  vero,  si  post  prandium  sompno  gravamur,  sole- 
mus sedentes  modice  inclinare  caput  per  Miserere  vel  duo. 

Quid  post  cemm. 

Cena  facta  et  dicto  completorio,  faciet  unusquisque  in 
camera  sua  quid  convenit  sibi ,  vel  pumicat  vel  lineat  vel 
studet  vel  loquitur  cum  aliquo  de  edificatione  anime  usque 
ad  horam  octavam.  Qua  signata,  sine  mora  dimitteraus 
a  nobis,  si  qui  assunt  alieni,  et  claudetur  domus  et  vacabit 
unusquisque  sibi  servando  silentium.  Et  tune  precipue 
convenit,  quod  beatus  Bernhardus  ait:  „Fidelis  servus  Jesu 
Christi  post  completorium  singulis  diebus  capitulum  sibi 
teneat  et  convocatis  cogitationibus  suis,  ponat  cum  eis 
rationem",  et  cetera.  Et  sic  media  hora  infra  octavam 
solemus  simul  ire  dormitum. 

De  coüatione. 

Quia  per  collationem  mutuam,  ubi  de  aliqua  materia 
Sacre  Scripture  fit  caritativum  colloquium ,  non  solum  in- 
struimur  ad  scientiam,  sed  ctiam  accendimur  ad  fervorem, 
et  precipue  nutritur  ex  hoc  caritas  fraterna.  Dixit  enim 
beatus  Anthonius,  optimum  esse,  si  se  fratres  mutuis  con- 
solentur  sermonibus.  Idcirco  consuemus  festivis  diebus 
post  prandium  per  horam  convenire  et  colloqui  de  aliqua 
materia  edificatoria,  occasionem  loquendi  sumentes  ex 
aliquo  passu  Scripture,  qui  legetur  nobis  per  aliquem, 
qui  fuerit  deputatus  custos  collationis.  Qui  etiam  solli- 
citus  sit  ammonere  fratres,  ut  de  materia  proposita  uni- 
formiter  loquantur,  non  adducentes  vana  vel  extranea. 
Nee  fiant  inter  nos  disputationes  vel  argumentationes  in- 
fructuose,  sed  unusquisque  cum  modestia  proponat  quid 
pro  materia  deseruit.  Solemus  etiam  Dominicis  diebus  et 
in  precipuis  solennitatibus  de  sero  post  cenam  convenire  !), 


1)  In  het  Incunabel  staat:  „convevenire" 


Digitized  by 


Google 


247 

et  lecto  completorio,  colloqui  consequenter  de  materia 
post  prandium  proposita.  Illis  J)  etiam  Dominicis  diebus 
conferemus  de  scolaribus  vel  etiam  aliis  hominibus  bone 
voluntatis,  qui  veniunt  ad  nos  causa  instructionis ,  ut 
illos  agnoscainus,  et  circa  eos,  qui  bone  spei  videntur, 
diligentiores  existamus. 

De  ammonitione. 

Festivis  diebus,  postquam  divina  officia  in  ecclesia 
fuerint  de  vespera  expleta,  de  bona  consuetudine  consue- 
verunt  ad  domum  nostram  venire  scolares  et  alii  boni  viri, 
causa  spiritualis  instructionis,  quibus  legetur  in  teutonico 
aliquis  passus  Sacre  Scripture  de  materia  plana,  que  ad 
emendationem  vite  eospoterit  provocare,  videlicet  de  viciis, 
de  virtutibus,  de  contemptu  mundi,  de  timore  Dei  et 
similibus.  Quo  facto,  studebit  unusquisque,  secundum 
datam  sibi  gratiam  aliquos  eorum  alloquendo ,  ad  idipsum 
verbis  edificatoriis  eos  commonere,  non  quidem  per  modum 
predicationis ,  sed  simplicis  exhortationis.  Et  hoc  quidem 
faciemus  ferventer  et  efficacitcr,  attendentes,  quod  non 
est  Deo  gratius  sacrificium,  quam  zelus  animarum.  ïn 
quo  opere  non  studebimus  ornatis  locutionibus  vel  magi- 
stralibus  allegationibus ,  que  pascant  tantummodo  aures 
audientium,  sed  magis  motivis  et  compunctivis  verbis» 
ubique  corda  et  voluntates  nostras  et  aliorum  studeamus 
tangere  et  commonere.  Quia  vero  privata  et  familiaris 
allocutio  unumquemque  plus  movet,  bonum  est,  nunc 
unum,  nunc  alium  in  privato  alloqui,  et  secundum  statum 
et  exigentiam  cujusque  ad  meliora  provocare.  Et  si  qui 
a  nobis  consilium  postulaverint,  possumus  eis  humiliter 
et  mature,  quod  bonum  videtur,  suggerere;  in  arduis 
tarnen  casibus  consulendum  et  in  confessionalibus  ad  eum, 
qui  preest  domui  nostre,  eos  dirigere.  Quando  vero  ad 
cameras  nostras  locuturi  nobiscum  veniunt,  non  debemus 
eos  diucius  et  ad  longius  ultra  dimidiam  horam  apud  nos 
tenere,  nee  de  inutilibus  aut  rumoribus  seculi  cum  eis 
colloquium   habere,   sed   magis   de   his,   que   pro  salute 


1)  In  liet  Incunabel  slaat:  „illa". 

16* 


Digitized  by 


Google 


248 

aminarum  suarum  eis  necessaria  videntur,  efficaciter  eos 
instruere,  precipue  exhortantes,  ut  in  revelandis  temp- 
tationibus  et  passionibus  suis  sint  aperti  et  ad  acquiescen- 
dum  sanis  consiliis  prompti  et  voluntarii. 

De  correptione. 

Quoniam  correptio,  prout  est  actus  caritatis  fraterne, 
necessaria  videtur  pro  conservatione  discipline,  —  dicit  enim 
Crisostomus :  „Bonus,  nisi  correptus  fuerit,  perit",  —  idcirco 
proposuimus  nos  invicem  ex  caritate  corripere  secundura 
modum  nobis  a  Salvatore  propositum :  „Si  peccaverit  in 
te  sciente  frater  tuus,  corripe  eum  inter  te  et  ipsum 
sol  urn  >),"  et  cetera.  In  correptione  debemus  attendere  illa 
tria,  que  ponit  Bernhardus,  videlicet  compassionis  affec- 
turn,  zclum  rectitudinis ,  spiritum  discretionis.  Item  debe- 
mus invicem  corripere  de  apertis  negligentiis  et  excessibus 
contra  bonos  mores  et  pias  consuetudines ,  maxime  quas 
habemus  in  scriptie;  item  de  verbis  duris,  clamorosis, 
jocosis ,  de  excussu  risu ,  de  verbis  ociosis ,  de  multiloquio 
infra  tempus  cujuslibet  operis,  de  guerris  aut  rumoribus 
sec  ui  i,  que  ad  nos  non  spectant,  cum  hospitibus  sive 
inter  nos,  de  silentio  infra  commestionem  post  octavam  et 
in  coquina,  prout  melius  teneri  potest,  de  negligentiis  in  offi- 
ciis  commissis ,  de  pertinacia  in  propria  voluntate  et  propio 
consilio  sive  excusando  sive  defendendo,  de  moribus  et 
gestibus  incompo8itis  et  inconsuetis  *),  et  sic  de  similibus. 
Istud  omnino  visum  est  expedire,  ne  per  minima  non 
correpta,  successive  vicia  in  domo  pullulent  et  fervor 
paulatim  pereat.  Et  ideo,  ut  liberiores  ad  corripiendum 
nos  mutuo  faciamus,  quilibet  ibit  semel  in  quindena  ad 
aliquem  de  fratribus,  petendo,  ut  non  vereatur  eum  cor- 
ripere, cum  in  aliquo  excessu  ab  eo  fuerit  deprehensus. 

De  rectore. 

Quia  et  in  magna  et  in  parva  qualibet  republica,  si 
conservari  debeat,  necesse  est,  esse  unum  presidentem, — 


4)  Matth.  18,  45. 

2)  In  het  Incunabel  staat:  „in  consuetus" 


Digitized  by 


Google 


249 


dicit  enira  Jeronimus:  „Non  civitas,  non  regnum,  nee 
minima  domuncula  diu  maneret  in  rure,  si  eujus  voluntati 
pareretur,  deesset",  —  idcirco  de  eominuni  consilio  fratrum 
et  aliorum  amicorum  nostrorum  fidelium  Deo  devotorum 
consuevimus  unum  presbiterum  ad  hoc  deputare,  qui 
patrisfamilias  loco,  personarum  domus  et  rerum  ad  eam 
pertinentium  principalem  curam  gerat.  Huic,  licet  nullam 
auctoritatem  jurisdictionalem  super  fratres  habeat,  tarnen 
propter  profectum  suum  et  meritum  obedientie  et  propter 
pacem  domesticam  et  conservationem  rerum  et  status 
nostri  ex  caritate  subjecti  esse  non  gravabuntur.  Huic 
precipue  incumbit  fratres  de  excessibus  corripere  et  redar- 
guere,  confessiones  personarum  domus  de  licentia  prela- 
lorum  suorum  audire,  et  ad  meliora,  quam  verbo  et  exemplo, 
eos  provocare.  Huic  fratres  in  corde  caritatem,  in  verbis 
fidelitatem  et  in  exhibitione  reverentiam  studeant  conser- 
vare,  et  licet  ubique,  tarnen  maxime  in  presentia  ejus 
observare  fratres  debent,  ut  modeste  et  verecunde  se 
habeant.  Sine  hujus  scitu  et  licentia  nemo  presumat 
literas  alicubi  mittere ,  aut  missas  aperire  vel  legere.  Sine 
hujus  licentia  nemo  domum  exeat,  preterquam  ad  ecclesiam 
tempore  debito  et  consueto,  nisi  propter  commissionem 
aliquam  de  hoc  generalem  licentiam  habuerit.  Et  talis 
nihilominus ,  si  rectorem  in  via  exitus  sui  obvium  habuerit, 
propter  reverentiam  dicat  ei ,  quorsum  transire  cogitaverit. 
Item  sine  scitu  rectoris  nemo  presbiterorum  de  novo 
recipiat  aliquem  ad  confitendum;  si  tarnen  rector  absens 
fuerit,  fiat,  quod  presbitero  utile  visum  fuerit.  Item  sine 
ejus  licentia,  si  presens  fuerit,  nullus  fratrum  hospites 
invitet,  et  in  ejus  absentia,  qui  invitandus  videtur  de 
licentia  procuratoris  invitetur.  Item  si  aliquid  de  majori- 
bus  negociis  domus  nostre  vel  alias  grave  tractandum 
fuerit,  ipse  fratres  in  unum  faciat  convenire,  ibique  cum 
omnes,  quid  senciant,  libere  pronunciaverint,  quod  majori 
et  saniori  parti  visum  fuerit  expedire,  per  eum  ulterius 
concludatur;  in  minoribus  vero  negociis,  que  consilium 
et  deliberationem  fratrum  requirunt,  cum  procuratore  et 
duobus  vel  tribus  de  senioribus  inventum  fuerit  sine  dis- 
sensione  aut  pertinacia  cujusquam,  pacifice  determinetur. 
Quodsi   negocium  tale,  quod  absit,  propter  dissensionem 


Digitized  by 


Google 


250 

inter  se  expedire  non  poterint,  ad  omnes  fratres  referatur, 
et  quod  majori  et  saniori  parti  visum  fuerit,  sine  repli- 
catione  concludatur.  Ceteruin  studebit  rector  domus  nostre 
aliis  fratribus  se  conformare  in  cibo  et  in  potu,  et  huuiili- 
tate  habitus  et  ceteris  consuetudinibus ,  que  convenienter 
servare  poterit.  Nee  concesso  sibi  abutatur  officio,  sed 
sciat  se  eo  magis  debere  irreprehensibilem  gerere,  quan- 
tum humana  permittit  fragilitas,  tam  coram  extraneis, 
quam  coram  domesticis;  et  videat  sibi,  ne  querat,  que  sua 
sunt,  sed  que  Iesu  Christi.  In  fratribus  suis  sic  perse- 
quatur  vicia  aliena,  ut  non  palpet  sua,  nee  dominum  se 
attendat,  sed  fratrum  euorum,  quibus  si  vere  superior  vult 
inveniri ,  omnium  servum  et  minimum  studeat  se  in  veri- 
tate  estimare.  Nitatur  ipse  precipue  esse  affabilis  et  dul- 
citer  seriosus,  in  ammonitionibus  fervidus,  in  consiliis 
providus  et  in  promotione  omnis  boni  sollicitus.  Fugiat 
perplexitates  et  distractiones  secularium  negociorum  et 
precipue  executioncs  testamentorum,  ubi  rationabiliter 
recusare  poterit.  Sit  semper  paratus  et  voluntarius  cedere 
officio  suo,  si  fratribus  et  amicis  nostris  videatur  alteri 
injungendum.  Ceterum  fratres  non  debent  esse  proni  ad 
judicandum  sive  sinistre  interpretandum  facta  vel  dicta 
rectoris  sui,  etiam  si  humanum  aliquod  in  eo  notaverin t; 
quodsi  ammonere  eum  vel  premuniri  utile  videatur, 
fiat  hoc  servata  debita  humilitate  et  verecundia.  Et  quia 
interdum  eum  latere  contingit,  tam  de  se  quam  de  aliis, 
que  expediret  sibi  notificari,  bonum  est,  quod  ad  hoc 
deputet  unura  de  fratribus,  qui  de  talibus  eum  habeat 
ammonitum  et  premonitum;  salvo  tarnen,  quod  unusquis- 
que  in  specie  cor  suum  eidem  libere  debet  aperire. 

De  procuratore. 

Pro  speciali  cura  temporalium  nostrorum  rector  domus 
de  consilio  fratrum,  vel  majoris  et  sanioris  partis  eorum, 
eligere  consuevit  unum  procuratorem ,  cujus  officium  est 
redditus  nostros  et  alia,  que  debentur  nobis,  monere  et 
tollere,  legata  et  donata  levare,  et  que  nos  tenemur  persol- 
vere,  quecumque  pro  victu  et  vestitu  indigemus  tempes- 
tive  procurare,  quecumque  emenda,  vendenda  vel  coquenda 


Digitized  by 


Google 


251 


8unt,  ordinare.  Ipse  sollicitabitur,  ne  res  domus  pereant 
et  annullentur,  sive  in  victualibus  sive  in  utensilibus 
sive  in  edificiis ,  et  que  curanda  vel  reparanda  sunt  per  se 
vel  per  alium,  studeat  reparare;  non  tarnen  advocabit 
alienum  operarium  sine  consilio  rectoris.  Cum  aliquid 
edificandum  est,  ei  incumbit  pro  videre  de  singulis,  salvo 
quod  structura  ordinetur  de  consilio  rectoris  et  fratrum. 
Item  ipse  consuevit  ad  mensam  ministrare  cum  rectore, 
et  in  ab8entia  rectoris  facit  ad  mensam  facienda  vice  rec- 
toris. Item  potest  advocare  fratres  indifferenter  ad  com- 
munes labores  in  domo,  et  potest  cocum  et  socium  ejus 
mittere  pro  negociis  suis  extra  domum,  sed  non  alios 
fratres  sine  licentia  rectoris.  Item  licet  ei  exire  pro 
negociis  suis  in  civitatem,  quando  utilitas  requirit;  assu- 
escat  tarnen  prius  alloqui  rectorem ,  si  convenienter  potest, 
vel  saltem  librarium  vel  coquum,  ut  sciatur  ubi  sit.  Item 
omnia  recepta,  concesea,  legata,  vel  donata  sollicite  et 
sine  dilatione  ponat  in  scriptis.  Similiter  debita  soluta 
deleat  sine  mora;  alias  enim  notabile  incommodum  vel 
etiam  disseptatio  cum  extraneis  posset  inde  evenire.  Item 
non  concedat  ab  aliquo  ultra  quinque  flor  en  os  Renenses  sine 
scitu  et  conBensu  rectoris  vel  duorum  fratrum  discretorum, 
si  rector  absens  fuerit;  nee  etiam  concedet  ultra  dimidium 
florenum  uni  persone  sine  scitu  ut  supra.  Item  nulli  aliquid, 
sive  in  pecuniis  sive  in  aliis  rebus,  ultra  duarum  placcarum 
nee  etiam  valorem  duarum  placcarum  sepius  dabit.  Nee 
etiam  concedet  aliquibus  utensilia  domus,  videlicet  lectos, 
linteamina,  ollas  et  cetera,  ad  quartale  anni  sive  ultra,  sine 
scitu  rectoris.  Item  de  elemosinis  dandis  pauperibus  ipse 
sollicitabitur;  sed  non  excedet  notabiliter  modum  con- 
suetum  elem08inarum  sine  scitu  rectoris.  Item  non  pre- 
sumat,  absente  rectore,  aliqua  attemptare  vel  imponere, 
que  non  faceret ,  si  per  se  presente  rectore ;  sed  (si)  aliqua 
cause  necessarie  occurrerent,  in  hujusmodi  faciat  de  con- 
silio duorum  vel  trium  discretorum  fratrum.  Item  studeat 
expedite  facere  facienda  et  non  ociose  huc  illucque  dis- 
currere,  quasi  sub  pallio  officii  sui,  sed  semper  quo  citius 
recurrere  ad  laborem  manuum,  si  hora  est,  vel  ad  spiri- 
tuale  exercitium  in  camera  sua.  Et  precipue  de  mane 
et  de   vespera  nitatur  se  abstrahere   ab   occupationibus, 


Digitized  by 


Google 


252 


recolligendo    mentem    suam,    ne    distractiones    externe 

penitus   eviscerent  eum  a  desiderio  eternorum  et  faciant 

secularem.    Item  laboratoribus  nostris  et  precipue  paupe- 

ribus  clericis,  qui  laborant  nobis,  sol  vat  plenam  mercedem 

operis  sui,  ne  habeant  de  nobis  conqueri.    Item  nitatur 

proinde  tractare  et  facere  pacta  sua  cum  secularibus,  ne 

contingat   cum   eis    habere    dissensiones   et   rixas.    Item 

videat  sibi,  quod  inveniatur  verax  in  verbis  suis  et  non 

permittat  debita  nostra,  que  tenemur,  diu  insoluta,  maxime 

ubi  creditores  nostri  non  sunt  contenti  de  mora  solutionie. 

Item  non  permittat,  que  debentur  nobis  inveterari,  ne  de- 

bitores  nostri  oblivioni  tradant  et  postea  recusent  sol  vere ; 

si  in  hujusmodi  repertus  negligens  fuerit,  sciat  se  incre- 

patione  dignum,  eo  quod  non  fuerit  in  commisso  fidelis. 

Item  diligenter   custodiat   cedulas   et  registra  reddituum 

nostrorum  et  pacta  cum  colonis  nostris,  cum  quibus  ipse 

habet  computare  et  tractare  tractanda;  sed  non  elocabit 

aliquam  terram  ad  annos  sine  scitu  rectoris.     Item  semel 

in  anno,   circa  tempus  inicii,  registri  sui  computationem 

faciet  de  omnibus   coram  rectore  et  fratribus,  resignans 

bursam,  claves,  registrum  et  officium  suum,  quantum  in 

ipso  est,  et  petens  humiliter  absolutionem.  Item  fratribus, 

qui  debent  ambulare  extra  civitatem ,  dabit  bursam  cum 

pecuniis,  secundum  quod  reysa  brevior  vel  longior  sibi 

videbitur  exigere;  qui  etiam  revertentes  reddant  sibi  bursam 

et  pecuniam,  si  que  superfuit.    Item  salvis  premissis  sit 

ille,  qui  habet  officium  procurature,  sicut  ceteri  fratres,  et 

videat  sibi,  quod  utiliter,  humiliter  et  patienter  habeat  ee 

cum  iratribus;  et  ipsi  fratres  humiliter  benigne  et  caritative 

habeant  se   cum   omnibus,   maxime  tarnen   cum  eo:  sic 

enim   decet,   ut  eis,   qui  presunt,   in    sollicitudine    non 

onerosos  sed  gratiosos  se  exhibeant. 

De  liberario  l). 

Uni  de  fratribus  consuevit  committi  cura  librorum  nos- 
trorum et  sollicitudo  scribendorum  et  parandorum  et 
custodia  pirgameni.    Circa  libros  nostros  sollicitus  sit,  ne 


1)  Verg!,  hierover  het:  Serapeum,  deel  XXI,  p.  183 — 192. 


Digitized  by 


Google 


268 


male  tractentur,  ne  inepte  ponantur  et  que  emendatione 
indiguerint  in  correctura,  ligatura  et  similibus,  emen- 
dentur.  Habeat  singulos  libros  in  registro  distincte  sig- 
natos;  consideret  cautius,  quibus  concedantur,  et  eorum 
nomina  et  terminum  concessionis  signet  diligenter.  Si 
aliquis  liber  amissus  fuerit,  dicat  de  hoc  rectori;  et  si  ipse 
in  culpa  est,  petat  veniam  humiliter.  Et  ne  habeat  cottidie 
accessuia  scolarium  petentium  studia,  statuat  eis  certam 
horam  festivis  diebus,  que  vacat  circa  eos  expediendos. 
Item  semel  in  anno  in  estate  colligat  omnee  libros  nostros, 
et  hora  debita  vocentur  fratres  presente  rectore  ad  provi- 
dendum,  mundandum  et  examinandum  eos.  Item  depu- 
tabitur  ei  socius  pro  libris,  qui  sunt  in  libraria  majori, 
qui  custodiat  de  bis  registrum  et  provideat  de  legendo  ad 
mensam;  non  tarnen  concedet  de  his  aliquem  librum 
extra  domum  sine  scitu  librarii,  sed  de  notabilioribus 
libris  nonnisi  de  consilio  rectoris  ultra  unum  diem.  Item 
unus  de  his,  quem  deputabit  rector,  sedebit  juxta  lectorem 
in  mensa  pro  correctura  ejus,  si  opus  est.  Item  fratres 
nostri  in  domo  possunt  aufferre  unum  librum  de  libraria, 
pro  studio  eis  designatum  a  rectore,  et  signare  nomen 
suum  in  tabula;  plures  non  sumant  secum  ad  cameram 
sine  licentia  librarii  vel  ejus  socii  ')•  Item  semel  in  prin- 
cipio  cujuslibet  mensis  provideat  socius  librarii  registrum 
et  tabulam  de  libris,  et  colligat  hincinde  omnes  libros, 
preter  studia  fratrum,  et  reponat  distincte  in  librariam. 
Circa  scribenda  in  domo  nostra  sit  librarius  sollicitus,  ut 
omnes  fratres  sufficienter  habeant  ad  scribendum;  et  si 
fieri  potest,  omnibus  procuret  latinum  scribere  in  domo 
nostra;  et  ideo  non  facile  remittat  aliquem  petentem  sibi 
scribi  bonum  librum ,  quamvis  pro  tempore  nullus  vacaret 
de  fratribus,  sed  inducat,  ut  expectet  modico  tempore. 
Item  cum  aliquis  petierit  sibi  scribi  librum,  pro  quo  habet 
scriptorem,  ostendat  ei  manum  scriptoris  et  conveniat 
cum  eo  de  quaternis  ad  certum  precium ,  nisi  sit  contentus 
de  computatione  nostra  consueta;  de  notabilibus  tarnen 
libris  non  conveniat  cum  aliquo  de  certo  precio,  nisi  de 


1)  In  het  Incunabel  staat:  „socio". 


Digitized  by 


Google 


254 


consilio  rectoris  vel  quem  sibi  pro  consiliario  deputaverit. 
Item  faciat  proinde  contractus  suos,  maxime  cum  ignotLs, 
ne  postea  cum  aliquo  altercari  necesse  habeamus ,  et  ideo 
secundum   conjecturam   predicat  de  preciositate,  et  petat 
aliquas  pecunias  circum  inicium  libri;  et  ubi  non  presu- 
mitur  prompta  solutio,  non  reeignet  librum  ante  solutionem 
vel  fidejussionem   competentem.    Item  predicat,  ubi  res 
videtur  exigere ,  si  scriptor  propter  infirmitatem  vel  aliarn 
causam  rationabilem  non  possit  librum  terminare,  quod  oon- 
tentus  sit,  si  in  alia  manu  equivalenti  compleatur.    Item 
summe  sollicitus  sit  procurare  scriptoribus  exemplaria  cor- 
recta,  ne  gravemus  conscientias  nostras  incorrectos  libros 
scribendo.     Item    habeat   aliquotiens    ammonitos    fratres 
nostros,  ut  fideliter  faciant  opus  suum ,  et  pervideai  scrip- 
turam  fratrum  nostrorum ,  specialiter  qui  minus  sciunt  scri- 
bere  et  qui  novi  aliquid  incipiunt,  providendo  eis  de  una 
riga  vel  duabus  melioris  scripture  pro  exemplari  ante  se 
locando ,  si  opus  habent  Item  ante  ligaturam  librorum  per- 
videat,  si  bene  sint  correcti,  et  an  correctura  sine  notabili 
macula  et  deformatione  libri  sit  inscripta,  de  quo  etiam 
prius  habeat  ammonitos  fratres.    Item  provideat  scripto- 
ribus nostris  de  instrumentis  necessariis,  videlicet  artafis, 
pennis,  pinnice,  creta  et  similibus.    Item  provideat  illu- 
minatori  et  ligatori  de  his,  quibus  indigent  in  opere  suo, 
et   committat  eis,   quod  predicant  sibi  satis  tempestive, 
ut  possit  expensis  minoribus  eis  comparare.    Item  habeat 
8ollicitudinem   de  incausto   braxando  cum  deputato  sibi 
coadjutore,   et  quod  utique   bonum  incaustum  fiat,  quia 
facilè  boni  libri  propter  malum  incaustum  annichilantur. 
Circa  custodiam  pergameni  providere  debet  sibi,  ut  tem- 
pestive  procuret  pergamenum,  furcenum  ')  et  papirum, 
ut  habeat  in  bona  copia,  ut  possit  sin  gul  is  amministrare 
secundum  exigentiam  librorum.   Item  conveniens  videtur, 
quod  cum  deputato  sibi  coadjutore  formet  simul  magnam 
partem  pirgameni,  ne  cottidie  oporteat  circa  formationem 
occupari;  et  in  formando  caveat  maculas,  angulos,  rup- 


1)  Waltetibach,  W.,  Das  Schriflwesen  im  Mittclalter,  3le  Aufl.,  Leipiig 
lb96,  p.  210  noot  3  veronderstelt,  dat  furcenum  cene  schrijffout  is  en 
wel  identiek  zal  ziju  met  /rancenupt.  Ver^l.  verder;  Sera peum  XXI  p.  189. 


Digitized  by 


Google 


255 


turas  et  suturas,  quantum  potest  Item  pro  pirgameno 
procurando  deputabitur  librario  una  competens  summa; 
quod  superest  singulis  annis,  computaüone  facta,  cedet 
procuratori.  Item  non  presumat  dare  aliis  de  rebus  sibi 
commissis,  nisi  forte  frusta  pirgameni  non  de6ervientia 
ad  aliquam  formam  vel  similia,  de  quibus  presumit  babere 
licentiam.  Item  sit  sollicitus  plane  et  distincte  omnia 
debita  et  accepta  signare  in  registro  suo,  et  videat,  ut 
mature  emoneat  precium  librorum  et  ea,  que  debentur 
sibi,  sciens  se  correptione  dignum,  si  in  hoc  negliens 
fuerit,  quia  sepius  dampna  ex  hujusmodi  negligentia 
sustinuimus.  Item  semel  in  anno  computationem  faciat 
coram  rectore  et  fratribus  de  lucro  suo  et  fratrum ,  et  quid 
babuerit  de  hujusmodi  lucro  in  pecuniis  promptum  tradat 
procuratori;  reliquum  solvet  paulatira,  quando  ei  ad 
manus  venerint  alique  pecunie.  Item  computatione  facta, 
resignabit  registrum,  bursam,  claves  et  officium  suum, 
quantum  in  ipso  est,  petens  humiliter  absolutionem  a 
rectore  et  fratribus.  Item  singulis  annis,  postquam  com- 
missio  istius  officii  fuerit  eidem  vel  alteri  de  novo  facta, 
providebit  rector  et  librarius  cum  alio  intelligenti  ad  hoc, 
assumpto  registrum  de  preciis  formarum  nostrarum,  tam 
pergameni  quam  scripture;  et  deliberabit,  an  sit  competens 
juxta  decursum  monete  et  preciositatem  temporis,  ne  plus 
vel  minus  capiamus,  quam  sit  justum  precium. 

De  vcstiario. 

Licet  procuratori  incumbat  providere  fratribus  de  vestitu 
consuevit  tarnen  a  rectore  in  sublevamen  procuratoris  uni 
de  fratribus  committi  specialis  cura  de  vestibus  laneis, 
calceis  et  lineis  et  calopodiis.  Iste  respectum  habebit ,  ne 
fratres  defectum  in  aliquo  horum  patiantur;  unde  rupta 
faciat  quo  citius  resartire,  que  vero  attritione  soluta 
resartiri  decenter  non  possunt,  novis  studeat  commutare; 
non  tarnen  fiat  alicui  nova  toga  vel  tunica  sine  scitu 
rectoris,  cui  vestiarius  de  hoc  debet  intimare.  De  precio- 
sitate  panni  servetur  modus  noster  consuetus,  videlicet 
pro  togis  et  tunicis  nostris  quatuor  ulne  non  excedent 
valorem  unius  scuti  Francie,  sed  pro  capuciis  tres.    Item 


Digitized  by 


Google 


256 


ipse  dicit  procuratori,  ut  pannum  satis  tempestive  procuret. 
Item  pannum  ipse  custodiat,  vel  sartori  nostro  custodien- 
dum  tribuat.    Item  prima  feria  post  festum  Exaltationis 
Sancte  Crucis  l)  ipse  circueat  cameras  fratrum  cum  rectore 
et  provideant  lectos  et  lectisteroia,  lintheamina  et  suppel- 
lectilia  fratrum;   similiter  cussinos  et  vestes   inferiores, 
ut  qui  in  aliquo  horum  superhabundat,  quo  carere  po  test, 
resignet,  qui  vero  deficit,  per  provisionem  vestiarii  quo 
indiget  oportuno  tempore  accipiat.  Habeat  quilibet  fratrum 
pellicium    et  duas  subtunicas,   unam   duplam   et   unam 
simplam.   Pellicia  fratrum  ante  festum  Sancte  Crucis  aliqua 
serena  die  simui  in  ortum  ventilanda  et  excucienda  ipse 
deferat,  et  que  reparatione  vel  innovatione  indigent,  ipse 
pervideat.    In  figura  vestimentorum  nostrorum,  latitudine 
videlicet  et  longitudine,  servetur  modus,  qui  humiles  et 
devotos   clericos   decet;  presbiteri  habent  tunicas  longas 
usque  ad  talos,  clerici  vero  ad  lati[t]udinem  manus  supra 
talos,  laici  nostri  adhuc  breviores.    Clausa  sunt  desuper 
vestimenta  nostra.  De  colore:  vitamus  omnes  deferre  unifor- 
mem  colorem,   ne   aliquis  possit   nobis  de  uniformitate 
habitus   calumniari.    Provideat  igitur  vestiarius,  ut  duo 
vel  tres  habeant  tunicas  de  nigro  panno ,  similiter  tres  vel 
quatuor  togas  de  nigro  panno,  sed  quibus  hec  distribuenda 
sunt,  ordinetur  a  rectore.    Item  provideat  vestiarius  circa 
festum  Exultationis  Sancte  Crucis,  an  alique  tunice  in- 
feriores    locione    indigent,    ut   laventur.    Item    pannum 
lineura  pro  camiseis  et  femoralibus  ipse  habet  procurare, 
et  ut  linea  vestimenta  laventur,  quotiens  fuerit  oportunum, 
et   ut  lota  distribuantur   fratribus,   in  qua  distributione 
nulla  fiet  specificatio,  nisi  quod  respiciatur  quantitas  stature 
fratrum.    Et  quia  de  lavandis  ipse  habet  se  intromittere, 
etiam  de  mappis  mensalibus  et  manutergiis  lavandis  et 
innovandis  eidem  cura  commissam.    Item  circa  initium 
raensis  Octobris  ipse  dabit  fratribus  capucia  duplicia  circa 
hyemem,  que  byeme  precedente  ab  unoquoque  receperat; 
que  si  satis  attrita  fuerint,  commutabit  in  nova.    Et  recipiat 
ab    eis    simplicia   in    suam    custodiam,    procurando,   ut 


1)  14  September. 


Digitized  by 


Google 


267 

laventur  et  currentur.  Eodem  quoque  tempore  dabuntur 
fratribus  calige  et  socci  et  alia,  quibus  indigent  circa 
hyemem.  Item  circa  finem  mensis  Aprilis  recipiet  a  fra- 
tribus capucia  duplicia  et  restituet  eis  simplicia.  Item 
fratres  debent  humiliter  et  cum  gratiarum  actione  recipere , 
quod  eis  fuerit  amministratum ,  nee  conqueri  super  vili- 
tate  alicujus  vestimenti,  attendentes,  quod  qui  preciosis 
et  mollibus  vestiuntur  in  domibus  regum  sunt1):  num  enim 
celesti  sed  terreno  regno  militant,  qui  pro  Deo  perpetia 
ad  versa  fugiunt,  sed  solis  exterioribus  dediti  presentis  vite 
molliciem  et  venustatem  querunt.  Item  si  aliquis  frater 
pateretur  defectum  aliquem,  rupturam  vel  scissuram  in 
vestimentis,  que  ad  extra  non  deprehenderetur,  hoc  deberet 
cum  debita  humilitate  referre  vestiario.  Ipse  vero  vestia- 
rius  sollicitus  sit,  quantum  paupertas  nostra  sustinet,  omni- 
bus moderate  procurare ;  nee  permittat  aliquem  in  dissutis 
et  attritis  diucius  incedere,  nisi  forte  ex  induBtria  de 
voluntate  rectoris  ob  humilitatis  exercicium  aliquis  vetera 
solito  tardius  commutare  permitteretur.  Item  vestiarius 
pie  corripeat  eos,  qui  negligentius  vestes  custodiunt.  Item 
provideat,  ut  habeantur  lebetones  pro  laborantibus  in 
extemis  et  calcei  et  pillei  pro  itinerantibus. 

De  infinnario. 

Infirmorum  cura  uni  de  fratribus  solet  committi.  Hnnc 
precipue  convenit  esse  compassivum  et  obsequiosum.  Iste, 
postquam  per  rectorem  vel  procuratorem  ad  alicujus  nostri 
infirmi  servicium  vocatus  fuerit,  de  cetero  frequentius 
secundum  quod  infirmitas  plus  vel  minus  videtur  exigere , 
ad  eum  debet  accedere,  eique  sedule  rainistrare,  lectum 
ejus  preparare  et  ea,  quibus  circa  lectum  pro  infirmitate 
indiguerit,  procurare.  Cibum  ipse  habet  apponere  et  que 
commedenti  superfuerint,  asportare.  Ei  licet  coquinam 
intrare  et  de  coquendis  pro  infirmo  providere.  Si  pro 
medicina  aliqua  facienda  videtur,  ipse  habet  rectori  vel 
procuratori  intimare.  Si  circa  infirmum  vigilare  necesse 
fuerit,  alii  fratres  de  licentia  rectoris  petant  infirmarium 
supportare.    Item  si  infirmitas  invaluerit  de  communione 

4)  Luc  7,  25. 


Digitized  by 


Google 


258 

et  unctione  sacra,  debet  rectorem  ammonere,  et  debet 
diligenter  ea,  que  circa  officia  sacre  coinmunionis  et  unc- 
tionis  requiruntur,  preparare,  de  quibus  pro  consuetudine 
ecclesie  servanda  habeat  cedulam ,  in  qua  premissa  et  ea , 
que  circa  officium  defunctorum  pertinent,  sint  inscripta. 
Item  infirmarius  secundum  quid  infirmo  notaverit  expe- 
dire,  debet  eum  dulciter  ammonere  ad  patientiam,  ad 
gratiarum  actionem,  ad  invocationem  Dei  et  sanctorum, 
ad  spem,  ad  fidem  et  cetera,  que  saluti  ejus  putaverit 
deservire.  Et  Bi  qui  per  longas  confabulationes  et  crebras 
visitationes  infirmo  onorosi  fuerint,  eos  debet  ab  infirmo 
cohibere.  Si  vero  sine  visitatione,  que  sibi  grata  sive 
necessaria  esset,  relinquitur,  hoc  debet  aliquibus  intimare. 
Et  Heet  infirmarius  pro  posse  suo  in  omnibus,  que  ratio- 
nabiliter  petit  infirmus,  debet  ei  gratiose  condescendere 
et  servire,  caveat  tarnen  infirmus  nimiis  et  immoderatis 
serviciis  infirmarium  onorare,  sive  etiam  in  di vereis  pe- 
tendis et  requirendis,  que  minus  necessaria  videntur, 
ipsum  et  alios  inquietare  sive  etiam  querulosus  existere; 
sed  patientiam,  quam  tempore  sanitatis  habuit  in  pro- 
posito,  tempore  infirmitatis  studeat  exhibere  in  facto: 
studeat  in  omnibus  Deo  gratias  agere,  ne  infirmitas,  que 
data  est  ei  ad  purgationem  anime,  vertatur  in  augmentum 
culpe.  Item  caveat  infirmarius,  ne  tempus,  quod  sibi 
suppetit  sub  pallio  servicii  sui,  ocio  vel  negligentia  deducat, 
sed  quando  vacare  poterit,  ad  laborem  manuum  et  alia 
consueta  exercicia  recurrat. 

De  (ÜÜ8  officiis. 

Sunt  alia  officia  in  domo  nostra,  videlicet  coci  et  adju- 
toris  ejus,  emptoris,  hospitalarii ,  pistoris,  braxatoris  et 
sartoris  et  si  que  alia,  quorum  duo  vel  tria,  secundum 
quod  convenit,  aliquando  uni  persone  committuntur.  Isti, 
secundum  quod  eis  injungetur  a  recto  re,  debent  humiliter 
et  fideliter  sua  officia  exequi  et  ex  caritate  servire  fratri- 
bus,  sperantes,  se  tanto  majorem  apud  Deum  mercedem 
habituros ,  quanto  eorum  ministerium  laboriosius  et  humi- 
lius  comprobatur.  Qui  ut  eo  melius  officia  sua  juxta 
consuetum  in  domo  modum  continuare  possint,  cedulas, 
per  quas  in   opere  suo  dirigantur,   sibi  dari  et  ordinari 


Digitized  by 


Google 


259 

petant  et  procurent.  Isti,  si  in  suis  negociis  aliqua  re 
indigent  vel  in  aliquo  dubitant,  habebunt  recursum  ad 
procuratorem ,  cui  etiam  ex  cantate  debent  humiliter 
obedire.  Et  Heet  illis,  qui  humiliorem  in  domo  nostra 
commissionem  babuerint ,  conveniat  voluntarium  servicium 
sunra  fratribus  cum  omni  humilitate  exhibere,  ipsos  tarnen 
fratres  alios  non  decet,  eos  inferiores  suos  estimare,  qui 
pari  cantate  cum  eis  ad  communiter  et  socialiter  con- 
vivendum  sunt  assurnpti.  Et  ideo ,  si  aliquis  eorum  opere 
indiguerit,  non  debet  preceptorie  exigere,  sed  humiliter 
postulare,  nee  etiam  alii  fratres,  qui  non  habent  commis- 
sionem de  officiis  eorum,  se  debent  intromittere ,  nisi 
quodsi  neglientiam  aliquam  notaverunt,  possent  eos  sicut 
alios  ammonere. 

De  vwitatoribus. 

Missum  est  nobis  expedire  pro  domo  nostra,  ut  semel  in 
anno  advocemus  duos  presbiteros  rectores  congregationum, 
de  quibus  presumimus  specialem  fidelitatem  ad  dom  urn 
et  statum  nostrum,  vel  ut  alter  eorum  sit  prior  vel  alius 
regularis  de  Wyndesym,  qui  loquantur  cum  rectore  et 
fratribus  nostris  de  bis,  que  concernunt  pacem ,  concordiam 
et  profectum  nostrum,  cum  quibus  etiam  capiamus  con- 
silium, si  que  occurrunt  negocia  ardua,  in  quibus  consilio 
indigemus.  Quodsi  rector  domus  fortasse  deponendus  sit, 
eorum  agatur  consilio;  in  electione  tarnen  alicujus  alterius, 
bonum  esset,  adhuc  plures  alios  patres  devotos  advocare. 
Ad  primum  ergo  convocent  simul  omnes  fratres,  intimando 
eis  causam  ad  ventus  sui,  quoniam  vocati  in  caritate  venerint, 
parati,  si  quid  possent,  pro  utilitate  et  profectu  fratrum. 
Cumque  rector  dixerit  eis  causam,  quare  eos  advocasset, 
habeat  ammonitos  fratres,  ut  unusquisque  libere  aperiat 
cor  suum  et  respondeat  ad  ea,  de  quibus  fuerit  requisitus, 
prout  sibi  constat  Loquantur  deinde  primum  cum  rectore 
de  pace  sua,  statu  domus  et  fratrum,  et  an  sit  gravatus 
alicujus  nimia  insolentia  vel  rebellione,  et  an  domus  sit 
gravata  debitis.  Consequenter  loquantur  cum  fratribus 
singillatim,  incipiendo  a  senioribus,  investigantes  quoniam 
sint  in  pace   in  seipsis,  cum  rectore  et  cum  fratribus,  et 


Digitized  by 


Google 


260 


an  constat  eis  de  alicujus  notabili  pertinacia  vel  insolentia, 
vel  de  discordia  aliqua  in  domo,  anne  res  et  exercicia 
excedant  in  nimia  laxatione  vel  in  nimio  rigore,  et  sic 
de  similibus.  Et  videtur,  quod  permittatur  unusquisque 
libere  dicere,  que  videntur  ad  dicendum  necessaria  vel 
utilia,  nee  roultum  respondeatur  unicuiqne  super  motivis 
suis,  nisi  ad  plenum  omnibus  auditis,  et  signentur  motiva 
uniuscujusque ,  que  sunt  alicujus  ponderis.  Caveant  tarnen 
f  ra  tres,  ne  ex  passione  aliquid  proponant,  ne  per  motiva 
sua  magis  turbationem  excitent  quam  profectum.  Ipsi 
etiam  patres  cautius  discernant;  alias  enim  contingeret, 
vicia  magis  foveri  quam  deleri.  Preterea  omnibus  auditis , 
iterum  advocent  illos,  qui  in  singulari  ammonendi  vel 
corripiendi  videntur.  Post  hoc  simul  omnes  convocentur, 
faciendo  eis  ammonitionem  aliquam  salubrem  in  genere 
de  bis,  que  notata  sunt  profectui  fratrum  convenire,  ut 
post  istam  caritativam  visitationem  remaneat  major  pax 
et  concordia  inter  fratres,  major  obedientia  et  promptitudo 
uniuscujusque  ad  profectum  euum. 

De  coUoquiü  mensis. 

In  principio  cujuslibet  mensis,  quando  primum  ad  hoc 
vacare  possumus,  solemus  convenire  aliqua  hora,  quam 
designat  nobis  rector  domus,  et  colloqui  de  his,  que  deser- 
viunt  statui  nostro;  protunc  enim  movet  unusquisque  sin* 
gulatim,  quod  pro  utilitate  domus  et  status  nostri  dignum 
motione  excogitavit,  specialiter  si  circa  aliquas  consuetu- 
dines  domus  observandas  fratres  sunt  negligentes,  ut  in 
his  amoneantur,  vel  si  scolares  vel  alii,  qui  in  domo  nostra 
confitentur  reprehensibiliter  et  in  edificatione  gerunt  apud 
homines,  ut  de  illis  fiet  aliqua  commissio,  vel  si  res 
domus  nostre  negligi  vel  deperire  videntur,  ut  ad  hoc 
respectus  adhibeatur,  vel  si  rector  domus  nostre  minus 
circa  exercicia  invigilat,  utputa  in  humiliando  eos,  vel 
frangendo  eorum  voluntates,  vel  increpando  eosdedefec- 
tibus  et  similia  exercendo,  per  que  proficere  possent  in 
extirpatione,  ut  si  quacunque  causa  hoc  intermiserit,  fiat 
eorum  motione  et  desiderio  ad  hoc  liberior  et  diligentior 
in  his  et  similibus  mo vendis,  servetur  debita  disciplina  et 


Digitized  by 


Google 


261 


modestia,  ne  alique  dissensiones  insurgunt,  et  caveat  qui- 
libet,  ne  in  suo  sensu  habundans  vicium  pertinacie  vel 
proprii  sensus  incurrat,  ne  collatio,  que  profectui  nostro 
deservire  debuerat ,  in  profectus  nostri  detrimentum  cedat. 
In  ista  collatione  potest  rector  domus  ad  motiva  fratrum 
per  se  respondere  secundum  quod  sibi  videbitur,  ut  fiat, 
nisi  idem  secundum  motum  fuerit,  tune  enim  debet  scru- 
tari  vota  fratrum,  et  quid  faciendum  videbitur  eorum 
agere  consilio.  Si  etiam  protunc  aliquod  de  principalio- 
ribus  negociis  domus  motum  fuerit,  fiat  quod  majori  et 
saniori  parti  fratrum  videbitur  expedire. 

De  comüiis. 

Quia  premissum  est,  quod  rector  principalia  negocia 
domus  faciet  de  consilio  fatrum  vel  majoris  et  sanioris 
partis  eorum.  Sunt  ergo  ista,  que  habemus  pro  principa- 
libus  negociis  domus  nostre.  In  primis,  si  rector  domus 
apponendus  vel  deponendus,  et  hoc  fiat  per  modum  supe- 
rius  tactum.  Item  si  aliquis  provisorum  domus  est  con- 
stituendus  vel  mutandus.  Item  si  aliquis  acceptandus  est 
ad  manendum  nobiscum  in  domo  perpetue,  vel  qui 
acceptus  est  videtur  a  nobis  alienandus.  Item  si  predia, 
redditus  vel  alie  res  immobiles  emende  vel  vendende  sunt. 
Item  si  aliquis  in  presbiterum  ordinandus  est.  Item  si 
aliquis  procurator  vel  librarius  constituendus  est,  velcon- 
stitutus  deponendus.  Item  si  aliqua  res  immobilis  ultra 
valorem  quatuor  scutorum  alicui  danda  est.  Item  si  ali- 
quid  ultra  tria  scudata  edificandum  est,  et  si  que  sunt 
alie  cause,  notabilem  permanentem  utilitatem  vel  inutili- 
tatem  tangentes ,  consimili  modo  fiant  de  consilio  rectoris 
et  fratrum  vel  majoris  et  sanioris  partis  eorum ;  sed  ex  quo 
sepissime  incertum  est  et  dubiosum,  que  cause  notabilem 
utilitatem  vel  inutilitatem  in  se  habent,  cum  ex  parvis 
occasionibus  aliquando  magna  et  permanens  utilitas  vel 
inutilitas  originem  trahat,  et  unus  ponderat  res  levius  et 
alter  gravius,  igitur  volumus  pro  majori  certitudine  et 
utilitate  hoc  ponere  in  discretione  rectoris,  ut  ipse  discer- 
nat  de  his  rebus  vel  causis  emergentibus  et  secundum 
Büum  videre  de  his  loquatur  vel  supersedeat,  ut  utilitas 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  17 


Digitized  by 


Google 


promoveatur  et  inutilitas  precaveatur.  Consultius  etiam 
videtur,  quod  nou  leviter  per  voces  certatim  aliquid  con- 
cludamus,  potius  si  negotium  dilationem  patitur,  cum  vota 
fratrum  sibi  non  concordant,  ad  deliberationem  raaturiorem 
differatur.  Si  tarnen  aliquo  tempore  necessarium  fuerit 
per  voces  aliquid  concludi,  tune  rector  domus  pro  se 
duas  voces  habeat,  ad  cujus  etiam  videre  et  ad  e  jus 
rationes  notabilem  respectum  habebunt  fratres;  illi  enim, 
qui  preest  in  sollicitudine ,  sepius  melius  constat  de  cir- 
cumstantiis  rerum,  nee  videtur  carere  vitio  elationis,  qui 
ad  contradicendum  vel  ad  minus  acquiescendum  rectori 
suo  in  negociis  plerumque  indifferentibus  se  assuescit. 
Istis  attentis,  sint  tarnen  fratres  liberi  ad  dicendum  cum 
debita  humilitate,  quod  eis  pro  bonore  Dei  videbitur 
expedire.  Ut  autem  diutius  in  fratribus  noviter  assump- 
tie permaneat  simplicitas  verecunda,  sint  contenti,  si  infra 
annum  vel  duos,  vel  si  sunt  laici,  paulo  plures,  non  requi- 
rantur  vota  eorum  in  causis  premissis. 

De  qualitate  fratrum. 

Consultum  videtur,  quod  habeamus  in  domo  nostra 
presbiteros  quatuor,  plures  vero,  si  postulat  utilitas,  aut 
exigat  necessitas  caritatis.  Ceteri  sint  clerici,  laici  pauciores. 
Cum  autem  in  domo  nostra  locus  vacaverit,  et  desideraverit 
nobiscum  aliquis  habitare,  considerentur  primo  diligen- 
tius  circumstantie  persone,  cujus  sit  patrie,  cujus  etatis, 
cujus  conditionis,  cujus  fervoris,  cujus  conversationis  in 
anteacta  vita  sua.  An  sit  voluntarius,  et  promptus,  et 
etiam  aptus  ad  consueta  exercicia  domus  nostre;  si  clericus, 
an  sciat  et  possit  scribere,  et  an  sit  competentie  literature, 
videlicet  ut  ad  minus  sit  congruus.  An  sit  sanus,  maxime 
in  capite  et  pectore,  an  sit  gravatus  cura  parentum  suorum 
pauperum  vel  debilium.  Quod  si  de  bis  et  similibus 
habuerimus  probabilem  conjecturam,  possumus  eum  reci- 
pere  ad  hospicium,  et  probare  per  duos  menses  vel  tres. 
Si  vero  infra  illud  tempus  ejus  conversationem  conside- 
rantes  verisimiliter  putaverimus  eum  non  convenire  sibi 
et  nobis,  statim  remittatur  ad  locum  suum,  vel  promo- 
veatur, si  in  nobis  est,  ad  locum  sibi  magis  congruentem, 


Digitized  by 


Google 


quia  utilius  et  minus  confusivum  tam  sibi  quam  nobis 
est,  qnod  recessurus  ad  primum  recedat;  et  ideo,  qui 
difficulter  amovibilis  putaretur  ab  hospicio,  non  leviter 
admittatur.  Si  vero  conversatio  ejus  placuerit  fratribus, 
nihilominus  non  recipiatur  ad  communem  vitam  nostram, 
nisi  prius  !)  per  decem  vel  duodecim  menses  laudabiliter 
nobiscum  fuerit  con versatus ,  infra  quod  tempus  con- 
siderent  eum  fratres  diligenter,  an  propositum  ejus  sit 
firmum  et  ad  anteriora  extentum  probetur,  an  possit 
sufferre  correptiones  et  humiliationes,  an  sit  promptus  ad 
obediendum  in  quibuscumque  vilibus  et  humilibus,  an 
sit  apertus  in  revelandis  passionibus  et  temptationibus  suis. 
Qui  postquam  in  his  et  similibus  fuerit  juxta  placitum 
fratrum  nostrorum  tollerabilis  repertus ,  potest  de  communi 
consilio  fratrum  vel  majoris  et  sanioris  partis  eorum  de 
hoepite  recipi  in  socium  et  fratrem  domus  nostre,  et  fiat 
ei  per  rectorem  in  presentia  fratrum  aliqua  ammonitio, 
que  ei  pro  sua  emendatione  futura  proficiat  Item  qui- 
libet  in  domo  nostra  sic  receptus  consuevit,  si  quid  habet, 
in  commune  proferre,  et  de  cetero  sine  propriis  vivere. 
Item  sic  receptus  infra  mensem  faciat  recognitionem  coram 
notariis  et  testibus,  quod  nihil  proprietatis  aut  dominii 
habeat  in  domo  vel  in  rebus  domus,  et  quod,  si  recesserit 
a  domo,  non  debeat  repetere  vel  impetere  aliquid  eorum , 
que  ex  parte  sui  domui  provenerunt,  et  quod,  si  a  rec- 
tore  et  fratribus  fuerit  jussus  exire  propter  malos  mores 
suos,  quod  tune  cum  pace  discedet,  nihil  secum  auferendo 
vel  repetendo,  nisi  vestimenta  sua  cottidiana.  Et  faciat 
talem  donationem,  quod  heredes  sui  non  habeant  jus 
vexandi  fratres  post  ejus  obitum. 

Propter  que  videtur  aliquis  *)  reid  po8$e. 

Non  est  dicendus  prudens  pastor,  qui  potius  totum 
gregem  infectionis  periculo  vult  exponere,  quam  unam 
ovem  morbidam  a  grege  separare,  nee  est  dicendus  mise- 


4)  ,  prius*'  staat  in  het  Incunabel  tweemaal. 
2)  In  het  Incunabel  staat  „alis". 

17» 


Digitized  by 


Google 


264 


ricors,  qui  in  totius  congregationis  detrimentum  sustineri 
vult  fratrera  quantumlibet  viciosum;  debemus  enim,  ut 
ait  Gregoriu8,  districtionem  viciis,  compassionem  nature. 
Hac  de  causa  inter  nos  deliberavimus ,  quod  si  aliquis 
frater  domus  nostre,  quod  absit,  a  bono  proposito  suo 
averteretur  et  intepesceret  sic,  quod  emendationera  vite 
sue  et  consuetudines  domus  oranino  negligens  existeret, 
vel  si  aliquis  contra  rectorem  et  fratres  rebellere  et  obsti- 
nacem  sine  notabili  emenda  se  exhiberet,  et  in  hoc  per- 
duraret,  vel  si  aliquis  proprietatis  infidelitate  societatem 
nostram  maculare  presumeret,  ille  secundo  ac  tercio  a 
rectore  in  presentia  fratrum  ammoneri  et  corripi  seriose 
deberet,  et  si  nullam  emendationem  efficacem  promit- 
teret,  a  societate  nostra  per  rectorem  et  fratres  reici  posset. 
Si  vero  aliquis,  quod  absit,  in  lapsum  carnis  incideret, 
vel  si  conatus  ad  hoc  perpetrandum  exquireret,  vel  alia 
manifesta  et  scandalosa  mala  facta  perpetraret,  ex  quibus 
totam  congregationem  nostram  confusionem  et  deroga- 
tionem  notabilem  sustinere  contingeret,  vel  si  personalibus 
debitis  vel  fidejussionibus  se  et  domum  nostram  sine  scitu 
et  consensu  provisorum  domus  nostre  gravaret,  maxime 
non  habens  officium,  vel  si  societatem  nostram  deserens 
ad  alia  loca  se  transferret,  ille  statim  omne  jus,  quod  in 
domo  et  societate  nostra  habuisset,  amitteret. 

De  caritate,  pace  et  concordia. 

Licet  cum  omnibus  hominibus,  quantum  in  nobis  est, 
pacem  et  caritatem  servare  teneamur,  precipue  tarnen 
ad  invicem  inter  nos  studebimus,  habere  cor  unum  et 
animam  unam,  unum  veile  et  unum  nolle  in  bono.  Et 
ergo  ut  caritas,  pax  et  concordia  inter  nos  inviolate  per- 
maneant,  nitemur  ad  illa,  per  que  servari  et  nutriri  possit 
concordia  caritatis,  studebimus  honore  invicem  prevenire , 
alter  alterius  onera  portare,  cum  gaudentibus  gaudere  et 
cum  flentibus  fiere,  infirmitates  alterius,  tam  morum  qnam 
corporum,  patienter  ferre,  vitabimus  mutuas  offensas, 
derisiones,  detractiones  et  pertinaces  contradictiones.  In 
quibus,  si  aliquis  alium  offenderit,  debet  humiliter  indul- 
gentiam   postulare:   sola  enim   humilitas,   ut  ait  beatus 


Digitized  by 


Google 


265 


Bernhardus,  est  reparatio  lese  caritatis.  Expedit  etiam 
vitare  singulares  continuas  familiaritates  vel  personarum 
acceptiones,  que  interdum  suspicione  carnalis  affectionis 
non  carent;  sed  vigeat  et  servetur  inter  nos  una  communis 
caritas,  que  persuadet  aliquando  his,  qui  nobis  aliquo 
modo  contrarii  putantur,  se  magis  affabilem  et  obsequio- 
Bum  exhibere. 

De  humilitate. 

De  humilitate  dicit  beatus  Bembardus:  „Hec  est  via  et 
non  alia  preter  ipsam.  Qui  aliter  vadit,  cadit  potius  quam 
ascendit,  quia  sola  est  humilitas,  que  exaltat,  sola  que 
ducit  ad  vitam".  Quia  igitur  humiliatio  via  est  ad  humi- 
litatem,  sicut  lectio  ad  scientiam,  idcirco  proposuimus  humi- 
lem  ducere  vitam  in  habitu,  in  gestibus,  in  moribus,  in 
edifioüs,  in  suppellectili  domus  nostre,  ut,  licet  habeamus 
illa  ut  decent  et  conveniunt,  absit  tarnen  curiositas 
atque  venustas.  El[i]gant  semper  fratres,  quantum  in 
ipsis  est,  humiliorem  statum  tanquam  tutiorem,  scientes, 
quod  non  in  altitudine  status,  sed  in  puritate  mentis 
acquiritur  regnum  Dei.  Non  solum  autem  in  statu,  sed 
etiam  in  quibuslibet  aliis,  videlicet  in  cameris,  in  uten- 
silibus,  in  officiis,  eligat  et  requirat  unusquisque  quod 
viliu8  et  humilius  est,  ut  sic  per  humiliationem  corporis 
introducatur  humilitas  cordis.  Consuevimus  etiam  pro 
humiliatione  habere  aliqua  exercitia  humilitatis,  videlicet 
lavare  ollas  et  scutellas  et  cetera;  item  petere  veniam,  cum 
negligentia  sua  aliquid  fuerit  destructum  vel  amissum, 
quid  excedit  valorem  Brabantini,  vel  cum  negligentes 
fuerimus  in  observatione  alicujus  bone  consuetudinis, 
que  sub  pena  alicujus  venie  nobis  fuerit  imposita  vel 
commissa. 

De  obedientia. 

Ne  vero  illius  virtutis  merito  et  premio  fraudari  nos 
contingat,  cujus  tarnen  se  formam  fidelibus  Unigenitus  Dei 
exhibuit,  qui  factus  est  obediens  usque  ad  mortem  et 
dixit:  „Non  veni  facere  voluntatem  meam,  sed  ejus,  qui 


Digitized  by 


Google 


266 


misit  me  *)",  idcirco  proponimus  obedientie  jura  eollicite 
observare.  In  primis  preceptis  Dei  ei  ecclesie  necnon 
prelatorum  nostrorum  ac  etiaro  sacris  canonibus  pro  posse 
et  nosse  humiliter  obedire.  Insuper  presbiteri  nostri  (qui 
patrisfamilias  loco  regimen  domus  habet  commissum) 
monitis  et  consiliis  voluntarie  acquiescere,  juxta  consilium 
beati  Petri :  „Castificantes  corda  nostra  in  obedientia  cari- 
tatis" 2) ,  de  cujus  consilio  convenit  unumquemque  nostrum 
in  ordinatione  vite  sue  pendere ,  ejus  ammonitiones  liben- 
ter  audire,  ejus  correptiones  pacienter  sufferre.  Ei  nee 
parvum  nee  magnum,  quid  inter  nos  gerit ur,  debemus 
veile  esse  occultum.  Ad  eum  in  temptationibus,  perplexi- 
tationibus  et  adversitatibus  nostris  continuüm  debemus 
habere  recursum.  Et  licet  nihil  speciale  occurrat,  quater 
tarnen  in  anno  habeat  quilibet  fratrum  cum  rectore  sin- 
gulare  colloquium  de  passionibus  anime  sue,  petendo  ab 
eo,  ut  liber  sit  ad  corripiendum  vel  etiam  excercitandum 
eum,  prout  notaverit  sibi  pro  profectu  suo  spirituali 
expedire. 

De  vita  communi  et  paupertate. 

Quoniam  dicit  beatus  Augustinus ,  quod  inter  familiares 
amicos  debet  esse  communitas  eventuum, —  non  enim  debet 
esse  dispar  eventus,  quorum  est  compar  afiectus,  nee 
diversa  fortuna,  quorum  una  est  anima, —  idcirco  pro  ex- 
hibitione  et  conservatione  mutue  caritatis,  necnon  pro 
exoneratione  cottidiane  sollicitudinis ,  simul  etiam  pro 
adimpletione  illius  consilii  evangelici  de  abrenuutiandis 
omnibus,  que  possidemus  ad  honorem  Dei,  proposuimus 
in  domo  nostra  abdicare  omnem  proprietatem,  ita  quod 
nullus  nostrum  proprium  aliquid  possideat,  sedsintnobis 
omnia  communia.  Sit  communis  bursa,  sit  communis 
archa,  sit  mensa  et  provisio  communis,  nisi  quod  pro- 
videatur  unicuique,  prout  cuique  opus  existit.  Quod  autem 
communis   vita   extra  .religionem  non  solum  licita,    sed 


1)  Joh.  6,  38. 
2)1  Pctr.  lf» 


Digitized  by 


Google 


267 

etiam  meritoria  et  expediens  sit  proficere  volentibus  in 

via   Dei,  de  hoc  habemus  scripta  sufficientia  diversorum 

doctorum,  qui  hoc  probant  per  jura,  per  rationes,  per  auc- 

toritates  sanctorum,  maxime  cum  presbiteri  et  clerici  secun- 

dum  antiqua  jura  deberent  vivere  in  communi.  Intendimus 

igitur  ex  hoc  et  deinceps  libera  et  plena  voluntate  hoc 

observare    et   temporalia   nostra    in    commune    proferre, 

contenti   de   provisione   nobis  facienda,  nee  murmurare, 

si  non  habuerimus  omnia  nostra  commoda,  ut  non  simus 

de   illis  pauperibus,  de  quibus  tangit  beatus  Bernhardus: 

„Sunt  aliqui,  qui  volunt  esse  pauperes;  eo  tarnen  peracto, 

ut  nihil  eis  desit;  et  sic  diligunt  paupertatem ,  ut  nullam 

inopiam  patiantur."  Cavere  etiam  debemus,  ne  illis  rebus, 

quorum  usus   nobis  conceditur,    pertinaci   affectu  simus 

alligati;  sed  ita  studebimus  ab  amore  rei  familiaris  affec- 

tum  nostrum  suspendere,  ut  si  aliquis  a  rectore  jussus 

fuerit  mutare  cameram  suam,  statim  hoc  prompte  faciat, 

nihil  secum  exportando ,  nisi  que  ab  eo  sibi  fuerint  desig- 

nata.    Ob   hanc   etiam   causam   consuevit  rector   domus 

Bemel  in  anno,  videlicet  in  Capite  jejunii ,  circuire  cameras 

fratrum,  et  videre,  que  et  qualia  habeamus  in  libris,  uten- 

silibus  et  aliis  quibuscunque,  que  omnia  producemus  coram 

eo,  ut  si  sibi  placuerit  aliqua  tollere,  tollat,  et  que  pla- 

cuerit   relinquere,  relinquat.    Item   nullus   fratrum,  qui 

non  habuerit  ex  officio,  permittat  aliquas  pecunias  per- 

noctare  apud  se  in  camera  sua;  sed  si  ad  manus  alicujus 

venerint  pecunie,  deferat  eas  ad  illos,  quibus  ex  officio 

incumbit  levare  easdem.  Preterea  quia  fragilitas  et  miseria 

nostra  videtur  exigere  competentem  provisionem  victua- 

lium  et  aliorum  necessariorum ,  ne  tarnen  nos  vel  posteri 

nostri  mensuram  sufficientie  excedant  et  tot  redditus  sibi 

accumulent,  ut  non  necesse  habeant  manuum  suarum  adju- 

mento  victum  querere  et  ab  hoc  ociositatis  et  vagacitatis 

pericula  contingat  incidere ;  idcirco  firmiter  proponimus  pro 

nobis  et  posteris  nostris,  quod  in  annuis  perpetuis  reddi- 

tibus    summam    (centum)    antiquorum    scudatorum  pro 

personis  domus  nostre  non  volumus  notabiliter  excedere. 

Sed   si   contingat  aliqua  bona  post  hoc  ad  nos  devolvi, 

possumus  unam  tertiam  partem  de  his  ad  librariam  nostram 

deputare;    cetera  volumus  pauperibus    erogare.     Quodsi 


Digitized  by 


Google 


268 

propter  frequentiam  hospitum,  vel  etiam  propter  casum 
alicujus  infortuuii  contingat,  nos  debitis  notabilibus  pre- 
gravari ,  si  quid  de  bonis  ad  nos  devol vendis  in  illos  usus 
deputandum  est,  fiat  de  consilio  illorum  patrum  extra 
domum,  quos  singulis  annis  pro  consiliariis  nostris  advo- 
care  solemus. 

De  castitate. 

Ut  perpetuam  continentiam ,  que  a  nobis  exigitur, 
semper  inviolatam  custodiamus,  et  ne  unquam  sinistra 
de  aliquo  nostrum  suspicio  oriatur  pro  custodia  castitatis, 
volumus,  ut  sicut  hactenus  sic  et  semper  omnem  mulierem 
de  domo  nostra  arceamus  et  eas  ad  nos  intrare  non  sina- 
mus;  sed  si  cum  aliqua  loquendum  est,  habeamus  locu- 
torium  cum  intersticio  diligenter  clauso,  ut  non  pateat 
accessus  vel  respectus  mutuus.  Quodsi  ante  portam  vel 
alibi  aliqua  femina  nos  allocuta  fuerit,  caveamus,  ne 
intente  aliquam  respiciamus,  vel  nimis  blande  in  colloquiis 
cum  ipsis  nos  habeamus;  nam  juxta  verbum  beati 
Augustini,  „cum  mulieribus  sermo  brevis  et  rigidus  est 
habendus."  Item  pro  majori  cautela  proposuimus  et 
volumus,  quod  sine  licentia  rectoris  nemo  in  locutorio 
aut  ante  portam  cum  femina  qualibet  colloquium  habeat 
Et  si  fratrem  aliquem  existentem  extra  domum  femina 
aliqua  alloquatur,  cum  paucis  verbis  satisfaciat  alloquenti, 
et  tune  postea  accedat  ad  rectorem,  et  dicat  ei,  quod  illa 
talis  eum  allocuta  fuerit;  et  si  requiaierit  rector,  quid  cum 
ea  tractaverit,  dicat  ei,  nihil  ex  proposito  occultando.  Si 
vero  tale  sit  negocium,  quod  solum  respiciat  officium  ali- 
cujus fratris,  tune  enim  sufficit  eidem  referre.  Rectore 
vero  absente,  vicem  ejus  in  hac  parte  tenebit  procurator 
vel  presbiter  senior  domus  nostre.  In  locutorio  fratres 
loquentes  cum  aliqua  non  sedeant;  sed  stantes  loquantur, 
excepto  cum  matre,  vel  sorore,  vel  nisi  de  hoc  licentiam 
specialem  habuerint  a  rectore.  Fratres  officiales  petant 
aliquam  licentiam  generalem  loquendi  cum  feminis,  quando 
causa  requirit. 

De  sobrietate. 

Qui  castus  esse  desiderat,  studeat  sobrietati;. caveamus 


Digitized  by 


Google 


269 

ergo,   ne   nostras   metas   sobrietatis   excedamus  et  volup- 
tatibus   gule   inserviamus,  sed  magis,  quantum  valitudo 
permittit,  corpus  nostrum  discrete  castigemus  et  in  servi- 
tutem  redigamus,  et  ideo  a  vino  et  ab  assaturis,  necnon 
exquisitis  et  sumptuosis  condimentis  ciborum  abstineamus. 
In  summis  tarnen  festivitatibus  et  tempore  minutionis,  vel 
si  nobis  ob  gratiam  aliquam  propinatur  vinum,  possumus 
potare;  pro  hospitibus  provideamus  eadem,  que  pro  fratri- 
bus,  quia  ex  hoc  magis  edificantur;  et  si  utile  videatur 
alia  providere,  fiat  de  scitu  rectoris,  servata  debita  simpli- 
citate,  que  nos  decet.    Circa  festa  communicabilia  volumus 
nos   per  aliquam  abstinentiam   preparare,   ita  quod  non 
comedamus   carnes   ad   minus  per   tres   dies,    nisi   forte 
festum   Epiphanie  l)    vel   Marie   Magdalene *)   in  quarta 
feria   venerit,   ut   tune  propter  diem   Dominicam  carnes 
comedamus,  vel  etiam  circa  Visitationis  festum  8)  fuerit  nobis 
concessum  comedere  carnes  in  die  sancti  Petri  *)  propter 
festum.    Item  preter  vigiliam  diei  communicabilis  adhuc 
una  die  illius  tridui  erimus  sine  cena,  nisi  nobis  propter 
aliquam    rationabilem    causam   fuerit   concessa   cena   de 
licentia  rectoris.    Item  circa  festum  Penthecostes  a  feria 
secunda   usque   ad   diem   sanctum  erimus  sine  carnibus. 
Item  circa  festum  Assumptionis  beate  Virginis  5)  et  Om- 
nium Sanctorum  *)  abstinebimus  a  carnibus  per  quatuor 
dies.    Item  in  Quatuor  temporibus  et  vigiliis  sanctorum 
non  comedemus  butirum.    Item  in  Adventu  Domini  non 
comedemus  carnes  et  jejunabimus  sine  cena  tribus  diebus 
in  septimana.   Item  in  feria  sexta  non  solvamusjejunium, 
(nisi  moveat  causa  satis  digna,  ut  loco  specierum  aüquid 
gU8temus  de  licentia  rectoris.    Preterea  quoniam  a  medio 
virtutifl  facile   contingit  deviare,   si  fuerit  aliquis  frater 


1)  6  Januari. 

2)  22  Juli. 

3)  2  Juli. 

4)  22  Februri.  Dat  hier  het  feest  vau  Petrus  ad  Cathedram  (22 
Februari)  bedoeld  wordt,  blykt  overtuigend  uit  §  De  Communioue.  (Zie 
blz.  271.) 

5)  16  Augustus. 

6)  1  November. 


Digitized  by 


Google 


270 

eibi  nimis  rigidus  et  in  percipiendis  alimentis  singulariter 
pareus,  ille  debet  ab  eo,  qui  considerat,  ammoneri;  et  si  se 
non  correxerit,  debet  rectori  intimare,  ut  ipse  habeat  eum 
aminonitum ,  ne  se  distruat  et  ad  spiritualia  et  etiam  cor- 
poralia  exercitia  se  impotentem  faciat. 

De  süentio. 

Silentium  ab  inutilibus  et  ociosis  sermonibus  et  maxime 
a  rumoribus  seculi  detractione  et  derisione  ubique  et 
semper  servare  nos  convenit.  Et  si  de  secularibus  rebus 
aliquid  refertur  vel  auditur,  ad  pietatem  studeamus  referre, 
sed  non  in  talibus  tempus  ociose  expendere.  Ceterum 
aliquibus  temporibus  et  locis  etiam  ab  utilibus  sermoni- 
bus temperare  proposuimus,  videlicet  de  mane  per  dimi- 
diam  horam  post  horas  lectas,  et  de  sero  per  dimidiam 
horam  ante  dormitionem.  Item  in  aula  vitabimua  collo- 
quia non  necessaria.  Item  vitabimus  confabulationes  ante 
vel  post  comedentes.  Item  precipue  in  coquina  vitabimus 
colloquia,  quam  etiam  non  intremus  sine  licentia  rectoris, 
procuratoris  vel  coci,  si  alter  eorum  presens  fuerit. 

De  oratione. 

Debemus  semper  ad  manum  habere  tutissimum  oratio- 
nis  refugium,  et  non  solum  pro  nostris,  sed  etiam  pro 
aliorum  necessitatibus  devotas  preces  effundere.  Et  ideo, 
quando  desideratur  a  nobis,  ut  oremus  pro  aliqua  pia 
causa,  puta  pro  infirmo  aliquo  defuncto,  vel  infirmo, 
vel  temptato,  vel  etiam  pro  aliqua  alia  causa  instante 
vel  urgente,  tune  non  debemus  hoc  negligenter  permit- 
tere  exeidere  a  memoria,  nee  etiam  perfunctorie  et 
superficialiter  perficere,  sed  diligenter,  instanter,  cordi- 
aliter  et  efficaciter  pro  posse  nostro  succurrere  apud 
Deum  precibus  nostris  his,  qui  tribulato  sunt  corde, 
attendentes  necessitudinem  illius,  qui  gravatus  est,  et  quo- 
modo  nos  veilemus  nobis  fieri,  si  in  consimili  angustia 
constituti  essemus.  Item  quando  aliquis  fratrum  nostro- 
rum  tam  infirmatur,  quod  non  possit  visitare  ecclesiam, 
tune  cottidie,  tam  ad  matutinas  quam  ad  vesperas,  lege- 


Digitized  by 


Google 


271 

mus  pro  eo  collectant :  Deus  infirmitatis  humane,  et  cetera. 
Item  tempore  inunctionis  et  post  hoc  cottidie  legemus  pro 
eo  Septem  Psalmos.  Sed  si  diu  duraverit  infirmitas  sine 
certa  spe  convalescentie ,  possumus  una  die  legere  psal- 
mos, alia  die  legere  letanias.  Item  in  agone  fratris  oremus 
pro  eo  instantius  Septem  Psalmos  et  letanias.  Item  post 
obitum  fratris  nostri  legemus  immediate  pariter  vigilias 
novem  lectionum ,  continuando  eas  continue  per  octavam, 
et  ulterius  usque  ad  triginta  dies  ab  obitu  cottidie  vigi- 
lias trium  lectionum,  item  per  anuum  cottidie,  tam  ad 
matutinas  quam  ad  vesperas,  in  fine  collectam  pro  fratre 
defuncto.  Item  quilibet  fratrum  legat  per  se  unum  psal- 
terium pro  fratre  defuncto.  Item  presbiteri  compleant 
simul  unum  tricenarium  missarum  pro  defuncto.  Item 
in  primo  anniversario  fratris  nostri  defuncti  legemus 
vigilias  novem  lectionum,  et  in  sequentibus  anniversa- 
riis  eorum  trium  lectionum.  Item  in  obitu  alicujus 
parentum  nostrorum  legemus  vigilias  novem  lectionum, 
et  per  octavam  trium  lectionum,  et  quilibet  presbitero- 
rum  dicat  unam  missam.  Item  in  primo  anniversario 
parentum  nostrorum  vigilias  trium  lectionum.  Item  pro 
fratribus  in  Wyndesim,  in  Monte  *),  et  in  Belhcem  (sic)  2), 
item  pro  sororibus  in  congregatione  in  parochia  nostra 
et  pro  fratribus  in  domo  nostra  confitentibus ,  legemus 
semel  vigilias  novem  lectionum.  Item  pro  fratribus  in 
Domo  Domini  Florentii  8)  et  in  Monte  Sancti  Jeronimi 4) 
et  in  Alberghen  faciemus  aliquid  amplius,  videlicet  ad 
minus  collectam  post  matutinas  et  vesperas  per  octavam. 
Item  pro  familiaribus  et  benefactoribus  et  pro  devotis 
aliorum  locorum  faciemus,  sicut  videbitur  ei,  qui  habet 
curam  domus. 

De  communione. 

Circa    festa    communicabilia    volumus    nos    preparare 
per   abstinentiam,   ut  premissum  est.    Item  ordinabimus 


1)  Mons  Sancle  Agnetis  =  St.  Agnietenberg  b\j  Zwolle. 

2)  Bethlem  te  Zwolle. 

3)  Hei  Heer-Florenshuis  te  Deventer. 

4)  Hulsbergen  bij  Hattem. 


Digitized  by 


Google 


272 


prout  melius  possumus,  ut  ante  majora  festa  commu- 
nicabilia  per  diem  vel  duos  simus  quieti  a  notabilibus 
occupationibus  sive  distractionibus,  que  convenienter 
differri  poesunt  Item  feeta  consuete  communionis  sunt 
ista:  Festum  Pasce,  Ascensionis,  Penthecostes,  Sacramenti, 
Visitationis  >),  Marie  Magdalene  2),  Aesumptionis  '),  Nati- 
vitatis  Marie4),  Michaelis  sive  Dedicationis  *),  Omnium 
Sanctorum6),  Conceptionis  Marie7),  Nativitatis  Christi8), 
Epiphanie  •),  PurificationiB  10),  Petri  ad  Cathedram  u),  si 
venerit  in  Jejunio,  sed  si  non  venerit  in  Jejunio,  tune  prima 
Dominica  Quadrageeime,  et  Annuntiationis  Dominice  ls), 
in  quibua  festis  nemo  nostrum  omittat  communionem  sine 
ecitu  et  licentia  rectorig.  Item  circa  ista  festa,  vel  ad 
longius  circa  mensem ,  persuadebimus  clericis  et  aliis 
hominibus  bone  voluntatis,  qui  consueverunt  ad  nos 
venire  pro  consiliis,  quod  faciant  confesaionem ;  et  qui 
idonei  sunt,  preparent  se  ad  communionem,  maxime  in 
summis  festis. 

De  ambuiantibu8. 

Fons  et  origo  omnium  malorum  sunt  inutiles  discursus. 
Idcirco  proposuimus  difficiles  esse  ad  reysas,  maxime  ad 
partes  nativas,  quamdiu  necessitas  vel  notabilis  utilitas 
non  invitat.  Et  si  rectori  appareat  causa  necessaria  vel 
satis  digna,  pro  qua  aliquis  transire  habet  extra  civitatem 
ad  unum  miliare  vel  longius,  ordinet  ipse  sibi  socium  unum 
de  fratribus  nostris,  qui  secum  transeat  Si  tarnen  videatur 


1)  2  Juli. 

2)  22  Juli. 

3)  15  Augustus. 

4)  8  September. 

5)  29  September. 

6)  1  November. 

7)  8  December. 

8)  25  December. 

9)  6  Jauuari. 

10)  2  Februari. 

11)  22  Februari. 

12)  25  Maart. 


Digitized  by 


Google 


273 


rector!  et  duobus  vel  tribus  de  senioribus,  sufficere  vel 
expedire  aliquis  socius  extra  domum,  hoc  eorum  discretioni 
committitur.  Quodsi  expediens  videatur  aliquem  mitti 
in  equo  solum  pro  negocio,  faciat  hoc  rector  de  consilio 
duorum  vel  trium  discretorum  fratrum,  et  ut  talis  non 
pernoctetur  in  domibus  secularium;  si  presumitur  hoc 
non  posse  evitare ,  non  mittatur  sine  socio.  Summe  autem 
caveamu8,  ne  foris  exeuntes,  inedificatorie  et  seculari 
modo  nos  habeamus:  ne  cibum  vel  potum  exquisitum 
requiraraus,  ne  hincinde  di versa,  que  ad  negocium  nos- 
trum  non  spectant,  circumlustremus,  ne  oculis,  auribus  et 
lingue  frena  laxemus,  ut  non  effusi,  vani,  vacui  et  con- 
scientia  gravati,  et  ob  hoc  minus  festivi  ad  domum  rede- 
araus.  Item  semper,  quando  vacat  nobis  hospicium  apud 
devotos  vel  religiosos,  ad  eos  accedamus.  Item  habita 
licentia,  qui  in  remotis  aliquamdiu  manet,  potest  confiteri 
idoneo  sacerdoti;  videtur  tarnen  expedire,  quod  rever- 
tentes  domum  de  singulis  factis  a  tempore  exitus  sui  con- 
fiteantur  rectori,  nisi  ipse  velit  contentus  esse  de  confes- 
sione  foris  facta.  Item  fratres,  revertentes  de  via,  accedant 
primum  rectorem,  et  exponant  ei  de  factis  reyse  sue;  et 
si  quid  pecunie  eis  superfuit,  reddant  statim  rectori  vel 
procuratori.  Item  quando  mittimur  pro  negociis  in  civi- 
tatem,  debemus  expedite  facere  facta  nostra,  et  redire, 
non  circumspiciendo  hincinde  in  platea,  vel  inspiciendo 
domus  et  salutando  matronas;  nee  intrabimus  in  domum, 
ubi  non  sumus  missi  in  speciali  de  causa,  et  hoc  postea 
dicemus,  quando  revertimur.  Item  quando  redimus ,  debe- 
mus transire  ad  eum,  a  quo  missi  sumus,  et  referre  de 
negocio.  Item  non  comedemus  parum  vel  multum  in 
domibus,  ad  quas  venimus  in  civitate,  sine  licentia  illius, 
qui  preest;  nee  potabimus  ultra  semeL  Et  si  sine 
offensa  amicorum  nostrorum  non  possemus  hoc  pro  tem- 
pore observare,  tune  postea  debemus  super  hoc  a  rectore 
licentiam  postulare. 

(Gedrukt  in  het  Reformatorium  Clericorum, 
Basel  1494  ')0 


1)  Zie  de  Inleiding. 


Digitized  by 


Google 


274 


De  priesters  en  klerken  van  het  Domus  Congre- 
gationis  Clericorum  te  Zwolle  maken  eene  nadere 
regeling  omtrent  hun  huisselijk  bestuur. 

In  noroine  Domini  amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem  mil- 
lesimo  quadringentesimo  decimo  quinto,  indictione  octava, 
mensis  Maii  die  secunda,  hora  versperarum  vel  quasi..., 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  patris  ac  Domini,  domini 
Joannis  divin,a  providentia  papae  XXIII  anno  quinto,  in 
mei  notarii  publici  et  testium  infrascriptorum  praesentia 
personaliter  constituti  devoti  et  discreü  viri,  domini 
Theodericus  de  Herxen,  Gherardus  de  Kalker  et  Her- 
mannus  ter  Maet,  presbyteri,  Ericus  Rijcroede,  Jobannes 
Rees,  Goswinus  Herk,  Arnoldus  Broechusen,  Gerardus 
Brant,  Hubertus  Helmont,  Godfridus  Vrient,  Stephanus 
Harder wijck,  Gherardus  Vollenhoe,  Johannes  Kalker, 
Gherhardus  Rees,  Johannis  Lyns,  clerici,  incolae  oppidi 
Zwollensis  Trajectensis  dioecesis,  quatuor  primi  tanquam 
provisores,  reliqui  vero  tanquam  accepti  ac  perpetui  fratres 
Domus  Congregationis  Clericorum  in  Z wollis,  omnia  et 
singula  subsequentia  sana  mente  ac  libera  voce  asseru- 
erunt  esse  vera,  et  ea  se  habere  ac  perpetuo  habituros 
rata,  grata  ac  firma  pro  se  et  suis  successoribus  condixe- 
runt  et  compromiserunt,  pronuntiante  haec  eadem  domino 
Theoderico  presbytero  praenominato  coram  me  et  testibua 
infrascriptis,  in  praemissorum  presbyterorum  et  cleri- 
corum sociorum  suorum  praesentia,  in  haec  verba: 

Ad  honorem  omnipotentis  Dei.  Domistadium,  quod  de 
bonis  curae  ecclesiae  Zwollensis  a  bonae  memoriae  domino 
Reynaldo,  curato  ejusdem  ecclesiae,  de  consensu  capituli 
Daventriensis  pro  certa  annua  pensione  impensionamus , 
necnon  domus  ipsa,  quae  in  eodem  fundo  est  aedificata, 
originaliter  a  fundatoribus  ipsis  assignata  et  sigillata  sunt 
tribus  clericis,  qui,  pro  illo  tempore  ejusdem  voti  et  pro- 
positi  ad  divinum  servitium  existentes,  eandem  domum  et 
domistadium  acceptaverunt  et  inhabitare  coeperunt,  qui 
etiam,  ut  Httera  ipsa  continet,  cum  quarto  socio  in  eadem 
forma  ad  se  assumendo,  post  mortem  alterius  eorum  sibi 


Digitized  by 


Google 


275 

debent  aliura  probum  presbyterum  vel  clericum  in  locum 
defuncti  substituere,  ita  ut  numerus  ipse  trium  vel  quatuor 
personaruni,  quos  provisores  domus  vocamus,  perpetua 
Buccessione  in  domo  ipsa  perseveret;  quod  quidem  rite 
secundum  ejusdem  litterae  tenorem  usque  in  praesens  ob- 
servatum  est.  Nequaquam  tarnen,  prout  quidam  aemuli 
devotionis  et  spiritualis  fructus  multiplicationis  inimici 
arguere  moliuntur,  fundatorum  ipsorum  et  praecipue  felicis 
memoriae  Meynoldi  de  Windesem ,  qui  de  bonis  suis  ipsam 
domum  fundavit  et  erexit,  intentio  et  voluntas  haec  fuit, 
ut  ipsi  soli  tres  vel  quatuor  eandem  domum  inhabitarent, 
cum  hoc  ex  littera  illa  originali  probari  et  verificari  non 
poterit;  cum  etiam  idem  Mey  noldus  eundem  numerum 
personarum  excesserit  et  domum  ipsam  capaciorem  et 
pluribus  mansionibus  distinctam  esse  voluerit,  et  prout 
alias  Wytoni  de  Windesem,  fratri  praenominati  Meynoldi 
adbuc  superstiti,  et  mihi  Theoderico  presbytero,  cognato 
eorundem,  qui  eandem  domum  cum  primis  illis  clericis 
inhabitavimus,  multipliciter  compertum  est  Unde  bactenus 
in  domo  nostra  bos  ipsos  tres  vel  quatuor  provisores  pro 
tanto  habuimus  et  de  caetero  habere  volumus,  et  ipsi 
praecipuam  curam  et  provisionem  domus  et  rerum  ad  eara 
pertinentium  de  beneplacito  sociorum  suorum  habeant, 
super  quos  etiam  domus  ipsa  sigillata  sit  et  res  domui 
attributae  sigillari  possint  ad  usum  totius  congregationis. 
Et  quum  haec  praemissa  sic  se  habent  et  nos  funda- 
tionem  domus  ipsius  et  areae  nullatenus  infringere  volu- 
mus vel  cassare ,  sed  perpetuis  temporibus  tres  vel  quatuor 
provisores  de  ipsa  societate  domui  deputare,  nihilominus 
tarnen  propter  malitiam  temporis  et  propter  diversos 
occurrentes  casus,  necnon  pro  majori  concor<!ia  et  uni- 
tate  conservanda  inter  eos,  qui  de  gratia  Dei  pari  zelo 
pro  vitae  suae  emendatione  ad  nostram  societatem  con- 
venerunt  et  conventuri  sunt,  simul  etiam  ut  nobis  et 
posteris  nostris  omnis  tollatur  dubietas  et  controversia, 
quae  de  hac  materia  indiscussa  oriri  posset ,  ea  quae  vera 
et  rata  habuimus  et  quae  deinceps  vera,  rata  et  firma 
habere  vol  umus,  praesentibus  exponimus  et  explicamus. 
Omnes  nos  et  singuli,  et  praecipue  qui  patrimonium  nos- 
trum   seu   alia  quaevis  bona  nostra  congregationi  nostrae 


Digitized  by 


Google 


276 

incorporavimus   et  assignavimus ,  sive  etiam  in  aedificiis, 
possessionibus ,   reditibus,  bonis  mobilibus  seu  immobili- 
bus    consumpsimus    et    cxpendimus,    qui   de   gratia    Dei 
adhuc  superstites  et  praesentes  sumus,  palam  et  publice 
recognoscimuB  et  protestamur,  quod  omnia  bona  nostra, 
videlicet   aedificia,    horti,    praedia,  possessiones ,  reditus, 
libri,  lecti,  sedes,  cistae,  ollae  caeteraque  omnia  mobilia 
et  immobilia,  domui,  congregationi ,  vel  societati  nostre 
assignata   vel   assignanda  in   posterum,   in   ea   forma  et 
modo   stant  et  stare  debent,  quod  omnes  et  Binguli  nos 
et  BUCceBSores  nostri,  qui   ad  perpetue  convivendum   et 
Domino  Deo  insimul  serviendum  in  humilitate,  charitate 
et  castitate  caeterisque  virtutibus  sub  obedientia  sanctae 
matris  ecclesiae  et  praelatorum  nostrorum  a  congregatione 
ipsa  assumpti   sumus  vel  assumendi,  postquam  nobis  vel 
alicui   nostrum  communio  societatis  et  bonorum  ipsorum 
a  reliquis  fratribus  tradita  fuerit,  de  caetero  pares  voces 
et  equale  jus  in  omnibus  bonis,  praemissae  domui  con- 
gregationi vel  societati  assignatie,  habemus  ac  deinceps 
habituri  sumus,  quamdiu  meruerimus  obtinere  locum  in 
congregatione  ipsa;  salvo  hoc,  quod  ille,  qui  pro  tempore 
praeëst  domui,  in  ordinatione  rerum  ipsam  congregatio- 
nem   concernentium  duas  voces  habere  poterit.   Attamen 
ipsis  vocibus  vel  sensibus  nostris  facile  inniti  non  expe- 
dit,   sed  magis   humilitati   et  obedientiae  et  caritati  est 
operam   dare,   et  his,  quae  concordiam  et  unitatem  pos- 
sent conservare.    Nequaquam   tarnen  in  praemissis  bonis 
par  vis  vel  magnis  quisquam  nostrum  aliquam  proprieta- 
tem  vel  appropriationem  sibi  vindicabit;  sed  communiter 
et    indifferenter    utemur   eis    per   administrationem   ejus 
vel  eorum,  cui  vel  quibus  de  voluntate  totius  congrega- 
tionis  cura  incumbit;  sicque  haeredes  nostri  post  mortem 
alicujus  nostrum  nullum  jus  legitimae  successionis  habere 
poterunt   in   quibuscumque   bonis    ipsius   congregationis. 
Si   etiam,   quod   absit,   aliquis   nostrum   propter  indisci- 
plinatam  conversationem  suam  a  congregatione  ipsa  amotus 
fuerit,   vel   per   se  domum  ipsam  reliquerit,  talie  nullum 
jus  vel  justam  impetitionem  habere  poterit  in  bonis,  domui 
vel    congregationi    assignatie.    Caeterum    quum    ab  initio 
magis  attraxit  nos   bona  societas  quam  locus,  et  intentio 


Digitized  by 


Google 


277 


n ostra,  qui  congregationem  ipsam  in  aedificiis  et  posses- 
sionibus  dotavimus  et  melioravimus,  haec  fuit,  quod  bona 
ipsam  societatem  et  congregationem  devotorum  presby- 
terorum  et  clericorum  praesentium  et  per  eos  assumen- 
dorum  potius  sequantur  quam  locum;  idcirco  nos  omncs 
et  singuli  recognoscimus,  publice  protestamur  et  volumus, 
quod  omnia  bona  domui,  congregationi  vel  societati  nostrae 
asaignata,  vel  quovis  modo  pertinentia,  extra  vel  intra 
civitatem  Zwollensem  situata,  mobilia  et  immobilia,  qua- 
litercumque  denominata,  in  ea  forma  et  modo  stare 
debent,  ut  si,  quod  avertat  Deus,  nos  vel  successores 
nostri  tali  onere  vel  tribulatione  vel  gravamine  oppressi 
fuerimus,  quod  in  habitatione  nostra  in  civitate  Zwollensi 
perdurare  non  possemus  vel  de  consilio  devotorum  et 
religiosorum  virorum,  et  nominatim  prioris  de  Wijndesem, 
pro  tempore,  et  rectoris  Domus  Domini  Florentii  in  Daven- 
tria  in  Z wollis  perdurare  non  conveniret,  extunc  nos  et 
successores  nostri  de  communi  consensu  vel  majoris  partis 
libere  possemus  nos  et  omnia  bona  nostra  praemissa 
locare  et  transferre  extra  oppidum  Zwollensem  ad  aliquem 
alium  locum,  ubi  convenienter  et  pacifice  Domino  Deo 
servire  possemus,  et  ipsa  aedificia  vel  domistadia,  quae 
infra  emunitatem  Zwollensem  pro  tune  habemus,  vendere 
et  alienare  et  praetium  eorum  in  usum  congregationis 
translatae  libere  et  licite  deputare,  salvo  quod  domista- 
dium  de  bonis  ecclesiae,  ut  praemittitur,  impensionatum, 
et  aedificium  supracollocatum  ad  tales  usus  deveniant,  ut 
in  littera  fundationis  de  eisdem  est  expressum. 

Et  quum  ea  de  causa  in  civitatibus  mansionem  prae- 
elegimus,  ut  clericis  et  aliis  personis,  saeculari  conversa- 
tioni  abrenuntiare  et  Domino  Deo  peculiarius  deservire 
volentibus,  informatione ,  consilio  et  auxilio  assistere  pos- 
semus; idcirco  priusquam  ad  aliquem  locum  extra  civi- 
tates  nos  mansuros  transferremus,  quibus  possemus  modis 
satagere  deberemus,  de  consilio  prioris  de  Wyndesem 
pro  tempore  et  rectoris  Domus  Domini  Florentii  in  Daven- 
tria,  ut  secundum  primam  intentionem  in  aliquo  oppido, 
quo  spiritualis  fructus  maxime  in  clericis  ad  mcliora 
dirigendis  fieri  posse  videretur,  locum  mansionis  requi- 
reremus;   quo  non   obtento   de  caetero  libere  abstractum 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  18 


Digitized  by 


Google 


278 

locum  et  a  civitaiibus  remotum  pariter  peteremus.  Omnibus 
dolis  et  sinistris   adinventionibus  in  praemissis  exclusis. 

Qua  quidem  pronuntiatione  et  protestatione  dicti  domini 
Theoderici  presbyteri  expleta,  presbyteri  et  clerici  ante- 
nominati  et  singulatim  interrogati  plana  ac  libera  voce 
praemissis  omnibus  et  singulis  testimonium  et  consensum 
dederunt  et  se  et  suos  successores  ad  observantiam  eorun- 
dem  obligarunt,  resignantes,  si  quod  aliud  jus  hactenus 
habuerunt  vel  habere  visi  sunt  in  praemissis.  Super  qui- 
bus  omnibus  et  singulis  praenominati  presbyteri  et  clerici 
petierunt  a  me  notario  infrascripto  sibi  fieri  unum  vel 
plura  instrumentum  vel  instrumenta,  juxta  dictamen  cujus- 
cunque  sapientis  factum  vel  facta,  substantia  tarnen  facti 
non  mutata.  Acta  fuerunt  hace  Zwollis  in  domo  habitati- 
onis  dictorum  preby terorum ,  sub  anno,  indictione,  mense, 
die,  hora  et  pontificatu  quibus  supra;  praesentibus  ibidem 
discretis  viris  domino  Johanne  de  Andernaco  presbytero, 
Ghijsberto  Liesvelt  et  Jacobo  Naghel,  clericis  Traiectensis 
dioecesis,  testibus  fide  dignis  ad  praemissa  vocatis  speci- 
aliter  et  rogatis. 

Et  ego  Wernerus,  filius  Nicolai,  clericus  Traiectensis 
dioecesis,  publicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  ad- 
missione  notarius  etc. 

Naar  het  origineel  in  het  archief  der  R.  K. 
parochie  van  Sint  Mkhiel  te  Zwolle,  uitgeg. 
door  H.  Hofman,  in  het  Archief  van  het 
Aartsbisdom  Utrecht,  II  deel,  bh.  252—263. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE   III. 

STUKKEN  BETREFFENDE  DE  EIGENDOMMEN. 


I.  1382  Februari  2. 

Ghert  van  Spoelde  en  Alfer  de  Gruter,  schepenen  te 
Zwolle,  maken  bekend,  dat  Johan  Witteroc  en  Alyt, 
zijne  vrouw,  voor  hen  in  het  schependom  verklaarden 
verkocht  te  hebben  aan  Johan  Elyessoen  en  Jutte,  zijne 
vrouw,  eene  jaarrente  van  4  pond  uit  hunne  were  in  de 
Keyzerssteghe,  tusschen  Werner  Chuap  en  Rickelant  des 
Groten,  reeds  belast  met  een  uitgang  van  4  pond  aan 
Mette  des  Zwarten,  te  betalen  met  Paschen  en  de  andere 
helft  met  Zantganghen. 

Int  jaer  ons  Heren  duysent  driehundert  tachtentich 
ende  twee  up  Onser  Vrouwendach  Purificacio. 

Naar  het  Cartidarium  fol.  7r. 


2.  1384  Juli  5. 

Johan  Essekenszoon ,  Witte  Coep  Maeszoon  en 
Wyehman  Ruering  verkoopen  aan  heer  Gerrit 
de  Oroote  een  huis  in  de  Beghinemtrate  te 
Zwolle. 

Wy  Johan  Essekenszone ,  Witte  Coep  Maeszoen  ende 
Wyehman  Ruering,  doen  kond  ende  kenlic  allen  luden, 
dat   wy   mit  gansen  berade  ende  mit  ghemenen  consente 

18* 


Digitized  by 


Google 


2tt) 


witlic  ende  wal  vercoft  hebben,  erflike,  voer  ons  ende 
onse  erfghenamen ,  in  enen  steden  erfcope,  heren  Gherde 
den  Groten  ende  sine  erfghenamen  of  denghenen,  dien 
hi  dat  ghevet  ofte  machtich  maket  mit  sinen  brieven, 
een  huys  en  erve  mit  sinen  tobehoren,  dat  geleghen  is 
in  der.  stad  van  Zwolle  in  der  Beghinenstrate ,  daer  an 
die  ene  zijt  gheleghen  is  der  Mynrebroederhuys  van 
Campen,  ende  an  die  ander  zijt  Clawes  die  Messemaker, 
voer  een  summe  gheldes,  die  ons  diezelve  her  Gheryt 
witlic  ende  wal  betaelt  heft,  erflic  ende  ewelic  te  be- 
zittene  ende  te  holdene  na  der  formen  ende  manieren, 
daer  hijt  ienighen  menschen  inne  ghevet  of  machtich 
maket,  also  dat  wy  ende  onse  erfghenamen  ghenerhande 
recht,  noch  eyghendoem  daeran  en  beholden.  Wilc 
huys  ende  erve  ellic  van  ons  ende  to  gader  ghelovet 
hebben  ende  loven  voer  ons  ende  onze  erfghenamen  den 
voerscreven  heren  Gheride  of  sinen  erfghenamen ,  of  dien 
hy  't  ghevet  of  machtich  maket,  dat  voerscreven  huys 
ende  erve  op  te  dragene  ende  to  vestene  binnen  veertien 
daghene ,  na  hare  manijnge,  na  alle  der  manieren  dat  recht  ende 
wonte  ü  in  der  stat  von  Zioolle,  erve  ende  hues  te  vestene  ende 
op  te  dragene  l) ,  also  dat  sie  na  allen  rechte  hem  vast  sin. 
Ende  weer't,  dat  wy  of  onze  erfghenamen  binnen  den 
veertiendaghen  des  dan  niet  en  daden,  so  solde  wy  of 
onze  erfghenamen  vervallen  wezen  van  eenre  pene  van 
twe  hondert  older  schilden  to  behoef  heren  Gherides  of 
siner  erfghenamen,  of  den  hi  des  machtich  maket  of 
ghevet;  ende  in  deen  so  en  sole  wy  noch  onse  erfghe- 
namen ons  niet  moghen  beschirmen  of  bescudden  van 
der  pene  ende  vervallene,  omdat  of  die  scepene  daer 
niet  over  staen  en  wolden,  of  dat  niet  bezeghelen  en 
wolden;  want  wy  loven  daer  voer  ons  ende  voer  onse 
erfghenamen  onder  dieselve  pene,  dat  wy  dat  vergaen 
zullen  an  die  scepenen  ende  richter  sonder  heren  Gherides 
cost  of  siner  erfghenamen  of  derghenen ,  dien  hijt  ghevet 
of  machtich   maket,   dat   sie   daerover   staen   zullen  alse 


1)  Deze  zinsnede   is   in  de  uitgave  in  het  Archief  ?an  het  Aartsbis- 
dom Utrecht,  II  deel,  blz.  218—224  niet  te  vinden. 


Digitized  by 


Google 


281 


scepene  en  richter,  daer  wy  of  onse  erfghenamen  hem 
die  oplatinge,  ende  die  vertichnisse  doen  solen,  ende  die 
brieve  mit  horen  seghelen  solen  wy  procu  reren  heren 
Gheride  of  sinen  erfghenamen  of  denghenen,  dien  hijt 
machtich  maket  of  ghevet.  Ende  weert  sake,  dat  heren 
Gheride  of  sinen  erfghenamen,  of  den  hi  des  machtioh 
maket  of  ghevet,  ienich  hinder,  scade,  stoet,  ansprake, 
onraste  of  parlement  of  queme  of  scede  an  desen  huys  of 
erve  voerscreven  van  ons  of  van  onzer  ienich  of  van  onzen 
erfghenamen  of  van  den  scepenen  of  raet  van  Zwolle, 
alle  den  hinder,  scade,  stoet,  ansprake  solde  wy  en  onse 
erfghenamen  hem  ende  sinen  erfghenamen,  of  den  hijs 
machtich  makede  of  gheve,  of  doen  sonder  horen  scaden 
ende  oprichten  ende  beleggen  tot  horen  simpelen  seggen. 
Ende  weert,  dat  sie  leden  ansprake,  stoet,  scade,  hinder, 
parlement,  van  ons  of  van  onsen  erfghenamen  of  van  den 
scepenen  ende  sie  den  groteden  voer  vier  goede  lude  mit 
horen  brieven  ende  mit  horen  zeghelen,  den  solden  wy 
ende  onze  erfghenamen  hem  dan  betalen  binnen  enen 
vierendeel  jaers  na  siner  maninge;  ende  dade  wy  of 
onse  erfghenamen  des  niet,  so  solde  wy  vervallen  wesen 
tot  heren  Gherides  behoef  of  siner  erfghenamen  of  den 
hy  's  machtich  makede  of  gheve  in  enen  pene  van  hon- 
dert  oelden  schilden,  ende  nachtan  solde  wy  den  sca- 
den oprichten,  alse  voerscreven,  ende  alle  vestinge  doen 
alse  wy  ghelovet  hebben.  Al  arghelist  uutgheseghet. 
Hier  weren  over  ende  an  her  Lambert  van  Randen,  mey- 
ster  Johannes  Cele,  in  dier  tijt  scolemeyster  tot  Zwolle, 
Wilhelmus  van  Utrecht,  Johannes  Brinckering  en  anders 
guede  lade. 

In  oircunde  der  waerheyt  hebbe  wy  Johan  Coep  en 
Wychman  voerscreven  onse  seghele  an  desen  brief  ghe- 
hangen.  Ghegheven  in  'tjaer  ons  Heren  dusent  drie 
hondert  tachentich  ende  vier,  des  Dinsedaghes  na  Santé 
Martin usdach  in  den  Zomer,  gheheten  Translatio. 

Naar  het  Cartid.  fol.  5V.  —  Gecollationeerd 
met  de  uitgave  volgens  het  origineel  in  het 
Archief  v.  h.  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  II,  bh. 
218—221. 


Digitized  by 


Google 


282 

3.  1384  Juli  13. 

Gerrit  de  Groote  draagt  het  huis  in  de  Begynen- 
strate  ie  Zwolle  over  aan  meester  Florens 
Radewynssoen,  vicaris  te  Deventer,  en  aan 
Johan  van  den  Gronde. 

Ie  Gherijt  de  Grote  doe  cond  ende  kenlic  allen 
luden,  de  desen  brief  solen  sien  of  horen  lesen,  dat  || 
ie  voer  my  ende  voer  myne  erfghename  mit  vrien  willen 
ende  mit  goede  berade  overgheve  ende  ||  medegheve  ende 
machtich  make,  gelijc  my  selven,  beyde  in  mynen  levene 
ende  oee  nae  mijnne  doet,  des  huses  ende  erves  mit  alle 
sinen  toebehoerne  ende  an  allen  rechte,  dat  ie  daer  an 
hebbe,  also  als  dat  gheleghen  is  to  Zwolle  inder  Beghinen- 
strate,  daer  aen  die  ene  sijt  gheleghen  is  der  Mynre- 
broderhües  van  Campen  ende  an  die  ander  zijt  Clawes 
die  Messemaker,  in  allen  vorwarden,  rechte  ende  ma- 
nieren ,  als  ie  dat  ontfangen  hebbe  mit  allen  eyghendome 
van  Johan  Essekenssone,  Witte  Coep  Maessone  ende 
Wijgman  Rurinc,  als  die  principaelbrief  daerof  spreket 
ende  hoeldet,  meyster  Florens  Radewiinszone,  vicarijs  to 
Deventer,  ende  heren  Johan  van  den  Gronde,  priesters, 
daermede  toe  done  ende  to  latene  horen  vryen  willen  tot 
der  eren  ende  tot  den  love  Godes;  also  dat  wat  oneer  twe 
daertoe  ende  mede  doet,  dat  dat  die  derde  volghen  saL 
Ende  wert,  dat  onser  ienich  van  ons  dreen  qname  van  den 
live  tot  der  doet,  soe  moghen  ende  solen  die  twee,  die 
van  ons  to  live  bliven,  kiesen  enen  derden  man,  die  ons 
ghenoghet,  ghiestlic  of  werlic,  die  van  eenre  goeder 
consciencien  is,  in  des  dodes  stede,  ende  hem  gheven 
ende  bevelen,  dat  voerscreven  hüys  in  allen  manieren 
als  wijt  ontvanghen  hebben,  ende  also,  dat  altoes  dree 
bewares  bliven  solen  van  den  hüys  ende  erve  voer- 
screven ,  die  den  eyghendoem  ende  al  recht  van  den  hüys 
hoelden  ende  besittcn  solen  tot  der  eren  Godes  ende 
güeder  menschen.  Ende  altoes  wan  daer  ienich  sterft, 
soe  solen  die  daer  bliven,  enen  gueden  weder  kiesen  in 
des  doden  stat.  In  oerkunde  deser  dingen,  soe  hebb  ie 
mijn  seghel  an  desen  brief  ghehanghen  ende  bidde  heren 
Florens,  heren  Johanne  voerscreven  ende  heren  Gherijt 


Digitized  by 


Google 


283 

Kogmunsschate,  Werner  Backer,  Henric  gheheten  Bijrman, 
ende  Lamberte  Stuerman  ende  Gosen  Tyacen,  dat  sie 
mede  oer  seghele  an  desen  brief  hanghen.  Ende  wij 
Florens,  Johan,  Qherijt,  priesters,  Werner,  Henric,  Lam- 
bert,  Gosen  hebben  om  meyster  Gherijts  willen  ende  om 
veatingbe  deser  ding  onse  seghele  hijran  ghehanghen. 
Sunder  al  arghelist.  Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent 
drie  hunder  vier  ende  tachtentich  op  Sunte  Margha- 
retendach. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels 
kuisen  ie  Zwolle.  —  Ook  in  afschrift  in  het  Cartur 
lariurn  feil.  5V. 

Met  de  tegels  in  groene  was  van  G.  de  Groote, 
Florens  Radewiinsz.,  Johan  van  den  Gronde , 
Gerrijt  Rogmunschate ,  Werner  Backer,  Henric 
Bijrman,  Lambert  Stuerman  en  Gosen  Tyasen; 
allen  min  of  meer  geschonden. 

4.  1384  Juli  25. 

Qerrit  de  Groote  geeft  zijn  huis  in  de  Begynen- 
strate  te  ZwoUe  aan  Johan  Essenkenszoon , 
Witte  Coep  Maeszoon  en  Wichman  Rurynck 
in  bruikleen. 

Wy  Gherit  de  Groete,  dyaken,  Fflorens  Radewynssoene 
ende  Johan  van  den  Gronde,  priesters,  doen  knndich  ende 
kenlick  allen  luden  de  desen  brief  soelen  sien  off  hoeren 
lesen,  dat  wy  mit  gueden  beraden  end  eendrachtlicke 
willendes,  omme  Godes  willen,  doen  ende  Henen  Johan 
Essekenssoene,  Witte  Coep  Maessoen,  Wygmanne  Rurynck, 
dat  hues  ende  erve  mit  oeren  toebehoirre,  dat  gelegen  is 
to  Zwolle  in  den  Begynenstrate,  dair  an  de  ene  sijt  ge- 
legen is  der  Mynrebroderhues  van  Campen  ende  an  de 
andere  sijt  Clawes  de  Messemaker,  inne  te  wonen,  om 
Gode  also  vele  te  bet  to  dienen ,  tot  onsen  wedderseggen , 
ende  oick  om  ander  luden  dairinne  tot  ontfane,  alee 
ghaste  off  stadelix  by  hem  te  blyven,  corter  off  langer,  . 
als  ons  off  hem  dair  dan  guet  af  duncket,  nijt  dat  hore 
ienich  recht  off  eygendoem  an  den  voersscreven  hues  off 
erve   hebben   off  krygen  moege  dan  allene  woninghe  tot 


Digitized  by 


Google 


284 


synen  lyve,  ende  niet  langer,  off  tot  onser  dryer  weder- 
seggen  of  derghener,  den  des  van  ons  hiernae  machtich 
geniaket  worde  nae  den  principalen  brieven,  die  dairop 
sprecken.  In  oirkonde  deser  dijnghen,  soe  hebben  wy, 
Gherrit  de  Qhroete,  dyaken,  Fflorens  Radewynssoen , 
Johan  van  den  Ghronde ,  priesters ,  onsse  segele  an  desen 
brief  gehangen.  Gegeven  int  jair  ons  Heren  1384  op 
Sanct  Jacobsdach. 

Naar  het  Cartut.  fol  &. 

5.  1885  Februari  3. 

Werner  to  Noertberghe  en  Griete,  weduwe  van 
Herman  to  Noertberghe,  met  Meinald  van 
Windesheim ,  haar  broer,  tot  momber,  verklaren, 
dat  het  goed  Noeriberge  in  het  bedt  van  Griete 
en  hare  kinderen  zal  blijven, 

Ie  Roelf  van  Ittersim,  in  der  tijt  rentmeyster  in  Zalland, 
doe  kond  ende  kenlic  allen  luden  mit  dessen  openen 
brieve,  ||  dat  voer  my  sint  ghecomen  Werner  to  Noertberghe 
ende  Griete  Hermans,  sijns  broeder  wijf,  daer  God  die 
zyle  afhebbe  ||  moete,  mit  oeren  rechten  mombar,  alse  met 
Meynolde  van  Wijndensim,  Grieten  vorss.  broeder,  den 
sy  daer  met  oeren  moetwillen  koes  mit  handen  ende  mit 
monde  ende  lyeden ,  dat  sie  overdragen  weren  alsoe ,  dat 
Griete  sal  sittende  bliven  mit  oeren  kinderen  in  al  alzulken 
goede  alse  Herman  to  Noertberghe,  Grieten  man  voerss. 
ende  oere  kinder  vader  achter  ghelaten  heft,  ende  dat 
vorss.  goed  wal  ende  truwelick  to  bewaren  tot  behoef  oere 
kinder  vorss.  Ende  weert  zake,  dat  Griete  voerss.  beraden 
weer  enen  man  te  nemen,  soe  mochte  Werner  vorss. 
mitter  kinder  maghe  van  des  vader  wegen  ende  mitter 
kinder  maghe  van  der  moeder  wegen  van  eiker  zijd  enen 
zetten,  die  den  maghe  van  beyden  tsyde  nuttest  dochte, 
die  kinder  vorss.  antenemen,  ende  oer  goed  te  waren 
ende  daer  jaerlixs  den  kinderen  by  oeren  maghen  goede 
rekenynge  ende  bewisincge  af  to  doene,  ende  wes  van  der 
kinder  goede  boeven  oer  noezt  drofte  quame  of  bleve ,  dat 
solde  men  keeren   tot   der  kinder  oerbaer,  by  rade  oere 


Digitized  by 


Google 


285 


vriende,  thent  ter  tijt,  dat  die  kinder  vorss.  mondich 
weeren  ghe worden,  beholdelick  Griete  vorss.  oere  lijf- 
tocht ende  mynen  lieven  heere  van  Utrecht  sijns  rechts. 
Al  argelist  uytgesegt  Hijr  waren  over  ende  an  Gerijt 
ten  Velde,  Hildebrant  ten  Anderloe  en  Arend  ter  Weeden. 
In  orkonde  sbriefe  besegelt  mit  mynen  segele.  Gegeven 
int  jaer  ons  Heren  dusent  driehondert  vijf  ende  tachten- 
tich   des  Donredages  op  onser  Vrouwendach  Purificacio. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente  Zwolle,  losse  stukken. 

Met  het  zegel  in  groene  was  [van  Roelf  van 
Ittersim  (randschrift  beschadigd). 

6.  1385  Maart  5. 

Bernd  van  Yrt  en  Gosen  Poyng,  schepen  der  stad 
Zwolle,  maken  bekend,  dat  Witte  Coep  en  Wychman 
Roering  voor  hen  verklaard  hebben,  dat  zij  hunne  aan- 
deden in  het  huis ,  gelegen  in  de  Bhaginenstrate ,  tusschen 
der  Minrebroederhuys  en  der  Baghinengaerde  ter  eenre, 
en  Glaes  die  Messemaker  ter  andere  zijde,  aan  Johanne 
Regelandesoen  verkocht  hebben,  onder  voorwaarde,  dat 
de  kooper  aan  heer  Dyrck  van  Baerle  jaarlijks  vier  pond 
min  een  groten,  en  na  diens  overlijden  aan  de  „heren 
van  Bethleem"  vijf  pond  cijns  zal  betalen. 

Int  jaer  ons  Heren  1385  des  Dinxdages  na  Santé 

.   Gregoriusdach. 

Naar  het  origineel  op  perkament  uitgegeven  in 
het  Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht ,  deel 
II,  p.  221—222.  —  Ook  in  afschrift  in  het 
CartuL  foL  6*. 

Met  de  zegels  van  Bernd  van  Yrt  en  Gosen 
Poyng,  waarvan  het  eerste  ongeschonden ,  het 
tweede  zeer  beschadigd  is. 

NB.  In  het  Carlul.  bevindt  zich  aan  den  voet  van  deze  oorkonde  de 
volgende  noot  door  dezelfde  hand  geschreven:  „Nota od urn  prescripte 
quatuor  littere  (icil.  Nw.  2,  3,  4,  6.)  loqauntur  de  nova  nostra  aula 
sive  refectorio,   quem  locum  vel   domunculas   comparaverit  dominus 


Digitized  by 


Google 


286 


Henricus  de  Gouda,  sic  dominus  Jacobos  Trajecti  scripsit  (Heet  Uitere 
uil  specificent)  et  tres  fratre»  nostri  fundatores,  scilicet  Johan  Esschens 
(Essekens),  Witte  Coep,  Wychman  sic  ut  Uttere  canunt  et  vendiderunt 
dom  urn  cum  area  magistro  Gherardo  Groet,  (quaushuesken)  ue  eorum 
heredes  jus  aliquod  usurparent  in  eam. 

Item  require  folio  9  scabinales  litteras  do  locatione  orti  qui,  Claes 
Messemaker  Geerde  ten  Bome  tan  Ulsen  elocavit  perpetue  pro  censu 
hereditario  etc." 


7.  1385  September  11. 

Bernd  van  Yert  en  Oerlic  Johanssoen,  schepenen  te 
Zwolle,  maken  bekend,  dat  Johan  Witrock  en  Alijd  zijne 
vrouw  voor  hen  in  het  schependom  verklaarden  verkocht 
te  hebben  aan  Willem  Willemssoen  hunne  were  bij  het 
kerkhof  in  de  Costerssteghe,  gelegen  tusschen  Werner 
Berndessoen  en  Rykelande  des  Groten,  belast  met  een 
uitgang  van  8  pond  en  een  mengel  wijn,  voor  eene  som, 
die  zij  bekenden  ontvangen  te  hebben. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  driehondert  tachentich 
ende  vyve  des  Manendaghes  na  Onser  Vrouwendach 
Nativitati8. 

Naar  het  Cartol.  fol.  7r. 

8.  1389  December  4. 

Werner  ten  Noeriberghe  legt  nadere  verklaring  af 
over  de  verdeeling  van  het  goed  Noerlberge. 

Ie  Rolof  van  Ittersim,  in  der  tijt  rentmeyster  in  Zal- 
land,  do  kundich  allen  luden,  dat  vor  mi  ende  vor  huys- 
genoten,  die  hierna  bescreven  staen,  is  gecomen  Werner 
ten  Noertberghe  mit  gueden  berade  ende  geliede  vor  em 
ende  vor  zine  erfnamen,  dat  zine  mage  ende  vrende  aver- 
lang  gededingt  hadden  tusschen  Hermanne  ten  Noert- 
berghe, zinen  broder,  den  God  genadighe,  an  die  ene 
zide  ende  em  ende  Johanne,  zinen  broder,  den  oec  God 
genadige,  an  die  ander  zide,  een  erfscheet  van  den  Noert- 
berghe ende  van  alle  oeren  vaderliken  erve  aldus,  dat 
Herman  zyn  broder  vorss.  eiken  van  em  een  afschede 
geven  ende  wal  betalen  solde  cummerloes  hondert  comans- 


Digitized  by 


Google 


287 


schilde  alsulx  payements ,  alst  onder  den  coepluden  ghenge 
ende  gheve  is,  ende  want  hy  die  vorss.  twehondert  schil- 
den do  neet  en  vermochte  to  betalen,  zo  waert  mit 
vorwaerden  gededingt,  dat  hy  em  daerover  zatte  to  enen 
rechten  onderpande  ses  morgen  landes,  als  die  gelegen 
zin  in  Lierrebroec ,  tusschen  des  Vtlikengraven  ende 
Zwartengrave  ende  voirts  uten  guede  ten  Noertberghe 
vorss.  ter  tiit  toe,  dat  hy  em  op  Santé  Petersdach  ad 
Cathedram,  of  binnen  achte  dagen  daerna  onbegrepen, 
wanneer  hy  wolde,  wal  betaelde  die  vorss.  twe  hondert 
schilde,  ende  hiermede  schoeit  Werner  quiit  zijns  bro- 
ders  Hermans  erfhamen  vorss.  van  zinen  vaderliken  erve 
ende  bedankede  em  gueder  erfutinghe  zonder  enich  arge- 
list.  Daer  aver  ende  an  weren  als  hu  ijs  genoten  Geert  ten 
Velde,  Aernd  ter  Weden  en  anders  guede  lude.  In 
orconde  deses  breves  besegelt  mit  minen  segele  om  bede 
Werners  vorss.  Gegeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  drie- 
hondert  neghen  ende  tachtentich  op  Santé  Barbarendach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle ,  losse  stukken. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Rolof  van  Ittersim. 

9.  1390  Maart  12. 

Johan  Ludekenszoen  en  Robert  van  Ittersim ,  schepenen 
te  Zwolle,  maken  bekend,  dat  Mette  des  Zwarten  en 
haar  zoon  Dyric  die  Zwarte  en  Grete,  zijne  vrouw,  en 
Johan  die  Zwarte  Dirixbroeder  voor  hen  in  het  schepen- 
dom  verklaarden  verkocht  te  hebben  aan  Herman  ten 
Oever  en  Pyen ,  zijne  vrouw ,  eene  jaarrente  van  4  pond 
en  een  mengel  wijn  uit  het  huis  en  de  were  gelegen  in 
de  Keyserssteghe  aever  den  kerckhoff,  tusschen  de  were 
van  Everd  van  Koeten  aan  de  eene,  en  Werners  were 
des  Pelsers  aan  de  andere  zijde. 

Ghegeven   int  jaer  ons  Heren  dusent  drie  hundert 
ende  neghentich  op  Santé  Gregoriusdach. 

Met  een  transfix  dd.  1404  Juli  11  (Zie  N°  28). 

Naar  het  Cartul.  fol.  7V. 


Digitized  by 


Google 


288 


10.  1393  Januari  23. 

Johan  Ludekenszone  en  Robert  van  Ittersim,  schepen 
der  stad  Zwolle ,  maken  bekend ,  dat  Claes  de  Messemaker 
en  Alyt  zijne  vrouw  voor  hen  in  het  schependom  ver- 
klaarden een  deel  van  hunnen  tuin  achter  hun  huis, 
liggende  in  de  Baghinenstrate ,  grenzende  aan  des  kerc- 
herengaerde  en  belend  door  Johan  Regelandezone  ter 
eenre  en  Rickeland  des  Groten,  Wineken  de  Dragher 
en  eenen  weg  ter  andere  zijde,  onder  nader  omschreven 
voorwaarden  in  erfpacht  gegeven  te  hebben  aan  Gheerde 
ten  Bome  van  Ulsen. 

Int  jaer  ons  Heren  1393  des  Donredages  na  Santé 
Agnetendach. 

Naar  het  origineel  op  perkament  uitgegeven  in 
het  Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  deel 
II,  p.  222—223.  —  Ook  in  afschrift  in  het 
Cartvl.  fol.  9V. 

„Met  twee  vrij  goed  bewaarde  zegels,  dat  van 
Ludekensz.  in  grauwe,  dat  van  Ittersim  in 
groene  was" 

NB.  Ia  het  Ca r tul.  staat  op  den  kant:  „Littera  de  transitu  modo 
et  parte  aree,  uude  solventur  auoue  I1II  libre.    Ezpiravit. 


II.  1394  September  19. 

Deken  en  Kapittel  van  Deventer  veroorloven  Rey- 
nold  van  Drynen%  pastoor  te  Zwolle,  om  een 
erf  aan  den  Blidenmarket  in  erfpacht  afto- 
staan» 

Wy  deken  ende  capitel  der  kercken  van  Deventer  doen 
kond  ende  kenlic  allen  luden  mit  dessen  openen  brieve, 
dat  wy  hebben  ghegheven  ende  gheven  mit  dessen  selven 
brieve  onse  ghemeyne  consent  heren  Reynolde  van  Drynen, 
cureyt  nu  in  der  tijt  toe  Zwolle,  uyt  te  doene  ende  te 
verpachten  erflike  eene  hofstede,  gheleghen  bynnen  der 
stad   van  Zwolle  teghen  den   Blidenmarket,   streckende 


Digitized  by 


Google 


289 

naest  den  Baghinen  convente  an  die  noertsijt,  voir  jairlix 
renthc  in  ene  gherechie,  stede  erfpacht.  In  een  tuech 
der  waerheit  hebben  wy  onser  kerken  zeghel  an  dessen 
brief  ghehanghen.  Ghegheven  in  den  jare  onses  Heren 
dusent  driehondert  vier  ende  tnegentich  opp  des  Heilighen 
Crucesavend  Exaltacio. 

Naar  het  een  transsumpt  van  den  notaris 
Werner  Nicolaaszoen,  dd.  1406  September  13, 
(Zie  N°  34)  in  het  Cartvl.  fol.  V—2*. 

Uitgegeven  volgens  het  origineel  berustende  in 
het  Archief  der  R.  K.  parochie  Sint  Michid  te 
Zwolle  en  het  Archief  van  het  Aartsbisdom  van 
Utrecht,  II  deel,  bh.  224. 


12.  1394  September  22. 

Reynold  van  Drynen,  pastoor  te  Zwolle,  geeft 
aan  Oerard  van  Cakar  c.  s.  een  hofstede,  be- 
hoorende  aan  de  weëme,  in  erfpacht. 

Ie  Reynolt  van  Drinen,  cureyt  der  kerken  van  Zwolle, 
doe  kundich  allen  laden ,  dat  ie  vor  my  ende  vor  cureyte 
na  my  comende  van  weghen  der  kerken  van  Zwolle  erflic 
verpacht  hebbe  Gherardo  van  Kalker,  Henrico  Zeeflic  || 
ende  Ghysberto  van  Vlimen,  clereken,  ene  hofstede,  die 
van  oldes  to  Zwolle  in  die  wedeme  ghehoert  heft,  ghe- 
leghen  binnen  der  stat,  schietende  myt  den  enen  eynde 
teghens  den  Blidenmarct,  bilanc  an  der  ||Beghinen  hof  an 
die  noertzijt,  vor  vijf  pont  des  jaers,  te  betalen,  die  helft  to 
Paesschen  ende  die  helft  to  Santganghen  tot  huren  rechten, 
in  vorworden,  dat  sie  dese  hofstede  voorss.  noch  gheen 
tymmer,  dat  daer  dan  op  ghetymmert  is,  erven  en  moghen 
op  hore  maghe  of  op  yemant  anders.  Mer  wanneer  van 
hem  drien  een  sterft,  soe  sullen  die  twe  levendighen 
binnen  jaers  enen  clerc  of  priester  in  des  doden  stede 
wedersetten.  Ende  weert,  dat  van  den  clereken  of  priesteren, 
die  op  dese  vorss.  hofstede  wonachtich  waren  tot  enigher 
tyt  binnen  enen  jaer  twe  storven,  eer  die  twe  den  dorden 


Digitized  by 


Google 


290 


ghecoren  hadden,  soo  mochte  die  derde,  die  dan  levede, 
twe  in  der  doden  stede  wedersetten ,  liker  vys  als  die  twe 
solden  gbedaen  hebben.  Voert  moghen  dese  drie  clercke 
vorss.  of  ander  drie,  die  ha  hem  in  dese  vorss.  were 
ghecoren  werden,  tot  allen  tiden  enen  vierden  gheselle 
tot  hem  kiesen  dese  voerss.  were,  tymmer  ende  hofstede 
mit  hem  te  besitten  ende  te  gheven,  in  vorworden  als 
van  den  drien  vorss.  is.  Voert  wolde  enich  van  den  drien 
of  vieren ,  die  op  dese  vorss.  were  ghecoren  waren,  mit  der 
wone  van  deser  were  varen,  die  en  solde  noch  ansprake 
noch  recht  an  deser  vorss.  were  beholden  of  tymmer,  dat 
daer  dan  op  ghetymmert  were.  Oec  weer  enich  van  desen 
drien  of  vieren  alsodanich  van  zeden,  dattet  al  den  anderen 
dochte,  dat  hij  hem  niet  orbaerlic  en  waer,  die  solde 
des  ghelijcs  dese  vorss.  were  rumen  sonder  wedersegghen , 
ende  en  solde  noch  ansprake  noch  recht  an  deser  were 
beholden  of  an  tymmer,  dat  daer  dan  op  ghetymmert  weer. 
Ende  soe  solden  die  ander,  die  op  deser  were  bleven, 
ander  priestere  of  clercke  wedersetten  in  dergheenre 
steden,  die  dese  were  mit  vrien  wille  gheruemt  hedden, 
ende  die  van  deser  were  mit  ghemenen  consent  der  ander 
uy tgheset  weren ,  ghelyc  of  sie  ghestorven  waren.  Ende 
weert,  dat  deze  vorss.  priestere  of  clercke,  of  die  nae  hem 
op  dese  were  ghecoren  werden ,  overmits  last  of  druc ,  die 
hem  van  yemant  anghedaen  worde,  of  om  enighe  ander 
zake  dese  were  laten  wolden,  ende  anders  waer  binnen 
der  stat  to  samen  wonen,  ofte  die  meeste  deel  van  hem, 
soe  moghen  sie  dese  vorss.  were  ende  tymmer  vercopen 
gheestliken  of  weerliken  luden,  ende  dat  ghelt  mit  mede- 
wetene des  kercheren,  die  dan  to  Zwolle  kercheer  is, 
ende  twier  scepene  bestaden  an  ander  guet,  daer  sie  ende 
oer  nacomelinghe  na  inholde  des  briefs  oer  noetdurft 
afnemen  moghen.  Mer  weer,  dat  dese  vorss.  priestere 
of  clerke,  of  die  meeste  deel  van  hem,  binnen  der  Btat 
niet  wonachtich  en  bleven,  soe  solde  die  kerchere  vorss. 
ende  die  raet  van  Zwolle  dese  weer  ende  tymmer  of  dat 
guet,  dat  daer  van  ghecomen  waer,  ghelike  deylen  ende 
gheven  in  dat  huys,  daer  heer  Henric  van  der  Golde  op 
date  deses  briefs  in  wonachtich  was ,  daer  dese  voerss.  were 
mit  den  oesteynde  op  schietet,  ende  den  megheden  ende 


Digitized  by 


Google 


891 


weduwen,  die  tosamen  wonachtich  sin  in  der  Nier- 
Dieserstraten,  in  den  huys ,  dat  Jacob  Wermerssoen,  Liese 
sijn  echte  wyf,  Berthe  Jansdochter  van  Tibencampe ,  Ger- 
truut,  Herman  Wermerssoensdochter ,  ende  Ghese,  Jacob 
Wermerssoensdochter,  mit  enen  schepenenbrive  over- 
ghegheven  hebben  den  vrouwenpersonen  vorss.  ende  den 
anderen,  die  doe  ter  tyt  daer  inne  woenden  ende  nae- 
raaels  in  wonen  solen;  mer  weer,  dat  dese  twee  vorss. 
huse  verghinghen,  also  dat  in  den  enen  noch  priestere, 
noch  clercke  en  woenden ,  noch  in  den  anderen  vrouwen- 
persone  na  inholdenisee  oers  briefes,  die  sie  van  den 
scepenen  hebben,  so  solde  die  kerchere  ende  die  raet 
van  Zwolle  dat  vorss.  guet  binnen  Zwolle  ter  eren 
Godes  keren,  daer  dat  best  bestaet  ware.  Ende  ie  Rey- 
nolt,  curey t  vorss. ,  lie ,  dat  ie  desen  drien  clereken  vorss. 
enen  brief  gheworven  hebbe  van  den  deken  ende  capittel 
van  Deventer  ende  myt  des  capittels  zeghel  bezegelt, 
daer  sie  my  in  consentiert  ende  mechtich  ghemaket 
hebben ,  dese  vorss.  hofstede  erflic  te  verhueren.  Ende  ie 
Reynolt,  curey  t  vores.,  love  vor  my  ende  vor  mine  na- 
comelinghe,  curey  te  der  kerken  van  Zwolle,  denghenen, 
den  sïj  dese  were  vercopen  of  in  enigherhande  wys  ver- 
doen, dese  vorwarde  vorss.  te  holden  ende  dese  were  te 
waren  ende  sonder  besprec  te  besitten,  ghelikerwys  of 
sij  se  teghens  my  ijrst  ghepacht  hadden,  beholdelic  my 
ende  minen  naecomelinghen  curey  te,  der  vijf  pont  des 
iaers,  daer  ie  dese  were  vorss.  den  vorss.  clereken  jaerlix 
vor  verpacht  hebbe  als  vorss.  is.  Al  arghelist  hijr  uut 
gheseget.  In  een  tuych  der  waerheyt  ende  alder  vor- 
worde  vorss.,  soe  heb  ie  Reynolt,  curey  te  vorss.,  mijn 
zeghel  an  desen  brief  ghehanghen  vor  my  ende  voer  myne 
nacomelinghe,  curey  te  der  kereken  van  Zwolle.  Ende 
wy  Gheryt  van  Bronchorst,  canoninc  der  kerken  tOuden- 
monster,  ende  Henric  van  Wijc,  vicarys  der  kereken 
tsunte  Peter  tUtrecht,  want  wy  hijr  an  ende  over  weren, 
soe  hebbe  wy  om  bede  wille  heren  Reynolts  des  kerc- 
heren  ende  der  ander  cTrier  clercke  vorss.,  onse  seghele 
mede  an  desen  brief  ghehanghen;  al  arghelist  uutgeseghet 
Ghegheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  drie  hondert 
vier  ende  neghentich  op  Sancte  Mauriciusdach. 


Digitized  by 


Google 


292 


Met  een   transfix  van  Frederik  van  Blankenheim ,  ddL 
1400  November  19  (zie  N°  21). 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  van  de  Erna- 
nuels  huizen  te  Zwolle.  —  Ook  in  afschrift  in  het 
Cartvl.  fol.  1.  —  Gedrukt  in  het  Archief  van  het 
AarUbMom  Utrecht,  II  deel}  bh.  237  vlg. 

Met  de  zeer  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Reynolt  van  Drineny  Geryt  van  Bronchorst  en 
Henric  van  Wijc. 

13.-  1395  Februari  8. 

Alijt  Winekens  verkoopt  aan  MeinaXd  van  Windes- 
heim  een  huis  in  de  Oosterssteghe  te  Zwolle. 

Wy  scepen  ende  raed  der  stad  van  Zwolle  doen  kundig 
allen  luden,  dat  vor  ons  ghecomen  is  int  scependom  Alijt 
Winekens,  des  Dregers  wedue,  mit  Willem  Oelrixzon 
oeren  ghecoren  mombaer,  de  oer  ghegheven  waerd  alse 
recht  was,  ende  gheliede  des,  dat  se  van  armoden  ende 
van  commer,  de  se  ende  oer  kinder  hadden,  ende  van 
schuldes  weghen,  de  se  schuldich  sin,  oer  were,  gheleghen 
in  des  Oosterssteghe  tusschen  Rikeland  des  Groten  ende 
Werner  Berendszon,  de  vervallen  wil  van  oeren  tymmer 
niet  ghebeteren  ende  gheholden  en  konnen  in  oeren  reke, 
ze  en  zal  hem  verloren  bliven  vor  den  tins,  de  daer  uyt 
gaet.  Ende  want  se  onmondighe  kinder  heeft,  daer  ze 
niet  van  doen  en  mach  buten  oere  vrijnde  rade,  so  heeft 
ze  mit  oeren  ghecoren  mombaer  vorss.  bi  rade  Roloffe, 
oers  broeder,  Oelric  van  Goer,  Willem  Oelrixzon,  Willem 
Tal  ende  Coman  Geerds,  oer  ende  oere  kinder  vrende, 
[fol.  8V]  omme  den  scade  to  verhueden,  by  onsen  con- 
sente  de  vorss.  were  mit  al  oeren  tobehoren  erflic  vercoft 
voer  oer  ende  voer  oer  kinder  ende  oere  erfgenamen  stedes 
erfcopes,  omme  ene  sümme  geldes,  de  em  vol  ende  al 
botaelt  is,  Meynolde  van  Windesem  ende  sinen  erfge- 
namen op  achte  pond  des  jaers  ende  een  menghelen  wijns, 
de  daer  jaerlix  uyt  gaen.  Ende  se  leet  em  dese  vorss. 
were  vor  ons  op  in  desen  selven  scependoem  ende  ver- 


Digitized  by 


Google 


293 


teech  daeraff  alse  recht  was ,  ende  lovede  hem  de  to  waren 
vor  oer  ende  vor  oer  erfgenamen,  als  onse  stad  recht  is, 
op  den  vorss.  tins  ende  vor  alle  deghene,  de  des  to  rechte 
comen  willen.  Ende  want  de  voerss.  erfcoep  omme  noet- 
zaken  wille  bi  onse  rade  ende  consente  ende  by  den 
vrenden  vorss.  ghesceet  is,  ghelijc  vorss.  is,  so  sal  dese 
vorss.  erfcoep  stede  ende  vast  wesen  vor  de  onmondighe 
kinder,  sonder  arghelist.  In  orkonde  des  brieffs  bezegelt 
mit  onser  stad  zegel  int  jaer  ons  Heren  dusent  drie- 
hond ert  vijff  ende  neghentich  des  Manendaghes  na  Onser 
Liever  Vrouwendach  Purificacio. 


Naar  het  Cartid.  fol  8*  en  ▼. 


14.  1396  Augustus  9. 

Hendrik  Zeeflic,  Qerard  van  Calcar  en  Gijsbert 
van  Vlimen  nemen  de  broeders  Meinald  en 
Witte  van  Windesheim  in  hun  huis  op. 

Wij  Henricus  Zeflic,  Gherardus  van  Kalker  ende  Ghijs- 
bertus  van  Vlimen ,  clerke ,  doen  kond  allen  luden ,  dat  wy 
mit  rade  ende  goetdunken  ||  heren  Reynolts  van  Drinen, 
in  der  tyt  cureyt  der  kerken  van  Zwolle,  ende  mit  onsen 
vrien  wille  anghenomen  hebben  Meynolde  van  Windesem 
ende  ||  Witen  sinen  broder,  ghelijc  onser  een  also  langhe 
als  sie  leven  te  wonen  op  die  were,  die  wij  van  heren 
Reynolt,  cureyt  vorss.,  erflic  ghepacht  hebben,  die  ghe- 
leghen  is  binnen  der  stat  van  Zwolle  bilanc  der  Beghinen- 
hof  an  die  noertsijt  Ende  wij  Meynolt  ende  Wite  vorss. 
bekennen,  dat -al  dat  tymmer,  dat  wij  to  deser  tijt  to  op 
die  were  vorss.  hebben  helpen  tymmeren  ende  becosten 
to  behoef  Henricus,  Gherardus  ende  Ghijsbertus  vorss., 
ende  die  sie  kiesen,  ende  oere  nacomelingen,  na  inholt 
des  pachtbriefs,  ende  oec  al  dat  tymmer,  dat  wij  na 
deser  tijt  daerop  tymmeren  solen,  bliuen  sal  tot  behoef 
der  drier  clerke  vorss.  ende  die  sie  kiesen  ende  oerre 
nacomelinghen,  also  dat  wij  voer  ons  ende  onse  erfghename 
dat  overgeven,  nummermeer  enich  recht  daeran  to  be- 
holden  of  ansprake.    Ende  want  wij  Henricus,  Gherardus 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  19 


Digitized  by 


Google 


2Ö4 

ende  Ghijsbertus  vorss.  selve  ghenen  seghel  en  hebben, 
8oc  hebbe  wij  ghebeden  heren  Reynolt  cureyt  vores., 
desen  brief  ouer  ons  te  beseghelen,  ende  wij  lien  onder 
sinen  seghel  al  der  vorwarde  vorss.  Ende  want  ie  Reynolt, 
cureyt  der  kerken  van  Zwolle,  kenne,  dat  dese  vorss. 
anneminghe  Meynolds  ende  Witen  vorss.  ende  oer  ouer- 
ghevinge  des  tymmers  vorss.  over  my  ende  mit  minen 
wille  geschien  sin ,  soe  heb  ie  om  bede  deser  drier  clerke , 
vor  hem ,  vor  my  ende  vor  curey te  der  kerken  van  Zwolle, 
die  tot  enigher  tijt  na  my  comen  solen ,  desen  brief  be- 
zeghelt  Ende  om  meerre  vestenisse  wille  der  waerheyt 
alle  deser  vorss.  dinghe,  soe  hebben  wy  Meynolt  ende 
Wite  vorss.  onse  seghele  mede  an  desen  brief  ghehanghen. 
Hier  waren  ouer  ende  an,  doe  dit  gheschiede,  meyster 
Johan  Cele,  scoelmeyster  to  Zwolle,  ende  Albertus  van 
Wynberghen.  Ghegheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent 
driehondert  ses  en  neghentich  op  Sunte  Laurentius  avont 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  EmanueU- 
huizen  te  Zwolle.  —  Ook  in  afschrift  in  het 
Cartul.  fol.  2*.  —  Gedrukt  in:  Van  Hattum, 
Geschiedenis  der  stad  Zwolle,  deel  V>  bh.  195y. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Reynolt  van  Drynen  en '  Meynold  en  Wüe  van 
Windesheim. 


NB.:  In  het  Cartul.  staat  beneden  op  den  kant  door  andere  hand 
geschreven:  „Acceptacio  Meyuoldi  et  Witouis  in  domo  ista  ad  vitam 
eorum  et  resignacio  edificii  et  omnium  ezpensarum  ab  eisdem  in 
manibus". 


15.  1396  December  13. 

Herman  van  Wytmen,  richter  te  Zwolle,  maakt  bekend, 
dat  Hillebrand  van  Baerle  en  zijne  vrouw  Alijd  voor  hem, 
keurnoten  en  gerichtslieden  verklaarden  in  erfpacht  ont- 
vangen te  hebben  van  Tydeman  Dreyer  3  morgen  land 
in  Mastebroec,  in  Wy  tmerslagho,  in  een  kamp  van  6  morgen 


Digitized  by 


Google 


295 

land,  „de  gheslaghen  sin  uyt  der  middelword  to  Wytmen", 
waarvan    HiUebrand   en   Alijd  de  andere  3  morgen  be- 
zitten voor  9  pond  sjaars ,  te  betalen  op  Bint  Martensdach 
in  den  Winter,  en  dat  zij  de  3  morgen,  die  hun  toebe- 
booren,  eveneens  „onder  deselve  pacht  gheleghet  hebben", 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  drie  hondert 
ses  ende  negentich  op  Sunte  Luciendach  der  Jono 
frouwen. 

Naar  het  Cartul.  foL  10v.  en  11'. 

NB. :    Op  den   kant  staat  door  latere  hand  geschreven  :  „Ei  pi  ra  vit. 
Littera  de  IX  libris  ex  VI  jugeribus  Hilbrandi  van  Baerle". 


16.  1398  Juni  28. 

Witte  van  Windesheim  verkoopt  aan  Hendrik 
Zeeflic,  Oerard  van  Calcar  en  Gijsbert  van 
Vlimen  een  stuk  land  bij  Schelre  gelegen. 

Ie  Herman  van  Yerte,  in  der  tijt  richter  in  Zwolle, 
doe  kundich  allen  luden,  dat  vor  my  ghecomen  is  int 
gherichte  ende  in  enen  ghehegheden  heymael,  Wite  van 
Windesim  ende  gheliede  des,  dat  hi  vor  hem  ende  vor 
sine  erfgenamen  erflic  vercoft  heeft  stedes  erfcops,  omme 
ene  summe  gheldes,  de  hem  vol  ende  al  betaelt  is,  Henricus 
van  Zeeflic,  Gheerde  van  Kalker  ende  Ghijsberts  van 
Vlymen  ende  hoeren  nacomelinghen,  bewoenres  des  huyses 
ant  Beghinenhoff  gheleghen,  daer  se  nu  ter  tijt  in  wonen, 
erflic  voer  een  edel  eyghen,  een  camp  lands,  gheleghen 
bi  Schelre,  voert  tusschen  Roberte  van  Ittersem  an  die 
ene  zijt,  ende  Alijd  Claes  wedue  van  Ittersem  an  de  ander 
zijt,  streckende  mit  den  enen  eynde  op  Schelre weteringhe 
ende  mit  den  anderen  ende  an  Roloffs  land  van  Ittersem, 
commerloes  van  allen  onrade,  sonder  van  den  vrede,  de 
daeromme  gaet,  ende  uytghenomen  de  weteringhe,  de 
daerto  gheslaghen  is.  Ende  hi  leet  hem  desen  vorss. 
camp  lands  vor  mi  op  in  denselven  gherichte  ende  ver- 
teech  dairaff  mit  ordel  ende  mit  rechte  ende  mit  vertich- 
nisse  ende  oplatinghe,  ende  lovede  hem   dien  to  waren 

19* 


Digitized  by 


Google 


2§6 

vor  een  edel  eyghen,  ho  men  een  edel  eyghen  te  land- 
rechte  mit  rechte  waren  sal,  vor  hem  ende  vor  sine  erfge- 
name ende  vor  alle  deghene,  de  des  to  rechte  comcn 
willen.  Sonder  arghelist.  Hier  weren  over  ende  an  alse 
ghcrichtelude  meyster  Henric  Sticker,  Conradus  van  der 
Lure  ende  anders  voel  gueder  lude.  In  orkonde  des  briefa 
bezeghelt  mit  minen  zeghel  Hermans  richters  vorss. 
omme  bede  wille  Wyten  voers.,  daer  ie  Wite  vorss.  mijnen 
zeghel  mede  hebbe  anghehanghen  omme  de  meerre  ves- 
tenisse  wille.  Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  duysent  drie 
hondert  acht  ende  neghentich  op  Santé  Peter  ende  Santé 
Paulus  Avond  twier  Apostele. 

Naar  het  Cartui.  foL  11'* 

NB.  Op  den  kant  staat,  blijkbaar  door  de  hand  van  Henrik  van 
Henen  geschreven:  „Littera  de  campo  nostro  juxta  Bolden  beren,  de 
clusa  nostra". 


17.  1400  Februari  16, 

Johan  van  Hoenhorst,  richter  in  het  kerspel  van  Zwolle, 
maakt  bekend,  dat  heer  Nycolaus  Dreyer,  priester,  en 
Tydeman  Dreyer,  zijn  oom,  voor  hem  en  gerichtslieden 
verklaarden  erflijk  verkocht  te  hebben  aan  Gherardus 
van  Kalker  en  Qhysbertus  van  Vlymen ,  9  pond  jaarlijk- 
sche  rente  uit  6  morgen  land  in  Mastbroke  in  Wijtmer- 
slaghe  gelegen  tusschen  Ghysen  den  Waghener  aan  de 
eene,  en  de  erfgenamen  van  Alfers  des  Gruetes  aan  de 
andere  zijde,  strekkende  van  des  Bischopsweteringhe  tot 
aan  de  landen  van  Johan  Ludeken  Tydeman  Dreyers  en 
Wijnken  des  goltsmeden. 

In    den   jaer   ons   Heren   dusent   vierhundert   des 
Dinxdaghes  nae  Sunte  Valentijnsdach. 

Naar  het  Carttd.  fol.  11*. 

NB.  Boven  aan  de  bladzyde  staat:  „Desse  IX  pond  heeft  ons  ghe- 
gheven Hcilewich  ten  Oergaet".  Op  den  kant  staat  door  jongere  hand 
geschreven:  „Hec  littera  staret  ante  litterain  precedentem.    Eipiravit". 


Digitized  by 


Google 


297 

18.  1400  Juni  3. 

Witte  van  Windesheim  verklaart  schuldig  te  zijn 
aan  heer  Gerard  van  Calkar  en  Ghijsbert  van 
Vlimen  200  oude  Fransche  schilden  en  ver- 
pandt hiervoor  6  morgen  land  in  Mastenbroek. 

