This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It nas survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
atjhttp : //books . qooqle . com/
Digiti
zedby G00gle
J
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
WERKEN
UITGEGEVEN DOOR HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP
(OEVBSTIOÜ TB UTRECHT)
DERDE 8KRIE
N* 13
JACOBU8 TRAIECTI ALIAS DE VOECHT
NARRATIO DE INCHOATIONE DOMUS CLERICORUM
IN ZWOLLIS
BENEVENS
AKTEN EN BESCHEIDEN BETREFFENDE
DIT FRATERHUIS.
-4CC2jr3
AMSTERDAM
JOHANNES MULLER
1908
Digiti
zedby G00gle
JACOBUS TRAIECTI ALIAS DE VOECHT
NABRATIO BE INCHOATIONE DOMUS
CLERICORUM IN ZWOLLIS
MET
AKTEN EN BESCHEIDEN
BETREFFENDE DIT FBATEBHUIS
UITGEGEVEN DOOR
DR. M. SCHOENGEN
AMSTERDAM
JOHANNES MULLER
1908
Digiti
zedby G00gle
Digitized by
Google
9 il*
8-ro
1
INLEIDING.
De „Narratio" van Jacobus de Voecht, sedert 1879 meer
en beter bekend onder den naam van: „Z>e Kroniek van
hel Fraterhuis te Zwolle" is ons in handschrift in twee
exemplaren fragmentarisch bewaard gebleven. De codex,
volgens welke de hoofdtekst van deze uitgave is afge-
drukt, berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's Graven-
hage. Het tweede handschrift, minder volledig dan het
eerste en dat derhalve meer tot tekstvergelijking dan tot
uitgave gediend heeft, is eigendom der Bibliothèque
Royale de Belgique te Brussel.
Het Haagsche handschrift, door mij als HS. H. geciteerd,
werd zeer veel geraadpleegd en herhaaldelijk beschreven.
De eerste, die op deze hoofdbron voor de kennis van
den kring van den Deventer hervormer der veertiende
eenw de aandacht vestigde, was G. H. M. Delprat in zijn:
Verslag omtrent eenige handschriften in de Koninklijke Haag-
sche Boekerij berustende, meest betrekkelijk de Fraterhuiaen en
derzeker eersten stichter Geert Oroete} in Kist en Roy aards'
Archief voor Kerkelijke geschiedenis, dl. VI (1835), blz.
276 — 302. Straks zal ik genoodzaakt zijn dieper op deze
publicatie in te gaan; hier kan ik volstaan met de een-
voudige memoreering er van. In den tweeden druk van
zijne: Verhandeling over de Broederschap van ö. Qroote,
(Arnhem 1856) p. 344, kwam Delprat in het kort op ons
HS. terug en citeerde het als HS. I.
Te aangehaalder plaatse vermeldt Delprat een opstel in
den Overijssdsche Almanak voor 1845 p. 92 en 93: Uit-
treksel uit eene Kronijk van het Klooster Windesheim, uit-
Derde Serie. Werken N°. 43. I
Digitized by
Google
II
gegeven uit de nalatenschap van Mr. Jac. Visser door
Molhuysen. Met deze Kronijk van Windesheim was onze
„Narratio" van Jacobus de Voecht bedoeld, gelijk uit de
opgave der namen van de beste kopiisten en de be-
kwaamste verluchters blijkt.
Delprat verzuimt echter er op te wijzen, dat hier een
misverstand had plaats gehad. J. H. E. van der Zand
was de eerste, die in zijn werkje: De vroegste Verhouding
tu88chen Sint Agnietenberg en Windesheim , uitgegeven door
de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en
Geschiedenis (Deventer 1870) p. 86 noot 4 tegen de voor-
stelling van Visser-Molhuysen opkwam en er op wees,
dat deze Kroniek niets met Windesheim had uittestaan.
Maar intusschen waren de valsche voorstellingen uit den
Overijsselschen Almanak overgenomen in: W. Moll,
Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming l) en
door Dr. van Vloten in Nederlands Schilderkunst*).
G. J. R. Acquoy gebruikte by het schrijven van zijn
beroemd standaardwerk: Het Klooster te Windesheim en
zijn invloed (Utrecht 1875) de „Narratio" herhaaldelijk 8)
en getuigt later 4) dat ze hem gewichtige diensten heeft
bewezen. Maar beschreven heeft hij toen het HS. niet
Het scheen echter, alsof de Narratio den Leidschen hoog-
leeraar na nadere kennismaking aan het hart was gegroeid.
Want reeds in 1879 verscheen van zijne meesterhand in
de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van
Wetenschappen y Afdeeling Letterkunde, 2d« Reeks, deel IX,
p. 4—42 De Kroniek van het Fraterhuis te Zwolle, eene bij-
drage tot de kennis van het inwendig leven der Fraterhuizen*
Na op de tekortkomingen van Delprat ten opzichte van
ons HS. op de hem eigen zachte manier, in alle goed-
heid maar tevens met historische waarheidsliefde, gewezen
1) Deel II st. iii blz. 190.
2) Vloten, J. van, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e
eeuw, voor het Nederlandsche volk geschetst. Met ruim 50 houtsneden
en een portret van Rembrandt, op staal geëtst door J. W. Kaiser.
Amsterdam 1874, 8o. blz.. 58.
3) Zie vooral deel I blz. 23 noot, 88 n. 5, Ml n. 4.
4) De Kroniek van het Fraterhuis te Zwolle blz, 7 noot 1.
Digitized by
Google
ttt
te hebben , geeft hij eene voor dien tijd afdoende beschrij-
ving van den codex, om dan over te gaan tot nadere
kennismaking met den inhoud van de Kroniek. Aan het
slot van zijne verhandeling geeft Acquoy zijn voornemen
te kennen om de Kroniek uit te geven.
Behalve door O. Lorenz, DeuUcfüands GeschichUqueüen
II8, Berlin 1887, S. 84 noot 3 en S. Muller Fz. , Lijst van
Novrd-Nederlan<kehe Kronijkm p. 85 *) wordt ons HS.
nog terloops vermeld door dezen of genen, die zich met
de geschiedenis der Broeders van het gemeene Leven
bezig houdt , maar beschreven werd het alleen door mij in
het Vorwort mijner SchuU von Zwolle (Freiburg Schweiz,
1898) 8. X — XIII. Bij eene dergelijke vermelding sloop
in het uitstekend opstel: Brüder des gemeinsamen Lebene
in de Realencyklopadie für Protestantieehe Theologie und Ge-
dchichte, III8 472 — 607 eene vergissing in: Prof. L. Schulze
veronderstelt nl. twee verschillende werken, nl. de door
Acquoy beschreven Kroniek van het Fraterhuis en de
Narratio 2).
Ik zou gevoegelijk met deze aanwijzingen kunnen vol-
staan, ware het niet, dat sedert die tijden andere eischen
aan het beschrijven van handschriften werden gesteld en
dat ik, door dieper indringen in de bronnen, die tot het
vervaardigen van de Narratio gediend hebben, — indien
niet tot een andere gevolgtrekking, dan toch tot andere
praemissen gekomen ben dan wijlen Prof. Acquoy. Die
ter kennis van den lezer te brengen acht ik mijn plicht.
Sedert het jaar 1904 draagt het Haagsche handschrift
de signatuur 70 H. 69. Delprat en Acquoy citeeren het
1) Muller, S. Fz., Lysl van Noord-Nederlandsche Kronyken met
opgave van bestaande Handschriften en Litteratuur. (Werken uifgeg.
door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht, nieuwe reeks,
n« 31.) 1880.
2) „Die Zwoller Chronik", schrijft hy S. 481, „reicht bis 1487 u. ist
bearbeitet von Acquoy 1. c. Ferner ist eine Hauptquelle, die hand-
schrifllich auf der Haager Bibliothek vorhandene narratio de inchoatione
status nostr| et deinde de fratribus — auctore Jacobo Trajecti alias
Voecht, zo vergl. Acquoy I, 23, auch Delprat 2 A. p. 344'.
Digitized by
Google
IV
onder N° 346, dat het van af 1816 tot + 1880 droeg. Ik
leerde het kennen als HS. X 92 (Th. 346) en beschreef
het onder die benaming in bovengenoemd werk.
Het handschrift 70 H. 69 is gebonden in een stevigen
omslag met klep van dik perkament. Of die omslag oor-
spronkelijk is, valt niet met zekerheid te zeggen. Ik ver-
moed van wel, omdat de eenvoudige praktische wijze van
binden geheel die der 16de eeuw is. Het boek is genaaid
op drie riemen van stevig wit leer, zooals die gevonden
worden in de oude kloosterbanden , registers en resolutie-
boeken. De rug is blijkbaar niet gelijmd. De riemen
zijn getrokken door twee lengte-insneden , die aan iederen
kant van den rug in het perkament op de juiste breedte
van den riem gesneden zijn, zoodat het boek door deze
beknelling stevig met den omslag verbonden is. Boven-
dien zijn drie koperen pennen ter verkrijging van meerdere
stevigheid door het perkament en den riem gestoken.
Op den buitenkant van dezen omslag staat door eene
hand uit het begin der 1906 eeuw geschreven, het vol-
gend opschrift: „Patrie Jacobi de Trajecto Narratio de Origine
et Progreesu Congregationw Religiosae, Praes. Florentio in
Zwolld et de Monte St** Agnetis prope Zwollam etc. MS. in
pergo."
Op de binnenzijde van den omslag staan van de hand
der verschillende conservatoren der handschriften van de
Koninklijke Bibliotheek de signaturen, die het HS. ach-
tereenvolgens gekregen heeft , deels met potlood deels met
inkt geschreven.
Het HS. zelf, geheel op papier, hoog 214 en breed 144
mM., wordt verder beschut door een stuk oud perkament
uit een liturgisch zangboek van 200 X 134 mM. afmeting.
Op den vrij breeden onbeschreven bovenkant staat door
een 1908 eeuwsche hand met zwarten inkt geschreven:
MSS. : 4to 12 H : B. : 12*. Het tweede cijfer 12 is doorge-
haald. Hieronder staat de handteekening: „J. T. Royer"
met „Constanter" er achter. Iets lager is dan met potlood
geschreven: „fol. 66".
Als schutblad dient verder nog een katern wit papier
van twee bladen, dat door samenvoeging met het stuk
perkament een geheel uitmaakt. Op de keerzijde van het
Digitized by
Google
laatste schutblad staat met potlood geschreven: „fol. 65"
en iets lager: „Zwolsche fraterhuis."
Het watermerk, voorkomende in deze twee bladen, komt
overeen met figuur N° 1 op plaat XV van de Stoppe-
laar *), echter met dit verschil, dat in ons merk de letters
I. P. ontbreken.
Nu volgen 5 katerns van 6 bladen , een katern van 5 ,
een van 3 en een van 4 bladen , benevens 1 blad papier,
dat met een stuk perkament, waarop een fragment uit
een juridisch traktaat voorkomt , als schutblad dient.
Het papier vertoont verschillende watermerken. Dat,
voorkomende in de vier eerste katerns, komt overeen met
N° 14 van plaat XIII bij de Stoppelaar. Katern 6 heeft
daarentegen een watermerk, dat veel overeenkomst heeft
met n° 6 van plaat XIV. Katern 7 en 8 vertoonen weer
het merk van n° 14, plaat XIII, de volgende van n° 4,
plaat Xni; de merken van katern 9 en 10 komen overeen
met figuur 1, plaat XV, echter zonder de letters I en P.
Oorspronkelijk is het handschrift noch gekaterneerd
noch gefolieerd. Een moderne hand heeft het thans met
potlood van af het eerste beschreven blad gefolieerd en
wel de beschreven bladen met cijfers, de onbeschreven
bladen met de achtereenvolgende kleine letters van het
alphabet. De schutbladen zijn niet medegeteld. De be-
schreven bladen zijn gemerkt 1— 65 , de onbeschreven a — u.
Ik voeg er aan toe, dat fol. 65Y eveneens blanco is.
Fol. 1 — 65 en a — f* en kr en ▼. rijn met den griffel ge-
linieerd. Op enkele plaatsen, vooral op de onbeschreven
folio's, vertoonen de lijnen een roodachtige kleur, die
echter klaarblijkelijk niet van inkt afkomstig is, noch
ontstaan kan zijn door stof, dat zich in de voren gezet
heeft. Ik vermoed, dat het instrument , waarmee de lijnen
getrokken zijn, niet geheel roestvry geweest is en dat -
daaraan de rossige kleur van enkele lijnen toe te schrijven
is. Twee lengtelijnen, met inkt getrokken, geven de grens
aan van het kader der te beschrijven ruimte. De afstand
1) StoppeUar, J. H. de, Het Papier in de Nederlanden gedurende de
middeleeuwen inzonderheid in Zeeland, Middelburg
Digitized by
Google
VI
der lijn van den buitenkant is grooter dan die van den
binnenkant en wel in de verhouding van 3 tot 2. Voor
de te beschrijven ruimte blijft dus over 150 X 103 mM.
Het aantal regels schrift is in het begin van den codex
geregeld 30, later ook wel hier en daar 29, maar nooit
minder. Het eerste getal wordt nergens overschreden,
behalve op fol. 65*, waar men 37 regels telt. Dit verschil
is ontstaan door dat de tweede schrijver veel kleiner en
dichter in elkaar geschreven heeft.
Het schrift van fol. 1 — 65* is zeer gelijkmatig en sober.
Het vertoont geheel het karakter van het door de Broe-
ders van het gemeene Leven in niet-liturgische boeken
gebruikte rondschrift. Deze scriptura in rotunda, zooals
de door hen gebezigde technische term luidt, werd door
de Broeders, de Windesheimers en de Karthuizers e. a.
gebruikt in hunne car tularia, charters en rekenboeken.
Bizonder mooie specimina zijn ons bewaard gebleven in
het cartularium van het klooster Sint Agnietenberg bij
Zwolle, dat vermoedelijk voor een gedeelte geschreven
is door Thomas ét Kempis en thans in het gemeente-
archief te Zwolle berust, en vooral in dat van het Kart-
huizerklooster Nieuwlicht in het Rijksarchiefdepdt te
Utrecht. Ook is het autograaph van de Imitatio in deze
lettersoort geschreven.
Als karakteristieke bizonderheden van het schrift heb
ik opgemerkt, dat de schrijver in plaats van een punt
een streepje op de i zet, en dat c en t meestal goed van
elkaar te onderscheiden zijn, daar de t een dwarsstreepje
heeft Van de letterteekens i en r maakt de schrijver
een willekeurig gebruik; u en v worden in een woord
steeds als u geschreven, tenzij ze als beginletter voor-
komen; in dit geval schrijft hij v. Ook maakt hij ver-
schil tusschen y en ij. Zoo b. v. schrijft hij laycus, ydo-
neus; echter Gijsbertus, Wijchmannus, Steen wijck enz. In
het schrijven van persoons- en eigennamen is hij wille-
keurig, nu eens schrijft hij ze met een groote, dan weer
met eene kleine beginletter. Ook in het gebruik van
Romeinsche en Arabische cijfers volgt hij geen vasten
regel. Meestal komen Romeinsche cijfers voor, maar de
Arabische zijn, vooral in de tweede helft van den codex,
Digitized by
Google
vn
niet zeldzaam. Hier en daar gebruikt hij beide tegelijk
in een jaartal b. v. (blz. 193) M° 488° en (blz. 202) M°
COOC° 84°.
De afkortingen geschieden volgens phonetische regels
b. t. val- de, la- bores enz. Als afkortingsteeken gebruikt
hij echter niet het liggende (horizontale), maar een iets
gebogen staande (perpendiculair) streepje.
Uit de schriftvergelijking blijkt onomstootelijk, dat de
eerste schrijver tevens de rubricator van het door hem
geschrevene is.
Om ieder misverstand dadelijk uit te sluiten, stip ik hier
reeds aan, dat de rubricator niet, zooals dat zoo veelvuldig
het geval is, tevens de functie van corrector heeft uitge-
oefend. Zyne rol bepaalde zich hoofdzakelijk
a. tot het schrijven met menie van alle opschriften
van onderafdeelingen of nieuwe hoofdstukken door
hem gemaakt,
b. tot het teekenen van de roode beginletter van
iedere onderafdeeling of ieder hoofdstuk,
e. tot het onderstreepen met rood van de jaartallen,
de verwijzingen als b. v. require, vide infra, de
quibus supra; van de nederduitsche woorden of
spreekwoorden — op een enkele uitzondering na —
van latijnsche citaten, van titels van boeken b. v.
Apocalipsis,
cL tot het aanvullen van een open ruimte met een haal,
e. tot het plaatsen van het teeken f in den tekst bij
een nieuwe onderafdeeling. Dit gebeurt echter
uiterst zeldzaam,
ƒ. tot het rubriceeren van iedere hoofdletter in den
tekst van fol. 1 — 65v voorkomende. Dit geschiedt
door een eenvoudig lengtestreepje met rood in de
letter aan te brengen.
Van verluchting van den codex kan nauwelijks sprake
zijn, tenzij men de groote sobere blauwe en roode letters
daartoe wil rekenen.
Groote blauwgekleurde letters komen in 't geheel vier-
maal voor. De eerste vinden wij op fol. lr als beginletter
van het geheele werk. Een sierletter in den eigenlijken
zin des woords is de kapitale G niet, hoewel ze de buiteu-
Digitized by
Google
viir
gewone afmeting van 25 mM. hoogte heeft en ook een
klein ornamentje in het dikste gedeelte van den halfkring
draagt Ik vermoed, dat de leelijke witte ruimte in het
binnenste van de letter oorspronkelijk wel bestemd was
voor eene versiering en dat ook enkele roode filigranes
tot meerdere opluistering zouden gemaakt zijn, indien de
codex geheel afgewerkt ware. Maar dit is nu niet het
geval. De drie andere blauwe letters, zonder de minste
versiering, staan als beginletters van het eerste woord,
waarmede een hoofdstuk over een rector van het huis
begint. Zoo bij de levensbeschrijving van Dirk van Henen
fol. llv, van Albert van Calcar fol. 83T en van Hendrik
van Herxen fol. 51r.
De sobere kapitale beginletters in rood staan alle binnen
de beschreven ruimte, behalve de groote I, die buiten
dit kader op den rand staat en zich door meerderen
zwier en grootere afmeting van hare zusters onderscheidt.
Deze letter neemt — de beperkte ruimte van het geheel
in aanmerking genomen — meestal buitensporige afme-
tingen aan, daar ze van 40 mM. tot 57 mM. hoogte
varieert Staat zij bij toeval te dicht bij den benedenkant ,
zoodat geen voldoende ruimte er voor te vinden is, dan
weet de illuminator zich te behelpen door de schacht van
de I zóó te breken, dat ze een rechten hoek beschrijft en
den benedenhoek van de bladzijde bevallig vult.
Op gezag van Acquoy heb ik, toen ik als student voor
het eerst kennis maakte met ons HS. en er veel nut uit
putte voor mijne dissertatie, met hem een tweeden schrijver
aangenomen, die op fol. 65* 23 regels schreef en boven-
dien talrijke verbeteringen en aanvullingen zoowel in den
tekst als op den kant aanbracht Toen ik later het HS.
ten behoeve dezer uitgave bewerkte, begon ik echter bij
nadere schriftvergelijking te twijfelen, of Acquoy wel juist
gezien had en zich niet te zeer had laten leiden door het
duidelijk in het oog springende verschil, ontstaan door
de veel kleinere letter en het dichter in elkaar schrijven.
Immers ieder, die zich met palaeographie bezig houdt,
is het bekend, hoe zeer het karakter van een letter ver-
andert, naarmate ze grooter of kleiner geschreven wordt.
In ons geval moest noodzakelijk de letter zeer vele fijn-
Digitized by
Google
IX
heden missen, of konden deze ten minste niet zoo on-
middellijk in het oog vallen als bij de grootere van het
voorafgaande gedeelte van het HS. het geval is.
Ik zou dan ook niet ' geaarzeld hebben te verklaren ,
dat niet twee maar dat één schrijver aan het werk ge-
weest is, indien een jarenlange ondervinding mij niet
geleerd had, dat vooral bij schrift uit den kring der
Broeders afkomstig, de ductus van de hand van den
leerling bijkans dezelfde is als die van den leermeester.
Een later palaeographisch onderzoek der talrijke charters ,
afkomstig uit het Fraterhuis te Zwolle, bevestigde op af-
doende wijze het vroeger verkregen resultaat.
Er is echter nog een tweede reden, die voor mij den
doorslag gevend geweest is, waarom ik van mijne meening
teruggekomen ben en met Acquoy twee verschillende han-
den aanneem. Met een enkel woord heb ik reeds gezegd,
dat door den tweeden schrijver tal van verbeteringen
zijn aangebracht. Dit doet hij nu zóó, dat het verschil
van letter, vooral wat de grootte er van betreft, onmid-
dellijk in het oog springt, en op eene wijze, die zeer dik-
wijls met het principe van schoonheid, dat de eerste
schrijver steeds zorgvuldig bewaard heeft, in strijd is.
Ware de eerste schrijver tevens de corrector (en de vol-
tooier van het HS.) geweest, dan zou hij zeer zeker daar,
waar hij blijkbaar de „Vorlage" niet heeft kunnen lezen en
ruimte liet om de letters of het ontbrekende woord in te
vullen, dezelfde letter gebruikt hebben als voor het ge-
heele werk. Dit verschil van lettergrootte en de vluchtige
en in zekeren zin slordige manier van schrijven, die
geheel niet overeenkomt met het statige aesthetische ge-
heel, is voor mij het bewijs, dat een tweede, meer ge-
letterde wel is waar, maar tevens meer onverschillige
schrijver aan het werk is geweest
De hoofdtaak, die de tweede schrijver zich gesteld heeft,
was blijkbaar niet het werk te voltooien , d. i. het ont-
brekende gedeelte er bij te schrijven. Had dit in zijne
bedoeling gelegen, dan is hij in de uitvoering er van
helaas zeer waarschijnlijk schromelijk te kort geschoten.
Want ik neem niet aan, zooals ik straks nader zal be-
toogen, dat wij de „Narratio" in haar geheel bezitten»
Digitized by
Google
Volgens mijne opvatting ligt dan ook zijne hoofd verdienste
niet zoo zeer in het bijschrijven van de laatste levensbe-
schrijving, dan wel:
1. in de menigvuldige aanvullingen van den tekst
zooals wij die hoofdzakelijk vinden of fol. 20r, 20 v,
28' en 64* »)i
2. in het maken van onderafdeelingen in de hoofd-
stukken *) en
3. vooral in de rol, die hij als corrector van het geheel
gespeeld heeft
Bestudeeren wij het werk van den eersten schrijver
nauwkeurig, dan komen wij al ras tot de ontdekking,
dat onder het bevallige uiterlijk heel veel ongerechtigheden
schuilen. De eenige verklaring en tevens ook verontschul-
diging is, dat deze schrijver machinaal en geen intellec-
tueel werk geleverd heeft en leveren kon. Correctie in
den eigenlijken zin des woords vinden wij bij hem niet,
en geen wonder, want bij de Broeders was de corrector
meestal een ander dan de scriptor. Vier of vijf keeren
nochthans verbetert hij, of liever vult hij de uitlatingen
aan, en wel viermaal door zonder eenige verwijzing op den
kant het ontbrekende woord te schrijven, en één keer, op
fol. 9V namelijk, door het hoven-plaatsen van het woordje
jam in den tekst.
Anders de tweede schrijver of de eigenlijke corrector.
Zorgvuldig heeft hij het werk van zijn voorganger na-
gezien en hoogst zelden is hem een foutje ontgaan. De
wijze, waarop hij die verbetert, verschilt naar aard en
grootte van de fout. Tot vermeerdering der kennis van
de Nederlandsche palaeographie acht ik het niet van be-
lang ontbloot om die verschillende manieren hier in 't
kort aantestippen.
a. Daar, wtór de schrijver een woord of lettergreep
oningevuld heeft gelaten, omdat hij zijn voorbeeld
niet kon lezen, of waar deze letters in de pen
zijn blijven steken, verbetert de corrector die fout
1) Vergl. p. 76, p. 78, p. 105 en 207.
2) Deze onderafdeelingen zijn in de uitgave door het teeken: § en
door cursieven druk kennelijk gemaakt.
Digitized by
Google
XI
door het invullen en bijschrijven van het ontbre-
kende. Zoo b.v. foL 2r di cta domus *), fol. 6T sibi
ere dit\S) foL 10* s ua, fol. 17r cor dialiter en fol.
19* demons trans.
Opmerkelijk is, dat twee fouten van gemelden aard op
fol. 9* hem ontsnapt zijn en dat die door een 19** eeuw-
sche hand — zeer waarschijnlijk door Prof. Acquoy — op
de wijze van den corrector met potlood verbeterd zijn,
nL: ti muit en labo re.
b. Heeft de schrijver een woord uitgelaten bij het begin
van een nieuwen regel, dan verbetert de corrector
die vergissing door het weggelatene zonder meer op
den kant voor de regel te schrijven, b.v. fol. 27 v
ad o», 49r diacit
c Zijn woorden of geheele zinnen (fol. 20r en 28') in
den tekst uitgelaten, dan schrijft de corrector het
ontbrekende óf in den tekst tusschen de regels óf
op den kant. Door een verwijzingsteeken A geeft
hij bovendien de juiste plaats van het ontbrekende
woord aan.
d. Verbeteringen van geheele zinnen of meerdere woor-
den geschieden óf door de foutieve zinnen of woorden
te onderschrappen en de correctuur op den kant
te zetten (fol. 20* en 641), öf door de foutieve woor-
den door te halen en de verbetering zonder meer
er boven te schrijven (fol. 47r).
e. Enkele foutieve woorden verbetert hij öf door het
woord te onderschrappen en de verbetering zonder
meer op den kant te schrijven, öf door het woord
met een horizontaal streepje door te halen en de
correctuur er eenvoudig boven te schrijven of ze op
den kant met of zonder verwijzingsteeken A te
plaatsen. Een enkelen keer (fol. 85r) plaatst hij de
verbetering onder het doorgehaalde woord, omdat
de correctie in den laatsten regel der bladzijde plaats
had en de open ruimte daaronder voor de ver-
betering als aangewezen was.
t) Zie p. 8, 27, 49, 66, 73.
Digitized by
Google
XII
Er rest mij nog te vermelden, dat de doorhalingen niet
met zorg, maar blijkbaar in der haast zonder lineaal uit
de vrije hand geschied zijn , ja het komt voor, dat woor-
den tweemaal op zeer slordige wijze doorgeschrapt zijn.
De corrector was dan ook geenszins met de schoonheids-
idee bezield van den schrijver, die, kon hij zijn werk in
den huidigen toestand aanschouwen, vry zeker geprote-
steerd zou hebben tegen deze van weinig smaak getuigende
ontsiering van zijn arbeid.
Volledigheidshalve stip ik hier nog aan, dat vele woor-
den door een 19** eeuwsche hand met potlood onder-
streept zijn en de meeste onderstreepte woorden met
potlood op den kant geschreven staan. Vele zijn echter
met behulp van gomelastiek uitgeveegd, zonder dat de
sporen van het geschrevene geheel verdwenen zijn. Ook
zonder moderne hulpmiddelen is met het bloote oog nog
te lezen wat er gestaan heeft.
De codex heeft, niettegenstaande zijne zorgvuldige na-
tuurlijke bescherming van omslag en schutbladen, veel
geleden. Niet alleen, dat het papier hier en daar zeer
duidelijke sporen draagt van een veelvuldig en meêdoo-
genloos gebruik, maar ook heeft het zeer door vocht of
water geleden. Gelukkig zijn de onbeschreven bladen
het meest aangetast. Bovendien is de rug van het
handschrift vooral aan den benedenkant door slijten
sterk beschadigd, zoo dat de onderste gedeelten van
de meeste bladen niet meer verbonden zijn maar los
zitten.
Over de geschiedenis van het handschrift valt niet veel
te zeggen. Of het deel uitgemaakt heeft van de biblio-
theek van het Fraterhuis te Zwolle, is niet uit te maken,
daar niet het geringste spoor te vinden is, dat dit ver-
moeden zou kunnen rechtvaardigen. Integendeel. Het vrij
groote aantal handschriften, afkomstig uit genoemde
bibliotheek, die ik onderzocht heb, dragen alle op de
binnenzijde van den band of op een of ander fol. voor
of achter in het HS. de bekende inscriptie: „Iste liber
pertinet ad librariam domus clericorum Zwollenais". In ons
handschrift ontbreekt echter die inscriptie niet alleen,
maar ook is op den band geen spoor te ontdekken van
Digitized by
Google
tilt
een strookje papier, dat er ooit ingeplakt zou zijn geweest
en er later uit verdwenen is.
Zeker is echter, dat het handschrift in het bezit ge-
weest is van een Zwollenaar. Tot deze ontdekking leidde
mij een strookje papier (68 x 76 mM.), dat tusschen fol.
18 en 19 gehecht is en dat het volgend fragment van een
inscriptie bevat:
De
Domus Fratrum
sub Patrocinio
viventium in
Incipit narratio
et deinde de Fr
Auctore D. Jac
Seniore nostro
Communis vita in
Apostolis.
De tweede, ontbrekende, helft van het strookje zal wel
voor altijd verloren zijn. Onderzoekingen, die ik in par-
ticuliere archieven te Zwolle daaromtrent deed, bleven
vruchteloos.
Op het eerste gezicht van het schrift van dit strookje
herinnerde ik mij onmiddellijk, dat ik dit herhaaldelijk
te Zwolle voor oogen had gehad en wel in een particulier
archief of in stukken afkomstig uit een dier archieven,
die in verband stonden met de reliquieën van Thomas &
Kempis. Ik wist zeker, dat een onderzoek in het Gemeente-
archief aldaar mij niet verder zou brengen en daarom
nam ik de eerste gelegenheid, die zich voordeed, te baat,
om het eenmaal gevonden spoor in de parochiale archie-
ven te vervolgen. Wetende, dat ik met een persoon te
doen had, die omstreeks 1650 geleefd heeft — dit leerde
mij het schrift — gelukte het mij, dank zij de welwil-
lendheid van den Zeer Eerwaarden heer deken N. A. van
Balen, die mij een onderzoek in het onder zijn beheer
staande archief der R. K. parochie Sint Michiel toestond ,
weldra tot een resultaat te komen.
Vrij spoedig had ik mijn man gevonden: Arnoldus
Waeyer, aartspriester van Salland en pastoor der statie in
Digitized by
Google
de Spiegelsteeg aldaar. Meer dan 60 jaren heeft hij te Zwolle
en omstreken als priester gewerkt en vooral in den tijd van
het herstel van den katholieken godsdienst onder bisschop
Bernard van Galen in 1673 een belangrijke rol gespeeld.
Dat hij onder zijne geloofsgenooten grooten invloed had ,
kunnen wij a priori uit de hooge waardigheid, die hij
bekleedde, afleiden en dat het hem in zijn positie ge-
makkelijk was in het bezit te komen van dokumenten
en boeken , behoorende aan vroegere kloosters of kerken ,
behoeft wel geen verder betoog. Dat hij zich moeite ge-
geven heeft om die kostbare stukken in handen te krijgen ,
getuigt 's mans historische nalatenschap en het rijke
archief van zijne parochie. Hierover meer bij de beschrij-
ving van het cartularium van het Fraterhuis en het
archief van de parochie St. Michiel.
Met deze uitkomst op grond van schriftvergelijking stelde
ik mij natuurlijk niet tevreden, te meer niet, daar ik
mocht veronderstellen, dat ik in de nalatenschap van
den besten kenner van het oude Zwolle en vooral van
het katholieke Zwolle: Mr. F. P. A. Heerkens allicht
nadere gegevens omtrent ons handschrift zou vinden. Ik
had mij niet bedrogen, want inderdaad vond ik in zijne
aanteekeningen, dat de Narratio van Jacobus de Voecht in
het bezit geweest is van den aartspriester van Salland
Arnoldus Waeyer ').
Hoe en wanneer de codex uit Zwolle weggeraakt en in
het bezit gekomen is van den secretaris van het Hof van
Holland, Mr. Jean Theodore Royer, weten wij niet Na
diens overlijden te 's Gravenhage in 1808, werd hij den
1 April 1816 op de boekenveiling bij Scheurleer te 's Gra-
venhage met nog een ander handschrift te zamen voor de
1) In No. 75 p. 156 der Verzameling Heerkens (Biblioth. tan de
Vereeniging tot beoefening v. Overijsselsen Regt en Geschiedenis), schryft
hy: „Volgens de meening van den Bibliothecaris van Holtrop zonde dit
handschrift vroeger aan Antonius Matthaeus hebben behoord en laatste-
l\jk nit de boekery van Roraswinkel onder de regeering van Lodewyk
lyn aangekocht. Zeker is het, dat heizelfde allereerst in het bezit,
immers in handen is geweest van Arnoldus Wajjer, blijkens een in
dit handschrift liggend verscheurd gedeelte van het eerste blad, door
dezen eigenhandig afgeschreven."
Digitized by
Google
XV
kapitale som van zegge één gulden door de Koninklijke
Bibliotheek aangekocht ')•
Alvorens tot de beschrijving van het tweede handschrift,
dat wij bij deze nitgave gebruikt hebben, over te gaan,
dienen eerst enkele woorden gezegd te worden betreffende
den inhoud van het handschrift H. Maar die is immers
bekend; herhaaldelijk toch is reeds gezegd, dat ons hand-
schrift een kroniek van het Fraterhuis te Zwolle, bevat,
waartoe dan nog eene nadere inhoudsopgave? Omdat de
twee opschriften van onzen codex, die beide eene in-
houdsopgave behelzen, ten minste schijnbaar in tegen-
spraak zijn.
Op den omslag immers staat het volgende opschrift:
„Patris Jacobi de Trajecto Narratio de Origine et Progresmi
Gongrcgatumü Rdigioeae, Praeeide Floreniio in Zwolld et de
Menie Sanctae Agnetie prope Ztoollam etc.", en op fol. lr de
authentieke inhoudsopgave met roode inkt geschreven:
„Incipü narratio de inchoationc etatus nostri et deinde de
frairibus huius domus nostre autore domino Jacobo traiecH
alias voecht eeniore noetro Iaxx*rio."
Acquoy oordeelt over het eerste opschrift als volgt2):
„Dat dit „Praeside Florentio" uit verwarring met het
Deventersche Fraterhuis moet zijn ontstaan, ligt voor de
hand; dat er betreffende het klooster op den 8. Agnieten-
berg slechts in het voorbijgaan iets in het H. S. voor-
komt, kan ik verzekeren; evenzoo dat het „etc." door
den inhoud niet wordt gerechtvaardigd, terwijl er boven-
dien geen spoor van vroegere samenvoeging met meerdere
handschriften in denzelfden omslag is te vinden. Hoogst
waarschijnlijk heeft dit gansche opschrift zijn ontstaan te
danken aan de omstandigheid, dat het H. S. met iets
andera te samen in een pakje is gebonden geweest, toen
het, weinige jaren na den dood van zijn reeds genoemden
eigenaar [J. Th. Royer] in 1816 onder den hamer werd
gebracht."
1) Acqnoj, Oe Kroniek ren het Fraterhuis te Zwolle, p. 7 noot 3*
3} De Kroniek, p. 7.
Digitized by
Google
XVI
Met dit betoog van den door mij hoog geëerden hoog-
leeraar kan ik mij tot mijn spijt geenszins vereenigen.
Want al komt dit „Praeside Florentio" ons op den eersten
blik voor rechtstreeks in strijd te z\jn met het tweede,
officieele opsohrift, inderdaad is dit echter niet het geval.
Immers leest men de beide opschriften goed, dan zien
wy dat beide vermelden, dat in den codex geschetst zal
worden de wording van de Broederschap des gemeenen
Levens. Het eerste opschrift zegt dit duidelijker dan het
tweede, maar ook hier kan „status nostri" niets anders
beteekenen dan — „Congregatio Religiosa." Het „praeside
Florentio" slaat dan ook niet op het Fraterhuis te Zwolle,
maar op het geheel, de Congregatio religiosa. Was Flo-
rentius Rade wij ns — want niemand anders wordt hier
bedoeld — ook al niet de stichter van de moderne devotie
of van de Broederschap, toch staat het op grond van de
nieuwste resultaten der geschied vorsching vast , dat hij de
eigenlijke man is geweest, die aan de moderne devotie die
richting heeft gegeven, door onder zijne leiding uitgezochte
mannelijke elementen der moderne devoten te vereenigen.
Door dit te doen vóórdat hij de goedkeuring van zijn
meester Geert de Groote had verkregen, is hij en niet G.
de Groote de eigenlijke stichter ') der Broederschap van
de Broeders van het gemeene Leven geworden. Wat Flo-
rentius te Deventer had gedaan, dat deden andere devoten
b.v. te Zwolle onder goedkeuring en met krachtdadige
hulp van G. de Groote onder de geestelijke leiding van
den blinden Johannes van Ommen; maar allen zonder
uitzondering erkenden en vereerden Florentius als „pater
generalis omnium devotorum" *), en in dien zin wordt hier
terecht gesproken van „de origine et progressu Congrega-
tionis Religiosae Praeside Florentio."
Een afdoend antwoord op de vraag, of terecht of ten
onrechte beweerd wordt, dat onze codex handelt „de Monte
S ae Agnetifl prope Zwollam etc", geeft onze uitgave op de
1) Vergl. Gerretsen, J. H., Florentius Radewjjns, Nijmegen 1891,
blz. 60 ▼. — Acquoy, Windesheim , I, 44*., 49. lil, 239 v.
2) Acquoy, Windesheim, 1, 238, noot 2 en 11, 371.
Digitized by
Google
iVit
meest besliste wijze. Men behoeft alleen de opschriften
der verschillende hoofdstukken te raadplegen en men zal
tot de overtuiging geraken, dat ons handschrift gelukkig
iets meer behelst dan levensbeschrijvingen van broeders
van het Fraterhuis te Zwolle. En juist hierin ligt volgens
mijne meening de hoogere waarde van het geschrift
Dit feit erkent Acquoy trouwens ook , wanneer hij blz. 14
schrijft, dat „het H. S. niet alleen over het Zwolsche
huis handelt, maar tevens de oprichting en inrichting
van eene menigte dergelijke gestichten bespreekt, en
daarbij natuurlijk veel bekends maar ook veel onbekends
mededeelt." Welk feitelijk bezwaar hij nu tegen dat „etc."
heeft, begrijp ik niet.
De dispositie van de „Narratio" zal ons bovendien aan-
toonen, dat de schrijver genoodzaakt was, meer of minder
uitvoerig te berichten over de Broeder- en Zusterhuizen ,
die van uit Zwolle gesticht waren, of — om den geijkten
term te gebruiken — het Fraterhuis te Zwolle als hun
moederhuis beschouwden.
Het plan, dat de schrijver van de Narratio heeft ge-
volgd, kennen wij uit 's mans eigen woorden. Nadat hij
als inleiding op zijn werk eene beknopte maar wel door-
dachte schets van het verval der zeden en het kwijnen
van het godsdienstig leven op het einde der veertiende
eenw ontworpen en den lezer met het tijdstip van de
bekeering en den verderen levensloop van den man, die
hierin verbetering zou brengen , Gerrit de Groote , bekend
gemaakt heeft, gaat hij over tot de schildering van het
ontstaan der „Moderne devotie" en de stichting der eerste
Fraterhuizen in- en buiten Zwolle. Op fol. 4V komt hij
dan tot zijn eigenlijk doel: de beschrijving van de opkomst
en de verdere ontwikkeling van het Domus Sancti Gregorii ')
of ook Domus Major genaamd. Te dezer plaatse geeft
i) De meer gebruikelyke naam, ten minste in de eerste eeuw na
de stichting er van, was: Domus Clericorum, Klerkenhuis, later werd
het woord: Fraterhuis, Domus Fratrum, meer en meer door de Broeders
telve gebruikt, vooral in oorkonden. In de Narratio is herhaaldelijk
sprake Tan het Domus Major; ook werd het wel eens en vooral door
het volk, het Heer-Du k-van Herxenshuis genoemd.
Derde Serie. Werk rn N°. 13. n
Digitized by
Google
XVlTt
hij dan ook de dispositie van zijn geschrift aan in de
volgende bewoording '): „Jam ulterius de hujus Domus
nostre, que Major dicitur, fundatore et fundaüone rec-
toribusque et fratribus usque in presens secundum ordinem
consequenter dicendum." Wat de schrijver onder het
„secundum ordinem" verstaat, verklaart hij op verschil-
lende plaatsen van z\jn geschrift, zoo b. v. „Sed antequam
de ultima ipsa infirmitate (scil. Alberti de Calcar) loqua-
mur, videamus prius de fratribus hiis, qui sub eo defuncti
sunt, non secundum ordinem, quo defuncti sunt, sed
secundum ordinem senii" *).
Volgens oud kloostergebruik rekent echter de schrijver
den ouderdom der broeders niet van af den dag hunner
geboorte, maar van af den dag hunner opname in de
Broederschap. Dit blijkt ten duidelijkste uit de rang-
schikking in de naamlijsten der broeders, die hij bij het
overlijden van een rector van het huis opmaakt *).
De dispositie wordt ook uiterlijk kennelijk gemaakt door
aan het begin van eene nieuwe hoofdafdeeling van zijn
werk, nl. het leven van een rector van het huis, eene
blauwe hoofdletter te plaatsen.
Om den rector groepeert de schryver dan de tijdens
diens rectoraat overleden broeders in de boven aangegeven
orde. De daden van de rectoren worden breedvoerig
verhaald en daar hij ook meestal iederen broeder op
zijn levensweg volgt, komt hij van lieverlede op tal van
broeders- en zustershuizen en kloostere in de heden-
daagsohe Nederlanden niet alleen, maar tot aan de Russi-
sche grens, die van uit Zwolle gesticht óf gereformeerd
werden.
Hierdoor verkrijgen wq omtrent tal van instellingen in
den lande hoogst welkome inlichtingen , die we des te meer
op prijs moeten stellen, omdat ze meestal geheel onbekend
waren of omdat ze reeds bekende gegevens verbeteren
of aanvullen.
1) VergL p. 22.
2) Zie p. 146. Vergl. ook p. 190.
3) Zie p. 116 en 170.
Digitized by
Google
XI Jt
Door de volgende schema's, die tegelijk den stamboom
van bet Sint Gregoriushuis voorstellen, verkrijgen wy
tevens het beste overzicht over den directen invloed, die
van het Zwolsche Fraterhuis naar alle richtingen uitging.
I** Stichting 1384 dooe G. db Gbootjs.
Zwolle (huis in de Begijnenstraat , later het huis van
Heer Hendrik van Gouda).
Fraterhuis op den Nemelerbejg bij Zwolle (Maart 1384
aangewezen door G. de Groote) bewoond in 1396.
1398 klooster Reguliere 1398 St. Janskamp bij jVollen-
kanunniken hove, later Derde regel
Westerhof bij Dalfeen v. St Franciscus.
k
terug naar Nemelerberg,
thans St Agnietenberg.
Ude Stichting 1394 door Mbynold van Windbshbim:
HBT DOMUS SANCTI GrEGORII.
1. Albergen. Domus Sti Anthonii Confessoris. 1406.
2. Voersterdijk bij Zwolle, verplaatst naar Hulsbergen.
Domus Sti Hieronymi. 1407.
3. 's Hertogenbosch. Domus Sti Gregorii. 1424.
4. Doesburg. Domus Sti Gregorii. 1429.
5. Harderwijk. Domus Sti Gregorii. 1441.
6. 's Hertogenbosch (Ten Orthen). Domus Sti Andreae.
7. Groningen. + 1457.
& Culm. 1472.
Digitized by
Google
XX
Vrouwenconventen, dib onder de leiding der broeders
van het domu8 clericorüm te zwolle stonden.
I. Binnen Zwolle.
1. Het Oude Convent. V66r 1884.
2. Kadeneters of St. Gertrudis. ± 1390.
3. Het Kinderhuis of St. Caecilia. 1394.
4. Op die Maat. V66r 1397.
5. Ten Bosche of Marienbosch. Vóór 1401.
6. Wytenhuis. Na 1409.
•
II. Buiten Zwolle ').
1. Bethania buiten Arnhem.
2. Bethlehem buiten Utrecht.
3. Briel. (St. Andries?)
4. Calcar. (Caecilienconvent.)
5. Delft. (St. Ursula.)
6. Qoch.
7. Gorkum.
8. Griet.
9. Kampen. St. Agnetis.
10. Nieuwkerk bij Harderwijk.
11. Oen op de Veluwe.
12. Ten Orthen te 'sHertogenbosch.
13. Rossum.
14. Rugge.
15. Utrecht. (St Ursula.)
16. Utrecht. (St. Caecilia.)
17. Vucht.
18. Wamel.
19. Zaltbommel.
1) Daar de stichtingsjaren tan de meeate deser conrenten my onbekend
xyn, heb ik ze in alphabetische orde Tan de plaatsnamen gerangschikt.
Digitized by
Google
XXI
Uit het bovenstaande volgt nu reeds , dat ons HS. geen
„kroniek" in den eigenlijken zin van het woord is noch
kan zijn. Immers de gebeurtenissen, die de schrqver ver-
haalt, kunnen niet chronologisch gerangschikt zijn; dit ligt
reeds in den aard van het boek en volgt nog meer uit
de strekking, die de schrijver er bij op het oog gehad
heeft: de stichting en onderwijzing zijner medebroeders.
Dit doel heeft hij gemeend het best te kunnen bereiken
door hun het ootmoedige en stichtelijke leven der over-
leden broeders als voorbeeld voor te houden. En om dat
te kunnen doen, was hij genoodzaakt van elk een afzon-
derlijke levensgeschiedenis te schrijven. Feitelijk is de
„Narratio" dan ook niets anders dan een aaneenschakeling
van biographieën. Opmerking verdient, dat de afschrijvers
en vooral Jacobus de Voecht het werk niet „Ghronicón"
genoemd hebben ; dezen naam heeft het 't eerst van Del-
prat gekregen en in navolging van hem is hij gebruikt
door Acquoy en anderen. Ik heb gemeend ter voorkoming
van verwarring den naam Kroniek van het Fraterhvis ie
Zteoüe, onder welken naam vooral sedert Acquoy de
„Narratio" meerbekend is , niet te moeten blijven gebruiken.
Wie was nu de auteur van de „Narratio", of beter in
de eerste plaats: wie was hij niet?
In duidelijke woorden, die mijns inziens iederen twijfel
uitsluiten, wordt ons in het opschrift op fol. lr van het
Haagsche handschrift gezegd, dat hij geweest is: Jambus
Troiecti alias Voecht.
Desniettegenstaande heeft Delprat gemeend hem buiten
den kring der Broeders van het gemeene Leven te moeten
zoeken en wel in het klooster der Reguliere kanunniken
Sint Agnietenberg bij Zwolle. Immers aangaande den
schrijver betoogt hij !): „Bij geenen schrijver van dien
tijd vind ik zekere melding van hem. Misschien is h\j
dezelfde, welke bij Thomas a Kempis in het Chronicon
Maniagnkarwn (p. 68 ed. Rosweyde) voorkomt onder den
naam van Jacobus A. con versus de Trajecto, ten jare 1425
aangenomen tot inwoner van het St. Agneten Klooster
1) Archief toot Kerkgeschiedenis, deel VI, p. 279.
Digitized by
Google
XXII
bij Zwol. Alsdan zal hy geweest zijn een bloedverwant
van Willem Vornken of Vorniken, Prior, eerst van het
St Agneten Klooster, en daarna van dat te Windes-
heim", enz.
Deze veronderstelling van Delprat, die bovendien op
p. 844 durft beweren, dat hij den inhoud van onzen codex
zoo volledig heeft weergegeven, dat hij eene uitgave er
van onnoodig acht, is waarlyk onbegrijpelijk.
Want afgezien van het duidelijke opschrift, komt de
naam Jacobus Traiecti en Jacobus Traiecti alias Voecht
herhaaldelijk in de „Narratio" voor ')> en niet alleen als
„senior of frater noster", maar ook als „horum collector" *).
De meest oppervlakkige bewerker van het handschrift zou
nu al zeer spoedig moeten bemerkt hebben, dat de „Nar-
ratio" de geschiedenis van het Fraterhuis van St. Oregorius
te Zwolle behandelt en niet die van het Begulierenklooster
Sint Agnietenberg. Dus kon de schrijver er van alleen een
broeder uit dit huis zijn en onmogelijk in een naburig klooster
gezocht worden. Een vergissing omtrent den persoon van
den schrijver had — dit geef ik gaarne toe — een vluch-
tigen bewerker kunnen overkomen, omdat in de „Narratio"
onder denzelfden vóór- en toenaam „Jacobus Trajecti"
twee verschillende personen voorkomen. Maar gemakkelijk
had deze vergissing niet kunnen gebeuren , omdat de auteur
de twee personen angstvallig uit elkaar houdt door steeds
dfór, Yfikr eene verwarring zou kunnen ontstaan, hun
dubbelen toenaam aan te geven. De eene is hij zelf:
„Jacobus Traiecti alias Voecht" en de andere y Jacobus Traiecti
de Wijck»
Buitendien behelst ons handschrift omtrent dezen laatste
vry nauwkeurige inlichtingen in diens levensgeschiedenis ').
Dfór ook wordt ons welkome opheldering gegeven om-
trent het ontstaan van diens bijnaam „Traiecti." In het
kort komt diens geschiedenis hierop neer. Jacobus de
Wyck was choraal te Utrecht en had de aandacht ge-
1) Zoo b. t. fol. 3*, 50*, G5>.
2) Fol. 47'. — Vergl. ook p. 168v. en XLI.
3) Pag. 168 v. Vergl. ook p. 410 de oorkonde van 7 Octobtf 1465.
Digitized by
Google
XXIII
trokken van den kanunnik van St. Jan, Johannes de
Voeeht '). Deze bewerkte bij den toenmaligen procurator
van het Domus Pauperum ie Zwolle, Albert van Calcar,
lyne opneming in genoemd huis. Na voltooide studiën
aan de stads- of parochieschool aldaar, werd hij lid van
de Broederschap van het gemeene Leven, en wel in het
Fraterhuis te Zwolle. Spoedig verwierf hij zich door ayne
nauwgezetheid en stipte navolging van den regel in hooge
mate de liefde van den inmiddels tot rector van het huis
bevorderden Albert van Calcar2), „qui voluit ut deincepe
vocaretur ab omnibus Jacobus Traiecti." Hij bleef echter
niet te Zwolle, want hij werd waardig bevonden opvolger
te worden van den uit zijn ambt ontslagen biechtvader
. der nonnen te Rugge in den Briel *). Hij overleed aldaar,
vermoedelijk den 22 Maart 1482.
In kloosters van verschillende orden trof ik hier en
daar wel eens een naamgenoot, Jacobus Traiecti4), aan.
Maar om niet in dezelfde fout te vervallen als Delprat en
ook omdat ze om chronologische redenen niet identiek
met Jacobus de Voeeht kunnen zijn — want de moge-
lijkheid, dat hij op lateren leeftijd lid van een klooster-
orde zou geworden zijn, is zoo goed als uitgesloten, daar
wij hem op 80jarigen leeftijd nog te Zwolle in het Fra-
terhuis vinden — laat ik ze onvermeld. Alleen meen ik
een oogenblik stil te moeten staan bij een tijdgenoot van
hem en evenals hij broeder van het gemeene leven:
Jacobus Traiecti junior 6), eerst in het Fraterhuis te Delft,
1) Zie OTer hem p. XXXVIIvv.
3) Dient keuze tot rector had plaats den 24 April 1457.
3) In de opetellen Tan H. de Jager over de Brielsche kloosters St
Glara, St Catharina en St Andries te Rogge, verschenen in N\jhoff-
Frnin's Bijdragen, lilde Reeks, deel 1 en 11, vond ik xgn naam niet
vermeld.
4) Zoo b. v. Jdcobuè Tacts ds Traiécto, die in 1428 te Windesheim
ingekleed werd (Acquoy, Wiodesheim, III, p. 274.)
5) Zie over hem: Henric van Arnhem's Kronyk van het Fraterhuis
'te Gouda, uitgegeven door Dr. A. H. L. Hensen, in de Bgdragen en
Mededeelingen van het Historisch Genootschap, deel XX (1899), bis. 16
en 24; en: Schlager, P., Zum Leben des Franxiskaners Heinrich Harp,
Der Katholik, 1905, XXXII. Bd., 6. Heit
Digitized by
Google
3CX1V
later in dat te Gouda. Deze kwam in 1446 met den
later zoo beroemden minderbroeder Henricus Erp uit
Delft als een der eerste bewoners van het nieuwe Frater-
huis naar Gouda. Toen echter de rector Henricus Erp
wegens te groote moeilijkheden aan het slagen van
zijne stichting wanhoopte en in 1450 naar Rome trok om
in het klooster Ara Goeli aldaar zijn nederig kleed van
broeder des gemeenen levens met de bruine pij van de
Minderbroeders-Observanten te verwisselen, was Jacobus
Traiecti zijn reismakker. Of Jacobus met hetzelfde plan
omging als zyn rector, weten wij niet, want de kroniek
vermeldt van hem alleen nog: „Jacobus autem Traiecti,
postquam Romam cum eo venerat, statim obiit in
pace".
Het geslacht de Voecht of de Voocht was eene oude
regeeringsfamilie te Utrecht *). Sedert de 14de eeuw komt
1) Onder de in het Rijksarchief te Utrecht berustende collectie gene-
alogiên door Buchell , Booth en anderen verzameld , bevinden er zich ook
betreffende het geslacht de Voecht van Rynevelt te Utrecht. Op deze
collectie werd ik oplettend gemaakt door de vriendelijkheid van den
Zeer Eerw. Heer J. H. Hofman, rustend pastoor te Schalkwijk, die mjj
ook enkele gegevens er uit mededeelde. Door de meest ruime hulp
van den heer Rijksarchivaris Mr. S. Muller Fz. , werd ik toen in staat
gesteld uit bovengenoemde collectie de gegevens omtrent de naaste
familieleden van Jacobus Trajecti alias Voecht hier mede te deelen.
Ook door latere aanvullende mededeel in geu en onderzoekingen betref-
fende den kanunnik Johannes de Voecht, in zijn archief ingesteld,
heeft Mr. Muller mij ten zeerste tot dank verplicht.
Later bleek imj, dat Jhr. G. A. Siz te Utrecht in zyn voor de
Friesche geschiedenis waardevol opstel: „Het slot Wiardastate te Gou-
tam b\j Leeuwarden, met de schilderijen, oudheden daarin aanwezig
beschreven en opgehelderd", verschenen in de: Vrije Fries, deel XII
(1873), blz. 157vv., zeer belangrijke gegevens voor de genealogie de
Voecht verwerkt had en dat hij daarin ook nuttige vingerwijzingen
betreffende het archief van die familie medegedeeld heeft. In hetzelfde
jaar gaf de heer Siz eene geslachtslijst der familie de Voeght van
Rynevelt uit volgens het handschrift van het Provinciaal Archief te
Utrecht in deel XX11I, blz. 582—586 van den Navorscher. Ik verwys
naar deze opstellen voor de verdere literatuur betreffende dit geslacht.
Vele data's van overlijden van de door my genoemde personen heb
ik kunnen verifieeren aan de hand van het Necrologium van de Gister*
Digitized by
Google
XXV,
die naam voor vergezeld van die „van Ryneveldt". Zeer
waarschijnlijk dateert deze dubbele toenaam van het hu-
welijk van den Utrechtschen burgemeester Hildebrant de
Vooght met Clara van Ry nevelt ')• Hoe dit ook zij, voor
ons is het voldoende te weten, dat uit het huwelijk van
Johan de Voecht van Ryneveld 2), die in 1394 onder de
schepenen van Utrecht voorkomt, met Elisabeth van
CLarenborch s) o. a. voortsproot een zoon Jacob de Voeoht
cienser-nonnenabdg St. Servaas te Utrecht, uitgegeven in: Archief van
het Aartsbisdom Utrecht, deel XXVII, bis. 104—181.
Betreffende de Vtrtektmke familie de Voecht, vergl. men verder den
NaTorscher, deel XXIV bis. 175, 187 en 225; deel XXIX bis. 528;
XXXI hls. 187 en 254; XXXIII bis. 12; XXXIV bk. 206; XXXV bis.
273 en 631; XXXVI bis. 84; XXXVII bis. 234; XXXIX bis. 140, 390,
636; XL bis. 133, 371; XL11I bis. 394; XLIV bis. 271, 925, 326, 830;
XLV11 bis. 152, 163; LUI bis. 382. — Bijdragen tot de geschiedenis
van Overijssel door J. J. van Doorninck, deel IV bl. 90; VIII bis. 862;
IX bis. 36 en 204; X bis. 9. 10 en 41. — Archief van het Aarts-
bisdom Utrecht, deel X, bis, 177; XXVII sie Register; XXX bis. 48 en
52. — Archief voor kerkehjke en wereldlijk geschiedenissen van J. J.
Dodt van Flensbnrg, deel I (1838) bis. 207 en 217; deel II (1839)
blx. 2vv., 88, 147 vv, 223, 290 en 356; deel III (1843) bli 25 tv.,
201 , 242, 255, 278; deel V (1846) bis. 348. — Kronjjk van het His-
torisch Genootschap te Utrecht, 13de Jrg. (1857) bis. 145; 17de Jrg.
(1860) bis. 195, 234, 276, 299, 305 en 391; 21ste Jhrg. (1865) bis. 531
en £32; 22ste Jrg. (1866) bis. 151, 152, 162, 184, 1*7, 204.
Over het geslacht de Voecht vergl. verder de in den Navorscher,
deel XXIII, bis. 582, en in de Vrije Fries, deel XII, bis. 217 aange-
geven Iiterataor. — Verder: Raadt, J. Th. de, Sceaux armoriés des
Pays-Bas et des pays avoisinants, Brnxelles 1898 v., in voce: Voecht.
— Keussen, H., Die Matrikel der Uoiversit&t Köln, I*« Bd., het
Register. — Renssens, E., Matricule de rUniversité de Loovain, Tom.
I . Loovain 1903.
1) Vergl. Sis, G. A , Het slot Wiardastate, in: Vrije Fries, deel
XII bis. 207.
2) Hij moet vóór 1409 overleden zgn , daar zjjne weduwe in dit jaar
genoemd wordt. (Navorscher, XXIII blz. 584.) — In het Necrologiom
van de Siot Servaas-abdij wordt rijn sterfdag vermeld op UU Idus
Januari, echter zonder vermelding van het jaar van overladen.
(Archief Aartsbisdom Utrecht, XX VII, blz. 108.)
3) In het Necrologiom van de Sint Servaas-abdg te Utrecht wordt
vermeld: „VIII Kal, Juin obiit domiodla Elisabet de Voecht" Het
Digitized by
Google
XXVI
Tan Rynevelt '), die in 1416 — 1438 schepen van Utrecht
en in 1436 maarschalk van Eemland was. Ook schijnt hij
in nauwere betrekking gestaan te hebben tot de komman-
derij Tan St. Jan te Utrecht3). In 1412 huwde hij met
Frederioa Dircsdochter Ruysch8), die hem eene reeks
jaar Tan overladen wordt niet aangegeven. Uit de onmiddellijk op haar
volgende overledene , die ook op dien dach is ingeschreven, blijkt echter
dat zjj vóór 1417 overleden moet tyn. — Vergl. Archief van het Aarts-
bisdom Utrecht, XXVII p. 137. De Navorscher, deel XX III blz. 584.
1) Jacobos de Voacht van Rynevelt is niet in 1489, xooals in de>
genealogieën wordt aangegeven (b. v. den Navorscher t. a. pi.), maar m
1440 overleden. Want in het Necrologium van de Sint Servaas-abdy
(Archief Aartsbisdom t. a. pi. blz. 113) staat: „IX Kal. Martii anno 1439
obüt Jacobos de Voecht de Rynevelt, pater Elsabe de Rinevelt, monialis
hoius loei." Daar nu in de Cistercienserorde steeds de Maria-Bood-
schapstgl gevolgd werd — dat in dit Necrologium volgens dezen stjjl
gerekend is, bUjkt op verschillende plaatsen — volgt, dat h\j den 31.
Februari 1440 overleden is.
2) De volgende drie regesten van brieven uit het Brimenbtêk dar
sisd ütrêrtt, betreffende Jacob ds VoecJU, dank ik aan de vriendelijke
toezending van Mr. S. Muller Fz.:
Zonder jaartal of datum (1431 ?) Aan (Jacop de Voecht). Utrecht
heeft groote moeite de acqjnsen te innen van de geestelijken, voor-
nameKjk van den kommandeur van St Jan, voor wien hij betalen
zou, waarom Utrecht hem betaling verzoekt.
Zonder jaartal of datum (1431?) Aan Jacop de Voecht. Utrecht
heelt groote moeite de acqjnsen te innen van den kommandeur van
St. Jan en verzoekt hierin zjjne medewerking.
Zonder jaartal of datum (1431 1) Jacob de Voecht zal volgens ver-
langen, als welgeboren dienstman van St Maarten, niet in Woerden
terecht staan voor schade en schuld, maar in Utrecht, waarom zyn
eischer geleide verlangt naar Utrecht. Betreffende het laatste vergl.
ook Dodt, Archief, deel II, blz. 223, No. LX.
3) Over het geslacht Ruysch vergl. De Navorscher XXIV blz. 253;
XXVI blz. 94, 306, 479, 621; XX VII bl. 98; XXVIII blz 362; XXIX
blz. 371 en 521. — Op blz. 523 van dien jaargang lezen wjj, dat „Fre-
derika Ruysch (dochter van Dirk Ruysch van Pqlsweert en Elisabeth
Trinde, dochter van Evert Trinde en N. Droem) trouwt anno 1412
Jacob de Voocht van Rynevelt, wiens moeder was N. van Clarenburg"
— Onder diegenen, welke in het Necrologium van de Sint Servaas-abdQ
(Archief Aartsbisdom Utrecht, deel XX VU bis. 177) genoemd worden,
welke „habent fraternitatem [Sancti Servatii] et dederunt vitra in
refectorio", wordt in het jaar 1439 genoemd: „domiua Vrederica Voechts,"
Digitized by
Google
xxvn
kinderen schonk. De oudste zoon schijnt Frederic ge-
weest te zijn, ten minste na den dood van zijn vader,
die den 21 Februari 1440 overleed, gingen de goederen
van Rynevelt op hem over en droeg hij dus voortaan
alleen den naam van: de Voecht van Rynevelt* Zijne
broeders heeten eenvoudig : de Voecht *)♦
Frederic, die in 1466 als schepen van Utrecht voor-
komt, was gehuwd met Mechtelt Jacobsdochter van Ame-
rongen1); vermoedelijk zijn uit dit huwelijk de latere
burgemeesters8) van Utrecht en andere waardigheidsbe-
kleeders gesproten. Frederic overleed in 1495 4).
Volgens dit Necrologiom: „VIII Idus Februari anno 1402 (1463 den
6 Februari) obüt Frederica Voecht, relicla vidua Jacobi Voecht" (Ar-
chief Aartsbisdom, XXVII bh. 112.) VergL ook de Navorscher, deel
XXUI bis. 584.
1) Vriendelijke mededeeling van Mr. S. Maller Fa.
2^ Volgens een grafschrift in de Sint Servaaskerk is xy in 1519
overleden. iNavorscher 1. c.) Vergl. ook de beschrijving van een graf-
steen uit de Sint Galharinakerk te Utrecht, voorkomende in: De
Wapenheraat, jaarg. 7 (1603), bis. 522. Op dien steen soa het vol-
gende, mg onverslaanbare omschrift voorkomen: „Hier leit begraven
Vrederick de Vooght van Rynevelt, die sterf op a° XVcXVIII sterf
Magtild van Amerongen wed. v. Rynevelt huisvrou."
3) VergL de Navorscher 1. c.
4) Frederik de Voocht van Rynevelt, heer van Rlikkenburg, die in
1503 burgemeester van Utrecht was, was sgn kleinzoon. Hg behoorde
tot de partg der Gelderschen en kwam in 1528, toen Utrecht door de
biaschoppelijken bQ verrassing werd genomen, in levensgevaar. In dit
jaar maakten de Utrechtenaren het volgende schimpdicht op hem en
xgne familie:
„FRKDERICK Dl VOOGHT TAN RYVEVKLDT, DOLLB.
Van bontwerckers ende brouwers rijt gby gekomen.
U over-oude-moeder sat 't Amsterdam, verkocht warmoesbollen.
Hoe sydy na dus aytgenomen,
Dat ghij van de Goenroetsen wout xyn geacht?
Ghy hebt se onderhouden ende met dranck vrge."
(Nederlandsche Geschiedsangen, I, bis. 192. Hieruit overgenomen door
G. A. Siz te Utrecht, m sgn opstel: Het slot Wiarda-State, in: Vqjt
Fries, deel XII (1873), blz. 207. De over-oude-moeder van Frederik
was Frederica Ruvsch Diiksdr. (Zie p. XXVI noot 3.)
Digitized by
Google
zxyin
In 1432, den 2 Juli, was Johannes Voecht *) reeds
overleden, en daar deze den naam van zijn grootvader
draagt, vermoed ik, dat hij en niet Frederic de eerstge-
borene en dus de stamhouder was.
Diens zuster Elisabeth was kloostervrouw in de abdij
der Gistercienserinnen van Sint Servaas te Utrecht Zij
overleed aldaar 11 Ootober 1489 *), dus enkele maanden
v66r den dood van haar vader.
Verder worden nog vermeld als kinderen uit dit hu-
welijk gesproten o): Jacob, b) Hendrik8) en e) Sweer4).
Jacob is nu zonder twijfel de door ons herhaaldelijk
reeds genoemde Jacobus Traiecti alias Voecht
Jacobus de Voecht5) vinden wij het eerst vermeld in
1) Dit bUjkt uit de Necrologium van de Sint Servaas-abdy (Archief
Aartsbisdom, bh. 139), alwaar staat: „VI Nonas Julii 1422 obiit Johannes
Voecht, frater Elisabet de Rynevelt, monialis hu jus loei."
2) Het overlijden van Elsabe of Elisabeth de Voecht van Rynevelt
(zie XXVI noot 1) wordt in het Necrologium van Sint Servaas (Ar-
chief Aartsbisdom 1. c. bh. 163) met de volgende woorden vermeld: „Idus
Octobris anno 1439 obiit Elisabeth de Rynevelt, monialis huius loei.*1
In de latere jaren komen herhaaldelijk nog leden der familie de
Voecht als nonnen van Sint Servaas voor. Vergl. o a. de geslachtslijst
in den Navorscher 1. c bh. 584. — In 1609 werden o. a. ook de beide
nonnen van Sint Servaas, Johanna en Beatrix de Voecht, ieder met 25
goudguldens beboet, omdat zy op den tweeden Paaschdag de kloos-
terkerk voor het publiek hadden opengezet. Vergl. Navorscher 1. c,
maar vooral: Dodt, Archief, II bh. 290, alwaar het relaas van den
schout van Utrecht, jhr. Johan van Zuylen, en ook het vonnis afge-
drukt is.
3) Volgens de in den Navorscher, deel XXIII bh. 584, uitgegeven
genealogie van de Voecht is Hendrik de Voecht overleden in 1511 en
begraven in de Sint Servaaskerk te Utrecht. In het Necrologium van
dit klooster, uitgeg. in het Archief v. h. Aartsbisdom, komt hy niet voor.
4) Zweder die Voicht komt voor als kameraar der stad Utrecht in
eene oorkonde dd. 1479 October 15. (Muller, S. Fz., Regesten vau het
Archief der stad Utrecht, Utrecht 1896, N°. 964.)
5) Volledigheidshalve maak ik hier melding van een Jacobus de
Voecht , artium magister, die in 1502 student te Orleans wat (Bijdragen
tot de Geschiedenis van Overijssel, uitgeg. door J. I. v. Doorninck, deel
VIII bh 362). Hy is vermoedehjk dezelfde, die in 1501 ah lid van
het Duitsche huis te Utrecht voorkomt (Navorscher 1873 bh. 584) en
zou dan een volle neef van onzen Jacobus zyn. — Tqsschen 6 Mei
Digitized by
Google
XJCIX
1449. Iri dit jaar wordt hij „heer" genoemd, waaruit men
moet besluiten, dat hij toen ten minste een geestelijk
persoon — clericus — was. Zeer waarschijnlijk was hij
toen reeds lid van het Fraterhuis te Zwolle; maar met
zekerheid valt dit thans niet te constateeren , daar de
bron, waaruit deze kennis geput is, tot op heden niet terug
ïs gevonden 1). Zeker weten wij echter, dat hij in het
volgende jaar te Zwolle in de Broederschap van het ge-
meene Leven definitief werd opgenomen en lid werd van
het Sint Gregoriushuis aldaar. Immers den 6 September
1450 doet ^Jacobus Traject*, filiuê Jacobi die Vaecht, clericus
Trajeierms dioeceeie" bij notarieele akte afstand van al
zijne tegenwoordige en toekomstige goederen ten behoeve
van het genoemde Fraterhuis2). Deze „resignatie-"3),
gelijk de afstand van goederen door de Broeders van het
gemeene Leven werd genoemd, geschiedde echter eerst
bij de definitieve opneming in de Broederschap na een
afgelegd noviciaat 4) — een proeftyd, die gewoonlijk tien
maanden of een jaar duurde. Jacobus moet derhalve in
het najaar van 1449 novitius in het Fraterhuis te Zwolle
geweest zijn. Dat hij inderdaad een tijdlang vóór 13
November van genoemd jaar reeds in het Sint Gregorius-
huis te Zwolle vertoefde , wordt bevestigd door de Voecht
zelf in zijne Narratio.
Hiermede wil nu geenszins gezegd zijn, dat wij een
autobiographie van de Voecht bezitten: neen, jammer ge-
noeg moeten wij ons bij het vervaardigen van zijne levens-
beschrijving behelpen met korte gegevens, die hier of daar
in zijne Narratio toevallig verspreid staan of in officieele
1524 en 21 September van dat jaar (toen bisschop Hendrik van Begeren
elect Tan Utrecht was) hield de stad Haarlem „queudam Jacobum de
Vnecht, de co jas clericata sufficienter constabat", gevangen (Dodt,
Archief, II bit 84). Op bis. 34 wordt die klerk „de Voecht" genoemd.
1) De bron — Lib. A 159 — waaruit dese mededeeling gepnt is, is
Tolgens vriendelijke mededeeling van Mr. S. Muller Fi., niet terug-
gevonden.
2) Zie Bylage IV, N*. 5 p. 407.
3) Zie hierover Bijlage II, N*. 2 en Bylage IV, N'. ia
4) Vergl. hierover Bijlage II §. De qualitate fratum (p. 282 v.).
Digitized by
Google
XXX
documenten ons bewaard zijn gebleven. Het ie te be-
treuren, dat wij zijne autobiographie niet bezitten; want
hoe licht zonden er niet levensdata of andere gegevens
in voorkomen, die een ander licht zouden werpen op
dezen merkwaardigen man dan wij thans uit onze
bronnen in staat zqn te doen. Dat de Voecht zijne levens-
beschrijving geschreven heeft of ten minste van plan was
die te schrijven, blijkt ten duidelijkste uit zijne Narratio.
Want, nadat hij op fol. 47* ons het leven en het stichte-
lijke overlijden van zijn medebroeder frater Hubertus
Gueden heeft verhaald *) en er bijgevoegd heeft, dat na
Hubertus „in ordine fratrum fint Johannes Westerwolt",
laat hij er onmiddellijk op volgen ') : „Post quem fait
dominus Jaoobus Traiecti alias Voecht, horum collector,
de quo postea; anno xlix° hec facta sunt." Door latere
hand — die van den voltooier en corrector van het H8. —
zijn de woorden: „de quo postea" doorgehaald en verder
het oorspronkelijke: „hec facta sunt" in: „frater factus
est" veranderd. Of het „de quo postea" later inderdaad
ten uitvoer gebracht is, moeten wij, bij gemis aan andere
bronnen in het midden laten.
Het geboortejaar van Jacobus is ons niet bekend*),
evenmin weten wij iets omtrent zijne jeugd of zijne opvoe-
ding en studies. Alleen over het eerste gedeelte van het
jaar van zijn noviciaat zijn wij iets beter ingelicht Dit
proefjaar was voor hem niet alleen een tijd van zedelijke,
maar ook van lichamelijke beproeving. Zeer waarschijnlijk
werd hg vrig spoedig na de intrede in het noviciaat te
Zwolle ernstig ziek, „quasi ad mortem", zooala hij zelf
verhaalt4). Met den reeds genoemden Hubertus Gueden,
een bloedverwant van den rector des huizes, Dirk van
Henen, lag hij in de collatiekamer, die in een ziekenzaal
herschapen was, en zocht, zooveel hij kon, troost in het
gebed. Maar gelukkig kwam weldra verandering in dien
1) Zie p. 160 ▼.
S) Zie p. 163 § 3.
Vergl. echter p. XXXVII.
4) Verg!, p. 160 ▼.
?
Digitized by
Google
XXXI
toestand. Terwijl zijn lijdensmakker van dag tot dag
s wakker werd, ging het hem beter, en weldra kon hy de
tijdelijke ziekenkamer verlaten, om met zyne mede-
broeden de maaltijden èf in de keuken èf in den reefter
te gebruiken. Hubertus stierf kort hierop, den 18**°
November 1449 »).
Verder verhaalt Jacobus nog, dat hij verschillende zomers
achter elkaar met nog een medebroeder in de kluis van
het Fraterhuis, te Schelre bij den Boldenberg') gelegen,
in afzondering geleefd heeft en dat hij een tqd lang mis-
dienaar geweest is van pater Jacobus Ooch •) en hoogst-
waarschijnlijk secretaris van den rector Albert van Calcar 4).
In ieder geval zal hg de eerste functie uitgeoefend
hebben vóór zijne priesterwijding, dus in de eerste jaren
van zijn verblijf te Zwolle. Wanneer en door wien hij
tot priester gewijd is, weten wij niet; dat hij echter
priester geworden is, duiden reeds de woordjes „dominus"en
„heer", die in lateren tyd geregeld voor zijn naam geplaatst
zijn, op afdoende wijze aan. In ieder geval was hij bg
den dood van den rector Dirk van Herxen in 1457 nog
niet tot priester gewijd, want onder de 22 leden, die het
huis toen telde en die in de volgorde van hunne intrede
in het huis worden opgesomd, komt „Jacobus Traiecti
dictus Voecht" als de 19* voor en wel zonder het woordje
„dominus" voor zijn naam*).
Wanneer echter in het jaar 1406 bij oorkonde van 7
October de rector en de overige priesters en klerken van
het huis gezamenlijk afstand van hunne goederen doen,
dan vinden wij, „ Jacobus Vaicht de Traiecto", onder de
zeven priesters, die toen in het huis aanwezig waren,
op de voorlaatste plaats vermeld 6).
Op meer gevorderden leeftijd werd hij door zijne mede-
1) Zie p. 103.
S) Orer den kluis wrgl. men p. 96, n. 5 en Bijlage III, N°. 16.
3) VergL p. 140.
4) VergL p 139 en LX.
5) Zie p. 116 v.
6) Zie Bijlage IV, N\ 7, (p. 410.)
Digitized by
Google
xtxn
broedere tot provisor van het St. Gregoriushuis gekozen.
In deze qualiteit meen ik hem voor het eerst te vinden
in eene oorkonde dd. 1479 November 19 '). Vervolgens
in oorkonden dd. 1483 September 24*), 1484 Juli 23»),
1486 September 27 4), 1494 Juli 12*) en ten laatste in
1497 Maart 24 •). Ik erken gaarne , dat in al deze oor-
konden de Voecht nooit expresselijk „provisor" genoemd
wordt en dat ik geen bewijs voor het bovenvermelde
heb. Maar bestudeert men de oorkonden der Broeders
nader, dan vindt men al ras, dat de vier eerstgenoemde
broeders in eene oorkonde voorkomende, — eene koop-
akte of schenkingsoorkonde of eene oorkonde van anderen
aard — steeds provisores genoemd worden en dat bij
andere, waarin enkelen in naam van alle broeders han-
delend optreden, deze vier als provisores in rechtszaken
het huis vertegenwoordigen en als rechtspersonen optreden.
Daar nu deze diplomatische regel der Broeders bevestigd
wordt door de akte van 2 Mei 1415 7), waarbij de priesters
en klerken eene nadere regeling omtrent hun huiselijk
bestuur maken en waarin de rechten van de provisoren
nader omschreven worden, en daar in de diplomen van
het Fraterhuis tot + 1500 deze regel steeds gevolgd wordt,
meen ik gerechtigd te zijn, op grond van dit diploma-
tisch bewijs de Voecht onder de provisoren van het Sint
Gregoriushuis te rekenen.
Door dit bewys van vertrouwen stond de Voecht voortaan
naast den rector en den procurator van het huis en had
hij vooral tot taak, om met hen toezicht te houden op
het materieele van het huis en zijne roerende en onroe-
rende goederen. Hij had dus een gewichtig woord meê
te spreken in het bestuur van het huis en werd ex officio
op de hoogte gehouden van alles wat dit betrof.
1) Zie
Bijlage
in,
n
97, (p. 365.)
«> »
»»
>»
n
102 (p, 368.)
8) „
»
»>
**
105 (p. 369.)
*) ,,
»
i»
n
110 (p. 372.)
5) »
»>
»»
n
114 (p. 374.)
«) n
»»
»!
n
115 (p. 375.)
7) „
»
",
»
2 (p. 274)
Digitized by
Google
fbtitat
Of de Voecht in zijne hoedanigheid als provisor dikwijls
en voor langen tijd van Zwolle afwezig moest zijn, dan
óf hij een tijd lang een ander ambt in of buiten Zwolle
heeft bekleed, weten wij niet. Wij kannen alleen het
vermoeden uiten van wel, omdat hij bij het vermelden
van den dood van den rector Albert van Calcar (t 1482
Mei 4), bij het optellen van alle aan- en afwezige leden
van het huis, achter zijn eigen naam: „dominwn Jacobwm
TrofoU" een „tune presenten" laat volgen. Deze bijvoeging
wil toch zeker niets anders zeggen, dan dat hij bij den
dood van Albertus toevallig te Zwolle was.
Als biechtvader van een of ander nonnenklooster binnen
of buiten Zwolle heb ik de Voecht echter nergens ver-
meld gevonden. En daar hij in zijne Narratio de namen
van de broeders, wien deze zware taak toevertrouwd
werd — want als zoodanig beschouwden zij dit bewijs van
groot vertrouwen, door de oversten in hen gesteld, —
nauwkeurig vermeldt met den naam des kloosters er bij,
mogen wij gerust aannemen, dat hij dien post nooit
bekleed heeft.
Hoe dan zijne tijdelijke afwezigheid uit Zwolle te ver-
klaren? Tot mijn spijt moet ik op deze vraag het ant-
woord schuldig blijven. Want ook het zware en verant-
woordelijke ambt van procurator van het Domus Pauperum
te Zwolle *), dat de Voecht bekleedde, kan die afwezigheid
niet verklaren, daar hij zeer waarschijnlijk pas na den
dood van Albert van Calcar aan het hoofd van die instel-
ling geplaatst werd. Voor het eerst vinden wij hem in die
hoedanigheid in eene oorkonde dd. 1487 Februari 10
vermeld, waarbij „Jacobus van Utrecht en Reynerus van
Maastricht, procuratores en verwarers van het huis der
armen clerken te Zwolle" betuigen ontvangen te hebben
„eene jaarlijksche rente van acht mud roggen ten behoeve
van twee arme klerken uit Oetmaersum en Scuttorpe *).
1) Verg), over het Domus Pauperum p. 184 noot 2 en de aldaar
aangegeven literatuur.
2) HatÜok, R. E., Register op het Oud- Archief van Ootmarsum,
sitgegeven door de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsen Regt
en Geschiedenis, Iste stuk, Zwolle 1878, No. 108.
Derde Serie. Werkeh N'. 13. lil
Digitized by
Google
XXXIV
In het volgende jaar, nl. in eene oorkonde dd. 1488 April
14 '), komt hij wederom als „procurator des Armen Clerchuys
binnen Zwolle" voor, maar ditmaal alleen, zonder Reinerus
van Maastricht als medeprocurator. Uit de beide oor-
konden blijkt nu dunkt mij , dat Jacobus de Voecht hoofd-
procurator van het huis geweest is, want in die oorkonde
van 1487 staat hy op de eerste plaats en in die van 1488
wordt hij alleen vermeld, met den rector en den procu-
rator van het Fraterhuis. Ik leg op dit feit den nadruk,
omdat de Voecht in de Narratio met geen woord mel-
ding maakt van deze hooge onderscheiding, hoewel hij
er gelegenheid te over toe had. Maar hij versmaadt
het blijkbaar van zich zelf te spreken en geeft anderen
de eer, die hem, ten minste gedeeltelijk, toekomt. Wat
een rein en onbaatzuchtig karakter leeren wij in hem
kennen, wanneer wij de levensgeschiedenis van zijn mede-
procurator Reiner van Maastricht f) lezen , die door hem
zelf geschreven is! Hierin vermeldt hij wel, dat die rijk
begaafde jongeling procurator van het Domus Pauperum
geweest is en dat deze „in edificiis multa melioravit et
nova construxit, non parcens sibi in laboribus plurimis."
De jonge man , die nog niet eens tot priester gewijd was ,
doet hier alles. Hij verandert en vertimmert het oude
huis, treedt hier geheel op den voorgrond; hij laat nieuwe
gedeelten er bij bouwen en bovendien, „prompto animo
et jocunde secundum modum suum bene rexit et fidelis-
sime servivit (scil. domum)." Van zijn onmiddellij ken
chef, den hoofd procurator Jacobus de Voecht, vernemen
wij ook niet het geringste. Wisten wij niet uit de oor-
konden, dat hij aan het hoofd van dit huis gestaan had,
wij zouden het hoogstwaarschijnlijk ook niet uit zijne
autobiographie te weten gekomen zijn. Maar wat meer is,
uit de genoemde levensbeschrijving weten wij ook, dat
die vertimmering van het Domus Pauperum juist in den
tijd valt, waarin de Voecht's procuratorschap door authen-
tieke oorkonden wordt bewezen. Hij echter is het niet ,
1) Zie Bylage IX No. 8. (p. 472).
2) Vergl. p. 210 tv.
Digitized by
Google
die dat alles doet, neen zijn jonge helper Reinerus is
volgens hem de ontwerper en ook de uitvoerder van dit
werk. Want „profectis seu consummatis pro majore jam
parte externis practicationibus et structuris, jam se nimium
internis imaginationibus applicabat et ingenium suum
acutum et memoriam aliqualiter obruebat et nimium gra~
vabat", zoodat men genoodzaakt was hem wegens zware
ziekte naar het Fraterhuis over te brengen, waar hij kort
daarop , den 4den Februari 1489 , overleed !).
Welk een ootmoed, welk een zelfverloochening! Wisten
wij niet uit de Narratio, welke buitengewoon begaafde
mannen aan het hoofd van het Domus Pauperum gestaan
hebben en uit den aard der zaak moesten staan, ware
het ons niet van elders bekend, welk buitengewoon ge-
wicht de Broeders niet alleen te Zwolle, maar overal waar
zij gevestigd waren, juist aan die huizen hechtten, dan
zouden wij uit de levensgeschiedenis van Reinerus moeten
opmaken, dat het bestuur over dit huis niet veel te be-
teekenen had. Een jonge man — een clericus — immers
is in staat het te bestieren! Maar van eene instelling,
aan wier hoofd mannen als Albertus Paep van Calcar '),
de latere rector van het Fraterhuis, en Johannes van
Wesel4), om van anderen te zwijgen, jaren lang ston-
den, — mannen onder wier leiding de Broeders hoofd-
zakelijk die elementen kweekten, die zij met gerust ge-
weten en vol vertrouwen uitzonden om tuchtelooze kloosters
te helpen reformeeren en waaruit zij zelf talrijke en zeer
zeker niet de slechtste leden hadden ontvangen , — moeten
wij een anderen dunk hebben. En wat moeten wij dan
denken van de mannen, die in een tijd, toen het huis
blijkbaar wegens een te groot getal kweekelingen te klein
was geworden, met die zware taak werden belast? De
Voecht zelf geeft ons hierop onvrijwillig een antwoord,
door den grooten lof, dien hij zijn medeprocurator Reinerus
i) Vergl. p. 212.
2) VergL Acquoy, De Kroniek, bh. 11.
3) Vergl. p. 124.
4) Vergl. p. 145.
Digitized by
Google
Xxxvi
toezwaait. Immers men vergete niet, dat het huis wel
is waar zonder eenigen twijfel goede, ja zelfs misschien
de beste elementen der Zwolsche school herbergde, maar
dat het toch ook weer jongelui waren, die uit een kring
kwamen, waarin hoofeche manieren niet gezocht moeten
worden. En op goede manieren waren de Broeders ge-
steld. Maar afgezien hiervan moesten zij voor de taak,
die hen wachtte — al was het dan ook maar tot een-
voudig voorbeeldig priester — opgevoed worden. Het al
of niet welslagen hiervan hangt voor het grootste deel af
van de hoedanigheden der mannen, die aan het hoofd
van eene dusdanige instelling geplaatst worden. Opmer-
kelijk is het dan ook , dat te Zwolle herhaaldelijk mannen
van adel ') of uit hoogere maatschappelijke kringen door
hunne medebroeders met de leiding van het Domus
Pauperum belast werden.
Hoe lang de Voecht procurator van het Domus Pau-
perum bleef, konden wij bij gemis aan bronnen niet
nagaan. Het is niet uitgesloten , dat hij tot aan zijn dood
dit ambt bekleedde, hoewel het met het oog op zijnen
hoogen leeftijd en de „petulente jeugd" der scholieren
onwaarschijnlijk is.
Na het jaar 1488 heb ik in geen enkele oorkonde de
Voecht met name genoemd gevonden. Uit de Narratio
weten wij echter, dat hij omstreeks 1503 nog leefde. Want
elders heb ik aangetoond, dat de Voecht dit werk onmo-
gelijk vóór het genoemde jaar voltooid kan hebben.
Nemen wij nu aan, dat ons HS. geschreven is onmiddel-
lijk na het voltooien van het origineel en dus nog tijdens
het leven van den auteur — de schrijver noemt de Voecht
immers „senior noster octogenarius" — dan leeren wij
hieruit nog geenszins het jaar van overlijden van de
Voecht kennen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat
hij nog jaren lang geleefd heeft. Dit vermoeden wordt
eenigzins gestaafd door de wetenschap, dat een van zijne
broeders, Hendrik, pas in het jaar 1511 overleed2). Ik
1) W\j herinneren alleen aan Albertus van Calcar en Jacobus de
Voecht.
2; Zie p. XXVIII noot 3.
Digitized by
Google
XXXVII
gis dus, dat de Voecht gestorven is tusschen 1603 en 1510.
Zoolang echter het Necrologium van het Fraterhuis niet
ie teruggevonden, zullen wy omtrent den juisten dag en
het jaar van zijn verscheiden steeds in het onzekere
blijven.
Recapituleeren wij nu ten slotte en gaan wij uit van het
vrij zeker vaststaande gegeven, dat de Voecht omtrent 1603
tachtig jaren oud was, dan zou hij geboren zijn omtrent
het jaar 1423 1). Dan volgt echter ook hieruit, dat de
Utrechtsche edelman op een leeftijd van 26 jaren zyn ryk
wereldsch habijt tegen den armoedigen tabbert van de
Broeders van het gemeene Leven verwisselde. Immers
het staat vast, dat zijn noviciaat te Zwolle in de jaren
1449 en 1460 valt.
Alvorens voor goed van dit genealogische betoog afscheid
te nemen, rest mij nog de beantwoording der vraag:. wie
was de kanunnik Johannes de Voecht, die in de Narratio
en ook in de authentieke stukken herhaaldelijk voorkomt,
en in welke verwantschappelijke verhouding stond deze tot
Jacobus de Voecht?
Niettegenstaande vele moeite, die ik mij getroostte en
trots de bereidwillige hulp en voorlichting , die ik in deze
onderzoeking wederom in zoo rijke mate van Mr. S. Mul-
ler Fz. heb mogen ondervinden, mocht ik er niet in slagen
een afdoend antwoord op deze vragen te vinden. Ik deel
nochtans de resultaten van die onderzoekingen hier mede
in de hoop, dat een ander, steunende op het reeds ver-
kregene, gelukkiger moge zijn dan ik, en volledig licht
moge ontsteken omtrent deze kwesties.
Het eerst vond ik Johan Voecht vermeld in eene afre-
kening dd. Vollenhove 1443 April 26 van den bisschop
Rudolf van Diepholt met Godeken ten Hove over de goe-
deren te Zeelwairden van Sint Maarten *). Voecht fungeert
hier als getuige in zijne qualiteit van secretaris van den
1) Vergl. p. XXX.
2) Doorainck, J. I. van, Tgdrekenktindig Register op het Oud-Pro-
Tjnciaal Archief van Overijssel. Aanhangsel. Zwolle 1874, p. $94,
Digitized by
Google
XXXV JU
bisschop. In 1451 bij de afrekening van den bisschop
met Roeloff van Bevervoorde, kastelein van het huis te
Laghe en ambtman en rentmeester van Twenthe, den 4den
Maart te Lage geschied , komt als getuige voor: „heer Jan
Voocht", ditmaal echter niet als secretaris van den bisschop,
maar als „Canunnik van Sint Jan" te Utrecht1)- Het
volgende jaar bij de afrekening van Rudolf met Gerrit van
IJsselmuiden, schout van Vollenhove, gedaan te Utrecht
den 3d6n Juni, staat heer Johan Voghet, in dezelfde kwali-
teit als in het vorige jaar, als getuige *). Hieruit blijkt
m. i. genoegzaam, dat hij, ook nadat hij kanunnik ge-
worden was, in de omgeving van zijn bisschop bleef,
al staat het ook vast, dat hij diens secretaris niet ge-
bleven is 8).
Als kanunnik van de Sint Janskerk bekleedde Johan
de Voecht eveneens een administratieven post. In 1458/59,
1461/62, 1465/66 en 1469/70 was hij kameraar der kleine
kamer van het kapittel en in 1468 staat hij geboekt als
kameraar der groote kamer van genoemd kapittel. Verder
brachten de onderzoekingen van Mr. Muller aan het licht,
dat hij de stichter was van een altaar, ter eere van Sint
Elisabeth gewijd , in de Sint Janskerk. Jammer genoeg is
de stichtingsbrief van dit altaar nog niet teruggevonden
en zoo moeten wij ons tevreden stellen met het weinige ,
wat wij uit een bundeltje rekeningen over het beheer van
dit altaar over 1540 — 1612 te weten komen.
In deze wordt de stichter: Johan Voecht van Wunstorp 4)
1) Doorninck, J. I. Tan, Tijdrekenkundig Register, p. 927.
2) Idem, p. 327.
3) In eene oorkonde dd. 1451 Maart 4 fungeert als secretaris van den
bisschop Mr. Jan Florjjn , en in eene dd. 1452 Jani 3, Gerardus van den
Bossche. (Vergl. Tydrekenkundig Register, 1.' c, p. 321 en 327.)
4) Wunstorp kan m. i. geen andere plaats zyn dan het hedendaagsche
Wunsdorf in Hannover — het oude door bisschop Theoderich van
Minden in 871 gestichtte nonnenklooster Yuonherestorp (xie Hauck, A.,
Kirchengeschichte Deutschlands, Leipzig 1900, II. p. 602 en 805) en dat
onder de namen Wunnendorpe, Wunerstorp, Wonstorp herhaaldelijk
in oude oorkonden voorkomt. (Vergl. Oesterley, H., Hislorisch-geo-
graphisches Wörterbuch des deutschen Mittelalters, Gotha 1883, in
▼oce Wunstorp).)
Digitized by
Google
XXXJX
genoemd Verder wordt er in vermeld, dat aan dit altaar
was verbonden eene memorie voor bisschop Rudolf van
Diepholt. Mr. Muller meende hieruit te mogen opmaken ,
dat de stichter in nauwe relatie moet gestaan hebben tot
dezen bisschop. Later bleek mij , hoe juist hij gezien had.
De verhouding van Johan de Voecht tot bisschop Rudolf ')
is thans zeker: hij was diens secretaris.
In een register van goederen der vicarieën in de Sint
Janskerk komen met eene hand van de 2*e helft der 10°
eeuw voor eene lijst van de „redditus altaris sancte Eliza-
bet, per dominum Johannem Voecht erecti", en eene lijst
van de ornamenten „altaris S. Elizabet ex fundatione
D. Johannis de Voecht canonici." De inkomsten be-
stonden uit 15 goudguldens uit een stuk land bij Has-
selt *) en 6 goudguldens uit eene halve hoeve land te Zeist.
1) Mijn vermoeden, dat de Hannoveraan Rudolf Tan Diepholt s\jn
secretaris Johan nes de Voecht de Wunsdorp oit Daitschland zou hebben
medegebracht, vond ik trots al mijn zoeken niet rechtstreeks bevestigd.
Ik ging van de veronderstelling uit, dat, wanneer de kanunnik De
Voecht niet tot de Utrechtsche familie behoort, h\j of misschien zrjne
familie in dienst geslaan heeft van de graven van Diepholz. Wunstorf
nl. ligt niet ver van Diepholz af, en de naam de Voogt of de Voecht
doet aan een dienstman van een hooger geplaatste wel denken. Daar
mijne onderzoekingen hier te lande vruchteloos waren — niet eens de
geboorteplaats van Rudolf van Diepholt kon ik ontdekken — wendde ik
mg tot den Staatsarchivar van Hannover, Archivrath Dr. Döbner, met
het vriendelijk verzoek om inlichtingen. Deze werden m\j ook bereid-
willig verstrekt. Maar de onderzoekingen, te Hannover ingesteld,
brachten ook niets aan het licht betreffende de geboorteplaats van Rudolf
en evenmin iets omtrent de eventueele dienstbare afhankelijkheid van
de de Yoechts van de graven van Diepholz. Wel kon Dr. Döbner m\j
mededeelen, dat de geslachtsnaam Vogt, Voecht, Voigt, Voged, Vaged,
Advocatus etc heel vaak voorkomt in het noorden van Hannover en ook
in de streken van Hameien en Hildesheim wordt gevonden. Tan meer
belang voor onze onderzoeking is de mededeeling , dat in het jaar 1411
te Wunstorf een Berthold de Voghed voorkomt. In hoeverre deze echter
tot de familie van onzen kannnnink behoorde en of h\j in dienst stond
van den graaf van Diepholz, kon niet uitgemaakt worden.
2) Het zeer gebrekkige Register op het Oud-Archief van Hasselt geeft
hieromtrent absoluut geen uitsluitsel.
Digitized by
Google
XL
Te vergeefs heb ik tot heden naar eene bevredigende
verklaring gezocht, hoe de Utrechteche kanunnik land-
eigenaar bij Hasselt werd; mij is alleen gebleken dat het
geslacht de Voecht of Vaecht aan de familie van Ingen
te Kampen geparenteerd was en dat te Kampen ook een
adellijke familie de Voecht woonde 0.
Afgezien van zijne vriendschap met de Broeders te
Zwolle — waarover dadelijk meer — weten wij van den
kanunnik de Voecht alleen nog, dat uit zijn huis sedert
1460/51 eene rente van een Rijnschen gulden aan de cele-
branten van het kapittel betaald werd. Deze rente komt
het laatst voor in de rekening van 1478/79; dan ontbre-
ken de rekeningen tot 1486/87, wanneer men vindt: „Item
de domo quondam domini Johannis Voecht 1 florenum
Rinensem facit 8 M." *). Hieruit blijkt, dat hij dus over-
leden is tusschen 1479 en 1486.
Niet alleen voor de geschiedenis van het Fraterhuis te
Zwolle, maar ook voor de eventueele latere opheldering
omtrent de al- of niet verwantschap tusschen Jacob en
Johan de Voecht is de juiste beantwoording der vraag,
wanneer deze laatste het eerst den Broeders zijne belang-
stelling getoond heeft, van waarde. Immers door latere
toevallige gegevens kan dan gemakkelijker de schakel,
die wij thans in onze bewijsvoering missen, ingevoegd
worden.
Voor de beantwoording dezer vraag zijn wij bijkans
geheel op de „Narratio" aangewezen. Jammer genoeg
geldt hier in de ruimste mate wat ik straks omtrent de
Voecht's nevelachtige wijze van verhalen van historische
feiten nader zal betoogen. Ik zal daarom trachten ook
van elders licht op de hier te vermelden feiten te laten
vallen.
1) Zie hierover de: Bedragen tot de Geschiedenis van Overijssel, deel
X, p. 9, 10 en 41.
2) Deze en ook de voorafgaande mededeelingen zonder aangifte van
de bron (of beter, de vindplaats) sjjn allen geput uit documenten, be-
rustende in het Rijksarchief depot te Utrecht. Zy werden rojj verstrekt
door den heer Rijksarchivaris Mr. S, Muller Fz,
Digitized by
Google
XLI
De kanunnik Johan de Voecht wordt, zooals boven
bleek, door Jacobus genoemd in de levensbeschrijving
van Jacobus Traiecti de Wijk l), door de mededeeling, dat
hij het was, die den jongen koorzanger met Albert van
Calcar in kennis bracht *), en dat Albert hem in het Domus
Pauperum, d. i. in het opvoedingsgesticht voor arme
scholieren der Zwolsche school, plaatste.
Nu zou Albert den beschermeling van den Utrechtschen
kanunnik öf in zijne hoedanigheid als procurator, d. i.
overste, van het Domus Pauperum 8) óf als rector van
het Sint Gregoriushuis, en dus als overste van alle ge-
stichten der Broeders, te Zwolle hebben kunnen opnemen.
In het laatste geval zou dan de opname na den 24 April
1457 4), den dag der verkiezing van Albert tot rector,
hebben plaats gehad. Zeker is, dat Jacobus van Wijk den
21 Maart van dat jaar nog geen lid van het Frater-
huis was, daar hij in de lijst der Broeders, die het
huis bij den dood van Dirk van Herxen6) telde, niet
voorkomt
Voor het eerst vinden wij hem als lid van het Frater-
huia in de oorkonde van 7 October 1465 *), waarbij de
rector en de met name genoemde broeders afstand doen
van al hunne goederen ten behoeve van het huis. Jacobus
Traiecti de Wijck volgt hierin onmiddellijk op den frater,
die als het jongste lid van het huis nog voorkomt in
bovengenoemde lijst der broeders bij den dood van Dirk
van Herxen7).
Uit het groot aantal broeders, 11 in het geheel, die na
hem genoemd worden en die dus ook na hem als broe-
ders zijn aangenomen , besluit ik , dat hij niet lang na de
keuze van Albert van Calcar tot rector, lid der Broeder-
1) Zie p. 166t.
2) Zie over hem py 130 tv.
3) VergL p. 124.
4) VergL p. 126.
5) f & Um»t% 1457. Zie p. 116 v., waar ook de ljjst der leden van
bet Zwolsche huis voorkomt.
6) Bijlage IV No. 7, p. 410.
. 7) Z»e noot 5,
Digitized by
Google
XUI
schap werd. Is dit nu het geval, dan moet zijne opname
in het Domus Pauperum eenige jaren vóór 1457 hebben
plaats gehad. Want om als frater te kunnen worden aan-
genomen, moest de candidaat zijne humanistische studiën
voltooid hebben. Jacobus echter was leerling der school
te Zwolle, waarvan het pensum gewoonlijk in acht jaren
geabsolveerd werd. In het onderhavige geval moeten wij
echter in aanmerking nemen, dat niemand in het Domus
Pauperum kon worden opgenomen, tenzij hij bekwaam
was om leerling der vijfde klasse der Zwolsche school te
worden1). Aangenomen, dat de Utrechtsche koraal het
bij zijne opneming niet verder dan tot die klasse gebracht
had, dan restten hem nog ten minste 6 jaren alvorens
hij tot de primarii der school behoorde. In het ongun-
stigste geval zou hij dan in 1450/51 naar Zwolle gekomen
zijn en van dat jaar ook het door de Voecht verhaalde
blijk van belangstelling van den kanunnik van Sint Jan
dateeren.
Wij vragen ons af: welke beweegredenen had de kanun-
nik voor zijne handelwijze? Was het zuivere belangstelling
voor zijnen beschermeling alleen, of stond hij in nauwere
betrekking hetzij door vriendschap hetzij door bloedver-
wantschap tot de Broeders van Zwolle? Het eerste alleen
kan m. i. onmogelijk de causa movens geweest zijn, want
hij bleef den Broeders niet alleen zijne belangstelling
toonen, maar hielp hen ook in eene voor hen hoogst
gewichtige zaak, zooals uit het volgende blijkt.
Het eigenlijke Fraterhuis was zeer ongerieflijk 8) en op
den duur veel te klein geworden. Aan uitbreiding viel
echter niet te denken, omdat de belendende perceelen
in handen van geestelijke corporaties waren. En toen
ten langen laatste door bizon dere omstandigheden een
perceel vrij kwam, werden de Broeders door de stads-
wetten belemmerd, dit aan te koopen. Er moest dus raad
geschaft worden , maar helper in den nood was niet, zooals
i) Zie: Schoengen, M., Die Schule von Zwolle, F reiburg 1897, p. 57
noot 3, en Hattink, R. E., Register op het Oud- Archief Tan Ootraarsum,
No. 108.
2) Jacobus de Voecht bevestigt dit herhaaldelyk bepaaldelijk op p. 125.
Digitized by
Google
XLIII
men allicht verwachten zou, een machtige Zwollenaar, maar
de Utrechtache kanunnik Jan de Voecht. Doch laten wij
de documenten zelven spreken.
Tusschen de huizen der Broeders en het Oude Convent
lag het Terminariuflhuis der Minorieten van Kampen ,
in de volkstaal meestal Gaudenten genoemd '). Toen dit
huis in 1464 door den Minderbroeder Wuift verkocht
werd , liet de regeering der stad Zwolle de Gaudenten van
Kampen weten, dat het huis aan geen anderen dan aan
een wereldlijken persoon verkocht mocht worden *). Niet-
tegenstaande dit verbod was de kooper van het huis
Albertus Visken, vicarius in den Dom te utrecht*). In
1474 verkoopt deze het huis, bij oorkonde van 22 Augus-
tus, aan „Johannes die Vaecht", kanunnik van Sint Jan te
Utrecht4), die het bij akte van 22 November 1474 6),
voor den tijd van 10 jaren verpachtte aan de priesters en
klerken van het Fraterhuis. Maar reeds den l**1 Februari
1476 doet Johannes die Voecht voor altijd abtand van
zijne bezitting door het als „dos" te bestemmen voor de
fundatie van een officium ter eere van Sint Jan Baptist en
Sint Jan Evangelist *). In den fundatiebrief bepaalt hij,
dat hij tot aan zijn dood collator wilde blijven , dat echter
na zijn overlijden de provisoren van het Klerkehuis te
Zwolle collatoren zouden zijn. Bovendien bestemt hij
een jaarlijksche rente van 5 Rhynsche guldens uit dit
huis ten behoeve van de arme klerken , die te Zwolle
ter schole gaan.
4) Vergt, de Plattegrond No. 3 en p. 15 en noot 3 aldaar.
3) Registram Antiquum p. 97. (Oud-Archief der gemeente Zwolle.)
3) Albertus Visken stichtte in 1471 den 13. Februari eene vicarie
op het altaar van St. Olof in de Bovenkerk te Kampen. In deze oor-
konde komt hy yoor alt: „vice-curatus Campensis." In welk jaar hij
met deae waardigheid werd bekleed , en hoeveel jaren h\j die functie
waarnam, is niet bekend. Zeker is echter, dat mj in 1475 kanunnik
in den Dom te Utrecht was. — Verg). Velthoysen, B. P., Vkecureiten
van Kampen, in het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom
Utrecht, deel XXIV, p. 340.
4) Zie Bijlage No. 2, p. 450.
5) Idem No. 3, p. 460.
6) Zie Bijlage VII, No. 4, p. 461.
Digitized by
Google
xmv
Voor een ieder, die ook maar eenigszias op de hoogte
is van den strijd tusschen de wereldlijke macht en de
dood e hand in de middeleeuwen, is het klaar, dat de
Utrechtsche kannunnik hier de tusschenpersoon was, die
den Broeders hielp in hun jarenlangen strijd tegen de
stedelijke regeering, en hun, toen alle middelen blijkbaar
vruchteloos beproefd waren, het huis in handen speelde,
door het in zekeren zin aan de parochiekerk en ten gunste
van de arme scholieren te schenken. Zoodoende was de
regeering ten slotte schaakmat gezet, want tegen haar
eigen wetten ') kon zy onmogelijk handelen en een legaat
ten gunste van arme scholieren, die bovendien niet onder
de jurisdictie der stad, maar direct onder die van den
landsheer stonden, te bemoeielijken, daartoe had zij niet
het recht en voorzeker ook niet den moed.
Trekken wij nu de slotsom uit al die gegevens, dan
komt het mij voor, dat er andere banden dan die van
vriendschap tusschen den invloedrijken kanunnik en de
Broeders van Zwolle bestaan hebben. Immers de aankoop
van het huis, eerst door een Utrechtschen vicaris en later
door een Utrechtschen kanunnik tegen het uitdrukkelijk
verbod van den magistraat in, geeft te denken. Stond
soms de vicaris van den Dom — die misschien wist in
welke verhouding de kanunnik tot de Broeders stond —
als tusschenpersoon tusschen de Broeders en Jan de Voecht»
om by de regeering geen achterdocht te wekken? en trad
deze pas op den voorgrond, toen de chicanes Van de
regeering den vicaris te machtig werden *)? Is datum en
regest van het charter in Bijlage VII N° 1 juist, dan staat
het buiten allen twijfel, dat onze gissingen waarheid
zijn en dat alle overige dokumenten slechts pro forma
dienen. Eene dusdanige ontduiking der stedelijke wetten
1) Vergl. over de wetten der stad Zwolle en over den strijd der stad
dienaangaande met bisschop Frederik van Blankenheim: Schoengen, M.
De Kloosterparagrafen m het Tweede Stadboek van Zwolle, in de
Verslagen en Mededeelingen der Vereeniging tot Beoefening van Over-
ijsselsen Regt en Geschiedenis, deel XXIII (1903), bit. 9vv.
2) Vergl. p. 459.
Digitized by
Google
door de Broeders ontmoeten wij hier niet voor het eerst.
Hunne stichters waren hen hierin met goed gevolg voor-
gegaan *).
Ook geeft mij een ander feit, waarop ik hier kort wijzen
wil, te denken.
De kanunnik Jan de Voecht sticht twee officiën, het
eene te Utrecht ter eere van de heilige Elisabeth, en het
andere te Zwolle ter eere van Sint Jan Baptist en Sint
Jan Evangelist. Waarom juist die heiligen gekozen? De
laatste keuze vindt klaarblijkelijk haar verklaring daarin,
dat Si. Jan zijn eigen patroon was, maar Sint Elisabeth?
Ik maak er alleen op opmerkzaam, dat die naam in de
Otrechtsche familie de Voecht herhaaldelijk voorkomt;
bij gebrek aan klemmender bewijsmateriaal onthoud ik
mij echter van iedere conclusie.
De hooge en de verantwoordelijke betrekkingen, die
de Voecht door het in hem gestelde vertrouwen én van
zijne oversten én van de geheele communiteit be-
kleedde , zijn eene niet genoegzaam te waardeeren garantie
voor de betrouwbaarheid en eerlijkheid van 's mans
karakter. Voor den geschiedvorscher, wiens taak het is,
niet alleen den schrijver in hart en nieren te onderzoeken ,
maar vooral in diens werken het scherpe mes der kritiek
te zetten, is die wetenschap wel is waar eene groote
geruststelling, maar zij is toch geenszins voldoende om
zonder meer aan de verklaringen van zijn klient onvoor-
waardelijk geloof te hechten. Eerst dient de vraag: kon hij
de zaak weten en vanwaar heeft hij die wetenschap, grondig
onderzocht te worden. Met andere woorden, uit welke
bronnen heeft de Voecht voor zqne Narratio geput?
De historische stof, die in de Narratio verwerkt wordt,
loopt van omtrent 1370 tot en met het jaar 1603. Nu
staat het onomstootelijk vast, dat de Voecht reeds in het
najaar van het jaar 1449 in het Fraterhuis te Zwolle als
novitius aanwezig was, en in 1450 als lid definitiefin
het huis werd opgenomen *). Hoogstwaarschijnlijk leefde
i) Vergl. hierover p. 12 noot 5 en de aldaar aangegeven literatuur.
2) Tergl. p. MIX.
Digitized by
Google
hij nog in het jaar 1503, zoodat hij over de gebeurtenis-
sen van meer dan eene halve eeuw als ooggetuige kon
berichten. Maar ook omtrent de geschiedenis van de
eerste halve eeuw van het bestaan van het Fraterhuis kon
omstreeks 1500 niemand, steunende op mondelijke over-
levering, zoo op de hoogte zijn als hij. Immers, hij was
nog novitius onder den tweeden rector van het huis, den
vermaarden Dirk van Herxen, een der eerste bewoners
van het Domus major en een bloedverwant van den
stichter er van , Meinhold van Windesheim. Verder stond
hij in nauwe betrekking tot den vroegeren procurator van
het Domus Pauperum , Albertus Paep van Calcar, die vóór
1480 lid van het Fraterhuis te Zwolle was en onder wiens
rectoraat (1452 — 1482) de Voecht, tenminste tijdelijk, de
betrekking van particulier secretaris van den rector waar-
nam. Onder diens rectoraat vinden wij hem ook reeds
in de invloedrijke betrekking van provisor van het huis,
die hij tot aan zijn dood bekleedde.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat, toen de
Broeders van Zwolle behoefte aan eene geschreven ge-
schiedenis van hun huis gevoelden, Jacobus de Voecht
de aangewezen schrijver er van was. In het oog van zijne
jongere medebroeders moest hij, de senior van het huis,
immers zijn als de levende kroniek er van, — hy , die uit
den aard der zaak de vraagbaak was omtrent alles wat de
geschiedenis van het huis betrof. Hij toch had vier rec-
toren, die het huis meer dan tachtig jaren bestierden,
ten grave zien dragen en hij was het immers ook, die
meer dan drie decenniën medebestuurder van het huis
geweest was.
Gaat nu mijne veronderstelling op, dat de Voecht zijne
Narratio in opdracht geschreven heeft, dan moeten wij
ons verheugen over de gelukkige keuze van dezen historie-
schrijver, maar ook tevens hulde brengen aan de grondige
menschenkennis zijner oversten, die uit deze keuze* blij kt
Want behalve grondige kennis van zijn onderwerp bezat
de Voecht ook de overige hoedanigheden, onmisbaar
voor den historicus.
In de allereerste plaats bezit hij in hooge mate het
hoofd vereischte voor een geschiedschryver: waarheidg-
Digitized by
Google
XLVI*
liefde. Immers, hetgeen hij verhaalt strekt geenszins
steeds tot lof *an zijn moederhuis of der Broederschap in
het algemeen. Om maar een enkel feit aan te halen,
wijzen wy op de uitvoerige mededeelingen over het on-
zedelijke leven van den vroegeren procurator van het
Domus Major, den lateren biechtvader van alle nonnen-
kloosters te Zwolle , frater Liefardus of Li$phart van der
Ulzen *). Herhaaldelijk komt de Voecht op dit treurige
feit terug en hij heeft geen woorden genoeg om den af-
schrik wekkenden levenswandel van zijn vroegeren mede-
broeder aan den kaak te stellen en af te keuren. Ook op
het leven der nonnen — mogen zij nu Zusters van het
gemeene Leven heeten of van de bevriende orde der
Windeeheimers zijn — heeft hij heel wat af te dingen *)•
Zijne verhalen dragen den stempel der waarheid; een-
voudig is zijne taal en nergens bespeuren wij bij hem de
zucht, zichzelven op den voorgrond te plaatsen of de
verdiensten van zijne medebroeders te overdrijven. Al
zijn zijne verhalen dikwijls kinderlijk naief, daarom
mogen wij toch geenszins met Delprat zeggen 8) , dat hij
weinig menschenkennis bezat. Want de Voecht verstaat
uitstekend de kunst het innerlijke leven van den mensch
te begrijpen en te schetsen; eenige van zyne levensbe-
schrijvingen zijn dan ook ware kabinetstukken van por-
tretteerkunst; het beeld leeft, de lezer ontvangt den
indruk de personen in werkelijkheid voor zich te zien.
Een gevolg van zijne waarheidsliefde is, dat hy van
den lezer niet eischt onvoorwaardelijk geloof in zijn woord,
maar hem in staat stelt zijne berichten te controleeren.
"Het streven van den schryver om de bron aan te geven,
waaruit hg zijne gegevens put, is zoo op den voorgrond
tredend, dat een ieder, die middeleeuwsche geschied-
bronnen kent, zal moeten toegeven, dat de voor hem
liggende bron — al wil ik niet zeggen, dat zij aan de
eischen van de hedendaagsche kritiek voldoet — zeer
gunstig afsteekt by de meeste gewrochten van dien tijd.
4) Vergl. p. 408.
2) Zie p. 49 v., 408 yy.
3) Archief Yoor Kerkel. Geschiedenis, deel VI, bis. 279.
Digitized by
Google
ttvnt
Nu ligt het in den aard der zaak, dat bij een werk als
de Narratio , de schrijver weet te verhalen óf als ooggetuige
óf van hooren zeggen. Talrijk zijn dan ook bevestigende
uitdrukkingen als: Scio, novi ego, ego hoc novi, ego
hoc novi plenius; of: audivi seniel, nunquam vidi nee
audivi, ut audivi a quodam vicario, certa relatione audivi
etc. etc. Hier en daar laten uitdrukkingen als: Assidebam
ei semel solus, ego cum per noctem apud eum fuissem,
sicut ego hoc novi plenius, qui secum per estatem in
clusa habitavi enz. enz. duidelijk blijken, dat de schrijver
voor de waarheid van het door hem verhaalde persoonlijk
instaat Is hij niet zeker van zijne zaak, dan schroomt
hij niet dit ronduit te bekennen. Zeer vaak stooten wij
dan ook op woorden als: „puto, puto si bene memini,
credo, ut creditur, ut arbitror"; of ook op een rondborstig:
„ignoro". Deze onzekerheid in zijn relaas treedt echter
op den achtergrond in de tweede periode van de geschie-
denis van het huis, die de Voecht meegeleefd en — meê
gemaakt heeft.
Onwillekeurig dringt zich de vraag op: is de Voecht
nu ook zoo nauwkeurig en nauwgezet in het aangeven
van de geschreven bronnen , die hij toch ook zonder twijfel
geraadpleegd moet hebben? Ons antwoord moet zijn:
ja en neen. Ja, voor zijne tijdgenooten, die hij door
een enkel woord als „Require" of „Vide" naar de biblio-
theek of het archief van het huis verwijst, wA4r de aan-
gegeven bronnen met goedkeuring en vriendelijke hulp
van den frater librarius of, indien het om archief-stukken
te doen was, den pater procurator, door een ieder
konden geraadpleegd worden. Voor ons, neen, vooral
wanneer het om boeken te doen is , en die deel uitmaakten
van de bibliotheek van het Fraterhuis, waarvan helaas
niet veel meer over is en waarvan wij niet eens een
oorspronkelijken catalogus bezitten. Wat betreft archief-
stukken zijn wij in gelukkiger omstandigheden, zooale
ik later breedvoerig zal betoogen en de lezer onmiddellijk
kan constateeren door het raadplegen van de Bijlagen,
die achter de Narratio deels in extenso, deels als regest
gedrukt zijn.
Digitized by
Google
XLlX
Reeds op de eerste bladzijden van zijn werk plaatst ons
de goede pater voor deze moeielijkheid. Nadat hij n.L
het ontstaan van de „Moderne devotie" en de hoofdmo-
menten uit het leven van Gerrit de Groote geschetst heeft ,
acht hij het blijkbaar overbodig er breedvoeriger over te
berichten. Hij verwijst eenvoudig zijne lezers naar de
levensbeschrijving van den Deventer reformator: „de hoc
plenius habetur in libello de vita illius et actibus.
Reqnire" >)•
Voor ons is het nu bijkans onmogelijk uit te maken t
welk boek de Voecht hier bedoelt, te meer daar wy niet
een, maar ten minste vier schrijvers kennen, die een
levensgeschiedenis van G. de Groote geschreven hebben:
Thomas a Kempis, Johannes Busch, Dier van Muiden en
Petros Hora2). Bovendien is de mogelijkheid geenszins
uitgesloten , dat nog andere biographieën van G. de Groote
bestonden9). Maar hierbij langer stil te blijven staan, de
1) Zie p. 5.
2) Zie hierover: Acquoy, Windesheim, I. blz. 15 noot 3 , en de Nar-
ratio p. 3 noot 5.
3) Aan de aandacht van Prof. Acquoy is ontsnapt eene hoogstmerk-
waardige levensbeschrijving van Gerrit de Groote in verzen. Het HS.f
groot 445 X 108 mM., is thans eigendom van de PP. Bollandisten te
Brussel, die het omtrent 1640 door tusschenkomst van P. J. Gamans
S. J. uit de beroemde bibliotheek van het klooster der Reguliere
kanunniken der Congregatie van Windes heim, — Bodingen b\j Sieg-
borg in het aartsbisdom Keulen, — ontvingen. Dit klooster werd in
1444 door twee broeders uit het klooster Windesheim en twee uit Frens-
wegen bij Nordhorn gereformeerd. Een der broeders uit Windesheim
«as Johannes Busch, de latere soo bekende reformator van de Saksische
kloosters. Arnold Huls, de tweede broeder uit Windesheim, werd door
Johan Vos, prior superior van het klooster Windesheim, tot eersten
rector van Bedingen benoemd. Volgens oud kloostergebruik namen
ook de vier broeders de noodige kerk- en andere boeken uit hun
moederkloosters naar de nieuwe plaats hunner bestemming mede. Nu
•taat het onomstooteiyk vast, dat de in dit handschrift voorkomende
levensbeschrijving moet geschreven zijn tusschen 4417 en 1424. Want
in een der venen wordt gezegd, dat Windesheim omtrent 30 jaren be-
staat. Tellen wjj bg het jaar der stichting 4387 dertig, dan krijgen
wg 4447. Nader bepaald wordt de datum van het ontstaan van het
HS. verder nog door het volgende vers:
„Triginta septem jam anno quo mansor manet tumuli" [Gerardus].
Derde Serie. Werken N*. 43. iv
Digitized by
Google
mogelijkheid er van aan te toonen en ons daaromtrent in
gissingen te verdiepen, zou ons te ver voeren.
Door een „Require" verwijst ons de Voecbt naar andere
geschriften, die de levensbeschrijving van Johannes Cele,
den rector der school te Zwolle , behelzen , „de quo mag-
nalia scripta sunt" !). En wanneer hij op fo!. 11* *) nog
eens kortelijk op den Zwolschen rector terugkomt en
hem een leerling van G. de Groote noemt, omdat „ipsi
per omnia obediens fint", voegt hij onmiddellijk hieraan
toe: „De hoc require". Op p. 7 noot 1, waar ik de ons
bekende bronnen over het leven van Johan Cele aangeef,
wees ik er reeds op, dat wij geen andere biographie van
hem kennen, dan die door Johannes Busch, in het Chro-
nicon Windeshemense 8), en van Thomas a Kempis , in
het Chronicon Montis S*ae Agnetis *) opgenomen zijn. Wel
is waar bestaat nu nog de mogelijkheid, dat de ver-
maarde schoolrector onder zijne talrijke leerlingen nog
Gerrit de Groote overleed echter deu 20 Augustus 1384. Tellen w\j er
37 jaren by , dan krygen wy het jaar 1421. Aangezien nu de vier
reformatoren uit de Nederlauden eerst in 1424 te Bödiugen komen,
moeten wy besluiten, dat de levensbeschrijving ontstaan is óf te Win-
desheim óf te Frenswegen en dat deze „hymnus", indien niet de oudste,
dan zeer seker een van de oudste biographieëu van G. de Groote be-
helst. — Het bovenstaande heb ik voor het meerendeel ontleend aan
het opstel van: H. P. Vauderspeeten, S. J., Hymne en 1'honneur du
vénérable Gérard Groote, in: Messager des Sciences historiques ou
Archives des Arts et de la bibliographie de Belgique. Année 1877, Gand
1877, p. 338—365, alwaar ook de hymne afgedrukt is. — Over het
klooster Bödingen vergl. men: Chron. Windeshemense, ed. Grube,
p. 359 en 399 vv. en Acquoy, Windesheim, III. 85 vv.
1) Vergl. p. 7.
2) Zie p. 45 § 8.
3) Edit. Grube, p. 201—222; — edit. Rosweyde , p. 601—629. — Be-
halve deze beslaat nog een andere redactie, ook van de hand van
Johannes Busch , voorkomende in den zoogenaamden Codex Novimagen-
sis in Gaesdonck. Men vergl. hierover: Becker V., Een onbekende
kronijk van het klooster te Windesheim, in: By dragen en Mede-
deelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, deel X, bit.
376-446.
4) Edit. Rosweyde, p. 171 vv.
Digitized by
Google
tl
een anderen dankbaren biograaf gevonden heeft naast
Johannes Busch, maar zoolang wij hiervoor geen schijn
van een bewijs hebben, mogen wij ons aan het zekere
of ten minste het waarschijnlijke houden en aannemen,
dat de Voecht hier op het Chronicon Windeshemense of
het Chronicon Montis S'ae Agnetis het oog heeft. Deze
gissing achten wij des te meer geoorloofd, omdat, gelyk
ik straks genoodzaakt ben aan te toonen, de Voecht het
Chronicon Montis Stae Agnetis gekend moet hebben.
Alvorens tot dit betoog over te gaan, wil ik eerst de
vraag beantwoorden : kan de Voecht deze chronica gekend
hebben? Ik aarzel niet deze vraag met een volmondig
ja te beantwoorden. Want, zooals ik elders aangetoond
heb, staat het buiten kijf, dat de Voecht zyne Narratio
geschreven heeft in het laatste decennium der vijftiende
eeuw '). Johannes Busch schreef echter zijn : „IAber de
vvris iüustribut?1 tusschen 1453 — 1459 en voltooide zijn:
„biber de origine modernae deootion^ in 1464 *). Voor de
Windesheimers en niet minder voor de Moderne de-
voten van beiderlei kunne was Busch's opus in den vol-
sten zin des woords: „ein epochemachendes Werk." Dit
bewijzen de thans nog zeer talrijk voorhandene hand-
schriften in de verschillendste boekerijen van Europa.
Het laat zich trouwens ook wel begrijpen, dat ieder kloos-
ter der congregatie van Windesheim en ieder fraterhuis
in het bezit van een werk wilde zijn, dat hun omtrent
hun stichter en diens volgelingen en omtrent tal van
andere eerbiedwaardige personen de meest volledige inlich-
tingen kon geven Hoe snel echter het ..Chronicon Windes-
hemense" de ronde maakte, bewijst ons het oudste exem-
plaar er van, dat wij thans kennen. Dit HS., thans berustende
in de Universiteits-bibliotheek te Utrecht 8), was oorspron-
1) Vergt p. LXXVlf.
2) Vergt hieroTer: Grube, K., Des Augustinerpropstes Johannes
Bosch Chronicon Windeshemense und Liber de reformatione monas-
terium, Einleitung, p. XXXVII vv. en p. XXXXIIvv. — Acquoy,
Windesheim, I. 312-323.
3) Volgens Grube, Chronicon Windesh., Einleitung, p. XXXVII xou
Digitized by
Google
Lil
keiijk, blijkens een inscriptie, voorkomende op het schut-
blad, eigendom van het klooster der Reguliere kanunniken
te Utrecht. Op fol. 139v staat: „Scriptum per Johannem
Oherardyn Anno domini MCCCOLXVIV\ waaruit blijkt, dat
het geheel, prachtig geschreven en geïllumineerd , in het
tweede jaar na het voltooien van het origineel reeds te
Utrecht was. Zou het nu veel langer hebben geduurd,
alvorens de Broeders van Zwolle, voor wie het bezoek
aan Windesheim noch moeite noch kosten baarde, maar
een aangenaam uitstapje was, dit voor hen even kost-
bare werk gecopiëerd hadden? Dit is op zijn minst ge-
nomen zeer onwaarschijnlijk.
Het Chronicon Montis Stae Agnetis was voor de Broe-
ders in het algemeen van geen hoogere waarde dan de
kroniek van ieder ander Windesheimer klooster. Voor
die van Zwolle echter was het een onschatbare bron , niet
alleen omdat het klooster Sint Agnietenberg zijn oorsprong
te danken heeft aan het eerste Praterhuis te Zwolle *),
gesticht v66r 1384, en dus in zekeren zin een dochter-
stichting van het Zwolsche huis was, maar vooral omdat
in het Chronicon deze eerste stichting en de geschiedenis
van de verplaatsing en latere splitsing er van breedvoerig
wordt beschreven. Zonder eenigen twijfel mogen wij dan
ook a priori aannemen, dat een afschrift van deze kroniek,
die tot 1471 door Thomas a Kempis bijgehouden *) werd
en daarna door een onbekende tot 1477 werd voortgezet,
deel heeft uitgemaakt van de bibliotheek van het Frater-
huis te Zwolle.
dit HS. berusten onder: „Aevum medium. Script, ecclesiastici 335" ia
„der Königlichen Bibliothek „im Haag." Daar mij de signature verdacht
voorkwam en ik bovendien wist, dat in de laatste jaren de HSS. der
Koninkhjke Bibliotheek andere Nos. hadden gekregen, vroeg ik, ten
einde zekerheid te verkrijgen, te 'sGraveuhage naar de hedendaagsche
signature van dit HS. Dr. T. J. de Boer had de goedheid m\j te be-
richten, dat deze codex niet in de Koninklijke Bibliotheek, maar in
die der Universiteit te Utrecht berust. Verg), den: Catalogus Codicum
Manu scriptorum Bibliothecae Universitatis Rheno-Trajectinae , Utrecht
en den Haag 1887, alwaar onze codex onder No. 311 vermeld wordt.
1) Vergl. den stamboom), p. XIX.
2) Acquoy, Windesheim, III, blz. 36.
Digitized by
Google
LUI
Haar hiervoor spreken nog andere, meer klemmende
bewijsgronden. In de eerste plaats een „Require" op fol.
2P *), waar de Voecht zeer beknopt de stichting van het
eerste huis der Broeders van het gemeene Leven te Zwolle
bespreekt Na gezegd te hebben, dat zij, toen zij Zwolle
verlieten, „locum Montis Agnetis dictum inhabitare cepe-
runt, ductu et consilio magistri Gerardi", breekt hij het
verhaal af en plaatst er: „Require" achter. Nu komt de
schrijver op de volgende bladzijde *) wel is waar wederom
op de stichting van Sint Agnietenberg terug, maar hierop
kan. toch dat gewichtige „Require" niet slaan. Bovendien
is de overeenkomst van zijne woorden met de door Thomas
van Kempen in zijn Chronicon gebruikte van dien aard»
dat, indien de Voecht niet het Chronicon Montis Stae
Agnetis als bron gehad heeft én hij én Thomas a Eempis
uit eene ons onbekende bron geput moeten hebben.
Een enkel voorbeeld uit het Chronicon Montis Stae
Agnetis Cap. I 8) moge als bewijs dienen:
„Cum 4) igitur charissimus magister ob predicationis
verbum moram in Zwollis protenderet: quidam ex coha-
bitantibus discipulis eius supramemoratis, ipsum secretius
adeunt et desiderium secretioris vitae sibi inesse fatentur:
nee posse occursum secularium absque nocumento interio-
rum sufferre, sed potius extra oppidum si ipse persuaserit
veile morari. Rogabant igitur paternitatem eius filiali
aflectu ut ad avisandum locum quietudini aptum cum
ipeis extra portam civitatis paululum procedere dignaretur.
Qui piis eorum precibus annuens, die crastina inclares-
cente ad itinerandum se disposuit. Et assumpüs secum
fratribus Wychmanno, Reynero, Henrico, Jacobo Witte-
coep exiit cum eisdem versus montes Nemelenses ad
locum a Deo praeordinatum et a turbis segregatum, ubi
1) Zie p. 9.
2) Vergl. p. 11.
3) Chron. Montis Stae Agnetis, ed. Rosweydus, p. 5.
4) Op verzoek van het Bestuur Tan het Historisch Genootschap heb
ik, om raimte te sparen, hier en in het vervolg, van het er naast
plaatsen van den correspondeerenden tekst uit de „Narratio" in eene
tweede kolom afgezien. — Vergl. Narratio, fol. 2v (p. 10).
Digitized by
Google
LIV
rarue hominum transitus et accessus videbatur, sed vepres
et urticae sparsim hinc inde in vallibus et montibus
nascebantur."
Eene andere hoofdbron, waaruit de Voecht herhaalde-
lijk geput heeft, is het, helaas tot heden niet terugge-
vonden Memoriale Defunctorvm van het Fraterhuis. Vooral
maakt hij hiervan gebruik in de levensbeschrijvingen van
Broeders, die vóór zijne opname in de Broederschap,
dus vóór 1450, overleden zijn. In het begin van zijn
werk noemt hij zijne bron niet met name; hij verwijst
naar eene officieele bron door eenvoudig te zeggen, b.v.
van den procurator Stephanus Herderwijck *), „de quo
pater noster" (d. i. de Rector van het huis) „scribit, quod
fuit frater bonus, utilis, humilis, obediens et devotus".
Ook van den bibliothekaris van het huis, Godefridus de
Busco (f 1421), getuigt hij in deze bewoordingen *):
„quare venerabilis pater noster Theodoricus, qui ipsum
plenissime novit, sic de eodem scribit: „Hujus conver-
satio sicut fuit omnibus exemplaris et gratissima, sic
avulsio ejus molestissima; erat enim vere mitis et humilis
corde; fuit et librarius in domo nostra, qui anno Domini
M°cccc°xx suam primam celebravit missam et anno sequenti
videlicet xxi° die sancti Servatii in presentia fratrum
feliciter obdormivit in Domino". Eerst nadat de Voecht
ons de stichting van het Fraterhuis te Doesburg breed-
voerig vermeld heeft 8), voegt hij aan zijne schets toe de
volgende voor ons zoo belangrijke woorden 4) : „Et quia
per nos inicium habuerunt, primi defuncti de domo illa,
sicut et de domo Daventriensi et Monte Sancti Iheronimi,
conscripti sunt in Memoricdi Defunctorum, sicut et de
domo in Buscoducis". Dat nu de Voecht de reeds ver-
melde officieele getuigenissen over de overleden Broeders
uit geen andere bron dan uit het Memoriale Defunctorum
heeft, blijkt ten duidelijkste uit hetgeen wij van frater
1) Zie p. 73. Aldaar schrgft de Voecht ook van den frater Johann<*
Tadde: „de quo idem pater noster scribit"
8) Zie p. 75 § 3.
3) Vergl. p. 83tt.
4) Zie p. 86.
Digitized by
Google
LV
Jacobus Dalen lezen *) : „de quo pater noster ponit titulum
in Memoriali Defunctorum, quod f uit promptus ad obedien-
ti&m, hnmilis et quietus". Een enkelen keer geeft de
Voecht nog uitdrukkelijk te kennen, dat hij deze bron
ook nog geraadpleegd heeft, toen hij reeds lang lid van
het Fraterhuis te Zwolle was. Van öerhard van Vollen*
hove verhaalt hfl immers *) , dat „pater noster dominus
Albertus 8) de eo acribit: „devotus et dilectus frater f uit
a principio ueque in finem mortis sue 4)."
Dat nu de Voecht, behalve voor de levensbeschrijvingen
van genoemde broeders > ook voor die van alle andere
een veelvuldig gebruik van genoemd Memoriale gemaakt
heeft en heeft moeten maken, ligt te zeer voor de hand,
dan dat ik er lang bij behoef stil te staan. Immers door
de letterlijke aanhalingen van geheele zinnen niet alleen ,
maar van geheele periodes uit deze bron, wordt ons het
bewijs geleverd, dat het Memoriale van het Zwolsche
Fraterhuis geen dorre lijst van overledenen, met aangifte
van jaar en dag van het overlijden, zonder meer geweest
is, zooalfl de meeste „Doodboeken" dit zijn5), maar dat
klaarblijkelijk achter iederen naam eene korte karakter-
schets van den overledene, van de hand van den meest
bevoegden rechter, den rector des huizes, geschreven
stond. Deze biographieën , hoe beknopt ze ook mogen
geweest zijn, dienden nu blijkbaar tot grondslag voor de
Voecht's werk. Dit leiden wij af, niet alleen uit de dis-
positie van 's mans werk, maar ook uit de nauwkeurige
1) Zie p. 119 S 2.
2) Zie p. 94 § 2.
3) Albertus Paep Tan Calcar, gekozen 24 April 1457.
4) Vergt p. 94.
5) B. ▼. dat van het Heer-Florenshuis te Deventer, uitgegeven door
Donibar in: Kerkeujk en Wereldlijk Deventer, 1. p. 616 vv. of dat van
het Fraterhuis te Hildesheim', uitgegeven door Doebner, R., in Annalen
und Akten der Brüder des gemeinsamen Lebens im Lüchtenhofe zu
Hildesheim, Hannover und Leipzig 1903. (Bd. IX Quellen u. Darstel-
langen zur Geschichte Niedersachsens) p. 283 — 299. — In het laatst-
genoemde Necrologium komt hier en daar ook eene korte aanmerking
achter den naam van een broeder voor.
Digitized by
Google
LVI
aangifte van den dag van het overlijden van haast iederen
broeder, hij moge te Zwolle in zijn moederhuis of elders
overleden zijn. Hoe immers zou dit mogelijk zijn, zonder
dat de schrijver een officieel overlijdensregister te zijner
beschikking gehad heeft? Voor een ieder nu, die zich
ooit met het ontleden van middeleeuwsche geschied-
bronnen heeft bezig gehouden, behoeft het geen verder
betoog, dat de Voecht ook daar van de biographische
aanteekeningen zijner bron gebruik gemaakt heeft, waar
hij het niet uitdrukkelijk vermeldt De meesten van zijne
tijdgenooten — Thomas a Kempis, Johannes Busch en
andere Windesheimers incluis — • waren niet zoo eerlijk als
hij; bij hen is het een tasten in het duistere en meestal
is het puur toeval, als men de bron, die zij gebruikt
hebben, ontdekt Van de historische waarde der „Nar-
ratio" neemt die wetenschap niets weg; integendeel zij
wordt er zeer door verhoogd. Het springt immers dadelijk
in het oog, hoeveel hoogere waarde ook de kleinste
karakterschets b. v. van den minsten der Broeders heeft,
nu wij weten, dat wij te doen hebben met oordeel-
vellingen van niet alleen tijdgenooten, maar van personen
bovendien, die ex officio den man nooit uit het oog ge-
laten hebben, de rechtmatige overheid van het huis.
Kon nu de Voecht volgens zijn eigen verklaring ons
uit het Memoriale de meest vertrouwbare inlichtingen
verschaffen ook omtrent de fundatie van de gestichten,
die uit Zwolle waren voortgesproten — want de lotgeval-
len van de personen hingen te nauw met die der gestich-
ten samen, dan dat ze onvermeld konden blijven — niet
minder is dit het geval, wanneer hij over de ontwikke-
ling van deze gestichten of over de geschillen , die öf in
eigen kring öf met buitenstaanden rezen , bijzonderheden
mededeelt Gelijk reeds uit het citaat, waarin het Memo-
riale nader door de Voecht omschreven wordt, blijkt,
bleven de huizen met hun moederhuis ten minste in de
eerste jaren van hun bestaan in nauwe relatie f). Uit
1) Tergl. p. 86 eu p. LIV.
Digitized by
Google
LVII
andere bronnen weten wij , dat al deze gestichten jaarlijks
door den overste van het Zwolsche huis of diens plaats-
vervanger moesten „gevisiteerd" worden en dat de over-
sten van alle gestichten , die tot het Colloquium Zwollense
behoorden, ieder jaar te Zwolle samenkwamen, om in het
„Colloquium" over de belangen van de Broederschap
in haar geheel zoowel als over die van ieder huis in het
bijzonder te beraadslagen. De bevindingen van den Rector
bij zijne visitaties teekende deze in zijn Visitatieboek op;
de beraadslagingen en besluiten van het „Colloquium"
werden in de Protocollen en de akten van het Colloquium
neergelegd. De Voecht vermeldt nu nergens uitdrukkelijk,
dat hij deze bronnen gebruikt heeft. Dat hij ze gekend
heeft, staat echter buiten kijf, daar de besluiten van het
Colloquium ten minste in ieder Fraterhuis aanwezig
waren, en ook zal het Visitatieboek voor hem, die zulk
een hooge waardigheid in zijn huis bekleedde, zeker
toegankelijk zijn geweest J).
Hierbij komt, dat de rector van het Zwolsche huis na
den dood van Florentius Rade wij ns diens plaats als „pater
omnium religiosorum et devotorum" *) innam en met den
rector van het Heer-Florenshuis te Deventer en dien van
1) Ik mocht tot m\jn sp\jt tot heden er niet in slagen de Akten van
het CoUoqoinm Zwollense terug te vinden. In het Archief der B. K.
Parochie St. Michiel te Zwolle berustten vroeger de akten van het
^Colloquium Patrum celebratura [anno|1570] in domo Fratrum Does-
borgensiura." — Zeer belangrijk, ook voor de kennis van de Nederlandsche
Fraterhuizen, lijn de: Protokolle und Aktenstücke über die Colloquia der
unirten Krater- und Schwesterhanser in Munster (1431 — 1506), uitgegeven
door Döbner, in de: Annalen und Akten p. 346—212. Verschillende
besluiten van het Colloquium Zwollense xyn in dexe „Protokolle'' op-
genomen. — Men vergelijke verder over „Die Protokolle des Münster-
schen KoUoquiums": fioerner G., Die Annalen und Akten der Brüder
des gemeinsamen Lebens im Luchten hove zu Hildesheim, Fursten walde
(Spree) 1905, V. 56—74. — In 1437 bepaalde de Broederschap, dat het
Colloquium te Zwolle en dat te Munster door twee vertegenwoordigers
van de twee afdeelingen, d. i. de Nederlandsche en de Noordduitsche,
jaarlgks wederkeerig souden besocht worden.
2) Zie p. 77. — VergL ook; Acquoy, Windesheim7 L 238 noot %
Digitized by
Google
lviii
Sint Hieronymusberg te Hulsbergen het bestuur der Con-
gregatie van het Colloquium Zwollense in handen had.
Rezen geschillen in een onder het Colloquium ressorteerend
huis of dreigden gevaren van buiten, altijd was het de
rector van het Fraterhuis te Zwolle, die om raad en hulp
aangezocht werd ')• De Voecht heeft hieromtrent uit-
voerige verhalen *), die wij uit andere bronnen met meer
dan een zouden kunnen vermeerderen 8). Niet zelden
vinden wij den rector van Zwolle in Brabant of België ol
in Duitschland, om voor de belangen van de Broeder-
schap op te komen, en kon hij er persoonlijk wegens
te hoogen ouderdom of te verren afstand niet komen,
dan trachtte hij de zaken door correspondentie te bered-
deren 4). Het zou een boekdeel vereischen , wilde ik die
bemoeiingen, ex officio in het belang der Broederschap
gedaan, uitvoerig behandelen, — tot staving van mijne
bewering wil ik slechts twee bijzonder karakteristieke ge-
beurtenissen , die ook door de Voecht verhaald worden,
nader releveeren, om tevens op andere bronnen, die hij
aangeeft gebruikt te hebben, de aandacht te kunnen
vestigen.
De Broeders van Zwolle hadden veel zorg, geld en tijd
besteed voor de opkomst en bloei van Sint Hieronymusberg
te Hulsbergen 5). Tegen alle verwachtingen in kwam het
huis spoedig, dank zij vooral de ondersteuning van de
Bentincks 6), tot grooten bloei en rijkdom. Dit wekte den
1) Dit was Tooral het geval tydens het rectoraat van Dirk van
Herxen: zie p. 69.
2) Vergl. o. a. het verhaal betreffende de overrompeling van het
Fraterhuis te Halsbergen door de Benedictijnen van het klooster Klaar-
water, p. LIX.
3) Vergl. vooral de Kroniek van het Fraterhuis te Gouda, die
bixonder leerrqk op dit punt is.
4) Zie b. v. den brief van Albert Paep van Calcar aan de Broeders te
Culm, p. 493, No. 2.
5) Zie over Hulsbergen p. 30 en de aldaar aangegeven literatuur; en
verder: Hoefer, F. A., Aanteekeningen betreffende de kerk vau Hattem,
Arnhem, (Werken van de Vereenigiug Gelre) 1900, blz. 56 vv,
6) Zie p. 131.
Digitized by
Google
LIX
naijver op van de Benedictijnen uit het naburige Klaar-
water *), die niets onbeproefd lieten om in het bezit te
komen van dit bloeiende gesticht. Nadat reeds vroeger
een poging met deze strekking mislukt was, ontstond
tijdens het rectoraat van den Zwolschen rector Albert
van Calcar door de hernieuwde kuiperijen der Benedic-
tijnen groote oneenigheid onder de broeders van Sint
Hieronymusberg *). Er vormden zich twee partijen, eene,
die den overgang van Hulsbergen tot de orde der Bene-
dictijnen bepleitte, en een andere, die voor het behoud
van eigen staat was.
In alle stilte en zonder dat de rector van het huis ,
Martinus van Sehindel, er iets van gemerkt had, had de
partij der ontevredenen onder leiding van de fraters Hen-
drik Alen en Neudo Abrahae van Harderwijk onderhan-
delingen met die van Klaarwater aangeknoopt om hen in
het bezit van het huis te stellen. Groot was dan ook de
schrik van den rector Martinus, toen het smeulende vuur
plotseling in lichte laaie uitsloeg en de Benedictijnen
verschenen om het bestuur van het gesticht over te
nemen. In zijne radeloosheid snelde hij naar Zwolle om
bij Albert van Calcar raad en hulp te zoeken. Deze,
na de hulp van den rector van het Heer-Florenshuis
te hebben ingeroepen, verzette zich met alle energie,
zijn persoon eigen, tegen deze overrompeling en het
wederrechtelijke in bezit nemen van Hulsbergen door de
Benedictijnen.
Weldra was, nadat de hoofdoproermakers buiten de deur
gezet waren , de vrede en de rust te Hulsbergen hersteld.
Het huis bleef voor de Broederschap behouden. Met de
Benedictijnen schijnt de rector van Zwolle in schriftelijke
onderhandeling te zijn getreden; ten minste appelleerde
hij door schrijven op den abt van Bursfeld , onder wiens
jurisdictie het klooster Klaarwater stond. „Quo tempore",
zoo verhaalt de Voecht, „pater noster pulcherrimam dic-
1) Hoef er, t. a. pi. blz. 57 noot 5.
2) Zie over Klaarwater p. 47 noot 3 en Hoefer, t. a. p. blz. 49*?.
3) Zie hierover fooral: Lindebom, Historia Episcopatus, p. 495,
Digitized by
Google
LX
tavit epistolam tam longam, ut in duplici papiro ex ore
ejus eam scriberem, quam abbati principali Bursfendensi
miflit, cuju8 exemplar adhuc alibi habemus" 1).
Echter niet alleen de minuut van dezen brief, dien hij
als secretaris van den rector geschreven had, stond de
Voecht later, toen hij dit verhaal voor zijne „Narratio"
uitwerkte, ten dienste, maar ook de verdere correspon-
dentie, die naar aanleiding van deze gebeurtenis gevoerd
was. Want hij zegt uitdrukkelijk: „De hoc negocio
plenius habetur apud eos (scil. fratres in Hulsbergen) et
apud nos alibi". En den nieuwsgierigen confrater, die
meer van de zaak wenschte te weten, verwijst hij naar
deze documenten door het lakonieke: „Vide ibidem"2).
Eene andere stichting, die van Zwolle uitging en die
het huis groote offers aan geld en uitstekende broeders
gekost heeft, was die te Culm in Pruisen8). Het eerste
begin aldaar baarde groote teleurstelling onder de anders
zoo dappere broeders. De gerezen moeielijkheden schenen
onoverkomelijk, zoodat de twee broeders met den rector
der school, dien zij uit Zwolle meegebracht hadden»
moedeloos naar hun moederhuis terugkeerden. De rector
van het nieuwe huis, Johannes Westerwolt 4), liet echter
den moed niet zinken; hij alleen hield voet bij stuk en
vrij spoedig kon hij naar Zwolle berichten, dat de moeie-
lijkheden overwonnen waren. In al deze wederwaardig-
heden ondervond hij krachtdadigen steun van Albert van
Calcar, die hem én geld én personen zond. In 1481 zond
Albert hem een troostbrief, waarvan in ons HS. gewag
gemaakt wordt met de volgende woorden •) : „Scripsit et
pater noster epistolam eis valde edificatoriam, que apud
nos servatur adhuc". En wederom volgt dan het woordje
„Vide", dat den nieuwsgierige naar het archief van het
huis verwijst.
1) Vergl. p. 132.
2) Zie p. 132.
3) Vergl. p. 132 ?v. en p. 490 het testament van den stichter van
dit hais.
4) Vergl. p. 135 v.
5) Zie p. 139.
Digitized by
Google
txt
In HS. B echter, waarin het verhaal der stichting van
Colm eveneens voorkomt1), lezen wij: „Scripsit autem
pater Albertus notabilem epistolam et consolativiam firati-
bus snis in Prucia in hac forma''. Hierop volgt dan de
brief van Albert, dd. 1481 Mei 9, dien ik in zijn geheel in
de Bijlagen3) heb overgenomen.
Uit het verhaal van deze stichting blijkt ten duidelijkste,
dat de Yoecht inzage gehad moet hebben van de in- en
uitgaande brieven en de overige documenten betreffende
deze stichting. Wat meer zegt, is, dat wij uit andere bronnen
weten, dat hij als provisor van het huis in dezen steeds
door den rector moest geraadpleegd worden en dat vooral
geene ondersteuning mocht gegeven worden zonder zyne
toestemming. Dus niet alleen putte hij hier uit ge-
schreven bronnen, maar kon hij ons ook uit eigen onder-
vinding van belangrijke feiten, die anderen niet bekend
waren, op de hoogte brengen. Straks zullen wq zien, óf
en hoe hij dit gedaan heeft *).
Eene andere bron, die ook voor de algemeene kerk*
geschiedenis van belang is, wordt nog door de Voecht
expreseelijk vermeld, wanneer hij ons de vervolgingen
schildert, die de Broeders van den kant van Matthias
Grabow, Dominikaner pater te Groningen, dreigden. Dit
bericht *), hoe beknopt het ook moge zijn , is voor ons van
bijzonder belang, omdat de Voecht getuigt, dat het ge-
schrift van Grabow niet te Deventer in het Fraterhuis,
gelijk wij bij Johannes Busch *), Lindebom en ook in ons
HS. B. lezen, — maar te Zwolle onder leiding van den
rector Dirk van Herxen in ééne nacht is afgeschreven*
Hieruit volgt, dat dit opus ook in de bibliotheek van het
Fraterhuis te Zwolle voorhanden geweest is en dat ook
op dit opus slaat, het: „de illo plenius scripta habemus".
Of zou de Voecht hiermee alleen willen zeggen, dat in
1) Zie p. 133 noot 3.
2) VergL Bijlage XV. No. 2, (p. 493.)
3) VergL p. XLVIII.
4) Zie p. 106.
5) Chjt». Windeshemense p. 172.
Digitized by
Google
txit
de bibliotheek nog andere geschriften, b.v. dat van Johannes
Busch, die ex professo over dit onderwerp handelen, aan-
wezig waren? Voor deze lezing pleit meer hetgeen in
HS. B. voorkomt: „sicut in alio loco plenius lcgitur". Ik
voor mij neem dit niet aan, omdat wij weten, dat na
den dood van Florentius het hoofd van de Broederschap
niet meer te Deventer, maar te Zwolle zetelde. A priori
mogen wij nu ook aannemen , dat alles , wat de belangen
der Broeders raakte, te Zwolle en niet te Deventer te
land kwam en dat dtór ook het archief van de Broeder-
schap berustte. Na de aaneensluiting van de Nederlandsche
huizen onder den naam van het Colloquium Zwollense
wordt hieromtrent iedere twijfel uitgesloten.
Hoe dit nu ook zijn moge, in het onderhavige geval
pleiten alle omstandigheden er voor, dat in het Frater-
huis te Zwolle tenminste de afschriften van de documenten,
die in het proces tegen Qrabow gediend hadden, aan-
wezig waren. Want al werden ook de oversten van het
klooster Windesheim en die van het Heer-Florenshuis te
Deventer en die van Hulsbergen in deze zaak betrokken,
dan toch ging de stuwkracht zelve van Zwolle en wel van
Dirk van Herxen, als algemeen erkend opperhoofd der
Broederschap, uit. Zonder hem is zeer zeker in dit geding
niets geschied; hij moest besluiten, en om dit te kunnen
doen moesten de stukken onder hem berusten. Ik zie
mij echter verplicht aan dit betoog toe te voegen, dat
mij tot heden in geen archief te Zwolle of elders ook
maar de minste aanwijzing onder het oog is gekomen ,
waaruit ik mag besluiten dat die stukken in het Zwolsche
huis geweest zijn.
Hier is voor ons van meer waarde de gewisheid, dat
van uitgaande brieven öf de minuut werd bewaard óf
dat er copij van werd genomen.
Het laatste zal wel regel geweest zijn ; ten minste meen
ik dit te moeten opmaken uit hetgeen wij in de Narratio
lezen op fol. 34' '), waar ons de bekeering van den lateren
rector van het huis, Albert Paep van Calcar, geschilderd
1) Zie p. 120.
Digitized by
Google
txin
wordt. Deze was tegen den zin van zijn vader, een ryken
raadsheer van den hertog van Cleve, lid der Broederschap
geworden en vertoefde met de uit Zwolle tijdens het
Utrechtsche schisma verbannen Broeders te Doesburg. De
vertoornde vader verscheen aldaar en eischte zijn kind
terug, en daar de rector Dirk van Herxen juist afwezig
was, waagden de Broeders het niet hem tegenstand te
bieden en lieten Albert met zijn vader vertrekken. „Domi-
nus autem", zoo vervolgt de Voecht z\jn verhaal *), „et
pater noeter Theodoricus, post hoc rediens, ut audivit
factum, multum doluit, propter quod statim scripsit ei
cordialem epistolam . . . ., que littcra adhuc servatur conscripta
inter epistolas domini Theodoricu"
Het is nu niet goed denkbaar, dat iemand eene be-
trouwbare geschiedenis van eene instelling meer dan eene
eeuw na de stichting daarvan wilde schrijven, zonder de
oorspronkelijke akten te raadplegen. Allerminst mogen
wij dit van onzen geschiedschrijver verwachten. Inderdaad
heeft de Voecht dan ook tal van koopakten en akten van
overdrachten voor het schrijven van het eerste gedeelte
van zijn werk geraadpleegd. Die allen hier op te sommen
zou overbodig zijn, daar ik bij de toelichting van den
tekst, in de aanmerkingen, geregeld op het origineel de
aandacht gevestigd heb. Ik meen te kunnen volstaan
met er op te wijzen, dat de Voecht een enkelen keer
zelf vermeldt, dat hij deze akten gebruikt heeft, gelijk
uit „hoc ex littera emptionie patet" afdoende blijkt.
Behalve de bronnen, die de Voecht expresselijk ver-
meldt gebruikt te hebben, zijn er nog andere aan te
wijzen, waaraan hij geheele stukken heeft ontleend. Hand-
schrift B. levert ons hiervoor de meest overtuigende be-
wijzen. Ik moet mij echter hier, met het oog op de
beperkte ruimte, die te mijner beschikking staat, bepalen
tot de meer in het oog vallende bewijzen. Elders hoop
ik dan vollediger aan te toonen, dat de thans bekende
geschiedbronnen betreffende de Broeders en de Windes-
1) Zie p. 1M.
Digitized by
Google
txnr
heiniers allen zonder uitzondering niet alleen in het nauwste
verband tot elkaar staan, maar ook min of meer van
elkaar afhankelgk zijn.
Doch ter zake. Uit de vita van Johannes Haerlem,
voorkomende op fol. 117y in HS. B, blijkt op onomstoot-
bare wijze, dat de Voecht in de Narratio, waarin hij
eveneens de levensgeschiedenis van den merkwaardigen
man heeft opgenomen, zich ten nauwste aan zijne bron
aansluit. Ten bewijze hiervan laat ik de vita, voorkomende
in HS. B, hier volgen en verwijs ter vergelijking naar
p. 17T der Narratio *).
[fol. 117v.] de domino Joh anne Haklbm.
Defuncto autem domino Henrico (scil. de Gouda) , ordi-
natus est in locum ejus a patribus dominus Johannes
Harlem, vir vita et moribus memorabilis, qui domino
Aemilio, secundo rectori Domus Domini Florentii, in rec-
toratu succe8serat. De hoc viro dominus Aemilius deces-
surus tale testimonium protulit ad fratres, qui illum adhuc
vivente patre et desperabiliter egrotante rectorem elege-
rant. „Fratres", inquit, „subdatis vos domino Johanni
Harlem, quia est vir magne sanctitatis, et ego quoque per
totam vitam meam libenter me vellem subjicere illi, eciam
si victurus essem centum annos." Hic igitur dominus
Johannes Domum Domini Florentii sex annis laudabiliter
rexit et tempore suo ordinavit, ut fratres quinta feria in
vita et conversacione Domini nostri Jesu se exercerent,
translata materia diei illius ad feriam secundam, ut vide-
licet tune fratres ante prandium occuparentur memoria
Domini judicii, post prandium vero infernalia impiorum
tormenta revol verent, quod hactenus in eadem domo ser-
vatur. Hic dominus Johannes per consilium patrum fuit
missus in Zwollis ad regendum sorores, quas dominus
Henricus Goude rexerat, et locus ei deputatus [fol. 118*]
est apud sorores Ter Kynderhuys; verumptamen non
flolum illas rexit, sed et omnes alios feminarum conven-
tus, audiendo confessiones et spiritualiter instruendo. lpse
1) Zie p LUI, noot 4.
Digitized by
Google
t*v
eciam fait strennuus et solempnis predicator in eccleflia
Zwollensi et confidenter et auctoritative arguit consulatum
Zwollensem tempore oportuno et vicia plebis. Erat quippe
vir eloquens, magne stature et fervens in divino servicio ,
qnapropter a populo magnam habuit audienciam et li-
benter audierunt illum, diligentes euui propter laudabilem
conversacionem suam. Sed tempore interdicti, quod ful-
minatum erat super dyocesim Traiectensem anno Domini
M°CCCC°XXVT0, cum populum obstinatum vehementer
argueret, expulsus est ab oppido Zwollensi a scabinis
cum magna indignacione , ita ut eciam post annos VII,
ablato interdicto, eum intra oppidum recipere nollent.
Ipee tarnen venerabilis pater, curam habens omnium sua-
rum, morabatur ultra Yselam apud Hattem in terra Gelrensi
cum vidua devota dicta Margareta, dicta Bast, (multum
dedita hospitalitati religiosorum et pauperum Christi, cui
eciam Dominus quandoque miraculose providit de his,
que necessaria erant ad prestandum hospitibus vel aug-
mentando babita vel miraculose ministrando, cum nihil
haberet) et ad illum locum accedebant filie ejus spirituales,
bine et bine, occulte tarnen propter cives Zwollenses, et
confessiones earum audivit et spiritualiter illas instruxit.
Interdicto autem finito, cum nullomodo posset itnpetrare
licenciam rediendi in Zwollis, cedens malicie, profectus
est in Bethaniam prope Arnhem ad tempus, donec illis
de alio rectore provisum fuisset. Deinde audiens, quod
Domus congregationis Sancti Jeronimi in Delft, quam
dominus Aemilius, successor domini Florencii in Daven-
tria, per fratrem domus sue sive procuratorem Nove Domus,
nomine Bernardus Echt, fundaverat, pene defecisset et
collapea esset, profectus est illuc, satagens pro viribus, ne
bonum, quod predecessor suus cum fratribus suis inchoa-
verant, depravaret. Cumque jam per strennuum magi-
sterium et exercicia virtutum omnia restituisset, laudabili
fine ibidem in Domino requievit
Eene andere bron, waaruit de Voecht putte, is de
levensbeschrijving van Henricus de Gouda, waarvan een
afschrift eveneens te vinden is in HS. B. Hoewel deze
vita nog al breedvoerig is en dientengevolge nog al plaats-
Derde Serie. Werker N0. 13. v
Digitized by
Google
LXVI
ruimte vergt, meen ik ze toch niet uit mijn bewijsmate-
riaal te kunnen uitsluiten, te meer niet, omdat zij mij
gelegenheid biedt vast te stellen, in hoeverre èn Jacobus
de Voecht èn Thomas a Kempis van elkaar afhankelijk
zijn en uit eene bron geput hebben.
De domino Hknrico Goude !). [foL 115v.]
Anno Domini M°CCCC°X° in die Sancti Gregorii Pape *)
obiit devotus sacerdos , fidelis animarum piscator et custos
ac fervidus predicator verbi Dei, dominus Henricus Wop-
ponis in oppido Zwollen si, qui sepultus est in monasterio
Sancte Marie in Windesem in ambitu, non longe ab ostio
chori. Hic Deo dignus sacerdos in prima sua adhuc con-
stitutus, audiens insignia virtutum preconia magistri
Gerardi Magni, qui eo tempore per totam Traiectensem
dyocesim preclarus in seminacione verbi Dei et operacione
virtutum habebatur, venit Daventriam ad loquendum cum
eo de hiis, que salutem anime concernebant. Statimque
allectus efficacibus monitis ejus et salutari conversatione,
natale solum deseruit, conjungens se discipulis illius,
domino scilicet Florencio et aliis, qui simul cum eo in
domo vicarie Sancti Pauli commanebant. Inter quos con-
versans mortificacioni proprie voluntatis et sensualitaüs
ac ceteris virtutum exerciciis se totum mancipavit ex corde,
ita ut in brevi consummatus in omni virtutum perfectione,
explevit tempora multa. Cumque in illa domo moris
esset, ut unusquisque per unam ebdomadam cibos pre*
pararet pro omnibus in communi, dominus Henricus non
attendit se sacerdotem, nee duxit in vilipendium sacer-
docii se hoc despicabili officio implicari, sed magis neutro
deesse satagens, media nocte surrexit, dicens horas cano-
nicas cum ceteris debitis, et reliquum tempus fideliter
in coctura ciborum expendit. Nee longe post hoc missus
est a magistro Gerardo in Z wollis ad confortandum eos,
quos ibidem magister Gerardus genuerat, scilicet Jo-
i) Vergl. p. LUI, noot 4.
2) 12 Maart.
Digitized by
Google
LXVTt
hannem Ummen cecum, Wittecoep et Wichmannum
Ruering et ceteros multos. Emit quoque illis ibidem do*
mum quandam ad habitandum non longe ab ortu Con*
ventuB et domo terminarii Minorum Campensium, qui
juxta sorores conventus, confessor earum existens, habi-
tabat Cumque ibidem vir Dei potens in bonis operibua
et scienciam scripturarum fervide predicavit, tam in
privato quam in publico, permissione pastoris ecclesie,
qui et fautor et discipulus [fol 116r] erat magistri
Geiardi Magni, Domino fructum attulit, factumque est
in brevi, ut sua industria et magistri Gerardi pio
juvamine conventus ille sororum, vicinus domui sue,
qui tune unicus erat in Z wollis, reformaretur. Sorores
namque conventus illius Terciam profitebantar regulam
sancti Francisci et stabant sub conventu Minorum, tune
dissolutorum, in Campis. Quarum muite in tempore
illo peccaverant cum confessoribus suis terminariis, qui
juxta illas domicilium habebat vel cum aliis Minoribus,
qui apud illum sepius hospitabantur. Loquentes igitur
magister Gerardus et domnus Henricus cum sororibus
domus illius, que necdum erant infecte, constituerunt illis
anitentibus quibusdam ex consulatu, ut non susciperent
plure8 personas sub professione Tercie regule , et jam sus-
ceptas per mortem successive exterminari permitterent
Insuper informaverunt easdem ad strictiorem conversaci-
onem. Quod videntes corrupte et pravis consuetudinibus
male imbute, discesserunt a loco. Preterea exclusus est
terminarius, ne amplius confessionem earum reciperet,
omnisque introitus illi et ceteris vagis monachis in aream
illarum aut domus interdictus est. Sed et dominus Hen-
ricus Goude, favente pastore ecclesie Sancti Michaelis,
Reynero de Drynen, confessor earum est ordinatus. Quo
facto regularis professio inibi penitus abolevit, sed annun-
ciantibus consulibus opidi composita est carta, continens
articulos quosdam, quos deinde observare debuerunt locum
inhabitare volentes, quos usque in presens tempus obser-
vare noscuntur. Ipse quoque dominus Henricus incepit
post hoc domum virginum et viduarum, Ter Kinderhuys
dictam, et communem vitam induxit eis et recepit con-
fessiones earum. Que domus idcirco ita appellata est,
Digitized by
Google
txVnt
quia civium pueros in prima fundacione sua emittere et
educare in bonis moribus et disciplinam consueverant.
Unde et factum seculares, qui ibidem habebant proles suas ,
in diebus festivis, cum eas visitare volebant, dicebant:
„Eamus ad domum puerorum nostrorum" et exinde
hucusque nomen illud Ter [fol. 116v.] Kinderhuys
dicitur derivatum. Ipse eciam dominus Henricus cum
domino Gerardo Kalker incepit et rexit ceteras domos
sororum in Zwollis, sic domum Kaneters et domum Ten
Busch atque domum Ter Maet, et confessor omnium
earum fuit. Ipse eciam fundavit congregationem sororum
in Arnhem.
Quando sorores sacram communionem suscipere deside-
rabant, interrogabantur a domino Henrico, an carnibus
vesci liceret et quot diebus. Item vero respondere solitus
erat, „communicetis tot aut tot diebus, sed a carnibus
humanis abstineatie", ut videlicet a detractionibus et ama-
ritudinibus sive aversionibus in invicem abstinerent. Habuit
quoque hic venerabilis pater in domo sua in Zwollis
devotos scolares, quos instruebat et informabat ad cul-
tum Dei, quos informatos et satis in scolasticalibus doctos
ad loca religiosa direxit; hanc vero domum suam postea,
congregacione fratrum fundata, tradidit illis in eundem
usum et seipsum congregacioni fratrum interpara vit , et
per domnum Florentium et priorem de Windeshem post
frater et provisor domus effectus est, fratribus domus
nobilioribus peste sublati* !).
Thomas a Kempis.
Chron. Mont. S^* Aqmbtis.
Cap. XVII p. 166.
Valde eciam humilis erat Quadam vicetransiensper
in vestibus. Vestes namque plateam cuiusdum remotae
ejus grisei et abjecte; toga civitatis,abignotispuerisper
vero ejuslonga erat et coloris togam a tergo trahebatur et
grisei, in nulla eciam re iocis deridebatur. Solebat
exteriori curiosus erat nee enim valde simpliciter longa
1) Op de kant.
Digitized by
Google
LXIX
cupidus honoris aut pecu-
niarum, sed pocius despici
querebat et ingloriosus im-
putari. Contigit nempe illum
aliquando in longinquam,
causa urgente, pergere civi-
tatem, cumque ibidem suo
more humiliter incederet et
abjecte, pueri eum in platea
ludentes, insueto attoniti
habitu, traxerunt eum per
togam a tergo et ante irri-
serunt Ule vero mansuete
retrospiciens in nullo com-
motufl eet, sed placide dixit
ad socium suum: „Hic me
esse decet, hic namque est
merendi loens. In Zwollis
dicunt ad me „Domine Do-
mine", sed quid inde mer-
cedis accipio". Hyemali
eciam tempore incedebat
humiliter in ligneis calceis,
quos vulgus dompen appellat,
quos exuens, quando predi-
caturus erat, locabat ante
ambonem. Et quia non vere-
batur vicia pre(di)cancium
arguere publice et private,
studuit et seipsum irrepre-
hensibilem intus et [foL 117r]
foris sedulo exhibere, stric-
tiflsimufl judex consciencie
proprie, custos boni nomi-
nisque et humilis vite. Vidit
aliquando patrem quendam
minus custodite eum femina
ambulantem et caritative
ammonoit eum. Qui, eum
8e excusaret et diceret, quia
grisea toga indutus trausire.
In nulla quippe re exteriori
curiosus videbatur nee cu-
pidus honoris. Tune ille
sic tractus et inquietatus
retro respexit et ait ad eemet-
ipsum.
„Hic esse debemus; nam
Zwollis dicunt ad nos: Do-
mine Domine, sed quid inde
meremur."
Digitized by
Google
LXX
eoror sua fuisset, ait ad
ilhim: „Quis hoc agnovit,
quod soror vestra fuerii"
Ipse aliquando, cum ser-
monem faceret ad populum, Fertur etiam hoc notabile
ita conclusit: „Quid plura verbum praedicasse. „Quid
dicam? verba faciunt multa plura dicam? verba faciunt
verba, et opera faciunt opera, multa verba, et opera fa-
fructus vero verbi est operis ciunt opera. Fructue verbi
adimplecio." est operis adimpletio."
Alio quoque tempore invehebatur contra illos, qui
temerarie confidunt in indulgenciis aut oracionibus qui-
busdam a se lectis, cum tarnen legem Dei et precepta
contempnant, et ait ad illos: „Vos dicitis: „oracionem
habeo in libro meo, cui tot vel tante indulgencie asscripte
sunt, vel quicumque eam quotidie dixerit, statim post
exitum anime a corpore evolabit ad celos, et precepta
Dei miseri non observatie; utile et compendiosum , si
recipere vultie, dabo consilium: „Obedite preceptis Dei et
sancte ecelesie ejus, et tarnen dicite quotidie: Henrice de
Gouda, Deus concedat tibi prosperum diem. Et sine
dubio, vitam eternam post hoc exitum recipietis." Alio
rursus tempore predicaverat contra statuta sive plebiscita
Zwollensis oppidi, et domum quandam construere ceperat
et vocatus est a consulibus. Qui cum comparuisset , pro-
hibuerunt ei, ne consummaret opus inceptum, insuper
et mulctam exigebant pro commisso. At ille ait ad eos:
„Quare mulctam exigitis et ob quam causam me edificare
et consummare prohibetis opus inceptum?" Responderunt
illi: „Quia ita scriptum est in libro oppidi hujus." Ad quod
ille interrogando intulit: „Oportet omnia observari, que in
libro vestro conscripta sunt?" Responderunt illi: „Quicum-
que Z wollis inhabitare voluerit, oportet, ut statuta n ostra,
que in hoc volumine continentur, implere studeat aut mulc-
tam sol vat." Ad quod ipse respondit: „Si tam stricte et
fortiter servatis et defendetis scripta libri vestri, inecribatis
in eo decem precepta Domini, et dabo scriptori pro mercede
scutum antiquum regis Francie." Tempore quodam, cum
Daventrie pertransi- [117v.] ret domum vioarie Sancti
Digitized by
Google
LXXI
Faiüi, memor piorum exerciciorum, quos ibidem in prin-
dpio conversionis viderat et expertus fuerat, dixisse fer-
tnr: „Muite virtutes in domo ista facte sunt." Cum vero
jamdiu in vinea Domini fideliter laborasset, vocatus est a
vinee procuratore, ut reciperet denarium repromissum.
Sumpto igitur Dominico corpore, lecto decubnit et cum
in extremis positus inungendus sacerdos ecclesiastico more
generalem illi confessionem prediceret et ventum esset ad
clauBulam Ulam in detraotione, „Do me rationi", ipsi
domnus Henricus mutavit, verba dicens: „si excessi in
illa, tune do me reum," quia multum studiose in omni
tempore vite sue caverat sibi, ne verbum aliquod detrac-
tionis effunderek Consummato igitur cursu suo, feliciter
transivit ad Dominum, angelis gaudium faciens, luctum
vero suis devotis, quos hic in terra reliquit Sepultus-
que in Windesim cum fratribus, die et loco supradictis.
Ook uit Cap. IX en X der Narratio blijkt ten duide-
lijkste, dat de Voecht, toen hij de hoofdstukken betref-
fende de stichting der Fraterhuizen te Albergen en te
Hulsbergen schreef, bronnen heeft gebruikt, die thans nog
alleen in HS. B. bewaard zijn gebleven. Het zijn ver-
moedelijk brokstukken uit de kronieken van die gestich-
ten. Dat er een kroniek van het Fraterhuis te Hulsbergen
heeft bestaan, weten wij uit de aanhalingen er uit, die
bij Lindebom, Historici Epücopatus Daventriensia voor-
komen. Op blz. 497 van dit werk deelt Lindebom ons
zelfs den schrijver er van mede: Herman de Berka. Daar
ik binnen kort de gegevens, die ik omtrent Hulsbergen
heb verzameld, hoop te kunnen uitgeven en mij voor-
stel in de toelichting er op ook de afhankelijkheid van
de Kroniek van Herman de Berka van de Narratio van
de Voecht of omgekeerd nader aan te toonen, bepaal ik
mij er toe, hier een bewijs te leveren tot staving van het
bovenvermelde betreffende Albergen. De capita betreffende
dit gesticht, voorkomende in HS. B, zijn uitgegeven door
de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en
Geschiedenis in het werk: „AlbergenBia" '). Men verge-
1) UiftegeveD, Zwolle, 1879.
Digitized by
Google
EXXII
lijke het hier volgende uit HS. B, met den correspon-
deerenden tekst, afgedrukt in de Narratio p. 32.
De prima inceptione congregationis in Albebghen 1).
Anno Domini M°CCCC° eexto erant duo senes probique
ruricole germani fratres in partibus Twenthie parochia de
Ootmersen in burscopia de Albergen nomen unius Hes-
selus, alterius Albertus Schulte. Hii pari ter concluserunt; ut
in predio eorum et loco mansionis dicto Hoberghen fieret
congregatio devotorum Deo in Communi vita, ut Daventrie
et Zwollis servientium. Et miserunt legationem ad do-
minum Gerardum Kalker, tune rectorem fratrum in Zwollis,
desiderium suum illi panden tes, qui, habito cum fratribus
suis consilio, pertractato legacionis negocio, misit quos-
dam bone voluntatis laicos conversos a seculo cum quo-
dam devoto clerico postmodum presbytero Henrico tér
Weteringhe nomine de Zwollis oriundo et cum Ulo quem-
dam fratrem domus sue honesto Arnoldo ten Broeck, ut
inciperent novam congregacionem.
Uit de in de Narratio onmiddellijk hieraan zich aan-
sluitende levensgeschiedenis van den eersten rector van
Albergen, Hendrik Vetter of Wetter, blijkt, dat zij niets
anders is dan de sterk verkorte vita, voorkomende in
HS. B fol. 132va). Reeds de titel is eensluidend: „De
domino Henrico Vetter, primo rectore in Albergen" ; maar
bovendien is iedere zin, die in de Narratio voorkomt, in
de meer uitgebreide vita van HS. B te vinden, niet zel-
den bijkans letterlijk. Ik acht het overbodig dit nader
hier aan te toonen, omdat thans beide bronnen gedrukt
te onzer beschikking zijn en eene nadere vergelijking
dus gemakkelijk door een ieder kan geschieden.
Alvorens mijn betoog betreffende de bronnenanalyse te
eindigen , meen ik eerst de eventueele tegenwerping te
moeten ondervangen, dat: aangezien de laatstgenoemde
vitae, voorkomende in HS. B, geen origineelen, maar
kopieën zijn, het bewijs van de prioriteit van deze met de
1) Vergl. p. LUI, noot 4.
2) Zie Albergensia, blz. 80.
Digitized by
Google
LXXIII
Narratio geenszins geleverd is , maar dat zij óf gelijktijdig
6f zelfs jonger dan de Narratio kannen zyn.
Deze aanmerking is geenszins van grond ontbloot, te
meer niet, daar het onderzoek van D. H. Brinkerink be-
treffende de Vita domini Joannes Brinkerink *), eveneens
voorkomende in dit HS., aan het licht heeft gebracht >
dat deze vita niet vóór het jaar 1494 *) kon geschrevea
zijn. Maar hierdoor is geenszins de prioriteit van de
Narratio bewezen ; want zooals ik aanstonds nader zal be-
wijzen *)» kan de schrijver met de Narratio niet vóór 1491
begonnen en ze eerst omstreeks 1503 geëindigd hebben. HS.
B daarentegen is ten minste gelijktijdig met de Narratio
ontstaan , en daar de vitae in kwestie bovendien te Zwolle
geoopiëerd zijn, ten tijde dat de Voecht bezig was zijne
Narratio te schrijven, deze echter niet door de Voecht
kunnen geschreven zijn, omdat ten minste van ééne vast-
staat, dat ze door Thomas a Kempis (1474) is gebruikt,
is, dunkt mij, gegronde twijfel aan hare prioriteit uit-
gesloten.
Het voorgaande in aanmerking nemende, komen wy
op grond van de bronnenanalyse noodzakelijk tot de
conclusie, dat de Narratio maar gedeeltelijk een oor-
spronkelijk werk zijn kan en ook is. Het ligt in den aard
van het werk, dat vooral het eerste gedeelte er van op
vroegere bronnen moet steunen. Ben compilatiewerk in
den eigenlijken zin des woords is dit eerste gedeelte echter
niet, omdat de schrijver èn oorkonden-materiaal verwerkt
heeft èn bovendien steunde op de mondelinge overlevering
van het huis.
Na het voorafgaande betoog omtrent de betrouwbaar-
heid van de Voecht als geschiedschrijver zou wellicht
iemand tot de conclusie kunnen komen, dat hij geweest is
een historicus in optima forma, en dat men hem in alle
onderdeelen onvoorwaardelijk geloof moet schenken. Dit is
echter geenszins het geval. Want ook de Voecht was een
i) Vergl. het Nederlandsen Archief voor Kerkgeschiedenis, deel 1.
Wx. 314—354.
2) Ibidem, Wx 319.
3) Ziep. LXXVIrr,
Digitized by
Google
lxxiv
kind van zijn tijd; ook hij lijdt aan het algemeene euvel
onder zijn tijdgenooten : het historische feit dient meer
tot stichting dan tot onderwijzing. Opmerkelijk is ook,
hoe beperkt zijn gezichtskring is. Over de geschiedenis
van zijn tijd verhaalt hij ons niets. Alles, wat de ge-
schiedenis van het Fraterhuis niet raakt, blyft onaange-
roerd. Ook hierin geeft hy den overigen klooster-kroniek-
schrijvers niets toe. Wat echter meer te betreuren valt,
is, dat hij te zeer het oog gericht heeft op zijn toe-
komstig auditorium. Hij houdt blijkbaar rekening met
de traditie van het huis. Men krygt den indruk, dat hij
uitsluitend voor menschen schrijft, die de personen of
feiten in kwestie kennen of die daaromtrent gemakkelijk
verdere inlichtingen kunnen verkrijgen. Ophelderende
bijvoegingen, personen betreffende of nadere, vooral tijds-
bepalingen acht hij meestal overbodig. De kern van zijn
verhalen is gewoonlijk een historisch feit; maar daar-
omheen is zooveel stichtelijke geweven, dat het factum
meestal op den achtergrond raakt Buitendien maakt
hij zich hier en daar door te veel naar het stichtelijke te
streven aan onnauwkeurigheden schuldig. Hierop heb ik
telkens in de noten gewezen.
Bezitten wij nu in HS. H. een autograaf of is het
maar eene kopie? Delprat zeide: „Misschien is het wel
een autograaf", Acquoy integendeel beschouwde het als
eene kopie. „Vreemd toch zou het zijn", zoo concludeerde
hij, „dat een tachtigjarig man eene zoo kloeke gelijk-
matige hand van schrijven had gehad, maar nog vreemder,
dat de rubricator hem aan het hoofd van zijn eigen hand-
schrift zou hebben aangeduid als „senior noster octo-
genarius".
Ik ben het geheel en al eens met het betoog van den
Leidschen hoogleeraar; alleen meen ik zwaar wichtiger
bewijsgronden gevonden te hebben dan de zoo juist aan-
gehaalde, om in mij de overtuiging te vestigen, dat wij
hier niet alleen met eene kopie, maar ook met een frag-
ment te doen hebben.
In de eerste plaats reken ik als hoofdbewijs de vele
verbeteringen, die door den tweeden achrijver zoowel in
Digitized by
Google
LXXV
den tekst zelf als op den kant van het handschrift zijn
aangebracht. Verscheidene schrijffouten nu zijn van dien
aard , dat zij onmogelijk door den auteur gemaakt kunnen
zijn; zij moeten afkomstig zijn van een kopiïst, die ver-
moedelijk geen latijn kende en van een voor hem liggend
model overschreef. Het meest karakteristieke voorbeeld
van dien aard hebben wij op foL 2* in de volgende zin-
snede: „quorum similiter expensis di[cfo domus] exstructa
est19 *). De kopiïst kon het cta domus niet lezen en liet
voor de ontbrekende letters ruimte open om die later in
te vullen.
Een ander voorbeeld, dat tevens bewijst, dat wij ook
met een fragment te doen hebben, is het volgende: „Post
quem fuit dominus Jacobus Traiecti alias Voecht, horum
collector, de quo poetea, anno xlix° hec facta suntw.
Door den corrector echter werd deze zin veranderd in:
„Post quem fait dominus Jacobus .... horum collector
anno [xlix frater factus est *)". De eerste schrijver heeft
zich hier zonder twijfel nauwkeurig aan zijn „Vorlage" ge-
houden; machinaal heeft hij afgeschreven wat de auteur
van zich zelf getuigt. Zonder twijfel zou hij ook dit
ontbrekende gedeelte van zijne „Vorlage" hebben over-
geschreven, indien hij niet door een ons onbekende
oorzaak hierin verhinderd ware. De corrector echter»
die misschien enkele jaren na hem het afgebroken werk
weer opnam, wist natuurlijk hoeveel nog af te schrijven
viel om een volledig geheel te hebben, en geen lust ge-
voelende, om het ontbrekende gedeelte er bij te schrijven,
veranderde hij den tekst zelf op de boven aangeduide wijze.
Dat dit geen bloote veronderstelling is, maar dat inder-
daad nog meer van de Narratio door den auteur is uit-
gewerkt, dan ons door den eersten schrijver overgeleverd
is, bewijst ons handschrift op onweerlegbare wijze. Im-
mers de tweede schrijver plaatst naast den door hem
afgeschreven tekst, die de levensgeschiedenis van Reynerus
van Maastricht behelst, de volgende woorden: „De Reynero
4) Zie p. 8.
3) Zie P. 16a
Digitized by
Google
LXXVI
fratre rmtro tic scribü dominus Jacobus de Traiecto" l). Uit
deze voor ons kostbare modedeeling volgt nu:
1. dat nóch de eerste nóch de tweede schrijver Jacobus
de Traiecto kan geweest zijn,
2. dat zij beiden afgeschreven hebben van een ander
werk, dat nog voorhanden was, toen de tweede
schrijver zijn werk aanvaardde,
3. dat deze tweede schrijver een lid van het Zwolsche
Fraterhuis geweest is. Dit laatste volgt uit de
woorden: de Reynero fratre nostro.
Ten slotte rest mij nog de beantwoording der vragen:
w&6r en wanneer is ons handschrift H geschreven?
Op de eerste vraag meen ik zonder aarzelen te mogen
.antwoorden: te Zwolle. Daar toch berustte het origineel,
daar ook vond de tweede sohrijver en corrector ons HS. H.
Immers volgens zijn eigen getuigenis was hij een broeder
uit het Fraterhuis te Zwolle en als zoodanig aan het huis
gebonden, want een soort monachi vagantes hielden de
Broeders er gelukkig niet op na.
De beantwoording der tweede vraag is moeilijker, ook
omdat daardoor de beantwoording der vraag naar het
ontstaan van de Narratio ten minste gedeeltelijk in het
debat getrokken moet worden, niettegenstaande uit den
aard der zaak de definitieve behandeling dezer kwestie
pas kan geschieden, nadat wy met ons HS. B hebben
kennis gemaakt en de verhouding daarvan tot het origi-
neel en tot HS. H. besproken en nader bepaald hebben.
Ik zal trachten zoo weinig mogelijk in herhalingen te
vervallen.
Reeds Prof. Acquoy *) trachtte dit moeielijke vraagstuk
op te lossen in de volgende bewoordingen: „Het werk",
zoo schrijft hij, „loopt van fol. 1 tot boven aan fol. 65
met dezelfde gelijkmatige hand voort, d.. i. tot op den
dood van zekeren broeder op 17 September 1487. Dan
echter volgt met eene geheel andere hand de levens-
1) Vergl. p. 210.
%) De Kroniek, p. 8t
Digitized by
Google
txXVll
beschrijving van nog een broeder, die op 4 Februari 1489
is gestorven. Hierop afgaande 2011 men geneigd zijn het
HS. in zijn eersten staat tot omstreeks 1488 te brengen.
Dit zon evenwel onjuist wezen. Immers op fol. 50* wordt
broeder Johannes Koeckman vermeld met de bijvoeging,
dat hij later de zesde Rector van het huis is geworden.
Naam en bijvoeging zijn kennelijk van dezelfde hand,
die al het andere geschreven heeft. Nu is de genoemde
Koeckman niet v66r 1500 als Rector opgetreden. Bij-
gevolg kan fol. 50T en daarmede het geheele HS. in zijn
eersten staat niet hooger opklimmen dan tot dat jaar."
Deze bewijsvoering van den hoogleeraar gaat echter
mank , daar de praemisse , nl. de dateering van het begin
van het rectoraat van P. Johannes Koeckman , foutief is.
Lindebom l) toch, op wiens gezag Acquoy *) steunt,
heeft zich ruim tien. jaar ten nadeele van P. Koeckman
vergiBt. Dit blijkt ten duidelijkste uit ons HS. en wordt
bovendien door tal van officieele oorkonden gestaafd. Op
fol. 65* van ons HS. lezen wij •), dat Reynerus van
Maastricht „sub regimine dilecti patris nostri domini
Ludowici anno ante obitum ejus videlicet lxxxix0 obiit."
De opvolger van den vijfden rector, Lodewijk Philippi
van Bazel4), was Johannes Koeckman6), die den 13
Januari 1488 afstand deed van zijne goederen 6) en den
3 Februari 1491 7) voor het eerst in eene oorkonde als
rector van het Fraterhuis voorkomt. Daar nu volgens
ons HS. Lodewijk Philippi in 1490 overleden is, moeten
wij aannemen, dat zijn opvolger ook in dit jaar gekozen
is, tenzij diens overlijden tusschen Kerstmis 1490 en
Nieuwjaar van 1491 heeft plaats gehad en de keuze van
den nieuwen rector heel in het begin van het nieuwe jaar
1491 plaats moest hebben. Dit echter neem ik niet aan,
4) Historia episcopatus Daventriensis , p. 305 ▼.
3) Zie de Kroniek, bit. 8 noot 3.
3) Zie p. 210t.
4) Vergl. over hem p. 171 noot 10.
5) Vergl. over hem p. 172 noot 7.
6) Zie p. 413, No. 7.
7) Zie p. 373, No. 113.
Digitized by
Google
txXViit
omdat in ons HS. wordt gezegd *) , dat hij overleden is
in het jaar dat volgt op 1489.
Door deze wetenschap wordt echter het geheele betoog
van Prof. Acquoy onhoudbaar, en om tot een resultaat te
komen, moesten wij naar een nieuw punt van uitgang
zoeken. Dit vonden wij in de levensbeschrijving van den
vierden rector van het huis: Hendrik Zwarte van Herxen1).
Deze was den 16 Januari 8) 1487 overleden en werd niet,
zooals zijne voorgangers en medebroeders, in het klooster
te Windesheim, maar op het kerkhof der parochiale kerk
te Zwolle begraven. De oorzaak van dit buitengewone
feit was de overstrooming van den IJssel en de ingetreden
vorst, die Windesheim van Zwolle uit onbereikbaar maakte.
De Broeders zagen in deze gebeurtenis iets providentieels,
niet alleen omdat zij hierdoor het stoffelijk overschot van
hun beminden rector in hunne nabijheid behielden, maar
ook omdat zij van nu af ook de overige overledenen uit
het huis niet meer te Windesheim, maar te Zwolle naast
hun rector mochten ter aarde bestellen.
Het stoffelijk overschot van Hendrik van Herxen bleef
daar ter plaatse rusten, totdat de Broeders een eigen
kerkhof kregen: „Verum mme", schrijft de Voecht blijk-
baar verheugd, „dante Deo, ossa tanti patris apud nos
quiescunt, translata scilicet a loco sepulture, concessione
ordinaria, postquam consecratum hic locum habere cepi-
mus" 4). Een eigen kerkhof kregen de Broeders echter eerst
in het jaar 1501, gelijk blijkt uit de akte van 5 Mei van
dit jaar5), waarbij de vicedeken van het kapittel van
Deventer den Broeders deze gunst benevens andere ver-
leent. Bisschop Frederik van Baden keurde deze vergun-
ning goed bij akte van 20 Mei 1501 •). Zeer waarschijnlijk
heeft de wijding van de begraafplaats niet lang daarna
1) Pag. ïi I.
2) Vergl. p. 203 ft.
3) Acquoy, De Kroniek, blz. 8, noot 3, geeft foutief als tij o sterfdag
den 30. October aan.
4) Zie p. 205.
5) Zie p. 445, No. 14.
6) Zie p. 448, No. 16.
Digitized by
Google
Lttti*
plaats gehad. Maar daar de wijdingsakte en ook de ver-
gunning van den bisschop van Utrecht tot het overbren-
gen van het gebeente van den rector naar het nieuwe
kerkhof niet te onzer kennis gekomen zyn, kunnen wij
daaromtrent alleen gissingen uiten; toch gelooven wij de
waarheid nabij te komen, wanneer wy aannemen, dat
dit alles nog in het jaar 1601 plaats gehad heeft Bijgevolg
kan de biographie van Hendrik van Herxen in de voor-
liggende redactie en al hetgeen er op volgt niet vóór
20 Mei 1601 geschreven zijn. — Maar de boven aangehaalde
tekst laat nog eene andere gevolgtrekking toe, namelijk,
dat tosschen de overbrenging en het schryven van de
Narratio nog een zekere tijdruimte ligt. Des» gevolg-
trekking wordt gestaafd , dunkt mij , door hetgeen onmid-
dellijk op het zoo even geciteerde volgt: „unde etposteri
omnes fratres, deinceps decedentes, in eodem loco sibi
sociantur, impleto certe sompnio, quod de conceptu suo
bene ordinaodo post decessum suum ipse audierat"
Want versta ik den zin goed, dan waren reeds, toen deze
regels geschreven werden, overledene broeders met hem
daar ter plaatse vereenigd, en dan moet ten minste een
jaar of wat tusschen 20 Mei 1501 en het schrijven van
onzen codex liggen. Bij totaal gemis aan verdere be-
paalde gegevens neem ik voorzichtigheidshalve aan, dat
het ontstaan van ons HS. omstreeks het midden tusschen
1501 en 1503 te zoeken is.
De vraag, of dan de Narratio wel van genoeg belang is
voor de geschiedenis om uitgegeven te worden, heeft,
niettegenstaande zijn kritisch onderzoek van het werk,
niemand minder dan Acquoy bevestigend beantwoord.
Zelfs stelde hij zich voor, persoonlijk die uitgave te
bezorgen, zoodra hem zyne veelvuldige werkzaamheden
dit zouden toestaan *).
Acquoy stond in dezen lijnrecht tegenover Delprat, die
aan het slot van zijne meergenoemde beschrijving van
HS.H schreef*): „En hiermede eindigt dit HS., hetwelk
4) De Kroniek, bit 39.
2) Archief voor Kerkehjke Geschiedenis, deel VI, bis. 302.
Digitized by
Google
vroeger, evenzeer als het Chronicon Monteagnetanum, het
Chronicon Windeshemense en andere soortgelijke eene
openlijke uitgave verdiend had, doch welks inhoud thans,
na de mededeeling van het bestaande, voor genoegzaam
bekend zal mogen worden gehouden." Acquoy was het
dan ook, die omtrent deze bewering van Delprat niet
zonder ironie schreef1): „ik durf niet beweren, dat die
proeve uitnemend is geslaagd.'9 En inderdaad heeft de
arbeid van Delprat meer verwarring dan nut gesticht.
Zijne beschrijving van en vooral zijne mededeelingen uit
dit HS. zijn van dien aard, dat men aanvankelijk tot de
conclusie moet komen, dat Delprat een ander hand-
schrift dan ons HS. H. heeft beschreven en geëxcerpeerd.
Immers hij geeft de uittreksels weer in gecursiveerden
druk. Daar hij nu ook citaten uit andere werken op
dezelfde wijze weergeeft, wordt men in de meening ver-
sterkt, dat Delprat eveneens letterlijke aanhalingen uit
de Narratio geeft. Maar de bestudeering van HS. H.
baart dan groote ontnuchtering en teleurstelling tevens,
Vooral wanneer men, op die uittreksels afgaande en ver-
trouwende, zijne onderzoekingen er op gegrondvest heeft.
Deze teleurstelling bleef mij niet bespaard, toen ik op
grond van Delprats beschrijving een deel van mijne dis-
sertatie had uitgewerkt. Een onderzoek in HS. H. over-
tuigde mij spoedig, dat Delprat den tekst van het HS.
niet alleen verkort *), maar ook gewijzigd *) had, zoodat
de meeste aanhalingen zijn maaksel zijn. Afgezien van
foutieve oplossingen der palaeographische afkortingen,
waardoor niet zelden amusante misverstanden ontstaan,
— zoo noemt hij bijv. een zekeren broeder, waarvan de
Voecht getuigde dat hij graciosus was, een grossus 4) —
maakt hij zich ook schuldig aan groote oppervlakkig-
heid. In de noten op de Narratio heb ik op deze tekort-
1) De Kroniek, blz. 5.
2) Zie b.Y. p. 90, noot 4; p. 102, noot 1.
3) Vergt p. 57, noot 1; p. 101, noot 5; maar vooral p. 144, noot 2;
p. 188, noot 1.
4) Vergl. p. 196.
Digitized by
Google
LXXXX
komingen herhaaldelijk gewezen. Ik acht het derhalve
overbodig, hier meer bewijsplaatsen aan te halen.
II. Het tweede handschrift, waarin de Narratio van Jacobus
de Voecht, ten minste gedeeltelijk, voorkomt, is HS. 8849
— 8859 der Bibliothèque royale de Belgique te Brussel.
Het HS. wordt door mij geregeld geciteerd als HS. B.
Dit handschrift, een der meest geraadpleegde der
Bibliothèque royale, is een verzamelband, behelzende
hoofdzakelijk eene reeks levensbeschrijvingen van mannen
en vrouwen uit den kring der Broeders en Zusters van
het gemeene Leven. Het werd behalve in den Catabgue
des manuserits de la Bibliothèque royale des Ducs de Bourgogne,
(Bruxelles 1842) torn. III, part. 2, pag. 234 min of meer
uitvoerig beschreven door: Delprat, G. H. M. , Verhande-
ling over de Broederschap van O. Orootef (Arnhem 1856),
2^ druk, blz. 845. — Acquoy, J. G. R., Het klooster te
Windesheim en rijn invloed , deel I, (Utrecht 1875), blz. 15,
noot 8. — Gerretsen, J. H., Florentivs Radewijns, (Nij-
megen 1891), blz. 44. — Schoengen, M., Die Schule von
Zwolle, (Freiburg, Schweiz, 1898), Vorwort p. IX — en:
Brinkerink, D. A., in zijne toelichting tot de Vita venera-
bilis Joannis Brinckervnck , in: NederUmdseh Archief voor
Kerkgeschiedenis van H. C. Rogge en F. Pijper, deel I,
(1902) blz. 914 v.v.
Hoewel zeer veel gebruikt en herhaaldelijk beschreven,
is toch eene nauwkeurige inhoudsopgave en volledige
beschrijving van dit hoogst belangrijke HS. door geen
enkelen schrijver tot heden gegeven. Ds. D. A. Brinke-
rink, een der laatsten, die het HS. geraadpleegd hebben ,
kondigde in zijn aangehaald opstel, blz. 316, de aan-
staande beschrijving er van in de volgende woorden aan :
„Ik moet mij, wat het manuscript zelf aangaat, tot de
gemaakte vluchtige opmerkingen bepalen. Een verder
uitweiden zou onheusch wezen. Want ik weet, dat door
Dr. M. Schoengen te Leeuwarden, de schrijver van de
verdienstelijke „Dissertation" over „Die Schule von Zwolle"
binnenkort zal uitgegeven worden de „Kroniek van het
Fraterhuifl te Zwolle". In de inleiding dezer uitgave komt
ons Brusselsch handschrift, zoo hoogst belangrijk, hier
Derde Serie. Werken N°. 13. vi
Digitized by
Google
ttxxu
en daar voor de kennis van de Zwolsche stichtingen uit'
den v66r-reformatorischen tijd, opzettelijk ter sprake.
Nauwkeurig zal het aldaar worden beschreven met ver-
melding tevens van eene volledige inhoudsopgave."
HS. 8849—8859, een boekdeel in 12°, is thans gebon-
den in een geelbruinen geimiteerden kloosterband. Door
dit waardige moderne kleed werd in het jaar 1901 een
oude in flarden hangende 17de eeuwsche bordpapieren
band vervangen. Beneden op den rug is de bovenstaande
signatuur keurig ingeperst en het boek is dus niet door
een opgeplakt etiket ontsierd.
Slaat men het boek open, dan valt dadelijk een stevig
perkamenten schutblad in het oog. Boven in den rechter-
hoek er van staat met potlood geschreven: 8849 en meer
naar beneden op een afstand van eenige centimeters met
inkt 8,849—8,859.
Op den anderen kant van het blad staat rechts in den
hoek met inkt geteekend het exlibris van de vroegere
eigenaren van het HS.: de P.P. Bollandisten te Brussel.
Meer naar beneden staat met oude hand in minuskelschrift
geschreven: Sub custodia lienrici rekelhuissen.