Ie  Johan  van  Hoenhorst,  in  der  tijt  richter  in  den 
kerspel  van  Swolle,  doe  kundich  allen  luden,  dat  vor 
my  ende  vor  gherichteslude  hier  bescreven  ghecomen  is 
int  gherichte  ende  in  enen  ghehegheden  heymael,  Wyte 
van  Windesem,  ende  liede  vor  hem  ende  vor  sijn  erfge- 
namen, dat  hi  sculdich  is  heer  Gheerde  van  Kalker, 
priester,  ende  Ghijsbertus  van  Vlymen,  off  holders  deses 
brieves  mit  horen  wille,  twehundert  oelde  Vrancricxsche 
schilde,  goet  van  golde  ende  swaer  van  ghewichte,  off 
ander  [fol.  12v]  payment,  dat  daer  goet  voer  is;  voer  welke 
twehondert  schilde  vorss.  hi  hem  versett  ende  verpacht 
heeft  in  vorwarden  hierna  bescreven  zes  morghen  landes, 
gheleghen  in  Mastbroec  in  Windesemmerslage,  daer  an 
de  ene  sijt  ghelandet  sijn  Seynen  erfgenamen  van  Itter- 
sim,  ende  an  de  ander  ghelandet  blivet  Wyte  vorss., 
streckende  mitten  enen  eynde  an  de  weteringhe  ende 
mitten  anderen  an  lant,  dat  Eernst  van  Dese  ghepacht 
heeft.  In  aldusdanen  vorworden  dat,  so  wanneer  Wyte 
van  Windesem  vorss.  dese  vorss.  twehondert  schilde  vol 
ende  al  betaelt  heeft  den  vorss.  her  Gheerde  van  Kalker 
ende  Ghijsbertus  van  Vlymen,  off  holders  des  brieves,  als 
vorss.  is,  soe  soelen  si  alles  rechtes  vertien,  dat  se  op 
de  vorss.  ses  morghen  landes  ghehadt  hebben,  ende 
dese  vorss.  zes  morghen  sullen  dan  wedercomen  an  Wyte 
vorss.  off  sijn  erfghenamen  onbecommert,  ghelykerwijs 
alse  se  Wyte  vorss.  nu  ter  tijt  overghevet  onbecommert. 
Ende  weert  oec  zake,  dat  hem  dese  twe  hondert  schilde 
vorss.  bynnen  tsestich  jaren  niet  betaelt  en  worden,  soe 
mochte  Wyte  vorss.  off  sijn  erfgenamen  dese  vorss.  zes 
morghen  loesen  mit  eenhondert  olde  schilde.  Ende  en 
worden  dese  vorss.  zes  morghen  na  tsestich  jaren  niet 
gheloest  mit  hondert  schilden,  als  vorss.  is,  bynnen  seven- 
tien  jaren ,  soe  soelen  dese  vorss.  ses  morghen  hem  selven 


Digitized  by 


Google 


298 


loesen   ende   quyten   in   seventien  jaren ,    alse   dat   dese 
vorss.    ses   morghen  na  dien  seventien  jaren  wedercomen 
Boelen   an    Wyten   vorss.    off  an   sijn   erfgenamen;    ende 
die  hondert  schilde  soelen  na  den  voerss.  seventien  jaren 
ende  tsestich  slicht  van  der  handt  quyt  wesen,   gheliker- 
wije,  dattat  vorss.  lant  als  zes  morghen  oec  quyt  ende  vrij 
wesen,   sonder   enighe    ansprake  her  Gheerdes  off  Ghijs- 
bertus  vorss.  off  yemants  van  oerre  weghen.    Ende  Wyte 
vorss.   lovede   den   vorss.  her  Gheerde  ende  Ghijsbertus, 
off  holders  des  brieves  mit  oeren  wille,  vor  hem  ende  vor 
sijn  erfgenamen  ende  vor  alle  deghene,  de  des  te  rechte 
comen   willen,    dese   vorss.   zes   morghen  te  waren  hent 
ter  tijt,  dat  hem   de  twehondert  schilde  vorss.  vol  ende 
al  betaelt  sijn   off  tsestich  jaer  lanc  ende  seventien,  als 
vorss.    is,    commervry    van   allen   onrade,   uutghenomen 
dijck  ende  weteringhe,  die  daertoe  ghealaghen  sijn  nae 
Mastbrokes  slaghe   ende   nae  groetheit  des  landes;  ende 
beholdelic  ses  pond  des  jaers  pachtgeldes ,  de  Wyte  vorss. 
of  sijn   erfgenamen  jaerlicx  boeren  soelen  uutten  vorss. 
zes  morgen,  als  uut  enen  yeweliken  morghen  een  pond,  te 
betalen  de  pachtrechte  alle  jaer  te  Santé  Peter  ad  Cathe- 
dram  mit  a(l)solken  paymente,  daer  men  den  heren  van 
den  lande  pacht  mede  betaelt  in  Zallant.    Inde  alle  dese 
vorss.   verpachtinghe,   versettinghe   ende  vorwarden  sijn 
gheschiet  mit   vollen  willen  ende  consente  Grieten  ten 
Noortberghe  ende  Betten,  Wyten  vorss.  susteren,  Derix  van 
Herxen  ende  Bettekens,  sijnre  sustere  Grieten  vorss.  kinde- 
ren, ende  Eernstes  van  Dyese,  de  alle  mit  ghesamender 
bant  lovede  vor  hem  ende  vor  oer  erfgenamen  alle  dese 
vorss.    versetttinghe    ende    vorwarden   te   holden  sonder 
arghelist.    Hier   waren   over   ende  an  als  gherichteslude 
Gheert   ten    Bosch,    Ja[fol.   12v]cob    Warmerssoen    ende 
meyster  Johan  Cele  ende  anders  goeder  lude  ghenoech. 
In  orkunde  der  waerheit  heb  ie  Johan,  richter  vorss.,  ora 
bede  Wyte  vorss.  minen  zeghel  an  desen  brief  ghehan- 
ghen,   daer   ie   Wite  vorss.  om  de  meerre  vestenisse  wil 
mijn  zeghel  oec  mede  anghehanghen  hebbe.    Ende  want 
wy   Griete   ende  Betteke  vorss.  willen,   dat  al  dese  vor- 
worden    vast   ende   stede   wesen   soelen,  soe  hebben  wy 
ghebeden    Deric    van    Herxen    vorss.,    onsen    ghecorene 


Digitized  by 


Google 


299 


raombaer,  die  ons  mit  ordel  ende  mit  rechte  ghegheven 
wart,  als  recht  was,  desen  brieff  over  ons  te  bezeghelen, 
want  wy  selve  gheen  seghele  en  hebben.  Ende  want  ie 
Bette,  Wyten  suster  voerss.,  oec  selven  gheen  zeghel  en 
hebbe,  zo  heb  ie  ghebeden  Eernste  van  Dyese  vorss., 
minen  gecorenen  mombaer,  de  my  mit  ordel  ende  mit 
recht  ghegheven  wart,  ghebeden  desen  brieff  mede  over 
mi  te  beseghelen.  Ende  wy  Deric  ende  Eernst  vorss. 
belyen,  dat  wy  om  bede  willen  Grieten,  Betten  ende 
Bettekens  vorss.  onse  zeghele  hijr  mede  an  ghehanghen 
hebben  vor  hem  ende  mede  vor  ons  selven.  Ghegheven 
int  jaer  ons  Heren  dusent  vijrhondert  des  lesten  Donre- 
daghes  vor  Pinxterdach. 

Naar  het  Cartvi.  foL  llv— 12*. 

NB.  Onder  aan  den  voet  der  bladzyde  staat:  „Wyte  spon  te  fecit 
otnnia".  Op  den  kant  staat  door  jongere  hand  geschreven:  „De  VI 
jugeribus  a  Wittone".  Hieronder  door  eene  nog  jongere  hand:  „Expi- 
ravit  per  mutacionem". 


19.  1400  Juni  5. 

Jphan  van  Hoenhorst,  richter  in  den  kerspel  van  Zwolle, 
maakt  bekend,  dat  Albert  Snavel  voor  hem  en  gerichte- 
lieden  verklaarde  gegeven  te  hebben  aan  her  Gh  eerde 
van  Kalker,  priester,  Ghijsbertus  van  Vlimen  en  hunne 
nakomelingen,  de  priesters  en  clerken  „bewoeners  des  huus 
nu  ter  tijt  gheheiten  der  Clerkehuus",  eene  jaarrente  van 
een  pond  uit  8  morgen  land,  gelegen  in  Mastbroec  in 
Oestholterslaghe  bij  des  Bisscops  weteringhe,  te  betalen  op 
Sint  Maarten  in  den  Winter,  om  daarvoor  voor  zijne  en 
zijner  ouders  zielen  te  bidden. 

Ghegheven    in    den   jaer  ons   Heren   dusent  vier- 
hondert  op  Sente  Bonifaciusdach. 

Naar  het  CartuL  fol.  4V. 

NB.  Op  den  kant  staat:  „1  fg  annuam  donavit  domui  nostre  Albert 
Snavel  ex  VIII  jugeribus." 


Digitized  by 


Google 


300 


20.  1400  Juli  14. 

Johan  Ludekenssoen  en  Roloff  van  Ittersum,  schepenen 
te  Zwolle,  maken  bekend,  dat  Henric  van  Haereolte  voor 
hen  in  het  schependom  verklaarde  verkocht  te  hebben 
aan  Gherde  van  Loen  een  tuin,  buiten  de  Luttikerpoerte 
gelegen,  tusschen  meister  Johan  Cele,  schoelmeyster  te 
Zwolle,  aan  de  eene,  en  Femme,  weduwe  van  Godefiïdus 
Sloyers,  aan  de  andere  zijde,  strekkende  met  het  eene 
einde  aan  Voersteracker  en  met  het  andere  aan  den  stads- 
wal, voor  eene  som  gelds,  die  hij  bekende  ontvangen 
te  hebben. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  ende  vier- 
hondert  des  Woensdaghes  na  Santé  Margaretendach. 

Naar  het  Gartul.  foL  12* 

NB.  Op  den  kant  staat  door  andere  hand  geschreven:  „De  orto  nostro 
prope  civitatcm". 


21.  1400  November  19, 

Frederik  van  Blanhenheim,  bisschop  van  Utrechty 
schenkt  zijne  goedkeuring  aan  de  verpachting 
van  eene  hofstede  door  Reynold  van  Drynen, 
pastoor  te  ZvooUe,  aan  Oerhard  van  Calcar. 

Fredericus  de  Blanckenhem,  Dei  gracia  episcopus  Traieo- 
tensis,  dilectis  nobis  in  Ghristo  Gherardo  de  Kalker 
preshitero,  Ghijsberto  de  Vlimen  ||  clerico,  ceterisque  pres- 
biteris  ac  clericis  habitantibus  vel  habitaturis  in  nostro 
oppido  Zwollensi  in  domo  situata  prope  forum  dictum 
Blidemarct,  tenden  |;  tem  in  longum  juxta  ortum  Baginarum, 
salutem  in  Domino  sempiternam.  Ut  vos  et  posteri  vestri, 
pro  conservatione  et  custodia  prefate  domus  deputati  seu 
in  futurum  deputandi,  de  eadem  et  habitantibus  in  ea 
juxta  tenorem  littere,  cui  hec  presens  nostra  littera  est 
transfixa,  in  omnibus  disponere,  utque  devoti  presbiteri 
et  clerici  in  eadem  domo  propter  Dominum  hospitari 
atque  in  paupertate  et  castitate  in  communi  vivere  pie 
sine  rerum  proprietate,  sine  alicuius  religionis  convencione 
aut   collegii   constitucione,   sacrosancte   Romane   ecclesie 


Digitized  by 


Google 


801 

vestrisque  prelatis  reverenter  obedientes,  licite  possitis, 
vobis  auctoritate  nostra  ordinaria  licenciam  concedimus 
specialem  vos  et  vestros  successores  sub  Beati  Martini 
et  nostra  proteccione  suscipientes ,  ceteraque  omnia  et 
singula  in  predicta  littera,  cui  hec  presens  nostra  littera 
est  transfixa,  auctoritate  nostra  ordinaria  de  certa  nostra 
scientia  ratificaraus,  approbamus  et  confirmamus.  Dum- 
modo  predicta  non  redundent  in  notabilem  et  manifestam 
subversionem  statutorum  dicti  nostri  oppidi  in  Zwollis 
salubriter  et  legittime  editorum,  quibus  solum  per  pre- 
missa  nolumus  prejudicare.  In  quorum  omnium  robur 
et  firmitatem  presentem  litteram  sigilli  nostri  appensione 
fecimus  corroborari.  Datum  in  Zwollis  anno  Domini  mil- 
lesimo  quadringentesimo  in  die  Sancte  Elizabet  Viduae. 

Signatum    de    mandato    speciali    domini   Traiectensis , 
presente  domino  Johanne  Wael  pontifice  Zwollensi. 

Naar  het  origineel  in  het  archief  der  Emanuels- 
huizen  te  Zwolle. 

Met  het  geschonden  zegel  in  roode  was  van 
Frederik  van  Blankmhem. 


22.  1401  October  1. 

Dirc  en  Bette,  kinderen  van  Herman  toe  Noert- 
bergen,  en  Werner  toe  Noertbergen,  verdeden 
hunne  goederen  te  Noertbergen  en  te  Wyfferding. 

Ie  Gerbrand  then  Bussche,  rentmeister  in  Zalland,  doe 
kundich  allen  luden  ende  tuge  claerlike  mit  dessen  openen  || 
brieve,  dat  voir  my  ende  voir  huysgenoeten  shoifs  van 
Colmensschoeten  hijrnae  bescreven  gecomen  syn  myt 
guden  ||  beraede  ende  myt  hoeren  vrijen  moedwillen  Dirc 
ende  Bette,  Hermans  kinderen  toe  Noertberge,  Bette  vorss. 
mit  Dirc  vorss.  hoeren  gecoren  momber,  die  hoer  gegeven 
waert  van  dien  zaken  als  recht  was,  an  die  ene  zijd, 
ende  Werner  toe  Noertberge  an  die  ander  zijd,  ende 
bekanden  voir  em  ende  voir  allen  hoeren  erfgenamen, 
dat  sij  bi  raede  hoerre  mage  ende  vrienden  van  beiden 


Digitized  by 


Google 


302 

tsiden  erfliken  gescheiden  waren  van  al  alsulker  anspraeke 
alse  Werner  voirss.  hadde  opt  goid  toe  Noertberge  ende 
opt  goid  toe  Wijfferding,  als  van  sijnen  affscheiden  sijns 
vaderliken  erves,  in  alsulker  maeten  als  hyrnae  bescreven 
staet.  Dat  Werner  vorss.  erfliken  hebben  ende  behoelden 
8al  dat  goid  toe  Wijfferding  myt  al  sijnen  toebehoeren, 
alsoe  als  dat  gelegen  is  in  den  kerspel  van  Raelte  ende  in 
der  bnerschap  toe  Linderten,  off  soe  waer  datt  gelegen  is; 
ende  Dirc  ende  Bette  soelen  hebben  ende  behoelden 
erfliken  dat  goid  toe  Noertberge  myt  allen  sijnen  toebe- 
hoeren, alsoe  als  dat  gelegen  is  in  den  kerspel  van  Wij  e, 
in  der  buerscap  toe  Herxen,  off  soe  waer  dat  anders  in 
eniger  wijs  gelegen  is,  ende  myt  sijnen  toeslage  in  Lijrre- 
broike.  Beholdelijc  Grieten  toe  Noertberge  in  den  vorss. 
goiden,  alse  Wijfferding  ende  Noertberch,  hoerre  lijfitucht, 
ende  beholdelic  mijnen  genedigen  here  van  Utrecht  an 
dien  vorss.  goiden  al  sijns  rechts,  ende  eikerlij c  des  sijns. 
Al  argelist  hijrin  uytgesecht.  Hijr  waren  aver  ende  an 
alse  huysgenoeten  ende  maege  ende  vrienden  van  beiden 
tsiden :  Gerijt  ten  Velde ,  Arnd  ter  Weden ,  Wite  van 
Windesim,  Dirc  ten  Voerde,  Gerijt  Gadensoene,  Aelbert 
Averheyne,  Johan  van  Ittersim  ende  anders  guder  lude 
genoich.  In  orkunde  sbriefs  besegelt  myt  mynen  zegel 
Gerbrands  rentemeister  vorss. ,  omme  bede  willen  Werners 
Dirxs  ende  Betten  voorss.  Gegeven  int  jaer  ons  Heren 
duysent  vierhondert  ende  een  op  Sente  Remigiusdage. 

Naar  het  origineel  in  liet  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  losse  stukken. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Gerbrand  ten  Bussche. 

23.  1402  Mei  19. 

Frederik  van  Blankenheim,  bisschop  van  Utrecht, 
geeft  een  vidimus  van  den  brief  van  fieynold 
van  Drynen>  dd.  1394  September  22,  en  keiirt 
tevens  de  levensregel  der  Fraterheeren  goed. 

Fredericus  de  Blanckenhem,  Dei  gracia  episcopus  Traiec- 
tensis,   universis   et  singulis  presentes  litteras  visuria  et 


Digitized  by 


Google 


audituria,  cupimus  fore  notum,  quod  nos  quasdam  litteras 
mfrascriptas,  sigillis  discretorum  ac  venerabilium  virorum 
Reynoldi  de  Drynen,  curati  quondam  in  nostro  oppido 
Zwollensi  bone  memorie,  Gherardi  de  Bronchorst,  canonici 
ac  thezaurizarii  ecclesie  Traiectensis  ad  Sanctum  Salva- 
torem  ac  Henrici  de  Wijc,  presbiteri  ac  vicarii  ecclesie 
Sancti  Petri  Traiectensis,  legitime  sigillatas,  nonabolitas, 
non  cancellatas,  non  abrasas,  sed  sanaset  integras  ac  omni 
vicio  et  suspicione  carentes,  prout  prima  facie  apparuit, 
vidimus,  audivimus  et  legimus,  tenorem  hunc  qui  sequitur 
in  se  continentes. 

Volgt  de  brief  van  Reynold  van  Drynen  dd.  1394 
September  22  (Zie  N°.  12). 

Post  quarumquidem  litterarum  recitacionem  et  osten- 
sionem  nobis  factam,  ex  parte  Gherardi  de  Kalker, 
Ghijsberti  de  Ylymen,  presbiterorum,  ac  ceterorum  pres- 
biterorum  aut  clericorum  babitancium  vel  habitaturorum 
in  domo,  de  qua  littere  prefate  insinuant,  secundum 
ordinacionem  et  formam  prescriptas,  extitit  humiliter  sup- 
plicatum,  quatenus  non  solum  veritati  in  hiis,  que  vidimus 
et  legimus,  testimonium  adhibeamus,  verum  eciam  ratifi- 
cacionem  et  confirmacionem  domus  ejusdem  et  justo  tytulo 
ad  eam  pertinentium ,  necnon  ut  eam  et  inhabitantes 
eandem  sub  beau  Martini  et  nostra  protectione  suscipere 
dignaremur,  pari  humilitate  ac  desiderio  a  nobis  fuit 
postulatum,  ut  scilicet  ipsi  et  eorum  successores  sub  alis 
nostris  protecti  securius  ac  fervencius  in  bumilitatis,  cari- 
tatis  ac  ceterarum  virtutum  studio  invicem  Domino  omni- 
potenti  servire  et  complacere  possint.  Nos  itaque  precibus 
eorum  ex  parte  factis  favorabiliter  annuentes,  testimo- 
nium illorum,  que  vidimus,  audivimus  et  legimus,  ut 
dignum  est,  per  has  nostras  litteras  adhibemus  manifes- 
tum;  ceterumque  ut  ipsi  et  posteri  eorum,  in  loco  suo 
pro  conservacione  et  custodia  prefate  domus  deputati  aut 
deputandi,  de  eadem  et  habitantibus  in  ea  disponere  et 
agere,  ac  ut  devoti  presbiteri  et  clerici  in  eadem  coramo- 
rantes  in  castitate,  paupertate  ac  ceteris  virtutibus  in 
communi  sine  rerum  proprietate  vivere  possint,  novam 
religionem  non  invenientes,  nee  collegium  constituentes, 
sed  ecclesias  devote  frequentantes,  Romane  ecclesie  eorum- 


Digitized  by 


Google 


804 


que  prelatis  reverenter  obedientes,  nullis  erroribus  se 
involventes  et  insimul  altissimo  Domino  in  spiritu  humi- 
litatis  ac  caritatis  placere  cupientes,  juxta  constitucionem 
Gregorii  undecimi,  que  incipit:  „Ex  injuncto  nobis  ezalto", 
necnon  ut  alias  consuetudines  vel  mores  seu  virtutum 
assuefactiones  in  eadem  domo  habere,  sicut  clericos  de 
honestate  vite  sue  decet  et  aliis  christianis  licet,  eis  et 
eorum  successoribus  auctoritate  apostolica  atque  nostra 
licenciam  concedimus  specialem,  eos  et  eorum  succes- 
sores  necnon  prefatam  domum,  in  qua  sub  communi 
vita  degunt,  sub  beati  Martini  et  nostra  protectione  sus- 
cipimus,  ceteraque  omnia  et  singula  in  eorum  littera  huic 
littere  inserta  approbamus,  ratificamus  et  auctoritate  nostra 
ordinaria  confirmamus,  decernentes  hanc  ipsam  domum 
et  aream  necnon  cetera  bona  omnia  mobilia  et  immobilia 
ad  ipsam  domum  justo  tytulo  pertinencia  fore  bona 
ecclesiastica  et  debere  gaudere  ecclesiastica  libertate.  In 
quorum  omnium  testimonium  sigilli  nostri  appensione 
presentem  litteram  fecimus  communiri.  Datum  anno 
Domini  millesimo  quadringentesimo  secundo  mensis  Maii 
die  decima  nona. 

Naar  een  transsumpt  van  den  notarius  Wemer 
Nicolaasz.  dd.  1406  September  13  (Zie  JV°.  34) 
in  het  CartuL  fol.  1— 2V. 

Uitgegeven  naar  het  origineel,  berustende  in  het 
Archief  der  R.  K.  parochie  van  St.  Michiel  te 
Zwolle  (doch  volgens  moderne  schrijfwijze)  in  het 
Archief  van  het  Aartsbisdom  van  Utrecht  II  deel, 
p.  236—243. 


24.  1402  November  15. 

Dirck  de  Zuere,  schutte  in  het  kerspel  van  Wilsem, 
maakt  bekend,  dat  Dirck  van  Zalne  en  joncfrou  Alyt 
zijne  vrouw,  voor  hem  en  gerichtslieden  verklaarden  ver- 
kocht te  hebben  aan  meyster  Henrick  Sticker  twee  stukken 
land,  groot  4  morgen  1  hont  67  roeden,  gelegen  in  de 
buurschap    Oesterholte    in    den    Withaghen,    strekkende 


Digitized  by 


Google 


305 

langs  den  weg,  die  achter  Oesterholte  loopt,  belend  aan 
de  eene  zijde  door  de  kinderen  van  Lambert  van  der 
Vecht  en  aan  de  andere  zijde  aan  Lubbert  Peterssoens 
land,  belast  met  het  instandhouden  van  2f/8  roede  dijks 
naast  der  „tychelryen"  bij  Campen. 

Ghegheven  in  tjaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  twee  des  Wonsdages  nae  Sunte  Brixiusdach. 

Met  een  transfix,  zie  N°  25. 

Naar  het  CartuL  jol.  30*. 

NB.  Dete  oorkonde  heeft  tot  opschrift:  „De  quatuor  jageribns  apud 
Zonnenberge". 

25.  1402  November  22. 

Henricus  Sticker  bekent  voor  zich  en  zijne  erfgenamen , 
dat  heer  Gheert  van  Kalker,  heer  Ghysbert  van  Vlymen , 
priesters,  en  Petrus  Hovesche  en  Gheert  van  Loen  „echte 
holders"  zijn  van  den  brief,  waar  deze  doorgestoken  is 
[zie  N°  24] ,  en  dat  het  land,  waarvan  deze  brief  melding 
maakt,  hun  eigendom  is. 

In  den  j[a]er  ons  Heren  dusent  vi[er  honder]t  ende 
twee  op  Sunte  Clemens  avent  des  Hi[llige]n  Pauwes. 

Naar  het  CartuL  fol.  30*. 


26  1403  April  28. 

Schepen  en  Raad  der  stad  Zwolle  maken  bekend,  dat 
Johan  van  den  Water  „in  voertyden  ons  Rayds  mede- 
gheselle"  en  Werner  Johanssoen  „ons  Rayds  medeghe- 
selle",  door  den  magistraat  gecommitteerde  bewaerres  van 
de  Olde  Beghynen  en  hun  huis  in  der  Beghynenstrate 
te  Zwolle,  ten  hunnen  overstaan  verklaard  hebben,  dat 
zij  met  heer  Ghert  van  Kalker,  priester,  en  meister 
Johan  Cele  tegenwoordig  waren,  toen  de  Olde  Beghynen 
onder    nader   omschreven    voorwaarden    een   stuk   grond 


Digitized  by 


Google 


306 


afgestaan  hebben  ten  behoeve  van  het  te  bouwen  Clercke- 
huys  naast  den  Olden  Beghynhoff. 

In  orkunde  des  brieffs  besegelt  met  ons  stad  secreet, 

gegeven  in   't  jaer  ons  Heren  1403  des  Saterdages  na 

Santé  Marcusdach. 

Naar  het  orig.  op  perkament  uitgeg.  in  het  Archief 
v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  deel  ƒƒ,  p.  243—244. 
Ook  een  afschrift  in  het  Oartul.  foL  10r. 

NB.    In   het  Cartul.  staat  op   den    kant:   „De   muro  domus  nostre 
versus  ortum  Gonventus  et  quid  juris  habeant  ad  raurum  iHum'*. 


27.  1404  Februari  16. 

Henricus  ten  Boem  van  Hulsen,  priester,  en  zijne 
zuster  Mette  verklaren  geen  recht  te  hebben  op 
Heer  Henricxhuus  van  der  Qolde,  in  de  Be- 
<  ghinenstraat  te  Zwolle  gelegen. 

Wy  Henricus  ten  Boem  van  Hulsen,  priester,  ende 
Mette,  sijn  suster,  mit  Gheerde  ten  Buseh,  dien  wy  in 
desen  zaken  tot  enen  mombaer  kiesen,  bekennen  mit 
desen  brieve,  dat  wy  overghegheven  hebben  ende  over- 
gheven  voer  ons  ende  voer  onse  erfgenamen  al  ons  recht, 
dat  wi  schinen  to  hebben  van  ons  doden  vaders  weghen, 
dien  God  ghenedich  sy,  aen  een  stuck  goerdens,  drie 
roede  lanc  twe  voet  min,  ende  vier  voet  weghes  van  den 
goerden  voerss.,  streckende  an  die  Beghinenstraet,  bilanx 
den  [fol.  10r]  erve  ende  den  huse,  dat  men  Heer  Henricx- 
huus van  der  Golde  pleecht  te  heiten,  gheleghen  in  der 
stad  van  Zwol,  also  als  dat  onse  vader  van  Claes  den 
Mesmaker  ende  sinen  wive  ghepacht  ende  ghecoft  hadde , 
in  handen  heren  Henrix  van  der  Golde  ende  her  Gheerds 
van  Kalker,  ende  na  hem  oerre  nacomelinghe,  bewaerres 
des  susteren  in  der  Nyerstraten,  ende  die  der  Clerkehuys 
bewaren  sal,  toe  behoeff  gueder  devoter  priesteren  off 
clerken,  nae  oeren  guetduncken.  Ende  wi  bekennen  voert, 
dat  dit  voorss.  erve  ghecoft  ende  ghepacht  wert  toe  be- 
hoeff devoter  luden  mit  oeren  ghelde  ende  buten  onses 
vaders  schade,  daer  doe  ter  tijt  gheen  tymmer  op  en  was, 


Digitized  by 


Google 


307 

alst  noch  en  is.  Ende  wert  sake,  dat  her  Henric  off  her 
Gheert  off  oren  nacomelinghen  enighe  ansprake  van  onser 
off  onser  erfgenamen  weghe  anquame,  so  love  wi  hem 
voer  ons  ende  voer  onse  erfgenamen,  dat  men  dat  tym- 
mer,  off  daer  dan  wat  op  waer,  ghelden  sal  denghenen, 
diet  becostighet  hebben,  tot  twier  redeliker  luden  segghen 
an  tbeiden  tziden,  ende  daerto  ses  ende  derlich  Ghelres- 
scher  gulden  an  golde  of  ghelijc  payment,  als  doe  ghinghe, 
doe  ons  vader  dit  voerss.  erve  cofbe,  verloerens  gheldes, 
die  behalven  den  jaerlix  pacht  voer  dit  voerss.  erve 
sonder  ons  vaders  cost  als  voerss.  is  betaelt  worden,  sonder 
arghelist.  In  orkonde  der  waerheit  heb  ie  Henricus 
vooras,  desen  brieff  mit  minen  seghel  besegelt,  ende  heb 
'voert  ghebeden  mit  Metten  mijnre  suster  voerss.  Gheert 
ten  Busch  voorss.  desen  brieff  over  ons  te  beseghelen. 
Ende  ie  Gheert  ten  Busch,  want  my  dese  saken  voerss. 
köndich  sin,  so  heb  ie  om  her  Henricx  ende  Metten  wil 
voerss.  mijn  seghel  an  desen  brieff  ghehangen.  Daer  ie 
Aelbert  Snavel  om  her  Henricx  ende  Metten  wil  in  een 
tuuch  der  meerre  waerheit  mijn  seghel  mede  heb  anghe- 
hanghen.  In  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  vier  des  Saterdaghes  voor  den  iersten  Sonnendach 
in   der   Vasten   Invocavit. 

Naar  het  Cartid.  fol.  9V  en  10r. 


28.  1404  Juli  11. 

Johan  Elijs8oen  maakt  bekend,  dat  hij  overgedragen 
heeft  aan  Peter  des  Hovesschen  eene  jaarrente  van  4  pond 
uit  eene  were  in  de  Costersteghe,  gelegen  tusschen  Warner 
Quepken  aan  de  eene  en  Roloff  van  Ittersum  aan  de 
andere  zijde. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  vijr  op 
Sente  Benedictusdach  Translacio. 

Naar  het  Cartxd.  fol  7r. 

NB.  Op  den  kant  staat  door  andere  latere  hand  geschreven:  „Modo 
celle  infirmorum.  Littere  redempcionis  et  Hberacionis  aule  nostre. 
I1II  libere". 


Digitized  by 


Google 


29.  1404  Juli  12. 

Herman  ten  Over  en  zijne  vrouw  Pye  verklaren  over- 
gegeven en  kwijtgescholden  te  hebben  aan  Gheert  van 
Kalker,  priester,  en  zijne  nakomelingen ,  bezitters  der  were, 
geheeten  „der  Clerchuus"  gelegen  bij  het  „Olde  Beghijn- 
huus",  4  pond  en  een  mengel  wijn,  door  hen  gekocht 
van  Mette  des  Swarten  en  hare  zoons  Deric  den  Swarten 
en  diens  vrouw  Griete  en  Johan  den  Swarten,  krachtens 
principalen   brief. 

In  den  jaer  ons  Heren  dusent  vijrhondert  ende  vijr 
op  Sente  Margaretenavont. 

Het  zegel  van  Herman  ten  Over,  benevens  de 
principaaibrief  zijn  verdwenen.  {De  principaal- 
brief  ia  te  vinden  in  het  Cartvl.  fóL  7\  1390 
Maart  12,  zie  N°.  9). 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°.  1765.  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl  fol  8r. 

30.  1404  December  20. 

Lubbert  ten  Berghe,  geheeten  ter  Molen,  en  Johan 
van  Tyver  Henrixsoen,  schepenen  in  Zwolle,  maken  be- 
kend, dat  Werner  Berendssoen,  geheeten  Quapken,  en 
zijne  vrouw  Manken,  Henric  Comanssoen  en  Bette  zijne 
vrouw ,  voor  hen  in  het  schependom  verklaarden  verkocht 
te  hebben  aan  Berent  Brant  een  huis  en  hofstede  gelegen 
in  de  Gosterssteghe ,  belend  aan  de  eene  zijde  door  de 
were,  „die  Wynken  Dragers  plach  te  wesen"  en  aan  de 
andere  zijde  door  de  weduwe  van  Johan  Vromans, 
strekkende  van  de  straat  tot  aan  de  muur  van  het 
erf  „daer  der  Clerckehuys  op  staet",  belast  met  een 
uitgang  van  4  pond  en  een  mengel  wijn. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  vier  op  Santé  Thomasavond. 

Naar  het  Cartvl  foL  9r. 

NB.  Op  den  kant  staat:  „Litlere  domus  stabuli  nostri,  unde  aol- 
vuntur  annae  UU  §g  et  1  mengelinum  vini.    Expiravit". 


Digitized  by 


Google 


31.  1404  December  22. 

Beernt  Brant  verklaart  al  zijne  rechten  op  de  were,  door 
hem  van  Werner  Berentssoen  en  zijn  dochtersman  Henric 
Comanssoen,  benevens  hun  beider  vrouwen  gekocht,  aan 
Oheert  van  Kalker  en  Rutgherus  Zon ,  ten  behoeve  der 
priesters  en  klerken  in  het  Clerckehuys  „daer  dese  weer 
achter  anschiet"  te  hebben  overgegeven. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  vier  des 
anderen  daghes  na  Sunte  Thomasdach  in  den  Winter. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1766.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  foL  9'. 

Met  de  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Jacob  die   Vrese  en  van  meyster  Henric  Sticker. 

NB.  In  het  Cartul.  staat  op  den  kant  van  deze  oorkonde:  „Eipi- 
ravit;  de  coquina  nostra  seo  oratorio." 

32.  1406  Mei  4. 

Frederik  van  Blankenheim,  bisschop  van  Utrecht, 
ontslaat  den  klerk  Dirk  van  Herzen  en  zijn 
goed  Noortberge  uit  de  hoorigheid  van  den  hof 
te  Colmschate. 

Frederic  van  Blanckenhem,  by  der  ghenaden  Gods 
biascop  tUtrecht,  maken  kond  allen  luden,  dat  ons  an- 
ghecomen  is,  hoe  dat  een  clerck,  ghehieten  Theodricus 
van  Herxen,  ende  sijn  gued,  ghehieten  Noertberghe,  als 
dat  gheleghen  is  in  den  kerspel  van  Wye,  in  Harxer- 
marke ,  onse  volsculdighe  eyghen  sin,  man  ende  gued,  in 
onsen  hof  toe  Colmenscoeten  tot  sulken  rechte  ende  echte 
als  die  gheleghen  is;  ende  dat  wy  uut  den  vorss.  guede 
te  Noertberghe  jaerlix  hebben  te  renthen  twie  pond  ses 
schillinghe  acht  penninghe  pachtgheldes  in  Zallant,  ende 
voert  twee  mudde  coerns,  een  verken,  een  voeder  hoeys 
ende  vier  hoenre,  dat  te  samen  an  ghelde  beloept,  twee 
oelde  schilde  ende  omtrynt  drie  vierendel  van  enen  oelden 
schilde,  nae  dien  dat  onse  reyntmeyster  onse  renthen  in 
Zalland  pleghet  te  boeren.    Ende  want  die  vorss.  Theo- 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  20 


Digitized  by 


Google 


310 

dricus  van  kynde  opp  hem  ghegheve  heeft  in  oetmoe- 
dicheit  tot  gheestliken  state,  als  wy  des  wal  informiert  sin , 
ende  solde  bi  Gods  ghenaden  gheerne  voerder  daertoe 
gaen  die  heilighe  oerden  tontfanghe,  des  hie  niet  doen 
en  mach,  hi  en  sy  ierst  ghevriet  van  der  echte  voirscr.; 
ende  ommedat  syn  goed  te  Noertberghe  vorss.  soe  ghe- 
leghen  is,  dat  dat  alst  hijrtoe  ghestaen  heft  niemant  be- 
sitten  en  mochte,  hie  en  were  daernae  hoerich  ende 
gheechtet  in  onsen  hoff  te  Colmenscoten  vorss. ;  hieromme 
hebben  wy,  aensiende  des  vorss.  Theodricus  guetwillicheit 
tot  Gode  wert  ende  sinen  goeden  name  ende  hebben 
medegheprueft  onser  kercke  ende  onss  ghestichts  orbaer, 
als  die  renthen  te  verbeteren  ende  te  vermeerren;  ende 
hebben  denselven  Theodricus  ende  sijn  gued  te  Noert- 
berghe mit  olthoefden  ende  nyegheslaghen  lande  ende 
allen  sinen  toebehoeren  ghevriet  voer  ons  ende  onse 
naecomelinghe,  bysscope  tUtrecht,  tot  ewighen  daghen 
van  der  vorss.  renthe,  van  alre  echte,  eyghendomme  ende 
hoericheit,  daer  sy  ons  ende  onsen  ghestichte  ynne  ver- 
bonden hebben  gheweest  tot  desen  daghe  toe,  ende 
schelden  sy  daeraff  vry  ende  quyt  mit  desen  brieve. 
Voert  hebben  wy  dat  voerss.  gued  denselven  Theodricus 
ghemaect  ende  maken  hem  dat  tot  enen  edelen  eyghen, 
van  ons  ende  onse  ghestichte  in  enen  steden,  ewighen 
erfpachte  te  holden  ende  te  besitten,  alse  voer  vijftijn  olde 
Vrancrix8che  schilde  sjaers,  dats  te  verstane  voer  vijf  ende 
vijrtich  pond  sulx  payments,  daer  men  ons  in  Zalland 
pacht  mede  betaelt,  te  gheven  ende  te  betalen  jaerlix, 
ons  off  onsen  rentmeyster  in  Zalland,  tot  onser  behoeff 
te  pachtdaghen  ende  te  pachtrechte  mit  voerwarden, 
dat  Theodricus,  noch  sine  naecomelinge ,  besitters  des 
voerss.  goeds  te  Noertberghe,  dateelve  guet  niet  spleyten 
noch  schoeren  en  sullen  mit  enighen  erfcoepp  of  erfeet- 
tinghe  buten  onser  hant  of  onser  naecomelinghe,  bisscope 
tUtrecht.  Al  arghelist  uytgheseecht.  In  orkonde  des 
brieffs  voer  bezeghelt  mit  onsen  zeghel.  Ende  want  wi 
dit  mit  voersinne  voer  dat  best  ghedaen  hebben  om  orbaer 
onser  kercken  in  vermeerringhe  ende  verbeteringhe  onser 
renthen,  soe  hebben  wy  ghebeden  die  eerbare  prelaten 
ende  capittele  onser  vijff  collegien  als:  van  den  Doem, 


Digitized  by 


Google 


311 

van  Oeldemonster,  van  Sente  Peter,  van  Sente  Johanne 
ende  van  Sente  Marien  tütrecht,  dat  sy  hoer  consent,  wille 
ende  volboert  hiertoe  doen  willen  ende  dese  zaken  tot 
eenre  eweliker  stedicheit  ende  vestinghe  mit  ons  bese- 
ghelen.  Ende  wy  prelaten  ende  capittele  van  den  Dome, 
Oeldenmonster,  Sente  Peters,  Sente  Johans  ende  Sente 
Marienkercke  tütrecht,  aensiende  ende  merkende  vele 
nutticheit  ende  orbaers,  die  die  eerweerdighe  in  Gode 
vader  ende  here,  her  Frederic,  by  der  ghenaden  Goeds 
bisscops  tütrecht,  onse  ghenedighe  here  voerss.,  in  meni- 
ghen  punten  ghedaen  hevet  tot  sijnre  kerken  ende  ghe- 
stichts  behoeff  beide  heerlicheit  ende  renthen  grotelic  te 
vermeerren,  hebben  onsen  consent,  wille  ende  volboerd 
toe  den  vorss.  zake  ghegheven  ende  gheven  die  daertoe 
mit  desen  brieve,  ewelike  vast  te  bliven  in  alre  maten  als 
vorss.  is.  Ende  in  orkonde  des  hebben  wy  onser  kercken 
seghele  mit  zeghel  ons  ghenedighen  here  van  Utrecht 
votbs.  an  desen  brieff  doen  hanghen.  Ghegheven  int  jaer 
ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  sesse  des  vierden 
daghes  in  Meye. 

Naar  een  trarmwmpt  van  den  notaris  Wemer 
Niclaaszoon,  dd.  1406  September  13  (zie  N°. 
34)  in  het  Cartul.  fol.  13*.— 13*.  Ook  in  het 
Cartul.  fol.  21*. 

NB.  Fol.  21  r.  van  hei  Cartul.  staat  blikbaar  door  de  hand  van  den 
procurator  Hendrik  van  llerxen  geschreven:  ,,De  hac  littera  copia  est 
apud  procuratoren!  sed  priucipalis  est  in  cist[a]".  Door  jongere  hand  is 
hieraan  toegevoegd:  „Notaudum,  Anno  1498  XV  die  Junii  ostend[imus] 
principales  nas  litteras  in  Vollenhoe.  Vide ....  nostro  de  anno  1497 
in  fine*'. 

33.  1406  Juni  16. 

Witte  vcm  Windesheim  verklaart,  dat  hij  kwijt- 
gescholden heeft  aan  Oerard  van  Calkar  en 
Qhijsbert  van  V Urnen  ai  het  recht,  eigendom  of 
aanspraak,  dat  hij  of  zijne  erfgenamen  op  de 
weer,  gelegen  in  de  Costersstraat  te  Zwolle,  heeft 

Ie  Wijte  van  Windesim  bekenne,  dat  ie  vor  my  ende 
vor    mijn    erfghenamen   quijtgheschulden    ende  overghe- 

20» 


Digitized  by 


Google 


312 


gheven  hebbe,  quijtschelde  ende  overgbeve  in  desen 
teghen  ||  wordighen  brieve  al  alsulck  recht,  toseggen,  eygen- 
doem  end  ansprake,  als  ie  of  urine  erfghenainen  hebben 
off  hebben  mochten  of  schinen  te  hebben  an  der  weert|| 
gheleghen  tusschen  Roloff  van  Ittersim  an  die  ene  zijt, 
ende  Werners  des  Poerters  weer  plach  te  wesen  an  die 
ander  zijt,  streckende  voer  an  des  Costersstrate  ende 
achter  an  der  Clerckehuys  weer,  ende  an  alsalken  tymmer, 
als  daerop  ghetymmert  is,  ende  an  alsulker  cost  ende 
onraet,  als  daeran  gheleget  is,  voer  alsulken  tyns,  als  daer- 
uut  gaet,  toe  behoeff  her  Gheerds  van  Kalker  ende  her 
Ghijsberts  van  Vlimen  ende  der  ander  priestere  ende 
clereke,  die  nu  ter  tijt  wonen  ende  hijr  namaels  wonachtich 
solen  wesen  in  der  Clerckehuys  vorscreven.  Ende  bekenne, 
dat  ick  ende  mine  erfghenamen  an  der  weer  ende  an 
den  tymmer,  dat  daeropp  is,  noch  an  cost,  die  daeran 
gheleghet  is,  gheen  recht  noch  ansprake  en  hebben  noch  en 
beholden  in  gheenre  wijs  sonder  al  arghelist.  Hijr  waren 
over  ende  an,  doe  dit  gheschiede,  meyster  Henric  Sticker 
ende  Gheert  ten  Bussche.  In  oerkonde  der  waerheit  heb 
ie  Wijte  voerss.  vor  mij  ende  vor  mijn  erfghenamen  mijn 
seghel  an  desen  brieff  ghehangen,  ende  hebbe  oec  ghe- 
beden  meyster  Henric  ende  Gheerd  voers.  dit  over  mij  te 
beseghelen.  Ende  wij  meyster  Henric  ende  Gheerd  vorss. 
hebben  om  Wijten  bede  wille  ende  om  die  meerre 
vestenisse  onse  seghele  mede  an  desen  brieff  ghehanghen. 
In  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  sesse 
des  Wondesdaghes  nae  Santé  Odolphusdach. 

Naar  het  origineel  in  hel  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°.  1767.  —  Ook  in  afschrift 
in  het  Cartvl.  fol.  8V. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Witte  van 
Windeshdm  (geschonden) ,  Henric  Sticker  (ge- 
schonden) en  Gheert  ten  Bussche  (ongeschonden). 

NB.  In  het  Cartul.  staat  ouder  dit  stuk  aan  den  voet  dezer  blad- 
zijde door  jongere  hand  geschreven:  „Hec  duo  folia  premissa  sant  de 
domo  in  qua  sorores  morantur  ad  latus  aule  nostre,  est  jam  rotula  et 
pars  aule".  —  Deze  twee  bladen  bevatten  de  No»,  i,  28,  7,  9,  29,  43 
en  33. 


Digitized  by 


Google 


313 


34.  1406  September  13. 

Wemerus,  filius  Nicolai,  clericus  Traiectensis  dyocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  ac  ordinaria  admissione 
notarius,  oorkondt,  dat  hij  op  verzoek  van  Gherardus  de 
Kalker,  presbyter,  in  tegenwoordigheid  van  magister 
Gherardus  Momme,  Hermannus  Zanderi,  presbyteri,  en 
Jacobus  Vrese,  laycus,  als  getuigen,  een  transsumpt  ge- 
maakt heeft  van  een  vidimus  van  Fredericus  de  Blancken- 
hem  dd.  1402  Mei  19  (zie  N°.  23),  van  den  brief  van 
Reynaldus  de  Drynen  dd.  1394  September  22.  (zie  N°. 
12),  verder  van  den  brief  van  den  deken  en  kapittel 
van  Deventer  dd.  1494  September  19  (zie  N°.  11). 

Acta  sunt  hec  Zwollis  in  orto  domus  dicte  vulgariter 
Ter  Clerchues  (anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  qua- 
dringentesimo  sexto,  indictione  quarta  decima,  mensis 
Septembris  die  tredecima,  hora  vesperarum  vel  quasi, 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri 
domini  Innocencii,  divina  providencia  pape  septimi  anno 
secundo.) 

Naar  het  Cartvi.  fol.  1*— 2*. 

NB.  Dit  stok  heeft  tot  opschrift:  „Vidimus  littere  domini  Frederici 
episcopi  Traiectensis  confirmacionis  domus  hujus  et  prime  fundacionis". 


35.  1406  September  13. 

Wemerus,  filius  Nicolai,  clericus  Traiectensis  dyocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  ac  ordinaria  admissione 
notarius,  oorkondt,  dat  hij  op  verzoek  van  Gherardus  de 
Kalker,  presbyter,  in  tegenwoordigheid  van  magister 
Gherardus  Momme,  Hermannus  Zanderi,  presbyteri,  en 
Jacobus  Vrese,  laycus,  als  getuigen,  een  transsumpt  ge- 
maakt heeft  van  een  brief  van  Frederi*  van  Blankenheim 
dd.  1406  Mei  4  (zie  N°.  32). 

Acta  sunt  hec  Zwollis  in  orto  domus  dicte  vulgariter 
ter  Clerckehues  (anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  qua- 
dringentesimo  sexto,   indictione   quarta   decima,    mensis 


Digitized  by 


Google 


814 


Septembris  die  tredecima,  hora  vesperarum  vel  quasi, 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri 
domini  Innocencii,  divina  providencia  pape  septrari,  anno 
secundo.) 

Naar  het  Cartul.  fol.  13*  en  ▼. 

NB.    Op  den  kant  staat:  „Vidimus  super  litteras  llberactoeis  Theo- 
derici  de  Uerxen  et  predii  Noertberch." 


36.  1407  Januari  2. 

Dirk  van  Herxen  doet  afstand  van  het  goed 
Noertberge  ten  behoeve  van  het  Clerhehuys  te 
Zwolle. 

Allen  luden,  die  desen  brief  sullen  sien  of  hoeren  lesen, 
doe  ie  te  verstaen,  Gbeert  van  Rijssen,  amptman  in 
Zallant,  ende  tughe  in  desen  openen  brieve,  dat  voer 
my  ende  voer  ghericbtslude  ende  koernoeten,  hiernae 
bescreven,  ghecomen  is  in  den  gberichte  ende  in  enen 
gheheechden  beymael,  Theodericus  van  Herxen,  ende 
bekande  aldaer  voer  hem  ende  voer  sine  erfghenamen, 
dat  hi  mit  gueden  berade  ende  mit  sinen  gueden  vryen 
moetwille  redelike  ende  reckelike,  erflike,  ewelike  ende 
ummermeer  ghegheven  heft  ende  ghift  mit  desen  teghen- 
woerdighen  brieve  om  Godes  wille  voer  sijn  ziele  ende 
sijnre  older  ziele  ende  voert  al  dergheenre,  die  des  billix 
deelachtich  wesen  sullen ,  heren  Gheerde  van  Kalker ,  her 
Ghysbert  van  Vlymen,  her  Peter  Hovesch  ende  Gheerde 
van  Loen,  tot  behoeff  der  vergaderinghe  ter  Clerkehuys 
toe  Zwolle,  daer  sy  nu  in  woenen,  ende  oeren  nacomelingen 
dat  erve  ende  guet  toe  Noertberghe  mit  egge,  mit  eynden, 
mit  torve,  mit  twighe,  mit  water,  mit  weyde,  mit  alre 
slechter  not,  ende  mit  al  sine  olden  ende  nyen  toebehoeren, 
als  hem  dat  toebehoerde  ende  als  dat  gheleghen  is  in  den 
lande  van  Zallant,  in  den  kerspell  van  Wye,  ende  in  der 
buerscap  van  Herxen,  ende  soe  woer  dat  anders  gheleghen 
is,  dat  erflike,  ewelike  ende  altoes  te  hebben  ende  te 
besitten  ende  tot  oeren  orbaer  te  bruken.  Ende  die  voer- 
screven  Theodericus  van  Herxen  verteech  aldaer  rechte- 


Digitized  by 


Google 


315 

voert  voer  hem  ende  voer  sine  erfghenamen  van  den 
vorss.  guede  te  Noertbergbe  ende  sinen  toebehoeren  voerss. 
toe  behoef  heren  Gheerdes,  her  Ghysberts,  her  Peters, 
Gheerds  ende  der  vergaderingen  voerss.  Ende  droeghet 
hem  opp  ende  ghinc  des  uut  erflic ,  ewelick  ende  ummer- 
meer  mit  hande,  init  monde,  mit  richte  ende  mit  rechte, 
woe  ende  daer  hi  mit  rechte  solde  ende  mit  al  den 
rechte,  dat  recht  is,  als  dat  lantrecht  daeraf  wyset,  alsoe 
dat  hy  of  sine  erfghenamen  daer  en  gheenrehande  recht 
noch  ansprake  an  en  hebben  beholden,  noch  oec  ummer- 
(meer)  wachtende  sullen  wesen,  beholdelic  mynen  ghene- 
dighen  here  van  Utrecht  ende  sinen  ghestichte  vijftij n 
olde  Vrancrixsche  schilden  sjaers,  die  hy  gaende  hevet 
uuten  erve  voerss.  ende  voert  malcanders  sijn  rechtes.  All 
argelist  uutghesproeken.  Hier  waren  aver  ende  an,  daer 
dit  gheschiede,  als  gherechte  richteslude  ende  koernoten 
Johan  ter  Poerten,  Harman  Bick  ende  Willem  die  Man 
ende  anders  gueder  lude  ghenoech.  In  orkonde  der  waer- 
heit  soe  heb  ie  Gheert  van  Ryssen,  amptman  voerss., 
mijn  segel  an  desen  brief  ghehangen,  daer  ie  Theodericus 
van  Herxen  om  de  meerre  vestenisse  voer  my  ende  voer 
mine  erfghenamen  mijn  zeghel  mede  heb  anghehangen. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende 
soeven  op  den  achtenden  dache  van  Dertiendaghe. 

Naar  het  Cartvl.  fol.  21v.  Komt  ook  voor  in 
een  vidimus  dd.  1460  Januari  13  (zie  N°.  83) 
in  het  Archief  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle. 

NB.  Het  opschrift  van  deze  akte  in  het  Cartul.  luidt:  „LHtera 
principalis  de  resigtiato  predio  nostro  Nocrt berge  per  Theodoricum  de 
Herxen,  tune  clericum,  domui  nostre  corara  drossato." 


37.  1409  Juli  31. 

N.  N.,  notarius  publicus,  oorkondt,  dat  ten  zijnen  over- 
staan en  van  Petrus  de  Medemblic,  Philippus  de  Leidis, 
en  Matheus  Stakenborch,  clerici,  als  getuigen,  Gherardus 
de  Kalker,  Petrus  de  Amsterdam,  Tricus  Herxen,  pres- 


Digitized  by 


Google 


316 

biteri,  en  Gherardus  Kok,  laicus,  verklaarden  verkocht 
te  hebben  aan  Aleyt  Deterdes  in  den  Olden  convent  te 
Zwol  de  helft  van  2'/2  morgen  land,  genaamd  de  Scepel- 
maet,  gelegen  in  het  kerspel  te  Wye,  in  de  buurtschap 
Wymoerde,  en  eene  jaarrente  van  4  heeren  pond  uit  6 
morgen  land  in  Mastebroec  in  Wijtmerslaghe,  onder  voor- 
waarde, dat  zij  én  het  land  én  de  erfrente  na  het  over- 
leiden  van  Aleyt  mogen  terugkoopen. 

Acta  sunt  hec  infra  septa  habitationis  dictorum  pree- 
biterorum  (anno  nativitatis  Ejusdem  MCGCCIX,  indictione 
secunda,  mensis  Julii  die  ultima,  hora  prima  vel  quasi, 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini 
Alexandri,  divina  providencia  pape  quinti,  anno  primo. 

Naar  een  afschrift  op   een  los  blad,  in  het 
Cartut.  tusschen  foL  9V — 10r  ingehecht. 


38.  1410  December  23. 

Johan  van  Tyver  Henrixsoen  en  Werner  Grymme, 
schepenen  te  Zwolle,  doen  kond,  dat  voor  hen  in  het 
schependom  Lambert  ten  Acker  gegeven  heeft  aan  Jutte 
zijne  vrouw  zijn  deel  van  hun  gemeenschappelijke  weer 
en  tuin  in  de  Kosterssteghe  gelegen,  tusschen  de  weer 
van  Ermgart  Vromans  aan  de  eene  en  die  van  Dyrc  van 
Bercmede  aan  de  andere  zijde. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heren  1410  des  Dinxdages  na 
Santé  Thomasdach. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbüd.  Utrecht,  deel  II,  p.  252. 

Met  de  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Johan  van  Tyver  Henrixsoen  en  Wemer  Grymme. 


39.  1411  Maart  11. 

[W?]ynken  Goltsmit  maakt  bekend,  dat  hij  verkocht 
heeft    aan    heer   Dercke   van   Herxen,    heer  Ghert  van 


Digitized  by 


Google 


317 

Calker  en  de  overige  priesters  en  clercken  van  het  Klercke- 
hues  te  Swolle , .  een  tuin ,  liggende  buiten  de  Luttiker- 
poerten,  naest  Ffemmen  der  Wevester  aan  de  eene,  en 
den  tuin  van  de  voornoemde  klerken  aan  de  andere  zijde, 
strekkende  met  het  eene  einde  aan  den  Voesteracker  en 
met  het  andere  aan  een  stuk  land,  dat  Henrick  van 
Haerstholte  aan  den  stadswal  van  Zwolle  liggen  heeft, 
voor  eene  som,  die  hij  bekent  ontvangen  te  hebben. 

Int  jare  ons  Heren  1411  op  Sunct  Gregoriusavent 
des  overheiligen  Pauwes. 

Naar  het  Cartul.  fol.  53r. 

NB.  Dit  stok  heeft  tot  opschrift:  „Van  onsen  hooff  opten  Borch- 
gra*e." 

40.  1414  Januarii  11. 

Weraerus,  filius  Nicolai,  clericus  Traiectensis  dyocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  ac  ordinarius  admissione 
notarius,  oorkondt,  dat  ten  zijnen  overstaan  Lumme  van 
Vollenhoe,  weduwe  van  Gerardus  Quelpaghen,  met  Albert 
Snavel,  haren  momber,  verklaard  heeft  vermaakt  te  hebben 
aan  de  priesters  en  clercken  in  het  Clerckehuys  te  Zwolle 
de  rente  uit  4  morgen  1  hont  en  67  roeden  land,  gelegen 
te  Oesterholte  in  den  Withagen  naast  de  kinderen  van 
Peter  van  der  Vecht  en  schietende  aan  Lubbert  Peters- 
soonsland,  zijnde  haar  lijftocht,  die  zij  gekocht  had  van 
de  priesters  en  clercken  voornoemd,  aan  wie  dit  land,  dat 
zij  van  Deric  van  Zalne  gekocht  hadden,  toebehoort. 

Anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  quadringentesimo 
quartodecimo ,  indictione  septima,  mensis  Januarii  die 
undecima,  hora  septima  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi 
in  Christo  Patris  ac  Domini  domina  Johannis  divina  pro- 
videntia  pape  vicesimi  tercii  anno  quarto. 

Naar   het   origineel   in   het   Ovd-Archief  der 
gemeente  Zwolle  N°.  1768. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 


Digitized  by 


Google 


318 


41.  1414  Februari  17. 

Werner  ten  Noertberghe  verpandt  zekere  landerijen 
aan  Dirk  van  Herxen  en  diens  moeder  Griete 
van   Windeshcim. 

Ie  Werner  ten  Noertberghe  bekenne  ende  belye  in  desen 
openen  brieve  voer  my  ende  voer  mine  erfgenamen,  dat 
ie  sculdich  byn  van  gherechter  scult,  als  ||  van  gheleenden 
ghelde,  heren  Deric  van  Herxen,  minen  neve,  ende 
Grieten,  sijnre  moeder,  ende  oeren  erfgenamen  dertijn 
oelde  Vrancsche  schilde  of  ghelijc  guet  ||  payment  daer- 
voer,  ende  want  ie  Werner  vorss.  des  niet  wal  en  hebbe 
van  der  hand  te  betalen  ende  want  ie  oec  sculdich  byn 
enen  gueden  knape,  wonende  te  Zwolle,  gheheten  Deric 
Brant,  tot  sinen  live  jaerlix  vijf  oelde  Vrancsche  schilde, 
alsoe  als  ie  hem  die  in  voertyden  vercoft  hebbe  om  noet- 
zaken  uut  minen  erve  toe  Wiferding,  ghelegen  in  den 
kerspel  van  Raelte,  soe  heb  ie  denselven  heren  Deric  ende 
Grieten,  sijnre  moeder  vorss.  ende  oeren  erfgenamen  in 
oere  hande  ghesat  enen  camp  landes,  gheheten  Die  Brake, 
hoerende  in  mijn  erve  toe  Wiferding  vorss.  ende  daertoe 
alsoe  vele  hoeylandes,  als  daer  men  in  ghemenen  jaren 
winnen  magh  tusschen  soeven  en  achte  voeder  hoeys. 
Ende  voert  soe  loeve  ie  hem  daertoe  alsoe  vele  holtes  te 
doene,  daer  men  dat  lant  vorss.  alset  behoevet  mede  vreden 
mach,  ende  van  dien,  dat  daer  jaerlix  van  coemt,  soelen 
sie  betaelen  Deric  Brant  vorss.  Ende  na  Dericke  sullen  sie 
daervan  boeren  alsulc  ghelt ,  als  ie  hem  sculdich  byn  ende 
op  die  tijt  wesen  sal,  ende  ie  loeve  hem  in  gueden  trouwen 
vor  my  ende  vor  mine  erfgenamen,  dat  land  vorss.  niet 
weder  aen  te  tasten  alsoe  lange,  als  Deric  Brant  vorss. 
Ie  vet,  ende  voert  ter  tijt,  dat  her  Deric  ende  Griete  vorss. 
of  oer  erfgenamen  weder  daeraf  gheboert  hebben  alsoe 
vele  gheldes,  als  sie  my  verlecht  en  ghelient  hebben.  Ende 
ie  loeve  hem  dessen  camp  landes  vorss.  hierenbynnen 
commervry  te  waren  ende  te  ontladen  van  pandynge  van 
besettinge  ende  voert  van  allen  laste,  die  van  mijnre 
weghen  daerop  comen  mochte ,  ende  ie  sal  hem  vorderlic 
en  behulpelic  wesen,  dit  lant  vorss.  te  verdoene  en  tot 
oeren  scoensteji  te  ghebruken.    Al  arghelist  hieryn  uut- 


Digitized  by 


Google 


m 


gheseghet.  In  orkonde  der  waerheit  soe  heb  ie  Werner 
vorse.  mijn  zeghel  an  desen  brief  ghehangen.  Ghegheven 
in  den  jaer  ons  Heren  dusent  yierhondert  ende  viertijn 
des  Saterdaghes  voer  den  Groeten  Vaatelavent. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  losse  stukken. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Werner  toe  Noertberge. 

42.  1418  Augustus  31. 

Deric  van  Keppel,  drossart  in  Zalland,  doet  kond,  dat 
Peter  Catreep  en  Liene  diens  vrouw,  voor  hem  en  gerichte- 
lieden  verklaarden  verkocht  te  hebben  heren  Derick 
van  Herxen ,  heren  Gheert  van  Kalker  en  heren  Herman 
ter  Maet  en  den  anderen  priesters  ende  clerken,  woon- 
achtig in  het  huis,  dat  Meynolt  van  Windesim  tot  behoef 
gheestliker  priesteren  en  clerken  gesticht  heeft,  10  morgen 
land  in  Mastebroec  in  heren  Bertoldes  groten  slaghe  van 
Haersolte,  belend  door  Johan  van  Beylen  ter  eenre  en 
Z weder  Duysterbeke  ter  andere  zijde,  strekkende  van  de 
Nyer  Weteringhe  te  half  wech  an  die  Olde  Weteringhe, 
weleer  door  hen  in  erfpacht  verkregen  van  Willem 
Morre. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

ende    achttien    des   ijrsten    Wonsdaghes    nae    Sunte 

Johansdach  Decollacio. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N*  1771. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Deric  van  Keppel. 

43.  1419  Maart  10. 

Claes  Messemaker  en  zijne  vrouw  Alyt  geven  bij 
laatste  toilsbeschüking  hun  huis  en  erf  in  de 
Begynenslraat  te  Zwolle  aan  de  priesters  en 
klerken  van  het  Clerckéhues  aldaar. 

In  nomine  Domini  Amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
1419,  indictione  duodecima,  mensis  Martii  die  X,  hora  ves- 


Digitized  by 


Google 


320 


perarum  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  patris 
ac  Domini  nostri  domini  Martini,  divina  providentia  pape 
quinti  anno  secundo,  in  mei  notarii  publici  et  testium 
infrascriptorum  ad  hoc  epecialiter  vocatorum  et  rogatorum 
presentia  personaliter  constitutus  vir  bonestus  Nicolaus 
dictus  Mesmaker,  cum  Aleyde  uxore  sua  legittima,  eadem 
Aleidis  cum  dicto  Nicolao  suo  manburno  ibidem  coram 
me  et  testibus  infrascriptis  legittime  electo,  quandam 
cedulam  papiream  in  vulgari  conscriptam  michi  ad  per- 
legendum  tradiderunt,  quam  ad  me  recipiens  et  coram 
testibus  infrascriptis  alta  et  intelligibili  voce  perlegens, 
tenorem,  qui  sequitur,  repperi  continentem: 

Wy  Claess  de  Messemaker  ende  Alyt  sijn  echte  wijf 
bekennen  ende  belyen,  dat  wy,  anmerckende  doechde  ende 
waldaede,  de  die  priester  end  clercke  in  der  Clerckehues 
an  ons  bewesen  hebben  in  onser  armode  te  hulpe  te 
comen  ende  noch  dagelix  bewysen;  soe  hebben  wy  de- 
selven priesteren  ende  klercken  ende  oeren  nacomelingen 
gegeven  nae  onser  doet  in  rechten  testamente  onse  hues 
ende  were,  gelegen  in  de  Begynenstrate  tusschen  Johan 
Pannertz  were  ende  der  priesteren  end  clercke  were  voirss., 
uut  welcker  were  nu  ter  tijt  ghaen  xij  Q$  sjaers  ende  1 
quaerte  wijns.  End  wert  oick  sake,  dat  hem  nae  onser 
doet  de  were  besproecken  worde  van  den  scepenen,  also 
dat  sie  die  niet  beholden  en  mochten  na  der  stat  rechte, 
soe  moegen  sie  de  were  vercoepen  in  wertlicke  hant  end 
latent  ghelt,  dat  dairaff  quame,  daert  hem  genoechde, 
sonder  enich  bespreeken  van  onsen  erfgenamen  of  van 
yemant  anders. 

Qua  quidem  cedula  prelecta  Nicolaus  et  Aleidis  ante- 
dicti  compotes  mentis  et  rationis,  sana  et  matura  delibe- 
racione  prehabita,  recognoverunt  et  dixerunt,  hanc  esse 
suam  ultimam  voluntatem,  ut  videlicet  domistadium  ipsum 
plene  et  libere  post  mortem  eorum,  ut  premittitur,  cedat 
in  usus  et  possessionem  antedictorum  presbiterorum  et 
clericorum;  quam  quidem  suam  ultimam  voluntatem  valere 
voluerunt  jure  testamenti  sive  jure  codicillorum  seu  cujus- 
cunque  ultime  voluntatis.  Super  quibus  omnibus  et 
singulis  antedicti  testatores  petierunt  a  me  notario  publico 
infra8cripto  sibi  fieri  unum  vel  plura  instrumentum  vel 


Digitized  by 


Google 


321 


in8trumenta,  juxta  dictamen  cujuscunque  sapientis  factum 
vel  fncta.  Acta  fuerunt  hec  Z wollis  in  area  Nicolai  et 
Aleidis  antedicta,  sub  anno,  indictione,  mense,  die,  hora 
et  pontificatu  quibus  supra;  presentibus  ibidem  discretis 
viris  Petro  Catrep  et  Gherardo  van  Deventer,  laicis 
opidanis  opidi  Zwollensis,  testibus  fide  dignis  ad  premissa 
vocatis  et  specialiter  rogatis. 

Et  ego  Jobannis  Vroude,  clericus  Traiectensis  dio- 

ccsis,  publicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  ad- 

missione  notarius,  etc. 

Naar  het  Cartvl.  foL  6*. 

NB.  Dit  stuk  heeft  tot  opschrift:  „Sequitur  instrumentum  notarii 
de  domo  Claes  Messemakers ,  quod  scabinalibus  litteris  non  potuit  nobis 
veudere  propter  cousulatus  prohibitiouem ;  et  nunc  est  porta  domus 
nostre". 


44.  1419(?)  December  22  l). 

Schepenen  en  raad  der  stad  Zwolle  gelasten  Dirk 
van  Herxen  overeenkomstig  de  statuten  van  het 
stadrecht  te  handelen  en  het  huis  van  Claes 
Messemaker  in  wereldlijke  handen  te  brengen. 

An  her  Dirck  van  Herxen  onsen  goiden  vrient. 

Ooide  Vrient.  Alsoe  wy  u  in  voortyden  verkundighet 
hebben  end  doin  bieden,  dat  ghy  de  woninghe  in  der 
Beghynenstrate ,  dair  Claes  Messemeker  te  wonen  plach, 
vercopen  solden  etc.,  dat  alsoe  noch  niet  gheschiet  is  by 
onssen  weten,  soe  gheve  wy  u  the  kennen  end  doen  u 
enen  wete,  dat  ghy  de  voirss.  wonynge  vercoepen  end  in 
werlicken  hant  brengen  met  scepenbrieven  nae  gewoente 
oneer  stat,  tusschen  nu  ende  Sanct  Peters  daghe  ad 
Cathedram  toekomende.  Ende  waert  sake,  dat  dair  ver- 
Buum  in  viell,  alsdan  wijllen  wy  die  wonynghe  voirss. 
vercopen   end   den  slach  dairaff  gheven  by   der  keersen 


1)  Dit  stuk  staal  in  het  Gartul.  onmiddellijk  achter  de  schenkings- 
oorkonde van  Claes  Messemaker. 


Digitized  by 


Google 


3S2 

in  onser  stadt  wijnhues,  als  gewoentlick  is,  end  u  dat 
ghelt  van  den  wonynghe  voirgerucrt  boeren  laten.  Hier 
wei't  u  nae  te  richten.  God  sy  mit  u.  Gegeven  crastino 
Thome  Apostoli. 

Soepen  ende  raden  der  Stadt  van  Zwolle. 

Naar  het  CartvL  fol.  6V. 

45.  1420  Maart  20. 

Albert  Snavel ,  Rutgher  Hermanssoen ,  Henric  Berniers- 
soen  en  Johan  Willamssoen  doen  kond,  dat  zij  als  ïnoet- 
soenslude  tusschen  her  Diric  van  Herxen,  her  Gheert 
van  Kalker,  her  Herman  ter  Maet  en  hunne  medegezellen 
in  der  Clerckehuys  binnen  Zwolle,  en  Andries  Noete  met 
Aecht  diens  vrouw  met  betrekking  tot  een  geschil  over 
de  helft  van  tien  morgen  land  in  Mastebroec  in  heren 
Bartolds  Groten  slage  van  Haersolte,  door  wijlen  Peter 
Catreep,  Achtes  broeder,  en  Lene  zijn  vrouw  aan  heer  Deric 
c. s.  verkocht,  een  vergelijk  getroffen  en  bepaald  hebben, 
dat  Andries  Noete  en  Aecht  dezen  verkoop  bevestigen. 
In  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende 
twintich  des  Saterdaghes  nae  Oeuli  in  der  Vasten. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der 
gemeente  Zwolle,  N°.  1770. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Albert  Snavel, 
Ruthger  Hermanssoen,  Henric  Bernierssoen  en 
Johan  WiUemssoen.  Dat  van  den  laatste  is  ge- 
schonden. 

46.  1421  Augustus  11. 

Dirk  van  Herxen,  Gerard  van  Calcar  en  Herman 
ter  Maet ,  priesters  en  provisoren  van  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle,  verkoopen  eene  jaarrente 
van  7  heerenpond. 

In  nomine  Domini  Amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
millesimo  quadringentesimo  vicesimo  primo,  indicione 
quarta  decima,  mensis  Augusti  die  undecima,  hora  vespe- 
rarum  vel  quasi  ||  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris 


Digitized  by 


Google 


323 


ac  Domini  domini  Martini,  divina  providentia  pape  quinti 
anno  quarto,  in  mei  notarii  publici  et  testium  infra- 
scriptorum  ad  hoc  specialiter  vocatorum  et  roga  ||  tor  urn 
presencia  personaliter  constituti  devoti  et  discreti  viri 
domini  Theodericus  de  Herxen,  Gherardus  de  Kalkar  et 
Hermannus  ter  Maet,  presbyteri,  provisores  pro  tempore 
Domus  Clericorum  in  Z wollis,  quandam  cedulam  papiream 
in  vulgari  conscriptam  michi  notarii  infrascripto  ad  per- 
lcgendum  tradiderunt,  quam  ad  me  recipiens  et  sub 
astancium  personarum  testimonio  alta  et  intelligibili  voce 
perlegendo  repperi  fore  talem: 

Wi  Theodericus  van  Herxen,  Gherardus  Kalkar  ende 
Hermannus  ter  Maet,  priesters,  provisores  in  der  tijt  djer 
Clerkehuys  bijnnen  Zwolle ,  bekennen  ende  belien  in  desen 
openen  brieve  voer  ons  ende  onse  nacomelinge,  dat  wi 
omme  noet  van  sculde,  daer  wi  in  tachteren  weren  bi 
den  huse  gheheten  dat  Minste  Clerkehuys,  als  van  tymmer 
ende  cost  desselven  huses,  vercoft  hebben  rechtes  stedes 
erfcoeps  om  een  summe  gheldes,  die  ons  vol  ende  al 
betaelt  is,  Johanne  ter  Beken  ende  sinen  erfgenamen 
seven  heren  pond  payements,  daer  men  den  heren  van 
den  lande  jaerlix  sine  pacht  mede  betalen  mach;  te  be- 
talen alle  jaer  op  Sun  te  Marten  in  den  Winter  of  bynnen 
viertijn  daghen  daerna  onbegrepen,  uut  den  huse  ende 
weren  vorss.,  dat  ghelegen  is  in  Zwolle  tusschen  onse 
huse,  daer  wi  ynne  wonen,  ende  des  terminarius  huys 
van  den  Mynrebroederen,  streckende  voer  van  der  Be- 
ghinenstrate  achter  an  den  Beghinenhof,  mit  voerwarden, 
weert  zake,  dat  hem  die  betalinghe  tot  enigher  tijt  ghe- 
weighert  worde  uut  den  huse  ende  weren  vorss. ,  of  dat 
daer  niemant  wonachtich  ynne  weer,  soe  sullen  wi  ende 
onse  nacomelinge,  provisores  der  Clerkehuys  vorss.,  die 
jaerrenthe  vorss.  dan  sculdich  wesen  te  betalen  uut  onsen 
huse  ende  uut  onsen  guede,  soe  waer  dat  gheleghen  weer. 
Al  arghelist  uutghesproeken. 

Qua  quidem  cedula  sic,  ut  premittitur,  perlecta  pres- 
byteri et  provisores  antenominati  insimul  et  divisim  pro- 
miserunt  et  dixerunt  hanc  vendicionem  pro  se  et  suis 
8uccessoribus  ratam  et  gratam  habere  ae  semper  habituros. 
Istis   vero   sic  per  omnia  rite  peractis  sub  anno,  indic- 


Digitized  by 


Google 


324 

tione,  mense,  die,  hora  et  pontificatu,  quibus  supra, 
coram  me  et  testibus  infrascriptis  comparens  discretus  vir 
Johannes  ter  Beke  antenominatus,  nullo  pacto  illicito  aut 
fraude  usuraria  interveniente,  sed  sua  ra  era  ac  libera 
voluntate,  ut  asseruit,  pie  et  favorabiliter  concessit  et 
indulsit  antcdictis  preebyteris  et  provisoribus  Domus  Cleri- 
corum  et  eorum  successoribus ,  quod  ipsi  singulis  annis 
in  festo  Sancti  Martini  hyemalis  facta  solucione  pensionis 
illius  anni  quitare  et  redimere  possint  et  valeant  dictas 
septem  libras  cum  totidem  denariis,  pro  quibus  jamdicti 
redditus  ab  ipso  Johanne  a  dictis  presbyteris  et  provi- 
soribus empti  et  comparati  exstiterunt,  videlicet  singulas 
libras  cum  viginti  quinque  libris,  que  decurrunt  et  emer- 
gunt  in  summam  centum  et  Septuaginta  quinque  libra- 
rum  pagamenti,  ut  prefertur.  Super  quibus  omnibus  et 
singulis  dicti  actores  insimul  et  divisim  pecierunt  a  me 
notario  publico  infrascripto  sibi  fieri  unum  vel  plura 
instrumentum  vel  instrumenta,  juxta  dictamen  cujuscumque 
sapientis  factum  vel  facta,  substancia  tarnen  facti  in  nullo 
mutata.  Acta  fuerunt  hec  in  aula  habitacionis  clericorum 
antedictorum  sub  anno,  indictione,  mense,  die,  hora  et 
pontificatu,  quibus  supra;  presentibus  ibidem  discretis  viris 
Gherlaco  Cappenberghen ,  clerico,  et  Johanne  de  Ruden 
laico,  Traiectensis  dyocesis,  testibus  fide  dignis,  ad  pre- 
missa  vocatis  specialiter  et  rogatis. 

Et    ego    Johannes    Vroude,    clericus    Traiectensis 

dyocesis,  publicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria 

admissione  notarius  etc. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels- 
huixen  te  Zwolle. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 


47.  1423  Januari  7. 

Frederik,  bisschop  van  Utrecht,  verkoopt  de  rer- 
beurdverklaarde  goederen  van  Bertolt  ter  Schu- 
ren aan  Alffer  van  der  Schuren. 

Wy  Frederic,  by  der  gnaden  Goits  bisscop  toe  Utrecht, 
maken  kond  allen  luden ,  want  alle  alsulcke  guede  renten 


Digitized  by 


Google 


325 

ende  erffenijsse  als  Bertold  ter  Schuren  in  onsen  lande 
ende  buten  onser  stad  vryheid  van  Swolle  liggende  hadde 
an  ons  gecomen  ende  vervallen  sijnt,  omdat  dieselve 
Bertolt  mijt  sommigen  anderen  in  voertyden  een  over- 
dracht gemaect  heft  ende  mijt  sommigen  solderen  onse 
stad  van  Swolle  te  winnen,  burghere  ende  ingeseten  der- 
selver  onser  stad  te  overvallen,  ende  nae  der  tijt  dieselve 
Bertolt  in  desen  jair  verleeden  oic  onse  stad  van  Swolle 
overvallen  ende  gewonnen  wolde  hebben  mijt  sommygen 
luden,  dair  die  van  Egmont  een  hoefheer  aff  gewest  solde 
hebben,  als  Deryck  Schaepshoest  ende  Hermen  Vlamme 
opentlic  gesecht  ende  geliet  hebben,  ende  dairop  gestorven 
sijnt.  Ende  dieselve  Bertolt  onse  ondersate  ende  burgher 
onser  stad  vorss.  was,  ende  hy  hem  selven  dairuut  getogen 
ende  geruymt  is,  ende  ons  dairenboven  ongetrouwe  ge- 
worden is,  gelick  voorss.  steet,  ende  als  ons  onse  stad 
vorss.  angebracht  ende  te  kennen  gegeven  heft,  soe  heb- 
ben wy  dairomme  alle  alsu(l)cke  guede,  renthen  ende 
eerffnijsse  als  Bertolt  in  onsen  landen  ende  buten  onser 
stad  vryheit  van  Swolle ,  doe  he  uuyt  derselver  onser  stad 
ruymde,  ende  tot  desen  dach  toe  datum  .des  briefs  lig- 
gende hadde  ende  beseten  heft,  dat  sy  lene  off  eygen , 
off  welikerleye  dat  die  sijn,  an  ons  gecomen,  ende  hebben 
die  Alffer  van  der  Schuren  tot  eenen  rechten  steeden 
erffcoep  vercofft  ende  overgegeven ,  vercopen  ende  over- 
geven mijt  desen  onsen  brieve,  voir  ons  ende  voir  onsen 
nacomelingen ,  bisscopen  to  Utrecht,  ende  gelaven  hem 
ende  synen  erffgenamen  gebreke  sijtas  voir  ons  ende  voir 
onsen  nacomelingen  vorss.  alle  alsulcke  renthen  ende 
erffnijs8e  als  vorss.  is,  hem  de  vaste  ende  steede  te  bliven 
ende  toe  waren  nae  den  rechte  van  onsen  lande  voir  een 
siimme  geldes,  die  ons  dieselve  Alffert  witlic  ende  wal 
betaelt  heft,  die  wy  voert  gekiert  hebben,  in  wijtlicken 
oirbair  ende  noetsaken  onss  Gestichte  van  Utrecht  Sonder 
argelist  In  oirkonde  des  breefs  besegelt  mijt  onsen  segel. 
Gegeven  toe  Deventer  int  jair  ons  Heren  Mccccxxiii  des 
vii  dages  in  Januario. 

Naar  eene  door  den  notaris  Adrianvs  de  Breda 
gecollationeerde  en  geauthentiseerde  copij  in  het  Cartul. 
fol.  88v.  —  Ook  te  vinden  in  het  Carhd.  fol.  28p. 
Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  21 


Digitized  by 


Google 


N6.  Iu  het  Cartularium  staal  op  fol.  27 v,  onder  de  oorkonde  dd. 
1500  Februari  26  (N*.  123),  door  een  16eeawsche  hand  geschreven, 
volgende  aanteekening  betrekkelijk  het  „prediam  Hallynck  in  Lemele": 

„Hoc  predium  HaUinck  primo  fait  feudale  et  spectabat  ad  Bertoldum 
▼au  der  Schuren,  qui  fuit  incola  civitatis  Swollensis.  Hic  propler 
sedicionem  suam  et  conatos  malos  in  tradicionem  civitatis  et  scabinoram 
exul  factus,  bona  sua  et  predium  perdidit  jusque  in  hiis  omnibus  amisiL 
Unde  per  infiscacionem  recolende  memorie  domini  Frederici  de  Blancken- 
hem,  episcopi  Traiectensis ,  devoluta  sunt  ad  eundem  et  sic  perdidemnt 
naturam  suam  in  devolucione  ad  dominum  superiorem,  qui  dotninium 
directum  habuit.  Unde  factum  est  ipsum  predium  de  feudali  allodiale 
et  sic  venditum  est  per  eundem  reverendum  dominum  episcopum  fratri 
germano  Alpherdo  van  der  Schuren  sine  ezpressione  oneris  feudalium 
et  servatum  pro  allodiali  bono  et  venditum  ez  hoc  per  heredes  eorum, 
Alpherdo  de  Schuren  defuncto  ante  fratrem  suum  Bertoldum,  devoluta 
sunt  eadetn  bona  Bertoldo  et  itcrum  sunt  infiscata  propter  demerita 
sua.  Unde  et  eecundario  vendita  fuerunt  per  dominum  Rodolphura  de 
Dyphold,  episcopum  Traiectensem ,  sorori  ejosdem  aut  cognate,  modis, 
quibus  supra,  sine  ezpressione  oneris  feudalium  et  alienatum  et  possessum 
est  usque  in  presens  et  depost  per  Lutgherum  de  Ty veren  venditum 
pro  allodiali  et  semper  per  judices,  scultetum,  videlicet  de  Ummen,  sigil- 
latum  et  multi  redditus  ez  eodem  venditi  per  scultetum  eundem.  Et 
sic  liquido  patet,  quod  ipsum  predium  non  poterit  gravari  per  aggeres 
mulerdorum,  quia  originalem  de  Schueren  progressum  habet,  utqoe 
in  multis  literis". 

48.  1426  Januari  30. 

Lambert  van  Yrte  en  Johan  van  Wytmen,  schepenen 
binnen  Zwol,  maken  bekend,  dat  ten  hunnen  overstaan 
Peter  Pauwels  en  Mechtelt  zijne  vrouw  overdragen  aan 
Johan  Kodden  en  zijne 'erven  in  erfkoop  een  uitgang  van 
twee  pond  jaarlijksche  rente  uit  hunne  weer,  gelegen  in 
de  Voorstraat  tusschen  Berend  Ellings  ter  eene  en  Claes 
Storten  ter  andere  zijde,  achter  Herman  Griperkampe. 

Ghegeven  int  jaer  ons  Heren  1426,  des  Dinxdages 
nae  Santé  Pauwelsdach  Conversio. 

Naar  een  regest,  uitgeg.  in  het  Archief  v.  A. 
AarUh.  Utrecht,  deel  V,  p.  96. 

49.  1429  Juli  17. 

Dirck  Koteken  en  Herman  then  Bussch  Tydemans, 
schepenen  te  Zwolle ,  maken  bekend ,  dat  Evert  Hermenss. 


Digitized  by 


Google 


827 

yoor  hen  in  het  schependom  verklaarde' in  erfpacht  ont- 
vangen te  hebben  voor  8  pond  'sjaars  van  Hademan  van 
Eryen  en  Zwenelden  zyne  vrouw  eene  hofstede  met  de 
daaropstaande  gebouwen  in  de  Deserstrate,  gelegen  tus- 
schen  de  Duwerssteghe  aan  de  eene  en  de  were  van 
Dirck  Vrylings  aan  de  andere  zijde. 

Gegeven  int  jaer    ons   Heren   dusent  vierhondert 

negen  ende  twyntich  des  Saterdages  nae  Santé  Mar- 

grietendach. 

Met  een  transfix  dd.  1606  Januari  2  (zie  N°  134). 

Naar  hst  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwoüe  N°  1773.  —  Ook  in  het  OartuL 
foL  49*. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Herman  then  Bussch;  dat  van  Dirck  Koteken  ie 
verdwenen. 

NB.    De  daleering  in  hel  Cartul.  luidt:  „Gegeven  enz.   Sabbato  post 
Margarete  Virginis". 


50.  1430  Juli  3. 

Johan  van  Entenich,  richter  te  Covorden,  maakt  be- 
kend, dat  Deric  die  Rover  en  zijne  vrouw  Zwane,  voor 
hem  en  gerichtslieden  verklaarden  geen  recht  en  aan- 
spraak te  hebben  op  het  goed  Noertberghe  in  Zallant,  in 
Herxermarke  gelegen,  maar  dat  dit  rechtens  toekomt  aan 
her  Deric  van  Herxen,  priester,  en  de  andere  priesters  en 
clercken  in  het  Clerkshuijs  te  Zwolle.  Voorts  bekennen 
zij  ontvangen  te  hebben  van  Deric  van  Herxen  „als  gunst 
en  waeldaet"  de  som  van  60  gulden,  als  men  te  Zwolle 
voer  comans  lichte  gulden  betaelde. 

Gegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  dertfch  op  Sunte  Martensavent  Translatio. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle,  N°  1774. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Johan  van  Entenich  en  de  gerichtslieden  Bernier 
ten  Peerboem  en  Herman  Mey. 

21* 


Digitized  by 


Google 


328 

51.  1431  December  17. 

Johan  Koekeman  en  Ludeken  Gertzsoen,  schepenen  te 
Swolle ,  maken  bekend ,  dat  Egbert  Bischop  en  zijne  vrouw 
Hille  voor  hen  in  het  schependom  verklaarden  verkocht 
te  hebben  aan  Dirck  Hof  eene  jaarrente  van  10  pond  uit 
hunne  were,  gelegen  in  de  Clostersstege ,  belend  aan  de 
éene  zijde  door  de  „gemeyne  strate"  en  de  were  van 
Johan  Butemans  op  de  andere,  strekkende  van  de  Costers- 
steghe  tot  achter  aan  de  were  van  Frederic  Coster. 

Gegheven  int  jair  ons  Heren  1431  des  Maendaghes 
nae  Santé  Luciendach. 

Naar  eene  copij,  geschreven  onder  de  oorkonde 
dd.  1486  Aug.  25  (zie  N°  108);  los  Huk  papier 
achter  in  liet  Cartularium. 


52.  1433  Augustus  4. 

Rodolph  van  Dyepholt,  elect  confirmaet  te  Utrecht, 
maakt  bekend,  dat  hij  verkocht  heeft  aan  Luytghers 
dochter,  vrouw  van  Johan  van  Ty veren,  het  erf  Nyehus 
met  de  tienden  gelegen  in  de  buurschap  te  Vilsteren,  de 
tienden  in  de  buurschap  Steygeren  en  te  Beerse,  verder 
den  hof  te  Archem  en  het  erf  te  Lemele ,  geheeten  die 
Halle,  en  2  morgen  land  in  den  Lyrebroick,  zooals  dat 
behoord  heeft  aan  zalige  Alffer  van  der  Schuren  en  een 
deel,  dat  hij  geërfd  heeft  van  zijnen  broeder  Bertolt,  welk 
deel  hem,  den  bisschop,  is  toegevallen ,  omdat  Bertolt  zijn 
en  des  Stichtes  vijand  geworden  was. 

Gegeven     toe     Deventer     int    jair    ons    Heren 

MCCCCXXXIII   des  Dinxedags   nae   Sancte  Peter 

ad  Vincula. 

Naar  de  gecollationeerde  en  geauihentiseerde 
copij  van  den  notaris  Adrianns  de  Breda  in  hei 
Cartul.  fiL  37p.  —  Ook  te  vinden  in  het  CartuL 
fol.  28'. 


Digitized  by 


Google 


53.  1434  Augustus  17. 

Clawes  ten  Toerne,  richter  te  Ummen,  maakt  bekend, 
dat  Yde,  vrouw  van  Egbert  Mulerd,  met  Egbert  haren 
man  als  momber,  voor  hem  en  gerichtelieden  verklaarden 
onder  nader  omschreven  voorwaarden  verkocht  te  hebben 
aan  Johan  Jansen  van  Boirne  het  erf  geheeten  Hallynck, 
gelegen  in  het  kerspel  Ummen,  in  de  buurschap  Lemele, 
met  zijne  were  in  Dalmsholt. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heren  MCCCCXXXIIII  feria 
quarta  post  Assumptionis  Gloriose  Virginis. 

Naar  eene  gecollationeerde  en  geauthentüeerde 
copij  van  den  noVxrius  Adrwnw  de  Breda  in 
het  Cartul.  foL  37v.  —  Ook  te  vinden  in  het 
Cartul.  fol.  48*. 


64.  1435  Februari  5. 

Ludeken  Johanssoen,  richter  te  Zwolle,  maakt  bekend, 
dat  Bette,  weduwe  van  Eernstes  van  Deese,  met  Werner 
Poppen  tot  momber,  voor  hem  en  gerichtslieden  ver- 
klaarden verkocht  te  hebben  aan  her  Derick  van  Herxen , 
her  Lephart  van  Ulzen,  Gheert  van  Vollenho  en  de  andere 
priesters  en  clerken  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle,  4 
morgen  land  in  Mastebroech,  in  Voersterslaghe  gelegen, 
tusschen  de  heren  van  Belheem  en  Werner  Dircssoen, 
strekkende  voor  van  den  weg  achter  aan  land  van  Henric 
van  Zancten. 

Gegeven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

vyflf  ende   dertich   des   Saterdages   na   Onser   Liever 

Vrouwendach  Purificationis. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1775.  —  Ook  in  afschrift 
in  het  Cartul.  fol.  29r. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Ludeken 
Johanssoen  en  van  Werner  Poppe,  waarvan  het 
eerste  geschonden. 


Digitized  by 


Google 


830 


66.  1436  Juni  4. 

Johan  Zwarte  en  Ludeken  Kute  verklaren  als  vrienden 
en  bloedverwanten  een  minlijke  schikking  getroffen  te 
hebben  tusschen  Gheertruut,  weduwe  van  GheertKuten  , 
en  haren  zoon  Gheerloghe  ter  eenre,  en  Henricus  Zwarte, 
eveneens  üeertruidszoon  ter  andere  zijde,  in  het  geschil 
betreffende  de  nalatenschap  van  Gheert  Kuten  voornoemd, 
waarbij  Henricus  en  de  priesters  en  clerken  van  het 
Clerkehuys  binnen  Zwolle  een  jaarrente  krijgen  van  8  f£ 
uit  het  erve  te  Windesym,  dat  Johan  Zwarten  zaliger 
„plach  toe  te  hoeren"  en  dat  Geertruid  aangekomen  is 
vanwege  haren  broeder  Deric  Zwarten ,  benevens  een  jaar- 
rente van  11 V2  Beyersgulden  uit  het  huis  en  were  gelegen 
in  Zassingstrate,  waarin  Johan  van  Wette  woont,  tusschen 
de  were  van  Willam  Deye,  Henric  Grymme  en  Willam 
Kute  ter  eenre  en  de  steeg  ter  andere  zijde,  strekkende 
voor  van  de  straat  achter  aan  Gheertruyd  Cadeneters 
were;  —  dat  Gheertruut  en  Gheerloghe  voornoemd  hier- 
voor krijgen  een  som  van  twee  honderd  Aernems  gulden, 
waartegen  Henricus  afstand  doet  van  alle  rechten  op 
erfenis  van  zijn  vaderskant 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

sess  ende  dertich  des  Manendaghes  nae  den  achtende 

dach  van  Pinzteren. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1777. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  de  beide  moet- 
soensluden  en  van  Gheerloghe  Zwarte;  aüen  iets 
geschonden. 


56.  1436  Juli  30. 

Willam  Wolterssoen,  richter  ter  Heyne,  doet  kond, 
dat  Egbert  Roloving  en  Gherberch  zijne  vrouw  en  Alfyt, 
weduwe  van  Oerberts  van  Herfte  des  Olden,  deze  laat- 
sten  met  Egbert  als  momber,  voor  hem  en  gerichtslieden 
verklaarden  verkocht  te  hebben  aan  heren  Dericke  van 
Herxen ,  heren  Gheerde  van  Vollenho  ende  den  anderea 


Digitized  by 


Google 


831 


priesteren  ende  clerken  van  der  Clerkehuys  bynnen  Zwolle 
de  eene  helft  van  6  morgen  land  geheel,  van  de  andere 
helft  het  '/•  gedeelte  min  60  roeden,  gelegen  in  Leerre- 
broeck,  tusschen  de  landen  van  Berent  Jacobssoen  en 
Johan  den  Wreden,  strekkende  van  af  des  Veliken- 
graven  tot  aan  des  Zwartengraven ,  welke  6  morgen 
Johan  die  Wrede  „in  langer  wtgaender  pacht  heft  voor 
5  f6  van  iedere  morgen". 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
sess  ende  dertich  des  Manendaghes  nae  Sunte  Jacobs- 
daghe. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1776. 

Met  het  ongeschonden  zegel  van  Willam  Wolters- 
soen. 

57.  1436  September  25. 

Ludeken  Johanszoon,  richter  te  Zwolle,  maakt  bekend 
dat  Alijt  Glauwekens,  weduwe  van  Herman  Glauwekens, 
met  Johan  Voerne  Hermanszoon,  haren  momber,  voor 
hem  en  gerichtslieden  verklaarde  verkocht  te  hebben  aan 
Johan  Tymanszoon  eene  jaarrente  van  5  Heren  pond  uit 
10  morgen  land  te  Mastebroek,  gelegen  in  het  Groote  Slag 
van  heer  Bartolt  van  Haersolte,  vroeger  behoord  hebbende 
aan  Peter  Catreep  en  die  thans  eigendom  zijn  van  heer 
Deric  van  Herzen  met  zijne  gezellen  in  het  Clerkenhuis 
te  Zwolle. 

Gegeven  in   den  jaer  ons  Heren  dusent  cccc  ses 

ende  dertich  des  Dinxdaghes  na  Mauricii  des  heligen 

Martelaers. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels- 
huisen  te  Zwolle. 

Met  het  zeer  geschonden  zegel  in  bruine  was 
van  Ludeken  Johanszoon. 

58.  1436  October  2. 

Frederic  Post,  amptman  der  hilighen  luden  ende  gue- 
cjeji  in  den  ghestichte  van  Utrecht  van  weghen  der  eer- 


Digitized  by 


Google 


332 

weerdighen  personen  raynre  liever  vrouwen  der  abdissen 
ende  oers  capittels  der  werltliker  kerken  van  Essende  in 
den  ghestichte  van  Colne  gheleghen,  maakt  bekend,  dat 
hij  den  landwissel  tusschen  her  Deric  van  Herxen  en 
Johan  den  Wreden  goedkeurd,  omdat  deze  dient  ter 
verbetering  van  het  „tijnsgoed",  dat  genoemde  Johan  van 
de  abdes  van  Essende  heeft 

In  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ses  ende 
dertich  des  Dinxdaghes  nae  Sunte  Michrel. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle,  N°  1778.  —  Ook  in  afschrift 
in  het  Cartvl.  fol.  24v. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Frederic  Post. 

59.  1439  Februari  14. 

Johan  die  Wrede  verklaart  „als  vor  enen  gheliken 
an wissel"  van  heren  Deric  van  Herxen,  priester,  en  de 
andere  priesters  en  clerken  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle 
ontvangen  te  hebben  31/,  morgen  land  min  Vio  van  1 
morgen  in  Heynrekerspel  „ghemeen"  met  2ljt  morgen  en 
*l10  van  1  morgen  als  die  liggen  in  Lantslaghe  voor  6 
morgen  tusschen  zijn  eigen  land  en  dat  van  Berent  Jacobs- 
soen,  schietende  van  de  Velikengraven  an  des  Zwarten- 
graven,  voor  welke  Slj2  morgen  min  Vio  ï"J  8eeft  aan 
Deric  van  Herxen  c.  s.  2J/8  morgen  in  Wyerkerspel  in 
Herxermarke,  strekkende  van  de  Weteringe  aan  land  van 
Johan  Koekeman,  tusschen  land  van  den  bisschop  van 
Utrecht  en  van  Johan  Koekeman  voornoemd,  benevens 
Vj2  morgen,  gelegen  aan  den  weg,  die  gaat  van  Herxer- 
brugge  aan  den  dijk  aan  de  andere  zijde  „omlangs" 
aan  Johan  Koekemansland  en  een  „haghen  van  wilghen" 
in  dezelfde  marke  „by  de  ghemene  strate"  tusschen  land 
van  Erenst  ten  Bussche ,  Johan  Koekeman  en  Henric  van 
Essen.  Hij  belooft  voor  dezen  „wissel"  toestemming  te 
verkrijgen  van  zijn  leenvrouw,  de  abdisse  van  Essen,  of 
haren  amptman. 

Ghegheven    in   den   jaer  ons   Heren   dqsent  vier- 


Digitized  by 


Google 


333 


hondert  neghen  ende  dertich  op  Sunte  Valentinus- 
dacb. 

Met  een  transfix  dd.  1439  November  28.  (Zie  N°  60). 

Naar  het  origineel  in  hel  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1779.  —  Ook  in  afscltrift 
in  het  Cartul.  fol.  24v. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Johan  en  op 
diens  verzoek  van  zijn  broeder  Henrie  die  Wrede , 
(dat  van  Johan  iets  geschonden). 


60.  1439  November  28. 

Herman  Monter,  amptman  in  der  tijt  der  eerweerdigher 
mynre  vrouwen  der  abdissen  van  Essen  van  oeren  gueden 
ende  renthen  in  den  gestichte  van  Utrecht,  doet  kond, 
dat  hij  den  landwissel  tusschen  her  Derick  van  Herxen' 
priester,  en  Johan  den  Wreden,  zopals  die  beschreven 
staat  in  den  principaalbrief  dd.  1459  Februari  14,  (zie 
N°  59)  waardoor  deze  gestoken  is,  goedkeurd. 

Ghegheven   in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhon- 

dert  neghen  ende  dertich  des  Saterdaghes  voer  den 

Advent. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1779.  —  Ook  in  Afschrift 
in  het  Cart.  fol  25r. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Herman  Monter. 

NU.  In  dorso  staat:  „Littera  permutaciotiis  do  iy  margen  prope 
poiitcm  in  Hcrxeu  et  consensus  amptmanni  abdiase  de  Esaeo." 


61.  1442  Juli  27. 

Deric  van  Herxen,  priester,  bewaerre  van  het  Clerke- 
huys  te  Zwolle,  en  Johan  Ludiken  Kutensoen  maken 
bekend,  dat  tusschen  hen  een  landwissel  plaats  gehad 
heeft  in  dier  voege,  dat  Johan  aan  her  Deric  overdraagt 
lljt  morgen  land,  waaronder  ljt  morgen,  die  hij  van  de 


Digitized  by 


Google 


334 


kerk  van  Wye  gekocht  heeft,  gelegen  in  het  kerspel  Wy e , 
in  de  buurschap  Herxen ,  tusschen  landen  van  het  Clerke- 
huys  en  schietende  van  den  dijk  tot  aan  den  Scoelgraven ; 
en  dat  Johan  daartegen  on  vangt  een  camp  land,  groot  1 
morgen  Opper  Marke,  gelegen  tusschen  landen  van  Berents 
Jacobssoen  en  der  Meente  bij  den  dijk  en  l1/»  morgen 
aldaar,  gelegen  in  landen  van  Johan  Koekemans,  en  boven- 
dien een  campken  gelegen  tegen  Johans  Berchhof ,  alles 
eveneens  in  het  kerspel  van  Wye  en  de  buurschap 
Herxen  gelegen. 

Ghegheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhon- 

dert   twie    ende   viertich  des  Vrydaghes   nae   Sunte 

Jacobsdach  des  hilighen  Apostels. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1780.  —  Ook  in  afichrtfl 
in  het  Cartul.  Jol.  25r. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  het  Clerkehuys, 
Henrick  van  Essen ,  Seyne  van  Ittermm  en  van 
Gheerlach  Zwarte.  Dat  van  het  Clerkehuys  en 
van  Oheerlach  Zwarte  zijn  zeer  geschonden. 

62.  1442  Augustus  2. 

Jacob  Blomendal,  richter  te  Wye,  maakt  bekend,  dat 
Gheerloch  Zwarte  en  zijne  vrouw  Griete  en  zijne  moeder 
Gheertruyd  Cuten,  beiden  met  haren  man  en  zoon  tot 
momber,  voor  hem  en  gerichtslieden  verklaarden  verkocht 
te  hebben  aan  Deric  van  Herxen  en  de  andere  priesters 
van  het  Clerchuijs  te  Zwolle,  10  hont  land,  gelegen  voer 
der  Waden  in  het  kerspel  Wye,  in  de  buurschap  van 
Herxen,  schietende  met  het  westeinde  aan  den  dijk  en 
met  het  oosteinde  aan  het  land  van  Henric  van  Essen 
Gheertssoen,  ten  noorden  begrensd  door  Johan  Koke- 
man  en  ten  zuiden  door  Johan  Ludekenssoen,  bovendien 
4  hont  land  ook  voer  der  Waden ,  gelegen  tusschen  land 
van  Johan  Ludekenssoen  en  land  van  de  Heilighe  Steden 
te  Hasselt,  schietende  van  de  dijk  aan  land  van  Deric 
en  zijne  ghesellen  voornoemd. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dlisept  viejrhopdert 


Digitized  by 


Google 


885 


ende  twie  ende  viertich  des  Donredaghes  nae  Sunte 
Peter  ad  Vincula. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meerde Zwolle  N°  1782.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol  25*. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Jacob  Blomendal. 

NB.  Fol.  25*  van  het  Cartularinm  staat  onmiddelgk  onder  dit  stuk 
door  eene  Ifteeuwsche  hand  geschreven:  „Anno  xvc  sexto  ivii»»  die 
Aprilis,  qne  tune  fuit  feria  seita  Pascalis,  fecimus  permutacionem 
quandam  cum  Johanne  Goeckman  de  tribus  agris  nostris  ad  terras  suas 
si  tas  prope  Waeden  de  nostro  Hagelstucko,  habentibus  in  longitudine 
ad  mediam  viara  circa  Weteringe  xxxv  roeden,  in  latitudine vero simul 
xü  roeden  et  ferme  4*  pedes,  facit  iiiicxx  roeden;  pro  hiia  vero  ilerum 
recepimus  iii  agros  in  nostris  et  circa  nostras  terras,  sitos  apud  dominum 
Johannem  Estrini  ad  terras  dominorum  Capituli  Daventriensis,  dictas 
der  Gosterienland,  fecerunt  in  toto  agri  sui  iiiiexlix  roeden.  Presentes 
fuerunt  cum  Johanne  Coeckman,  Everardus  Goeckman,  cognatus  Johanni, 
et  colonus  ejus,  Jan  Cottgen.  Et  mecum  fuit  Jacob  noster  laycin  et 
Johannes  Estrini,  colonus  noster,  in  mensuratione  et  conventione  sin- 
gulorum". 


63.  1442  Augustus  3. 

Jacob  Blomendael,  richter  te  Wye,  doet  kond,  dat  Johan 
Ludikes  en  Hondert  zijne  vrouw,  voor  hem  en  gerichts- 
lieden  verklaarden,  verkocht  te  hebben  onder  nader  om- 
schreven bepalingen  aan  heer  Derick  van  Herxen,  priester 
in  het  Clerckehuys  te  Zwolle,  en  zijne  medegezellen  ten 
behoeve  van  het  huis  5  herenpond  uit  hunne  were  en 
spijker. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

twie  ende  viertich   des  Vridaghes   na  Sunter  Peter 

ad  Vincula. 

Naar  het  origineel  in  het  Ovd-Archiqf  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1781. 

Met  het  zeer  geschonden  zegel  in  groene  was 
van  Jacqb  Plomendael, 


Digitized  by 


Google 


886 


NB.  Iu  dorso  staal:  „De  quiuque  fg  et  Spyker  iu  Herxen.  IsU 
littera  est  mortificata  per  Utteram  XII  librarum,  quod  isti  redditus  V  (g 
sant  computati  iu  redditibus  XII  fg.  Hoc  de  jure  ex  toto  plus  spectat 
ad  nos  ex  predio  vel  ex  Spyker  quam  XII  libcr.  —  Scrvatur  taineu 
ista  littera  propter  cautelam,  quia  redditus  XII  fg  suilt  ex  Vryeguede 
et  quod  fee i mus  permiilacionem  aliquorum  jugcrum  nobis  raelius  deser- 
vienlium  prope  Wade". 


64.  1443  Februari  1. 

Evert  van  Wijtmen,  richter  te  Zwolle,  en  Egbert  Zeghere- 
soen,  richter  te  Oesterholte,  maken  bekend,  dat  Wolter 
Stelling  Hermanssoen  voor  hen  en  gerichtslieden  ver- 
klaarde verkocht  te  hebben  aan  Hilleghunt  Nygghen  eene 
jaarrente  van  9  pond  uit  8  morgen  land  in  Mastebroeck 
op  der  Nyer  Weteringhen  op  den  Ellenboghe,  tusschen 
land  der  heeren  van  Belheem  ter  eenre  en  de  „ghemeyne 
wech"  ter  andere  zijde,  strekkende  met  het  eene  einde 
aan  land  van  de  erfgenamen  van  Johan  van  Haersolte  en 
met  het  andere  einde  aan  den  weg,  en  verder  uit  41/} 
morgen  land  ook  in  Mastenbroick  op  der  Rikersteghen 
gelegen,  in  het  gerichte  van  Oesterholte,  tusschen  de 
erfgenamen  van  Herbert  van  Ense  en  Johan  van  Holts- 
eynde,  strekkende  met  het  eene  einde  aan  den  weg  en 
met  het  andere  einde  aan  land,  dat  Helmich  Stellinghes 
zaliger  „plach  toe  te  behoeren". 

Gegeven  in  den  jaer  ons  Heren  duysent  vierhondert 
drie  ende  viertich  op  Onser  Liever  Vrouwenavent 
Purificationis. 

Met  twee  transfixen  dd.  1487  Augustus  2  (zie  N°  111) 
en  dd.  1511  October  October  18  (zie  N°  142). 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1785. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Evert  van  Wijtmen ,  Egbert  Zegherssoen  en  van 
Wolter  StdliTig  Hermanssoen, 


Digitized  by 


Google 


887 

65.  1443  October  14. 

Egbert,  joncker  van  Almeloe,  Elizabeth  van  Voorst 
joncfrou  tot  Almeloe,  en  Johan  van  Almeloe,  hun  zoon, 
maken  bekend,  dat  zij  het  erf  en  goed  van  Johan  Slens- 
ken  te  Oedbelding,  gelegen  te  Hellendorn,  dat  hij  van 
hen  en  den  heeren  van  Almeloe  in  manstat  tot  eene 
vijffmarckleen  had,  ge  vrijt  hebben  van  deze  rechten  en 
manscap  en  tot  een  Zutphenschen  leen  gemaakt  hebben. 
Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vyerhondert 
drie  ende  vicrtych  op  Sunte  Kalixtusdach. 

Naar  het  Cartvl.  Jol.  42*. 

63.  1444  Mei  26(?) 

Henricus  Zwarte  maakt  bekend,  dat  hij  de  priesters  en 
clercken  van  het  Clerkehuys  binnen  Zwolle  gemaakt  heeft 
„rechte  holders"  van  den  brief  van  het  huis  en  were 
gelegen  in  de  Costerssteghe  te  Zwolle,  tusschen  de  were 
van  het  Clerkehuys  en  die  van  Lummen  van  Vollenhoe, 
zoo  als  dat  gekocht  is  van  Jutten  ten  Acker  en  dat  de 
genoemde  priesters  en  clercken  eigenaars  van  dit  huis  zijn. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
vier  ende  viertich  des  Dinxdages  na  Assumptio. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels- 
huizen  te  Zwolle. 


67.  1445  Juli  9. 

Nycolaus notarius  publicus   oorkondt ,   dat  ten 

zijnen  overstaan  en  van  Trico  Mommen(?)  Johannes  de 
Tongeren  en  Albertus  Helye,  clerici  Traiectensis  diocesis, 
als  getuigen,  Nycolaus  Cou,  filius  Arnoldi  Cou,  de 
Delph,  clericus  Traiectensis  dyocesis,  bij  testamentaire 
beschikking  vermaakt  heeft  aan  de  priesters  en  clercken 
van  het  Domus  Clericorum  in  Zwolle  400  Rijnsche  gulden 
uit  al  zijne  roerende  en  onroerende  goederen. 


Digitized  by 


Google 


m 

Anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  quadringentesimo 
quinto,  indictione  octava,  mensis  Julii,  die  nona,  hora 
vesperarum  vel  quasi,  pontificatuB  sanctissimi  in  Christo 
Patris  ac  Dornini  nostri  domini  Eugenii  divina  providentia 
pape  quarti,  anno  quinto  decimo. 

Naar  een  concept,  geschreven  door  de  hand  van 
Hendrik  van  Herxen  op  losse  stukken  papier, 
gelegen  achter  in  liet  Cartularium. 

68.  1450  April  23. 

Wolter  Stelling  Hermanssoen ,  amptman  te  Yselmuden, 
maakt  bekend,  dat  Seyne  Mulert  voor  hem  en  gerichts- 
lieden  verklaarde  verkocht  te  hebben  aan  her  Deric  van 
Herxen  en  her  Henric  Zwarten,  priesters,  en  hunne 
medegezellen,  den  priesters  en  clercken  in  het  Clercke- 
huys  te  Zwolle  3!/2  morgen  land,  genoemd  de  Meermaet, 
liggende  te  Mastebroeck  tusschen  de  landen  van  Wolter 
Stellings  en  Claes  ten  Brincke. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  vyftich  op  Sunte  Georgiusdach. 

Naar  het  CartuL  fd.  31'. 


69.  1450  April  23. 

Seyne  Mulert  bekent  verkocht  te  hebben  aan  de  priesters 
en  clerken  in  het  Clerkehuys  te  Zwolle  een  stuk  land, 
ongeveer  vierdehal ve  morgen  groot,  geheeten  die  Meer- 
maet, gelegen  bij  Yselmuden,  naar  luid  een  brief  door 
den  amptman  bezegelt.    (Zie  N°  68). 

Ghegheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vier- 
hondert ende  vyftich  op  Sunte  Georgiusdach  des 
hilighen  Martelaers. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1783. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Seyne  Mulert. 


Digitized  by 


Google 


70.  1451  Februari  17. 

Seyne  die  Wrede,  richter  ter  Heyne,  maakt  bekend, 
dat  Jacob  die  Wrede  en  Gheertruyt,  zijne  vrouw,  voor 
hem  en  gerichtslieden  verklaarden  verkocht  te  hebben  aan 
her  Dericke  van  Herxen,  her  Albert  van  Kalker,  her 
Henric  Zwarte,  priesters,  en  hunne  medegezellen,  de 
priesters  en  clercken  van  het  Clerckehuys  binnen  Zwolle, 
eene  erfrenthe  van  27  heeren  pond  uit  4  morgen  land,  ten 
Spykerhuys  genoemd,  belend  ten  oosten  door  Alyt  Scrivers, 
ten  zuiden  en  westen  door  Berent  Jacobssoen  en  ten  noor- 
den door  Jacob  voorschreven,  en  uit  verdere  4  morgen, 
schietende  van  de  Zwartegraven  aan  den  Velikengraven , 
belend  ten  zuiden  door  Berent  Jacobssoen  en  ten  noor- 
den door  Jacob  die  Wrede,  gelegen  in  het  kerspel  van 
der  Heyne. 

Ghegheven   in    den  jaer  ons   Heren   dusent  vier- 

hondert   een   ende    vyftich    des   Wonsdesdages   voer 

Sunte  Peter  ad  Cathedram. 

Naar  het  Cartxd.  fóL  32v. 

NB.  Deze  oorkonde  heeft  tot  opschrift:  „De  xiiy  g},  quas  dat  Ja- 
cobus  Wrede  annuatim  nobis  ex  octo  jogeribus,  qood  redimit  a  nobis 
xiitf  fè  Pro  Üc  florenis  Renensibus  aarcis  et  sic  potent,  si  voluerit, 
omni  anno  Petri  ad  Cathedram  (Februari  22)  redimere  adhuc  xiiij  gg 
restante»." 

Op  den  kant  staat  door  dezelfde  hand  geschreven:  „Redditus  is'.os 
ex  toto  transposaimns  ad  predium  Hollhusen  prescriptum,  quia  redem- 
mus  ex  eodem  predio  xxi  modis  silignis,  sic  qaod  ofllciarias  magistri 
Johannis  Dalen  levabit  annuatim  a  Jacobo  Wreden  xxvii  fg ,  de  quibus 
tangitor  in  littera,  Poterit  au  tem  Jacobus  Wreden  vel  ejus  heredes 
redimere  redditus  istos  cum  sexcentis  libris  Domini  in  festo  Petri  ad 
Cathedram  et  cum  redditibus  illius  anni  tune  preien' i  sed,  tenebit  de 
somma  prescripta  xxx  libras  Domini  in  redempcione  totali,  quia  pro 
xiiy  fg  ab  eo  emptis  non  accepitur  plures  pecunias  quam  ducentas 
libras  Domini  et  Septuaginta;  sed  pro  aliis  xiifj  libris  Domini  accepit 
trecentas  libras  Domini  in  empcione.  Dabit  ergo  in  redempcione,  quando 
eciam  redditus  simul  cum  summa  coroputantur  sexcentas  libras  Domini, 
sed  tres  minus  utque  computanti.  Et  sic  pro  domo  nostra  tenebimus 
de  totali  somma  xxx  libras  Domini,  quod  tam  care  emimus  redditus 
illos,  Tidelicet  medietatem  reddituum  prescriptorum ,  quod  pro  qualibet 
libra  Domini  dedimus  Jacobo  predicto  xxii  libras  Domini  in  empcione 
istornm  redditum". 


Digitized  by 


Google 


340 


71-  1452  Januari  26. 

Herman  die  Zuere,  ainptman  te  Uselmuden,  maakt 
bekend,  dat  Nycolaus  Cele  van  Hasselt  voor  hein  en 
gerichtslieden  verklaarde  om  Godswil  gegeven  te  hebben 
aan  heer  Ooderde  van  Kempen,  heer  Henrike  van  der 
Helle,  heer  Johan  van  Goch  en  heer  Johan  van  Bernevelde, 
bewoners  van  het  Clerkehuys  te  Harderwyck,  4!/2  morgen 
land  in  Mastebroeck  in  Oesterholteslaghe ,  belend  aan  de 
noordzijde  door  de  erfgenamen  van  Seyne  te  Kolen,  aan 
de  zuidzijde  door  de  broeders  op  Sunte  Johanscamp  bij 
Vollenhoe,  Albert  Snavel  e.  a.,  schietende  van  de  Bisscops 
Weteringe  tot  aan  de  landerijen  der  zusters  te  Swolle  in 
der  Nyerstraten. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

twie  ende  vyftich  des  Donredages  nae  Sunte  Pauwes 

(sic)  Conversio. 

Naar  het  Cartid.  fol.  29r. 

ND.  Dit  stuk  heeft  tot  opschrift:  „De  novem  jugeribus  in  Oester- 
holstersbghe,  quo  vocantur  Celenlanl". 


72.  1452/53. 

Godfridus  Kempis,  presbyter,  rector  Domus  Clcricorum 
in  Herderwijck,  Henricus  ter  Helle,  prebyter,  Johannes 
Wegener,  presbyter,  en  Thomas  de  Oeze  betuigen,  dat 
Theodericus  de  Herxen ,  presbyter  et  rector  Domus  Cleri- 
corum  in  Zwollis,  en  zijne  medebroeders  de  wettige 
eigenaren  zijn  van  41/»  morgen  land  in  Mastebroeck,  af- 
komstig van  Nicolaus  Celensoen,  clericus  in  het  Domus 
(Clericorum  te  Herderwijck). 

In  dorso:  de  terra  Celen. 

Naar  het  oiigineel  in  liet  Oud- Archief  der  ge- 
tneente  Zwolle  N°  1770.  —  Ook  in  het  CarlvL 
fol  29^. 

Zonder  jaar  en  datum.  —  Het  stuk  staat  in 
het  Carttd.  tusschen  datf  gedd.  1452  Jan.  26  en 
gedd.  1453  October  13. 


Digitized  by 


Google 


$41 
73.  1452  Februari  12. 

Qeerloch  Zwaarte  en  zijne  vrouw  Orete  verkoopen 
aan  heer  Dirk  van  Herxen  en  de  overige 
priesters  en  klerken  van  liet  Clerkehuys  te 
Zwolle  hun  erf  en  leen  Splytlofsguet  te  Herxen. 

Ie  Gheerloch  Zwarte  ende  ie  Grete  mit  Gheerloch  voerse. 
mynen  ||  echten  man  ende  ghecoren  momber,  doen  kundich 
allen  laden  mit  desen  openen  brieve,  dat  wy  samender- 
hant  ||  mit  onsen  vryen  willen  vercoft  hebben,  erflick  ende 
ewelick  om  een  somme  gheldes,  die  ons  tot  onsen  wille  || 
witlic  ende  wal  betaelt  is,  heren  Diricke  van  Herxen  ende 
den  anderen  priesteren  ende  clerken  in  der  Clerkehuys  toe 
Zwolle,  onse  erve  ende  leen,  ghenoemt  Splytlofsguet, 
ghelegen  in  den  kerspel  van  Wie  ende  in  der  buerscap 
van  Herxen ,  mit  alle  sinen  toebehoer  ende  slechten  not. 
Ende  sijn  des  utghegaen  voer  den  leenheer  als  ordell  ende 
recht  wysede,  ende  is  weder  beleent  tot  behoef  der  priester 
ende  clerken  voerss.  Johanne  Zwarten,  onsen  soene,  mit 
welken  ghelde  en  deels,  dat  hier  afghecomen  is,  wy  af- 
ghesoent  hebben  her  Henric  Zwarten,  Wendelmoet  ende 
!Lummen  onse  broeder  ende  susteren,  als  van  erfnisse, 
die  hen  angheervet  was  van  onsen  saligher  moeder,  der 
God  ghenedighe.  Ende  wy  laven  den  priesteren  ende 
clerken  voirss.  desen  coep  stede  ende  vast  te  holden  ende 
allen  voercommer  af  te  doene  voer  ons  ende  onse  erfge- 
namen ende  alle  dieghene,  die  des  toe  rechte  comen 
willen.  Al  argelist  utghesprocken.  In  orkonde  des  briefs 
bezeghelt  mit  mynen  zegell  Gheerloch  voerss.  ende  mit 
zegel  meyster  Johans  van  Ierte  om  bede  mijns  ende 
Greten  mijnre  huys vrouwen  Voerss.  Ghegheven  in  den 
jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  twe  ende  vijftich  op 
Sunte  Dorotheendach  der  Hiligher  Jonferen. 

Naar  een  transsumpt  van  den  notaris  Jacobus 
Goch,  dd.  1456  Februari  13  (zie  N°  76)  in  het 
Archief  der  Emanuehhuiten  te  Zwolle.  —  Ook 
te  vinden  in  het  Cartul.  fóL  34r.  —  Ook  in  het 
Oud» Archief  der  gemeente  Zwolle  N°  1786. 
Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  22 


Digitized  by 


Google 


842 

NB.  Onmiddelyk  onder  dit  stuk  staat  in  het  Cartolarium  met  de  hand 
van  Hendrik  van  Herxen  geschreven:  „Nota,  quod  frater  meus  Gherlacus, 
▼el  filii  cjus,  vel  heredes  possunt  redimere  feodam,  qnod  vocatar 
Splytlofsleen  vel  Noterschgoet,  pro  VII*  florenis  Renensibas  aareis 
et  pro  aliis  ezpositis  pecuniis,  pront  inde  sant  littere  confecte  et  sigillate, 
qnas  habemus  inde  in  captis,  sic  quod  totum  feodam  est  nostrum,  anno 
scilicet  Mccccliii.    Notanda  infra. 

Sed  frater  meus  habet  aliquas  porciones  inde,  pro  quibus  econ verso 
posuit  nobis  annuaüm  quinque  bont  in  campo  dicto  die  Wade,  que 
spectant  ad  predium,  quod  habet  a  presbiteris  in  Hasselt  Eciam  faciet 
pro  illis  porcionibus  et  custodiet  sine  dampno  domus  nostre,  den  onraet 
de  predio  Splytlofs,  videlicet  aggerum  et  weteringe.  Si  fuerit  in  hoc 
negligens  inventua,  tune  possumus  omnes  porciones,  quas  habet  de 
feodi  ad  nos  recipere  et  propriis  expensis  den  onraet  lacere  et  custodire, 
et  sic  ipse  vel  heredes  sui  ad  se  econverso  recipiënt  quinque  hont  in 
campo  dicto  Wade. 

Iste  sunt  porciones  quas  habet  frater  meus: 

lo.  Item  op  den  Dwerslande  voer  Gheerloch  huys  liggen  twie  acker 
alrenaest  den  graven  luytwert  ende  tot  Steven  Koten  huys-wert. 

2°.  Item  op  den  Toghe  liggen  twie  acker  tasschen  Steven  Kuten 
ende  der  Hilighen  Stede  lant,  want  Steven  Kule  licht  mit  tween 
ackerec  boven ,  ende  daernaest  licht  dan  die  her  van  Utrecht  mit  twien 
acteren,  daernaest  licht  dan  Jacob  van  Hackfoerde  mit  den  dwers- 
ghebouden(?)  lande. 

3°.  Hem  dat  campken  bi  des  Kor  ten  huys  of  des  Kopershoys  bylanx 
dat  twiedeel  in  dit  leen."  (De  rest  is  door  het  af- 
brokkelen van  den  sterk  vervuurden  rand  niet  meer  te  ontcijferen.) 

Op  fol.  35r  van  het  Gartularium  staat  door  twee  verschillende  16 
eeuwsche  handen  geschreven:  „Quoniam  feodum  Splytlofls  a  nobis  per 
heredes  Gherlaci  Zwarten  redimi  potest,  juxta  formam  et  modum  litte- 
rarum  sigillatarum  desuper  factarum  cum  summa  totali  viie  florenoram 
aureorum  et  aliis  pecuniis  in  profectum  feodi  expositis.  Ut  ad  manos 
habeatur  hec  summa  expositorum  placuit  hic  succintiore  modo  inscribere: 

In  primis  exposuimus  ad  facturam  et  structoram  nove  mole  majoris 
in  Lerbroyck  de  ix  jugeribus  anno  1491°,  de  quolibet  jugere  1  flor.  aar. 
et  ij  oirt.    Facit  summa  xii  flor.  aur.  y  oirt,  nampe  xj  «ta>.  *). 

Adhuc  interea  post  hoc  frequenter,  nescio  quociens,  annue  pro 
molarum  custodibus  ii  stuv.,  aliquando  iii  sluv.  exposui  de  qualibet 
jugere,  facit  ad  minus  x  ttmv.  *). 

Adhuc  anno  Domini  xve  secundo  de  quolibet  jugere  pro  reparacione 
molarum  i  oirt  flor.  aur. 

Novissime  anno  Domini  xvcvi*  pro  redditibus  annuis  in  conservacionem 
molarum  comparandis?  de  quolibet  jugere  exposui  i  flor.  Ren.  aar. 
Summa  facit  summarum  xxiiiy  flor.  aur.  ad  molas  dumtaxat 


1)  Gorrecluur  in  den  tekst  door  de  latere  xestieneeawsche  hand. 


Digitized  by 


Google 


843 


Adhoc  exposuimus  ad  diversos  aqueduclus  noviter  factos  ultra 
ii  flor.  anr. 

Item  aono  1561  exposuimus  pro  reparatione  duorum  aquaeductuum, 
nempe  Ter  Geeren  ende  Ther  Plaeten,  de  qaolibet  jagere  viiy  stut. 
Brabantitos. 

Item  anno  1557  exposuimus  de  qaolibet  jugere  xx  stuv.  ad  molas  et 
aquaeductu*. 

Item  anno  Ixiiii  exposuimus  pro  qaolibet  jagere  agroram ....  qaatuor 
sta?,  ad  aqoaeductam,  qai  vocatur  Styckzeil." 

Op  fol.  36r  staat  het  volgende  door  de  eerste  16eeuwsche  hand  ge- 
schreven : 

„Quoniam  ipso  ra  totum  feadum  Splitloffs  redimi  potest  per  heredes 
Gherlaci  Zwarten,  nunc  vero  Blanckevoirdes,  juxta  formam  et  raodum 
littcraram  sigillatarum  desaper  factaram,  cum  summa  viic  flor.  Ren. 
aar.  et  aliis  pecuniis,  in  utilitatem  aut  neccessitatem  ejusdem  feudi 
expositis,  ntqae  in  litteris  de  anno  Mcccclxii0  datis,  ut  hinc  succinliore 
modo  hec  valeat  summa  reperiri,  placuit  eandem  bic  inserere. 

In  primis  post  mortem  primi  venditoris  requisitnm  est  feodum  cum 
expedicione  nova  proprie  hergewaede  anno  1456. 

Et  anno  1473,  mortuo  Johanne  Loese,  prestante  primo  tune  jura- 
mentnm  pro  nobis  Loesse  fllio  Gherardi  Luesse. 

Post  hoe  anno  1486  mortuo  Loesse  prescripto,  iterum  requisitum  cnm 
nova  expedicione  proprie  herwaede  prestante  jaramentum  nostro 
nomine  Egberto  Tummerman,  cive  Daveutriensi,  adhuc  superstite  fa  ven  Ie 
Deo,  pro  quibns  omnibus  et  sequentibus  expedicionibus  ad  annnm 
redemptionis  mediom  restituent  heredes. 

Anno  xvc  primo  3*  die  Decembris  iterum  requisitum  est  post  mortem 
infeodantis  domini,  videlicet  Wilhelmi  de  Zweeten,  vacua  manu  ab 
Henrico  Olger,  et  infeodavit  nos  datis  tribus  tacis  vim  ipsi  et  assessori- 
bus  suis,  videlicet  Johanne  Olger  et  Everardo  Stuerman. 

Insuper  demptis  suprascriptis  exposuimus  tantum  pro  utilitate,  tantum 
eciam  pro  necessitate  terrarum  harum  feudi. 

Item  ad  molas  in  Leerebroeck  pro  structura,  pro  redditibus  earumdem 
molarum  ratione  comparandis,  xxv  flor.  Ren.  aur.  justi  ponderis. 

Item  ad  aqueductus  diversos  ii  flor.  aur.  et  ultra.  Adhuc  ad  aque- 
ductum  lapideura  die  torn  Styckerszyel  auno  xvexiii  in  Jalio  iüi  flor. 
Ren.  aur.  minus  4  stuv.  Hollandie,  quia  de  quolibet  jugere  solvimus 
i  flor.  Hornensem. 

Item  anno  xvi*  de  quolibet  jugere  solvi  medium  flor.  aur.,  facit  iikj 
aur.  ad  redditus  comparandos. 

Item  anno  Domini  xxvi  de  quolibet  jugere " 

Hierop  volgt  door  de  hand  van  den  procurator  Johannes  Ghiesynck 
geschreven : 

nNemo  procuratorum  aut  patrum  domus  hu  jus  facile  sinat  literas 
feudi  de  Splytloflbleen  legi,  nee  copiam  alicoi  tradat  sine  communi 
fratrum  consensu,  quia  ego  Johannes  Ghiessynck  harum  aodium  indignus 
procurator  audivi  a  nonnullis  viris  bonis,  qui  nobis  non  parum  faverunt, 


Digitized  by 


Google 


844 


haercdes  hujus  feudi  veile  repetere  feudum,  si  saltem  ha  beren  t  copiam 
principalium  literarum  descriptam.    Adam  anno  1563. 

Item  anno  1569  den  17  Julii  heffl  onse  Fraterhuis  Spltjtloeflleen 
van  den  leenherr  Wilhelm  van  Dottinchem  bynneu  Deventer  weder 
onlfaugen  ende  Giesbert  van  Diedem,  voir  datt  Fraterhuis  hulder  ge- 
worden, heffl  tot  behoed  mede  voir  datt  Fraterhuis  den  leenheeren 
bynnen  Deventer  huldet  ende  eedt  gedaeu.  Ende  dairom  moethen  die 
fratres  acht  geven  offle  Giesbert  van  Diedem  storve,  datt  sie  dan  bynnen 
jair  ende  dach  datt  leen  weder  van  den  leenherr  ontfangen,  stellende 
een  ander  hulder." 


74.  1453  April  11. 

Johan  van  Eghen,  richter  te  Helendoern,  maakt  bekend, 
dat  Johan  Slensken  voor  hem  en  gerichtslieden  verklaard 
heeft  verkocht  te  hebben  aan  Willem  toe  Ghetekoten,  na 
verkregen  toestemming  van  zijnen  leensheer  joncker  Johan 
van  Almeloe,  9  mud  „gudes  pachtroggen"  uit  zijn  erf  en 
goed  Oedbelding,  gelegen  in  het  kerspel  van  Helendoern. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  Mccccliii  des  Wons- 
dages  nae  Beloken  Paeschen. 

Alaar  het  Cartul.  fol.  33v;  ook  te  vinden  in  het 
Cariul.  fol  41*. 

NB.    In  hel  Cartul.  fol.  4lv.  luidt  de  datcering:  „Ghegheven  enz.  feria 
4»  post  oclavam  Pasche". 


75.  1453  October  13. 

Herman  die  Zuere,  ambtman  van  Yselmuden,  doet 
kond;  dat  Alfer  Knoppert  en  Alyt  zijne  vrouw,  met  Alfer 
als  momber,  voor  hem  en  gerichtslieden  verklaard  hebben 
verkocht  te  hebben  aan  de  heren  Derick  van  Herxen, 
Gheert  van  Vollenhoe,  Albert  van  Kalker  en  Henric 
Zwarte,  en  de  priesters  en  clerken  van  het  Clerkehuys 
bynnen  Zwolle,  2V4  morgen  land  gelegen  in  Mastebroeke, 
in  Oesterholteslaghe ,  gemeen  met  9  morgen,  waarvan  de 
helft  toebehoort  aan  de  priesters  voornoemd,  en  'ƒ4  ge- 
deelte aan  Peter  Beer,  belend  aan  de  noordzijde  door  het 


Digitized  by 


Google 


345 

land  van  de  erfgenamen  van  Seyne  ter  Kulen,  aan  de 
zuidzijde  door  het  land  der  broeders  van  St.  Johanscamp 
bij  Vollenhove,  Albert  Snavel  e.  a.,  schietende  van  de 
Bissoopswetering  aan  het  land  der  Susteren  toe  Swolle  in 
der  Nijerstraten. 

Ghegheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhon- 

dert  drie  ende   vyftich   des   Saterdaghes  nae   Sunte 

Victoer. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1784.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Carlul.  fd.  29v. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Herman  die  Zuere. 


76.  1456  Februari  13. 

Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dyocesis,  publicus 
imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione  notarius, 
oorkond t,  dat  Gherlacus  Zwarte  en  zijne  vrouw  Grete  ten 
zijnen  overstaan  en  van  Lambertus  Zwessel,  clericus,  en 
Egertus  Badinck,  laicus,  als  getuigen,  verklaard  hebben 
Splytlofeguet  onder  die  voorwaarden  verkocht  te  hebben 
als  in  den  principaalbrief,  dd.  1452  Februari  12  (zie  N° 
73),  is  bepaald,  en  dat  hij  op  verzoek  van  Theodericus 
(van  Herxen)  een  of  meerdere  afschriften  van  deze  akte 
gemaakt  heeft. 

Acta  fuerunt  hec  in  area  dicte  Domus  Clericorum 
(anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  quadringentesimo 
quinquagesimo  sexto,  indictione  quarta,  mensis  Februarii 
die  tredecima,  hora  vesperarum  vel  quasi,  pontificatus 
sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri  domini 
Calixti,  divina  providentia  pape  tercii,  anno  primo.) 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Erna- 
nuelshuizen  te  Zwolle.  —  Ook  in  afschrift  in  het 
Cartul.  fol.  34r.  —  Ook  in  het  Oud- Archief  der 
gemeente  Zwolle  N°  1786. 


Digitized  by 


Google 


846 

77.  1456  Februari  16. 

Dirk  van  Herzen,  Qerard  van  VoUenhove,  Albert 
Calcar  en  Hendrik  Zwarte  y  priesters  en  pro- 
visoren  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle  y  maken 
bekend ,  dat  zij  schuldig  zijn  gebleven  aan 
Geerloch  Zwarte  50  Rijnsche  gulden  van  de 
koopsom  van  SplytlofsUen,  en  onder  welke  voor- 
waarden Geerloch  of  zijne  erfgenamen  Splytlofs- 
leen  terug  kunnen  koopen. 

Wy  Theodericus  van  Herxen,  Gherardus  van  Vollenhoe, 
Albertus  Kalker  ende  Henricus  Zwarte,  priesters  (ende) 
provisoers  ||  der  Clerkehuys  bynnen  Zwolle,  doen  kundich 
allen  luden  mit  desen  openen  brieve,  dat  wi  op  datum 
deses  briefs  ||  schuldich  sin  ghebleven  Gherloch  Zwarten 
rechter  scult  vijftich  Rijnsche  gulden  als  van  Splijtlofe- 
guede,  dat  wy  ghecoft  hebben  teghens  hem  om  soeven- 
hondert  Rijnsche  gulden,  voer  welke  vijftich  Rijnsche 
gulden  Gherloch  voirss.  ende  sijn  erfgenamen  holden, 
orbaren  ende  ghebruken  moghen  omtrent  twe  marghen 
landes,  liggende  by  sinen  huse,  hoerende  in  dat  leen 
voerseyt,  alsoe  lange  als  hem  ghenoeghet  ende  die  leenheer 
dat  believen  sal;  ende  sal  daertoe  waren  den  alingen 
onraet  des  leens  voirss.  Oec  soe  bekennen  wy  mit  desen 
selven  brieve,  dat  wy  Gherloghe  voirss.  ende  sinen  erf- 
ghenamen  ghegheven  hebben  ende  gheven  enen  vollen- 
comenen  wedercoep  des  leens  voirss.,  alsoe  dat  Gherloch 
voirseyt  ende  sine  erfghenamen,  alsoe  lange  als  die  vijftich 
Rijnsche  gulden  niet  betaelt  en  sin,  mit  sovendehalfhondert 
Rijnsche  gulden  ende  off  die  betaelt  weren  mit  sovenhon- 
dert  Rijnsche  gulden,  voer  datum  deses  briefs  gheslaghen, 
off  payment,  dat  daer  guet  voer  weer,  an  golde  op  Sunte 
Peter  ad  Cathedram ,  viertien  daghe  voer  off  nae  onbe- 
grepen, wedercopen  sal  moeghen  dat  alinge  leen  voirss. 
In  voorwarden  naebescreven :  als  dat  Gherloch  voirss.  ende 
sijn  erfghenamen  ons  ende  onsen  naecomelingen  een 
half  jaer  te  voeren  sal  laten  weten  als  die  wedercoep  sal 
gheschien,  ende  die  sal  gheschien  mit  oers  selves  guede 
ende  tot  oers  selves  behoeff,  ende  niet  anders.   Ende  soe 


Digitized  by 


Google 


847 

wat  wy  voer  die  tijt  uutgheleecht  hebben  in  verbeteringe 
dier  lande,  in  nyen  werke,  graven,  dijken,  dammen, 
moeien,  slusen  ende  dierghelike,  dat  sal  men  ons  weter 
gheven  totter  gummen  voirss.,  ende  daertoe  die  helfte 
van  den  ghelde,  datt  ons  ghecost  heeft  of  costen  sal  in  der 
beleningen  des  leens  voirss.  Voert  sint  vorwarde:  weert 
sake  dat  wy  schade  leden  bi  den  onrade  des  erves,  alsoe 
dat  die  niet  bewaert  en  worde  buten  onse  schade,  dat 
sullen  wy  verhalen  moeghen  aen  Gherloch  voirss.  ende 
sinen  erfghenamen.  Ende  alsdan  moghe  wi  hem  tot  allen 
Sunte  Peter  ad  Catbedram  betalen  vijftich  Rijnsche  gulden 
ende  nemen  nae  ons  dat  lant  by  sinen  huse  gheleghen, 
hoerende  in  datselve  leen,  mitten  onrade,  die  opt  alinge 
erve  hoert  Sonder  arghelist.  In  orkonde  der  waerheit 
soe  hebben  wy  onses  huses  ghemeen  seghel  an  desen 
brief  gbehangen,  daer  ie  Gherloch  voirss.  voir  my  ende 
voer  myne  erfghenamen  ende  om  bede  wille  Grieten, 
mijns  wijfe,  mijn  seghel  mede  anghehangen  hebbe.  Ghe- 
gheven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ses  ende 
vijftich  des  sestiendaghes  der  maent  Februari. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1786. 

Met  het  zeer  geschonden  zegel  in  groene  was 
van  het  Fraterhuis;  dat  van  Gherloch  Zwarte  is 
verdwenen. 

78.  1457  Juni  12. 

Dirick  Gamferbeke,  ridder,  amptman  in  Zallant,  ver- 
klaart, dat  Willem  to  Ghetekaten  verkocht  heeft  aan  de 
priesters  en  klerken  van  het  Clerchuijs  te  Zwolle  31  mud 
rogge  sjaars,  door  hem  gekocht  van  joncker  Frederick  van 
der  Eze  en  van  joncker  Frederick  van  Rechter,  gaande 
uit  hun  „alenge  erve  ende  guede"  geheeten  Holthusen, 
gelegen  in  het  kerspel  van  Dalfsen,  in  de  buurtschap  to 
Lenthe,  en  bovendien  nog  8  mud  rogge  sjaars,  door 
hem  gekocht  van  Aleff  van  Haren  uit  diens  „alinge 
erve  ende  guede",  geheeten  Op  't  Sant,  gelegen  in  het 
kerspel  van  der  Heyne. 

Ghegheven   in    den  jaer  ons  Heren  dusent  vier* 


Digitized  by 


Google 


348 


hondert  seven  ende  vijftich  des  Maendaghes  nae  des 
Hilighen  Sacramentsdaghe. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1787.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  4K 

Het  zegel  van  Dirick  Camferbeke  ie  verdwenen. 

NB.    In  het  Cartul.  is  het  stuk  gedateerd:  „Gegeven  enz.  Mcccclvü 
feria  secunda  post  Sacramenti". 


79.  1457  Juni  12. 

Dirck  Camferbeke,   ridder,  amptman  in  Zallant,   doet 

kond,  dat  Willem  toe  Obetekaten  voor  bem  en  gericbte- 

lieden  bekend  heeft  aan  de  priesters  en  clerken  in  het 

Clerckhuys  te  Zwolle  schuldig  te  zijn  een  jaarrente  van 

negen  mud  „guedes  pachtroggen"  uit  het  erve  en  goed 

geheeten  Oedbelding,  gelegen  in  het  kerspel  Helendoern. 

Ghegheven  in    den  jaer   ons  Heren   dusent   vier- 

hondert  seven  ende  vijftich  des  Maendaghes  nae  des 

Hilighen  Sacramentsdaghe. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1788.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  33. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  toas  van 
Dirck  Camferbeke. 

NB.  In  het  Cartul.  staat  onder  dit  stuk,  door  andere  hand  ge- 
schreven: „Possunt  redimi  hii  iz  modii  silignis  cum  een  tuin  et  xxvi 
flor.  Ren.  aureis  et  pleno  precio^?)" 


80.  1458  April  26. 

Gheerloch  Zwarte  en  zijne  vrouw  Griete  en  Johan,  hun 
zoon  en  leenvolgher,  verklaren  ontvangen  te  hebben  van 
de  provisoeren,  priesters  en  clerken  van  het  Clerkenhuys 
binnen  Zwolle  de  resteerende  som  van  60  gulden  van  de 
koopsom  van  Splijtloefeleen,  overeenkomstig  den  brief,  die 


Digitized  by 


Google 


349 


met  hun  gemeen  huiszegel  en  dat  van  Gheerloch  bezegeld 
is  (zie  N°  55),  en  dat  alle  voorwaarden,  uitgedrukt  in 
brieven  betreffende  dit  leen ,  voortaan  door  hen  gehouden 
zullen  worden  en  in  kracht  zullen  blijven,  behalve  dat 
de  genoemde  priesters  en  clerken  hun  2  morgen  land 
van  dit  leen  zoolang  zullen  afstaan  als  de  leenheer  dit 
toestaat  en  zij  of  hunne  erfgenamen  de  onraad  van  dijken 
en  weteringen,  die  tot  het  geheele  leen  behooren,  zullen 
onderhouden.  Waartegen  zij  genoemden  priesters  onder 
nader  omschreven  voorwaarden  afstaan  5  hont  land  van 
der  Hiligher  Stede  te  Hasselt,  in  de  Wade  gelegen. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

acht  ende  vijftich  des  Woensdaghes  nae  Sunte  Marcus- 

dach  des  Hilighen  Ewangelisten. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1786. 

Met  de  zegde  in  groene  was  van  Oheerhch  en 
Johan  Zwarte;  dat  van  Johan  is  geschonden. 


81.  1458  Juni  14. 

Herman  Ramelman,  richter  ter  Heyne,  maakt  bekend, 
dat  Lambert  Stael  ten  zijnen  overstaan  verklaard  heeft, 
dat  hij  met  de  priesters  en  clerken  uit  het  Clerkehuys  te 
Zwolle  „niet  uutstaende  heeft  dan  vrentscap  ende  mijnne" 
en  dat  hij  noch  zijne  erfgenamen  aanspraak  hebben 
„van  doede  seleghen  her  Dirics  van  Herxen"  op  eenig 
deel  van  het  erf  to  Noertberghe  in  Wyer-  of  in  Heynre- 
kerspel. 

Ghegheven  int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert 

acht  ende  vijftich  des  Donredaghes  na  Sunte  Antho- 

niusdach  des  heilighen  Confessoers. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1789. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Hewnan  Rayiebmn, 


Digitized  by 


Google 


360 

82.  1459  December  13. 

Henric  van  Essen,  ridder,  en  Evert  van  Wijtman, 
rentmeester  in  Zallant,  maken  bekend,  dat  Steven  Kute 
en  Willam  Kute  aan  de  priesters  en  clerken  in  het  Clerke- 
huys  te  Zwolle  verkocht  hebben  een  jaarrente  van  12 
heerenponden  uit  hun  erf  en  goed,  geheeten  Witte  Lub- 
bertsguet,  uitgezonderd  de  Bloemensaet,  die  aan  Jacob  die 
Wreede  en  z\jne  zuster  toebehoort,  en  1%  morgen  in 
Leerrebroek,  die  Wychman  hun  broeder  bij  erfscheiding 
toegedeeld  zijn,  gelegen  in  het  kerspel  van  Wye,  in  de 
buurtschap  Herxen,  onder  voorwaarde  o.  a.,  dat  Steven  en 
Willam  deze  rente  binnen  den  tijd  van  zes  jaren  tegen  de 
volle  pacht  en  240  heerenponden  weder  mogen  inlossen, 
maar  dat  na  verloop  van  dien  termijn  dit  recht  vervallen  is. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
negen  ende  vijfftich  op  Sunte  Luciendach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1790.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  fol  45'. 

Met  de  Ut*  geschondene  zegels  in  groene  was 
van  Henric  van  Essen  en  Evert  van  Wytman. 

NB.  In  het  Cartul.  staat  onder  dit  stak:  „Copie  harum  literarum 
habet  xü  fg  Domini,  sed  levamns  et  levaTimus  ferme  osqae  ad  zxs  annos 
ziü  Q$  Domini,  quas  eciam  in  veritate  habemua  ex  eisdam  bonis»  aimnl 
in  toto  facientes  zzvi  gt  Domini,  propter  malam  solucionem  penaionis» 
per  amicabilem  compositionem  addita  est  hiis  literis  una  gg  Domini 
annni  redditns  prout  levamus  et  levavimas." 

83.  1468  Januari  13. 

Burgemeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Zwolle  geven 
een  vidimus  van  een  brief,  bezegeld  door  Gheert  van 
Ryssen,  amptman  in  Zallant,  en  Theodericus  van  Herxen, 
dd.  1407  Januari  2.  (Zie  Nc  86.) 

Ghegheven  in  't  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  testich  op  Sunte  Ponciaensavont 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Erna- 
nuelshuisen  te  Zwolle. 

Met  het  geschonden  tegel  in  groene  was  der 
stad  Zwolle, 


Digitized  by 


Google 


861 

84.  1460  Januari  22. 

David  van  Bourgondie,  bisschop  van  Utrecht, 
doet  uitspraak  in  het  geschil  tusschen  de  broeders 
van  het  Clerekehuys  te  Zwolle  en  Dirk  Wyfer- 
dinck,  burger  te  Deventer,  over  het  goed  NoerU 
berge  in  de  parochie  van  Wije. 

David  van  Bargonien,  by  der  ghenaden  Goeds  bisscop 
tUtrecht,  maken  kont  allen  laden.  Alsoe  bitiden  lest- 
gheleden  dicwijl  twist  ende  schelinge  tusschen  den  fratres 
ende  vergaderinge  der  Clerekehuys  onser  stad  van  Zwolle 
an  die  ene  zyde,  ende  Dirck  Wyferding,  borger  ofte 
inwoenre  onser  stat  van  Deventer,  overmits  seker  erven 
ende  gueden,  ghehieten  Noertberge,  ende  gheleghen  sin 
in  onsen  lande  van  Zallant,  in  den  kerspel  van  Wye  ende 
in  der  buerscap  van  Herxen,  mit  hoeren  toebehoeren  ende 
dat  daer  hangen  mach,  op  der  ander  syden;  soe  sin  ten 
lesten  voer  ons  ghecomen  op  onsen  hoven  tUtrecht  broeder 
Henrick,  procuratoer  des  huses  voerseyt,  voer  hem  ende  voer 
den  broederen  voerss.  des  Fraterhuys  van  Zwolle,  volghe- 
machticht  als  verwares,  ende  Dirck  Wyferding  als  aen- 
spraker  ende  clager;  daer  Dirck  voerss.  hem  beclaechde, 
soe  als  wilneer  heren  Dirck  van  Herxen,  in  levende  live 
wesende,  dese  guede  ende  erve  voerss.  toe  plaghen  te  hoeren 
ende  sijn  weren;  ende  hi  sijn  naeste  erve  weer  ende 
navolgher  in  allen  guede,  die  her  Dirck  achter  hem  ghe- 
laten  hadde,  ende  hem  daerin  hinder  ende  wederstant 
gheschieden  overmits  sine  wederpartye  voerss.,  vermetende 
hem  besitter  der  guede  voirss,  te  wesen;  begherende  daerom 
sijnre  wederpartyen  voerss.  soe  te  onderwysen  ende  be- 
velen, dat  hi  dese  guede  mochte  vredelike  bruyken  ende 
besitten,  niet  wederstaende  of  die  broeder  voerss.  hem 
vermeten  wolde,  dat  her  Dirck  Herxen  dese  guede  hem  tot 
eniger  tijt  bi  sinen  leven  overghegheven  mochte  hebben; 
want  als  Dirck  Wyferdingke  seyde,  sulcke  gyfte  waren 
niet  gheschiet  nae  rechte  ende  ghewoente  ons  lants  van 
ZaUant,  ende  oick  her  Dirck  dese  guede  beseten  hadde 
sijn  leven  lang,  ende  dat  nyemant  gheven  mochte  ende 
holden.    Daerop   broeder  Henrick  voer  hem  ende  sine 


Digitized  by 


Google 


S62 


medebroeders  gheantwoert  heeft,  seggende  ten  iersten: 
dat  die  vergaderinge  der  fratres  ende  Clerckehuys  van 
Zwolle  approbiert  ende  confirmiert  sin  van  saligher  ghe- 
dachten  bisscop  Frederic  van  Blanckenhem,  bisscop 
tUtrecht,  ende  daernae  van  bisscop  Rolof,  onsen  voer- 
vaderen, desgheliken,  ende  dat  in  die  ierste  approbacie 
ende  confirmatie  bisscop  Frederix  voerss.  dat  buys  ende 
alle  gueden  daertoe  behoerende  mit  den  personen  ende 
clercken  daer  in  der  vergaderinge  wesende,  gheestlick  ende 
onder  der  gheestlicheit  der  hiligher  kerken  Santé  Martyns 
ende  des  bisscops  van  Utrecht,  in  der  tijt  wesende,  beschir- 
menisse  sullen  wesen  ende  staen;  ende  voert  ten  anderen 
male,  dat  dese  goede  in  voertyden  hoerich  wesende,  by 
bisscop  Frederic  ende  onse  vijf  goitshusen  van  Utrecht 
sin  vry  ende  edel  ghegheven  ende  ghemaect  tot  heren 
Dircks  van  Herxen  behoef,  ende  hem  voert  ghelatenvoer 
hem  ende  sine  nacomelinge,  besitteren  van  desen  gueden, 
op  enen  jaerlixschen  pacht  van  vijftijn  Vrancrixschen 
schilde,  alle  jaer  den  rentmeyster  van  Sallant  in  den  name 
des  bisscops  van  Utrecht,  in  der  tijt  wesende,  te  betalen. 
Ende  dat  daernae  cortelicke  her  Dirck  van  Herxen  voer- 
genoemt  sulcke  gueden  om  Goits  willen  ende  sijnre  ende 
sijnre  olderen  ende  allen  denghenen ,  die  des  delichs  sullen 
ende  moegen  wesen,  zielen  salicheit,  die  vergaderinge  der 
clercken  des  huys  voerss.  voer  hem  ende  hoeren  naoome- 
lingen  tot  e  wighen  daghen  ghegheven  heeft,  niet  daer* 
aen  beholdende.  Ende  dat  die  clercken  doe  wesende  ende 
daer  ghecomen  sijn  in  der  vergaderinge  des  Clerchuys  voer* 
genoemt,  overmits  overghifte  voergenoemt  ende  ander  dat 
daer  toebehoerde,  dat  besitt  van  desen  guede  langer  dan 
vijftich  jaer  ghehat  hebben  ende  tot  allen  tyden  ons  ende 
onsen  voir vaderen  van  den  voers  pacht  guetlick.  ende  wal 
betaelt  ende  vernuecht  hebben.  Oick  dat  her  Dirck  van 
Herxen  nae  sinen  overghiften  hem  dese  gueden  van  sijn 
selfs  weghen  niet  onder  wonden  heeft,  noch  nye  en  dede, 
tot  soe  lange  hi  in  levende  lyve  was  nae  der  overgyften 
voerss.  Enc(p  dat  boven  allen  saken  voerg.  her  Dirck 
van  Herxen  mit  sinen  medebroders  ende  die  vergaderinge 
des  huses  voerg.  uut  dese  guede  ende  alle  andere  guede 
totter  vergaderinge  ghegheven  ene  fundatie  de»  Clercke- 


Digitized  by 


Google 


■llgfciM^-, 


858 

huys  van  Zwolle  ewelike  durende  ghemaect  hebben ,  welke 
fundacie  ende  makinge,  ende  wes  daer  anhanget,  bisscop 
Roloff,  onse  voervader  saligher  ghedachten,  ende  daer 
nae  wy  approbiert  ende  confirmiert  hebben.  Ende  om 
des  hem  onlede/  verdriet  ende  ghewelt  gheschacht  van 
Dirck  Wyferding  an  den  voerss.  gueden  ende  erven,  heft 
onse  officiael  tUtrecht  mit  vollen  rechte  den  voerss.  Dirck 
Wyferding  in  den  ban  ghedaen;  als  broeder  Henric  van 
allen  voerss.  punten  ons  tot  soeveer  alst  an  deser  saken 
ruert  mit  brieven  ende  zegelen  ende  ander  redelick  bewijs 
voertbracht  ende  bewesen  heeft,  begherende  daerom 
van  den  voerss.  Dirck  vry  ende  absolviert  te  wesen  mit 
onser  sentencien.  Des  hebben  wy  beyden  partyen  termijn 
ghesat  hier  beneden  in  desen  onsen  brieff  ghescreven  be- 
teykent  ende  ghesat  al  hoer  besceyt  voer  te  brengen,  daer- 
mede  beyde  partyen  hem  behelpen  wolden  ende  mochten. 
In  welken  termijn,  daervan  beteykent  ende  ghesat,  want 
Dirck  Wyferding  gheen  bewijs  noch  besceyde  brachte, 
daermede  hi  wynnen  mochte,  soe  hebben  wy  in  teghen- 
woerdicheit  beyder  partyen  ende  tot  vervolch  endebegheerte 
broeder  Henrix  voerss.  hem  ende  sine  medebroederen 
ende  vergaderinge  des  huys  voer38.  mit  rypen  raden  ende 
volboerde  onser  prelaten,  ridderscap,  stad  ende  stede 
onsses  ghestichts  van  Utrecht,  op  dietijtby  ons  wesende, 
absolviert  ende  vryghewesen,  absolvieren  ende  vrywysen 
mit  deser  onser  sentencie  ende  oirdell  van  ansprake  Dirx 
Wyferding  vorss.  wysende  denselven  Dirck  in  deser  saken 
vellich  te  wesen,  costen  daerom  ghedaen  ende  anderen 
saken,  die  daertoe  dienen  mogen,  an  ons  holdende.  Ghe- 
oirdelt,  ghesentencieert  ende  ghegheven  tUtrecht  in  onsen 
hove  des  Woensdages  voer  Conversionis  Sancti  Pauli  int 
jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  tsestich.  Hier 
weren  over  ende  an  die  eerbare  onse  lieve  neve,  ghetruwe 
raden  ende  vrienden,  heer  Ghysbert  van  Bredenroede, 
domproest  onser  kerken  tUtrecht  ende  proest  toe  Santé 
Donaes  te  Brugge  etc;  heer  Johan  Proys,  domdeken; 
meyster  Johan  Militis,  onse  vicarius  ende  canoniek  onser 
kerken  voerss.;  meyster  Wolter  van  der  (Joude,  proest 
toe  Santé  Peter  etc.;  meyster  Herman  Droem,  doctoir  in 
den  gheestliken   rechten,   deken   to  Santé  Marien   etc.; 


Digitized  by 


Google 


854 

meyster  Willem  Paidze,  doctoir  in  die  gheestlike  rechte 
ende  canoniek  oneer  kerken  tUtrecht  voerss.;  meyster 
Henric  van  Emmerick,  onse  officiael,  licenciaet  in  die 
gheestlike  rechten;  meyster  Ladeken  van  Hoern,  doctoir 
in  die  gheestlick  ende  keyserrechte;  meyster  Johan 
Wychering,  doctoir  in  die  gheestlike  rechte  ende  proest 
toe  Oemerze;  meyster  Folpert  van  Amerongen,  licenciaet 
in  die  keyserrechte;  Rolof  van  Bevervoorde,  onse  hove- 
meyster;  Johan  van  Zulen  van  Natewisch,  onse  dijekgreve; 
Arent  van  Yselsteyn,  marschalc  onses  Nederstichts;  Johan 
van  Reness  van  Vulven  die  jonge,  onse  marschalc  van 
Amersfoert  ende  van  Emelant;  Jacob  Proys;  Jacob  van 
Nyevelt;  Arnt  van  Be  ver  voerde,  amptman  toe  Dy  epen  hem; 
Evert  van  Wytman;  die  deputaten  oneer  steden  Utrecht, 
Deventer,  Campen  ende  Swolle  ende  meer  gueder  lude. 
In  kennisse  ende  ghetuyehnisse  aller  saken  voerss.  ghe- 
geven  ende  bezegelt  mit  onsen  zegel,  an  dessen  brieff 
beneden  hangende,  int  jair  ons  Heren  en  dach  lest  voirg. 

Naar  het  Cartul.  fol  22'— 23'.  —  VergL :  Tijd- 
rekenkundig  Register  op  het  Oud  Provinciaal 
Archief  van  Overijssel,  Aanhangsel  p.  349. 

NB.  Het  opschrift  van  deze  akte  in  het  Cartul.  taidt:  „Scntencia 
data  Traiecti  per  dominam  David  de  Burgundia  contra  heredes  domini 
Theodorici  de  Herxen  pro  domo  nostra  de  predio  Noertberch". 


85.  1460  Februari  7. 

Dirk  SplyÜof,  Willem  toe  Avcreng,  Jacob  van 
Wytman  en  Hüdebrand  Essching  doen  als 
scheidslieden  uitspraak  in  hel  geschil  tusschen 
de  priesters  en  klerken  in  het  Clerkehuys  te 
Zwolle  en  Dirck  Wyferding  over  hel  goed 
Noertberge. 

Wy  Dirck  SplyÜof  ende  Willem  toe  Averen g,  alse  wit- 
like  ghekoeren  moetsoens  ghescheydeslude  van  weghen 
Dirck  Wyferdinge  an  der  eenre  syt,  ende  Jacob  van  Wyt- 
man  ende  Hillebrant  Essching!   alse   witlike  ghekoren 


Digitized  by 


Google 


865 

moetsoens  ghescheydéslude  van  wegen  der  priesteren  ende 
clerken  der  Gerkehuys  bynnen  Zwolle,  an  der  ander 
zijt,  doen  kont  ende  kenlick,  openbaerlick  tughende  in 
desen  apenen  brieve,  dat  wy  die  partyen  voerss.  an  bey- 
den  syden  mynlick  ende  vrentlick  in  enen  steden  vasten 
xnoetsoene  ghescheyden  hebben  van  soedane  twystinge, 
schelinge  ende  ghebreken,  als  die  partyen  voerss.  an  beyden 
zyden  op  malcanderen ,  voer  data  des  brieves,  te  segge 
moghen  gbehad  heb(be)n,  toecomende  van  den  erve  ende 
guede  ghehieten  Noèrtberge ,  ghelegben  in  den  lande  van 
Zallant,  in  den  kerspel  van  Wye,  ende  in  der  buerscap 
van  Herxen,  mitall  sinen  toebehoer,  in  vorwarden  hiernae 
bescreven,  alse:  dat  die  priesteren  ende  clerke  voerss. 
ende  oer  nacomelinge  dat  guet  ende  erve  voerss.  erfliken 
hebben,  besitten  ende  gebruycken  sullen,  onbecommert 
ende  onbehindert  van  Dirck  Wyferding  voerss.  ende  sine 
erfgenamen;  ende  wie  meest  van  eiker  partyen  voerss. 
vermits  kost  ende  onkost  ende  schaeden  gheleden  heft, 
daer  sullen  sie  mede  an  beyden  tzyden  toevreden  wesen. 
Ende  Dirck  Wyferding  voerss.  sal  den  priesteren  ende 
clerken  voerss.  afdoen  alsoedane  vede  ende  on  wille,  als 
Wessel  Roever,  sijn  neve,  op  die  voerss.  priesteren  ende 
clerke  toe  deser  tijt  ghehad  ende  gheholden  heft  om 
Dircks  voerss.  wille.  Ende  alle  cy tacien ,  rechtvorderingen 
ende  processe,  die  an  beyden  tzyden  op  dese  sake  vorss. 
verworven  ende  verkregen  sint,  sullen  doet  ende  van 
gheenre  weerde  wezen ,  alsoe  dat  die  partyen  teghen  mal- 
canderen daer  gheen  recht  mede  vorder  vervolghen  sullen. 
Ende  desse  voerss.  moetsoene,  uutsprake  ende  scheyt 
sullen  elke  partye  voerss.  vast,  stede  ende  onverbreekeliken 
holden  op  ene  pene  van  vierhondert  Francrizsche  schilde, 
half  tot  behoef  ter  tymmeringe  Sunte  Lebuinustoerne  toe 
Deventer,  ende  half  tot  behoef  ende  orbar  ons  scheydes- 
luden  voerss.,  ghelijck  die  her  Henrick  Zwarte  als  een 
volmachtich  procurator  der  priesteren  en  clercke  voerss., 
mit  Johan  Ludekenssoenen ,  sinen  ghecoren  mombar,  voer 
hem  ende  voer  oer  nacomelinge;  ende  Dirck  voerss.  voer 
hem  ende  sine  erfgenamen,  an  handen  ineyster  Johan 
Harquards,  in  der  tijt  burgermeister  toe  Deventer,  elk 
bisonder  verpeent  ende  ghelavet  hebben  te  holden  wie 


Digitized  by 


Google 


ftSé 


desse  uutsprake  van  sijnre  zijt  niet  en  hielde.  Sonder 
argelist  Des  toe  tughe  der  waerheit  alre  punten  voeras. 
soe  hebben  wy  Dirck ,  Willem,  Jacob  ende  Hillebrant  alse 
moetsoens,  gheschey deslude ,  van  beyden  partyen  vorss. 
daerto  verkoeren,  om  oerre  bede  willen  an  beyde  tzyden 
on8e  segele  an  dessen  brieff  ghehangen.  Ghegeven  int 
jaer  ons  Heren  Hcccclx  feria  6ta  post  Agate. 

Naar  het  Cartul.  foL  23'. 

NB.    Dit  ttnk  heeft  tot  opschrift:  „Littera  amicabilts  compoaicionis 
cum  Trico  Wyferdiog  de  predio  Noertberch  et  tne  resignacioait". 


Campi  et  pede  de  predio  nostro  Noertberch,  ubi 
sint  sittiati  et  mensura  eorum  per  juratwm 
mensuratorem  terre. 

Item  die  maet  teghen  Berents  bomgart  is  iii  margen 
lxxiiii  roeden. 

Item  die  maet  voer  den  Vaelt  iij  margen  1  hont  xxxviij 
roede. 

Item  om  dat  huys  mitter  huysstede  vj  mergen  1  hont 
x  roede. 

Hieronder  is  die  Spykerstede  ende  die  Velikemaet  iiij 
margen;  ende  dat  Hecstncke  \j  margen  myn  vijf  ende 
tsoeventich  alst  nu  licht  vierkant  Ende  die  huystede 
mitten  acker  bi  der  Berchstede  ende  natten  Vaelde-  ende 
Colcstede  v  hont  myn  xv  roede. 

Item  die  Westeenck  by  der  Weteringhe  vij  hont. 

Item  die  Westeenck  naest  den  dyke  ij  mergen  *). 

Item  op  den  Toege  y  mergen. 

Item  by  der  Lantweer  iii  margen. 

Item  dat  Dycslach  naest  den  dyke  iiij  margen  xl  roede. 

Item  dat  Middelste  Dicslach  ii  morgen  myn  j  hont 


4)  Deze  alinea  heeft  op  den  kant  de  aanmerking:  „«grsfefó". 


Digitized  by 


Google 


857 

Item  dat  Dijcslach  by  der  weteriage  iig  margen  ii  hont 
v  roede. 
-    Item  dat  Haghelatucke  ii  margen  ii  hont  xxx  roede.- 

Item  dat  lant  voer  der  Waden  dat  Johan  Ludekenssoen 
plach  te  hoeren  x  hont  ii  roede. 

Item  op  den  Zuytberge  j  margen. 

Item 'die  Heymaet  iiii  margen. 

Item  die  Waerslaghe  mitten  Gansweydiken  iii  margen. 

Item  dat  Broecslach  xii  margen,  alsoe  wordet  gherekent 
totten  zylen,  mer  het  is  xiii  margen  in  der  verpachtinge  !). 

Item  aver  des  Velikengraven  vi  margen. 

Item  Ter  Heyne  op  den  Brant 

Item  op  den  Brodenbroke  ii  margen. 

Item  en  halven  roggenkamp  of  omtrynt  bi  der 
kerken  lant. 

Item  en  slach  by  der  kerken  op  die  heyde. 

Item  wat  lande  wy  in  Noertberge  verwisselt  hebben  ende  van 
ween  wy  ghewisselt  hébben. 

Item  die  Kivitscamp  bi  Berentsberch  plach  ons  te 
hoeren,  ende  is  iiij  margen  een  hont  xxiiii  roeden  myn 
vier  voet.  Daer  hebbe  wy  weder  voer  van  Berende  2)  dat 
Hecstucke  v  hont  xliiii  roede. 

Item   des    Velikenmaet   ij    margen   xxxii   roede    ende 
iij  voet 
-     Item  twie  acker  by  Vrodinxhuys  j  margen  myn  xi  roede. 

Item  op  den  Slaghe  j  margen  xiiii  roede  ende  en 
vierendel  van  eenre  roede. 

Aldus  ontbrect  ons  noch  cxlv  roede. 


4)  Op  den  kant  slaat  een  ▼erw^zingsteeken.  Onder  aan  de  bladxyde 
staat  door  latere  hand  geschreven : 

„[Notajiidnin,  quod  meusura  istarum  terrarum  est  certa  et  vera,  quia 
K[o]eckmanni  novem  jugera  et  nostra  [qua]tuor  in  uno  campo  sita 
ad  australem  plagum, similiter  Wynd...nsium  Gerhardi Ludolphi  et  plures 
campi  [ej]usden>  longitudinis  et  latitudinis,  habent  xiii  jugera  et  xlviii 
roeden  Sallantz,  sic  euira  [de]  uovo  sunt  per  jaratum  mensuratorem 
terre  magistrura  Nicolaum  Steynhouwer  de  Renen  men[sura]tL" 

2)  Gorrectuur  in  den  tekst 

Derde  Serie.    Werken  N°.  ia  23 


Digitized  by 


Google 


m 

Item  wy  hébben  ghewyssett  mit  Henric  van  Beten. 

Item  wy  hebben  ghekreghen  van  Henric  voerss.  in  der 
Maet  voer  onsen  Vaelde  een  margen  ende  xxiiij  roede. 

Item  wy  hebben  Henric  van  Essen  wederghegheven  van 
onsen  Hecstucke  iij  hont  [fol.  24r.]  ende  xviiiij  roede. 

Item  in  die  Schakelahove  ii  hont  xxxiii  roede  ende 
xi  voete. 

Item  noch  en  acker  daerteghen  aver  den  wech  en  hont 
•ende  xxxiii  roede. 

Item  wat  hem  noch  ontbrack,  dat  nam  hi  opt  Haghel- 
stucke  van  onsen  lande. 

Item   wy   hebben  gJiewiesdt  mit  Johan  dm    Wreden,    ten 

iereten: 

Item  in  Leerrebroeck  over  des  Zwartengraven  onse 
achterste  broeckslach,  dat  wy  verwisselt  hebben,  ghemeten 
beleep  vier  margen  ende  xxviii  roede. 

Daer  hebbe  wy  weder  voer  en  waerslach,  welck  vier 
voet  in  den  Seegraven  ghemeten  beleep  i  margen  ende 
xxv  roede. 

Item  op  der  Utermarck  j  margen,  den  hebbe  wy  mit 
Johan  Ludekenssoen  verwisselt. 

Item  en  acker  op  den  Slaghe  en  hont  xvii  roede,  die 
brede  iiii  roede. 

Item  op  den  Haghelstucke  vier  hont  iii  roede  myn; 
die  brede  vii  roede  vi  voete  *). 

Item  in  den  Nyenlande  toe  dijckwert  iii  hont  x  roede; 
die  brede  xvii  roede,  daer  ghiet  wech  aft 

Item  die  ander  acker  in  den  Nyenlande  iiij  hont  myn 
iii  roede  ende  x  voete. 

Item  op  den  Zuytberch  ii  hont  ende  ix  roede  en  luttel 
myn;  die  brede  was  vj  roede  twie  weghe. 

Hic  deficiunt  nobis  i  hont  ende  xxxvii  roede,  sed  terra 
acquisita  melius  deservit  nobis. 


4)  In  den  tekst  staat:  „die  brede  «vii  roede  die  gkiet  die  weck  aff 
VI  voete*'.    De  cursief  gedrukte  gelallen  en  woorden  s\jn  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


889 

Dessen   wissel    mit   Johan   voerss.  hefit  beleeft  ende 
bezegbelt    Frederic    Poet,    amptman    der   abdissen    van 


Item  daernae  hebhen  wy  ghewisselt  mit  Johan  den  Wreden 
dit  lant  naébeecreven,  dat  niet  in  Noertbergen  plach  te  koeren. 

Item  wi  hadden  ghekoft  in  Leerrebroeck  aver  des 
Velikengraven  by  Johan  des  Wreden  huys  vierdenhalven 
margen  landes  myn  en  tijndendeel  van  enen  margen,  ende 
dat  lant  hebben  wy  Johan  ghedaen. 

Daer  hebben  wy  weder  voer  dat  lant  voerss. :  In  den 
iersten  den  Westenenck  by  der  weteringe  vii  hont. 

Item  den  Westenenck  naest  den  dyke  ij  margen. 

Item  den  Willichaghen  tendes  den  Haghelstucke. 

Dessen  wissel  heft  bezeghelt  ende  beleeft  Herman  die 
Monter,  amptman  der  abdissen. 

Item  wy  hebben  ghewisselt  mit  Johan  Ludekenssoen,  als  die 
bezeghelde  brief  holt 

Item  wy  hebben  ghekregen  van  Johan  voerss.  x  hont 
lands  ende  ii  roede  voer  die  Wade. 

Item  wy  hebben  hem  wederghegheven  enen  groeten 
margen  op  die  Marke  by  der  Meente. 

Item  noch  j  margen  op  dieselve  marke. 

Item  noch  en  campken  landes  by  Johans  voerss.  berch- 
stede. 

Naar  het  Cartul  fol.  23v.— 24'. 


87.  1460  April  23. 

Albertus  van  Kalkar,  Henricus  van  Herxen,  Rutgerus 
van  Detinehem  en  Gregorius  van  Diest,  priesters  en  pro* 
vïsors  vAn  het  Fraterhuys  te  Zwoll,  maken  bekend,  dat 
zij  verkocht  hebben  aan  de  edele  vermogende  joncfrouw 
Kathrine  van  Voirst,  van  Gemen,  van  Asperen,  van 
Keppel  enz.,  eene  erfrente  van  een  oud  Frankryksch  schild, 
en  dat  onmiddellijk  na  dezen  verkoop  joncfrouw  Kathrine 

23* 


Digitized  by 


Google 


860 

deze  jaarrente  aan  het  Fraterhuyë  géschohkeh  heeft  onder 
voorwaarde,  dat  o.  a.  hiervoor  miswijn  gekocht,  na  haar 
dood  30  zielmissen  gelezen  en  op  haar  sterfdag  eenejaap- 
lijksche  memorie  gehouden  moet  worden. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  ende  tsesüch 
op  Sunte  Georgiusdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°.  1791. 

Met  twee  aanhangende  geschonden  zegde  tn 
groene  wa$  van  het  Fraterhuie  en  van  Katharine 
van  VoirsL 


88.  1462  Januari  23. 

Willem  van  Zweten  maakt  bekend,  dat  hij  na  overlijden 
van  Jutte  van  Zweten,  zijne  moeder,  als  leen  volger  en 
leensheer  op  verzoek  van  her  Albert  van  Kalker,  rectoer, 
en  Henrick  Zwarte,  procuratoer  der  priesters  en  clercken 
van  het  Clerkehuys  binnen  Zwolle,  de  genoemde  priesters 
en  klerken  beleend  heeft  met  het  goed  en  erf  geheeten 
Noterschguet  of  Sply tlofeleen ,  gelegen  in  Wyerkerspel,  in 
de  buurschap  Herxen,  en  waarvan  9  morgen  gelegen  zijn 
in  Leerebroek,  begrensd  ten  zuiden  door  der  Jonferen- 
slach  en  ten  noorden  aan  Styne  slach  van  Ittersum,  schie- 
tende van  de  Soestweteringe  aan  Hondenbergesslaeh;  2 
morgen  in  de  Waerslaghe,  belend  ten  zuiden  door. den 
heer  van  Utrecht  en  de  Hilighe  Stede  te  Hasselt  en  ten 
noorden  door  den  Koedyck,  en  dat  namens  de  genoemde 
priesters  Johan  Zwarte  hem  gehuldigd  en  den  eed  afge- 
legd heeft. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

twie  ende  tsestich  des  Saterdages  nae  Sunte  Agnieten- 

dach. 

Naar  het  CartuL  fd.  33*. 

NB.    Het  opschrift   Tan   dit   stuk   luidt:  „Uttera  de  Splytlolsleen. 
Feodum  est,  habens  speciale  jus.    Sciat  ergo  procurator  jus  ejus,  quod 
-potest  perdi,  sy  non  requiratur  tempore  suo  infra  annum  post  mortem 
▼asalli  nostrT. 


Digitized  by 


Google 


361 


1462  April  26. 


Gheert  Sticker,  richter  te  Dalfeen,  maakt  bekend,  dat 
Otto  van  Hekeren,  geheeten  van  Rechter,  ridder,  onder 
nader  omschreven  voorwaarden  verkocht  heeft  aan  de 
priesters  en  klerken  in  het  Clerkehuys  te  Swolle  „al 
alsulcke  rechte  ende  seker  loesbrieve",  die  hij  heeft  aan 
het  erve  en  goed  Holthusen,  gelegen  in  Zalland,  in  het 
kerspel  van  Dalfeen  en  de  buurtschap  Leente. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

twie  ende  'tsestich  des  Maendaghes  nae  Sunte  Mar- 

cusdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1792. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Gheert  Sticker 
en  van  Otto  van  Hekeren.  —  Het  tweede  is  iets 
geschonden. 

90.  1463  Maart  8. 

Gheert  Sticker,  richter  te  Dalfeen,  doet  kond,  dat  Otto 
van  Hekeren,  geheeten  van  Rechteren,  ridder,  voor  hem 
en  gerichtslieden  verklaarde  verkocht  te  hebben  aan  her 
Albert  van  Kalker,  her  Henric  Zwarte,  her  Jacob  van 
Enchusen,  her  Gregorius  van  Halen  en  hun  metgezellen, 
priesters  en  clercken  in  het  Clerkenhuys  binnen  Swolle, 
net  erve  en  goed  Holthusen,  in  het  kerspel  van  Dalfeen, 
in  de  buurtschap  toe  Leente. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

dree  ende  tsestich  des  Dinxdages  nae  den  Sonendach 

Reminisoere. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1793.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  32r.  en  Jol  411. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Otto  van  Rechteren;  dat  van  Gheert  Sticker  is 
niet  meer  aanwezig. 

N.B.   In  het  Cartularium  fol.  41  staat :  „Gegeven  en*.  Mcccclxiii  feria 
9»  post  Pominieam  Remin  Ucere", 


Digitized  by 


Google 


362 

In  doroo  staat:  „Littera  principalis  de  predio  Uollhuseo  per  scultelum 
et  dominum  Otlonem  sigilïata".  —  Onmiddellijk  onder  dit  stuk  op  lol. 
32*  v.  h.  Cartul.  staat  door  latere  hand  geschreven:  „Notandam*  Aute- 
qaam  comparaYerunt  patres  nostri  prediom  istud,  f  uit  quedam  pecèa 
terre  cum  domuncula  quadam,  spectans  ad  sororea  Domus  Sancle  Geeilie 
ter  Kinderhuys,  contingua  predio  huic  et  terris.  luhabitator  vero  doman- 
cule  hujusmodi  propter  contiguilatem  non  parom  molestus  fuit  et 
offensus  cum  suis  colouo  predii  Hohhusen,  protunc  dicto  Rodolpho  Bruto. 
Quapropter  Rodolphus  prescriptus  pro  redempcione  vese  et  molestie 
comparavit  et  emit  a  sororibus  der  Kinderhuys  peciam  ipsam  cuna. 
domuncula  in  eadem  extructa  pro  quadraginta  florenis  Aernemensibus, 
et  domunculam  ipsam  evertit  terre  coequas.  Verum  Rodolphus,  ut  puto, 
minus  habens  quia  solvendo  non  erat,  postquam  emerunt,  ut  prescripsi, 
patres  nostri  predium,  resignavit  et  ipse  jus  et  emptionem  pecie  prescripte 
patribus  nostris,  quo  vel  ipsi,  quod  per  se  ipse  non  poterat,  solveren t 
sororibus  prescriptos  zl  florenos  Aernemenses  et  sic  peciam  ipsam 
sibi  usurparent  et  appropriarent ,  quod  et  factum  est.  Nam  sororibus 
sol  ver  u  n  t  et  pecia  ipsa  cessit  et  ipsis  et  nobis,  successoribus  eorum. 
Hec  prescripta  narraverunt  nobis  Johannes  filius  Rodolphi  prescrtpti 
et  Henrick  Coesvelt,  colonus  dos  ter,  anno  1500". 


91.  1473  Februari  27. 

Albertus  van  Kalker,  rectoer,  Henricus  Zwarte,  procu- 
ratoer,  Jacobus  Enchusen,  Tricus  van  Kalker  en  de  andere 
priesters  en  clerken  van  het  Clerkehuys  te  Swolle,  ver- 
klaren verkocht  te  hebben  aan  Egbert  Bading  een  „kelre" 
onder   hun  kamer,  achter  zijn  huis  gelegen,  welk  huis 
gelegen  is  in  de  Beghinenstraete  en  waarin  hij  nu  woont 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
drie    ende    tsoeventich   des   Saterdaghes   nae   Sunte 
Mathiasdach  des  hilighen  Apostels. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  NQ  1794. 
Met  het  zegel  in  groene  was  van  het  Clerkehuys. 


92.  1473  Augustus  28. 

Albertus  van  Kalker,  rectoer,  Henricus  Zwarte,  procu- 
satoer,  en  de  andere  priesters  en  clerken  van  het  Clerke- 
huys te  Zwolle  maken  bekend,  dat  zij  met  Gheert  van 


Digitized  by 


Google 


363 

Byngeren  en  diens  vrouw  Lubben  overeengekomen  zijn, 
om  onder  bepaalde  voorwaarden  een.  poort  te  maken 
tusschen  de  „erven  ende  vaelden",  aan  beide  partijen  toe- 
behoorende. 

Gbegbeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
.  drie  ende  tsoeventich  op  Sunte  Augustinusdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  NQ  1795. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  %oas  van 
het  Clerkehuy8  en  van  Oheert  van  Byngeren. 


93.  1473  November  8. 

AlbertuB  van  Kalker,  rectoer,  en  Henricus  van  Herxen , 
procuratoer,  en  de  overige  priesters  en  clercken  in  het 
Clerkebuys  binnen  Zwolle  maken  bekend,  dat  zij  na  het 
overlijden  van  Johan  Zwarte,  die  hulde  en  eed  gedaan 
had  voor  het  leen  Notersguet  aan  Willem  van  Zweten  als 
leenheer,  op  dato  van  dezen  brief  genoemden  Willem  ge- 
beden hebben  wederom  ten  behoeve  van  het  Clerkehuys 
xnet  dit  goed  beleend  te  worden,  en  dat,  na  verkregen 
toestemming,  Loesse  Gheert  Loessensoene  namens  hen 
den  leenheer  gehuldigd  en  den  eed  afgelegd  heeft. 

Ghegeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
drie  ende  tsoeventich  des  Maendages  nae  Sunte  Wille- 
brordusdacb. 

Naar  het  Cartul  fol  35v. 


«4.  1473  November  8. 

Willem  van  Zweten  als  gerechte  leenheer  maakt  be- 
kend, dat  hij  op  verzoek  van  her  Henrick  Zwarte,  pro- 
curatoer der  priesters  en  clercken  in  het  Clerkehuys 
binnen  Zwolle,  na  den  dood  van  Johan  Zwarte  de  genoemde 
priesters  en  klerken  beleend  heeft  met  het  leen,  Noters- 
guet geheeten,  gelegen  in  het  kerspel  en  in  de  buurschap 
Herxen,  en  dat  Loesse  Gheert  Loessensoene  namens  de 


Digitized  by 


Google 


364 

priesters  en  klerken  hem  als  leenheer  gehuldigd  en  den 
eed  afgelegd  heeft. 

Ohegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
drie  ende  tsoeyentich  des  Maendages  nae  flunte  Wil- 
brordusdach. 

Naar  het  CartuL  fd.  35*. 


95.  1478  Augustus  28. 

Johan  Zuere  en  Henrick  Bodiker,  door  schepenen  be- 
noemde mombers  van  Johan  van  Lemelen  de  Jonge,  echte 
zoon  van  Johan  van  Lemelen  de  Olde,  verklaren  aan  de 
priesters  en  clerken  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle  over 
te  geven  het  huis  met  den  tuin  in  Musschenhagen,  door 
Johan  van  Lemelen  die  01de  gekocht  van  Johan  Egberts- 
soene,  doch  waarvoor  de  kooppenningen  door  hem  niet 
waren  betaald  doch  voorgeschoten  door  de  priesters  en 
clerken  voornoemd. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

acht  ende  tsoventich  op  Sunte  Augustinusdach  des 

Hilighen  Bisscoeps  ende  Confessoers. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°.  1796. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Johan  Zuere  en  Henrick  Bodiker. 

NB.  In  dorso  staat:  „Nos  emimus  isUm  domum  ftecundum  ienorem 
litere,  sed  sorores  soWerunt  nobis.  Sic  quod  domus  et  area  solum 
pertinent  jam  sororibus  propter  cantelam;  sic  facta  est  empcio". 


96.  1479  Maart  12. 

Johan  Beratz,  onderschulte  te  Vollenhoe,  maakt  bekend, 
dat  Claes  Hilbrantzsoen  en  zijne  vrouw  Golde  voor  hem  en 
keurnooten  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  aan  Coop 
Janssoen  eene  jaarrente  van  een  gulden  en  V»  oort,  te  be- 
talen met  Allerheiligen  uit  een  erf,  gelegen  in  het  kerspel 
en  in  het  gericht  van  Vollenhoe,  belend  ten  zuiden  door 
het  Monykeerve  van  Sint  Johanscamp  en  ten  noorden 


Digitized  by 


Google 


866 


door  het  erf  van  Jacob  Benenssoen,  thans  toebehoorende 
aan  Wyllem  Cleyssoen. 

Gegheven   int  jair   ons  Heren  dusent  vierhondert 
negen  ende  tsoventich  op  Sunte  Gregoriusdach  Papa. 

Naar  het  Cartvi.  fol.  55\ 

NB.  Het  stak  is  door  twee  pennekrassen  doorgehaald.  De  daaronder 
op  den  kant  geschreven  aanmerking  is  wegens  het  afbrokkelen  van 
hei  vervaarde  papier  niet  te  ontcijferen, 


97.  1479  November  19. 

Johan  van  Ittersum,  amptman  van  Yselmuden,  maakt 
bekend,  dat  Henrick  ten  Bryncke  en  zijn  vrouw  Otte,  voor 
hem  en  gèrichtslieden  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben 
aan  her  Albert  van  Kalker,  rectoer,  her  Henrick  Zwarte, 
procnratoer,  her  Jacob  van  Enchusen,  her  Jacob  van 
Utrecht  en  de  andere  priesters  en  clerken  van  het  Clercke- 
huys  te  Zwolle  2  morgen  land,  gelegen  in  het  kerspel  van 
Yselmuden,  schietende  van  het  land  der  kerk  van  Ysel- 
muden aan  „Kuynre  wech"  en  aan  „die  meen  te"  tusschen 
de  priesters  en  clerken  voornoemd  ter  eenre  en  Henrick 
Mathijssoene  ter  andere  zijde,  onder  voorwaarde,  dat  de 
bezitter  van  dit  land  vier  roeden  dijk  tusschen  den  Berch 
bij  Yselmuden  en  Grafhorst  zal  „verwaren". 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhonder 

neghen  ende  tsoeventich  op  Sunte  Elysabethsdach  der 

hiligher  weduwen. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente ZwoUe  N°  1797.  —   Ook  in  afschrift  in 
'    het  CartuL  fol.  31*. 

Met  de  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Johan  van  Itterswn  en  van  Henrick  ten  Bryncke. 

NB.  In  het  Cartul.  staat  onder  dit  stok  geschreven:  „Item  dese 
vore.  5'/t  morgen  myt  den  anderen  4  morgen  by  den  Zonnenberge 
hebben  oer  Mastebroycksdyke  nae  inholt  der  breve  vorss.  ende  aen 
roede  meer  by  versamen  ysse.  Mer  sie  en  hebben  ghene  weteringe  in 
Mastebroyck  noch  weghen,  want  die  vorss.  morghen  myt  den  anderen 
lande  daerby  gelegen ,  eer  dat  Mastebroeck  bedyket  wert  myt  eene  dyke 
van  Graff horst  toe  den  SSonnenberf e,  bedyket  weren/' 


Digitized  by 


Google 


886 


1480  April  11. 


[Gheert]  van  Berckum,  richter  te  Ommen,  maakt  be- 
kend, dat  Derck  van  Borne  en  Qertruedt  zijne  vrouw, 
voor  hem ,  keurnooten  en  gerichtslieden  verklaard  hebben 
verkocht  te  hebben  aan  Hermen  Albertzsone  en  Lubbe 
zijne  vroaw  hun  aandeel  in  het  erve  Hallynck,  gelegen 
in  het  gericht  Ommen  en  in  de  mark  en  buurtschap 
Lemele,  en  zijn  aandeel  in  de  landen  op  Ommeressche, 
in  Latracher,  en  in  de  Strangen  op  0mmere9sche,  en 
het  aandeel  van  zgne  gaerden  voor  een  som,  die  zij 
betuigen  ontvangen  te  hebben. 

Int  jair  ons  Heren  1480  des  Dynxdages  nae  Beloken 
Paeschen. 

Naar  het  Cartnl.  fol  58*. 

99.  1481  Frederik  13. 

Frederick  van  Hekeren,  geheeten  van  Rech teren,  ver- 
klaart verkocht  te  hebben  aan  Albert  van  Kalker,  rectoer, 
Henrick  Zwarte,  procuratoer,  en  de  andere  priesters  en 
clerken  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle  „alsulke  loeze  ende 
loesbrieve",  welke  zijn  vader,  Otte  van  Rech  teren,  had 
aan  twee  erven,  Holthusen  genaamd,  gelegen  in  Zallant, 
in  het  kerspel  van  Dalfsen,  in  de  buurschap  van  Leente. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
een  ende  tachtentich  op  Sunte  Valentijns  avent 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N9  1798.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  foL  41r.  en  in  gecoll.  afechrift  in  het 
Archief  der  Emanuekhuizen  te  Zwolle. 

Met  de  zegde' in  groene  was  van  Frederick  van 
Hekeren,  Wycher  Poppe  en  Tyman  ten  Bueche; 
dat  van  W.  Poppe  is  iets,  dat  van  T.  ten 
Bussche  ia  zeer  geschonden, 

100.  1482  December  16. 

Tydeman  ten  Busch  en  Werner  Duesterbeke,  schepenen 
van   Swolle,   maken  bekend,  dat  te  bunnen  overstaan 


Digitized  by 


Google 


367 

verklaard  hebben  Lubbert  Rolofssoen  ea  zijn  vrouw  Alijt, 
dat  Henryck  van  Herxen,  rectoir,  en  Ludowicus  van 
Baesel,  procuratoir,  en  de  andere  priesters  en  klercken 
in  het  Klerckhues  te  Swolle  van  hen  gelost  en  afgekocht 
hebben  vijf  mud  rogge  'sjaars,  welke  zij  hadden  uit  het 
huis  en  de  were  der  priesters  voornoemd,  waarin  zij  wonen 
krachtens  een  daarvan  bestaande  moetsoensbrief. 

Qhegheven  int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert 

twee    ende    tachtentich    des    Maendages   nae   Lucie 

Virginis. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-archicf  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1799. 

Met  de  zegels  in  groene  tvas  van  beide  schepenen; 
dat  van  Tydeman  ten  Busch  is  iets  geschonden. 


101.  1483  Januari  28. 

Evert  Sticker  en  Spaen  van  Camphusen,  gekoren  moet- 
soens  en  scheidslieden  van  Johannes  Koeckman  en  de 
gemeene  priesters  en  clercken  in  het  Clerckhuys  te  Zwoll, 
en  Berent  van  Merne  en  Gherbrant  Vrye,  moetsoens  en 
Bcheidslieden  van  Evert  Koeckman,  maken  bekend,  dat 
zij  in  minnelijke  schikking  de  nalatenschap  van  wijlen 
Goesen  Koeckman,  vader  van  Johan  en  Evert,  in  dier 
voegen  verdeeld  hebben,  dat  aan  Johannes  toegekend 
werden  9  morgen  land,  gelegen  in  Leerbroek  in  het  erf 
Ter  Duyth,  in  het  kerspel  van  Wye  en  in  de  buurschap 
Herxen,  belend  ten  zuiden  door  het  klooster  Wyndesem, 
ten  noorden  door  het  Clerckhuys  te  Zwolle  en  ten  westen 
door  de  Zoestweteringhe ,  kommervrij  van  alle  tienden, 
pacht,  schatting  enz.,  onder  voorwaarde,  dat  Evert  of  zijne 
erfgenamen  die  9  morgen  mogen  inlossen  met  550  Rijn- 
sche  goldgulden;  verder  de  helft  van  de  tienden  uit  den 
Hand,  uittekeeren  aan  de  priesters  en  clercken  van  het 
Clerckehuys  zoolang  als  Johannes  leeft;  dat  Evert  daaren- 
tegen alle  overige  goederen ,  roerende  en  onroerende ,  zijn 
toegesproken  onder  voorwaarde,  dat  hem  alle  schulden  van 
zijn  vader  zullen  toevallen. 

Ghegheven  int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert 


Digitized  by 


Google 


368 


drie   ende '  tachtentich  in  die  octave  van  Sant  Ag- 
nieten  der  Hilligher  Joncfrouwen. 

Naar  het  CartvL  foL  26*.  —  Ook  in  een  door 
den  notaris  Micïuiel  Hertgersz.  gecoll.  copij  in  het 
Archief  der  EmanueUhuizm  te  Zwolle. 


102.  1483  September  24  (?) 

Gherlich  Blomendall,  richter  te  Wye,  maakt  bekend, 
dat  Gbeert  van  Bingeren  en  Lubbe  zijne  vrouw  voor  hem 
en  gerichtslieden  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  aan 
heer  Henrick  van  Horzen,  rectoer,  heer  Lodewich  van 
Basell,  procuratoer,  heer  Jacpb  van  Utrecht  en  de  overige 
priesters  en  clercken  in  het  Clerckehuys  binnen  Zwolle, 
3!/2  morgen  land,  eertijds  behoord  hebbende  tot  de  hoeve 
Ter  Weden,  gelegen  in  het  kerspel  van  Wye,  de  buur- 
schap  Herxen  upter  Utermarck,  belend  ten  noorden  door 
de  genoemde  priesters,  ten  zuiden  door  de  erfgenamen 
van  Syne  van  Ittersum  en  Herman  Koeckeman,  schietende 
van  den  dijk  tot  aan  het  land  van  Tyman  ten  Busche. 
Gegeven  int  jair  ons  Heren  Mcccclxxxvi  des  Woens- 
dages  voir  Sinte  Michiels '). 

Naar  het  CartvL  fol  26*. 


103.  1483  November  26. 

Tyman  ten  Busche  en  Albert  Snavel,  schepenen  van 
Zwolle,  maken  bekend,  dat  te  hunnen  overstaan  verklaard 
hebben  her  Gheert  Hermans  Evertssoens  soen,  priester, 
en  zijne  moeder  Gheertruyt  ter  Brugen  met  Rutgher  van 
Gelre,  hunnen  momber,  ontvangen  te  hebben  van  Henrick 
van  Herxen,  rectoer,  en  Lodowich,  procuratoer,  en  de 
andere  priesters  en  clercken  van  het  Clerckehuys  te 
Zwolle    een    som    geld,    waarvoor   zij    verkocht   hebben 


1)  De  laatste  woorden  zijn  door  het  afsneden  van  den  ondersten  rand 
niet  te  ontcijferen, 


Digitized  by 


Google 


369 

hunne  aanspraken  en  hun  recht  op  „enyche  guede  af- 
renthe",  welke  zij  in  het  Clerckehuys  gebracht  hebben, 
uitgezonderd  een  lijftocht,  welke  op  hen  beiden  op  het 
huis  gevestigd  is  krachtens  een  door  de  priesters  be- 
zegelden brief. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  twee  ende 
tachtentich  des  daghes  nae  Sunte  Katherynendach 
des  Heylighen  Jonfers  ende  Martelaersche. 

Naar  het  origineel  in  het  Ovd-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1800. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Tyman  ten  Bussche  en  Albert  SnaveL 


IM.  1484  Maart  8. 

Burgemeesters,  Schepenen  en  Raad  van  Swolle  maken 
bekend,  dat  voor  hen  in  het  schependom  verklaard  hebben 
her  Henrick  van  Herxen,  priester  en  rectoir  van  het  Firater- 
huss  te  Swolle,  en  her  Lodewyck  van  Basel,  medepriester, 
met  meister  Johan  ten  Water  tot  momber,  dat  zij  als 
„hantgetruwen  ende  testamentoers"  van  heren  Willem  van 
Vollenhoe,  vicarius  in  Zwolle,  Johan  Wolterssoen  „onsen 
burger"  gemachtigd  hebben  voor  Willem  voornoemd  op 
te  treden. 

Gegheven  int  jair  ons  Heren   dusent  vierhondert 

vier  ende  tachtentich  des  Wondesdages  nae  den  Son- 

nendage  Esto  michi. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwoüe  N°  1801. 

Met  het  zeer  geschonden  zegel  in  groene  was  der 
stad  Zwolle. 


106.  1484  Juli  23. 

Segher  van  Bechteren,  amptman  in  Zallant,  betuigt,  dat 
Johannes  Koecman,  Ooesen  Koecmans  sone,  geschonken 
heeft  om  Godswil  aan  Henrick  Zwarte  van  Herxen, 
Jacob  die  Voecht  van  Utrecht,  Lodewich  van  Bazell,  Dirck 


Digitized  by 


Google 


87Ó 

Tan  Campen,  ten  behoeve  der  vergadering  der  priesters 
«en  clercken  des  Oerokehuys  bynnen  Zwolle,  waar  19 
in  wonen ,  hetgeen  hij  geërfd  heeft  van  wijlen  zijn  oom 
Roelof  Koeckman,  te  weten  het  zesde  deel  van  14  morgen 
land  in  het  kerspel  van  Zwolle  in  de  buurschap  Zuthem. 
Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert  vier 

ende    tachtentich    des    Vridaghes   na   Onser   liever 

Vrouwen  dach  Annunciacio. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1802. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Segher  van  Rechteren. 


106.  1486  Maart  13. 

Wycher  Poppe,  Albert  Snavell,  Rutgher  Snavell  en 
Spaen  van  Camphusen,  als  moetsoens  en  scheidesluden 
tusechen  heer  Henrich  van  Herxen,  reotoer  van  het 
Clerohuys  te  Zwolle,  ter  eenre  en  Goesen  Geertsz,  Geert 
Andreesz.  en  Jutte,  nagelaten  kinderen  van  Henrich 
Proerter  en  Mynne  zijne  vrouw,  met  gemelden  Goesen  hun 
oom  als  momber,  Geert  Hoefman  en  zijne  vrouw  Femme, 
Weijnalt  Arentsz.  met  Geze,  Geert  Johans  Ten  Duveler 
met  Geerthe  zijne  vrouw  ter  andere  zijde,  over  het  erve 
-en  goed  geheeten  Noirtberch  in  het  kerspel  van  W\jhe  en 
Ter  Heyne  in  de  buurschap  Herxen,  verklaren  dat  zij  dit 
erve  en  goed  aan  Henrich  van  Herxen  tegen  eene  uit  te 
betalen  som  gelds  toegewezen  hebben. 

Gegeven   int  jaer  ons  Heren  duysent  vierhondert 

ses  ende  tachtentich   des  anderen  dages  nae  Sunte 

Gregoriusdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1804. 

Met  de  iets  geschonden  zegels  van  Wycher 
Poppe,  Albert  Snavell,  Rutgher  Snavell  en  Spaen 
van  Öamphusen;  dat  van  1  en  4  in  bruine,  dat 
van  2  en  3  in  groene  was. 


Digitized  by 


Google 


871 

107.  1486  Juni  28. 

Willem  -van  Zweten,  leenheer,  verklaart  op  verzoek 
van  Lodewich  van  Baseü,  proouratoer  der  priesters  en 
cleroken  van  het  Glerckehuys  te  Zwolle,  dit  huk  na  den 
-dood  van  Loeeen  Oheert  Loesensoen  beleend  te  hebben 
met  het  leen  Notersguet,  in  het  kerspel  van  Wye.,  in  de 
buurscbap  Herxen,  en  dat  voor  de  genoemde  priesters 
Egbert  Tymmerman  van  Deventer  den  eed  afgelegd  heeft. 
Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

ses  ende  tachtentich  op  Sun  te  Peters  ende  Pauwels 

Aevent  der  Heiligen  Apostelen. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
rrusenU  Zwolle  N°  1806. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Willem  van  Zweten. 

108.  1486  Augustus  25. 

Werner  Duestefbeke  en  Henrick  Knoppert,  schepenen 
te  Swolle,  maken  bekend,  dat  Peter  van  Osa,  „prenther," 
*n  Alijt  zijne  vrouw,  voor  hen  in  het  schependom  ver- 
klaarden, dat  Johan  Kootkyn  „behalden"  heeft  een  jaar- 
rente  van  71/»  golden  Overlantsche  Rynsche  guldens,  te 
betalen  met  Paschen,  uit  hun  were,  gelegen  in  de  Sas- 
sinckstrate  tussohen  de  weer  van  de  erfgenamen  van 
Lambert  Aptheker,  aam  de  eene  en  de  erfgenamen  van 
her  Johan  Styckers  aan  de  andere  zyde. 

Gegheven  mt  jair  one  Heren  dusent  vierhondert 

ses  en  tachtentich  des  Vrydages  nae  Bertholoméi  dee 

Hilgen  Apostels. 

Naar  een  ongezegeld  stuk,  op  papier,  liggende 
achter  in  het  Cartularium. 


NB.  In  dorao  staat:  „Item  ie  Jan  Kotghen  Iteune,  dat  my  afgelost 
is  aodefhahren  golden  gulden  ende  twe  heerenpout".  —  Door  latere 
hand  geschreven:  „De  redditibns  annuis  ex  domo  Petri  Oss". 


Digitized  by 


Google 


872 

109.  1486  September  9. 

Gheert  van  Bynghereü  en  zijne  vrouw  Lubbe  verklaren 
geschonken  te  hebben  aan  het  Clerckhuys  te  Zwolle  „dat 
anschot  mit  den  willigen  van  des  Veliken  maet",  als  ver- 
goeding van  een  tekort,  dat  het  huis  leed  bij  een  land- 
wissel  met  Berent  Jacobssoen  zaliger. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert  ses 
ende  thachtentich  des  Saterdages  nae  Oneer  Vrouwen 
dach  Nativitas. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle  N°  1806. 

Met  de  zegels  in  groene  Vfas  van  Gheert  van 
Byngheren  en  van  Willem  Kuten. 


1 10.  1486  September  27. 

Gheerloch  Blomendael,  richter  te  Wye,  maakt  bekend, 
dat  te  zijnen  overstaan  verkocht  hebben  Gheert  van 
Bingeren  en  zijne  vrouw  Lubbe  aan  Henric  van  Herxen, 
rectoer,  Lodewyck  van  Basell,  procuratoer,  Jacob  van 
Utrecht  en  de  andere  priesters  en  clercken  in  het  Clercke- 
huys  te  Zwolle,  vierdehal ve  morgen  land,  gelegen  in  het 
kerspel  Tan  Wye,  in  de  buurtschap  Herxen,  opter  Vter- 
marck,  ten  noorden  begrensd  door  het  Clerkenhuys  en 
ten  zuiden  door  de  erfgenamen  van  Styne  van  Ittersom 
en  die  van  Herman  Koerman,  schietende  van  den  dyk 
achteraan  lant  van  Tyman  ten  Busch,  vroeger  behoorende 
by  den  hof  ter  Weden. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Herep.  dusent  vierhondert 

ses  ende  tachtentich  des  Woensdaghes  voer  Sunte 

Michiel  des  Hilighen  ArchengeL 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1807.  • 

Met  het  zegel  in  bruine  was  van .  Gheerloch 
BlomendaeL 


Digitized  by 


Google 


378 

111.  1487  Augustus  2. 

Jacob  ten  Hoerne  en  zijne  vrouw  Katherina  Knigge  ver- 
klaren   verkocht   te   hebben    aan    Herman   Maessoen   en 
Symon   Glauwe  als  mombers  over  Henrich  en  Jacob,  na- 
gelaten kinderen   van   Lubbert  Jacobsoen,   de  jaarrente, 
waarvan   melding  gemaakt  wordt  in  den  principaelbrief 
dd.  1443  Februari  1,  waardoor  deze  gestoken  is  (zie  N°  64). 
Int  jaar  ons  Heren  dusent  vierhondert  soeven  ende 
tachtentich    opten     anderden    dach    in    der    maent 
Augustus. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle  N°  1785. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  wae  van 
Jacob  ten  Hoerne  en  Goesen  Dericksoen. 

112.  1491. 

Frederick  van  Zulen  van  Blekenberch,  rychter  te  Urn- 
men,  maakt  bekend,  dat  voor  hem  en  korneuten  verklaard 
hebben  Johan  van  Kerler  off  van  Schedelick  en  Johanna, 
zijne  vrouw,  en  Elske,  weduwe  van  Gerbert  ten  Bussche, 
en  Johan  van  Kerler  hun  momber,  dat  zij  verkocht 
hadden  aan  Herman  ter  Molen  en  LubSe  zijne  vrouw, 
hun  aandeel  in  het  goed  Hallinck ,  gelegen  in  het  gericht 
van  Ummen  en  in  de  „mereken  ende  buerschap  te  Lemele". 
Gegeven  int  jair  ons  Heren  1491. 

Naar  het  Cartvi.  Jol.  58'. 

113.  1491  Februari  3. 

Wolter  van  Oy,  amptman  van  Essende,  verklaart  be- 
leend te  hebben  op  verzoek  van  Johan  Koeckman,  priester, 
rectoer  van  het  Clerckehuys  te  Zwolle,  de  priesters  en 
clereken  van  het  Clerckehuys  te  Zwolle  met  Wyscingsguet, 
liggende  in  de  kerspelen  van  Wye  en  van  der  Heyne, 
te  weten:  6  morgen  land  in  Herxen  „op  der  marke  byn* 
nendykes  ende  op  den  toghe  butendykes";  twee  akkers  in 
het  kamp  by  Gheerloch  Zwarten-huis;  een  akker  bij  het 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  24 


Digitized  by 


Google 


m 

huis  van  de  erfgenamen  van  Steven  Kute;  hei  derdedeel 
van  de  helft  der  hofstede  waarop  Wyllem  Kute  woont; 
het  derdedeel  van  het  Duerkempken;  het  huis  en  land, 
waar  Gheert  Becker  plach  te  wonen;  de  hofstede,  waarop 
Bernt  van  Vreden  woont;  16  morgen  in  Leerebroeck ,  die 
Steven  Luese  „onder  synre  ploech  heft";  derdehal ve 
morgen  b\j  den  Velikengraven ,  waarop  Gerbrich  placht 
(e  wonen;  3  morgen  voor  des  Wreden  vaelt  gelegen; 
2  morgen  in  den  Breden  broeck;  1  morgen  bij  Holt- 
mans  huys;  Berent  Segevelt's  twee  morgen;  twee  deelen  van 
een  morgen  aan  de  Sciphorst;  '/*  morgen  achter  het  huis 
van  Prederic  van  Haeren,  en  te  Overheyne  Koeckmans- 
kempken  met  al  zijn  toebehooren.  Bovendien  verklaart 
Wolter  van  Oy,  dat  Arend  van  Huysweerden  voor 
Johannes  Koeckman  den  eed  gedaan  heeft. 

Gegeven  in  den  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert 

een  en  tnegentich  op  Sunte  Blasiusdach  des  Heiligen 

Martelaers. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1808. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Wolter  van  Oy. 

114.  1494  Juli  12. 

Wolter  van  Oy,  amptman  der  heyliger  lude  ende  guede 
in  den  ghestichte  van  Utrecht  van  wegen  der  abdis  en 
het  capittel  der  wertliker  kerken  van  Essende  in  den 
cresdoem  van  Coelen,  maakt  bekend,  dat  voor  hem  en 
gestichtsmannen  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  Arent 
die  Wreede  en  zijne  vrouw  Johanna  en  Luke  die  Wreede 
ên  zijne  vrouw  Lutgert  aan  heer  Johan  Coeckman,  recthoer, 
heer  Peter  van  Deventer,  procuratoer,  heer  Jacob  van 
Utrecht  en  hunne  medebroeders,  de  priesters  en  clercken 
in  het  Clerckehuys  binnen  Swolle,  twee  delen  van  een 
stuk  land  gelegen  in  Leerbroick  in  den  Wyldenslach,  in 
het  kerspel  van  Wye  en  de  buurschap  Herxen,  belend 
ten  oosten  door  de  Velicke-grave  en  ten  westen  aan  den 
Heuvellcolck;  verder  */,  van  de  helft  der  hofstede  daar 


Digitized  by 


Google 


875 

Wilhelm  Kute  op  placht  te  wonen,  benevens  s/8  van  het 
Duerkampken  en  het  derdedeel  van  de  Lange  Mergen  in 
die  Seiphoerst,  alles  eertijds  behoorende  tot  Wysschincks- 
guet,  gelegen  in  de  kerspelen  van  Wye  en  Heyne. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
vier  ende  negenüch  op  Stmte  Margaretenavent  der 
Heyliger  Joncfer. 

Naar  het  Cartvl.  fol  27'. 


115.  1497  Maart  24. 

Henrick  van  den  Oesterhave,  richter  te  Dalfsen,  maakt 
bekend,  dat  te  zijnen  overstaan  verkocht  heeft  Albert 
van  Derlevoirde  aan  heer  Johan  Koeckman,  rectoer,  heer 
Jacob  van  Utrecht,  heer  Johan  van  den  Busch,  en  de 
andere  priesters  en  clercken  van  het  Clerckehuys  te  Zwoll , 
een  kamp  land  van  ongeveer  3  morgen,  gelegen  in  de 
Steede,  in  het  kerspel  van  Dalfsen  en  in  de  buurschap 
Lenthe  tusschen  Beelhem  en  het  Clerckehuys  voorss.  ter 
eenre  en  het  Kynderhuys  ter  andere  zijde,  strekkende 
van  de  Kleine  Weteringe  tot  op  den  gemeenen  weg. 

Gegeven   int  jair    ons   Heren    dusent   vierhondert 

seven    ende   tnegentich    op    Onser   Liever   Vrouwen 

avent  Annunciatio. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1809.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  fol  46*. 

Met  de  zegde  in  groene  was  van  Henrick  van 
den  Oeeterhave  en  van  Albert  van  Derlevoirde; 
dat  van  den  laatste  is  geschonden. 

NB.  In  het  Cartul.  laidt  de  dateering:  „Gegeven  ent.  MCCCCXCVII 
in  profesto  Annunciacionis  Dominice". 


116.  1497  April  22. 

Prior   en    gemeene    conventualen   van  het  Regulieren- 
klooster  van  Sunte  Agnetenberch  buten  Swoll  maken  be- 

24* 


Digitized  by 


Google 


876, 

kend,  dat  zij  verkocht  hebben  aan  de  priesters  en  clèrcken 
binnen  Swolle,  een  stuk  land  in  het  kerspel  van  Dalfsen, 
in  de  buurschap  Lenthe  gelegen,  tusschen  de  priesters 
en  clèrcken  voornoemd  aan  beide  zijden  en  strekkende 
van  de  Wetering  tot  op  den  gemeenen  weg. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  seven  ende 
tnegentich  des  Saterdages  voer  Sunte  Jorijsdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud' Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1810.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  Jol  46*. 

Met  het  iets  geschonden  zegel  in  groene  was 
van  het  klooster  Sint  Agnietenberg. 

NB.    De  dateering  in  het  Cartul.  luidt:  „Int  jaer  eni.  MCCCCXCV1I 
Sabbato  ante  Georgii". 


117.  1497  October  21. 

Evert  Vreese  en  Symon  Polman ,  gekoren  moetsoens  en 
scheidslieden  van  heer  Johan  Coeckman  en  Evert  Coeck- 
man,  broeders,  ter  eene,  en  Folkier  van  Haerst  en 
Rutgher  van  Haerst,  gekoren  moetsoens  en  scheidslieden 
van  Johan  Coeckman  en  joffer  Nese  Coeckman  zijne  zuster, 
ter  andere  zijde,  maken  bekend,  dat  zij  de  nalatenschap 
van  wijlen  Johan  Herman  en  Roloff  Coeckman,  ooms  der 
beide  partijen,  in  minnelijke  schikking  in  dier  voegen 
verdeeld  hebben,  dat  heer  Johan  en  Evert  ontvangen 
hebben  in  het  kerspel  van  Wye  en  de  buurschap  Herxen : 
6  morgen  land  te  Herxen  op  de  Nicke  binnendijks  en 
opten  Toege  buitendijks;  2  acker  land  gelegen  in  een  kamp 
bij  het  huis  van  Roloff  Blanckevoird ;  */s  van  he*  Duer- 
campken;  1  acker  land  in  de  Oansebrinck;  de  helft  van 
t/s  acker  op  Willem  Kute's  hofstede;  omtrent  1  morgen 
land  in  Leerebroick  en  1  stuk  land  genoemd  de  Hene- 
colck  ]).   In  het  kerspel  van  der  Heyne :  omtrent  3  morgen 


1)  Op  fol.  40*.  van  het  Cartul.  viudl  men  omtrent  dit  land  de  volgende 
aanteekening,  door  een  zestiende-eeuwsche  hand  geschreven: 
*  „Notandum  de  9  jugeribus  Koeckmans,  de  quibns  e  regione  littere 


Digitized  by 


Google 


377 

geheeten  dat  Korteslach  bij  des  Wreeden  huys,  lj2  van 
3  morgen  in  den  Bredenbroecke,  1  morgen  bij  Holter- 
mans  huys;  2  morgen  die  Hessel  Segesvelt  in  pacht  heeft; 
Vs  van  een  stak  land  geheeten  de  Lange  morgen  in  de 
Scyphorst;  Coeckmans-campken  te  Averheyne  en  lJ2  morgen 
achter  Frederick  van  Harens  hofstede.  Verder  het  geheele 
goed  op  de  landen  van  Vollenhoe  gelegen,  benevens  het 
goed  op  Wennepperveen  en  eene  maet  in  de  vryheit  van 
Zwolle,  gelegen  buiten  de  Lutykepoirte  tusschen  de  erfge- 
namen van  Wycher  Poppe  en  de  zusters  van  der  Maet, 
strekkende  van  den  steeg  tot  aan  de  Luer;  eene  maat 
te  Dese  gelegen,  strekkende  van  den  steeg  tot  aan  de 
landen  van  de  erfgenamen  van  Henric  ter  Haren,  benevens 
eene  doorgaande  weer  binnen  Zwolle  in  de  Beghinenstrate, 
die  aan  wijlen  Roloff  Coeckman  behoorde.  Dat  hiertegen 
ontvangen  Johan  Coeckman  en  zijne  zuster  joffer  Nese 
nader  omschreven  landen  te  Lerebroick  in  het  erf  Opbergen, 
het  goed  te  Suythem,  te  Deese  en  te  Mastebroick,  een 
tuin  in  de  Duysterstege  te  Zwolle  en  „een  hoveken" 
buiten  Sassynkpoirte ,  een  stuk  land  te  My Hingen  en  het 
huis  van  Herman  Coeckman  in  de  Hoefschensteghe. 

Gegeven   int  jair   ons   Heren    dusent  vierhondert 

seven    ende   tnegentich    op    der   Hiliger   Elffdusend 

Magedendach  der  Hiliger  Joncferen. 

Naar  het  Carttd.  fol.  43r.  —  Het  origineel 
berust  in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van 
St.  Michiel  te  Zwolle. 


posite  canunt,  et  nostris  4  jugeribus,  videlicet  den  Henelkolck  mitten 
hofstede,  verpachtet  in  voirtyden  voir  liii  morgen,  is  twystynge  verresen 
doerch  Lucas  van  Gamphusen,  pachter,  vermeendeude  ghene  ma  the  to 
hebben.  Wairumb  de  geswaren  lautmetter  der  stat  Nym weghen,  meister 
Claes  Steenhouwer  van  Reenen,  heft  dyt  lant  tsamen  nae  Zallantsche 
mathe  of  roden  gemetten  op  avent  Andree  Apostoli  anno  1544  ende  is 
groet  bevonden  tusschen  graven  ende  kaen  xiii  margen  xlviii  rode,  in 
teghenwordicheit  der  eerzamer  Lucas  van  Gamphusen,  Gert  Lukenssoen, 
Johan  van  Steynwyck,  Johan  Lukenssoen,  Berndt  Ense,  Johannis 
Scuttorp,  procnratoris,  Wicheri  van  Vasen  ende  meer  ander  lade 
fenoech,"    • 


Digitized  by 


Google 


W8 


1 18.  1497  November  10. 

Rijque  van  Essen  en  zijne  vrouw  juffer  Dorethea  maken 
bekend,    dat   zij    verkocht  hebben   aan   het  convent  en 
klooster  't  Fraterhuyss  binnen  Zwolle,  de  helft  eener  jaar- 
rente van  20  goudgulden  uit  „then  hoeff  ten  Bremmeier", 
een   erve   en    goed,   in   het   kerspel  van  Wye,  de  buur- 
schap  Herxen  en   de  buurschap  van  Vechterloe  gelegen. 
Gescreven   int  jair  ons  Heren  dusent  vierhondert 
soeven  negentich  des  Fridages  op  Sunte  Martynsavent 
in  den  Wynter. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1811. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Rijque  van 
Essen  en  van  Arnt  van  Herwerden}  beide  iels 
geschonden. 

NB.    In  dorso  staat:  „tan  den  Bremeier". 


119.  1499  Januari  24. 

Burgermeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Zwolle 
maken  bekend,  dat  zij  met  consent  der  meente  verkocht 
hebben  aan  her  Johan  Koeckman,  pater,  en  de  ge- 
meene  conventualen  van  het  Priester  Fraterhuys  binnen 
Zwolle  eene  jaarrente  van  7  Overlendsche  goudgulden, 
onder  voorwaarde,  dat  zij  deze  weder  in  mogen  lossen 
met  de  volle  pacht  en  200  Overlendsche  goudguldens. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  MCCCCXCIX  in  profesto 
Conversionis  Sancti  Pauli. 

Naar  het  Cartol.  foL  49*. 


120.  1499  October  18. 

Henrick  Rammelman,  richter  ter  Heyn,  maakt  be- 
kend, dat  Coep  Jacopssoen  en  zijne  vrouw  Grete  voor 
hem  en  gerichtslieden  verklaard  hebben,  dat  zij  schuldig 
zijn  aan  de  priesters  en  clerken  van  het  Clerckhus  te 
Zwolle  een  jaarrente  van  eenen   Davidsgulden  uit  hun 


Digitized  by 


Google 


879 


huis ,  hof  en  were  in  het  kerspel  van  der  Heyne,  in  den 
Veltslach  gelegen,  waarin  zij  thans  wonen. 

Gegeven   int  jair   ons   Heren    dusent  vierhundert 

neghen  ende  tnegentich  op  Santé  Lucasdach  des  Hil- 

ligen  Evangelistes. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1812.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  foL  47v. 

Met  het  ongeschonden  tegel  in  groene  was  van 
Henrick  Rammelman. 

NB.  In  het  Cartul.  luidt  de  dateering:  „Gegeven  enz.  Mcccczcix  in 
die  Sancti  Luce  Ewangeliste". 

121.  1499  October  18. 

De  priesters  en  clereken  van  het  Clerckhuys  te  Zwolle 
en  Johan  ten  Buesche  maken  bekend,  dat  tusschen  hen 
een  ruiling  van  land  heeft  plaats  gehad  in  dier  voege,  dat 
het  Clerckhuys  van  Johan  voornoemd  ontvangt  1  morgen 
bij  de  Lantweer  in  het  kerspel  van  Wye  en  in  de  buurt- 
schap Herxen  en  daartegen  geeft  zijne  helft  van  het 
Duerkampke  en  '/*  morgen  op  den  Zuytberch,  in  Wy er- 
kerspel,  in  de  buurtschap  Herxen  gelegen,  onder  voor- 
waarde dat,  wanneer  zij  of  hunne  opvolgers  aarde  of  zand 
„toe  dyck  ende  weghe"  noodig  hebben,  zij  dit  uit  den 
]/s  morgen  op  den  Zuytberch  mogen  halen. 

Gegeven   int  jair   ons    Heren    dusent  vierhondert 

neghen    ende    neghentich   op   Santé   Lucasdach    des 

Hillighen  Evangelisten. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1813.  —  Ook  afschrift  in  het 
Cartul.  fol.  46\ 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  het  Clerckhuys, 
Johan  ten  Buesche,  Evert  Koeckman  en  Johan 
Splytloff;  dat  van  Johan  ten  Bussche  en  van 
Evert  Koeckman  zijn  zeer  geschonden. 

-   NB.    In  het  Cartul.  luidt  de  dateeriug:  „Gegeven  enz.  Mcccczcix  ipso 
4ie  Sancti  Luce  Evangeliste", 


Digitized  by 


Google 


122.  1500  Februarii  15. 

Frederyck,  bisscop  tUtrecht,  geboren  marckgreve  van 
Baden,  doet  kond,  dat  bij  wegens  de  groote  lasten,  die 
hij  en  het  Sticht  uit  de  veeten  met  den  hertog  van  Cleve 
te  dragen  heeft,  verkocht  heeft  aan  de  priesters  en  clercken 
van  het  Clerckehus  binnen  Zwolle  45  heerenpond,  die  hij 
jaarlijks  trekt  uit  het  goed  te  Noertberge,  gelegen  in  het 
kerspel  van  Wye,  in  de  buurschap  Herxen,  belend  ten 
zuiden  door  Jacob  van  Hackfoerd  en  ten  noorden  door 
Wolter  van  Oy,  voor  eene  som  van  450  Rijnsche  goud- 
guldens, die  hij  bekent  ontvangen  te  hebben,  onder  voor- 
waarde echter,  dat  hij  of  zijne  opvolgers  de  jaarrente  voor 
genoemde  som  mogen  inlossen,  en  behoudens  de  toestem- 
ming der  prelaten,  deken  en  capittels  van  den  Doem,  Oude- 
munster,  taant  Peter,  tsant  Johan  en  tsant  Martenkerken 
tUtrecht,  die  deze  verklaren  te  geven  onder  voorwaarde, 
dat  hunne  kerken,  personen  en  goederen  hierdoor  onbe- 
last blijven. 

Gegeven    in    onse    stad    Utrecht    int  jaer    unses 

Heren  dusent  vijffhondert  up  den  vijfitienden  dach 

in  Februario. 

Naar  het  Cartvl.  fol.  40*. 

123.  1500  Februari  2& 

Frederick  van  Zul  en  van  Bleckenberch,  richter  te  Um- 
men,  maakt  bekend,  dat  Herman  Albertss.  ter  Moeien  en 
zijne  vrouw  Lubbe  voor  hem  en  gerichtslieden  verklaard 
hebben  verkocht  te  hebben  aan  heer  Johan  Cocckman, 
rector,  heer  Johan  van  Ohenemueden,  procuratoer,  en  de 
andere  priesters  en  clercken  in  het  Clerckenhuys  te  Zwolle, 
hun  erf  en  goed,  geheeten  Hallinck,  in  het  kerspel  van 
Ummen,  de  buurtschap  Lem^e,  „myt  synre  volre  ware" 
in  Dallemsholt. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vyf  hondert  des 

Woensdaechs  nae  Sinte  Matthys  des  Hilligen  Apostel 

in  Februario. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle  N°  1814  —    Ook  in  afschrift  in 


Digitized  by 


Google 


381 

het  Cartul.  fol.  27r,  en  voorts  in  eene  gecoll.  ge- 
authentiseerde  copie  met  signatuur  van  den  notaris 
Adrianus  de  Breda,  in  het  Cartul.  fol.  38r. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Frederick  van  Zulen. 

124.  1500  Juni  28. 

Johanna,  echte  dochter  van  wijlen  Herbert  Splytloff,  met 
Johan  Splytloff  en  Johan  van  der  Vecht,  hare  ooms  en 
gekoren  mombers,  bekent  voor  zich  en  hare  leen  volgers 
geen  recht  of  aansprake  van  leen  enz.  te  hebben  op  het 
erf  en  goed,  Hallynck  genoemd,  gelegen  in  het  kerspel 
van  Ummen,  in  de  buurschap  van  Lemele. 

Gegeven  in  den  jaer  ons  Heren  dusent  vijffhondert 
op  Sunte  Peter  en  Pauwelsavent  der  Huigen  Apostelen. 

Naar  eene  gecollationeerde  en  geauthentiseerde 
copij  van  den  notaris  Adrianus  de  Breda  in  het 
Cartul.  fol.  37r.  —  Ook  te  vinden  in  het  Cartul. 
fol.  28*. 

125.  1500  Juli  10. 

[Frederick  van  Zuien  van  Bl]ekenberch,  richter  te 
Ummen,  maakt  bekend,  dat  voor  hem  en  gerichtslieden 
verklaard  hebben  Gheert  ter  Wonne,  momber  over  de 
nagelaten  kinderen  van  Willem  van  Borne,  en  Johanna, 
weduwe  van  Willem  voornoemd,  en  Jacob  Oestynck,  haar 
man  en  momber,  dat  zij  eertijds  gerichtelijk  verkocht 
hebben  aan  Herman  ter  Mollen  en  Lubbe  zijne  vrouw, 
het  aandeel  der  kinderen  van  Willem  van  Borne  in  het 
erf  en  goed  Hallinck,  gelegen  in  het  kerspel  van  Um- 
men, in  de  buurtschap  van  Lemele ;  en  dat  derhalve  de 
genoemde  kinderen  geen  aanspraak  of  eigendom  op  dit 
goed  hebben. 

Gegeven  in  tjair  ons  Heren  dusent  vijffhondert  des 

Vrydages  voir  Sancte  Margaretendach  der  Heylighe 

Joncffrouw. 

Naar  het  Cartul.  fol.  58v. 


Digitized  by 


Google 


126  1501  Februari  35. 

Henricas  van  Cleve,  rector,  zuster  Alfyt  Ghyghincks, 
priorissa,  Hadewych  van  Tunen,  suppriorissa,  Elsebe  van 
Dronten ,  procuratrix ,  en  't  ghemene  convent  toe  Marien- 
buech  van  Santé  Augustinus  orden  buten  der  stadt  ende 
in  de  vryheit  van  Zwolle,  bekennen  verkocht  te  hebben 
aan  heer  Johan  Koeckman,  rectoir,  heer  Johan,  procura- 
toir,  en  de  gemene  priesteren  en  clercken  des  Clercke- 
huys  binnen  Zwolle,  het  geheele  vijfde  deel  in  het  erve 
en  goed  Hallynck,  in  het  kerspel  van  Uminen  en  in  de 
buurschap  toe  Lemelen  gelegen. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vyffhondert  ende 

een  des  Woensdaghes  nae  Sunte  Mathysdach  des  Hil- 

ligen  Apostels. 

Naar  liet  origineel  in  het  Ovd- Archief  der  ge- 
meente Zvjolle  N°  1815.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  foL  58v. 

Met  het  ongeschonden  zegel  van  het  convent 
Marienbiwch. 


127.  1501  December  12. 

Arnt  van  Huysweerden  en  Johan  van  Derlevoirde, 
schepen  te  Zwolle,  maken  bekend,  dat  voor  hen  in  het 
schependom  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  Johan 
Evyrtkenssoen  in  die  Drufel  en  Wybbe  zijne  vrouw,  aan 
Aleyt,  weduwe  van  Koep  Otters,  eene  were  in  de  Begynen- 
strate,  allernaast  het  convent  der  Priester  Fraterhus  aan 
de  eene  en  de  erfgenamen  van  meester  Lambert  Apoteker 
aan  de  andere  zijde,  strekkende  van  de  straat  tot  aan 
het  voornoemde  Fraterhuis,  voor  eene  som  gelds,  die  zij 
bekenden  ontvangen  te  hebben. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  xvc  ende  een  in  pro- 
festo  Lucie  Virginis. 

Naar  het  Cartul.  foL  49*. 

NB.  Dit  stuk  heeft  als  opschrift:  „De  domo  nobis  contigu*  ad  pla- 
team  porte  anterioris  per  nos  empta,  sed  matri  mee  pro  cautela 
assjjilata". 


Digitized  by 


Google 


383 


128.  1502  September  1. 

Evert  Coeckman  bekent  voor  zich  en  zijne  erfgenamen, 
dat  hij  geen  recht  heeft  op  de  landerijen,  die  hem  en 
zijnen  broeder,  heer  Johan  Coeckman,  pater  van  het 
.Clerckehuyss  binnen  Zwolle,  bij  moetsoen  van  1497  toe- 
gesproken zijn;  maar  dat  deze  landerijen,  zijnde  6  morgen 
land  te  Herxen  opper  Nicke  bovendijks  met  het  daarop 
staande  huis  en  op  den  Toegen  buitendijks  gelegen;  2 
ackers  land  gelegen  bij  Roloff  Blanckevoirds  huys;  lj2  van 
het  Duercampken;  1  acker  land  in  den  Gansenbryncke; 
ij2  van  een  halven  acker  op  Willem  Kute's  hofstede; 
omtrent  1  morgen  lant  in  Lerebroick  en  een  stuk  land, 
genoemd  de  Henekolck,  gelegen  in  het  kerspel  van  Wye 
in  de  buurschap  Herxen;  verder  omtrent  3  morgen,  ge- 
legen bij  des  Wreeden  huys,  geheeten  dat  Corteslach;  \ 
van  3  morgen  land  in  Bredenbroecke,  1  morgen  gelegen  bij 
Holtemans  huys,  2  morgen,  die  Hessel  Segesveltin  pacht 
heeft;  in  de  Scyphorst  *j2  van  een  stuk  geheeten  de  Lange 
morgen;  Coeckmans-campken  te  Averheyne;  ^2  morgen 
achter  Prederick  van  Harens  hofstede,  alles  gelegen  in 
het  kerspel  van  der  Heyne,  benevens  een  doorgaande 
were,  liggende  te  Zwolle  in  de  Begynenstrate,  belast  met 
een  jaarlijkschen  uitgang  van  2  pond,  die  wijlen  Roloff 
Coeckman  behoorde,  heer  Johan,  pater  en  de  overige 
priesters  en  clercken  van  het  genoemd  Clerckehuyss 
toebehooren. 

Gegeven    in   den  jaer  ons   Heren   xvc  ende  twee 
prima  Septembris. 

Naar  het  Carttd.  foL  43v.  —  Uet  origineel 
berwtt  in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van 
Sint  Michid  te  Zwolle. 

129.  1503  Februari  23. 

Henrick  van  Oesterhave,  richter  te  Dalfsen,  maakt  be- 
kend, dat  Jacob  van  den  Water  voor  hem  en  gerichts- 
lieden  verklaard  heeft  verkocht  te  hebben  aan  heer  Johan 
Coeckman,  rectoir,  heer  Johan  van  Ghenemuden,  procura- 
jtoir,  en  hunne  medebroeders,  de  priesters  en  clercken  va$ 


Digitized  by 


Google 


384 


het  Clerckehuys  binnen  Zwolle,  6  morgen  land,  genoemd 
de  Foysenslach,  gelegen  in  Weghelenhagen,  in  bet  kerspel 
van  Dalfsen  en  in  de  buurschap  Lenthe,  tusscben  de 
landen  ons  heeren  van  Utrecht  en  die  van  het  Kynder- 
huys  binnen  Zwolle,  en  een  slag  land  in  de  Steede 
gelegen,  belend  aan  beide  zijden  door  land  van  de  ge- 
noemde zusters. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  MCCCCC  ende  drie  op 
Sunte  Mathiasavont  des  Hilighen  Apostels. 


Naar  het  Cartul.  fol.  47'. 


130.  1503  Maart  30. 

Henrick  van  Boedelswynge,  lantkommandeur  der  balyen 
van  Westvalen ,  stadtholder  en  amptman  der  hiligen  lude 
ende  gude  der  abdissen  en  oeren  capittel,  der  wertlycker 
kerken  van  Essende,  in  den  Stichte  van  Utrecht,  maakt 
bekend,  dat  voor  hem  en  gestichtsmannen  verpacht  heeft 
Bert  ter  Lynthoirst  aan  heer  Johan  Koeckman,  rectoir, 
heer  Johan  van  Genemuiden,  procrator,  en  hunne  mede- 
broeders in  het  Klerchuys  te  Swoll,  „een  veltslach",  be- 
hoorende  tot  het  goed  die  Cleyne  Linthorst  in  de 
Delmpte,  tusschen  de  landen  van  Albert  van  Derlefoirde 
en  van  het  Klerchuys,  in  het  kerspel  van  Dalffsen  en 
de  buurschap  Lente,  op  voorwaarde,  dat  Bert  dit  land 
binnen  6  jaren  weder  in  zal  lossen. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  duysent  vyffhondert 
ende  drie  des  Donresdaeges  nae  den  Sonnendage 
Judica. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1817.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  47v. 

Met  het  zegel  in  groene  was  van  Henrick.  van 
Boedelswynge. 

131.  1503  April  12. 

•    Gheerdt    en    Albert  ter   Lynthorst   en   Ludeken   van 
Rutenberghe  maken  bekend)  dat  zij  verpacht  hebben  voor 


Digitized  by 


Google 


885 

200  jaren  aan  her  Johan  Coeckman,  pater,  her  Johan 
van  Genemueden,  procurator,  en  de%  overige  priesters  en 
klerken  van  het  Clerckenhuys  te  Zwolle  „een  veltslach", 
tot  liet  Cleyne  Lynthorst  behoorende,  liggende  tusschen 
de  landen  van  Albert  van  Derlevoirde  en  van  het  Clercken- 
huys in  de  Delmpte,  in  het  gericht  Dalfeen  en  in  de 
buurschap  Lenthe,  voor  eene  som ,  die  zij  betuigen  geheel 
ontvangen  te  hebben. 

Gegeven   int  jaer  ons   Heren   dusent  vyffhondert 
ende  drie  op  den  twalflen  dach  van  den  Apryll. 

Naar  hel  origineel  in  het  Oud-Arehief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1816.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  47r. 

Met  de  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Oheerd  en  Albert  ter  Lynthorst  en  Ludeken  van 
Rutenberghe. 

NB.     Be  dateering  in  het  Cartnl.  luidt:  „Gegeven  enz.  Mccccc  ende 
drie  sü»  Aprilis". 

132.  1505  Maart  17. 

Borgermeesters,  schepen  en  raad  der  stad  Zwolle  maken 
bekend,  dat  Herman  van  Wijtman  en  Henrick  van  Essen 
te  hunnen  overstaan  verklaard  hebben ,  dat  zy  als  hand- 
getruwen  van  Jacob  Arntsoen ,  volgens  diens  uiterste  wils- 
beschikking verkocht  hebben  aan  de  gemeene  priesters 
en  clerken  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  5  stadspond 
jaarlijksche  rente  uit  een  were  in  de  Waterstrate  aan 
de  Blydemarkt,  tusschen  Johan  Kruise  aan  de  eene  en 
de  erfgenamen  van  Gerbrant  van  den  Bosch  aan  de 
andere  zijde. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  vijfftienhondert  ende 
vijff  op  Maendach  nae  den  Sunnendach  Palmarum. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge* 
meente  Zwolle  N°  1818.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fóL  49'. 

Met  het  iets  geschonden  zegel  in  groene  was  der 
stad  Zwolle» 


Digitized  by 


Google 


NB.  De  dateering  in  het  Cartul.  leidt:  „Gegeven  enz.  xvc?o  altera. 
Palinarum". 

In  het  Cartularium  heeft  dit  stok  tot  opschrift:  „De  quinque  fjg  ciri- 
tatis  ez  domo  Johannis  de  Duren,  quas  in  coromutacionem  dedimus 
fratribus  et  dominis  de  Belheem  pro  illis  ▼  flj  civitatis,  quas  ez  Domo 
Parva  Scholarium  habebant  et  habent*'. 


133.  1505  Juli  12. 

Henrick  van  Boedelswynghe,  landkommanduer  der  bar 
lyen  van  Westphalen,  Duyschen  ordens,  stadtholder  en 
amptman  der  abdes  van  Essende  in  het  gestichte  van 
Utrecht,  maakt  bekend,  dat  Johan  Eesynck  en  Margarita 
zijne  vrouw  voor  hem  en  gestichtsmannen  verklaard 
hebben  verkocht  te  hebben  aan  de  heeren  Johan  Koeckman, 
rectoir,  en  Johan  van  Genemueden,  procuratoir,  en  de 
gemeene  priesters  en  clerken  van  het  Clerckhuys  te  Zwolle 
eene  jaarrente  van  3lj2  golden  Averlenss  Koervoerster 
Rijnsche  gulden  uit  drie  „campen"  land  in  Wynsumer- 
broeck,  belend  ten  oosten  door  landen  vin  het  klooster 
Dyepenveen,  ten  westen  van  het  klooster  Wynsem,  ten 
zuiden  door  Geert  van  Haerst  en  ten  noorden  door  de 
Wynsemerstouwe,  behoorende  in  Oedynck,  in  het  gericht 
Zwoll  en  de  buur  schap  Wynsem. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vyffhondert  ende 
vyve  op  Santé  Margrietenavont  der  Hilligher  Joffer. 

Haar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente ZxooUe  N°  1819.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  foL  48*. 

Met  het  ongeschonden  %egd  in  groene  was  van 
Henrick  van  Boedelswynghe. 

NB.  De  dateering  in  het  Cartul.  luidt:  „Gegeven  enz.  Mccoc  ende  ▼ 
in  profesto  Margarete  Virginis". 


(34.  1506  Januari  2. 

E vert  Koeckman  en  Ghered  Koteken,  schepenen  te  Zwolle, 
taaken  bekend,  dat  voor  hen  in  het  schependom  Ludeken 
Koteken  en  Aleyt  zyne  vrouw,  verklaard  hebben  verkocht 


Digitized  by 


Google 


m 

te  hebben  aan  heer  Johan  Koickman,  rectoer,  hèetf 
Johan  van  Genemuden,  procurator,  en  de  overige  priesters 
en  clercken  van  het  Clerckehus  te  Zwolle,  den  eigendom 
van  een  rentebrief  dd.  1429  Juli  17  (zie  N°  49),  waardoor 
deze  gestoken  is. 

Gegeven  in  den  jair  ons  Heren  dusent  vijffhondert 
ende  sess  des  anderen  daghes  nae  Nyejairsdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1773.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol.  49r. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Evert  Koechnan  en  Ghered  Koteken. 

NB.  De  dateering  in  het  Cartol.  luidt:  „Gegeven  enz  :  i\c  ende  scsse 
altera  Circa mcisionis  Domini". 

Dit  stak  heeft  tot  opschrift:  „De  ▼iii  f§  civitatis  ez  Koteken  domo 
angnlare  ad  fratres  Predicatores  in  platea  Dyest".  Op  den  kant  staat: 
„Deesse  brief  spreekt  fan  viii  witten,  die  datt  Fraterhuis  hefft  uitten 
Rosencrans  in  Dieserstrater,  daer  nu  Evertt  Spriltisman(?)  in  wont, 
unde  ys  eerfflpachtt". 


135.  1507  Maart  2. 

Aleyt,  weduwe  van  meyster  Pauwels  van  Pelant,  en  haar 
schoonzoon  Symon  Peterss,  als  momber,  verklaren  ver- 
kocht te  hebben  aan  heer  Johan  Coeckman,  rectoir,  heer 
johan  van  Genemuden,  procuratoir,  en  de  overige  ge- 
mene priesters  en  clerken  des  Clerckenhuses  te  Swolle, 
een  huis  en  hof  buten  Voe(r)sterpoirten  in  Bonkenmaet, 
belend  aan  de  eene  zijde  door  de  erfgenamen  van  Alffer 
Knoppert  en  door  Henrick  Jongen  aan  de  andere,  schie- 
tende van  de  straat  tot  aan  het  water. 

Gegeven  in  den  jair  ons  Heren  dusent  vyffhondert 
ende  soeven  des  Dynxedages  in  der  Vasten  ante  Oculi. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ger 
meente  Zwolle  N°  1820. 

Met  drie  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Symon  Peterss. ,  Ghysbert  van  Scerpemeel  en 
Wilton  Mey. 


Digitized  by 


Google 


38* 


136.  1509  Februari  3. 

Henrick  van  Boedelswioge ,  lantkummelduer  der  balyen 
van  Westphalen  Duytses  ordens,  statholder  ende  ampt- 
man  der  heliger  luede  ende  guede  in  den  gestichte  van 
Utrecht  van  het  capittel  der  wertlicker  kercken  van 
Essende  maakt  bekend,  dat  hij  op  verzoek  van  Johannes 
Coeckman,  priester  en  rectoer  van  het  Clerckenhuys  binnen 
Swoll,  dit  huis  beleend  heeft  met  Wyssange-guet,  gelegen 
in  de  kerspelen  van  Wye  en  van  der  Heyne;  verder  met 
6  morgen  in  de  buurschap  Herxen  opter  Marcke  binnen- 
dijks  en  opten  Toege  buitendijks;  2  ackers  bij  het  huis 
van  Gerlich  Swarte;  eenen  acker  bij  Bitter  ten  Meessches 
erf;  x\%  van  de  helft  der  hofstede,  die  door  Wyllem  Cu  te 
bewoond  werd;  %  van  het  Duerkempen ;  het  huis  en  land, 
dat  Bert  Becker(?)  placht  te  bewonen;  de  hofetede,  waarop 
Bernt  van  Vreden  woont;  16  morgen  in  Lerebroeck,  die 
Steven  Lense  bebouwt;  2'/2  morgen  bij  de  Velckengrave ; 
3  morgen  voir  des  Vreden  valt  gelegen;  1  morgen  bij 
Holtermans-hui8;  Bernt  Segevelt's  2  morgen;  twee  deel  van 
een  morgen  in  die  Schephorst;  '/*  morgen  achter  het  huis 
te  Haren;  Koeckmans-kempken  te  Averheyne;  en  dat  Evert 
Hermenssoen  namens  de  bewoners  van  het  Clerckehuys 
hem  gehuldigd  en  den  eed  gezworen  heeft. 

Gegeven   int  jair  ons   Heren   duysent  vyfhondert 
ende  negen  op  Sancte  Blosiusdach. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1823. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Henrick  van  Boedelewinge. 

137.  1509  September  27. 

Meyne  vann  Overetein,  abdisse,  Margareta  vann  Bich- 
lingen,  prostynne,  Agnes  vann  Bichlingen,  dechenynne, 
Anna  vann  Limborch,  scholastersche,  Catrina  vann  Gelichen, 
koetersche,  en  sempliche  capittels  junfferenn  des  edlen 
vryen  werntlichen  Stichtz  to  Essende,  maken  bekend,  dat 
sij  de  helft  van  de  hoeve  Wyssynck  en  de  hoeve  Obbergen, 
waaruit  zy  van  de  priesters  en  het  gemeene  convent,  het 
Clerckehuys  binnen  Zwolle,  eenen  jaarlykschen  tyns  van 


Digitized  by 


Google 


m 

6  goudgulden  trekken,  voor  eene  som,  die  zij  bekennen 
ontvangen  te  hebben,  „gevryet  en  gequytet"  hebben. 

In  den  jaren  onses  Heren  vifteinhondert  ind  negen 

op  Donredach  des  seven  ind  twintichsten  dages  in 

Septembris. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1837.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartvl.  fol  49'. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  roode  was  van 
Meyne  van  Overstein  en  het  zeer  geschonden  zegel 
in  groene  was  van  het  kapittel  van  Essen. 

NB.  De  dateering  in  het  Cartul.  luidt:  „In  den  jair  enz.  ivc  ende 
negen  op  Donredach  des  xivii  dages  in  Septembri". 

138.  1509  October  2. 

Johannes  Coeckman ,  rector ,  Johannes  Genemudis , 
procurator,  en  de  gemeene  priesters  en  clereken  in  het 
Clerckehus  binnen  Zwolle,  Evert  Coeckman  en  Johan 
Coeckman,  maken  bekend,  dat  zij  gegund  en  gegeven 
hebben  der  edelen  abdyssen  en  gemeenen  capittel  der 
wertliker  kerken  van  Essende  in  het  gesticht  van  Coelen , 
„eene  volkoemen  losse"  von  6  Rijnsche  goudgulden,  die 
het  kapittel  jaarlij ksch  ontvangt  uit  de  hoeve  Obbergen 
en  '/s  hoeve  Wysschinck ,  gelegen  in  het  kerspel  van  Wye 
en  de  buurschap  Herxen ,  onder  voorwaarde,  dat  de  abdis 
of  het  kapittel  de  6  gulden  weer  mogen  inlossen  met  156 
enckel  Overlandsche  Koerwirster  Rijnsche  goudgulden. 

Gegeven   int  jair  ons   Heren  MCCCC  ende  negen 
opten  anderen  dach  in  Octobri. 

Naar  het  Cartul.  fol.  44v. 

NB.  Onmiddellijk  op  deze  oorkonde  volgt  in  het  Cartularium  het 
volgende: 

„Anno  Domiiii  xvcix  post  mortem  illustris  principis  et  reverendi  patris 
et  domini  Hermanu i,  landgravii  llassie  et  archiepiscopi  Coloniensis 
ecclesie,  electus  et  con firma tus  fuit  in  archiepiscopum  ejusdem  ecclesie 
Coloniensis  illustris  princeps  et  dominus,  dominus  Philippus  de  Over- 
stevn,  qui  litteris  et  bulla  apostolicis  derogari  fecit  1*  vice  privilegiis 
ecclesiarum  et  monasteriorum,  eciam  cojuslibet  dignitatis  et  preemi- 
neutie,  ralioue  sui  jocundi  introitus  et  precarie  sine  cujusvis  exeptione. 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  25 


Digitized  by 


Google 


890 


Hu  jus  soror  germana,  domiua  illustris  Meyna  de  Oversleyn,  domina 
abbatissa  ecclesie  Assindensis  seu  Essendie,  limens  derogari  privilegiis 
ecclesie  sue,  decrevit  placarc  fratrem  germanum  prece  et  muneribos 
pro  conservacioue  priviiegiorum  ejusdem  ecclesie.  Unde  haec  illustris 
domina  curn  suo  capitulo  concessit  nobis,  hoc  est  domui  nostre, 
Everardo  et  Johauni  Cockman  pro  successoribus  et  heredibus  redempiionis 
annui  census  in  die  Sancti  Lamberti  aolvendi,  libertaudo  et  exoneraudo 
terras  nostras  tam  de  annuo  censu  quam  alio  gravamine.  Consuevimus 
autem  annue  dare  quilibet  nostrum  ii  flor.  Renenses  aur.,  id  estsimul 
y'i  flor.  aureis,  pro  quibus  red  i  men  dis  tempore  prescripte  necessitatis  labo- 
ra  vim  us  et  impetravimus.  Et  exotoimus  ex  bursario  in  promptis  peenniis 
iuibi,  Hbere  tradendo  et  jurando  ad  manus  Hermanni  Voege,  secretarii 
capitull,  in  domo  sua  die  Sanctoram  Cosme  et  Damiani  yc  *i  flor. 
Renens.  aur.  justi  ponderis,  pro  ut  in  litteris  redempiionis  habetur,  ut 
supra.  In  propinis  vero  et  reysa  simul  bis  eo  euudo  et  redeundo  cum 
confratre  meo  exposui  xxvii  flor.  Renens.  aur. 

Preterea  si  aliquo  tempore  reempti  fuerint  a  domina  et  suo  capitulo 
redditus  sex  florenorum  censualium,  noverint  et  attendant  procuratores 
domus  hujus,  terras  manumissas  ab  onere  censualium  bonorum  et  factas 
allodiales.  Quare  si  restituti  fuerint  ijcvi  flor.  aur.,  senrabit  domina  et 
capilulum  vi  flor.  aur.  annui  redditus  uomine  census  jure  pactionis  sine 
onere  et  gravamine  censualium  bonorum  hujusmodi ;  non  sunt  reddende 
littere  domine  et  capituli,  sed  tredende  littere  nostre  et  aliorum  super 
pensione  annui  pactus  in  die  Sancli  Michaelis. 

139.  1509  November  30. 

Adolph  van  Rechteren,  her  toe  Almeloe,  bekent  voor 
zich  en  zijne  erfgenamen  en  bezitters  van  de  herscip  van 
Almeloe,  dat  hij  als  leenheer  Lambert  Slenscke  ver- 
gund heeft  te  verkoopen  aan  heer  Johan  Kuckman, 
Johan  van  Ghellemuden  en  de  gemeene  priesters  en 
clerken  van  het  Clerckehuys  te  Swolle,  onder  nader  om- 
schreven voorwaarden,  eene  jaarrente  van  14  mudden 
winterrogge,  Zwollsche  maat,  uit  het  goed  Obelding  in 
het  kerspel  en  het  gericht  Hellendorn. 

Begeven  int  jaer  ons  Heren  dusent  viffhondert  ende 
negen  op  Sunte  Andreasdach  des  Hilligen  Apostels. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1822.  —  Ook  in  afschrift  tn 
het  Cartul.  fol.  42r. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Adolph  van  Rechteren. 


Digitized  by 


Google 


391 


140  *  0-  1510  Augustus  22. 

Fredericus,  marchio  de  Baden,  episcopus  Traiectensis, 
verwittigt  dominus  Wolterus  de  Laer,  vicarius  vicarie  per- 
petue  sancti  Laurentii  in  de  ecclesia  parochialis  Sancti  Mi- 
chaelis  oppidi  Swollensis,  dat  hy  zijne  goedkeuring  gehecht 
heeft  aan  den  verkoop  van  een  huis,  behoorende  aan  ge- 
noemde vicarie  en  liggende  in  de  Costersstege  te  Zwolle, 
aan  den  rector  en  de  broeders  van  het  Domus  Clericorum 
aldaar. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis 
te  Zwolle.     Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 

141.  1511  Februarii  13. 

Burgermeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Zwolle 
maken  bekend,  dat  zij  met  voorweten  en  goedkeuring 
der  gezworen  meente  „gekyert  ende  georbert"  hebben  van 
het  Priester  Ffraterhues  binnen  Zwolle  eene  jaarrente  van 
15  Rijnsche  goudgulden  en  30  Philippusgulden,  hun  toe- 
komende luidens  brief  van  meister  Gery  t  van  den  Toerne , 
deken  van  Sinct  Peter  tUthrecht,  en  25  Rijnsche  goud- 
gulden, gaande  uit  het  klooster  Oestenberghe  bij  Oesna- 
brugghè,  en  dat  zij  daartegen  als  pand  gesteld  hebben  alle 
tollen,  excysen,  renthen,  landen  ende  opkomsten  der  stad. 
Gegeven  int  jair  ons  Heren  vyftienhondert  ende 
elven  op  Sint  Valentyensavent. 

Naar   het   origineel   in   het   Oud-Archief  der 
gemeente  Zwolle  N°  676. 
Het  zegel  der  stad  Zwoüe  is  verdwenen. 

1)  De  met  sterretjes  voorziene  N«  z\jn  regesten  volgens  eene  seer 
gebrekkige  en  onvolledige  kopy  van  de  charters  van  den  raadsheer 
wijlen  Mr.  F.  P.  A.  Heerkens  te  Zwolle,  thans  berustende  in  de  Biblio- 
theek der  Vereeniging  voor  Overysselsch  Regt  en  Geschiedenis,  Ver- 
zameling H eerken s.  De  origineelen  tyn  thans  in  handen  van  den 
oud- pastoor  J.  H.  Hofman  te  Schalkwyk  (zie  de  Inleiding).  Voor  de 
juistheid  dier  regesten,  vooral  der  jaartallen  en  dagteekening,  kan  ik 
niet  instaan. 

25* 


Digitized  by 


Google 


èösa 

142.  1511  October  18. 

Johannes  Poertflyet,  doctor,  Evert  Coeckman  en  Johan 
Coeckman,  moetsoenslieden  tusschen  de  priesters  en 
clercken  van  het  Clerckehues  te  Zwolle,  die  aanspraak 
maken  op  een  jaarrente  uit  het  huis  en  de  were  van 
wijlen  Hermen  Koylert  in  de  Voerstrate,  en  Henrick 
Lubberts  en  Aleyt  diens  vrouw,  nu  eigenaars  van  genoemd 
huis  en  were,  bepalen,  dat  het  Clerckehues  afstand  zal 
doen  van  die  aanspraken  en  daarvoor  zal  krijgen  de 
jaarrente,  genoemd  bij  principaal  brieven  d.d.  1443  Februari 
1  en  1487  Augustus  2,  waardoor  deze  gestoken  is  (zie 
N»   64  en  111). 

Gegeven  in  jaier  ons  Heren  dusent  vijffhondert 
ende  elven  op  Zent  Lucasdach  des  Heyligen  Ewan- 
geliste. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1785. 

Met  de  zegels  in  groene  was  van  Johannes 
Poertflyet ,  Evert  en  Johan  Coeckman  en  van 
Henrick  Lubberts,  allen,  behalve  dat  van  H. 
Lubberts,  geschonden. 

In  dorso  staat:  „Nota.  By  pater  Matheus  ende  her  Wil  hel  ms  van 
den  Busch  procraters  zeliger  tyden  sint  dese  negen  heeren  fg  op  achte 
verdraghen.    Modo  VIII  £g". 


143.  1513  Januari  22. 

Henrick  van  Bodelswynge,  lantkummehduer  der  balyen 
tho  Westphalen,  Duytechens  oirdens,  stadtholder  ende 
amptman  enz.  der  abdissen  en  capittel  der  wereltliker 
kercken  van  Esstende,  maakt  bekend,  dat  joffer  Poyse  van 
Scerpenzeell  met  Evert  Koeckman  haar  hulder  en  momber 
ten  overstaan  van  gestichtsmannen  van  Essen  in  zijne 
handen  te  vrijer  beschikking  overgegeven  heeft  de  leen- 
goederen: lh  weer,  geheeten  Haese  Herbertsweer,  groot 
omtrent  2  morgen  land;  Elantevoirdes  hofstede  met  toe- 
behooren;  ij2  morgen  land;  eene  maat,  geheeten  Kerveners- 


Digitized  by 


Google 


393 


inaet  opten  Meer,  groot  l'/g  morgen,  gelegen  in  het  ker- 
spel Wylsem  in  de  buurschap  Oesterholte,  —  dat  hg  hierop 
met  de  genoemde  goederen  den  pater  procurator  en  de 
geineene  priesters  en  clercken  van  het  Clerckehuys  binnen 
Zwolle  beleend  heeft,  en  dat  Evert  Koickman  hem  als 
leenheer  namens  genoemde  priesters  gehuldigd  en  den 
eed  afgelegd  heeft. 

Gegeven   int  jair    ons   Heren   dusent  vyffhondert 
ende  dertyen  des  Saterdaechs  voer  Conversionis  Pauli. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der 
gemeente  Zwolle,  N°  1825. 

Met  het  geschonden  zegel  van  Hendrkk  van 
Bodelzwynge. 

144.  1513  Februari  11. 

Lubbert  Mulert,  richter  te  Hasselt,  doet  kond,  dat  joffer 
Foy8e  van  Scerpenzeell  met  Jacob  Otter,  haar  gekoren 
momber,  bekend  heeft  verkocht  te  hebben  aan  heer  Johan 
Koeckman,  rectoir,  heer  Johan  van  Genemueden,  procu- 
ratoir,  en  de  gemeene  priesters  en  clercken  van  het  Clercke- 
huys te  Zwolle,  een  stuk  land,  groot  6  morgen  27  roeden, 
gelegen  in  Mastebroick  in  Hasselderslage ,  strekkende  met 
het  eene  einde  aan  den  Hasselderweg  en  met  het  andere 
einde  aan  het  land  van  het  Clerckehuys. 

Gegeven    int  jair    ons   Heren   dusent  vyffhondert 

ende   dertyene   opten   Vrydach   nae   Santé  Agathen- 

dach  der  Heyliger  Jonfer. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1826. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Lubbert  Mulert. 

145.  1513  Juli  26. 

Johan  van  Yttersym,  amptman  te  Yselmueden,  maakt 
bekend,  dat  voor  hem  en  gerichtslieden  de  eersame  jonfer 
Foyse  van  Scerpenzeel  met  Jacop  Otter  haren  mombair 
verklaard  heeft  verkocht  te  hebben  aan  heer  Johan  Coeck- 
man,  rectoir,  heer  Johan  van  Genemueden,  procurator,  en  de 


Digitized  by 


Google 


394 

ge  meen  e  priesters  en  clerken  te  Zwolle,  5'/2  morgen  land 
te  Oesterholte,  schietende  van  het  land  van  Henrick  van 
Ysselmuden  tot  aan  het  Yselmudermeer,  begrensd  aan  de 
eene  zijde  door  de  Carthusers  van  den  Zonnenberghe ,  de 
erfgenamen  van  Henrick  Aeltszoon  en  Ruerick  van  End- 
oeven,  en  aan  de  andere  zijde  door  het  Sin  te  Katharinen 
Gasthuis  te  Campen  en  Grete  van  der  Vecht;  2  morgen 
in  der  Ylst,  gelegen  tusschen  de  erfgenamen  van  Johan 
Wolff  en  meyster  Henrick  Byen ;  1  morgen,  genaamd  het 
Willigenkampken ,  liggende  over  den  Oesterholtschen  weg 
tusschen  de  Carthusers  in  Maestebroickslantslage ,  onder 
voorwaarde  van  een  heerenpond  jaarlijksche  rente,  uit 
te  keeren  aan  Onse  Lieve  Vrouwe  te  Oesterholte,  en  3 
tynsgroeten,  te  betalen  aan  de  abdis  van  Essen. 

Gegeven   int  jair   ons   Heren   dusent   vyfihondert 

ende  dertyen  des  Dynzedages  nae  Sinte  Jacobsdach 

des  Hilligen  Apostels. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1827. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Johan  van  Yttersym. 

146.  1513  September  20. 

Evert  Koickman  en  Goert  Klaessen ,  schepenen  der  stad 
Zwolle,  maken  bekend,  dat  Tyman  Peterss  van  Oss,  prenter, 
en  Heyle  zijne  vrouw  voor  hen  in  het  schependom  ver- 
klaard hebben  verkocht  te  hebben  aan  Otto  then  Toerne  eene 
were  in  de  Sassenstrate ,  naast  meester  Lambert  Apoteker 
aan  de  eene  en  eene  straat  aan  de  andere  zijde,  streckende 
vóór  van  de  straat  tot  achter  aan  de  were  van  heer  Bernt 
van  Beylen  en  die  van  Claes  Koster,  belast  met  een  uit- 
gang van  16  stadspond,  14  goudgulden,  1  oort  en  2 
Beyersche  guldens. 

Gegeven   int  jair   ons   Heren   xvcxiii   in   profesto 
Mathei  Apostoli  et  Evangeliste. 

Naar  het  CartuL  fol.  49*. 

NB.  Dit  stuk  heeft  als  opschrift:  „De  domo  impressoris  angulari 
contingua". 


Digitized  by 


Google 


395 


147.  1513  September  22. 

Adolph  van  Rechteren,  heer  te  Almeloe,  maakt  be- 
kend ,  dat  Lambert  Slensken  in  zijne  handen  als  leenheer 
afstand  gedaan  heeft  van  het  goed  Oebelding,  in  het  ker- 
spel en  de  buurschap  Hellendoern  gelegen,  en  dat  hij 
hierop  den  pater  procuratoer  en  de  gemeene  priesters  en 
clercken  van  het  Clerckehus  binnen  Zwolle  met  dit  goed 
volgens  Zutphensch  recht  beleend  heeft,  en  dat  namens 
de  genoemde  priesters  en  klerken  Evert  Koeckman  hulde 
en  eed  gedaan  heeft. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  vijffhondert 
ende  dertyen  op  Sunte  Mauriciusdach  ende  sijnre  ge- 
sellen der  Hiliger  Martelaren. 

Naar  het  CartuL  fol.  42v. 

148.  *  1514  December  13. 

H ten   Noer(?),  notarius  publicus,  oorkondt,  dat 

voor  hem  verschenen  zijn  Johannes  de  Genemueden, 
procurator  van  het  Domus  Clericorum  te  Zwolle,  hande- 
lende in  naam  van  de  priesters  en  broeders  van  dit  huis, 
en  Bernardus  de  Yttersum,  consul  et  camerarius  oppidi 
Zwollensis,  Johannes  de  Yttersum,  drossatus  in  Laghe, 
en  Rodolphus  de  Yttersum,  gebroeders,  en  Johannes  Mu- 
lert,  hun  schoonbroeder,  veri  patroni  et  presentatores  van 
de  vicarie,  gevestigd  op  het  altaar  van  St.  Laurentius  in 
de  ecclesia  parochialis  Sancti  Michaelis,  en  dat  Johannes  de 
Genemueden  namens  zijne  medebroeders  verklaard  heeft, 
dat  zij,  behoudens  toestemming  van  den  H.  Stoel,  besloten 
waren  voor  het  vervallen  huis,  behoorende  aan  deze  vicarie 
en  liggende  naast  het  Domus  Clericorum,  den  prijs  te 
betalen,  die  het  waard  is,  en  dat  na  gehouden  beraad- 
slaging Bernardus  de  Yttersum  namens  zijne  broeders  en 
schoonbroeder  verklaard  heeft,  dat  zij  het  huis  tegen 
eene  jaarrente  van  16  heeren  pond  wilden  afstaan. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overyssdsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St,  Michiel  te  Zwolle, 


Digitized  by 


Google 


396 

149.  1516  April  29. 

Hermen  van  den  Bussche ,  gerechte  leenheer  des  halven 
tiendes  groff  end  small  over  zekere  goederen  en  erven ,  in 
het  kerspel  van  Wye  in  de  buurschap  Herxen  gelegen, 
maakt  bekend,  dat  hij  aan  Johan  van  Uterwijck,  zijn  neef, 
heeft  toegestaan  te  verkoopen  aan  heer  Johannes  Koeck- 
man,  pater,  Johannes  van  Generauden,  procurator,  en 
de  overige  priesters  en  clercken  van  het  Clerckhuys  te 
Zwolle,  eene  jaarrente  van  4  enkel  gouden  Averlandsche 
Korvorster  Rijnsche  goudguldens  uit  den  genoemden  halven 
tiende,  onder  voorwaarde  deze  rente  binnen  6  jaren  met 
80  goudgulden  te  lossen. 

Gegeven  int  jair  onss  Heren  1516  des  Dynxdagea 
voir  Meydage. 

Naar  het  Carttd.  fol  53'. 

NB.    Op  den  kant  staat:  „Anno  48  redempti". 


150.  1518  Januari  14 

Evert  Koeckman  en  Otto  van  Ingen,  schepenen  te 
Swolle,  maken  bekend,  dat  voor  hen  verschenen  is  Lumme 
Henricksdochter  van  Bockholt  met  Johan  Endoven,  haren 
momber,  en  bij  uiterste  wilsbeschikking  den  ghemeenen 
priesters  en  clercken  in  het  Clerckhus  te  Swolle  besproken 
heeft  eene  jaarrente  van  5  golden  Rijnsche  guldens,  naar 
luid  van  een  daarover  voorhanden  brief,  om  daarvoor  weke- 
lijks eene  mis  in  of  buiten  hun  huis  te  lezen  voor  hare  en 
harer  dienstheeren  zielen  zaligheid;  1  mud  rogge  jaarlijks 
om  voor  hare  zielerust  te  bidden  en  1  mud  rogge  sjaars 
of  in  eens  12y8  goudgulden  aan  de  genoemde  priesters  te 
betalen  om  jaarlijks  op  haren  sterfdag  in  de  memorie  in 
Sint  Michielskerke  een  „celebrant  misse"  te  houden. 

In  den  jair  ons  Heren  1518  op  Suncte  Pontianus 
Martiri8  sancti  (sic). 

Naar  het  Cartul.  fol.  54r. 

NB.  Onmiddellijk  hieronder  staat:  „Notandum.  Lumma  revocavit 
celebraudam  roissam  in  ecclesia  Sancti  Michaelis  propter  victus  neces- 
sitatem". 


Digitized  by 


Google 


397 


151.  1519  April  17. 

Albertus  Lentferdink,  clericus  Traiectensis  dyocesis 
publicus  sacra  imperiali  auctoritate  notarius,  oorkond t, 
dat  Arnoldu8  de  Wreede,  laycus  Traiectensis  dyocesis, 
en  diens  vrouw  Anne,  te  zijnen  overstaan  en  van  Hen- 
ricus  Cornelius  en  Lucas  Glasemaker  als  getuigen,  ver- 
klaard hebben,  dat  het  goed,  genaamd  Wissinksguet, 
in  parochia  de  Heyno,  oprecht  en  deugdelijk  door  de 
presbyteri  et  clerici  Majoris  Domus  Clericorum  Sancti 
Gregorii  infra  muros  oppidi  Zwollensis  in  eigendom  wordt 
bezeten,  en  dat  ze  deze  verklaring  hebben  afgelegd  om 
te  voorkomen  dat  deze  eigendom  door  hunne  erfgenamen 
zal  worden  betwist. 

Acta  fuerunt  hec  in  Domo  Clericorum  (anno  a  nativi- 
tate  Ejusdem  millesimo  quingentesimo  decimo  nono,  indic- 
tione  septima,  die  vero  Saturni !)  decima  septima  mensis 
Aprilis,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini 
nostri  domini  Leonis,  divina  providentia  pape  decimi, 
anno  septimo). 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1824. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 


152.  1519  September  28. 

Johannes  Coeckman,  rector,  Johannes  van  Genemueden, 
procurator,  en  de  priesters  en  klerken  van  het  Clercken- 
huys  te  Zwolle,  verklaren  verkocht  te  hebben  „den  ge- 
meenen  erffgenamen  van  Leerebroeck  ende  van  der 
Damme"  ten  behoeve  van  den  watermolen  in  het  broek, 
eene  jaarlijksche  rente  van  18  goudgulden  uit  hun  huis 
te  Zwolle  en  hunne  landen,  liggende  in  het  genoemde 
broek,  onder  voorwaarde,  dat  zy  deze  rente  mogen  in- 
lossen met  360  goudgulden. 

In  den  jare  ons  Heren  van  vijflftienhondert  ende 


1)  In  het  jaar  1519  viel  de  Zaterdag  niet  op  17  maar  op  16  April. 


Digitized  by 


Google 


negentien  op  Sunle  Michielsavont  des  Hillighen  Ar- 
changel. 

Naar  het  origineel  in  het  OudrArchief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1828. 
Het  tegel  van  het  Clerckehuys  is  verloren. 


153.  *  1522  Augustus  4. 

Laurentius  ....  Sanctorum  Quatuor  Coronatorum  pres- 
byter Cardinalis,  deelt  decano  Sancti  Salvatoris  Traieo- 
tensis  ac  officiali  Traiectensi  mede,  dat  hij,  gezien  het 
verzoek  van  Wolter  de  Laer,  perpetuus  vicarius  vicarie 
perpetue  ad  altare  Sancti  Laurentii  in  ecclesia  parochiali 
Sancti  Michaelis  oppidi  Zwollensis,  om  goedkeuring  en 
bevestiging  van  den  verkoop  of  ruil  van  het  huis,  lig- 
gende naast  het  Domus  patris  et  fratrum  Clericorum  in 
commune  viventium  en  behoorende  aan  de  vicarie  van 
St.  Laurentius,  aan  genoemde  priesters,  krachtens  mach- 
tiging van  den  paus  en  speciale  mondelinge  opdracht  van 
dien,  hen  gelast  te  onderzoeken  of  de  verkoop  of  ruil  tot 
nut  van  die  vicarie  geschied  en  indien  dit  het  geval  is, 
verlof  tot  den  ruil  of  verkoop  te  geven. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michid  te  Zvoótte. 


154.  *  1523  Maart  21. 

Johannes  van  Genemuiden,  pater,  Wilhelmus  van  den 
Busch,  procuratoir,  en  de  gemeene  priesters  en  clercken 
van  het  Clerckehuys  te  Zwolle,  bekennen  schuldig  te 
zijn  aan  de  vicarie  van  het  Sint  Laurentius  altaar  in 
Sunt  Michielskerck  te  Zwolle  eene  jaarlijksche  uitkee- 
ring  van   16   beeren    pond    voor    4©    ruiling    van   een 


Digitized  by 


Google 


oud   huis,   dat  zij   van  de  patroons  van  deze  vicarie  ge- 
kocht hadden. 

Int  jaer  ons  Heren  1523  op  Sint  Benedictusdag  in 
den  Vasten. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overysselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerlens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


155.  *  1523  April  1. 

Hermannus  de  Lochorst,  decanus  ecclesie  Sancti  Sal- 
vatoris  Traiectensis,  en  Godefridus  de  Kuynretorff,  utrius- 
que  juris  doctor,  canonicus  ecclesie  Sancti  Johannis 
Traiectensis  et  officialis  curie  Traiectensis,  commissarii 
etc,  maken  bekend,  dat  zy  den  verkoop  of  ruil  van 
het  huis,  toebehoorende  aan  de  vicarie  van  Sint  Lauren- 
tius  tegen  eene  jaarrente  van  10  heeren  pond,  zooals  die 
omschreven  is  in  de  brieven,  waaraan  deze  als  trans- 
steeker  gehecht  is,  goedkeuren  en  bevestigen. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overysselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


156.  1523  April  12. 

Johannes  van  Genemueden,  rector,  Wilhelmus  van  den 
Busche,  procurator  en  de  gemeene  priesters  en  clercken 
van  het  Clerckenhuys  te  Zwolle  maken  bekend,  dat  zij 
verkocht  hebben  aan  de  conventualen  van  Sinte  Agneten 
oonventt  „anders  ten  Nonnen  genaamd"  te  Harderwijck 
eene  jaarrente  van  10  Koervorster  enckel  golden  Rijnsche 
gulden  uit  bun  buis  en  al  hunne  goederen,  onder  voor- 


Digitized  by 


Google 


400 


waarde ,  dat  zij  deze  rente  tegen  200  gulden  van  genoemde 
specie  mogen  inlossen. 

Int  jair  ons  Heren  dusent  vyffhondert  drie  ende- 
twyntich  op  Paessche  Achtdaeghe. 

Naar  het  Cartvl.  foL  57T. 

NB.  Beneden  op  den  kant  staat:  „Item  dessen  brieff  mach  men 
locsseti  met  cnckelde  golden  ghulden  off  neghen  ende  twyntich  railleerde 
stuefers  voir  den  ghulden.  Sic  scripsit  in  dorso  literarum  nostrarum 
nostri  convent us  propria  manu  Truda  Oelgher  [anno  1549  [glorijosi 
Remigit". 

157.  1533  Maart  22. 

Herman  Ramelm[an]  en  [6e]rtrudt,  zijne  vrouw,  be- 
kennen verkocht  te  hebben  den  priesters  en  clereken  in 
het  [Fr]aterhues  binnen  [Z]wolle  eene  jaarrente  uit  eene 
were  bij  de  Voester[poer]te  gelegen,  thans  toebehoorende 
aan  Johan  van  Oldensell,  overeenkomstig  den  principaal- 
brief,  waardoor  deze  gestoken  is. 

In  dem  jair  onss  Heren  dusent  vijfhondert  dree 
inde  dertich  op  Satersdach  post  Gertrudis  Sancte 
Virginis. 

Naar  het  Carttd.  foL  54*. 

NB.    De  bis.,  waarop  dit  stuk  geschreven  staat,  is  zeer  gehavend. 

158.  1537  November  30. 

Burgermeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Swolle 
maken  bekend,  dat  zij  overeenkomstig  de  stadrechten 
broder  Johannes  Schutt[orp]  [procurator]  van  het  Priester 
Fraterhues  te  Swolle  hebben  „gesath  ende  erflicken  ge- 
vestet"  in  een  were,  gelegen  in  de  Beghynenstrate  tusschen 
de  wedeme.aan  de  eene  en  Johan  Boeckbynder  aan  de 
andere  zijde,  strekkende  van  de  straat  tot  achter  aan  de 
wedeme. 

Gegeven  in  dem  jair  onsses  Heren  vijfthien  hondert 
ende  seven  ende  dertich  up  Vrydach  post  Catherine 
Virginis  Sancte. 

Naar  het  Carttd.  fol.  5i\ 


Digitized  by 


Google 


4Ö1 

159.  1538  Februari  9(?). 

Willem  van  Doetinchem,  scholtz  te  Deventer,  maakt 
bekend  als  man  en  momber  van  juffer  Catharine  Olgers, 
dat  hij  als  leenheer  van  wegen  zijne  vrouw  beleend  heeft 
Dirick  ten  Stall,  burger  der  stad  Deventer,  ten  behoeve 
der  priesters,  clercken  en  conventualen  van  het  Ffrater- 
huys  te  Zwolle,  met  Nütterguet,  ook  Splytloffsslach  ge- 
noemd, in  het  kerspel  van  Wye  en  in  de  buurschap  van 
Herxzen,  en  dat  Derick  then  Stall  hem,  als  momber  van 
zijne  vrouw,  hulde  en  eed  afgelegd  heeft. 

Gegeven    in    den  jare   ons   Heeren    dusent   vyff- 

hundert    acht    ende    dartich   op  den  Negendach(?) 

in  Ffebruario. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1829. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Willem  van  Doetinchem. 

160.  1539  November  10. 

Johan  van  Gennep  en  Johan  Egberts,  burgermeisters 
te  Genemuden,  maken  bekend,  dat  voor  hen  in  het 
schependom  verklaard  hebben  Peter  Keil  en  Alyt  zijne 
vrouw,  schuldig  te  zijn  den  Ffraters  te  Zwolle  „drye  deel" 
van  30  goudgulden  voor  de  pacht  van  12  morgen  land  in 
Mastbroick,  en  dat  zij  in  gebreke  gebleven  zijn  een  huis  op 
dit  land  te  zetten,  waartoe  zij  volgens  pachtcontract  ver- 
plicht waren,  en  dat  zij  hiervoor  gerichtelijk  verpand 
hebben  een  huis,  dat  Peter  van  zijnen  broeder  Wycher 
Vo8s  gekocht  heeft,  liggende  in  de  Olde  Moelensteghe  en 
5  pond  jaarlijksche  rente,  gaande  uit  een  huis  en  were 
te  Genemuden  tusschen  Albert  Janssoens  huys  en  heer 
Jacob  Roeloffs  huis. 

In  den  jair  ons  Heren  dusent  vyffhondert  negen 
ende  dartich  op  Sanct  Martensavont  in  den  Winter. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge~ 
meente  Zwolle  N°  1840. 

Met  de  ongeschonden  zegels  van  Johan  van 
Gennep  en  Johan  Egberts. 


Digitized  by 


Google 


402 


NB.  In  dorso  Tan  het  chartes  staat:  „Do  terra  prope  Genemnden  in 
Mastebroeck.  Maneant  et  serventur  he  litere  in  suo  vigore,  quia  alias 
literas  nunquam  Tidi  de  hac  terra;  poteat  enim  attestari  hiace  literis 
pacifica  annoram  mul  lorum  possesfio,  ut  qaoque  liquet  in  scedis  pactn- 
alibus.  Nam  lilerae  emptiouis  hujus  terrae  sunt  apud  Bernardum 
Delden,  fabrnm  terrarium,  qui  post  obitum  suum  dedit  partem  suam 
orphanis". 

161.  1545  Februari  13. 

[Conrardus  de  L]erago,  pater,  Johannes  Schuttorp, 
procurator  des  Fraterhuses  te  Swolle,  bekennen,  dat  het 
convent  ontvangen  heeft  van  joffer  Marghareta  van  Broeck- 
husen  alle  penningen,  die  her  Johan  Koeckman,  haar 
oom  en  eertijds  pater  van  het  genoemde  Fraterhuis,  het 
convent  ingebracht  heeft;  verder  al  hetgene  haar  vader, „ 
wijlen  Evert  Koeckman,  het  convent  bij  uiterste  wilsbe- 
schikking besproken  heeft,  nl.  170  goudgulden,  verder 
12  mudden  rogge  sjaars  voor  de  huiszittende  armen  ot 
aan  de'  deur  te  geven ,  onder  voorwaarde  in  het  testament 
uitgedrukt,  dat  de  vier  arme  vrouwen,  die  bij  de  Rossmoelen 
in  de  Heiligen  Cruceshueserkens  wonen,  en  het  Nye  Pesti- 
lentiegasthues  ieder  1  mud  rogge  ontvangen  zullen,  zoo- 
lang Everts  erfgenamen  dezen  uitgang  uit  zijn  erf  en 
woning  niet  met  100  oude  schilden  of  150  goudgulden 
gelost  zullen  hebben. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  1545  op  avent  Valentini 
des  Heiligen  Martelers. 

Naar  het  Cartvl.  foL  53\ 

NB.  Ouder  deze  oorkonde  staat:  „Item  desse  loesse  voers*.  sal  men 
in  twee  termynen  moeghen  doen  ende  den  golden  gulden  betalen  myt 
rechter  Hollanssche  werde". 


162.  1547  December  12. 

Conrardus  Lemgo,  pater,  en  Johannes  Schuttorp,  pro- 
curator, en  de  gemeene  priesters  en  clercken  des  Ffra- 
terhuyses  binnen  Swolle  maken  bekend,  dat  zij  ontvangen 
hebben  van  den  gheistlicken  pater,  her  Peter  van  Borc- 
kem ,  en  her  Peter  van  Doeren,  procurator,  en  de  gemeene 
priesters  en   clercken   van  het  convent  Her  Fflorenshuis 


Digitized  by 


Google 


403 

binnen  Deventer,  400  goudgulden  ter  aflossing  van  eene 
jaarrente  van  20  goudgulden,  en  dat  zij  de  rentebrief 
van  joffer  Henrick  Hacfort,  waardoor  deze  gestoken  is, 
overdragen  aan  het  convent  van  het  Heer  Fflorenshues, 
onder  voorwaarde,  dat  zij  deze  rente  na  voorafgaande  op- 
zegging in  twee  termijnen  mogen  lossen. 

Gegheven  int  jair  ons  Heren  1547  op  avent  Luce 
Evangeliste. 

Naar  het  Cartod.  fol.  57r. 

163.  1552  September  19. 

Officialis  prepositi  et  archidiaconi  ecclesie  Sancti  Le- 
buini  Daventriensis  citeert  op  de  klacht  van  den  procu- 
rator et  conventus  Domus  Fratrum  te  Zwollis  de  presbiteri 
in  Iselmuyden  om  te  Daventria  voor  hem  te  verschijnen. 

Anno  Domini  millesimo  quingentesimo  quinquagesimo 
secundo  decima  nona  die  mensis  Septembris. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  EmanueU- 
huizen  ie  Zwolle. 

164.  1558  September  18. 

Herman  van  Wel  velde,  amptman  der  heilighen  lueden 
en  gueden  in  den  Stichte  van  Utrecht  . . .  der  abdissen 
en  capittele  der  wereltlicker  kercken  van  Essende  in  den 
crisdom  van  Coelen,  maakt  bekend,  dat  hij  den  procu- 
rator en  de  priesters  en  clerken  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle  beleend  heeft  met  8'/s  morgen  land,  gelegen  in 
het  kerspel  van  Wilsem  en  in  de  buurtschap  Oesterholt, 
en  dat  Henrick  van  Essen  Lucienzoon  voor  de  geestelijke 
heeren  hulde  en  eed  gedaan  heeft. 

In  den  jaere  dhuisent  viff hundert  acht  ende  vifftich 
upten  achtinden  dach  Septembris. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ger 
meente  Zwolle,  N°  1830. 

Met  het  ongeschonden  zegel  van  Herman  van 
Welvelde. 


Digitized  by 


Google 


404 

165.  *  1659  November  25(?) 

Albert  van  Vilsteren,  schulte  te  Wye  van  wegen  Con. 
Maj.  van  Spanie  en  mijns  aldergenadichste  heren,  maakt 
bekend,  dat  voor  hem  en  coernoeten  heer  Wilhelmus 
Corneli,  pater,  en  Gerardus  Wachtendonck f  procurator 
des  Fraterhuises  ofile  Clerrickehuises  te  Zwolle,  met  Thi- 
man  van  Vilsteren  hunnen  momber  verklaard  hebben 
verkocht  te  hebben  aan  de  broeders  Johan  en  Herman 
Schillinck  eene  jaarrente  van  5  goudguldens  uit  hun  erf 
en  goed  te  Herxen,  genoemd  de  Paddenpoel. 

Gegeven    in    den  jaere   uns   Heren    duisent   vijf- 

hondert  negen  ende   vijflich Sint  Catharine 

Virginis. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


166.  1563  Februari  26. 

Fredericus  Wachtendunck ,  pater,  Johannes  Giessinck, 
procurator,  Rodolphus  Oetmerssen,  librarius,  en  de  ge- 
meene  conventualen  van  het  Rijcke  Fraterhuys  te  Swolle 
maken  bekend ,  dat  zij  verkocht  hebben  aan  heer  Arnoldus 
Rutgeri  van  Swolle  hun  hof  buiten  de  Sassenpoerte  op 
den  Borchgraeven,  onder  voorwaarde,  dat  zij  dezen  tegen 
betaling  van  400  goudguldens  van  28  stuvers  Brab.  steeds 
terug  mogen  koopen. 

Begeven  in  den  jaere  nae  Chricti  unses  eeuwigen 
Heylandts  und  eevigen  Verloesers  und  Saelichmaec- 
kers  gebuyrte  duysent  vijffhundert  drije  ende  tzestich 
up  den  ses  en  twijntichsten  dach  des  maentz  Februarii. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1831. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van  het 
Fraterhuis. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  IV. 

AFSTAND  VAN  GOEDEREN  DOOR  DE  PRATERS. 


1.  1409  Juli  10. 

Wernerus,  filius  Nicolai,  clericus  Traiectensis  dioecesis , 
imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione  notarius,  ver- 
klaart, dat  te  zijnen  overstaan  en  van  Henricus  uten 
Holte,  Henricus  de  Monasterio,  presbyteri,  en  Petrus  de 
Medenblic,  clericus,  als  getuigen,  Johannes  Rees,  Gos- 
winus  Herk,  Hubertus  Helraont,  Godfridus  de  Busco- 
ducis,  clerici,  en  Gerardus  de  Oetmarsum,  laicus,  Traiec- 
tensis  dioecesis,  ten  behoeve  van  het  „Clerckehuys"  te 
Z wollis  afstand  gedaan  hebben  van  hunne  goederen,  en 
dat  hij  op  verzoek  van  Gerardus  de  Kalker,  perpetuus 
vicarius  in  ecclesia  parochiali  Zwollensi,  hierover  eene 
openbare  akte  opgemaakt  heeft. 

Acta  sunt  haec  in  oppido  Zwollensi  infra  septa  habita- 
tionis  dictae  vulgariter  der  Clerckehuys  (anno  nativitatis 
Ejusdem  1409,  indictione  secunda,  mensis  Julii  die  decima, 
hora  seztae  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo 
Patris  ac  Domini  nostri  domini  Alexandri  d.  p.  papae  V 
anno  primo). 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aarüb.  Utrecht ,  deel  II,  p.  250—252. 

2.  1418  Februari  18. 

Johannes  Vroude,  clericus  Traiectenais  dioecesis,  pu- 
blicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione  nota- 
rius, oorkondt,  dat  Henricus  Mewen  de  Hasselt,  clericus 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  36 


Digitized  by 


Google 


4Ó6 

Leodiensis  dioecesis,  te  zijnen  overstaan  en  van  Gerhardus 
Drecht,  presbyter,  en  Jacobus  Naghel,  clericus,  als  ge- 
tuigen ,  verklaard  heeft  afstand  te  doen  van  al  zijne  goederen, 
zoo  roerende  als  onroerende,  ten  bate  van  het  Domus 
Clericorum  te  Zwollis. 

Acta  fuerunt  haec  in  praemissa  domo,  (anno  nativitatis 
Ejusdem  1418  indictione  11,  mensis  Februarii  die  28,  hora 
vesperarum  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo 
Patris  ac  Domini  nostri ,  domini  Martini  divina  providentia 
papae  V,  anno  primo). 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsb.  Utrecht,  deel  II,  bh.  263. 

3.  1436  Augustus  11. 

Nicolaus  filius  Balduini,  clericus  Traiectensis  dioecesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  ac  ordinaria  admissione 
notarius,  oorkondt,  dat  voor  hem  en  Henricus  Bunscoeten, 
presbyter,  Johannes  Dinxlaken  en  Jacobus  Dalen,  clerici, 
als  getuigen,  Franco  Gruter  de  Nova  Ecclesia,  Jacobus 
Nycolai  de  Enchusen,  clerici,  en  Christianus  Henrici  de 
Hasselt,  laicus,  Coloniensis  et  Traiectensis  dioecesis,  leden 
van  het  Domus  Clericorum  te  Zwollis,  ten  behoeve  van 
dit  huis  afstand  van  al  hunne  tegenwoordige  en  toekomstige 
goederen,  zoo  roerende  als  onroerende,  gedaan  hebben. 

Acta  fuerent  haec  Zwollis  in  dicta  Domo  Clericorum 
(anno  a  nativitate  Domini  1436,  indictione  14,  mensis 
Augusti   die   11    ....   pontificatus   sanctissimi   in  Christo 

Patris Eugenii   divina   providentia  papae   IV   anno 

sexto). 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsb.  Utrecht,  deel  V,  p.  101—103. 

4.  1449  November  10. 

Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dioecesis,  publicus 
imperiali   auctoritate    et   ordinaria   admissione    notarius, 


Digitized  by 


Google 


407 

oorkondt,  dat  te  zijnen  overstaan  en  van  Lambertus  Zwes- 
sel  en  Albertus  Tymmerman  als  getuigen,  Johannes,  filius 
Hermanni  Hoetwelker,  de  Monasterio  en  Johannes  Knobel, 
de  Coesveldia,  clerici  Monasteriensis  dioecesis,  al  hunne 
goederen,  roerende  en  onroerende,  overgedragen  hebben 
aan  het  Domus  Clericorum  te  Zwolle ,  en  dat  hij  op  ver- 
zoek van  Theodericus  ab  Herxen,  presbyter,  rector  p.  t. 
van  dit  huis  deze  openbare  akte  heeft  opgemaakt. 

Acta  fuerunt  haec  in  Domo  Clericorum  antenominata, 
(anno    nativitatis   Ejusdem    1449,   indictione    12,   mensis 

Novembris  die  10 pontificatus  sanctissimi ....  domini 

Nicolai,  divina  providentia  papae  quinti,  anno  III.) 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartab.  Utrecht,  deel  V,  p.  123—126. 


5.  1450  September  5. 

Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dioecesis,  publicus 
imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione  notarius, 
oorkondt,  dat  te  zijnen  overstaan  en  van  magister  Johannes 
Dalen  en  Lambertus  Apothecarius ,  clerici,  als  getuigen, 
Jacobus  Trajecti,  filius  Jacobi  die  Vaecht,  clericus  Tra- 
iectensis, in  de  handen  van  Theodericus  de  Herxen, 
presbyter  en  vicarius  perpetuus  in  ecclesia  Sancti  Michaelis 
oppidi  Zwollensis,  afstand  gedaan  heeft  van  al  zijne  tegen- 
woordige en  toekomstige  goederen,  ten  behoeve  van  het 
huis  en  de  vereeniging  van  de  priesters  en  klerken  in 
Zwollis,  in  de  wandeling  Domus  Clericorum  genoemd. 

Acta  fuerunt  haec  Zwollis  in  Domo  Clericorum  ante- 
nominatorum  (anno  nativitatis  Ejusdem  1450,  indictione 
13 ,  mensis  Septembris  die  quinta ....  pontificatus  sanc- 
tissimi domini  Nicolai,  divina  providentia  papae  quinti, 
anno  quarto). 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsb.  Utrecht,  deel  V,  p.  126—129. 

26* 


Digitized  by 


Google 


408 

6.  1455  Februari  28. 

De  oversten  en  leden  van  het  Domus  Clericorum  te 
Zwoüe  doen  gezamenlijk  afstand  van  al  hunne 
goederen  en  maken  daaromtrent  nadere  allen 
bindende  bepalingen. 

In   nomine   Domini   Amen.    Anno  nativitatis  1455,  in- 
dictione  tertia,  mensis  Februarii  die  28 ... ,  pontificatue 

sanctissimi Domini    Nicolai,   divina  providentia 

papae  quinto,  anno  octavo,  in  mei  notarii  publici 

praesentia  personaliter  constituti  honesti  viri,  domini 
Theodericus  de  Herxen,  Gherardus  de  Vollenhoe,  Albertus 
de  Kalker  et  Henricus  Zwarte,  presbyteri,  provisores  pro 
tempore  Domus  Clericorum  in  Z wollis,  ac  caeteri  pres- 
byteri, clerici  ac  familiares  ejusdem  domus,  volentes  et 
omnibus  modis  providentes,  ut  in  eadem  domo  ex  hoc 
et  in  futurum  perpetuis  temporibus  Domino  Deo  in  humi- 
litate,  castitate  ac  caritate  caeterisque  virtutibus,  sub 
obedientia  Sanctae  Matris  Ecclesiae  a  servis  Dei  ibidem 
congregandis  fideliter  et  devote  serviatur,  matura  deli- 
beratione  praehabita,  ut  asseruerunt,  ad  ea  quae  sequuntur 
concorditer  et  unanimiter  se  obligaverunt  In  primis  quia 
communis  vita  semper  in  promptu  fuit  his,  qui  Domino 
Deo  irreprehensibiliter  militare  cupierunt;  idcirco  provi- 
sores, presbyteri  et  clerici  ac  familiares  antenominaü 
omnia  et  singula  bona  sua  mobilia  et  immobilia,  qualiter- 
cumque  denominata  et  ubicumque  situata,  quae  ad  ipsos 
vel  ad  quemlibet  ipsorum  noscuntur  pertinere,  et  ea,  quae 
in  futurum  omni  tempore  contigerint  obtinere,  donave- 
runt  .  .  .  ac  tradiderunt,  omnibus  melioribus  modo  et 
forma,  quibus  melius  et  efficacius  potuerunt ,  sibiinvicem 
donatione  inter  vivos;  ita  quod  singula  et  omnia  bona 
praemissa  erunt  eis  indifferenter  communia  et  manebunt 
perpetuis  temporibus  pro  devotie  presbyteris  et  clericis 
praesentibus,  et  per  eos  et  eorum  successores  sub  ista 
forma  resignationis  bonorum  suorum  ad  communionem 
suae  societatis  et  dictorum  bonorum  assumendis.  Quam 
donationem  et  communicationem  bonorum  suorum  pro  se 
et  suis  successoribus  ratam  et  firmam  esse  voluerunt  ac 
perpetuo   valituram;   ita  quod   nullus   eorum   habere  et 


Digitized  by 


Google 


409 


tenere  debeat  aliquam  proprietatem  in  quibuscumque 
bonis  seu  rebus,  sed  debeat  vivere  in  communi  de  labori- 
bus  manuum ,  proventibus  et  bonis  a  Deo  eis  collatie  et 
conferendis;  sic  quod  haeredes  ipsorum  provisorum,  pres- 
byterorum,  clericorum  ac  familiarium  antenominatorum 
et  8Uorum  successorum  nullum  jus  haereditariae  succes- 
sionis  in  bonis  praemissis  ac  quolibet  praemissorum  quoquo 
modo  potuerunt  obtinere;  cum  protestatione  hujus  tenoris: 
Quod  si  contingeret  quemquam  ipsorum  provisorum ,  pres- 
byterorum,  clericorum  ac  familiarium  supraexpressorum 
praedictam  habitationem  et  societatem  relinquere  et  ad 
alia  se  transferre,  ille  penitus  omittet  omne  jus,  quod  in 
dictis  bonis  hactenus  habuisset,  nee  praeter  vestimenta 
sua  quotidiana  quidquam  ei  licitum  erit  secum  tollere, 
nee  poterit  aliquid  juridice  petere  aut  exigere  aut  super 
bonis  quibuscumque  alios  provisores,  presbyter  os,  clericos 
et  familiares  dictae  domus  molestare.  Si  vero  aliquis 
eorum  propter  excessus  enormes  vel  malos  et  incorrigi- 
biles  mores  suos  a  caeteris  presbyteris  et  clericis  vel 
majori  et  saniori  parte  eorum  amovendus  decerneretur  et 
exponendus,  ille  sine  omni  contradictione  et  rebellione 
debet  exire  et  recedere,  et,  ut  praemissum  est,  praeter 
vestimenta  sua  quotidiana  nihil  secum  tollere  vel  exigere 
nee  eos  super  quibuscumque  bonis  molestare,  nullo  sub- 
sidio  juris  canonici  sive  civilis  sibi  penitus  suffragante 
aut  suffragium  praestaturo,  omnibus  dolo  et  fraudibus 
circa  praemissa  seclusis  pariter  et  exclusis.  Super  quibus 
omnibus  et  singulis  dicti  presbyteri  conjunctim  et  divisim 

sibi   petierunt  fieri instrumenta  juxta  dictamen 

cujuscumque  sapientis,  substantia  non  mutata.  Acta 
fuerunt  haec  Zwollis  in  domo  habitationis  dictorum  pres- 
byterorum   et  clericorum   sub   anno,   indictione,  mense, 

die, et   pontificatu   quibus    supra;    praesentibus 

ibidem    discretis    viris    Hermanno    Roever   et    Gherardo 

Ahuys,  clericis  Traiectensis  et  Monasteriensis  dioecesis 

Et  ego  Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dioe- 
cesis, publicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  ad- 
missione  notarius etc. 


Uitgeg.  volgens  meerdere  exemplaren  met  ver- 


Digitized  by 


Google 


410 

schillende    doorstekers    in   het   Archief  van  het 
Aartsb.  Utrecht,  deel  V  bh.  131—136. 

I.  dd.  1455  Februari  28,  met  twee  transfixen: 

d)  v.  Rudolf  van  Diepholt  dd.  1455  Maart 
20  (zie  Bijlage  V  N°  7). 

b)  v.  David  v.  Bourgondie  dd.  1457  Januari 
2  (zie  Bijlage  V  N°  8). 

II.  foutief  gedd.  1450  Februari  28  met  de 
transfixen  van  David  van  Bourgondie  als  onder  N°  I. 

HL  dd.  1455  Februari  28  met  een  gelijk- 
soortig stuk  rakende  het  Fraterhuis  te  Groningen 
dd.  1457  April  2  met  een  transfix  van  David  van 
Boergondie  dd.  1464  Maart  1  (zie  Bijlage  VN°  10). 

IV.  dd.  1455  Februari  28  met  een  transfix 
van  David  van  Bourgondie  dd.  1464  Maart  1, 
die  iets  afwijkt  van  N°  Ia  (zie  Bijlage  V  N°  9). 

V.  dd.  1455  Februari  28  met  een  eensluidend 
transfix  van  David  van  Bourgondie  dd.  1461 
Maart  1,  behalve  dat  van  het  biechthooren  der 
zusters  geen  sprake  is. 

7.  1465  October  7. 

Albertus  Paep  van  Calcar ,  rector ,  en  de  overige 
priesters  en  klerken  van  het  Domus  Clericorum 
te  Zwolle  doen  afstand  van  al  hunne  goederen 
ten  bate  van  het  genoemde  huis. 

In  nomine  Domini  amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
imllesimo  quadringentesimo  sexagesimo  quinto ,  indictione 
tercia  decima,  mensis  Octobris  die  septima,  hora  primarum 
vel  quasi,  ||  pontificatus  Ranctissimi  in  Christo  Patris  ac 
Domini  nostri  domini  Pauli,  divina  providencia  pape 
secundi,  anno  ejus  secundo  in  mei  notarii  publici  et 
testium  infrascriptorum  ad  hoc  specialiter  ||  vocatorum  et 
rogatorum  presencia  personaliter  constituti  discreti  viri 
domini  Albertus  Paep  de  Kalker,  rector  pro  tempore, 
Henricus  Zwarte,  Jacobus  de  Enchusen,  Johannes  Wester- 
wolde,  Rutgherus  de  Dotinchem,  Jacobus  Vaicht  de 
Traiecto,  Theodericus  Kalker,  presbyteri,  Folkerus  de 
Runen,  Hermannus  Covorde,  Jacobus  Traiecti  de  Wijck, 
Petrus  Dinxlaken,   Wilhelmus   Ghelrie,   Egidius   Weert, 


Digitized  by 


Google 


411 


Everardus  Kalker,  Gherardus  Zwarte,  Faulus  Lessen, 
Oberardus  Wyert,  Jaspar  de  Weeynre,  Amoldus  Embrice, 
Lambertus  ten  Starte  de  Hattem,  Alardus  de  Kalker, 
clerici  Coloniensis,  Leodiensis  et  Traiectensis  dyocesis, 
attendentes  temporalium  rerum  abdicacionein  et  earum  in 
pias  causas  erogacionem  emendacioris  vite  proposito  plu- 
rimum  convenire  et  in  meritum  glorie  proficere  amplioris, 
ad  infrascripta  verbis  blandis  et  permissionibus  illicitis 
non  inducti,  ut  assuerunt,  eed  sua  mera  libera  voluntate 
et  matura  deliberacione  prehabita,  omnia  sua  bona,  mobilia 
et  immobilia,  presencia  et  futura,  ubicumque  situata  et 
qualitercumque  denominata  domui,  que  vulgariter  appel- 
latur  Domus  Clericorum  in  oppido  Zwollensi,  Traiectensi 
dyocesi,  quam  devoti  presbyteri  et  clerici  communem  vitam 
ducentes  sub  obediencia  sancte  matris  (ecclesie)  et  suorum 
prelatorum  inhabitare  consueverunt,  ad  communem  usum 
pro  tempore  in  ea  habitancium  et  eis  legitime  succeden- 
cium  in  piam  ac  perpetuam  elemosinam  liberaliter  et 
irrevocabiliter  dederunt  et  donaverunt  ac  resignaverunt 
ac  quilibet  eorum  dedit,  donavit  ac  resignavit  donacione 
inter  vivos,  renunciaveruntque  presbyteri  et  clerici  ante- 
nominati  conjunctim  et  divisim  omni  juri  et  actioni  reali 
et  personali  coram  quibuscumque  judicibus  ecclesiasticis 
et  secularibus  super  bonis  premissis  omnibus  et  singulis 
premissorum.  Sic  quod  nee  ipsis  donatoriis  nee  alicui  vel 
aliquibus  eorum  nominibue,  nee  heredibus  eorum  ulla  justa 
repeticio  aut  requisicio  aut  hereditaria  successio  in  futurum 
competere  poterit  quovis  modo,  parati  eciam  ad  requisicionem 
rectoris  pro  tempore  vel  fratrum  domus  prefate  ulteriorem 
resignacionem  facere  de  bonis  premissis  coram  quibus- 
cumque judicibus  spiritualibus  et  temporalibus  ubicumque 
et  quocienscumque  fuerit  vel  esse  potuerit  oportunum, 
ita  quod  premissa  bona  secundum  jus  et  consuetudinem 
patrie  et  locorum  sint  domui  prefate  rite  et  legitime 
perpetuo  confirmata.  Promittentes  coram  me  notario  pu- 
blico ,  legitime  stipulanti ,  eandem  donacionem  gratam  et 
ratam  habere  ac  perpetue  habituros,  necnon  et  pias  con- 
suetudines  juxta  omnem  formam  et  tenorem  instrumenti 
fundacionis  domus  prefate  ac  confirmacionis  et  indultorum 
jp  transfixo  reverendi  domini  nostri  domini  David,  epi- 


Digitized  by 


Google 


412 


scopi  Traiectensis ,  contentorum ,  quibus  libera  voluntate, 
ut  asseruerunt,  consenserunt  ac  se  humiliter  eisdem  data 
manu  submiserun t,  observare;  cum  protestacione  hujus- 
cemodi,  quod,  si  contingeret,  quisquam  ipsorum  pres- 
byterorum  et  clericorum  supraexpressorum ,  quacumque 
occasione  predic(t)am  habitacionem  ac  societatem  relin- 
quere  et  ad  alia  se  transferre,  ille  penitus  amittet  orarae 
jus,  quod  in  dictis  bonis  hactenus  habuisset,  nee  preter 
vestimenta  sua  cotidiana  quicquam  ei  licitum  erit  secum 
tollere,  nee  poterit  aliquid  juridice  petere  vel  exigere,  aut 
super  quibuscumque  bonis  alios  presbyteros  aut  clericos 
dicte  domus  molestare.  Si  vero  aliquis  eorum  propter 
excessus  enormes  vel  malos  et  incorrigibiles  mores  suos 
a  ceteris  presbyteris  et  clericis,  vel  majori  et  saniori  parte 
eorum,  a  dicta  domo  amovendus  decerneretur  aut  expo- 
nendus,  ille  sine  omni  contradictione  et  rebellione  debet 
exire  et  recedere  et,  ut  premissum  est,  preter  vestimenta 
sua  cotidiana  nichil  secum  tollere  vel  exigere,  nee  eos 
super  quibuslibet  bonis  molestare.  Omnibus  dolo  et  frau- 
dibus  circa  premissa  seclusis  pariter  et  exclusis.  Super 
quibus  omnibus  et  singulis  dicti  donatores  nominibus  suis, 
ac  insuper  honorabilis  vir  dominus  Albertus,  rector  pre- 
fatus ,  eciam  suo,  ipsam  donacionem  aliorum  presby terorum 
et  clericorum  ipsius  domus  acceptans,  pecierunt  ac  quilibet 
eorum  peciit  a  me  notario  publico  sibi  fieri  unum  vel 
plura  instrumentum  seu  instrumenta  juxta  dictamen  cujus- 
cumque  sapientis,  substancia  facti  non  mutata.  Acta 
fuerunt  hec  Z wollis  in  dicta  Domo  Clericorum,  sub  anno 
indictione,  mense,  die,  hora  et  pontificatu  quibus  supra, 
presentibus  ibidem  discretis  viris  Alberto  Woldrichem  et 
Ludolpho  de  Emeda,  clericis  sive  scolaribus  Traiectensis  ac 
Monasteriensis  dyocesis,  testibus  fide  dignis  ad  premissa 
vocatis  specialiter  et  rogatis. 

Et  ego  Jacobus  Goch,  clericus  Traiectenis  dyocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione  nota- 
rius,  etc. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emmuels- 
huiaen  te  Zwolle. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 


Digitized  by 


Google 


413 

8.  *  1473  Mei  6. 

Johannes  Goch  ....  notarius  publicus,  oorkondt,  dat 
te  zijnen  overstaan  en  in  tegenwoordigheid  van  Gherardus 
de  Zanden  de  Traiecto  en  Nycolaus  Baldewini  de  Middel- 
borch,  presbiteri,  als  getuigen,  Gherardus  ter  Brugge  de 
Campis,  Johannes  Hermanni  de  Steenwijk,  Ludowicus 
Philippi  de  Basilea,  Lambertus  Alberti  de  Herk,  Theode- 
ricus  Gherardi  de  Campis,  clerici  Leodiensis,  Traiectensis 
et  Basiliensis  dyocesis,  verklaard  hebben  afstand  te  doen 
van  al  hunne  goederen  ten  behoeve  van  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijssdsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 

9.  *  1483  Januari  13. 

Jacobus  de  Goch  ....  notarius  publicus,  oorkondt,  dat 
te  zijnen  overstaan  en  in  tegenwoordigheid  van  Lam- 
bertus Gruutrae(?)  vicarius  in  Sancto  Spiritu  in  Zwollis 
en  magister  Henricus  de  Yrte  als  getuigen,  Theodericus 
de  Campis,  Petrus  de  Bree,  Maternus  de  Maguncia, 
Nicolaus  de  Bergis,  Henricus  de  Attendorn,  Johannes  de 
Buscoducis,  Johannes  Kuecman  de  Zwollis,  Hermannus 
de  Osnaburgis,  Petrus  de  Daventria,  Johannes  de  Traiecto, 
Henricus  de  Clivis,  Reynerus  de  Traiecto  Superiori, 
Gerardus  de  Amersfordia,  Theodericus  de  Daventria, 
Jacobus  de  Groningen,  verklaard  hebben  afstand  te  doen 
van  alle  hunne  goederen  ten  behoeve  van  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijssdsch  Regt  en  Geschiedenis 
te  Zwolle.     Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  Stf  Michiel  te  Zwolle 


Digitized  by 


Google 


414 


10.  1491  Januari  10. 

Anthonius  de  Endovia  benevens  een  aantal  fraires 
doen  afstand  van  al  hunne  goederen  ten  bate 
van  het  Domos  Clericorum  te  Zwolle. 