Of dit „Sub custodia" zooveel wil zeggen als het bij
kloosterlingen meer gebruikelijke: „ad usum", of dat
daarmede wordt bedoeld, dat het onder de hoede van
Henricus Rekelhuissen als librarius van het Heer-Florens-
huis te Deventer stond, is bij gemis aan bronnen voor-
loopig niet uit te maken. Ik voor mij houd het er voor,
dat Henricus een tijd lang de bezitter van het boek ge-
weest is, en dat het na zijn dood voor goed in de boekerij
van het huis gekomen is. Is mijne gissing juist, dan kan
die inlijving niet eerder plaats gehad hebben dan na
15 Mei 1540, den dag van het overlijden van genoemden
Henricus, dat bij Dumbar als volgt vermeldt wordt: „Urbani
Papae obiü dilectus Frater noster Henricus ReekelincÜiuyeen ,
Presbyter. Anno Domini 1540" *)•
In het midden van het blad is opgeplakt het eenigs-
1) Dumbar, G., Het Kerkelijke en Wereldlijk Deventer, Deventer
MDCCXXXII. Iste deel, p. 619.
Digitized by
Google
XXXXïn
rins beschadigde exlibris der P.P. Bollandisten: een lang-
*U
Op de bovenste helft van fol. 2 recto staat wederom
met inkt geschreven : „No. 8 8849—8869". Iets meer naar
beneden staat in zwarteren inkt met de hand van
Ad. Matthieu1), die omstreeks 3860 ambtenaar der Biblio-
thèqne Royale, sections des Manuscrits was: „Complet.
Ia page (Ie feuillet) 64 lacéré." Hieronder staat het
stempel der Bibliothèque Royale.
Op fol. 2? staat wederom rechts in den hoek met inkt
oi Dan volgt eene globale, geenszins
nauwkeurige, inhouds-opgave van het HS.
Het HS., geheel op papier, is hoog 148 en breed
105 mM. Het beslaat incluóive de schutbladen 286 folio's,
die door de hand van den tegenwoordigen conservator
P. J. van den Gheyn S. J. met inkt genummerd zijn.
Oorspronkelijk was het HS. volgens de letters van het
alphabet gekaterneerd in dier voege, dat naar gelang de
katern 4, 6 of meer bladen beslaat, deze gemerkt zijn
met de reep. letter van het alphabet, benevens de cijfers
in volgorde van 1 af opwaarts. Zoo b. v. zijn de bladen
van de eerste katern gekenmerkt a1 a2 aB a4.
Behalve deze katerneering heeft het HS. nog eene
17** eeuwsche folieering met inkt, beginnende met het
eerste blad van het eerste traktaat, dus met uitsluiting
van de twee schutbladen. Hierdoor telt de oude folieering
van het begin af twee fol. minder dan de moderne. De
oude folieering liep geregeld door tot en met fol. 74 om
dan over te springen op fol. 87. Tot en met fol. 118 is
geregeld doorgeteld. Dan volgen de fol. 75 — 86. Onmid-
dellijk sluiten hier aan de fol. 119 — 143. Van de volgende
drie onbeschreven bladen is het eerste niet meegeteld,
het tweede draagt het cijfer 144.
Tot en met fol. 238 loopt de nummering wederom ge-
1) Vriendelijke mededeeling Tan den Z. E. H. P. J. van den Gheyn
S. J., Gonser?ator der HSS. der Koninklijke Bibliotheek te Brussel.
Digitized by
Google
iïxxiV
regeld door, niettegenstaande op fol. 162 drie onbeschreven
bladen volgen. Deze zijn meegeteld. Op foL 238 volgen
nog 8 onbeschreven bladen. De bladen 242 — 285 volgens
hedendaagsche folieering zijn niet door oude hand ge-
nummerd, maar dragen nog zichtbare sporen van eene
meer moderne nummering met potlood.
Vergelijken wij de oude folieering met de moderne,
dan correspondeert fol. 1 van de oude met fol. 3 van de
moderne, fol. 74 met 76, 87 met 77, 118 met 108, 143
met 145, 146 met 149, 238 met 241.
In de hiernavolgende gedeeltelijke uitgave van dit hand-
schrift heb ik volgens de oude folieering geciteerd. Mijne
afschriften waren gereed en ook gedeeltelijk reeds afge-
drukt, alvorens de nieuwe folieering plaats had.
Den inhoud van het handschrift heb ik zoo nauwkeurig
mogelijk opgegeven. Hiermede wil echter niet gezegd zijn ,
dat in de vermelde opstellen over Broeder- en Zusterhuizen
niet terloops eene kleine biographie van een of ander lid
er van voorkomt; dit is bepaaldelijk het geval in het
opstel over het Zwolsche Fraterhuis. Die namen afzon-
derlijk aan te geven achtte ik niet raadzaam — ook omdat
het blijkbaar niet in de bedoeling van den schrijver ge-
legen heeft de levensgeschiedenis van die personen te
schrijven — en omdat zij alle in de Narratio voorkomen.
fol. 2*. Index
fol. 3r — 27v. Vita Magütri Oerardi l) per dominum Petrum
Horn collecta *).
1) Vergl. o? er deze biographie: Acquoy, Windesheim, I. blz. 15
noot 3. — Behalve een brokstuk fol. 9*— 10* door Moll W. , Geert
Groote als kelterhamer, in: Studiën en By dragen op 't gebied der
historische theologie, deel 1. blz. 344 tv. en Fredericq, P., Corpus doen-
mentorum Inqnisitionis Haereticae pravilatis Neerlandicae, deel I. p.
243—249, is, zoover ik heb kunnen nagaan, niets van belang uit deze
„vita*1 gepubliceerd. Ik stel my voor ze binnenkort in haar geheel
uit te geven.
2) Petrus Horn of Hoorn, een der ijverigste en meest vruchtbare
schr\jvers uit het Heer-Florenshuis te Deventer , was geboren te Hem
Digitized by
Google
LXXXV
Het opschrift, met roode inkt geschreven, is niet meer
geheel te ontcijferen wegens het verdwijnen van de inkt.
Het traktaat beslaat 3 katerns van 4 bladen, gekenmerkt
a1 — a4, b' — b4, c1 — c4 dus 24 folio's op zeer zwaar papier.
De eerste letter van het traktaat is lichtblauw, met roode
filigranes versierd en 15 mM. groot. Het opstel is ken-
nelijk een autograaph, getuige de talrijke doorhalingen
en verbeteringen van dezelfde hand, waardoor het geheel
geschreven is. Tusschen de blz. llv en 12r is een onge-
nummerde strook papier, hoog 6,4 breed 11,3 cM. , van
dezelfde kwaliteit als waarop het geheel geschreven is,
in gehecht, waarop eene verbetering van den auteur voor-
komt Op foL 5 staat beneden aan den rand eene
aanteekening met inkt, door latere hand geschreven, die
wegens het te sterk afsnijden van de katern niet te
ontcijferen is.
bij Hoorn in het jaar 1423. Nadat mj in de school te Hoorn de grond-
beginselen Tan het quadrivium geleerd had, staarden xyne ouders hem
naar Deventer, waar hij aan de oude kapittelschool xoo snelle vorderingen
maakte, dat h\j spoedig tot de primarii behoorde. Op lS-jarigen leef-
tijd, dns in het jaar 1441, verzocht en verkreeg hg opname in het Heer-
Florenshuis. Zijn levensbeschrijver, Albertus Lubeck, prgst vooral
zijn fjver in het schrjjven en het corrigeeren van boeken, — een jjver,
die des te meer te bewonderen is, omdat hij een bevende en van
nature koude hand had. Van de kou had hij vooral 's winters veel last.
Desniettegenstaande bleef mj „usque ad mortem scriptor." Maar niet
alleen als aftchrQver leeren w\j hem kennen. Van hem toch verhaalt
zijn biograaf, dat h\j behalve het leven van den rector Godefridus Toorn
(f 3 November 1450) ook dat „fere omnium aliorum fratrum nostrorum,
qui post dominum Gothfridum usque ad mortem suam defancti sunt",
beschreef. Volgens het Necrologium van het Heer-Florenshois,
(Dumbar, Kerkelijk en Wereldlijk Deventer, L 616 vv.) overleden na
Godefridus Toorn tot aan den dood van Petrus Hoorn, die den 19.
November 1479 plaats had, zeventien broeders, waarvan Dier van Mui-
den een was. Deze levensbeschrijvingen lyn ons bewaard gebleven en
door Dumbar in zjjne Analecta, 1. p. 114 — 148 onder den titel: Gon-
tinuatio scripti R. Dier de Muden, composita per Pet rum Hoorn,
uitgegeven. — In de levensbeschrijving van Petrus Hoorn, uitgegeven
in Dumbar, Anal. I. p. 148—162 wordt geen melding gemaakt van het
door hem geschreven leven van G. de Groot e. — Vergl. verder: Moll,
Geert Groote als ketter hamer, Studiën en Bijdragen, 1. blz. 343.
Digitized by
Google
LXXXVI
fol. 27r — 42v. Vita venerabilis Jocmnis Brinkerink, Zutphanie
nati, mortui 26 Martii 1419 *).
Dit opschrift is niet oorspronkelijk, maar door de hand
van den Bollandist Coenraad Janning *) in modern loopend
schrift met diep zwarte inkt geschreven.
. De beginletter, een kapitale D, is lichtblauw gekleurd
met eene kleine binnenornamentatie en roode filigranes.
In den eersten regel zijn de woorden „Johannes brincke-
rinck" met roode inkt onderstreept Behalve de twee
eerste blz., nl. fol. 27r en v., is deze vita verder niet
gerobriceerd.
Het traktaat, geschreven op veel dunner papier dan
het voorgaande, beslaat een katern van 8 bladen, ge-
merkt dl — d8.
fpL 42*— 43v vacant
fol. 44r — 65v. IAbdluè de dictie Johannis Brinckerinch ad
moniale8 mos.
Geschreven op twee katerns van 4 bladen, gemerkt
el— 4 en fl— ♦. Het papier is van dezelfde zware kwali-
teit als dat van de vier eerste katerns.
fol. 55*— 59* vacant
. fol. 60*— 66v. Item de Mathia Zutphania*), fratre nostro
pie memorie.
Eveneens geschreven op zwaar papier, vormende een
katern van 4 bladen gemerkt g1 — g4. Het schrift van dit
traktaat onderscheidt zich buitengewoon gunstig van al
het andere, voorkomende in dezen codex, door duidelijk-
heid, soberheid en schoonheid. Op den rechterkant van
fol. 60r staat aangeteekend door latere hand: „Manus et
1) Uitgegeven door Brinkerink D. A., in: Nederlandsen Archief voor
Kerkgeschiedenis, deel I (1902), blz. 314—354.
2) Coenraad Janning is geboren in 1650 te Groningen en werd in het
jaar 1679 aan de redactie der „Acta Sanctorum" der Bollandisten ver-
bonden. Hy overleed in 1723.
3) Volgens het Necrologium van het Heer-Florenshnis overleed: „In
profesto Sancti Benedict! (20 Maart) dilectns Frater noster Mathyas
de Sutphania anno Domini MCCCCLX1". (Dambar, KerkL en Wereltl.
Deventer, deel I. p. 619.) Vergl. ook i\jne korte levensgeschiedenis,
geschreven door Petrus Hoorn, in Duin bar, Anal. I. p. 125. Hier
wordt als jaar van overladen aangegeven MCCCCLIX.
Digitized by
Google
LXXXVII
stüus domini Petri de Oandavó" x). Het traktaat is niet ge-
robriceerd en ook niet gelinieerd. Het beschreven vlak
is hoog 104 en breed 67 mM. , waarop het aantal regels
tUBBchen 25 en 28 varieert.
faL 66* vacant
fol. $7 — 73T. Notabüia dicta patrwn nostrorwn *).
Gedeeltelijk nog op katern G. geschreven. Katern
h1 — h4, evtaeens op zwaar papier. Het schrift is onge-
meen slordig w onduidelijk. De palaeographische afkor-
tingen zijn buitengewoon talrijk en zeer gewaagd.
1) Een Fraterheer Petros vt* Gent is mg niet bekend. In het Necro-
kgium (ecL Dumbar) komt hy «M voor. Als bewjjs voor x\jn niet-
bestaan kan dit echter niet strekken, omdat dit Necrologium wegens den
gebarenden toestand van het handschrift slechts fragment is. — Meer
bekend in de kloostergeschiedenis is de Windesheimer 'kloosterling Petras
Tan Gouda, die den 4den April 1394 te Windesheim ingekleed werd, en
dos een tgdgenoot van Matthiaa van Zotphen was. (Acquoy, Windesheim,
HL bis. 268.) Maar die kan hier als schrijver zelfs dan niet in aanmer-
king komen, wanneer de plaatsnaam „de Gandavo" onjuist xou opgelost
zyn. Uit de levensgeschiedenis zelve bljjkt immers, dat de schrijver,
resp. de auteur van deze vita een Fraterheer uit het Heer-Florenshuis
te Deventer was en dat mj geschreven heeft, nadat Petrus Hoorn ryne
tilae (uitgeg. Dumbar, Anal. I. 114 v.v.) had vervaardigd. Ik vermoed,
dat mj overleden is tusschen de jaren 1483 en 1494. Dombar was wegens
bet verdwenen schrift niet in staat de namen van de in dien tyd over-
leden broeders uit het Necrolgium te ontcijferen. (Vergl. Kerkl. en
WereltL. Deventer, L 016 v.v.) De beknopte vita van Matthias, door
Petrus Hoorn geschreven is te vinden in Dumbar, Anal. I. p. 123.
9) Mgr. F. J. van Vree en Mgr. J. F. Vregt gaven in deel X van het
Archief van het Aartsbisdom Utrecht, blz. 333—341 uit een codex,
berustende in het archief der R. K. parochie te Deventer: „Aliqua verba
notabüia domini Florentii et magistri Gerardi Magni" uit. — Vergl.
verder de: „Verba Notabüia" achter de levensgeschiedenis van Florentius
Radewjjns door Thomas a Kempis. — Spitzen O., in : Verslag van de 52ste
Vergadering der Vereeniging tot beoefening van Overijselsch Regt en
Geschiedenis, blz. 7 en 8. — Gerretsen J. H., Florentius Rade wy ds,
(Diss.) Nymegen 1891 , blz. 94 vv. en de daar aangehaalde litteratuur en
verdere bronnen. Men vergl. echter vooral het HS. , vroeger in het bezit
Tan M. W. J. Royaards van den Ham (Catalogoe de Vente, Utrecht
1896, lre partie N*. 713), thans berustende in de Koninklijke Bibl. te
'sGravenhage N°. 128 G. 16), waarin voorkomen: „Dicta quaedam
specialia domini Florentii. — Dicta et ezhortationes Johannis Hatten. —
Dicta quaedam magistri Gerardi Magni.— Dicta quaedam Thomae Kempis"*
Digitized by
Google
LXXXVIII
fol. 73v— 76* vacant
fol. 77r. Begin van het Chronicon Montis Sancte Agnetis *).
Katern van 6 bladen, gemerkt il — i*, van veel dunner
papier dan het voorgaande. Blauwe beginletter, het ge-
heel in gotieke letter geschreven — niet gerobrioeerd.
fol. 77v vacant.
fol. 78r — 79r. De ortu Montis Sancte Agnetis prope Zwottis.
Behelst het eerste hoofdstuk van het Chronicon Montis
Stae Agnetis *).
fol. 79T — 81 v. De magistro Eoerardo de Eza, pastore in
Almeloe, et de fundacione et primo fervore fratrwn Nemoris
Beate Marie prope Noerthorn 8).
Het opschrift is rood onderstreept. De eerste letter is
rood gekleurd en het traktaat geheel gerobrioeerd.
De beide volgende katerns zijn gemerkt k1 — k* en l1 — le.
fol. 817— 83v. De devoto comité de Benthem Bernardo.
fol. 83v— 89v. De inceptione monasterii Nemoris Beate
Marie').
fol. 89v— 92T. De magütro Henrioo de Brabancia.
Roode beginletter.
foL 92y — 94*. De Matthia clerico in specie laici Domino
serviente.
fol. 94r— 109r. De inchoatione primaria Domus Clericorum
Sancti Oregorii ZwoUis ex libro fratris Jacobi de Traiecto 6).
Onder aan den voet van fol. 108v staat: „Hic sequitur
capitale A en B deinde in /."
1) Zie Chron. Montis Stae Agnetis ed. Rosweyde, p. 2.
2) Chron. Montis Stae Agnetis p. 2 — 6.
3) In het zoogenaamde Frensweger HS. vindt men: „een verhaal
van den aanleg van het klooster Frenswegen en eene levensbeschrijving
van die personen, welke daarbij voornaraelyk werkzaam waren". (Del-
prat, De Broederschap, Iste druk, blz. 268.)
4) Acquoy heeft dit opstel blykbaar niet gekend, ten minste hy ver-
meldt het niet in de beknopte beschrijving van het klooster Frenswegen
in zijn Windesheim, III. blz. 28—30. — Vermoedelijk is de vertaling
van dit en ook van het voorgaande opstel te vinden in het Frensweger-
HS. (zie noot 3). Een afschrift van dit HS. berust onder N*. 80 in de
Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam.
5) Uitgegeven in de noten van de Narratio. VergL over het verschil
van de inleiding van de beide HSS. H. en B. p. CVII vv.
Digitized by
Google
LXXXIX
fol. 109*— 115v. De primis fundatoribus MonUs Sancie
Agnetis et qualiter magister Oerardus Magnus hunc locum eis
primis significant.
Katern van 6 bladen gemerkt m1 — m*.
Op den rechterkant van foL 109r staat met potlood
geschreven: „Publié dans Thoma & Kempis Chronicon
Ganonicornm regularium Montis S. Agnetis. Antwerpiae
1671 Chap. I a IV 9." Op den kant van fol. 104* staat
met potlood in Duitsche letter geschreven: „Aus der
Vorrede". Beneden aan den voet van fol. 114* staat
met roode inkt geschreven : „anno 1501 quarta feria Pente-
costis" *).
foL 115T — 118T. De domino Henrico Goude 8).
fol. 118*— 120* vacant
foL 121r— 123*. De Domo Clericorum Saneti Qregorii in
ewitate Ztoollensi 4).
Gerobriceerd. Katern n1 — n*.
foL 123*— 124*. De domino Theodorico de Herzen, secundo
reetore domus ZtooUensis ').
fol. 124* — 127r. De fundatione MonUs Saneti Iheronimi
propt Hattem*).
fol. 127r — 130*. De domino Rutgero Zon, primo patre
domus Saneti Iheronimi T).
fol. 130* — 131*. De domino Oobelino Kempis, primo clerico
domus Saneti Iheronimi6).
4) Chron. Kont Stae Agnetis p. 2—17.
2) 2 JonL
3) Vergl. p. 13.
4> Uitgegeven als Bijlage I, p. 215. — Aldaar is ook afgedrukt de
dietsebe vertaling er Tan, voorkomende in het Frensweger HS.
5) Zie Bjjlage I.
6) Dit en het volgende traktaat zijn nog niet uitgegeven. Z\j ver-
schillen zeer van de redactie, voorkomende in de Narratio (zie p. 30 vv.).
In het Frensweger HS. komt voor op fol CXXXV— CLVI „een berigt
ven den oorsprong van het huis S. Jeronimusberg by Hattem, en de
Icvensbeschrgving van deszelfs eerste bestuurders. Onder dezelve komt
voor Gobelinus a Kempis, broeder van Thomas". (Delprat, De Broeder-
schap, 1ste druk, blz. 268.)
7) VergL ook het Frensweger HS.
8) Uitgegeven door Rosweyde achter s\jne „Vindiciae Kempenses" in:
Digitized by
Google
xc
fol. 131v — 133*. De domino Bernardo de Benthem.
fol. 133r — 134*. De prima inceptione congregacionis in
Alberghen !).
Gerubriceerd. Katern o1 — o*. Beneden in den hoek
staat door oude hand, met bleeke inkt geschreven: 11.
fol. 134v— 141r. De domino Henrico Wetter, primo rectore
in Albergen *).
Op fol. 140* staat beneden aan den voet: „Anno Domini
1494 ■) (?) Medardi epüeopi". 4). Het schrift van deze aan-
teekening is door te sterk afsnijden van de katern voor
het grootste gedeelte verloren gegaan.
fol. 141r — 149r. De sorore Agnete monasterii sororum van
Orten Buscoducis, que obsessa mvlta revelavit etc.
Het opschrift in rood gothiek schrift. Het traktaat begint
met roode beginletter en is gerubriceerd. De katern be-
slaat 4 bladen, gemerkt p1— p4. Beneden in den hoek
rechts staat: 12.
fol. 149* — 166r. Viia et conversacio ScUome, priorme in
Diepenveen B).
Chron. Windeshemense, Antwerpen 1621, p. 123—127. — In het Frens-
weger HS. komt eene levensbeschrijving van hem in het Dietsch Voor. —
Zie Delprat t a. pi.
1) Uitgegeven in: Albergensia. Yenameling van stukken betrekkei vjk
het klooster Albergen, door de: Yereeniging tot Beoefening van Overija.
Regt en Geschiedenis, Zwolle 1878, blz. 1—18. — Vergl. ook de „Nar-
ratio" p. 32 vv. en de aldaar in noot 5 aangehaalde bronnen en litte-
ratuur. Hieraan is toe te voegen de uitgave volgens een oud handschrift:
„Tan den iersten beghinne desses huses ende der vergadderinghe der
priesteren ende clerken toe Alberghen", in : Kerkelijk Nederland , jaar-
boekje voor Gatholyken, 1847, bis. 47 vv. — Verder vestig ik de aan-
dacht op het F ren 3 weger handschrift, waarin op fol. CLXV vv. voor-
komt „een verhaal van den oorsprong van het klooster Albergen in
het kerspel Ootmarschen". (Delprat, De Broederschap, Iste druk,
blz. 268.)
2) Uitgeg. in: Albergensia.
3) P. van den Gheyn, leest 1494; ik meende 1502 te moeten lezen.
4) 8 Juni.
5) Vergl. over deze vita: Brinkerink, Nederl. Archief p. 820 vv. de
noot. — Mededeelingen over zusters uit het Lammenhuis te Deventer
zijn te vinden in het opstel van: Spitzen, O. A. , Het leven der eerwaar-
dige moeder Andries Yserens, in: Archief v. h, Aartsbisdom Utrecht.
II. 178 vv,
Digitized by
Google
XCI
Het opschrift, geschreven in de gewone kleine letter,
is rood onderstreept. De katern, die 10 bladen bevat,
is gemerkt q1 — q10. Beneden in den hoek rechts: 13.
Beneden aan den voet van fol. 164v staat: „Medardi
Episcopi, anno Domini 1°" 1). Het schrift van deze aan-
teekening is door te sterk afsnijden van de katern ge-
deeltelijk verloren gegaan.
fol. 165*— 169* vacant
foL 169* — 176v. Hanc vivendi formiiiam edidü mater Salome
Stielen, priorissa quondam in Diepenveen, ad instanciam et
multiplicatas preces venerabüis priori» in Noorthorn, fratris
Henrici Loeder, ut esset fundamentum structure spiritualis in
quadam nova congregacione.
Het opschrift is geschreven met gewone letter en zwarte
inkt, maar is rood onderstreept. De beginletter, een fraaie
groote S, is rood gekleurd. De katern beslaat 8 bladen,
gemerkt r1 — r8. Rechts in den hoek beneden staat: 14.
Op fol. 176v staat: „Explieit exhortacio matris Salome,
quondam priorme in Diepenveen". Met rood onderstreept.
Onmiddellijk hieronder staat: „Seripei anno 1601 in die
Sancte Margarete Virgini» in ZwoUis" *). Op den kant staat
met potlood geschreven: 1501.
Zonder een behoorlijke tusschenruimte sluit daaraan aan :
De communitms moribus sororum Domus Magistri Oerardi
Grote et austeritate vite, que erat tempore domini Johannis
Brmckermc in primo fervore.
Het opschrift is rood onderstreept. De beginletter is
rood gekleurd.
foL 179v — 183v. De expulsione sororum ex Daventria*
Met rood onderstreept en roode beginletter.
foL 183*. Soror Oeerbrich ten Woerde.
fol. 184v. Soror Oesa Broekelants.
De beginletters van deze beide traktaten zijn iets grooter
dan het gewone schrift en rood gekleurd.
fol. 185T — 192v. Vila et conversacio venerabüis domine
Zwedere de Runen, fundatricis Domus Domini Florencii ex par te.
1) 8 Juni 1501.
3) 13 Juli,
Digitized by
Google
XCII
Dit opschrift is met zwarte inkt geschreven, maar met
rood onderschrapt. De beginletter van het traktaat is
rood gekleurd. De katern bestaat uit 5 bladen, gemerkt
s1 — s6. Beneden aan den voet staat: 15.
Op fol. 192v beneden staat: „Scripti anno 1501 Gher-
trudis Virginis" '). Op den kant staat met potlood ge-
schreven: 1501.
fol. 194r — 201r. Vita et conversacio Gertrudis Ten Fewne,
rectricis quondam sororvm Sancte Cecilie (?) in Daventria.
Het opschrift is met rood onderstreept. De eerste letter
van het traktaat is blauw gekleurd. De volgende katern
bestaat uit 6 bladen, gemerkt t1 — t*. In den hoek rechts
beneden staat het cijfer 16.
fol. 201 v — 206 behelzen levens van eene reeks zusters. Iedere
levensbeschrijving is kennelijk gemaakt, of door bet onder-
streepen van den naam der zuster met roode inkt, of door
een roode beginletter of door rood onderstrepen en roode
beginletter, of door het plaatsen van het bekende teeken
if = kapittel.
De namen der zusters, wier levensbeschrijvingen hier
volgen, zijn:
fol. 201*. Fenna ten Venne.
„ 202*. Margareta ten Venne.
„ 202r. Ludgardis de Burick.
„ 203*. Aleydü Phayen.
„ 204*. Margareta van Nyenbeke.
„ 205r. Katharina de Arken.
Beneden aan den voet van fol. 205* staat eene noot
van den schrijver, die echter niet te ontcijferen is wegens
het te veel .afsnijden van die katern.
fol. 206r— 212*. Vita et conversacio Ysentrudis de Mekeren,
sororis Domus Magistri Gerardi.
Het opschrift is zwart onderstreept, het stuk niet ge-
rubriceerd. Het is geschreven op een katern van 6 bladen,
gemerkt V1 — V*. Beneden in den hoek rechts staat: 17.
fol. 212* — 213r. Notabüia quedam, que venerabilis pattr
Theodoricue Herxen notavit in quaternione suo.
1) 17 Maart,
Digitized by
Google
XÖttt
fol. 213* — 219*. VUa et conoersacio venerabüis viri domini
Henrici Herxen, rectaris 41 Domus Clericorum in Zwottis ').
Het opschrift in gewoon schrift, niet met rood onder-
streept De beginletter van de eerste regel van het trak-
taat ontbreekt. Met fol. 218. begint een nieuwe katern
van 8 bladen, gemerkt x1 — x8. Beneden in den hoek
staat het cijfer: 18.
fol. 219*— 225*. De domino Alberio Kalker, 3° reetore
Domus Zwoüensis *).
Het opschrift in kleine gewone letter met zwarte inkt en
niet met rood onderstreept Het .traktaat is niet geru-
briceerd.
fol. 225* — 226T. De virgine, que coluerat Christum virginem.
(Margareta de NaeUwijc, eonversa in Diepenveen.)
fol. 226T. Nieolauê de Harlem, prior Beate Marie prope
Arnhem,
fol. 226*. JuUa de Ahuys.
fol. 227*— 282*. Margareta de Ahuys.
fol. 282*. E&kabeth Hasenbroeek.
De beginletter ontbreekt; eene kleine ruimte is voor
deze letter opengelaten.
fol. 234*. Katern van 8 bladen, gemerkt Y*— Y«. In
den hoek rechts het cijfer 18.
fol. 235r. Me jumt laudes canere.
(Gedicht van Dirk van Herxen met muzieknoten.)
fol. 285'— 235*. Mi lust te loven hoechlic
Die reinicheit soe pure.
(Gedicht van Dirk van Herxen.) Beneden aan den
voet van foL 235* staat: „1501 Oswaldï» ').
foL 236*. Och heer der hemelen stichter.
(Gedicht van Dirk van Herxen met muzieknoten.)
fol. 236*— 237*. Soror Hadewigh de Gdria.
foL 237*. Mater Berta ter Cfocfen, 2a rectrix Domus
Magistri Qerardu
1) Gedeeltelijk uitgegeven op p. 174 noot 4.
2) Gedeeltelijk uitgegeven op p. 123 n. 2.; 126 n. 1; 129 n. 1; 131
n. 1; 132 n. 3; en Bijlage XV N°. 2 (p. 493.)
3) 5 Aogastos.
Digitized by
Google
fol. 237>. Soror Gertruidis de HieseL
. „ 287T. Verschillende zustere, wier namen niet ge-
noemd zijn.
• fol. 238*. Zwena Holtines.
„ 238*. Jf enta Bernwolts.
fol. 238*— 240. Soror Christina Zwetelinc8,filia fuit sororis
domini Florencii, patris nostri.
fol. 240T. Soror Oertrudis de Beveren.
fol. 242— 249* vacant.
Op fol. 249T staat geschreven: „Liber Domus Domini
Florencii in Daventria".
fol. 250r. Nieuwe katern van 6 bladen, gemerkt A1 — A6.
. fol. 250r. De destructume purgatorii SancH PatrieiL .
Deze blz. is maar voor '/< beschreven.
fol, 251* vacat
fol. 252*. [Vitd] Albertis ter Achter.
fol. 255v— 260v. [Vita domini Egberti ter Beee de WH,
rectoris in Daventria] *).
Zonder opschrift. De eerste letter is oningevuld. .
fol. 260*— 266* vacant.
fol. 266*— 268*. Dicta Patrum.
Gerubriceerd.
fol. 268r — 284T. [Vita domini Johannis Hattem, procura-
toris hujus domus {Domini Florendiy] *).
Het opschrift ontbreekt. Het traktaat is gerubriceerd.
Aan den voet van fol. 284y staat geschreven: „anno
. . . Christi 1497 8 (octava) autem penthecostis *) scripsi hec.
Op fol. 285 staat boven in loopend schrift: Liber domus
domini Florentii in Daventria; hieronder in fractuurschrift:
Liber domus Florentiane in Daventria. Hierop, volgt de
kleine stempel der Bibliothèque royale.
Een enkelen keer heb ik reeds de maat van het be-
schreven vlak aangegeven en sprekende over het karakter
van het schrift hier en daar den schrijver van een levens-
1) Tergl. Dnmbar, Anal. L p. 161
2) Uitgeg. door Dumbar, Anal. I. p. 179 tv. volgens het HS. NM»
G. 16. der Koninkl. Bibliotheek te 's Gravenhage.
3) 21 Mei.
Digitized by
Google
ScV
beschrijving genoemd. Daar nu de wyze van schrijven
bijkans van ieder traktaat, naar gelang het een origineel
of een afschrift is, verschillend is, en deze op het karakter
van het geheel, als boek, zoowel als op dat van het schrift
van grooten invloed is, gevoel ik mij verplicht hier in het
bizonder er op terug te komen.
. De beschreven ruimte van het traktaat: Vita Gerardi
Hagni op fol. 2*— fol. 26y is 105 mM. hoog en 27 mM.
breed. De regelafstand is niet op iedere folio dezelfde.
Op de eerste folios immers varieert het aantal regels schrift
tusschen 23 en 24, maar naar het einde van het traktaat
toe, stijgt dit getal niet zelden tot 28. Het ligt voor de
hand, dat ipso facto het schrift kleiner en onduidelijker
wordt. Op den eersten blik wijst het schrift, èn wat vorm
èn wat versiering aangaat, op den kring, waarin deze
levensbeschrijving ontstaan is: de Broeders van het
gemeene Leven. Maar ook op den eersten blik zien
wij, dat wij niet met een net schrift, maar met; een
klad te doen hebben. Wat het schrift betreft heeft dit trak-
taat in dit opzicht grootere waarde, omdat uit den aard
der zaak heel weinig specimina van deze soort bewaard
gebleven zijn. Bij nader onderzoek van het schrift en het
traktaat zelf blijkt echter ras , dat wij geen klad van een
afschrijver maar het oorspronkelijke ontwerp van den
auteur zelf voor ons hebben. Want niemand anders dan
de auteur van deze levensbeschrijving kan zich de tal-
looce doorhalingen en verbeteringen veroorloofd hebben,
verbeteringen en veranderingen, die niet alleen op den
kant of beneden aan den voet van de bladzijde, óf ook
na veel doorhalingen op een bijgevoegd strookje papier
aangebracht zijn, maar vooral in den tekst onmiddellijk
na doorgehaalde woorden geschreven zijn en ons zoo het
karakteristieke beeld leveren van een origineel in zijn
oorspronkelijken staat.
Van den auteur echter, den Broeder Petrus Hoorn uit
het Heer-Florenshuis te Deventer, weten wy, dat hij geen
bijzonder mooie hand van schrijven had en zoo kunnen
wij dan ook het slechte schrift verklaren. Na het boven-
staande behoeft het wel geen verder betoog, dat dit trak-
taat te Deventer is geschreven.
Digitized by
Google
XcVl
Den schrijver van de Vita Johannis Brinckerink (fol.
27' — 42»), die, zooals straks blijken zal, verreweg het
grootste gedeelte van dezen codex geschreven heeft,
was het klaarblijkelijk alleen te doen om het bezit van
de levensbeschrijving van zijn beroemden confrater. Op
schoonheid en bevalligheid van het schrift en het tractaat
als boek heeft hy niet gelet. Op een vlak van 125 mM.
hoogte en 75 mM. breedte plaatst hij 28 tot 31 regels,
zoodat de regelafstand in het ongunstigste geval 4% mM.
bedraagt. Het schrift is dan ook een ware oogenbederver,
vooral daar de schrijver ook het principe der heilige armoede
op de afkortingen in ruime mate heeft toegepast Ik wil
niet beweren, dat dit traktaat en de andere door zijne hand
geschreven, even lastig te ontcijferen zijn als een philoso-
phisch traktaat, door S. Thomas van Aquino of door een
anderen middeleeuwschen philosoof of jurist uit de orde
der bedelmonniken eigenhandig geschreven, maar het
kan verkeeren. Ik beaam ten volle, wat mij een bekend
Bollandist omtrent dit HS. schreef, nl.: „Scriptura est
pessima". Van palaeographiech standpunt is dit HS. dan
ook een waar arsenaal van zeldzame en onbekende —
immers plaatselijke — afkortingen. De algemeene regels
en de palaeographische dictionnaires laten dan ook den
bewerker er van helaas al te dikwijls in den steek. Over
den schrijver handel ik straks uitvoeriger. Voor nadere
bizonderheden omtrent dit traktaat, verwijs ik naar de
zorgvuldige uitgave er van, door Ds. D. A. Brinkerink
bezorgd in het Nederl. Archief voor Kerkgeschiedenis,
deel I, blz. 314—345.
Het beschreven gedeelte van een blz. van het volgende
opusculum (fol. 44r — 55r) meet 100 bij 65 mM. , waarop 26
regels schrift staan. Het geheel maakt èn door de mooie
sobere kloosterhand èn door de goede proportie tusschen
de beschikbare en de gebruikte ruimte een alleraange-
naamsten indruk. Opmerkelijk is, dat op fol. 54v deze hand
plotseling van ductus verandert Bij het begin van een
nieuw kapittel wordt het schrift meer loopend en slordig.
Op deze wijze zijn geschreven op fol. 54y twaalf en op
fol. 55* drie regels. De overgang springt ook in het oog
door een regel schrift met bleeke en de daaropvolgende
Digitized by
Google
xcvn
met diep zwarte inkt, — een bewijs, dat de schrijver eén
tijdlang verhinderd is geweest, om de laatste hand aan
zijn werk te leggen, en toen hij wederom na deze onder-
breking achter zijn lessenaar ging zitten, in der haast
vergat zijn inkt behoorlijk om te roeren. Jammer genoeg
vinden wij èn in den tekst èn in het HS. geen enkele
aanwijzing om den schrijver er van te leeren kennen.
Blinder regelmatig geschreven dan het voorafgaande is
de nu volgende levensbeschrijving van den Fraterheer
Matthias van Zutphen (fol. 60r — 66v). Niet alsof ook
hier de zuinigheid niet eens een witten rand zou hebben
open gelaten, neen, want de beschreven ruimte beslaat
maar 104 X 67 mM. De onregelmatigheid ligt in het
aantal regels, dat hier tusschen 25 en 28 varieert. De
evenredigheid is dos verstoord. Maar de vermoedelijke
schrijver, Petrus de Gandavo — het zij te zijner eere ge-
zegd — heeft dit zoo gedaan, dat dit aanmerkelijk verschil
door het oog van een niet-vakman niet gemakkelijk ont-
dekt wordt
Over de nu volgende traktaten, die geschreven staan
van af fol. 78 tot aan het einde van het HS., kan ik kort
zijn. Daarop is in de ruimste mate van toepassing al
wat over het schrift, de afkortingen enz. gezegd is van
de levensbeschrijving van Johannes Brinkerink; alle zijn
geschreven door dezelfde hand, die dit traktaat geschre-
ven heeft. Enkele er van dragen nog meer den stempel
van groote haast, getuige de vele hiaten, die op ver-
schillende plaatsen, maar vooral op fol. 177v, 181, 189r
en 281 voorkomen. De schrijver heeft blijkbaar woorden,
die hij onmiddellijk niet kon lezen, voorloopig overgeslagen
om ze bij tijd en wijle in te vullen. Dat de afschrijver
groote haast gehad heeft, duidt hij wel is waar niet door
het gewone „Raptim" aan; maar het blijkt, dunkt mij,
ten duidelijkste én uit de samenstelling van de geheele
collectie, waarvan wij met zekerheid weten, dat ze door
hem geschreven is, én vooral uit de aanteekeningen , die
van hem zelven nopens den tijd van het ontstaan van
het afschrift hier en daar in het HS. aangetroffen worden.
Want een groot gedeelte er van copiëerde hij „ex libro
fratria Jacobi de Traiecto". Uit den tekst blijkt nu over-
Derde Serie. Werken N*. 13. vu
Digitized by
Google
tfcvm
tuigend, dat hij met dit „liber" niets anders bedoelde dan
de „Narratio" van Jacobus de Voecht. Het origineel van
de Narratio, die volgens mijne berekening in het jaar,
toen het afschrift genomen werd, nog niet geheel voltooid
was, berustte echter te Zwolle en niet te Deventer. Waar-
schijnlijk is dus, dat dit afschrift in het Fraterhuis te
Zwolle vervaardigd is. Deze waarschijnlijkheid wordt
echter tot zekerheid door de eigenhandige aanteekening
van den schrijver op fol. 176v, waar hij na het traktaat
„Exhortatio matrü Scdome, quondam priorwe in Diepenveen",
getuigt: j,Scripri anno 1601 in die Sancte Margarete Virginia
(13 Juli) in ZwoUitf\ Uit deze aanteekening blijkt nu
overtuigend, dat de levensbeschrijvingen der zusters uit
Diepenveen niet in de bibliotheek te Diepenveen, maar
in die van het Fraterhuis te Zwolle aanwezig waren. Wij
zijn den schrijver dankbaar, dat hij juist op deze plaats
aangeeft, waar hij zijne „Vorlage" van daan had. Want
niemand zou deze biographieën te Zwolle gezocht hebben,
maar te Diepenveen zelf. Indien deze nu ook in de
bibliotheek van Diepenveen geweest waren, dan zou het
copiëeren dezer vitae te Zwolle door een lid van het
Deventer Fraterhuis, voor wien een bezoek aan Diepen-
veen een uitstapje was en met wien zij bovendien in de
nauwste relatie stonden , onverklaarbaar zijn. Ik schroom
dan ook niet aan te nemen, dat de zusters van Diepen-
veen deze levensbeschrijvingen niet — ten minste niet
in de Latijnsche taal vervat — bezaten. Het Latijnsche
origineel — dit staat, dunkt mij, vasl — berustte in de
bibliotheek van het Fraterhuis te Zwolle. Ook laat deze
aanteekening de conclusie toe, dat de kopiist geen lid van
het Zwolsche Fraterhuis geweest is; want dit blijkt reeds
genoegzaam uit de toevoeging „in Zwollis". Wel is waar
ontbreekt deze toevoeging bij alle andere aanteekeningen,
die betreffende den datum van het voltooien van het af-
schrift in het HS. verspreid voorkomen. Ook wil ik niet
ontkennen, dat het een algemeen gevolgd gebruik der
afschrijvers was, de plaats hunner werkzaamheid aan te
geven. Maar dan gebeurde dit in het colophon en diende
meer om de plaats hunner inwoning kenbaar te maken
en tevens voor verdere reclame. In kostbare bijbelhand-
Digitized by
Google
XClX
schriften, in Fraterhuizen geschreven, is dit geregeld het
geval. Maar hier kan geen sprake zijn van reclame; daar-
voor is het schrift te slecht en de kopie met de tal-
rijke hiaten te slordig. De aanteekeningen kunnen niets
anders zijn dan persoonlijke notities van den kopiist,
voor wiens persoonlijk gebruik het gecopieerde blijkbaar
bestemd was.
Uit andere aanteekeningen, voorkomende in het HS. *),
staat het boven iederen twijfel vast, dat het HS. eigen-
dom geweest is niet van het Zwolsche huis, maar van
het Heer-Florenshuis te Deventer. Gelijk wij nu reeds
vroeger gezien hebben, behelst het niet alleen een auto-
graaf van den Deventer Fraterheer Petrus Hoorn, maar
bovendien andere levensbeschrijvingen van broeders uit
het Heer-Florenshuis, vooral van Johannes van Hattem.
Hieruit blijkt, dat de codex van het begin af moet thuis
behoord hebben in het Heer-Florenshuis te Deventer.
Maar ook het haastige, slordige afschrijven — dat wij
anders van de Fraterheeren niet gewend zijn — geeft ons
te denken. In verband met de nauwkeurige aangifte van
den datum van het voltooien der kopie levert het ons een
nieuw bewijs voor onze stelling: dat verreweg het grootste
gedeelte van dit HS. te Zwolle in het Fraterhuis, naar daar
voorhanden origineeleny door een lid van het Fraterhuis te
Deventer, tijdens een herhaald kort oponthoud aldaar, in der
haast afgeschreven is.
Vergelijken wij de verschillende data onderling, dan
komen wij tot de slotsom *):
4) Zie p. LXXXVI tt.
2) De data voorkomende in het HS. rijn de volgende:
fol. 114? anno 1501 qnarta feria Pentecostis (2 Juni).
„ 140r anno Domini 1404 (?Y) Medardi Episcopi (8 Juni).
„ 164? Medardi Episcopi anno Domini 1501 (8 Juni).
„ 176? Scripsi anno 1501 in die Sancte Margarete Virginis in Zwollis
(13 Juli).
„ 192? Scripsi anno 1501 Ghertrndis Virginis (17 Maart).
„ 205? onleesbaar.
„ 235? 1501 Oswaldi (5 Augustus).
„ 284? anno Christi 1497 8 (octava) antem penthecostis scripsi hec
(21 Mei).
Digitized by
Google
1. dat bet laatste gedeelte van den codex, handelende
over den broeder Johannes van Hattem, procurator
van het Heer-Florenshuis te Deventer, het oudste is
en geschreven tijdens de octaaf van Pinksteren van
het jaar 1497 *) ;
2. dat hierop volgt de levensgeschiedenis van Zwedera
van Runen (fol. 185r— -192v) en hoogst waarschijnlijk
ook fol. 179v — 185, handelende eveneens over zusters
uit Deventer , geschreven den 17 Maart 1501 ;
3. dat verder in het jaar 1501 al het andere is ge-
schreven, en wel achtereenvolgens: fol. 109 — 115
over de eerste stichters van het klooster Sint
Agnietenberg, of beter het I**— IVde kapittel uit de
kroniek van dit klooster, quarta feria Pentecostü,
dus des Woensdags na Pinksteren, dus wederom
tijdens de octaaf van dit feest;
4. fol. 149r — 165r, behelzende de levensgeschiedenis van
Salome, priorin van het klooster Diepenveen, zes
dagen later, nl. op het feest van Sint Medardus, dat
valt op den 8 Juni, dus in de tweede week na
Pinksteren ;
5. fol. 169' — 176', de levensregels van bovengenoemde
kloosteroverste, een goede maand later, nl. den 13
Juli, en ten slotte;
6. fol. 235v vv., behelzende de gedichten van den
Zwolschen rector Dirk van Herxen, den 5den Augustus.
Uit de eigenhandige aanteekening van den kopiist weten
wij nu met zekerheid, dat N°. 5 te Zwolle geschreven is.
Vestigen wij nu onze aandacht op de levensgeschiedenis,
voorkomende onder N°. 4, dan springt ons onmiddellyk
in het oog, dat én N°. 5 én N°. 4 nagenoeg hetzelfde
onderwerp behandelen, over een en dezelfde persoon
loopen en dus hoogstwaarschijnlijk in een en denzelfden
codex voorkomen, een codex, die zonder eenigen twijfel
te Zwolle berustte. Hierop wijst ook, dunkt mij , het ver-
schil van datum. De kopiist moest wachten, totdat hij
bij gelegenheid het origineel kon raadplegen.
1) De dubiense dateering op fol. 140r „anno Domini 1494" meen ik
hier bnilen beschouwing te moeten laten.
Digitized by
Google
Cl
Uit den inhoud van N°. 3 en N°. 6 en uit hetgeen ik
reeds vroeger omtrent de kroniek van Sint Agnietenberg
gezegd heb, blijkt voldoende, dat ook hier alles pleit
voor de veronderstelling, dat de HSS. te Zwolle berustten
en de afschriften te Zwolle gemaakt zijn.
Aangenomen, dat dit nu feitelijk het geval is — waar-
aan ik niet twijfel — dan moeten de afschriften gemaakt
zijn door een Broeder uit Deventer, die herhaaldelijk naar
Zwolle kwam — en wel ambtshalve. Dit laatste blijkt
genoegzaam uit de aangegeven data. Want afgezien van
N°. 1 , zijn N°. 3 en 4 geschreven 6f in de octaaf van
Pinksteren óf in de tweede daarop volgende week. Nu
staat het onomstootelijk vast, dat het bestuur der Broeder-
schap, bepaaldelijk dat van de Nederlandsohe congregatie,
het colloquium Zwollense, in handen lag van de rectoren
van de Fraterhuizen van Zwolle, Deventer en Hulsbergen
en dat het hoofd van dit centrale gezag de rector van het
Fraterhuis te Zwolle was. Vandaar dat in het belang
van een geregeld bestuur en den goeden gang van zaken,
.geregelde besprekingen plaats hadden, en dat, behalve
op het jaarlijksche colloquium, ook op andere dagen de
rectoren van Deventer en Hulsbergen te Zwolle vertoefden.
Rector van het Heer-Florenshuis was echter Jasparus van
Marburg (f 1 Sept 1502) »).
Nemen wij het bovenstaande in aanmerking, dan wordt
het ten minste hoogstwaarschijnlijk, dat niemand anders
dan de rector van het Heer-Florenshuis te Deventer,
Jaspar van Marburg, de verzamelaar van de door andere
1) Jaspar ?an Marburg is volgens Lindebom, Historia Episc p. 105,
in 1501 oferleden, In het Necrologium van het Heer-Florenshuis (by
Dnmbar, Kerk. en Wereldl. Deventer, I. p. 618) echter staat: „In die
Sancti Egtdii (1 September) obtit dilectus pater noster dominus Jas-
paras llarburch anno Domini MVcII." Jasparus moet dan ook de
Deventer rector geweest i\ju, die in 1501 eenige Duitsche huiten visi-
teerde. In de „Protokolle" van 1501 van Hildesheim staat immers: „Item
eodem anno in die Sancti Mathei apostoli et evangeliste (21 September)
visitaveront domam nostram pater Daventriensis et Marporgensts et
ulterius perrezernnt cum rectore domus hu jus et visitaveront domam
JUgdeburgensem, Casselensem et Marpurgensem,"
Digitized by
Google
CII
geschreven traktaten en tevens de afschrijver is van al de
biographieën , die door ééne hand geschreven zijn *).
Omtrent de geschiedenis van dit HS. valt met zekerheid
niet veel te zeggen. Men zal het met mij eens zijn, dat,
met het oog op de data, die in het boek zelf vermeld
staan en de wordingstijd er van nauwkeurig aangeven,
de verzamelband in zijne tegenwoordige samenstelling en
gedaante niet vóór Augustus 1601 ontstaan kan zijn.
Nadat hij daarop een tijdlang, vermoedelijk tot den dood van
Broeder Henricus Reklinghausen, in gebruik was geweest
van dezen, was of kwam hij in de bibliotheek van het
Heer-Florenshuis te Deventer. Hierin bleef hij vermoedelijk
tot aan de opheffing van het huis in 1580. Welke zijne
verdere lotgevallen geweest zijn, valt moeilijk te zeggen.
Te Deventer, zooale elders overal hier te lande, had de
magistraat bij de opheffing der kloosters en gestichten op
niets anders het oog dan op het naasten van de goederen
er van. Niets werd dan ook onbeproefd gelaten om in
het bezit te komen van de rechtstitels van die eigen-
dommen. Andere documenten of boeken waren voor hem
waardeloos. Voor vele fanatieken zelfs waren bullen,
aflaatbrieven of heerlijk verluchte kerk- en getijdeboeken
1) Behalfe de rector zou nog hoogstens de procurator van het Heer-
Florenshuis als schrijver en verzamelaar van ona HS. B. in aanmerking
kunnen komen, omdat ook hij niet aan de strenge residentieplicht der
Broeders gebonden was. Maar diens herhaalde bezoeken aan Zwolle
zjjn minder gemotiveerd dan die van den rector. Van dezen weten wg
bovendien, dat h\j in 1501 als afgevaardigde van het Colloquium Z wol-
lense dat van Munster bezocht (Döbner, Annalen , p. 212) en dat hy in
het najaar van 1501 tenminste enkele Duitsche huizen visiteerde. (Zie
p. GI noot 1.) Herhaalde besprekingen der hoofden van het Collo-
quium Zwollense zullen derhalve te Zwolle wel noodzakelijk geweest
zijn. Verder pleit voor mjjne veronderstelling de samenstelling van den
codex uit origineelen en afschriften, die door andere en door den
verzamelaar vervaardigd z\jn. Immers niet de procurator, maar de
rector was het hoofd van het huis. Zonder diens toestemming mocht
niemand iets bezitten en zeer zeker zullen de origineelen van levent-
beschry vingen van G. de Groote, in ons geval dien's „vitaw van Petrus
Horn, niet ter beschikking van den procurator, maar van den rector
geweest zgn.
Digitized by
Google
CIII
een gruwel. Er zijn bewijzen , dat juist de geletterden l)
zich schuldig maakten aan het barbarisme — het ver-
scheuren en vernielen van die heerlijke getuigen van
kunstzin en smaak hunner voorouders. Voor de katholieken
echter en vooral voor de overgebleven kloosterlingen
waren juist deze stukken van de grootste waarde. Voor
hen was een privilegie, van paus of bisschop verkregen >
meer waard dan de eigendomsbewijzen van hunne be-
zittingen. Keerde het politieke blaadje, dan konden zy
die wereldsche goederen gemakkelijk weer terugkrijgen;
maar wat thans achteloos en waardeloos weggeworpen
werd later weer te krijgen, was óf onmogelijk 6f slechts
met de grootste moeite en vele kosten te herwinnen.
Zooveel het in hun macht was, trachtten zy dan ook
die documenten en kostbare boeken te redden.
Pas later, toen de dolle vernielingsroes iets tot bedaren
was gekomen, begrepen heldere hoofden, dat men het
kind met het bad had uitgegoten, dat behalve geld en
vaste goederen — de nervus rerum voorzeker — er toch
ook nog andere dingen op de wereld zijn, die hooge, ja
hoogere waarde hebben dan dat, wat men meestal in
phariseïeche wereldverachting het slijk der aarde noemde.
Maar alvorens men tot dit besef kwam — een idéé dringt
maar langzaam door, ook bij zestien- en zeventiende-
eeuwsche magistraatspersonen — verliepen vrij wat jaren,
en ook te Deventer besloten de vroede mannen pas in
1597 *) de boeken en handschriften, uit het Heer-Florens-
huis afkomstig, voor de Stedelijke Bibliotheek te annex-
eeren. In 1629, dus dertig jaren later, liet de raad zelf
een onderzoek instellen naar boeken, die uit Deventer
kloosters afkomstig waren, om die in de Stadslibrie te
plaatsen.
Raadpleegt men de catalogussen van deze belangrijke
1) Eene droevige vermaardheid heeft zich door het vernielen van
mis- en andere boeken o.a. verworven de rector der school in Den Briel:
Dierick Gock. (Vergl. Nyhoflfe By dragen, 1855 p. 149.)
2) Vergl. hierover de mededeelingen betreffende de bibliotheek te
Deventer door D. A. Brinkerink in het Archief v. ht Aartsbisdom Utrecht,
<w*xv.
Digitized by
Google
CIV
boekerij , dan moet men toegeven , dat nog vrij wat terecht
gekomen is; maar voor een vakman beteeken t dit toch
maar een schamele rest De beste, waardevolste stukken,
afkomstig uit kerken en kloosters van Deventer, zijn er
niet. Die moet men zoeken óf in het Aartsbisschoppelijke
museum te Utrecht óf in binnen- en buitenlandsche biblio-
theken.
Of nu ons HS. B ooit deel heeft uitgemaakt van de
Stedelijke Librie van Deventer, is bij gemis aan oude
catalogussen dier boekerij niet na te gaan. Ik acht dit
echter op grond van het volgende onwaarschijnlijk.
De geleerde Jezuiet Heribertus Bosweydus , de eigenlijke
stichter van het geleerde genootschap : „de Bollandisten",
gaf in 1626 te Antwerpen achter zijne Vindiciae Kempenses
de biographie van Gobelinus van Kempen, die in ons
HS. ') voorkomt, uit. In eene noot zegt hij, dat hij deze
levensbeschrijving ontvangen heeft van „Arnoldus toe
Boecop *), sedulus antiquitatis Belgicae investigator".
Ik heb die levensbeschrijving met den tekst van ons
HS. B vergeleken en bevonden , dat behalve in de schrijf-
wijze geen bijzonder noemenswaardige afwijkingen er in
voorkomen. Nu heeft Arnoldus toe Boecop of gedaan
zooals vele van zijne ordensgenooten 8), nl. de origineelen
1) Zie p. LXXXIX noot 6.
2) Volgens Tan der Aa, (Biogr. Woordenboek) was Arnold toe Boecop
geboren te Zutphen in het jaar 4585. B. P. Velthuysen houdt hem echter
voor een Kampenaar. Volgens hem sou h\j vermoedelyk de zoon zgn
van Derk toe Boecop en Eyfje van Wqe (Archief v. h. Aartsbisdom
Utrecht, XXV, p. 148 de noot). Zeker is, dat Arnold een bloedverwant
was van den bekenden Kampenaar Arent toe Boecop, die omtrent 1580
overleed. Arnold trad in Duitschland in de orde der Jezuieten. Op eene
reis door de Nederlanden werd hij gevangen genomen. Hy stierf den
19 Februari 1622, zeer waarschijnlijk tengevolge van vergift, hem in de
gevangenis toegediend. Zijne aan theologische, philosophische en juridische
werken rijke bibliotheek was tusschen 1610^—1620 naar Emmerik over-
gebracht en aldaar met die van de Jezuieten vereenigd. ZQ maakt thans
deel uit van de Gymnasial-Bibliothek aldaar. (Kohier J., Nachtrage
nnd Berichtigungen zu dem I. Teil des Rückblicks auf die Entwicklnng
des höheren Schulwesens in Emmerich von seinen Anfangen bis zur
Gegenwart. Osterprogramm des Gymnasiums zn Emmerich 1883, p. 106.)
3) Vergl. p. XL1X noot 3.
Digitized by
Google
cv
naar Antwerpen gezonden 6f een afschrift genomen van
de biographie in kwestie en die alleen aan P. Rosweydus
gezonden. Rosweydus laat ons hieromtrent in het onzekere.
Is het eerste nu het geval, dan was ons H8. reeds vóór
1622 te Antwerpen in de Bibliotheek van de P. P. Jezuïeten
en zal dan zeer zeker niet uit de Deventer bibliotheek
ontvreemd zgn. Want ons HS. behoort onder die categorie
boeken, waaraan men omstreeks 1580 de minste waarde
gehecht heeft. In lateren tijd had men er ook niet veel
meé op; want deze onschuldige levensbeschrijvingen be-
helsden vaak dingen, die lastig en onaangenaam konden
worden, vooral in tijden van politieke onzekerheid. Men
hield ze dus óf schuil bij katholieken öf voor het oog van
nieuwsgierigen goed weggesloten in de stads- of landskist.
Wanneer wij nu aannemen , dat het handschrift vóór
1622 door Arnold toe Boecop naar Antwerpen zou ge-
zonden zijn, dan moeten noodgedrongen de argumenten
vervallen, waarmee men bewijzen wil *), dat de geleerde
Deventenaar Johannes Lindebom ') het HS. zou gebruikt
1) Vergl. p. CXII t.
2) Johannes Lindebom was omtrent 1630 te Deventer geboren. Hy
studeerde te Keulen, waar hg ook den graad van lic. theol. verwierf.
In 1666 werd hg kapelaan van de St Nicolauskerk te Utrecht Oen
23 Juni 1671 werd hij pastoor van die kerk en later ook provicarius
van het bisdom Deventer. Hg overleed 15 Augustus 1696 te Utrecht.
Te vergeefs heb ik tot heden naar de voor de geschiedenis der Broeders
van het gemeene Leven zoo belangrijke wetenschappelijke nalatenschap
van Lindebom gezocht. Zgn bekend werk, de „Historia sive Notitie
Episcopatas Daventriensis", dat in 1670 te Keulen verscheen, is immers
maar een klein gedeelte van zgn oorspronkelijk werk. Mgn vermoeden,
dat deze nalatenschap zou gekomen zgn in het Archief of de boekerg
van de Oud-Bisschoppelijke Clerezg te Utrecht, heb ik als onhoudbaar
laten vallen, omdat in dit geval zeer zeker ón van Heussen én van
Rhgn er gebruik van gemaakt en het in hun werk vermeld zouden
hebben. De Zeer Eerw. heer deken van Sneek B. P. Velthuysen maakt
mij oplettend op eene aanteekening van den heer F. P. A. Heerkens,
die de „Aanteekeningen van Am. Moonen op Lindebora's Historia Epis-
copatus" liet copieëren (Moonen 's HS. berust in de Bibliotheek van
Nederlandsehe Letterkunde te Leiden en het HS. Heerkens in die van
de Vereeniging van Overgsselsch Regt en Geschiedenis te Zwolle), en
voor die kopie schreef: „Moonen maakt dikwerf melding van het HS.
van Lindebom en zegt in eene aanteekening ad p. 68, dat S. Q. van
Digitized by
Google
CVI
hebben , want deze was in genoemd jaar nog niet geboren.
Hoewel nu deze argumenten voor mij geenszins overtuigend
en klemmend zijn, wil ik echter voorloopig aannemen, dat
Arnold toe Boecop inderdaad aan Rosweydus een afschrift
van de vita van Gobelinus de Kempis gezonden heeft De
Zeer Eerwaarde heer J. van den Gheyn 8. J. , conservator
der Handschriften aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel
en lid van het genootschap der Bollandisten aldaar, —
wien ik vele inlichtingen te danken heb — deelde mij op
mijne vraag mede, dat de P. P. Jezuieten, in vreemde
landen vertoevende, aan hunne ordebroeders, de Bollandis-
ten te Antwerpen, tal van afschriften uit de verschillendste
HSS. gezonden hebben. Ook een ander argument, dat
volgens mijne meening voor de aanneming van over-
zending van het HS. vóór 1622 pleitte, nl. de hand-
schriftelijke aanteekeningen van den Bollandist G. Jan-
ning 8. J., die er in voorkomen '), ontzenuwde P. van
den Gheyn door de vriendelijke mededeeling, dat P.
Janning pas in het jaar 1723 overleden is. Er staat
ons dus van dezen kant niets *) in den weg om aan
te nemen, dat het HS. door Lindebom is gebruikt en
pas na diens dood en in 1696 in de bibliotheek der
P. P. Bollandisten is gekomen* Hierin is het gebleven
totdat de bibliotheek der P. P. Bollandisten door den staat
werd genaast en ten laatste met de Koninklijke Bibliotheek
te Brussel 8) werd vereenigd. In welk jaar die inlijving
van ons HS. in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel
plaats had, kan met zekerheid niet gezegd worden. Immers
de inlijving der Bibliotheek van de P. P. Bollandisten
Rbenen in 4665 daaruit excerpten gemaakt heeft". — Op eene aan-
vraag bjj het Rijksarchief te Arnhem gedaan, waar thans de nalaten-
schap van Van Rhenen berust, werd mg echter medegedeeld, dat
handschriften van Lindebom of excerpten uit diens werken aldaar niet
aanwezig zyu.
i) Vergl. p. LXXXVI noot. 2
2) Vergl. echter p. GXII v.
3) Betreffende de Koninkl. Bibliotheek te Brussel vergelijke men:
Tiberghien, A., De Koninklijke Bibliotheek te Brussel, in: Tijdschrift
voor Boek- en Bibliotheekwezen, jaarg. III. N°. 3 blz,, 163—184 en de
aldaar aangehaalde bronnen,
Digitized by
Google
CVII
had niet in eens, nL na de opheffing der orde der Jezuieten
in 1773, plaats. P. van den Gheyn had de goedheid mij
mede te deelen , dat nog een tweede naasting in het jaar
1826 plaats gehad heeft. Wij mogen dan ook met zeker-
heid aannemen, dat in het jaar 1827 het HS. B in de
Koninklijke Bibliotheek te Brussel aanwezig was.
In welke verhouding staat nu HS. B tot HS.
H öf omgekeerd?
Ten einde die verhouding na te gaan laat ik hier de
eerste kapittels van de Narratio, zooals die in HS. B
foL 94* voorkomen, volgen. Om plaatsruimte te sparen !),
plaats ik den tekst uit HS. H er niet naast, maar verzoek
den lezer de analoge plaatsen uit dit HS. op p. 1 — 42
na te willen slaan.
„De inchoatione primaria domus clericorum
S. Gregorii in Zwollis ex libro fratris Jacobi
de Traiecto.
(A)nno Domini M°CCC°LXXVn° cum tota pene Ger-
mania per latam viam, religiosi quam laici, incederet, que
ducit ad mortem, ita ut communiter tam laxam vitam
ducerent et nullum esset ordinate vivens in tota provincia
monasterium, exceptis raris Carthusiensibus claustris,
placuit Domino suscitare ingentem Gerardum Magnum
Daventriensem, in omni scientia doctissimum, annorum
circiter triginta trium, qui venerabilis magister, relictis
prebendis duabus et omni ornatu seculi, gratia Dei
misericorditer adjutus, postquam in Monichusen mona-
sterio Carthusiensi prope Arnhem in habitu clericali per
aliquot tempus mortificationi et spirituali profectui studuit,
hortatu prioris conventus illius Daventriam rediit, accingens
se prout Deus voluit ad predicandum veritatem populo
Dei, conversionem a sceleribus quoque et vitam emenda-
tiorem. Accepta itaque auctoritate predicandi a domino
Florentio, protunc episcopo Traiectensi, per totam dioce-
sim Traiectensem cepit evangelizare verbum Dei devote
1) Zie p. LUI noot 4.
Digitized by
Google
CVIII
et ferventer, ita ut commoveret clerum cum populo, et
multos dirigeret in viam rectam, qua itur in regnum
Dei. Cum autem predicaret in oppido Zwollen si, multos
•tam clericos quam laicos convertit, inter quos erant pastor
ecclesie, dominue Reynerus de Drynen, magister Johannes
Gele, rector, et alii multi; laicorum vero ex numero erant
Johannes Eskens de Ummen, cecus, Wittecoep et Wych-
mannus Ruerinc. Anno igitur Domini M°CCOLXXXIIII°,
qui erat ultimus annus vite magistri Qerardi et annus a
nativitate ejus quadragesimus, a oonversione vero ejus
*), emit ab istis prenominatis tribus laicis
domum ad spiritualem usum, ut scilicet in ea habitantes
segregatam a saeeulari conversatione ducerent vitam et
Dei femularentur, viventes in communi, et devotos susci-
perent hospitio. Cumque emisset ab bis laicis domum, ne
scilicet post mortem eorum ad heredes eorum perveniret,
magister Gerardus iterum introduxit venditationem in
illam inhabitandam, et duxerunt ibi vitam communem,
manibus laborantes pro posse, et spiritualibus studiis inste-
terunt usque ad mortem magistri Gerardi. Qui ante exitum
suum commendavit domum illam ad eosdem usus domino
Florentio et domino Johanni de Gronda, discipulis suis
in Daventria; quia quidam ex ipsis devotie, quos posue-
rat in domo illa, desiderio secretioris vite permoti, profecti
sunt ad Montes Nemelenses cum magistro Gerardo ad
fundandam ibidem novam congregationem, que et fundata
est ibi post mortem magistri Gerardi, que congregatio
nunc est conventus regularium dictus vulgariter Mons
Sanclae Agnetis, et incepta est eodem anno, quo obiit
magister Gerardus. Domus vero illorum devotorum, post-
quam discesserant, per dominum Florentium et suos
locata est aliis quibusdam devotis scolaribus, quos dominus
Henricus Goude, fervidus predicator populi et rector
sororum Conventus antiqui Beginarum, converserat, qui
habitabat in proxima domo terminarii Minorum Cam-
pensium. Transaciis autem annis aliquot, conjunxit se
illis devotie clericis Meynaldus de Windesim, vir dives
1) Het jaargetal is niet ingeTiild,
Digitized by
Google
ei*
cum fratre suo Witone, ducens communem vitam ctim
illia. Et pariter commorantes emernnt a curato ecclesie,
domino Regnero, ortum quemdam juxta domum, ad
ecclesiam pertinentem , capittulo Daventriensi consen-
tien te, quia consules Zwollenses nolebant domos spiri-
tuales erigi in locis sue ditioni subjectis. In hoc orto
erecte snnt domus, quas jam fratres inhabitant. Gumqne
jam multiplicati essent ibidem devoti, desideravertmt a
domino Florentio, ut mitteret illic unum de suis clericis
pro instructione modi et conversationis, que erat Daventrie
in domo sua. Etmissus est Gerardus Kalker, clericus, et
ordinatus est rector ante sacerdotium, et postea sacerdos
factus domum Ulam laudabiliter rexit et incepit eongre-
gationem in Monte S. Jheronimi et in Albergen, et com-
pletis in regimine annis . . . . ]) requievit in Domino anno
Domini 1406° in vigilia vigilie Nativitatis Domini, anno
vite sue XXXVP, et successit ei in regimine domus domi-
nus Theodericus Herxen annorum XXIX *)."
Vergelijken wij nu den voorstaanden tekst, waarvan
uitdrukkelijk gezegd wordt, dat hij ex libro fratrü Jacobi
de Trajecto en dus van onzen Jacobus de Voecht stamt,
met den tekst, voorkomende in HS. H, dan komen wij
noodzakelijk tot de conclusie, dat deze paar folios uit
HS. B een kort uittreksel behelzen van foL 1— 10v in-
cluis van HS. H 8), en dat klaarblijkelijk én de dispo-
sitie én de redactie van de bron van HS. B eene geheel
andere moet geweest zijn dan die, volgens welke HS. H
is geschreven.
Dit verschil van redactie van HS. B met die van HS.
H valt echter niet alleen hier, maar ook, al is het dan
niet in even sterke mate, voor de rest van de Narratio
te constateeren. In de uitgave van HS. H heb ik op dit
verschil herhaaldelijk gewezen en den afwijkenden tekst
van HS. B in de noten medegedeeld. Deze afwijkingen
1) Het getal is niet inge? uld.
2) Het afschrift van dezen tekst werd mij welwillend verstrekt door
den heer conservator der HSS. te Brussel, den R. P. J. van den
Gheyn S. J.
3) Vergl. p. 1—42.
Digitized by
Google
Cï
zijn nu dikwijls van dien aard, dat de beide berichten
met elkaar niet stroken. Een enkel voorbeeld diene tot
staving van deze bewering. Om plaatsruimte te sparen,
verwijs ik naar p. 126 dezer uitgave. In Cap. L „De
unanimi fratrum electione et promotione (Alberti Calcar)
in rectorem domus nostre tertium" wordt nog eens door
de Voecht herhaald , dat die keuze „amcordüer" had plaats
gehad. In HS. B (zie noot 1, t a. pi.) lezen wij echter y
dat „maxima pars vocwn cecidit super AVbertwri\
Dit verschil van „utumwmw" „concorditer" en „maxima
para" wordt nog iets verscherpt door een bericht, voor-
komende in HS. B foL 218, waar wij betreffende Hendrik
van Herxen het volgende lezen: „Expletis autem in officio
procurature annis xlvii unanimiter electus est in rectorem
domus, nam in electione domni Alberti, predecessorü «ui, pene
in vocibuB digencium cum ülo equipardbat". In HS. H *)
ontbreekt deze laatste zinsnede geheel.
Is nu HS. B in enkele kleine onderdeden vollediger
dan HS. H, toch staat het onomstootelijk vast, dat
HS. H in het algemeen een veel vollediger tekst behelst
dan HS. B. Dit verder aan te toonen, acht ik overbodig,
omdat dit reeds in het voorafgaande overtuigend bewezen
is. Alleen ééne aanhaling uit beide HSS. moet ik nog
met elkaar vergelijken ten bewijze, dat HS. B enkele jaren
ouder moet zijn dan HS. H. Het bericht betreffende het
overlijden en de begrafenis van den rector Hendrik van
Herxen levert ons hiervoor het onomstootelijk bewijs.
Ik laat hier den tekst van HS. B fol. 218v volgen en
verwys ter vergelijking naar p. 205 van deze uitgave *):
„Dilectus Deo et hominibus pater carissimus domnus
Henricus obdormivit in Domino in die Sancti Marcelli
Pape et Martiris 3a hora de mane anno Domini 1487,
sepultus Zwollis in cimiterio sancte Michaelis Archangeli
juxta murum eccleeie et post columnam exteriorem, que
est vicina ostio meridionali. Quod factum credimus divina
1) Vergl. p. 188, Gap. LXXXV.
2) Vergl. p. LUI noot 4.
Digitized by
Google
CXI
disposicione, quia semper humilia amaverat atque secreta.
Amici seculares aliud desideraverant, ut scilicet in ecclesia
sepeliretur; sed fratres eos acquiescere fecerunt, quia
proposuerant mortuos suos exinde juxta illum sepelire
debere. Quod autem ad Windesem delatum non est
corpus ad predecessores, haec causa f uit, quod hoc tem-
pore Isula fluvius confracto aggere totum itur intermedium
occupaverat et insuper gelu validum aquas congelaverat,
ita ut nee curru nee navi pateret iter ad sepeliendum."
Uit de vergelijking van de beide teksten blijkt, dat in
HS. B alleen melding gemaakt wordt van de begrafenis
van Hendrik van Herxen op het kerkhof der parochie
van Sint Michiel te Zwolle/ maar dat met geen enkel
woord gerept wordt van de uitgraving en de overbrenging
van diens overblijfselen naar het kerkhof der Broeders,
en nog veel minder van het begraven van Broeders, die
na 1501 overleden zijn, op hun eigen kerkhof, naast hun
beminden rector, zooals dit verhaald wordt in HS. H.
Uit de' origineele stukken blijkt echter, dat de Broeders
pas in de tweede helft van het jaar 1501 een eigen
kerkhof hebben gekregen.
Nemen wij hierbij in aanmerking dat, zooals ik elders
heb aangetoond, op grond van den tekst, voorkomende
in HS. H, dit HS. niet vóór het jaar 1503 geschreven
en dus ook niet voltooid kan zijn '), dat het echter op
grond van de dateeringen, voorkomende in HS. B2),
onomstootelijk vaststaat, dat dit HS. in Augustus van
het jaar 1501 voltooid was, en uit andere dateeringen
overtuigend blijkt, dat het jongste gedeelte er van tus-
schen de jaren 1497 en 1501 naar een exemplaar van de
Narratio te Zwolle gecopieerd is, dan komen wij, om
de groote en veelvuldige afwijkingen van de beide HBS.,
tot de conclusie, dat zij naar twee verschillende redac-
ties van het handschrift van de Voecht zijn gecopieerd;
dat HS. B hoogstwaarschijnlijk een afschrift isvan het
oorspronkelijk ontwerp of de eerste redactie van de
1) Vergl. p. LXXIX.
2) Vergl. p. XCIX noot %
Digitized by
Google
C*tt
Narratio en dat HS. H eene kopie behelst van cle later
door de Voecht meer uitgewerkte en definitief bepaalde
redactie der Narratio.
Voor de juiste beantwoording der vraag, wanneer
heeft de Voecht de Narratio geschreven, moet
de bovenstaande tijdsbepaling als terminus ante quem
dienen: voor de redactie van HS. B het jaar 1501 en
voor de redactie van HS. H na 1503.
Beide handschriften nu leveren ons genoegzame gegevens
om den terminus post quem te kunnen aantoonen. Reeds
geheel in het begin vermelden beide immers het Minder-
broedersklooster te Kampen. HS. H. vermeldde reeds fol.
3r ') van de bewoners daarvan „qui tune Gaudentes erant".
Toen de Voecht dit Cap. schreef, waren de bewoners dus
geen Gaudenten meer; het klooster was gereformeerd, de
Observanten hadden er reeds bezit van genomen. Deze
reformatie van het Minderbroederklooster te Kampen had
echter pas na 16 Juni van het jaar 1478 *) plaats. Ergo
moet de Voecht met het schrijven van de Narratio na
dien datum begonnen zijn.
Op fol. 41 v van HS. H 8) vermeldt de schrijver den
verkoop van het klooster te Vucht door de zusters aan
de Karthuizers. Deze verkoop nu had plaats in het jaar
1473 4). Het laatste Cap. van HS. H behelst de levens-
beschrijving van den broeder Reiner van Maastricht,
van wien verhaald wordt, dat hij overleden is den 4den
Februari 1489 *).
Beide HSS. vermelden, dat Johannes Kockman de zesde
rector van het huis geweest is. Daar nu diens voorganger
1) Vergl. p. 5.
2) Vergt p. 15 noot 3. — Men vergl. ook: Schlager, P. , Beitrage
zur Geschichie der Kolnischen Franziskaner Ordensprovinx im Mittel-
aller; Köln 1904, p. 145.
3) P. 146.
4) Ibidem noot 3. Vergl. ook J. B. H., Oorsprong van het Karthaizer-
klooster te Vacht, Taxandria, jaarg. VU, p. 22?.
5) Zie p. 212.
Digitized by
Google
CXIII
Lodewijk Philippi van Bazel pas in het jaar 1490 overleden
is ]), kan Johannes Eockman eerst in dit jaar rector ge-
worden zijn. Hieruit volgt echter, dat hetcap. LX VII2),
handelende over het overlijden van den derden rector
Albert van Calcar, waarin Johannes Kockman in zijne
kwaliteit van lateren zesden rector wordt vermeld 8) , niet
vóór het jaar 1490 kan geschreven zijn.
Vatten wij nu deze bewijzen, getrokken uit het begin,
het einde en het midden van de „Narratio" samen, dan
komen wij tot de slotsom, dat de Voecht zijn werk tus-
schen de jaren 1490 — 1500 vervaardigd moet hebben.
Reeds door anderen is aangetoond, dat HS. B door
Lindebom gebruikt moet zijn4). Ik kan derhalve tot
enkele opmerkingen en het geven van één bewijsplaats
mij bepalen. Immers thans , nu door de gedeeltelijke uit-
gave van HS. B eene vergelijking met de Historia Epis-
copatus Daventriensis gemakkelijk valt, is het naast elkaar
leggen van de correspondeerende plaatsen van de twee
werken voldoende, om talrijke overeenstemmende plaat-
sen, betreffende het Fraterhuis te Zwolle, onmiddellijk
aan te toonen. Maar dan zal ook dadelijk in het oog
vallen, dat Lindebom, indien hij inderdaad ons HS. B.
gebruikt heeft, zich niet met philologische nauwkeurig-
heid aan den tekst van zijne bron houdt, maar nu eens
een woord door een beter Latijn sch woord vervangt, dan
weer een zin omzet, of eindelijk maar een uittreksel geeft
uit een lang betoog. Deze overtuiging wordt bevestigd
door het naast elkaar plaatsen van de berichten, voor-
komende bij Lindebom en in HS. B betreffende de fundatie
van het Fraterhuis te Culm. Door dit te doen, meen ik
tevens het afdoende bewijs te leveren, dat Lindebom
ons HS. H niet gebruikt heeft.
4) Vergl. p. 171 noot 10 en p. 211.
2) Vergl. p. 169v.
3) Vergl. ook p. 172 noot 7.
4) Vergl. o. a. Brinkerink , D. A., De „Vita venerabilis Joannis
Brinckerinck ," in: Nederlandsen Archief voor Kerkgeschiedenis, I.
bb. 329.
Derde Serie. Werken N'. 13. vm
Digitized by
Google
cJtiV
HS. B.
Convocavit aliquando do-
minus Egbertus ter Beec,
rector congregacionis Do-
mus Domini Florencii in
Daventria, patrem Alber-
tuiri cum omnibus fratribus
suis ad amicabile collo-
quium et caritativum con-
vivium in predium suum
Middelen dictum, ad con-
firmandam antiquam cari-
tatem feria 4» infra octavas
Pentecostis anno 14 . . (sic),
et habuerunt panter fratres
utriusque domus letamdiem.
Prandio vero facto, conse-
dimus pariter sub divo (fol.
221v) et ecce advenit qui-
dam nomine Balthasar de
Prucia (qui aliquando visita-
verat Zwollis, commorans
cum ceteris scolaribus sub
custodia fratrum) et coram
omnibus genua flectens ,
rogavit cordialissime patres,
ut tractarent et conveni-
rent, quatenus aliqui fratres
secum pergerent in Prucia
ad fundandum novam con-
gregacionem in oppido Cul-
mensi, promittens fidelem
assistenciam et allegans ,
quam magnum fructum ibi-
dem fratres facere possent,
quia ibi esset messis multa,
operarii vero paucissimi; et
LlNDEBORN , HI8TORIA
Episc. Daventriensis
p. 126*.
Convocaverat aliquando
Dominus Egbertus ter Beeck,
Rector Daventriensis, P.
Albertum, Rectorem Zwol-
lanum cum suis omnibus
Fratribus ad amicabile col-
loquium et charitativum
convivium in praedium
suum Middelen intra Da-
ventriam et Zwollas medium
ad confirmandam charita-
tem antiquam quinta feria
infra Octavam Pentecostea
habueruntque utriusque Do-
mus Fratres laetum diem
pariter. Prandio vero facto
considentes sub dio, advenit
quidam de Pruissia Baltha-
sar nomine, qui aliquando
scholas visitaverat Zwollis
sub Fratrum custodia, et
genua flectens coram omni-
bus rogabat cordialiter Pa-
tres ut tractarent et con-
venirent in unum, quatenus
Fratres aliqui secum per-
gerent in Pruissiam Congre-
gationis novae fundandae
gratia in oppido Culmensi,
promittens fidelem assis-
tentiam et allegans qualis
fructus animarum ipsos
maneret, cum esset messis
multa, operarii pauci et
paucissimi. Ad hoc opus
Dominus Albertus ex chari-
Digitized by
Google
cxv
dominus Albertus ex lati-
tudine caritatis onus illud
ei opus assumpsit rogatu
domini Egberti, quia fre-
quenter significaverat, se
non affici ad plures con-
gregaciones inchoandas in
hac regione, ubi devoti et
monastica multiplica sunt,
sed magis in locis distan-
tibus, ubi eo major esset
neeessitas, quanto devotio
rarior et post hoc eciam
carior et uberior ad fructi-
ficandum in aliis. Tempore
ergo oportuno misit illuc
cum pre&to Balthasar fra-
trem Johannem Westerwolt
cum duobuaaliisclericifljCum
aliquantis pecuniis et aliis
requieitia Et cum provenis-
sent, invenerunt civitatem
depauperatam et paucos in-
habitantium, et obtento do-
mistadio parvo iidem, a qui-
busdam graciose suscepti
sunt, aliis murmurantibus
et dicentibus: „Qui sunt
isti"? aliis vero: „Quia boni
sunt". Aut ipsi dixerunt:
„Venimus ad profectum
juvenum vestrorum, ad in-
formandos eos in virtutibus
et scienciis, prout fit in
partibus occidentalibus". In-
ceperunt igitur in magna
paupertate et multa oppro-
bria sustinuerunt, precipue
ab indisciplinatis monachis,
qui turn modo ibidem repe-
tatis latitudine se extendit
ex rogatu Domini Egberti
caeterisque annuentibus ,
quia significaverat frequen-
ter non se affici ad plures
Congregationes erigendas in
regione hac sua, ubi Monas-
teria erant multiplicata, sed
magis in terra aliena et
deserta ubi eo major esset
neccssitas quo rarior devotio
et per hoc carior et uberior
fructificatio. Misit ergo opor-
tuno tempore illuc cum
Balthasaro praefato P. Joan-
nem Westerwold cum duo-
bus Fratribus Clericis cum
aliquantis pecuniis et requi-
sitis aliis: quo cum pervenis-
sent invenerunt pauperem
vulgum despoliatum, civi-
tatem desolatam: obtento
autem habitaculo licet exiguo
a quibusdam gratiose recepti
sunt, murmurantibus aliis
atque dicentibus: qui sunt
isti? quibusdam dicentibus,
quia boni sunt, aliis, quia
mali: at ipsi respondebant:
venimus ad profectum filio-
rum vestrorum informandos
illos in virtutibus et scien-
tiis prout in occidentibus
terris fit. In magna itaque
paupertate multa sustinue-
runt opprobria praesertim
a Monachis vagis et irre-
formatis, terra enim virtute
Digitized by
Google
CXVI
riebantur; nam sicut terra
illa vastata fuit per bella, sic
eciam ab hominibus religio-
sis desolata, ut nee pauci
invenirentur , qui verita-
tem agnoscerent vel rectam
viam docerent vel amarent.
Quidam autem eorum ,
qui missi erant, pusillani-
mes facti et desperantes de
profectu, assumpto secum
rectore scolarium, redierunt
in Z wollis, consummatie
ibidem duobus annis. Sed
rector dominus Wester-
wolt, licet angustiaretur
undique, permansit tarnen,
stabiliter habitans in adju-
torio Altissimi , laborans
ultra vires tam corpore quam
spiritu, qui post aliquot
annos rediens Zwollis an-
nunciavit profectum pros-
perum et multum fructum
proventurum , si saltem
adjutorium aliquod impen-
deretur. Dederunt igitur
fratres Zwollenses et alie
quedam congregaciones ei
pecunias, et missi sunt a
Zwollis plures fratres cum
quibusdam juvenibus bone
voluntatis, et ita crevit do-
mus illa et fructum fecit
et (crevit) usque in hodier-
num diem.
vacua versa erat in vitio-
rum salsuginem ê malitia
inhabitantium in ea, ita
ut nee pauci invenirentur
qui veritatem agnoscerent
vel rectam viam docerent.
Quidam igitur pusillanimi-
tate tacti desperantes de
profectu consummatis annis
duobus assumpto secum
Rectore Scolarium Zwollas
redierunt, Dominus vero
Joannes Westerwoldt, licet
angustiaretur undique, per-
mansit tarnen stabilis habi-
tans in adjutorio Altissimi
laborans corpore et animo
ultra vires. Qui post aliquot
annos Zwollis annuntiavit
profectum prosperum et
fructum multum proven-
turum si saltem adjutorium
aliquod impenderetur: dede-
runt igitur Fratres Zwol-
lenses et aliae quaedam
Congregationes pecunias
quasdam et missi sunt a
Zwollis Fratres plures cum
juvenibus quibusdam bonae
voluntatis, sicque crevit Do-
mus illa et facit in hodier-
num diem. haec é MS.
De overeenkomst van de beide teksten is inderdaad
groot; maar het valt ook niet te loochenen, dat de afwij-
Digitized by
Google
CX VII
kingen veelvuldig en sterk zijn. Heeft Lindebom letter-
lijk, zooals hij aangeeft, „e manuscripto" gecopieerd, dan
moeten wij aannemen , dat hij een ander handschrift heeft
gehad dan HS. B. Hoewel het een algemeen bekend feit
is, dat de uitgevers der 17de eeuw zich zelden of nooit
streng aan hun bron hielden , heb ik echter geen enkel
bewijs gevonden, dat ook Lindebom zich aan deze on-
nauwkeurigheid heeft schuldig gemaakt. Nemen wij hierbij
in aanmerking hetgeen ik op p. CV omtrent de ge-
schiedenis van HS. B heb betoogd, dan wordt iedere
gegronde twijfel daaraan uitgesloten, dat Lindebom ons
HS. B niet heeft gebruikt en dat dus meer exemplaren
van HS. B bestaan hebben. In welke mate echter de
haast gelijktijdige HSS. vaak van elkaar afwijken, behoef
ik hier niet nader te betoogen. Alleen wensch ik er nog
op te wijzen, dat om het groote verschil, dat tusschen
den tekst van HS. H en HS. B bestaat, het absoluut
uitgesloten is, dat Lindebom HS. H afgeschreven heeft.
HL De Kroniek van het Fraterhuü te Doesburg wordt
door mij geregeld als HS. D geciteerd.
Betreffende dit HS. kan ik mij tot een korte mededeeling
bepalen èn omdat ik het reeds in de Bijdragen en Mede-
deelingen der Vereeniging „Gelre" deel V blz. 383 korte-
lings heb beschreven, èn omdat ik genoodzaakt zal zijn bij
de uitgave eene meer breedvoerige en nauwkeurige be-
schrijving er van te geven *).
Het HS. 142 X 105 mM. is geheel op papier geschreven
en beslaat 406 beschreven bladzijden. Het is gebonden
in een' modernen half lederen band , blijkbaar door een
onnadenkenden binder. Immers door te veel afsnijden
zijn vele marginale aanteekeningen gedeeltelijk verloren
geraakt. Overigens is het HS. in zeer goeden staat. Het
kleine, maar duidelijke schrift doet op den eersten blik
een zestiende-eeuwsche hand erkennen. Hieruit blijkt —
daar de inhoud van de kroniek loopt over de jaren 1432 —
1) Vergl. ook p. 84 noot 8.
Digitized by
Google
CX VIII
1572, — dat het HS. als geheel geen origineel zijn kan ,
maar ten minste gedeeltelijk eene kopie moet wezen. Op
dit laatste wensch ik den nadruk te leggen, omdat ik tot
heden niet heb kunnen uitmaken, of de schrijver van den
codex niet ook de auteur van het laatste gedeelte van de
kroniek is.
Het HS. is thans eigendom ') van den heer P. de Bruijn
Tengbergen te Doesburg, die mij toestond ten behoeve
van eene latere uitgave een afschrift er van te maken.
Ik betuig den eigenaar hier gaarne mijnen oprechten dank
voor zijne groote welwillendheid en waarlijk wetenschap-
pelijke onbaatzuchtigheid.
Voor het eerst werd dit HS. gebruikt door Delprat voor
de tweede uitgave van zijne „Verhandeling over de Broe-
derschap van G. de Groote". Prof. W. Moll publiceerde
dan in het Kerkhistorisch Archief, III. blz. 108 — 115, een
uittreksel uit deze kroniek en wees nog eens op het
belang er van voor de geschiedenis van de Hervorming
in zijne Kerkgeschiedenis, II. 2, blz. 169 noot 4 en blz.
351. Behalve in: S. Muller Fz., Lijst van Noord-Neder-
landsche Kronijken, blz. 86, werd het HS. sedert niet
meer vermeld, totdat ik in de bovengenoemde „Bijdragen"
het stuk (blz. 388 — 406) betreffende de „Pundatio Domus
Viduarum" er uit publiceerde.
Behalve enkele uittreksels uit de kroniek, die ik in de
noten van p. 56 — 60 en 85—87 verwerkte, ontleende ik
aan dit HS. nog de No* 8, 11 en 12 van Bijlage XVII.
IV. Als Bijlage I geef ik den Latijnschen en den
Dietschen tekst van de twee „vitae" van de eerste rec-
toren van het Fraterhuis te Zwolle: Gerhardus Scadde
van Calcar en Theodericus Hermanszoon van Herxen,
zooals die voorkomen in HS. B en in het zoogenaamde
Frensweger-handschrift. Betreffende HS. B en den daarin
voorkomenden Latijnschen tekst heb ik verder geen
1) Het HS. werd den 3 April 1906 bg Frederik Muller te Amsterdam
publiek verkocht en werd eigendom van het Rjjksarchief-depót in de
provincie Gelderland.
Digitized by
Google
GZIX
bisonderheden te vermelden. Ik verwijs alleen naar de
inhoudsopgave van dit HS. en het daar ter plaatse mede-
gedeelde.
De Nederlandsche tekst van dese levensbeschrijvingen
vond ik in afschrift in de bibliotheek van de Vereeniging
tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis te
Zwolle > waar het deel uitmaakt van de Verzameling Heer-
kens, N° 75 bk. 186-222. Het opschrift luidt: „ft*
Frensweger handschrift91. Uit de bij het HS. gevoegde aan-
teekeningen blijkt vrij spoedig, dat het kopieën bevat van
foL 131—137 uit een handschrift, behoorende tot de
bibliotheek van het Regulierenklooster te Frenswegen '), in
het voormalige graafschap Bentheim gelegen. Ze zijn zeer
duidelijk geschreven door eene hand uit de eerste jaren
der vorige eeuw, waardoor tal van stukken, in de Verza-
meling Heerkens berustende, geschreven zijn. Vergis ik
mij niet, dan is het die van een klerk van het gerechtshof
te Zwolle, die tevens in partikulieren dienst stond van
Mr. F. P. A. Heerkens.
De bovengenoemde aanteekeningen vermelden verder,
dat de heer W. T. Visch, predikant te Wilsum in het
Bentheimsche, onder wien het handschrift berustte,
vroeger daaruit eenige uittreksels aan den bekenden oud-
heidkundige N. Westendorp, predikant te Losdorp, heeft
gezonden, die deze weder aan G. H. M. Delprat heeft
medegedeeld. De laatstgenoemde meende uit het hand-
schrift te kunnen opmaken , dat het door Lindebom zoude
zijn gebruikt. Professor H. J. Royaards, voor wien Ds.
Visch de eerste 102 folio's , handelende over 6. de Groote
en diens discipelen, had afgeschreven, bestreed echter
deze veronderstelling in een schrijven aan den afschrijver 2),
maar uitte tevens de meening, dat hetgeen bij Dumbar
1) Frenswegen of Domus in Nemore B. Mariae lag bij Nordhorn en
was gesticht in 1394. Het behoorde tot de Congregatie van Windes-
heim. In 1809 werd het opgeheven. (Acquoy, Windesheim, III. blz.
88-30.)
2) Volgens brief van Ds. Visch aan Ds. van Senden. (Vriendelgke
meededeeling van Dr. J. C. van Slee te Deventer.)
Digitized by
Google
cxx.
over 6. de Groot voorkomt een uittreksel uit het hand-
schrift zou kunnen zijn.
Meer vermelden deze aanteekeningen omtrent de afschrif-
ten en hunne bezitters niet. Op die betreffende het origi-
neel kom ik straks terug ').
Delprat heeft blijkbaar gebruik gemaakt van de ge-
gevens, voorkomende in de beide levensgeschiedenissen ,
voor het schrijven van de eerste uitgave zijner Verhande-
ling over de Broederschap van G. Groote *). Op blz. 267
van dit werk geeft hij tevens eene volledige inhouds-
opgave van het origineel, hem verstrekt door Ds. Visch
door tusschenkomst van Westendorp.
Mijn zoeken naar het origineel, bij particulieren en in
publieke bibliotheeken , vooral in Duitschland, bleef vruch-
teloos; ook in het ontdekken van het afschrift van Prof.
Royaarde mocht ik niet slagen. De WelEerw. heer Ds. J.
C. van Slee, bibliothekaris van de Athenaeumsbibliotheek
te Deventer, was gelukkiger.
In het jaar 1898 kwamen door de verkooping van de
bibliotheek van Mr. W. J. Boyaards van den Ham te
Utrecht vrij wat handschriften, die wij door de beschrijvingen
of beter door de uitgaven van Dumbar e. a. wel kenden ,
maar waarvan wij niet wisten, waar zij gebleven waren,
weer voor den dag. In den „Catalogue" 8) van die verkoo-
ping kwam dan ook op het „Feuille Supplementaire" voor
onder N° 713* : „Levensbeschrijving van Meesier Geerd Groote. —
Afschrift van een handschrift op perkament uit een kloos-
terbibliotheek, geschreven op het einde der 15de eeuw.
164 4) blz. 4to>\ Dit HS. werd aangekocht door de directie
1) Vergl. p. CXXIV.
2) Uitgegeven te Arnhem 1830.
3) Catalogue de la grande collcction exquise de Livres imprimés et
Manuscrit8, Cartes, Portraits et Estampes, provenant de M. W. J>
Royaards van den Ham, Utrecht, J. L. Beyers, 1808.
4) Ds. van Slee was zoo vriendelijk mij op mijne aanvrage mede te
deelen, dat deze opgave fontief is', daar het afschrift inderdaad 202 blz.
beslaat, en dat deze font ontstaan is, door dat de afschrijver zich een
en andermaal in de paginatuur vergist heeft. — Ik betuig hier openlgk
aan Ds. van Slee mgnen weigemeenden dank voor zijne welwillende
inlichtingen.
Digitized by
Google
CXXI
van de Athenaeum-bibliotheek.te Deventer. Ds. van Slee
ontdekte nu in deze zoogenaamde levensbeschrijving van
G. de Groote het afschrift van fol. 1 — 101 uit het Frens-
weger handschrift, eigenhandig door Ds. Visch voor Prof.
Royaards afgeschreven. Verdere onderzoekingen brachten
dan aan het licht, dat behalve het fragment, thans door
mij uitgegeven, nog een ander in de Universiteitsbiblio-
theek te Amsterdam ') berustte, dat in het bezit was
geweest van Prof. Moll*), en eveneens een eigenhandig
afschrift van Ds. Visch bleek te zijn. In de 83de Verga-
dering van de Vereeniging tot Beoefening van Over-
ijsselsch Regt en Geschiedenis, gehouden te Deventer
den O1*11 Juni 1899 8) , deelde Ds. van Slee het resultaat
van zijne onderzoekingen mee, die in het kort hierop
neerkomen.
Het HS. N° 713» van den auctiecatalogus — thans
N° 101 G. I3a-d van de Athenaeum-biblotheek en sub
N° 11 opgenomen in den Supplement-Handschriften-
Catalogus dier bibliotheek4), bevat de afschriften van
fol. 1 — 101 van het origineel uit Frenswegen, gelijk blijkt
uit de overeenstemming van de opschriften der verschil-
lende hoofdstukken met die van het Frensweger HS.,
door Delprat gepubliceerd.
HS. N° 80 der Amsterdamsche Universiteits-bibliotheek
bevat dan afschriften van fol. 106—130, terwijl het door
mij thans gepubliceerde den inhoud van fol. 131 — 137 van
het origineel weergeeft, zoodat thans nog zoek blijven
fol. 102—105 en fol. 138-190.
1) Vergl. over dit Handschrift: Catalogus van Handschriften uit de
Bibliotheek van wylen den hoogleeraar Willem Moll, door Curatoren
der Universiteit van Amsterdam aangekocht uit de schenking van Mr.
C M. J. Willeumier voor de Bibliotheek der Universiteit fan Amster-
dam , Amsterdam 1880: No 80 „Geschiedenis van den oorsprong des
kloosters Frenswegen, gelegen bij Noordhoorn in het graafschap Bent-
heim. Aischrift, geschr. door A. F. Visch, van 1838. 52 bis. kl. 4o".
2) Vergl. Acquoy, Windesheim, I. 137, noot 2.
3) Vergl. het: Verslag van de Handelingen der 83 Vergadering.
Zwolle 1899, blz. 5—8.
4} Persoonlijke mcdedeeliogen van Ds. van Slee,
Digitized by
Google
CXXII
Volgens de inhoudsopgave bij Delprat t. a. p. handelen
de fol. 102—103 „Van der fonderinge des huezes ter Fon-
teyn onzer Vrouwen by Arnhem" O»
fol. 138—156 bevatten het bericht over de stichting van
St. Jeronimusberg bij Hattem en de levensbeschrijvingen
van de eerste rectoren daarvan, waaronder voorkomt
Gobelinus a Kempis2),
fol. 167—164 bevatten het bericht van den dood van
den bisschop Frederik van Blankenheim, een verhaal
over het interdict na zijnen dood en de troebelen, die in
het Sticht ontstonden,
fol. 164-190 geven een beschrijving van de stichting
van Albergen8) en van de geestelijken van dit klooster.
Al valt nu zonder eenigen twijfel van letterkundig
standpunt uit het verlies van dezen codex te betreuren,
van geschiedkundig standpunt beschouwd, meen ik, dat
het verlies niet groot en niet onherstelbaar is.
Immers bij de vergelijking van den Latijnschen tekst
uit HS. B4) met den Nederlandschen uit het Frensweger
HS. blijkt, dat, hoewel de Dietsche vertaling vrij nauw-
keurig is, de Latijnsche tekst echter meer waarde heeft
wegens zijne meerdere volledigheid, vooral op punten,
waarvoor blijkbaar het leekenelement in de kloosters geen
belangstelling had, b. v. voor de titels van de werken van
Dirk van Herxen in diens levensbeschrijving, die de
dietsche vertaler eenvoudig onvermeld gelaten heeft 6).
Nu blijkt echter uit de in HS. B voorkomende titels,
dat dit HS. 6) hoogstwaarschijnlijk niet alleen de twee
met het Frensweger HS. overeenkomende en thans afge-
drukte biographieën van de rectoren van het Zwolsche
huis bevat, maar ook ten minste een groot gedeelte van
het nog ontbrekende of zoekzijnde gedeelte van dit HS.
Ik kom tot deze conclusie, omdat de titels over de
1) Vergl. p. XC1II.
2) Vergl. p. XC.
3) Vergl. p. XC.
4) Zie Bijlage 1, p. 215—238.
5) Zie p. 234—236.
6) Zie BQlage I,
Digitized by
Google
CXXIII
stichting van Hulsbergen en de eerste rectoren van dit
huis en met name de biographie van Gobelinus van
Kempen en de stichting van Albergen, door Delprat ver-
meld als deel uitmakende van het Frensweger HS., over-
eenkomen met die van ons HS. B. Bovendien is mij bij
onderzoek gebleken, dat de tekst van deze verhalen met
geen tot heden bekende overeenstemmen en dus uit eene
bron afkomstig zijn, die wij niet kennen, gelijk dit ook het
geval is met de twee biographieën , die ik uit dit HS. heb
laten afdrukken. HS. B echter is, zooals wij gezien heb-
ben l), met uitzondering van de Vita Gerardi Magni, geen
origineel, maar eene verzameling van afschriften van
bronnen, die ons gedeeltelijk onbekend zijn. Met eenig
recht mag ik derhalve het vermoeden uiten, dat de
afschrijver uit den codex, waaruit hij onze Bijlage I heeft
gecopiëerd, ook meer andere heeft afgeschreven. En daar
het vaststaat, dat verreweg de grootste helft van HS. B
naar bronnen, berustende in de bibliotheek van het
Fraterhuis te Zwolle, afgeschreven is2), mogen wy aan-
nemen, dat ook de Latijnsche tekst, waarnaar de dietsche
vertaling is gemaakt, hetzij in origineel , hetzij in afschrift
thuis behoorde in de bibliotheek van het Fraterhuis
te Zwolle.
Volledige zekerheid omtrent de al- of niet juistheid van
mijn beioog kunnen wij natuurlijk dan pas verkrijgen,
wanneer het origineel weer voor den dag gekomen zal
zijn. Want ik veronderstel niet, dat nog verdere kopieën
van den heer Visch aan Nederlanders verstrekt zijn, om
de eenvoudige reden, dat daaromtrent niets te vinden is
in de aanteekeningen, gevoegd bij het Amsterdamsche en
Zwolsche afschrift. Ware dit het geval, dan zou Prof.
Moll dit wel van Ds. Visch of Westendorp te weten zijn
gekomen. Bovendien kan de belangstelling in het nog
ontbrekende gedeelte niet zeer groot zijn, omdat Delprat
beweerde •), en misschien met recht , dat Lindebom voor
1) Zie p. LXXIII.
2) Zie p. XCV vt.
3) De Broederschap, late (uitg.) blz. 269 (p. 327.)
Digitized by
Google
CXXIV
de samenstelling van zijne „Historia Episcopatus Daven-
triensis" het Frensweger HS. gebruikt heeft.
Over het origineel van het Frensweger HS. worden ons
in de meergenoemde aanteekeningen èn door Westendorp
èn door Delprat belangrijke mededeelingen verstrekt. Deze
komen hierop neer. Het was een boekdeel in 8° en be-
vatte 190 bladen perkament, beschreven door verschillende
handen uit de tweede helft der 15*6 eeuw. Het zeer
schoone en duidelijke schrift (zonder twijfel het gewone
rondschrift, want Delprat vermeldt, dat het met Hol-
landsche letters geschreven was) baarde nochtans aan
den afschrijver moeielijkheden, daar het vele afkortingen
vertoonde. Verder wordt ons nog vermeld, dat er geen
ander onderscheidingsteeken dan een punt in te vinden
was en dat de titel aan het werk ontbrak,' maar dat
daarvoor in de plaats eene volledige inhoudsopgave stond.
Het eerste bericht over het bestaan van dit handschrift
wordt ons verstrekt door Ds. Visch juist tien jaren na de
opheffing van het klooster Frenswegen, die, zooals be-
kend is, in 1809 plaats had. In 1819 deelde hij aan N.
Westendorp, die onderzoekingen naar het klooster Ter
Apel instelde, de bevindingen mede, die hij nopens dit
onderwerp in de bibliotheek van het klooster Frenswegen
had opgedaan. Ds. Visch, die als schrijver van de ge-
schiedenis van het graafschap Beutheim !) , in nauwe
relaties tot den toenmaligen eigenaar van het klooster
Frenswegen, den graaf van Bentheim, stond, stuurde
echter Westendorp niet alleen eene opgave van het eenige
werk, dat uit het klooster Ter Apel naar de bibliotheek van
Frenswegen was verzeild, maar tevens hoogst belangrijke
mededeelingen omtrent die bibliotheek en over werken, be-
treffende de geschiedenis van Nederland, die er in berustten.
Wij zijn dankbaar, dat Westendorp zich haastte om deze
mededeelingen onder het opschrift: Over de Bibliotheek
van het klooster Frenswegen in zijne „Antiquiteiten" 2) op
1) Uitgegeven: Zwolle 1820.
2) Antiquiteiten, een oudheidkundig geschrift. Groningen 1819, deel
l. blz. 460?.
Digitized by
Google
C2XV
te nemen. Wij ervaren hieruit, dat in 1819 de bibliotheek
van Frenswegen nog op hare vorige plaats was en dat
het HS. in kwestie toen nog deel uitmaakte dier biblio-
theek. Visch zegt echter niet, dat de bibliotheek toen
nog in haar oorspronkelijken ongeschonden staat was.
Hierover zwijgt hij. Misschien was hem wel bekend, dat
de verdreven paters een deel van de boeken hadden
meegenomen.
Toen, wederom een 10 tal jaren later, Delprat zijne
„Verhandeling over de Broederschap van G. Groote" ')
schreef, verkreeg hij door tusschenkomst van Westendorp
de reeds vermelde inhoudsopgave van het HS., die hij in de
„Bijlagen" van zijn werk publiceerde *). De mededeelingen
resp. de ophelderende bijvoegingen zijn echter zoo hyper-
voorzichtig gesteld, dat men omtrent den toenmaligen
eigenaar niets te weten krijgt. Twee feiten nochtans laten
zich vaststellen, nl.: 1° dat het werk aan Frenswegen in
eigendom heeft toebehoord en 2° dat Westendorp de
toenmalige eigenaar niet was. Berustte het toen nog in
de bibliotheek (en was het dus eigendom van den graaf
van Bentheim-Steinfurth) of was het in het bezit van Ds.
Visch overgegaan? Zeker is, dat het HS. niet in het
bezit is gekomen van Dr. L. Tross, daar het niet in het
„Verzeichniss" 8) van 1838 voorkomt en ook niet in den
catalogus, dien hij aan Prof. Moll verstrekte.
1) Uitgegeven: Arnhem, 1830.
2) Bis. 967—269.
3) Ik vettig hier de aandacht op de mededeel ing van Ds. Visch:
„Men zegt, dat er een Catalogus van deze Bibliotheek is gemaakt, en
onder de regeering berustende*'. (Westendorp, Antiquiteiten, 1. 461.) —
Eene vondst in de nalatenschap van Mr. F. P. A. Heerkens bevestigt
dete mededeeling. Het was echter niet Dr. L. Tross, die de HSS. van
Frenswegen catalogiseerde, — zooals men uit de door Meinsma medege-
deelde lyst v. HSS., die door dien heer aan Prof. Moll gezonden waren,,
allicht zou opmaken, — maar Ds. Molhuysen van Deventer, de latere
archivaris der gemeente Kampen. De heer Heerkens had blijkbaar
deze mededeeling van Ds. Molhuysen zelven, want hij teekent aan:
„Volgens den Heer Mollhuysen, welke vroeger de Manuscripten en
gedrukte werken in het gewezen klooster Frenswegen uit hoofde van
derselver belangrijkheid had gecatalogiseerd is vervolgens de geheele
Digitized by
Google
cxxvt
V. De Cvnsuetudines of de Statuten van hst Fraterhuü te
Zwolle schijnen, voor zoover ik tot heden heb kunnen
bibliotheek door of namens den graaf van Steinfort aan den heer Tross
▼er kocht, die blykens de hierboven vermelde Verzeichniss dezelve zonder
de herkomst daarvan te vermelden in 1838 te Hamm weder heeft ver-
kocht*'. Gelukkig heelt de heer Heerkens ook den titel van den ver-
koopcatalogus, waarvan hy spreekt, gecopieerd. Deze luidt: Verxeiehniee
eimer Sawmlnng sehr seliener und werthvoUer Sandsekriften und Bücher,
welehe den Meittbiefenden abgelatêen werden sollen. Hamm 1838. Hierby
teekent Heerkens wederom aan, dat „op de keerzyde staat, dat men
bestellingen doen en inlichtingen bekomen (kan) bij de heeren Rath
Bode zu Burg Steinfurt oder an Herrn Rentmeister Nordbeck zu
Benthem oder an Herrn Oberlehrer Dr. Tross zu Hamm". Heerkens
vermeldt dan nog den titel van een in het „Verzeichniss" voorkomend
HS.: „N°. 16 Alcies in Psalmos Gommentarius, theils auf pergamctit
theils auf papier von mehr als 400 BI. Fol. Am Ende steht: Hunc
librum legavit Rembertus ter List, Canon. Eccles. Daventriens. anno
D. 1405." — Slaan wy nu den Catalogus (door Dr. L. Tross in het jaar
1850 aan Prof. Moll gezonden) der zoogenaamde HSS. van Frenswegen
na (uilgeg. door Meinsma, Middeleen wsche Bibliotheken, blz, 252—257),
dan vinden wy het zoo juist beschreven werk ook onder No. 16 in dien
catalogus, met dat verschil echter, dat in den laatsten het Hollandsen
het Duitsch vervangen heeft. Er is nu m. i. geen twijfel meer mogelijk ,
dat de door Meinsma uitgegeven catalogus niets anders is dan een
kopie van den verkoopcatalogus van, 1838 der heeren Tross, Rath
Bode en Nordbeck. Een bewy* ook, dat de door Meinsma uitgegeven
catalogus niet is de Catalogus van de Handschriften , die door den graaf
van Bentheim geschonken zyo aan de Universiteitsbibliothek te Straats-
burg, is, dat de in den catalogus van Tross genoemde HSS. te Straats-
burg niet zyn. — Van zeer groot belang voor de kennis der Neder-
landsche bibliotheken zou het terugvinden van een ezemplaar van het
„Verzeichniss" van 1838 zijn. Want niet alleen werden toen HSS.
uit de bibliotheek van Frenswegen verkocht, maar vooral ook incu-
nabels, en wel in zeer groot getal. Zoo wordt b. v. uit dit Verzeichniss
door Heerkens vermeld: „No. 340 Tkeod. de Rerxen JExerciiium dominicae
passionis. 8. loco (DaventHae B. Paffrad 1492) in duodecimo". (Zie over
dit werk myne aanteekening op p. 234.) Misschien is dit Verzeichniss
in een of andere Duitsche bibliotheek nog te vinden. — Zie verder over
deze bibliotheek: Acquoy, Windesheim, II. blz. 199, noot 6; II. 231
en III. blz. 25—30. — Brugmans, II., Nog twee boeken uit Groninger
kloosters, in: Groningsche Volksalmanak voor 1902, blz. 37—51. —
Meinsma I. c. — en de Narratio p. 235 de noot. In den catalogus van
de bibliotheek van Mr. F. P. A. Heerkens wordt nog verder onder
No. 37 in 4° aangegeven : „Speculum fulwrorum temporum tand* BUle-
Digitized by
Google
ÖXXVll
nagaan, in handschrift niet meer voorhanden te zijn. Wel
bezit de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage drie HSS. ,
die statuten van een Nederlandsch Fraterhuis behelzen;
maar bij nader onderzoek bleek mij al spoedig, dat deze
de statuten van het Sint Gregoriushuis ]) te Zwolle niet
kunnen zijn. Wel bleek mij, dat de statuten, in HS. L 41 2)
voorkomende, zeer waarschijnlijk die van een dochter-
stichting van Zwolle zijn. Ik acht mij echter verplicht
niet nader op deze HSS. en hun inhoud in te gaan , hoe-
wel ik het jus primae occupationis voor mij kon vindi-
ceeren, omdat Dr. K. O. Meinsma8) verklaart, die
statuten „binnen kort in hun geheel (te) zullen uitgeven."
Om deze reden bepaal ik mij hier er toe alleen te ver-
wijzen naar hetgeen ik op blz. 59 noot 2 omtrent twee
van die HSS. *) geschreven heb.
Aanleiding tot het ontdekken van de gedrukte Consue-
tudines was de oorkonde dd. 1486 April 10 5), waarbij
magister Jacobus Philippi de Friburgo aan het Domus
Clericorum te Zwolle de som van 200 Rijnsche goud-
guldens legateert, ten bate van arme scholieren. Bij nader
onderzoek van deze merkwaardige oorkonde, die ik heel
toevallig in het oud-archief der gemeente Zwolle vond,
bleek mij, dat deze niet alleen belangrijk was voor de
ff ar dis; MWaeula de heat* Maria Vvrg\ne\ Ber nardus de Gordonio , De
eura rei familiaru; De septet* peccaiis mortalibus; Sleüa clericorum;
Mgr. G. Groet, De cautela coufessorum circa peccatores mignos adhi-
hendaJ1 — De heer H eerken s teekende hierbg aan t „Ex eodern librario
(sciL monasterii Nemoris Beatae Mariae prope Noord horu) en van
voormelden pastoor (Esling te Nieuwenhuis) ontvangen. Op papier.
Bruine band." — Het werk is thans eigendom van de Vereeniging tot
beoefening van Overyss. Regt en Geschiedenis.
1) Vergl. p. 59 noot 3.
2) Bg het afdrukken van den tekst van HS. H. was mij H8. L. 41 —
thans 73 G. 22 — nog niet bekend. Dr. Brugmans maakte mij er
later op attent
3) Meinsma K. O., Middeleeawsche Bibliotheken, blz. 127.
4) Deze beide HSS. hebben intusschen ook eene andere signatuur
gekregen. HS. AA. 404 is geworden HS. 129 E 4 en HS. F 102 draagt
thans de signatuur 70 H 79.
5) Vergl. p. 469 No. 6.
Digitized by
Google
c&xvin
schoolgeschiedenis van Zwolle , maar ook voor de geschie-
denis van de Fraters groote waarde had. Door haar
immers werd geheel nieuw en onverwacht licht ont-
stoken omtrent den persoon van den vierden rector
van het huis: Lo de wijk Philippi uit Bazel1). En dan
ook bleek al heel spoedig, dat de testator Jacobus Philippi
lang niet de eerste de beste was. Vanwaar nu die be-
langstelling van den geleerden Professor der alma mater
Friburgensis voor de school van Zwolle? Niemand kon
mij op deze vraag beter antwoord geven dan Professor
Ludwig Schulze te Rostock, de uitstekende kenner van de
Broeders van het gemeene Leven, die in verschillende
opstellen zich met den persoon en de werken van Jacobus
Philippi had bezig gehouden *). Uit deze opstellen, die mij
door den schrijver met de meeste bereidwilligheid werden
ter leen gezonden (waarvoor ik hem hier gaarne mijn op-
rechten dank betuig) leerde ik Jacobus Philippi kennen
als een edele figuur, die diep medelijden had met zijne
aan hoofd en leden zieke kerk, en die in woord en daad
ijverde voor de genezing er van.
Het grondeuvel zag hij in den slechten, onwetenden
clerus, het geneesmiddel in betere opvoeding der jeugd,
bepaaldelijk van die, welke zich tot priester geroepen
achten, de Broeders van het gemeene Leven. Ik kon den
wensch niet weerstaan om met het hoofdwerk van Jacobus
Philippi, het van kerk- en kultuur-historisch standpunt
even merkwaardige: }iRefarmatorium Vitae Clericorum9' 8),
1) Prof. Schulze heeft thans de door hem aan hei licht gebrachte
en yerzamelde gegevens samengevat in het artikel: Philippi, Jacobus,
co» Ba$el in de Realencyclopaedie für protestantische Theologie u.
Kirche, Bd. XV, S. 319, alwaar ook de volledige opgave van bronnen
en literatuur over hem te vinden is.
2) Verg. over hem p. 171 noot 10.
3) De volledige titel van het werk is: Reformalorium vitae morura-
que et honestaüs clericorum saluberrimum cum fraterna quadam resi-
piscendi a viciis exhortatione et ad poen i ten tiae por turn applicandi
admonitione cum expressione quorumdam signorum ruinae et tribula-
tionis ecclesiae. Het Explicit luidt: Explicit feliciter Reformatorium
vitae roorumque et honestatis clericorum saluberrimum cum fraterna
quadam resipiscendi a viciis exhortatione, et ad poenitentiam admoni-
Digitized by
Google
CXXlX
dat bovendien een bibliographische merkwaardigheid
is ') , kennis te maken. Door de vriendelijke hulp van
Dr. Bijvanck kwam ik in het bezit van dit tamelyk zeld-
zame incunabel. Men kan zich mijne verbazing voorstel-
len, toen ik al lezende plotseling bemerkte, dat ik voor
datgene stond , dat ik jarenlang te vergeefs in binnen- en
bnitenlandsche archieven en bibliotheken gezocht had en
dat ik hier het allerminst kon vermoeden te vinden: de
Statuten van het Domus Sancti Gregorii te Zwolle.
Om nu dadelijk ieder misverstand uit te sluiten , vestig
ik er de aandacht op, dat in het Reformatorium met geen
woord vermeld wordt, dat de aldaar afgedrukte Consue-
tndines die van het Domus Sti Gregorii te Zwolle zijn.
Het opschrift luidt alleen : „Consuetudines Domus nostre",
en men zou hieruit moeten besluiten , dat het de statuten
tione, cnm expressione quorumdam signorum ruinae et tribulationis
ecclesiae, et commendatio vitae communis clericorum ac modus taliter
viventinra. Ia urbe Basilea per Michaelem Farter impressorom salu-
briter consaromatum. Anno incarnationis dominicae MGGGCXLIIII iu
Kathedra Petri. Ëene beknopte inhoudsopgave van dit werk is te vin-
den in de Realencyclopaedie XV" S. 320 w.
4) Ten gevolge van eene drukfout in het Explicit, waar als drukjaar
MGCGCXL11U in plaats van IfCCCCXCllII aangegeven staat, ontstond
over het Reformatorium een pennestrQd. De eene party zag in de dateering
het bewijs, dat te Basel reeds in 1444 een drukpers bestond, de andere
daarentegen toonde aan, dat het bewijs, op bovengenoemde drukfout
steunende, geen steek hield. Een feit is, dat Michael Furter vóór
1489 niet gedrukt heeft (zie Gopinger Supplement to Hains Repert.
bibliogr. London 1895—1902). Men vergl. over deien strgd de opstellen
van L> Schulze in Luthardts Zeitschrift fur kirchl. Wissenschaft und
kirchL. Leben, 1886, p. 98 ff. en de aldaar aangehaalde literatuur, vooral
Stockmever und Reber, Beitrage xur Baseier Buchdruckergeschichte,
en het artikel: Basel und die Buchdruckerei , in: J. Gh. Iselin, Histo-
risch-geographisches Lezikon. — Men vergt, verder: Holtrop, J.,
Catalogus librorum sacculo XV° impressorom, quotquot in Bibliotheca
Regia Ilagana asservan tur, Hag. Gom. 1856, Mo. 848. — Panzer I,
176, 179.— Hain 1379 vv. — Palk, Kleine Beitrage, Katholik 1889, S.
421 ff. — Janssen, Geschichte des deutschen Yolkes, I. p. 75 — en Ber-
noulliy C Ch., Geistiges Leben und Buchdruck zu Basel in der zweiten
Ualfte des 15 ten Jahrhunderts, Basel 1901. — Het Reformatorium is te
vinden in de bibliotheken van Basel, Mainz, Wernigerode, Sigmarin-
gen, Munchen, Bonn en den Haag.
Derde Serie. Werken N*. 13. ix
Digitized by
Google
ÖXJÜC
zijn van het huis, waarvan de uitgever lid was. Nu is
echter door de onderzoekingen van Prof. Schulze en de
mijne geen enkel gegeven gevonden, waaruit men zou
kunnen concludeeren , dat Jacobus Philippi lid van de
Broederschap der Broeders van het gemeene Leven geweest
is. Integendeel, want ware dit zoo, dan zouden de broe-
ders van Zwolle zonder eenigen twijfel dit lidmaatschap
in de akte van 10 April 1486 vermeld hebben; dit is
echter niet het geval. Wel levert deze oorkonde het be-
wijs, dat Jacobus in 1486 te Zwolle vertoefde en dat hij
zeer waarschijnlijk ook in het Fraterhuis gewoond heeft.
Want de akte is uitgevaardigd te Zwolle voor den
notaris Arnoldus ten Hove in de gastenkamer van het
Fraterhuis.
De uitgever van het Beformatorium, Jacobus Philippi,
heeft dus de huisregel der Zwolsche broeders uit eigen
ondervinding leeren kennen. Nu mag men wel a priori
veronderstellen, dat hij, zelf geen lid van de Broederschap
zijnde, doch een warm voorstander er van, toen hij over
de Broeders ging schrijven en zijn betoog door de statuten
van een hunner huizen staafde, die statuten liet afdrukken,
die hij bij ondervinding kende en die hij het gemakke-
lijkst kon verkrijgen. Dit waren zonder twijfel die van
het Zwolsche huis, waarvan bovendien zijn broeder Lode-
wijk, tijdens zijne aanwezigheid aldaar, procurator was
en in het volgende jaar rector werd.
Maar, zal men mij met recht tegenwerpen, dit is maar
een waarschijnlijkheidsbewijs en geenszins afdoende, daar
de Freiburger professor op zijne reis van Bazel naar Zwolle
gelegenheid te over had om de Fraterhuizen en hunne
statuten of huisregels te leeren kennen, b. v. die van
Weidenbach te Keulen, te Emmerik, te Deventer, om
maar enkele te noemen, die onmiddellijk aan zijnen weg
lagen. Hij kan evengoed die huizen hebben bezocht en
van den overste de statuten hebben ontvangen, om niet
te spreken van de talrijke Zuidduitsche Fraterhuizen, die
immers veel dichter bij Bazel en Freiburg lagen.
Hierop antwoord ik, dat de Consuetudines zelve ons
op afdoende wijze het bewijs leveren , dat het die van het
Fraterhuis te Zwolle zijn.
Digitized by
Google
cxxxi
Hebben wij inderdaad de Consuetudines van het Sint
Gregoriushuis voor ons, dan moeten de bepalingen, om-
schreven in de akte van 2 Mei 1415, waarbij het huiselijk
bestuur nader geregeld wordt, ten minste gedeeltelijk in
deze Con8uetudine8 zijn opgenomen. Dit nu is feitelijk het
gevaL Immers de in bovengenoemde oorkonde voorko-
mende bepalingen omtrent den afstand van den particu-
lieren eigendom ten gunste van de gemeenschap van de
Broederschap, vinden wij ook in het cap. „De qualitate
fratrum" terug. Ter betere beoordeeling plaatsen wij de
beide brokstukken naast elkaar.
Oorkonde van 1415.
Omnes nos et singuli, et
praecipue qui patrimonium
nostrum seu alia quaevis
bona nostra congregationi
nostrae incorporavimus et
assignavimus etc... Nequa-
quam tarnen in praemissis
bonis parvis vel magnis quis-
quam nostrum aliquam pro-
prietatem vel appropriatio-
nem sibi vindicat; sed com-
muniter et indifferenter
utemur eis per administra-
tionem e jus vel eorum, cui
vel quibus de voluntate
totïus congregationis cura
ïncumbit; sicque haeredes
nostri post mortem alicujus
nostrum nullum jus legiti-
mae successionis habere
poterunt in quibuscumque
bonis ipsius congregationis.
Si etiam, quod absit, aliquis
nostrum propter indiscipli-
natam conversationem suam
a congregatione ipsa amotus
Consuetudines.
Item quilibet in domo
nostra sic receptus consuevit,
si quid habet in commune,
proferre et de cetero sine
propriis vivere. Item sic
receptus infra mensem faciat
recognitionem coram nota-
riis et testibus, quod nihil
proprietatis aut dominii
habeat in domo vel in rebus
domus, et quod, si recesserit
a domo, non debeat repetere
vel impetere aliquid eorum ,
que ex parte sui domui
provenerunt, et quod, si a
rectore et fratribus fuerit
jussus exire propter malos
mores suos , quod tune cum
pace discedet, nihil secum
auferendo vel repetendo,nisi
vestimenta sua cottidiana.
Et faciat talem donatio-
nem, quod heredes sui non
habeant jus vexandi fratres
post ejus obitum.
Digitized by
Google
c*xxtt
fuerit, vel per se domum
ipsam reliquerit, talis nul-
lum jus vel justum impeti-
tionem habere poterit in
bonis, domui vel congrega-
tioni assignatie.
Uit het bovenstaande en vooral uit de oorkonden, voor-
komende in Bijlage IV, blijkt op onoinstootelijke wijze,
dat Acquoy zich vergist heeft, toen hij schreef1): „Uit
een en ander blijkt, dat het broeder- wordende overdracht
der goederen aan het Huis niet in zich sloot; dit bleef
eene vrijwillige daad".
In hoeverre Acquoy hierin gelijk heeft, wat betreft den
eersten tijd van het ontstaan der Broederschap in het
algemeen genomen, is bij gemis der oorspronkelijke sta-
tuten en huisregels van het Heer-Florenshuis te Deventer
zoowel als van die van het Domus Fratrum te Zwolle niet
uit te maken. Uit de Narratio en ook uit de oorkonden
blijkt echter overtuigend , dat b. v. Witte van Windesheim,
toen hij in 1396 lid van het Zwolsche Fraterhuis werd2),
geen afstand van zijne goederen ten gunste van het huis
heeft gedaan 8). Uit de stichtingsoorkonde van het zus-
terhuis in de Musschenhage, genoemd het Wytenhuis te
Zwolle dd. 1 Augustus 1409 4), en uit de verpanding en
den verkoop van goederen 5) moeten wij tot de slotsom
komen , dat hij de vrije beschikking over zijne bezittingen
heeft behouden. Opmerkelijk is ook, dat van een afstand
van goederen of eene schenking ten gunste van het Fra-
terhuis van de beide broeders Scadde uit Calcar niets
vermeld wordt. De Voecht laat echter de gelegenheid
niet voorbijgaan, om op de groote armoede van het huis
te wijzen tot de intrede van Dirk van Herxen als lid er
1) De Kroniek, bh. 17 noot 2.
2) Vergl. p. 24y.
3) Vergl. oorkonde dd. 1896 Ang. 9, p. 293.
4) Vergl. p. 46 noot 2.
5) Vergl. p. 295 No. 16, 297 No. 18, 311 No. 33.
Digitized by
Google
CXXXIII
van. Sn toch leveren ons de oorkonden het onomstootelijk
bewijs, dat de plechtige overdracht van hunne goederen
aan het huis, ten overstaan van een notaris en getuigen,
te Zwolle gebruikelijk was lang voor de bepalingen van
1415. De eerste oorkonde, die ons dit bewijs levert, is
van 2 Januari 1407 l) en de volgende dd. 10 Juli 1409 2).
In allen wordt er de nadruk op gelegd, dat deze schen-
king „vrijwillig" is geschied. De vrijwillige afstand van
goederen sluit echter de verplichting niet uit, gelijk blijkt
uit de oorkonden betreffende den afstand van goederen,
die uitgevaardigd zijn na het jaar 1415.
Maar dit doet hier ook feitelijk niets ter zake; voor
ons is het voldoende te constateeren , dat de verplichte
afstand van goederen van 2 Mei 1415 in de Consuetudines
is opgenomen.
Maar uit de oorkonden van 2 Januari 1407 en 10 Juli
1409 volgt ook, dat de afstand van goederen niet alleen
te Zwolle in gebruik was, maar ook noodzakelijk uit het
Heer-Florenshuis te Deventer moet overgenomen zijn.
Immers — zooals wij straks zullen zien — het Domus
Clericorum werd tijdens het rectoraat van Gerhardus van
Calcar (1396 — 1410) stipt volgens de Consuetudines van
het Heer-Florenshuis bestierd *).
Men zou mij nu de tegenwerping kunnen maken , dat
op grond van de onderzoekingen van Acquoy4) vaststaat,
dat „elk Fraterhuis zijne eigene bepalingen en gewoonten
had", dus dat algemeen aangenomen gebruiken hier niet
als bewijs kunnen dienen, maar dat specifiek Zwolsche
gebruiken uitsluitend den doorslag kunnen geven. Over
de al - of niet juistheid van deze argumentatie wil ik niet
strijden5), ook omdat het ons gemakkelijk valt, feiten uit
de Narratio van Jacobus de Voecht aan te halen , die aan
1) Zie p. 314 No. 36.
2) Zie p. 405 No. 1, maar vooral het Archief v. h. Aartsbisdom
Utrecht, II. 250 — 252, waar de oorkonde ia extenso is te vinden.
3) Vergl. p.
4; De Kroniek bh. 17 noot 3.
5) Men vergelijke over de onjuistheid der praemisse p. CXXXIX v.
Digitized by
Google
CXXXIV
de strengste eischen der kritiek voldoen en ten gunste
van onze stelling pleiten. Het spreekt van zelf, dat in
de Narratio tal van gebeurtenissen, het innerlijke leven
in het Praterhuis betreffende, verhaald worden, die in
overeenstemming met de voorschriften der Consuetudines
zijn1). Die alle hier aan te halen acht ik overbodig,
ook omdat zij niet alle aan de eischen van bovengesteld
criterium voldoen, nl. de zekerheid, dat zij bepaaldelijk
eigen aan het Zwolsche huis zijn.
Kortheidshalve haal ik hier de meest klemmende be-
wijsplaats aan en plaats die wederom tegenover de corres-
pondeerende van de Consuetudines.
Niet alleen uit de Narratio (p. 60), maar ook uit andere
bronnen weten wij, dat Dirk van Herxen en de Broeders
de bepaling maakten, dat zij voor het onderhoud van
hun huis niet meer jaarlijksche inkomsten wilden be-
steden dan honderd Pransche schilden.
Handschrift B 2). Consuetudines.
Hic igitur rector fratribus, §. De vita communi el pau-
timens ne divicie pauperta- pertate 4).
tem fratrum suorum et reli- Preterea quia fragilitas et
gionem obruerent, proposuit miseria nostra videtur exi-
consentientibus fratribus gere competentem provisio-
suis observare, quod quod- nem victualium et aliorum
cumque eis adveniret de necessariorum , ne tarnen
temporalibus bonis ultra nos vel posteri nostri men-
centum antiqua scuta regis suram sufficientie excedant
Prancie8) cederet ad usum et tot redditus sibi accu-
ordinarii et pauperum. mulent, ut non necesse
1) Men vergl. vooral Acquoy's voortreffelijke schets over het leven
en de gewoonte v. h. Zwolsche huis in: De Kroniek, l.c.
2) Zie Bglage I. p. 232.
3) De vertaling (het zoogenaamde Frensweger HS.) heeft: „dat, soe
wat hen toequame van tijtlicken goederen Loven hondert olde schilden ,
solde gaen tot behoeflicheit der armen." — Vergl. p. 232.
4) Vergl. p. 267.
Digitized by
Google
cxxxv
habeant manuum suarum
adjumento victum querere
et ab hoc ociositatis et vaga-
citatis pericula contigat ince-
dere; idcirco firmiter propo-
nimufl pro nobis et posteris
nostris, quod in annuis per-
petuis redditibus summam
(centum) antiquorum scuda-
torum pro personis domus
nostre non volumus notabi-
liter excedere. Sed si con-
tingat aliqua bona post hoc
ad nos devolvi, possumus
unam tertiam partem de his
ad librariam nostram depu-
tare; cetera volumus paupe-
ribus erogare.
Maar er zal allicht iemand gevonden worden, die be-
zwaren oppert tegen dit bewijs op grond hiervan, dat
deze bepalingen ook in statuten van andere Fraterhuizen ')
1) Zie b.v. bij Meinsma t. a. pi. — Statuten Tan andere Fraterhuizen
zqn te vinden in: Miraeus» A., Regulae et Constitutiones clericorum
in congregatione viventium. Antwerpen 1638, — waarin p. 144 — 150
te vinden xyn: „Excerpta ex statutis Fratrum vitae Communis in urbe
M onasteriensi , Coloniensi et Yesaliensi". — Meinsma K. O. heeft de
Cap. IV. De Scrip tuario, Gap. V. De Librario, Gap. XIII. De Rubricalore
en Cap. XIV. De Ligatore in zijn werk: Middeleeuwsche Bibliotheken
blz. 130—131 afgedrukt. — Vergl. verder over deze zoogenaamde sta-
tuten van het Keulsche Fraterhuis: Wattenbach, Schrift wesen, blz.
453. — De statuten van de huizen, behoorende tot het „Münstersche
Colloquium", bepaaldelijk die van hel Fraterhuis te Hildesheim, iyn
thans uitgegeven door Doebner, R. , Annalen und Akten, p. 206—245. —
Vergl. hierover: Boerner G., Die Annalen und Akten. S. 75—98. —
Uittreksels uit de Statuten van het Fraterhuis te Hildesheim zijn te
vinden by: Grube, K., Johannes Busch, Augustinerpropst zu Hildes-
heim. Ein katholischer Reformator des 15. Jahrhunderts , Freiburg
im Breisgan 1881, S. 69 vv. Grube vestigde ook het eerst de aandacht
op de aanwezigheid van die Statuten in HS. — De Statuten van het
Digitized by
Google
CXXXVI
voorkomen. Tegen hem zou ik dan genoodzaakt zijn
interne bewijzen uit de Consuetudines zelve aan te voeren.
Zeer waarschijnlijk zullen die dan als afdoende genade
vinden.
In het hoofdstuk „De Oratione" ]) vinden wij de volgende
bepaling betreffende de gebeden, die bij het overlijden van
een naastbestaande van een lid van het huis of van be-
vriende personen verricht moesten worden: „Item pro
fratribus in Wyndesim2), in Monte8) et in Belhehem4);
item pro sororibus in parochia nostra legimus semel
vigilias novem lectionum. Item pro fratribus in Domo
Domini Florentii ö) et in Monte Sancti Jeronimi 6) et in
Fraterhnis te Herford zgn uitgeveven in: Theologische Monatsschrift,
iweiter Jahrgang, Mainz 4851, S. 543-582. — Ook de Statuten van het
Fraterhuis te Munster in Westfalen zijn reeds gedrukt Volgens vrien-
delijke mededeeling van Dr. Joh. Linneborn te Arnsberg (Westf.) luidt
de titel van het werkje: Instituta primaeva fratrum canonicorum seu
clericorum collegii SS. Trinitatts ad fontem Salientem Monasterii in
communi viventtum ab eiusdem collegii pro tempore rectore seu patre
in visilatione episcopali die 9 Maii 1741 producta, ut olim scripta sunt,
sequuntur excusa. S. L. (De Universiteits-Bibüotheek te Munster
bezit twee exemplaren van dit werkje.) — Vergl. ook: J. J. Dodt van
Fiensburg, Statuten der Broederen en Zusteren van 't gemeene leven
in 't Sticht, in: Tydschrift voor Geschiedenis, Oudheden eu Statistiek
van Utrecht, 9e jaargang 1843 blz. 90 vv. — Volledigheidshalve vermeld
ik hier nog de uitgave van de „Leges domus fratrensium Embricae"
door Dr. Joh. Petry in: Jahresbericht über das Schuljahr 1898 — 99
des Stadsischen Progymnasium zu Steele, Steele 1899. By onderzoek
bleek mij, dat het de huisregel is niet van het eigenlijke Fraterhuis
te Emmerik, maar van een scholierenhuis , dat onder de leiding vau
de Broeders stond. — Vergl. ook p. CXLVI1I noot 1.
1) Vergl. p. 270.
2) Vergl. Acquoy, Windesheim, 1. blz. 59—90.
3) Over het „Domus Montis S. Agnetis Virginis bij Zwolle, zie Acquoy,
Windesheim, III. blz. 33vv.
4) Het „Domus Beatae Mariae in Bethleem" te Zwolle werd in 1309
door Bernardus van Vullenho, kanunnik der stiftskerk te Deventer,
gesticht en stond onder de proosdij van Bethlehem bij Doetinchem. —
Vergl. Acquoy, Windesheim, III. blz. 15vv.
5) Over het Heer-Florenshuis te Deventer vergl. vooral Lindebom,
Hist Episc, p. 97, Dumbar, Anal. deel I, en Delprat, De Broeder-
schap, blz. 40vv.
6) Vergl. p. 30 en de aldaar aangegeven literatuur.
Digitized by
Google
CXXXVII
Al bergen ') faciemus aliquid amplius, videlicet ad minus
collectam post matutinas et vesperas per octavam".
Hieruit volgt nu klaarblijkelijk, dat het huis, waarvoor
deze statuten kracht hebben, geen Zuidduitsch of een
Rijnsch-Praterhuis zijn kan, maar een Nederlandsen,
bepaaldelijk een Overijsselsch, zijn moei
Immers — men zou zich nog kunnen voorstellen, dat
een Duitsch Fraterhuis, bepaaldelijk een, dat tot het
Munstersche colloquium behoorde, met Windesheim in
nauwere relatie stond en een gebeds verbroedering daar-
mee gesloten had; maar het is ondenkbaar, dat deze
zich ook zou hebben uitgestrekt tot de kloosters der
Regulieren op den Sint Agnietenberg bij Zwolle en in 't bizon-
der tot Bethleem binnen Zwolle. Hen vergete niet, dat
Sint Agnietenberg in den tijd , toen deze statuten geschre-
ven werden, voor de tijdgenooten niets meer beteekende
dan ieder ander kloostertje en voor hen volstrekt niet de
beteekenis had, die wij sedert den strijd over het auteur-
schap van de „Imitatio" er aan hechten. Bovendien legt
hier veel gewicht in de schaal het feit, dat het klooster
Bethleem bij het opstellen van deze bepalingen *) nog
niet tot de Windesheimer congregatie behoorde 8) en dus
ook niet in nauwer verband tot de Broeders van het
gemeene Leven stond , dan b. v. Sint Agnietenberg. Er
moeten dus andere redenen zijn, waarom het klooster
Bethleem ook met name genoemd wordt. Zou het soms
zijn wegens buitengewone verdiensten, die het zich jegens
het Fraterhuis in kwestie verworven had? Dit is wel
mogelijk, want het wordt op dezelfde lijn geplaatst met
Windesheim en Sint Agnietenberg, of was het meer ter
wille van goede buurschap?
Indien het laatste het geval is , dan moet dit Fraterhuis
in de onmiddellijke nabijheid van Bethleem gelegen hebben,
1) Vergl. p. 32 en de aldaar aangegeven literatuur.
2) Vergl. hierover p. CXXXIX.
3) Bethleem te Zwolle vereenigde zich in 1424 met de proosdy te
Muis en vormde daarmede het kapittel van Nuis. Eerst in 1490 ging
bet tot het kapittel van Windesheim over. — Vergl. Acquoy L c.
Digitized by
Google
CXXXVIII
wat alleen met het Zwolsche Fraterhuig het geval was.
Ook het vermelden van Sint Agnietenberg wijst er op,
dat wij met een naburig Fraterhuis te doen hebben. Nu
worden door de Consuetudines als hiervoor in aanmerking
komende uitgesloten: het Heer-Florenshuis te Deventer,
Sint Hieronymusberg te Hulsbergen bij Hattem en
Alberghen. Er blijft dus alleen over het Sint Gregorius-
huis te Zwolle. En dan, wie ter wereld wist, behalve een
Overijsselaar en bepaaldelijk een Zwollenaar, dat onder
den onbepaalden naam „in Monte" Sint Agnietenberg
verstaan moet worden? Immers tal van plaatsen werden
in den volksmond bij verkorting zoo genoemd. Zoo b.v.
was die naam den Deventeraar niet vreemd en ook de
Kampen aar zal het Karthuizer-klooster Zonnenberg, kort*
heidshalve „Op den Berg" genoemd hebben. In geschrif-
ten, afkomstig uit het Fraterhuis te Zwolle, is echter de
naam „in Monte" voor Mons Sta* Agnetis niet zeldzaam.
Om kort te gaan, het gemis van den naam van
het Zwolsche Fraterhuis bij de opsomming der overige
toen ter tijd bestaande huizen in de buurt van Windes-
heim is in dezen het sterkste bewijs, dat het de Zwolsche
Statuten moeten zijn, die deze gebeden voor de over-
ledene broeders uit Deventer, Hulsbergen en Albergen
verplichtend maakten, — overledenen, wier namen, zooals
wij reeds gezien hebben, ook in het Memoriale Defunc-
torum van het Zwolsche huis werden ingeschreven J).
Ook uit andere kapittels van de Consuetudines, b. v.
die „De visitatoribus" 2), waarin uitdrukkelijk gezegd wordt,
dat het huis zijne visitatoren kiest, en wel uit de rectoren
van bevriende huizen of uit het klooster Windesheim,
zou men aan de hand van de gegevens, die in de Nar-
ratio daaromtrent voorkomen, het bewijs kunnen leveren,
dat de Consuetudines geen andere kunnen zijn dan die
van het St. Gregoriushuis te Zwolle; maar ik acht dit
overbodig, omdat m. i. dit bewijs door het bovenstaande
geleverd is.
1) Vergl. p. 86 en LIV.
2) Verjl. p. 259,
Digitized by
Google
CXXX1X
Wanneer zijn deze Statuten ontstaan en wie
was de ontwerper er van?
Op deze vragen geeft ons de Narratio het meest afdoende
antwoord. In cap. VI1) immers wordt ons verhaald, dat
de stichter van het Domus Sancti Gregorii, de edelman
Meinaldus van Windesheim, „desiderans pro majori devo-
tione et volens, ut sicut Daventrie clerici in communi
viventes instituebantur ad Dei cultum per venerabilem
dominum Florentium, inibi domus nominis sui rectorem,
ita et Swollis eundem modum haberent", naar Deventer
reisde, ten einde Plorentius Radewijns om een voor dit
doel geschikten klerk te verzoeken. Florentius was voor
dit plan wel te vinden en wijdde den jeugdigen klerk
Gerardus Scadde van Calcar, die hem door Meinaldus
gezonden was, tijdens een geheel jaar te Deventer in de
geheimen van zijne regels in. Na verloop van dit proef-
jaar zond hij hem „bene instructum" naar Zwolle terug, en
nadat gebleken was, dat Gerardus aan alle verwachtingen
beantwoordde, werd hij tot rector van het Domus Sancti
Gregorii gekozen *).
Tijdens zijn rectoraat volgde men te Zwolle de Statuten
van het Heer-Plorenshuis te Deventer. Maar zijn opvolger
— Gerhardus Scadde stierf den 23»*» December 1409 —
Dirk van Herxen, bracht hierin verandering.
In cap. XX8) lezen wij hieromtrent: „Primum igitur
domum nostram ipse optime instituit verbo et exemplo
rigorose et cum magna diligentia, instruens et exercitans
fratres, secundum quod a predecessore suo acceperat, nisi
quod plura addidit secundum exigentiam temporis et
profectum domus in personis et bonis temporalibus. Nam
ammetudines domus nostre in debitam formam conscripsity
aliqua mutant a modo Daventriensi , secundum quod ei
magia congruum videbatur". HS. B 4) is hieromtrent nog
1) Zie p. 27.
2) Vergl. voor dit alles p. 22—32.
3) Zie p. 59.
4) Zie p. 59 noot 3. De tekst aldaar is door het raisplaatsen Tan een
komma achter Florentii onduidelijk geworden.
Digitized by
Google
CXL
duidelijker. Aldaar lezen wij: „Consuetudines quoque
domus in debitam redugit formara, in multis observans
consuetudines domus Domini Florentii in Daventria, a
domino Gerardo predecessore suo introductas. Verum-
tamen aliqua mutavit, prout tempori et loco congrue
videbatur".
De eigenlijke ontwerper van deze statuten is dus Floren-
tius Badewij ns; de tweede rector van het huis te Zwolle,
Dirk van Herzen , bracht er verandering in en gaf hun
een nieuwe redactie.
Bij gemis aan de statuten van het Heer-Florenshuis te
Deventer is het onmogelijk na te gaan, welke verande-
ringen de Zwolsche rector noodig heeft geacht. Enkele
hebben wij reeds leeren kennen, nl. de bepaling omtrent
de jaarlijksche uitgaven ]), de opname van de oorkonde
van 1415 betreffende het bonum commune *) en den
afstand der Broeders van particulier eigendom 8).
Andere veranderingen kunnen wij niet met dezelfde
zekerheid aanwijzen, hoewel het vrij zeker is, dat ook
het hoofdstuk De materiis meditandi') sterk onder den
invloed van Dirk van Herxen staat6).
Hoewel wij nu niet met zekerheid het jaar van het
ontstaan van de statuten van het Heer-Florenshuis kennen,
zoo staat nochtans op grond van de berichten, voor-
komende in de Narratio, vast, dat zij vóór 1396 in dit
huis van kracht waren. Immers in dit jaar werd Ger-
hard Scadde uit Calcar, zooals wij gezien hebben, door
Florentius zelven in de statuten ingewijd. Wanneer wij
nu ook niet met Grube 6) aannemen, dat „Florentius unter
Beirath des Gerhard" (de Groote nl.) deze statuten ont-
worpen heeft en deze dus vóór 1385 moeten ontstaan
zijn — want hiervoor missen wij ieder positief bewijs —
zoo schijnt het ons toch waarschijnlijk toe, dat deze
1) Yergl. p. CXXXIV.
2) Vergl. p. CXXXI.
3) Vergl. p. CXXX1I v.
4) Zie p. 241.
5) Vergl. o. a. p. 112 v.
6) Grube, K., Gerhard Groot, S. 66,
Digitized by
Google
ÖXLt
statuten zich ontwikkeld hebben uit den huisregel, welke
de eerste twaalf discipelen van G. de Groote in het huis
van Florentius Rade wij ns, de vicarie van Sint Paulus te
Deventer, volgden. Een grooter getal leden der vereeniging
en eene vastere organisatie er van eischte noodzakelijk
uitbreiding en klemmender vorm dan die oorspronkelijke
huisregel.
Dat G. de Groote bij het ontwerp van dien oorspronke-
lijken huisregel geraadpleegd is, ligt, de persoonlijkheid
van Florentius in aanmerking genomen, voor de hand.
Hier te onderzoeken, voor hoever van invloed van G. de
Groot sprake zijn kan en in hoeverre die in de ons
bekende statuten nog aan te toonen is, kan onze taak
niet zijn. Het zij genoeg er op te wijzen, dat haast iedere
zin, die er in voorkomt, in zijne geschriften is aan te
treffen: de Statuten spiegelen de stichters der Broeder-
schap geheel weer.
De vraag, in welk jaar de ons bekende redactie der
Zwolsche Consuetudines ontstaan is, baart eenige moei-
lijkheden; immers iets positiefs daaromtrent weten wij
niet. Alleen, dunkt mij, mogen wij als vaststaand aan-
neemen, dat zij niet vóór 2 Mei 1415 kan ontstaan zijn,
aangezien bepalingen, voorkomende in de akte van dien
datum, die wij als de meer uitgewerkte grondwet van het
huis moeten beschouwen !), er in zijn opgenomen. In
dezen datum zouden wij dan den terminus post quem
gevonden hebben. De terminus ante quem in den meest
uitgebreiden zin wordt natuurlijk bepaald door het over-
lijden van Dirk van Herxen, dat den 218**1 Maart 1452
plaats had*). Door gegevens, voorkomende in de Nar-
ratio, zijn wij echter in staat gesteld deze termini nader
bij elkaar te brengen. Vooreerst komen hier de dochter-
stichtingen uit het Praterhuis te Zwolle in aanmerking,
waarvan uitdrukkelijk gezegd wordt, dat zij „secundum
1) Men ▼ergl. met deie oorkonde die dd. 4394 Sept. 22 (p. 289),
welke wederom gebaseerd is op de oorkonden dd. 1384 Juli 13 en
1384 Juli 25.
2) Vergl. p. 115v.
Digitized by
Google
cxtu
modum" van het moederhuis werden geregeerd. Zóó van
het huis ten Orthen te 's Hertogenbosch en van dat van
het St Gregoriushuis aldaar 1).
Kortheidshalve bepaal ik mij bij het laatste, van welks
tweeden rector de Voecht schrijft, dat hij zijn huis be-
stierde ,juxta formam, quam apud nos vidit et didicit."
De rector, van wien dit getuigd wordt, was Johannes van
Calcar2), de opvolger van den eersten rector van het
St. Gregoriushuis te 's Hertogenbosch , Gerhardus Scadde
van Calcar, die den 248*11 Juli 1435 overleed 8). Dus
moet de „forma", volgens welke het Zwolsche huis werd
besteld — de Consuetudines — vóór 1435 bestaan hebben.
In den aangehaalden tekst ligt echter, dunkt mij, niet
opgesloten, dat Johannes van Calcar te 's Hertogenbosch
de Consuetudines Zwollenses heeft ingevoerd. Uit den
loop der gebeurtenissen wordt dit zelfs hoogst onwaar-
schijnlijk. Want de stichting te 's Hertogenbosch had
plaats omstreeks 1424 onder het rectoraat van Dirk
van LHerxen 4), bijkans 10 jaren nadat de meerge-
noemde oorkonde van 2 Mei 1415 rechtskracht had ge*
kregen en dus de Consuetudines Daventrienses, die tot
dit jaar te Zwolle van kracht waren, gedeeltelijk had
vervangen.
Nemen wij nu een oogenblik aan , dat Dirk van Herxen
tien jaren had laten verloopen, alvorens de nieuwe bepa-
lingen in de Consuetudines op te nemen, dan werd hij
genoodzaakt dit te doen in het jaar 1424, toen de magis-
traat van 's Hertogenbosch hem verzocht om een huis in
hunne stad te stichten. Zonder statuten of regel echter,
volgens welke het huis zou bestuurd worden, kon de
stichting natuurlijk niet plaats hebben. Bovendien mogen
wij als zeker veronderstellen, dat de magistraat van
's Hertogenbosch in zake kloosterstichting binnen de stads-
gerechtigheid geen uitzondering op den algemeenen regel
1) Verg), p. 78 eti 80.
2) Zie p. 98 § 3.
3) Verg. p. 80.
4) Vergl. p. 78.
Digitized by
Google
CxLiii
heeft gemaakt. Hoe voorzichtig de stedelijke regeeringen
te werk gingen, alvorens zij schoorvoetend en dikwijls
gedwongen de toestemming tot eene nieuwe stichting
gaven, is te zeer bekend dan dat ik er langer bij
behoef stil te staan. Twijfelaars echter verwijs ik naar
de eerste oorkonde van Bijlage III van deze uitgave.
Zonder eenigen twijfel hadden de vroede vaderen van
's Hertogenbosch zich dan ook eerst ter dege op de
hoogte laten brengen betreffende het doel en de inrich-
ting van de Broeders, alvorens zij Dirk van Herxen om
eene stichting in hunne stad verzochten. En dit te
meer, omdat uit alle omstandigheden en gegevens, die
wij thans kennen, blijkt, dat het niet de ijver voor het
huis Gods — de moderne devotie — was, die den magis-
traat van den Bosch verteerde, maar dat die stichting
hoofdzakelijk moest strekken ten profijte en tot meerderen
luister van de stad en haar school. Zou nu die uitnoodi-
ging hebben plaats gehad alleen op grond van een mon-
deling relaas van enkele magistraatspersonen, die mis-
schien te Zwolle gestudeerd hadden, zonder inzage en
grondige kennis van de statuten van het nieuwe huis en
den levensregel der nieuwelingen? Het is mogelijk, maar niet
waarschijnlijk, omdat de raadsresoluties van andere steden
ons anders leeren. Maar ook afgezien hiervan, ligt het
voor de hand, dat Dirk van Herxen en zijne mede-
bestuurders, die wars waren van iedere nieuwigheid,
geen andere statuten zullen hebben toegestaan dan die,
waarvan zij bij ondervinding niet alleen wisten, dat zij
goed waren, maar die Dirk bovendien gedeeltelijk zelf
ontworpen had en welker toevoegingen hij in de oorkonde
van 2 Mei 1415 door alle broeders had laten bekrachtigen.
Was er nu ooit meer aanleiding, de statuten in de „debita
forma" te gieten, dan op het oogenblik, dat hij er in
toegestemd had om aan de uitnoodiging van den Magi-
straat van den Bosch te voldoen?
Uit andere bronnen aan te toonen, dat de broeders te
's Hertogenbosch van af het begin der stichting werden
bestuurd „juxta formam domus Zwollensis", zou mij hier
te ver voeren. Ik hoop spoedig gelegenheid te hebben dit
elders te doen ; hier bepaal ik mij er toe , er op te wijzen,
Digitized by
Google
ÖXLIV
dat reeds uit hetgeen bij Delprat ') omtrent deze stichting
te vinden is, voldoende blijkt, dat de inrichting en het
doel van dit huis geheel overeenkomen met die van
het Zwolsche.
Een andere gewichtige factor in mijne bewijsvoering is
de benoeming van Gerhard Scadde tot eersten rector van
het Fraterhuis in den Bosch.
Deze, een broeder van den eersten rector van het Fra-
terhuis te Zwolle, was reeds een man op leeftijd, toen
hij door Dirk van Herxen naar den Bosch gezonden werd.
Bovendien was de magister artium Pragensis *) iemand
van rijpe ervaring, die als senior8) van het Zwolsche
huis jaren lang met Dirk van Herxen het bestuur van
het huis in handen gehad had. Zonder zijne goedkeuring *)
kon Dirk bepalingen van zulk een gewicht als die, welke
in de akte van 2 Mei 1415 voorkomen, niet maken. Ook
de stichting te 's Hertogenbosch kon zonder zijne goed-
keuring niet geschieden. Daar het nu in den aard der
zaak ligt, dat eene stichting als de onderhavige niet tot
stand komt zonder voorafgaande onderhandelingen, en
wij uit andere bronnen voldoende weten, dat de oversten
van het Zwolsche huis in dusdanige gevallen gewoon
waren de zaak wel te overleggen en grondig te onder-
1) De Broederschap, blz. 12G.
2) Keusseu, H., Die Matrikel der Universilat Köln, I. p. 32, No. 449,
veronderstelt, dat de magister artium Pragensis, Gerhardus Scadde,
die in het jaar 13^9 in de Artisten-fakulteit te Keulen werd inge-
schreven, dezelfde is als Gerhard Scadde „van Kal kar", rector van het
Fraterhuis te Zwolle. Op grond van de berichten, voorkomende ia
de Narratio p. 78v., neem ik echter aan, dat de geimmatncoleerde niet
de latere reetor van het Fraterhuis te Zwolle, die in 1409 overleed,
noch diens broeder, de latere rector van het Fraterhuis te 's Hertogen-
bosch, is geweest Deze laatste toch kwam in het jaar 1400 a studio
Pragensi naar Zwolle, om zijn broeder te bezoeken, en werd door dezen
dan overgehaald om Broeder van het gemeene Leven te worden. Ik
vermoed, dat de bij Kenssen genoemde magister artium Pragensis een
oudere bloedverwant van de gebroeders Scadde was.
3) Zie p. 78.
4) Vergt, hierover hetgeen de Gonsuetudines en de oorkonden be-
treffende den Rector en de provisores behelzen.
Digitized by
Google
cxlV
zoeken *) , zullen de provisores van het Fraterhuis er wel
over gewaakt hebben, dat de conditio sine qua non, nl.
de huisregel van het nieuwe gesticht, vooraf „in debita
forma'' den nieuwen rector bij zijn vertrek ter hand ge-
steld werd. De nieuwe functionaris echter moet, zooals
wij gezien hebben, bij de verandering van de Zwolsche
wet ex officio geraadpleegd zijn en hij zal met het oog
op den goeden gang van zaken en eventueele moeilijk-
heden, die vooral bij gelegenheid van de jaarlijksche
visitatie van zijn huis door den rector van zijn moeder-
huis gemakkelijk konden ontstaan, er bizonder op gelet
hebben, dat in de wet, die hij meê op weg kreeg, alle
punten, die sedert zijne opname in het huis in het jaar
1400 gewijzigd of nieuw opgenomen waren, behoorlijk
omschreven waren.
Dit alles in aanmerking genomen, komt het mij meer
dan waarschijnlijk voor, dat de nieuwe redactie van de
statuten van het Domus Glericorum te Zwolle vóór 1424
ontstaan is.
Bleven de statuten te Zwolle nu steeds van kracht of
brachten latere rectoren weer veranderingen aan?
Ik neem aan, dat de statuten, zooals ze door Jacobus
Philippi zijn afgedrukt, in diens bezit waren vóór ziju
terugkeer naar Bazel omstreeks 1482 en dat hij dit afschrift
heeft gekregen van zijn broeder Lodewijk met goedkeuring
van den rector Hendrik van Herxen. Is deze veronder-
stelling juist, dan mogen wij met vrij groote zekerheid
aannemen, dat door Albert van Calcar en door Hendrik
van Herxen niet alleen niets aan de Consuetudines ver-
anderd is, maar ook dat deze, met uitzondering van de
inleiding, in haar oorspronkelijken vorm, haar door Dirk
van Herxen gegeven, voor ons liggen. Heeft Jacobus
Philippi echter eerst eenigen tijd voor het ter perse
leggen van zijn Beformatorium een afschrift van den
toenmaligen rector Johannes Kockman ontvangen, dan
wordt die waarschijnlijkheid reeds minder. Want afge-
1) Vergl. hieroTer vooral de Kroniek van het Fraterhuis te Gouda,
ed. Hensen, in: deel XX der Bydr. en Meded. t. h. Historisch Genoot-
schap te Utrecht
Derde Serie. Wbrkkn N°. 13. x
Digitized by
Google
oxlVi
zien van andere bronnen *) weten wij uit de Narratio, dat
onder diens rectoraat de §, betreffende de beperking van
de jaarlijksche uitgaven, die volgens Dirk van Herxen
100 Fransche schilden niet mochten overstijgen, buiten
werking werd gesteld. Immers op p. 61 van de Narratio
zegt de Voecht betreffende deze bepaling: „quod modo
tarnen propter terre sterilitatem et majorem hospitalitatem
et pauperum dietributionem jam aliter fieri admifidmus".
Uit deze weinige woorden volgt nu onomstootelijk, dat
deze verandering mede het noodzakelijke gevolg is geweest
van het niet opvolgen van een andere § der statuten, nl.
die betreffende de gastvrijheid *). Waar echter vaststaat, dat
met deze §§ de hand gelicht werd, bestaat ook de waar-
schijnlijkheid, dat die niet de eenige waren, welke omstreeks
1600 niet of maar gedeeltelijk meer van kracht waren.
Op gezag van Acquoy heb ik vroeger aangenomen, dat
„elk Fraterhuis zijne eigene bepalingen en gewoonten
(had)" •). Eene nauwkeurigere bestudeering van de Nar-
1) Uit de „Protokolle" Tan de Colloquia van de Broeders te Hildesheim
(uitgeg. door Doebner, R., Annalen and Akten, p. 281) blykt ten
duidelijkste, dat omstreeks 1500 de \jver voor de handhaving Tan de
oorspronkelijke tocht in de Broederschap in het algemeen teer verslapt
was. Over het colloquium te Zwolle, gehouden in het jaar 1500, vinden
wij aldaar het volgende teekenende bericht: „Anno domini millosimo
quingentesimo fuit rector domos Hildensemensis in colloquia Zwol*
lensi et Monasteriensi cum rectore domus Magdeburgensis. Item in
colloquio Zwollensi isto anno erant presentes pene omnes rectores
congregacionum de colloquio Monasteriensi et nichil specialiter ibi fuit
determinatum, set facta fuit generalis querimonia a multis de negli-
gencia visitatorum". — Deze weinige woorden leveren ons het onweer-
legbare bewijs Tan het bederf, dat in de Fraterhuizen binnengeslopen
was. De visitatoren hielden de hand niet meer aan de naleving van
den regel, zij zagen misbruiken door de vingers en hierdoor stond natuur-
lijk de deur open voor het binnendringen van grootere misstanden. —
Mag men Grube geloof schenken , dan klaagde reeds Thomas a Kempis
(f 1471) over het verslappen van den oorspronkelijken ijver van hen,
die „sub regula magistri (Florentii)" leefden. Op hen zou dan het: „O
teporis et negligentiae status nostri, quod tam cito declinamus a pris-
tino fervore", van cap. 18 der Imitatio slaan. — Yergl. Grube, Ger-
)iard Groot, S. 98.
2) Yergl. hierover: Acquoy, De Kroniek, bis. 16 en 17.
3} Acquoy, 1. c, blz. 17 noot 3.
Digitized by
Google
cxtvit
ratio leerde mij echer, dat dit inderdaad niet het geval
geweest is. Vele huizen, vooral die, welke uit Zwolle
hun oorsprong hadden, volgden de statuten van hun
moederhuis. Dit, dunkt mij, lag reeds in den aard der
zaak; immers de Zwolsehe Broeders hadden ook de statu-
ten van het Heer-Florenshuis l) overgenomen en die ruim
twintig jaar lang nageleefd. Maar afgezien hiervan kun-
nen wij aan de hand van de Narratio positieve bewijzen
voor de juistheid van het boven beweerde leveren.
Van den fraterheer Johannes van Wesel *) verhaalt ons
de Voecht, dat hij, toen hij van uit Zwolle naar 'sHer-
tegenbosch gestuurd werd om als opvolger van Johannes
van den Zande s) het bestuur over het zusterhuis ten
Orthen 4) over te nemen, groote nieuwe gebouwen liet
optrekken om er tevens een Fraterhuis aan te verbinden.
„Collegit eciam apud se multos clericos, quos oportuno
tempore fecit ordinari in sacerdotes, ita ut non minor
esset personarum, sacerdotum, clericorum et laycorum, in
domo sua quam in ceteris congregationibus clericorum,
quo$ eciam secundum modttm domus nostre optime instituit
in virtutibus et exerciciis ceterarum domorum congre-
gationum."
Dit „secundum modum" kan m. i. niets anders betee-
kenen, dan dat hij zijn huis bestuurde volgens de statu-
ten van zijn moederhuis, het Fraterhuis te Zwolle 6).
Reeds vroeger had de Voecht van Johannes van Calcar,
den tweeden rector van het Sint Gregoriushuis te 'sHer-
togenbosch, dat van het begin af als Fraterhuis gesticht
was, verhaald, dat hij „fratres suos bene instruxit et
exercitavit juxta formam, quam apud nos vidit et didicit".
Wanneer wij onder de „forma", die hij te Zwolle ge-
zien had en had leeren kennen , de statuten en gebruiken,
dus de Consuetudines, mogen verstaan — waaraan m. i.
niet te twijfelen valt — , dan blijkt hieruit overtuigend,
4; Vergl. p. CXXXIX v.
2) Zie p. 145.
3) Vergl. over hem p. 80 ▼. Gap. XXX.
4) Vergl. p. 80 noot 3, p. 13» en p. 145.
5) P. 98 S 3.
Digitized by
Google
cjcLvm
dat het Fraterhuis te 's Hertogenbosch geen eigen statuten
had , maar die van Zwolle volgde ').
De Consuetudines waren in den loop der tijden niet ge-
heel aan het oog der geleerden ontsnapt. Immers reeds in
1860 herdrukte Dr. A. Ruland *), uit het Reformatorium ,
in het Serapeum s) de §§ betreffende het afschrijven van
boeken, en vergeleek deze met de bij Miraeus uit de
statuten van het Munstersche colloquium afgedrukte §§.
Ruland herkende echter blijkbaar deze statuten niet als
die van een huis van de Broeders van het gemeene
Leven — als ik ten minste den naam Regular-Cleriker
goed versta — en nog veel minder wist hij te bepalen ,
uit welk huis ze afkomstig waren.
Wattenbach 4) nam de mededeelingen van Ruland over
in zijn Schriftwesen im MütdaUer. Hij zag echter in,
dat het uittreksels uit Statuten van een huis van de
Broeders van het gemeene Leven waren en citeert ze ook
als zoodanig. Opmerkelijk is nu, dat vrij wel het meeste
van wat Wattenbach over het schriftwezen der Neder-
landsche Broeders vermeldt — en dit is niet weinig —
uit het Reformatorium geput is en de geleerde wereld dus
reeds sedert lang met de § De liberario, van de Consuetu-
dines Domus Sti. Gregorii te Zwolle kennis heeft gemaakt.
Verder blijkt deze overname der Consuetudines Zwol-
1) Tot mijn spijt heb ik geen gebruik meer kannen maken van de
inmiddels in druk verschenen Statuten Tan het Domus Clericorum te
's Hertogenbosch en die van het Domos Sancti And ree te ten Orthen.
Eene vluchtige vergelijking van deze statuten met die van het Zwolsche
huis bewyzst de juistheid van het door mg betoogde. Deze statuten
zijn uitgegeven door G. van der Eisen en W. Hoevenaar! in: Analecta
Gysberti Goeverincx (Uitgave v. h. Prov. Gen. van £. en W. in N.-
Brabant), z. pi. en j. (1905), blz. 90—114.
2) Dr. Ant. Ruland, Die Vorschriften der Regular-cleriker fiber das
Anfertigen oder Abschreiben von Handschriften.
3) Serapeum, Zeitschrift fur Bibliothekwissenschaft, Handschriften-
kunde und altere Litteratur. Herausgg. v. Dr. Robert Naumann,
21e Jhrg., Leipzig 1860, S. 183—193.
4) Wattenbach, W., Das Schriftwesen im Mittelalter, 3te Aufl.,
Leipzig 1896, passim, vooral echter S. 453 en S. 310, alwaar een
gedeelte van de § De liberario is afgedrukt — Vergl. p. 254 noot 1.
Digitized by
Google
CXL1X
lenses door andere Nederlandsche Fraterhuizen ten duide-
lijkste uit HS. L. 41 der Koninklijke Bibliotheek te
'sGravenhage, dat de statuten van een Nederlandsen
fraterhuis behelst. Uit de mededeelingen , die wij bij
Meinsma *) hieromtrent vinden, springt onmiddellijk de
letterlijke overeenkomst van het hoofdstuk: „De cura
scribendorum librorum", met de § „De liberario" a) der
Consuetudines in het oog. Ook uit de bepaling, dat „nu
in den vervolge hoogstens honderd nobelen per jaar van
de inkomsten uit renten verkregen, mochten besteed wor-
den voor de bewoners van het huis, (en dat) wat er op den
duur meer zou zijn voor '/s voor de bibliotheek (moet)
aangewend worden, terwijl men de rest moest uitdeelen
onder de armen"8), treedt te zeer de groote overeen-
komst met de bepaling van Dirk van Herxen, die wij
vroeger hebben leeren kennen4), op den voorgrond, dan
dat men aan de afhankelijkheid van die statuten van die
van het Zwolsche Fraterhuis redelijkerwijze zou kunnen
twijfelen. En toch staat het vast, dat het de Consuetudines
van het Domus Sü Gregorii niet kunnen zijn, omdat in
het begin er van vermeld staat, dat het huis door een
zekere devote vrouw gesticht is.
VL Het Cartulariwn van het Domus Clericorwm te Zwolle —
thans eigendom van de Vereen i ging tot Beoefening van
Overijsselsch Regt en Geschiedenis te Zwolle — is ons
niet in zijn oorspronkelijken staat bewaard gebleven. Zóó
als wij het thans kennen, is het bijeengebracht door den
verdienstelijken Zwolschen oudheidkundige Mr. F. P. A.
Heerkens *). In den reeds meergenoemden „Catalogus van
zijne Handschriften" omschrijft hij dit HS. onder de
rubriek: In Quarto, N°44, als volgt: „Registers en brieven
van het Klerken- en Fraterhuis, uit een hoop verspreide
1) Middeleen wsche Bibliotheken blz. 127.
2) Vergt p. 252.
3) Meinsma, 1. c. blz. 129.
4) VergL p. CXXXIV ▼.
5) VergL p. CLXXVI noot 4,
Digitized by
Google
CL
en meest verscheurde papieren in de Spiegelsteegskerk na
derzelver opheffing bijeen gezocht en te zamen ge voegt.
Pap. band."
De opheffing der R. K. statie in de Spiegelsteeg te
Zwolle had plaats in het jaar 1809. Het belangrijke
archief — hoogst waarschijnlijk voor een groot gedeelte
bijeengebracht door den aartspriester Arnoldus Wayer !) —
werd met dat van de statie Onder den Bogen vereenigd
en berust thans onder het beheer van de kerkvoogden
van de parochie van Sint Michiel *) aldaar.
Het bericht van Mr. Heerkens werpt een treurig licht
op de wijze, waarop de verhuizing van dit archief ge-
schiedde, en op de weinige belangstelling, die de opvolger,
van Arnoldus Wayer voor documenten, zijne parochie
betreffende, aan den dag legde. Des te meer treedt echter
de edele figuur van Heerkens op den voorgrond met zijne
liefde voor zijne kerk en de buitengewone piëteit, waar-
mede hij voor hare geschiedenis bezield was. Zonder
zijne tusschenkomst zouden niet alleen deze hoogstbe-
langrijke stukken voor de geschiedenis van de Broeders
te Zwolle, maar ook die betreflende de stichting der
Broederschap als zoodanig, zeer waarschijnlijk voor altijd
verloren zijn. Daarom hulde aan zijn nagedachtenis.
De vraag of wij nu inderdaad in het „Cartularium" het
door Heerkens beschreven boekdeel bezitten, is geensdeels
ongewettigd. Want hij noemt het immers niet „Cartula-
rium" — dien naam ontving het van B. P. Velthuysen,
toen kapelaan te Kampen — maar hij beschrijft het als
eene samenvoeging van Registers en brieven, die geen
geheel uitmaakten en die gedeeltelijk zeer geschon-
den zijn.
Niettegenstaande dit bezwaar, meen ik er zeker van
te zijn, dat Heerkens geen ander HS. bedoeld heeft dan
ons Cartularium. Want al is de beschrijving ook wat
globaal, ons HS. beantwoordt er geheel en al aan én wat
formaat én wat de samenvoeging en vooral wat den ge-
1) Vergl. p. CLXXII noot 1.
2) Vergl. p. CLXXIJ.
Digitized by
Google
CU
schonden toestand er van betreft. Bovendien, en dit is
voor mij een van de sterkste bewijzen, is in den Catalogus
van de bibliotheek van Mr. Heerkens geen ander HS.,
dat op het Fraterhuis te Zwolle betrekking heeft, te vin-
den. Het is nu geheel en al ondenkbaar, dat de nauw-
keurige bezitter, die met zichtbare voldoening zijn groote
verzameling handschriften beschreef — zijn catalogus telt
niet minder dan 137 N<* , — een HS. van de waarde van
het onze niet geboekt zou hebben. Want Heerkens was
op het gebied van de geschiedenis zijner vaderstad te
goed thuis, dan dat hy de hooge waarde van dit HS.
niet naar behooren zou geschat hebben.
Ook vindt men al ras, zelfs bij een oppervlakkig door-
bladeren van den codex, dat naast en tusschen brok-
stukken, die zonder eenigen twijfel deel hebben uitge-
maakt van het oorspronkelijke Cartularium van het huis,
stukken zijn ingebonden, die oorspronkelijk er niet in
thuis behooren. Zoo b. v. de geheele tweede katern , die
op de afschriften van twee koopakten na — welke, ik
leg er den nadruk op, niet op het Fraterhuis betrek-
king hebben, maar op de scholieren, en bovendien van veel
jongeren datum zijn, — kopieën bevat 6f van privilegiën ,
die den Broeders door verschillende bisschoppen van
Utrecht verleend waren, 6f van rechtelijke adviezen ten
gunste van de Broeders verstrekt De omstandigheid,
dat deze katern op één blad papier na, dat kennelijk
oorspronkelijk geen deel er van uitmaakte, hoewel het
ook afschriften van bisschoppelijke gunstbrieven behelst
en om die reden blijkbaar door Heerkens bij die katern
gevoegd is, op perkament geschreven is, bewijst, dat de
Broeders meer waarde aan deze afschriften gehecht heb-
ben dan aan die van hunne koopakten. Ik aarzel dan
ook niet aan te nemen, dat deze katern oorspronkelijk
afkomstig is uit het Privilegie-boek van het Fraterhuis.
En dan wat betreft den geschonden toestand van de
meeste bladen, die kon met het eene woord Jammer-
lijk" het best gekenschetst worden. Niet alleen is vooral
het laatste gedeelte er van op barbaarsche wijze ver-
scheurd, zoodat van vele bladen maar fragmenten over
lijn, maar ook heeft het papier vooral aan den beneden*
Digitized by
Google
CLII
rand in die mate door vervuren geleden, dat op vele
plaatsen door het afbrokkelen van stukjes papier de tekst
verloren is geraakt. In één woord, de codex vergt eene
grondige herstelling door een vakman. Door deze woor-
den wil ik nu niet in het minst de verdiensten van Mr.
Heerkens, die hij door de piëteitvolle zorg ook voor het
behoud van onzen codex heeft, verkleinen. Men vergete
niet, dat sedert hij het HS. van een zekeren ondergang
redde, bijkans eene eeuw is verstreken. De gesignaleerde
factoren van bederf waren hoogstwaarschijnlijk er in voor-
handen, en die verrichtten langzaam maar zeker hun
werk, vooral, wanneer zij nieuw voedsel door vocht
verkregen.
Alvorens tot de beschrijving van het handschrft over te
gaan, vestig ik er de aandacht op, dat, niettegenstaande
de daarin voorkomende vreemde elementen, toch verre-
weg het grootste gedeelte uit brokstukken van het oor-
spronkelijke Cartularium van het Fraterhuis bestaat, en
dat het handschrift dus dien naam, hem door zijn tweeden
redder gegeven, met recht draagt. Ik citeer dan ook
steeds: Cartularium, of afgekort: Cartul.
Het HS. is inderdaad in 4 'o. De juiste maat er van
is echter niet gemakkelijk aan te geven, omdat de ver-
schillende katerns, waaruit het samengevoegd is, in for-
maat, althans in hoogte, verschillen. Ik geef daarom hier
alleen de maat aan van de eerste katern, die 294 X 212 mM,
en die van de laatste, welke 258 X 212 meet. Het geheel,
dat zonder schutbladen 61 folios telt, is genaaid op twee
streepjes perkament en gebonden in een papieren band
met platten rug uit het begin der 19** eeuw, gelijk ook
blijkt uit het rood gesprenkelde papier, zoogenaamd kie-
vietspapier, waarmede het bordpapier en oorspronkelijk
ook de rug beplakt was. Deze laatste vertoont thans, nu
het plaksel door het vele gebruik van het werk afge-
vallen is, een stuk perkament, dat voor het grootste
gedeelte onbeschreven is. Dit is nu zoo om den rug ge-
slagen , dat het hem op de meest afdoende wijze beschermt
en ook aan het bordpapier, waartegen het aan den bin-
nenkant geplakt is, meerderen steun geeft.
Slaat men het boek open , dan ziet paen op den eerste»
Digitized by
Google
cLin
blik, dat het vel Hollandsch papier, waarvan de eene
helft tegen den binnenkant van den band geplakt is,
de andere als schutblad dienst doet, uit het begin der
vorige eeuw is. Op dezen binnenkant |van den band is
een langwerpig strookje perkament (21 x 110 mM.) ge-
plakt, dat door zijne geelachtige kleur bij het witte
Hollandsche papier nog al afsteekt en daardoor onmid-
dellijk in het oog valt Hierop staat met eene hand
uit het laatst der 14** of het begin der ]54e eeuw ge-
schreven : hte liber pertinet ad librariam domus clericorum
Zwolknm.
Zonder titelblad of eenig opschrift op de eerste blad-
zijde, dat den aard van het werk aangeeft, volgt onmid-
dellijk na het moderne schutblad een katern van 6 bladen,
waarvan er vier op zwaar papier met het watermerk de een-
hoorn tusschen twee vel perkament gebonden zijn; wel
een bewijs, dat de Broeders waarde hechtten aan den
inhoud van het geschrift, anders zouden zij de oude
manier, om, ten einde het papier beter te beschermen
dit tusschen perkament te binden, niet gevolgd hebben.
Het schrift, dat op deze katern voorkomt, vertoont het
karakter van het overgangstijdperk van de 14d* tot de
154* eeuw en is geheel door dezelfde hand geschreven.
De karakteristieke kleine a der 14da eeuw, die gemeenlijk
met het tweede oogje ver boven de gewone letters i, o,
of m en n uitsteekt, vindt men in dit schrift niet meer.
Het is die der 15de eeuw. Maar de w en de v ver-
toonen nog geheel de vormen van die der 14** eeuw.
Over het algemeen is het schrift echter veel kalmer en
soberder dan dat der 14de eeuw. Vooral steken de rus-
tige, deftig stijve neerhalen bij de krullige en vluchtige
van het zuiver 14de eeuwsche schrift weldadig af.
Deze katern is van 1 — 12 met Bomeinsche cijfers ge-
folieerd. Ook is ze, dank zij het stevige papier en de
beschutting van de perkamenten bladen, in uitstekenden
toestand; alleen is ze aan den bovenkant door water
bevlekt en is aan den benedenkant de rug van het papier
doorgesleten.
De beginletter van de eerste bladzijde, een kapitale I,
is rood gekleurd, maar zonder eenige andere versiering,
Digitized by
Google
CLIV
als b. v. filigranes enz. Eene dergelijke kapitale I in rood
bevindt zich nog op fol. III' en fol. XUr. Alle andere
beginletters van de overige akten zijn niet gekleurd, maar
onderscheiden zich van de gewone hoofdletters, dié in
den tekst voorkomen, door meerdere grootte en meestal
door eene kleine versiering, die er in- of aangebracht is.
De afschriften , welke deze katern vullen , beginnen
met een transsumpt dd. 1406 Sept. 14 (No. 86) l), waarin
opgenomen zijn de akten dd. 1394 Sept; 22 (No. 12), 1402
Mei 19 (No. 23) en 1394 Sept. 19 (No. 11). Op fol. II*
1396 Aug. 9 (No. 14). Op fol. EO* een transsumpt dd, 1403
Dec. 14 (No. 4) *), waarin opgenomen zijn de akten dd.
1403 Sept 25 (No. 1), 1403 Nov. 9 (No. 2) en 1403 Nov.
10 (No. 3). — Op fol. IV* de oorkonde van 1400 Juni 6
(No. 19) •) en op fol. V* die dd. 1403 (No. 5)*).
Fol. V' was blanco gelaten. Eene hand uit het
begin der 16de eeuw schreef daarop onder het hoofd:
„Prima fundatio domus" de oorkonde dd. 1348 Juli 13
af9). Het hierop volgende blad van veel dunner papier,
met afschriften dóór dezelfde 16** eeuwsche hand als op
bladzijde 40v vv. geschreven, behelst de oorkonden dd«
1384 Juli 25, 1385 Maart 14 en 1419 Maart 10 •).
Eene aanmerking, onder de oorkonde dd. 1385 Maart 14 7)
voorkomende, waardoor de schrijver naar fol. 9 van deze
katern verwijst, bevestigt het vermoeden, dat dit blad
niet door Heerkens in deze katern is ingelascht, maar
vermoedelijk reeds door den Procurator van het huis, aan
wiens goede zorgen het cartularium was toevertrouwd.
Op de volgende folio's bevinden zich de kopieën van
de oorkonden dd. 1382 Febr. 2 (No. 1), 1404 Juli 11
(No. 26), 1385 Sept 11 (No. 7), 1390 Maart 12 (No. 9),
1) De tusschen ( ) staande cijfer» geven het No. aan van de oorkonde
in Bglage III dezer uitgave.
S) Zie Bijlage VI.
3) Zie Bglage III.
4) Zie Bijlage VI.
5) Bglage III Nos. 2 en 3.
6) Bijlage lil Nos 4, 6 en 43.
7) Zie p. 985 de noot onder No. 6,
Digitized by
Google
CLV
1404 Dec. 20 (No. 30), 1404 Dec. 22 (No. 13), 1395 Jan.
23 (No. 10), 1406 Februari 16 (No. 27), 1403 April 28
No. 26), 1393 Deo. 13 (No. 15), 1398 Juni 28 (No. 16),
1400 Febr. 16 (No. 17), 1400 Juni 3 (No. 18), 1400 Juli 14
(No. 20), 406 Mei (No. 32) en 1406 Sept. 13 (No. 35) >)•
Tusschen fol. 9T — 10* is nog een lj4 vel papier ingehecht
van dezelfde zware kwaliteit als het overige dier katern,
op eenen kant beschreven met een afschrift van de oor-
konde dd. 1409 Juli 31 •). Het schrift, hoewel veel
kleiner dan dat van de overige afschriften, is kennelijk
van dezelfde hand uit de overgangsperiode.
Ik heb den inhoud van deze katern nauwkeuriger aan-
gegeven dan ik met de overige zal doen, om aan te
toonen, dat er hoegenaamd geen systeem in de rang-
schikking der afschriften is. Ten minste heb ik eene
systematische rangschikking der oorkonden niet kunnen
ontdekken. Wel blijkt overtuigend uit den oorspronke-*
lijken toestand van deze katern, dat de schrijver of ver-
vaardiger er van geen andere oorkonden heeft opgenomen
dan die, welke betrekking hebben op de stichting van
het jaar 1396: het Domus Glericorum. Het uitsluiten van
oudere oorkonden, nl. die betreffende de stichting van
1384, het latere Heer-Hendrik-van-der-Goldeshuis, kan
niet anders verklaard worden dan door de omstandig-
heid, dat deze stichting geheel afzonderlijk werd beheerd
tot aan de verbouwing van dit huis met enkele andere
tot het Domus Clericorum. Tot deze conclusie meen ik
gerechtigd te zijn door het feit, dat eerst na het jaar 1500
de oorkonden betreffende dit huis door den procurator
van het Domus Clericorum in het Gartularium er van zijn
opgenomen. De origineel e stukken berustten blijkbaar tot
aan deze verbouwing, die omstreeks het jaar 1500 plaats
had, onder het beheer van den procurator van het Heer-
Hendrik-van-der-Goldeshuis en niet onder dat van den
procurator van het Domus Clericorum.
1) Vergl. de oorkonden in Bglage III onder de aangegeven Nos,
3) BgUge III No. 37 (p. 314).
, Digitized by
Google
CL VI
De tweede katern valt, zooals ik reeds gezegd heb1)»
geheel buiten het kader van dit kopieboek. Het zorgvul-
dig op beide kanten bewerkte perkament, het mooie
duidelijke schrift, dat, hoewel geen zuiver fractuurschrift,
toch aantoont, dat men veel grootere zorgvuldigheid en
veel meer tijd er aan besteed heeft dan aan dat van de
rest van deze verzameling stukken , dit alles bewijst, meen
ik, dat wij met stukken van hoogere waarde te doen
hebben dan die in het overige van het werk. De twee
eerste bladzijden van deze katern behelzen afschriften van
No. 7, 9 en 10 van Bijlage XVII.
Dan volgen het juridisch advies ten gunste van de
Broederschap (No. 3 van Bijlage XVII, afgedrukt op
p. 601), en twee bladen papier, die door water en ouderdom
zeer geleden hebben, met afschriften van oorkonden van
David van Bourgondie, de bul van paus Innocentdus VIII
(No. 5 en No. 6 van Bijlage XVII).
Op het daarop volgende blad perkament bevinden zich
de afschriften van de oorkonden (Nos. 14, 16, 13 en 15
van Bijlage V) behelzende gunsten, den Broeders van
Zwolle verleend door het kapittel van Deventer, met de
bekrachtigingsoorkonden van den bisschop van Utrecht.
Het uiterlijk van deze afschriften weerspiegelt blijkbaar
de vreugde van de Broeders over de verkregen gunsten.
De beginletter van de brieven van het kapittel zijn in
roode menie, en alle hoofdletters, ook die in de brieven
van den bisschop voorkomende, zijn gerubriceerd.
De beide volgende katerns 3 en 4 zijn blijkbaar uit het
oorspronkelijke Cartularium van het Domus Clericorum
afkomstig. Zij bestaan geheel uit papier en beslaan te
zamen 9 bladen. Katern 3 bestaat uit vijf, katern 4
daarentegen uit vier bladen. Het papier, dat veel dun-
ner is dan dat van de eerste katern van dit werk, ver-
toont als watermerk eene p met een kruis er op. Het
heeft veel overeenkomst met het watermerk, voorkomende
op plaat XII bij de Stoppelaar. Het papier is boven-
dien tamelijk sterk geribd. Daar het echter zeer door
1) Zie p. CLl.
Digitized by
Google
CL Vil
vervaren heeft geleden, valt niet uit te maken, of het
goed of wel slecht gelijmd was.
Deze twee katerns vertoonen zeer duidelijk de oorspron-
kelijke folieering in Arabische cijfers, van af 18 doorloo-
pende tot en met 28. Blijkbaar sloot katern 3 oorspron-
kelijk onmiddellijk aan bij katern 1, welker laatste folio
met XII, echter in Bomeinsche cijfers genummerd is.
Voor het grootste gedeelte zijn deze folio's beschreven
door de hand van Hendrik van Herxen, die van het
jaar 1435 tot 1482 procurator van het Domus Clericorum
was. Bij het afschrijven van de oorkonden volgde hij niet
het voorbeeld van zijn voorganger, die de eerste katern
afschreef, waarin wij tenminste geen systeem kunnen ont-
dekken ; maar hij heeft in navolging van andere cartularia
de afschriften van de oorkonden systematisch gerangschikt
onder het hoofd, waarop zij betrekking hadden.
Zoo had Hendrik van Herxen blijkbaar fol. 13 — fol. 20
incluis bestemd, om er de reeds voorhanden en eventueel
later te verkrijgen oorkonden, betreffende het goed Noert-
bergen , het erfdeel van zijn oom Dirk van Herxen en den
grondslag van .de latere bezittingen van het Fraterhuis,
op af te schrijven. Dit blijkt duidelijk uit de chronolo-
gische rangschikking van die oorkonden en het onbe-
schreven laten van fol. 18 — 20. Maar de hem opvolgende
procuratoren hebben zich aan zijne indeeling niet gehouden,
maar de oorkonden dtór afgeschreven, w&&r zij plaats
vonden. Ook hebben die meestal vrij slordig geschreven
in vergelijking met hun voorganger, die niet alleen in
keurig rondschrift de aan zijne hoede toevertrouwde oor-
konden heeft geregistreerd, maar bovendien iedere oorkonde
met eene eenvoudige maar keurig afgewerkte hoofdletter
in rood heeft opgeluisterd. De opschriften, van de oor-
konden zijn echter met zwarte inkt geschreven; alleen
vestigt hij de aandacht op eene nieuwe oorkonde of eene
nieuwe afdeeling door het bekende teeken ff voor Caput
in rood er voor te teekenen. Dit geldt ook voor de fol.
20—28, waarvan eveneens verreweg het grootste gedeelte
geschreven is door Hendrik van Herxen. Achtereenvolgens
heeft hij de inkomsten geboekt, die de Broeders trokken
uit de landerijen, gelegen in het gebied van Mastenbroek,
Digitized by
Google
CLvnt
Kampen, Hasselt en Dsselmuiden. Hierop volgen de
oorkonden, betrekking hebbende op goederen, gelegen te
Hellendoorn en op Sply tlofeleen , dat door het voort-
durende betwisten door de bloedverwanten van Dirk van
Henen den Broeders veel zorg baarde en daardoor hun
archief met menige oorkonde verrijkte. Deze bezorgd-
heid van de Broeders voor het verlies van de inkomsten
uit Splytlofsleen blijkt niet alleen uit de waarschuwende
woorden van den procurator Johannes Ghissynck, die hy
nopens die kwestie aan zijno confraters richt1), maar
vooral uit de diplomatieke bizonderheid, die het Cartu-
larium op fol. 37 en 38 vertoont, waar afschriften van de
hoofdoorkonden betreffende dit leen geauthentiseerd zijn
door den notaris Adrianus de Breda.
Of deze bladen en allen van fol. 36 tot aan het einde
oorspronkelijk tot het Cartularium hebben behoord, is,
hoewel ik het waarschijnlijk acht, met zekerheid niet
uit te maken. Ik grond mijne meening op het feit,
dat het eerste fol. van de volgende katern, dus katern 6,
die maar één blad groot is, kopieën behelst, die kennelijk
door Hendrik van Herxen geschreven zijn. Maar afgezien
hiervan is de structuur van het papier en het watermerk,
dat er in voorkomt, hetzelfde als van katern 3 en 4.
Ook bevindt zich op dit blad een oude folieering, die
echter niet bij het voorafgaande aansluit, daar fol. 40
het oude Na 11 en fol. 41 het oude No. 24 draagt.
Het zoo juist gezegde geldt én voor de structuur. én voor
het watermerk en de folieering ook van het eerste fol. van
katern 7. Deze beslaat 8 bladen, de fol. 42—56 inclusive.
Het 'papier van deze bladen is van veel fijnere structuur
dan het voorafgaande en dientengevolge ook minder
sterk geribd. Het watermerk vertoont eene hand met een
kruis op den middelvinger. Deze katern is van af fol. 60
op barbaarsche wijze geschonden. Halve bladen zijn er
niet alleen ruw uitgesobeurd , maar ook er uit gesneden.
De heer Heerkens heeft, zoo goed als hij kon, het
ontbrekende bij elkaar gezocht en weer aan elkaar ge-
*) Zie p. 343 de laatste alinea.
Digitized by
Google
CÏAt
plakt Slechte hoogst zelden mocht hij hierin slagen,
en in die gevallen plakte hij op wit Hollandseh papier,
waarmede hij de losse bladen aan elkaar geplakt en
gerestaureerd heeft, andere, door hem bij de ontruiming
der pastorie in de Spiegelsteeg gevonden fragmenten,
die op de Broederschap betrekking hadden.
Vooral de laatste bladen veroorloven ons een diepen
blik in 's mans binnenste te slaan; geen stukje, al is het
nog zoo klein, laat zijn piëteit voor het oude verloren
gaan; zorgvuldig wordt het op een vel Hollandseh papier
geplakt of juister ingeplakt, zóó dat men ook de achter-
kant kan zien. Deze wijze van inplakken heb ik vooral
veel in Italiaansche archieven aangetroffen.
Tusschen het voorlaatste en het laatste blad van deze
katern is blijkbaar door den heer Heerkens nog een
geheel blad fol. 67 en 58 ingelascht. De twee helften van
het blad, die blijkens de verschillende watermerken die
ze vertoonen, nooit bij elkaar behoord hebben, zijn zeer
geschonden en met Hollandseh papier aan elkaar ver-
bonden*
Bizondere aandacht verdienen de nu volgende fol. 60
en 61. Beide zijn van perkament en hebben zonder
eenigen twijfel deel uitgemaakt van een Cartularium of
een Register, dat ten dienste stond van den procurator
van het Domus Clericorum. Dit blijkt overtuigend uit
den inhoud van deze folio's.
Op foL 60" vinden wij een schema met het opschrift:
„Hoc ordine et modo continentur littere nostre in scriniis
et capeis nostris". Wij hebben hier dus voor ons het
schema, volgens hetwelk de charters van het Fraterhuis
geordend en opgeborgen waren.
FoL 60* schijnt een ontwerp, van eene oorkonde be-
treffende Splytloffsgoederen en eene lijst van de aange-
landen van dit goed te behelzen.
FoL 61r behelst eene reeks stedelijke en bisschoppelijke
reep. landsheerlijke bepalingen en verordeningen betref-
fende het betalen en het heffen van pacht en huur , be-
nevens bepalingen uit het stadrecht van Zwolle betreffende
het erfrecht van geestelijke personen en eene verordening
betreflende het bouwen tegen den muur van zijn buurman.
Digitized by
Google
CLX
Alles dus rechtsbepalingen, die de procurator van het
Fraterhuis noodzakelijk moest kennen. Voor ons heeft
de voorlaatste bepaling actueel belang, omdat daardoor
veel, wat tot nog toe duister was in de Narratio, opge-
helderd wordt Zij luidt: „Item is averdragen: wat erf-
nisse of tyns in testament bynnen onser stad vryheden
gheleghen in kerken of gheestliken personen ghegheven
wort, dat soelen sie vercoepen bynnen jaers; weert dat
sy des niet en deden, soe wie die erfnisse ende tyns den
erfghenamen desghenen diet ghegheven hadde. Versche-
nen anno MCCCLXXXV quarta die Marcii" >)• Toen ik
de aanmerkingen op de Narratio schreef, was tot mijn
spijt het Cartularium nog niet te mijner beschikking ;
vandaar dat ik toen geen gebruik van deze bepaling heb
kunnen maken.
Op fol. 61y bevindt zich dan nog een formulier voor
eene akte betreffende het Kadenetershuis te Zwolle.
Betreffende de schrijvers van het Cartularium kan ik
kort zijn. Twee er van heb ik reeds genoemd, Hendrik
van Herxen, procurator van het Fraterhuis van 1435 —
1482, en Johannes Ghiesink, den laatsten procurator van
het Domus Clericorum. Maar ook de andere schrijvers
kunnen niemand anders geweest zijn dan de procuratoren
van dit huis. Zoo b. v. zijn de handen van den procu-
rator Lodewijk Philippi van Bazel en diens opvolger
duidelijk aan te wijzen. En het ligt ook in den aard
der zaak, dat de procurator, wiens plicht volgens de
Consuetudines s) niet alleen was, voor de koop* en
huurcontracten te zorgen, maar op wiens schouders
ook de zorg voor de materieele belangen van het huis
rustte, in navolging van een algemeen gebruik het
bijhouden van het Cartularium in zijn eigen belang niet
verwaarloosde.
1) Vergl. Schoengen, M. , De kloosterparagrafen in het tweede
Stad boek van Zwolle, in: Verslagen en Hededeelingen v. d. Ver-
eeniging tot Beoefening ▼. Overijsselsen Regt en Geschiedenis, XXIII
bh. 8w.
2) Vergl. p. 250 het cap. De proenratore*
Digitized by
Google
CL2I
VIL De origineele oorkonden. Het zal wel overbodig
zijn te betoogen, dat de Narratio en al de overige
kronieken en biograpbieën betreffende de Fraterhuizen
en hunne leden, hoe voortreffelijk zy ook overigens
mogen zijn, voor den geschiedvorscher geen andere
waarde kunnen en mogen hebben dan die van bronnen
van den tweeden rang; alleen de origineelen zijn voor
hem zuivere onverdachte bronnen. De geschiedenis van
de Broederschap en die van enkele huizen of leden
er van, die wij bezitten, dank zij de belangstelling,
welke de Broederschap als zuiver Nederlandsche stich-
ting bij onze historici ondervond, maar die alle zonder
uitzondering opgebouwd zijn uit bouwstoffen van tweede
klasse gehalte, leveren hiervoor het meest klemmende
bewijs. Om niet te spreken van het totaal verouderde
werk van Delprat ]) , wijs ik alleen op de uitmuntende
schets van Acquoy over het Zwolsche Fraterhuis, volgens
de voorstelling der Narratio2) geschreven; de oorkonden
bewijzen ons vaak juist het tegenovergestelde van dat, wat
de hoogleeraar uit zijn bron had gelezen8). En welke
onjuistheden vallen niet aan te wijzen in de vlijtige en
scherpzinnige studie van Gerritsen over Florentius
Radewijns? Waarom? Omdat ook zijne studie uitsluitend
op tweedehandsbronnen , de kronieken, steunt.
In welk ander licht staat thans niet de verhouding
van G. de Groote tot de stichting der Broederschap op
grond van de oorkonden, door ons uitgegeven in
Bijlage III? Is hij het niet, die de vruchtelooze pogin-
gen van zijne aanhangers te Zwolle om er een huis te
stichten doet slagen? Door zijne direkte bemoeiing
immers komt niet alleen in 1384 de stichting te Zwolle
tot stand, maar ook die op den Sint Agnietenberg.
Al had ook Gerritsen bij zijne onderzoekingen meer
handschriftelijk materiaal gebruikt dan hij gedaan heeft,
het beeld van G. de Groot, om bij dezen te blijven,
1) De Broederschap Tan G. Groot.
3) De Kroniek Tan het Fraterhuis te Zwolle.
3) Vergt b. t. p. CXXXIIt.
Derde Serie. Wbrkzm N*. 13. xi
Digitized by
Google
ÖLXlt
2011 vermoedelijk zonder raadpleging van de oorkonden
niet scherper maar nog meer onzeker zijn geworden
dan het thans is. Dit leert ons weder op overtuigende
wijze de Narratio, die door de Voeoht aan de hand
van de origineele stukken is geschreven. Het door
hem ontworpen beeld van 6. de Groote is immers ook
niets meer dan een ruwe schets, welker karaktertrekken
vaak weinig op het origineel lijken. Preciseeren wij
echter de lijnen aan de hand van de oorkonden, dan wordt
het beeld in enkele punten juister en meer natuurgetrouw.