In  nomine  Domini  Amen.  Anno  a  nativitate  Ejusdem 
millesimo  quadringentesimo  nonagesimo  primo,  indicoione 
nona,  mensis  ||  Januarii  die  decima,  hora  verperarum  vel 
quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini 
nostri  domini  Innocencii  pape  octavi,  anno  ejus  septimo, 
in  mei  ||  notarii  publici  ac  testium  infrascriptorum  ad 
hoc  specialiter  vocatorum  et  rogatorum  presencia  per- 
Bonaliter  constituti  discreti  viri  Anthonius  de  Endovia, 
Johannes  Steyn  de  Genp,  Gonrart  van  Kalker,  Gortfridus 
Steyn  de  Genp,  Adolphus  Echt  de  Davantria,  Henricus 
Lanssinck  de  Embrica,  Wilhelmus  de  Buschodacis,  clerici 
Leodiensis,  Traiectensis,  Goloniensis  dyocesis,  attendentes 
temporalium  rerum  voluntariam  presenciam  et  plenam 
abdicacionem  et  earum  in  pias  causas  erogacionem  emen- 
dacionis  vite  proposito  plurimum  convenire  et  in  meritum 
glorie  proficere  amplioris,  si  tali  modo  plane  et  simpliciter 
res  suas  donaverint  et  resignaverint,  ut  nullum  ipsis 
donatoribus  refugium  sive  spes  remaneat  in  rebus  tem- 
poralibus  confidendi,  seu  res  proprias,  donatas  ac  resignatas 
ad  usum  proprium,  sive  commodo  quovismodo  vel  de 
jure  unquam  repetendi,  volentee  eciam  gratitudinem 
debitam  presbyteris  et  clericis  domus,  que  vulgariter  appel- 
latur  Domus  Clericorum  in  Zwollis ,  prout  merito  et  de 
jure  tenebantur  exhibere  pro  eo,  quod  ad  eorum  numerum 
et  societatem  gratis  et  benivole  acceptati  talem  bonorum 
domus  prefate  participacionem  et  incorporacionem  sint 
adepti,  quod  de  cetero  et  in  antea  ipsi  prefati  bonorum 
suorum  resignatores  et  donatores  in  omnibus  neccessita- 
tibus  et  infirmitatibus  sibi  accidere  possibilibus  de  bonis 
ejusdem  domus  plene  ac  caritative,  quoadusque  inibi 
vixerint,  sint  providendi  et  sustentandi,  nee  a  tali  provi- 
sione  et  sustentacione  juxta  promissum  ipsis  donatoribus 
et  donatariis  fratrum  quocumque  quesito  colore  vel  jure 
reyciendi  aut  repellendi ,  nisi  proprio  motu  et  voluntate  a 
domo  recesserint  aut  gravibus  demeyitis  aut  excessibua 


Digitized  by 


Google 


415 

enormibus  contra  consuetudines  domus  perpetratis,  vel 
aliifl  ex  certis  causis  meruerunt  amoveri  vel  exponi. 
Preterea  ut  communis  vita  et  proprietatis  plena  et  pura 
renunciacio  seu  abnegacio  cum  obediencia  consueta  in 
eadem  domo  firmiter  et  inviolabiliter  possit  perdurare,  nee 
ab  aliquo  predictorum  donatorum  ad  libitum  frangi  vel 
interrumpi ,  ad  infrascripta  verbis  blandia  et  promissionibus 
illicitis  non  inducti,  ut  asseruerunt,  sed  sua  mera,  libera, 
spontanea  voluntate  et  matura  deliberacione  prehabita  ac 
ex  certis  scienciis  ipsos  ad  hoc  moventibus  omnia  sua  bona, 
mobilia  et  immobilia,  presencia  et  futura,  ubicumque  situata 
et  qualitercumque  denominata,  domui  prefate,  quam  devoti 
presbyteri  et  clerici  communem  vitam  ducentes  sub 
obediencia  sancte  matris  ecclesie  et  suorum  prelatorum 
inhabitare  consueverunt,  ad  communem  usum  pro  tempore 
in  ea  habitancium  et  eis  legitime  succedencium  in  piam 
ac  perpetuam  elemosinam  liberaliter  et  irrevocabiliter  spe 
mercedis  et  remuneracionis  amplioris  pro  merito  pure 
paupertatis  adipiscende  et  intencione  irrefragabili  hujus- 
xnodi  bona  sua  donata  ac  resignata,  eciam  si  a  domo 
recesserint  aut  pro  demeritis  expositi  fuerint,  nullo  unquam 
jure  vel  modo  repetenda,  dederunt,  donaverunt  ac  resigna- 
verunt,  ac  quilibet  eorum  dedit,  donavit  ac  resignavit  pure, 
simpliciter  ac  rite  donacione  et  cessacione  perpetua,  que 
datur  inter  vivos,  eo  modo  et  forma  et  maner  ie,  quibus 
melius  et  efficacius  de  jure  debuerunt  et  potuerunt,  ac 
quilibet  eorum  debuit  et  potuit.  Renunciaveruntque  clerici 
ante  nominati  conjunctim  et  divisim  omni  juri  et  actioni 
reali  et  personali  coram  quibuscumque  judicibus  ecclesi- 
asticis  et  secularibus  super  bonis  premissis  et  singulis 
premissorum,  sic  quod  nee  ipsis  donatoribus  nee  alicui 
vel  aliquibus  eorum  nominibus  ulla  ju  sta  repeticio  aut 
requisicio  vel  hereditaria  successio  in  futurum  competere 
potent  quovismodo,  parati  eciam  ad  requisicionem  ree- 
toris  pro  tempore  vel  fratrum  domus  prefate  ulteriorem 
resignacionem  facere  de  premisis  bonis  coram  quibus- 
cumque judicibus  spiritualibus  et  temporalibus,  ubicumque 
vel  quocienscumque  fuerit  vel  esse  potuerit  oportunum, 
ita  quod  premissa  bona  secundum  jus  et  consuetudinem 
patrie  sint  domui  prefate  rite  et  legitime  perpetuo  incor- 


Digitized  by 


Google 


416 


porata  et  juridice  confirmata.  Ipsi  vero  donatores  pres- 
byteros  et  clericos  domus  prefate  in  premissis  et  circa 
premissa  in  locum  suum  tamquam  in  rem  propriam 
posuerunt  ac  ipsis  facultatem,  libertatem,  mandatum  et 
licenciam  generales  et  speciales  dicta  bona,  mobilia  et 
immobilia,  seque  movencia,  et  ipsorum  possessionem  aucto- 
ritate  propria  ingrediendi,  apprehendendi,  possidendi  ac 
gubernandi,  ac  de  ipsis  agendi,  disponendi  et  ordinandi, 
necnon  eadem  bona  et  credita  ipsorum  donatorum  extor- 
quendi ,  percipiendi ,  sublevandi  ac  in  usum  et  commodum 
suos  convertendi,  et  de  cetero  nominibus  eorum,  eciam 
suorum  propriis,  in  judicio  quocumque  ecclesiastico  vel 
seculari  super  rebus  bonis  et  creditis  prescriptis  et  eorum 
occasione  contra  et  adversus  personas  quascumque  in 
genere  vel  in  specie  libere  agendi,  excipiendi,  defendendi, 
sublevandi  ac  in  usum  et  commodum  suos  convertendi, 
et  de  cetero  predictas  acquitandi,  libertandi,  necnon  finem 
et  pactum  de  ulterius  non  petendi,  faciendi  et  omnia  et 
singula  agendi  et  exercendi  prout  et  quemadmodum  ipsi 
donatores  prefati  ante  tempus  donacionie,  cessionis,  renun- 
ciacionis  et  mandati  dictorum  facere,  disponere,  agere 
et  ordinare  potuissent  et  debuissent,  possent  et  deberent, 
dolo  et  fraude  penitus  postpositis  et  remotis.  Promittentes 
michi  notario  publico  lcgitime  et  solempniter  stipulanti  et 
recipienti  eandem  donacionem  gratam  et  ratam  habere  ac 
perpetue  habituros,  necnon  statuta,  ordinaciones ,  consti- 
tuciones  seu  consuetudines  licitas  et  honestas  pro  exigencia 
status  deservientes  observare  secundum  communem  for- 
mam  et  tenorem  instrumenti  fundacionis  domus  prefate  ac 
confirmaciones  et  indultorum,  in  transfixo  reverendi  domini 
nostri  domini  David  de  Burgundia,  episcopi  Traiectensis, 
contentorum,  quibus  videlicet  instrumento  fundacionis  et 
indultorum,  coram  ejusdem  publice,  alta  et  intellegibili  voce 
de  verbo  ad  verbum  prelectis  et  aperte  insinuatis,  libera 
et  spontanea  voluntate  et  deliberato  animo,  ut  assuerunt, 
consenserunt  ac  ipsa  expresse  acceptaverunt,  seque  humi- 
liter  eisdem  data  manu  submiserunt  ac  observare  promi- 
serunt,  ac  quilibet  eorum  consensit,  acceptavit,  se  submisit 
ac  observare  promisit.  Insuper  predicü  donatores  pro  se 
suisque  heredibus  et  successoribus  quibuscumque  promi- 


Digitized  by 


Google 


417 

sertmt  nullam  litem,  queetionem  seu  contraversiam  quas» 
cumque  ipsis  presbyteris  et  clericis  domus  prefate  de 
premissis  donatis,  cessis  juribus  et  actionibus  et  ipsorum 
occasione  movere  vel  inferre  nee  inferrenü  cuiquam  quo- 
cumque  modo  consentire,  eciam  si  predictam  domum  aut 
habitacionem  quacumque  occasione  relinquerint  aut  aliis 
et  certis  causis  expositi  fuerint,  nee  ipsam  donacionem, 
cessacionem,  renunciacionem  et  alia  quecumque  premissa 
conjunctim  vel  divisim  in  vita  vel  in  morte  ex  causa 
quacumque  vel  occasione  revocare,  sed  ipsas  et  alia  que- 
cumque premissa  in  prescripta  sunt  firma  et  rata  habere  et 
tenere  et  perpetuo  inviolabiliter  observare.  Kenunciantes 
insuper  iidem  donatores  omnibus  et  singulis  privilegiis 
apostolicis  imperialibus  juribus  et  statutis  tam  canonicis 
quam  civilibus  et  municipalibus  et  aliis  juribus  quibus- 
cunque,  necnon  omnibus  excepcionibus,  auxiliis,  defen- 
sionibus,  remediis  et  statutis,  quibus  contra  premissam 
donacionem,  cessionem  ac  renunciacionem  quovismodo 
venire  possent  aut  alter  eorum  posset,  eciam  juri,  dicenti 
generalem  renunciacionem  non  valere  nisi  precesserit 
specialis.  Super  quibus  omnibus  et  singulis  dominus 
Johannes  Koekman  de  Zwollis,  perpetuus  vicarius  in  ecclesia 
Zwollensi,  provisor  et  rector  ante  dicte  domus,  necnon 
donatores  predicti,  ac  me  notario  publico  infrascripto 
pecierunt  ac  quilibet  eorum  peciit  sibi  fieri  unum  vel 
plura  instrumentum  vel  instrumenta  juxta  dictamen  cujus- 
cunque  sapientis ,  substancia  facti  non  mutata.  Acta  fuerunt 
hec  Zwollis  in  dicta  Domus  Clericoram  sub  anno,  indiccione, 
mense,  die,  hora  et  pontificatu  quibus  supra,  presentibus 
ibidem  discretis  viris  magistro  Gherardo  de  Alcmaria,  pro- 
tunc  lectore  quarti  loei  in  scola  Zwollensi,  et  Nycholao  de 
Daventria,  custode  ecclesie  Zwollensi,  Traiectensis  dyocesis, 
testibus  fide  dignis  ad  premissa  singulariter  vocatiset  rogatis. 

Et  ego  Bernardus  de  Beylen,  clericus  Traiectensis 
dyocesis ,  publicus  sacra  imperiali  auctoritate  et  ordinaria 
admissione  notarius  etc. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuds- 
huisen  te  Zwolle. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 


Digitized  by 


Google 


418 

11.  1492  Februari  4. 

Bernardus  de  Beylen,  clericus  Traiectensis  dyocesis,  pu- 
blicus  sacra  imperiali  auctoritate  et  ordinaria  admissione 
notarius,  oorkondt,  dat  te  zijnen  overataan  en  van  Hen- 
ricus  Arnoldi  en  magister  Petrus  Putten  als  getuigen, 
Johannes  Ghent  de  Embrica  en  Jacobus  Lap  de  Wesep, 
clerici,  verklaard  hebben  afstand  te  doen  van  al  hunne 
goederen  ten  behoeve  van  het  Domus  Clericorum  te  Zwollis. 

Acta  fuerunt  hec  Zwollis  in  dicta  Domo  Clericorum 
(anno  a  nativitate  Ejusdem  millesimo  quadringentesimo 
nonagesimo  secundo,  indictione  decima,  mensis  Februarii 
die  quarta,  hora  vesperaram,  pontificatus  sanctissimi  in 
Christo  Patris  ac  Domini  nostri  domini  Innocentii  pape 
octavi,  anno  ejus  octavo). 

Naar   het   origineel   in   het   Archief  van   de 
Ernanuelshuizen  te  Zwolle. 
Met  het  merk  van  den  notaris. 

12.  1500  Mei  15. 

Henricus  Lansynck}  priester ,  bevestigt  de  door 
hem  gedane  vrije  en  ongedwongene  afstand 
zijner  goederen  ten  bate  van  het  Domus  Cleri- 
corum te  Ziüolle. 

In  nomine  Domini  amen.  Anno  a  nativitate  Ejusdem 
millesimo  quingentesimo,  indictione  tercia,  die  vero 
Ven  ||  eris  quinta  decima  mensis  Mai,  pontificatus  sanctis- 
simi in  Christo  Patris  et  domini  nostri  domini  Alexandri, 
divina  providentia  pape  ||  sexti,  anno  octavo,  in  mei 
notarii  publici  testiumque  infrascriptorum  ad  hoc  Bpecia- 
liter  vocatorum  et  rogatorum  presentia  personaliter  con- 
stitutus  honorabilis  vir,  dominus  Henricus  Lansynck  de 
Embrica,  presbyter  Traiectensis  dyocesis,  non  coactus,  non 
compulsus  neque  aliqua  circumventione  aut  dolo  circum- 
ventus  sive  deceptus  aut  inductus,  sed  sponte,  libere  et 
ex  sua  vera  scientia  et  spontanea,  ut  asseruit,  voluntate, 


Digitized  by 


Google 


se  a  domo  fratrum,  que  vulgariter  Domos  Fratrum  in 
oppido  Zwollensi,  dicte  dyocesis,  nuncupatur,  et  ibidem 
sita  est,  separare,  alienare  ac  demembrare  volens,  prout 
ibidem  se  separavit,  alienavit  et  demembravit,  ratificando 
et  approbando  primitus  et  ante  omnia  resignationem, 
donationem ,  cessionem  et  abdicationem  omnium  bonorum 
suorum,  mobilium  et  immobilium,  presentium  et  futurorum 
devotis  presbyteris  et  clericis  dicte  Domus  Clericorum 
Zwollensis  jam  dudum,  videlicet  de  anno  Domini  mille* 
simo  quadringentesimo  nonagesimo  primo,  die  vero  de- 
cima  mensis  Januarii,  factas,  prout  et  quemadmodum  in 
quodam  instrumento  publico ,  manu ,  signo  et  subscriptione 
honorabilis  viri  domini  Bernardi  de  Beylen,  clerici  Tra- 
iectensis  dyocesis,  notarii  publici,  subscripto  et  signato, 
continetur  et  habetur,  nunc  iterum  et  denuo  omnibus  et 
singulis  suis  bonis  mobilibus  et  immobilibus  et  presertim 
een  turn  florenorum  Renensium,  quos  pater  dicti  domini 
Henrici  prefate  domui  et  fratribus  ejusdem  nomine  dicti 
domini  Henrici,  filii  sui,  donavit,  renunciavit,  cessit  et  ab 
eisdem  se  abdicavit ,  nee  quidquam  juris  ad  quecumque 
bona  supradicte  domus  aut  ipsam  domum  seu  fratres 
ejusdem  domus  quocunque  modo,  iure  seu  conditione  sibi 
aut  cuiquam  alteri  reservavit.  Promisit  insuper  idem 
dominus  Henricus  mihi  notario  publico  infrascripto,  legit- 
time  et  solempniter  stipulavit  et  recipiens  vice  et  nomine 
omnium  et  singulorum,  quorum  interest,  intererit  aut 
interesse  poterit,  quomodolibet  in  futurum  manu  sua  dextra 
more  sacerdotali  ad  pectus  suum  posita  et  sub  fidei  jura- 
mento,  se  has  donationem,  cessionem,  resignationem  et  ab- 
dicationem perpetuo  habiturum  gratas,  ratas  atque  firmas, 
nee  per  se  aut  heredes  suos  seu  quascunque  personas 
spirituales  seu  seculares  quovismodo  dictis  dominis  seu 
clericis  et  fratribus  prefate  domus  aliquas  lites  seu  ques- 
tionum  materias  super  hujusmodi  bonis  et  rebus,  sic  per 
eum  datis,  resignatis,  cessis,  donatie  et  renuntiatis,  unquam 
in  futurum  moturum  vel  illaturum  nee  fortassis,  quod 
absit,  movere  vel  inferre  volentibus  adhesurum  seu  auxi- 
lium  vel  subsidium  prestiturum,  nee  supradicta  in  aliquo 
in  vita  vel  in  morte  ex  quacunque  eciam  causa  vel  occa- 
sione  revocaturum.     Benuncians   insuper  idem  dominus 


Digitized  by 


Google 


42Ó 


Henricus  omnibus  et  singulis  privilegiis  apostolicis  et 
imperialibuB,  juribus  et  statutis  tam  canonicis  quam  civi- 
libus  et  municipalibus  ac  aliis  juribus  quibuscunque, 
necnon  omnibus  exceptionibus,  auxiliis,  defensionibus, 
remediis  et  munimentis,  quibus  contra  premissas  donatio- 
nem,  renunciationem,  resignationem,  cessionem  et  abdica- 
tionem,  tam  in  presenti  instrumento  quam  alio  desuper 
existentibus  factas,  quovismodo  contravenire  posset  seu 
infringere  etiam  juri,  dicenti  generalem  renuntiationem 
non  valere  nisi  precesserit  specialis.  Super  quibus  omni- 
bus et  singulis  honorabilis  vir,  dominus  Johannes  Ghene- 
mundis,  presbyter,  procurator  dicte  Domus  Clericorum 
Zwollensis,  petiit  sibi  a  me  notario  publico  infrascripto 
unum  vel  plura  publicum  seu  publica  confici  atque  fieri 
instrumentum  et  instrumenta.  Acta  fuerunt  hec  Daventrie 
in  domo,  vulgariter  Domus  Domini  Florentii  nuncupata, 
in  cubili  devoti  viri  domini  Jaaperi  Martorff  de  Marborcb, 
ejusdem  domus  rectoris,  presentibus  ibidem  dicto  domino 
Jaspero  necnon  religiosis  viris  et  dominis  Reynero  Koep 
de  Embrica,  priore  Regularium  sancte  Elizabet  extra 
Ruremundum,  et  Leonardo  Kremer,  canonicis  Regularibus 
dicti  conventus,  testibus  ad  premissa  vocatis  pariter  et 
rogatis. 

Et  ego  Gotfridus  Gooris,  clericus  Leodiensis  dyocesis, 
publicus  sacra  imperiali  auctoritate  notarius,  etc. 

Kaar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuete- 
huwen  te  Zwolle. 

Met  het  merk  van  den  notaris. 

13.  1509  Mei  4. 

Formvla  resignacionis  fratrum  domus  nostre. 

In  nomine  Domini  amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
Mvcix°,  indictione  xii,  mensis  Maii  die  4\  hora  vesperarum 
vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac 
Domini  nostri  domini  Julii,  divina  providencia  pape  secundi, 
anno  ejus  sexto,  in  mei  notarii  publici  testiumque  infira- 


Digitized  by 


Google 


421 


scriptorum  ad   hoc  specialiter  vocatorum    et  rogatorum 
presencia  personaliter  constituti  discreti   viri  N.   et  N., 
clerici  Traiectensis  et  N.  dyocesis  respective,  attendentes 
temporalium  rerum  abdicacionem  et  earum  in  pias  causas 
erogacionem  statui  communis  vite  et  emendacioris  propositi 
plurimum  convenire,  volentes  eciam  gratitudinem  debitam 
presbiteris    et   clericis    domus,   que  vulgariter  appellatur 
Domus   Clericorum   in   Swollis,  prout  de  jure  et  merito 
tenebantur,  exhibere  pro  eo ,  quod  ad  eorum  numerum  et 
societatem   gratis   acceptati   et  talem  incorporationem  et 
bonorum  domus  participationem  sint  adepti,  quod  de  cetero 
et  in  antea  inibi  in  omnibus  necessitatibus  et  infirmitatibus 
sibi  acadere  possibilibus  de  bonis  ejusdem  domus,  quoad 
vixerint,  sint  caritative  sustendandi,  nee  a  tali  provisione 
reiciendi  aut  repellendi,  nisi  motu  proprio  aut  voluntate 
a  domo  recesserint  aut  gravibus  demeritis  contra  consue- 
tudines   domus  perpetratis  expositi   fuerint;    providentes 
preterea  ut  communis  vita  et  proprietatis  pura  et  plena 
abrenunciatio   cum   obedientia  consueta  in  eadem  domo 
firmiter  et  inviolabiliter  possit  perdurare,  nee  ab  aliquo 
predictorum  donatorum  ad  libitum  frangi  vel  interrumpi, 
ad  infirascripta  verbis  adulatoriis  et  promissionibus  illicitis 
non  inducti  nee  circumventi,  ut  asseruerunt,  sed  sua  mera, 
libera  voluntate  et  matura  deliberacione  prehabita,  ac  ex 
certis  scienciis  ipsos  ad  hoc  moventibus,  omnibus  meliori- 
bus  modo,  via,  forma,  jure  et  manerie,  quibus  efficacius  et 
melius  potuerunt  et  debuerunt,  donatione  quidem  valida, 
perfecta   et  irrevocabile,  que  dicitur  in  ter  vivos,  sponte, 
libere  et  pure,  quibusvis  sinistris  suggestionibus,  dolo  ac 
fraude  cessan tibus  et  semotis,  dederunt,  donaverunt,  ces- 
serunt   et  resignaverunt  ac   supportaverunt,    ac  quilibet 
eorum   dedit,    donavit,   cessit,   resignavit  et  supportavit 
omnia  bona  sua  mobilia  et  immobilia,  presencia  et  futura, 
qualitercunque  denominata  ac  ubicunque  locorum  situata, 
supradicte  Domui  Clericorum  in  opido  Zwollensi,  Traiec- 
tensis  dyocesis,   quam   devoti   presbiteri   et  clerici  com- 
nunem    vitam    ducentes    sub    obedientia   sancte   matris 
ecclesie  et   suorum  prelatorum  inhabitare  consueverunt, 
ad  communem  usum  pro  tempore   in  ea  habitancium  et 
in    eis    legittime    succedencium   in    piam    et   perpetuam 
Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  27 


Digitized  by 


Google 


4& 

elemosinam  liberaliter  et  irrevocabiliter,  eciam  ei  a  domo 
recesserint  aut  pro  demeritis  expositi  fuerint,  nullo  unquam 
jure  vel  modo  repetendi ;  renunciaveruntque  clerici  anteno- 
minati,  conjunctim  et  divisim  omni  juri  et  actioni  reali 
et  personali  coram  quibuscunque  judicibus  ecclesiasticis 
et  secularibus  super  bonis  premissis  et  singulis  premis- 
sorum ,  Bic  quod  nee  ipsis  donatoribus  nee  alicui  vel  aliqui- 
bus  eorum  nominibus  ulla  justa  repeticio  aut  requisicio 
vel  bereditaria  successio  competere  poterit  quovismodo; 
promittentea  eciam  ad  requisicionem  rectoris  pro  tempore 
vel  fratrum  domus  prefate  validiora  se  munimenta  veile 
dare  et  ulteriorem  renunciacionem  facere  de  premissis 
bonis  coram  quibuscunque  judicibus  ecclesiasticis  et  secu- 
laribus, ubicunque  vel  quocienscunque  fuerit  vel  esse  poterit 
oportunum,  ita  quod  premissa  bona  secundum  jus  et 
consnetudinem  patrie  sint  domui  prefate  rite  et  legittime 
perpetuo  incorporata  et  juridice  confirmata.  Ipsi  quoque 
donatores  in  premissis  et  circa  premissa  in  jus  et  locum 
suum  tamquam  in  rem  propriam  posuerunt  presbiteros  et 
clericos  domus  prefate  pro  tempore,  ac  ipsis  facultatem, 
libertatem,  mandatum  et  licenciam  generales  et  speciale» 
dederunt,  dicta  bona,  mobilia  et  inmobilia  seque  moven tia, 
et  ipsorum  possessionem  auctoritate  propria  ingrediendi, 
apprehendendi ,  possidendi  et  gubernandi  ac  de  ipsis 
.agendi,  disponendi  et  ordinandi,  necnone  adem  bona  credita, 
actiones  et  jura  ipsorum  donatorum  extorquendi,  perci- 
piendi,  sublevandi  ac  in  usum  et  commodum  suos  con- 
vertendi,  et  de  cetero  nominibus  eciam  suorum  propriis 
in  judicio  quocunque  ecclesiastico  vel  seculari  super  rebus, 
bonis,  creditis,  actioni  bus  et  juribus  prescriptis  et  eorum 
occasione  contra  et  adversus  personas  quascunque  in  genere 
vel  specie  libere  agendi,  excipiendi,  defendendi,  exercendi, 
prout  et  quemadmodum  ipsi  donatores  prefati  ante  tempus 
donacionis,  cessionis,  renunciacionis,  resignacionis,  sup- 
•portacionis  etmandati  predictorum  facere,  disponere,  agere 
-et  ordinare  potuissent  et  debuissent,  possent  et  deberent, 
si  superessent,  dolo  et  fraude  penitus  postpositis  et  semotis, 
Promiseruntque  idem  donatores  conjunctim  et  divisim 
corporali  fide  data,  manu  mihi  notario  publico  et  legittimo, 
solemniter  stipulanti,   vice   loco   et  nomine   omnium   et 


Digitized  by 


Google 


423 

singulorum,  quorum  interest,  interent  sen  interesse  poterit, 
quomodolibet  in  futurum,  se  easdem  donaciones,  cessiones, 
resignaciones,  supportaciones  omniaque  et  singula  in  hoc 
publico  instrumento  contenta,  rata  et  grata  habere  ac 
perpetuo  habituros  et  nullo  umquam  tempore  veile ,  posse 
neque  debere  revocare,  nee  contra  illa  per  se  vel  alium 
seu  alios  publice  vel  occulte,  directe  vel  indirecte  quovis 
quesito  colore  vel  ingenio  quitqaam  facere  vel  venire  de 
jure  vel  facto  quibuscunque ,  racionibus  vel  causis,  eciam 
propter  ingratitudinem  talem,  propter  quam  donacio,  cessio, 
resignacio  et  supportacio  de  jure  revocari  posset.  Renun- 
ciantes  nichilominus  eciam  in  premissis  omnibus  et  sin- 
gulis  exceptionibus  doli  mali,  fraudis  et  deceptionis, 
beneficioque  restitucionis  in  integrum,  minoris  etatis  ac 
absolucionis  a  premisso  et  fide  factis,  necnon  beneficio, 
dicenti  donaciones  excedentem  summam  quingentorum 
florenorum  sine  insinuacione  facta  coram  judice  non  valere, 
ac  eciam  quibuscunque  aliis  exceptionibus,  defensionibus, 
indultis  et  privilegiis,  a  jure  vel  ab  homine  eciam  motu 
proprio  concessis  vel  concedendis,  quibus  mediantibus 
contra  premissa  vel  aliquid  premissorum  dicere,  facere  aut 
se  opponere  possent  vel  quomodolibet  tneri,  et  speciale 
juri,  dicenti  generalem  renunciationem  non  valere  nisi 
precesserit  specialis.  Promiserunt  nichilominus  iidem  dona- 
tores  pias  consuetudines ,  statuta  et  ordinaciones  domus, 
prout  humana  fragilitas  permittit,  secundum  exigenciam 
status  et  communem  formam  instrument!  fundacionis 
domus  prefate  observare,  quandiu  dicti  domui  incorporati 
extiterint,  cum  protestacione  hujuscemodi,  quod  si  contin- 
"geret  quemquam  donatorum  supraexpressorum  quacunque 
occasione  domum  sepedictam  et  societatem  relinquere  aut 
propter  demerita  sua  exponi  et  amoveri  a  ceteris  presbi- 
teris  et  clericis  vel  majori  et  saniori  parte,  ille  penitus 
amittet  omne  jus,  quod  in  dictis  bonis  hactenus  habuisset, 
et- sine  omni  contradictione  et  rebellione  recedere,  nee 
preter  vestimenta  sua  cotidiana  quitquam  secum  tollere, 
nee  alios  presbiteros  et  clericos  domus  ejusdem  super 
quibuscunque  bonis,  cessis,  donatis  et  resignatis  molestare, 
nee  litem  movere  aut  inserenti  consentire;  et  si  secus  ab 
eo  vel  aliis  interpositis  personis  ejus  nomine  scienter  vel 

27* 


Digitized  by 


Google 


424 

clam  eo  actum  fuerit  seu  attemptatum,  irritum  et  inane 
ac  nullius  roboris  vel  momenti  esse,  nullo  subsidio  juris 
canonici  vel  civilis  sibi  penitus  sufiragante  aut  sufiragium 
prestituro;  omnibus  dolo  et  fraudibus  circa  premissa  seclusia 
pariter  et  exclusis.  Super  quibus  omnibus  et  singulis 
dicti  donatarii  nominibus  suis,  ac  insuper  honorabilis  vir 
dominus  N.,  rector  domus  prefate,  pecierunt  ac  quilibet 
eorum  peciit  a  me  notario  publico  sibi  fieri  unum  Tel 
plura  instrumentum  vel  instrumenta  publica  juxta  dicta- 
men  cujuscumque  sapientis,  substantia  facti  non  mutata. 
Acta  fuerunt  hec  Zwollis  in  Domo  Clericorum  prefata  sub 
anno,  indictione,  mense,  die,  hora,  pontificatu  quibus 
supra,  presentibus  ibidem  honorabilibus  et  descretis  viris 
et  dominis  N.  et  N.,  testibus  fide  dignis  ad  premissa 
vocatis  pariter  et  rogatis. 

Naar  het  Cartul.  fd.  39*. 


14.  1534  Maart  15. 

Adrianus  de  Breda,  clericus  Leodiensis  et  sacra  impe- 
riali  auctoritate  notarius  publicus,  oorkondt,  dat  te 
zijnen  overstaan  en  van  Bernard  Jacobi  en  Gerhard 
Boeckebynder  als  getuigen,  Symon  de  Tongerloe,  Johan- 
ne8  Hesseling  en  Thomas  Dinxlaken  verklaard  hebben 
afstand  te  doen  van  al  hunne  goederen  ten  gunste  van 
het  Domus  Clericorum  oppidi  Zwollensis. 

Anno  Domini  millesimo  quingentesimo  tricesimo  quarto 
decima  quinta  mensis  Martii,  indictione  septima,  ponti- 
ficatus  sanctistimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri 
domini  Clementi,  divina  providentia  pape  septimi,  anno 
ejus  decimo. 

Naar  het  Cartvl.  fol.  52*. 

Met  de  signatuur  van  den  notaris. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE    V. 

GEESTELIJKE  VOORRECHTEN  VAN  HET  HUIS. 


I.  1406  Maart  17. 

Paus  Innocentivs  VII  verleent  aan  de  priesters  en 
klerken  van  het  Domus  Clerieorwm  te  Zwolle 
het  voorrecht  van  een  draagbaar  altaar  te  mogen 
hébben. 

Innocentius  episcopus,  servus  servorum  Dei,  dilectis  filiis 
univerei8  et  singulis  presbyteris  et  clericis  domus  congre  ||- 
gacionis  clericorum  opidi  Swollensis,  Traiectensis  diocesis, 
salutem  et-apostolicam  benedictionem. 

Sincere  devocionis  affectus,  quem  ad  nos  [|  et  Romanam 
geritis  ecclesiam,  non  indigne  meretur,  ut  peticionibus 
vestris,  illis  presertim,  quas  ex  devocionis  fervore  prodire 
con8picimu8,  quantum  cum  Deo  possumus,  favorabiliter 
annuamus.  Hinc  est,  quod  nos  vestris  devotis  supplicaci- 
onibus  inclinati,  ut  liceat  vobis  et  successoribus  vestris, 
presbyteris  et  clericis,  qui  erunt  pro  tempore  domus  con- 
gregacionis  clericorum  oppidi  Zwollensis,  Traiectensis 
dioecesis,  (in  qua,  nullam  tarnen  observanciam  regularem 
professi,  in  communi,  ut  asseritis,  vivendo  devotum  im- 
penditis  jugiter  Altissimo  famulatum)  habere  altare  portatile 
cum  debita  reverencia  et  honore;  super  quo  in  eadem  et 
aliis  domibus ,  que  in  presenciarum  ad  vos  communiter  et 
legitime  pertinent,  et  quas  eciam  in  futurum  prestante 
Domino  justo  poteritis  titulo  adipisci,  et  ad  quas  pro 
tempore  aliquem  vel  aliquos  vestrum  seu  eorumdem  succes- 
sorum  declinare  contigerit,  in  locis  ad  hoc  congruentibus 
et  honestis  possitis  misqas  et  alia  divina  officia  sine  ju  ris 


Digitized  by 


Google 


426 


alieni  prejudicio  celebrare,  devocioni  vestre  tenore  pre- 
sencium  indulgemuB.  Nulli  ergo  omnino  hominum  liceat 
hanc  paginam  nostre  concessionis  infringere  vel  ei  ausu 
temerario  contraire.  Si  quis  autem  hoc  attemptare  pre- 
sumpserit,  indignacionem  omnipotentis  Dei  et  beatorum 
Petri  et  Pauli  Apostolorum  ejus  se  noverit  incursurum. 
Datum  Rome  apud  S.  Petrum  XVI  Kalendas  Aprilia, 
pontificatus  nostri  anno  secundo. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels- 
huüen  te  Zwolle.  —  Uitgeg.  naar  een  notarieel 
transsumpt,  dd.  1446  December  10  (zie  N°  5) 
in  het  Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  V 
deel,  blz.  119—122. 

NB.  In  dorso  staat,  beneden  links:  „Pro  devotts  in  S wollis.  L.  de 
Temperiis".  Rechts  van  het  zegel,  lood  aan  een  geelroode  ijjden  koord: 
„Sol vit  michi  Francino". 

2.  1418  December  20. 

Hendrik  van  ComposieVÜ,  pastoor  te  Zwolle,  staat 
den  priesters  en  klerken  van  het  Domus  Clerioo- 
rum  toe,  hunne  broeders  en  huisgenooten,  als- 
mede de  geestelijkheid  en  schooljeugd  der  stad 
de  biecht  af  te  hooren,  op  Zon-  en  Feestdagen 
godsdienstig  onderwijs  te  geven,  en  aan  hunne 
eigen  zieken  de  Sacramenten  toe  te  dienen. 

Univereis  praesentia  visuris  seu  audituris  ego  Henricus 
de  Compostelle ,  licentiatus  in  decretis ,  curatus  parochialis 
ecclesiae  Zwollensis  Trajectensis  dioecesis,  cupio  fieri  mani- 
festum,  quod  in  commissa  mihi  pastoralis  curae  admini- 
stratione  subditis  meis,  illis  praesertim  qui  circa  ecclesi- 
asticam  disciplinam  diligentiores  sant,  cupiens  gratiosus 
existere,  simul  etiam  antecessoris  mei  felicis  recordationis 
domini  Reynaldi  de  Drynen  ac  aliorum  venerabilium 
yirorum  provocatus  exemplo,  qui  quondam  domum  infira 
muros  oppidi  Zwollensis  antedicti  in  area,  quae  quondam 
ad  ecclesiam  antedictam  pertinebat,  laudabiliter  erexe- 
runt  ad  usum  devotorum  presbyterorum  et  clericorum, 


Digitized  by 


Google 


427 

qui  arctioris  vitae  desiderio  secundum  primitivae  ecclesiae 
normam  se  et  sua  in  communi  conferre  et  in  humilitatis 
spiritu  Altisdmo  deservire,  ecclesias  devote  frequentare, 
curatis  et  praelatis  suis  reverenter  obedire  ac  aliis  pie 
vivere  volentibus  virtutum  exempla  monstrare,  necnon 
pietatis  exercitiis  ac  virtutum  studiis  licitis  et  a  Sanctis 
recommendatis  insistere  studeant  cum  effectu,  —  cujus 
quidem  piae  instituüonis  intentio  in  domo  eadem  hactenus 
de  gratia  Dei,  ut  cernitur,  perse verat;  propterea  cum 
messis  multa  sit,  operarii  vero  pauci,  rogare  jubemur 
Dominum  messis  ut  mittat  operarios  in  messem  suam, 
ejus  proinde  offensam  non  immerito  formidem,  si  non  eos, 
qui  mihi  in  partem  sollicitudinis  divino  nutu  videntur 
assciti,  favoribus  ac  gratiis  prosequar  opportunis.  Bono- 
rum  igitur  omnium  cupiens  aemulator  et  promotor  exi- 
stere,  pro  me  et  successoribus  meis  curatis  parocbialis 
ecclesiae  Zwollensis,  presbyteris  domus  antedictae,  quae 
yulgariter  Domus  Clericorum  nuncupatur,  necnon  eorum 
successoribus,  ut  clericorum  et  commensalium  suorum  ac 
aliorum  clericorum  et  scolarium  parocbianorum  meorum, 
qui  latae  et  spatiosae  viae  de  via  declinare  et  divino  ser- 
vitio  se  mancipare  deliberant,  confessionibus  auditis  eis 
pro  commissis  condignam  poenitentiam  imponere  et  ab- 
solvere  valeant  toties,  quoties  fuerit  opportunum,  tenore 
presentium  largior  et  concedo,  salvo  quod  semel  in  anno 
mihi  vel  successoribus  meis,  si  tarnen  specialiter  requisiti 
fuerint,  confiteantur.  Caeterum  quum  zelus  animarum 
praecipue  ad  eos  spectat,  qui  in  sortem  Domini  vocati 
sunt,  si  ad  praenominatos  presbyteros  et  clericos  causa 
spiritualis  instructionis  festivis  diebus,  temporibus  quibus 
non  fiunt  divina  officia  in  ecclesia  vel  sermones,  scolares 
vel  alii  boni  viri  se  diverterint,  ut  ipsis  aut  ex  libro 
Sacrae  scripturae  aliquem  passum  praelegere,  aut  cum 
ipsis  colloquium  de  materia  spirituali,  quae  sanam  et 
planam  doctrinam  sapiat,  habere  valeant,  dummodo  non 
fiat  per  modum  praedicationis  sed  simplicis  exhortationis , 
si  qua  praeter  communis  ju  ris  concessionem  opus  est  in 
praemissis,  meam  beneplacentiam  et  licentiam  indulgeo 
per  praesentes.  Insuper  ut  de  uberiori  dono  gaudeant,  si 
(jontigerit  aliquem  vel  aliquos  praedictorum  presbyterorum 


Digitized  by 


Google 


428 


et  clericorum  vel  eorum  commensalium  infirmari,  sic  quod 
commode  ecclesiam  visitare  non  valeant,  ut,  postquam 
semel  a  me  vel  ab  illis  quibus  duxero  committendum  in 
infirmitate  sua  sacrae  communionis  viaticum  eis  fuerit 
ministratum ,  possint  aliis  temporibus,  cum  devotio  eorum 
exegerit,  a  presbyteris  domus  suae,  in  eadem  habita  licentia 
celebrandi  in  portatili,  Eucharistiae  accipere  sacramentum , 
jure  matricis  ecclesiae  et  cujuslibet  alterius  in  praemissis 
semper  salvo.  Mearum  testimonio  litterarum  sigillo  meo 
sigillatarum.  Datum  anno  Domini  millesimo  quadringen- 
tesimo  decimo  octavo  mensis  Decembris  die  20. 

Met  een  transfix  van  bisschop  Frederik  van 
Blankenheim  dd.  1419  Januari  7  (zie  N°  3). 

Uitgeg.  naar  het  origineel  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  Utrecht,  II  deel,  blz.  267—271. 

3.  1419  Januari  7. 

Fredericus  de  Blanckenhem ,  episcopus  Trajectensis, 
bevestigt  de  gunsten,  die  magister  Uenricus  de  Compos- 
telle,  curatus  der  parochiekerk  te  Zwolle,  aan  de  priesters 
van  het  Domus  Clericorum  bij  brief  dd.  1418  December  28 
(zie  N°  2),  waardoor  deze  gestoken  is,  geschonken  heeft. 
Datum  anno  Domini  1419,  mensis  Januarii  die  7. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  Utrecht,  II  deel,  bh.  271. 

4.  1430  Maart  31. 

Zweder  van  Culenborch,  bisschop  van  Utrecht, 
verleent  aan  de  priesters  en  klerken  van  het 
Domus  Clericorum  te  Zwolle  het  voorrecht  om 
de  heilige  wijdingen  te  mogen  ontvangen  op  de 
gemeenschap  hunner  goederen. 

Swederus,  Dei  gratia  episcopus  Traiectensis  dilectis  filiis 
presbyteris  et  clericis  Domus  Clericorum  in  Z wollis,  no- 
strae  dioecesis ,  salutem  in  Eo  qui  est  omnium  vera  salus, 


Digitized  by 


Google 


429 


Sincerus  devotionis  affectus  et  virtutum  commendabilia 
Btudia,  quibus  apud  nos  fide  digna  relatione  comproba- 
mini,  non  immerito  promerentur,  ut  piis  vestris  suppli- 
cationibus  assensum  gratiose  praebeamus.  Sane  bonae 
memoriae  domini  Frederici  de  Blankenhem  episcopi  Tra- 
iectensis,  praedecessoris  nostri,  concessionibus  et  gratiis 
vobis  indu^s  innitentes,  qui  domum  vestram  et  bona 
ad  eam  communiter  spectantia  sub  Beati  Martini  et  sua 
protectione  suscipiens  ac  ecclesiastica  libertate  gaudere 
decernens,  ut  communem  vitam  sub  obedientia  sanctae 
matris  ecclesiae  et  praelatorum  ejus  in  eadem  ducere 
possetis,  si  qua  praeter  juris  communis  opus  est,  suam 
licentiam  contulit  et  concessit,  prout  in  litteris  ejusdem 
desuper  confectis  plenius  continetur,  clericosque  vestros 
alias  idoneos  super  eadem  bona  vestra ,  ad  vos  et  domum 
vestram  antedictam  communiter  spectantia,  ad  sacros 
ordines  hactenus  admisit  promovendos.  Quia  igitur  in 
studiis  melioris  vitae  et  laudabilis  famae  incremento  vos 
infatigabiliter  proficere  intelligimus,  ad  humilem  suppli- 
cationem  vestram  vobis  et  successoribus  vestris  plenius 
providere  cupientes,  quia  de  rationabili  competentia  tem- 
poralium  bonorum  et  proventuum  vestrorum  fidem  sum- 
rnariam  recepimus,  ut  clerici  de  domo  vestra  ac  de  alia, 
ad  quam  quacumque  occasione  vos  et  bona  vestra  trans- 
ferre  contigerit,  dummodo  alias  idonei  reperti  fuerint,  ad 
omnes  sacros  ordines  super  eisdem  bonis  vestris  commu- 
nibus,  sine  alterius  tituli  assignatione,  a  nobis  ac  a  quo- 
cumque  episcopo  catholico  communionem  Sacrosanctae 
Romanae  ecclesiae  et  exercitionem  officii  sui  habente, 
promoveri  valeant  ac  possint,  vobis  et  successoribus  vestris 
favorabiliter  indulgemus.  Harum  nostrarum  testimonio 
litterarum.  Datum  anno  Domini  1430  mensis  Martii  die 
ultima. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  p.  97—99. 

5.  1448  December  10. 

Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dioecesis,  publicus 
imperiali   auctoritate   et   admissione   ordinaria   notarius, 


Digitized  by 


Google 


430 

oorkondt,  dat  hij  op  verzoek  van  heer  Theodoricus  (de 
Herxen)  en  in  tegenwoordigheid  van  Johannes  de  Monas- 
terio  et  Johannes  de  Coesveldia,  clerici,  een  transsurapt 
gemaakt  heeft  van  de  bul  van  paus  Innocentius  VII  dd. 
1406  Maart  17  (zie  N°  1) ,  waarbij  aan  de  priesters  en 
klerken  van  het  Domus  Clericorum  te  Zwolle  het  voor- 
recht van  een  draagbaar  altaar  verleend  werd. 

Acta  fuerunt  haec  Zwollis  in  domo,  que  dicitur  Clerico- 
rum, (anno  nativitatis  ejusdem  1448,  indictione  11,  mensis 

Decembris  die  10 pontificatus  sanctissimi  in  Christo 

Patris  ac  Domini  Nycolai  papae  quinti,  anno  secundo). 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  v.  K 
Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  bk.  119—122. 

6.  1461  Maart  21. 

Rudolf  van  Diepholt,  bisschop  van  Utrecht,  geeft 
aan  de  priesters  van  het  Domus  Clericorum  te 
Zwolle  vergunning  tot  het  biecht  hoor  en,  het 
veranderen  der  kleine  geloften,  enz. 

Rodolphus,  Dei  et  apostolicae  sedis  gratia  episcopus 
Traiectensis,  dilectis  nobis  in  Christo  presbyteris  Domus 
Clericorum  Zwollis,  salutem  in  Domino  sempiternam.  De 
vestris  discretionibus  confisi  vobis  tenore  praesentium  in- 
duigemus,  ut  confessionibus  personarum  vobis  cohabitan- 
tium  et  ministrantium  ac  aliarum  causa  devotionis  vos 
accedentium  diligenter  auditis,  eis  pro  commissis  poeni- 
tentias  salutares  injungere  et  beneficium  absolutionis 
etiam  in  injectione  manus  in  clericum,  in  casibus  nobis 
competentibus  et  in  aliis  casibus  occultis  nobis  a  jure, 
statuto,  privilegio  aut  consuetudine  specialiter  reservatis, 
impendere,  dum  tarnen  excommunicationis ,  suspensionis 
et  interdicti  sententiam  aut  alicujus  irregularitatis  notam 
annexam  non  habeant,  aut  haereticam  pravitatem  aijt 
falsitatem  in  litteris,  sigillis  vel  moneta  non  sapiant,  aut 
voluntarium  homicidium  non  includant;  vota  etiam  minora 
\a  alia  pietatis  opera  commutare.  Vaga  et  injuste  acquisite 


Digitized  by 


Google 


431 


fabricae  ecclesiae  nóstrae  Trajecten  si  adaptare  possitis, 
hoc  tarnen  proviso,  quod  si  contigerit  aliqua  emolumenta 
circa  praedictae  poenitentiariae  officium  per  vos  recipi, 
nobifl  computum  faciatis  de  eisdem.  Et  ut  liceat  clericis 
6t  continuis  commensalibus  et  ministris  domus  vestrae  in 
ecclesiis  et  locis  sacris  aut  oratoriis,  in  quibus  nostra  aut 
superioris  auctoritate  in  portalibus  celebrantur  divina, 
cum  devotio  exegerit  et  congruum  fuerit,  sacramentum 
Eucharistiae  suscipere,  jure  tarnen  matricis  ecclesiae  semper 
salvo,  praesentibus  post  nostram  revocationem  specialem 
minime  valituris.  Harum  nostrarum  testimonio  litterarum. 
Datum  anno  Domini  millesimo  quadringentesimo  quinqua- 
gesimo  primo,  in  die  Sancti  Benedicti. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  bb.  129—131. 


7.  1455  Maart  20. 

Budolf  van  Diepholt,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt den  brief,  waarbij  de  wersten  en  broeders 
van  het  Domus  Clerioorwn  te  Zwolle  gezamenlijk 
afstand  doen  van  hunne  goederen,  dd.  1455 
Februari  21  (zie  bb.  408  N°  6),  waardoor  deze 
gestoken  is,  en  schenkt  hun  vele  voorrechten. 

Rodolphus,  Dei  et  apostolicae  sedis  gratia  episcopus 
Trajectensis,  dilectis  nobis  in  Cbristo  rectori,  presbyteris 
clericis  seu  personis  devotis  Domus  Clericorum  in  Zwollis 
nostrae  dioecesis,  praesentibus  et  futuris,  salutem  et  sin- 
ceram  in  Domino  caritatem.  Pia  nos  devotio  divinaque 
inspiratio  multipliciter  admonent  et  hortantur  ex  nostroque 
paetorali  officio  plurimum  perurgemur,  ut  illis  libenter 
intendamu8  votis,  per  quae  devotarum  personarum  con- 
gregationibus  .Altissimo  in  spiritu  humilitatis  salubriter 
famulandi  sincerior  detur  agressus,  ipsarumque  devotio 
commendabilis  firmius  solide tur,  ac  divinae  gratiae  conse- 
quendae  reddantur  aptiores,  et  exinde  nobis  meritum 
augeatur.    Sane  non  sine  lucida  informatione  nostraeque 


Digitized  by 


Google 


432 


mentis  providentia  considerantes,  infrascripta  vobis  et 
vostrae  congregationi  devotae  ad  praeexpressos  effectus 
vestraeque  devotionis  sinceritatem  plurimum  suffragari; 
hinc  devotis  vestris  supplicationibus  inclinati,  omnia  et 
singula  in  instrumento  fundationis,  cui  praesentes  nostrae 
litterae  transfiguntur,  contenta  et  descripta  grata  habentes 
atque  in  Domino  commendantes,  auctoritate  nostra  ordi- 
naria  tenore  praesentium  ratificamus,  approbamus  atque 
in  Dei  nomine  confirmamus  eisque  omnibus  et  singuüs 
nostrum  adhibemus  consensum  pariter  et  assensum,  jure 
tarnen  matricis  ecclesiae  atque  communi  jure,  quibus 
praesentibus  nullatenus  derogare  intendimus,  in  omnibus 
semper  salvis.  Ut  etiam  statu  ta,  constitutiones  et  con- 
suetudines,  pro  exigentia  status  ac  domus  vestrarum 
deservientes,  condere,  illaque  seu  illas  in  toto  vel  in  parte 
tollere  et  loco  sublatorum  vel  sublatarum  alia  vel  alias 
edere  sive  statuere,  illisque  addere  et  ab  eis  demere  et 
excipere,  transgressores  quoque  consuetudinanxearumdem 
juxta  perpetrati  delicti  exigentiam  nostra  auctoritate  ordi- 
naria  corrigere,  visitatores  etiam  probos  et  devotos  viros, 
qui  vos  ordinaria  etiam  visitatione  visitare  valeant  atque  in 
capite  et  in  membris  reformare,  salva  tarnen  nobis  nostra 
ordinaria  visitatione  per  nos  vel  alium  seu  alios ,  cui  vel . 
quibus  id  commiserimus,  quotiens  nobis  et  succesoribus 
nostris  placuerit,  unanimiter  aut  per  voces  saniores  eligere , 
vosque  et  quilibet  vestrum  necnon  continui  vestri  com- 
mensales,  familiares,  hospites  et  advenientes  se  per  recto- 
rem  pro  tempore  domus  antedictae  vel  quemcumque  alium 
idoneum  presbyterum,  de  licentia  rectoris  et  non  alias, 
clerici  quoque  et  scolares  quicumque  Zwollis  studentes  se 
per  rectorem  seu  quemvis  alium  ejusdem  domus  presby- 
terum idoneum,  insuper  et  caeteri  utriusque  sexus  homi- 
nes  infra  oppidum  et  parochiam  de  Zwollis  constitutie 
qui  de  speciali  super  hoc  a  pastore  pro  tempore  ecclesiae 
parocbialis  in  Zwollis  obtenta  licentia  ad  vos  vel  quemlibet 

vestrum  gratia  confitendi  confugerint , 

Datum  anno  1455,  mensis  Martii  die  20. 

Uitgeg.  naar  het  origineel  in  het  Archief  v.  K 
Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  bh  144—145, 


Digitized  by 


Google 


433 

ft.  1457  Januari  2. 

David  van  Bourgondie,  bisschop  van  Utrecht, 
bevestigt  den  brief,  waarbij  de  broeders  af- 
stand doen  van  hunne  goederen  dd.  1455  Febr. 
21,  benevens  de  gunsten  hun  geschonken  door 
Rudolf  van  Diepholt,  dd.  1455  Maart  20. 

David  de  Burgundia,  Dei  et  apostolicae  sedis  gratia  epi- 
scopus  Traiectensis,  universis  Christifidelibus  praesentibus 
et  futuris,  ad  quorum  notitiam  deducimus  et  deduci  volu- 
muB  per  praesentes,  salutem  in  Domino  sempiternam.  Quod 
nos  rectoris,  presbyterorum  et  clericorum  ac  devotarum 
personarum  Domus  Clericorum  in  Zwoll,  nostrae  dioecesis, 
devote  nobis  fusis  favorabiliter  inclinati  precibus,  ac  quon- 
dam  bonae  memoriae  Swederi  et  Rodolphi  episcoporum 
Traiectensium  praedecessorum  nostrorum  commendabilibus 
insistendo  vestigiis,  litteras  fundationis  domus  presby- 
terorum et  clericorum  antedictae  necnon  confirmatorias 
earumdem  ac  diversorum  indultorum  ac  privilegiorum 
assignatorias  per  praefatos  quondam  dominos  Swederum 
et  Rodolphum  episcopus  hactenus  concessas,  quibus  hae 
nostrae  litterae  transfiguntur,  omniaque  et  singula  in  eis 
contenta,  conscripta,  narrata,  concessa  etconditionata,  ex 
certa  scientia  his  praesentibus  ratificamus  et  approbamus, 
rata  ac  firma  habemus  ac  inviolabiliter  volumus  observari , 
eaque  omnia  et  singula  auctoritate  nostra  ordinaria  tenore 
praesentium  in  Dei  nomine  confirmamus,  corroboramus  ac 
de  novo  concedimus  eisque  nostrum  contribuimus  consen- 
fium  pariter  et  assensum.  Et  nihilominus,  volentes,  dictorum 
rectoris,  presbyterorum  et  clericorum  mcritis  exigentibus, 
eosdem  rectorem  presbyteros  et  clericos  uberioris  dono 
gratiae  congaudere,  ipsos  et  eorum  quemlibet,  conjanctim 
et  divisim,  quamdiu  dictae  eorum  domui  et  laudabili 
congregationi  incorporati  exstiterint,  eorumque  res  et  bona, 
ubicumque  existentia,  praesentia  et  futura,  sub  beati 
Martini  Episcopi  et  Confessoris  patroni  nostri  protectione 
ac  nostra  speciali  defensione  et  salvigardia  de  specialis 
dono  gratiae  suscipimus  per  praesentes;  volentes  nihilo- 
minus  tenore  praesentium  et  auctoritate  nostra  ordinaria 


Digitized  by 


Google 


434 

decernentes,  ut  de  caetero  et  inantea  nullus  ex  dictls 
rectore,  presbyte  ris  et  clericis,  quamdiu  dictae  eorum  lau- 
dabili  congregationi  ac  juxta  tenorem  fundationis  communi 
vitae  domus  praedictae  insistat,  testamentum  aliquod  codi- 
«illumve  seu  ultimam  voluntatem  quocumque  etiam  casu 
de  bonis  quibuscumque  temporalibus  condere  debeat  seu 
teneatur.  Nostrarum  testimonio  litterarura.  Datum  anno 
Domini  1457  in  octava  Sancti  Stephani  Protomarüris. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  bh.  145— 146* 

9  1464  Maart  1. 

David  van  Bourgondie,  bisschop  van  Utrecht ,  be- 
krachtigt den  brief,  waarbij  de  oversten  en 
broeders  van  het  Domus  Clericorum  te  Zwolle 
gezamenlijk  afstand  doen  van  hunne  goederen, 
en  verleent  aan  het  huis  vele  nieuwe  voorrechten. 

David  de  Burgundia,  Dei  et  apostolicae  sedis  gratia 
episcopus  Trajectensis,  dilectis  nobis  in  Christo  devotis, 
rectori,  presbyteris  clericis  ac  personis  Domus  Clericorum 
in  Zwollis  nostrae  dioecesis,  praesentibus  et  futuris,  salu- 
tem  et  sinceram  in  Domino  caritatem.  Pia  nos  devotio 
divinaque  inspiratio  multipliciter  admonent  et  hortantur 
ex  nostroque  pastorali  officio  plurimum  perurgemur,  ut 
illis  libenter  intendamus  votis,  per  quae  devotarum  per- 
sonarum  congregationi  Altissimo  in  humilitatis  spiritu 
famulandi  eincerior  detur  aggressus  ipsaque  devotio  com- 
mendabilis  firmius  solidetur  ac  divinae  gratiae  conse- 
quendae  reddantur  aptiores  et  exinde  nobis  meritum 
augeatur.  Sane  non  sine  lucida  informatione  nostraeque 
mentis  providentia  considerantes,  infrascripta  vobis  et 
vestrae  devotae  congregationi  ad  praeëxpressos  effectus 
vestraeque  devotionis  sinceritatem  plurimam  suffragari; 
hinc  devotis  vestris  supplicationibus  inclinati  omnia  et 
singula  in  instrumento  fundationis,  cui  praesentes  nostrae 
litterae  transfiguntur,  contenta  et  descripta  grata  habentes 
atque  in  Domino  commendantes,  auctoritate  nostra  ordi- 


Digitized  by 


Google 


m 

tiaria  tenore  praesentium  ratificamus,  approbamus  atqüd 
in  Bei  nomine  confinnamus,  eisque  omnibus  et  singulis 
nostrum  adhibemus  consensum  pariter  et  assensum.  Ut 
etiam  statu ta,  constitutiones  seu  consuetudines  licitas  et 
honestas,  pro  exigentia  status  ac  domus  vestrorum  deser- 

vientia,  condere  illaque in  parte  vel  in  toto  tollere 

et  loco   sublatorum hujusmodi  alia  ....    edere   seu 

statuere  illisque  addere  et  ab  iis  demere  et  excipere 
transgressoresque  consuetudinum  earundem  juxta  perpe- 
trati  delicti  exigentiam  aut  secundum  poenas  per  visita- 
tores  vel  per  rectorem  ac  voces  sanioris  partis  domus 
decretas  nostra  auctoritate  ordinaria  corrigere  ac  punire; 
visitatores  etiam  probos  et  devotos  viroe,  qui  vos  ordi- 
naria visitatione  visitare  valeant  atque  in  capite  et  in 
membris  reformare,  unanimiter  aut  per  voces  saniores 
eligere;  vosque  et  quilibet  vestrum  necnon  et  continui 
vestri  commensales,  familiares,  ministrantes ,  hospites  et 
advenientes,  ac  devotae  personae  sorores  intra  et  extra 
tnuros  civitatis  Zwollensis  in  congregationibus  oeu  con- 
ventu  habitantes  et  eorum  commensales ,  familiares ,  mini- 
strantes et  hospites  se  per  rectorem  pro  tempore  antedictae 
domus  vestrae  vel  vicem  ejus  gerentem  seu  per  alium 
idoneum  presbyterum  de  licentia  rectoris,  clerici  quoque 
et  scolares  quicumque  Zwollis  studentes  aut  in  domibus 
clericorum  sub  regimine  vel  respectu  vestro  speciali 
stantium,  ministrantes  seu  moram  trahentes,  se  per  rec- 
torem seu  quemvis  alium  ejusdem  domus  presbyterum, 
insuper  et  caeteri  utriusque  sexus  homines  infra  dictum 
oppidum  et  parochiam  de  Zwollis  constituti,  qui  de  spe- 
ciali super  hoc  a  pastore  sive  superiore  suo  obtenta  licentia 
ad  vos  vel  ad  quemlibet  vestrum  gratia  confitendi  confu- 
gerint,  se  per  rectorem  seu  quemvis  alium  ejusdem  domus 
presbyterum ,  rector  vero  pro  tempore  se  per  quemcumque 
presbyterum,  quem  sibi  duxerit  eligendum,  ab  omnibus 
peccatis  quae  confitebimini  vel  confitebuntur  vel  ipse  rector 
confitebitur,  etiam  in  casibus  occultis  necnon  censuris 
ecclesiasticis,  propter  laesuram  clericis  vel  scolaribus  a  se 
mutuo  illatam  seu  inferendam  a  jure  inflictis,  nostrae 
ordinariae  potestati  de  jure ,  statuto ,  privilegio  consuetu- 
dine  specialiter   reservatis,   injuncta  vobis  et  eisdem  pro 


Digitized  by 


Google 


436 


modo  culpae  poenitentia  salutari,  absolvi  &cere;  vota 
etiam  minora  in  alia  pietatis  opera  commutare  ac  com- 
mutari  facere,  ac  in  portatilibus  consecratie  in  locis  decen- 
tibus  et  ornatis  missas  et  alia  divina  officia,  quoties 
devotio  exegerit,  coram  vobis  et  continuis  commensalibus, 
cohabitantibus ,  ministrantibus ,  familiaribus ,  hospitibus 
ac  clericis  vel  scolaribus  sub  vestro  respectu  speciali 
stantibus  ac  eisdem  ministrantibus  celebrare  ac  celebrari 
facere;  necnon  temporibus  congruis  in  quibusvis  locis 
ubi  divina  celebrantur,  vobis  et  caeteris  personis  ante- 
dictis  Eucbaristae  Sacramentum  et  caetera  alia  ecclesiastica 
Sacramenta  ministrare  et  ministrari  et  cum  debita  reve- 
rentia  reservari  facere ,  etiam  tempore  interdicti  nostra  aut 
inferiorum  nostrorum  auctoritate  positi,  dum  tarnen  causam 
interdicto  non  dederitis  aut  ipsi  non  dederint,  vel  id 
vobis  ant  ipsis  specialiter  interdici  non  conti  gerit,  aut 
ipsemet  totus  clerus  interdictus  non  fuerit,  januis  tarnen 
protunc  clausis,  interdictis  ac  excommunicatie  exclusis, 
et  submissa  voce,  salvo  quod  ex  vobis  vel  caeteris  per- 
sonis praedictis  sic  celebrantibus  aut  missam  audientibus 
ad  minus  duo  vel  tres  ad  audiendum  aut  referendum 
mandata  ecclesiae  dominicis  vel  festivis  diebus,  non  ob- 
stante  impedimento,  ad  matricem  ecclesiam  infra  missarum 
solemnia  emittantur,  nisi  major  et  ulterior  a  pastore  aut 
superiore  fuerit  obtenta  licentia  specialis.  Clerici  vero 
domus  vestrae  a  quocumque  antistite  noto  catholico, 
Sacrosanctae  Romanae  ecclesiae  subjecto,  in  nostra  dioe- 
cesi  vel  extra  statutis  a  jure  temporibus  super  bona  com- 
munia  ejusdem  domus  ad  omües  ordines  sacros  et  non 
sacros  ipsis  necessarios,  dummodo  sufficientes  et  idonei 
reperiantur  ac  illud  canonicum  non  obstiterit,  se  promo- 
veri  facere.  Sigillum  etiam  commune  habere  et  obtinere. 
Quodque  verbum  salutis  vobis  invicem  aut  clericis,  sco- 
laribus ac  vulgaribus  laicis  infra  septa  pro  tempore  loei 
vestri  modo  piae  admonitionis ,  instructionis  ac  collationis 
gratia,  consueto  more  proponere  possitis  ac  valeatis,  ac 
coinmensales,  familiares,  ministrantes,  hospites,  adve- 
nientes ,  sorores ,  clerici  sive  scolares  ac  homines  antedicti 
possint  ac  valeant,  respective  vobis  et  eisdem  commen- 
salibus,   familiaribus,   ministrantibus,   hospitibus,   adve- 


Digitized  by 


Google 


437 


nientibus,  sororibus,  clericis,  scolaribus  atque  hominibus, 
ac  vestrum  et  eorum  cuilibet  respective,  nostra  ordinaria 
auctoritate  ten  ore  praesentium  perpetuis  temporibus  in- 
dulgemu8  atque  licentiam  impertimur  et  auctoritatem. 
Insuper  et  vos  ac  quemlibet  vestrum  conjunctim  et  divi- 
sim,  quamdiu  dictae  domui  et  laudabili  congregationi 
incorporati  extiteritis  aut  aliquis  vestrum  incorporatus 
extiterit,  nunc  et  in  futurum,  necnon  et  res  vestras  ac 
bona  ubicumque  existentia,  praesentia  et  futura,  sub  beati 
Martini  Episcopi  et  Confessoris,  patroni  nostri,  protectione 
ac  nostra  speciali  defensione  ac  salvigardia  de  specialis 
dono  gratiae  suscipimus  per  praesentes.  Volentes  nihi- 
lominus  tenore  praesentium ,  et  auctoritate  nostra  ordinaria 
decementes,  ut  de  caetero  et  inantea  nullus  ex  vobis, 
rectore,  presbyteris  et  clericis,  quamdiu  praefatae  laudabili 
congregationi  ac  juxta  tenorem  fundationis  vitae  com- 
muni  domus  praedictae  inhaeseritis  seu  incorporati  fue- 
ritis,  testamentum  aliquod  codicillumve  seu  ultimam 
voluntatem  quocumque  etiam  casu  de  bonis  quibuscumque 
temporalibus  condere  teneatur;  sed  et  insuper  ut  omnibus 
et  singulis  privilegiis,  libertatibus  et  concessionibus  prae- 
dictis  in  locis  quibuscumque  nostrae  dioecesis,  ad  quae 
praedictam  laudabilem  congregationem  vestram  quacum- 
que  occasione  transferri  contigerit,  auctoritate  nostra 
ordinaria  uti  et  gaudere  libere  et  licite  possitis  et  valeatis; 
nostrarum  testimonio  litterarum.  Datum  sub  nostro  sigillo 
ad  causas  praesentibus  appenso,  anno  Domini  millesimo 
quadringentesimo  sexagesimo  quarto  prima  die  mensis 
Martii. 

Uitgeg.   naar  het   origineel,    transfix  van  den 

brief  dd.  1455  Februari  28,  in  het  Archief  v.  h. 

Aartsbisdom  Utrecht,  V  deel,  bh.  131 — 144. 

10.  1464  Maart  1. 

David  van  Bourgondie,  bisschop  van  Utrecht, 
bevestigt  de  voorrechten,  aan  de  klerkenhuken 
te  Groningen  en  Zwolle  geschonken,  en  verleent 
hun  nieuwe  en  nog  grootere. 

David   de   Burgundia,   Dei   et   apostolicae  sedis  gratia 
Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  28 


Digitized  by 


Google 


438 

episcopus  Trajectensis ,  dilectis  nobis  in  Christo  devotis 
rectoribus,  presbyteris,  clericis  ac  personis  Domorum 
Clericorum  in  Swollis  et  Groningen,  oppidis  nostrae  dioe- 
cesis,  praesentibus  et  futuris  salutem  et  sinceram  in 
Domino  charitatem.  Pia  nos  devotio  divinaque  inspiratio 
multipliciter  admonent  et  hortantur  ex  nostroque  pastorali 
officio  plurimum  perurgemur,  ut  illis  libenter  intendamus 
votis,  per  quae  devotarum  personarum  congregationibus 
Altis8imo  in  spiritu  humilitatis  salubriter  famulandi  sin- 
cerior  detur  agressus,  ipsarumque  devotio  commendabilis 
firmius  solidetur,  ac  divinae  gratiae  consequendae  red- 
dantur  aptiores,  et  exinde  nobis  meritum  augeatur.  Sane 
non  sine  lucida  informatione  nostraeque  mentis  providentia 
considerantes ,  infrascripta  vobis  et  vestrae  congregationi 
devotae  ad  praeexpressos  effectus  vestraeque  devotionis 
sinceritatem  plurimum  suffragari;  hinc  devotis  vestris 
supplicationibus  inclinati ,  omnia  et  singula  in  instrumento 
fundationis,  cui  praesentes  nostrae  litterae  transfiguntur, 
contenta  et  descripta  grata  habentes  atque  in  Domino 
commendantes ,  auctoritate  nostra  ordinaria  tenore  prae- 
sentium  ratificamus,  approbamus  atque  in  Dei  nomine 
confirmamus  eisque  omnibus  et  singulis  nostrum  adhibe- 
mus  consensum  pariter  et  assensum,  jure  tarnen  matricis 
ecclesiae  atque  communi  jure,  quibus  praesentibus  nulla- 
tenus  derogare  intendimus,  in  omnibus  semper  salvis. 
Ut  etiam  statuta,  constitutiones  et  consuetudines,  pro 
exigentia  status  ac  domus  vestrarum  deservientes  condere , 
illaque  seu  illas  in  toto  vel  in  parte  tollere  et  loco  sublatorum 
vel  sublatarum  alia  vel  alias  edere  sive  statuere,  illisque 
addere  et  ab  eis  demere  et  excipere,  transgressores  quo- 
que  consuetudinum  earumdem  juxta  perpetrati  delicti  exi- 
gentiam  nostra  auctoritate  ordinaria  corrigere,  visitatores 
etiam  probos  et  devotos  viros,  qui  vos  ordinaria  etiam 
visitatione  visitare  valeant  atque  in  capite  et  in  membris 
reformare,  salva  tarnen  nobis  nostra  ordinaria  visitatione 
per  nos  vel  alium  seu  alios ,  cui  vel  quibus  id  commiseri- 
mus,  quotiens  nobis  et  successoribus  nostris  placuerit, 
unanimiter  aut  per  voces  saniores  eligere,  vosque  et  qui- 
libet  vestrum  necnon  continui  vestri  commensales ,  mini- 
strantes,  hospites  et  advenientes,  devotae  etiam  personae 


Digitized  by 


Google 


435 

foemineae  in  dictis  oppidis  nostris  seu  parochiis  de  Zwoll 

et    Groningen  in  congregationibos  seu  conventibus  habi- 

tantes  ac  eorum  familiares,  commensales  et  hospites  per 

rectores  antedictarum  domorum  vel  vices  eorum  gerentes 

seu  per  alios  presbyteros  idoneos,  de  licentia  tarnen  rec- 

toris,  —  clerici  quoque  et  scolares  quicumque  S wollis  ac 

Groningen  studentes  ac  in  domibus  clericorum  sub  regi- 

mine  vel   respectu  vestro  speciali  stantium  ministrantes 

seu   moram  trahentes  se   per   rectores  seu  quosvis  alios 

earumdem    domorum    presbyteros,   —  insuper  et  caeteri 

utriusque  sexus  homines  infra  dicta  oppida  seu  parochias 

Swollenses   et    Groningenses    constituti,   qui   de   speciali 

super  hoc  a  pastore  sive  superiore  suo  obtenta  licentia  ad 

vos  vel  quemlibet  vestrum  gratia  confitendi  confugerint 

se  per  rectores  seu  quemvie  alium  earumdem  domorum 

presbyterum,  —  rectores  vero  pro  tempore  se  per  quem- 

cumque  presbyterum  quem  sibi  duxerint  eligendum,  ab 

omnibus  peccatis,   quae  confitebimini  vel  confitebuntur, 

etiam   in   casibus   occultis   necnon   censuris  ecclesiasticis 

propte r  laesuram  clericis  vel  scolaribus  a  se  mutuo  illatam 

seu  inferendam  a  jure  inflictis,  nostrae  ordinariae  pote- 

stati  de  jure,  statuto  vel  privilegio  aut  consuetudine  spe- 

cialiter  reservatis,    injuncta  vobis   et  eisdem  pro   modo 

culpae    poenitentia    salutari    absolvi    facere;   vota  etiam 

minora  in  alia  pietatis  opera  commutare  seu  commutari 

facere;  ac  in  portatilibus  consecratis  in  locis  decentibus  et 

ornatis    missas    et   alia    divina   officia,    quotiens   devotio 

exegerit,  coram  vobis  aut  continuis  commensalibus ,  coha- 

bitantibus,    ministrantibus,    familiaribus ,    hospitibus    ac 

clericis  vel  scolaribus  sub  respectu  vestro  speciali  stantibus 

ac  iisdem  ministrantibus  celebrare  et  celebrari  facere;  — 

necnon    temporibus    congruis    in    quibusvis    locis,    ubi 

divina  celebrantur,   vobis  et  caeteris  personis  antedictis 

Eucharistiae  Sacramentum  et  caetera  ecclesiastica  sacra- 

menta  ministrare  vel  ministrari  ac  cum  debita  reverentia 

in  locis  vestris  reservari  facere,  etiam  tempore  interdicti 

nostra  aut  inferiorum   nostrorum  auctoritate  positi,  dum 

tarnen  causam  interdicto  non  dederitis  vel  ipsi  non  dede- 

rint  vel  id  vobis  aut  ipsis  specialiter  interdici  non  conti- 

gerit  aut  ipsemet  totus  clerus  non  fuerit  interdictus,  januis 


Digitized  by 


Google 


440 


tarnen  protunc  clausis,  interdictis  et  excommunicatis 
exclusis  ac  submissa  voce,  —  salvo  quod  ex  vobis  vel 
caeteris  personis  antedictis,  sicut  praemittitur,  celebran- 
tibu8*"aut  missam  audientibus  ad  minus  duo  vel  tres  ad 
audiendum  vel  referendum  mandata  ecclesiae  dominicis 
vel  festis  diebus,  legitimo  non  obstante  impediment»,  ad 
matrices*  ecclesiam  infra  missarum  solemnia  emittantur, 
nisi  ulterior  et  major  a  pastore  vel  superiore  foerit  obtenta 
licentia  specialis;  —  clerici  vero  domorum  vestrarum  hujua- 
modi  a  quocumque  antistite  noto  catholico,  sacrosanctae 
Romanae  Ecclesiae  subjecto,  in  nostra  dioecesi  vel  extra, 
statutis  a  jure  temporibus,  super  bona  communia  earum- 
dem  domorum  ad  omnes  sacros  ordines,  dummodo  suffi- 
cientes  et  idonei  reperti  fuerint  et  aliud  canonicum  non 
obstiterit,  se  promoveri  facere;  —  sigillum  etiam  commune 
habere  et  obtinere;  —  quodque  verbum  salutis  vobis  in- 
vicem  aut  clericis,  scolaribus  ac  vulgaribus  laicis  infra 
septa  pro  tempore  locorum  vestrorum,  modo  piae  admo- 
nitionis,  instructionis,  seu  collationis  gratia,  consueto 
modo  proponere,  —  presbyteri  etiam  ac  clerici  domorum 
vestrarum,  a  curatis  ecclesiarum  Swollensis  et  Gronin- 
gensis  ad  celebrandum  seu  obtinendum  inibi  divina  officia 
admissi  vel  admittendi,  perpetuas  non  habentes  vicarias 
sed  officiis  deservientes,  non  in  choro  sed  in  navi  eccle- 
siae vota  sua  Domino  offerre  ac  sine  superpelliciis  divinis 
interesse  officiis  possitis  ac  valeatis  ac  commensales,  fami- 
liares,  ministrantes ,  hospites,  advenientes ,  sorores ,  clerici 
seu  scolares,  homines,  rectores,  presbyteri  ac  clerici  ante- 

dicti  possint  ac  valeant  respective vobis  et  iisdem 

commensalibus,  familiaribus,  ministrantibus,  hospitibus 
advenientibus,  sororibus,  clericis,  scolaribus,  hominibus, 
reetoribus,  presbyteris  atque  clericis  ac  vestrum  et  eorum 
cuilibet  respective  nostra  ordinaria  auctoritate  praesentium 
tenore  perpetuis  temporibus  indulgemus  atque  licentiam 
impertimur  et  auctoritatem. 

Insuper  vos  et  quemlibet  vestrum  conjunctim  ac  divi- 
sim,  quamdiu  dictis  domibus  ac  laudabilibus  congregati- 
onibus  incorporati  exstiteritis  aut  aliquis  vestrum  incor- 
poratus  exstiterit  nunc  et  in  futurum,  necnon  et  res 
vestras  ac  bona  ubicumque  existentia  sub  Beati  Martini 


Digitized  by 


Google 


441 


Episcopi  et  Confessoris  patroni  nostri  protectione  ac  spe- 
ciali  nostra  defensione  et  salviguardia  de  specialis  dono 
gratiae  suscipimus  per  praesentes,  decernentes  exnunc 
inaiitea  domos,  areas,  hortos,  agros,  redditus  caeteraque 
omnia  et  singula  bona  mobilia  et  immobilia,  ad  domos 
vestras  praedictas  communiter  spectantia  praesentia  et 
futura  fore  et  esse  spiritualia  et  ecclesiastica  libertate 
tuenda;  et  nihilominus  ut  vos  rectores  et  sanior  pars 
domorum  vestrarum  res  et  bona  hujusmodi  vendere  et 
alienare  atque  in  utiliores  usus  pro  domibus  vestris  appli- 
care  possitis  et  valeatis;  —  nee  de  caetero  et  inantea 
aliqui  ex  vobis  rectoribus,  presbyteris  ac  clericis  prae* 
dictis,  quamdiu  praefatis  congregationibus,  juxta  tenorem 
dictarum  fundationum ,  communi  vitae  domorum  prae- 
dictarum  inhaeseritis  seu  incorporati  fueritis,  testamentum 
aliquod,  codicillum  seu  ultimam  voluntatem,  quocumque 
etiam  casu  de  quibuscumque  bonis  temporalibus  condere 
debeatis  seu  teneamini;  sed  et  insuper  ut  omnibus  et 
singulis  privilegiis,  libertatibus  et  concessionibus  prae- 
dictis,  in  locis  quibuscumque  nostrae  dioecesis,  ad  quae 
praedictas  laudabiles  congregationes  vestras  quacumque 
occasione  transferri  contigerit,  auctoritate  nostra  ordinaria 

uti  et  gaudere  libere  et  licite  possitis  ac  valeatis, 

auctoritate  nostra  praedicta  pro  nobis  et  successoribus 
tenore  praesentium  indulgemus,  nostrarum  testimonio 
litterarum. 

Datum  nostro  sub  sigillo  praesentibus  appenso  anno 

Domini  millesimo  quadringentesimo  sexagesimo  quarto, 

prima  die  mensis  Martii. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbisdom  utrecht,  V  deel,  bh.  147—151. 


II.*  1475  Augustus  11. 

Alexander,  episcopus  Tortunensis  et  in  tota  Germania 
cum  plena  legatus  de  latere  potestate  nuncius  et  orator, 
verklaart,  dat  hij  op  verzoek  van  de  rectores  domorum 
pjericorum   oppidorum   S wollis   et   Groningen,   de   vooj> 


Digitized  by 


Google 


442 

rechten,  hun  door  bisschop  David  van  Bourgondie  ge- 
schonken, heeft  bevestigd  en  hunne  goederen  heeft  ge- 
mortificeerd. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereent- 
ging  voor  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


IZ  *  1498  Juü  3. 

Henricus  Scadehoet,  sacre  theologie  professor,  Dei  et 
apostolice  sedis  gratia  episcopus  Tricalensis,  graciosi  do- 
mini  domini  Conradi  de  Redborch,  episcopi  Monaste- 
riensis  ac  administratoris  ecclesie  Osnaburgensis,  in  pon- 
tificalibus  vicarius  generalis,  maakt  bekend,  dat  hij  met 
speciale  vergunning  en  opdracht  van  den  heiligen  Stoel 
en  met  verlof  van  den  bisschop  van  Utrecht,  de  kerk, 
het  altaar  en  het  kerkhof  van  het  (Domus  Clericorum), 
ter  eere  van  de  H.  Drievuldigheid,  de  onbevlekte  maagd 
Maria  en  den  gelukzaligen  paus  Gregorius  gewijd  heeft 
en  aan  allen  een  aflaat  van  40  dagen  en  een  carena  ver- 
leent, die  de  kerk,  na  berouwvol  gebiecht  te  hebben? 
bezoeken,  aldaar  de  voorgeschreven  gebeden  verrichten 
of  iets  tot  het  verschaffen  van  boeken,  kelken,  lichten 
of  soortgelijke  kerkbenoodigheden  bijdragen. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereeni- 
ging  voor  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


13.  1501  Mei  5. 

De   Vicedeken  en  het  kapittel  der  Sint  Lebuinus- 
kerk  te  Deventer  ontslaan  het  Domus  Clericorum 


Digitized  by 


Google 


443 

en  de  zusterhuizen  Toe  Wytenhuis,  Ter  Kynder- 
huia  en  hei  Cadenetershuis ,  te  Zwolle,  uit  de 
parochiale  jurisdictie  en  dragen,  de  cura  ani- 
marum  op  aan  den  rector  van  het  Domus 
Clericorum. 

Nos  vicedecanus  et  capitulum  ecclesie  sancti  Lebuini 
Daventriensis ,  Traiectensis  dyocesis,  notum  facimus  uni- 
versis  et  singulis  presentes  nostras  litteras  visuris  et  audi- 
turis,  quod  cupientes  pro  videre  saluti  et  profectui  anima- 
rom  nobis   commissarum   et  cultum  divinum,   quantum 
in  nobis  fuerit,  semper  augere,  ad  instanciam  et  humilem 
Bupplicacionem  devotorum  fratrum  Domus  Clericorum  ac 
devotarum  sororum  domorum  dictarum  —   Toe  Wyten- 
huys,   Ter   Kynderhuys   et   Caenetershuys,  intra  et  extra 
muros  oppidi  Zwollensis  constitutarum ,  necnon  ad  scripta 
et    preces   dominorum  burgimagistrorum ,   scabinorum  et 
consulatus  ejusdem  oppidi  Zwollensis,  amicorum  nostro- 
rum,    curam   animarum    dictarum    domorum    clericorum 
et  sororum  pro  nobis  et  successoribus  nostris  et  vicecurato 
nostro   pro   tempore   in   Zwollis,  plenarie  commisimus  et 
committimus  per   presentes   rectori   pro  tempore  Domus 
Clericorum    prefate    et   confessoribus    domorum   sororum 
predictarum ,  per  rectorem  Domus  Clericorum  pro  tempore 
antedictum  institutis  et  instituendis,  absolvendo  et  quitando 
dictum  rectorem  et  confessores  et  omnes  et  singulos  fratres 
et  sorores  domorum  predictarum  cum  familiaribus ,  com- 
mensalibus  et  advenis  hospitibus  suis  ab  omni  onere  et  jure 
parochiali  ecclesie   nostre   Zwollensis,   nunc  et  deinceps 
perpetuis  futuris   temporibus  debitis  et  debendis;  dando 
insuper  plenam  facultatem  rectori  et  confessoribus  domo- 
rum prefatarum  per  se  vel  per  alium  seu  alios  ministrandi 
et  ministrari  faciendi  sacramenta  Penitencie,  Eucharistie 
et  Extreme   Unctionis   omnibus   et    singulis  fratribus  et 
sororibus  domorum   prefatarum   cum   familiaribus,   com- 
mensalibus,  ministrantibus  et  advenis  hospitibus  suis  et 
sibi  ipsis  ministrari  faciendi,  per  eum,  quem  sibi  quisque 
duxerit,  eligendum.    Licenciam  quoque  concedimus  infra 
septa  domorum  suarum  prefatarum  erigendi  et  consecrari 
faciendi  et  consecratis  uti  capellam  cum  altaribus,  campa- 


Digitized  by 


Google 


444 


nula  et  campanili  et  cimiterio  pro  reservacione  Eucharistie 
et  sacri  olei  et  pro  divinis  suis  diurnis  et  nocturnis  cum 
debita  solempnitate ,  reverencia  ac  devocione  celebrandi, 
clausis   tarnen  januis   et   extraneis,  quantum  ad  liberum 
accessum  etpublicum  concursum,  exclusis;  proque  eorum- 
dem  fratrum  et  sororum,  familiarium,  commensalium  et 
advenarum  hospitum  corporibus  ecclesiastico  more  sepe- 
Iiendis  et  alia  exercendi,  que  cure  animarum  prefatarum 
congrua  sunt  et  expediunt,  salvo  tarnen,  quod  aliorum  apud 
eos  vel  eas  sepulturam  eligencium,  preter  fratrum  et  soro- 
rum, familiarium,  commensalium  et  advenarum  hospitum 
suorum,  (corpora)  tune  primum  ad  sepulturam  recipiënt,  cum 
vicecurato  nostro  pro  tempore  in  Zwollis  de  tribus  libris 
domini  fuerit  satisfactum,  et  quod  exequie  eorundem  in 
ecclesia  parochiali  prefata  solito  more  celebrentur.  Et  quod 
supra  de  commensalibus  dicitur  de  scolaribus  et  commen- 
salibus   Domus   Divitum  minima  intelligatur.    Et  ne  per 
hanc  nostram  concessionem,  absolucionem  et  quitacionem 
ecclesia  nostra  prefata  dampnificetur,  dabunt  et  persol  vent 
realiter  et  cum  effectu  singulis  annis  in  festo  Nativitatis 
Christi  nunc  et  deinceps,  pro  omnibus  juribus  oblacionum, 
funeralium,   donacionum,  legatorum,   obvencionum  quo- 
rumcunque   ac   canonice   porcionis  domorum  prefatarum 
quovismodo    parochiali  ecclesie  nostre  Zwollensis  debitis 
et  debendis,  vicecurato  pro  tempore  ejusdem  ecclesie  nostre, 
respective   videlicet   Domus   Clericorum  unum  scudatum 
antiquum,  tres  libras  Zallandie  pro  eo  computando;  domus 
dicta  Witenhuys  tres  florenos  aureos  Renenses  et  dimidium; 
domus  dicta  Kynderhuys  duos  aureos  Renenses  et  dimi- 
dium;  domus   dicta   Caenetershuys  duos  aureos  et  dimi- 
dium, computando  pro  quolibet  floreno  aureo  duas  libras 
domini,    omni   dolo   et  fraude  in  premissis  omnibus  et 
singulis  semper  exclusis.  In  quorum  omnium  etsingulorum 
premissorum   fidem,   robur  et  testimonium  presentes  has 
litteras  per  notarium  nostrum  scribi  et  subscribi  manda- 
vimus    nostrique   sigilli   fecimus   appensione   communiri. 
Datum  in   domo  nostra  capitulari,  nobis  capitulariter  ad 
hoc   congregatis,   capitulo,    ut   moris   est,  indicto,  anno 
Domini  millesimo  quingentesimo  primo,  indictione  quarta, 
die  vero  Mercurii  quinta  mensis  Maii,  pontificatus  domini 


Digitized  by 


Google 


445 


nostri  domini  Alexandri,  divina  providencia  pape  sexti, 
anno  nono. 

Met  een  transfix  dd.  1501  Mei  20  (ne  N°  15). 
Naar  het  Cartul.  foL  19v.  —  Het  origineel  be- 
rust in  liet  Archief  der  E.  K.  parochie  van  SL 
Michiel  te  Zwolle. 

14.  1501  Mei  5. 

De  Vicedeken  en  het  kapittel  van  de  Sint  Le- 
buinuskerk  te  Deventer  ontslaan  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle  uit  het  parochiale  verband 
der  parochiekerk  aldaar  en  dragen  de  cura 
animarum  van  dit  huis  op  aan  den  rector 
er  van. 

Nos  vicedecanus  et  capitulum  ecclesie  Sancti  Lebuini 
Daventriensis ,  Traiectensis  dyocesis,  notum  facimus  uni- 
versis  et  singulis  preeentes  litteras  visuris  et  audituris, 
quod  cupientes  providere  saluti  et  profectui  animarum 
nobis  commissarum  et  cultum  divinum ,  quantum  in  nobis 
fuerit,  semper  augere,  ad  instanciam  et  humilem  suppli- 
cationera  devotorum  fratrum  Domus  Clericorum  in  Zwollis, 
necnon  ad  scripta  et  preces  dominorum  burgimagistrorum, 
scabinorum  et  consulum  ejusdem  oppidi  Zwollensi,  amico- 
rum  nostrorum,  curam  animarum  Domus  dicte  Clericorum 
plenarie  pro  nobis  et  successoribus  nostris  et  vieccurato 
nostro  in  Zwollis  pro  tempore,  commisimus  et  committi- 
mus  per  presentes  rectori  pro  tempore  domus  prefete, 
absolvendo  et  quitando  dictum  rectorem  et  omnes  et 
singulos  fratres  domus  predicte  cum  familiaribus,  commen- 
salibus  et  advenis  hospitibus  suis  ab  omni  onere  et  jure 
parochiali  ecclesie  nostre  Zwollensis,  nunc  et  deinceps  per- 
petuis  futuris  temporibus  debitis  et  debendis;  dando 
in  super  plenam  facultatem  rectori  domus  prefate  per  se 
vel  per  alium  seu  alios  ministrandi  et  ministrari  fiaciendi 
sacramenta  Penitencie,  Eucharistie  et  Extreme  Unctionis 
omnibus  et  singulis  fratribus  domus  prefate  cum  famili- 
aribus ,  ministrantibus  et  advenis  hospitibus  suis  et  sibi  ipsi 
ministrari  faciendi  per  eum,  <jucm  sibi  duxerit  eligendum; 


Digitized  by 


Google 


446 

licenciam  quoque  concedimus  infra  septa  domus  sue  pre- 
fate  erigendi  et  consecrari  faciendi  capellam  cum  altaribus, 
campanili  et  campanula  et  cimiterio  pro  reservacione 
Eucharistie  et  sacri  olei  et  pro  divinis  suis  diurnis  et 
nocturnis  cum  debita  solempnitate  reverencia  ac  devocione, 
clausis  tarnen  januis,  celebrandi  etextraneis,  quantum  ad 
liberum  accessum  et  publicum  concursum,  exclusis;  proque 
eorumdem  fratrum,  familiarum,  cominensalium  etadvena- 
rum  hospitum  corporibus  ecclesiastico  more  sepeliendi  et 
alia  exercendi,  que  cure  animarum  prefate  congrua  sunt 
et  expediunt,  salvo  tarnen,  quod  aliorum  apud  eos  sepul- 
turam  eligencium  preter  fratrum,  familiarium,  commensa- 
lium  et  advenarum  hospitum  suorum  corpora  tune  primum 
recipiant  ad  sepulturam,  cum  prius  vicecurato  ecclesie 
nostre  Zwollensis  de  tribus  liberis  domini  per  heredes  aut 
excecutores  sic  sepulturam  eligencium  fuerit  satisfactum, 
et  quod  exequie  ejusdem  in  ecclesia  parochiali  prefata 
solito  more  celebrentur.  Et  quod  supra  de  commensaii- 
bus  dicitur,  de  scolaribus  eorumdem  aut  Proxime  Domus 
commensalibus  minime  intelligatur.  Et  ne  per  hanc  nos- 
tram  concessionem ,  absolucionem  et  quitacionem  ecclesia 
nostra  prefata  Zwollensis  dampnificetur,  dabunt  et  persol- 
vent  realiter  et  cum  effectu  supradicti  fratres  singulis 
annis  in  festo  Nativitatis  Christi  nunc  et  deinceps  pro 
omnibus  juribus  oblacionum  et  funeralium,  donacionum, 
legatorum ,  obvencionum  quarumcumque  ac  canonice  por- 
cionis  racione  domus  prefate  dicte  nostre  parochiali  ecclesie 
quovis  modo  debitis  et  debendis,  vicecurato  nostro  pro 
tempore  ejusdem  ecclesie  nostre  in  Zwollis  unum  scudatum 
aureum,  tres  libras  domini  pro  eodem  computando,  cum 
quo  eciam  cessabit  solucio  quinque  librarum  Zwollensium, 
quas  dicti  fratres  vicecurato  pro  tempore  singulis  annis 
solvere  consueverunt  cum  decem  stuferis  legalibus;  omni 
dolo  et  fraude  in  premissis  omnibus  et  singulis  semper 
exclusis.  In  quorum  omnium  et  singulorum  premissorum 
fidem,  robur  et  testimonium  presentes  has  litteras  per 
notarium  nostrum  scribi  et  subscribi  mandavimus,nostri- 
que  sigilli  fecimus  appensione  muniri.  Datum  in  domo 
nostra  capitulari,  nobis  capitulariter  ad  hoc  congregatis, 
capitulo,  ut  moris  est,  indicto,  anno  Domini  millesimo  <juin- 


Digitized  by 


Google 


447 

gentesimo  primo,  indictione  quarta,  die  vero  Mercurii 
quinta  mensis  Maii,  pontificatus  domini  nostri  Alexandri, 
divina  providencia  pape  sexto,  anno  nono. 

Naar  het  Cartvi.  fol  19*.  —  Het  origineel  be- 
rust in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van  Sint 
Michiel  te  Zwolle. 


NB.    Het  opschrift  van  dit  stuk  luidt:  „Copia  litterarum  separacionis 
nostre  et  dismembracionis". 


15.  1501  Mei  20. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt de  voorrechten,  uitgedrukt  in  den  brief, 
dd.  1501  Md  5  (zü  N°  13). 

Fredericus,  marcbio  de  Baden,  Dei  et  apostolice  sedis 
gracia  episcopus  Traiectensis  ad  universorum  noticiam 
deducimus  et  deduci  volumus  per  presentes,  quod  nos 
devotorum  nobis  in  Ghristo  fratrum  et  sororum  in  et  extra 
opidum  nostrum  Zwollense  devotis  supplicacionibus  inclina- 
tis ,  omnes  et  singulas  commissiones ,  quitaciones,  libertates, 
concessiones,  indulta,  omniaque  alia  et  singula,  contenta, 
narrata,  condicionata  et  descripta  in  litteris,  quibus  hec 
nostre  presentes  littere  sunt  transfixe,  tamquam  rite,  legi- 
time  et  canonice  acta  et  facta  ex  certa  nostra  eciencia 
ratificamus  et  approbamus,  rataque  et  grata  habemus  et 
inviolabiliter  volumus  observari,  eaque  nostra  ordinaria 
auctoritate  in  Dei  nomine  confirmamus  et  de  novo  con- 
cedimus  eisdem  presentibus  pro  nobis  et  successoribus 
nostris  perpetuo  duraturis.  Datum  nostro  sub  sigillo  ad 
causas  presentibus  appenso,  anno  Domini  millesimo  quin- 
gentesimo  primo,  die  vero  vicesima  mensis  Maii. 

Naar  het  CartuL  fol.  20r.  —  Het  origineel  be- 
rust in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van  Stf 
Michiel  te  Zwolle. 


Digitized  by 


Google 


448 


16.  1504  September  24. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt de  voorrechten,  den  Fraterheeren  te  Ztooüe 
geschonken  door  den  Vicedeken  van  Deventer 
bij  brüf  dd.  1501  Mei  6  (zie  N°  14). 

Fredericue,  marchio  de  Baden,  Dei  et  apostolice  sedis 
gracia  episcopus  Traiectensia ,  ad  univeroorum  noticiam 
deducimus  et  deduci  volumus  per  presentes,  quod  noa 
devotorum  nobis  in  Christo  fratrum  Domus  Clericorum 
in  oppido  nostro  Zwollensi  devotie  supplicacionibus  in- 
clinati,  omnes  et  singulas  commissiones,  quitaciones, 
libertates,  concessiones,  indulta,  omniaque  alia  et  singula, 
contenta  et  narrata,  condicionata  et  descripta  in  litteris, 
quibus  hec  nostre  presentes  littere  sunttransfixe,  tanquam 
rite,  legittime  et  canonice  acta  et  facta,  ex  certa  nostra 
sciencia  ratificamus  et  approbamus,  rataque  et  grata  ha- 
bemus  et  inviolabiliter  volumus  observari,  eaque  nostra 
ordinaria  auctoritate  in  Dei  nomine  confirmamus  et  de 
novo  concedimus  eisdem  presentibus  pro  nobis  et  succes- 
soribus  nostris  perpetuo  duraturis.  Datum  nostro  sub 
sigillo  ad  causas  presentibus  appenso,  anno  Domini  mille- 
simo  quingentesimo  quarto,  die  vero  vicesima  quarta 
mensis  Septembris. 

Naar  het  Carttd.  fol.  19*. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  VI. 

VICARIE  VAN  SINT  GREGORIUS. 


I.  1403  September  26. 

Henricus  de  Compostelle ,  pastoor  te  Zwolle,  geeft 
zijne  toestemming  aan  Albert  Snavel  en  zijne 
vrouw  Berta  tot  het  stichten  van  een  altaar  in 
de  parochiekerk  te  Zwolle. 

Universis  presentia  visuris  seu  audituris  ego  Henricus 
de  Compo8telle ,  licenciatus  in  decretis,  curatus  parochi- 
alis  eccleeie  Zwollensis,  Traiectensis  dyocesis,  facio  mani- 
festum ,  quod  erectioni  seu  ftmdacioni  altaris  sancti  Jacobi 
Apostoli  ac  sanctorum  Gregorii,  Jheronimi,  Ambrosii, 
Augustini,  Doctorum  et  Confessorum,  ac  precipue  beate 
Barbare  Virginis  et  Martiris,  per  honorabiles  et  discretas 
personas  Albertum  Snavel  et  Bertam  ejus  uxorem  in  pre- 
dicta  ecclesia  Zwollensi  fundandi  et  erigendi  meum  con- 
sensum  adhibeo  panter  et  assensum,  jure  tarnen  patronatus 
eis  et  post  eorum  obitum  feodali  successori  decime  de 
Salne  in  perpetuum  et  semper  salvo,  hoc  adjecto,  quod 
presentandus  ad  dictum  altare  in  prejudicium  dicte  ecclesie 
nichil  debet  attemptare;  mearum  testimonio  litterarum 
sigillo  meo  sigillatarum.  Datum  anno  Domini  millesimo 
qnadringenteaimo  tercio,  feria  3»  post  festum  Mauricii  et 
Sociorum  ejus  sanctorum  Martirum. 

Naar  een  transsvanpt  van  den  notaris  Conrardus 
de  Henglo,  dd.  1403  December  14  (zie  N°  4) 
in  het  Cartvl.  fd.  3r— 4V. 


Digitized  by 


Google 


460 
2.  1403  November  9. 

Albert  Snavel  en  zijne  vrouw  Berta  stichten  in 
de  kerk  van  St.  Michiel  te  Zwolle  een  altaar  ter 
eere  Gods,  der  H.  Maagd  Maria,  van  de  HH. 
Oregorius,  Hieronymus,  Ambrosius,  Augusti- 
nus,  van  den  H.  apostel  Jacobus  en  van  de  H. 
Barbara. 

In  Godes  namen  amen.  Alle  denghenen,  die  desen 
brieff  solen  sien  of  horen  lesen ,  doen  wy  Aelbert  Snavel 
ende  Beerte  sijn  echte  wijf  mit  Aelberte  vorss.  oeren  ghe- 
coren  mombaer,  die  oer  met  rechte  ghegheven  wert,  te 
verstaen,  dat  wy,  bekennende,  dat  alle  goet  comende  is 
van  onsen  Heren  Gode  van  hemel  rij  c,  ende  dat  niemant 
en  heeft  enich  goet,  dan  dat  hi  van  hem  ontfanghen 
heeft,  ende  dat  dier  godliker  gaven  soe  veel  sijn,  dat  hem 
der  niemant  en  kan  voldan  eken,  sin  te  rade  gheworden, 
want  wy  onsen  Heren  God  selve  niet  ghedancken  en 
konnen,  als  wy  schuldich  weren  te  doen,  sijnre  menich- 
voldigher  gaven,  die  hy  ons  mildelic  vermits  sijnre  ghe- 
naden  sonder  onse  verdienste  ghegheven  heeft  als  dat  wy 
vor  onse  ende  vor  oneer  older  siele,  ende  vor  al  die  des 
billix  delachüch  sullen  wesen ,  ghesticht  hebben  een  altaer 
in  Sunte  Micheelskercke  te  Zwol  in  die  ere  ons  Heren 
Gods,  der  alrehilichster  joncfrouwen,  sijnre  ghebenedider 
moeder  Marien ,  alle  Gods  hilighen  ende  sonderlinghe  des 
averhilighen  pawes  sunte  Gregorius,  des  gloriosen  doctoera 
sunte  Jheronimus,  sunte  Ambrosius  en  sunte  Augusünus, 
Bisscopen  ende  Leraers,  ende  sunte  Jacobs,  des  heilighen 
Apostels,  ende  sunderlinghe  der  hiligher  joncfrouwen 
sunte  Barbaren.  Ende  hebben  daertoe  ghegheven  ende 
gheven  mit  desen  brieve  in  rechter  aelmisse  van  onsen 
goede,  dat  ons  God  verleent  heeft,  als  tot  eens  priesters 
behoeff,  die  dat  altaer  sal  verdienen,  ses  morghen  lands, 
die  wy  ligghende  hebben  in  Mastbroec  in  Windesimmer- 
slaghe,  die  een  edel  eyghen  sin,  tusschen  Johan  Ludekens- 
soens  erfgenamen  ende  Arent  Sticker,  streckende  mit  den 
enen  eynde  an  den  dijc  ende  tendens  an  Gheert  Lude- 
kenssoen,  welke  zes  morghen  Johan  die  Beer  in  erfpacht 


Digitized  by 


Google 


4èi 

heeft,  den  morghen  vor  ses  pond,  na  inholt  des  pacht- 
briefe,  die  daerop  ghemaect  is.  Ende  dese  erve  ende 
renthe  hebben  wy  ghegeven  in  sulken  schijn,  dat  wy  ende 
onse  erfgenamen  die  presentaci  des  altaers  ewelic  beholden 
sullen ,  ende  wanneer  onser  gheen  langher  in  der  tijt  en 
is,  8oe  sal  die  presentaci  erven  opp  denghenen,  die  na 
rechter  erfhisse  den  tiende  van  Zalne  bezittet;  mer  weert 
dat  die  tiende  vercoft  of  anders  van  onsen  erfgenamen 
verscheiden  worde,  soe  sal  die  presentaci  bliven  opp 
onsen  rechten  erfgenamen,  als  vorss.  is,  mit  onderscheide , 
dat  al  tijt  erven  sal  opp  een  mambuert  vor  een  vrouwen- 
buert,  daer  sy  ghelike  na  sin.  Ende  dat  altaer  mit  sinen 
renthen  ende  [fol.  4r]  toebehoren  sal  men  altoes  als(t)  ver- 
vallet  ende  open  is,  gheven  enen  reckeliken,  kuysschen 
priester,  die,  also  veer  als  men  van  buten  bekennen  mach , 
van  enen  goeden  name  ende  leven  is,  off  enen  clerck  van 
alsulken  gheliken  leven ,  die  bynnen  jaers  priester  werden 
mach  ende  sal,  sonder  enighe  dispensaci  off  verlof  daervan 
te  werven ;  ende  en  worde  die  clerck  niet  priester  bynnen 
den  iersten  jaer  na  den  daghe,  dat  hem  dat  altaer  ierst 
ghegheven  worde,  soe  mochte  wy  off  onse  erfgenamen, 
den  die  presentaci  dan  toebehoerde,  sonder  yemans  weder- 
segghen  dat  altaer  weder  annemen,  als  enen  anderen 
daertoe  te  presentieren  na  der  formen  vorss.  Voert  willen 
wy  voor  ons  ende  vor  ons  erfgenamen,  dat  men  enen 
priester  off  clerck  uter  Clerckehuys ,  ghelegen  in  der  stad 
van  Zwole  bilanx  den  Olden  Beghynhof  an  die  noertside , 
presentieren  sal  tot  ewyghen  daghen  in  sulken  vorwarden 
als  vorss.  is,  alsoe  veer  als  in  den  vorss.  huse  enich  om- 
berucht,  reckelijc  priester  off  clerck  is,  die  presenteert  wil 
wesen,  als  ment  an  hem  versocht  ende  begheert  hevet, 
sonder  arghelist.  Voert  sal  dese  fundaci  ende  stichtinghe 
des  vorss.  altaers  staen  in  suiker  vorwarden,  dat  die 
priester,  die  dat  altaer  hebben  sal,  selven  wonen  sal  tot 
Zwol,  ende  sal  dat  daghelix  verdienen  mit  sinen  ghebeden 
ende  misse  daeropp  doen,  als  hijs  van  staden  is,  ende 
voert  onsen  Heren  God  daeraff  dienen  ende  loven  als  een 
goet  priester  schuldich  is  te  doen.  Oec  sal  hi  dat  altaer 
tot  gheenre  tijt  permittieren  noch  an  anders  yemant 
brenghen,  ten  sy  mit  onsen  consent  ende  wille  off  onser 


Digitized  by 


Google 


452 

erfgenamen ,  daer  die  presentaci  dan  opp  weer  ghecomen , 
also  als  vorss.  is.  Al  argelist  hier  in  uutgheseghet.  In 
orkonde  des  briefs  heb  ie  Aelbert  vorss.  vor  my  ende  vor 
Beerten  vorss.  minen  zeghel  an  desen  brief  f  ghehanghen , 
daer  ie  Gheert  Ludekenssoen  om  die  meerre  vestenisse 
ende  om  beden  wil  Beerten  vorss.,  mijnre  suster,  mijn 
zeghel  mede  heb  anghehangen.  Ghegeven  int  jaer  ons 
Heren  dusent  vierhondert  ende  drie  des  Vridaghes  vor 
Sunte  Marten  in  den  Winter. 

Met  een  transfix  dd.  1403  November  10.  — 
(Zie  N°  3). 

Naar  een  transsumpt  van  den  notaris  Conrardus 
de  Hengelo,  dd.  1403  December  14  (zie  N°  4) 
in  het  Cartul.  fol  3*-4r. 

3.  1403  November  10. 

Frederik,  bisschop  van  Otreckt,  keurt  goed  de  stichting 
van  een  altaar  in  de  SL  Michielskerk  ie  Zwolle 
door  Albert  Snavel  en  zijne  vrouw  Berta,  dd.  1403 
November  9,  en  verheft  het  tot  een  beneficium. 

Fredericus,  Dei  gracia  episcopus  Traiectensis,  universis 
et  singulis  Christifidelibus  tam  presentibus  quam  faturis 
salutem  in  Eo,  qui  est  omnium  vera  salus.  Cultum  divi- 
num  semper  augeri  cupiens,  ad  humilem  supplicacionem 
dilectorum  nostrorum  Alberti  Snavel  ac  Berte  ejus  uxoris, 
fundatorum  capellanie,  de  qua  in  litteris,  quibus  hec 
littere  nostre  transfiguntur,  fit  mensio,  fundacionem,  dota- 
cionem  ac  presentacionem  illius  capellanie  ac  cetera  omnia, 
prout  in  eisdem  litteris  describuntur,  tenore  presencium 
ratificamus,  approbamus  et  in  Dei  nomine  confirmamus, 
jure  matris  ecclesie  semper  salvo;  ipsamque  capellaniam 
in  tytulum  beneficii  erigimus,  et  bona  ad  illam  in  dictie 
assignata  et  in  posterum  assignanda  de  cetero  fore  et 
esse  ecclesiastica  decrevimus  sub  ecclesiastica  libertate 
tuenda,  nostrarum  testimonia  litterarum.  Datum  anno 
Domini  millesimo  quadringentesimo  tercio  in  profesto 
Sancti  Martini  in  Hyeme. 

Naar  het  Cartvl.  fol.  4r. 


Digitized  by 


Google 


453 


4.  1403  December  14. 

Conradus  de  Henglo,  clericus  Traiectensis  dyocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  notarius,  oorkondt,  dat  hij 
in  tegenwoordigheid  van  Henricus  uten  Holte,  perpetuus 
vicarius  te  Hasselt,  en  Wesselus  ten  Bome,  vicarius  te 
Zwollae,  op  verzoek  van  Gherardus  de  Kalkar,  presbiter, 
perpetuus  vicarius  te  Zwollae,  een  transsumpt  gemaakt 
heeft  van  een  brief  van  Henricus  de  Compostelle  dd.  1403 
September  25  (zie  N°  1),  van  Albert  Snavel  en  zijne 
vrouw  Berte  dd.  1403  November  9  (zie  N°  2),  en  van 
een  transfix  van  Fredericus,  bisschop  van  Utrecht,  dd. 
1403  November  10  (zie  N°  3). 

Acta  fuerunt  hec  in  Domo  Clericorum  oppidi  de  Zwollis 
(anno  a  nativitate  Ejusdem  millesimo  quadringentesimo 
tercio,  indictione  undecima,  mensis  Decembris  die  quarta 
decima,  hora  terciarum  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi 
in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri  domini  Bonifacii  divina 
providencia  pape  noni ,  anno  quintodecimo). 

Naar  het  Cartul.  fol  3r— 4* 

NB.  Op  den  ondersten  rand  tan  fol.  3*  staat:  „Vidimus  super 
liiteras  admissionis,  fundacionis  el  confirmacionis  vicarie  beati  Gregorii 
etc.  in  ecclesia  Zwollensi". 


5.  1403  (?) 

De  officiaal  van  den  aartsdiaken  van  Deventer 
stelt  Gerhard  van  Calcar  aan  tot  vicarius  van  liet 
altaar,  dat  door  Albert  Snavel  en  zijne  vrouw 
Berta  in  de  parochiekerk  te  Zwolle  gesticht  is. 

Officialis  archidiaconi  Daventriensis  presbiteris  in  Zwollis 
ac  universis  et  singulis  nobis  subditis,  ad  quos  presentes 
littere  pervenerint,  salutem  in  Domino  sempitemam.  Pre- 
sentato  nobis  litteratorie  discreto  viro  domino  Gherardo 
de  Kalkar,  presbitero,  ad  altare  noviter  erectum  et  conse- 
cratum  in  honore  omnipotentis  Dei  et  beatorum  Gregorii , 
Jheronimi,  Ambrosii  et  Augustini,  Doctorum,  ac  beati  Ja- 
cobi   Apostoli,   et  sancte  Barbare  Virginis,  in  parochiali 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  29 


Digitized  by 


Google 


454 

ecclesia  de  Zwollis  situm ,  per  honorabiles  personae  Ael- 
bertum  Snavel  ac  Bertarc  ejus  uxorem,  opidanos  opidi 
Zwollensis,  Traiectensis  dyocesis  nostri  archidiaconatus,  ad 
quos  pre8entacio  hujusmodi  altaris  de  jure  patronatus 
dinoscitur  pertinere  et  spectare,  idcirco  eidem  Gherardo 
de  dicto  altari  providendo  duximus  et  in  Dei  nomine 
providemus ,  ipsumque  eciam  per  birriti  nostri  traditionem 
in  dictum  altare  presentialiter  investiendo  et  tenore  pre- 
sencium  investimus  jure  dicte  parochialis  ecclesie  de 
Zwollis  in  omnibus  et  per  omnia  semper  salvo.  Quare 
vobis  et  cuilibet  vestrum  in  virtute  sancte  obediencie  et 
sub  penis  suspensionis  et  excommunicacionis  districte 
precipiendo  mandamus ,  quatenus  jam  •  visie  presentibus 
accedentes  ad  dictum  altare  eundem  Gherardum  vel  pro- 
curatorem  suum  ejus  nomine  in  corporalem  possessionem 
dicti  altaris  juriumque  et  pertinenciarum  ipsius  inducatis 
cum  solempnitatibus  debitis  et  consuetis,  precipientes 
universis  et  singulis  dicti  altaris  paccionariis  et  pensio- 
nariis ,  ut  dicto  Gherardo  vel  procuratori  suo  ejus  nomine 
de  fructibus,  redditibus,  provenientibus,  juribus  et  obven- 
cionibus  dicti  altaris  integraliter  respondeant  et  ab  aliis 
prout  ad  ipsos  pertinet  responden  faciant  et  procurent  locis 
et  temporibus  oportunis;  contradictores  et  rebelles,  si  qui 
fuerint,  quod  absit,  trium  dierum  canonica  monicione  pre- 
missa,  excommunicacionis  sentencie  subjacere  et  per  vos  et 
quemlibet  vestrum  excommunicatos  publice  denunciari, 
et  quidquid  in  premissis  feceritis  vel  vobis  occurrerit  vestris 
litteris  patentibus  hiis  transfixis  liquide  rescribatis  vos  qui 
presens  nostrum  mandatum  fueritis  executi.  In  hiis  autem 
exequendis  unus  vestrum  alium  non  exspectet,  nee  unus 
per  alium  se  excuset  sub  penis  antedictis,  nostrarum  testi- 
monio  litterarum.  Datum  anno  Domini  millesimo  qua- 
dringentesimo  '). 

üaar  het  Cartul.  fol.  5r. 

NB.    Op  den  kant  staat:  „Littera  investiture  primi  vicarii". 


1)  Het  jaar  is  niet  met  zekerheid  te  bepalen,  daar  het  én  in  het  Car- 
tnlarinm,  én  in  de  stokken  betreffende  de  vicariëu  te  Zwolle  (Archief 
van  de  O.  L.  Vrouwparochie  te  Zwolle)  niet  verder  ingevuld  is. 


Digitized  by 


Google 


4&é 

6.  1414  November  1 

Albert  Snavel  bekent  voor  zich  en  voor  zijne  vrouw 
Beerte  verkocht  te  hebben  aan  de  priesters  en  klerken, 
„die  woonachtich  sin  bynnen  Zwolle  op  der  were  gheheten 
der  Clerkehuys"  een  rente  van  1  ($  jaarlijks  uit  hun 
„ghange  ende  der  weren"  die  voor  hun  huis  gelegen  is, 
waarvan  Clawes  die  Mesmaker  die  helft  toebehoort; 
daarenboven  bekent  hij  met  Deric  van  Herxen,  priester, 
vicarys  van  het  altaar  in  de  St.  Michielskerk  te  Zwolle,  welk 
altaar  hij  en  Beerte  gesticht  hebben,  te  zijn  overeen- 
gekomen ,  dat  hij  aan  dat  altaar  geven  zal  3  ®  jaarlijks , 
die  hij  eveneens  heeft  „uten  ghange  ende  der  weren" 
voornoemd,  en  daarvoor  terugneemt  3  f$,  die  Jutte  van 
Schedelic,  zijn  moye,  aan  het  altaar  gegeven  heeft,  gaande 
uit  het  huis  van  Henric  Jonge,  gelegen  in  de  Diezerstraat, 
tusschen  het  huis  van  Johan  van  Beylen  en  het  huis,  dat 
Zwarte  Berents  heeft  toebehoord. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 
ende  viertijn  op  Sunte  Willibrordusdach. 

Naar  het  origineel  in  liet  Oud- Archief  der  ge- 
meente  Zwolle  N°  1769. 

Met  het  ongeschonden  zegel  van  Albert  Snavel 
in  groene  was. 

7.  1482  Mei  29. 

Albertus  Snavel ,  opidanus  opidi  Zwollensis ,  patronaats- 
heer over  het  beneficium,  gevestigd  op  het  altaar  van 
den  H.  Gregorius,  Jheronimus,  Augustinus  en  Ambrosius 
Doctorum,  Jacobus  et  Barbara  Virginis  in  parochiali 
ecclesia  Sancti  Michaelis  Zwollensis,  draagt  dit  beneficium 
na  doode  van  Albertus  de  Kalker,  den  laatsten  bezitter 
er  van,  over  aan  dominus  Henricus  de  Herxen,  presbyter  et 
rector  Domus  Clericorum  oppidi  Zwollensis ,  en  presenteert 
hem  tevens  aan  den  archidiaconus  Daventriensis  ter  ver- 
krijging van  de  institutio  canonica. 

Datum  sub  sigillo  meo  presentibus  appenso  anno  Domini 

29* 


Digitized  by 


Google 


4& 

M',,0CCCC*°  octuage8imo  secundo,  mensis   Maii  die  vice- 
sima  nona. 

Naar  het  Cartul.  fóL  40*. 

8.  1493  Augustus  18. 

Derick  Esschinck  en  Lambert  van  Tweenhusen,  sche- 
penen te  Zwolle ,  maken  bekend ,  dat  Jacop  van  den  Water 
en  diens  zuster  joffer  Gheesken  then  Water  met  Albert 
van  Derlevoirde  als  momber,  voor  hen  in  het  schependona 
verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  aan  Johan  then 
Thorne  Claessoen  voor  200  Overlenssche  Rijnsche  gulden, 
die  Seyne  van  den  Water,  hun  vader,  Johan  schuldig  was 
gebleven,  eene  jaarrente  van  10  Overlenssche  Rijnsche 
goudgulden  uit  hunne  weer,  gelegen  in  de  Voirstrate,  naast 
de  erfgenamen  van  mester  Pauwels  aan  de  eene  en  Jacob 
en  joffer  Gheesken  benevens  het  huis  der  vicarie  van 
Sancte  Mertyn  aan  de  andere  zijde,  strekkende  voor  van 
de  straat  tot  achter  aan  de  straat  bij  Onse  Lieve  Vrouwen- 
kercke,  en  uit  hunne  maet  in  Holtenbroick,  gelegen  naast 
Evert  Vrese  en  zijne  zuster  ter  eenre  en  de  beghynen  to 
Witenhues  ter  andere  zijde,  te  betalen  met  Sancte  Mertyn 
in  den  Wynter. 

Gegeven  int  jair  ons  Heren  dusent  verhondert  dre 

end   tnegentich   des   Sonnendages  nae   Onser  Liever 

Vrouwen  Assumptionis. 

Naar  het  Cartvl.  fol.  617. 

NB.   Het  opschrift  van  dit  stok  luidt:  „Littere  vicarie  Sancti  Gregorii' \ 

fl.  1536  Mei  18. 

De  officiaai  van  den  aartsdiaken  van  Sint  Ldbuinu* 
te  Deventer  gelaat  de  presentatie  van  Conrardus 
van  Lemmego  tot  vicarius  van  het  altaar  van 
Sint  Oregorius  in  de  kerk  van  Sint  Michiel 
af  te  kondigen. 

Officialis  prepositi  et  archidiaconi  ecclesie  Sancti  Lebuini 
Daventriensis,  Traiectensis  diocesis,  presbiteris  in  Zwollis 


Digitized  by 


Google 


457 

uni  vereis  quoque  aliis  et  singulis  dominis,  presbiteris,  ||  cle- 
ricis,  notariis  et  tabellionibus  publicis,  quibuscumque  nobis 
subditis,  salutem  in  Domino  sempiternam.  Presentato 
nobis  honorabili  et  devoto  ||  viro  Conrado  de  Lemmego, 
presbitero  ac  rectore  Domus  Fratrum  Clericorum  oppidi 
Zwollensis,  antedicte  diocesis,  ad  perpetuam  vicariam  altaris 
Sancti  Gregorii  Pape  in  ecclesia  Sancti  Michaelis  Archangeli 
oppidi  Zwollensis  antedicti  siti,  [vacantem]  ad  presens 
per  liberam  resignationem  honorabilis,  devoti  viri,  domini 
Everhardi  Dinxlaecken,  presbiteri  Traiectensis  diocesis, 
aut  alterius  voluntate  ejusdem  vicarii  et  possessoris,  per 
honestam  personam  Bettam ,  relictam  quondam  Hermanni 
van  den  Bussche ,  et  Jacobum  van  den  Water  momburum 
suum  per  eandem  Bettam  ad  hoc  electum,  ad  quam  col* 
latio,  provisio,  presentatio  seu  quevis  alia  dispositio  dicte 
vicarie  quotiens  ipsam  vacare  contigerit,  pleno  jure  patro- 
natus,  prout  in  quodam  publico  instrumento  manu  hono- 
rabilis viri  domini  et  magistri  'Alberti  de  Zuthem  Zwol- 
lensis, sacra  imperiali  auctoritate  notarii,  subscripto  nobis 
directo  latius  narratur  et  habetur,  asseritur  pertinere,  pro 
institutione  canonica  facienda  et  a  nobis  obtinenda.  Nos 
vero  juxta  doctrinam  Apostoli  nemini  cito  manus  imponere 
volentes ,  vobis  igitur  omnibus  supradictis  et  vestrum  cui- 
libet  insolidum  in  virtute  sancte  obedientie  et  sub  excom- 
municationis  pena  districte  precipiendo  mandamus,  qua- 
tenus  statim  visis  et  receptis  presentibus,  accedentes  quo 
propter  hoc  fuerit  accedendum  et  presertim  ad  parochialem 
ecclesiam  Sancti  Michaelis  predicti,  inibi  publice  ab  am- 
bone  proclametis  tribus  diebus,  duobus  festivis  et  uno 
non  festivo,  a  se  distantibus,  predictum  dominum  Con- 
radum  de  Lemmego  ad  eandem  vicariam  legitime  fore  et 
esse  presentatum ,  citantes  nichilominus  coram  nobis 
Daventriae  ad  quartam  diem  post  ultimam  proclamationem 
hujusmodi  si  juridica  fuerit  alioquin  ad  proximam  diem 
juridicam  extunc  proprie  et  immediate  subsequentem ,  qua 
nos  Daventriae  in  foro  consistorii  nostri  solito  mane  hora 
priraarum  et  audiendo  causarum  consueta  ad  jura  redden- 
dum  et  causas  audiendum  pro  tribunali  sedere  contigerit, 
omnes  et  singulos  tam  in  commune  quam  in  speciale,  qui 
se  dicto  presentato  aut  hujusmodi  sue  presentationi  oppo- 


Digitized  by 


Google 


458 


nere  voluerit,  conjunctim  vel  diyisim  ad  docendum  de 
jure  suo  et  ad  procedendum  procediqoe  videndum  et 
audiendum.  In  hujusmodi  negotio,  proot  instrumentum 
fuerit  et  ordo  dictaverit  rationem  (sic);  nomina  vero  cita- 
torum  et  opponentium  ac  dies  proclamaüonum  vestrarum  et 
quicquid  alias  in  premissis  feceritis,  nobis  liquide  rescri- 
batis  vos  presentium  executores.  Datum  nostro  sub  sigillo 
presentibus  appenso  anno  Domini  millesimo  quingentesimo 
tricesimo  sexto  die  vero  decima  octava  Maii. 

Wilhelmus  Rippinck,  notarius  scripsit 

Executum  est  presens  mandatum  per  me  Thijmannum 
de  Olst,  capellanum  parochialis  ecclesie  in  Z wollis,  pro 
prima  vice  anno  etc.  36,  dominica  vero  quinta  post  Pascha, 
pro  secunda  vice  tercia  feria  subsequenti,  pro  tercia  vice 
ipso  die  Ascensionis  Domini,  quod  protestor  manu  mea 
propria. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  van  de  Emar 
nuelshuken  te  Zwolle. 

Van  het  zegel  in  groene  voos  zijn  nog  enkele 
stukjes  aan  de  strookje*. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  VIL 

OFFICIUM  VAN  SINT  JAN  BAPTIST. 


I.*  1474  Juli  24. 

Johannes  Voecht,  kanunnik  in  de  St.  Janskerk  te  Utrecht, 
verklaart  geen  recht  of  aanspraak  te  hebben  op  een  huis 
en  weer,  gelegen  in  de  Beghynenstraat  te  Zwolle,  tusschen 
de  weren  van  de  priesters  en  klerken  in  het  Clerckenhuys 
en  het  Olde  Convent,  welk  huis  eertijds  behoorde  aan  de 
Minrebroeders  te  Kampen  en  door  hem  voor  een  benefi- 
cium is  gekocht  voor  en  ten  behoeve  van  het  Clercken- 
huys, dat  de  koopsom  betaald  heeft. 

Op  Sint  Jacobs  avond  Apostoli. 

Naar  eene  kopij  in  de  Biblioth.  der  Vereeniging 
van  Overijss.  Regt  en  Geschiedenis.  Verzameling 
Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


2.  1474  Augustus  23. 

Albertus  Vischer,  vicarius  in  den  Dom  te  Utrecht , 
verkoopt  aan  Johan  die  Voecht,  kanunnik  van 
Sint  Jan  te  Utrecht,  een  huis  in  de  Beghy- 
nenstraat te  Zwolle,  dat  eertijds  aan  de  Minder- 
broeders van  Kampen  toebehoorde. 

Ie  Albertus  Vischer ,  priester  ende  vicarius  in  den  Doem 
bynnen    Utrecht,   make  kundig  allen  luden  nait  desen 


Digitized  by 


Google 


460 

openen  ||  brieve,  dat  ik  voer  my  ende  voer  myn  erfgenamen 
vercoft  hebbe  ende  mit  desen  brieff  vercoepe  her  Johan 
die  Vaecht,  ||  canoniek  in  Sunte  Johanskerke  bynnen 
Utrecht,  erflike  ende  ewelike  voer  en  summe  gheldes,  die 
my  voll  ende  al  tot  mynen  wille  wal  betaelt  was,  myn 
huys  ende  weer,  gheleghen  binnen  Zwolle  inder  Beghijnen 
straete,  tusschen  husen  ende  weren  der  priesteren  ende 
clerken  in  der  Clerkehuys  bynnen  Zwolle  ende  des  Olden 
Convents,  die  in  voertyden  den  Mynrebroeders  bynnen 
Campen  pleghen  toe  te  hoeren,  in  vorwarden,  dat  her 
Johan  voerss.  dat  huys  ende  weer  voerss.  te  hulpe  nemen 
eal  een  officium  daermede  te  stichten,  fundieren  ende  te 
herenten.  Ende  loeve  her  Johan  voerss.  alle  die  brieve 
van  den  huse  ende  weer  voerss.,  die  my  daervan  bezeghelt 
ende  ghegheven  syn  van  den  Mynrebroeders  van  Campen 
voerss.,  weder  aver  te  gheven  ende  te  leveren  mit  allen 
rechte  ende  vorwarden,  als  my  daerin  bezeghelt  ende 
ghelovet  syn ,  ende  alle  voercommer  af  te  doene.  Alsoe 
dat  her  Johan  voerss.  dat  huys  ende  weer  voerss.  commer- 
vry  ghebruken  ende  besitten  sal  van  alre  ansprake  mit 
enighen  rechte,  ende  dat  gheen  renthe  of  tyns  uten  huse 
ende  weer  voerss.  gaen  sal.  Sonder  al  argelist  Hier 
weren  aver  ende  an,  daer  dit  gheschiede,  als  wyncoopslude 
her  Henrick  Plettenberch ,  her  Johan  Hermanssoen  van 
Monster,  Johan  Koevoet  ende  meer  gueder  lude  ghenoech. 
In  orkonde  der  waerheit  soe  heb  ick  Albertus  voerss. 
voer  my  ende  voer  myn  erfgenamen  myn  zegel  an  desen 
brief  ghehangen.  Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent 
vierhondert  vier  ent  soeventich  op  Sunte  Bartholomeus 
avond. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Erna- 

nudshuizen  ie  Zwolle. 
Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 

Albertus  Vischer. 

3.  1474  November  22. 

Johannes  Voecht,  priester  en  canoniek  in  Sunte  Johans- 
kerke te  Utrecht,  maakt  bekend,  dat  hij  verpacht  heeft 
den    priesters    en    clereken    in    het    Clerkehuys  binnen 


Digitized  by 


Google 


461 

Zwolle,  zijn  huis  en  weer  te  Zwolle,  gelegen  tusschen  de 
weer  van  de  genoemde  priesters  en  klerken  en  het  Olde 
Convent,  voor  den  tijd  van  10  jaar  voor  8  goude  Ryn- 
sche  gulden  's  jaars,  te  betalen  op  Sunte  Marten  in  den 
Winter  (11  November). 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert 

vier    ende    tsoeventich    op   Sunte    Ceciliendach    der 

Hiligher  Jonferen. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Erna- 
nuelshuizen  te  Zwolle. 

4.  1476  Februari  1. 

Johannes  die  Voecht,  kanunnik  van  Sint  Jan  te 
btrecht,  sticht  een  officium  ter  cere  Gods,  der 
JET.  Maagd  f  Sint  Johannes  Baptist  en  Johannes 
Evangelist,  doteert  dit  officium  en  benoemt  de 
collatoren  er  van. 

Allen  luden,  die  desen  brieff  sullen  sien  of  hoeren  lesen, 
doe  ie  Johannes  die  Voecht,  priester  ende  canoniek  in 
Sunte  Johanskerke  bynnen  Utrecht,  ||  te  verstane,  datick 
in  die  eer  Goeds,  synre  ghebenedider  moeder  Marien,  alle 
Godes  hilighen ,  ende  by  namen  sunte  Johans  Baptisten 
ende  sunte  Johans  ||  Evangelisten,  voer  myn  ziele,  voer 
mynre  older  zielen  ende  voer  al  dergheenre  zielen,  die 
des  mit  rechte  ende  billixt  deelachtich  wesen  sullen, 
fundiert  hebbe  ende  fundier  myt  dessen  brieve  een  offi- 
cium van  missen  te  doen  ende  aelmisse  om  Godes  wille 
te  gheven  in  manieren  naebescreven ,  ende  gheve  daertoe 
myt  dessen  brieve  erflike  ende  ewelike  myn  huys  ende 
weer,  gheleghen  bynnen  Zwolle  in  der  Beghynenstraete , 
tusschen  husen  ende  weren  der  priesteren  ende  clerken 
inder  Clerckehuys  bynnen  Zwolle  ende  des  Olden  Con- 
vents,  die  in  voertyden  den  Mynrebroeders  bynnen 
Campen  pleghen  toe  te  behoeren,  ende  my  vercoft  ende 
overghelevert  syn  nae  utwisinge  der  brieve,  die  daervan 
bezeghelt  sin,  ende  die  brieve  van  den  huse  ende  weer 
yoerss.  sette  ick  ende  gheve  in  macht  ende  hand©  der 


Digitized  by 


Google 


462 


collatoers  des  officium  voerss.  mit  allen  rechten  ende 
ansprake,  die  ick  an  dat  huys  ende  weer  voerss.  hebbe, 
myt  vorwarden,  dat  ick  gel  veren  sal  ende  wil  verwaren 
dat  officium  voerss.  soe  lange  ick  leve  nae  mynen  guet- 
dunken.  Ende  nae  mynre  doet  sullen  collatoers  wesen 
des  officiums  die  provisoers  in  der  Clerckehuys  binnen 
Zwolle,  ende  sullen  gheven  dat  officium  voerss.,  wanneer 
dat  ledich  is,  enen  reckeliken,  onberuchtighen  priester 
of  clerck,  die  bynnen  jaers  priester  worden  mach,  die 
sober  ende  kuysch  van  leven  is,  ende  holden  wil  die 
fundacie  des  officium  voerss.,  ende  daartoe  oeck  leven 
wil  ende  sal  nae  raede  der  collatoers  voerss.  Ende  die 
officiant  voerss.  sal  ter  weken  twie  missen  doen  of  laten 
doen  op  stede  ende  tyden  nae  guetdunken  der  collatoers 
voerss. ,  ende  sal  boeren  ende  beholden  tot  sinen  orbar 
jaerlix  voer  sinen  dienst  vyf  golden  Rynsgulden  uten 
huse  ende  weer  voerss.,  of  op  steden,  daer  die  collatoers 
voerss.  hem  wysen  sullen,  die  vyf  golden  Rynsgulden  te 
boeren.  Ende  daertoe  sal  die  officiant  voerss.  noch  boeren 
vyf  golden  Rynsgulden  uten  huse  ende  weer,  in  manieren 
als  voerss.  is  van  den  anderen  vyf  golden  Rynsgulden, 
ende  gheven  ende  ghebruken  die  leste  vyf  golden  Ryns- 
gulden voerss.  tot  orbar  ende  nutticheit  der  armer  clerke , 
die  bynnen  Zwolle  ter  scholen  gaen;  ten  weer,  dat  ie 
Johannes  voers.  die  leste  vyf  golden  Rynsgulden  jaerliker 
renthen  andersweer  gheve  of  vercofte  in  mynen  leven 
of  op  anderen  steden  in  mynre  testament  verwysede. 
Sonder  al  argelist.  In  orkonde  der  waerheit  soe  hebbe  ie 
Johannes  voerss.,  voer  my  ende  voer  myne  erfgenamen, 
myn  zegel  an  desen  brieff  ghehangen.  Ghegheven  int  jaer 
ons  Heren  dusent  vierhondert  sess  ende  tsoeventich  op 
Onser  Vrouwen  avond  toe  Lichtmissen. 

Naar  het  origineel  in  tiet  Archief  der  Emor 
nuélshuizen  te  Zwolle. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  wa*  van 
Johannes  die  VoechU 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  VUL 

OFFICIUM  VAN  DE  H.  MAGDALENA. 


I.  *  1521  Maart  20. 

Johannes  Endomi(?) ,  notarius,  oorkondt,  dat  te 

zijnen  overstaan  Nycolaus  de  Harderwyck,  priorin  Wyn- 
desym,  Johannes  de  Genemuiden,  rector  Domus  Gleri- 
corum  in  Z wollis,  ter  tijd  collatoren  van  het  officium, 
dat  door  Seynus  de  Ittersum  en  diens  huisvrouw  Ghristina 
op  het  altaar  van  de  H.  Magdalena  in  ecclesia  parochiali 
Sancti  Michaelis  in  Zwollis  gesticht  is,  Wilhelmus  Bus- 
coducis  met  dit  officium  begiftigd  hebben. 

Acta  in  Domo  Clericorum  Zwollense ,  (anno  a  nativitate 
ejusdem  Domini  millesimo  quingentesimo  vicesimo  primo , 
indictione  quinta,  vicesimi  Martii,  feria  quinta  *)  ante 
Palmarum,  pontificatus  sanctissimi  in  Ghristo  Patris  et 
Domini  Leonis,  divina  providentia  pape  decimi,  anno 
vero  quinto). 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereeni* 
ging  voor  Overijsselech  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


i)  De  indictie  is  foutief  en  bovendien  viel  de  20.  Maart  in  1521 
piet  op  een  Donderdag  maar  op  een  Vrijdag. 


Digitized  by 


Google 


464 


2.  *  1547  Februari  28, 

Johaunes  Johannis  de  Vechta,  clericus  Osnabrugensis 
diocesis,  publicus  sacra  imperiali  auctoritate  notariue, 
oorkondt,  dat  te  zijnen  overstaan  Johannes  Balen,  prior 
in  Wyndesum,  en  Conradus  de  Lemygo,  rector  van  het 
Domus  Glericorum  in  S wollis,  collatoren  van  het  door 
Seyne  de  Ittersum  en  diens  huisvrouw  Christina  gestichte 
officium  op  het  altaar  van  de  H.  Magdalena  in  de  ker- 
spelkerk  Sancti  Michaelis  Archangeli  oppidi  Zwollensis, 
dominum  Johannes  Scuttorp  met  dit  officium,  dat  door 
den  dood  van  Wylhelmus  Buschoducis  vrij  geworden  is, 
begiftigd  hebben. 

Actum  in  Windesem,  (anno  a  nativitate  ejusdcm  Domini 
millesimo  quingentesimo  quadragesimo  septimo,  indio- 
tione  quinta,  ultima  mensis  Februarii,  die  .vero  Lune, 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  et  Domini  nostri 
Pauli  tertii,  divina  providentia  (pape),  anno  ejus  duo- 
decimo) *). 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereeni- 
ging  voor  Overijssdsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerhens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St   Michid  te  Zwolle. 


3.  *  1647  September  30  >)• 

Joannes  Joannis  de  Vechta,  clericus  Osnabrugensis 
diocesis,  publicus  sacra  imperiali  auctoritate  notarius, 
oorkondt,  dat  dominus  Joannes  Schuttorp  het  officium,  dat 
door  Seynus  de  Ittersum  en  diens  huisvrouw  Christina 
op  het  altaar  van  de  H.  Magdalena  in  ecclesia  parochiali 
Sancti  Michaelis  oppidi  Zwollensis  gesticht  is,  in  handen 
van  dominus  Rudolphus  de  Vollenhoe  geresigneerd  heeft 


1)  Paulus  UI   werd  den  13  October  1534  gekozen,  den  1  November 
van  dit  jaar  geconsacreerd  en  stierf  den  10  November  1549. 


Digitized  by 


Google 


465 

en  dat  Rudolphus  de  Vollenhoe,  prior  in  Wynsem,  en 
Johannes  Schuttorp,  rector  van  het  Domus  Clericorum, 
collatoren  van  dit  officium ,  dominus  Theodoricus  Heyssen 
hiermede  begiftigd  hebben,  onder  voorwaarde,  dat  deze 
de  vruchten  van  dit  officium  alleen  zoolang  genieten  zal, 
als  hij  lid  van  het  Domus  Clericorum  blijft. 

Anno  a  nativitate  ejusdem  Domini  millesimo  quingen- 
tesimo  quadragesimo  (sic),  indictione  octava,  ultima  men- 
sis  Septembris,  die  vero  Veneris,  pontificatus  sanctissimi 
in  Christo  Patris  et  Domini  Pauli  tertii,  divina  provi- 
dentia  (pape),  anno  ejus  decimo  quarto. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereeni- 
ging  voor  OverijeeeUch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkem. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 


1)  In   1547   viel  de  30  September  op  een  Vrijdag. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  IX. 

STUKKEN  BETREFFENDE  DE   ARME  KLERKEN 
EN  SCHOLIEREN. 


1.  1433  December  4. 

Arent  Sticker  en  Aleit  zijne  vrouw  verklaren,  dat  zij 
overgedragen  hebben  aan  her  Diric  van  Herxen,  priester, 
bewaerre  der  Clerckehuis  te  Zwolle ,  een  huis  in  de  Dieser- 
strate  opt  water,  schietende  op  de  weer  van  Berens  van 
Renen  en  belend  aan  de  eene  zijde  door  de  weer  van 
Andries  Zadelmaker  en  aan  andere  door  een  steeg,  —  dat 
door  uiterste  wilsbeschikking  van  wijlen  Zwane,  dochter 
van  Aleit  en  weduwe  van  wijlen  Hilbrant  van  Ittersum, 
tot  eene  „herberghe  armer  menschen"  bestemd  was.  Deric 
van  Herexen,  priester,  verklaart  voor  zich  en  zijne  opvol- 
gers de  schenking  van  bovenvermeld  huis  en  de  daaraan 
verbonden  voorwaarde  aan  te  nemen  onder  voorwaarde 
echter,  dat  wanneer  dit  huis  hun  mocht  betwist  worden, 
zij  het  daaraan  besteede  geld  en  goed  terug  zullen  ont- 
vangen. 

Ghegheven  int  jaer  ons  Heren  1433  op  Sunte  Bar- 
baren dach. 

Naar  het  origineel,  uitgeg.  in  het  Archief  van, 
h.  Aarteb.  Utrecht,  deel  V  bh.  99—101. 

NB.  Ter  keerzijde  stond:  „Prima  fundatio  seu  douacio  Domus  Paoperum". 

2.  1450  Augustus  3. 

Jacobus  Goch,  clericus  Traiectensis  dyocesis,  publicus 
imperiali   auctoritate   et   ordinaria   admissione    notarius, 


Digitized  by 


Google 


46? 

oorkondt,  dat  te  zijnen  overstaan  Zwederus  Frederici,  de 
Covordia  dictus,  tot  executeuren  van  zijn  testament  be- 
noemd heeft  den  rector  en  procurator  van  het  Domus 
Clericorum  in  Z wollis,  met  de  bepaling,  dat  zij  '/<  van 
zijne  nagelaten  bezittingen  zoo  roerende  als  onroerende 
ten  bate  van  het  genoemde  Domus  Clericorum  en  het 
grootste  gedeelte  van  het  overschietende  hoofdzakelijk  ten 
bate  van  de  arme  scholieren  moeten  besteden. 

Acta  fuerunt  hec  Zwollis  in  loco  habitacionis  sororum 
ten  Brussche  (anno  nativitatis  Bjusdem  millesimo  quadrin- 
gentesimo  quinquagesimo ,  indictione  tredecima,  mensis 
Augusti  die  tercia,  hora  primarum  vel  quasi,  pontificatus 
sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  nostri  domini 
Nycolai,  divina  providencia  pape  quinti,  anno  quarto). 

Naar  het  Cartul.  fol.  34*. 

3.  1478  (?). 

Jacob  van  Hacfoerde,  amptman  in  Zallant,  maakt  be- 
kend, dat  Gheert  van  Byngeren  en  zijne  vrouw  Lubbe 
verklaard  hebben,  dat  zij  aan  Albert  van  Kalker  rectoer  en 
Henrick  van  Herxen,  procuratoer  van  het  Clerkehuys  te 
Zwolle,  een  jaarrente  van  2l\%  Rijn.  goudgulden  gegeven 
hebben  „tot  behoeff  der  armer  clerke  bynnen  Zwolle  toe 
scolen  gaende",  uit  het  land  en  goed  ter  Wederhove 
genaamd,  gelegen  in  het  kerspel  van  Wye  in  de  buurt- 
schap van  Herxen. 

Qhegeven   int  jaer   ons   Heren  dusent  vierhondert 
acht  ende  tzoeventich  des  Donredages  post  Maria  (sic). 

Naar  het  origineel  in  het  Oudr  Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1832. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Jacob  van  Hacfoerde. 

4.  1481  Maart  1. 

Steven  Camferbeke  en  Gheert  Mulert,  rentmeesters  in 
Zallant,   maken   bekend,   dat   voor   hen   en  vrije  lieden 


Digitized  by 


Google 


468 

's  haves  van  Wye  verklaard  hebben ,  Fye ,  weduwe  van 
Steven  Kute,  met  haren  zoon  Sey gher  tot  momber  en  Wyllem 
en  Johan  die  Wreede  als  momber  over  Steven  en  Marie, 
kinderen  van  Steven  en  Fye,  dat  zij  onder  nader  omschre- 
ven voorwaarden  verkocht  hebben  aan  Albert  van  Kalker, 
rectoer,  Henrick  Zwarte,  procuratoer,  en  de  andere  pries- 
ters en  clercken  van  het  Glerckehuys  te  Zwolle,  ten  be- 
hoeve der  arme  clercken,  die  te  Zwolle  ter  schole  gaan 
en  onder  beveel  ende  bewaringe  der  genoemde  priesters 
staan,  eene  jaarrente  van  13  heeren  pond  uit  het  vrije 
erf  en  goed  's  haves  van  Wye,  geheeten  Wyte  Lubberte- 
guet  in  het  kerspel  van  Wye  in  de  buurtschap  van  Herxen. 
Ghegeven   int  jair  ons   Heren   dusent  vyrhondert 

een  ende  tachtich  des  Saterdaghes  na  Santé  Mathys- 

daghe  des  Heiligen  Apostels. 

Naar  het  origineel  in  liet  Oud- Archief  der  ge- 
meente ZwoUe  N°  1833.  —  Ook  in  afschrift  in 
het  Cartul.  fol  45r. 

Met  de  ongeschonden  zegels  van  Steven  Camfer- 
beke  en  Oheert  Mulert. 

NB.  Het  opschrift  van  dit  stuk  in  het  Cartul.  luidt:  „Copie  litterarum 
de  xiii  fg  Domini  uut  Witte  Lubbertsguet  in  Herxen.  Pertinent  nobis 
per  permutacionem  et  commutacionem,  quia  pro  hiis  assignavimus 
pauperibus  xiii  fg  Domini  ex  cista  Zwollensi,  quas  ante  hoc  emiraus. 
Ac  turn  anno  Domini  xvcix  Conversionis  Pauli".  —  De  dateering  in  het 
Cartul.  luidt:  „G hegheven  ....  Mcccclxxxi  Sabbato  post  Mathei  Apostoli". 


6.  1482  ')• 

Wolter  van  Oy ,  amptman  der  hilighen  lude  ende  guede 
in  den  gesticht  van  Utrecht  van  wegen  der ....  abdissen 
en  oers  capittels  der  werltliker  kerken  van  Essende  in 
den  gestichte  van   Coelen,  maakt  bekend,  dat  Jacob  die 


1)  De  datum  van  dit  stuk  is  niet  aan  te  geven,  daar  de  onderste  rand 
van  het  blad  vervuurd  en  gedeeltelyk  afgebrokkeld  is.  Rector  Albert 
van  Calcar  stierf  den  4.  Mei  1482,  dus  moet  het  stuk  voor  dien  datum 
geplaatst  worden. 


Digitized  by 


Google 


469 

Wrede  en  Gheertruyd  zijne  vrouw  voor  hem  en  gestichts- 
mannen  vanEssende,  verklaard  hébben  verkocht  te  hebben 
aan  her  Albert  van  Kalker,  rectoer,  en  her  Henric  van 
Herxen,  procuratoer  van  het  Clerkehuys  te  Zwolle,  eene 
jaarrente  van  4  heeren  pond  uit  hun  land  en  huis  gelegen 
in  het  kerspel  van  Wye,  in  de  buurschap  Herxen  tus- 
schen  Molles  hofstede,  de  gemeente  en  den  dijk,  ten 
behoeve  der  arme  klerken  binnen  Zwolle  in  der  Armer 
Clerchuys. 

Naar  het  Cartul.  fol  35r. 

6.  1486  Aprü  10. 

Magister  Jacolms  Philippi  de  Friburgo  legateert 
aan  het  Domus  Clericorum  te  Zwolle  de  som 
van  200  Rhijnsche  goudgulden  ten  bate  van  de 
arme  scholieren, 

In  nomine  Domini  amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
millesimo  quadringentesimo  octuagesimo  sexto ,  indictione 
quarta,  mensis  Aprilis  die  decima,  hora  vesperarum  vel 
quasi ,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini , 
domini  Innocentii  divina  providencia  pape  octavi,  anno 
ejus  secundo ,  in  mei  notarii  publici  et  testium  infrascrip- 
torum  ad  hoc  specialiter  vocatorum  presencia,  personaliter 
constitutus,  honestus  ac  discretus  vir,  dominus  ac  magister 
Jacobus  Philippi  de  Friburgo,  Constanciensis  dyocesis, 
danus  corpore,  ut  apparet,  et  compos  racionis,  attendens 
sollicite  nature  fragilitatem  et  humani  status  inconstan- 
ciam  quodque  dies  hominis  breves  sint  et  fragilis  vita  sit 
super  terram,  eapropter  non  immerito  de  superna  felici- 
tate  cogitans,  et  ut  amicos  facere  possit,  qui  eum  in  eterna 
tabernacula  recipiant,  ordinans  ac  divina  largiente  gracia , 
Volens  anime  sue  salubriter  providere  speciali  dono  pie- 
tatis  et  vigilanti  cura  de  bonis  suis  quibusdam  super 
terram  a  Deo  sibi  collatis,  videlicet  de  ducentis  florenis 
Renensibus  aureis  numerate  pecunie  monete  superioris  tale 
condidit  testamentum  sive  suam  constituit  et  ordinavit 
ultimam  voluntatem:  primo  quod  hujusmodi  ducentos 
florenos  Renenses  aureos  numerate  pecunie  ad  manus  tra- 
Derde  Serie,    Werken  N°.  13.  30 


Digitized  by 


Google 


470 

didit  domini  Henrici  de  Herxen,  rectoris  Domus  Cleri- 
corum  in  Z wollis,  domini  Ludowici ,  procuratoris  ejusdem 
domus,  dicti  domini  Jacobi  germani,  et  reliquorum  pres- 
biterorum  et  clericorum  sive  laicorum  prelate  domus  ea 
condicione,  quod  teneantur  prefati  presbiteri  et  clerici 
prenominato  domino  et  magistro  de  hiis  fiorenis  annuatim 
persolyere  in  certis  redditibus  in  festo  Pasche,  quamdiu 
vixerit,  decem  florenos  Renenses  aureos  monete  superioris 
sibi  aut  cui  commiserit  seu  pro  tempore  ordinaverit.  Si 
tarnen  dictus  dominus  Jacobus  infra  sedecim  annos  proxi- 
mos  a  data  littere  presentia  ultimum  suum  clauserit  diem , 
quocumque  anno  fuerit,  extunc  dicti  decem  floreni  cedere 
debebunt  ad  usum  cujusdam  juvenis  ad  hoc  ordinandi 
ad  finem  dictorum  sedecim  annorum  et  non  ultra,  qui 
juvenis  ex  hiis  in  scolasticali  foveatur,  sub  regimine  tarnen 
prefatorum  patris  et  fratrum  pro  tempore,  a  quibus  dili- 
genti  consideracione  instituatur  et  inducatur,  ut  tandem 
hiis  annis  finitis  ad  religionem  aliquam  reformatam  seu 
congregacionem  devotorum  promoveatur  Deo  militaturus 
et  tune,  si  Dominus  Deus  ita  concesserit  fieri  et  dictis 
fratribus  visum  fuerit  oportunum,  aliquam  propinam  eidem 
utputa  censum  unius  anni  vel  duorum  facient,  quod 
eorum  discretioni  relinquitur,  et  si  juvenis  ordinandus 
ineptus  fuerit  ad  studium  vel  religionem  et  magis  aptus 
ad  opus  mechanicum  addiscendum,  si  bene  se  rexerit,  ad 
hoc  per  consilium  dictorum  rectoris  et  procuratoris  pro 
tempore  ordinabitur  et  dabuntur  sibi  sepedicti  decem 
floreni  aut  quantum  necessarium  fuerit  ad  hoc  addiscen- 
dum usque  ad  quartum  decimum  annum  a  data  presentia 
littere  et  non  ultra.  Si  vero  dominus  Jacobus  prefatus 
supervixerit  ultra  sedecim  annos  et  quamdiu  vixerit  sibi 
debebuntur  prefati  decem  floreni  annuatim,  utsupracau- 
tum  est.  Post  mortem  vero  ejus  dabuntur  perpetuis  tem- 
poribus  annuatim  pauperibus  clericis,  secundum  distri- 
butionem  et  ordinacionem  domini  rectoris  Domus  Fratrum 
et  procuratoris  Domus  Pauperum  in  oppido  Zwollensi  ad 
sustentacionem  pauperum  clericorum ,  qui  fideliter  facient 
oraciones  pro  eodem  donatore  et  pro  salute  animarum 
illorum  omnium,  qui  hujusmodi  elemosine  vereet  de  jure 
meruerint,  esse  participes.   Dictus  dominus  donator  eciam 


Digitized  by 


Google 


47i 

hiis  Bcriptis  resignavit  omne  jus  suum  ac  dominium  in 
dicta  summa  florenorum  pro  se  et  suis  heredibus  aut 
quibuscumque  ad  boe  se  jus  babere  putantibus,  nisi  quod 
.  usufructum  sibi  ad  vitam  retinuit,  ut  supra  patuit  Si 
tarnen  predictus  dominus  Jacobus  ad  tantam  inopiam  seu 
necessitatem  devenerit  per  infortuniam,  guerras  aut  bella, 
quod  Deus  avertat,  quod  hujusmodi  redditibus  decem 
florenorum  indiguerit,  ita  quod  sine  biis  vitam  ducere 
non  poseet,  ad  partem  vendere  vel  mutare  liberam  ad  hoc 
habebit  potestatem.  Honorabiles  quoque  et  discreti  viri 
dominus  Henricus  de  Herxen,  rector,  et  dominus  Ludo- 
wicus,  procurator  Domus  Clericorum  premisse,  eisdem 
tempore,  die,  hora,  personaliter  constituti  atque  presentes 
per  se  et  suis  fratribus,  tam  presentibus  quam  futuris, 
8UCcessoribus  suis  publice  se  recognoverunt  dictam  pecu- 
niarum  summam  puta  ducentorum  florenorum  Renensium 
aureorum  numeratorum  integre  ac  totaliter  recepisse,  pro- 
mittentes  nichilomnium  pro  se  et  successoribus  suis  pre- 
missa  omnia  rata  tenere  et  fideliter  exequi  ad  votum 
premissi  donatoris.  Voluit  eciam  donator  premissus,  quod 
dicta  sua  donacio  valeat  jure  codicillorum  seu  cujuslibet 
ultime  voluntatis  aut  aliis  qualitercumque  de  jure  melius 
valere  poterit  vel  debebit.  Super  quibus  omnibus  et  sin- 
gulis  sepedictus  Jacobus  donator  sive  testator  premissus 
peciit  sibi  a  me  fieri  unum  instrumentum  publicum  vel 
plura.  Acta  sunt  hec  in  camera  hospitalis  dicte  Domus 
Clericorum  in  oppido  Zwollensi  sub  anno,  indictione, 
mense,  die,  hora  et  ponitificatus  quibus  supra,  presentibus 
ibidem  honorabilibus  et  discretis  viris,  raagistro  Gherardo 
Hyrt  de  Elborch,  rectore  scholarium  in  dicta  civitate  Zwol- 
lense,  et  Johanne  Coepsen  de  Genemudis,  clericis  et  testibus 
fide  dignis  ad  premissa  vocatis  specialiter  et  rogatis. 