Men houde in het oog, dat de Voecht evenals zijne tijd-
genooten niet zoozeer schreef om te onderrichten, dan
wel om te stichten.
Uit het nevelachtige waas, dat niettegenstaande de Nar-
ratio en andere bronnen nog steeds over de geschiedenis
van de Broederschap en de Fraterhuizen hangt, kan den
geschiedvorscher alléén door het heldere zuivere licht der
officieele bescheiden de weg gewezen worden.
Voor den toekomstigen geschiedschrijver der Broeder-
schap zijn de oorkonden een onschatbaar materiaal en
absoluut onmisbaar. Mijne taak was, dit materiaal te
verzamelen, om hem zooveel mogelijk het werk te ver-
gemakkelijken. Hoe vollediger ik hierin slaagde , des te
meer en des te juister licht kan hij op de feiten laten
vallen , en met des te vastere hand kan hij ons het juiste
beeld van den waren toestand schilderen.
Op aansporing van de hoogleeraren Acquoy en R. Fruin
te Leiden en nog meer van buitenlandsche belangheb-
benden , heb ik dan ook van den beginne af getracht de
grootst mogelijke volledigheid in dezen te bereiken. Hoe
en of ik er in geslaagd ben ook maar een relatieve vol-
ledigheid te benaderen, zal ik straks nader betoogen.
Thans wensch ik mij van de plicht te kwijten om aan
te geven, in welke archieven ik de oorkonden heb ge-
vonden en — indien noodig — ophelderingen te geven
omtrent de vindplaatsen.
Het hedendaagsche verblijf der oorkonden betreflende
het Fraterhuis staat in causaal verband met de opheffing
er van na de definitieve invoering der Hervorming te
Zwolle en het mindere of meerdere belang, dat de stede-
Digitized by
Google
ctxm
lijke rêgeering van Zwolle in eea gedeelte van de oor-
konden stelde. Van daar, dat het goed geregelde archief
yan het Fraterhuis waarschijnlijk op dit tijdstip uit zijn
verband werd gerukt en naar alle vier windstreken werd
verstrooid.
Dank zij den goeden zorgen van velen, die wij straks
nader zullen leeren kennen, is een groot gedeelte van de
door den magistraat der stad prijsgegeven oorkonden
echter gered, zoodat van de ± 256 oorkonden, die ik in
de Bijlagen heb kunnen vermelden, de verblijfplaats van
nog 161 origineelen te mijner kennis is gekomen. Deze
oorkonden zijn thans geborgen in het Oud- Archief der
gemeente Zwolle, in het Rijksarchiefdepót aldaar en in
de archieven van de Emanuelshuizen en dat der R. K.
Parochie van St Michiel te Zwolle. Behalve deze berusten
nog origineele stukken betreffende het Fraterhuis in het
archief van de R. K. Parochie van Onze Lieve Vrouw te
Zwolle en in de Verzameling Heerkens, bewaard in de
bibliotheek van de Vereeniging tot Beoefening van Over-
ijsselsch Regt en Geschiedenis te Zwolle.
Het aantal origineele oorkonden betreffende het Frater-
huis, thans berustende in het Oud- Archief der gemeente
Zwolle, bedraagt 90. Zonder uitzondering hebben zij alle
betrekking op de eigendommen van het huis. Het zijn
de rechtstitels van de bezittingen, die de stad Zwolle na
de definitieve invoering der Hervorming naastte.
Deze naasting geschiedde te Zwolle echter op een geheel
andere wijze dan elders, zoodat ik mij genoodzaakt zie
hierbij een oogenblik stil te staan. Ik heb dan ook
tevens gelegenheid den lezer met de lotgevallen van het
Fraterhuis na 1580 bekend te maken.
De algemeene regel bij het zoogenaamd hervormen
eener stad werd te Zwolle geenszins toegepast '). De
kloostergebouwen bleven na den overgang der regeering
in hoofdzaak gespaard en met uitzondering van de Domi-
nikanen bleven de aan hun godsdienst trouw gebleven
1) Omtrent de invoering der hervorming na 1583 vergl. men vooral:
Mulder, J. W., De Predik ants- traktementen te Zwolle, Zwolle 189*.
Digitized by
Google
ctxtV
kloosterlingen nog een tiental jaren ongemoeid in het
bezit van hunne huizen en eigendommen.
Veelal leest men, dat de Broeders van het gemeene
Leven niet alleen voorloopers van de Hervorming geweest
zijn, maar ook, dat een groot aantal hunner overtuigde
propagandisten van de nieuwe leer geweest is. Ik wil dit
laatste niet bestrijden; het Fraterhuis te Doesburg, dat te
Amersfoort en vooral het St. Hieronymushuis te Utrecht
telden onder hunne leden enkele overtuigde ijveraars voor
de nieuwe leer. Maar in het Fraterhuis te Zwolle heb ik
trots ijverig zoeken ook niet één naam van een' van
ketterij verdachten Broeder kunnen ontdekken.
De hervormingsgezinde vroedschap der stad, die door
de verkiezing van 1579 op het kussen kwam, had der-
halve ook geen reden om tegenover de Broeders anders
op te treden dan tegenover alle andere kloosterlingen. Dat
zij inderdaad geen onderscheid maakte, blijkt uit de
Kaadsresolutiën.
Eerst den 26"*611 September 1581 l) besloot de stedelijke
regeering door eene deputatie uit haar midden de kloos-
tergoederen te doen inventariseeren, de in de kloosters
aanwezige personen op te doen teekenen, alsook de zegels
en eigendomsbewijzen ter voorkoming van vervreemding
of verduistering in handen van den Baad te doen leveren
en hun het inkleeden van nieuwe kloosterlingen te doen
verbieden. Bij dit besluit schijnt de Vroedschap het te
hebben gelaten. „In werkelijkheid zijn (de kloostergoe-
deren) voor het eerst in 1590 door de overheid aangetast.
Eerst toen moet het den Zwolschen Magistraat ernst zijn
geworden met de vrijheidsbeperking van het katholicisme,
allengs wellicht volkomen overtuigd door de vertoogen
van Calvinistische zijde, dat hij had te zorgen voor de
goederen der kloosters, eenmaal bijeengebracht tot den
dienst van God, opdat deze niet door de kloosterlingen
en anderen werden vervreemd maar voor dien dienst
bewaard bleven" 2).
1) Mulder, Predikants-traktementen blz. 25 en Bijlage XIX.
2) Halder, Predikants-traktementen, blz. 27.
Digitized by
Google
CLXV
In het jaar 1590 viel dan de Magistraat feitelijk voor
het eerst de Broeders lastig.
Den V*** Maart van genoemd jaar approbeerden Bur-
gemeester en Schepenen en de Raad nog den verkoop
van 4 morgen land, gelegen in 2 stukken in „Oosterholt",
welke P. Sanderus Schimmelpennink als administrateur
der goederen van het Rijken-Fraterhuis aan Thomas Knop-
pert en Anna Mulert den 27*611 Februari van dit jaar
verkocht had ').
Bij resolutie van 11 Maart *) van dit jaar werd echter
reeds aan Pater Sanderus verboden, voortaan goederen
van het Rijken- zoowel als Armen-Fraterhuis te verpachten
zonder toestemming van de gedeputeerden uit Raad en
Meente. Tevens ontvingen deze gedeputeerden den last,
met de oonventualen van het Rijken-Fraterhuis „te accor-
deeren over de opheffing hunner samenwoning en hun
verder levensonderhoud, al naar gelang der inkomsten
van het huis, een en ander onder goedkeuring van den
Raad"*). Of de partijen niet tot een accoord hebben
kunnen komen, blijkt niet, zeker is, dat in December
1591 nog vier broeders samenwoonden; want eerst den
13<ten December van dit jaar besloten Raad en Meente,
„dat menu die koeken int Fraterhuiss brecken unnd die
heren unde Conventualen aldaar separeren, edoch ein
temmelick onderholt geven sall" 4). De laatste uren van
het Fraterhuis hadden nu weldra geslagen. Bij resolutie van
3 Januari 1592 *) werd besloten P. Wilhelmus te plaatsen
in het Maatklooster en P. Reignerus in het Wyttenhuis
te Zwolle. Opmerkelijk is het besluit, dat zij in deze
kloosters als „pater" dienst zouden doen, over de klooster-
goederen opzicht houden, deze administreeren en reke-
ning en verantwoording er van aan de Vroedschap zouden
afleggen. Verder werd besloten den broeder Qarrijt die
i) Boek Tan Transporten, Oud- Archief der gemeente Zwolle.
2) Mulder, 1. c, Bylage XXII.
3) Mulder, La, bh. 32.
4) Mulder, L c, Bylage XXVJ.
5) Mulder, L c, XXY1I.
Digitized by
Google
CLXVI
brouwer te voorzien van een behoorlijk levensonderhoud
en in het Sint Gertruidenconvent onder te brengen. Ten
opzichte van broeder Arnold den kok zouden gedepu-
teerden naar billijkheid handelen. Verder zouden alle
roerende goederen dadelijk door schepenen en gedepu-
teerden verkocht worden.
P. Sander Schimmelpennink schynt een onderdak ge-
vonden te hebben in het Armen-Fraterhuis, of beter,
zijne huisvesting aldaar behouden te hebben. Immers in
de rekening van het jaar 1593 ') komt voor: „Pater
Sander in het Arme-Fraterhuis". Blykens de rekening
van het jaar 1596 *) was hem nog het beheer van de
goederen van het Arme-Fraterhuis toevertrouwd.
Uit deze officieele bescheiden blijkt dus, dat in Januari
1592 alleen het eigenlijke Fraterhuis, het Domus Clerico-
rum of ook Domus Sancti Gregorii werd opgeheven , dat
echter het Domus Pauperum, dat ten bate van de scho-
lieren en van de school, Zwolle's aiouden luister, door
de Broeders gesticht was, niet alleen bleef bestaan, maar
ook onder het bestier der Broeders bleef. Maar niet lang
zal het hebben geduurd , dat ook dit huis nog een Broeder
herbergde. Immers het Fraterhuis was op den „Aus-
sterbe-état" geplaatst en Pater Sander zal wel geen con-
frater als opvolger gekregen hebben. Wanneer hij over-
leed, weten wij niet.
In welk jaar de regeering der stad Zwolle in het bezit
kwam van de eigendomsbewijzen der Broeders blijkt uit
de Resoluties niet, ten minste niet met voldoende zeker-
heid. Immers nergens vinden wij een bewijs, dat de
Raadsresolutie van 26 September 1581 ten uitvoer is ge-
bracht. Integendeel, moeten wij uit den verkoop van
27 Februari 1590 van 4 morgen land aan Thomas Knop-
pert door P. Sander Schimmelpennink de conclusie trek-
ken, dat de stedelijke Begeering den Broeders de vrije
beschikking over hunne bezittingen, en hun dus ook
hunne rechtstitels heeft laten behouden.
1) Oud- Archief der gemeente Zwolle,
2) Ibidem,
Digitized by
Google
CLXVII
Ik haast mij de vraag, of behalve het 90tal origineele
oorkonden geen andere charters, betrekking hebbende op
het Domus Clericorum of het Domus Pauperum, in het
Oud- Archief der gemeente Zwolle berusten, bevestigend
te beantwoorden. Door toeval kwam ik pas in het najaar
van 1903 tot de wetenschap van dit feit.
Het Oud- Archief der gemeente Zwolle draagt de duide-
lijke kenmerken van een snelle opeenvolging van archi-
varissen. De ordening van een enkel archief, b. v. dat
Tan het Fraterhuie, bewijst dit op onomstootbare wijze.
De regesten zijn. van verschillende handen en geenszins
volgens hetzelfde schema vervaardigd. Testamenten ten
gunste van dit Fraterhuis vindt men in* dit archief niet,
een feit, dat mij ten zeerste trof !). Eene hierop betrekking
hebbende vraag werd door den tegen woordigen archief-
ambtenaar beantwoord met een verwijzing naar de „verzame-
ling testamenten", die mij tot nu toe onbekend was gebleven.
Eene vluchtige inzage overtuigde mij alras, dat in deze
„verzameling" een aantal testamenten zich bevinden, die
betrekking hebben op het Domus Pauperum. Het was
mij onmogelijk, die nog in de Bijlagen op te nemen,
daar mijn handschrift niet meer in mijn bezit was, en
bovendien zou het ook weinig gebaat hebben. Want het
Oud-Archief der gemeente Zwolle bezit een schat van
ongeordende oorkonden. Tot deze ontdekking leidden
mij eenige aan teek e nin gen aangaande het Fraterhuis, die
ik bij vroegere bezoeken aan het Oud-Archief der Gemeente
Zwolle had gemaakt en die ik bevestigd vond in de aantee-
keningen Heerkens. De genoteerde oorkonden waren echter
in 1903 niet te vinden. Op mijn verzoek om nauwkeu-
riger onderzoek, kwamen zij eindelijk voor den dag uit
„twee pakken losse charters", waarin zij zonder te letten
op de zegels pêle-méle door elkaar samengebonden, sedert
de overbrenging van het archief naar de Sassenpoort
ongestoord gerust hadden. De door mij gezochte oorkon-
1) In de Narratio wordt Tan den procurator Domus Pauperum, Johan-
nes van Wezel, uitdrukkelijk vermeld, dat hy dit huis „bene scivit
providere et procurare aliquando bovera, aliquando bntirum vel testa-
nuntom aliqnod". Vergl. p. 145.
Digitized by
Google
CLXVIII
den waren stukken, op welker bezit menig archief trotsch
zou zijn, nl. de oorkonden dd. 1385 Februari 3 en 1389
December 4 '). Ik haast mij er bij te voegen , dat ik uit
eigen ervaring weet, dat deze oorkonden tijdens het archi-
variaat van Mr. J. W. Mulder systematisch geordend met
houten klemmeü aan elkaar gehecht, in laden waren
geborgen. Ook is het geenszins mijne bedoeling iemand
bepaaldelijk de schuld van dezen toestand te geven. Ik
constateer eenvoudig een feit, dat mijn archivarisgemoed
pijnlijk aandeed, en dat mijn citaat „losse stukken" aan
den voet der oorkonden moet verklaren.
Stukken uit het Rijtearchief-depót te Zwolle.
Aan de hand van van Doorninck's Tijdrekenkundig
Register vond ik een 6tal charters in verschillende
archieven van Overijsselsche kloosters, vooral in dat van
Albergen, die 6f op het Fraterhuis zelf, óf op de „Arme
Clerken" betrekking hebben. Met de meeste bereidwillig-
heid deponeerde de heer Rijksarchivaris Mr. C. P. Rutgers
deze stukken te mijnen behoeve in het Rijkearchief-depót
te Leeuwarden. Ook in andere opzichten: in het nazien
van twijfelachtige plaatsen, door het afschrijven en collatio-
neeren van mij niet toegankelijke oorkonden, bewees hij
mij ware vriendendiensten. Een hartelijk woord van dank
aan Mr. Rutgers mag hier niet ontbreken.
Het Archief der Emanuelshuizen te Zwolle bestaat uit eene
verzameling handschriften en documenten betreffende de
kerken en kloosters van Zwolle tot omstreeks 1809. De
geschiedenis van deze hoogst belangrijke verzameling is
in het kort de volgende.
De Emanuelshuizen zijn gesticht in het jaar 1639 bij
testamentaire beschikking van Anna van Haerst, weduwe
van Emanuel van Twenhuizen, met het doel om oude
vrouwen van den dienenden stand en van Roomsch
Katholieken godsdienst te huisvesten en door uitkeeringen
in naturalia en geld te ondersteunen. Bij de stichting er
1) Zie Bijlage III N'. 5 en 8.
Digitized by
Google
CLXIX
van was de nu aanwezige verzameling van handschriften
en archiefstukken er niet; maar de regenten van het huis,
Aie handschriften of stukken onder zich hadden , hebben
die gaandeweg in de Emanuelshuizen gedeponeerd. Neemt
men in aanmerking, dat de hooge adel in en om Zwolle
en de deftige burgerstand te Zwolle voor een groot deel
katholiek gebleven was, — dat van af 23 Juni 1672 tot
in Mei 1674 te Zwolle de katholieke godsdienst wederom
in zijn vorigen luister hersteld werd en dat onder de
regenten van de Emanuelshuizen niet alleen invloedrijke
en voorname, maar ook geleerde mannen te tellen zyn,
— zoo b. v. heeren van Twenhuizen, van Doetinchem, Ver-
meer1), Lipperus, Kockman, Knoppert en de geschied-
schrijver der stad Zwolle, B. J. van Hattum en diens
zoon — dan zullen wij begrijpen, dat en hoe het moge-
lijk was deze kostbare verzameling bij elkaar te brengen.
Waarom men juist dit gesticht tot bergplaats er van
koos, zal wel met zekerheid niet uit te maken zijn. Ik
ben geneigd aan te nemen, dat deze heeren, in de over-
tuiging, dat niemand zulk een schat in een oud vrouwen-
huis zou zoeken, ze daar het veiligst achtten. En de ge-
schiedenis leert ons, dat zij goed gezien hadden.
Toen in het jaar 1809 Mr. F. P. A. Heerkens regent
van de Emanuelshuizen werd, vond hij de verzameling,
wat het aantal stukken betreft, zooals ze thans is. Niets
werd er sedert dat jaar aan de verzameling toegevoegd.
Maar het zal niemand verwonderen, dat deze oudheid-
kundige niet alleen de honig uit de bloemen ging lezen,
maar ook met zijn aangeboren archivaristalent de stukken
ging ordenen en beschrijven. Nog heden is zijn beknopte
systematische catalogus van die stukken in wezen en be-
wijst uitstekende diensten én aan de heeren regenten én
vooral aan den gescbiedvorscher. Door de uitermate
1) In 1672 werd Marcellus Vermeer tot rentmeester van de kerk St.
Michiel aangesteld. Hierdoor wordt het zonderlinge feit, dat de reke-
ningen over de jaren 1672-1674 betreffende het herstel van de kerk
St Michiel en den katholieken eeredienst aldaar, in het archief der
EmanueUhaizen oer asten, votyoende verklaard.
Digitized by
Google
CLXX
vriendelijke tegemoetkoming en hulpvaardigheid van den
regent der Emanuelshuizen Mr. E. N. F. Heerkens
kreeg ik het eerst in het voorjaar 1899 toegang tot dit
archiefdepót
Aan de hand van den boven vermelden catalogus had
ik spoedig gevonden wat ik tocht: 22 charters betrekking
hebbende op het Fraterhuis te Zwolle. Toen ik kort
daarop bij het Rijksarchief-depót te Leeuwarden tot adjunct-
commies werd benoemd, stond Mr. E. Heerkens gaarne
toe, dat de stukken voor bepaalden tijd in het Rijks-
archief-depöt te Leeuwarden werden gedeponeerd. Gaarne
betuig ik aan Mr. E. Heerkens hier mijn oprechten dank
voor de groote welwillendheid, hulp en tegemoetkoming,
die ik in zulke ruime mate van hem heb mogen ondervinden.
Ook aan de tegenwoordige regenten van de Emanuels-
huizen, met name aan den secretaris ervan, Th. Heerkens,
ben ik niet geringen dank verschuldigd voor hunnen steun
bij mijne onderzoekingen. Door vriendelijke bemiddeling
van den heer N. A. Cramer, ontving ik bovendien van
den heer Tb. Heerkens talrijke inlichtingen omtrent zijne
familie, het ontstaan van de verzameling Heerkensiana
in de bibliotheek der Vereeniging van Overijsselsch Regt
en Geschiedenis en de verzameling der Emanuelshuizen.
Hem dien dank hier in alle oprechtheid openlijk betuigen,
doe ik gaarne.
De stukken betreffende het Fraterhuis, berustende in
het archief der Emanuelshuizen, zijn voor den geschied-
schrijver der Broederschap van het gemeene Leven van
bijzonder belang. Hier immers vindt hij de uitstekend
bewaard gebleven origineele stukken , die hem het bewijs
van de persoonlijke bemoeiing van G. de Groote met het
tot stand komen van de eerste stichting der Broeders te
Zwolle leveren; hier ook leert hij de volgelingen en
Zwolsche vrienden van den Deventer Magister kennen,
want zij allen hebben hun zegels aan de oorkonden ter
bekrachtiging gehangen.- De historicus, welke die stukken
voor het eerst in handen krijgt, komt onwillekeurig onder
den indruk. Want de plaats, waar de stukken geborgen
zijn, draagt hiertoe in sterke mate bij.
Immers het noordelijke gedeelte van het huis staat op
Digitized by
Google
CI.XXI
de plek, waar tot in het begin der vorige eeuw het
Domus Pauperum stond. Aan den overkant der straat,
waar in de 19** eeuw het Odeon en andere gebouwen
verrezen, lag het huis, over welks aankoop in de stukken
gehandeld wordt. Verplaatsen wij ons in den geest zes
eeuwen terug, dan zien wij het klein getal volgelingen
van G. de Groote dit huis betrekken. Armoedig gekleed,
in een habijt, dat de goede Zwollenaren nog nooit gezien
hadden en dat hun lachtlust wekte , trotseeren zij , geluk*
kig ter wille van Christus veracht en bespot te worden,
én burgerij én • magistraat. Allengs wordt hun getal
grooter, het huis kan het aantal broeders niet meer ber-
gen; met veel moeite komen zij in het bezit van andere
huizen , die hun door de kleinzieligheid en de kortzichtige
politiek van de stedelijke regeering ten hevigste betwist
worden. Onbegrijpelijk, want door en ter wille van de
Broeders is de roem van de school der stad op aller lip-
pen. Zwolle is geworden een Europeesche vermaardheid.
De school in de onmiddellijke nabijheid van het Frater-
huis en van de opvoedingsgestichten der Broeders ont-
sluit hare poorten. Drommen van scholieren, groote en
kleine, stroomen naar buiten, 800, 1000, ja tot 1200 *ijn
reeds aan ons voorbij getrokken. Men begrijpt nauwelijks,
hoe het kleine Zwolle ze allen kan bevatten. Hoewel zij
meestal Latijn spreken, hoort men echter aan hun taal,
dat verreweg de meerderheid geen zonen van het Noorden
zijn. Naast het zoetvloeiende Rijnlandsche dialect ver-
neemt men de harde klanken van het Allemanisch der
Zwitsers en Opperduitschers; Vlamingen en Walen, Polen
en Wenden loopen vreedzaam naast elkaar of spoeden
zich huiswaarts. Huiswaarts! Ja, voor zoo verre men van
een te huis in den vreemde kan spreken, vonden zij dit,
dank zij den bemoeiingen van de Broeders, naar gelang
van hun stand óf in het Rijken- óf in het Armen-Frater-
huis óf in dat van de Burger-Middenstand. Hier vonden
zij niet alleen een onderdak en kost, maar ook in den
bestuurder er van een man, die met vaderlijke zorg over
hen waakte, niet alleen over hunne ziel maar ook over
hunne lichamen. Bovendien vonden zij hier hulp en steun
iü hunne stqdiën. Want de Fraters zorgden ook voor een
Digitized by
Google
CXXXII
„repetitor", die het dagelijksche pensum nog eens met
hen doorliep.
Maar beteugelen wij onze phantasie en keeren wij terug
naar het heden en tot de schamele rest, die van al die
grootheid, verhevenheid en echt middeleeuwsche charitas
is overgebleven, de charters. Slechts 22 bescheiden, die
nog getuigen van die lang vervlogen tyden, berusten in
dit overigens zoo rijke archief. Maar de inhoud van deze
stukken is voor de geschiedenis van de Broederschap en
van het Domus Sancti Gregorii van zulk een belang, dat ik
ze meest alle in extenso heb opgenomen. Het zijn de Nos.
3, 12, 14, 21, 46, 57, 66, 73, 76, 83, 99 en 163 van Bijlage
III; Nos. 4, 11 en 12 van Bijlage IV; No. 1 van Bijlage
V; No. 9 van Bijlage VI; de Nos. 2, 3 en 4 van Bijlage
VII; No. 1 van Bijlage XIV en No. 3 van Bylage XVIL
. Het archief der R. K. Parochie van Sint MicMel te ZwoUe
bevat eene hoogstbelangrijke verzameling archiefstukken
betreffende de geschiedenis van de vroegere B. K. Statie's
in de Spiegelsteeg en Onder den Bogen en van vroegere
kloosters* en gestichten van Zwolle. Hoogst waarschijnlijk
is deze verzameling grootendeels samengebracht door den
aartspriester Arnoldus Wayer >). Ik vermoed dit met
1) Arnoldus Wayer is geboren in het jaar 1606 te Zwolle uit een
aanzienlijk geslacht. In April 4625 vertrok hij door bemiddeling Tan
de te Zwolle vertoetende P.P. Jezuïeten naar Keulen om aldaar zyue
studies voort te zetten. Hy werd commensaal in het Holtandsche
collegie, bezocht het Gymnasium Laurentianum , waar hy nog 3
maanden in de Rhetorica moest doorbrengen. Hierna studeerde hy
aldaar twee jaar philosophie. Hierop liet hy zich in de fakulteit der
Theologie inschryven, promoveerde in 1630 tot Baccalaureus Theologiae,
en werd den 15den Maart 1631 tot priester gewijd. Door Volquerus
Herekin ge, vicaris van Overyssel, Groningen en Friesland, werd hij in
Mei van dat jaar naar de Nederlanden teruggeroepen en door aarts-
bisschop Philippus tot vicarius van ZwoUe en de omliggende dorpen
benoemd. In 1660 den 24sten September werd hy door den aartsbis-
schop Zacharias tot aartspriester van Zwolle benoemd en in 1673 werd
hij deken van het kapittel van Zwolle, dat de bisschop van Munster,
Christoph Bernard van Galen, in dit jaar te Zwolle gesticht had. Hy
overleed te Zwolle in het jaar 1692 in den ouderdom van 86 jaren,
{{et hoofdwerk van Arnoldus Wayer is getiteld: „Nopende h$t 4*rU-
Digitized by
Google
ctxxiti
eenig recht, omdat bij een onderzoek in dit archief inge-
steld , mij bleek, dat het ook tal van gedrukte 17de eeuwsohe
verordeningen bevat. Deze verzameling is, zooals ze thans
bestaat, ontstaan uit de vereeniging van de verzameling
stukken , berustende in het archief der statie in de Spie-
gelsteeg, met die van het archief der statie Onder den
Bogen. Deze vereeniging had plaats bij de opheffing van
de statie in de Spiegelsteeg in het jaar 1809. De kerk
„Onder den Bogen" werd later de parochiekerk van het
kerspel van Sint Michiel.
Door de goede zorg van den tegenwoordigen pastoor
van de parochie van Sint Michiel, den Zeer Eerwaarden
heer deken N. A. van Balen , werd deze verzameling door
de kundige handen van den bekenden Overijsselschen
geschied vorsch er , den toenmaligen pastoor van Hertme,
B. P. Velthuysen , thans pastoor en deken van Sneek , ge-
ordend. Dank zij de ruime wetenschappelijke opvatting van
deken van Balen , was het mij vergund in dien schat voor
de Overijsselsche en bepaaldelijk de Zwolsche geschiedenis
een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar bronnen be-
treffende het schoolwezen en het Fraterhuis te Zwolle.
Wat het laatste betreft was mijn oogst niet rijk. Mijne
teleurstelling was niet gering, omdat ik uit eene beknopte
beschrijving van 47 origineele charters omtrent het Frater-
huis, door Mr. F. P. A. Heerkens vervaardigd !), wist,
dat die rijkvloeiende bron in dit archief te vinden was.
De omschrijving van de vindplaats — „in de kerk
Onder de Bogen, thans Sint Michael genaamd" — door
den heer Heerkens, was zoo positief, dat zij geen twijfel
omtrent het verblijf van die „perkamenten brieven" toe-
Frieeterechep van Stootte naer de beroerten dezer lïederlande*" Het
berust in HS. in het archief van Onze Lieve Vrouwen-parochie te
Zwolle. (De bovenstaaude mededeelingen uit dit HS. dank ik aan de
welwillendheid van den Zeer Eerw. heer B. P. Velthuysen, deken van
Sneek.) Over A. Wayer vergl. men verder: B. J. van Hattum, Ge*
schiedenisse der Stad Zwolle, Zwolle 1775, V, I. bh. 125, en de Gods-
dienstvriend, jaarg. 1837 en 1838.
1) De volledige titel van dit „Register" luidt: „Uittrekselen en Af-
schriften van perkamenten brieven in de Kerk onder de Bogen, thans
St. Michael genaamd, berustende."
Digitized by
Google
CtxXlV
liet. Die stukken moesten dus uit dit archief gelicht zijn.
Door wien en wanneer? Op deze vragen wist de heer
deken mij geen antwoord te geven, daar de kerkeboeken
daaromtrent niets vermeldden. Ik herinnerde my toen,
dat de Z. E. heer J. H. Hofman te Schalkwijk in zijne
publicatie over de Broeders van het gemeene Leven in het
Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht ver-
meldt, dat hij voornemens was te publiceeren eene „reeks
oorkonden, waarvan de oorspronkelijken, thans in het
archief van het Aartsbisdom berustende, uit Zwolle af-
komstig zijn" 1). Eene vergelijking van de in het Archief
uitgegeven oorkonden met het zoo juist vermelde „Register"
van Mr. Heerkens bracht aan het licht, dat de reeks oor-
konden, welke volgens pastoor Hofman thans in het archief-
depöt van het Aartsbisdom zijn, de door mij te vergeefs
in het parochiale archief van Sint Michiel gezochte waren.
Waren nu deze oorkonden definitief naar het archief-
depót van het Aartsbisdom overgebracht, of was die lich-
ting maar tijdelijk? Ten einde zekerheid in dezen te
verkrijgen, verzocht ik pastoor Hofman om welwillende
inlichting. Deze is mij dan ook door Z. E. op de meest
heusche wijze geworden. Hij deelde mij mede, dat hij
„die stukken van zaliger Mgr. Scbaepman, aartsbisschop
van Utrecht, had ontvangen om ze in hun geheel of in
uittreksel in het „Archief' te plaatsen". Omtrent verdere
inlichtingen betreffende deze stukken verwees mij Z. E.
naar den secretaris van Mgr. den aartsbisschop, Dr. A.
Schaepman. Op mijne vraag, of de stukken, uit het paro-
chiaal archief van St. Michiel te Zwolle afkomstig, defini-
tief in het archief-depöt van het Aartsbisdom waren opge-
nomen, meende Dr. Schaepman mij niet positief te kunnen
antwoorden. Ik heb toen besloten het zekere voor het
onzekere te nemen en aangenomen, dat deze oorkonden
maar tijdelijk uit het archief van Sint Michiel waren
gelicht met de door pastoor Hofman vermelde bedoeling.
Aangezien bij de betrokken autoriteiten niets van eene
1) De Broeden ran 'I Gemeene Leven en de Windesheimsche Klooster-
Ver een i ging, in deel IV. bh. 217 ??. '
Digitized by
Google
definitieve lichting bekend is, acht ik mij derhalve betel4
verantwoord, wanneer ik als vindplaats niet het Archief
van het Aartsbisdom, maar dat der „R. K. parochie van
St. Michiel te Zwolle" citeer.
Wat nu den aard der stukken aangaat, een ieder zal
zich gemakkelijk uit de publicatie van pastoor Hofman,
waarin deze in chronologische volgorde voorkomen , over*
tuigen, dat zij voor de geschiedenis van de Broederschap
in het algemeen zoowel als voor die van het Zwolsche
huis in het bizonder belangrijker z\jn dan al de andere,
die, in welk archief ook, nog aanwezig zijn. Immers, afge-
zien van enkele koopbrieven uit den tijd van het ontstaan
van het Zwolsche huis, behelzen deze documenten óf ge-
getuigenissen ten gunste van de Broederschap 6f vrijheden
en gunsten van pausen, bisschoppen, het kapittel van
Deventer of de pastoors van Zwolle. Op een enkele na,
vallen zij alle onder die categorie van oorkonden, die bij
de opheffing van het Fraterhuis door den magistraat der
stad Zwolle als volstrekt waardeloos beschouwd werden.
Immers ook hij eischte alleen de eigendomsbewijzen op.
Uit het voorafgaande blijkt reeds genoegzaam, dat ik
de origineelen van deze 47 oorkonden niet gezien heb.
Ik heb mij moeten behelpen met de uitgave van pastoor
Hofman. De wensch van pastoor Hofman om ook de nog
ontbrekende stukken uit te geven, vind ik zoo billijk,
dat ik meende mij hierbij eenvoudig te moeten neerleggen.
De lijst van Mr. Heerkens, die in vele opzichten ge-
brekkig moet genoemd worden , omdat zij blijkbaar voor
een geheel ander doel dan voor eene uitgave bewerkt is,
heeft mij in dezen uitstekenden dienst bewezen.
Het archief der R. K. 'parochie van Onze Lieve Vrouw te
Zwolle behelst alle gegevens betreffende de Priesterbroe-
derschap genaamd de Fraterniteit, stukken nopens de
officien en beneficien , die in de parochiekerk en de kapel
van O. L. Vrouw op de verschillende altaren gevestigd
waren *). Zoowel bij de Fraterniteit als ook bij de vicarie
i) Betreffende het groot aantal beneficien en officien in de Zwolsche
kerken, *erg1. men: Mulder, Predikantstraktementcn, bh. 8vv,
Digitized by
Google
ÖLXXV1
van St. Joris en de officien van Sint Jan Baptist en dat
van de H. Magdalena waren de Broeders persoonlijk be-
trokken '). De stichtigsbrieven en de overige stukken, be-
trekking hebbende op de genoemde instellingen, mochten
dan ook niet in de Bijlagen van dit werk ontbreken. Niets
heb ik dan ook onbeproefd gelaten om inzage van deze
stukken te krijgen. Maar de toenmalige pastoor dier parochie,
H. C. Verheul, weigerde pertinent mij inzage te verleenen
van deze hoogst onschuldige archiefstukken. Deze ge-
beurtenis had plaats in het tweede jaar der twintigste eeuw!
Toen ik een jaar later gelegenheid had met mijn vriend,
pastoor Velthuysen, over deze teleurstelling te spreken,
bood hij mij onmiddellijk de kopieën aan, die hij vroeger
van de door mij bedoelde stukken gemaakt had, niet-
tegenstaande hij bezig was de geschiedenis van de Broe-
derschappen, Vicarieën enz. der kerk te Zwolle te bewerken.
Van dit gulhartige, van de hoogste wetenschappelijke
onbaatzuchtigheid getuigende aanbod kon ik echter tot
mijn spijt geen gebruik meer maken, daar mijne kopieën
reeds ter perse gezonden waren. Moge het den Z. E.
heer deken van Sneek spoedig vergund zijn dit werk in
het licht te kunnen geven I
De Verzameling Heerkens in de bibliotheek der Vereeniging
tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
Reeds op eene andere plaats heb ik melding en een
dankbaar gebruik gemaakt *) van de zoogenaamde Heer-
kensiana, die in bovengenoemde bibliotheek berusten.
Ook heb ik reeds in deze Inleiding met een enkel woord
moeten gewagen van den verzamelaar ervan: Mr. F. P,
A. Heerkens 8).
1) Zie Bglagen VI, VII en VIII.
2) Zie mijne Schule von Zwolle, Eiuleilung, S. VII.
3) Mr. Franciscus Philippus Antonius Heerkens is geboren den
26sten Januari 1780. Hy studeerde ie Groningen en begon syne juri-
dische loopbaan als lid van de schepenbank te Zwolle. Daarna was
hy eerst lid en vervolgens president van de Rechtbank te Zwolle
otdat hij Raadsheer in het Hof van Overijssel werd. Hy overleed den
Uden Juli 1865.
Digitized by
Google
CtXXVll
Volgens vriendelijke mededeeling van den heer secre-
taris van bovengenoemde Vereeniging, N. A. Cramer,
werd deze verzameling in het jaar 1891 door de Erven
Mr. F. P. A. Heerkens aan de Vereeniging geschonken.
Nog in dit jaar werd begonnen met eene globale cata-
logiseering en het geheel verdeeld in 86 Nos. In de
„Aanwinsten van Bibliotheek, Archief en Museum in 1891" l)
dier Vereeniging, werd deze catalogus in zijn geheel op-
genomen. Alleen ontbreekt hierin het door mij op blz.
CXTJX beschreven Cartularium van het Fraterhuis te
Zwolle, dat, volgens het „Verslag" *) van 1891, later nog
aan de verzameling zal toegevoegd worden.
Een vluchtig doorloopen van dezen catalogus is vol-
doende om tot de overtuiging te komen , dat Mr. F. P. A.
Heerkens reeds in zijne jeugd, gedreven door een onweer-
staanbaren drang naar volledige kennis van de geschie-
denis van zijne geboortestad en van Overijssel, den
grondslag tot deze verzameling moet gelegd hebben.
Zoodra men echter begint enkele Nos er van te bestu-
deeren, dieper indringt in het geheel en bekend wordt
met de methode door Heerkens gevolgd, gevoelt men,
dat hier in de allereerste plaats de behoefte om te
weten de drijfveer is geweest en niet de bekende,
dikwijls met recht gewraakte, onoverwinbare zucht van
den- verzamelaar. Naarmate men zich grondiger in de ver-
zameling inwerkt, rijst de hoogachting voor den stil' in het
verborgen levenden en tot heden in de Nederlandsche
geleerden-republiek volkomen onbekenden Mr. F. P. A.
Heerkens.
Met echte bijenvlijt heeft de Overijsselsche raadsheer
alles wat op de godsdienstige, politieke, oeconomische
en geleerden-geschiedenis van Overijssel betrekking heeft
en onder zijn oog kwam, verzameld, en op losse stukjes
papier genoteerd, om het later tot een geheel te verwerken
Talrijke afgewerkte opstellen, vooral betreffende de ge-
i) Bis. 5-10.
3) Verslag *an de Handelingen der acht en zestigste Vergadering,
gehouden te Zwolle den 27sten Oct 1891, Zwolle 1891, blz. 5.
Derde Serie. Wkrzek N*. 13. xn
Digitized by
Google
dLXXVltl
schiedenis van Zwolle, bevinden zich thans nog in
bovengenoemde collectie. Bijgewerkt door een zaakkun-
dige en aangevuld aan de hand van 's mans losse aan-
teekeningen en die van zijn geleerden zoon Mr. Johan
Nicolaas Joseph Heerkens !)> die de liefde tot de ge-
schiedenis van zijn vader in hooge mate geërfd had,
zouden deze den grondslag kunnen vormen van eene
goed gedocumenteerde geschiedenis niet alleen van Zwolle,
maar ook van Overijssel. Ik leg den nadruk op het woord
gedocumenteerde geschiedenis, omdat Heerkens niet alleen
beneden aan den voet van het opstel de bronnen aan*
geeft, maar ook eene lijst laat volgen van regesten van
al de oorkonden betreffende het onderwerp, die hij in ver-
schillende archieven had gevonden. Het zou mij te ver
voeren, verslag te geven van de bronnen, die Heerkens
gekend heeft en die heden voor ons niet meer bereikbaar
zijn; het zij genoeg er op te wijzen, dat hij zich niet
tevreden stelde met het excerpeeren van tijdschriften,
couranten of verkoopcatalogussen van boeken en hand-
schriften, maar ook de persoonlijke mondelinge mededee-
lingen van vaklieden opteekende. Sen kostbaar bewijs
hiervoor heb ik op blz. CXX V noot 3 medegedeeld. Behalve
deze aanteekeningen is van zeer groote waarde, de parti-
culiere correspondentie van Heerkens met binnen- en
buitenlandsche geleerden. Zoo bij voorbeeld heeft Heer-
kens blijkbaar groot belang gesteld in de werken van
1) Johan Nicolaas Joseph Heerkens werd den 22sten Juli 1807 te Zwolle
geboren. Hy bezocht het gymnasium lyner vaderstad en werd in het
najaar 1825 te Groningen als student in de rechteu ingeschreven. Den
26sten Juni 1830 werd hy aldaar tot doctor in de rechten gepromo-
veerd. Hierop vestigde hij zich te Zwolle als advocaat In 1839 werd
mj kantonrechter aldaar en in 1859 tot raadsheer in het Provinciaal
Gerechtshof van Overijssel benoemd. Naast juridische studies was hel
vooral de geschiedwetenschap, welke mj beoefende. Van hem ging
ook het denkbeeld uit om de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsen
Recht en Geschiedenis te stichten, die in den zomer van 1858 tot
stand kwam. Hg overleed te Zwolle den 21sten Juni 1867. (Vergl.
z^ne levensbeschrijving door J. C. Bysterbos in: Levensberichten der
afgestorvene Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letter-
kunde van 1868, blz. 124 vv.)
Digitized by
Google
6. de Groote. Ten einde volledige inlichtingen ie ver-
krijgen , stond hij niet alleen in briefwisseling met de uit
hun klooster verdreven kanunniken van Frenswegen, maar
ook met de grootste buitenlandeche autoriteit op dit ge-
bied: Mgr. de Ram, rector der Universiteit van Leuven.
Jammer genoeg zijn slechts enkele brieven van hem in
de Heerkensiana gekomen.
Van onschatbare waarde voor den historicus zijn vooral
de regestenlijsten van oorkonden en de nauwkeurige
omschrijvingen van andere bronnen van locaal-histo-
rischen aard. Bronnen, die zonder de Heerkensiana
misschien nooit te onzer kennis zouden gekomen zijn,
omdat zij óf verloren zijn geraakt óf door bekrompenheid
en kleinzielige vrees achter slot en grendel werden en
helaas nog worden gehouden.
De vraag dringt zich van zelf op: hoe kwam Heerkens
tot de kennis en vooral in het bezit der bronnen?
Reeds de jonge Heerkens bevond zich in buitengewoon
gunstige omstandigheden. Met het bloed der geleerde
Canters in de aderen, van hoogstaan zienlijke en invloed-
rijke familie, kwam hij na volbrachte universitaire studie
te Zwolle in een milieu, waarin de beoefening der ge-
schiedenis, bepaaldelijk die der middeleeuwsche instel-
lingen der stad , blijkbaar op den voorgrond stond. Hiertoe
werkten de tijdsomstandigheden bijzonder mede. Immers
onder Lodewijk Napoleon verkregen de katholieken niet
alleen grootere godsdienstige vrijheden, maar zij kwamen
ook in het bezit van grootere kerken en verkregen tevens
in verhouding tot hun getalsterkte een deel der vroegere
eigendommen van kerken en kloosters terug. Het ligt
voor de hand, dat door deze omstandigheid de historische
zin bij velen gewekt werd, te meer daar de regeering
wilde, dat de verdeeling ook op historischen grondslag
geschiedde. Rapporten , gestaafd door historische gegevens,
moesten ingediend worden, en dit kon niet gebeuren,
zonder dat de archieven werden ontsloten en onderzocht.
Heerkens was omstreeks 1809 wel is waar nog maar
een jonge man van nog geen 30 jaar, maar én zijne
familiebetrekkingen én zijne maatschappelijke positie als-
ook zijn natuurlijke historische aanleg en zijne buiten-
Digitized by
Google
glxjoL
gewone belangstelling voor alles wat zijne kerk betrof,
geven ons de garantie, dat in dezen niets gebeurde zonder
zijne voorkennis. Vermoedelijk dateeren dan ook uit
dezen tijd de regesten van de oorkonden, die thans in
het archief der parochie van Sint Michiel berusten ').
Zeker is, dat Heerkens zich juist in het jaar 1809 voor
de geschiedenis van de Broederschap van de Broeders
van het gemeene Leven de grootste verdienste heeft
verworven door het redden van de fragmenten van het
Cartularium van het Fraterhuis *) en andere origineele
oorkonden. Door aankoop op aucties zocht hij zijne
verzameling te vermeerderen, die ook door menig kost-
baar geschenk van den een of ander werd verrijkt s).
Kort na 1810 kwam Heerkens bovendien door om-
standigheden in het bezit van de handschriftelijke nalaten-
schap van den geschiedschrijver der stad Zwolle, J. B.
van Hattum. Zoover mij echter bekend is, is deze niet
in het legaat van de Erven Mr. F. P. A. Heerkens be-
grepen, evenmin als de handschriftelijke nalatenschap van
zijn zoon, den raadsheer Mr. J. N. J. Heerkens.
De historische waarheid eischt, ook hem te gedenken,
door wiens invloed het waardevolle legaat aan de Ver-
eeniging van Overijsselsch Regt en Geschiedenis is geko-
men en de schatten van Mr. Heerkens toegankelijk zijn
geworden voor den geschiedvorscher : den ZeerEerwaarden
heer B. P. Velthuysen, pastoor en deken te Sneek.
Voor deze uitgave heb ik hoofdzakelijk gebruikt:
1. het Cartularium van het Fraterhuis, dat ik in zijn
geheel heb uitgegeven;
2. de daarin los liggende minuten en kopieën van
charters;
3. N°. 47. Afschriften en uittreksels uit perkamenten
brieven, in de kerk onder de Bogen te Zwolle be-
rustende.
1) Dit leid ik af uit het gebrekkige van deze kopieéo (vergl. p. 391
noot 1), die hierin zeer verschillen van de andere van vermoedelijk
lateren datum.
2) Vergl. p. CXLIX v*.
3) Vergl. p. 235 eu CXXV noot 3.
Digitized by
Google
CLXXXI
4. N°. 75. Aanteekeningen over kloosters en gods-
huizen te Zwolle ')•
VTH. Niettegenstaande het gebrekkige en onvolledige
van het oorkondenmateriaal , dat te mijner beschikking
stond, was de gelegenheid, om aan de hand van de 90
origineele oorkonden uit het Oud-Archief der gemeente
Zwolle en het 20tal uit het Archief der Bmanuelshuizen
een diplomatisch-palaeographisch onderzoek in te stellen
te verlokkend om ze ongebruikt voorbij te laten gaan.
Te meer, omdat mijn chef, de heer Rijksarchivaris Mr.
J. L. Berns, mij niet alleen met de meeste bereidwillig-
heid de gelegenheid er toe verschafte, maar ook dit
onderzoek aanmoedigde. Voor deze welwillendheid betuig
ik hem gaarne hier openlijk mijn oprechten dank.
Daar deze studie uit den aard der zaak tamelijk uit-
gebreid is en zoodoende nog al plaatsruimte vergt, deel
ik op verzoek van het Bestuur van het Historisch Ge-
nootschap de resultaten van dit onderzoek niet in deze
Inleiding mede. Door vriendelijke tusschenkomst van
Mr. S. Muller Fz. werd deze studie opgenomen in N°. 1
van het Nederlandsch Arckievenblad 1906/1907, (deel XV)
waarheen ik belangstellenden verwijs. Ik bepaal mij hier
alleen tot eene korte opmerking betreffende den jaarstijl,
die door de Broeders werd gevolgd.
Een positief bewijs, waaruit men op afdoende wijze zou
kunnen aantoonen , welken jaarstijl de Broeders te Zwolle
of de Broederschap als zoodanig gebruikten , heb ik nóch
in de oorkonden nóch in de Narratio gevonden. Ook
vermelden de mij bekende Statuten van Fraterhuizen of
de Besluiten hunner Colloquia daaromtrent niets. In een
opstel jyFet8 over den jaarstijl in kloosterorden gebruikt" *)
heb ik vroeger wel beweerd, dat de „Fraterheeren niet
den Maria-boodschapstijl , maar den Kerststijl" ge-
1) In deze collectie vond ik ook de schets van het kaartje resp. het
ntnatieplan van de gebouwen, behoorende tot het Fraterhuis, dat in
deze uitgave is opgenomen.
2) Nederlandsch Archievenblad 1901/1902, blx. 18—25.
Digitized by
Google
CLXxxn
bruikien l). Deze bewering steunde op eene berekening
van J. H. Hofman, aan de hand van eene oorkonde dd.
1423 December 28 2). Tot mijn spijt moet ik echter thans
verklaren, dat deze oorkonde niet in aanmerking kan
komen om te bepalen, welke jaarstijl door de Broeders
werd gevolgd. Immers zij is een notarieele akte, en
dientengevolge gedateerd volgens den stijl, welke de
notarissen verplicht waren te volgen : den Kerst- of Nati-
viteitestijl s).
Het eenige bewijs, dat mij voorloopig overig blijft, is
een bewijs a priori. De Broederschap der Broeders en
Zusters van het gemeene Leven was geen kerkelijk goed-
gekeurde orde en zij zelven vermeden angstvallig alles,
wat ook maar den schijn kon geven, dat zij tot de regu-
liere en niet tot de seculiere geestelijkheid behoorden.
Een van de het meest in het oog springende bewijzen
hiervoor vinden wij in het hoofdstuk „De Vestiario" 4)
van de Consuetudines, waarin onder meer de bepaling
voorkomt, dat de kleur van de pij der Broeders niet
uniform mag zijn, „ne aliquis possit de uniformitate habitus
calumniari." De „Communis vita extra religionem" zou
verder o. a. door de Broeders gedocumenteerd worden:
„prelatis et curatis suis reverenter obediant" B), waaronder
zonder eenigen twijfel te verstaan is, dat zij zich in de
allereerste plaats stipt aan de wetten en voorschriften van
hun bisschop moesten houden.
In het jaar 1310 bepaalde echter bisschop Guy op de
synode te Utrecht, „quod de caetero in perpetuum per
nostram civitatem et dioeceim data annorum Domini ipso
die nativitatis ejusdem, secundum morem Roman um ac
statuta nostrae Metropolitanae ecclesiae innovatur" ').
1) T. a. p. blz. 22.
2) Archief *an het Aartsbisdom Utrecht, deel V, blz. 80, de noot.
3) Vergl. Paoli-Lohmeyer , Grundriss ru Vorlesungen über Lateiische
Palaeographie and Urkundenlehre. III. Iunsbruck 1900, S. 242.
4) Vergl. p. 255 v.
5) Yergl o. a. p 240 cap. de fundatione etc.
6) Volgens Van Mieris, Chartorbock II, p. 98 afgedrukt in: Thoe
Schwaitzeubcrg, Groot Placaat- en Charterboek, I, p. 142.
Digitized by
Google
CLixnii
Het ligt voor de hand, dat wanneer, de Broeders dit
voorschrift van hun bisschop niet zouden opgevolgd heb-
ben, maar, in navolging van de eene of andere orde, een
anderen jaarstijl dan den Kerststijl gebruikt hadden, zij
ipso facto aan hun bisschop ongehoorzaam zouden ge-
worden zijn en bovendien — wat erger was — een machtig
wapen in de handen van hunne talrijke en zeer invloedrijke
bespieders en vervolgers geleverd hebben. Als wereldsche
geestelijken van het bisdom Utrecht waren zij verplicht
tot het gebruik van den door hun ordinarius voorge-
schreven jaarstijl: den Nativiteita- of Kerststijl, en om
groote onaangenaamheden te voorkomen, hebben zij zonder
twijfel aan die verplichting in ieder opzicht voldaan.
DL In gewone omstandigheden zou ik het als mijne
plicht beschouwd hebben, in de inleiding tot de Narratio
den inhoud er van breedvoerig te bespreken en de nieuwe
resultaten, die voor de historische wetenschap er uit ge-
wonnen worden, mede te deelen. Mijn werk is echter
alleen eene voortzetting van den arbeid, die Prof. Acquoy
niet slechts begonnen was, maar ook voor een groot deel
afgedaan had. In zijne „Kroniek van het Fraterhuis te
Zwolle" immers heeft hij aan de hand van de gegevens,
die hy uit de Narratio putte, ons eene meesterlijke be-
schrijving van het Fraterhuis gegeven. Deze uitgave is
feitelijk dan ook niets anders dan het in het licht geven
van de bewijsplaatsen bij deze beschrijving. Nieuwe
resultaten levert de uitgave der Narratio dan ook niet;
alleen in de toelichting er bij en door de Bijlagen, vooral
echter door de oorkonden valt op enkele hoofdpunten
een ander licht In de voorafgaande beschrijving der
handschriften heb ik hierop in het kort reeds gewezen.
In het volgende bespreek ik enkele punten, die ik in
de noten op den tekst der Narratio niet nader toege-
licht heb, maar waarvoor ik naar deze inleiding heb
verwezen.
Een vaststaande officieele titel, gelijk andere kerkelijk
goedgekeurde vereenigingen die hadden, schijnen de
Broeders van het gemeene Leven niet gehad te hebben.
Ten minste vond ik in pauselijke bullen zulk een titel
Digitized by
Google
CLXIXIV
niet *)• In bisschoppelijke oorkonden worden zij genoemd :
„presbyteri et clerici in communi vita sine proprietate
viventes, presbyteri et clerici extra religionem in com-
muni viventes". Waar dus de officieele naam ontbrak,
was des te meer gelegenheid voor benamingen, door
enkelen hunner of door het volk uitgevonden *)• Er zal
dan ook wel moeielijk een kerkelijke broederschap te
vinden zijn, die zooveel plaatselijk verschillende namen
draagt, als die der Broeders van het gemeene Leven *).
Te Deventer 4) worden zij genoemd : Heer-Florensbroeders,
Fraterheeren van Heer-Florenshuis, Deventersche Frater-
heeren, Devoti Clerici, Presbyteri et Clerici extra reli-
gionem in communi viventes, Clerici seu fratres vitae
communis, Fratres Hieronimiani.
Te 's Hertogenbosch en elders: Hieronymianen ; te
Luik: Fratres de penna; te Gent: Broeders van de twaalf
Apostelen; te Culm: Cucullenbrüder; te Rostock: Michaelis-
broedere, of broedere der ghemene Zamelinghe te Rostock;
te Maagdeburg: Trulbrüder, Nulbrüder, Lollarden; te
Merseburg: Lollbroeders; te Cassel: Kugelherrn; in Wur-
temberg: Kappenherrn. — Verder komen zij voor onder
de meer algemeene namen van: Gregoriani, Gerhardijnen,
Hieronymieten , Fratres collationarii , Collatiebroeders ,
Gugelherren, Kogelheeren, Gogelheeren, Fratres cullulati,
Fratres vitae communis, Fratres devoti, Fratres bonae
voluntatis, Broeders van den goeden wil enz. enz. Tot
scheldnaam in de Nederlanden hadden zij : Begharden 6)
i) In de bul van paus Innocent ius VIII dd. 1486 Juli 11 (tie p.
522 No. 6) wordt in den tekst wel gesproken van „Status seu congre-
gatio (presbiterorum, clericorum et sororura) in communi sine pro-
prietate vivencium". Maar ik betwy fel , of die naam als officieele titel
aangezien kan worden.
2) Vergl. Schulze L., Realeneyclopadie, III1, S. 500; Schoengen, Schule
▼on Zwolle, S. 19 n. 3.
3) Wanneer en door wien de Broeders dien naam gekregen hebben,
is m\j niet gebleken. In oude stukken betreffende de Fraterhuizen te
Deventer en Zwolle vond ik dien naam niet.
4) Yergl. Dumbar, Kerkl. en Wereltl. Deventer, I, 615.
5) Ook te Zwolle was dit het geval. Vergl. p. 110.
Digitized by
Google
CLXIXV
of LoIIarden. Deze laatste schijnt echter in Duitschland
geen schimpnaam geweest te zijn, tenminste worden de
Broeders in een bisschoppelijk diploma van 1540 van
Maagdeburg „fratres Lullardi" genoemd ')•
In de door ons uitgegeven documenten, het Zwolscbe
huis betreffende, worden zij in de bisschoppelijke diploma's
van Rudolf van Diepholt en David van Bourgondie óf
„presbyteri Domus Clericorum" 6f „presbyteri clerici seu
personae devoti Domus Clericorum in Zwollis'' genoemd *).
In oorkonden , uitgaande van bisschop Frederik van Baden
of van het kapittel van Deventer, worden zij genoemd:
„devoti fratres Domus Clericorum in Zwollis" •)• In de
oorkonde dd. 1460 Januari 22 noemt David van Bourgondie
hen: „fratres ende vergaderinge der Clerckehuys onser
stad van Zwolle" 4) en in eene oorkonde dd. 1522 Augustus
4, waarschijnlijk uit Rome afkomstig, wordt gesproken
van: „Domus patris et fratrum Clericorum in commune
viventium" *).
In koopakten of akten van overdracht, uitgaande van
de Broeders, noemen zij zich tot aan het jaar 1490:
„priesters ende clercken in het Clerckhuis (Clerckehuys)
binnen Zwolle"; een enkelen keer wordt ook gesproken
van de „vergadering der priesters en clercken der Clercken*
huys binnen Zwolle" 6).
Onder den rector Johannes Koeckman (gekozen 1490)
is de uitdrukking „priesters ende clercken van het Clercke-
huys" nog wel die, welke het meest in de oorkonden
voorkomt, maar zij is toch niet meer stereotyp. Hoewel
reeds in de oorkonde van 1460 Januari 22 7), uitgaande
van David van Bourgondie, het woord „Fraterhuys" voor-
komt, zijn thans uitdrukkingen als: „convent en klooster
't Fraterhuys 8) binnen Zwolle", „pater ende gemeene
1) Remlencjclop. für ProL TheoJ., III», S. 495.
2) Vergt p. 430 No. 6, p. 431 No. 7, p. 433 No. 8.
3) Tergl. p. 442 Nos. 13, 14 en 15.
4) Tergl. p. 351.
5) Zie p. 396, No. 15a
6) Zie p. 369, No. 105.
7) Zie p. 351 No. 84.
8) Oorkonde dd, 1497 No*. 10 (p. 378. No. 118.)
Digitized by
Google
CLXXXV1
conventualen van het Priester Fraterhuis" !) , „'t convent
der Priester-Fraterhus *)," „.priesters en klerken van het
Fraterhuis te Zwolle8)" niet meer zeldzaam, zóó zelfs, dat
tegen het midden der 16de eeuw het woord „Clerckehuys"
voor „Fraterhuis" geheel op den achtergrond treedt Een
enkelen keer trof ik nog aan : „presbyteri et clerici Majoris
Domus Clericorum Sancti Gregorii" 4).
Opmerkelijk is het, hoe zorgvuldig de Broeders uit-
drukkingen als: conventus, congregatio of fraternitas in
hunne oorkonden vermijden, hoe zij geen algemeenen
titel als b.v. Broeders van den goeden wil, Fratres bonae
voluntatis enz. hebben of tenminste niet gebruiken. Haar
tevens valt onmiddellijk in het oog, dat het woord „Frater-
huys" in de eerste eeuw van hun bestaan door hen niet
gebruikt wordt en pas in het laatst van de 16d* eeuw
door hen in oorkonden wordt gebezigd. Ik vermoed,
dat deze verandering van naam nauw samenhangt met
de uitbreiding hunner gestichten en de bouwgeschiedenis
van hun eigen huis. Wij hebben reeds kort aangestipt,
dat de rector Albert van Calcar, zelf een bekwaam architekt,
veel veranderde. Maar de eigenlijke bouwperiode van de
Fraters brak eerst aan onder den rector Johannes Koeck-
• man, een zoon van een invloedrijke adellijke familie te
Zwolle. De bezittingen van de Koekmans lagen in de
onmiddellijke nabijheid van het Fraterhuis en van de
school. Deze gingen in het begin der 16de eeuw door
koop in handen der Broeders over, die op dezen grond
het nieuwe Domus Pauperum deden verrijzen. De naam
„clercken" pastte in ieder geval beter voor de scholieren dan
voor de Broeders, en om geen verwarring te stichten zal
men dit nieuwe gebouw „het Clerckehuis" en het eigen-
lijke oude huis, het Domus Sancti Gregorii, voortaan het
Fraterhuis of nog beter: het Priester-Fraterhuis genoemd
hebben. Op dit verschil tusschen „Priester- en Klercke-
fraterhuys" wordt vooral de nadruk gelegd in de oorkonde
1) Oorkonde dd. 1499 Jan. 24 (p. 378, No. 119).
2) Oorkonde dd. 1501 Dec. 12 (p. 382, No. 127).
3) Oorkonde dd. 1505 Maart 17 (p. 385, No. 132).
4) Oorkonde dd. 1519 April 17 (p. 397, No. 151),
Digitized by
Google
cuxxvn
dd. 1514 Juli 18 , waarbij de bovengenoemde bezitting in
handen van de Broeders komt ')•
Door Delprat en de velen, die hem getrouwelijk hebben
nageschreven, wordt beweerd, dat het aantal der bewoners
van een Fraterhuis zeer beperkt was. „Elk huis", zoo
schrijft hij , „bestond uit vier of meer priesters en uit een
dubbel getal zoogenaamde klerken of aankomende geeste-
lijken" *). Een ieder, die de Narratio van de Voecht
ook maar doorbladert, zal tot de overtuiging komen, dat
deze beperking zeer zeker nooit in het Zwolsche huis van
toepassing is geweest En ook elders was dit niet het
geval Dit blijkt wederom voldoende uit de Narratio,
en ook uit de beschrijvingen, die wij bij lindebom •)
vinden. Hoe Delprat tot deze veronderstelling komt, is
mij te meer een raadsel, omdat hij alle handschriften
betreffende de Broederschap, die wij thans kennen, te
zijner beschikking gehad heeft, de Kroniek van het
Fraterhuis te Doesburg incluis 4). Blijkbaar is hij in de
war gebracht door den stichtingebrief , respectievelijk de
schenkingsakte van het huis van vrouwe Zwedera van
Runen te Deventer dd. 1391 November 17, het Heer
Florenshuis *). De zucht om te generaliseeren heeft Delprat
dan in dit geval wederom leelijke parten gespeeld. Want
voor het geval, dat men wil aannemen, dat Delprat heeft
willen aanduiden het minimum getal van de bewoners
van een huis, — dat hij verder aangenomen heeft, dat het
twaalftal broeders noodzakelijk was om eene nieuwe stich-
ting in het leven te kunnen roepen, (eene bepaling, die
wij b.v. bij de Cisterciensers vinden), dan nog moesten de
annalen en kronieken van de Fraterhuizen, die hij gekend
heeft, hem spoedig uit dien droom geholpen hebben. Im-
1) Zie p. 474 No. 12.
2) De Broederschap, bh. 247. Vergl. ook blz. 41.
3) Historia Episc. Da vent. passim. — Zie ook: Van Heussen en van
R\jn, Oudheden en Gestichten v. Deventer, — en de Beschrijving tan
hel Bisdom Deventer , passim — Van Heossen, Historia Episc.
Daventr., passim.
4) Vergl. de Broederschap, bis. 347.
5) Byj Lindebom, Hist. Episc. Dav., bis. 97.
Digitized by
Google
cLxxxvm
mers èn bij de beide stichtingen te Zwolle, èn bij die van
Albergen en Hulsbergen was bij lange na niet het twaalf-
tal bij elkaar. Drie, hoogstens vier personen van goeden
wil besluiten tot de stichting; onder groote bezwaren en
meer dan monastieke armoede komt die tot stand, om
eindelijk na verloop van jaren een bloeiend en rijk huis
te worden '). Dit laatste gaat bij het eene huis iets sneller
dan bij het andere , naar gelang meer of minder rijke
inkomsten door erfenis of door fundaties van vrome
lieden aan het huis komen. Bij geen enkele stichting,
ook niet bij die , welke buiten de grenzen van het heden-
daagsche Nederland plaats hadden, valt, behalve bij die
van het Heer-Florenshuis te Deventer en die van het huis
te Doesburg, het door Delprat aangegeven getal te con-
stateeren.
Men mag echter niet uit het oog verliezen, dat nóch
de stichting van het Heer-Florenshuis, nóch die van het
Sint Gregoriushuis te Doesburg onder de gewone om-
standigheden tot stand kwamen en dat ze dus geenszins
tot staving van de bewering van Delprat kunnen dienen.
Want het eerste ontstond doordat de broeders, die onder
leiding van Florentius Rade wij ns het huis der vicarie
van St. Paulus, dat dus aan de Stiftskerk St. Lebuinus te
Deventer behoorde, bewoonden, voorzagen, dat zij na
den dood van Florentius dit huis zouden moeten verlaten en
daarom toen zij een andere geschikte woning gevonden
hadden, naar dit huis, het latere Heer-Florenshuis, ver-
huisden *). Van eene nieuwe stichting in den eigenlijken zin
des woords kan hier dus geen sprake zijn. Het Frater-
huis te Doesburg8) ontstond, zoo als wij gezien hebben,
doordat de Broeders te Zwolle tijdens het schisma van
Utrecht genoodzaakt waren de wijk te nemen , en eerst te
Hulsbergen bij Hattem en later te Doesburg metterwoon
zich vestigden. Tijdens de tijdelijke vestiging der Zwolsche
broeders aldaar, kwam toen de stichting van een nieuw
huis tot stand. Maar ook de broeders van Doesburg
1) Vergl. Acquoy, De Kroniek, blz. 17.
2) Vergl. Lindebom, Mistoria Episc. Davent. p. 96 vf,
3) Vergl. p. 83 vv. en p. 91vvT
Digitized by
Google
cixxinc
alweer begonnen hun huis in groote armoede en met
een klein getal broeders, dat Dirk van Herxen hun na
zijn terugkeer naar Zwolle daar achterliet. De bewering
van Delprat kan dus in geen enkel opzicht nóch door
eene aanhaling uit documenten, nóch door een bewijs
uit de praktijk gestaafd worden. Het aantal leden in een
Fraterhuis, het mogen dan priesters of klerken zijn, is
onbepaald.
In de officieele stukken en ook in de Narratio worden
als bewoners van het Domus Clericorum genoemd: „pres-
byteri, clerici, fratres layci et familiares". De drie eersten,
de presbyteri, clerici et fratres layci, zijn de eigenlijke leden
van de Broederschap, gelijk uit tal van oorkonden blijkt.
Het ware dan ook zonder twijfel hoogst overbodig, nog
woorden daaromtrent te verspillen, indien niet de tweede
categorie, de „clerici", aanleiding gaf tot misverstand.
Men verwisselt de clerici der Broederschap met de
scholieren der stads- of parochieschool , die volgens
middeleeuwsch gebruik ook clerici, klerken, genoemd
worden en inderdaad meestal ook tot den geestelijken
stand behoorden. De verwarring is derhalve gemakkelijk,
en hoogstwaarschijnlijk is de naam van het huis der
Broeders van het gemeene Leven „Domus Clericorum,
Klerkenhuis" de oorzaak van het misverstand, die ten
opzichte van de bewoners er van in het algemeen heerscht.
Ik heb echter geen schijn van een bewijs gevonden, dat
het Domus Clericorum ook door scholieren werd bewoond,
ook niet door rijke jongelingen , vanwaar dan het Domus
Clericorum ook Domus Divitum zou genoemd zijn. Uit
de levensbeschrijving van Albert Paep van Calcar, die
onder toezicht van een paedagogus de school van Zwolle
bezocht 0) en dw dus wel tot de rijke scholieren mag
gerekend worden, weten wij, dat hij na zijne bekeering
niet in het Domus Clericorum maar in het Domus Minor,
een der opvoedingsgestichten der Broeders, werd opge-
nomen en daarin vertoefde, totdat hij de acht klassen
der school had geabsolveerd en lid van de Broederschap
1) Zie p. ISO.
Digitized by
Google
cic
werd. Toen pas geschiedde zijne opneming in het Domus
Clericorum. En bij eenig nadenken zal ook wel een ieder
inzien, dat de strenge huisregel, die wij uit de Consue-
tudines kennen, niet paste voor de onstuimige jeugd.
Die was in andere, speciaal voor haar ingerichte, huizen
ondergebracht
Maar wie waren dan die „familiares"?
In iedere kloosterorde, de Windesheimers incluis, zijn
de familiares te vinden. Bij de eene orde moge het
begrip iets beperkter dan bij de andere zijn, maar in het
algemeen worden hieronder verstaan lieden, die tot de
familie van het klooster behooren, zonder monnik of
convers te zijn. Deze opvatting is de heerschende hij de
Cisterciensers ')> bij andere worden allen, die „omnium
congregationis bonorum spiritualium participes" waren,
„familiares" genoemd *). Bij de Windesheimers 8) daaren-
tegen noemde men „familiares" die leeken, die den prior
gehoorzaamheid beloofden, zonder eigendom leefden en
de mindere werkzaamheden in het klooster verrichtten;
zij konden wegens begane fouten uit het klooster wegge-
stuurd worden, zonder aanspraak op werkloon te hebben
en zonder het te ontvangen ook. Het eigendom , dat zij
meegebracht hadden , ontvingen zij in dit geval terug. Zij
konden echter niet ontslagen worden wegens ouderdom
of ziekte en door ontstane onbekwaamheid tot het werk.
Uit de nauwe verwantschap, die tusschen de Broeders
en de Windesheimers bestaat, zou men nu allicht geneigd
zijn aan te nemen, dat de „familiares" van het Domus
Clericorum te Zwolle dezelfde rechten en plichten hadden
als bij de Windesheimers. In dit geval zou men zich
echter ten zeerste bedriegen, want uit de Narratio blijkt
ten duidelijkste, dat de familiares bij de Praterheeren
met die der Windesheimers geenszins op dezelfde lijn
geplaatst mogen worden. Immers reeds in het begin van
1) Monast Gistere, p. 255.
2) Schannat, Hist. Episc. Wormat I, p. 143. Vergl. ook Ducange in
▼oce Familiares.
3) Grube, Chron. Windesh. Einleitong, S. XIII, en Acquoy, Win-
desheim, I, 142.
Digitized by
Google
öxaï
zijn werk noemt deVoecht onder de „devoti viri familiares"
Reynold van Drynen, pastoor van Zwolle, en den rector
der school, Johannes Cele '). En wanneer de Voecht na
het overlijden van den eersten rector, Ger hardus van
Calcar, de bewoners van het huis opsomt, geeft hij ook
een beknopte levensschets van hen, „qui erant familiares
domus nostre et domini Gerardi, patris nostri, consiliis
utebantur" 8). Deze familiares zijn de beide priesters
Hendak Utenholte en Johannes Widenbrugghe. Uit hunne
levensgeschiedenis blijkt echter wederom duidelijk, dat
zij geen bewoners van het Domus Fratrum waren, maar
een eigen huis bewoonden, dat trouwens in de onmid-
dellijke nabijheid van het Fraterhuis stond. In het jaar
1483 8) wordt door de Voecht „familiaris noster" genoemd:
„Boldewinus de Dordraco, officiarius sancte Marie Mag-
dalene." Mij dunkt, dat uit het bovenstaande geen andere
slotsom te trekken valt dan deze, dat de familiares bij
de Broeders leden waren, die wegens hunne bijzondere
verdiensten jegens het huis door hen opgenomen werden
in hunne gebedsverbroedering 4).
Mij rest nog een woord te zeggen over de leden van
het Fraterhuis, welke dit huis niet bewoonden, hoewel
zij metterwoon te Zwolle gevestigd waren, en over die
leden , welke voortdurend buiten Zwolle vertoefden 6).
Tot de eerste categorie behoorden vooral de bestuurders
van de verschillende opvoedingsgestichten, welke de
Broeders te Zwolle gesticht hadden en die onder hunne
leiding bleven. Evenals te 's Hertogenbosch •), hadden zij
ook hier kost- en studiehuizen voor rijke, bemiddelde
en arme scholieren of klerken. In de Narratio en vooral
in de oorkonden wordt herhaaldelijk gesproken van het
4) Zie p. 6.
?) Pag. 44 ?.
3; Yergl. p. 200. — Vergl. ook p. 66, waar familiares van het Heer-
Florenshois te Deventer genoemd worden.
4* Zie Bijlage XVIII, het formulier tot de opname in dexe gebeds-
verbroedering.
5) Vergl. Acqnoy, De Kroniek, bl. 27.
6) Zie p. 125 noot i.
Digitized by
Google
CXCII
Domus Pauperum of het Arme Klerkenhuis ') en het
Domus Divitum, het Rijke Fraterhuis 2). En dat het
Domus pro mediocribus 8) niet ontbroken heeft, blijkt
uit de levensgeschiedenis van Albert Paep van Calcar.
Bovendien stond nog onder hunne leiding het Domus
Vicina, que dicebatur Parva Domus Fratrum, waarin even-
eens scholieren gehuisvest waren. Aan het hoofd van
deze opvoedingsgestichten stond een Broeder, die meestal
priester was en den naam van procurator voerde. Tijdens
den bloei der school, toen deze huizen vele inwoners
telden, stond naast den procurator de subprocurator4),
die hem in het bestuur behulpzaam was. De keuken van
deze gestichten werd eveneens door een broeder bezorgd,
wien niet zelden ook een helper uit de overige leden
van het Fraterhuis toegevoegd werd.
Behalve deze huizen bezaten de Broeders sedert 1398 *)
ook een „buiten" te Schelre, tusschen Hattem en Zwolle
gelegen. Uit de levensgeschiedenis van Jacobus de Voecht
weten wij, dat deze kamp door de Broeders „de Kluis"
genoemd werd en in 1450 tenminste tijdens de zomer-
maanden door verschillende Broeders werd bewoond 6).
Of dit ook tijdens het overige gedeelte van het jaar het
geval was , is mij niet gebleken ; ook niet of deze „clusa"
een soort grangia of uithof geweest is, die het Fraterhuis
en de convicten van levensbehoeften moest voorzien. Bij
of om het Fraterhuis was tot omstreeks 1500 tenminste
geen groententuin : die lag buiten de Lutekepoort 7).
Maar of die groot genoeg was om in de dagelij ksch e
keukenbehoeften van een zoo groot aantal menschen te
voorzien , betwijfel ik ten zeerste. Ik vermoed derhalve, dat
„de Kluis" te Schelre hierin mede moest tegemoet komen.
1) Zie p. 124 noot 2 en verder het Register. — Betreffende het Domus
Pauperum, vergl. Acquoy, De Kroniek, blz. 11.
2) Zie vooral p. 479 Bijlage X.
3) P. 123 noot 2 en p. 125.
4) Vergl. o.a. p. 196 en 209.
5) Vergl. p. 295 No. 16.
6) Vergl. p. 96, 118—150.
7) Vergl. p. 300 No. 20.
Digitized by
Google
crfrciii
Ten slotte nog vertoefden meestal buitenshuis die
Broeders, welke tot biechtvaders van de nonnenkloosters
en zusterhuizen benoemd waren. Ik zeg meestal, omdat
in de Narratio van enkelen expresselijk vermeld wordt,
dat zij in het Fraterhuis metterwoon gevestigd bleven i).
Op blz. XX heb ik de vrouwenkloosters buiten Zwolle
aangegeven, die in de Narratio voorkomen als hebbende
een biechtvader uit het Fraterhuis. Van de meesten is
niet na te gaan, of zij maar tijdelijk dan wel altijd onder
het geestelijk bestuur van het Fraterhuis stonden. Uit de
lijsten der leden van het huis, die de Voecht ons ver-
strekt bij het overlijden van een rector, blijkt echter ge-
noegzaam, dat het getal Broeders, dat om die reden buiten
Zwolle vertoefde, niet gering was. Zie ik nu goed, dan
beschouwden de oversten van het huis en die van de
Broederschap in het algemeen de bezorging van biecht-
vaders aan de nonnenkloosters wel als een duren plicht,
maar tevens als een zwaren last. Zij gingen derhalve ook
niet gemakkelijk er toe over, nieuwe verplichtingen van
die soort op zich te nemen 2). Dit aarzelen , ja terug-
huiveren voor het aanvaarden van deze taak, laat zich
gemakkelijk verklaren, wanneer men in het oog houdt
de vrees, welke de Broeders voor het andere geslacht
hadden, een vrees, die zij van hunnen stichter O. de Groote
hadden geërfd. Het bekende woord van G. de Groote:
„Wend uwe oogen af, opdat zij geene vrouwen en andere
ijdele dingen zien; men moet niet aanschouwen wat men
niet mag begeeren" 8), is bijna in dezelfde woorden in de
Statuten van het Fraterhuis te vinden. De bepalingen,
welke in het hoofdstuk de Castitate4) voorkomen, ademen
den geest van G. de Groote niet alleen , maar dien van de
leeraren der kerk van alle tijden. En hoe nauwgezet die
bepalingen te Zwolle en elders door de Broeders opgevolgd
werden, leeren wij uit meer dan een staaltje, dat ons
1) B. ▼. de rectoren van het huis, die tevens biechtvaders in kloosters
te Zwolle waren.
2) Vergl. p. 72 en vooral noot 2 aldaar.
3) Acquoy, Windesheim, I, blz. 53.
4) P. 268.
Derde Serie. Werken N0. 13. xiii
Digitized by
Google
excrv*
door de Voecht wordt verhaald. Een bijzonder typisch
yoorbeeld schetst hij ons in de levensbeschrijving van
Hendrik Vetter, den eersten rector van bet Fraterhuis
te Albergen. Tot een zijner Broeders, die van de zusters
taartjes, „beghine-koeken" genoemd, had aangenomen,
zeide hij: „Maledicta sunt omnia munera, que a mulieri-
bus veniunt fratribus meis, precipue a sororibus; et",
zoo verhaalt de Voecht verder, „conculcabat tortulas
illas sub pedibus suis" *). In het Nederduitsch , dat de
goede pater doorgaans bezigde, zullen deze woorden wel
eenigzins anders geklonken hebben.
Een rechtgeaard Frater meed dus de vrouwen, ws£r hij
maar kon, en vrij zeker was de post van biechtvader of
bestuurder van een nonnenklooster geen gezocht baantje.
De oversten zullen zonder twijfel dikwijls moeite genoeg
gehad hebben, om geschikte mannen er voor te vinden.
De rector Dirk van Herxen verkoos dan ook blijkbaar
liever een beproefd wereldsch geestelijke als biechtvader
van het Zwolsche vrouwenklooster Het Oude Convent 2)
aan te stellen, dan zijne eigen ondergeschikten aan het
gevaar bloot te stellen , waarvoor de ongelukkige Lephart
van der Ulzen was bezweken *).
Ook zullen de meeste broeders met hun stichter dit
ambt als uitermate ondankbaar beschouwd hebben, en
zij allen kenden zonder twijfel het eenigszins ondeugende
versje van G. de Groote:
„Gratia nulla perit, nisi gratia sola sororum,
Sic f uit, est et erit, ondanck in fine laborum" 4).
1) P. 36.
2) Vergl. p. 20.
3) Zie p. 19, 108.
4) Ik vond dit versje in het Rekenboek ?an Haskerconvent in het
Ryksarchief -depot te Leeuwarden. Volgens de Kronyk ▼. h. Historisch
Genootschap, 1846, blz. 34, is het ook te vinden in: Trithemius,
Ghron. Spanhem. anno 1509 en wordt door hem aan G. de Groote
toegeschreven. Johannea Busch citeert dit versje in z\jn Liber de
reformatione monasteriorum (Chron. Windesh. edik Grube, p. 597)
tonder echter het auteurschap er van aan G. de Groote toe te schrijven.
Hy noemt het eenvoudig een „vulgare proverbium".
Digitized by
Google
éxcV
Waren ons aanteekeningen , dagboeken of ook rekenin-
gen van de bestuurders van nonnenkloosters ter kennis
gekomen, wie weet, of wij ook daarin niet verzuchtingen
en ontboezemingen hadden gevonden als die, welke de
procurator van het klooster der congregatie van Windes-
heim, Haskerconvent in Friesland, aan het slot van zijne
afrekening van het jaar 1608 *) plaatste :
„Vade opus onerosum
Inexpertis amorosum
Apud multos invidiosum
Cor advertat animosum.
Quod in fronte dulce libet
Hoc in fine turpe vilet
Invidorum visus stridet
Expertorum usus videt"
Maar er waren ook oversten en broeders, die er geheel
anders over dachten, die het stichten en het bestieren
van nonnenkloosters als iets bijzonder verdienstelijke
achtten en die het Dirk van Herxen kwalijk namen, dat
hij op dit punt zoo terughoudend was. Onder deze laat-
sten behoort ook blijkbaar Jacobus de Voecht, die zelfs
de straffende hand Gods ziet in het feit, dat in de pestjaren
1420 en 1421 een tiental uitstekende broeders ten offer
vielen. „Visitavit Dominus domum nostram, dans intelligere
eidem patri nostro (scil. Theoderico), ut de cetero magis
prompte subveniret aliis domibus in aliqua digna persona",
zegt hij *); maar hij vermeldt niet het feit, dat de hand
Gods bv. ook het naburige klooster Sint Agnietenberg
zwaar trof en dat de engel des doods aldaar onder de
paters en broeders even zware offers eischte als te Zwolle 8).
Dit verschil van opvatting bij de Voecht blijkt ook uit
de levensbeschrijving van heer Gerhardus Rees, den
eersten rector van het Fraterhuis te Doesburg 4). Hoewel
4) Rijksarchief-depot te Leeuwaarden, Kloosteratakken Haskerconvent.
5) Pag. 73.
3) Zie p. 72 noot 3.
4) Pag. 86.
Digitized by
Google
exen
uit de Kroniek van het Fraterhuis te Doesburg ten
duidelijkste blijkt, dat het niet gemakkelijk was met hem
om te gaan, zóó dat hij genoodzaakt was zijn rec-
toraat neer te leggen, prijst de Voecht hem uitermate
als een „vir late caritatis", wien het niet genoeg was
zijn fraterhuis te bestieren, „quin etiam colligeret multas
virgines et provideret eis de rectoribus in diversie domibus."
Enkele regels verder verhaalt hij, dat men placht te
zeggen, dat Gerardus Rees gewoon was met twee zusters
en een zijde spek een nieuw huis te beginnen.
Dit verschil van meening, dat ook tusschen de hoofden
van de verschillende Fraterhuizen heerschte omtrent het al
of niet voorzien van de zusterhuizen en vrouwenkloosters
van biechtvaders, valt nog eens bizonder duidelijk in het
oog in het verslag van het Colloquium van het jaar 1456,
dat ons bewaard gebleven is in de Kroniek van het
Fraterhuis te Oouda *). Maar ook hier zien wij ten
duidelijkste, welk een grooten invloed Dirk van Herxen
bezat en met welk een eerbied hem de overige leden
van het Colloquium behandelden.
De betrekking tot het Fraterhuis werd door deze afwezig-
heid en de zelfstandige positie van den dignitaris niet
verbroken. De afwezigheid werd als tijdelijk beschouwd.
Immers de bestuurders en biechtvaders van nonnen-
kloosters konden en werden niet zelden om de een of
andere reden naar hun moederhuis teruggeroepen. Boven-
dien had ieder jaar door den rector of diens zaakgelastigde
een visitatie plaats, en om hun lidmaatschap tot de Broe-
derschap te betuigen, verschenen zij evenals de rectoren
van de Fraterhuizen, die tot het Colloquium Zwollense
behoorden , op de jaarlijksche vergadering te Zwolle , het
Colloquium.
Het centrale gezag over de Frater- en Zusterhuizen van
het Colloquium Zwollense berustte in handen van de
rectoren der Fraterhuizen van Deventer, Zwolle en Huls-
1) B\j dragen en Mededeel in gen v. h. Hist. Genootschap te Utrecht,
deel XX, bh. 35 t.
Digitized by
Google
excvii
bergen ,). Maar de besluiten van de jaarlijksche ver-
gadering, het Colloquium, waren ook voor hen bindend.
Wat het Colloquium feitelijk was, welke huizen er onder
ressorteerden en welke besluiten er genomen zijn, weten
wij helaas niet Want nóch de statuten van het Collo-
quium Zwollense, nóch de besluiten er van zijn tot heden
teruggevonden. Jammer genoeg voor de geschiedenis
van deze zuiver Nederlandsche instelling zijn de weinige
gegevens *) , die wij omtrent deze vergaderingen hebben ,
nog zoo beknopt en vaak zoo onbepaald, dat zij niet
eens voldoende zijn om ons een juist beeld van de ver-
gadering te geven. Wij moeten het gemis van deze be-
sluiten des te meer betreuren, omdat het weinige, dat
wij omtrent het Colloquium bezitten, het zekere bewijs
levert, dat zonder die besluiten eene geschiedenis der
Broederschap, die aan de eischen der moderne wetenschap
voldoet, niet geschreven kan worden.
Het gemis aan officieele bescheiden omtrent het Col-
loquium is tevens oorzaak, dat wij omtrent den tijd,
waarop het plaats had, tot lieden geen volledige zekerheid
hebben. Alleen weten wij zeker, dat het tusschen Paschen
en Pinksteren gehouden werd. Delprat 8) beweerde , dat
bet op den eersten Zondag na Paschen viel. Acquoy 4)
daarentegen houdt staande, dat het gehouden werd „op
den tweeden Zondag na Paschen of volgende dagen, wijl
op dienzelfden tijd het generaal kapittel te Windesheim
bijeen was." Betreffende het laatste heeft Aoquoy gelijk,
indien de bronnen, die hem ter beschikking stonden,
vertrouwbaar zijn. Dit nader te onderzoeken zou ons hier
te ver voeren; ik neem dus met Acquoy aan, dat het
Colloquium te Zwolle en het generale kapittel te Win-
desheim op denzelfden tijd gehouden werden. Het gene-
rale kapittel te Windesheim had echter niet, gelijk
Acquoy verkeerdelijk aangeeft, op den tweeden Zondag,
1, Vergt Delprat, De Broederschap, blz. 249.
8) Zie p. CU noot 1 , CXLVI noot 1 en CXGVII.
S) Delprat , De Broederschap blz. 246.
i) Hel Klooster v. Windesheim I, 238 en II, Ö72,
Digitized by
Google
cxcvm
maar op den derden Zondag na Paschen plaats ')> en dus
zouden ook in den namiddag van dien Zondag de ver-
schillende bestuurders van de Frater- en Zusterhuizen van
het Colloquium Zwollense te Zwolle samengekomen zijn,
om de volgende dagen de belangen van de Broederschap
te bespreken.
Behalve van het algemeene jaarlijksche Colloquium
bericht de Voecht nog van een Colloquium op het land-
goed Middelen bij Deventer *) en van een jaarlijksch
Colloquium te Hulsbergen •). Uit de ophelderingen echter,
die de Voecht bij dit bericht voegt, blijkt, dat het meer
een gezellige samenkomst of uitspanningsdag voor de
broeders uit Deventer, Hulsbergen en Zwolle was, dan
wel dat het gehouden werd om onderlinge belangen te
bespreken.
Ten slotte nog eene enkele opmerking omtrent de her-
komst der broeders.
Uit de Narratio en vooral uit de oorkonden, waarbij
de broeders afstand doen van hunne goederen, blijkt
overtuigend , dat de bewoners van het Domus Clericorum
te Zwolle geenszins allen tot het bisdom Utrecht be-
hoorden, laat staan Zwollenaren of Overijsselaars waren.
Wij vinden er Nederlanders, Belgen, Zwitsers en Duit-
schers. Opmerkelijk is het groot aantal leden uit het
hertogdom Cleve en vooral uit de stad Calcar. Vier
zonen van Calcar bekleedden volgens de Narratio het
ambt van rector in Nederlandsche Praterhuizen , twee te
Zwolle é) en twee te 's Hertogenbosch *). Voor de Neder-
landsche kunstgeschiedenis, vooral voor die van Zwolle
en Utrecht, is dit feit geenszins onbelangrijk. Te Zwolle
vooral werkten jaren lang kunstenaars uit Calcar.
1) Zie Grube, Chron. Windesh., Einleitung S. XXIX. f.
2) Vergl. p. 134.
3) Vergl. p. 66.
4) Gerhard Scadde en Albertus Paep.
5) Gerhard Scadde, de broeder van den rector te Zwolle, en Johannes
van Calcar, de tweede rector van het Sint Gregoriushuis te 's Her-
togenbosch,
Digitized by
Google
CXCIX
Voor de internationaliteit van het Fraterhuis spreekt
echter het sterkst de benoeming van den Zwitser Lodewijk
Philippi, eerst tot procurator en vervolgens tot rector
van het huis. Men houde hierbij in het oog, dat de
rector van het Fraterhuis te Zwolle bovendien eene be-
voorrechte plaats in de Broederschap innam.
Merkwaardig is verder het feit, dat het Fraterhuis ver*
schillende familieleden van zijnen stichter onder zijne
leden telde. Behalve Witte, de broeder van Meynold
van Windesheim, werd in het begin der 15de eeuw zijn
neef Dirk Hermanszoon van Herxen lid van het huis.
Omstreeks 1430 werd diens neef Hendrik Swarte tot lid
aangenomen. Verder vinden wij nog in de Narratio als
„cognatus patris nostri", (d. i. Dirk van Herxen), vermeld:
Hubertus Gueden van Zwolle en Herman van Coeverden.
Dirk en Hendrik van Herxen bestuurden bovendien het
huis tijdens eene halve eeuw: Dirk van af 1410 — 1452,
Hendrik van 1482—1487.
Eindelijk nog een enkel woord over het tot standkomen
dezer uitgave.
Wijlen Prof. Acquoy stelde zich, gelijk ik reeds op-
merkte '), voor, deze Narratio het licht te doen zien. Later
deelde hij mij echter persoonlijk mede, dat hij vermoe-
delijk niet meer in de gelegenheid zou zijn om dit
voornemen te volvoeren. Nog werkende aan mijn disser-
tatie , vatte ik dus reeds het plan op om , mocht de vrees
van Acquoy bewaarheid worden, in zijne plaats mij met
de uitgave te belasten. In dit voornemen werd ik ver-
sterkt door R. Fruin, Acquoy's vriend, die mij na diens
overlijden verzekerde , dat het overeenkomstig den wensch
van den gestorvene zou zijn , als ik diens plan ten uitvoer
bracht. Toen ik op een van mijn archief reizen met
Mr. S. Muller Fz. in aanraking kwam, verzocht deze mij
de Narratio te bewerken voor de Bijdragen en Mcdedeelingen
van het Hütorisch Genootschap.
i) Zie pag. LXXJX.
Digitized by
Google
cc
In het najaar van 1898 zond ik mijn manuscript in,
waarop Mr. Muller mij te kennen gaf, dat het jammer
zou zijn, dit werk „in de Bijdragen te verstoppen". Hij
deelde mij mede, dat het Genootschap op zich nam de
Kroniek afzonderlijk uit te geven, mits ik mij verplichtte
alle oorkonden, die mij, het Fraterhuis betreffende, be-
kend waren, als bijlagen toe te voegen. Gretig nam ik dit
vereerend aanbod aan, te meer, omdat ik niet vermoedde,
dat ik daarbij plotseling op moeielijkheden zou stuiten,
die ik allerminst verwacht had. Want mijn herhaalde
werkzaamheid in de verschillende archieven van Neder-
land, waar men mij steeds met de meeste bereidwillig-
heid en hulpvaardigheid was tegemoet gekomen, had bij
mij de gedachte zelfs aan de mogelijkheid van een feit
als dat, waarvoor ik enkele weken later zou geplaatst
worden, verbannen. Allerminst kon ik veronderstellen,
dat ik daar, waar ik met het meeste genoegen heele
vacantietijden voor mijn dissertatie had gearbeid, nl. in
het Gemeentearchief te Zwolle, toen nog onder leiding
van den zoo wel willenden archivaris Mr. J. W. Mulder,
onder den nieuwen dignitaris op zulke bezwaren zou stuiten
als inderdaad het geval was. Ook bij mij heet het, de
mortuis nil nisi bene, en gaarne zou ik over het voor-
gevallene zwijgen, als niet het volgende ter verklaring
moest dienen van de langzame vorderingen van het werk.
In het najaar van 1898 vestigde ik mij , hoofdzakelijk met
de bedoeling om mijne belofte aan het Historisch Ge-
nootschap gestand te doen, voor een paar maanden te
Zwolle. De toenmalige gemeentearchivaris echter nam
niet alleen weinig notitie van mijn onderzoekingen, maar
bemoeilijkte die zelfs zoozeer, dat ik, toen ik in April
1899 tot adjunct-commies aan het Rijksarchief te Leeuwar-
den werd benoemd, nog niet veel was gevorderd. Enkele
dagen pas voor mijn vertrek kreeg ik kennis van het
groote aantal origineele oorkonden, dat voor mijn doel
in aanmerking kon komen. Toen ik den heer archivaris
verzocht om tijdelijke deponeering dezer oorkonden in
het depot der Rijksarchieven te Leeuwarden, wilde hij
dit alleen toestaan, mits, krachtens een in zijn tijd ge-
aakte bepaling betrekkelijk het Zwolsche gemeente-
Digitized by
Google
OOI
archief, voor ieder stuk 100 gulden gedeponeerd werd
op de gemeente-secretarie te Zwolle. Afgezien nog van het
groote aantal, 90 stuks, meende ik hierop niet te kunnen
ingaan, ook omdat het gemeente-archief te Zwolle ge-
vestigd is in het Rijksarchief-depót in Overijssel en de
gemeente-archivaris tevens Rijksarchivaris was; ik wist,
dat het Rijk en dat andere gemeenten zeer tegemoet-
komend waren wat betreft het zenden van stukken ten
behoeve van wetenschappelijk onderzoek naar andere
archiefbewaarplaatsen.
Na het plotseling overlijden van den dignitaris in
kwestie, moesten eerst langdurige onderhandelingen ge-
voerd worden tusschen het Rijk en de gemeente betrek-
kelijk genoemde bepaling en tusschen de gemeente en
den nieuwbenoemden rijksarchivaris betreffende het aan-
vaarden van het beheer over het gemeente-archief door
dezen. Vóórdat eene definitieve regeling van al deze han-
gende kwesties was getroffen, kon er van toezending en
bewerking der oorkonden geen sprake zijn. Eerst in het
jaar 1901 werd ik in staat gesteld een aanvang daarmee
te maken.
Ondertusschen was het mij ook niet mogelijk het Car-
tularium van het Fraterhuis ') te bewerken , wijl dat in
andere handen was. Eerst door de energieke hulp van
den heer F. A. Hoefer te Hattem — voor welke hulp ik
hem bij dezen mijnen weigemeenden dank betuig — werd
ik in het jaar 1902 in de gelegenheid gesteld met het
Oartularium in originali kennis te maken. Ondanks de
wetenschappelijke onbaatzuchtigheid van den Zeer Eerw.
heer B. P. Velthuysen, die op de meest gulle wtfze de
door hem gemaakte afschriften van akten betreffende de
geestelijke gunsten en privilegiën der Broeders uit het
Cartularium te mijner dispositie had gesteld, bleef mij
toch heel wat werk te doen over, want de akten rakende
de roerende en onroerende bezittingen waren, als buiten
het onderwerp zijner studie liggend, door Z. Z.E. niet ge-
copiëerd.
1) Zie pag. GXL1X.
Digitized by
Google
ecu
Buitendien had ik door mijn werkkring bij lange na
niet zooveel tijd meer te mijner beschikking als vroeger;
buiten de archiefuren alleen kon ik aan de uitgave arbeiden
en de noodzakelijke kennismaking met Frieslands ver-
leden, met zijn eigenaardige instellingen en zijn taal, zoo
verschillend van die der andere gewesten, vorderde heel
wat tijd en inspanning. Echter, in 1903 gingen de bijlagen
ter perse. In October van dit jaar en in het begin van
1904 werd nog eens door spoedeischende werkzaamheden
de geregelde voortgang onderbroken. Eindelijk maakte
mijne langdurige ongesteldheid en mijn herhaald verblijf
in het buitenland tot herstel van gezondheid, dat de
druk maar langzaam vorderde.
Meermalen ben ik, bij de vele hinderpalen, die de
publicatie ontmoette, geneigd geweest, het N°. , dat de
uitgave draagt in de derde serie van de werken van het
Historisch Genootschap, te beschouwen als een malum
omen; gelukkig aan het einde gekomen, voel ik mij meer
aangetrokken tot de oude en thans nog in zekere kringen
te Rome levende opvatting van het getal 13, als zijnde
een geluksgetal: Quod Deus bene vertat.
Bij de uitgave der Narratio heb ik mij gehouden aan
de regels, dienaangaande voorgeschreven door het His-
torisch Genootschap te Utrecht. Dus heb ik niets ver-
anderd, dan wat in genoemde bepalingen wordt aange-
wezen. Alleen heb ik de verschillende Capita van ons
handschrift met Romeinsche cijfers genummerd en de
onderverdeelingen, die door den voltooier gemaakt zijn,
door cursieven druk en tevens door paragrapheering aan-
gegeven.
De regesten der oorkonden maakte ik volgens de voor-
schriften van de Handleiding voor het ordenen en beschrijven
van Archieven. Ook hield ik daarbij voor oogen de jongste
regestenpublicaties van Nederlandsche archivarissen.
Mijn oorspronkelijk plan om alle oorkonden in extenso
uit te geven, moest ik laten varen met het oog
op het groote getal, dat later te mijner kennis kwam.
Toch werd mij door vriendelijke bemiddeling van den
eersten secretaris van het Historisch Genootschap het
maken van breedvoerige regesten van koop- en r^ilakten
Digitized by
Google
ocin
toegestaan. Ik verzocht dit vooral om de ontstentenis van
een ligger van goederen, behoorende aan het Fraterhuis,
eenigermate te vergoeden.
Wilde ik de belofte, aan het Historisch Genootschap
gedaan, gestand doen, dan' moest ik alle oorkonden op-
nemen , waarvan bewezen kon worden , dat ze oorspronke-
lijk tot het archief van het Fraterhuis behoord hebben.
Gedeeltelijk waren deze stukken reeds uitgegeven in het
Archief van het Aartsbisdom Utrecht Lang heb ik ge-
aarzeld, of ook deze moesten opgenomen worden en zoo
ja, op welke wijze, in regest dan wel in extenso. Ik heb
raad gevraagd aan belangstellenden, vooral in het bui-
tenland. Volgens hun advies zijn ze hier meestal vol-
ledig afgedrukt. Bij enkele was een overwegend motief
het verschil hier en daar tusschen het in het Archief van
het Aartsbisdom gepubliceerde en den tekst, dien ik vond
in het Cartularium. Bij de groote belangstelling, die de
Broederschap van het gemeene Leven in den laatste n tijd
ondervindt, scheen het buitendien niet onwenschelijk ,
dat zoo belangrijke bronnen langs twee wegen ook de
buitenlandsche belangstellenden bereikten. Dit geldt ook
voor de enkele oorkonden, overgenomen uit het Archief
voor Kerkgeschiedenis.
Voor de opname in extenso moesten in de allereerste
plaats in aanmerking komen alle oorkonden, die een nieuw
licht werpen op de eerste stichting van een Fraterhuis te
Zwolle in 1384 door tusschenkomst van G. de Groote en
diens eerste discipelen, — vervolgens die oorkonden, welke
van belang zijn voor de kennis der geschiedenis van de
stichting en de verdere ontwikkeling van het Domus
Sancti Gregorii en de overige gestichten der Broeders
aldaar, met name het Domus Pauperum. Dat ik er op
bedacht was die oorkonden in extenso op te nemen,
waarbij den Broeders geestelijke voorrechten geschonken
werden of die het wezen van de Broederschap of in het
bizonder het innerlijke leven van het Zwolsche huis doen
kennen, behoeft wel geen verder betoog.
In die gevallen, waar de oorspronkelijke oorkonde nog
aanwezig was en tevens een afschrift in het Cartularium of
elders zich bevond, heb ik natuurlijk steeds, waar het
Digitized by
Google
OCIV
mogelijk was, den tekst der origineele oorkonde laten af-
drukken. Was het origineel echter niet in mijn bereik,
dan meende ik meer te moeten vertrouwen op de af-
schriften, voorkomende in het Cartularium, dan op kopieën,
die elders berustten of op den reeds in druk verschenen
tekst. Immers bij onderzoek bleek, dat de afschriften,
voorkomende in het Cartularium, hoewel zij bij lange
na geen diplomatische waren, echter „de verbo ad ver-
bum" met het origineel overeenstemden. De afwijkingen
en het verschil tusschen het origineel en de kopie bleken
alleen phonetieche te zijn.
De latere ontdekking van verreweg het grootste gedeelte
der oorkonden, voorkomende in de Bijlagen , maakte eene
verandering der rangschikking van de Bijlagen zoowel als
van die der oorkonden noodzakelijk. Hoe verrassend en
verheugend deze vondst aan den eenen kant ook voor
mij was, zij bracht mij aan den anderen kant in niet
geringe verlegenheid. Want alvorens ik tot deze ont-
dekking kwam, waren reeds eenige vellen der Narratio
afgedrukt. De verwijzingen in de noten naar de Bijlagen
waren natuurlijk volgens de oorspronkelijke rangschikking
geschied. Ik stond dus voor de keuze, of de nieuw ont-
dekte oorkonden achterwege te laten ter wille van de
oorspronkelijke indeeling, óf deze te laten vervallen en mij
aan inconsequentie schuldig te maken ten gunste van
meerdere volledigheid. Ik heb geen oogenblik geaarzeld
het laatste te kiezen, te meer niet, omdat door deze vondst
en die van andere bronnen en literatuur, die intusschen
te mijner kennis waren gekomen, onder het afdrukken een
aantal nieuwe noten moesten ingevoegd worden en andere
bleken onjuist te zijn. Hoe langer hoe meer zag ik tot
mijn leedwezen in, dat onder deze omstandigheden mijn
werk niet was en kon zijn „eine Arbeit aus einem Guss".
Ik heb daarom getracht het werk bruikbaar te maken
door een uitvoerig register van personen- en plaatsnamen.
Bovendien heb ik onjuistheden, zinstorende fouten en de
reeds vermelde veranderingen in de Bijlagen in de „Ver-
beteringen" aangegeven.
Niet dan met zekere ontroering neem ik afscheid van
een werk, waaraan zoovele herinneringen en van zoo
Digitized by
Google
óctf
teeren aard zijn verbonden. Levendig staat mij weer voor
den geest die voor mijn later leven allergewichtigste
najaars-achtermiddag, toen ik, nog maar half den studenten-
tijd ontgroeid, voor het eerst aanbelde aan het later door
mij helaas nog maar enkele malen betreden huis in de
Breestraat te Leiden. Uit een voorgenomen kort bezoek
ontwikkelde zich een lang gesprek, waarin het den in-
nemenden, belangstellenden professor Acquoy niet moeie-
lijk viel mij , die reeds een anderen weg was ingeslagen ,
weer tot mijn eerste en oude liefde, de geschiedenis van
het Nederlandsche schoolwezen en de Broederschap van
G. de Groote, terug te voeren. En bij het verder schrijden
was hij mij een trouwe gids, die mij nader inleidde in
de litteratuur omtrent het onderwerp, dat mijne belang-
stelling hield geboeid en die mij buitendien onschatbare
introducties verschafte voor tal van archieven en biblio-
theken, waarin ik tot de bronnen zei ven kon afdalen.
Veel heb ik gevonden, weinig nog slechts kunnen ver-
werken. Zeer zeker zou ik mijne dankbaarheid jegens
Acquoy geuit hebben in de opdracht van deze uitgave
aan zijn nagedachtenis, ware mijn arbeid niet in vele
opzichten zoo onvolmaakt en gedwongen onvolledig *)
gebleven, buitendien de blijkbare sporen dragende van
veel reizen en veel getrek. De hoop op iets beters deed
1) Nog juist voor het afdrukken van dit vel werd ik door de vriende-
lijkheid van den heer Mr. P. G. Bos, adjunct-commies aan het Rijks-
archief te Groningen, opmerkzaam gemaakt op de hoogst belangrijke
collectie archivalia, door het Rijksarchief in Groningen aangekocht
ingevolge machtiging van Z. Exc. den Minister van Binnenlandsche
Zaken dd. 13 Maart 1906 N* 683, Afdeeling R. W. Hierin bevinden
zich o. a. :
1. het Gartolarium van het Armen Klerken huis te Deventer en
2. een HS. bevattende afschriften van oorkonden,
o. „uyt 'tBoeck ter Fraterhuys,
b. uyt een Boeck ter Kinderhuys en
«• uyt het Boeck van den Manhuyse"
te Zwolle, bene?ens enkele aanteekeningen , getrokken uit deie en
andere HSS. Kennehjk is dit laatste HS. (164 X 104 mm. op papier)
geschreven door den aartspriester van Zwolle, Arnoldus "Wayer (zie p.
GLXXII noot 1). Door mjzondere welwillendheid van den heer RJjks-
Digitized by
Google
mij uitstellen; wordt die hoop verwezenlijkt, dan zal
stellig de bedoelde uiting van erkentelijkheid niet achter-
wege blijven. Aan Acquoy ook had ik te danken het
groote voorrecht van de kennismaking met R. Fruin,
die mij eveneens, vooral na den dood van zijn vriend
Acquoy, in zoo menig opzicht tot steun is geweest en tot
leidsman heeft gestrekt. Mocht ik toekomen aan de ver-
vulling van wat als een vurige wensch in mij leeft, het
schrijven van de geschiedenis van de Broederschap der
Broeders van het gemeene Leven, dan zal ik pas in staat
zijn in vollen omvang aan te toonen, wat Acquoy en
Fruin voor mij geweest zijn.
Naast vele moeilijkheden mocht ik toch ook veel, zeer
veel hulp en vriendschap ondervinden. In de eerste
plaats een woord van hartelijken dank aan mijn vriend
den Zeer Eerwaarden heer deken Velthuysen voor zyne
voorlichting en belangelooze tegemoetkoming; dan aan den
secretaris van de Vereeniging tot beoefening van Over-
ijsselsch Regt en Geschiedenis, den heer N. A. Gramer,
die mij steeds met groote voorkomendheid ter wille was,
en die door mij steeds bereid gevonden werd, elke in-
lichting, die ik noodig had, mij te verstrekken. Ook Mr.
S. Muller Fz. neme de verzekering myner dankbaarheid
aan voor de vele met welwillendheid gegeven aanwijzingen.
Ten slotte de betuiging mijner erkentelijkheid aan den
bestuurder der Koninklijke Bibliotheek in Den Haag
archivaris in de provincie Groningen, Jhr. Mr. J. A. Feith, werd ik in
staat gesteld die HSS., (die tydelyk in het Rijksarchief in Groningen
berusten en later naar het Rijksarchief in Overijssel zullen worden
overgebracht) nader te onderzoeken. Het eerste HS. bevat geene oor-
konden, die voor de geschiedenis van het Fraterhuis te Zwolle van be-
lang z\jn, en slechts eene enkele, die gedeeltelijk op het Domos Pauperum
aldaar betrekking heeft Het tweede HS. bevat geen oorkonden be-
treffende het Fraterhuis, die niet in ooie By lagen zyn opgenomen.
Ware echter dit HS. nuj tqdens de bewerking der Narratio ter kennis
gekomen, dan sou ik zonder twjjfel veel nat voor de aanmerkingen op
den tekst der Narratio er uit getrokken hebben. Ik hoop van dit HS.
later een goed gebruik te mogen maken. Inmiddels betuig ik den
heeren van het Rijksarchief in Groningen voor hunne hulpvaardige
belangstelling in mgn werk nujnen oprechten dank.
Digitized by
Google
ccvrt
Dr. Bijvanck en den heer Dr. Brugmans, indertijd daaraan
verbonden, eveneens aan zijn opvolger Dr. T. J. de Boer
die mij met de meest mogelijke liberaliteit bijstonden,
zoo vaak hulp gevraagd werd ; verder aan het bestuur van
de Bibliothèque Royale te Brussel en meer in het bijzonder
aan Pr. van den Ghey n , den steeds hulpvaardigen conser-
vator der handschriften aldaar. Eindelijk aan allen, te
velen om te noemen, die mij bij mijnen wetenschappe-
lijken arbeid bijstonden.
Leeuwarden, Kerstmis 1905.
Digitized by
Google
LIJST VAN BOEKEN,
DIE IN DEZE UITGAVE HERHAALDELIJK
AANGEHAALD ZUN.
Aa, A. J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek der
Nederlanden. Gorinchem 1839 — 51. 14 dln.
Acquoy, J. G. R. , Gerardi Magni Epistolae XIV, e codice
Regio Hagano nunc primum editae et perpetua anno-
tatione qua melius et ipse et tempora ejus cognoscantur
instructae. Ed. J. G. R. Acquoy. Amsterdam 1857.
Het Klooster te Windesheim en zijn invloed.
Uitgegeven door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap
voor Kunsten en Wetenschappen. Utrecht, 1875—80.
3 dln.
De Kroniek van het Fraterhuis te Zwolle. Eene
bijdrage tot de kennis van het inwendig leven der
Praterhuizen, in: Verslagen en Mededeelingen der
Koninklijke Akademie van Wetenschappen, afdeeling
Letterkunde, 2de Reeks, Deel IX. Amsterdam 1880.
Albergensia. Stukken betrekkelijk het klooster Albergen,
uitgeg. door de Vereeniging tot Beoefening van Over-
ijsselsch Regt en Geschiedenis. Zwolle 1878.
Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht.
Bijdragen, verzameld en uitgegeven op last en onder
toezicht van Z. D. H. den Aartsbisschop. Utrecht 1873
vv. (bepaaldelijk deel U en deel V).
Archief voor kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen ,
inzonderheid van Utrecht. Uitgegeven door J. J. Dodt
van Flensburg. Utrecht 1838—48, 7 dln. — Vervolg:
Digitized by
Google
dei*
door A. M. C. van Asch van Wijck. Utrecht 1860—63.
3 dln.
By dragen tot de geschiedenis van Overijssel. Uitgegeven
door Mr. J. I. van Doorninck en Mr. J. Nanninga
Uitterdijk. Zwolle 1874 vv.
Bonnet-Maury, De opera scholastica Fratrum vitae com-
munis in Neerlandia. Paris 1889.
Brinkerink, D. A., De Vita Venerabilis Joannis Brincke-
rinck. In: Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis,
onder redactie van H. C. Rogge en F. Pijper. Nieuwe
serie, I»* deel. (1902.) blz. 314—364.
Busch, Johannes, Chronicon Windeshemense und Liber
de reformatione monasteriorum, ed. Karl Grube. In:
Geschichtsquellen der Provinz Sachsen, Bd. XIX.
Halle 1886.
Delprat, G. H. M., Verhandeling over de Broederschap
van G. Groote, en over den invloed der Fraterhuizen
op den wetenBchappelijken en godsdienstigen toestand,
voornamelijk van de Nederlanden, na de XIV eeuw.
Uitgegeven door het Provinciaal Utrechtsch Genoot-
schap van Kunsten en Wetenschappen. Utrecht 1830.
Tweede vermeerderde en verbeterde druk. Arnhem
1856.
Verslag omtrent eenige handschriften in de Konink-
lijke Haagsche Boekerij berustende, meest betrekkelijk
de Fraterhuizen en derzelver eersten stichter Geert
Groote, in: Archief voor Kerkelijke Geschiedenis inzon-
derheid van Nederland, verz. door N. C. Kist en H. J.
Boy aards, deel VI. Leiden 1835, blz. 275 vv.
Doorninck, J. en J. I. van, Tijdrekenkundig Register op
het Oud-Provinciaal Archief van Overijssel. Zwolle
1857—75. 7 dln.
Dozy, G* J., De oudste stadsrechten van Zwolle. Zalt*
Bommel 1867.
Dumbar, G., Analecta seu vetera aliquot scripta inedita,
ab ipso publici juris facta. Tom. III. Daventriae 1722.
Fredericq, P., Corpus documentorum Inquisitionis haere-
ticae pravitatis Neerlandicae, Verzameling van stukken
betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitie
in de Nederlanden, uitgegeven door P. Fredericq en
Derde Serie. Wereen N°. 43. xiy
Digitized by
Google
cc*
zijne leerlingen. DL I, II, IV, V. Gent en 's Gravenhage
1889—1902.
Fredericq, P., Inquisitio haereticae pravitatis Neerlandica.
Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden tot aan
hare herinrichting onder keizer Karel V (1025 — 1520),
DL IL De Nederlandsche Inquisitie tijdens de 14de eeuw.
Gent en 's Gravenhage 1897.
Geesink, G. H. J. W. J., Gerhard Zerbold van Zutfen.
(Diss.) Amsterdam 1879.
Gerretsen, J. H. , Florentius Rade wij ns. (Diss.) Nijmegen
1891.
Grube, K., Johannes Busch, Augustinerpropst zn Hildes-
heim. Ein katholischer Reformator des 15. Jahrhun-
derts. Freiburg i. B. 1881.
Gerhard Groot und seine Stiftungen. Köln 1883.
Hattum, B. J. van, Geschiedenissen der stad Zwolle.
Zwolle 1767—1769. 3 dln.
Heimbucher, M., Die Orden und Kongregationen der
katholischen Kirche. 2 Bde. Paderborn 1896.
Henric van Arnhem's Kroniek van het Fraterhuis te Gouda,
uitgegeven door A. H. L. Henseri, in : Bijdragen en Mede-
deelingen van het Historisch Genootschap te Utrecht,
deel XX. Amsterdam 1899.
H(eussen), H. F. van en H. v(an) R(ijn), Oudheden en
Gestichten van het bisdom van Deventer. Leiden 1725.
Hirsche, E., Die Brüder des gemeinsanen Lebens. In:
Realëncyclopadie für protestantische Theologie und
Kirche. II* Aufl. H** Bd. Leipzig 1878.
Hofman, J. H., De Broeders van 'tgemeene Leven en de
Windesheimsche Klooster- Vereeniging. In: Archief voor
de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, deel II
blz. 274 vv. en deel V blz. 80 vv.
Hoynck van Papendrecht, C. P., Analecta Belgioa in sex
partes divisa. Hagae Comitum 1743. 6 dln.
Hullu, J. de, Bijdrage tot de geschiedenis van het
Utrechtsche Schisma. (Diss.) 's Gravenhage 1892.
Keussen, H., Der Dominikaner Matthaus Grabow und
die Brüder des gemeinsamen Lebens. In: Mittheilungen
aus den Stadtarchiv von Köln, Bd. XIII, S. 33—47.
Die Matrikel der Universitat Köln, Bd. L Bonn 1892.
Digitized by
Google
OCXI
Leitsmann, E., Ueberblick über die Geschichte und Dar-
stellung der padagogischen Wirkeamkeit der Brüder des
gemeinsamen Lebens. (Diss.) Leipzig, 1886.
Lindebom, J., Historia sive Notitia episcopatus Daven-
triensis ex ecclesiarum membranis, monasteriorum tabulis,
authenticis annotatie et classicis authoribus eruta ac
publici juris facta. Coloniae Agrippinae 1670.
Meinsma, K. O., Middeleeuwsche Bibliotheken. Zutphen 1903.
Miraeus, Regulae et constitutiones clericorum in congre-
gatione viventium. Antverpiae 1638.
Möbius, E., Beitrage zur Charakteristik der Brüder des
gemeinsanen Lebens. (Diss.) Leipzig 1887.
Moll, W., Johannes Brugman en het godsdienstig leven
onzer vaderen in de 15de eeuw. Amsterdam 1864. 2 dln.
Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervor-
ming. Arnhem 1864—69. 6 bdn.
Muller, J. , Vor-und frühreformatorische Schulordnungen
und Schulvertrage. Zschopau 1885—86. 2 dln.
Mulder, J. W., De Predikants-Traktementen te Zwolle.
Rapport van den gemeente-archivaris omtrent de ge-
bondenheid der gemeente Zwolle tot betaling der trakte-
menten aan de Predikanten der Nederd. Hervormde-
en aan dien der Waalsche gemeente aldaar. Zwolle 1894.
(Niet in den handel.)
Navorscher, De. Een middel tot gedachten wisseling en
letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets
te vragen hebben of iets kunnen oplossen. Amsterdam
1851 vv.
Paulsen, Fr., Geschichte des Gelehrten Unterrichts. 2e
Aufl. Leipzig 1896.
Preger, W., Beitrage zur Geschichte der religiösen Be-
wegung in den Niederlanden in der 2. Halfte des 14.
Jahrhunderts. (Aus den Abhandlungen der K. bayer.
Akademie der Wiss. III. Cl. XXL Bd. I. Abth.)
München 1894.
Reformatorium vite morumque et honestatis clericorum
saluberrimum cum fraterna quadam resipiscendi a viciis
exhortatione et ad poenitentiam admonitione cum
expressione quorumdam signorum ruine et tribulationis
ecclesie et commendatio vite communis clericorum ac
Digitized by
Google
oghi
modus taliter viventium. In urbe Basilea per Michaelem
Furter impressorem salubriter consummatum. Anno
incarnationis dominice MCCCCXLIIII (sic) in Kathedra
Petri.
Salmon, Th., en Goch, M. van. Hedendaagsche Historie
of Tegenwoordige Staat van alle volkeren. Dl. XXVII —
XXX. (Overijssel dl. I— IV 1.) Amsterdam 1781—1803.
Schoengen , M. , Die Schule von Zwolle von ihren An-
fangen bis zur Einführung der Reformation (1582). L
Teil. Von den Anfangen bis zu dem Auftreten des
Humanismus. Freiburg (Schweiz) 1898.
Schulze, L. , Brüder des gemeinsamen Lebens. In: Real-
encyklopadie für protestantische Theologie und Kirche.
3* Aufl. BcL m. Leipzig 1897.
Schutjes, L. H. C, Geschiedenis van het bisdom 'sHer-
togenbosch. 's Bosch 1870—1882. 5 dln.
Thotnas a Kempis, Chronicon Ganonicorum regularium
Montis Stae Agnetis, ed. Heribertus Roswydus. Ant-
verpiae MDXXL
Opera Omnia, ed. Henr. Sommalius S. J. Ant-
verpiae MDCI.
Ullmann, E., Reformatoren vor der Reformation. Gotha
1866. 2 Bde.
Vloten, J. van, Nederlands schilderkunst van de 14* tot
de 18* eeuw, voor het Nederlandsche volk geschetst.
Amsterdam 1874.
Vogelsang, W., Hollandische Miniaturen des spateren
Mittelalters. (Heft 18 der Studiën zur Deutschen Kunst-
geschichte.) Strassburg 1899.
Wattenbach, W., Das Schriftwesen im Mittelalter. 3te
Aufl. Leipzig 1896.
Wolflf, J. A., Geschichte der Stad Calcar wahrend ihrer
Blüthe, mit Berücksichtigung der früheren und spa-
teren Zeit. Frankfurt a. M. 1893.
Digitized by
Google
LIJST DER RECTOREN
VAN HET DOMUS CLERICORÜM OP SANCTI
GREQORH TE ZWOLLE.
1396—1592.
1. Gerhardua Scadde van CcUcar. 1396—1409 Decem-
ber 23.
2. Theodxnicus Hermanssom van Hcrzen. 1410 Januari 7 —
1467 Maart 21.
3. Albertus Poep van Cakar. 1457 April 24—1482
Mei 4.
4. Henricus Zwarte van Herxen. 1482 vóór 29 Mei — 1487
Januari 16.
5. Lodewicus Phüippi van Bazel Procurator van 1482 — 1487.
Rector van 1487—1490.
6. JoAannes Koehman of Coeckman. Komt voor het eerst
voor als rector in de oorkonde dd. 1491 Februari 3
en voor het laatst 1519 September 28.
7. Johannea van Genemuiden. Hij was van af 1500 — 1520
procurator van het Domus Clericorum en komt het
eerst voor als rector in de oorkonde dd. 1521 Maart 20.
8. Conrardus Lemgo. Komt voor het eerst als rector voor
in de oorkonde dd. 1545 Februari 13.
9. Johannes Schuttorp. Was in 1530 procurator van het
Domus Pauperum. In 1536 resigneerde hij als vicaris
van het Sint Gregorius-altaar en werd procurator van
het Domus Clericorum. In 1555 komt hij als rector
van dit huis voor in de rekening van het Clerkenhuis,
Digitized by
Google
OOXIV
10. Wilhelmus Comelii. Was in 1530 procurator van het
Domus Clericorum en wordt in de rekening van het
Glerkenhuis van 1638 rector genoemd.
11. Fredericu8 Wachtendonk. Was in 1559 procurator van het
Domus Clericorum en komt in de rekeningen van
1562 — 1574 als rector voor.
12. Sanderus Schimmelpenninck. Was van 1568 — 1571 biecht-
vader in het Sint Gertrudis-convent te Zwolle.
Waarschijnlijk volgde hij Wachtendonk op als rector.
In 1593 woonde hij nog in het Domus Pauperum.
Digitized by
Google
Digiti
zedby G00gle
Digitized by
Google
-|L|l den Apotheker-
omen te hebben,
r, met Alyt zijne
ïeeft 81/, gouden
L. de Apotheker
-^kende van voren
oren van Griete
ers erfgenamen.
Ére
ther, metHeyle
eere, Mr. L. de
er andere zijde,
^Enteren tot aan
ere. „Domus ,
)
Fredericks Cos-
Hilbrand Bleke'
door den rent-
rouwen-broeder-
sne woning van
ide belend door
;er andere zijde,
rschap van den
nd, achter voor-
semakers weere
.)
n G. Krudeners
k in 1404 de:
ïlendde het vol-
J
t Pelser, die i^
gelegen, schie-'
in en wordende.
Berend Brand.'
i l
Digitized by
Google
Digitized by
Google
INCIPIT NARBATIO DE INCHOATIONB STATUS NOSTRI
ET DEINDE DE FRATRIBUS HÜJUS DOMUS NOSTRE,
AUCTORE DOMINO JaCOBO TrAIECTI ALIAS VOECHT,
SENIORE NOSTRO OCTOGENARIO.
Communis vita in catholica religione a Christo et apos-
tolis instituta et observata, et post ab ecclesie rectoribus
cum certis quibusdam decretis imposita, seu eciam pre-
cepta sacerdotibus et clericis, et ob hoc olim strennue
servata necnon a sanctis patribus in diversis locis et
solitudinibus devota emulatione diu frequentata fuik Hec
jam senescente mundo, et proch dolor, per maliciam
cantate precipue in clero refrigescente , a paucis, ymmo
a nullis pene in nostra regione observabatur. Verum mi-
serante Domino et de celo perspiciente in salutem multo-
rum, reassumpta fuit, et occasione ac cooperacione eorum,
qui eam servaverunt, quasi ubique monastica disciplina
reflorere ac restaurari cepit anno Domini 1377 1). Nam
1) HS. B. fol. 94r. (De inchoatione primaria domus Olericorum S.
Gregorii in Zwollis ex Hbro fratris Jacobi de Trajecto) begint in deze
termen: „Anno Domini M°CCC*LXXVIl° cum tota pene Germania per
latam viam incederet, que ducit ad mortem placuit Domino
suscitare magistrum Gerardom Magnum Daventriensem in omni scientia
doctiwimum annorum circiter triginta trium M Uit deze mededeeling
zou men de gevolgtrekking kunnen maken, dat de bekeering van de
Groote of zijn openlijk optreden als boetprediker viel in het jaar 1377.
Noch het een , noch het ander is waar. De bekeer ing van de Groote had
plaats of wel in het laatst van het jaar 1373 of wel in het begin van
het jaar 1374. Geboren in October 1340 bereikte hij in 1374 den
ouderdom van 33 jaar, bleef dan tot 1377 — enkele reizen naar Parijs of
naar Rujsbroec in het klooster Groenendaal bij Brussel uitgezonderd —
in Deventer en trok zich in laatstgenoemd jaar in het Karthuizerklooster
Munnikhuizen bij Arnhem terug, alwaar hij twee jaar bleef. H\j kan
Derde Serie. Werken N*. 13. 1
Digitized by
Google
antea non solum layci et seculares declinaverant et inutiles
facti erant, verum eciam omnis religio et monastica dis-
ciplina defecerat a puritate sua et collapsa erat ad laxam
et dissolutam vitam *). Non enim in tota dyocesi Traiec-
dus eerst in het jaar 1379 in het openbaar zijn opgetreden. — Voor de
chronologische berekening van de Grootes leven, zie men J. G. R.
Acquor, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, Utrecht 1875, I,
22, noot 5.
1) HS. B. fol. 94r. „Gum tota pene Gerraania per latam viam ince-
deret, quae dacit ad mor tem, ita ut communiter tam religiosi quana
laici laxam vitam ducerent et nullum esset ordinate vivens in tota
provincia monasterium, exeptis raris Garthusiensibus claustris." — Eene
zeer karakteristieke schets van het zedelyk- godsdienstige leven ten
tijde van het optreden van G. de Groote geeft zuster Greete Scheren in
haar Kroniek van het Meester-Geertshuis te Deventer fol. 6r v. : „Want
doe ter tijt en was hier te lande nargent een guet cloester noch
verga der in ge anders dan die Kartusers. Die reguliers-cloesteren ende
die nonnen en voert al die ander cloesteren ende vergaderingen
die z\jn al uyt meyster Geryt gespraten orsprongelio ende voert uyt
sinen discipelen , als meyster here Florens ende here Johan Brinckerinc
ende noch veel anderen. Dat gemene voelek was in dien tyden alsoe
grof ende beestlic dat hem verdroet dat woert Godes toe hoeren ende
sy en woelden van den gemenen priesters niet meer hoeren dan dat
heilige evangeli na den text. In soe groter blyntheit wanderden doe
die menschen; het was hem ongewonlic toe cloester te gaen. Hadde
meyster Geryt argent een ionferken conen crigen, hy soldet gerne op
sinen schulderen gedragen hebben. In syn huys dat hg totter ere
Godes gegeven hadde moeste hy oelde vrouwen nemen; omdat hy gene
ionferen en konde gecregen." Dit HS. berust thans in het prov.
Archief van Friesland. Eene beschryving van het HS. vindt men
bij J. H. Gerretsen, Florentius Radewijns, Nymegen 1891, p. 45. —
Over het verval van zeden der geestelijken in de middeleeuwen vergl.
D. Hefele, Ueber die Lage des Clerus, besonders der Pfarrgeistlich-
keit im Mittelalter, Tübinger Theol. Quartalschrift, 1861, p. 86—119;
Prof. Dr. Kober, Die körperliche Züchtigung als kirchliches Straf*
mittel gegen Kleriker und Mönche, Tübinger Theol. Quartalschrift,
1875. Meer bepaald voor de 14 eeuw: J. G. R. Acquoy, Het Klooster
te Windesheim, I, 8 v. ; Nicolaus de Clamengius in de Bibliotheca
Patrum v. de la Bigne, VIII, 653 — 655; G. de Groote, Sermo de focaristis
of Sermo de focariis, uitgegeven door Clarisse (vader en zoon) in N. C. Kist
en H. J. Royaards Archief voor Kerkelijke Geschiedenis 'inzonderheid
van Nederland, I, 365—379, II, 337—395; G. van Ernst Koping, De
ongebondene levenswijze der Geestelijkheid in het midden der XV eeuw ,
in Kist en Royaards, Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, II,
Digitized by
Google
tensi, Coloniensi, Monaeteriensi et circumjacentibus regi-
onibus fuit monasterium protunc monachorum ac moni-
alium, in quo viguit disciplina et regularis observantia
yite. Sed et in tota Almannia paucissima reperiebantur
monasteria bone vite, nisi Carthusiensium *), qui ceteris
paribus melius perstiterunt in bona observantia. Jam quo-
modo et per quos hec, Domino cooperante, mala remediata
sunt, breviter dicendum.
Anno2) incarnationis dominice M0ccc°lxxvij°, tempore
ürbani sexti8) et similiter Wencelai4) imperatoris, fuit
quidam magister, dictus Gerardus Groot, Magnus, de
Daventria Traiectensie dyocesis oriundus*); quem mira
423 — 424; N. C. Kist, Nog iels over de ongebondene levenswijze der Gees-
telijkheid in de XV en XVI Eeuw. 1. c. III, 473-179, VII. 180 v.;
N. G. Kist. Bijdrage tot de Geschiedenis van den ongehuwden staat
der geestelijken, Nederl. Arch. voor Kerkgeschiedenis, V; H. O. Feith,
Onderzoek naar den gehuwden staat der priesteren in de Vriesche
landen tusschen het Vlie en de "Wezer voor de vijftiende eeuw, in Ver-
hand, pro ezcolendo jure Patrio, VI, 265—596. Men vergl. over dit
opstel de Katholiek, XI, 349—996 vv. en XII, 77—149.
1) In Nederland waren kloosters van de order der Karthuizers te
Geertruiden berg, Munnikhuizen bij Arnhem, Roermond, Nieuwlicht
(Bloemendaal) bij Utrecht, Amsterdam, Delft, Zieriksee, 's Hertogen -
bosch en Sonnenberg bij Kampen. W. Moll, Kerkgeschiedenis vóór de
Hervorming, Arnhem 1864, II, 119—122. — Over de Karthuizers en
hun invloed op zedelijk- godsdienstig gebied, zie Moll 1. c, en 265 v.,
377 v., 393, 400; Acquoy, Windes heim, I, 9, 22 noot 1, II, 277, 334
v., III, 238.
2) In den tekst staat het gewone teeken voor „in."
3) Urbanus VI (1378 — 1389). Bartholomaeus Prignano aartsbisschop
van Bari, tot paus gekozen den 8. April 1378, f 15 October 1389.
4) Wenceslaus, geboren 26 Febr. 1361, volgde in 1378 zyn vader
Karel IV op den troon van Bohemen en Duitschland op en stierf den
16 Augustus 1419 te Praag.
5) Vergl. bl. 4, 5, 6 n. 8, 9, 11, 14, 24, 45. De literatuur over Gerrit
de Groote zie men bij Acquoy, Windesheim , 1 , 16 noot 3. — Wij laten
hier de sedert 1875 verschenen voornaamste bronnen en literatuur
volgen: Karl Grube, Gerhard Groot und seine Stiftungen, Köln 1883;
Karl Grube , Des Augustinerpropstes Johannes Busch Chronicon
Windeshemense und Liber de reformatione monasteriorum. (Geschichts-
quellen der Provinz Sachsen), Halle 1886; Karl Hirsche, Die Brüder
des genteinsamen Lebens, in Real-Encyclopadie für protestant. Theologie
1*
Digitized by
Google
eua pietate Dominus a seculi vanitate conversum elegit et
dedit ad correctionem populi sui, in reparationem et accep-
tationem communis vite1), scilicet status apostolici, pro-
tune quasi aboliti ae sopiti. Hic ergo magister Gerardus
Magnus, homo plene [fol lv.] scientificus 2) quasi in omni
facultate , inspiratus a Deo , se primum dedit ad monaste-
rium Carthusiensium in Velua, dictum Monichusen 8). Ubi
seipsum strennue exercitavit in omni abstinentia et morti-
ficatione viciorum et exercitio virtutum et speculatione
secretorum divinorum. Tertio autem anno hujus secreti et
conversationis interne concipiens magnum zelum ad conver-
sionem hominum, consilio prioris4) sub quo steterat, cle-
und Kirche, Leipzig 1878, II, 678—710; E. Leitsman, Ueberblick uber
die Geschichte und Darstellung der p&dagogischen Wirksamkeit der
Brüder des gemeinsamen Lebens, Leipzig 1886; V. Becker, Een be-
rijmde levensschets van Geert Groote, Katholiek N. R. dl. II, Leiden
18*6, 197—207; G. Moebius, Beitrage zur Charakteristik der Brüder
des gemeinsamen Lebens, Leipzig 1887; Bonnet Maury, De opera
scholastica Fratrum vitae communis in Neerlandia, Paris 1889; Wilhelm
Preger, Beitrage zur Geschichte der religiösen Bewegung in den Nieder-
landen, München 1894; Henr. Denifle, Chartularium üniversitatis
Parisiensis, Paris 1894, Tom. III, 92, 93, 132; Paul Fredericq,
Inquisitio haereticae pravitatis Neerlandica. Geschiedenis der Inquisitie
in de Nederlanden tot aan hare herinrichting onder Keizer Karel V
(1025—1520), 's Gravenhage 1897; M. Schoengen, Die Schule von
Zwolle von ihren Aniangen bis zur Einführung der Reformation,
Freiburg (Schweiz) 1898. I.
1) In HS. is „ejus" doorgehaald.
2) Busch, Ohron. Wind. 256, noemt de Groote: „vir in scripturis divinis,
in juribus et in legibus omnique mundana facultate eruditissimus."
Vergl. verder J. Clarisse, Over den geest en de denkwijze van Geert
Groote, in Kist en Royaards Archief voor kerkel. Geschiedenis, II.
deel, I. stuk, p. 263 vv.; Chartularium Üniversitatis Parisiensis, torn.
III, 93 n. 31; Acquoy, Windesheim, I, 19.
3) Het klooster Munnikhuizen werd in 1342 door Reinald II van
Gelder gesticht. Moll, 1. c. II, ii, 119 en 120; P. Nyhoff, Wandelingen
in de omstreken van Arnhem bl. 96 ff. en de daar aangehaalde schrij-
vers; H. Mohrmann, Het Klooster Monnikhuizen , Geld. Volksalman.
1876, 83; Acquoy, Windesheim, I, 27 noot 1. — Over het verblijf van
de Groote te Munnikhuizen, zie men Thom. a Kempis, Vita Ger.
Magni, in de Op. omnia door Sommali us, Antv. 1601, cap. IV; Acquoy,
Windesheim, I, 27 vv.
4) Hendrik Aeger van Calcar (geb. 1328 f 1408) was volgens Acquoy,
Digitized by
Google
ricali habitu inductus , rediit Daventriam ') , et sicut missus
a Deo, ut melius admitteretur ad predicandum libere evan-
gelium Dei, ordinari &e fecit in dyaconum. Nam pre
nimia humilitate noluit fieri sacerdos, sed et impetrata
licencia2) ex autoritate domini Florentii, tune Traiec-
tensis episcopus8), cepit tam devote et ardenter predicare
per totam dyocesim , ut commoveret totum populum cum
clero, et dante Domino evangelizanti verbum virtute multa,
quasi in omnibus civitatibus et opidis4), ubi verbum Do-
mini seminavit, fructum attulit. Et quemadmodum sanctus
Willibrordus sua predicatione convertit plurimos, ita et
is in locis, quibus predicavit, multos traxit ad salutem et
a seculi vanitate con versos Christi tradidit servituti. Nam
layci et sacerdotes sequebantur consilium ejus in con-
temptu seculi et sequela Christi, prout de hoc plenius
habetur in libello de vita illius et actibus ö). Require.
I. De predicatione magistri Gerardi Groot fructuosa.
Hic idem venerandus magister, Suollis verbum salutis
Windesheim, I, 28, in 1379 prior van Munnikhuizen. Vergl. verder
Acquoy 1. c. 23 noot 1.
1) HS. B. fol. 94, „hortatu prioris conventus illius Daventriam rediit,
accingens se prout Deus voluit ad predicandum veritatem populo Dei".
2) Het verlof om te prediken kan de Groote niet lang voor den 1 Jan.
1380 hebben verkregen, daar Floris van Wevelikhoven den 7. November
1379 zijne intrede deed. Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 22 n. 5.
3) Over Floris van Wevelikhoven zie men: W. Moll, Kerkgeschie-
denis, II, i, 163—169, 206, 252. Acquoy, Windesheim, I, 32, 42, 64
v., 68 v., 70, 71 v.f 73, III, 246, 256, 262-264, 265 v.
4) De voornaamste plaatsen waar de Groote als prediker optrad z\jn:
Deventer, Kampen, Zwolle, Zutfen, Amersfoort, Amsterdam, Haarlem,
Leiden, Delft en Gouda, en nog vele andere plaatsen, zoo dorpen als
steden. Vergl. P. Horn, Vita Ger. Magni, cap. VI; Thom. a Kempis,
Vita Ger. Magni, cap. XV. § 1; idem, Vita Florentii, cap. VI, § 2; Busch,
Chron. Wind., 49, 252, Acquoy, Windesheim, I, 34 — 36; Gerretsen,
Florentius Radewjjns, 50.
5) De kroniekschrijver heeft voorzeker of de Vita Ger. Magni van Thomas
a Kempis of Rudolphus Dier de Muden , Vita magistri Gherardi Grote (in
Dumbar, Analecta, Dav. 1719, torn. I, p. 1 — 11) of de Vita Ger. Magni van
Petrus Horn op het oog. Het laatstgenoemde is tot nu toe onuitgegeven
en berust in HS, 8849—59 der Bourgondische Biblotheek te Brussel,
Digitized by
Google
6
seminaria, habuit in civitate ipsa auditores mulios et dis-
cipulos devotos l)} inter quos precipue imitator devotionis
ejusdem singularis fait dominus Henricus Vopponis, de
Gouda *) oriundus. Qui ab eodem magistro de Daventria
Suollis directus , scolasticos devotos sub fervido viro , tune
scole rectore ibidem, magistro Johanne Zcele8) visitantes,
eollegit, et in domo sua4),quam circa Conventum Anti-
quum, dictum Beghinagium 6) , habuit, in timore Dei in-
stituit. Ubi et eundem magistrum Gerardum Suollis ve-
nientem et sermocinantem , hospicio recipere consuevit6),
cui erant et alii Deo dediti et devoti viri familiares et
dilecti , videlicet dominus Reynoldus de Drenen 7) pastor
1) HS. 6. fol. 94r. „Cum au tem predicaret in oppido Zwollensi multos
tam clericos quara laicos convertit, inter quos erant pastor ecclesie
dominus Reynerus de Drynen, magister Johannes Gele, rector, et alii
multi."
2) Vergl. p. 8, 12, 13 v. De voornaamste literatuur over Hendrik
Foppenioon van Gouda is: De domino Henrico Goude in HS. B. fol.
115 v.— 117 v.; De domo Olericorum Sti Gregorii in Civitate Zwollensi
in HS. B. fol. 121 v. (Vergl. Bqlage I.); Lindebom, Historia Episcopatus
Daventr., 369; Thomas a Kempis, Ghronicon canonicorum regularium
Montis S. Agnetis, Antv. 1621, 168; Thomas a Kempis, Vita Florentii,
c. 27; Ghron. Windes., 40, 90, 125, 297; Dumbar, Analecta, Dav.
1719, I, 107; Acquoy, Windesheim, III, 241; Delprat, De Broederschap,
225; Moll, Kerkgeschiedenis, II, iii, 346.
3) Vergl. p. 7 n. 1, 9 n. 1*, 45. Johan Gele (ook wel Zele, Sceele en
Selle geschreven) tegen 1350 te Zwolle geboren, werd omstreeks 1374
rector der Zwollsche parochieschool en stierf aldaar den 9. Mei 1417.
Vergl. zmjne Schule von Zwolle, 32 vv.
4) Zie Plattegrond N# 4 en p. 17, 27.
5) Over den stichter en het stichtingsjaar van het Oude Begynen-
Gonvent is niets naders bekend. Vergl. van Hattum, Geschiedenissen
der stad Zwolle, Zwolle 1767. V, I, 213 v.; Lindebom, Hist. Episc,
369. — Zie Plattegrond N° 2.
6) Wanneer de Groote in Zwolle preekte, nam hjj volgens Johannes
Busch (Liber de Reformatione Monasterium, 704) zijn intrek by diens
grootvader Alfred Gruter, lid van den raad der stad.
7) Vergl. p. 16, 25 en n. 5, 26. Reynerus of Reynaldus van Dreynen
(Drynen, Drenen) werd niet in 1370, gelgk van Hattum, Geschiede-
nissen, 192 verhaalt, pastoor van Zwolle, maar in 1376. Over zqn
geschil met het Kapittel van Deventer vergl. G. Brom, Bullarium Tra-
jee tense, 'sGrav. 1891, II, N* 1907 en 2259; Van Hattum, Geschiede-
nissen, 1. c; Dumbar, Kerk. en wereld. Deventer, Deventer, 1732, I,
Digitized by
Google
ecclesie Suollensis cum rectore scole [fol. 2r] predicto devo-
tiflsimo viro , de quo magnalia scripta gunt 1). Require.
Sed et Johannem Eskini de Ummen 2) , cecum quidem
corpore ex infirmitate factum, sed mente valde illumina-
345 v. Vergl. verder over hem: Chron. Windes., 210, 211, 259; Chron.
Montift S. Agnetis, 17, 18, 22; J. G. R. Acquoy, Gerardi Magni Epistolae
XIV, Amsterdam, 1857, 22, 24—35; Van Hattum, Geschiedenissen, I, i,
235—237, V, i, 120, 173. v.; Acquoy, Windesheim, I, 76 noot; III,
256 v.; Delprat, Broederschap, 84; mijne Schule von Zwolle, 37 v.,
50 v., 97 v.
1) Levensbeschrijvingen van Johann Cele z\jn tot ons gekomen in:
Joh. Busch, Chron. Windeshemense, 39, 49, 132, 204—222, 314, en
Liber de Reformatione Monasteriorum 393 v., 704; en in de Appendix
van het Chron. Montis St. Agnetis een uittreksel van de gemelde
biographie van Johan Busch. Verder is ons over den verdienstelijken
en beroemden rector der Zwolsche school niets bekend dan wat de
brieven van Gerrit de Groote bevatten en hier en daar in levensschetsen
van tgdgenooten is verspreid. Van de ons bekende 66 brieven van de
Groote, die in HS. X 14 der Koninkl. Bibl. te 's Gravenhage berusten,
zijn er maar 30 uitgegeven en wel 14 door R. Acquoy, Gerardi Magni
Epistolae XIV en 16 door Wilhelm Preger, Bei trage zur Geschichte
der religiösen Bewegung in den Niederlanden in der 2. Halfte des
14. Jahrhunderts, München 1894. — 8 verdere brieven van de Groote
zijn uitgegeven uit twee HSS. te Straatsburg door De Ram in Compte
rendu des séances de la commission royale d'histoire etc. Bruxelles
1861, p. 66 vv. en 7 brieven uit een HS. van Luik door Dr. Nolte in
het Tubinger theol. Quartalschrift, 1870. Van de 10 door de Groote aan
Cele geadresseerde brieven zfln 9 door Preger uitgegeven 1. c. blz. 31—47.
2) Zie verder over hem, p. 9, 10, 13. — Over Johan Eskini de Ummen,
gewoonhjk Johan Ummen genoemd, zie Busch, Chron. Wind., 49,
129, 210, 296, 348, en Thom. a Kempis, Chron. Mont S. Agnetis, Cap.
I en Cap. XV, maar vooral Acquoy, Windesheim, III, p. 33 en 34.
Van Hattum, Geschiedenissen, V, i, 185 noemt als de stichters van
het Fraterhuis te Zwolle Johan Essekenszoon , Wittecoep zoon van den
burgermeester Thomas Coep en Wychman Roerink. Hij maakt onder-
scheid tusschen Johan Essekenszoon en Johan van Ommen. Johan
van Ommen komt in de verschillende akten voor onder den naam van :
1. Essekenszoon (Verkoopacte van 5 Juli 1384, Archief v. h. Aartsb.
Utrecht, II, 218); 2. Johan Regelande (in acte dat. 13 Maart 1385,
Arch. v. h. Aartsb. Utrecht, II, 221); 3. Johan zoon van Assetrinus
(Thomas a Kempis, Chron. Montis St. Agnetis, Cap. III, en van Hattum,
Geschiedenissen, V, i, 186, noot.) Assetrinus is blijkbaar eene druk-
lont: in HS. B. fol. 11 v. staat dan ook duidelijk „Johannes Ummen
filius Assekini".
Digitized by
Google
8
turn; item Wittecoep Thome filium1) et Wychmannum
Ruerinck2) familiares habuit laycos devotos. Hii tree viri
emerunt aream juxta Beghinagium predictum, contiguam
domui domini Henrici de Gouda supradicti •) , et edificata
domo in ea , ceperunt vivere ibidem in communi , et Deo
in humilitate et simplicitate servire cum aliis quibusdam
sibi adjunctis devotis, scilicet: Nycolao Schomaker et Ja-
cobo Hermanni, quorum similiter expensis dicto domus4)
extructa erat. Postea f uit •) camera coci et coquina clericorvm 6).
1) In HS. B. fol. 78 r vinden wjj over hem het volgende: „Anno
Domini M°ccc°lxxxiiii0, post transitu m Gerardi Magni, Jacobus Wyttecoep
fiiius Thome Coep, cujusdam viri consularis opidi Swollensis, principalis
fundator domus sancte Agnetis, plurimum laboravit, ut domus illa
fundaretur Et postea Jacobus Wittecoep in Zwollis sacerdos effectus
est, deserviens altaris in Hospitali et ibidem in bona confessione decessit.'*
Fol. 77 r van hetzelfde HS. staat, afgezien van eene kleine variante»
letterlijk hetzelfde, en fol. 111 v, waar wij het cap. III van het Chron.
Montis St«* Agnetis in HS. terugvinden, staat duideUjk: „Primus
Jacobus Wittecoep precipuus domus nostre promotor et sollicitus in
omnibus adjutor" etc. In Chron. Mont. S*»« Agnetis edit. Roswydus
cap. I en II wordt hy eveneens Jacobus Wittecoep, in cap. 111 echter
Johannes Wittecoep genoemd. Dit laatste is klaarblijkelijk eene drukfout.
In de notarieele acten van 5 Juli 1384 en 13 Maart 1385 noemt h\j
zich zelf Witte Coep. (Vergl. Archief v. h. Aartsbisdom Utrecht, II,
219 en 221).
2) Vergl. p. 10, 11. Thomas a Kempis, Chron. Mont. S**« Agnetis,
C. III , 9, noemt hem Wychmannus Roerinck de Hellender.
3) In de verkoopakte, dd. 5 Juli 1384, waarby de drie genoemde
broeders „een huys en erve mit sinen tobehoren" aan Gerrit de
Groote afstaan, wordt gezegd, dat het gelegen was: „in der Beghinen-
strate, daer an die enen zyt gheleghen is der Mynre- Broeders- huys van
Campen, ende an die ander zyt Clawes die Messemaker." Deze acte is
uitgegeven door J. H. Hofman , De Broeders van 't gemeene leven en
de Windesheimsche Klooster-vereeniging, in het Archief voor de Ge-
schiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, Utrecht 1875, II, 218. Vergl.
ook Delprat, De Broederschap, 37; Van Hattum, Geschied, der stad
Zwolle, V, i, 185—189. — Zie Plattegrond N° 5.
4) De copiist, die klaarblijkelijk den origineelen tekst niet kon lezen»
liet hier de plaats open voor het door de hand van den voltooier der
Kroniek toegevoegde „cta domus."
5) „quod none est" is doorgehaald.
6) Aanmerking op den kant van de hand des voltooiers der Kroniek,
Digitized by
Google
9
Quam domum cum area et omnibus juribus suis tradi-
derunt in manus prememorati magistri Gerardi Groot, ut
esset hospicium devotorum inibi suscipiendorum , anno
Domini M°ccc0lxxxiiii° !). Sed et eodem anno quo supra
tres viri predicti denuo eunt constituti in ea ipsa domo
per eundem magistrum Gerardum, virum Deo deditum,
ad communiter in eadem vivendum sine cujusquam pro-
prietate, die scilicet Translationis Martini 2). Ipsi ergo tres
layci fuerunt primi communis vite inchoatores in pre-
fata domo civitatis Suollensis, cum adjunctis sibi sociis
postea venientibus, quorum omnium primus Johannes
Ommen, predictus cecus, rector fuit et procurator, cum
matre sua devota vidua Regelande8) nomine, que, Deo
servitura, ipsis se junxerat, que brevi post obiit in Do-
mino, de quibus, quomodo Suollis abcedentes, locum
Montis Agnetis dictum, inhabitare ceperunt, ductu et
consilio magistri Gerardi. 4) Require 5).
Verum non multo post, eodem videlicet anno, idem ma-
1) De p. 8, n. 3 genoemde koopbrief is gedateerd, Dinsdag na „Sunte
Martinusdach in den zomer , gheheten Translatio" (5 Juli 1384). Ge-
tuigen waren „her Lambert van Randen, meyster Johannes Cele in
dier tyt scolemeyster tot Zwolle, Wilhelmus van Utrecht, Johannes
Brinckering en anders guede lude." — Van Hattum, Geschiedenissen,
V, i, 186, noemt als eersten getuige Lambert van Aanen.
2) Translatio Sti Martini 4 Juli. — HS. B. fol. 94 r. „Cumque
emisset ab his laicis domum, ne scilicet post mortem eorum ad
heredes eorum perveniret, magister Gerardus iterum introduxit ven-
ditores in Ulam habitandam et duxerunt ibi vitara communem raa-
nibus laborantes pro posse et spiritualibus studiis insteterunt usque
ad mortem magistri Gerardi."
3) Vergl. p. 7 n. 2.
4) Dit bericht over het ontstaan van het Fraterhuis te Zwolle is ge-
heel en al in strijd met de stelling van J. H. Gerretsen, Florentius Ha-
dewijns, 61, die aan de Groote slechts een indirecten invloed bij de
stichting der fraterhuizen toekent. Hier is geen sprake van Florentius
Radewjjns, maar alleen van de Groote, die als hoofdpersoon de stichting
in het leven riep. En daar het verhaal van de Voecht gestaafd wordt door
de officieele acten, zoo is er geen twyfel aan, dat Gerretsen in zijne
bewering te ver gaat
5) Vergl. p. 11. — Jacobus de Voecht heeft hier zonder twijfel van
het Chronicon tyontis St«« Agnetis gebruik gemaakt.
Digitized by
Google
10
gister, imminere forte prenoscens ex Deo finem vite sue,
omnem potestatem, facultatem et jus domus et aree pre-
dicte, que memorati viri sibi tradiderant , omnia trans-
tulit et resignavit in dominum et magistrum Florentium
Raduini !) et dominum Johannem de Gronda 2) in Da-
ven tria et successores eorumdem, quos librorum suorum
habebat custodes. Acta est ree hec, sigillis septem de-
pendentibus B) , cunctis patefaciens , esse voluntatis sue
extreme, ut communis vita dumtaxat et laudabilis con-
versatio ibidem servetur 4).
[fol. 2^] Porro tres ante nominati viri, videlicet Johannes
Eskini, Wittecoep Maessoen et Wichmannus Ruerinck,
artioris vite desiderio accensi, remotioris loei secessum
inquerere extra civitatem ceperunt. Cumque eo tempore
carissimus magister ob verbum predicationis Suollis moram
traheret *), quidam ex discipulis ejus supramemoratis, ipsum
1) Over Florentius Radewijns zie men: J. H. Gerretsen, Florentius
Radewij ns, Nijmegen 1891 en de b\j Acquoy, Windesheim, I, 62 noot 1
aangehaalde literatuur.
2) Over Johannes van der Gronde zie: Chron. Windes., 28, 49, 70, 127,
266, 267, 282, 342; Delprat, De Broederschap, 31, 34, 257; Acquoy,
Windesheim, III, 262; Gerretsen, Flor. Radewijns, 58 v.
3) Deze onuitgegevene acte, dd. „1384 op Sinte Margaretendach"
(21 Juli), is te vinden in het Cartulariuro van het Fraterhuis te
Zwolle. Zie Bijlage III. Vergl. ook van Hattum, Geschiedenissen,
V, i, 186.
4) Dit is eene vergissing van de Voecht, want in de acte is van
een dusdanige bepaling geen sprake. Deze vinden w\j echter in eene
vyf dagen later gemaakte acte (dd. St. Jacobsdag, 25 Juli) door
welke G. de Groote , Florentius Radewijns en Hendrik van den Gronde
aan Johan Ummen, Witte Coep en Roerink het gebruik van dit huis
toestaan, ten einde daar „inne te wonen, om Gode also vele te bet te
dienen tot onser wederseggen: ende ook om andere luden daer inne
te ontfangen, als gaste of stadelijk bij hen te blijven, corter of langer,
als ons of hen daer dan guet af duncket." Zie van Hattum 1. c. 186,
en Delprat, De Broederschap, 37. In noot 2, 1. c. zegt Delprat, dat de
authentieke stukken bij van Hattum, V, i, 186—189 te vinden zgn; dit
is echter niet het geval, want van Hattum geeft alleen het boven
medegedeelde uittreksel uit dit stuk. De oorkonde is tot nu toe niet
teruggevonden. Vergl. ook mijne: Schule van Zwolle, 48 v.
5) De Groote moet te dien einde tusschen den 25 Juli en den 20
Augustus 1384 te Zwolle vertoefd hebben, want de acte van overdracht
Digitized by
Google
11
secretius adeunt et desiderium secretioris !) vite sibi i nesse
fatentur , nee posse occursum secularium absque nocumento
spirituali sufferre. Qui piis eorum precibus annuens, mox
crastino illucescente ad itinerandum *) se disposuit, et assump-
tie Johanne Eskini, Witcoep Maessoen et Wychmanno
Ruerinck, exiit cum eisdem versus montes Nemelenses s)
extra portam Diesensem veneruntque ad locum a Deo
preordinatum , a turbis segregatum et ad contemplativam
yitam ydoneum. Et lustratis circumquaque locis providus
magister designans locum, ait ad eos4): „En circa hujus
montis pedem in nomine Domini tabernaculum vestrum
figite , quaünus in locis planioribus austra afflatis ortulum
vobis pro oleribus et fructibus possitis parare; si Dominus
yitam michi concesserit, sepius hic ero vobiscum". Re-
dierunt ergo tune Suollis, et eodem anno obiit magister
Gerardus , die sancti Bernardi Abbatis 5) ; extunc preme-
morati viri ceperunt prosequi, ut extra civitatem in monte,
loco eupradicto , habitationem inciperent. Inceperunt ergo
ibi facere parvam domum de lignis et glebis, et appor-
van het huis in kwestie door de Groote is gedat. 25 Juli 1384 (vergt
aanmerking 4) en den 20. Augustus van dit jaar overleed hg. Dit be-
richt is het eenige hetwelk beslist vermeldt, dat de Groote na het
preekverbod door den bisschop van Utrecht uitgevaardigd (verg). Acquoy,
Windesheim, I, 22 n. 5, 42; Gerretsen, Florentius Radewij ns, 50,)
nog gepreekt heelt.
1) HS. B. tol. 94 v. „Quidam ex ipsis devotis, quos posuerat in
domo illa, desiderio secretioris vite permoti, profecti sunt ad Montes
Nemelenses cum magistro Gerardo ad fandandam ibidem novam congre-
gationera, que et fundata est ibi post mortem magistri Gerardi, que
congregatio nunc est convent us regularium etiam vulgariter Mons
sancte Agnetis, et incepta est eodem anno, quo obiit magister Gerardus/'
2) In HS. is .,cum eis" doorgehaald.
3) Over de stichting op den Nemelerberg zie men Acquoy, Windes-
heim, III, 33—38 en HS. B. fol. 409—121, De primis fundatoribus
montis sanctae Agnetis et qua) i ter magister Gerardus Magnus hunc
locum eis primus significavit
4) De aanwijzing dezer plaats door G. de Groote heeft volgens Thomas
a Kempis, Chron. p. 6, in Maart 1384 plaats gehad. Dit is in strgd met
de p. 10 noot 5 door ons gegeven berekening,
5) 20 Aug. 1384.
Digitized by
Google
12
tabant aliquando secum quod comederent, aliquando re-
dierunt comestum Suollis. Aliquando dormiebant supra
stramenta, quandoque eciam incenati dure volutabantur sub
divo in arena et speluncis quiescentes, turn pre inopia, turn
pre devotione precipua domorum utrarumque. Hiis igitur
a domo Suollensi translatie *) , relictus est Suollis vir Deo
devotus dominu8 Henricus Vopponis de Gouda, de quo
supra2), cum scolaribus suis devotis in domo sua pro-
pria3), que erat contigua domui ante dictorum devotorum
a Suollis digressorum é), qui dominus Henricus domus')
1) Den 13 Maart 1385 verkochten Witte Coep en Roerinck gerichte-
hjk hun aandeel aan Johannes Ummen. Zie acte in het Archief van
het Aartsbisdom van Utrecht, II, 221 v.; vergl. ook van Hattum, Ge-
schiedenissen, V, i, 186 v.; maar pas in het voorjaar van 1386 komt
het plan der stichting van een klooster op den Nemelerberg tot uitvoe-
ring. Thom. a Kempis, Chron. 7 — 9.
2) Vergl. p. 6.
3) Zie Plattegrond N° 4.
4) Zie Plattegrond No 5. — In HS. 8. 94 v. vinden wy de verdere
bestemming van dit huis aangegeven als volgt: „Domus vero illornm
devotorum, postquam discesserant, per dominum Florentium et suo*
locata est aliis quibusdam devotis scolaribus, quos dominus Henricus
Gou de, fervidus predicator populi et rector sororum Conventus Antiqui
Beginarum converterat, qui habitabat in proxima domo terminarii
Minorum Campensium."
5) In het Oartularium van het Fraterhuis vinden wij de volgende aan-
merking met betrekking tot de latere verbouwing der twee huizen.
>;Notandum: Prescripte quatuor littere loquuntur de nova nostra aula
sive refectorio, quem locum vel domunculas comparaverunt dominus
Henricus de Gouda, sic dominus Jaoobus Trajecti scripsit (licet littere
nil specificent) et tres fratrea nostri fundatores, scilicet Johan Bssehens
(Essekens), Wittecoep, Wichman sicut littere canunt et vendiderunt
domum cum area magistro Gherard Groet (quanshuesken) , ne eorum
heredes jus aliquod usurparent in eam." Deze verbouwing heeft plaats
gehad in de tweede bouwperiode van het Fraterhuis in het jaar 1496
onder den zesdeu Rector Johannes Koekman. Reeds voor dien tijd
was het doel van deze huizen veranderd, daar zy niet meer, gelijk
vroeger, vromen scholieren tot huisvesting dienden, maar volgens aan-
teekening van den onbekenden corrector van ons HS. (p. 8) in de
camera coci et coquina clericorum veranderd waren. Deze eerste ver-
bouwing heeft zeer waarschynlyk onder den Rector Albert van Calcar
plaats gehad. Vergl. Acquoy, De Kroniek, 10; Gerretsen, Florentius
Rade wy ris, 66 noot 3 en mijne Schule von Zwolle, 57 v.
Digitized by
Google
13
sue et familie sollicitam curam gerebat, eosque, qui
Montem Agnetis inhabitabant, nonnumquam hospicio ac
edulio excipere consuevit, [fol. 3r] quorum rector erat Johan-
nes Ommen , predictus cecus , unus ex eis , donec regulares
efficerentur; quo facto1), idem Johannes transtulit se ad
Campum sancti Johannis a), ubi congregationem a se col-
lectam laycorum tertiam regulam sancti Francisci secum
assumere fecit
II. De dokino Henrico de Gouda.
Mansit vero Suollis, ut supra dictum est8), dominus
Henricus de Gouda, discipulus magistri Gerardi Magni,
qui inter ceteros suos scolares bone indolis boneque vo-
luntatis habebat unum precipue industrie et gracie sin-
gularis, Gerardum nomine, cognominatum Scadde, de
Calcar, Clivie partium oriundum 4). Hic honestis natus
1) De inkleeding der vier eerste broeders had plaats den 25 Maart
4398. Thom. a Kempis, Chron., 19—21.
2) St. Janskamp b\j Vollenhoven, vergl. Acqaoy, Windesheim,
III, 34.
3) P. 6, 8, 12.
4) Dit bericht van Jac. de Voecht is in strgd met hetgeen in HS.
B. op twee plaatsen en in het Frensweger HS. over Gerhard van
Calcar medegedeeld wordt. Daar wordt op de meest stellige wijze
verzekerd , dat Gerhard een van de leerlingen van Florentios Radewijns
te Deventer geweest is en op verzoek van Meinold van Windesheim
door Florentios van Deventer naar Zwolle gezonden werd. HS. 6. fol.
94 v. drukt zich uit in de volgende bewoordingen: „Cumque jam
multiplicati essent ibidem (scil. Z wollis) devoti, desideraverant a domino
Florenüo, at mitteret illic unum de sais clericis pro instractione modi
et conversationis, qaae erat Daventriae in domo sua. Et missas est
Gerardas Kalker clericus et ordinatus est rector ante sacerdotium."
Overeenstemmend met deze lezing is het verhaal over de stichting van
het St. Gregoriushuis (domus divitum) in HS. B. fol. 121 v. en van het
Frensweger HS. Zie Bijlage I. — Thomas a Kempis echter vermeldt
dat Gerhard te Zwolle ter schole ging en zich aldaar by de Fratres heeft
aangesloten. Chron. Mont. St. Agnetis , 167 zegt hij : „dum (scil. Gerar-
dus) Zwollis frequentaret adjunxit se devotis fratribus, devotus quoque
frater eflectus." Om redenen van chronologischen aard meen ik, dat het
bericht in HS. B het juiste is. Immers Meinold van Windesheim kwam
Digitized by
Google
14
paren tibus, totus Deo deditus, domus nostre postea primus
rector institutus fuit. Ipse vero dominus Henricus de
Gouda fuit solemnis predicator verbi Dei, imitatione
magistri sui, Gerardi Magni, in ecclesia Suollensi, qui
eciam protunc fuit rector et confessor illarum viduarum
et virginum , que noviter inceperant communem yitam in
loco, qui dicitur vulgariter Ter Kinderhuys *), nondum
ibi domo existente pro ipso sacerdote. Ipse eciam fuit
confessor sororum de Antiquo Conventu *) , quas de tercia
in het jaar 1394 naar Zwolle om met arme en vrome scholieren een
gemeenschappelijk leven te leiden (vergl. p. 24). Het staat nn echter
vast, dat Gerhard van Galcar reeds in September van dit jaar in het
Fraterhuis te Zwolle vertoefde (vergl. p. 26, noot 2). Onmogelijk is
het dus, dat hij reeds voor dien datum uit het (ook door de Voecht
p. 25 vermelde) noviciaat onder leiding van Florentius te Deventer
terug was, immers het duurde een jaar lang. Meinold kan hem dan,
indien het verhaal van de Yoecht juist was, pas op het eind van 4394
of in den aanvang van het jaar 1395 naar Deventer gezonden hebben.
De terugkeer van Gerhard uit Deventer zou dan vallen in het begin
van het jaar 1396. Alle berichten stemmen echter hierin overeen dat
Meinold, nadat Gerhard gedurende één jaar aan het hoofd had gestaan
van het huis te Zwolle, wederom naar Deventer trok, om van Florentius
de toestemming te verkregen Gerhard voor altgd als rector aan het
huis te verbinden. Deze tweede reis van Meinold zou dan in het jaar
1397 hebben plaats gehad; maar de Voecht zegt zelf, dat Meinold nog
in het jaar 1396 gestorven is (vergl. p. 28). Deze chronologische
moeilijkheid is gemakkelijk op te lossen, wanneer wij met HS. B aan-
nemen, dat Gerhard een lid was van het Fraterhuis te Deventer. Dan
immers kwam hij in het jaar 1394 op bevel van Florentius naar
Zwolle om door denzelfden in 1395 in zijn rectoraat bevestigd te worden.
1) Vergl. p 18. — Volgens van Hattum, Geschiedenissen, V, i, 227
werd het Convent van de hl. Caecilia voor 1394 door J. Werenbols
en anderen gesticht. In den volksmond werd het „ter Kinderhuis"
genoemd, „omdat de Burgers hunne jonge dochters by die godvruchtige
Maagden plachten te bestellen, om van deselve in de deugden, seden
en handwerken onderwesen te worden." Van Heussen, Oudheden, II,
196. Zie ook J. W. Wyndelts, Het St. Caecilenconvent te Zwolle,
Tijdspiegel 1898, 58 vv. Dit klooster lag in de Broerenstraat en is
thans Stads- Weeshuis.
S) Het Oude Begijnenconvent in de Praubstraat, naast het Fra-
terhuis.
Digitized by
Google
15
regula Francisci existentes, fratres minores de Campis l)
regere consueverant , sed quia male, consilio magistri
Gerardi Magni 2) et domini Henrici de Gouda, ordinatum
fuit: ne de novo aliquas aasumerent, sed de hoc cessarent,
donec antique pro majori parte defuncte essent Nam et
alique ex eis peccabant cum confessoribus suis etmonachis,
eciam de loco recedentes. Cum ergo dominus Henricus de
Gouda aliquas earum informasset ad strictiorem vitam,
fecit eas relinquere regimen conventus Campensis, que
tune Gaudentes 8) erant, sed et regulam terciam sancti
Francisci 4). Unde extunc sine professione simul degunt,
4) Over het Minderbroederklooster te Kampen, zie het Archief van
het Aartsbisdom van Utrecht, II, 37 en 67; XV, 330.
2) Daar de Groote den 20 Augustus 4384 overleed, moet dit verbod
voor dexen datum hebben plaats gehad.
3) Verg]. Ducange in voce Fratres Gaudentes. „Ita etiam quidam
appellati ex Minoritis, qui plus justo licentius vivebant. Wiguleus
Hondius in Metropoli Salisburgensi torn. 2, p. 348. „Fuere autem haec
Franciscanorum monasteria olim arctiori regulae non astricta, Gau-
dentes vocant, qui etiam bona propria, census et redditus habebant." —
Het Minori ten-klooster te Kampen was op Vastenavond (48 Febr.)
4477 door de schuld der monniken afgebrand en de regeering, hunne
wanorde moede, verzocht door schreven van 24 Juli 4477 den paus om
het klooster te reformeeren en in een klooster van Observanten te ver-
anderen. Paus Sixtus IV geeft door een bul, dd. quarto kalendas
Novembris (29 October) 4477 last aan de abten van Dickeningen en
Oestbroek en den deken van St. Clemens te Steenwijk aan den wensen
der regeering te voldoen en de schuldige monniken te straffen. —
Vergl. ook den brief van Oavid van Bourgondie van 46 Juni 4478.
(Losse stukken, Archief der stad Kampen).
4) Lindebom 1. c. 369, schetst den toestand van dit convent als
volgt: „Henricus Fopponis de Gouda transmissos Zwollas (loquar é Bio-
grapho) ut confortaret illos, quos ibi genuerat Ghristo, ubi non longe a
conventu sororum et a domo Terminarii Ord. Minor. Campensium emit
domum, et egit sua industria, et pii Magistri j uvamine, ut ille con-
ventus tune unicus reformaretur ad mores honestos: erat enim illius
Terminarii, Oonfessoris et complicium eius honestom prostibulum, erant
siquidem virgines sed squalidae et oppressae amaritndine: et quia vir
erat potens in opere et sermone, favente pastore et consulatu annitente
non assumebantur plures ad TerU Heg., ordinantur statuta, inhibetur
accessus Terminariorum, corruptae taedio affect ae viam Domini fasti-
dientes , relicto loco diverticula sibi quaesierunt ; sicque expurgato veteri
Digitized by
Google
16
servantes ea puncta, que consules scabinique Suol-
lensee componentes in littera eis tradiderunt ') , et ita
usque nunc manent. In hoc ergo statu hic veneran-
dus vir fuit primus confessor earum. Ad hec omnia
fait promotor bonus et adjutor Suollensis pastor, domi-
nus Beynerus de Drienen *), qui valde eciam dilezit
domum nostram. Ipse eciam dominus Henricus de Gouda
cum domino Gerardo Kalker, primo [fol. 3V] patre
nostro, de quo infra dicetur5), incepit et promovit,
ut apparet, ceteras domus sororum in et prope Suollis,
scilicet: Kanneters, nunc sancte Gertrudis4), item Ten
fermento fit nova conspersio per Stat ut a salutaria". — Ygl. v. Hattum
1. c, V, i, 215, die tegen Lindebom verschillende redenen aangeeft om
te bewijzen, dat de tucht en zeden van dit klooster niet zoo bedorven
zijn geweest als de onbekende levensbeschrijver van Hendrik Foppen-
zoon dit voorstelt. Eenige onnauwkeurigheden in het bericht van
Lindebom dienen van Hattum als wapen tegen hem. Wat nu de
redenen aangaat, die van Hattum aangeeft om Lindebom te weder-
leggen, zoo schijnen zij m\j te nietig toe om er verder bij stil te
staan, vooral daar de eerste reden die h\j aangeeft, namelyk dat het
door Hendrik Foppenzoon gekochte huis niet in de nabijheid van het
Terminariushuis zoude gelegen hebben, niet opgaat. Vgl. G. H. M.
Delprat, Verslag omtrent eenige handschriften in de Koninklijke Haag-
sche Boekerq berustende, meest betrekkelijk de Fraterhuizen en der-
zelver eersten stichter Geert Groete in N. C. Kist en H. J. Royaards:
Archief voor Kerkelijke Geschiedenis inzonderheid van Nederland, VI
deel. Leiden 1836, 281.
1) De bepalingen door den Raad en den Pastoor opgesteld voor de
verdere levenswijze der zusters zijn bij acte van St Ödulphusdag (12
Juni) 1396 door de zusters aangenomen. Vergl. van Hattum, Geschie-
denissen, V, i, 216 vv.
2) Vergl. de hervormingsacte van 12 Juni 1396 bg van Hattum, 1. .c
220.
3) Vergl. p. 13 en n. 4, 26, 27, 28, 32, 39, 41.
4) Dit Convent lag in de Scholtensteeg bij de stadsmuur en was door
Gertrud Kadeneters omstreeks 1390 gesticht. Lindebom, Hist Epist
372, en Van Heussen, Oudheden, II, 197 geven als jaar der stich-
ting 1464 aan. Over dit klooster zie ook Van Hattum, 1. c. 238 — 245.
— Over Gertrud Kadeneters zie: Chron. Windes., 277 en 324; Reper-
torium Germanicum, Regesten aus den papstlichen Archiven zur Ge-
schichte des Deutschen Reichs und seiner Territorien im XIV. und
Digitized by
Google
17
Bosche *) et Op die Maet 2). Nam tempore suo hee domus
incepte fuerunt et ipae fiiit rector et confessor earum et
post eum dominus Johannes de Haerlem , de quo infra 8).
Hic dominus Henricus de Gouda fait electus in quartum
fratrem domus hujus, sicut postea dicetur 4), et domum,
de qua supra habetur5), habitationis sue cum scolaribus
ordinavit vel ordinari fecit ad usum clericorum et devo-
torum, sicut jam est secundum eciam, puto, intentionem
eorum , qui edificaverunt eam 6). Obiit hic vir magnificus
feliciter; sepultus in Windesim in ecclesia juxta alios de-
votos fratres et sacerdotes, anno Domini M°ccc°cx° die
sancti Gregorii 7). De hoc plura habes, vide infra 8).
III. De domino Johanne de Haerlem.
Quo defuncto, venit de Daventria vir memorabilis domi-
nus Johannes de Haerlem 9), qui, cum fuisset successor
domini Amilii 10) in rectoratu domus Daventriensis , ab
XV. Jahrhundert, hergg. durch das K. Preuss. Historische Institut in
Rora, I. Bd., Berlin 1897, No. 531, 1131, 2159, 2237. In acte van 6
April en 9 December 1431 (no. 531 en 2159) wordt hun woning „in
Nova Platea opidi Zwollensis" vermeld.
1) Het Begijnen Convent „Nemus beatae Mariae Virginis" lag buiten
de Sassen poort In 1484 werd het in een regularissen-klooster van de
Windesheimer vergadering herschapen. Verg), v. Hattnm, l.c. 249 — 262.
2) Over het Klooster Op die Maat zie Lindebom , Hist. Episc. , 380 ;
van Heussen, 1. c VI, 632; van Hattum, l.c. V, i, 257—262. Lindebom,
1. c zegt dat het door Hendrik van Gouda „in senio seculi XIII"
ontstaan is. David van Bourgondië heeft die stichting in het jaar 1464
op den 1 Maart goedgekeurd.
3) Vergl. p. 17.
4) Vergl. p. 39.
5) Vergl. p. 6, 27.
6) Vergl. Acquoy, De Kroniek, 10; Gerretsen, Florentius Rade wij ns,
66 noot 3 en mijne Schule von Zwolle, 46 v., 57 v.
7) 12 Maart.
8) VergL p. 6, 8, 12, 13 v., 27, 39.
9) Johannes Mattheus van Haarlem van 1404—1410 derde rector van
het Heer-Florenshuis te Deventer. Vergl. Lindebom, Hist. Episc, 104;
Chron. Wind., 46; Dumbar, Aual., I, 61; Delprat, 1. c. 49.
10) Over Aemilius van Assche, tweeden rector, f 9 Juni 1404, zie
Chron. Mont. Stae Agnetis, 164; Delprat, Broederschap, 49.
Derde Serie. Werken N°. 13. 2
Digitized by
Google
18
eodem officio supportatus, cessit domino Gotfrido de
Moersa *). Qui Suollis adveniens 2), deputatus est ad
regimen sororum Ter Kinderhuys, apud quae et primus
habitavit. Insuper et fuit confessor domus Conventus et
aliarum domorum sororum a domino Henrico predicto
inceptarum Suollis, fuit promotor, adjutor et confessor
strennuus. Item solemnis predicator habebatur in ecclesia
Suollensi, quia vir eloquens erat, nam et confidenter et
autoritative , cum esset fervens in divino cultu et perso-
natus admodum, arguit scabinatum et vicia Suollensia.
Quapropter, quamvis haberet magnam audientiam in po-
pulo et diligeretur ab eis , tarnen cum interdictum veniret
et ipse rigorose se haberet, expulsus fuit per scabinatum
Suollensem cum magna indignatione , et nullomodo eum
deinceps recipere voluerunt. Ipse tarnen curam habens
de ovibus suis in Kinderhuys et in Conventu et aliarum
domorum, morabatur prope Hattem cum devota vidua,
Grieta Bast dicta, ubi occulte ad eum veniebant, nunc
iste due sorores, nunc alie due ad confitendum et consu-
lendum. Finito vero interdicto, cum non posset habere
licentiam 8) Suollis intrandi, perrexit et domum prope
Aernhem 4) regere primum cepit. Deinde in Delft 5) ve-
1) Godfried Toorn van Meurs, f l*50- Vergl. Chron. Wind., 472;
Dumbar, Anal., I, 77, 144; Petrus Impens, Chron. Bethleemiticum ,
lib., V, art. 3 § 1; Lindebom, Hist. Episc, 104; Hirsche, Real-Encyclop. ,
II, 708; Deiprat, De Broederschap, 50, 54, 61, 66.
2) Deiprat, l.c. 49 zegt, dat hij reeds voor 1410 in Zwolle biecht-
vader der begijnen was.
3) In cap. XXII v. h. Chron. Mont. S. Agnetis, waar Thomas a
Kempis de terugkeer der uitgeweken religieusen vermeld, zegt hij, dat
allen de vergunning (licentia) verkregen terug te keeren „exceptis
paucis qui suspecti habebantur partialitatis causa." Zoude Joh. van
Haarlem niet ook onder deze categorie vallen?
4) Het besloten regularisstenklooster „domus B. Mariae in Bethanie."
Vergl. HS. B. fol. 118. — In Dumbar, Anal., I, 76 wordt verhaald, dat.
hij het Begijnenconvent te Elten stichtte.
5) Over het fraterhuis S. Hierony musdal te Delft, zie: Lindebom,
His. Episc, 107; Deiprat, De Broederschap, 120 — 122; Acquoy, Windes-
heim, III, 330—333; D. van Bleyswyck, Beschryving der stad Delft,
Delft 1667, 322, 519 v. — Lindebom, 1. c. 104 weet niets van het
Digitized by
Google
19
niens, reincepit ibidem domum fratrum. Et quoniam
Suollis ei redire non licuit, pater noster venerabilis
dedit unum de fratribus nostris, dominum Liefardum *),
intraneum Suollensem, ipsis sororibus rectorare et con-
fessere, qui ad aliquot annos rexit domos sororum, sci-
licet: Kinderhuys, ubi et habitavit, et Kaneters pariter
inde gubernabat, similiter Ten Bosch et Ter Maet. Fuit
bestuur van Joh. v. Haarlem in Delft, want hy zegt, dat hy na een
6 jarig rectoraat in het Heer-Florenshuis te Deventer als bestuurder
der zusterhuizen naar Zwolle verplaatst is, waar hy in 1435 overleden
zonde zijn. „Joannes Harlemius, post sextum praefecturae annum
regimini sororum Swollensium admotus et apud eas vita functus,
Anno 1435." — Het fraterhuis St. Hieronymusdal te Delft werd in 1403
op verzoek der schepenen en raad der stad door Aemilius van Assche,
rector van het fraterhuis te Deventer, opgericht. Onder het bestuur
van den fraterheer Leonardus van Echt vestigden zich eenige broeders
op het Oude Delft over de Nieuwstraat. Yergl. Dumbar, Anal., I, 54;
Delprat, De Broederschap, 120. De stichting schijnt echter niet
levensvatbaar geweest te zjjn, want de broeders begaven zich weldra
ouder den derden regel van den hl. Franciscus en in 1433 gingen zij
over tot de orde der Reguliere Kanunniken. „En omdat de heer hen
zegende stichtten zy het klooster Sion buiten Delft" (v. Heussen, VI,
477). Bij een persoonlijk onderzoek, in het Gemeente- Archief te Delft
en het Rijks- Archief te 's Gravenhage gedaan, bleven mijne pogingen, om
het jaar van het aannemen van den derden regel van den hl. Franciscus
door de broeders van dit gesticht vast te stellen, vruchteloos. Alleen
bleek mij uit een oorspronkelijk stuk van 27 Augustus 1436 op het
Gemeente- Archief te Delft, dat de goederen en de huizen van St. Hiero-
nymusdal onder het beheer der Reguliere Kanunniken van Syon buiten
Delft waren. Door gemelde acte doen de prior en de kloosterlingen van
Sion afstand op de rechten van de huizen, die de stad gegeven heeft
aan de broeders van St. Hieronymusdal binnen Delft, ten behoeve der
broeders, die er toen woonden.
1) VergL Cap. XLII. Liefardus was niet de opvolger van Johan van
Haarlem. Dit blijkt reeds uit de Ujst der biechtvaders van het Oude
Convent door de Voecht zelf opgemaakt (vergl. p. 45). Zooals wij later
zullen zien, was Liefardus in het jaar 1432 nog geen lid van het
fraterhuis, want onder de door de Voecht vermelde fratres, die uit
Doesburg na opheffing van het interdict naar Zwolle terugkeerden,
vinden wy Liefardus niet vermeld (Cap. XXXV). Verder zegt de Voecht
dat de onzedelijke levenswandel van dien fraterheer in de laatste levens-
jaren van Dirk van Herzen (f 20 Maart 1457), dus omstreeks 20 jaren
na den terugkeer der broeders naar Zwolle, valt.
2*
Digitized by
Google
20
hic Liefardus aliquando procurator !) apud nos, et erat vir
pulcher et eloquens, ad tempus omnium sororum in Suollis
rector, precipue Ter Kinderhuys; sed postmodum, proch
dolor, multum desipuit, declinans a bono regimine, ita
quod sorores non bene custodiebantur. Unde et postea
depositus fuit, habens succeBsores: Ter Kinderhuys fratrem
nostrum dilectum dominum Jacobum Goch; cui successit
dominus Egidius Weert; quo defuncto, dominus Jacobus
Delft), cum esset domus vicine procurator, illi substi-
tutus est In Conventu autem dominus Wilhelmus, Wit-
voet dictus 2) , illi successit , sacerdos quidem secularis ,
sed habitu nostro incedens et moribus nostris congruens 8);
deinde usque nunc nostre domus rectores habuere confes-
sores. In Kaneters vero dilectus frater noster Gerardus de
Vollenho prefuit; cui successit dominus Henricus Swart
de Herxen, procurator noster; cui dominus Arnoldus de
Embrica; cui dominus Johannes Cuysten de Buscoducis.
Op di Maet vero dominus Jacobus Enckhuysen rexit
1) Vergl. p. 21 n. 6. Blijkens een charter van 1435, berustend in het
Oud-Stedelijk Archief Tan Zwolle, verkoopt Bette, weduwe van Ernst
van Delse met Werner Poppen tot momber op „Saterdag na Onser
Liever Vrouwendach Purificationis", (5 Februar), voor den rechter
Ludeken Johannessoen te Zwolle aan „Dirick van Herxen, Lephart
van UI zen, Gheerde van Vollenho" en de andere klerken in „het
Clerkenhuys te Zwolle vier morgen lanth in Mastenbroek". Liefard of
Lephart van Ulzen is klaarbhjkelyk een en dezelfde persoon. Hoewel
nu in deze verkoopacte Lephart niet uitdrukkelijk als procurator ver-
meld wordt, is het toch buiten twyfel , dat hij in genoemd jaar dit
ambt bekleedde. Want in alle charters wordt, wanneer de provisoren
van het f ra ter hu is vermeld worden, de procurator steeds op de tweede
plaats, d. i. dadelijk na den Rector des huizes, genoemd.
2) De Voecht heeft zich hier zeer waarschijnlijk in den persoon vergist,
want p. 45 noemt mj als opvolger van Johan van Haarlem den priester
Johan van Widenbrugghe. Ook vinden wij in de nog al uitvoerige
levensbeschrijving van Wilhelm Witvoet niet vermeld, dat hy biecht-
vader van het Oude Convent geweest is. Vergl. Gap. LX XX II.
3) Deze onvolledige lijst wordt door de Voecht p. 45 aangevuld. De
ons bekende biechtvaders van het Oude Convent z\jn de volgende:
1. Hendrik Foppenzoon — 1410; 2. Johan van Haarlem — 1432;
3. Johan van Widenbrugghe; 4. Dirk van Herxen; 5. Gerrit van Vollen-
ho ve; 6. Liefardus.
Digitized by
Google
21
brevi tempore , ad nos postea reversus , quem in regimine
sequebatur Dominus Henricus Alcmarie; hunc autem
dominus Rutgherus , domus vicine procurator , de Doetin-
kem; cui dominus Wilhelmus Gelrie, frater noster, qui
prius in Griet rexerat, successit, sub quo et studio ejus
sorores mutate sunt in regularissas, postea ipse depo-
situs fait, quia demeritis suis carebat favore patris nostri
et fratrum, unde et foris in seculo mansit, ibi defunctus.
Ipsi successit dominus Johannes Steen wiek, frater in
Groeningha et procurator dudum ibidem, ordinatione pa-
trum nostrorum factus confessor Op di Maet; cui domi-
nus Johannes Helmont '); cui dominus Everardus Onna,
dilectus frater noster, successit Ten Bosche autem,
ordinatione prioris de Windesim, devotus vir, dominus
Jacobus de Goch, assumpsit regimen sororum et post
eum frater noster dominus Theodericus Campis, [fol. 4V]
qui et ipse a nobis alienatus, ibidem decessit, sororibus
in regularissas eciam mutatis2), habens successorem, con-
sulum civitatis nostreinterventu, dilectum fratrem nostrum
ïn librarium dominum Henricum Clivis 8). De hiis omni-
bus postea latius aliquid dicetur in locis suis. Hoc vero
sciendum, quod, cum fratres nostri inceperunt domorum
prefatarum curam habere 4), invenerunt eas destitutas valde
a bona disciplina, et multum carnalia et vicia quelibet
regnare in illis. Propter quod plurimum laboraverunt
dicti5) patres, ut eas reformarent, quam vis ad plenum
nequiverunt , sicut est usque in presens , proch dolor 6).
i) Gorrectuur in den tekst van dezelfde hand.
2) In 1484. vergl. p. 17 n. 1.
3) Vergl. Delprat. Archief v. K. Gesch., VI, 281, 282.
4) Delprat 1. c. leest: „domorum sororum vitae communis S wollis et
alibi curam habere."
5) Delprat 1. c. leest: „isti."
6) Delprat, 1. c. vergist zich zonder twijfel, wanneer hg dit eenigs-
zins onduidelijke verhaal van onzen kroniekschrijver tot staving
van zijne bewering omtrent het verval van zeden en tucht in de
zusters- en begqnenconventen te Zwolle bezigt. Want de Voecht kan
onmogelijk, gehjk Delprat wil, door den laatsten zin willen zeggen,
dat de volgelingen van Geert de Groote en Florentius Radewijns reeds
in het begin van hun eerste stichting te Zwolle, dus omtrent 1384,
Digitized by
Google
22
Jam ulterius de hujus domus nostre, que major dicitur,
fundatore et fundalione rectoribusque et fratribus usque
in presens secundum ordinem consequenter dicendum.
IV. De Meynoldo.
Postquam ergo complacuit divine pietati augere cultum
suum et devotorum ampliare congregationes , locum hunc
nostrum invisere et superni roris gracia perfundere, dig-
natus est. Providit siquidem virum secundum cor suum,
qui nosset, vellet et posset perficere voluntatem suam.
Anno videlicet Virginei Partus M0ccc°xciii° *), defuncto
namque reverendo in Christo patre et domino Florentio
de Wevelichoven , episcopo Traiectense, qui fuerat pro-
motor et fautor omnium devotorum, precipue terre sue,
gedwongen waren in de bedoelde kloosters en conventen hervormend
werkzaam te zijn, om de eenvoudige reden, dat ze, met uitzondering
van het Oude Convent, toen nog niet bestonden. Op p. 15 verhaalt ons
de Voecht, hoe Hendrik Foppenzoon met ondersteuning van den stads-
pastoor R. van Dreynen en den magistraat der stad het Oude Convent
reformeerde en hoe voor en na binnen eenige jaren de zusters-conventen
te Zwolle ontstonden'. (Vergl. ook HS. B. fol. 117 en de inleiding.) Fop-
penzoon zelf was tot 1410 rector en biechtvader van al deze gestichten
en van 1410 — 1432 werden zij bestuurd door den strengen en geloofs-
ijver i gen Johan van Haarlem. De Voecht zelf maakt gewag van de
goede tucht en het godsdienstig leven, dat tijdens het bestier van
dezen laatste in de zustershuizen te Zwolle heerschte, en herhaaldelijk
stipt hij aan, (vergl. p. 45) dat de verslapping van tucht en de onze-
delijke levenswijze der zusters en begynen plaats heeft gehad onder
den rector en biechtvader Lephard van der Ulzen, den opvolger van
Johan van Haarlem. Vergl. p. 20 n. 1. Deze laatste echter was een
lid van het fraterhuis te Deventer en daar het waarschynlyk is, dat
ook L. van der Ulzen uit een ander fraterhuis naar Zwolle verplaatst
was, kan de Voecht, zonder zich aan tegenspraak schuldig te maken,
zeggen, dat de Zwolsche conventen in gemelden toestand verkeerden,
„Cum fratres nostri inceperunt domorum prefatarum curam habere",
want door hem en trouwens door alle kroniekschrijvers der Broeders
v. h. g. Leven worden alleen de leden van het eigene huis „fratres
nostri" genoemd. Broeders uit andere fraterhuizen worden steeds als
zoodanig vermeld.
1) 4 April 1393.
Digitized by
Google
23
sub quo etiam cepit et floruit religiosorum augmentatio ,
videlicet in Windesem et aliter. Successit in locum ejus
dominufl Predericus de Blanckenhem 1), qui more prede-
cessoris sui et ipse devotorum adjutor fuit et protector,
exhibens se verum pastorem ovium Christi , tuendo scilicet
ecclesiasticam libertatem, etiam cum indignatione con-
sulum civitatnm suarum , precipue Transisularum 2) , non
veritos animositatem illorum. Hoc igitur memorabili
domino in dyocesim suam et civitates solemniter intro-
ducto, fit exactio, ut moris est, pro jocundo suo introitu;
hec et sui dominii vasallis et juris sui prediorum pos-
sessoribus cum imponeretur, eciam Meynoldum, quendam
armigerum electum et dilectum cunctis, de Windesem
dictum, satis rigide pulsavit, et hec, Deo disponente,
occasio conversionis ejus fuit, nostreque provisionis [fol. 5r]
et felicitationis origo et principium , et hoc factum est , ut
sequitur. Nam Meynoldus iste Suollensis 8) , vir dives et
1) 44 Nov. 4393—9 OcL 4423. Over Frederik van Blankenheim,
zie Moll, Kerkgeschiedenis, II, i, 470 v., 247, 368; II, iii, 434, II,
iv, 204; als begunstiger der aanhangers der moderne devotie l.c. I, i,
474; II, ii, 240—212; II, iii, 96,
2) Fr. v. Blankenheim dwingt o. a. den magistrat van Zwolle de tegen
de kerklijke rechten strijdende bepalingen in de stadsrechten te schrappen.
Vergt. Dozy, De oudste stadsrechten van Zwolle, Zaltbommel 4867, 34.
In N°. 34 der verzameling Heerkens, berustende in de Bibliotheek der
Vereeniging voor Overijsselsen Regt en Geschiedenis te Zwolle, heb
ik in afschrift een gedeelte der acten van de in 4445 door den officaal
van het hof van Utrecht tegen de burgemeesters, den schout en de
oldermannen der gilden der stad Zwolle gevoerde procedure terugge-
vonden. In een acte van 42 Maart 4445 wordt vermeld, dat de tegen
de kerkelijke rechten strijdende bepalingen in het stadrecht in 4445
„in octava Epiphanie Do mini in cimiterio et ante ecclesiam Michaelis
Zwollensem coram multitudine populi ibidem congregati publice per os
preconis eorum publicaverunt". Nadat de in kwestie zijnde § § genoemd
iyn, wordt de stedelijke regeering verzocht deze bepalingen terugte-
trekken, onder straffe van het interdict. Daar de stad weigerde, het
bevel van den bisschop ten uitvoer te brengen, sprak deze over haar
het interdict uit; dientengevolge ontstond een langdurig proces. In
welk jaar de bedoelde §§ geschrapt werden, is met zekerheid niet aan
te geven.
3) Zie over hem van Hattum, Geschiedenissen, V, i, 494; Delprat, De
Digitized by
Google
24
honorabilis , cum in curia episcopi digne militaret et pre
ceteris commilitonibus ac curialibus magis dilectus et
carus esset, putabat et sperabat, ut puta arnriger domini
et fidelissimus ejus , quod sui respectus haberetur et defer-
rent ei in hujusmodi causa pro ministerio suo exactores
duri. Verum contra fecerunt, rigide videlicet eam *) exac-
tionem ab ipso exquentes sicut a ceteris alienis, nee ab
episcopo contra illos forte a) emulos suos defendebatur.
Quod egre ferens Meynoldus ipse, utpote vir prudens et
cordatus, dixisse fertur: „In nomine Domini amplius et de
cetero illi Domino serviam, cui gratis servicium non im-
pendam", melius scilicet ab hoc remunerandum se non
dubitans. Unde hac occasione inspiratus a Deo, qui pri-
dem quoque predicatione magistri Gerardi Magni compunc-
tus fuerat, servire Deo animo concepit, mente pertractans
efficaciter, quomodo id perficeret; sciebat enim, absque
facto vanas esse cogitationes hominum.
V. De dbvotionb Mbynoldi de Windesem.
Anno igitur insequenti, videlicet M°ccc°xciiii0, hic vir
devotus, relicta episcopi curia et postpositis secularibus
negotiis, venit habitare Suollis, et de bonis suistempo-
ralibus, quibus satis habundabat, cogitavit sibi comparare
thesaurum in celis et relinquere divicias suas, non car-
nalibus amicis, sed inde sibi facere tales amicos, qui
eum postea reciperent in eterna tabernacula. Cepit igitur
simpliciter incedere, sociavitque se devotis illis juxta
Beginagium, ubi et hospitavit aliquos bonos scolares s),
de victu et vestitu eis providens, et in communi cum
Broederschap, 84. Eene levensschets van hem vinden wjj ook in HS.
B. fol. 121r v. en in het Frensweger HS. Vergl. Bglage I. Zie ook
mijne Schule von Zwolle, 52 — 54; Chron. Wind., 129; Gerretsen» Flo-
rentius Radewijns, 66 n. 3.
1) In HS. staat twee maal „eam". Het eerste is door een latere
hand doorgehaald.
2) In HS. staat „for forte."
3) Vergl. Del prat, Archief K. Gesch., VI, 282.
Digitized by
Google
25
illis vivens, Deo devotus servire curavit1). Cepitque et
crevit in electi viri corde ea devotionis flamma, utcondere
posset domum, ubi perpetuo aliqui clerici et sacerdotes
Deo in commtmi vita, segregati a mundanis, devotius
deservirent, cum quibus eciam ipse staret et redditus eis
ordinaret. Cumque verisimiliter timeret impediri a sca-
binis Suollensibus in hujus executione propositi sancti,
si donmm, scilicet in fundo secularia21) jurisdictionis, spi-
ritualem struere inciperet, Deo inspirante hoc invenit con-
cilium, [fol. 5V] ut accederet ad curatum Suollensem, de quo
supra8), dominum Reynoldum de Drienen, virum honestum,
prudentem ac fautorem omnis boni , petens ab eo quatinus
locum orti sui, quem in opposito dotie habebat, locare
vellet pro pensione annua, ut in eoA) edificari faceret
domum ad tam sanctum et spiritualem usum ö). Qui
gratiose annuens huic peticioni , insuper impetravit ad id
negocium licentiam capituli Daventriensis per sigillatam
4) HS. B. fol. 121 v. „Qui tarnen ante edififacionem domus accep-
tant plures scolares bone voluntatis scolas frequentantes, et cum illis
et aliis bone voluntatis hominibus conversabatur, plene se abstrahens
mundo et desideriis van is." Vergl. Bijlage I.
2) Correctuur op den kant van de hand des voltooiers der Kroniek.
3) P. 6 n. 7.
4) Correctuur op den kant als boven.
5) HS. B. fol. 94 v. „Transactis autem annis aliquot conjunzit se
illis devotis clericis Meynaldus de Windesira, vir dives, cum fratre suo
Witone, ducens communem vitam cum illis. Et panter commorantes
emerunt a curato ecclesie, domino Reynero, ortum quemdam juxta
domum ad ecclesiam pertinentem, capittulo Daventriensi consentiente,
quia consules Zwollenses nolebant domos spirituales erigi in locis sue
ditioni subjectis." — Fol. 121 v. vinden w\j een uitvoeriger bericht over
deze erfpacht. „Brat autem tune temporis Zwollis pastor bonus, dili-
gens Denm et omnes devotos, dominus Reynerus de Drenen (in marg.
corr. Dreynen). Iste devotus pastor locavit jure perpetuo censualiter
quinque talentis annuo ortum quemdam in oppositum dotis, qui ortus
pertinebat ad dotem ecclesie per confirmacionem ordinarii et capituli
Daventriensis/' Yergl. Bglage I. — In de lijst van inkomsten van den
stadspastoor (zie van Hattum l.c. V, i, 90) vinden wy het volgende:
„Item uut den erve daer der Clerke huys opp getymmert is by den
Beghin huys des jaers v\jf gg."
Digitized by
Google
26
litteram *) et nota, quod ex hac littera emptionis aree
hujus a curato Suollensi cum consensu canonicorum patet,
quod tres isti, scilicet Henricus Zeeflic, Gerardus Calker
et Ghysbertus Vlymen fuerunt primi emptores cum Me-
noldo nostro. Qui tune primitus cum Witone, fratre suo,
fuerunt acceptati ab hiis tribus fratribus in communem
vitam cum eis ducendam et ipsi duo, scilicet Menoldus
et Wito, resignaverunt et dederunt domum et omnia in
ea anno Domini M°ccc°xcvi° a).