Et  ego   Arnoldus  ten   Hove,   clericus  Traiectensis 
dyocesis  etc.  etc. 

Met  het  merk  van  den  notaris. 

Naar  liet  origineel  in  het  Oud-Archief  der 
gemeente  Zwolle.  —  Ook  te  vinden  in  het 
Archief  der  R.  K.  parochie  van  SL  Michid  te 


Zwolle. 


30» 


Digitized  by 


Google 


in 

NB.  In  dorso:  „  Instromen  tam  de  x  fioreuis  Renensibot,  qni  dan  tor 
fratre  meo  magistro  Jacobo  annue". 

7.  1486  November  14. 

Oherardus  van  Ubach,  prior  van  het  Regulierenklooster 
Alberghen  in  Twente,  Henricus  van  Herxen,  priester, 
rectoer  van  het  Clerckehuys  te  Zwolle,  Aerndt  Henrick- 
soen  en  Spaen  van  Camphueen,  verklaren,  dat  zij  als 
executoren  van  het  testament  van  Willem  toe  Ghietekaten, 
Willems  goederen  verdeeld  en  o.  a.  toegewezen  hebben 
aan  de  arme  klerken  in  het  Arme  Klerckehuys  te  Zwolle 
eene  jaarrente  van  10  heeren  pond  nit  Herman  Huer- 
nyngs  were  in  de  Diestrate  te  Zwolle;  5  heeren  pond 
sjaars  van  13  heeren  pond  uit  het  erf  van  Fye  Kuten 
te  Herxen;  de  helft  van  sess  mudden  rogge  'sjaars  uit  het 
erf  Slendebroeck,  onder  de  bepaling,  dat  wanneer  het 
„Arme  Clerckehuys  ontbreke  ende  nyet  en  bleve",  de  rector 
en  de  procurator  van  het  Clerckehuus  te  Zwolle  daarover 
ter  eere  Gods  zullen  beschikken. 

Int  jaer  ons  Heren  dusent  vierhondert  sess  ende 

tachtentich  des  Dinxdaghes  nae  Sunte  Mertijnsdaghe 

in  den  Wynter. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1835  en  in  het  Rijke-Archief 
te  Zwolle  (Albergm  N°  CCCXX).  Vergl.  Tijd- 
rekenkundig  Register,  deel  IV,  bh.  459. 

Het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  gemeente 
Zwolle  heeft  alleen  het  iets  geschonden  zegel  in  bruine 
was  van  het  convent  Alberghen,  —  dat,  berus- 
tende in  het  Rijks- Archief  aldaar,  heeft  geschonden 
zegels  in  groene  was  van  het  convent  Albergen,  en 
van  Aerndt  Henrickssen.  De  zegels  van  het  Frater- 
huis  en  Spaen  van  Camphusen  zijn  verdwenen. 


8.  1488  April  14. 

Lodowicus    van    Basel,   rectoer,  Johannes   Koeckman, 
procurator  des  Clerckehuys  binnen  Zwol  en  Jacobus  van 


Digitized  by 


Google 


473 


Utrecht,  procurator  des  Armen  Clerchuys  binnen  Zwol, 
maken  bekend,  dat  zij  met  heer  Gerhard  van  Ubach, 
prior,  en  heer  Johan,  procurator  des  Regulierscloester  te 
Alberghen,  geruild  hebben  de  helft  van  21  heeren  pond, 
welke  de  arme  klerken  volgens  het  legaat  van  Willem 
toe  Ghietekate  trokken  uit  Franchuys,  tegen  8  heeren 
pond,  die  het  klooster  te  Alberghen  genoot  uit  de  weer 
van  Gherbrant  ten  Busch  aan  de  Blymarcte,  en  25  gouden 
Rhijnsche  guldens,  waarmede  men  ten  behoeve  van  het 
Arme  Clerckhuys  2'/8  heeren  pond  jaarlijksche  rente 
koopen  kan. 

Ghegheven  int  jair  ons  Heren  dusent  vyrhondert 

acht  ende  tachtentich  op  Sunte  Tyburcius  ende  Vale- 

rianusdach  der  heiligher  Martelaren. 

Naar  het  origineel  in  het  Rijks-Archief  te  Zwolle 
(Albergen  N°  CCCXXXV).  Vergl.  Tijdreken- 
kwndig  Register,  deel  IV,  bh.  491. 


9.  1493  Februari  22. 

Johan  van  Twyckel,  Jacob  de  Bake,  Wylhelmus,  priester, 
bekennen  als  handgetrouwen  van  zaligen  heer  Henrick 
van  Hulscheren,  pastoir  te  Almelo,  dat  zij  overgegeven 
hebben  aan  heer  Luleff  van  Ittersem,  pastoir  te  Almelo 
en  zijne  gemeene  priesters  aldaar,  eenen  brief,  eertijds 
verkocht  door  wijlen  Johan  Sticken,  om  volgens  dezen 
jaarlijks  te  beuren  o.  a.  1  goudgulden  voor  de  arme 
clerken  in  het  Arme  Fraterhuys  te  Zwolle. 

Gegeven  int  jair  onses  Heren  dusent  veerhundert 

dre    ende   tneghentich    up   Sunte   Peterus  ayend  ad 

Gathedram  geheten. 

Naar  het  origineel  in  het  Rijks-Archief te  Zwolle 
(Albergen  N°  CCCLVITI).  Vergl.  Tijdreken- 
kundig  Register,  deel  IV,  bh.  585. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Johan  van  Twyckel 


Digitized  by 


Google 


474 


10.  1504  Januari  22. 

Bernt  van  Holthusen,  schulie  te  Zutphen,  binnen  und 
buten,  maakt  bekend,  dat  Bernt  van  Hacffordt  voor  hem 
en  gerichtsluiden  verklaard  heeft  verkocht  te  hebben  aan 
het  Fraterhuys  te  Zwolle,  ten  behoeve  der  arme  fraters  en 
klerken  aldaar,  eene  jaarrente  van  5  ort  gold,  te  betalen 
op  Petri  ad  Cathedram,  uit  zijn  goed  genaamd  Weverinck, 
gelegen  in  het  kerspel  van  Vorden  in  de  buurschap  van 
Lynde. 

Gegeven  in  den  jaere  dusent  vijffhundert  und  vier 
up  Sunte  Vincentiusdach  Martyris. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle  N°  1836. 

Met  de  geschonden  zegels  in  groene  was  van 
Bernt  van  Holthusen  en  Bernt  van  HacffordL 

NB.  In  dorso  staat:  „V  ort  goldes  ut  Weverict  tot  Vorden  pro  pau- 
peribus  Domus  Fratrum  in  Zwollis'*. 


II.*  1513  Februari  21  (?). 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  verklaart 
aan  den  rector  en  de  broeders  van  het  Domus  Glericorum 
te  Zwollis,  dat  hij  de  fundatie  en  de  donatie,  aan  het 
onder  hunne  hoede  staande  Domus  Pauperum  Scolarium 
gedaan,  approbeert. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver* 
eeniging  voor  Overijssdsch  Regt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerlens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  FL  K. 
parochie  van  St.  Michid  te  Zwolle, 


12.  1514  Juli  18. 

Johan  Kokkman  en  zijne  vrouw  Fye  verkoopen 
aan  den  procurator  en  de  gemeens  fraters  van 
het  Priester  Fraterhuys  te  Zwolle  hun  erf  in 


Digitized  by 


Google 


475 

de  Samngstrate  gelegen  om  daar  een  Klerken- 
fraterhuis  van  te  maken. 

Wy  burgermeistere,  scepefien  ende  raidt  der  stadt  Zwolle 
doen  kundich  allen  Inden,  dat  voir  ons  gecomen  is  int 
scependom  unse  mederait  Johan  Koickman  ende  gaff  ons 
te  verstane ,  dat  hem  angelacht  were  zyne  were  in  Sassen- 
strate  aff  te  staene  ende  to  verkoepen  den  Priesterfrater- 
huys  alhijr,  in  sulcker  meynongen  een  Clerckefraterhuys 
dairvan  te  makene,  ende  dat  de  fraters  de  husynge,  dair 
nu  de  arme  fraters  inne  wonen,  wederom  in  wertlicken 
handen  brengen  ende  verkoepen  willen.  Ende  want  wy 
mereken  van  der  Klerckefraterhuys  voirss.  meer  ende  ghe- 
legener  woenyngen  tot  unser  burger  behoeff  te  koemen, 
hebben  wy  onse  volbairt  ende  consent  dairto  gegeven 
ende  burge  genomen  als  vursa.  to  geschene.  So  sijnnen  voir 
ons  gekomen  in  denselven  scependom  Johan  Koickman 
voirss.  ende  Fye  sijn  echte  huysfrouw,  mijt  Johan  voirss. 
oeren  gekoeren  momber,  die  oir  mijt  rechte  gegeven  wort, 
ende  becanden,  dat  zy  voir  hem  ende  oiren  erffgenamen 
vercocht  hebben  stedes  ende  vastes  erffkoeps  om  een 
summe  geldes,  die  hem  voll  ende  all  betaelt  is,  den  pater 
procurator  ende  gemeen  fraters  des  Priesterhueses  alhijr 
erfflicken  tot  behoeff  eyn  klercke  fraterhuys  dairvan  to 
ordineren  ende  nyet  anders,  ene  were  geleghen  in  Sassen- 
strate,  alrenaist  meister  Henrick  Kemerlynck  aen  de  ene 
zyde  en  de  erffgenamen  Johan  Vane,  des  Hilligen  Geestes 
gasthuses  ende  Santé  Micheliskerck  huysynge  an  dander 
syde,  streckende  voir  van  der  strate  achter  an  de  wedeme 
en  de  ghemene  strate  myt  enen  uutganck  in  de  Scolesteghe 
ende  oeren  toebehoer,  gelijck  Johan  Koickman  ende  synen 
voirolderen  de  weer  beseten  ende  gebruket  hebben.  Ende 
zy  gelaveden  hem,  dat  uut  der  were  voirss.  ghene  pacht 
noch  tijnsen  gaet  dan  neghen  statpont  ende  een  ende- 
twyntich  herenpont,  die  dair  jairlix  uut  gaen.  Ende  sy 
lyeten  hem  die  were  voirss.  van  ons  op  in  denselven 
scependom  vertyende  dairaff  alst  was  recht,  ende  ghe- 
laveden  hem  die  to  waren  als  onse  stat  recht  is  in  allen 
manieren  als  voirss.  staet  voir  hem,  oeren  erffgenamen, 
ende  voir  alle  dieghene,  die  des  to  rechte  comen  willen, 


Digitized  by 


Google 


476 


sonder  argelist.  Oirkonde  des  myt  onse  stadt  secreet  segel 
bezegelt.  Gegeven  int  jair  ons  Heren  vyfltyenhondert  ende 
veertyen  op  Dynxdaghen  na  Divisionis  Apostolorum. 

Naar  het  Carttd.  fol.  20\ 

NB.    Dit  stuk  heeft  tot  opschrift:  „Copia  de  domo  et  area  Johannis 
Koeckman  erapte  pro  scolaribus". 


13.  1515  Februari  27. 

Burgemeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Zwolle 
maken  bekend,  dat  Syne  van  den  Water  en  Johan  van 
Angeren,  kerckmeisters  van  Sint  Michaeliskercke,  Hel- 
mich  van  Tweenhusen  en  Claes  ten  Toerne,  provisores 
der  armen  in  den  Hilligen  Geestesgasthuys,  voor  hen  in 
het  schependom  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben  aan 
Ghert  ten  Halle  twee  huisjes,  liggende  naast  elkander  in 
de  Scoelstege  naast  de  erfgenamen  van  Johan  Vanen  en 
de  weer,  die  Johan  Koeckman  toebehoorde. 

Gegeven   int  jair  ons  Heren  vijftyenhondert  ende 
vijftyne  op  Dijnxdach  nae  Invocavit 

Naar  het  Carhd.  fol.  20*. 

NB.  Dit  stuk  heeft  tot  opschrift:  ,,De  domibas  ecclesie  quondam 
S.  Michaelis  et  Spiritus  Sancti  et  cetera". 


14.  *  1516  Februari  10. 

Fredericus  [markgraaf  van  Baden ,  bisschop  van  Utrecht] 
verklaart,  dat  hij  den  .koop  van  de  area  et  domus  van 
Johannes  Gockman  goedkeurt. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Ver- 
eeniging  voor  Overijssekch  kegt  en  Geschiedenis. 
Verzameling  Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  K. 
parochie  van  St,  Michiel  te  Zwolle, 


Digitized  by 


Google 


477 


15.  1531  Juli  3. 

Burgemeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Swolle 
maken  bekend,  dat  Gaerdt(?)  ten  Water  voor  hen  ver- 
klaard heeft  verkocht  te  hebben  aan  het  Arme  Fraterhuis 
eene  jaarrente. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heren  vyfflthienhondert  een  en 
dertich  op  Manendach  vigilia  Translationis  Martini. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1838. 

NB.    Het  stak  is  zeer  geschonden. 

16.  1531  Augustus  14. 

Burgemeesters,  schepenen  en  raad  der  stad  Swolle 
maken  bekend ,  dat  heer  Johan  Scuttorp ,  procuratoer  des 
Armen  Fraterhuys  te  Swolle,  en  Johan  van  Herwerden, 
zijn  gekozen  momber,  verklaard  hebben  verkocht  te  hebben 
aan  meyster  Engelbert  Rijnvys,  priester,  eene  jaarrente  van 
3  goudguldens  uit  de  „stadtkyste". 

Gegev[en]  ....  vyfflthienhondert  een  en  dertich  op 
vigilia  Assumptionis  Mariae. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud- Archief  der  ge- 
meenie  Zwolle,  N°  1839. 

NB.    Het  stuk  is  beneden  zeer  geschonden. 

17.  1553  December  30. 

Wolter  ten  Bussche  en  Wolter  van  Brenen,  schepenen 
der  stadt  Zwolle,  maken  bekend,  dat  voor  hen  in  het 
schependom  verklaard  hebben ,  Gese ,  weduwe  van  meister 
Lambert  Abteicker,  en  Herman  Graeth  haar  momber, 
Berent  Roeloffzen,  burger  der  stad  Hasselt,  gevolmach- 
tigde van  Egbert  Ottesoen  en  diens  vrouw  Gerberich  en 
Wilhem  broeder  van  Gerberich,  dat  zij  verkocht  hebben 
aan  heer  Thomas  van  Dinxlaicken,  procurator  van  het 
Arme  Fraterhuiss  te  Zwolle  ten  behoeve  der  arme  klerken, 
$en   huis   en  erf  gelegen  in  de  Beginestrate  ?  belend  aap 


Digitized  by 


Google 


478 

de  eene  zijde  door  het  Rijcke  Fraterhuis  en  Hen  riek  van 
Hattem,  stienmetzeler,  aan  de  andere  zijde,  strekkende 
van  de  straat  tot  achter  aan  het  Fraterhuiss,  belast  met 
een  uitgang  van  7  goudguldens,  onder  voorwaarde,  dat 
wanneer  een  bloedverwant  van  de  bovengenoemden  om 
opname  in  het  Arme  Fraterhuis  mocht  verzoeken,  hem 
dit  niet  geweigerd  mag  worden. 

Gegeven  in   den  jare   unses  Heren  duysent  vyff- 
hundert  drie  ende  vyffüch  den  darüchsten  Decembris. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der 
gemeente  Zwolle  N°  1844. 

Met  de  ongeschonden  zegels  in  groene  was  van 
Welter  ten  Bussche  en  Wolter  van  Brenen. 

18.  1573  November  13. 

Everhardt  van  Tongeren,  amptman  der  Furstinnen  en 
Abdissinnenn  des  frijweltlichen  stiffts  und  gemeijnen 
kapittels  der  wertlicher  kerkenn  van  Essende  aver  deren 
F.  6.  hillighenn  luiden  und  guederenn  in  Sallandt  inn 
Averissel  des  stichtes  vann  Utrecht  gelegenn,  maakt  be- 
kend, dat  voor  hem  en  leenmannen,  Derrick  van  Tween- 
huisenn  verklaard  heeft  verkocht  te  hebben  ten  behoeve 
der  arme  klerken  te  Zwolle  eene  jaarrente  van  18  goud- 
gulden uit  een  goed,  Tweenhuisen  genaamd,  liggende  in 
het  kerspel  en  gerichte  van  Hellendorenn ,  onder  voor- 
waarde, dat  hij  of  zijne  leenopvolgers  deze  rente  binnen 
6  jaren  weder  mogen  inlossen. 

lm  jaire  vijfftinhondert  dreijtunnd  tzoeventich  den 
derthiendenn  Novembris. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwolle,  N°  1842. 

Met  eigenhandig  onderschrift  van  Everhardt 
van  Tongeren  en  diens  eenigszins  geschonden  zegel 
in  groene  was. 

NB.  In  dorso  staat:  „lek  Johannes  Ghiesienck  heb be  wlgelecht  voer 
gegelatie  ende  schryffgelt  van  dessen  brcef  2'/t  golt  golden  87i  stOT." 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  X. 

DOMUS  DIVITÜM  SCOLARIÜM. 


I.  1485  Januari  12. 

Albert  Snavell,  burgemeester  van  Swolle,  maakt  be- 
kend, dat  te  zijnen  overstaan  verklaard  heeft  Arnoldus 
van  Woirden  Claessoen  van  Myen  schuldig  te  zijn  aan 
den  procurator  van  het  Rijke  Clerckenhuyss  te  Swolle, 
46  Rijnsche  gulden  en  15  witte  stuvers  voor  kost,  kleeding 
en  geleend  geld. 

Gegeven  int  jair  onss  Heren  vierhondert  vijf  ende 
tachtentich  des  Manen  dages  nae  der  Heilger  Drier 
Coningedage. 

Naar  het  origineel  in  het  Oud-Archief  der  ge- 
meente Zwoüe  N°.  1803. 

Met  het  geschonden  zegel  in  groene  was  van 
Albert  Snavell. 


2.  1508  Augustus  2. 

Jacóbus  van  Delft,  procurator  van  het  Domus 
Scolariiwn  Divitum  te  Zwolle,  legt  voor  den  offi- 
ciant van  den  bisschop  van  Utrecht,  Wiüebrordus 
Bonyngerhoff,  en  ten  overstaan  van  een  notaris 
en  getuigen  een  verklaring  af,  betreffende  de 
gevangenneming  van  twee  scfiolieren  van  dit 
huis  door  soldaten  van  den  hertog  van  Gelre. 

-   In  Nomine  Domini  Amen.    Anno  a  nativitate  Ejusdem 
millesimo  quingentesimo  octavo,  ||  indictione  undecima,  die 


Digitized  by 


Google 


480 


vero  mensis  Augusti  secunda,  pontificatus  sanctissimi  in 
Christo  Patris  et  Domini  doraini  Julii,  divina  providentia 
pape  secundi,  anno  quinto,  coram  venerabili  viro  domino 
Willibrordo  BonyngerhoflF,  ||  officiali  domini  prepositi  Tra- 
iectensis  diocesis  et  archidiaconi  in  ecclesia  Traiectensi 
in  mei  notarii  publici  et  testium  infrascriptorum  ad  hoc 
rogatorum  presencia  constitutus  honorabilis  vir  dominus 
Jacobus  de  Delft,  presbiter  Traiectensis  dyocesis  ac  pro- 
curator Domus  Scolarium  Divitum  opidi  Zwollensis,  dicte 
dyocesis,  asseruit  aliquos  scolares  de  consorcio  et  gremio 
scolarium  dicte  domus  violenter  et  manu  forti  per  certos 
emulos  et  inimicos  fuisse  temere  ac  de  facto  abductos 
preter  et  citra  consensum  ac  voluntatem  ipsius  procura- 
toris  eosque  in  captura  capitanei  et  satellitum  illustris 
domini  Karoli,  ducis  Gelrensis,  fuisse  et  esse  detentos,  adeo 
quod  sive  sint  seu  qualescumque  tarnen  hactenus  relaxati 
non  fuerunt  sive  relaxari  potuerunt,  Heet  pro  eorum  libe- 
racione  et  relaxacione  satis  laboratum  fuisset  ac  labo- 
raretur.  Et  quia  ipsos  scolares,  dum  in  consorcio  aliorum 
scolarium  dicü  domus  ob  pestis  et  epydemie  invasione 
opidum  Zwollensem  predictum  exire  habebant  et  coge- 
bantur,  quod  si  proprio  ausu  et  fortuna  exire  et  se  a  dicto 
opido  absentare  ausi  fuissent,  post  procurator  eos  cum 
aliis  scolaribus  secum  ducere  vellet,  acconaretur  eorum 
periculo  et  expensis  ac  quod  hujusmodi  avisacionis  sco- 
laribus dicti  domus  presentibus,  quibus  dicte  sex  interfuis- 
sent,  fecissent  solemniter  protestatus  fuit  ac  protestabatur 
et  nichilominus  honestos  juvenes  Nicolaum  de  Hoern  et 
Henricum  de  Campis,  clericos  dicte  Traiectensis  dyocesis, 
scolares  dicte  Domus  Divitum,  ibidem  presente» ,  exhibuit 
atque  produxit.  Qui  per  dictum  dominum  officialem  ad 
futuram  rei  memoriam  interrogati  et  de  premissis  inqui- 
siti,  affirmaverunt  et  asseruerunt  premissa  omnia  et  singula 
sicut  prefertur  fuisse   gesta  et  facta  secum  et  cum  aliis 

scolaribus  predictis,    eosque    am   predicti  procura- 

toris  in  concione  et  consorcio  aliorum  scolarium  hujus- 
modi ab  ore  ejusdem  domini  Jacobi  procuratoris  expresse 
audivisse  et  accepisse.  Super  quibus  omnibus  et  singulis 
dictus  dominus  Jacobus,  procurator,  sibi  a  me  notario 
publico  unum  vel  plura  publicum  vel  publica  fieri  peciit 


Digüized  by 


Google 


4êi 

instrumentum  et  instrumenta.  Acta  fuerunt  hec  Zwollis 
in  domo  Johannis  Splyteloff,  civis  oppidi  Swollensis  pre- 
dicti,  sub  anno,  indictione,  die,  mense  et  pontificatu 
premissis,  presentibus  ibidem  honestis  viris  Siberto  Her- 
manni,  clerico  Leodiensis,  et  Lamberto  de  Caetro,  scolare 
Traiectensis  dyocesis ,  testibus  fide  dignis  ad  premissa  sin- 
gula  vocatis  et  rogatis. 

Naar  een  afschrift  op  perkament  in  het  Oud- 
Archief  der  gemeente  Zwolle  N°.  1821. 

Zonder  notarismerk  of  onderschrift  van  den 
notaris,  maar  kennelijk  door  de  hand  van  dm 
notaris  Albertus  Lentferdinck  geschreven. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  XI. 

ALBERGEN. 


I.  1405  November  28. 

Hughe  van  Versene  geheeten  van  Vlederynghe,  recht 
gezworen  richter  myns  heren  van  Utrecht  te  Oedmersum, 
betuigt,  dat  Albert  Schulte  en  Hessel  zijn  broeder  voor  hem 
en  gerichtslieden  en  keurnoten  verklaard  hebben  verkocht 
te  hebben  aan  her  Gherid  van  Kalker,  priester,  en  Peter 
Hovesche,  ten  behoeve  der  vergadering  van  het  Clercke- 
hues  te  Zwolle,  het  erf  en  goed  te  Hoberghe,  gelegen 
in  het  land  van  Twenthe,  in  het  kerspel  van  Oedmersem 
en  in  de  buurschap  Alberghe,  voor  eene  som  gelds,  die 
zij  betuigen  ontvangen  te  hebben,  onder  voorwaarde  van 
eene  jaarlijksche  uitkeering  van  4  mud  rogge  aan  Johan 
Wonder  of  diens  erfgenamen. 

Begheven  int  jaer  uns  Heren  dusent  veerhundert 
unde  vive  des  naasten  Zaterdaghes  na  Sunte  Kathe- 
rinendach  eenre  hilligher  Juncfrouwen. 

Naar  het  origineel  in  het  Rijke-Archief  te  Zwolie 
(AVbergm  N°.  XXVI).  Vergl.  Tijdrehmkandig 
Register,  deel  II,  bh.  128. 

Met  het  ongeschonden  zegel  in  groene  was  van 
Hughe  van  Versene. 


2.  1420  November  13. 

Henricus  ter  Linden,   clericus  Monasteriensis  diocesis, 
publicus  imperiali  auctoritate  notarius  ac  ordinaria  admis- 


Digitized  by 


Google 


483 

sione  Traiectensi  approbatus,  oorkondt,  dat  te  zijnen 
overstaan  Theodericus  de  Herxen,  Gherardus  de  Kalker 
en  Hermannus  ter  Maet,  presbiteri,  provisores  Domus 
Clericorum  in  Zwollis,  vrijwillig  aan  Henricus  Wetter  en 
Henricus  ter  Weteringe,  presbiteri,  Johannes  Rekelinc- 
husen  en  Theodericus  Kuyt,  clerici,  en  de  overige  pries- 
ters en  klerken  „in  communi  insimul  Domino  Deo  in 
humilitatis  spiritu  servientibus"  overgegeven  hebben  het 
erf  Hoberghe,  liggende  in  Twenthe  in  de  nabijheid  van 
Alberghen,  met  al  zijne  rechten,  inkomsten  en  toebe- 
hooren. 

Acta  fuerunt  hec  in  Zwollis  in  orto  Domus,  que  dicitur 
Clericorum,  (anno  nativitatis  Ejusdem  millesimo  quadrin- 
gentesimo  vicesimo,  indictione  tredecima,  mensis  No- 
vembris  die  quintadecima,  hora  vesperarum  vel  quasi, 
pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patris  ac  Domini  domini 
Martini,  divina  providentia  pape  quinti,  anno  quarto). 

Naar  het  origineel  in  het  Rijks-Archief  te  Zwolle 
(AWergen  N°.  LX  VI).  Vergl.  Tijdrekenhundig 
Regièter,  deel  UI,  bh.  251  N°.  9. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE  XII. 

HULSBERGEN. 


1.  1407  Augustus  20. 

Ude  die  Boese,  richter  van  Veluen,  maakt  bekend,  dat 
Henric  Bentynck  te  zijnen  overstaan,  en  van  Kerstken 
van  Rijswick  en  Steven  Maessoene,  als  gerichtsluden , 
het  stuk  land,  geheeten  Ellendoem,  in  het  kerspel  van 
Heer  de,  aan  her  Gerrit  van  Kalcker,  her  Peter  die  Haef- 
sche  en  Arnoldus  van  Broichuysen  geschonken  heeft. 

Gegeven  int  jaer  ons  Heeren  1407  des  naesten  Sater- 
dages  na  Onser  Lieven  Vrouwendach  Assumptio. 

Naar  een  afschrift  op  papier  uitgeg.  in  het 
Archief  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  deel  II,  p.  247—248. 

2.  1407  Augustus  21. 

Reynalt,  hertog  van  Gelre,  maakt  bekend,  dat  hij 
aan  her  Gerrit  van  Kalckar,  her  Peter  Haeffsche,  pries- 
ters, en  Arnoldus  van  Broickhuysen ,  het  stuk  land,  ge- 
heeten Ellendoem,  in  het  kerspel  van  Heerde,  dat  zijn 
„tynsgoet"  is,  gegeven  en  schat-  en  dienstvrij  gemaakt 
heeft,  en  dat  hij  voor  zich  en  zijne  nakomelingen  aan  de 
bovengenoemden  bovendien  vergunning  gegeven  heeft  nog 
vier  morgen  aangrenzend  land  te  mogen  koopen,  wanneer 
zij  zich  op  Ellendoem  vestigen. 

Gegeven  in  den  jaren  ons  Heren  1407  des  Sondages 
na  Onser  Lieven  Vrouwendach  Assumptionis. 

Naar  een  afschrift  op  papier  uügeg.  in  het 
Archief  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  deel II, p.  248—249. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE   XIII. 

HARDERWIJK. 


I.  1441  Januari  12. 

Schepenen  en  raad  der  stad  Herderwij ck  maken  be- 
kend, dat  zij  heer  Deric  van  Herxen,  heer  Albert  van 
Calcar  en  den  overigen  priesters  en  klerken  in  het  Clerke- 
huys  te  Zwolle,  een  huis  en  erf,  liggende  in  die  strate 
van  Sevenhusen,  gegeven  hebben  onder  voorwaarde,  dat 
de  priesters  en  klerken,  die  daarin  zullen  gehuisvest 
worden ,  binnen  den  tijd  van  twee  jaren  eene  vergadering 
van  priesters  en  klerken  zullen  stichten ,  „na  manieren  van 
Her-Florenshuys  te  Deventer  ende  van  der  Clerke  huys  te 
Swolle",  en  dat,  zoo  zij  hierin  in  gebreke  blijven,  het  huis 
en  erf  wederom  aan  de  stad  zullen  komen. 

Int  jair   ons   Heren   1441   's  Donredages  post  Epi- 
phaniae. 

Naar  het  orig.   op  perkament,  uitgeg.  in  het 
Archief  v.  h.  Aartsb.  Utrecht,  deel  7,  p.  117—118. 
Met  een  ongeschonden  opgedrukt  zegel  der  stad 
Harderwijk  in  groene  was. 


2.  1442  Januari  20. 

Schepenen  en  raad  in  Harderwijk  maken  bekend,  dat 
te  hunnen  overstaan  Reyntgin  Grauwertsz  en  Griete 
Mastbroecs  zijn  vrouw,  en  Aleijt,  weduwe  van  Daem 
Bertremsoens,  hun  gezamelijk  huis  en  erf,  liggende  in  de 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  31 


Digitized  by 


Google 


4tf6 

strate  van  Sevenhusen  en  belend  door  het  Fraterhuis, 
overgedragen  hebben  aan  Deric  van  Herxen  en  de  overige 
fraters  en  hunne  nakomelingen. 

Gegeven  in  'tjair  ons  Heren  1442  op  Sente  Agneten- 
avont. 

Naar  het  orig.  op  perkament,  uitgeg.   in    het 

Archief  v.  h.  Aartsb.  utrecht,  deel  V,  p.  118 — 119. 

Met  het  zegel  der  stad  Harderwijk  in  groen*  wan. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE    XiV\ 

GRONINGEN. 


I.  1466  December  16. 

Johan  van  Munster,  rector  van  het  Fraterhuis  te 
Groningen,  Hendrik  van  Herxen,  procurator  van 
het  Clerkenhui8  te  Zwolle,  maken  met  Conradus 
Arnoldi  de  Tiela  eene  minnelijke  schikking  be- 
treffende de  kosten  van  emige  privilegiën  van 
dm  H.  Stoel. 

In  nomine  Domini  amen.    Anno  a  nativitate  Ejusdem 

millesimo  quadringentesimo  sexagesimo  sexto,  indictione 

quartadecima,  die  ||  vero  Martii  sexta  decima  mensis  De- 

cembris,  hora  quarta  post  meridiem  vel  circiter,  pontifi- 

catus  sanctissimi  in  Christo  Patris  et  Domini  nostri  domini 

Pauli,  ||  divina  providencia  pape  secundi,  anno  tercio,  in 

mei    notarii    publici    testiumque   infrascriptorum   ad   hoc 

specialiter  vocatorum  et  rogatorum  presencia  personaliter 

constitutis  honorabilibus  viris  dominis  et  magistris  Nicolao 

de  Schiedam   et  Everardo  de  Dulhen,  canonicis  ecclesie 

öancti  Petri  Traiectensis,  tamquam  mediatoribus  et  amica- 

bilibus  compositoribus  per  honorabiles  et  discretos  viros 

dominos    Johannem    de    Monasterio,    rectorem    Domus 

Clericorum  in  Groeningen  et  Henricum  de  Herxen,  pro- 

curatorem    Domus    Clericorum    in    Swollis,    Traiectensis 

diocesis,  ex  una,  et  Conradum   Arnoldi  de  Tiela,  dicte 

diocesis,  partibus  ex  altera,  ibidem  eciatn  presentibus  et 

astantibus,  super  universis  et  singulis  diflferenciis  et  dis- 

cordiis  inter  ipsos,  tam  ratione  laboris  quam  expensarum 

31  • 


Digitized  by 


Google 


48$ 

per  ipsum  Conradum  pro  nonnullis  privilegiis  ipsis  domi- 
bus  antedictis  a  sancta  sede  apostolica  obtinendis  et  im- 
petrandis  in  Romana  curia  et  extra  eam  ubicumque  et 
quomodocumque  factorura,  exeuntibus  et  subortis,  electis  et 
assumptis.  Iidem  domini  et  magistri  Nicolaus  et  Everar- 
dus  tamquam  araicabiles  compositores  hujusmodi  in  die- 
tarum  partium  presentia  pronunciaverunt  et  dixerunt  inter 
easdem  via  amicabilis  compositionis  in  hunc  modurn, 
videlicet;  Quod  ipsi  domini  Johannes,  rector,  et  Henricus, 
procurator  antedicti,  darent  prefato  Conrado  de  Tiela  pro- 
nunc  quindecim  florenos  Renenses  in  promptis  et  ulte- 
rius,  quando  idem  Conradus  delibaverit  et  restituerit 
ipsis  rectori  et  procuratori  privilegium  domini  mei  gene- 
rosi  domini  episcopi  Traiectensis,  quod  idem  Conradus 
ab  eis  prius  pro  nonnullis  aliis  desuper  a  sede  apostolica 
obtinendis  privilegiis  receperat,  necnon  minutam  super 
hoc  sanctissimo  domino  nostro  pape  porrectam  seu  ejus 
veram  copiam,  cum  aliis  litteris  apud  sedem  eandem 
expeditis,  quas  commode  possunt  obtinere;  ipsi  rector  et 
procurator  adhuc  dabunt  eidem  Conrado  quantum  per 
nostros  magistros  Nicolaum  et  Everardum  mediatores  turn 
dictatum  sive  pronunciatum  fuerit  Et  sic  dictus  Con- 
radus pronunc  quitaret  eosdem  dominos  Johannem  et 
Henricum  et  domos  suas  antedictas  de  omnibus  et  sin- 
gulis  premissis  et  quacunque  actione  desuper  contra  eosdem 
intentanda.  Acta  fuerunt  hec  in  ecclesia  Sancti  Petri 
Traiectensi  sub  anno,  indictione,  die,  mense,  hora  et 
pontificatu  quibus  supra,  presentibus  ibidem  honorabilibus 
viris  domino  Stephano  Witfoet,  perpetuo  vicario  in  ecclesia 
Traiectensi,  et  magistro  Stephano  Petri  de  Hairlem,  clerico 
Traiectensis  diocesis,  testibus  ad  premissa  vocatis  specia- 
liter  et  rogatis. 

Deinde  anno,  indictione  et  pontificatu  quibus  supra, 
die  vero  Mercurii  decima  septima  dicti  mensis  Decembris, 
hora  primarum  de  mane  vel  quasi,  in  mei  notarii  publici 
testiumque  infrascriptorum  ad  hoc  specialitcr  vocatorum 
et  rogatorum  presencia  personaliter  constitutis  dictis 
dominis  Johanne  de  Monasterio,  rectore  in  Groeningen, 
et  Henrico  de  Herxen,  procuratore  in  Zwollis,  domo- 
rum     predictorum     ex    una,    et    prenominato    Conrado 


Digitized  by 


Google 


489 

de  Tiela  partibus  ex  altera,  idem  Conradus  volens  sequi 
concordiam  prenotatain,  recepta  ibidem  per  ipsum  in 
promptis  et  numeratis  pecuniis  summa  quindecim  flore- 
norum  Renensium  predictis  ab  eisdem  dominis  Johanne 
et  Henrico  sibi  illam  juxta  concordiam  eandem  tradenti- 
bus,  de  quibus  sibi  plenarie  satisfactum  fore  publice 
recognovit  ibidem ,  quitavit  et  liberavit  ac  quitos  et  liberos 
reddidit  eosdem  dominos  rectorem  et  procuratorem  atque 
domos  suas  antedictas,  de  omnibus  et  singulis  laboribus 
et  expensis  antedictis  et  ab  omni  actione,  quam  premis- 
sorum  occasione  contra  ipsos  aut  eorum  domos  sive  per- 
sonae earum  intentare  valent,  salvo  sibi,  quod  dicti  rector 
et  procurator,  quamprimum  ipse  eis  dictum  privilegium 
domini  Traiectensis  restituerit  unacum  aliis  supradictis, 
sibi  adhuc  dabunt  quantum  per  prefatos  magistros  Nico- 
laum  et  Everardum  mediatores  sive  compositores  tune 
pronunciabitur  sive  dicetur.  Renunciavitque  desuper  do- 
minus  Conradus  omnibus  et  singulis  exceptionibus,  defen- 
sionibus,  privilegiis,  libertatibus  et  quibuscumque  aliis 
cavillacionibus ,  quibus  contra  premissa  vel  eorum  aliquid 
se  juvare  vel  venire  possit  de  jure  vel  de  facto  aut  quo- 
modolibet  se  tueri,  dolo  et  fraude  semotis  quibuscumque. 
Super  quibus  omnibus  et  singulis  premissis  dicti  domini 
Jobannes  et  Henricus  sibi  a  me  notario  publico  infra- 
scripto  unum  vel  plura  publicum  seu  publica  fieri  peti- 
verunt  instrumentum  vel  instrumenta.  Acta  fuerunt  hec 
Traiecti  in  domo  sororum  sive  monialium  Sacrarum 
Undecim  Millium  Virginum  ordinis  Regularissarum ,  sub 
anno,  indictione,  die,  mense,  hora  et  pontificatu  quibus 
supra,  presentibus  ibidem  honorabilibus  ac  discretis  viris 
domino  Ghijsberto  de  Campis,  confessore  dicte  domus 
monialium,  et  Hermanno  de  Tremonia,  clerico  Coloniensis 
diocesis,  testibus  ad  premissa  vocatis  specialiter  et  rogatis. 
Et  ego  Wolterus  Bernardi  Regelinck,  clericus  Traiec- 
tensis diocesis,  publicus  imperiali  auctoritate  nota- 
rius  etc. 

Met  het  merk  van  den  notaris. 
Naar    het   origineel   in   het   Archief  van   de 
Ernanuehhuizen  te  Zwolle. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE   XV. 

CULM. 


I.  1479  Juli  14. 

Balthasar  Neumeyster  geeft  bij  laatste  wilsbeschik- 
king al  zijne  goederen  aan  het  Fraterhuis  te 

Culm. 

In  nomine  Domini  amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
millesimo  quadringentesimo  l)  septuagesimo  nono,  indic- 
tione  duodecima,  mensis  Julii  ||  die  quartadecima ,  hora 
primarum  vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo 
Patris  ac  Domini  nostri  domini  Sixti,  divina  providencia 
pape  quarti,  anno  ejus  nono,  ||  in  mei  notarii  publici  ac 
testium  infrascriptorum  ad  hoc  specialiter  vocatorum  et 
rogatorum  presencia  personaliter  constitutus,  honestus  ac 
discretus  [dominus  B]a[lt]azar  2)  Neumeyster,  ex  Prusia 
oriundus,  recognoscens  quod  nihil  cercius  morte  nihil  vero 
incercius  hora  mortis,  cupiens  diem  mortis  sue  inevita- 
bilem  testamenti  factione  ac  bonorum  suorum  dispositione, 
prout  de  sursum  sibi  permittitur,  ad  salutem  anime  sue 
prevenire,  non  confidens  de  meritis  suis,  sed  tarnen  de 
gracia  Dei  et 8)  Salvatoris  ac  suffragio  beate  Virginis,  sanc- 
torum  ac  bonorum  virorum,  racione,  mente  et  corpore 
bene  sanus  et  compos,  omnibus  melioribus  via,  jure, 
causa,   modo  ac  forma,  quibus  melius  et  efficacius  potuit 


1)  „octuagesimo"  is  doorgehaald. 

2)  Het  stuk  is  door  een  itisekt  zeer  beschadigd.    Het  schrift  is  hier 
weggevreten. 

3)  Correct  uur  in  den  tekst, 


Digitized  by 


Google 


491 


et  debuit,  constituit,  fecit  et  solempniter  ordinavit  ac 
condidit  suum  testamentum,  codicillos  ac  ultimam  volun- 
tatem  in  modum  subsequentem.  In  primis  et  ante  omnia 
voluit  idem  testator,  quod  omnia  debita  sua,  quibus  est 
aut  erit  obligatus  quibuscumque  personis  ecclesiasticis 
vel  secularibus,  quibuscumque  nominibus  nuncnpentur, 
de  quibus  ad  presens  constat  vel  constare  potent,  de  primis 
paracioribus  et  prompcioribus  suis  bonis  quocumque  loco- 
rum  constitutis,  ante  omnia  persol  van  tur.  Reliqua  vero 
omnia  bona  post  solucionem  suorum  debitorum,  ad  pre- 
dictum  Baltasar  pertinencia  et  post  mortem  relinquenda  '), 
mobilia  et  immobilia,  presencia  et  futura  ubicunque  situata 
et  qualitercumque  denominata,  dedit,  donavit  ac  resig- 
navit  pure,  simpliciter  ac  rite  donacione  et  cessione  per- 
petua,  que  datur  inter  vivos,  liberaliter  in  piam  ac  per- 
petuam  elemosinam  domui  presbiterorum  et  clericorum 
in  civitate  Culmensi  in  partibus  Prusie  situata  et  noviter 
inckoata(f)*),  quam  devoti  presbiteri  et  clerici  commu- 
nem 8)  vitam  ducentes 4)  sub  obediencia  sancte  matris 
ecclesie  et  suorum  prelatorum  inhabitare  ceperunt  et  in- 
habitant,  ad  communem  usum  pro  tempore  in  eadem 
domo  habitancium  et  eis  legitime  succedencium,  ut  pro ö) 
salute  anime  me  6),  suorum  parentum  ac  aliorum  bene- 
factorum  suorum  in  missie,  vigiliis7)  et  oracionibus  orare 
velint  et  in  aliis  piis  operibus  participem  habere  8).  Ipse 
vero  donator  prefatus  presbiteros  et  clericos  prescriptos 
in  locum  suum  in  premissis  bonis  et  certa  premissa  bona 
tamquam  in  rem  propriam  posuit  et  ordinavit  ac  [dedit]  9) 
post  mortem  suam  facultatem,  libertatem,  mandatum  et 
licenciam  generales  et  speciales,  dicta  bona  mobilia  et  immo- 


1)  Correct  uur  in  den  tekst. 

2)  Correctuur  op  den  kant. 

3)  „d"  is  doorgehaald. 

4)  „inhabitare"  is  doorgehaald. 

5)  „anima"  is  doorgehaald. 

6)  Correctuur  in  den  tekst. 

7)  „aliis  piis  operibus  et"  is  doorgehaald. 

8)  „velint"  is  doorgehaald. 

9)  Een  gaatje  in  het  stuk  gevreten, 


Digitized  by 


Google 


492 


bilia    ad   eum  pertinencia !)  possessionem  aucto- 

ritate  propria  ingrediendi,  apprehendendi ,  possidendi  ac 
gubemandi,  ac  s)  de  ipsis  agendi,  disponendi  et  ordinandi, 
necnon  eadem  bona  et  credita  ipsius  donatoris  extor- 
quendi,  percipiendi,  sublevandi  ac  in  usum  et  commodum 
8U08  convertendi,  ac  si  ipse  donator  prefatus  adhuc  viveret, 
ita  quod  suis  heredibus  nullum  jus  contra  prescripta  s) 
hereditarie  successunt  in  bonis  premissis  ullo  modo  vel 
ullo  jure  canonico  vel  civili  in  quocumque  indulto,  statuto 
aut  privilegio  in  posterum  4)  corapetere  possit,  exceptis 
tarnen  iUis  6)  bonis  dumtaxat  •)  legitime,  legaliter  et  in- 
tegre  dandis  et  distribuendis,  que  prefatus  Baltasar  certis 
personis  seu  locis  per  litteras  sigillo  suo  munitas  aut  per 
alia  legitima  et  certa  documenta  ordinaverit  et  disposuerit 
danda  et  distribuenda,  omnibus  dolo  et  fraude  seclusis. 
Super  quibus  omnibus  et  singulis  predictus  Baltasar  sibi 
a  me  notario  publico  infrascripto  unum  vel  plura  publi- 
cum  vel  publica  fieri  peciit  et  confici  instrumentum  vel 
instrumenta.  Acta  fuerunt  hec  in  domo  sororum  Ten 
Busch  prope  civitatem  Zwollensem  situata,  sub  anno,  in- 
dictione,  mense,  die,  hora  et  pontificatu  quibus  supra, 
presentibus  ibidem  discretis  viris  domino  Arnoldo  de  Lent 
et  Jobanne  Koecman,  presbitero  et  clerico  Traiectensis 
diocesis,  testibus  fide  dignis  ad  premissa  vocatis  specialiter 
et  rogatis. 

Naar  een  concept  door  de  hand  van  Hendrik 
van  Herxen  geschreven  op  een  los  stuk  papier, 
liggende  achter  in  het  Cartviarium. 

In  dorso  staat  door  eene  andere  hand  geschreven:  „Islud  est  exscrip- 
tum  de  resignacione  Baltasar  in  Prusya  et  est  factum  in  instrumentum 
a  domino  Joanne  Goch  et  habunt  fratres  nostri  in  Prusya." 


1)  Het  schrift  is  weggevreten. 

2)  „dei"  is  doorgehaald. 

3)  „Suc"  is  doorgehaald. 

4)  Correctuur  in  den  tekst. 

5)  „hiis"  is  doorgehaald  en  „illis"  er  boven  geschreven. 

6)  „legitime  et  rite  et  legaliter  et  integre  que  distribuendis  est  in  ali- 
quibus  in  certis  bonis  Heet  aut  personis  danda  et  distribuenda  per 
literas  sigillo  suo  vis  munitas  aut  per  alia  legitima  documenta  ordina- 
verit distribuenda"  is  doorgehaald. 


Digitized  by 


Google 


493 


2.  1481  Mei  9. 

AWert  van  CcUcar,  rector  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle,  schrijft  een  troostbrief  aan  de  Fraters 
te  duim. 

[fol.  222r.]  Indissolubile  caritatis  vinculum  pro  salute  in 
Domino  Jhesu  Christi,  carissimi  et  desiderantissimi  fratres. 
Noverint  dilectiones  vestre  continuos  estus  et  dolores  esse 
cordis  mei  pro  eo,  quod  vexatus  senio  non  possum  pre- 
sentiam  meam  corporalem  exhibere  dilectionibus  vestris, 
promittens,  absens  corpore  presens  spiritu,  videor  in  con- 
solacionis  oculo  ordinem  vestrum  et  instanciam  laboris 
continui  et  curarum  multarum  intueri.  Gravor  satis  pro 
quantitate  personarum  vestrarum  et  operis  vestri,  quod 
habetis  pre  manibus,  non  modo  pro  intencione  et  pro- 
mocione  honoris  divini  et  salutis  animarum  secundum 
materiam  subjectara,  quineciam  pro  maximis  et  multi- 
plicibus  curis  occupacionum  externorum  pro  corporis 
necessitate,  sine  qua  vita  ista  transigi  non  potest.  Ne  igitur 
in  multa  messe  pauci  operarii  obruantur,  rogatus  Do- 
minus  messis  fidelium  suorum  desideriis  jam  actu  mittere 
dignatur  diversos  operarios  juxta  qualitatem  operum  in 
messem  suam,  ductu  Spiritus  Sancti,  ut  credimus,  per 
manum  et  sollicitudinem  dilecti  patris  vestri  domini  Jo- 
hannis  !).  Quia  ergo,  ut  premittitur,  corporali  presencia, 
prout  vellem,  dilectiones  vestras  visitare  non  possum, 
his  qualibetcumque  scriptis  meis  presento  dilectionibus 
vestris  animum  et  affectum  meum ,  visitando  calamo  quia 
ore  non  possum.  In  primis  hoc  considerandum  vobis  arbi- 
tror,  quali  intencione  missi  estis  et  venistis  ad  terras  illas, 
ut  scilicet  adhibentes  per  graciam  Dei  bonam  voluntatem 
nostram  et  vestram ,  si  forte  dignaretur  Dominus  per  par- 
vitatem  nostram  promovere  in  terris  illis  majorem  noti- 
ciam  nominis  sui,  ubi  post  longas  guerras  et  vastacionem 
regionis  homines  depauperati  sunt  et  rudes  effecti,  modi- 
cum  lumen    veritatis   et  timoris  Dei  relictum  est,   et  si 


1)  De  eerste  rector  van  het  frater  hu  is  te  Gulm  was  Johannes  Wester- 
wolt.    Vergl.  blz.  135  en  blz.  132  noot  3. 


Digitized  by 


Google 


494 


forte  per  ultiina  membra  sua  et  juvenilem  etatem  sicut 
dudum  in  terris  nostris,  sic  et  ibi  placeat  Domino  nostro 
promovere  honorem  suum  in  augmentum  cultus  sui  et 
salutis  animarum  multarum.  Non  enim  est  Domino  dif- 
ficile  eciam  in  mandibula  asini  prosternere  allopbilorum 
animositatem.  Expedit  igitur,  ut  totis  nisibus  studeamus 
humilitati.  Legi  dudum  in  secretario  exerciciorura  patris 
nostri  domini  Theoderici  ') ,  pie  memorie ,  viri  exercitati 
et  illuminati,  scilicet  quod  per  fundatos  in  virtute  humi- 
litatis  sanum  est  incipere  novam  domum,  quo  fundamento 
collocato  arripite  continuatum  desiderium  proficiendi,  ut 
efficiari  consummati  homines  Dei  et  utiles  vobis  et 
aliis,  quia  juxta  beatum  Gregorium:  „qui  non  ardet  non 
accendit."  Profectus  enim  noster  non  aliter  habet  vigo- 
rem,  nisi  eo  modo  procedatur,  [fol.  222v.]  quo  omnes 
spirituales  viri  experimento  didicerunt,  exercitaverunt  et 
in  scriptis  reliquerunt,  prout  summatim  continent  libri: 
De  Vüxb  Sanctorum  Patrtim,  Institutiones  et  CoUationes 
Sanctorum  Patrum,  Climachus,  Scrmones  beati  Bernardi, 
Profectus  Religiosorum ,  quineciam  omnium  sanctorum  doc- 
torum  in  ecclesia  approbatorum ,  in  quibus  spiritualis 
vite  profectus  incipit,  proficit  et  perficitur  per  integram 
et  plenam  conversionem  previam  et  per  sanam  institu- 
cionem  succedentem,  per  exstirpacionem  viciorum,  plan- 
tacionem  virtutum,  usque  ad  perfectam  caritatem  Dei  et 
proximi  recto  tramite  pervenitur.  Experimento  percipi- 
etis,  nisi  ea  via  processeritis  in  via  Dei,  non  habebitis 
prosperum,  nee  vobis  nee  aliis  proficietis,  sed  per  tepo- 
rem,  negligenciam  et  ingratitudinem  Domino  nauseam 
provocabitis  et  evomet  vos  de  ore  suo  ad  scandalum  mul- 
torum,  confusionem  vestram  et  omnium  nostrum,  aufert- 
que  a  vobis  regnum  daturus  genti  facienti  fructus  ejus. 
Ergo,  ut  magis  ad  particularia  transeamus,  habeatur  in- 
tegra  fides  et  fidelitas  ad  patrem  usque  ad  mactacionem, 
ut  in  Climacho  habetur,  in  non  distituendo  nee  dijudi- 
cando  temere  facta,  dicta  aut  morem  ejus,  dicentes  cum 
sancto  fratre:  „non  sum  ego  judex  patris  mei,  sed  ipse 
meus",  aversantes  libere  eum,  qui  contrariam  persuadere 


1)  Theodericus  de  Herzen.   Zie  over  diens  werken  blz.  233"  eu  de  noot. 


Digitized  by 


Google 


495 

presumpserit.  Et  hoc  non  pretermittendum ,  quod  unus- 
quisqne  discuciat  attentis  cogitacionibus  omnibus,  omnes 
motus  cordis  sui ,  non  solum  aperte  viciosos  quineciam  et 
eos,  qui  quandam  speciem  virtutis  et  honoris  Dei  pre- 
tendere  videntur.  In  quibus  sibi  non  timere  quisquam 
credere  oportet;  unusquisque  enim  sue  invencioni  favet 
et  amor  proprius  facile  recrudescit,  sed  revelet  fiducialiter 
omnia  patri  suo,  stando  ejus  judicio,  omnino  confidens 
conceptui  suo,  alioquin  tarde  dolebit  se  ducem  sui  fuisse 
in  preceps.  Studeat  enim  discreta  moderacione  cohibere 
in  fratre  excessum  cujuscumque  gracie  vel  doni  nature. 
Cavendum  enim  unicuique  ab  ea,  que  dormit  in  sinu  suo, 
hoc  est  a  natura  propria.  Caveat  omnibus  modis  yenenum 
detractacionis ,  emulacionis,  animositatis,  contradictionis , 
rebellionis,  audacie  et  contemptus,  quod  exterminium  est 
caritatis  fraterne,  pacis  domestice,  humilitatis  etobediencie 
et  omnimoda  destitucio  hominis  interioris  et  enervacio 
omnis  virtutis.  Vitentur  ociose  confabulaciones  stando  in 
aperto,  quod  non  prefert  disciplinam,  vel  seorsim  vel  in 
tenebris,  quod  notam  habet  occulti  susurrii  et  detractionis. 
Sit  etiam  unusquisque  sollicitus  custodire  tempus  exer- 
ciciorum  suorum,  scilicet  meditacionis ,  studü  et  laboris, 
salva  obediencia,  ut  si  singulis  horis  per  superi-  [fol.  223r] 
orem  aut  officialem  aliud  injungeretur,  sine  murmuracione 
et  cunctacione  arripiat.  De  cetero,  karissimi  fratres,  ut 
summam  caucionis  pandam,  dilectionibus  vestris  obsecro 
in  Domino,  quatenus  tranquilli  et  quieti  sitis,  sollicite 
servare  unitatem  in  vinculo  pacis,  operare  modo  cum 
silencio  opus  vestrum,  intenti  devocioni  et  in  timoribus  vestris 
discucientes  sincero  oculo  motus  animorum  vestrorum, 
exercentes  singuli  exercicia  et  officia  sua,  qui  unicuique 
commissa  sunt,  quo  minus  de  alienis  solliciterium.  Compes- 
cantur  rumusculi,  cessent  sussuria,  sopiantur  simultates, 
extirpentur  et  procul  eliminentur  damnose  et  damnande 
conspiraciones ,  de  quibus,  proh  dolor,  non  solum  multa 
scripta,  sed  experienciam  multam  habemus,  sicut  de  facto 
vidimus  et  audivimus,  quod  scilicet  omnes  turbaciones 
eciam  exiciales  monasteriorum  et  congregacionum  ex 
talibus  exorte  sunt.  Ideoque  hujusmodi  conspiracio  legi- 
bus    prohibitum    non    solum    apud    omnes   filios    pacis, 


Digitized  by 


Google 


496 


quineciam  et  apud  eosipsos  conspiratores  odibile  ei  exe- 
crabile  judicatur;  utinam  et  hiipsi  sicut  et  nomen  sic 
horreant  et  execrentur  effectum.  Nemo  vult  dici  aut 
vocari  sussurror  et  conspirator,  quamvis  vere  et  in  effectu 
quotidie  deprehendatur.  Quid  enim  aliud  est  sussurrare 
vel  conspirare,  nisi  sub  colore  utilitatis  aut  zeli  boni 
lustrare  fratres  singulos,  ubi  presumunt  audicnciam  quos- 
que  eollicitare  et  temptare  et  digitos  in  os  inmittere,  si 
forte  dentes  eorum  moveantur,  scrutare  vota  singulorum, 
conflare  voces,  corrumpere  innocentes  juvenes  et  minus 
providos  talium  callididatum  ignaros  more  christiana, 
ostendentes  fratribus  suis  verecundiora  patris  sui,  per- 
suadere  cunctis  intus  et  foris,  convenire  seorsim,  fovere 
latebras,  tractare  de  regimine  domus,  de  negligenciis  in 
offiiciis,  de  mutacionibus  officialium,  trahere  quosque  ad 
partera  suam,  recensere  numerum  vocum,  instruere  con- 
tradictiones,  firmare  rebellionem,  dicentes:  „nolumus  hunc 
regnare  super  nos."  Si  inter  hoc  non  regnat  conepiracio, 
tune  nullibi  invenitur  locus  ejus.  Ubi,  queso,  umquam 
talia  presumpta  sunt  sine  magna  et  dolenda  turbacione 
domorum  et  evidenti  jactura  pacis,  caritatis  et  discipline? 
Hec,  carissimi  fratres,  in  aversaraentum  et  cautelam  statui 
vobis  significare,  non  quasi  tale  aliquis  de  vestra  sinceri- 
tate  suspicer  aut  talia  apud  vos  actitare  putem,  sed 
timendo,  avisando  et  movendo,  ne  unquam  tale  unquam 
intra  sinceram  vestram  in  domino  societatem  aliquando 
inveniatur.  Rogo  igitur  affectum,  quo  possum,  implete 
desiderium  et  gaudium  nostrum  et  vestrum  profectum, 
supportantes  invicem  in  omni  humilitate,  caritate,  obe- 
diencia  et  pace,  et  Deus  pacis  erit  vobiscum,  in  quo 
valeatis  semper  precarissimi  fratres,  felices  et  votivi, 
orantes  simul  et  pro  nobis,  ut  quod  effectum  movemus 
effectum  impleamus.  Salutant  omnes  fratres  nostri  nomi- 
natim  omnes  fratres  vestros  ex  nomine.  Scriptum  feria 
4a  post  Misericordia  Domini  anno  Domini  1481  ex  Zwollis 


per  vestrum  Albertum  etc. 


Naar  het  HS.  Bïbliothèque  royale  ie  Brtmel, 
8849-8859,  fol  222'? 


Digitized  by 


Google 


497 
3.  1539. 

De  Fraters  te  Zwolle  antwoorden  aan  die  van 
Cutm ,  dat  ze  hun  wegens  hun  klein  getal  de 
gevraagde  hulp  in  personen  niet  hunnen  zenden. 

Saiutem  in  eo,  cujus  nutu  omnia  subsistunt.  Si  omnia 
recte  beneque  Deo  aspirante  apud  vos  aguntur  ex  sententia 
nobis  est,  honorande  domine  Joannes!  Quod  confrater 
vester  Hermannus  nondum  ad  vos  rediit,  causa  haec  est. 
Venit  ad  nos  anno  37  circiter  festum  sancti  Michaelis, 
deferens  ad  nos  literas  turn  vestras  turn  etiam  reverendis- 
simi  episcopi  vestri,  quibus  lectis  intellectisque  noluimus 
eum  propter  instantem  hiemem  mox  remittere,  sed  desi- 
deraviraus  ab  eo,  ut  ad  proximum  futurum  nostrum  capi- 
tulum  sive  colloquium  differret  profectionem ,  volentes  in- 
terim consulere  patres  colloquii  nostri;  verum  ab  his  eodem 
tempore  consultis  nihil  aut  parum  spei  recepimus,  conquesti 
enim  sunt  omnes  et  acusaverunt  tempora  ista,  in  quibus 
fere  apud  omnes  religio  valde  periclitatur  et  difficulter  jam 
non  solum  noster  ordo  aut  vita,  sed  fere  omnes  religiosi 
in  his  terris  inveniunt[ur],  qui  velint  seculum  relinquere  et 
adjungere  se  eorum  societati  vel  vitae;  et  nos  paucissimi 
sumus ,  vix  enim  sextum  numerum  implemus.  Valde  ergo 
perplexi  sumus  et  quid  consilii  hac  in  re  accepturi  simus 
ignoramus.  Auxit  praeterea  timorem  reverendissimus  epis- 
copus  Culmensis  literis  suis,  quibus  jubet,  ut  transmitta- 
mus  quinque  aut  sex  viros  bonos,  eruditos,  doctos,  qui 
apti  sint  et  domui  vestrae  et  gymnasio  praeesse  et  ad  quod- 
libet opus  bonum  utiles;  sin  minus  hoc  fiat,  forsitan 
cogatur  idem  venerabilis  pater  de  domo  nostra  Culmensi 
aliud  facere  quam  nos  velimus.  Quid  aliud  per  hanc 
sententiam  conjiciemus,  quam  nisi  miserimus,  sit  omnium 
patruin  nostrorum  labores  sudoresque  et  impensas  in  suam 
forsitam  redacturus  potestatem  aut  in  alios  usus  conver- 
surus,  quod  oramus  Deum  ac  speramus  nunquam  ab 
reverendissimo  episcopo  aut  ab  alio  quopiam  opere  com- 
plendum.  Verum  hoc  sciat  vestra  charitas,  si  forte,  quod 
absit,  res  et  bona  domus  istius  distrahenda  et  alienis  divi- 
denda  fuerint,   neminem  plus  juris  quam  nos  ad  istam 


Digitized  by 


Google 


498 

dom  urn  habere;  non  enim  facile  dicendum  est,  quanti 
constet  nobis  ista  domus.  Invenimus  in  registris  nostris, 
quod  multo  ultra  mille  aureos  in  numerata  pecunia  nobis 
constet  domus  vestra,  exceptie  multis  dilectissimis  fratribus 
nostris ,  quos  istuc  onustos  di versa  supellectili  di versis  tem- 
poribus  patres  nostri  miserunt:  adeo  domum  nostram 
exspoliaverunt,  ut  vestram  divitem  aut  saltem  mediocrem 
efficerent.  Si  ergo  forsitan  res  domus  vestrae  distrahendae 
sint,  (quod  tarnen  omen  Deus  avertat)  petimus  humiliter, 
ut  nobis  non  minima  portio  assignetur,  quippe  qui  hic 
sumus  propter  saevissima  bella  et  alia  infortunia  ad 
magnam  redacti  paupertatem,  id  quod  optime  indicabit 
vobis  Hermannus,  confrater  vester  imo  et  noster,  cum 
Deo  favente  et  adjuvante  ad  vos  fiitura  aestate  sanus 
redierit  etc. 

Gedrukt  in  Lindebom,  Historia  sive  Notitia 
Episcopatuö  Daventriensis ,  Colon.  Agrip.  1670, 
p.  128—130. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE    XVL 

JURIDISCHE    ADVIEZEN    ENZ.    TEN   GUNSTE   VAN 
DE   BROEDERSCHAP. 


I.  1395  Maart  19. 

De  prioren  van  Windesheim,  Marienborn  en 
Niewwlicht  leggen  openbare  getuigenis  af  ten 
gunste  der  Broeders  van  het  Gemeene  Leven. 

In  nomine  Domirri  Amen.  Anno  nativitatis  Ejusdem 
millesimo  trecentesimo  nonagesimo  quinto ,  indictione 
tertia,  mensis  Martii  die  decimo  nono,  hora  vesperarum 
vel  quasi,  pontificatus  sanctissimi  in  Christo  Patrijs  ac 
Domini  nostri,  domini  Bonifacii,  divina  providentia 
papae  noni,  anno  sexto,  in  mei  notarii  publici  [ettestium 
infrascriptorum]  praesentia  personaliter  constituti  religiosi 
viri  priores,  subprior  et  canonicus,  in  cedula,  huic  instru- 
mento  inserta,  cum  suis  titulis  nominati,  protestati  sunt, 
ut  in  eadem  cedula  in  papiro  conscripta,  per  ipsos  ad 
legendum  mihi  tradita,  quam  etiam  coram  ipsis  etinfras- 
criptis  testibus  publice  recitavi,  sensum  hujusmodi  conti- 
nentem: 

Nos  frater  Johannes  Goswini  Vos,  Beatae  Mariae  in  Win- 
desem,  frater  Johannes  Hamerken,  Fontis  Beatae  Mariae 
prope  Arnhem ,  frater  Wernerus  Kyenkamp,  Beatae  Mariae 
Novae  Lucis  prope  Hoerne  priores,  et  frater  Henricus 
Wilde,  subprior  Beatae  Mariae  in  Windesem,  monaste- 
riorum  canonicorum  Regularium,  et  frater  GoswinusTyasen, 
monasterii  Beatae  Mariae  in  Windesem  canonicus  regu- 
laris  ordinis  sancti  Augustini  Trajectensis  dioecesis,  coram 
vobis  Wilhelmo  Henrici,  notario  publico,  et  Henrico  Mande, 


Digitized  by 


Google 


600 


Johanne  Scutken,  et  Stephano  Mulert,  clericis,  testibns 
praesentibus,  publice  protestamus  et  universis  cupimus 
esse  notum,  quod  nos  emendatioris  vitae  gratia  multis 
annis  Daventriae  conversati  sumus  cum  devotie  viris  do- 
minis  magistro  Florentio  Radewini,  perpetuo  vicario  eccle- 
siae collegiatae  sancti  Lebuini  Daventriensis,  Lubbert  o  ten 
Bussche  presbyteris,  et  aliis  presbyteris  et  clericis  extra 
religionem  in  habitu  clericali;  et  postquam  ad  religionem 
aseumpti  sumus,  apud  praedictos  presbyteros  et  clericos 
et  alios  cum  ipsis  interim  hospitatos  frequenter  hospitio 
recepti  sumus;  et  nos  ipsi  seu  aliqui  eorum  multoties  visi- 
tarunt.  Ex  his  et  fama  veridicorum,  quae  de  ipsis  volat, 
de  statu  eorum  sufficienter  edocti,  et  zelo  rectae  fidei  et 
conversationis  ipsorum  intrinsecus  tacti,  parati  sumus  de 
infrascriptis,  si  opus  fuerit,  stare  juramento  coram  om- 
nibus quorum  interesse  poterit,  ad  convincendos  et  con- 
futandos  emulos  et  detractores,  videlicet:  quod  nullam 
haeresim,  sectam,  scisma  aut  occulta  conventicula  repe- 
rimus  in  ter  ipsos,  nee  percepimus  eos  praedicare  extra 
ecclesias  vel  disputare  de  articulis  fidei  vel  de  summa 
Trinitate  aut  de  divina  dementia,  vel  assumere  sibi 
regulam  aliquam  vel  novum  ordinem  aut  habitum  novae 
religionis,  vel  eligere  sibi  praelatos,  quos  gwardianos  vel 
ministros  aut  quibuscumque  aliis  hujusmodi  nominibus 
vocant,  facientes  eis  professionem ,  promittendo  obedien- 
tiam,  paupertatem  et  castitatem;  haec  et  hujusmodi  eis 
illicita  et  a  sancta  ecclesia  eis  prohibita  de  eis  nunquam 
audivimus  aut  vidimus  inter  ipsos;  sed  firmiter  de  ipsis 
tenemus  et  credimus,  quod  simul  in  communi  de  labore 
manuum  suarum  et  redditibus,  quos  aliqui  eorum  habent, 
quos  tarnen  liberaliter  redigunt  in  commune,  humiliter 
et  honeste  in  paupertate  et  castitate  et  caeteris  virtutibus 

vivunt;    Romanae    ecclesiae    eorumque  praelatis 

reverenter  obediunt,  ecclesias  devote  frequentant  nee  ali- 
quibus  se  erroribus  involvunt,  sed  intimo  charitatis  amore 
sibi  invicem  serviunt,  desiderantes  quam  plurimum  simul 
ac  invicem  in  humilitatis  spiritu  Altissimo  famulari, 
juxta  constitutionem  Gregorii  papae  XI,  quae  incipit  „Ex 
injuncto" 

Post  cujus  cedulae  recitationem  praedicti  religiosi  viri 


Digitized  by 


Google 


501 

priores,  subprior  et  canonicus  petierunt  eam  per  me  nota- 
rium  infrascriptum  transsumi  et  redigi  in  publicum  in- 
strumentum.  Acta  sunt  haec  in  monasterio  de  Windesem 
praedicto,  praesentibus  discretis  viris  Henrico  Mande, 
Johanne  Scutken  et  Stephano  Mulert,  clericis  Trajectensis 
dioecesis,  testibus  ad  praemissa  vocatis  specialiter  et  rogatis. 
Et  ego  Wilhelmus  Henrici,  clericus  Traiectensis 
dioecesis,  publicus  imperiali  auctoritate  notarius  etc. 

Uitgeg.  naar  het  origineel  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbisdom  Utrecht  deel  ƒƒ,  bh.  225—229.  — 
Ook  gedrukt  in  het  Corpus  Documentorum  Inqui- 
sitümis  Haereticae  Pravitatis  Neerlandicae ,  uitgeg. 
door  Dr.  Paul  Fredericq ,  Gent  en  's  Gravenhage 
1896,  II*  deel,  p.  156—158. 

2.  1413(?). 

Pierre  d'Ailly,  kardinaal-legaat,  bevestigt  de 
juridische  adviezen  der  Keulsche  rechtsgeleerden 
ten  gunste  der  Broederschap. 

[P] petrus,  miseracione  divina  titulo  sancti  Grisogoni 
sancte  Romane  ecclesie  presbiter  cardinalis  Cameracensis 
vulgariter  nuncupatus,  in  Maguntinensi ,  Coloniensi,  Tre- 
verensi,  Salseburgensi  et  Pragensi  provinciis  earumque  et 
Cameracensibus  provincie  Reinensis  civitatibus  et  dyocesi- 
bus  et  ceteris  partibus  Alamanie  apostolice  sedis  legatus, 
ad  perpetuam  rei  memoriam.  Ad  ea,  que  divini  cultus 
augmentum,  pacem  et  tranquillitatem  Deo  serviencium 
conspiciunt,  libenter  intendimus  eaque  favoribus  prose- 
quimur  oportunis.  Exhibita  siquidem  nobis  pro  parte 
dilectorum  presbiterorum  et  clericorum  congregacionis 
Domus  Magistri  Florencii  in  Daventria,  Domus  congre- 
gacionis Clericorum  in  Swollis,  Trajectensis  dyocesis,  ac 
Domus  congregacionis  clericorum  in  civitate  Monasteriensi, 
necnon  et  aliarum  congregacionum,  tam  clericorum  quam 


1)  De  aaimngsletter  P  is  weggelaten  en  de  tekst  is  zoo  geschreven, 
dat  er  een  vak  openbleef  om  een  verluchte  hoofdletter  aan  te  brengen. 
Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  32 


Digitized  by 


Google 


602 

eciam  aliorum,  virginumque  et  viduarum,  seorsum  tarnen 
a  consorcio  virorum  in  dyocesi  et  provincia  Coloniensi  in 
communi  vita,  in  castitate  et  mutua  cantate  degencium, 
de  quibus  veridica  referente  fama  percepimus ,  quod  divina 
ipsis  favente  gracia  talis  in  eis  reluceat  candor  puritatis, 
ut  preter  caritatis  et  humilitatis,  castitatis  et  simplicitatis 
excelsa  preconia,  ceterarumque  virtutum  commendabilia 
honestatis  opera,  rerum  eciam  et  possessionum  propria- 
rum,  more  primitive  ecclesie  relictis  sarcinis  alacri  fide 
tam  virtuose  conversacionis  jugum  sustineant,  utquamvis 
labore  manuum  victum  et  vestitum  indefesee  conquirant, 
nemo  tarnen  ipsorum  sibi  soli  sed  omnibus  in  communi 
laborare  satagat,  ut  habeant  unde  tribuant  necessitatem 
pacienti,  —  peticio  continebat:  Quod  cum  olim  certe  in- 
frascripti  venerabiles  magistri  et  doctores  universitatis 
Coloniensis  super  modo  sic  vivencium,  sine  tarnen  nove 
religionis  invencione  vel  alicujus  illiciti  collegii  consti- 
tucione,  secundum  tenorem  cujusdam  concessionis  Ore- 
gorii  l)  felicis  recordacionis  pape  xi,  que  incipit:  Ex 
injuncto  nobis  ex  alto,  rogati  disputaverint,  declarave- 
rint  ac  litteris  suis  sigillatis  tradiderint  et  difinierint, 
sic  in  communi  vivere  esse  licitum  et  honestum.  Quare 
pro  parte  predictorum  presbiterorum  et  clericorum  et 
aliarum  congregacionum  supradictarum  nobis  humiliter 
fuit  supplicatum,  ut  predictorum  doctorum  determinaci- 
ones,  declaraciones  et  diflBniciones  ac  modum  sic  viven- 
cium nostre  legacionis  auctoritate  dignaremur  confirmare. 
Nos  igitur  certa  venerabilium  et  fidedignorum  doctorum 
super  hujusmodi  congregacionum  litterarum  inferius  inse- 
rendarum  testimonio  ac  viva  voce  habita  recommendaci- 
one,  supplicacioni  predictorum  tamquam  pie  et  racioni 
consone  inclinati  dictorum  doctorum  determinaciones, 
declaraciones  et  diffiniciones  ac  modum  sic  vivendi  tan- 
quam  juri  consonum,  ecclesie  Christi  conformem  et  Deo 
devotis  licitum,  congruum  et  honestum  nostre  legacionis, 
ymmo  verius  apostolica  auctoritate  approbamus,  ratifica- 
mus  et  presentibus  litteris  confirmamus.  Et  insuper  eisdem 


1)  Correctuur  op  den  kant. 


Digitized  by 


Google 


503 

presbiteris  et  clericis  et  eorum  successoribus,  ut  in  domibue 
congregacionum  predictarum  clerici  inibi  jam  recepti  et 
in  poeterum  recipiendi,  licet  alterius  dyocesis  existant, 
dam  tarnen  ad  hoc  reperti  fuerint  ydonei,  per  ordinarios 
locorum  seu  eorum  vice  gerentes  ad  omnes  eciam  sacros 
ordines  promo veri  et  eciam,  si  alibi  rite  promoti  fuerint, 
ad  miflsarum  et  divinorum  celebracionem  ibidem  recipi 
et  admitti,  quibuscunque  constitucionibus  apostolicis  ac 
Btatutis  et  consuetudinibus  contrariis  nequaquam  obstan- 
tibus,  libere  ac  licite  valeant,  auctoritate  predicta  de 
speciali  gracia  tenore  presencium  indulgemus. 

Tenor  vero  [fol.  15y]  litterarum  magistrorum  et  doctorum 
predictorum  de  verbo  ad  verbum  sequitur  et  est  talis. 
Tenor  prime  littere: 

Casus.  „In  aliquibus  partibus  plures  se  simul  recipiunt  ad 
cohabitandum  aliqui,  scilicet  clerici,  in  una  domo,  in  qua 
libros  licitos  pro  precio  scribunt,  alii,  scilicet  non  scientes 
8cribere,  scientes  tarnen  opera  di versa  mechanica,  que 
similiter  exercent  pro  precio  in  alia  domo  aut  eciam  aliud 
opus  faciunt  manuale.  Et  iste  persone,  sic  simul  in  suis 
domibus  stantes,  operantur  et  vivunt  de  laboribus  suis,  quos 
sibi  invicem  et  propria,  si  que  habent,  pro  majori  concordia 
amicabiliter  communicant.  Comedunt  eciam  simul  et 
non  mendicant,  habent  eciam  inter  se  unum  rectorem,  qui 
habet  curam  domus,  cui  obediunt  sicut  boni  scolares 
magistro;  et  horas  temporis  dividunt,  aliquibus  laborant 
aliis  Deo  vacant  et  similia  bona  ad  invicem  ordinant,  ut 
quiecius  simul  vivant  Et  hunc  modum  simul  vivendi 
principaliter  faciunt  et  ducunt  non  causa  questus,  sed 
sperant  sic  vivendo  melius  Deo  placere  et  illi  servire. 

Ex  premisso  themate  queritur,  an  collegium  premissorum 
sit  licitum  et  an  possint  sic  vivendo  rectorem  eligere  et 
ordinaciones  inter  se  facere  aliaque  agere  et  habere,  que 
a  jure  collegiis  licitis  permittuntur?  Item  quid  juris  sit 
de  mulieribu8,  que  sic  simul  separatim  a  viris  in  suis 
domibus  sunt,  nent,  filant,  opera  textrina  et  similia 
muliebria  exercent,  de  qaibus  similiter  vivunt,  an  similiter 
habeant  licitum  collegium?" 

Ad  premissa  nos  Johannes  de  Novo  Lapide,  canonicus 

3*2* 


Digitized  by 


Google 


504 


Aquensis,  et  Johannes  dictus  Bauwe,  canon  ie  us  Mechli- 
nensis,  legum  doctores  actu  Colonie  regentes  in  legibus 
requisiti,  respondemus  et  diciraus,  ea  decidi  posse,  et  fore 
satis  decisa  ex  dictis  domini  Bartholi  in  titulo  Dig.  De 
coüegiis  ülicitis  '),  cujus  dicta,  quia  forsan  in  dictis  partibus 
non  habentur,  hic  curavimus  annotare.  Et  premittimus, 
quod  idem  Bartholus  et  glosa  notant  super  rubrica 
dicti  tituli,  quod  tres  persone  possunt  simul  constituere 
collegium,  ut  Dig.  De  verborum  significatione  lex  Neraeius  *). 
Et  super  eadem  rubrica  Bartholus  pouit  inter  colle- 
gium et  corpus  differenoiam,  et  dicit,  quod  collegium 
proprie  dicitur,  quando  simul  habitant,  quod  sic  dictum 
est,  quia  simul  colli  gunt  et  cohabitant.  Corpus  dicitur, 
sive  simul  habitant  sive  non.  Et  hec  differencia  inter 
collegium  et  corpus  colligitur  ex  primis  tribus  glosis 
Dig.  Quod  cujuècumque  universitatis  lex  1  8).  Eciam  ex 
consuetudine  alia  nomina  habentur,  que  consuetudo  eis 
attribuit  secundum  diversitatem  regionum.  Nam  quedam 
collegia  appellantur  societates,  ut  dicta  lex  circa  principium, 
quedam  appellantur  sodalicia,  ut  lege  1  in  principio  Dig. 
De  collegiü  iüicitis 4).  Unde  illi,  qui  sunt  de  eodem  collegio, 
vocantur  sodales,  ut  in  lege  finali  ejusdem  tituli;  vocan- 
tur  eciam  confratres,  ut  ibi  in  ultima  parte,  que  est 
greca.  Quibus  premissis  dicimus,  quod  collegium  dictorum 
scriptorum  sive  liberariorum  sit  licitum  per  legem  finalem 
Dig.  De  jure  immunitatis*),  ubi  ars  illa  est  nominata,  juncta 
glosa  in  dicta  lege  1  Dig.  Quod  cujusque  univerdtatis  6)  super 
verbum  (diorum;  ubi  notatur,  quod  omnes  ille  artes,  ibi 
nominate,  habent  collegium  approbatum.  Et  hoc  eciam 
sequitur  Bartholus  in  lege  finali  Dig.  De  coüegiis  iüicitis  *). 
Item  alii  predicti ,  qui  alias  artes  simul  exercent,  videntur 
habere  collegium  approbatum,  quia  secundum  Bartholum 


1)  Corpus  juris  Oio.  Digesta,  Lib.  XLVII,  Ut.  22 

2)  „  „  „  DigesU,  Lib.  L,  tit.  16,  1.  85. 

3)  „  „  „  Digesta,  Lib.  III,  tit.  4. 

4)  „  .,  ^  Digesta,  Lib.  XLVII,  tit.  22. 

5)  „  „  „  Digesta,  Lib.  L,  tit.  6,  1.  7  (6). 

6)  „  „  „  Digesta,  Lib.  III,  tit.  4,  1.  1. 

7)  ,.  „  „  Digesta,  Lib.  XLVII,  tit.  M. 


Digitized  by 


Google 


505 


in  eodem  lege  finali  approbata  sunt  collegia  de  jure  com- 
muni  plurium  faciencium  unam  artem  ia  una  civitate  vel 
loco,  ut  eodem  lege  finali  et  pro  hoc  tota  glossa.  Super 
dicto  verbo  cdvrrum  et  pro  approbandis  antedictis  ipso- 
rum  collegiis  inducitur  primo,  quod  notat  Bartholus  in 
lege  finali  in  ultimi  notabili,  ubi  ex  ultima  parte  nota, 
quod  simul  habitantes  possunt  facere  collegium  licitum 
et  sic  possunt  facere  syndicum,  qui  dicit,  quod  ex  hoc 
habetur  casus  illius  questionis,  quam  format  glosa  in  lege  1 
Dig.  Quod  cujusque  universitatis  *),  ubi  querit,  an  plures  scola- 
res ,  stantes  simul  in  una  domo ,  possint  facere  collegium , 
adeo  quod  possint  facere  syndicum.  Et  glosa ibi  dicit,  quod 
sic ,  licet  alii  contra ,  quia  non  stant  simul  animo  faciendi 
collegium,  sed  ut  commodius  vivant;  sed  Bartholus  ibi 
[fol.  16r]  contra  per  ultimam  partem  dicte  legis  finalis, 
que  est  lex  greca  ibi  translata.  Item  secundo  pro  eis  om- 
nibus inducitur,  quod  dicte  persone  sunt  tenues,  id  est 
pauperes,  que  ad  sustentacionem  vite  earum  simul  con- 
yenerunt,  propter  quam  causam  pauperes  persone  eciam 
possunt  simul  habere  collegium,  ut  lege  1  §  1  Dig.  De  col- 
legiis itticitis*)  secundum  Bartholum  in  dicta  lege  finali; 
sed  quando  separatim  habitant,  non  debent  convenire 
plus  quam  semel  in  mense,  ut  in  eodem  §  I  secundum 
ipsum.  Item  facit  pro  approbacione  societatis  dictarum 
personarum,  quia  ipsi  ad  hoc  simul  stant,  ut  acquisitis 
necessariis  melius  Domino  serviant.  Nam  secundum  Bar- 
tholum in  lege  finali  allegata  collegia,  que  fiunt  causa 
religionis,  approbata  sunt  de  jure  communi,  ut  lex  1 
§  Sed  religioniê  Dig.  De  collegiis  illicitis  2)  et  nota  lex  1 
circa  principium  Quod  cujvsque  universitatis s).  Et  idem  notant 
Innocentius  et  Johannes 4)  in  capite  Düecta  Extravag. 
De  excessibus  prelatorwm.  Et  si  opponatur  de  capite  Reli- 
gionurn  De  rdigiosis  domibus  lib.  VI°  5) ,  ubi  nullum  colle- 


i)  Corpus  juris  Civ.    Digesta,  Lib.  III,  Ut  4,  1.  1. 

2)  „  „       „      Digesta,  XLVII,  tit.  22. 

3)  „  „       „      Digesta,  Lib.  III,  lit.  4,  1.  i. 

4)  Johannes  Teutonicus  (Corpus  juris  Canonici,  Decretalium  Gieg.  IX. 
lib.  V.  tit.  31,  cap.  XIV). 

5)  Corpus  juris  Can.    Libri  Sexti  decretalium,  Lib.  III,  tit.  17,  cap.  1. 


Digitized  by 


Google 


506 


gium  religionifl  potest  institui  sine  auctoritate  summi 
pontificis,  respondet  Bartholus:  „Aut  quis  vult  instituere 
causa  religionis,  ita  quod  persone  remaneant  in  eodem 
statu  sicut  prius,  et  tune  est  permissum  de  jure  com- 
muni,  ut  dicto  §  Sed  religionis  l);  aut  quis  vult  instituere 
collegium  causa  religionis,  ita  quod  persone  efficiantur 
omnino  ecclesiastice,  et  istud  non  potest  fieri  sine  aucto- 
ritate summi  pontificis",  ut  in  contrario  secundum  Bar- 
tholum.  Hic  eciam  presupponimus,  quod  non  habeant 
vel  assumant  statum,  quem  quedam  Extra  vagantis 
Johannis  XXII,  que  incipit:  Sancta  Romana  *)  reprobavit. 
Societas  eciam  omnium  bonorum  permittitur,  ut  lex  1  §  1 
et  lex  3  §  1  Dig.  Pro  socio  8),  nee  ob  premissos  lex  1 
§  Non  licet 4),  ubi  quis  non  potest  esse  in  pluribus  collegiis 
nam  quamvis  in  aliquibus  premissorum  collegiorum 
videantur  esse  plurimum  artes  et  officia,  non  tarnen  quis 
existit  in  pluribus  collega,  ymmo  secundum  Bartho- 
lum  in  dicta  lege  finali,  quando  exercicium  unius  collegii 
non  est  impedimento  alterius,  nichil  prohibet  in  pluribus 
fore  collegam,  argum.  Dig.  Ad  mmicipalem  6)  lex  Assumpcio 
§  Prescripcio  facit  CocL  De  postulando  lex  Qtttsgtuff  6).  Sed 
hoc  est  extra  casum  nostrum. 

Ad  aliud,  quod  petebatur,  quoniam  possunt  habere 
rectorem,  dicit  Bartholus,  quod  de  esse  collegii  non  est, 
quod  habeat  rectorem;  potest  enim  esse  sine  rectore  Beu 
priore.  Ita  notavit  Innocentius  Extravag.  De  prebendis  Tv, 
non  ignores 7).  Tarnen  si  volunt,  possunt  sibi  invicem  recto- 
rem facere,  ut  lege  finali  Cod.  De  jurisdictione  ommvm*)  et 
Dig.  De  pactü  lex  Item  magütri  •)  et  Dig.  De  collegiis  iüicitis 10) 


1)  Oorpus  jwri*  Civ.   Oigesta,  Lib.  XL VII,  Ut.  22,  lex  i  §  4. 

2)  Corpus  jurit  Can.  Extravagantium  Joannis  XXII,  tit.  7,  Cap.  unicum. 

3)  Corpus  juru  Oit>.   Digesta,  Lib.  XVII,  tit  2,  lex  1  §  i  en  3  §  1. 

4)  „  „       „      Digesta,  Lib.  XLVII,  Ut.  22,  lex  1  g  2. 

5)  „  „       „      Digesta,  Lib.  L,  tit  1,  1.  6  en  I.  17  §  3. 

6)  „  „       „      Codex  Justinianus,  Lib.  II,  tit  6,  1.  6. 

7)  Bedoeld   wordt  geen  decretaal  van  paus  Innocentius,  maar  eene 
glossa  van  den  decretalist,  later  paus  Innocentius. 

8)  Corpus  juris  Civ.  Codex,  Lib.  III,  tit  13.  In  Hs.  staat:  „Dej«reo.m.J* 

9)  „  „       „     Digesta,  Lib.  II,  tit.  14,  1.  14. 
10)      „          „       „     Digesta,  Lib.  XLVII,  tit  22. 


Digitized  by 


Google 


507 


lege  3  §  finali,  Ut  curatores  horum  corporum  *)  et  in 
lege  finali,  in  eo,  quod  permittit  -invicem  facere  leges. 
Rectores  tarnen  borum  collegiorum  nullam  habent  juris- 
dictionem,  sed  magis  habent  quandam  preeininenciam 
fraternalem,  ut  in  collegiis,  que  causa  religionis  fiunt 
Nam  priores  eorum  non  possunt  ad  jus  aliquem  eorum 
trahere  invitum ,  sed  corripiunt  ipsum  volentem ;  et  si  non 
vult  obedire,  non  potest  ultra  gravari,  nisi  quod  expel- 
latur  de  collegio.  Ista  potestas  est  similis  illi  potestati, 
quam  babet  major  in  aliqua  domo,  qui  dicitur  dominus 
domus  1.  Pronunciacio  §  Familie  Dig.  De  verborwn  rig- 
nificacicme  *).  Item  exemplum  de  collegio  tenuiorum,  hoc 
est  pauperuin,  qui  ad  sustentandam  eorum  vitam  faciunt 
collegium;  nam  rector  illius  collegii  habet  Ulam  curam, 
ut  congreget  et  servet.  Et  in  istis  collegiis  voluntariis 
potest  quivis  libere  ingredi  et  exire,  ut  in  dicta  lege  I 
in  finali;  et  omnibus  volentibus  posset  in  totum  dissolvi, 
ut  ibi  secundum  Bartholum. 

Ad  aliud  petitum,  super  quibus  possunt  facere  statu ta, 
respondet  Bartholus:  „Super  biis,  que  pertinent  ad  offi- 
cium suum  et  non  super  aliis,  possunt  facere  statuta"  ut 
1.  ultima  Cod.  De  juriedictione  omnium  8)  et  ibi  nota  et  in 
dicta  lege  finali,  ita  tarnen  quod  non  faciant  legem,  per 
quam  aliis  prejudicetur,  ut  puta  si  statuerent,  quod  certe 
persone  possunt  tarnen  illam  exercere,  et  quibusdam  ars 
eorum  doceatur  et  quibusdam  non,  vel  quod  opus  incep- 
tum  ab  uno  alius  non  perficiat;  tales  eorum  leges  sunt 
reprobate  lib.  I  cap.  De  monopoliis 4).  Item  possunt  facere 
syndicum  ad  eorum  coadunaciones  pro  eorum  justicia 
conservanda  de  hiis,  que  simul  habent  facere,  ut  nota  in 
lege  1  circa  principium  Dig.  Quod  cujusque  universitair* ö) ; 


1)  Corpus  jurit  CU.   Digesta,  Lib.  XL VII,  tit.  22,  lex  3  §  2.    In  Hs. 

staat:    „1.   3   §   finali    1.   VI    Curator*   omnium 
corporum. 

2)  „         „       „     Digesta,  Lib.  L,  tit.  16,  1.  195  §  2. 

3)  „         „       „     Codex  Justinianus,  Lib.  III,  tit.  13  1.  7.    In  Hs. 

staat:  „Db  jure  o. ut" 

4)  „  „       „     Codex  Justinianus,  Lib.  IV,  tit.  59,  1.  2  (1). 

5)  „  „       „     Digesta,  Lib.  III,  tit.  4,  1.  1. 


Digitized  by 


Google 


508 

de  aliiö  non,  ut  dictum  est.  Et  si  pretextu  collegii  eorum 
liciti  committantur  illicita,  tune  superior  potest  eorum  col- 
legium dissol vere ,  ut  in  dicta  lege  3  in  principio  et  lege  1 
secundo  responso ,  eodem  titulo  l)  et  Dig.  De  eztraordinariis 
criminibus  1.  Sub  pretextu  *). 

Item  de  mulieribus  dicit  Bartolus,  quod  tam  masculi 
quam  eciam  femine  possunt  esse  in  collegio;  si  tarnen  illud, 
cujus  causa  collegium  ||  [fol.  16v]  celebratur,  statui  mulierum 
non  repugnet  1.  Femine  Dig.  De  reg.  juris  *),  ut  esset  collegium 
elemosinarum  dandarum,  sicut  de  voluntate  dominorum 
servi  possent  esse  in  tali  collegio,  cui  status  servilis  non 
repugnet,  ut  dicta  lex  3  §  finali.  Et  mulieres  dicuntur 
habere  quandam  Extravagantes  dicti  Johannis  xxii  pro 
se,  que  incipit  Recta  racio  4). 

In  quorum  testimonium  sigilla  nostra  presentibus  duxi- 
mus  apponenda.  Datum  Colonie  anno  nativitatis  Domini 
M.  trecentesimo  nonagesimo  octavo,  mensis  Januarii  die 
decima  octava. 

Et  nos  Radulfus  de  Rivo,  decanus  Tungerensis,  et 
Tylmannus  Eggart  de  Attendorn,  licenciati  in  legibus, 
advocati  curie  Coloniensis,  premissas  responsiones  et 
determinaciones  dominorum  nostrorum  doctorum  legen- 
cium  predictorum  credimus  et  dicimus  esse  sequendas 
et  tenendas  ex  racionibus  et  motivis  per  eos  superius 
allegatis,  quibus  firmum  ad  hibemus  consensum.  In 
quorum  similiter  testimonium  ejusdem  presentibus  post 
dicta  sigilla  nostra  sigilla  sunt  appensa.  Datum  et  actum 
Colonie  anno,  mense  et  die  supradictis. 

Tenor  vero  secunde  littere  sequitur  et  est  talis: 

Questio  proponitur  talis:  „An  liceat  pluribus  extra 
religionem  simul  in  eadem  domo  cohabitare,  ut  securius 
Deo  serviant  et  commodius  vivant,  simul  commedere  et 
propria,  si  que  habent,   et  que  de  laboribus  acquirunt, 


1)  Corpus  juris  Civ.    Digesla,  Lib.  XLVII,  tit.  22. 

2)  „  „       „      Digesla,  Lib.  XLVII,  tit.  11,  1.  2. 
'ó)      „  „        „      Lib.  L,  tit.  17,  I.  2. 

4)  De  bedoelde  decretaal  (Corp.  jur.  ca%.  Extravagautium  coromu- 
nium  lib.  111,  tit.  9.  cap.  unicum)  begint  niet  „Recta  ratio",  maar 
„Ratio  recta". 


Digitized  by 


Google 


509 


ad  invicem  libero  communicare  et  de  illis  vivere,  dnm 
tarnen  non  mendicent,  ac  pro  tempore  habere  unam  pro- 
bam  personam,  que  curam  domus  habeat,  cui  absque 
promiBsione  vel  obligacione  in  bonis  consiliis  seu  monitis 
acquiescant  seu  voluntarie  obediant  sicut  boni  scolares 
magistro  suo".  Nobis  autem  graduatis  subscriptis  videtur 
sic  respondendum :  Primo  certum  est,  quod  nova  religio 
eis  denegatur  Extravag.  De  religixms  domibus  cap.  Ne  nimia *) 
et  eodem  titulo  capite  unico  libri  VI  2).  Item  nee  Heet 
superiorem  eligere  et  se  ei  ad  obedienciam  obligare  et 
habitum  nove  religionis  assumere,  secundum  formam, 
expressam  in  Extravagante  Johannis  XXII  SanctaRomana  8), 
nee  illicitum  collegium  constituere  Dig.  De  collegiis  illicitis  4) 
per  totum.  Cessantibus  autem  hujusmodi  illicitis,  licitum 
et  meritorium  est  habere  et  servare  hujusmodi  societatem 
caritativam  et  vitam  socialem,  dummodo  suis  prelatis  et 
curatis  reverenter  obediant  sicut  alii  boni  christiani,  nee 
aliud  sinistrum  lateat.  Probatur  per  1.  1  §  Sed  religimtis 
causa  Dig.  De  coUegiis  illicitis  6)  ubi  videtur  casus.  Et  hoc 
expresse  dicunt  Innocentius  et  Johannes  6)  ante  Extravag. 
De  exce88ibu8  prelatorum  super  caput  Dilecia  in  magna 
glosa  7) ,  verbo  illud  autem  constat.  Et  Hostiensis  8)  in 
Summa  tituli  De  procuratoribus  rubrica  De  syndico  §  Quid  sit 
societas.  Et  de  mulieribus  magis  est  expressum  in  Extra- 
vagante Johannis  XXII  Recta  ratio  9) ,  non  obstante  Cle- 
inentina  Cum  de  quibusdam  De  rdigiosis  domibus  10).  Omnia 
eciam  invicem  libere  communicare  est  omnino  licitum  et 
meritorium,  quia  omnia  esse  communia  est  legis  naturalis, 


1)  Corpus  juris  Can.    Decretalhim  Greg   IX,  Lib.  III,  tit.  36,  cap.  0. 

2)  „  „        „       Sexti  Decretalium  Lib  UI ,  tit.  17,  cap.  unicum. 

3)  „  „        „       Extravagantium    Joannis    XXII,    tit.    7,    Cap. 

unicum. 

4)  Corpus  jurië  Oiv.    Digesta,  Lib.  XLVII,  tit.  22. 

5)  „  „       „      Digesta,  Lib.  XLVII,  tit.  22,  1.  1  §  1. 

6)  Johannes  Teutonicu9  (zie  pag.  505  de  noot.) 

7)  Corpus  jurit  Can.   Decretalium  Greg.  IX,  Lib.  V,  tit.  34,  Cap.  14. 

8)  Henricus  de  Segusio,  Summa  Juris  Canonici. 

9)  Corpus  juris  Can:   Extravagantium   Cotnmunium  Lib.  III,  tit.  11, 

cap.  unicum. 
10)      „  „       „      Clementinarum  Lib.  III,  tit.  11,  cap.  1. 


Digitized  by 


Google 


510 

I  distinctio  cap.  Jus  naturale  *) ,  VIII  distinctio  2) ,  canon 
Diffcrt,  XII,  questio  I  canon  Dilectüsimi*  •).  Et  in  primi- 
tiva  ecclesia  omnia  erant  communis:  Actuum  quarto  et 
in  preallegato  canone  Dilectimmis  4).  Unde  eciam  clerici 
seculares  extra  religionem  secundum  antiqua  jura  deberent 
vivere  in  communi  per  c  Quoniam  Extravag.  De  vüa  ei 
honestate  clericorum  *),  causa  XII  v  questio  I  per  multa 
[capita],  *)  causa  XVI,  questio  I  cap.  Decimas  7)  XXXII 
distinctio  Preter  hec 8)  De  consecratione  distinctio  V  In 
omnibus  •). 

Item  quamvis  non  debeant  se  obligare  alicui  inter  se 
ad  obedienciam,  tarnen  possunt  minus  discreti  et  minus 
experti  recipere  concilia  discretorum  et  expertorum,  et 
ita  cuicumque  equali  vel  inferiori  in  bonis  conciliis  et 
monitis  aequiescere  L«a  Petri  II  „Subditi  estote  omni 
humane  creature  propter  Deum"  argum.  De  majoritate  et 
obedientia  cap.  Solite  10)  et  in  eadem  epistula  Petri,  capitulo 
I.  „Caatificantes  corda  vestra  in  obediencia  caritatis". 
Item  patet  ex  verbis  Sancte  Thome:  Quolibet  VI  q.  XL 
Et  ita  possunt  ipsi  ei,  qui  curam  domus  gerit,  in  bonis 
conciliis  et  monitis  suis  aequiescere  VII  q.  1  in  Apibus  u). 
Et  quanto  magis  sic  habitancium  vita  fuerit  in  bonis  con- 
suetudinibus  et  licitis  observanciis  secundum  precepta 
Christi  et  mandata  ecclesie  debite  ordinata,  tanto  amplius 
videtur  licita  et  Deo  magis  accepta. 

Et  nos  Hermannus  Stakel wegge,  prepositus  ecclesie 
Sancti  Georgii  Coloniensis,  legum  doctor,  Gherardus  de 
Groeningen,  Johannes  de  Vurburch,  doctores  in  decretis, 


Decretum  Gratiaiii,  Can.  7,  Dist.  I. 

Decretum  Gratiani,  Dist.  VIII,  ps.  1. 

Decretum  Magistri  Gratiani,  Can.  2.  Causa  XII, 

qu.  1. 

Idem. 

Decretalium  Greg.  IX,  Lib.  III,  tit.  1,   cap.  9. 

Deer.  Magistri  Gratiani  causa  XII,  qu.  1. 

idem,  causa  XVI,  qu.  1,  Can.  47. 

idem,  Dist  XXXII,  Can.  6. 

idem,  Dist.  V,  de  Consecratione,  Cau.  34. 

Decretalium  Greg.  IX,  Lib.  I,  Ut.  33,  cap.  6. 

Decretum  Gratiani,  Can.  41,  causa  7,  qu.  L 


1)  Corjmt 

jwrit 

Can. 

2) 

n 

» 

»> 

3) 

n 

» 

» 

4) 

jï 

»> 

» 

5; 

♦» 

» 

» 

6) 

j» 

» 

» 

7) 

» 

n 

n 

8) 

» 

i» 

» 

9) 

»i 

i» 

1» 

10) 

» 

» 

»» 

H) 

a 

» 

n 

Digitized  by 


Google 


511 


et  Radulfus  de   Rivo,   decanus  Tungerensis,   licenciatus 
in  legibus,  salvo  meliori  judicio  credimus  de  jure,  prout 
•premittitur,  fore  respondendum.    Ideo  ad  hoc  rogati  pre- 
sentibus  nostra  sigilla. 


Fragment  naar  liet  Cartularium  fol.  15r — 16T. 


3.  1424  September  24. 

Helmicus,  fratrum  sanctae  Crucis  ordinis  beati  Augustini 
domus  Hoyensis  Leodiensis  dioecesis  prior,  ac  totius 
antedicti  ordinis  generalis,  betuigt  en  verklaart  gezien  en 
gelezen  te  hebben  verschillende  geschriften  van  doctoren 
in  de  godgeleerdheid  en  meesters  in  de  rechten,  waarin 
bewezen  wordt,  dat  een  gemeenschappelijk  leven  van 
priesters  en  geestelijken  geoorloofd  is ,  mits  zij  aan  hunne 
kerkelijke  oversten  gehoorzamen  en  in  geen  dwalingen 
zich  verwikkelen.  Voorts,  dat  niet  alleen  hij,  maar  ook 
vele  zyner  medebroeders  sedert  lang  bekend  zijn  met  het 
leven  in  dergelijke  huizen,  vooral  in  het  klerkenhuis 
Widenbach  in  Colonia,  Domus  Domini  Florentii  in  Da- 
ventria  en  het  Domus  Clericorum  in  Zwoll;  dat  niet  alleen 
hem  geen  enkel  boos  gerucht  over  ketterij,  sekte  en 
scheuring  in  deze  huizen  ter  oore  gekomen  is,  maar 
ook  dat  daarin  de  godsdienstplichten  volgens  de  voor- 
schriften der  Kerk  trouw  vervuld  worden  en  dat  zeer  vele 
kloosters  zijner  orde  uit  genoemde  huizen  gedurig  leden 
ontvangen  hebben. 

Datum  anno  Domini  1424  mensis  Septembris  die  24. 

Naar  het  origineel  op  perkament  uitgeg.  in  het 
Archief  van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  II  deel, 
blz.  272-275. 

Met  een  zegel  in  groene  was  van  den  prior- 
generaal. 


Digitized  by 


Google 


BIJ  LAG  B    XVII. 

KERKELIJKE   GOEDKEURING   EN    VOORRECHTEN 
DER   BROEDERSCHAP. 


I.  1401  April  30. 

Frederik  van  BlanJcenfieim ,  bisschop  van  Utrecht, 
keurt  de  levensi&ijze  der  Broeders  van  het  Ge- 
meens Leven  goed  en  bevestigt  die. 

Fredericus  de  Blanckenhem  Dei  gratia   episcopus  Tra- 
jectensis  universis  nostrae  ordinariae  postestati  subjectis . . . 

salutem Noverit   universitas   vestra,  quod  nonnulli, 

zelo  devotionis  moti  et  amore  divini  cultus,  super  statu 
quarumdam  personarum  nostrae  dioecesis,  sexus  utrius- 
que,  quae  divisim  viri  et  divisim  mulieres  insimul  in 
suis  domibus  commorantur,  nobis  humiliter  proposuerunt, 
quod  frequentius  dictae  personae  vitam  suam  et  modum 
vivendi  plurimis  viris  litteratis  et  intelligentibus ,  sacrae 
tbeologiae  videlicet  et  legum  ac  decretorum  doctoribus  et 
licentiatis,  examinandam  et  discutiendam  in  scriptis  causa 
consilii  tradiderint,  quodque  ipsi  sacrae  theologiae ,  legum 
et  decretorum  doctores  nihil  in  his  illicitum,  nihil  divinis 
Scripturis  dissonum  seu  sacris  canonibus  reprobatum  in- 
venientes,  post  diligentem  examinationem  scriptis  et 
approbationibus ,  eorum  sigillis  munitis,  praefatarum  per- 
sonarum modum  vivendi  licitum  et  meritorium  confirma- 
bant;  et  cujus  etiam  rei  testimonium  eorundem  doctorum 
litteras  sigillatas  nobis  praesentarunt.  Verum  quia  nobis 
specialiter   incumbit   super   bujusmodi   personarum    vita 


Digitized  by 


Google 


513 

disponere,  turn  ex  auctoritate  nostra  ordinaria,  turn  ex 
commissione  apostolica,  qui  super  eo  suscepimus  domini 
Gregorii  olim  papae  XI  specialem  commissionem,  ipsi  pro 
parte  dictarum  personarum  nobis  humiliter  supplicabanty 
quatenuB  etiam  nos  in  augmentura  cultus  divini,  in  favo- 
rem,  pacem  et  tranquillitatem  dictarum  personarum  nos- 
trum  dignaremur  adhibere  consensum  ac  etiam,  si  qua 
opus  esset,  praedictae  auctoritatis  et  commissionis  licen- 
tiam  et  approbationem  impertiri. 

Nos  vero  hujusmodi  petitioni  utpote  rationabili  annu- 
entes  et  subjectorum  nostrorum  devotioni  merito  congau- 
den t  es,  praefatis  personis  ubilibet  in  dioecesi  nostra  con- 
stitutis  seu  insimul  ut  praemittitur  habitantibus,  prae- 
dicta  auctoritate  nostra  ordinaria  simul  et  apostolica  nobis 
in  bac  parte  commissa,  damus  et  concedimus,  siquaalia 
opus  fuerit  praeter  divinae  legis  et  juris  communis,  licen- 
tiam  et  approbationem  specialem,  licenciantes  et  conce- 
dentes,  quod  ipsae  praefatae  personae,  secundum  quod 
litterae  dominorum  et  doctorum  nobis  praesentatae  con- 
tinebant,  possint  simul  plures  in  eadem  domo  cohabitare, 
ut  securius  Deo  serviant  et  commodius  vivant,  simul 
comedere  et  propria,  si  qua  habent,  et  quae  delaboribus 
acquirunt  ad  invicem  libere  communicare  et  de  laboribus 
vivere  in  communi,  dum  tarnen  non  mendicent;  etiam 
quod  pro  tempore  babere  possint  unam  vel  duas  probas 
personas  quae  gubernationem  domus  habeant,  cui  vel 
quibus  absque  promissione  vel  obligatione  in  bonis  con- 
siliis  vel  piis  monitis  acquiescant,  sicut  boni  scolares 
magistro  suo;  quodque  etiam  licite  possint  horas  temporis 
di videre,  alias  scilicet  pro  divino  servitio  deputare,  ut 
scilicet  missas  audiant,  ecclesias  visitent,  reliquas  vero 
pro  victu  et  vestitu  laborent  aliasque  bonas  consuetudines 
et  pias  observantias,  dummodo  mandatis  divinis  et  eccle- 
sisiasticis  non  contrarias,  licite  observare  ac,  prout  eorum 
tranquillitate  et  concordiae  vel  officio  congruit,  ordinare; 
dummodo  tarnen  novam  religionem  contra  Sedis  Aposto- 
licae  prohibitionem  non  instituant  nee  habitum  novae 
religionis  et  reliqua,  contra  Extra vagantes  Johannis  XXII, 
non  assumant  nee  alia  illicita  prohibita  vel  erronea 
usurpent,  sed  potius  se  invicem  aliosque  secundum  prae- 


Digitized  by 


Google 


514 

ceptum  evangelicum  fraterna  correptione  studeant  de 
illicitis  increpare  et  ad  otnnia  licita  et  honesta  et  Dei  ser- 
vitium  piis  verbis  et  familiaribus  colloquüs  admonere,  — 
ecclesiae  praelatis  et  curatis  hmniliter  eubjecti  et  reverenter 
obedientes,  quibus,  ut  tenentur,  dumtaxat  suapeccata  ad 
minus  seniel  in  anno  confiteantur ;  informationem  tarnen 
Bi  indigeant  in  tentationibus  vel  passionibus  Beu  excessibus 
animae,  possunt  a  quocumque  experto  inter  Be  vel  extra 
recipere  et  ita  causa  conailii  vel  auxilii  alicui  non  sacer- 
doti  tentationes  vel  peccata  dicere  seu  simpliciter  aperire , 
ubi  nee  fit  absolutio  nee  poenitentiae  injunctio  nee  alia 
sacramentalia,  nullatenus  est  illicitum  vel  reprobandum; 
utque  erroris  foveam  melius  devitent,  frequenter  Sacram 
Scripturam  et  libros  sanctorum  approbatos,  in  Latino 
Beu  etiam  in  vulgari  editos  legant,  dummodo  tarnen  hae- 
resin  non  contineant,  sed  de  materia  plana  et  simplici 
secundum  doctrinam  ecclesiasticam  sine  vocum  novitate 
Beu  verborum  curiositate  pertractent  et  semper  experto- 
rum  virorum  consilia  requirant 

Districte  igitur  praecipiraus,  ut  nullus  contra  nostram 
licentiam  praedictum  modum  vivendi  licitum  et  Deo 
gratum  audeat  impugnare  seu  ipsas  personas  occasione 
praemisBorum  quomodolibet  molestare.  In  quorum  om- 
nium testimonium  sigillum  nostrum  duximus  praesentibus 
appendendum.  Datum  anno  1401 ,  mensis  Aprilis  die 
ultima. 

Naar  een  vidimus  uitgeg.  in  het  Archief  v.  h. 
Aartsbisdom    Utrecht,  JUt   ded,  bh.  230—285. 


2.  1401  Augustus  26. 

Lambertus  de  Banden,  officialis  curiae  archidiaconi 
ecclesie  sancti  Lebuini  Daventriensis,  oorkondt,  dat  hij 
een  vidimus  heeft  gegeven  van  een  brief,  dd.  1401  April 
80,  waarbij  Fredericus  de  Blanckenhem,  episcopus  Traieo- 
tensis,  de  levenswijze  der  Broeders  van  het  Gemeene 
Leven  goedkeurt  en  bevestigt  (zie  N°  1  p.  511)  en  dat  hij 
van  dien  vidimus  een  transsumpt  heeft  laten  maken  door 
Wilhelmus  Henrici,  notarius  publicus. 


Digitized  by 


Google 


516 

Acta  sunt  haec  in  ecclesia  predicta  [sancti  Lebuini] 
anno  Domini  1401,  indictione  nona,  secundum  stilum 
usum  et  ....  civitatis  et  dioecesis  Trajectensis  praedictae 
mensis  Augusti  die  26,  hora  vesperarum  vel  quasi,  pon- 
tificatus  sanctissimi  in  Chrjsto  patris  ac  domini  nostri, 
domini  Bonifacii,  divina  providencia  papae  noni  anno  12°. 

Naar  het  origineel  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsb.  Utrecht,  II  deel,  p.  229—286. 

Met  het  zegel  in  groene  was  van  den  officiaai  met 
contrazegel  —  en  de  signaturen  van  den  notaris 
Wilfielmus  Henrici. 


3.  1431  December  6. 

Paus  Eugenius  IV  gelast  den  proost  van  O.  L. 
Vrouw  ad  Gradus  te  Keulen,  den  deken  van 
Sint  Marie  te  Utrecht  en  den  deken  van  Sint 
Ludger  te  Munster,  om  de  priesters  en  klerken 
in  het  Heer  Florenshuis  te  Deventer,  het  Kler- 
kenhuis  te  Zwolle  en  van  Sint  Hieronimusberg 
bij  Hattem  met  pauselijke  macht  tegen  alle  aan- 
vatten  te  verdedigen,  en  staat  den  broeders  toe 
op  den  titel  hunner  broederschap  de  JET.  wij- 
dingen te  ontvangen. 

Eugenius,  episcopus  servus  servorum  Dei,  dilectis  filiis 
preposito  beate  Marie  ad  Gradus  Coloniensis,  et  beate 
Marie  Traiectensis  ac  sancti  Lutgeri  Monasteriensis  de- 
canis  ecclesiarum  salutem  et  apostolicam  benedictionem. 
Ad  ea  ex  suscepto  servitutis  officio  libenter  intendimus, 
per  que  ecclesiarum  omnium  et  personarum  ecclesiastica- 
rum  statui  et  indemnitatibus  valeat  salubriter  provideri. 
Sane  dudum  intelleximus,  quod,  Heet  in  provincia  Colo- 
niensi,  et  presertim  in  Leodiensibus,  Traiectensibus  et  Mo- 
nasteriensibus  civitatibus  et  dyocesibus,  nonnulli  viri  ad 
divine  laudis  obsequium,  per  laudabilis  conversationis  et 
commendabilis  vite  studia,  secularibus  abjectis  desideriis 
ac  mundi  contemptis  concupiscentiis  ferventer  aspirent,  et 


Digitized  by 


Google 


516 

ut  in  ordine  clericali  Altissimo  congruentius  sua  vota 
exsolvere  valeant,  in  ceriis  domibus  et  collegiis,  sub 
evangelicis  ac  sanctorum  patrum,  quantum  humana  sinit 
fragilitas,  preceptis  et  institutis,  necnon  ordinariorum  et 
suorum  superiorum  ecclesiasticorum  subjectione,  protec- 
tione  et  obedientia,  simul  sub  unius  vel  plurium  approbate 
vite  sacerdotum  regimine  et  gubernatione  degentes,  ac 
illis  humiliter  obcdientes  et  in  communi  viventes,  absque 
rerura  proprietate,  etiam  de  manuum  suarum  laboribus 
necessaria  conquirentes ,  nullis  erroribus  aut  superstitioni- 
bus  seu  illicitis  ac  prohibitis  moribus  vel  ritibus  quomo- 
dolibet  involuti  residere  delegerint;  ex  quorum  vita  et 
actibus  exemplaribus  plurium  partium  illarum  monasteria 
et  loca  ecclesiastica  felicia  incrementa  multipliciter  susce- 
perunt  et  alia  varia  pro  Christifidelium  devotione  excitanda 
bona  successerunt;  prout  nonnulli  presbiteri  et  clerici  in 
Florentii  in  Daventria  et  in  Clericorum  in  Swollis  et 
Montis  sancti  Ieronimi  prope  Hattem,  ejusdem  Traiec- 
tensis  diocesis,  et  aliis  domibus  aliquamdiu  honeste  et 
laudabiliter,  ut  prefertur,  permanserunt  Tarnen  nonnulli, 
in  quibus  tepescit  caritas,  ad  minus  licita  cogitationes  et 
animum  reflectentes  ac  vitam  et  ritus  predictos  variis 
confictis  et  captatis  occasionibus ,  modis  et  mediis  redar- 
guere  et  reprimere  molientes,  presbiteros  et  clericos  pre- 
dictos a  tam  commendabili  vita,  quam  minus  virtuosam 
reputant,  detractoriis  sermonibus  retrahere  multipliciter 
presumpserunt  hactenus  et  presumunt,  in  non  modicam 
divine  majestatis  offensam  ac  perniciosum  exemplum  ac 
scandalum  plurimorum.  Nos  igitur,  qui  pro  quorumlibet 
fidelium,  pro  quorum  salute  Redemptor  noster  proprium 
tradere  filium  dignatus  est,  animarum  salvatione  aposto- 
lico8  jugiter  cogitatus  diffundimus,  vehementer  super 
premissis,  prout  ex  suscepte  servitutis  tenemur  officio, 
oportune  providere  cupientes,  discretioni  vestre  per  apos- 
tolica  scripta  mandamus,  quatenus  vos  vel  duo  aut  unus 
vestrum,  per  vos  vel  alium  seu  alios,  presbiteris  et  cle- 
ricis  predictis,  in  premissis  et  quibusvis  aliis  domibus 
in  dicta  provincia  in  communi  laudabiliter  et  sub  man- 
datis  ecclesie,  ut  prefertur,  viventibus,  auctoritate  nostra 
efficacis   defensionis  auxilio  assistentes,  non  permittatis, 


Digitized  by 


Google 


517 


eos  aut  ipsorum  aliquem  a  quoquam,  cujuscumque  status 
gradus  vel  conditionis  fuerit,  et  quavis  etiamsi  pontificali 
dignitate  prefulgeat,  super  premiseis  aut  eorum  aliquo, 
seu  rebus  et  bonis,  que  ad  ipsos  quomodolibet  spectant 
aut  spectare  poterunt  infuturum,  seu  aliis,  que  ipsorum 
devotionem  concernunt  aut  respiciunt,  quomodolibet  impeti 
seu  indebite  molestari  ac  molestatores  predictos,  quociens 
super  hoc  a  prebiteris  et  clericis  prefatis  vel  eorum  aliquo 
requisiti  fueritis,  per  censuram  ecclesiasticam  et  aliajuris 
remedia,  ut  a  quibusvis  gravaminibus  et  molestationibus 
desistant,  eadem  auctoritate  compellatis,  et  nichilominus, 
legitimis  super  hiis  per  vos  habendis  servatis  processibus, 
eos,  quotiens  expediënt,  aggravare  curetis,  contradictores 
per  censuram  ecclesiasticam  appellatione  postporita  com- 
pescendo1),  invocato  ad  hoc,  si  opus  fuerit,  auxilio 
brachii  secularis.  Nos  insuper  clericis  predictis,  qui  in 
dictis  domibus  pro  tempore  resederint,  presentibus  et 
futuris,  ut  ad  sacerdocii  et  quoscumque  alios  ordines  se 
promoveri,  alio  non  obsistente  canonico,  rite  ac  libere 
facere  valeant,  etiam  licet  titulos  beneficiales  seu  alia 
ecclesiastica  seu  patrimonialia  bona  non  habeant,  aucto- 
ritatej  apostolica  tenore  presentium  indulgemus;  non 
obstantibus  felicis  recordationis  Bonifacii  pape  Vin,  pre- 
decessoris  nostri,  illis  presertim  quibus  cavetur,  ne  quis 
extra  suam  civitatem  vel  diocesim,  nisi  in  certis  exceptis 
casibus,  et  in  illis  ultra  unam  dietam  a  fine  sue  diocecis 
ad  judicium  evocetur,  seu  ne  judices  a  sede  apostolica 
deputati  extra  civitatem  vel2)  diocesim,  in  quibus  depu- 
tati  fuerint,  contra  quoscumque  procedere,  sive  alii  vel 
aliis  vices  suas  committere  presumant;  ac  de  duobis  dietis 
in  concilio  generali  vel  aliis  apostolicis  constitutionibus, 
ceterisque  contrariis  quibuscumque,  aut  si  aliquibus  com- 
muniter  vel  divisim  ab  eadem  sit  sede  indultum,  quod 
interdici,  suspendi  vel  excommunicari ,  aut  extra  vel  ultra 
certa  loca  ad  judicium  evocari  non  possint  per   litteras 


1)  In   het  Archief  van   het   Aartsbisdom    Utrecht  blz.   113  staat  in 
plaats  van  de  cursief  gedrukte  woorden  alleen  „etiam  invocato"  etc. 

2)  In  het  Archief  blz.  114  staat  „et". 

Derde  Serie.    Werken  N*.  13.  33 


Digitized  by 


Google 


518 

apostolicas,  non  facientes  plenam  et  expresaam  ac  de  verbo 
ad  verbum  de  indulto  hujusmodi  mentionem.  Datum  Rome 
apud  sanctum  Petrum  anno  incarnationis  Dominice  mil- 
lesimo  quadringentesimo  tricesimo  primo,  octavo  Idus 
Decembris,  pontificatus  nostri  anno  primo. 

Naar  het  origineel  in  het  Archief  der  Emanuels- 
huizen  te  Zwolle.  —  Ook  in  afschrift  in  de  Kroniek 
van  het  Fraterhuis  te  Doesburg.  —  Uitgg.  naar 
een  afschrift  van  Bartholomeus  de  Bonitis  dd.  1438 
Februari  10 ,  (zie  N°  4)  in  het  Archief  van  het 
Aartsbisdom  Utrecht,  deel  V,  bh.  104—116.  — 
Ook  gedrukt  in  het  Archief  voor  Kerkelijke  Ge- 
schiedenis XVIII  ded,  bh.  109—118. 


4,  1438  Februari  10. 

Bartholomeus  de  Bonitis  de  Urbe  Veteri,  decretorum 
doctor,  magister  sancti  Jacobi  de  Alto-Passu,  domini 
nostri  papae  cubicularius,  ipsiusque  et  ejus  camerarii, 
necnon  curiae  causarum  camerae  apostolicae  auditor  ge- 
neralis, maakt  bekend,  dat  hij  op  verzoek  van  magister 
Theodoricus  Gerardi  de  Crumenye,  clericus  Traiectensis 
diocesis,  diegenen  heeft  gedagvaard,  die  de  echtheid  der 
stukken  van  den  H.  Vader  betwisten;  dat  zij  echter  op 
den  bepaalden  dag  niet  zijn  verschenen  en  hij  hen  der- 
halve, na  een  behoorlijk  onderzoek,  voor  rechtsverachters 
houdende,  magister  Gerardus  de  Vulterris,  curiae  camerae 
apostolicae  notarius  et  scriba,  gelast  heeft  van  het  betwiste 
stuk  (bul  van  Eugenius  IV,  dd.  1431  December  6:  (zie 
N°  3)  een  afschrift  in  openbaren  vorm  te  maken;  dat 
hij  na  zorgvuldige  collatie  aan  dit  afechrift  zijne  rech- 
terlijke bekrachtiging  en  bevestiging,  alsook  die  van  het 
gerechtshof  der  Curia  Camerae  Apostolicae  verleend  heeft. 

Datum  et  actum  Ferrariae  in  domo  habitationis  nostrae. . . 
anno  a  nativitate  Domini  1438,  indictione  prima,  die  vero 
Lunae   10   mensis   Februarii,   pontificatus  sanctissimi  in 


Digitized  by 


Google 


519 

Christo  Patris  et  Domini  nostri,  domini  Eugenii,  divina 
providentia  papae  quarti,  anno  septimo. 

Naar  het  origineel,  uitgeg.  in  het  Archief  van 
het  Aartsbisdom  Utrecht,  deel  V,  bh.  104—106. 

Met  een  transsumpt  der  bid  dd.  1431  Dec.  6, 
door  den  notaris  Gerardus  Johannes  Maffei  de 
VóUerris  en  diens  signatuur. 


5.  1485  Maart  17. 

David  van  Bourgondiè,  bisschop  van  Utrecht, 
gelast  een  strenge  visitatie  in  de  Frater-  en 
Zusterhuizen  en  omschrijft  de  rechten  van  de 
visitatoren. 

David  de  Burgundia,  Dei  et  apostolice  sedis  gracia  epi- 
scopus  ecclesie  Traiectensis,  venerabilibus  et  devotis  nostris 
presbiteris  et  rectoribus  domorum  nostrarum  presbiterorum, 
clericorum  ac  aliarum  personarum  in  Daventria,  in  Zwollis 
et  in  Monte  sancti  Jheronimi  prope  Hattem,  nobis  in 
Christo  dilectis,  salutem  et  ad  infrascripta  debitam  ad- 
hibere  diligenciam.  Fama  multorum  veridicorum,  nee- 
non  operum  scandalosorum  seu  perienlorum  subsequen- 
cium  attestacione  comprobata  ad  nos  currente  cognoyimus 
nonnullas  domos  seu  congregaciones,  tam  presbiterorum  et 
clericorum  quam  sororam  vestri  status,  in  communi  vita 
sine  proprietate  vivencium  in  nostra  diocesi  constitutas, 
idcirco  magnum  sustinuisse  dispendium  et  scandalum 
incurrisse,  quod  ordinariam  licenciam  et  secundum  ju  ris 
rigorem  non  habuerunt  temporibus  debitis  visitacionem. 
Volentes  igitur  dictie  periculis  seu  scandalis,  veluti  ex 
debito  nostre  pastoralis  sollicitudinis  reddimur  astricti, 
cum  debita  occurrere  diligentia,  et  desuper  de  congruis  et 
necessariis  remediis  pro  videre,  dominorum  apostolicorum 
legatorum  ac  predecessorum  nostrorum  vestigiis  inherendo, 
qui  vos  et  domus  vestras,  propter  lucrum  animarum,  spe- 
cialibus  dotaverunt  privilegiis;  sic  vestris  discrecionibus 
et  dilectionibus ,  de  quibus  in  Domino  singularem  gerimus 

33* 


Digitized  by 


Google 


520 

confidenciam,  presencium  tenore  seriose  committimus,  et, 
si  opus  fuerit,  districte  precipiendo  mandamus,  quatenus 
vos  aut  duo  ex  vobis,  vel  alii  devoti,  probi  et  discreti 
viri,  in  colloquio  vestro  ad  actum  bujusmodi  visitacionis 
disponendi,  adjunctis,  si  necessarium  fuerit,  aliis  devotia 
vel  religiosis  viris,  dictas  domos,  et  alias  vestri  status 
domos  in  nostra  diocesi  constitutas,  nonnulla  eciam  loca, 
conventus,  sive  monasteria  nostre  dyocesis,  in  quibus  pro 
salubri  directione  feminearum  personarum  inibi  Deo  ser- 
viencium  de  domibus  vestris  rectores  vel  confessores 
earundem  ex  caritate  fuerint  ordinati,  expetentes  inibi 
legalem  et  canonicam  visitacionem ,  nostris  nomine  et 
auctoritate  celebratis,  de  dictie  periculis,  scandalis  et  in- 
commodis  exactam  inquisicionem  facientes,  excessus  et 
defectus  inventos,  confessos  sive  probatos,  penes  ju  ris  cano- 
nici  rigorem  et  vestrarum  domorum  consuetudines  ac  sta- 
tutorum  tenorem  districte  reformetis,  corrigaüs  et  emen- 
detis;  nominatim  vero  rebelles,  contumaces,  incontinentes, 
inobedientes,  aut  penitenciam  pro  consuetudinibus  et 
statutis  non  servatis  taxatam,  vel  per  visitatores  sive 
rectores  vel  confessores  sororum  decernendam  agere  no- 
lentes1),  necnon  eciam  proprietarios  seu  proprietarias,  per 
vos  compertos  sive  compertas,  per  suspensionem  a  cele- 
bratione  missarum,  ab  execucione  suorum  ordinum,  ab 
audicione  confessionum  et  receptione  cujuscunque  sacra- 
menti  ac  per  privacionem  suarum  vocum  et  votorum ,  per 
separacionem  ac  seclusionem  a  consorcio  et  communione 
fratrum  aliorum  ac  aliarum  sororum,  ne  eos  vel  eas  per 
prava  colloquia  et  malam  conversacionem  inficiant  vel 
per  vertan  t,  eciam  per  incarceracionem ,  si  id  necessarium 
judicaveritis,  et  propter  timorem  aliorum  et  emendacionem 
rebellium,  visum  fuerit  magis  expedire;  sive  per  alias 
penas  et  censuras  ecclesiasticas,  eousque  volurous  per  vos 
sive  per  rectores  predictos  et  confessores,  eos  vel  eas 
posse  arctari,  corrigi  et  puniri,  donec  ad  plenam  obedien- 
ciam  vestram  et  statutorum  vestrorum  ac  consuetudinem 


1)  De  in  dit  stuk  voorkomende  cursief  gedrukte  woorden  staan  niet 
in  de  uitgave  van  Vorstman,  Archief  voor  Kerk  el.  Geschiedenis,  deel 
XVIII  p.  117. 


•  Digitized  by 


Google 


521 


redierint ,  ac  proprietatum  suarum  plenariam  ac  perfectam 
abrenunciacionem   fecerint;  precipientes  omnibus  et  sin- 
gulis    rectoribus,    presbiteris,  clericis,  personis  domorum 
prefatarum,   necnon   sororibus,   conversis   ac   monialibus 
pretactis,  auctoritate  n ostra  ordinaria,  sub  excommunica- 
cionis   pena,    quam   statim   per   rebellionem   contumaces 
incurrent  ac  sub  mulcta  *)  quinquaginta  scudatorum  au- 
reorum  regis  Francie,  pro  una  media  (parte)  pauperibus 
Christi,  et  pro  alia  parte  media  ad  nostram  et  fiscalis  nostri 
utilitatem  irremissibiliter  applicandorum,  si  pena  pecuniaria 
commissa  fuerit,  quam  tociens  incurrent,  quociens  aliquis 
vel    aliqua    prenominatorum    contra   vestram   hujusmodi 
visitacionem  ordinariam  aut  contra  mandata  vestra,  immo 
verius  nostra,  quicquam  attemptaverint,  sive  visitacionem 
vestram  admittere   noluerint,  et  que  pro  utilitate  domo- 
rum sive  personarum  in  visitacione  hujusmodi  ordinata 
fuerint,  tenere  et  observare  recusaverint;  superiores  vero 
utriusque  sexus,   sive  et  quoscunque  minores  officiales, 
si  ita  congruere  perspexeritis,  destituatis,  et  a  suis  admi- 
ni8tracionibus  sive  commissionibus  penitus  absolvatis  et 
exoneretis,    ac    alios    superiores,   et  quoscunque  minores 
officiales  loco   destitutorum  iterato  instituatis,   atque  in 
preraissis   disponatis,   ordinetis,    committatis  et  cum  ple- 
nitudine   potestatis  agatis,   veluti  pro  salubri  directione 
dictarum  domorum  et  personarum  expedire  et  congruere 
decreveritis,  et  que  nos,  si  presentes  fuerimus,  in  hujus- 
modi  negocio  agere  potuerimus.    In  inquisicione  vero  cri- 
minwm  et  excessuum  quorumcunque ,  si  ita  opus  fuerit,  jura- 
mentum  imponere,  exigere  et  recipere  vdUbitis.    Damus  eciam 
et  concedimus  specialiter  vobis  visitatoribus  et  rectoribus 
domorum,  ipsis   eciam  confessoribus ,  per  vestram  tarnen 
commissionem ,    singularem    facultatem    et   auctoritatem , 
sorores  domorum  sive  locorum  predictorum,  humiliter  id 
exigentes,   vice   et  auctoritate  nostris,   ad  ordinem  beati 
Augustini,   vel  alterius  sancti  acceptandi,  eisque  regulam 
tradendi,  illas  eciam  investiendi  et  includendi,  acprofes- 


1)  Bij   Vorstman,   Archief  voor  Kerke!.  Geschiedenis  deel  XVIII,  p. 
117  staat  „pena." 


Digitized  by 


Google 


522 

sionem  ab  eis  acceptandi  et  alias  de  eis  disponendi,  que- 
nam  et  quociens  visum  fuerit  expedire.  Concedimus 
insuper  dictis  yestris  dilectionibus  ac  discrecionibus ,  ac 
rectoribus  sive  confessoribus  in  domibus  predictis  con- 
stitutis,  ac  cuilibet  vestrum  in  solidum,  ut  per  vos  sive 
per  alios  ydoneos  visitatores ,  in  colloquio  vestro  vel  alias 
deputandos,  confessiones  personarum  utriusque  sexus 
dictas  domus  inhabitancium  diligenter  audire,  eas  ab 
omnibus  peceatü,  excessibus  et  criminibus,  eciam  censuris 
et  penis  nostre  ordinarie  jurisdictioni  ex  statuto,  privilegio 
vel  consuetudine  et  alias  qualitercunque  reservatis,  ab- 
solvere  ac  alias  hujusmodi  personis  in  foro  penitenciali 
ita  providere  valeatie,  prout  id  ipsum  quomodolibet  de- 
creveritis  expedire;  privilegiis,  indultis  et  concessionibus , 
dictis  domibus,  presidentibus,  rectoribus  sive  confessoribus 
earundem  dudum  per  nos  aut  per  nostros  predecessores 
forsitan  factis  sive  datis,  quibus',  certis  eciam  ex  causis 
et  motivis  rationalibus  vigentibus,  hac  vice  derogamus, 
generali  revocacione  vel  speciali,  a  nobis  vel  successori- 
bus  nostris  facta  vel  fienda,  ubi  de  verbo  ad  verbum 
presens  privilegium  non  fuerit  positum  eciam  et  expres- 
sum  ac  in  parte  vel  in  toto  revocatum,  ceterisque  in 
contrarium  facientibus  non  obstantibus  quibuscunque. 
Presentibus,  pro  nobis  et  successoribus  nostris  perpetuis 
temporibus  valituris.  Datum  anno  Domini  1485,  sub  nostri 
sigilli  testimonio  ex  certa  nostra  sciencia  et  commissione 
in  festo  sancte  Gbertrudis  Virginis  presentibus  appensi. 

Naar  het  Cartul.  fol.  17r.  —  Het  origineel 
berust  in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van  Sint 
Michiel  te  Zwolle.  —  Gedrukt  in  het  Archief  voor 
Kerkelijke  Geschiedenis,  deel  XVIII,  bh.  114—118. 

6.  1486  Juli. 

Paus  Innocentius  VIII  bevestigt  de  verordeningen 
van  bisschop  David  van  Bourgondü,  betreffende 
de  visitatie  van  de  Frater-  en  Zusterhuizen. 

Innocencius,  episcopus,  servus  servorum  Dei,adperpe- 
tuam   rei   memoriam.    Ad   felicem  et  prosperum  statum 


Digitized  by 


Google 


523 


personarum  omnium,  presertim  nobis  et  apostolice  sedi 
devotarum,  libenter  intendimus  et  ea,  que  pro  illarum 
salutari  «)  directione  ac  pace  et  tranquillitate  presertim 
per  ecclesiasticos  prelatos  provide  facta  et  ordinata  fuisse 
comperimus,  ut  firma  perpetuo  et  inconcussa  remaneant*), 
libenter,  cum  a  nobis  petitur,  apostolico  munimine  robo- 
ramus.  Exhibita  siquidem  nobis  nuper  *)  pro  pace  dilec- 
torum  filiorum  rectorum,  presbiterorum  et  clericorum  con- 
gregacionis  domorum  Domini  Florencii  nuncupate  in 
Daventria,  in  Z  wollis  ac  in  Monte  Sancti  Jheronimi  prope 
Hattem ,  in  communi  vivencium ,  Traiectensis  dyocesis  <*), 
petitio  continebat:  quod  olim  venerabilis  frater  noster 
David,  episcopus  Traiectensis,  volens  scandalis  et  periculis 
ob  non  visitacionem  ordinariam  presbiterorum ,  clericorum 
et  sororum  eorum  status  seu  congregacionis  in  communi 
vita  sine  proprietate  vivencium  provenientibus  *)  occurrere, 
per  suas  litteras  prefatis  rectoribus  auctoritate  ordinaria 
commisit  et  mandavit,  ut  ipsi  vel  duo  ex  ipsis,  seu  alii 
devoti,  probi  et  discreti  viri  in  colloquio  eorum  adactum 
visitacionis  disponendi,  adjunctis,  si  necessarium  fuerit/), 
aliis  devotis  et  religiosis  viris,  predictas  et  alias  domus 
dicti  status  in  prefata  dyocesi  constitutas,  nonnulla  eciam 
loca,  conventus  seu  monasteria  ejuedem  dyocesis,  in  quibus 
pro  salubri  directione  ferainearum  personarum,  inibi  Deo 
serviencium,  de  dictis  domibus  rectores  sive  confessores 
earumdem  feminearum  personarum  ex  caritate  fuerint 
ordinati,  expetentes  inibi  canonicam  visitacionem,  prefati 
David  episcopi  nomine  et  ejus  et  a[uctoritate]  celebrarent, 
de  periculis  et  scandalis  inquirerent,  reformarent,  corri ge- 
rent, proprietarios  seu  proprietarias  ad  abrenunciacionem 
proprietatis,   et  sub  diversis  tune  expreseis,  eciam  incar- 


In  het  Archief  voor  KerkeL-Geschicd.  komen  de  volgende  afwijkingen 
voor : 
o)  salubri. 
b)  maneant. 
e)  nuper  nobis. 
d)  diocceseos. 
$)  provemendo. 
ƒ )  foret. 


Digitized  by 


Google 


524 


ceracionis,  penis  et  censuris  cogerent  et  compellerent ; 
superiores  vero  utriusque  sexus,  sive  quoscunque  officiales, 
si  ita  congruere  perspicerent ,  destituerent  et  a  suis  ad- 
ministracionibus  sive  commissionibus  penitus  absolveren t 
et  exonerarent,  ac  alios  superiores  et  officiales  loco  desti- 
tutorum  substitueren t  atque  in  premissis  disponeren!, 
ordinarent,  committerent  et  cum  plenitudine  potestatis 
agerent,  veluti  pro  salubri  directione  dictarum  domo  rum 
ac  *)  personarum  earundem  expedire  cognoscerent,  et  que 
ipsemet  episcopus  in  hujusmodi  negociis,  si  presens  fuis- 
set*),  facere  posset,  cum  potestate  ante  inquisicionem  c) 
criminum  et  excessuum  juramentum  imponendi,  exigendi 
et  recipiendi,  necnon  presbiteros,  clericos  et  sorores 
domorum  et  locorum  predictorum  humiliter  id  exigentes, 
vice  et  auctoritate  predictis  ad  sancti  Augustini  vel  quem- 
cunque  alium  ordinem  recipiendi,  eisque  regulam  ipsius 
ordinis  tradendi;  illas  eciam  investiendi,  includendi  ac 
professionem  ab  eis  recipiendi ,  ac  eciam  confessiones  per- 
sonarum utriusque  sexus  dictam  domum  inhabitancium 
diligenter  audiendi,  easque  ab  omnibus  peccatis,  excessibus 
et  criminibus,  eciam  censuris  et  penis ,  jurisdictioni  sue 
ordinarie  ex  statu to,  privilegio,  consuetudine  vel  alias 
reservatis,  absolvendi,  ac  alias  personis  ipsis  in  foro  peni- 
tenciali  providendi  aliisque  facultatibus  cum  clausuia,  quod 
ille  revocate  non  censerentur,  per  ipsum  vel  successores 
suos,  nisi  ipsum  privilegium,  de  quo  in  ipsis  litteris  fit 
mencio,  foret  de  verbo  ad  verbum  positum,  ac  in  parte 
vel  in  toto  revocatum,  prout  in  litteris  ipsius  David  epi- 
scopi  desuper  confectis,  dicitur  plenius  contineri. 

Quare  pro  parte  rectorum,  presbiterorum  et  clericorum 
predictorum  nobis  fuit  humiliter  supplicatum,  utcommis- 
sioni  et  mandato  predictis,  pro  illorum  subsistencia  firmiori 
robur  apostolice  confirmacionis  adjicere  aliasque  in  pre- 
missis oportune  providere  de  benignitate  apostolica  dig- 
naremur.     Nos  igitur,   qui    ecclesiasticarum    personarum 


o)  et. 

h)  foret. 

c)  inquisitionis. 


Digitized  by 


Google 


525 

quarumlibet  pacem  et  quietem  ac  earum  status  felicem  et 
prosperum  directionem  sinceris  desideriis  exoptamus, 
singulis  ex  rectoribus  ac  presbiteris  et  clericis  prefatis  a 
quibuscunque  excommunicationis ,  suspensionis  et  inter- 
dicti  ac  aliis  ecclesiasticis  sentenciis,  censuris  et  penis, 
a  jure  vel  ab  hoimne  quavis  occasione  vel  causa  latis,  si 
quis  quomodolibet  innodati  existunt,  ad  effectum  presen- 
cium  dumtaxat  consequenduin ,  harum  serie  absolventes 
et  absolutos  fore  censentes,  hujusmodi  supplicacionibus 
inclinati,  commissionem  et  mandatum  predicta,  ac  prout 
illa  concernunt  omnia  et  singula  in  dictis  litteris  contenta, 
auctoritate  apostolica  tenore  presencium  approbamus  et 
confirmamus  ac  presentis  scriptis  patrocinio  communimus, 
decernentes  illa  robur  obtinere  perpetue  firmitatis.  Et 
nichilominus  rectoribus  et  presbiteris  prefatis  similia  com- 
missionem et  mandatum  eadem  auctoritate  apostolica  de 
novo  concedimus  per  presentes,  ita  tarnen  quod  recepci- 
ones  de  personis  predictis  per  eos  ad  aliquem  ordinem 
üaciende  fieri  debeant  ad  regulam  per  sedem  apostolicam 
approbatam;  non  obstantibus  constitucionibus  et  ordina- 
cionibus  apostolicis  ac  statutis  et  consuetudinibus  monas- 
teriorum,  locorum  et  ordinum  quorumcunque  juramento, 
confirmacione  apostolica,  vel  quavis  alia  firmitate  roboratis 
ceterisque  contrariis  quibuscunque.  Nulli  ergo  omnino 
liceat  hanc  paginam  nostre  absolucionis,  approbacionis , 
communicacionis,  amfirmacionü,  comtitucionis l)  et  conces- 
sionis  infringere  vel  ei  ausu  temerario  contraire.  Si  quis 
autem  hoc  attemptare  presumpserit,  indignacionem  omni- 
potentis  Dei  ac  beatorum  Petri  et  Pauli  Apostolorum  ejus 
se  noverit  incursurum.  Datum  Rome  apud  sanctum  Petrum 
anno  incarnacionis  Dominice  M°cccc°lxxxvi°,  quinto  Idus 
Julii,  pontificatus  nostri  anno  secundo. 

Naar  het  Cartvi.  jol.  17v.  —  Gedrukt  in  het 
Archief  voor  Kerkelijke  Geschiedenis,  deel  XVIII, 
bh.  119—122. 


1)   De    cursief   gedrukte    woorden   staan    niet   in    de   uitgave   van 
Vorstman. 


Digitized  by 


Google 


526 

7.  1500  Augustus  24. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt de  voorrechten  der  broeders  en  zusters  van 
het  gemeenzame  leven,  behoorende  tot  het  Collo- 
quium te  Zwolle,  door  de  pausen  en  zijne  voor* 
gangers,  de  bisschoppen  van  Utrecht,  hun  ge- 
schonken, en  verleent  hun  verschillende  andere. 

Fredericus,  marchio  Badensis,  Dei  et  apostolice  sedis 
gracia  episcopue  Traiectensis,  dilectis  nobis  in  Christo 
rectoribus,  presbiteris,  clericis  ac  personis  domorum  opi- 
dorura  nostrorum  Daventriensis  et  Swollensis,  necnon 
Montis  Sancti  Jheronimi  prope  Hattem  atque  oppidi  nostri 
Groningensis,  ceterisque  domibus  et  congregacionibus  atque 
conventibus  tam  virorum  quam  mulierum,  colloquio  Swol- 
lensi  subjectis  et  ad  illud  spectantibus  ac  pertinentibus, 
omnibusque  aliis  et  singulis,  quorum  interest,  interent 
seu  interesse  poterit  quomodolibet  in  futurum,  salutem 
et  sinceram  in  Domino  caritatem.  lila  libenter  concedi- 
mus,  per  que  devotarum  personarum  congregacionibus 
omnipotenti  Deo  in  humilitatis  spiritu  famulandi  sincerior 
detur  aggressus,  ipsarumque  devocio  laudabilis  firmius 
solidetur  ac  divine  gracie  consequende  reddantur  apciores. 
Cum  itaque,  sicut  veridicis  testimoniis  recepimus,  multis 
vos  fore  graciis,  privilegiis  et  indultis,  tam  a  sancta  sede 
apostolica  quam  eciam  auctoritate  ordinaria  concessis,  fore 
et  esse  roboratos  ac  munitos.  Ut  igitur  hujusmodi  privi- 
legiis ,  graciis  et  indultis  libere  et  sincere  in  nostra  dyocesi 
uti  et  frui  valeatis,  eapropter  et  certis  nos  moventibus 
causis  et  racionibus  omnia  et  singula  privilegia,  indulta 
atque  gracias  vobis  conjunctira  aut  divisim  et  vestro  col- 
loquio tam  a  sancta  sede  apostolica  quam  auctoritate 
ordinaria  et  si g rianter  per  felicis  recordacionis  dominum 
David  de  Burgundia,  episcopum  Traiectensem ,  prede- 
cessorem  nostrum,  eciam  quoad  confessores  deputandos 
et  ordinandos,  confessiones  eis  confiteri  volencium  au- 
diendos,  sub  quibuscunque  verborum  formis,  expressio- 
nibus  et  clausulis  concessa  et  concessas,  que  et  quas  hic  pro 
expressis  haberi  volumus,  ex  certa  nostra  sciencia  ratifi- 


Digitized  by 


Google 


527 


camus  et  approbamus,  rataque  et  grata  habemus  etinvio- 
labiliter  vol  umus  observari,  eaque  et  eas  nostra  ordinaria 
auctoritate  in  Dei  nomine  confirmamus,  et  insuper  ex 
eingulari  dono  gracie,  ut  clericos  domorum  conventuum  et 
congregacionum  in  nostra  dyoceso  Traiectenei  existencium 
super  communibus  bonis  domus,  conventus  seu  congrega- 
cionis,  in  qua  moram  trahunt,  aut  alio  quovis  justo  titulo 
antistite  noto  catholico  sacrosancte  Romane  eoclesie  subjecto 
ad  omnes  sacros  et  non  sacros  ordines  se  ordinari  facere 
possint,  dummodo  sufficentes  et  ydonei  reperti  fuerint; 
bonaque  vaga  et  injuste  acquisita,  quorum  verus  dominus 
ignoratur,  in  usus  verorum  pauperum  Christi  vel  aliis 
pios  usus,  prout  anime  eorum  saluti  crediderint  magis  ex- 
pedire,  applicare  seu  applicari  facere;  corpora  defunctorum 
domorum  congregacionum  et  conventuum  prefatorum,  in 
quibusvis  ecclesüs  vel  cimiteriis  sepultorum  aut  sepelien- 
dorum,  exhumare  et  iterum  in  alia  ecclesia  vestra  seu 
cimiterio  vestro  ecclesiastice  sepulture  cum  eorum  juribus 
et  pertinenciis  tradere  et  collocare;  quouque  corpora  seu 
cadavera  domorum  congregacionum  et  conventuum  pre- 
dictorum  ac  personarum  earundem ,  que  se  precipitaverint, 
interfecerint,  infirmitate  corporis  vel  dyabolica  instigacione 
causante  et  instigante  seu  alias  seipsas  taliter  leserint  et 
vulneraverint,  ut  mors  inde  subsequatur,  in  locis  non 
consecratis  occulte  et  absque  ulteriori  requisitione  sepelire 
et  sepelire  facere;  et  in  eisdem  vestris  domibus  conventibus 
et  congregacionibus  et  extra  locis  decentibus  et  ornatis  ac 
congrue  adaptatis  supra  lapidem  stabilem  aut  [fol.  14T] 
portatilem  consecratum  divina  missarum  solempnia,  eciam 
ante  lucem,  et  aliarum  horarum  officia  cum  cantu  celebrare 
vel  sine  cantu  celebrare  ac  per  quemcunque  presbiterum 
aptum  et  ydoneum  celebrari  et  decantari  facere  possitis  et 
valeatis,  vobis  tenore  presencium  licenciam  et  auctoritatem 
concedimus  et  impertimur.  Et  insuper  utvisitatores,rectores 
et  confessores  domorum,  congregacionum  et  conventuum 
predictorum,  tociens  quociens  expediens  fuerit  atque  oportu- 
num,  in  domibus  congregacionibus  et  conventibus  predictis 
presbiterum  secularem  seu  religiosum  ac  seculares  vel  reli- 
giosos  nominare  et  ordinare  possint  confessores,  qui  auditis 
confessionibus  personarum  earumdem  eas  ac  earum  quam- 


Digitized  by 


Google 


528 


libet  ab  omnibus  peccatis  criminibus  excessibus  ac  censuris 
ac  penis,  eciam  si  pro  injectione  manuutn  in  clericum  fuerit 
in  casibus  nostre  ordinarie  potestati  quomodolibet  reser- 
vatis,  prout  et  quemadmodum  visitatores,  rectores  et  con- 
fessores  ipsi  desuper  pro  seipsis  habent  in  mandatis  et  id 
personaliter  fecerint,  absolvere  valeat  seu  valeant,  vobis 
eciam  presencium  tenore  indulgemus.  Presentibus  pro 
nobis  et  successoribus  nostris  perpetuo  valituris.  Datum 
nostro  sub  sigillo  ad  causas  presentibus  appenso,  anno 
Domini  M°  quingentesimo ,  die  vero  vicesima  quarta 
mensis  Augusti. 