VI. A Meynoldo domus nostra edificari cepta est.
Igitur memorabilis vir, Deo dignus, Meynoldus, voti com-
pos effectus, cepit desideranter edificare domum magnam
et fortem , que adhuc est major et principalis domus nostre
congregationis Suollensis *). Dum ergo sic edificaretur,
interim venerabilis Meynoldus habitavit cum suis clericis
1) Deze acte, gedagteekend 43 September 1394, is uitgegeven door
J. H. Hofman in het Archief van het Aartsbisdom Utrecht, II, 224.
2) A°. 1396 op St. Lamberti avond (17 Sept.) verklaren H. Zeeflic,
G. van Galcar en G. van Vlimen, dat z\j met goedvinden van den cureit
R. van Dreynen hebben aangenomen Meinold en Witten van Win-
desheim, welke betuigen, dat al hetgeen zij helpen timmeren en be-
kostigen, mede ten behoeve der voorgemelden en hunne nakomelingen
zyn zal. Deze acte, bezegeld door den pastoor en de twee broeders
Meinold en Witte van Windesheim, berust thans in het archief der
Emanuelshuizen te Zwolle, en is overgenomen door van Hattum l.c. V, i,
195, maar blijkbaar naar eene minder nauwkeurige copie. W\j geven
deze akte naar het oorspronkelijk stuk als Bylage IV. Het oorspronke-
lijke stuk van 22 Sept. 1394, waardoor Reynold van Dreynen aan Ger-
hard van Calcar, Hendrik Zeeflic en Gysbert van Vlimen „een hofstede
dye van oldes te Zwolle in dye wedume ghehoert heeft , ghelegen binnen
der stat, schietende mitten enen eynde teghens den Blidenmarck bilanc
an der Beghinenhof an dye noertsyt" overdraagt, is afgedrukt in het
Archief van het Aartsbisdom van Utrecht, II, 236. In deze akte wordt
echter geen melding gemaakt van Meinold van Windesheim. Men zie
ook van Hattem, l. c. V, i, 193.
3) Zie Plattegrond No. 19.
Digitized by
Google
27
in alio loco *) , puto , postea dicto Minori Domo 8), videlicet
domini Henrici de Gouda, de quo supra 8). Proinde desi-
derans pro majori devotione et volens, ut sicut Daventrie
clerici in communi viventes instituebantur ad Dei cultum
per venerabilem dominum Florentium, inibi domus no-
minis sui rectorem, ita et Suollis eundem modum haberent,
perrexit ergo Daventriam, rogans prefatum dominum
Florentium, ut sibi velit providere de bono, constanti et
devoto clerico, ad hoc apto. Habebat autem juvenem
devotum, de quo supra, Gerardum Scadde4), quem cum
scolaribus suis in Minori Domo habitantem assumpserat,
et in Domo constituerat Majori. Hunc dominus Ploren-
tius, quia annum secum manserat a Suollis ad se missus,
ad Meynoldi peticionem dedit et a se dimisit bene in-
structum, cui et proficiscenti dixisse Fertur: „frater Gerarde,
complacet michi, quod te talem exibuisti in moribus tuis,
[fol. 6*] ut te desiderent rehabere et sibi preesse. Vade ergo
et sic age et perfice opus tuum, ad quod rogaris; frater
noster es, cresce in milia mille." Re diens ergo Suollis,
hic frater Gerardus Kalker erat in domo Meynoldi 5)
cum aliis clericis , cunctis sibi creditü •) , tamquam alter
Joseph omnia bene disponens et ordinans et se ipsum
irreprehensibilem exibens. Quod audiens pater Florentius
cum fratribus suis, venit Suollis, sed et prior de Win-
1) Volgens notarieele acte verkocht „int jaer ons Heren dusent drie-
hondert vyff ende negentien des manedaghes na Onser Liever Vrouwen-
dach Purificacio (8. Februar) Alyt Winckes des dregers weduwe mit
"Willem Oelrix oeren ghecoren mombaer aan Meinold van Windesem
oer were gheleghen in des Costers steghe tusschen Rikeland des Groten
ende Werner Berends." Zie Plattegrond N° 14 en Bijlage V en VI.
2) Zie Plattegrond N° 4 en 5.
3) VergL p. 43. — Het is blikbaar eene vergissing van de Voecht,
wanneer hij zegt, dat Meinold cum suis tijdens het bouwen van het
domus major b\j Hendrik Foppenzoon ging inwonen, daar mj reeds
sedert den 8. Februar 4395 een eigen huis in de Koaterssteeg bezat.
VergL noot 1.
4) VergL p. 43 noot 4 en het meer uitgebreidde verhaal van HS. B.
in Bijlage I. Zie verder m\jne Schule von Zwolle, 53 noot 2 en 3.
5) Verg!, noot 3.
6) Oorrectuur in den tekst van de hand des voltooien der Kroniek.
Digitized by
Google
28
desem, dominus Johannes Vos, et confortaverunt in Do-
mino tres fratres predictos super novella plantatione, et
providerunt quartum socium, videlicet Gerardum Loen,
laycum !) , qui prefuit coquine et externis operibus fide-
lissime ac devotissime. Gerardum autem Calker, quamvis
nondum in sacris1), ordinaverunt rectorem domus, Mey-
noldo sollicitante et cooperante, qui non longe post eodem,
videlicet anno Domini M°ccc°xcvi0 , feliciter obdormivit
in Domino. Nam consummatus in brevi, explevit tem-
pora multa 8) , placita enim erat Deo anima illius , propter
quod properavit educere eum de medio iniquitatum, ante-
quam scilicet domus ipsa intus et foris plene esset in-
structa; nondum enim petris erat tecta4). Obiit autem die
sancti Augustini EpiscopiB), sepultus in Windesem. Reli-
quit autem tres devotos fratres , primos secum domus hujus
nostre Suollensis inceptores, videlicet Gerardum Calker
jam dictum rectorem , Henricum Zeeflic 6) et Ghijsbertum
Vlymen 7) , de quibus supra.
VII. De domino Gherardo Kalker Scadde 8).
Primus ergo rector domus nostre fuit iste frater Gerar-
dus Kalker, strennuus imitator domini et magistri Flo-
1) Vergl. p. 40.
2) Vergl. Bijlage I.
3) Sap. 4, 13.
4) HS. B. fol. 121 v. „Et antequam domus esset corapleta et tecta
petris, vir iste devotus migravit ad Dominum." Vergl. ook het Frensweger
HS. Bylage I en mijne Schule von Zwolle, 53 noot 1; Lindebom, 1. c-
305 geeft verkeerdelijk het jaar 1393 als stichtingsjaar van het domus
major aan.
5) 28 Augustus. — Meinold kan onmogehjk den 28. Augustus 1396
gestorven zijn, daar h\j den 17. Sept. van dit jaar nog in leven was.
(Verg. p. 26 n. 2). Daar hij volgens de Voecht in het jaar 1396 „non
longe post" den dag zijner intrede in de Broederschap (17 Sept.) 1396
overleden is, zoo zal vermoedehjk de 11. Oct. (Translatio sti. Augustini)
de dag van zijn overlijden geweest zijn.
6) Vergl. p. 38.
7) Vergl. p. 39.
8) Delprat, Archief, VI., 282 leest „Stadde."
Digitized by
Google
29
rentii , qui cum esset dulcis in conversatione , strennuus
tarnen factus est exercitator fratrum suorum. Erat et in
corpore satis procere stature, in animo servans innocentiam,
sermone dulcis, ingenio sagax, moribus gravis, pauperibus
benignus, eivibus dilectus et ad lucrandas animas divino
amore totus fervens. Ipse tentatis vel tristicia obnubilatis
valde fuit consolativus et benignus, et qui in dubiis et
perplexis eum sciscitaretur et consuleret satis directivus.
Insuper omni ad se venientium [fol. 6V] fuit multum illu-
minativus et ad Deum attractivus. Ipse eciam instituit,
fratres suos valde promptos esse debere in humilibus ob-
sequiis, et se invicem in talibus prevenire. Unde factum
est, ut illi humiles, et obedientes, et devoti primitivi
fratres sic ex institutione rectoris sui *) inflammabantur
ad humilitatis et caritatis opera, ut invicem in hujusmodi
certatim se prevenirent, et omnes ad vilissima facienda
panter incitabantur. Propter quod inveniebatur aliquando
opus tale secreto peractum, quod nesciebatur actor ejus,
dum. eciam unusquisque maluit ministrare, quam mi-
nistrari, et novissimus potius quam primus haberi. Ex
hujusmodi exerciciis et operibus disciplinarum poterat
quis intelligere, qualiter esset domus Suollensis; denique
modus iste usque ad tempora nostra relucet in multis
fratribus nostris, qui tam prompte semper se exibent ad
abjectiora officia et opera humiliora. Quare ex hiis et
similibus bonus odor domus Suollensis pervenit ad omnes
devotos, ita ut quelibet congregatio devotorum cuperet
habere magistrum rectoremque de discipulis tanti patris.
Fuit enim magnus exercitator virtutum in se et in suis.
Fuit tam magne et late caritatis, quod affligeretur et
vehementer animo doleret, quando non poterat omnibus
providere, qui erant bone voluntatis relinquendi mundum,
pro eo, quod nondum erant reformata monasteria vel
eciam non inclinati ad monachatum et pauce essent plan-
tationes devotorum. Contigit proinde, ex ferventi ammo-
nitione et zelo suo multos inflammari ad sequendum
Dominum, unde previdit ipse prudenter et intellexit, quia
1) In den tekst is „sic*' doorgehaald.
Digitized by
Google
30
monasteria divino incipere deberent munere, augeri et
satis dilatari. Qui, et aliqui reperirentur, venientes ad con-
versionem , sed inabiles ad religionem et tenorem regolaris
observantie et statutorum ordinum quorumlibet , vel non
affecti illis, hinc incepit multum revolvere, quomodo et
talibus melius posset provideri, quo et tales haberent
bonorum societatem et locum refugii.
VIII. De fondatione domus sancti Iheronimi de
Hulsbergen >).
Factum est autem anno Domini M°cccc et vii°, cum pro
hac causa pater pius Dominum frequentius exoraret, ha-
buit, [fol. 7r] Deo dante, duos viros laicos textores,
videlicet Johannem Wit de Zonsbeeck 2) et Johannem Bode
de Goch 8), homines ferventissime voluntatis ad serviendum
Deo secundum communem modum , a domino Gerardo eis
consultum, ordinatum et injunctum. Et quia non statim
sciebant locum, ubi incboarent spiritualem domum, con-
duxerunt domum quandam extra portam Suollensem, op ten
Voerster Dyck ; et ibi ad tempus babitabant et laborabant
1) De voornaamste literatuur over het Fraterhuis te Hulsbergen is
als volgt: In HS. B. fol. 124» — 127' een onuitgegeven tractaat: De
fundacione Montis sancti Iheronymi prope Hattem in Velua; Chron.
Wind., 327, 407; Lindebom, Hist. Episc. Dav., 494 v.; Van Heussen,
Oudheden 701—705; Miraeus, Reg. et Constit., 10; Van Wyn, Na-
lezingen op Wagenaar, V, 5; J. Verbeek, Oorkonden betrekking heb-
bende op het St. Hieronymus-Klooster te Hulsbergen by Hattem in
Acquoy's Archief, 11, 280 v.; G. Haasloop Werner, Geschiedenis van het
Klooster Hulsbergen, Geldersche Volks- Almanak, 1844; 15 v.; Delprat,
de Broederschap, 113 — 119, Acquoy, Windesheim, III, 94 v.; Leitsman,
Überblick, 24.
2) Vergl. p. 32 n. 1.
3) Vergl. p. 32 n. 1. In HS. O. 111, der Kon. Bib!., 'sGravenh.: „Me-
moriale der zusters v. St. Agnes te Amersfoort" vinden wy fol. 73 en 74,
„De naemen der paters, priesteren, clercken, leyken ende broederen
van St. Jheronimusberech by Hattem ghenoemt Hulsberech, van die
ghestorven syn bynnen ende buten van t'iar ons heren doe men screef
MCCGCVIl." Fol. 73 staat vermeld: Johannes Bode f 1455 en Jan die
Wyt f *465."
Digitized by
Google
31
et comedebant panem suum in timore Dei sub obedientia
pii patris. Qui associavit eis unum devotum clericum eius-
dem propositi, qui preesset eis et curam eorum baberet
in absentia patris , dictum Gobelinum de Kempis 1). Ipsi
aliquando veniebant ad dominum et patrem Gerardum , et
quandoque ipse pater visitabat eos , consolando ad patien-
tiam et timorem Dei semper eis inculcando. Semel ergo
improvise venit ad domum eorum, et videns mensulam
eorum paratam , vocavit eos ad se et cum jocunditate et
gaudio spiritual! dixit: „Benedicite Dominus" et conse-
quenter dans benedictionem 2) , cenavit cum illis pauper-
culis in magna exultatione super simplicitate et bona
voluntate eorum. Unde et ipsi consolati magis sunt et
letificati sua dignantissima presentia, quam aliquis alius
super quibuscumque deliciis terrenis. Circuibant interim
patres et fratres terram, et perambulabant eam, locum
aptum querentes pro hujusmodi congregatione fundanda,
qui multis locis perlustratis , tandem in Velua, non longe ab
Hattem, in burscopia de Hulsbergen, invenerunt locum
ad hoc satis aptum. Hunc pure propter Deum nobilis
armiger Henricus Bentingk obtulit, qui locus antiquitus
dicebatur Ellenhoern 8). Accessit ergo venerabilis pater
noster ad dominum terre, humiliter petens ab eo liber-
tatem et licentiam acceptandi locum et inhabitandi pro
pauperibus fratribus Christo illic servituris, quam faciliter
consecutus fuit, Deo volente 4). Sic ergo et ea de causa domus
sancti Iheronimi a primo patre nostro, domino Gerardo
1) Vergl. Chron. Montis Stae Agnetis, 123 v.
2) Het „Benedicite" is het gebed, dat de kloosterlingen thans nog
alvorens aan tafel te gaan, bidden. Vergl. Basen, Chron. Wind., 289 v.
en de Heformatione MonasL, 579.
3) Volgens notarieele acte, dd. 20 August. 1407, geeft Hendrik Ben-
Ünck aan de fraterheeren „Her Gerrit van Kakker, Her Peter die
Haefsche ende Arnoldus van Broichuysen een slucke landts geheten
Ellenhoern, dat groet is twee morgen luttel myn of meer, ter gueder
maeten." Yergl. J. H. Hofman, Archief v. h. Aartsbisd. Utrecht, II, 247 v. —
Deze schenking wordt bevestigd en schat- en dienstvrij gemaakt door
Hertog Reinoud van Gelre door eene acte, dd. Zondag 21 Augustus
1407. Hofman, 1. c. 248 v.
4) Vergl. noot 3.
Digitized by
Google
32
de Calker, incepta fuit1), qui eciam inisit eis unum de
fratribus nostris laicis, Arnoldum de Broichusen 2), qui eos
adjuvaret et dirigeret, sicut [fol. 7V] et fecit dum magnos
labores cum illis et penuriam ibidem eustinuit, donec
multiplicarentur et eo carere possent, quia tune Suollis
redire curavit. Qui postea quoque ab eodem patre domino
Gerardo, utpote utile vas ad omne opus bonum, missus
fuit ad incipiendum domum clericorum et laicorum in
communi viventium in Alberghen8), que uno anno 4) prior
fuit inchoata domo in Hulsberghen, videlicet x° anno post
fundationem domus nostre. Ita quod de duabus domibus,
quas in vita sua venerabilis pater dominus Gerhardus
Calker fundavit, ea fuit prima et Hulsberghen secunda.
IX. De domo in Alberghen.
§ 1. Domus autem in Alberghen B) eo modo et qualitate
cepisse cognoscitur, anno Domini M°cccc°vi°. Erant duo
1) Het meer uitgebreide maar eenigzins afwijkende verliaal van de
stichting van dit fraterhuis in HS. B. begint als volgt: „Anno Domini
MCCCGVII ad honorem Dei et salutem animarum inchoata fait domus
sancti Iheronimi in Hulsberghen circa festum sanctorum martyrum
Gereonis et Victoria (10. October) per curam et soiicitudinem venerabilis
patris domini Gerardi Kalker, primi rectoris in Z wollis, et aliquorum
devotorum, inter quos fuerunt precipue Gobelinus de Kempis, clericus
diocesisColoniensis, postmodum autem fervens et devotus sacerdos domus
illius, et Johan Witte de Sonsbeek, et Johan Bodede Goch, laici, quos
antea predictus pater ad tempus in Zwollis spiritualiter enutrivit et
tandem in loco solitario, qui Ellenhorn vulgo dicebatur, collocavit,
Spiritu Sancto nimirum ad hoc eum instigante, quem locum predictus
pater impetravit pure propter Deum a nobili viro Henrico Bentinck in
magnitudine duorum jugerum."
2) Vergl. Cap. XXXVII.
3) Vergl. p. 33.
4) Correctuur in den tekst van den voltooier der kroniek.
5) De bronnen en literatuur over Albergen bjj Ootmarssum zijn:
Chron. Wind., 369, 487; Albergensia, Stukken betrekkelijk het klooster
Albergen, uitgeg. door de Vereen, tot Beoefening van Overijsselsen Regt
en Geschiedenis, Zwolle 1878; Lindebom, Hist. Episc, 427; R. E.
Hattink, Twee bescheiden op het klooster Albergen betrekking heb-
Digitized by
Google
33
fratres germani in Twentia ruricole probi >), qui concordan-
tes et optantes, ut in predio ipsorum poneretur et fieret
congregatio devotarum personarum Deo in communi vita
servientium , miserunt ad dominum Gerardum Suollis,
rectorem scilicet primum domus nostre Suollensis, petentes
adjutorium et assistentiam in hoc negocio. Qui, habito
consilio cum fratribus suis, misit ad illos aliquos laycos s)
jam ad Dominum conversos et prefatum fratrem nostrum
Arnoldum de Broeckhusen 3) , cum honesto quodam cle-
rico, qui dicebatur Henricus ter Weteringhe, de Suollis 4),
qui simplex et innocens post aliquot annos obiit ibidem *).
bende, Bjjdr. Gesch. Overijss., I, 318; Tegenw. staat van Overijssel,
II, 94; Delprat, De Broederschap, 165; Karl Hirsche in Real.-Encyclop.,
II, 754; Leitsmann, Überblick, 24; £. A. Geerdink, Het huis der
broeders Tan het gemeene leven, later het klooster der Reguliere Ka-
nunniken van den H. Augustinus te Albergen, KerkeL Ned., 1847, 47;
Acquoy, Windesheim, III, 126—130; Eene verzameling van brieven
en bullen, die betrekking hebben op het Fraterhuis, vindt men in HS-
X. 98 der Koninkl. Bibl. 's Gravenhage.
1) HS. B. fol. 133 v. vermeldt, dat de beide stichters van het Frater-
huis te Albergen Wessel en Albertus Schulte waren en hun landgoed
den naam van Hoberghen droeg. Vergl. Albergensia 1, waar echter
de naam Wessel als Hesselus gedrukt is. — Leitsman, 'Überblick, 1. c.
noemt ook de beide broeders met pame, maar kent dit Fraterhuis
alleen onder den naam van het fraterhuis van Ootmarsum.
2) HS. B. noemt als die uit Zwolle gezondene lekenbroeders Johannes
Open hu Is, Ludeman van Amersfoort en Arnold van Brabant. Vergl.
Albergensia, 3 v.
3) Arnold van Broeckhusen wordt in Albergensia , 1 , kortweg Arnold
ten Broek genoemd.
4) Vergl. over hem, Albergensia, VI, 1, 11, 377.
5) Dit is in stryd met hetgeen in HS. B. vermeld staat, (vergl.
Albergensia, 2). Want daar wordt verhaald, dat Hendrik, nadat h\j
tot priester gew\jd was, „in nidulo suo in senectute bona de-
functus est." Hendrik was geen fraterheer; hy heeft, priester
gewijd ignde, Albergen verlaten om eerst in gevorderden leeftyd daar-
heen terug te keeren. Hij schijnt een meer dan gewoon priester ge-
weest te z\jn, zooals men uit het volgende verhaal van HS. B. afleiden kan :
„Habuit etiam sepe dictus prior (scil. Henricus Wetter) notabiles viros
in domo temporibus suis tam laicos quam clericos. Quorum unus domi-
nus Henricus ter Weteringhen dictus, de quo etiam in principio dictum
est." Albergensia, 11, vergl. over hem ook Albergensia, 377.
Derde Serie. Werken N°. 13. 3
Digitized by
Google
34
§ 2. De domino Henrico Vetter, primo rectore in Alber-
gen *). — Misit pari ter cum predictis, ut esset rector eorum,
Henricum Vetter2) qui apud nos procurator clericorum
frequentantium, qui cum magno dolore suscepit curam
animarum, foetus rector primus domus clericorum in Al-
berghen. Qui et cum magna diligentia rexit fratres suos ,
infatigabiliter se exibens in opere et sermone pro salute
ipsorum, arguendo, docendo, consolando, exercitando prout
oportunum fuit. Hic ad longum tempus in magna pau-
pertate yixit cum illis laicis pauperculis, qui longo tem-
pore bibebant solam tisanam , sed cum dominus Henricus ,
pater eorum , celebravit missam, tune ex gratia apponebatur
ei amphora parvula cum cervisia, et cuilibet fratrum in
diebus carnium distribuebatur frustum parvum lardi ; item
si quis notatus fuisset scindere plus solito de caseo, inde
arguebatur. Iste de [fol. 8r] votus pater solebat aliquando,
dum dormitum iret, loco cervicalis supponere capiti suo
malleum magnum ligneum , in quo tune quiescebat. Igitur
magna fuit devotio in illa paupertate, item unanimitas et
concordia, nam et ipse pater tamquam alter Equicius 8),
1) De voltooier van het HS. heeft in verschillende hoofdstukken
onderverdeelingen gemaakt, door op den kant er naast een het onder-
werp meer bepalende titel te schrijven. Deze onderverdeeling geven
wij door § § en de titels door cursieven druk weer.
2) Men vergl. over Hendrik Vetter, in HS. B. en in de meeste
charters (zie van Doorninck, Tijdrekenkundig Register) Wetter ge-
noemd, Delprat, De Broederschap, 165; Acquoy, Windesheim, I, 286
noot 5, 293 n. 7, II, 280, III, 126 v. De anonyme uitgever der „Alber-
gensia" ziet (blz. VI) in Hendrik ter Weteringhe en Hendrik Wetter
een en denzelfden persoon. Deze vergissing is des te minder te ver-
klaren, daar het door hem uitgegevene stuk uit ons HS. B. over de
stichting van Albergen een duidelijk onderscheid maakt tusschen deze
twee personen. Want in Albergensia wordt bldz. 1 „Henricus ter
Weteringhe de Zwollis oriundus" , bldz. 3 v. de eerste rector van het
huis „Henricus scilicet Wetter de terra comitie de Marka" genoemd.
3) Vergl. Albergensia, 4, „Tempore messis et feni cum f ra tribus, ut
quondam sanctus Equicius laboravit quamcumque id sibi vacuüm fuit
primus exiens et alios sepe preveniens." In de Dialogi Gregorii M. lib.
I. c. IIII. lezen wy over hem als volgt: „Vir sanctissimus Equitius
nomine in Valeriae provinciae partibus pro vitae suae merito apud
omnes illic magnam admirationem habebat. Qui nimirum Equitius pro
suae magnitudine sanctitatis multor una in eadem provincia monaste-
Digitized by
Google
35
tempore messis et fenicidii, cum aliis laborabat, traham
accipiens, prior ante alios sepissime exibat ad fena et
simUia opera cum maxima devotione. Ipse incessit hu-
militer, indutue magna, grossa, grisea toga et cum pe-
danis ligneis coram patribus, principibus et canonicis in
Oldenzeel se presentabat *) , a quibus eo magie honora-
batur et amabatur ab omnibus. Quidam fratrum suorum 2)
sequens aratrum, voluit habere calopodia8), nolens in-
cedere in clumpis4), quod audiens pater, serius arguit
eum, quod servus Christi non deberet esse in habitu ex-
quisitus, propter quod ') ipse, ad exemplum aliorum, sem-
per in hiis incedere voluit. Item alii fuit datum caputium ,
quod sibi ad placitum non fuit preparatum, quia nimis
breve illud causabatur, dicens: „Istud caputium meum
semper circumspicit e)." Quod audiens devotus et humilis
pater, ipse accepit caputium illud et induit, et quocumque
perrexit apud magnates et dominos 7) , semper illo usus
fait Pratri autem predicto fecit parari longum et magnum
capucium et precepit sibi, ut illo semper uteretur diebus
festivis, non subtus, sed supra togam; tali modo pater
strennuus exercebat fratres suos. Valde namque arguebat ,
si quis peculiariter seu quasi proprialiter aliquid habere
volebat; omnia communia, omnia humilia, edificia, codices
rioram pater extitit." De levensbeschrijving van den hl. abt Aequitius,
f circa 540, is te vinden b\j: Mabillon, Acta Sanctorum O. S. Bene-
die ti, saee., L, 655 — 58; Acta Sanctorum Boll. (XI Aug. rejectus ad VII
Mart.). Deze heilige wordt in de geschriften der fraterheeren meermalen
genoemd, men zie b.v. G. H. J. W. J. Geesink, Gerhard Zerbold van
Zutfen, Amsterdam 1879, 61 en 63 v.
i) HS. B. „Nee verecondabatur pergere pro causis domus sue in
vili carruca, indutus vilibus et rudibus vestibus et suis clompodiis coram
militaribus et magnatibus etiam ad colloquium primum generale."
VergL Albergensia 7.
2) In HS. staat „suorum" dubbel.
3) HS. B. heeft calepodia. VergL Dieffenbach, Glossar, Calopodium:
holtzschuoch, holdschuch, trippe, trippschuhe, klompe.
4) HS. B. super dumpen.
5) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiers.
6) HS. B. geeft den Nederduitschen tekst: „Dit covelken is een recht
kykomme", verg]. Albergensia, 7.
7) VergL Albergensia, 7, „ad Oldensael vel ad judices."
3*
Digitized by
Google
36
amabat. Cum quidam dixit culpam, quod non respondit
alteri vocanti se, et quereret pater ab eo, quare non
respondisset, dixit iile: „Quia eo tempore oravi et dixi
ante: Veni Sancte Spiritus." Cui pater: „Non erat Sanctus
Spiritus, sed dyabolus, qui fecit te non respondere firatri
vocanti te l)" Sic eos voluit servare caritatem et obedien-
tiam. Item 2) dixit fratri , qui tortulas acceperat a soro-
ribus, teutonice beghine-koeken: „Maledicta sunt omnia
munera, que a mulieribus veniunt fratribus meis, pre-
cipue a sororibus", et conculcabat tortulas illas sub pedibus
suis 8). Ipse dicere consuevit illud vulgare proverbium :
„Men heit selden koe blader ofte [fol. 8V] bont, si en heft wael
een vlexsken" 4).
§ 3. De morte ejusdem. •) — Iste ergo devotus pater
1) Het meer uitvoerige verhaal in Albergensia, 10, wordt ten slotte
onduidelijk, vooral door de wijze van interpunctie. Wij lezen daar als
volgt: „Cui ille. Non erat. Veni Sancte Spiritus, sed dyabolus quod
fratri ex caritate non respondisti." De uitgever heeft de oorspronkelijke
interpunctie van HS. B. bewaard.
2) In II S. is „Quod" in „Item" veranderd door de hand des vol-
tooiere der Kroniek.
3) Vergl. Albergensia, 8.
4) HS. B. heeft de volgende woorden: „Men en hetet gheen koe
blader, si en heeft wat wittes." Albergensia, 9. — Delprat 1. c. 282 en
De Broederschap, 116, maakt naar aanleiding van dit spreekwoord
de volgende opmerking, die wij hier laten volgen, als bewijs van de
onbegrijpelijke onnauwkeurigheid van dien schrijver. Hij zegt: „Het
hier bedoelde fraterhuis, bij Hattem gelegen, is daarna tot een vrij
aanzienleken bloei gerezen , doch genoot in den beginne weinig achting,
wegens de booze geruchten, die van de levenswijze der Broeders uit-
gingen; en, voegt er onze schrijver{in het Nederduitsch mj : „„men heit
selden koe blader ofte bont, si en heft wael een vleksken." " — Afgezien
daarvan, dat in beide HS. A. en B. niets te vinden is van de booze
geruchten over het fraterhuis te Hulsbergen, is de tekst van ons HS.
zeer duidehjk, want: 1. is hier sprake van het fraterhuis te Albergen
en niet van Hulsbergen mj Hattem; 2. bezigt de Voecht het aange-
haalde spreekwoord niet tot staving van die bewering van Delprat,
maar is het eene geliefkoosde uitdrukking van den Rector des huizes
Hendrik Wetter.
5) In het HS. is door den rubricator een nieuw hoofdstuk gemaakt;
uit den zamenhang bhjkt echter, dat wij hier met eeu § van Cap. IX
te doen hebben.
Digitized by
Google
37
dominus Henricus Vetter, primus rector domus in Al-
bergen, optimus exercitator fratrum suorum ad mortifi-
cationem viciorum, postquam ad senilem devenit etatem
et se judicavit inutilem ad regimen domus, sponte
resignavit regimen *), non intromittens se de cetero,
tanqam junior domus, sed in omni humilitate et obe-
dientia conversabatur usque ad exitum. Nam fratres
circa illud tempus assumpserunt ordinem Regularium,
et elegerunt sibi priorem dominum Reynerum 2), de
quibus dominus Henricus, reverendus pater, se non
intromisit, sed permanens in simplici statu nostro,
quamdiu vires suppetebant de mane post missam audi-
tam, non enirn propter tremorem manuum celebrare poterat 8),
exercebat se in opere manuali, videlicet nendo fila de
canapo, unde restes4) fierent pro agricolis, vel depo-
nendo cortices arborum quercinarum pro sutoribus, vel
in similibus operibus humilibus se exercebat. Hic dixit
verbum memorie commendandum , quod nunquam letus
moreretur, nisi in magna et omni tranquillitate cordis
sustinere posset, quod fatuus diceretur et nullius reputa-
tionis haberetur, sicut postea in rei veritate apparebat.
Et cum pre senio et infirmitate esset in infirmaria, si
quando negligebatur, quod nemo venit tempore refectionis
ad se propter occupationes fratrum, precipue tempore
messis, valde tranquillus mansit sine murmure, quod non
tempestive sibi providebatur de prandio , vel de cena. Nee
1) Hendrik Wetter gaf reeds in 1437 het bestuur over het huis aan
Godfried Scherpynck of Scherping van Deventer, die tot 1445 rector
van het huis bleef, over. Vergl. Acquoy, Windesheim, III, 127, en
Albergensia, VI, waar Scherping echter „Gerhard" genoemd wordt.
Wetter was toen 61 jaar oud, want p. 38 zegt de Voecht, dat hij 1466
in een ouderdom van 90 jaren stierf.
2) Reinier van Texel, die in het derde jaar van zijn bestuur, op den
4 Mei 1447, het gesticht tot een klooster van de Reguliere Kanunniken
inricht en zich aan Windesheim aansluit. Albergensia, 17; Acquoy»
Windesheim, III, 127. Vergl. ook Hirsche in Real-Encycl., II, 754, waar
hij ten onrechte vermeldt, dat het fraterhuis te Albergen reeds na een
zevenjarig bestaan een klooster der Reguliere Kanunniken werd.
3) Op den kant van een latere hand.
4) De schrijver van Albergensia leest „vestes".
Digitized by
Google
aliud que8ivit, quam olera et lardum maxime in prandio ,
et solebat sepe dicere: „Kan ie nyet veel orbere doen, ie kan
doch xoal barve weeën" Sic namque fait ab inicio Suollis
institutus a fratribus, ut illum statum carius eligeret, qui
esset humilior, contemptibilior et abjectior apud mun-
dum. Toga soa fait de borkeh1) griseo grossa; cingulum
habebat cum tribus nodis de ossibus. Hic ergo venerabilis
pater obiit feliciter in Albergen [fol. 9r], tamquam mi-
nimus in domo obediens sine omni cura, etatis sue anno
xc°, Domini vero M°cccc066°, die sancti Petri ad Cathe-
dram a). Hec de isto venerabili viro inter[quere]re 5)
placuit, quia de discipulis dilecti patris nostri domini
Gerardi fait et ab eo missus ad hoc opus et regimen.
X. De Henrico Zeeflick, fratre nostro.
Redeamus jam iterum ad domum nostram Suollensem,
in qua venerabilis pater noster dominus Gerardus, Deo
disponente et eos mittente, collegit electos valde ju ven es
ad domum et societatem nostram, quorum aliqui con-
summati in brevi, expleverunt tempora multa, alii in
viros virtutum et operum sanctorum effectores excreverunt.
Quorum primus, post patrem nostrum, frater domus hujus
fait dilectus valde frater Henricus Zeeflick 4), qui plene
fundatus in divino timore et amore fidelissime laboravit pro
profectu domus nostre , eligens abjectus esse in domo Dei ,
sustinens forti ter dolores et labores, qui in inicio cujuslibet
boni ex adversante humani generis inimico emergere solent,
presertim quando inopia rerum omnium , quibus opus est
in structura et requisitis nature, subest. Tribulationes
quoque insurgunt ex adversantibus et contradicentibus
statui et humili modo vite nostre , quas ita ille transiliens
seipsum tam strennue exercitavit in virtutibus, ut si vita
comes faisset , putaretur et diceretur de eo , quod omnino
1) Vergl. Acquoy, Windesheim, II, 386 n. ö.
2) 22 Febr.
3) In HS. is de tekst onleesbaar daar door een vlek een gaatje ont-
staan is.
4) Vergl. van Hattum, 1. c. V, i, 195.
Digitized by
Google
39
fuisset aptufl ad regimen domus nostra vel alterius. Verum
Dominus properavit educere eum de medio iniquitatum,
de carcere scilicet corporis , quam placita erat Deo anima
ejus !). Assumpsit ergo eum tanquam electum et primum
fructum domus hujus post Meynoldum fundatorem, se-
cundo videlicet anno Domini vero Mccc98° in die Trans-
lationis sancti Martini a) , sepultus in pace in Bilheym 8)
puto4). Post cujus felicem transitum, quia protunc non
remanebant in domo nostra nisi tres supradicti fratres,
videlicet Gerardus Calker, qui et rector, et Ghysbertus
Vlymen et Gerardus Loon laycus, venientibus domino
Florentio de Daventria et priore de Windesem 5) , elege-
runt in quar [fol. 9V] turn jam 6) fratrem seu provisorem
domus nostre dominum Henricum Voppe de Gouda, de
quo supra 7) aliqua habentur de bonis actibus ejus et felici
ejus transitu et alibi.
XL De Domino Gysbbbto de Vlimen.
Tercius in ordine fratrum domus nostre fuit, ut dictum
est, dominus Ghysbertus de Vlymen 8), qui et ipse in
inicio domus nostre fideliter portavit onus paupertatis et
angustie novelle plantationis , donec occurreret in virum
prudentem et devotum. Ita ut ordinaretur ad regimen
sanctimonialium in Bethania9), ubi post multos fideles
4) Sap. 4, 14.
2) 4 Juli.
3) Over het in 1309 gestichte klooster „Domus B. Mariae in Beth-
leem" te Zwolle, zie Acquoy, Windesheim, III, 15—16, en de aldaar
aangegevene literatuur.
4) Tan dezelfde hand op den kant geschreven.
5) Johan Vos van Heusden, die in 1991 opvolger van Werner Keyn-
kamp werd, en tot den 2. December 1424 het ambt van prior van
Windesheim bekleede. Yergl. Acquoy, Windesheim, I, 229—240.
6) Van dezelfde hand op den kant geschreven.
7) Vergl. p. 13.
8) In eene oorkonde van 10 Aug. 1396 wordt Gysbert van Vlimen,
„Ghysbertus van Rhemen" genoemd. Vergl. v. Hattum, V, i, 195.
9) Het klooster Bethanie bij Arnhem bestond reeds in 1411. Men
zie het verdere over dit klooster bjj Acquoy, Windesheim, III, 215— 219,
Digitized by
Google
40
labores et lucra plurium animarum feliciter migravit ad
Dominum. Ipse quoque excellens fuit predicator verbi Dei,
ita ut dux Ghelrie Reynoldus l) solitus sit libenter audire
eum sennocinantem. Obiit autem ibidem iii° noctis Marcii,
die sancti Foce Martyris2).
XII. De fratre Gerardo de Loon, layco nostro.
Quartus firater domus nostre fuit Gerardus de Loen.
Hic cocus erat noster tam fidelis, humilis, et obediens,
sibi durus et aliis benignus, et per omnia probabilis, ut
nil supra. Nam, ut habemus de eo, cum ad forum ve-
niret causa emendi aliquid, homines attrahebantur eum
diligere pro sua humili et benigna assistentia et con-
sistentia, et advenerunt ei in subsidium in emendis neces-
sariis. Hic eciam sibi tam durus fuit et non querens
que sua sunt 8) , ut cum veniret ad mensam cum lectore
commesturus, congregaret omnia fragmenta, ab aliis dere-
licta et minus saporabilia, et posuit ante se et illa comedit
ipse et cervisiam collectam, si qua forte erat, ipse bibebat,
ut sic seipsum vinceret et vicia comprimeret. Sed quia
nimu8 durus sibi erat, ti[muit] 4) dominus Gerardus, quod
se nimium debilitaret, commisit aiteri , qui eum in talibus '
dirigeret et temperaret. Sic impiger erat in labo[re] , quod
sepe, quando fatigatus fuit ex officio coquine vel hopitu-
larii, nam utrumque ipse custodiebat et alia opera exte-
riora, quod vix poterat cum magno conamine ascendere
[fol. 10r] ad camerulam suam, ad quam tribus vel quatuor
1) Zeer waarschijnlijk wordt hier hertog Reinoud IV van Gelre be-
doeld , die als beschermer van de Broeders en Zusters van het gemeene
Leven bekend staat. Vergl. p. 31 n. 3.
2) Het feest van den hl. Foca valt volgens H. Grotefend, Zeitrech-
nung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, Hannover 1892, II, 193;
8. Maller Fz., Bedragen voor een Oorkonden boek van het sticht Utrecht,
'sGravenhage 1890, en het Calendarium van St Agnes te Amers-
foort, HS. O. 111, Koninkl. Bibl. 'sGravenh., fol. 39» niet op den 3,
maar op den 5 Maart.
3) I Cor. 10, 33.
4) In den tekst staat alleen „ti"; door eene hand uit deze eeuw is
met potlood het vtoord timuit voluit geschreven.
Digitized by
Google
41
gradibuB ascendebatur , si tarnen tune subito venisset quis
nuncians, advenisse hospitem vel extraneos, quibus pararet,
que necessaria erant, statim exilivit et prompte ivit ad
opus injunctum et petitum. Cum ergo dilectus pater
noster ptisi *) laboraret, et dictus frater Gerardus Loen in-
firmaretur, eciam paucis elapsis diebus ipse ante patrem
nostrum feliciter obdormivit in Domino, die sancti Ny-
colai Episcopi, anno Domini M°cccc0ix° a) , sepultus, ut
creditur, in Belheem8). Quando igitur nunciabatur patri
Gerardo, quia migravit ad Dominum, ipse tale de eo
dedit testimonium de obedientia, scilicet optimi fratris.
„Si", inquit, „mortuus est Gerardus dilectus et precarissimus
filius meus, tune ego ita verum fateor de eo, quod tam
obediens fuit, quod, si precepissem ei, ut amputaret ambo
crura, statim indilate hoc fecisset".
XIII. De domino Petbo de Amsterdammjs.
§ 1. Post hunc sequitur Petrus Amsterdammis, cogno-
mento Hovessche 4), qui, et cum primis sacerdos factus,
multum humilis et utilis fuit domui nostre. Qui ferventer
et strennue zelevit pro profectu et diseiplina domus, totus
humilis et obediens patri, domino Gerardo, et multum
zelans pro salute animarum. Propter quod assumpsit eum
venerabilis pater Gerardus et Arnoldum laycum, de quo
supra *) , et perrexit eum eis in Montem sancti Iheronimi ,
ut adjuvarent eos, et ipse a duce impetraverunt privi-
legia 6) et a curato in Heerden , ut liceret eis diebus
4) De tering kwam onder de fratres meermalen voor.
2) 6 December 1409.
3) Vergl. p. 39 n. 3; Delpral, Archief, VI, 28a
4) Vergl. 31 n. 3 en 60 n. 1.
5) Vergl. p. 32 v.
6) Zeer waarschijnlijk wordt hier het privilegie van 29 April 1418
Tan hertog Reinoud van Gelre bedoeld, waarby den broeders de ver-
gunning wordt gegeven, om voor eene jaarrente van 100 Rjjnsche
guldens landerijen of renten te koopen. (Archief voor het Aartsbisdom
Utrecht, II, 266.)
Digitized by
Google
42
festivis manere domi et audire divina in capella sua1).
Post multos ergo labores et exercitationea , quos et quas
primitivi fratres nostri in primo fervore habebant, hic
devotus, humilis et obediens frater, dominua Petrus, in
medio fratrum a laboribus suis quievit in Domino, sol-
vens debitum universe carnis anno Domini MQccoo*ixQ, 11°
Kalendae Novembris *). Quo anno infra tres menses obierunt
quatuor electi et dilecti fratres; nam post hunc Petrum
sepultum in Belheem8), obiit Nycolai Episcopi4) Gerardus
Loen, cocus, de qno supra6).
§ 2. De morte domini Oerardi primi patris nostri. —
Deinde venerabilis [foL 10v] pater noster primus, dominus
Gerardus de Calker, vir tante caritatis et providencie et
tam optimus exercitator virtutum, post fundationem et
bonam inchoationem duarum domorum, scilicet in Al-
bergen Sancti Anthonii et in Hulsbergen Sancti Ihero-
nimi, et domum nostram Suollensem, tam egregie in-
stitutam, et optimis fratribus ornatam, quorum post
fundatorem Mynoldum nostrum tres ad Dominum premi-
serat, ut dictum est, ipse jam ptisi laborans6), fini cepit
appropinquare miserie hujus, et suspirans ad Dominum
tradidit Deo dilectam animam saam, cui devote ab inicio
servire studuit et cui multas animas lucratus fuerat,
anno etatis sue xxxvi°, in anteprofesto Nativitatis Domini,
anno Domini M°ccc°ix° 7). Obiit autem in presentia fira-
trum, quos post se dereliquit optime institutos.
§ 3. De Oodfrido Campis. — Quorum unus jam tendens
ad mortem fuit Godfridus Campis, qui, juvenis bone spei
in primo fervore devotionis, sexto die post patrem Gre-
1) Correctunr in den tekst ran den voltooier der Kroniek.
2) 31 October.
3) Vergl. p. 39 n. 3, 41 n. 3.
4) 6 December.
5) Vergl. p 40.
6) In HS. B. fol. 94 ▼. is «onder twijfel een schrijffout ingeslopen,
wanneer daar gezegd wordt „requievit in Domino anno Domini 1400°
in vigilia vigiliae Nativitatis Domini anno vite sue XXXVI* et successit
ei in regimine domus dominus Theodericus Herxen annorum XXIX,*'
7) 23 Dec 1409.
Digitized by
Google
43
rardum , die scilicet Thome Canturinensis !) migravit ad
Dominum. Sepultus, ut creditur, in Belheem.
§ 4. Porro pater noster venerabilis, postquam sepultus
est in Windesem a fratribus nostris, qui ad sepeliendum
eum illuc perduxerant, mox ipsi transnavigata Ysula,
venerunt in Hulsbergen et manserunt ibidem cum illis
pauperculis per festum Nativitatis Domini, divina ibidem
in portatili [altare] celebrantes. Isti sunt autem electi
et probati viri, atque in optima disciplina educati, quos
post se in domo nostra reliquit primus pater noster,
dominus Gerardus, videlicet: dominus Gerardus Scadde,
germanus patris8), dominus Ghysbertus de Vlymen8),
dominus Theodericus Hermanni de Herxen4), dominus
Rutgherus de Zon, presby teri ö) ; Johannes Rees6), Goes-
winus Herck 7) , Hubertus Helmont 8) , Godfridus de
Buscoducis 9) , clerici. Item Aernt ten Brocke 10) et Gherit
Brantn)> layd. Hii convenientes in unum, divino nutu
et cooperatione Spiritus Sancti et prudentum consilio ia) ,
elegerunt sibi in lócum defuncti patris rectorem domus
nostre, dominum Theodericum de Herxen etatis quasi
xxix annorum , anno Domini M°cccc° et x° post Epiphanie.
Sed antequam de ipso aliqua prosequamur, dicamus prius
1) 29 December.
2) Vergl. p. 78.
3) Vergl. p. 39.
4) Vergl. p. 47 vv.
5) Vergl. p. 64.
6) VergL Gap. XXVI § 2.
7) Vergl. Cap. XXVIII § 2.
8) Vergl. Gap. XXXV § 2.
9) Vergl. n. 11.
10) Vergl. Cap. XXXVII.
11) VergL p. 67. Bij acte van 10 Juli 1409 doen ten behoeve van
het Fralerhuis (domns major) Johannes Rees, Goswinos Herk, Hubertus
Helmont, Godfridus de Buscoducis, clerici, en Gerardus de Oetmarsum
afstand van al hun roerende goederen. (Archief van het Aartsbisdom
Utrecht, II, 250 v.)
12) De raadgevers bij zulke gelegenheden waren de prior van Windes-
heim en de Rector van het Heer-Florenshuis te Deventer. Vergl. p. 27 v.
Digitized by
Google
44
succincte quiddam de quibusdam , qui erant familiares *)
domus nostre et domini Gerardi patris nostri consiliis
utebantur.
§ 5. De domino Henrico Utenholte. — Inter quos erat
quidam venerabilis vir dominus Henricus Utenholte 2),
qui vicinus noster erat, habitans reor in domo illa3),
que post pro vicario [fol. llr] altaris sancti Laurencii 4)
empta est 6). Hic multos libros scripsit ex devocione 6)
et fuit vir approbate vite, frequenter intrans et eziens
domum nostram, studuit omnino fratres nostros in bono
emulari. Habuit autem unam devotam matronam, que
sibi tanquam Domino Martha ministrabat , et sanctam
cum eo vitam duxit. Ipse venerabilis vir fecit nobis , seu
domui nostre, scribi a devoto monacho Thoma Kempis,
in Monte sancte Agnetis, totam bibliam, que adhuc est
optima nostra in rotunda scriptura7). Multos 8) item libros,
quos manu propria scripsit, legavit nobis, videlicet9):
Omeliaria et alios parvos libros. Obiit autem primo anno
rectoratus patris nostri domini Theoderici, die Sebastiani
Martyris 10) , quem anno sequenti secuta est Aley t Mey e-
rincs, Martha ejus prefata, die sancti Ignacii Martyris11).
§ 6. De domino Johanne Widertbrugghe. — Puit et alius
quidam valde devotus presbyter vicinus noster, qui habi-
tavit in domo , que est ad murum palacii nostri , ad quam
1) Vergl. p. 6.
2) Henricus Utenholte vinden wij als getuige in de genoemde acte
van 10 Juli 1409.
3) Zie Plattegrond No. 15.
4) Het altaar van den H. Laurentius is gesticht door Roelof van Ittersum
den 2 Mei 1403. Vergl. v. Hattum, V, i, 99; Lindebom, Hist. Epis.,
191 vv.
5) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiere der Kroniek.
6) Vergl. Overijss. Almanak van 1845, 94.
7) Men zie hierover Acquoy, Windesheim , II, 195 n. 2 en Acquoy,
De Kroniek 7, n. 2.
8) Overijss. Alm., 1845, 94.
9) 0ver\js8* Alm. o. a. leest: „13 omelaria". Zie hiervoor Acquoy,
De Kroniek, 6.
10) 20 Jan. 1410.
11) 31 Jan. 1411.
Digitized by
Google
45
edificavimus aliam , quam cogebamur a senatu resignare
vel vendere ad usum civium Suollensium J). Hic dicebatur
dominus Johannes de Widenbrugghe , qui fint familiaris
domus nostre et incessit more nostro, libenter acquies-
cens consiliis patrum nostrorum, fuitque confessor domus
Conventus.
§ 7. Post cujus felicem transitum rector domus nostre ,
dominus Theodericus, aliquando audivit confessiones soro-
rum Conventus, aliquando dominus Gerardus de Vollen-
hoe a) , frater noster, ex commisso patris. Sed quia
rectrix , protunc dicta Liewin 3), habuit cognatum in
domo nostra, qui fuit rector Ter Kinderhuys, elegit
ipsum magis habere rectorem et confessorem, qui dictus
fuit Lieferdus 4) , qui ad tempus in domo nostra fuit
procurator, et cum esset intraneus, pulcher et eloquens,
fuit ad tempus quasi reötor omnium sororum. Sed proch
dolor , multum desipuit circa finem , ut supra tactum est 6).
§ 8. Puit et magister Johannes Cele, Suollensis, a
principio rector scolarium, discipulus quondam, ut ita
dicam , magistri Gerardi Magni ; nam ipsi per omnia obe-
diens fuit. De hoc require 6).
XIV. De mülikre proba matre domtnt Theodertci.
Circa hec tempora, quando dominus Theodericus Herxen
rector factus fuit domus nostre, habitavit mater ejus, dicta
1) Zeer waarschijnlijk is hier sprake van het huis van Claas Messe-
maker (zie Plattegrond No. 6), die in 1419 zijn huis en weere aan het
Fraterhnis verkocht. De toenmalige Rector Dirk van Herxen werd
echter door de stadsregeering gedwongen het huis in wereldsche handen
te brengen. Zie Bijlage XVIII.
2) Vergl. p. 20.
3) Blijkens een charter, berustend in het archief der Emanuelshuizen
te Zwolle, was Lyeven Geerts in 1447 gewone zuster in het Oude
Convent
4) Vergl. p. 19 n. 1, 20 n. 1 en 21 n. 6.
5) Vergl. p. 21 en Cap. XLII.
6) Vergl. p. 6 n. 3.
Digitized by
Google
46
Margareta Noirtberghen l) , in parva [fol. llr] domo extra
Voirsterporte , que nunc est de domestadio domus sororum,
dicta Witenhuys *), pro eo quod Wito, frater Meynoldi,
qui et avunculus fuit patris nostri Theoderici , domum eam
cum parvo spacio terre adjacente comparavit et in usum
spiritualis congregationis donavit. Ante tarnen hoc tempus,
quo ibi sorores congregabantur et domum spiritulalem in-
ciperent, fuit in vicino alia domus, dicta Zuytenhuys,
ubi prius congregatio virginum et viduarum incepta fuit
Sed quia ibi non proeperabantur, ymmo quia semel et
iterum per ignem sua perdiderunt, separaverunt se et
dimiserunt locum, quarum decem iverunt ad domum Ter
Maet8) et manserunt ibidem, una vel due earum cum
tribus vel quatuor, que inceperant congregationem in
domuncula Witonis. Wito ergo cum haberet tres neptes,
que uno spiritu volebant in loco illo Deo in virginitate
seryire , ipse propter eos dedit ad talem umm 4) vas butiri
in annuos redditus. Sed dum vellet eis dare confessorem
sacerdotem secularem, dictum dominum Gerardum 6)
1) Vergl. p. 48 n. 2.
2) Het Wytenhuis, onder de bescherming van de H. Agatha, lag
buiten de Camperpoort in de Musschenhage. Blykens een oorspronke-
l\jk «tuk bewoonden de zusters dit gebouw nog in Maart 1531. Maar
kort daarop hebben z\j, misschien ten gevolge van den Gelderschen
oorlog, hunne nieuwe woningen binnen de stadsmuren in de Bitter-
straat betrokken. Volgens de laatste rekening van dit Convent waren
de zusters den 27 December 1616 nog in het bezit van hun gesticht,
maar schynen dit met het einde van het genoemde jaar ontruimd te
hebben. De genoemde stukken berusten in het Oud-StedeUjk Archief
der stad Zwolle. Zie verder bij Lindebom 1. c. 375 den stichtingsbrief
van 5 Sept. 1462. Reeds in 1404, „des manendaghes na sunte Peter
ende Pauwei der twie apostel" (30 Juni) kocht Witte van Windesheim
van Willem Palmer een „huys ende alinghe weer gheleghen buten
Yoirsterpoerte in Musschenhage tusschen Godeken Geerts zoen ende
Truden sinen echte wive opp die ene z\jt ende der steghen opp die
andere zyt." De acte, waardoor Witte dit buis en erf „den vrouwen
personen, die daer nu ter tyt oppe wonachtig zin" schenkt, is gedateerd
„up Sinte Petersavond ad Vincula (1 Aug.) 1409". Vergl. van Heussen ,
Oudheden, VI, 631 v; van Hattum, Geschiedenissen, V, i, 246—249.
3) Vergl. p. 17 n. 2.
4) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiere der Kroniek.
5 In het HS. staat „dominus Gerardus."
Digitized by
Google
47
Tricht1), et dominus Theodericus hoc dissaaserit eis, per-
rexerunt ad priorem de Windesem8), qui consuluit eis,
ne omnino acciperent confessorem secularem , sed eligerent
potius stare sub domo nostra. Gum ergo redirent et nol-
lent recipere prefatum presbiterum, indignatus ex hoc
Wito, recepit quod dederat vas butiri. Insuper et duas
neptes suas direxit ad Claram Aquam 8) , tercia accepit
virum , que genuit Johannem ten Kolke. Alie autem tres
vel quatuor permanöerunt et in dies creverunt et semper
sub patre nostro steterunt vel ab eo deputato.
XV. Sequitur de domino Theoderico de Herxen4),
SECUNDO PATRE NOSTRO.
Jam ergo accingamur ad narrandum de eodem vene-
rabili patre nostro , qui nobis secundus fait rector domus
1) Thomas a Kempis vermeldt van hem, Chron. Mont. S. Agnetis,
46, dat hij in het jaar 1432 door den overste van St. Agnietenberg
tot biechtvader der zusters van den derden regel van den H. Franciscus
te Hasselt werd gekozen.
2) Yos van Heusden.
3) Het klooster Klaarwater bij Hattem van de orde der Benedictijnen
werd omstreeks 4414 van uit het klooster Zwarte water bij Hasselt
gesticht. Hertog Reinoud vergunt haar bij brief van 25 October 1415
in het kerspel van Hattem zes morgen land te koopen om aldaar een
klooster te bouwen en zich laten „besluyten." P. Nijhoff, Inventaris
van het Oud Archief der gemeente Arnhem, Arnhem 1864, 62. —
Vergl. over dit klooster, Moll, Kerkgeschiedenis, II, ii 15 v., 185 v.,
247; Acquoy, Windesheim, II, 360, 361.
4) Overqss. Alm., 94, leest „de Hespen". — Delprat, Archief, VI, 284. —
De voornaamste bronnen en literatuur over Dirk van Herxen z\jn: In HS.
B. fol. 123 r. — 124 v. De domino Theoderico de Herxen secundo rectore
domos ZwoUensis; Fol. 212 v. — 213 v. Notabilia quaedam dicta domini
Theoderici Herxen; Fol. 235 r. — 236 v. Gantici patris Theoderici Herxen.
In het Frensweger HS. is de Nederduitsche tekst van fol. 123 r. —
424 v. van HS. B. Zie Bjflage I. Vergl. verder: Chron. Wind., 42, 46,
52, 395; Chron. Mont, St«« Agnetis, 116; Matth., Chron. ducum Brab.
in Append. 255 v.; Lindebom, Hist. Episc, 305 v.; Van Heussen, Oud-
heden, II, 93, VI, 684; Trithemius , Liber de Scriptoribus ecclesiasticis,
Basel, 1494, 125; Trithemius, Liber de Script. Germ. cap. 218; Sweer-
tius, Athenae Beligicae, Antw. 1628, 686; Valerius Andreae, Bibliotheca
Digitized by
Google
48
nostre. Ipse ab ineunte etate preventas a Domino in
benedicionibus dulcedinis, cepit Deo devotus existere et
morum probitate et forma discipline insignis esse. Cujus
parentee ditissimi *), pater dictus fuit Hermannus et mater
Margareta Noertberghen 2) , que fuit muiier virtutis et rigo-
rosa Deo [fol. 12r] que devota. Que filium Theodericum ad
omne opus bonum strennue educabat, unde factum est,
ut hic puer serius lasciviam et levitatem juvenilem devi-
tans, optime in hoc maternis moribus et votis responderet
Congruo ergo tempore, litteris imbuendus, scolis Daven-
triensibus traditur, moxque studiosior et doctior in illis
super coevos enituit8), et cotidie etate, scientia ac bonis
moribus perficiens, in juvenem spectabilem, Deo et homini-
bus gratum , adolevit. Semel dum adhuc Daventrie visitaret,
estivo tempore yenit Herxen visitare paren tes, quem mater,
Belgica, Lov. 1643, 823; Foppens, Bibl. Belg. Bruiel 1739, II, 1116;
Moll, Kerkgeschiedenis,! II, ii, 168, 369 v., 412, 419 II, iv, 158;
Van Ha Hum, Geschiedenissen, V, i, 196 v. 201; v. d. Aa, Biographisch
Woordenboek in voce; Kist en Royaards, Archief voor Kerkgeschie-
denis, VI, 284 vv; Moll, Joh. Brugman, I, 90, 319; Dietsche Warande
1864, VII, 37; van Slee in AUgemeine deutsche Biographie, XII, 257;
Acquoy, Windesheim, I, 88 n. 5, 89 n. 1, 180 n. 5, 199, 222, 235,
238 n. 2, II, 292 n. 6, 371 n. 4, III, 152; Del prat, De Broeder-
schap, 85, 132, 138, 249; Gerretsen, Florentius Radewijns, 65, 134.
K. A. Schmid, Encyclopadie des gesammten Erziehungs- und Unter-
richtswesens, Gotha 1880, III, 528; Hirsche, Real-EncycL, II, 752.
1) Vergl. p. 50 n. 2.
2) Het goed Noordbergen lag in het kerspel van Wjjhe en was
hofhoorig aan den bisschoppelijken hof van Colmschate, gelyk bhjkt
uit eene straks nader te bespreken acte van 4 Mei 1406. In deze oor-
konde wordt vermeld, dat de bisschop van Utrecht van dit goed jaar-
lijks genoot: „trie pond ses schillinge acht penninge pacht geldes in
Zallant, ende voert twe mudde coerns, een verken, een voeder hoeys
ende vier hoenre, dat te samen an ghelde beloept twee olde schilden
ende omtrent drie vierendel van enen olden schilde nae dien dat onse
rentmeister onse renthen in Zallant pleghet te [bue]ren." Vergl. Bij-
lage XVI».
3) HS. B. fol. 94 v. „Dominus Theodericus Herxen a puerili evo
prevent us est a Domino in benedictionibus dulcedinis. Cepit Deo
devotus existere et morum probitate insignis esse. Pater ejus Her-
mannus et mater Margarita Noertberghen nuncupabantur. Daventrie
scolis traditus coevos longe sciencia et morum disciplina preibat."
Digitized by
Google
49
ut vidit, arguit eum, quod ausus fuisset venire, non
demandatus; precepit ergo, ut eadem die, que vergebat
ad vesperam , rediret Daventriam , cui filius in hoc statim
obedivit 1). Sic sollicite ab inicio insti[tu]tus a matre erat ,
videlicet non vivere pro libito suo, sed magis obedire in
omnibus. Ipse au tem juvenis nobilis et flexibilis matre
gracia seu divina sapientia intus erudiebatur, ut semper
innocentie jura custodiens, reputabatur, nunquam usque
ad mortem conscientiam suam aliquo criminali delicto
offuscasee. Certa relatione audivi, quod ipse, dum adhuc
cum parentibus vel in scolis esset, tante maturitatis et
honestatis in moribus fuisse, ut si forte tune, ut interdum
fit , pro solacio vel industria verbum aliquod seu sermonem
dixisset, unde in risum quis erupisset, statim erubuit et
seipsum arguit, dicens: „Mallem non dixisse hoc" 2). Hic
1) Van Slee in sijn artikel over Dirk van Henen in de Allgemeine
Deutsche Biographie Bd. XII, 257 zegt, dat Dirk zijne wetenschappelijke
opvoeding aan de Kapittelschool te Deventer en later te Zwolle ontving.
In laatst genoemde plaats heeft Dirk zonder den miusten twijfel de
school niet meer bezocht; zijne studies aldaar zullen van zuiver theo-
logiseren aard geweest zijn, die hij of aan zich zelven overgelaten of
onder de leiding van den Rector van het Fraterhuis in het Fraterhuis
Toltooide.
2) HS. B. fol. 95 r. „In tantum gracia favente divina custoditus , ut
putetur, nunquam aliquo crimiue fuisse pollutus; ab ocioso quoque
sermone adeo adhuc puer abstinuit , ut pene nunquam aliquod verbum
ridiculosum aut frivolutn exiret ab ore illius, et lapsus aliquando cum
gemitu et singultu de commisso querulabatur. Cum vero adolescenciam
attigisset, volvere cepit in animo, quo pacto aptius posset terrena
queque despicere et divino se cultui man ei pare. Et visum est illi varia
revolventi ordinem Carthusiensem pre ceteris eligendum, sed obstitit
buic cogitacioni desiderium pium, quo ardebat interius, lucrandi scilicet
animas Domino Deo, quod in Ulo ordine commode exercere non posset.
Sed iterum occurrit illi quod, ingresso ordine illo, saltem una hora
diei aut noctis insta re vellet oracioui pro salute proximorum. Hoc
igitur intra se crebro revolvens, statu it, uil agere veile sine majorum
et devotorum Deo consilio. Consuluit igitur priorem in Windesem
dominum lohannem Hoesden, discipulum quondam magistri Gerardi
Magni. Qui venerabilis pater considerans devotionem adolescentis , probos
mores et vitam disciplinatam , quin eciam et temporalia bona illius
monasterio suo valde accomoda, quippe quod optimum haberet predium
in confinio monasterii sui, multum incitabatur illum attrahere sibi.
Derde Serie. Wkrken N°. 13. 4
Digitized by
Google
50
ergo adolescens optimis moribus pollens, verecundia et
virginali flore nitens, procere stature, aspectu venustus,
colloquio affabilis, bonis, amabilis, diviciispatri[m]onialibus
locuples, et quod omnibus hiis prestantius est, spiritu
timoris Dei plenus fait. Concepit ergo animo , temporalia
cuncta postponere et divino servicio se totaliter mancipare,
et visum fuitsibi, ut ad ordinem Carthusiensem securius
se transferret. Pendens tarnen, quod in tali statu non
haberet oportunitatem preciosas Deo animas lucrandi,
cogitavit, quod si ita faceret, quod tune saltem una diei
vel noctis hora instaret precibus apud Deum pro salute
proximorum. Dum interim hec in animo suo revolveret,
agere tarnen [fol. 12*] temere nil volens sine consilio , adiit
forte annuentibus parentibus, amicis et cognatis, seu eciam
presentibus venerabilem virum et devotum patrem, tune
in Windesem priorem , Johannem Huesden *), discipulum
olim magistri Gerardi Magni , super hiis eum consulendo ,
cui seipsum et consilio ejus totaliter resignavit. Qui pater,
cum graciose eum et amicos tractasset, satisfaciens amicis
prout melius poterat, accepit Theodericum in partem con-
sulturus ipsi, quid magis esset eligendum. Considerans
ergo providus pater Windesemensis optimas gracias et mul-
tiplicia dona Dei in juvene, et quod valde esset ydoneus
ad monachatum et ordinem suum, tam pro donis gratuitis
et divinis moribus, vel eciam pro bonis temporalibus seu
fortune (sic) monasterio suo valde accommodis, utpote
quia haberet optimum predium in confinio monasterii,
quod secum ei de veniseet 2) , non tarnen hunc apud se
Verumtamen juxta legem caritatis, non querens que sua sunt, sed que
aliorum, consuluit illi, ut Z wollis proficisceretur ad dominum Gerardum
Kalker, rectorera Domus sancti Gregorii et illum pro loco rogaret, et
domui illi adhuc paupercule sua substantia subveniret, quia ibidem
Deo in omni abjectione, paupertate et vilitate cum grandi animarum
lucro commode servire valeret"
1) Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 230 v.
2) In het Cartularium van het Fraterhuis vinden wy de opgave der
landerijen van het goed Noordbergen. Volgens eene opmeting, die zeer
waarschijnlijk omtrent het jaar 1460 heeft plaats gehad, waren de hof-
stede en de daarbij behoorende landeryen + 70 morgen groot. De
grootte van de hofstede wordt als volgt aangegeven: „Item om dat hu je
Digitized by
Google
M
manere suasit, sed magis juxta regulam caritatis, quam
optime servavit, non querens que sua sunt, sed que
aliorum1), consuluit magis, ut Suollis pergeret ad dominum
Gerardum seniorem de Calker, rectorem domus con-
gregationis Suollensis, ut eum rogaret pro loco et ei se
traderet ad commanendum et cohabitandum in humiliori
et abjectiori statu , et pauperi domui in subventionem ,
vbi utique a) majorem fructum animarum posset facere et
Deo graciosius deservire.
XVI. Graciosus jüvenis Theodebicus Suollas
PECIIT ET IBI MANSIT.
Qui hoc audivit, verus mundi contemptor et suiipsius,
absque ulla cavillatione et tardatione, quod suadebatur
implere curavit. Unde Suollis veniens, a domino et patre
Gerardo graciose receptus est 8) , qui mox ad omnia in-
mitter huystede V1/, inergen I hont X roeden. Hieronder is die spij-
kerstede ende die Velikemaet III V, margen; ende dat heestucke I1/,
margen myn vyf ende tsoeventich roede alst nu licht vierkant. Ende
die huystede mitten acker bi der berchstede ende mitten Vaalde ende
Golcstede V hont myn XV roede." Zie Bjjlage XVI. h.
4) I. Cor. 10, 33.
2) Correct uur in den tekst van de hand des voltooiers der Kroniek.
3) In welk jaar dit gebeurde, is niet met zekerheid te bepalen. Uit
de reeds vermelde acte (zie p. 48 n. 2) weten wij echter, dat hij in 1406 in
het Fraterhuis was en op het punt stond de priesterwijding te ontvangen.
Als bezitter van het goed Noortbergen was hy hoorig en kon als zoo-
danig de priesterwijding niet ontvangen. Op zijn verzoek ontsloeg
Frederik van Blankenheim met cousent der vijf kapittelen het goed
Noortbergen uit „de echte" van het hof te Colmschate en maakte Dirk
„tot enen edelen eyghen man." Zie Bijlage XVI. a.
HS. B. fol. 95r. „Quo audito, sine mora illuc profeet us est, rogavit
pro loco et graciose receptus est. Deinde varie ezercitatus ad omnia
paratus inventus ad scribendum, illuminandum, ligandum, offerens
seipsum quotidie Deo et f rat rib us suis, humilis, paciens et sine excep-
tione obediens, sicque per singulos virtutum gradus ascendens lucerua
lucens et ardens ad lucendum multis in posterum a Domino parabatur.
Factumque est, ut anno etatis sue xxiz*, defuncto domino Gerardo a
cunctis fratribus unanimiter eligeretur in patrem. Quod onus multum
4*
Digitized by
Google
te
juncta paratus et in cunctis utilis et aptus inventus est,
et in brevi de hiis sufficienter expertus et doctus apparuit.
Nam in opere scripture, ligature et illuminature exer-
citatus fuit, prout obedientia dictavit. Hic ergo cum illis
pauperculis primitivis fratribus sub strennuo rectore do-
mino Gerardo optime in omnibus virtutibus rigorose exer-
citabatur, et seipsum continue et cotidie offerens Deo in
omni humilitate, obedientia, patientia, paupertate et [fol. 13r]
ceteris virtutibus triumphabat super omnes inimicos suos.
Nam per divinum timorem et amorem spiritualis structure
tam solidum et profundum collocavit fundamentum, ut ad
impulsum ventorum malignorum, scilicet spirituum, et ad
inundationem fluviorum carnalium, videlicet oblectati-
onum, et ad pluviam diversarum tribulationum et ad ver-
si tatum domus ; conscientie sue non moveretur, vel spiri-
tuale studium et propositum non lederetur. Quando magis
cresceret et proficeret in templum sanctum in Domino,
donec occurreret in virum perfectum, jam enim suis divinis
moribus agebatur, ut fieret lucerna, que non sub modio,
sed super candelabrum poneretur1), ut staret pro domo
Dei et luceret omnibus, qui in domo sunt. Hic ergo post
decessum domini Gerardi, quamvis ceteris fratribus non
senior, sed annorum, ut supra habitum est, XXIXm senec-
tus, tarnen in eo fuit vita immaculata, electus estsecundum
divinam providentiam a fratribus in rectorem et patrem
domus Suollensis. Quod onus, quam timorate et anxie
suscepit, quam humiliter et utiliter in eo usque ad mortem
perstitit, longum et supra me est enarrare, sed pauca
timorate suscepit, sed et multis annis laudabiliter portavit in salutera
multorum, adaugens quotidie virtutum stadia. Nam sicut a principio
sue conversionis hurailis, verecundus, timoratus et plenus compunc-
tionis fuerat, ita permansit usque in ftoera. In vestitu griseo communis
panni humillime incessit, sine cingulo in superiori tunica, pilleo detrito
et pendulo. Incessus [fol. 95*] ejus humilis erat atque maturus,
cervice et pectore ahquantulum depressis; occursus illius dulcis et
reverencialis, oculi columbini, in omnibus moribus ▼erecundus et
membris ita compositus, ut vix aliquid eorum sine racione moveret;
plenum risum nunquam admisit, sed serenavit tantum faciem, ne cui-
quam gravis eiisteret."
1) Matth. 5, 15.
Digitized by
Google
53
de multis hic inseramus. Suscepto ergo rectoratu, ipse
cotidie adauxit in se studia virtutum. Nam sicut a prin-
cipio ita permansit timoratus , compunctione plenus , vere-
cundus, humilis intus et extra, sicut ab inicio institutus
fait. In vestitu et habitu humillime incessit, griseis vesti-
bus communis panni indutus, in supertunicali sine cin-
gulo, pilleo, usus, dum exiret domum, satis detrito et
pendulo. Incessus suus humilis et maturus, cervice et
pectore aliquantulum depressis, occursus suus dulcis et
reverentialis , oculis columbinus et in omnibus moribus
verecundus, ita in omnibus membris compositus, ut nee
aliquid sine ratione vel inordinate moveret. Plenum risum
nunquam vidi vel audivi ab eo ostensum ; pro gracia assi-
dentium vel verbo solacioso serenabat faciem , ne cuiquam
onerosus esset. Apparatus ejus, quamvis omnibus esset
reverentialis, tarnen numquam levis aut nimis [fol. 13v]
gravis, sed equanimis mansuetus, numquam amarus,
quamvis aliquantulum tristior pro eventibus malis.
XVII. De qualitate mobum ejus in verbis.
In verbis suis1) numquam preceps, non mordax, non
1) HS. B. fol. 95 v. „Dalcis erat eloquio, numquam loquax, mordax
aut importonos, numquam auditum est ab eo verbum derisorium aut
preceptivum, sed simplicter, plane et breviter dicebat, quod opus
erat. Nolebat eciam audire a fratribus verbum hoc in aliqua causa:
„Sicut vultis, pater/' sed voluit dici: „Sicut vobis bonum videtur".
Tante auctoritatis erant verba ejus propter laudabilem conversacionem
ejus apud f ra tres, ut opus non esset quicquam dicere preceptive,
dure vel aspere, sed quicquam simpliciter protulit a fratribus protinus
perficiebatur et quasi evangelium habebatur. Multum cavebat sibi a
tumultu secularium hominum atque causarum. Quapropter seculares
non invitabat ad refectionem, sed supervenientes graciose recepit, ob-
gervavitque hoc usque ad mor tem, ut foris in reysis et intus in domo
semper octava hora a mensa recederet, petens secretum locum aut
cel lam pro excercicio devocionis. Verumtamen hospites ad hoc non
compulit, sed si nimis diu sederent precipue patres, benigne verbo vel
signo aliquo, ut surgerent, indicavit. Multum diligens fuit in studio
scripturarum , unde et tritus erat in divinis script uris, in historiis et
in jure, sciens unicuique respondere et titilia requirentibus djserte
Digitized by
Google
54
multiloquu8, non Ie vis, non inconsideratus et importunus.
Non memini me unquam audisse, vel ab alio quoquam,
qui audisset ab eo, verbum preceptivum vel derisorium,
ita simpliciter, plane, humiliter et breviter dicebat, quod
opus erat. Nolebat eciam, quod fratres unquam dicerent
in aliqua causa: „Sicut vultis, karissime pater"; quod si
ita dixisset aliquis, arguebat eum, sed dicerent: „Sicut
vobis bonum videtur," et sic fratres nostri tune instituti
erant. Tante enim auctoritatis et reverentie pater ipse
apud eos habebatur, quod non erat necesse dicere dure
vel preceptive, sed quidquid ipse simpliciter verbo pro-
tulit, statim a fratribus perficiebatur et quasi evangelium
habebatur. Ipse quantum po tuit, amabat secretum et
cavebat a tumultu causarum et mundanorum hominum,
unde primitivus mos fuit domus nostre , quod non solemus
invitare homines seculares ad prandium vel cenam1), nisi
forte in diebus minutionum 2) duos vel tres singularissimos
amicos. Quicunque tarnen , vel quandocunque aliquis venit
ad nos, volens porcionem habere nobiscum, illum vel illos
graciose tractare et libenter suscipere solemus, ut domus
nostra melius in quiete maneret. Hoc ipse venerabilis
pater noster dominus Theodericus sic apud se instituit et
servavit usque ad mortem, ut in domo nostra, vel ubi-
cunque fuisset in reisis 3) , semper de sero hora octava
petivit secretum et ivit ad cameram, nee hoc unquam
dimisit propter quoscunque hospites vel divites presentes.
Admisit tarnen aliquando, quod alii presentes aliquan-
consulere. Et quamvis studiosus esset temporibus deputatis, laboriosus
tarnen erat et in operibus expeditus usque ad extremum vite sue. Quaprop-
ter eciam arguebat eos, quos forte notabat in opere tardos et tepidos, alle-
gans, non frustra scriptum , quod Iudei agnum paschalem sunt festinanter
edere jussi, et quod Maria curn festinacionc abiit in montana, et
Abraham acceleravit etc. Item : Zachee, festinans descende, et his similia."
1) Vergl. Cap. L.
2) Vergl. over het aderlaten in de kloosters der middeleeuwen: Chron.
Wind. (ed.-Grube), XXV; Acquoy, Windesheim, I, 200; O. A. Spitzen,
Gozewyn Comhaer, een Nederlander aan het hoofd der Kerk van
IJsland, Archief v. h. Aartsbisd. Utrecht, IV, 170.
3) L. Diefenbach, Glossarium, Reysa = Equitatus = reyse, ain raisz,
raisen.
Digitized by
Google
55
tulum mansissent sedere invicem, sed non placuit sibi,
si dia post eum fabulati fuissent. Bene contigit, quod
rediret, dicens breviter suis familiaribus patribus, faciens
priu8 soAum ex pectore l) , unde intelligebatur non longe
abesse: „Debetis adhuc hic sedere, vel debet sic esse." Ipse
valde diligens fuit in studio scripturarum. Unde factum
est, ut tritus [fol. 14r] et expertus esset, quasi de omnibus
scripturis in tlwologia vel jure canonico et historiis 2).
Ita ut sciret respoadere unicuique de quibuscunque et bene
consulere ymmo opüme. Fuit enim prudens et profunde
intelligentie et omniao vir consilii. Cum ergo esset sic
studiosus in libris8), fuit nichilominus multum laboriosus
et nunquam ociosus. Puit in opere suo expeditivus et
strennuus usque ad extremum vite sue, nee procrastinavit
opera sua seu imperfecta diu reliquit, sed fortiter et ex-
pedite consummavit. Quaproptor eciam arguit fratres, si
forte notasset aliquem in opere tardum vel tepidum,
allegans , non frustra scriptum , quod Judei agnum paschalem
festinanter edere sint jussi, et beata Maria cum festinatione
abiit in montana, et Abraham acceleravit, et cetera, et
Zacheus festinans descendit et similia.
XVIII. De diliqentia ejus in scribendo et componendo.
Quam continuus et diligens fuit in opere 4), patet eciam
1) Hetzelide wordt van Johan Vos van Heusden, prior van Windes-
heim, verhaald. Vergl. Acquoy, Windes hei ra, I, 235.
2) Lindebom, 1. c. p. 305 zegt van hem met betrekking tot zyne
kennis der theologische wetenschappen: „Domus ejus (scil. fratrum stL
Gregorii) tamquam sanctorum chorus habebatur: et continuo studio
sibi nomen comparabat, quo vulgo Theologus valens diceretur."
Vergl. Van Heussen, Oudheden, II, 93; Van Hattum, Geschiedenissen,
V, i, 202.
3) Vergl. Bijlage I.
4) HS. B. fol. 95*. „Quam diligens et continuus fuerit in opere, patet
ex libellis et tractatulis, quos edidit et propria manu scripsit, et ex
collacionibus, quas de diversis materiis composuit et apte in teuthonicali
lingua transtulit, et multa alia devota excercitia scripsit atque compo-
suit. Tempore interdicti, quando fratres Zwollenses cum magistro Livino
de Middelburg cum scola Zwollensi se Iranstulerunt in Doesborch, erat
Digitized by
Google
56
ex libellis et tractatulis, quos composuit et scripsit, et
ex collacionibus , quas de di vereis materiis collegit et
apte in teutonicali lingua transtulit. Quos tractatus apud
nos habemus et multa alia devota scripta et exercicia
nobis dereliquit, qui libri et tractatuli congruum esset, ut
hic recitarentur1), nisi nimis longum foret, porroapud nos
habentur scripti in uno volumine faciliter ibi inveniendi 2).
Tempore interdicti 8) fratres nostri perrexerunt Doesborch 4)
et magister Livinus 6) cum eis , ita ut Suollense studium
illuc pariter transferretur , quod ibi viguit eciam post redi-
tum fratrum nostrorum in Suollis, non solum autem , sed
bonam quoque congregationem ibidem plantaverunt fratres
nostri, et dimiserunt sicut est usque hodie. Quamdiu
ergo ibidem dominus Theodericus, venerabilis pater noster,
cum fratribus suis erat , multum florebat ibidem studium ,
et magnum fructum inter scolares fecerunt. Contigit ergo
ibidem quodam tempore , [fol. 14v] ut 6) ancilla quedam
in convicinio7) domus nostre, frequenter, more secularium,
ibi quedam secularis ancilla in domo proxima habitacionis fratrum com-
morans, que frequenter cantabat carmen quoddam seculare, resonans
quandam [fol. 96'] sensualitatem. Quapropter indignatus venerabilis
pater, cum eam prohibere non posset, composuit carmen valde devotum
de laude virginitatis in tono et notis carminis sapradicti, et^nagister
Livinus de Middelborch, rector scole, pronunciavit id carmen discipulis
suis, et multi ex eo ad amorem castitatis provocati sunt. Ad instanciam
eciam sororum et virginum ipse dominus Theodericus id canticum
transtulit in vulgari cum eadein voce supradicta."
1) Over de werken van Dirk van Herxen zie Bijlage I.
2) Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 88 noot 5.
3) Vergl. p. 83.
4) Vergl. p. 84 n. 8.
5) Vergl. p. 57, 66 en 88. Over Livinus van Middelburg zie ook
mijne Schule van Zwolle, I, 110 v.v.
6) Cor ree tuur op den kant van de hand des voltooiere der Kroniek.
7) In 1486 veranderden de fratres te Doesburg van woning, omdat
„multus circa dom urn hinc in vicinis domibus strepitus agebatur; taber-
nis namque undique cingebatur, in quibus ebrii et bibuli die noctuque
suis clamoribus eciam temporibus devotionis fratres inquiebant. Non
minus quinque publicis tabernis ipsa fratrum habitatio ab oruni parte
circumsepta erat; eciam non solum clamores, sed et verba convinan-
tium plerumque in cellis fratrum perfecte intclligebanlur." HS. D, p. 20.
Vergl. over dit HS. p. 84 n. 8.
Digitized by
Google
57
cantaret carmen vanum theutonicale, quod aliqualem in-
honestatem resonabat. Unde venerabilis pater indigna-
tus, exinde occasionem sumpsit, quod carmen composuit
valde devotum de laude virginitatis et castitatis, in tono
et notis carminis illius secularis 1). Quod , ut confecit ,
porrigebat magistro Livino, rectori tune scolarium, ut id
eis pro solito carmine daret, quod et factum est. Nam
ex illo tam eleganter et devote composito, et ex affectu
compositoris moti, multi provocabantur et inflammabantur
ad amorem castitatis, et divulgabatur illud et exscribe-
batur, et cum devotione decantabatur a scolaribus et
devotis. Ad instantiam pariter sororum et virginum ipse
pater noster idem carmen suum in vulgari transposuit satis
eleganter et cum nota eadem 2).
XIX. De magna reverentia in qua habebatur idem.
Illo in tempore in tanta veneratione habebatur pater
noster a clericis et devotis 8), ut dicerent eum habere coti-
1) Beide liederen met de zangwijze zijn te vinden in HS. B. foL
235r— 236». Het Latijn begint aldus:
„Me ju vat laudes canere
Preclare castitatis."
De Dietscbe vertaling er van luidt:
„Mi lust te loven hoechlic
Die reinicheit soe pure."
De Dietscbe overzetting werd naar HS. B. uitgegeven door Delprat
in de Algemeene Konst- en Letterbode van 30 Sept. 1854. De Cousse-
maker drukte naar hetzelfde HS. de Latijnsohe en de Dietsche tekst
roet de zangwgze af in de Dietsche Warande, III, 30. — Het volgende
diene als staaltje van de hoogst willekeurige wjjze, waarop Delprat den
tekst van de Kroniek weergeeft. In het Archief VI, 281 lezen w\j als
volgt: „De diligentia ejus in scribendo et in componendo. Composuit
carmen valde devotum de laude virginitatis et castitatis in tono et notis
carminis secularis, quod quaedam ancilla scolaribus praecantare solebat.
Quod ut confecit, porrigebat magistro Livino, rectori tune scolarium,
ut eis pro solito carmine daret, quod factum." Vergl. p. 90 n. 1.
2) Vergl. Bijlage I en vooral Acquoy, De Kroniek, 37 v.
3) HS. B. fol. 96*. „In tanta reverentia habebatur a scolaribus et
devotis, ut dicerent eum habere quotidianum colloquium cum angelis
Digitized by
Google
58
dianam vel frequentem cum sanctis angeüs sermocina-
tionem. Ita in omni vita sua exemplaris et optimis mo-
ribus ornatus f uit, ut omnes patres, seu eciam quicunque
pii homines pro effigie sanctitatis et reverentie ejus eum
videre gaudebant. Nam ab aliquibus nonnunquam audivi,
quod eo desiderantius ad colloquium veniebant, ut talem
patrem videre et audire valerent. Alii dicebant, multum
eis profuisse, eum aliquando vidisse vel cognovisse, sic
fama ubique bonitatis diffundebatur ipsius, et quasi vir
apostolicus venerabatur, et quocunque perrexit, cum
magno desiderio et honore suscipiebatur et graciose trac-
tabatur, et exultabat tota domus, ad quam devenisset, in
adventu ejus. Licet in Suollis ab incolis ejus non sic in
vita sua colebatur vel tractabatur, juxta illud evangelicum:
non est propheta sine honore, nisi in patria sua1), in
morte tarnen ejus melius intellexerunt , quantum in eo
thesaurum habuerunt et eo moriente perdiderunt. Unde
tune omnes fere eum fleverunt et acriter doluerunt de
amissione ejus 2). Sic venerabilis pater noster lumen pa-
trie et speculum religiose vite, tamquam lucerna super
candelabrum posita, lucebat foris. Ipse tarnen semper
magis abjectus [fol. 15r] esse elegit intus divino et fra-
terno amore flagrare, cujus rei quantitatem, quamvis solus
Deus perfecte novit, tarnen ejus ad Deum devotionem ex
sanctis. Tam exemplaris erat in moribus, ut a pa tribus et devotis pro
effigie sanctitatis affectuose et reverenter intueretur et ad videndum
eum colloquium commune libentius visitarent, proficientes ex aspectu
ejus simul et affatu. Cumque domum aliquam visitaturus intrabat, tam-
quam vir apostolicus cum grandi desiderio et honore suscipiebatur et
cum exultatione totius domus graciose tractabatur. Verum tarnen in
Z wollis, eo quod non sit propheta sine honore nisi in patria sua, non
multum a secularibus amabatur in vita sua, sed post mor tem, consi-
derantes, quid amisissent, omnes fere de morte ejus contristabantur et
flebant. Fervor vero devocionis ejus ex parte relucet ex multis scriptis
ejus, eicerciciis et opusculis."
1) Delprat, Archief, VI, 285 leest: „Incolae Suoll. tarnen interdum
eum tractabant, secundum illud Euang. „„Propheta non est sine honore
nisi in patria/"'
2) Vergl. Cap. XLV,
Digitized by
Google
59
multis ejus scriptis et exerciciis1) quicumque ea legere
et intelligere potuerit facile deprehendit, ex parte ad minus
aliqua.
XX. De magna dilectione ejus et zelo ad proximos.
De cetero, quantum in dilectione proximi flagraverit,
et zelus eum domus Dei commederit2) et salutem proxi-
morum sitiverit, supra me est scribere et longum esset
enarrare. Pauca tarnen de multis hic inseram. Primum
igitur domuia nostram ipse optime instituit verbo et
exemplo, rigorose et cum magna duigen tia instruens et
exercitans fratres, secundum quod a predecessore suo acce-
perat , nisi quod plura addidit secundum exigentiam tem-
poris et profectum domus in personis et bonis temporali-
bus. Nam consuetudines domus nostre in debitam formam
ipse conscripsit, aliqua mutans a modo Daventriense 8) ,
1) Vergl. Bijlage I.
2) Psalm 68, 10.
3) HS. B. fol. 96r. „Consuetudines quoque domus in debitam redigit
formam, in multis observans consuetudines Domus Domini Florencii,
in Daventria a domino Gerardo, predecessore suo, introductas. Ve-
rumtamen aliqua motavit prout tempore et loco congruere videbatur.
Ordinavit eciam, quod fratrum redditus non excederent summam cen-
tum scutorum Francie, ut semper opus esset labori manuum insistere.
Hoc tarnen propter sterilitatem terre, hospitalitatem et distribuciones
pauperum immutatum est." — HS. X, 102 der Koninkl. Bibliotheek te
's Gravenhage bevat fol. 1 — 14 „Consuetudines domus nostre." Op het
schutblad staat van een latere hand geschreven: „Henricus Krell, Vica-
rius Daventriensis." Uit eene vergelijking met HS. AA., 104 derzelfde
Biblioth., afkomstig uit het Fraterhuis te Harderwijk en geschreven
in 1503 door Cornelius Vyanen, blijkt het mjj, dat de in dit HS. fol.
4r — 13r voorkomende levensregel of statuten veel overeenkomst hebben
met de „Consuetudines" in HS. X, 102. Misschien is HS. X, 102 uit
het Heer-Florenshuis te Deventer afkomstig, en het zoude dan de „Con-
suetudines" van dit huis behelzen. Mjjne pogingen om in binnen- of
buitenlandsche Bibliotheken en Archieven de Statuten van het Frater-
huis te Zwolle te ontdekken, waren tot nu toe vruchteloos. Over de
bepalingen en gewoonten der fraterhuizen te Munster, Keulen en
Wezel, zie Miraeus, Regulae et constitutiones clericorum in congrega-
tione viventium, Antv. 1638, 144—150. Ver$l. ook Acquoy, De Kro-
niek, 17 n. 3.
Digitized by
Google
60
secundum quod ei magis congruum videbatur. Et quam-
vis cum eo domui nostre magnum provenit predium *),
tarnen tanquam cultor et amator paupertatis noluit, fratres
minus seu remissiuB in opere exerceri seu vivere lautius
aut sumptuosius. Quinymmo pater et fratres ex devo-
tione statuerunt 2) pro domo nostra non plures redditus
1) In het Cartularium vau het Fraterhuis is ons het oorspronkelijke
stuk, getiteld, „Littera principalis de resignato predio nostro Noertberge
per Theodericum de Henen, tune clericum domus nostre coram drossato",
bewaard gebleven Het stuk is gedagteekend uit het „jaer ons Heren
dusent vierhond*?rt ende soeven op den achtenden dach van Dertien-
daghe," (1 Januari) en bepaalt dat Dirk van Herxen „aan her Gheerde
van Kalker, her Ghysbert van Vlymen , her Peter Hovesch ende Gheerde
van Loen tot behoef der vergaderinghe ter Clerckenhuys toe Zwolle,
daer sy nu in woenen ende oeren nacomelingen, dat erve ende guet toe
Noertberghe mit egge, mit eynden, mit torve, mit twighe, mit water,
mit weyde, mit alre slechter not ende mit al sinen olden ende nyen toe-
behoeren als hem dat toebehoerde ende als dat gelegen is in den lande
van Zallant in den kerspell van Wye en in der buerscap van Henen
ende soe waer dat anders ghelegen is, dat erflike ewelike ende altoes
te hebben ende te besitten ende tot oeren orbaer te bruken," onder
voorwaarde echter, dat het fraterhuis jaarlijks „15 oude Vrancrixsche
schilden" aan den bisschop van Utrecht zal betalen, waarmede het goed
door acte van 4 Mei 1406 door bisschop Frederik van Blankenheim
belast was. Verg]. Bijlage XVI. c. — Onder de door Heer ken s genoemde
oorspronkelijke stukken, die betrekking hebben op het Clerkenhuis,
wordt gewag gemaakt van een acte van 't jaar 1460, zijnde eene ver-
klaring van Burgemeesters Schepen en Raad, dat aan hen vertoond is
een brief van het jaar 1407, door welke Dirk van Herxen „aan Heer
Gheerde van Kalker, Heer Gysbert van Vlimen, Heer Peter Hovesch en
Gheerde van Loon ten behoeve der vergadering ter Clerkenhuis heeft
gegeven het erve Noordberghe." — De laatstgenoemde acte staat voor-
zeker in verband met het proces, dat de fraterheeren van Zwolle in
het jaar 1460 tegen Dirk Wyferding, een erfgenaam van Dirk van
Herxen, te voeren hadden, gelijk uit de oorspronkelijke stukken van
David van Bourgondien, dd. Woensdag voor Gonversionis sancti Pauli
1460 en de „Littera amicabilis composicionis cum Trico Wyferdiug de
predio Noertberch et sue reeign adonis," dd. MGGCCLX feria 6*» post
Agate (11 Febr.) blijkt. Vergl. Bijlage XVI f.
2) HS. B. fol. 96«\ „Temporibus illius fratres frugaliter vixerunt et
fideliter manibus laborabant, et ipse cum eis. Quapropter sex feriis ,
quando ostendebant scripturam, ostendebant singulis notam positam in
pagella a sexta feria preterjta, ut sciretur, quantum quisque per ebdo-
Digitized by
Google
61
veile habere , quam usque ad centum scuta Francie
annuatim, ut semper de labore manuum suarum eciam
vivere cogerentur ac in majori humilitate et devotione
permanerent, quod modo tarnen propter terre sterili-
tatem et in aj o rem hospitalitatem et pauperum distribu-
tionem jam aliter fieri admisimus. Suo tempore fratres
nostri satis frugaliter vixerunt et fidelissime laboraverunt,
quare sepius tune aliis pauperibus providimus domibus
in multis eis subvenientes. Item et tune fratres nostri,
quando sextis feriis unusquisque 06tendebat scripturam
suam, pariter quoque indicabat signum positum in
ultima pagella a preterita sexta feria, ut sciretur quan-
tum quilibet per ebdomadam scripsisset. Denique in
multis fratres pastor vigil exercitavit, quatinus discerent
de viciis triumphare et seipsos vincere [fol. 15v] et
mundo mori, videlicet in eligendo humiliora, viliora,
laboriosiora nunquam in aliquo, que sua sunt querere
sed que aliorum *). Et quamvis correptio eius omnibus
fuit metuenda, tarnen ex verecundo et humili modo suo
nemini intolerabilis erat. Ymmo pro pietate et mansue-
tudine sua et divinis moribus suis, omnes fratres nostri
erga eum filiali amore afficiebantur et cordialissime ama-
verunt, propter quod et eum offendere satis timuerunt
Item dicebat, oportere hominem valde timoratum esse,
nescientem videlicet quo et qua parvo lacu eum submergi
madam scripsisset. Fratres suos [fol. 96*] solicite exercitabat, ut
discerent vincere vicia et seipsos, ac mundo funditus mori, suadens
eligere humiliora, viliora ac laboriosiora, et nunquam, que sua sunt
querere, sed que aliorum. Correptiones ejus erant pre reverencia
metuende omnibus ob verecu nd urn et humilem modum ipsius, sed
nemini intolerabiles, omnesque fratres gratia omni filiali amore afficie-
bantur et cordialissime amabant eum ; quapropter et in parva eciam re
eum offendere pertimescebant. Dizit aliquando fratribus: „Expedit
hominem semper valde timoratum esse, nescit enim, quo lacu forte
submergi eum contingat. Item quod homo non proficit vel deficit vel a
Deo derelinquitur, con tingit sepe ex eo, quod homo habeat apud se
aliquod peccatum occultum, nondum purgatum, quod non studet
emendare vel pro eo dol ere, nee curaret agnoscere vel pro cognito se
humiliare." — Vergl. Delprat, Archief, VI, 285.
1) I Cor. 10, 33.
Digitized by
Google
62
contingere possit. Item quod homo non proficit, vel in
fine deficit^ vel a Deo derelinquitur, causam horum esse,
quod habeat apud se aliquod peccatum vel Dei offensas
occultas nondum purgatas, vel quia non studet cognoscere
illud, vel pro eo non satis dolere et seipsum humiliare.
XXI. De verecundia. ejus et in qüanta habebatur
REVEBENTIA A FRATRIBUS.
§ 1. Cum aliquando contingetur, eum per aream transire
seu apud coquinam , et vidisset aliquos stantes et invicem
colloquentes , statim abibat, nee accessit ad eos, ne con-
funderet vel verbis argueret eos. Sic enim verecundus
erat in se, nee opus fuit aliquid dicere, quia sic eum
fratres in reverentia habebant, ut solum eo viso, rece-
derent statim ab invicem et unusquisque cameram suam
repetebat. In mensa1) quandoque aliquem vocavit, dicens:
„Quid retinuisti de lectione lecta"? ut faceret fratres attentos
ad lectionem. Quando in confessione fratrum audivit triste
quid, dixit aliquando in teutonico: „Male serve, quomodo
sic agis", vel ex pectore faciens sonum vel gemitum.
Aliquando instituit, ut quicunque in alio notasset, quod
non fuisset disciplinatum aut secundum virtutem, quod
non liceret ei intrare lectum, priusquam hoc fratri in-
dicasset, et quicunque offendisset alium in verbo vel
facto vel moribus, vel sensisset alium a se offensum,
similiter peteret veniam et prosterneret se in genibus ante
eum, antequam iret dormitum. In hiis et in aliis multis,
quorum adhuc aliqua observamus, exercitabat fratres et
in cantate mutua et bona disciplina eos servabat.
1) HS. B. fol. 96». „Tempore refectionis , ut fratres redderet attentos ,
vocare solitus erat aliquem eorum et interrogare, quid retinuisset. A
confitentibus aliquid insigne audiens, quem dicebat: „Male serve, quo-
modo sic agis?" quandoque solo gemitu aut suspirio se id grave ferre
significabat. Indixerat fra tribus, ne quis considerato aliquo delicto
notabili in fratre aut indisciplinato gestu lectum vesperi ingrederetur ,
nisi prius fratrem ammonuisset, simili modo ne quis irreconciliato post
offensum fratrem et petita venia genibus flexis, cubitum iret."
Digitized by
Google
63
§ 2. De domino Henrico Huesden, capellano Zwollensi.
Temporibus [fol. 16r] suis *) quidam capellanus Suollensis ,
dominus Henricus de Huesden, inspiratus a Deo et tractus
tam de vota et sancta conversatione patris et fratrum,
institit pro loco in domo nostra et obtinuit. Receptum
ergo ad probam pater noster studuit in multis humiliare
et exercitare, ut scoria prisce conversationis sue exco-
queret et expurgaret. Semel ergo injunxit ei , ut in situla
publice aquam hauriret de A 2) juxta forum et domum de-
ferret per plateam redeundo; quod dum faceret, videntes
et quedam seculares persone accesserunt, compatientes ei et
dicentes: „Domine Henrice, nos volumus pro te portare,
quomodo debes sic incedere et fatigari"? Quibus ille res-
pondit: „Oportet id me per me metipsum facere". Si bene
memini, circa idem tempus jussus fuit ire publice cum
scutellula synapii emere ipsum circa forum pro brabanto
vel braminco, quod et fecit, et sic una manu gestaret
situlam et alia manu scutellam cum synapio , hec publice
deferens ad domum. In talibus et similibus eciam quan-
doque durioribus tune fratres exercebantur ad vincendum
1) HS. B. fol. 96*. „Erat illo tempore quidam capellanus in Zwolle,
dominus Henricus de Hoesden dictus, qui atlractus bona conversacione
et laudabili vita fratrum instetit et impetravit locum in domo Zwollensi ,
quem pater Theodericus suscipieus humiliavit et exercitavit in multis,
ut scilicet scoriam prisce conversacionis excoqueret. Injunxit illi ali-
quando, ut situla aquam deferret ex rivo juxta forum, A dicto; insuper
imposuit, ut eodem tempore, repleta situla, tabernam intraret et in
scntella pro braminco synapium compararet. Circuiens igitur plateas
et circumferens situlam multi ex secularibus, compatientes illi, dice-
bant: „Domine Henrice, detis nobis situlam et libentissime feremus in
domum tuam. Indignum, [fol. 97'] nempe nobis videtur te sic incedere
et fatigari/' Respondit ille: „Non, non, nequaquum ita fiet; oportet
ut ego hoc solus deferam propter Deum." Talia namque et similia tam
illi, quam fratribus sepissime imponebat, ut discerent vincere semetipsos
et in omnibus sine exceptione obedire. Hic dominus Henricus, factus
vir probatus, ordinatus postea fuit ad regimen sororum in Zutphania,
que domus pro bono regimine et disciplina domini Henrici usque in
hodiernum diem Domus vocatur Domini Henrici, ubi et consummatis
diebus suis laudabili fine quievit in Domino."
2) De A juxta forum. Waarschijnlijk is hier bedoeld de gedempte
A, welke liep door de Melkmarkt langs de St. Michielskerk.
Digitized by
Google
64
seipsos et mundum, quatinus sine exceptione discerent
in omnibus obedire. Hic igitur dominus Henricus factus
vir probatus, quia bene in virtutibus exercitatus, ordi-
natus fuit ad regimine sororum in Zutphania, quarum
domus , pro bono regime et disciplina illius , Domus Hen-
rici Domini nomen accepit et retinet usque in presens *) ,
ubi optime consummavit dies suos et in pace sepultus est.
XXII. De libris theütonicalibüs ab eo compositis
PRO LAICIS.
lam de zelo suo ad multas Deo lucrandas animas aliqua
perstringamus. Ipse, ut laici quoque attraherentur ad
audiendum verbum Dei, composuit duos magnos libros
theutonicales 8) , ex quibus diebus festivis legeretur eis
aliqua materia, tempori deserviens. Sed et idem ipse
aliquando eis fecit collacionem, in palacio stando more
nostro, sicut clericis facimus. In magnis et precipuis
festis pro omnibus fecit devote et efficaciter, auditores
suos movens cordialiter ad Dei timorem et compunctionem
[fol. 16^] cordis.
XXIII. De domino Rutgero Zon, primo rectore
in Huylsberqen. 4)
Jam de aliis domibus edificandis seu providendis, quanta
eis cura fuit, ex hiis, que subnecto, aliqualiter perpendi
potest. Nam domus Sancti Iheronimi, alias Hulsber-
1) Over het Heer-Hendrikhuis te Zutphen vergl. Lindebom, Hist
Episc. Dav., 225; Van Heussen, Oudheden, VI, 545; R. W. Tadama,
Geschiedenis der Stad Zutphen, Arnhem en Zutphen 1856, 240.
2) HS. B. fol. 97r. „Ipse eciam dominus Theodericus, ut laici attra-
herentur ad audiendum verbum Dei, collegit duos magnos libros teu-
tonicos de diversis utilibus materiis, ex quibus illis a fratribus legebatur
in diebus festis, in quibus diebus ipse eciam devotas exhortaciones
faciebat, quandoque tam laicis, quam clericis."
3) Vergl. p. 56. Zie ook: van Slee, Allgemeine Deutsche Biographie,
XII, 257.
4) Dit kapittel staat in het HS. onder het opschrift van Cap. XXII
en maakt daarmede een geheel uit. Het opschrift van Cap. XXI II is
door den voltooier der Kroniek op den kant van het HS. geschreven.
Digitized by
Google
65
ghen *) dicta, fuit a predecessore suo, primo patre noströ
domino Gherardo Calker, duobus ante obitum suum
annis incepta et recta, quo mortuo, hic pater noster,
dominus Theodericus , post eum sumpsit curam domus
hujus et anno uno sub ipso erat. Secundo au tem anno
regiminis sui 2) dedit et fecit eis rectorem , procuratorem
domus nostre , dominum Rhutgherum Zon 8) , qui erat
vir optime exercitatus a domino Gherardo, primo patre
nostro, et in omni humilitate, pacientia, obedientia et
ceteris virtutibus bene fundatus, et in officio suo pro-
curature ydoneus inventus; quapropter ad illam domum,
adhuc pauperrimam, regendam valde utiliter et provide
est ordinatus. Nam ut erat vir fortis in corpore et fortior
in animo, ipse multa ibidem incommoda sustinuit cum
illis fratribus pauperculis adhuc et egenis. Sed cooperante
sibi gracia Dei labore , industria et sollicitudine sua, domus
illa in omnibus optime promota est in temporalibus et
spiritualibus. Nam quia Deum vere in omnibus quesivit,
dedit ei Dominus graciam apud magnates et dominos
terre, a quibus multa impetravit, que domui sue proficua
et necessaria erant. Et quia in seipso totus humilis erat,
benedixit eum Dominus, ut conderet domum in nomine
ipsius et fieret magnus in salutem electorum Dei. Siquidem
multos bonos fratres collegit, clericos et laycos, quos dili-
gonter exercitavit, ut in virtutibus proficerent et bonis
moribus. Fuit enim vir prudens , aspectu maturus , corde
fervidus et compunctus, moribus gravis, zelosus pro dis-
ciplina, in correptione satis rigorosus. Ipse sepius ad nos
i) Vergl. p. 30.
2) Dus 1411.
3) HS. B. fol. 125r noemt hem: „Rutgerus de Zon ex Pelandia Bra-
bancie sub jurisdictione seculari oppidi Buscoducis" en fol. 127r, waar
wij een uitvoerige levensbeschrijving van hem vinden, wordt van zijn
geboorteplaats en zijne studies in de volgende termen gewag gemaakt:
„Hic de Zon, villa Brabant ie, non longe a Buscoducis, natus, in diebus
juventutis sue, ut liberales disceret artes, venit in Zwol lis, eo tem-
pore, quo ibi scolas regebat magister venerabilis Johannes Gele, qui
omnes ejus pia monita acceptare volentes in scientia, bona vita, in
moribus, in virtutibus insignes reddere consuevit et illustres."
Derde Serie. Werken N°. 13. 5
Digitized by
Google
66
Suollis venire consuevit ad consulendum patrem nos-
trum, dominum Theodericum, super confessionalibus et
hujusmodi et conquerendo de paupertate suorum. Unde
aliquando subvenimus eis pro posse, et habuit semper
integram et sinceram caritatem ad patrem nostrum et
omnes fratres nostros. Fuit eciam compaciens afflictis et
tribula- [fol. 17r] tis, plenus visceribus pietatis et misericor-
die. Et nos quoque id seneimus experti , scilicet caritatem
dilectionis ejus. Nam anno uno ante obitum ejus *), advo-
cavit et impetravit a patre nostro et Daventriensi omnes
fratres nostros et Daventrienses venire in Hulsberghen,
quatinus haberemus invicem ibidem caritativum collo-
quium et dulcem societatem et duceremus letum diem
in Domino de mutua visione et collocutione , sicut et
factum fuit. Unde ipse venerabilis pater dominus Rut-
gerus ibidem nobis omnibus dixit adhuc presentibus et
audientibus: „Semel in anno volumus sic omnes con venire,
vita comité, pro mutua caritate et fidelitate invicem ser-
vanda." Sic locutus est s) pre magna cordis sui leticia.
Affuerunt eciam tune in illo gaudio aliqui familiares devoti
viri, dominus Rodolphus deMuden8), confessor sororum
in Daventria, et magister Livinus4), vir probus, et alii
plerique, qui se dederunt ad consilium patrum. Anno
sequenti, hic memorabilis pater cepit infirmari et tune
fratribus suis presentibus optimam fecit exhortationem, ut
amarent paupertatem, et starent in mutua caritate, et
manerent in sancta simplicitate et humilitate vite. Hec
cum lacrimis coidialiter 6) loco testamenti 6) reliquit eis et
inculcavit, atque non longe post obiit in crastino sancti
Martini, die videlicet Lebuini Confessoris 7), anno regiminis
sui xlii0, in presentia jam patrum seu rectorum sororum,
1) 4451.
2) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiere.
3) Over Rudolf van Muiden vergl. Dumbar, Anal., I. 127 v.
4) Vergl. p. 56 n. 5, 57 en 88.
5) Correctuur op den kant van de hand des voltooiers.
6) Over de testamenten der devoten zie Acquoy, Windesheira , UI,
302 n. 7.
7) 12 November.
Digitized by
Google
67
quos ipse ordinaverat , obdormivit in Domino. Altera
autem die venerabilis pater noster, dominus Theodericus ,
cantata a se missa pro eo, officium sepulture ipsemet per-
fecit, sepeliens eum in medio sanctuarii ante summum
altare, anno Domini M°cccc° et ln°.
XXIV. De fratre nostro Gerardo Brant, layco.
Fuit et circa prima patris nostri domini Theoderici
tempora quidam laycus noster1), dictus Gheert Brant, de
Oetmersum, qui in principio domus de Hulsberghen eo
missus fuerat in adjutorium, revocatus autem ad nos,
postquam domus illa profecit et crevit in personis. Erat
enim vir ille , quamvis laycus , magni ingenii et in officiis
suis sibi deputatis, utiliter, valde provide, prudenter et
aptissime [fol. 17v] se habens. Nam ad tempus fuit braxator
et pistor noster, optime et devote illa perficiens, diligenter
providens et agens, que ad ea requiruntur; cocus quoque
noster postea ordinatus fuit, ubi similiter omnia comodose
et irreprehensibiliter agens, valde acceptus erat in officio
suo. Nempe omnia quietissime egit , nichil tarnen negligens
et omnia mundissime conservans. Et cum occupatus esset
in offio coquine, interea tarnen coclearia2) lignea pulchre
et apte paravit, manutergiis suis diutissime utebatur,
antequam sordescebant. Postea fuit sartor noster, cum
eo quod esset provisor coquine , ita ut ipse omnia emeret ,
que pro coquina cotidie necessaria erant , in quibus nullum
sibi similem habuit usque in presens tempus. Sed et vestes
nostras aptissime paravit et cetera, que ad vestiariam
pertinebant, in quo Deo et fratribus plurimum acceptus
fuit. In emendo fuit providus, que necessaria erant, et
edificatorius, quietus eciam sicut in omnibus moribus
suis, nusquam multum loqui amans. Et quamvis sic exibat
tempore oportuno et nunquam alias sive ad forum car-
nium sive piscium, cum nullis tarnen extraneis seculari-
bus hominibus singularem habuit familiaritatem. Item
1) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiers.
2) Correctuur op den kant van de hand des schrijvers.
5*
Digitized by
Google
68
et hoc mirabile in eo fuit, quod cum nerao post eum
cucurrit, nerao tarnen ei indignabatur, quia eum et morem
suum cognoverunt. Ipse paucis verbis utebatur, prebens
quantum sibi satis videbatur, et si venditores rem suam
pro hoc dare noluissent , recessit quietus. Habuit quoque
curam de clusa nostra, ubi plantavit arbores et bonos
surculos, inseruit silvestribus truncis et cetera, que ad
officium ortulani pertinent, optime egit. Hic ad nostra
usque tempora vivens non cessavit ad extremum vite sue
fideliter laborare, vestes, soccos et alia consuere et coquine
providere. Cum ergo graviter aliquot diebus a calculo
in renibus tortus fuisset, in senio quoque a vermibus
pariter vexabatur, in quibus tarnen doloribus pacien-
tissime in omni quiete se habuit. Infirmitatis occasione
solebat ante fratres surgere et sepius stare subtus sola-
rium ho8pitum in orto [fol. 18r] in magna devotione
et contemplatione. Aliquando ex profunda considera-
tione, quam nichil sunt omnia, que in mundo magna
putantur, dicere consuevit illud Apocalipsis *): „O Ba-
biion , Babiion , civitas magna , una hora venit judicium
tuum. Ve, ve, quomodo cecidit et precipitata est in stagnum
ignis." Hec et similia teutonicis verbis quandoque eruc-
tabat, et veniens ad extremum vite, in presentia fratrum
devote expiravit in octava sancti Martini Episcopi 2) ,
sepultus et additus fratribus in Windesim.
XXV. De optima instjtutione fbatrum sub eodem.
§ 1. Anno Domini M°cccc0xv° sub domino Theoderico ,
patre nostro , fuit videre Suollis in Domo Clericorum aurea
tempora, quando 8) ibi ipsa florebat et decorabatur op-
timis fratribus, qui erant viri virtutis 4). Qui per artam
1) Apoc. 48, 10.
2) 18 November.
3) Delprat, Archief, VI, 285 leest: „quin".
4) In de acte van 2 Mei 1415, waardoor de broeders het huiselijk
bestuur nader regelen, worden als bewoners van het Fraterhuis genoemd
de priesters: Theodericus de Henen, Gherardus de Kalker en Hermannus
ter Maet. Verder de volgende clerici: Ericus Rycroede, Johannes Rees,
Goswinus Herk, Arnoldus Broechusen, Gerardus Brant, Hubertus Hel-
Digitized by
Google
69
viam incedentes, strennue observabant exercicia et consue-
tudines domus , pollentes bonis moribus prout a tam bono l)
doctore et rectore, domino Theoderico, informabantur et
instituebantur , cujus odor sanctitatis per totam terram
diffundebatur , ita ut a locis pluribus Suollis ad eum
venirent tam seculares, quam spirituales, pro consilio et
auxilio ad ampliandum cultum Dei 2), vel ad novas domos
fundandas aut fundatas erudiendas, ac ad rectorem pro
talibus babendum ex fratribus domus nostre 8). Minor 4)
eciam Domus nostra tune fuit in bona disciplina et ordi-
natione, ita ut ibi essent non pauci bone voluntatis
clerici, sicut tune optime instituebantur. Multi quoque
tune 5) fuerunt alii boni viri seculares, eciam et clerici
submonitores scolarium, sed et presbiteri aliqui, qui se
subdiderunt consilio patris nostri, cui tamquam apostulo
obediebant ex animo.
§ 2. De domino Johanne de Andemako, patre in Kaiker. —
Inter alios fuit quidam clericus intelligens et probus mo-
ribus, dictus Johannes de Andernaco 6), qui ex consilio
patris nostri fuit positus ad regimen juvenum nostrorum
in Domo Vicina. Postmodum, ad consilium ejusdem
patris nostri, factus sacerdos et ordinatus ad regimen
domus sororum, noviter incepte in Calker, tamquam vir
strennuus, prudens et devotus, optime domum hanc [fol.
18v] promovit, ut notabiliter augmentaretur in personis
et bonis temporalibus et spiritualibus. Et quia domum
mont, Godfridus Vrient, Stephanus Harder wyck, Gherardus Vollen hoe,
Johannes Kaiker, Gherhardus Bees en Johannes Lyns. Deze acte is
afgedrukt in het Archief v. h. Aartsbiad. Utrecht, II, 252 v.
1) Correctuur op den kant van de hand des voltooiere der Kroniek.
2) Vergl. p. 76 v.
3) Vergl. p. 64 v., 70 v., 72, 78.
4) Vergl. p. 17 n. 6, en p. 27.
5) Delprat leest: „turn".
6) HS. B. fol. 97 r. „Erat illo tempore clericus quidam Johannes
Andernaci nomine in domo Zwollensi, qui presbyter ordinatus, missus
luit ad regimen sororum in Kaiker, quam domum tam devote rexit, ut
fama discipline origo fuerit totius discipline devotorum utriusque seius
in terra Clivensi. In cujus transitu ab hoc mundo ab omnibus presen-
tibus spiritualis celestisque fragrancia naribus hausta est."
Digitized by
Google
70
illam tam virtuose rexit et optima disciplina decoravit,
factum eet, ut odor virtutis illius eciam ad alios per-
veniret et fieret disciplina domus illius et sanctitas ree-
toris ejus quasi origo omnium aliarum domorum spiri-
tualium et devotionum in terra Clivensi J). Ipse ergo devo-
tus et venerabilis pater dominus Johannes de Andernaco
tam devote et strennue se habuit in se et in regimine
commisso, ut in die defunctioni6 sue, quando devotum
Deo spiritum reddidit in loco illo, dicerent presentes se
spiritualem et celestem fragrantiam sensisse. Obiit autem
die Vincencii Martyris 2). Cui successit in regimine domus
illius, frater dominus Gerardus Xanctis, de cujus virtu-
tibus aliquando , loco suo 8) , signabimus.
XXVI. De fideli sollicitüdine ejus ad Campum
Sancti Johannis.
§ 1. Circa idem tempus4), defuncto primo ministro et
fundatore domus sancti Johannis prope Vollenhoe 6), qui
fuit Johannes Ummen 6) , laicus 7) et cecus , sed vir mag-
1) Vergl. Cap. XXXIII § 2 hetgeen van Gerardus Rees verhaald wordt
2) 22 Januar.
3) Vergl. Cap. LXII.
4) H8. B. fol. 97r. „Circa idem tempus, defuncto Johanne Ummen
ceco, primo miuistro conventus S. Johannis prope Vollenhoe, venerunt
fratres domus illius ad dominum Theodericum Herxen, postulantes pro-
videri de bono presbytero, qui et minister eorum esset atque confessor;
et contulit illis dominum Iohannem Rees, dilectum discipulum suum,
qui laudabiliter illis prefuit et privilegia multa et ei mi ter i urn procuravit.
Cui successit frater Christianus de Zelandia, professus ibidem, et post
huuc fuit Albertus Griet , frater Zwollensis. Quo mortuo ob rogatum
fratrum dominus Theodericus misit illis tertio dominum Thomam, fra-
trem in Al bergen, qui magnifice promo vit domum illam et per multos
labores [fol. 97>] iutroduxit ibidem, quod sacerdotes et clerici preessent
in auctoritate domui illi, nam antea omnia per laicos disponebantur
et sacerdos seu confessor eorum solummodo spiritualia administrabat."
b) VergL p. 13.
6) Johannes Ummen f 1 SepL 1420.
7) Thomas a Kern pis, Chron. Mont. S. Agnetis 40 noemt hem pater.
Zonder twijfel is het woord pater door Thomas, gebezigd in den zin van
overste van een gesticht.
Digitized by
Google
71
narum virtutum, venerun t fratres domus illius, qui omnes
tune layci erant, ad patrem nostrum, supplicantes, ut vellet
eis subvenire et pro videre de ministro domus, qui eciam
esset sacerdos eorum.
§ 2. De domino Johanne Rees, rectore primo in Kampo
sancti Johannis. — Zelans igitur pater noster salutem anima-
rum et videns domum fauste admodum et devote incho-
atam, dedit eis dilectum fratrem nostrum Johannem de
Rees *), qui strennue et devote eis prefuit et procuravit
eis ab episcopo Traiectensi, Frederico de Blankenhem,
quedam privilegia domui sue necessaria et consecrationem
cimiterii 2), sed wm 8) diu ibidem perseverans, post aliquot
annos rediit et post multos labores requievit in pace.
§ 3. De domino AUmto Griet, secundo rectore in Campo
sancti Johannis, fratre domus nostre. De domino Thoma,
tertio rectore. — Successit ei in regimine domus illius qui-
dam dictus Christianus de Zelandia 4), sacerdos et professus
in eadem domo, cui successit dominus Albertus Griet,
frater noster, quo ibidem in pace sepulto, pater noster
dominus Theodericus, sollicitus, ut apparet, pro domo,
procuravit eis dominum Thomam, fratrem in Alberghen,
qui magnifice promovit domum illam et per multos
labores obtinuit tandem et [fol. 19r] introduxit ibidem,
ut sacerdotes et clerici haberent majus dominium et auc-
toritatem de regimine domus. Nam ante eum laici se
magis habebant et solebant se 6) intromittere de negociis
et ordinatione domus illius. Ecce quomodo per coopera-
tionem patris nostri, domini Theoderici, domus nostra
et domus Campi sancti Johannis ad hanc gloriam, quam
nunc habent, pervenerunt.
1) VergL Chron. Moot. S»e Agnetis, 42, waar hij Johannes de Reaa
genoemd wordt.
2) Dexe woorden vinden wij haast letterlijk in het Chron. Mout. S»e
Agnetis 1. c. terng. Aldaar staat: „Qui non nul la privilegia domui illi
necessaria cum consecracione coemiterii a Domino Traiectensi venerabili
Frederico petiit et impetravit."
3) Correct uur op den kant van de hand des voltooiers.
4) Vergl. Chron. Mont. S»c Agnetis, 42.
5) Correctunr in den tekst, als boven.
Digitized by
Google
72
XXVII. Ds deoem fratribüs domus nostre infra duos
A2WOS MORTUIS. J)
§ 1. Cum ergo circa illa tempora domus nostra floreret
devotis et aptis personis, quos ad alia loca pro salute
animarum et desiderio instantium transmittere pater diffi-
cilem se preberet 2) , visitavit Dominus domum nostram ,
dans intelligere eidem patri nostro, ut de cetero magis
prompte subveniret aliis domibus in aliqua digna persona.
Nam abstulit Dominus abhinc assumens eos ad se infra
tempus duorum annorum 8) , puto , decem fratres valde
dilectos et electos dignos Deo, videlicet Theodericum
1) In HS. maakt het volgende tot aan § 2 deel uit van Cap. XXVI.
2) HS. B. fol. 97*. „Ulo in tempore domus Zwollensis plena erat devotis
presbyteris et clericis et pater Theodericus grave tulit et durum fratres
suos ad sorores emittere. Misit ergo Domiuus pestem in domum, que
electos exinde arietes cum devotis clericis numero decem abstulit, sig-
nificans domino Theoderico, ut pie petentibus promptius subveniret.
Quidam ex illis, cum in die Visitacionis B. Marie jam peste tactus,
Dominicum corpus susciperet, rogavit Dominum, ut non sineret eum
diutius vivere nee aliquem ultra corporalem cibum sumere, si non
deberet amplius emendare; et Dominus pie annuit, et sequenti die in-
valescent e morbo in Domino requievit. Alius quoque, cum sentiret
pestem, pre gaudio cucurrit ad f rat rem vicinum et aposteam digito
monstrans, dixit: „Ecce habeo, ecce habeo." Cui frater: „Et quare
non prius revelasti, ut potuisset tibi cura impendi." At ille: „Si reve-
laveris et inde curatus fuero, uunquam tibi indulgere valebo." Nam
mori illi lucrum erat et quia devote Deo servierat cum fiducia ad
premium anhelabat. Tempore primo area duplo minor erat quam modo
est et celle parvule, ita ut quidam videns quanta angustia voluntarie
premerelur, valide exclamavit: „O camerula, camerula, quam es nature
mee contraria"! — Vergl. A. H. L. Hensen, Hen ric van Arnhem's Kro-
niek van het Fraterhuis te Gouda, uitgeg. in de Bijdragen en Mededee-
lingen van het Historisch Genootschap te Utrecht, deel XX, Amsterdam,
1899, 35 v.
3) Deze groote sterfte onder de broeders heeft zonder eenigen twyfel
in de jaren 1420 en 1421 plaats gehad, daar de Voecht (p. 75) van
Godfried de Busco verhaalt, dat hij de 11. was in de rij der genoemde
overledenen en dat de datum van zijn overlijden is 13 Mei 1421. Maar
deze ramp trof niet alleen het Fraterhuis te Zwolle, want Thomas a
Kempis, Chron. Mont. S. Agnetis, 43 v. bericht ons uitvoerig over het
overlijden van vijf leden van het klooster te St. Agnietenberg aan de
pest, die in dit jaar te Deventer, Zwolle en Kampen vele offers eischte.
Digitized by
Google
73
Rijcrode *), Stephanum Herderwyck 2), procuratorem
nostrum, de quo pater noster scribit, quod fuit frater
bonus, utilis, humilis, obediens et devotus, Johannem
Lins 3), Egbertum Renen, Johannem Tadde, de quo
idem pater noöter scribit, quod fuit frater valde bonus.
Ipse in festo Visitationis beate Marie, dum communicaret,
rogavit Deum, ut si se emendare non deberet, vellet eum
de hac misera vita ad se recipere et post sumptionem
corporis Christi non gustaret alium cibum corporalem;
et Dominus exaudivit eum, nam in crastino feliciter ex-
piravit; Wilhelmum Huls, qui fuit juvenis bone spei et
devotus, Johannem Rijssen, Henricum Hasselt4), Gher-
lacum Cappenberch, qui fuit procurator Domus Vicine, et
Helmicum, cocum 6) ejusdem domus. Quorum nullus
adhuc sacerdos, sed florentes iam in juvenili etate et
primo fervore seipsos mactantes in rigorosa disciplina et
loei angustia fuere satis artati. Nam illo tune tempore 8)
area nostra fuit in duplo minor quam nunc est et camere
nostre, pre angustia loei et edificiorum, minores, in quo
et in multis aliis penuriam et erumpnam sustinentes
fortiter seipsos vincebant. Ita ut [fol. 19v] unus eorum
dicetur, non ex impacientia, sed significans , quantam sibi
ipsi violentiam inferebat: „O camerula, camerula, quam
contrarium est nature mee in hac angustia seu brevi
loco includi." Alius sentiens se peste tactum , pre gaudio
cordis cucurrit ad alium dicens et digito demonstrant: 7)
„Ecce habeo, ecce habeo." Cui ille: „Cur non revelasti
prius, ut adhiberetur cura?" respondit: „Si revelaveris et
inde curatus fuero, nunquam sciam tibi indulgere," quasi
diceret: „Mori michi lucrum est, quis educeret me de
1) Vergl. p. 68 n. 4.
2) Vergl. p. 68 n. 4.
3) Vergl. p. 68 n. 4.
4) Hendrik Me wen van Hasselt, in het bisdom van Luik, doet door
acte dd. 18 Febr. 1418 afstand van zijne goederen ten behoeve van het
Fraterhuis. Zie Archief v. h. Aartsbisdom Utrecht, II, 263 v.
5) Vergl. p. 74.
6) Correctuur van de hand des voltooiers.
7) Correctuur van de hand des voltooiers.
Digitized by
Google
74
carcere isto" *), vel: „Infelix ego homo, quis me liberabit
de corpore mortis hujus" 2). Ecce quam purum cor, quam
bona conscientia, quam sanctum desiderium, o quam
artam sibi ipsis fecerunt viam, quam legitime certabant,
qui tanto desiderio et fiducia coronam expectabant.
§ 2. De fratre nostro Helmico, layco coco 3). — Iste Hel-
raicus 4) cocus dicitur prius in seculo fuisse durus et
inflexibilis rusticus, qui dum semel in agro aratrum
teneret, puto, si bene memini, fuit a demone vectus
in quandam arborem , qui multa gravamina et vexationes
i) Phil. 1, 21.
2) Rom. 7, 24.
3) In HS. vormen § 2 en 3 te zamen een afzonderlijk hoofdstuk.
4) HS. B. fol. 97r. „Circa tempora prima venit quidam rusticus dure
ac rigide nature ad dominum Theodericum, ut suo consilio regeretur,
quia multa gravamina eciam corporalia a demonibus antea perpessus
fuerat, et ordinatus est coquus in Domo Vicina scolarium. Qui omnem
rigorem nature sue vertit in seipsum et in demones, a quibus et multa
sustinuit. Sentiens vero inter operandum temptacionum molestias, elata
voce dicebat ad demones: „Cessate, miseri, jam res pond ere non vacat."
Completo vero opere, cum jam re [fol. 98*] disset in cel la, dizit illis:
„Accedite nuuc et colluctemur." Depingi fecerat in cella teterrimum
demonem, ut ex aspectu illius delinquere formidaret. Quodam tempore
audiens, furem quemdam jam recenter defossum sub patibulo, acccssit
nocte detrahens illi pellem, quam et pelliparo tradidit sibi familiari, ut
eam pararet, volens ex ea sibi camisiam preparari, ui semper com-
monitus mortis recordaretur, sed pelliparus rem patri prodidit et pellis
isla projecta fuit. Frater iste dilectus cito movebatur ad iram, sed
eque cito ad pacem redire satagebat, et quia in impatienciam quotidie
excedebat et frequencius >'propterea corripiebatur, sibiipsi offensus,
quodam rnane fortissime proposuit illa die se nolle irasci. Proposito
facto, ivit ad ecclesiam, missam auditurus et Dominum pro confir-
macione sui propositi rogaturus. Cumque sederet in templo et sue
devooioni intenderet, mox venit catellus quidam, et levato pede, urinam
suam effudit in illum. Qua accepta injuria ille permotus oblitusque
propositi sui, extendit pugnum ad vindicandam injuriam et valide cedere
volens catellum Ulo alacriter cedente et fugicnte, manum, quam exten-
derat in percutiendo, collisit in murum, ita ut non modica pars
digitorum vulnaretur in pelle. At ipse ex dolore ad mentem rediens,
memorans seque propositi sui, suspirans ad domum suam reversus est
et insurgens contra seipsum, tempore prandii venit ad mensam et
procumbens genibus, levata saucia manu, totam seriem rei fratribus
manifestavit, petens, ut pro se et ut paciens fieri posset, Deum exorarent."
Digitized by
Google
75
ab eo sustinebat. Unde sensu sobrior effectus, timens
demones venit Suollis, petens a patre nostro dirigi ad
salutem. A quo imponitur ei, ut esset cocus scolarium
in Proxima Domo , qui per omnia obediens , fideliter egit
et sibi ipsi rigidus et fortiter semet vincere studens iterum
a demone insectatur, ita ut frequenter sentiret presentiam
ejus. Cum ergo in parando cibos occupatus esset et
advenerit sibi gravis impugnatio, solet dicere : „Non vacat
michi modo respondere tibi , abite jam male cogitationes."
Quando autem veniebat ad cameram, consummato opere
coquine, tune dixit inimicis: „Accedite jam, si aliquid
vultis vel potestis, ecce nunc vacat michi." Cum igitur
contra seipsum et consuetudines pristinas, eciam contra
demones tam strennue decertaret, ut semper esset memor
mortis et hore ejus, fecit satis horribilem ymaginem mortis
depingi in camerula sua, credo et dyabolum. Ymmo
quod majus fuit, cum fur ') quidam semel suspen- [fol. 20r]
sus fuisset in patibulo et ibi sub eo sepultus, ipse nocte
sequenti latenter effossum excoriavit, ut de pelle sua sibi
fieret camisia, sed patre nostro percipiente per pelliücem 2)
projecta fuit. Iste Helmicus cito movebatur ad iram} sed
cito ad pacem redire sategit. Semelmane, forti proposito facto,
quod noüet tota die iraeci, postea cum sederet in templo, ut
audiret missam, venit catvlus et projeeit urinam mam super
fratrem istum. Et óblitus propodti #ui, percumt valide nitens
9e contra catvlvm vindicare, sed cedente cane, impegit in
parietem et vvlneravit digitos, peüe abstracta; sed veniens ad
mentem, rogavit culpam ad mensa/m 8). Ita fervens fait in
conversatione sua, quod sicut naturaliter subito move-
batur ad iram, sic ex virtute statim sibi ipsi irascebatur
et alteri pacificabatur et sic in bona pace cum ceteris
prenominatis defunctus est.
§ 3. De domino Oodfrido de Busco. — Quorum unde-
cimus fuit dominus Godefridus de Busco, qui octavus
relictus fuit, ut supra dictum est4), a domino Gerardo
1) Vergl. Delprat, Archief, VI, 286.
2) Correctuur op den kant van de hand des voltooiere.
3) Correctuur op den kant als boven.
4) Vergl. p. 43,
Digitized by
Google
76
Kalker, primo patre nostro moriente , tune adhuc clericus.
Hic dilectus Deo et hominibus erat valde graciosus frater ,
nam ab extra in corpore optime personatus , fuit vultu et
aspectu venustus, moribus optime compositus, omnibus
affabilis et bonus scriptor. Insuper in animo bene exer-
citatus, humilis in se et devotus Deo, quare venerabilis
pater noster Theodericus, qui ipsum plenissime novit, sic
de eodem scribit: „Hujus conversatio sicut fuit omnibus
exemplaris et gratissima, sic avulsio ejus molestissima;
erat enim vere mitis et humilis corde; fuit et librarius
in domo nostra, qui anno Domini M°cccc°xx° suam pri-
mam celebravit missam et anni sequenti, videlicet xxi°,
die sancti Servacii *) in presentia fratrum feliciter obdor-
mivit in Domino."
XXVIII. De laüdabili ubiqüe fama patris nostri
DOMINI ThEODERICI.
§ 1. Sicut supra pretactum est2), propter sanctissimam
conversacionem 8) et optimos mores venerabilis patris nostri
1) 13 Mei.
2) Vergl. p. 57 v.
3) HS. B. fol. 98r. „Propter devotissimam vero conversacionem, pru-
dentiam et optimos mores domini Theoderici et optimum regimen domus
8ue, divulgabatur ipse et domus ejus per totam patriam et sicut olim
tempore domini Florencii, omnes devoti pro consiliis habebaut recursum
ad illum, et domus ejus vocabatur Domus Domiui Florencii, sicut et
[fol. 98»] hodie vocatur, sic eciam per totam vitam patris domini The-
odrici confluerc solent ad ipsum, quasi fuisset loco domini Florencii in
Daventria. Nam tamquam vere pater omnium religiosorum et devotorum
utriusque sexus in omni vita sua fuit, consulens et exhortans et visitans
cunctos, quasi omnium curam geren». Et omnes quidem gaudebant, qui
eum videre aut audire meruerunt. Nee aliquis volens aliquid inchoare
vel constituere, sanum, integrum, solidumve sibi arbitrabatur, nisi
prius consuluisset eundem patrem Theodericum, ut ejusdem consilio
et ordinacione cuncta rite commodeque fierent. Hinc eciam factum
est, ut domus Suollis illo tempore domini Theoderici non aliter nomina-
retur a cunctis, tam extraneis quam intraneis, quam Domus Domini
Theoderici de Henen, quemadmodum hodierno tempore a nonnullis longe
positis adhuc appellatur. Istis ergo et aliis quibusdam causis occurren-
tibus placuit protunc patribus aunuale colloquium Zuollis conservari,
non hoc obstante, quod domus Daventriensis senior priorque fuerat."
Digitized by
Google
77
domini Theoderici et optimum regimen domus nostre,
divulgabatur ipse et domus nostra per totam patriam, et
sicut olim solent omnes devoti habere recursum pro con-
siliis principaliter ad dominum Florentium in Daventria l),
propter quod et domus illa adhuc hodie dicitur Domus
Domini Florencii, sic per omnem vitam patris nostri
domini Theoderici confluere solent ad ipsum, ita ut
quasi ipse esset loco domini Florencii. Nam vere tanquam
omnium religiosorum pater et devotorum utriusque sexus
refugium fuit consulens et exhortans et visitans omnes
tan- [fol. 20v] quam omnium curam gerens ; et gaudebant
omnes, qui eum videre et audire meruerunt, nee quis-
quam eorum volens aliquid inchoare vel constituere,
sanum, integrum solidumve sibi arbitrabatur , nisi prius
consuluisset patrem nostrum , et de ordinatione et consilio
ejus hoc ipsum fieret. Hinc pariter factum erat, ut domus
nostra in omni vita ejus non aliter nominaretur apud
omnes homines, quam Domus Domini Theoderici de
Herxen 2), sicut eciam et nunc a nonnullis longius posi-
tïs appellatur. Et placuit patribus annuale colloquium 8)
Suollis potissime habere, amore videlicet patris dilecti et
loei commodioris aut forte aliis causis concurrentibus.
§ 2. De domino Goeswino Herck, fratre nostro. — Circa
id temporis idem pater noster providit sororibus in Goch ,
que forte nondum habuerant confessorem , dans eis dilec-
tum fratrem domus nostre , dominum Goeswinum Herc 4),
qui erat promptus scriptor et multa devotionalia et alia,
ut Petrum de Tharentasia 6) et reliqua scripsit in domo
nostra. Qui bene in virtutibus utpote exercitatus , domum
Ulam optime instituit et promo vit, sicut est videre usque
1) Zie hierover, Acquoy, "Windesheira I, 238 n. 2.
2) Over het Heer-Dirk-Tan Herxenshuis zie Acquoy, De Kroniek,
p. 10 n. 1 en 31.
3) Over het jaarlijksche Colloquium der Broeders zie Delprat, De
Broederschap, 249.
4) Vergl. p. 43.
5) Zie over de werken van Petrus de Tarentasia (later Paus Innocen-
tius V, f 1277), Jöcher, All ge meines Gelehrten-Lexicon , Leipzig 1750,
II, Kol 1889; Wetzer und Welte's Kirchenlexicon , VI, 743 v.
Digitized by
Google
78
in presens. Ipse feliciter ibidem post multos labores
requievit in pace, die sancti Johannis ad Portam Lati-
nam *); fuit autem senior Godefrido predicto.
XXIX. De Inchoatione domus nostbe Buscodücensis.
§ 1. De domino Oerhardo Scadde, fratreprimipatrisnostri Ger-
hardi Scadde. — Deinde 2) circa annos Domini M°cccc°xxiiii°
venerabilis pater noster, requisitus ad incipiendum domum
novam in Buscoducis 8) congregationis communis vite, dili-
genter hoc perfecit et dedit eis dilectum fratrem nostrum
et seniorem domus nostre, presbiterum dominum Gerhar-
dum Scadde , de Calker. 4) Qui cum primis fratribus domus
nostre fuit et habitavit in domo nostra ultra xx annos , volde
qzercitatus in virtutibus et optimis moribus. Quia anno M°cccc°,
cum devotissime et strennuissime preesset domui nostre frater suus,
alter dominus Gerhardus, advenit ad eum iste germanus suusy
1) 6 Mei.
2) HS. B. fol. 98*. „Deinde venerabilis pater Theodericus requisitus
ad incipiendum novam domum congregationis communis vite in Bus-
coducis, diligenter hoc perfecit circa annos Domini M°cccc*xxiii* et dedit
eis dilectum fratrem et seniorem domus sue, presbyterum dominum
Gerardum de Kalker, qui de primis fratribus domus Zuollensis fuit et
habitavit ibidem ultra zx annos valde exercitatus in veris virtutibus et
optimis moribus, quia novam erigere domum sive congregacionem non
expedit fieri, nisi per fundatos in virtutibus; ipse ergo dominus Ghe-
rardus, sicut verus humilis et obediens, incepit et perfecit domum illara
in Buscoducis, sicut videtur in presenti."
3) Over het Fraterhuis te 's Hertogenbosch vergl. J. B. Gramaye, Anti-
quitates Brabantiae in Descriptione Taxandriae. c 8; Lindebom, Hist.
Episeop. Dav., 131; Miraeus, Reg. et constit. clericor., 16; Codex
diplom., IV, 325; Sweertius, Athenae Belg., 83; Sweertius, Monumenta
Brabant., 348; Foppens, Bibliotheca Belgica, II, 627, 697; Erasmus,
Epist. lib. XXIV; Delprat, De Broederschap, 126 v.; Paquot, Mém. p.
servir a 1'hist. litt. des Pays-Bas, IX, 170; J. H. van Heurn, Hist. van
's Hertogenbosch, I, 452; Hirsche, Real-Encyclop. 1. c; Leitsmann, Über-
blick, 27, 64; van Heussen, Oudheden, 478; L. H. C. Schutjes, Ge-
schiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch , St. Michielsgestel 1872, II,
283—287.
4) Over Gerrit Scadde vergl. Chron. Wind., 46, 394; Delprat,
Archief, 286; Delprat, De Broederschap, 285 v.
Digitized by
Google
79
a studio Pragensi *) recenter digressus ad visitandum ipsum.
Qui graeiose receptus, post longa familiaria colloquia,
eciam de conversione agi ceptum est. De qua venerabilis
pater noster sollicite eundem fratrem suum curavit aggredi ,
ammonendo et exhortando, quomodo hec omnia tempo-
ralia [fol. 21 r] nihil sunt in comparatione eternorum, et
quam breviter durabilia, periculosa et deceptoria existunt,
et quomodo homines pereunt in e ter nu m per ista, et
quanta merces humilium et Christum sequentium et cetera.
Post hec et alia multa talia, respondit ille : „Dilecte frater,
non possumus omnes mundum derelinquere et pauper-
tatem amplecti." Tandem dixit pater: „Frater, si ergo
sic eligis et hoc placet tibi, ut tu habeas mundum et
ego celum, bene placet michi talis distributio pro parte
videlicet inea." Que verba sic penetrabant intima fraterni
cordis, ut, parvo intervallo facto, rediret ad patrem nos-
trum, fratrem suum, seipsum integre resignans et exorans,
ut maneret apud fratres nostros, quod et factum est.
Itaque profecit ex hoc in valde bonum et dilectum virum,
sequens consilium et vestigia fratris sui, assumens nostrum
humilem et abjectum habitum, modum et vite statum.
Cum parentes divites essent, fuissetque gloriosus apud
buos in seculo, sed contempnens omnia ista, dedit se ad
eterna. Ita quod factus fint homo muite humilitatis et
caritatis, quem eciam mater sua, muiier devota, attracta
bono odore virtutum et amore filii sui, venit habitare
Suollis, humiliter et devote Deo serviens. Ipse vero,
primo tempore fratris sui, cum illis fratribus primis
admodum pauperibus et mundo despectis optime exerci-
tatus in mortificatione viciorum et virtutum profectibus,
insigniter evasit. Defunctoque fratre suo 2), rectore
domus nostre, factus ex obedientia sacerdos, adauxit
exercicia devotionis et domino Theoderico de Herxen,
1) Correct uur op den kant van den voltooier. — Be door den voltooier
doorgehaalde oorspronkelijke tekst luidt als volgt: „qui circa annos Domini
M°cccc° cum devotissime ac strennuissime preesset domui nostre frater
saus, dominus alter Gerardus, ad venit ad eum iste germanus suus a
studio Pragensi."
2) Vergl. p. 42.
Digitized by
Google
80
successori fratris sui, se juniori humillime et integre
subjectus fuit. A quo missus, ut dictum est, ad Buscum-
ducis pro inchoatione nove domus ibidem, utpote optime
expertus in multis, hoc opus laudabiliter executus est,
instituens ibi domum bonam, ubi post multos labores
feliciter in Domino obdormivit in vigilia Jacobi Apos-
toli *) anno Domini M°cccc°xxxv°.
XXX. De domino Johanne van den Zande , primo
CONFESSORE TEN ORTHEN IN BüSC0DUCI8.
[Fol. 21v.] Circa idem tempus 2) venerabilis pater noster
incepit domum sororum Ten Orthen in Buscoducis 3) , qui-
bus dedit et prefecit devotum fratrem nostrum , dominum
Johannem van den Zande 4) , qui de gracia Dei et con-
silio patris nostri illam domum instituit in optima disci-
plina et collegit ibi magnam sororum multitudinem, quas
optime rexit et exercitavit in multis et magnis exerciciis
devotionum et virtutum. Ita ut odor bone conversationis
earum diffunderetur per totam patriam et in multis locis
exinde emularenter et attraherentur desiderio ad haben-
dum et fundandum domum talem seu congregationem
1) 24 Juli.
2) HS. B. fol. 99. „Circa idem vero tempus venerabilis pater Theode-
ricus incepit domum sororum Ten Orten in Buscoducis, quibus prefecit
devotum fratrem, dominum Johannem Van den Zande, qui de gracia
Dei instituit domum illam optima disciplina, et exercitavit sorores in
multis et maguis exerciciis virtutum, ita ut odor bone conversacionis
ipsorum (sic) diffunderetur per totam patriam , ita ut ex multis locis
allicerentur ad fundandum talem domum seu congregacionem. Ab illa
ergo domo incepta est domus sororum in Bomel , in Rossen , in Wamel,
novissime autem in Brielis. Hic ergo dilectus Deo et hominibus, cum
multas sorores premisisset ad Dominum, quarum causa salutis exti-
terat, tandem secutus feliciter obiit anno Domini MCCCCXLIIII, iii
Idus Octobris."
3) Volgens Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hert ogen bosch,
IV, 477 ontleent dit convent z\jn naam aan zyn stichter ridder Johan
van Orten, die in zijn testament van 1409 zijne goederen voor deze
stichting bestemde. Het gesticht lag in de stad zelve en niet, zooals
Acquoy, De Kroniek, 28, aanneemt, in het dorp Orthen bij 's Hertogen bosch.
4) Vergl. Delprat, Archief, VI, 287.
Digitized by
Google
81
sororum. Unde ab ea domo cepit domus sororum in
Bommel *), in Rossem *), in Wamel 8), novissime in
Brielis. Hic ergo strennuus vir, dilectus Deo et homi-
nibus, cnm multas ad Dominum sorores premisisset et
instituerat et salutis earum causa extiterat, tandem ipee
secutus, feliciter obiit anno Domini M°cccc° et xliiii0 Idus
iii° Octobris 4).
XXXI. Ad sanctam Ursulam in Traibcto.
De domino Hermanno ter Moet, fratre nostro. — Alio tem-
pore §) , circa annos Domini M°cccc° et xxiii°, idem pater
n o ster providit domui sororum in Traiecto Inferiori ad
sanctam Ursulam , teutonice Brantolii 6), et dedit eis valde
dilectum fratrem nostrum Hermannum ter Maet 7). Hic
dum esset novicius in domo nostra et oporteret eum
exuere novas vestes suas, quas detulerat, dabatur ei toga
detrita et lacerata, unde naturaliter horreret. Contigit
quadam vice rapi eum, ut sibi videbatur, et trahi ad
1) Het Sl Agnetenklooster te Zaltbommel lag in de Tolstraat. Vergl.
Schutjes, Bisdom van 's Hertogenbosch, V, 985.
2) Schutjes, 1. c. V, 612 vermeldt een enkel klooster te Rossum,
namelijk het klooster Sint Marienacker of Onzer lieve Vrouwen Acker.
Noch het stichtingsjaar, noch tot welke orde de zusters van dit klooster
behoorden, zegt hij, is bekend. Vergl. over dit klooster het Archief voor
Kerke!. Geschied., XVI, 285—294.
3) Over het Zusterhuis in Wamel zie Lindebom, Hist. Episc Davent.,
162; van Heussen, Oudheden, I, 312; Schutjes, Geschied, v. h. Bisdom
v. 's Hertogenbosch , V, 890.
4) 13 October.
5) HS. B. 99'. „Alio tempore dominus Theodericus circa annos Domini
M[eccc] XXIII providit domui sororum in Traiecto, dicta theutonice
Brantolii, alio nomine XI milium Virginum, valde dilectum fratrem
domus sue Hermannum Termaet." — Het vervolg van dit Cap. in HS.
B. komt op eenige kleine afwijkingen na, letterlijk met onzen tekst
overeen.
6) Over het Monasterium XI millium Virginum vulgo Brandoly, zie:
Ant. Matthaeus, Fundationes et Fata Ecclesiarum, 290; Van Heussen,
Oudheden, II, 108.
7) VergL p. 82 n. 1.
Derde Serie. Werken N«. 13. 6
Digitized by
Google
82
judicium et cumf anxiaretur, quid responderet et non inve-
niret, incidit sibi unde accepit aliquid spei, quod ymmo
illani detritam togam ex obedientia portasset et in hoc
seipsum vicisset. Ipse fuit procere stature, satis corpu-
lentus, eloquens et bonus collacionator et maturus in
moribus et in omnibus bene exercitatus , qui domum illam
valde promovit in spirituali profectu , ita quod domus illa
adhuc hodie spiritualior est et major disciplina in ea
invenitur, quam in ceteris domibus civitatis Traiectensis.
Hujus ergo viri disciplina, doctrina et sancta vita in se
et in domo sua satis clara et famosa fuit Traiecti apud
plerosque, eciam seculares, et [fol. 22r.] tandem post multos
agones, cum plurimo animarum lucro, feliciter obiit
ibidem quinto Kalendas Marcii *).
XXXII. De domino Hermanno Elborch.
Fere eodem tempore fuit in Traiecto ad sanctam Ceci-
liam 2) confessor illarum sororum quidam alius, dictus
dominus Hermannus de Elborch, vir valde venerabilis,
qui prius fuerat in statu conjugali. Defuncta enim 8) uxore,
quia satis literatus fuit, factus est sacerdos, qui, quam vis
non fuit acceptus frater domus nostre, tarnen seipsum
tradidit consilio patris nostri et totus conversus ad Do-
minum incessit capuciatus, more fratrum nostrorum. Et
factus confessor sororum predictarum , fuit totus studiosus
in scripturis sacris, evadens in solempnem predicatorem
verbi Dei, ita ut non solum diebus festivis faceret*) colla-
tionem in capella sua pro sororibus suis et omnibus
1) 24 Februar. — Herman ter Maat moet voor den 21 Maart 1457
gestorven zijn, daar hij onder de leden, die het Fraterhuis bij den dood
van Dirk van Henen telde, niet voorkomt.
2) Het klooster der „besloten Susteren St Cecilien" op de Neude te
Utrecht werd- in 1392 gesticht. Vergl. stichtingsbrief in Ant. Matthaeus,
Fundationes et Fata Ecclesiarum, 281. Zie ook Van Heussen, II, 106;
L. E. Bosch, Het Ceciliaklooster op de Neude te Utrecht, in den Ulr.
Volks-Alm. 1861, 181.
3) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiere.
4) In HS. is „scilicet" doorgehaald.
Digitized by
Google
83
secularibus advenientibus , sed et rogatus, sepius in aliis
ecclesiis publice, devote et optime predicavit. Ipse eciam
confessor erat devotarum feminarum et virorum pariter
devotorum, qui a curato suo super hoc licentiam habe-
bant, denique cum aliis patribus ad colloquium venire
consuevit et facere collationem pro scolaribus. Puit in-
super devotus hospes spiritualium virorum, sed propter
studium et predicationem expedivit se a mensa. Hic longo
senio fessus, cum magno fenore meritorum et lucro ani-
marum demum transivit ad Dominum, sepultus ibidem.
XXXIII. DE EM1GRAT10NE FRATRUM NOSTRORUM A PATRIA
ISTA PROPTER INTERDICTÜM IN EA.
§ 1. Anno Domini M°cccc°xxiii0 J), quo obiit dominus
Fredericus, Traiectensis episcopus, qui prius fuerat Argen-
tinensis 2), contigit episcopum Spirensem 3) obtinere apapa
Traiectensem episcopatum. Qui, cum non graciose recipe-
retur a Traiectensibus , resignavit jus suum Swedero de
Culenborch , qui anno Domini , videlicet M°cccc°xxv°, fuit
apostolica auctoritate confirmatus et a Traiectensibus et
aliis nonnullis opidis susceptus, episcopalia exercebat.
Sed a Transysulanis civitatibus non est admissus et cum
propter parcialita [fol. 22y] tes Hoecs et Cabbelyaus, que
fuerunt in primoribus Traiectensibus, quas ipse intendebat
annichilare, pars illa Hoexen, que tune predominabatur,
indignata domino Suedero, reppulit eum et adhesit
Transysulanis in postulatione domini Rodolphi de Diep-
holt. Quapropter eodem anno, scilicet xxv°, dominus
1) HS. B. fol. 99v. „Anno vero Domini M0cccc°xxiii*, quo defunctus est
episcopus Traiectensis dominus Fredericus , episcopus Spirensis obtinuit
episcopatum Traiectensem, sed cum non graciose reciperent eum
Traiectenses, resignavit Swedero de Culenborch, qui anno M8cccc°xxv°
fuit apostolica auctoritate confirmatus et a Traiectensibus et nonnullis
aliis oppidis susceptus, episcopalia exercuit." — Het vervolg van dit Cap.
is, op eene kleine variant na, tot aan: „Nam ferebatar de eo" in § 2
letterlijk in HS. B. fol. 99» en 100' te vinden.
2) Vergl. p.- 23.
3) Rhabanus van Helmstad.
6*
Digitized by
Google
84
papa Martinus *) et successor ejus Eugenius 2) grave
interdictura s) et excommunicationem imposuerunt omni-
bus in patria Traiectensi , qui recipere nolebant dominum
Suederum 4). Religiosi ergo et omnes devoti utriusque sexus
nolebant divina celebrare neque interesse divinis propter
obedientiam pape, scilicet quando fait denunciatum in
profesto sancti Lamberti 6) ; ideo crudeliter valde primum
expulsi fuerunt a monasteriis et civitatibus , scilicet anno
Domini M°cccc°xxv°. Anno sequenti hujus occasione fratres
nostri in Parasceve 6) , videlicet xxvi° , perrexerunt primum
ad Montem sancti Iberonimi, deinde in Doesborch venerunt
et conduxerunt domum ibidem. Cumque essent ibi, sicut
et supra memoratum est 7), in venerunt graciam apud
cives et fundaverunt 8) ibi domum bonam et collegerunt
1) Martin V, Otto Colonna, 1368 te Rome geboren, werd 41 Nov.
1417 te Konslanz tot Paus verkoren en stierf den 20. Februari 1431
te Rome.
2) Eugenius IV, Gabricl Condulmieri , bisschop van Siena, werd den
3. Maart 1431 tot Paus gekozen. Hij overleed te Rome den 23. Fe-
bruari 1447.
3) Over het Utrechtsche Schisma zie: Moll, Kerkgeschiedenis, II, i,
180-216; Del prat, De Broederschap, 58 — 65; Acquoy, Windesheim,
II, 110—121 ; J. de Hullu, Bijdrage tot de geschiedenis van het Utrecht-
sche Schisma, 's Graven hage, 1892.
4) Vergl. de Hullu, Bydrage, 55 vv. en 110 vv.
5) 16 September.
6) 29 Maart 1426. — Hofman, Archief v. h. Aartsb. Utrecht, Y, 98
noot 2, beweert op grond van een acte, gedateerd 31 Maart 1430,
waardoor Z weder van C uien borg, bisschop van Utrecht, aan de Frater-
heeren van Zwolle het voorrecht verleent, om de hl. wijdingen te mogen
ontvangen op de gemeenschap hunner goederen, dat de broeders 1430
niet uit Zwolle verdreven waren. Hetzelfde beweert ook van Hattum,
Geschiedenissen, I, 357. Vergl. Delprat, De Broederschap, 63, 64.
7) Vergl. p. 56.
8) De voornaamste bronnen en literatuur over het Fraterhuis te Does-
burg zijn: de door Delprat, De Broederschap, 347, beschrevene „Kro-
niek van de Broederschap van St. Joris of St Gregorius te Doesburg".
Dit HS. (papier 101/* X 14','j) behelst eene voortloopende kroniek over
de jaren 1425—1560 en het Oartularium van het Fraterhuis. Het bevat
bovendien eenige aanteekeningen over het Domus Pauperum Clericorum
benevens den stichtingsbrief en een uittreksel van het Cartularium van
het Domus Viduarum aldaar. Het HS. is thans eigendom van den heer
Digitized by
Google
85
et acceptaverunt bonos juvenes, ita !ut dum redirent
Suollis fratres nostri dimitterent ibi bonam congrega-
de Brnyn Tengbergen te Doesburg en zal door mij binnen kort uit-
gegeven worden in de werken van het Genootschap Gelre. Deze kroniek
wordt door ons geciteerd: HS. D — Prof. W. Moll publiceerde in
het Kerkhistorisch Archief, III. 108 — 115 een uittreksel uit deze kro-
niek onder den titel: Aanteekeningen van een tijdgenoot betreffende
de opkomende kerkhervorming, inzonderheid in het fraterhuis te Does-
burg. — Over stukken betreffende het Fraterhuis te Doesburg zie P.
Nyhoff, Inventaris van het Oud Archief der gemeente Arnhem , Arnhem
1864, 530; P. Nyhoff, Inventaris van het Oud Archief der gemeente
Doesburg, Doesburg 1865, en J. A. Nyhoff, Bijdragen, Nieuwe reeks,
II, 110 en 128 v. — Verder: Lindebom, Hist. Episc. Dav., 470 vv.;
van Heussen, Oudheden, 684 vv.; Dumbar, Anal. I, 174; Huygen, Be-
schrijving van Doesburg, 2e druk, Voorrede XXIX en 98, 105; Delprat,
Be Broederschap, 131 — 137; Acquoy, Windesheim, II, 135 v.; Hirsche,
Real-Kncycl., II, 753; Leitsmann, Ueberblick, 25, 49.
De stichting van het Fraterhuis te Doesburg dient nader onderzocht te
worden. Delprat, De Broederschap, 132, en Nyhoff, By dragen, Nieuwe
reeks, II, 109 beweeren, dat de stichtingsbrief van dit huis is gedag-
teekend op den dag der hl. Martelaren Gervasius en Prothasius (19 Juni)
van het jaar 1405. In ons HS. duidt niets op een reeds bestaand frater-
huis in deze stad. Ook het feit, dat de kroniek van het St. Gregoriushuis
van Doesburg — ons HS. D — begint met het jaar 1425, dus één jaar
voordat de Zwolsche broeders naar Doesburg de wijk namen , staaft ons
vermoeden, dat in deze stad nog geen fraterhuis bestond. — HS. D.
begint p. 6 met het opschrift: „De ortu domus fratrum in Doesborch," en
nadat de schrijver met eenige woorden het interdict van 1425 en de
bekende gevolgen voor de religieusen vermeld heeft, gaat hij dadehjk
tot het verhaal van de stichting van het Fraterhuis over. „Ea sane
tempestate" zegt mj p. 6, „venerabilis dominus Thricus Herren, rector
Domus Clericorum in Z wollis, secum suorum quibusdam fratrum sump-
tis, ad Doesborch venit, ibique in conducto ad tempus hospicio habi-
tare cepit." Klaarblijkehjk is den kroniekschrijver van een vroegere
vestiging der broeders te Doesburg niets bekend, want zonder twijfel
zonde mj hier de reden aangeven, waarom Dirk van Henen niet bij
hen zijn intrek nam. Ook zoude hij, die met de meeste zorg iedere
schenking, iedere materieele aanwinst van het huis boekt, wel van de
vroegere stichting bij de een of andere gelegenheid iets gezegd hebben.
Toch alleen de schenking van een huis in 1429 vermeldt hij in vol-
gende bewoordingen p. 8. „Tandem anno Domini M°cccc°xzix° vene-
rabilis et honesta Johanna Tengnagell, uxor quondam Thrici van
Heyker, domino Thrico Herzen dedit domus et aree partem in Platea
Aquarum ibique cum suis fratribus eztunc habitare cepit de suarum
Digitized by
Google
86
tionem clericorum , anno videlicet Domini M°cccc° et
xxxii°, quibua pater noster prefecit et apud eos reliquit
dilectum fratrem nostrum dominum Gerhardum de Rees *).
§ 2. De domino Gerhardo Rees, fratre nostro et primo rectore
in Doesborch. — Qui fait vir late caritatis, ita ut non suffi-
ceret ei providere et regere fratres suos, quin eciam
colligeret multas virgines et provideret eis de rectoribus
in dïversis domibus. Occasione cujus ipse postea factus est
rector a) et confessor sororum et valde largus pater semper
usque ad mortem 8) ad providendum domibus sororum de
ydoneis confessoribus , ut animas multas lucrifaceret 4).
Unde factum est, ut cum pius pater ipse obisset, facta
laboribas manuum redditibusque de Z wollis vemen tibus vivendo, irre-
prehensibiliterque ac devote eonversando; exules quidem a suis, tamquam
veri advene et peregrini ad patriam aspirabant."
1) Vergl. p. 68 n. 4.
2) Omstreeks het jaar 1440 was er in het Fraterhuis te Doesburg
groot verschil van meening tnsschen de broeders en hun reetor. Na
het vertrek der Zwolsehe broeders heerschte groote armoede in het
Fraterhuis. „In ista paupertate dominus Gerardus, reetor premissus,
agrioulturam exercere cepit, non ob aliam causam nisi inopia cogente,
ei qua corporales labores ezcreverunt supra modum communem.'* (HS.
D. p. 41). De broeders zagen in den arbeid buiten hun huis allerlei
gevaren voor hun zielenheil en poogden te vergeefs hunnen rector
hiervan te overtuigen. Daar Gerhard echter van zijne meening niet af
te brengen was, „dominum Gerardum anno Domini M°cccc*xliii° de facto
absolverunt, quo absolute, de novo rectore eligendo ac preficiendo
tractare ceperunt, sed quia alteri sic, alii autem aliter bonum vide-
baiur, in unum protunc conoordare non poterant Tandem dominus
Gerardus convocans fratres, in presentia ipsorum spon te regime» resig-
navit, obtentis sibi ex domo ad usufructum xv florenis annuatim et
omnium fratrum consensu prefecit dominum Johannem Daventrie eis
in rectorem. Et ipse dominus Gerardus se ad habitandum transtulit ad
conventum sororum sancte Catherine in Doesborch, quem tune antea
una cum domo fratrum rexit." (HS. D. p. 16).
3) Volgens HS. D. p. 32, overleed hij in 1461.
4) Ook HS. D. p. 33, heeft, in plaats van bepaalde feiten aan te
halen, de volgende rhetorische frazen: „Quis dicere sufficiat, quot clerici,
quot laici, quot puelle ac virgines ejus monitis ad Deum conversi sunt
et seculum reliquerunt? Item quot domus ac congregationes per eum
inicium sumpserunt? In hujusmodi usque ad extremurn vite labore
non destitit."
Digitized by
Google
87
fuerit de eo revelatio, quod cum magna solempnitate et
toga virginum apparuisset ante Dominum. Nam ferebatur
de eo, quod cum carruca sua, onusta duabus sororibus
et uua perna1) lardi, pergens, domum aliquam sororum
inchoare consueyerit, nee leviter civitatem quamlibet, preci-
[foL 23*] pue in terra Clivensi2), unde ortus erat, hoc
munere indotatam reliquit. Et hoc quoque de eo«dice-
batur, quod cum transiret semel per plateam, obviaverit
ei procax muiier, multis opprobriis insultans illi, quam
cum stans et immotus audiret, quidam vir probus astans
suasit recedendum ab auditu hujusmodi verborum. Cui
respondit ille: „Quamdiu lucrum michi est in foro isto
et profectus persto in negociando."
§ 2. De domino Henrico de Gravia , secundo rectore in
Doosborch. — In loco autem ejus in Domo Clericorum
successit et prefectus fuit fratribus dominus Henricus de
Gravia 8) in rectorem , qui fuerat vir de bona progenie et
divite, ipse vero magni ingenii et profunde intelligentie in
scripturis, devotus Deo et bonus exercitator suorum. Nam
quamvis fratres nostri plura ibi dimiserunt in subsidium
domus incepte in utensilibus et libris4) et cetera, tarnen
adhuc pauperes erant et ipse dominus Henricus, rector
eorum, per suam prudentiam et frugalem vitam fratrum
profecerunt in bonam disciplinatam domum. Ita ut jam
ditiores fiicti sint nobis et in omnibus bene provisi in
devotis fratribus et sufficientia temporalium. Et quia per
nos inicium habuerunt , primi defuncti de domo illa, sicut
et de domo Daventriensi et Monte sancti Iheronimi,
i) Diefenbach, Glossar. Perna, berna=pecks, siet speek, uitfleisch,
ham» eia schweinener schenckl.
2) Vergl. p. 70.
3) VergL p. 86 n. 2. — Johan van Deventer, die op voorstel van Gerhard
van Rees door de broeders tot rector gekozen was, werd op het Collo-
quium te Zwolle in 1443 niet bevestigd en Hendrik van Grave in zijne
plaats tot rector over het huis gesteld. HS. D. p. 17.
4) De weivoorziene bibliotheek der Fraterheeren te Doesburg werd in
het jaar 1586 door de krijgsknechten van Leicester op de markt aldaar
verbrand. Vergl. Tegenwoordige staat van Overijssel, 376; Delprat, De
Broederschap, 136; Acquoy, Windesheim, II, 135 v.
Digitized by
Google
88
conscripti sant in Memoriali Defunctorum, sicut et de
domo in Buscoducis. Et dam ibidem eramus , factus fait
magnus concursus l) clericorum et plares tanc dirige-
bantur ad monaeteria.
XXXIV. De magistro Livino, bectobe scolarium,
VIBO DEVOTO.
§ 1. Fuerat quoque tune ibidem rector *) scolarium
magister Livinus 3) , qui consilium patris nostri et fratrum
nostrorum libenter amplexabatur, qui eciam discipulos
suos devote ammonebat et informabat ad contemptum
mundi. Qui, ut supra dictum est4), carmen patris nostri
de virginitate suis clericis pronunciavit 5) et pro carmine
dedit eis.
§ 2. De domino Nycolao de Middelborch. — Hic magister
Livinus frater fuit domini Nycolai de Middelborch, qui
1) HS. D. p. 27 maakt, de gebeurtenissen van 1455 vermeldend, van
den bloei der school te Doesburg in de volgende termen gewag: „Hiis
diebus in Doesborch satis competenter studium viguit scolasticale et multi
scolares undique conQuebant, in quibus fratres valde fideliter labora-
verunt atque multum fructum fecerunt , sic quod quamplures ad divena
loca et religiones dirigerentur per diligenciam et exercicia fratrum,
Domino in omnibus cooperante et sermonem confirmante."
2) HS. B. fol. 400r. „Circa idem vero tempus fuit ibidem rector cleri-
corum magister Livinus, qui consilium patris Theodrici et aliorum
fratrum libenter amplexabatur et clericos devote ammonebat et infor-
mabat ad religionem et contemptum mundi. Tandem post multos
labores in scolis Zwollensibus et Doesborgensibus et direotiones scholarum
ad Deum, postmodum ad tempus sibi ipsi et Deo vacabat, habitans
Da ven tr ie, ubi feliciler obiit" — In HS. D. p. 7 wordt van hem ver-
meld, dat h\j procurator van het Kleine huis te Zwolle was. „Secum
(sciL Theoderico Herxen) au tem, cum venit ad Doesborch, Lebuinum
Middelborch, procuratorem Parve Domus Clericorum in Zwollis, adduxit,
qui rector scolarium effectus est, sub cujus regimine tanta crevit devocio
in ter scolares, quod usque in hodiernum diem fructus illius fervoris in
monasteriis multis et piis locis redolet."
3) Vergl. p. 55 n. 4, 56 n. 5, 57, 66.
4) Vergl. p. 57.
5) Pronunciare = dicteeren. Vergl. Fr. Paulsen, Geschichte des Ge-
lehrten Unterrichts, II. All., Leipzig 1896, 35,
Digitized by
Google
89
Nycolaus eciam ad tempus fait lector Suollis in scolis et
consilio patris nostri totua subditus, factus et directus et
sororum confessor [fol. 23v] de Oen in Velua *), qui adhuo
superstes et senio fessus jam optime rexit domum illam
usque in presens, quam eciam bonis suis et fratris in
temporalibus satis augmentavit et providit.
§ 3. Magister ergo Livinus post multos labores in scolis
Suollensibus et Doesborgensibus 2) et directiones scolarium
ad Deum, ipse postmodum sibi vacabat et Deo, habitans
Daventrie, ubi tandem feliciter obiit 8).
§ 4. In Doesborch eciam fuerunt alii aliqui devoti viri ,
precipue dominus Theodericus de Gruter4) senior disci-
1) Vergl. A. J. v. de Aa, Aardrijkskundig Woordenboek, VIII, 361.
2) Volgens HS. D. p. 330 was hij de stichter van het Domus Pau-
perum Clericorum te Doesburg. Onder het opschrift: „De Domo Pau-
perum Clericorum" volgt onmiddellijk: „Magister Livinus Middel borch,
rector quondam scole Doisborgensis, legavit pauperibus scolasticis domum
suam cum area et horto, nee inveniuntur spetiales hujus fundationis
littere." Een ander huis wordt onder de goederen der Arme Glerken
niet vermeld.
3) Livinus van Middelburg moet na 4454 gestorven zgn, daar hg in
dit jaar nog te Hulsbergen aan het Colloquium der fratres, aldaar ge-
houden, deel nam. Vergl. p. 66.
4) Dier de Muiden in zgn Vita Gerardi Grote (in Dumbar, Analecta,
I» 3) getuigt van hem, dat mj ten tyde van G. de Groote lector der
kapittelschool van Deventer was. „Dominus Theodericus Gruter, qui
fuit postea notabilis vir et devotus in Doesborch et tune temporis fuit
lector in scholis Daventriensibus." — De Coussemaker (Oe Dietsche
Warande, jaarg. III, Amst 1857, partie frangaise, 30) houdt hem
ten onrechte voor den dichter van het lied „Och Heer der hemelen
stichter." — Deze vergissing is gemakkelijk te verklaren, wanneer men
in aanmerking neemt, dat aan de Coussemaker alleen de eenigzins
onduidelijke tekst van HS. B. bekend was. Aldaar staat fol. 100* als
volgt: „Et erant in Doesborch aliqui alii devoti viri, precipue dominus
Theodericus de Gruter, senior discipulus magistri Gherardi et plures
alii, qui consilium domini Theoderici libenter sequebantur. Composuit
eciam dominus Theodericus carmen teutonicale pro laicis et sororibus,
quod sic incipit:
Och heer der hemelre stichter
ende alder toerU verlichter
Wanneer ie my bynnen scowoe
toe en vynde ie nyet dan rouwe.
Digitized by
Google
90
pulus magistri Gerardi et alii quidam, qui consilium patris
nostri libenter sequebantur.
§ 5. Composuit eciam pater noster carmen theutonicale
pro laicis et sororum, quod sic incipit:
Och heer der hemelen stichter x)
ende alle der werlt verlichter
Wanneer ick my binnen scouwe,
80 en vinde ie nyet dan rouwe.
Et habet multos versus, ubi devotus quisque loquitur
cum Ihesu, petendo veniam per ammonitionem beneficio-
rum ejus et terminatur sic :
Al is dit nu al wel ghewnghen,
ten ie nyet dan beghonnen.
Die Iheeum wil ghevindeny
hi eoeke hem al va/n binnen.
Et habet multos versus, ubi loquitur devote cum Jhesu, petendo
veniam per ammonicionem beneficiorum ejus et terminatur sic:
Al yst nu woel gheeongen
ten yt nyet dan begonnen ,
Dye Jhesum noyl ghevynden
hy soeJcet hem van bynnen.
quod devota nota solent cantare; sed respersum est." — In plaats van
„sed respersum est", leest de Goussemaker: „sicut rescriptum est".
1) Hoewel de tekst der Kroniek duidelijk Dirk van Herxen (pater
noster) als dichter van het lied aangeeft, schrijft nochthans Delprat,
steunende op dezen tekst, Livinus de eer toe de dichter te zijn van
het lied „Och heer der hemelen stichter." In 't Archief, VI, 288
geeft hij de volgende woorden op als de tekst der Kroniek: „Ipse (scil.
Livinus de Middelburg) postmodum sibi vacabat et Daventriae obiit.
Composuit carmen theutonicale pro laicis, quod sic incipit: Och heer
der hemelen stichter", enz. — Dezelfde dwaling vinden wij in 's mans
meermalen geciteerde werk: De Broederschap, 89. Hierdoor misleid,
hielden ook andere Livinus van Middelburg voor den dichter van dit
in de middeleeuwen veel gezongene lied, zoo o. a. van Doorninck in
de Bijdragen voor O ver ij ss. Geschiedenis, IX, 98.
Digitized by
Google
91
quod devota nota !) solent cantare et habebatur hic in
domo, sed jam distractum est2).
XXXV. De rbditu fbatrum nostkorum de Doebbobch
AD SUOLLIS POST SEPTENNALE INTERDICTUM.
§ 1. Anno Domini M°cccc°xxxiii0 obiit Swederus de
Culenborch 3), episcopus Traiectensis ; post cujus obitum
dominus papa Eugenius confirmavit dominum Rodolphum
de Diepholt4), quondam postulatum in episcopatum Traiec-
tensem. Nam anno precedenti missus fait episcopus Ma-
tisconensis 5), apostolice sedis legatus, ad componendum
pacem et relaxandom interdictum ex parte domini Swederi
contra Rodolphum Diepholt 6). Et tune, scilicet xxxii°
anno , sunt omnes religiosi et devoti licenciati ad redeun-
1) Hoffmann von Fallersleben, die het lied „Och Heer, der hemelen
stichter" volgens een ander HS. in zjjne Niederlandische geistliche Lieder
des XV. Jahrhunderts, p. 120—131, uitgegeven heeft, bemerkt, dat
het lied volgens „de wise": „„Ie sach een vrisch vrouken voor
mi staen, si was fier ende. . . ."" gezongen werd. — "Vergl. ook de
Dietsche Warande, 1857, 29 n. 1 en 30.
2) Vergl. over dit lied p. 57 n. 1 en Acquoy, De Kroniek, 38 n. 1.
3) Den 22. September te Bazel.
4) Deze bewering van onzen kroniekschrijver is onjuist, daar paus
Eugenius IV Rudolf reeds door een bul van den 6 December 1432 con-
firmeerde en Zweder tot bisschop van Cesarea in partibus infidelium
benoemde. Voor de confirmatie van Rudolf echter was Zweder naar
het Concilie van Bazel vertrokken om zjjne rechten te bepleiten. De
daar vergaderde Kerkvoogden stelden hem in het geUjk tegenover den
paus en verklaarden in Januari 1433 de verplaatsing van Zweder naar
den zetel van Cesarea als onwettig, zjjnde in stryd met de bepalingen
van het Concilie van Constanz. Daarom moest Zweder onverwijld in
z\jne waardigheid hersteld worden. Hiertegen kwam Rudolf in beroep.
Zijne gezanten, die in Mei 1433 te Bazel verschenen, verkregen eene
herziening van het geschil Voordat nog eene tweede beslissing werd
genomen, overleed Zweder.
5) Johannes van Macon, was reeds den 6 Juni 1432 te Emmerik en
den 16 Juni te Utrecht, waar eenige dagen later eene vergadering van
de drie Staten van het Beneden -Sticht plaats had. — Vergl. de Hullu,
Bydrage, 32.
6) De opheffing van het interdict, de excommunicatie en suspensie
gelastte Johannes de Macou door een brjef van den 12. Juli 143?.
Digitized by
Google
92
dam ad loca sua *), quidam circa Assumptionem Marie 2),
alii circa Michaelis 8). Cum ergo fratres noetri , jam paoe
facta, Suollis redirent, anno scilicet xxxii°, ceperunt iterum
redintegrare numerum fratrum domus nostre, qui tune
fuerunt: dominus Hubertus Helmont1), dominus Gerhardus
Vollenhoe ö) , [fol. 24r] Aernt ten Broechusen 6) , Gheert
Brant, layci 7). Henricus Calker 8), Hubertus Eden •),
Petrus Goch I0), Johannes Calker ll), Godfridus Kempis 1J),
Albertus Kalker *3), Albertus Griet "), Wilhelmus Groe-
nighen l6), Tilmannus Honf 16), Henricus Novimagii 17),
Henricus Herxen18). Isti sequentes, puto, postea accepti:
Johannes Wesalie 19), Franco Nove Ecclesie 20), Wilhelmus
Rees ai). De hiis singulis aliquod jam dicamus.
§ 2. De domino Hüberto Helmont, fratire nostro. — Do-
minus Hubertus Helmont fuit multum excellens collatio-
nator; puto, post interdictum fuit missus ad alium locum,
sed ad quem et quando, ignoro 22).
1) Dit verlof verkregen de kloosterlingen op de vergadering te Vianen,
die in de eerste dagen van Juli 1432 plaats had. — Vergl. Chron. Mont.
S. Agnetis, Gap. XXIII p. 60 v.; De Hullu, Bydrage, 84 n. 2.
2) 15 Augustus.
3) 29 September.
4) Zie beneden noot 22.
5) VergL p. 94 § 2.
6) Vergl. p. 32, 33, 43, 96.
7) Vergl. p. 67.
8) Vergl. p. 97.
9) Vergl. p. 97.
10) Vergl. p. 98 § 2.
11) Vergl. p. 98 § 3.
12) Vergl. p. 99.
13) Vergl. p. 120 vv.
14) Vergl. p. 71 § 7 en 101.
15) Vergl. p. 1<H.
16) Vergl. p. 103.
17) Vergl. p. 104.
18) Vergl. Gap. LVIII.
19) Vergl. Cap. XLVI.
20) Den 11. Augustus 1436 doen afstand van hunne goederen Frank
Groter van Nykerk, Jacob Rlaasen van Enk huizen, Ghristiaan Hen-
driksen van Hasselt. — Vergl. Arch. v. h. Aartsb. Utrecht, V, 101.
21) Vergl. p. 119.
22) Over hem vinden wij in HS. D. p. 8 het volgende : „Tandem pre-
Digitized by
Google
93
XXXVI. De Lümma, matre domini et fratris nostri
Gerardi de Vollenhoe, devota.
§ 1. Dominus Gerardus Vollenhoe !) habuit matrem devo-
tam et piam valde , que filium suum strennue ab infantia
custodivit et ad omnem pietatem instruxit. Dum ergo
Gerardus a scolis ad domum nostram receptus esset, qui
in omni innocentia educatus fuerat, venit mater ejus
Lumma de Vollenhoe, vidua, dans omnia bona sua domui
nostre. Unde et comparavit domum ad Blimerct2), que
nunc est Melthuys, ubi per rotulam, in muro nostro factam,
sumptum a nobis recepit, quia in sororem a nobis accepta
fuit. Ipsa enim in habitu spiritualium sororum vitam
devotissimam egit et habuit semper unam virginem juve-
nem in simili habitu, que ei et nobis ministravit in
parando et consuendo vestes lineas, quam eciam ipsa
devotissime instituebat ad vitam spiritualem, donec eam
commendaret alicui domui religiose. Nam plures successu
temporis, quia diu vixit, sic perduxit ad domos spirituales,
tuncque aliam reassumere curavit, quam simili modo in-
struxit Hec ergo devotissima mater Lumma, soror domus
nostre, solet eciam hospitare matres et alias feminas visi-
misso disturbio jam sopito ac pace reddita per reconciliationem ecclesia,
venerabilis dominus Tricus (Theodericus de Herxen) premissus ad pro-
pria regreditur, derelictis Doesborch, pro continuenda domo per eum
inchoata, domino Gerhardo Rees, rectore, domino Huberto Helmont,
domino Aelberto Gryt, presbyteris, ac aliis quampluribus fratribus. Do*
minus Hu bert us factus est rector fratrum in Delft et dominus Aelbertus
Gryt, minister Fratrum de tertia regula in Vollenhoe."
4) HS B. 100*. „dim ergo fratres, pace jam reddita redirent ad domum
suam Zwoliis anno Mccccxxzü ceperunt reintegrare numerum fratrum
suorum, quorum anus fuit dominus Gherardus Vollenhoe, qui habuit
matrem valde devotam et piam, que filium suum strennue ab infancia
custodivit et ad omnem pietatem instruxit. Dum ergo Gherardus in
domo Zwoliis receptus esset, mater ejus de Vollenhoe, vidua, venit et
dedit bona sua domui fratrum, et per rotulam in muro domus fratrum
factam, sumptum ab ipsis fratribus habuit, quia in sororem domus
fratrum accepta. Ipsa enim in habitu spiritualium sororum devotissi-
mam vitam egit et fratribus ministravit in parando et consuendo vestes
lineas. Ipse enim solebat dicere: „Proicite michi aliquando unum Ave
Maria per murum."
2) Zie Plattegrond NS. 17.
Digitized by
Google
u
tantes fratres domus nostre. Ipsa dicere solebat aliquando ,
dum nostrorum aliquis ei loqueretur: „Custodite omnino
puerum Gerardum," sic appellans filiuin suum, eciam
jam senem. Item: „Proicite michi per murum [fol. 24v]
aliquando unum Ave Maria." Hec cum jam propter
* senium nequiret regere domum suam, commisimus eam
sororibu8 sancte Gertrudis !)> ubi aliquantulum supervivens ,
tandem feliciter obdormivitin Domino dieNatalisDomini *).
§ 2. De domino Oerhardo Vvllmho , fratre nostro. — Porro
Gerardus 8) filius suus, quemadmodum pater noster dominus
Albertus 4) de eo scribit, „devotus et dilectus frater fuit
a principio usque in finem mortis sue. Nam a puero
usque in senium conversatus in omni innocentia et pie-
tate, fectus fuit speculum humilitatis et obedientie, si-
quidem valde simpliciter se tenuit in omni more suo,
plene subditus et obediens, quem pater noster dominus
Theodericus multum exercitavit et probavit. Et si quan-
doque aliquis ei dixisset, quare id faceret? ipse solum hoc
respondit: „„Pater dixit, non aliud queras."" Etsinonnun-
quam aliquam tristiciam, vel fantasiam, seu temptationem
sentiret, secundum morem omnium, qui legitime certant
in spirituali vita, ipse accedebat humiliter ad dominum
Theodericum patrem, qui noscens suam fidelem obe-
dientiam , aliquando pro verbis consolatoriis , dedit ei 6)
solum disciplinam cum virga et sic demittens eum per
hoc consolatum et a tristicia recreatum. Ipse omni tem-
pore valde fidelis erat in opere manuum, bonus scriptor
1) Vergl. p. 16 n. 4.
2) 25 December.
3) Albertus van Calcar, de derde Rector van het Fraterhuis, gekozen
24 April 1457, gestorven 4 Mei 1482. — Vergl. p. 120.
4) HS. B. fol. 100*. „Gherardus ergo devotus et dilectus frater fuit a
principio usque ad mortem conversatus in omni innocencia et pietate
et factus speculum humilitatis et obcdiencie. Nam valde simpliciter se
tenuit in omni more suo, et pater dominus Theodericus multum eum
exercitavit et probavit, et quodcumque verbum pater dixit tamquam
evangelium servavit, et si aliquando alius dixisset: „Quare hoc?" ipse
solum respondit: „„Pater dixit , pater dixit, non amplius queras." " — Het
vervolg van dit Cap. heeft verder geene belangrijke afwijkingen van
onze Kroniek tot aan: „In incessu." Vergl. p. 95 n. 4.
5) Correct uur op den kant van de hand des voltooiers.
Digitized by
Google
1tö
et continuus in opere. Solent de eo fratres dicere, quod
carruca non possent vehi libri , quos scripsit ipse. Postquam
ergo senuit et vix per berillum videre poterat, ut pennam
temperaret, tarnen non cessabat ab opere !) scribendi, ita
quod *) ex longo usu scribendi, duin extenderet 3) manus,
digiti sui componebantur ultro, quasi haberet pennam ad
usum scribendi. Ipse fuit quietus more suo, quamvis
expeditus multum in opere, sicut didicit a patre nostro,
qui hoc ipsum docere solebat. Sed et parum loquens erat
et quod loquebatur fuit amabile , notabile et edificatorium
et jocundum. Longo tempore librarius rait sollicitus usque
ad mortem, ut fratres haberent requisita ad opus suum.
Et in talibus omnibus obsequiosus et dulcis erat, simplex
in emendo et vendendo. In incessu suo 4) et apparatu
bumilis, verecundus, maturus velut ymago bonitatis, co-
lumbinus in oculis, quasi Spiritus Sanctus luceret ex eo.
Ipse, sicut verus [fol. 25r] obediens et strennuus, omnia
domus et celle exercicia stricte servabat in tempore suo.
Tempestive ad omnia sequebatur campanam, sicut in
surgendo, ita in dormiendo. De sero nona 5) signata,
mox cingulum solvit et se ad quietem disposuit. Ipse
longo tempore habuit commissionem de domo Kadeneters,
que nunc est Gertrudus 6), audiendo confessiones 7) earum
et collacionando eis et cetera. Ipse ergo jam longevus,
tempore pestilentie eciam videbatur tactus peste juxta
desiderium suum, quo petiit se jam resolvi, sed pro
tempore illo non moriebatur et aliquantulum convaluit.
1) Delprat, Archief, VI 288.
2) Overijss. Almanak p. 94 leest: itaque.
3) Overgss. Alm. 1 c. leest : intenderet
4) HS. B. 101'. „In incessu et apparatu suo fuit verecundus et humilis,
maturus quasi ymago bonitatis, columbinus in oculis et bone consue-
tndinis, diligens custos, qui statim media signata solvit cingulum, dis-
ponens se ad quietem. Tandem plenus bonis operibus in die Ëulalie
Virgin is quievit in Domino et cetera, et sepultus in Wyndesem cum
aliis fratibus". — Over Gerrit van Vollenhove vergl. Acquoy, Windes-
heim, I, 216 n. 2.
5) Correctuur in den tekst als boven.
6) Vergl. p. 16 n. 4.
7) Vergl. p. 20 n. 3, 45 § 7.
Digitized by
Google
96
Verum incipiente Adventu Domini, iterum in lectum de-
cidit et se ad mortem disposuit; inde die Eulalie Yir-
ginis l) requievit in Domino. Sepultus in Windesim cum
aliis fratribus nostris.
XXXVII. De Arnoldo de Broechüsen, fratre nostro.
§ 1. Amoldus de Broeckhusen *), frater noster laicus, fuit
vir fortis corpore et procere stature et magnarum virtu-
tum, in anima bene exercitatus et in scriptnris satis
eruditus, quantum ad laicum spectat Nam nobiscum
manens post labores graves primo in Hulsberghen 3), deinde
in Albergen 4) , sedit in sede sua scribendo libros teutoni-
cales, et habens accessum devotorum laicorum, quibus
more sacerdotum et clericorum nostrorum monita salutis
dabat. Postea senio fessus et caligantibus oculis ineptus
factus ad opus scripture , solebat habere curam de clusa 6)
et pomerio 6) nostro et ibi texere sportellas 7). Cumque non
bene pos6et pre senio et debilitate amplius ad clusam ire,
1) Gerrit van Vollenhoven moet na 1457 gestorven zijn: immers de
Voecht noemt hem op de eerste plaats in de lijst der broeders (vergl.
p. 116), die den tweeden Rector van het huis, Dirk van Henen (f21
Maart 1457) overleefden. De Voecht stelt hem echter op de eerste plaats
in deze lijst om daarmede te kennen te geven , dat Gerrit toen het oudste
lid van het Fraterhuis was. Volgens Thomas a Keinpis, Chron. Mom.
S. Agnetis, 117 werd Overijssel in 4458 op nieuw door de pest geteisterd.
Uit bovenstaande woorden der Kroniek nu blijkt duidehjk, dat Gerrit
eveneens door de pest werd aangetast; doch de ziekte had geen doode-
lijken afloop. Korten tijd daarna, in het begin van den Advent, werd
hij op nieuw ziek en den 10. December overleed h\j. Aller waarschijn-
lijkst stierf hy dus den 10. December 1458.
2) Vergl. p. 3*2, 33, 43, 92.
3) Vergl. p. 32.
4) Vergl. p. 33.
5) De kluis der broeders was gelegen te Schelre, gelgk bhjkt uit het
opschrift der koopacte van 1398 „op sunte Peter ende sunte Paulus
avond twier Apostelen" f28 Juni). „Littera de campo nostra juxta Bol-
denberch, de clusa nostra." Vergl. Bijlage VI.
6) Zie hierover Bylage VIII.
7) Diefeubach, Glossar. sportella = sportulla rz cleyne kor ff, kleyn
korfs.
Digitized by
Google
97
adhuc tarnen in brachiis potene, solebat solus molere
8ynapium, vel simile aliquid agere. Ipse, quamdiu po-
tuit, sequebatur conventum et consuetudines nostras,
eundo semper ad refectorium et collacionem hora duode-
cima et de sero diebus festivis, et laicis faciens ammoni-
tiones bonas. Fuit enim vir profundi sensus et in senio
multum speculativus. Semel ergo hyemali tempore , circa
vel in Adventu Domini, plateis glacie tectis, dum iret
[fol. 25v] ad Domum Puerorum, ut ibidem ad missam
ministraret, graviter cecidit, ita ut per se surgere non
posset. Delatus ergo cum gerula ad domum, toto cepit
corpore infirmari, devote tarnen et pacienter valde se
habens in infirmitate. Igitur dum sic infirmus jaceret,
venit dies qua fratres nostri deberent dicere et audire
defectus suos; tune rogavit me juniorem ibi presentem , ut
irem ad fratres nostros et dicere ex partesui, quod jaceret
ibidem et corpore infirmus, et in anima adhuc defectuosus
multum , et tarnen vellet se libenter emendare , et ut ora-
rent pro eo, quod se melius ad Deum convertere posset.
Hic ergo dilectus frater, puto decimus vel undecimus in
ordine primorum fratrum, obiit anno Domini M°cccc°,
puto LI° vel LIP, in anteprofesto Thome Apostoli x).
§ 2. Verum de Gheert Brant, alio laico nostro, supra
habitum est. Require 2).
§ 3. De domino Henrico Ccdker, fratre nostro. Dominus
autem Henricus Calker s) fait a patre nostro , domino
Theoderico , datus et ordinatus rector sororum tertie regule
in Bethleem extra muros Traiectenses 4), ubi optime
rexit toto tempore vite sue, licet in brevi consummatus,
ibidem sepultus est.
XXXVIII. De domino et fratre nostro Hüberto Eden.
§ 1. Dominus Hubertus Eden6), devotus frater domus
hujus, tamquam vere humilis et submissus, ordinatus est a
1) 19 December.
2) Vergl. p. 43, 67 v.
3) Vergl. p. 93.
4) Vergl. Van Heussen, Oudheden, II, 163.
5) Vergl. p. 92.
Derde Serie. Werken N°. 13.
Digitized by
Google
98
patre nostro ad regimen Nove Domus Sororum in Rossem *).
Qui fidelis et prudens cum niagno labore et sollicitudine
promovit domum illam, ita ut notabiliter cresceret, pro-
ficeret, augmentaretur in personis, bonis temporalibus et
disciplina spirituali. Ipse ita humilis et fidelis fuit in
opere pro perfectu suarum , ut ipse frequenter iret minando
et regendo equos in arando , tenens una manu breviarium
suum , ex quo legebat horas , et alia manu flagellum , quo
talia humilia et laboriosa opera facere non despexit vel
erubuit. Ita humilis semper permansit, sicuti in domo
nostra bene exercitatus fuit. Tempore [fol. 26r] colloquii
gaudebat esse cum fratribus nostris magis, quam cum
patribus tempore cene , et tune solebat eis jocunda aliqua
et humilia de se referre et similia. Tandem post multos
labores ibidem feliciter obiit die Prothi et Iacincti 2)
Martyrum.
§ 2. De domino Petro Goch, fratre nostro. Ulo tempore
fuit frater domus nostre dominus Petrus Goch 8), qui in
adjutorium et promotionem domus in Amersfordiam 4)
missus est et ibidem cum hiis pauperculis post pondus
diei et estus requievit in pace.
§ 3. De domino Johanne Ccdkar, fraire nostro. Dominus
Johannes Calker 5) , devotus et maturus frater domus
nostre, qui longo tempore, scilicet ultra viginti annos
habitavit in domo nostra, quietus et obediens et in om-
nibus exerciciis bene expertus, defuncto domino Gerardo
Scadde 6) in Buscoducis , missus est secundus rector Domus
1) Vergl. p. 81 n. 2.
2) 11 September.
3) Vergl. p. 92.
4) Het Fraterhuis te Amersfoort werd in 1395 gesticht. Vergl. Delprat,
De Broederschap, 108 vv.; Acquoy, Windesheim, (II, 75 v.; H. J.
Hartman Jz., Van de Velu we en uit den Achterhoek, Arnhem 1889,
143—156; W. F. N. van Rootselaar, Amersfoort 777—1580, Amersfoort
1878, I, 449, 451, 457, 461, 463, 477, 480, 486, 487; II, 9, 67, 162,
289, 337, 339; van Rootselaar, Amersfoort, Geschiedkundige Bijzonder-
heden, 2e Bundel, Amersfoort 1898, 5—23.
5) Vergl. p. 92.
6) Gerhard Scadde f 24 Juli 1435. Vergl. p. 80.
Digitized by
Google
99
Clericorum ibidem. Qui domum Ulam bene regens, factus
est ibidem optime fame et acceptus et dilectus Deo et
hominibus, et augmentavit domum illam in personis et
bonis temporalibus , et fratres suos bene instruxit et exer-
citavit juxta formam , quam apud nos vidit et didicit !).
Et sic in sancto timore et optima conversatione senescens,
plenus dierum migravit ad Dominum die sancte Lucie
Virginis 2). Sepultus ibidem.
XXXIX. De domino et fratre nostro Godfrido Kempis
et primo rectore in Hardenoyck 8).
Post istum in ordine fratrum fuit dominus Godfridus
Kempis 4) , qui devotus et diligens frater domus nostre ,
et fervens in opere, dum post interdictum et reditum
fratrum venerabilis pater noster requirebatur ad incipien-
dum novam congregationem in Harderwij ck 6), ordinatus
1) Vergl. p. 59 n. 3.
2) 13 December. — Johaunes van Calkar was nog in 1470 Rector van
het Fraterhtiis te 's Hertogen bosch, geltfk blykt uit een brief van Jo-
haunes Brugman, dien deze hein uit Nijmegen zond. Deze brief is uit-
gegeven door A. W. Wijbrands, Eene onuitgegeven sermoen van Jo-
hannes Brugman, in het Archief voor Nederlandsche Kerkgeschiedenis,
1885, I, 226.— Over Brugmans laatste levensdagen te Nijmegen vergl.
Moll, Johannes Brugman, Amsterdam 1854, II, 224—233.
3) Correct uur op den kant van de hand des voltooiers.
4) Vergl. p. 92. — Men zie ook over hem: Lindebom, Hist. Episc.
Dav. 454; Delprat, Archief, VI, 289, zegt van hem: ..Misschien was h\j
een bloedverwant van Thomas a Kempis/* In zyn werk „De Broederschap",
146, noemt Delprat hem, „broeder van Thomas van Kempen." Om
welke reden hier het nauwe bloedverwantschap met den grooten asceet
van St Agnietenberg zoo stellig bevestigd wordt , is mij niet gebleken.
Hoogst waarsclnjnlyk bestaat er evenmin bloedverwantschap tusschen
Godfried us van Kempen en Thomas als tusschen den laatste en Gobe-
linus van Kempen, die door Delprat en andere een jongere broeder van
Thomas wordt genoemd. Vergl. ook Acquoy, Windes heim, 1, 245.
b) Den 12 Jan. 1441 geven Schepenen en Raad der stad Harderwijk
aan Dirk van Herxeu en Albert van Calcar een huis en erf, gelegen
in de Zeven huizerstraat, om er een Klerkenhuis te vestigen. Zie acte
in het Arch. v. h. AartsbUd. Utrecht, V, 117. — Bij acte van 20 Jan.
1442 schenken Reint Grauwert en huisvrouw en Aleid, wed. van Daem
7*
Digitized by
Google
100
est ipse ad regendam domum Ulam, quam pater noster
ibi instituit et fundavit. Primo tarnen euro eo in adjuto
rium suum deputati fuerunt et alii firatres domus nostre,
donec ipse pater Godfridus ibi collegisset aliquos juvenes
aptos et laycos. Ipse ergo dominus Godfridus diligenter et
ferventer cepit domum hanc instituere , ubi multos labores
et dolores habuit et sustinuit in promovendo eam, et ad
tempus satis profecit Sed postmoduin, multis dim- [fol.
26v] cultatibus insurgentibus '), non potuerunt firatres
aliquando ita prospere agere seu augeri in temporalibus
et personis sic ut in aliis locis. Dum ergo fideliter et cum
variis et multis adversitatibus in opere et officio suo
dominus Godfridus strennue laborasset, et in bonam ad-
modum disciplinam et habitationem domum suam per-
duxisset, ipse jam senio fessus et ineptus ad regimen
Cactus, rediit ad domum nostram, ubi humiliter valde et
devote nobiscum conversabatur, et quamdiu prevaluit,
juvenum audivit confessiones, et missas frequenter devote
celebravit. Et semper usque in finem vite sue multas
peculiares orationes et devotiones solebat exercere et
peragere. Ita ergo humiliter, quiete, et devote, et patienter
se habuit in infirmitate sua diuturna et gravi, donec
appropinquaret morti. Dum ergo agonisaret, convocati
sunt firatres, et inter legendum septem psalmos, quos et
ipse nobiscum legit, ut ad vertere potuimus, dum versum
illum in ultimo psalmo haberet in ore, scilicet: „Spiritus
tuus bonus deducet me in terram rectam" 2) , spiritum
Bertrams hun geia meiijk huis en erf aan het Fraterhais. Zie het oor-
spronkelijke stuk in het Archief v. h. Aartsbisd. Utrecht, V, 117. —
De voornaamste literatuur over het Fraterhuis te Harderwijk is: Linde-
bom, Hist. Episc. Dav. 453; Schrassert, Beschrijving der stad Harderwijk,
I. 46, 58; II. 43, 52, 57, 136; Delprat, Broederschap, 145—149;
Hirsche, Real-Encyclop. II, 754; Leitsmann, Ueberblick, 25 en 51;
H. Bouman, Geschiedenis der voormalige Gelder se he Hoogeschool,
Utrecht 1844, II, 7, 124, 131; E. Liesegang, Niederrheinischea Slad-
tewesen vornehralich im Mittelalter, Breslau 1897, 462—466, en de
daar aangegevene literatuur.
1) Waarin deze hindernissen en moeilijkheden bestonden, is mij
nergens gebleken.
2; Psalm 142, 10.
Digitized by
Google
101
exalavit, rediens ad Dominum, cui devote tota vita sua
servivit, die Alexandri Episcopi *), altera videlicet Gertru-
dis Virginis. Sepultus in Windesim cum fratribus nostris.
XL. De fündationk domus nostre per eum in
Groeninghen.
§ 1. Jam in ordine fratrum dominus Albertus 2) seque-
retur, sed de ipso scribendum erit cum ventum fuerit ad
electionem ejus in rectorem domus nostre.
§ 2. De domino Alberto Griet — Hunc sequitur dominus
Albertus Griet, qui missus fuit in Campo sancti Johannis,
ut supra dictum est 3).
§ 3. De domino Wühelmo de Groninghen, primo rectore
ibidem et fratre nostro. — Circa illud tempus pater noster
incepit novam domum congregationis clericorum in Groe-
ninghen 4) , cui prefecit dilectum fratrem nostrum domi-
num Wilhelmum de Groeninghen5), qui fuit vir magni
ingenii et eloquens multum et optimus collacionator. Ipse ,
tempore colloquii, pro scolasticis solet facere collacionem
satis efficaciter et ferventer. Hic domum illam multis
laboribus a sua paupertate aliquantulum relevavit, verum
ipse non habuit tan tam [fol. 27r] graciam regendi, q aan tam
loquendi, et quia parum supervixit, ipse ibidem mortuus
1) 18 Maart.
2) Albert van Calcar, vergl. p. 92, 120 vv.
3) Vergl. p. 71 § 3, 92 n. 22.
4) De ons bekende literatuur over het Fraterhuis te Groningen is:
Lindebom, flist Episc. Dav. 116; Paquot, 1. c. V, 219; Delprat, De Broe-
derschap, 137 — 145 en de door hem aangegeven literatuur; Leitsmann,
Ueberblick, 25 en 61; Hirsche, Real-Encycl. , II, 754; H. O. Feith,
Het klerkenhuis en het fraterhuis te Groningen , in de Bijdragen gesch.
Gron., VI, 1869; E. J. Diest Lorgion, Bijdrage tot de geschiedenis van
het Fraterhuis te Groningen, Gron. Volks-Alm. 1851. 105. — Voor de
bronnen zie H. O. Feith, Register van het archief van Groningen, Vle
deel, Groningen 1858, p. 131 in voce: Fratres.
5) Vergl. p. 92 — Delprat, Archief, 289: „Primus rector ibi et frater
noster a patre nostro missus fuit Wilhelmus de Grouinghen. Reliqui'.
moriens domum satis bene inchoatam, sed minus provisam."
Digitized by
Google
102
est et sepultus. Reliquit autem domum satis bene in-
choatam, sed minus provisam.
§ 3. De domino Adolpho Dockem, secundo rectore in Gro-
ninghen et fratre in Haddenvyck. — Idcirco venerabilis pater
noster, eo defuncto, providit fratribus de bono et devoto
viro domino Adolpho, de Dockem natum (sic), protunc
rectorem sororum in Nyekerke, fratrem vero Clericorum
Domus in Herderwyck. Hic Adolphus totus fervens et
devotus, libenter paupertatem amplectens, suis magnis
laboribus et optimo regimine suo promovit domum illam ,
ut in omnibus bene institueretur in temporalibus et in
personis. Tandem ibi ipse in magno fer[vo]re spiritus,
cursum suum feliciter consummavit, sepultus ibidem.
§ 4. Huic successit l) devotus frater domus nostre, dictus
Johannes. Monasterii *) credo, qui primum valde bene rexit
domum illam, sicut apud nos optime institutus erat et
innocenter et graciose conversatus. Sed quia postea desi-
puit, suum caput sequendo, rescissus a nostris; nam Jo-
hannitis in Prisia 3) se sociavit , spe reformandi eos , sed
1) Delprat, Archief VI, 289 leest: „Mortuo (scil. Adolpho Dockem)
successit Johannes, Monasterii credo; primum valde bene rexit, sed
qui postea desipuit, suum caput sequendo, rescissus a nris. In Frisia
Johannes se sociavit spe reformandi sed frustra, neque enim succes-
sum, nee finem bon urn res sua habuit." (Sic.)
2) „ Johannes filius Hermanni Hoet welker de Monasterio en Johannes
Knobel de Coesveldia" deden by acte d. 10 Nov. 1449 afstand van hunne
goederen ten behoeve van het Fraterhuis te Zwolle. Vergl. Archief v. h-
Aartsbisdom Utrecht, V, 123. — Delprat, Archief, VI, 289, vermoedt in
hem den regulieren kannunik Johannes Lap (Delprat schrift Lop), die
in 1425 door het Windesheimsch Kapittel werd uitgexonden, om het
klooster Lunekerke in Friesland te hervormen. Afgezien daarvan dat
Delprat de Windesheimers en de Fraterheeren met elkaar verwisselt
(en dit overkomt hem meermalen) kennen wij uit het Ghron. Mont. Su
Agnetis, p. 36, de geboorteplaats van Johannes Lap, want Thomas a
Kempis noemt hem op de aangehaalde plaats: „Frater Johannes Lap
de Neerden oppido Hollandiae." Vergl. ook Busch, Liber de Reform.
Monasteriorum 403 v.
3) In de tegenwoordige provincie Friesland hadden de Johanniter-
ridders twee kloosters, namehjk het „Hospitaal" by Sneek en het klooster
„Wijngaard des Heeren" te Pingjum. In 1509 werd dit laatste convent
naar Bolswaard overgebracht en is meer bekend onder den naam van
Digitized by
Google
103
frustra, neque enim successum, nee finem borium J) res
sua habuit. Verum hoc commemorare hic dignum puto,
quod versificator dicit: „Bene qui latuit, bene vixit."
§ 5. De domino Tümanno Honf, fratre nostro. — Hunc
in ordine fratrum sequitur Tilmannus Honf 2), qui fuit
apud nos fervens et devotus frater et fidelis in operibus
humilitatis et obedientie et bene exercitatus, sed quia
incidit in aliquam infirmitatem corporalem , ut non posset
edificatorie , sicut ceteri , exercicia domus nostre continuare
vel perficere, idcirco expetitus a domino Jacobo, rectore
domus monialium in Harderwij ck 8), datus fuit eidem in
socium , cum quo valde virtuose usque ad finem vite con-
versatus fuit, perficiens eciam ibidem exercicia domus
nostre pro posse in humiliationibus et opere scripture,
et studio, et meditationibus , et obedientia rectoris nostri
et sui ibidem. Ipse fratribus nostris fuit valde jocundus
et amicabilis, et cum Suollis veniret, quamvis *) raro, tune
fratres nostri solent ipsum humiliare, eo quod satis esset
corpulentus et [fol. 27v] bonos dies haberet et cetera. Ipse
hoc graciose accepit et seipsum bene humilians, juniores
fratres scivit dulciter humiliare et ammonere de mortifi-
catione viciorum et abnegatione proprie voluntatis. Cum
de „Proosdij op 't Zaad." Vergl. het Bijvoegsel der Leeuwarder Cou-
rant van Zondag 7 Juli 1872. Over de Johanniter Commaiidery te
OoBterwierum te Keveskes, ten zuiden van Appingedam, zie het opstel
van Mr. J. A. Feith , „Eene goede vondst" in het Nederlandsch Archie-
venblad, 1897—1898, 4 Aflev. p. 118.
1) In den tekst staat „honorum", maar dit woord is doorgehaald en
door den voltooier van het HS. op den rand in „bonum" veranderd.
2) Vergl. p. 92.
3) In Harderwijk waren drie nonnenkloosters. Het eerste was dat
der „grgze zusters" van den regel van den H. Francisous strenge
observantie. Het tweede werd door de reguliere kanunnikessen be-
woond en stond onder het klooster W indeshei m. Het derde klooster,
St. Gatharina genaamd, werd door zusters van den derden regel van
den H. Franciscus bewoond. De twee laatste kloosters werden van uit
Hulsbergen van biechtvaders voorzien. Als biechtvaders van die beide
gestichten staan bekend, Jacobus Wolf en Gerardus van Weesp, beiden
uit het Fraterhuis te Hulsbergen; Van Heussen, Oudheden, VI, 673.
4) Correct uur in den tekst van de hand des voltooiers.
Digitized by
Google
104
vero aliquis vel aliqui nostrorum venissent in Harderwijck,
apud ipsum hospitari solemus, et tune hilariter valde
excipiebat nos et optime tractabat, et si contin gebat ipsum
solum domi esse, solebat dicere: „Jam oportet nos habere
patriotam meuin " per hunc intelligens vinum, et sic in
sincera cantate et bona devotione consummavit ibi dies
suos et sepultus.
§ 6. De domino Henrico Novimagii, fratre nostro. — Post
hunc fuit frater Henricus Novimagii *), qui apud nos
muite fuit devotionis, sed quia tenere erat complexionis,
fuit datus domino Nycolao 2) in Oen 8) in adjutorium. Cum
quo et ipse devote peregit dies suos in bona pace et
devotione, defunctus ibidem, et ex multa angusta et
scrupulosa conscientia, aliquando tanquam aurum bene
purgatus, transivit ad Dominum.
§ 7. Jam in ordine fratrum sequitur dominus Henricus
Herxen 4), de quo aliqua signabimus postquam de obitu
domini Theoderici et regimine et obitu domini Alberti
Kalker dixerimus, nam hos et ipse in reotoratu domus
nostre quartus secutus est 5).
XLI. De multis adversitatibüs insubgbntibus contra
EÜM , QÜAS EVICIT 6).
Gum ergo venerabilis pater noster dominus Theodericus
jam inchoasset et fundasset domum congregationis in
Doesborch 7), in Buscoducis 8), in Harderwijck 9), in
Groeninghen l0), et eis pro posse in personis et bonis tem-
1) VergL p. 92.
2) Vergl. p. 88 § 2.
3) Vergl. p. 89.
4) Vergl. p. 92, 116 en Cap. LVIU.
5) Vergl. p. 99, 101.
6) Dit kapittel is op cenige onbeduidende afwijkingen na, die wy,
ook voor de volgende kapittels, onder letter B aangeven, op fol. 100v—
101r van HS. B. te vinden.
7) Vergl. p. 56, 84 n. 8.
8) Vergl. p. 78.
9) B. „Herderwyck." Vergl. p. 99.
10) B. „Groninghen." Vergl. p. 101.
Digitized by
Google
105
poralibus competenter providisset, sororum pariter domos
multas incepiaset precipue Witenhuys *), Ten Orthen 2),
To Kossem 8) et aliis multis locis, quibus magnum labo-
rem eos (sic) instituendo, visitando, informando, prote-
gendo ab emulis inpendit. Insuper preter has domos, ut
supra dictum est, tanquam omnium devotorum generalis
pater, omnes respiciebat vel visitabat, vel ad eos 4) scri-
bebat et ipsi ad eum recursum pro consilio et auxilio
habe- [foL 28*] bant. Dum ergo in hiis pro salute animarum
diu multumque laborasset, interea inimicus humani generis
talia opera bona et studia sancta moliebatur impedire, et
homines corrupte mentis ad hoc instigare, ne commune
bonum per eum intentum ad effectum et profectum per-
duceretur. Nam tempore suo *) fuit in Groeninghen ter-
minarius 6) quidam de ordine Predicatorum 7) et vaga
vita, qui publice contra statum nostrum predicavit. Et
quia videbatur peritus in jure canonico compomit librum contra
statum nostrum 8). Quod ut devoti quique et fautores
1) B. „Wytenhuis." Vergl. p. 4G 11. 2.
2) B. „Ten Oirten etc." Vergl. p. 80.
3) VergL p. 81 n. 2.
4) Oorrectuur op den kant van de hand des voltooiere.
5) Del prat, Archief, 290, leest: „Eo tempore; fuit in Groeninghen
eraissarios quidam." — De Voecht is in zijn tijdsopgave niet nauwkeurig.
Uit de inleiding zou men het gevolg moeten trekken, dat het vijandig
optreden van Grabow plaats greep na de stichting van bovengenoemde
Frater huizen , — dus na het jaar 1425. Grabow's stellingen werden
echter reeds den 31 Mei 1419 te Florence veroordeeld.
6) Do Cange (in voce): „Terminarii apud Ordines Mendicantes dicuntur,
qui habendis per agros cuique conventui addictos concionibus destinantur.
Habent enim singuli Ordinum istorum Conventus descriptos circumjecti
territorii pagos, in tra quos duntaxat eleemosynas colligere liceat."
7) Over Mattheas Grabow, lector van het Dominikanerklooster te
Groningen, vergl. Paul Fredericq, Corpus documentorum Inquisitionis
haereticae pravitatis Neerlandicae, Gent en 's Gravenhage 1896, II,
216—229, 397—411 , en de daar aangegevene literatuur; Paul Fredericq,
Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden, Gent en 's Gravenh.
1897, I, 156 v., en nrijne Schule von Zwolle, 64 n. 2.
8) Correct uur op den kant van de hand des voltooiers. — HS. B.
102*. „Composuit libellum ex quo voluit improbare et annichilare sta-
tum fratrum," — Zeer waarschijnlijk heeft de voltooier van het
Digitized by
Google
106
nostri *) comparerunt, studuerunt per interpositas personas
habere librum illum et mittere patri nostro, ut subito
exscriberetur et remitteretur eis. Pater ergo 2) resolvit
librum et unicuique fratrum dans partem aliquam, ita
disposuit, ut in una nocte exscriberetur liber totus , quem
die altera religans, remisit ei, qui miserat nobis 3). Sic
ergo ex habito et perlecto libro pater noster ostendere
statim curavit legisperitis et doctis viris errores e jus. Nam
invenerunt in eo artioulos multos erroneos et hereticales
et librum totum scandalosum et dignum, ut igni trade-
retur cum autore suo, si pertinax maneret in eo. Procu-
ratum est igitur, ut citaretur ad episcopum Traiectensem,
ubi convictus, apellavit ad curiam Coloniensem 4) puto,
deinde ad dominum papam. Unde factum est, ut con-
cilio convocato 6) in presentia doctorum et cardinalium,
HS. de berichten van Joh. Busch, Chron. Wiud. of de berichten van
Dier vau Muiden geraadpleegd. Verg. de Inleiding.
1) B. „Fratrum."
2) B. „Dominus ergo Theodericus." — Hetzelfde wordt ook aangaande
den Deventerschen Rector Godfried van Meurs verhaald. Chron. Wind. ,
172; Delprat, de Broederschap, 54. Vergl. ook de Inleiding.
3) B. ,, Altera vero die religans librum remisit ad eum, ad quem
missus occulte fuerat." — Volgens Grube, Chron. Wind. p. 172
noot 1, is het geschrift van Grabow te vinden op de Bibliotheek
te Weenen: Cod. lat. Wien No. 4257 (Theol. 294), fol. 261b w.
Door de onderzoekingen van Dr. Hermann Keussen (Uittheilungen
aus dem Stadtarchiv von Köln, XIII, 93 — 94) is het gebleken, dat
het handschrift van Weenen niets anders bevat, dan veertien stel-
lingen getrokken uit Grabows schrift, met den titel: „Sequuntur
conclusiones eztracte de libris fratris Mathei Graben ordinis praedi-
catorum contra praemissa scribentis satis scandalose, licet ex loyca
quedam ex eis defendi possint.1'
2) B. „Sed coram eo convictus appellavit ad curiam Coloniensem,
deinde ad papam." — Tot nu toe is geen enkel bewijs gevonden,
dat Grabow aan het hof van Keulen geappelleerd heeft, en daar de
Voecht deze gebeurtenis niet positief bevestigt, mogen wjj er weinig
geloof aan hechten, vooral daar het uit het volgende blijkt, dat de
Voecht voor het nedorschrijven de zaak Grabow niet nauwkeurig
bestudeerd heeft.
3) Het concilie van Constanz. — Als verdedigers der broeders op dit
concilie werden afgevaardigd, Johannes Vos van Heusden, prior van
Windes heira, Johannes Wael, prior van het Bethlehemsklooster te Zwolle,
Hendrik van Ahuys en de kannunik Everard Swaen uit Oldenzaal.
Digitized by
Google
107
vicepape, judicatum sit librum hunc igni tradendum et
auctorem !), nisi abjuraret et revocaret2), sicut de illo
plenius scripta habemus 3). Alio tempore fuit et Suollis
quidam terminarius de ordine Augustinensium 4), qui et
ipse multa conatus fuit in ambone dicere 6) contra fratres
nostros et statum nostrum, unde 6) fratres nostri susti-
nuerunt opprobria et indignationes secularium hominum.
Aliqui 7) tarnen Deum timentes et devoti non crediderunt
ei nee adverterunt verba illa irrationabilia et risu digna,
vel acriter corrigenda. In hiis et similibus pater noster
sepe tribulatus et ustus est juxta illud 8) Apostoli : „Quis
scandalizatur et ego non [fol. 28v] uror" 9). Unde dicere
poterat illud 10) Psalmiste: „Opprobria exprobrantium tibi
ceciderunt super me" n).
Dezen troffen aldaar den gevolmachtigden van bisschop Frederik van
Blankenheim, deu lateren pastoor van Deventer, Wilhelm van Lochem,
die volgent de getuigenis van Busch een der hevigste tegenstanders
van Grabow was. Ohron. Wind. 173; Delprat, de Broederschap, 55 v. —
De beschuldigingen, die Grabow te Constanz schriftelijk inleverde,
vindt men in Gersons Op. omn. ed. Du Pin , I , p. 468 vv. en in v. d. Hardt,
Magnum oecum. Constant, concil., Frankfurt 1697 t. III, VIII, f. 107.
1) De veroordeeling van Grabow had niet op het concilie van Constanz
plaats, maar te Florence door den kardinaal Antonius van Aquileja.
De acte van veroordeeling is uitgegeven door H. Keussen, Der Domini-
kaner Matthaus Grabow und die Brüder vom gemeinsamen Leben , in de
Mittheilungen aus dem Stadtarchiv von Köln, XIII, 33—47, en overge-
nomen door P. Fredericq in het Corpus docum. Inquis. Ned. , II, 397— 411.
2) De acte van abjuratie en van revocatie, door Grabow geteekend,
zie men bij v. d. Hardt, 1. c. en P. Fredericq, Corpus docum. Inquis.
Ned., II, 226.
3) B. „sicut in alio loco plenius legitur."
4) Mijne onderzoekingen omtrent dezen monnik bleven tot nu toe
vruchteloos. Om hem met den beruchten monnik Bartholomaeus van
Dordrecht, die ten tijde van Gerrit de Groote z\jne ketteryen te Zwolle
verkondigde, en die als een losbol bekend stond, te identificeeren ,
gehjk Delprat dit doet (Archief, VI, 290), semjnt m\j te gewaagd.
5) B. „et predicare."
6) B. „quapropter."
7) B. „quamvis aliqui Deum timentes."
8) B. „verbum."
9) 2 Cor. 11 , 29.
10) B. „verbum."
11) Psalm 68, 10.
Digitized by
Google
108
XLIL De domino Liefardo, fratre nostro, qui
M0LESTÜ8 FUIT DOMINO THEODERICO.
Preterea fuit suo tempore quidam confessor et rector
sororum Ter Kinderhuys, qui et respectum habebat super
domum Kaneteres et Ter Maet, de domo *) nostra ibi
positus, nomine Liefardus, de quo et 8upra 8). Is pau-
latim in laxam, ne dicam carnalem vitam devolutus, in-
cepit infamis et multis scandalosus fieri, qui non reci-
piens correptiones patris nostri, processit in pejus. Et
quia Suollensis intraneus erat et cognatos divites habebat ,
non poterat eum pater noster 3) faciliter a rectoratu amo-
vere, unde valde dolebat et tabescebat ipse et tota domus
nostra. Verum Domino Deo non sustinente suos diutius
in tanta tribulatione manere, factum est, ut malum
regimen et carnalis vita ipsius adeo publicaretur, ut deve-
niret fama talis ad episcopum Traiectensem. Quapropter
ab officiali citatus. reclusus est Traiecti in arta custodia;
et ita sorores ab eo absolute sunt, sed nos nequaquam a
confusione liberati4). Nam et ante istud tempus, dum
prefatus indignus rector non ita publice esset diffamatus,
contigit, quod curatus 6) Suollensis cum capitulo Daven-
1) B. „que sunt de domo in Zwollis ibidem positus."
2) Vergl. p. 19 n. 1, 20 n. 1, 21 n. 6.
3) B. „dominus Theodericus uon potuit eum adhuc a rectoratu amovere
et repellere."
4) Het geschil met Lifardus kan niet voor het jaar 1449 vallen, want
„des dinsdages nae onser Lieve Vrouwen dag Conceptionis" (9 December)
van het genoemde jaar onderteekenen „Heer Derrick van Henen
unde Heer Lieffert Priestere ende Biechtvaders der susteren (van het
convent van S. Caecilia ter Kinderhuis) voor hem en oeren nacome-
lingen Biechtvaders" der Baghynenhuisen te Zwolle een overeenkomst
tusschen den Raad eu de Begynen over het recht van erven. Van
Hattum V, i 230—237.
5) Volgens van Hattum, 1. c. V, i, 120, waren ten tgde van Dirk van
Herxen achtereenvolgens pastoor der parochiekerk St. Michiel: Hendrik
van Compostelle van 1399-1422, Jan Monnik van 1422—1439 en Theo
dericus Henso van 1439 — 1460. Daar nu het geschil met Lifardus na
de terugkomst der broeders uit Doesburg en tegen het einde van het
leven van Dirk van Henen plaats had, zoo kunnen wij met zekerheid
Digitized by
Google
109
triensi multum vexarent domos sororum, volentes et
cogentes, ut diebus festivis omnes ecclesiam parochialem
visitarent divina auditure, et quod non prohiberentur
sorores confiteri capellanis, cui vellent, et similia. Propter
quod et pater noster multum doluit, dum non potuit
audienciam habere apud curatum vel capitulum , et talia
concedere sororibus vergeret in magnum eis periculum
dissolutionis et vagacitatis. Cum ergo pater noster, ut
verus pastor ovium, illis se opponeret, ventum est ad
placitationem in curia Coloniensi. Sed quia curatus et
predictus pravus rector sororum favebant parti capituli et
aannemen, dat de strijdzuchtige pastoor niemand anders was, dan Theo-
dericus flenso. — H.S. B. 103r. „Quam ob causam contigit, quod
curatus ZuoUensis cum capitulo Davcntriensi multum vexaret domus
sororum, volens et cogeus prout diebus festis omnes visitarent eccle-
siam et ibi divina audirent et confiterentur alicui de capellanis,
cui vellent. Propter quod vencrabilis pater dominus Theodericus
mnltum doluit et quod nullam protunc haberet audienciam apud
curatum aut capitulum, quia talia concedere sororibus esset in
maguam dissolucionem et periculum sororibus [fol. 103»]. Dum ergo
dominus Theodericus, tamquam verus pastor ovium, opponeret se
il li et tandem placitatione habita in curia Coloniensi, et eadem
amissa, curatus predictus malignabatur contra dominum Theodericum
causa sororum in tantum, ut procuraret apud capitulum et officialem
Daventriensem , ut sententiam excommunicacionis contra eum ferrent
et demandarent patrem Zwollensem et totam domum congregacionis,
tamquam domesticos ejus, sententia excommunicationis innodatos.
Quidem curatus utpote qui hoc procuraverat non statim publicavit et
prohibuit dominum Theodericum interesse divinis, sed improvise. Dum
idem p iter nesciret, hoc mandatum procuratum, et die quodam feato esset
in choro, curatus promulgavit, et cessaverunt a divinis, et fit populus,
qui tune multus aderat in ecclesia, attonitus, omnibus admirantibus,
quid hoc esset, quod non cantarent. Statim fit rumor per ecclesiam,
quod propter dominum Theodericum jam excommunicatum cessarent.
Unde populus indignatus, dum huiniliter pater Theodericus, quamvis in-
juste et falsa machinacione excommunicatus, cederet et exiret ecclesiam
cum magna confusione, magnis vocibus post terg urn ejus clamabat:
„Proicite Baccardum in aquam, proicite Baccardum in aquam." Postea
idem curatus prohibuit, ut juvenes non confiterentur sacerdotibus domus
fratrum. Has igitur et hujusmodi calumpnias venerabilis pater sepe
pacienter snstinuit, sicut omnes qui volunt pie in Christo Ihesu vivere,
habent persecuciones pati et precipue quos comedit zelus domus Dei
habent multa contraria sepe a [fol. 104r] malignantibus et emulis pati."
Digitized by
Google
110
ipsi canonici eciam Daventrienses non parvo fa- [fol. 29r]
vore 8uffulti erant Colonie propter dona et alia media , ipsi
obtinuerunt placitationem contra patrem nostrum ex parte
sororum. Tempore intermedio, puto ante placitationem,
curatus malignabatur contra patrem nostrum causa soro-
rum in tantum , ut procuraret apud capitulum et officialem
Daventriensem , ut excommunicationis contra eum senten-
tiam ferrent et demandarent Suollensibus patrem nostrum
et domum nostram, tamquam domesticos ejus, sententia
excommunicationis innodatos. Quod curatus, utpote qui
hoc procuraverat, non statim publicavit, nee1) probibuit
eum interesse divinis, sed improvise hoc agere voluit,
ut dum nesciret pater noster hoc mandatum procuratum
et ipse die festo esset in choro2), tune promulgavit. Et
cessaverunt a divinis et fit populus multus , qui erat in ec-
clesia, attonitus ammirantibus omnibus, quid cause esset,
quod non cantaretur, fit rumor per ecclesiam, quod propter
patrem nostrum fieret 3) cessatio , utpote qui esset excom-
municatus et adesset. Unde populus indignatus contra
eum vociferabatur, ipse vero injuste et falsa machinatione
excommunicatus, cessit et exivit ecclesiam eum magna
confusione ; clamantibus quibusdam malignis et vanis post
tergum ejus: „Proicite Baghardum in aquam." Semel
idem curatus prohibuit, quamvis juste non potuit, ne
juvenes scolares in Domo Vicina confiterentur sacerdotibus
domus nostre4). Item alio tempore idem curatus noluit
i) In den tekst is „et" door den voltooier der HS. doorgehaald en
door een er boven geschreven „nee" vervangen.
2) Dirk van Henen was in de hoogmis aanwezig, omdat hy „vast
vicaris" van St. Michiel was.
3) „Nostrum fieret" staat twee maal in den tekst. Het tweede
„nostrum" is doorgehaald maar het tweede „fieret" niet.
4) De stadspastoor Hendrik van Compostelle stond bij acte, gedag-
teekend 20 Dec. 1418, den Broeders het recht toe om biecht te kunnen
hooren van de klerken, hunne huisgenooten en scholieren, mits deze
eens in het jaar bij den pastoor kwamen biechten. Alsmede mochten
zij krachtens deze acte op zon- en feestdagen , wanneer in de parochie-
kerk niet gepreekt werd, in het publiek godsdienstige toespraken houden.
Ook werd hun toegestaan de hl. communie aan de zieken hunner ver-
gadering uit te reiken. Deze acte werd bekrachtigd den 7 Jan. 1419
Digitized by
Google
UI
deferri sacramentum, sicut moris est sexta feria *) ante
Jacohi Apostoli Suollis fieri; quasi propter nos hec pro-
cessie) intermitteretur, ad confusionem nostram, ut populus
eo amplius indignaretur nobis. Nos autera nullam causam
habentes, nisi quia pater noster pro disciplina et salute
sororum opposuit se contra malignantes , ergo has et hu-
iusmodi calumpnias venerabilis pater noster et domus
nostra cum eo sepius sustinuit, sicut omnes, qui pie vi-
vere volunt in Christo Jhesu habent persecutiones pati
[fol. 29v] et precipue quos comedit zelus domus Dei 2)
habent multa contraria sepe a malignantibus et emulis pati.
XLIII. De magna suffebbntia ejüs et alaoritate
USQÜE IN FINEM.
Alio tempore dum pater noster esset juxta portam domus
Witonis 8) advenerunt duo petulantes4) forambuli, quo-
rum unus affinis vel cognatus patri fuit, qui aliquando 5)
magna ab eo beneficia6) et parentibus ejus accepit, ut-
pote redemptus a captivitate precio eorum, qui iniquo
odio et dyabolico spiritu stimulatus, insurgebat contra
patrem nostrum vehementer, eum terrens, utpote qui
nudo eum cultro conatus percutere, duo magna foramina
door Frederik van Blankeuheim, den 20 Maart door Rudolf van Diep-
holt en in 1457 door David van Bourgondiê. — De twee eerste stuk-
ken lijn afgedrukt in het Archief v. h. Aartsbisdom Utrecht 1875,
267—272; Vergl. Van Hattum, Geschied. V, i, 199; Acquoy, De Kro-
niek, 39 n. 6.
1) 20 Juli.
2) Psalm 68, 10.
3) Vergl. p. 46 n. 2.
4) B. „petulantes j avenes."
5) B. „quondam."
6) B. „Videlicet a captivitate precio ipsius aut pareu turn ipsius redemp-
tum fuit, oed omnium beneficioram sibi impensorum immemor et
iniquo odio et diabolico spiritu stimulatus, insurgit contra patrem Theo-
dericum, vehementer eum terrens, utpote nitens nudo eum cultro pungere.
8ed divina providente gracia corpus patris non tangens, duo magna
foramina in toga eflecit. Sed pater Theodericus non reddens raalum
pro malo, nu 11 as inde querelas fecit."
Digitized by
Google
112
in ejus toga effecit, a quo declinans pater nullas de hoc
querelas fecit. Sic ergo vir venerabilis , dum omni tem-
pore sollicitus vigilaret super gregem sibi commissum,
per multas tribulationes transivit, et quamvis senio con-
fectus et laboribus plurimis et l) divinis et diuturnis exer-
ciciis maceratus in corpore, non tarnen usque ad finem
vite laxamenta vel singularia in cibo et potu seu *) aliis
commoditatibus corporis quesivit, nisi quod fratres ali-
quando pro infirmitate et senio suo aliqua sibi ingerebant
contra beneplacitum suum. Ipse pariter 8) ita in suis
divinis moribus et exerciciis inolevit et insenuit, ut usque
ad extremum vite haberet rigorosum et seriosum oculum
et custodiam contra humanas negligentias et cotidiana
delicta. Nunquam 4) in eo apparuit modus nee mos ali-
quis accidiosus seu tediosus juxta morem senum in seculo
vel eciam aliquorum spiritualium, sed semper quasi juve.
nescens in Christo, strennue se gessitin omnibus, cogens,
senilia membra spiritui prompte deservire.
Circa b) ultima ergo vite sue tempora optavit corde et
ore expressit, absolvi a regimine, ut Deo et sibi melius
vacaret, gustando quam suavis est Dominus, et celestibus
inhereret6), et hoc in loco secreto cum aliquo patrum,
ubi latens mundi hujus oblivisceretur et supernis tantum
[fol. 30*] intenderet 7). Verum quia intellexit, quod fra-
1) Correctuur in den tekst van de hand des voltooiers.
2) B. „et aliis corporis commodis."
3) B. „eciam."
4) B. „Numquam in eo apparuit modus accidiosus seu tediosus, sed
semper quasi juvenescens in Christo strennue se gessit in omnibus, co-
gens senilia membra spiritui deservire."
5) HS. B. 104 v. „De ultimü temporibut hujus vener abuis patris. —
Circa ultima ergo tempora vite sue optavit, ut eciam dixit, ut Deo
et sibi melius vacaret et gustaret quam suavis est Dominus, et celestibus
inhereret, absolvi a regimine et in secreto loco cum aliquo patrum la-
tere. Sed quia intellexit quod fratres nullo modo admitterent, seipsum
in camera sua devotissime exercuit, et quamvis senex tarnen jam circa
finem vite devocius et peculiarius exercuit se in passione Domini." —
Van hier af tot aan „Et reliquit domum" p. 115 n. 5, stemmen beide
HSS., op eenige onbeduidende afwijkingen na, letterlijk overeen.
6) Vergl. Acquoy, Windesheim I, 88, noot 5.
7) Acquoy, 1. c.
Digitized by
Google
hi
tres nostri nullomodo admitterent suam cessionem seip-
sum in camera sua devotissime exercuit, et quamvis sem-
per, tarnen jam circa finem vite sue devotius et peculiarius
se in passione Domini excercuit. Nam et tune composuit
illam tractatum: „De duplici modo se exercitandi", in ea
ponens ibi septem puncta secundum septem dies septimane
et unumquidque cum quatuor articulis, sicut ipse sig-
navit in manu depicta, quam invenimus post mortem ejus.
Tune quoque composuit orationem valde devotam pro eo,
qui jam desiderat oportune mori *), et in ultimo anno
sicut hoc intellexit aliquis ab eo, dixit sibi ipsi semper*)
post cenam : „Eamus ad fletum vel lacrimas ;" quod eciam
tune sepius dominus Henricus8), procurator, realiter per-
cepit et audivit eum, scilicet tune frequenter flentem,
gementem et lacrimantem; sic compunctus et timoratus
fuit omni tempore vite sue, precipue circa finem. Item
habuit sororem , virginem sanctissimam , sed et prudentem ,
valde leprosam tarnen; propter quod et ipse fortem esti-
mationem habuit, quod eadem infirmitate laborare't, sed
non ita conti git, ut putamus, attamen magnam impetigi-
nem sustinuit, unde multum vexabatur et affligebatur
maxime noctibus, ita ut pre dolore non posset dormire.
Assidebam ei semel solus, sicut sepius, tune dixit michi:
„Si scires quantum dolorem et penam sustineam utique
vel magis compateremini michi".
XLIV. De infirmitate extrema patris nostri
Domini Theoderici.
Cum ergo venerabilis pater noster ageret lxxvim etatis
sue annum , postquam in omni innocentia et puritate Deo
6emper servierat et cum magno zelo et fervore pro salute
animarum clericorum maxime et virginum et fundatione
congregationum utriusque sexus et monastica disciplina
fidelissime laboraverat, ut ex predictis aliquantulum in-
notuit, ipse jam cepit [fol. 30v] destitui corporis viribus,
ita ut in celebratione missarum vix posset calicem mani-
1) YergL Acquoy, Windes heim, 1, 88 noot.
2) Correctuur in den tekst als boven.
3) Henricus de Herxen.
Derde Serie. Werken N°. 13.
Digitized by
Google
114
bus tremulis levare. Die ergo sancti Valentini Martyris l)
ultimam missam celebravit solita sua devotione, deinde
cepit cotidie magis deficere et extenuari corpore et quasi
consumi doloribus non tarnen febrilibus, in quibus se pa-
tientissime et quiete habuit. Et cum vellent ei electua-
rium vel preciosum aliquem cibum dare, recusabat acci-
pere, adhuc in extrema infirmitate suspectam gulam habens,
dicebat: „Si non potest me sanare, nolite michi dare."
Gum ergo sic in lecto jaceret et strato doloris sui, et
transitus sui dies appropinquarent , venerunt ad eum om-
nes devoti, visitantes et rogantes ab eo veniam et bene-
dictionem, quos ipse plorantes consolabatur et docebat
verbo et exemplo. Sed et fratres nostri ad eum venie-
bant, nunc unus nunc alius rogantes veniam, quod eum
offendissent frequenter per malos mores vel pro incorri-
gibilitate et inobedientia sua. Quod cum flentes face-
rent, ipse aliquando flebat pariter cum eis. Ego quoque
minimus, more aliorum, dixi coram eo culpam meam,
cum ipse semetipsum humiliter et compuncte accusaret,
quod non melius exemplum dedisset nobis et cepit fiere.
Venerunt et vicarii quidam magis sibi noti, qui et ipsi
petierunt veniam, quod non melius eum audissent et
non magis exemplum ejus secuti fuissent, a quibus et
ipse vicissim veniam petiit. Aliquibus vero defectus, quos
notaverat in eis vel audierat de ipsis, indicavit, rogans
eos, ut in talibus se emendarent2) Sepe sic in infirmitate
extrema positus humiliavit se coram fratribus et aliis,
quasi plus reputatus fuisset quam esset in veritate. Cum
ergo aliquando nobis videretur, quod nimis pusillamis
esset, dixit ei quidam ex nostris, quod haberet bonam
confidentiam et non anxiaretur in conscientia, seriose mox
eidem respondit: „Dimitte me, scio quod ago, ego habeo
bonam confidentiam."
XLV. [fol. 311]. Db transitu ejus felici ex hac vita.
Cum ergo extremam unctionem percepisset et haberet
ymaginem crucis apud se, ut moris est, cum ea aliquando
1) 14 Februari.
2) Vergl. p. 127.
Digitized by
Google
115
se exercuit, deosculans loca vulnerum et dicens: „Bone
Jhesu, pone manum tuam super me, et benedic me dextera
tua" et cetera. Aliquando repetebat versum hunc psalmi :
„Aspice in me et miserere mei secundum in judicium dili-
gentium nomen tuum" 1). Aliquando cum videretur nobis,
quod expiraturus esset, accurrimus omnes legentes septem
psalmos cum lacrimis, et cum aliquamdiu sic legissemus,
reassumens qualitercumque vires respexit nos graciose et
alacriter satis dicens: „Non morior modo." Ideo tune
recessimus preter custodes deputatos. Cum igitur sic in
doloribus et penis jaceret et tanquam aurum decoqueretur,
ut purgatior fieret et appareret ante Dominum, ad quem
su8pirabat, aliquando pre doloribus manus modeste exten-
debat, quas nos iterum sub lodice reposuimus, sed
non diu eas apud se tenuit, ymmo post modicum
rursus brachium extrahebat, sicque ad corporis tendebat
dissolucionem. Ego cum per noctem apud eum fuissem,
de mane, cum campana fratres euscitaret, eodem puncto,
ipse revolvit in ore: „Laudate Dominum in cymbalis
bene sonantibus" 2), quasi in spiritum presentiens, quod
fratres ad laudes Dei suscitarentur. Visitavit eum pater
Bgbertus8), rector Domus Domini Florencii, cum eo
conferens de regimine domus nostre. Verum pater noster
non multum se de hoc intromisit, videlicet de recto re
novo post eum. Ipse enim novit dominum Albertum 4) ,
virum prudentem et bene exercitatum , unde non dubitavit,
eum a fratribus eligendum. Venit ergo ultima dies,
videlicet sancti Benedicti Abbatis ö) , qua declinante ad
vesperam, cepit pater noster omnino viribus deficere; et
cum esset hora quasi nona sero, affuimus, oravimus,
gemuimus et non recessimus donec circa horam undecimam
ejusdem noctis ipse felicem Deo animam reddidit, quam
et nos ipsi commendavimus , cui ab infantia usque ad
horam hanc [fol. 317] devotissime servierat. Transiit
1) Psalm 118, 132.
2) Psalm 150, 5.
3) VergL p. 43 n. 12 en 12&
4) Albert van Calcar, vergl. p. 120 vv.
5) 21 Maart
Digitized by
Google
116
autem anno Domini MQcccc°lvii° , etatis autem sue anno,
arbitror, lxxvi°, in regimine domus nostre xlvii°. Reliquit J)
domum nostram bene compositam et fratribus, senibus
et juvenibus, bene exercitatis et probatis et devotie viris
ornatam. Qui patrem karissimum sepelierunt in Windesim
in sepulchro predecessoris sui, domini Gerardi Calker,
ubi in medio ecclesie sub uno lapide corpora eorum in
pace sepulta sunt*), et vivent nomina eorum in eternum.
Et cum de obitu ejus per civitatem rumor insonuisset,
et quod post prandium in Windesim vehendus esset, fit
dolor et gemitus omnium; clerici fere omnes flebant,
multi etiam de scabinatu, qui ei in vita non favebant,
tune dolebant, conquerentes , quod corpus ejus, quod pro
reliquiis venerabantur , non poterant retinere in civitate.
Et fiebat magnus concursus clericorum et vulgi deducen-
tium et sequentium feretrum usque ad portam.
Fuerunt autem hii fratres domus nostre, quos reliquit
in vita, presentes et absentes, post se venerabilis pater
defunctus, videlicet:
Dominus Gerardus Vollenhoe, librarius, de quo supra8);
dominus Henricus Herxen 4), procurator noster; dominus
Albertus Calker 6), procurator Domus Pauperum; dominus
Jacobus Enchusen 6), dominus Johannes Wesalie 7), tune
rector in Buscoducis ten Orten; Franco de Nova Ecclesia 8),
1) HS. B. 106'. „Et reliquit domum illam in Zuollis bene compositam
cum fratribus, senibus et juvenibus bene exercitatis et devotis viris ornatam.
Sepultus quoque est in Windesim in sepulchro predecessoris sui, domini
Gherardi, ubi in medio ecclesie sub uno lapide corpora eorum in pace
sepulta sunt, sed vivent nomina eorum in eternum. Cum autem in-
sonuerat rumor per civitatem de obitu ejus, fit dolor et gemitus om-
nium et fere omnes clerici flebant et multi de scabinatu, qui tarnen
in vita ei non favebant, tune dolebant, et corpus libenter pro reliquiis
servassent. [fol. 116*] Post laudabilis predicti patris domini Theoderici
obitum nominatus est tertius pater domus Zwollensis dominus Albertus."
2) Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 89 u. 1.
3) Vergl. p. 94 § 2.
4) Vergl. Cap. LVIII.
5) Vergl. p. 120 vv.
6) Vergl. p. 92 n. 20, Cap. LXXVI
7) Vergl. p. 92, Cap. LVL
8) Vergl. p. 92 n. 20.
Digitized by
Google
117
nunc rector ibidem ; Tyman laicus !) et Wilhelmus Rees 2)
et Jacobus Dalen s).
Hii tres ultimi fratres , quamvis in ordine senii sequuntur
predictos fratres, tarnen jam longo tempore ante defuncti
et jam ante patrem nostrum, de quibus nunc aliquid dicam,
enumeratis prius fratribus secundum ordinem senii, qui
consequenter hii habentur:
Henricus Wachtendonc 4), tune presens; dominus Ja-
cobus Goch 6), sororum in Kinderhuys confessor; dominus
Nicolaus Delft6), confessor ibidem; [fol. 32r] dominus
Gregorius de Halen 7), tune presens.
Arnoldus Vollenhoe 8) , Henricus Alcmarie 9) , Rutgher
Doetekom l0), Gerardus Xanctis ll), Johannes Westerwolt la),
Hubertus Goeden 1S), defunctus, Jacobus Traiecti dictus
Voecht 14), Theodericus Calker 15), Folkerus Ruenen 16),
Hermannus Covordie 17).
XL VI. De Tymanno layco, pbatre nostro.
Timan ergo laycus, dilectus frater noster, priusquam
veniret ad domum nostram, fuit semper singularis per-
sona, ministrans hominibus pro denario diurno, aliquando
in opere pistorio vel simili, aliquando incedens per plateas
cum instrumento musico, ludens in eo pro questu et
1) Vergl. Cap. XLVI.
2) Verg!. Cap. XLVII.
3) Vergl. Cap. XLVII § 2.
4) Vergl. Cap. LVII.
5) Vergl. Cap. LVIIL
6) Vergl Cap. LXXXV.
7) Vergl. Cap. LXXXVI.
8) Vergl. Cap. LIX.
9) Vergl. Cap. LX.
10) Vergl. Cap. LXI.
11) Vergl. Cap. LXII.
12) Vergl. Cap. LUL
13) Vergl. Cap. LXIII.
14) Vergl. de Inleiding.
15) Vergl. Cap. LXIV.
16) Vergl. Cap. LXV.
17) Vergl. Cap. LXXVII.
Digitized by
Google
118
victu cotidiano. Veniens ergo ad patrem nostrum dominum
Theodericum, aperuit ei desiderium suum, scilicet ut ha-
bitaret nobiscum, primumque recipi ad probam. Quod
dum fieret, inventus est fidelissimus laborator et frater
per omnia obediens factus, receptus est Erat parve sta-
ture membrisque et toto corpore non grossis, tarnen firmis
et fortibus et laborator magnus et infatigabilis. Propter
quod erat domui nostre valde utilis, nam solus erat pistor
et braxator pro Domo nostra et Clericorum Scolarium, et
per se omnia alia exteriora fere ipsemet tractabat et fa-
ciebat Patrem nostrum velut angelum venerabatur et
fratres omnes reverens, humiliter se coram eis gerebat et
parum loquebatur sicut verecundus more suo notabiliter,
quamvis apud se expeditus et impiger laborator. Audivi
semel patrem nostrum de eo dicentem ad quendam secu-
larem, quod nunquam scivit hominem, qui tam parum
tentabatur a vicio carnis , nam quasi nunquam movebatur,
sive in mente sive in corpore, de vicio lubricitatis ; unde
putaret scrupulum faciendum, cum tarnen prius, sicut dixi,
in seculari habitu multum interfuisset mundanis et cetera.
Ipse , quia apportavit secum instrumentum suum musicum ,
JU88US fait aliquando, precipue tempore Nativitatis Domini,
pro solacio in presentia fratrum in eo ludere, alias nun-
quam. Hic ergo devotus frater bene exercitatus a patre
et fratribus et in virtutibus bene [fol. 32*] fundatus, post
multos et graves labores, cum vexisset semel patrem
nostrum cum carruca in Harderwij ck, ubi nonnichil
grassabatur pestilentia, eciam ipse ea tangebatur. Unde
rediit infirmus Suollis , ubi quoque pestis fuerat , que pro-
tunc quasi cessaverat, et quia scolares nostri adhuc erant
absentes *) , positus fuit in aula eorum , ubi intra paucos
dies feliciter exspiravit, die Cypriani et Justine Martyrum *)•
In crastino die, dum nos, qui fuimus in clusa nostra
habitantes, Hubertus et Jacobus, venimus domum, quia
Dominica erat et sanctorum Cosme et Damiani Martyrum 9)
festivitas, quando dominus Jacobus Goch, frater noster,
1) Vergl. mgne Schale von Zwolle p. Hl,
2) 96 September.
3) 27 September.
Digitized by
Google
119
debebat oelebrare primicias *), quod et fecit, comperimus
aliquos ex nostris summo mane perrexisse Windesim ad
sepeliendum fratrem nostrum Tymannum. Et sic illo die
gaudium nostrtun de festo prime misse fuit saus attenuatum
ex dolore fratris defuncti.
XLVII. De Wilhslmo Rbes, devoto fbatre nostro.
§ 1. Alius eciam ante patrem defunctus , dictus Wilhelmus
Rees2), fuit devotus frater precipue in orationibus, qui
ut eo magis devotionem suam continuare potuisset, solebat
optare et dicere: „Vellem quod haberemus XII vel XIII
dies festos continuos ad vacandum Deo ," qui et sub opere
legebat rosarium Marie Virginis; et quando ibat ad clusam,
semper legit vigilias vel septem psalmos, similiter quando
redibat Hic, antequam veni 8) ad domum nostram,
defunctus fuit, videlicet die sancte Barbare 4) in presentia
fratrum. Sepultus quoque in Windesim.
§ 2. De Jacobo Dalen, fratre nostro. — Tercius frater
noster, de quo supra5), ante patrem nostrum defunctus,
dictus fuit Jacobus de Dalen, eciam ante adventum
meum decessit novissimus, de quo pater noster ponit
titulum in Memoriali Defunctorum, quod fuit promptus
ad obedientiam, h umilis et quietus. Vere testimonium
magnum de tantis bonis et tanto patre sibi attributum,
bene ergo ei et in eternum peroptime , qui in statu clericali
adhuc tantis virtutibus fulgens in presentia fratrum et
recommendatione eorum meruit migrare ad 8) [fol. 33r]
Dominum, quod accidit ipso sanctorum Duorum Ewaldo-
rum 7) die. Sepultus in Windesim apud fratres nostros.
§ 3. Jam redeamus ad ordinem fratrum nostrorum supra
nominatorum 8) , quorum prior fuit dominus Gherardus de
1) Jacobus Goch las z\jn eerste mis in 1450.
3) VergL p. 92, 147.
3) Dus voor 1448. Vergl. de Inleiding.
4) 4 December.
5) Vergl. p. 117.
6) „Ad" staat tweemaal in den tekst.
7) 3 October.
8; Vergl. p. 116,
Digitized by
Google
120
Vollenhoe , de quo supra habitum est *). Secundus in
ordine est dominus Albertus de Calker, qui domino
Theoderico successit in regimine domus nostre.
XLVIIL Ds Alberto de Kalker, fratre nostro,
QUONIAM CONVERSUS FUIT AD NOS INGRE88U8.
Hic ergo Albertus1) filius fuit honorati atque litterati
viri, qui et consiliarius erat ducis Clivensis, dictus Lam-
bert Paep, dives et prudens et magne reverentie in curia
Clivensi. Qui misit filium suum dilectum cum pedagogo
Suollis, causa studii et scientias addiscendi, ubi, dum
scolas visitaret, acquisivit noticiam fratrum nostrorum,
precipue domini Gerardi Scadde 8) et domini Henrici
Calker 4), qui sepius ipsi loquentes et ad deponendam juve-
nilem petulanciam exhortantes, suadebant ei pro eterna
salute sua, ut evaderet malam societatem, quod indueret
capucium et habitare inciperet in Domo Parva cum sco-
laribus nostris 6). Quibus diu ipse reluctabatur et delu-
debat eos, unde semel contigit, dum esset in collatione,
1) Vergl. p. 04 § %
2) Vergl. over hem HS. B. fol. 219r— 226>. „De domino Alberto Kalker,
tertio reet ore domus Zwollensis."
3) De Voecht heeft hier zonder twijfel den broeder van den in 1409
overleden eersten Rector van het Fraterhuis op het oog. Want indien
hg dezen laatsten bedoelde, had hij , gelyk hij dat altijd doet, wanneer
h\j van den Rector des huizes spreekt, hem „pater noster" genoemd.
Ook uit een chronologisch oogpunt komen wjj tot de conclusie, dat hier
sprake is van Gerrit Scadde, den eersten Rector van het ^Fraterhuis te
's Hertogenbosch. Want Albert van Calcar had zjjne studies voltooid
voordat de fratres 1425 de wyk naar Doesburg genomen hadden, dus
Paschen 1425. Hoogstwaarschijnlijk heeft Albert de acht klassen der
Zwollsche school, indien hij van de laagste klas af te Zwolle was, in
een tyd van acht jaren doorloopen en moet dus omstreeks 1415 naar
Zwolle gekomen zijn. Gerrit Scadde, de Rector van het Fraterhuis te
Zwolle, overleed echter, gelijk wij gezien hebben (p. 42) , reeds in 1409.
4) Vergl. p. 97 § 3.
5) Delprat, Archief VI, 293, geeft den volgenden tekst: „Erat filius con-
siliarii Ducis Clivensis Lamberti Paep, divitis. Misit filium suum cum
pedagogo Suoll. causa studii et scientias addiscendi. In domo parva
nostra habitavit cum scolaribus viris" (sic).
Digitized by
Google
121
quod legeretur materia de inferno, quod primo non
curavit, cogitans apud se: „Adhuc me non captivastis."
Auscultans tarnen cepit ex verbis illis tandem commoveri
et terreri ac seipsum arguens, dicebat intra se: „Si ita
futurum est, quem decipio nisi meipsum." Unde post
hoc cepit modestius et obtemperantius audire fratres nos-
tros, et impetrato studio „de quatuor novissimisn , cepit
cum magna diligentia et aviditate illud perlegere, ex quo
compunctus demum consensit domino Gerardo et induit
capucium, dicens intra se: „Jam in eternum servabo, ut
nunquam exuam ipsum". Sicque deinceps mansit cum
scolaribus nostris in Domo Vicina, que dicebatur Parva
Domus Fratrum, contra tarnen placitum patris sui carnalis,
quem timuit, sicut evenit [fol. 33v] quod forte nobiscum
maneret. Cum ergo complesset studium suum, rogavit
pro loco in domo nostra , et fint tune interdictum *) in
regione hac nostra et tempus instabat, quo omnes fratres
et religiosi expellerentur de locis suis. Dixit ergo tune ei
unus de fratribus nostris, temptans eum: „O bone juvenis,
quid hic rogas habere locum, unde nos non longe expel-
leraur , et nescimus ubi manebimus." Ipse vero pro hujus-
modi non avertebatur a proposito suo, sed cogitabat in
casu, quo hoc contingeret, quod ipse, utpote juvenis,
circuire vellet et procurrere pro elemosinis, et seniores se
ex opere scripture aliquid acquirerent et lucrarentur, et
sic pauperem vitam ducerent. Perrexit ergo cum fratribus
nostris in Doesborch2), animo constanti et intentione per-
manendi cum eis perpetuo. Quod audiens pater suus,
vehementer indignatus, scribit litteras, mittit nuncium,
comminatur fratribus ducem contra eos excitandum, sed
frustra. Tandem per se venit, iratus expetens, ut sibi
redderetur filius suus, et pretendit colorem sive fictionem
quasi secum de patrimonio suo agere vellet Quid multa?
Assumit secum filium, domino et patre Theoderico igno-
rante et absente, ponens eum in arta custodia, ne quo-
qnam iret sine custode et sic evaderet, ut vel vi extor-
queret ab eo, ut secum maneret. Diligebat enim eum
1) Vergl. p. 56, 83 vv.
2) Tergl. p. 84, 92.
Digitized by
Google
122
pre ceteris filiis, quia noverat eum esse magni ingenii et
memorie tenacis, unde et sperabat quod evasurus esset
in virum prudentem et magnum operarium, quod et con-
tigit, sed non ut pater silogizabat, nam sperabat eum pro-
movendum in decanum Wisselensem, ubi prepositus erat
avunculus ejus, sed vere excrevit in virum magnum ymmo
majorem spe patris, non ut preesset ecclesie Wisselensi ,
sed juxta divinam providentiam Domui Clericorum Suol-
lensi et ex consequenti multis religiosis et devotis per-
sonis utriusque sexus , siquidem canonici predicte ecclesie
erant de vaga vita et ideo abhorre-[fol. 34r]bat ab eis. Sic
ergo erat ibi ad tempus apud genitorem suum. Dominus
autem et pater noster Theodericus, post hoc rediens, ut
audivit factum, multum doluit, propter quod statim scripsit
ei cordialem epistolam, qua visa, jussit ut sine excusacione
et mora abrumperet se illinc et rediret ad se; que littera
adhuc servatur conscripta inter epistolas domini Theode-
rici. Ipse vero Albertus perlecta littera, volebat obedire
et redire , sed non poterat. Divina ergo ordinatione contigit
tempore illo, genitorem Alberti a duce (evocari), ut prope-
raret venire ad curiam ejus. Ipso ergo absente, Albertus
evasit per industriam a custodientibus eum et letus pervenit
Doesborch ad patrem nostrum, ubi surgens a mensa, ut
vidit eum, eum gaudio amplexatus est, et sic evasit a
parentibus suis et permansit perpetuo nobiscum. Rediens
ergo a duce pater carnalis et non inveniens filium suum,
amarissime doluit et pre vehementia doloris et angore
cordis magno impetu eum palma percussit parietem, tan-
quam frustratus a spe sua et diceret: „O Wach en Wapen
recessit," et cetera.
XLIX. De laüdabili indole ejus et strennua
AB INICIO C0NVER8ACI0NE.
Albertus ergo jam pleno corde querens Deum et Domi-
num suum, seipsum strennue vincere studebat et appli-
cabat se ad exercicia et consuetudines domus nostre, ad
ambulandum in eis. Et eum esset naturaliter agilis et
acrius admodum in complexione et calide conspersionis,
satis forte bellum habuit, ut naturalia sua comprimeret
et exercicia nostra perficeret. Sed eum fervens esset in
Digitized by
Google
123
bona voluntate tanquam legitimus operator, triumphabat
de omnibus insurgentibus contra eum. Denique factus
est optimus in rotunda et fractura scriptor *) et aliis
eciam modis; sic semper studuit sua in meliori modo
perficere, interiora sua diligenter ad vertere, et seipsum
contra vicia erigere et in virtutibus fortiter exercere.
Etenim pater noster videns eum terram bonara , diligenter
ipsum excoluit exercitando , humilitando multipliciter.
[fol. 34v.] Aliquandiu griseo capucio induebatur, aliquando
et vili officio deputabatur , sepe acriter increpabatur , ipse
autem generose et graciose omnia sufferebat, certamen forte
dedit ei Deus , ut vinceret et sciret quam omnium potentior
est sapientia. Fuit quoque diligens in studio scripturarum ,
sed profundior in scrutinio cogitationum et affectionum ,
nam optime meditativus fuit et per hoc prudens et circum-
spectus, et profundas considerationes habens. Et quia eciam
bonam memoriam habuit et ingenium subtile et ferventem
voluntatem ad omne bonum, factus est virmagneexperientie
et multarum exercitationum contra vicia, illuminatus quo-
que erga temptationes et virtutum opera et discretus in
omnibus. Habuit pariter et bonam eloquentiam , et optime
scivit sermones formare secundum dispositionem et con-
ditionem audientium. Habuit8) et magnum zelum pro
1) Vergl. Overijs. Alm. , 4 , 94.
2) HS. B. fol. 220'. „Habuit eciam zelum magnum pro juveuibus tra-
hendis et informandis, unde et deputatus fuerat rector Domus Fratrura
in Harderwijc eum primum inchoaretur, sed fletibus [fol. 220*] suis
obtinuit a patre, ut domi maneret. Ordinatus est eciam procurator
Domus Pauperum longo tempore usquequo eligeretur in rectorem domus ,
quam domum fideliter et strennue gubernavit, providens eis de neces-
sariis. Habuit eciam alios juvenes in aliis domibus, indutos capuciis,
quorum curam eciam habuit, et servabant condiciones suas. Conduzerat
eciam domum pro medriocribus in oppido, quorum erant aliquando
XXX vel XL induti capuciis, quibus providit de coco et rectore ex
scolaribus. In hiis et hujusmodi pro profectu et salute juvenum mul-
tum laboravit. Ipse eciam a novo construzit anteriorem Domum Pauperum.
Erat enim ezellens practicus in ordinandis et construendis edificiis, nam
Cactus rector multa valde commodosa edificavit fratribus, aliqua melioravit
et altera vit. Oratorium ipse a fundo construzit eum ceteris, que in
illa domo continentur, et multa alia foris et intus eciam in domo sancte
Agathe, que communiter djcitur Domus Witonis". Vergl. Delprat 1. c, 299.
Digitized by
Google
124
juvenibus trahendis et informandis, unde cum Domus
Clericorum in Harder wij ck inciperetur J), a patre nostro
ipse fuit ad hoc deputatus, ut esset rector ibidem, sed fletibus
obtinuit a patre, ut domi maneret. Ipse autem longo tem-
pore usquedum eligeretur in rectorem domus nostre fuit
procurator Domus Pauperum *), fideliter et strennue hanc
gubernans, et providens eis sollicite. Habebat et alios
juvenes in aliis domibus 8) , indutos capuciis 4) , quorum
panter curam habuit, ut tenerent conditionem et alios
1) Das in het jaar 1441. Vergl. p. 99 n. 5 .
2) De geschiedenis van het ontstaan van het Domus Pauperum ligt nog
zeer in het duister. Wel is waar weten wij, dat in het jaar 1433
Zwane, weduwe van Hilbrant van Itersum, dochter van Arent Sticker
en Aleit zijne huisvrouw, „een huis gheleghen in Dieserstrate op 't water
ende mitten einde schietende op weren Berens van Renen, tusschen
weren Andries Zadelmakers an die eene zijde ende eenre steghen an
de andere z\jde," ten behoeve van arme klerken ten geschenke gat
Ook is ons bekend uit een charter van het Sted.-Archief te Zwolle, dd.
1482 op santé Lucasdage des hl. Evangelisten (18 October), dat Elsken ten
Golck, weduwe van Henrick Pynlicke, legateerde . . . „den armen klercken
in 't Arme Fraterhuis in Diestrate bij 't water gelegen . . . vierde half
heren ponde," maar klaarblijklijk spreekt de Voecht niet van het „Arme
Fraterhuis in de Diezerstraat." Want hg geeft ons immers de plaats
aan, waar het eigen tl ij ke Domus Pauperum gestaan heeft, doordat hg
van Albert van Oalkar p. 125 zegt: „nam a novo construzit anteriorem
Domum Pauperum, que ut major par» aule eontigua coquine" Dus
lag het hier bedoelde Domus Pauperum naast het Domus Divitum of St.
Gregoriushuis in de BegQnenstraat. Vergl. over dit huis: Van Hattum,
1. c, 189 v. maar vooral Acquoy, de Kroniek, 11 vv.
3) Mijne nasporingen over deze huizen bleven zonder resultaat.
4) De kleederdracht der scholieren, die onder het toezicht der broeders
stonden, kennen wij uit de „Ordinacio" van de Bursa Cusana te
Deventer. In deze wordt op verschillende plaatsen gezegd, dat de
inrichting van het huis en de levensregel van de twintig jongelieden,
die in deze Bursa hun opvoeding zouden genieten, conform moest wezen
aan die van het „Nye fraterhuys" te Deventer. Betrekkelijk de kleeding
van deze scholieren zegt nu de Ordinatio: „Item sepedicti scolares erunt
pares in vestitu superiori et capucio, eritque vestitus eorum ab extra
toga unius coloris, scilicet gresei panni de patria, ita longa ut ultra genua
ad medias tibias se eztendat ; et toga undique clausa erit demptis duobus
foraminibus pro brachiis extra ezteudendis et uno foramine pro capite.
Atque habebant eapucium nigrum non incisum cum raediocri et honesto
Digitized by
Google
126
mores bonos. Denique conduxit et domum pro mediocribus
in civitate *), qui aliquando erant XXX vel eciam XL
induti capuciis, quibus similiter intendebat. In hiis et
hujusmodi pro profectu et salute juvenum plurimum labo-
ravit, nam a novo construxit anteriorem Domum Paupe-
rum, que est major pars aule, contigua coquine. Erat
enim excellens practicus, hotabiliter industriosus et
inventivus in opere structure et domibus edificandis et
ordinandis , sicut ad oculum patet et in multis experti
sumus. Siquidem factus rector domus nostre, mox plurima
nobis valde [fol. 35r] utilia et comodosa edifieavit , aliqua
melioravit et alteravit. Oratorium nostrum ipse a fundo
nobis edificari fecit et penum, et transitum, et secretam,
et cameram infirmorum, et hospitum sic ordinavit, et alia
multa alteravit et melioravit in edificiis nostris. Item
Domum Scolarium in proximo sic ordinavit et edificari
fecit, et domum lignorum extra portam Sassonicam a fundo
construxit, clusam2) multum melioravit, ubi et ipse in
suggesto stans , indutus teristro et lineo almucio coopertus
caput, pariter laboravit cum ceteris latomis. Cameram
predii nostri, quod Noirtberghen 8) dicitur, in Herxen
fecit fieri, ac in Domo sororum Witonis 4), extra portam
liripipio. Nee aliquis scolarium comam longam nutriat nee calcios seu
calopodia rostrata deportet." Zie hierover: Johannes Muller, Vor-und
frühreformatorische Schulordnungeu und Schulvertrage, 2. Abteilung,
Zschopau 1886, 304—324. — Vergl. ook D urn bar, Aiial. 126 en E. Ullmann,
Reformatoren vor der Reformation. 2 Bde. Gotha, 1866, II, p. 247 n. 1, waar
het volgend Epicedium van Petrus P elan tin us over het leven van
Wessel Gansvoort te Zwolle geciteerd wordt:
„Tune ibat simplex nimium textusque cucullo
Et circa corpus pendebat lutea vestis
Horreus, et totus texit velamine vultus."
Vergl. verder p. 120.
1) Ook te 's Hertogenbosch hadden de broeders huizen voor ryke,
middelmatig gegoede en arme scholieren. Vergl. J. B. Gramaye, Antiq.
Brabautiae in Descriptione Taxandriae, e. 8; Delprat, De Broeder-
schap, 127.
2) Vergl. p. 96. n. 5.
3) Vergl. p. 48 n. 2, 50 n. 2, 60 n. 1.
4) Vergl. p. 46 n. 2.
Digitized by
Google
126
Campensem, que sancte Agate dicitur, multa nova edificavit,
videlicet capellam, refectorium et alia multa ibidem
melioravit. Sic talentum suum in hac parte fideliter omnino
pro honore Dei et proximi salute ad lucrum expendit.
L. De ünanimi fratrüm electione et promotione
EJÜ8 IN RECTOREM DOMUS NOSTRE TERTIUM.
Cum ergo sepultus l) esset venerabilis pater noster dominus
Theodericus in sancti festo Benedicti 2) , differebant fratres
nostri novi rectoris electionem usque ad octavas Pasche s),
propter fratres absentes, quos tune oportunius fuit advo-
cari, cum venire debebant ad colloquium 4). In octava
igitur Pasche 5), omnibus fratribus congregatis cum domino
Egberto 6) , rectore Domus Domini Florentii , et domino
Martino 7), rectore Montis sancti Iheronimi, et priore de
Windesim8) presentibus, elegerunt concorditer fratres nostri
dilectum fratrum nostrum dominum Albertum in rectorem
domus nostre. Verum ipse, ut optime exercitatus et
1) HS. B. fol. 220*. „,Sepulto au tem domino Theoderico, patre domus,
in Windesim in festo sancti Benedicti, dilata est electio novi rectoris
usque ad octavas Pasche, ut eo commodius fratres absentes convenirent
propter colloquium. Congregatis autem tune omnibus fratribu3, presen-
tibus domino Egberto, rectore Domus Oomini Florencii, ei domino Mar-
tino, rectore Montis sancti Jeromini, et priore de Windesim, maxima
pars vocum cecidit super Albertum et factus est rector. Super quo
multum gravatus est corde, imputans Deum sibi iratum, sed patres
presentes dolorem illius suis con$olacionibus mitigaverent. Postea gau-
dentibus fratribus et cum patribus letum diem agentibus, cum sedere
deberunt in mensa, Albertus jam rector electus, posuit se in aula ad
inferiorem mensam in sed il i sine appodiamine, tamquam minimus inter
omnes. Post paucos dies, cum esset vir late caritatis et omnes cuperet
habere suis conciliatos, invitavit simul omnes scabinos et consules oppidi
Zwollensis ad prandium, quo redderet eos magis favorabiles devotie et
religiosis."
2) 21 Maart 1457.
3) In 1457 viel Paschen op den 17 April
4) Vergl. p. 77 n. 3.
5) 24 April.
6) Vergl. p. 415.
7) Martinus van Schindel, tweede rector van Hulsbergen.
8) Johannes van Naald w\jk. Vergl. Acquoy, Windesheim, IL, 128 v.
Digitized by
Google
127
vere humilis, exinde valde gravatus corde putabat sibi ob
hoc Deum iratum, sed consolantibus eum fratribus, sus-
cepit onus impositum cum magna gravitate et timore.
Postea nobis gaudentibus et cum patribus letum diem
agentibus, cum sedere deberemus ad mensam, dominus
Albertus, jam rector electus, posuit se in aula ad secun-
dam mensam, dorso verso ad aulam in sedili sine ap-
podiamine, patribus hoc videntibus, qui assederunt sibi
et in opposito ejus *) habens se ut minimum inter eos.
Postea *) cum esset vir [fol. 35v] late caritatis et sicut
Apostolus dicit, quantum in ipso f uit, cum omnibus
amicitiam et pacem habere volens et pro videre bona,
non solum coram Deo, sed et coram omnibus homini-
bus. Jam rector factus, invitavit scabinos ad prandium,
semel puto omnes 8) , sepius aliquos , quatinus essent
amici et fautores nostri et domus nostre. Sed et omnes
vicarios similiter invitavit ad prandium, quatinus essent
favorabiles nobis et ex consorcio nostro modestius et
timoratius se in divinis officiis haberent. Sed ut experie-
batur et experti sumus 4) omnes, nichil taliter profecimus,
quia scabini exinde nobis magis favorabiles et fideliores
fuerunt 6) , et vicarii a nobis corrigi noluerunt 6). Idcirco
amodo cessavit ab ea familiaritate, videns quia non
minus propterea curabant aliquid contra nos agere et dicere.
Alioquin graciosus semper hospes fuit ad nos divertentibus
et nobiscum hospitantibus , hiis quoque, qui se ingerebant
ad habendum familiaritatem nostram. Ipse enim pater
noster dominus Albertus optime scivit se applicare seu
conformare moribus assidentium et respondere unicuique,
1) Correctuur op den kant door den voltooier.
2) In HS. is „Insuper" door den voltooier der Kroniek in „Postea"
veranderd.
3) Delprat, Archief, VI, 294 leest: „aliquoties et omnes vicarios item»
ut nobis essent favorabiles."
4) Delprat, 1. c., leest: „et ut experti sunt omnes.'*
5) Delprat, 1. c., leest: „fuere."
6) Verg), p. 114. Van Hattum V. 119, beweert, dat de geestelijken van St*
Michiel altijd goed waren. Dit schijnt echter niet zoo geweest te zijn , want
hoe kan anders de Voecht zeggen „et vicarii a nobis corrigi nolaernnt"
Digitized by
Google
128
sive proponere, vel eciam querere secundum materiam
et condicionem singulorum: cum spiritualibus spiritual ia
tractabat et cum secularibus prout ipsis conveniebat.
Omnino cavebat habere nomen sanctitatis , ne forte majorem
baberet famam inter homines, quam coram Deo esset.
Ideo occultavit virtutes suas et devotionem mentis sue
per aliquam hilaritatem et conformitatem aliorum.
LI. De zelo ejus et strenuitate in ammonicionibus suis.
Ipse tarnen semper zelosus fuit multum pro veris virtu-
tibus, propter quod ipse, sicut solide et perfecte in illis
profecit, sic fratribus nostris valde fundamentaliter et
profunde de hiis loquebatur in ammonitionibus suis,
aliquando publice, aliquando private. Et cum aliquis
fratrum *) venisset ad eum de defectibus suis conquerendis
et consulendis, ipse quasi plene vidisset interiora ejus,
ita scivit omnes motus cordis ejus ei intimare, [fol. 36r]
scilicet viciosas affectiones et modum temptacionis enucle-
ando, ita ut aliqui interdum mirarentur, quomodo tam
plene scire posset et intelligere modum tentationis et
resistentie ejus et cetera. Ipse satis subtiliter et celeriter
intellexit et deprehendit, si quis non recte procederet in
virtutibus, sed ficte, et superficialiter , et simulatorie,
quibus juste non credebat, nisi forte recepissent graciose
correptionem et informationem. Pro quibus corrigendis,
moris ei fuit quasi semper festivis diebus in collatione
communi talium mores et vitam detestari, nullum tarnen
nominando, multum contra eos invehebatur, acriter eos
persequendo , quibus et remedia congrua contra talia osten-
debat. Unde factum est, ut collatio ejus de sero aliquibus
fuerit satis gravis et molesta, nam culpabiles in aliquo
talium majorem contra eum conceperunt indignationem
et aversionem , parvipendentes ea que dicebat. Alii minus
culpabiles, plus quam necesse erat terrebantur, sicut pii
timen tes, quod forte culpam habebant, ubi non erat.
Hinc evenit, quod a non rectis minus diligebatur intus
et foris, quibus videbatur hec non posse sustineri, hiis
1) In het HS. is „ad eum" doorgehaald.
Digitized by
Google
129
itaque, plas quam necesse fait, se duram exhibuit, cum
tarnen ammonitio sua semper bona, sana et profunda esset,
et grata omnibus rectis et ambulantibus in veritate. Deni-
que et in visitationibus suis, quas in aliis domibus exer-
cebat, acriter tales arguebat, et ubiqae se pro maro posuit
contra non recte ambulantes et malignantes. Et sicut in
arduis causis fuit inventivus, et consiliativus in remediis,
sic eciam strennuus erat propugnator in adversis, magna-
nimus et confidenter agens. Ipse in contrariis eventibus
et dolendis causis nunquam pusillanimus vel nimis dejectus
fait, nee inutili et indiscreta tristicia detinebatur, sed
dispensabat omnia pro loco apti temporis, videlicet nunc
in occulto amare dolendo, nunc in presentia aliorum ad
tempus dolorem postponendo seu dissimulando et in om-
nibus [fol. 36*] magnifice in Domino confidendo.
LIL De magna prudentia ejüs et pideli constantia
IN SEDANDIS disturbiis.
Tempore suo in Buscoducis ad sorores Ten Orthen ')
inter fratres domus illius factum est magnum disturbium.
Qui se erigebant contra patrem suum , dominum Johannem
Wesalie2); nam idem rector ibidem factus , collegit fratres
plures, quorum aliquos in presbiteros fecit ordinari, ita
ut esset in domo Ten Orthen 8), sicut in Domo Cleri-
1) HS. B. fol. 221'. Tempore ejus fuit grande disturbium in Bus-
codacis apud sorores Ten Orten inter patrem domus Johannem Wesalie
et fratres ejus, quod ipse prudenter et laboriose, advocatis patribus
domino Egberto ter Beek et domino Henrico, patre Doesburgensi , com-
pescuit — Over het klooster Ten Orthen, zie pag. 80.
2) Hg was de opvolger van Johannes van den Zande, die den 13
October 1444 overleed. Vergl. p. 81 , en Cap. LVI.
3) Na 1444 werd dus het zusterhuis Ten Orthen een zoogenaamd
dubbelklooster. Dit feit trekt bizouder onze aandacht , ten eerste omdat
wy hier de eerste en ook de een i ge stichting van dien aard der Broe-
ders v. h. g. L. ontmoeten, ten tweede echter te meer, daar de dub-
belkloosters herhaaldelijk door de kerk verboden waren en de klooster-
hervormers steeds tegen het bestaan van deze gestichten \j verden. Vergl.
Jus canonicum c. 23 causa XVII, 9. 2; Moll, Kerkgeschiedenis II, ii,
58 v.; M. Heimbucher, Die Orden und Kougregationen der katholischcti
Derde Serie. Werken N«. 13. 9
Digitized by
Google
ISO
corum l) satis magna congregatio sacerdotum et clericorum.
Hii ergo majori, quam decuit, libertate utentes, conspi-
rabant contra patrem suum , et consilio habito , impetrave-
runt per ordinarios Curie Leodiensis, ut eum eliminarent
et alium ex se eligerent. Cum igitur hec machinatio de-
nunciata fuisset patri nostro domino Alberto, statim
intimavit domino Egberto 2) , patri Daventriensi et domino
Henrico 8), patri Doesborchensi , qui sine raora simul
venerunt, antequam temeraria illa ut impia consiliatio ad
effectum vel perfectum pervenisset. Venerunt ergo hii
patres Buscumducis non parcentes sibi, cum esset tempus
hyemale et glaciale et ideo magnos et periculosos labores
sustinuerunt , ut obviarent et destruerent, que maligno
spiritu ducti fratres presumebant. Denique et Leodium
petierunt, festinantes ad vicarium et officialem et ad
alios, quorum intererat, ubi male informatos cum magnis
laboribus et expensis induxerunt, ut revocarent, que fra-
tribus impie machinantibus concesserant Diu in hoc
laboraverunt, sed non cessaverunt, donec omnia correxe-
runt, et dominum Johannem in patrem tenerent, et qui-
busdam de illis, qui principales extiterant in causa
disturbii, a loco recedentibus , aliis penitentiam de iniquo
concepto et conatu injunxerunt 4). In talibus causis do-
minus Albertus, pater noster, zelosus multum et efficax
fuit, sicut frequenter compertum est.
Kirche, 2 Bde, Paderborn 1896, I, 61, 439. — Verg], over het gesticht
der Broeders van den H. Andreas (kerk patroon van Ten Orthen,
vergl. p. 146): Schutjes, IV, 388 v.
1) Het fraterhuis te 's Hertogen bosch, vergl. p. 78 vv.
2) Egbertus ter Beek. Vergl. 115, 126, 132.
3) Hendrik van Grave, + 1475 (HS. D. p. 54.) Vergl p. 87 n. 3.
4) Het verzet der broeders van het St Andreasklooster heeft waar-
schijnlijk in de laatste helft van het jaar 1459 plaats gehad. Want
zeer waarsctujiiiyk hangt het met de oneenigheden dor bewoners van
dit kloos er samen, dat Lodewyk van Bourbon, prinsbisschop van Luik,
den 16 Februari 1460 aan Johannes Brebbe van Brugge, kanunnik van
St. Jan Ie 's Hertogenbosch , en aan Paulus van Someren, prior van
het klooster Marien hage te Woensel, last gaf om dit huis te bezoeken
en de noodige statuten voor te schrijven, die dan ook den 17 Juni de
goedkeuring van den prinsbisschop verwierven. (Schutjes, IV, 388 v.)
Digitized by
Google
131
Nam alio tempore contigit in Monte sancti [fol. 37r]
Iheronimi in Hulsberghen per aliquos fratres, qui per
negocium perambulans in tenebris et per incursum et
demonium meridianum malo spiritu agitati , quasi majorem
fratrum partem et sacerdotum domus illius instigaverant et
inflammaverant ad acceptandum regulam et ordinem sancti
Benedicti , et hoc patre suo domino Martino *) et domino
Assone 2), procuratore, ignorantibus. Sic quoque molie-
bantur occultis machinationibus et conciliabulis advocare
abbates sibi in adjutorium et tradere eis Domum sancti
Iheronimi clam hiis, quos contrarios timebant et nullatenus
sibi consensuros noverant. De hoc negocio plenius habetur
apud eos et apud nos alibi. Quoniam pater noster, advocato
domino Egberto, cum illo se eis opposuit, et principali-
bus a domo recedentibus, ipse omnia restauravit in pace 3).
1) HS. B. 221'. Item alio tempore turbacio f uit in Monte sancti
Jeronirai, quia fratres aliqui secrete pepig^rant sedis rcctore domino
Martino et domino Assone tune procuratore et aliis multis fratribus
ignorantibus, quod locum traderent Benedict inensibus et monachi fiercnt;
advocavit igitur dominus Al bert us predictos patres et omuio restauravit
scripsitque epistolam notabilem et grandem abbati Borsveldensi , que
adhuc habetur. — Over deze gebeurtenissen zie men vooral Lindebom
1 c. 497, die over deze pogingen der Benedictijnen uitvoerig bericht.
Uit zijne aanteekeningen kennen w\j ook den naam van den Rector,
want hg zegt: „Vicini tarnen é Glara-Aqua Benedictini saepius hoc
Collegium S. Benedicto procati simt .... deinde propter fautores aliquos,
quos inter antesignavi Neudo de Harder wij ck et Henricus Alen sub
Martino de Schindel, secundo rectore." — In het „Memoriale van het
St Agnietenklooster te Amersfoort" (vergl. p. 30) vinden w\j dat „heer
Martij n dander Pater" in het jaar 1474 overleden is.
2) Bjj Lindebom, 1. c. 492 vinden wij over hem hot volgende: „Ter-
tius autem Rector, Dominus Asso Dillinck, qui anno 1492. 6 Nov.
postquam 50 anuis convizisset fratribus non sine fama sanctitatis
obiit, post se in vivis reliquens fratres 102." Vergl. ook Van Heussen,
Oudheden, IV, 700 vv. — In het Memoriale van St. Agnes te Amers-
foort, vinden wij als in het jaar 1492 overleden „here Assen, die derde
Pater" vermeld.
3) In welk jaar deze geschillen der broeders van Hulsbergen met de
Benedictijnen van Klaarwatcr vallen, is met zekerheid niet aan te
geven. Maar uit de door de Voecht verhaalde feiten, in verband met
hetgeen wij uit andere bronnen weten, maken wij op, dat deze ge-
beurtenissen tusschen 1457 en 1471 hebbeu plaats gehad. Immers
9*
Digitized by
Google
132
Vide ibidem '). Quo tempore pater noster pulcherrimam
dictavit epistolam, tam longam, ut in duplici papiro ex
ore ejus eam scriberem, quam abbati principali Bursfen-
densi 2) misit, cujus exemplar adhuc alibi habemus, in
qua magna utique ipsius prudentia, diligentia et dis-
cretio notatur.
LUI. De domo jn Prutia et tribulationibüs variis ibidem.
Poetea accidit 8), quod dominus Egbertus, pater Daven-
Albertus van Calcar werd den 24 April 1457 tot Rector van het Frater-
huis van Zwolle gekozen (vergl p. 126) en de tweede Rector van Huls-
bergen, Martinus van Schindel, overleed in het jaar 1474. (Vergl. p.
131 n. 1). — Is het echter juist, „dat eerst omstreeks 1469 het nonnen-
klooster Klaarwater b\j Hattem in de [Bursfelder-Jcongregatie werd
opgenomen", (Moll, Kerkgeschiedenis II, ii, 185) dan moeten boven-
gemelde feiten in de jaren 1469—1474 vallen, want toen de overgave
van Hulsbergen aan de Benedictijnen van Klaarwater plaats had, be-
hoorde dit klooster reeds tot de Bursfelder congregatie, gehjk met
zekerheid blijkt uit het verhaal van de Voecht. — üit het door de
Voecht medegedeelde blijkt verder duidehjk, dat Klaarwater niet, ge-
lijk Moll (t. a. pi.) aanneemt, een eenvoudig nonnenklooster, maar
een dubbelklooster was. Vergl. ook Lindebom 1. c. 497. — Over het
klooster Klaarwater vergl. p. 47 n. 3.
1) Myne nasporingen omtrent deze dokumenten bleven zonder resultaat.
2) Het klooster Bursfeld lag dicht bij de samenvloeiing der Werra
en Fulda aan de Weser. — Hoogst waarschijnlijk was de brief ge-
adresseerd aan den opvolger van den beroemden abt van Bursfeld,
Johannes van Hagen (+ 1469.) — Over de Congregatie van Bursfeld
vergl. Moll, Kerkgeschiedenis, U, ii, 185— 190; Heimbucher, Die Oideu
und Kongregationen der katholischen Kirche, I, 141 vv. en de daar
aaugehaalde literatuur; J. Linnebora, Die Aeformation der westfalischen
Benedict iner-Klöster im 15. Jahrhundert durch die Bursfelder Kongre-
gation. Diss. Munster 1899; Deze studie verscheen ook in de „Studiën und
Mittheilungen aus dem Benedictiner und Cistercieuser Orden'*, 1899.
2.-3. Heft.; vergl. ook het opstel van Berliére, La Congregation de
Bursfeld, verschenen in de Revue Bénédictine 1899, No. 8 v.
3) HS. B. fol. 221r. Convocavit aliquando dominus Egbertus ter Beec,
rector congregation is Domus Domini Florencii in Daventria, patrem
Albertum cum omnibus fratribus suis ad amicabile colloquium et
caritativum convivium in predium suum Middelen dictum, ad conftrman-
dam antiquam caritatem feria 4* infra octavas Pentecostis anno 14 . . a)
•) Het jaartal is in het HS. niet ingevuld.
Digitized by
Google
188
trieneis et fratres sui invitaverunt nos fratres Suollenses,
hoc eet dominum Albertum cum suis, ad amicabile collo-
quium pro confirmanda caritatem mutuam. Convenimus
igitur juxta condictum cunibus vecti in predio ipsorum,
et habuerint pariter fratres utriasque domas letam diero. Prandio vero
facto, consedimus pariter sub divo, (fol. 221 v.) et ecce advenit quidam
noraine Balthasar de Prucia (qui aliquando visitaverat Z wollis, com-
morans cum ceteris scolaribus sub cuslodia fratrum) et coram omnibus
genua flectens, rogavit cordialissime patres, ut tractarent et convenirent,
quatinus aliqui fratres secum pergerent in Prucia ad fundandum novam
congregacionem in oppido Culmensi, promittens fidelem assistenciam
et allegans, quam magnum fructum ibidem fratres facere possent, quia
ibi esset messis multa, operarii vero paucissimi, et dominus Al bert us
ex latitudine caritatis onus illud et opus assumpsit, rogatu domini Eg-
berti, quia frequenter significaverat, se non affici ad plures congre-
gaciones inchoandas in hac regione, ubi devoti et monastica multiplica
sunt, sed magis in locis distan tibus, ubi eo major esset necessitas,
quanto devotio rarior et post hoc eciam carior et uberior ad fructi-
ficandum in aliis. Tempore ergo oportuno misit illuc cum prefato
Balthasar fratrem Johannem "Westerwolt cum duobus aliis clericis
cum aliquantis pecuniis et aliis requisitis. Bt cum provenissen t, in-
venerunt civitatem depauperatum et pan cos inhabitantium et obtento
domistadio parvo iidem, a quibusdam g**aciose suscepti sunt, aliis
murmurantibus et dicentibus: „Qui sunt isti"? aliis vero: „Quia boni
sunt". Aut ipsi dixerunt: „Venimus ad profectum juvenum vestrorum,
ad informandos eos in virtutibus et scienciis prout fit in partibus
occidentalibus." Inceperunt igitur in magna paupertate et multa op-
probria sustinuerunt , precipue ab indisciplinatis monachis, qui turn
modo ibidem reperiebantur; nam sicut terra illa vastata fuit per bella,
sic eciam ab hominibus religioeis desolata, ut nee pauci invenierentur,
qui veritatem agnoscerent, vel rectam viam docerent, vel a maren t.
Quidam autem eorum, qui missi erarat, pusillamines facti et desperantes
de profeet o, assumpto secum rectore scolarium, redierunt in Z wollis,
consummatis ibidem duobus annis. Sed rector dominus Westerwolt,
licet angustiaretur, undique permansit tarnen, stabiliter habitans in
adjutorio Altissimi, laborans ultra vires tam corpore quam spiritu.
Qui post aliquot annos redtens Z wollis annunciavit profectum prosperum
et raultum fructum provenlurum, si saltem adjutorium aliquod impen-
deretur. Dederunt igitur fratres Zwollenses et alie quedam congrega-
ciones ei pecunias et missi sunt a Zwollis plures fratres cum quibusdam
juvenibus bone voluntatis, et ita crevit domus illa et fructum fecit et
usque in hodiernum diem. Scripsit autem pater Albertus nota-
bilem epistotam et consolatoriara fratribus suis in Prucia in hac forma.
(Zie deu brief van Albertus van Galcar in de Bijlagen,)
Digitized by
Google
134
quod Middelen ') dicitur, extra Daventriam, feria quinta
infra octavas Pentecostes 2) , et habuimus letam et festivam
diem pariter. Prandio facto, dum simul sub divo in dulci
colloquio sederemus, advenit quidam, qui ad tempus cum
nostris scolaribus steterat in studio Suollensi, Baltbasar,
dictus de Prusia, et coram omnibus nobis genuüectens
rogavit cordialissime patres nostros , ut tractarent et ordi-
narent, quatinus aliqui fratres secum ad Prusiam pergerent
ad fundandum et incipiendum ibi novam con- [fol. 37v]
gregationem status nostri in civitate Culmensi 3), pro-
mittens fidelem assistentiam et allegans, quam magnum
fructum ibidem fratres nostri facere possent pro eo , quod
ibi esset messis multa et operarii paucissimi 4) et cetera.
Et ecce, venerabilis pater noster, fervens ex latitudine
caritatis, dum profunde satis rem perpendisset, et arduam
sed utilissimam judicasset, assumsit onus istud ex rogatu
pariter domini Egberti et fratrum ejus. Dicebat enim,
1) Het landgoed Middele (2*/t Dur *en noorden van Deventer en la/B
uur ten noord-oosten van OUt) werd in 1455 door den rector Egbertus
ter Beek gekocht. In 1462 liet hij er een huis op bouwen. Verg].
Dumbar, Anal., I, 229.
2) Dit colloquium der Zwolsche en Deventersche broeders op het
landgoed Middelen heeft vermoedelijk of in 1471 of 1472 plaats gehad f
zeker niet later dan in het laatstgenoemde jaar. Want in 1412 vinden
wij de broeders reeds te Gulm (vergl. p. 135 n. 4). In 1471 viel
Pinksteren op den 2 Juni en de dag der samenkomst soude dan 5 Juni
geweest ziju. Had deze echter in 1472 plaats, dan geschiedde zij op
20 Mei, daar in het genoemde jaar den 17 Mei Pinksteren was.
3) Door den vrede van Thorn (19 October 1466) kwam Gulm en een
gedeelte van Pruisen onder de heerschappij van Polen. — De bronnen
en literatuur over het Fraterhuis te Gulm i\jn: Lindebom, Hist Episc.
Dav. 127; Van Heussen, Oudheden VI, 480; N. Preuss. Urkundenbuch,
West pre uss. Theil, II Abt. Urkunden des Bistums Gulm , herausgegeben
von Woelky, Danzig 1887; Delprat, De Broederschap, 199—202; Th.
Hirsch, Die Ober-Pfarrkirche von St. Marien in Danzig, Danzig, 1843,
I, 252 w.; Th. Hirsch, Geschichte des akademischen Gymnasiums zu
Danzig, 1857; Reusch, Wilhelm Gnapheus, 1868, I, 32; Lehnert,
Geschichte des Gymnasiums zu Thorn, Prg. 1868, I, vv.; Hirsche,
Real-Encycl. II1, 757; L. Schulze, Real-Encycl. III*, 1. c; Leitsmann,
üeberblick, 26 en 70.
4) Matth. 9, 37.
Digitized by
Google
185
se multum affici ad incipiendum novam domum, non in
locis vicinis et circumpositis, ubi sufficienter haberentur
monasteria et eciam habundarent, eed Ion ge distan tibus,
ubi eo major esset necessitas, quanto devotio rarior et per
hoc eciam carior et uberior ad fructificandum in aliis.
Oportuno ergo tempore, misit cum prefato Balthasar ad
hoc opus inchoandum , dilectum fratrem nostrum dominum
Johannem Westerwolt l) et duos alios fratres nostros
clericos, scilicet Oerardum Weerdt 3) et Lambertum
Herck 8), cum aliquantis pecuniis et aliis requisitis *). Qui,
1) Den 7. October 1465 doen voor den notaris Jacobus Goch: „Albertus
Paep de Kalker, Rector pro tempore, Henricns Zwarte, Jacobus de
Euchusen, Johannes Westerwolde, Rutgerus de Dotinchem, Jacobus
Voicht de Traiecto, Theodericus Kalker, presbyteri," van het „Domus
Clericorom" benevens veertien clerici afstand van al hunne goederen
ten gunste van het huis. (Archief der Eraan ucls-huixen te Zwolle.) —
Delprat, De Broederschap, 201, noemt hem „Johan Westerholt."
2) In de bovengenoemde oorkonde van 1465 wordt onder de clerici
ook „Gherardos Wyert" genoemd. Vermoedelijk is hij dezelfde als
„Gerardus Weert." Opmerkelijk blijft het dan echter, dat hij na verloop
van ces of zeven jaren nog niet priester was.
3) „Lambertus Alberti de Herk" deed den 6. Mei 1473 te Zwolle voor
den notaris Jacobus Goch afstand van z\jne goederen.
4) De stichtiug van het Fraterhuis te Culm had dus plaats in het-
zelfde jaar als het colloquium der broeders te Middelen, want de boven-
genoemde drie broeders vertrokken met Balthasar „oportuno tempore."
Daar nu het bezoek van Balthasar te Middelen in het voorjaar valt,
mogen wy met zekerheid aauneraeu, dat de broeders met hun vertrek
niet lang getalmd zullen hebben. Uit een charter van 1472 weten wij
nu, dat de stad Culm den broeders in dit jaar benevens andere voor-
rechten een stuk grond schonk, vermoedelijk om hun huis er op te
timmeren. En daar wy veronderstellen mogen , dat deze schenking by
of vóór de aankomst der broeders geschiedde, gelijk dit in andere steden
gebeurde (Harderwijk, Groningen euz.), zoo mogen wy aannemen, dat
de stichting van dit Fraterhuis niet later dan in het jaar 1472 plaats
had. (Vergl. L. Schultze, Real-Bncycl. Ill3, 472—507). Hiermede is
echter in stryd, dat Lambertus Herk nog den 6 Mei 1473 te Zwolle
was. (Vergl. u. 3). Deze tegenspraak in de officieele stukken heb ik
te vergeefs getracht op te lossen. Verzekerde de Voecht niet stellig, dat
Lambertus Herk naar Culm gezonden was, dan zoude men aan een
naamverwisseling mogen denken, daar in de bovengenoemde acte van
7 October 1465 een „Lambertus ten Starte de Hattem" afstand van
Digitized by
Google
136
cum illuc venissent, invenerunt depauperatam civitatera
et habitatores paucos, ubi nee unus faber inveniebatur,
unde a malleorum percussionibus quieti erant. Optento
igitur illic domistadio parvo et omni re domestica vacuo
a secularibus quibusdam et civibus sant graciose recepti;
alii autem murmurabant, dicentes: „Quid isti hic volunt
et quale8 et qui sunt isti"? aliis dicentibus: „Quia boni",
alii8 contradicentibus. bicebant autem ipsi fratres nostri:
„Quia ad profectum juvenum vestrorum in scientiis et
virtutibus venimus, prout sumus et vivimus in dyocesi
Traiectensi" *). Et sic ibi inceperunt in magna pauper-
tate , ubi nee coclear invenerunt et de lineo panno , quem
floccis impleverunt, culcitras sibi fecerunt. Denique patria
hec, sicut fuit dissipata et vastata per longa bella et
guerras 1), sic eciam ab hominibus et religiosis fuit deserta;
ut pauci essent, qui veritatem agnoscerent, vel amarent,
vel saltem rectam viam docerent. Unde multa opprobria
et contradictiones sustinerunt fratres nostri, maxime a
zijne goederen ten behoeve van het Fraterhuis deed. Dezen Lambertus
ten Star te zoekt men bij de Voecht te vergeefs. Aan een en denzelfden
persoon valt echter moeilijk te denken, daar het onverklaarbaar ware,
dat deze klerk zich in de eene notarieele oorkonde „Lambertus ten
Starte de Hattem", in de andere echter „Lambertus Alberti de Herk"
zoude noemen. Indien wy niettegenstaande deze moeilijkheid, toch met
een en denzelfden persoon te doen hebben, dan zoude de hernieuwde
afstand van zyne goederen te verklaren zyo daardoor, dat hy na
zijne terugkomst uit Culm te Zwolle opnieuw lid van het Zwollsche
huis werd. Een voorbeeld echter dat een en dezelfde fraterheer twee
keer officieel afstand van zyne goederen doet, hebben w\j in Hendrik
Lansynck. Deze deed 10 Januari 1491 door notarieele acte afstand van
al zyne goederen ten gunste van het Zwolsche Fraterhuis en den 15
Mei 1500 legde hy dezelfde verklaring af voor den notaris Gotfridus
Gooris te Deventer. (Archief der Emanuelshuizen).
1) Vergl. Lindebom, Hist. Episc. Dav. , 127, waar wy het volgende
lezen: „Venimus ad profectum filiorum vestrorum ad informandos illos
in virtutibus et scientiis prout in occidentibus terris fit." — Zie ook
de Inleiding.
2) De Voecht heeft hier hoogst waarschijnlijk den dertienjarigen oor-
log op het oog, die de verbondene steden met toestemming van Polen
sedert den 4 Februari 1454 tot aan den vrede van Thorn (19 Ociober
1466) tegen de Duilsch-Ordensheeren voerden.
Digitized by
Google
137
monachis mendicantibus *) et regulam suam non servan-
tibus, nam et aüi ibi non habentur, [fol. 38r] nee aliqua
monasteria de observantia ibi inveniebantur 2). Cum ergo
tribulationes multas et emulationes plurimorum ibi susti-
nerent, et pauci eis faverent et subvenirent, cum eciam
rari divites scolares illic inhabitantes essent, desperabant
ibi posse proficere, vel ad habendum necessitatem suam,
vel ad fructificandum in aliis. Unde factum est, ut post
duoe annos Gherardus Weerdt et Lambertus Herck 8) , cum
rectore scolarium 4) ipsorum redirent Suollis, judicantes
inutiles illic permanere. Hinc dominus Johannes Wester-
wolt angustiatus multum et contristratus est, ipse tarnen
tamquam vere vir constans et longanimis atque confidens in
Deo in adjutorio Altissimi ex sincera intentione sua perse-
veravit in laboribus et in opere Dei, exspectans manum
1) Sedert 1228 waren te Culm de Dominicanen en sedert 1258 de
Franciscanen gevestigd. In het naby gelegen Thora stichtten de Fran-
ciscanen in 1239 een klooster en vier en twintig jaren later ook de
Dominicanen.
2) De Duitsch-Ordensheeren veroorloofden in hun gebied geen stich-
tingen van kloosters, die landbezit voor hun bestaan vereischten. In
het algemeen zochten zy te verhinderen, dat iterkelyke corporaties
onroerende goederen verwierven. Tergl. Voigt, Geschichte Preussens,
Koenigsberg 1827—1839, III, 500, VI, 756.
3) Vergl. p. 135 n. 4.
4) Uit het verhaal van de Voecht blykt duidelyk, dat de broeders
uit het Fraterhuis te Zwolle de stichters der school te Gulm waren,
maar toch een ander, die niet tot de broederschap behoorde, als rector
van deze school hadden aangesteld. Het is my niet duidelijk, op welke
gronden Lüntzel (Geschichte der Diocese Hildesheim, Hildesheim 1837,
II, 639 vv.) vermeldt, dat de bisschop van Culm Vincentius Kielbassa
(1467 — 1479) in het jaar te Culm een studium particulare zoude ge-
sticht hebben, welker leiding hij in de handen der Fraterheeren uit
Hildesheim zoude gelegd hebben. — Belangrijk voor de kennis der ver-
diensten der broeders voor de beschaving en het onder w\js te Culm is
het volgende, dat Th. Hirsch, Die Ober Pfarrkirche von St. Marien in
Danzig, I, 252 vermeldt: „lm Jahre 1508 ward den durch einige Mit-
glieder des Rostocker Hauses versterkten Brüder die Leitung einer
allgemeinen Landesschule übertragen , in welcher sie die freien Künste,
vornehmlich Philosophie lehrten." Vergl. ook: Bender, Geschichte der
philosophischen uud theologischen Studiën, Braunsberg, 1868, 9,
Digitized by
Google
188
ejus, qui percutit et sanat, vulnerat et medetur *), qui
non derelinquit sperantes in se. Quare post aÜquod
tempus, accepta desuper consolatione , venit ipse ad nos
Suollis, promittens bonum profectum et fructum multum
inde proventurum , unde adhuc apposuimus adjuvare
eum et dedimus ei pecunias 2) et personas quosdam sco-
lares bone voluntatis cum dilectis fratibus nostris, vide-
licet: Johannem Lennep8), Jacobum Alcmarie 4) etiam,
et alio tempore, Alardum Galker *), presbyterum, et Ge-
rardum Amersfordie 6) et dominum Maternum Maguntie 7).
ünde domus ipsa crevit et bene profecit fructum mag-
num faciens in hiis regionibus, quorum omnium par-
ticeps est venerabilis pater noster dominus Albertus
et dominus Johannes Westerwolt, qui in hoc maxime
laboraverunt, incipiendo et promovendo. Scripsit et pater
noster epistolam eis valde edificatoriam , que apud nos
servatur adhuc 8). Vide.
1) Job 5, 18.
2) Welke groote fiuaucieele offers de broeders van Zwolle voor dexe
stichting brachten, bewyzen ons de volgende regels nit een brief van
1539 van den Zwolschen Rector aan dien van Galm. — „Ver o ra hoc
sciat vestra Charitas, si forte, quod absit, res et bona Domus istius
distrahenda et alienis dividenda fuerint, neminem plus juris quam nos
ad istam Doraum habere; non enim facile dicendum est quanti constet
nobis ista Domus. Invenimus in registris nostris quod multo ultra mille
aureos in numerata pecunia nobis constet Domus vestra exceptis raultis
dilectissimis Fratribus nostris quos istuc onustos diversa supcllectili
diversis temporibus Patres nostri miserunt, adeo Domum nostram
exspoliaverunt ut vestram divitem aut saltem me Jiocrem efficerunt." —
Lindebom, Hist. Episc Dav., 139.
3) Vergl Gap. LXXIX.
4) Vergl. Gap. LXXIX.
5) Vergt Gap. LXXIX.
6) Vergl. Gap. LXXIX.
7) Vergt Gap. LXXIX. — Gerhard van Amersfoort en Maternas van
Ments kunnen pas na 1482 naar Gulm vertrokken xyn, daar zij
den 13 Januari 1483 te Zwolle afstand van hunne goederen doen.
8) Deze troostbrief van Al bert van Galcar, „Scriptum feria 4» post
Misericordia Domini 1481 (9 Mei) ex Zwollis" is te vinden in HS. B.
foL 222. Vergl. p. 132 n. 3.
Digitized by
Google
189
LIV. De multis exerciciis ejus utilibus valde et
EFFICACIA GRANDI IN COLLACIONIBUS ASSIDUIS.
§ 1. Venerabilis pater noster dominus Albertus habuit
magnam graciam collacionandi , unde libenter et frequenter
fecit collationem pro clericis et sororibus, non parcens sibi
a labore tali usque ad ultimum vite eue. Sed precipue,
quia semper vir strennuus fuit et zelosus primo ad
seipsum fortiter exercitandum et vincendum; sic fuit
informator notabilis valde de viciis et virtutibus [fol. 38v]
veris. In collatione nostra festivis diebus solebat nobis
de sero valde fundamentaliter et interne dicere et ammo-
nere de materia diei , sicut fuit in hiis devote occupatus
et profundam intelligenciam habens. Semeldixit: „Mirum
est, quod tam insensibilee sumus et indurati, quod non
emendamus nos, scientes scripturas dicere et non facere.
Scimus enim, quod terribiliter condemnabit nos, qui
tam misericorditer adjuvisset nos si voluissemus. Ve nobis,
quod non cogitamus et toto corde non semper pre oculis
habemus, quam magna sit illa ira Dei contra nos et
quantum displiceat ei peccatum, quod propter ipsum
proicit Deus in eternum ignem. Ubi videbit creator crea-
turam manus sue, sic et videbit ibi filium suum pater
et videbit precium sanguinis sui redemptor et tarnen
non miserebitur, sciens quam intolerabilis sit illa pena,
et tarnen dimittet cruciari in eternum." Alio tempore
dixit: „Nichil est, quod ad iracundiam divinam ita pro-
vocat et indignationem magnam nimis sicut ingratitudo
nostra, quod bonus ipse Dominus tam multas bonas in-
spirationes et affectus pios nobis tribuit, et nos insensati
relictis illis ambulamus secundum desideria nostra et
obliviscimur Dei. Hinc merito demeremur, ut Dominus
auferat a nobis plura alia beneficia, que dedisset, si gratos
nos invenisset. Item illi vere misericordes sunt inter
nos, qui omnia meliora aliis tribuunt, cameram scriptu-
rale, tunicam, togam, capucium, cibum, hec optima
omnia ex corde attribuunt libenter, et qui fratrem a vili
opere sublevat et in gravi labore subvenit." Item dixit:
„Oportet fratrem volentem proficere, esse tranquillum et
modestum, non inquietum, sed seriosum tarnen; oportet
Digitized by
Google
140
eciam, ne sit presumptuosus, ne jactet se de aliquo opere,
sed humiliter se subiciat sub manibus Dei, et tenere seu
reputare opera sua, ut pannum menstruate sicut vere sunt.
Nichilomnius debet diligenter et circumspecte opera sua
facere, debet et ambulare in conspectu Dei et in omne,
quod agit, semper studere, ut habeat dolorosum affectum
ad Deum [fol. 89r] pro peccatis suis, aut jocundum pro
beneficiis, alias nobis parum prodest, quod facimus et in
plurimum seipsum despectum *) et mille mortibus dignum et
ut pulverem stercusque fetidissimum reputare ante Deum
et se ex toto corde humiliare, petens veniam de peccatis
suis." Vel aliquando Deo dicere prostratus sic: „Sicut
oculi ancille in manibus domine sue" et cetera, et „sicut
oculi servorum" et cetera. „Numquam debet desperare
propter infirmitates suas, sed rogare et confidere in Do-
mino, semperque boni animi esse. Debet studere, ut
ad omne bonum et bonos habeat magnum efiectum
nullumque contemnat, facta fratrum magnificet, sua despi-
ciat, nullum ju dieet nisi seipsum, nulüus opera curiose
sed sua inspicere. Debet quoque ad hoc laborare, ut ex
affectu sentiat, quod omnes preter se sunt boni, et quod
non sit dignus interesse tam bonis fratribus."
§ 2. De mperficialitate et necligcncia cavenda in omnibus. —
Item dixit: „O quam miserum est semper manere in
superficie et solum exteriora ad hominum oculos adim-
plere et interiora, que Deus videt, negligere. Ule, qui
superficialis in confessione solum querit, qualiter debeat
verba componere ficte, ut aliquid habeat pro forma ante
alios ne confundaretur. Item oportet teipsum ex toto
corde dare ad humilitatem et obedientiam , ad orationem,
ad custodiam tui, si unquam venire cupis ad aliquam
perfectionem , vel ad minimam virtutem. Item oportet te
cavere a propria complacentia et precipue a contemptu
cujuspiam et a tepnerario judicio superiorum tuorum. Nam
verus obediens dicit: „„Ad hoc veni huc, ut semper sim
obediens,"" et non discernit, quis precipit et quid sibi
precipiatur, quia non venit facere voluntatem suam," et
1) Correct!) ur op den kant van de hand des voltooiere.
Digitized by
Google
141
cetera. „Et vera obedientia non solum est in resignatione
voluntatis, sed eciam intellectus, ita quod non vultintel-
ligere aliud melius esse, quam obedire et facere prompte,
quod injungitur," et cetera. Item: „Qui dicturi sunt in
judicio fature, qui ita tepide totum tempus, in quo ad
summae virtutes ascendere potuissent, neglexerunt, ut nee
mediam diem , quam in servicio Dei compleverint invenire
valeant. Vere strictissimam reddent rationem [fol. 39v]
de omnibus." Item circa precipua festa et in festis sole-
bat aliquando satis profunda et cordialia proferre in
collacione nostra.
§ 8. In Adventu Domini. „O quam devotum tempus
jam instat, quod vere requirit devotum cor et fervidum
spiritum. Si attenderemus vicia et peccata nostra, et
videremus, qualiter essemus ligati sub jugodyaboli, tune
utique letaremur de adventu ejus, quia ipse est solus
liberator." Et proposuit similitudinem de civitate oppressa
ab aliquo tyranno, quoniam obsessi anxii avidissime
expectarent liberatorem, quoniam dicerent: „Quando
veniet? ubi est?" et cetera. „Vere fratres! nichil aliud
cogitaremuB nunc, nisi talia et quanto desiderio expecta-
bant Dominum antiqui patres, et ut cor nostrum prepa-
reimiB ad adventum ejus." Item: „Utinam jam omnes
faceremus bonum propositum virtutes acquirendi et pro
nichilo totum reputaremus, quod fecimus, et reputare
nosipsos tanquam vas perditum, et subicerimus nos om-
nibus, tam junioribus, quam senioribus, et mortificare
proprias voluntates nostras et semper aliis consentire, et
reputaremus nos tanquam mortuos mundo et desiderare,
quod nemo in mundo cognosceret nos." Item: „O fratres I
quam bene nobis , si nos jam dederimus ad extirpationem
viciorum et passionum et malarum affectionum, et ve
nobis, si non fecerimus et manserimus in illis."
§ 4. In feato Palmarwm, „Jam instant multa et devota
festa, sed illi ea digne celebrant, qui magnum habent
saccum." Cui dixit quidam: „„Qui sunt illi?"" Et ille:
„Qui habent dilatatum cor; id est, qui fervent caritatem
et habent desideria magna, et devotas affectiones ad Deum
secundum posse suum, qui non sunt ingrati, qui omnes
homines justificant et se condemnant." Item : „„Heu quales
Digitized by
Google
142
sunt, qui omnia ista festa arido corde etabsque devotione
et affectione pertransibuntur?"" Et reapondit: „Vere hii
sunt de triplici genere. Vere superbi, qui stant in suo
proprio beneplacito; secundi, qui effusi semper vaganter
corde et nunquam congregant spiritum suum; tercii, qui
alios temere [fol. 40r] judicant, precipue superiores. Hec
tria genera hominum non habent spiritum Dei et tales
non possunt suscipere graciam Dei, quia Dominus vult
habitare in humili et quieto corde, et hii nunquam sunt
quieti. Tales ideo, si ad graciam venire debent, opor-
tet quod multum se humilient et reputent se indignos
pane filiorum, scilicet gracia devotionis, sed rogent in-
stanter, ut vel mereantur accipere cantabrum seu cantd-
broet l) , qui fit de furfuribus , et secundum obedientiam
omnia agant." Item dixit: „Quam diversimode affici-
mur ad ista futura sacramenta passionis et resurrectionis
Domini; nam quidam dirigunt omnes sensus suos ad
interiora, et omnia exteriora dimittunt et excludunt cum
magno conamine, cogitantes solum, qualiter ipsi confor-
mabunt se cum passione Dominica et resurrectione , et
exercitant se in illis , et hiis omnia ista festa dulcia sunt
et jocunda, et eis magnam mentis quietem important. Et
sunt quidam, quibus omnia ista futura misteria sunt,
quasi crux, et magno desiderio expetunt et expectant finem
et consummationem eorum, quia cum sint omnino externi,
et inexercitati, et superficiales, et non laboraverunt , ut
aptarent se ad ea, ideo sunt sine affectu et excludunt
graciam Dei. Et hii cum magno tedio expectant tempus,
quo possint modico liberius se dare ad exteriora, quia
hoc jam facere verentur et cetera. Verum sentiamus magis
in nobis, quod et in Christo Ihesu" et cetera.
§ 5. In festo Pasche sic. „Quam lamentabile est hoc, quod
in ista magna festivitate manemus tam sicci et extranei et
ceci a consideratione eorum , que Dominus in ea pro nobis
fecit. Essemus merito ita fervidi, ut cor nostrum in
nobis liquesceret ex magna admiratione pietatis Dei, quam
nobis hodie ostendit. Mirum est, quod possumus cor
nostrum jam occupare cum extraneis viciosis et secula-
1) Vergl. Diefenbach in voce, cibns canum, cleye, weytzcukleyon.
Digitized by
Google
148
ribus materiis, cum habeamus materiam exercitandi nos
in ista solemnitate festi(vi)tas transit , sed fructus in nobis
debet manere; et quis fructus, nisi ut ambulemus in
novitate vite, deponentes veterem hominem, videlicet
superbiam et alias passiones" et cetera. Hec et hujus-
modi solet venerabilis pater dominus Albertus [fol. 40v]
secundum festa et materia collationis multipliciter fratribus
dicere et cordiales ammoniciones fundamentaliter facere.
LV. De magna patiencia ejus in variis tribulatïonibus
ET MOLE8TI18 SUIS.
§ 1. Jam quam patiens in adversis fuit, aliqua refe-
ramus. Nam aliquando ex parte domus nostre , sustinebat
detractiones calumniosa verba ab hominibus vel scabinis
pro eo, quod permissione divina aliqui fratres essen t, qui
eum non audirent et ex petulantia sua domum nostram
desererent et male loquerentur, aliquando ex parte
domorum sororum, quod ibi essent alique rebelles et de-
trahentes, et cetera. In quibus ipse se prudenter et lon-
ganimiter habuit, convertens se eo amplius ad Dominum
Deum in devotione et quietate manendo, unde magis
doluit pro ipsis malevolis, quam pro se, nos consolans:
„Quia oporteret aliquando scandala fieri ]), ve autem per
quem" et cetera. En, quam sincere et viscerose dilexerit
fratres suos preter hoc, quod optimas ammonitiones in
communi et privatim fecit, manifestavit eciam et eo aper-
tissime claruit, quod cum fratrem quempiam extra
domum mitteret, sive ad regimen sororum, vel ad Pru-
tiam, dicere nonnumquam soleret, hoc ita dolorosum sibi
et grave fore , quasi membrum aliquod ex visceribus ejus
traheretur. In senio cepit quandoque graviter infirmari
et vexari a calculo. Unde ipse, ut lapis preciosus in
celestibus muris construendus , expoliebatur et aptabatur.
Post hoc incidit in gravem et periculosum infirmitatem ,
qua diu tenebatur et pene defecerat. Sed quia conceperat
et inceperat ante languorem illum aliqua construere et
1) Malth. 18, 7.
Digitized by
Google
144
ordinare in domo nostra et sororum *), que ut videbatur
nobis et 8ororibus valde commodosa afforent, ymmo neces-
saria, institit et obtinuit, ut protunc non moreretur, donec
hec perfecisset et nobis rigoroaius exemplum prebuisset,
sicut et factum fait. Nam cum convaluisset, ita durum
et arduum sibi instituerat modum vivendi , ut fratribus
videretur onerosum, et judicarent sibi non convenire
regimen ipsius taie , propter quod per dominum Egbertum ,
rectorem Daventriensem , fuit ammonitus temperare rigo-
rem, quod et fecit *). Novi ergo, quod per annum fere
frugalissime vixit, faciens sibi poni in loco suo valde
parvam amphoram cum modico potu de cerevisia [fol. 41r]
absintiali, ita ut mirarer sepius , quoniam posset susten tari
cum tam modico potu. Semel retulit nobis venerabilis
pater noster, Dominus Albertus, cum a prima infirmitate
cepisset convalescere , quod quodam tempore, nescio an
nocte vel die, dum esset solus, fuit aüenatus a sensibus
exterioribus et aperiebatur sibi in anima sua quoddam
lumen, ita ut lucide intellectuali oculo videret et intelli-
geret, quoniam omne Vetus testamentum, videlicet facta
patrum, mandata et cerimonie, et que Deus cum eis egit,
fuerunt preambula redemptionis generia humani, licet in
figuris, misteriis et prophetiis. Et quam aptissime Novum
testamentum, id est facta Ghristi, et mandata et scripta,
et dicta Apostolorum, Veteri respondeant testamento et
omnia illa obscura Novum testamentum elucidat et perficit
et in Christo omnia sunt consummata. Et optavit tune ut
sibi videbatur: „O, si possem hec sic scripto tradere, ne
elaberentur a memoria mea"; sed ut retulit, sanusfactus,
non potuit sic intelligere vel enunciare, sicut in infirmi-
tate vidit. Gum ergo postea complevisset, que ordinaverat
fieri, et fatribus jam bene institutis et in caritate et pace
1) Vergl. p. 125.
2) Delprat, Archief, VI, 294, geeft de volgende woorden als den tekst
der kroniek: „Rixas multas cum scabinis et sororibus habuit. Riga-
rosuin ui mis vivendi modum in ter fratres instituit, sed monito Domini
Egberti temperavit" Hoe anders leeren wij dezen „strgdzuchtigen en
al te strengen rector" van Delprat kennen uit de woorden van onzen
kroniekschrijver! Vergl. ook Dorabar, Anal., I, 174.
Digitized by
Google
145
unitie secundario , post aliquot annos cepit infirmari. Sed
antequ&m de ultima ipsa infirmitate loquamur, videamus
prius de fratribus hiis, qui sub eo deftincti sunt, non
secundum ordinem, quo defuncti sunt, sed secundum
ordinem senii.
LVI. De domino Johanne Wesalie, pratre nostro
IN BUSCODÜCIS SORORUM CONFE8SORE.
Fuit ergo senior illorum dominus Johannes Wesalie in
Buseoducis, Ten Orthen sororum confessor *). Hic erat
dilectus frater, cum in domum nostrara primo acceptus fait,
aptatus ad illuminaturam , in qua satis profecit, ut activus
et agilis, qui et ante studium suum ad tempus fuit auri-
faber, et ergo ipse optimum calicem nostrum, qui decen-
tissime et aptjasjme factus est, sic ordinavit fieri. Et quia
atttdiosus fuit in omni opere suo, procurator &ctus est
Domus Pauperum a) , quibus bene scivit providere et pro-
curare aliquando bovem, aliquando butirum, vel testa-
mentum aliquod [fol. 41v], Post mortem autem domini
Johannis Van den Zande 8), qui primus ibidem sororum
rector fuerat, hic dominus Johannes fuit electus successor
ejus. Qui juxta vestigia predecessoris sui optime prefuit
domui illi, et collegit numerum sororum usque ad
qui^gfcnta, et quia optima disciplina viguit in domo illa,
benedixit eis Dominus et in temporalibus. Quapropter
ipse dominus Johannes multa et magna construxit ibidem
et melioravit, videlicet ecclesiam et alia, et cetera. Collegit
eciam apud se multos clericos, quos oportuno tempore
fecit ordinari in sacerdotes, ita ut non minor essetperso-
narum sacerdotum, clericorum et laycorum in domo sua,
quam in ceteris congregationibus clericorum, quos eciam
secundum modum domus nostre optime instituit in virtu-
tibus et exerciciis ceterarum domorum congregationum 4).
Ipse ergo dominus Johannes homilie in oculis suis et
i) VergL p. 429.
2) VergL p. 124 n. 2.
3) f 13 October 1444. Vergi. p. 61.
4) Vergl. p. 129 v.
Dorde Serie. Wbrucn N*. 13. 10
Digitized by
Google
146
graciosus in conversatione sua, arridente prosperitate factus
est gloriosus eciam apud homines, utpote vir magna-
nimus et multarum bonarum operationum et optime
conversari sciens cum omnibus, sive divitibus, sive dominis,
vel medriocribus. Construxit eciam propter advenientium
multitudinem domum sororum in Vucht l) , nbi commode
poterant sorores habitare ducente et rector cum sociis.
Porro domus hec et domistadium , proch dolor, per succe-
dentem sibi in regimine a) post mortem ejus vendita
fuerunt Carthusiensibus 8) , qui locum illum nunc inhabi-
tant. Insuper venerabilis vir iste, cum tempore colloquii
juxta consuetudinem Suollis adveniret, proprio curru usus
aureum denarium ad pileum procuratoris dare consuevit 4),
et primis annis regiminis eui, sicut tune moris fuit, solebat
absolutionem petere a patre nostro et cum magna caritate
et jocunditate cum fratribus nostris conversari et munus-
cula eisdem dare. Post hec serena et quieta tempora
accidit nubilosum et magna tempestas in domo sua,
agente dyabolo, qui invidit prospero successui suo. Unde
et instigavit fratres ejus, ut eum a regimine amoverent,
de quo supra *) , sed frustra. Itaque fratres et sorores, eo
in regimine confirmato, Deo gracias [fol. 42*] egerunt,
quod de inimici factione triumpharent. Sed et sorores
domus pre leticia composuerunt cantica quedam, quorum
unum est et sic incipit :
Die moeder Goids onse advocaet,
onse enighen troost ende toeverlaat,
Daer wi aXtois to tiden
ende santé Andries ons lief patroon
myt Chrütus wt des hemels throon
sol ons nu siet verbliden.
1) Volgens Schutjes 1. c. V, 857 is het klooster te Vucht reeds voor
1435 gesticht.
2) Petrus Dinslaken. Vergl. Gap. LXXXVII.
3) Dit gebeurde in het jasr 1473. Daar de zusters te 's Hertogenbosch
vreesden, dat die van Vucht zich van het moederhuis wilden afschei-
den, verkochten z\j het huis aan Arnold van Herlaer en zyne echl-
genoote Aleydis Piecke voor 1300 Andriesgulden, die de gebouwen aan
de Karthuizers gaven. Vergl. Schutjes, 1. c. 358.
4) Vergl. Acquoy, Windesheim, II, 93 n. 4»
5) Vergl. p. 130.
Digitized by
Google
147
Circa finem vite sue, postquam pluribus annis optime
rexisset domum illam et in omnibus plurimum meliorasset,
patres eum absolverunt a regimine, qui tarnen antequam
alius venit, defunctus est in vigilia Thome Apostoli >),
Domino reddente sibi mercedem laborum suorum. Sepultus
est autem in ecclesia sororum in Vucht, quia ipse edifi-
caverat *) , que nunc est Carthusiensis. Jam in ordine
fratrum sub patre Alberto defunctorum sequitur Henricus
Wachtendonc.
LVH. De domino Henrico Wachtendonck.
Hic 8) dilectus frater fuit brevis stature , sed quadratus
et sanus in corpore, bonus erat cellita et optime custo-
diens tempus suum in exerciciis, fuit semper illuminator
et satis pertinenter opus suum perfecit 4), unde ipse
multum lucrabatur, quia diligens et continuus in opere
extitit Hic quietus in domo fuit, nullam habens com-
missionem alterius rei, nee se alienis, vel externis impli-
cabat, nisi quia diligens pro disciplina domus, satis zelosus
fuit ad corripiendum seu docendum juniores in bonis
moribus, sicut ipse fuit bene institutus et compositus in
1) 20 December.
2) In het jaar 1452 veroorlooft de pastoor van St. Lamberlus te
Vucht, Nicolaus de Hoeech, den zusters eene kloosterkerk te bouwen
en verleent haar nog andere voorrechten tegen een jaarlij kschen cijus
van 4 Wilhelmus schilden. Schutjes V. 857.
3) HS. B. fol. 106 v. — „Post laudabilis predicti patris domini The-
oderici ordinatus est tercius pater domus Zwollen sis, do minus Albertus,
vir virtutibus et bonis moribus plenus, cujus vita vel conversacio hic
non prosequitur, sed de quibusdam fratribus ab eodem Alberto lauda-
biliter institutis, quorum unus dominus Henricus Wachtendonk." —
Het volgende komt b\jna letterlijk met den tekst van ons HS. overeen.
4) Vergl. Over\js. Alm. p. 94; maar vooral Acquoy, Windesheim, I,
221 n. 4, waar de dwalingen, die over de verluchters in het Zwolsche
Fraterhnis h\j Moll, Kerkgeschiedenis, II, iiii, 190 en by van Vloten,
Nederlands schilderkunst van de 14de tot de 18de eeuw, Amsterdam,
1874, p. 58, voorkomen, weerlegd worden. Vergl. ook W. Vogelsang,
Hollandische Miniaturen des spateren Mittelalters. (Heft 18 der Studiën
zur deutschen Kunstgeschichte.) Strassburg, 1899. p. 102 n. 3.
10*
Digitized by
Google
14S
maturis moribus. Mansitque pluribos annis in clericali
humili statu, postea ex obedientia factus saoerdos, auxit
devotionem , humiliter et devote perficiens exercicia. Scio ,
quia ex devotione aliquando accepit duras et longas disci-
plinas virgarum a quodam sibi familiari fratre. Non
multia annis in sacerdocio vixit, sed tempore pestis ipso
rnorbo tactus, dam non vitaret sorores pestilenticas,
audiendo confessiones earum, cepit lecto decumbere, et
seipsum graciose Deo offerens dixit sibi assidenti et
ministranti : „Ecce hic est pestis ," demon- [fol. 42v] strans
digito locum, „post mediam Jioram1), cum pervenerit
ad cor, tune morior," et factum est. Migravit autem ad
Dominum in vigilia sancti Bartholomei Apostoli *). Se-
pultus in Windesim cum fratribus suis. Post hunc in
ordine senii sequitur dilectus frater noster dominus Ja-
cobus Qoch.
LVIII. DS DOMINO JAOOBO GoGH, FRATRJB NOSTRO, DICTO
ScBIVJBB, IN KJNDERHÜYS OOKFESSORE.
Hic 8) fuit vir personatus et proceris stature, valde
1) Correctuur in den tekst van de hand des voltooien.
2) 23 Augustus (1472?) pest in Zwolle, cf. p. 450.
3) HS. B. fol. 106v. De domino Jaoob Goch. — „Hic fuit personatus
vir et procere stature et valde graciosus, moribus ornatus, multum
verecundus et devotus et habuit aptissime a parentibus cognomen Scriver,
quia opiimus scriptor fuit Hic, cum post multa humilrtatis et devotionis
exercitia electus esset ad tacerdocium, multum se tune exercHavit in
devocione, maue surgens hora tercta, ut oracioni vacaret. Non potest
vero explicari verbis, quam devote et timorate illud divtnum [fol. 407v]
tractavit, sepissime per horam et ultra. Et cum confessor sororum
Ter Kynderfcuys fuisset ordinatus invetus (sic) quam sinceram caritatem
et sedulitatem ad fratres omnes habuit, quis potest digne effari. Nam
quicumque .de fratribus ei dizisset: „Karisstme domine Jacobe, fee
mihi cistellara apud leetum vel compone assererem et hujusmodi aliquid
construe, ordina vel adjuva in hoc vel in hoc, humtllime ac libentissime
obedivit et raulta talia fratribus fecit, adjuvans eos corrigere scripturas,
preparans pennas, sepe visitans Iratres portavit secum aliquid de assatura
vel preciosum pot urn, ut in aliquo semper reoreanet fratres. Et in ist»
Digitized by
Google
14»
graciosus, moribus ornatus , multum verecundus et devotus.
Aptiseime a parentibus eognomen habuit Scriver, nam op-
timus scriptor fuit in litterali, bastarda et rotunda
ecriptura, et ab ineunte etate sua libenter scripsit, et
multa quidem *). Acceptus erat Deo sua humilitate et
ferventi dilectione , et hominibus sua verecunda affabilitate
et ydoneitate, et promtitudine ad quecumque officia et
ministeria inpendenda et perficienda. Ipse, cum electus
fait ad sacerdocium, se plurimum exercitavit in devotione,
de mane surgens hora tercia, sicnt ego hoc novi plenius,
qui secum per estatem in clusa habitavi 2). Ego ad ali-
quod tempus sibi ad missam servivi, et vidi, et cognovi,
quam devote et timorate officium suum peregit et trac-
tavit per horam frequenter, ut michi videbatur, in missa
stando. Consuevit apud nos horologium custodire, et
tempore et adjutorio suo hoc nostrum presens horologium 4)
factum fuit, et ut media hora signaret, effecit. Fuit et
custos oratorü et braxator encausti. Postea ordinatus est
in eonfessorem conventus Ter Kinderhuys 6), quod grave
sibi multum et contrarium erat, quia domus illa tune a
vera diseiplina plurimum destituta erat per malum regimen
predecessoris •). Tarnen obediens, regimen assumpsit et
multa ibidem melioravit in diseiplina et in edificiis, et
quam vis ibi habitavit, frequentissime tarnen apud fratres
noetros fuit, ostendens, quia animus suus magis apud nos
erat, quam apud sorores. Et quam sinceram caritatem et
non quesivit dissolucionem fratram vel commessacionem , sed sinceram
et devotam recreacionem in mutua caritate. Tandem adveniente tem-
pore pestilenciali, cum ipse sciret multa remedia contra peatem, sibi
ipei eadem peste infecto, nulla voluit ezhibere, ponens totam spem
snam in Denrn et sic feliciter obiit."
1) Vergl. Overqs. Alm. 94.
2) Dit had in den zomer van 1450 plaats. Vergl. de Inleiding.
3) Volgens de moralisten mag een gelezen mis niet langer duren dan
20 minuten tot een half uur. Vergl. S. Alphons. de Ligori, Theologia
Iforalia VI, 400.
4) Correctunr op den kant van de hand des voltooier».
5) Vergl. p. 14 n. 1 , 18, 106.
6) Vergl p. 19 n. 1, 21 n. 6, 106,
Digitized by
Google
150
sedulitatem ad domum nostram et ad omnes fratree habuit,
digne exprimere non possum. Nam quicumque de fra-
tribus sibi supplicasset pro cista facienda apud lectum,
vel as8ere [fol. 43r] componendo, vel rogasêet eum dicens *):
„Hujusmodi aliquid construe vel ordina," vel alias:
„Adjuva me in hoc vel in illo ," statim parebat, unde
talia multa fecit fratribue nostris et adjuvit eos. Hyemali
tempore, cum in stufa2) essemus, ipse eepe veniebat
ad nos, nunc unum, nunc alium docens, aliquando
scribendo in pagella istius vel illius, aliquando aptando
pennas, vel corrigendo male scriptum. Estivo tempore,
dum aliqui nostrorum essent in clusa 8) , frequenter venie-
bat ad eos, sed non vacua manu, quia ipse per se
apportabat aliquid de assatura, vel preciosum potum, ut
in aliquo recrearet fratree. Sepe ad domum nostram
veniens, similiter fecit, faciens aliquid assari pro fratribus
vel afferri, nobis faciens teutas magnas cum singulari eer-
vifiia. Ecce caritas, ecce gratitudo! non verbo sedopere,
et in hiis omnibus non quesivit dissolutionem fratrum,
aut commessationem, sed sinceram et devotam recrea-
tionem in nutrimentum mutue caritatis. Ipse enim usque
ad mortem semper satis custoditus et timoratus f uit,
quamvis fratribus nostris et hospitibus jocundus et graciosus
esset. In hiis ergo et hujusmodi pietatis operibus usque ad
caniciem perseverans, cepit pluries aliquo incommodo
corporali pulsari. Adveniente ergo tempore pestilentiali,
quamvis sciret multa remedia contra pestem, ea tactus,
nullum apposuit, cum hanc, ut nobis videbatur, haberet
in pede. Hac ergo prevalente, omnibus ecclesiaaticis sacra-
mentis munitus, Deo felicem animam tradidit die sanc-
torum Hirenei et Habundi 4) anno Domini M°cccc°lxxii°.
Sepultus in Windesim apud fratree nostros. Hunc sequitur
frater noster dilectus Arnoldus de Vollenhoe, sacerdos.
1) Correctuur als voren.
2) Diefenbach, Glossar in voce. Stufa, stuba, stupa, stupha, stoppa =
estuarium; nd. stobe stopa stube.
3) Vergl. p. 96 n. 5.
4) 26 Augustus 1472.
Digitized by
Google
151
TJX. DS DOMINO «T FRATRB N08TRO ABNOLDO VoLLENHOE.
Ipse erat mediocris stature et robustus in corpore,
ideo a patre nostro Theoderico, quia et fortis erat in
bona voluntate, fortiter et multuin exercebatur. Nam sepe
eum in biga J) vexit et equum ipse minavit ad diversa
loca, et multoe labores in primis suis annis in domo
noetra fecit. Fuitque dia hospitularius et eemper illumi-
nator [fol. 43y]. Ipse magnum bellum habuit in carnali
complexione, ideo magnam sibi violentiam fecit eam
virtutibus aptando et naturam suam superando et subi-
tiendo. Unde post multas exercitationes electus est ad
sacerdotium, et factus sacerdos, cum magno timore et
sollicitudine officium suum studuit humiliter et debite
adimplere. Nam Canonem cum omnibus signis suis in
quaternulo ipse conscripsit, et multas devotas considera-
üones et orationes circa ministerium illud collegit. Et
studio et orationi libenter et frequenter invigilavit et
inhesit, seipsum a nocturno sompno violenter tempera vit,
ideoque in die vix potuit se a sompno continere. Eciam
in mensa sedens, dormire solebat adhuc cibum in ore
habens, similiter cum alicui loquebatur, interdum vix
poterat sompnum repellere. Fuit ergo hic dilectus frater
magnus operator et de seipso strennue triumphans et in
virtutibus proficiens, donec adveniente tempore pestilen-
tiali, aliqui ex nostris existerent in clusa, ipso Suollis
remanente. Die autem sancti Laurentii Martyris1), pater
noster dominus Albertus et hic dominus Arnoldus cum
ceteris fratibus omnibus venerun t ad nos in clusa 8) , cum
coctis cibus, ubi pransi fuimus solaciose panter et
jocunde. Verum cum dominus Arnoldus Suollis redisset,
secunda vel tercia die sequenti, tactus est peste et in
octava sancti Laurentii 4) migravit ad Dominum. Sepultus
in Windesim juxta fratres suos et nostros.
1) Diefenb&ch, Glossar, in voce. Biga, carruca, karre, kare.
2) 10 Augustus.
3) Verg), p. 96 n. 5 en 150,
4) 17 Augustus,
Digitized by
Google
152
LX. De domino Hbnrico Alcmarib, fratre nostro.
Post hunc fuit dilectus frater noster dominus Henricus
Alcmarie !) qui erat aliqualiter longe stature, eed macer.
Ipee bene exercitatus et maturus in moribus, et studiosus
in scripturis, et multa copulavit strennuus in exerciciis
secundum morem antiquum. Scriptor bonus in bastardo »),
et ad tempus rasor et custos horologii et oratorii. Factus
autem sacerdos, non longe post, ordinatus est confessor
sororum Op die Maet •), quas cum magna diligentia regens
et custodiens, satis multos dolores sustinuit [fol. 44*]
propter eas , cum domus illa adhuc nondum plene purgata
fuisset a malo regimine primi rectoris ejus 4). Ipse ergo
in regimine earum existens, sepissime venit ad fratres
nostros, quem a puero usque in finem innocentie jura
observantem Dominus properavit educere de medio iniqui-
tatum. Nam dum pestis apud nos regnaret, ipse sepe a
domo suo Ter Maet, venit ad nos in clusam, afferens
cuneos 6) vel simile et prandebat nobiscum. Semel ergo
rediens a nobis, statim peste tactus, decubuit in domo
nostra , nomine Melthuys 6) , puto quinta vel sexta die
1) Vergl. p. 20, 117.
2) Verg]. Ovenjs. Alm. p. 9i.
3) Vergl. p. 17 n. 2.
4) Vergl. p. 19 n. 1, 21 n. 6, 108, 149.
5) Vergl. Diefenbach, Glossar. Cvntos, wecke, weck (panis).
6) Vergl. p. 9&. — Delprat, Archief, VI, 291, vermoedt in dezen
Hendrik van Alkmaar den vertaler van Reineke Vos. Hg soekt rijn©
stelling te bewijzen door aan te nemen, dat eene dochter van Adolf,
graaf van Gelderland, gehuwd met een der graven van Lotharingen
omtrent het jaar 1485, dezen Hendrik van Alkmaar uit Noord-Nederland
zoude hebben ontboden. Hij neemt verder aan, dat Hendrik bij den
dood van Dirk van Herxen (1457) 20 jaar oud geweest zoude zijn en
dus in 1498 in een ouderdom van 61 jaar de bekende vertaling van
Reintje de Vos zoude hebben kunnen uitgeven Jammer genoeg voor onze
letterkunde gaat deze hypothese niet op. Want indien Delprat den
tekst der kroniek grondig gelezen had, zoude hij al spoedig gezien
hebben, dat Hendrik van Alkmaar nooit Zwolle voor langen tijd ver-
laten heeft en ten minste eenige jaren voor 1471 gestorven is, daar
Rutgerus van Doetingem, die in genoemd jaar stierf, zyn opvolger was
als biechtvader van het Maatklooster. Vergl. over deze kwestie, Priem,
Digitized by
Google
168
infirmitaÜs sue, que fuit dies sancti Jacobi Apostoli1),
dixit: „Sancte Jacobe ora pro me", et sic expiravit Appo-
situs ad patres et fratres suos et sepultus in Windesim.
LXI. De domino Rütohbbo de Dobtenghem, fratee.
Jam 2) in ordine fratrum sequitur dominus Butgherus
de Doetengen 8). Hic in primis (scolas) visitans fuit in
Zur Vorgeschichte des Reinke Vos, Hatle 1880, 4 — 7, die op andere
gronden de hypothese van Delprat verwerpt. Verder J. W. Muller, Mr.
Henric van Alcmaer in het Tijdschrift voor Nederlandsen* Taal- en
Letterkunde, 7de Jaargang, Leiden 1887, 251—261.
1) 25 Juli.
2) HS. B. 107'. De domino Rutgero de Doetinghen. Hic in primis
ftiit visitans in Doesborch et cum vix congruus esset pre devocione ad
Sancfum Bernardnm perreiit in Adwert, ut ibidem optineret locum in
ordinem Bemarditarum. Sed cum vidisset nondnm ibidem regulam
ad plenum obserrari, rediit, et cum esset bone voluntatis et fratribaa
bene notus, obtinuit apud dominam Theodericum et fratres alios, quia
erat sofneiens in clericatura, ut esset cocus scholarium in Parva Domo,
quod cum magna devocione et humilitate aggressus est et complevit.
Hic ergo fuit breris stature, rubicundus facie, fronte parva et aliquali-
ter rugosa. Ita ut jocose dicerent ei familiares sui : „Tu fuisti unus de
gentiübus, qui cirenierunt terram et derelictas es ab eis.'* Sed ipee in
bus verbis minime offendebatur, fuit enim a principio usque ad finem
verus humilis et cordialissime in humilibus se exercens. Nichil in
eo apparebat nisi humile et abjectum quantum ad mundum. Ex hoc
eptimo fundamento habuit eciam magnum fervorem et zelum contra
omnia vicia in se et in juvenibus. Nam frequenter habuit fervente*
aifectiones et consideraciones ad Deum, ita ut in promptu haberet
lacrimas in oracione et meditacione. In opere habuit se ralde strennue
et devote, non parcens sibi m aliquo. Nam cum esset procurator,
solet (sic) nocte surgere in opere braxature et pisture, ut ante atiorum
fratrum adrentu cuncta debito modo prepararet Et in talibus laboriosis
operibns eptime scivit se expedire, nam ipse solus cum uno coco
fociebat omnia pro qoinquaginta scholaribus. Cum autem factus fuisset
sacerdos, auxit sibi in plnrimum derocionem pro eo, quod se indignnm
jndfcafcat ad tantum misterium. Devotissime ergo celebrabat et raris-
sime, frre numqnam, sine multis lacrimis, protrahens eciam devocionem
sepisstme per horam, aliquando ultra horam assistene altari. Tandem
post multorum bonorum operum exercicia factus eonfessor sororum
Termnet, multam vexatus calcuto, feliciter obiit et transivit ad Do-
minum anno Domini Mcccclxxriii et cetera.
3) Delprat, Archief; VI, 295, leest: „Procurator et cocus fuit scolarium
Digitized by
Google
154
Doesborch, et dam vix congraas esset pre devotione
perrexit ad sanctum Bernardum in Adwert *), pro loco
ibidem obtinendo. Sed cum vidisset nondum regulam ad
plenum observari, rediit, et cum esset bone voluntatis et
notus admodum firatribus nostris, optinuit apud patrem
dominum Theodericum*) et fratres, cum non esset eufficiens
in clericatura, ut esset cocus scolarium nostrorum in
Parva Domo 8). Diu ergo fiiit devotus minister ibidem
sub procuratore domino Wilhelmo de Vollenhoe 4) qui ,
quamvis non fuit acceptus frater domus nostre, tarnen
omnino incessit more nostro, et stetit sub obediencia
et consilio patris nostri domini Theoderici. Cujus con-
sensu recepit sibi datam vicariam principalem in capella
sancti Laurentii •) , sicque recessit a Parva Domo et habi-
tavit in domo annexa capelle, manens tarnen semper et
incedens habitu et more nostro. Extunc Rutgerus cocus
fuit ordinatus a patre nostro procurator Domus Vicine,
que dicitur Parva Domus. Et erat parve stature, rubicundus
facie, fronte parva et parum rugosa. Ita ut jocose fami-
liares solebant ei dicere: „Tu de gentilibus Mis, qui
circu[m]eunt terram, unus derelictus es", et ipse pro hujus-
modi non offendebatur. Fuit enim a principio [fol. 44T]
usque in finem vere humilis, et cordialissime in humilibus
nostrorum in parva domo: cum uno coco omnia feciebat pro 50
scolaribus. Sub regimine suo viguit et floruit domos Ula." — Vergl.
ook p. 20 11. 2.
1) Zie over dit klooster: J. Nanninga Uitterdijk, Geschiedenis der
voormalige abdq der Bernardgnen te Aduard, Groningen 1870.
2) Vergl. p. 47 vv.
3) Vergl. p. 4, 17, 27, lü.
4) Wilhelmus Witvoet uit Vollenhove. Vergl. Gap. LXXX § 2. en
p. 20 n. 2.
5) De kapel van den H. Laurentius lag op de hoek van de Sassen-
straat, recht tegenover de kerk van het klooster Bethlehem. Zg werd
gesticht door Jan van Ittersum omstreeks 1439, die op St. Benedictus-
dag (21 Maart) van dit jaar ook eene vicarie er in fundeerde. De eerste
bedienaar dezer vicarie was Willem WitvoeL De stichtingsbrief en
nadere bizonderheden over den stichter zgn te vinden in de: Bedragen
tot de geschiedenis van Overijssel, XI deel, 2e Serie, Ie deel, p. 30w,
Vergl. ook: Lindebom, Hist £pisc Dav., 299,
Digitized by
Google
165
Be exercens et humilitatem colens et amplectens, sicut
patebit ex verbis et moribus et habitu ejus. Incedebat
enim cervice reflexa et capite aliquantulum pendulo ad
unam partem. Niohil in eo et ab eo apparebat non
huraile et abjectnm , quantum ad mundum. Ex hoc optirao
fundamento habuit eciam fervorem magnum et zelum contra
omnia vicia in se et in aliis, scilicet juvenibus. Nam
frequenter habuit ferventes affectiones et considerationes
ad Deum et ad futura, ita ut in prompto haberet lacri-
mas in oratione et meditatione. In opere fuit strennuus
et devotus, non parcens sibi. Nam ipsemet, cum esset
procurator, solebat de nocte surgere in opere braxature.
Similiter quia tune solebant pinsere nobiscum, ipse de
nocte paravit furnura et conspersit farinam miscens fer-
mentum. Et in talibus et aliis laboriosis operibus scivit
se optime expedire et perficere opus suum. Ipse solus
cum uno coco *) faciebat omnia pro quinquaginta scolari-
bus. Ipse ad forum, ad pascua et cetera requisita perso-
naliter ibat. Unde domibus se humiliter, prompte et
jocunde, devote et utiliter se habebat, sed et óbedientis-
sime, nunquam aliquid preponens obedientie. Cum ergo
in se ita accensus erat et extentus ad anteriora, non
minus pariter fervebat pro custodia et profectu juvenum.
Nam quamvis jocunde eis prefuit et amabilem se omnibus
faceret, tarnen excessus committentes contra consuetudines
et bonos mores acriter arguit, vel eciam virga dure per-
cussit a). Unde contigit et discretione et prudenti regimine
ejus, ut cum omnes eum amarent, non minus quoque
timerent, quare tempore regiminis sui viguit et floruit
domus illa in bona disciplina et bonis devotie juvenibus.
Tune quoque ibi habitabat magister Wesselus 8), qui cum
1) Gerhard Tan Xanten, vergl. p. 159 v.
2) VergL mjjne Schule von Zwolle, p. 58.
3) Wessel Ganafoort werd 1419 geboren. Volgens z\jae levensbe-
schr\jvers beiocht hy op negenjarigen leeftijd de school te Groningen
en werd daarna door Oda Jargis naar Zwolle gestuurd, waar h\j in het
Domus Parva een onderkomen vond. 'Wessel kan echter op x\jn vroegst
in het jaar 1432 , dus op een leeft \jd van 13—14 jaren naar Zwolle ge-
komen xtyn, daar van 1425—1432 de Broeders te Doesburg vertoefden.
üigitized by
Google
156
' prius fuisset primariue vel secund&rius *) Suollenais , propter
ingenium suum et stadium foetus erat lector terciariorum,
et ita fuit in Parva Domo in a) habitu noetro 8) cum juve-
nibue, cum quibus ibat ad oratorium et ad collationem
Rutgeri procurato- [fol. 45r] ris, sicut minimus eorum, et
faciebat ibidem examen pro majoribus. Cum ergo et ipae
esset totus devotus et fervidus, et Rutgerus procurator
(vergL p. 83 v.). Tegen dese hypothese spreekt echter de omstandigheid,
dat Wessel dan omstreeks 17 jaren te Zwolle soude vertoefd hebben.
De volledige cursus der Zwolsche school duurde echter maar 8 jaren.
Ik gis daarom, dat Wessel op een leeftijd van meer dan twintig jaren
zyne studies hervatte en omstreeks 1441 naar de school van Zwolle
trok. Want eerst in den herfst van 1449 werden door den rector der
Keulsche Universiteit Johannes Goesvelt geimmatriculeerd: „Wess. Goese-
voyrd de Groninghen" en de volgende drie Zwollenaars: Nycolaus ter
Maete, Stephan ten Cloester en Hendrik Vilsteren. Wessel nam te
Keulen huisvesting in de door Laorentius van Groningen gestichte Bursa
Laurentiana.. Gelijk uit het Liber Decan. der Universiteit Keulen blijkt,
promoveerde den 1 December 1450 „Wesselus de Groningen" onder Mag.
Jacobus Stralen tot bacalarins. In 1452 meldt zich „Wesselus Gru-
ninchgen" tot het temptamen aan. (Daar de termgn niet vermeld wordt,
mogen wjj aannemen, dat het eiamen op den gebruikelyken dag, 3
Februari, plaats had.) Nog in hetzelfde jaar, en vermeedelgk in de
maand Maart, werd h\j door den deken Henricus Amsterdammis tot
magister artium gepromoveerd, gehjk blykt uit de volgende aan-
merking in het Liber Decan.: „Item sub eodem anno principaverunt in
artibus ac a me pro eodem tempore decano burretati sunt hiis 3:1.
N 2. Wesselus Gruninghen." Het vermoeden, dat Wessel in Maart
tot magister artium promoveerde, steunt op het feit, dat de eerst
volgende inschrijving in het Lib. Decan. den 3. April 1452 geschiedde.
( Vriendelijke mededeeling van Prof. Dr. Albert Büchi te Freiburg in
Zwitserland, die binnen kort het Liber Decan. der Universiteit Keulen
zal uitge?en). Vergl. over Wessel Gansfoort o. a. I. B. Kan, Eras-
miani Gymnasii Programma Litterarium, Rotterdam , 1894. — Hermann
Keussen, Die Matrikel der Universit&t Köln I, Bonn 1892, p. 394. —
N. Paulus, Wessel Gansforts Leben und Lehre in „Katholik," Heft,
Juli— October 1900.
1) Student der eerste of tweede klasse der school. Dese primarü of
secundarii werden door den rector der school belast met het onderwas
der lagere klassen. Vgl. hierover myne Schule von Zwolle, 68.
2) Delprat 1. c. leest: „sed."
3) Vergl. p. 124 n. 4.
Digitized by
Google
157
deyotinme de sero pro juvenibus faceret collationem,
adjuvit eum , et ex coDflatione mutua inflammabant ')
jnvenes ad virtutes et ad odium viciorum *). Eodem tem-
pore aderat quidam devotissimus juvenis dictus Jobannes
de Colonia8), qui dum esset in seculo pictor fait optimus
et aurifaber et cetera 4); venit autem Suollis, submittens se
consilio patrie nostri domini Theodorici , cupiens audire et
discere quoniam Deo serviret. Hic ergo erat in proxima
camera magistri Wesseli, ubi per fenestellam, in pariete
factam, poterant sibi mutuo loqui; et magister Wesselus
docuit Johannem scientiam, Johannes vero, cum esset totus
fervens ad Deum, docuit Wesselum timorem et amorem Dei.
Sic ergo tune ornata erat Parva Domus juvenibus bonis,
unde magnus fructus provenit in scolas 5) Suollensis.
Rutgherus ergo diu fuit in tam bonis studiis et exerciciis,
irreprebensibilis in suo officio et ministerio; non fuit
tarnen acceptus frater domus nostre, non desiderabat aut
1) Delprat 1. c. leest: „inflammabat."
2) UUmann, Reformatoren vor der Reformation, II, 248, geeft
onjuiste interpretatie van dezen tekst, wanneer hg tegt: „Es heisst
Wessel sey gewesen sicut minimus eorura und habe dem Prokurater
Rütger geholfen, cum de sero [von Molken J pro ju veni bus faceret colla-
tionem (collatio hier natfirlich Mahlzeit; Rütger besorgte auch das
Essen)", daar het buiten allen twijfel is, dat de laatste woorden van
den zin niet op keukenbezigheden betrekking hebben, maar op de
geestelijke toespraken (collationes), die 's avonds (de sero) gehouden
werden. — VergL nujne Schule von Zwolle, 123 vv.
3) Acquoy, De Kroniek, 19 noot 14 zegt dat Johannes van Keulen
omstreeks 1480 in het „Kleine huis" vertoefde. Dit is echter eene
vergissing, daar Johannes van Keulen en Wessel Gansfoort te Zwolle
als scholieren der stadsschool en niet als rype mannen waren. Wessel
echter verliet Zwolle in den herfst van 1449 en dus moet het verblijf van
Johannes te Zwolle omstreeks dit jaar vallen. — Johannes van Keulen
is nooit frater geweest, hoewel Acquoy, Windes heim, II, 231 n. 3
verkeerdelijk beweert, „dat hg omstreeks 1440 in het frater huis te
Zwolle opgenomen werd." Ware dit het geval, dan zouden w\j hem in
de door de Voecht opgemaakte l\jtten der broeders (zie o. a. p. 116 v.)
vinden, en ook zoude onze Kroniekschrijver niet nagelaten hebben,
hem „frater noster" te noemen.
4) Delprat leest: „et11.
5; Delprat leest: „scola".
Digitized by
Google
168
dieplicebat, eed quia moris tune temporis erat difficnlter
quemlibet acceptare, qui non esset in mensa nostra
et sub tecto nostro. Verum post aliquot annos propter
laudabilem et graciosam conversationem suam , non eolnm
acceptatus fuit, sed eciam non longe post ad sacerdocium
ordinatus. Quo facto, auxit sibi devotionem pro eo, quod
se indignum judicabat ad tantum ministerium , devotis-
sime igitur et rarissime celebrabat, et nunquam fere sine
lacrimis protrahens, nonnumquam devotionem suam per
boram aliquando, vel ultra assistens altari. Cum ergo in
hiis, que ad Deum eunt, esset devotissimus, in regimine
quoque et in hiie, que ad homines eunt, acceptus et
graciosus, defuncto domino Henrico Alcmarie *), ipse elec-
tus est ad regimen sororum Ter Maet. Permansit nichilo-
minus procurator scolarium, recumbens et commorans
eis. Valde jocundus hospes fuit, optime sciens tempus
parabolam proferendi [fol. 45 v]. Similiter et in collationibus
fuit devotus et facundus, bonus biblicus, et interpretator
et moralizator scripturarum. Ideo et sorores optime in-
stituebat, et regebat domum earum cum multa dexteri-
tate, promovens eam in dieciplina et cremento temporalium
notabiliter. Et quia acceptus erat Deo, ut legitimus filius
a patre celesti , correptus est. Nam sepe doloribus capitis
et calculo graviter affligebatur, que incommoda dum nimis
invalescerent , lecto detentus est. Ubi dum patienter et
humiliter Domini flagella suscepit et sustinuit, aptabatur
ad coronam. Jacebat autem in domo confessoris Op ter
Maet, et aderant ei semper duo de fratribus nostris. CJnde
munitus sacramentis ecclesie in presentia fratrum nostro-
rum aliquorum et multarum sororum, feliciter transivit
ad Dominum, die sanctorum Martyrum Abdonis et Ben-
nie2), anno Domini M°cccc°lxxviii°. Sepultus Windesim
juxta fratres nostros.
i) Vergl. p. 152.
2) 30 Juli. — Delpral 1. c. leest: „Obiit Ratgerus die Sitoram (sic)
Abdonis et Sennis 1478."
Digitized by
Google
159
LXIL Ds domino Obbardo de Xanctis,
FRATBE NOSTBO.
Post hunc dilectus frater noster Gerardus, dictus de
Xanctis *) , sequitur, qui bene fundatus clericus existens ,
resignavit se patri nostro domino Theoderico Herxen,
qui posuit eum in coquina Domus Vicine, scilicet Parve
Domus Clericorum , ut esset eorum cocus 2) , sub procu-
ratore domino Rutghero Doetingem, de quo supra. Ubi
ad multos annos solus servivit quinquaginta clericis cum
unico procuratore prefato, et hoc ferventer, multum prompte
et alacriter perfecit ministerium suum, ita ut non in
aliquo parceret sibi. Et ita devote et compuncte in om-
nibus se habuit, ut esset magnum speculum virtutum
juvenibus, adeo ut nemo eorum auderet aliquid imper-
tinens loqui vel agere ipso presente. Nam cum esset totus
maturus et seriosus, solo aspectu, quem acutum habebat,
corrigebat excedentes, et si dignum fuit, addidit breve
verbum. Et nichilominus valde benignus erat bonis,
precipue secundariis et primariis, ita ut interdum istum
vel illum advocando ad camerulam suam , devotissime eis
loqueretur de scripturis, aut lectione eorum vel studio.
Hic cum solus [fol. 461] tot externis laboribus occupa-
retur, nichilominus strennue se interius exercebat et cap-
tabat tempus studendi, meditandi et orandi, more fratrum
nostrorum. Et ut talibus posset oportune intendere,
semper solebat surgere de mane cum fratribus noetris et
cum eis horas legere, et ne forte sompno deciperetur,
ligabat funem ad brachium suum, cum ibat dormitum,
qui pertendebat ad cameram unius fratris nostri, ut cum
campane sonus fieret, ipse funem traheret ad suscitandum
cocum, qui tali modo vincebat sompnum. Ipse quoque
cum esset cocus, tam diligens erat in studio, ut multa
copularet, videlicet: „Sermones Sancti Bernardi et Guer-
1) Vergl. p. 117.
2) Vergl. p. 155.
Digitized by
Google
140
rici" >) ex toto scripsit. Item „Beatus yir" *), Diumale et
alia multa. Gum ergo aliquot annis sic ferventer et devote
in officio coquine operatas foiaset, acceptari meruit in
fratrem domus nostre, et post receptus est ad domum
nostram et ordinatus pistor et braxator noster. Cui officio
utilis inventus, que spectabant ad illa optime disponebat,
et tempore intermedio, scilicet quando vacabat ab hiis
operibus, sedebat diligenter intentus operi scripture.
Contigit interea , venerabilem patrem dominum Johannem
de Andernaco8), rectorem domus sororum in Calker4),
obire; sorores ergo domus illius instanter petierunt a
patre nostro dari sibi de fratribus nostris hujus succes-
sorem. Pater noster igitur et fratres cognoscentes hunc
dominum Gerardum , virum devotum et strennuum , depu-
taverunt eum ad regimen predictarum sororum, facien-
tes eum prius ordinari in sacerdotem, et sic datus est
eis. Quibus utiliter valde et devote prefuit, diligenter
laborans, ne a disciplina, quam predecessor ejus impo-
suerat, declinarent, sed magis eam augmentare studeren t,
quod et factum est. Tandem in Dei timore ibidem et
devotis exerciciis persistens, felicem Deo animam reddidit
die xii kalendas Aprilis ft). Sepultus ibidem , secundus
videlicet rector, anno Domini M°cccc°lxxii°.
TiXTTT. De Huberto Guedbn, fbatre nostro clerico.
§ 1. Secundum ordinem senii sequitur frater noster
1) Over de „sermones Guerrici" vergl. Jöcher, Allgemeines Gelehrten-
Lexicon, Col. 1254 en Foppens, Bibliotheca Belgica, I, 385. Guerricus
was abt in het bisdom van Reims en stierf in 1157.
2) Ov«r het geschrift „Beatus Vir" van Gerhard Zerbott van Zntphen
vergl. Dumbar, Anal. I, 50; Moll, Kerkgeschiedenis, 11, iii, 35 vv.;
Geesink, Gerhard Zerbolt van Zutfen, 95 vv.; Gerretsen, Fiorentius
Rade wij ns, 03 vv.
3) Vergl. p. 69 § 2.
4) Over het Zusterhuis te Calear (Cacilien-Convent) vergl. p. 69 § 2,
en J. A. Wolff, Geschichte der Stadt Calear wahreod ihrer Blüthe, mit
Berücksichtigung der früheren und spateren Zeit. Frank furt a. M. 1893,
p. 37. Volgens Wolff L c. werd dit huis in het jaar 1413 gesticht
5) 14 Maart 1472.
Digitized by
Google
161
dilectus Hubertus Gueden. Hic f uit Suollensis, [fol. 46v]
cujus germanus senior multum dives fuit et potator satis
nominatus, domum vinariam frequentans. Hubertus autem,
frater ejus, econtra totus modestus et sobrius, tanquam
Jacob ad Esau, domi sedebat, intendens magis, quomodo
pertingeret ad hereditatem celestem, quam terrestrem. Et
sicut de Moyse scribit beatus Paulus, quod magis elegit
affligi cum populo Dei, quam temporaliter peccati habere
jocunditatem J), majores divicias estimans in properium
Christi et despectum mundanorum, quibuscumque gloria-
tionibus seu potationibus eorum. Ipse ergo, cum compe-
tenter scolasticis disciplinis instructus esset, petiit locum
in Monte Sancte Agnetis 2) et obtinuit. Sed cum ibidem
ad tempus fuisset et ezperimento dedicisset, quod non
posset *) pre infirmitate corporis ordinis rigorem sustinere ,
cum esset cognatus 4) patris nostri, domini Theoderici,
obtinuit per cognatos, ut haberet locum in domo n ostra.
Fuit ergo semper devotus, fervens et obediens frater, et
quam vis non haberet bonam manum scribendi, tarnen
magnam violentiam sibi fecit, ut disceret; unde sedem
suam in opere scripture diligenter custodivit. Longe fuit
stature, habens albos crispos crines et macilentus, quia
sibi satis durus erat in commoditatibus corporis admit-
tendis, et magnam violentiam sibi fecit in opere scripture,
et ut stricte et rigorose servaret obedientiam in ezerciciis
domus nostre. Unde totus humilis et rectus erat, nichil
curans de mundanis vel ezterioribus rebus et cognatis;
totus simplex juxta antiquum, ut dicitur, mundum ince-
dens et loquens sine fuco, totus ad virtutes et eterna
conversus. Hic adhuc juvenis, cum nobiscum prope sep-
tem vel octo annis fuisset b) , cepit infirmari , clericus
existens, et nescivimus qua infirmitate vel peste, nisi
quia Dominus voluit educere eum de carcere corporis hujus.
Êodem tempore et ego multum infirmabar, quasi ad mor-
1) Hebr. 11, 25.
2) Vergl. p. 7 vv
3) Correctour in den tekat van de hand des voltooiere.
4) Vergl. de Inleiding.
5) Correctuur in den tekst als boven.
Derde Serie. Werken N*. 43. 11
Digitized by
Google
162
tem , pariter ergo infirmi fuimus in una camera in duobus
lectis. Primum autem ego magis langui quam ipse, ita
ut vix unum morsellum gustare potuissem, fuimus ergo
sic [fol. 47r] pariter, sed ego cum tempore cepi param
convalescere , ille vero cotidie deficere magis. Ipse in
lecto jacens , legit ex fervore cordis sui de mane matutinas
et alias o rationes suas, ego autem in alio lecto jacens ex
pigricia et tepore cordis mei non legebam, antequam
surrexissem vel in vestibus fuissem, post horam sextam.
Quamdiu ergo potuimus, sedebamus ad unam mensulam
juxta ignem in camera, scilicet collationum, ubi et dor-
miebamus. Ego ergo dietim cepi melius habere, quando
ille, quam vis sine dolore aliquo vel pena corporis esset,
cepit tarnen omnibus viribus destitui et nullum appetitum
ad aliquod alimentum babere. Verum in paucis diebus
ego adeo convalui, quod alio die deberem ad aliam came-
ram deputatam michi redire et Hubertus ponebatur in
lecto, ubi ego prius dormivi. Prandio ergo facto, cum
ego in coquina seu ad mensam communem commedissem,
ivi visitatum Hubertum hora XII». Soli ergo existentes
post familiarem collocutionem incepimus cantare: „Te
Deum laudamus", quod canticum difficulter potuit mecum
consummare, unde eadem die circa horam sextara vesperi,
dum omnes ad cenam iremus, vocati fuimus ad ipsum ad
muniendum exitum suum. Nobis ergo legentibus septem
psalmos et ipse pariter conlegit, et in ipsa oratione efflavit
spiritum redeuntem ad Dominum, qui dedit illum, die
sancti Brictii Episcopi f). Sepultus in Windesim juxta
fratres nostros.
§ 2. Hic decessit ante dormitionem patris nostri, domini
Theoderici *) , ante quem eciam in ordine fratrum fuit
dominus Iohannes Westerwolt, rector clericorum primus
in Prutia 8), qui diu post obiit sub patre Coeckman 4).
1) 13 November.
2) Del prat 1. c. 297 leest: „Decessit ante domitionem (sic) patris nri
Theodorici."
3) Het Fraterhuis te Culm. Vergl. p. 132 vv.
4) J o hannes " Koechman of Kockman, van 1490—4520 Rector van
het Fraterhuis te Zwolle. Vergl. p. 172 n. 7.
Digitized by
Google
168
§ 3. Post quem fuit dominus Jacobus Traiecti, alias
Voecht, horum collector *), anno xlix° frater foetus est 2).
Hunc sequitur dominus Theodericus Calker, dilectus frater
noster, anno Domini M°cccclii°.
L.XIV. De domino Theoderico de Kaleer, fratre
NOSTRO ET LIBRARIO KARI8SIMO.
Hic cum aliquantis perfecisset examen in Domo Pau*
perum 8) et esset juvenis elegantis forme et bone volun-
taiis , obtinuit locum in domo nostra. Qui dum devote et
diligenter se ad exercicia nostra appli- [fol. 47v] caret, profe-
cit cito in virum spectabilem, Deo et hominibus carum,
nam fuit ab inicio tractabilie, promptus et obediens. Et cum
esset intelligens, boni ingenii et tenacis memorie, erat
multum docilis et capax cujuslibet rei. Hinc factum est,
ut in brevi efficeretur bonus scriptor, in scripturis sacris
studiosus, bene expertus, et in omnibus utilis et efficax.
Sed cum sentiret sibi forte bellum imminere de viciis
carnalibus et contra se importunius et vehementius insur-
gerent, rogavit patrem nostrum, dominum Albertum4),
ut ad reprimendum et melius expugnandum illa vicia
imponeret sibi, ut custodiret officium braxature et pis-
trini, quod et factum est. Nam per aliquot annos ipse
fuit braxator et pistor principalis, et in omnibus semper
se prudenter habuit, exhibens utilem se, amabilem et
efficacem. Sic ergo prospero cursu in omnibus p6rfi-
ciens, factus est in multis expertus et providus, et in
moribus optime fuit compositus, reverencialis et verecun-
dus in apparatu, et incessu maturus, in opere expeditus,
d ui cis affatu, alloquio amabilis, circumspectus in verbis,
1) Vergl. de Inleiding.
2) Oorspronkelyk staat in den tekst: „Post quem fuit dominus Jacobus
Traiecti alias Voecht, horum collector, de quo postea, anno xlix© hec
facta sunt" .Door den voltooier van het H8. zyn de woorden: „de quo
postea" doorgehaald. Boven de woorden „hec facta sunt" heeft mj „frater
factus est" geschreven," zonder echter die woorden door te halen.
3) Het was vooral uit het Domus Pau per urn, dat de Broeders nieuwe
leden kregen. Vergl. mjjne Schule von Zwolle, p. 55 n. 2.
4) Vergl. p. 420 vv.
11*
Digitized by
Google
164
familiarioribus sibi plurimum graciosus et jocundus et
omnibus obsequiosus , Deo devotus et timoratus , con-
scientie sue diligens discussor et examinator, et obedientie
strictus observator, libenter studens, multa scribens et
optimus collacionator. Nam cum optimam et fortem
haberet memoriam, apte valde et ordinate composuit et
fecit collationes suas. Hiis et hujusmodi cum fulgeret
virtutibus et moribus, electus est et positus in cameram
et officium librarie. Exinde cepit, quantis graciis dotatus
esset, innotescere hominibus, quia omnia, que ad illud
spectant officium, prudenter et utiliter exequebatur. Sed
et omnes, qui ad eum veniebant, aliquid cum eo tracta-
turi, composituri, petituri, vel empturi1), tam graciose
excipiebat, tam verecunde, humiliter et reverencialiter et
prudenter se gerebat cum eis, ut afficerentur et attrahe-
rentur ad eum diligendum et gaudebant de presencia et
consorcio ejus. Deinde ad- [fol. 48r] electus est ad sacer-
docium , in quo statu eciam se devotissime et decentissime
habuit, cum esset personatus et pulchris moribus ornatus,
ideoque magis splendescebat virtus in eo, ita ut esset
tanquam lucerna super candelabrum posita, lucens omni-
bus, non solum in domo nostra, sed eciam cunctis, qui ei
approximabant. Et quia placita Deo erat anima ejus, post
mul tos labores, quamvis non diuturnos, cum adhuc exor-
diretur et esset in flore et splendore et prospero successu
virtutum, properavit Deus educere eum de medio iniqui-
tatum, seu rapere magis, ne malicia, seu fictio, vel eciam
ipsa prosperitas mutaret intellectum ejus, vel quandolibet
deciperet animam ipsius. Cepit ergo infirmari subito
et improvise, nescientibus nobis qua occasione, nisi quod
ante diem infirmitatis sue respexit in puteum quemdam,
nunc obstructum, sed tune patentem in anteriori area
nostra, movens baculo brumosam Ulam et fetentem aquam,
unde senserat incommodum ex fetore ipso. Sed tarnen unde
et ex qua causa et qualis erat infirmitas ejus, non plene
novimus, nisi quia venerat dies ejus et Dominus vocaret
eum. Non enim ultra octo vel novem dies detinebatur in
infirmitate ante obitum ejus, nee profuit consuluisse me-
1) Vergl. O ver y ss. Alm. p. 95.
Digitized by
Google
166
dicos et apposuisse remedia, sed magis ipse cotidie defecit
et disponebatur ad mortem. Verum in omnibus ipse
patienter et devote se habuit in doloribus suis et pressuris ,
et loquebatur sepe affectuose adfratres, junior es precipue
exhortabatur ad perseverantiam in bonis propositis et
exerciciis domus nostre. Cuidam fratri, quem in officio
successurum l) sibi providit, dixit: „Dilecte *) frater, doleo
et penitet me, quod tam multis implicavi me occasione.
librorum impressorum 8). Ideoque rogo et consulo, ut
omnino caveatis ab illo tumultu et abscindatis tam mul-
tiplices distractdones et magis quietus esse curetis." Talia
et similia quamdiu pre val uit fratribus sepe loquebatur, et
cum persensisset se jam quasi incurabilem, cum multa
fiducia ex bona conscientia [fol. 48v] sua disposuit se et
resignavit ordinationi divine et beneplacito. Unde fecimus
ei ministrari ecclesiastica sacramenta, que devote susci-
piens, sic permansit satis compos menüs per diem vel
duos. Oravimus, gemuimus et quasi querulose Deo dixi-
mus, quare tam dilectum et electum pre multis, qui
tanquam prefulgida stella et columna erat domus nostre,
tolleret a nobis tam insperate et immature. Porro prevaluit
divina sententia, advenit hora, affuimus omnes dolen tes,
commendavimus Deo quem retinere non potuimus. Trans-
iit autem ab hiis tumultibus, in brevi, ut confidimus,
intraturus in gaudium Domini sui, in crastino Bonifacie
Episcopi et Martyris 4) M°cccc°lxxv°. Sepultus in Win-
desim apud fratres suos et nostros.
1) De opvolger van Dirk van Oalcar was zeer waarschijnlijk Jacobus
van Enkhuizen. Vergl. p. 190 v.
2) Overijss. Alm. p. 95 leest: „dulce".
3) Acquoy (De Kroniek, 20) is van meeniog, dat de oneenigheid
in het Fraterhuis over gedrukte boeken „waarschijnlijk over het al of
niet aankoopen van zulke boeken voor de eigene bibliotheek" bestond.
Wij zjjn het hierin volkomen met den geleerden schrijver eens, want
hoewel de broeders groote verdiensten hadden ten opzichte der drukpers
te Zwolle , zoo staat het nochtans vast , dat zij geen eigen pers hadden.
P. Gottfried Reichart, Beitrage zur Inkunabelnkunde, Vierzehntes Beiheft
zum Gentralblatt für Bibliothekswesen , Leipzig , 1895 , p. 446 schynt aan
dit feit nog te twijfelen.
4) 6 Juni 1475.
Digitized by
Google
166
LXV. De Folkero de Ruenen, fratbe nostro
DILECTO.
§ 1. Sequitur in ordine senii Volkerus Ruenen *), dilectus
frater noster, quem cum a scolis et Domo Pauperum 2) as-
sumpsissemus ad nos, fuit aptus et elegans corpore et statura
et fervens in bona voluntate. Gum ergo ad tempus nobis-
cum fuisset in bono profectu, divina permissione incidit
in ptisim 8) , ita quod non poterat se multum movere in
opere, quin excrearet sanguinem, et hoc semper in tussi
patiebatur. Ipse vero patientissime sustinuit hanc passi-
onem, ac devoto et ferventi animo exercitavit se in veris
virtutibus, sollicite custodiens tempora exerciciorum domus
nostre in orando, studendo et manibus operando et aliis.
Quamvis pre infirmitate non posset continue scribere,
tarnen zelosus pro disciplina fecit quod potuit. Et licet
ita infirmuB esset, quod oporteret eum valde tractim in-
cedere et de man e commedere pro debilitate sua, et cibi
communes ei frequenter non convenirent, fuit tarnen
semper sine querela, letus et expectans, quando forte ex
tussi improvise decederet, dicens sepe nobis: „Aliquando
sic in tussi moriar, dum non putabitis." Nee requisivit
plura servicia, sed ipsemet paravit sibi servipas , etpultes,
et alia. Diligens fait [fol. 49r] demandandum ad se scolares,
et ad exhortandum eos fervens fuit in loquendo, quamvis
non poterat diu et fortiter loqui pre infirmitate sua. Sic
aliquot annis fuit vadens et videns cotidie mortem ante
oculos suos, attamen semper sollicitus erat pro disciplina.
Semel de sero, dum commedisset, dixit4) forte: „Quid
cras comedemus?" respondit cocus: „Nescio, vel hoc vel
illud," verum de hoc ipse nichil curans, permansit letus ,
nil plus solito sentiens de infirmitate sua vel cogitans.
Porro post septimam horam cepit graviter oscitare et tussi
periclitari, unde sonante campana, advocamur, moxque
ecclesie sacramentis fecimus eum communiri. Quo facto,
1) Vergl. p. 117.
2) Vergl. p. 163 n. 3.
3) Vergl. p. 41, 42.
4) Correctuur op den kant van de hand des voltooiere.
Digitized by
Google
167
statim se disposuit ad mortem, et circa horam nonam
firatribus adhuc presentibus et orantibus, ipse migravit ad
Dominum, quem semper et cotidie prestolabatur , die
sancti Syri Confessoris *). Sepultus in Windesim cum
firatribus suis.
§ 2. De Oerardo Embrice, fratre nostro. Post hec tempora
fait apud nos dilectus frater noster Gherardus Embrice 2).
Hhi juvenis bone spei, dum esset devotus et intelligens
et aplus ad exercicia nostra, in ipso primo fervore et
innocent^ incidit in incurabilem infirmitatem , que vocatur
letargica paseio , ita quod volebat continue dormire. Ante-
quam dicta pagsio nimium ipsi damnaretur, accepit sacram
communionem, deinde circa octo dies continue aliquis vel
aliqui nostrorum aösidebant ei et suscitabant eum, ali-
quando percutiendo, trahendo, pungendo, vel eciam alias
ledendo, et cetera, ut quandoque vigil esset, sed non
profuit. Tarnen circa finem, forte per mediam diem ante
mortem, dolor corporis expelfobat soporem, et tune eum
inungi fecimus sacro oleo, et sic in fratrum presentia
expiravit die sancte Helene Virginis 8). Sepultus in
Windesim apud fratres nostros.
LX VI. De domino bt fratre nostro Paulo de
Lessen, Pruteno.
§ 1. Insuper ante dominum Albertum 4) defunctus fuit
dominus Paulus de Lessen 6), Prutenus natione, dilectus
frater noster. Hic cum acceptus [fol. 49v] fuit ad domum
nostram a principio, et deinceps fuit satis intelligens et
eloquens, ac bonus scriptor et informator utilis juvenibus,
propter quod ad tempus fuit hospitilarius et vestiarius in
domo nostra, et in omnibus satis acceptus et dilectus.
Postea electus ad sacerdocium , cum rogaretur pater noster
1) 17 Mei.
2) Vergl. p. 171 n. 6.
3) 22 Mei.
4) Vergl. p. 16<>.
5) Vergl. p. 474 n. B.
Digitized by
Google
168
providere de rectore domui sororum in Nova Ecclesia l)
juxta Harderwijck, ipse eis datus est, ubi domum hanc
bene rexit et ab omni populo dilectus et magis honoratus
super omnes predecessores suos. Ipse post non multos
annos ibi exactos, obdormivit feliciter in crastino Nativi-
tatis Marie 3). Pro cujus obitu totum opidum multum
doluit, quia eum plurimum amabant, unde ei et solemp-
niores exequias fecerunt Sciebat enim industrie practi-
care, quomodo sine offensione conversaretur cum Mis
rusticanis hominibus, et tarnen eis non conformaretur.
§ 2. De domino Jacobo Wyck, fratre nostro. Sed et
dilectus frater noster Jacobus de Wijck defunctus f uit
ante patrem nostrum, dominum Albertum. Hic in prin-
cipio, cum esset choralis in Traiecto, eidem domino
Alberto notus factus est per dominum Johannem Voecht8),
canonicum ad Sanctum Johannem, sicque venit Suollis,
et positus in Domo Pauperum 4) , semper eatis honeste et
obedienter se habuit, propter quod a domino Alberto
dilectus , finito studio suo, susceptus est in domum nostram,
qui juxta exercicia domus nostre bene seipsum exercitans,
et a fratribus pariter exercitatus , adolevit in virum bonum,
factus omnibus dilectus et pacificus per veram humili-
tatem et obedientiam. Et quia generose suscepit correp-
tiones et humiliter compuncteque se exhibuit affectuose
et caritative conversando, amplius a patre nostro domino
Alberto diligebatur, qui voluit, ut deinceps vocaretur ab
omnibus Jacobus Traiecti *). Contigit au tem eo tempore,
rectorem domus sororum in Brielis To Rugge 6) deponi
ab officio, in cujus locum dum ipse desideraretur sub-
stitui, ordinante patre nostro successit deposito. Unde
domum illam, quamvis paucis annis, laudabiliter rexit usque
ad mortem suam [fol. 501]. Ipse omni anno venit jocunde
1) Over het zusterhuis te Nykerk bij Harderwijk vergl. Van Heusseo ,
Oudheden , II , 405.
2) 9 September.
3) Vergl. de Inleiding.
4) Vergl. p. 163 n. 3.
5) Vergl. de Inleiding.
6) Vergl. p. 81.
Digitized by
Google
169
et cum magno affectu ad colloquium nostrum , et graciose
quidem, nam omni tempore vite sue singulis annis
procuravit nobis magnum caseum, teutonice enen harnes-
hese *). Cum autem devenisset ad extremum vite sue , ut
audivi a quodam vicario illius ecclesie, qui Bibi tune
affuit, satis jocunde et devote obdormivit in Domino in
crastino sancti Benedicti Abbatis 2). Sepultus ibidem.
LXVIL De obitu domini Albbbti Kalkbb, patbis
NOSTRI VENERABILIS.
Istis omnibus prehabitis sub venerabili patre nostro,
domino Alberto, sepultis, et ipse quoque eos secutus est.
Nunc ergo de obitu ejus prosequamur. In octava Pasche 8)
post cenam cepit algere et incommodum vel ex infirmitate
calculi, vel ex destitutione stomachi sentire et sequenti
die videbatur magis deficere. Tempore ergo colloquii 4)
lecto pre dolore detinebatur, èt tune magister Wesselus 6)
affuit, offerens se et omnem operam suam pro curatione
ejus. Porro ipse abnuit et noluit, quod tantum laboraretur
pro sanitate sua, sed magis jam Be omnino divine ordi-
nationi et beneplacito committens, parare se ad suscipien-
dam mortem et ad comparendum coram Deo preelegit.
Visitabatur a patribus, qui condolebant ei et nobis, et
recedentes valedicebant ei, qui cotidie magis ac magis
cepit viribus destitui , quia dolorem vehementem patiebatur
ex calculo. Unde deinceps noluit recipere medicinam,
dicens: „Ego volo mori," et jussit infirmario, quod
1) Het woord harnetkete hangt hoogst waarschijnlijk met: hernesse
(heernesse, haernesse), een vlaamsch woord, dat de beteekenissen weide
en kudde vereenigt, samen. Vergl. Middelnederlandse!* Woordenboek
van E. Verwas en J. Verdam, III deel, p. 379.
2) 22 Maart.
3) 14 April. — Delprat: 1. c. 297, leest: „In octava Pascha cepit
algere, et sequenti die magis deficere".
4) De jaarlij ksche vergadering (colloquium) der Fraterheeren had niet,
gelijk Delprat (De Broederschap, 249) verkeerdelijk aangeeft, op den
eersten , maar op den tweeden zondag of op de daarop volgende dagen van
Pascheii plaats. Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 238.
*>) Vergl. p. 155 n. 3 en Acquoy, De Kroniek, p. 36 n. 1.
Digitized by
Google
170
extraneos ad se ingredi non permitteret. Petiit ergo sibi
dari ecclesie sacramenta, que cum devote percepisset,
non multo post agonizare cepit, ita ut fere tribus vel
quatuor diebus jaceret sine loquela in magnis doloribus,
et sic tandem nobis presentibus et orantibus expiravit,
ut requiesceret a laboribus suis, quos plurimos Domino
Deo suo pro salute animarum fidelissime impendit. Trans-
iit autem anno rectoratus sui xxv° , in crastino Inventionis
Sancte Crucis 1). Sepultus in Windesim *) anno Domini 1482°.
[fol. 50v] Reliquit autem in domo nostra defunctus venera-
bilis pater noster dominus Albertus cum extra positis hos
subscriptos fratres domus nostre, videlicet: Dominum
Henricum Herxen 8), tune procuratorem domus nostre;
dominum Franconem de Nova Ecclesia 4) , tune confes-
sorem ibidem; dominum Jacobum Enchuysen 5), tune
presentem; dominum Gregorium Diest6), confessorem tune
in Gorkum; dominum Nicolaum Delft7), sororum con-
fessorem ibidem; dominum Johannem Westerwolt 8) , in
Prutia postea primum rectorem 9) ; dominum Jacobum
1) 4 Mei.
2) Delprat , De Broederschap , 97 noot 1 , zegt dat Albertus van Kalkar
niet, gelyk zijne voorgangers, te Win deshei m begraven werd, maar in
de parochiekerk te Zwolle. Als oorzaak geeft hij de geweldige over-
stroomingen der Ussel van het jaar 1487 aan. Hieruit blijkt, dat
Delprat A. van Kalkar met Hendrik van Herzen verwisselt (vergl. p. 204),
die den 16 Jan. 1487 stierf en om de bovengemelde reden niet in de
parochiekerk van St. Michiel te Zwolle maar op het kerkhof van dio
kerk ter aarde besteld werd.
3) Vergl. p. 174 vv.
4) Vergl. p. 92 n. 20.
5) Vergl. p. 190 vv.
6) In Cap. LX XXVI noemt de Voecht hem „Gregorius de Halen,
juzta Diest natus". Vergl. ook p. 117.
7) Vergl. p. 206.
8) Vergl. p. 132 vv.
9) De zinsnede ,$o*tea primum rectorem" is niet duidelijk. Uit het
„postea" moet men opmaken, dat de Voecht zeggen wil, dat Johannes
Westerwolt eerst na den dood van Albertus van Calcar tot Rector van
het Fra'erhuis te Culm gekozen werd. Dit is echter in strijd met het-
geen in HS. B. (zie p. 132 n. 3.) verhaald wordt Daar lezen wq, dat
na den terugkeer der moedelooze broeders Gerardus Weerdt en Lam-
igitized by
Google
171
Traiecti *) , tune presentem. Similiter dominum Herman-
num Covordie1); dominum Wilhelmum Ghelrie8), postea
confessorem sororum Op die Maet; dominum Petrum
Dinxlaken 4), postea confessorem in Buscoducem Ten
Orthen ; dominum Egidium Weerdt 5) , postea confessorem
Ter Kinderhuys; Gerardum, laycum nostrum, de Kalker,
presentem; Jasperum Wener •); Johannem Lennep 7);
dominum Alardvm 8) Kalker; dominum Arnoldum Em-
brice 9), procuratorem Domus Vicine; dominum Ludovi-
cum de Basilea 10), postmodum patrem nostrum quintum;
bertus Herk naar het moederhuis te Zwolle de „rector dominus Wester-
wolt .... stabiliter habitans in adjutorio AHissimi". Ook uit het verhaal
van de Voecht over de stichting van het Fraterhuis te Culm (vergl.
p. 433 vv.) krjjgt men den indruk, dat Westerwol t reeds van af het
begin der stichting Rector van het huis was.
1) Vergl de Inleiding.
3) Vergl. p. 190 en 193.
3) Vergl. p. 21.
4) Vergl. p. 209.
5) Vergl. p. 20.
6) In een acte van 7 October 1465 wordt mj, „Jaspar de Weeynre"
genoemd. In dit jaar waren in het Fraterhuis zeven priesters en
de volgende clerici: Folkerus de Runen, Hermannus Covorde, Jacobus
Trajecti de Wyck, Petrus Dinxlaken, Wilhelmus Ghelrie, Egidius Weert,
Everardus Kalker, Gherardus Swarte, Paulus Lessen, Gherardus Wyert,
Jaspar de Weeynre, Arnoldus Embrice, Lambertus ten Star te de
Hattem en Alardus de Kalker. Vergl. p. 135 n. 1 en de Bijlage.
7) Vergl. p. 138, 196.
8> In HS. staat „Arnoldum". Door den voltooier van het HS. is dit
woord doorgehaald en „Alardum" er boven geschreven. Vergl. p. 189.
9) Vergl. p. 194.
10) Voor den notaris Jacobus Goch verklaren den 6 Mei 1473 de clerici:
Gherardus ter Brugge de Campi*, Johannes Hermanni de Steenwijk,
Ludowicus Philippi de Basilea, Lambertus Alberti de Herk, Theodericus
Gherardi de Campis, clerici Leodiensis, Traiectensis et Basiliensis,
afstand te doen van al hunne goederen ten behoeve van het Fraterhuis.
(Acte op perkament, vroeger in het archief der parochie St. Michiel te
Zwolle.) — Lodewijk van Bazel was 1e Bazel geboren uit het geslacht
der Philippi. H\j was de broeder van den bekenden professor der
universiteit te F reiburg i. Br. Jacobus Philippi, den schrijver van het
vermaarde „Reforinatorium vitae morumque et honestatis clericorum
saluberrimum", Basileae Mcccczliiii. (Vergl. over Jac. Philippi, L
Schulze in Luthardt's Zeitschrift fQr kirchl. Wissenschaft und kirebr
Digitized by
Google
172
Henricum Attendorn *), tune cocum in Domo Vicina;
dominum Gherardum Weerdt 2), postea sororum confesBor
in Traiecto Superiori; dominum Lambertum Herck8),
nunc presentem; dominum Petrum Zomeren; dominum
Maternum Maguncie 4), postea in Prutiam missum ; Jacobum
Alcmarie *), et hunc illue missum; Johannem de Busco-
ducis6), dominum; dominum Johannem Koechman 7),
liches Leben, 1866 p. 98 vv. en Real-Encyclop. XVIII, p. 228— 232.)
Jacobus Philippi was in 1486 te Zwolle en vermoedelijk „famiüarins"
in het Frater hui» aldaar. In zijn testament dd. Zwolle 10 April 1486
„ducentos üorenos Renenses aureos numerate peennie ad manus tradidit
domini Henrici de Herxen, rectoris Domus Clericorum in Z wollis,
domini Ludowici, proeuratoru ejusdem domus, dioti domun Jacobi ger-
mani", Lodewgk is hoogst waarschijnlijk als opvolger van den tot
Rector gekozenen procurator Hendrik van Herxen in Mei of Juni 1482
tot procurator gekozen en volgde hem in het rectoraat op in November
1487. Volgens Lindebom, Hist. Episc. Dav., p. 306, (vergl. Delprat, De
Broederschap, p. 91 en A.cquoy, Be Kroniek, p. 8 n. 3), was hij nog in
1500 Rector van het Fraterhuis. Op grond van ons HS. (vergl. p. 210)
is hg echter zonder twgfel reeds in 1490 overleden.
1) Vergl. p. 200.
2) Vergl. p. 135 n. 2, 137, 171 n. 6.
3) Vergl. p. 135 n. 3 en 4, 137, 171 n. 10.
4) Vergl. p. 138 n. 7, 173 n. 2, 189.
5) Vergl. p. 138, 189.
6) Vergl. p. 20, 173 n. 2.
7) Johannes Koechman of Kockman, (Delprat, De Broederschap, 94
noemt hem Johannes Koeleman) was te Zwolle uit het adelijke geslacht
van dien naam geboren als de zoon van Goesem Kockman en S.
van Broekhuisen, en komt reeds in 1481 als lid van het Fraterhuis
voor. Hij was de opvolger van Lodewijk van Bazel en zal vermoedelijk
nog in November 1490 tot Rector gekozen zgn en niet zooals Lindebom,
Hist. Episc Dav., p. 306 en op diens gezag A.cquoy, De Kroniek, p. 8 n. 3,
aangeven in 1500. Vergl. ook. Verslag van de handelingen der 82e ver-
gadering der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsen Recht en
Geschiedenis, Zwolle 1898, het aldaar door mg over hem medegedeelde.
Pater Kockman moet in 1520 nog in het leven zgn geweest, gelgk
blijkt uit een brief van 13 Februari 1520 van den Rector der school van
Z wolle|, Gerhardus Listrius aan zgn vriend Gosewinus van Halen , Rector
van het Fraterhuis te Groningen. Listrius, die moeilijkheden met de
Dominikanen te Zwolle had, en zich van de beschuldiging, dat hg alle
monniken haatte wil vrijpleiten, zegt ten bewgze van het tegendeel: „Pater
Cocmannus, vir haud dubie omnibus modis optimus, me habet loco filii".
Vergl. H. C. Rogge, Gerardus Listrius, Archief voor Kerkgesch. 1898, p. 217.
Digitized by
Google
i73
postea sextum patrem nostrum; Petrum Bree !); Petrum,
dominum, Daventrie2); Hermannus Osnaburgensis (sic) 8),
dominus; Johannem Traiecti4); Jacobum, cocum; Ghe-
rardum Amersfordensem 6) ; Henricum Clivis •) , postea
confessorem in Busco extra Suollis; Theodericum Daven-
trie, postea confessorem in scilicet Buscoducis ; Reynerum
Traiecti Superioris 7) in Domo Pauperum; dominum Hey-
mannum de Veteri Busco; dominum Nicolaum Delft8),
procurator Domus Vicine.
Fratribus ergo pro majori parte prenominatis presenti-
bus, et domino Egberto*), rectore ac patre Daventriense, et
domino Assone10), patre in Hulsberghen, [fol.51r] electus11)
1) Vergl. p. 197.
2) Hij komt voor in een oorspronkelijk stuk van 13 Januari 1483,
waarin Theodericus de Camp is, Petrus de Bree, Maternus de Maguncie,
Nicolaus de Bergis, Henricos de Attendom, Johannes de Buscoducis,
Johannes Kuerman(?) de Zwol) is, Hermannus de Osnaburgis, Petrus
de Daventria, Johannes de Traiecto, Henricus de Clivis, Reynerus de
Traiecto Superior! , Gerardus de Amersfordia , Theodericus de Daventria
en Jacobus de Groningen voor den notaris Jacobus de Goch afstand
van al hunne goederen doen. (Acte op perkament, vroeger in het
archief der parochie van St. Michiel te Zwolle.)
3) Herman van Osnabrück werd later biechtvader der zusters in
Calcar. Vergl. p. 189.
4) Vergl. n. 2.
5) Vergl. n. 2.
6) Vergl. p. 21.
7) Vergl. p. 210.
8) Nicolaus Delft kan niet dezelfde z\jn als de bovengenoemde biecht-
vader van dien naam te Delft (vergl. p. 170), daar in diens levensbe-
schrijving (vergl. p. 206) niet gezegd wordt, dat mj „procurator Domus
Vicine1' geweest is.
9) Egbert ter Beek. Vergl. p. 200 n. 2.
10) Vergl. p. 131 n. 2.
11) Het verdient opgemerkt te worden , dat bij de verkiezing van
Hendrik van Hemen de prior van Windesheim niet tegenwoordig was,
gehjk dit bij vroegere gelegenheden het geval was. (Vergl. p. 126.)
Prior van Windesheim was toen Dirk van de Graaf (f 19 Nov. 1486) ,
van wien de Voecht getuigt, dat hij „fuit et magnus amator status
nostri, fautor et promotor domornm nostrarum". (Vergl. p. 206.) De
afwezigheid van den prior van Windesheim bg de keuze van den nieuwen
Rector is volgens Acquoy een bewijs, dat het nauwe verband, dat tot
Digitized by
Google
174
est unanimiter dominus Henricus Herxen ]) in recto-
rem et patrem domus nostre in locum domini Alberti,
predece&soris sui, qui circa xlvii annos graciose et fide-
lissime ministraverat in officio procurature domus nostre.
De quo memorabili viro et patre nostro placuit aliqua de
pluribus a principio usque in finem vite sue digne memo-
randa, posteris fratribus pro solacio, quamvis imperito
sermone et minus apto et componito pro simplicitate mea,
scripto tradere.
LXXIII. De Venérabili patre domino Henrico de
Herxev, rectore nostro quarto.
Fuit 2) hic ergo Deo et hominibus dilectus pater noster-
dominus Henricus natus de satis divitibus parentibus in
burscopio de Herxen, quod est miliare distans a civitate
Suollensi, juxta monasterium Windesemensem. Pater ejus
Gerardus dictus Cute, jam octogenarius, mater Gertrudis
dicta Swart 8), muiier de vota, qui 4) cum aliis loei hujus
aan den dood van Dirk van Herxen tusschen de Broederschap en de
Congregatie van Wiudesheim bestond, toen verbroken was. Vergl.
hierover: Acquoy, Windeshei ra, II, 135 v. en 369 vv.
1) Over Hendrik van Herxen vergl. HS. B. fol. 213*— 219* „Vita et
conversatio venerabilis viri domini Henrici Herxen, rectoris Domus
Clericorum in Zwollis."
2) Delprat 1. c. 299. „Quum eligebatur aderant et Egbertus Reclor
Daventriae et Dmnus Asson, pater in Hulsbergh. Natus in Herxen,
burscopium miliare distans a Suoll. juxta monasterium Windesim".
3) In officieele stukken noemt Hendrik van Herxen zich steeds Hen-
ricus Zwarte. Vergl. de Bijlagen.
4) HS. B. fol. 213». — „Qui una cum ceteris ditioribus loei illius
procuraveruut liberis suis literatum et probum informatorem , qui in
domo militis Henrici, scilicet de Essen, eos in grammaticalibus et aliis
scienciis affatim instruxit. Henricus igitur in puerili evo propter subli-
litatem ingenii et infatigabile studium coetaneos suos in scienciis longe
preibat. Diligenciam vero suam, quam lil er is in il la etate adhibuerat,
familiaribus suis jam provecte elatis enarrari consuevit dicens: , Cum
aliquando neccesitate et obediencia parentum cogentibus minarem equos
in aratro, ne tantillo tempore a studio vacarem, librum mecum assumpsi
foris in agro, in quo continebatur Boetius de Consolacione philosophie,
Digitized by
Google
175
dicioribus procuraverunt sibi bonum informatorem puero-
rum, qui in domibus militis Henrici de Essen 1), in
qaem in termino agri collocans, cum illioc applicui9sem cum aratro,
librom festivus inspexi et metrum aliquod aut partem prose relegi , et
verso aratro quod legeram inter eundem meutem revolvi et memorie
coramendavi, sicque pene ad quoslibet giratus faciens nee corpore nee
mente vacabam". Cum vero post hec ad altiora et majora discenda aspi-
raret, venit Zwollis et primo introita ad locum secundum admissus est
a rectore scole magistro Parisieusi, nomine Jacobo Hattem , qui muit urn
recommendavit ingenium et diligenciam proficiendi discipuli sui Henrici.
At non longe post hec jam bene fuudatus in scolasticalibus , procuratione
domini Theoderici Herxen, cognati sui, ordinatus est ad tempus aliquot
lector in scolis, quo tempore multa relegit ex dictis philosophorum
et poetarum, qui bus ingenium suum exercuit, non tarnen illis inhesit
magis ad sacros codices anhelans, quorum lectione inductus est Deo
soli servire, relictis vanis scolasticorum disputationibus et phaleratis poe-
tarum fabulis, cepitque plurimum revolvere, ubi et quomodo congruentius
securiosiusque [lol. 214r] Deo serviret, et intelligeii3, quia non est
cercius et sublimius sequi Salvatorem nostrum, nisi per viam bumilitatis
obediencie paupertatis ac ceterarum virtutum, quas omnes religiosi
profitentur et amplexuntur, quamvis multum differe titer excolant et
exequantur, existimavit igitur et preelegit in domo fratrum congrega-
cionis Zwollensis securius secundum propositum suum, verius et fructu-
osius vitam ducere, quia status domus illius, quantum ad humilitatem
pertinet, apud mundanos despectior et vilior estimabatur. Erat inibi
obediencia caritatis uberior quam est ea que dicitur necessitatis, quantum
vero ad paupertatem juxta dominicam sententiam attendit, quia beatius
est magis dare quam accipere, propter quod juxta iustilucionem saticto-
rum patrum melius censuit de labore man uum vivere et elemosinas dare,
quam de elemosinis vivere. Coosiderat eciam, quia plerique religiosi
non habent oportunitatem exhortandi et docendi proximum seu animas
lucrandi, et si qni habent ex occasione tali multum periclicantur ex
frequenti consortio secularium, et quod in domo illa absque defectu
utriusque vivere posset et alios ad Christum trahere sine periculo suo.
Instetit ergo et obtinuit locum et fortiter se exercitavit secundum
primum propositum suum, semper eligens infimus esse et abjectus apud
mundnm." — Het vervolg komt vrij wel met den tekst van onze kroniek
overeen.
1) Hendrik van Essen was de afstammeling van den uit het beleg en
de verovering van het kasteel van Eerde bij Ommen in 1380 door
bisschop Floris van Wevelikhoven bekenden Evert van Essen. De hoeve
Eerde, toen Egbertinck geheeten, kwam in het jaar 1416 bij magescheid
in het bezit van Hendrik. Vergl. J. R. van Goltstein, Het huis te
Eerde, in den Overgsselschen Almanak voor Oudheid en Letteren 1839,
p. 17&-177.
Digitized by
Google
176
predio, dicto Ter Wede l), in gramaticalibus etaliis scien-
ciis optime docebat. Hic ergo in annis puerilibus tam
studiosus fuit et capax, ut in brevi super coetaneos suos
doctior enituerit Nam ut diligentiam suam in studio
clarius ad vertas , ex hoc uno , quod referre solebat , fecile
propendere potes. Cum enim, ut aiebat per occasionem,
ex necessitate vel obedientia parentum cogeretur ad minan-
dum equos aratrum trahentes, ne vel tantillo tempore a
studio cessaret , sine libro non fuit. Nam librum Boetii 2)
in una parte agri ponens, dum illic esset, aliquid ex eo
perlegens , sequendo equos ruminare et memorie commen-
dare curavit, donec sulcata vomere terra rediret ad librum.