Naar  het  Cartul.  fol.  14r.  Het  origineel  berust 
in  het  Archief  der  R.  K.  parochie  van  St.  Middel 
te  Zwolle. 

NB.  Dit  stuk  heeft  tot  opschrift :  „Littera  domini  Frederici  Badensis 
epiacopi  Traiectensis." 

8.  1501  Maart  8. 

Raymundus,  kardinaal  en  pauselijk  legaat,  ver- 
leent  aan  de  Broeders  van  het  Gemeene  Leven 
dezelfde  voorrechten,  die  de  Reguliere  Kannttn- 
niken  genieten. 

Raymundu8,  miseratione  divina  sacrosancte  Romane 
ecclesie  tituli  sancte  Marie  Nove  presbyter  cardinalis, 
Surcensis,  ad  universam  Germaniam,  Daciam,  Suetiam, 
Norwegiam,  Frieiam,  Prussiam  omnesque  et  singulas  illa- 
rum  provincias  civitates  terras  et  loca,  etiam  sacro  Ronaano 
imperio  in  ipsa  Germania  subjecta  ac  eis  adjacentia  apos- 
tolice  sedis  [blz.  253]  de  latere  legatus,  ad  perpetuam  rei 
memoriam.  Ex  injuncto  nobis  ab  apostolica  sede  legationis 
officio  ad  ea  libenter  intendiraus,  per  que  christifidelium 
quorumlibet  presertim  religiosorum  sub  regularis  obser- 
vantie disciplina  famulantium  commoditatibus  salubriter 
valeat  provideri.  Exhibita  siquidem  nobis  nuper  pro 
parte  dilectorum  nobis  in  Christo  rectorum  et  patrum 
presbyterorum  et  clericorum  domorum  Sancti  Gregorii 
Zwollensis,  Florentii  Daventriensis  oppidorum,  et  Montis 
Sancti  Hieronymi  prope  Hattem,   Traiectensis  diocesis, 


Digitized  by 


Google 


529 


regulariter  et  bene  viventium  petitio  continebat,  quod 
rectores ,  presbyteri  et  persone  dictarum  domorum ,  necnon 
rectores  et  confessores  aliarum  domorum  presbyterorum 
ac  etiam  sororttm  in  diversie  provinciis  consistentium 
ejusdein  status  sancti  Gregorii  ad  instar  probatorum  reli- 
giosorum  hactenus  laudabiliter  vixerunt  ac  vivant  ac 
capitulum  annuale  inter  eos  in  prefata  domo  Zwollensii 
celebrare  et  insimul  convenire  soleant,  communionem 
quoque  et  familiaritatem  cum  canonicis  Regularibus  sancti 
Augustini  domus  Windesium,  ejusdem  Traiectensis  diocesis, 
habeant,  ac  domus  ipsa  per  fratres  et  sacerdotes,  qui  ad 
capitulum  domus  Suollensis  solent  convenire,  fundata 
existat,  quodque  prior  domus  Windeshemensis  predicte 
pro  tempore  existens  nonnullas  domus  [blz.  264]  fratrum 
Sancti  Hieronymi  prope  Hattem  et  Florentii  opidi  Daven- 
triensis, Traiectensis  diocesis,  visitare  solet,  et  propterea, 
si  eisdem  rectoribus  presbyterorum,  clericorum  et  sororum 
tam  domorum  Suollensis,  Daventriensis  et  Sancti  Hiero- 
nymi prope  Hattem ,  quam  aliarum  domorum  predictarum 
concederetur,  quod  ipsi  et  eorum  successoribus  privilegiis, 
gratiis,  immunitatibus,  indulgentiis,  indultis  et  libertatibus 
domui  Windeshemensi  et  aliis  domibus  sub  capitulo  Win- 
deshemense  hactenus  per  quosvis  Romanos  pontifices  con- 
cessie et  quibus  canonici  Regulares  dictarum  domorum 
utuntur,  potiuntur  et  gaudent  ac  uti  et  gaudere  poterunt 
in  futurum,  ad  eorum  instar  gaudere  possent,  profecto 
commoditatibus  rectorum  et  domorum  predictarum  pluri- 
mam  consuleretur.  Quare  pro  parte  rectorum  predictorum 
nobis  f  uit  humiliter  supplicatum,  quatenus  statui  eorum 
in  premissis  oportune  providere  dignaremur.  Nos  igitur 
hujusmodi  supplicationibus  inclinati,  quod  rectores  pres- 
byterorum, clericorum  et  sororum  tam  domorum  Zwollensis, 
Daventriensis  et  Sancti  Hieronymi  prope  Hattem,  quam 
aliarum  domorum,  sub  capitulo  seu  colloquio  earundem  do- 
morum Zwollensis,  Daventriensis  et  Sancti  Hiero-[blz.  255] 
nymi  prope  Hattem  conprehensarum ,  de  cetero  perpetuis 
futuris  temporibus  omnibus  et  singulis  privilegiis,  immu- 
nitatibus, prerogativis ,  indulgentiis  et  indultis  Windes- 
hemensibus  et  aliis  domibus ,  sub  capitulo  Wiudeshemense 
comprehensis  et  pertinentibus,  per  summos  Romanos  ponti- 


Digitized  by 


Google 


530 

fices  hactenus  concessia  et  quibus  prior  Windeshemensis 
et  rectores  aliarum  domorum  predictarum  quomodolibet 
utuntur,  potiuntur  et  gaudent  ac  uti,  potiri  et  gaudere  po- 
terunt  quomodolibet  in  futurum,  ad  eorum  instar  pariformiter 
et  absque  ulla  differentia,  sine  tarnen  eorum  ac  locorum 
ordinariorum,  in  quorum  jurisdictionem  prefate  domus 
consistunt,  prejuditio,  uti,  potiri  et  gaudere  possunt  et 
valeant,  authoritate  legationis  nostre,  qua  fungimur  in 
hac  parte,  tenore  presentium  concedimus  et  indulgemus. 
Tenores  quorumcunque  privilegiorum ,  indultorum,  indul- 
gentiarum  et  prerogativarum  hujusmodi,  presentibus  pro 
expressis  habendis,  non  obstantibus  constitutionibus  et 
ordinationibus  apostolicie  ac  domorum  et  ordinum  predic- 
torum  etiam  juramento  confirmatione  apostolica  vel  quavis 
alia  firmitate  roboratis  statutie  et  consuetudinibus,  necnon 
regulis,  quibus  cavetur,  ne  privilegia  seu  indulta  aliquibus 
concedantur,  nisi  in  literia  concessionum  hujusmodi  mentio 
fiat  de  eis  expressa,  ceterisque  contrariis  quibuscunque. 
In  quorum  fidem  presentes  literas  fieri  nostrisque  sigillis 
jussimus  communiri.  Datum  Spire  anno  Incarnationis 
Dorainice  1501,  VIII  Idus  Martii,  pontificatus  sanctissimi 
in  Christo  Patris  et  Domini  nostri  domini  Alexandri 
divina  providentia  pape  VI  anno  10. 

Naar  een  afschrift  in  de  Kroniek  van  het  Fra- 
terhuis  te  Doesburg ,  bh.  252 — 258. 

Met  een  transfix  van  Fredericus  van  Baden , 
dd.  1513  December  15  (zie  N°  11). 

9.  1507  September  18. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  ver- 
leent aan  de  Broeders  voorrechten  betreffende  hun 
brevier. 

Fredericus,  marchio  Badensis,  Dei  et  apostolice  sedia 
gracia  episcopus  Traiectensis,  dilectis  nobis  in  Christo 
rectoribus  et  fratribus  congregacionum  domorum  nostrarum, 
colloquio  Zwollensi  in  nostra  dyocesi  subjectarum,  salutem 
et  sinceram  in  Domino  charitatem.  Devocioni  vestre  pro 
divini  cultus  decore  ex   singulari  dono  gracie  benignum 


Digitized  by 


Google 


531 


impercientes  consensum,  concedimus,  ut  in  dictis  domibus 
ïn  divinis  officiis  et  cerimoniis  preter  ea,  que  in  ordinario 
Traiectensis  ecclesie  sunt  impressa,  pro  devocionis  vestre  ac 
festivitatum  congrueticia  ex  ordinariis  aliarum  ecclesiarum 
aliqua  assumere  liceat  aut  mutare ,  prout  diversie  collegiis 
et  capitulis  in  Traiectensi  dyocesi  constitutis  ab  olim  et 
antea  est  concessnm,  ac  in  parte  vel  in  toto  capitulo  Wyn- 
desemensi  vos  conformare  possitis  et  valeatis.  pro  nobis 
et  successoribus  nostris  graciose  elargimur  per  presentes. 
Datum  nostro  sub  sigillo  ad  causas  presentibus  appenso, 
anno  Domini  millesimo  quingentesimo  septimo,  decimo 
octavo  mensis  Septembris. 

Naar  het  Cartui.  fol.  14*. 
NB.    Dit  stok  heelt  tot  opschrift:  „De  privilegio  in  horis  dicendis." 

10.  1512  Maart  20. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt de  voorrechten,  den  Broeders  door  zijne 
voorgangers  geschonken,  om  hunne  clerici  op  de 
gemeenschap  hunner  goederen  te  laten  wijden. 

PredeTicus,  marchio  Badensis,  Dei  et  apostolice  sedis 
gracia  episcopus  Traiectensis,  dilectis  nobis  in  Christo 
rectoribus,  presbiteris  et  clericis  domorum  opidorum  nos- 
trorum  Daventriensis ,  Swollensis,  necnon  Montis  Sancti 
Jheronimi  prope  Hattem,  ceterisque  domibus  et  congre- 
gacionibus  in  communi  viventibus,  colloquio  Zwollensi 
subjectis,  in  nostra  dyocesi  constitutis,  salutem  et  de 
bono  in  melius  semper  proficere.  E[x]igit  sincere  vestre 
devocionis  affectus,  quem  ad  nos  geritis,  continuumque 
servicium ,  quod  nostro  hortatu  et  jussu  circa  devotas  et 
religiosas  personas  exhibetis ,  sed  et  sedulum  ministerium , 
quod  pro  decore  domus  Dei  circa  scholares  impenditis, 
quatenus  favoribus  et  graciis  vos  proscquamur  oportunis. 
Hinc  est,  quod  attendentes  pium  predecessorum  et  nostrum 
ergo  vos  favorem,  quo  graciose  concesserunt  et  concessi- 
mus,  ut  clerici  domorum  vestrarum,  a  quocunque  noto 
catholico  antistite  graciam  et  communionem  sedis  aposto- 


Digitized  by 


Google 


532 


lice  habentes,  ordines  sacros  et  non  sacros  recipire  valeant, 
nunc  ex  singulari  dono  gracie  devotis  vestris  supplica- 
cionibus  inclinati,  ex  certa  nostra  sciencia  pro  nobis  et 
successoribus  nostris  concedimus,  quatenus  ex  nunc  et  in 
antea  in  nostra  dyocesi  et  ecclesia  pariformiter  et  per 
omnia,  ut  religiosi  sola  intytulacione  ad  sacros  ordines 
admittamini  et  promoveamini.  Nostrarum  testimonio  litte- 
rarum.  Datum  nostro  sub  sigillo  ad  causas  presentibus 
appenso,  anno  incarnacionis  dominice  millesimo  quingen- 
tesimo  duo  decimo,  Marcii  die  vicesimi. 

Naar  het  Carttd.  fol  14v. 
Het  origineel  berust  in  het  Archief  der  R.  Km 
parochie  v.  St.  Michiel  te  Zwolle. 

II.  1513  December  15. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt de  voorrechten,  den  Broeders  van  het 
Gemeene  Leven  door  den  kardinaal-legaat  Ray- 
mundus  geschonken. 

Fredericus,  marchio  de  Baden,  Dei  et  apostolice  sedis 
gratia  episcopus  Traiectensis ,  universis  et  singulis  chris- 
tifidelibus,  tam  presentibus  quam  futuris,  salutem  inEo, 
qui  est  vera  omnium  salus.  Noveritis,  quod  nos  ad  hu- 
milem  supplicationem  dilectorum  nobis  in  Ghristo  recto- 
rum  et  patrum  presbyterorum  et  clericorum  domorum 
Sancti  Gregorii  Zwollensis,  Florentii  Daventriensis  opido- 
rum  nostrorum  et  Montis  Sancti  Hieronymi  prope  Hattem 
nostre  diocesis,  necnon  et  aliarum  domorum  presbiterorum 
et  eciam  sororum  in  diversie  provintiie  consistentium,  status 
sancti  Gregorii  ad  instar  probatorum  religiosorum,  omnia 
et  singula  contenta,  narrata  et  descripta  in  literis  aposto- 
licis,  quibus  he  nostre  presentes  [blz.  257]  litere  sunt 
transfixe,  sigillo  felicis  recordationis  reverendissimi  in 
Christo  Patris  et  Domini,  domini  Raymundi,  miseratione 
divina  sacrosancte  Romane  ecclesie  tituli  sancte  Marie 
Nove  presbyteri  cardinalis  Surcensis,  ad  universam  Ger- 
maniam,  Daciam,  Suetiam  et  cetera  Apostolice  sedis  de 


Digitized  by 


Google 


S33 

latere  legati ,  de  cera  rubea  desuper  impendentes  sigillatas , 
ratificamus  et  approbamus,  rataque  et  grata  habeinus  et 
inviolabiliter  volumus  observari  eaque  nostra  ordinaria 
authoritate  in  Dei  nomine  confirmamus  vestra  ordinaria 
jurisdictione,  visitatione  et  correctione  semper  salvis.  Datum 
nostro  sub  sigillo  ad  causas,  preeentibus  appenso,  anno 
Domini  1513,  die  vero  15  mensis  Decembris. 

Naar  een  afschrift  in  de  Kroniek  van  het  Frar 
terhuü  te  Doesburg,  bh.  258. 


12.  1514  Januari  24. 

Frederik  van  Baden,  bisschop  van  Utrecht,  be- 
vestigt aüe  voorrechten,  den  Broeders  door  dm 
H.  Stoel  of  hem  of  zijne  voorgangers  geschonken. 

Ffredericu8,  marchio  Badensis,  Dei  et  apostolice  sedis 
gracia  episcopus  Traiectensie,  dilectis  nobis  in  Christo 
devotis  rectoribuB  domorum  nostrarum  presbiterorum, 
clericorum  ac  aliarum  personarum  in  Daventria,  in  Z wol- 
lis  ,  in  Monte  Saneti  Jheronimi  prope  Hattem,  aliarumque 
domorum  seu  congregacionum  presbiterorum,  clericorum 
et  aliarum  personarum  communiter  vivencium  in  nostra 
dyocesi  situatarum  rectoribus  sive  confessoribus,  ad  collo- 
quium Zwollense  pertinencium ,  omnibusque  aliis,  quorum 
nunc  interest,  interent  seu  interesse  poterit  quomodolibet 
in  futurum,  salutem  et  omne  bonum.  Exigit  sincere  vestre 
devocionis  affectus,  quem  ad  nos  geritis,  sed  et  multiplex 
fructus,  quem  in  ecclesia  sua  per  vos  efficit  Deus,  quo 
fevoribus  vos  prosequamur  oportunis,  ut,  qui  videmini 
donante  Domino  in  partem  sollicitudinis  nostre  nobis 
cooperatores  existere  in  vinea  Christi,  non  torpeatis,  sed 
palmites  vestros  in  decorem  domus  Ejus  in  diversis  eccle- 
8Üs  et  monasteriis  extendatis,  scolares  de  rudi  seculo 
colligendo  et  bonis  moribus  et  Dei  timore  instituendo 
et  fovendo  sicque  religiosis  domibus  et  ecclesiis  abilitando. 
Eapropter  vestigiis  venerabilium  predecessorum  nostrorum, 
sed  et  nostris  solitis  erga  vos  graciis  inberendo  omnia  et 

Derde  Serie.    Werken  N°.  13.  34 


Digitized  by 


Google 


«34 


singula,    tam  ab  ipsis  quam   a  nobis,  antehac  sub  qui- 
busvis  verborum  forinis  vobis  usque  in  presenciarum  col- 
lata,  placuit  innovare,  approbare  ac  de  novo  concedere.  Sane 
felicis  recordacionis  dominus  Ffredericus  de  Blanckenheym, 
predecessor    noster,    ex    commissione    apostolica    domini 
Gregorii  XII,  visis  multis  [doctorum  et  jurisperitorum  fide- 
dignorum  determinacionibus ,  qui  modum  vestrum  vivendi 
tanquam  juri   consonum,   primitive  ecclesie  conformem, 
et  Deo   devotie  licitis,   vobis  preter  divine  legis  et  juris 
communis    licenciam    dedit  approbacionem  specialem   et 
licenciam    condendi   consuetudines   pro   exigencia   status 
veetri   licitae   et   honestas.    Cujus   eciam  vestigia  secutus 
successor  dominus  Rodolphus  de  Diepholt,  bone  memorie, 
eciam  predecessor  noster,  pro  conservacione  ejusdem  status 
vestri  graciose  concessit  vobis  colloquium  annale  et  actum 
visitacionis   ordinarie   inter  vos,   admittens  pie  conserva- 
torium Eugenii  quarti,  concessum  vobis  pro  se  et  succes- 
soribus  suis  aliisque  diversis  adjunctis.     Que  omnia  suc- 
cessor recolende  memorie  dominus  David  de  Burgundia, 
antecessor    noster,    confirmavit,    approbavit  et   de   novo 
dedit,    pluribus    graciose   additis,    quoniam    fundaciones 
domorum,    resignaciones   et  donaciones  bonorum  appro- 
bavit,   ffratrum,    sororum    et  familiarium   vestrorum   ac 
eciam  scolarium  confessiones,  votorum  minorum  commu- 
tacionem ,  in  portatilibus  celebracionem  eciam  ante  lucem, 
ordinationem   quoque   clericorum    domorum   vestrarum  a 
quocunque   noto   catholico   antistite,  graciam  et  commu- 
nionem   sedis   apostolice  habente,  concessit,  actum  ordi- 
narie    visitacionis     cum     potestate     correctionis     eciam 
incarceracionem  rebellium,  si  opus  fuerit,  destitucionem 
superiorum    ac    officialium    quorumcunque    et    quarum- 
libetcunque  indulsit;  po[testatem]  quoque  dedit  investiendi 
et  ad  professionem  accipiendi  in   ordine  beati  Augustini 
vel  alias,  per  sedem  apostolicam  approbato,  personas  [sub] 
directione  fratrum  vestrorum  degentes;  districte  precipiendo 
mandans  omnibus  vobis  et  vestris,  ne  quis  statum  com- 
munis vite  v[estre]  sine  consilio  et  consensu  presbiterorum 
visitatorum  in  colloquio  vestro  ordinatorum  seu  ordinan- 
dorum   mutare  preaumat,  pro[ut  in]  litterie  originalibus 
lacius  continetur  per  privilegia  et  indulta  sua,  que  omnia 


Digitized  by 


Google 


535 


et  singula  hic  pro  expressis  ha[beri]  volumus  et  non  secus, 
quam  si  de  verbo  ad  verbum  hic  fuerint  inserta.  Nos  quoque 
eorumdem  predecessorum  nostrorum  g[racias],  privilegia, 
indulta  et  quecunque  vobis  donata  et  exinde  secuta 
grata  et  rata  habentes,  confirmavimus  et  approba[vimus], 
sed  et  singulari  dono  gracie  de  novo  aliqua  addidimus  et 
concessimus,  videlicet:  ordinacionem  clericorum  domorum 
vestrarum  s[uis]  bonis  communibus  earumdem  domorum, 
more  religiosorum  sola  intitulacione;  celebracionem  quoque 
missarum  et  aliorum  di[vinorum]  cum  cantu  vel  sine 
cantu  in  domibus  vestris  [et]  aliis  locis  decenter  ornatis, 
eciam  in  portatilibus  et  ante  lucem,  per  vos  et  vestros 
posse  fieri;  in  horis  quoque  vestris  diurnis  ac  nocturnis 
in  parte  vel  in  toto  capittulo  Wyndesemensi  vos  con- 
formare  aut  ex  aliis  ordinariis  aliqua  assumere  vel  mutare 
pro  devocione  vestra  possitis;  vaga  bona  in  pios  usus 
con vertere;  corpora  defunctorum  domorum  vestrarum,  in 
quibusvis  ecclesiis  sive  cimiteriis  sepultorum  aut  sepelien- 
dorum,  exhumare  et  in  aliis  vestris  ecclesis  sive  cimi- 
teriis cum  eorum  juribus  et  pertinenciis  iterum  sepelire 
aut  sepeliri  posse  facere;  corpora  vero  sive  cadavera  per- 
sonarum  domorum  vestrarum  se  ledencium  aut  eciam, 
quod  Deus  avertat,  propria  infirmitate  aut  dyabolica  insti- 
gacione  se  interficiencium ,  in  locis  non  sacris  occulte  sine 
ulteriora  nostra  aut  nostrorum  requisicione  sepelire  aut 
sepeliri  facere  posse;  confessiones  audire  et  confessores 
ordinare,  qui  nostra  auctoritate  ab  omnibus  absolvere 
possint,  nobis  jure,  statuto,  consuetudine  vel  privilegio 
reservatis,  pactorum  sive  convencionum  cum  curatis  eccle- 
siarum  sive  [cum  col]legiis  ratificacionem  et  approbacio- 
nem  cum  omnibus  [suis  ar]ticulis  et  clausulis;  postremo 
participacionem  omnium  et  singulorum  privilegiorum , 
in[dult]orum,  [im]munitatum,  gracia[rum,  indul]genciarum, 
remissionum,  absolucionum,  conventui  et  capittulo  [Wyn]- 
des[emensij  conjunctim  vel  div]isim  con[cessis  vel]  con- 
[cedendis],  in  quantum  nostra  auctoritas  se  extendat.  Nunc 
vero  [fol.  18v]  omnia  et  singula  premissa  et  alia,  tam  a  pre- 
decessoribus  nostris  quam  a  nobis  vobis  donata  et  exinde 
secuta,  ratificantcs  et  approbantes,  de  novo  eadem  conces- 
simus et  por  nrcsentes  concedimus,  et  hic  pro  inscrtis  ot 


Digitized  by 


Google 


536 


pro  individualiter  expressis  haberi  volumus,  admittentes 
pariter  et  graciose  laudantes  omnia  et  eingula  privilegia, 
gracias,  indulta,  vobis  conjunctim  aut  divisim  a  quibus- 
cunque  summis  pontificibus  et  eorum  legatis  donata, 
ratificamus  et  rata  habemus.  Insuper  eciam  ex  nostra 
liberalitate  et  singulari  dono  gracie  de  novo  alia  adicien- 
tes,  videlicet  si  necessitate  aut  evidenti  utilitate  lapsu 
temporis  ecclesiae  altaria  et  cimiteria  vestra  ampliari  et 
meliorari,  ad  alia  loca  transponere  seu  transferre  et  de 
novo  edificare,  instruere  et  erigere,  aut  eciam  destmere, 
dirimere  ac  prophanare  placuerit,  id  libere  facere 
poteritis  absque  nostra  et  nostrorum  successorum  ulte- 
riori  licencia,  et  diruta  et  destructa  tam  in  lignis 
quam  in  lapidibus  terris  et  aliis  usibus  honestis  applicare. 
Et  quoniam  potestas  audiendi  confessiones  et  ordinandi 
confessores  visitatoribus ,  rectoribus  et  confessoribus  a 
nobis  collata  est,  inhibemus  omnibus  et  singulis  sacer- 
dotibus  secularibus  sive  religiosis  cujusvis  ordinis,  eciam 
niend[ic]anciuin,  ne  quamcunque  personam  colloquio  vestro 
subjectam  ad  confessionem  recipiant  aut  admittant  sive 
beneficium  absolucionis  impendant,  nisi  de  nostra  aut 
vestra  licencia  speciali  petita  et  obtenta.  Simili  modo 
prohibentes  universis  et  singulis  vestro  colloquio  quomo- 
dolibet  subjectis,  ne  secularibus  sacerdotibus  sive  religiosis 
confiteantur,  nisi  de  nostra  aut  vestra  licencia  speciali 
petita  et  obtenta;  rebelles  autem  et  inobedientes  aut  con- 
tumaces  superioribus  suis,  nolumus  aliquo  horum  privi- 
legiorum  indultorum  et  grac[iarum]  gaudere,  donec  ad 
debitam  subjectionem  redierint.  Et  quoniam  difficile  foret 
has  nostras  litteras  singulis  exhibere,  volumus,  [quod] 
ipsarum  transcripto  manu  publica  et  sigillo  alicujus  pre- 
lati  aut  officialis  munito ,  plena  fides  adhibeatur  ac  perinde 

statu si    dicte    originales    littere    forent  exhibite 

vel  ostense;  revocacione  generali  vel  speciali  a  nobis  vel 
successoribus  nostris  facta  [vel]  fienda,  ubi  de  verbo  ad 
verbum  presens  privilegium  non  fuerit  positum  et  ex- 
pressum  ac  in  parte  vel  in  toto  revocatum,  cete[risque] 
in  contrarium  facientibus  non  obstantibus  quibuscunque. 
Presentibus  pro  nobis  et  successoribus  nostris  perpetuis 
temporibus  valituris.    Datum  nostro  sub  sigillo  ad  causas 


Digitized  by 


Google 


537 


presentibus   appenso,    anno    Domini    1514,    die   vero    24 
meneis  Januarii. 

Naar  het  Cartvd.  fol  18'. 
Ook  in  afschrift  in  de  Kroniek  van  het  Fra- 
terhuis  te  Doesburg. 

13.  *  1516  Juli  7. 

Fredericus  [van  Baden ,  bisschop  van  Utrecht]  geeft  aan 
de  priesters  en  clercken  en  anderen,  die  met  hen  in  ge- 
meenschap leven  te  Zwolle,  Deventer  en  Halsbergen, 
onderscheidene  geestelijke  voorrechten. 

Naar  eene  kopij  in  de  Bibliotheek  der  Vereeniging 
voor  OverijsseUch  Regt  en  Geschiedenis.  —  Ver- 
zameling Heerkens. 

Het  origineel  berust  in  het  archief  der  R.  K. 
parochie  van  St.  Michiel  te  Zwolle. 

14.  1517. 

Phüippus  van  Bourgondiër  bisschop  van  Utrecht, 
bevestigt  de  voorrechten,  den  Broeders  door 
zijne  voorgangers  geschonken,  en  verleent  hun 
nieuwe. 

Philippus  de  Burgundia,  Dei  et  apostolicae  sedis  gratia 
electus  et  confirmatus  Traiectensis,  dilectis  nobis  in  Christo 
rectoribus  domorum  nostrarum,  presbyterorum,  clericorum 
ac  utriugque  sexus  personarum  in  Daventria,  in  S wollis, 
in  Monte  Sancti  Jheronimi  prope  Hattem  aliarumque 
domorum  seu  congregationum ,  presbyterorum,  clericorum 
ac  utriusque  sexus  personarum  communiter  viventium  in 
nostra  dioecesi  situatarum,  rectoribus  seu  confessoribus, 
personis  et  membris  ad  colloquium  Swollense  pertinenti- 
bus,  omnibusque  aliis  nunc  interest,  intererit  aut  interesse 
poterit  in  futurum,  salutem  et  omne  bonum.  Odor  boni 
nominis  vestri,  morum  honestas,  sed  et  sincerae  devotionis 
affectus,  quem  ad  nos  geritis,  multiplexque  fructus,  quem 


Digitized  by 


Google 


538 


in  ecclesia  sua  per  vos  efficit  Dominus,  nos  hortantur  et 
admonent,  quo  favoribus  vos  prosequamur  opportunis. 
Hinc  est,  quod  devotis  vestris  precibus,  quibus  prioia  a 
praedecessoribus  nostris  collata,  innovari  de  novo,  con- 
firmari  et  concedi  petistis,  favorabiliter  inclinati,  oinnia 
et  singula  privilegia  ab  omnibus  et  singulis  praedecessori- 
bus nostris  antehac,  sub  quibusvis  verborum  formis,  usque 
in  praesentiarum  et  singulariter  reverendi  patris  domini 
Frederici,  marchionis  Badensis,  episcopi  Traiectensis, 
immediati  praedecessoris  nostri,  yobis  concessa  et  collata, 
narrata,  conscripta  et  conditionata  et  quaecunque  exinde 
secuta  cum  omnibus  suis  clausulis  ex  nostra  certa  scientia 
rata  et  grata  habentes,  ratificamus  et  approbamus  et  in 
Dei  nomine  confirmamus  et  de  novo  concedimus  per 
praesentes,  et  insertis  et  pro  invidualiter  expressis  haberi 
volumus.  Et  praeterea  ad  laudem  et  honorem  omnipotentis 
Dei,  ut  inter  vos  vitia  facilius  supprimantur  et  virtutes 
uberius  vigeant  atque  cultus  divinus  in  domibus  vestris 
celebretur  honestius,  vobis  et  successoribus  vestris  de 
aliquibus  gratiis  et  indultis  pro  videre  volumus,  praesertim 
ut  vos  et  quilibet  vestrum,  necnon  et  presbyteri  domorum 
vestrarum,  de  vestra  tarnen  licentia,  confessiones  schola- 
rium,  visitantium  scholas  quascunque  in  locis  vestris  aut 
aliis  quibuscunque ,  cum  ad  vos  declinaverint  aut  petie- 
rint,  aut  etiam  puerorum  sive  juvenum  non  visitantium, 
sacerdotum  necnon  hospitum  et  aliorum  bonae  voluntatis, 
qui  per  vestros  ad  salutem  dirigi  desiderant,  audire  pos- 
sint  et  ab  excommunicatione,  suspensione,  irregularitatis 
et  interdicti  sententiis,  poenis  et  censuris  ecclesiasticis, 
a  jure  et  statuto  quomodolibet  latis,  absolvere.  Praeterea 
ut  et  personas,  congregationem  sive  domorum  vestrarum 
rebelles  et  contumaces,  inobedientes,  incontinente» ,  pro- 
prietarios,  aut  penitentiara  pro  consuetudinibus  non  servatis, 
taxatam  vel  per  rectorem  decernendam,  agere  nolentes 
per  suspensionem  a  celebratione  missarum,  ab  executione 
suorum  ordinum,  a  receptione  cujuscumque  sacramenti 
ac  per  privationem  suarura  vocum  et  votorum,  per  sepa- 
rationem  ac  seclusionem  a  consortio  et  communione 
fratrum  aliorum ,  etiam  per  incarcerationem  sive  per  alias 
poenas   et   censuras   ecclesiasticas,   eouscjue   voluraus  per 


Digitized  by 


Google 


539 

rectorem,  de  consensu  duorum  vel  trium  presbyterorum 
ejusdcm  domus,  eos  posse  arctari,  corrigi  ac  puniri, 
donec  ad  plenam  obedientiam  rectoris,  fratrum  et  con- 
suetudinum  redierint.  Insuper  ex  singulari  dono  gratiae 
vobis  patribus  colloquii  Zwollensis  gratiose  concedimus, 
quod  sigillo  comrauni  imagine  Salvatoris  insignito,  in 
causis  patrum  (sic)  et  fraternitatum  uti  poteritis,  pro 
nobis  et  successoribus  nostris  perpetuo  valituris.  Datum 
nostro  sub  sigillo  ad  causas,  praesentibus  appenso,  anno 
Domini  MDXVIL 

Naar  de  uitgave  van  Vorstman  in  het  Archief 
voor  Kerkelijke  Geschiedenis,  deel  XVIII,  bh. 
130—132. 


Digitized  by 


Google 


BIJLAGE   XVIII. 


Formulier  tot  de  opname  in  de  gebedsverbroedering 
der  Broeders  en  Zusters  van  het  Gemeene  Leven. 

Nos,  A.B.  rectores  pro  tempore  domorum  Domini  Florentii 
in  Daventria  et  Clericorum  in  Swollis  etc.,  ceterique  rectores 
congregationum  colloquii  Swollensis  in  communi  viventium, 
dilectis  nobis  in  Christo  N.  N.  salutem  et  per  virtutum 
incrementa  ad  devotarum  orationum  suffragia  vitam  et 
gloriam  consequi  sempiternam.  Licet  jure  divino  et  lege 
mutue  caritatis  generaliter  omnibus  obligemur  et  efficia- 
mur  debitores;  illis  tarnen,  quorum  erga  nos  et  stat^um] 
nostrum  majorem  caritatem  devotionisque  affectum  certis 
inditiis  experimur,  merito  amplius  obligamur.  Hinc  est, 
quod  exigentibus  pie  devotionis  vestre  meritis,  quam  ad 
nos  geritis,  plenam  vobis  nostrarum  domorum  concedimus 
omnium  spiritualium  bonorum  participaüonem  in  vita 
panter  et  in  morte,  videlicet  orationum,  jejuniorum,  ele- 
mosinarum,  vigiliarum  ceterorumque  exercitiorum  spiritu- 
alium, que  per  fratres  nostros  et  sorores  in  omnibus 
domibus  nostris  divina  dementia  diebus  noctibusque(?) 
operari.  Addentes  insuper  de  gratia  speciali,  quod  cum 
obitus  vester,  quem  Deus  felicem  faciat  et  beatam,  nobis 
per  presentes  [litteras]  fuerit  denuntiatus,  pro  vobis  facie- 
mus  et  in  domibus  nostris  fieri  ordinabimus  sicut  pro 
hujusmodi  fratribus  nostris  facere  [consuevimus,  ut]  per 
viscera  misericordie  Dei  ex  multiplici  suffragiorum  pre- 

sidio  et a  malis  proteriri(?)  et  in  futuro  mereamini 

[coelestia  taberna]cula  introduci.    Datum  sub  sigillo  etc. 

Naar  het  Cartol.  fol.  52*. 


Digitized  by 


Google 


REGISTER. 


A   (Jacobus,   de   Traiecto,    kanunnik  te    Sint  Agnieten- 
berg).   XXI. 

„   (de,  te  Zwolle).   63. 

Aa  (A.  J.  van  der).   89»,  235». 

Aanen  (Lambert  van),  91.    ZieN  Randen  (Lambert  van). 

Abraham.   63l,  55. 

Achter  (Albert  ter).  XCIV. 

Acker  (Jutte  ten).    Zie  Jutte. 

„      (Lambert  ten).    Zie  Lambert. 

Acquoy  (G.  J.  R.).  II,  III,  VIII,  IX,  XI,  XV— XVII, 
XXI,  XLIXxen>,  LXXIV,  LXXVI-LXXIX,  LXXXI 
LXXXIV»,  LXXXVII»,  LXXXVIII',  CXXXI-CXXXIV' 
CXLVI,  CLXI,  CLXII,  CLXXXIII,  CXC8,  CXCII 
CXCIII8,  CXCVII,  CXCIX,  CCV,  CCVI,  62, 7,  72,  10", 2,  • 
118,  125,  17*,  18*,  30',  32*,  34»,  37»,  >,  39»,  *,  8,  447,  • 
478,  54>,  55»,  59*,  66«,  77», a,  803,  84*,  8,  87*,  91>,  95* 
98',  99',  110*,  112«,  113',  124»,  1268,  146',  147',  1578 
1653,  169', B,  171 ,0,  172«,  183 \  ',  185»,  186',  1908,  191 
1938,  197»,  *,  200»,  2051,  •,  «,  2088,  235. 

Adolf ,  graaf  van  Gelderland.    1526. 

Adolphus  Dockem  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Harderwijk, 
rector    sororum    in    Nyekerke,    2do   rector   in 
Groningen).    102. 
„  Echt.    Zie  Echt. 

Adrianus    de    Breda    (notaris).    CLVHI,   325,   328,   329, 
381,  424. 

Aduard,  Adwerd.   1532,  154. 

Aecht  (vrouw  van  Andries  Noete).   322. 
Derde  Serie.    Wkbken  N°.  13.  35 


Digitized  by 


Google 


542 


Acger  (Hendrik,  van  Calcar).  44. 
Aelbert  Averheyne.  302. 

Aemilius  van  Assche  (tweede  rector  van  het  Heer-Florens- 
huis  te  Deventer,  stichter  van  het  Sint  Hieronymushuis 
te  Delft).  LXIV,  LXV,  17',  18». 
Aerndt  Henrickzoon.  472. 
Aernhem.   Zie  Arnhem. 

Agatha,  H.  (beschermheilige  van  het  Wytenhuis).  46*. 
Agnes  (zuster  te  Ten  Orthen).  XC. 

„      (zusters  van  Sint).  Zie  Amersfoort. 
Agnetenconvent  (Sint)  te  Harderwijk.  Zie  Harderwijk. 
Agnetenklooster  (Sint)  te  Zaltbommel.  Zie  Zaltbommel. 
Agnietenberg  (Sint)    Montes  Nemelenses,  Domus  MontisS. 
Agnetis  Virginis  bij  Zwolle.  Klooster 
der    Congregatie    van    Windesheim. 
LXXXVIH,  LXXXIX,  C,  Cl,  CVHI, 
CXXXVI-CXXXVHI,  CLXI,  CXCV, 
6»,  71,  81,  9»,  11',  *,  13,  44,  47»,  72», 
99*,  161,  271',  375. 
„  „        Kanunnik.  Zie  A.  (Jacobus). 

„  „        Chronicon.   XXI. 

„  „        Prior.    Zie  Vornken  (Willem). 

„  „        Stichters.   81. 

Agnietenklooster  te  Amersfoort.   Zie  Amersfoort. 
Ahuys  (Gherardus).  Zie  Gherardus. 
„       (Hendrik  van).   Zie  Hendrik. 
„       (Jutta  de).   Zie  Jutta. 
„       (Margareta  de).   Zie  Margareta. 
Ailly,  (Pierre  d',  kardinaal-legaat).   501. 
Alamania.  501. 
Alardus  Calker,  Kalker,  de  Kalker  (lid  van  het  Fraterhuis 

te  Zwolle  en  te  Culm).  138,  171  en  «,  189,  410. 
Albergen  (buurschap    in    de    parochie   van   Ootmarsum). 
LXXII,  482. 
„         (klooster  der  Reguliere  kanunniken  van  Windes- 
heim).  32»,  37  en  «,  472,  473. 
„         Prioren.   Zie  Gerardus  van  Ubach,  Reynerus. 
,i         Procurator.   Zie  Johannes. 

„         bij  Ootmarsum  (Fraterhuis,  Domus  Sancti  Antonii 
Confessóris).  XIX,  LXXI,  LXXII,  CIX,  CXXII, 


Digitized  by 


Google 


543 


CXXIII,  CXXXVII,  CLXVTII,  CLXXXVITI,  32, 
33»,  36',  42,  961,  228,  482. 
Albergen  (Fraterhuis).  Stichters.    Zie  Schulte  (Albertus  en 
He88el)    en   Gerhardus   Scadde   van 
Kalker. 
„  „  Rectoren.     Zie   Reinier  van   Texel. 

Scherpynck  (Godfried*.  Wetter  (Hen- 
ricus). 
„  „  Leden.  Zie  Arnoldus  de  Broeckhusen, 

Henricus  de  Weteringhe,  Johannes 
Rekelinchusen,   Kuyt  (Theodericus) 
en  Thomas. 
Albert  Janssoenshuys  te  Genemuiden.  401. 
„      Lynthoirst.   384,  386. 
„      van  Vilsteren  (schulte  van  Wij  e).  404. 
Albertus  van  Calcar.    Zie  Paep  (Albertus). 

„         Griet,   Gryt  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 
minister  Fratrum  tertiae  regulae  Scl  Francisci  in 
Vollenhoe).  70',  71,  92",  101. 
„        Lubeck  (lid  van  het  Heer-Florenshuis    te   De- 
venter).  LXXXIV*. 
„        Tymmerman.   Zie  Tymmerman. 
„        Woldrichem  (clericus    sive  scolaris   Traiectensis 

diocesis).  412. 
„        van  Wynbergen.   294. 

„        de  Zuthem  (magister  et  notarius  publicus).  457. 
Alcmaria  (magister  Gherardus).   Zie  Gherardus. 
Alcmarie  (Henricus).  Zie  Henricus. 

„         (Jacobus).  Zie  Jacobus. 
Aleff  van  Haren.   347. 
Aleid  (weduwe  van  Dam  Bertrams  te  Harderwijk).  996. 

„      (vrouw  van  Arent  Sticker).  1248,  466. 
Alen  (Hendrik,  lid  van  het  Fraterhuis  Sint  Hieronymus- 

berg).   Zie  Henricus. 
Alexander  V  (paus).  316,  405. 

„        VI  (paus).  418,  445,  447,  530. 
„        (episcopus  Tortunensis,  legatus  in  Germania).  441. 
Aleydis  Piecke.   Zie  Piecke. 
Aleyt  (vrouw  van  Henrick  Lubberts).  392. 
„      (vrouw  van  Ludeken  Koteken).  386. 


Digitized  by 


Google 


544 


Aleyt   (weduwe  van  Koep  Otters). 

„      (weduwe  van  Pauwels  van  Pelant).  387. 
„      (vrouw  van  Johan  Witteroc).   279,  286. 
„      Deterdes.  Zie  Deterdes. 
„      Meyerincs.    Zie  Meyerincs. 
Alfer  ter  Schuren.   324—326,  328. 
Alfyt,  (weduwe  v.  Oerberts  Herfte  des  Olden).   330. 
Almelo  (pastoors  van).   Zie  Eza. 

„  w  w       Hulscheren  (Hendrik  van). 

„  „  „       Itteraem  (Luleff  van). 

„        (heer  toe).    Zie  Rechteren  (Adolph  van). 

„       (herscip  van).   390. 

„        (Egbert,  joncker  van).    Zie  Egbert 

„        (Elizabeth    van    Voerst,    joncfrou    tot   Almeloe). 

Zie  Voerst. 
„        (Johan  van).    Zie  Johan. 
Alphonsus  van  Ligori.  1498. 
Alto  Passu  (Jacobus  de).   Zie  Jacobus. 
Alijd  (vrouw  van  Hillebrand  van  Baerle).   294,  295. 
„     (weduwe  van  Wineke  des  Dregers).   271,  292. 
„     Claes  (weduwe  van  van  Ittersem).    Zie  Itteraem. 
Alijt  (weduwe  van  Herman  Glauwekens).  331. 
„     (vrouw  van  Alfer  Knoppert).  344. 
„     (vrouw  van  Luthert  Rolofssoen).  367. 
„     {vrouw  van  Peter  Keil).    401. 
„     (vrouw  van  Claes  Messemaker).   288. 
„     (vrouw  van  Peter  van  Oss).   871. 
„     (joncfrouw,  vrouw  van  Dirck  van  Zalne).   304. 
Ambrosius,  Sanctus.   449,  450. 
Amerongen   (Folpert  van).    Zie  Folpert. 

„  (Mechtelt    Jacobsdochter    van,    vrouw    van 

Frederik  de  Voecht  van  Rynevelt).  Zie  Mechtelt 
Amersfoort  (Fraterhuis  te).   GLXIV,  98. 
„  (Sint  Agnes  te).   402. 

„  (Zusters  van  Sint  Agnes  te).   308. 

„  (Sint  Agnietenklooster  te).    131 1  en  s. 

„  (marschalk  van).  Zie  Reness  van  Vulven  (Johan, 

die  jonge). 
„  (Ludeman  van).    Zie  Ludeman. 

Amersfordia  (Gerardus  de).    Zie  Gerardus. 


Digitized  by 


Google 


545 


Amsterdam.   II2,  XXVII4,  CXVIII1. 

„  (Universiteits-bibliotheek).  LXXX  VIII 4 , 

CXXI  en  K 
„  (Curatoren  der  Universiteit).   CXXI1. 

„  (Petrus  de).    Zie  Hovesche. 

Anderloe  (Hildebrant  ten).  Zie  Hildebrant. 
Andernach  (Johannee  van).  Zie  Jöhannes. 
Andreae  (Valerius).   47*. 

Andreas  (8. ,  kerkpatroon  van  Ten  Orthen  te  's  Hertogen- 
bosch).   1298. 
„       -klooster  (Sint,  te  's  Hertogenbosch).    Zie  'sHer- 

togenbosch. 
„  „  „      te  Den  BrieL    Zie  Briel  (den). 

Andries  Yserens.    Zie  Yserens  (Andries). 
„        Zadelmaker.    Zie  Zadelmaker. 
„        (Sint,  klooster  te  Bugge  in  Den  Briel).   Zie  Rugge. 
Angeren  (Johan  van).    Zie  Johan. 
Anna  van  Limborch.    Zie  Limborch. 
Anne  (vrouw  van  Arnoldus  de  Wreede).  397. 
Anthonius.  246. 

„  de  Endo  via  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  41 4. 

Antonius  van  Aquileja  (kardinaal).   1071. 
Antwerpen  (bibliotheek  der  Jezuiten).    CV. 

„  (Bollandisten  te).    CIV,  CVI. 

Apel  (Ter,  klooster).   CXXIV. 
Apoteker,  Apothecarius  (Lambert).    Zie  Lambert. 
Aquensis  canonicus.    Zie  Jöhannes  de  Novo  Lapide. 
Aquileja  (Antonius  van).    Zie  Antonius. 
Ara  Coeli  (Minderbroeders  Observanten-klooster  te  Rome). 

XXIV. 
Archem  (hof  te).   328. 
Arend,  Arnt  van  Huysweerden  (schepen  van  Zwolle).  374, 382. 

„       ter  Weeden,  Weden.   285,  287,  302. 
Arent  ten  Brocke.   Zie  Arnoldus  Broeckhusen. 

„      van  IJselsteyn.    Zie  IJselsteyn. 
Argentinensis  episcopus.   Zie  Fredericus  de  Blanckenheim. 
Arken  (Katharina  de).    Zie  Katharina. 
Arnhem.   LXV,  XCIII,  CVII,  CXXII,  18,  39». 

„  (congregatio  sororum  in),  stichter.    Zie  Henriqus 

de  Gouda.   LXVIII, 


Digitized  by 


Google 


546 


Arnhem   (Monichusen,    Kartuizerklooster  bij).    Zie  Mo- 
nichusen. 
„  (Oud-Archief  der  gemeente).   478. 

„  (Rijksarchief-depót  in   de   provincie  Gelderland 

te).   CVP,  CXVIII1. 
„         (Henric  van).    Zie  Henric. 
Arnold  van  Brabant.   Zie  Arnoldus  de  Broeckhusen. 

„         „    Herlaer  en  zijne  vrouw  Aleydis  Piecke,  (stich- 
ters van  het  Karthuizerklooster  te  Vucht).  1468. 
„       Huls.   Zie  Huls. 
Arnoldus  de   Broeckhusen,  Broichuysen,  ten  Broek  (lid 
van  het  Fraterhuis   te  Zwolle,  te   Hulsbergen 
en  te  Albergen).   LXXII,  CLXVI,  31»,  32,  33», 
41,  43,  68*,  92,  96,  195,  201,  202,  274,  484. 
M         Claessoen  van  Woirden.    479. 
„         Embrice,   de  Embrica   (biechtvader   in   Kade- 
netershuis  en  procurator  Domus  Parve  te  Zwolle). 
20,  171  en  «,  194,  200,  201,  410. 
„         ten  Hove  (notaris).   CXXX,  471. 
„  de  Lent  (presbyter).    492. 

„         Rutgeri  (heer,  van  Zwolle).  404. 
„         Vollenhoe  (lid  en  hospitularius  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle).   117,  150,  151. 
Arnt  van  Herwerden.   378. 

„        „     Huysweerden.    Zie  Arend. 
Assetrinus.  72. 

Assindensis  seu  Essendie  abbatissa.   390.    Zie  Essen. 
Asso   Dillinck  (procurator  en  rector  te  Hulsbergen).  131 

en  *,*,  173,  174*. 
Attendorn  (Henricus).    Zie  Henricus. 

„  (Tylmannus  Eggart  de).    Zie  Tylmannus 

Augustinensium  (terminarius  ordinis,  te  Zwolle).    107. 
Augustini  (Regularium  Canonicorum  ordo  Sancti).  228. 

„  (ordo  beati).   521. 

Augustinus  (Sanctus).    1891,  240,  245,  266,  268,  449,  450. 
Avereng  (Willem  toe).    Zie  Willem. 
Averheyne  (Coeckmanscampken  te).   377,  383,  388. 

„  (Aelbert).    Zie  Aelbert. 

Averissel.    Zie  Overijssel. 


Digitized  by 


Google 


647 
B. 

» 

Babiion  (stad).   68. 

Baccardus.  Zie  Baghardus. 

Backer  (Werner).   283. 

Badinck,  Bading  (Egbertus).  345,  362. 

Baerle  (heer  Dyrck  van).   285. 

,,      (Hillebrand  van).   294,  295. 
Baghardus    (scheldnaam    voor    de    Broeders    te    Zwolle). 

108»,  110. 
Bake  (Jacob  die).   473. 
Balen  (Johannes,  prior  te  Windesheim).   464. 

„      (N.  A.,  pastoor  der  Sint  Michielskerk  en  deken  van 
Zwolle).  XIH,  CLXXHI. 
Balthasar  de  Prutia.    Zie  Neumeister. 
Barbara,  Sint.   450. 

Bartholomaeus  van  Dordrecht   (monnik  uit  de   orde  der 
Augustijnen).   1074. 
„  Prignano  (aartsbisschop  van  Bari).  38. 

Bartholus  (rechtsleeraar).  504. 
Basilea.    Zie  Bazel. 

Basiliensis  diocesis  clericus.    Zie  Ludowicus  Philippi. 
Bast(Grieta,  Margareta)  vrome  weduwe  bij  Hattem.  LXV,  18. 
Bauwe   (Johannes  dictus,  canonicus  Mechlinensis ,  legum 

doctor).  504. 
Bazel  (stad).   CXXVIII»,  CLX,  91». 

„         „        Bibliotheek.   CXXIX1. 

„         „        Concilie.   914. 

„         „        Pers  te.   CXXIX1. 

„         „        Furter  (Michael,  boekdrukker.)  CXXVIIP. 

„     (Jacobus  Philippi  van).   Zie  Jacobus  Ph.  de  Friburgo. 

„      (Lodewijk  Philippi  van).    Zie  Ludovicus  Philippi. 

„     (Ludovicus  de).    Zie  Ludovicus  Philippi. 
Becker  (Bert).   388. 

„       (Gheert).   374. 

n       (V.)  L»,  3». 
Beek,  Beec,  Beeck  (Egbertus  ter,  de  Wii),  rector  Domus 

Domini  Florentii.   XCIV,   CXIV,   CXV,  115,  126  en  *, 

129»,  130,   131,  132  en  8,  134  en  \  144  en  *,  173  en  • 

174^.  200  en  t. 


Digitized  by 


Google 


548 


Beelhem..    Zie  Bethleem. 
Beer  (Peter).   344. 

„     (Johan  die).   460. 
Beerse  (buurschap).   321. 
Begharden.   CLXXXIV.    . 
Beken  (Johan  ter).    Zie  Johan. 
Belgen.   CXCVm. 
België.   LVIIL 
Belheem.    Zie  Bethleem. 
Belhehem.    Zie  Bethleem. 
Bender.  1374. 
Beneden-Sticht.    91». 
Benedicti  (regula  et  ordo  sancti).   131. 
Benedictijnen.   LVin,  LIX,  181»,  8. 
Bentheim  (graafschap).   CXIX,  CXXI1,  CXXIV. 
„         (rentmeester  te).    Zie  Nordbeek. 
„  -Steinfurth  (graaf  van).   CXXV. 

Benthem  (Bernardus  comes  de).  LXXXVHI,  XC. 
Bentinck,  Bentingk,  Bentynck  (Henricus,  Hendrik).  31  en  s, 
33,  227,  484. 
„         (familie),  stichters  van  Hulsbergen.  LVIIL 
Berka  (Herman  de).    Zie  Herman. 
Berch  (de),  bij  IJsselmuiden.   365. 
Berchhof  (Johan).  334. 
Berchstede.   356. 

Berckum  (Gheert  van,  rechter  te  Ommen).  366. 
Bercmede  (Dyrc  van).    Zie  Dyrc. 
Berend  Ellings.  326. 

„       van  Benen ,  in  de  Dieserstraat  te  Zwolle.  124a,  466. 
Berent  Jacobszoon.  331,  332,  334,  339,  372. 

„      van  Merne.   367. 
Berentsberch.    357. 
Berghe  (Lubbert  ten),  geheeten  ter  Molen,  schepen  van 

Zwolle.   808. 
Bergis,  (Nicolaus  de).    Zie  Nicolaus. 
Berliére  (ürsmer).   132*. 
Berlin  (stad).   IH. 
Bernard  Jacobi.  424. 
Bernarditarum  (ordo).   153*. 
Pernardus  (St.)   159,  244,  246,  248,  265,  494, 


Digitized  by 


Google 


549 

Bernardus  (Sanctas)  in  Adwert.   153'. 

„         de,  heer  Bernt  van  Beylen.   394,  417 — 419. 
„         Delden.  402. 

„         Echt   (procurator   Domus   Novae   te  Deventer, 
eerste   rector  van  het  St.   Hieronymushuis  te 
Delft).  LXV.    Zie  ook  Leonardus  van  Echt. 
„  de  Gordonia.   CXXV8. 

„         van     Vullenho    (kanunnik    der    Stiftskerk    te 
Deventer,  stichter  van  het  klooster  der  Regu- 
liere kanunniken  te  Zwolle).  CXXXVI4. 
„         Yttersum.    Zie  Yttersum  (Bernardus). 
Bernd  van  Yrt  (schepen  van  Zwolle).   286,  286. 
Berndt  Ense.    Zie  Ense. 
Sernevelde  (Johan  van).    Zie  Johan. 
Sernier  van  Peerboem.    Zie  Peerboem. 
Bems  (Mr.  J.  L.,  rijksarchivaris  te  Leeuwarden).  CLXXXI. 
Bernt  Roeloffzen  (burger  der  stad  Hasselt).  477. 
„      van  Beylen.    Zie  Bernardus. 
„      van  Holthusen  (schulte  te  Zutphen).   474. 
„      van  Vreden.  874,  388. 
Bert  ter  Lynthoirst.   884,  385. 

Berta  (vrouw  van  Albert  Snavel).   449,  450,  452,  453,  455. 
Berthe  Jansdochter  van  Tibencampe.   291. 
Bertolt  ter  Schuren.   324-326,  328. 

Bethania  (domus  sororum   Beate   Marie   prope  Arnhem, 
besloten  regularissen-klooster).  XX,  LXY,  XCIII, 
184,  39  en  »,  222. 
„  Rectoren.  Zie  Johannes  de  Harlem,  Ghysbertus 

van  Vlimen. 
Bethleem,  Belheem,  Belhehem  (Domus  Beate  Mariae  in — ), 
klooster  der  Reguliere  kanunniken  te  Zwolle. 
CXXXVI  en  4,  CXXXVII,  154»,  271. 
„  Fratres  et  domini  de  — .   386. 

„  Heeren  van  — .   285,  326. 

„  extra  muros  Traiectenses  sorores  tertie  regule. 

XX,  97.  Rector.    Zie  Henricus  Calker. 
Bethlehem,  proostdij   der  Reguliere  kanunniken  bij  Doe- 

tinchem.   CXXXVI4. 
Betta  (weduwe  van  Herman  van  den  Bussche).  457. 
Bette  (weduwe  van  Eernst  van  Deese).   201, 


Digitized  by 


Google 


650 

Bette  (vrouw  van  Henric  Comanssoen).  308. 
„     Noertberge.   298,  299,  301,  302. 
„     van    Windesheim    (zuster   van   Meynold   en   Witte 
van  W.).  298. 
Beveren  (Gertrudis  de).    Zie  Gertrudis. 
Bevervoerde  (Arnt  van,  ambtmau  te  Dyepenhem).   354. 
Bevervoorde  (Roeloff  van ,  kastelein  van  het  huis  te  Laghe 
en  ambtman   en  rentmeester  van  Twenthe). 

xxxvni. 

„  (Bolof,  hofmeister    van    David    van    Bour- 

gondie).  354. 
Beylen  (Bernardus  de).    Zie  Bernardus. 

„       (Johan  van).    Zie  Johan. 
Bichlingen  (Agnes  van,  dechenynne  van  het  kapittel  van 
Essen).   388. 
„  (Margareta  van,  p roostin  van  het  kapittel  van 

Essen).  388. 
Bick  (Harman).  315. 
Bigne  (De  la).  2».  . 

Bingeren,  Byngeren  (Gheert  van).    Zie  Gheert 
Bischop  (Egbert).  328. 

Bissopsweteringhe,  Bisscops  Weteringhe.  296,299,340,345. 
Blanckevoird  (Roloff).   376,  383. 
Blanckevoirdshuys  (Roloff),  te  Herxen.  383. 
Blanckevoirdes  (heredes).   343. 
Bleyswyck  (D.  van).   18*. 
Blikkenburg   (heer   van).     Zie  Frederik   de   Voocht  van 

Rynevelt. 
Bloemendal,  Blomendal  (Gheerloch,  Gherlich,  richter  te 
Wye).   368,  372. 
„  (Jacob,  richter  te  Wye).  334,  335. 

Bloemensaet,   zate  toebehoorende  aan  Jacob  die  Wrede. 

350. 
Bockholt.  396. 

„         (Lumme  Henricksdoohter  van).    Zie  Lumme. 
Bode  (Johannes,  de  Goch,  leekebroeder,  lid  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle).  30,  32 »,  226. 
„     (Rath),   zu  Burg-Steinfurt.   CXXV». 
Bodiker  (Henrik).    364. 
Boeckebynder  (Gerhard).  424r 


Digitized  by 


Google 


551 


Boecop  (Arent  toe,  van  Kampen).   CIV2. 

„       (Arnoldus  toe,  Jezuit).    CIV  en  *,  CV,  CVL 
„       Perk  toe).   CIV2.    Zie  ook  Eyfje  van  Wije. 
Boedelswynge  (Henrick  van ,  landkommandeur  der  balije 
van  Westfalen  van  de  Duitsche  orde,    stadhouder    en 
ambtman    van    de    abdis   en  het  kapittel  van  Essen). 
384,  386,  388,  392,  393. 
Bödingen  bij  Siegburg  (klooster  der  congregatie  van  Win- 

desheim).   XLIX*. 
Boem  (Henricus  ten,  van  Hulsen,  priester).  306,  307. 

„      (Mette,  zuster  van  Hendrik).  306,  307. 
Boer  (Dr.  T.  J.  de).  LI8,  CCVH. 
Boese  (Ude  die,  richter  van  de  Veluen).  484. 
Bohemen.   3*. 
Boirne.   Zie  Borne. 
Boldenberch  bij  Schelre.  (Kluis  der  Broeders  te).    XXXI, 

96»,  296. 
Boldewinus   de   Dordraco   (officiarius   sancte   Marie  Mag- 
dalene  ,  familiaris  Domus  StJ  Gregorii  Swollis).  CXCI,  200. 
Bollandisten.  CIV. 

„  te  Antwerpen.  CVL 

„  te  Brussel.  XLIX8,  LXXXIL 

Bolsward.   102*. 
Bome  (Geerd  ten,  van  ülzen).   286,  288. 

„       (Wessel  ten,  vicarius  perpetuus  te  Zwolle).  453. 
Bommel.   Zie  Zaltbommel. 

Bonkenmaet  (buiten  de  Voersterpoort)  te  Zwolle.   389. 
Bonifacius  VI  (paus).  499. 
„         Vin  (paus).  517. 
„         IX  (paus).   453,  515. 
Bonyngerhoff  (Willebrordus,  officiaal  van  den  aartsdiaken 

van  Utrecht).  479,  480. 
Bonitis   (Bartholomaeus  de,    de  Urbe  Veteri,  curiae  cau- 

sarum  camerae  apostolicae  auditor  generalis).  518. 
Bonn,  bibliotheek.   CXXIX1. 
Bonnet  Maury.  3*. 
Borchgraeven     (op     den),    buiten    de    Sassenpoerte    te 

Zwolle.  404. 
Borcken  (Peter  van).    Zie  Peter. 
Borne }  Boirne  (Johan  Jansen  van).    Zie  Johan. 


Digitized  by 


Google 


552 


Borne   (Johanna,   weduwe  van  Willem  van  Borne).     Zie 
Johanna. 

„       (Willem  van).    Zie  Willem. 
Bos  (Mr.  P.  G.,  te  Groningen).  CCV*. 
Bosch  (L.  E.),   82*. 

„      (Gheert  ten).    Zie  Gheert 

„      Zie  's-Hertogenbo8ch. 
Bouman  (H.).   99». 
Brabancia  (Henricus  de).    Zie  Henricus. 

„         (Rutgherue  de  Zon  ex).    Zie  Rutgherus. 
Brabant.   LVIII. 

„         (Arnold  van).    Zie  Arnoldus. 
Brak  o  (die,  kamp  in  het  goed  Wiferding).   318. 
Brant  (Berent).  808,  309. 

„      (Dirc,  te  Zwolle).   318. 

„      (Gheert,  van  Oetmersum,  leekebroeder  in  het  Frater- 
huis  te  Zwolle).  43»,  67,  684,  92,  97,  274,  405. 
Brandoly.   Zie  Utrecht. 
Brantolii.    Zie  Utrecht. 
Brebbe  (Johannes,  van  Brugge,  kanunnik  van  St.  Jan  te 

'sHertogenbosch).   1304. 
Breda  (Adrianus  de).    Zie  Adrianus. 
Bredebroecke,  in  het  kerspel  van  Heino.   377,  383. 
Bredenroede  (heer  Ghysbert  van,  domproost  te  Utrecht, 

en  proost  van  Sint  Donaes  te  Brugge).   353. 
Bree  (Petrus  de).    Zie  Petrus. 
Bremmeier  (hof  ten,  in  het  kerspel  van  Wye,  buurschap 

van  Henen  en  de  buurschap  Vechterloe).  378. 
Brenen  (Wolter  van).    Zie  Wolter. 
Briel  (kloosters  in  den).    Sint  Clara.  XXIII8. 

„  „         „      „        Sint  Catharina.  XXIII8. 

„  „  „      „        Sint    Andries    te    Rugge.    XX, 

XXXIII8. 

„     (school  te  den).    GUI1.    Rector.    Zie  Cock  (Dierick). 
Brielis  (domus  Sororum  in).   80* ,  81. 
Brincke  (Claes  ten).    Zie  Claes. 
Brinckerinck ,  Brinckering  (Johannes).    LXXIII,  LXXXI, 

LXXXVI,  XCI,  XCVI,  XCVII,  CXIII,  21,  91,  281. 
Brinkerink  (D.  A.)  LXXTTT,  LXXXI,  XCVI,  CUP,  CXIII4. 
Broekelants  (Gesa,  zuster).   XCI,. 


Digitized  by 


Google 


553 


Broekhuisen  (S.  van).   172 ". 
Broekhusen  (Arnoldus  de).    Zie  Arnoldus. 
Broedere  der  ghemene  Zamelinghe  te  Rostock.  CLXXXIY. 
Broeders  van  het  gemeene  Leven.  II,  VI,  XVI,  LUI,  LVII1, 
LXIII,  XCV,  CV2,  CXXVIII,  CXXX,  CXXXVII, 
CL,  CLXIIP,   CLXXIV,  CCIII,  8»,  32»,  216. 
„         en  zusters  van  het  gemeene  Leven.  CLXXXH,  401. 
„         van   den  H.  Andreas  te  's-Hertogenbosch.  129». 
„        van  de  twaalf  Apostelen.   CLXXXIV. 
„         van  den  Goeden  Wil.   CLXXXVL 
„         te  Doesburg.   1558. 
Broichuysen  (Arnoldus  van).    Zie  Arnoldus. 
Brom  (G.)  67,  176». 
Bronchorst  (Gheryt  van,  kanunnik  en  thesaurier  van  Oud- 

munster  te  Utrecht).   291,  292,  303. 
Brugen  (Gbeert  Hermans  ter,  Evertssoenssoen ,   priester, 
lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).   368. 
„       (Gheertruyt  ter,  moeder  van  Gheert).   368. 
Brugge  (Sant  Donaes  te).  363. 

„  „  „        „     proost,  Zie  Bredenroede  (Ghys- 

bert  van). 
„        (Gherardus  ter,  de  Campis,  lid  van  het  Fraterhuis 

te  Zwolle).    171 10,  413.  Zie  ook  Brugen  (ter). 
„        (Johannes  Brebbe  van).    Zie  Brebbe. 
Brugman  (Johannes).   48,  99*. 
Brugmans  (Dr.  H.)  CXXVII»,  CCVII. 
Brussel  (Bibliothéque   Royale   de   Belgique).    I,   LXXXI, 
LXXXIII,  XCIV,  CVI  en  »,  CVII,  CCVII,  215»,  235. 
„       Bollandisten.  XLIX»,  LXXXII. 
Bruxelles  (Commission  royale  d'histoire).   71. 
Bruyn  (Johannes,  zoon  van  Rodolff).  362. 
„      (Rodolphus).  362. 

„      Tengbergen  (P.  de,  te  Doesburg).  CXVIII,  84». 
Bryncke  (Henrik  ten).    Zie  Hendrik. 
Büchi  (Albert).   155». 
Bunscoeten  (Henricus).    Zie  Henricus. 
Burick  (Ludgardis  de).    Zie  Ludgardis. 
Bursfeld  (Benedictijnerklooster  aan  de  Weser).    132'. 
Bursfelder  congregatie.   131»,  132*. 
Bu8chTydemanes(Herman  then,  schepen  vanZwolle).326,327. 


Digitized  by 


Google 


554 

Busch    (Johannes,    regulier    kanunnik   te    Windesheim). 
XLIX»,   L«,   LI,  LVI,   LXI,   LXH,  CXCIV*,  3», 
4»,  5*,  6«,  71,  32*,  102*,  105»,  106*. 
„       (Johan  van  den,  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle). 

375,  379. 
„      (Wilhelmus  van  den,  procurator  van  het  Fraterhuis 
te  Zwolle).  892,  398,  399. 
Buschoducis  (Wilhelmus  de).    Zie  Wilhelmus. 
Buscoducis  (sorores  of  domus  sororum  Ten  Orthen).     Zie 
Orthen  (Ten), 
„  Busco  (Godefridus  de).    Zie  Godefridus. 

„  (Johannes  de).    Zie  Johannes. 

„  (Wilhelmus).    Zie  Wilhelmus. 

„  (domus  congregationis  in).  Zie  's-Hertogenbosch. 

Bussche  (Erenst  ten)  332. 

„        (Gerardus   van   den,   secretaris  van   Rudolf  van 

Diepholt).   XXXVm8. 
„        Busch  (Gheert  ten),  306,  307,  312. 
„        (Gerbrand  ten,  rentmeester  in  Zalland).  300,  302. 
„        Busch  (erfgenamen  van  Gerbrant  van  den).  385. 
„        (Herman    van    den,    leenheer    van    den   halven 
tiende  in  het  kerspel  van  Wye  in  de  buurschap 
Herxen).  395,  457. 
„        (Johan  ten).   379. 

„        (Lubbertus  ten,  presbyter  te  Deventer).  500. 
„        (Tyman,  Tydeman  ten,  schepen  te  Zwolle).  366, 

367,  368,  369,  372. 
„       (Wolter  ten,  schepen  te  Zwolle).  477,  478. 
Butemans  (Johan,  in  de  Costersteeg  te  Zwolle).  328. 
Byen  (meester  Henrick).  394. 
Byngeren  (Gheert  van).    Zie  Gheert 
Bijrman  (Henric).  283. 
Bjjsterbos  (J.  C.)  CLXXVIID. 
Byvanck  (Dr.)  CXXIX,  CCVII. 

C.  K. 

Cabbelyaus.  83. 

Kadeneters,  Cadeneters  (Gertrud,  stichteres  van  het  Kade- 
netersconvent  in  de  Scholtensteeg  te  Zwolle).    16*,  330. 


I 


Digitized  by 


Google 


555 


Kaiser  (J.  W.)  II». 

Calcar  (stad).   CXXXH,  CXCVIII,  92. 

„      (Caecilien-convent).  XX,  69  en  6,  70,  160*,  189. 
„  „  „         Rectoren.  Zie  Gerardus  Xanctis, 

Herman     van     Osnabrück    en 
Johannes  de  Andernach. 
„      Domus  Sororum.    Zie  Caecilienconvent. 
„      (Albertus  Paep  van).    Zie  Paep. 
„      (Gerhardus  Scadde  van).    Zie  Scadde. 
„      (Henricus  Aeger  de).    Zie  Aeger. 
„      (Johannes  van).    Zie  Johannes. 
Kalker  (Alardus  de).    Zie  Alardus. 
„       (Conrart  de).    Zie  Conrart. 
„       (Everardus).    Zie  Everardus. 
„       (Henricus  de).    Zie  Henricus. 
Calker  (Theodericus)*    Zie  Theodericus. 
Calixtus  III  (paus).   345. 
Cameracensis  provincia.   501. 

„  presbiter  cardinalis.    Zie  Ailly  (Pierre  d\) 

Camferbeke  (Dirick,  ridder,  ambtman  in  Zallant).  347,348. 

„  (Steven,  rentmeester  van  Zallant).   467. 

Campbell.  234». 
Kampen,  Campen,  Campis  (stad).   72* ,  182. 

„         (altaar  Sint  Olof  in  de  Bovenkerk  te).   XLIII8. 
„         (archivaris  te).   CXXV*.    Zie  Molhuysen. 
„         (deputaten  der  stad).   354. 
„         (Domus  Sororum  Sancte  Agnetis).   XX ,  197,  208. 
9i  »  »  »  »         Rector.      Zie 

Gregorius  van 
Halen. 
„  „  .,  „  „         Socius.  Zie  Pe- 

trus de  Bree. 
„        (Gaudenten  te).   XLIII. 
„         (gebied  van).   CLVIH. 
„         (kapelaan  te).    Zie  Velthuysen  (B.  P.) 
„         (Karthuizerklooeter  bij).    Zie  Sonnenberg. 
„         (Katharinen-Gasthuis,  Sinte).   394. 
„         (Minderbroeders,  Minorieten,  te).  XLIH,  CXII, 

8»,  151,  »,  459,  460,  461. 
„         (Minrebroedershnis  van,  te  Zwolle).    280,  282, 


Digitized  by 


Google 


566 


Kampen   (Observanten  te).    158. 

„         (regeering  van).   15*. 

„         (tichelarij  bij).   305. 

w         (vice-cureyt  te).    Zie  Visken  (Albertus). 

„        Boecop  (toe).    Zie  Boecop. 

„         (Gherardus  ter  Brugge  van).    Zie  Gherardus. 

„         (Ghysbertus  van).    Zie  Ghysbertus. 

„        (Henricus  van).    Zie  Henricus. 

„        (Jacobus  van).    Zie  Jacobus. 

„        (Theodericu8  van).    Zie  Theodericus. 

„         Ingen  (van).  Zie  Ingen. 

„         Voecht  (de).    Zie  Voecht. 

„        (Petrus  Bree  te).   Zie  Petrus. 
Camphusen  (Lucas  van).    Zie  Lucas. 
„  (Spaen  van).    Zie  Spaen. 

Campis    (Gherardus,     Ghysbertus,     Henricus,    Jacobus, 

Theodericus  de).    Zie  op  die  namen. 
Campus  Sancti  Johannis  prope  Vollenhoe.  Zie  Janskamp(St). 
Kan  (J.  R)  155». 
Canter  (familie).   CLXXIX. 
Cappenberghe  (Gherlacus).    Zie  Gherlacus. 
Kappenherrn.   CLXXXIV. 
Karel  IV  (keizer  van  Duitschland).  34. 
Karolus  (hertog  van  Gelre).  480. 
Karthuizers,  Carthusienses.  VI,  l1,  21,  31,  4,  146,  394. 
Katharina  de  Arken.  XCII. 
Cassel.  CLXXXIV. 

„       Casselensis  domus.    Cl1. 
Castro  (Lambertus  de).    Zie  Lambertus. 
Kathrine  van   Voirst,   van   Gemen,  van  Asperen  en  van 

Keppel.    Zie  Voirst. 
Catreep  (Peter).  319,  321,  322,  331. 
Keil  (Peter).  401. 

Kemerlynck  (meister  Henrik,  te  Zwolle).  475. 
Kempen  (Goderd  van).    Zie  Goderd. 
Kempis  (Gobelinus).    Zie  Gobelinus. 

„       (Thomas  a).    Zie  Thomas. 
Keppel  (Dirc  van).    Zie  Dirc. 
Kerler  off  van  Schedelick  (Johan  van). 
Kersken  van  Rijswick.   484. 


Digitized  by 


Google 


55? 

Keulen,  Colonia  (stad).  CV*,  CLXXIL 
„       (provincia).  501,  502,  516. 
„       (aartsbisdom).   XLIX»,  374,  414. 
„       (aartsbisschop  van).    Zie   Herman  landgraaf  van 

Hessen  en  Philippus  van  Oversteyn. 
„        Clerici.  Zie  Gobelinus  de  Kempis,  Gruter  (Franco, 
de  Nova  Ecclesia)  en  Hermannas  de  Tremonia. 
„       (Bursa  Laurentiana).   155*. 
„        (Coelen,  cresdoem  van).   374. 
„       (Coloniensis  curia).   106,  508. 
„  „  „        Advocati.     Zie    Radulfus    de 

Rivo  en  Tylmannus  Eggart. 
„        (Ecclesia).   389. 
„        (ecclesia  Sancti  Georgii).   510. 
„  „  „  „  prepositus.    Zie  Stakel- 

wegge  (Hermannus). 
„        (Colne,  gesticht  van).   332,  389,  468. 
„       (Gymnasium  Laurentianum).   CLXXII1. 
„       (Hollandsche  collegie).  CLXXH1. 
„       (Maria  ad  Gradus  te),  prepositus.   515. 
„        (Universiteit).   155»,  502. 
„  „  rector.    Zie  Johannes  Coesvelt. 

„  „  professoren.  Zie  Johannes  Stralen , 

Johannes  de  Novo  Lapide,  Johannes 
dictus  Bauwe. 
„  „  studenten.   Zie'Wessel  Gansfoort, 

Nicolaus   ter   Maete,  Stephan  ter 
Cloester,  Hendrik  Vilsteren. 
„        (Weidenbach,  Fraterhuis  te).  CXXX,  59»,  511. 
Keussen  (H.)  XXIV',  106»,  107',  155*. 
Keynkamp  (Wernerus,  prior  te  Windesheim,  prior  Beatae 

Mariae  Novae  Lucis  prope  Hoern).  39*,  499. 
Christianus  Henrici  de  Hasselt  (leekebroeder  in  het  Domus 
Clericorum  te  Zwolle).  92*°,  406. 
„  de  Zelandia  (2de  rector  in  St.  Janscamp).  704, 71. 

Christina  Zwetelincs  (zustersdochter  van  Florentius  Rade- 
wij ns).  XCIV. 
„        (huisvrouw  van  Seyne  de  Ittersum).  463, 464, 200*. 
Christoph  Bernard  van  Galen  (bisschop  van  Munster).  XIV, 
CLXXII'. 
Derde  Serie.    Wekken  N°.  13.  36 


Digitized  by 


Google 


558 


Chuap  (Werner).  279. 

Kist  (N.  C.)  2i,  3,  15*,  474, 

Cisterciensere.  CLXXXVII,  CXC. 

Klaarwater  (Clara-Aqua,  Benedictijner-nonnenklooster  bij 

Hattem).   LVIIF,  LIX  en  *,  47  en  »,  131  «  en  ». 
Klaasen  (Jacob).    Zie  Jacob. 
Claes  ten  Brincke.   338. 
Claes  Hilbrantzsoen  te  Vollenhove.  364. 

„     (Clawes)  Messemaker.   Zie  MeBsemaker. 

„      van  Reenen  (steynhouwermeister).  3761. 

„     ten  Toerne  (provisor  van  het  Heilige  Geestgasthuis 
te  Zwolle).  476. 
Klaessen  (Goert).   Zie  Goert. 
ClararAqua.     Zie  Klaarwater. 
Clarenborch  (Elisabetb   van,  vrouw  van  Joban  de  Voecht 

van  Ryneveld).  XXV,  XXV1. 
Clarisse  (J.)  2>,  4». 

Clawes  ten  Toerne  (rechter  te  Ummen).   329. 
Clemens  (deken  van  Sint,  te  Steenwijk).   Zie  Steenwijk. 
Clerici  seu  fratres  vitae  communis.  CLXXXIV. 
Cleve  (hertogdom  van).  CXCVIIL 

„     (Curia  Clivensis).    120. 

„     (Terra  Clivensis).   13,  69«,  70,  87. 

„     (hertog  van).   LXIII,  120,  380. 

„     (Henricus  van).    Zie  Henricus. 
Cleyne-Linthorst.    Zie  Linthorst. 
Clivensis  (Curia).    Zie  Cleve. 
„        (dux).    Zie  Cleve. 
„        (terra).    Zie  Cleve. 
Clivis  (Henricus  de).    Zie  Henricus. 
Climachus.  494. 
Clocken  (Berta  ter,  2*  rectrix  Domus  Magistri  Gerhardi  te 

Deventer).  XCIH. 
Cloester  (Stcphan  ten,  Zwollenaar,  student  te  Keulen).  155'. 
Knigge  (Katherina,  vrouw  van  Jacob  ten  Hoerne).  373. 
Knobel  (Johannes,  de  Coesveldia,  lid  van  bet  Fraterhuis 

te  Zwolle).  102»,  407. 
Knoppert  (regenten  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle).  CLXIX. 
„         (Alfer).  344 
„         (erfgenamen  van  Alffer).  387. 


Digitized  by  LjOOQIC 


m 

Knoppert  (Henrick,  schepen  van  Zwolle).  371. 

„         (Thomas).    CLXV,  CLXVL 
Kober  (Prof.  Dr.)    21. 

Cock  (Dierick,  rector  der  school  in  den  Briel).  CUE1. 
Kockman.    Zie  Koeckman. 
Kodden  (Johan).   326. 

Koeckman  (regenten  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle).  CLXIX. 
„  (Everardus,   Evert,  zoon  van  Goesen,  broeder 

van  Johan).  335,  367,  376,  379,  383,  386,  387, 
389,  390,  392-396,  402. 
„  (Goesem),  te  Zwolle.   171 I0,  1727,  367,  369. 

„  (Herman).   368,  372,  377. 

„  (Johan,  raad  en  schepen  te  Zwolle}.  328, 474, 475» 

„  (Johan  Herman).   376. 

„  (Johannes,  zoon  van   Goesem  Kockman  en  S. 

van  Broekhuizen ,  procurator  en  rector  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle).  LXXVH,  CXH,  CXIH, 
CXLV,  CLXXXV,  CLXXXVI,  125,  162  en  *, 
1726,  10,  173*,  332,  334,  335,  357»,  367,  369, 
373_78,  880,  382—390,  392,  393,  396,  397, 
413,  417,  472,  476. 
„  (Nese).  376,  377. 

„  (Roelof   van,    oom    van   Johannes).    370,   376, 

377,  383. 
Coeckmans  Gampken.    Zie  Averheyne. 
Koeleman.  172 10.    Zie  Koeckman. 
Coelen.    Zie  Keulen. 
Köln.    Zie  Keulen. 
Coenroetsen  te  Utrecht.  XXVII4. 
Koep  Otters  (weduwe  van).  382.    Zie  Aleyt. 
„      (Reynerus,  de  Embrica,  prior  Regularium  Ste.  Eli- 
zabet  extra  Ruremundum).  420. 
Coep  (Thomas,  burgemeester  van  Zwolle).  7*. 

„     Jacopsoen.  378. 
Coepsen  (Johannes).    Zie  Johannes. 
Coesvelt  (Henricus  v.    Zie  Henricus. 

„        (Johannes),   of  Johannes   Knobel  de  Coesveldia. 
Zie  Knobel. 
Coeverincx  (Gijsbertus).  CXLVIH1. 
Koevoet  (Johan).  460. 


Digitized  by 


Google 


èéo 

Coevorden  (rechter  te).    Zie  Entenich  (Jofaan  van). 

„  (Hermannus).    Zie  Hermannus. 

„  (Zwederus  Frederici  de).    Zie  Zwederus. 

Kogelheeren.  CLXXXIV. 
Koiokman  (Evert).    Zie  Koeckman  (Everardus). 
Koikman    (Johan,    lid    van   den  raad    der  stad   Zwolle). 

Zie  Koeckman  (Johan). 
Colck  (Elsken  ten,  weduwe  van  Henrick  Rynlick).  12&4* 
Colcstede.  50»,  356. 
Kolke  (Johannes  ten).  47. 
Collatiebroeders.  CLXXXIV. 

Colmenschoeten ,  Colmenscoeten  (hof  van).  Zie  Colmsch&te. 
Colmschate  (bisschoppelijk  hof  van).  48*,  51 8,  300,  309,  310. 
Colne  (gesticht  van).    Zie  Keulen. 
Colonia  (Johannes  de).    Zie  Johannes. 
Coloniensis  Curia.    Zie  Keulen. 

„  (clerici  diocesis).    Zie  Keulen. 

„  ecclesia.    Zie  Keulen. 

„  provincia.    Zie  Keulen  (provincia). 

„  universitas.    Zie  Keulen. 

Colonna  (Otto,  paus  Martinus).  V6,  84. 
Coman  Geerds.   292. 
Comhaer  (Gozewijn).  54*. 

Compostelle  (Hendrik  van,  curatus  van  Zwolle).  Zie  Hendrik. 
Condulmieri  (Gabriel,  paus  Eugenius  IV).  84*. 
Koning  (G.  van  Ernst).  21. 
Conradus  Arnoldi  de  Tiela.   487. 

„         van  Hengelo  (notaris).  449,  452,  453. 

„  de  Lemgo,  Lemygo  (rector  van  het  Domus  Cleri- 
corum  en  collator  van  het  officium  B.  Magdalena 
te  Zwolle).  199,  402,  457,  464. 

„         de  Redborch  (episcopus  Monasteriensis  et  admi- 
nistrator ecclesie  Osnaburgensis).  442. 
Conrart  van  Kalker  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle),  414. 
Constanciensis  dyocesis  (Friburg).   469. 
Konstanz.   84 l. 

Constanz  (Concilie  van.)   91 4,  106B,  107». 
Koop,  Coop  Janssoen.  281,  364. 
Kootkyn  (Johan).  Zie  Kotghen  (Jan). 
Cornelius  Vyanen  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Harderwijk).  59*. 


Digitized  by 


Google 


561 


Kortenhuys  of  des  Kupershuys  te  Herxen.   342. 
Korteslach,  in  het  kerspel  van  Heino.   377,  383. 
Koster  (Claes).  394. 
Coster  (Frederic).  328. 

Koteken  (Dirck,  schepen  van  Zwolle).  326,  327. 
„        (Gheered,  schepen  te  Zwolle).  386,  387. 
„        (Ludeken).  386. 
Kotghen,  Cottgen  (Jan).  335,  371. 
Cou  (Arnoldus,  de  Delft).  337. 

„    (Nycolaus,  filius  Arnoldi  Con  de  Delft,  lid  en  ves- 
tiarius  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  biechtvader  der 
zusters  ad  Sanctum  Ursulam  in  Delft,  pater  omnium 
sororum  in  Hollandia).  117,  170,  206. 
Coussemaker  (de).  89*. 
Covoerdia.    Zie  Coevorden. 
Covorden.    Zie  Coevorden. 

Koylert  (Herman,  in  de  Voorstraat  te  Zwolle).  392. 
Cramer  (N.  A.,  te  Zwolle.)  CLXX,  CLXXVII,  CCVL 
Krell  (Henricus,  vicarius  Daventriensis).  59*. 
Kremer  (Leonardns,  kanunnik  van  het  Regulierenklooster 

Sint  Elisabet  buiten  Roermond)  420. 
Crisostomus.  248. 
Kruise  (Johan).  385. 
Kruisheeren  te  Huy.  511. 

Crumenye  (Theodoricus   Gherardi   de).    Zie  Theodoricua. 
Kuckman  (Johan).    Zie  Koeckman. 
CucuUenbrüder.  CLXXXIV. 

Kuerman  (Johannes,  de  Z wollis).    Zie  Koeckman. 
Kugelherrn.  CLXXXIV. 
Culemborg  (Z  weder  van.)    Zie  Z weder. 
Kulen  (Seyne  ter).  340. 

„      (erfgenamen  van  Seyne  ter).  345. 
Culm   (civitas,    oppidum  in   Prusia).    CXIV,   LX,   LXI, 
CLXXXIV,  1323,  134,  491. 

„      (bisschop  van).    Zie  Vincentiue  Kielbassa. 

„      (Dominikanen ,  te).   137 '. 

„      (Franciskanen,  te.   137  K 

„      (Fraterhuis  te).  XIX,  LVIIP,   LX,    CXIII,    CXIV, 
132,  490,  493,  497. 

„  „  „    Stichter.  Zie  Neumeyster  (Balthaear). 


Digitized  by 


Google 


562 

Culm  (FraterhuLs  te).  Rectoren.  Zie  Johannes  en  Johannes 
We8terwolt. 

„  „  „    Leden.    Zie  Alardus  Calker,  Gerar- 

dus  Amersfordie,  Gherardus  Weerdt, 
Jacobus  Alcmarie,  Johannes  Lennep, 
Johannes  Westerwolt,  Lambertus 
Herck,  Maternus  Maguntie. 

„      (school  te).   LX,  1374. 

„      (rector  der  school  uit  Zwolle).   132ft. 

„      (studium  particulare).    Zie  school  te  Culm. 
Cute  (Gerardus,  vader  van  Hendrik  van  Herxen).  174,  330. 
Kute  (Ludeken).  330. 

„     (Marie,  dochter  van  Steven  en  Fye).  468. 

„     (Seygher).  468. 

„     (Steven).  842,  350. 

„     (Steven,  zoon  van  Steven  en  Fye).  468. 

„     (erfgenamen  van  Steven).  374. 

„     (Willem,  te  Herxen).  330,  350,  372,  374,  376,  383,  388. 
Kuten  (Pye),  te  Herxen.  472. 

„      (Gheert).  330. 

„      (Gheerlog).  330. 
Cuten  (Gheertruijd ,   moeder  van  Gheerloch  Zwarte).  334. 
Kutensoen  (Johan  Ludiken).  333. 

Kutes  hofstede  (Willem,  in  het  kerspel  van  Heino).  383, 388. 
Kuynretorff  (Godefridus  de,  canonicus  Sti.  Joannis  et  offi- 

cialis  curie  Traiectensis).  399. 
Cuysten  (Johannes,  de  Buscoducis,  biechtvader  in  Kaden- 

etershuis  te  Zwolle).  20,  172,  173»,  413. 
Kuyt  (Theodoricus,  clericus  te  Albergen).  483. 

D. 

Dacia.   528,  532. 

Daem  Bertremzoen  te  Harderwijk.  485. 

Dalen  (Jacobus).    Zie  Jacobus. 

„       (Johannes).    Zie  Johannes. 
Dalfeen  (kerspel  van).   347,  361,  366,  375,  376,  384. 

„  „  „       Zie  Delmpte,  Foy  senslach  in  Weghe- 

lenhagen,  Holthusen,  Lenthe  (buur- 
schap),  Linthorst  (kleine),  Steede 
(in  de). 


Digitized  by 


Google 


563 


Dalfsen  (kerspel  van),   land  van  den  heer  van  Utrecht.  384. 
„  „  „        „       „    het  Kynderhuis  te  Zwolle. 

384. 
„        (gericht  van).   386. 

„  „  „      (Rechters).   Zie  Oesterhave  (Henrick 

van  den)  en  Sticker  (Gheert). 
Dallemsholt,  Dalmsholt.   829,  380. 
Damme  (erfgenamen  van  der).  397. 
Daventria.  Zie  Deventer. 

„  (Nicholaus  de).    Zie  Nicholaus. 

„         (Petrus  de).    Zie  Petrus. 
„         (Theodericus  de).    Zie  Theodericus. 
Daventrie  (Johannes).    Zie  Johannes. 
Daventriensis  (Gerardus  Magnus).    Zie  Groote  (Geert  de). 
David    van    Bourgondie    (bisschop   van   Utrecht).   CL VI, 
CLXXXV,  15»   17>,  60',  110*,  111,  351,  354,  410,  411, 
416,  433,  434,  437,  442,  519,  526,  534. 
Deese  bij  Zwolle.  377. 

„      (Eernst  van).    Zie  Ernst. 
Delfenses.  207. 
Delft  (stad).  18. 
„         „        Oude  Delft.    18*. 
„         „        Nieuwstraat.   186. 
„     (Gemeente  Archief).   18'. 

„     (Sint  Hierony musdal,  Domus   congregationis  sancti 

Jeronimi  in  Delft,  Fraterhuis). 
XXIII,  LXV,  18»,  92» 
„        „  „  Rectoren.  Zie  Bernardus  Echt, 

Hubertus  Helmont,  Johannes 
Harlem. 
„        „  „  Leden.   Zie  Jacobus   Traiecti 

junior,  Henricus  Erp. 
„        „  „  klooster  der  Reguliere  kanun- 

niken te  Delft.   18*. 
„     (Schepenen  en  raad  der  stad).    18*. 
„     (Syon,  klooster  buiten  Delft).  Zie  Syon. 
„     (Sint  Ursula  klooster\   XX,  207  en  '. 
„     (Jacobus  van).    Zie  Jacobus. 
„     (Nicolaus).    Zie  Nicolaus. 
„     (Nicolaus  de).    Zie  Cou  (Nicolaus), 


Digitized  by 


Google 


564 


Delmpte  (in  het  gericht  Dalfeen,  huurschap  Lenthe).  385. 

Delprat  (G.  H.  M.)  I,  XXI,  LXXIV,  LXXIX,  LXXXI, 
LXXXVHI » ,  CXVIII—  CXXV ,  CXLIV ,  CLXI , 
CLXXXVII— CLXXXIX,  CXCVII  en  »,  *,  6»,  7,  8», 
10»,  *,  15*,  17»,  *°,  18',  *, »,  21*, *,  •,  23»,  24»,  25»,  30', 
32»,  34»,  36*,  41»,  47*,  58",  60»,  77»,  78»,  *,  80*,  84»,  •,  », 
87*,  90»,  98*,  99*,  »,  101*,  102',  106», »,  120»,  125", 
127»,  *, »,  134»,  144»,  152»,  153»,  157»,  »,  *,»,  163»,  169»,  *, 
170»,  171»°,  1727,  188»,  190»,  191,  194»,  197»,  200»,  201»,  », 
202»,  203»,  204»,  207». 

Denifle  (H.)  3»,  176». 

Derck  van  Ommen.  366. 

Derlevoirde,  Derlefoirde  (Albert  van).  375,  384,  456. 
„  (Joha'n  van,  schepen  van  Zwolle).  382. 

Deee.    Zie  Deese. 

.  Deterdes  (Aleyt,  non  in  het  Olde-Convent  te  Zwolle).  316. 

Deventer  (Daventria).    II,    XVI,    XLIX,    LXH,  LXVI, 
XCI,  XCII,  XCIV,  XCVIH,  CIV,  CV  en  *,  CVH, 

cvni,  clxxxiv,  clxxxvh,  6, 10, 13*,  17, 

27,  39,  49,  90, 182,  217,  220,  325,  457,  514,519,533. 

„         (archief  der  R.  K.  parochie).   LXXXVII1. 

„        (Armen  klerkenhnifl).   CCV1. 

„        (Athenaeums  bibliotheek).   CIII  en  «,  CIV,  CV, 

CXX,  CXXI. 

„  „  „  (bibliothekaris).    Zie 

Slee  (J.  C.  van). 

„         (burgermeester).    Zie  Marquard  (Mr.  Johan). 

„  (burgers  der  stad).  Zie  Dirick  ten  Stall  en 
Wyferding  (Dirck). 

„         (Bursa  Cusana).   124*. 

„  Congregatio  devotorum  Deo  in  Communi  vita 
servientium.   LXXII.    Zie  Heer-Florenshuis. 

„        (deputaten  der  stad).  354. 

„  (Domus  clericorum  in  Daventria).  Zie  Heer- 
Florenshuis. 

„         (Domus  domini  Florentii).  Zie  Heer-Florenshuis. 

,,  (Domus  Magistri  Florencii  in  Daventria).  Zie 
Heer-Florenshuis. 

„  (Domus  fratrum  Daventriensis).  Zie  Heer-Florens- 
huis, 


Digitized  by 


Google 


565 


Deventer  (Domus  Magistri    Gerardi).    XCII,   XCIII. 

„  (rectricen).  Zie  Ysentrudis  de  Mekeren,  Clocken 
•  (Berta  ter). 

„         (Florenshues).    Zie  Heer-Florenshuis. 

„         (Fraterhuis  te).    Zie  Heer-Florenshuis. 

„        (Fratres  Daventrienses).   CXCVIII,  66,  225. 

„         (Gregoriushues,   Sunte).    Zie  Heer-Florenshuis. 

„         (Heer-Florenshuis,  Fraterhuis,  Domus  Sti  Gre- 

gorii,  Domus  Clericorum).  XV', 
LIV,  LV»,  LVH,  LIX,  LXI, 
LXII,  LXIV,  LXXXIV', 
LXXXVP,LXXXVII»,rXCIV, 
XCV,  XCIX,  C,  Cl,  CII  en  i, 

cm,  cxiv,  cxxx,  cxxxi, 
cxxxvi*,      cxxxvm, 

CXXXIX,  CXL,  CXLVn, 
CLXXXVII,  CLXXXVIII, 
CXCVI,  13',  17*,  21«,  43»,598, 
76»,  87,  115,  126  en  «,  132», 
200,  217—219,  271  >,  277, 402, 
403,420,485,501,511,516, 
523,  526,  528,  529,531,532, 
537,  540. 

„  „  „  Bibliotheek.   CII. 

w  „  „  Consuetudines,CXLH,59en8. 

„  „  „  leden.  Zie  Albertue  Lubeck, 

Dier  (Rudolphus),  Henricus 
Recklinghusen,  Matthias  van 
Zutphen,  Petrus  van  Gent, 
Petrus  Hom. 

„  „  „  librarius.  Zie  Henricus  Bekel- 

huissen. 

„  „  „  Necrologium.        LXXXIV9, 

LXXXVP,  LXXXVIP,  Cl1. 

„  „  „  Procurator.   CII1.    Zie  Peter 

van  Doeren. 

„  „  „  Rectoren.   Zie  Aemilius  van 

Assche,  Egbertus,  Johannes 
Mattheus  van  Haarlem,  Jas- 
par  Martorff  de  Maerborch, 


Digitized  by 


Google 


566 


Peter  van  Borckem  en  Toorn 
(Godfried)  van  Meurs. 
Deventer  (kerken  en  kloosters).   CIV. 
„        (Lammenhuis).  XCB. 

„  „  moeder.    Zie  Yserens  (Andries). 

„        (Sint  Lebuinas),  stiftskerk.  CLXXXVm,  500, 515. 
„  „  „         archidiaconus.  455. 

„  „  „         deken  en  kapittel.  288,  313. 

„  „  „         kanunnikken  CXXV*,CXXXVI*, 

110.  Zie  Bernardus  van  Vullenho, 

List  (Bernardus  ter). 
„  „  „         Kapittel.  LXXVHI,  CIX,  CLVI, 

CLXXV,  6T,  25  en  », 

108  en  »,  110,  218,  274, 

442,  445. 

„  „  „  „       Costerieland  v.  h.   335. 

.,  „  „         KapittelschooL  LXXXIV*,    48, 

49',  89*,  230. 
„  „  „  „  lector.  Zie  Gruter 

(Theodoricus  de). 
„  „  „         vice-deken  en  kapittel.  LXXVXH, 

442,  445. 
«,  „  „         officiaal    van    den    aartsdiaken. 

110,  453,  456. 
„  „  „         officialis    prepositi    et   archidia- 

coni.  304. 
„  „  „         vicarie  van  Sint  Paulus.   LX VI, 

LXX,  CXU,  CLXXXVm,  282, 

500. 
„  „  „         vicarius  perpetuus.  ZteFlorentius 

Radewijns. 
„  „  „         -tooren)  timmering  van.  355. 

„        (Nye  Fraterhuys).  LXV,  124*. 
„  „  „  procurator.  Zie  Bernardus  Echt 

„        (notaris  te).    Zie  Godfridus  Gooris.  1354. 
.,        (Nova  Domus).    Zie  Nye  Fraterhuys. 
„        (pastoor).    Zie  Wilhelm  van  Lochem. 
„        (predikanten  te).    Zie  Molhuyzen,  Slee  (van). 
„        (Provicaris   van    het    bisdom).    Zie    Lindebom. 
„        (soholte  te).    Zie  Willem  van  Poetfnchem. 


Digitized  by 


Google 


567 


Deventer  (Sorores  Sancte  Cecilie).   XCII. 

„         (rectrix).   Zie  Fenne  (Gertrudis). 

„         (Sororum  confessor).  Zie  Rodolphus  de  Muden.  66. 

„         (zusters  uit).   C. 

„         (te).  Zie  Florentius  Radewijns. 

„  „      „    Groote  (Geert  de). 

„  „      „    (Johannes  te  Gronda). 

„  „      „    (Livinus  de  Middelburg). 

„  „      „    Lindebom  (Johannes). 

„  „      .,    (Zwedera  van  Runen). 

„        (Egbert  Tymmerman  van).    Zie  Tymmerman. 

„        (Gherardus   van),    oppidanus  van   Zwolle.    Zie 
Gherardus. 

„        (Johannes  van).    Zie  Johannes. 

„        (Nicholaus  van).    Zie  Nicholaus. 

„        (Peter   van,   procurator   van   het  Fraterhuis   te 
Zwolle).    Zie  Peter. 

„         Gotfried    of    Gerhard   Scherpynck,   Scherping, 
van).    Zie  Scherpynck. 

„        (Theodericus  van).    Zie  Theodericus. 
Deventersche  Fraterheeren.   CLXXXIV. 
Devoti  Clerici.  CLXXXIV. 

„      Fratres  Domus  Clericorum  in  Zwollis.  CLXXXV. 
Deye  (Willam).  330. 
Dickeningen  (abt  van).   158. 
Diedem  (Giesbert  van).    Zie  Giesbert. 
Diefenbach  (L.)  35»,  54»,  150»,  151',  152*,  196T,  201*. 
Diepenheim  (ambtman  te).   Zie  Bevervoerde  (Arnt  van). 
Diepenveen  (klooster).  XC,  XCI,  XCIII,  XCVIII,  C,  386. 

„  (Bibliotheek  te).   XCVHI. 

„  (Priorisse).    Zie  Salomo. 

„  (Converse).    Zie  Margareta  van  Naaltwyc. 

Diepholz  (graven  van).  XXXIX1. 
Dier  (Rudolphus)  de  Muiden  (lid  van  het  Heer-Florenshuis 

te  Deventer).  XLIX,  LXXXIV»,  5»,  894,  1058,  106». 
Diest  (Georgius).    Zie  Georgius. 

„     (Gregorius  dé  Halen  juxta  Diest).    Zie  Gregorius. 
„     Lorgion  (E.  J.)  1014. 
Dinxlaken  (Johannes,  clericus).    Zie  Johannes. 

„  (Petrus).    Zie  Petrus, 


Digitized  by 


Google 


568 


Dinxlaicken  (Thomas  van).    Zie  Thomas. 

Dirk  van   de   Graaf  (prior  van  Windesheim).   17311,  206 \ 

Dirc  van  Henen  of  Dirc  toe  Noertberge.   Zie  Theodericus 

Hermansz.  van  Herxen. 
Dirk  en  Bette   Noertberge    (kinderen    van    Herman   toe 

Noertberge.   301 ,  302. 
Dirc  ten  Voerde.   302. 

„    van  Keppel  (drossart  van  Zalland).   319. 
Dirck  van  Zalne.   304,  317. 
„      de  Zuere  (schuit  in  het  kerspel  van  Wilsem).  304. 
„      SplyÜof.    Zie  Splytlof. 
Diric  die  Rover.    Zie  Rover. 
Dirik  van  Tweenhuisen.   478. 
Dirick  ten  Stall  (burger  der  stad  Deventer).  401. 
Dockem  (Adolphus).    Zie  Adolphus. 
Dodt  van  Flensburg  (J.  J.)  XXIV1. 
Doebner  (R.)  XXXIX»,  LV»,  LVIP. 
Doeren  (Peter  van).    Zie  Peter. 

Doesburg,  Doesborch.   19  \  84,  92M,  108*,  1208,  121,  122. 
„         (Broeders  te).   LXHL 
„         Broeders  (Zwolsche)  te.  848. 
„         (Broederschap    van    Sint    Joris    of  Sint   Gre- 

goriu8).  848. 
„         (Conventus  S*  Catharine  in).  86*. 
„  „  „  „         „     (rector).    Zie  Ge- 

rhardus  de  Rees. 
„         (Domus  Viduarum).   848. 
„        (Domus  Pauperum  Clericorum).   848,  898. 
„         (Fraterhuis).  Domus  congregationis;  domus  Sti. 
Gregorii,  Sint  Gregoriushuis.  XTX, 
LIV,     LVII',     CXVII,     CUV, 
CLXXXVII,  CXC  V,  CXCVI,  84»,  86*, 
87,  104, 1291,  222,  238,  518,  530,  537. 
„  „  Bibliotheek  van  het.  87*. 

„  „  Cartularium.   848. 

„  „  (Kroniek    te).    CXVH,    848,   518, 

530,  537. 
„  „  Rectoren.   Zie  Gerhardus  de  Rees, 

Henricus     de     Gravia,    Johannes 
Daventrie, 


Digitized  by 


Google 


569 

Doesburg  (Platea  Aquarum).   848. 
„        (school  te).   881  en  * 

„  „        „     rector.  Zie  Livinus  van  Middelburg. 

„  „        „     leerling.  Zie  Rutgerus  de  Doetingem. 

„        (te).    Zie  Bruyn  Tengbergen  (de). 
„  „       „    Gruter  (Theodericus  de). 

„  „       „    Tengnagell(Johanna,  vrouw  van  Thricus 

Heyker). 
Doetinchem  (hoeren   van,   regenten   der  Emanuelshuizen 
„  te  Zwolle).  CLXIX. 

„  (Bethlehem  bij).    Zie  Bethlehem. 

„  (Rutgherus  de).    Zie  Rutgerus. 

„  (Dottinchem,   Wilhelm   van).    Zie   Wilhelm. 

Doisborgensis  scola.    Zie  Doesburg. 
Dominikanen  te  Culm.   137  K 
„  te  Groningen. 

„  te  Thorn.    137  K 

te  Zwolle.   CLXIII,  172*. 
Dominikaner-monnik.    Zie  Matthias  Grabow. 
Domus  Montis  Sanctae  Agnetis  Virginis  (bij  Zwolle).    Zie 
Agnietenberg. 
„        Sancti    Anthonii    Confessoris    te    Albergen.    Zie 

Albergen. 
„        domini  Plorentii.  Zie  Deventer  (Heer-Florenshuis). 
„        magistri  Gerardi.    Zie  Deventer. 
„        Sti  Gregorii.    Zie  Deventer,  Harderwijk,  's-Her- 

togenbosch,  Zwolle. 
„        Congregationis  Sancti  Jeroniini  in  Delft.  Zie  Delft. 
„        Montis  Sancti  Jheronimi  prope  Hattem  in  Velua. 

Zie  Hulsbergen. 
„        Sancti  Johannis.    Zie  Janskamp  (Sint). 
„        in  Nemore  B.  Mariae.    Zie  Frenswegen. 
Donaes  (Sant),  kerk  te  Brugge.   353. 
Doorninck   (J.  J.   van).    XXIV1,   XXVIII*,  XXXVHI', 

CLXVIH,  34»,  90». 
Dordraco  (Boldewinus  de).    Zie  Boldewinus. 
Dordrecht  (Bartholomaeus  van).    Zie  Bartholomaeus. 
Dorothea  (juffer,  vrouw  van  Rijque  van  Essen).  378. 
Dottinchem  (Wilhelm  van).    Zie  Wilhelm. 
Dozy.  23*. 


Digitized  by 


Google 


670 

Drakenborch.  191. 

Dreoht  (Gerhardus,  priester).    Zie  Gerhardus. 

Dreynen,   Drenen,  Drienen  (Reinerus  de).    Zie  Reinerus. 

Dreyer  (Nicolaus,  priester).  296. 

„       (Tydeman).  294,  296. 
Droem  (meyster  Herman ,  Dr.  jur.,  deken  te  St.  Marie  te 

Utrecht).  190»,  191',  353. 
Dronten  (Elsebe  van).    Zie  Elsebe. 
Ducange.  CXC*,  15*. 

Duerkempken  (Duurkampken\  374,   375,  379,  383,  388. 
Duesterbeke  (Werner,  schepen  te  Zwolle).  366,  371. 
Duitschland.   LVIII,  CIV»,  CLXXXV. 
Duitsche  fraterhuizen.   Cl1. 

„        orde,  balye  van  Westfalen.   384,  386,  388,  392. 
Duitsche-Ordensheeren.  136»,  137*,  384,  386,  388,  392. 
Dulhem  (Everardus  de).    Zie  Everardus. 
Dumbar.   LXXXII,   Cl",   CXIX,  CLXXXIV,  5»,  6»,  \  17», 

18 ',  66»,  84*,  124*,  134',  144»,  200*. 
Du  Pin.  106*. 

Duren  (Johannes  de).    Zie  Johannes. 
Duurkampken.    Zie  Duerkempken. 
Duveler  (Geert  Johans  ten).  370. 
Duysterbeke  (Zweder).  319. 
Duyth  (Ter)  erf  in  Leerebroek.   367. 
Dyepenven.    Zie  Diepenveen. 
Dyepenhem.    Zie  Diepenheim. 
Dyrc  van  Bercmede.   316. 


Echt  (Adolphus,  de  Daventria,  lid  van  het  Fraterhuis  te 
te  Zwolle).  411,  414. 
„     (Leonardus  van).    Zie  Leonardus. 
Eden  (Hubertus).    Zie  Hubertus. 
Eemland   (maarschalk   van).    Zie    Voecht    van    Rynevelt 

(Jacob  de),  Reness  van  Vulven  (Johan  die). 
Eerde  (kasteel  van,  bij  Ommen).   175 l. 
Eernst  Dyese.  Zie  Ernst. 
Egbert  van  de  Zande.  129». 
„      joncker  van  Almeloe.  337. 


Digitized  by 


Google 


611 


Egbert  Ottesoen.  477. 

„      Zegherssoen  (richter  te  Oesterholte).  836. 
Egberts  (Johan).    Zie  JohaD. 
Egbertinck  (hoeve,  later  Eerde  geheeten).   1751. 
Egbertus  ter  Beek.  Zie  Beek. 

„        Renen  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  73. 

„        Tymmerman,    Tummerman.    Zie    Tymmerman. 
Eghen  (Johan  van,  rechter  te  Helendoern).  344. 
Egidius  Weert  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  biecht- 
vader Ter  Kinderhuis).  20,  171«,  410. 
Elantsvoirdes-hofstede.   393. 
Egmont.  325. 

Elborch  (Hermannus).    Zie  Herinannus. 
Elizabeth  (Sint,  Regulierenklooster,  buiten  Roermond).  420. 

„  „       (kanunnik).    Zie  Kremer  (Leonardus). 

„  „       (Prior).    Zie  Koep  (Reynerus). 

„        van  Voerst,  joncfrou  tot  Almeloe.    Zie  Voerst. 
Ellenboghe  (op  den)  te  Mastenbroek.   336. 
Ellendoern,   Kllenhoern,   (stuk  land   in  het  kerspel  van 

Heerde).  31 8,  484 
Ellings  (Berend).    Zie  Berend. 

Elsebe   van   Dronten   (procuratrix   van  het  convent  van 
Marienbosch  buiten  Zwolle).  382. 
„       van  Ittersum.    Zie  Ittersum  (Elsebe  van). 
ELske  (weduwe  van  Gerbert  ten  Bussche\  373. 
Elten  (begijnenconvent  te).  184. 
Emanuel  van  Twenhuizen.   Zie  Twenhuizen. 
Embrica.    Zie  Emmerik. 

„         (Johannes  de).    Zie  Ghent. 
Embrice  (Gerardus).    Zie  Gerardus. 
Emeda  (Ludolphus  de).    Zie  Ludolphus. 
Emmerik  (stad).  915. 

„        (Fraterhuis).    CXXX. 

„         (Gymnasial-Bibliotheek).   CIV*. 

„         (Jezuiten).   CIVa. 
Emmerick  (Henric  van).    Zie  Henric. 
Emmerik  (Reynerus  Koep   de   Embrica).    Zie  Koep. 
Enckhuysen  (Jacobus  Nicolai  de).    Zie  Jacobus. 
Endoeven  (Ruerick  van).    Zie  Ruerinck. 
Endoven  (Johan).    Zie  Johan. 


Digitized  by 


Google 


672 

Endovia  (Anthonius  de).    Zie  Anthonius. 
Enkhuizen  (Jacob  van).    Zie  Jacobus. 
Bnae  (Berndt).  376". 

„     (erfgenamen  van  Herbert  vanX  336. 
Entenich  (Johan  van,  reohter  te  Coevorden).  327. 
Equicius.  84. 

Erasmus  van  Rotterdam.  78*. 
Ericus  Rycroede.    Zie  Theodericus. 
Ernst  van  Dese,  Deese,  Dyeee.  201,  297—299,  829. 
Erp  (Henricus).    Zie  Henricus. 
Eryen  (Hademan  van).  327. 
Esau.  161. 
Esling  (senior   monasterii  Nemoris  Beatae  Mariae  prope 

Nordhorn,  pastoor  te  Nieuwenhuis).  CXXV1,  235. 
Esschinck  (Dirk,  schepen  te  Zwolle).  466. 
Essching  (Hillebrant).  354,  356. 
Essen  (Kapittel  van).   374,  389,  390,  392,  403. 
„  „  „       Abdis.   322,  394,  403,  468. 

„  „  „  „        Zie  Meyne  van  Overstem. 

„  „  „       Ambtman.    Zie  Bóedelswynge  (Hen- 

riek  van). 
„  „  „  „  Monte  (Herman). 

„  „  „  „  Oy  (Wolter  van). 

„  „  „  „  Post  (Prederic). 

„  „  „  „  Wel  velde  (Herman  van). 

„  „  „       Dechenyne.    Zie  Bichlingen  (Agnes 

van). 
„  „  „       Furstinnen  en  abdissinnen.  478. 

„  „  „       Gestichtsmannen).  392,  469. 

„  „  „        Kostersche.    Zie  Gelichen  (Gatrina 

van). 
„  „  „        Leengoederen,     in      het      kerspel 

Wylsem   in  de  buurschap  Ooster- 
holt,  Haese  Herbertsweer,  Elants- 
voirdes     hofstede ,    Kerveneramoet 
op  ten  Meer.  393. 
w  n  „        Proostinne.    Zie   Bichlingen   (Mar- 

gareta  van). 
„  „  „        Scholastersche.  Zie  Limborch  (Anna 

van). 


Digitized  by 


Google 


573 

Essen  (Kapittel  van)  Secretaris.    Zie  Voege  (Hermannus). 
„      (Evert  van).  Zie  Evert. 
„      (Henric  van,  Gheertssoen).   Zie  Henric. 
„      (     „         „      ridder).   Zie  Henric. 
„      (     „         „      Lucienzoon.  Zie  Henric. 
„      (Ryque  van).   Zie  Ryque. 
Essende.  Zie  Essen. 
Essynck  (Johan).  886. 
Eugenius  IV  (paus).  84  en  «,  91  en  «,  838,  406,  515,  518, 

519,  534. 
Everardus   Kalker  (lid    van    het  Fraterhuis  te   Zwolle). 
171«,  410. 
„  „        de  Dulhem  (kanunnik  van  Sint  Pieter 

te  utrecht).  487. 
„  de  Onna  (biechtvader  der  zusters  Op  die  liaet 

te  Zwolle).   21. 
„  Stuerman.  Zie  Stuerman. 

Evert  van  Koeten.  287. 
Everhardt  van  Tongeren  (ambtman  van  het  kapittel  van 

Essen).  478. 
Everhardus  Dinxlaecken  (vicarius  altaris  Sancti  Gregorii  te 

Zwolle).  457. 
Evert  van  Essen.   176  K 
Evert  Hermenssoen.   326,  388. 
Evert  van  Wytman  (rentmeester  van  Zallant).   350,  354. 

»»        n    Wytmen  (rechter  te  Zwolle).   336. 
Eyfje  van  Wije  (vrouw  van  Derk  toe  Boecop).   CIV*. 
Eza  (magister  Everardus  de,  pastor  in  Almeloe).  LXXXVIH. 
Eze  (joncker  Frederick  van  der).   347. 

F.,  Ph.,  V. 

Vaalde.  50*. 

Vaecht,  geslacht.    Zie  Voecht  (de). 
„        (Johan  die).    Zie  Voecht. 
Vahlen  (Joannes).   189». 

Vaicht  (Jacobus,  de  Traiecto).    Zie  Voecht  (de). 
Phayen  (Aleydis).  XCH. 
Valeria  (provincia).   348, 
Vanderspeeten  S.  J.  (H.  P.).  XLIXS. 
D«rde  Serie.    Werken  N*.  13.  37 


Digitized  by 


Google 


Vane    (erfgenamen    van   Johan,    in    de   Sassingstraat   te 

Zwolle).   475,  476. 
Vasen  (Wicher  van).   Zie  Wicher. 
Vecht  (Grete  van  der).   394. 

„      (Johan  van  der).   381. 

„      (Lambert  van  der).   305. 

„      (kinderen  van  Peter  van  der).   317. 
Vechta  (Johannes,  Johannis  de,    notaris).    Zie  Johannes. 
Vechterloe  (buurschap  in  het  kerspel  Wije).   378, 
Feith  (H.  O.).   3,  101*. 

„      (Jhr.  Mr.  J.  A.).   CCV',  102». 
Velde  (Gerijt  ten).   285,  287,  302. 
Velikengraven,  Velckengrave  (in  het  kerspel  van  Heino). 

287,  331,  332,  339,  374,  388. 
Velikeninaet.   50*,  372. 
Velthuysen    (B.    P.,    kapelaan    te    Kampen,    pastoor   te 

Hertme,  pastoor  en  deken  te  Sneek).  XLIII8,  CIV*,  CV1, 

CL,  CLXXIP,  CLXXIII,  CLXXVI,  CLXXX,  Cd,  CCVL 
Veltslach  (in  het  kerspel  van  Heino).   379. 
Velua.   Zie  Veluwe. 

Veluen  (richter  van).   Zie  Boese  (Ude  die). 
Veluwe  (Oen  op  de).   Zie  Oen. 

„       (Hulsbergen  bij  Hattem  op  de).    Zie  Hulsbergen. 
Femme  (vrouw  van  Gheert  Hoefman).   370. 

„        (weduwe  van  Godefridus  Sloyer).   300. 
Venne  (Fenna  ten).   XCII. 

„       (Margareta  ten).  XCH. 
Fenne  (Gertrudis  ten,   rectrix  sororum  Sancte  Cecilie  in 

Daventria).  XCtt. 
Verbeek  (J.).   30*. 
Verdam  (J).   169". 
Verheul  (H.  C,   pastoor  van  O.  L.  Vrouwen-parochie  te 

Zwolle).   CLXXVI. 
Vermeer  (Marcellus ,  regent  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle, 

rentmeester  der  kerk  Sint  Michiel  aldaar).    CLXIX1. 
Versene  (Hughe  van).   Zie  Vlederinghe. 
Verwijs  (E.).   1691. 
Vetter  (Henricus).   Zie  Wetter. 

„       (weduwe  van  Steven  Kute).   468. 
Feye  (vrouw  van  Johan  Koikman).  474,  475. 


Digitized  by 


Google 


575 

Ffemme  dor  Wevester.  317. 
Vianen  (vergadering  te).   921. 
Philippus  (aartsbisschop).   CLXXII. 

„         van  Bourgondië  (bisschop  van  Utrecht).   537. 
„         de  Leidis  (clericus).   315. 

„         van  Oversteijn  (aartsbisschop  van  Keulen).   389. 
Vileteren  (erf  Nyehus  in  de  buurschap).   328. 

„         (Albert  van,  schulte  van  Wij  e).    Zie  Albert. 
„         (Hendrik).   Zie  Hendrik. 
„         (Thiman  van).   Zie  Thiman. 
Vincentius  Kielbassa  (bisschop  van  Culm).   1374. 
Visch  (W.  T. ,  predikant  te  Wilsum  in  het  Bentheimsche). 

CXIX,  CXXI  en  >,  CXXIII,  CXXIV,  CXXV. 
Visken  (Albertus,  vicarius,  dan  kanunnik  van  den  Dom  te 

Utrecht,  vicekurijt  te  Kampen).   XLIII*.  459. 
Visscher  (Albertus).   Zie  Visken. 
Visser  (Mr.  Jacobus).    II. 
Vlamingen.   CLXXI. 
Vlamme  (Hermen).   325. 
Vlederinghe  (Hughe  van  Versene  geheeten  van,  rechter 

van  den  bisschop  van  Utrecht  te  Oedmersum).   482. 
Vlimen  (Gysbertus  de).   Zie  Gysbertus. 
Florence  (concilie  van).    1056,  107  K 
Florens  (meyster).   Zie  Florentius  Rade  wij  ns 
Florentius  Radewijnszoon ,    Radewins  (vicarius  perpetuus 
Sti.   Lebuini   te  Deventer,  l8t0  rector  van  het 
Heer-Florenshuis  aldaar).  IV,  XV,  XVI,  LVH, 
LXH,  LXV,  LXVI,  LXVIII,  LXXXVH»,  XCIV, 
CVIII,  CIX,  CXXXIX— CXLI,  CXLVI,  CLXI, 
CLXXXVIII,  9*,  I0i,  4,  12*,  13*,  21«,  27,28, 
39,  76»,  77,  217,  219—221,  282—284,  600. 
„  de  Wevelinchove,  Wevelichoven  (episcopus  Tra- 

iectensis).   CVII,   25,   5»,   8,  6>,  22,  175,  216, 
219—221. 
Floris  van  Wevelikhoven.   Zie  Florentius. 
Florijn  (Mr.  Jan,  secretaris   van   Rudolf  van   Diepholt). 

XXX  VIH». 
Vloten  (J.  van).  H,  147*,  197*. 
Foca  (Heilige).  40». 
Voecht  of  Vaecht  (geslacht  de).  XL. 


Digitized  by 


Google 


676 

Voecht  (familie  de,  te  Kampen).  XL. 

„       (geslacht  de,  te  Utrecht).   XXIV. 

„       van  Rynevelt  (geslacht  de)  te  Utrecht   XXIV». 

„  (Beatrix  de,  non  in  Sint  Servaasabdij  te  Utrecht). 
XXVIIL 

„       (Vrederica,  weduwe  van  Jacobus  de  Voecht).  XXVP. 

„       (Hendrik  de).  XXVIII  •,  XXXVI. 

„  (Jacob  de,  dienstman  van  Sint  Maarten  te  Utrecht). 
XXVP. 

„  (Jacobus,  Jacobus  Traiecti  alias  Voecht,  lid 
van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  procurator  van  het 
Domus  Pauperum  aldaar,  schrijver  der  Narratio). 
I,  II,  III2,  IV,  XIV,  XV,  XXI,  XXII,  XXIV', 
XXVIII,  XXXI,  XXXVII,  XLIP,  XLV,  Lxxxvm, 

xcvii,  xcvni,  cvn,  cix— cxm,  cxxxn, 

CXXXIH,    CXLH,    CXLVI,    CXLVII,   CLXH, 

CLXXXVII,  cxci— cxcvi,  cxcvm,  1,  9*,  *, 

10*,  12»,  13*,  14,  19*,  20»,  >,  21  •,  22,  27»,  28»,  36*, 

371,  728,  96",  1055,  106*,  117,  118,  120»,  124,  127«, 

131*,   186»,  *,   136*,   137* ,   157s,   163  en  \    168, 

170'  en  •,  171,  173*,  206,  210,  234,  286,  365,  368, 

369,  372,  374,  375,  402,  407,  410,  472. 

„       (Jacobus  de,  klerk,  gevangen  te  Haarlem).  XXVHI*. 

„       (Jacobus  de,  artium  magister).  XXVIIP. 

„       (Johanna  de,  non  in  Sint  Servaasabdij  te  Utrecht). 

XXVIIP. 
„       Voghet  (Johannes   de,   van  Wunstorp,   secretaris 
van  bisschop  Rudolf  van  Diepholt,  kanunnik  van 
Sint  Jan  te  Utrecht).   XXIII,   XXIV',  XXXVII— 
XLV,  168,  459—462. 
„       Voicht   (Sweer,    Zweder   die,  kameraar  der  stad 

Utrecht).  XXVIH*. 
„       van  Ry nevelt  (Ëlsabe,  Elisabeth  de,  non  in  Sint 
Servaasabdij  te  Utrecht).   XXVIIP. 
„         „  „  (Jacob   de,    schepen  van  Utrecht, 

maarschalk    van    Eemland).    XXV, 
XXVI  i. 
„         „  „         (Johan    de,   schepen  van  Utrecht 

getrouwd  met  Elisabeth  van  Claren- 
borch).  XXV. 


Digitized  by 


Google 


677 

Voege  (Hermannus,  secretaris  van  het  kapittel  van  Essen). 

390. 
Voeght  (de,  van  Rynevelt).  XXIV»,  Zie  Voecht. 
Voerde  (Dirc  ten).  Zie  Dirc. 
Voerne  Hermanszoon  (Johan).  331. 
Voernken  (Willem).    Zie  Vornken. 
Voerst  (Elizabeth   van,  joncfrou   tot  Almeloe).   336.    Zie 

ook  Voirst. 
Vogelsang  (W.)  147',  1908,  197*. 
Voghed  (Berthold  de,  te  Wunstorf).  XXXIX». 

„        (Johannes  de).    Zie  Voecht. 
Vogt,  Voecht,  Voigt,  Voged,  Vaged.  XXXIX*,  137». 
Vöicht.  Zie  Voecht. 
Voigt.  137*. 
Voirst  (joncfrou w  Kathrine  van,  van  Gemen,  van  Asperen, 

en  van  Keppel).  359.    Zie  ook  Voerst. 
Folkerus  de  Runen  (lid  van  het  Fraterhuia  te  Zwolle).  117, 

166,  in: 

Vollenhoe  (Arnoldus).   Zie  Arnoldus. 
„         (Gherardus).  Zie  Gherardus. 
„         (Lumma  de).  Zie  Lumma. 
„         (Rudolphus  de).  Zie  Rudolphus. 
„         (Willem  van).  Zie  Willem. 
Vollenhove  (Wilhelmus  Witvoet  uit).   Zie  Witvoet 
(stad).  XXXVH,  198',  311. 
„  (kerspel).   364. 

„  (gerecht).   364. 

„  (Sint  Janskamp  bij).  Zie  Janskamp. 

„  (landen  te).   377. 

„  (onderschulte  van).   Zie  Johan  Berntz, 

„  (schout  van).   Zie  Gerrit  van  LTsselmuiden. 

Folpert  van  Amerongen.   354. 
Volterris  (Gerardus  Johannes  Maflfei  de).  Zie  Maflfei. 
Fons  beatae  Mariae  (klooster  bij  Arnhem).  CXXTT,  499. 

„         „  „       Prior.   Zie  Hamerken  (Johannes). 

Fonteyn    onzer    Vrouwen   (Huis   ter)   bij    Arnhem.    Zie 

Fons. 
Voocht  (de).   Zie  de  Voecht, 

„        van  Rynevelt  (Frederik  de,  heer  van  Blikken 
burg,  burgemeester  van  Utrecht).   XX VH4. 


Digitized  by 


Google 


578 

Vooght  (Hildebrant   de,  burgemeester  van  Utrecht,  getr. 

met  Clara  van  Rynevelt).  XXV. 
Voogt  v.   Rynevelt  (Vrederik   de,  schepen  van  Utrecht). 

XXVIR 
Foppens.  47',  78*,  160'. 
Vorden  (kerspel  van).   474. 
Vornken,   Voernken,   Vomiken    (Willem,  prior  van  St. 

Agnietenberg  en  Windesheim).   XXII,  206  en  K 
Vorstman  (M.  A.  G.)   520»,  521"  525». 
Vos  (Johannes  Goswini,  van  Heusden,  prior  superior  van 
het  klooster  te  Windesheim).   XLIX»,  28,  89*,  47*,  49», 
50,  55',  106»,  230,  499. 
Voss  (Wycher).   401. 

Foyse  van  Scerpenzeel  (joffer).    392,  393. 
Franchuys.   473. 
Franciskanen  te  Culm.  1371. 
„  te  Thorn.    1371. 

Francisci  (tertia  regula,  tertius  ordo).   XIX,  LXVH,  15, 

18»,  47». 
Franco  de  Nova  Ecclesia,  Nieuwkerk.   Zie  Gruter. 
Fraterheeren.  886,  135*. 

Fratres  bonae  voluntatia.   CLXXXVI,  CLXXXIX. 
„       collationarii.   CLXXXIX. 
„       cullulati.   CLXXXIV. 
„       devotL   CLXXXIV. 
,,       vitae  communis.   CLXXXIV. 
„       Gaudentes  I58.   Zie  ook  Gaudenten. 
„       Hieronimiani.   CLXXXIV. 
„       Lullardi.   CLXXXV. 
„       Minores  de  Campis.  15.   Zie  Minorieten. 
„       de  Penna.   CLXXXIV. 
Fredericq  (R).   LXXXIV',  35,  105«,  107». 
Fredericus  (bisschop  van  Utrecht).  Zie  Frederik. 

„  Wachtendonc   (procurator  en   rector  van   het 

Fraterhuis  te  Zwolle).   CCXIV,  404. 

Frederik  van   Baden   (bisschop  van  Utrecht).   LXXVm, 

CLXXXV,  380,  391,  444,  448,  474,  476,  526,528, 

530—533,  538. 

„         van  Blankenheim  (bisschop  van  Utrecht.)  XUV1, 

CXXH,  23*,  *,  51»,  60*,  71  en  »,  106»,  110*,  216, 


Digitized  by 


Google . 


579 

217,  292,  300—302,  309—311,  313,  324,  826,362, 
428,  429,  512,  514,  534. 
Prederik  van  Haren.   374,  377,  383. 
Vree  (Mgr.  F.  J.  van).   LXXXVIP. 
Vreese  (Evert).   Zie  Vrese. 
Vregt  (Mgr.  J.  F).   LXXXVII2. 
Freiburg  (i.  B.)   Zie  Friburgensis  Alma  mater. 
Frenswegen  (Domus  in  Nemore  B.  Mariae  bij  Nordhorn, 
klooster  der  Reguliere  kanunniken  van  de  Con- 
gregatie van  Windesheim).  XLIX8,  LXXXVIII, 
en  »,  *,  XCI,  CXIX1,  CXXP,  CXXIV,  CXXV», 
235. 
„  (Bibliotheek).  CXIX,  CXXI,  CXXIV,  CXXV». 

„  (Kanunniken  van).    CLXXIX. 

„  (Prior  in).   Zie  Loeder  (Henricus). 

„  (Senior  van).   Zie  Esling. 

Frensweger  (Handschrift).  LXXXVIH8, *,  LXXXIX,  CXVIII, 

CXXVI,  461. 
Vrese,  Vreese  (Evert).   376,  456. 

„       (Jacob  die).   309,  313. 
Friburgensis  alma  mater  (professor).  Zie  Jacobus  Philippi. 
Friburgo    (Magister  Jacobus  Philippi   de).     Zie  Jacobus 

Philippi. 
Vrient  (Godfridus,    lid    van   het  Fraterhuis  te   Zwolle). 

68',  274. 
Friesland  (Frisia).   CXCV,  102,  528. 
„         (klooster  Lunekerke  in).  102*. 
„        (Johanniters).  102. 
„         (kloosters  der  Johanniterridders  in  de  provincie). 

102». 
„         (vicarius  van).   Zie  Herckinge  (Volquerus). 
Frisia.   Zie  Friesland. 
Vromans  (Ermgart).  316. 

„        (weduwe  van  Johan).   308. 
Vroude  (Johannes,  notaris).   321,  324,  405. 
Vrouwenacker    (Onzer    lieve),  klooster  te   Rossum.    Zie 

RoB8um. 
Fruin  (R.)  CLXII,  CXCIX,  CCVI. 
Vrye  (Gherbrant).   367. 
Vrylings  (Dirck).  327. 


Digitized  by 


Google 


580 

Vucht  (Zusterhuis  te,  later  Kartuizerklooster).  XX,  CXI, 
CXH  en  *,  146  en  *,  »,  147. 

„       (Sint  Lambertikerk).   147*. 

„  „  „  Pastoor.    Zie     Nicolaus    de 

Hoesch. 
Vuecht  (Jacobus  de),  klerk.   Zie  Voecht  (de). 
Fulda  (rivier).    132*. 

VulterrisN,  Volterris  (Gerardua  de,  notaris).  Zie  Maffei. 
Vuonherestorp  (nonnenklooster).    Zie  Wunstorp. 
Vurburch  (Johannes  de).   Zie  Johannes. 
Furter  (Michael,  boekdrukker  te  Bazel).  CXXVHP,  CXXIX*. 
Fye  (vrouw  van  Herman  ten  Oever).   287,  807. 

6. 

Gaerdt  ten  Water.  Zie  Water. 

Gaesdonck.   IA 

Gamans  (J.,  Jezuit).  XLIX*. 

Gansebrink  te  Herxen.   376,  383. 

Gansfoort  (Wessel,  lector  tertiariorum  der  school  te  Zwolle, 

bewoner  van  het  Domus  Parva  aldaar).  124',  165»,  156, 169. 
Garrijt   (broeder,    brouwer   in    het  Rijken-Fraterhuis   te 

Zwolle).  CLXVL 
Gaudenten  of  Minorieten,  te  Kampen.  XTJTT,  CXH,  15. 
Geerbrich  ten  Woerden  (zuster).   XCI. 
Geerd  ten  Bome  van  Ulzen.   Zie  Bome. 
Geerdink  (E.  A.)  32». 
Geeren  (Ter).  343. 
Geert  Andreesz.  370. 

Geerthe  (vrouw  van  Geert  Johans  ten  Duveler).  370. 
Geesink  (G.  H.  J.  W.  J.)  34*,  160*. 
Gelderland.    Zie  Gelre. 
Gelichen   (Catrina  van,   kostersche  van  het  kapittel  van 

Essen).  388. 
Gelre  (hertog  van).   Zie  Reinoud. 

„      (Rutgher  van).   Zie  Rutgher. 
Gelrelant.  227. 
Gelrensis  (terra).  LXV. 
Gelria  (Hadewigh  de).  Zie  Hadewigh. 
Gelrie  (Reynoldus,  dux).   Zie  Reinoud. 
Gelrie  (Wilhelmus).  Zie  Wilhelmus. 


Digitized  by 


Google 


581 

Genemuiden  (Albert  Janssoenshuys).  401* 
„  (heer  Jacob  Roeloffshuis).   402. 

„  (burgemeesters).    Zie   Johan  Egberts,  Johan 

van  Gennep. 
„  (Johannes  de).   Zie  Johannes. 

„  (Johannes  Coepsen  de).  Zie  Johannes. 

Gennep  (Johan  van).   Zie  Johan. 
Genp  (Gortfridus  Steyn  de).   Zie  Steyn. 
„      (Johannes  Steyn  de).    Zie  Steyn. 
Gent  (Petrus  van).   Zie  Petrus. 

Gerardus  de  Amersfordia,  Amersfordie ,  Amersfordiensis , 
(lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  en  te  Culm). 
138  en  ',  173  en  »,  413. 
„        Embrice  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  167. 
„        Ealker.    Zie  Seadde. 
„        Magnus.    Zie  Groote  (Geert  de). 
„        de  Loon ,  van  Loen  (lid  en  kok  van  het  Frater- 
huis te  Zwolle).   28,  39,  40,  42,  60',  223,  300, 
305,  314—316. 
„        de  Oetmarsum.    Zie  Brant 
„        Tricht.  46.   Zie  ook  Gerhardus  Drecht. 
„        van  Ubach  (prior  van  het  ReguUerenklooster  in 

Albergen).  472. 
„        de  Vollenhoe  (provisor  Domus  Clericorum).  408. 
„        de  Volterris,  Vulterris.   Zie  Maffei. 
„        Wachtendonck.  404.    Vgl.  Fredericus. 
n        Weesp  (fraterheer  uit  Hulsbergen,  biechtvader 
der  Reguliere  kanunnikessen  en  der  zusters  van 
de  Derde   orde  van  Sint  Franciskus  te  Harder- 
wijk). 103». 
Gerberich  (vrouw  van  Egbert  Ottesoen).  477. 
Gerhard  Zerbold  van  Zutphen.    Zie  Zerbold. 
Gerhardijnen.  CLXXXIV. 

Gerhardus  Drecht  (priester).  406.  Zie  ook  Gerardus  Tricht 
„         Ludolphi.  357». 

„         Rees  (lid   van   het  Fraterhuis  te  Zwolle,  1** 

rector  van  het  Fraterhuis  te  Doesburg  en  van 

het  Conventus  Sororum  Sancte  Catharine  aldaar). 

CXCV,  CXCVI,  68*,  70S  86,  92",  222,  274. 

„         van  Xanten  (kok  in  het  Domus  Parva,  lid  van 


Digitized  by 


Google 


682 

het  Fraterhuis  te  Zwolle,  rector  der  zusters  te 
Calcar).  70,  117,  155  en  *,  159,  160. 
Qermania.   CVII,  521,  532. 

„  (legatus  in).   Zie  Alexander. 

Qerretsen  (J.  H.)  XV»,  LXXXVIP,  CLXI,  94,  10»,  *,  *,  12», 

17«,  23  \  H*. 
Oerrit  van  Ysselmuiden.   Zie  Ysselmuiden. 
Gersoh.   106*. 

Gert  Lukenssoen.   3761,  450,  452. 
Gertrudis  de  Beveren.   XCIV. 

„         de  Hiesel.  XCIV. 
Gertrudt  (vrouw  van  Herman  Ramelman).  400. 
Gertruedt  (vrouw  van  Derok  van  Ommen).   366. 
Gertruut  (Herman  Wermerssoensdochter).  291. 
Geryt  (meyster).   Zie  Groote  (Geert  de). 
„      Gadensoen.  302. 

„      van  den  Toerne  (meester,  deken  van  St.  Pieter  te 
Utrecht).   361. 
Gese,  (weduwe  van  Lambert  Abteiker).  477. 
Geze  (vrouw  van  Weijnalt  Arentsz.)  370. 
Gheerd  van  Loen.   Zie  Gerardus  de  Loon. 
Gheerdt  Lynthoirst.   384. 

Gheert  van  Bingeren,  Byngeren.   363,  368,  372,  476. 
„       ten  Bosch.   298. 
„       Harmans  Bvertssoens  soen.  368. 
„       ten  Hove.   208. 
„       Ludekenszoon.  450,  452. 

„       van  Rijseen  (ambtman  in  Zalland).   314,  315,  350. 
„       ter  Wonne.  381. 
Gheertruut  (weduwe  van  Gheert  Kuten).  380. 
Gheertruyd  (vrouw  van  Jacob  die  Wrede).  339,  469. 
Gheesken  ten  Water.   Zie  Water. 
Ghelrie  (Wilhelmus).   Zie  Wilhelmus. 
Ghent  (Johannes,  de  Embrica,  lid  van  het  Fraterhuis  te 

Zwolle).  418. 
Gherardus  Ahuys  (clericus  Monasteriensis  diocesis).  409. 
„  de    Alcmaria   (magister,  lector  quarü  loei  in 

scola  Zwollensi.  417. 
„         de  Calcar,  Kalker.  Zie  Scadde  (Gherardus). 
„         de  Campis.   Zie  Brugge  (Ter). 


Digitized  by 


Google 


Gherardus  van  Deventer  (oppidanus  Suollenais).  821. 
„         de  Groeningen  (doctor  in  decretis).   510. 
„  de  Zanden  de  Traiecto  (priester).   413. 

„  van  Ubach  (prior  van  het  Regulierenklooster  te 

Albergen).  472,  473. 
„  Vollenhoe   (lid   van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 

biechtvader  van  het  Kadenetershuis  en  het  Oude 
Convent).  LV,  20»,  »,  46,  92,  93,  954,  116,  117, 
120,  274,  329,  330;  344,  408. 
„  Weerdt,  Wyert,  Waerdt  (lid  van  het  Fraterhuis 

te  Zwolle,  Culm,  confessor  sororum  in  Traiecto 
Superiori).   135  en  »,  137,  170»  171«,  172,  410, 
411. 
Gherardyn  (Johannes).   Zie  Johannes. 
Gherberch  (vrouw  van  Egbert  Roloving).  330. 
Gherlacus  Cappenberch.  (clericus).  324. 
Ghert  ten  Halle.   476. 

„      van  Spoelde  (schepen  van  Zwolle).  279. 
Ghese  (Jacob  Wermerssoensdochter).   291. 
Ghetekaten,  Ghetekoten,   Ghietekaten  (Willem  toe).  344, 

347,  348,  472,  473. 
Gheyn  S.  J.  (J.  van  den).  LXXXIII,  XC»,  CVI,  CVH, 

CIX>,  CCVII. 
Ghiessinck,  Ghiessynck,  Ghiesinck,  Gissynck  (Johannes, 
procurator  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  CL VIII,  CLX, 
343,  404,  478. 
Ghietekaten  (Willem  toe).   Zie  Ghetekaten. 
Ghissynck.   Zie  Ghiessinck. 
Ghyghincks    (zuster    Alfyt,    priorissa    van    het    convent 

Marienbosch  buiten  Zwolle).  382. 
Ghysbert  van  Scerpenzeel.   387. 

Ghysbertus  de  Campis  (confessor  sororum  van  11000  jon c- 
frouwen  te  Utrecht).  489. 
„  van  Rhemen.  398.  Vgl.  Ghysbertus  van  Vlimen. 

„  van  Vlimen,  Vlymen  (lid  van  het  Fraterhuis 

te  Zwolle,  rector  van  het  klooster  Bethania  bij 
Arnhem).  26  en  *,  28,  39  en  »,  43,  60»,  222, 
289,  293,  295-300,  303,  305,  311—315,  (398). 
Ghysen  den  Waghener.  296. 
Giesbert  van  Diedem.   344. 


Digitized  by 


Google 


684 

Glasemaker  (Lucas).  897. 
Glauwe  (Symon).  878. 
Glauwekens  (Alyt).  881. 

„  (Herman).   831. 

Gnapheus  (Wilhelm).   184». 
GobelinuB  a  Kempis  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  en 

te    Hulsbergen).   LXXXIX  en   «,  CIV,  CVI,  CXXH, 

CXXni,  81,  82»,  94«,  226. 
Goch  (zusterklooster  te).  XX. 

„     (zusters  te).   77. 

„  „       Rector.  Zie  Gosewinus  Herck. 

„     (Jacobus).  Zie  Scriver. 

„  „  (notaris).  Zie  Jacobus. 

„     (Johan  Bode  van).  Zie  Bode. 

„     (Johannes).  Zie  Johannes. 

„     (Petrus).  Zie  Petrus. 
Godefridus   de   Busco,   de  Buscoducis,  (lid  en  bibliothe- 
karis  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  LIV,  43 
en  »    72»,  75,  406. 
„  de  Waya  (deken  van  Sint  Marie  te  Utrecht). 

191». 
Godeken  Geertszoon.  46*. 

„        ten  Hove.  XXXVH. 
Goderd  van  Kempen.   Zie  Godfridus. 
Godfridus  Kempis  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  1** 

rector  van  het  Fraterhuis  te  Harderwijk).  42,  92,  99, 

100,  840. 
Goeden  (Hubertus).  Zie  Gueden. 
Goer.  Zie  Goor. 

„      (Oelric  van).   Zie  Oelric. 
Goert  Klaessen  (schepen  van  Zwolle).   394. 
Goesen  Dericksoen.  373. 

„       Geertsz.   370. 
Goesevoyrd    (Wessel,     de    Groninghen).    Zie    Gansfoort 

(Weesel). 
Golde  (vrouw  van  Claes  Hilbrantzsoen).  364. 

„     (heer  Henric  van  der).   290,  806. 
Goltsmid  (Wynken).  296,  316. 
Goltstein  (J.  R.  van).   175". 
Goor  (Oelric  van).  Zie  Oelric. 


Digitized  by 


Google 


586 

Gooris  (Gotfndus).  Zie  Gotfridus, 
Gordonia  (Bernardus  de).  Zie  Bernardus, 
Gorkum  (zusterklooster  te).   XX,  208  en  8. 
„        (confessor  in).  Zie  Gregorius  Diest. 
Gosewinus  van  Halen  (rector  van  het  Fraterhuis  te  Gro- 
ningen). 1727,  207». 
„         Herk,  Herok ,  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 
rector  sororum  in   Goch).  48  en  ",  684,  77, 
274,405. 
Gotfridus  Gooris  (notaris  te  Deventer).   135',  420. 

„        de  Moersa.   Zie  Toorn  (Godfried). 
Gouda  (Fraterhuis).    Kronyk,   XXTIF,  LVHF,   CXLV", 
CXCVI,  72*. 
„  „  Leden.  Zie  Harp  (Henricus),  Henric 

van   Arnhem,  Jacobus  de  Traiecto, 
junior. 
„       (Henricus  Vopponis  de).   Zie  Henricus. 
w       (Petrus  van).   Zie  Petrus. 
Goude  (meyster  Wolter  van  der,  proost  van  St.  Peter  te 

Utrecht).  858. 
Goutum  bij  Leeuwarden  (slot  Wiardastate  te).  XXIV1. 
Graaf  (Dirk  van  de).   Zie  Dirk. 

„      (Theodericus  de).  Zie  Dirk. 
Graeth  (Herman).  477. 
Grafhorst  365. 

„         (dijk  bij).   365. 
Gramaye  (J.  B.).   788,  125». 
's  Gravenhage.   XIV. 

„  (Koninklijke    Bibliotheek).    I,   XV,   LI8, 

LXXXVII»,   XC1V*,  CXXVII,  CXXIX», 
CXLIX,  CCVI,  7',  308,  32*,  40»,  59*,  235. 
„  (Rijks-Archief).   18*. 

Gravia  (Henricus  de).   Zie  Henricus. 
Gregoriani.   CLXXXIV. 
Gregorius  (8.)  264,  494. 

„  XI  (paus).  304,  502,  513. 

„  XU  (paus).  534. 

„  de  Diest    Zie  Gregorius  de  Halen. 

„  de  Halen  juxta  Diest  (lid  en  provisor  van  het 

Fraterhuis  te  Zwolle).  117,  170«,  207,  359,  361. 


Digitized  by 


Google 


686 

Gregorius    (filius  van  Qheert  ten  Hove).  208. 

„  -hues  (Sunte).  Zie  Deventer  (Heer-Florenshuis). 

w  -huis  (Sint)  te  Harderwijk.   Zie  Harderwijk. 

„  „        „      te  's  Hertogenbosch.  Zie  's  Hertogen- 

bosch. 
Grete  (vrouw  van  Coep  Jacobssoen).  378. 

w     Griet  (vrouw  van  Diric  Swarte).   287,  807. 
Griet  (nonnenklooster  te).   XX,  21. 
„  „  „     Rector.  Zie  Wilhelmus  Gelrie. 

„     (vrouw  van  Gheerloch  Zwarte).  834. 
.,     (Albertus).  Zie  Albertus. 
Griete  Hermans.  284. 
„      Mastbroecs  (vrouw  van  Reyntgin  Grauwertszoon).  485. 
w      ten  Noertberghen.   Zie  Margareta. 
„      van  Windesheim  (zuster  van  Meynold  en  Witte  van 
W.)  298.   Vgl.  ook  Griete  ten  Noertberghen. 
Griperkampe  (Herman).  326. 
Groeningen  (Gherardus  de).   Zie  Gherardus. 
Groeningha,  Groeningen.   Zie  Groningen. 
Groenighen  (Wilhelmus  de).   Zie  Wilhelmus. 
Gronde  (Johan  van   den,  priester).  LXIV,  CVIH,  2«,  10 

en  »,  *,  17  en  •,  22«,  282—284. 
Groningen.   1354. 

„  (Dominikanerklooster).  1057. 

n  „  Lector.    Zie   Matthias 

Grabow. 
„  (Fraterhuis   te,    Domus   Clericorum,   Domus 

Congregationis).  XIX,  21, 104, 
1727,  2078,  410,  438,  441,  487, 
488,  626. 
„  „  „     Rectoren.  Zie  Adolphus  Doc- 

kem,  Gosewinus  van  Halen, 
Hoetwelker    (Johannes),    Jo- 
hannes  van  Munster,  Wilhel- 
mus van  Groningen. 
„  „  „     Procurator.      Zie     Johannes 

Steenwick. 
„  (ordo  Praedicatorum  te).  105. 

„  (parochia).  439. 

,,  „  Curatus.  440. 


Digitized  by 


Google 


587 


Groningen  (Rijksarchief).   CCVI. 

„  „  Archivaris.    Zie  Feith  (Jhr.  Mr. 

J.  A.) 
„  „  Commies.   Zie  Bos  (Mr.  P.  G.) 

„  (school  te).    1558. 

„  „        „      Leerling.  Zie  Wessel  Gansfoort 

„  (student  te).    Zie  Ueerkens   (Johan   Nicolaus 

Joseph). 
„  (universiteit  te).   CLXXVI». 

„  (Goenraad  Janning  te).  Zie  Janning. 

„  (Oda  Jargis  te).   Zie  Jargis. 

„  Groeningen  (Gherardus  de,  doctor  in  decretis). 

Zie  Gherardus. 
„  (Jacobus  van).   Zie  Jacobus. 

„  (Laurentius  van).   Zie  Laurentius. 

„  (Wilhelmus  de).   Zie  Wilhelmus. 

Groote(Gerhard,  Geert  de).  I,  XVI,  XVII,  XIX,  XLIXt,  LUI, 
LXVI,  LXXVÏÏ,  LXXXI,  LXXXIV  en  *, »,  LXXXVH», 
LXXXIX,  XCI,  xcv,  cm,  CVII,  CVIII,  CXVIII— CXXI, 
CXXIII,  CXXV  en  3,  CXLI,  CLXI,  CLXII,  CLXX,  CLXXI, 
CLXXIX,  CXCIII,  CXCIV  en  *,  CCIII,  CCV,  I,  6  en  «, 
7",  8»,  »,  9  en  \  «,  10*,  *,  11  en  «,  », ',  12',  13—15,  15», «, 
21«,  24,  492,  60,  89',  1074,  216,  217,  224,  225,  279,  280, 
282—284,  286. 
Grotefend  (H.)  40*. 
Groten  (Rikeland  des).   Zie  Rikeland. 
Grube  (K.)  CXL,  CXLVI',  CXC8,  CXCIV4,  CXCVIIIS 

3B,  106». 
Gruninghen  (Wesselus  de\    Zie  Gansfoort. 
Gruter  (Alfred,  Alfer,  grootvader  van  Johannes  Busch ,  lid 
van  den  raad  der  stad  Zwolle).  66,  279,  296. 
„      (Franco,  Frank  van  Nieuwkerk,  de  Nova  Ecclesia,  lid 
van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  9220,  116,  170,  406. 
„      (Theodoricus  de,  senior  te  Doesburg,  discipel  van 
G.    de    Groote,    lector   aan   de   kapittelschool  te 
Deventer).  89  4. 
Gruutrae  (Lambertus,  vicariué  in  Sancto  Spiritu  in  Z wollis). 

413. 
Grymme  (Henric).  330. 

„        (Werner,  schepen  te  Zwolle).  316. 


Digitized  by 


Google 


688 

Gryt,  Griet  (Albertus).   Zie  Albertus. 

Grijze  suste»  van  den  regel  van  Sint  Frauciscus  strenge 

observantie  te  Harderwijk.  1038. 
Gueden,  Goeden   (Hubertus,  lid  van   het  Fraterhuis  te 

Zwolle).  XXX,  CXCIX,  117,  118,  160. 
Guerricus  (abt  in  het  bisdom  Reims).  159,  1601. 
Gugelherren.  CLXXXIV. 
Guy  (bisschop  van  Utrecht).  CLXXXIL 

H. 

Haag  (den).  Zie  's  Gravenhage. 

Haarlem  (stad).  XXVIH»,  XCIH. 

Haasloop-Werner  (G.)  S01. 