Cum ergo aspiraret ad altiora et plura discenda et venisset
Suollis, ordinatus mox fuit a rectore ad locum secundum, qui
tune temporis fuit magister Parisiensis Jacobus de Hattem s),
valde bonus informator juvenum , sicut ex libris, quos com-
posuit pro scolaribus clare pa- [fol. 51v] tet; ipse multum
recommendavit ingenium Henrici de Herxen. Unde non
longe post, quia jam optime fundatus et bonus clericus
efiectus est, fuit requisitus, et ex obedientia patris nostri ,
domini Theoderici, qui ex cognatione ei attinebat, con-
sensit, ut ad tempus esset lector in scolis. Qua occa-
sione, quia jam diucius scolasticis disciplinis insiste-
bat, percucurrit plura dicta philosophorum et poetarum,
sed non hiis inhesit per corruptum affectum , ymmo tractus
amore magis veritatis, ut errorem eorum intelligeret et
1) Terwee by Zwollerkerspel, J/t uur ten oosten vati Hasselt.
2) De consolatione Philosophiae. Vergl. p. 174 n. 4.
3) Jacobus van Hattem werd in October 1429 rector der school van
Zwolle, gelijk bhjkt uit de jaarrekeningen der stad van dit jaar: „Item
den schoelmeister Jacob den Hollander voir sgn loen thent Zantgangen
(10 October) toe XII '/s gulden ende meister Jacob van Campeu, die nu
die schoei regier t, betaelt syn loen van Zantgangen thent Pauli (25
Januari) XX gulden V placken, facit XLII gulden XVII placken". —
„Jacobus de Hattem de Campis" werd den 5. Maart 1429 tot „procurator
nationis Anglicanae" der Universiteit Parys gekozen. Vergl. H. Denifle,
Auctarium Chartularii Universitatis Parisiensis en G. Brom, Neder-
landers aan de Hoogeschool van Parijs, in het Archief van het Aarts-
bisdom Utrecht, deel XXVI, p. 120 — 134. — Vergl. verder myue Schule
von Zwolle, p. 115 — 119.
Digitized by
Google
177
confutaret Post hoc inflammatus desiderio integralius
serviendi Deo, et postponendi occupationes scolasticorum
distractivas, cepit intente revolvere, ubi etquomodo con-
gruentius et fructuosius hoc actitare posset. Et iutelligens ,
quia non est certius et sublimius sequi Salvatorem , quam
per viam humilitatis , obedientie, paupertatis et cetera-
ram virtutum, quam omnes religiosi amplectuntur et
profitentur, quamvis multum differenter hanc viam exco-
lunt et exequuntur *) , estimavit ergo et elegit in domo
nostra sibi securius, verius et fructuosius in hac via vitam
ducere, utpote quantum ad humilitatem in statu magis
abjecto et despecto quoad mundum et in obedientia carita-
tis , que uberior est quam necessitatis , et quantum ad
paupertatem juxta sententiam Domini: „quam beatius est
magis dare , quam accipere 2)"; propter quod juxta institu-
tionem Apostoli et patrum melius foret de labore manuum
vivere , quam de' elemosinis aliorum. Et quia aliqui reli-
giosi non habent oportunitatem exhortandi et docendi
proximum , seu animas lucrandi, et aliqui ex occasione tali
multum periclitantur ex frequenti consorcio secularium,
et apud nos satis indempnis foret ab utroque periculo et
defectu , utpote optimam habiturus oportunitatem lucrandi
animas sine commixtione secularium, institit ergo et
obtinuit locum in domo nostra, ubi fortiter se exercitavit,
secundum primum propositum suum semper eligens infimus
et abjectus esse apud mundum. Venerabilis au tem pater
noster, dominus Theodericus, quia cognatus ejus erat,
[fol. 52*] strennue eum exercitavit in hujusmodi. Nam
primo induebatur longo griseo tabbardo 8), desuper nota-
biliter deformi et nimis brevi, vili et nigra toga, sicque
longo incessit tempore. Et ut melius eum observaret et
exercitaret, posuit eum in camera hospitilarii, ut ad tempus
in eo esset officio. Ipse autem Henricus ad omnia erat
promptus et obediens. Sed dominus Theodericus volens
experiri, utrum omnia sine negligentia, que ad hoc specta-
4) In HS. is „exequantur" veranderd in „exeqonntnr."
2) Act 90, 35.
3) In HS. B. staat „tunica".
Derde Serie. Werien N». 13. 12
Digitized by
Google
1Ï8
bant officium, exequeretur, diligenter observabat eum, si
forte aliquando surreperet illi incuria, ut aut januam clau-
dendam non clauderet, vel que ad lectisternia seu mensam
parandam aut sublevandam spectarent, non oportune per-
ficeret. Insuper et fratres nostri , juxta morem primitivo-
rum fratrum, diligenter eum exercitabant, dicentes quan-
doque ad eum: „Quid faciemus tecum? Adhuc in brevi
tempore cecus eris et indigebis tu ductore" , hec et similia
imputabant sibi in quibus omnibus ipse patiens erat et
longanimis. Sed et pro hujusmodi semel intravit oratorium,
prosternens se ante altare, rogans Deum in hiis pacientiam
sibi et perseverantiam concedi, et sic seipsum obtulit Deo
usque ad mortem, nullis videlicet adversis a proposito
suo et societate veile recedere.
LXIX. De ydoneitate ejüs et promotione ad
PROCÜRATÜRAM.
Cum ergo venerabilis pater noster, dominus Theodericus,
experimento didicisset , eum ad omnia paratum et fidelem
in ministerio suo, cum fratrum consilio ordinavit eum
procuratorem domus nostre. Nam in parvo fidelis in-
ventus, presumebatur in majori utilior fore '), quod et
factum est, quia humiliter suscipiens injunctum officium,
non ex hoc sibi aliquid honoris , sed magis oneris multum
sibi judicabat accrevisse. Quam ergo prudenter et fideliter
se gessit in ministerio isto , longum esset explicare, verum
aliqua ex pluribus pro modulo nostro inserere placuii
Ipse namque hujus officii occasione nichil unquam de
fratrum exerciciis et domus nostre intermisit seu post-
posuit, siquidem [fol. 52*] tempora exerciciis deputata
ipse sicut alii strennue observabat orando, studendo,
scribendo, scolaribus vacando, et cetera. Nam de ejus
studiositate quid dicam? Gum ipse sicut a puero semper
mirabiliter deditus erat litteris scolasticalibus , ita et nunc,
ymmo amplius sitibundo pectore hausit dicta sanctorum
et usque ad finem vite sue ceteris fratribus studiosior fuit
1) Vergl. Matth. 25, 21.
Digitized by
Google
179
lector divinarum scripturarum. Et licet ex occasione minis-
terii sui traheretur ad exteriora tractanda et sepius impediri
videretur a studio, tarnen tam ardenter aspirabat ad
stadium et inhesit illi, ut sepe multam partem noctis
expenderet in hoc negocio, et pervigil maneret in ipso
studendo et copulando. Unde factum est , ut multo plura
idem colligeret, quam plures alii, quibus melius vacabat,
et plus eis in scripturis et devotione profecit. Et vere
uberrime hiis animum sedulo occupabat, nam exinde, ut
ex pleno vase et habundantia cordis, os suum semper
aliquid de scripturis eructabat et proponebat, et alios
similiter facere frequenter commonebat, dicens, ut, dum
conyeniremus, semper aliquid de studio nostro, vel lectione,
mense seu diei materia conferremus et proponeremus.
In istis ipse ita fervens et exercitatus fuit, ut ubique
propter bonas collocutiones et exponitiones scripturarum
vel psalmorum esset fratribus nostris, seu socio suo, jocun-
dissimus comes, sive in mensa, cum aliis comedens cum
lectore, sive in itinere, ita ut via eis brevior videretur ex
collocutione ejüs, et gaudebant de presentia ejus. Ipse
quoque ex nimio desiderio studendi sacram scripturam
solet frequenter secum in'reysis habere aliquod studium.
Et ut melius studio vel orationi et devotioni deditus esset,
non libenter in reysis curru vel navi vehebatur propter
tumultum assidentiuin. Hinc semper quantum potuit
amavit secretum, ut Deo vacaret, rediensque a negociis
cum secularibus habitis, statim intravit cameram suam,
et recollegit se , nee mansit in area stans. Neque de visis
et auditis multum loquebatur, seu rumores [fol. 63r] seculi
recitabat, nee propter laborem vie requirebat recreationem,
sed ivit ad refectorium cum fratribus contentus, videlicet
communibus et paucis. Et opere demonstrabat , quod sepe
dicebat ore sibi et aliis, quando vidisset palam fabulantes:
„Secretum meum michi, secretum meum michi", quasi
aliis diceret: „Fugite ad cameram". Et vide, quam uber-
rime sibi et aliis sic vacabat, nam exinde collegit di versas
herbas et species anime medicinarum , unde curaret saucios
et reficeret enutriendos. Per hoc enim ipse concepit pre-
cipuum zelum animarum lucrandarum , et ita fervebat et
amabat facere collationes et exhortationes iuvenibus, ut
42*
Digitized by
Google
180
sepositis aliis negociis et occupationibus ex officio procu-
rature emergentibus, nullo modo volebat, quantum obe-
dientia permittebat, tune esse absens, quando ad collati-
ones veniebant seolares , vel quando eeiam seolas exibant ;
quodfli quandoque, ut fieri solet, non veniebant, ipse
ceteris diligentius solebat eos demandare et benigne allicere
et invitare, ne se absentarent, et ut invicem honeste et
concorditer conversarentur.
LXX. De modo et qualitate ammonitionum et
COLLATIONUM 8ÜARÜM.
Et in plurimum exhortationes et ammonitiones sue ad
clericos fuerunt: de quatuor novissimis, maxime de inferno
et judicio, et que inducunt hominem ad timorem Dei.
Consuluit quoque, ut fratres nostri frequentius de talibus
materiis collationarentur. De psalterio similiter valde
libenter aliquid exponebat et hoc familiarius ruminabat
et promebat. Inde que sequuntur eructabat: „Beatus vir,
qui non abiit" l) et cetera, et „In lege ejus meditabitur die
ac nocte"2), et hunc psalmos: „Cum invocarem ," s) et
„Filii hominum usque quo gravi corde" 4) et cetera; „Sig-
natum est super nos," 6) et cetera, „Nisi converai fueritis," 6)
et cetera, et sic consequenter per totum psalterium aliquem
versum hinc inde apprehendebat et exponebat. Sicut est:
„Quomodo dilexi legem tuum Domme" 7) et cetera; „Igni-
tum eïoquium tuum vehem." 8) Item : „Jurat ut se affligat".
Ad novicios autem: „Fili accedens ad servitutem Dei" 9)
et cetera. Ad seolares: „Bonum est viro cum portave-
1) Psalm 1, 1.
2) Psalm 1 , 2.
3) Psalm 4, 2.
4) Psalm 4, 3.
5) Psalm 4, 7.
6) Psalm 7, 13.
7) Psalm 118, 97.
8) Psalm 118, 140.
9) EccL 2, 1.
Digitized by
Google
181
[fol. 53v] rit jugum"1) et cetera; „Sedebit solitarius et
tacebit" 2) et cetera. Hec et hujusmodi valde devote
exponere solebat. Item: „Curvum se prebet, quod ad un-
cum crescere debet". Et illud: „Ad mala facta, malus"
et cetera. Malta taliaproponebatjuvenibus, ex quibus zelus
et studio8ita8 sua liquet in libris et circa animarum
salutem. Jam, quam instanter et devote orationi incum-
bebat, aliquid referamus. Nam semper quocumque ivit vel
perrexit, dum non conferebat aliquid de scripturis , orationi
instabat, aut Vigilias legebat, vel Septem Psalmos, quod
eciam sepius noctibus feciebat. Siquidem raro vel nunquam
dormivit per integras noctes, sed media nocte vel secunda aut
tercia, antequam surgerent fratres, ipse surgere consuevit
et Deo vacare. Sepe in camera seipsum in modum crucis
ante Deum prosternebat juxta illud psalmus: „Venite adore-
mus et procidamus ante Deum, ploremus coram Domino 8)",
et cetera, et hoc aliis allegare solebat ut imitarentur. Et quod
deberet homo sepe recognoscere infirmitatem suam, et
prosternere se Deo, dicendo cum Iheremia: „Ego vir videns
paupertatem meam" ; 4) et quod debemus opera nostra et
collationee prevenire per orationem. Nam et ipse solebat
orare pro eis, qui faciebant collationes, ut esset particeps
fructus eorum et Deus daret eis et voci eorum vocem
virtutis.
LXXI. De singulari sollicitüdine ejus et fidelitate
IN COMMISSTS SIBI ET CBEDITIS.
De fidelitate autem in commissis, quis satis explicare
potest? Siquidem que ad officium suum spectabant, dum
esset procurator, per se omnia pene agebat, non parcens
sibi nee unquam commodum suum querens, sed omnibus
obsequiosum se prebebat. Dum ligna, cespites, vel alia
utensilia emenda forent, ipse de mane hora quarta extra
1) Thren. 3, 27.
2) Thren. 3, 28.
3) Psalm 94, 6.
4) Toren. 3 1,
Digitized by
Google
182
portam, vel ad loca apta properavit, emit et disposuit per
se, nulli alteri committens. Ad labores semper promptus,
et ut ita dicam , quantum in se erat , semper primus fuit
et ultimus in reysis, a primis fere annis usque ad finem
vite, precipue ad Daventriam, Campis et Herxen pedester
ibat, turn quia hoc moris fuit primitivis fratribus, [fol.
54*] turn quia in via amabat sibi et Deo vacare. Sepe
alibi pergens vel iens jejunus usque ad vesperam permansit,
et dum sic rediret communi fratrum mensa contentus erat,
et quando foris in itinere esset , vesperi semper ad domos
religiosorum ibi mansurus declinabat, tum propter securi-
tatem, tum propter secretum, ut posset nocte juxta con-
suetudinem suam surgere et secretius Deo vacare. Quam
sollicite hoc observabat, ex hoc uno quod subjungo, quivis
advertere potest Nam dum propter Traiectensem excom-
municationem *) Leodium ordinandus sacerdos mitteretur,
ipse illac transiens et rediens totum iter pedester egit, et
in domibus religiosorum pernoctans, et domum rediens,
in tota reysa nisi unum vlamingum consumpsit. O vere
procuratorem fidelem, utinam multos sui sequaces haberet,
sed quis est hic et pariter quoque laudabimus eum. Et
dum fatigatus nonnunquam a via rediret, nunquam ser-
vicia aliorum requirebat, sed ipse sibi lavit pedanas, mun-
davit calceos et hujusmodi, et hoc ipsi semper cure fuit
in omni vita sua, ut esset paratus aliis ministrare, et non
ministrari. Suasit et ceteris verbis et factis optimum esse,
quamdiu homo sanus est et valens, non multa requirere
servicia aliorum, sed sibi ipsi ministrare et paucis esse
contentum. Nee facile dixerim , quam fidelis fuit et sibi non
parcens pro conservatione bonorum domus nostre, et
custodia sororum, et litteris impetrandis et conficiendis,
namque pro illis reysas multas fecit et fidelissime laboravit,
non parcens rubori suo , quando visitaret , exprecaret sepe
et frustra requireret curiales, qui difficile oportune inve-
niuntur. Verum ipse non frangebatur tedio , quando cepta
prosequeretur, donec obtineret intentum. Et in hiis causis
frequenter noctibus surgere solebat , ut componeret formam
1) Vergl. p. 83 yv.
Digitized by
Google
183
litterarum, vel signaret, que opportuna essent in causis
dicenda. Ipse eciam litteras emptionum et prediorum et
hujusmodi dictavit per se et descripsit; in nullo sibi
parcebat, nee se subtraxit, vel que sua erant quesivit, sed
aliorum. Qui eciam [fol. 54v] studiose, quantum po tuit,
vitavit hospicia secularium extraneorum, sed eciam cog-
natorum, fratribus notum erat. Quibus aliquando narravit,
quod dum semel ex necessitate vie, dum aliud spirituale
hospicium non habere potuisset, pernoctabat in hospicio
seculari, ubi intempesta nocte, dum familia dormiret,
surrexit hospita improba, comitante eam impudentiore
ancilla, que nuda sequebatur et accenso lumine venit ad
lectum quiescentis, qui etatim, intelligens inimici ver-
«ucias, surrexit, et in spiritu vehementi eas recedere fecit.
LXXII. De sedulitate ejus magna in labobibus
ET SCRIBENDO.
Ipse quoque quantum ocium vitavit et diligentissime
observabat tempus laboris et scrip ture, patet omnibus ex
eo, quod tam multos libros in tantis aliis occupationibus
composuit et conscripsit, preter illa, que aliis temporibus
extraordinariis pro se collegit. Nam inter alia cummagno
labore scripsit: „Summam viciorum et virtutum" *), unde
exemplaria correcta non inveniebantur; item tres quinqua-
genas Augustini: „De civitate Dei"; „Vitam beati Bernardi";
„De illustribus viris Cystertiensibus" et „Librum apium" 2)
item „Omnes libros beati Bernardi," „Epistolare ejus",
sermones diversorum doctorum et multas omelias per
annum et multa studia clericorum ; item „Opuscula domini
Theodorici de Herxen, patris nostri, in uno volumine" 8).
Ex quibus omnibus aperte liquet, quam sedulus in opere
fuit et panem suum ociosus non commedit, sic obse-
1) Vergl. Acquoy, De Kroniek, 91.
2) Over het „Bijenboek" van Thomas Canlimpratenais, zie Moll in
het Kerkhistorisch Archief van Kist en Moll, IV, (Amsterdam 1866) 278 y.
.3) Vergl. Acquoy, Windesheim, I, 86.
Digitized by
Google
184
quiosus et utilis omnibus extitit. Quam durus eciam sibi ipsi
fuit et rigorosam duxit vitam, adhuc de pluribus aliqua
referamus. Nam in primis annis aliquo tempore et licentia
domini Theoderici cilicio utebatur, deinceps uaquequo
infirmaretur raro camisia. Unde contigit, quod sepe multum
affligebatur a vermibus, quod et libenter sustinuit, nee
lecto, nifli in ultima infirmitate, utebatur, et cum quodam
tempore multum ex calculo infirmaretur *), positus erat leotus
sibi loco culcitre sue, quod mox, utpercepit, prohibuit et
reportari jussit. Dumque hoc cito non fieret, non ipse
ascendit lectum , sed super cussi- [fol. 55r] nura suum
dormivit, quod et sepissime sibi facere moris fuit. Nam
raro de nocte vestes exuit , ut promptius ad orationem
tune surgeret. Sepe seipsum in camera acriter flagellavit,
sicut auditum quandoque fuit a fratribus in vicinis cameris
manentibus, et sicut hoc teetan tur virge plures in lecti
straminibus reperte. Optime implevit, quod ex psalmo
allegare solet: „Jurat, ut se affiigat", juxta aliam trans-
lationem in psalmo : „Domine quis habitabit" 2). Ipse
rarissime se calefaciebat , et quantum ad hoc invitabatur,
alt: „Ecce hic sedeo in cussino meo super pedes meos,
et sic eos calefacio et manus abscondo in sinu meo et sic
non patior frigus". In omnibus semper vilioribus et
paucioribus contentus erat, nam de cibo et potu non fecit
mentionem, sed in hiis communissimus fuit Non medi-
cinis U8us vel aliquibus laxamentis, allegabat illud Agathe:
„Medicinam carnalem" et cetera. Sed et de vestibus ejus
quid dicemus? Habuit duas subtunicas ita detritas, ut
magie apte viderentur ad cribandum farinam, quam ad
calefactionem corporis. Vix poterat induci, ut pateretur
sibi fieri novam tunicam duplicem , quod tandem eo pacto
consensit, ut veteres darentur pauperibus, dicens: „Non
possum me excusare nee respondere Deo de tantis vesti-
bus". Tabbardum habuit simplicem sine foderatura, et
cum vehementer a procuratore et vestiario rogaretur, ut
1) In den tekst is „pateretur", door den voltooier der kroniek door-
gehaald en op den kant in „infirmaretur" veranderd.
2) Psalm 44 1.
Digitized by
Google
186
sibi plures fiercnt, respondit: „Nimis est, satis habeo*\
Novas vestes noluit, nisi prius veteres essent omnino
detrite. Semper simplicia et viliora elegit, et omnino
habitu neglectus erat et incultus. Nam toga sua frequenter
innodata pendebat in humeris, pileus suus calvus erat, et
nonnunquam contigit eum induere superpellicium retro-
grade et non curavit vertere, dicens: „Non est michi
cure", et sic incessit per chorum, et cetera !). Semel quo-
qtie, cum superior vestis sua adeo detrita esset, ut in
aliqua parte haberet magnam rupturam, ipsemet eam con-
suebat et reficiebat filo auto ris, quod deprehendens neptis
sua et erubescens, dicebat: „Ecce quomodo incedit avun-
culus noster".
[fol. 55v]. LXXIII. De magna humilitate ejüs et
AMOBE ABJECTIONIS ET VILITATIS.
Ex hiis et hujusmodi multis, que exercuit, satis liquido
constabat, quam esset ipse vere humilis, pauper spiritu et
contemptor mundi et sui ipsius nichil unquam curans, vel
advertens judicia secularium. Sed ut a principio decrevit
usque in finem vite, elegit magis abjectus esse in domo
Dei , quam hominibus placere, vel gloriolas eorum sectari,
propter quod et semper seipsum accusabat et deprimebat,
nunquam de aliquo se jactans aut ostentans. Et quod
vere esset altius radicata humilitas in corde suo, ostendebat
in moribus suis, videlicet incessu, habitu et verbis suis.
Nam si2) et officio suo debebat quidquam alicui injun-
gere, nunquam precipiebat, magis rogabat et submissa
voce humiliter insinuabat, dicens: „Vis propter Deum
mecum ire"? vel „Bonum esset sicfieri", „Si ita feceritis"
et cetera. Displicebat sibi, quod regulares in Windesim et
alii sic mutassent priorem simplicitatem et humilitatem
quantum ad pileos eorum, quos in primo fervore albos
1) Vergl. Acquoy, Windesheim II, 286, n. 5.
2) Gorrectuur in den tekst van de hand des voltooier*
Digitized by
Google
186
stramineos l) portare consuevissent , nunc nigros ferre
statuissent, dicens teutonice: „Simpel, simpel, slecht, sleet,
meliufi foret pro conservatione discipline et devotionis".
Item alta et magna edificia non approbabat, utpote minus
hnmilitatem et paupertatem redolentia et primordiali
devotioni non conformia, ymxno contraria. Requisitus in
agendis, non fuit preceps aliquid diffiniendo, sed dicere
sibi moris fuit : „ Videbimus" , propter quod quandoque
arguebatur a patre, quod ita trepide et dubie aliqua
dicebat. In adversis et contrariis eventibus , seu dampnis
temporalibus dicere consuevit: „Opus Dei est , et voluntas
Domini fiat, et Dominus plura sustinuit, similiter et
priores patres nostri nobis meliores". Sed inter hec , quam
humilis et patiens fuit, satis claruit in multiplicibus
humiliationibus et correptionibus patrum suorum, primo
domini Theoderici, secundo domini Alberti, qui eum tan-
quam aurum in talibus probaverunt. Sepe vidimus eum
se prosternentem in presentia hospitum et culpam dicen-
tem, quando vel verbo, vel [fol. 56r] signo corripiebatur
a patre. Aliquando eciam faciebat, antequam corriperetur,
eum seipsum argueret pro aliquo omisso in officio, vel si
forte aliquid de manibus suis caderet vel funderetur. Ali-
quando vidimus vel eciam percepimus ita acriter eum a
domino Alberto, patre nostro, argui pro parvo, quod mira-
bamur patientiam ejus, et judicavimus vix junior em fratrem
talia posse sustinere, nullus unquam eum audivit se
excusantem. Sedente semel in curru domino Alberto,
patre nostro, eum scabinis quibusdam, et hunc dominum
Henricum expectante, contigit, ut aliquanto tardius ad-
veniret, pro quo eum pater eum argueret, mox ad genua
cecidit in platea lutosa, nee inde surrexit, donec jubere-
tur a patre. Scabinis super hoc mirantibus et nonnichil
indignantibus domino Alberto, ipse vero letus eis satis-
fecit. Insuper et hoc nobis dicere consuevit: „Paratus
essem, ut omnes fratres nostri pedibus calcarent me, ut
sic saltem merear a Domino graciam faciendi aliquid
boni".
1) Vergl. Apquoy, Windesheim \t 104, n, 6.
Digitized by
Google
187
LXXIV. De mirabili tolerantia bjus in
CALüMPNnS ET CETERA.
Contra obloquentes autem et injuriam sibi atque calump-
niam inferentes non multum movebatur aut turbabatur,
dicens: „Dominus Theodericus Herxen et alii patres
meliores me , plura patienter sustinuerunt". Sed et contra
eos, qui domum nostram oderunt et injurias ei ac molestias
sibi intulerunt, non multum se opposuit, nee opponendum
consuluit, sed magis dissimulandum et longanimiter ex-
pectandum, quia successu et tempore curatur, quod ratione
nequit. De hoc a prioribus patribus experimentum habuit,
qui nimis zelose quandoque agere volentes, non profe-
cerunt per hoc, sed leserunt; nee hoc dicens minus vo-
luit, quando zelose agendum foret et confidenter contra
perversos et disciplinam domus corrumpentes , quoniam
utique et ipse fecit Jam et de obedientia ejus, quam
in omnibus semper sollicite servavit, aliquid dicamus.
Aliquando per occasionem dixit hoc de se, quod non
meminisset se unquam patribus suis scienter [fol. 56v]
inobedientem fuisse. Quando ymmo in casu magis eligeret
sustinere dampnum viginti florenorum, quam inobediens
patri deprehendi, ex hac obedientia nichil sine consilio
et consensu patris agere presumpsit. Et si aliquando pater
quoddam injunxit, quod per experientiam suam novit non
expedire, noluit tarnen contradicere , sed obedire. Et si
forte, quod nee mirum est, aliquando pro hujusmodi
imperio sensisset aliquod litigium vel murmurum in corde
suo, tune ipse sibi indignans, ut legitimus agonie ta,
statim se contra se opposuit, currens ad cameram suam , ubi
prostravit se percutiensque maxillam suam, dixit: „Miser,
visne obedire, utique, ymmo debes", et sic generose
vincebat seipsum, dicens sibi et eciam aliis aliter sen-
tientibus: „Non est curandum, melius est aliquod damp-
num temporale sustinere, quam non obedire". Item pro
eo, quod in ordinandis et disponendis rebus, que pro
domo nostra erant, quandoque in corde aliter sensit
quam pater noster, quam vis non contradixit, tarnen seip-
sum vehementer arguit, quod aliter sensit et obedientiam
$ib intj*a non ita integre in mente et pure exhibpit, Et
Digitized by
Google
188
pro eo, ut et in hoc se emendaret, solebat ire dummodo
oportune potuit et secrete ad loca, ubi pater sedere con-
suevit in refectorio vel camera, et osculari illa, vel limina
eorum, et sic petere veniam, dicens sibi: „Du grove lant-
kerle, insipiens et indiscrete nescis, quod et obedientiam
non solum ab extra, sed eciam ab intra oportet superiori-
bus exhibere"P Item dixit, quasi de alio, docens fratres
nostros, quia scivi firatrem, qui, ut caritatem inviolatam
et integram servaret erga alium, ubi lesa videbatur in eo
vel in alio ivisse secrete et nocte fratris illius vestigia
vel limen aut alia ejus loca osculatum fuisse , ut per talem
humiliationem recuperaret et confirmaret caritatem ad
invicem. Nam dicebat, valde utile fore per talem humi-
litatem vincere seipsum et passiones viciosas mortificare.
Item in infirmitate, quam raro habuit, nisi in senio,
patiens valde et quietus f uit, nichilque de illa dicebat,
nondum interrogaretur, si sentiret aliquod [fol. 57r] in-
commodum, respondit: „Debet bene meliusfieri, oportet
aliquod sustinere, parum sustinere possumus et volumus.
Wi rijn cd papheilighen. Nostra paciencia minima est in
comparatione primorum fratrum". Ad infirmos ipse dicere
consuevit: „Habeas animam, non frangaris pusillanimitate,
„een man scd een man wesen" l).
LXXV. De concordi electione ejus in rectorem
DOMUS HUJUS.
Cum ergo xlvii annis procurator fuisset fidelissimus
domus nostre, tune unanimiter eligebatur in rectorem,
quod non audens pertinaciter abicere, post humilem
recognitionem et expressionem sue insufficientie et senec-
tutis, suscepit humiliter impoRitum sibi onus rectoratus
domus nostre. Ipse extunc nichil mutatus seu aliquid
diminuens ex biis, in quibus adolevit, sed augens magis
duriora sibi imposuit in vigiliis, orationibus et piis obse-
quiis. Et fortiter inherens vestigiis patrum suorum, verus
1) Delprat 1. c. 300 „Dicebat ad pusillanimos: „„Een man aal een man
uwen"",
Digitized by
Google
189
amator paupertatis, humilitatis, simplicitatis, sicut semper,
ita et tune mundi contemptor et judiciorum humanorum
apparuit. Nee terminos, quos posuerunt patres sui, in
quibuscunque tranegredi seu immutare voluit, instanter
docens , ut in hiis ferventer et inviolabiliter permaneremus ,
videlieet ut juxta morem antiquum omnia nostra in eibo
et potu, vestibus et utensilibus redolerent seu pretende-
rent quandam paupertatem , simplicitatem et eontemptum
mundi, sepe allegans illud poete:
„Moribus antiquis stat res roraana virisque" f).
Propter quod eeiam ipse difficulter voluit aliquid inmu-
tare, nee quidquam voluit ordinare sine advocatione, con-
silio et eonsensu fratrum. Et quoniam pater et rector
domus nostre habet eeiam respicere profectum 2) domorum
aliarum status nostri, hic dileetus pater noster valde in hoc
laboravit et sollieitus fuit, ut omnibus viveret, omnibus
subveniret. Nam sicut semper obsequiosus fuit , ita et nunc
majori cantate flagrabat ad promotionem aliorum, sicut
evidenter ostendit fratribus nostris in Prutia, mittendo
eis electos fratres nos-[fol. 57Y]tros et dilectos, dominum
Alardum Kalker 8) et dominum Maternum Maguntie 4), Ja-
cobum Alcmarie 6), cum pecuniis et aliis supellectilibus et
littera8 exhortatatorias. Et similiter ad domum sororum in
Kalker, quibus, quamvisprotuncpauci essemus, valde pro-
vidit tarnen , dando eis dilectum fratrem nostrum dominum
Hermannwrn •) Osnaburgensem. Semper sollieitus, si qaid
posset agere pro custodia, disciplina et profectu domorum
status nostri. Ipse eeiam tempore rectoratus sui, quia
usque in finem strennue observabat morem humilem et
simplicem et abjectum apud mundi amatores, ab eis non
1) Vergl. Joan. Vahlen, Ennianae poësis Reliquiae, Lips. 1854, 73.
Dexe hexameter wordt geciteerd door den hl. Augustinus in: De Civi-
Uto Dei, II, 21.
2) Correctmir op den kant van de hand des voltooiere.
3) Vergl. p. 138, 171 n. 8.
4) Vergl. p. 138 n. 7, 172, 173 n. 2.
5) Vergl. p. 138, 172.
6) In den tekst is „Johannem" doorgehaald en op den kant door de hand
van den voltooier in „dominum Hermannom" veranderd. Vergt. p. 173.
Digitized by
Google
190
multum venerabatur, ymmo et contempnebatur , sed hoc
pro minimo ducebat, secreto suo contentus , quod fratrem
semper querere voluit, item angulum, ubi latere et silenter
agere posset et Deo regnum suum furtive surripere. lam
antequam de morte ejus prosequamur, prius de eis, qui
sub eo defuncti sunt fratribus aliquid referamus, qui
secundum ordinem senii hii sunt : dominus Jacobus Enck*
huysen *), dominus Hermannus Covordie 2), dominus
Arnoldus Embrice8), Johannes Lennop4), Petrus Bree 6) ,
Henricus Attendorn 6).
LXXVI. De domino et pratre nostro Jacobo
Enckhüyskn.
Igitur hic dominus Jacobus Enckhuysen, natus de
parenübus satis divitibus, dum scolas Suollenses visitaret ,
fuit ju ven is agilis et vegetus, qui assumtus ad domum
nostram, factus est optimus scriptor et amabilis omnibus
pro eo , quod esset promptus et aptus ad omnia exercicia
domus nostre, et virginali flore pollens, mansit usque ad
finem vite sue robustus et vegetus. Hinc foetus bonus
cellita, et ad opus scripture valde fidelis, multos libros
scripsit in rotunda et fractura 7). Nam preter Missalia et
Gradalia (sic) et Psalteria etCanones, que et quos plurimos
conscripsit, scripsit quoque Bibliam 8) in fractura quin-
1) Vergl. p. 20 v, 92 n. 20, 116.
2) Vergl. p. 193.
3) Vergl. p. 194.
4) Vergl. p. 196.
5) Vergl. p. 197.
6) Vergl. p. 200.
7) Vergl. Uverijss. Alm. p. 97.
8) Dit pracht werk, thans berustende in de Universit ei U-Bibliotheek
te Utrecht, is op francyn (54, 2X38, 2 cm.) in groot minuskelschrift
en in twee kolommen geschreven. Helaas is het HS. zeer geschonden.
Niet alleen zijn zeer vele miniaturen en randversieringen er uitgesneden,
maar ook ontzagen gebruikers en liefhebbers der 17de en 18<l« eeuw
zich niet hunne hand teek eningen op den kant en zelfs in den tekst te
plaatsen. Daar dit hoogst merkwaardig HS. ons nauwkeurige inlich-
tingen geeft omtrent den arbeidstijd, die Jacobus van Enkhuizen tot
Digitized by
Google
191
gentorum florenorum aureomm, que est apud Traiectum
ad Sanctam Mariam, impensie magistri Hermanni Droem *),
het schiijven van dezen codex noodig had, zal de volgende beschrijving
der 6 deelen niet overbodig z\jn. Deel I bevat de boeken „Genesis-Ruth"
op 303 fol. en heeft als colophon het volgende: „Explicit liber Ruth
in domo, qne vocatur Domus Clericorum vel Fralrum Z wollis, anno
Domini Millesimo Quadringentesimo sexagesimo quarto in profesto
sancte Katharine" (24 November 1464). Deel II behelst de boeken : „Lib.
Regum— Ezra" op 278 fol. en sluit: „Script urn et fuiilum est istud
volumen secundum Biblie in domo, que dicitur Clericorum vel Fratrum
Z wollis, anno Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo septimo
eirca festum beate Agnetis Virginis et Martyris" (21 Januari 1467).
Deel III bevat de „Proverbia— Libri Machab." op 243 fol. en eindigt:
„Explicit Machabeorum liber secundus in Domo Clericorum Z wollis.
Anno Dom i ui millesimo quadringentesimo sexagesimo octavo in crastina
beate Kathcrine Virginis et Martyris" (26 November 1468). Deel IV
bevat de „Prophetae" op 263 fol. en eindigt: „Hoc volumen quartum
locius biblie scrip torn et finitum est Zwollis in domo, que dicitur Domus
Clericorum seu Fratrum, anno Domini millesimo quadringentesimo et
septuagesimo in crastino sancte Lucie Virginis et Martyris (14 December
1470). Deel V bevat op 283 fol. het „Novum Testamentum." Het colophon
luidt: „Istud quintum volumen tocius biblie scriptum et finitum est Zwol-
lis in domo, que dicitur Domus Clericorum seu Fratrum, anno Domini
millesimo quadringentesimo septuagesimo tercio in profesto sancte (iheer-
trudis Virginis (16 Maart 1473). Het zesde en laatste deel bevat op 304 fol.
het „Psalterium triplex** en de „Interpretationes norainum hebr&icorum."
Het volgende colophon „Anno Domini millesimo quadringentesimo sep-
tuagesimo sexto mensis Marcii die vicesima finitum est hoc volumen
sextum tocius biblie Zwollis in domo , que dicitur Domus Fratrum seu
Clericorum, sub expensis reverendi magistri et domini Domini Hermanni
cognomine Droem, decretorum doctoris atque decani sancte Marie Traiec-
tensis et cetera Qui et priora quinque volumina ejusdem manus sub
expensis suis scribi et perfici fecit in eadem domo ad laudem et gloriam
Om nipotent is Dei benedicti in saecula" is reeds door W. Vogelsang,
Hollandische Miniaturen p. 103, maar op gebrekkige wyze gepubliceerd.
Men vergl. over dezen codex: P. A. Tiele, Catalogus Codicum manu
scriptor urn Biblithecae Universitatis Rheno— Trajectinae, Trajecti ad
Rhenum et Hagae Comitis 1887; Tijdschrift voor geschiedenis etc. van
Utrecht, I, (1835) p. 820; W. Vogelsang, l.c. en p. 26 n. 4, 92 vv ,
101 n. 4. Ook zie men: Delprat, Archief, VI, p. 300, Overijss. Alm. p. 97,
Acquoy, Windesheim, II, p. 230 n. 2 en Acquoy, De Kroniek, p. 5, 19.
1) Volgeus Drakenborch's, Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden
van Nederland, Utrecht 1744, p. 267 werd Hermannus Droom kanunnik
van St. Marie te Utrecht den 11 Sept 1425, scholaster dier kerk den
Digitized by
Google
192
qui fuit Parisiensis !) , inibi decanus et ipse jurista valens-
Dominus vero Jacobus ad breve tempus fuit ordinatus ad
regi- [fol. 58r] men sororum Ter Maet *). Sed quia pro-
tunc domus illa requirebat, ut rigorosius et strictius
regeretur8), quam ipse ex natura habebat, cito fuit ab
hoc onere absolutus et positus ad consueta celle exercicia.
Ubi in omnibus factie et actibus suis fuit diligens multum ,
ut illa debite et perfectiori modo ageret. Nam quidquid
scripsit, satis pertinenter fecit, et omnia ad hoc requisita
studuit diligenter considerare et sibi procurare. Fuit eciam
longo tempore custos librorum 4) , usque ad mortem scili-
cet 6), et custos horologii 6), que officia optime perfecit,
quia semper tempestive librum vel libros, ex quibus ad
mensam legendum erat, deferebafc, vitans, ubi po tuit, ne
aliquid inordinatum fieret, vel unde turbatio aliqua aut
offensio causaretur. Similiter horologium optime dispone-
bat, quia nunquam, dum presens esset, per suam negli-
gentiam in tempestive suscitatio facta est, quia et si ali-
quando esset indispositum horologium, ipse tarnen circa
hoc diligenüsime vigilabat, antequam suscitabamur, ut
ordinate fieret. Fuit semper benignus satis et obsequiosus
et affabilis admodum, bonam vocem habuit, cantandi
gnarus, sed in locutione aliquantum titubavit precipitanter
loquendo , propter quod 7) erubuit facere collationes in
publico. Verum hunc defectum supplevit per lectionem,
nam sepissime pro laicis legebat et clericis distincte et
sonora voce. Tandem -per quatuor vel quinque dies ante-
5. Nov. 1526, deken, door afstand van Godefridusde Waya den 24. April
1458 en stierf hij den 2 Juni 1476. Vergl. ook: Hoynck van Papen-
drecht, Analecta, torn. III, p. I, 290.
1) Verg). Overijss. Alm. p. 97. De schrijver van dit opstel leest:
„perscien8".
2) Vergl. p. 17 en 152.
3) Hij was dus vermoedelijk de opvolger van den losbandigen biecht-
vader Livinus. Vergl. p. 20 v. en 152.
4) Vergl. p. 165.
5) In de Overyss, Alm. 1. c. staat: „suam".
6) Vergl. p. 149.
7) Correct uur op den kant als boven.
Digitized by
Google
193
quam obiit, cepit deficere ab appetitu comedendi, propter
quod languorera incidit, ut vix posset incedere sine
baculo. Ergo diximus sibi: „Domine Jacobe forte vultis
mori"? respondit: „Bene, satis diu vixi, est bene tempus ,
ut moriar". Sic incessit quatuor vel tribus diebus viribus
continuo deficientibus , cum nemo nostrum nee ipse sciret,
unde infirmitas hec orta esset, nisi quia Dominus vocabat
eum. Vix ergo per duos dies in lecto decubuit, et die
ante obitum suum, ubi fratres nostri sibi dixerunt de
percipiendis ecclesie sacramentis, respondit: „Quando placet
vobis", et ita de se-[fol. 58v]ro devote suscepit illa et in
nocte eadem expiravit, ut requiesceret a laboribus suis,
que fuït in vigilia beati Matthei Apostoli !). Sepultus in
Windesim juxta fratres suos anno Domini M°483°.
LXXVII. De domino et fratre nostro Hermanno
COVOERDIE.
Eodem anno ante dominum Jacobum defunctus fuit dilec-
tus frater noster dominus Hermannus Covordie 2), qui fuit
de sanguine patris 8) venerabilis patris nostri domini Theo-
derici. Cujus favore ipsum a Domo Pauperum4) recepimus
ad domum nostram, quam vis fuit minus litteratus, cum
tarnen satis diu visitavit, sed non adeo profecit. Fuit
ergo in domo nostra, factus bonus ligator librorum 6) ,
nam practicus admodum erat et subtilis in hiis, que ad
opus mechanicum pertinebant, adeo ut eciam in domo
et in cameris fratrum fabricando aliquid ydoneus inve-
niretur et obsequiosum se prestaret. Deinde quia ruptu-
ram acquisivit, factus fuit illuminator librorum, quod
peroptime didicit 6), et sic quod minus habuit in litteratura,
supplevit in practica et opere manuali. Ipse, quia indus-
1) 20 September.
2) Vergl. p. 171 en 190.
3) Vergl. p. 48 en de Inleiding.
4) Vergl. p. 163 n. 3.
5) Vergl. Overyss. Alm. p. 97.
6) Vergl. Overijss. Alm. 1. c. en Acquoy, Windesheim, T, 222 de noot.
Derde Serie. Werken N°. 13. 13
Digitized by
Google
194
trius erat et de omnibus scire volens, scivit unicuique
respondere juxta conditionem et interrogata sua, et quia
apte et aliquando eciam parabolice et joculatorie formabat
verba sua, ideo omnibus advenientibus et colloquentibus
gratus fuit. Tandem in xlma, altera videlicet Gregorii
Pape !), accidit ei fluxus ventris, que ulterius passio adeo
crevit, ut et sanguinem per secessum emitteret, in tantum
hac prevalente infirmitate, quod nullis remediis posset
sanari. Unde factum est, ut cotidie viribus deficiens
ad finem tenderet , et 2) patiens satis omni tempore infir-
mitatis sue fuit 3); demum sacramentis munitus, expiravit
die secundo Pasche, tune 3° Kalendas Aprilis 4), circa
medium sequentis noctis. Sepultus in Windesim juxta
fratres suos.
LXXVIII. De domino et pratre n o stro
Arnoldo Embrice.
Anno sequenti 5) dilectus frater noster Arnoldus Em-
brice 6) obiit. Qui primum domum nostram ingressus,
positus est in coquina Domus Vicine Clericorum. Parvus
statura, eed fortis viribus, fidelissime ibidem laboravit
[fol. 59r] ad annos aliquos dignus inventus, ut acceptaretur
in fratrem, semper tarnen manens cum clericis ibidem.
Quorum eciam, defuncto domino Rutghero 7), ordinatus est
ejusdem successor 8), videlicet procurator domus hujus
clericorum juvenum, in quo officio se semper prudenter
habuit, ita ut acceptus esset et amabilis magistris et rec-
1) 13 Maart.
2) CorrecLuur in den tekst van de hand des voltooiere.
3) Correctuur als boven.
4) 30 Maart. — Hermaunus overleed dus den 31 Maart.
5) 1484.
6) Vergl. p. 171.
7) f 30 Juli 1478. Vergl. p. 158.
8) Delprat, Archief, 300 leest: „Successor fuit Rutgeri et procurator
domus clericorum juvenum".
Digitized by
Google
196
toribus scolarium, et omnibus cum quibus conversabatur.
Et juvenes omnes eum amabant et reverebantur , quia
cum pietate semper ad eos rigorosus et maturus fuit , pro
quibus multofl labores et tribulationes pertulit. Nam tem-
pore suo sepe pestilentie fuerunt Suollis, ita ut tribus
vicibus cum juvenibus ad alia loca pergeret, scilicet bis
in Steen wij ck et semel in Oetmersum !). Sed et cara
fuere tempora et bella plurima per loca, pro quibus multa
sustinuit. Cum ergo in omnibus virtuose et graciose con-
versaretur, fuit sibi impositum, ut esset eciam confessor
et rector sororum To Kadenetershuys 2) , nunc Sancte
Gertrudis, pro quó multum tristabatur, sed ante annum
revolutum obiit. Nam cum pestis in Suollis iterum cepisset
regnare et ipse priori anno pro eadem causa fuisset cum
suis in Steen wij ck, valde timuit, tam pro se, quam pro
juvenibus. Unde circa Ascencionem Domini, prima die
Bogationum 8), cum jam forte tercia vice audiret con-
fessiones sororem suarum prefatarum, dolorem sensit in
crure, ut vix valeret rectus incedere, et rediens domum
vidit ibi glantem pestilentialem ; non tarnen revelavit
omnibus, quia pestem haberet, ideoque sine timore acces-
serunt fratres nostri et alii nonnulli ad visitandum eum.
Ipse tarnen quibusdam dixit: „Oportet me hinc recedere;
Arnoldus vult ad patres, non consurgam de infirmitate
ista". Sicque fratres nostri, intelligentes infectum eum
peste, fecerunt ei ministrari sacramenta in die sancto
Ascensionis 4) , et Sabbato sequenti in bona confessione
migravit ad Dominum, bono fine consummans peregrina-
tionem suam, III0 Kalendas Junii 6) anno lxxxiiii0. Sepul-
tus in Windesim, additus ibidem fratribus suis.
1) Delprat, Archief 1. c. leest: „Tribus vicibus propter pestem cum
juvenibus ad alia loca per r exit, videlicet bis in Steenwijk, et semel in
Ootmarssum. Amabilis magistris et ree tori bus scolarium et omnibus.
Obiit peste 1484. Kal. Jun."
2) Vergl. p. 16 n. 4 en p. 20.
3) 24 Mei.
4) 27 Mei.
5) 30 Mei.
13*
Digitized by
Google
196
LXXIX. De dilecto fratre nostro Johanne Lennop
ADMODÜM UTILI ET QRACIOSO l).
[fol. 59v.] Anno precedenti 2) obiit dilectus frater noster
Johannes Lennop s), qui, cum habitaret in Domo Pauperum,
ita virtuose se habuit, ut, cum esset factus secundarius 4),
resignaret se totum ad consilium nostrum. Unde fratres
nostri, cognoscentes eum prudentem et zelosum pro dis-
ciplina, commiserunt ei regimen Domus Pauperum, primo
sub domino Johanne Westerwolt 6) , quo misso in Pru-
tiam 6), permansit ipse per aliquot annos diligenter et
rigorose regens et custodiens domum illam fideliter,
pauperibus bene providens et obsequiosus. Porro in seipso
compositus bene erat in moribus, patiens paupertatis et
laboris admodum custoditus. Cum ergo in Prutia obti-
nuerunt locum fratres nostri et satis proficerent, instanter
petierunt et singulariter , ut eis Johannes Lennop mitteretur
tanquam utilissimus pro regimine scolarium ipsorum , velut
utique erat. Unde ipse, per omnia obediens, non recu-
savit pergere in tam exteras terras, quo veniens, graciose
et votive susceptus est, et ad juvenum mox regimen
applicatus, apud quos multos labores et dolores suscepit
et sustinuit, prout eciam hic expertus fuerat; ubi optirne
institutus et virtuose erat conversatus in ministerio eodem.
Igitur quodam illic tempore ipse et plures e fratribus
inciderunt in gravem infirmitatem de caloribus, unde
tarnen convaluerunt. Verum ipse, cum diu egregie et
prudenter se in commissis gessisset, ita ut esset dilectus
multum ab hominibus regionis ejus et fratribus , regnante
pe8tilentia in ter fratres, ipse in allodio 7) positus, pariter
1) Delprat, Archief, p. 300, leest: „grosso".
2)1483.
3) Delprat, 1. c. leest: „Lennop". — „In Prutia ad juvenum regimen
applicatu». Obiit 1483".
4) Vergl. p. 156 n. 1.
5) Vergl. p. 135 vv. en 170 n. 9.
f>) Fraterhois in Culm, vergl. p. 732 vv.
7) l) iefen bach , Glossar. AUodium: eygen, eHghnet, erfgoet, wayr,
ampt, hoff, hofemann. Allodium en vorworp an ener dore.
Digitized by
Google
197
infectus est peste, et sentiens se morti proximum, totaliter
se resignavit in manus Domini et invocans devote beatam
virginem Mariam , versiculum hunc : „Maria mater gracie ,
mater misericordie" *) frequenter repetebat, et sic ia hiis
et similibus verbis expiravit in profesto Andree Apostoli
sancti2). Sepultus ibidem anno 1483.
LXXX. De Petro Bkbe, fratre nobtro in
Campis socio.
§ 1. Eodem anno regnavit pestis in Suollis et locis
circumjacentibus, ita quod anno hoc [fol. 60r] obierunt
homines tria milia ducenti 8). Erat tune nobiscum dilectus
frater noster, dictus Petrus Bree 4), qui, cum primuin Domo
Pauperum in domum nostram susceptus fuit, erat juvenis
gratus et decorus, quamvis parve stature, et cum esset
satis ingeniosus et fortis memorie, tarnen pre naturali
verecundia non fuit eloquens, qui defectus in eo magis
accrevit, quam defecit. Propter quod minus aptus fuit ad
ammonitiones et collocutiones juvenum, ideo tarnen non
omisit, quando clericis faceret exhortationes bonas tempore
oportuno. Ipse per annos aliquot fuit illuminator et rasor
in domo n ostra, postea, cum aliqualiter debilis factus
esset, et pater noster rogaretur a patre sororum domus
Sancte Agnetis Campis 6) pro socio habendo, annuit
petitioni ejus, et concessit ei ad tempus Petrum prefa-
tum , fratrem nostrum. Qui vix ad duos menses ibi sanus
permanens, tune tactus et infectus peste paucis diebus
supervixit, et munitus sacramentis, migravitad Dominum
1) Vergl. over dit gebed, Acquoy, Windesheim, II, 260 v.
2) 29 November.
3) Delprat, Archief, p. 300 leest: „Erat hoc anno [1483] pestis in
Snol), et locis circumjacentibus, ita quod anno hoc obierunt homines
3200".
4) Acquoy, De Kroniek, 19, leest: „Petrus Breet." — Vergl. verder
Overyss. Alm. p. 97; Moll, Kerkgeschiedenis, II, iii, p. 190; v. Vloten,
Nederlands schilderkunst, p. 58; Acquoy, Windesheim, I, 221 n. 4,
en W. Vogelsang, Hollandische Miniaturen, p. 102.
5) Vergl. p. 208.
Digitized by
Google
198
altera Magdalene '), cui singulariter devotus fuit. Sepultus
ibidem anno , quo supra 2).
§ 2. De domino Wühdmo Witvoet, benefactoris pauperum
clericorwn. — Tune eciam obiit venerabilis et devotus
frater, dominus Wilhelmus Witvoet, qui a primeva etate
sua stetit sub obediencia venerabilis patris nostri, domini
Theoderici , quamvis non fuit acceptus frater domus noatre.
Unde ex consilio ejus per aliquot annos fuit procurator
Parve Domus Clericorum 8) , incedens usque ad mortem in
habitu et more nostro. Ipse fuit zelosus multum pro
converaione clericorum et profectu eorum , et successu tem-
poris cepit infirmitatibus corporalibus fatigari, tune con-
sensu patris nostri acceptavit vicariam et regimen Hospitalis
sancti Laurencii 4), ubi usque in finem Deo devote servivit
in humili habitu nostro. Ubi largum se patrem familias
et hospitem liberalem exhibebat omnium devotorum ad
se declinantium , semper cor integrum habens ad domum
nostram et ad omnes fratres , quos cotidie intrans et exiens,
quando placuit, visitabat. In diebus quoque minutionum
libenter affuit et si quando fratres gaudium haberent. Ipse
[fol. 60v] multos semper clericos in expensis habebat, qui
annis multis incedebant capuciati et rasi , more scolarium
nostrorum *). Postea, crescente malicia et vanitate mundi,
non potuit eos in tanto rigore tenere. Unde permisit eos
seculari more incedere , sed tarnen honesto , sicque multos
studuit clericos lucrari Deo et mundo abstrahere. Edificavit
quoque multa et ampliavit hospitale et domos extra portam
Saxonie, quas edificatas dedit in perpetuum memoriale
sui pauperibus 6), et Domui Pauperum Clericorum legavit
1) 23 Juli.
2) 1483.
3) Ook de procurator Johannes van Andernach behoorde niet tot de
broeders. Vergl. p. 69 § 2.
4) Willem Witvoet was de eerste bedienaar van de in 1439 op St.
Benedictusdag (21 Maart) gestichte Laurentiuskapel. Vergl. Van Hattum
17, 18, 19 cap. in de Bijdragen tot de geschiedenis vau Overijssel.
5) Vergl. p. 124 n. 4.
6) Willem Witvoet, van Vollenhove geboortig, maakte in het jaar
1480 voor Schepenen van Zwolle eene testamentaire beschikking, waarbij
Digitized by
Google
199
annuatim iiiior libros domini et in multis aliis operibus
bonis consummavit dies suos jam grandevus et senex a
bij aan alle kerken, conventen en gasthuizen der stad Zwolle een
gouden Rijnsgulden en daarenboven aan het Fraterhuis zijne vier stuk-
ken van het Brevier en de „Epistolae Pauli" schonk. Aan het klooster
Windesheim , waar hij ter aarde wilde besteld worden, legateerde hij
een kruis op een casuifel en bij zijne begrafenis een half aam wijn en
een vat Hamburger bier en brood, en verder aan het Kapittel een vat
Hamburger bier. Toorts bepaalde hij , dat zijne overige goederen volgens
een daarvan gemaakte eed ui, zouden worden uitgedeeld aau de „regte
armen" en benoemde tot executeuren daarvan o. a. den Pater van het
Klerkenhuis. Bij notarinele acte van 1483 bepaalde h\j nader, dat zyne
executeuren, waartoe hij o. a. benoemde den Pater en Procurator van
het Klerkenhuis en hunne opvolgers, zijn uitersten wil volgens een bij
zijn overlijden te vinden cedul zouden uitvoeren. In die cedul moet
dan zijn wil om de huizen voor de armen bujten de Sassen poort te
stichten, uitgedrukt zijn. Uit origincele stukken van het jaar 1536 blijkt,
dat in dit jaar C. van Lemgo, Pater van het Klerkenhuis, ten behoeve
van „heer Willem Witvoets armen buiten de Sassen poort" aan de stad
200 Rijnsche guldens verstrekte en dat Burgermeester, Schepenen en
Raad zich verplichtten jaarhjks, behoudens de losse, 10 dito guldens
te zullen betalen. (Archief der Emanuelshuizen te Zwolle.) In het jaar
1555 zijn waarschijnlijk deze huizen binnen de stad naast het huis,
dat later tot de Luthersche Kerk vertimmerd werd, verplaatst. In den
gevel van dit huis was namelijk een steen geplaatst met de volgende
inscripüe: „Za: Witvoets Huys A°. 1555". — Ver moed el yk was dit
hetzelfde huis, dat vroeger Elsebe van Istersum, conventuaal in het
Oude Convent, voor vier arme vrouwen gesticht had en dat gezegd werd,
gelegen te zijn „tegenover het Oude Convent". In 1544 echter werd dit
huis bij besluit van Schepenen en Raad in overleg met de naaste bloed-
verwanten opgeheven en de vrouwen naar St. Laurenskapel verplaatst.
(Boek van Aanneminge p. 92, Stedelijk- Archief Zwolle.) Verder vinden
wij in de Rekeningen van het Arme Fraterhuis van 1592 — 1600 melding
gemaakt van de goederen „van die arme vrouwen aan de Blymarkt in
Pater Wytvoets husinge", die de Fratres in bewaring plegen te hebben,
als: Een hof voor Sassenpoort, welke St. Geertruidklooster in pacht had
voor 8 ggl.; een hof op de Mollenstrate verpacht voor 4 ggl.; uit de
stadskiste 10 ggl ; van diversen 8 ggl. 21 st. — Dit Armhuis werd
nog in het begin dezer eeuw door arme vrouwen bewoond, totdat het
in een militair hospitaal werd veranderd. Later werd op deze plaats
een school voor armen gebouwd, die in 1841 benevens andere huizen
en een kazerne plaats moesten maken voor het tegenwoordige Provin-
ciaal Gerechtshof. (Aanteekeningen Heerkens berustend in het Museum
der Vereeuiging v. Ovcryss. Regt en Geschiedenis te Zwolle.)
Digitized by
Google
200
vinculis carnis absolutus, transivit ad Dominum die sanc-
torum Hirenei et Habundi Martyrum *). Sepultus in
Windesim 83°.
§ 3. Eodem anno obierunt plures memorabiles viri,
videlicet venerabilis pater dominus Egbertus ter Beke 2),
rector Domus Domini Florentii in Daventria, et dominus
Boldewinus de Dordraco, officiarius sancte Marie Magda-
lene 8) , familiaris noster.
LXXXL De Henrico Attendorn, pratre nostro.
Anno sequenti 4), quo scilicet dominus Arnoldus Em-
brice, Parve Domus procurator, obiit, Henricus Attendorn
cocus ejusdem domus sub prefato domino Arnoldo extitit.
Qui a Domo Pauperum assumptus 6) , cum esset satis
annosus et robustus in corpore et parum sciret proficere
in clericatnra, positus fuit pro coco in Domo Parva, ad
quod opus se promtissimum reddens, diligenter usque in
finem vite sue executus est. Cum ergo suis illis in tem-
poribus essent bella multa et guerre per circumjacentes
terras, et eciam sepe pestilentia seviret et tempora essent
cara, multos labores impendit et tribulationes varias exinde
sustinuit. Tum propter pestem cum juvenibus ad alia
loca pergendo 6) , tum propter caristiam porcos et boves
nutriendo, in quibus ipse laboribus non solum patiens,
sed hilari8 et promptus fuit , non parcens sibi , si quomodo
in aliquo utilis esse domui posset, vel si quid esset pro
commoditate aut profectu domus agendum. Sic igitur in
1) 26 Augustus.
2) Egberlus ter Beek overleed den 16 April 1483. Vergl. Dumbar,
Anal. I, 162. — Zie verder over hem: Liudeborn, Hist. Episc. Dav.
105; Delprat, Archief, VI, 295 en 299; Delprat, De Broederschap, 66,
133, 183, 200; Acquoy, Windesheim , I, 308, II; 136, 375.
3) Het officium St. Mariae Magdalenae is gesticht door Sevne van
Ittersum en zijne huisvrouw Chris tina, in het jaar 1440. Verg. v.
Hattum 1. c. V, I, 107.
4) 1484.
5) Vergl. p. 163 n. 3.
6) Vergl. p. 195.
Digitized by
Google
201
coquina fidelis minister existens et hu- [fol. 61 r] milis
valde reverebatur dominum Arnoldum et venerabatur pro-
curatorem suum et studuit ei diligenter obedire et cavere
oflensam ejus et in sincera et integra caritate cum eo con-
versari. Nisi quia naturaliter satis loquax fuit et diu
protrahens sermonem, unde sepe arguebatur, quamvis non
valeret hoc plene emendare. Insuper hic Henricus erat
multum castus et timoratus, et quamvis oportebat eum
aliquando loqui et conversari cum secularibus et feminis t
tarnen valde custoditus erat in omnibus sensibus suis.
Dixit mihi semel, quod vix audebat respicere nudajuve-
num crura, ut non occurreret sibi camalis cogitatio. Item
dixit sibi semel in seculo contigisse, quod cum l) esset in
hospicio cum uno et una, et vidisset, quod hii pariter
dormire deberent, timens incontinentiam eorum, venit ad
lectum illorum, et posuit se medium inter eos, ne aliquid
inhonestum per eos fieret. Fuit eciam multum zelosus pro
custodia juvenum, diligenter observans eos, ne pro libitu
trufas 2) exercerent. Unde eciam deridebant eum , appel-
lantes Cock-seummel 8) et similia, exprobrabant ei; ipse
autem pro hiis non indignabatur, sed gaudenter sustinuit.
Et ita benignus erat et diligebat omnes suos, quod eos
libenter excusabat cum excessissent , et quando sciebant
petere veniam vel confiteri culpam, promptissime semper et
largissime indulgebat. Cum ergo procurator suus, dominus
Amoldus, quem diligebat valde, decessisset, multum doluit
et dicebat sibi animus suus , quod oporteret eum omnimodis
sequi et absumi hinc. Ymmo putabat, ut dicebat, quod
dominus Arnoldus vocaret eum, et predixit, quod brevi
intervallo sequeretur eum. Istis ergo cogitationibus ita
occupatus et sepe dicens: „Oportet cito me mori",paucis
diebus interpositis , ipse cepit egrotare, et peste infectus,.
1) Delprat, Archief VI, 301, leest: „Multum castus erat. Cum esset
in hospicio etc. tot en met „per eos fieret."
2) Diefenbach, Glossar. iu voce Trufa: tu schede, betrug, biebery,
bedroch, boverie.
3) Delprat 1. c. leest: „Fuit multum zelosus pro custodia juvenum,
qui eum vocitabant conviciis multis".
Digitized by
Google
202
disposuit se , et sumptis devote sacramentis , expiravit die
xviima ab exitu domini Arnoldi, que fuit sanctorum Viti
et Modeste Martyrum J). [fol. 61v] Sepultus in Windesim
apud fratres suos anno M°cccc°84°.
LXXXII. De domino Jacobo de Goch, amico nostro.
Eodem anno obiit venerabilis vir dominus Jacobus
Goch 2) , confessor sororum Ten Bosch 8) extra muros
Suollenses, qui primum ad tempus fuit lector terciariorum
scole Suollensis. Postea, postponens omnia mundana,
venit Windesim , orans pro loco et obtinuit , sed cum non
posset in capite sustinere rigorem ordinis, factus fuit
sacerdos, et consilio prioris Windesemensis suscepit regi-
men sororum predicte domus. Ubi per totam vitam suam
incedens in humili scemate nostro et domus nostre patri-
bus se subdens , et eorum consilia sequens, devote et bene
usque in finem rexit domum illam. Insuper semper domum
nostram et fratres sincero et integro corde diligens, sepe
veniebat ad domum nostram, et in diebus minutionum
et gaudii nunquam voluit deesse mense et societati nostre.
Ipse eciam fuit notarius publicus, et omnia instrumenta
nostra subscribere consuevit 4) , et sepe confecit idem , inde
nichil recipiens. Et quandocumque fratres nostri vel ali-
quis nostrorum ad eum venit, ipse hilariter valde excepit
et graciose apposuit que habere potuit. Hic ergo usque
in senium semper in bonis actibus et moribus humilibus
permanens, die sancti Juliani Martyris 5) migravit ad
Dominum. Sepultus in Windesim cum patribus suis,
quem merito , sicut et dominum Wilhelmum Witvoet 6) ,
inter fratres nostros connumerare dignum duxi, quia semper
fraternum cor nobiscum habuerunt. Istis ergo sub vene-
1) 15 Juni 1484.
2) Del prat, Archief, VI 17, 301: „amico nostro, ad tempus lectore
tertiariorum in scolis Suoll".
3) Vergl. p. 21.
4) Vergl. Overyss. Alm. p. 98.
5) 9 Januari.
6) Vergl. p. 198 § 2.
Digitized by
Google
203
rabili patre nostro, domino Henrico, defunctis , tandem et
ipse secutus est, de cujus transitu felici de hoc mundo
jam aliqua subnectere curamus.
LXXXIII. De ultima infirmitate et morte domini
Henrici, patris nostri.
Cum ergo pater noster dilectus, sicut de eo supra
<;ommemoravimus l) , semper rigorosam et duram vitam
habuit, ita eciam in senio ab ea non declinavit; ymmo
magis, quoad valuit, duriora sibi imponebat. In sobrietate,
in [fol. 62*] vigiliis multis, in nocturnis lucubrationibus ,
in vestitu sine lineis, et noctibus se non exuendo 2), et
supra cussinum dormiendo et similibus. Propter que natura
jam talia ammodo perferre non valente, sed magis sub
onere succumbente, futuram sibi requiem comparavit et
laboribus et doloribus finem imponere veile videbatur.
In qua[r]to 8) ergo anno rectoratus sui post Nativitatem
Domini 4) adeo cepit infirmari, ut jam diucius fratres latere
non posset. Verum ipse patientissime semper et quiete
se habens in quibusvis incommoditatibus seu egritudinibus,
non faciliter admittebat medicum seu uti consensit medi-
cinis. Dicebat autem : „Videamus quid fiet et quo tendat
infirmitas hec". Preconceperat vero dilectus ipse pater
noster ante egritudinem suam aliqua domui nostre et
sororibus utilia ordinare vel j)rocurare, cujus rei gratia,
si Domini fuisset voluntas , bene optasset sanitatem donec
-ea perfecisset. Ne ergo talibus mente occuparetur, sedens
super cussinum suum ante lectum, cepit parum dormire,
experrectus autem leta facie, dixit infirmario : „Sompnium
habui ; nescio , an sint fantasie mee , quod illa propter que
optavi dilationem mortis, post meum discessum bene
omnia ordinabuntur et disponentur". Cotidie ergo cepit
1) Vergl. p. 185 vv.
2) Del prat, Archief, VI, 301, leesl: „Vestitum sine lineis et noctibus
non ex uit".
3) In het HS. staat „quanto".
4) 25 December.
Digitized by
Google
204
viribus deficere et graves dolores sustinere , quos patienter
sustinens, dixit : „Indigeo et opus est michi multa sustinere".
Videns autem et sentiens se jam incurabilem , petiit sibi
divina ministrari sacramenta, que devotissime postquam
suscepit, parabat se jam ad comparendum et videndum
faciem Domini Dei sui. Interim cum sic jaceret in lecto
doloris sui, magis autem sedebat, venerunt ad visitandum
amici seculares, laici et sacerdotes, quos omnes similiter
et privatim devote alloquebatur, quosdam dulciter corri-
piendo vel exhortando , omnes edificatos a se breviter
dimisit. Fratres autem nostros venientes vel existentes
apud eum, usquequo loqui poterat edificavit verbis suis,
exhortans eos ad contemptum mundi et secretum et
mutuam ca- [fol. 62v] ritatem et obedientiam. Et cum
de scripturi8 aliquid ei referebant, devote et diligenter
audiebat, et cum ex psalmis aliquid allegaban t, devote hoc
ruminabat et sibi gratum ostendit. Cumque cepisset a
loquela deficere , dixit fratribus nostris : „Jam libenter vos
ignirem , sed non prevaleo". Quasi ultimum , quod ab eo
intelligere potuimus, fuit illud Apostoli *): „Fundamentum
aliud nemo potest ponere, preter id, quod positum est,
quod est Christus Jhesus". Vidimus tarnen ex ejus
apparatu, eum quasi continue orantem, qui non plene
jacebat in lecto, sed quasi sedens erat usque ad mortem,
inclinato capite et manibus complicatis ante pectus suum.
Et cum jam dolor vehemens augeretur, modus gemitus
ejus, qui vi doloris causabatur, erat devotus et videbatur,
sicut aliqui hoc advertebant, quod continue in gemitu et
suspirio suo sic dicebat: „Miserere mei, miserere mei".
Omnibus ergo fratribus nostris presentibus et Septem
Psalmos ex more legentibus, dilectus pater noster obdor-
mivit in Domino , die sancti Marcelli Papae 2) , hora quasi
tercia de mane , anno Domini M0cccc°lxxxvii° 8). Sepultus
1) Cor. 3, 11.
2) 16 Januari. — Acquoy , De Kroniek, 8 noot 1 , geeft als sterfdag den
30 October 1487 aan. v
3) Delprat, Archief, VI p. 301 leest: „Obiit die S. Marcelli 1417,
(sic.) Non Windesimi sepultus, quia agger Yselae ruptus erat". — Vergl.
ook p. 170 n. 2.
Digitized by
Google
205
est autera in cimiterio sancti Michaelis ad murum post
columpnamr que vicinior est ostio meridionali. Quod ita
factum divina ordinatione credendum est, turn quia
ipse humilia et secreta semper amabat, turn ut fratres
nostri , qui post eum obirent , apud eum ibidem sepeliren-
tur. Nam ea de causa impetravimus a cognatis, ut non
in ecclesia, sicut utique dignum fuisset et ipsi quoque
voluerunt, sed in tali loco sepeliretur. Non ergo ad
derogationem honoris ejus, sed magis ad exaltationem
suam fratres nostri sic ordinaverunt, pi o ducti amore et
certis ex causis. Ideo nee delatus fuit Windesim *) ad
predecessorum suorum patrum thecam 2), quia, rupto aggere,
aqua de Ysula totam terram perfluens, item et congelata
desuper, hoc vetabat. Nam via immeabilis facta erat, et
omne iter interclusum, verum nunc dante Deo ossa tanti
patris apud nos quiescunt, [fol. 63r] translata scilicet a
loco sepulture concessione ordinaria, postquam consecratum
hic locum habere cepimus 3). Unde et posteri omnes
fratres deinceps decedentes in eodem loco sibi sociantur,
impleto certe sompnio, quod de conceptu suo bene
ordinando post decessum suum ipse audierat. Laus Deo.
LXXXIV. De domino Theoderico Gravie, priore
in Windesim, amico nostro.
Ante obitum venerabilis patris nostri, domini Henrici,
fere duorum mensium tempore , scilicet Elisabeth Vidue 4),
obiit venerabilis pater dominus Theodericus Gravie , prior
in Windesim 6). Hic fuit a principio et semper vir fervens
et prudens, et bene exercitatus in virtutibus et valde ex-
cellens in scripturis et jure canonico propter studiositatem
suam. Ipse primum ad tempus fuerat prior (in) Oestfrisia
in conventu dicto Zilemoniken °), unde assumptus erat,
1) Vergl. Acquoy, Windesheim , I, 77 n. 4; II, 373 n. 2.
2) Correctuur op den kant door den schrijver.
3) Vergl. de Inleiding.
4) 19 November.
5) Vergl. over hem: Acquoy, Windesheim, II, 129 v.
6) Over het „Domus B. Mariae in Sylo" (Syïmonniken) by Emdeu.
Verjl. Acquoy, Windesheim, III, 124—126.
Digitized by
Google
206
defuncto venerando patre Wilhelmo Voernken *) priore in
Windesim, cui eligente conventu ipso substitutus est
successor. Denique multas tribulationes ab emulis suis
ipse primum sustinuit pro eo, quod erant aliqui seniores
eo et cetera. Ipse autem prudenter et virtuose rexit
monasterium ; factus cum tempore magne autoritatis, et
strennuu8 executor, et emulator antiquorum morum in sim-
plicitate vestium et ciborum et largus pauperibus. Fuit
et magnus amator status nostri , fautor et promotor domo-
rum nostrarum2), eciam adjutor et protector fidelis et
fortis consolator tribulatorum pro eo, quod esset vir elo-
quens et magnanimus, fastum "et fucum mundanorum
contemnens, nee formidans se opponere malignantibus ,
ymmo et potestatibus injusticiam vel injuriam preten-
dentibus, nee curabat quod ideo a mundanis minus
amabatur 3). Ipse eciam fratribus omnibus, qui profes-
sionem ei faciebant, injungebat, ut similiter profiterentur
se perpetuo servare fidelitatem et amorem ad statum
nostrum. Tandem post labores multos in ecclesia Dei
multis quoque infirmitatibus purgatus, feliciter obiit die
sancte Elizabeth Vidue 4). Ibidem sepultus anno Domini
M°cccc°lxxxvi°.
[fol. 63v.] LXXXV. De domino Nycolao de Delft.
Anno sequenti, videlicet eodem 6) quo venerabilis pater
noster dominus Henricus, obiit dilectus frater noster
dominus Nicolaus de Delft 6). Ipse de bona progenie
ibidem et divite erat natus, a quibus missus est ad visi-
tandum scolas Suollis, habitavitque cum rectore scola-
1) Dit is een e onjuistheid van De Voecht. Want Willem Voruken
(f 6 Juli 1455) had als opvolger Johan van Naaldwijk (1455—1459).
Na diens dood kozen de Windesheimers Dirk van de Graaf tot hunnen
prior superior. — Vergl. hierover Acquoy, Windesheim II, 127 v.v.,
maar vooral p. 128 n. 5.
2) Vergl. Acquoy, Windesheim, II, 136 n. 2.
3) Vergl. Acquoy, Windesheim, IT, 132 n. 2.
4) 19 November.
5) 1487.
6) Vergl. p. 170.
Digitized by
Google
207
rium, juvenis elegantis stature et candidus in cute et in
crinibus, sed quod majus est, in conscientia purus et
innocens. Hinc factis probus et factus sufficientis littera-
ture , impetravit locum in domo nostra et se semper devote
et integre applicans ad exercicia nostra, evasit in dilectum
fratrem domus nostre. Sed quia rigorosus sibi fuit et
valde diligens observator obedientie et consuetudinum
nostrarum , multum macer et aliqualiter debilis in corpore
apparuit, verumtamen devote omnia et prompte faciebat,
que ad eum spectabant. Ipse longo tempore fuit vestiarius,
donec a domo emitteretur et factus postmodum sacerdos,
cum sorores in Delft ad sanctam Ursulam l) carerent
confessore , datus eis fuit a domino Theoderico de Herxen ,
venerabili patre nostro, qui multum pro hoc a Delfensibus
rogatus fuerat. Unde ex obedientia et consilio patris sui
assumpsit regimen illarum, quas longo tempore et usque
ad mortem optime rexit, ut esset omnibus dilectus sin gu-
lariter et devotus nominatus pater sororum in Hollandia.
Ipse item semper permansit timoratus , quamvis ad tempus
satis pinguis fuit et cordialis multum ad domum nostram ;
mittens vel apportans omni anno annuales redditus de
patrimonio suo ad domum nostram. Insuper cum egrotaret,
disposuit, ut domus nostra, preter dictos redditus, semel
haberet ab heredibus suis iijc florenos Renenses currentes.
Post labores ergo multos et annos in regimine illo ibidem
feliciter requievit in Domino, die vii° Kalendas Octobris 2),
anno Domini M°cccc°lxxxvii°.
LXXXVI. De domino Greöorio de Halen,
FRATRE NOSTRO.
Eodem anno obiit dilectus frater noster dominus Gre-
gorius, de Halen 8) juxta Diest [fol. 64r] natus. Hic fuit
1) Over het zusterhuis St. Ursula vergl. van Heusseii, Oudheden,
III, 707; R. C. H. Romer, Geschiedkundig overzicht van de kloosters
en abdijen in de voormalige graafschappen van Holland en Zeeland,
Leiden, 1854, I, 584, 588 v., II, 60, 168.
2) 25 Sept. 1487.
3) Vergl. p. 170. en Delprat, Archief, VI, 301, die in hem „welligt
Digitized by
Google
208
admodum longue in statura, eed macer et fuscus colore,
diligens observator exerciciorum nostrorum. Fidelis in
opere scripture, in bastardo et rotundo '), fervens in studio
scripturarum , bonus cellita in compunctione et humilitate
pollens, in opere prudens et serius. Habuit sane patrem
virum de votum, aliquando satis habentem, sed postea
depauperatum , senem et debilem, qui tune venit ad
filium suum et domum nostram, quem, filii sui gracia
et causa Dei , hospitavimus et servavimus in domo nostra
ad aliquot annos , donec devote et feliciter obiit apud nos.
Dictus erat Gheert Ten Hove , sepultus in cimiterio sancti
Michaelis, cujus filius Gregorius noster factus sacerdos,
timorate valde et devote se habebat in missis suis. Postea
ex obedientia suscepit regimen sororum domus Sancte
Agnetis in Campis 2), sed dum inibi discordes essent
sorores propter quoque alias certas causas, dominus Albertus,
pater noster, reduxit eum ad domum nostram, cui in
omnibus obediens et patiens, gaudebat redire ad sedem
suam et ad exercicia nostra. Scimus tarnen, quia dicte
sorores postea, inde eciam usque nunc, multum dolent
de ablatione ejus, quia talem tam discretum et devotum
interim non habuerunt. Exinde conti git, vacante loco in
Gorkum 3), sorores ibidem instare pro domino Gregorio,
qui per dominum Albertum eis ordinatus rector; devote
et cum magno labore rexit domum illam, multa enim
sustinuit ibi, ut in disciplina et rigore domus Ma permaneret 4).
Ipse vero homo quietus et operi scripture studio et orationi
deditus more nostro, non se inservit secularibus homini-
een broeder, of bloedverwant van den bekenden Gosewinus van Halen,
den gemeenzamen vriend van Melanchthon, en Overste van het
Groningsche Fraterhais" vermoedt. Op welke gronden Delprat dit gist,
is my niet gebleken.
1) Vergl. O ver ij ss. Alm. p. 98.
2) Vergl. p. 497.
3) Over de zusters te Gorkum vergl. Van Heussen, Oudheden II,
338; Acquoy, Windesheim, II, 153.
4) In het HS. staan de volgende woorden : „pro disciplina et rigore ordinis
plantandis et conser vandis". Deze zinsnede is echter doorgehaald en
door den voltooier van het HS. door de boven aangehaalde woorden op
den kant vervangen.
Digitized by
Google
209
bus, nee de exterioribus se !) intromisit. Hospitibus autem
benignus, sed cura diutius ad mensam sederent, ipse
relinquens eos, properavit ad cameram suam. Aliquando
eciam tamquam vere Dei 2) dilectus filius fatigabatur dolore
calculi , et s) ita 4) post multos agones , bonis studiis
et moribus optimis redimitus , vinculis carnis absolutus,
migravit ad Dominum die X° Kalendas Novembris, qui
est sanctorum Crispini et Crispiniani 5). Sepultus ibidem
anno Domini Mcccc°xxxvii°.
[fol. 64v.] LXXXVII. De domino Petro de Dinslaken,
FRATRE NOSTRO.
Eodem anno obiit dilectus frater noster dominus Petrus
de Dinslaken6), qui cum Suollis visitaret (scholas), stetit
in Domo Pauperum 7), et cum studium suum complesset,
quia juvenis mediocris stature erat et moribus maturus,
commissum est ei regimen Domus Pauperum ad tempus
sub domino Rutghero 8) , quam bene regens , postea
assumptus est in fratrem domus nostre , quamvis nunquam
habitavit cum fratribus nostris, sed semper mansit in
Domo Pauperum. Quia ergo habuit bonam graciam regendi
juvenes, cessit ei dominus Rutgherus, et Petrus solus
domum rexit et fecit eis bonas ammonitiones et doctrinas.
Puit carus patri nostro et fratribus, quia bene custodivit
cameram suam et scripsit aliquos libros, qui habentur in
libraria nostra. Cum ergo post aliquos annos dominus
Johannes de Wesalia 9), qui multa bona fecerat in Bus-
1) Correctuur in den tekst door den voltooier.
2) In het HS. is „di" doorgehaald en door den voltooier der Kroniek
op den kant in „Dei*' veranderd.
3) Correctuur in den tekst. als boven.
4) In het HS. is het gewone teeken voor „quod" doorgehaald.
5) 25 October.
6) Vergl. p. 471.
7) Vergl. p. 463 n. &
8) Rutger van Doetingem. Vergl p. 453 vv.
9) Vergl. p. 445.
Digitized by
Google
210
codacis in domo sororum Ten Orthen !) , et ipse propter
infirmitatem et senium fuisset absolutus ab onere sororum,
dominus Albertus *) , pater noster., cognoscens eum
prudentem et maturum, quamvis juvenem, fecit eum
ordinari in sacerdotem, et ordinatione facta non rediit
eum eo Suollis, sed statim in Traiecto ad Sanctam
Ursulam s) celebravit primam missam suam, et absque
dilatione adductus fuit in Buscoducis ab eodem domino
Alberto , qui dedit eum sororibus Ten Orthen in rectorem
et confessorem. Ipse autem usque ad diem mortis sue
satis bene rexit domum illam sororum , sed fratres domus
ejus non bene poterant convenire eum eo 4), puto pro eo,
quod dominus Petrus juvenis erat et nunquam eum
fratribus nostris habitaverat, nee suberat aut ju gum
obedientie expertus erat; sed magis semper preerat et
juvenibus imperaverat, utpote non habens experientiam ,
quia oporteret quandoque condescendere seu submittere
se fratribus suis, precipue se senioribus, et quam decet
superiorem exemplarem esse subditis in factis suis et
communem esse in cibo, potu et aliis, ne scandalizet et
offendat pusillos subditos suos. Sorores tarnen bene rexit
et apud eas dis- [fol. 65v] ciplinam viguit et permansit.
Post multos ergo labores et dolores, quos ibi pertulit,
longa egritudine ex ptisi purgatus, in bona con fession e
expiravit die sancti Lamberti Episcopi et Martyris 5)
anno 1487°.
LXXXVIII. I)E REYNERO FRATRE NOSTRO SIC SCRIBIT
DOMINUS JACOBIS BE TRAJECTO ■).
Post prefatos, sub regimine dilecti patris nostri domini
1) Vergl. p. 80.
2) Albertus van Calcar, vergl. p. 120 vv.
3) Vergl. p. 84.
4) Vergl. p. 146.
5) 17 September.
6) Dit opschrift eu het volgend Cap. is door de hand van den vol-
tooier der Kroniek geschreven. Het opschrift staat op den kant vfcn
het HS.
Digitized by
Google
211
Ludowici !), anno ante obitum ejus, videlicet lxxxix0,
obiit dilectus frater noster Reynerus de Traiecto Superiori.
Hic a bona progenie et satis divitibus paren tibus originem
duxit, et cum nostris in Par va Domo habitans, satis bene
profecit in scolasticalibus et bonis moribus. Cum ergo
esset juvenis spectabilis et tractabilis et bone voluntatis,
placuit fratribus nostris, ut ad domum nostram eum
reciperemus, quamvis contra placitum parentum suorum,
qui multipliciter nitebantur eum ab hoc avertere, deman-
dando, comminando et ei multum indignando. Et tarnen
cum ipse in arrepto proposito permaneret constans, nichil
ei dederunt de bonis et patrimonio suo, sed parvipendens
hoc, se integre dedit ad obedienciam et exercicia fratrum
et domus nostre. Nunquam novi aliquem juvenem , tam
in noviciatum quam post acceptationem, qui ita prompte,
alacriter et jocunde omnia illa, que ad juniores spectant,
peregit sicut ipse. Nam quicquid vidit in talibus faciendis
omissum seu imperfectum non pertransivit , quin statim
hoc perficeret leto vultu et expedite sine difficultate
vel procelatione , propter quod fuit fratribus amabilis et
acceptus. Cum ergo esset cotidie proficiens in bonis studiis
et exerciciis et naturaliter agilis et ingeniosus, positus
fuit in Domo Pauperum 2) ad regimen scolarium ibidem,
quos prompto animo et jocunde secundum modum suum
bene rexit et fidelissime 3) servivit, subtiliter secundum
ingenium suum docuit de multis. In edificiis multa
melioravit et nova construxit, non parcens sibi in laboribus
plurimis. Profectis seu consummatis pro majore jam parte
extemis practicationibus et structuris, jam se nimium
internis imaginacionibus applicabat et ingenium suum
acutum et memoriam aliqualiter obruebat et nimium
gravabat, ita ut et multiplicitate et subtilitate materiarum
incurreret dolorem capitis et ex consequenti infirmitatem
gravem , qua non diu detentus et ad domum nostram 4)
1) Lodewijk van Bazel. Vergl. p. 171 n. 10.
2) Vergl. p. 473.
3) In het II S. is „servit" doorgehaald.
4) lu het HS. is „est'1 doorgehaald.
Digitized by
Google
212
reductus, in brevi consummavit tempora multa. Nam
paucis diebus sic jacens inter fratres nostros spiritum
exalavit in flore juventutis et statu clericali, rediens ad
Dominum, optimum remuneratorem laborum suorum, in
profesto sancte Agathe Virginis *) anno lxxxix°. Sepultus
in cimiterio Sancti Michaelis Zwollensis ad pedes vene-
rabilis patris nostri domini Henrici Herxen 2).
1) 5 Februari.
2) Vergl. p. 206.
Digitized by
Google
BIJLAGEN.
Derde Serie. Werken N6. 13. 44
Digiti
zedby G00gle
Digitized by
Google
BIJLAGE I.
KRONIJKJE (FRAGMENT).
Cap. I. De Domo Clertcorüm
Sancti Gregorii in civi-
tate zwollensi >).
AnnoDomini M0CCC°XCIH0
in die Sancti Ambrosii Epi-
scopi 8), qui tune fuit feria
VI in Parascheve, dum
sacrum dominice passionis
ageretur in ecclesia ministe-
rium, migravit ex hac luce
in oppido Herdenberch
reverendissimus dominns
Florencius de Wevelinc-
hove, episcopus Traiectensis,
postquam dyocesim suam
tredeciin annis et mensibus
quinque laudabiliter et glo-
rioee rexisset. Hujus corpus
ad ecclesiam Beati Martini
in Traiecto translatum est
Van het Glebkenhues te
Zwolle 2).
In den jare ons Heren
dusend drie hondert ende
XCIII op sunte Ambrosius-
dagh des Bisschops, die doe
was op Stillen Vrydach, als
men dat hillighe ampt der
passien ons Heren in der
kerken dede, soe wanderde
uit desen lichte in der stat
Hardenbergh die eerweer-
dighe heer Florens van
Wevelichoven , bisscop van
Utrecht, naedien dat hy sijn
bisdom dertien jaer ende vijf
maende lovelike ende glorio-
selike regiert hadde. Dises
licham wart totter kerken
4) Naar MS. 8849—8850 der Bourgondische Bibliotheek ie Brussel.
2) Naar ecne copjj berustende in de Bibliotheek van de Vereeniging
tot Beoefening van Overijsselsen Begt en Geschiedenis te Zwolle.
3; 4 April.
14*
Digitized by
Google
216
et super gradus sanctuarii
in choro honorifice sepul-
tum, ubi et lumen ardens
jugiter servatur in memo-
riam boni nominis sui. Qui
vere lucis erat amator, pa-
trieque defensor et insuper
devocionem, temporibus suis
accensam per venerabilem
magistrum Gherardum Mag-
num , quantum in ipso fuit ,
fovit et auxit. Hic valde
fuit disciplinatus, nil super-
flue nee inutiliter expendens,
debita bene solvens, elocata
redimens, lapsa edificia
restaurans, nova oppida
fabricans et castella mu-
niens, jocundus domesticis,
pauperibus exorabilis et
omnibus devotis favorabilis,
clero et plebi acceptabilis.
Insuper et christiana religio
tempore ejus cepit a lapsu
resurgere per novas refor-
maciones, et congregaciones
bonorum et devotorum utri-
usque sexus incepte sunt et
multiplicate. Cui eodem
anno successit Fredericus de
Blanckenheim , quondam
episcopus Argentinensis. Hic
animo magnanimus, sciencia
atque prudencia clarus, Deo
ju van te, annis multis cum
]aude multa atque Victoria
rexit. Sub quo ordo Cano-
nicorum Regularium et de-
Sunte Martyns toe Utrecht
overgevuert ende op den
graden des sanctuarijs in der
choer eerlike begraven. Waer
oec een bernende waskeeree
stadelic ghewaert wort, in
gehoechnisse sijns gueden
namen, als een myner des
waren lichtes ende een be-
schermer des landes, ende
die devocie, in sijnre tijt
ontstoken vermits meister
Gheerd Groet, oefende hy
ende vermeerde soevoel alst
in hem was. Hy was seer
disciplinaer, niet overvloede-
like noch onnuttelik uit-
ghevende, die schuit wel
betalende, datter uitgexet
was weder losende, nye
stede tymernde ende die
castelen bevestigende. Hy
was vroelic den huesgezinde,
bedachtig den armen en allen
devoten menschen gunstich ,
de clerescap ende den volke
aanghenaem. Alsoe began
in sijnre tijt die verval-
lene kerstenreligie gherefor-
meerd te werden ende die
vergaderinghen der gueden
en devoten menschen van
beider kunnen toe beginnen
ende vermeerret te worden.
In denselven jaer wart die
edele en gloriose beer Fre-
deric van Blankenhem, wan-
neer bisschop van Straes-
Digitized by
Google
217
vota multitudo fratrum latis-
sime profecit et sub eo
prospere gaudebat Crescebat
ergo numerus devotorum
non solum in oppido Da-
ventriensi, sed eciam in
aliis oppidis. Nam et Zwol-
lis erat vir, dominus Mey-
naldus de Windesem, in-
signis armiger, dives in
opibus. Hic tactus odore
fervide predicacionis magis-
tri Gerardi Magni et aliorum
devotorum, cepit inter se
meditari , quomodo posset
fieri plantacio bona ad si-
militudinem congregacionis
domni Florencii , vicarii
Daventriensis , devotissimi
viri, in oppido Zwollensi.
Hic eciam, ut fertur, hac
occasione sua ad pios usus
dare permotus est. Fuerat
siquidem aliquando in mi-
nisterio episcopi Frederici,
quocum et fideliter ministra-
verat, et speravit tempore
oportuno episcopum cum
suis fautores et promotores
suos esse futuros. Sed postea
exactione posita pro domino,
sperabat, quia de familia
ejus fuerat, gaudere se liber-
tate liberiori debere et ïne-
liori frui solatione. Sed sub-
levantes nihil curabant de
impenso servicio, sed coe-
gerunt, ut aliorum more
borch, ghecoren toe enen
bisschop van Utrecht ende
van den pawes confirmiert.
Hy was grootmoedich ende
claer van wijsheit ende vroet-
heit, en[de] metter hulpen
Godes regierde hy dat stichte
met groten love ende vic-
tonen, dat land machtelic
beschermende. Onder welken
die oerden der Regulier
Canoniken ende die devote
veelheit der fratres ende
susteren verbryde seer ende
verblide hem in allen steden
sijnre jurisdictien. Hierom
woes dat ghetal der devoter
menschen niet alleen in de
stat toe Deventer, mer oec
in anderen steden. Want
toe Zwolle was een rijk man,
Minaldus van Windesem ,
een uitverkoren dienstman
des Heren, riker dan sine
medeborghers. Dese wart be-
weghen van den roeke der
vuerigher predicacie meister
Gheerds Groet ende der
anderen devoter menschen,
ende began binnen hem
selven te denken, woe dat
ei ene guede plantinghe
mochte (doen) in der stat van
Zwolle nae maniere der ver-
gaderinghe heren Florens-
hues toe Deventer, want hi
was seer inwendelike over-
denkende die groeten der
Digitized by
Google
218
solveret exactionem. Unde
ipse considerans viles esse
secularium favores princi-
pum et dominorum, quia
diligentibus Deum orania
cooperantur in bonum, co-
gitavit de facultatibus suis
forcius ponere fundamentum
ad honorem Dei et anime
sue salutem. Erat autem
tune temporis Zwollis pastor
bonus, diligens Deum et
omnes devotos , dominus
Reyneru8 de Dreynen. Iste
devotus pastor locavit jure
perpetuo censualiter quin-
que talentis annue ortum
quemdam in oppositum
dotis l)f qui ortus pertine-
bat ad dotem ecclesie, per
confirmaciones ordinarii *)
et capituli Daventriensis 8),
et hoc ideo, quia timebat
ne senatus Zwollensium
admitteret congregacionem
novam clericorum in locis,
in quibus habebat secularem
jurisdictionem. De isto au-
tem loco minus consules se
intromittebant, quia ad ec-
clesiam pertinebat. In hoc
loco predictus Meynaldus
postea edificavit illam mag-
werelUiker heren. Ende al-
soe was die guede man in
hem selven overleggende,
dat deginen, die Gode
mynnen, alle dinghen mede-
werken int guede, ende dat
hy sijn fondament solde
setten ter eren Godes ende
totter voertganghe syner
saligheit. In dier tijt was
toe Zwolle een seer guet
pastoer, God mynnende ende
alle devote menschen, heer
Reiner van Drenen. Mer
want hy verzach, dat die
raet van Zwolle niet toelaten
en solde ene nye vergade-
ringhe der clerken in dien
steden, in welken se wertlic
gebot overhadden , soe ver-
pachtede deze guede pastoir
ewelike jaerlics voer vijfi
pond enen gaerden tegen
den wedem geleghen, welke
gaerden hoerde tot de wedem
der kerken, vermits confir-
mieringhe des capittels van
Deventer, in welke stede die
voorseegde Meynold nae-
mals timmerde een groet
hoghe hues, dat ghenoemt
is Sunte Gregoriushues,
in wes inganc noch gezet
1) Vergl. Bijlage III N°. 12.
2) Vergl. Bylage III N°. 21.
3) Vergl. Bijlage III N°. 11.
Digitized by
Google
219
nam et altam dom urn, que
dicitur Domus Sancti Gre-
gorii, in cujus introitu ejus-
dem sancti ymago posita est.
Et antequam domus esset
completa et tecta petris, vir
ïste devotus migravit ad
Dominum, qui tarnen ante
edificacionem domus accep-
tavit plures scolares bone
voluntatis scolas frequen-
tantes et cum illis et aliis
bone voluntatis hominibus
conversabatur, plene se ab-
strahens mundo et desideriis
vanis. Sed quia humiliter
sensit de seipso, perrexit ad
dominum Florencium, Deo
devotum , patrem omnium
devotorum, humiliter sup-
plicando, ut sibi et suis
scolaribus ad tempus unum
accommodaret de suis dis-
cipulis, qui suos scolares
instrueret et doceret, more
saorum, in moribus devo-
cionis et discipline. Vene-
rabilis ergo pater domnus
Florencius contulit eis ad
wort Sunte Gregorius beelde.
Ende alsoe, want deze stede
boirde totter kerken, soe
en onderwonden hem die
wereltlike luede te mijn
daermede. Ende eer dit huis
volkomelike was volmaect
ende noch mitten leyen niet
en was gedecket, mer anders
rede, soe ontsliep dese guede
man in den Heren. Mer
voer der tijmmeringhe des
voerseegden huses, soe ont-
fonk deze devote man , ende
vol van Gode, vele schoelres
van gueden wille, die daer
ter scholen ghinghen ; ende
met dien ende mit ande-
ren guetwillighen menschen
hadde hy sine wanderinghe,
hem volkomenlike van den
werelt ende van y delen be-
gheerten aftreckende. Mer
want hy oetmoedelike van
hem selven voelde, soe toech
hy toe Deventer totten de-
voten heren Florens, den
vader alre devoter menschen,
ende bat oen oetmoedelike,
dat hy hem ende sinen
scholiers ter tijt toe enen
wolde lenen van den sinen,
die sine scoliers leren ende
onderwisen mochte nae sijnre
fratres manier in zeden ende
disciplijn ende devocien.
Hierom die eerweerdighe
vader Florens leende hem
Digitized by
Google
220
anni tempus Gerardum
Kalker, unum de clericis suis.
Post anni eirculum Meynal-
dus cum Gerardo, magistro
sibi dilecto, reversus Daven-
triam, multis precibus dom-
num Florencium exoravit,
ut Gerardus clericis prefice-
retur, qui erant Zwollis in
Domo Sancti Gregorii et
predixit eum veile ordinari
in sacerdotem titulo suorum
bonorum, quod et factum
est. Tune respondit vene-
rabilis predictus Florencius:
„Gerarde, frater optime,
placet, quia te talem exhibu-
[fol. 122'] isti in fide, verbis
et moribus, ut te desiderent
habere rectorem; vade ergo
propter Deum ad opus tuum,
ad quod te desiderant, nam
frater meus es, cresce in
mille millibus." Et auctum
benedictione remisit eum.
Erat enim alter Joseph , in
cunctis prospere agens, tra-
ditis sibi omnibus, que in
domo erant. Erat autem
longe stature et innocentis
vite, sermone dulcis, ingenio
gagax, moribus compositus,
benignus pauperibus, ex-
een jaer lanck Gherardum
Kalker, enen van sinen cler-
ken. Nae den ommeloep
des jaers quam Meynold met
Gherardus, sinen seer ge-
mynde vriende, weder toe
Deventer toe heren Florens
ende bat met veel biddens,
dat Gherardus gezet (werde)
rectoer boven die clereken
van Zwolle; want hy voer-
seechte ende lovede, dat hy
eme wolde priester laten ordi-
neeren onder den titel sijns
guedes , dat alsoe geschiede.
Doe antwoerde die eerweer-
dighe vader heer Florens:
„Frater Gherardi, het be-
haghet my seer wal, datter
dy soedaene getoend hebste
in werken, woerden ende
zeden, dat sy die weder
begheren te hebben. Hier-
om gaet weder toe dinen
werken, waertoe se dy be-
gheren. Want du biste onse
frater: wasse in dusentich
dusent". Ende vermeerret
met benedictien wedersant
hy eme totten aengenomenen
werke. Want hy was een
ander Joseph in alle dinghen
gheluckelike doende, als hem
alle dinghen overgelevert
weren, die in den huse
weren. Hy was van langher
lengte ende van onnosel
leven, suet van woerden,
Digitized by
Google
221
traneis affabilis, dilectus
civibus, ad lucrandas Deo
animas divino amore vehe-
menter accensus. Hic stre-
nuus imitator domni Flo-
rencii, quem semper sicut
carissimum patrem intimo
affectu coluit atque dilexit,
eciam post se plures devotos
fratres optimis instructis
moribus atque virtutibus
dereliquit Temptatie et
gravedine aliqua occupa-
tis consolativus valde fuit
et benignus. Habebat eciam
graciam magnam confor-
tandi oranes, qui ad eum
quandoque ex civitate adve-
niebant, ita veritatis luce
illustratus, ut multis eterne
salutis iter ostenderet et veri
luminis ducatum preberet.
Nam ex discipulis ejus et
eorum optimis moribus dis-
posicio domus cognosceba-
tur, cum illis primitivis
fratribus tam vehemens di-
lectionis fervor inerat, ut
alius alium humilibus operi-
bus satageret vincere ac
mutuis ejus obsequiis inflam-
cloeck van verstande, ge-
schicket van zeden , gueder-
tieren den armen, den
vreemden toesprekelic, den
borghers suet ende om te
winnen die zielen oerre viel
mitter mynnen Godes vu-
richlike ontsteken. Hy was
een strenghe navolgher heren
Florens, wen hy mijt in-
wendighen begheerten eerde
en mynde als sinen alre-
lievenste vader. Oec achter-
liet hy nae hem veel de-
voter fratres mit seer gueden
doechden gheleert. Van be-
roerten en enickerhande
swaerheit beswaert was hy
seer troestelic ende gueder-
tieren. Want hy hadde grote
gracie si alle te troesten,
die tot hem, uit wat saken
het was, tot hem quamen,
alsoe was hie doerschenen
mitten licht der waerheit,
dat hy oerre veel, die tot
hem quamen, den weg der
ewigher saligheyt toende
ende gaf hen die leidinghe
des waren lichtes. Want uit
sinen discipulen ende zeden
was dat hues bekent, want
in den iersten fratres was
soe groet brand der mijnnen,
dat die een de anderen ar-
beide mit oetmoedighen
werken te verwinnen ende
mit onderlinghen dienst te
Digitized by
Google
222
maret. Itaque alio quies-
cente, alius maiurius opus
implebat, et si parumper
quis tardius processisset, qui
agilior erat locum tardioris
implevit, ita ut plerumque
res gerenda inveniretur ef-
fecta et tarnen quis actor
existeret, nesciretur. Sic ni-
mirum caritas ostensa fuit in
opere et humiliter custodita
in corde. Ad utilia opera et
humilia exercitia facienda
pari devocione omnes pariter
incitabantur. Nam David
sanctos laudansDeum timen-
tes et bene operantes jocunde
consolatur, dicens : „Labores
manuum tuarura manduca-
bis, bene es et bene tibi erit."
Quales ejus discipuli erant
tota novit universitas devo-
torum, primo in venerabili-
bus patribus. Nam post eum
domnus Theodericus Herxen
rector fuit, domnus Rutghe-
rus de Zon ex Brabancia in
Monte Sancti Iheronimi,
domnus Henricus Wetter in
Albergen, domnus Ghijsber-
tus Vlimen in Betania, dom-
nus Johannes Rees in Campo
Sancti Johannis, domnum
Gerardus Kalker, frater ejus,
Buscoducis ad fratres, dom-
nus Johannes Kalker ibidem
ad sorores, domnus Gerardus
Rees in Doesborch, Non
ontsteken; want als die ene
rustede, soe volbrachte die
ander guettijt dat werk.
Ducke wart gevonden, dattet
werk van buten gedaen was ,
ende men wiste niet den
werker des werckes. Alsoe
wart getoent de mynne in
den werken, ende die oet-
moedicheit wart bewaert
in den herten. Tot snoden
werken ende oetmoedighen
oefeninghen werden alle die
inwoners gctoghen. Want die
hillighe David Gode lovede,
troestet blidelike die ont-
siende ende walwerkende ,
seggende : „Den arbeid dijnre
hande solste die eten, salich
bistu ende wat sal dy wezen."
Woedanig sine discipulen
weren, dat bekend alle die
menigte der devoter men-
schen, ten iersten in den
eerweerdighen vaders. Want
nae hem was te Zwolle heer
Deric van Herxen rectoer,
heer Rutgher van Zonne
toe Sant Jheronimusberghe,
heer Henric Wetter toe Al-
berghen, heer Gijsbert Vli-
men toe Bethanien, heer
Johan van Reijs toe Sunte
Johanscampe, heer Gheert
van Kalkar, sijn broeder,
totten fratres des Hertogen-
busch, heer Gheerd van Reijs
totten fratres toe Doesborgh j
Digitized by
Google
228
erat congregatio devotorum,
que non cupiebat magistrum
de discipulis tanti patris.
Habuit eciam cocuni in omni
patiencia ei obediencia pro-
batis8imum nomine Gerar-
dum de Lon(?) omni plebe
dilectum. Huic seculares ,
eciam illi, quibus fratrum
conversacio gravis erat, prop-
ter [fol. 122v] probitatem
ejus et sanctam conversatio-
nem obsequebantur,inemen-
dis piscibus et carnibus vel
similibus auxilium aut con-
silium illi administrantibus.
Quum coquus iste veniebat
ad mensam, ut cum lectore,
ut mos est, ederet, congre-
gavit omne, quod nauseam
aliis inferebat et ab aliis
relinquebatur, in poiu, pane
et cervisia et aliis, ut naturam
die anderen storven van de
pestilencien by den leven
des eerweerdighen vaders ,
ende die anderen storven nae
sijnre doet by der tijt des
eerweerdighen vaders heren
Derics van Herxen , in enen
jaer elven fratres, geproefde
mans ende in alre doech-
den ghevestet. Der en was
ghene vergaderinghe , die
niet en begheerde enen
meister van den discipulen
alsulken vaders. Hy hadde
enen cock , in alre lijdsaem-
heit en gehoorzamheit ge-
proeft, Gheerd van Loen
ghenoemt, van allen den
volcke ghemijnt, die oec
ghene wanderinghe en had-
den mitten fratres. Als die
den cock sagchen, soe weren
se hem bedienstich soeveel
als se mochten, in vijschen
of vleisch te copen of in
derghelijc hulpe ende raet
hem te doen. Ende wanneer
dese cock ter tafel quam
mitten leser te eten, als daer
gewoenlic is, soe vergaderde
hy 'tal, dat den anderen
wal gh in ge maeckte ende van
hen achtergelaten was, dat
was in dranke, in brode,
bier ende in anderen din-
ghen, opdat hy die natuer
mochte doden ende doech-
den voeden. Mer want se
Digitized by
Google
224
mortificaret et virtutes sibi
augeret. Cum autem fratres
ei compaterentur, eo quod
se in eorum obsequio totum
impenderet, ordinavit ei
domnus Gerardus coadjuto-
rem, qui et oculum super
eum haberet, ne naturam
8uam et corpus nimia auste-
ritate necaret. Cum autem
venerabilis pater thisi labo-
raret et graviter infirmaretur,
et cocus iste predictus diebus
aliquot ipsum preirat ad
Deum, venit quidam ad eum
nuncians de morte ipsiua.
Cui pater Gerardus respon-
dit: „Mortuus est dilectus
frater et preclarissimus meus
Gerardus; gaudeat anima
ejus in Domino, nam tante
obedientie fuit, quod si
precepissem ei, utamputaret
ambo crura sua, sine mora
allen medeliden met hem
hadden, want hy hen allen
soe wal ende seer bedienst-
like diende, soe sette heer
Gheerd enen anderen boven
hem , die een opsien op oen
hebben solde, opdat hy de
natuir niet helike en ver-
druckede. Als dan die eer-
weerdighe pater swackte van
den terender siecte sick was
ende die voerseechde frater
een luttel daghen voer hem
ghink tottenHeren sinenGod,
die oen gemaek[t] hadde,
soe quam Rutgherus Zon,
procurator, doe noch clerk,
ende boetschapte hem van
den dode alzulken fratres.
„Hy is gestorven", seechte
hy. Die eerweerdighe pater,
heer Gheerd, antwoerde:„Is
die ghemynde pater Gheerd
en mijn seer ghemijnde soen
gestorven , soe gheve ik soe-
daenen getuech van hem,
dat hy soe gehoersam was,
hadde ik hem gheboden,
dat hy beyde sine bene af
zoude hebben gehouwen , hy
soldes vluchtes hebben ge-
daen". Van der mynnen
ende verdrachlicheit alsui-
ken groten paters overwon-
den oerre veel die quellinghe
sijns gheestes ende ligchams,
dat hy hen allen niet en
conste toe hulpe ghekomen.
Digitized by
Google
225
fecisset, et hoc testimonium
confidenter de eo perhibeo."
Multi, fama istius venerabilis
patris et fratrum ejus in-
super et fratrum in Daventria
constitutorura ad servitutem
Dei incitati, quaerebant loca
refügii et non inveniebant,
quia pauca tune erant mo
nasteria reformaia. Insuper
et aliqui eorum , etsi ad ser-
vicium Dei incitarentur, ad
religionem non afficiebantur;
aut qui aliter inspirati, aut
qui se minus aptos in natu-
ralibus aut minus fortes ag-
noscentes, alium vivendi mo-
dum licitum exquirebant.
Quos pater iste benigne sus-
cipiens, quosdam eorum ad
monasteria reformata mitte-
bat, pro reliquis vel aliter
affectatis non modiee anxius
et Deum sepius cogitans,
Want die brant ende vue-
richeit meister Gheerder
Groet verwekkede verre veel
van beyden kunnen, die van
hem hoerden al en kenneden
se oen niet, ende de Hillighe
Gheest viel op se ende se
sochten ene stede der toe-
vlucht ende en vonden ze
niet, alremeest daeromme,
wantter luttel reformierter
cloesteren weren. Hieromme,
want die voerseechde eer-
weerdighe pater heer Gheerd
van Calkar sach gemaekt
werden vele steden van alre-
handen oerden ende religiën,
daer, om Gode te dienen
ende om die schipbrekinghe
der werlt te schuwen, vlyen
mochten die daertoe be-
quaemheit ende starcheit toe
hadden , opdat dan een hues
waer ende ene stat der toe-
vlucht voer die anderen, die
macschicn totter religiën
niet gheneighet en sin of
anders mijn bequaem of mijn
sterek totten werken ende
oefeninghe der religie te ver-
draghen, hieromme dese eer-
weerdighe pater, wijslic hier-
af denkende en Gode seer
vlitelike biddende, ende uit
dese sake somighe leken van
gueden wille vergaderde hy
desen gueden werk te be-
ghinnen, als Johan Wijt van
Digitized by
Google
226
quomodo aptum eis con-
cederet refagii locum, tan-
dem incidit raenti ejus con-
ducere doroum extra portam
in Z wollis, qua Campis Uur,
ut ibi paululum quiescerent
et experiencia virtutum dis-
cernerent, quousque Deus
omnipotens et locum et sta-
tum eisdem provideret. Et
isti quidem laici erant, qui-
bus preposuit et associavit
devotum clericum , humilem
atque Deum timentem , qui
in absencia patris curam
eorum gerebat, et hic dice-
batur Gobelinus Kempis.
Ipse quoque eos aliquando
yisitabat et ipsi quoque do-
mum pii patris visitabant,
et ita ab eo consolacione
Zonsbeeck en Johan Bode
van Goch, lude van Beer
vuerighen wille Gode te
dienen nae de rade des
paters, en wat manieren hy
wol de, te beghinnen. Ende
want se hem soe haestelic
ghene bequaeme stede en
consten verkrighen om dat
guede werk te beghinnen 9
hierom huerde se toe Zwolle
een hues buten den poerten
op den dij ck, daer men hen
toe Campen reyst, ende hiet
Voersterdij ck, daer woenden
se te samen ende wonnen oer
broit mitten anxte Godes ende
onder die ghehorzamheit des
godsdienstigen vaders. Hy
voerzette ende toevoeghede
hen enen seer devoten clerk,
oetmoedigh, God ontsiende,
die in der afwesinghe des
paters die sorghe der leken
droech , Gobelinus van Kem-
pen ghenoemt, want se
weren wevers. Alsoe vorderde
se die guede pater somtijds
ende somtijds quamen se
tot den gueden paters hues ,
ende inprentede hen aleres
troestinghe lijdsaemheit en-
de den anxt Godes. Toe
eenre tijt, een wenich voer
den avontmael, quam die
guede pater ende vant van
ghe vallen die tafel bereyt.
Als hy die tafel bereyt sach,
Digitized by
Google
227
spirituali accepta ad pocien-
ciam et timorem Dootini in-
formabantur.
Preterea posiquam ali-
quamdiu in domo predicta
consederant, provisus [fol.
123r] est eis locus devocioni
aptus in Velua, in burscopia
soe viel die gheest des Heren
op oen ende hy toeriep sine
arme brueders tot hem , niet
ierst siende watter bereyt
was, ende seer vertru wende
seechde by : „Benedicite Do-
minus" soe voers vervol-
ghende; ende alsoe dede hy
sin avondmael mitten armen.
Ende die teghenwoerdicheit
ende die mijnne des gueden
paters verblide meer die
arme broeders dan allent,
dat die menschelike natuer
verbliden mach. Ende die
guede witte ende pure sim-
pelheit der arme brueders
machte den gueden pater
meer blide dan allent, dat
natuerlic ghemaket dronken
mach maken. Hieromme om-
ghingen die fratres steden en
fratres die lande ende door-
wanderden se, ene bequeme
stede voer aldusdaene ver-
gaderinghe te tijmmeren.
Ende alse veel steden her-
wert en derwert hadden
overghegaen, ten lesten von-
den se in der Veluwen in-
der buerscap Hulsberghe by
Hattem in Gelrelant ene
redelike bequeme stede daer-
toe, welke puerlic om God
hen opgaf een edel hove-
man, Henric Bentinck, El-
lenhorn van oldes ghenoemt,
van groetheit twier raorghen
Digitized by
Google
m
Hulsberghen prope Hattem ,
quera pure propter Deum
obtulit eis nobilis armiger
Henricus Bentinck, Ellen-
hom aniiquitus vocatus ,
magnitudine duorum juge-
rum. Et ibidem hii devoti
texiores congTegationem il-
lara, que Mons Sancii Ihero
nimi dicitur, inchoaverunt.
Insuper et iste supradictus
pater aliam incipit congre-
gacionem in Alberghen in
Twenthia, que anno Domini
M0CCCC0XLVII° ad ordinem
Regularium Canonicorum
Sancti Augustini se transtulit.
landes. Alsoe toech die
guede pater totten hern des
landes ende bat oetmoede-
like vryheit ende oerlof die
stede antenemen ende te
bewonen voer arme brueders
Gode te dienen, ende dit
vercreech hy. Ende alsoe
is van den devoten vaders
mynne der siele hebbende,
dit hues, welc Sunte Jhero-
nimusbergh ghenoemt wort,
in den Veluwe ende in het
kerspel van Heerde ghe-
fundiert, dat daarin devote
priesters ende clerken in den
staet van clercscap ende in
kersteliker religiën met
anderen devoten leken van
gueden willen te samen in
'tghemeyn sonder eyghen-
scap leven mochten, onder
ghehoersamheit der ghebo-
den Godes ende der hilligher
kerke ende oerre oversten;
ende onder oetmoedighen
gehoersamheit des huses ree-
toers, in cuysceit, oetmoe-
digheit, bruderliker mynnen
ende in anderen oefeninghen
der doechden ende devocien.
Dese eerweerdighe vader ,
heer Gheerd van Kalker,
began oek ene andere ver-
gaderinghe in Twente in der
Digitized by
Google
229
Anno autem Domini
M°CCCC°IX° in vigilia Vigi-
lie Domini *) obiit thisi vir
venerabilis, muite caritatis et
providencie domnas Gerar-
dus Kalker, domum Zwol-
lensem usque in finem vite
8ue laudabiliter regens, et
sepultus est in Windesim.
Cap. II. De domno Theode-
RICO DE HERXEN, 8ECUNDO
RECTORS DOMUS ZWOL-
LEN8IS.
Anno Domini M°CCCC°X°
electus est a fratribus Zwol-
lensibus domnus Tbeoderi-
cus de Herxen, annos natus
buerscap toe Alberghen, die
langhen tijt bleven in den
oetmoedighen staet der clerc-
cap, mer in den jare onses
Heren dusent vier hondert
ende XL VII annemen se dat
habijt der religiën, ende
worden gecledet des daghes
na des Hillighen Cruces
Vindinghe1), waeraf hiernae
in sij n re stede ghetractiert
sal worden. Hierom in den
jaer ons Heren dusent vier-
hondert ende neghen des
daghes voer Kersavont starf
an den terenden siecte die
eerweerdighe man , heer
Gheerd van Kalk ar, van be-
ghynnen des huses dat
truwelike ende lovelike ter
eren Godes ten eynde sijns
levens regerende. Ende hy
wart toe Win desem begraven
op die vigilie der Ghebuerten
onses Heren Jhesu Christi.
Heer Diric van Herxen,
den ii. rector des
hu8es voer-
8CREVEN.
Hierom , als die alreghe-
myndeste vader Gheerd van
Kalkar begraven was, soe
koren die fratres van Sunte
1) 4 Mei.
2) 23 December.
Derde Serie. Werken N». 13.
45
Digitized by
Google
m
viginti novem, cujus vita
et conversacio ab ineunte
etate usquc in finem fuit
forma discipulorum et norma
virtutum. Sic semper stetit
in timore et obediencia pa-
rentum et patrum spiritua-
lium , quibus subdebatur ,
ut cum Daventrie scholas
visitaret et semel estivo tem-
pore ven i sse t ad domum
parentum non vocatus; sed
mater ejus, muiier virtutis,
non permisit eum pernoc-
tare in domo sua, sed statim
remisit eum, cum tarnen in
adventu ejus jam tercia hora
esset post prandium. Com-
pleto autem studio et in
utroque homine a magistris
et fratribus in Daventria jam
plene in scolasticis bonisque
moribus intitutus, ab avun-
culo suo Meynaldo de Win-
desem adductus est ad mo-
nasterium Sancte Marie in
Windesem, juvenis dota-
tus gracia Spiritus Sancti et
eciam temporalium rerum
copiis. Cum autem domnus
Johannes de Huesden, prior,
inspiceret juvenem verecun-
dum et ad omnia paratum,
et in timore Domini funda-
tum , multura cordialiter
locutus est cum eo, et tan-
dem persuasit, ut se trans-
ferret ad domum Sancti
Gregoriushues toe Zwolle
uit rade der wisen ende uit
ingheestinghe des Hillighen
Gheestes Deric van Herxen
toe enen oversten, die by
neghen en twintig jaer old
was. Wes leven ende wan-
deringhe van sinen jonghen
olderdom hent ten eynde
toe was ene forme, disciplijn
ende reghel der doechden.
Alsoe stont hy altoes in anxte
ende ghehoersamheit sijnre
olders ende der gheisteliker
vaders, den hy onderdaen
was; dat doe hy toe Deventer
ter scolen ghenk, ende eens
in den somertijt quam on-
ghenoedes totten huse sijnre
olders, mer want sine moeder
was ene vrouwe der doech-
den, soe wedersenden se
oen desselven avonts, ende
en ghehengeden niet oerren
ghemynden soen by oer te
benachten die ene nacht,
ende die dach ghink ten
eynde en was by der derden
uren. Mer als hy van der
scolen wederquam, soe brach-
ten sijn oem Mynold van
Windesem en sijn ander
vrinde met groter vreuden
ende anxt des Heren totten
cloester Sunte Marien toe
Windeshem. Want.hy was
een jonghe van gracie des
Hillighen Gheestes, begavet
Digitized by
Google
231
Gregorii in Zwollis, ut, quia
tune adhuc fratres pauperes
erant, bonis ejus temporali-
bus eorum paupertas tem-
peraretur, quia tune in
Windesem, more suo, satis
habebant. Ecce quanta
caritas in isto venerabili
[fol. 123*] patre fuit, ut
pocius suppleret inopiam
pauperum fratrura , quara
ditaret domum propriam.
Sicque juvenis iste colum-
bine simplicitatis et inno-
centie ad omnia paratus,
que pro honore Dei aliis
bona videren tur, discipulus
venerabili8 patris Gerardi
Kalker effectus est, et ab eo
multipliciter exercitatus. Et
ut unum exereitationis genus
paucis perstringam,ex quo ce-
tero exercitationes patefiant :
contigit instare solemnem
processionem in cimiterio
per circuitum ecclesie, ad
quam omnis etas et sexus
confluxerat. Precepit itaque
dicto Theoderico pater Ge-
rardus , ut sine toga , virgam
albam in manibus tenens,
processioni interesset, sed
non eo ordine, quo ceteri
circuiret, sed magis contra-
rio ordine omnibus obviaret.
Cui statim obedienti cum
ceteris in cimiterio sua car-
nalis mater occurrit, et eum
mit velen gaven ende oek
met tijtliken guede. Mer als
die eerweerdighe pater Jo-
hannes van Huesden alle
dinghe wijslic ansach, soe-
wal in der scamelheit, ghe-
hoersamheit en anxte der
ghemynden jonghe, dat hy
hem solde overgheven toe
Zwolle totten huse Sunte
Gregorius, want se weren
noch arm, ende dat oerre
armoede met sinen tijtliken
guede gemithiget worde.
Syet, woe grote mynne
was in desen eerweerdighen
pater, dat hy liever wolde
vervullen die behoefticheit
der arme fratres, dan sijn
eygen hues riker te maken.
Also was deze jonghe van
simpelheit ende onnoselheit
der du ven tot alle dingen
bereyt, dat den anderen guet
duchte te wesen ter eren
Godes. Ende alsoe wart hy
een discipel des eerweer-
dighen paters heer Gheerds
van Kalker, ende nae hem
een rector des huses.
15*
Digitized by
Google
23è
sic veluti amentem inspi-
ciens , causam talis circuitus
sciscitata est. Cuiille: „Pater
meus spiritualis hoc sic fieri
a me voluit." Et mater ad
eura: „Vide ergo fili, ne
rubore confusus in aliquo
preceptum ejus pretergredi-
are." Quod et ipse fideliter
adimplevit et toto corde ad
domum suam reversus est.
Hic igitur rector fratribus,
timens ne divicie pauper-
tatem fratrum suorum et
religionem obruerent, pro-
posuit consentientibus fra-
tribus suis observare, quod
quodcumque eis adveniret
de temporalibus bonis ultra
centum antiqua scuta regis
Francie cederet ad usum
ordinarii et pauperum ;
insuper et hospites ad do-
mum suam venientes cari-
tative suscipere, sed non eos
in vitale, ne per incursum
eorum fratrum silencium
turbaretur. Hic igitur de-
votus et memorandus pater,
vir totus apostolicus, omni-
bus reverendus et metuen-
dus incedit, Ion ga et grisea
toga et tunica grisea dis-
tinctus. Divina gratia mature
preventus , quotidianis pro
fratribus in anteriora semper
intendens, sancte pauper-
tatis amator, bumilitatis
Als dan die fratres toe
Zwolle van sinen guede en
van anderen uit mynnen
voersien ende besorghet wer-
den, anxt hebbende, dat die
rijkdome oerre armoede ende
gheestelicheit niet en ver-
druckenden, soe opsetten sie
standaftike in oeren zeden
te bewaren, dat, soe wat
hen toequame van tijtliken
guederen boven hondert
olde schilden, solde gaen
tot behoeflicheit der armen,
ende opdat se in enicheit
ende stilheit bleven, dat se
alle gaste, die henquemen,
in mynnen tractiren wolden
mer dat se niet noeden en
wolden, opdat oer stilheit
niet behindert en werde.
Hierom dese devote pater,
een heel apostels man, was
redeliker langher lengte,
kael van hovede, magher
van vleische, enen ijgheli-
ken eerweerdigh ende ont-
Digitized by
Google
custos, sobrietatis amicus,
pudicicie decus, simplici-
tatis norma, discipline vigor,
yiciorum hostis , yirtutum
jubar, devocionis exemplar,
fortis in fide, longanimus in
spe, in caritate difiusus et
multos convertens a seculi
vanitate. In quantum in
ipso erat semper divertit se a
tumultu hominum et causa-
rum turbacionibus. Quotidie
pro posse studuit sancti(?)[fol.
124r] et studio diligentissime
incumbebat, ita ut in theo-
logia et canonibus doctorem
valere a doctis plerisque
diceretur. Nunquam ociosus
in cella, nam multos devotos
tractatulos scripsit et dicta-
vit, ut *): De cura infirmo-
siende; hy ghenk in langhen
ende greuwen hoyken, on-
ghegordet met enen greuwen
rocke ; guettijt voercomen
mitter godliker graciën ende
mit stadighen voertganghe
andachte hy altoes voert te
gaen, een miinner der hilli-
gher armoede, een bewaerder
der ootmoedichheit , een
vrient der soberhei t, een
cyerheit der scamelheit, een
regel der simpelheit, een
bloynghe der disciplinen ,
een viant der gebreken, een
schijnsel der doechden, een
exempel der ynnicheit, stark
in den geloven, lankmoedig
in den hope, verbreidet in
mynnen, ende vele menschen
bekierende van des werelts
ydelheyt. Soeviel alst in hem
was, soe kierde hy hem
altoes van der menschen
manichvoldicheit ende van
verstrieringhe der saken. Da-
ghelics soeviel als hy mochte,
gaf hy ter rusten ende seer
vlitelic te studeeren, want hy
was guet voor enen doctoer
in der hilligher scrift ende
oek in der rechte. Nummer
was hy ledich in sijnre
kamer, want hy heeft vele
devoter boekskens gescreven
ende gemaekt.
i) De l\jst van de hier aangegeven werken van Dirk van Herxen is
Digitized by
Google
234
rvm ; Circa que versatur oracio ;
Quomodo ambulandum est co-
ram Deo; De remediis quorum-
verre van volledig. Dik blykt reeds uit hetgeen in de Kroniek van
Jacobus de Voecht, p. 55 — 57 en noot 1, p. 89—90, de noot, en
p. 112—113 hierover vermeldt wordt. Een nader onderzoek in onze
bibliotheken naar de werken van Dirk van llerxen, die thans nog in
US. voorhandeu z\}n, zou zeer gewenscht xyn. De Universiteite-
bibliotheek te Utrecht bezit vier opvoedkundige traktaten van Dirk van
Herzeu in HS. n° 380, nl.: 1) Traetatus de juvenibus trakendit ad
Ckrittnm (fol. 1— 20b). Dit is identiek met deu door Campbell (Annales
n* 1653) beschreven Speculum juvenum. 2) IAbeüut dé innocentia ter-
oanda. 3) IAkellut de parvulit trakendit ad Ckrittum. 4) Libellus de
lamdabUi studio fratrum trakentium parvulot ad Ckrittum. Deze vier
werkjes hoop ik binnen kort uittegeven.
De door Campbell, (n* 1652) beschreven Detota J£xerciat waarvan ik
een exemplaar in de Bibl. van het Groot-Semiuarie te Luik vond, be-
helzen o. a. VtiUa exerciiia passionis Deminioe gceundum articulos dittimeta.
Incipit: „Ad Dominice passionis memoriam". Explicit (fol. 16r): „pro
immanitate tanti sceleris in mundo commissi".
fol. 16v. Sequuntur quinque arficuli singuli cum quatuor particulit
cotuiderandi circa passwnem Sjlvatoris Je§u Ckritti. Incipit: „Primus
quam strennue perfecte". Explicit (fol. 21 r): „et pro aditu paradisi
reservando te totum impendit".
fol. 21. De quatuor modi* respiciendi in f adem Ckruti. Incipit:
„Kespice in faciem Christi tui". Explicit (fol. 28v): „et regnas gloriosus
Deus per omnia secula seculorum. Amen".
fol. 29r. Prologus .... super Oraüonem Dominicim. Incipit : „Intcr
omnia opera que fieri possunt". Explicit (fol. 30 v): „tono primum cautus
noster intonetur".
fol. 30 v. Brevis explanatio Orationis Dominice per modum oratiomie
secundum sententias sanctorum. Incipit: „Pater noster, qui es in cclis
(O pater)". Explicit (fol. 35v): „nos cotidie iusequitur. Amen".
fol. 49 v. JPrefatio super Saluiatione angelica. Incipit: „Traditione
christiana frequentamus salutationem". Explicit (fol. 51 r): „quia pro
tepore ascendere non sufficiunt".
fol. 51r. Explanatio brevis angélice salutationis. Incipit: „Ave, o
felix Maria, o omni laude dignisnma". Explicit (fol. 54): „tenovimus,
recolimus et congaudemus".
foL 54r. De desiderio moriendi secundum Ulam petüionem Dominice
Orationis: Adveniat regnum tuum. Incipit: („Ad ven ia t regnum tuum)
Bonus Dominus ex gratuita". Explicit (fol. 61 r): „cum subnectitur
colligere potest".
fol. 63v. Oratio devota pro regno celorum impetrando. Incipit: „Do*
Digitized by
Google
235
dam adverwrum; ExpUznacio-
nes oracionü Daminice; Expo-
sicio oracioni8 Daminice; Eadem
sub compendio; Expkinacio
Salutacioni8 Angelice; De fide
et XII radonibus fidei; Que
Jidem róbarant; De articidis
fidei; De viia crütiana; De
fide crütiana; Devote et interne
oraciones; De regimine dcvo-
tarum feminarum; Disputacio
et objuracio cujusdam, qui
detrahebat devotie personis.
Multas utiles ad diver-
sos scrip8it epistolas. Hec
Hy screef oek vele nutter
epistelen tot alrehande perso-
miuator Domine Deus". Explicit (fol. 80r): „gratiarum aclioncs condignas
referam per infiuita secula sec u lorum".
Ecu e volledige beschrijving van dit zeer zeldzame werkje, hoop ik
later te geven.
Over de in De Kroniek p. 113 vermelde „Exercltia quedam Domini
Theodêrici Berxen, que sunt ieeenta poet morlem ejue\ zie: Acquoy,
Windesheira I, p. 88 noot 5. De aldaar vermelde codex berust thans in
de Koniukl. Bibl. te 'sGravenhago (u° 128 G. 16). Deze 'Exercvtla zijn
ook te vinden in MS. 8849—59 der Koniukl. Bibl. te Brussel , fol.
212v — 2l3r, onder den titel: „KotabUia quedam, que venerabilis pater
Tkeodericut Berxen notavii in quaternione wo".
In den Catalogus van de 11 SS. van wijlen den raadsheer Uecrkcns
te Zwolle (in MS., Biblioth. der Verecniging voor Overijss. Regt en
Geschied, te Zwolle) vind ik onder ii* 36 in 4° vermeld: „Dicta Doe-
forum ad inetructionem Beligiosorum et de Festis et Sanctie $ De Commune
Viia; Bemedia contra peeeata; Metra de Mor te ac de beata Pirqine,
quo» tradatue colligavit Dominue Theodericus de Berxen \ (Op papier in
bruinen band). „Ex librario Monasterii Nemoris Beatae Mariae prope
Nordhoru". De heer Heerkens teek en de hierbij aan: „Van den heer
Esling, senior van gezegd klooster en pastoor te Nieuwen hu is ont-
vangen". Mijne pogingen om dit HS. terug te vinden bleien tot heden
vruchteloos.
Vergl. verder over de werken van D. van Herxen: Moll, Kerkge-
schiedenis II, 2, p. 309, 370,. 412 en 419; Acquoy, Windcsheim, I,
p. 88 en Van der Aa, Biographisch Woordenboek, in voce.
Digitized by
Google
et muite alia dictavit et
scripsit manu propria. In-
super valde egregius et
planus translator fuit et
expositor de latino in teu-
tonicum, nam multas ma-
terias de viciis et virtutibus
scripsit et transtulit, item
Passiones Sanctorum et
multa utilia. Omnes fratres
status sui dilexit et vere
dilectionis judicia opere et
sermone in veritate singulis
demonstravit, odium et
amaritudinem in corde con-
tra nullum unquam tetinuit,
reprehensibilia tarnen in
fratribus et devotis zelo
motis discipline loco et
tempore congruis emendare
non omisit. Cuncti ergo
fratres sui et patres diver-
sarum congregationum sin-
gulari affectu dilectionis
erga eum movebantur, in
ejus presencia plurimum
delectati, ejusque absenciam
longiore propter diversas
causas et visitaciones gravi-
ter ferentes. Quocunque
nen. Hy was oek een beerlic
guet slecht oversetter en be-
duder van het latijn in duit-
sche, want hy heeft veel ma-
terien van den sunden ende
doechden ghescreven ende
overgheset Hy mynnende
alle die fratres onses huses !)
ende bewees enen yegheli-
ken in der waerheit teikéne
waerrer mynnen mit werken
ende woerden. Ha[a]t en[de]
bitterheit en hielt hie num-
mer in den herten teghen
yemanden ; nochtans en
liet hy niet die berispelike
dinghen in den fratres ende
devoter menschen, tot myn-
nen der disciplinen beweghen
in behoerliker stede ende
stonde te beteren. Hieromme
al sine brueders, ende die
patres van menigherhande
vergaderinghe, worden tot
hem met sonderlingher be-
gheerten der mynnen gheto-
gen,grote ghenoechteinsijnre
teghenwoerdicheit hebbende,
ende sine langhe afwesen
om alrehande saken moyelic
verdraghende. Ende soe waer
het geschiede oen te comen,
soewal in vreemde verga-
deringhen van beyden kun-
nen, als in sinen eyghenen
1) In het HS staat „states" boven „huses" geschreven.
Digitized by
Google
237
autem locorum venisset, ab
omnibus ut angelus Dei
suscipiebatur et affectuosis-
sime pertractabatur, quum
in ejus presencia semper
vera virtus, vite sanctitas,
fraterna caritas, et omnis
disciplina tam in ipso, quam
coram eo moribus, verbis
et gestibus a cunctis sunt
exhibita, vere cognoscentes
et corde percipientes Spiri-
tum Dei Sanctum in tanti
hospitis presencia ipsis
supervenisse» De cujus ad-
ventu jocundo singuli suum
spiritum in Deo et in seipso
exaltare persenserunt, quid
talis presencia patris hono-
rari meruissent. Tam eciam
a religi- [fol. 124v] osis, quam
a secularibus honorabatur.
Non erat ut leo fremens et
frendens in domo sua et
extra domum, sed ut parvus
et modieus in medio fratrum
conversabatur. Nunquam
cum imperïo, sed cum omni
mansuetudine et benignitate,
quod faciendum erat insi-
nuabat, Plenus erat pietate
huse, daer ontflngben se oen
als enen .hillighen enghel
Godes ende tractièrdène tot
kintliker mynnen seer be-
geerlic mit allen oerren vlite,
want in sijnre teghenwoer-
dicheit sin allres waere
doechden , hillicheit des
levens, bruederlike mynne
ende alle discipline, soewal
in hem als voer hem, met ze-
den , woerden ende manieren
van hen allen bewesen, waer-
like bekennende ende mitter
herten vermenende, den
Hillighen Gheest Godes in
teghenwoerdigheitsoe groten
gastes hem overcomen te
wesen, van wes blider toe-
coemst se alle verbliden,
ende dat se mitter teghen-
woerdicheit alsulker paters
verdient hadden geeert te
werden. Enen yegeliken vor-
derende, niemant schaden-
de , dese alreonnoselste man
van allen gheisteliken ende
wertliken devoten personen
deses landes seer gheeert;
en was niet in sinen huse,
ende oec butens huses, als
een breeschende ende grym-
mende lewe, mer als cleyn
int midden sijnre brueders
wanderende, niemant mit
ghebode, mer mit alre gueder-
tierenheit ende zachtmoe-
dicheit, gaf hy te kennen,
Digitized by
Google
288
et gracia et magne auctori-
tatis, non levis in risu aut
jocis, nee erecto collo plu*
rimis obsequencium vallatus
servitoribus pompose pro-
cessit, sed tamquam agnus
mansuetus, piissime conver-
sans, a cunctis eum cernen-
tibus, religiosis et seculari-
bus, in maxima reverencia
babebatur. Ipse composuit
devotam oracionem : „De
desiderio mortis" , quam de-
votissime et desiderantis-
sime legit Postquam autem
tres congregaciones clerico-
rum inchoaverat, in Busco-
ducis scilicet, Doesborch et
Harderwijck, et quartam in
Groninghen, jam longo fes-
sus senio, cum esset lxxvi
annorum, in regimine autem
48, in medio fratrum suoruin
obdormivit in Domino. Se-
pultu8 in Windesem in se-
pulchro predecessoris sui
Gerardi Kalker.
dat men doen solde. Hy was
vol van goediensticheit, yol
gracien ende auctboriteit voor
Gode ende den menschen,
niet licbtveerdigh in lachen
ende buerten, noch mit
uitgerekten halse, mit velen
dienres ommeringhet, moe-
delike voertgaende, mer als
een seer sachtmoedich lam-
meken guetlike wanderende,
van allen gheesteliken ende
wereltliken personen, die oen
sagben, hebben wy ghesien,
dat hy in seer groter reve-
rencien ghehadt ende ghe-
rekent was. Als hy dan drie
vergaderinghe der clerken
begonnen hadde, als toe des
Hertoghenbusche, toe Does-
borch ende toe Harderwijck,
ende oec die vierde toe
Groninghen, ende nu was
van langhen older vermoyet,
als hy was nu zes en teeven-
tich jaren , mer in den regi-
ment acht en veertig jaer,
soe ontsliep hy onder den
handen en int midden sijnre
brueders in den Heren. Ende
hy wart toe Windesem int
graf sijns meiBters ende voer-
ghanghers, des eerweerdi-
ghen vaders heren Gheerds
van Kalkar, des eersten rec-
toers der Clerkenhuis toe
Zwolle, begraven.
Digitized by
Google
BIJLAGE II.
STUKKEN RAKENDE HET HUISELIJKE BESTUUR.
I. Coisuetudines domus nostre,
que ad pacem, concordiam et profectum in vita spirituali
nobis et successoribus nostris deservire possunt, prout he
in domo nostra consuete et a predecessoribus nostris
diligentius observate fuerunt, placuit nobis distincte in
hoc quaterno colligere, ne a memoria nostra sive succes-
sorum nostrorum per oblivionem excidant vel per teporem
dissuescant, sed frequenti renovatione ad custodiam disci-
pline et bonoruin morum attendant. Ut enim ait Hugo
de Sancto Victore: „Virtus non alio modo apprehenditur,
nisi disciplina virtutis non neglienter custodiatur". Et
licet non obligamus nos vota vel professione ad obser-
vantiam istarum consuetudinum vel alicujus religionis,
non est tarnen sine culpa in hujusmodi negliens vel
inobediens ') inveniri, turbare pacem domesticam et occa-
sionem dare vite remissioris.
Quod licitum et proficuum est bonas consue-
tudines observare.
Quod autem bonas consuetudines et virtutum assuefac-
tiones non solum presbiteri et clerici simul couimorantes,
sed etiam quislibet paterfamilias in domo cum familia sua
observare licite po test, patet per Hostiensem in Summa
lib. I. regula: De conxuet'udine , § ultimum *), ubi ponens
1) In het Incunabel staat: „inobedines".
2) Henricus de Segnsio, Summa Juris Canonici.
Digitized by
Google
240
quatuor genera consuetudinum, quartana, quam vocat spe-
cialissimam , dicit esse in ter privatos. Idem Johannes
Ananiensis in Summula de conmetudine. Idem satis patet
per Thomam in Prima secunde questio 91 articulo 3 ')• Quis
enim volet2) debite et ordinate vivere, non statuit sibi
certas observantias , modoo et tempora, ut apte et con-
venienter sua negocia exequatur, que, quanto strictius
observaverit, tanto, quod intendit, efficatius, citius et
(acilius obtinebit. Similiter quis, habens curam domes-
ticam , nonne disponit familiam suam ad certam maneriem,
secundum quod status, conditio vel officium suum exigit
et requirit? unumquodque enim quantum habet de ordine,
tantum habet de bonitate. Unde Augustinus in libro
De opere monachorum: „Optima est", inquit, „gubernatio,
ut 8) omnia suis tomporibus distributa gerantur ex ordine,
ne animum humanum turbulentis implicationibus involuta
perturbent".
De fundatione cujusdam domus quorumdam communiter
viventium et que debeat esse intentio.
Domus nostra ad hoc a personis fidelibus fundata et
dotata est, ut in ea devoti viri, presbiteri et clerici simul
vivant in communi, qui de laboribus manuum suarura,
videlicet opcre scripture et de redditibus sive bonis eccle-
siasticis, vitam transigant mediocrem, ecclesias devote
frequentent, prelatis et curatis suis reverenter obediant,
humilem et simplicem habitum , statui tarnen clericali com-
petentem, deferant, canones et decreta sanctorum patrum
diligenter custodiant, virtutum et devotionum studiis sol er-
ter insistant, et non solum irreprehensibiles, verum etiam
exemplares se aliis exhibeant, ut sic possint Deo gratum
et acceptabile servitium exhibere , non solum de sua bona
conversatione , sed etiam de aliorum (quorum corda per
eorum monita et exempla compungere dignabitur) con-
versione et salute. Quia igitur verus profectus vite spiri-
tualis consistit in cordis puritate , qua neglecta frustra ad
1) Thomas de Aquiuo, Summa Theologica.
2) In het Incunabel slaat: „voles".
3) „ut" staat tweemaal iq het Incunabel,
Digitized by
Google
241
perfectionem nitimur, que eet in caritate. Sii igitur sum-
mum et cottidianum studium et exercitium nostrum pro-
ficere in cordis puritate, ut videlicet primo omnium
discamus nosipsos cognoscere, vicia et passiones anime
sine dissimulatione dijudicare et eas totis viribus niti
extirpare, gulam domare, concupiscentias refrenare, super-
biam deprimere, temporalia contempnere , proprias volun-
tates frangere et alia quelibet vicia impugnancia expugnare,
et inter hec pro veris virtutibus acquirendis summum
stadium adhibere, ut videlicet humilitatem, caritatem,
castitatem, pacientiam, obedientiara ac alias virtutes, in
quibus beneplacitum est Domino Deo, possimus obtinere.
Ista est verior et tucior via et modus proficiendi in vita
spirituali, prout sancti patres dcterminaverunt, et habetur
inde notabiliter in CoUationibns patrtian in prima collatione
abbatis Moysi et in Profectibus religiosorum , ubi dicitur
de Caathicis, quos optime judicat de triplici genere reli-
giosorum. Ad istum modum proficiendi debemus omnia
nostra exercicia dirigere: orationem, meditationem, lectio-
nem, opus manuum, vigilias, jejunia, exercitationes ,
compositionem tam interioris quam exterioris hominis , ut
sic directa via ad caritatem Dei, ad gustum eterne sapientie
possimus pervenire.
De materiw meditandi.
Quia vero timor Domini necessarius est proficere volenti-
bus, — qui enim sine timore est, non poterit justificari !)> —
idcirco expedit cuique nostrum indefesse ruminare materias
illas, que provocant hominem ad timorem Dei, ut est
materia de peccatis, de morte, de judicio, de inferno.
Sed ne timor continuatus mentem dejectam et desperatam
faciat, si non in spe divine misericordie respiret, idcirco
intermiscere expedit materias ad spem et amorem Dei
provocantes, videlicet de regno celorum, de beneficiis
divinis, de vita Jesu Christi et passione ejus. Quas materias
sic solemus dividere et alternare, ut meditemur Sabbato
1) Eccl. 4, '28.
Digitized by
Google
242
de peccatis, Dominica die de regno celorum, feriis secundis
de morte, feriis terciis de beneficiis Dei, feriis quartis de
judicio, feriis quintis de penis inferni, feriis sexiis de
passione Domini, de qua etiam singulis diebus infra missam
convenit meditari, incipiendo a vita Domini die Dominica,
et consequenter singulis feriis aliquem passum passionLs,
prout habemus signatum. Circa festivitates vero precipuas
conformamus nos ecclesie catholice, formando meditationes
et exercicia nostra de materia festi. De his pro innova-
tione memorie solemus aliquem punctum perlegere mane
vespere et de sero.
De hora mrgendi et preparatione ad orationem.
Mane infra tertiam et quortam media hora in signo
horologii simul solemus surgere. Quod quidem faciemus
alacriter et vivaciter excutiendo sompnum ab oculis nos-
tris, memorantes illud Jeremie in Trenis1): „Consurge,
lauda in nocte in principio vigilarum tuarum, effunde
sicut aquam cor tuum ante conspectum Domini, leva ad
eum manus tuas". Protunc enim premicias cogitationum
debemus offerre Domino Deo in aliqua bona cogitatione,
cordis intentionem ad Dominum convertentes, ut sic
compositi et preparati ad dicendas horas et orationes
consuetas accedere valeamus. Quales enim in oratione
volumus inveniri, talcs ante orationem nos debemus
preparare.
De horii legendü.
Festivis diebus conveniunt presbiteri et clerici in orato-
rium ad legendum horas canonicas cum cursu Beate
Virginis. Ferialibus vero diebus presbiteri simul legunt,
clerici vero seorsum duo et duo, horas Sancte Crucis cum
cursu Beate Virginis et psalmos pro defunctis ad matu-
tinas et vesperas dicendo orationes (et) horas. Et legemus
moderate et modeste, nee nimis cursorie, nee nimis
i) Thren. 2, 49.
Digitized by
Google
243
tractim , solliciti uniformiter legere et sine confusione. Et
habebimus nos compoeite in membris et motibus nostris,
sedendo vivaciter, erecti, vitando strepitus et sonos quan-
tum possumus, ut sic decenter et devote persolvamus
officium horarum et oraiionum nostrarum. Legimus autera
matutinas et primas pari ter; reliquas horos usque vesperas
legimus seorsum, excepto quod festivis diebus legimus
nonam de tempore pariter.
De studio Sacre Scripture.
Quia sacra scriptura a sanctis doctoribus conscripta
salub[r]iter instruit nos, quoniam in via Dei ambulare
debemus, movet quoque aflfectum et voluntatem ad amorem
virtutum et fugam viciorum simul etiam memoriam nos-
tram, seclusis vanis et nocivis cogitationibus, occupat
fructuosis et utilibus. Simus ergo diligentes et continui
in studio Sacre Scripture, habentes singuli penes se aliquem
librum de canonica aut alias autentica vel probata scrip-
tura, quem librum eligamus de consilio confessoris nostri,
perlegentcs in eo singuli diebus aliquem passum pro
spirituali refectionem anime. Et ad hoc deputatam habe-
mus specialiter unam horam de mane post lectioncm
horarum ; qua hora vitabimus inutiles discursus et negocia
impeditiva, quibus abstrahamur a studio, nisi ntilitas
major incumbat, aut obedientia aliud injungat
De mi&m.
Missam cottidie consuevimus audire, ad quam audiendam
propter uniformitatem omnes simul, licet non pariter,
transimus, et ea finita, redimus. Festivis diebus summam
missam in ecclesia audimus; ferialibus vcro diebus primain ,
preterquam in aliquibus festis, videlicet beati Gregorii ')
et Jeronimi 2) , et in festo sancti Marci 8) et in diebus
1) 12 Maart.
2) 30 September.
3) 25 April.
Digitized by
Google
244
Rogatiohum ]) propter processionem ad summam missam
transimus. In ecclesia non solemus ad populum conversi
stare vel sedere, ne distrahamur inente, sed magis ab impe-
dimentis liberum, prout oportunius valemus, locum querere
et nos prosternere, ut eo intentius possimus cor nostrum ad
Deum dirigere. Quod specialiter infra missam convenit; tune
enim per devotam meditationem , et compassionem Domi-
nice passionis, et per pias affectiones , quasi ad spiritualem
communionem nos deberaus preparare. Si enim secundum
Bernhardum omni tempore et omni loco, precipue tarnen
illo in tempore et illo loco rem misterii illius eo modo,
quo traditum est, (hoc est) debite pietatis afiectu agere,
tractare et sumere sibi in salutem, omnibus in promptu est.
De labore.
Quoniam humana fragilitas non permittit, ut homo in
mcntalibus exerciciis continue totus occupetur, idcirco
prout multipliciter pereuasum habemus, cottidie aliquid
manibus laboramus. Qui enim non est contentus cottidie
aliquid manibus operari, non potest in cella diucius per-
durare, ut dicitur in instituüs sanctorum patrum, de
quibus beatus Bernhardus in Episttda ad fratres de Monie
Dei: „Patres nostri in Egipto et Thebaida, sancte hujus
vite ardentissimi emulatores, laborabant manibus suis, et
de labore suo pauperes pascebant , viventes de labore
manuum suarum et habitantes in labore manuum suarum.
Opus etiam manuum reddit nos liberos, ne habeamus
necesse inhiare pro donativis aliorum". Que causa per-
movit beatum Paulum, cum scribit ad Thessalonicos s) :
„Nee panem gratis manducavimus ab aliquo, sed in labore
et fatigatione, ne quem vestrum gravaremus". In ter opera
manuum precipue consuluntur illa, que cum spiritualibus
propiorem videntur habere similiiudinem , ut est opus
scripture, sicut dicit beatus Bernhardus : „Serius tarnen et
prudens animus ad omnem se comparat laborem," et cetera.
Sic autem consuevimus dividere tempora, ut tribus horis
1) De drie dagen voor Hemelvaartsdag.
2) 2 Thess. 3, 8.
Digitized by
Google
245
ante prandium ferialibus diebus, qui clerici sunt insis-
tant, presbiteri vero duabus, decima hora ante pran-
dium cessantes. Post prandium, vero a duodecima hora
usque ad tertiam horam, iterum operi manuum insistimus;
quarta hora ad opus redimus. Si tarnen fuerit dies je-
junii, laboramus ante prandium usque ad horam undeci-
mam, et post prandium incipimus hora prima. In opere
manuum debemus esse fideles et ferventes: malcdictus
enim , qui facit opus Domini negligenter '). Et Heet de-
beamus esse continui, non tarnen nimii vel importuni,
ne 8piritum extinguamus; immo debemus niti, manere, si
non in continua bona meditatione, saltem in bona affectione,
sepius erigendo cor nostrum ad Deum per breves orationes,
quas jaculatorias vocat beatus Augustinus. Item debemus
in silentio operari, brevius protunc expediendo ad nos
venientes, nisi evidens utilitas persuadeat maturius loqui
cum alio.
De commestione.
Ad mensam debemus omnes simul mature tempestive
in pulsu convenire, ut intersit unusquisque cum legitur
Benedicite. Sedentes ad mensam solemus silentium ser-
vare, ut possimus eo quietius et attentius Sacram Scrip-
turam, que nobis ibidem legitur, auscultare. Item debe-
mus visum continere, ne circumspiciamus, quid in mensa
fiat, nisi hoc alicui ex officio incumberet. Item debemus
cavere, ne simus exquisiti vel singulares in quantitate
vel modo percipiendi cibum vel potum. Si habunde fuerit
nobis amministratum, debemus cum gratiarum actione per-
cipere; si vero parcius, debemus nihilominus equanimiter
contenti esse, cogitantes de penuria et frugalitate multo-
rum , etiam secularium , qui multo minoribus et vilioribus
sunt contenti.
De dormitione post pramdium.
In estate, ab octava Pasce usque ad festum Exaltationis
Sancte Crucis2), consuevimus dormire post prandium, lectis
1) Jerem. 48, 10.
2) 14 September.
Derde Serie. Wbrken N°. 43. 16
Digitized by
Google
246
non is quousque per lectorem inense, prandio suo facto,
fuerimus suscitati. Eo tempore domus debet esse clausa
et cavebit sibi quisque a strepitu , ne impediat quiescentes.
In hyeme vero, si post prandium sompno gravamur, sole-
mus sedentes modice inclinare caput per Miserere vel duo.
Quid post cemm.
Cena facta et dicto completorio, faciet unusquisque in
camera sua quid convenit sibi , vel pumicat vel lineat vel
studet vel loquitur cum aliquo de edificatione anime usque
ad horam octavam. Qua signata, sine mora dimitteraus
a nobis, si qui assunt alieni, et claudetur domus et vacabit
unusquisque sibi servando silentium. Et tune precipue
convenit, quod beatus Bernhardus ait: „Fidelis servus Jesu
Christi post completorium singulis diebus capitulum sibi
teneat et convocatis cogitationibus suis, ponat cum eis
rationem", et cetera. Et sic media hora infra octavam
solemus simul ire dormitum.
De coüatione.
Quia per collationem mutuam, ubi de aliqua materia
Sacre Scripture fit caritativum colloquium , non solum in-
struimur ad scientiam, sed ctiam accendimur ad fervorem,
et precipue nutritur ex hoc caritas fraterna. Dixit enim
beatus Anthonius, optimum esse, si se fratres mutuis con-
solentur sermonibus. Idcirco consuemus festivis diebus
post prandium per horam convenire et colloqui de aliqua
materia edificatoria, occasionem loquendi sumentes ex
aliquo passu Scripture, qui legetur nobis per aliquem,
qui fuerit deputatus custos collationis. Qui etiam solli-
citus sit ammonere fratres, ut de materia proposita uni-
formiter loquantur, non adducentes vana vel extranea.
Nee fiant inter nos disputationes vel argumentationes in-
fructuose, sed unusquisque cum modestia proponat quid
pro materia deseruit. Solemus etiam Dominicis diebus et
in precipuis solennitatibus de sero post cenam convenire !),
1) In het Incunabel staat: „convevenire"
Digitized by
Google
247
et lecto completorio, colloqui consequenter de materia
post prandium proposita. Illis J) etiam Dominicis diebus
conferemus de scolaribus vel etiam aliis hominibus bone
voluntatis, qui veniunt ad nos causa instructionis , ut
illos agnoscainus, et circa eos, qui bone spei videntur,
diligentiores existamus.
De ammonitione.
Festivis diebus, postquam divina officia in ecclesia
fuerint de vespera expleta, de bona consuetudine consue-
verunt ad domum nostram venire scolares et alii boni viri,
causa spiritualis instructionis, quibus legetur in teutonico
aliquis passus Sacre Scripture de materia plana, que ad
emendationem vite eospoterit provocare, videlicet de viciis,
de virtutibus, de contemptu mundi, de timore Dei et
similibus. Quo facto, studebit unusquisque, secundum
datam sibi gratiam aliquos eorum alloquendo , ad idipsum
verbis edificatoriis eos commonere, non quidem per modum
predicationis , sed simplicis exhortationis. Et hoc quidem
faciemus ferventer et efficacitcr, attendentes, quod non
est Deo gratius sacrificium, quam zelus animarum. ïn
quo opere non studebimus ornatis locutionibus vel magi-
stralibus allegationibus , que pascant tantummodo aures
audientium, sed magis motivis et compunctivis verbis»
ubique corda et voluntates nostras et aliorum studeamus
tangere et commonere. Quia vero privata et familiaris
allocutio unumquemque plus movet, bonum est, nunc
unum, nunc alium in privato alloqui, et secundum statum
et exigentiam cujusque ad meliora provocare. Et si qui
a nobis consilium postulaverint, possumus eis humiliter
et mature, quod bonum videtur, suggerere; in arduis
tarnen casibus consulendum et in confessionalibus ad eum,
qui preest domui nostre, eos dirigere. Quando vero ad
cameras nostras locuturi nobiscum veniunt, non debemus
eos diucius et ad longius ultra dimidiam horam apud nos
tenere, nee de inutilibus aut rumoribus seculi cum eis
colloquium habere, sed magis de his, que pro salute
1) In liet Incunabel slaat: „illa".
16*
Digitized by
Google
248
aminarum suarum eis necessaria videntur, efficaciter eos
instruere, precipue exhortantes, ut in revelandis temp-
tationibus et passionibus suis sint aperti et ad acquiescen-
dum sanis consiliis prompti et voluntarii.
De correptione.
Quoniam correptio, prout est actus caritatis fraterne,
necessaria videtur pro conservatione discipline, — dicit enim
Crisostomus : „Bonus, nisi correptus fuerit, perit", — idcirco
proposuimus nos invicem ex caritate corripere secundura
modum nobis a Salvatore propositum : „Si peccaverit in
te sciente frater tuus, corripe eum inter te et ipsum
sol urn >)," et cetera. In correptione debemus attendere illa
tria, que ponit Bernhardus, videlicet compassionis affec-
turn, zclum rectitudinis , spiritum discretionis. Item debe-
mus invicem corripere de apertis negligentiis et excessibus
contra bonos mores et pias consuetudines , maxime quas
habemus in scriptie; item de verbis duris, clamorosis,
jocosis , de excussu risu , de verbis ociosis , de multiloquio
infra tempus cujuslibet operis, de guerris aut rumoribus
sec ui i, que ad nos non spectant, cum hospitibus sive
inter nos, de silentio infra commestionem post octavam et
in coquina, prout melius teneri potest, de negligentiis in offi-
ciis commissis , de pertinacia in propria voluntate et propio
consilio sive excusando sive defendendo, de moribus et
gestibus incompo8itis et inconsuetis *), et sic de similibus.
Istud omnino visum est expedire, ne per minima non
correpta, successive vicia in domo pullulent et fervor
paulatim pereat. Et ideo, ut liberiores ad corripiendum
nos mutuo faciamus, quilibet ibit semel in quindena ad
aliquem de fratribus, petendo, ut non vereatur eum cor-
ripere, cum in aliquo excessu ab eo fuerit deprehensus.
De rectore.
Quia et in magna et in parva qualibet republica, si
conservari debeat, necesse est, esse unum presidentem, —
4) Matth. 18, 45.
2) In het Incunabel staat: „in consuetus"
Digitized by
Google
249
dicit enira Jeronimus: „Non civitas, non regnum, nee
minima domuncula diu maneret in rure, si eujus voluntati
pareretur, deesset", — idcirco de eominuni consilio fratrum
et aliorum amicorum nostrorum fidelium Deo devotorum
consuevimus unum presbiterum ad hoc deputare, qui
patrisfamilias loco, personarum domus et rerum ad eam
pertinentium principalem curam gerat. Huic, licet nullam
auctoritatem jurisdictionalem super fratres habeat, tarnen
propter profectum suum et meritum obedientie et propter
pacem domesticam et conservationem rerum et status
nostri ex caritate subjecti esse non gravabuntur. Huic
precipue incumbit fratres de excessibus corripere et redar-
guere, confessiones personarum domus de licentia prela-
lorum suorum audire, et ad meliora, quam verbo et exemplo,
eos provocare. Huic fratres in corde caritatem, in verbis
fidelitatem et in exhibitione reverentiam studeant conser-
vare, et licet ubique, tarnen maxime in presentia ejus
observare fratres debent, ut modeste et verecunde se
habeant. Sine hujus scitu et licentia nemo presumat
literas alicubi mittere , aut missas aperire vel legere. Sine
hujus licentia nemo domum exeat, preterquam ad ecclesiam
tempore debito et consueto, nisi propter commissionem
aliquam de hoc generalem licentiam habuerit. Et talis
nihilominus , si rectorem in via exitus sui obvium habuerit,
propter reverentiam dicat ei , quorsum transire cogitaverit.
Item sine scitu rectoris nemo presbiterorum de novo
recipiat aliquem ad confitendum; si tarnen rector absens
fuerit, fiat, quod presbitero utile visum fuerit. Item sine
ejus licentia, si presens fuerit, nullus fratrum hospites
invitet, et in ejus absentia, qui invitandus videtur de
licentia procuratoris invitetur. Item si aliquid de majori-
bus negociis domus nostre vel alias grave tractandum
fuerit, ipse fratres in unum faciat convenire, ibique cum
omnes, quid senciant, libere pronunciaverint, quod majori
et saniori parti visum fuerit expedire, per eum ulterius
concludatur; in minoribus vero negociis, que consilium
et deliberationem fratrum requirunt, cum procuratore et
duobus vel tribus de senioribus inventum fuerit sine dis-
sensione aut pertinacia cujusquam, pacifice determinetur.
Quodsi negocium tale, quod absit, propter dissensionem
Digitized by
Google
250
inter se expedire non poterint, ad omnes fratres referatur,
et quod majori et saniori parti visum fuerit, sine repli-
catione concludatur. Ceteruin studebit rector domus nostre
aliis fratribus se conformare in cibo et in potu, et huuiili-
tate habitus et ceteris consuetudinibus , que convenienter
servare poterit. Nee concesso sibi abutatur officio, sed
sciat se eo magis debere irreprehensibilem gerere, quan-
tum humana permittit fragilitas, tam coram extraneis,
quam coram domesticis; et videat sibi, ne querat, que sua
sunt, sed que Iesu Christi. In fratribus suis sic perse-
quatur vicia aliena, ut non palpet sua, nee dominum se
attendat, sed fratrum euorum, quibus si vere superior vult
inveniri , omnium servum et minimum studeat se in veri-
tate estimare. Nitatur ipse precipue esse affabilis et dul-
citer seriosus, in ammonitionibus fervidus, in consiliis
providus et in promotione omnis boni sollicitus. Fugiat
perplexitates et distractiones secularium negociorum et
precipue executioncs testamentorum, ubi rationabiliter
recusare poterit. Sit semper paratus et voluntarius cedere
officio suo, si fratribus et amicis nostris videatur alteri
injungendum. Ceterum fratres non debent esse proni ad
judicandum sive sinistre interpretandum facta vel dicta
rectoris sui, etiam si humanum aliquod in eo notaverin t;
quodsi ammonere eum vel premuniri utile videatur,
fiat hoc servata debita humilitate et verecundia. Et quia
interdum eum latere contingit, tam de se quam de aliis,
que expediret sibi notificari, bonum est, quod ad hoc
deputet unura de fratribus, qui de talibus eum habeat
ammonitum et premonitum; salvo tarnen, quod unusquis-
que in specie cor suum eidem libere debet aperire.
De procuratore.
Pro speciali cura temporalium nostrorum rector domus
de consilio fratrum, vel majoris et sanioris partis eorum,
eligere consuevit unum procuratorem , cujus officium est
redditus nostros et alia, que debentur nobis, monere et
tollere, legata et donata levare, et que nos tenemur persol-
vere, quecumque pro victu et vestitu indigemus tempes-
tive procurare, quecumque emenda, vendenda vel coquenda
Digitized by
Google
251
8unt, ordinare. Ipse sollicitabitur, ne res domus pereant
et annullentur, sive in victualibus sive in utensilibus
sive in edificiis , et que curanda vel reparanda sunt per se
vel per alium, studeat reparare; non tarnen advocabit
alienum operarium sine consilio rectoris. Cum aliquid
edificandum est, ei incumbit pro videre de singulis, salvo
quod structura ordinetur de consilio rectoris et fratrum.
Item ipse consuevit ad mensam ministrare cum rectore,
et in ab8entia rectoris facit ad mensam facienda vice rec-
toris. Item potest advocare fratres indifferenter ad com-
munes labores in domo, et potest cocum et socium ejus
mittere pro negociis suis extra domum, sed non alios
fratres sine licentia rectoris. Item licet ei exire pro
negociis suis in civitatem, quando utilitas requirit; assu-
escat tarnen prius alloqui rectorem , si convenienter potest,
vel saltem librarium vel coquum, ut sciatur ubi sit. Item
omnia recepta, concesea, legata, vel donata sollicite et
sine dilatione ponat in scriptis. Similiter debita soluta
deleat sine mora; alias enim notabile incommodum vel
etiam disseptatio cum extraneis posset inde evenire. Item
non concedat ab aliquo ultra quinque flor en os Renenses sine
scitu et conBensu rectoris vel duorum fratrum discretorum,
si rector absens fuerit; nee etiam concedet ultra dimidium
florenum uni persone sine scitu ut supra. Item nulli aliquid,
sive in pecuniis sive in aliis rebus, ultra duarum placcarum
nee etiam valorem duarum placcarum sepius dabit. Nee
etiam concedet aliquibus utensilia domus, videlicet lectos,
linteamina, ollas et cetera, ad quartale anni sive ultra, sine
scitu rectoris. Item de elemosinis dandis pauperibus ipse
sollicitabitur; sed non excedet notabiliter modum con-
suetum elem08inarum sine scitu rectoris. Item non pre-
sumat, absente rectore, aliqua attemptare vel imponere,
que non faceret , si per se presente rectore ; sed (si) aliqua
cause necessarie occurrerent, in hujusmodi faciat de con-
silio duorum vel trium discretorum fratrum. Item studeat
expedite facere facienda et non ociose huc illucque dis-
currere, quasi sub pallio officii sui, sed semper quo citius
recurrere ad laborem manuum, si hora est, vel ad spiri-
tuale exercitium in camera sua. Et precipue de mane
et de vespera nitatur se abstrahere ab occupationibus,
Digitized by
Google
252
recolligendo mentem suam, ne distractiones externe
penitus eviscerent eum a desiderio eternorum et faciant
secularem. Item laboratoribus nostris et precipue paupe-
ribus clericis, qui laborant nobis, sol vat plenam mercedem
operis sui, ne habeant de nobis conqueri. Item nitatur
proinde tractare et facere pacta sua cum secularibus, ne
contingat cum eis habere dissensiones et rixas. Item
videat sibi, quod inveniatur verax in verbis suis et non
permittat debita nostra, que tenemur, diu insoluta, maxime
ubi creditores nostri non sunt contenti de mora solutionie.
Item non permittat, que debentur nobis inveterari, ne de-
bitores nostri oblivioni tradant et postea recusent sol vere ;
si in hujusmodi repertus negligens fuerit, sciat se incre-
patione dignum, eo quod non fuerit in commisso fidelis.
Item diligenter custodiat cedulas et registra reddituum
nostrorum et pacta cum colonis nostris, cum quibus ipse
habet computare et tractare tractanda; sed non elocabit
aliquam terram ad annos sine scitu rectoris. Item semel
in anno, circa tempus inicii, registri sui computationem
faciet de omnibus coram rectore et fratribus, resignans
bursam, claves, registrum et officium suum, quantum in
ipso est, et petens humiliter absolutionem. Item fratribus,
qui debent ambulare extra civitatem , dabit bursam cum
pecuniis, secundum quod reysa brevior vel longior sibi
videbitur exigere; qui etiam revertentes reddant sibi bursam
et pecuniam, si que superfuit. Item salvis premissis sit
ille, qui habet officium procurature, sicut ceteri fratres, et
videat sibi, quod utiliter, humiliter et patienter habeat ee
cum iratribus; et ipsi fratres humiliter benigne et caritative
habeant se cum omnibus, maxime tarnen cum eo: sic
enim decet, ut eis, qui presunt, in sollicitudine non
onerosos sed gratiosos se exhibeant.
De liberario l).
Uni de fratribus consuevit committi cura librorum nos-
trorum et sollicitudo scribendorum et parandorum et
custodia pirgameni. Circa libros nostros sollicitus sit, ne
1) Verg!, hierover het: Serapeum, deel XXI, p. 183 — 192.
Digitized by
Google
268
male tractentur, ne inepte ponantur et que emendatione
indiguerint in correctura, ligatura et similibus, emen-
dentur. Habeat singulos libros in registro distincte sig-
natos; consideret cautius, quibus concedantur, et eorum
nomina et terminum concessionis signet diligenter. Si
aliquis liber amissus fuerit, dicat de hoc rectori; et si ipse
in culpa est, petat veniam humiliter. Et ne habeat cottidie
accessuia scolarium petentium studia, statuat eis certam
horam festivis diebus, que vacat circa eos expediendos.
Item semel in anno in estate colligat omnee libros nostros,
et hora debita vocentur fratres presente rectore ad provi-
dendum, mundandum et examinandum eos. Item depu-
tabitur ei socius pro libris, qui sunt in libraria majori,
qui custodiat de bis registrum et provideat de legendo ad
mensam; non tarnen concedet de his aliquem librum
extra domum sine scitu librarii, sed de notabilioribus
libris nonnisi de consilio rectoris ultra unum diem. Item
unus de his, quem deputabit rector, sedebit juxta lectorem
in mensa pro correctura ejus, si opus est. Item fratres
nostri in domo possunt aufferre unum librum de libraria,
pro studio eis designatum a rectore, et signare nomen
suum in tabula; plures non sumant secum ad cameram
sine licentia librarii vel ejus socii ')• Item semel in prin-
cipio cujuslibet mensis provideat socius librarii registrum
et tabulam de libris, et colligat hincinde omnes libros,
preter studia fratrum, et reponat distincte in librariam.
Circa scribenda in domo nostra sit librarius sollicitus, ut
omnes fratres sufficienter habeant ad scribendum; et si
fieri potest, omnibus procuret latinum scribere in domo
nostra; et ideo non facile remittat aliquem petentem sibi
scribi bonum librum , quamvis pro tempore nullus vacaret
de fratribus, sed inducat, ut expectet modico tempore.
Item cum aliquis petierit sibi scribi librum, pro quo habet
scriptorem, ostendat ei manum scriptoris et conveniat
cum eo de quaternis ad certum precium , nisi sit contentus
de computatione nostra consueta; de notabilibus tarnen
libris non conveniat cum aliquo de certo precio, nisi de
1) In het Incunabel staat: „socio".
Digitized by
Google
254
consilio rectoris vel quem sibi pro consiliario deputaverit.
Item faciat proinde contractus suos, maxime cum ignotLs,
ne postea cum aliquo altercari necesse habeamus , et ideo
secundum conjecturam predicat de preciositate, et petat
aliquas pecunias circum inicium libri; et ubi non presu-
mitur prompta solutio, non reeignet librum ante solutionem
vel fidejussionem competentem. Item predicat, ubi res
videtur exigere , si scriptor propter infirmitatem vel aliarn
causam rationabilem non possit librum terminare, quod oon-
tentus sit, si in alia manu equivalenti compleatur. Item
summe sollicitus sit procurare scriptoribus exemplaria cor-
recta, ne gravemus conscientias nostras incorrectos libros
scribendo. Item habeat aliquotiens ammonitos fratres
nostros, ut fideliter faciant opus suum , et pervideai scrip-
turam fratrum nostrorum , specialiter qui minus sciunt scri-
bere et qui novi aliquid incipiunt, providendo eis de una
riga vel duabus melioris scripture pro exemplari ante se
locando , si opus habent Item ante ligaturam librorum per-
videat, si bene sint correcti, et an correctura sine notabili
macula et deformatione libri sit inscripta, de quo etiam
prius habeat ammonitos fratres. Item provideat scripto-
ribus nostris de instrumentis necessariis, videlicet artafis,
pennis, pinnice, creta et similibus. Item provideat illu-
minatori et ligatori de his, quibus indigent in opere suo,
et committat eis, quod predicant sibi satis tempestive,
ut possit expensis minoribus eis comparare. Item habeat
8ollicitudinem de incausto braxando cum deputato sibi
coadjutore, et quod utique bonum incaustum fiat, quia
facilè boni libri propter malum incaustum annichilantur.
Circa custodiam pergameni providere debet sibi, ut tem-
pestive procuret pergamenum, furcenum ') et papirum,
ut habeat in bona copia, ut possit sin gul is amministrare
secundum exigentiam librorum. Item conveniens videtur,
quod cum deputato sibi coadjutore formet simul magnam
partem pirgameni, ne cottidie oporteat circa formationem
occupari; et in formando caveat maculas, angulos, rup-
1) Waltetibach, W., Das Schriflwesen im Mittclalter, 3le Aufl., Leipiig
lb96, p. 210 noot 3 veronderstelt, dat furcenum cene schrijffout is en
wel identiek zal ziju met /rancenupt. Ver^l. verder; Sera peum XXI p. 189.
Digitized by
Google
255
turas et suturas, quantum potest Item pro pirgameno
procurando deputabitur librario una competens summa;
quod superest singulis annis, computaüone facta, cedet
procuratori. Item non presumat dare aliis de rebus sibi
commissis, nisi forte frusta pirgameni non de6ervientia
ad aliquam formam vel similia, de quibus presumit babere
licentiam. Item sit sollicitus plane et distincte omnia
debita et accepta signare in registro suo, et videat, ut
mature emoneat precium librorum et ea, que debentur
sibi, sciens se correptione dignum, si in hoc negliens
fuerit, quia sepius dampna ex hujusmodi negligentia
sustinuimus. Item semel in anno computationem faciat
coram rectore et fratribus de lucro suo et fratrum , et quid
babuerit de hujusmodi lucro in pecuniis promptum tradat
procuratori; reliquum solvet paulatira, quando ei ad
manus venerint alique pecunie. Item computatione facta,
resignabit registrum, bursam, claves et officium suum,
quantum in ipso est, petens humiliter absolutionem a
rectore et fratribus. Item singulis annis, postquam com-
missio istius officii fuerit eidem vel alteri de novo facta,
providebit rector et librarius cum alio intelligenti ad hoc,
assumpto registrum de preciis formarum nostrarum, tam
pergameni quam scripture; et deliberabit, an sit competens
juxta decursum monete et preciositatem temporis, ne plus
vel minus capiamus, quam sit justum precium.
De vcstiario.
Licet procuratori incumbat providere fratribus de vestitu
consuevit tarnen a rectore in sublevamen procuratoris uni
de fratribus committi specialis cura de vestibus laneis,
calceis et lineis et calopodiis. Iste respectum habebit , ne
fratres defectum in aliquo horum patiantur; unde rupta
faciat quo citius resartire, que vero attritione soluta
resartiri decenter non possunt, novis studeat commutare;
non tarnen fiat alicui nova toga vel tunica sine scitu
rectoris, cui vestiarius de hoc debet intimare. De precio-
sitate panni servetur modus noster consuetus, videlicet
pro togis et tunicis nostris quatuor ulne non excedent
valorem unius scuti Francie, sed pro capuciis tres. Item
Digitized by
Google
256
ipse dicit procuratori, ut pannum satis tempestive procuret.
Item pannum ipse custodiat, vel sartori nostro custodien-
dum tribuat. Item prima feria post festum Exaltationis
Sancte Crucis l) ipse circueat cameras fratrum cum rectore
et provideant lectos et lectisteroia, lintheamina et suppel-
lectilia fratrum; similiter cussinos et vestes inferiores,
ut qui in aliquo horum superhabundat, quo carere po test,
resignet, qui vero deficit, per provisionem vestiarii quo
indiget oportuno tempore accipiat. Habeat quilibet fratrum
pellicium et duas subtunicas, unam duplam et unam
simplam. Pellicia fratrum ante festum Sancte Crucis aliqua
serena die simui in ortum ventilanda et excucienda ipse
deferat, et que reparatione vel innovatione indigent, ipse
pervideat. In figura vestimentorum nostrorum, latitudine
videlicet et longitudine, servetur modus, qui humiles et
devotos clericos decet; presbiteri habent tunicas longas
usque ad talos, clerici vero ad lati[t]udinem manus supra
talos, laici nostri adhuc breviores. Clausa sunt desuper
vestimenta nostra. De colore: vitamus omnes deferre unifor-
mem colorem, ne aliquis possit nobis de uniformitate
habitus calumniari. Provideat igitur vestiarius, ut duo
vel tres habeant tunicas de nigro panno , similiter tres vel
quatuor togas de nigro panno, sed quibus hec distribuenda
sunt, ordinetur a rectore. Item provideat vestiarius circa
festum Exultationis Sancte Crucis, an alique tunice in-
feriores locione indigent, ut laventur. Item pannum
lineura pro camiseis et femoralibus ipse habet procurare,
et ut linea vestimenta laventur, quotiens fuerit oportunum,
et ut lota distribuantur fratribus, in qua distributione
nulla fiet specificatio, nisi quod respiciatur quantitas stature
fratrum. Et quia de lavandis ipse habet se intromittere,
etiam de mappis mensalibus et manutergiis lavandis et
innovandis eidem cura commissam. Item circa initium
raensis Octobris ipse dabit fratribus capucia duplicia circa
hyemem, que byeme precedente ab unoquoque receperat;
que si satis attrita fuerint, commutabit in nova. Et recipiat
ab eis simplicia in suam custodiam, procurando, ut
1) 14 September.
Digitized by
Google
267
laventur et currentur. Eodem quoque tempore dabuntur
fratribus calige et socci et alia, quibus indigent circa
hyemem. Item circa finem mensis Aprilis recipiet a fra-
tribus capucia duplicia et restituet eis simplicia. Item
fratres debent humiliter et cum gratiarum actione recipere ,
quod eis fuerit amministratum , nee conqueri super vili-
tate alicujus vestimenti, attendentes, quod qui preciosis
et mollibus vestiuntur in domibus regum sunt1): num enim
celesti sed terreno regno militant, qui pro Deo perpetia
ad versa fugiunt, sed solis exterioribus dediti presentis vite
molliciem et venustatem querunt. Item si aliquis frater
pateretur defectum aliquem, rupturam vel scissuram in
vestimentis, que ad extra non deprehenderetur, hoc deberet
cum debita humilitate referre vestiario. Ipse vero vestia-
rius sollicitus sit, quantum paupertas nostra sustinet, omni-
bus moderate procurare ; nee permittat aliquem in dissutis
et attritis diucius incedere, nisi forte ex induBtria de
voluntate rectoris ob humilitatis exercicium aliquis vetera
solito tardius commutare permitteretur. Item vestiarius
pie corripeat eos, qui negligentius vestes custodiunt. Item
provideat, ut habeantur lebetones pro laborantibus in
extemis et calcei et pillei pro itinerantibus.
De infinnario.
Infirmorum cura uni de fratribus solet committi. Hnnc
precipue convenit esse compassivum et obsequiosum. Iste,
postquam per rectorem vel procuratorem ad alicujus nostri
infirmi servicium vocatus fuerit, de cetero frequentius
secundum quod infirmitas plus vel minus videtur exigere ,
ad eum debet accedere, eique sedule rainistrare, lectum
ejus preparare et ea, quibus circa lectum pro infirmitate
indiguerit, procurare. Cibum ipse habet apponere et que
commedenti superfuerint, asportare. Ei licet coquinam
intrare et de coquendis pro infirmo providere. Si pro
medicina aliqua facienda videtur, ipse habet rectori vel
procuratori intimare. Si circa infirmum vigilare necesse
fuerit, alii fratres de licentia rectoris petant infirmarium
supportare. Item si infirmitas invaluerit de communione
4) Luc 7, 25.
Digitized by
Google
258
et unctione sacra, debet rectorem ammonere, et debet
diligenter ea, que circa officia sacre coinmunionis et unc-
tionis requiruntur, preparare, de quibus pro consuetudine
ecclesie servanda habeat cedulam , in qua premissa et ea ,
que circa officium defunctorum pertinent, sint inscripta.
Item infirmarius secundum quid infirmo notaverit expe-
dire, debet eum dulciter ammonere ad patientiam, ad
gratiarum actionem, ad invocationem Dei et sanctorum,
ad spem, ad fidem et cetera, que saluti ejus putaverit
deservire. Et Bi qui per longas confabulationes et crebras
visitationes infirmo onorosi fuerint, eos debet ab infirmo
cohibere. Si vero sine visitatione, que sibi grata sive
necessaria esset, relinquitur, hoc debet aliquibus intimare.
Et Heet infirmarius pro posse suo in omnibus, que ratio-
nabiliter petit infirmus, debet ei gratiose condescendere
et servire, caveat tarnen infirmus nimiis et immoderatis
serviciis infirmarium onorare, sive etiam in di vereis pe-
tendis et requirendis, que minus necessaria videntur,
ipsum et alios inquietare sive etiam querulosus existere;
sed patientiam, quam tempore sanitatis habuit in pro-
posito, tempore infirmitatis studeat exhibere in facto:
studeat in omnibus Deo gratias agere, ne infirmitas, que
data est ei ad purgationem anime, vertatur in augmentum
culpe. Item caveat infirmarius, ne tempus, quod sibi
suppetit sub pallio servicii sui, ocio vel negligentia deducat,
sed quando vacare poterit, ad laborem manuum et alia
consueta exercicia recurrat.
De (ÜÜ8 officiis.
Sunt alia officia in domo nostra, videlicet coci et adju-
toris ejus, emptoris, hospitalarii , pistoris, braxatoris et
sartoris et si que alia, quorum duo vel tria, secundum
quod convenit, aliquando uni persone committuntur. Isti,
secundum quod eis injungetur a recto re, debent humiliter
et fideliter sua officia exequi et ex caritate servire fratri-
bus, sperantes, se tanto majorem apud Deum mercedem
habituros , quanto eorum ministerium laboriosius et humi-
lius comprobatur. Qui ut eo melius officia sua juxta
consuetum in domo modum continuare possint, cedulas,
per quas in opere suo dirigantur, sibi dari et ordinari
Digitized by
Google
259
petant et procurent. Isti, si in suis negociis aliqua re
indigent vel in aliquo dubitant, habebunt recursum ad
procuratorem , cui etiam ex cantate debent humiliter
obedire. Et Heet illis, qui humiliorem in domo nostra
commissionem babuerint , conveniat voluntarium servicium
sunra fratribus cum omni humilitate exhibere, ipsos tarnen
fratres alios non decet, eos inferiores suos estimare, qui
pari cantate cum eis ad communiter et socialiter con-
vivendum sunt assurnpti. Et ideo , si aliquis eorum opere
indiguerit, non debet preceptorie exigere, sed humiliter
postulare, nee etiam alii fratres, qui non habent commis-
sionem de officiis eorum, se debent intromittere , nisi
quodsi neglientiam aliquam notaverunt, possent eos sicut
alios ammonere.
De vwitatoribus.
Missum est nobis expedire pro domo nostra, ut semel in
anno advocemus duos presbiteros rectores congregationum,
de quibus presumimus specialem fidelitatem ad dom urn
et statum nostrum, vel ut alter eorum sit prior vel alius
regularis de Wyndesym, qui loquantur cum rectore et
fratribus nostris de bis, que concernunt pacem , concordiam
et profectum nostrum, cum quibus etiam capiamus con-
silium, si que occurrunt negocia ardua, in quibus consilio
indigemus. Quodsi rector domus fortasse deponendus sit,
eorum agatur consilio; in electione tarnen alicujus alterius,
bonum esset, adhuc plures alios patres devotos advocare.
Ad primum ergo convocent simul omnes fratres, intimando
eis causam ad ventus sui, quoniam vocati in caritate venerint,
parati, si quid possent, pro utilitate et profectu fratrum.
Cumque rector dixerit eis causam, quare eos advocasset,
habeat ammonitos fratres, ut unusquisque libere aperiat
cor suum et respondeat ad ea, de quibus fuerit requisitus,
prout sibi constat Loquantur deinde primum cum rectore
de pace sua, statu domus et fratrum, et an sit gravatus
alicujus nimia insolentia vel rebellione, et an domus sit
gravata debitis. Consequenter loquantur cum fratribus
singillatim, incipiendo a senioribus, investigantes quoniam
sint in pace in seipsis, cum rectore et cum fratribus, et
Digitized by
Google
260
an constat eis de alicujus notabili pertinacia vel insolentia,
vel de discordia aliqua in domo, anne res et exercicia
excedant in nimia laxatione vel in nimio rigore, et sic
de similibus. Et videtur, quod permittatur unusquisque
libere dicere, que videntur ad dicendum necessaria vel
utilia, nee roultum respondeatur unicuiqne super motivis
suis, nisi ad plenum omnibus auditis, et signentur motiva
uniuscujusque , que sunt alicujus ponderis. Caveant tarnen
f ra tres, ne ex passione aliquid proponant, ne per motiva
sua magis turbationem excitent quam profectum. Ipsi
etiam patres cautius discernant; alias enim contingeret,
vicia magis foveri quam deleri. Preterea omnibus auditis ,
iterum advocent illos, qui in singulari ammonendi vel
corripiendi videntur. Post hoc simul omnes convocentur,
faciendo eis ammonitionem aliquam salubrem in genere
de bis, que notata sunt profectui fratrum convenire, ut
post istam caritativam visitationem remaneat major pax
et concordia inter fratres, major obedientia et promptitudo
uniuscujusque ad profectum euum.
De coUoquiü mensis.
In principio cujuslibet mensis, quando primum ad hoc
vacare possumus, solemus convenire aliqua hora, quam
designat nobis rector domus, et colloqui de his, que deser-
viunt statui nostro; protunc enim movet unusquisque sin*
gulatim, quod pro utilitate domus et status nostri dignum
motione excogitavit, specialiter si circa aliquas consuetu-
dines domus observandas fratres sunt negligentes, ut in
his amoneantur, vel si scolares vel alii, qui in domo nostra
confitentur reprehensibiliter et in edificatione gerunt apud
homines, ut de illis fiet aliqua commissio, vel si res
domus nostre negligi vel deperire videntur, ut ad hoc
respectus adhibeatur, vel si rector domus nostre minus
circa exercicia invigilat, utputa in humiliando eos, vel
frangendo eorum voluntates, vel increpando eosdedefec-
tibus et similia exercendo, per que proficere possent in
extirpatione, ut si quacunque causa hoc intermiserit, fiat
eorum motione et desiderio ad hoc liberior et diligentior
in his et similibus mo vendis, servetur debita disciplina et
Digitized by
Google
261
modestia, ne alique dissensiones insurgunt, et caveat qui-
libet, ne in suo sensu habundans vicium pertinacie vel
proprii sensus incurrat, ne collatio, que profectui nostro
deservire debuerat , in profectus nostri detrimentum cedat.
In ista collatione potest rector domus ad motiva fratrum
per se respondere secundum quod sibi videbitur, ut fiat,
nisi idem secundum motum fuerit, tune enim debet scru-
tari vota fratrum, et quid faciendum videbitur eorum
agere consilio. Si etiam protunc aliquod de principalio-
ribus negociis domus motum fuerit, fiat quod majori et
saniori parti fratrum videbitur expedire.
De comüiis.
Quia premissum est, quod rector principalia negocia
domus faciet de consilio fatrum vel majoris et sanioris
partis eorum. Sunt ergo ista, que habemus pro principa-
libus negociis domus nostre. In primis, si rector domus
apponendus vel deponendus, et hoc fiat per modum supe-
rius tactum. Item si aliquis provisorum domus est con-
stituendus vel mutandus. Item si aliquis acceptandus est
ad manendum nobiscum in domo perpetue, vel qui
acceptus est videtur a nobis alienandus. Item si predia,
redditus vel alie res immobiles emende vel vendende sunt.
Item si aliquis in presbiterum ordinandus est. Item si
aliquis procurator vel librarius constituendus est, velcon-
stitutus deponendus. Item si aliqua res immobilis ultra
valorem quatuor scutorum alicui danda est. Item si ali-
quid ultra tria scudata edificandum est, et si que sunt
alie cause, notabilem permanentem utilitatem vel inutili-
tatem tangentes , consimili modo fiant de consilio rectoris
et fratrum vel majoris et sanioris partis eorum ; sed ex quo
sepissime incertum est et dubiosum, que cause notabilem
utilitatem vel inutilitatem in se habent, cum ex parvis
occasionibus aliquando magna et permanens utilitas vel
inutilitas originem trahat, et unus ponderat res levius et
alter gravius, igitur volumus pro majori certitudine et
utilitate hoc ponere in discretione rectoris, ut ipse discer-
nat de his rebus vel causis emergentibus et secundum
Büum videre de his loquatur vel supersedeat, ut utilitas
Derde Serie. Werken N°. 13. 17
Digitized by
Google
promoveatur et inutilitas precaveatur. Consultius etiam
videtur, quod nou leviter per voces certatim aliquid con-
cludamus, potius si negotium dilationem patitur, cum vota
fratrum sibi non concordant, ad deliberationem raaturiorem
differatur. Si tarnen aliquo tempore necessarium fuerit
per voces aliquid concludi, tune rector domus pro se
duas voces habeat, ad cujus etiam videre et ad e jus
rationes notabilem respectum habebunt fratres; illi enim,
qui preest in sollicitudine , sepius melius constat de cir-
cumstantiis rerum, nee videtur carere vitio elationis, qui
ad contradicendum vel ad minus acquiescendum rectori
suo in negociis plerumque indifferentibus se assuescit.
Istis attentis, sint tarnen fratres liberi ad dicendum cum
debita humilitate, quod eis pro bonore Dei videbitur
expedire. Ut autem diutius in fratribus noviter assump-
tie permaneat simplicitas verecunda, sint contenti, si infra
annum vel duos, vel si sunt laici, paulo plures, non requi-
rantur vota eorum in causis premissis.
De qualitate fratrum.
Consultum videtur, quod habeamus in domo nostra
presbiteros quatuor, plures vero, si postulat utilitas, aut
exigat necessitas caritatis. Ceteri sint clerici, laici pauciores.
Cum autem in domo nostra locus vacaverit, et desideraverit
nobiscum aliquis habitare, considerentur primo diligen-
tius circumstantie persone, cujus sit patrie, cujus etatis,
cujus conditionis, cujus fervoris, cujus conversationis in
anteacta vita sua. An sit voluntarius, et promptus, et
etiam aptus ad consueta exercicia domus nostre; si clericus,
an sciat et possit scribere, et an sit competentie literature,
videlicet ut ad minus sit congruus. An sit sanus, maxime
in capite et pectore, an sit gravatus cura parentum suorum
pauperum vel debilium. Quod si de bis et similibus
habuerimus probabilem conjecturam, possumus eum reci-
pere ad hospicium, et probare per duos menses vel tres.
Si vero infra illud tempus ejus conversationem conside-
rantes verisimiliter putaverimus eum non convenire sibi
et nobis, statim remittatur ad locum suum, vel promo-
veatur, si in nobis est, ad locum sibi magis congruentem,
Digitized by
Google
quia utilius et minus confusivum tam sibi quam nobis
est, qnod recessurus ad primum recedat; et ideo, qui
difficulter amovibilis putaretur ab hospicio, non leviter
admittatur. Si vero conversatio ejus placuerit fratribus,
nihilominus non recipiatur ad communem vitam nostram,
nisi prius !) per decem vel duodecim menses laudabiliter
nobiscum fuerit con versatus , infra quod tempus con-
siderent eum fratres diligenter, an propositum ejus sit
firmum et ad anteriora extentum probetur, an possit
sufferre correptiones et humiliationes, an sit promptus ad
obediendum in quibuscumque vilibus et humilibus, an
sit apertus in revelandis passionibus et temptationibus suis.
Qui postquam in his et similibus fuerit juxta placitum
fratrum nostrorum tollerabilis repertus , potest de communi
consilio fratrum vel majoris et sanioris partis eorum de
hoepite recipi in socium et fratrem domus nostre, et fiat
ei per rectorem in presentia fratrum aliqua ammonitio,
que ei pro sua emendatione futura proficiat Item qui-
libet in domo nostra sic receptus consuevit, si quid habet,
in commune proferre, et de cetero sine propriis vivere.
Item sic receptus infra mensem faciat recognitionem coram
notariis et testibus, quod nihil proprietatis aut dominii
habeat in domo vel in rebus domus, et quod, si recesserit
a domo, non debeat repetere vel impetere aliquid eorum ,
que ex parte sui domui provenerunt, et quod, si a rec-
tore et fratribus fuerit jussus exire propter malos mores
suos, quod tune cum pace discedet, nihil secum auferendo
vel repetendo, nisi vestimenta sua cottidiana. Et faciat
talem donationem, quod heredes sui non habeant jus
vexandi fratres post ejus obitum.
Propter que videtur aliquis *) reid po8$e.
Non est dicendus prudens pastor, qui potius totum
gregem infectionis periculo vult exponere, quam unam
ovem morbidam a grege separare, nee est dicendus mise-
4) , prius*' staat in het Incunabel tweemaal.
2) In het Incunabel staat „alis".
17»
Digitized by
Google
264
ricors, qui in totius congregationis detrimentum sustineri
vult fratrera quantumlibet viciosum; debemus enim, ut
ait Gregoriu8, districtionem viciis, compassionem nature.
Hac de causa inter nos deliberavimus , quod si aliquis
frater domus nostre, quod absit, a bono proposito suo
averteretur et intepesceret sic, quod emendationera vite
sue et consuetudines domus oranino negligens existeret,
vel si aliquis contra rectorem et fratres rebellere et obsti-
nacem sine notabili emenda se exhiberet, et in hoc per-
duraret, vel si aliquis proprietatis infidelitate societatem
nostram maculare presumeret, ille secundo ac tercio a
rectore in presentia fratrum ammoneri et corripi seriose
deberet, et si nullam emendationem efficacem promit-
teret, a societate nostra per rectorem et fratres reici posset.
Si vero aliquis, quod absit, in lapsum carnis incideret,
vel si conatus ad hoc perpetrandum exquireret, vel alia
manifesta et scandalosa mala facta perpetraret, ex quibus
totam congregationem nostram confusionem et deroga-
tionem notabilem sustinere contingeret, vel si personalibus
debitis vel fidejussionibus se et domum nostram sine scitu
et consensu provisorum domus nostre gravaret, maxime
non habens officium, vel si societatem nostram deserens
ad alia loca se transferret, ille statim omne jus, quod in
domo et societate nostra habuisset, amitteret.
De caritate, pace et concordia.
Licet cum omnibus hominibus, quantum in nobis est,
pacem et caritatem servare teneamur, precipue tarnen
ad invicem inter nos studebimus, habere cor unum et
animam unam, unum veile et unum nolle in bono. Et
ergo ut caritas, pax et concordia inter nos inviolate per-
maneant, nitemur ad illa, per que servari et nutriri possit
concordia caritatis, studebimus honore invicem prevenire ,
alter alterius onera portare, cum gaudentibus gaudere et
cum flentibus fiere, infirmitates alterius, tam morum qnam
corporum, patienter ferre, vitabimus mutuas offensas,
derisiones, detractiones et pertinaces contradictiones. In
quibus, si aliquis alium offenderit, debet humiliter indul-
gentiam postulare: sola enim humilitas, ut ait beatus
Digitized by
Google
265
Bernhardus, est reparatio lese caritatis. Expedit etiam
vitare singulares continuas familiaritates vel personarum
acceptiones, que interdum suspicione carnalis affectionis
non carent; sed vigeat et servetur inter nos una communis
caritas, que persuadet aliquando his, qui nobis aliquo
modo contrarii putantur, se magis affabilem et obsequio-
Bum exhibere.
De humilitate.
De humilitate dicit beatus Bembardus: „Hec est via et
non alia preter ipsam. Qui aliter vadit, cadit potius quam
ascendit, quia sola est humilitas, que exaltat, sola que
ducit ad vitam". Quia igitur humiliatio via est ad humi-
litatem, sicut lectio ad scientiam, idcirco proposuimus humi-
lem ducere vitam in habitu, in gestibus, in moribus, in
edifioüs, in suppellectili domus nostre, ut, licet habeamus
illa ut decent et conveniunt, absit tarnen curiositas
atque venustas. El[i]gant semper fratres, quantum in
ipsis est, humiliorem statum tanquam tutiorem, scientes,
quod non in altitudine status, sed in puritate mentis
acquiritur regnum Dei. Non solum autem in statu, sed
etiam in quibuslibet aliis, videlicet in cameris, in uten-
silibus, in officiis, eligat et requirat unusquisque quod
viliu8 et humilius est, ut sic per humiliationem corporis
introducatur humilitas cordis. Consuevimus etiam pro
humiliatione habere aliqua exercitia humilitatis, videlicet
lavare ollas et scutellas et cetera; item petere veniam, cum
negligentia sua aliquid fuerit destructum vel amissum,
quid excedit valorem Brabantini, vel cum negligentes
fuerimus in observatione alicujus bone consuetudinis,
que sub pena alicujus venie nobis fuerit imposita vel
commissa.
De obedientia.
Ne vero illius virtutis merito et premio fraudari nos
contingat, cujus tarnen se formam fidelibus Unigenitus Dei
exhibuit, qui factus est obediens usque ad mortem et
dixit: „Non veni facere voluntatem meam, sed ejus, qui
Digitized by
Google
266
misit me *)", idcirco proponimus obedientie jura eollicite
observare. In primis preceptis Dei ei ecclesie necnon
prelatorum nostrorum ac etiaro sacris canonibus pro posse
et nosse humiliter obedire. Insuper presbiteri nostri (qui
patrisfamilias loco regimen domus habet commissum)
monitis et consiliis voluntarie acquiescere, juxta consilium
beati Petri : „Castificantes corda nostra in obedientia cari-
tatis" 2) , de cujus consilio convenit unumquemque nostrum
in ordinatione vite sue pendere , ejus ammonitiones liben-
ter audire, ejus correptiones pacienter sufferre. Ei nee
parvum nee magnum, quid inter nos gerit ur, debemus
veile esse occultum. Ad eum in temptationibus, perplexi-
tationibus et adversitatibus nostris continuüm debemus
habere recursum. Et licet nihil speciale occurrat, quater
tarnen in anno habeat quilibet fratrum cum rectore sin-
gulare colloquium de passionibus anime sue, petendo ab
eo, ut liber sit ad corripiendum vel etiam excercitandum
eum, prout notaverit sibi pro profectu suo spirituali
expedire.
De vita communi et paupertate.
Quoniam dicit beatus Augustinus , quod inter familiares
amicos debet esse communitas eventuum, — non enim debet
esse dispar eventus, quorum est compar afiectus, nee
diversa fortuna, quorum una est anima, — idcirco pro ex-
hibitione et conservatione mutue caritatis, necnon pro
exoneratione cottidiane sollicitudinis , simul etiam pro
adimpletione illius consilii evangelici de abrenuutiandis
omnibus, que possidemus ad honorem Dei, proposuimus
in domo nostra abdicare omnem proprietatem, ita quod
nullus nostrum proprium aliquid possideat, sedsintnobis
omnia communia. Sit communis bursa, sit communis
archa, sit mensa et provisio communis, nisi quod pro-
videatur unicuique, prout cuique opus existit. Quod autem
communis vita extra .religionem non solum licita, sed
1) Joh. 6, 38.
2)1 Pctr. lf»
Digitized by
Google
267
etiam meritoria et expediens sit proficere volentibus in
via Dei, de hoc habemus scripta sufficientia diversorum
doctorum, qui hoc probant per jura, per rationes, per auc-
toritates sanctorum, maxime cum presbiteri et clerici secun-
dum antiqua jura deberent vivere in communi. Intendimus
igitur ex hoc et deinceps libera et plena voluntate hoc
observare et temporalia nostra in commune proferre,
contenti de provisione nobis facienda, nee murmurare,
si non habuerimus omnia nostra commoda, ut non simus
de illis pauperibus, de quibus tangit beatus Bernhardus:
„Sunt aliqui, qui volunt esse pauperes; eo tarnen peracto,
ut nihil eis desit; et sic diligunt paupertatem , ut nullam
inopiam patiantur." Cavere etiam debemus, ne illis rebus,
quorum usus nobis conceditur, pertinaci affectu simus
alligati; sed ita studebimus ab amore rei familiaris affec-
tum nostrum suspendere, ut si aliquis a rectore jussus
fuerit mutare cameram suam, statim hoc prompte faciat,
nihil secum exportando , nisi que ab eo sibi fuerint desig-
nata. Ob hanc etiam causam consuevit rector domus
Bemel in anno, videlicet in Capite jejunii , circuire cameras
fratrum, et videre, que et qualia habeamus in libris, uten-
silibus et aliis quibuscunque, que omnia producemus coram
eo, ut si sibi placuerit aliqua tollere, tollat, et que pla-
cuerit relinquere, relinquat. Item nullus fratrum, qui
non habuerit ex officio, permittat aliquas pecunias per-
noctare apud se in camera sua; sed si ad manus alicujus
venerint pecunie, deferat eas ad illos, quibus ex officio
incumbit levare easdem. Preterea quia fragilitas et miseria
nostra videtur exigere competentem provisionem victua-
lium et aliorum necessariorum , ne tarnen nos vel posteri
nostri mensuram sufficientie excedant et tot redditus sibi
accumulent, ut non necesse habeant manuum suarum adju-
mento victum querere et ab hoc ociositatis et vagacitatis
pericula contingat incidere ; idcirco firmiter proponimus pro
nobis et posteris nostris, quod in annuis perpetuis reddi-
tibus summam (centum) antiquorum scudatorum pro
personis domus nostre non volumus notabiliter excedere.
Sed si contingat aliqua bona post hoc ad nos devolvi,
possumus unam tertiam partem de his ad librariam nostram
deputare; cetera volumus pauperibus erogare. Quodsi
Digitized by
Google
268
propter frequentiam hospitum, vel etiam propter casum
alicujus infortuuii contingat, nos debitis notabilibus pre-
gravari , si quid de bonis ad nos devol vendis in illos usus
deputandum est, fiat de consilio illorum patrum extra
domum, quos singulis annis pro consiliariis nostris advo-
care solemus.
De castitate.
Ut perpetuam continentiam , que a nobis exigitur,
semper inviolatam custodiamus, et ne unquam sinistra
de aliquo nostrum suspicio oriatur pro custodia castitatis,
volumus, ut sicut hactenus sic et semper omnem mulierem
de domo nostra arceamus et eas ad nos intrare non sina-
mus; sed si cum aliqua loquendum est, habeamus locu-
torium cum intersticio diligenter clauso, ut non pateat
accessus vel respectus mutuus. Quodsi ante portam vel
alibi aliqua femina nos allocuta fuerit, caveamus, ne
intente aliquam respiciamus, vel nimis blande in colloquiis
cum ipsis nos habeamus; nam juxta verbum beati
Augustini, „cum mulieribus sermo brevis et rigidus est
habendus." Item pro majori cautela proposuimus et
volumus, quod sine licentia rectoris nemo in locutorio
aut ante portam cum femina qualibet colloquium habeat
Et si fratrem aliquem existentem extra domum femina
aliqua alloquatur, cum paucis verbis satisfaciat alloquenti,
et tune postea accedat ad rectorem, et dicat ei, quod illa
talis eum allocuta fuerit; et si requiaierit rector, quid cum
ea tractaverit, dicat ei, nihil ex proposito occultando. Si
vero tale sit negocium, quod solum respiciat officium ali-
cujus fratris, tune enim sufficit eidem referre. Rectore
vero absente, vicem ejus in hac parte tenebit procurator
vel presbiter senior domus nostre. In locutorio fratres
loquentes cum aliqua non sedeant; sed stantes loquantur,
excepto cum matre, vel sorore, vel nisi de hoc licentiam
specialem habuerint a rectore. Fratres officiales petant
aliquam licentiam generalem loquendi cum feminis, quando
causa requirit.
De sobrietate.
Qui castus esse desiderat, studeat sobrietati;. caveamus
Digitized by
Google
269
ergo, ne nostras metas sobrietatis excedamus et volup-
tatibus gule inserviamus, sed magis, quantum valitudo
permittit, corpus nostrum discrete castigemus et in servi-
tutem redigamus, et ideo a vino et ab assaturis, necnon
exquisitis et sumptuosis condimentis ciborum abstineamus.
In summis tarnen festivitatibus et tempore minutionis, vel
si nobis ob gratiam aliquam propinatur vinum, possumus
potare; pro hospitibus provideamus eadem, que pro fratri-
bus, quia ex hoc magis edificantur; et si utile videatur
alia providere, fiat de scitu rectoris, servata debita simpli-
citate, que nos decet. Circa festa communicabilia volumus
nos per aliquam abstinentiam preparare, ita quod non
comedamus carnes ad minus per tres dies, nisi forte
festum Epiphanie l) vel Marie Magdalene *) in quarta
feria venerit, ut tune propter diem Dominicam carnes
comedamus, vel etiam circa Visitationis festum 8) fuerit nobis
concessum comedere carnes in die sancti Petri *) propter
festum. Item preter vigiliam diei communicabilis adhuc
una die illius tridui erimus sine cena, nisi nobis propter
aliquam rationabilem causam fuerit concessa cena de
licentia rectoris. Item circa festum Penthecostes a feria
secunda usque ad diem sanctum erimus sine carnibus.
Item circa festum Assumptionis beate Virginis 5) et Om-
nium Sanctorum *) abstinebimus a carnibus per quatuor
dies. Item in Quatuor temporibus et vigiliis sanctorum
non comedemus butirum. Item in Adventu Domini non
comedemus carnes et jejunabimus sine cena tribus diebus
in septimana. Item in feria sexta non solvamusjejunium,
(nisi moveat causa satis digna, ut loco specierum aüquid
gU8temus de licentia rectoris. Preterea quoniam a medio
virtutifl facile contingit deviare, si fuerit aliquis frater
1) 6 Januari.
2) 22 Juli.
3) 2 Juli.
4) 22 Februri. Dat hier het feest vau Petrus ad Cathedram (22
Februari) bedoeld wordt, blykt overtuigend uit § De Communioue. (Zie
blz. 271.)
5) 16 Augustus.
6) 1 November.
Digitized by
Google
270
eibi nimis rigidus et in percipiendis alimentis singulariter
pareus, ille debet ab eo, qui considerat, ammoneri; et si se
non correxerit, debet rectori intimare, ut ipse habeat eum
aminonitum , ne se distruat et ad spiritualia et etiam cor-
poralia exercitia se impotentem faciat.
De süentio.
Silentium ab inutilibus et ociosis sermonibus et maxime
a rumoribus seculi detractione et derisione ubique et
semper servare nos convenit. Et si de secularibus rebus
aliquid refertur vel auditur, ad pietatem studeamus referre,
sed non in talibus tempus ociose expendere. Ceterum
aliquibus temporibus et locis etiam ab utilibus sermoni-
bus temperare proposuimus, videlicet de mane per dimi-
diam horam post horas lectas, et de sero per dimidiam
horam ante dormitionem. Item in aula vitabimua collo-
quia non necessaria. Item vitabimus confabulationes ante
vel post comedentes. Item precipue in coquina vitabimus
colloquia, quam etiam non intremus sine licentia rectoris,
procuratoris vel coci, si alter eorum presens fuerit.
De oratione.
Debemus semper ad manum habere tutissimum oratio-
nis refugium, et non solum pro nostris, sed etiam pro
aliorum necessitatibus devotas preces effundere. Et ideo,
quando desideratur a nobis, ut oremus pro aliqua pia
causa, puta pro infirmo aliquo defuncto, vel infirmo,
vel temptato, vel etiam pro aliqua alia causa instante
vel urgente, tune non debemus hoc negligenter permit-
tere exeidere a memoria, nee etiam perfunctorie et
superficialiter perficere, sed diligenter, instanter, cordi-
aliter et efficaciter pro posse nostro succurrere apud
Deum precibus nostris his, qui tribulato sunt corde,
attendentes necessitudinem illius, qui gravatus est, et quo-
modo nos veilemus nobis fieri, si in consimili angustia
constituti essemus. Item quando aliquis fratrum nostro-
rum tam infirmatur, quod non possit visitare ecclesiam,
tune cottidie, tam ad matutinas quam ad vesperas, lege-
Digitized by
Google
271
mus pro eo collectant : Deus infirmitatis humane, et cetera.
Item tempore inunctionis et post hoc cottidie legemus pro
eo Septem Psalmos. Sed si diu duraverit infirmitas sine
certa spe convalescentie , possumus una die legere psal-
mos, alia die legere letanias. Item in agone fratris oremus
pro eo instantius Septem Psalmos et letanias. Item post
obitum fratris nostri legemus immediate pariter vigilias
novem lectionum , continuando eas continue per octavam,
et ulterius usque ad triginta dies ab obitu cottidie vigi-
lias trium lectionum, item per anuum cottidie, tam ad
matutinas quam ad vesperas, in fine collectam pro fratre
defuncto. Item quilibet fratrum legat per se unum psal-
terium pro fratre defuncto. Item presbiteri compleant
simul unum tricenarium missarum pro defuncto. Item
in primo anniversario fratris nostri defuncti legemus
vigilias novem lectionum, et in sequentibus anniversa-
riis eorum trium lectionum. Item in obitu alicujus
parentum nostrorum legemus vigilias novem lectionum,
et per octavam trium lectionum, et quilibet presbitero-
rum dicat unam missam. Item in primo anniversario
parentum nostrorum vigilias trium lectionum. Item pro
fratribus in Wyndesim, in Monte *), et in Belhcem (sic) 2),
item pro sororibus in congregatione in parochia nostra
et pro fratribus in domo nostra confitentibus , legemus
semel vigilias novem lectionum. Item pro fratribus in
Domo Domini Florentii 8) et in Monte Sancti Jeronimi 4)
et in Alberghen faciemus aliquid amplius, videlicet ad
minus collectam post matutinas et vesperas per octavam.
Item pro familiaribus et benefactoribus et pro devotis
aliorum locorum faciemus, sicut videbitur ei, qui habet
curam domus.
De communione.
Circa festa communicabilia volumus nos preparare
per abstinentiam, ut premissum est. Item ordinabimus
1) Mons Sancle Agnetis = St. Agnietenberg b\j Zwolle.
2) Bethlem te Zwolle.
3) Hei Heer-Florenshuis te Deventer.
4) Hulsbergen bij Hattem.
Digitized by
Google
272
prout melius possumus, ut ante majora festa commu-
nicabilia per diem vel duos simus quieti a notabilibus
occupationibus sive distractionibus, que convenienter
differri poesunt Item feeta consuete communionis sunt
ista: Festum Pasce, Ascensionis, Penthecostes, Sacramenti,
Visitationis >), Marie Magdalene 2), Aesumptionis '), Nati-
vitatis Marie4), Michaelis sive Dedicationis *), Omnium
Sanctorum6), Conceptionis Marie7), Nativitatis Christi8),
Epiphanie •), PurificationiB 10), Petri ad Cathedram u), si
venerit in Jejunio, sed si non venerit in Jejunio, tune prima
Dominica Quadrageeime, et Annuntiationis Dominice ls),
in quibua festis nemo nostrum omittat communionem sine
ecitu et licentia rectorig. Item circa ista festa, vel ad
longius circa mensem , persuadebimus clericis et aliis
hominibus bone voluntatis, qui consueverunt ad nos
venire pro consiliis, quod faciant confesaionem ; et qui
idonei sunt, preparent se ad communionem, maxime in
summis festis.
De ambuiantibu8.
Fons et origo omnium malorum sunt inutiles discursus.
Idcirco proposuimus difficiles esse ad reysas, maxime ad
partes nativas, quamdiu necessitas vel notabilis utilitas
non invitat. Et si rectori appareat causa necessaria vel
satis digna, pro qua aliquis transire habet extra civitatem
ad unum miliare vel longius, ordinet ipse sibi socium unum
de fratribus nostris, qui secum transeat Si tarnen videatur
1) 2 Juli.
2) 22 Juli.
3) 15 Augustus.
4) 8 September.
5) 29 September.
6) 1 November.
7) 8 December.
8) 25 December.
9) 6 Jauuari.
10) 2 Februari.
11) 22 Februari.
12) 25 Maart.
Digitized by
Google
273
rector! et duobus vel tribus de senioribus, sufficere vel
expedire aliquis socius extra domum, hoc eorum discretioni
committitur. Quodsi expediens videatur aliquem mitti
in equo solum pro negocio, faciat hoc rector de consilio
duorum vel trium discretorum fratrum, et ut talis non
pernoctetur in domibus secularium; si presumitur hoc
non posse evitare , non mittatur sine socio. Summe autem
caveamu8, ne foris exeuntes, inedificatorie et seculari
modo nos habeamus: ne cibum vel potum exquisitum
requiraraus, ne hincinde di versa, que ad negocium nos-
trum non spectant, circumlustremus, ne oculis, auribus et
lingue frena laxemus, ut non effusi, vani, vacui et con-
scientia gravati, et ob hoc minus festivi ad domum rede-
araus. Item semper, quando vacat nobis hospicium apud
devotos vel religiosos, ad eos accedamus. Item habita
licentia, qui in remotis aliquamdiu manet, potest confiteri
idoneo sacerdoti; videtur tarnen expedire, quod rever-
tentes domum de singulis factis a tempore exitus sui con-
fiteantur rectori, nisi ipse velit contentus esse de confes-
sione foris facta. Item fratres, revertentes de via, accedant
primum rectorem, et exponant ei de factis reyse sue; et
si quid pecunie eis superfuit, reddant statim rectori vel
procuratori. Item quando mittimur pro negociis in civi-
tatem, debemus expedite facere facta nostra, et redire,
non circumspiciendo hincinde in platea, vel inspiciendo
domus et salutando matronas; nee intrabimus in domum,
ubi non sumus missi in speciali de causa, et hoc postea
dicemus, quando revertimur. Item quando redimus , debe-
mus transire ad eum, a quo missi sumus, et referre de
negocio. Item non comedemus parum vel multum in
domibus, ad quas venimus in civitate, sine licentia illius,
qui preest; nee potabimus ultra semeL Et si sine
offensa amicorum nostrorum non possemus hoc pro tem-
pore observare, tune postea debemus super hoc a rectore
licentiam postulare.
(Gedrukt in het Reformatorium Clericorum,
Basel 1494 ')0
1) Zie de Inleiding.
Digitized by
Google
274
De priesters en klerken van het Domus Congre-
gationis Clericorum te Zwolle maken eene nadere
regeling omtrent hun huisselijk bestuur.
In noroine Domini amen. Anno nativitatis Ejusdem mil-
lesimo quadringentesimo decimo quinto, indictione octava,
mensis Maii die secunda, hora versperarum vel quasi...,
pontificatus sanctissimi in Christo patris ac Domini, domini
Joannis divin,a providentia papae XXIII anno quinto, in
mei notarii publici et testium infrascriptorum praesentia
personaliter constituti devoti et discreü viri, domini
Theodericus de Herxen, Gherardus de Kalker et Her-
mannus ter Maet, presbyteri, Ericus Rijcroede, Jobannes
Rees, Goswinus Herk, Arnoldus Broechusen, Gerardus
Brant, Hubertus Helmont, Godfridus Vrient, Stephanus
Harder wijck, Gherardus Vollenhoe, Johannes Kalker,
Gherhardus Rees, Johannis Lyns, clerici, incolae oppidi
Zwollensis Trajectensis dioecesis, quatuor primi tanquam
provisores, reliqui vero tanquam accepti ac perpetui fratres
Domus Congregationis Clericorum in Z wollis, omnia et
singula subsequentia sana mente ac libera voce asseru-
erunt esse vera, et ea se habere ac perpetuo habituros
rata, grata ac firma pro se et suis successoribus condixe-
runt et compromiserunt, pronuntiante haec eadem domino
Theoderico presbytero praenominato coram me et testibua
infrascriptis, in praemissorum presbyterorum et cleri-
corum sociorum suorum praesentia, in haec verba:
Ad honorem omnipotentis Dei. Domistadium, quod de
bonis curae ecclesiae Zwollensis a bonae memoriae domino
Reynaldo, curato ejusdem ecclesiae, de consensu capituli
Daventriensis pro certa annua pensione impensionamus ,
necnon domus ipsa, quae in eodem fundo est aedificata,
originaliter a fundatoribus ipsis assignata et sigillata sunt
tribus clericis, qui, pro illo tempore ejusdem voti et pro-
positi ad divinum servitium existentes, eandem domum et
domistadium acceptaverunt et inhabitare coeperunt, qui
etiam, ut Httera ipsa continet, cum quarto socio in eadem
forma ad se assumendo, post mortem alterius eorum sibi
Digitized by
Google
275
debent aliura probum presbyterum vel clericum in locum
defuncti substituere, ita ut numerus ipse trium vel quatuor
personaruni, quos provisores domus vocamus, perpetua
Buccessione in domo ipsa perseveret; quod quidem rite
secundum ejusdem litterae tenorem usque in praesens ob-
servatum est. Nequaquam tarnen, prout quidam aemuli
devotionis et spiritualis fructus multiplicationis inimici
arguere moliuntur, fundatorum ipsorum et praecipue felicis
memoriae Meynoldi de Windesem , qui de bonis suis ipsam
domum fundavit et erexit, intentio et voluntas haec fuit,
ut ipsi soli tres vel quatuor eandem domum inhabitarent,
cum hoc ex littera illa originali probari et verificari non
poterit; cum etiam idem Mey noldus eundem numerum
personarum excesserit et domum ipsam capaciorem et
pluribus mansionibus distinctam esse voluerit, et prout
alias Wytoni de Windesem, fratri praenominati Meynoldi
adbuc superstiti, et mihi Theoderico presbytero, cognato
eorundem, qui eandem domum cum primis illis clericis
inhabitavimus, multipliciter compertum est Unde bactenus
in domo nostra bos ipsos tres vel quatuor provisores pro
tanto habuimus et de caetero habere volumus, et ipsi
praecipuam curam et provisionem domus et rerum ad eara
pertinentium de beneplacito sociorum suorum habeant,
super quos etiam domus ipsa sigillata sit et res domui
attributae sigillari possint ad usum totius congregationis.
Et quum haec praemissa sic se habent et nos funda-
tionem domus ipsius et areae nullatenus infringere volu-
mus vel cassare , sed perpetuis temporibus tres vel quatuor
provisores de ipsa societate domui deputare, nihilominus
tarnen propter malitiam temporis et propter diversos
occurrentes casus, necnon pro majori concor<!ia et uni-
tate conservanda inter eos, qui de gratia Dei pari zelo
pro vitae suae emendatione ad nostram societatem con-
venerunt et conventuri sunt, simul etiam ut nobis et
posteris nostris omnis tollatur dubietas et controversia,
quae de hac materia indiscussa oriri posset , ea quae vera
et rata habuimus et quae deinceps vera, rata et firma
habere vol umus, praesentibus exponimus et explicamus.
Omnes nos et singuli, et praecipue qui patrimonium nos-
trum seu alia quaevis bona nostra congregationi nostrae
Digitized by
Google
276
incorporavimus et assignavimus , sive etiam in aedificiis,
possessionibus , reditibus, bonis mobilibus seu immobili-
bus consumpsimus et cxpendimus, qui de gratia Dei
adhuc superstites et praesentes sumus, palam et publice
recognoscimuB et protestamur, quod omnia bona nostra,
videlicet aedificia, horti, praedia, possessiones , reditus,
libri, lecti, sedes, cistae, ollae caeteraque omnia mobilia
et immobilia, domui, congregationi , vel societati nostre
assignata vel assignanda in posterum, in ea forma et
modo stant et stare debent, quod omnes et Binguli nos
et BUCceBSores nostri, qui ad perpetue convivendum et
Domino Deo insimul serviendum in humilitate, charitate
et castitate caeterisque virtutibus sub obedientia sanctae
matris ecclesiae et praelatorum nostrorum a congregatione
ipsa assumpti sumus vel assumendi, postquam nobis vel
alicui nostrum communio societatis et bonorum ipsorum
a reliquis fratribus tradita fuerit, de caetero pares voces
et equale jus in omnibus bonis, praemissae domui con-
gregationi vel societati assignatie, habemus ac deinceps
habituri sumus, quamdiu meruerimus obtinere locum in
congregatione ipsa; salvo hoc, quod ille, qui pro tempore
praeëst domui, in ordinatione rerum ipsam congregatio-
nem concernentium duas voces habere poterit. Attamen
ipsis vocibus vel sensibus nostris facile inniti non expe-
dit, sed magis humilitati et obedientiae et caritati est
operam dare, et his, quae concordiam et unitatem pos-
sent conservare. Nequaquam tarnen in praemissis bonis
par vis vel magnis quisquam nostrum aliquam proprieta-
tem vel appropriationem sibi vindicabit; sed communiter
et indifferenter utemur eis per administrationem ejus
vel eorum, cui vel quibus de voluntate totius congrega-
tionis cura incumbit; sicque haeredes nostri post mortem
alicujus nostrum nullum jus legitimae successionis habere
poterunt in quibuscumque bonis ipsius congregationis.
Si etiam, quod absit, aliquis nostrum propter indisci-
plinatam conversationem suam a congregatione ipsa amotus
fuerit, vel per se domum ipsam reliquerit, talie nullum
jus vel justam impetitionem habere poterit in bonis, domui
vel congregationi assignatie. Caeterum quum ab initio
magis attraxit nos bona societas quam locus, et intentio
Digitized by
Google
277
n ostra, qui congregationem ipsam in aedificiis et posses-
sionibus dotavimus et melioravimus, haec fuit, quod bona
ipsam societatem et congregationem devotorum presby-
terorum et clericorum praesentium et per eos assumen-
dorum potius sequantur quam locum; idcirco nos omncs
et singuli recognoscimus, publice protestamur et volumus,
quod omnia bona domui, congregationi vel societati nostrae
asaignata, vel quovis modo pertinentia, extra vel intra
civitatem Zwollensem situata, mobilia et immobilia, qua-
litercumque denominata, in ea forma et modo stare
debent, ut si, quod avertat Deus, nos vel successores
nostri tali onere vel tribulatione vel gravamine oppressi
fuerimus, quod in habitatione nostra in civitate Zwollensi
perdurare non possemus vel de consilio devotorum et
religiosorum virorum, et nominatim prioris de Wijndesem,
pro tempore, et rectoris Domus Domini Florentii in Daven-
tria in Z wollis perdurare non conveniret, extunc nos et
successores nostri de communi consensu vel majoris partis
libere possemus nos et omnia bona nostra praemissa
locare et transferre extra oppidum Zwollensem ad aliquem
alium locum, ubi convenienter et pacifice Domino Deo
servire possemus, et ipsa aedificia vel domistadia, quae
infra emunitatem Zwollensem pro tune habemus, vendere
et alienare et praetium eorum in usum congregationis
translatae libere et licite deputare, salvo quod domista-
dium de bonis ecclesiae, ut praemittitur, impensionatum,
et aedificium supracollocatum ad tales usus deveniant, ut
in littera fundationis de eisdem est expressum.
Et quum ea de causa in civitatibus mansionem prae-
elegimus, ut clericis et aliis personis, saeculari conversa-
tioni abrenuntiare et Domino Deo peculiarius deservire
volentibus, informatione , consilio et auxilio assistere pos-
semus; idcirco priusquam ad aliquem locum extra civi-
tates nos mansuros transferremus, quibus possemus modis
satagere deberemus, de consilio prioris de Wyndesem
pro tempore et rectoris Domus Domini Florentii in Daven-
tria, ut secundum primam intentionem in aliquo oppido,
quo spiritualis fructus maxime in clericis ad mcliora
dirigendis fieri posse videretur, locum mansionis requi-
reremus; quo non obtento de caetero libere abstractum
Derde Serie. Werken N*. 13. 18
Digitized by
Google
278
locum et a civitaiibus remotum pariter peteremus. Omnibus
dolis et sinistris adinventionibus in praemissis exclusis.
Qua quidem pronuntiatione et protestatione dicti domini
Theoderici presbyteri expleta, presbyteri et clerici ante-
nominati et singulatim interrogati plana ac libera voce
praemissis omnibus et singulis testimonium et consensum
dederunt et se et suos successores ad observantiam eorun-
dem obligarunt, resignantes, si quod aliud jus hactenus
habuerunt vel habere visi sunt in praemissis. Super qui-
bus omnibus et singulis praenominati presbyteri et clerici
petierunt a me notario infrascripto sibi fieri unum vel
plura instrumentum vel instrumenta, juxta dictamen cujus-
cunque sapientis factum vel facta, substantia tarnen facti
non mutata. Acta fuerunt hace Zwollis in domo habitati-
onis dictorum preby terorum , sub anno, indictione, mense,
die, hora et pontificatu quibus supra; praesentibus ibidem
discretis viris domino Johanne de Andernaco presbytero,
Ghijsberto Liesvelt et Jacobo Naghel, clericis Traiectensis
dioecesis, testibus fide dignis ad praemissa vocatis speci-
aliter et rogatis.
Et ego Wernerus, filius Nicolai, clericus Traiectensis
dioecesis, publicus imperiali auctoritate et ordinaria ad-
missione notarius etc.
Naar het origineel in het archief der R. K.
parochie van Sint Mkhiel te Zwolle, uitgeg.
door H. Hofman, in het Archief van het
Aartsbisdom Utrecht, II deel, bh. 252—263.
Digitized by
Google
BIJLAGE III.
STUKKEN BETREFFENDE DE EIGENDOMMEN.
I. 1382 Februari 2.
Ghert van Spoelde en Alfer de Gruter, schepenen te
Zwolle, maken bekend, dat Johan Witteroc en Alyt,
zijne vrouw, voor hen in het schependom verklaarden
verkocht te hebben aan Johan Elyessoen en Jutte, zijne
vrouw, eene jaarrente van 4 pond uit hunne were in de
Keyzerssteghe, tusschen Werner Chuap en Rickelant des
Groten, reeds belast met een uitgang van 4 pond aan
Mette des Zwarten, te betalen met Paschen en de andere
helft met Zantganghen.
Int jaer ons Heren duysent driehundert tachtentich
ende twee up Onser Vrouwendach Purificacio.
Naar het Cartidarium fol. 7r.
2. 1384 Juli 5.
Johan Essekenszoon , Witte Coep Maeszoon en
Wyehman Ruering verkoopen aan heer Gerrit
de Oroote een huis in de Beghinemtrate te
Zwolle.
Wy Johan Essekenszone , Witte Coep Maeszoen ende
Wyehman Ruering, doen kond ende kenlic allen luden,
dat wy mit gansen berade ende mit ghemenen consente
18*
Digitized by
Google
2tt)
witlic ende wal vercoft hebben, erflike, voer ons ende
onse erfghenamen , in enen steden erfcope, heren Gherde
den Groten ende sine erfghenamen of denghenen, dien
hi dat ghevet ofte machtich maket mit sinen brieven,
een huys en erve mit sinen tobehoren, dat geleghen is
in der. stad van Zwolle in der Beghinenstrate , daer an
die ene zijt gheleghen is der Mynrebroederhuys van
Campen, ende an die ander zijt Clawes die Messemaker,
voer een summe gheldes, die ons diezelve her Gheryt
witlic ende wal betaelt heft, erflic ende ewelic te be-
zittene ende te holdene na der formen ende manieren,
daer hijt ienighen menschen inne ghevet of machtich
maket, also dat wy ende onse erfghenamen ghenerhande
recht, noch eyghendoem daeran en beholden. Wilc
huys ende erve ellic van ons ende to gader ghelovet
hebben ende loven voer ons ende onze erfghenamen den
voerscreven heren Gheride of sinen erfghenamen , of dien
hy 't ghevet of machtich maket, dat voerscreven huys
ende erve op te dragene ende to vestene binnen veertien
daghene , na hare manijnge, na alle der manieren dat recht ende
wonte ü in der stat von Zioolle, erve ende hues te vestene ende
op te dragene l) , also dat sie na allen rechte hem vast sin.
Ende weer't, dat wy of onze erfghenamen binnen den
veertiendaghen des dan niet en daden, so solde wy of
onze erfghenamen vervallen wezen van eenre pene van
twe hondert older schilden to behoef heren Gherides of
siner erfghenamen, of den hi des machtich maket of
ghevet; ende in deen so en sole wy noch onse erfghe-
namen ons niet moghen beschirmen of bescudden van
der pene ende vervallene, omdat of die scepene daer
niet over staen en wolden, of dat niet bezeghelen en
wolden; want wy loven daer voer ons ende voer onse
erfghenamen onder dieselve pene, dat wy dat vergaen
zullen an die scepenen ende richter sonder heren Gherides
cost of siner erfghenamen of derghenen , dien hijt ghevet
of machtich maket, dat sie daerover staen zullen alse
1) Deze zinsnede is in de uitgave in het Archief ?an het Aartsbis-
dom Utrecht, II deel, blz. 218—224 niet te vinden.
Digitized by
Google
281
scepene en richter, daer wy of onse erfghenamen hem
die oplatinge, ende die vertichnisse doen solen, ende die
brieve mit horen seghelen solen wy procu reren heren
Gheride of sinen erfghenamen of denghenen, dien hijt
machtich maket of ghevet. Ende weert sake, dat heren
Gheride of sinen erfghenamen, of den hi des machtioh
maket of ghevet, ienich hinder, scade, stoet, ansprake,
onraste of parlement of queme of scede an desen huys of
erve voerscreven van ons of van onzer ienich of van onzen
erfghenamen of van den scepenen of raet van Zwolle,
alle den hinder, scade, stoet, ansprake solde wy en onse
erfghenamen hem ende sinen erfghenamen, of den hijs
machtich makede of gheve, of doen sonder horen scaden
ende oprichten ende beleggen tot horen simpelen seggen.
Ende weert, dat sie leden ansprake, stoet, scade, hinder,
parlement, van ons of van onsen erfghenamen of van den
scepenen ende sie den groteden voer vier goede lude mit
horen brieven ende mit horen zeghelen, den solden wy
ende onze erfghenamen hem dan betalen binnen enen
vierendeel jaers na siner maninge; ende dade wy of
onse erfghenamen des niet, so solde wy vervallen wesen
tot heren Gherides behoef of siner erfghenamen of den
hy 's machtich makede of gheve in enen pene van hon-
dert oelden schilden, ende nachtan solde wy den sca-
den oprichten, alse voerscreven, ende alle vestinge doen
alse wy ghelovet hebben. Al arghelist uutgheseghet.
Hier weren over ende an her Lambert van Randen, mey-
ster Johannes Cele, in dier tijt scolemeyster tot Zwolle,
Wilhelmus van Utrecht, Johannes Brinckering en anders
guede lade.
In oircunde der waerheyt hebbe wy Johan Coep en
Wychman voerscreven onse seghele an desen brief ghe-
hangen. Ghegheven in 'tjaer ons Heren dusent drie
hondert tachentich ende vier, des Dinsedaghes na Santé
Martin usdach in den Zomer, gheheten Translatio.
Naar het Cartid. fol. 5V. — Gecollationeerd
met de uitgave volgens het origineel in het
Archief v. h. Aartsbisdom Utrecht, deel II, bh.
218—221.
Digitized by
Google
282
3. 1384 Juli 13.
Gerrit de Groote draagt het huis in de Begynen-
strate ie Zwolle over aan meester Florens
Radewynssoen, vicaris te Deventer, en aan
Johan van den Gronde.
Ie Gherijt de Grote doe cond ende kenlic allen
luden, de desen brief solen sien of horen lesen, dat ||
ie voer my ende voer myne erfghename mit vrien willen
ende mit goede berade overgheve ende || medegheve ende
machtich make, gelijc my selven, beyde in mynen levene
ende oee nae mijnne doet, des huses ende erves mit alle
sinen toebehoerne ende an allen rechte, dat ie daer an
hebbe, also als dat gheleghen is to Zwolle inder Beghinen-
strate, daer aen die ene sijt gheleghen is der Mynre-
broderhües van Campen ende an die ander zijt Clawes
die Messemaker, in allen vorwarden, rechte ende ma-
nieren , als ie dat ontfangen hebbe mit allen eyghendome
van Johan Essekenssone, Witte Coep Maessone ende
Wijgman Rurinc, als die principaelbrief daerof spreket
ende hoeldet, meyster Florens Radewiinszone, vicarijs to
Deventer, ende heren Johan van den Gronde, priesters,
daermede toe done ende to latene horen vryen willen tot
der eren ende tot den love Godes; also dat wat oneer twe
daertoe ende mede doet, dat dat die derde volghen saL
Ende wert, dat onser ienich van ons dreen qname van den
live tot der doet, soe moghen ende solen die twee, die
van ons to live bliven, kiesen enen derden man, die ons
ghenoghet, ghiestlic of werlic, die van eenre goeder
consciencien is, in des dodes stede, ende hem gheven
ende bevelen, dat voerscreven hüys in allen manieren
als wijt ontvanghen hebben, ende also, dat altoes dree
bewares bliven solen van den hüys ende erve voer-
screven , die den eyghendoem ende al recht van den hüys
hoelden ende besittcn solen tot der eren Godes ende
güeder menschen. Ende altoes wan daer ienich sterft,
soe solen die daer bliven, enen gueden weder kiesen in
des doden stat. In oerkunde deser dingen, soe hebb ie
mijn seghel an desen brief ghehanghen ende bidde heren
Florens, heren Johanne voerscreven ende heren Gherijt
Digitized by
Google
283
Kogmunsschate, Werner Backer, Henric gheheten Bijrman,
ende Lamberte Stuerman ende Gosen Tyacen, dat sie
mede oer seghele an desen brief hanghen. Ende wij
Florens, Johan, Qherijt, priesters, Werner, Henric, Lam-
bert, Gosen hebben om meyster Gherijts willen ende om
veatingbe deser ding onse seghele hijran ghehanghen.
Sunder al arghelist. Ghegheven int jaer ons Heren dusent
drie hunder vier ende tachtentich op Sunte Margha-
retendach.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels
kuisen ie Zwolle. — Ook in afschrift in het Cartur
lariurn feil. 5V.
Met de tegels in groene was van G. de Groote,
Florens Radewiinsz., Johan van den Gronde ,
Gerrijt Rogmunschate , Werner Backer, Henric
Bijrman, Lambert Stuerman en Gosen Tyasen;
allen min of meer geschonden.
4. 1384 Juli 25.
Qerrit de Groote geeft zijn huis in de Begynen-
strate te ZwoUe aan Johan Essenkenszoon ,
Witte Coep Maeszoon en Wichman Rurynck
in bruikleen.
Wy Gherit de Groete, dyaken, Fflorens Radewynssoene
ende Johan van den Gronde, priesters, doen knndich ende
kenlick allen luden de desen brief soelen sien off hoeren
lesen, dat wy mit gueden beraden end eendrachtlicke
willendes, omme Godes willen, doen ende Henen Johan
Essekenssoene, Witte Coep Maessoen, Wygmanne Rurynck,
dat hues ende erve mit oeren toebehoirre, dat gelegen is
to Zwolle in den Begynenstrate, dair an de ene sijt ge-
legen is der Mynrebroderhues van Campen ende an de
andere sijt Clawes de Messemaker, inne te wonen, om
Gode also vele te bet to dienen , tot onsen wedderseggen ,
ende oick om ander luden dairinne tot ontfane, alee
ghaste off stadelix by hem te blyven, corter off langer, .
als ons off hem dair dan guet af duncket, nijt dat hore
ienich recht off eygendoem an den voersscreven hues off
erve hebben off krygen moege dan allene woninghe tot
Digitized by
Google
284
synen lyve, ende niet langer, off tot onser dryer weder-
seggen of derghener, den des van ons hiernae machtich
geniaket worde nae den principalen brieven, die dairop
sprecken. In oirkonde deser dijnghen, soe hebben wy,
Gherrit de Qhroete, dyaken, Fflorens Radewynssoen ,
Johan van den Ghronde , priesters , onsse segele an desen
brief gehangen. Gegeven int jair ons Heren 1384 op
Sanct Jacobsdach.
Naar het Cartut. fol &.
5. 1885 Februari 3.
Werner to Noertberghe en Griete, weduwe van
Herman to Noertberghe, met Meinald van
Windesheim , haar broer, tot momber, verklaren,
dat het goed Noeriberge in het bedt van Griete
en hare kinderen zal blijven,
Ie Roelf van Ittersim, in der tijt rentmeyster in Zalland,
doe kond ende kenlic allen luden mit dessen openen
brieve, || dat voer my sint ghecomen Werner to Noertberghe
ende Griete Hermans, sijns broeder wijf, daer God die
zyle afhebbe || moete, mit oeren rechten mombar, alse met
Meynolde van Wijndensim, Grieten vorss. broeder, den
sy daer met oeren moetwillen koes mit handen ende mit
monde ende lyeden , dat sie overdragen weren alsoe , dat
Griete sal sittende bliven mit oeren kinderen in al alzulken
goede alse Herman to Noertberghe, Grieten man voerss.
ende oere kinder vader achter ghelaten heft, ende dat
vorss. goed wal ende truwelick to bewaren tot behoef oere
kinder vorss. Ende weert zake, dat Griete voerss. beraden
weer enen man te nemen, soe mochte Werner vorss.
mitter kinder maghe van des vader wegen ende mitter
kinder maghe van der moeder wegen van eiker zijd enen
zetten, die den maghe van beyden tsyde nuttest dochte,
die kinder vorss. antenemen, ende oer goed te waren
ende daer jaerlixs den kinderen by oeren maghen goede
rekenynge ende bewisincge af to doene, ende wes van der
kinder goede boeven oer noezt drofte quame of bleve , dat
solde men keeren tot der kinder oerbaer, by rade oere
Digitized by
Google
285
vriende, thent ter tijt, dat die kinder vorss. mondich
weeren ghe worden, beholdelick Griete vorss. oere lijf-
tocht ende mynen lieven heere van Utrecht sijns rechts.
Al argelist uytgesegt Hijr waren over ende an Gerijt
ten Velde, Hildebrant ten Anderloe en Arend ter Weeden.
In orkonde sbriefe besegelt mit mynen segele. Gegeven
int jaer ons Heren dusent driehondert vijf ende tachten-
tich des Donredages op onser Vrouwendach Purificacio.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, losse stukken.
Met het zegel in groene was [van Roelf van
Ittersim (randschrift beschadigd).
6. 1385 Maart 5.
Bernd van Yrt en Gosen Poyng, schepen der stad
Zwolle, maken bekend, dat Witte Coep en Wychman
Roering voor hen verklaard hebben, dat zij hunne aan-
deden in het huis , gelegen in de Bhaginenstrate , tusschen
der Minrebroederhuys en der Baghinengaerde ter eenre,
en Glaes die Messemaker ter andere zijde, aan Johanne
Regelandesoen verkocht hebben, onder voorwaarde, dat
de kooper aan heer Dyrck van Baerle jaarlijks vier pond
min een groten, en na diens overlijden aan de „heren
van Bethleem" vijf pond cijns zal betalen.
Int jaer ons Heren 1385 des Dinxdages na Santé
. Gregoriusdach.
Naar het origineel op perkament uitgegeven in
het Archief van het Aartsbisdom Utrecht , deel
II, p. 221—222. — Ook in afschrift in het
CartuL foL 6*.
Met de zegels van Bernd van Yrt en Gosen
Poyng, waarvan het eerste ongeschonden , het
tweede zeer beschadigd is.
NB. In het Carlul. bevindt zich aan den voet van deze oorkonde de
volgende noot door dezelfde hand geschreven: „Nota od urn prescripte
quatuor littere (icil. Nw. 2, 3, 4, 6.) loqauntur de nova nostra aula
sive refectorio, quem locum vel domunculas comparaverit dominus
Digitized by
Google
286
Henricus de Gouda, sic dominus Jacobos Trajecti scripsit (Heet Uitere
uil specificent) et tres fratre» nostri fundatores, scilicet Johan Esschens
(Essekens), Witte Coep, Wychman sic ut Uttere canunt et vendiderunt
dom urn cum area magistro Gherardo Groet, (quaushuesken) ue eorum
heredes jus aliquod usurparent in eam.
Item require folio 9 scabinales litteras do locatione orti qui, Claes
Messemaker Geerde ten Bome tan Ulsen elocavit perpetue pro censu
hereditario etc."
7. 1385 September 11.
Bernd van Yert en Oerlic Johanssoen, schepenen te
Zwolle, maken bekend, dat Johan Witrock en Alijd zijne
vrouw voor hen in het schependom verklaarden verkocht
te hebben aan Willem Willemssoen hunne were bij het
kerkhof in de Costerssteghe, gelegen tusschen Werner
Berndessoen en Rykelande des Groten, belast met een
uitgang van 8 pond en een mengel wijn, voor eene som,
die zij bekenden ontvangen te hebben.
Int jaer ons Heren dusent driehondert tachentich
ende vyve des Manendaghes na Onser Vrouwendach
Nativitati8.
Naar het Cartol. fol. 7r.
8. 1389 December 4.
Werner ten Noeriberghe legt nadere verklaring af
over de verdeeling van het goed Noerlberge.
Ie Rolof van Ittersim, in der tijt rentmeyster in Zal-
land, do kundich allen luden, dat vor mi ende vor huys-
genoten, die hierna bescreven staen, is gecomen Werner
ten Noertberghe mit gueden berade ende geliede vor em
ende vor zine erfnamen, dat zine mage ende vrende aver-
lang gededingt hadden tusschen Hermanne ten Noert-
berghe, zinen broder, den God genadighe, an die ene
zide ende em ende Johanne, zinen broder, den oec God
genadige, an die ander zide, een erfscheet van den Noert-
berghe ende van alle oeren vaderliken erve aldus, dat
Herman zyn broder vorss. eiken van em een afschede
geven ende wal betalen solde cummerloes hondert comans-
Digitized by
Google
287
schilde alsulx payements , alst onder den coepluden ghenge
ende gheve is, ende want hy die vorss. twehondert schil-
den do neet en vermochte to betalen, zo waert mit
vorwaerden gededingt, dat hy em daerover zatte to enen
rechten onderpande ses morgen landes, als die gelegen
zin in Lierrebroec , tusschen des Vtlikengraven ende
Zwartengrave ende voirts uten guede ten Noertberghe
vorss. ter tiit toe, dat hy em op Santé Petersdach ad
Cathedram, of binnen achte dagen daerna onbegrepen,
wanneer hy wolde, wal betaelde die vorss. twe hondert
schilde, ende hiermede schoeit Werner quiit zijns bro-
ders Hermans erfhamen vorss. van zinen vaderliken erve
ende bedankede em gueder erfutinghe zonder enich arge-
list. Daer aver ende an weren als hu ijs genoten Geert ten
Velde, Aernd ter Weden en anders guede lude. In
orconde deses breves besegelt mit minen segele om bede
Werners vorss. Gegeven int jaer ons Heren dusent drie-
hondert neghen ende tachtentich op Santé Barbarendach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle , losse stukken.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Rolof van Ittersim.
9. 1390 Maart 12.
Johan Ludekenszoen en Robert van Ittersim , schepenen
te Zwolle, maken bekend, dat Mette des Zwarten en
haar zoon Dyric die Zwarte en Grete, zijne vrouw, en
Johan die Zwarte Dirixbroeder voor hen in het schepen-
dom verklaarden verkocht te hebben aan Herman ten
Oever en Pyen , zijne vrouw , eene jaarrente van 4 pond
en een mengel wijn uit het huis en de were gelegen in
de Keyserssteghe aever den kerckhoff, tusschen de were
van Everd van Koeten aan de eene, en Werners were
des Pelsers aan de andere zijde.
Ghegeven int jaer ons Heren dusent drie hundert
ende neghentich op Santé Gregoriusdach.
Met een transfix dd. 1404 Juli 11 (Zie N° 28).
Naar het Cartul. fol. 7V.
Digitized by
Google
288
10. 1393 Januari 23.
Johan Ludekenszone en Robert van Ittersim, schepen
der stad Zwolle , maken bekend , dat Claes de Messemaker
en Alyt zijne vrouw voor hen in het schependom ver-
klaarden een deel van hunnen tuin achter hun huis,
liggende in de Baghinenstrate , grenzende aan des kerc-
herengaerde en belend door Johan Regelandezone ter
eenre en Rickeland des Groten, Wineken de Dragher
en eenen weg ter andere zijde, onder nader omschreven
voorwaarden in erfpacht gegeven te hebben aan Gheerde
ten Bome van Ulsen.
Int jaer ons Heren 1393 des Donredages na Santé
Agnetendach.
Naar het origineel op perkament uitgegeven in
het Archief van het Aartsbisdom Utrecht, deel
II, p. 222—223. — Ook in afschrift in het
Cartvl. fol. 9V.
„Met twee vrij goed bewaarde zegels, dat van
Ludekensz. in grauwe, dat van Ittersim in
groene was"
NB. Ia het Ca r tul. staat op den kant: „Littera de transitu modo
et parte aree, uude solventur auoue I1II libre. Ezpiravit.
II. 1394 September 19.
Deken en Kapittel van Deventer veroorloven Rey-
nold van Drynen% pastoor te Zwolle, om een
erf aan den Blidenmarket in erfpacht afto-
staan»
Wy deken ende capitel der kercken van Deventer doen
kond ende kenlic allen luden mit dessen openen brieve,
dat wy hebben ghegheven ende gheven mit dessen selven
brieve onse ghemeyne consent heren Reynolde van Drynen,
cureyt nu in der tijt toe Zwolle, uyt te doene ende te
verpachten erflike eene hofstede, gheleghen bynnen der
stad van Zwolle teghen den Blidenmarket, streckende
Digitized by
Google
289
naest den Baghinen convente an die noertsijt, voir jairlix
renthc in ene gherechie, stede erfpacht. In een tuech
der waerheit hebben wy onser kerken zeghel an dessen
brief ghehanghen. Ghegheven in den jare onses Heren
dusent driehondert vier ende tnegentich opp des Heilighen
Crucesavend Exaltacio.
Naar het een transsumpt van den notaris
Werner Nicolaaszoen, dd. 1406 September 13,
(Zie N° 34) in het Cartvl. fol. V—2*.
Uitgegeven volgens het origineel berustende in
het Archief der R. K. parochie Sint Michid te
Zwolle en het Archief van het Aartsbisdom van
Utrecht, II deel, bh. 224.
12. 1394 September 22.
Reynold van Drynen, pastoor te Zwolle, geeft
aan Oerard van Cakar c. s. een hofstede, be-
hoorende aan de weëme, in erfpacht.
Ie Reynolt van Drinen, cureyt der kerken van Zwolle,
doe kundich allen laden , dat ie vor my ende vor cureyte
na my comende van weghen der kerken van Zwolle erflic
verpacht hebbe Gherardo van Kalker, Henrico Zeeflic ||
ende Ghysberto van Vlimen, clereken, ene hofstede, die
van oldes to Zwolle in die wedeme ghehoert heft, ghe-
leghen binnen der stat, schietende myt den enen eynde
teghens den Blidenmarct, bilanc an der ||Beghinen hof an
die noertzijt, vor vijf pont des jaers, te betalen, die helft to
Paesschen ende die helft to Santganghen tot huren rechten,
in vorworden, dat sie dese hofstede voorss. noch gheen
tymmer, dat daer dan op ghetymmert is, erven en moghen
op hore maghe of op yemant anders. Mer wanneer van
hem drien een sterft, soe sullen die twe levendighen
binnen jaers enen clerc of priester in des doden stede
wedersetten. Ende weert, dat van den clereken of priesteren,
die op dese vorss. hofstede wonachtich waren tot enigher
tyt binnen enen jaer twe storven, eer die twe den dorden
Digitized by
Google
290
ghecoren hadden, soo mochte die derde, die dan levede,
twe in der doden stede wedersetten , liker vys als die twe
solden gbedaen hebben. Voert moghen dese drie clercke
vorss. of ander drie, die ha hem in dese vorss. were
ghecoren werden, tot allen tiden enen vierden gheselle
tot hem kiesen dese voerss. were, tymmer ende hofstede
mit hem te besitten ende te gheven, in vorworden als
van den drien vorss. is. Voert wolde enich van den drien
of vieren , die op dese vorss. were ghecoren waren, mit der
wone van deser were varen, die en solde noch ansprake
noch recht an deser vorss. were beholden of tymmer, dat
daer dan op ghetymmert were. Oec weer enich van desen
drien of vieren alsodanich van zeden, dattet al den anderen
dochte, dat hij hem niet orbaerlic en waer, die solde
des ghelijcs dese vorss. were rumen sonder wedersegghen ,
ende en solde noch ansprake noch recht an deser were
beholden of an tymmer, dat daer dan op ghetymmert weer.
Ende soe solden die ander, die op deser were bleven,
ander priestere of clercke wedersetten in dergheenre
steden, die dese were mit vrien wille gheruemt hedden,
ende die van deser were mit ghemenen consent der ander
uy tgheset weren , ghelyc of sie ghestorven waren. Ende
weert, dat deze vorss. priestere of clercke, of die nae hem
op dese were ghecoren werden , overmits last of druc , die
hem van yemant anghedaen worde, of om enighe ander
zake dese were laten wolden, ende anders waer binnen
der stat to samen wonen, ofte die meeste deel van hem,
soe moghen sie dese vorss. were ende tymmer vercopen
gheestliken of weerliken luden, ende dat ghelt mit mede-
wetene des kercheren, die dan to Zwolle kercheer is,
ende twier scepene bestaden an ander guet, daer sie ende
oer nacomelinghe na inholde des briefs oer noetdurft
afnemen moghen. Mer weer, dat dese vorss. priestere
of clerke, of die meeste deel van hem, binnen der Btat
niet wonachtich en bleven, soe solde die kerchere vorss.
ende die raet van Zwolle dese weer ende tymmer of dat
guet, dat daer van ghecomen waer, ghelike deylen ende
gheven in dat huys, daer heer Henric van der Golde op
date deses briefs in wonachtich was , daer dese voerss. were
mit den oesteynde op schietet, ende den megheden ende
Digitized by
Google
891
weduwen, die tosamen wonachtich sin in der Nier-
Dieserstraten, in den huys , dat Jacob Wermerssoen, Liese
sijn echte wyf, Berthe Jansdochter van Tibencampe , Ger-
truut, Herman Wermerssoensdochter , ende Ghese, Jacob
Wermerssoensdochter, mit enen schepenenbrive over-
ghegheven hebben den vrouwenpersonen vorss. ende den
anderen, die doe ter tyt daer inne woenden ende nae-
raaels in wonen solen; mer weer, dat dese twee vorss.
huse verghinghen, also dat in den enen noch priestere,
noch clercke en woenden , noch in den anderen vrouwen-
persone na inholdenisee oers briefes, die sie van den
scepenen hebben, so solde die kerchere ende die raet
van Zwolle dat vorss. guet binnen Zwolle ter eren
Godes keren, daer dat best bestaet ware. Ende ie Rey-
nolt, curey t vorss. , lie , dat ie desen drien clereken vorss.
enen brief gheworven hebbe van den deken ende capittel
van Deventer ende myt des capittels zeghel bezegelt,
daer sie my in consentiert ende mechtich ghemaket
hebben , dese vorss. hofstede erflic te verhueren. Ende ie
Reynolt, curey t vores., love vor my ende vor mine na-
comelinghe, curey te der kerken van Zwolle, denghenen,
den sïj dese were vercopen of in enigherhande wys ver-
doen, dese vorwarde vorss. te holden ende dese were te
waren ende sonder besprec te besitten, ghelikerwys of
sij se teghens my ijrst ghepacht hadden, beholdelic my
ende minen naecomelinghen curey te, der vijf pont des
iaers, daer ie dese were vorss. den vorss. clereken jaerlix
vor verpacht hebbe als vorss. is. Al arghelist hijr uut
gheseget. In een tuych der waerheyt ende alder vor-
worde vorss., soe heb ie Reynolt, curey te vorss., mijn
zeghel an desen brief ghehanghen vor my ende voer myne
nacomelinghe, curey te der kereken van Zwolle. Ende
wy Gheryt van Bronchorst, canoninc der kerken tOuden-
monster, ende Henric van Wijc, vicarys der kereken
tsunte Peter tUtrecht, want wy hijr an ende over weren,
soe hebbe wy om bede wille heren Reynolts des kerc-
heren ende der ander cTrier clercke vorss., onse seghele
mede an desen brief ghehanghen; al arghelist uutgeseghet
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent drie hondert
vier ende neghentich op Sancte Mauriciusdach.
Digitized by
Google
292
Met een transfix van Frederik van Blankenheim , ddL
1400 November 19 (zie N° 21).
Naar het origineel in het Archief van de Erna-
nuels huizen te Zwolle. — Ook in afschrift in het
Cartvl. fol. 1. — Gedrukt in het Archief van het
AarUbMom Utrecht, II deel} bh. 237 vlg.
Met de zeer geschonden zegels in groene was van
Reynolt van Drineny Geryt van Bronchorst en
Henric van Wijc.
13.- 1395 Februari 8.
Alijt Winekens verkoopt aan MeinaXd van Windes-
heim een huis in de Oosterssteghe te Zwolle.
Wy scepen ende raed der stad van Zwolle doen kundig
allen luden, dat vor ons ghecomen is int scependom Alijt
Winekens, des Dregers wedue, mit Willem Oelrixzon
oeren ghecoren mombaer, de oer ghegheven waerd alse
recht was, ende gheliede des, dat se van armoden ende
van commer, de se ende oer kinder hadden, ende van
schuldes weghen, de se schuldich sin, oer were, gheleghen
in des Oosterssteghe tusschen Rikeland des Groten ende
Werner Berendszon, de vervallen wil van oeren tymmer
niet ghebeteren ende gheholden en konnen in oeren reke,
ze en zal hem verloren bliven vor den tins, de daer uyt
gaet. Ende want se onmondighe kinder heeft, daer ze
niet van doen en mach buten oere vrijnde rade, so heeft
ze mit oeren ghecoren mombaer vorss. bi rade Roloffe,
oers broeder, Oelric van Goer, Willem Oelrixzon, Willem
Tal ende Coman Geerds, oer ende oere kinder vrende,
[fol. 8V] omme den scade to verhueden, by onsen con-
sente de vorss. were mit al oeren tobehoren erflic vercoft
voer oer ende voer oer kinder ende oere erfgenamen stedes
erfcopes, omme ene sümme geldes, de em vol ende al
botaelt is, Meynolde van Windesem ende sinen erfge-
namen op achte pond des jaers ende een menghelen wijns,
de daer jaerlix uyt gaen. Ende se leet em dese vorss.
were vor ons op in desen selven scependoem ende ver-
Digitized by
Google
293
teech daeraff alse recht was , ende lovede hem de to waren
vor oer ende vor oer erfgenamen, als onse stad recht is,
op den vorss. tins ende vor alle deghene, de des to rechte
comen willen. Ende want de voerss. erfcoep omme noet-
zaken wille bi onse rade ende consente ende by den
vrenden vorss. ghesceet is, ghelijc vorss. is, so sal dese
vorss. erfcoep stede ende vast wesen vor de onmondighe
kinder, sonder arghelist. In orkonde des brieffs bezegelt
mit onser stad zegel int jaer ons Heren dusent drie-
hond ert vijff ende neghentich des Manendaghes na Onser
Liever Vrouwendach Purificacio.
Naar het Cartid. fol 8* en ▼.
14. 1396 Augustus 9.
Hendrik Zeeflic, Qerard van Calcar en Gijsbert
van Vlimen nemen de broeders Meinald en
Witte van Windesheim in hun huis op.
Wij Henricus Zeflic, Gherardus van Kalker ende Ghijs-
bertus van Vlimen , clerke , doen kond allen luden , dat wy
mit rade ende goetdunken || heren Reynolts van Drinen,
in der tyt cureyt der kerken van Zwolle, ende mit onsen
vrien wille anghenomen hebben Meynolde van Windesem
ende || Witen sinen broder, ghelijc onser een also langhe
als sie leven te wonen op die were, die wij van heren
Reynolt, cureyt vorss., erflic ghepacht hebben, die ghe-
leghen is binnen der stat van Zwolle bilanc der Beghinen-
hof an die noertsijt Ende wij Meynolt ende Wite vorss.
bekennen, dat -al dat tymmer, dat wij to deser tijt to op
die were vorss. hebben helpen tymmeren ende becosten
to behoef Henricus, Gherardus ende Ghijsbertus vorss.,
ende die sie kiesen, ende oere nacomelingen, na inholt
des pachtbriefs, ende oec al dat tymmer, dat wij na
deser tijt daerop tymmeren solen, bliuen sal tot behoef
der drier clerke vorss. ende die sie kiesen ende oerre
nacomelinghen, also dat wij voer ons ende onse erfghename
dat overgeven, nummermeer enich recht daeran to be-
holden of ansprake. Ende want wij Henricus, Gherardus
Derde Serie. Werken N°. 13. 19
Digitized by
Google
2Ö4
ende Ghijsbertus vorss. selve ghenen seghel en hebben,
8oc hebbe wij ghebeden heren Reynolt cureyt vores.,
desen brief ouer ons te beseghelen, ende wij lien onder
sinen seghel al der vorwarde vorss. Ende want ie Reynolt,
cureyt der kerken van Zwolle, kenne, dat dese vorss.
anneminghe Meynolds ende Witen vorss. ende oer ouer-
ghevinge des tymmers vorss. over my ende mit minen
wille geschien sin , soe heb ie om bede deser drier clerke ,
vor hem , vor my ende vor curey te der kerken van Zwolle,
die tot enigher tijt na my comen solen , desen brief be-
zeghelt Ende om meerre vestenisse wille der waerheyt
alle deser vorss. dinghe, soe hebben wy Meynolt ende
Wite vorss. onse seghele mede an desen brief ghehanghen.
Hier waren ouer ende an, doe dit gheschiede, meyster
Johan Cele, scoelmeyster to Zwolle, ende Albertus van
Wynberghen. Ghegheven in den jaer ons Heren dusent
driehondert ses en neghentich op Sunte Laurentius avont
Naar het origineel in het Archief der EmanueU-
huizen te Zwolle. — Ook in afschrift in het
Cartul. fol. 2*. — Gedrukt in: Van Hattum,
Geschiedenis der stad Zwolle, deel V> bh. 195y.
Met de geschonden zegels in groene was van
Reynolt van Drynen en ' Meynold en Wüe van
Windesheim.
NB.: In het Cartul. staat beneden op den kant door andere hand
geschreven: „Acceptacio Meyuoldi et Witouis in domo ista ad vitam
eorum et resignacio edificii et omnium ezpensarum ab eisdem in
manibus".
15. 1396 December 13.
Herman van Wytmen, richter te Zwolle, maakt bekend,
dat Hillebrand van Baerle en zijne vrouw Alijd voor hem,
keurnoten en gerichtslieden verklaarden in erfpacht ont-
vangen te hebben van Tydeman Dreyer 3 morgen land
in Mastebroec, in Wy tmerslagho, in een kamp van 6 morgen
Digitized by
Google
295
land, „de gheslaghen sin uyt der middelword to Wytmen",
waarvan HiUebrand en Alijd de andere 3 morgen be-
zitten voor 9 pond sjaars , te betalen op Bint Martensdach
in den Winter, en dat zij de 3 morgen, die hun toebe-
booren, eveneens „onder deselve pacht gheleghet hebben",
Ghegheven int jaer ons Heren dusent drie hondert
ses ende negentich op Sunte Luciendach der Jono
frouwen.
Naar het Cartul. foL 10v. en 11'.
NB. : Op den kant staat door latere hand geschreven : „Ei pi ra vit.
Littera de IX libris ex VI jugeribus Hilbrandi van Baerle".
16. 1398 Juni 28.
Witte van Windesheim verkoopt aan Hendrik
Zeeflic, Oerard van Calcar en Gijsbert van
Vlimen een stuk land bij Schelre gelegen.
Ie Herman van Yerte, in der tijt richter in Zwolle,
doe kundich allen luden, dat vor my ghecomen is int
gherichte ende in enen ghehegheden heymael, Wite van
Windesim ende gheliede des, dat hi vor hem ende vor
sine erfgenamen erflic vercoft heeft stedes erfcops, omme
ene summe gheldes, de hem vol ende al betaelt is, Henricus
van Zeeflic, Gheerde van Kalker ende Ghijsberts van
Vlymen ende hoeren nacomelinghen, bewoenres des huyses
ant Beghinenhoff gheleghen, daer se nu ter tijt in wonen,
erflic voer een edel eyghen, een camp lands, gheleghen
bi Schelre, voert tusschen Roberte van Ittersem an die
ene zijt, ende Alijd Claes wedue van Ittersem an de ander
zijt, streckende mit den enen eynde op Schelre weteringhe
ende mit den anderen ende an Roloffs land van Ittersem,
commerloes van allen onrade, sonder van den vrede, de
daeromme gaet, ende uytghenomen de weteringhe, de
daerto gheslaghen is. Ende hi leet hem desen vorss.
camp lands vor mi op in denselven gherichte ende ver-
teech dairaff mit ordel ende mit rechte ende mit vertich-
nisse ende oplatinghe, ende lovede hem dien to waren
19*
Digitized by
Google
2§6
vor een edel eyghen, ho men een edel eyghen te land-
rechte mit rechte waren sal, vor hem ende vor sine erfge-
name ende vor alle deghene, de des to rechte comcn
willen. Sonder arghelist. Hier weren over ende an alse
ghcrichtelude meyster Henric Sticker, Conradus van der
Lure ende anders voel gueder lude. In orkonde des briefa
bezeghelt mit minen zeghel Hermans richters vorss.
omme bede wille Wyten voers., daer ie Wite vorss. mijnen
zeghel mede hebbe anghehanghen omme de meerre ves-
tenisse wille. Ghegheven int jaer ons Heren duysent drie
hondert acht ende neghentich op Santé Peter ende Santé
Paulus Avond twier Apostele.
Naar het Cartui. foL 11'*
NB. Op den kant staat, blijkbaar door de hand van Henrik van
Henen geschreven: „Littera de campo nostro juxta Bolden beren, de
clusa nostra".
17. 1400 Februari 16,
Johan van Hoenhorst, richter in het kerspel van Zwolle,
maakt bekend, dat heer Nycolaus Dreyer, priester, en
Tydeman Dreyer, zijn oom, voor hem en gerichtslieden
verklaarden erflijk verkocht te hebben aan Gherardus
van Kalker en Qhysbertus van Vlymen , 9 pond jaarlijk-
sche rente uit 6 morgen land in Mastbroke in Wijtmer-
slaghe gelegen tusschen Ghysen den Waghener aan de
eene, en de erfgenamen van Alfers des Gruetes aan de
andere zijde, strekkende van des Bischopsweteringhe tot
aan de landen van Johan Ludeken Tydeman Dreyers en
Wijnken des goltsmeden.
In den jaer ons Heren dusent vierhundert des
Dinxdaghes nae Sunte Valentijnsdach.
Naar het Carttd. fol. 11*.
NB. Boven aan de bladzyde staat: „Desse IX pond heeft ons ghe-
gheven Hcilewich ten Oergaet". Op den kant staat door jongere hand
geschreven: „Hec littera staret ante litterain precedentem. Eipiravit".
Digitized by
Google
297
18. 1400 Juni 3.
Witte van Windesheim verklaart schuldig te zijn
aan heer Gerard van Calkar en Ghijsbert van
Vlimen 200 oude Fransche schilden en ver-
pandt hiervoor 6 morgen land in Mastenbroek.
Ie Johan van Hoenhorst, in der tijt richter in den
kerspel van Swolle, doe kundich allen luden, dat vor
my ende vor gherichteslude hier bescreven ghecomen is
int gherichte ende in enen ghehegheden heymael, Wyte
van Windesem, ende liede vor hem ende vor sijn erfge-
namen, dat hi sculdich is heer Gheerde van Kalker,
priester, ende Ghijsbertus van Vlymen, off holders deses
brieves mit horen wille, twehundert oelde Vrancricxsche
schilde, goet van golde ende swaer van ghewichte, off
ander [fol. 12v] payment, dat daer goet voer is; voer welke
twehondert schilde vorss. hi hem versett ende verpacht
heeft in vorwarden hierna bescreven zes morghen landes,
gheleghen in Mastbroec in Windesemmerslage, daer an
de ene sijt ghelandet sijn Seynen erfgenamen van Itter-
sim, ende an de ander ghelandet blivet Wyte vorss.,
streckende mitten enen eynde an de weteringhe ende
mitten anderen an lant, dat Eernst van Dese ghepacht
heeft. In aldusdanen vorworden dat, so wanneer Wyte
van Windesem vorss. dese vorss. twehondert schilde vol
ende al betaelt heeft den vorss. her Gheerde van Kalker
ende Ghijsbertus van Vlymen, off holders des brieves, als
vorss. is, soe soelen si alles rechtes vertien, dat se op
de vorss. ses morghen landes ghehadt hebben, ende
dese vorss. zes morghen sullen dan wedercomen an Wyte
vorss. off sijn erfghenamen onbecommert, ghelykerwijs
alse se Wyte vorss. nu ter tijt overghevet onbecommert.
Ende weert oec zake, dat hem dese twe hondert schilde
vorss. bynnen tsestich jaren niet betaelt en worden, soe
mochte Wyte vorss. off sijn erfgenamen dese vorss. zes
morghen loesen mit eenhondert olde schilde. Ende en
worden dese vorss. zes morghen na tsestich jaren niet
gheloest mit hondert schilden, als vorss. is, bynnen seven-
tien jaren , soe soelen dese vorss. ses morghen hem selven
Digitized by
Google
298
loesen ende quyten in seventien jaren , alse dat dese
vorss. ses morghen na dien seventien jaren wedercomen
Boelen an Wyten vorss. off an sijn erfgenamen; ende
die hondert schilde soelen na den voerss. seventien jaren
ende tsestich slicht van der handt quyt wesen, gheliker-
wije, dattat vorss. lant als zes morghen oec quyt ende vrij
wesen, sonder enighe ansprake her Gheerdes off Ghijs-
bertus vorss. off yemants van oerre weghen. Ende Wyte
vorss. lovede den vorss. her Gheerde ende Ghijsbertus,
off holders des brieves mit oeren wille, vor hem ende vor
sijn erfgenamen ende vor alle deghene, de des te rechte
comen willen, dese vorss. zes morghen te waren hent
ter tijt, dat hem de twehondert schilde vorss. vol ende
al betaelt sijn off tsestich jaer lanc ende seventien, als
vorss. is, commervry van allen onrade, uutghenomen
dijck ende weteringhe, die daertoe ghealaghen sijn nae
Mastbrokes slaghe ende nae groetheit des landes; ende
beholdelic ses pond des jaers pachtgeldes , de Wyte vorss.
of sijn erfgenamen jaerlicx boeren soelen uutten vorss.
zes morgen, als uut enen yeweliken morghen een pond, te
betalen de pachtrechte alle jaer te Santé Peter ad Cathe-
dram mit a(l)solken paymente, daer men den heren van
den lande pacht mede betaelt in Zallant. Inde alle dese
vorss. verpachtinghe, versettinghe ende vorwarden sijn
gheschiet mit vollen willen ende consente Grieten ten
Noortberghe ende Betten, Wyten vorss. susteren, Derix van
Herxen ende Bettekens, sijnre sustere Grieten vorss. kinde-
ren, ende Eernstes van Dyese, de alle mit ghesamender
bant lovede vor hem ende vor oer erfgenamen alle dese
vorss. versetttinghe ende vorwarden te holden sonder
arghelist. Hier waren over ende an als gherichteslude
Gheert ten Bosch, Ja[fol. 12v]cob Warmerssoen ende
meyster Johan Cele ende anders goeder lude ghenoech.
In orkunde der waerheit heb ie Johan, richter vorss., ora
bede Wyte vorss. minen zeghel an desen brief ghehan-
ghen, daer ie Wite vorss. om de meerre vestenisse wil
mijn zeghel oec mede anghehanghen hebbe. Ende want
wy Griete ende Betteke vorss. willen, dat al dese vor-
worden vast ende stede wesen soelen, soe hebben wy
ghebeden Deric van Herxen vorss., onsen ghecorene
Digitized by
Google
299
raombaer, die ons mit ordel ende mit rechte ghegheven
wart, als recht was, desen brieff over ons te bezeghelen,
want wy selve gheen seghele en hebben. Ende want ie
Bette, Wyten suster voerss., oec selven gheen zeghel en
hebbe, zo heb ie ghebeden Eernste van Dyese vorss.,
minen gecorenen mombaer, de my mit ordel ende mit
recht ghegheven wart, ghebeden desen brieff mede over
mi te beseghelen. Ende wy Deric ende Eernst vorss.
belyen, dat wy om bede willen Grieten, Betten ende
Bettekens vorss. onse zeghele hijr mede an ghehanghen
hebben vor hem ende mede vor ons selven. Ghegheven
int jaer ons Heren dusent vijrhondert des lesten Donre-
daghes vor Pinxterdach.
Naar het Cartvi. foL llv— 12*.
NB. Onder aan den voet der bladzyde staat: „Wyte spon te fecit
otnnia". Op den kant staat door jongere hand geschreven: „De VI
jugeribus a Wittone". Hieronder door eene nog jongere hand: „Expi-
ravit per mutacionem".
19. 1400 Juni 5.
Jphan van Hoenhorst, richter in den kerspel van Zwolle,
maakt bekend, dat Albert Snavel voor hem en gerichte-
lieden verklaarde gegeven te hebben aan her Gh eerde
van Kalker, priester, Ghijsbertus van Vlimen en hunne
nakomelingen, de priesters en clerken „bewoeners des huus
nu ter tijt gheheiten der Clerkehuus", eene jaarrente van
een pond uit 8 morgen land, gelegen in Mastbroec in
Oestholterslaghe bij des Bisscops weteringhe, te betalen op
Sint Maarten in den Winter, om daarvoor voor zijne en
zijner ouders zielen te bidden.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vier-
hondert op Sente Bonifaciusdach.
Naar het CartuL fol. 4V.
NB. Op den kant staat: „1 fg annuam donavit domui nostre Albert
Snavel ex VIII jugeribus."
Digitized by
Google
300
20. 1400 Juli 14.
Johan Ludekenssoen en Roloff van Ittersum, schepenen
te Zwolle, maken bekend, dat Henric van Haereolte voor
hen in het schependom verklaarde verkocht te hebben
aan Gherde van Loen een tuin, buiten de Luttikerpoerte
gelegen, tusschen meister Johan Cele, schoelmeyster te
Zwolle, aan de eene, en Femme, weduwe van Godefiïdus
Sloyers, aan de andere zijde, strekkende met het eene
einde aan Voersteracker en met het andere aan den stads-
wal, voor eene som gelds, die hij bekende ontvangen
te hebben.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent ende vier-
hondert des Woensdaghes na Santé Margaretendach.
Naar het Gartul. foL 12*
NB. Op den kant staat door andere hand geschreven: „De orto nostro
prope civitatcm".
21. 1400 November 19,
Frederik van Blanhenheim, bisschop van Utrechty
schenkt zijne goedkeuring aan de verpachting
van eene hofstede door Reynold van Drynen,
pastoor te ZvooUe, aan Oerhard van Calcar.
Fredericus de Blanckenhem, Dei gracia episcopus Traieo-
tensis, dilectis nobis in Ghristo Gherardo de Kalker
preshitero, Ghijsberto de Vlimen || clerico, ceterisque pres-
biteris ac clericis habitantibus vel habitaturis in nostro
oppido Zwollensi in domo situata prope forum dictum
Blidemarct, tenden |; tem in longum juxta ortum Baginarum,
salutem in Domino sempiternam. Ut vos et posteri vestri,
pro conservatione et custodia prefate domus deputati seu
in futurum deputandi, de eadem et habitantibus in ea
juxta tenorem littere, cui hec presens nostra littera est
transfixa, in omnibus disponere, utque devoti presbiteri
et clerici in eadem domo propter Dominum hospitari
atque in paupertate et castitate in communi vivere pie
sine rerum proprietate, sine alicuius religionis convencione
aut collegii constitucione, sacrosancte Romane ecclesie
Digitized by
Google
801
vestrisque prelatis reverenter obedientes, licite possitis,
vobis auctoritate nostra ordinaria licenciam concedimus
specialem vos et vestros successores sub Beati Martini
et nostra proteccione suscipientes , ceteraque omnia et
singula in predicta littera, cui hec presens nostra littera
est transfixa, auctoritate nostra ordinaria de certa nostra
scientia ratificaraus, approbamus et confirmamus. Dum-
modo predicta non redundent in notabilem et manifestam
subversionem statutorum dicti nostri oppidi in Zwollis
salubriter et legittime editorum, quibus solum per pre-
missa nolumus prejudicare. In quorum omnium robur
et firmitatem presentem litteram sigilli nostri appensione
fecimus corroborari. Datum in Zwollis anno Domini mil-
lesimo quadringentesimo in die Sancte Elizabet Viduae.
Signatum de mandato speciali domini Traiectensis ,
presente domino Johanne Wael pontifice Zwollensi.
Naar het origineel in het archief der Emanuels-
huizen te Zwolle.
Met het geschonden zegel in roode was van
Frederik van Blankmhem.
22. 1401 October 1.
Dirc en Bette, kinderen van Herman toe Noert-
bergen, en Werner toe Noertbergen, verdeden
hunne goederen te Noertbergen en te Wyfferding.
Ie Gerbrand then Bussche, rentmeister in Zalland, doe
kundich allen luden ende tuge claerlike mit dessen openen ||
brieve, dat voir my ende voir huysgenoeten shoifs van
Colmensschoeten hijrnae bescreven gecomen syn myt
guden || beraede ende myt hoeren vrijen moedwillen Dirc
ende Bette, Hermans kinderen toe Noertberge, Bette vorss.
mit Dirc vorss. hoeren gecoren momber, die hoer gegeven
waert van dien zaken als recht was, an die ene zijd,
ende Werner toe Noertberge an die ander zijd, ende
bekanden voir em ende voir allen hoeren erfgenamen,
dat sij bi raede hoerre mage ende vrienden van beiden
Digitized by
Google
302
tsiden erfliken gescheiden waren van al alsulker anspraeke
alse Werner voirss. hadde opt goid toe Noertberge ende
opt goid toe Wijfferding, als van sijnen affscheiden sijns
vaderliken erves, in alsulker maeten als hyrnae bescreven
staet. Dat Werner vorss. erfliken hebben ende behoelden
8al dat goid toe Wijfferding myt al sijnen toebehoeren,
alsoe als dat gelegen is in den kerspel van Raelte ende in
der bnerschap toe Linderten, off soe waer datt gelegen is;
ende Dirc ende Bette soelen hebben ende behoelden
erfliken dat goid toe Noertberge myt allen sijnen toebe-
hoeren, alsoe als dat gelegen is in den kerspel van Wij e,
in der buerscap toe Herxen, off soe waer dat anders in
eniger wijs gelegen is, ende myt sijnen toeslage in Lijrre-
broike. Beholdelijc Grieten toe Noertberge in den vorss.
goiden, alse Wijfferding ende Noertberch, hoerre lijfitucht,
ende beholdelic mijnen genedigen here van Utrecht an
dien vorss. goiden al sijns rechts, ende eikerlij c des sijns.
Al argelist hijrin uytgesecht. Hijr waren aver ende an
alse huysgenoeten ende maege ende vrienden van beiden
tsiden : Gerijt ten Velde , Arnd ter Weden , Wite van
Windesim, Dirc ten Voerde, Gerijt Gadensoene, Aelbert
Averheyne, Johan van Ittersim ende anders guder lude
genoich. In orkunde sbriefs besegelt myt mynen zegel
Gerbrands rentemeister vorss. , omme bede willen Werners
Dirxs ende Betten voorss. Gegeven int jaer ons Heren
duysent vierhondert ende een op Sente Remigiusdage.
Naar het origineel in liet Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, losse stukken.
Met het geschonden zegel in groene was van
Gerbrand ten Bussche.
23. 1402 Mei 19.
Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht,
geeft een vidimus van den brief van fieynold
van Drynen> dd. 1394 September 22, en keiirt
tevens de levensregel der Fraterheeren goed.
Fredericus de Blanckenhem, Dei gracia episcopus Traiec-
tensis, universis et singulis presentes litteras visuria et
Digitized by
Google
audituria, cupimus fore notum, quod nos quasdam litteras
mfrascriptas, sigillis discretorum ac venerabilium virorum
Reynoldi de Drynen, curati quondam in nostro oppido
Zwollensi bone memorie, Gherardi de Bronchorst, canonici
ac thezaurizarii ecclesie Traiectensis ad Sanctum Salva-
torem ac Henrici de Wijc, presbiteri ac vicarii ecclesie
Sancti Petri Traiectensis, legitime sigillatas, nonabolitas,
non cancellatas, non abrasas, sed sanaset integras ac omni
vicio et suspicione carentes, prout prima facie apparuit,
vidimus, audivimus et legimus, tenorem hunc qui sequitur
in se continentes.
Volgt de brief van Reynold van Drynen dd. 1394
September 22 (Zie N°. 12).
Post quarumquidem litterarum recitacionem et osten-
sionem nobis factam, ex parte Gherardi de Kalker,
Ghijsberti de Ylymen, presbiterorum, ac ceterorum pres-
biterorum aut clericorum babitancium vel habitaturorum
in domo, de qua littere prefate insinuant, secundum
ordinacionem et formam prescriptas, extitit humiliter sup-
plicatum, quatenus non solum veritati in hiis, que vidimus
et legimus, testimonium adhibeamus, verum eciam ratifi-
cacionem et confirmacionem domus ejusdem et justo tytulo
ad eam pertinentium , necnon ut eam et inhabitantes
eandem sub beau Martini et nostra protectione suscipere
dignaremur, pari humilitate ac desiderio a nobis fuit
postulatum, ut scilicet ipsi et eorum successores sub alis
nostris protecti securius ac fervencius in bumilitatis, cari-
tatis ac ceterarum virtutum studio invicem Domino omni-
potenti servire et complacere possint. Nos itaque precibus
eorum ex parte factis favorabiliter annuentes, testimo-
nium illorum, que vidimus, audivimus et legimus, ut
dignum est, per has nostras litteras adhibemus manifes-
tum; ceterumque ut ipsi et posteri eorum, in loco suo
pro conservacione et custodia prefate domus deputati aut
deputandi, de eadem et habitantibus in ea disponere et
agere, ac ut devoti presbiteri et clerici in eadem coramo-
rantes in castitate, paupertate ac ceteris virtutibus in
communi sine rerum proprietate vivere possint, novam
religionem non invenientes, nee collegium constituentes,
sed ecclesias devote frequentantes, Romane ecclesie eorum-
Digitized by
Google
804
que prelatis reverenter obedientes, nullis erroribus se
involventes et insimul altissimo Domino in spiritu humi-
litatis ac caritatis placere cupientes, juxta constitucionem
Gregorii undecimi, que incipit: „Ex injuncto nobis ezalto",
necnon ut alias consuetudines vel mores seu virtutum
assuefactiones in eadem domo habere, sicut clericos de
honestate vite sue decet et aliis christianis licet, eis et
eorum successoribus auctoritate apostolica atque nostra
licenciam concedimus specialem, eos et eorum succes-
sores necnon prefatam domum, in qua sub communi
vita degunt, sub beati Martini et nostra protectione sus-
cipimus, ceteraque omnia et singula in eorum littera huic
littere inserta approbamus, ratificamus et auctoritate nostra
ordinaria confirmamus, decernentes hanc ipsam domum
et aream necnon cetera bona omnia mobilia et immobilia
ad ipsam domum justo tytulo pertinencia fore bona
ecclesiastica et debere gaudere ecclesiastica libertate. In
quorum omnium testimonium sigilli nostri appensione
presentem litteram fecimus communiri. Datum anno
Domini millesimo quadringentesimo secundo mensis Maii
die decima nona.
Naar een transsumpt van den notarius Wemer
Nicolaasz. dd. 1406 September 13 (Zie JV°. 34)
in het CartuL fol. 1— 2V.
Uitgegeven naar het origineel, berustende in het
Archief der R. K. parochie van St. Michiel te
Zwolle (doch volgens moderne schrijfwijze) in het
Archief van het Aartsbisdom van Utrecht II deel,
p. 236—243.
24. 1402 November 15.
Dirck de Zuere, schutte in het kerspel van Wilsem,
maakt bekend, dat Dirck van Zalne en joncfrou Alyt
zijne vrouw, voor hem en gerichtslieden verklaarden ver-
kocht te hebben aan meyster Henrick Sticker twee stukken
land, groot 4 morgen 1 hont 67 roeden, gelegen in de
buurschap Oesterholte in den Withaghen, strekkende
Digitized by
Google
305
langs den weg, die achter Oesterholte loopt, belend aan
de eene zijde door de kinderen van Lambert van der
Vecht en aan de andere zijde aan Lubbert Peterssoens
land, belast met het instandhouden van 2f/8 roede dijks
naast der „tychelryen" bij Campen.
Ghegheven in tjaer ons Heren dusent vierhondert
ende twee des Wonsdages nae Sunte Brixiusdach.
Met een transfix, zie N° 25.
Naar het CartuL jol. 30*.
NB. Dete oorkonde heeft tot opschrift: „De quatuor jageribns apud
Zonnenberge".
25. 1402 November 22.
Henricus Sticker bekent voor zich en zijne erfgenamen ,
dat heer Gheert van Kalker, heer Ghysbert van Vlymen ,
priesters, en Petrus Hovesche en Gheert van Loen „echte
holders" zijn van den brief, waar deze doorgestoken is
[zie N° 24] , en dat het land, waarvan deze brief melding
maakt, hun eigendom is.
In den j[a]er ons Heren dusent vi[er honder]t ende
twee op Sunte Clemens avent des Hi[llige]n Pauwes.
Naar het CartuL fol. 30*.
26 1403 April 28.
Schepen en Raad der stad Zwolle maken bekend, dat
Johan van den Water „in voertyden ons Rayds mede-
gheselle" en Werner Johanssoen „ons Rayds medeghe-
selle", door den magistraat gecommitteerde bewaerres van
de Olde Beghynen en hun huis in der Beghynenstrate
te Zwolle, ten hunnen overstaan verklaard hebben, dat
zij met heer Ghert van Kalker, priester, en meister
Johan Cele tegenwoordig waren, toen de Olde Beghynen
onder nader omschreven voorwaarden een stuk grond
Digitized by
Google
306
afgestaan hebben ten behoeve van het te bouwen Clercke-
huys naast den Olden Beghynhoff.
In orkunde des brieffs besegelt met ons stad secreet,
gegeven in 't jaer ons Heren 1403 des Saterdages na
Santé Marcusdach.
Naar het orig. op perkament uitgeg. in het Archief
v. h. Aartsb. Utrecht, deel ƒƒ, p. 243—244.
Ook een afschrift in het Oartul. foL 10r.
NB. In het Cartul. staat op den kant: „De muro domus nostre
versus ortum Gonventus et quid juris habeant ad raurum iHum'*.
27. 1404 Februari 16.
Henricus ten Boem van Hulsen, priester, en zijne
zuster Mette verklaren geen recht te hebben op
Heer Henricxhuus van der Qolde, in de Be-
< ghinenstraat te Zwolle gelegen.
Wy Henricus ten Boem van Hulsen, priester, ende
Mette, sijn suster, mit Gheerde ten Buseh, dien wy in
desen zaken tot enen mombaer kiesen, bekennen mit
desen brieve, dat wy overghegheven hebben ende over-
gheven voer ons ende voer onse erfgenamen al ons recht,
dat wi schinen to hebben van ons doden vaders weghen,
dien God ghenedich sy, aen een stuck goerdens, drie
roede lanc twe voet min, ende vier voet weghes van den
goerden voerss., streckende an die Beghinenstraet, bilanx
den [fol. 10r] erve ende den huse, dat men Heer Henricx-
huus van der Golde pleecht te heiten, gheleghen in der
stad van Zwol, also als dat onse vader van Claes den
Mesmaker ende sinen wive ghepacht ende ghecoft hadde ,
in handen heren Henrix van der Golde ende her Gheerds
van Kalker, ende na hem oerre nacomelinghe, bewaerres
des susteren in der Nyerstraten, ende die der Clerkehuys
bewaren sal, toe behoeff gueder devoter priesteren off
clerken, nae oeren guetduncken. Ende wi bekennen voert,
dat dit voorss. erve ghecoft ende ghepacht wert toe be-
hoeff devoter luden mit oeren ghelde ende buten onses
vaders schade, daer doe ter tijt gheen tymmer op en was,
Digitized by
Google
307
alst noch en is. Ende wert sake, dat her Henric off her
Gheert off oren nacomelinghen enighe ansprake van onser
off onser erfgenamen weghe anquame, so love wi hem
voer ons ende voer onse erfgenamen, dat men dat tym-
mer, off daer dan wat op waer, ghelden sal denghenen,
diet becostighet hebben, tot twier redeliker luden segghen
an tbeiden tziden, ende daerto ses ende derlich Ghelres-
scher gulden an golde of ghelijc payment, als doe ghinghe,
doe ons vader dit voerss. erve cofbe, verloerens gheldes,
die behalven den jaerlix pacht voer dit voerss. erve
sonder ons vaders cost als voerss. is betaelt worden, sonder
arghelist. In orkonde der waerheit heb ie Henricus
vooras, desen brieff mit minen seghel besegelt, ende heb
'voert ghebeden mit Metten mijnre suster voerss. Gheert
ten Busch voorss. desen brieff over ons te beseghelen.
Ende ie Gheert ten Busch, want my dese saken voerss.
köndich sin, so heb ie om her Henricx ende Metten wil
voerss. mijn seghel an desen brieff ghehangen. Daer ie
Aelbert Snavel om her Henricx ende Metten wil in een
tuuch der meerre waerheit mijn seghel mede heb anghe-
hanghen. In den jaer ons Heren dusent vierhondert
ende vier des Saterdaghes voor den iersten Sonnendach
in der Vasten Invocavit.
Naar het Cartid. fol. 9V en 10r.
28. 1404 Juli 11.
Johan Elijs8oen maakt bekend, dat hij overgedragen
heeft aan Peter des Hovesschen eene jaarrente van 4 pond
uit eene were in de Costersteghe, gelegen tusschen Warner
Quepken aan de eene en Roloff van Ittersum aan de
andere zijde.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert ende vijr op
Sente Benedictusdach Translacio.
Naar het Cartxd. fol 7r.
NB. Op den kant staat door andere latere hand geschreven: „Modo
celle infirmorum. Littere redempcionis et Hberacionis aule nostre.
I1II libere".
Digitized by
Google
29. 1404 Juli 12.
Herman ten Over en zijne vrouw Pye verklaren over-
gegeven en kwijtgescholden te hebben aan Gheert van
Kalker, priester, en zijne nakomelingen , bezitters der were,
geheeten „der Clerchuus" gelegen bij het „Olde Beghijn-
huus", 4 pond en een mengel wijn, door hen gekocht
van Mette des Swarten en hare zoons Deric den Swarten
en diens vrouw Griete en Johan den Swarten, krachtens
principalen brief.
In den jaer ons Heren dusent vijrhondert ende vijr
op Sente Margaretenavont.
Het zegel van Herman ten Over, benevens de
principaaibrief zijn verdwenen. {De principaal-
brief ia te vinden in het Cartvl. fóL 7\ 1390
Maart 12, zie N°. 9).
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N°. 1765. Ook in afschrift in
het Cartvl fol 8r.
30. 1404 December 20.
Lubbert ten Berghe, geheeten ter Molen, en Johan
van Tyver Henrixsoen, schepenen in Zwolle, maken be-
kend, dat Werner Berendssoen, geheeten Quapken, en
zijne vrouw Manken, Henric Comanssoen en Bette zijne
vrouw , voor hen in het schependom verklaarden verkocht
te hebben aan Berent Brant een huis en hofstede gelegen
in de Gosterssteghe , belend aan de eene zijde door de
were, „die Wynken Dragers plach te wesen" en aan de
andere zijde door de weduwe van Johan Vromans,
strekkende van de straat tot aan de muur van het
erf „daer der Clerckehuys op staet", belast met een
uitgang van 4 pond en een mengel wijn.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ende vier op Santé Thomasavond.
Naar het Cartvl foL 9r.
NB. Op den kant staat: „Litlere domus stabuli nostri, unde aol-
vuntur annae UU §g et 1 mengelinum vini. Expiravit".
Digitized by
Google
31. 1404 December 22.
Beernt Brant verklaart al zijne rechten op de were, door
hem van Werner Berentssoen en zijn dochtersman Henric
Comanssoen, benevens hun beider vrouwen gekocht, aan
Oheert van Kalker en Rutgherus Zon , ten behoeve der
priesters en klerken in het Clerckehuys „daer dese weer
achter anschiet" te hebben overgegeven.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert ende vier des
anderen daghes na Sunte Thomasdach in den Winter.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1766. — Ook in afschrift in
het Cartvl. foL 9'.
Met de ongeschonden zegels in groene was van
Jacob die Vrese en van meyster Henric Sticker.
NB. In het Cartul. staat op den kant van deze oorkonde: „Eipi-
ravit; de coquina nostra seo oratorio."
32. 1406 Mei 4.
Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht,
ontslaat den klerk Dirk van Herzen en zijn
goed Noortberge uit de hoorigheid van den hof
te Colmschate.
Frederic van Blanckenhem, by der ghenaden Gods
biascop tUtrecht, maken kond allen luden, dat ons an-
ghecomen is, hoe dat een clerck, ghehieten Theodricus
van Herxen, ende sijn gued, ghehieten Noertberghe, als
dat gheleghen is in den kerspel van Wye, in Harxer-
marke , onse volsculdighe eyghen sin, man ende gued, in
onsen hof toe Colmenscoeten tot sulken rechte ende echte
als die gheleghen is; ende dat wy uut den vorss. guede
te Noertberghe jaerlix hebben te renthen twie pond ses
schillinghe acht penninghe pachtgheldes in Zallant, ende
voert twee mudde coerns, een verken, een voeder hoeys
ende vier hoenre, dat te samen an ghelde beloept, twee
oelde schilde ende omtrynt drie vierendel van enen oelden
schilde, nae dien dat onse reyntmeyster onse renthen in
Zalland pleghet te boeren. Ende want die vorss. Theo-
Derde Serie. Werken N°. 13. 20
Digitized by
Google
310
dricus van kynde opp hem ghegheve heeft in oetmoe-
dicheit tot gheestliken state, als wy des wal informiert sin ,
ende solde bi Gods ghenaden gheerne voerder daertoe
gaen die heilighe oerden tontfanghe, des hie niet doen
en mach, hi en sy ierst ghevriet van der echte voirscr.;
ende ommedat syn goed te Noertberghe vorss. soe ghe-
leghen is, dat dat alst hijrtoe ghestaen heft niemant be-
sitten en mochte, hie en were daernae hoerich ende
gheechtet in onsen hoff te Colmenscoten vorss. ; hieromme
hebben wy, aensiende des vorss. Theodricus guetwillicheit
tot Gode wert ende sinen goeden name ende hebben
medegheprueft onser kercke ende onss ghestichts orbaer,
als die renthen te verbeteren ende te vermeerren; ende
hebben denselven Theodricus ende sijn gued te Noert-
berghe mit olthoefden ende nyegheslaghen lande ende
allen sinen toebehoeren ghevriet voer ons ende onse
naecomelinghe, bysscope tUtrecht, tot ewighen daghen
van der vorss. renthe, van alre echte, eyghendomme ende
hoericheit, daer sy ons ende onsen ghestichte ynne ver-
bonden hebben gheweest tot desen daghe toe, ende
schelden sy daeraff vry ende quyt mit desen brieve.
Voert hebben wy dat voerss. gued denselven Theodricus
ghemaect ende maken hem dat tot enen edelen eyghen,
van ons ende onse ghestichte in enen steden, ewighen
erfpachte te holden ende te besitten, alse voer vijftijn olde
Vrancrix8che schilde sjaers, dats te verstane voer vijf ende
vijrtich pond sulx payments, daer men ons in Zalland
pacht mede betaelt, te gheven ende te betalen jaerlix,
ons off onsen rentmeyster in Zalland, tot onser behoeff
te pachtdaghen ende te pachtrechte mit voerwarden,
dat Theodricus, noch sine naecomelinge , besitters des
voerss. goeds te Noertberghe, dateelve guet niet spleyten
noch schoeren en sullen mit enighen erfcoepp of erfeet-
tinghe buten onser hant of onser naecomelinghe, bisscope
tUtrecht. Al arghelist uytgheseecht. In orkonde des
brieffs voer bezeghelt mit onsen zeghel. Ende want wi
dit mit voersinne voer dat best ghedaen hebben om orbaer
onser kercken in vermeerringhe ende verbeteringhe onser
renthen, soe hebben wy ghebeden die eerbare prelaten
ende capittele onser vijff collegien als: van den Doem,
Digitized by
Google
311
van Oeldemonster, van Sente Peter, van Sente Johanne
ende van Sente Marien tütrecht, dat sy hoer consent, wille
ende volboert hiertoe doen willen ende dese zaken tot
eenre eweliker stedicheit ende vestinghe mit ons bese-
ghelen. Ende wy prelaten ende capittele van den Dome,
Oeldenmonster, Sente Peters, Sente Johans ende Sente
Marienkercke tütrecht, aensiende ende merkende vele
nutticheit ende orbaers, die die eerweerdighe in Gode
vader ende here, her Frederic, by der ghenaden Goeds
bisscops tütrecht, onse ghenedighe here voerss., in meni-
ghen punten ghedaen hevet tot sijnre kerken ende ghe-
stichts behoeff beide heerlicheit ende renthen grotelic te
vermeerren, hebben onsen consent, wille ende volboerd
toe den vorss. zake ghegheven ende gheven die daertoe
mit desen brieve, ewelike vast te bliven in alre maten als
vorss. is. Ende in orkonde des hebben wy onser kercken
seghele mit zeghel ons ghenedighen here van Utrecht
votbs. an desen brieff doen hanghen. Ghegheven int jaer
ons Heren dusent vierhondert ende sesse des vierden
daghes in Meye.
Naar een trarmwmpt van den notaris Wemer
Niclaaszoon, dd. 1406 September 13 (zie N°.
34) in het Cartul. fol. 13*.— 13*. Ook in het
Cartul. fol. 21*.
NB. Fol. 21 r. van hei Cartul. staat blikbaar door de hand van den
procurator Hendrik van llerxen geschreven: ,,De hac littera copia est
apud procuratoren! sed priucipalis est in cist[a]". Door jongere hand is
hieraan toegevoegd: „Notaudum, Anno 1498 XV die Junii ostend[imus]
principales nas litteras in Vollenhoe. Vide .... nostro de anno 1497
in fine*'.
33. 1406 Juni 16.
Witte vcm Windesheim verklaart, dat hij kwijt-
gescholden heeft aan Oerard van Calkar en
Qhijsbert van V Urnen ai het recht, eigendom of
aanspraak, dat hij of zijne erfgenamen op de
weer, gelegen in de Costersstraat te Zwolle, heeft
Ie Wijte van Windesim bekenne, dat ie vor my ende
vor mijn erfghenamen quijtgheschulden ende overghe-
20»
Digitized by
Google
312
gheven hebbe, quijtschelde ende overgbeve in desen
teghen || wordighen brieve al alsulck recht, toseggen, eygen-
doem end ansprake, als ie of urine erfghenainen hebben
off hebben mochten of schinen te hebben an der weert||
gheleghen tusschen Roloff van Ittersim an die ene zijt,
ende Werners des Poerters weer plach te wesen an die
ander zijt, streckende voer an des Costersstrate ende
achter an der Clerckehuys weer, ende an alsalken tymmer,
als daerop ghetymmert is, ende an alsulker cost ende
onraet, als daeran gheleget is, voer alsulken tyns, als daer-
uut gaet, toe behoeff her Gheerds van Kalker ende her
Ghijsberts van Vlimen ende der ander priestere ende
clereke, die nu ter tijt wonen ende hijr namaels wonachtich
solen wesen in der Clerckehuys vorscreven. Ende bekenne,
dat ick ende mine erfghenamen an der weer ende an
den tymmer, dat daeropp is, noch an cost, die daeran
gheleghet is, gheen recht noch ansprake en hebben noch en
beholden in gheenre wijs sonder al arghelist. Hijr waren
over ende an, doe dit gheschiede, meyster Henric Sticker
ende Gheert ten Bussche. In oerkonde der waerheit heb
ie Wijte voerss. vor mij ende vor mijn erfghenamen mijn
seghel an desen brieff ghehangen, ende hebbe oec ghe-
beden meyster Henric ende Gheerd voers. dit over mij te
beseghelen. Ende wij meyster Henric ende Gheerd vorss.
hebben om Wijten bede wille ende om die meerre
vestenisse onse seghele mede an desen brieff ghehanghen.
In den jaer ons Heren dusent vierhondert ende sesse
des Wondesdaghes nae Santé Odolphusdach.
Naar het origineel in hel Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N°. 1767. — Ook in afschrift
in het Cartvl. fol. 8V.
Met de zegels in groene was van Witte van
Windeshdm (geschonden) , Henric Sticker (ge-
schonden) en Gheert ten Bussche (ongeschonden).
NB. In het Cartul. staat ouder dit stuk aan den voet dezer blad-
zijde door jongere hand geschreven: „Hec duo folia premissa sant de
domo in qua sorores morantur ad latus aule nostre, est jam rotula et
pars aule". — Deze twee bladen bevatten de No», i, 28, 7, 9, 29, 43
en 33.
Digitized by
Google
313
34. 1406 September 13.
Wemerus, filius Nicolai, clericus Traiectensis dyocesis,
publicus imperiali auctoritate ac ordinaria admissione
notarius, oorkondt, dat hij op verzoek van Gherardus de
Kalker, presbyter, in tegenwoordigheid van magister
Gherardus Momme, Hermannus Zanderi, presbyteri, en
Jacobus Vrese, laycus, als getuigen, een transsumpt ge-
maakt heeft van een vidimus van Fredericus de Blancken-
hem dd. 1402 Mei 19 (zie N°. 23), van den brief van
Reynaldus de Drynen dd. 1394 September 22. (zie N°.
12), verder van den brief van den deken en kapittel
van Deventer dd. 1494 September 19 (zie N°. 11).
Acta sunt hec Zwollis in orto domus dicte vulgariter
Ter Clerchues (anno nativitatis Ejusdem millesimo qua-
dringentesimo sexto, indictione quarta decima, mensis
Septembris die tredecima, hora vesperarum vel quasi,
pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini nostri
domini Innocencii, divina providencia pape septimi anno
secundo.)
Naar het Cartvi. fol. 1*— 2*.
NB. Dit stok heeft tot opschrift: „Vidimus littere domini Frederici
episcopi Traiectensis confirmacionis domus hujus et prime fundacionis".
35. 1406 September 13.
Wemerus, filius Nicolai, clericus Traiectensis dyocesis,
publicus imperiali auctoritate ac ordinaria admissione
notarius, oorkondt, dat hij op verzoek van Gherardus de
Kalker, presbyter, in tegenwoordigheid van magister
Gherardus Momme, Hermannus Zanderi, presbyteri, en
Jacobus Vrese, laycus, als getuigen, een transsumpt ge-
maakt heeft van een brief van Frederi* van Blankenheim
dd. 1406 Mei 4 (zie N°. 32).
Acta sunt hec Zwollis in orto domus dicte vulgariter
ter Clerckehues (anno nativitatis Ejusdem millesimo qua-
dringentesimo sexto, indictione quarta decima, mensis
Digitized by
Google
814
Septembris die tredecima, hora vesperarum vel quasi,
pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini nostri
domini Innocencii, divina providencia pape septrari, anno
secundo.)
Naar het Cartul. fol. 13* en ▼.
NB. Op den kant staat: „Vidimus super litteras llberactoeis Theo-
derici de Uerxen et predii Noertberch."
36. 1407 Januari 2.
Dirk van Herxen doet afstand van het goed
Noertberge ten behoeve van het Clerhehuys te
Zwolle.
Allen luden, die desen brief sullen sien of hoeren lesen,
doe ie te verstaen, Gbeert van Rijssen, amptman in
Zallant, ende tughe in desen openen brieve, dat voer
my ende voer ghericbtslude ende koernoeten, hiernae
bescreven, ghecomen is in den gberichte ende in enen
gheheechden beymael, Theodericus van Herxen, ende
bekande aldaer voer hem ende voer sine erfghenamen,
dat hi mit gueden berade ende mit sinen gueden vryen
moetwille redelike ende reckelike, erflike, ewelike ende
ummermeer ghegheven heft ende ghift mit desen teghen-
woerdighen brieve om Godes wille voer sijn ziele ende
sijnre older ziele ende voert al dergheenre, die des billix
deelachtich wesen sullen , heren Gheerde van Kalker , her
Ghysbert van Vlymen, her Peter Hovesch ende Gheerde
van Loen, tot behoeff der vergaderinghe ter Clerkehuys
toe Zwolle, daer sy nu in woenen, ende oeren nacomelingen
dat erve ende guet toe Noertberghe mit egge, mit eynden,
mit torve, mit twighe, mit water, mit weyde, mit alre
slechter not, ende mit al sine olden ende nyen toebehoeren,
als hem dat toebehoerde ende als dat gheleghen is in den
lande van Zallant, in den kerspell van Wye, ende in der
buerscap van Herxen, ende soe woer dat anders gheleghen
is, dat erflike, ewelike ende altoes te hebben ende te
besitten ende tot oeren orbaer te bruken. Ende die voer-
screven Theodericus van Herxen verteech aldaer rechte-
Digitized by
Google
315
voert voer hem ende voer sine erfghenamen van den
vorss. guede te Noertbergbe ende sinen toebehoeren voerss.
toe behoef heren Gheerdes, her Ghysberts, her Peters,
Gheerds ende der vergaderingen voerss. Ende droeghet
hem opp ende ghinc des uut erflic , ewelick ende ummer-
meer mit hande, init monde, mit richte ende mit rechte,
woe ende daer hi mit rechte solde ende mit al den
rechte, dat recht is, als dat lantrecht daeraf wyset, alsoe
dat hy of sine erfghenamen daer en gheenrehande recht
noch ansprake an en hebben beholden, noch oec ummer-
(meer) wachtende sullen wesen, beholdelic mynen ghene-
dighen here van Utrecht ende sinen ghestichte vijftij n
olde Vrancrixsche schilden sjaers, die hy gaende hevet
uuten erve voerss. ende voert malcanders sijn rechtes. All
argelist uutghesproeken. Hier waren aver ende an, daer
dit gheschiede, als gherechte richteslude ende koernoten
Johan ter Poerten, Harman Bick ende Willem die Man
ende anders gueder lude ghenoech. In orkonde der waer-
heit soe heb ie Gheert van Ryssen, amptman voerss.,
mijn segel an desen brief ghehangen, daer ie Theodericus
van Herxen om de meerre vestenisse voer my ende voer
mine erfghenamen mijn zeghel mede heb anghehangen.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert ende
soeven op den achtenden dache van Dertiendaghe.
Naar het Cartvl. fol. 21v. Komt ook voor in
een vidimus dd. 1460 Januari 13 (zie N°. 83)
in het Archief der Emanuelshuizen te Zwolle.
NB. Het opschrift van deze akte in het Cartul. luidt: „LHtera
principalis de resigtiato predio nostro Nocrt berge per Theodoricum de
Herxen, tune clericum, domui nostre corara drossato."
37. 1409 Juli 31.
N. N., notarius publicus, oorkondt, dat ten zijnen over-
staan en van Petrus de Medemblic, Philippus de Leidis,
en Matheus Stakenborch, clerici, als getuigen, Gherardus
de Kalker, Petrus de Amsterdam, Tricus Herxen, pres-
Digitized by
Google
316
biteri, en Gherardus Kok, laicus, verklaarden verkocht
te hebben aan Aleyt Deterdes in den Olden convent te
Zwol de helft van 2'/2 morgen land, genaamd de Scepel-
maet, gelegen in het kerspel te Wye, in de buurtschap
Wymoerde, en eene jaarrente van 4 heeren pond uit 6
morgen land in Mastebroec in Wijtmerslaghe, onder voor-
waarde, dat zij én het land én de erfrente na het over-
leiden van Aleyt mogen terugkoopen.
Acta sunt hec infra septa habitationis dictorum pree-
biterorum (anno nativitatis Ejusdem MCGCCIX, indictione
secunda, mensis Julii die ultima, hora prima vel quasi,
pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini
Alexandri, divina providencia pape quinti, anno primo.
Naar een afschrift op een los blad, in het
Cartut. tusschen foL 9V — 10r ingehecht.
38. 1410 December 23.
Johan van Tyver Henrixsoen en Werner Grymme,
schepenen te Zwolle, doen kond, dat voor hen in het
schependom Lambert ten Acker gegeven heeft aan Jutte
zijne vrouw zijn deel van hun gemeenschappelijke weer
en tuin in de Kosterssteghe gelegen, tusschen de weer
van Ermgart Vromans aan de eene en die van Dyrc van
Bercmede aan de andere zijde.
Gegeven int jaer ons Heren 1410 des Dinxdages na
Santé Thomasdach.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief v. h.
Aartsbüd. Utrecht, deel II, p. 252.
Met de ongeschonden zegels in groene was van
Johan van Tyver Henrixsoen en Wemer Grymme.
39. 1411 Maart 11.
[W?]ynken Goltsmit maakt bekend, dat hij verkocht
heeft aan heer Dercke van Herxen, heer Ghert van
Digitized by
Google
317
Calker en de overige priesters en clercken van het Klercke-
hues te Swolle , . een tuin , liggende buiten de Luttiker-
poerten, naest Ffemmen der Wevester aan de eene, en
den tuin van de voornoemde klerken aan de andere zijde,
strekkende met het eene einde aan den Voesteracker en
met het andere aan een stuk land, dat Henrick van
Haerstholte aan den stadswal van Zwolle liggen heeft,
voor eene som, die hij bekent ontvangen te hebben.
Int jare ons Heren 1411 op Sunct Gregoriusavent
des overheiligen Pauwes.
Naar het Cartul. fol. 53r.
NB. Dit stok heeft tot opschrift: „Van onsen hooff opten Borch-
gra*e."
40. 1414 Januarii 11.
Weraerus, filius Nicolai, clericus Traiectensis dyocesis,
publicus imperiali auctoritate ac ordinarius admissione
notarius, oorkondt, dat ten zijnen overstaan Lumme van
Vollenhoe, weduwe van Gerardus Quelpaghen, met Albert
Snavel, haren momber, verklaard heeft vermaakt te hebben
aan de priesters en clercken in het Clerckehuys te Zwolle
de rente uit 4 morgen 1 hont en 67 roeden land, gelegen
te Oesterholte in den Withagen naast de kinderen van
Peter van der Vecht en schietende aan Lubbert Peters-
soonsland, zijnde haar lijftocht, die zij gekocht had van
de priesters en clercken voornoemd, aan wie dit land, dat
zij van Deric van Zalne gekocht hadden, toebehoort.
Anno nativitatis Ejusdem millesimo quadringentesimo
quartodecimo , indictione septima, mensis Januarii die
undecima, hora septima vel quasi, pontificatus sanctissimi
in Christo Patris ac Domini domina Johannis divina pro-
videntia pape vicesimi tercii anno quarto.
Naar het origineel in het Ovd-Archief der
gemeente Zwolle N°. 1768.
Met het merk van den notaris.
Digitized by
Google
318
41. 1414 Februari 17.
Werner ten Noertberghe verpandt zekere landerijen
aan Dirk van Herxen en diens moeder Griete
van Windeshcim.
Ie Werner ten Noertberghe bekenne ende belye in desen
openen brieve voer my ende voer mine erfgenamen, dat
ie sculdich byn van gherechter scult, als || van gheleenden
ghelde, heren Deric van Herxen, minen neve, ende
Grieten, sijnre moeder, ende oeren erfgenamen dertijn
oelde Vrancsche schilde of ghelijc guet || payment daer-
voer, ende want ie Werner vorss. des niet wal en hebbe
van der hand te betalen ende want ie oec sculdich byn
enen gueden knape, wonende te Zwolle, gheheten Deric
Brant, tot sinen live jaerlix vijf oelde Vrancsche schilde,
alsoe als ie hem die in voertyden vercoft hebbe om noet-
zaken uut minen erve toe Wiferding, ghelegen in den
kerspel van Raelte, soe heb ie denselven heren Deric ende
Grieten, sijnre moeder vorss. ende oeren erfgenamen in
oere hande ghesat enen camp landes, gheheten Die Brake,
hoerende in mijn erve toe Wiferding vorss. ende daertoe
alsoe vele hoeylandes, als daer men in ghemenen jaren
winnen magh tusschen soeven en achte voeder hoeys.
Ende voert soe loeve ie hem daertoe alsoe vele holtes te
doene, daer men dat lant vorss. alset behoevet mede vreden
mach, ende van dien, dat daer jaerlix van coemt, soelen
sie betaelen Deric Brant vorss. Ende na Dericke sullen sie
daervan boeren alsulc ghelt , als ie hem sculdich byn ende
op die tijt wesen sal, ende ie loeve hem in gueden trouwen
vor my ende vor mine erfgenamen, dat land vorss. niet
weder aen te tasten alsoe lange, als Deric Brant vorss.
Ie vet, ende voert ter tijt, dat her Deric ende Griete vorss.
of oer erfgenamen weder daeraf gheboert hebben alsoe
vele gheldes, als sie my verlecht en ghelient hebben. Ende
ie loeve hem dessen camp landes vorss. hierenbynnen
commervry te waren ende te ontladen van pandynge van
besettinge ende voert van allen laste, die van mijnre
weghen daerop comen mochte , ende ie sal hem vorderlic
en behulpelic wesen, dit lant vorss. te verdoene en tot
oeren scoensteji te ghebruken. Al arghelist hieryn uut-
Digitized by
Google
m
gheseghet. In orkonde der waerheit soe heb ie Werner
vorse. mijn zeghel an desen brief ghehangen. Ghegheven
in den jaer ons Heren dusent yierhondert ende viertijn
des Saterdaghes voer den Groeten Vaatelavent.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, losse stukken.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Werner toe Noertberge.
42. 1418 Augustus 31.
Deric van Keppel, drossart in Zalland, doet kond, dat
Peter Catreep en Liene diens vrouw, voor hem en gerichte-
lieden verklaarden verkocht te hebben heren Derick
van Herxen , heren Gheert van Kalker en heren Herman
ter Maet en den anderen priesters ende clerken, woon-
achtig in het huis, dat Meynolt van Windesim tot behoef
gheestliker priesteren en clerken gesticht heeft, 10 morgen
land in Mastebroec in heren Bertoldes groten slaghe van
Haersolte, belend door Johan van Beylen ter eenre en
Z weder Duysterbeke ter andere zijde, strekkende van de
Nyer Weteringhe te half wech an die Olde Weteringhe,
weleer door hen in erfpacht verkregen van Willem
Morre.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ende achttien des ijrsten Wonsdaghes nae Sunte
Johansdach Decollacio.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N* 1771.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Deric van Keppel.
43. 1419 Maart 10.
Claes Messemaker en zijne vrouw Alyt geven bij
laatste toilsbeschüking hun huis en erf in de
Begynenslraat te Zwolle aan de priesters en
klerken van het Clerckéhues aldaar.
In nomine Domini Amen. Anno nativitatis Ejusdem
1419, indictione duodecima, mensis Martii die X, hora ves-
Digitized by
Google
320
perarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo patris
ac Domini nostri domini Martini, divina providentia pape
quinti anno secundo, in mei notarii publici et testium
infrascriptorum ad hoc epecialiter vocatorum et rogatorum
presentia personaliter constitutus vir bonestus Nicolaus
dictus Mesmaker, cum Aleyde uxore sua legittima, eadem
Aleidis cum dicto Nicolao suo manburno ibidem coram
me et testibus infrascriptis legittime electo, quandam
cedulam papiream in vulgari conscriptam michi ad per-
legendum tradiderunt, quam ad me recipiens et coram
testibus infrascriptis alta et intelligibili voce perlegens,
tenorem, qui sequitur, repperi continentem:
Wy Claess de Messemaker ende Alyt sijn echte wijf
bekennen ende belyen, dat wy, anmerckende doechde ende
waldaede, de die priester end clercke in der Clerckehues
an ons bewesen hebben in onser armode te hulpe te
comen ende noch dagelix bewysen; soe hebben wy de-
selven priesteren ende klercken ende oeren nacomelingen
gegeven nae onser doet in rechten testamente onse hues
ende were, gelegen in de Begynenstrate tusschen Johan
Pannertz were ende der priesteren end clercke were voirss.,
uut welcker were nu ter tijt ghaen xij Q$ sjaers ende 1
quaerte wijns. End wert oick sake, dat hem nae onser
doet de were besproecken worde van den scepenen, also
dat sie die niet beholden en mochten na der stat rechte,
soe moegen sie de were vercoepen in wertlicke hant end
latent ghelt, dat dairaff quame, daert hem genoechde,
sonder enich bespreeken van onsen erfgenamen of van
yemant anders.
Qua quidem cedula prelecta Nicolaus et Aleidis ante-
dicti compotes mentis et rationis, sana et matura delibe-
racione prehabita, recognoverunt et dixerunt, hanc esse
suam ultimam voluntatem, ut videlicet domistadium ipsum
plene et libere post mortem eorum, ut premittitur, cedat
in usus et possessionem antedictorum presbiterorum et
clericorum; quam quidem suam ultimam voluntatem valere
voluerunt jure testamenti sive jure codicillorum seu cujus-
cunque ultime voluntatis. Super quibus omnibus et
singulis antedicti testatores petierunt a me notario publico
infra8cripto sibi fieri unum vel plura instrumentum vel
Digitized by
Google
321
in8trumenta, juxta dictamen cujuscunque sapientis factum
vel fncta. Acta fuerunt hec Z wollis in area Nicolai et
Aleidis antedicta, sub anno, indictione, mense, die, hora
et pontificatu quibus supra; presentibus ibidem discretis
viris Petro Catrep et Gherardo van Deventer, laicis
opidanis opidi Zwollensis, testibus fide dignis ad premissa
vocatis et specialiter rogatis.
Et ego Jobannis Vroude, clericus Traiectensis dio-
ccsis, publicus imperiali auctoritate et ordinaria ad-
missione notarius, etc.
Naar het Cartvl. foL 6*.
NB. Dit stuk heeft tot opschrift: „Sequitur instrumentum notarii
de domo Claes Messemakers , quod scabinalibus litteris non potuit nobis
veudere propter cousulatus prohibitiouem ; et nunc est porta domus
nostre".
44. 1419(?) December 22 l).
Schepenen en raad der stad Zwolle gelasten Dirk
van Herxen overeenkomstig de statuten van het
stadrecht te handelen en het huis van Claes
Messemaker in wereldlijke handen te brengen.
An her Dirck van Herxen onsen goiden vrient.
Ooide Vrient. Alsoe wy u in voortyden verkundighet
hebben end doin bieden, dat ghy de woninghe in der
Beghynenstrate , dair Claes Messemeker te wonen plach,
vercopen solden etc., dat alsoe noch niet gheschiet is by
onssen weten, soe gheve wy u the kennen end doen u
enen wete, dat ghy de voirss. wonynge vercoepen end in
werlicken hant brengen met scepenbrieven nae gewoente
oneer stat, tusschen nu ende Sanct Peters daghe ad
Cathedram toekomende. Ende waert sake, dat dair ver-
Buum in viell, alsdan wijllen wy die wonynghe voirss.
vercopen end den slach dairaff gheven by der keersen
1) Dit stuk staal in het Gartul. onmiddellijk achter de schenkings-
oorkonde van Claes Messemaker.
Digitized by
Google
3S2
in onser stadt wijnhues, als gewoentlick is, end u dat
ghelt van den wonynghe voirgerucrt boeren laten. Hier
wei't u nae te richten. God sy mit u. Gegeven crastino
Thome Apostoli.
Soepen ende raden der Stadt van Zwolle.
Naar het CartvL fol. 6V.
45. 1420 Maart 20.
Albert Snavel , Rutgher Hermanssoen , Henric Berniers-
soen en Johan Willamssoen doen kond, dat zij als ïnoet-
soenslude tusschen her Diric van Herxen, her Gheert
van Kalker, her Herman ter Maet en hunne medegezellen
in der Clerckehuys binnen Zwolle, en Andries Noete met
Aecht diens vrouw met betrekking tot een geschil over
de helft van tien morgen land in Mastebroec in heren
Bartolds Groten slage van Haersolte, door wijlen Peter
Catreep, Achtes broeder, en Lene zijn vrouw aan heer Deric
c. s. verkocht, een vergelijk getroffen en bepaald hebben,
dat Andries Noete en Aecht dezen verkoop bevestigen.
In den jaer ons Heren dusent vierhondert ende
twintich des Saterdaghes nae Oeuli in der Vasten.
Naar het origineel in het Oud-Archief der
gemeente Zwolle, N°. 1770.
Met de zegels in groene was van Albert Snavel,
Ruthger Hermanssoen, Henric Bernierssoen en
Johan WiUemssoen. Dat van den laatste is ge-
schonden.
46. 1421 Augustus 11.
Dirk van Herxen, Gerard van Calcar en Herman
ter Maet , priesters en provisoren van het Domus
Clericorum te Zwolle, verkoopen eene jaarrente
van 7 heerenpond.
In nomine Domini Amen. Anno nativitatis Ejusdem
millesimo quadringentesimo vicesimo primo, indicione
quarta decima, mensis Augusti die undecima, hora vespe-
rarum vel quasi || pontificatus sanctissimi in Christo Patris
Digitized by
Google
323
ac Domini domini Martini, divina providentia pape quinti
anno quarto, in mei notarii publici et testium infra-
scriptorum ad hoc specialiter vocatorum et roga || tor urn
presencia personaliter constituti devoti et discreti viri
domini Theodericus de Herxen, Gherardus de Kalkar et
Hermannus ter Maet, presbyteri, provisores pro tempore
Domus Clericorum in Z wollis, quandam cedulam papiream
in vulgari conscriptam michi notarii infrascripto ad per-
lcgendum tradiderunt, quam ad me recipiens et sub
astancium personarum testimonio alta et intelligibili voce
perlegendo repperi fore talem:
Wi Theodericus van Herxen, Gherardus Kalkar ende
Hermannus ter Maet, priesters, provisores in der tijt djer
Clerkehuys bijnnen Zwolle , bekennen ende belien in desen
openen brieve voer ons ende onse nacomelinge, dat wi
omme noet van sculde, daer wi in tachteren weren bi
den huse gheheten dat Minste Clerkehuys, als van tymmer
ende cost desselven huses, vercoft hebben rechtes stedes
erfcoeps om een summe gheldes, die ons vol ende al
betaelt is, Johanne ter Beken ende sinen erfgenamen
seven heren pond payements, daer men den heren van
den lande jaerlix sine pacht mede betalen mach; te be-
talen alle jaer op Sun te Marten in den Winter of bynnen
viertijn daghen daerna onbegrepen, uut den huse ende
weren vorss., dat ghelegen is in Zwolle tusschen onse
huse, daer wi ynne wonen, ende des terminarius huys
van den Mynrebroederen, streckende voer van der Be-
ghinenstrate achter an den Beghinenhof, mit voerwarden,
weert zake, dat hem die betalinghe tot enigher tijt ghe-
weighert worde uut den huse ende weren vorss. , of dat
daer niemant wonachtich ynne weer, soe sullen wi ende
onse nacomelinge, provisores der Clerkehuys vorss., die
jaerrenthe vorss. dan sculdich wesen te betalen uut onsen
huse ende uut onsen guede, soe waer dat gheleghen weer.
Al arghelist uutghesproeken.
Qua quidem cedula sic, ut premittitur, perlecta pres-
byteri et provisores antenominati insimul et divisim pro-
miserunt et dixerunt hanc vendicionem pro se et suis
8uccessoribus ratam et gratam habere ae semper habituros.
Istis vero sic per omnia rite peractis sub anno, indic-
Digitized by
Google
324
tione, mense, die, hora et pontificatu, quibus supra,
coram me et testibus infrascriptis comparens discretus vir
Johannes ter Beke antenominatus, nullo pacto illicito aut
fraude usuraria interveniente, sed sua ra era ac libera
voluntate, ut asseruit, pie et favorabiliter concessit et
indulsit antcdictis preebyteris et provisoribus Domus Cleri-
corum et eorum successoribus , quod ipsi singulis annis
in festo Sancti Martini hyemalis facta solucione pensionis
illius anni quitare et redimere possint et valeant dictas
septem libras cum totidem denariis, pro quibus jamdicti
redditus ab ipso Johanne a dictis presbyteris et provi-
soribus empti et comparati exstiterunt, videlicet singulas
libras cum viginti quinque libris, que decurrunt et emer-
gunt in summam centum et Septuaginta quinque libra-
rum pagamenti, ut prefertur. Super quibus omnibus et
singulis dicti actores insimul et divisim pecierunt a me
notario publico infrascripto sibi fieri unum vel plura
instrumentum vel instrumenta, juxta dictamen cujuscumque
sapientis factum vel facta, substancia tarnen facti in nullo
mutata. Acta fuerunt hec in aula habitacionis clericorum
antedictorum sub anno, indictione, mense, die, hora et
pontificatu, quibus supra; presentibus ibidem discretis viris
Gherlaco Cappenberghen , clerico, et Johanne de Ruden
laico, Traiectensis dyocesis, testibus fide dignis, ad pre-
missa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Johannes Vroude, clericus Traiectensis
dyocesis, publicus imperiali auctoritate et ordinaria
admissione notarius etc.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels-
huixen te Zwolle.
Met het merk van den notaris.
47. 1423 Januari 7.
Frederik, bisschop van Utrecht, verkoopt de rer-
beurdverklaarde goederen van Bertolt ter Schu-
ren aan Alffer van der Schuren.
Wy Frederic, by der gnaden Goits bisscop toe Utrecht,
maken kond allen luden , want alle alsulcke guede renten
Digitized by
Google
325
ende erffenijsse als Bertold ter Schuren in onsen lande
ende buten onser stad vryheid van Swolle liggende hadde
an ons gecomen ende vervallen sijnt, omdat dieselve
Bertolt mijt sommigen anderen in voertyden een over-
dracht gemaect heft ende mijt sommigen solderen onse
stad van Swolle te winnen, burghere ende ingeseten der-
selver onser stad te overvallen, ende nae der tijt dieselve
Bertolt in desen jair verleeden oic onse stad van Swolle
overvallen ende gewonnen wolde hebben mijt sommygen
luden, dair die van Egmont een hoefheer aff gewest solde
hebben, als Deryck Schaepshoest ende Hermen Vlamme
opentlic gesecht ende geliet hebben, ende dairop gestorven
sijnt. Ende dieselve Bertolt onse ondersate ende burgher
onser stad vorss. was, ende hy hem selven dairuut getogen
ende geruymt is, ende ons dairenboven ongetrouwe ge-
worden is, gelick voorss. steet, ende als ons onse stad
vorss. angebracht ende te kennen gegeven heft, soe heb-
ben wy dairomme alle alsu(l)cke guede, renthen ende
eerffnijsse als Bertolt in onsen landen ende buten onser
stad vryheit van Swolle , doe he uuyt derselver onser stad
ruymde, ende tot desen dach toe datum .des briefs lig-
gende hadde ende beseten heft, dat sy lene off eygen ,
off welikerleye dat die sijn, an ons gecomen, ende hebben
die Alffer van der Schuren tot eenen rechten steeden
erffcoep vercofft ende overgegeven , vercopen ende over-
geven mijt desen onsen brieve, voir ons ende voir onsen
nacomelingen , bisscopen to Utrecht, ende gelaven hem
ende synen erffgenamen gebreke sijtas voir ons ende voir
onsen nacomelingen vorss. alle alsulcke renthen ende
erffnijs8e als vorss. is, hem de vaste ende steede te bliven
ende toe waren nae den rechte van onsen lande voir een
siimme geldes, die ons dieselve Alffert witlic ende wal
betaelt heft, die wy voert gekiert hebben, in wijtlicken
oirbair ende noetsaken onss Gestichte van Utrecht Sonder
argelist In oirkonde des breefs besegelt mijt onsen segel.
Gegeven toe Deventer int jair ons Heren Mccccxxiii des
vii dages in Januario.
Naar eene door den notaris Adrianvs de Breda
gecollationeerde en geauthentiseerde copij in het Cartul.
fol. 88v. — Ook te vinden in het Carhd. fol. 28p.
Derde Serie. Werken N°. 13. 21
Digitized by
Google
N6. Iu het Cartularium staal op fol. 27 v, onder de oorkonde dd.
1500 Februari 26 (N*. 123), door een 16eeawsche hand geschreven,
volgende aanteekening betrekkelijk het „prediam Hallynck in Lemele":
„Hoc predium HaUinck primo fait feudale et spectabat ad Bertoldum
▼au der Schuren, qui fuit incola civitatis Swollensis. Hic propler
sedicionem suam et conatos malos in tradicionem civitatis et scabinoram
exul factus, bona sua et predium perdidit jusque in hiis omnibus amisiL
Unde per infiscacionem recolende memorie domini Frederici de Blancken-
hem, episcopi Traiectensis , devoluta sunt ad eundem et sic perdidemnt
naturam suam in devolucione ad dominum superiorem, qui dotninium
directum habuit. Unde factum est ipsum predium de feudali allodiale
et sic venditum est per eundem reverendum dominum episcopum fratri
germano Alpherdo van der Schuren sine ezpressione oneris feudalium
et servatum pro allodiali bono et venditum ez hoc per heredes eorum,
Alpherdo de Schuren defuncto ante fratrem suum Bertoldum, devoluta
sunt eadetn bona Bertoldo et itcrum sunt infiscata propter demerita
sua. Unde et eecundario vendita fuerunt per dominum Rodolphura de
Dyphold, episcopum Traiectensem , sorori ejosdem aut cognate, modis,
quibus supra, sine ezpressione oneris feudalium et alienatum et possessum
est usque in presens et depost per Lutgherum de Ty veren venditum
pro allodiali et semper per judices, scultetum, videlicet de Ummen, sigil-
latum et multi redditus ez eodem venditi per scultetum eundem. Et
sic liquido patet, quod ipsum predium non poterit gravari per aggeres
mulerdorum, quia originalem de Schueren progressum habet, utqoe
in multis literis".
48. 1426 Januari 30.
Lambert van Yrte en Johan van Wytmen, schepenen
binnen Zwol, maken bekend, dat ten hunnen overstaan
Peter Pauwels en Mechtelt zijne vrouw overdragen aan
Johan Kodden en zijne 'erven in erfkoop een uitgang van
twee pond jaarlijksche rente uit hunne weer, gelegen in
de Voorstraat tusschen Berend Ellings ter eene en Claes
Storten ter andere zijde, achter Herman Griperkampe.
Ghegeven int jaer ons Heren 1426, des Dinxdages
nae Santé Pauwelsdach Conversio.
Naar een regest, uitgeg. in het Archief v. A.
AarUh. Utrecht, deel V, p. 96.
49. 1429 Juli 17.
Dirck Koteken en Herman then Bussch Tydemans,
schepenen te Zwolle , maken bekend , dat Evert Hermenss.
Digitized by
Google
827
yoor hen in het schependom verklaarde' in erfpacht ont-
vangen te hebben voor 8 pond 'sjaars van Hademan van
Eryen en Zwenelden zyne vrouw eene hofstede met de
daaropstaande gebouwen in de Deserstrate, gelegen tus-
schen de Duwerssteghe aan de eene en de were van
Dirck Vrylings aan de andere zijde.
Gegeven int jaer ons Heren dusent vierhondert
negen ende twyntich des Saterdages nae Santé Mar-
grietendach.
Met een transfix dd. 1606 Januari 2 (zie N° 134).
Naar hst origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwoüe N° 1773. — Ook in het OartuL
foL 49*.
Met het geschonden zegel in groene was van
Herman then Bussch; dat van Dirck Koteken ie
verdwenen.
NB. De daleering in hel Cartul. luidt: „Gegeven enz. Sabbato post
Margarete Virginis".
50. 1430 Juli 3.
Johan van Entenich, richter te Covorden, maakt be-
kend, dat Deric die Rover en zijne vrouw Zwane, voor
hem en gerichtslieden verklaarden geen recht en aan-
spraak te hebben op het goed Noertberghe in Zallant, in
Herxermarke gelegen, maar dat dit rechtens toekomt aan
her Deric van Herxen, priester, en de andere priesters en
clercken in het Clerkshuijs te Zwolle. Voorts bekennen
zij ontvangen te hebben van Deric van Herxen „als gunst
en waeldaet" de som van 60 gulden, als men te Zwolle
voer comans lichte gulden betaelde.
Gegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ende dertfch op Sunte Martensavent Translatio.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1774.
Met de geschonden zegels in groene was van
Johan van Entenich en de gerichtslieden Bernier
ten Peerboem en Herman Mey.
21*
Digitized by
Google
328
51. 1431 December 17.
Johan Koekeman en Ludeken Gertzsoen, schepenen te
Swolle , maken bekend , dat Egbert Bischop en zijne vrouw
Hille voor hen in het schependom verklaarden verkocht
te hebben aan Dirck Hof eene jaarrente van 10 pond uit
hunne were, gelegen in de Clostersstege , belend aan de
éene zijde door de „gemeyne strate" en de were van
Johan Butemans op de andere, strekkende van de Costers-
steghe tot achter aan de were van Frederic Coster.
Gegheven int jair ons Heren 1431 des Maendaghes
nae Santé Luciendach.
Naar eene copij, geschreven onder de oorkonde
dd. 1486 Aug. 25 (zie N° 108); los Huk papier
achter in liet Cartularium.
52. 1433 Augustus 4.
Rodolph van Dyepholt, elect confirmaet te Utrecht,
maakt bekend, dat hij verkocht heeft aan Luytghers
dochter, vrouw van Johan van Ty veren, het erf Nyehus
met de tienden gelegen in de buurschap te Vilsteren, de
tienden in de buurschap Steygeren en te Beerse, verder
den hof te Archem en het erf te Lemele , geheeten die
Halle, en 2 morgen land in den Lyrebroick, zooals dat
behoord heeft aan zalige Alffer van der Schuren en een
deel, dat hij geërfd heeft van zijnen broeder Bertolt, welk
deel hem, den bisschop, is toegevallen , omdat Bertolt zijn
en des Stichtes vijand geworden was.
Gegeven toe Deventer int jair ons Heren
MCCCCXXXIII des Dinxedags nae Sancte Peter
ad Vincula.
Naar de gecollationeerde en geauihentiseerde
copij van den notaris Adrianns de Breda in hei
Cartul. fiL 37p. — Ook te vinden in het CartuL
fol. 28'.
Digitized by
Google
53. 1434 Augustus 17.
Clawes ten Toerne, richter te Ummen, maakt bekend,
dat Yde, vrouw van Egbert Mulerd, met Egbert haren
man als momber, voor hem en gerichtelieden verklaarden
onder nader omschreven voorwaarden verkocht te hebben
aan Johan Jansen van Boirne het erf geheeten Hallynck,
gelegen in het kerspel Ummen, in de buurschap Lemele,
met zijne were in Dalmsholt.
Gegeven int jaer ons Heren MCCCCXXXIIII feria
quarta post Assumptionis Gloriose Virginis.
Naar eene gecollationeerde en geauthentüeerde
copij van den noVxrius Adrwnw de Breda in
het Cartul. foL 37v. — Ook te vinden in het
Cartul. fol. 48*.
64. 1435 Februari 5.
Ludeken Johanssoen, richter te Zwolle, maakt bekend,
dat Bette, weduwe van Eernstes van Deese, met Werner
Poppen tot momber, voor hem en gerichtslieden ver-
klaarden verkocht te hebben aan her Derick van Herxen ,
her Lephart van Ulzen, Gheert van Vollenho en de andere
priesters en clerken van het Clerkehuys te Zwolle, 4
morgen land in Mastebroech, in Voersterslaghe gelegen,
tusschen de heren van Belheem en Werner Dircssoen,
strekkende voor van den weg achter aan land van Henric
van Zancten.
Gegeven in den jaer ons Heren dusent vierhondert
vyflf ende dertich des Saterdages na Onser Liever
Vrouwendach Purificationis.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1775. — Ook in afschrift
in het Cartul. fol. 29r.
Met de zegels in groene was van Ludeken
Johanssoen en van Werner Poppe, waarvan het
eerste geschonden.
Digitized by
Google
830
66. 1436 Juni 4.
Johan Zwarte en Ludeken Kute verklaren als vrienden
en bloedverwanten een minlijke schikking getroffen te
hebben tusschen Gheertruut, weduwe van GheertKuten ,
en haren zoon Gheerloghe ter eenre, en Henricus Zwarte,
eveneens üeertruidszoon ter andere zijde, in het geschil
betreffende de nalatenschap van Gheert Kuten voornoemd,
waarbij Henricus en de priesters en clerken van het
Clerkehuys binnen Zwolle een jaarrente krijgen van 8 f£
uit het erve te Windesym, dat Johan Zwarten zaliger
„plach toe te hoeren" en dat Geertruid aangekomen is
vanwege haren broeder Deric Zwarten , benevens een jaar-
rente van 11 V2 Beyersgulden uit het huis en were gelegen
in Zassingstrate, waarin Johan van Wette woont, tusschen
de were van Willam Deye, Henric Grymme en Willam
Kute ter eenre en de steeg ter andere zijde, strekkende
voor van de straat achter aan Gheertruyd Cadeneters
were; — dat Gheertruut en Gheerloghe voornoemd hier-
voor krijgen een som van twee honderd Aernems gulden,
waartegen Henricus afstand doet van alle rechten op
erfenis van zijn vaderskant
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
sess ende dertich des Manendaghes nae den achtende
dach van Pinzteren.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1777.
Met de zegels in groene was van de beide moet-
soensluden en van Gheerloghe Zwarte; aüen iets
geschonden.
56. 1436 Juli 30.
Willam Wolterssoen, richter ter Heyne, doet kond,
dat Egbert Roloving en Gherberch zijne vrouw en Alfyt,
weduwe van Oerberts van Herfte des Olden, deze laat-
sten met Egbert als momber, voor hem en gerichtslieden
verklaarden verkocht te hebben aan heren Dericke van
Herxen , heren Gheerde van Vollenho ende den anderea
Digitized by
Google
831
priesteren ende clerken van der Clerkehuys bynnen Zwolle
de eene helft van 6 morgen land geheel, van de andere
helft het '/• gedeelte min 60 roeden, gelegen in Leerre-
broeck, tusschen de landen van Berent Jacobssoen en
Johan den Wreden, strekkende van af des Veliken-
graven tot aan des Zwartengraven , welke 6 morgen
Johan die Wrede „in langer wtgaender pacht heft voor
5 f6 van iedere morgen".
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
sess ende dertich des Manendaghes nae Sunte Jacobs-
daghe.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1776.
Met het ongeschonden zegel van Willam Wolters-
soen.
57. 1436 September 25.
Ludeken Johanszoon, richter te Zwolle, maakt bekend
dat Alijt Glauwekens, weduwe van Herman Glauwekens,
met Johan Voerne Hermanszoon, haren momber, voor
hem en gerichtslieden verklaarde verkocht te hebben aan
Johan Tymanszoon eene jaarrente van 5 Heren pond uit
10 morgen land te Mastebroek, gelegen in het Groote Slag
van heer Bartolt van Haersolte, vroeger behoord hebbende
aan Peter Catreep en die thans eigendom zijn van heer
Deric van Herzen met zijne gezellen in het Clerkenhuis
te Zwolle.
Gegeven in den jaer ons Heren dusent cccc ses
ende dertich des Dinxdaghes na Mauricii des heligen
Martelaers.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels-
huisen te Zwolle.
Met het zeer geschonden zegel in bruine was
van Ludeken Johanszoon.
58. 1436 October 2.
Frederic Post, amptman der hilighen luden ende gue-
cjeji in den ghestichte van Utrecht van weghen der eer-
Digitized by
Google
332
weerdighen personen raynre liever vrouwen der abdissen
ende oers capittels der werltliker kerken van Essende in
den ghestichte van Colne gheleghen, maakt bekend, dat
hij den landwissel tusschen her Deric van Herxen en
Johan den Wreden goedkeurd, omdat deze dient ter
verbetering van het „tijnsgoed", dat genoemde Johan van
de abdes van Essende heeft
In den jaer ons Heren dusent vierhondert ses ende
dertich des Dinxdaghes nae Sunte Michrel.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1778. — Ook in afschrift
in het Cartvl. fol. 24v.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Frederic Post.
59. 1439 Februari 14.
Johan die Wrede verklaart „als vor enen gheliken
an wissel" van heren Deric van Herxen, priester, en de
andere priesters en clerken van het Clerkehuys te Zwolle
ontvangen te hebben 31/, morgen land min Vio van 1
morgen in Heynrekerspel „ghemeen" met 2ljt morgen en
*l10 van 1 morgen als die liggen in Lantslaghe voor 6
morgen tusschen zijn eigen land en dat van Berent Jacobs-
soen, schietende van de Velikengraven an des Zwarten-
graven, voor welke Slj2 morgen min Vio ï"J 8eeft aan
Deric van Herxen c. s. 2J/8 morgen in Wyerkerspel in
Herxermarke, strekkende van de Weteringe aan land van
Johan Koekeman, tusschen land van den bisschop van
Utrecht en van Johan Koekeman voornoemd, benevens
Vj2 morgen, gelegen aan den weg, die gaat van Herxer-
brugge aan den dijk aan de andere zijde „omlangs"
aan Johan Koekemansland en een „haghen van wilghen"
in dezelfde marke „by de ghemene strate" tusschen land
van Erenst ten Bussche , Johan Koekeman en Henric van
Essen. Hij belooft voor dezen „wissel" toestemming te
verkrijgen van zijn leenvrouw, de abdisse van Essen, of
haren amptman.
Ghegheven in den jaer ons Heren dqsent vier-
Digitized by
Google
333
hondert neghen ende dertich op Sunte Valentinus-
dacb.
Met een transfix dd. 1439 November 28. (Zie N° 60).
Naar het origineel in hel Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1779. — Ook in afscltrift
in het Cartul. fol. 24v.
Met de zegels in groene was van Johan en op
diens verzoek van zijn broeder Henrie die Wrede ,
(dat van Johan iets geschonden).
60. 1439 November 28.
Herman Monter, amptman in der tijt der eerweerdigher
mynre vrouwen der abdissen van Essen van oeren gueden
ende renthen in den gestichte van Utrecht, doet kond,
dat hij den landwissel tusschen her Derick van Herxen'
priester, en Johan den Wreden, zopals die beschreven
staat in den principaalbrief dd. 1459 Februari 14, (zie
N° 59) waardoor deze gestoken is, goedkeurd.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vierhon-
dert neghen ende dertich des Saterdaghes voer den
Advent.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1779. — Ook in Afschrift
in het Cart. fol 25r.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Herman Monter.
NU. In dorso staat: „Littera permutaciotiis do iy margen prope
poiitcm in Hcrxeu et consensus amptmanni abdiase de Esaeo."
61. 1442 Juli 27.
Deric van Herxen, priester, bewaerre van het Clerke-
huys te Zwolle, en Johan Ludiken Kutensoen maken
bekend, dat tusschen hen een landwissel plaats gehad
heeft in dier voege, dat Johan aan her Deric overdraagt
lljt morgen land, waaronder ljt morgen, die hij van de
Digitized by
Google
334
kerk van Wye gekocht heeft, gelegen in het kerspel Wy e ,
in de buurschap Herxen , tusschen landen van het Clerke-
huys en schietende van den dijk tot aan den Scoelgraven ;
en dat Johan daartegen on vangt een camp land, groot 1
morgen Opper Marke, gelegen tusschen landen van Berents
Jacobssoen en der Meente bij den dijk en l1/» morgen
aldaar, gelegen in landen van Johan Koekemans, en boven-
dien een campken gelegen tegen Johans Berchhof , alles
eveneens in het kerspel van Wye en de buurschap
Herxen gelegen.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vierhon-
dert twie ende viertich des Vrydaghes nae Sunte
Jacobsdach des hilighen Apostels.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1780. — Ook in afichrtfl
in het Cartul. Jol. 25r.
Met de zegels in groene was van het Clerkehuys,
Henrick van Essen , Seyne van Ittermm en van
Gheerlach Zwarte. Dat van het Clerkehuys en
van Oheerlach Zwarte zijn zeer geschonden.
62. 1442 Augustus 2.
Jacob Blomendal, richter te Wye, maakt bekend, dat
Gheerloch Zwarte en zijne vrouw Griete en zijne moeder
Gheertruyd Cuten, beiden met haren man en zoon tot
momber, voor hem en gerichtslieden verklaarden verkocht
te hebben aan Deric van Herxen en de andere priesters
van het Clerchuijs te Zwolle, 10 hont land, gelegen voer
der Waden in het kerspel Wye, in de buurschap van
Herxen, schietende met het westeinde aan den dijk en
met het oosteinde aan het land van Henric van Essen
Gheertssoen, ten noorden begrensd door Johan Koke-
man en ten zuiden door Johan Ludekenssoen, bovendien
4 hont land ook voer der Waden , gelegen tusschen land
van Johan Ludekenssoen en land van de Heilighe Steden
te Hasselt, schietende van de dijk aan land van Deric
en zijne ghesellen voornoemd.
Ghegheven int jaer ons Heren dlisept viejrhopdert
Digitized by
Google
885
ende twie ende viertich des Donredaghes nae Sunte
Peter ad Vincula.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meerde Zwolle N° 1782. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol 25*.
Met het geschonden zegel in groene was van
Jacob Blomendal.
NB. Fol. 25* van het Cartularinm staat onmiddelgk onder dit stuk
door eene Ifteeuwsche hand geschreven: „Anno xvc sexto ivii»» die
Aprilis, qne tune fuit feria seita Pascalis, fecimus permutacionem
quandam cum Johanne Goeckman de tribus agris nostris ad terras suas
si tas prope Waeden de nostro Hagelstucko, habentibus in longitudine
ad mediam viara circa Weteringe xxxv roeden, in latitudine vero simul
xü roeden et ferme 4* pedes, facit iiiicxx roeden; pro hiia vero ilerum
recepimus iii agros in nostris et circa nostras terras, sitos apud dominum
Johannem Estrini ad terras dominorum Capituli Daventriensis, dictas
der Gosterienland, fecerunt in toto agri sui iiiiexlix roeden. Presentes
fuerunt cum Johanne Coeckman, Everardus Goeckman, cognatus Johanni,
et colonus ejus, Jan Cottgen. Et mecum fuit Jacob noster laycin et
Johannes Estrini, colonus noster, in mensuratione et conventione sin-
gulorum".
63. 1442 Augustus 3.
Jacob Blomendael, richter te Wye, doet kond, dat Johan
Ludikes en Hondert zijne vrouw, voor hem en gerichts-
lieden verklaarden, verkocht te hebben onder nader om-
schreven bepalingen aan heer Derick van Herxen, priester
in het Clerckehuys te Zwolle, en zijne medegezellen ten
behoeve van het huis 5 herenpond uit hunne were en
spijker.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
twie ende viertich des Vridaghes na Sunter Peter
ad Vincula.
Naar het origineel in het Ovd-Archiqf der ge-
meente Zwolle N° 1781.
Met het zeer geschonden zegel in groene was
van Jacqb Plomendael,
Digitized by
Google
886
NB. Iu dorso staal: „De quiuque fg et Spyker iu Herxen. IsU
littera est mortificata per Utteram XII librarum, quod isti redditus V (g
sant computati iu redditibus XII fg. Hoc de jure ex toto plus spectat
ad nos ex predio vel ex Spyker quam XII libcr. — Scrvatur taineu
ista littera propter cautelam, quia redditus XII fg suilt ex Vryeguede
et quod fee i mus permiilacionem aliquorum jugcrum nobis raelius deser-
vienlium prope Wade".
64. 1443 Februari 1.
Evert van Wijtmen, richter te Zwolle, en Egbert Zeghere-
soen, richter te Oesterholte, maken bekend, dat Wolter
Stelling Hermanssoen voor hen en gerichtslieden ver-
klaarde verkocht te hebben aan Hilleghunt Nygghen eene
jaarrente van 9 pond uit 8 morgen land in Mastebroeck
op der Nyer Weteringhen op den Ellenboghe, tusschen
land der heeren van Belheem ter eenre en de „ghemeyne
wech" ter andere zijde, strekkende met het eene einde
aan land van de erfgenamen van Johan van Haersolte en
met het andere einde aan den weg, en verder uit 41/}
morgen land ook in Mastenbroick op der Rikersteghen
gelegen, in het gerichte van Oesterholte, tusschen de
erfgenamen van Herbert van Ense en Johan van Holts-
eynde, strekkende met het eene einde aan den weg en
met het andere einde aan land, dat Helmich Stellinghes
zaliger „plach toe te behoeren".
Gegeven in den jaer ons Heren duysent vierhondert
drie ende viertich op Onser Liever Vrouwenavent
Purificationis.
Met twee transfixen dd. 1487 Augustus 2 (zie N° 111)
en dd. 1511 October October 18 (zie N° 142).
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1785.
Met de geschonden zegels in groene was van
Evert van Wijtmen , Egbert Zegherssoen en van
Wolter StdliTig Hermanssoen,
Digitized by
Google
887
65. 1443 October 14.
Egbert, joncker van Almeloe, Elizabeth van Voorst
joncfrou tot Almeloe, en Johan van Almeloe, hun zoon,
maken bekend, dat zij het erf en goed van Johan Slens-
ken te Oedbelding, gelegen te Hellendorn, dat hij van
hen en den heeren van Almeloe in manstat tot eene
vijffmarckleen had, ge vrijt hebben van deze rechten en
manscap en tot een Zutphenschen leen gemaakt hebben.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyerhondert
drie ende vicrtych op Sunte Kalixtusdach.
Naar het Cartvl. Jol. 42*.
63. 1444 Mei 26(?)
Henricus Zwarte maakt bekend, dat hij de priesters en
clercken van het Clerkehuys binnen Zwolle gemaakt heeft
„rechte holders" van den brief van het huis en were
gelegen in de Costerssteghe te Zwolle, tusschen de were
van het Clerkehuys en die van Lummen van Vollenhoe,
zoo als dat gekocht is van Jutten ten Acker en dat de
genoemde priesters en clercken eigenaars van dit huis zijn.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
vier ende viertich des Dinxdages na Assumptio.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels-
huizen te Zwolle.
67. 1445 Juli 9.
Nycolaus notarius publicus oorkondt , dat ten
zijnen overstaan en van Trico Mommen(?) Johannes de
Tongeren en Albertus Helye, clerici Traiectensis diocesis,
als getuigen, Nycolaus Cou, filius Arnoldi Cou, de
Delph, clericus Traiectensis dyocesis, bij testamentaire
beschikking vermaakt heeft aan de priesters en clercken
van het Domus Clericorum in Zwolle 400 Rijnsche gulden
uit al zijne roerende en onroerende goederen.
Digitized by
Google
m
Anno nativitatis Ejusdem millesimo quadringentesimo
quinto, indictione octava, mensis Julii, die nona, hora
vesperarum vel quasi, pontificatuB sanctissimi in Christo
Patris ac Dornini nostri domini Eugenii divina providentia
pape quarti, anno quinto decimo.
Naar een concept, geschreven door de hand van
Hendrik van Herxen op losse stukken papier,
gelegen achter in liet Cartularium.
68. 1450 April 23.
Wolter Stelling Hermanssoen , amptman te Yselmuden,
maakt bekend, dat Seyne Mulert voor hem en gerichts-
lieden verklaarde verkocht te hebben aan her Deric van
Herxen en her Henric Zwarten, priesters, en hunne
medegezellen, den priesters en clercken in het Clercke-
huys te Zwolle 3!/2 morgen land, genoemd de Meermaet,
liggende te Mastebroeck tusschen de landen van Wolter
Stellings en Claes ten Brincke.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ende vyftich op Sunte Georgiusdach.
Naar het CartuL fd. 31'.
69. 1450 April 23.
Seyne Mulert bekent verkocht te hebben aan de priesters
en clerken in het Clerkehuys te Zwolle een stuk land,
ongeveer vierdehal ve morgen groot, geheeten die Meer-
maet, gelegen bij Yselmuden, naar luid een brief door
den amptman bezegelt. (Zie N° 68).
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vier-
hondert ende vyftich op Sunte Georgiusdach des
hilighen Martelaers.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1783.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Seyne Mulert.
Digitized by
Google
70. 1451 Februari 17.
Seyne die Wrede, richter ter Heyne, maakt bekend,
dat Jacob die Wrede en Gheertruyt, zijne vrouw, voor
hem en gerichtslieden verklaarden verkocht te hebben aan
her Dericke van Herxen, her Albert van Kalker, her
Henric Zwarte, priesters, en hunne medegezellen, de
priesters en clercken van het Clerckehuys binnen Zwolle,
eene erfrenthe van 27 heeren pond uit 4 morgen land, ten
Spykerhuys genoemd, belend ten oosten door Alyt Scrivers,
ten zuiden en westen door Berent Jacobssoen en ten noor-
den door Jacob voorschreven, en uit verdere 4 morgen,
schietende van de Zwartegraven aan den Velikengraven ,
belend ten zuiden door Berent Jacobssoen en ten noor-
den door Jacob die Wrede, gelegen in het kerspel van
der Heyne.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vier-
hondert een ende vyftich des Wonsdesdages voer
Sunte Peter ad Cathedram.
Naar het Cartxd. fóL 32v.
NB. Deze oorkonde heeft tot opschrift: „De xiiy g}, quas dat Ja-
cobus Wrede annuatim nobis ex octo jogeribus, qood redimit a nobis
xiitf fè Pro Üc florenis Renensibus aarcis et sic potent, si voluerit,
omni anno Petri ad Cathedram (Februari 22) redimere adhuc xiiij gg
restante»."
Op den kant staat door dezelfde hand geschreven: „Redditus is'.os
ex toto transposaimns ad predium Hollhusen prescriptum, quia redem-
mus ex eodem predio xxi modis silignis, sic qaod ofllciarias magistri
Johannis Dalen levabit annuatim a Jacobo Wreden xxvii fg , de quibus
tangitor in littera, Poterit au tem Jacobus Wreden vel ejus heredes
redimere redditus istos cum sexcentis libris Domini in festo Petri ad
Cathedram et cum redditibus illius anni tune preien' i sed, tenebit de
somma prescripta xxx libras Domini in redempcione totali, quia pro
xiiy fg ab eo emptis non accepitur plures pecunias quam ducentas
libras Domini et Septuaginta; sed pro aliis xiifj libris Domini accepit
trecentas libras Domini in empcione. Dabit ergo in redempcione, quando
eciam redditus simul cum summa coroputantur sexcentas libras Domini,
sed tres minus utque computanti. Et sic pro domo nostra tenebimus
de totali somma xxx libras Domini, quod tam care emimus redditus
illos, Tidelicet medietatem reddituum prescriptorum , quod pro qualibet
libra Domini dedimus Jacobo predicto xxii libras Domini in empcione
istornm redditum".
Digitized by
Google
340
71- 1452 Januari 26.
Herman die Zuere, ainptman te Uselmuden, maakt
bekend, dat Nycolaus Cele van Hasselt voor hein en
gerichtslieden verklaarde om Godswil gegeven te hebben
aan heer Ooderde van Kempen, heer Henrike van der
Helle, heer Johan van Goch en heer Johan van Bernevelde,
bewoners van het Clerkehuys te Harderwyck, 4!/2 morgen
land in Mastebroeck in Oesterholteslaghe , belend aan de
noordzijde door de erfgenamen van Seyne te Kolen, aan
de zuidzijde door de broeders op Sunte Johanscamp bij
Vollenhoe, Albert Snavel e. a., schietende van de Bisscops
Weteringe tot aan de landerijen der zusters te Swolle in
der Nyerstraten.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
twie ende vyftich des Donredages nae Sunte Pauwes
(sic) Conversio.
Naar het Cartid. fol. 29r.
ND. Dit stuk heeft tot opschrift: „De novem jugeribus in Oester-
holstersbghe, quo vocantur Celenlanl".
72. 1452/53.
Godfridus Kempis, presbyter, rector Domus Clcricorum
in Herderwijck, Henricus ter Helle, prebyter, Johannes
Wegener, presbyter, en Thomas de Oeze betuigen, dat
Theodericus de Herxen , presbyter et rector Domus Cleri-
corum in Zwollis, en zijne medebroeders de wettige
eigenaren zijn van 41/» morgen land in Mastebroeck, af-
komstig van Nicolaus Celensoen, clericus in het Domus
(Clericorum te Herderwijck).
In dorso: de terra Celen.
Naar het oiigineel in liet Oud- Archief der ge-
tneente Zwolle N° 1770. — Ook in het CarlvL
fol 29^.
Zonder jaar en datum. — Het stuk staat in
het Carttd. tusschen datf gedd. 1452 Jan. 26 en
gedd. 1453 October 13.
Digitized by
Google
$41
73. 1452 Februari 12.
Qeerloch Zwaarte en zijne vrouw Orete verkoopen
aan heer Dirk van Herxen en de overige
priesters en klerken van liet Clerkehuys te
Zwolle hun erf en leen Splytlofsguet te Herxen.
Ie Gheerloch Zwarte ende ie Grete mit Gheerloch voerse.
mynen || echten man ende ghecoren momber, doen kundich
allen laden mit desen openen brieve, dat wy samender-
hant || mit onsen vryen willen vercoft hebben, erflick ende
ewelick om een somme gheldes, die ons tot onsen wille ||
witlic ende wal betaelt is, heren Diricke van Herxen ende
den anderen priesteren ende clerken in der Clerkehuys toe
Zwolle, onse erve ende leen, ghenoemt Splytlofsguet,
ghelegen in den kerspel van Wie ende in der buerscap
van Herxen , mit alle sinen toebehoer ende slechten not.
Ende sijn des utghegaen voer den leenheer als ordell ende
recht wysede, ende is weder beleent tot behoef der priester
ende clerken voerss. Johanne Zwarten, onsen soene, mit
welken ghelde en deels, dat hier afghecomen is, wy af-
ghesoent hebben her Henric Zwarten, Wendelmoet ende
!Lummen onse broeder ende susteren, als van erfnisse,
die hen angheervet was van onsen saligher moeder, der
God ghenedighe. Ende wy laven den priesteren ende
clerken voirss. desen coep stede ende vast te holden ende
allen voercommer af te doene voer ons ende onse erfge-
namen ende alle dieghene, die des toe rechte comen
willen. Al argelist utghesprocken. In orkonde des briefs
bezeghelt mit mynen zegell Gheerloch voerss. ende mit
zegel meyster Johans van Ierte om bede mijns ende
Greten mijnre huys vrouwen Voerss. Ghegheven in den
jaer ons Heren dusent vierhondert twe ende vijftich op
Sunte Dorotheendach der Hiligher Jonferen.
Naar een transsumpt van den notaris Jacobus
Goch, dd. 1456 Februari 13 (zie N° 76) in het
Archief der Emanuehhuiten te Zwolle. — Ook
te vinden in het Cartul. fóL 34r. — Ook in het
Oud» Archief der gemeente Zwolle N° 1786.
Derde Serie. Werken N°. 13. 22
Digitized by
Google
842
NB. Onmiddelyk onder dit stuk staat in het Cartolarium met de hand
van Hendrik van Herxen geschreven: „Nota, quod frater meus Gherlacus,
▼el filii cjus, vel heredes possunt redimere feodam, qnod vocatar
Splytlofsleen vel Noterschgoet, pro VII* florenis Renensibas aareis
et pro aliis ezpositis pecuniis, pront inde sant littere confecte et sigillate,
qnas habemus inde in captis, sic quod totum feodam est nostrum, anno
scilicet Mccccliii. Notanda infra.
Sed frater meus habet aliquas porciones inde, pro quibus econ verso
posuit nobis annuaüm quinque bont in campo dicto die Wade, que
spectant ad predium, quod habet a presbiteris in Hasselt Eciam faciet
pro illis porcionibus et custodiet sine dampno domus nostre, den onraet
de predio Splytlofs, videlicet aggerum et weteringe. Si fuerit in hoc
negligens inventua, tune possumus omnes porciones, quas habet de
feodi ad nos recipere et propriis expensis den onraet lacere et custodire,
et sic ipse vel heredes sui ad se econverso recipiënt quinque hont in
campo dicto Wade.
Iste sunt porciones quas habet frater meus:
lo. Item op den Dwerslande voer Gheerloch huys liggen twie acker
alrenaest den graven luytwert ende tot Steven Koten huys-wert.
2°. Item op den Toghe liggen twie acker tasschen Steven Kuten
ende der Hilighen Stede lant, want Steven Kule licht mit tween
ackerec boven , ende daernaest licht dan die her van Utrecht mit twien
acteren, daernaest licht dan Jacob van Hackfoerde mit den dwers-
ghebouden(?) lande.
3°. Hem dat campken bi des Kor ten huys of des Kopershoys bylanx
dat twiedeel in dit leen." (De rest is door het af-
brokkelen van den sterk vervuurden rand niet meer te ontcijferen.)
Op fol. 35r van het Gartularium staat door twee verschillende 16
eeuwsche handen geschreven: „Quoniam feodum Splytlofls a nobis per
heredes Gherlaci Zwarten redimi potest, juxta formam et modum litte-
rarum sigillatarum desuper factarum cum summa totali viie florenoram
aureorum et aliis pecuniis in profectum feodi expositis. Ut ad manos
habeatur hec summa expositorum placuit hic succintiore modo inscribere:
In primis exposuimus ad facturam et structoram nove mole majoris
in Lerbroyck de ix jugeribus anno 1491°, de quolibet jugere 1 flor. aar.
et ij oirt. Facit summa xii flor. aur. y oirt, nampe xj «ta>. *).
Adhuc interea post hoc frequenter, nescio quociens, annue pro
molarum custodibus ii stuv., aliquando iii sluv. exposui de qualibet
jugere, facit ad minus x ttmv. *).
Adhuc anno Domini xve secundo de quolibet jugere pro reparacione
molarum i oirt flor. aur.
Novissime anno Domini xvcvi* pro redditibus annuis in conservacionem
molarum comparandis? de quolibet jugere exposui i flor. Ren. aar.
Summa facit summarum xxiiiy flor. aur. ad molas dumtaxat
1) Gorrecluur in den tekst door de latere xestieneeawsche hand.
Digitized by
Google
843
Adhoc exposuimus ad diversos aqueduclus noviter factos ultra
ii flor. anr.
Item aono 1561 exposuimus pro reparatione duorum aquaeductuum,
nempe Ter Geeren ende Ther Plaeten, de qaolibet jagere viiy stut.
Brabantitos.
Item anno 1557 exposuimus de qaolibet jugere xx stuv. ad molas et
aquaeductu*.
Item anno Ixiiii exposuimus pro qaolibet jagere agroram .... qaatuor
sta?, ad aqoaeductam, qai vocatur Styckzeil."
Op fol. 36r staat het volgende door de eerste 16eeuwsche hand ge-
schreven :
„Quoniam ipso ra totum feadum Splitloffs redimi potest per heredes
Gherlaci Zwarten, nunc vero Blanckevoirdes, juxta formam et raodum
littcraram sigillatarum desaper factaram, cum summa viic flor. Ren.
aar. et aliis pecuniis, in utilitatem aut neccessitatem ejusdem feudi
expositis, ntqae in litteris de anno Mcccclxii0 datis, ut hinc succinliore
modo hec valeat summa reperiri, placuit eandem bic inserere.
In primis post mortem primi venditoris requisitnm est feodum cum
expedicione nova proprie hergewaede anno 1456.
Et anno 1473, mortuo Johanne Loese, prestante primo tune jura-
mentnm pro nobis Loesse fllio Gherardi Luesse.
Post hoe anno 1486 mortuo Loesse prescripto, iterum requisitum cnm
nova expedicione proprie herwaede prestante jaramentum nostro
nomine Egberto Tummerman, cive Daveutriensi, adhuc superstite fa ven Ie
Deo, pro quibns omnibus et sequentibus expedicionibus ad annnm
redemptionis mediom restituent heredes.
Anno xvc primo 3* die Decembris iterum requisitum est post mortem
infeodantis domini, videlicet Wilhelmi de Zweeten, vacua manu ab
Henrico Olger, et infeodavit nos datis tribus tacis vim ipsi et assessori-
bus suis, videlicet Johanne Olger et Everardo Stuerman.
Insuper demptis suprascriptis exposuimus tantum pro utilitate, tantum
eciam pro necessitate terrarum harum feudi.
Item ad molas in Leerebroeck pro structura, pro redditibus earumdem
molarum ratione comparandis, xxv flor. Ren. aur. justi ponderis.
Item ad aqueductus diversos ii flor. aur. et ultra. Adhuc ad aque-
ductum lapideura die torn Styckerszyel auno xvexiii in Jalio iüi flor.
Ren. aur. minus 4 stuv. Hollandie, quia de quolibet jugere solvimus
i flor. Hornensem.
Item anno xvi* de quolibet jugere solvi medium flor. aur., facit iikj
aur. ad redditus comparandos.
Item anno Domini xxvi de quolibet jugere "
Hierop volgt door de hand van den procurator Johannes Ghiesynck
geschreven :
nNemo procuratorum aut patrum domus hu jus facile sinat literas
feudi de Splytloflbleen legi, nee copiam alicoi tradat sine communi
fratrum consensu, quia ego Johannes Ghiessynck harum aodium indignus
procurator audivi a nonnullis viris bonis, qui nobis non parum faverunt,
Digitized by
Google
844
haercdes hujus feudi veile repetere feudum, si saltem ha beren t copiam
principalium literarum descriptam. Adam anno 1563.
Item anno 1569 den 17 Julii heffl onse Fraterhuis Spltjtloeflleen
van den leenherr Wilhelm van Dottinchem bynneu Deventer weder
onlfaugen ende Giesbert van Diedem, voir datt Fraterhuis hulder ge-
worden, heffl tot behoed mede voir datt Fraterhuis den leenheeren
bynnen Deventer huldet ende eedt gedaeu. Ende dairom moethen die
fratres acht geven offle Giesbert van Diedem storve, datt sie dan bynnen
jair ende dach datt leen weder van den leenherr ontfangen, stellende
een ander hulder."
74. 1453 April 11.
Johan van Eghen, richter te Helendoern, maakt bekend,
dat Johan Slensken voor hem en gerichtslieden verklaard
heeft verkocht te hebben aan Willem toe Ghetekoten, na
verkregen toestemming van zijnen leensheer joncker Johan
van Almeloe, 9 mud „gudes pachtroggen" uit zijn erf en
goed Oedbelding, gelegen in het kerspel van Helendoern.
Ghegheven int jaer ons Heren Mccccliii des Wons-
dages nae Beloken Paeschen.
Alaar het Cartul. fol. 33v; ook te vinden in het
Cariul. fol 41*.
NB. In hel Cartul. fol. 4lv. luidt de datcering: „Ghegheven enz. feria
4» post oclavam Pasche".
75. 1453 October 13.
Herman die Zuere, ambtman van Yselmuden, doet
kond; dat Alfer Knoppert en Alyt zijne vrouw, met Alfer
als momber, voor hem en gerichtslieden verklaard hebben
verkocht te hebben aan de heren Derick van Herxen,
Gheert van Vollenhoe, Albert van Kalker en Henric
Zwarte, en de priesters en clerken van het Clerkehuys
bynnen Zwolle, 2V4 morgen land gelegen in Mastebroeke,
in Oesterholteslaghe , gemeen met 9 morgen, waarvan de
helft toebehoort aan de priesters voornoemd, en 'ƒ4 ge-
deelte aan Peter Beer, belend aan de noordzijde door het
Digitized by
Google
345
land van de erfgenamen van Seyne ter Kulen, aan de
zuidzijde door het land der broeders van St. Johanscamp
bij Vollenhove, Albert Snavel e. a., schietende van de
Bissoopswetering aan het land der Susteren toe Swolle in
der Nijerstraten.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vierhon-
dert drie ende vyftich des Saterdaghes nae Sunte
Victoer.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1784. — Ook in afschrift in
het Carlul. fd. 29v.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Herman die Zuere.
76. 1456 Februari 13.
Jacobus Goch, clericus Traiectensis dyocesis, publicus
imperiali auctoritate et ordinaria admissione notarius,
oorkond t, dat Gherlacus Zwarte en zijne vrouw Grete ten
zijnen overstaan en van Lambertus Zwessel, clericus, en
Egertus Badinck, laicus, als getuigen, verklaard hebben
Splytlofeguet onder die voorwaarden verkocht te hebben
als in den principaalbrief, dd. 1452 Februari 12 (zie N°
73), is bepaald, en dat hij op verzoek van Theodericus
(van Herxen) een of meerdere afschriften van deze akte
gemaakt heeft.
Acta fuerunt hec in area dicte Domus Clericorum
(anno nativitatis Ejusdem millesimo quadringentesimo
quinquagesimo sexto, indictione quarta, mensis Februarii
die tredecima, hora vesperarum vel quasi, pontificatus
sanctissimi in Christo Patris ac Domini nostri domini
Calixti, divina providentia pape tercii, anno primo.)
Naar het origineel in het Archief der Erna-
nuelshuizen te Zwolle. — Ook in afschrift in het
Cartul. fol. 34r. — Ook in het Oud- Archief der
gemeente Zwolle N° 1786.
Digitized by
Google
846
77. 1456 Februari 16.
Dirk van Herzen, Qerard van VoUenhove, Albert
Calcar en Hendrik Zwarte y priesters en pro-
visoren van het Clerkehuys te Zwolle y maken
bekend , dat zij schuldig zijn gebleven aan
Geerloch Zwarte 50 Rijnsche gulden van de
koopsom van SplytlofsUen, en onder welke voor-
waarden Geerloch of zijne erfgenamen Splytlofs-
leen terug kunnen koopen.
Wy Theodericus van Herxen, Gherardus van Vollenhoe,
Albertus Kalker ende Henricus Zwarte, priesters (ende)
provisoers || der Clerkehuys bynnen Zwolle, doen kundich
allen luden mit desen openen brieve, dat wi op datum
deses briefs || schuldich sin ghebleven Gherloch Zwarten
rechter scult vijftich Rijnsche gulden als van Splijtlofe-
guede, dat wy ghecoft hebben teghens hem om soeven-
hondert Rijnsche gulden, voer welke vijftich Rijnsche
gulden Gherloch voirss. ende sijn erfgenamen holden,
orbaren ende ghebruken moghen omtrent twe marghen
landes, liggende by sinen huse, hoerende in dat leen
voerseyt, alsoe lange als hem ghenoeghet ende die leenheer
dat believen sal; ende sal daertoe waren den alingen
onraet des leens voirss. Oec soe bekennen wy mit desen
selven brieve, dat wy Gherloghe voirss. ende sinen erf-
ghenamen ghegheven hebben ende gheven enen vollen-
comenen wedercoep des leens voirss., alsoe dat Gherloch
voirseyt ende sine erfghenamen, alsoe lange als die vijftich
Rijnsche gulden niet betaelt en sin, mit sovendehalfhondert
Rijnsche gulden ende off die betaelt weren mit sovenhon-
dert Rijnsche gulden, voer datum deses briefs gheslaghen,
off payment, dat daer guet voer weer, an golde op Sunte
Peter ad Cathedram , viertien daghe voer off nae onbe-
grepen, wedercopen sal moeghen dat alinge leen voirss.
In voorwarden naebescreven : als dat Gherloch voirss. ende
sijn erfghenamen ons ende onsen naecomelingen een
half jaer te voeren sal laten weten als die wedercoep sal
gheschien, ende die sal gheschien mit oers selves guede
ende tot oers selves behoeff, ende niet anders. Ende soe
Digitized by
Google
847
wat wy voer die tijt uutgheleecht hebben in verbeteringe
dier lande, in nyen werke, graven, dijken, dammen,
moeien, slusen ende dierghelike, dat sal men ons weter
gheven totter gummen voirss., ende daertoe die helfte
van den ghelde, datt ons ghecost heeft of costen sal in der
beleningen des leens voirss. Voert sint vorwarde: weert
sake dat wy schade leden bi den onrade des erves, alsoe
dat die niet bewaert en worde buten onse schade, dat
sullen wy verhalen moeghen aen Gherloch voirss. ende
sinen erfghenamen. Ende alsdan moghe wi hem tot allen
Sunte Peter ad Catbedram betalen vijftich Rijnsche gulden
ende nemen nae ons dat lant by sinen huse gheleghen,
hoerende in datselve leen, mitten onrade, die opt alinge
erve hoert Sonder arghelist. In orkonde der waerheit
soe hebben wy onses huses ghemeen seghel an desen
brief gbehangen, daer ie Gherloch voirss. voir my ende
voer myne erfghenamen ende om bede wille Grieten,
mijns wijfe, mijn seghel mede anghehangen hebbe. Ghe-
gheven in den jaer ons Heren dusent vierhondert ses ende
vijftich des sestiendaghes der maent Februari.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1786.
Met het zeer geschonden zegel in groene was
van het Fraterhuis; dat van Gherloch Zwarte is
verdwenen.
78. 1457 Juni 12.
Dirick Gamferbeke, ridder, amptman in Zallant, ver-
klaart, dat Willem to Ghetekaten verkocht heeft aan de
priesters en klerken van het Clerchuijs te Zwolle 31 mud
rogge sjaars, door hem gekocht van joncker Frederick van
der Eze en van joncker Frederick van Rechter, gaande
uit hun „alenge erve ende guede" geheeten Holthusen,
gelegen in het kerspel van Dalfsen, in de buurtschap to
Lenthe, en bovendien nog 8 mud rogge sjaars, door
hem gekocht van Aleff van Haren uit diens „alinge
erve ende guede", geheeten Op 't Sant, gelegen in het
kerspel van der Heyne.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vier*
Digitized by
Google
348
hondert seven ende vijftich des Maendaghes nae des
Hilighen Sacramentsdaghe.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1787. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 4K
Het zegel van Dirick Camferbeke ie verdwenen.
NB. In het Cartul. is het stuk gedateerd: „Gegeven enz. Mcccclvü
feria secunda post Sacramenti".
79. 1457 Juni 12.
Dirck Camferbeke, ridder, amptman in Zallant, doet
kond, dat Willem toe Obetekaten voor bem en gericbte-
lieden bekend heeft aan de priesters en clerken in het
Clerckhuys te Zwolle schuldig te zijn een jaarrente van
negen mud „guedes pachtroggen" uit het erve en goed
geheeten Oedbelding, gelegen in het kerspel Helendoern.
Ghegheven in den jaer ons Heren dusent vier-
hondert seven ende vijftich des Maendaghes nae des
Hilighen Sacramentsdaghe.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1788. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 33.
Met het ongeschonden zegel in groene toas van
Dirck Camferbeke.
NB. In het Cartul. staat onder dit stuk, door andere hand ge-
schreven: „Possunt redimi hii iz modii silignis cum een tuin et xxvi
flor. Ren. aureis et pleno precio^?)"
80. 1458 April 26.
Gheerloch Zwarte en zijne vrouw Griete en Johan, hun
zoon en leenvolgher, verklaren ontvangen te hebben van
de provisoeren, priesters en clerken van het Clerkenhuys
binnen Zwolle de resteerende som van 60 gulden van de
koopsom van Splijtloefeleen, overeenkomstig den brief, die
Digitized by
Google
349
met hun gemeen huiszegel en dat van Gheerloch bezegeld
is (zie N° 55), en dat alle voorwaarden, uitgedrukt in
brieven betreffende dit leen , voortaan door hen gehouden
zullen worden en in kracht zullen blijven, behalve dat
de genoemde priesters en clerken hun 2 morgen land
van dit leen zoolang zullen afstaan als de leenheer dit
toestaat en zij of hunne erfgenamen de onraad van dijken
en weteringen, die tot het geheele leen behooren, zullen
onderhouden. Waartegen zij genoemden priesters onder
nader omschreven voorwaarden afstaan 5 hont land van
der Hiligher Stede te Hasselt, in de Wade gelegen.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
acht ende vijftich des Woensdaghes nae Sunte Marcus-
dach des Hilighen Ewangelisten.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1786.
Met de zegde in groene was van Oheerhch en
Johan Zwarte; dat van Johan is geschonden.
81. 1458 Juni 14.
Herman Ramelman, richter ter Heyne, maakt bekend,
dat Lambert Stael ten zijnen overstaan verklaard heeft,
dat hij met de priesters en clerken uit het Clerkehuys te
Zwolle „niet uutstaende heeft dan vrentscap ende mijnne"
en dat hij noch zijne erfgenamen aanspraak hebben
„van doede seleghen her Dirics van Herxen" op eenig
deel van het erf to Noertberghe in Wyer- of in Heynre-
kerspel.
Ghegheven int jair ons Heren dusent vierhondert
acht ende vijftich des Donredaghes na Sunte Antho-
niusdach des heilighen Confessoers.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1789.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Hewnan Rayiebmn,
Digitized by
Google
360
82. 1459 December 13.
Henric van Essen, ridder, en Evert van Wijtman,
rentmeester in Zallant, maken bekend, dat Steven Kute
en Willam Kute aan de priesters en clerken in het Clerke-
huys te Zwolle verkocht hebben een jaarrente van 12
heerenponden uit hun erf en goed, geheeten Witte Lub-
bertsguet, uitgezonderd de Bloemensaet, die aan Jacob die
Wreede en z\jne zuster toebehoort, en 1% morgen in
Leerrebroek, die Wychman hun broeder bij erfscheiding
toegedeeld zijn, gelegen in het kerspel van Wye, in de
buurtschap Herxen, onder voorwaarde o. a., dat Steven en
Willam deze rente binnen den tijd van zes jaren tegen de
volle pacht en 240 heerenponden weder mogen inlossen,
maar dat na verloop van dien termijn dit recht vervallen is.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
negen ende vijfftich op Sunte Luciendach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1790. — Ook in afschrift in
het Cartvl. fol 45'.
Met de Ut* geschondene zegels in groene was
van Henric van Essen en Evert van Wytman.
NB. In het Cartul. staat onder dit stak: „Copie harum literarum
habet xü fg Domini, sed levamns et levaTimus ferme osqae ad zxs annos
ziü Q$ Domini, quas eciam in veritate habemua ex eisdam bonis» aimnl
in toto facientes zzvi gt Domini, propter malam solucionem penaionis»
per amicabilem compositionem addita est hiis literis una gg Domini
annni redditns prout levamus et levavimas."
83. 1468 Januari 13.
Burgemeesters, schepenen en raad der stad Zwolle geven
een vidimus van een brief, bezegeld door Gheert van
Ryssen, amptman in Zallant, en Theodericus van Herxen,
dd. 1407 Januari 2. (Zie Nc 86.)
Ghegheven in 't jaer ons Heren dusent vierhondert
ende testich op Sunte Ponciaensavont
Naar het origineel in het Archief der Erna-
nuelshuisen te Zwolle.
Met het geschonden tegel in groene was der
stad Zwolle,
Digitized by
Google
861
84. 1460 Januari 22.
David van Bourgondie, bisschop van Utrecht,
doet uitspraak in het geschil tusschen de broeders
van het Clerekehuys te Zwolle en Dirk Wyfer-
dinck, burger te Deventer, over het goed NoerU
berge in de parochie van Wije.
David van Bargonien, by der ghenaden Goeds bisscop
tUtrecht, maken kont allen laden. Alsoe bitiden lest-
gheleden dicwijl twist ende schelinge tusschen den fratres
ende vergaderinge der Clerekehuys onser stad van Zwolle
an die ene zyde, ende Dirck Wyferding, borger ofte
inwoenre onser stat van Deventer, overmits seker erven
ende gueden, ghehieten Noertberge, ende gheleghen sin
in onsen lande van Zallant, in den kerspel van Wye ende
in der buerscap van Herxen, mit hoeren toebehoeren ende
dat daer hangen mach, op der ander syden; soe sin ten
lesten voer ons ghecomen op onsen hoven tUtrecht broeder
Henrick, procuratoer des huses voerseyt, voer hem ende voer
den broederen voerss. des Fraterhuys van Zwolle, volghe-
machticht als verwares, ende Dirck Wyferding als aen-
spraker ende clager; daer Dirck voerss. hem beclaechde,
soe als wilneer heren Dirck van Herxen, in levende live
wesende, dese guede ende erve voerss. toe plaghen te hoeren
ende sijn weren; ende hi sijn naeste erve weer ende
navolgher in allen guede, die her Dirck achter hem ghe-
laten hadde, ende hem daerin hinder ende wederstant
gheschieden overmits sine wederpartye voerss., vermetende
hem besitter der guede voirss, te wesen; begherende daerom
sijnre wederpartyen voerss. soe te onderwysen ende be-
velen, dat hi dese guede mochte vredelike bruyken ende
besitten, niet wederstaende of die broeder voerss. hem
vermeten wolde, dat her Dirck Herxen dese guede hem tot
eniger tijt bi sinen leven overghegheven mochte hebben;
want als Dirck Wyferdingke seyde, sulcke gyfte waren
niet gheschiet nae rechte ende ghewoente ons lants van
ZaUant, ende oick her Dirck dese guede beseten hadde
sijn leven lang, ende dat nyemant gheven mochte ende
holden. Daerop broeder Henrick voer hem ende sine
Digitized by
Google
S62
medebroeders gheantwoert heeft, seggende ten iersten:
dat die vergaderinge der fratres ende Clerckehuys van
Zwolle approbiert ende confirmiert sin van saligher ghe-
dachten bisscop Frederic van Blanckenhem, bisscop
tUtrecht, ende daernae van bisscop Rolof, onsen voer-
vaderen, desgheliken, ende dat in die ierste approbacie
ende confirmatie bisscop Frederix voerss. dat buys ende
alle gueden daertoe behoerende mit den personen ende
clercken daer in der vergaderinge wesende, gheestlick ende
onder der gheestlicheit der hiligher kerken Santé Martyns
ende des bisscops van Utrecht, in der tijt wesende, beschir-
menisse sullen wesen ende staen; ende voert ten anderen
male, dat dese goede in voertyden hoerich wesende, by
bisscop Frederic ende onse vijf goitshusen van Utrecht
sin vry ende edel ghegheven ende ghemaect tot heren
Dircks van Herxen behoef, ende hem voert ghelatenvoer
hem ende sine nacomelinge, besitteren van desen gueden,
op enen jaerlixschen pacht van vijftijn Vrancrixschen
schilde, alle jaer den rentmeyster van Sallant in den name
des bisscops van Utrecht, in der tijt wesende, te betalen.
Ende dat daernae cortelicke her Dirck van Herxen voer-
genoemt sulcke gueden om Goits willen ende sijnre ende
sijnre olderen ende allen denghenen , die des delichs sullen
ende moegen wesen, zielen salicheit, die vergaderinge der
clercken des huys voerss. voer hem ende hoeren naoome-
lingen tot e wighen daghen ghegheven heeft, niet daer*
aen beholdende. Ende dat die clercken doe wesende ende
daer ghecomen sijn in der vergaderinge des Clerchuys voer*
genoemt, overmits overghifte voergenoemt ende ander dat
daer toebehoerde, dat besitt van desen guede langer dan
vijftich jaer ghehat hebben ende tot allen tyden ons ende
onsen voir vaderen van den voers pacht guetlick. ende wal
betaelt ende vernuecht hebben. Oick dat her Dirck van
Herxen nae sinen overghiften hem dese gueden van sijn
selfs weghen niet onder wonden heeft, noch nye en dede,
tot soe lange hi in levende lyve was nae der overgyften
voerss. Enc(p dat boven allen saken voerg. her Dirck
van Herxen mit sinen medebroders ende die vergaderinge
des huses voerg. uut dese guede ende alle andere guede
totter vergaderinge ghegheven ene fundatie de» Clercke-
Digitized by
Google
■llgfciM^-,
858
huys van Zwolle ewelike durende ghemaect hebben , welke
fundacie ende makinge, ende wes daer anhanget, bisscop
Roloff, onse voervader saligher ghedachten, ende daer
nae wy approbiert ende confirmiert hebben. Ende om
des hem onlede/ verdriet ende ghewelt gheschacht van
Dirck Wyferding an den voerss. gueden ende erven, heft
onse officiael tUtrecht mit vollen rechte den voerss. Dirck
Wyferding in den ban ghedaen; als broeder Henric van
allen voerss. punten ons tot soeveer alst an deser saken
ruert mit brieven ende zegelen ende ander redelick bewijs
voertbracht ende bewesen heeft, begherende daerom
van den voerss. Dirck vry ende absolviert te wesen mit
onser sentencien. Des hebben wy beyden partyen termijn
ghesat hier beneden in desen onsen brieff ghescreven be-
teykent ende ghesat al hoer besceyt voer te brengen, daer-
mede beyde partyen hem behelpen wolden ende mochten.
In welken termijn, daervan beteykent ende ghesat, want
Dirck Wyferding gheen bewijs noch besceyde brachte,
daermede hi wynnen mochte, soe hebben wy in teghen-
woerdicheit beyder partyen ende tot vervolch endebegheerte
broeder Henrix voerss. hem ende sine medebroederen
ende vergaderinge des huys voer38. mit rypen raden ende
volboerde onser prelaten, ridderscap, stad ende stede
onsses ghestichts van Utrecht, op dietijtby ons wesende,
absolviert ende vryghewesen, absolvieren ende vrywysen
mit deser onser sentencie ende oirdell van ansprake Dirx
Wyferding vorss. wysende denselven Dirck in deser saken
vellich te wesen, costen daerom ghedaen ende anderen
saken, die daertoe dienen mogen, an ons holdende. Ghe-
oirdelt, ghesentencieert ende ghegheven tUtrecht in onsen
hove des Woensdages voer Conversionis Sancti Pauli int
jaer ons Heren dusent vierhondert ende tsestich. Hier
weren over ende an die eerbare onse lieve neve, ghetruwe
raden ende vrienden, heer Ghysbert van Bredenroede,
domproest onser kerken tUtrecht ende proest toe Santé
Donaes te Brugge etc; heer Johan Proys, domdeken;
meyster Johan Militis, onse vicarius ende canoniek onser
kerken voerss.; meyster Wolter van der (Joude, proest
toe Santé Peter etc.; meyster Herman Droem, doctoir in
den gheestliken rechten, deken to Santé Marien etc.;
Digitized by
Google
854
meyster Willem Paidze, doctoir in die gheestlike rechte
ende canoniek oneer kerken tUtrecht voerss.; meyster
Henric van Emmerick, onse officiael, licenciaet in die
gheestlike rechten; meyster Ladeken van Hoern, doctoir
in die gheestlick ende keyserrechte; meyster Johan
Wychering, doctoir in die gheestlike rechte ende proest
toe Oemerze; meyster Folpert van Amerongen, licenciaet
in die keyserrechte; Rolof van Bevervoorde, onse hove-
meyster; Johan van Zulen van Natewisch, onse dijekgreve;
Arent van Yselsteyn, marschalc onses Nederstichts; Johan
van Reness van Vulven die jonge, onse marschalc van
Amersfoert ende van Emelant; Jacob Proys; Jacob van
Nyevelt; Arnt van Be ver voerde, amptman toe Dy epen hem;
Evert van Wytman; die deputaten oneer steden Utrecht,
Deventer, Campen ende Swolle ende meer gueder lude.
In kennisse ende ghetuyehnisse aller saken voerss. ghe-
geven ende bezegelt mit onsen zegel, an dessen brieff
beneden hangende, int jair ons Heren en dach lest voirg.
Naar het Cartul. fol 22'— 23'. — VergL : Tijd-
rekenkundig Register op het Oud Provinciaal
Archief van Overijssel, Aanhangsel p. 349.
NB. Het opschrift van deze akte in het Cartul. taidt: „Scntencia
data Traiecti per dominam David de Burgundia contra heredes domini
Theodorici de Herxen pro domo nostra de predio Noertberch".
85. 1460 Februari 7.
Dirk SplyÜof, Willem toe Avcreng, Jacob van
Wytman en Hüdebrand Essching doen als
scheidslieden uitspraak in hel geschil tusschen
de priesters en klerken in het Clerkehuys te
Zwolle en Dirck Wyferding over hel goed
Noertberge.
Wy Dirck SplyÜof ende Willem toe Averen g, alse wit-
like ghekoeren moetsoens ghescheydeslude van weghen
Dirck Wyferdinge an der eenre syt, ende Jacob van Wyt-
man ende Hillebrant Essching! alse witlike ghekoren
Digitized by
Google
865
moetsoens ghescheydéslude van wegen der priesteren ende
clerken der Gerkehuys bynnen Zwolle, an der ander
zijt, doen kont ende kenlick, openbaerlick tughende in
desen apenen brieve, dat wy die partyen voerss. an bey-
den syden mynlick ende vrentlick in enen steden vasten
xnoetsoene ghescheyden hebben van soedane twystinge,
schelinge ende ghebreken, als die partyen voerss. an beyden
zyden op malcanderen , voer data des brieves, te segge
moghen gbehad heb(be)n, toecomende van den erve ende
guede ghehieten Noèrtberge , ghelegben in den lande van
Zallant, in den kerspel van Wye, ende in der buerscap
van Herxen, mitall sinen toebehoer, in vorwarden hiernae
bescreven, alse: dat die priesteren ende clerke voerss.
ende oer nacomelinge dat guet ende erve voerss. erfliken
hebben, besitten ende gebruycken sullen, onbecommert
ende onbehindert van Dirck Wyferding voerss. ende sine
erfgenamen; ende wie meest van eiker partyen voerss.
vermits kost ende onkost ende schaeden gheleden heft,
daer sullen sie mede an beyden tzyden toevreden wesen.
Ende Dirck Wyferding voerss. sal den priesteren ende
clerken voerss. afdoen alsoedane vede ende on wille, als
Wessel Roever, sijn neve, op die voerss. priesteren ende
clerke toe deser tijt ghehad ende gheholden heft om
Dircks voerss. wille. Ende alle cy tacien , rechtvorderingen
ende processe, die an beyden tzyden op dese sake vorss.
verworven ende verkregen sint, sullen doet ende van
gheenre weerde wezen , alsoe dat die partyen teghen mal-
canderen daer gheen recht mede vorder vervolghen sullen.
Ende desse voerss. moetsoene, uutsprake ende scheyt
sullen elke partye voerss. vast, stede ende onverbreekeliken
holden op ene pene van vierhondert Francrizsche schilde,
half tot behoef ter tymmeringe Sunte Lebuinustoerne toe
Deventer, ende half tot behoef ende orbar ons scheydes-
luden voerss., ghelijck die her Henrick Zwarte als een
volmachtich procurator der priesteren en clercke voerss.,
mit Johan Ludekenssoenen , sinen ghecoren mombar, voer
hem ende voer oer nacomelinge; ende Dirck voerss. voer
hem ende sine erfgenamen, an handen ineyster Johan
Harquards, in der tijt burgermeister toe Deventer, elk
bisonder verpeent ende ghelavet hebben te holden wie
Digitized by
Google
ftSé
desse uutsprake van sijnre zijt niet en hielde. Sonder
argelist Des toe tughe der waerheit alre punten voeras.
soe hebben wy Dirck , Willem, Jacob ende Hillebrant alse
moetsoens, gheschey deslude , van beyden partyen vorss.
daerto verkoeren, om oerre bede willen an beyde tzyden
on8e segele an dessen brieff ghehangen. Ghegeven int
jaer ons Heren Hcccclx feria 6ta post Agate.
Naar het Cartul. foL 23'.
NB. Dit ttnk heeft tot opschrift: „Littera amicabilts compoaicionis
cum Trico Wyferdiog de predio Noertberch et tne resignacioait".
Campi et pede de predio nostro Noertberch, ubi
sint sittiati et mensura eorum per juratwm
mensuratorem terre.
Item die maet teghen Berents bomgart is iii margen
lxxiiii roeden.
Item die maet voer den Vaelt iij margen 1 hont xxxviij
roede.
Item om dat huys mitter huysstede vj mergen 1 hont
x roede.
Hieronder is die Spykerstede ende die Velikemaet iiij
margen; ende dat Hecstncke \j margen myn vijf ende
tsoeventich alst nu licht vierkant Ende die huystede
mitten acker bi der Berchstede ende natten Vaelde- ende
Colcstede v hont myn xv roede.
Item die Westeenck by der Weteringhe vij hont.
Item die Westeenck naest den dyke ij mergen *).
Item op den Toege y mergen.
Item by der Lantweer iii margen.
Item dat Dycslach naest den dyke iiij margen xl roede.
Item dat Middelste Dicslach ii morgen myn j hont
4) Deze alinea heeft op den kant de aanmerking: „«grsfefó".
Digitized by
Google
857
Item dat Dijcslach by der weteriage iig margen ii hont
v roede.
- Item dat Haghelatucke ii margen ii hont xxx roede.-
Item dat lant voer der Waden dat Johan Ludekenssoen
plach te hoeren x hont ii roede.
Item op den Zuytberge j margen.
Item 'die Heymaet iiii margen.
Item die Waerslaghe mitten Gansweydiken iii margen.
Item dat Broecslach xii margen, alsoe wordet gherekent
totten zylen, mer het is xiii margen in der verpachtinge !).
Item aver des Velikengraven vi margen.
Item Ter Heyne op den Brant
Item op den Brodenbroke ii margen.
Item en halven roggenkamp of omtrynt bi der
kerken lant.
Item en slach by der kerken op die heyde.
Item wat lande wy in Noertberge verwisselt hebben ende van
ween wy ghewisselt hébben.
Item die Kivitscamp bi Berentsberch plach ons te
hoeren, ende is iiij margen een hont xxiiii roeden myn
vier voet. Daer hebbe wy weder voer van Berende 2) dat
Hecstucke v hont xliiii roede.
Item des Velikenmaet ij margen xxxii roede ende
iij voet
- Item twie acker by Vrodinxhuys j margen myn xi roede.
Item op den Slaghe j margen xiiii roede ende en
vierendel van eenre roede.
Aldus ontbrect ons noch cxlv roede.
4) Op den kant slaat een ▼erw^zingsteeken. Onder aan de bladxyde
staat door latere hand geschreven :
„[Notajiidnin, quod meusura istarum terrarum est certa et vera, quia
K[o]eckmanni novem jugera et nostra [qua]tuor in uno campo sita
ad australem plagum, similiter Wynd...nsium Gerhardi Ludolphi et plures
campi [ej]usden> longitudinis et latitudinis, habent xiii jugera et xlviii
roeden Sallantz, sic euira [de] uovo sunt per jaratum mensuratorem
terre magistrura Nicolaum Steynhouwer de Renen men[sura]tL"
2) Gorrectuur in den tekst
Derde Serie. Werken N°. ia 23
Digitized by
Google
m
Item wy hébben ghewyssett mit Henric van Beten.
Item wy hebben ghekreghen van Henric voerss. in der
Maet voer onsen Vaelde een margen ende xxiiij roede.
Item wy hebben Henric van Essen wederghegheven van
onsen Hecstucke iij hont [fol. 24r.] ende xviiiij roede.
Item in die Schakelahove ii hont xxxiii roede ende
xi voete.
Item noch en acker daerteghen aver den wech en hont
•ende xxxiii roede.
Item wat hem noch ontbrack, dat nam hi opt Haghel-
stucke van onsen lande.
Item wy hebben gJiewiesdt mit Johan dm Wreden, ten
iereten:
Item in Leerrebroeck over des Zwartengraven onse
achterste broeckslach, dat wy verwisselt hebben, ghemeten
beleep vier margen ende xxviii roede.
Daer hebbe wy weder voer en waerslach, welck vier
voet in den Seegraven ghemeten beleep i margen ende
xxv roede.
Item op der Utermarck j margen, den hebbe wy mit
Johan Ludekenssoen verwisselt.
Item en acker op den Slaghe en hont xvii roede, die
brede iiii roede.
Item op den Haghelstucke vier hont iii roede myn;
die brede vii roede vi voete *).
Item in den Nyenlande toe dijckwert iii hont x roede;
die brede xvii roede, daer ghiet wech aft
Item die ander acker in den Nyenlande iiij hont myn
iii roede ende x voete.
Item op den Zuytberch ii hont ende ix roede en luttel
myn; die brede was vj roede twie weghe.
Hic deficiunt nobis i hont ende xxxvii roede, sed terra
acquisita melius deservit nobis.
4) In den tekst staat: „die brede «vii roede die gkiet die weck aff
VI voete*'. De cursief gedrukte gelallen en woorden s\jn doorgehaald.
Digitized by
Google
889
Dessen wissel mit Johan voerss. hefit beleeft ende
bezegbelt Frederic Poet, amptman der abdissen van
Item daernae hebhen wy ghewisselt mit Johan den Wreden
dit lant naébeecreven, dat niet in Noertbergen plach te koeren.
Item wi hadden ghekoft in Leerrebroeck aver des
Velikengraven by Johan des Wreden huys vierdenhalven
margen landes myn en tijndendeel van enen margen, ende
dat lant hebben wy Johan ghedaen.
Daer hebben wy weder voer dat lant voerss. : In den
iersten den Westenenck by der weteringe vii hont.
Item den Westenenck naest den dyke ij margen.
Item den Willichaghen tendes den Haghelstucke.
Dessen wissel heft bezeghelt ende beleeft Herman die
Monter, amptman der abdissen.
Item wy hebben ghewisselt mit Johan Ludekenssoen, als die
bezeghelde brief holt
Item wy hebben ghekregen van Johan voerss. x hont
lands ende ii roede voer die Wade.
Item wy hebben hem wederghegheven enen groeten
margen op die Marke by der Meente.
Item noch j margen op dieselve marke.
Item noch en campken landes by Johans voerss. berch-
stede.
Naar het Cartul fol. 23v.— 24'.
87. 1460 April 23.