Hacffordt  (Bernt  van).   474 

Hacfort  Qofier  Henrick).  403. 

Hackfoerde,  Hacfoerde  (Jacob  van,  amptman  van  Zalland), 

842,  880,  467. 
Hadderwijck.   Zie  Harderwijk. 
Hademan  van  Eryen.   Zie  Eryen. 
Hadewigh  de  Gelria.   XGHI. 

„         van   Tunen  (suppriorissa  van  het  convent  Ma- 
rienbosch  buiten  Zwolle).   882. 
Haefsche  (Peter  die).    Zie  Hovesche. 
Haeren  (Frederic  van).   Zie  Frederic.   Vgl.  ook  Haren. 
Haerlem  (Johannes  van).   Zie  Gronde  (J.  v.  d.) 

„        (Stephanus  Petri  de).   Zie  Stephanus. 
Haersolte  (Bertoid  van).  319,  322,  331. 

„        Haerstholte  (Henric  van).  300,  317. 
„        (erfgenamen  van  Johan  van).  336. 
Haerst   (Anna   van,   weduwe   van    Emanuel   van   Twen- 
huizen,  stichteres  der  Emanuelshuixen  te  Zwolle). 
CLXVIII. 
„       (Folkier  van).  376. 
„       (Rutger  van).   376. 
Haese  Herbertsweer  (in  het  kerspel  Wilsem).   392. 
Hagelstucke  (stuk  land  bij  Wijhe).   335. 
Hagen  (Johannes  van).   Zie  Johannes. 
Hairlem  (Stephanus  Petri  de).  Zie  Stephanus. 
Halen  (Gregorius  de,  juxta  Dieet.  Zie  Gregorius  van  Diest 


Digitized  by 


Google 


589 


Halen  (Gosewinus  van).   Zie  Gosewinus. 
HaUe  (erf  te  Lemele).   328. 

„      (Gerth  ten).   Zie  Ghert. 
Hallynck  (erf  in   het  kerspel  Ummen  in  de  buurschap 

Lemele).   326,  329,  366,  373,  380-382. 
Hameien.  XXXIX*. 
Hamerken  (Johannes,  prior  Fontis  Beatae  Mariae  prope 

Arnhem).  499. 
Hamm  (stad).   CXXV». 
Hannover.   XXXIX1. 
Hardenberg  (stad).   215* 
Harderwijk  (stad).    118. 

„  (Sevenhuizenstraat ,     Zevenhuizerstraat.     995, 

485,  486. 
„  Klooster  der  Grijze  zusters  van  Sint  Francis- 

cusorde,  strenge  observantie.  1038. 
„  „        „    Reguliere  Kanunnikessen  of  Sint 

Agnetenconvent      „anders      ten 
Nonnen  genaamd".  103»,  399. 
„  „      van  Sint  Catharina,   zusters  van  den 

derden  regel  van  Sint  Franciscus. 
103». 
„  „         „    biechtvaders.   Zie   Gerardus  van 

Weesp,  Wolf  (Jacobus). 
„  (Fraterhuis  te).   Domus     clericorum,    Domus 

Sancti  Gregorii,  Domus  Con- 
gregationis,  Congregacio  Cleri- 
corum, Klerkenhuis  in  de 
Zevenhuizerstraat).  XIX,  99 
en  B,  102, 104, 123*, 124, 135*, 
238,  340,  486,  486. 
„  „  „     Rectoren.  Zie  Godfridus  Kern- 

pis,  Paep  (Albertus)  van  Calcar. 
„  „  „     Leden.  Zie  Adolphus  Dockem, 

Cele  (Nicolaus),  Helle  (Henri- 
cus),     Johannes    van    Goch, 
Johannes     van     Berne  velde, 
Wegener  (Johannes). 
„  (schepenen  en  raad).  996,  485. 

Harderwijck  (Neudo  de).  Zie  Neudo. 
Derde  Serie.    Werkbn  N\  13.  38 


Digitized  by 


Google 


590 

Harderwijck  (Nycolaus  de).   Zie  Nycolaus. 
„  (Stephanufl).   Zie  Stephanus. 

„  (te).  Zie  Aleid  (weduwe  van  Daem  Bertrams), 

Daem     Bertremzoen ,     Reint    Orauwert     of 
Reyntgin  Grauwertszoon. 
Hardt  (van  der).  106*,  107». 

Haren  (huis  Ter,  hofstede  van  Frederik  van  Haren).  377, 
388,  388. 
„       (erfgenamen  van  Henric  ter).   Zie  Henrio. 
„       (Aleff  van).   Zie  Aleff. 
„       (Frederik  van).  Zie  Frederik. 
Harlem  (Nicolaus  de).   Zie  Nicolaus. 
Hartman  Jz.  (H.  J.)  98*. 
Harxermarke.   Zie  Herxermarke. 
Haskerconvent  van   de  congregatie  van  Windesheim,  in 

Friesland.   CXCIV*,  CXCV. 
Hasenbroeck  (Elizabeth).  XCHI. 
Hasselderslage  in  Mastebroick.   393. 
Hasselt  (stad).   473,  340. 

„       (burger  der  stad).   Zie  Bernt  Boeloffzen. 

„       (gebied  van).   CLVIH. 

„       Heilighe   Stede   (Hilighe  Stede,  Hiligher  Stede). 

334,  349,  360. 
„       Hilighen  Stedeland.   Zie  op  Hilighen. 
„       (land  te),  behoorende  aan  Sint  Elisabethsaltaar  in 

de  Sint  Janskerk  te  Utrecht.   XXXIX. 
„       (Oud-Archief).   XXXIX2. 
„       (presbyteri  te).   842. 
,,       (rechter  te*.   Zie  Mulert  (Lubbert). 
„       (zusterklooster    van   den   Derden   regel   van   Sint 
Franciscus).  47 l.  Biechtvader.  Zie  Gerardus  Tricht. 
„       (Zwartewater,  klooster  bij).   Zie  Zwartewater. 
„       (Christianus  Henrici  de).   Zie  Christianus. 
„       (Nicolaus  Cele  van).   Zie  Cele. 
„       (perpetuus   vicarius  te).  Zie  Henricus  uten  Holte. 
„       in  het  bisdom  Luik  (Henricus  Mewen  van).  Zie 
Mewen. 
Hattem  (kerspel).  478. 
(stad).   CXCH.  . 
„        (Hulsbergen  bij).  Zie  Hulsbergen. 


Digitized  by 


Google 


591 

Hattem  in    terra   Gelrensi   (te).      Zie    Bast    (Margareta> 
w        (archivaris  te).   Zie  Hoefer  (F.  A.) 
„        (Jacobus)  van  Campen.   Zie  Jacobus. 
„        (Johannes).   Zie  Johannes. 
„        (Lambertus  ten  Starte  de).    Zie  Lambertns. 
Hattink  (R.  E.)  XXXHP,  XLII»,  32». 
Hattum   (B.  J.  van).  CLXIX,  CLXXII,  6B,   \  1\  83,  9», 
103,  *,  14»,  15*,  161,*, «,  23»,  25',  26*,  39»,  44',  462, 
47',  55»,  84«,  108*,  »,  110*,  124»,  1276,  198*,  200*. 
„         (B.   J.   van,   en   diens    zoon,    regenten    van   de 
Emanuelshuizen  te  Zwolle).  CLXIX. 
Hauck  (A.)  XXXVIII*. 
Heer-Florensbroeders.  CLXXXIV. 
Heer-Florenshuis  te  Deventer.   Zie  Deventer. 
Heerkens  (Mr.    E.    N.    F.,    regent  der  Emanuelshuizen). 
CLXX. 
„        (Franciscus    Philippus    Anthonius).    XIV,    CV2, 
CXIX,  CXXV3,  CXLIX— CLII,   CLIV,  CLVIII, 
CLIX,    CLXVII,    CLXIX,    CLXXIII— CLXXVI 
en  a,  CLXXVIH,  60»,  235. 
„        (Erven  Mr.  F.  P.  A).  CLXXVIL 
„        (Mr.  Johan  Nicolaas  Joseph ,  raadsheer  te  Zwolle). 
CLXXVIH  en  i,  CLXXX. 
(Th.)  CLXX* 
Heerde  (kerspel  van).   228,  484.    Zie  Ellendoern. 

„       (curatus  in).   41. 
Hefele  (D.)  2*. 
Heilewich  ten  Oergaet.   296. 
Heimbucher  (M.)  129*,  132*. 

Heino  (kerspel).   332,  339,  347,  349,  370,  373,  375,  376, 

377,  379,  383,  388,  397. 

„  „  Zie  Bredebroecke,  Coeckmans  Campken, 

Korteslach ,      Cuteshofstede     (Willem) , 

Haren  (huis  Ter,  hofstede  van  Frederik 

van  Haren),  Holtermanshuys,  Sant  (goed 

Op  't),  Scyphorst  (Lange  Morgen  in  de), 

Spykerhuys,     Velikengraven ,     Wreden- 

huis,  Zwarte  graven. 

„      (rechters  te).  Zie  Ramelman  (Herman),  Rammelman 

(Henrick),  Willem  Wolterssoen,  Wrede  (Seyne  die). 


Digitized  by 


Google 


592 

Heinrich  Harp.    Zie  Henricus  Erp. 
Hekeren  (Prederick  van).  366. 

„        (Otto  van,  geheeten  van  Rechteren,  ridder).  361, 366. 
Helendoern.   Zie  Hellendoorn. 
Helle  (Henrik  van  der).   Zie  Henrik. 
Hellendoorn  (kerspel  en  gericht).   478. 
Hellendoorn   (erf    en    goed   O  helding,   Oedbelding).    Zie 
Oedbelding. 
„  (rechter  te).   Zie  Eghen  (Johan  van). 

Helmich  van  Tweenhusen  (provisor  van  het  Heilige  Geest 

gasthuis  te  Zwolle).  476. 
Helmicus  (prior    fratrum    Sanctae    Crucis    ordinis    beau 
Augustini  domus  Hoyensis).  511. 
„         (leekebroeder,  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 
kok  in  het  Domus  Vicina  aldaar).  73,  74. 
Helmont  (Hubertus,  fraterheer  te  Zwolle).   Zie  Hubertus. 

„         (Johannes).   Zie  Johannes. 
Helmstad  (Rhabanus  van).   Zie  Rhabanus. 
Helye  (Albertus,  clericus).  337. 
Hem  bij  Hoorn.   LXXXTV». 
Hendrik  van  Ahuys.   1068. 

„  „    Beijeren  (elect  van  Utrecht).  XXVHF. 

„         Galcar.   Zie  Aeger. 

„         van   Compostelle  (pastoor  te  Zwolle).  1089,  1104v 

428,  449,  453. 
„         Foppenzoon  van  Gouda.    Zie  Henricus  Vopponis 

de  Gouda. 
„         van  Herxen.    Zie  Zwarte,  Swarte  (Hendrik)  van 

Herxen. 
„         Utenholte.   Zie  Henricus. 

„         Vilsteren  (Zwollenaar,  student  te  Keulen).  155'. 
Henecolck,  Henelkolck  (in  het  kerspel  Wijhe,  buurschap 

Herxen).   376 «,  383.  Vgl.  Heuvelicolck. 
Henric  van  Arnhem  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Gouda). 
XXIII»,  72'. 
„       Bernierssoen.  322. 
„       Comanssoen.  308,  309. 
„       Coesvelt  362. 

„       van    Emmerick    (officiaal    van    David  van   Bour- 
gondie).   354. 


Digitized  by 


Google 


Henric  van  Essen  (ridder).  1744,  175  en  *,  332,  334,  360, 
386. 
„         „        „     Gheertssoeq.  334. 
„         „        „     Lucienzoon.   403. 
„       ter  Haren  (erfgenamen  van).   377. 
Henrik  van  der  Helle  (lid  van  het  fraterhuis  te  Harder- 
wijk).  840. 
Henric  van  Wijc  (vicaris  van  Sint  Pieter  te  Utrecht).  291, 
292,  303. 
„      van  Zancten.  329. 
Henrich  (zoon  van  Lubbert  Jacobssoen).  373. 
Henrick  Aeltszoon.  394. 

„        van  Usselmnden.  394. 
„        Lubberts.  392. 
„        Matthijssoen.  366. 
Henricus    Alcmarie  (lid  van  het  Fraterhuis,  biechtvader 
der  zusters   Op  die  Maet,  te  Zwolle).  21,  117, 
152,  158. 
„         Alen   (lid  van  het  Fraterhuis   te  Hulsbergen). 

UX,  13K 
„         Amsterdammis  (deken  der  Universiteit  Keulen). 

156». 
„  Arnoldi.  418. 

„         Attendorn  (kok  in  het  Domus  Parva  te  Zwolle). 

172,  173»,  190,  200,  413. 
„         de  Brabancia.  LXXXVIH. 
„         BunBeoeten  (priester).  406. 
„  Calcar  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  rector 

sororum  tertie  regule  in  Bethleem  extra  muros 
Traiectenses).  92,  97,  120. 
„         de  Campis  (scolaris  Domus  Divitum).  480. 
„         Glivis,    van    Gleve    (lid   en  librarius  van  het 
Fraterhuis,    biechtvader    van    de   zusters   Ten 
Bosche,  te  Zwolle).  21,  173  en  8,  382,  418. 
„         Gornelius.  397. 

„         Erp  (fraterheer  te  Delft,  dan  te  Gouda,  minder- 
broeder-observant te  Rome).  XXHF,  XXIV. 
„         de  Gouda.    Zie  Henricus  Vopponis  de  Gouda, 
„         de   Gr a via,   (2d9  rector  van   het  Fraterhuis  te 
Doesburg),  87  en  »,  1291,  130  en  », 


Digitized  by 


Google 


594 


Henrious    Hasselt    Zie  Mewen. 

„  de  Huesden,  de  Hoesden  (kapelaan  te  Zwolle, 

lid   van   het  Fraterhuis  aldaar,  rector  sororum 
te  Zutphen).  68  en  K 
„         ter  Linden  (clericus  Monast  dioec,  notaris).  482. 
„  de  Monasterio  (priester).  405. 

„  Novimagii  (lid   van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 

coadjutor  van  den  rector  van  het  zusterhuis  te 
Oen).  92,  104. 
„  Rekelhuisen ,  Reckelinckhuysen  (lid  en  librarius 

van  het  Heer-Plorenshuis  te  Deventer).  LXXXH, 
CII. 
„         Scadehoet  (episcopus  Tricalensis).  442. 
„  Zeeflik  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  26  en  *, 

28,  38,  289,  293,  295. 
„         de  Segusio.  239,  5098. 
„         Utenholte    (familiaris    Domus    Clericorum    te 

Zwolle).  44  en  *. 
„         uten  Holte,   Utenholte  (perpetuus   vicarius  te 

Hasselt).  CXCI,  405,  453. 
„  Vopponis  de  Gouda  (lid  en  provisor  van  het 
Fraterhuis  te  Zwolle,  biechtvader  der  zuster- 
huizen te  Zwolle).  XXX,  LXIV,  LXV,  LXVI, 
LXVI1I,  LXXXIX,  CVIH,  6>,  8,  10«,  12*,  5, 
13,  15*,  16,  17,  20»,  216,  27,  39,  286. 
„  Wachtendonc,     Wachtendonck     (lid    van    het 

Fraterhuis  te  Zwolle).  117,  147. 
„         ter  Weteringhe  (clericus,  presbyter,  de  Suollis). 

LXXII,  33  en  6,  34»,  483. 
„  de  Yrte  (magister).   341,  413. 

Hensen  (Dr.  A.  H.  L.)  XXHP,  72*. 
Henso  (Theodericus ,  pastoor  te  Zwolle).  1089. 
Herbert  van  Ense.   Zie  Ense. 

„        Splytloff.   Zie  Splytloff. 
Herckinge  (Volquerus,  vicaris  van  Overijssel,  Groningen 

en  Friesland).  CLXXU1. 
Herdenberch  (oppidum).   Zie  Hardenberg. 
Herderwyck.   Zie  Harderwijk. 

„  (Stephanus,  procurator).  Zie  Stephanus. 

Heren-Bertoldes  groten  Slaghe  van  Haersolte.  319, 322, 331, 


Digitized  by 


Google 


595 


Herk  (Goswinus).  Zie  Goswinus. 

„      (Lambertus  Alberti  de).   Zie  Lambertus. 
Herlaer  (Arnold  van).   Zie  Arnold. 

Herman   (landgraaf   van    Hessen    en    aartsbisschop    van 
Keulen).  389. 
„        Albertssoen  ter  Moeien,  Molen.   373,  380,  381. 
„        de  Berka  (Fraterheer  te,  en  schrijver  der  kroniek 

van  het  Praterhuis  te  Hulsbergen).   LXXI. 
„        Maessoen.  373. 
„        ten  Oever,  Over.   287,  307. 
„        Osnaburgensis  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle 
en   rector  sorornm   in    Kalker).  172*,    173  en  2, 
189,  413. 
„        van  Welvelde.   Zie  Welvelde. 
„  „    Wytmen  (richter  te  Zwolle).  294,  385. 

„  „    Yerte  (richter  te  Zwolle).   295,  296. 

„        die  Zuere  (ambtman  van  IJselmuden).  340, 344, 345. 
Hermannus  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Culm).  497. 

„  Covoerdie  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle). 

CXCIX,  117,  171  en  «,  190,  193,  194*,  410. 
„  Elborch  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  82. 

„  de  Lochorst  (decanus   ecclesie   Sti  Salvatoris 

Traiectensis).   399. 
„  ter    Maet    (provisor    Domus    Clericorum    te 

Zwolle).   68',  81,  274,  319,  322,  323. 
„  van  Noertberghe  (vader  van  Dirk  van  Henen). 

48  en  \  284,  286,  301. 
„  Zanderi  (presbyter).  313. 

„  de  Tremonia  (clericus  Coloniensis  diocesis).  489. 

Hermen  Albertzsoen.  365. 
Hertme  (pastoor  van).    Zie  Velthuysen  (B.  P.) 
'sHertogenbosch  (stad).   CXLVII,   CLXXXIV,   CXCVHI, 
658,  130. 
„  (Sint  Andreasklooster  te).  Zie  Orthen  (Ten). 

„  (Fraterhuis  te,  Congregacio  Clericorum, 

Sint    Gregoriushuis,  Domus  Sancti  Gre- 
gorii).     XIX,     UV,     CXLH— CXUV, 
CXLVH,  CXLVHI,  CXCVHI»,  78  *,  80, 
88,  99  en  *,  104,  1208,  129,  222,  238. 
„  (Fraterhuis).  Statuten.   CXLVIH  ». 


Digitized  by 


Google 


596 


's  Hertogenbosch  (Fraterhuis).  Rectoren.  Zie  Scadde  (Ge- 

rhardus)    van    Calcar    en 
Johannes  van  Calcar. 
„  (drie  huizen  der  Broedera  voor:  rijke, 

middelmatig  gegoede  en  arme  scholieren). 
CXCI.   125*. 
„  (Kanunnik  van   Sint  Jan  te).    Zie  Jo- 

hannes Brebbe  van  Brugge. 
„  (magistraat  van).  CXLIII. 

„  (school  te).  CXLIII. 

„  (Godefridu8  van).   Zie  Godefridus. 

„  (Johannes  van).  Zie  Johannes. 

„  (Willem  van).  Zie  Wilhelmus  de  Busco- 

ducis. 
Herwerden  (Arnt  van).  Zie  Arnt. 

„  (Johan  van).    Zie  Johan. 

Herxen  (buurschap).    174  en  f,  182,  814,  334,  341,  350, 
351,  355,  360,  363,  368,  370,  374, 
376,  378—380,   383,  888,  389,  396, 
467—469,  472. 
„  '  „  Zie     Blanckevoirdshüys'     (Roloff), 

Kuten  (erf  van  Fye),  Kuteshofstede 
(Willem),    Duercampken,    Gansen- 
bryncke,  Henecolck,  Heuvellcolck , 
Hilighen-Stedelant,  Leerebroek,  Mol- 
leshofstede,  Nicke  (Opper),   Noert- 
berghe,  Spyker,  Toegen  (op  den), 
Witte  Lubbertsgoet. 
(Vrye  gued).   336. 
„        (Hendrik  van).   Zie  Swarte. 
„        (Dirk  of  Theodoricus  van.)  Zie  Theodoricus. 
Herxerbrugge.  332. 
Herxermarke.   809,  327. 
Hessel  Segesvelt.  377. 

HeBBeling  (Johannes,  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  424. 
Heurn  (J.  H.  van).  78». 
Heusden  (Johannes  Vos  van).   Zie  Vos. 
Heussen  (van).  CV»,  CLXXXVH»,  14',  30»,  46»,  47*,  55»,  64*, 

78»,  81»,  «,  82',  84*,  131  *,  134»,  207»,  208». 
Heuvellcolck  (in  de  buurschap  Herxen).  374.  Vgl.  Henelkolck, 


Digitized  by 


Google 


597 


Heveskee  (Johanniter  Commandery)  bij  Appingedam.  1028. 
Heyker  (Thricus,  echtgenoot  van  Johanna  Tengnagell  te 

Doesburg).  848. 
Heyle  (vrouw  van  Tyman  Peterss.  van  Oss).  394. 
Heymannus   de   Veteri   Busco  (lid  van  het  Fraterhuifl  te 

Zwolle).  173. 
Heyne  (ter).   Zie  Heino. 
Heynrekerspel.   Zie  Heino  (kerspel). 
Heyssen  (Theodoricus ,  bezitter  van  het  officium  B.  Mag- 

dalenae  te  Zwolle).  465. 
Hieronymianen.   CLXXXIV. 
Hieronymieten.   CLXXXIV. 
Hieronymusberg  (Sint).   Zie  Hulsbergen. 
Hierony musdal  (Sint,  Fraterhuis  te  Delft).   Zie  Delft. 
Hieronymusklooster  (Sint,  te  Hulsbergen).  Zie  Hulsbergen. 
Hiesel  (Gertrudis  de).    Zie  Gertrudis. 
Hilbrant  van  Itersum,  Ittersum.  Zie  Ittersum  (Hilbrant  van). 
Hildebrant  ten  Anderloe.  285. 
Hildesheim.   XXXIX1. 

„  (Broeders,  Fraterheeren  te).  CXLVT,  137*. 

„  (Luchtenhof,  Fraterhuis  te).   LV*,  LVH1. 

Hildenshemensis  rector.   CXLVI. 
Hilighen-Stedelant  te  Herxen.   342. 
Hille  (vrouw  van  Egbert  Bischop).  328. 
Hillegardis  (Sancta).  CXXV3. 
Hirsch  (Th.)  137. 

Hirsche  (K.)  181,  32*,  37',  47*,  78»,  84»,  99*,  101',  134»,  137*. 
Hobergen  (erf  en    goed,    in    burecopia   de   Albergen,  in 

parochia  de  Ootmersen,  in  partibus  Twenthie).  LXXII, 

331,  482,  483. 
Hoecs  et  Cabbelyaus.  83. 
Hoefer  (F.  A.)  LVHP,  CCL 
Hoefman  (Geert).  370. 
Hoenhorst  (Johan  van ,  rechter  in  het  kerspel  van  Zwolle). 

296,  297,  299. 
Hoern.   Zie  Hoorn. 

„        (Ludeken  van).  Zie  Ludeken. 
„        (Nicolaus  de).   Zie  Nicolaus. 
Hoerne  (Jacob  ten).   Zie  Jacob. 
Hoesch  (Nicolaus  de).   Zie  Nicolaus. 


Digitized  by 


Google 


Hoesden  (Henricus  de).   Zie  Henricus. 
Hoetwelcker  (Hermannus)  de  Monasterio.  102,  407. 

„  Johannes,   filius   Hermanni   de  Monasterio, 

lid  van  het  Fra<erhuis  te  Zwolle,  3de  rector 
van    het  Fraterhuig  te   Groningen,   Johan- 
nieterridder  in  Frisia).  102,  407,  460. 
Hof  (Dirck).  328. 
Hoffmann  von  Fallersleben.  91 l. 
Hofman  (J.  H.,  rustend  pastoor  te  Schalkwijk).  XXIV1, 

CLXXXil,  CLXXIV,  CLXXV,  8»,  26»,  31»,  84«,  278. 
Holland  (secretaris  van  het  Hof  van).  Zie  Royer  (Mr.  Jean 

Theodore). 
Hollander  (Jacob  den).   Zie  Jacob. 
Hollandia.   102»,  207, 
Holte  (Henricus  uten).  Zie  Henricus. 
Holtenbroick.  456. 

ïïoltermanshuys  (in  het  kerspel  van  Heiuo).  377,  383,  388. 
Holthusen  (goed,  in  het  kerspel  van  Dalfsen  en  de  buur- 
schap  Lenthe).   339,  347,  361,  362,  366. 
„  (Bernt  van).  Zie  Bernt. 

Holtines  (zuster  Zwena).  XCIV. 
Holtrop  (bibliothecaris).  XIV1. 
Holtseynde  (Johan  van).  Zie  Johan. 
Hondert  (vrouw  van  Johan  Ludikes).  335. 
Hondius  (Wiguleus).  158. 
Honf  (Tilmannus).  Zie  Tilmannus. 
Hoorn  (school  te).   LXXXTV*. 

„      (Hom,  Petrus).   Zie  Petrus. 
Hospitaal  (klooster  der  Johanniters,  bij  Sneek).  102s. 
Hostiensis.  Zie  Henricus  de  Segusio. 
Hove  (Arnoldus  ten).   Zie  Arnoldus. 

„      (Gheert  ten).  Zie  Gheert. 

„      (Godeken  ten).   Zie  Godeken. 
Hovesche,   Haefsche   (Petrus,  de  Amsterdammis,  lid  van 

het  Fraterhuis  te  Zwolle).  31*,  45,  60»,  305,  307,  314, 315, 

482,  484. 
Hoyeneis  domus  prior  (Huy).   Zie  Helmicus. 
Hoynck  van  Papendrecht  191 K 

Hubertus  Eden  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  rector 
Nove  Domus  Sororum  te  Rossem).  92,  97. 


Digitized  by 


Google 


599 


Hubertus  Helmont   (lid    van    het   Fraterhuis   te   Zwolle, 
rector  van  het  Fraterhuis  te  Delft).  43  en  »  684, 
92  en  ",  274,  405. 
Huernyng  (Herman,  te  Zwolle).  472. 
Huesden  (Henricus).   Zie  Henricus. 
Hugo  de  Sancto  Victore.  239. 
Hullu  (J.  de).  84»,  *,  91*,  92*. 
Huls  (Arnold,  regulier  kanunnik  te  Windesheim).  XLIX8. 

„     (Wilhelmus).   Zie  Wilhelmus. 
Hulsberech.   Zie  Hulsbergen. 
Hulsbergen  (burscopia).   81. 
„  (Benedictijnen  te). 

„  (colloquium  te).   CXCVIII,  66,  89». 

„  (Fraterhuis  te,  Domus   Montis   Sancti  Hiero- 

nymi,  Sint  Hieronymusberg) 
XIX,  LIV,  LVHI,  LIX,  LX, 
LXXXIX  en  6,  CIX,  CXXII, 
CXXIU,  CXXXVI,  CXXXVHI, 
CLXXXVHI,CXCVI,CXCVHI, 
30  en  i,  3,  31,  36*,  41—43,  64, 
67,  84,  87,  96,  103»,  131  en  ',  *, 
173,  222,  227,  228,  271  en  *, 
484,  516,  519,  523,  526,  52S, 
529,  631,  532,  537. 
„  „  „    Rectoren.    Zie   Asso   Dillinck, 

Martinus   van   Schindel,  Rut- 
gerus  van  Zon. 
„  „  „    Procuratoren.  Zie  Asso  Dillinck 

en  Herman  de  Berka. 
„  „  „    Leden.      Zie      Gerardus     van 

Weesp,  Henricus  Alen,  Neudo 
Abrahae,  Wolf  (Jacobus). 
„  „  „    Kroniek.  LXXI. 

Hulscheren  (heer  Henrick  van,  pastoor  van  Almelo).  473. 
Hulsen.   Zie  Ulsen. 

Hulsen  (Henricus  ten  Boem  van).  Zie  Boem  (Henricus  ten). 
Huy  (prior  van  de  Kruisheeren  te).   Zie  Helmicus. 
tfuygen.   84». 

Huylsbergen.   Zie  Hulsbergen. 
Huysweerden  (Arend  ?  Arnt  van).  Zie  Arend. 


Digitized  by 


Google 


600 

Hyrt  (magister  Gherardus,  de  Elburch,  rector  der  school 
te  Zwolle).  471. 

I.f  J-,  Y. 

Jacob.  161. 

„      Arntsoen.  386. 
„      Benenssoen  (erf  van).   366. 
„      ten  Hoerne.  373. 

„      den  Hollander  (rector  der  school  van  Zwolle).  1768. 
„      Klaasen.   Zie  Jacobus  NicolaL 
„      (zoon  van  Lubbert  Jacobssoen).  373. 
„      van  Nyevelt   364. 
„      Proys.  Zie  Proys. 
„      Roeloffs.  401. 

„      Warmerssoen  (Wermerssoen).   29J ,  298. 
„      van  Wytman.   354,  356. 
Jacobus  (rector  van  het  Domus  Monialium  te  Harderwijk). 

103.  Vgl.  Wolf. 
„        (kok  in  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  173. 
„        Alcmarie  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle  en  te 

Culm).  138,  172,  189. 
„        de  Alto  Passu.  518. 
„        van  Campen.   Zie  Jacobus  Hattem. 
„        Dalen  (fraterheer  te  Zwolle).  LV,  117,  119,  406. 
„        Delft  (procurator  Domus  Vicine  en   biechtvader 

Ter  Kinderhuys  te  Zwolle).  20,  479,  480. 
„        Goch,  dictus  Scriver.  Zie  Scriver. 
„        de  Goch  (lector  terciariorum  scole  Suollensis,  con- 

fessor  sororum  Ten  Bosch  extra  muros  Suollenses, 

notaris).   20,  21,  117,  135*,  »,  171 10,  202,  345,  406, 

407,  409,  412,  413,  429,  466. 
„        de  Groningen  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle). 

173%  413. 
„        Hattem  van  Campen  (magister  Parisiensis,  rector 

der  school  van  Zwolle).  1744,  176  en  •• 
„        Hermanni.  8. 
„        Nicolai  de  Enckhuysen  (lid  en  librarius  van  het 

Fraterhuis  te  Zwolle ,  biechtvader  van  het  klooster 

Ter  Maet  aldaar).  20,  92?0,  116,  136,  170,  190, 192, 

193,  361,  362,  365,  406,  410. 


Digitized  by 


Google 


601 

Jacobus  Philippi  (magister ,  de  Friburgo,  van  Basel,  pro- 
fessor aan  de  Universiteit  Freiburg,  broeder  van 
Ludovicus    Philippi).    CXXVII,    CXXX,    CXLV, 
171 10,  469. 
„       Stralen  (professor  aan  de  Universiteit  te  Keulen). 

155». 
„        TraiectL  Zie  Jacobus  de  Wijck. 
„  „         alias  Voecht.   Zie  Voecht. 

„  „         junior  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Delft  — 

later  van  dat  te  Gouda).  XXIII,  XXIV. 
„        de  Traiecto.   Zie  Taets  (Jacobus). 
„        de  Wijck,  Traiecti  (koraal  in  Sint  Jan  te  Utrecht, 
lid    van   het  Fraterhuis   te   Zwolle,   biechtvader 
der  nonnen  te  Rugge  in  den  Briel).  XXII,  XXIII, 
XLI— XLV,  168,  171*,  410. 
„        van  den  Water.   Zie  Water. 
„        Witte  Coep.   Zie  Witte  Coep. 
Jager  (H.  de).    XXIII». 
Jan  van  Ittersum.   Zie  Ittersum  (Jan  van). 
Janning  S.  J.  (Coenraad,  Bollandist).   LXXXVI  en  *,  CVI. 
Jansen  (Johan)  van  Boirne.   Zie  Johan. 
Janskamp  (St,  Campus  Sancti  Johannis  bij  Vollenhove, 
Fraterhuis,  later  klooster  der  Derde  Orde 
van    Sint  Franciscus).   XIX,  13  en  2,  70, 
92*»,  101,  222,  840,  846,  364. 
„  „     (Minister).  Zie  Johannes  Eskini  van  Ummen. 

„  „     (Rectoren.)   Zie   Albertus   Griet,  Johannes 

Rees,  Thomas,  Christianus  de  Zelandia. 
„  „     Broeders.  840,  345. 

„  „     Fratres  de  tertia  regula.   92 M. 

„  „     Monykeerve  van  Sint  Johanscamp.   364. 

Jargifl  (Oda)  te  Groningen.  155*. 
Jaspar  de  Weeynre,  Wenen  (lid   van   het  Fraterhuis  te 

Zwolle).  171  en  «,  410. 
Jasparus  van  Marburg  (rector   van   het  Heer-Florenshuis 

te  Deventer).   Cl  en  l. 
Yde  (vrouw  van  Egbert  Mulerd).  329. . 
Jeremias.  181,  242,  245». 
Jeronimus.  249,  479,  450. 
Yerte  (Herman  van).   Zie  Herman. 


Digitized  by 


Google 


Ierte  (meister  Johan  van).  Zie  Johan. 
Jezuiten.  CVI,  CVII. 

„       (ordre  der,  te  Emmerik).   CIV2. 
Jheronimusberg  (Sant).  Zie  Hulsbergen. 
Impene  (Petras).   18'. 
Ingen  (familie  van,  te  Kampen).   XL. 

„      (Otto  van,  schepen  van  Zwolle).   396. 
Innocentius  V  (paus).   77*. 

VII  (paus).  313,  314,  425. 
„  VIH  (paus).    CLXXXIV1,    CLVI,  414,   418, 

469,  522. 
„  (decretalist).   5067. 

Jöcher.  77»,  160. 

Johan  (zoon  van  Assekinus).    Zie  Johannes  Essekenszoon. 
„      van  Almeloe  (zoon  van  Egbert  van  Almeloe).  337. 
„        „     Angeren   (kerkmeester  van   de  Sint  Michiels- 
kerk te  Zwolle).  476. 
„      ter  Beken.  323. 

„      van  Bernevelde  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Harder- 
wijk).  340. 
„      Berntz  (onderschulte  te  Vollenhoe).   364. 
„      van  Beylen.   319,  455. 

„      Evyrtkenssoen  (in  de  Drufel  te  Zwolle).   382. 
„      Egberts  (burgermeester  van  Genemuiden).  364,401. 
„      Elyessoen.   279,  307. 
„      Endoven.   396,  463. 

„      van  Gennep  (burgemeester  van  Genemuiden).    401. 
„      Hermanszoon  van  Monster.  Zie  Hoetwelcker. 
„      Henrixsoen    van   Tyver  (schepen   te   Zwolle).  308, 

316,  328. 
„      van  Herwerden.   477. 
„        „     Holtseynde.   336 
„      Jansen  van  Boirne.   329. 
„      van  Ierte. -341. 
„        „     Ittersim,    Yttersym,    Itteraunv  Zie   Ittersum 

(Johan  van). 
„        „     Lemelen,  die  Olde.  364. 
„        „  „  die  Jonge.  364. 

„      Ludekenssoen ,   Lukensoen,   Ludikes  (schepen  van 
Zwolle).   287,   288,   300,  334,  335,  350,  355,  376». 


Digitized  by 


Google 


Johan  van  Munster  (rector  van  het  Fraterhuis  te  Groningen). 
487,  488. 
„       „    Oldensell.   400. 

„  Pannertz  were  (in  de  Begynenstraat  te  Zwolle).  320. 

„  ter  Poerten.   315. 

„  Proys.   Zie  Proys. 

„  Regelande.   Zie  Johannes  Essekenszoon. 

„  Splytloff.   Zie  Splytloff. 

„  van  Steynwyck.   3761. 

„  then  Thorne,  Claessoon.   456. 

„  van  Twyckel.   473. 

„  Tymanszoon.  331. 

„  van  Uterwijck  (neef  van  Hermen  van  den  Busche). 


„      van  den  Water.   Zie  Water. 
„      Willamssoen.  322. 
„      Wolterssoen  (burger  van  Zwolle). 
„      van  Wytmen  (schepen  van  Zwolle).   326. 
„      Zuere.   364. 
Johanna  (vrouw  van  Arent  die  Wreede).   374. 
„         (dochter  van  Herbert  Splytloff).   381. 
„        (vrouw  van  Johan  van  Kerler).   373. 
„        (weduwe  van  Willem  Borne).   381. 
Johannes  XXII  (paus).   513. 

„         XXIII  (paus).  274,  317. 

„         (procurator  van   het   Regulierenklooster  te  Al- 

bergen).   473. 
„        (rector  van  het  Fraterhuis  te  Culra).   497. 
„         Ananiensis.   240. 
„         de  Andernako  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 

rector  der  zusters  te  Calcar).  69,  1988,  278. 
„         de  Buscoducis.  Zie  Cuysten. 
„         van   Calcar  (lid   van   het  Fraterhuis  te  Zwolle, 
206  rector  van  het  Sint  Gregoriushuis  te  'sHer- 
togenbosch).   CXLIII,  CXLVH,  CXCVin»,  68*, 
92,  98,  99>,  222,  274. 
„         Coepsen   de   Genemuiden   (procurator  en  rector 
van   het  Fraterhuis  te   Zwolle).    CCXIII,   380, 
882-«87,  389,  390,  393,  395-399,420,463,471. 
„         Coesvelt  (rector  der  Universiteit  te  Keulen).  1553. 


Digitized  by 


Google 


604 


Johannes  de  Coesfeldia.   Zie  Knobel. 

„         de    Colonia    (pictor    et    aurifaber,   vriend   van 

Wessel  Qansfoort  te  Zwolle),   157  en  *. 
„         Daventrie    (2d«    rector    van    het   Fraterhuis    te 

Doesburg).  86  *,  87. 
„        Dalen  (magister,  clericus).   339,  407. 
„         Dinxlaken  (clericus).  406. 
„         de  Duren  (te  Zwolle).   386. 
„         de  Embrica.   Zie  Gheni 
„         £ndomi(?)  (notaris).   Zie  Johan  Endoven. 
„         Eekini,   Essekenszoon,   Regelande,  de  Ommen, 

(stichter  van  Sint  Agnietenberg  en  Sint  Janskamp 

bij  Vollenhove).  XVI,  LXVI,  CVm,  7  en  *,  9, 

10  en  4,  11,  12*  en  *,  13,  70  en  4,  6,  279,  281, 

282,  283,  285,  286,  288,  335. 
„         de  Vurburch  (doctor  in  decretis).   510. 
„         de  Genemuiden.   Zie  Johannes  Coepseiu 
„         Gherardyn  (Reguliere  kanunnik).   LU. 
„         Goch   (lid   van   het  Fraterhuis  te  Harderwijk). 

340,  492. 
„         van  Haerlem.   Zie  Gronde  (Johannes  van  den). 
„  „     Hagen  (abt  van  Bursfeld).   132 2. 

„         Hattem  (procurator  Domus  Domini  Florentii  te 

Deventer).   LXXXVH,  XCIX,  C. 
„         Helmont  (biechtvader  der  zusters  op  die  Maet 

te  Zwolle).   21. 
„         van  Heusden,  Hoesden.  Zie  Vos  (Johannes). 
„         Yttersum.   Zie  Yttersum  (Johannes). 
„         Hermanni  de  Steenwijk  (lid  van  het  Fraterhuis 
„         te  Zwolle).  171 10,  413. 
„         Steenwick    (procurator    van   het  Fraterhuis  te 

Groningen,  biechtvader  van  het  klooster  Op  die 

Maat  te  Zwolle).   21. 
„         Johannis  de  Vechta  (notaris).   464. 
„         Lennep,    Lennop    (lid    van  het  Fraterhuis   te 

Zwolle  en  te  Culm).   138,  171,  190,  196. 
„         Lyns.   Zie  Lyns. 
„         van  Macon  (pauselijk  legaat).  91 6,  *. 
„         Matthei    van     Haarlem.     Zie    Gronde    (Johan 

van  den). 


Digitized  by 


Google 


606 


Johannes  Monasterii.  Zie  Hoetwelker. 

„         van  Naaldwijk  (prior  te  Windesheim).  1268,  2064. 

„         toe  Noertberghe.   286. 

„  de  Novo-Lapide  (canonicua  Aquensis,  legum 
doctor).   504. 

„         van  Ommen,  Ummen.   Zie  Johannes  Eskini. 

„         Openhuls.  Zie  Openhuls. 

„        Rekelinchusen  (clericus  te  Albergen).   488. 

„  Rees  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  rector 
van  Sint  Janscamp  bij  Vollenhove).  43  en  n, 
68*,  70*,  71,  222,  274,  405. 

„        de  Roden.  Zie  Johannes. 

„        Rijssen  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).   73. 

„  Scuttorp,  Schuttorp  (procurator  en  rector  van 
het  Fraterhuis  te  Zwolle).  376,  377»,  400,  402, 
464,  465,  477. 

„        Teutonicus.  5054. 

„        de  Tongeren  (clericus  Traiectensis  dioec.).  337. 

„  de  Traiecto  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle). 
173»,  413. 

„        de  Vurburch  (doctor  in  decretis).   510. 

„  van  Wesel,  Wezel,  Wesalie  (lid  van  het  Frater- 
huis te  Zwolle,  procurator  van  het  Domus 
Pauperum  aldaar,  en  rector  van  het  zusterhuis 
Ten  Orthen.)  XXXV,  CXLVH,  CLXVH»,  92, 
116,  129  en  i,  146,  209. 

„  Westerwolt,  Westerwolde  (lid  van  het  Frater- 
huis te  Zwolle,  l8**  rector  van  het  Fraterhuis 
te  Culm).  XXX,  LX,  CXV,  CXVI,  117,  132*, 
185  en  *,  137,  138,  162  en  »,  170,  171,  196,410, 
493*,  497.. 

„         Widenbrugghe.    Zie  Widenbrugghe. 

„  van  den  Zande  (lid  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle,  rector  te  Ten  Orthen).  CXLV1I,  80, 
129«,  145. 

„        van  Zonsbeeck.  Zie  Wyt. 
Johannieters  in  Friesland.  102  en  s.  Zie  Hoetwelker  (Her- 

mannus). 
Johanscamp  (Sint).   Zie  Janskamp  (Sint). 
Jonge  (Hendrik,  te  Zwolle).  387,  455. 
Derde  Serie.    WcRftCN  N*.  13.  39 


Digitized  by 


Google 


606 


Joseph.  27,  220. 

IJrt  (Bernd  van).   Zie  Bernd. 

IJrte  (magister  Henricus  de).   Zie  Henricus. 

„    (Lambert  van).   Zie  Lambert 
IJsela.    Zie  IJssel. 
IJselmuden.   Zie  Usselmuiden. 
IJselmudermeer.   394. 
IJseleteyn  (Arent  van,   marschalk  van   het  Nedersticht). 

364. 
IJsentrudis  de  Mekeren  (soror  Domus  Magistri  Gerardi  te 

Deventer).  XCII. 
IJserens    (Andries,    moeder    van    het    Lammenhuis    te 

Deventer).  XC*. 
IJssel  (de).   LXV,  LXXVHI,  43,  170»,  205. 
Usselmuiden  (gebied  van).   CLVIIL 
„  (kerk).   365. 

„  (kerspel).   365. 

„  (Kuynrewech).   365. 

„  (Willigenkampken).  394. 

„  ambtman.   Zie  Ittersum  (Johaa  van),  Stelling 

(Wolter  Hermanssoen),  Zuere  (Herman  die). 
„  (Gerrit     van,     schout     van     Vollenhove). 

XXXVIIL 
IJsula.   Zie  IJssel. 
Italiaansche  archieven.   CLIX. 
Ittersem  (Alijd,  weduwe  van  Claes  van).   295. 


n 


„         (heer  Luleff  van ,  pastoor  vr 

n  Almelo),   473, 

„         (Roloff    van,    schepen    van 

Z~~"*V  295,  300, 

307,  312. 

■ 

Ittersim,  Uttersym  (Johan  van),   Zia 

i    ^ʱ 

„         Ittersem  (Robert  van,  RcbM 

|l 

288,  295. 

„         (Roelf  van  ,  rentmeester  i* 

\* 

Ittersum  (Elsebe  van,  conventuanl 

Ie  Zwolle),  WS\ 

„         Itersum  (Hilbrant  van).  12 

„         (Jan   van,   stichter   *ler  Sfl 

^^^Zwolle).    154*. 

1 

.fcNjJolmn    van ,    ambtman    va 
^    Hö,  393. 

1 

Jig              VjOOQII 

1 

607 


Ittersum  (Roelof  van,  stichter  van  het   altaar  van  den 
Heiligen  Laurentius  te  Zwolle).  444. 
„        Ittersim  (Seyne  van,  en  zijne  huisvrouw  Christina, 
stichters  van   het  officium   S'&e  Mariae  Magda- 
lenae).   200*,  297,  344,  368,  372,  463,  464. 
IJttersum  (Bernardus,  consul  en  camerarius  van  Zwolle). 
395. 
„         (Johannes,  drossatus  in  Laghe).   395. 
„         (Rodolphus).   395. 
Judei.  53',  55. 
Julius  II  (paus).   420. 
Jutta  de  Ahuys.  XCIIL 
Jutte.   370. 

„      ten  Acker.  337. 

„      (vrouw  van  Lambert  ten  Acker).   316. 

„      Andrees.   370. 

„      (vrouw  van  Johan  Elyessoen).   279. 

„      van  Schedelic.  455. 

,      van  Zweten  (moeder  van  Willem  van  Zweten).  360. 

K  zie  C. 


Laer  (Wolterus  de,  vicarius  perpetue  vicarie  Sancti  Lau- 

rentii  in  Sint  Michielskerk  te  Zwolle).   391 ,  398. 
Laghe  (huis  te) ,  kastelein.   Zie  Bevervoorde  (Roeloff  van). 

„      (drossart  van).   Zie  IJttersum  (Johannes). 
Lambert  ten  Acker.  316. 

„         Apoteker  (erfgenamen  van).   371 ,  382. 

„         van  Randen.   Zie  Lambertus. 

„         Stuerman.  Zie  Stuerman. 

„         Tweenhusen  (schepen  van  Zwolle).   456. 

„         van  Yrte  (schepen  van  Zwolle).   326. 
Lambertikerk  (Sint,  te  Vucht).    Zie  Vucht 
Lambertus  (apothecarius ,  abteiker,  clericus).  407,  477. 

>„  de  Gastro  (scolaris  Traiectensis  dioec.)  481. 

„  Alberti  de   Herk   (lid   van   het  Fraterhuis  te 

Zwolle  en  te   Culm).   135  en  »,  4,   137,  170», 
171 10,  172,  413. 

de   Randen  (officiaal  van  den  aartsdiaken  van 
Sint  Lebuinus  te  Deventer).   91,  281,  514. 


Digitized  by 


Google 


608 

Lambertus  ten  Starte  de  Hattem  (lid  van  het  Fraterhuis 
te  Zwolle).   186*,  136,  171*,  410. 
„  Zwessel.  Zie  Zwessel. 

Lanssinck,  Lansynck  (Henricus,  de  Embrica,  lid  van  het 

Fraterhuis  te  Zwolle).   185*,  414,  418,  419. 
Lantslaghe.   382. 

Lantweer  (kerspel  van  Wyhe  en  de  buurschap  Henen).  379. 
Lap  (Jacobus,  de  Wesep).  418. 
„    (Johannes,  uit  Naarden,  regulier  kanunnik  te  Sint 
Agnietenberg,  hervormer  van  het  klooster  Lunekerke 
in  Friesland).   102*. 
Laurentius   (S.,    Quatuor    Coronatorum   presbyter   cardi- 
nalis).   398. 
„  van  Groningen  (stichter  der   Bursa  Lauren- 

tiana  te  Keulen).   155'. 
Lebuinuskerk  (Sint,  te  Deventer).   Zie  Deventer. 
Leente.  Zie  Lenthe. 

Leerebroeck.   Leerrebroeck,  Leerbroick,  Lerbroyck,  Lierre- 

broec,   Lyrebroick,   Lyrrebroike.    287,  302, 

328,   331,  342,    343,    350,  360,   367,   374, 

375,  383,  388,  397. 

„  (erfgenamen  van  den).   397. 

„  Zie  Duyth  (erf,   Ter),   Opbergen   (erf)  en 

Zoestweteringhe. 
„  (molen  in).   342,  343. 

Leerrebroeck.   Zie  Leerebroeck. 
Leeuwarden.   XXIV  S  LXXXI. 

„  (Ryksarchief-depót  te).    CLXVIII,    CLXX, 

CXCIV*,  CXCVS  CC. 
„  Rijksarchivaris.  Zie  Berns  (Mr.  J.  L.) 

Lehnert.   134». 
Leicester.   87*. 

Leiden  (bibliotheek  van  de  Maatschappij  der  Nederlandsche 
Letterkunde).  CV». 
„      (Breestraat  te).    CCV. 
Leidis  (Philippus  de).   Zie  Philippus. 
Leitsmann  (E.).   3',  301,  331,  78»,  84»,  99»,  101*,  134. 
Lemele  (buurschap    in   het  kerspel   Ommen).   329,   366, 
373,  380,  382. 
„       (erf,  geheeten  die  Halle).   328. 


Digitized  by 


Google 


Lemelen  (Johan  van,  die  Olde  en  die  Jonge).  Zie  Johan. 

Lemmego,  Lemgo,  Leraygo  (Conradus  de).  Zie  Conradus. 

Lennep,  Lennop  (Johannes).   Zie  Johan  nes. 

Lense  (Steven).  388.   Vgl.  Luese. 

Lentferdink  (Albertue,  notaris).  397,  481. 

Lenthe  (buurschap,  in  het  kerspel  Dalfsen).  347,  361,  366, 
375,  376,  384,  385. 

Leo  X  (paus)  397,  463. 

Leodiensis  clericus.  Zie  Luik. 
„  curia.  130.   Zie  Luik. 

„  dioecesis.   Zie  Luik  (bisdom). 

Leodium.   Zie  Luik. 

Leonardus  van  Echt  (l8te  rector  van  het  Fraterhuis  Sint 
Hieronymusdal  te  Delft).  18*. 

Lephart  van  der  Ulzen.   Zie  Liefardus. 

Lerbroyck.  Zie  Leerebroeck. 

Lessen  (Paulus  de).   Zie  Paulus. 

Leuven  (Rector  der  Universiteit)    Zie  Ram  (Mgr.  de). 

Liefardus,  Lieffert  of  Lephart  van  der  Ulzen.  (fraterheer 
te  Zwolle,  biechtvader  en  rector  der  zusters  Ter  Kinder- 
huys,  Kadeneters,  Ten  Bossche,  Ter  Maet  en  van  het 
Oude  Convent,  procurator  van  het  Domus  major).  XL VII, 
CXCIV,  I8i,  20  en  »,  21»,  106,  V,  329. 

Iiene  (vrouw  v.  Peter  Catreep).  319,  322. 

Iierrebroec.   Zie  Leerebroeck. 

Liese  (vrouw  v.  Jacob  Wermerssoen).  291. 

Liesegang  (E.)  99*. 

Liesvelt  (Ghysbertus,  clericus  Traiect.  dioec.)  278. 

Liewin  of  Lyeven  Geerts  (rectrix  domus  Conventus  te 
Zwolle).  45». 

Limborch  (Anna  van,  scholastersche  van  het  kapittel  van 
Essen).  388. 

Lindebom  (Johannes).  LIX»,  LXI,  LXXI,  CIS  CV  en  «, 
CXIH,  CXXIII,  CLXXXVII  en  5,  6»,  »,  154,  16«,  17»,  •, 
18*,  »,  28*,  30',  32*,  44* ,  474,  55»,  64',  78»,  81»,  84», 
994,  *,  101*,  131*—»,  134»,  1354,  1361,  138»,  154*,  171*°, 
172»,  200»,  498. 

Linden  (Henricus  ter).   Zie  Henricus. 

Lindert  (buurschap,  in  het  kerspel  van  Raalte).  302. 

Linneborn  (J).  CXXXV1,  132».  . 


Digitized  by 


Google 


610 

Linthorst  (Cleyne,  in  de  Delmpte  in  het  kerspel  van  Dalfsen 

en  de  buurschap  Lente).  884,  885.   Zie  Lynthoirst 
Lipperus  (regent  der  Emanuelshuizen  te  Zwolle).  CLXIX. 
Livinus  de  Middelburg  (magister,  rector  der  school  te 
Zwolle  en  te  Doesburg,   stichter  van  het  Domus  Pau- 
perum  te  Doesburg,  procurator  Parve  Domus  Clericorum 
te  Zwolle).  654,  66,  88  en  ',  90,  192». 
List  (Rembertus  ter,  kanunnik  der  kerk  te  Deventer).  CXXV*. 
Listrius  (Gerhardus,  rector  der  school  te  Zwolle).  1727. 
Lochem  (Willem).   Zie  Willem. 
Lochorst  (Hermannus  de).   Zie  Hermannus. 
Lodewyk  Philippi  van   Bazel.   Zie  Ludovicus. 

„         van  Bourbon  (prinsbisschop  van  Luik).  1304. 
Napoleon,  XIV1,  CLXXIX. 
Loeder  (Henricus ,   prior  te  Frenswegen).  XCL 
Loen  (Gheert  van).   Zie  Gerardus. 
Loesse,  Loesen,  Gheert  Loessensoen.  363,  371. 
„       Luesse  (Gherardus).  343. 
„       (Johannes).  348. 
Lollarden.  CLXXX1V. 
Lollbroeders.  CLXXXIV. 
Loon,  Loen.  (Gerardus  van).   Zie  Gerardus. 
Lop  (Johannes).  Zie  Lap. 
Lorenz.  (O.)  UI. 

Losdorp  (predikant  te).   Zie  Westentorp  (N.) 
lotharingen  (graaf  van).    152*. 

Lubbe  (vrouw  van  Gheert  van  Byngeren).   363,  368,  372. 
„      (vrouw  van  Herman  Albertzsoen).   366,  373,  380. 
„      (vrouw  van  Herman  ter  Molen,  Albertssoen).  373, 
380,  381. 
Lubbert  Peterssoen.   305,  317. 

„        Rolofeoen.  367. 
Lucas  van  Camphusen.   3761. 
Lucas  Glasemaker.   Zie  Glasemaker. 
Ludeken  Gertzsoen  (schepen  te  Zwolle).  328. 

„         van  Hoera  (meister,  proost  te  Oemerze).  354. 
„         Johanssoen  (rechter  te  Zwolle).   201,  329,  331. 
„         van  Rutenberghe.   384,  385. 
Ludeman    van    Amersfoort    (lid    van    het   Fraterhuis    te 
Zwolle).   33». 


Digitized  by 


Google 


611 

Ludgardis  de  Burick.   XCtl. 

Ludovicus  Philippi  de  Basilea  (procurator  en  rector  van 

het    Fraterhuis    te    Zwolle).    LXXVH,    CXIII, 

CXXVm,   CXXX,  CXLI,  CLX,  CXCIX,  I7U0, 

172*,  211*,  367—869,  371,  372,  413,  470,  471,  472. 

Ludolphus  de  Emeda  (clericus  sive  scolaris  Monasterien- 

sis  dioecesis).   412. 
Lüchtenhof  (Fraterhuis).   Zie  Hildesheim. 
Luese  (Steven).  374.   Vgl.  Lense. 
Luesse  (Gherardus).  Zie  Loesse. 
Luleff  van  Ittersem.   Zie  Ittersem  (Luleff  van). 
Luik  (Leodium).   CLXXXIV,  7»,  130,  182. 

„     (bisdom,  Leodiensis  dioecesis).  734,  413,  414,  511,  515. 

„  „        clerici    van    het).    171 10.    Zie   Mewen  van 

Hasselt  (Henricus)   en  Sibertus  Hermanni. 

„  „        prinsbisschop  van).  Zie  Lode wijk  van  Bourbon. 

„  „        Curie).   130. 

Luytghers  dochter,  vrouw  van  Johan  van  Ty veren.   328. 
Lumma  de  Vollenhoe  (weduwe  van  Gerardus  Quelpaghen, 

moeder  van  Gerardus  de  Vollenhoe).   93,  95,  317,  337. 
Lumme  Henricksdochter  van  Bockholt.   396. 
Lunekerke  (klooster  der  Reguliere  kanunniken  in  Fries- 
land).  102». 
Lure  (Conradus  van  der).  296. 
Lutgert  (vrouw  van  Luke  die  Wreede).   374. 
Luthger  de  Tyveren.   326. 
Lyeven  Geerts.  Zie  Liewin. 

Lynde  (Weverinck  in  de  buurschap  van).  Zie  Weverinck. 
Lyns  (Johannes,  lid  van   het  Fraterhuis  te  Zwolle).   684, 

73,  274. 
Lynthoirst  (Albert  ter).   Zie  Albert. 
„         (Bert  ter).   Zie  Bert 
„         (Gheerdt).  Zie  Gheerdt. 
Lyrebroick,  Lyrrebroike..  Zie  Leerebroeck. 


Maagdenburg.   CLXXXIV.  Zie  Magdeburgensis  domus. 
Maastricht,  Traiectum  Superior,  confessor .  sororum.   Zie 
Gherardus  Weerdt..  172. 


Digitized  by 


Google 


612 

Maastricht  (Reimer,  Reinerus  van)  de  Trajecto  Superiori. 

Zie  Reynerns. 
Mabillon.  84», 

Macon  (Johannea  van).   Zie  Johannes. 
Maestebroickslantalag.  394. 
Maet  (Hermannns  ter).   Zie  Hermannos. 
Maete  (Nycolaus  ter).   Zie  Nycolaus. 
Maffei  (Gerardus  Johannes,  de  Volterris,  notaris).  518,519. 
Magdebargensis  domus.   Cl1. 

„       Rector.   CXLVI1. 
Magnus  (Gerardus).   Zie  Groote. 
Maguntinensis  (provincia).   501.    Zie  Mainz. 
Maguncia  (Maternus  de).   Zie  Maternus. 
Mainz  (bibliotheek  te).   GXXIX1. 
Man  (Willem  die).  315. 
Mande  (Henricus,  clericus).  499,  501. 
Marborch  (Jasper  Martorff  de).  Zie  Martorff. 
Margareta  de  Ahuys.   XCIII. 

„  „   Naeltwijc  (converse  in  Diepenveen).  XCIII. 

„         Griete  ten  Noertberghen  (vrouw  van  Hermannus, 
moeder   van   Dirk  van  Herxen).  46,  48  en  *, 
284,  285,  298,  302,  318.   Zie  Windesheim. 
„         van  Nyenbeke.   XCII. 
Margarita  (vrouw  van  Johan  Essynck).  386. 
Maria.   53',  55. 

Marie  (domus  sororum  Beate,  prope  Arnhem).  Zie  Bethania. 
Mariae  (domus  Beatae,  in  Bethleem  te  Zwolle).  Zie  Zwolle. 
„  „      Beatae,  Novae  Lucis  prope  Hoorn,  Regu- 

lieren convent).  499. 
„  „       prior).   Zie  Keynkamp  (Wernerus). 

.,       (ecclesia  Novae,  te  Rome).   Zie  Rome. 
„       (Conventus  Sanctae).   Zie  Windesheim. 
Mariken    (vrouw    van    Werner    Berendssoen,     geheeten 

Quapken).   308. 
Marienacker  (Sint,  klooster  te  Rossum).   Zie  Rossum. 
Marienhage  (klooster  te  Woensel).   1304. 

„  (prior).   Zie  Paulus  van  Someren. 

Marka  (comitia  de).  34*. 
Marke  (opper).  334,  388. 
Marpurgensis  domus..  Cl1. 


Digitized  by 


Google 


613 


Marpurgensis  pater.   Cl1. 

Marquard  (Mr.  Johan,  burgemeester  der  stad  Deventer). 
355. 

Martha.  44. 

Martinus  (Beatus).  301,  303,  304,  441. 

„        V  (paus).   84  en  ',  131,  320,  323,  406. 
„        van   Schindel   (tweede   rector  van  Hulsbergen). 
LIX,  126  en  7,  131  en  «,  •. 

Martorff  (Jasper,  de  Marborcb,  reetor  van  het  Heer-Florens- 
huis  te  Deventer).  GI  en  ],  420. 

Mastbroec,  Mastbroke,  Mastebroec,  Mastebroeke,  Maste- 
broick.   Zie  Mastenbroek. 

Mastbroecs  (Griete).   Zie  Griete. 

Mastebrovcksdyke.  365. 

Mastenbroek.  CLVH,  20',  294,  296,  297,  299,  816,  319,  322, 
329,  331,  336,  338,  344,  377,  393,  401,  402,  450.  Zie 
Bisschopsweteringhe,  Ellenboghe  (op  den),  Voersterslagh, 
Hasselderslage,  Heren  Bartolds  (Bertoldes)  Groten,  slage 
van  Haersolte,  Meermaet  bij  IJselmuden,  Nyer  Wete- 
ringbe,  Oestholterslagh,  Olde  Weteringbe,  Rikerstegben 
(op  der),  Celenland  in  Oosterholterslaghe,  -  Wxndesim- 
merslage,  Wytmerslagb. 

Maternus  Maguntie  (lid  van  het  fraterhuis  te  Zwolle  en  te 
Culm)L  138  en  7,  172  en  *,  189,  413. 

Matheus  (pater).  892. 

„        Graben.   Zie  Mattbeus  Grabow. 

Matisconensis  episcopus.  Zie  Johannes  van  Macon. 

Matthaeus  (A.).  XIV»,  822,  816. 

Mattbeus  Grabow  (lector  in  het  Dominikanenklooeter  te 
Groningen).  LXI,  LXIT,  105,  106»), 

Matthias  (clericus).  LXXXVIII. 

„         de  Sutphania,  van   Zutphen  (lid  van  het  Heer- 
Florenshuis.)  LXXXVI  en  *,  XCVIL 

Matthieu  (Ad.)  LXXXIII. 

Mechlinensis  canonicus.   Zie  Bauwe.  (Johannes  dictus). 

Mechtelt  (vrouw  v.  Peter  Pauwels).  326. 

Medemblic  (Petrus  de),   Zie  Petrus. 

Meer  (Keryeneremoet  op  ten.) 

Meermaet  bij  IJsselmuden.  338. 

Meessche  (Bitter  ten).  388. 


Digitized  by 


Google 


614 


Meinsma  (Dr.  K.  0>  CXXV»,  CXXVII,  CXLIX. 

Mekeren  (IJsentrudis  de).  Zie  IJsentrudis. 

Melanchton.  208. 

Mendicantes  (ordines).  1056. 

Menta  Bernwolts.  XCIV. 

Merne  (Berent  van).   Zie  Berent. 

Merseburg.  CLXXXIV. 

Messemaker  (Nicolaus).   Zie  Nicolaus  die  Mesmaker. 

Mette  des  Zwarten.  279,  287,  807. 

Meurs  (Godfried  Toorn  van).   Zie  Toorn. 

Mey  (Herman).  827. 

„    (Willem).  887. 
Meyerincs  (Aleyt).  44. 
Meyne  van  Overstein.   Zie  Overstein. 
Meynold  van  Windesheim.  XIX,  XLVI,  CVIII,  CXXXIX, 

CXCIX,  13*,  22,  28,  26  en  >,  39,  42,  46,  217,  218,  220, 

280,  275,  284,  292—294,  319. 
Me  wen  (Henricus,   de  Hasselt,  lid  van  het  Fraterhuis  te 

Zwolle).  73  en  *,  405. 
Michael  Hertgerssoen,  (notaris).  368. 
Michaelisbroedere  te  Rostock.  CLXXXIV. 
Middelburg.  (Livinus  de).   Zie  Livinos. 

„  (Nycolaus  Baldewini  van).   Zie  Nycolaus. 

Middelen,  (landgoed  tusschen  Deventer  en  Zwolle  behoo- 
rende  aan   het  Heer-Florehshuis  te  Deventer.) 
132»,  134  en  i,  135*. 
„  Colloquium  aldaar.  CXC,  VIII,  132»,  134L 

Militis  (meyster  Johan,  vicaris  van  David  van  Bourgondie, 

kanunnik  van  den  Dom  te  Utrecht).   353. 
Minden  (bisschop  van).   Zie  Theoderich. 
Minderbroeders  observanten.  XXIV. 
Minorieten.   XLIH,  12,  15»,  280,  282,  323,  460,  461. 
Minorieten  van  Kampen.   XLIII,  15»,  323,  459,  460,  461. 
Minrebroeders.   Zie  Minorieten. 
Miraeus.   CXLVHI,  30»,  69»,  78». 
Moderne  devoten.   XVI,  XVH,  23». 
Moebius  (G.)  3». 

Moeien  (Herman  Albertssoen  ter).    Zie  Herman. 
Moersa  (Gotfridus  de).   Zie  Toorn. 
Mohrmann  (H.)  4», 


Digitized  by 


Google 


615 

Molen  (Herman  Albertssoen  ter).   Zie  Herman. 
Molhuysen  (P.   C,  predikant  te  Deventer,  archivaris  te 

Kampen).  H,  CXXV*. 
Moll  (W.)  H,  LXXXIV»,  cxvm,  CXXI,  CXXHI,  CXXV, 

6*,  23',  47»,  *,  849,  8,  129»,  132»,  147*,  197*,  235. 
Mollesbofstede  te  Herxen.  469. 
Momme  (magister  Gherardus,  presbyter).    313. 
Mommen  (Tricus,  clericus).  337. 
Monasteriensis  civitas.   Zié  Munster. 

„  diocesis.   Zie  Munster  (bisdom). 

Monasterii  (Johannes).   Zie  Hoetwelker. 
Monasterio  (Henricus  de),   Zie  Henricus. 
Monichusen  (monasterium   Carthusiense  prope   Arnhem). 

CVII,  1»,  3',  4*. 
Monnik  (Jan,  pastoor  te  Zwolle).    108*. 
Mons  Agnetis,  Mons  Sanctae  Agnetis  (conventus  regula- 
rium  dictus  vulgariter).   Zie  Agnietenberg  (Sint). 

„      Sancti  Jheronimi  prope  Hattem.  Zie  Hulsbergen. 
Monster.   Zie  Munster. 
Montagnetarum  Chronicon.  XXI. 
Monte  (In).    Zie  Agnietenberg  (Sint). 
Montes  Nemelenses.   Zie  Agnietenberg  (Sint\ 
Moonen  (Arnoldus).   CV2. 
Morre  (Willem).  319. 
Moyse.    161. 
Moysus  (abbas).    241. 
Muden  (Rodolphus  de).   Zie  Rodolphus. 
Muiden  (Rudolphus  Dier,  de).   Zie  Dier. 
Muller  (Johannes).   1244. 
Mulder   (Mr.    J.    W.,   archivaris   der   gemeente   Zwolle). 

CLXVIII,  CC. 
Mulerd  (Egbert).   329. 
Mulert  (Anna).   CLXV. 

„       (Gheert,  rentmeester  van  Zallant).   467. 
„       (Johannes,  schoonbroeder  van  Bernardus,  Rodol- 
phus en  Johannes  Iltersum).   395. 
„       (Lubbert,  rechter  te  Hasselt).   393. 
„       (Seyne).  388. 

„       (Stephanus,  clericus).  500,  501. 
Muller  (Ftederik,  te  Amsterdam).  CXVIII1. 


Digitized  by 


Google 


616 


Muller  Fz.  (S.,  rijksarchivaris  ie  Utrecht).  III,  XXIV1, 

xxvii»,  xxvin*,  xxix1,  xxxvn,  xxxvm, 

XL»,  CXVni,  CLXXXI,  CXCIX,  OC,  40». 
Munohen  (bibliotheek  te).  CXXIX». 
Munnikhuizen.  Zie  Monichusen. 
Monster  (bisdom),  Monasteriensis  diocesis.  515. 

„        (clerici).    Zie    Gherardus    Ahuys;  Hoetwelcker, 
Johannes  filius  Hermanni  van  Munster;  Knobel, 
Johannes,  de  Coesfeld;  Ludolphus  de  Emeda. 
„       (bisschoppen  van).   Zie   Ghristoph  Bernard   van 

Galen,  Conradus  de  Redborch. 
„       (Fraterbuis  te,  Domus  Congregationis  clericorum 

in  civitate  Monasterensi).  59*,  501. 
„       (Sti  Lutgeri  ecclesiae  Monasteriensis  decanus).  515. 
„        (Colloquium  der  Broeders  van  het  gemeene  Leven 

te),  en»,  cxxxvn,  CXLVI*. 
.„       (Colloquium  der  unirten  Frater  und  Schwester- 

haüser  zu  Munster).  LVH*. 
Myllingen.   377. 
Mynne  (vrouw  van  Henrioh  Proerter).  370. 


Naaldwijk  (Johannes  van).  Zie  Johannes. 

Naarden  (Johannes  Lap  van).   Zie  Lap. 

Naeltwyc  (Margaretha  de).  Zie  Margaretha. 

Naghel  (Jacobus,  clericus  Traiectensis  dioec.)  278,  406. 

Nanninga  Uitterdijk  (J.)   154*. 

Nederland.   XVIII. 

Nederlanden.  CIV>,  CLXXXIV. 

Nederlanders.   CXCVIII. 

Nederlandsche  congregatie  der  Fraterheeren.   CL 

fraterhuuen.   CXLVIII. 
Nedersticht  (maarschalk  van  het).  Zie  Usselsteyn  (Arent 

van). 
Neerden  (oppidum  Hpllandiae).   102*. 
Nemelenses  (montes).   Zie  Agnietenberg. 
Nemelerberg  bij  Zwolle  (Fraterhuis  op  den).   XIX,  113, 

12  K   Zie  ook  Agnietenberg. 
Nemus  Beatae  Mariae  prope  Nordhoru.   Zie  Fj-enswegen, 


Digitized  by 


Google 


617 

Nemus  Beatae  Mariae  Virginis    (begijnenconvent  buiten 

deSassenpoort,  regularissenklooster 
der  congregatie   van  Windesheim 
te  Zwolle).   17i. 
Neudo  Abrahae   van   Harderwijk  (lid  van  het  Fraterhuis 

te  Hulsbergen).  LIX,  131 K 
Neumeyster  (Baltbasar,  ex  Prusia,  stichter  van  het  Frater- 
huis  te   Culm).   CXIV,  CXV,  132*,  134,  136  en  «,  490. 
Nicke  (op  de)  te  Herxen.   376,  383. 
Nicholaus  de  Daventria  (custos  ecclesie  Zwollensis).  417. 
Nicolaus.   Zie  Nycolaus. 

V  (paus).   104,  278,  407,  408,  430,  467. 
„         filius  Balduini  (notaris).   337,  400. 
„        de  Bergis  (lid   van   het  Fraterhuis  te  Zwolle). 

173i,  418. 
„         Celensoen.   340. 
„        Delft    (procurator    Domus    Vicine    te  Zwolle). 

173  en  s. 
„         de  Delft.   Zie  Cou. 
„         de  Harlem  (prior  Beate  Marie  prope  Arnhem). 

XCIII. 
„         de  Hoern  (scolaris  Domus  Divitum  te  Zwolle).  480. 
„         de   Hoesch   (pastoor  van  de  Sint  Lambertikerk 

te  Vucht).   147i. 
„         die  Mesmaker,  Messemaker  (te  Zwolle).  8*,  45', 
280,  282,  283,  285,  286,  288,  306,  320,  821,  455. 
„         de    Schiedam    (magister,    kanunnik    van   Sint 

Pfeter  te  Utrecht).   487. 
„         Schomaker.   Zie  Schomaker. 
„         Steynhouwer.   Zie  Steynhouwer. 
Niederlande.   7'. 

Nieuwenhuis  (pastoor  te).   Zie  Esling. 
Nieuwkerk.   Zie  Nijkerk. 
Nieuwlicht  (Kartuizerklooster).   VI. 
Noer  (H.  ten,  notaris).   395. 

Noertberge  (goed  te,  in  het  kerspel  van  Wijhe  in  de  buur- 

schap  Herxen).  361,  354—356,  370,  880,  396, 401. 

„  (in  Wijer-  of  in  Heynrekerspel).   CLVII,  48i, 

BOS  60\  125,  287,  302,  309,  310,  314,  315, 

327,  349. 


Digitized  by 


Google 


618 


Noertberch  (predium).  314. 
Noordberge  (Steven-Kutenhuys  te).   342. 
Noertberg  (Bette).   Zie  Bette. 

Noertberge  (Dirc  toe).   Zie  Theodericus  Hermanszoon  van 
Herxen. 

„         (Dirk  en   Bette,   kinderen   van  Herman  toe). 
Zie  Dirk. 
Noertberghe  (Hermannus  van).   Zie  Hermannus, 

„  (Johannes  toe).   Zie  Johannes. 

„  (Werner  toe).  Zie  Werner. 

Noertberghen  (Margarcta,  Griete  ten).   Zie  Margareta. 
Noerthorn.   Zie  Frenswegen. 
Noete  (Andries).   322. 
Nova  Ecclesia.  Zie  Nijkerk. 

M  „         (Franco  de).   Zie  Gruter. 

Novo-Lapide  (Johannes  de).   Zie  Johannes. 
Noirtberghen.  Zie  Noertberghe. 
Nolte  (Dr.)  71. 

Nonnen  (ten),  convent  te  Harderwijk.   Zie  Harderwijk. 
Noordhoorn.   Zie  Nordhorn. 
Noortberghe  (Griete  ten).   Zie  Margareta. 
Nordbeck  (rentmeester  te  Benthem).   CXXV8, 
Nordhorn.   Zie  Frenswegen. 
Norwegia.  528. 

Noterschguet  Zie  Splytlofeleen. 
Nuis   (proosdij   der  Reguliere  kanunniken,  later  kapittel 

van).   CXXXVIP. 
Nulbrüder.   CLXXXIV. 

Nutterguet  of  Splytloffsslach.   Zie  Splytloffsslach. 
Nijkerk  bij  Harderwijk  (zusterhuis).  XX,  92,  168. 

„         „  „  „  rectoren.  Zie  Adolphus 


Dockem,    Paulus  de 


„         „  „  „  confessor.  Zie  Gruter 

(Franco). 
Nycolaus.   Zie  Nicolaus, 

„  Baldewini  van  Middelburg  (broeder  van  Livinus, 

lector  der  school  te  Zwolle,  rector  der  zusters 
te  Oen  op  de  Velu  we).  88,  413. 
„  de  Harderwyck  (prior  in  Wyndesym).   4C3. 


Digitized  by 


Google 


619 

Nycolaus  ter  Maete  (Zwollenaar,  student  te  Keulen).  155*. 

Nyevelt  (Jacob  van).   Zie  Jacob. 

Nyenbeke  (Margaretha  van).   Zie  Margaretha. 

Nyehus  (erf,  in  de  buurschap  van  Vilsteren).  328. 

Nygghen  (Hilleghunt).   836. 

Nijboff  (J.  A.)  84». 

„        (P.)  XXIII»,  4»,  47»,  84». 
Nijmegen.  XVI1,  99f. 
Nijmegen,  Nymwegben   (gezworen   landmeter  der   stad). 

3761.    Zie    Steinhouwer    (meister    Claes    van 

Reenen). 
„         (Henricus  van).  Zie  Henricus. 

0. 

Obbergen  (boeve,  in  het  kerspel  Wijhe,  buurschap  Herxen). 


Obelding  (goed).   Zie  Oedbelding. 
Observanten  te  Kampen.   CXII,  158. 
Oedbelding,   Oebelding,   Obelding   (erf  en   goed,  in  het 
kerspel    Hellendoorn).   337,  344,  348,  390, 
394,  395. 
„  (leenheer  van).  Zie  Jphan  van  Almeloe.  344. 

Oedmersum. .  Zie  Ootmarsum. 
Oedynck    in    het   gericht   Zwolle    en   in    de   buurschap 

Wynsem.   386. 
Oelgber  (Truda).  400. 
Oelric  van  Goer.   292. 
Oemerze.   Zie  Ootmarsum. 

M         (proest  te).   Zie  Ludeken  van  Hoern. 
Oen  op  de  Velu  we  (zusterconvent;.  XX,  89. 

„    Rector.   Zie  Nycolaus  de  Middelburg. 
Oergaet  (Heilewich  ten).   Zie  Heilewich. 
Oerlic  Johanssoen  (schepen  te  Zwolle).  286. 
Oesnabrugghe.  Zie  Osnabruck. 
Oestbroek.  (abt  van).   158. 
Oesterhave  (Henrick   van   den,  rechter  te  Dalfsen).   375, 

383. 
Oesterholte  (buurschap  ip   het  kerspel  Wilsem).  CLXV, 
304,  317,  393,  394,  403.  Zie  Withagen. 


Digitized  by 


Google 


620 


Oesterholte  in  den  Withagen.  317. 

w  (Onse  Lieve  Vrouw  te).  394. 

Oesterholterslagh  te  Mastenbroek.   299,  340,  344. 
Oesterholtschenweg.   394. 
Oesterley  (H.)  XXX  Vul'. 
Oestfrisia.   Zie  OoBtfriesland. 
Oetmaersum,   Oetmareum,   Oetmerssen,  Oetmersum.   Zie 

Ootmarsum. 
Oestynck  (Jacob).  381. 
Oever  (Herman  ten).   Zie  Herman. 
Oeze  (Thomas  de).  340. 
Oldenzaal.  85'. 

„  (canonici  in).  35. 

„  (kanunnik  te).  Zie  Swaen  (Everhard). 

Oldensell  (Johan  van).   Zie  Johan. 
Olger  (Henricus).  343. 
„      (Johannes).  343. 
Olgers  (juffer  Catharine,  vrouw  van  Willem  van  Doetin- 

chem).  401. 
Olst.   134'. 

„      (Thymannus  de).   Zie  Thymannus. 
Ommen  (kerspel).   329.   Zie  Hallynck  (erf). 
„       (gerecht  van).   366,  373,  380—382. 
„        (rechter    te).    329,    373,  380,  381.    Zie    Clawee 
ten    Toerne,    Zulen   van  Blekenberch  (Frederik 
#van). 
„        (schulte  van).   326. 
„        (Derck  van).   Zie  Derck. 
„        (Johan  van).   Zie  Johannes  Eskini. 
Onna  (Everardus  de).   Zie  Everardus. 
Oostenberg  (klooster,  bij  Osnabruck).  891. 
Oosterholte.  Zie  Oesterholte. 
Oosterholterslagh.  Zie  Oestholterslagh. 
Oosterhout  (gericht  van).  336. 

„  (richter  te).   Zie  Egbert  Zegherssoen.  836. 

Oosterwierum  (Johannieter  commanderij).  1028. 
Oostfriesland,  Oestfrisia  (Conventus  Zilemoniken,  in).  205. 
Ootmarschen.   Zie  Ootmarsum. 
Ootmarsum,  XXXIII,  195  en  K 

,j  (fraterhuis  te).   Zie  Albergen. 


Digitized  by 


Google 


621 

Ootmarsum  (parochia  kerspel).    LXXII,    XC1,    482.    Zie 
Hoberghen. 
w  Oemerze    (proost  vanX    354.  Zie  Wychering 

(Johan  van). 
„  (rechter  van   den  heer  van   Utrecht  te).   Zie 

Vlederinghe.   (Hughe  van  Versene  geh.  van). 
„  Oetmarsum  (Gerardus  de,   Gheert  van).  Zie 

Brant. 
„  Oetmerssen  (Rodolphus).   Zie  Rodolphus. 

Ootmersen.  Zie  Ootmarsum. 
Opbergen  (erf  te  Leerebroeck).   377. 
Openhnls  (Johan ,  lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  33'. 
Opperduitschers.  CLXXI. 
Orten  (Johan  van ,  ridder).  80  8. 

Orthen  (Ten,    Domus  Sancti   Andreae,   zusterhuis,  later 

broeder-  en  zusterhuis  te  's  Hertogenbosch). 

XIX,  XX,  XC,  CXLII,  80,  115  en  *,  116, 

1291  en  *,  130*,  210. 

„  „       Rectoren.    Zie    Gruter   (Franco)   de    Nova 

Ecclesia,  Johannes  Kalker,  Johannes  Wesalie, 

Johannes  van  der  Zande,  Petrus  Dinxlaken. 

„  „       statuten.   CXLVHI*. 

Osnabrück  (administrator  van).  Zie  Gonradus  de  Redborch. 

„  (klooster  Oostenberghe  bij).  391. 

Osnaburgensis  clericus.  Zie  Johannes  Johannis  de  Vechta. 
Osnaburgis  (Hermannus).  Zie  Hermannus. 
Oss  (Peter  van).  Zie  Peter. 

„    (Tyman  Peters  van).  Zie  Tyman. 
Otte  (vrouw  van  Henrick  ten  Bryncke).   365. 
Otter  (JacobX  393. 
Otto  then  Toerne.  394. 
Over  (Herman  ten).  Zie  Herman. 
Overheyne  (Koeckmanskempken  te).  374. 
Overtfsel.   CLXXVH,  23. 

„         Civitates.  Zie  Transysulanes  civitates. 

„         (vicaris  van).  Zie  Herckinge  (Volquerus). 

„         (raadsheer    in    het   hof   van).    Zie    Heerkens, 

(F.  P.  A.) 
„         (provinciaal  gerechtshof  van).  CLXXVIII K 
Overijselaars.  CXCVHL 
Derde  Serie.    WutftKN  N*.  13.  40 


Digitized  by 


Google 


622 

Overstem  (Meyne  van,  abdis  van  het  kapittel  van  Essen). 
388—390, 
„        (Philippus  van).   Zie  Philippus. 
Oy  (Wolter  van).  Zie  Wolter. 

P. 

Paep  (Albertus  van  Calcar,  zoon  van  Lambert,  procurator  van 
het  Domus  Pauperum  en  3d*  rector  van  het  Fraterhuis 
te  Zwolle).  Vm,  XVIII,  XXIII,  XXXI,  XXXIII, 
XXXV,  XXXVI1,  XLI,  XLVI,  LV,  LVIH*,  LIX— 
LXH,  XCHI,  CX,  CXIII,  CXIV,  CXLV,  CLXXXVI, 
CLXXXIX,  CXCII,  CXCVIII*,  12»,  92,  94,  99»,  115 
en  *,  116,  120,  123,  135»,  168,  186,  208,  210,  210*, 
339,  344,  346,  359—863,  365,  366,  406,  406,  410,  412, 
455,  467—469,  485,  493,  496. 
„  (Lambert,  raadsheer  van  den  hertog  van  Cleve). 
LXIII,  120  en  ». 
Paidze  (Mr.  Willem,  kanunnik  van  Sint  Marie  te  Utrecht). 

354. 
Palmer  (Willem).    46*. 
Paquot.  78»,  101. 
Patricius  (Sanctus).   XCIV. 
Paulsen  (Fr.)  88». 
Paulus  (beatus).   161,  244. 
„      H  (paus).  487. 
„      III  (paus).  465. 
„      (vicarie    van    Sint,   te    Deventer).    Zie  Deventer 

(Lebuinuskerk,  Sint). 
„      de  Lessen  (hospitularius  et  vestiarius  in  het  Frater- 
huis  te  Zwolle,  rector  der  zusters  te  Nijkerk  bij 
Harderwijk).    167,  1716,  410. 
„      (N.)   155». 

„      van  Someren  (prior  van  het  klooster  Marienhage 
te  Woensel).   180*. 
Peerboem  (Bernier  van).  827. 
Pelantinus  (Petrus).   Zie  Petrus. 
Pelant  (meester  Pauwels  van).  887. 
Pelandia  Brabancie.   65». 

Pelsers  (Werner  des,  huis  in  de  Keizerssteeg  te  Zwolle). 
Zie  Werner. 


Digitized  by 


Google 


623 


Peter  van  Borckem  (rector  van  het  Heer-Florenshuis  te 
Deventer).   402. 
„      van  Doeren  (procurator  van  bet  Heer-Florenshuis 

te  Deventer).   402. 
„      van  088  (prenther  te  Zwolle).   37]. 
„      Pauwels.   326. 
Petrus.   266». 

„       (cardinalis  Cameracensis).  Zie  Ailly  (Pierre  d1). 
„       de  Amsterdam.   Zie  Hovesche. 
„       de  Bree  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  socius 
in  het  Domus  Sororum  Sancte  Agnetis  te  Kampen). 
173  en  *,  190,  197,  413. 
„       de  Daventria  (lid  en  procurator  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle).   173  en  *,  374,  413. 
„       Dinslaken  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  en 
biechtvader  te  Ten  Orthen).  146», 171  en  *,  209,  410. 
„       de  Gandavo.   Zie  Petrus  van  Gent 
„       van  Gent  (lid  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer). 

LXXXVIU,  XCVII. 
„       Goch  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  later  te 

Amersfoort).   92,  98  en  *. 
„       van  Gouda  (regulier  kanunnik  van  Windesheim). 

LXXXVII'. 
„       Horn  (lid  van  het  Heer-Florenshuis  te  Deventer). 
XLIX,  LXXXIVen  *,  LXXXVI»,  XCV,  XCIX,  CH. 
„       de  Medemblic  (clericus).   315,  405. 
„       Pelantinus.   124*. 
„       Putten  (magister).  418. 

„       Zomeren  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  172. 
„       de  Tharentasia.  77. 
Ph.  zie  F. 

Piecke  (Aleydis,  vrouw  van  Arnold  van  Herlaer).  146». 
Pingjum  (proosdij  op  't  Zand  of  Wijngaard  des  Heeren).  1025. 
Plaeten  (aquaductus  Ther.)   343. 
Plettenberch  (Henrick).   460. 
Poerten  (Johan  ter).   Zie  Johan. 
Poerters  (Werner  des).   Zie  Werner. 
Poertflyet  (doctor  Johannes).  392. 


Polen.   CLXXI,  134  •  en  «,  136*. 
Polman  (Symon).  376. 


Digitized  by 


Google 


624 

Poppe  (Wycher).   866,  370. 

„      (erfgenamen  van  Wycher).   377. 
Poppen  (Werner).  20* ,  329. 
Poet  (Frederic,  ambtman   van   het  kapittel   van   Essen). 

332,  359. 
Poyng  (Goesen,  schepen  van  Zwolle).   285. 
Praedicatorum  ordo  in  Groeninghen.   105. 
Pragense  studium.   79  en  K 
Pragensis  provincia.  501. 
Preger(W.)  3»,  71. 

Presbyteri  et  Clerici  extra  religionem  in  communi  viventes. 
CLXXXIV. 
„  Domus  Clericorum.   CLXXXIV. 

„  clerici  seu  personae  devoti  Domus  Clericorum 

in  Zwollis.  CLXXXV. 
Prignano   (Bartholomeus,    aartsbisschop    van    Bari).    Zie 

Bartholomaeus. 
Proerter  (Henrich).  370. 
Proys  (Jacob).  354. 

„     (heer  Johan,  domdeken  te  Utrecht).   353. 
Pruisen.  LX,  LXI,  132,  196  en  ■,  490,  528. 
(Culm  in).   LX,  LXI,  196  en  K 
„         (Fratres  in  Prutia).   189. 
Pruissia,  Prucia,  Prusia  (Balthasar  de).  Zie  Balthasar. 
Prutia.   Zie  Pruissen. 
Putten  (magister  Petrus).   Zie  Petrus. 
Pijlsweert  (Dirk  Ruysch  van).   Zie  Ruysch. 
Pynlick  (Hendrik).   124». 
Pijper  (P.)  LXXXL 

0. 

Quapken.  Zie  Werner  Berendssoen. 

Quelpaghen  (Gerardus).  317.  Zie  Lumma  van  Vollenhoe. 

Quepken  (Warner).   Zie  Werner  Berendssoen. 

R. 

Raadt  (J.  Th.)  XXIV  «. 

Raalte  (kerspel  van).  Zie  Lindert  (buurschap),  Wijfferding 

(goed). 
Radulfus  de  Rivo  (decanus  Tungerensis).  508,  511. 


Digitized  by 


Google 


626 


Bain    (Mgr.    de,    rector    der    Universiteit    te    Leuven). 

CLXXIX,  71. 
Bamelman  (Herman,  rechter  ter  Heyne).   349,  400. 
Rammelman  (Henrick,  rechter  ter  Heyn).   378,  379. 
Banden  (Lambertus  de),   Zie  Lambertus. 
Raymundus  (Sancte  Marie  Nove  presbyteri  cardinalis  Sur- 

censis).  528,  532. 
Bechteren  (van).   Zie  Hekeren  (Otto  van). 
,,  (joncker  Frederick  van).  347. 

„  (Adolph  van,  heer  toe  Almeloe).  390,  395. 

„  (Segher  van,  ambtman  in  Zallant).  369,  370. 

Becklinghausen,  Reckelinckhuysen  (Henricus).  ZieHenricus. 

„  (Johannes).   Zie  Johannes. 

Rees  (Gerhardus).  Zie  Gerhardus. 

„    (Johannes).  Zie  Johannes. 

„    (Wilhelmus).  Zie  Wilhelmus. 
Regelande  (moeder  van  Johannes  Essekenszoon).  9. 

„         (Johan).   Zie  Johannes  Essekenszoon. 
Regelinck  (Wolterus  Bernardi,  notaris).  489. 
Regular-Cleriker.  CXLVHI. 
Reguliere  kanunniken.  XIX,  XXI,  32*. 

„         kanunnikessen  der  congregatie  van  Windesheim. 
Zie  Windesheim. 
Reichart  (G.).   1658. 
Reignerus  (pater,  conventuaal  van  het  Rijken-Fraterhuis, 

overgeplaatst  in  het  Wyttenhuis  te  Zwolle).  CLXV. 
Reinald  H  van  Gelder.  Zie  Reinoud. . 
Reiner,  van  Maastricht.  Zie  Reynerus  de  Traiecto  Superiori. 
Reinier  van  Texel  ($**  rector  van  het  Fraterhuis  Albergen, 

l8**    prior   van   het  Reguliere  kanunnikenklooster  Al- 
bergen).  37*. 
Reinoud  n  van  Gelder.   48. 

„       IV  (hertog  van  Gelre).   31»,  40»,  41«,  47»,  484. 
Reint  Grauwert.   Zie  Reyntgin. 
Rembertus  ter  List  Zie  List  (Rembertus  ter). 
Rembrandt  H*. 
Remensis  civitas.   501. 
Renen  (Berent  van).   Zie  Berent. 

„      (Egbertus).  Zie  Egbertus. 

„       (Nicolaus  Steynhouwer  van).   Zie  Nicolaus. 


Digitized  by 


Google 


Reoess   van  Vulven  (Johan   die  jonge,   maarschalk  van 

Amersfoort  en  van  Eemland).  354, 
Reusch  (Fr.  H.)   134». 
Reussens  (E.)  XXIV1. 
Reynaldus  de  Drynen.  Zie  Reynerus. 
Reynalt  van  Gelre.  Zie  Reinoud. 
Reynerus.  LUI. 

„  (prior  van  Albergen).  Zie  Reinier  van  Texel. 
„  de  Drynen,  Drinen,  Drienen,  Drenen,  Dreyncn 
(pastor  ecclesie  Sancti  Michaelis  2Jwollis).  LXVII, 
CVin,  CIX,  CXCI,  6  en  >,  *,  16,  21«,  25  en  », 
26»,  218,  274,  288,  289,  291—294,  300,  302, 
303,  313,  426. 
„  de  Traiecto  Superiori,  van  Maastricht  (lid  van 

het  Fraterhuis  en  procurator  van  het  Domus 
Pauperum  te  Zwolle).  XXXIII,  XXXVH,  CXII, 
173  en  *,  210,  413. 
Reyntgin  Grauwertsz.  te  Harderwijk.   995,  485. 
Rhabanus  van  Helmstad  (bisschop  van  Spiers).  83 ',  *. 
Rhemen  (Ghysbertus  van).  Zie  Ghijsbertus. 
Rhenen  (S.  G.  van).   CV». 
Rhijn  (van).   Zie  Heussen  (van). 
Rikeland  des  Groten.   27',  279,  286,  288,  292. 
Rinevelt.   Zie  Rynevelt. 

„         (Elsabe  de,  dochter  van  Jacobus  de  Voecht  van 
Rynevelt,  non  in  Sint  Servaas  te  Utrecht).  XXVI1, 

xxvm*. 

Rippinck  (Wilhelmus,  notaris).   458. 

Rivo  (Rodolphus  de).   Zie  Radulphus. 

Robert  van  Ittersem,  Ittersim.  Zie  Ittersem  (Robert  van). 

Rodolphus  Yttersum.   Zie  Yttersum  (Rodolphus). 

„         de  Muden  (confessor  sororum  in  Daventria).  66s. 

„         Oetmerssen  (librarius  van  het  Rijke-Fraterhuis 
te  Zwolle).  404. 
Roelf  van  Ittersim.  Zie  Ittersim  (Roel  f  van). 
Roelof  van  Ittersum.  Zie  Ittersum  (Roelof  van). 
Romer  (R.  C.  H.)   207  K 
Roerink.   Zie  Ruering. 

Roermond  (Sint  Elizabeth ,  Regulierenklooster  buiten).  Zie 
Elizabeth. 


Digitized  by 


Google 


627 

Boever  (Hermannus,  clericus  Traiectensis).  409. 

„      (Wessel).   365. 
Rogge  (H.  C.)  LXXXI,  172  \ 
Rogmunsschate  (Gherijt).   282. 
Roloff  van  Ittersem.   Zie  Ittersem  (Roloff  van). 
Roloving  (Egbert).   330. 
Rome  (stad).   CLXXXV,  84*  en  2,  523. 
„     (Mariae  Novae  ecclesia).  528. 

„     (Minderbroeders-observantenklooster  Ara  Coeli).  XXIV. 
n    (K.  Preussische  Historisches  Institut).  174. 
RomswuikeL  XIV1. 
Rootselaar  (W.  P.  N.)  98*. 

Rossum  (kloostac  Sint  Marienacker  of  Onzer  Lieve  Vrouwen- 
acker).  XX  >  80»,  81  en  *,  105. 
„       (Nova  Domus  Sororum).  rector.  Zie  Hubertus  Eden. 
92,  97. 
Rostock  (Fraterheeren  te).  1374* 

„       (Michaelis    broedere    of  broedere  der   ghemene 

Zamelinghe  te).   CLXXXIV. 
„        (te).   Zie  Schulze  (L.) 
Rosweyde.   XXI,  LXXXIX»,  CIV-CVI,  8'. 
Rotterdam  (Erasmus  van).   Zie  Erasmus. 
Rover  (Diric  die).  327. 

Roy aards  (H.  J.,  professor).   CXIX,  CXXI,  2",  15*,  47*. 

„        van  den  Ham  (W.  J.)  LXXXVIP,  CXX  en  «. 

Royer  (Mr.  Jean  Theodore,  secretaris  van  het  Hof  van 

Holland).   IV,  XIV,  XV. 
Ruden  (Johannes  de).   324. 

Rudolf  van   Diepholt    (bisschop    van   Utrecht).    XXXII, 
XXXVIII,  XXXIX1,   CLXXXV,  83,  91  en  *,  1104,  326, 
328,  352,  410,  430,  431,  433,  534. 
Rudolphus  de  Vollenhoe  (prior  in  Wynsem,  collator  van 

het  officium  B.  Magdalene  te  Zwolle).  465. 
Ruenen  (Folkerus  de).   Zie  Folkerus. 
„       (Zwedera  de).  Zie  Zwedera. 
Ruerick  van  Endoeven.   394. 

Ruering,  Ruerinck,  Roerink,  Roerinck  (Wichmannus). 
medestichter  van  het  eerste  Fraterhuis  te  Zwolle  en  dat 
te  Sint  Agnietenberg.  VI,  LIH,  LXVII,  CVIII,  7», 
8  en  «,  10  en  *,  11,  121,  *,  279,  281—283,  285,  286. 


Digitized  by 


Google 


628 

Rugge  (in  den  Br  iel,  klooster  Sint  Andried).  XX,  XXIII®. 
„      (Zusterconvent),   XX. 

„      (biechtvader  der  zusters  te).  XXIII,  168.  Zie  Jacobus 
Traiecti  de  Wyck. 
Ruland  (Dr.  A.)  CXLVIII. 
Runen  (Folkerus  de).  Zie  Folkerus. 
„      (Zwedera  de>  Zie  Zwedera. 
Rutenberghe  (Ludeken  van).   Zie  Ludeken. 
Rutgers  (Mr.  C.  P.)  CLXVHI. 

Rutgerus  de  Zon   ex  Pelandia  Branbancie  (lid  van  het 
Fraterhuis    te    Zwolle,    lBt*    rector    van    Hulsbergen). 
LXXXIX,  43,  64,  65«,  222,  224,  309. 
Rutgher  Doetekom.   Zie  Rutgherus  de  Doetingem. 
„        van  Oelre.   368. 
„       Hermanssoen.  322. 
Rutgherus    de   Doetingem,  van   Doetekom,   Dotincbem, 
(lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  kok  en  procurator 
van  het  Domus  Parva  en  biechtvader  der  zusters  ter 
Maet  aldaar).  21,  117,  135',  152',  153, 158, 159, 194  en  ', 
209»,  359,  410. 
Ruysbroec.   I1. 
Ruysch  (geslacht).  XXVI*. 

„       (Frederika,  Dirksdochter,  vrouw  van  Jacobus  de 

Voecht).  XXVI». 
„       van  Pijlsweert  (Dirk).   XXVI3. 
Rycroede  (Theodericus).   Zie  Theodericus. 
Ryneveldt  (van).   Zie  ook  Rinevelt  (van). 

„  (van,  geslacht).  XXV. 

Ry nevelt  (Clara,  vrouw  van  Hildebrant  de  Vooght).  XXV. 

„        (Elisabeth  de).   Zie  Voecht 
Rynvys  (En  gel  bert,  priester).  477. 
Ryque  van  Essen.  378. 
Ryssen  (Gheert  van).   Zie  Gheert. 
„      (Johannes).   Zie  Johannes. 
Ryswick  (Kersken  van).   Zie  Kersken. 

C,  8M  Z. 

Zacharias  (aartsbisschop).   CLXXII  *. 

Zachee.  531,  55. 

Zadelmaker  (Andries).   124s,  466. 


Digitized  by 


Google 


629 


Caecilienconvent  ie  Calcar.    160. 

„  te  Zwolle.   Zie  Kinderhuis. 

Salland  (aartspriester  van).   Zie  Waeyer  (Arnoldus). 

„       (drossart  van).   Zie  Dirc  van  Keppel. 
Zallant,  Salland,  Sallant   48»,  298,  310,  478. 

„       (ambtman  van).    Zie  Camferbeke  (Dirick,  ridder), 
Gheert    van    Ryssen,    Hacfoerde    (Jacob    van), 
Rechteren  (Segher  van). 
Sallant  (rentmeester  van).   810,  352. 

„       (rentmeesters  van).    Zie  Bussche  (Gerbrand  ten), 
Evert  van  Wytman,  Molert  (Gheert),  Roelf  van 
Ittersim,  Steven  Camferbeke. 
Zalne  (Dirck  van).   Zie  Dirck. 

„      (tiende  van).  451. 
Saloma  (priorissa  in  Diepenveen).  XC,  XCI,  XCVIII,  C. 
Salsebnrgensis  provincia.  £01. 

Zaltbommel  (Sint  Agnetenklooster,  Domus  Sororum,  zuster- 
klooster). XX,  801,  81  en  K 
„  (Tolstraat).  81  >. 

Zancten  (Henric  van).  Zie  Henric. 
Zand  (J.  EL  E.  van  der).   IL 

„     (proosdij  op  't).  Zie  Pingjum. 
Zande  (Egbert  van  der).   Zie  Egbert. 

„      (Johannes  van  den).   Zie  Johannes. 
Zanden  (Gherardus  de).   Zie  Gherardus. 
Zander  (Hermannus).  313. 
Sander  (Pater).   Zie  Schimmelpen  nink. 
Sant  (Op  't,  goed  in  het  kerspel  Heino).  347. 
Scadde,  (Gerhardus,  van  Calcar,  eerste  rector  van  het  Frater- 
huis  te  Zwolle).  LXVni,  LXXII,  CIX,  CXVHI, 
CXXXIII,     CXXXIX,    CXL,    CXLIV,    CXCI, 
CXCVm*,  41,  13«,  16,  26  en  2,  27,  28,  81  •,  88— 
40,  49»,  51  en  •,  52,  601,  65,  75,  116,  120»,  220, 
224,   225,  228,  229,  231,   238,   274,   289,   293, 
295—300,    303,    305,  306,  309,   311-315,  405, 
458,454. 
„       (Gerhardus,   van  Calcar,  broeder  van  Gerhardus 
Scadde,     lid     van    het    Fraterhuis    te    Zwolle, 
1**  rector  van  het  Sint  Gregoriushuis  te  'sHer- 
togenbosch).  CXLIII,  CXLIV  en  f,   CXCVIH», 


Digitized  by 


Google 


630 

43,   68*,   78,   98   en   «,    120  en  •,  121,  222,  317, 
319,  822,  323,  482—484. 
Scadde   (Gerhardus)  Tan  Kalkar,  magister  artium  Pragensia, 
bloedverwant  van  de  gebroeders  Scadde).  CXLIV*. 
„       (gebroeders  uit  Calcar).   CXXXIL 
Sceele.   Zie  Cele. 
Zcele  (Johannes).   Zie  Cele. 
Scepelmaet  (in  het  kerspel  Wije ,  buurscbap  Wymoerde). 

316. 
Scerpenzeel  (Foyse  van).   Zie  Foyse. 

„  (Ohysbert  van).   Zie  Ghysberi 

Schaepman  (Dr.  A.,  secretaris  van   den  aartsbisschop  te 
Utrecht).  CLXXIV. 
„  (Mgr.,  aartsbisschop  van  Utrecht).   CLXXIV. 

Schaepehoest  (Deryk).   326. 

Schalkwijk  (rustend  pastoor  te).   Zie  Hofman  (J.  A.) 
Schannat  CXCS. 
Schedelic  (Jutte  van).  Zie  Jutte. 
Schedelick  (Johan  van  Kerler  off  van).  Zie  Kerler. 
Schelre  (kamp  bij).  295. 

„       (kluis    van    het    Fraterhuis    Zwolle  te).    XXXI, 
CXCH,  96»,  118,  126,  149—161,  296. 
Schelreweteringhe.   295. 
Schephorst  (land  in  die).  388. 
Scheren  (Greete,  zuster).  21. 
Scherpynck  (Godfried,  rector  van  het  Fraterhuis  te  Al- 

bergen).   37*. 
Scheurleer  (boekenveiling  bij ,  te  's  Gravenhage).   XIV. 
Schiedam  (Nicolaus  de).  Zie  Nicolaus. 
Schillinck  (Herman).  404. 

„         (Johan).  404. 
Schimmel pennink(P.  Sanderus,  administrateur  der  goederen 
van  het  Rqken-Fraterhuis,  biechtvader  in  het  Sint  Ger- 
trudis-Convent,  te  Zwolle).  CLXV,  CCXIV. 
Scbindel    (Martinus    van,    rector    van  Hulsbergen).  Zie 

Martinus. 
Schlager  (P.)  XXHF,  CXIP. 
Schmid  (K.  A.)  47*. 

Schoengen  (M.)  XLH>,  XLIV1,  LXXXI,  CLXXXIV»,  3*. 
Scbomaker  (Nicolaus).  8, 


Digitized  by 


Google 


631 


Schrassert.   100. 

Schulie  (Albertus  en  Hesselus  of  Weseel ,  te  Hoberghen , 

stichters  van  het  Fraterhuis  te  Albergen).  LXXII,  331,  482. 
Schulie  (L.)  III,  CXXVHI,  CXXX,  CLXXXIV»,  1348, 1354. 
Schuren  (Alfer  ter).   Zie  Alfer. 

„       (Bertolt  ter).   Zie  Bertolt. 
Schutjes  (L.  H.  C.)  78»,  80',  81',  f,  •,  129»,  1461, »,  147>, 

J7110. 
Schuttorp  (Johannes).   Zie  Johannes. 
Sciphorst  374. 

„         (Lange  morgen  in  de).   375,  377,  383. 
Scoelgraven  in  de  buurschap  Herxen.  334. 
Scottorp  (Johannes).  Zie  Johannes  Scuttorp. 
Seri  ver  (Jacobus,    de    Goch,   lid   van   het  Fraterhuis  te 

Zwolle  en  rector  van  't  Kinderhuis  aldaar).  XXXI ,  20, 

117,  118,  148,  345. 
Scrivers  (Alijt).  339. 
Scutken  (Johannes,  clericus).   500,  501. 
Scuttorp  (Johannes).  Zie  Johannes. 
Scuttorpe.   XXXIII. 
Scyphorst.  Zie  Sciphorst. 
Zeefiic,  Zeeflick  (Henricus).  Zie  Henricus. 
Zeeland.  V1. 
Zeelwairden  (goederen  van  Sint  Maarten  te  Utrecht  te). 

XXXVII. 
Segevelt  (Berent).  374,  388. 
Segesvelt  (Hessel).  377,  383. 
Segusio  (Henricus  de).  Zie  Henricus. 
Zeist  (halve  hoeve  land  te,  van  Sint  Elisabeihaltaar  in  de 

Sint  Janskerk  te  Utrecht).   XXXIX. 
Zelandia  (Christianus  de).   Zie  Christianus. 
Cele,  Zele,  Sceele   en   Selle   (magister,  Johannes,  rector 
der    school    te    Zwolle).    CVIII,   CXCI,  4,  6  ',  •, 
7',  91,  45,  65»,  281,  294,  298,  300,  305. 

„     (Nicolaus,  van  Hasselt,  lid  van  het  Domus  Gleri- 
corum  te  Harderwijk).  340. 
Senden  (Ds.  van).  CXIX'. 
Zerbolt  (Gerhard,  van  Zutphen).   34»,  160*. 
Cesarea  (bisschop  van).   Zie  Zweder  van  Kuilenburg. 
Seyne  van  Ittersim,  Ittersum.  Zie  Ittersum  (Seyne  van). 


Digitized  by 


Google 


Sibertus  Hermanni  (clericus  Leodiensis).  481. 
Siegburg.   XLIX8. 

Siena  (bisschop  van).   Zie  Condulmieri  (Gabriel). 
Sigmaringen  (bibliotheek  te).   CXXIX1. 
Zilemoniken,  Sylmonniken  (klooster  der  Reguliere  kanun- 
niken   der    congregatie    van    Windesheim). 
205  en  \ 
„  prior.   Zie  Theodericus  Gravie. 

Six  (Jhr.  G.  A.,  te  Utrecht).  XXIV',  XXVII*. 
Sixtus  IV  (paus).   16»,  490. 
Slee  (J.  C.  van,  predikant  te  Deventer,  en  bibliothekaris 

der  Athenaeums-bibliotheek  aldaar).  CXIX2,  CXX  en  *, 

CXXI  en  «,  474,  64». 
Slendebroeck  (erf).  472. 
Slensken  (Johan).   337,  344. 

„       (Lambert).  390,  395. 
Sloyer  (Godefridus).  300. 
Snavel  (Albert,  schepen  van  Zwolle).   299,  307,  317,  322, 

340,  345,  368—370,  449,  450,  452—455,  479. 
Snavell  (Rutgher).  370. 
Sneek  (Hospitaal  bij,  klooster  der  Johanniterridders).  1029. 

„      (pastoor  en  deken  te).   Zie  Velthuysen  (B.  P.) 
Zoestweteringe  in  Leerebroek.  367. 
Someren  (Paulus  van).  Zie  Paulus. 
Zomeren  (Petrus).  Zie  Petrus. 
Sommalius.  4S. 
Zon  (Rutgherus).   Zie  Rutgerus. 

„    villa  Brabantie.  65  \ 
Zonnenberg  (Kartuizerklooster  bij  Kampen).  CXX XVIII, 

305,  365,  894. 
Zonsbeeck  (Johan  Wyt  van).  Zie  Wyt. 

„         Johannes  van).  Zie  Wyt. 
Spaen  van  Camphusen.  367,  370,  472. 
Spanie  (Kon.  Majesteit  van).   404. 
Spira  (Spiers).  580. 

Spirensis  episcopus.   Zie  Rhabanus  van  Helmstad. 
Spitzen  (O.)  LXXXVII»,  XC»,  54«. 
SplyÜof  (Dirck).  854-356. 
SplyÜoff  (Herbert).  381. 

„         (Johan).  379,  381,  481. 


Digitized  by 


Google 


633 


Splytloff  (Johanna,  dochter  van  Herbert).  Zie  Johanna. 
SplyÜofegued  (in  het  kerspel  van  Wijhe  in  de  buurtschap 

Herzen).  841,  345,  346. 
Splytlofsleen  of  Splytloffsslach  (Noterschguet,  Nutterguet). 
CLVIII,  342,  344,  360,  371,  348,  363,  401. 
„  leenheer.   Zie  Wilhelm  van  Dottinchem  en 

Willem  van  Zweten. 
Splytloffsgoederen.   C1IX. 
Spoelde  (Ghert  van).   Zie  Ghert 
Spriltisman  (Everttji   887. 
Stael  (Lambert).   349. 
Stakel wegge  (Hermannus,  prepositus  ecclesia  Sancti  Georgii 

Coloniensis  legum  doctor).   510. 
Stakenborch  (Matheus,  clericus).  315. 
Stall  (Dirick  ten).   Zie  Dirick. 
Starte  (Lambertus  ten).  Zie  Lambertus. 
Steede  (de,  kerspel  van  Dalfsen  en  de  buurscbap  Lenthe). 

384. 
Steenwijk.  VI,  195  en  ». 

„         (deken  van  Sint  Clemens  te).  16\ 

„         (Johannes,   procurator  van   het   Fraterhuis  te 

Groningen).  Zie  Johannes. 
„         (Johannes  Hermanni  de,  lid  van  het  Fraterhuis 
te  Zwolle).  Zie  Johannes. 
Steinfort  (graaf  van).  CXXV3. 
Stelling  (Wolter  Hermanssoen ,  ambtman  te  IJsselmuden). 

336,  388. 
Stellingh  (Helmich).  336. 

Stephanus  Petri  de  Haerlem  (clericus  Traiectensis).  488. 
„         Harderwijck  (lid  en  procurator  van  het  Frater- 
huis te  Zwolle).  LIV,  68*,  73,  274. 
Steven  Maessoen.  484. 
Steygeren  (buurschap).  828. 

Steyn  (Gortfridus,  de  Genp,  lid   van   het  Fraterhuis  te 
Zwolle).  414. 
„      (Johannes,    de  Genp,  lid  van  het  Fraterhuis  te 
Zwolle).  414. 
Steynhouwer  (Nicolaus,  landmeter  van  Renen).  3571,  3761. 
Steynwyck  (Johan  van).   Zie  Johannes. 
Sticht   CXXII,  380. 


Digitized  by 


Google 


634 


Sticken  (Johan).   473. 
Sticker  (Arent).   124»,  450,  466. 
„      (Evert).   367. 

(Gheert,  rechter  te  Dalfsen).  361. 
„      (meester  Henrick).   296,  304,  806,  309,  312. 
„      (Johan).   Zie  Styoker. 
Stoppelaar  (J.  H.  de).  V. 
Storten  (Claes).   326. 
Straatsburg  (bisschop  van).  Zie  Frederic  van  Blankenhem. 

„  (Universiteitsbibliotheek).  CXXV3,  71. 

Stralen  (Jacobus).   Zie  Jacobus. 
Stuerman  (Bverardus).   343. 

„         (Lambert).   283. 
Stycker  (Johan,  erfgenamen).   371. 
Styckzeil.  343. 

Zuere  (Dirck  die).   Zie  Dirck. 
„      (Herman  die).   Zie  Herman. 
„      (Johan).   Zie  Johan. 
Suetia.  528,  632. 

Zuidduitsche  Fraterhuuen.   GXXX. 
Zulen.   Zie  ook  Znylen. 

„      van     Blekenberch     (Frederick    van,    rechter    te 

Ommen).  373,  380,  381. 
„      van  Natewisch  (Johan  van,  dijkgraaf  van  David 
van  Bourgondie).   364. 
Surcensis.  528,  532. 
Zuylen.   Zie  ook  Zulen. 

Zuthem  (buurschap,  in  het  kerspel  van  Zwolle).   370. 
Zutphen.  (Heer-Hendrikhuis,  Domus  domini  Henrici,  Domus 
sororum,  Zusterhuis).  63  >,  64'. 
„        rector.   Zie  Henricue  de  Huesden. 
„       (schulte  van).  Zie  Bernt  van  Holthnsen. 
„       (Zusterhuis).  Zie  Heer-Hendrikhuis. 
„       (Johannes  Brinkerink  van).  Zie  Brinkerink. 
„        (Mathias  de  Zutphania).   Zie  Hatthias. 
„        (Gerhard  Zerbolt  van).   Zie  Zerbolt 
Zutphensch  leen.  337. 

Zuylen  (Jhr.  Johan  van,  schout  van  Utrecht).  XXVIII8. 
Zuytberch  (kerspel  van  Wijhe  en  de  buurschap  Herxen).378. 
Suythem  (goed  te).  377. 


Digitized  by 


Google 


636 


Swaen  (E verhard,  kanunnik  te  Oldenzaal).   106'. 
Zwane  (vrouw  van  Diric  die  Rover).   327. 

„      (weduwe  van  Hilbrant  van  Ittersum,  dochter  van 
Arent  Sticker  en  Aleit,  sticht  het  Domus  Pauperum 
in  de  Dieserstraat  te  Zwolle).  124*,  466. 
Swart  (Gertrudis,  vrouw  van  Gerardus  Cu  te,  moeder  van 

Henricus  de  Herxen).   174. 
Zwarte  (Berent,  te  Zwolle).  455. 
„      (Dyric  die).    287,  307,  330. 
„      (Gherardus,    lid   van   het   Fraterhuis  te   Zwolle). 

171«,  411. 
„      (Gherlacus,  Gheerloch,  Gerlich,  te  Herxen).  334, 

341,  342,  345—348,  373,  388. 
„      (Grete,  Griete,  vrouw  van  Gherlacus).  308,  334, 

345,  348. 
„      Swart  (Henricus,  de  Herxen,   procurator  en  4d« 
rector  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).   VH?  LUI, 
LXXVHI,    LXXIX,    XCIII,    CX,    CXI,    CXLV, 
CLVII,  CLVIII,  CLX,  CXCIX,  20,  92,  104,  113, 
116,  135,   170  en  «,   17110,    174,  201,  203,  212, 
296,  311,  337—339,  341,  342,  344,  346,  351,  355, 
359—363,  365—370,  372,  408,  410,  455,  467-472, 
487,  488. 
•   „      (Johan,  zoon  van  Gherlacus  en  Grete).  287,  307, 
330,  341,  848,  849,  360,  863. 
„      (Lamme,  zuster  van  Henricus).  341. 
„      (Wendelmoet,  zuster  van  Henricus).  341. 
Zwarten  (Mette  des).   279,  287,  307. 
Zwartengraven  in  het  kerspel  van  Heino.  287,  331,  332. 
Zwartewater  (Benedictijner-nonnenklooster  bij  Hasselt).  47s. 
Z weder  van  Culenborch  (bisschop  van  Utrecht).  83  en  ', 

84«,  91  en  «,  428. 
Z wedera  de  Runen.   XCI,  CLX XXVI L 
Z  wederus  Frederici  de  Covordia.   467. 
Sweertius.  474,  78s. 
Zweeten.   Zie  Zweten. 

Zwenelden  (vrouw  van  Hademan  van  Eryen).   327. 
Zwessel  (Lambertus,  clericus).   345,  407. 
Zwetelincs  (Christina).   Zie  Christina. 
Zweten  (Jutte  van ,  vrouw  van  Willem  van  Zweten).  360. 


Digitized  by 


Google 


636 


Zweten, Zweeten  (Wilhelmus  de,  leenheer  van  SplyÜofs- 

leen  of  Noterschgoed).  348,  360,  363,  371. 
Zwolle,  Swollia  (stad).  XIV,  XXXII,  XXXIII,  XXXV, 
XXXVII,  XL,  Lil,  LUI,  LV,  LVIII— LXII,  LXIV, 
LXV,  LXVII,  LXIX,  LXX,  LXXII,  LXXVI,  CII, 
CVII,  CVIII,  CXVI,  CXXVII,  CXXX,  CXXXII, 
,  CXXXIII,  CLXI,  CLXIII,  CLXXI,  CLXXIV, 
CLXXVIII,  CLXXIX,  6  en  «,  •,  «, *,  9,  10*,  12, 
13,  16*,  16,  19»,  21«,  23»,  24,  27,  32  en  »,  38, 
49*,  61,  68,  60»,  66,  69,  72*,  76,  76 3,  77,  84«  en  *, 
86,  92,  93»,  103,  107,  118,  132»,  148«,  168,  174, 
190»,  195,  197,  199«,  210,  274,  277,  278,  280,  293, 
325,  377. 

„  (te).  Zie  Albertus  de  Zuthem,  Henricus  de  Wete- 
ringhe,  Johan  van  Beylen,  Jonge  (Henric),  Heynold 
van  Windesheim,   Zwarte  (Berent). 

„  (Oud-archief  der  gemeente).  CLXIII— CLXVIII, 
CLXXXI,  CC,  CCI,  20»,  46f,  124»,  198* 

„  (archivaris  der  gemeente).  Zie  Mulder  (Mr.  J.  W.) 
(arme  klerken).  487,  469,  473,  474,  477,  478. 

„  (Armen  Gerchuys).  Zie  Domus  Pauperum  sco- 
larium. 

„  (Baghinenconvent  aan  den  Blidenmarkt).  Zie 
Conventus  Antiquus.  % 

„       Baghynenhuisen  te  Zwolle.  1084. 

„       Beghinagium.   Zie  Conventus  Antiquus. 

„       Beghynhof  (Olden).   Zie  Conventus  Antiquus. 

„  (Belheem,  begraafplaats  der  Broeders).  Zie  Beth- 
leem. 

„  Bethleem  (Domus  Mariae  in,  Belheem,  Bilheym). 
CXXXVI',  39  en  *,  41—43,  106',  271*. 

„       prior.  Zie  Wael  (Johannes). 

„       Bilheym.  Zie  Bethleem. 

„       (Borchgraeven,  buiten  de  Sassenpoort).  404. 

„  (Bosche  (Ten),  Ten  Busche,  Marienbosch ,  Nemus 
beatae  Mariae  Virgitiis,  zuster- 
convent  der  congregatie  van  Win- 
desheim, buiten  Zwolle).  XX, 
LXVIII,  I7i,  19,  21,  108,  202, 
382,  467,  492. 


Digitized  by 


Google 


637 


Zwolle,  (Bosche  (Ten),  rectoren.    17,  21. 

„  „  „        priorissa.   Ghyghincks  (Alfyt). 

n  „  „        subpriorissa.  Hadewich  van  Tanen. 

„  „  „        procuratrix.   Elsebe  van  Dronten. 

„  „  n        stichters.  Zie  Henricus  Foppenzoon 

de  Qouda  en  Gerardus  Kalker. 
„  „  „        biechtvaders.     19.     Zie    Henricus 

Clivis,   Henricus  Foppenzooq   de 
Gouda,  Jacobus  de  Goch,  Liefar- 
dus,  Theodericus  Campis. 
„        (burgemeesters).  Zie  Coep(Thomas),  Snavell(Albert). 
„  „  schepenen  en  raad).  601, 350, 369, 

378,    385,   391,  400,   443,   445, 
475—477. 
„  „  schout   en   de   oldermannen   der 

gilden).   23*. 
„       (Busche,  domus  sororum  ten).  Zie  Bosche  (Ten). 
„       (Kadeneters-   of  Sint   Gertrudis-convent,  Domus 
sororum  in  de  Scholtensteeg).   XX, 
LXVIII,  CLXt  CLXVI,  16  en  «,  19, 
95,  108,  195,  198«,  443. 
„  „  biechtvaders.   20.  Zie  Gerhardus  de 

Vollenho,  Henricus  Foppenzoon  de 
Gouda,     Johannes    van.   Haerlem, 
Liefardus. 
„  „  stichters.   Zie  Henricus  Foppenzoon 

de  Gouda  en  Gerardus  Kalker. 
„        Camperpoort.  46'.  . 
„        (Kaneteres,  Kanncters).   Zie  Kadeneters. 
„       (kapittel  van).  CLXXH  K 

„         „      deken  van  het).  ZieWay er  (Arnoldus). 
„       (kerk).  Zie  Michiel  (Sint). 
„       (kerkheer).   Zie  «uratus. 
„       (kerspel  van).  296,  297,  299,  870. 
„  „  „       Zuthem,  buurschap  in  het).   370. 

„        (Kinderhuis  (Ter),  Sint  Cecilien-convent,  Domus 

Puerorum,  DomusSancte  Cecilie 
ter  Kinderhuys,  Domus  virgi- 
num  et  viduarum).  XX,  LXIV, 
CCVI,  14  en  «,  18-20,  45, 
Derde  Serie.    Wekken  N°.  13.  41 


Digitized  by 


Google 


683 


97,   108,    117,   149,   171,  362, 
376,  384,  443. 
Zwolle    (Kinderhuis  (Ter),  biechtvaders.   20.   Zie  Egidios 

Weerdt,  Henricus  Foppenzoon 

de  Gouda,  Johannes  Mattheus 

van  Haarlem,  Liefardus,  Seri  ver 

(Jacobus,  de  Goch). 

„  „  „        stichter.  Zie  Henricus  de  Gouda. 

„        (Clerckehuys).  Zie  Fraterhuis. 

„       (Cleroke-fraterhuys  in  de  Sassingstraat).  CLXXX VI, 

476. 
„        (Clerkehuys,  Minste-).   323. 
„        (kloostergebouwen).   CLXIII. 
„        (kloosters  en  godshuizen  te  Zwolle).  CLXXXI. 
„        Colloquium  annuale  Z wollis.  CXLVI1,  76»,  77  en», 

873,  126  en  i,  146,  169  en  «. 
„  „  Zwollense.   Cl,  GIIS. 

„  „  Zwollense  (Bestuur  der  Congregatie 

van  het).    LVIII  en  ',  LXII,  CXCVI, 
526,  631,  638,  537,  639. 
„        Congregatio  Zwollensis  fratrum.  Zie  Fraterhuis. 
„  „  devotorum  Deo  in  communi  vita  ser- 

vientium  Zwollis).  Zie  Fraterhuis. 
„        Conventus  Antiquus  (Beghinagium,  Olde-Beghyn- 
hof ,  Baghinenconvent  aan  den  Bliden- 
markt,  van  de  3de  orde  van  Sint  Fran- 

ciscus).  xx,  cvm,  XLIII,  Lxvn, 

CXCIV,  6,  8,  12* ,  14enf,  16,  19», 
20  en  >,  ■ ,  •,  21*,  •,  25»,  26»,  45*,  288, 
289,  293,  296,  800,  323,  316,  451. 

„  „  (biechtvaders),  20,  45.   Gherardus  van 

Vollenhove ,  Henricus  Foppenzoon  van 
Gouda,  Johannes  Mattheus  van  Haer- 
lem,  Johannes  van  Widenbrugghe, 
Liefardus  van  Ulzen,  Minderbroeders 
van  Kampen,  Theodericus  Hermans- 
zoon van  Herxen,  Wilhelmus  Witvoet 
en  de  rectoren  van  het  Fraterhuis. 

„  „  sororum  tertii  ordinis  Sancti  Francisci). 

LXVII.   Zie  Conventus  Antiquus, 


Digitized  by 


Google 


639 


Zwolle  (Consul  et  camerarius).  Zie  Yttersum  (Bernardus). 
„  „       oppidi).   Zie  Coep  (Thomas). 

„      (oonsules).  CIX,  25. 
„      (curatus).   Zie  Sint  Michiel. 

(deken).   Zie  Balen  (N.  A.  van). 
„      (deputaten  der  stad).   354. 
„      (Dominikanen).   CLXIII,  1727,  387. 
„      (Domus  Clericorum  Sancti  Gregorii  Z wollis,  Domus 
Congregationis  Clericorum  in  Swollis).  Zie 
Fraterhuis. 
„  „        Divitum    Scolarium,    Rijken    Fraterhuis, 

Rijke   Clerckenhuys  in  de   Beginestraat). 
CLXV,     CLXVI,     CLXXI,     CLXXXIX, 
CXCII,  124»,  404,  444,  478,  479,  480. 
„      (Rijken  Fraterhuis,  administrateur   der  goederen). 

Zie  Schimmelpennink  (P.  San- 
derus). 
„  w  „  brouwer.   Zie  Garrijt. 

„  „  „  kok.   Zie  Arnold. 

„  n  „  keuken).   CLXV. 

„  „  „  conventualen.  Zie  Wilhelmus, 

Reignerus. 
„  „  „  librarius.  Zie  Rodolphus  Oet- 

inerssen. 
„  „  „  pater.  Zie  Reignerus. 

„  „  „  procurator.    Zie  Jacobus  van 

Delft. 
„  „  „  scolares.  ZieNicolausdeHoern, 

Henricus  de  Campis. 
„      (Domus  Fratrum).  Zie  Fraterhuis. 
„  „        Sancti  Gregorii).   Zie  Fraterhuis. 

„  „       domini  Henrici  de  Gouda).    Zie   Domus 

Minor. 
n  „       Vicina,  que  dicebatur  Parva  Domus  Fra- 

trum). CXCII,  21,  69,  73,  75,  88  >, 
89»,  110,  115,  120,  125,  153»,  154, 
155>  en  »,   159,  172,  194,  200,  211, 
386,  446. 
„  „  „        procuratoren.  Zie  Gherlacus  Cap- 

penberch,  Jacobus  Delft,  Johannes 


Digitized  by 


Google 


640 

de  Andernako,  Livinus  van  Mid- 
delburg, Nicolaus  Delft,  Rutghe- 
rus  van  Doetinchem,  Wilhelmus 
van  Vollenhove,  Witvoet  (Wil- 
helmus). 
Zwolle,  (Domus  Vicina).  koks.  Zie  Gerhardus  van  Xanten, 

Helmicus,   Henricus  Attendorn, 
Rutgherus  van  Doetinchem. 
„  „  „         scholieren.  Zie  GansfoortfWessel), 

Johannes  de  Colonia,  Paep  (Al- 
bertus). 
„       Major).  XVII,  XVIII,  XLVII,  27,  28*,  43». 
„  „       procurator.  Zie  Iiefardus  van  der 

Ulzen. 
„  „       Beatae  Mariae  in  Bethleem).  Zie  Bethleem. 

„  „       Meynoldi).   27. 

„  „        Minor  videlicet  domini  Henrici  de  Gouda). 

LXVHI,  CLXXXIX,  8,  27,  69,  306. 
„  „        Parva  Scholarium).  Zie  Domus  Vicina. 

„  „        patris  et  fratrum  Clericorum  in  commune 

viventium).   Zie  Praterhuis. 
„  „       Pauperum  Scolarium  in  de  Begijnenstraat, 

Armen  Clerchuys).  XXIII, 
XXXIH— XXXVI,  XLI,  XLH, 
XLVI,  CLXV— CLXVH,  CLXX, 

clxxi,  clxxxk,  exen, 

CCIII,  CCV',  116,  123en*,  124, 
125,  145,  163  en  f,  166,  168, 
173,  193,  196,  197,  200,  209, 
211,  465,  469,  470,  473,  474, 
477,  478. 

„  „  „  procuratoren.    XXIII,    XLI — 

XLY,  CLX,  VII",  116,  1233, 
145,  173,  470,  473,  477.  Zie 
Voecht  (Jacobus),  Johannes 
Scuttorp,  Johannes  van  Wezel, 
Paep  (Albert),  Reynerus  van 
Maastricht 

„  „  „  in  de  Diezerstraat).  124s,  468. 

„  „  „  stichteres).     Zwane,     dochter 


Digitized  by 


Google 


641 


van   Arent   Sticker  en  diens 
vrouw    Aleit,    weduwe    van 
Hilbrant  van  Ittersum. 
Zwolle,  (Domus  Pauperum,  163  en  *,  166,  168. 

„  „  „  scholieren   in).    Folkerus  de 

Boenen,  Henricus  Attendorn, 
Jacobus  de  Wijck,   Theode- 
ricus  Kalker. 
„        (Domus  Proxima).  Zie  Domus  Vicina. 
„  „       Puerorum).   Zie  Kinderhuis  (Ter). 

„  „       Scolarium  in  proximo).  Zie  Domus  Vicina. 

„  „       Sororum,  ad  latus  aule  nostre).   312. 

„  „  „         Witonis  extra  portam  Campen- 

sem,  que  Sancte  Agate  dicitur). 
Zie  Wytenhuis. 
„  „       Sancte  Cecilie  ter  Kinderhuys  te  Zwolle). 

Zie  Kinderhuis. 
„  „       Spiritus  Sancti).   Zie  Hilligen-Geest-gast- 

huis. 

„  „       Terminarii  Minorum  Campensitfin).  XLDI, 

LXVII,  CVIII,  8»,  12* ,  280,  282,  283, 

285,  323,  459—461. 

„  „       Domini  Theoderici  de  Herxen).  768, 77  en  *. 

„        (ecclesia  parochialis).  Zie  Sint  Michiel. 

„        (Emanuelshuizen).  archief.  CLXIII,  CLXVIII,  CLXX, 

CLXXXI,  45',  185»,  189«,  283, 

315,   324,   331,  337,  341,  345, 

350,   368,   403,   412,   413,  417, 

418,  420,  458, 460—462, 489, 518. 

„  „  regenten.  Zie  Twenhuizen(heeren 

van),  Doetinchem  (heeren  van), 

Vermeer ,  Lipperus ,  Heerkens  E. 

N.    T. ,    Kockman,    Knoppert, 

Heerkens   Th.,   Hattum  B.  J.9 

Heerkens  P. 

„        (Fraterhuis  in  de  Praubstraat,   Klerkehuis,  Sint 

Gregoriushuis ,     Domus     Clericorum 

Sancti    Gregorii,    Domus    Congrega- 

tionis).  I,  II,  V,  IX,  XIII,  XVI,  XVII 

en  >,  XIX,  XX,  XXII,  XXIII,  XXIX, 


Digitized  by 


Google 


642 


XXXII,  XXXIV,  XL— XLII,  XLV, 
XLVI,  Lil,  LV,  LXXII,  LXXIV, 
LXXXIV,      LXXXVIII,     LXXXIX, 

xcin,  xcvm,  xcix,  ei,  cvii, 
cxiii,  cxvm,  cxxii,  cxxvi, 
cxxvn,  cxxix,  cxxxi,  cxxxiii, 
cxxxiv,    cxxxvin,    cxxxdc, 

CXLI— CXLV,  CXLVII— CL,  CLIH, 
CLIX— CLXI ,  CLX  VI— CLXVIII , 
CLXX,  CLXXII,  CLXXIII,  CLXXV, 
CLXXXV,     CLXXXVI,    CLXXXIX, 

cxc,  cxciii,  cxcvi,  cxcvm, 

CCm,  6»,  9«,  10»,  12*,  13«,  14»,  20', 
25»,  29,  33,  42,  45',  49»,  51»,  59',  60 
en  ",  68,  72»,  82,  84»,  120»,  122,  124», 
135,  137',  147',  171 w,  174«,  190»,  191», 
198«,  215,  229,  274,  278,  299,  306,  308, 
309,  312—314,  317,  319,  320,  323,  324, 
327,  329—334,  337,  339—341,  344, 
346—352,  365,  360—367,  369-375, 
378—380,  382—398,  395—403,  441— 
445,  448,  451,  453,  455,  457, 463—465, 
467-472,  478,  482,  483,  485,  501,511, 
515,  519,  523,  529,  531,  532,  537,  540. 
Zwolle    (Fraterhuis).  Archief.  CLXIII. 

„  „  (aula  sive  refectorium).  285,  312. 

„  „  Bewaere  van  het).   Zie  Rector. 

„  „  Bibliotheek.  XII,  XLVin,  LH,  LXI, 

CXXIII,  CLIII. 
„  „  bibliothecaris.  Zie  Gerardus  Vollenho, 

Godefridus  de  Busco,  Henricus  Clivis, 
Jacobus    Nicolai,     Rodolphus    Oet- 
merssen,  Theodericus  Calker. 
„  „  Camera  hospitalis.  471. 

Cartularium.  XIV,  CXLIX,  CLXXVH, 
43»»,  50»,  60'. 
„  ,,  gastenkamer.   CXXX 

kerk.  442. 
I  l  kerkhof.  LXXVIII,  CXV,  442. 

,,  „  kluis,  clusa.  Zie  Schelre. 


Digitized  by 


Google 


843 

Zwolle    (Fraterhuis>  Kroniek.   I— III,  LXXXVIII. 

„  ,,  Consuetudines.  CXXVI,  59 3,  239. 

„  „  Fratoes  Zwollenses.  554,  846, 133, 135*. 

„  „  Fratres  ende   vergaderinge   van   het 

Clerckehuys.  351. 

„  „  Borchgrave,   hof  op  den,  buiten  de 

Luttikerpoort).  317. 

„  „  hospitularius.  Zie  Arnoldus  Vollenhoe. 

„  „  leden.   Zie  Alardus  Calker,  Albertus 

van  Calcar,  zie  Paep,  Albertus  Griet, 
Anthonius  de  Endovia,  Arnoldus  de 
Broeckhtfsen ,  Arnoldus  Embrice , 
Arnoldus  Vollenhove,  Bode(Johannes), 
Brant  (Gheert) ,'  Brugen  (Gheert  Her- 
mans ter),  Busch  (Johan  van  den), 
Busch  (Wilhelmus  van  den,  zie  ook 
Wilhelmus  de  Buscoducis),  Chris- 
tianus  Henrici,  Knobel  (Johapnes), 
Koeckman  (Johannes),  Conradus  de 
Lemgo,  Conrart  van  Calcar,  Cou 
(Nycolaus),  Cuysten  (Johannes),  Echt 
(AdolphusX  Egbertus  Renen,  Egidius 
Weert,  Everardus  Kalker,  Everardus 
Onna,  Voecht  (Jacobus),  Folkerus  de 
Runen,  Vrient  (Godfridus),  Garrijt 
(leeke-broeder),  Gerardus  de  Amers- 
fordia,  Gerardus  Embrice,  Gerardus 
Kalker,  zie  Scadde,  Gerardus  de 
Loon,  Gerardus  de  Vollenhoe,  Gerhar- 
dus  Rees,  Gerhardus  van  Xanten, 
Ghent  (Johannes),  Gherardus  Weerdt, 
Ghissynck  (Johannes),  Ghysbertus  van 
Vlimen,  Gobelinus  a  Kempis,  Gode- 
fridus  de  Busco,  Godfridus  Kempis, 
Gosewinus  Herk,  Gregorius  de  Halen, 
Gronde  (Johan  van  den),  Gruter 
(Franco),  Gueden  (Hubertus),  Helmi- 
cus  (leekebroeder),  Henricus  Alcmarie, 
Henricus  Attendorn,  Henricus  Calcar, 
Henricus  Clivis,  Henricus  de  Huesden, 


Digitized  by 


Google 


644 

Henricus   Novimagii,   Henricus  Zee- 
flik,   Henricus   Vopponis,   Henricus 
Wachtendono,  Herman  Osnaburgen- 
sis,  Hermannus  Covordie,  Hermannus 
Elborch,  Hermannus  ter  Maet,  Hesse- 
ling  (Johannes),  Heymannus  de  Veteri- 
Busco,    Hoetwelcker    (Hermannus), 
Hovesche  (Petrus),  Hubertus  Eden, 
Hubertus  Helmont,  Jacobus  (leeke- 
broeder),  Jacobus  Alcmarie,  Jacobus 
Palen,    Jacobus   Delft,    Jacobus   de 
Groningen,  Jacobus  Nicolai,  Jacobus 
de    Wijck,   Jasparus   de    Weeynre, 
Johannes  de  Andernako,   Johannes 
de  Buscoducis  zie  Cuysten,  Johannes 
van   Calcar,   Johannes  Coepsen,  Jo- 
hannes Helmont,  Johannes  Hermanni, 
Johannes   Lennep,   Johannes   Rees, 
Johannes  Rijseen,  Johannes  Scuttorp, 
Johannes  de  Traiecto ,  Johannes  van 
Wesel,  Johannes  Westerwolt,  Johan- 
nes van  den  Zande,  Lambertus  Alberti, 
Lambertus     ten     Starte,    Lanssinck 
(Henricus),  Lap  (Jacobus),  Liefardus 
van  der  Ulzen,  Ludeman  van  Amers- 
foort, Ludovicus  Philippi,  Lyns  (Jo- 
hannes), Maternus  Maguntie,  Meynold 
van  Windesheim,  Me  wen  (Henricus), 
Nicolaus  de  Bergis,  Nicolaus  de  Delft, 
Openhuls  (Johan),  Paep  (Albertus), 
Paulus  de   Lessen,   Petrus  de  Bree, 
Petrus    de   Daventria,   Petrus  Dins- 
laken,  Petrus  Goch,  Petrus  Zomeren, 
Reignerus,    Reynerus    de    Traiecto- 
Superiori ,     Rodolphus    Oetmerssen , 
Rutgerus  de  Zon,  Rutgherus  de  Doe- 
tingem,  Scadde  (Gerhardus),  Schim- 
melpennink    (P.   Sanderus),   Seri  ver 
(Jacobus),  Symon  de  Tongerloe,  Ste- 
phanus    Hard  er  wijck,    Steyn  (Gort- 


Digitized  by 


Google 


645 


fridus),  Steyn  (Johannes),  Zwarte 
(Gherardus) ,  Zwarte  (Henricus), 
Tadde  (Johannes),  Theodericus  Calker, 
Theodericus  dé  Daventria,  Theode- 
ricus Gherardi,  Theodericus  Hermans- 
zoon van  Herxen,  Theodericus  Ryc- 
roede,  Thomas  van  Dinxlaicken, 
Tilmannus  Honf ,  Tymannus  (leeke- 
broeder),  Wetter  (Henricus),  Wilhel- 
mus Cornelii,  Wilhelmus  Gelrie,  Wil- 
helmus de  Groenighen,  Wilhelmus 
Huls,  Wilhelmus  Rees,  Wytte  van 
Windesheim,  Wyt  (Johannes  de 
Zonsbeek). 
Zwolle  (Fraterhuis).  librarius.  Zie  bibliothecaris. 

„  „  Memoriale  Defunctorum.  LIV. 

„  „  oratorium.  125. 

„  „  pater  en  procurator.   198*. 

„  „  pistor  et  braxator.  Zie  Tyman  (leeke- 

broeder).  118. 

„  „  presbyteri.  CLXXXIV,  CLXXXV. 

„  „  Privilegieboek.  CLI. 

„  „  procuratoren.   XXXIV,  CLIV,  CLV, 

CLX,  403,  467.  Zie  Busch  (Wilhelmus 
van  den),  Koeckman  (Johannes),  Con- 
radus  de  Lemgo,  Ghissynck(Johannes), 
Johannes  Coepsen  de  Genemuiden, 
Johannes  Scuttorp,  Ludovicus  Phi- 
lippi,  Petrus  de  Daventria,  Rutgerus 
de  Zon,  Scadde  (Gerhardus),  Stepha- 
nus  Harderwijk,  Swarte  (Henricus), 
Wetter  (Henricus),  Wilhelmus  Cornelii. 

„  „  provisores.  Zie  Albertus  Calcar,  Koek- 

man  (Johannes),  Dirk  van  Herxen, 
Voecht  (Jacobus  de),  Gerard  Vollen- 
hoe,  Gregorius  Diest,  Hendrik  Herxen, 
Maet  (Herman  ter),  Rutgerus  Doe- 
tinchem,  Zwarte  (Hendrik),  Scadde 
(Gerardus)  van  Kalker.  CXLV,  323, 
324,  462. 


Digitized  by 


Google 


646 


Zwolle  (Fraterhuis).  rectoren.   CCXIfl. 

„  „  Refectorium.  Zie  Aula. 

„  n  Schelre  bij  den  Boldenberg,  kluis  van 

het  Fraterhuid  te  Zwolle).  Zie  Schelre. 
„  „  stichters.  7\ 

„  „  tuin  buiten  de  Luttikepoort  300, 317. 

„  „  van  den  Burger-Middenstand.  CLXXL 

„       (Fraterniteit).  Zie  Priesterbroederschap. 
„        (Vrouwenkloosters  buiten).  CXCIH. 
„        (Gerechtshof,  Provinciaal).  198*. 
„  „  klerk).  CXDL 

„       (gerecht).  386. 

„       (Gertrudis-,   conventus  Sancte).  Zie  Kadeneiers. 
„        (Gregoriushuis,  Sint).   Zie  Fraterhuis. 
„        (Gymnasium).   CLXXVni'. 
„        (Heer-Dirk  van  Herxenshuis).  Zie  Domus. 
„  „     -Hendrik  van  der  Goldeshuis).    Zie  Domus 

Minor. 
„  „     -Henricxhuus  van    der    Golde    in  de   Be- 

ghynenstraat).   Zie  Domus  Minor. 

„        (Heerkens,  verzameling,   in   de  bibliotheek   der 

Vereeniging  van  Overijsselsch  Regt  en  Geschiedenis). 

XIV»,   CXIX,  CLXIII,  CLXXVI,  23*,  398,  399, 

413,  442,  463—465,  474,  476. 

„        (Hilligen-Geestgasthuis,   provisores).    Zie  Toerne 

(Claes  ten),  Tweenhusen 
(Helmich  van). 
„  „  vicarius.     Zie    Gruutrae 

(Lambertus). 
„        (Hospitale  Sancti  Laurencii).  Zie  Laurentiuskapel 

(Sint). 
„  „  o  ,  44  • 

„  „         altaarbedienaar.  Zie  Wittecoep(Jacobus). 

„        (Jezuieten).  CLXXH1,  CLXXXII'. 
„        (Invoering  der  Hervorming).  CLXII,  CLXI1L 
„       (Laurentiuskapel,  Sint,    Hospitale    Sancti    Lau- 
rencii   in    de    Sassenstraat  te 
Zwolle).  154»,  198,  4  en'. 
„  „  priester   van   het  Altaar.    Zie 

Wittecoep  (Jacobus). 


Digitized  by 


Google 


647 

Zwolle    (Laurentiuskapel ,    vicarius.    Zie    Wit  voet    (Wil- 
helmus). 

„        (Luthersche  kerk).  1986. 

„        (Lutekepoort ,      Lutykepoirte ,      Luttekerpoerte). 
CXCII,  300,  317,  377. 

„  Maat  (Op  die,  Ter  Maet,  Termaat).  XX,  LXVIII, 
CLXV,  17  en*,  19,  20,  46,  108, 
152,  163»,  158,  171,  192,  377,  382. 

„  „        „      „     rectoren  en  biechtvaders.  Zie  Hen- 

ricus  Alcmarie,  Henricus  Clivis, 
Henricus  Foppenzoon  de  Gouda, 
Jacobus  Enckhuysen,  Jacobus  de 
Goch,  Johannes  van  Haerlem, 
Liefardus,  RutgerusdeDoetingem, 
Theodericus  Campis,  Wilhelmus 
Gelrie. 

„  „        „      „     stichters.  Zie  Henricus  de  Gouda, 

Scadde  (Gerardus). 
(Magistraat).   CLXIV,  23». 

„        (Manhuys).   CCV1. 

„        (Marienbosch ,  klooster).  Zie  Bosche  (Ten). 

„        (Melthuys  aan  de  Blimerct).  93,  152. 

„  (Sint  Michiel,  B.  K.  parochie  van).  XIII,  CL, 
CLXIX1,  CLXXIII,  CLXXX,  14, 
18,  23»,  63»,  127»,  170»,  278,  289, 
396,  439,  445,  449,  450,  453,  455, 
457   458  463. 

„  „  „         ArchietXinixi^LVnSCLXIII, 

CLXXII,  CLXXV,  171 I0,  304,459, 
463-465,  471,  474,  476,  528. 

„  „  „         kapelaans.  Zie  Henricus  Huesden, 

Thymannus  de  Olst. 

„  „  „         kerkherengaerde.  288. 

„  „  „         kerkmeesters.     Zie     Johan     van 

Angeren,   Syne  van  den  Water. 

„  „  „         curatus.    CLXXV,  16,  1085,  288, 

290,  291,  301,  440.  Zie  Hendrik 
van  Compostelle,  Henso  (Theo- 
dericus), Monnik  (Jan),  Reynold 
van  Drynen,  Wael  (Johannes). 


Digitized  by 


Google 


648 


Zwolle    (Sint  Hichiel).   custos.  Zie  Nieholaus  de  Daventria. 
„  „  „         Vicarie  van  Sint  Gregorius.  449. 

bedienaars.  Zie  Conradus 

de     Lemgo,    Everhardus 

Dinxlaecken. 

„  „  „  „       van  Sint  Joris.  CLXXVI. 

„  „  „  „       van  Sint  Laurentius.    44 

en*,  391,  395,  398,  399. 
„  „  „  „       presentatores.   De  heeren 

van  Ytter8um. 
„  „  „  „       van  Sint  Maarten.   456. 

„  „  „  „       vicarissen.  Zie  Wayer  (Ar- 

noldus),  Willem  van  Vol- 
lenhoe. 
„  „  „         vicarius  perpetuus.    Zie  Albertus 

Kalker,  Bome  (Wessel  ten),  Con- 
radus de  Lemgo,  Dirk  van  Herxen, 
Henricus  van  Herxen,  Johannes 
Kockman,  Scadde  (Gherardus) 
van  Kalkar. 
„  „  „         vicecuratus.  444,  446. 

„  „  „         geestelijken.  1276. 

„  „  „         huis  der  Sint  Michielskerk  in  de 

Sassingstraat   475,  476. 
„  „  „         Officium  van  Sint  Jan  Baptist  en 

Sint    Jan    Evange- 
list).  XLIII,    XLV, 
CLXXVI,  459. 
»  »  ii  i»        »     den    Heilige    Mag- 

dalena).     CLXXVI, 

CXCI,  463. 

„  „  „         Bezitters.  Zie  Johannes  Scuttorp, 

Herxen  (Theodoricus),  Wilhelmus 

Buscoducis.    —    Collatoren.    Zie 

Balen  (Johannes),    Conradus  de 

Lemgo,   Johannes    Genemuiden, 

Johannes  Scuttorp,  Nicolaus  van 

Harderwijk,  Rudolphus  van  Vol- 

lenhove. 

„  „  „         Parochieschool.     XXXVI,    XLI, 


Digitized  by 


Google 


649 

XLII,  L,  LXVIII,  XCVIII—CI, 
CXIV,  CLXVI,  CLXXI,  CLXXIII, 
CLXXXIX,  6«,  »,  7',  9',  49',  55*, 
63,  65»,  88  en  \  120,  155",  157, 
1727,  174*,  176  en  «,  190,  206,  209, 
281,  294,  300,  417,  465—467,  471, 
476,  480. 
Zwolle    (Sint   Michiel).   lectoren.   88,   176,  417.  Zie  Ghe- 

rardus  de  Alcmaria,  Jacobus  Goch, 
Nicolaus  van  Middelburg,  Swarte 
(Henricus). 

„  „  „  rectoren,    scolemeyster.   6, 2,  \  71, 

9»,  49 ',  554,  88»,  1727,  174*,  176*, 
206,  281,  294,  300,  471.  Zie  Cele 
(Johannes),  Hyrt(Gherardus),  Jaco- 
bus de  Hollander,  Jacobus  Hattem, 
Listrius  (Gerhardus),  Livinus  van 
Middelburg. 

„  n  ,,.         scholaren,  leerlingen.   Zie   Gans- 

foort  (Wessel),  Jacobus  Enck- 
huysen,  Jacobus  van  Wijk,  Jo- 
hannes de  Colonia,  Nicolaus  de 
Delft,  Neumeister  (Balthasar),  Paep 
(Albertus),  Rutgerus  de  Zon,  Swarte 
(Hendrik). 

„  tl  .  „         rentmeester  der  kerk.  Zie  Vermeer 

(Marcellus). 

„  „  „  cimiterum    Sancti  Michaelis  Ar- 

changeli.  LXXVIII,  CX,  CXI, 
23*,  205,  208,  212,  286,  287. 

„  „  „         (wedeme,  aan  den  Blidenmarkt). 

26»,  288,  289. 

„       (Minrebroeders  te  Kampen,  huis  te  Zwolle  in  de 
Begynestraat).  Zie  Domus  terminarii. 

„       (Musschenhage,  Wytenhuis  in  de).  Zie  Wytenhuia. 

„       (Odeon).   CLXXL 

„        (Op  die  Maat,  klooster).  Zie  Maat. 

„       (Oude-Begijnenconvent).  Zie  Conventus  Antiquus. 

„        (Parochia).  Zie  Michiel  (Sint). 

„       (Parochiekerk).  Zie  Sint  Michiel. 


Digitized  by 


Google 


650 

Zwolle    (Parochie  R.  K.  van  Onze  Lieve  Vrouw).  Archief. 
CLXIII,  CLXXII',  CLXXV,  CLXXVI, 
454»,  456. 
„  „         pastoor.   Zie   Verheul  (H.   C.) 

„        (Porta  Sassonica,  Saxonie).  Zie  Sassenpoort. 
„        (Predicatores,     fratres,     in     platea    Dy  est).    Zie 

Dominikanen. 
„        (Priesterbroederschap    genaamd    de    Fraterniteit). 

CLXXV. 
„        (Priesterhues,  rector  en  procurator  van  het).  475. 
„        (Priester  Praterhuys).  474 ,  475. 

(Raad  der  stad).  16»,  45,  108*,  218,  290,  291. 
„  „      en  Meente).   CLXV. 

„  „       lid  van  den).   Zie  Gruter  (Alfred),  Water 

(Johan  van  den),  Werner  Johanssoen.  Zie 
ook  Consul. 
„       (Raadsheer).  Zie  Heerkens  (J.  N.  J.)  CLXXVIII  en  i. 
„       (Rechtbank,  president).  Zie  Heerkens  (T.  P.  A.) 
„       (Rechters).    Zie  Hoenhorst  (Johan   van),   Yerte 
(Herman    van),    Ludeken  Johanszoon,   Wytman 
(Evert  van),  Wytmen  (Herman  van). 
„        (Regeering  der  stad).  XLIII,  CLXHL 
„        (Rijken  Fraterhuis).  Zie  Domus  Divitum  Scolarium. 
„       (Rijksarchief-depót  in  Overijssel).  GLXIH,  CLXVIII, 

ccv>. 

„        Rijksarchivaris.  Zie  Rutgers  (Mr.  G.  P.) 

„        (Caecilia,  Sint,  convent).   Zie  Kinderhuis  (Ter). 

„       (Sassenpoort).  CLXVII,  17 »,  125, 198  en  •,  877, 404. 

„       (Sassynkpoirte).  Zie  Sassenpoort. 

„        (Suollensis  Scabinatus).   Zie  Schepenen. 

.,        (Zuollenses  Scabini).   Zie  Schepenen. 

„       (Scabini  et  consules  oppidi).  Zie  Schepenen  en  raad. 

„        (Schepenbank  te).   CLXXVI», 

„  (Schepenen).  Zie  Berghe  (Lubbert  ter,  geheeten 
ter  Molen),  Bussche  (Tydeman  ten),  Bussche 
(Wolter  ten),  Knoppert  (Henrick),  Koeckman 
(Evert),  Koeckman  (Johan),  Koteken  (Ghered), 
Derlevoirde  (Johan  van),  Duesterbeke  (Werner), 
Eschinck  (Dirk),  Goert  Klaessen,  Grymme  (Werner), 
Gruter  (Alfer  de),  Huysweerden  (Arnt  van),  Johan 


Digitized  by 


Google 


651 


Ludekenzoon ,   Ingen   (Otto),   Yrt  (Bernd   van), 
Yrtte  (Lambert  van),  Ittersim  (Robert  van),  Itter- 
eum   (Robert  van),    Ludeken   Oertszoon,   Oelric 
Johanssoen,  Poyng  (Gosen),  Snavel  (Albert),  Spoelde 
(Ghert   van),   Tyver  (Johan  van),  Tyver  (Johan 
van ,  Henricxzoon),  Tweenhusen  (Lambert),  Water 
(Johan   van   den),   Werner  Johanssoen,   Wolter 
van  Bremen. 
Zwolle    (Schepenen  en  Raad).  18,  26,  126',  198fl,  292,  305, 
321,  322. 
„        (Senatas).   Zie  Raad. 
„        (Suollensis  Senatus  et  cives).   45. 
„        (Stadboek).  CLX. 
„        (Stadrecht).   CLIX. 
„        (Stadswal).  300,  317. 
„        (Stads- weeshuis).   14  K 
'    „        (Statie,  R.  K.,   Onder  den  Bogen).  CL,  CLXXII, 

CLXXX. 
,,  „       „     „      in   de   Spiegelsteeg).    XIII,    CL, 

CLIX,  CLXXn,  CLXXIIL 
„  „       „     „      pastoor.   Zie   Waeyer   (Arnoldus). 

„        (Begij  nenstraat).  Zie  Clerckenhuys,  Domus  Divitura, 
Domus  Pauperum,  Minrebroeders 
te     Kampen,    Olde    Beghynhof. 
Olde  Convent 
„  „  huis  van  Egbert  Bading).  362. 

„  „  „     van  Claes  Messemaker).  8S, 

280, 282, 283, 285, 288, 320, 321. 
„  „  „     van     Heer      Hendrik     van 

Gouda).  XIX,  306.  Zie  ook 
Domus  Minor. 
„  „  weer  van  Johan  Evyrtkenssoen  in 

„        „   die  Drufel).   382. 
„  M  „        „  Coeckman  (Roloff).  377, 

382. 
„  „  Johan  Pannertz).  320. 

„  „  „        „   Lambert  Apoteker  erf- 

genamen). 382. 
„  „  Zie  Henrick  van  Hattem,  stein- 

metzeler,    Johan    Boeckbynder, 


Digitized  by 


Google 


n  11 

»  11 

11 

» 

» 
11 


19 

11 

11 

n 

19 

11 

11 

11 

11 

652 


Joban  Regelandezoon,  Rickeland 
des  Groten,  Wincken  de  Draeger. 
Zwolle    (Bittereiraat).   46».   Zie  Wytenhuis. 
„       (Blij  markt ,  Beghinenconvent).  289. 
„  „  Beghinenhof).  26s. 

erf  van  Gerbrant  ten  Busch).  473. 
Hofstede).   288,  300* 
Melthuis).  93. 

Witvoetshusinge  (Pater).  198e. 
(Borcbgraeven).  404. 
(Broerenstraat,  Caecilienconvent).  14*. 
(Keysersteeg,  weer  van  Everd  van  Koeten).  287. 

Pelser,  Werner  des).  287. 
Johan  Witteroc).  279. 
Mette  des  Zwarten).   287. 
„       (Costerssteeg).   27',  \  286,  292,  307,  308,  316,  328, 

337,  391. 
„  „  huis  van   Meynoldus  van  Windes- 

heim).  27',  \ 
„  „  „         „    Zwarte  (Henricus). 

„  „  weer  van  Bischop  (Egbert). 

„  „  „       H    Butermans  (Johan). 

„  „  „       „    Johan  Witrock).  286, 292. 

„  „  Zie  Acker  (Jutte),  Ittersum  (Roloff), 

Lumme   van   Vollenhoe,  Quepken 
(Werner). 
„       (Costersstraat).   312. 
„        (Dieserstipat,  Drufel,  in  de).  382. 
„  „  Kotekenhuis).  387. 

„  „  hofstede  van  Hademan  van  Eryen). 

327. 
„  „  huis  van  Johan  van  Beylen). 

„  „  »       ii    Jonge  (Hendrik). 

„  „  „       „    Zwarte  (Berent). 

„  „  „       „    de  Predicatores  in  de).  887. 

„  „  „       „    de  Rosenkrans).   387. 

„  „  „     en  weer  van  Berend  van  Renen). 

1242. 
„  „  weer  van  Andries  Zadelmaker).  124*. 

„  „  „       „    Herman  Huering).  472. 


Digitized  by 


Google 


653 


Zwolle    (Dieserstraat  weer  van  Vrylings  (Dirk).  327. 
„       (Diesensis  porta).   11. 
„        (Dy est,  platea  te  Zwolle).  Zie  Dieserstraat. 
n       (Duwerssteghe).  327. 

„        (Voorstraat,  huis  van  Berend  Ellings).  326. 
„  „  „       „    Pauwels,  mester,   erffgena- 

men).  456. 
„  „  „       „    Storten,  Claes).  326. 

„  „  weer  van  Koylert,  Herman).  393. 

„  „       „    Henrick  Lubberts).  393. 

(Hoefsehensteghe,  huis  van  Coeckman,  Herman).  377. 
(Luer,  aan  de).  377. 
(Melkmarkt).  63°. 
(Mollenstrate).  198*. 
(Musschenhage).  Zie  Zuytenhuis  en  Wytenhuis. 

„  huis  van  Johan  Egbertssoen).  364. 

(Nier-Dieserstraat ,  huis  der  weduwen). 
(Nyerstraat,  zusters  in  de).  306,  340,  345. 
(Nova  Platea  opidi  Zwollensis).   164. 
(Praubstraat).  Zie  Oude  Begijnenconvent,  Frater- 
huis.  14*. 

(Scholtensteeg).   Zie  Kadeneters.  164. 
(Scolesteghe).  475. 
(Spiegelsteeg).  XHI. 

(Sassenstraat,  Sassingstraat).  Zie  Klercke-fraterhuis, 
Heilige  Geestgasthuis.  475. 
w  huis   van   meister  Hendrik  Kemer- 

lynck).  475. 
„  „        „     erfgenamen     van     Johan 

Vane).  475. 
„  „      en  weer  van  Johan  Wette).  330. 

„  M       „  de  Michielskerk).  475. 

„  weer  van  Koickman,  Johan).  475. 

„  „       „     Kute,  Willam).  330. 

„  „       „     Deye,  Willam).  330. 

„  „       „     Gheertruid      Cadeneters). 

330. 

Grymme,  Henric).  330. 
meester     Lambert,     apo- 
theker). 394. 

43 


» 

» 

» 

» 

n 

)l 

Derde  Serie. 

WERKEN  N* 

13. 

Digitized  by 


Google 


654 

Zwolle    (S assenstraat,  weer  van  meester     Lambert,     apo- 
theker, erfgenamen).  371. 
„  „  „       „     Peter  van  Oss).  371. 

n  „  „       „     Styker,  her  Johan,  erfge- 

namen). 371. 
„  „  „       „     Tyman     Peterssoen     van 

Oss).  394. 
„  „  „       „     Toerne,  Otto  van). 

„        (Vereeniging    tot    Beoefening   yan    Overijsselsch 
Regt  en  Geschiedenis),  bibliotheek.  CXIX,  CXXI, 
CXXX3,  CLXIII,  CLXX,  23*,  1727,  215»,  235. 
„        (Voersteracker  buiten  de  Luttikerpoort).  300,  317. 
„        (Voersterdijk  bij  Zwolle,  Praterhuis).  XIX,  30. 
„        (Voersterpoirt  te  Zwolle).  46,  387,  400. 
„        (Voirsterporte).  Zie  Voersterpoirt. 
„        (Waterstraat  aan  de  Blydenmarkt).  385,  386. 
„  „  weer  van  Kruise,  Johan). 

„  „  „        „    Gerbrant  van  den  Busch). 

„  „  „        „    Johan  van  Duren). 

„        (Zuy  tenhuis,  zusterhuis  buiten  de  Voorsterpoort).  46. 
„        Termaet.  Zie  Maat  (Ter). 
„        (Terminariushuis  der  Minorieten   van  Kampen). 

Zie  Domus  terminarii. 
„        (Wy tenhuis,   zusterhuis   in   de  Musschenhage  te 
Zwolle).  Hl,  XX,  CXXXII,  CLXV,  46  en*,  105, 
123*,  »,  125,  443,  456. 
„        (Witvoets  armen,  Heer  Willem,  buiten  de  Sassen- 

poort).  198*. 
1»        (Wytvoets  husinge,  Pater,  aan  de  Bly markt).  198*. 
(Sylmonniken).  Zie  Zilemoniken  en  Sylo  bij  Emden). 
Sylo  bij  Emden  (Domus  B.  Mariae  Sylmonniken,  klooster 
der  congregatie  van  Windesheim).  205  en  •. 
„      „         „       prior.  Zie  Theodejicus  de  Graaf. 
Symon  Peterss.   387. 

„      de  Tongerloe  (lid  van  het  Praterhuis  te  Zwolle).  424. 
Syne  van  den  Water.  Zie  Water. 
Syon  (klooster  der  Reguliere  kanunniken  buiten  Delft).  18'. 


Digitized  by 


Google 


665 


Tadde,  Johannes  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  LIV1, 73. 

Tadama  (R.  W.)  64'. 

Taets   (Jacobus,    de    Traiecto,    Reguliere    kanunnik    te 

Windesheim).  XXIII*. 
Tal  (Willem).   292. 

Tengnagell  (Johanna,  vrouw  van  Thricus  Heyker  te  Does- 
burg). 84 8. 
Terminarii  apud  ordines  Mendicantes.    1056. 

„  te  Zwolle  (terminarius  de   ordine  Augustinen- 

sium).   107. 
„  „       „       van  de  Minorieten  te  Kampen.  12, 15. 

„  „  Groningen  (Dominikanen).  105. 

Terwede,  Terwee  bij  Zwollerkerspel.  176  en  K 
Texel  (Reinier  van).   Zie  Reinier. 
Tharentasia  (Petrus  de).  Zie  Petrus. 
Thebaida.   244. 

Theoderich  (bisschop  van  Minden).   XXXVIII4. 
Theodericus  Calker,  Kalker,  de  Kalker  (lid  en  librarius 
van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  117,  135  *,  163, 
362,  410. 
„  de  Daventria  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle, 

confessor  in  Buscoducis).  173  en  2,  413. 

„  Gerardi  de  Crumeny  e  (clericus  Traiectensis).  518. 

„  Gherardi  de  Campis  (lid  van  het  Fraterhuis 

te    Zwolle   en  biechtvader   der  zusters   Ten 

Bosche  aldaar).  21,  171 l0,  370,  413. 

„  de  Graaf  (prior  van  Sylmonniken  bij  Emden 

en  later  van  Windesheim).  205. 
„  Hermanszoon  van  Herxen  (2de  rector  van  het 

Fraterhuis  te  Zwolle).  Vin,  XXX,  XXXI, 
XLI,  XL VI,  LIV,  LVIII1,  LXI— LXIII, 
LXXXIX,  XCII,  XCIII,  C,  cix,  cxvm, 
CXXU,  CXXV8,  CXXXII,  CXXXIV,  CXXXIX, 
CXL— CXLVI,  CXLIX,  CLVII,  CLXXXIX, 
CXCIV— CXCVI,  CXCIX,  19»,  20',  426,  43, 
44,  45  en  *,  46,  47  en  «,  882,  1084,  HO2,  120, 
121,  122,  1478,  151,  1526,  168 l,  154,  157,  159, 
161,  162,  174*,  176—178,  183—187,  193,  198, 


Digitized  by 


Google 


656 


207,   222,   223,   229,   274,  275,   278,  298,  301, 
309,   310,   314—316,   318,   319,  321-323,  327, 
329—335,  338—341,  344—346,  349-352,  354, 
407,  408,  455,  466,  483,  485,  486,  494. 
Theodericus  de  Hespen.   Zie  Th.  de  Herxen.  47*. 

„  (Ericus)  Rycroede  (lid  van  het  Fraterhuis  te 

Zwolle).  68*,  72,  73,  274. 
Thessalonici.   244. 
Thiman  van  Vilsteren.  404. 
Teutonicus  (Johannes).   Zie  Johannes. 
Thorn  (Dominikanen  te).   137  K 
„      (Franciscanen  te).   137 l. 
„      (vrede  van).   134  8  en  *,  136  *. 
Thomas  de  Aquino.   XCVI,  240. 

„        (lid  van   het  Fraterhuis  te   Albergen,   rector  te 

Sint  Janscamp).  70*,  71. 
„        Cantimpratensis.  183*. 

„        a  Kempis.  VI,  XIII,  XXI,  XLIX,  L,  Lil,  LUI, 
LVI,  LXVI,  LXVIH,  LXXIII,  CXLVI»,  4»,  6*, 
7f,  8f,  11*,  13  *,  *,  18»,  44,  47»,  707,  72»,  96',  99*, 
102». 
„        Coep  (burgemeester  te  Zwolle).  7*. 
„        van  Dinxlaicken  (procurator  van  het  Arme  Frater- 
huis te  Zwolle).  424,  477. 
Thorne  (Johan  ten,  Claaszoon).   Zie  Johan. 
Thricus  Herxen.  Zie  Theodericus  Hermanszoon  van  Herxen. 
Thymannus   de   Olst  (kapelaan   van   de  parochiekerk  te 

Zwolle).  458. 
Tibencampe.  291.   Zie  Berthe  Jansdochter. 
Tiela  (Conradus  Arnoldi  de).   Zie  Conradus. 
Tiele  (P.  A.)  1908,  191. 

Tilmannus  Honf  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle,  socius 
van  Jacobus,  rector  van  het  zusterconvent  te  Harder- 
wijk).  92,  103. 
Toege  (op  die,  te  Herxen).   376,  383,  388. 
Toerne  (Claes  ten).   Zie  Claes. 
„        (Clawes  ten).   Zie  Clawes. 
„       (meester  Geryt  van  den).   Zie  Qeryt 
„       (Otto  then).   Zie  Otto. 
Tongeren  (Everhardt  van).   Zie  Everhardt 


Digitized  by 


Google 


657 

Tongeren  (Johannes  de).   Zie  Johannes. 
Tongerloe  (Symon  de).   Zie  Symon. 
Toorn  (Godfriedus,  de  Moersa,  van  Meurs,  4de  rector  van 
het  Heer-Florensliuis  te  Deventer).  LXXXTV»,  18»,  106*. 
Tortuensis  episcopus.   Zie  Alexander. 
Traiectensis  dioecesis.   Zie  Utrecht  (bisdom). 
Traiectum  Inferior.   Zie  Utrecht. 
Traiectum  Superior.   Zie  Maastricht. 
Traiecto  (Jacobus  Voecht  de).  Zie  Voecht 

„         (Jacobus  Taets  de).    Zie  Taets. 

„         (Johannes  de).   Zie  Johannes. 
Transisula.   Zie  Overijssel. 
Transysulanes  civitates.   83. 
Tremonia  (Hermannus  de,  clericus  Coloniensis  dioecesis). 

Zie  Hermannus. 
Treverensis  provincia.   501. 
Tricalensis  episcopus.   Zie  Henricus  Scadehoet. 
Tricht  (Gerardus).   Zie  Gerardus. 
Tricus  van  Kalker.   Zie  Theodericus  Calker. 
Trinde  (Elisabeth,  vrouw  van  Dirk  Ruysch  van  Pijlsweert). 
XXVI8. 

„     .  (Evert,  getrouwd  met  Droem,  N.)  XXVI8. 
Trithemius.   CXCIV*,  47'. 

Tross  (Dr.  Ludwig,  Oberlehrer  zu  Hamm).  CXXV  en  5. 
Trude  (vrouw  van  Godeken  Geertszoon).  .46 2. 
Trulbrüder.   CLXXXIV. 
Tummerman  (Egbertus).   Zie  Tymmerman. 
Tunen  (Hadewych  van).   Zie  Hadewych. 
Tungerensis  decanus.   Zie  Rodolfus  de  Bivo. 
Tweenhuisen   (goed,  in   het  kerspel   en   gericht  Hellen- 
doorn).   478. 
„  (Dirik  van).   Zie  Dirik. 

Tweenhusen  (Helmich  van).   Zie  Helmich. 

„  (Lambert).   Zie  Lambert. 

Twenhuizen  (Emanuel  van).   Zie  Emanuel. 
Twenthe,  Twentia.   83,  228,  472,  482,  483. 

„         (ambtman  en  rentmeester  van).  Zie  Bevervoorde 
(Eoeloff  van). 
Twyckel  (Johan  van).  Zie  Johan. 
Tyacen  (Gosen).  283, 


Digitized  by 


Google 


658 

Tylmannus  (Eggart,  de  Attendorn,  advocatus  curie  Colo- 

niensis).   508. 
Tymannus  (leekebroeder,  pistor  et  braxator  in  Domo  Cleri- 

corum  et  in  Domo  Clericorum  Scolarium).    117. 
Tymann  Peterss  van  Oss  (prenter).   394. 
Tymmerman  (Albertus).   407. 

„  (Egbertus,  burger  van  Deventer).   843,  37 J . 

Tyver  Henrixsoen  (Johan  van).  Zie  Johan. 
Ty  veren  (Luthger  de).   Zie  Luthger. 

U. 

Ubach  (Gherardus  van).   Zie  Gherardus. 
Ullmann  (E.)  124*,  157*. 

Ulsen,  Ulzen  (Geerd  ten  Bome  van).   Zie  Bome. 
Ulzen,  Lephart,  Liefardus.   Zie  Liefardus. 
Ummen.   Zie  Ommen. 
Urbanus  VI  (paus).  3  en  8. 
Urbs  Veteris.   518. 

Ursulaklooster  (Sint,  te  Delft).   Zie  Delft 
Utenholte  (Henricus).   Zie  Henricus. 
Utermarck.   358,  368,  372.   Zie  ook  Marke  (Opper). 
Uterwyck  (Johan  van).   Zie  Johan. 

Utrecht  (Aartsbisdom,  archief  van  het).  CLXXIV,  CLXXV. 
„        (Aartsbisschop).   Zie  Schaepman. 
„  „  secretaris  van  den).  Zie  Schaep- 

man (Dr.  A.) 
,,       (Aartsbisschoppelijke  Museum).   CIV. 
„        (Bethlehem  buiten).   Zie  Bethlehem. 
„        (Bisdom,  dioecesis  Traiectensis).  LX VI,  CVII,  2, 
3,  83,   171 ,0,  274,   278,  444,  501,  515, 
516,  523,  527—529. 
„  „         archidiaconatus).  454. 

„  „         officiaal  van   den   aartsdiaken).  Zie  Bo- 

nyngerhoff  (Willebrordus). 
„  „         clerici).  171 10.  Zie  Albertus  Woldrichem, 

Bernard  Beylen,  Cappenberghen  (Ger- 
lacus),  Conradus  de  Henglo,  Cou  (Nico- 
laus),  Vroede  (Johannes),  Hely  e  (Albertus), 
Henricus   de   Campis,  Hove  (Arnoldus 


Digitized  by 


Google 


659 

ten),  Jacobus  Goch,  Jacobus  Nicolai  de 

Enchusen,  Johannes  de  Tongeren,  Lent- 

ferdink   (Albertus),   Mande   (Henricus), 

Mommen  (Tricus),  Mulert  (Stephanus), 

Naghel   (Jacobus),  Nicolaus  filius  Bal- 

duini,    Nicolaus    de    Hoern,   Regelink 

(Wol ter  Bernardi),  Roever  (Hermannus), 

Scutken  (Johannes),  Stephanus  Petri  de 

Hairlem,    Theodoricus   Gerardi,    Wer- 

nerus  filius  Nicolai,  Wilhelmus  Henrici. 

Utrecht  (Bisschop).   CLVI,  10',  22,  48*  60',  71  en  «,  106, 

108,  215,  310,  332,  352,  442,  476.   Zie 

David  van  Bourgondie,  Florentius  de 

Wevelichoven,   Frederik   van  Baden, 

Frederik     van     Blankenheim ,     Guy, 

Rudolf    van    Diepholt,  Suederus   de 

Culenborch. 

„  „  officiaal  van  den).  108,  353,  898. 

„       (Burgemeesters).  Zie  Voocht  van  Rynevelt  (Frederik 

de),  Vooght  (Hildebrant). 
„        (Kameraar    der    stad).     XXVIII  *.     Zie    Voecht 

(Zweder  de). 
„       (Kapittelen,  vijf).  51»,  310,  311,  352,  380. 
„        (Catharinenkerk,  Sint).   XXVII9. 
„       (Choralis  in  Traiecto).  Zie  Wijck  (Jacobus  de). 

(Coenroetsen).  XXVII*. 
„       (Deputaten  der  stad).  354. 
„        (Dom  of  Sint  Maarten,  Kapittel  van  den).  XXVI*, 

XUII,  215,  311,  352,  353,  459. 
„  „     kanunnik).   Zie  Meyster  Johan  Militis. 

„  „      deken).   Zie  Proys  (heer  Johan). 

„  „      dienstman  van  Sint  Maarten).   Zie  Voecht 

(Jacobus  de). 
„  „     goederen  te  Zeelewairden).  Zie  Zeelewairden. 

„  „     prelaten,  deken  en  kapittel).  380. 

„  „     proost.  Zie  Bredenroede  (Ghijsbert  van). 

„  „     vicarius).  Zie  Visscher  (Albertus). 

„  (Domus  Sororum  sive  monialium  Undecim  Millium 
Virginum  ordinis  Regularissarum).  XX,  81*  en  «, 
489. 


Digitized  by 


Google 


660 


Utrecht  (Duitsche  huis  te,  lid).   Zie  Voecht  (Jacobus  de). 

xx  vm*. 

„       (Elect).   Zie  Hendrik  van  Beyeren. 
„       (Elfduizend  Maagdenconvent).  Zie  Domus  Sororum. 
„        (Episcopi).   Zie  Bisschoppen. 
„        (Episcopatus  Traiectensis).   Zie  Bisdom. 
„        (Excommunicatio  Traiectensis).   182. 
„        (Gesticht  van).   Zie  Sticht. 
„        (Goitshusen,  vijf,  van).   Zie  Kapittelen. 
„        (Heer  van).   285,  302,  311,  315,  342,  3G0,  384,  482. 
„        (Hieronymushuis,  Sint,  aanhangers  der  Hervor- 
ming aldaar).   CLXIV. 
„       (Historisch  Genootschap).  CCII,  lil1. 
„  „  „  bestuur  van  het.  LTTT4. 

„        (Hof,  Curia).   351,  353. 
„  „      officiaal  van  het).  23»,  399.  Zie  Kuynretorff 

(Godefridus  de). 
„        (Interdictum  Traiectensis  diocesis).  LXV,  84. 
„        (Jacobus    A    de    Traiecto).    Zie   A  de  Traiecto 

(Jacobus). 
„  „  van).   Zie  Voecht. 

„        (Jan,  kapittel  van  Sint).  XXHI,  XXXVIII,  168, 

311,  380,  399,  459—461. 
„  „     kanunniken).     Zie  Kuynretorff  (Godefridus 

de),  Voecht  (Johannes  de). 
„  „     choraal).   Zie  Wijk  (Jacobus  van). 

„  „     officium  van  Sint  Elisabeth).  XXX VIH,  XLV. 

„  „     prelaten,  deken  en  kapittel).  380. 

„  „     kommandeur  van  Sint).  XXXI  *. 

„        (Janskerk,  halve  hoeve  land  te  Zeist,  aan  Sint 

Elisabethsaltaar  in  de  Sint).  XXXIX. 
„        (Maarten,  Sint).   Zie  Dom. 
„        (Marie,  kapittel  van  Sint).   191,  311,  353,  354. 
„  „        kanunnik).  Zie  Paidze  (meyster  Willem). 

„  „        Deken).   515.   Zie   ook:   Droem  (mey6ter 

Herman),  Godefridus  de  Waya, 
„        (Nicolauskerk,  Sint).  CIV2.       • 
„  „  „      (Kapelaan  en  pastoor).  Zie 

lindebom  (Johannes). 
„        (Oeldemonster,  kapittel  van).  Zie  Oudmunster, 


Digitized  by 


Google 


661 


Utrecht  (officiaal  van  den  aartsdiaken).  Zie  Bonyngerhoff 
(Willebrordus).  479, 
„        (Oud-Bisschoppelijke  Clerezy,  archief  en  boekerij 

der).   CV». 
„        (Oud-Munster    of   Sint    Sal vator,  kapittel   van). 

291,  303,  311. 
„  „  kanunnik).  Zie.Bronchorst  (Gheryt 

van). 
„  „  decanus).  398.  Zie  ook:  Hermannus 

de  Lochorst. 
„  „  prelaten,  deken  en  kapittel).  380. 

„        (Pieter,  kapittel,  kerk  van  Sint).   311,  488. 
„  „       kanunniken).   Zie  Everardus  de  Dulhem, 

Nicolaus  de  Schiedam. 
„  „       deken).  Zie  Geryt  van  den  Toerne. 

„  „       vicaris).  Zie  Henric  van  Wyc. 

„  „       prelaten,  deken  en  kapittel).  380. 

„  „       proost).  Zie  Wolter  van  der  Goude. 

„        (Prelaten,  ridderschap  stad  ende  stede  onser  ge- 

stichts  van).   353. 
„        (Reguliere  kanunniken).  Lil. 
„       (Rijksarchiefdepot).  VI,  XXIV1. 
„        (Rijksarchivaris).  Zie  Muller  Fz.,  (Mr.  S.)  . 
„        (Salvator,  Sint).   Zie  Oud-Munster. 
„        (Schepenen).  XXV— XXVII.  Zie  Voecht  van  Rijne- 
velt  (Frederik  de),  Voecht  van  Rij  nevelt  (Jacob 
de),  Voecht  van  Rij  nevelt  (Johan). 
„        (Schisma  van).  LXIII,  CLXXXVIII,  84». 
„        (Schout).   Zie  Zuylen  (Jhr.  Johan  van). 
„        (Scolaris   Traiectensis   dioecesis).   Zie   Lambertus 

de  Castro. 
„        (Cecilie,  Sancte,  domus     Sororum,     in    Traiecto). 

XX,  82. 
„  „  „      (confessor).ZieHermannu8Elborch. 

„        (Servaas, Sint,  Cisterciensernonnen-abdij  te).  XXIV ', 

XXV',  XXVI8. 
„  „         „      nonnen.    Zie   Rynevelt  (Elisabeth), 

Voecht     (Johanna      de),      Voecht 
(Beatrix  de). 
„  „        „      Necrologium).  XXVI— XXVIIL 


Digitized  by 


Google 


662 

Utrecht  (Servaas,    Sint,   kerk).  XXVII»,  XX VHP. 

„        (stad).  XXVI2,  XXXVHI,  CXCVIII,  82,  91»,  108, 

880,  442. 
„        (Sticht  van).   325,  331,  333,  374,  384,  386,  388, 

468,  478. 
„        (Synode  van).   CLXXXII. 
„        (Universiteits-Bibliotheek).   LI  en  *,  1908,  234. 
„        (Ursulaklooster,  Sint,  Domus  Sororum).  XX,  81 ,  210. 
„        (te).   Zie  Droem  (Herman). 
„        Traiecto  (Jacobus    A.    de).    Zie    A    de   Traiecto 

(Jacobus). 
„  „        (Johannes  de).   Zie  Johannes. 

„  „        Zanden    (Gherardus    de,    de    Traiecto, 

priester).  Zie  Gherardus. 
„  „        Traiecti  de  Wijck  (Jacobus).   Zie  Wijcfc 

„  „        Zie  Voecht  van  Rynevelt  (geslacht  de). 

„  „  „    RoyaardsvandenHam(Mr.W.J.)CXX. 

„   Six  (Jhr.  G.  A.) 
„        (Wilhelmus  van).  Zie  Wilhelmus. 

V  zie  F. 

W. 

Wachtendonc  (Fredericus).   Zie  Fredericus. 

„  (Henricus).   Zie  Henricus. 

Wachtendonck  (Gerardus).  Zie  Gerardus. 
Waden  (voer  der,  in  het  kerspel  Wijhe,  in  de  buurschap 

Herxen).  334—336,  342,  349. 
Wael  (Johannes,  pontifex  Zwollensis).   301. 

„     (Johannes,    prior   van  het   klooster   Bethlehem  te 
Zwolle).   106*. 
Waert  (Gherardus).  Zie  Gherardus. 
Waeyer.   Zie  Wayer. 
Wagenaar.   30  K 

Wamel  (zusterklooster  te).   XX,  801,  81». 
Water  (Gaerdt  ten).   477. 

„      (Jacobus  van  den).  383,  456,  457. 

„      (Gheesken  ten,  joffer).  456. 

„      (Johan    van   den,   lid  van  den   raad  te   Zwolle). 
305,  369, 


Digitized  by 


Google 


663 


Water  (Syne  van  den,  kerkmeester  van  SintMichiel).  456,476. 
Wattenbach  (W.)   CXLVIII,  254 «. 
Waya  (Godefridus  de).   Zie  Godefridus. 
Wayer,    Waeyer    (Arnoldus,    aartspriester   van    Salland, 
pastoor  der  R.  K.-etatie  in  de  Spiegelsteeg  te  Zwolle). 
XIII,  XIV1,  CL,  CLXXII  en  i. 
Weden  (Ter,  in  het  kerspel  Wijhe,  buurschap  Herxen  op 
der  Utermarck).   368,  372. 

„       (Arend  ter).   Zie  Arend. 
Wederhove  (in  het  kerspel  van  Wijhe  en  in  buurschap 

van  Herxen).  467. 
Weeden  (Arend  ter).   Zie  Arend. 
Weenen  (Bibliotheek).   1068. 
Wee^t  (Egidius).   Zie  Egidius. 

„      (Gherardus  Wyert).   Zie  Gherardus. 
Weesp  (Gerardus  van).   Zie  Gerardus. 
Weeynre,  Wenen  (Jaspar  de).   Zie  Jaspar. 
Wegener  (Johannes).   340. 
Weghelenhage  (in  het  kerspel  Dalfsen,  in  de  buurschap 

Lenthe).   384. 
Wel  velde  (Herman   van,   ambtman   van   het  kapittel  van 

Essen).  403. 
Wencelaus,  Wenceslaus  (keizer  van  Duitschland).  3  en  *• 
Wennepperveen  (goed  op  de).   377. 
Werenbols  (J.,   stichter  van   het   convent  van  de  heilige 

Caecilia  te  Zwolle).   14  K 
Werner  Berendssoen ,  geheeten   Quapken.  27 !,  286,   287, 
292,  308. 

„        Dircssoen.   329. 

„        Johanssoen  (lid  van  den   raad  van  Zwolle).  305. 

„        Nicolaaszoon  (notaris).  278,  304,  311,  313,  317,  405. 

„        to  Noertberghe.   284,  286,  301,  302,  318,  319. 

„        des  Pelsershuis  (in  de  Keyzerssteeg  te  Zwolle).  287. 

„  „    Poertersweer  (in  de  Costerstraat  te  Zwolle.)  312. 

Wernigerode  (bibliotheek).   CXXIX1. 
Werra  (rivier).   132 2. 

Wesel  (Johannes  van,  of  Johannes  Wesalia.  Zie  Johannes. 
Wesep  (Jacobus  Lap  de).   Zie  Lap. 
Weser  (rivier).   132  *. 
Wesselus  de  Groningen.  155 8.  Zie  Gansfoort  (Wessel). 


Digitized  by 


Google 


664 
Westendorp   (N.,  predikant  te  Losdorp).   CXIX,   CXX, 

cxxm,  cxxiv,  cxxv. 

Westerhof  bij  Dalfsen  (klooster  der  Regulielre  kanunniken). 

XIX. 
Westerholt  (Johan).  Zie  Johannes  Westerwolt. 
Westerwolt,  Westerwolde  (Johannes).   Zie  Johannes. 
Westfalen  (balye  van,  landkommandeur).   384,  386,  388, 

392.   Zie  Boedelswynge  (Henrick  van). 
Weteringe  (Kleine,  in  het  kerspel  van  Dalfsen).  375. 
Weteringhe.   335. 

„  (Henricus  ter).   Zie  Henricus. 

Wette  (Johan  van).   330. 

Wetter  (Henricus,  lid  van  het  Praterhuis  te  Zwolle,  1** 
rector  van  het  Fraterhuis  te  Albergen).   LXXTT,  XC, 
CXCIV,  CXCIX,  33»,  34,  36',  37',  222,  483. 
Wetzer  und  Welte.   776. 
Weverinck  (goed,  in  het  kerspel  van  Vorden  in  de  buur- 

schap  Linde).  474. 
Weynalt  Arentsz.   370. 
Wezel  (Praterhuis).   59  8. 

„      (Johannes).   Zie  Johannes. 
Wiardastate  (slot,  te  Goutum  bij  Leeuwarden).  XXIV1. 
Wicher  van  Vasen.   376  K 
Widenbrugghe   (Johannes,  familiaris  Domus  Clericorum, 

confessor  Domus  Conventus).   CXCI,  20 2,  8,  44. 
Wiferding,  Wyfferding  (goed  te,  in  het  kerspel  van  Kaalte 
en  de  buurschap  Lindert).   302,  318. 
„  (die  Brake,  stuk  land  in).   318. 

Wii.   Zie  Wije. 

Wilde  (Henricus,  subprior  in  Windesheim).  499. 
Wilhelm  (broeder  van  Gerberich,  vrouw  van  Egbert  Otte- 
soen).   477. 
„         van    Dottinchem    (te    Deventer,    leenheer    van 

Splytloeffleen).   344,  401. 
„         van     Lochem     (gevolmachtigde    van    bisschop 
Frederik  van   Blankenheim  op  het  concilie  van 
Constanz,  pastoor  van  Deventer).   106*. 
Wilhelmus  (pater,  conventuaal  van  het  Rijken-Fraterhuis, 
overgeplaatst  in  het  Maatklooster  te  Zwolle). 
C&XV. 


Digitized  by 


Google 


665 


Wilhelmus  de   Buscoducis  (bedienaar  van  bet  officium  B. 
Magdalenae  te  Zwolle).    414,  468,  464. 
„  Cornelii  (procurator  en  rector  van  het  Frater- 

huis  te  Zwolle).   CCXIV,  404. 
'„  Gelrie,   Ghelrie    (lid    van    het  Fraterhuis   te 

Zwolle,  rector  van  het  zusterconvent  te  Griet 
en  Op  die  Maet).   21 ,  171  en  6,  410. 
„  de    Groenighen    (lid    van    het   Fraterhuis    te 

Zwolle,    lBte    rector    van    het   Fraterhuis   te 
Groningen).   92,  101. 
„  Henrici  (notaris).   499,  501,  514. 

„  Huls  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  73. 

„  Rees  (lid  van  het  Fraterhuis  te  Zwolle).  92, 

117,  119. 
„  de  Zweten.   Zie  Zweten. 

„  van  Utrecht.   9l,  281. 

Willem  toe  Avereng.   354,  356. 

„        van  Borne  (kinderen  van).   881. 
„        van  's  Hertogenbosch.   Zie  Wilhelmus  de  Busco- 
ducis. 
„        Oelrixzoen.  2,  27  S  292.      . 
„        van  Vollenhoe  (vicaris  te  Zwolle).   369. 
„        Willemszoon.   286. 

„        Wolterssoen  (rechter  ter  Heyne).   330,  331. 
„        van  Zweten.   Zie  Zweten. 
Willeumier  (Mr.  C.  M.  J.)   CXXI  \ 
Willibrordus  (Sint).   5. 

Willigenkampken  (onder  Mastenbroek).  394. 
Wilsum  (kerspel).   304,  393,  403. 

„        (predikant  te).   Zie  Visch  (W.  J.)   CXIX. 
„        (schulte).   Zie  Dirck  de  Zuere. 
Windesem.  Zie  Windesheim. 

„  (Meinoldus  de).   Zie  Meinoldus. 

Windesemmerslag  te  Mastenbroek.  297,  450. 
Windesheim  (klooster  te,  Monasterium  Sancte  Mariae). 
I,  II,  LH,  LXII,  CVHI,  CXI,  CXXXVI, 
CXXXVII,  17,  23,  954,  96,  101,  103»,  118— 
119,  126»,  150,  151,  153,  158,  162,  165,  167, 
170  en  *,  174  en  *,  185, 193—195,  200,  202,  205, 
229,  230,  238,  259,  271,  367 !,  367,  386,  464,  465. 


Digitized  by 


Google 


666 


Windesheim  (Begraafplaats  van  de  Fraterhecren  uit  Zwolle). 
LXXVIII,  28,  43,  68,  954,  96,  148. 
„  (buurt  van).   CXXXVin. 

„  (kanunnik  te).  Zie  Petrus  van  Gouda,  Taets 

(Jacobus,  de  Traiecto). 
„  (kapittel  van).  CXXXVII»,  102»,  529,  531,  535. 

„  (generale  kapittel  van).   CXCVII. 

„  (Windesheimer  Congregatie).  XLIX3,  CXIX1, 

CXCV,  8»,  17',  173». 
„  (kloosters).  Zie  Sint  Agnietenberg,  Bethleem 

te   Zwolle,  Bodingen,  Frenswegen,  Hasker- 
convent,   Lunekerke,  Nemus  B.  Mariae  Vir- 
ginis,  Sylo. 
„  (kloostervereeniging).  Zie  Windesheimer  con- 

gregatie. 
„  (leden).    Busch   (Johannes).    Huls  (Arnold), 

Vos  (Johan,  prior  superior). 
„  (prior  van).  XXII,  LXVIII,  21,  39*,  47  en*, 

49»,  50,  55 l,  106»,  126,  173»,  202,  206,  277, 
'463—465,  499. 
„  (prioren).    Zie   Keynkamp  (Werner),  Jacobus 

de  Goch,  Johannes  van  Naaldwijk,  Johannes 
Balen,  Nicolaus  de  Harderwijk,  Rudolphus 
de  Vollenho,  Theodoricus  Gravie,  Vos  (Johan) 
van  Heusden,  Vornken  (Willem). 
„  (supprior,  Wilde  (Henricus). 

„  (Bette  van).   Zie  Bette. 

„  (Griete  van).  Zie  Griete. 

„  (Meynold  van).   Zie  Meynold. 

„  (Witte  van).   Zie  Witte. 

Windesheimers,  CXC. 
Windesim.   Zie  Windesheim. 

Windesym  (erf,  toebehoorende  aan  Johan  Zwarten).  330. 
Wisselensis  decanus.   122. 

„  praepositus  (oom  van  Albert  Paep  van  Calcar). 

122. 
Wissinksguet,  Wyscingsguet ,   Wyssangeguet  (in  de  ker- 
spelen  van  Wijhe   en  Heino).  373,  375,  388,  397.  Zie 
Wyssynck  (hoeve). 
Witfoet  (Stephanus,  perpetuus  vicarius  te  Utrecht).   488. 


Digitized  by 


Google 


667 


Withagen  (in  de  buurschap  Oesterholte).  304,  317. 
Witte  Lubbertsguet  (in  het  kerspel  van  Wijhe  en  de  buur- 
schap Herxen).   350,  468. 
„      van  Windesheim.   CIX,  CXXXIL,  CXCIX,  25*,  26, 
46,  275,  293—299,  302,  311,  312. 
Wittecoep  (Jacobus,   Thome   filius,  priester  en  bedienaar 
van    het   altaar  in   het   Hospitaal   te  Zwolle). 
LUI,   LXVII,   CVHI,   72,   8  en1,   10  en  4,  11, 
12  \  \  279,  281—283,  285^  286. 
„  (Johannes).   81. 

Witteroc  (Johan).    279,  286. 

Witvoet  (Wilhelmus,  uit  Vollenhoven,  procurator  Domus 
Parve,    vicarius    der   Sint   Laurentiuskapel   te   Zwolle, 
biechtvader  in  het  Oude  Convent).   20  en  2,  154  en  4,  5, 
198,  202.  Zie  Witfoet. 
Woelky.    134*. 

Woensel  (klooster  Marienhage  te).   1304. 
Woerde  (Geerbrich  ten ,  zuster).   Zie  Geerbrich. 
Woerden.  XXVI2. 

Woirden  (Arnoldus  Claessoen  van).   Zie  Arnoldus. 
Woldrichem  (Albertus).   Zie  Albertus. 
Wolf  (Jacobus,    lid   van   het   Fraterhuis  te  Hulsbergen, 
biechtvader  der  Reguliere  kanunnikessen  en  der  zusters 
van  den  Derden  regel  van  Sint  Franciscus  te  Harder- 
wijk).  1038. 
Wolff  (J.  A.)  1604. 
„      (Johan).  394. 
Wolter  van  Brenen  (schepen  van  Zwolle).   477,  478. 

„         „    Oy   (ambtman   van   het  kapittel  van  Essen). 
373,  374,  380,  468. 
Wonder  (Johan).  482. 
Wonne  (Gheert  ter).   Zie  Gheert. 
Wonstorp.   Zie  Wunstorf. 

Wrede  (Jacob  die).   339,  350,  468.   Zie  Gheertruyt. 
„       (Johan  de).   331—333,  358,  359,  468. 
„       (Seyne  die,  rechter  te  Heino).   339. 
Wredenhuys,  in  het  kerspel  Heino.   383. 
Wreede  (Arnoldus  de).   397. 
„       (Arent  die).  374. 
„        (Luke  die).   374. 


Digitized  by 


Google 


668 


Wreedo  (Willem).  468. 

„        (Wychman  die).  350. 

Wiinerstorp.  Zie  Wunstorf. 

Wannendorpe.  Zie  Wunstorp. 

Wunsdorf  in  Hannover.   XXXVIII  *,  XXXIX  K 

Wunstorf  (Berthold  de,  voghed  te).   XXXIX'. 

Wurtemberg.   CLXXXIV. 

Wybbe  (vrouw   van   Johan   Evyrtkenssoen  in  den  Drufel 
te  Zwolle).   382. 

Wybrands  (A.  W.)   99*. 

Wychering  (Mr.  Johan,  proost  van  Oeinerze).  354. 

Wyck  (Jacobus).  Zie  Jacobus. 

Wijhe  (kerspel  van).  48*,  302,  309,  314,  316,  332,  334, 341, 
349—351,  355,  360,  367,  368,  370—372,  374-376, 
378—380,  383,  388,  389,  401,  467-469.  Zie  Bremmeier 
(hof  ten),  Deventer  (Costerieland  van  het  kapittel 
van),  Duerkampken,  Hagelstucke,  Harxermarke, 
Henelkolck,  Herxen  (buurschap),  Heuvellcolck,  Hol- 
termanshuis,  Hondenbergesslach,  Jonferenslach,  Koe- 
dijk, Leerebroek,  Marke  (opper),  Noertberghe,  Notere- 
gued,  Obbergen  (hoeve),  Schephorst,  Schephorst, 
Sciphorst,  Scoelgraven,  Splytlofsguet  of -leen,  Soest- 
weteringhe,  Styneslach  van  Ittersum,  Utermarck, 
Waerslagh,  Weteringe,  Witte  Lubbertsguet,  Wy- 
moerde,  Zuytberch. 
„      (kerk  van).  334. 

„      (rechters).  Zie  Gherlich  Blomendall,  Jacob  Blomendal. 
„      (schulte  van).   Zie  Albert  van  Vilsteren. 
„      Zie  Egbertus  ter  Beec  de  Wii. 
„      (Eyfje  van).   Zie  Eyfje. 

Wyert,  Weert  (Gherardus).   Zie  Gherardus. 

Wyferding  (Dirck ,   burger   der  stad  Deventer).   601 ,  351 , 
353,  355,  356. 

Wy  fier  ding  (goed).   Zie  Wiferding. 

Wyldenslagh  (in  Leerebroeck).   374. 

Wylhelmus  (priester).   473. 

Wyllem  Cleyssoen.   365. 

Wylsem,  Wilsem.   Zie  Wilsum. 

Wymoerde,  buurschap  in  het  kerspel  Wije.   316. 

Wijn  (Van).   30». 


Digitized  by 


Google 


669 


Wyndelts  (J.  W.)  W. 

Wyndesem,  Wyndesheim,  Wyndesim  en  Wyndesym.  Zie 

Windesheim. 
Wijngaard  des  Heeren  of  Proosdij  op  het  Zand  (klooster 

te  Pingjum,  later  te  Bolsward).   1028. 
Wynken  de  Dragher,  Drager.   288,  292,  808. 

„         Goltsmid.   Zie  Goltsmid. 
Wynsem  (buufschap  in  het  gericht  Zwolle).   386. 

„       (klooster  te).  Zie  Windesheim. 
Wynsumerbroeck.   386. 
Wynsemerstouwe.   386. 

Wyscingsguet,  Wyssangeguet.   Zie  Wissinksguet. 
Wyssynck  (hoeve).   388,  389. 
Wyt  (Johannes,  de  Zonsbeeck).   30,  32 ',  225,  226. 
Wijtman  (Evert  van,  rentmeester  van  Salland).  Zie  Evert. 

„         (Jacob  van).   Zie  Jacob. 
Wijtmen  (Evert  van,  richter  te  Zwolle).   Zie  Evert. 

„         (Herman  van).   Zie  Herman. 

„         (Johan  van).   Zie  Johan. 
Wytmerslagh  te  Mastenbroek.   294,  296,  316. 


Xanten    (Gerhardus    van),    of  Xanctis   (Gerardus).    Zie 
Gerhardus. 

Y  zie  I. 
Z  zie  8. 


Derde  Serie.    Wkrrew  N°.  13.  43 


Digitized  by 


Google 


REGISTER  VAN  DE  ZEGELS. 


Adrianus   Breda  (notaris).    325   (1423),   328  (1433),   329 

(1434),  381  (1500),  424  (1534). 
Agnietenberg,  St  (klooster-zegel).   376  (1497). 
Alberghen  (convents-zegel).   472  (1486). 
Albert  ter  Lynthorst.   385  (1503). 
Arnoldus  ten  Hove  (notaris).  471  (1486). 
Aerndt  Hendrickssen.   472  (1486). 
Arnt  van  Herwerden.   378  (1497). 
Bakker  (Werner).   283  (1384). 
Beylen  (Bernardus  de).   Zie  Bernardus. 
Bernardus  de  Beylen  (notaris).   417  (1491),  418  (1492). 
Bernd  van  Yrt  (schepen  te  Zwolle).   285  (1385). 
Bernt  van  Holthusen  (schulte  te  Zutphen).   474  (1504). 
Byngeren  (Gheert  van).   Zie  Gheert. 
Bijrman  (Henric).   283  (1384). 
Blankemhem  (Frederik  van).    Zie  Frederik. 
Blomendael  (Gheerloch,  richter  te  Wijhe).   372  (1486). 
Blomendal  (Jacob,  richter  te  Wijhe).  335  (1442). 
Bodiker  (Henrick).   364  (1478). 
Boedelswynge   (Henrick    van,    ambtman    der    abdis   van 

Essen).   384  (1503),  386  (1505),  388  (1509),  393  (1513). 
Breda  (Adrianus).   Zie  Adrianus. 
Brenen  (Wolter  van).   Zie  Wolter. 
Bronchorst   (Geryt   van,  kanunnik  van  Oudemunster  te 

Utrecht).  292  (1394). 
Bryncke  (Henrick).   365  (1479). 
Busch  (Herman  ten,  schepen  te  Zwolle),  327  (1429). 


Digitized  by 


Google 


671 

Busche  (Tyman  ten)  366  (1481),  (schepen  te  Zwolle).  367 

(1482),  369  (1483). 
Bussche  (Gerbrand  ten,  rentmeister  in  Salland).  302  (1401), 
312  (1406). 
„       (Johan  ten.)  379  (1499). 
„       (Wolter  ten,  schepen  te  Zwolle).  478  (1553). 
Camferbeke   (Dirick,    ridder,   ambtman   in  Salland).   348 
(1457  N°  78  en  79). 
„  (Steven,  rentmeester  in  Salland).  468  (1481). 

Camphusen  (Spaen  van).   370  (1486),  472  (1486). 
Keppel  (Deric  van).   Zie  Deric. 

Clerkehuys  of  Praterhuys  te  Zwolle.  334  (1442),  347  (1456), 
360  (1460),  362  (1473),  363  (1473),  379  (1499),  398(1519), 
404  (1559),  472  (1486). 
Koeckman  (Evert).   379  (1499),  (schepen  te  Zwolle).   387 

(1506),  392  (1511). 
Coeckman  (Johan).   392  (1511). 

Conradus  de  Hengelo  (notaris).  449  (1403),  452  (1403). 
Koteken  (Dirck,  schepen  te  Zwolle).   327  (1429). 

„        (Gheerd,  schepen  te  Zwolle).   387  (1506). 
Coevorden  (rechter  te).  Zie  Entenich  (Johan  van). 

„  (gerichtslieden  te).   Zie   Mey   (Herman),   Peer- 

boom (Bernier  ten). 
Kruisheeren  (prior-generaal  der).  Zie  Helmicus. 
Kute  (Ludeken).  330  (1436.) 
Kuten  (Willem).   372  (1486). 
Dalfsen  (rechter  te).   Zie  Oesterhave  (Henrick  van  den), 

Sticker  (Gheert). 
Deric  van  Keppel  (drossart  in  Salland).  319  (1418). 
Derlevoirde  (Albert  van).   375  (1497). 
Deventer  (scholtz  te).   Zie  Doetinchem  (Willem  van). 

„        (zegel  van  den  officiaal  van  den  aartsdiaken  van 
Sint  Lebuinus).   458  (1536),  515  (1401). 
Doetinchem  (Willem  van).   Zie  Willem. 
Drynen  (Reynerus  van).  Zie  Reynerus. 
Duesterbeke  (Werner,  schepen  te  Zwolle).  367  (1482). 
Egbert  Zegherssoen  (rechter  te  Oesterholte).  336  (1443). 
Entenich  (Johan  van,  rechter  te  Covorden).   327  (1430). 
Essen  (Henrick  van,  ridder).  334  (1442),  350  (1459). 
„      (Rijque  van).   378  (1497). 


Digitized  by 


Google 


672 

Essen  (abdis  van).   Zie:  Overstem  (Meyne  van). 

„  (ambtman  der  abdis  van.)  Zie  Boedelswynge  (Hen- 
riek  van),  Everhardt  van  Tongeren,  Monter  (Her- 
man), Oy  (Wolter  van),  Post  (Frederik),  Wel  velde 
(Herman  van). 

„      (zegel  van  het  kapittel  van).   389  (1509). 
Everhardt  van  Tongeren  (ambtman  der  abdis  van  Essen). 

478  (1573). 
Versene  (Hughe   van,   geheeten  van  Vlederinghe,  rechter 

te  Oedmersnm).  482  (1405). 
Visscher    (Albertus,    vicaris    in    den    Dom    te    Utrecht). 

460  (1474). 
Vlederinghe  (van).  Zie  Versene. 
Florens  Radewijnszoon.   283  (1384). 
Voecht  (Johannes  die,  kanunnik  van  Sint  Jan  te  Utrecht). 

462  (1476). 
Frederik  van  Blankenhem  (episcopus  Traiectensis).  301  (1400). 
Vrese  (Jacob  die).   309  (1404). 
Vroude  (Johannes,  notaris).   324  (1421). 
Genemuiden  (burgemeester    van).    Zie    Gennep   (Johan), 

Johan  Egberts. 
Gennep  (Johan,  burgemeester  van  Genemuiden).  401  (1539). 
Gheetd  ter  Lynthorst.   385  (1503). 
Gheert  van  Byngeren.  363  (1473),  373  (1486> 
Ghysbert  van  Scerpenzeel.   387  (1507). 
Goch  (Jacobus).  Zie  Jacobus. 
Goesen  Dericksoen.  373  (1487). 
Gotfridus  Gooris  (notaris).   420  (1500). 
Grymme  (Werner,  schepen  te  Zwolle).   316  (1410). 
Gronde  (Johan  van  den).   283  (1384). 
Groote  (Gerrit  de).   283  (1384). 
Hacffordt  (Bernt  van).   474  (1504). 

Hacfoerde  (Jacob  van,  ambtman  in  Salland).  467  (1478). 
Harderwijk  (zegel  der  stad).  485  (1441),  486  (1442). 
Hasselt  (rechter  te).   Zie  Mulert  (Lubbert). 
Heino  (rechter  te.)  Zie  Ramelman  (Herman),  Rammelman 

(Henrick),  Willam  Wolterssoen. 
Hekeren  (Frederik  van,  geheeten  van  Rechteren).  366(1481). 
„        (Otto  van,  geheeten  van  Rechteren,  ridder).   361 
(1462),   361  (1468). 


Digitized  by 


Google 


673 

Helmicus  (prior  generaal  van  de  Kruisheeren).  511  (1424). 
Hengelo  (Conradus  de).   Zie  Conradus. 
Henric  Bernierssoen.   322  (1420). 

„       van   Wyo   (vicaris   van    Sint   Pitter  te   Utrecht). 
292  (1394). 
Henrick  Lubbert».  392  (1511). 
Herman  ten  Over.  308  (1404). 
Herwerden  (Arnt  van).   Zie  Arnt. 
Hoerne  (Jacob  ten.)  Zie  Jacob. 
Holthusen  (Bernt  van).   Zie  Bernt. 
Hove  (Arnoldus  ten).   Zie  ArnolduB. 
Yrt  (Bernd  van).   Zie  Bernd. 
IJsselmuiden  (ambtman  van).  Zie  Ittersum  (Johan  van)  en 

Zuere  (Herman  die). 
Jacob  ten  Hoerne.   373  (1487). 
Jacobus  Goch  (notaris).   345  (1456),   412  (1465). 
Johan  van  Twyckel.   473  (1493). 

„       Egberts  (burgemeester  van  Genemuiden).  401  (1539). 

„       Ludekenszone  (schepen  te  Zwolle).   288  (1393). 

„       Willemsoen.   322  (1420). 
Ittersim  (Robert,  schepen  te  Zwolle).   288  (1393). 

„        (Roelf,  rentmeester  in  Salland).   285  (1385),  287 
(1389). 
Ittersum  (Johan   van,   ambtman  van  IJsselmuiden).  365 
(1479),  394  (1513). 
„  (Seyne  van).   334  (1442). 

Lentferdipk  (Albertus,  notaris).   397  (1519). 
Lynthorst  (Albert  ter).  Zie  Albert. 

„         (Gheerd  ter).  Zie  Gheerd. 
Ludeken  Johanssoen  (rechter  te  Zwolle).  329(1435),  381  (1436). 

„        van  Rutenberghe.   385  (1503). 
Marienbosch  (zegel  van  het  klooster).  382  (1501). 
Mey  (Herman,  gerichtsman  te  Coevorden).   327  (1430). 

„     (WUlem).   387  (1507). 
Meynold  van  Windesheim.  294  (1396). 
Michael  Hertgerszoon  (notaris).   368  (1483). 
Monter  (Herman,  ambtman  der  abdis  van  Essen).  333  (1439). 
Mulert  (Gheert,  rentmeester  in  Salland).  468  (1481). 

„       (Lubbert,  rechter  te  Hasselt).   393  (1513). 

„       (Seyne.)  338  (1450;. 


Digitized  by 


Google 


674 


Noertberge  (Wemer  toe).   Zie  Werner. 

Oesterhave  (Henrick  van   den,   rechter  te  Dalfsen).  375 

(1497). 
Oy  (Wolter  van).   Zie  Wolter. 
Oosterhout  (rechter  te).    Zie  Egbert  Zegherssoen. 
Ootmarsum  (rechter  te).   Zie  Versene  (Hughe  van). 
Oudemonster.  Zie  Utrecht. 
Over  (Herman  ten).   Zie  Herman. 
Overstein  (Meyne  van ,  abdis  van  Essen).   389  (1509). 
Peerboom  (Bernier  ten,  gerichtsman  te  Covorden).  327  (1430). 
Poertflyet  (doctor  Johannes).   392  (1511). 
Poyng  (Gosen,  schepen  te  Zwolle).   283  (1383). 
Poppe  (Werner).   329  (1435). 

„      (Wycher).  366  (1481),  370  (1486). 
Post  (Frederik,  ambtman  der  abdis  van  Essen).  382(1436). 
Ramelman  (Herman,  rechter  te  Heino).  349  (1458). 
Rammelman  (Henrick,  rechter  te  Heino).  379  (1499). 
Bechteren  (van,    ridder.)    Zie   Hekeren    (Frederik    van). 
Hekeren  (Otto  van). 
„  (Adolf  van,  her  toe  Almeloe).    390  (1509). 

„         (Segher  van,  ambtman  in  Salland).   370  (1484). 
Regelinck  (Wolterus  Bernardi,  notaris).  489  (1466). 
Reynerus  de  Drynen  (cureyt  te  Zwolle).  292  (1394),  294 

(1396). 
Rogmunsschate  (Gerrijt).  283  (1384). 
Rutenberghe  (Ludeken  van).   Zie  Ludeken. 
Ruthger  Hermanssoen.  322  (1420).    . 
Salland  (drost  in).   Zie  Deric  van  Keppel. 

„      (ambtman  in).  Zie  Camferbeke  (Dirick),  Hacfoerde 

(Jacob  van),  Recht  eren  (Segher  van). 
„      (rentmeester  van).    Zie  Bnssche  (Gerbrand  ten), 
Camferbeke    (Steven),    Ittersim   (Roelf),   Mulert 
(Gheert),  Wijtman  (Evert  van). 
Scerpenzeel  (Ghysbert  van).   Zie  Ghysbert 
Symon  Peterss.   387  (1507). 
Snavel  (Albert).   322  (1420),    (burgemeester    van  Zwolle). 

479  (1485),  (schepen  te  Zwolle).  369  (1483),  370  (1486), 

455  (1414). 
Snavell  (Ruthger).   370  (1486). 
Splytloff  (Johan).  379  (1499). 


Digitized  by 


Google 


675 


Stelling  (Wolter  Hermanssoen).   336  (1443). 

Sticker  (Gheert,  rechter  te  Dalfsen.)  361  (1462),  361  (1463). 

„       (meyster  Henric).   309  (1404) ,  312  (1406). 
Stuerman  (Lambert).   283  (1384). 
Zuere  (Herman  die,  ambtman  van  Yselmuden).  345  (1453). 

„      (Johan  die).   364  (1478). 
Zulen  (Frederick  van,  van  Bleckenberch,  rechter  te  Om- 

men\  380  (1500). 
Zutphen  (schutte  te).   Zie  Bernt  van  Holthusen. 
Zwarte  (Gheerloghe).    330  (1436),   334  (1442),   347  (1456), 
349  (1458). 
„      (Johan.)  330  (1436),  349  (1459). 
Zweten  (Willem  van,  leenheer.)  371  (1486). 
Zwolle  (zegel  der  stad).  350  (1468),  369  (1484),  385  (1505), 
391  (1511). 
„      (burgemeester  van).   Zie  Snavel  (Albert). 
„      Zie  Clerckehuys. 

„      (cureyt  te).   Zie  Reynerus  de  Drynen. 
„      (rechter    te).    Zie   Evert   van   Wijtmen,   Ludeken 

Johanssoen. 
„  (schepen  der  stad).  Zie  Bernd  van  Yrt,  Brenen 
(Wolter  van),  Busch  (Herman  ten),  Busch  (Ty de- 
man  ten),  Bussche  (Wolter),  Koeckman  (Evert), 
Koteken  (Dirck),  Koteken  (Gheerd),  Duesterbeke 
(Werner),  Grymme  (Werner),  Johan  Ludekenszoon, 
Ittersim  (Rogert),  Poyng  (Gosen),  Tyver  (Johan 
Henrixsoen  van). 
Tyasen  (Gosen).   283  (1384). 

Tyver  (Johan  Henrixsoen  van,  schepen  te  Zwolle).  316  (1410). 
Tongeren  (Everhardt  van).  Zie  Everhardt. 
Traiectensis  Episcopus.  Zie  Frederik  v.  Blankenheim. 
Twyckel  (Johan  van).   Zie  Johan. 
Ummen  (rechter  te).  Zie  Zulen  (Frederick  van). 
Utrecht  (kanunnik    van    Oudemonster).     Zie   Bronchorst 
(Geryt  van). 
„        (kanunnik  van  Sint  Jan).  Zie  Voecht  (Johannes  die). 
„        (vicaris  in  den  Dom).   Zie  Visscher  (Albertus). 
„        (vicaris  van  Sint  Pieter).   Zie  Henric  van  Wijc. 
Wel  velde  (Herman  van,  ambtman  der  abdis  van  Essen). 
403  (1558). 


Digitized  by 


Google 


676 


Werner  Nicolaawoon  (notaris).   311  (1406),  317  (1414). 

„       toe  Noertberge.  319  (1414). 
Wijc  (Henrio  van).  Zie  Henric 
Wijhe  (rechter   te).    Zie   Blomendal  (Jacob),   Blomendael 

(Gheerloch). 
Wijtman,   Wijtrhen  (Evert  van,  rechter  te  Zwolle).  336 

(1443).  (rentmeester  in  Salland).   350  (1459). 
Willam  Wolterssoen  (rechter  te  Heino).   331  (1436). 
Willem  van  Doetinchem  (scholtz  te  Deventer).  401  (1538). 
Windesheim  (Meynold  van).   Zie  Meynold. 

„  (Witte  van).   Zie  Witte. 

Witte  van  Windesheim.  294  (1396),  312  (1406). 
Wolter  van  Brenen  (schepen  van  Zwolle).  477  (1553). 

„         „    Oy  (ambtman  van  Essen).   374  (1491). 
Wrede  (Henric).  333  (1439). 
„       (Johan  die).  333  (1439). 


Digitized  by 


Google 


AANVULLINGEN  EN  VERBETERINGEN  *)• 


Bladz.    XX   laatste   regel,   voeg   bij:   20.  Zutphen.  (Heer- 
Hendrik-huis). 

Verder  heeft  aan  de  Broeders  te  Zwolle  nog  zijn 
ontstaan  te  danken  het  St.  Ursulen-convent  te  Neder- 
Elten,  gelijk  blijkt  uit  den  stichtingsbrief  dd.  1427 
October  25,  waarbij:  „Willem  van  Rees,  ritter,  Lybeth 
van  Rees,  zijne  vrouw  en  Willem  van  Rees,  heer 
Willemszoon ,  schenken  tot  een  eeuwige  offerande  slechtes 
uter  hand  staphants  afstaende  aan  heer  Jokan  van  Haerlem, 
rectoer  der  vergadering  der  devoter  joufferen  te  Swolle 
een  stuk  land  groot  1  Hollandsche  morgen,  gelegen  op 
hun  camp  bij  Heeshuijsen,  naast  het  dorp  van  Elten, 
opdat  hij  daarop  sticht  een  vergadering  of  convent  van 
devote  joufferen  en  vrouwspersonen  die  onsen  Heeren 
daar  sullen  dyenen  in  oerde  of  buten  na  vergaderinge 
manieren  op  welker  woninge  of  vergaderinge  heer  Johan 
ende  sine  nacomelinge  die  macht  ende  bewaringe  sullen 
hebben". 

Inventaris  van  het  Archief  van  het  Sint  Ursiden  Convent 
te  Neder  Elten  opgemaakt  door  P.  N.  van  Doorninck, 
Haarlem  1906,  No.  1. 

Bladz.  2,  reg.  15  v.  o.  staat:  prov.  Archief  van  Fries- 
land, lees :  Provinciale  Bibliotheek 
van  Friesland  (HS.  No.  686).  De 


1)  De  sedert  1900  verschenen  litteratuur,  die  niet  rechtstreeks  op 
de  Fraterhuizen  betrekking  heeft,  is  in  de  Aanvullingen  niet  opge- 
nomen. 


Digitized  by 


Google 


678 


levensbeschrijvingen  in  dit  HS. 
zijn  thans  uitgegeven  door  D.  A. 
Brinkerink,  onder  den  titel:  Bio- 
graphiën  van  beroemde  mannen 
uit  den  Deventer-kring.  In:  Archief 
van  het  Aartsbisdom  Utrecht,  dl, 
XXVII— XXIX. 
Bladz.    10,  reg.  18  v.  o.  staat:   Bijlage   III,   lees:  Bijlage 

Hl,  No.  3. 
„     .26,    „     19  v.  o.  staat:  Lamberti  avond  (17  Sept), 
lees:   Sint  Laurentius  avond  (9 
Aug.) 

10  v.  o.  staat:   Bijlage   IV,    lees:   Bijlage 
III,  No.  14. 

11  v.  o.  staat:  Bijlage  V,  VI,  lees:  Bijlage 
III,  No.  13. 

8  v.  o.  staat:  Bentlnck,   lees:  Bentinck. 

8  v.  o.  staat:  Bijlage  XVIII,  lees:  Bijlage 
III,  No.  43. 

6  v.  o.  staat:  Bijlage  XVIa,  lees:  Bijlage 

III,  No.  32. 
19  v.  o.  staat:  Bijlage  XVI h,  lees:  Bijlage 
III,  No.  86. 

9  v.  o.  staat:  Bijlage  XVIa,  lees:  Bijlage 
III,  No.  32. 

8  v.  o.  staat:  1436,  lees:  1448. 
16  v.  o.  Deze  liederen  zijn  uitgegeven  in : 
Duyse,  F.  van,  Het  oude  Neder- 
landeche  lied.  3e  deel.  'sGraven- 
hage  en  Antwerpen  1907,  blz. 
2205—2217. 
19  v.  o.  staat:  Bijlage  XVIc,  lees:  Bijlage 

III,  No.  36. 
5  v.  o.  staat:  Bijlage  XVI f,  lees:  Bijlage 
III,  No.  84  en  85. 
22  v.  o.  staat:  1454,  lees:  1451. 
4  v.  o.  staat:   Bijlage   VI,   lees:  Bijlage 
III,  No.  16. 
96,    „       3  v.  o.  staat:  Bijlage  VIII,  lees:  Bijlage 
III,  No.  20  en  No.  39. 


» 

26, 

» 

» 

27, 

» 

31, 
45, 

1) 

» 

48, 

» 

» 

51, 

W 

» 

51, 

» 

1) 

56, 

57, 

V 

» 

60, 

» 

60, 

89, 
96, 

Digitized  by 


Google 


679 


Bladz.  102  noot  3.  In  de  provincie  Friesland  hadden  de 
Johanniters  maar  één  klooster  n.1.  de  commanderij  Het 
Hospitaal,  bij  Sneek.  Het  klooster  Wijngaard  des  Heeren 

was  een  proosdij  van  de  orde  van  Premonstreit. 
Bladz.  113,  reg,    3  v.  o.  staat  noot,  lees:  noot  5. 

„      133,  laatste  regel  v.  o.  staat:  in  de  Bijlagen,  lees: 
Bijlage  XV,  No.  2. 

„  137,  reg.  10  v.  o.  staat:  in  het  jaar,  lees:  in  het 
jaar  1473. 

„  171,  „  17  v.  o.  staat:  Bijlage,  lees:  Bijlage  IV, 
No.  7. 

„  174,  „  11  v.  o.  staat:  Vgl.  de  Bijlagen,  lees:  Zie 
Register  op:  Zwarte. 

„      199,    „     18  v.  o.  staat:   Istersum,   lees:   Ittersum. 

„      212,    „       2  v.  o.  staat:  5  Februari,  lees:  4  Februari. 

„  256,  „  17  v.  o.  staat:  „ut  duo  vel  tres  habeant 
tunicas  de  nigro  panno".  Zonder 
eenigen  twijfel  zal  hier  gelezen 
moeten  worden  de  „de  griseo 
panno".  Immers  dit  blijkt  reeds 
uit  het  voorafgaande:  „Vitamus 
omnes  deferre  uniformem  colorem, 
ne  aliquis  possit  nobis  de  uni- 
formitate  habitus  calumniari". 
Bovendien  vermeldt  de  Voecht 
uitdrukkelijk  van  enkele  paters 
b.v.  van  Dirk  van  Herxen  (p.  52) 
dat  hij  „in  vestitu  griseo  com- 
munis panni  humillime  incessit". 
Vgl.  ook  p.  177  hetgeen  verhaald 
wordt  van  Hendrik  van  Herxen. 

„      285,  No.      6  staat:  Maart  5,  lees:  Maart  14. 

„      288,  No.    11  staat:  September  19,  lees: September  13. 

„  313,  No.  34  staat:  dd.  1494  September  19,  lees: 
1394  September  13. 

„  313,  No.  34,  35,  staat:  notaris  oorkondt,  lees  hier 
en  in  volgende  regesten:  instrumen- 
teert. 

„      314,  No.    36  staat:  Januari  2,  lees:  Januari  1. 

„      328,  No.    51  staat:  Clostersstege,  lees:Costersstege. 


Digitized  by 


Google 


680 


Bladz.  329, 

No. 

53  staat 

„      340, 

No. 

71  staat 

„      350, 

No. 

83  staat 

„      351, 

No. 

84  staat 

»      366, 

No. 

99  staat 

„      372, 

No. 

110  staat 

„      372, 

No. 

110  staat 

„      402, 

No. 

162  staat 

„      404, 

No. 

166  staat 

„      466, 

No. 

2  staat 

„      473, 

No. 

9  staat 

„      479, 

No. 

1  staat 

„      482, 

No. 

2  staat 

„      522, 

No. 

6  staat 

„      528, 

No. 

8  staat 

Augustus  17,  lees :  Augustus  18. 
Januari  26,  lees:  Januari  27. 
1468,  lees:  1460. 
Januari  22,  lees:  Januari  23. 
Frederik  13,  lees:  Februari  13. 
Styne,  lees:  Syne. 
Koerman,  lees:  Koecman. 
December  12,  lees:  October  17. 
Chricti,  lees:  ChristL 
ten  Brussche,  lees:  ten  Bussche. 
Februari  22,  lees:  Februari  21. 
Januari  12,  lees:  Januari  10. 
November  13,  lees:  November  15. 
1486  Juli,  lees:  1486  Juli  11. 
1501  Maart  8,  lees:  1502,  Maart  8. 


Digitized  by 


Google 


INHOUDSOPGAVE. 


Bladz. 

Inleiding I— CCXII. 

Lijst    der   Rectoren   van   iiet  Domus   Clericorum   te 

Zwolle CCXIII— CCXIV. 

Narratio  inchoationis  status  mostri 1—212. 

Bijlage  I.    Fragment    kronijkje    uit    het   Frensweger- 

handschrift 215—288. 

„  II.    Censuetodines  Domus  Clericorum  en  verdere 

stukken  rakende  het  huiselijke  bestuur   .    239 — 278. 
„  III.    Oorkonden  betreffende  de  eigeudommen  van 

het  huis 279—404. 

„  IV.    Oorkonden     betreffende    den    afstand    van 

goederen  door  de  Fratres 405—424. 

„              V.    Oorkonden   betreffende  de  geestelijke  voor- 
rechten Tan  het  Fraterhuis 425—448. 

„  YI.    Oorkonden  betreffende  de  vicarie  van  Sint 

Gregorius 449—458. 

„  VII.    Oorkonden  betreffende  het  officium  van  Sint 

Jan  Baptist 459—462. 

„  VIII.    Oorkonden   betreffende  het  officium  van  de 

H.  Magdalena 463—465. 

„  IX.    Oorkonden  betreffende  de  arme  klerken  en 

scholieren 466—478. 

„  X.    Oorkonden  betreffende  het  Domus  Di  vit  urn 

scolarium  .    .    .    .    % 479—481. 

„  XI.    Oorkonden    betreffende    het   Fraterhuis   te 

Albergen 482—483. 

„  XII.    Oorkonden    betreffende    het   Fraterhuis   te 

Hulsbergen 484. 

„  XIII.    Oorkonden    betreffende    het    Fraterhuis   te 

Harderwijk 485—486. 

„  XIV.    Oorkonden    betreffende    het    Fraterhuis   te 

Groningen 487—489. 

„  XV.    Oorkonden  betreffende  het  Fraterhuis  te  Gul  m    490 — 498. 


Digitized  by 


Google 


682 

Bladz. 
Bijlage     XVI.    Juridische    adviezen    ten    gunste    van    de 

Broederschap 499—511. 

„        XVII.    Kerkelijke    goedkeuringen    en    voorrechten 

der  Broederschap 512—539. 

„       XVIII.    Formulier    tot  de  opname   in   de  gebeds- 
verbroedering der  Broederschap  ....  540. 

Register 541—669. 

Register  van  de  zegels 670— 676l 

Aamvullingen  en  verbeteringen 677—680. 


Digiti 


zedby  G00gle 


UITGAVEN 

VAK  HET 

HISTORISCH  GENOOTSCHAP  TE  UTRECHT. 


KRONIJK.  1846-1876. 


2*jaargang.(#)/(5. 

3e  jaargang  .  -  (2. 

4C  jaargang  .  -  (3, 

5e  jaargang  . 

6e  jaargang  . 

7e  jaargang  . 

8*  jaargang  . 

9e  jaargang  . 
10e  jaargang  . 
U«  jaargang  . 
12e  jaargang  . 
13e  jaargang  , 
14e  jaargang  . 
15e  jaargang  • 
I6e  jaargang  . 


-  (6, 

-  (6. 

-  (6. 

-  (5. 

-  (6. 

-  (6, 

-  (3, 
-(3. 

-  (4, 

-  (5. 
-(4, 
-(5. 


.-) 
70) 
70) 
-) 
.-> 
40) 
80) 
,80) 
,80) 
,20) 
,60) 
,80) 
.10) 
,60) 
.40) 


1.50, 

1.50. 

2.50 

2.50, 

2.—. 

3.—. 

3. 

3.—, 

3.—, 

1.— 

1.— , 

1.50. 

1.50, 

1.50. 

1.50. 


17e  jaargang 
I8e  jaargang 
19e  jaargang 
2Ue  jaargang 
21e  jturgang 
22e  jaargang 
23e  jaargang 
24e  jaargang 
25*  jaargang 
26«  jaargang 
27e  janrgang 
28e  jaargang 
29e  jaargang 
30J  jaargang 
3i    jaargang 


,  ƒ  (5.80) 
.  -  (6.60) 
.  -  (7.40) 
.  -  (7.20) 
.  •  (7.60) 
.  -  (7.20) 
.  -  (9.20) 
.  -  (9.40) 
.  -(10.70) 
.  -  (8.00) 
.  -  (8.20) 
.  -  (6.20) 
.  -  (8.30) 
.  -(10.30) 
.  -  (8.40) 


1.50. 
1.50. 
2.—. 
2.—. 
2.—. 
2.—. 
2.50. 
2.50. 
3.— . 
2.50. 
2.50. 
2.50. 
2.50. 
3.—. 
2.50. 


BERIGTEN.  1846-1863. 


le  deel.  !•  stuk.  ƒ (3.40) 


le  deel.  2C  stuk. 
2e  deel.  le  stuk. 
2e  deel.  2C  stuk. 
3e  deel.  le  stuk. 
3e  deel.  2e  stuk. 
4e  deel.  le  stuk. 


(2.20) 

•  (2.20) 
(3.80) 

■(«.—) 
■  (3.—) 

•  (3.-) 


1.50. 
1.50. 
1.50. 
3.80. 
1.50. 
1.50. 
2.—. 


4*  deel.  2«  stuk. 
5*  deel.  le  stuk. 
5e  deel.  2e  stuk. 
6e  deel.  le  stuk. 
6e  deel.  2e  stuk. 
7e  deel.  1«  stuk. 
7e  deel  2C  stuk. 


ƒ  (2.50) 

-  (3.20) 

-  (2.50) 

-  (2.50) 

-  (2.10) 

-  (5.50) 

-  (6.50) 


1.50. 
1.50. 
1.— . 
1.— . 
1.— . 
1.50. 
2.50. 


CODEX  DIPLOMATICUS. 
eerste  8EBIE.  (in  4°.)  1848.  1  deel.  M.  9.60/5.20. 

TWEEDE    SEBIE.    (iN    8°.)     1852—1863. 

1'deel.l*  afd.  ƒ  (3.75) 
le  deel.  2«  afd.  -  (3.10) 
2e  deel.  l«afd.  -  (6.20) 
2e  deel.  2»  afd.  -  (3.20) 
3'deel.leafd.  -  (6.50) 


2.50. 

3«deel.2«  afd.  ƒ  (3.40) 

1.50. 

2.50. 

4edeel.le  afd.  -  (3.10) 

1.50. 

3.50. 

4C  deel.  2C  afd.  -  (5.20) 

1.50. 

2.—. 

5«deel  .     .     .  -(12.00) 

4.—. 

2.—. 

6»  deel  .     .     .  -  (1.20) 

1.— . 

(*)  De  eerste  jaargang  is  niet  in  druk  rerechenca. 


Digitized  by 


Google 


BIJDRAGEN  EN  MEDEDEELINGEN.    1878-1006. 


1«  deel    . 

.    ƒ  (5.20) 

2.50. 

15*  deel    .    . 

.    / 

4.90. 

2e  deel   . 

.     -  (5.20) 

2.50. 

16*  deel    .     . 

4.75. 

3*  deel    . 

.    -  (5.20) 

2.50. 

17»  deel    .    .    < 

4.—. 

4'  deel    . 

.    -  (8.80) 

4.—. 

18*  deel    .    . 

,     . 

5.75. 

5*  deel   . 

.    -  (5.40) 

3.—. 

19«  deel    .    . 

.    . 

5.25. 

6*  deel   . 

...    ƒ 

6.—. 

20'  deel    .     . 

. 

3.25. 

7«  deel   . 

5.— . 

21*  deel    .    .    , 

• 

4.50. 

8*  deel  • 

•    •    •     • 

3.60. 

22e  deel    ;    . 

,    . 

4.90. 

9'  deel   . 

• 

6.10. 

23°  deel    .    . 

,    , 

4.90. 

10*  deel   . 

•     •    •     • 

5.80. 

24'  deel    .    .    . 

. 

5.25. 

11'  deel   . 

.     .    . 

6.60. 

25*  deel    .     . 

. 

5.90. 

I2e  deel   . 

.     .    . 

4.10. 

26e  deel    .    . 

,     . 

4.50. 

13*  deel   . 

5.—. 

27e  deel    .    . 

. 

6.50. 

14°  deel  . 

...     - 

3.80. 

28*  deel    .    .    . 

• 

6.50. 

Register  op  de  Kronijk  van  1846— 1854.  1857.  ƒ  (5.80)  1.50. 
Register  op  de  onderwerpen,  behandeld  in  de 

Kronijk,    de   Berigten  en  den  Codex  diplo- 

maticus  (1877) -  (1.80)  1.50. 

WEBKEN. 

HIKUWI     SERIE. 

1.  Annalea  Egmundani ƒ  (1.20)  1. — . 

2.  Verbaal  van  de  ambassade  naar  Engeland. 

1685 -  (1.80)  1. 

3.  Memoriën  van  Roger  Williams    ....  -  (2.10)  1. — ■ 

4.  Kronijken  van  Emo  en  Menko  .    .    .    .  -  (3.70)  1.50, 

5.  Hortensius,  Opkomst  en  ondergang  van 

Naarden -  (4.50)  1.50. 

6.  Kronijk  van  Holland  van  den  Clerc  nten 

laghen  landen  bi  der  see -  (2.30)  1.—, 

7.  Kronijk  v.EggerikEggesPhebens.  1565-1594  -  (2.40)  1.—. 

8.  Verwijs,  De  oorlogen  van  Albrecht  van 

Beieren  met  de  Friezen  ........  (9.80)  2.50. 

9.  Verbaal    van    de   ambassade   naar   Dene- 
marken, enz.  1625 -  (2.30)  1.—, 

10.  Verbaal  v.  d.  ambassade  n.  Engeland.  1625  .  -  (1.90)  1.*-, 

11.  Brieven  van  J.Wtenbogaert  1.(1584-1618)   -(4.00)  1.50, 

12.  Brieven  v.  J.Wtenbogaert  II  1.(1618-1621)  -(2.80)  1.— , 

13.  Memorials  of  P.  P.  J.  Quint  Ondaatje.    .  -  (4.00)  1.50, 

14.  Verhooren  van  Hugo  de  Groot   .    .    .     .  -  (4  80)  2. — , 

1 5.  Brieven  v.  J.  Wtenbogaert.  11 2.  (1621-1626)  -  (5.50)  2.—. 

16.  Memoriën  van  Cornelis  Pieterszoon  Hooft.  -  (4.90)  2. — , 


Digitized  by 


Google 


17.  Brieven  v.J.Wtenbogacrt.  Ml.  (1626-1627)  ƒ  (6.50)    2.—. 

18.  Onderzoek  omtrent  de  Middelburgsche  be- 
roerten van  1566  en  1567 -  (3.40)     1.50. 

19.  Brieven  v.J.Wtenbogaert.  III 2.  (1628-1629)  -  (8.20)     2.50. 

20.  Brieven  v.  Joh.  Wtenbogaert.  III  3.  (1630).  -  (6.10)     2.—. 

21.  De  rekeningen   der  grafelijkheid   van  Hol- 
land. I -  (5.80)     2.50. 

22.  Brieven  v.J.Wtenbogaert.  III 4.  (1631-1 644)   -  (4.50)     4.50. 

23.  Journaal     van    Constantijn    Huygcns    den 

zoon.    1688—1696  I -  (6.70)     G.70. 

24.  De  rekeningen   der  grafelijkheid   van  Hol- 
land. II -  (7.20)     2.50. 

25.  Journaal    van    Constantijn    Huygens    den 

zoon.    1688—1696.  II -  (7.90)     7.90. 

26.  De  rekeningen   der  grafelijkheid  van  Hol- 
land. III -  (6.20)     2.50. 

27*     Brieven  van  en  aan  J.  D.  van  der  CapeMtn 

van  de  Poll -(10.80)     3.—. 

2/6.  Brieven  van  en  aan  J.  D.  van  der  Capellen 

van  de  Poll.  (Aanhangsel.) -  (1.40)     1.—. 

28.  Bomblius,  Bellum  Trajectinum   ....   -  (1.40)     4. — . 

29.  De   rekeningen   der  grafelijkheid  van  Zee- 
land. 1 -  (6.80)     3.—. 

30.  De  rekeningen   der  grafelijkheid  van  Zee- 
land. 11 -  (5.30)     3.—. 

31.  Mullier,    Lijst  van   Noord-Nederlandsche 

kronijken -  (1.40)     4. — . 

32.  Journalen    van   Constantijn   Huygens   den 

zoon.    1673—1678    .     .     . -  (3.50)     3.50. 

33.  Negociations    de    D'Avaux    a    la  tour  de 

Suède.   1693—1693.  I -  (8.00)     2.50. 

34.  Negociations  de  D'Avaux.  II -  (5.40)    2.—. 

35.  Negociations  de  D'Avaux.  III  4.      ...   -  (5.60)     2.—. 

36.  Negociations  de  D'Avaux.  UI  2.      ...  -  (3.90)     4.50. 

37.  Brieven   van   Lionello  en  Suriano  en   ver- 
slag   van   Trevisano   aan   den  Senaat  van 

Venetië.   1616—1620 -  (6.10)     3.50. 

38.  Brieven  aan  R.  M.  van  Goens.  I.    ...   -  (6.60)     3.50. 

39.  Dagverhaal  van  Jan  van  Riebeek.  I.  (1652- 

1655) ,   .   -  (7.80)     7.80. 

40.  Rijmkroniek  van  Melis  Stoke.  I.      ...   -  (5.00)     2.50. 

41.  De   geschillen   over  de  afdanking  van  het 

krijgsvolk.  1649— 1650 -(5.40)     2.50. 

Derde  Serie.    Web  ken  N*.  43.  44 


Digitized  by 


Google 


42. 
43. 
44. 

45. 
46. 

47. 

48. 
49. 

50. 
51. 

52. 
53. 
54. 
55. 

56. 
57. 

58. 
59. 
60. 

61. 


1. 

2. 

3. 
4. 


6. 


Rijmkroniek  van  Melis  Stoke.  11.     .    •     .  f 

Brieven  aan  R.  M.  van  Goens.  II.    :     . 

Brieven  van  Jhr.  Arend  van  Dorp.  I.  .    . 

Memorien  v.  Mr.  D.  v.Bleyswijk.  1 734 — 1755 

Journalen  van  Constantijn  Huygens  den 
zoon.  1680—1632 ;     .     . 

Correspondentie  van  Lodewijk  van  Nassau 

Kroniek  van  Sicke  Benninge 

Narracio  de  Groninghe,  de  Thrente  et  de 

Govordia 

Brieven  van  Jhr.  Arend  van  Dorp.  II. 

Documents  coneernant  les  relations  entre  Ie 
duc  d'Anjou  et  les  Pays-Bas.  I.  (1576-1578). 

Resolutien  van  de  vroedschap  van  Utrecht 
betreffende  de  akademie.  1632—  1812  .  . 
De  registers  en  rekeningen  van  bet  bisdom 

Utrecht.  1325—1336.  I 

De  registers  en  rekeningen  van  het  bisdom 

Utrecht.  1325—1336.  II 

Documents  coneernant  les  relations  entre  Ie 
duc  d'Anjou  et  les  Pays-Bas.  II.  (1578-1579) 

Brieven  aan  R.  M.  van  Goens.  III  .    .    . 

Documents  coneernant  les  relations  entre  Ie 
duc  d'Anjou  et  les  Pays-Bas.  111.(1 579-1 581 ) 

Dagverhaal  v.  Janv.Riebeek.il.  (1656-1658) 

Dagverhaal  v.  Jan  v.  Riebeek.  III.  ( 1 659-1662) 

Documents  coneernant  les  relations  entre  Ie 
duc  d'Anjou  et  les  Pays-Bas.  IV.  (1 581-1 583). 

Documents  coneernant  les  relations  entre  Ie 
duc  d'Anjou  et  les  Pays-Bas.  V.  (4583-1584). 

DEED  E     BISII. 

Fr.  Dusseldorp,  Annales.  1566—1616  . 

De  oudste  stadsrekeningen  van  Dordrecht. 
1284—1424 


Het  oudste  cartularium  van  het  sticht  Utrecht 

Brieven  van  Willem  V  aan  Van  Lijnden  van 
Blitterswyk 

Lettres  de  Pierre  de  Groot  a  Abraham  de 
Wicquefort.   1668—1674 

Rekeningen  van  de  gilden  van  Dordrecht. 
1438—1600 


(4.80) 
(4.60) 
(6.60) 
(4.50) 

(2.20) 
(2.90) 
(2.40) 

02.10) 
(7.80) 


2.50. 
1.50. 
3.-. 
3.—. 

2.20. 
2.90. 
2.40. 

2.10. 
2.50. 

6.80. 

7.—. 

7.30. 

8.—. 

6.25. 
3.—. 

8.90. 
8.—. 
8.—. 

4.50. 

8.50. 

7.50. 

2.40. 
4.60. 

3.50. 

5.25. 

2.80. 


Digitized  by 


Google 


7.  H.    Bontbiiantrl  ,    De    regeeringe   van 
Amsterdam.  1653—1672.  I /     5.50. 

8.  H.    Bontsmantbl,     De    regeeringe    van 

Amsterdam.  1653—1672.  II -     6.—. 

9.  Rekeningend. stad  Groningen  u.d.  16e eeuw.  -     4. — . 
10.     Briefwisseling   tusschen  de  gebroeders  Van 

der  Goes.  1659—1673.  I -     G.~ . 

12.     Diarium  Everardi  Bronchorstii.  1591—1627.  -     2.40. 

14.  Gedenkschriften  van  Gijsbert  Jan  van  Har- 

denbroek.  1747—1780.  I -     G.50. 

15.  Brieven  van  Nicolaes  van  Reigersberch  aan 

Hugo  de  Groot -     7.50. 

16.  Collectanea  van  Gerardus  Geldenhauer 
Noviomagus •     3.75. 

17.  Gedenkschriften  van  Gijsbert  Jan  van  Har- 
denbroek.   1780—1781.  II -     7.50. 

18.  Brieven  van  Johan  de  Witt.  1650— 165/.  I.  -     6.50. 

19.  Notulen  der  Staten  van  Holland,  gehouden 

door  Hop  en  Vivien.    1Ö71— 1675.    .     .  -     5.50. 

20.  Wil  lel  mi,  eapellaui  in  Brederode,  postea  ino- 

nachi  et  procuratoris  Ëgmondensis  Chronicon.  -     3.90. 

21.  Diarium  van  Arend  van  Buchell  ....  -     7. — • 

22.  Register   op  de  Journalen  van  Constant  ijn 

Huygens  Jr -     3.90. 

23.  Journalen  van  de  admiralen  Van  Wassen aer- 
Obdam  en  De  Ruyter  gedurende  hunne 
scheepstochten  in  de  Deensche  wateren 
1658—1660 -     3.50. 


Abraham  db  WicauBFOKT,  Histoire  des  Provinces- 

Unies  des  Pau-Bas.  4  vol -  2G. — . 

Bullarium  Trajkctknsk.  2  torn -  24. — • 

Verslag    van   de   algemeene  vergadering  der  leden 

op  16  April  1895 -    0.00. 

Vbrslao  van   de   algemeene  vergadering  der  leden 

op  20  April  1897 •     0.90. 

Vbrslao   van  de  algemeene   vergadering  der  leden 

op  14  April  1903 


Bbpalinosn  over  de  uitgave  van  handschriften.     • 

Bepalingen  over  bet  uitgeven  van  handschriften, 
betrekking  hebbende  op  de  nieuwe  geschiedenis  • 

Catalogus  der  boekerij  van  het  Historisch  Genoot- 
schap.   3e  uitgave.  (1872) 

Ie  Supplrmbnt  op  den  Catalogus  der  boekerij  van 
het  Historisch  Genootschap  (1882) 

2e  Supplbmbnt  op  den  Catalogus  der  boekerij  van 
het  Historisch  Genootschap  (1895) 


0.90. 
0.25. 

0.20. 

1.60. 

1.10. 


2.10. 


Digitized  by 


Google 


UITGAVEN 

VAN    HET 

HISTORISCH  GENOOTSCHAP  TE  UTRECHT  »). 


Lijst  van  Koord  Nederlandsche  kronijken ,  met  opgave 
van   bestaande   handschriften  en  litteratuur.     Door  S. 

Muller  Fz.     1880 f  (1.40)    1.—. 

Volledige  lyst  Tan  alle  Noord-Nederlandsche  kronijken  en  weg- 
wij  ser  door  de  bestaande  handschriften  van  uitgegevene  en  onuit- 
gegevene  kronijken. 

Annales  Egmundani.     1863 f  (1.20)    1.—. 

Oudste  bron  Toor  de  geschiedenis  Tan  het  graafschap  Holland. 

Rijmkroniek  van  Melis   Stoke.    Uitgegeven  door  W.  G. 

Brill.  2  deelen.     1885 f  (9.80)   5.—. 

Belangrijk  Terhaal  Tan  een  grafelij  ken  klerk  omtrent  de  geschiedenis 
Tan  de  {laatste  tijden  Tan  het  Hollandscho  en  het  optreden  Tan 
het  Henegouwsohe  huis. 

Willelmi ,  capellani  in  Brederode ,  postea  monachi  et  pro- 
curatoris    Egmondensis    Chronicon.      Uitgegeven    door 

C.  Pijnacker  Hordijk.     1904 f  3.90, 

Nieuwe  uitgaaf  Tan  dese  belangrijke  kroniek  (vervolg  der  Egmon- 
dische  kronieken)  volgens  het  eenig  bekende  handschrift. 

Eronijk  van  Holland  van  een  ongenoemden  geestelijke 
(gewoonljjk  genaamd  Eronijk  van  den  Clerc  uten  laghen 
landen  bi  der  see).     1867 f  (2.30)    1.—. 

Eronijk,  waarvan  de  tekst  nauw  verwant  is  aan  de  Hollandsche 

vertaling  der  belangrijke  krongk  Tan  Beka. 

Hbkrioüs  Bomblius,  Bellum  Trajectinum.     1878. 

Verhaal  Tan  de  gebeurtenissen,  die  aan  de  annexatie  Tan  het 
sticht  Utrecht  door  Earel  V  voorafgingen. 

Kronijken  van  Emo  en  Menko.    Uitgegeven  door  Feith 

en  Acker  Stratingh.     1866 f  (3.70)   1.50. 

Belangrijkste  bron  voor  de  oudste  geschiedenis  Tan  Friesland 
vooral  Toor  de  sociale  historie. 


1)  Dese  inhoudsopgave  der  uitgaven  Tan  het  genootschap  bedoelt 
alleen  den  hoofdinhoud,  niet  den  Tolledigen  inhoud  der  werken  te 
vermelden. 


Digitized  by 


Google 


Quedara  narracio  de  Groninghe ,  de  Thrente ,  de  Covordia 
et  de  diversie  aliis  sub  di vergis  episcopis  Trajecten- 
sibus.   uitgegeven  door  O.  Pijnacker  Hordijk     1888. 

ƒ  (2.10)  2.10. 
Belangrijk  Toor  de  geschiedenis  Fan  Groningen  en  Drente  in  de 
12e  en  13e  eeuw.  uitgaaf  volgens  een  handschrift,  dat  aan  de 
uitgevers  der  Monumenta  Gerxnaniae  onbekend  is  gebleven. 

De  kroniek  van  Sicke  Benninge.  1*  en  2°  deel  (kroniek 
van  Van  Lemego).  Uitgegeven  en  met  kritische  aan- 
teekeningen  voorzien  door  J.  A.  Feith;  met  eene  inlei- 
ding van  P.  J.  Blok.     1887 f  (2.40)   2.40. 

Verhaal  van  een  hooggeplaatst  getuige  van  de  gebeurtenissen  te 
Groningen  in  de  15e  en  het  begin  der  16e  eeuw,  hier  voor  het 
eerst  op  betrouwbare  wgze  uitgegeven.  Ook  de  hier  overgeno- 
mene  kroniek  van  Lemego  over  de  15c  eeuw  is  het  werk  van 
een  tijdgenoot. 

-Het  oudste  cartularium  van  het  sticht  Utrecht.  Uitge- 
geven door  S.  Muller  Fz.     1892 f  4.60. 

Bevat  alle  keizeroorkonden  van  het  sticht  Utrecht  en  alle  andere 
giftbrieven  uit  de  oudste  tydeu  van  het  bisdom. 

Bullarium  Trajectense.  Romanorum  Pontificum  diplomata 
nsqne  ad  Urbanum  Papam  VI  in  veterem  episcopatum 
Trajectensem   destinata.    Edidit   Gisb.    Brom.    2    tomi. 

1891,  92 ƒ24.—. 

Volledige  verzameling  'van  de  in  het  pauselijk  arohief  aanwezige 
oorkonden,  betrekking  hebbende  op  het  bisdom  Utrecht 

De  rekeningen  der  grafelijkheid  van  Holland  onder  het 
Henegouwsche  huis.  Uitgegeven  door  H.  G.  Hamaker. 
3  deelen.     1875—78 f  (19.20)   7.50. 

De  rekeningen  der  grafelijkheid  van  Zeeland  onder  het 
Henegouwsche  Huis.    Uitgegeven  door  H.  G.  Hamaker. 

2  deelen.     1879,80 ƒ  (12.10)   6.—. 

Oudst  bewaarde  rekeningen  van  de  Hollandsche  graven,  overrijk 
aan  bizonderheden  betreffende  de  geographische,  administratieve 
en  sociale  toestanden  van  Holland  in  de  veertiende  eeuw. 

De  registers  en  rekeningen  van  het  bisdom  Utrecht.  1325 — 
1336.  Uitgegeven  door  S.  Muller  Fz.  2  deelen.    1889, 91. 

f  15.30. 
Eenige  bron  voor  de  kennis  van  de  administratie  van  het  bisdom 
Utrecht  in  het  begin  van  de  veertiende  eeuw. 

De    oudste  stadsrekeningen  van  Dordrecht.   1284—1424. 
Uitgegeven  door  C.  M.  Dozy.    1891  ....    ƒ  2.40. 
Bevat  o.  a.  de  eenige  stadsrekeningen  uit  de  dertiende  eeuw,  die 
in  Nederland  bewaard  syn. 


Digitized  by 


Google 


Rekeningen    van  de  gilden  van  Dordrecht.   1438 — 1600. 
Uitgegeven  door  J.  C.  Overvoorde.    1894  .     .    f  2.80. 
Benige  bewaarde  middeleeuwsche  rekeningen  van  Nederlandsche 
gilden,  Tan  belang  voor  de  kennis  Tan  de  inrichting  dezer  cor- 
poraties. 

Rekeningen  der  stad  Groningen  uit  de  16e  eeuw.    Uitge- 
geven door  P.  J.  Blok      1896 f  4.-. 

Geven  een  volledig  overzicht  Tan  de  administratie  der  stad  Gro- 
ningen in  de  eerste  helft  der  zestiende  eeuw. 

E.  Vkrwijs,  Do  oorlogen  van  hertog  Albrocht  van  Beieren 
mot   de   Friezen   in   de  laatste  jaren   der'XIVe   eeuw. 

1869 ƒ  (9.80)   2.50. 

Bewerking  Tan  deze  belangrijke  episode  der  Nederlandsche  ge- 
schiedenis, voornamelijk  getrokken  uit  de  grafelijkheidsrekeningen 
Tan  Holland. 

G.  Gkldekhaueb    Noviomagü8,   Collectanea.    Uitgegeven 
door  J.  Prinsen  J.Lz.    1901 f  3.75. 

Aanteekeningen  en  opstellen  Tan  den  bekenden  humanist,  be- 
langrijk voor  de  kennis  Tan  zijn  tijd ,  vooral  voor  de  geschiede- 
nis der  hervorming  en  voor  de  gebeurtenissen  in  het  bisdom 
Utrecht. 

Onderzoek    van    's  Konings    wege   ingesteld   omtrent   de 
Middelburgsche  beroerten  van  1566  en  1567.  Uitgegeven 

door  J.  Van  Vloten.     1873 f  (3.40)    1.50. 

Zeer  belangrijke  bron  voor  de  geschiedenis  van  de  hageprecken, 
den  beeldenstorm  en  het  eerste  gewapende  verzet  tegen  de  Span- 
jaarden in  Zeeland. 

Correspondentie  van  en  betreffende  Lodewijk  van  Nassau 
en  andore   onuitgegeven  documenten.     Verzameld  door 

P.  J.  Blok.     1887 f  (2.90)   2.90. 

Bevat  o.  a.  de  onuitgegeven  apologie  van  Lodewijk,  de  rechter- 
hand van  zijn  broeder  prins  Willem  van  Oranje,  en  eene  corres- 
pondentie betreffende  zijne  onderhandelingen  met  het  Fransche  hot 

Horteksius,    Over    de   opkomst    en    don    ondergang   van 
Naarden.      Uitgegeven    door    Peerlkarop   en   A.   Perk. 

1866 f  (4.50)    1.50. 

Dit  geschrift  van  Lambertus  Hortensius,  rector  der  Latynsche 
■chool  te  Naarden,  is  vooral  merkwaardig  om  de  mededceltngen 
over  het  begin  van  den  80-jarigen  oorlog  en  het  uitvoerig  ver- 
haai  van  het  uitmoorden  van  Naarden  door  de  Spanjaarden  (1572). 

Memoriën  van  Hoger  Williams.   Uitgegeven   door  J.    T. 

Bodel  Nyenhuis.     1864 f  (2.10)   1.—. 

Merkwaardig  voor  de  oorlogsgeschiedenis  der  jaren  1572 — 1574; 
de  achrljver  was  ooggetuige  der  gebeurtenissen  in  de  eerste  jaren 
van  den  opstand  tegen  Spanje. 


Digitized  by 


Google 


Brieven  en  onuitgegeven  stukken  van  Jonkheer  Arend 
van  Dorp,  heer  van  Maasdam.  Uitgegeven  door  J.  B.  J.  N. 
ridder  Do  van  der  Schueren.    2  deel  en.     1887,  88. 

f  (14.40)  5.50. 
Papieren  van  een  handlanger  Tan  prins  Willem  I,  belangrijk 
voor  de  intieme  geschiedenis  van  den  opstand  tegen  Spanje. 

Documents  concernant  les  relations  ontre  Ie  duc  d'Anjou  et 
les  Pays-Bas.  (1576—1584.)  Publiés  par  P.  L.  Muller 
et  Alph.  Diegerick.  5  vol.  1889—99.  .  .  .  f  34.95. 
Volledige  bronnenuitgave  betreffende  de  tusschenkomst  van  den 
hertog  Tan  Anjou,  broeder  van  Hendrik  III»  in  de  zaken  van 
den  Nederlandachen  opstand  en  de  aanneming  Tan  de  souvereini- 
teit  over  de  Nederlaudsche  gewesten. 

Kronijk  van  Eggerik  Egges  Phebens.     1565—1594.    Uit- 
gegeven door  H.  O.  Feith      1867.    .    .    f  (2.40)    1.—. 
Groningsche  kron\jk  van  een  onpartijdigen  hervormingf gezinde, 
bron  Tan  Emmius. 

Uittreksel  uit  Francisci  Dusseldorpii  Annales.  1566 — 1616. 

Uitgegeven  door  R.  Fruin.     1894 f  7.50. 

De  geschiedenis  Tan  den  opstand,  door  een  katholiek  tijdgenoot 
geschreven. 

Diarium  van  Arend  van  Buchell.  Uitgegeven  door  G.  Brom 
en  L.  A    van  Langeraad.  1907 f  7.—. 

Zeer  belangrijk  voor  de  kennis  der  oudheden,  der  zeden  en 
gewoonten  in  het  laatst  der  16<*«  eeuw,  voornamelijk  te  Utrecht. 

Diarium  Everardi  Bronchorstii  sive  Ad  versaria  omnium 
quae  gesta  sunt  in  academia  Leidensi,  1591—1627. 
Uitgegeven  door  J.  C.  Van  Slee.     1898.     .     .     f  2.40. 

Curieuse  aanteekeningen  over  het  onderwijs  en  het  leven   aan 

de  Leidsche  academie. 

Brieven  van  Lionello  en  Suriano  uit  Den  Haag  aan  Doge 
en  Senaat  van  Vonetiö  in  1616 — 1618,  benevens  Verslag 
van  Trevisano  betreffende  zijne  zending  naar  Holland 
in  1620.     1883 f  (6.10)   3.50. 

Merkwaardige  brieven  van  de  bekende  Venetiaansche  diplomaten 

over  de  geschillen  tijdens  het  bestand. 

Momoriën   en    adviezen    van   Cornelis  Pieterszoon  Hooft. 

1871 f  (4.90)   2.-. 

Belangrijk  voor  de  geschiedenis  van  Amsterdam  in  de  jaren 
1578—1620  en  voor  de  houding  van  deze  stad  in  de  godsdien- 
stige geschillen. 


Digitized  by 


Google 


Yerhooren  en  andere  bescheiden  betreffende  het  rechts- 
geding van  Hugo  de  Groot.  Uitgegeven  door  R.  Frnin. 

1871 f  (4.80)   2.-. 

Belangrijk  voor  de  kennis  van  den  strijd  tusschen  de  twee  groote 
staatspartijen  in  het  begin  van  de  republiek,  waarbij  G-rotina 
eene  belangrijke  rol  vervulde. 

Brieven  en  onuitgegeven  stukken  van  Johannes  Wten- 
bogaert.  1584—1644.  Uitgegeven  door  H.  C.  Rogge.   7 

deelen.     1868/74 ƒ  (37.60)   12.50. 

Deze  correspondentie  van  den  bekenden  Remonstrant«chcn  hof- 
prediker  Tan  prins  Maurits  is  in  de  eerste  plaats  belangrijk  voor 
de  geschiedenis  van  de  kerkelijke  woelingen  tijdens  het  bestand. 

Verbaal  van  de  ambassade  van  Aerssen,  Joachimi  en  Bur- 
mania  naar  Engeland.  1625.     1867    .    .    f  (1.90)   1.—. 
Bevat  de  onderhandeling  over  een  verbond  van  onderlinge  be- 
scherming na  het  afspringen  van  het  huwelijk  tusschen  den  soon 
van  den  Engelschen  koning  en  eene  Spaansche  prinses. 

Verbaal  van  de  ambassade  van  Gaspar  van  Vosbergen  bij  den 

koning  van  Denemarken ,  den  Neder-Saxischen  kreits  en 

den  koning  van  Zweden.  1625.    1867    .    f  (2.30)   1.—. 

Behelst  de  onderhandelingen  over  een  verbond  tegen  den  keiier 

en  den  koning  van  Spanje  in  het  begin  van  den  Dertigjarigen  oorlog. 

Brieven  van  Nicolaes  van  Reigersberch  aan  Hugo  de 
Groot.  1902 ƒ  7.50. 

Bdangryk  voor  de  geschiedenis  van  De  Groot;  bevat  voorts  eene 
reeks  van  gewichtige  berichten  over  de  toestanden  in  Nederland 
in  de  jaren  1622—1643. 

Resolutiën  van  de  vroedschap  van  Utrecht  betreffende 
de  Academie.  Uitgegeven  door  J.  A.  Wijnne  en  Lucie 
Miedema.  1888,  1900 f  7.—. 

Met  een  uitvoerige  inleiding  over  de  inrichlingeu  van  hooger 
onderwijs  te  Utrecht  vóór  1636. 

Abraham  de  Wicqüefort,  Histoire  des  Provinces-Unies  des 
Païs-Bas,  depuis  Ie  parfait  establissement  de  eet  estat 
par  la  paix  de  Munster.  4  volumes.  I.  1861.  II.  1864. 
III.  1866.   IV.  1874 f  26.—. 

De  beste  gelijktijdige  geschiedenis  van  de  Nederlanden  in  de 
tweede  helft  der  seventiendo  eeuw  door  een  diplomatiek  agent. 

De  geschillen  over  de  afdanking  van  het  krijgsvolk  in  de 

Yereenigde   Nederlanden   in   de  jaren    1649  en   1650. 

Toegelicht  door  J.  A.  Wijnne.    1885.    .    f  (5.40)  2.50. 

De  bekende  geschillen  van  het  jaar  1650  worden  hier  toegelicht 

uit  onbekende  stukken  uit  het  Huis-archief  van  H.  M.  de  Koningin. 


Digitized  by 


Google 


Brieven  van  Johan  de  Witt.  1650—1657(1658).  I.  Bewerkt 
door  Kobert  Fruin,  uitgegeven  door  G.  W.  Kernkamp. 

1906 f  6.50. 

Zeer  belangrijke  bron  voor  de  binnen-  en  buitenlands che  geschie- 
denis Tan  de  Republiek  gedurende  de  eerste  stadhouderlooze 
periode  en  voor  de  kennis  van  het  particulier  leven  van  den 
Raadpensionaris. 

Dagverhaal  van  Jan  van  Riebeek,  commandeur  aan  de  Kaap 
de  Goede  Hoop.  1652—1662.  3  deelen.  1884—93.   f  23.80. 
Merkwaardig  verhaal  van  den.  stichter  der  Kaapkolonie  omtrent 
de  geschiedenis  Tsn  dese  kolonie. 

H.  Bontemantel,  De  regeeringe  van  Amsterdam,  soo  in 
't  civiel  als  crimineel  en  militaire.     1653 — 1672.     Uit- 
gegeven door  G.  W.  Kernkamp.  2  deelen.  1897.    f  11.50. 
Gedenkschriften  Tan  een  Amsterdamsen  regent  uit  den  tijd  Fan 
Jan  de  Witt,   belangrijk  voor  de  kennis  van  de  regeering  en  de 
regeeringsintriges  Tan  Amsterdam. 

Journalen  van  de  admiralen  van  Wassenaer-Obdam  en 
de  Ruyter  gedurende  hunne  scheepstochten  in  de 
Deensene  wateren,   1658—1660.    Uitgegeven  door   G. 

L.  Grove.  1907 f  3.50. 

Eigenhandige  journalen  der  beide  admiralen  behelzende  het 
dagelijksch  relaas  tbd  het  voorgevallene  gedurende  hun  Ter  blij  f 
in  de  Deensche  wateren,  waar  s\j  den  koning  Tan  Denemarken 
in  den  Noordschen  oorlog  assistentie  kwamen  verleen  en. 

Lettres  de  Pierre  de  Groot  è,  Abraham  de  "Wicquefort. 
1668—1674.  Publiées  par  F.  J.  L.  Kramer.  1894.  f  5.25. 
Brieven  Tan  P.  De  Groot,  den  soon  Tan  Hugo  De  Groot ,  Toor- 
namelijk  loopende  OTer  de  Keulsche  Tredeshandeling  in  1673. 

Notulen,  gehouden  ter  Statenvergadering  van  Holland 
door   Hop   en   Vivien.    1671—1675.    Uitgegeven    door 

N.  Japikse.     1904 f  5.50. 

Uitvoerige  mededeelingen  over  het  voorgevallene  bjj  het  nemen 
der  resolutiën  in  de  Staten-vergadering  Tan  Holland  gedurende 
deze  belangrijke  jaren. 

Journalen  van  Constantijn  Huygens  den  zoon.  1673 — 1678. 
1881 ƒ  (3.50)   3.50. 

Journalen  van  Constantijn  Huygens  den  zoon.  1680—1682 
en  1649—1650.     1888 ƒ  (2.20)   2.20. 

Journaal  van  Constantijn  Huygens  den  zoon.  1688 — 1696. 

2  deelen.     1876 f  (14.60).    14.60. 

Journalen  van  den  secretaris  Tan  Willem  III,  hoogst  belangrijk 
Toor  de  kennis  Tan  personen  en  de  zedengeschiedenis  Tan  de 
laatste  helft  der  zeventiende  eeuw. 


Digitized  by 


Google 


Register  op  de  Journalen  van  Constanten  Huygens  Jr. 

f  3.90. 
Onmisbaar  bjj  het  gebruik  der  Journalen. 

Verbaal  van  de  buitengewone  ambassade  naar  Engeland 

in  1685.    1863 f  (1.80)   1.—. 

Gewichtig  voor  de  kennis  van  de  verhouding  der  republiek  tot 
koning  Jakob  II  na  diens  troonsbestijging  en  den  opstand  Tan 
Monmouth  en  styne  aanhangen. 

Nógociations  du  comte  D'Avaux,  ambassadeur  k  la  cour 

de  Suède,  pendant  les  années  1693,  1697,  1698.  Publiées 

par  J.  A.  Wijnne.  4  volumes.  1882,  83.    ƒ  (22.90)   8.—. 

Belangrjjk  Yoor  de  geschiedenis  Tan  de  diplomatieke  betrekkingen 

der  mogendheden  ten  t(jde  Tan  den  Negenjarigen  oorlog. 

Memorien  van  Mr.  Diderik  van  Bleyswijk,  burgemeester 
van  Gorinchem.  1734 — 1755.  Uitgegeven  door  Theod. 
Jorissen.     1887 f  (4.50)   3. — . 

Belaogryk  toot  de  geschiedenis  Tan  de  familieregeering  en  de 

regentenintriges  in  de  steden  Tan  Holland. 

Gedenkschriften  van  Gijsbert  Jan  van  Hardenbroek, 
1747—1780.  I,  II.   Uitgegeven  door  F.  J.  L.  Kramer. 

1901,  2 ƒ14.—. 

Dagboek  Tan  een  hooggeplaatst  edelman,  aan  het  hof  der  stad- 
houders rerkeerende  en  dagelijks  met  alle  invloedrijke  personen 
omgaande. 

Brieven  van  en  aan  Joan  Derck   van  der  Capellen  van 
de  Poll.  Uitgegeven  door  W.  H.  De  Beaufort.  Met  aan- 
hangsel door  J.  A.  Sillem.  2  deelen.  1879.  f  (12.20)  4.—. 
Brieren  van  den  bekenden  adellijken  patriotsohen  leider,  hoogst 
belangrijk  voor  de  geschiedenis  Tan  de  jaren  176S — 1784. 

Brieven  aan  R.  M.  van  Goens  en  onuitgegeven  stukken 
hem  betreffende.  3  deelen.  1884—90.  f  (14.20)  8.—. 
Belangrijk  Toor  de  autobiografie  Tan  B.  M.  Van  Goens  en  Toor 
de  kennis  Tan  zyne  verhouding  tot  de  stadhouderlijke  partij. 
Berst  bovendien  eene*  uitgebreide  correspondentie  met  buiten- 
landsche  geleerden. 

Brieven  van  prins  Willem  Y  aan  baron  Yan  Lijnden  van 
Blitterswijk.  Uitgegeven  onder  toezicht  van  F.  De  Bas. 
1893 ƒ3.50. 

Vertrouwelijke  brieven  Tan  den  prins  aan  s\jn  vertegenwoordiger 

als  eerste  edele  in  Zeeland. 

Memorials  and  times  of  Peter  Philip  Juriaan  Quint  On- 

daatje.   By  Mrs.  Davies f  (4.—)    1.50. 

Biographie  Tan  den  bekenden  Utrechtschen  patriot  Tan  1784  en 
Tolgende  jaren. 


Digitized  by 


Google 


KRONIJK. 

BBRSTB     SERIE. 

Ie  jaargang.    (Is  niet  in  druk  verschenen.) 

He  jaargang.     1846 f  (5.—)    1.50. 

Behelst  tal  Tan  bijzonderheden  over  historische  personen,  kerke- 
lijke zaken,  universiteitsweien  enz.  —  Inventaris  van  brieven  uit 
het  archief  der  voormalige  Tij  f  kapittelen  te  Utrecht  (1380— 
1513).  —  Kleine  historische  mededeelingen  enz.  enz. 

Ille  jaargang.     1847 f  (2.70)   1.50. 

Vervolg  van  den  inventaris  der  brieven  uit  het  archief  der  voor- 
malige vijf  kapittelen  te  Utrecht  (1514,  1515).  —  Ycle  wetens- 
waardigheden over  arohaeologie,  genealogie,  archief  wezen.  — > 
Verklaring  van  spreekwijzen  (dialecten)  en  spreekwoorden  enz.  enz. 

IVe  jaargang.     1848 f  (3.70)  2.50. 

Verschillende  brieven  van  prins  Willem  I,  Paulus  Meruia  (min- 
nebrief), Wtenbogaert  e.  a.  —  Vervolg  van  den  inventaris  der  5 
kapittelen  (1516,  1517).  —  Mededeelingen  over  Gzaar  Peter  en 
zflne  vrouw  e.a.  — Toestand  der  archieven  van  Nijmegen,  Utrecht, 
Groningen,  Dordrecht  en  andere  steden  enz.  enz. 

Ve  jaargang.    1849 f  (6.—)   2.50. 

Inventarissen  Tan  verschillende  stads- archieven.  —  Brieven  Tan 
David  van  Bourgondié,  Philips  II,  prins  Willem  I,  Hugo  De 
Groot,  e.  a.  —  Bijdragen  tot  de  geschiedenis  van  het  Neder- 
landsche  zeewezen  en  krijgs wezen  (1618)  enz.  enz. 

TWX1DK     SERIE. 

Vle  jaargang.    1850 f  (6.—)   2.—. 

Inventarissen  van  verschillende  archieven  van  steden,  gerechten 
en  gasthuizen.  —  Brieven  o.  a.  van  Adolf  en  Karel  van  Gelder 
(1456—1477),  Christiaan  II  van  Denemarken  (1525),  Karel  V 
(1537),  Philips  II  (1561,  67),  E.  Leoninus  (1581),  prins  Wil- 
lem I  (1582),  Manrits  van  Nassau  (1600)  e.  a.  —  Bijzonderheden 
over  Utrechtsche  bisschoppen ,  hertogen  van  Gelre  e.  a. ;  over  den 
vredehandel  te  Utrecht  (1713);  over  aflaatgelden,  papiermerken 
enz.  enz. 

Ylle  jaargang.    1851 f  (6.40)   3.—. 

Inventarissen  van  archieven.  —  Academie  te  Franeker.  —  Middel- 
eeuwsche  kerkgebouwen  in  Friesland  en  Groningen.  —  Graftombes 
in  Germaanschen  smaak  en  in  dien  der  Renaissance.  —  Tien 
brieven  betreffende  de  Geldersche  aangelegenheden  in  1535— 
1537.  —  Brieven  van  bekende  personen;  genealogiën  enz.  enz. 

THIe  jaargang.    1852 f  (6.80)   3.—. 

Reproductie  van  den  „Almanach  nae  den  nieuwen  ende  ouden 
styi.    Opt  Jaer  ons  Hoeren  M.D.XCVIII",  in  12*  te  Delft  bij 


Digitized  by 


Google 


Bruyn  Harman».  —  19  brieven  Tan  Anna  Tan  Xgmond  aan  haren 
broeder  Maximiliaan.  —  Keuken-rekening  Tan  de  grafelijkheid  Tan 
Hollaud  en  Zeeland.  1401.  —  Stukken  otct  de  Oost-Indisch* 
Compagnie.  —  Emigreerende  families  nit  Antwerpen  naar  Mid- 
delburg. 1586  ena.  ene. 

IXe  jaargang.    1853 f  (6.80)  3.—. 

Belangrijke  onderschepte  Portugeeeche  briefwisseling.  1634.  — 
Stukken  Tan  Jan  Pietersz.  Coen  OTer  den  handel  in  Indië.  1622, 
1623.  —  Fragmenten  Tan  oude  kronieken*  —  Journaal,  gehouden 
te  Batavia  door  den  directeur-generaal  Ph.  Zwart  1636.  —  Chro- 
nologische opgave  der  oorkonden  otct  de  13e  en  l4e  eeuw  in 
het  stads-archief  te  Harderwijk.  —  Bijdragen  tot  de  geschiedenis 
Tan  het  geschut  wezen  (1491 — 1528).  —  Brieven;  genealogische 
medtdeelingen  enz.  ena. 

Xe  jaargang.    1854 f  (6.80)   3,—. 

Uiterste  wil  Tan  prins  Maurits.  —  Eenige  merkwaardige  Ton- 
nissen. 1524—1645.  —  Handel  op  PerziS  en  de  golf  Tan  Ben- 
galen- 1633.  —  Stukken  over  de  Oost-Indische  Compagnie.  — 
109  Brieven  Tan  Maria  Tan  Nassau.  1605—1615.  —  Charters 
in  het  stads-archief  Tan  Harderwijk.  1402 — 92  ena.  enz. 

DERDE     8  E  II  IE. 

Xle  jaargang.   1855 f  (3.20)     1.—. 

Betrekking  tussohen  de  Nederlanden  en  Genève  in  1589 ,  1590.  — 
S takken  over  de  West-Indische  Compagnie.  —  Geslachtswapenen 
en  rouwborden  in  kerken.  —  Stukken  betreffende  de  krijgagesehie* 
denis.  —  Brieven  ena.  Tan  en  aan  Anna  Maria  Tan  Schurman.  — 
Onuitgegeven  gedichten  Tan  Conat.  Huygens  ena.  ena. 

Xlle  jaargang.   1856 f  (3.60)     1.— • 

Bechtstoestand  in  het  begin  der  15e  eeuw.  —  Bechtsgebruiken  in 
de  middeneeuwen.  —  Eenige  merkwaardige  Tonnissen  uit  den  tyd 
der  geloofsvervolging  te  Amsterdam  in  de  16e  eeuw.  —  Bydrage 
tot  de  geschiedenis  Tan  den  bouw  Tan  den  Oom  te  Utrecht.  — 
Autohiographie  Tan  den  gouverneur-generaal  P.  A.  Tan  der 
Parra.  — Grafsteden  der  oudste  bewoners  Tan  Denemarken  ena.  ena. 

XHIe  jaargang.   1857 f  (4.80)     1.50* 

Oorkonden  betrekkelijk  den  twist  tnsschen  den  bisschop  Tan 
Utrecht  en  den  heer  Tan  Wisch  in  1490.  —  InTentaria  Tan  het 
stadsarchief  te  Oudowater.  —  Begiftigingen  en  bezittingen  Tan 
het  Carthuizer-conTent  bjj  Utrecht.  —  Charter  Tan  1368,  be- 
vattende een  overzicht  Tan  het  bisdom  Utrecht  in  12  "8. 

XIVc  jaargang.   1858 f  (5.10)    1.50. 

Stukken  betrekkelijk  den  oorlog  met  Frankrijk  in  1672.  —  Oude 
doopvonten  (met  afbeeldingen).  —  Stukken  betrekkelijk  de  her- 
Tormingsberoerten  te  Utrecht  in  1566  en  1667.—  Expeditie] 
Portugal  in  Sept.  1657  enz.  enz. 


Digitized  by 


Google 


XVe  jaargang.   1859 f  (4.60)    1.50. 

Brieven  van  prins  Willem  van  Oranje  aan  sijne  vrouw  Anna 
van  Egmood.  —  Liefdadige  stichtingen  te  Utrecht.  —  Charters 
uit  het  stads-archief  te  Harderwijk,  14e  en  15e  eeuw.  —  Ge- 
vangenneming van  Paulus  Buys,  1586  enz.  enz. 

TIERDE     8KRIB. 

XVIe  jaargang.    1860 f  5.40)    1.50. 

Aanteekeningen  betrekkelijk  het  beleg  van  Haarlem.  —  O  verland- 
reis van  Indid  naar  Europa  in  1757.  —  Stukken  voor  de  ge- 
schiedenis van  de  jaren  1588  en  1589  enz.  enz. 

XVIIe  jaargang.   1861 ƒ  (5.80)    1.50. 

Stukken  voor  de  geschiedenis  der  jaren  1588  en  1589.  —  Ver- 
dedigingswerken van  de  IJssel.  1672.  —  Brieven  van  Willem 
van  Liere.  —  Onkosten  der  judicature  van  Oldenbamevelt.  — 
Onkosten  der  Dordsche  synode  enz.  enz. 

XVIIIe  jaargang.    1861 f  (6.60)    1.50. 

Stukken  voor  de  geschiedenis  der  jaren  1590  en  1591  enz.  enz. 

XlXe  jaargang.    1863 f  (7.40)    2.—. 

Stukken  voor  de  geschiedenis  van  het  jaar  1592.  —  Wicquefort's 
Mémoires.  —  Heinrici  ah  Hovel  Speculum  Westphaliae  enz.  enz. 

XXe  jaargang.  1864 ƒ  (7.20)    2.—. 

Stukken  voor  de  geschiedenis  der  jaren  1593  en  1594.  —  De 
benoeming  van  graaf  Johan  van  Nassau  tot  stadhouder  van  Gel- 
derland. —  Beschrijving  van  een  tocht  naar  de  bovenlanden  van 
Banjermassing  in  het  jaar  1790.  —  De  bekostiging  der  voor- 
malige fortificatie  werken  der  stad  Utrecht  enz.  enz. 

VIJFDE     SBRIE. 

XXIe  jaargang.   1865 f  (7.60)     2.—. 

Stukken  voor  de  geschiedenis  van  het  jaar  1595.  —  Thysius 
Leere  en  Order  der  Ned.  Geref.  Eerken.  —  Bapnort  faict  par 
Monsieur  de  St.  Aldegonde  au  Conseil  d'Estat  de  sa  négociation 
en  Franco.  1581.  —  Bijdrage  tot  de  geschiedenis  der  gewevene 
en  andere  behangseltapijten,  vooral  in  Denemarken  enz.  enz 

XXIIe  jaargang.    1866 f  (7.20)    2.—. 

Stukken  betreffende  de  onlusten  binnen  Utrecht  in  1610  — 
Verbaal  van  de  legatie  van  Leoninus,  van  Looien,  Valcko  en 
Franckena  naar  Engeland  in  1596.  —  Stukken  betrekkelijk  de 
Remonstranten  enz.  enz. 

XXIIIe  jaargang.   1867 f  (9.20)    2.50. 

Concept  van  eene  Compagnie  van  assurantie  en  van  haar  octrooi. 
1628,  29.  —  Brieven  van  Joh.  Heinsius  over  den  in  1632  aan- 
geknoopten  vredehandel.  —  Eene  bijdrage  tot  het  leven  van 
Onno  Zwier  Van  Haren.  —  Orer  den  geest  en  de  strekking 
van  het  Amsterdamsche  patriciaat  enz.  enz. 


Digitized  by 


Google 


XXIVe  jaargang.   1868 f  (9.40)    2.50, 

Brie  veil  van  Maarten  Harpcrlsz.  Tromp  en  Tan  Witte  Cornelisi. 
De  With.  —  Brieven  van  Bilderbeck,  Nederlandsen  agent  te 
Keulen,  betreffende  het  laatste  gedeelte  van  den  Dertigjarigen 
oorlog.  —  Aegidius  Daalmans,  Indüanse  aanteekeningen  enz.  enz. 

XXV*  jaargang.   1869 ƒ  (10.70)    3.—. 

Stukken  betreffende  den  vrijen  handel  op  Brazilië.  1637.  —  Orïgi- 
neele  brieven  van  H.  Doedena  aan  Ant.  Vau  Hilten  betreffeude 
de  Weat- Indische  Compagnie.  1641 — 1648.  —  Journaal  van  Job. 
Yan  Kerkhoven ,  heer  van  Heenvlict ,  hofmeester  van  de  prinres- 
royaal,  over  de  siekte  en  den  dood  van  prins  Willem  II  en 
de  kweatiön  omtrent  de  voogdij  van  den  jonggeboren  prins.  — 
Geheime  correspondentie  uit  Engeland.   1659,  1660  enz.  enz. 

ZEBDB     8BRIK. 

XXVI°  jaargang.    1870 f  (8.  -)    2.50. 

Geschillen  te  Nijmegen.  1617.  —  Het  Geusen  Liedboek.  —  Ver- 
volging van  de  Remonstranten  in  Land  en  Stad  van  Utrecht. 
1619  enz.  —  Eenige  aanteekeningen  wegens  het  gebeurde  te 
Utrecht  in  1786  en  1787.  —  Reisjournaal  uit  de  17e  eeuw  naar 
het  Heilige  Land  enz.  enz. 

XXVIIe  jaargang.   1871 f  (8.20)    2.50. 

Aanteekeningen  betrekkeiyk  het  gebeurde  te  Utrecht  in  1786  en 
1787.  —  Stukken  rakende  de  Quadrnple  Alliantie.  —  Grondig 
verhaal  van  Amboyna.  1621.  —  Verhaal  van  eenige  oorlogen  in 
Indië.  1622  enz.  enz. 

XXVIIIo  jaargang.   1872 /  (6.20)    2.50. 

Uit  de  papieren  van  eenen  bewindhebber  der  Oost- Indische  Com- 
pagnie. —  Brieven  van  R.  Hoogerbeets.  —  Doleantièn  over  mis- 
bruiken in  de  regcering  van  Friesland.  1627  enz.  enz. 

XXIXo  jaargang.   1873 ƒ  (8.30)    2.50. 

Stukken  betreffende  de  geschiedenis  van  den  oorlog  in  1630  en 
eenige  volgende  jaren.  —  Reformatie  van  'a  Hertogenboscb. 
1630.  —  Clasaicale  acta  van  Brazilië.  1636-1644.  —  Brieven 
van  Willem  Van  Oldenbarnevelt  aan  Hugo  De  Groot.  —  Uit  de 
papieren  van  eenen  bewindhebber  der  Oost-Indische  Compagnie. — 
Aanbevelingen  voor  scheepikapitein  enz.,  ingekomen  bij  Johan 
De  Witt.  1653—1672  enz.  enz. 

XXXe  jaargang.   1874 f  (10.30)    3.-. 

Staat  van  ontvangsten  en  uitgaven  der  geestelijke  goederen  tot 
onderhoud  van  predikanten.  1590.  —  Politieke  brieven  uit  de 
jaren  1784,  1785  en  1786,  meerendeela  van  den  heer  Maxim. 
D'Yvoy  —  Uit  de  papieren  van  eenen  bewindhebber  der  Oost- 
Indische  Compagnie.  —  Verhaal  der  gevangenschap  van  Olden- 
barnevelt, beschreven  door  zijn  knecht  Jan  Franoken  enz.  en*. 


Digitized  by 


Google 


XXXIe  jaargang.    1875 f  (0.40)    2.50, 

Bapport  der  geheitne  staaUcoin missie  nopens  de  toekomstige  in- 
richting en  huishouding  Tan  den  staat.  1818.  —  Journaal  Tan 
Splinter  Helmich,  soldaat  en  later  hopman  in  diemt  Tan  den 
lande.  4572 — 1598.  —  De  magistraatsbestelling  te  Utrecht  onder 
de  republiek.  —  De  Torming  van  het  Orersticht.  —  Brieven 
Tan  prins  Willem  V.  1786—1793  enz.  ens. 

BERIGTEN. 

Ie  doel  Ie  stuk.    1846 ƒ  (3.40)     1.50. 

Dodt  Tan  Fleosburg  OTer  Valerius  Andreas.  —  Visscher  over  Jan 
Tan  Bode,  vertaler  der  Somme  Ie  Boy.  —  Dodt  Tan  Flensburg 
over  Adam  en  Paul  Tan  Vianen.  —  utrechtsen  handschrift  der 
Snorra-Edda.  — -  Byck  Tan  Zuilichem,  Bouw-  en  beeldhouw- 
kundige  voortbrengselen  in  ons  land. 

Ie  deel  2e  stuk    1848 f  (2.20)     1.50. 

Nederlandsche  handschriften  in  de  Keiierlijke  bibliotheek  te 
Petersburg.  —  Asch  Tan   Wijck,  Schuttengi'den  in  Nederland. 

Ile  deel  Ie  stuk.    1849 f  (2.20)    1.50. 

Verblijf  van  Christiaan  II  Tan  Denemarken  in  Nederland.  1521.  — 
Beroerten  te  Gent  onder  Karel  Y. 

II«    deel   2e  stuk.    1849 f  (3.80)    3.80. 

Verhooren  Tan  Oldenbarnevelt. 

Ille  deel   Ie  stuk.    1850 f  (3.—)    1.50. 

Geschiedenis  Tan  het  geslacht  Tan  Mathenesso.  —  Catalogue  de 
documents  manuscrits  relatifs  &  Thistoire  de  la  Hollande  dans 
les  bibliothèques  do  Paris. 

Ille  deel   2e  stuk.    1851 f  (3.—)     1.50. 

Journaal  omtrent  de  Tredehandeling  te  Utrecht. 

IVe  deel   Ie  stuk.    1851 f  (3.-)     2.—. 

Geschiedenis  van  het  geslacht  Nyenrode. 

IVe  deel  2e  stuk.    1851 f  (2.50)    1.50. 

De  Ups  talboom  b\j  Aurich.  —  Bescheiden  over  het  eerste  tijdvak 
van  de  geschiedenis  der  hervorming  in  Utrecht.    4524 — 1566. 

Ve  deel  Ie  stuk.    1853 f  (3.20)     1.50. 

Bapport  van  den  gouverneur  generaal  Loten  over  Makatser.  — 
Bapport  van  den  heer  van  Som  meisdij  k  over  zijne  legatie  naar 
Venetië  in  4Ö20. 

Ve  deel  2e  stuk.    1856 f  (2.50)    1.—. 

Bapport  van  ecne  reis  naar  het  hof  van  Candië.  1671.  —  Auto- 
biografie van  den  gouverneur  generaal  Bijklof  van  Goena. 
1678 — 1681.  —  Memorie  betreffende  het  eiland  Cevlon  door  B. 
van  Goena  Jr.  1679. 


Digitized  by 


Google 


Vla  deel  1«  stuk.    1857 f  (2.50)    1.-. 

Do  Wicqnefort,  Memoires  sur  la  guerro  de  1672. 

Vle  deel  2«  stuk.    1857 f  (2.10)    1.— • 

Dsgelijksche  aanteekeningen  over  het  verblyf  der  Franschen  te 
Utrecht  in  1672  en  1673. 

Vlle  deel  Ie  stuk.    1861 f  (5.50)    1.50. 

Stukken  betrekkelijk  de  verovering  Tan  Malakka.   1641. 

Vlle  deel  2e  stuk.    186fr f  (6.50)    2.50. 

Verbaal  van  da  Nederlandsche  gezanten  in  Engeland.  1618 — 16 19.  — 
Rapport  van  het  gebesoigncerde  te  Tuuis  en  Algiers.  1622 — 1623. 

CODEX  DIPLOMATIC  ÜS. 

BBR8TB     8BBIB     (iK    4°). 

Ie  deel  Ie  stuk.     1848 ƒ  (2.60)   2.60. 

Oorkonden  betreffende  het  voorma' ig  handelsverkeer  van  Utrecht. — 
Oudste  kameraarsrekeningen  van  Deventer.  1337 — 1347. 

Ie  deel  2e  stuk f  (2.60)   2.60. 

Brieven  van  Leibnits  en  Caperus  o.  a.  orer  den  Utrechtschen  vrede. 

TWBIDI     8BRI1     (IK     8°). 

Ic  deel  Ie  stuk.     1852 f  (3.75)  2.50. 

Rekening  van  de  testamentoren  van  Jacoba  van  Beieren. 

Ie  deel  2e  stuk.     1852 f  (3.10)   2.50. 

Lettres  de  Paul  Choart    seigneur  de  Busanval.   1600. 

He  deel  Ie  stuk.     1853 f  (6.20)   3.50. 

Oudste  burgemeestersrekeninr  van  Middelburg.  1364.  —  Oudste 
kameraarsrekening  van  Utrecht  1380.  —  Rekening  van  de  brui- 
loft van  Jan  van  Touraine.  1406.  —  Bisschoppelijke  reken iug 
van  1377. 

He  deel  2e  stuk.     1853 f  (3.20)   2.—. 

Verbalen  van  Van  Grtjspere  en  Tan  Lont ,  commissarissen  in  de 
troubles  van  1567  en  1568. 

Ulo  deel  Ie  stuk.     1855 f  (6.50)  2.—. 

Oude  kroniek  van  Brabant. 

Ille  deel  2e  stuk.     1856 f  (3.40)   1.50. 

Yerbaal  van  de  gedeputeerden  in  Engeland  tot  vereeniging  van  de 
Eugelsche  en  -Nederlandsche  Oost-Indische  Compsgniën.    1618. 

IVe  deel   Ie  stuk.     1859 f  (3.10)    1.50. 

Lettres  inédites  du  comte  de  Boussn.  —  Oudste  rekening  van 
Antwerpen    1324.  —  Rekening  van  Lier.   1377* 


Digitized  by 


Google 


IVe  deel  2e  stuk.     1860 f  (5.20)   1.50 

Lettres  de  Marais  de  St.  Aldegoade  et  de  Jean  Casimir,  comte 
Palatin.  —  Briefwisseling  met  Don  Jan  Tan  Oostenrijk.  1576 — 
1577. 

Ve  deel.     1860 f  (12.—)  4.—. 

Toe  Boecop,  Kronijk  der  bisschoppen  ran  Utreclit. 

Vle  deel.     1863 f  (1.20)  1.— . 

Kronijken  van  Brabant ,  Holland  en  Vlaanderen. 

BIJDRAGEN  EN  MEDBDEELINGBN. 

I«te  deel.     1878 f  (5.60)   2.50. 

Sautijn  Kluit,  Utrechtscho  courant.  —  Boele  van  Hensbroek, 
Outcciardini. 

Ude  deel.     1879 f  (5.20)    2.50. 

Bapport  yan  Aubéry  du  Maurier.    4624. 

lilde  deel.     1880 f  (5.20     2.50, 

Bekeningen  der  Buurkerk  te  Utrecht,  15de  eeuw.  —  Brieven 
aan  den  hertog  ran  Brunswijk-Wolfenbuttel. 

IVde  deel.     1881 .    f  (8.80)    4.—, 

Verloren  Tan  Themaat,  Geschiedenis  Tan  de  vicariön  in  de  pro- 
vincie Utrecht. 

Vde  deel.    1882 ƒ  (5.40)    3.—. 

Staatkundige  berichten  uit  Frankrijk.  1650—1653.  —  Stukken 
OTer  de  lichting  der  waardgelden  te  Utrecht.  —  Belaas  Tan  't 
gepasseerde  op  Alsen.  1658. 

Vide  deel.     1883 f    6.—. 

Documenten  Toor  de  geschiedenis  der  Nederlanders  in  het  oosten.  — 
Steven  Van  der  Haeghen,  Avonturen.  1575 — 1597.  —  Trois  arrèts 
du  Grand  conseil  de  Malines. 

Vilde  deel.     1884 f    5.—. 

Do  Bas,  Overgaaf  der  Bataafsche  vloot  1795.  —  Verslag 
van  Fr.  Hicheli.  1638.  —  Visitatie  der  kerken  in  het  Sticht 
Utrecht.   1593. 

VlIIste  deel.     1885 f    3.60. 

Dagboek  over  1672.  —  Apologie  van  Lodewjjk  van  Naisau. 

IXde  deel.     1886 f    6.10. 

Stukken  betreffende  den  stryd  der  bisschoppen  van  Utrecht  met 
de  stad  Utrecht.  —  Stukken  over  den  tegenstand  der  Utrecht- 
sohe  katholieken  tegen  de  Unie  van  Utrecht. 

Xde  deel.     1887 f    5.80. 

Buohelius ,  Ob*ervationes  ecolesiasticae  sub  presbvteratu  meo.  — 
Zending  Tan  Dirk  Van  Hille  naar  Spanje  —  Onbekende  kroniek 
Tan  het  klooster  Windesheim. 


Digitized  by 


Google 


Xlde  doel.    1889 f    6.60. 

De  Wicquefort,  Mémoires  sur  la  gaerre  de  1672.  —  Drie  Briefe 
der  Stadt  Londen  au  die  Stadt  Dordrecht.  1359.  —  De  Bye, 
Gedenkschrift  betreflende  het  bewind  Tan  Oldenbarnevelt.  — 
Drie  Utrechtsche  kroniekjes  TÓ*ó*r  Bcka's  tijd. 

Xllde  deel      1890 f    4.10. 

Politiek  journaal  van  1795.  —  Bijdragen  tot  de  geschiedenis  der 
Hervormde  kerk  te  Gent.  1578—1584. 

Xlllde  deel.     1891 f    5.—. 

Gedenkschrift  Tan  Pon  Sancho  de  Londono.  —  Vervolg  op  het 
Becueil  de  llopperus. 

XlVdo  deel.     1892 f    3.80. 

Bejolutien  der  Staten  van  Holland.  1577  en  1578.  —  Stadsreke- 
ningen Tan  Dordrecht.  1323 — 1399.  —  "Reisjournaal  Tan  Jhr. 
Coenders  Tan  Helpen. 

XVde  deel.    1893 ƒ    4.90. 

Journaal  Tan  Gonst.  Huygens*  reis  naar  Venetiö.  1620.  — 
Somroaire  de  la  forme  du  régime  des  Provinces  Unies.  1647.  — 
Memorie  Tan  den  gouverneur  Vnn  der  Graaf!  over  de  gebeur- 
tenissen aan  de  Kaap  do  Goede  Hoop.  1780 — 1806. 

XVIde  deel.    1894 /    4.75. 

O.  Block,  Kroniek  Tan  het  Regulierenkloostcr  te  Utrecht  — 
Buyck,  Aanteekeningen  over  het  geus  worden  van  Amsterdam. 

XVIMe  doel.  1895 f    4.—. 

L.  Reael,  Am9t*rdamsche  gedenkschriften.  15 12—  1567.  —  Ma- 
gistraatsverandering  te  Utrecht  in  1618. 

XVIIIde  deel.    1896 f    5.75. 

Fragment  van  de  autobiografie  van  Const.  Huygens.  —  Notulen 
en  munimenten  Tan  het  College  Tan  commercie  te  Amsterdam. 
1663—1665.  —  Simon  Van  Leeuvren's  Bedenckingen  over  de 
atadhoudcrlycke  macht. 

XIXdc  deel.    1897 f    5.25. 

Mémoires  de  M.  De  B.  sur  la  cour  de  Guillaume  III.  — 
Memorie  van  Byam  over  de  overgave  van  Suriname.  —  Stukken 
over  do  Noordsche  Compagnie. 

XX«te  deel.    1898 f    3.25. 

Kroniek  Tan  het  Goudsche  fraterhuis.  —  Notulen  Tan  de  Patriot- 
tische partijdagen.  1783 — 1787.  —  Beiacbericht  des  Mgr.  Garampi 
in  Holland.  1764. 

XXIste  deel.     1899 f    4.50. 

Koopmansadviezen  aangaande  het  plan  tot  oprichting  eener  Com- 
paguie  Tan  assurantie.    1629 — 1635.  —  Opgaven  omtrent  inkom- 


Digitized  by 


Google 


■ten,  goederen,  hoorigen,  dienstmannen  en  rechten  der  abdy 
Bgmond.  1130 — 1161.  —  Reisverhaal  van  Jacob  van  Keek. 
1698—1699. 

XXIIato  deel.    1900 f    4.90. 

Brieven  van  Sorbière  over  den  toestand  van  Holland  in  1660. — 
Het  oude  register  van  Graaf  JTlorens.  —  Correspondentie  tus- 
schen  Prins  Maurits  en  Reynier  Pauw.  1617 — 1619. 

XXIII«te   dool.     1901 f    4.90. 

De  kroniek  van  Aduard.  —  MemoriSn  van  Th.  Rodenburg  over 
verplaatsing  van  industrieën  naar  Denemarken.  —  Correspon- 
dentiön  in  steden  van  Zeeland. 

XXIV»te  deel.     1902 f    5.25. 

Mémoire  d'Abraham  de  Wiequefort.  —  Mémoire  touchant  Ie 
negoce  des  Holiaudois.  —  Contract  tot  oprichting  van  een 
Zweedsch  factorie  comptoir  te  Amsterdam. 

XXV«tc  deel.     1903 f    5.90. 

utrecht  ach  e  kroniek  over  1366 — 1576.  —  De  oudst- bewaarde 
stadsrekening  van  Gouda  (1437).  —  De  confiscatie  der  goederen 
van  Gillis  van  Ledenberch.  — -  Das  Güterverzeiehniss  Graf  Ilein- 
richs  von  Dale  (1188).  —  Rekening  van  de  kosten  van  het 
rederij  kersfeest  te  Leiden  in  1596.  —  Beschrijving  van  eenige 
Westindische-plantageleeningen. 

XXVIstc  deol.     1904 ƒ    4.50. 

De  gebeurtenissen  op  den  Amsterdamschen  Doelen  in  1748.  — 
Armenzorg  te  Leiden  in  1577.  —  Correspondentie^  te  Middel- 
burg en  te  Goes.  —  De  inventaris  van  het  archief  van  Filips 
van  Marniz.  —  Memoriën  van  den  Zweedsohen  resident  Harald 
Appelboom. 

XXVIIste  deel.    1905 f    6.50. 

Journal  do  G.  K.  van  Hogendorp  pendant  les  tronbles  de  1787.  — 
Arnoldus  Buchelias,  Trsjecti  Datavorum  deseriptio.  —  Uittrek- 
sels uit  do  brieven  van  D'Affry  aan  de  Fransche  regeering  (December 
1755 — Mei  1762).  —  Journalen  van  den  stadhouder  Willem  II 
uit  de  jaren  1641 — 1650.  —  Brieven  van  SyWiua  en  Buat. 

XXVIIIste  deel.    1907 f  6.50. 

De  tegenpaus  Clemens  "VII  en  het  bisdom  Utrecht.  —  Brieven 
van  J.  D.  van  der  Capellen  tot  den  Pol.  —  Bescheiden  be- 
treffende de  Doelisten- beweging  te  Ambterdam  in  1748.  — 
Bekeningen  van  schilderyen  en  muziekinstrumenten,  door  Dr. 
Jonas  Charisius  in  1607  en  1608  in  do  Nederlanden  gekocht. — 
Lijst  van  aaibten  en  ofHciên  ter  begeüng  slaande  van  burge- 
meesteren van  Amsterdam  in  1749. 


Digitized  by 


Google 


Rkgistir  op  do  Kronijk  van  184C— 185*.  1857.  f  1.50. 
Minder  goed  bewerkt  dan  hei  latere  register,  doch  veel  uitfoe- 
riger,  daar  alle  roorkomende  namen  vermeld  worden. 

Rkgistkk  op  de  onderwerpen,  behandeld  in  de  Kronijk, 
de  Berigten  en  den  Codex  diplomaticus.  1877.    f  1.50. 
Voortreffelijk  register,  bewerkt  door  Dr.  P.  A.  Tiele;  bevat  alleen 
de  onderwerpen,  waarover  de  artikelen  handelen. 

Bkpalinge*  oTor  de  uitgave  van  handschriften.  1894. 

f  0.25. 

Bupalikokh  over  het  uitgeven  van  handschriften,  betrek- 
king hebbende  op  de  nieuwe  geschiedenis.  1896.     f  0.20. 
Deie  regels,  gedeeltelijk  gesteld  naar  Duitsehe  voorschriften,  wor- 
den   gewoonlijk    gevolgd    by    de   uitgaven    van   het   Historisch 
Genootschap. 

Vkrslau  van  de  algemeene  vergadering  der  leden  van  hot 
Historisch  Genootschap  ter  gelegenheid  van  het  50- 
jarig  bestaan  van  hot  genootschap  op  16  April  1895. 
1895 f  0.60. 

Bevat  o.  a.  een  uitvoerig  verslag  van  de  rede  van  prof.  Fruin 

over  den  veldtocht  van  het  jaar  1572. 

Yerslao  van  de  algemeene  vergadering  dor  leden  van  het 
Historisch  Genootschap,  op  20  April  1897.  1897.  f  0.90. 
Bevat  de  op  dese  vergadering  gehoudene  voordrachten  der  heeren 
De  Beaufort,  Hofstede  de  Groot  en  Muller. 

Verslag  van  de  algemeene  vergadering  der  leden  van  het 

Historisch  Genootschap,  op  14  April  1903.  1903.    f  0.90. 

Bevat  de  voordrachten  van  prof.  Bussemaker  over  de  opleiding 

van  historici,  van  mr.  Fruin  over  schot  en  bede  in  Zeeland  en 

van  dr.  Brom  over  het  onderzoek  der  archieven  te  Rome. 

Catalogus  der  boekerij  van  het  Historisch  Genootschap. 
(3«  uitgave.)  1872.  Met  2  supplementen  dd.  1882  en 
1895.   3  deeien f  4.80. 


Bovenstaande  werken  zijn,  voor  zoover  zij  voorhanden 

zijn,  voor  de  leden  tegen  de  helft  van  den  prijs 

te  bekomen.     Men  wende  zich   daarvoor  direct  tot  den 
uitgever  JOHANNES  MULLER  te  AMSTERDAM. 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


Digitized  by 


Google 


MAR  ■'  -  '955 


Digitized  by  LjOOQIC 


oogle