Albertus van Kalkar, Henricus van Herxen, Rutgerus
van Detinehem en Gregorius van Diest, priesters en pro*
vïsors vAn het Fraterhuys te Zwoll, maken bekend, dat
zij verkocht hebben aan de edele vermogende joncfrouw
Kathrine van Voirst, van Gemen, van Asperen, van
Keppel enz., eene erfrente van een oud Frankryksch schild,
en dat onmiddellijk na dezen verkoop joncfrouw Kathrine
23*
Digitized by
Google
860
deze jaarrente aan het Fraterhuyë géschohkeh heeft onder
voorwaarde, dat o. a. hiervoor miswijn gekocht, na haar
dood 30 zielmissen gelezen en op haar sterfdag eenejaap-
lijksche memorie gehouden moet worden.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert ende tsesüch
op Sunte Georgiusdach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N°. 1791.
Met twee aanhangende geschonden zegde tn
groene wa$ van het Fraterhuie en van Katharine
van VoirsL
88. 1462 Januari 23.
Willem van Zweten maakt bekend, dat hij na overlijden
van Jutte van Zweten, zijne moeder, als leen volger en
leensheer op verzoek van her Albert van Kalker, rectoer,
en Henrick Zwarte, procuratoer der priesters en clercken
van het Clerkehuys binnen Zwolle, de genoemde priesters
en klerken beleend heeft met het goed en erf geheeten
Noterschguet of Sply tlofeleen , gelegen in Wyerkerspel, in
de buurschap Herxen, en waarvan 9 morgen gelegen zijn
in Leerebroek, begrensd ten zuiden door der Jonferen-
slach en ten noorden aan Styne slach van Ittersum, schie-
tende van de Soestweteringe aan Hondenbergesslaeh; 2
morgen in de Waerslaghe, belend ten zuiden door. den
heer van Utrecht en de Hilighe Stede te Hasselt en ten
noorden door den Koedyck, en dat namens de genoemde
priesters Johan Zwarte hem gehuldigd en den eed afge-
legd heeft.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
twie ende tsestich des Saterdages nae Sunte Agnieten-
dach.
Naar het CartuL fd. 33*.
NB. Het opschrift Tan dit stuk luidt: „Uttera de Splytlolsleen.
Feodum est, habens speciale jus. Sciat ergo procurator jus ejus, quod
-potest perdi, sy non requiratur tempore suo infra annum post mortem
▼asalli nostrT.
Digitized by
Google
361
1462 April 26.
Gheert Sticker, richter te Dalfeen, maakt bekend, dat
Otto van Hekeren, geheeten van Rechter, ridder, onder
nader omschreven voorwaarden verkocht heeft aan de
priesters en klerken in het Clerkehuys te Swolle „al
alsulcke rechte ende seker loesbrieve", die hij heeft aan
het erve en goed Holthusen, gelegen in Zalland, in het
kerspel van Dalfeen en de buurtschap Leente.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
twie ende 'tsestich des Maendaghes nae Sunte Mar-
cusdach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1792.
Met de zegels in groene was van Gheert Sticker
en van Otto van Hekeren. — Het tweede is iets
geschonden.
90. 1463 Maart 8.
Gheert Sticker, richter te Dalfeen, doet kond, dat Otto
van Hekeren, geheeten van Rechteren, ridder, voor hem
en gerichtslieden verklaarde verkocht te hebben aan her
Albert van Kalker, her Henric Zwarte, her Jacob van
Enchusen, her Gregorius van Halen en hun metgezellen,
priesters en clercken in het Clerkenhuys binnen Swolle,
net erve en goed Holthusen, in het kerspel van Dalfeen,
in de buurtschap toe Leente.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
dree ende tsestich des Dinxdages nae den Sonendach
Reminisoere.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1793. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 32r. en Jol 411.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Otto van Rechteren; dat van Gheert Sticker is
niet meer aanwezig.
N.B. In het Cartularium fol. 41 staat : „Gegeven en*. Mcccclxiii feria
9» post Pominieam Remin Ucere",
Digitized by
Google
362
In doroo staat: „Littera principalis de predio Uollhuseo per scultelum
et dominum Otlonem sigilïata". — Onmiddellijk onder dit stuk op lol.
32* v. h. Cartul. staat door latere hand geschreven: „Notandam* Aute-
qaam comparaYerunt patres nostri prediom istud, f uit quedam pecèa
terre cum domuncula quadam, spectans ad sororea Domus Sancle Geeilie
ter Kinderhuys, contingua predio huic et terris. luhabitator vero doman-
cule hujusmodi propter contiguilatem non parom molestus fuit et
offensus cum suis colouo predii Hohhusen, protunc dicto Rodolpho Bruto.
Quapropter Rodolphus prescriptus pro redempcione vese et molestie
comparavit et emit a sororibus der Kinderhuys peciam ipsam cuna.
domuncula in eadem extructa pro quadraginta florenis Aernemensibus,
et domunculam ipsam evertit terre coequas. Verum Rodolphus, ut puto,
minus habens quia solvendo non erat, postquam emerunt, ut prescripsi,
patres nostri predium, resignavit et ipse jus et emptionem pecie prescripte
patribus nostris, quo vel ipsi, quod per se ipse non poterat, solveren t
sororibus prescriptos zl florenos Aernemenses et sic peciam ipsam
sibi usurparent et appropriarent , quod et factum est. Nam sororibus
sol ver u n t et pecia ipsa cessit et ipsis et nobis, successoribus eorum.
Hec prescripta narraverunt nobis Johannes filius Rodolphi prescrtpti
et Henrick Coesvelt, colonus dos ter, anno 1500".
91. 1473 Februari 27.
Albertus van Kalker, rectoer, Henricus Zwarte, procu-
ratoer, Jacobus Enchusen, Tricus van Kalker en de andere
priesters en clerken van het Clerkehuys te Swolle, ver-
klaren verkocht te hebben aan Egbert Bading een „kelre"
onder hun kamer, achter zijn huis gelegen, welk huis
gelegen is in de Beghinenstraete en waarin hij nu woont
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
drie ende tsoeventich des Saterdaghes nae Sunte
Mathiasdach des hilighen Apostels.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle NQ 1794.
Met het zegel in groene was van het Clerkehuys.
92. 1473 Augustus 28.
Albertus van Kalker, rectoer, Henricus Zwarte, procu-
satoer, en de andere priesters en clerken van het Clerke-
huys te Zwolle maken bekend, dat zij met Gheert van
Digitized by
Google
363
Byngeren en diens vrouw Lubben overeengekomen zijn,
om onder bepaalde voorwaarden een. poort te maken
tusschen de „erven ende vaelden", aan beide partijen toe-
behoorende.
Gbegbeven int jaer ons Heren dusent vierhondert
. drie ende tsoeventich op Sunte Augustinusdach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle NQ 1795.
Met de geschonden zegels in groene %oas van
het Clerkehuy8 en van Oheert van Byngeren.
93. 1473 November 8.
AlbertuB van Kalker, rectoer, en Henricus van Herxen ,
procuratoer, en de overige priesters en clercken in het
Clerkebuys binnen Zwolle maken bekend, dat zij na het
overlijden van Johan Zwarte, die hulde en eed gedaan
had voor het leen Notersguet aan Willem van Zweten als
leenheer, op dato van dezen brief genoemden Willem ge-
beden hebben wederom ten behoeve van het Clerkehuys
xnet dit goed beleend te worden, en dat, na verkregen
toestemming, Loesse Gheert Loessensoene namens hen
den leenheer gehuldigd en den eed afgelegd heeft.
Ghegeven int jaer ons Heren dusent vierhondert
drie ende tsoeventich des Maendages nae Sunte Wille-
brordusdacb.
Naar het Cartul fol 35v.
«4. 1473 November 8.
Willem van Zweten als gerechte leenheer maakt be-
kend, dat hij op verzoek van her Henrick Zwarte, pro-
curatoer der priesters en clercken in het Clerkehuys
binnen Zwolle, na den dood van Johan Zwarte de genoemde
priesters en klerken beleend heeft met het leen, Noters-
guet geheeten, gelegen in het kerspel en in de buurschap
Herxen, en dat Loesse Gheert Loessensoene namens de
Digitized by
Google
364
priesters en klerken hem als leenheer gehuldigd en den
eed afgelegd heeft.
Ohegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
drie ende tsoeyentich des Maendages nae flunte Wil-
brordusdach.
Naar het CartuL fd. 35*.
95. 1478 Augustus 28.
Johan Zuere en Henrick Bodiker, door schepenen be-
noemde mombers van Johan van Lemelen de Jonge, echte
zoon van Johan van Lemelen de Olde, verklaren aan de
priesters en clerken van het Clerkehuys te Zwolle over
te geven het huis met den tuin in Musschenhagen, door
Johan van Lemelen die 01de gekocht van Johan Egberts-
soene, doch waarvoor de kooppenningen door hem niet
waren betaald doch voorgeschoten door de priesters en
clerken voornoemd.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
acht ende tsoventich op Sunte Augustinusdach des
Hilighen Bisscoeps ende Confessoers.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N°. 1796.
Met de geschonden zegels in groene was van
Johan Zuere en Henrick Bodiker.
NB. In dorso staat: „Nos emimus isUm domum ftecundum ienorem
litere, sed sorores soWerunt nobis. Sic quod domus et area solum
pertinent jam sororibus propter cantelam; sic facta est empcio".
96. 1479 Maart 12.
Johan Beratz, onderschulte te Vollenhoe, maakt bekend,
dat Claes Hilbrantzsoen en zijne vrouw Golde voor hem en
keurnooten verklaard hebben verkocht te hebben aan Coop
Janssoen eene jaarrente van een gulden en V» oort, te be-
talen met Allerheiligen uit een erf, gelegen in het kerspel
en in het gericht van Vollenhoe, belend ten zuiden door
het Monykeerve van Sint Johanscamp en ten noorden
Digitized by
Google
866
door het erf van Jacob Benenssoen, thans toebehoorende
aan Wyllem Cleyssoen.
Gegheven int jair ons Heren dusent vierhondert
negen ende tsoventich op Sunte Gregoriusdach Papa.
Naar het Cartvi. fol. 55\
NB. Het stak is door twee pennekrassen doorgehaald. De daaronder
op den kant geschreven aanmerking is wegens het afbrokkelen van
hei vervaarde papier niet te ontcijferen,
97. 1479 November 19.
Johan van Ittersum, amptman van Yselmuden, maakt
bekend, dat Henrick ten Bryncke en zijn vrouw Otte, voor
hem en gèrichtslieden verklaard hebben verkocht te hebben
aan her Albert van Kalker, rectoer, her Henrick Zwarte,
procnratoer, her Jacob van Enchusen, her Jacob van
Utrecht en de andere priesters en clerken van het Clercke-
huys te Zwolle 2 morgen land, gelegen in het kerspel van
Yselmuden, schietende van het land der kerk van Ysel-
muden aan „Kuynre wech" en aan „die meen te" tusschen
de priesters en clerken voornoemd ter eenre en Henrick
Mathijssoene ter andere zijde, onder voorwaarde, dat de
bezitter van dit land vier roeden dijk tusschen den Berch
bij Yselmuden en Grafhorst zal „verwaren".
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhonder
neghen ende tsoeventich op Sunte Elysabethsdach der
hiligher weduwen.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente ZwoUe N° 1797. — Ook in afschrift in
' het CartuL fol. 31*.
Met de ongeschonden zegels in groene was van
Johan van Itterswn en van Henrick ten Bryncke.
NB. In het Cartul. staat onder dit stok geschreven: „Item dese
vore. 5'/t morgen myt den anderen 4 morgen by den Zonnenberge
hebben oer Mastebroycksdyke nae inholt der breve vorss. ende aen
roede meer by versamen ysse. Mer sie en hebben ghene weteringe in
Mastebroyck noch weghen, want die vorss. morghen myt den anderen
lande daerby gelegen , eer dat Mastebroeck bedyket wert myt eene dyke
van Graff horst toe den SSonnenberf e, bedyket weren/'
Digitized by
Google
886
1480 April 11.
[Gheert] van Berckum, richter te Ommen, maakt be-
kend, dat Derck van Borne en Qertruedt zijne vrouw,
voor hem , keurnooten en gerichtslieden verklaard hebben
verkocht te hebben aan Hermen Albertzsone en Lubbe
zijne vroaw hun aandeel in het erve Hallynck, gelegen
in het gericht Ommen en in de mark en buurtschap
Lemele, en zijn aandeel in de landen op Ommeressche,
in Latracher, en in de Strangen op 0mmere9sche, en
het aandeel van zgne gaerden voor een som, die zij
betuigen ontvangen te hebben.
Int jair ons Heren 1480 des Dynxdages nae Beloken
Paeschen.
Naar het Cartnl. fol 58*.
99. 1481 Frederik 13.
Frederick van Hekeren, geheeten van Rech teren, ver-
klaart verkocht te hebben aan Albert van Kalker, rectoer,
Henrick Zwarte, procuratoer, en de andere priesters en
clerken van het Clerkehuys te Zwolle „alsulke loeze ende
loesbrieve", welke zijn vader, Otte van Rech teren, had
aan twee erven, Holthusen genaamd, gelegen in Zallant,
in het kerspel van Dalfsen, in de buurschap van Leente.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
een ende tachtentich op Sunte Valentijns avent
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N9 1798. — Ook in afschrift in
het Cartvl. foL 41r. en in gecoll. afechrift in het
Archief der Emanuekhuizen te Zwolle.
Met de zegde' in groene was van Frederick van
Hekeren, Wycher Poppe en Tyman ten Bueche;
dat van W. Poppe is iets, dat van T. ten
Bussche ia zeer geschonden,
100. 1482 December 16.
Tydeman ten Busch en Werner Duesterbeke, schepenen
van Swolle, maken bekend, dat te bunnen overstaan
Digitized by
Google
367
verklaard hebben Lubbert Rolofssoen ea zijn vrouw Alijt,
dat Henryck van Herxen, rectoir, en Ludowicus van
Baesel, procuratoir, en de andere priesters en klercken
in het Klerckhues te Swolle van hen gelost en afgekocht
hebben vijf mud rogge 'sjaars, welke zij hadden uit het
huis en de were der priesters voornoemd, waarin zij wonen
krachtens een daarvan bestaande moetsoensbrief.
Qhegheven int jair ons Heren dusent vierhondert
twee ende tachtentich des Maendages nae Lucie
Virginis.
Naar het origineel in het Oud-archicf der ge-
meente Zwolle N° 1799.
Met de zegels in groene tvas van beide schepenen;
dat van Tydeman ten Busch is iets geschonden.
101. 1483 Januari 28.
Evert Sticker en Spaen van Camphusen, gekoren moet-
soens en scheidslieden van Johannes Koeckman en de
gemeene priesters en clercken in het Clerckhuys te Zwoll,
en Berent van Merne en Gherbrant Vrye, moetsoens en
Bcheidslieden van Evert Koeckman, maken bekend, dat
zij in minnelijke schikking de nalatenschap van wijlen
Goesen Koeckman, vader van Johan en Evert, in dier
voegen verdeeld hebben, dat aan Johannes toegekend
werden 9 morgen land, gelegen in Leerbroek in het erf
Ter Duyth, in het kerspel van Wye en in de buurschap
Herxen, belend ten zuiden door het klooster Wyndesem,
ten noorden door het Clerckhuys te Zwolle en ten westen
door de Zoestweteringhe , kommervrij van alle tienden,
pacht, schatting enz., onder voorwaarde, dat Evert of zijne
erfgenamen die 9 morgen mogen inlossen met 550 Rijn-
sche goldgulden; verder de helft van de tienden uit den
Hand, uittekeeren aan de priesters en clercken van het
Clerckehuys zoolang als Johannes leeft; dat Evert daaren-
tegen alle overige goederen , roerende en onroerende , zijn
toegesproken onder voorwaarde, dat hem alle schulden van
zijn vader zullen toevallen.
Ghegheven int jair ons Heren dusent vierhondert
Digitized by
Google
368
drie ende ' tachtentich in die octave van Sant Ag-
nieten der Hilligher Joncfrouwen.
Naar het CartvL foL 26*. — Ook in een door
den notaris Micïuiel Hertgersz. gecoll. copij in het
Archief der EmanueUhuizm te Zwolle.
102. 1483 September 24 (?)
Gherlich Blomendall, richter te Wye, maakt bekend,
dat Gbeert van Bingeren en Lubbe zijne vrouw voor hem
en gerichtslieden verklaard hebben verkocht te hebben aan
heer Henrick van Horzen, rectoer, heer Lodewich van
Basell, procuratoer, heer Jacpb van Utrecht en de overige
priesters en clercken in het Clerckehuys binnen Zwolle,
3!/2 morgen land, eertijds behoord hebbende tot de hoeve
Ter Weden, gelegen in het kerspel van Wye, de buur-
schap Herxen upter Utermarck, belend ten noorden door
de genoemde priesters, ten zuiden door de erfgenamen
van Syne van Ittersum en Herman Koeckeman, schietende
van den dijk tot aan het land van Tyman ten Busche.
Gegeven int jair ons Heren Mcccclxxxvi des Woens-
dages voir Sinte Michiels ').
Naar het CartvL fol 26*.
103. 1483 November 26.
Tyman ten Busche en Albert Snavel, schepenen van
Zwolle, maken bekend, dat te hunnen overstaan verklaard
hebben her Gheert Hermans Evertssoens soen, priester,
en zijne moeder Gheertruyt ter Brugen met Rutgher van
Gelre, hunnen momber, ontvangen te hebben van Henrick
van Herxen, rectoer, en Lodowich, procuratoer, en de
andere priesters en clercken van het Clerckehuys te
Zwolle een som geld, waarvoor zij verkocht hebben
1) De laatste woorden zijn door het afsneden van den ondersten rand
niet te ontcijferen,
Digitized by
Google
369
hunne aanspraken en hun recht op „enyche guede af-
renthe", welke zij in het Clerckehuys gebracht hebben,
uitgezonderd een lijftocht, welke op hen beiden op het
huis gevestigd is krachtens een door de priesters be-
zegelden brief.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert twee ende
tachtentich des daghes nae Sunte Katherynendach
des Heylighen Jonfers ende Martelaersche.
Naar het origineel in het Ovd-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1800.
Met de geschonden zegels in groene was van
Tyman ten Bussche en Albert SnaveL
IM. 1484 Maart 8.
Burgemeesters, Schepenen en Raad van Swolle maken
bekend, dat voor hen in het schependom verklaard hebben
her Henrick van Herxen, priester en rectoir van het Firater-
huss te Swolle, en her Lodewyck van Basel, medepriester,
met meister Johan ten Water tot momber, dat zij als
„hantgetruwen ende testamentoers" van heren Willem van
Vollenhoe, vicarius in Zwolle, Johan Wolterssoen „onsen
burger" gemachtigd hebben voor Willem voornoemd op
te treden.
Gegheven int jair ons Heren dusent vierhondert
vier ende tachtentich des Wondesdages nae den Son-
nendage Esto michi.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwoüe N° 1801.
Met het zeer geschonden zegel in groene was der
stad Zwolle.
106. 1484 Juli 23.
Segher van Bechteren, amptman in Zallant, betuigt, dat
Johannes Koecman, Ooesen Koecmans sone, geschonken
heeft om Godswil aan Henrick Zwarte van Herxen,
Jacob die Voecht van Utrecht, Lodewich van Bazell, Dirck
Digitized by
Google
87Ó
Tan Campen, ten behoeve der vergadering der priesters
«en clercken des Oerokehuys bynnen Zwolle, waar 19
in wonen , hetgeen hij geërfd heeft van wijlen zijn oom
Roelof Koeckman, te weten het zesde deel van 14 morgen
land in het kerspel van Zwolle in de buurschap Zuthem.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert vier
ende tachtentich des Vridaghes na Onser liever
Vrouwen dach Annunciacio.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1802.
Met het geschonden zegel in groene was van
Segher van Rechteren.
106. 1486 Maart 13.
Wycher Poppe, Albert Snavell, Rutgher Snavell en
Spaen van Camphusen, als moetsoens en scheidesluden
tusechen heer Henrich van Herxen, reotoer van het
Clerohuys te Zwolle, ter eenre en Goesen Geertsz, Geert
Andreesz. en Jutte, nagelaten kinderen van Henrich
Proerter en Mynne zijne vrouw, met gemelden Goesen hun
oom als momber, Geert Hoefman en zijne vrouw Femme,
Weijnalt Arentsz. met Geze, Geert Johans Ten Duveler
met Geerthe zijne vrouw ter andere zijde, over het erve
-en goed geheeten Noirtberch in het kerspel van W\jhe en
Ter Heyne in de buurschap Herxen, verklaren dat zij dit
erve en goed aan Henrich van Herxen tegen eene uit te
betalen som gelds toegewezen hebben.
Gegeven int jaer ons Heren duysent vierhondert
ses ende tachtentich des anderen dages nae Sunte
Gregoriusdach.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1804.
Met de iets geschonden zegels van Wycher
Poppe, Albert Snavell, Rutgher Snavell en Spaen
van Öamphusen; dat van 1 en 4 in bruine, dat
van 2 en 3 in groene was.
Digitized by
Google
871
107. 1486 Juni 28.
Willem -van Zweten, leenheer, verklaart op verzoek
van Lodewich van Baseü, proouratoer der priesters en
cleroken van het Glerckehuys te Zwolle, dit huk na den
-dood van Loeeen Oheert Loesensoen beleend te hebben
met het leen Notersguet, in het kerspel van Wye., in de
buurscbap Herxen, en dat voor de genoemde priesters
Egbert Tymmerman van Deventer den eed afgelegd heeft.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ses ende tachtentich op Sun te Peters ende Pauwels
Aevent der Heiligen Apostelen.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
rrusenU Zwolle N° 1806.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Willem van Zweten.
108. 1486 Augustus 25.
Werner Duestefbeke en Henrick Knoppert, schepenen
te Swolle, maken bekend, dat Peter van Osa, „prenther,"
*n Alijt zijne vrouw, voor hen in het schependom ver-
klaarden, dat Johan Kootkyn „behalden" heeft een jaar-
rente van 71/» golden Overlantsche Rynsche guldens, te
betalen met Paschen, uit hun were, gelegen in de Sas-
sinckstrate tussohen de weer van de erfgenamen van
Lambert Aptheker, aam de eene en de erfgenamen van
her Johan Styckers aan de andere zyde.
Gegheven mt jair one Heren dusent vierhondert
ses en tachtentich des Vrydages nae Bertholoméi dee
Hilgen Apostels.
Naar een ongezegeld stuk, op papier, liggende
achter in het Cartularium.
NB. In dorao staat: „Item ie Jan Kotghen Iteune, dat my afgelost
is aodefhahren golden gulden ende twe heerenpout". — Door latere
hand geschreven: „De redditibns annuis ex domo Petri Oss".
Digitized by
Google
872
109. 1486 September 9.
Gheert van Bynghereü en zijne vrouw Lubbe verklaren
geschonken te hebben aan het Clerckhuys te Zwolle „dat
anschot mit den willigen van des Veliken maet", als ver-
goeding van een tekort, dat het huis leed bij een land-
wissel met Berent Jacobssoen zaliger.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert ses
ende thachtentich des Saterdages nae Oneer Vrouwen
dach Nativitas.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1806.
Met de zegels in groene Vfas van Gheert van
Byngheren en van Willem Kuten.
1 10. 1486 September 27.
Gheerloch Blomendael, richter te Wye, maakt bekend,
dat te zijnen overstaan verkocht hebben Gheert van
Bingeren en zijne vrouw Lubbe aan Henric van Herxen,
rectoer, Lodewyck van Basell, procuratoer, Jacob van
Utrecht en de andere priesters en clercken in het Clercke-
huys te Zwolle, vierdehal ve morgen land, gelegen in het
kerspel Tan Wye, in de buurtschap Herxen, opter Vter-
marck, ten noorden begrensd door het Clerkenhuys en
ten zuiden door de erfgenamen van Styne van Ittersom
en die van Herman Koerman, schietende van den dyk
achteraan lant van Tyman ten Busch, vroeger behoorende
by den hof ter Weden.
Ghegheven int jaer ons Herep. dusent vierhondert
ses ende tachtentich des Woensdaghes voer Sunte
Michiel des Hilighen ArchengeL
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1807. •
Met het zegel in bruine was van . Gheerloch
BlomendaeL
Digitized by
Google
378
111. 1487 Augustus 2.
Jacob ten Hoerne en zijne vrouw Katherina Knigge ver-
klaren verkocht te hebben aan Herman Maessoen en
Symon Glauwe als mombers over Henrich en Jacob, na-
gelaten kinderen van Lubbert Jacobsoen, de jaarrente,
waarvan melding gemaakt wordt in den principaelbrief
dd. 1443 Februari 1, waardoor deze gestoken is (zie N° 64).
Int jaar ons Heren dusent vierhondert soeven ende
tachtentich opten anderden dach in der maent
Augustus.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1785.
Met de geschonden zegels in groene wae van
Jacob ten Hoerne en Goesen Dericksoen.
112. 1491.
Frederick van Zulen van Blekenberch, rychter te Urn-
men, maakt bekend, dat voor hem en korneuten verklaard
hebben Johan van Kerler off van Schedelick en Johanna,
zijne vrouw, en Elske, weduwe van Gerbert ten Bussche,
en Johan van Kerler hun momber, dat zij verkocht
hadden aan Herman ter Molen en LubSe zijne vrouw,
hun aandeel in het goed Hallinck , gelegen in het gericht
van Ummen en in de „mereken ende buerschap te Lemele".
Gegeven int jair ons Heren 1491.
Naar het Cartvi. Jol. 58'.
113. 1491 Februari 3.
Wolter van Oy, amptman van Essende, verklaart be-
leend te hebben op verzoek van Johan Koeckman, priester,
rectoer van het Clerckehuys te Zwolle, de priesters en
clereken van het Clerckehuys te Zwolle met Wyscingsguet,
liggende in de kerspelen van Wye en van der Heyne,
te weten: 6 morgen land in Herxen „op der marke byn*
nendykes ende op den toghe butendykes"; twee akkers in
het kamp by Gheerloch Zwarten-huis; een akker bij het
Derde Serie. Werken N*. 13. 24
Digitized by
Google
m
huis van de erfgenamen van Steven Kute; hei derdedeel
van de helft der hofstede waarop Wyllem Kute woont;
het derdedeel van het Duerkempken; het huis en land,
waar Gheert Becker plach te wonen; de hofstede, waarop
Bernt van Vreden woont; 16 morgen in Leerebroeck , die
Steven Luese „onder synre ploech heft"; derdehal ve
morgen b\j den Velikengraven , waarop Gerbrich placht
(e wonen; 3 morgen voor des Wreden vaelt gelegen;
2 morgen in den Breden broeck; 1 morgen bij Holt-
mans huys; Berent Segevelt's twee morgen; twee deelen van
een morgen aan de Sciphorst; '/* morgen achter het huis
van Prederic van Haeren, en te Overheyne Koeckmans-
kempken met al zijn toebehooren. Bovendien verklaart
Wolter van Oy, dat Arend van Huysweerden voor
Johannes Koeckman den eed gedaan heeft.
Gegeven in den jair ons Heren dusent vierhondert
een en tnegentich op Sunte Blasiusdach des Heiligen
Martelaers.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1808.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Wolter van Oy.
114. 1494 Juli 12.
Wolter van Oy, amptman der heyliger lude ende guede
in den ghestichte van Utrecht van wegen der abdis en
het capittel der wertliker kerken van Essende in den
cresdoem van Coelen, maakt bekend, dat voor hem en
gestichtsmannen verklaard hebben verkocht te hebben Arent
die Wreede en zijne vrouw Johanna en Luke die Wreede
ên zijne vrouw Lutgert aan heer Johan Coeckman, recthoer,
heer Peter van Deventer, procuratoer, heer Jacob van
Utrecht en hunne medebroeders, de priesters en clercken
in het Clerckehuys binnen Swolle, twee delen van een
stuk land gelegen in Leerbroick in den Wyldenslach, in
het kerspel van Wye en de buurschap Herxen, belend
ten oosten door de Velicke-grave en ten westen aan den
Heuvellcolck; verder */, van de helft der hofstede daar
Digitized by
Google
875
Wilhelm Kute op placht te wonen, benevens s/8 van het
Duerkampken en het derdedeel van de Lange Mergen in
die Seiphoerst, alles eertijds behoorende tot Wysschincks-
guet, gelegen in de kerspelen van Wye en Heyne.
Gegeven int jaer ons Heren dusent vierhondert
vier ende negenüch op Stmte Margaretenavent der
Heyliger Joncfer.
Naar het Cartvl. fol 27'.
115. 1497 Maart 24.
Henrick van den Oesterhave, richter te Dalfsen, maakt
bekend, dat te zijnen overstaan verkocht heeft Albert
van Derlevoirde aan heer Johan Koeckman, rectoer, heer
Jacob van Utrecht, heer Johan van den Busch, en de
andere priesters en clercken van het Clerckehuys te Zwoll ,
een kamp land van ongeveer 3 morgen, gelegen in de
Steede, in het kerspel van Dalfsen en in de buurschap
Lenthe tusschen Beelhem en het Clerckehuys voorss. ter
eenre en het Kynderhuys ter andere zijde, strekkende
van de Kleine Weteringe tot op den gemeenen weg.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert
seven ende tnegentich op Onser Liever Vrouwen
avent Annunciatio.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1809. — Ook in afschrift in
het Cartvl. fol 46*.
Met de zegde in groene was van Henrick van
den Oeeterhave en van Albert van Derlevoirde;
dat van den laatste is geschonden.
NB. In het Cartul. laidt de dateering: „Gegeven ent. MCCCCXCVII
in profesto Annunciacionis Dominice".
116. 1497 April 22.
Prior en gemeene conventualen van het Regulieren-
klooster van Sunte Agnetenberch buten Swoll maken be-
24*
Digitized by
Google
876,
kend, dat zij verkocht hebben aan de priesters en clèrcken
binnen Swolle, een stuk land in het kerspel van Dalfsen,
in de buurschap Lenthe gelegen, tusschen de priesters
en clèrcken voornoemd aan beide zijden en strekkende
van de Wetering tot op den gemeenen weg.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert seven ende
tnegentich des Saterdages voer Sunte Jorijsdach.
Naar het origineel in het Oud' Archief der ge-
meente Zwolle N° 1810. — Ook in afschrift in
het Cartul. Jol 46*.
Met het iets geschonden zegel in groene was
van het klooster Sint Agnietenberg.
NB. De dateering in het Cartul. luidt: „Int jaer eni. MCCCCXCV1I
Sabbato ante Georgii".
117. 1497 October 21.
Evert Vreese en Symon Polman , gekoren moetsoens en
scheidslieden van heer Johan Coeckman en Evert Coeck-
man, broeders, ter eene, en Folkier van Haerst en
Rutgher van Haerst, gekoren moetsoens en scheidslieden
van Johan Coeckman en joffer Nese Coeckman zijne zuster,
ter andere zijde, maken bekend, dat zij de nalatenschap
van wijlen Johan Herman en Roloff Coeckman, ooms der
beide partijen, in minnelijke schikking in dier voegen
verdeeld hebben, dat heer Johan en Evert ontvangen
hebben in het kerspel van Wye en de buurschap Herxen :
6 morgen land te Herxen op de Nicke binnendijks en
opten Toege buitendijks; 2 acker land gelegen in een kamp
bij het huis van Roloff Blanckevoird ; */s van he* Duer-
campken; 1 acker land in de Oansebrinck; de helft van
t/s acker op Willem Kute's hofstede; omtrent 1 morgen
land in Leerebroick en 1 stuk land genoemd de Hene-
colck ]). In het kerspel van der Heyne : omtrent 3 morgen
1) Op fol. 40*. van het Cartul. viudl men omtrent dit land de volgende
aanteekening, door een zestiende-eeuwsche hand geschreven:
* „Notandum de 9 jugeribus Koeckmans, de quibns e regione littere
Digitized by
Google
377
geheeten dat Korteslach bij des Wreeden huys, lj2 van
3 morgen in den Bredenbroecke, 1 morgen bij Holter-
mans huys; 2 morgen die Hessel Segesvelt in pacht heeft;
Vs van een stak land geheeten de Lange morgen in de
Scyphorst; Coeckmans-campken te Averheyne en lJ2 morgen
achter Frederick van Harens hofstede. Verder het geheele
goed op de landen van Vollenhoe gelegen, benevens het
goed op Wennepperveen en eene maet in de vryheit van
Zwolle, gelegen buiten de Lutykepoirte tusschen de erfge-
namen van Wycher Poppe en de zusters van der Maet,
strekkende van den steeg tot aan de Luer; eene maat
te Dese gelegen, strekkende van den steeg tot aan de
landen van de erfgenamen van Henric ter Haren, benevens
eene doorgaande weer binnen Zwolle in de Beghinenstrate,
die aan wijlen Roloff Coeckman behoorde. Dat hiertegen
ontvangen Johan Coeckman en zijne zuster joffer Nese
nader omschreven landen te Lerebroick in het erf Opbergen,
het goed te Suythem, te Deese en te Mastebroick, een
tuin in de Duysterstege te Zwolle en „een hoveken"
buiten Sassynkpoirte , een stuk land te My Hingen en het
huis van Herman Coeckman in de Hoefschensteghe.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert
seven ende tnegentich op der Hiliger Elffdusend
Magedendach der Hiliger Joncferen.
Naar het Carttd. fol. 43r. — Het origineel
berust in het Archief der R. K. parochie van
St. Michiel te Zwolle.
posite canunt, et nostris 4 jugeribus, videlicet den Henelkolck mitten
hofstede, verpachtet in voirtyden voir liii morgen, is twystynge verresen
doerch Lucas van Gamphusen, pachter, vermeendeude ghene ma the to
hebben. Wairumb de geswaren lautmetter der stat Nym weghen, meister
Claes Steenhouwer van Reenen, heft dyt lant tsamen nae Zallantsche
mathe of roden gemetten op avent Andree Apostoli anno 1544 ende is
groet bevonden tusschen graven ende kaen xiii margen xlviii rode, in
teghenwordicheit der eerzamer Lucas van Gamphusen, Gert Lukenssoen,
Johan van Steynwyck, Johan Lukenssoen, Berndt Ense, Johannis
Scuttorp, procnratoris, Wicheri van Vasen ende meer ander lade
fenoech," •
Digitized by
Google
W8
1 18. 1497 November 10.
Rijque van Essen en zijne vrouw juffer Dorethea maken
bekend, dat zij verkocht hebben aan het convent en
klooster 't Fraterhuyss binnen Zwolle, de helft eener jaar-
rente van 20 goudgulden uit „then hoeff ten Bremmeier",
een erve en goed, in het kerspel van Wye, de buur-
schap Herxen en de buurschap van Vechterloe gelegen.
Gescreven int jair ons Heren dusent vierhondert
soeven negentich des Fridages op Sunte Martynsavent
in den Wynter.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1811.
Met de zegels in groene was van Rijque van
Essen en van Arnt van Herwerden} beide iels
geschonden.
NB. In dorso staat: „tan den Bremeier".
119. 1499 Januari 24.
Burgermeesters, schepenen en raad der stad Zwolle
maken bekend, dat zij met consent der meente verkocht
hebben aan her Johan Koeckman, pater, en de ge-
meene conventualen van het Priester Fraterhuys binnen
Zwolle eene jaarrente van 7 Overlendsche goudgulden,
onder voorwaarde, dat zij deze weder in mogen lossen
met de volle pacht en 200 Overlendsche goudguldens.
Gegeven int jair ons Heren MCCCCXCIX in profesto
Conversionis Sancti Pauli.
Naar het Cartol. foL 49*.
120. 1499 October 18.
Henrick Rammelman, richter ter Heyn, maakt be-
kend, dat Coep Jacopssoen en zijne vrouw Grete voor
hem en gerichtslieden verklaard hebben, dat zij schuldig
zijn aan de priesters en clerken van het Clerckhus te
Zwolle een jaarrente van eenen Davidsgulden uit hun
Digitized by
Google
879
huis , hof en were in het kerspel van der Heyne, in den
Veltslach gelegen, waarin zij thans wonen.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhundert
neghen ende tnegentich op Santé Lucasdach des Hil-
ligen Evangelistes.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1812. — Ook in afschrift in
het Cartvl. foL 47v.
Met het ongeschonden tegel in groene was van
Henrick Rammelman.
NB. In het Cartul. luidt de dateering: „Gegeven enz. Mcccczcix in
die Sancti Luce Ewangeliste".
121. 1499 October 18.
De priesters en clereken van het Clerckhuys te Zwolle
en Johan ten Buesche maken bekend, dat tusschen hen
een ruiling van land heeft plaats gehad in dier voege, dat
het Clerckhuys van Johan voornoemd ontvangt 1 morgen
bij de Lantweer in het kerspel van Wye en in de buurt-
schap Herxen en daartegen geeft zijne helft van het
Duerkampke en '/* morgen op den Zuytberch, in Wy er-
kerspel, in de buurtschap Herxen gelegen, onder voor-
waarde dat, wanneer zij of hunne opvolgers aarde of zand
„toe dyck ende weghe" noodig hebben, zij dit uit den
]/s morgen op den Zuytberch mogen halen.
Gegeven int jair ons Heren dusent vierhondert
neghen ende neghentich op Santé Lucasdach des
Hillighen Evangelisten.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1813. — Ook afschrift in het
Cartul. fol. 46\
Met de zegels in groene was van het Clerckhuys,
Johan ten Buesche, Evert Koeckman en Johan
Splytloff; dat van Johan ten Bussche en van
Evert Koeckman zijn zeer geschonden.
- NB. In het Cartul. luidt de dateeriug: „Gegeven enz. Mcccczcix ipso
4ie Sancti Luce Evangeliste",
Digitized by
Google
122. 1500 Februarii 15.
Frederyck, bisscop tUtrecht, geboren marckgreve van
Baden, doet kond, dat bij wegens de groote lasten, die
hij en het Sticht uit de veeten met den hertog van Cleve
te dragen heeft, verkocht heeft aan de priesters en clercken
van het Clerckehus binnen Zwolle 45 heerenpond, die hij
jaarlijks trekt uit het goed te Noertberge, gelegen in het
kerspel van Wye, in de buurschap Herxen, belend ten
zuiden door Jacob van Hackfoerd en ten noorden door
Wolter van Oy, voor eene som van 450 Rijnsche goud-
guldens, die hij bekent ontvangen te hebben, onder voor-
waarde echter, dat hij of zijne opvolgers de jaarrente voor
genoemde som mogen inlossen, en behoudens de toestem-
ming der prelaten, deken en capittels van den Doem, Oude-
munster, taant Peter, tsant Johan en tsant Martenkerken
tUtrecht, die deze verklaren te geven onder voorwaarde,
dat hunne kerken, personen en goederen hierdoor onbe-
last blijven.
Gegeven in onse stad Utrecht int jaer unses
Heren dusent vijffhondert up den vijfitienden dach
in Februario.
Naar het Cartvl. fol. 40*.
123. 1500 Februari 2&
Frederick van Zul en van Bleckenberch, richter te Um-
men, maakt bekend, dat Herman Albertss. ter Moeien en
zijne vrouw Lubbe voor hem en gerichtslieden verklaard
hebben verkocht te hebben aan heer Johan Cocckman,
rector, heer Johan van Ohenemueden, procuratoer, en de
andere priesters en clercken in het Clerckenhuys te Zwolle,
hun erf en goed, geheeten Hallinck, in het kerspel van
Ummen, de buurtschap Lem^e, „myt synre volre ware"
in Dallemsholt.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyf hondert des
Woensdaechs nae Sinte Matthys des Hilligen Apostel
in Februario.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1814 — Ook in afschrift in
Digitized by
Google
381
het Cartul. fol. 27r, en voorts in eene gecoll. ge-
authentiseerde copie met signatuur van den notaris
Adrianus de Breda, in het Cartul. fol. 38r.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Frederick van Zulen.
124. 1500 Juni 28.
Johanna, echte dochter van wijlen Herbert Splytloff, met
Johan Splytloff en Johan van der Vecht, hare ooms en
gekoren mombers, bekent voor zich en hare leen volgers
geen recht of aansprake van leen enz. te hebben op het
erf en goed, Hallynck genoemd, gelegen in het kerspel
van Ummen, in de buurschap van Lemele.
Gegeven in den jaer ons Heren dusent vijffhondert
op Sunte Peter en Pauwelsavent der Huigen Apostelen.
Naar eene gecollationeerde en geauthentiseerde
copij van den notaris Adrianus de Breda in het
Cartul. fol. 37r. — Ook te vinden in het Cartul.
fol. 28*.
125. 1500 Juli 10.
[Frederick van Zuien van Bl]ekenberch, richter te
Ummen, maakt bekend, dat voor hem en gerichtslieden
verklaard hebben Gheert ter Wonne, momber over de
nagelaten kinderen van Willem van Borne, en Johanna,
weduwe van Willem voornoemd, en Jacob Oestynck, haar
man en momber, dat zij eertijds gerichtelijk verkocht
hebben aan Herman ter Mollen en Lubbe zijne vrouw,
het aandeel der kinderen van Willem van Borne in het
erf en goed Hallinck, gelegen in het kerspel van Um-
men, in de buurtschap van Lemele ; en dat derhalve de
genoemde kinderen geen aanspraak of eigendom op dit
goed hebben.
Gegeven in tjair ons Heren dusent vijffhondert des
Vrydages voir Sancte Margaretendach der Heylighe
Joncffrouw.
Naar het Cartul. fol. 58v.
Digitized by
Google
126 1501 Februari 35.
Henricas van Cleve, rector, zuster Alfyt Ghyghincks,
priorissa, Hadewych van Tunen, suppriorissa, Elsebe van
Dronten , procuratrix , en 't ghemene convent toe Marien-
buech van Santé Augustinus orden buten der stadt ende
in de vryheit van Zwolle, bekennen verkocht te hebben
aan heer Johan Koeckman, rectoir, heer Johan, procura-
toir, en de gemene priesteren en clercken des Clercke-
huys binnen Zwolle, het geheele vijfde deel in het erve
en goed Hallynck, in het kerspel van Uminen en in de
buurschap toe Lemelen gelegen.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyffhondert ende
een des Woensdaghes nae Sunte Mathysdach des Hil-
ligen Apostels.
Naar liet origineel in het Ovd- Archief der ge-
meente Zvjolle N° 1815. — Ook in afschrift in
het Cartul. foL 58v.
Met het ongeschonden zegel van het convent
Marienbiwch.
127. 1501 December 12.
Arnt van Huysweerden en Johan van Derlevoirde,
schepen te Zwolle, maken bekend, dat voor hen in het
schependom verklaard hebben verkocht te hebben Johan
Evyrtkenssoen in die Drufel en Wybbe zijne vrouw, aan
Aleyt, weduwe van Koep Otters, eene were in de Begynen-
strate, allernaast het convent der Priester Fraterhus aan
de eene en de erfgenamen van meester Lambert Apoteker
aan de andere zijde, strekkende van de straat tot aan
het voornoemde Fraterhuis, voor eene som gelds, die zij
bekenden ontvangen te hebben.
Gegeven int jair ons Heren xvc ende een in pro-
festo Lucie Virginis.
Naar het Cartul. foL 49*.
NB. Dit stuk heeft als opschrift: „De domo nobis contigu* ad pla-
team porte anterioris per nos empta, sed matri mee pro cautela
assjjilata".
Digitized by
Google
383
128. 1502 September 1.
Evert Coeckman bekent voor zich en zijne erfgenamen,
dat hij geen recht heeft op de landerijen, die hem en
zijnen broeder, heer Johan Coeckman, pater van het
.Clerckehuyss binnen Zwolle, bij moetsoen van 1497 toe-
gesproken zijn; maar dat deze landerijen, zijnde 6 morgen
land te Herxen opper Nicke bovendijks met het daarop
staande huis en op den Toegen buitendijks gelegen; 2
ackers land gelegen bij Roloff Blanckevoirds huys; lj2 van
het Duercampken; 1 acker land in den Gansenbryncke;
ij2 van een halven acker op Willem Kute's hofstede;
omtrent 1 morgen lant in Lerebroick en een stuk land,
genoemd de Henekolck, gelegen in het kerspel van Wye
in de buurschap Herxen; verder omtrent 3 morgen, ge-
legen bij des Wreeden huys, geheeten dat Corteslach; \
van 3 morgen land in Bredenbroecke, 1 morgen gelegen bij
Holtemans huys, 2 morgen, die Hessel Segesveltin pacht
heeft; in de Scyphorst *j2 van een stuk geheeten de Lange
morgen; Coeckmans-campken te Averheyne; ^2 morgen
achter Prederick van Harens hofstede, alles gelegen in
het kerspel van der Heyne, benevens een doorgaande
were, liggende te Zwolle in de Begynenstrate, belast met
een jaarlijkschen uitgang van 2 pond, die wijlen Roloff
Coeckman behoorde, heer Johan, pater en de overige
priesters en clercken van het genoemd Clerckehuyss
toebehooren.
Gegeven in den jaer ons Heren xvc ende twee
prima Septembris.
Naar het Carttd. foL 43v. — Uet origineel
berwtt in het Archief der R. K. parochie van
Sint Michid te Zwolle.
129. 1503 Februari 23.
Henrick van Oesterhave, richter te Dalfsen, maakt be-
kend, dat Jacob van den Water voor hem en gerichts-
lieden verklaard heeft verkocht te hebben aan heer Johan
Coeckman, rectoir, heer Johan van Ghenemuden, procura-
jtoir, en hunne medebroeders, de priesters en clercken va$
Digitized by
Google
384
het Clerckehuys binnen Zwolle, 6 morgen land, genoemd
de Foysenslach, gelegen in Weghelenhagen, in bet kerspel
van Dalfsen en in de buurschap Lenthe, tusscben de
landen ons heeren van Utrecht en die van het Kynder-
huys binnen Zwolle, en een slag land in de Steede
gelegen, belend aan beide zijden door land van de ge-
noemde zusters.
Gegeven int jair ons Heren MCCCCC ende drie op
Sunte Mathiasavont des Hilighen Apostels.
Naar het Cartul. fol. 47'.
130. 1503 Maart 30.
Henrick van Boedelswynge, lantkommandeur der balyen
van Westvalen , stadtholder en amptman der hiligen lude
ende gude der abdissen en oeren capittel, der wertlycker
kerken van Essende, in den Stichte van Utrecht, maakt
bekend, dat voor hem en gestichtsmannen verpacht heeft
Bert ter Lynthoirst aan heer Johan Koeckman, rectoir,
heer Johan van Genemuiden, procrator, en hunne mede-
broeders in het Klerchuys te Swoll, „een veltslach", be-
hoorende tot het goed die Cleyne Linthorst in de
Delmpte, tusschen de landen van Albert van Derlefoirde
en van het Klerchuys, in het kerspel van Dalffsen en
de buurschap Lente, op voorwaarde, dat Bert dit land
binnen 6 jaren weder in zal lossen.
Gegeven int jair ons Heren duysent vyffhondert
ende drie des Donresdaeges nae den Sonnendage
Judica.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1817. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 47v.
Met het zegel in groene was van Henrick. van
Boedelswynge.
131. 1503 April 12.
• Gheerdt en Albert ter Lynthorst en Ludeken van
Rutenberghe maken bekend) dat zij verpacht hebben voor
Digitized by
Google
885
200 jaren aan her Johan Coeckman, pater, her Johan
van Genemueden, procurator, en de% overige priesters en
klerken van het Clerckenhuys te Zwolle „een veltslach",
tot liet Cleyne Lynthorst behoorende, liggende tusschen
de landen van Albert van Derlevoirde en van het Clercken-
huys in de Delmpte, in het gericht Dalfeen en in de
buurschap Lenthe, voor eene som , die zij betuigen geheel
ontvangen te hebben.
Gegeven int jaer ons Heren dusent vyffhondert
ende drie op den twalflen dach van den Apryll.
Naar hel origineel in het Oud-Arehief der ge-
meente Zwolle N° 1816. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 47r.
Met de ongeschonden zegels in groene was van
Oheerd en Albert ter Lynthorst en Ludeken van
Rutenberghe.
NB. Be dateering in het Cartnl. luidt: „Gegeven enz. Mccccc ende
drie sü» Aprilis".
132. 1505 Maart 17.
Borgermeesters, schepen en raad der stad Zwolle maken
bekend, dat Herman van Wijtman en Henrick van Essen
te hunnen overstaan verklaard hebben , dat zy als hand-
getruwen van Jacob Arntsoen , volgens diens uiterste wils-
beschikking verkocht hebben aan de gemeene priesters
en clerken van het Fraterhuis te Zwolle 5 stadspond
jaarlijksche rente uit een were in de Waterstrate aan
de Blydemarkt, tusschen Johan Kruise aan de eene en
de erfgenamen van Gerbrant van den Bosch aan de
andere zijde.
Gegeven int jair ons Heren vijfftienhondert ende
vijff op Maendach nae den Sunnendach Palmarum.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge*
meente Zwolle N° 1818. — Ook in afschrift in
het Cartul. fóL 49'.
Met het iets geschonden zegel in groene was der
stad Zwolle»
Digitized by
Google
NB. De dateering in het Cartul. leidt: „Gegeven enz. xvc?o altera.
Palinarum".
In het Cartularium heeft dit stok tot opschrift: „De quinque fjg ciri-
tatis ez domo Johannis de Duren, quas in coromutacionem dedimus
fratribus et dominis de Belheem pro illis ▼ flj civitatis, quas ez Domo
Parva Scholarium habebant et habent*'.
133. 1505 Juli 12.
Henrick van Boedelswynghe, landkommanduer der bar
lyen van Westphalen, Duyschen ordens, stadtholder en
amptman der abdes van Essende in het gestichte van
Utrecht, maakt bekend, dat Johan Eesynck en Margarita
zijne vrouw voor hem en gestichtsmannen verklaard
hebben verkocht te hebben aan de heeren Johan Koeckman,
rectoir, en Johan van Genemueden, procuratoir, en de
gemeene priesters en clerken van het Clerckhuys te Zwolle
eene jaarrente van 3lj2 golden Averlenss Koervoerster
Rijnsche gulden uit drie „campen" land in Wynsumer-
broeck, belend ten oosten door landen vin het klooster
Dyepenveen, ten westen van het klooster Wynsem, ten
zuiden door Geert van Haerst en ten noorden door de
Wynsemerstouwe, behoorende in Oedynck, in het gericht
Zwoll en de buur schap Wynsem.
Gegeven int jaer ons Heren dusent vyffhondert ende
vyve op Santé Margrietenavont der Hilligher Joffer.
Haar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente ZxooUe N° 1819. — Ook in afschrift in
het Cartul. foL 48*.
Met het ongeschonden %egd in groene was van
Henrick van Boedelswynghe.
NB. De dateering in het Cartul. luidt: „Gegeven enz. Mccoc ende ▼
in profesto Margarete Virginis".
(34. 1506 Januari 2.
E vert Koeckman en Ghered Koteken, schepenen te Zwolle,
taaken bekend, dat voor hen in het schependom Ludeken
Koteken en Aleyt zyne vrouw, verklaard hebben verkocht
Digitized by
Google
m
te hebben aan heer Johan Koickman, rectoer, hèetf
Johan van Genemuden, procurator, en de overige priesters
en clercken van het Clerckehus te Zwolle, den eigendom
van een rentebrief dd. 1429 Juli 17 (zie N° 49), waardoor
deze gestoken is.
Gegeven in den jair ons Heren dusent vijffhondert
ende sess des anderen daghes nae Nyejairsdach.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1773. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol. 49r.
Met de geschonden zegels in groene was van
Evert Koechnan en Ghered Koteken.
NB. De dateering in het Cartol. luidt: „Gegeven enz : i\c ende scsse
altera Circa mcisionis Domini".
Dit stak heeft tot opschrift: „De ▼iii f§ civitatis ez Koteken domo
angnlare ad fratres Predicatores in platea Dyest". Op den kant staat:
„Deesse brief spreekt fan viii witten, die datt Fraterhuis hefft uitten
Rosencrans in Dieserstrater, daer nu Evertt Spriltisman(?) in wont,
unde ys eerfflpachtt".
135. 1507 Maart 2.
Aleyt, weduwe van meyster Pauwels van Pelant, en haar
schoonzoon Symon Peterss, als momber, verklaren ver-
kocht te hebben aan heer Johan Coeckman, rectoir, heer
johan van Genemuden, procuratoir, en de overige ge-
mene priesters en clerken des Clerckenhuses te Swolle,
een huis en hof buten Voe(r)sterpoirten in Bonkenmaet,
belend aan de eene zijde door de erfgenamen van Alffer
Knoppert en door Henrick Jongen aan de andere, schie-
tende van de straat tot aan het water.
Gegeven in den jair ons Heren dusent vyffhondert
ende soeven des Dynxedages in der Vasten ante Oculi.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ger
meente Zwolle N° 1820.
Met drie ongeschonden zegels in groene was van
Symon Peterss. , Ghysbert van Scerpemeel en
Wilton Mey.
Digitized by
Google
38*
136. 1509 Februari 3.
Henrick van Boedelswioge , lantkummelduer der balyen
van Westphalen Duytses ordens, statholder ende ampt-
man der heliger luede ende guede in den gestichte van
Utrecht van het capittel der wertlicker kercken van
Essende maakt bekend, dat hij op verzoek van Johannes
Coeckman, priester en rectoer van het Clerckenhuys binnen
Swoll, dit huis beleend heeft met Wyssange-guet, gelegen
in de kerspelen van Wye en van der Heyne; verder met
6 morgen in de buurschap Herxen opter Marcke binnen-
dijks en opten Toege buitendijks; 2 ackers bij het huis
van Gerlich Swarte; eenen acker bij Bitter ten Meessches
erf; x\% van de helft der hofstede, die door Wyllem Cu te
bewoond werd; % van het Duerkempen ; het huis en land,
dat Bert Becker(?) placht te bewonen; de hofetede, waarop
Bernt van Vreden woont; 16 morgen in Lerebroeck, die
Steven Lense bebouwt; 2'/2 morgen bij de Velckengrave ;
3 morgen voir des Vreden valt gelegen; 1 morgen bij
Holtermans-hui8; Bernt Segevelt's 2 morgen; twee deel van
een morgen in die Schephorst; '/* morgen achter het huis
te Haren; Koeckmans-kempken te Averheyne; en dat Evert
Hermenssoen namens de bewoners van het Clerckehuys
hem gehuldigd en den eed gezworen heeft.
Gegeven int jair ons Heren duysent vyfhondert
ende negen op Sancte Blosiusdach.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1823.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Henrick van Boedelewinge.
137. 1509 September 27.
Meyne vann Overetein, abdisse, Margareta vann Bich-
lingen, prostynne, Agnes vann Bichlingen, dechenynne,
Anna vann Limborch, scholastersche, Catrina vann Gelichen,
koetersche, en sempliche capittels junfferenn des edlen
vryen werntlichen Stichtz to Essende, maken bekend, dat
sij de helft van de hoeve Wyssynck en de hoeve Obbergen,
waaruit zy van de priesters en het gemeene convent, het
Clerckehuys binnen Zwolle, eenen jaarlykschen tyns van
Digitized by
Google
m
6 goudgulden trekken, voor eene som, die zij bekennen
ontvangen te hebben, „gevryet en gequytet" hebben.
In den jaren onses Heren vifteinhondert ind negen
op Donredach des seven ind twintichsten dages in
Septembris.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1837. — Ook in afschrift in
het Cartvl. fol 49'.
Met het ongeschonden zegel in roode was van
Meyne van Overstein en het zeer geschonden zegel
in groene was van het kapittel van Essen.
NB. De dateering in het Cartul. luidt: „In den jair enz. ivc ende
negen op Donredach des xivii dages in Septembri".
138. 1509 October 2.
Johannes Coeckman , rector , Johannes Genemudis ,
procurator, en de gemeene priesters en clereken in het
Clerckehus binnen Zwolle, Evert Coeckman en Johan
Coeckman, maken bekend, dat zij gegund en gegeven
hebben der edelen abdyssen en gemeenen capittel der
wertliker kerken van Essende in het gesticht van Coelen ,
„eene volkoemen losse" von 6 Rijnsche goudgulden, die
het kapittel jaarlij ksch ontvangt uit de hoeve Obbergen
en '/s hoeve Wysschinck , gelegen in het kerspel van Wye
en de buurschap Herxen , onder voorwaarde, dat de abdis
of het kapittel de 6 gulden weer mogen inlossen met 156
enckel Overlandsche Koerwirster Rijnsche goudgulden.
Gegeven int jair ons Heren MCCCC ende negen
opten anderen dach in Octobri.
Naar het Cartul. fol. 44v.
NB. Onmiddellijk op deze oorkonde volgt in het Cartularium het
volgende:
„Anno Domiiii xvcix post mortem illustris principis et reverendi patris
et domini Hermanu i, landgravii llassie et archiepiscopi Coloniensis
ecclesie, electus et con firma tus fuit in archiepiscopum ejusdem ecclesie
Coloniensis illustris princeps et dominus, dominus Philippus de Over-
stevn, qui litteris et bulla apostolicis derogari fecit 1* vice privilegiis
ecclesiarum et monasteriorum, eciam cojuslibet dignitatis et preemi-
neutie, ralioue sui jocundi introitus et precarie sine cujusvis exeptione.
Derde Serie. Werken N°. 13. 25
Digitized by
Google
890
Hu jus soror germana, domiua illustris Meyna de Oversleyn, domina
abbatissa ecclesie Assindensis seu Essendie, limens derogari privilegiis
ecclesie sue, decrevit placarc fratrem germanum prece et muneribos
pro conservacioue priviiegiorum ejusdem ecclesie. Unde haec illustris
domina curn suo capitulo concessit nobis, hoc est domui nostre,
Everardo et Johauni Cockman pro successoribus et heredibus redempiionis
annui census in die Sancti Lamberti aolvendi, libertaudo et exoneraudo
terras nostras tam de annuo censu quam alio gravamine. Consuevimus
autem annue dare quilibet nostrum ii flor. Renenses aur., id estsimul
y'i flor. aureis, pro quibus red i men dis tempore prescripte necessitatis labo-
ra vim us et impetravimus. Et exotoimus ex bursario in promptis peenniis
iuibi, Hbere tradendo et jurando ad manus Hermanni Voege, secretarii
capitull, in domo sua die Sanctoram Cosme et Damiani yc *i flor.
Renens. aur. justi ponderis, pro ut in litteris redempiionis habetur, ut
supra. In propinis vero et reysa simul bis eo euudo et redeundo cum
confratre meo exposui xxvii flor. Renens. aur.
Preterea si aliquo tempore reempti fuerint a domina et suo capitulo
redditus sex florenorum censualium, noverint et attendant procuratores
domus hujus, terras manumissas ab onere censualium bonorum et factas
allodiales. Quare si restituti fuerint ijcvi flor. aur., senrabit domina et
capilulum vi flor. aur. annui redditus uomine census jure pactionis sine
onere et gravamine censualium bonorum hujusmodi ; non sunt reddende
littere domine et capituli, sed tredende littere nostre et aliorum super
pensione annui pactus in die Sancli Michaelis.
139. 1509 November 30.
Adolph van Rechteren, her toe Almeloe, bekent voor
zich en zijne erfgenamen en bezitters van de herscip van
Almeloe, dat hij als leenheer Lambert Slenscke ver-
gund heeft te verkoopen aan heer Johan Kuckman,
Johan van Ghellemuden en de gemeene priesters en
clerken van het Clerckehuys te Swolle, onder nader om-
schreven voorwaarden, eene jaarrente van 14 mudden
winterrogge, Zwollsche maat, uit het goed Obelding in
het kerspel en het gericht Hellendorn.
Begeven int jaer ons Heren dusent viffhondert ende
negen op Sunte Andreasdach des Hilligen Apostels.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1822. — Ook in afschrift tn
het Cartul. fol. 42r.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Adolph van Rechteren.
Digitized by
Google
391
140 * 0- 1510 Augustus 22.
Fredericus, marchio de Baden, episcopus Traiectensis,
verwittigt dominus Wolterus de Laer, vicarius vicarie per-
petue sancti Laurentii in de ecclesia parochialis Sancti Mi-
chaelis oppidi Swollensis, dat hy zijne goedkeuring gehecht
heeft aan den verkoop van een huis, behoorende aan ge-
noemde vicarie en liggende in de Costersstege te Zwolle,
aan den rector en de broeders van het Domus Clericorum
aldaar.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis
te Zwolle. Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
141. 1511 Februarii 13.
Burgermeesters, schepenen en raad der stad Zwolle
maken bekend, dat zij met voorweten en goedkeuring
der gezworen meente „gekyert ende georbert" hebben van
het Priester Ffraterhues binnen Zwolle eene jaarrente van
15 Rijnsche goudgulden en 30 Philippusgulden, hun toe-
komende luidens brief van meister Gery t van den Toerne ,
deken van Sinct Peter tUthrecht, en 25 Rijnsche goud-
gulden, gaande uit het klooster Oestenberghe bij Oesna-
brugghè, en dat zij daartegen als pand gesteld hebben alle
tollen, excysen, renthen, landen ende opkomsten der stad.
Gegeven int jair ons Heren vyftienhondert ende
elven op Sint Valentyensavent.
Naar het origineel in het Oud-Archief der
gemeente Zwolle N° 676.
Het zegel der stad Zwoüe is verdwenen.
1) De met sterretjes voorziene N« z\jn regesten volgens eene seer
gebrekkige en onvolledige kopy van de charters van den raadsheer
wijlen Mr. F. P. A. Heerkens te Zwolle, thans berustende in de Biblio-
theek der Vereeniging voor Overysselsch Regt en Geschiedenis, Ver-
zameling H eerken s. De origineelen tyn thans in handen van den
oud- pastoor J. H. Hofman te Schalkwyk (zie de Inleiding). Voor de
juistheid dier regesten, vooral der jaartallen en dagteekening, kan ik
niet instaan.
25*
Digitized by
Google
èösa
142. 1511 October 18.
Johannes Poertflyet, doctor, Evert Coeckman en Johan
Coeckman, moetsoenslieden tusschen de priesters en
clercken van het Clerckehues te Zwolle, die aanspraak
maken op een jaarrente uit het huis en de were van
wijlen Hermen Koylert in de Voerstrate, en Henrick
Lubberts en Aleyt diens vrouw, nu eigenaars van genoemd
huis en were, bepalen, dat het Clerckehues afstand zal
doen van die aanspraken en daarvoor zal krijgen de
jaarrente, genoemd bij principaal brieven d.d. 1443 Februari
1 en 1487 Augustus 2, waardoor deze gestoken is (zie
N» 64 en 111).
Gegeven in jaier ons Heren dusent vijffhondert
ende elven op Zent Lucasdach des Heyligen Ewan-
geliste.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1785.
Met de zegels in groene was van Johannes
Poertflyet , Evert en Johan Coeckman en van
Henrick Lubberts, allen, behalve dat van H.
Lubberts, geschonden.
In dorso staat: „Nota. By pater Matheus ende her Wil hel ms van
den Busch procraters zeliger tyden sint dese negen heeren fg op achte
verdraghen. Modo VIII £g".
143. 1513 Januari 22.
Henrick van Bodelswynge, lantkummehduer der balyen
tho Westphalen, Duytechens oirdens, stadtholder ende
amptman enz. der abdissen en capittel der wereltliker
kercken van Esstende, maakt bekend, dat joffer Poyse van
Scerpenzeell met Evert Koeckman haar hulder en momber
ten overstaan van gestichtsmannen van Essen in zijne
handen te vrijer beschikking overgegeven heeft de leen-
goederen: lh weer, geheeten Haese Herbertsweer, groot
omtrent 2 morgen land; Elantevoirdes hofstede met toe-
behooren; ij2 morgen land; eene maat, geheeten Kerveners-
Digitized by
Google
393
inaet opten Meer, groot l'/g morgen, gelegen in het ker-
spel Wylsem in de buurschap Oesterholte, — dat hg hierop
met de genoemde goederen den pater procurator en de
geineene priesters en clercken van het Clerckehuys binnen
Zwolle beleend heeft, en dat Evert Koickman hem als
leenheer namens genoemde priesters gehuldigd en den
eed afgelegd heeft.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyffhondert
ende dertyen des Saterdaechs voer Conversionis Pauli.
Naar het origineel in het Oud-Archief der
gemeente Zwolle, N° 1825.
Met het geschonden zegel van Hendrkk van
Bodelzwynge.
144. 1513 Februari 11.
Lubbert Mulert, richter te Hasselt, doet kond, dat joffer
Foy8e van Scerpenzeell met Jacob Otter, haar gekoren
momber, bekend heeft verkocht te hebben aan heer Johan
Koeckman, rectoir, heer Johan van Genemueden, procu-
ratoir, en de gemeene priesters en clercken van het Clercke-
huys te Zwolle, een stuk land, groot 6 morgen 27 roeden,
gelegen in Mastebroick in Hasselderslage , strekkende met
het eene einde aan den Hasselderweg en met het andere
einde aan het land van het Clerckehuys.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyffhondert
ende dertyene opten Vrydach nae Santé Agathen-
dach der Heyliger Jonfer.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1826.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Lubbert Mulert.
145. 1513 Juli 26.
Johan van Yttersym, amptman te Yselmueden, maakt
bekend, dat voor hem en gerichtslieden de eersame jonfer
Foyse van Scerpenzeel met Jacop Otter haren mombair
verklaard heeft verkocht te hebben aan heer Johan Coeck-
man, rectoir, heer Johan van Genemueden, procurator, en de
Digitized by
Google
394
ge meen e priesters en clerken te Zwolle, 5'/2 morgen land
te Oesterholte, schietende van het land van Henrick van
Ysselmuden tot aan het Yselmudermeer, begrensd aan de
eene zijde door de Carthusers van den Zonnenberghe , de
erfgenamen van Henrick Aeltszoon en Ruerick van End-
oeven, en aan de andere zijde door het Sin te Katharinen
Gasthuis te Campen en Grete van der Vecht; 2 morgen
in der Ylst, gelegen tusschen de erfgenamen van Johan
Wolff en meyster Henrick Byen ; 1 morgen, genaamd het
Willigenkampken , liggende over den Oesterholtschen weg
tusschen de Carthusers in Maestebroickslantslage , onder
voorwaarde van een heerenpond jaarlijksche rente, uit
te keeren aan Onse Lieve Vrouwe te Oesterholte, en 3
tynsgroeten, te betalen aan de abdis van Essen.
Gegeven int jair ons Heren dusent vyfihondert
ende dertyen des Dynzedages nae Sinte Jacobsdach
des Hilligen Apostels.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1827.
Met het geschonden zegel in groene was van
Johan van Yttersym.
146. 1513 September 20.
Evert Koickman en Goert Klaessen , schepenen der stad
Zwolle, maken bekend, dat Tyman Peterss van Oss, prenter,
en Heyle zijne vrouw voor hen in het schependom ver-
klaard hebben verkocht te hebben aan Otto then Toerne eene
were in de Sassenstrate , naast meester Lambert Apoteker
aan de eene en eene straat aan de andere zijde, streckende
vóór van de straat tot achter aan de were van heer Bernt
van Beylen en die van Claes Koster, belast met een uit-
gang van 16 stadspond, 14 goudgulden, 1 oort en 2
Beyersche guldens.
Gegeven int jair ons Heren xvcxiii in profesto
Mathei Apostoli et Evangeliste.
Naar het CartuL fol. 49*.
NB. Dit stuk heeft als opschrift: „De domo impressoris angulari
contingua".
Digitized by
Google
395
147. 1513 September 22.
Adolph van Rechteren, heer te Almeloe, maakt be-
kend , dat Lambert Slensken in zijne handen als leenheer
afstand gedaan heeft van het goed Oebelding, in het ker-
spel en de buurschap Hellendoern gelegen, en dat hij
hierop den pater procuratoer en de gemeene priesters en
clercken van het Clerckehus binnen Zwolle met dit goed
volgens Zutphensch recht beleend heeft, en dat namens
de genoemde priesters en klerken Evert Koeckman hulde
en eed gedaan heeft.
Gegeven int jair ons Heren dusent vijffhondert
ende dertyen op Sunte Mauriciusdach ende sijnre ge-
sellen der Hiliger Martelaren.
Naar het CartuL fol. 42v.
148. * 1514 December 13.
H ten Noer(?), notarius publicus, oorkondt, dat
voor hem verschenen zijn Johannes de Genemueden,
procurator van het Domus Clericorum te Zwolle, hande-
lende in naam van de priesters en broeders van dit huis,
en Bernardus de Yttersum, consul et camerarius oppidi
Zwollensis, Johannes de Yttersum, drossatus in Laghe,
en Rodolphus de Yttersum, gebroeders, en Johannes Mu-
lert, hun schoonbroeder, veri patroni et presentatores van
de vicarie, gevestigd op het altaar van St. Laurentius in
de ecclesia parochialis Sancti Michaelis, en dat Johannes de
Genemueden namens zijne medebroeders verklaard heeft,
dat zij, behoudens toestemming van den H. Stoel, besloten
waren voor het vervallen huis, behoorende aan deze vicarie
en liggende naast het Domus Clericorum, den prijs te
betalen, die het waard is, en dat na gehouden beraad-
slaging Bernardus de Yttersum namens zijne broeders en
schoonbroeder verklaard heeft, dat zij het huis tegen
eene jaarrente van 16 heeren pond wilden afstaan.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overyssdsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St, Michiel te Zwolle,
Digitized by
Google
396
149. 1516 April 29.
Hermen van den Bussche , gerechte leenheer des halven
tiendes groff end small over zekere goederen en erven , in
het kerspel van Wye in de buurschap Herxen gelegen,
maakt bekend, dat hij aan Johan van Uterwijck, zijn neef,
heeft toegestaan te verkoopen aan heer Johannes Koeck-
man, pater, Johannes van Generauden, procurator, en
de overige priesters en clercken van het Clerckhuys te
Zwolle, eene jaarrente van 4 enkel gouden Averlandsche
Korvorster Rijnsche goudguldens uit den genoemden halven
tiende, onder voorwaarde deze rente binnen 6 jaren met
80 goudgulden te lossen.
Gegeven int jair onss Heren 1516 des Dynxdagea
voir Meydage.
Naar het Carttd. fol 53'.
NB. Op den kant staat: „Anno 48 redempti".
150. 1518 Januari 14
Evert Koeckman en Otto van Ingen, schepenen te
Swolle, maken bekend, dat voor hen verschenen is Lumme
Henricksdochter van Bockholt met Johan Endoven, haren
momber, en bij uiterste wilsbeschikking den ghemeenen
priesters en clercken in het Clerckhus te Swolle besproken
heeft eene jaarrente van 5 golden Rijnsche guldens, naar
luid van een daarover voorhanden brief, om daarvoor weke-
lijks eene mis in of buiten hun huis te lezen voor hare en
harer dienstheeren zielen zaligheid; 1 mud rogge jaarlijks
om voor hare zielerust te bidden en 1 mud rogge sjaars
of in eens 12y8 goudgulden aan de genoemde priesters te
betalen om jaarlijks op haren sterfdag in de memorie in
Sint Michielskerke een „celebrant misse" te houden.
In den jair ons Heren 1518 op Suncte Pontianus
Martiri8 sancti (sic).
Naar het Cartul. fol. 54r.
NB. Onmiddellijk hieronder staat: „Notandum. Lumma revocavit
celebraudam roissam in ecclesia Sancti Michaelis propter victus neces-
sitatem".
Digitized by
Google
397
151. 1519 April 17.
Albertus Lentferdink, clericus Traiectensis dyocesis
publicus sacra imperiali auctoritate notarius, oorkond t,
dat Arnoldu8 de Wreede, laycus Traiectensis dyocesis,
en diens vrouw Anne, te zijnen overstaan en van Hen-
ricus Cornelius en Lucas Glasemaker als getuigen, ver-
klaard hebben, dat het goed, genaamd Wissinksguet,
in parochia de Heyno, oprecht en deugdelijk door de
presbyteri et clerici Majoris Domus Clericorum Sancti
Gregorii infra muros oppidi Zwollensis in eigendom wordt
bezeten, en dat ze deze verklaring hebben afgelegd om
te voorkomen dat deze eigendom door hunne erfgenamen
zal worden betwist.
Acta fuerunt hec in Domo Clericorum (anno a nativi-
tate Ejusdem millesimo quingentesimo decimo nono, indic-
tione septima, die vero Saturni !) decima septima mensis
Aprilis, pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini
nostri domini Leonis, divina providentia pape decimi,
anno septimo).
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1824.
Met het merk van den notaris.
152. 1519 September 28.
Johannes Coeckman, rector, Johannes van Genemueden,
procurator, en de priesters en klerken van het Clercken-
huys te Zwolle, verklaren verkocht te hebben „den ge-
meenen erffgenamen van Leerebroeck ende van der
Damme" ten behoeve van den watermolen in het broek,
eene jaarlijksche rente van 18 goudgulden uit hun huis
te Zwolle en hunne landen, liggende in het genoemde
broek, onder voorwaarde, dat zy deze rente mogen in-
lossen met 360 goudgulden.
In den jare ons Heren van vijflftienhondert ende
1) In het jaar 1519 viel de Zaterdag niet op 17 maar op 16 April.
Digitized by
Google
negentien op Sunle Michielsavont des Hillighen Ar-
changel.
Naar het origineel in het OudrArchief der ge-
meente Zwolle, N° 1828.
Het tegel van het Clerckehuys is verloren.
153. * 1522 Augustus 4.
Laurentius .... Sanctorum Quatuor Coronatorum pres-
byter Cardinalis, deelt decano Sancti Salvatoris Traieo-
tensis ac officiali Traiectensi mede, dat hij, gezien het
verzoek van Wolter de Laer, perpetuus vicarius vicarie
perpetue ad altare Sancti Laurentii in ecclesia parochiali
Sancti Michaelis oppidi Zwollensis, om goedkeuring en
bevestiging van den verkoop of ruil van het huis, lig-
gende naast het Domus patris et fratrum Clericorum in
commune viventium en behoorende aan de vicarie van
St. Laurentius, aan genoemde priesters, krachtens mach-
tiging van den paus en speciale mondelinge opdracht van
dien, hen gelast te onderzoeken of de verkoop of ruil tot
nut van die vicarie geschied en indien dit het geval is,
verlof tot den ruil of verkoop te geven.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michid te Zvoótte.
154. * 1523 Maart 21.
Johannes van Genemuiden, pater, Wilhelmus van den
Busch, procuratoir, en de gemeene priesters en clercken
van het Clerckehuys te Zwolle, bekennen schuldig te
zijn aan de vicarie van het Sint Laurentius altaar in
Sunt Michielskerck te Zwolle eene jaarlijksche uitkee-
ring van 16 beeren pond voor 4© ruiling van een
Digitized by
Google
oud huis, dat zij van de patroons van deze vicarie ge-
kocht hadden.
Int jaer ons Heren 1523 op Sint Benedictusdag in
den Vasten.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overysselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerlens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
155. * 1523 April 1.
Hermannus de Lochorst, decanus ecclesie Sancti Sal-
vatoris Traiectensis, en Godefridus de Kuynretorff, utrius-
que juris doctor, canonicus ecclesie Sancti Johannis
Traiectensis et officialis curie Traiectensis, commissarii
etc, maken bekend, dat zy den verkoop of ruil van
het huis, toebehoorende aan de vicarie van Sint Lauren-
tius tegen eene jaarrente van 10 heeren pond, zooals die
omschreven is in de brieven, waaraan deze als trans-
steeker gehecht is, goedkeuren en bevestigen.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overysselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
156. 1523 April 12.
Johannes van Genemueden, rector, Wilhelmus van den
Busche, procurator en de gemeene priesters en clercken
van het Clerckenhuys te Zwolle maken bekend, dat zij
verkocht hebben aan de conventualen van Sinte Agneten
oonventt „anders ten Nonnen genaamd" te Harderwijck
eene jaarrente van 10 Koervorster enckel golden Rijnsche
gulden uit bun buis en al hunne goederen, onder voor-
Digitized by
Google
400
waarde , dat zij deze rente tegen 200 gulden van genoemde
specie mogen inlossen.
Int jair ons Heren dusent vyffhondert drie ende-
twyntich op Paessche Achtdaeghe.
Naar het Cartvl. foL 57T.
NB. Beneden op den kant staat: „Item dessen brieff mach men
locsseti met cnckelde golden ghulden off neghen ende twyntich railleerde
stuefers voir den ghulden. Sic scripsit in dorso literarum nostrarum
nostri convent us propria manu Truda Oelgher [anno 1549 [glorijosi
Remigit".
157. 1533 Maart 22.
Herman Ramelm[an] en [6e]rtrudt, zijne vrouw, be-
kennen verkocht te hebben den priesters en clereken in
het [Fr]aterhues binnen [Z]wolle eene jaarrente uit eene
were bij de Voester[poer]te gelegen, thans toebehoorende
aan Johan van Oldensell, overeenkomstig den principaal-
brief, waardoor deze gestoken is.
In dem jair onss Heren dusent vijfhondert dree
inde dertich op Satersdach post Gertrudis Sancte
Virginis.
Naar het Carttd. foL 54*.
NB. De bis., waarop dit stuk geschreven staat, is zeer gehavend.
158. 1537 November 30.
Burgermeesters, schepenen en raad der stad Swolle
maken bekend, dat zij overeenkomstig de stadrechten
broder Johannes Schutt[orp] [procurator] van het Priester
Fraterhues te Swolle hebben „gesath ende erflicken ge-
vestet" in een were, gelegen in de Beghynenstrate tusschen
de wedeme.aan de eene en Johan Boeckbynder aan de
andere zijde, strekkende van de straat tot achter aan de
wedeme.
Gegeven in dem jair onsses Heren vijfthien hondert
ende seven ende dertich up Vrydach post Catherine
Virginis Sancte.
Naar het Carttd. fol. 5i\
Digitized by
Google
4Ö1
159. 1538 Februari 9(?).
Willem van Doetinchem, scholtz te Deventer, maakt
bekend als man en momber van juffer Catharine Olgers,
dat hij als leenheer van wegen zijne vrouw beleend heeft
Dirick ten Stall, burger der stad Deventer, ten behoeve
der priesters, clercken en conventualen van het Ffrater-
huys te Zwolle, met Nütterguet, ook Splytloffsslach ge-
noemd, in het kerspel van Wye en in de buurschap van
Herxzen, en dat Derick then Stall hem, als momber van
zijne vrouw, hulde en eed afgelegd heeft.
Gegeven in den jare ons Heeren dusent vyff-
hundert acht ende dartich op den Negendach(?)
in Ffebruario.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1829.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Willem van Doetinchem.
160. 1539 November 10.
Johan van Gennep en Johan Egberts, burgermeisters
te Genemuden, maken bekend, dat voor hen in het
schependom verklaard hebben Peter Keil en Alyt zijne
vrouw, schuldig te zijn den Ffraters te Zwolle „drye deel"
van 30 goudgulden voor de pacht van 12 morgen land in
Mastbroick, en dat zij in gebreke gebleven zijn een huis op
dit land te zetten, waartoe zij volgens pachtcontract ver-
plicht waren, en dat zij hiervoor gerichtelijk verpand
hebben een huis, dat Peter van zijnen broeder Wycher
Vo8s gekocht heeft, liggende in de Olde Moelensteghe en
5 pond jaarlijksche rente, gaande uit een huis en were
te Genemuden tusschen Albert Janssoens huys en heer
Jacob Roeloffs huis.
In den jair ons Heren dusent vyffhondert negen
ende dartich op Sanct Martensavont in den Winter.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge~
meente Zwolle N° 1840.
Met de ongeschonden zegels van Johan van
Gennep en Johan Egberts.
Digitized by
Google
402
NB. In dorso Tan het chartes staat: „Do terra prope Genemnden in
Mastebroeck. Maneant et serventur he litere in suo vigore, quia alias
literas nunquam Tidi de hac terra; poteat enim attestari hiace literis
pacifica annoram mul lorum possesfio, ut qaoque liquet in scedis pactn-
alibus. Nam lilerae emptiouis hujus terrae sunt apud Bernardum
Delden, fabrnm terrarium, qui post obitum suum dedit partem suam
orphanis".
161. 1545 Februari 13.
[Conrardus de L]erago, pater, Johannes Schuttorp,
procurator des Fraterhuses te Swolle, bekennen, dat het
convent ontvangen heeft van joffer Marghareta van Broeck-
husen alle penningen, die her Johan Koeckman, haar
oom en eertijds pater van het genoemde Fraterhuis, het
convent ingebracht heeft; verder al hetgene haar vader, „
wijlen Evert Koeckman, het convent bij uiterste wilsbe-
schikking besproken heeft, nl. 170 goudgulden, verder
12 mudden rogge sjaars voor de huiszittende armen ot
aan de' deur te geven , onder voorwaarde in het testament
uitgedrukt, dat de vier arme vrouwen, die bij de Rossmoelen
in de Heiligen Cruceshueserkens wonen, en het Nye Pesti-
lentiegasthues ieder 1 mud rogge ontvangen zullen, zoo-
lang Everts erfgenamen dezen uitgang uit zijn erf en
woning niet met 100 oude schilden of 150 goudgulden
gelost zullen hebben.
Gegeven int jair ons Heren 1545 op avent Valentini
des Heiligen Martelers.
Naar het Cartvl. foL 53\
NB. Ouder deze oorkonde staat: „Item desse loesse voers*. sal men
in twee termynen moeghen doen ende den golden gulden betalen myt
rechter Hollanssche werde".
162. 1547 December 12.
Conrardus Lemgo, pater, en Johannes Schuttorp, pro-
curator, en de gemeene priesters en clercken des Ffra-
terhuyses binnen Swolle maken bekend, dat zij ontvangen
hebben van den gheistlicken pater, her Peter van Borc-
kem , en her Peter van Doeren, procurator, en de gemeene
priesters en clercken van het convent Her Fflorenshuis
Digitized by
Google
403
binnen Deventer, 400 goudgulden ter aflossing van eene
jaarrente van 20 goudgulden, en dat zij de rentebrief
van joffer Henrick Hacfort, waardoor deze gestoken is,
overdragen aan het convent van het Heer Fflorenshues,
onder voorwaarde, dat zij deze rente na voorafgaande op-
zegging in twee termijnen mogen lossen.
Gegheven int jair ons Heren 1547 op avent Luce
Evangeliste.
Naar het Cartod. fol. 57r.
163. 1552 September 19.
Officialis prepositi et archidiaconi ecclesie Sancti Le-
buini Daventriensis citeert op de klacht van den procu-
rator et conventus Domus Fratrum te Zwollis de presbiteri
in Iselmuyden om te Daventria voor hem te verschijnen.
Anno Domini millesimo quingentesimo quinquagesimo
secundo decima nona die mensis Septembris.
Naar het origineel in het Archief der EmanueU-
huizen ie Zwolle.
164. 1558 September 18.
Herman van Wel velde, amptman der heilighen lueden
en gueden in den Stichte van Utrecht . . . der abdissen
en capittele der wereltlicker kercken van Essende in den
crisdom van Coelen, maakt bekend, dat hij den procu-
rator en de priesters en clerken van het Fraterhuis te
Zwolle beleend heeft met 8'/s morgen land, gelegen in
het kerspel van Wilsem en in de buurtschap Oesterholt,
en dat Henrick van Essen Lucienzoon voor de geestelijke
heeren hulde en eed gedaan heeft.
In den jaere dhuisent viff hundert acht ende vifftich
upten achtinden dach Septembris.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ger
meente Zwolle, N° 1830.
Met het ongeschonden zegel van Herman van
Welvelde.
Digitized by
Google
404
165. * 1659 November 25(?)
Albert van Vilsteren, schulte te Wye van wegen Con.
Maj. van Spanie en mijns aldergenadichste heren, maakt
bekend, dat voor hem en coernoeten heer Wilhelmus
Corneli, pater, en Gerardus Wachtendonck f procurator
des Fraterhuises ofile Clerrickehuises te Zwolle, met Thi-
man van Vilsteren hunnen momber verklaard hebben
verkocht te hebben aan de broeders Johan en Herman
Schillinck eene jaarrente van 5 goudguldens uit hun erf
en goed te Herxen, genoemd de Paddenpoel.
Gegeven in den jaere uns Heren duisent vijf-
hondert negen ende vijflich Sint Catharine
Virginis.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
166. 1563 Februari 26.
Fredericus Wachtendunck , pater, Johannes Giessinck,
procurator, Rodolphus Oetmerssen, librarius, en de ge-
meene conventualen van het Rijcke Fraterhuys te Swolle
maken bekend , dat zij verkocht hebben aan heer Arnoldus
Rutgeri van Swolle hun hof buiten de Sassenpoerte op
den Borchgraeven, onder voorwaarde, dat zij dezen tegen
betaling van 400 goudguldens van 28 stuvers Brab. steeds
terug mogen koopen.
Begeven in den jaere nae Chricti unses eeuwigen
Heylandts und eevigen Verloesers und Saelichmaec-
kers gebuyrte duysent vijffhundert drije ende tzestich
up den ses en twijntichsten dach des maentz Februarii.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1831.
Met het geschonden zegel in groene was van het
Fraterhuis.
Digitized by
Google
BIJLAGE IV.
AFSTAND VAN GOEDEREN DOOR DE PRATERS.
1. 1409 Juli 10.
Wernerus, filius Nicolai, clericus Traiectensis dioecesis ,
imperiali auctoritate et ordinaria admissione notarius, ver-
klaart, dat te zijnen overstaan en van Henricus uten
Holte, Henricus de Monasterio, presbyteri, en Petrus de
Medenblic, clericus, als getuigen, Johannes Rees, Gos-
winus Herk, Hubertus Helraont, Godfridus de Busco-
ducis, clerici, en Gerardus de Oetmarsum, laicus, Traiec-
tensis dioecesis, ten behoeve van het „Clerckehuys" te
Z wollis afstand gedaan hebben van hunne goederen, en
dat hij op verzoek van Gerardus de Kalker, perpetuus
vicarius in ecclesia parochiali Zwollensi, hierover eene
openbare akte opgemaakt heeft.
Acta sunt haec in oppido Zwollensi infra septa habita-
tionis dictae vulgariter der Clerckehuys (anno nativitatis
Ejusdem 1409, indictione secunda, mensis Julii die decima,
hora seztae vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo
Patris ac Domini nostri domini Alexandri d. p. papae V
anno primo).
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aarüb. Utrecht , deel II, p. 250—252.
2. 1418 Februari 18.
Johannes Vroude, clericus Traiectenais dioecesis, pu-
blicus imperiali auctoritate et ordinaria admissione nota-
rius, oorkondt, dat Henricus Mewen de Hasselt, clericus
Derde Serie. Werken N*. 13. 36
Digitized by
Google
4Ó6
Leodiensis dioecesis, te zijnen overstaan en van Gerhardus
Drecht, presbyter, en Jacobus Naghel, clericus, als ge-
tuigen , verklaard heeft afstand te doen van al zijne goederen,
zoo roerende als onroerende, ten bate van het Domus
Clericorum te Zwollis.
Acta fuerunt haec in praemissa domo, (anno nativitatis
Ejusdem 1418 indictione 11, mensis Februarii die 28, hora
vesperarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo
Patris ac Domini nostri , domini Martini divina providentia
papae V, anno primo).
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsb. Utrecht, deel II, bh. 263.
3. 1436 Augustus 11.
Nicolaus filius Balduini, clericus Traiectensis dioecesis,
publicus imperiali auctoritate ac ordinaria admissione
notarius, oorkondt, dat voor hem en Henricus Bunscoeten,
presbyter, Johannes Dinxlaken en Jacobus Dalen, clerici,
als getuigen, Franco Gruter de Nova Ecclesia, Jacobus
Nycolai de Enchusen, clerici, en Christianus Henrici de
Hasselt, laicus, Coloniensis et Traiectensis dioecesis, leden
van het Domus Clericorum te Zwollis, ten behoeve van
dit huis afstand van al hunne tegenwoordige en toekomstige
goederen, zoo roerende als onroerende, gedaan hebben.
Acta fuerent haec Zwollis in dicta Domo Clericorum
(anno a nativitate Domini 1436, indictione 14, mensis
Augusti die 11 .... pontificatus sanctissimi in Christo
Patris Eugenii divina providentia papae IV anno
sexto).
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsb. Utrecht, deel V, p. 101—103.
4. 1449 November 10.
Jacobus Goch, clericus Traiectensis dioecesis, publicus
imperiali auctoritate et ordinaria admissione notarius,
Digitized by
Google
407
oorkondt, dat te zijnen overstaan en van Lambertus Zwes-
sel en Albertus Tymmerman als getuigen, Johannes, filius
Hermanni Hoetwelker, de Monasterio en Johannes Knobel,
de Coesveldia, clerici Monasteriensis dioecesis, al hunne
goederen, roerende en onroerende, overgedragen hebben
aan het Domus Clericorum te Zwolle , en dat hij op ver-
zoek van Theodericus ab Herxen, presbyter, rector p. t.
van dit huis deze openbare akte heeft opgemaakt.
Acta fuerunt haec in Domo Clericorum antenominata,
(anno nativitatis Ejusdem 1449, indictione 12, mensis
Novembris die 10 pontificatus sanctissimi .... domini
Nicolai, divina providentia papae quinti, anno III.)
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartab. Utrecht, deel V, p. 123—126.
5. 1450 September 5.
Jacobus Goch, clericus Traiectensis dioecesis, publicus
imperiali auctoritate et ordinaria admissione notarius,
oorkondt, dat te zijnen overstaan en van magister Johannes
Dalen en Lambertus Apothecarius , clerici, als getuigen,
Jacobus Trajecti, filius Jacobi die Vaecht, clericus Tra-
iectensis, in de handen van Theodericus de Herxen,
presbyter en vicarius perpetuus in ecclesia Sancti Michaelis
oppidi Zwollensis, afstand gedaan heeft van al zijne tegen-
woordige en toekomstige goederen, ten behoeve van het
huis en de vereeniging van de priesters en klerken in
Zwollis, in de wandeling Domus Clericorum genoemd.
Acta fuerunt haec Zwollis in Domo Clericorum ante-
nominatorum (anno nativitatis Ejusdem 1450, indictione
13 , mensis Septembris die quinta .... pontificatus sanc-
tissimi domini Nicolai, divina providentia papae quinti,
anno quarto).
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsb. Utrecht, deel V, p. 126—129.
26*
Digitized by
Google
408
6. 1455 Februari 28.
De oversten en leden van het Domus Clericorum te
Zwoüe doen gezamenlijk afstand van al hunne
goederen en maken daaromtrent nadere allen
bindende bepalingen.
In nomine Domini Amen. Anno nativitatis 1455, in-
dictione tertia, mensis Februarii die 28 ... , pontificatue
sanctissimi Domini Nicolai, divina providentia
papae quinto, anno octavo, in mei notarii publici
praesentia personaliter constituti honesti viri, domini
Theodericus de Herxen, Gherardus de Vollenhoe, Albertus
de Kalker et Henricus Zwarte, presbyteri, provisores pro
tempore Domus Clericorum in Z wollis, ac caeteri pres-
byteri, clerici ac familiares ejusdem domus, volentes et
omnibus modis providentes, ut in eadem domo ex hoc
et in futurum perpetuis temporibus Domino Deo in humi-
litate, castitate ac caritate caeterisque virtutibus, sub
obedientia Sanctae Matris Ecclesiae a servis Dei ibidem
congregandis fideliter et devote serviatur, matura deli-
beratione praehabita, ut asseruerunt, ad ea quae sequuntur
concorditer et unanimiter se obligaverunt In primis quia
communis vita semper in promptu fuit his, qui Domino
Deo irreprehensibiliter militare cupierunt; idcirco provi-
sores, presbyteri et clerici ac familiares antenominaü
omnia et singula bona sua mobilia et immobilia, qualiter-
cumque denominata et ubicumque situata, quae ad ipsos
vel ad quemlibet ipsorum noscuntur pertinere, et ea, quae
in futurum omni tempore contigerint obtinere, donave-
runt . . . ac tradiderunt, omnibus melioribus modo et
forma, quibus melius et efficacius potuerunt , sibiinvicem
donatione inter vivos; ita quod singula et omnia bona
praemissa erunt eis indifferenter communia et manebunt
perpetuis temporibus pro devotie presbyteris et clericis
praesentibus, et per eos et eorum successores sub ista
forma resignationis bonorum suorum ad communionem
suae societatis et dictorum bonorum assumendis. Quam
donationem et communicationem bonorum suorum pro se
et suis successoribus ratam et firmam esse voluerunt ac
perpetuo valituram; ita quod nullus eorum habere et
Digitized by
Google
409
tenere debeat aliquam proprietatem in quibuscumque
bonis seu rebus, sed debeat vivere in communi de labori-
bus manuum , proventibus et bonis a Deo eis collatie et
conferendis; sic quod haeredes ipsorum provisorum, pres-
byterorum, clericorum ac familiarium antenominatorum
et 8Uorum successorum nullum jus haereditariae succes-
sionis in bonis praemissis ac quolibet praemissorum quoquo
modo potuerunt obtinere; cum protestatione hujus tenoris:
Quod si contingeret quemquam ipsorum provisorum , pres-
byterorum, clericorum ac familiarium supraexpressorum
praedictam habitationem et societatem relinquere et ad
alia se transferre, ille penitus omittet omne jus, quod in
dictis bonis hactenus habuisset, nee praeter vestimenta
sua quotidiana quidquam ei licitum erit secum tollere,
nee poterit aliquid juridice petere aut exigere aut super
bonis quibuscumque alios provisores, presbyter os, clericos
et familiares dictae domus molestare. Si vero aliquis
eorum propter excessus enormes vel malos et incorrigi-
biles mores suos a caeteris presbyteris et clericis vel
majori et saniori parte eorum amovendus decerneretur et
exponendus, ille sine omni contradictione et rebellione
debet exire et recedere, et, ut praemissum est, praeter
vestimenta sua quotidiana nihil secum tollere vel exigere
nee eos super quibuscumque bonis molestare, nullo sub-
sidio juris canonici sive civilis sibi penitus suffragante
aut suffragium praestaturo, omnibus dolo et fraudibus
circa praemissa seclusis pariter et exclusis. Super quibus
omnibus et singulis dicti presbyteri conjunctim et divisim
sibi petierunt fieri instrumenta juxta dictamen
cujuscumque sapientis, substantia non mutata. Acta
fuerunt haec Zwollis in domo habitationis dictorum pres-
byterorum et clericorum sub anno, indictione, mense,
die, et pontificatu quibus supra; praesentibus
ibidem discretis viris Hermanno Roever et Gherardo
Ahuys, clericis Traiectensis et Monasteriensis dioecesis
Et ego Jacobus Goch, clericus Traiectensis dioe-
cesis, publicus imperiali auctoritate et ordinaria ad-
missione notarius etc.
Uitgeg. volgens meerdere exemplaren met ver-
Digitized by
Google
410
schillende doorstekers in het Archief van het
Aartsb. Utrecht, deel V bh. 131—136.
I. dd. 1455 Februari 28, met twee transfixen:
d) v. Rudolf van Diepholt dd. 1455 Maart
20 (zie Bijlage V N° 7).
b) v. David v. Bourgondie dd. 1457 Januari
2 (zie Bijlage V N° 8).
II. foutief gedd. 1450 Februari 28 met de
transfixen van David van Bourgondie als onder N° I.
HL dd. 1455 Februari 28 met een gelijk-
soortig stuk rakende het Fraterhuis te Groningen
dd. 1457 April 2 met een transfix van David van
Boergondie dd. 1464 Maart 1 (zie Bijlage VN° 10).
IV. dd. 1455 Februari 28 met een transfix
van David van Bourgondie dd. 1464 Maart 1,
die iets afwijkt van N° Ia (zie Bijlage V N° 9).
V. dd. 1455 Februari 28 met een eensluidend
transfix van David van Bourgondie dd. 1461
Maart 1, behalve dat van het biechthooren der
zusters geen sprake is.
7. 1465 October 7.
Albertus Paep van Calcar , rector , en de overige
priesters en klerken van het Domus Clericorum
te Zwolle doen afstand van al hunne goederen
ten bate van het genoemde huis.
In nomine Domini amen. Anno nativitatis Ejusdem
imllesimo quadringentesimo sexagesimo quinto , indictione
tercia decima, mensis Octobris die septima, hora primarum
vel quasi, || pontificatus Ranctissimi in Christo Patris ac
Domini nostri domini Pauli, divina providencia pape
secundi, anno ejus secundo in mei notarii publici et
testium infrascriptorum ad hoc specialiter || vocatorum et
rogatorum presencia personaliter constituti discreti viri
domini Albertus Paep de Kalker, rector pro tempore,
Henricus Zwarte, Jacobus de Enchusen, Johannes Wester-
wolde, Rutgherus de Dotinchem, Jacobus Vaicht de
Traiecto, Theodericus Kalker, presbyteri, Folkerus de
Runen, Hermannus Covorde, Jacobus Traiecti de Wijck,
Petrus Dinxlaken, Wilhelmus Ghelrie, Egidius Weert,
Digitized by
Google
411
Everardus Kalker, Gherardus Zwarte, Faulus Lessen,
Oberardus Wyert, Jaspar de Weeynre, Amoldus Embrice,
Lambertus ten Starte de Hattem, Alardus de Kalker,
clerici Coloniensis, Leodiensis et Traiectensis dyocesis,
attendentes temporalium rerum abdicacionein et earum in
pias causas erogacionem emendacioris vite proposito plu-
rimum convenire et in meritum glorie proficere amplioris,
ad infrascripta verbis blandis et permissionibus illicitis
non inducti, ut assuerunt, eed sua mera libera voluntate
et matura deliberacione prehabita, omnia sua bona, mobilia
et immobilia, presencia et futura, ubicumque situata et
qualitercumque denominata domui, que vulgariter appel-
latur Domus Clericorum in oppido Zwollensi, Traiectensi
dyocesi, quam devoti presbyteri et clerici communem vitam
ducentes sub obediencia sancte matris (ecclesie) et suorum
prelatorum inhabitare consueverunt, ad communem usum
pro tempore in ea habitancium et eis legitime succeden-
cium in piam ac perpetuam elemosinam liberaliter et
irrevocabiliter dederunt et donaverunt ac resignaverunt
ac quilibet eorum dedit, donavit ac resignavit donacione
inter vivos, renunciaveruntque presbyteri et clerici ante-
nominati conjunctim et divisim omni juri et actioni reali
et personali coram quibuscumque judicibus ecclesiasticis
et secularibus super bonis premissis omnibus et singulis
premissorum. Sic quod nee ipsis donatoriis nee alicui vel
aliquibus eorum nominibue, nee heredibus eorum ulla justa
repeticio aut requisicio aut hereditaria successio in futurum
competere poterit quovis modo, parati eciam ad requisicionem
rectoris pro tempore vel fratrum domus prefate ulteriorem
resignacionem facere de bonis premissis coram quibus-
cumque judicibus spiritualibus et temporalibus ubicumque
et quocienscumque fuerit vel esse potuerit oportunum,
ita quod premissa bona secundum jus et consuetudinem
patrie et locorum sint domui prefate rite et legitime
perpetuo confirmata. Promittentes coram me notario pu-
blico , legitime stipulanti , eandem donacionem gratam et
ratam habere ac perpetue habituros, necnon et pias con-
suetudines juxta omnem formam et tenorem instrumenti
fundacionis domus prefate ac confirmacionis et indultorum
jp transfixo reverendi domini nostri domini David, epi-
Digitized by
Google
412
scopi Traiectensis , contentorum , quibus libera voluntate,
ut asseruerunt, consenserunt ac se humiliter eisdem data
manu submiserun t, observare; cum protestacione hujus-
cemodi, quod, si contingeret, quisquam ipsorum pres-
byterorum et clericorum supraexpressorum , quacumque
occasione predic(t)am habitacionem ac societatem relin-
quere et ad alia se transferre, ille penitus amittet orarae
jus, quod in dictis bonis hactenus habuisset, nee preter
vestimenta sua cotidiana quicquam ei licitum erit secum
tollere, nee poterit aliquid juridice petere vel exigere, aut
super quibuscumque bonis alios presbyteros aut clericos
dicte domus molestare. Si vero aliquis eorum propter
excessus enormes vel malos et incorrigibiles mores suos
a ceteris presbyteris et clericis, vel majori et saniori parte
eorum, a dicta domo amovendus decerneretur aut expo-
nendus, ille sine omni contradictione et rebellione debet
exire et recedere et, ut premissum est, preter vestimenta
sua cotidiana nichil secum tollere vel exigere, nee eos
super quibuslibet bonis molestare. Omnibus dolo et frau-
dibus circa premissa seclusis pariter et exclusis. Super
quibus omnibus et singulis dicti donatores nominibus suis,
ac insuper honorabilis vir dominus Albertus, rector pre-
fatus , eciam suo, ipsam donacionem aliorum presby terorum
et clericorum ipsius domus acceptans, pecierunt ac quilibet
eorum peciit a me notario publico sibi fieri unum vel
plura instrumentum seu instrumenta juxta dictamen cujus-
cumque sapientis, substancia facti non mutata. Acta
fuerunt hec Z wollis in dicta Domo Clericorum, sub anno
indictione, mense, die, hora et pontificatu quibus supra,
presentibus ibidem discretis viris Alberto Woldrichem et
Ludolpho de Emeda, clericis sive scolaribus Traiectensis ac
Monasteriensis dyocesis, testibus fide dignis ad premissa
vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Jacobus Goch, clericus Traiectenis dyocesis,
publicus imperiali auctoritate et ordinaria admissione nota-
rius, etc.
Naar het origineel in het Archief der Emmuels-
huiaen te Zwolle.
Met het merk van den notaris.
Digitized by
Google
413
8. * 1473 Mei 6.
Johannes Goch .... notarius publicus, oorkondt, dat
te zijnen overstaan en in tegenwoordigheid van Gherardus
de Zanden de Traiecto en Nycolaus Baldewini de Middel-
borch, presbiteri, als getuigen, Gherardus ter Brugge de
Campis, Johannes Hermanni de Steenwijk, Ludowicus
Philippi de Basilea, Lambertus Alberti de Herk, Theode-
ricus Gherardi de Campis, clerici Leodiensis, Traiectensis
et Basiliensis dyocesis, verklaard hebben afstand te doen
van al hunne goederen ten behoeve van het Domus
Clericorum te Zwolle.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijssdsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
9. * 1483 Januari 13.
Jacobus de Goch .... notarius publicus, oorkondt, dat
te zijnen overstaan en in tegenwoordigheid van Lam-
bertus Gruutrae(?) vicarius in Sancto Spiritu in Zwollis
en magister Henricus de Yrte als getuigen, Theodericus
de Campis, Petrus de Bree, Maternus de Maguncia,
Nicolaus de Bergis, Henricus de Attendorn, Johannes de
Buscoducis, Johannes Kuecman de Zwollis, Hermannus
de Osnaburgis, Petrus de Daventria, Johannes de Traiecto,
Henricus de Clivis, Reynerus de Traiecto Superiori,
Gerardus de Amersfordia, Theodericus de Daventria,
Jacobus de Groningen, verklaard hebben afstand te doen
van alle hunne goederen ten behoeve van het Domus
Clericorum te Zwolle.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijssdsch Regt en Geschiedenis
te Zwolle. Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van Stf Michiel te Zwolle
Digitized by
Google
414
10. 1491 Januari 10.
Anthonius de Endovia benevens een aantal fraires
doen afstand van al hunne goederen ten bate
van het Domos Clericorum te Zwolle.
In nomine Domini Amen. Anno a nativitate Ejusdem
millesimo quadringentesimo nonagesimo primo, indicoione
nona, mensis || Januarii die decima, hora verperarum vel
quasi, pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini
nostri domini Innocencii pape octavi, anno ejus septimo,
in mei || notarii publici ac testium infrascriptorum ad
hoc specialiter vocatorum et rogatorum presencia per-
Bonaliter constituti discreti viri Anthonius de Endovia,
Johannes Steyn de Genp, Gonrart van Kalker, Gortfridus
Steyn de Genp, Adolphus Echt de Davantria, Henricus
Lanssinck de Embrica, Wilhelmus de Buschodacis, clerici
Leodiensis, Traiectensis, Goloniensis dyocesis, attendentes
temporalium rerum voluntariam presenciam et plenam
abdicacionem et earum in pias causas erogacionem emen-
dacionis vite proposito plurimum convenire et in meritum
glorie proficere amplioris, si tali modo plane et simpliciter
res suas donaverint et resignaverint, ut nullum ipsis
donatoribus refugium sive spes remaneat in rebus tem-
poralibus confidendi, seu res proprias, donatas ac resignatas
ad usum proprium, sive commodo quovismodo vel de
jure unquam repetendi, volentee eciam gratitudinem
debitam presbyteris et clericis domus, que vulgariter appel-
latur Domus Clericorum in Zwollis , prout merito et de
jure tenebantur exhibere pro eo, quod ad eorum numerum
et societatem gratis et benivole acceptati talem bonorum
domus prefate participacionem et incorporacionem sint
adepti, quod de cetero et in antea ipsi prefati bonorum
suorum resignatores et donatores in omnibus neccessita-
tibus et infirmitatibus sibi accidere possibilibus de bonis
ejusdem domus plene ac caritative, quoadusque inibi
vixerint, sint providendi et sustentandi, nee a tali provi-
sione et sustentacione juxta promissum ipsis donatoribus
et donatariis fratrum quocumque quesito colore vel jure
reyciendi aut repellendi , nisi proprio motu et voluntate a
domo recesserint aut gravibus demeyitis aut excessibua
Digitized by
Google
415
enormibus contra consuetudines domus perpetratis, vel
aliifl ex certis causis meruerunt amoveri vel exponi.
Preterea ut communis vita et proprietatis plena et pura
renunciacio seu abnegacio cum obediencia consueta in
eadem domo firmiter et inviolabiliter possit perdurare, nee
ab aliquo predictorum donatorum ad libitum frangi vel
interrumpi , ad infrascripta verbis blandia et promissionibus
illicitis non inducti, ut asseruerunt, sed sua mera, libera,
spontanea voluntate et matura deliberacione prehabita ac
ex certis scienciis ipsos ad hoc moventibus omnia sua bona,
mobilia et immobilia, presencia et futura, ubicumque situata
et qualitercumque denominata, domui prefate, quam devoti
presbyteri et clerici communem vitam ducentes sub
obediencia sancte matris ecclesie et suorum prelatorum
inhabitare consueverunt, ad communem usum pro tempore
in ea habitancium et eis legitime succedencium in piam
ac perpetuam elemosinam liberaliter et irrevocabiliter spe
mercedis et remuneracionis amplioris pro merito pure
paupertatis adipiscende et intencione irrefragabili hujus-
xnodi bona sua donata ac resignata, eciam si a domo
recesserint aut pro demeritis expositi fuerint, nullo unquam
jure vel modo repetenda, dederunt, donaverunt ac resigna-
verunt, ac quilibet eorum dedit, donavit ac resignavit pure,
simpliciter ac rite donacione et cessacione perpetua, que
datur inter vivos, eo modo et forma et maner ie, quibus
melius et efficacius de jure debuerunt et potuerunt, ac
quilibet eorum debuit et potuit. Renunciaveruntque clerici
ante nominati conjunctim et divisim omni juri et actioni
reali et personali coram quibuscumque judicibus ecclesi-
asticis et secularibus super bonis premissis et singulis
premissorum, sic quod nee ipsis donatoribus nee alicui
vel aliquibus eorum nominibus ulla ju sta repeticio aut
requisicio vel hereditaria successio in futurum competere
potent quovismodo, parati eciam ad requisicionem ree-
toris pro tempore vel fratrum domus prefate ulteriorem
resignacionem facere de premisis bonis coram quibus-
cumque judicibus spiritualibus et temporalibus, ubicumque
vel quocienscumque fuerit vel esse potuerit oportunum,
ita quod premissa bona secundum jus et consuetudinem
patrie sint domui prefate rite et legitime perpetuo incor-
Digitized by
Google
416
porata et juridice confirmata. Ipsi vero donatores pres-
byteros et clericos domus prefate in premissis et circa
premissa in locum suum tamquam in rem propriam
posuerunt ac ipsis facultatem, libertatem, mandatum et
licenciam generales et speciales dicta bona, mobilia et
immobilia, seque movencia, et ipsorum possessionem aucto-
ritate propria ingrediendi, apprehendendi, possidendi ac
gubernandi, ac de ipsis agendi, disponendi et ordinandi,
necnon eadem bona et credita ipsorum donatorum extor-
quendi , percipiendi , sublevandi ac in usum et commodum
suos convertendi, et de cetero nominibus eorum, eciam
suorum propriis, in judicio quocumque ecclesiastico vel
seculari super rebus bonis et creditis prescriptis et eorum
occasione contra et adversus personas quascumque in
genere vel in specie libere agendi, excipiendi, defendendi,
sublevandi ac in usum et commodum suos convertendi,
et de cetero predictas acquitandi, libertandi, necnon finem
et pactum de ulterius non petendi, faciendi et omnia et
singula agendi et exercendi prout et quemadmodum ipsi
donatores prefati ante tempus donacionie, cessionis, renun-
ciacionis et mandati dictorum facere, disponere, agere
et ordinare potuissent et debuissent, possent et deberent,
dolo et fraude penitus postpositis et remotis. Promittentes
michi notario publico lcgitime et solempniter stipulanti et
recipienti eandem donacionem gratam et ratam habere ac
perpetue habituros, necnon statuta, ordinaciones , consti-
tuciones seu consuetudines licitas et honestas pro exigencia
status deservientes observare secundum communem for-
mam et tenorem instrumenti fundacionis domus prefate ac
confirmaciones et indultorum, in transfixo reverendi domini
nostri domini David de Burgundia, episcopi Traiectensis,
contentorum, quibus videlicet instrumento fundacionis et
indultorum, coram ejusdem publice, alta et intellegibili voce
de verbo ad verbum prelectis et aperte insinuatis, libera
et spontanea voluntate et deliberato animo, ut assuerunt,
consenserunt ac ipsa expresse acceptaverunt, seque humi-
liter eisdem data manu submiserunt ac observare promi-
serunt, ac quilibet eorum consensit, acceptavit, se submisit
ac observare promisit. Insuper predicü donatores pro se
suisque heredibus et successoribus quibuscumque promi-
Digitized by
Google
417
sertmt nullam litem, queetionem seu contraversiam quas»
cumque ipsis presbyteris et clericis domus prefate de
premissis donatis, cessis juribus et actionibus et ipsorum
occasione movere vel inferre nee inferrenü cuiquam quo-
cumque modo consentire, eciam si predictam domum aut
habitacionem quacumque occasione relinquerint aut aliis
et certis causis expositi fuerint, nee ipsam donacionem,
cessacionem, renunciacionem et alia quecumque premissa
conjunctim vel divisim in vita vel in morte ex causa
quacumque vel occasione revocare, sed ipsas et alia que-
cumque premissa in prescripta sunt firma et rata habere et
tenere et perpetuo inviolabiliter observare. Kenunciantes
insuper iidem donatores omnibus et singulis privilegiis
apostolicis imperialibus juribus et statutis tam canonicis
quam civilibus et municipalibus et aliis juribus quibus-
cunque, necnon omnibus excepcionibus, auxiliis, defen-
sionibus, remediis et statutis, quibus contra premissam
donacionem, cessionem ac renunciacionem quovismodo
venire possent aut alter eorum posset, eciam juri, dicenti
generalem renunciacionem non valere nisi precesserit
specialis. Super quibus omnibus et singulis dominus
Johannes Koekman de Zwollis, perpetuus vicarius in ecclesia
Zwollensi, provisor et rector ante dicte domus, necnon
donatores predicti, ac me notario publico infrascripto
pecierunt ac quilibet eorum peciit sibi fieri unum vel
plura instrumentum vel instrumenta juxta dictamen cujus-
cunque sapientis , substancia facti non mutata. Acta fuerunt
hec Zwollis in dicta Domus Clericoram sub anno, indiccione,
mense, die, hora et pontificatu quibus supra, presentibus
ibidem discretis viris magistro Gherardo de Alcmaria, pro-
tunc lectore quarti loei in scola Zwollensi, et Nycholao de
Daventria, custode ecclesie Zwollensi, Traiectensis dyocesis,
testibus fide dignis ad premissa singulariter vocatiset rogatis.
Et ego Bernardus de Beylen, clericus Traiectensis
dyocesis , publicus sacra imperiali auctoritate et ordinaria
admissione notarius etc.
Naar het origineel in het Archief der Emanuds-
huisen te Zwolle.
Met het merk van den notaris.
Digitized by
Google
418
11. 1492 Februari 4.
Bernardus de Beylen, clericus Traiectensis dyocesis, pu-
blicus sacra imperiali auctoritate et ordinaria admissione
notarius, oorkondt, dat te zijnen overataan en van Hen-
ricus Arnoldi en magister Petrus Putten als getuigen,
Johannes Ghent de Embrica en Jacobus Lap de Wesep,
clerici, verklaard hebben afstand te doen van al hunne
goederen ten behoeve van het Domus Clericorum te Zwollis.
Acta fuerunt hec Zwollis in dicta Domo Clericorum
(anno a nativitate Ejusdem millesimo quadringentesimo
nonagesimo secundo, indictione decima, mensis Februarii
die quarta, hora vesperaram, pontificatus sanctissimi in
Christo Patris ac Domini nostri domini Innocentii pape
octavi, anno ejus octavo).
Naar het origineel in het Archief van de
Ernanuelshuizen te Zwolle.
Met het merk van den notaris.
12. 1500 Mei 15.
Henricus Lansynck} priester , bevestigt de door
hem gedane vrije en ongedwongene afstand
zijner goederen ten bate van het Domus Cleri-
corum te Ziüolle.
In nomine Domini amen. Anno a nativitate Ejusdem
millesimo quingentesimo, indictione tercia, die vero
Ven || eris quinta decima mensis Mai, pontificatus sanctis-
simi in Christo Patris et domini nostri domini Alexandri,
divina providentia pape || sexti, anno octavo, in mei
notarii publici testiumque infrascriptorum ad hoc Bpecia-
liter vocatorum et rogatorum presentia personaliter con-
stitutus honorabilis vir, dominus Henricus Lansynck de
Embrica, presbyter Traiectensis dyocesis, non coactus, non
compulsus neque aliqua circumventione aut dolo circum-
ventus sive deceptus aut inductus, sed sponte, libere et
ex sua vera scientia et spontanea, ut asseruit, voluntate,
Digitized by
Google
se a domo fratrum, que vulgariter Domos Fratrum in
oppido Zwollensi, dicte dyocesis, nuncupatur, et ibidem
sita est, separare, alienare ac demembrare volens, prout
ibidem se separavit, alienavit et demembravit, ratificando
et approbando primitus et ante omnia resignationem,
donationem , cessionem et abdicationem omnium bonorum
suorum, mobilium et immobilium, presentium et futurorum
devotis presbyteris et clericis dicte Domus Clericorum
Zwollensis jam dudum, videlicet de anno Domini mille*
simo quadringentesimo nonagesimo primo, die vero de-
cima mensis Januarii, factas, prout et quemadmodum in
quodam instrumento publico , manu , signo et subscriptione
honorabilis viri domini Bernardi de Beylen, clerici Tra-
iectensis dyocesis, notarii publici, subscripto et signato,
continetur et habetur, nunc iterum et denuo omnibus et
singulis suis bonis mobilibus et immobilibus et presertim
een turn florenorum Renensium, quos pater dicti domini
Henrici prefate domui et fratribus ejusdem nomine dicti
domini Henrici, filii sui, donavit, renunciavit, cessit et ab
eisdem se abdicavit , nee quidquam juris ad quecumque
bona supradicte domus aut ipsam domum seu fratres
ejusdem domus quocunque modo, iure seu conditione sibi
aut cuiquam alteri reservavit. Promisit insuper idem
dominus Henricus mihi notario publico infrascripto, legit-
time et solempniter stipulavit et recipiens vice et nomine
omnium et singulorum, quorum interest, intererit aut
interesse poterit, quomodolibet in futurum manu sua dextra
more sacerdotali ad pectus suum posita et sub fidei jura-
mento, se has donationem, cessionem, resignationem et ab-
dicationem perpetuo habiturum gratas, ratas atque firmas,
nee per se aut heredes suos seu quascunque personas
spirituales seu seculares quovismodo dictis dominis seu
clericis et fratribus prefate domus aliquas lites seu ques-
tionum materias super hujusmodi bonis et rebus, sic per
eum datis, resignatis, cessis, donatie et renuntiatis, unquam
in futurum moturum vel illaturum nee fortassis, quod
absit, movere vel inferre volentibus adhesurum seu auxi-
lium vel subsidium prestiturum, nee supradicta in aliquo
in vita vel in morte ex quacunque eciam causa vel occa-
sione revocaturum. Benuncians insuper idem dominus
Digitized by
Google
42Ó
Henricus omnibus et singulis privilegiis apostolicis et
imperialibuB, juribus et statutis tam canonicis quam civi-
libus et municipalibus ac aliis juribus quibuscunque,
necnon omnibus exceptionibus, auxiliis, defensionibus,
remediis et munimentis, quibus contra premissas donatio-
nem, renunciationem, resignationem, cessionem et abdica-
tionem, tam in presenti instrumento quam alio desuper
existentibus factas, quovismodo contravenire posset seu
infringere etiam juri, dicenti generalem renuntiationem
non valere nisi precesserit specialis. Super quibus omni-
bus et singulis honorabilis vir, dominus Johannes Ghene-
mundis, presbyter, procurator dicte Domus Clericorum
Zwollensis, petiit sibi a me notario publico infrascripto
unum vel plura publicum seu publica confici atque fieri
instrumentum et instrumenta. Acta fuerunt hec Daventrie
in domo, vulgariter Domus Domini Florentii nuncupata,
in cubili devoti viri domini Jaaperi Martorff de Marborcb,
ejusdem domus rectoris, presentibus ibidem dicto domino
Jaspero necnon religiosis viris et dominis Reynero Koep
de Embrica, priore Regularium sancte Elizabet extra
Ruremundum, et Leonardo Kremer, canonicis Regularibus
dicti conventus, testibus ad premissa vocatis pariter et
rogatis.
Et ego Gotfridus Gooris, clericus Leodiensis dyocesis,
publicus sacra imperiali auctoritate notarius, etc.
Kaar het origineel in het Archief der Emanuete-
huwen te Zwolle.
Met het merk van den notaris.
13. 1509 Mei 4.
Formvla resignacionis fratrum domus nostre.
In nomine Domini amen. Anno nativitatis Ejusdem
Mvcix°, indictione xii, mensis Maii die 4\ hora vesperarum
vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac
Domini nostri domini Julii, divina providencia pape secundi,
anno ejus sexto, in mei notarii publici testiumque infira-
Digitized by
Google
421
scriptorum ad hoc specialiter vocatorum et rogatorum
presencia personaliter constituti discreti viri N. et N.,
clerici Traiectensis et N. dyocesis respective, attendentes
temporalium rerum abdicacionem et earum in pias causas
erogacionem statui communis vite et emendacioris propositi
plurimum convenire, volentes eciam gratitudinem debitam
presbiteris et clericis domus, que vulgariter appellatur
Domus Clericorum in Swollis, prout de jure et merito
tenebantur, exhibere pro eo , quod ad eorum numerum et
societatem gratis acceptati et talem incorporationem et
bonorum domus participationem sint adepti, quod de cetero
et in antea inibi in omnibus necessitatibus et infirmitatibus
sibi acadere possibilibus de bonis ejusdem domus, quoad
vixerint, sint caritative sustendandi, nee a tali provisione
reiciendi aut repellendi, nisi motu proprio aut voluntate
a domo recesserint aut gravibus demeritis contra consue-
tudines domus perpetratis expositi fuerint; providentes
preterea ut communis vita et proprietatis pura et plena
abrenunciatio cum obedientia consueta in eadem domo
firmiter et inviolabiliter possit perdurare, nee ab aliquo
predictorum donatorum ad libitum frangi vel interrumpi,
ad infirascripta verbis adulatoriis et promissionibus illicitis
non inducti nee circumventi, ut asseruerunt, sed sua mera,
libera voluntate et matura deliberacione prehabita, ac ex
certis scienciis ipsos ad hoc moventibus, omnibus meliori-
bus modo, via, forma, jure et manerie, quibus efficacius et
melius potuerunt et debuerunt, donatione quidem valida,
perfecta et irrevocabile, que dicitur in ter vivos, sponte,
libere et pure, quibusvis sinistris suggestionibus, dolo ac
fraude cessan tibus et semotis, dederunt, donaverunt, ces-
serunt et resignaverunt ac supportaverunt, ac quilibet
eorum dedit, donavit, cessit, resignavit et supportavit
omnia bona sua mobilia et immobilia, presencia et futura,
qualitercunque denominata ac ubicunque locorum situata,
supradicte Domui Clericorum in opido Zwollensi, Traiec-
tensis dyocesis, quam devoti presbiteri et clerici com-
nunem vitam ducentes sub obedientia sancte matris
ecclesie et suorum prelatorum inhabitare consueverunt,
ad communem usum pro tempore in ea habitancium et
in eis legittime succedencium in piam et perpetuam
Derde Serie. Werken N*. 13. 27
Digitized by
Google
4&
elemosinam liberaliter et irrevocabiliter, eciam ei a domo
recesserint aut pro demeritis expositi fuerint, nullo unquam
jure vel modo repetendi ; renunciaveruntque clerici anteno-
minati, conjunctim et divisim omni juri et actioni reali
et personali coram quibuscunque judicibus ecclesiasticis
et secularibus super bonis premissis et singulis premis-
sorum , Bic quod nee ipsis donatoribus nee alicui vel aliqui-
bus eorum nominibus ulla justa repeticio aut requisicio
vel bereditaria successio competere poterit quovismodo;
promittentea eciam ad requisicionem rectoris pro tempore
vel fratrum domus prefate validiora se munimenta veile
dare et ulteriorem renunciacionem facere de premissis
bonis coram quibuscunque judicibus ecclesiasticis et secu-
laribus, ubicunque vel quocienscunque fuerit vel esse poterit
oportunum, ita quod premissa bona secundum jus et
consnetudinem patrie sint domui prefate rite et legittime
perpetuo incorporata et juridice confirmata. Ipsi quoque
donatores in premissis et circa premissa in jus et locum
suum tamquam in rem propriam posuerunt presbiteros et
clericos domus prefate pro tempore, ac ipsis facultatem,
libertatem, mandatum et licenciam generales et speciale»
dederunt, dicta bona, mobilia et inmobilia seque moven tia,
et ipsorum possessionem auctoritate propria ingrediendi,
apprehendendi , possidendi et gubernandi ac de ipsis
.agendi, disponendi et ordinandi, necnone adem bona credita,
actiones et jura ipsorum donatorum extorquendi, perci-
piendi, sublevandi ac in usum et commodum suos con-
vertendi, et de cetero nominibus eciam suorum propriis
in judicio quocunque ecclesiastico vel seculari super rebus,
bonis, creditis, actioni bus et juribus prescriptis et eorum
occasione contra et adversus personas quascunque in genere
vel specie libere agendi, excipiendi, defendendi, exercendi,
prout et quemadmodum ipsi donatores prefati ante tempus
donacionis, cessionis, renunciacionis, resignacionis, sup-
•portacionis etmandati predictorum facere, disponere, agere
-et ordinare potuissent et debuissent, possent et deberent,
si superessent, dolo et fraude penitus postpositis et semotis,
Promiseruntque idem donatores conjunctim et divisim
corporali fide data, manu mihi notario publico et legittimo,
solemniter stipulanti, vice loco et nomine omnium et
Digitized by
Google
423
singulorum, quorum interest, interent sen interesse poterit,
quomodolibet in futurum, se easdem donaciones, cessiones,
resignaciones, supportaciones omniaque et singula in hoc
publico instrumento contenta, rata et grata habere ac
perpetuo habituros et nullo umquam tempore veile , posse
neque debere revocare, nee contra illa per se vel alium
seu alios publice vel occulte, directe vel indirecte quovis
quesito colore vel ingenio quitqaam facere vel venire de
jure vel facto quibuscunque , racionibus vel causis, eciam
propter ingratitudinem talem, propter quam donacio, cessio,
resignacio et supportacio de jure revocari posset. Renun-
ciantes nichilominus eciam in premissis omnibus et sin-
gulis exceptionibus doli mali, fraudis et deceptionis,
beneficioque restitucionis in integrum, minoris etatis ac
absolucionis a premisso et fide factis, necnon beneficio,
dicenti donaciones excedentem summam quingentorum
florenorum sine insinuacione facta coram judice non valere,
ac eciam quibuscunque aliis exceptionibus, defensionibus,
indultis et privilegiis, a jure vel ab homine eciam motu
proprio concessis vel concedendis, quibus mediantibus
contra premissa vel aliquid premissorum dicere, facere aut
se opponere possent vel quomodolibet tneri, et speciale
juri, dicenti generalem renunciationem non valere nisi
precesserit specialis. Promiserunt nichilominus iidem dona-
tores pias consuetudines , statuta et ordinaciones domus,
prout humana fragilitas permittit, secundum exigenciam
status et communem formam instrument! fundacionis
domus prefate observare, quandiu dicti domui incorporati
extiterint, cum protestacione hujuscemodi, quod si contin-
"geret quemquam donatorum supraexpressorum quacunque
occasione domum sepedictam et societatem relinquere aut
propter demerita sua exponi et amoveri a ceteris presbi-
teris et clericis vel majori et saniori parte, ille penitus
amittet omne jus, quod in dictis bonis hactenus habuisset,
et- sine omni contradictione et rebellione recedere, nee
preter vestimenta sua cotidiana quitquam secum tollere,
nee alios presbiteros et clericos domus ejusdem super
quibuscunque bonis, cessis, donatis et resignatis molestare,
nee litem movere aut inserenti consentire; et si secus ab
eo vel aliis interpositis personis ejus nomine scienter vel
27*
Digitized by
Google
424
clam eo actum fuerit seu attemptatum, irritum et inane
ac nullius roboris vel momenti esse, nullo subsidio juris
canonici vel civilis sibi penitus sufiragante aut sufiragium
prestituro; omnibus dolo et fraudibus circa premissa seclusia
pariter et exclusis. Super quibus omnibus et singulis
dicti donatarii nominibus suis, ac insuper honorabilis vir
dominus N., rector domus prefate, pecierunt ac quilibet
eorum peciit a me notario publico sibi fieri unum Tel
plura instrumentum vel instrumenta publica juxta dicta-
men cujuscumque sapientis, substantia facti non mutata.
Acta fuerunt hec Zwollis in Domo Clericorum prefata sub
anno, indictione, mense, die, hora, pontificatu quibus
supra, presentibus ibidem honorabilibus et descretis viris
et dominis N. et N., testibus fide dignis ad premissa
vocatis pariter et rogatis.
Naar het Cartul. fd. 39*.
14. 1534 Maart 15.
Adrianus de Breda, clericus Leodiensis et sacra impe-
riali auctoritate notarius publicus, oorkondt, dat te
zijnen overstaan en van Bernard Jacobi en Gerhard
Boeckebynder als getuigen, Symon de Tongerloe, Johan-
ne8 Hesseling en Thomas Dinxlaken verklaard hebben
afstand te doen van al hunne goederen ten gunste van
het Domus Clericorum oppidi Zwollensis.
Anno Domini millesimo quingentesimo tricesimo quarto
decima quinta mensis Martii, indictione septima, ponti-
ficatus sanctistimi in Christo Patris ac Domini nostri
domini Clementi, divina providentia pape septimi, anno
ejus decimo.
Naar het Cartvl. fol. 52*.
Met de signatuur van den notaris.
Digitized by
Google
BIJLAGE V.
GEESTELIJKE VOORRECHTEN VAN HET HUIS.
I. 1406 Maart 17.
Paus Innocentivs VII verleent aan de priesters en
klerken van het Domus Clerieorwm te Zwolle
het voorrecht van een draagbaar altaar te mogen
hébben.
Innocentius episcopus, servus servorum Dei, dilectis filiis
univerei8 et singulis presbyteris et clericis domus congre ||-
gacionis clericorum opidi Swollensis, Traiectensis diocesis,
salutem et-apostolicam benedictionem.
Sincere devocionis affectus, quem ad nos [| et Romanam
geritis ecclesiam, non indigne meretur, ut peticionibus
vestris, illis presertim, quas ex devocionis fervore prodire
con8picimu8, quantum cum Deo possumus, favorabiliter
annuamus. Hinc est, quod nos vestris devotis supplicaci-
onibus inclinati, ut liceat vobis et successoribus vestris,
presbyteris et clericis, qui erunt pro tempore domus con-
gregacionis clericorum oppidi Zwollensis, Traiectensis
dioecesis, (in qua, nullam tarnen observanciam regularem
professi, in communi, ut asseritis, vivendo devotum im-
penditis jugiter Altissimo famulatum) habere altare portatile
cum debita reverencia et honore; super quo in eadem et
aliis domibus , que in presenciarum ad vos communiter et
legitime pertinent, et quas eciam in futurum prestante
Domino justo poteritis titulo adipisci, et ad quas pro
tempore aliquem vel aliquos vestrum seu eorumdem succes-
sorum declinare contigerit, in locis ad hoc congruentibus
et honestis possitis misqas et alia divina officia sine ju ris
Digitized by
Google
426
alieni prejudicio celebrare, devocioni vestre tenore pre-
sencium indulgemuB. Nulli ergo omnino hominum liceat
hanc paginam nostre concessionis infringere vel ei ausu
temerario contraire. Si quis autem hoc attemptare pre-
sumpserit, indignacionem omnipotentis Dei et beatorum
Petri et Pauli Apostolorum ejus se noverit incursurum.
Datum Rome apud S. Petrum XVI Kalendas Aprilia,
pontificatus nostri anno secundo.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels-
huüen te Zwolle. — Uitgeg. naar een notarieel
transsumpt, dd. 1446 December 10 (zie N° 5)
in het Archief van het Aartsbisdom Utrecht, V
deel, blz. 119—122.
NB. In dorso staat, beneden links: „Pro devotts in S wollis. L. de
Temperiis". Rechts van het zegel, lood aan een geelroode ijjden koord:
„Sol vit michi Francino".
2. 1418 December 20.
Hendrik van ComposieVÜ, pastoor te Zwolle, staat
den priesters en klerken van het Domus Clerioo-
rum toe, hunne broeders en huisgenooten, als-
mede de geestelijkheid en schooljeugd der stad
de biecht af te hooren, op Zon- en Feestdagen
godsdienstig onderwijs te geven, en aan hunne
eigen zieken de Sacramenten toe te dienen.
Univereis praesentia visuris seu audituris ego Henricus
de Compostelle , licentiatus in decretis , curatus parochialis
ecclesiae Zwollensis Trajectensis dioecesis, cupio fieri mani-
festum, quod in commissa mihi pastoralis curae admini-
stratione subditis meis, illis praesertim qui circa ecclesi-
asticam disciplinam diligentiores sant, cupiens gratiosus
existere, simul etiam antecessoris mei felicis recordationis
domini Reynaldi de Drynen ac aliorum venerabilium
yirorum provocatus exemplo, qui quondam domum infira
muros oppidi Zwollensis antedicti in area, quae quondam
ad ecclesiam antedictam pertinebat, laudabiliter erexe-
runt ad usum devotorum presbyterorum et clericorum,
Digitized by
Google
427
qui arctioris vitae desiderio secundum primitivae ecclesiae
normam se et sua in communi conferre et in humilitatis
spiritu Altisdmo deservire, ecclesias devote frequentare,
curatis et praelatis suis reverenter obedire ac aliis pie
vivere volentibus virtutum exempla monstrare, necnon
pietatis exercitiis ac virtutum studiis licitis et a Sanctis
recommendatis insistere studeant cum effectu, — cujus
quidem piae instituüonis intentio in domo eadem hactenus
de gratia Dei, ut cernitur, perse verat; propterea cum
messis multa sit, operarii vero pauci, rogare jubemur
Dominum messis ut mittat operarios in messem suam,
ejus proinde offensam non immerito formidem, si non eos,
qui mihi in partem sollicitudinis divino nutu videntur
assciti, favoribus ac gratiis prosequar opportunis. Bono-
rum igitur omnium cupiens aemulator et promotor exi-
stere, pro me et successoribus meis curatis parocbialis
ecclesiae Zwollensis, presbyteris domus antedictae, quae
yulgariter Domus Clericorum nuncupatur, necnon eorum
successoribus, ut clericorum et commensalium suorum ac
aliorum clericorum et scolarium parocbianorum meorum,
qui latae et spatiosae viae de via declinare et divino ser-
vitio se mancipare deliberant, confessionibus auditis eis
pro commissis condignam poenitentiam imponere et ab-
solvere valeant toties, quoties fuerit opportunum, tenore
presentium largior et concedo, salvo quod semel in anno
mihi vel successoribus meis, si tarnen specialiter requisiti
fuerint, confiteantur. Caeterum quum zelus animarum
praecipue ad eos spectat, qui in sortem Domini vocati
sunt, si ad praenominatos presbyteros et clericos causa
spiritualis instructionis festivis diebus, temporibus quibus
non fiunt divina officia in ecclesia vel sermones, scolares
vel alii boni viri se diverterint, ut ipsis aut ex libro
Sacrae scripturae aliquem passum praelegere, aut cum
ipsis colloquium de materia spirituali, quae sanam et
planam doctrinam sapiat, habere valeant, dummodo non
fiat per modum praedicationis sed simplicis exhortationis ,
si qua praeter communis ju ris concessionem opus est in
praemissis, meam beneplacentiam et licentiam indulgeo
per praesentes. Insuper ut de uberiori dono gaudeant, si
(jontigerit aliquem vel aliquos praedictorum presbyterorum
Digitized by
Google
428
et clericorum vel eorum commensalium infirmari, sic quod
commode ecclesiam visitare non valeant, ut, postquam
semel a me vel ab illis quibus duxero committendum in
infirmitate sua sacrae communionis viaticum eis fuerit
ministratum , possint aliis temporibus, cum devotio eorum
exegerit, a presbyteris domus suae, in eadem habita licentia
celebrandi in portatili, Eucharistiae accipere sacramentum ,
jure matricis ecclesiae et cujuslibet alterius in praemissis
semper salvo. Mearum testimonio litterarum sigillo meo
sigillatarum. Datum anno Domini millesimo quadringen-
tesimo decimo octavo mensis Decembris die 20.
Met een transfix van bisschop Frederik van
Blankenheim dd. 1419 Januari 7 (zie N° 3).
Uitgeg. naar het origineel in het Archief van
het Aartsbisdom Utrecht, II deel, blz. 267—271.
3. 1419 Januari 7.
Fredericus de Blanckenhem , episcopus Trajectensis,
bevestigt de gunsten, die magister Uenricus de Compos-
telle, curatus der parochiekerk te Zwolle, aan de priesters
van het Domus Clericorum bij brief dd. 1418 December 28
(zie N° 2), waardoor deze gestoken is, geschonken heeft.
Datum anno Domini 1419, mensis Januarii die 7.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsbisdom Utrecht, II deel, bh. 271.
4. 1430 Maart 31.
Zweder van Culenborch, bisschop van Utrecht,
verleent aan de priesters en klerken van het
Domus Clericorum te Zwolle het voorrecht om
de heilige wijdingen te mogen ontvangen op de
gemeenschap hunner goederen.
Swederus, Dei gratia episcopus Traiectensis dilectis filiis
presbyteris et clericis Domus Clericorum in Z wollis, no-
strae dioecesis , salutem in Eo qui est omnium vera salus,
Digitized by
Google
429
Sincerus devotionis affectus et virtutum commendabilia
Btudia, quibus apud nos fide digna relatione comproba-
mini, non immerito promerentur, ut piis vestris suppli-
cationibus assensum gratiose praebeamus. Sane bonae
memoriae domini Frederici de Blankenhem episcopi Tra-
iectensis, praedecessoris nostri, concessionibus et gratiis
vobis indu^s innitentes, qui domum vestram et bona
ad eam communiter spectantia sub Beati Martini et sua
protectione suscipiens ac ecclesiastica libertate gaudere
decernens, ut communem vitam sub obedientia sanctae
matris ecclesiae et praelatorum ejus in eadem ducere
possetis, si qua praeter juris communis opus est, suam
licentiam contulit et concessit, prout in litteris ejusdem
desuper confectis plenius continetur, clericosque vestros
alias idoneos super eadem bona vestra , ad vos et domum
vestram antedictam communiter spectantia, ad sacros
ordines hactenus admisit promovendos. Quia igitur in
studiis melioris vitae et laudabilis famae incremento vos
infatigabiliter proficere intelligimus, ad humilem suppli-
cationem vestram vobis et successoribus vestris plenius
providere cupientes, quia de rationabili competentia tem-
poralium bonorum et proventuum vestrorum fidem sum-
rnariam recepimus, ut clerici de domo vestra ac de alia,
ad quam quacumque occasione vos et bona vestra trans-
ferre contigerit, dummodo alias idonei reperti fuerint, ad
omnes sacros ordines super eisdem bonis vestris commu-
nibus, sine alterius tituli assignatione, a nobis ac a quo-
cumque episcopo catholico communionem Sacrosanctae
Romanae ecclesiae et exercitionem officii sui habente,
promoveri valeant ac possint, vobis et successoribus vestris
favorabiliter indulgemus. Harum nostrarum testimonio
litterarum. Datum anno Domini 1430 mensis Martii die
ultima.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsbisdom Utrecht, V deel, p. 97—99.
5. 1448 December 10.
Jacobus Goch, clericus Traiectensis dioecesis, publicus
imperiali auctoritate et admissione ordinaria notarius,
Digitized by
Google
430
oorkondt, dat hij op verzoek van heer Theodoricus (de
Herxen) en in tegenwoordigheid van Johannes de Monas-
terio et Johannes de Coesveldia, clerici, een transsurapt
gemaakt heeft van de bul van paus Innocentius VII dd.
1406 Maart 17 (zie N° 1) , waarbij aan de priesters en
klerken van het Domus Clericorum te Zwolle het voor-
recht van een draagbaar altaar verleend werd.
Acta fuerunt haec Zwollis in domo, que dicitur Clerico-
rum, (anno nativitatis ejusdem 1448, indictione 11, mensis
Decembris die 10 pontificatus sanctissimi in Christo
Patris ac Domini Nycolai papae quinti, anno secundo).
Naar het origineel uitgeg. in het Archief v. K
Aartsbisdom Utrecht, V deel, bk. 119—122.
6. 1461 Maart 21.
Rudolf van Diepholt, bisschop van Utrecht, geeft
aan de priesters van het Domus Clericorum te
Zwolle vergunning tot het biecht hoor en, het
veranderen der kleine geloften, enz.
Rodolphus, Dei et apostolicae sedis gratia episcopus
Traiectensis, dilectis nobis in Christo presbyteris Domus
Clericorum Zwollis, salutem in Domino sempiternam. De
vestris discretionibus confisi vobis tenore praesentium in-
duigemus, ut confessionibus personarum vobis cohabitan-
tium et ministrantium ac aliarum causa devotionis vos
accedentium diligenter auditis, eis pro commissis poeni-
tentias salutares injungere et beneficium absolutionis
etiam in injectione manus in clericum, in casibus nobis
competentibus et in aliis casibus occultis nobis a jure,
statuto, privilegio aut consuetudine specialiter reservatis,
impendere, dum tarnen excommunicationis , suspensionis
et interdicti sententiam aut alicujus irregularitatis notam
annexam non habeant, aut haereticam pravitatem aijt
falsitatem in litteris, sigillis vel moneta non sapiant, aut
voluntarium homicidium non includant; vota etiam minora
\a alia pietatis opera commutare. Vaga et injuste acquisite
Digitized by
Google
431
fabricae ecclesiae nóstrae Trajecten si adaptare possitis,
hoc tarnen proviso, quod si contigerit aliqua emolumenta
circa praedictae poenitentiariae officium per vos recipi,
nobifl computum faciatis de eisdem. Et ut liceat clericis
6t continuis commensalibus et ministris domus vestrae in
ecclesiis et locis sacris aut oratoriis, in quibus nostra aut
superioris auctoritate in portalibus celebrantur divina,
cum devotio exegerit et congruum fuerit, sacramentum
Eucharistiae suscipere, jure tarnen matricis ecclesiae semper
salvo, praesentibus post nostram revocationem specialem
minime valituris. Harum nostrarum testimonio litterarum.
Datum anno Domini millesimo quadringentesimo quinqua-
gesimo primo, in die Sancti Benedicti.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief v. h.
Aartsbisdom Utrecht, V deel, bb. 129—131.
7. 1455 Maart 20.
Budolf van Diepholt, bisschop van Utrecht, be-
vestigt den brief, waarbij de wersten en broeders
van het Domus Clerioorwn te Zwolle gezamenlijk
afstand doen van hunne goederen, dd. 1455
Februari 21 (zie bb. 408 N° 6), waardoor deze
gestoken is, en schenkt hun vele voorrechten.
Rodolphus, Dei et apostolicae sedis gratia episcopus
Trajectensis, dilectis nobis in Cbristo rectori, presbyteris
clericis seu personis devotis Domus Clericorum in Zwollis
nostrae dioecesis, praesentibus et futuris, salutem et sin-
ceram in Domino caritatem. Pia nos devotio divinaque
inspiratio multipliciter admonent et hortantur ex nostroque
paetorali officio plurimum perurgemur, ut illis libenter
intendamu8 votis, per quae devotarum personarum con-
gregationibus .Altissimo in spiritu humilitatis salubriter
famulandi sincerior detur agressus, ipsarumque devotio
commendabilis firmius solide tur, ac divinae gratiae conse-
quendae reddantur aptiores, et exinde nobis meritum
augeatur. Sane non sine lucida informatione nostraeque
Digitized by
Google
432
mentis providentia considerantes, infrascripta vobis et
vostrae congregationi devotae ad praeexpressos effectus
vestraeque devotionis sinceritatem plurimum suffragari;
hinc devotis vestris supplicationibus inclinati, omnia et
singula in instrumento fundationis, cui praesentes nostrae
litterae transfiguntur, contenta et descripta grata habentes
atque in Domino commendantes, auctoritate nostra ordi-
naria tenore praesentium ratificamus, approbamus atque
in Dei nomine confirmamus eisque omnibus et singuüs
nostrum adhibemus consensum pariter et assensum, jure
tarnen matricis ecclesiae atque communi jure, quibus
praesentibus nullatenus derogare intendimus, in omnibus
semper salvis. Ut etiam statu ta, constitutiones et con-
suetudines, pro exigentia status ac domus vestrarum
deservientes, condere, illaque seu illas in toto vel in parte
tollere et loco sublatorum vel sublatarum alia vel alias
edere sive statuere, illisque addere et ab eis demere et
excipere, transgressores quoque consuetudinanxearumdem
juxta perpetrati delicti exigentiam nostra auctoritate ordi-
naria corrigere, visitatores etiam probos et devotos viros,
qui vos ordinaria etiam visitatione visitare valeant atque in
capite et in membris reformare, salva tarnen nobis nostra
ordinaria visitatione per nos vel alium seu alios , cui vel .
quibus id commiserimus, quotiens nobis et succesoribus
nostris placuerit, unanimiter aut per voces saniores eligere ,
vosque et quilibet vestrum necnon continui vestri com-
mensales, familiares, hospites et advenientes se per recto-
rem pro tempore domus antedictae vel quemcumque alium
idoneum presbyterum, de licentia rectoris et non alias,
clerici quoque et scolares quicumque Zwollis studentes se
per rectorem seu quemvis alium ejusdem domus presby-
terum idoneum, insuper et caeteri utriusque sexus homi-
nes infra oppidum et parochiam de Zwollis constitutie
qui de speciali super hoc a pastore pro tempore ecclesiae
parocbialis in Zwollis obtenta licentia ad vos vel quemlibet
vestrum gratia confitendi confugerint ,
Datum anno 1455, mensis Martii die 20.
Uitgeg. naar het origineel in het Archief v. K
Aartsbisdom Utrecht, V deel, bh 144—145,
Digitized by
Google
433
ft. 1457 Januari 2.
David van Bourgondie, bisschop van Utrecht,
bevestigt den brief, waarbij de broeders af-
stand doen van hunne goederen dd. 1455 Febr.
21, benevens de gunsten hun geschonken door
Rudolf van Diepholt, dd. 1455 Maart 20.
David de Burgundia, Dei et apostolicae sedis gratia epi-
scopus Traiectensis, universis Christifidelibus praesentibus
et futuris, ad quorum notitiam deducimus et deduci volu-
muB per praesentes, salutem in Domino sempiternam. Quod
nos rectoris, presbyterorum et clericorum ac devotarum
personarum Domus Clericorum in Zwoll, nostrae dioecesis,
devote nobis fusis favorabiliter inclinati precibus, ac quon-
dam bonae memoriae Swederi et Rodolphi episcoporum
Traiectensium praedecessorum nostrorum commendabilibus
insistendo vestigiis, litteras fundationis domus presby-
terorum et clericorum antedictae necnon confirmatorias
earumdem ac diversorum indultorum ac privilegiorum
assignatorias per praefatos quondam dominos Swederum
et Rodolphum episcopus hactenus concessas, quibus hae
nostrae litterae transfiguntur, omniaque et singula in eis
contenta, conscripta, narrata, concessa etconditionata, ex
certa scientia his praesentibus ratificamus et approbamus,
rata ac firma habemus ac inviolabiliter volumus observari ,
eaque omnia et singula auctoritate nostra ordinaria tenore
praesentium in Dei nomine confirmamus, corroboramus ac
de novo concedimus eisque nostrum contribuimus consen-
fium pariter et assensum. Et nihilominus, volentes, dictorum
rectoris, presbyterorum et clericorum mcritis exigentibus,
eosdem rectorem presbyteros et clericos uberioris dono
gratiae congaudere, ipsos et eorum quemlibet, conjanctim
et divisim, quamdiu dictae eorum domui et laudabili
congregationi incorporati exstiterint, eorumque res et bona,
ubicumque existentia, praesentia et futura, sub beati
Martini Episcopi et Confessoris patroni nostri protectione
ac nostra speciali defensione et salvigardia de specialis
dono gratiae suscipimus per praesentes; volentes nihilo-
minus tenore praesentium et auctoritate nostra ordinaria
Digitized by
Google
434
decernentes, ut de caetero et inantea nullus ex dictls
rectore, presbyte ris et clericis, quamdiu dictae eorum lau-
dabili congregationi ac juxta tenorem fundationis communi
vitae domus praedictae insistat, testamentum aliquod codi-
«illumve seu ultimam voluntatem quocumque etiam casu
de bonis quibuscumque temporalibus condere debeat seu
teneatur. Nostrarum testimonio litterarura. Datum anno
Domini 1457 in octava Sancti Stephani Protomarüris.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief v. h.
Aartsbisdom Utrecht, V deel, bh. 145— 146*
9 1464 Maart 1.
David van Bourgondie, bisschop van Utrecht , be-
krachtigt den brief, waarbij de oversten en
broeders van het Domus Clericorum te Zwolle
gezamenlijk afstand doen van hunne goederen,
en verleent aan het huis vele nieuwe voorrechten.
David de Burgundia, Dei et apostolicae sedis gratia
episcopus Trajectensis, dilectis nobis in Christo devotis,
rectori, presbyteris clericis ac personis Domus Clericorum
in Zwollis nostrae dioecesis, praesentibus et futuris, salu-
tem et sinceram in Domino caritatem. Pia nos devotio
divinaque inspiratio multipliciter admonent et hortantur
ex nostroque pastorali officio plurimum perurgemur, ut
illis libenter intendamus votis, per quae devotarum per-
sonarum congregationi Altissimo in humilitatis spiritu
famulandi eincerior detur aggressus ipsaque devotio com-
mendabilis firmius solidetur ac divinae gratiae conse-
quendae reddantur aptiores et exinde nobis meritum
augeatur. Sane non sine lucida informatione nostraeque
mentis providentia considerantes, infrascripta vobis et
vestrae devotae congregationi ad praeëxpressos effectus
vestraeque devotionis sinceritatem plurimam suffragari;
hinc devotis vestris supplicationibus inclinati omnia et
singula in instrumento fundationis, cui praesentes nostrae
litterae transfiguntur, contenta et descripta grata habentes
atque in Domino commendantes, auctoritate nostra ordi-
Digitized by
Google
m
tiaria tenore praesentium ratificamus, approbamus atqüd
in Bei nomine confinnamus, eisque omnibus et singulis
nostrum adhibemus consensum pariter et assensum. Ut
etiam statu ta, constitutiones seu consuetudines licitas et
honestas, pro exigentia status ac domus vestrorum deser-
vientia, condere illaque in parte vel in toto tollere
et loco sublatorum hujusmodi alia .... edere seu
statuere illisque addere et ab iis demere et excipere
transgressoresque consuetudinum earundem juxta perpe-
trati delicti exigentiam aut secundum poenas per visita-
tores vel per rectorem ac voces sanioris partis domus
decretas nostra auctoritate ordinaria corrigere ac punire;
visitatores etiam probos et devotos viroe, qui vos ordi-
naria visitatione visitare valeant atque in capite et in
membris reformare, unanimiter aut per voces saniores
eligere; vosque et quilibet vestrum necnon et continui
vestri commensales, familiares, ministrantes , hospites et
advenientes, ac devotae personae sorores intra et extra
tnuros civitatis Zwollensis in congregationibus oeu con-
ventu habitantes et eorum commensales , familiares , mini-
strantes et hospites se per rectorem pro tempore antedictae
domus vestrae vel vicem ejus gerentem seu per alium
idoneum presbyterum de licentia rectoris, clerici quoque
et scolares quicumque Zwollis studentes aut in domibus
clericorum sub regimine vel respectu vestro speciali
stantium, ministrantes seu moram trahentes, se per rec-
torem seu quemvis alium ejusdem domus presbyterum,
insuper et caeteri utriusque sexus homines infra dictum
oppidum et parochiam de Zwollis constituti, qui de spe-
ciali super hoc a pastore sive superiore suo obtenta licentia
ad vos vel ad quemlibet vestrum gratia confitendi confu-
gerint, se per rectorem seu quemvis alium ejusdem domus
presbyterum , rector vero pro tempore se per quemcumque
presbyterum, quem sibi duxerit eligendum, ab omnibus
peccatis quae confitebimini vel confitebuntur vel ipse rector
confitebitur, etiam in casibus occultis necnon censuris
ecclesiasticis, propter laesuram clericis vel scolaribus a se
mutuo illatam seu inferendam a jure inflictis, nostrae
ordinariae potestati de jure , statuto , privilegio consuetu-
dine specialiter reservatis, injuncta vobis et eisdem pro
Digitized by
Google
436
modo culpae poenitentia salutari, absolvi &cere; vota
etiam minora in alia pietatis opera commutare ac com-
mutari facere, ac in portatilibus consecratie in locis decen-
tibus et ornatis missas et alia divina officia, quoties
devotio exegerit, coram vobis et continuis commensalibus,
cohabitantibus , ministrantibus , familiaribus , hospitibus
ac clericis vel scolaribus sub vestro respectu speciali
stantibus ac eisdem ministrantibus celebrare ac celebrari
facere; necnon temporibus congruis in quibusvis locis
ubi divina celebrantur, vobis et caeteris personis ante-
dictis Eucbaristae Sacramentum et caetera alia ecclesiastica
Sacramenta ministrare et ministrari et cum debita reve-
rentia reservari facere , etiam tempore interdicti nostra aut
inferiorum nostrorum auctoritate positi, dum tarnen causam
interdicto non dederitis aut ipsi non dederint, vel id
vobis ant ipsis specialiter interdici non conti gerit, aut
ipsemet totus clerus interdictus non fuerit, januis tarnen
protunc clausis, interdictis ac excommunicatie exclusis,
et submissa voce, salvo quod ex vobis vel caeteris per-
sonis praedictis sic celebrantibus aut missam audientibus
ad minus duo vel tres ad audiendum aut referendum
mandata ecclesiae dominicis vel festivis diebus, non ob-
stante impedimento, ad matricem ecclesiam infra missarum
solemnia emittantur, nisi major et ulterior a pastore aut
superiore fuerit obtenta licentia specialis. Clerici vero
domus vestrae a quocumque antistite noto catholico,
Sacrosanctae Romanae ecclesiae subjecto, in nostra dioe-
cesi vel extra statutis a jure temporibus super bona com-
munia ejusdem domus ad omües ordines sacros et non
sacros ipsis necessarios, dummodo sufficientes et idonei
reperiantur ac illud canonicum non obstiterit, se promo-
veri facere. Sigillum etiam commune habere et obtinere.
Quodque verbum salutis vobis invicem aut clericis, sco-
laribus ac vulgaribus laicis infra septa pro tempore loei
vestri modo piae admonitionis , instructionis ac collationis
gratia, consueto more proponere possitis ac valeatis, ac
coinmensales, familiares, ministrantes, hospites, adve-
nientes , sorores , clerici sive scolares ac homines antedicti
possint ac valeant, respective vobis et eisdem commen-
salibus, familiaribus, ministrantibus, hospitibus, adve-
Digitized by
Google
437
nientibus, sororibus, clericis, scolaribus atque hominibus,
ac vestrum et eorum cuilibet respective, nostra ordinaria
auctoritate ten ore praesentium perpetuis temporibus in-
dulgemu8 atque licentiam impertimur et auctoritatem.
Insuper et vos ac quemlibet vestrum conjunctim et divi-
sim, quamdiu dictae domui et laudabili congregationi
incorporati extiteritis aut aliquis vestrum incorporatus
extiterit, nunc et in futurum, necnon et res vestras ac
bona ubicumque existentia, praesentia et futura, sub beati
Martini Episcopi et Confessoris, patroni nostri, protectione
ac nostra speciali defensione ac salvigardia de specialis
dono gratiae suscipimus per praesentes. Volentes nihi-
lominus tenore praesentium , et auctoritate nostra ordinaria
decementes, ut de caetero et inantea nullus ex vobis,
rectore, presbyteris et clericis, quamdiu praefatae laudabili
congregationi ac juxta tenorem fundationis vitae com-
muni domus praedictae inhaeseritis seu incorporati fue-
ritis, testamentum aliquod codicillumve seu ultimam
voluntatem quocumque etiam casu de bonis quibuscumque
temporalibus condere teneatur; sed et insuper ut omnibus
et singulis privilegiis, libertatibus et concessionibus prae-
dictis in locis quibuscumque nostrae dioecesis, ad quae
praedictam laudabilem congregationem vestram quacum-
que occasione transferri contigerit, auctoritate nostra
ordinaria uti et gaudere libere et licite possitis et valeatis;
nostrarum testimonio litterarum. Datum sub nostro sigillo
ad causas praesentibus appenso, anno Domini millesimo
quadringentesimo sexagesimo quarto prima die mensis
Martii.
Uitgeg. naar het origineel, transfix van den
brief dd. 1455 Februari 28, in het Archief v. h.
Aartsbisdom Utrecht, V deel, bh. 131 — 144.
10. 1464 Maart 1.
David van Bourgondie, bisschop van Utrecht,
bevestigt de voorrechten, aan de klerkenhuken
te Groningen en Zwolle geschonken, en verleent
hun nieuwe en nog grootere.
David de Burgundia, Dei et apostolicae sedis gratia
Derde Serie. Werken N*. 13. 28
Digitized by
Google
438
episcopus Trajectensis , dilectis nobis in Christo devotis
rectoribus, presbyteris, clericis ac personis Domorum
Clericorum in Swollis et Groningen, oppidis nostrae dioe-
cesis, praesentibus et futuris salutem et sinceram in
Domino charitatem. Pia nos devotio divinaque inspiratio
multipliciter admonent et hortantur ex nostroque pastorali
officio plurimum perurgemur, ut illis libenter intendamus
votis, per quae devotarum personarum congregationibus
Altis8imo in spiritu humilitatis salubriter famulandi sin-
cerior detur agressus, ipsarumque devotio commendabilis
firmius solidetur, ac divinae gratiae consequendae red-
dantur aptiores, et exinde nobis meritum augeatur. Sane
non sine lucida informatione nostraeque mentis providentia
considerantes , infrascripta vobis et vestrae congregationi
devotae ad praeexpressos effectus vestraeque devotionis
sinceritatem plurimum suffragari; hinc devotis vestris
supplicationibus inclinati , omnia et singula in instrumento
fundationis, cui praesentes nostrae litterae transfiguntur,
contenta et descripta grata habentes atque in Domino
commendantes , auctoritate nostra ordinaria tenore prae-
sentium ratificamus, approbamus atque in Dei nomine
confirmamus eisque omnibus et singulis nostrum adhibe-
mus consensum pariter et assensum, jure tarnen matricis
ecclesiae atque communi jure, quibus praesentibus nulla-
tenus derogare intendimus, in omnibus semper salvis.
Ut etiam statuta, constitutiones et consuetudines, pro
exigentia status ac domus vestrarum deservientes condere ,
illaque seu illas in toto vel in parte tollere et loco sublatorum
vel sublatarum alia vel alias edere sive statuere, illisque
addere et ab eis demere et excipere, transgressores quo-
que consuetudinum earumdem juxta perpetrati delicti exi-
gentiam nostra auctoritate ordinaria corrigere, visitatores
etiam probos et devotos viros, qui vos ordinaria etiam
visitatione visitare valeant atque in capite et in membris
reformare, salva tarnen nobis nostra ordinaria visitatione
per nos vel alium seu alios , cui vel quibus id commiseri-
mus, quotiens nobis et successoribus nostris placuerit,
unanimiter aut per voces saniores eligere, vosque et qui-
libet vestrum necnon continui vestri commensales , mini-
strantes, hospites et advenientes, devotae etiam personae
Digitized by
Google
435
foemineae in dictis oppidis nostris seu parochiis de Zwoll
et Groningen in congregationibos seu conventibus habi-
tantes ac eorum familiares, commensales et hospites per
rectores antedictarum domorum vel vices eorum gerentes
seu per alios presbyteros idoneos, de licentia tarnen rec-
toris, — clerici quoque et scolares quicumque S wollis ac
Groningen studentes ac in domibus clericorum sub regi-
mine vel respectu vestro speciali stantium ministrantes
seu moram trahentes se per rectores seu quosvis alios
earumdem domorum presbyteros, — insuper et caeteri
utriusque sexus homines infra dicta oppida seu parochias
Swollenses et Groningenses constituti, qui de speciali
super hoc a pastore sive superiore suo obtenta licentia ad
vos vel quemlibet vestrum gratia confitendi confugerint
se per rectores seu quemvie alium earumdem domorum
presbyterum, — rectores vero pro tempore se per quem-
cumque presbyterum quem sibi duxerint eligendum, ab
omnibus peccatis, quae confitebimini vel confitebuntur,
etiam in casibus occultis necnon censuris ecclesiasticis
propte r laesuram clericis vel scolaribus a se mutuo illatam
seu inferendam a jure inflictis, nostrae ordinariae pote-
stati de jure, statuto vel privilegio aut consuetudine spe-
cialiter reservatis, injuncta vobis et eisdem pro modo
culpae poenitentia salutari absolvi facere; vota etiam
minora in alia pietatis opera commutare seu commutari
facere; ac in portatilibus consecratis in locis decentibus et
ornatis missas et alia divina officia, quotiens devotio
exegerit, coram vobis aut continuis commensalibus , coha-
bitantibus, ministrantibus, familiaribus , hospitibus ac
clericis vel scolaribus sub respectu vestro speciali stantibus
ac iisdem ministrantibus celebrare et celebrari facere; —
necnon temporibus congruis in quibusvis locis, ubi
divina celebrantur, vobis et caeteris personis antedictis
Eucharistiae Sacramentum et caetera ecclesiastica sacra-
menta ministrare vel ministrari ac cum debita reverentia
in locis vestris reservari facere, etiam tempore interdicti
nostra aut inferiorum nostrorum auctoritate positi, dum
tarnen causam interdicto non dederitis vel ipsi non dede-
rint vel id vobis aut ipsis specialiter interdici non conti-
gerit aut ipsemet totus clerus non fuerit interdictus, januis
Digitized by
Google
440
tarnen protunc clausis, interdictis et excommunicatis
exclusis ac submissa voce, — salvo quod ex vobis vel
caeteris personis antedictis, sicut praemittitur, celebran-
tibu8*"aut missam audientibus ad minus duo vel tres ad
audiendum vel referendum mandata ecclesiae dominicis
vel festis diebus, legitimo non obstante impediment», ad
matrices* ecclesiam infra missarum solemnia emittantur,
nisi ulterior et major a pastore vel superiore foerit obtenta
licentia specialis; — clerici vero domorum vestrarum hujua-
modi a quocumque antistite noto catholico, sacrosanctae
Romanae Ecclesiae subjecto, in nostra dioecesi vel extra,
statutis a jure temporibus, super bona communia earum-
dem domorum ad omnes sacros ordines, dummodo suffi-
cientes et idonei reperti fuerint et aliud canonicum non
obstiterit, se promoveri facere; — sigillum etiam commune
habere et obtinere; — quodque verbum salutis vobis in-
vicem aut clericis, scolaribus ac vulgaribus laicis infra
septa pro tempore locorum vestrorum, modo piae admo-
nitionis, instructionis, seu collationis gratia, consueto
modo proponere, — presbyteri etiam ac clerici domorum
vestrarum, a curatis ecclesiarum Swollensis et Gronin-
gensis ad celebrandum seu obtinendum inibi divina officia
admissi vel admittendi, perpetuas non habentes vicarias
sed officiis deservientes, non in choro sed in navi eccle-
siae vota sua Domino offerre ac sine superpelliciis divinis
interesse officiis possitis ac valeatis ac commensales, fami-
liares, ministrantes , hospites, advenientes , sorores , clerici
seu scolares, homines, rectores, presbyteri ac clerici ante-
dicti possint ac valeant respective vobis et iisdem
commensalibus, familiaribus, ministrantibus, hospitibus
advenientibus, sororibus, clericis, scolaribus, hominibus,
reetoribus, presbyteris atque clericis ac vestrum et eorum
cuilibet respective nostra ordinaria auctoritate praesentium
tenore perpetuis temporibus indulgemus atque licentiam
impertimur et auctoritatem.
Insuper vos et quemlibet vestrum conjunctim ac divi-
sim, quamdiu dictis domibus ac laudabilibus congregati-
onibus incorporati exstiteritis aut aliquis vestrum incor-
poratus exstiterit nunc et in futurum, necnon et res
vestras ac bona ubicumque existentia sub Beati Martini
Digitized by
Google
441
Episcopi et Confessoris patroni nostri protectione ac spe-
ciali nostra defensione et salviguardia de specialis dono
gratiae suscipimus per praesentes, decernentes exnunc
inaiitea domos, areas, hortos, agros, redditus caeteraque
omnia et singula bona mobilia et immobilia, ad domos
vestras praedictas communiter spectantia praesentia et
futura fore et esse spiritualia et ecclesiastica libertate
tuenda; et nihilominus ut vos rectores et sanior pars
domorum vestrarum res et bona hujusmodi vendere et
alienare atque in utiliores usus pro domibus vestris appli-
care possitis et valeatis; — nee de caetero et inantea
aliqui ex vobis rectoribus, presbyteris ac clericis prae*
dictis, quamdiu praefatis congregationibus, juxta tenorem
dictarum fundationum , communi vitae domorum prae-
dictarum inhaeseritis seu incorporati fueritis, testamentum
aliquod, codicillum seu ultimam voluntatem, quocumque
etiam casu de quibuscumque bonis temporalibus condere
debeatis seu teneamini; sed et insuper ut omnibus et
singulis privilegiis, libertatibus et concessionibus prae-
dictis, in locis quibuscumque nostrae dioecesis, ad quae
praedictas laudabiles congregationes vestras quacumque
occasione transferri contigerit, auctoritate nostra ordinaria
uti et gaudere libere et licite possitis ac valeatis,
auctoritate nostra praedicta pro nobis et successoribus
tenore praesentium indulgemus, nostrarum testimonio
litterarum.
Datum nostro sub sigillo praesentibus appenso anno
Domini millesimo quadringentesimo sexagesimo quarto,
prima die mensis Martii.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief v. h.
Aartsbisdom utrecht, V deel, bh. 147—151.
II.* 1475 Augustus 11.
Alexander, episcopus Tortunensis et in tota Germania
cum plena legatus de latere potestate nuncius et orator,
verklaart, dat hij op verzoek van de rectores domorum
pjericorum oppidorum S wollis et Groningen, de vooj>
Digitized by
Google
442
rechten, hun door bisschop David van Bourgondie ge-
schonken, heeft bevestigd en hunne goederen heeft ge-
mortificeerd.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereent-
ging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
IZ * 1498 Juü 3.
Henricus Scadehoet, sacre theologie professor, Dei et
apostolice sedis gratia episcopus Tricalensis, graciosi do-
mini domini Conradi de Redborch, episcopi Monaste-
riensis ac administratoris ecclesie Osnaburgensis, in pon-
tificalibus vicarius generalis, maakt bekend, dat hij met
speciale vergunning en opdracht van den heiligen Stoel
en met verlof van den bisschop van Utrecht, de kerk,
het altaar en het kerkhof van het (Domus Clericorum),
ter eere van de H. Drievuldigheid, de onbevlekte maagd
Maria en den gelukzaligen paus Gregorius gewijd heeft
en aan allen een aflaat van 40 dagen en een carena ver-
leent, die de kerk, na berouwvol gebiecht te hebben?
bezoeken, aldaar de voorgeschreven gebeden verrichten
of iets tot het verschaffen van boeken, kelken, lichten
of soortgelijke kerkbenoodigheden bijdragen.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereeni-
ging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
13. 1501 Mei 5.
De Vicedeken en het kapittel der Sint Lebuinus-
kerk te Deventer ontslaan het Domus Clericorum
Digitized by
Google
443
en de zusterhuizen Toe Wytenhuis, Ter Kynder-
huia en hei Cadenetershuis , te Zwolle, uit de
parochiale jurisdictie en dragen, de cura ani-
marum op aan den rector van het Domus
Clericorum.
Nos vicedecanus et capitulum ecclesie sancti Lebuini
Daventriensis , Traiectensis dyocesis, notum facimus uni-
versis et singulis presentes nostras litteras visuris et audi-
turis, quod cupientes pro videre saluti et profectui anima-
rom nobis commissarum et cultum divinum, quantum
in nobis fuerit, semper augere, ad instanciam et humilem
Bupplicacionem devotorum fratrum Domus Clericorum ac
devotarum sororum domorum dictarum — Toe Wyten-
huys, Ter Kynderhuys et Caenetershuys, intra et extra
muros oppidi Zwollensis constitutarum , necnon ad scripta
et preces dominorum burgimagistrorum , scabinorum et
consulatus ejusdem oppidi Zwollensis, amicorum nostro-
rum, curam animarum dictarum domorum clericorum
et sororum pro nobis et successoribus nostris et vicecurato
nostro pro tempore in Zwollis, plenarie commisimus et
committimus per presentes rectori pro tempore Domus
Clericorum prefate et confessoribus domorum sororum
predictarum , per rectorem Domus Clericorum pro tempore
antedictum institutis et instituendis, absolvendo et quitando
dictum rectorem et confessores et omnes et singulos fratres
et sorores domorum predictarum cum familiaribus , com-
mensalibus et advenis hospitibus suis ab omni onere et jure
parochiali ecclesie nostre Zwollensis, nunc et deinceps
perpetuis futuris temporibus debitis et debendis; dando
insuper plenam facultatem rectori et confessoribus domo-
rum prefatarum per se vel per alium seu alios ministrandi
et ministrari faciendi sacramenta Penitencie, Eucharistie
et Extreme Unctionis omnibus et singulis fratribus et
sororibus domorum prefatarum cum familiaribus, com-
mensalibus, ministrantibus et advenis hospitibus suis et
sibi ipsis ministrari faciendi, per eum, quem sibi quisque
duxerit, eligendum. Licenciam quoque concedimus infra
septa domorum suarum prefatarum erigendi et consecrari
faciendi et consecratis uti capellam cum altaribus, campa-
Digitized by
Google
444
nula et campanili et cimiterio pro reservacione Eucharistie
et sacri olei et pro divinis suis diurnis et nocturnis cum
debita solempnitate , reverencia ac devocione celebrandi,
clausis tarnen januis et extraneis, quantum ad liberum
accessum etpublicum concursum, exclusis; proque eorum-
dem fratrum et sororum, familiarium, commensalium et
advenarum hospitum corporibus ecclesiastico more sepe-
Iiendis et alia exercendi, que cure animarum prefatarum
congrua sunt et expediunt, salvo tarnen, quod aliorum apud
eos vel eas sepulturam eligencium, preter fratrum et soro-
rum, familiarium, commensalium et advenarum hospitum
suorum, (corpora) tune primum ad sepulturam recipiënt, cum
vicecurato nostro pro tempore in Zwollis de tribus libris
domini fuerit satisfactum, et quod exequie eorundem in
ecclesia parochiali prefata solito more celebrentur. Et quod
supra de commensalibus dicitur de scolaribus et commen-
salibus Domus Divitum minima intelligatur. Et ne per
hanc nostram concessionem, absolucionem et quitacionem
ecclesia nostra prefata dampnificetur, dabunt et persol vent
realiter et cum effectu singulis annis in festo Nativitatis
Christi nunc et deinceps, pro omnibus juribus oblacionum,
funeralium, donacionum, legatorum, obvencionum quo-
rumcunque ac canonice porcionis domorum prefatarum
quovismodo parochiali ecclesie nostre Zwollensis debitis
et debendis, vicecurato pro tempore ejusdem ecclesie nostre,
respective videlicet Domus Clericorum unum scudatum
antiquum, tres libras Zallandie pro eo computando; domus
dicta Witenhuys tres florenos aureos Renenses et dimidium;
domus dicta Kynderhuys duos aureos Renenses et dimi-
dium; domus dicta Caenetershuys duos aureos et dimi-
dium, computando pro quolibet floreno aureo duas libras
domini, omni dolo et fraude in premissis omnibus et
singulis semper exclusis. In quorum omnium etsingulorum
premissorum fidem, robur et testimonium presentes has
litteras per notarium nostrum scribi et subscribi manda-
vimus nostrique sigilli fecimus appensione communiri.
Datum in domo nostra capitulari, nobis capitulariter ad
hoc congregatis, capitulo, ut moris est, indicto, anno
Domini millesimo quingentesimo primo, indictione quarta,
die vero Mercurii quinta mensis Maii, pontificatus domini
Digitized by
Google
445
nostri domini Alexandri, divina providencia pape sexti,
anno nono.
Met een transfix dd. 1501 Mei 20 (ne N° 15).
Naar het Cartul. foL 19v. — Het origineel be-
rust in liet Archief der E. K. parochie van SL
Michiel te Zwolle.
14. 1501 Mei 5.
De Vicedeken en het kapittel van de Sint Le-
buinuskerk te Deventer ontslaan het Domus
Clericorum te Zwolle uit het parochiale verband
der parochiekerk aldaar en dragen de cura
animarum van dit huis op aan den rector
er van.
Nos vicedecanus et capitulum ecclesie Sancti Lebuini
Daventriensis , Traiectensis dyocesis, notum facimus uni-
versis et singulis preeentes litteras visuris et audituris,
quod cupientes providere saluti et profectui animarum
nobis commissarum et cultum divinum , quantum in nobis
fuerit, semper augere, ad instanciam et humilem suppli-
cationera devotorum fratrum Domus Clericorum in Zwollis,
necnon ad scripta et preces dominorum burgimagistrorum,
scabinorum et consulum ejusdem oppidi Zwollensi, amico-
rum nostrorum, curam animarum Domus dicte Clericorum
plenarie pro nobis et successoribus nostris et vieccurato
nostro in Zwollis pro tempore, commisimus et committi-
mus per presentes rectori pro tempore domus prefete,
absolvendo et quitando dictum rectorem et omnes et
singulos fratres domus predicte cum familiaribus, commen-
salibus et advenis hospitibus suis ab omni onere et jure
parochiali ecclesie nostre Zwollensis, nunc et deinceps per-
petuis futuris temporibus debitis et debendis; dando
in super plenam facultatem rectori domus prefate per se
vel per alium seu alios ministrandi et ministrari fiaciendi
sacramenta Penitencie, Eucharistie et Extreme Unctionis
omnibus et singulis fratribus domus prefate cum famili-
aribus , ministrantibus et advenis hospitibus suis et sibi ipsi
ministrari faciendi per eum, <jucm sibi duxerit eligendum;
Digitized by
Google
446
licenciam quoque concedimus infra septa domus sue pre-
fate erigendi et consecrari faciendi capellam cum altaribus,
campanili et campanula et cimiterio pro reservacione
Eucharistie et sacri olei et pro divinis suis diurnis et
nocturnis cum debita solempnitate reverencia ac devocione,
clausis tarnen januis, celebrandi etextraneis, quantum ad
liberum accessum et publicum concursum, exclusis; proque
eorumdem fratrum, familiarum, cominensalium etadvena-
rum hospitum corporibus ecclesiastico more sepeliendi et
alia exercendi, que cure animarum prefate congrua sunt
et expediunt, salvo tarnen, quod aliorum apud eos sepul-
turam eligencium preter fratrum, familiarium, commensa-
lium et advenarum hospitum suorum corpora tune primum
recipiant ad sepulturam, cum prius vicecurato ecclesie
nostre Zwollensis de tribus liberis domini per heredes aut
excecutores sic sepulturam eligencium fuerit satisfactum,
et quod exequie ejusdem in ecclesia parochiali prefata
solito more celebrentur. Et quod supra de commensaii-
bus dicitur, de scolaribus eorumdem aut Proxime Domus
commensalibus minime intelligatur. Et ne per hanc nos-
tram concessionem , absolucionem et quitacionem ecclesia
nostra prefata Zwollensis dampnificetur, dabunt et persol-
vent realiter et cum effectu supradicti fratres singulis
annis in festo Nativitatis Christi nunc et deinceps pro
omnibus juribus oblacionum et funeralium, donacionum,
legatorum , obvencionum quarumcumque ac canonice por-
cionis racione domus prefate dicte nostre parochiali ecclesie
quovis modo debitis et debendis, vicecurato nostro pro
tempore ejusdem ecclesie nostre in Zwollis unum scudatum
aureum, tres libras domini pro eodem computando, cum
quo eciam cessabit solucio quinque librarum Zwollensium,
quas dicti fratres vicecurato pro tempore singulis annis
solvere consueverunt cum decem stuferis legalibus; omni
dolo et fraude in premissis omnibus et singulis semper
exclusis. In quorum omnium et singulorum premissorum
fidem, robur et testimonium presentes has litteras per
notarium nostrum scribi et subscribi mandavimus,nostri-
que sigilli fecimus appensione muniri. Datum in domo
nostra capitulari, nobis capitulariter ad hoc congregatis,
capitulo, ut moris est, indicto, anno Domini millesimo <juin-
Digitized by
Google
447
gentesimo primo, indictione quarta, die vero Mercurii
quinta mensis Maii, pontificatus domini nostri Alexandri,
divina providencia pape sexto, anno nono.
Naar het Cartvi. fol 19*. — Het origineel be-
rust in het Archief der R. K. parochie van Sint
Michiel te Zwolle.
NB. Het opschrift van dit stuk luidt: „Copia litterarum separacionis
nostre et dismembracionis".
15. 1501 Mei 20.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt de voorrechten, uitgedrukt in den brief,
dd. 1501 Md 5 (zü N° 13).
Fredericus, marcbio de Baden, Dei et apostolice sedis
gracia episcopus Traiectensis ad universorum noticiam
deducimus et deduci volumus per presentes, quod nos
devotorum nobis in Ghristo fratrum et sororum in et extra
opidum nostrum Zwollense devotis supplicacionibus inclina-
tis , omnes et singulas commissiones , quitaciones, libertates,
concessiones, indulta, omniaque alia et singula, contenta,
narrata, condicionata et descripta in litteris, quibus hec
nostre presentes littere sunt transfixe, tamquam rite, legi-
time et canonice acta et facta ex certa nostra eciencia
ratificamus et approbamus, rataque et grata habemus et
inviolabiliter volumus observari, eaque nostra ordinaria
auctoritate in Dei nomine confirmamus et de novo con-
cedimus eisdem presentibus pro nobis et successoribus
nostris perpetuo duraturis. Datum nostro sub sigillo ad
causas presentibus appenso, anno Domini millesimo quin-
gentesimo primo, die vero vicesima mensis Maii.
Naar het CartuL fol. 20r. — Het origineel be-
rust in het Archief der R. K. parochie van Stf
Michiel te Zwolle.
Digitized by
Google
448
16. 1504 September 24.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt de voorrechten, den Fraterheeren te Ztooüe
geschonken door den Vicedeken van Deventer
bij brüf dd. 1501 Mei 6 (zie N° 14).
Fredericue, marchio de Baden, Dei et apostolice sedis
gracia episcopus Traiectensia , ad univeroorum noticiam
deducimus et deduci volumus per presentes, quod noa
devotorum nobis in Christo fratrum Domus Clericorum
in oppido nostro Zwollensi devotie supplicacionibus in-
clinati, omnes et singulas commissiones, quitaciones,
libertates, concessiones, indulta, omniaque alia et singula,
contenta et narrata, condicionata et descripta in litteris,
quibus hec nostre presentes littere sunttransfixe, tanquam
rite, legittime et canonice acta et facta, ex certa nostra
sciencia ratificamus et approbamus, rataque et grata ha-
bemus et inviolabiliter volumus observari, eaque nostra
ordinaria auctoritate in Dei nomine confirmamus et de
novo concedimus eisdem presentibus pro nobis et succes-
soribus nostris perpetuo duraturis. Datum nostro sub
sigillo ad causas presentibus appenso, anno Domini mille-
simo quingentesimo quarto, die vero vicesima quarta
mensis Septembris.
Naar het Carttd. fol. 19*.
Digitized by
Google
BIJLAGE VI.
VICARIE VAN SINT GREGORIUS.
I. 1403 September 26.
Henricus de Compostelle , pastoor te Zwolle, geeft
zijne toestemming aan Albert Snavel en zijne
vrouw Berta tot het stichten van een altaar in
de parochiekerk te Zwolle.
Universis presentia visuris seu audituris ego Henricus
de Compo8telle , licenciatus in decretis, curatus parochi-
alis eccleeie Zwollensis, Traiectensis dyocesis, facio mani-
festum , quod erectioni seu ftmdacioni altaris sancti Jacobi
Apostoli ac sanctorum Gregorii, Jheronimi, Ambrosii,
Augustini, Doctorum et Confessorum, ac precipue beate
Barbare Virginis et Martiris, per honorabiles et discretas
personas Albertum Snavel et Bertam ejus uxorem in pre-
dicta ecclesia Zwollensi fundandi et erigendi meum con-
sensum adhibeo panter et assensum, jure tarnen patronatus
eis et post eorum obitum feodali successori decime de
Salne in perpetuum et semper salvo, hoc adjecto, quod
presentandus ad dictum altare in prejudicium dicte ecclesie
nichil debet attemptare; mearum testimonio litterarum
sigillo meo sigillatarum. Datum anno Domini millesimo
qnadringenteaimo tercio, feria 3» post festum Mauricii et
Sociorum ejus sanctorum Martirum.
Naar een transsvanpt van den notaris Conrardus
de Henglo, dd. 1403 December 14 (zie N° 4)
in het Cartvl. fd. 3r— 4V.
Digitized by
Google
460
2. 1403 November 9.
Albert Snavel en zijne vrouw Berta stichten in
de kerk van St. Michiel te Zwolle een altaar ter
eere Gods, der H. Maagd Maria, van de HH.
Oregorius, Hieronymus, Ambrosius, Augusti-
nus, van den H. apostel Jacobus en van de H.
Barbara.
In Godes namen amen. Alle denghenen, die desen
brieff solen sien of horen lesen , doen wy Aelbert Snavel
ende Beerte sijn echte wijf mit Aelberte vorss. oeren ghe-
coren mombaer, die oer met rechte ghegheven wert, te
verstaen, dat wy, bekennende, dat alle goet comende is
van onsen Heren Gode van hemel rij c, ende dat niemant
en heeft enich goet, dan dat hi van hem ontfanghen
heeft, ende dat dier godliker gaven soe veel sijn, dat hem
der niemant en kan voldan eken, sin te rade gheworden,
want wy onsen Heren God selve niet ghedancken en
konnen, als wy schuldich weren te doen, sijnre menich-
voldigher gaven, die hy ons mildelic vermits sijnre ghe-
naden sonder onse verdienste ghegheven heeft als dat wy
vor onse ende vor oneer older siele, ende vor al die des
billix delachüch sullen wesen , ghesticht hebben een altaer
in Sunte Micheelskercke te Zwol in die ere ons Heren
Gods, der alrehilichster joncfrouwen, sijnre ghebenedider
moeder Marien , alle Gods hilighen ende sonderlinghe des
averhilighen pawes sunte Gregorius, des gloriosen doctoera
sunte Jheronimus, sunte Ambrosius en sunte Augusünus,
Bisscopen ende Leraers, ende sunte Jacobs, des heilighen
Apostels, ende sunderlinghe der hiligher joncfrouwen
sunte Barbaren. Ende hebben daertoe ghegheven ende
gheven mit desen brieve in rechter aelmisse van onsen
goede, dat ons God verleent heeft, als tot eens priesters
behoeff, die dat altaer sal verdienen, ses morghen lands,
die wy ligghende hebben in Mastbroec in Windesimmer-
slaghe, die een edel eyghen sin, tusschen Johan Ludekens-
soens erfgenamen ende Arent Sticker, streckende mit den
enen eynde an den dijc ende tendens an Gheert Lude-
kenssoen, welke zes morghen Johan die Beer in erfpacht
Digitized by
Google
4èi
heeft, den morghen vor ses pond, na inholt des pacht-
briefe, die daerop ghemaect is. Ende dese erve ende
renthe hebben wy ghegeven in sulken schijn, dat wy ende
onse erfgenamen die presentaci des altaers ewelic beholden
sullen , ende wanneer onser gheen langher in der tijt en
is, 8oe sal die presentaci erven opp denghenen, die na
rechter erfhisse den tiende van Zalne bezittet; mer weert
dat die tiende vercoft of anders van onsen erfgenamen
verscheiden worde, soe sal die presentaci bliven opp
onsen rechten erfgenamen, als vorss. is, mit onderscheide ,
dat al tijt erven sal opp een mambuert vor een vrouwen-
buert, daer sy ghelike na sin. Ende dat altaer mit sinen
renthen ende [fol. 4r] toebehoren sal men altoes als(t) ver-
vallet ende open is, gheven enen reckeliken, kuysschen
priester, die, also veer als men van buten bekennen mach ,
van enen goeden name ende leven is, off enen clerck van
alsulken gheliken leven , die bynnen jaers priester werden
mach ende sal, sonder enighe dispensaci off verlof daervan
te werven ; ende en worde die clerck niet priester bynnen
den iersten jaer na den daghe, dat hem dat altaer ierst
ghegheven worde, soe mochte wy off onse erfgenamen,
den die presentaci dan toebehoerde, sonder yemans weder-
segghen dat altaer weder annemen, als enen anderen
daertoe te presentieren na der formen vorss. Voert willen
wy voor ons ende vor ons erfgenamen, dat men enen
priester off clerck uter Clerckehuys , ghelegen in der stad
van Zwole bilanx den Olden Beghynhof an die noertside ,
presentieren sal tot ewyghen daghen in sulken vorwarden
als vorss. is, alsoe veer als in den vorss. huse enich om-
berucht, reckelijc priester off clerck is, die presenteert wil
wesen, als ment an hem versocht ende begheert hevet,
sonder arghelist. Voert sal dese fundaci ende stichtinghe
des vorss. altaers staen in suiker vorwarden, dat die
priester, die dat altaer hebben sal, selven wonen sal tot
Zwol, ende sal dat daghelix verdienen mit sinen ghebeden
ende misse daeropp doen, als hijs van staden is, ende
voert onsen Heren God daeraff dienen ende loven als een
goet priester schuldich is te doen. Oec sal hi dat altaer
tot gheenre tijt permittieren noch an anders yemant
brenghen, ten sy mit onsen consent ende wille off onser
Digitized by
Google
452
erfgenamen , daer die presentaci dan opp weer ghecomen ,
also als vorss. is. Al argelist hier in uutgheseghet. In
orkonde des briefs heb ie Aelbert vorss. vor my ende vor
Beerten vorss. minen zeghel an desen brief f ghehanghen ,
daer ie Gheert Ludekenssoen om die meerre vestenisse
ende om beden wil Beerten vorss., mijnre suster, mijn
zeghel mede heb anghehangen. Ghegeven int jaer ons
Heren dusent vierhondert ende drie des Vridaghes vor
Sunte Marten in den Winter.
Met een transfix dd. 1403 November 10. —
(Zie N° 3).
Naar een transsumpt van den notaris Conrardus
de Hengelo, dd. 1403 December 14 (zie N° 4)
in het Cartul. fol 3*-4r.
3. 1403 November 10.
Frederik, bisschop van Otreckt, keurt goed de stichting
van een altaar in de SL Michielskerk ie Zwolle
door Albert Snavel en zijne vrouw Berta, dd. 1403
November 9, en verheft het tot een beneficium.
Fredericus, Dei gracia episcopus Traiectensis, universis
et singulis Christifidelibus tam presentibus quam faturis
salutem in Eo, qui est omnium vera salus. Cultum divi-
num semper augeri cupiens, ad humilem supplicacionem
dilectorum nostrorum Alberti Snavel ac Berte ejus uxoris,
fundatorum capellanie, de qua in litteris, quibus hec
littere nostre transfiguntur, fit mensio, fundacionem, dota-
cionem ac presentacionem illius capellanie ac cetera omnia,
prout in eisdem litteris describuntur, tenore presencium
ratificamus, approbamus et in Dei nomine confirmamus,
jure matris ecclesie semper salvo; ipsamque capellaniam
in tytulum beneficii erigimus, et bona ad illam in dictie
assignata et in posterum assignanda de cetero fore et
esse ecclesiastica decrevimus sub ecclesiastica libertate
tuenda, nostrarum testimonia litterarum. Datum anno
Domini millesimo quadringentesimo tercio in profesto
Sancti Martini in Hyeme.
Naar het Cartvl. fol. 4r.
Digitized by
Google
453
4. 1403 December 14.
Conradus de Henglo, clericus Traiectensis dyocesis,
publicus imperiali auctoritate notarius, oorkondt, dat hij
in tegenwoordigheid van Henricus uten Holte, perpetuus
vicarius te Hasselt, en Wesselus ten Bome, vicarius te
Zwollae, op verzoek van Gherardus de Kalkar, presbiter,
perpetuus vicarius te Zwollae, een transsumpt gemaakt
heeft van een brief van Henricus de Compostelle dd. 1403
September 25 (zie N° 1), van Albert Snavel en zijne
vrouw Berte dd. 1403 November 9 (zie N° 2), en van
een transfix van Fredericus, bisschop van Utrecht, dd.
1403 November 10 (zie N° 3).
Acta fuerunt hec in Domo Clericorum oppidi de Zwollis
(anno a nativitate Ejusdem millesimo quadringentesimo
tercio, indictione undecima, mensis Decembris die quarta
decima, hora terciarum vel quasi, pontificatus sanctissimi
in Christo Patris ac Domini nostri domini Bonifacii divina
providencia pape noni , anno quintodecimo).
Naar het Cartul. fol 3r— 4*
NB. Op den ondersten rand tan fol. 3* staat: „Vidimus super
liiteras admissionis, fundacionis el confirmacionis vicarie beati Gregorii
etc. in ecclesia Zwollensi".
5. 1403 (?)
De officiaal van den aartsdiaken van Deventer
stelt Gerhard van Calcar aan tot vicarius van liet
altaar, dat door Albert Snavel en zijne vrouw
Berta in de parochiekerk te Zwolle gesticht is.
Officialis archidiaconi Daventriensis presbiteris in Zwollis
ac universis et singulis nobis subditis, ad quos presentes
littere pervenerint, salutem in Domino sempitemam. Pre-
sentato nobis litteratorie discreto viro domino Gherardo
de Kalkar, presbitero, ad altare noviter erectum et conse-
cratum in honore omnipotentis Dei et beatorum Gregorii ,
Jheronimi, Ambrosii et Augustini, Doctorum, ac beati Ja-
cobi Apostoli, et sancte Barbare Virginis, in parochiali
Derde Serie. Werken N°. 13. 29
Digitized by
Google
454
ecclesia de Zwollis situm , per honorabiles personae Ael-
bertum Snavel ac Bertarc ejus uxorem, opidanos opidi
Zwollensis, Traiectensis dyocesis nostri archidiaconatus, ad
quos pre8entacio hujusmodi altaris de jure patronatus
dinoscitur pertinere et spectare, idcirco eidem Gherardo
de dicto altari providendo duximus et in Dei nomine
providemus , ipsumque eciam per birriti nostri traditionem
in dictum altare presentialiter investiendo et tenore pre-
sencium investimus jure dicte parochialis ecclesie de
Zwollis in omnibus et per omnia semper salvo. Quare
vobis et cuilibet vestrum in virtute sancte obediencie et
sub penis suspensionis et excommunicacionis districte
precipiendo mandamus , quatenus jam • visie presentibus
accedentes ad dictum altare eundem Gherardum vel pro-
curatorem suum ejus nomine in corporalem possessionem
dicti altaris juriumque et pertinenciarum ipsius inducatis
cum solempnitatibus debitis et consuetis, precipientes
universis et singulis dicti altaris paccionariis et pensio-
nariis , ut dicto Gherardo vel procuratori suo ejus nomine
de fructibus, redditibus, provenientibus, juribus et obven-
cionibus dicti altaris integraliter respondeant et ab aliis
prout ad ipsos pertinet responden faciant et procurent locis
et temporibus oportunis; contradictores et rebelles, si qui
fuerint, quod absit, trium dierum canonica monicione pre-
missa, excommunicacionis sentencie subjacere et per vos et
quemlibet vestrum excommunicatos publice denunciari,
et quidquid in premissis feceritis vel vobis occurrerit vestris
litteris patentibus hiis transfixis liquide rescribatis vos qui
presens nostrum mandatum fueritis executi. In hiis autem
exequendis unus vestrum alium non exspectet, nee unus
per alium se excuset sub penis antedictis, nostrarum testi-
monio litterarum. Datum anno Domini millesimo qua-
dringentesimo ').
üaar het Cartul. fol. 5r.
NB. Op den kant staat: „Littera investiture primi vicarii".
1) Het jaar is niet met zekerheid te bepalen, daar het én in het Car-
tnlarinm, én in de stokken betreffende de vicariëu te Zwolle (Archief
van de O. L. Vrouwparochie te Zwolle) niet verder ingevuld is.
Digitized by
Google
4&é
6. 1414 November 1
Albert Snavel bekent voor zich en voor zijne vrouw
Beerte verkocht te hebben aan de priesters en klerken,
„die woonachtich sin bynnen Zwolle op der were gheheten
der Clerkehuys" een rente van 1 ($ jaarlijks uit hun
„ghange ende der weren" die voor hun huis gelegen is,
waarvan Clawes die Mesmaker die helft toebehoort;
daarenboven bekent hij met Deric van Herxen, priester,
vicarys van het altaar in de St. Michielskerk te Zwolle, welk
altaar hij en Beerte gesticht hebben, te zijn overeen-
gekomen , dat hij aan dat altaar geven zal 3 ® jaarlijks ,
die hij eveneens heeft „uten ghange ende der weren"
voornoemd, en daarvoor terugneemt 3 f$, die Jutte van
Schedelic, zijn moye, aan het altaar gegeven heeft, gaande
uit het huis van Henric Jonge, gelegen in de Diezerstraat,
tusschen het huis van Johan van Beylen en het huis, dat
Zwarte Berents heeft toebehoord.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
ende viertijn op Sunte Willibrordusdach.
Naar het origineel in liet Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1769.
Met het ongeschonden zegel van Albert Snavel
in groene was.
7. 1482 Mei 29.
Albertus Snavel , opidanus opidi Zwollensis , patronaats-
heer over het beneficium, gevestigd op het altaar van
den H. Gregorius, Jheronimus, Augustinus en Ambrosius
Doctorum, Jacobus et Barbara Virginis in parochiali
ecclesia Sancti Michaelis Zwollensis, draagt dit beneficium
na doode van Albertus de Kalker, den laatsten bezitter
er van, over aan dominus Henricus de Herxen, presbyter et
rector Domus Clericorum oppidi Zwollensis , en presenteert
hem tevens aan den archidiaconus Daventriensis ter ver-
krijging van de institutio canonica.
Datum sub sigillo meo presentibus appenso anno Domini
29*
Digitized by
Google
4&
M',,0CCCC*° octuage8imo secundo, mensis Maii die vice-
sima nona.
Naar het Cartul. fóL 40*.
8. 1493 Augustus 18.
Derick Esschinck en Lambert van Tweenhusen, sche-
penen te Zwolle , maken bekend , dat Jacop van den Water
en diens zuster joffer Gheesken then Water met Albert
van Derlevoirde als momber, voor hen in het schependona
verklaard hebben verkocht te hebben aan Johan then
Thorne Claessoen voor 200 Overlenssche Rijnsche gulden,
die Seyne van den Water, hun vader, Johan schuldig was
gebleven, eene jaarrente van 10 Overlenssche Rijnsche
goudgulden uit hunne weer, gelegen in de Voirstrate, naast
de erfgenamen van mester Pauwels aan de eene en Jacob
en joffer Gheesken benevens het huis der vicarie van
Sancte Mertyn aan de andere zijde, strekkende voor van
de straat tot achter aan de straat bij Onse Lieve Vrouwen-
kercke, en uit hunne maet in Holtenbroick, gelegen naast
Evert Vrese en zijne zuster ter eenre en de beghynen to
Witenhues ter andere zijde, te betalen met Sancte Mertyn
in den Wynter.
Gegeven int jair ons Heren dusent verhondert dre
end tnegentich des Sonnendages nae Onser Liever
Vrouwen Assumptionis.
Naar het Cartvl. fol. 617.
NB. Het opschrift van dit stok luidt: „Littere vicarie Sancti Gregorii' \
fl. 1536 Mei 18.
De officiaai van den aartsdiaken van Sint Ldbuinu*
te Deventer gelaat de presentatie van Conrardus
van Lemmego tot vicarius van het altaar van
Sint Oregorius in de kerk van Sint Michiel
af te kondigen.
Officialis prepositi et archidiaconi ecclesie Sancti Lebuini
Daventriensis, Traiectensis diocesis, presbiteris in Zwollis
Digitized by
Google
457
uni vereis quoque aliis et singulis dominis, presbiteris, || cle-
ricis, notariis et tabellionibus publicis, quibuscumque nobis
subditis, salutem in Domino sempiternam. Presentato
nobis honorabili et devoto || viro Conrado de Lemmego,
presbitero ac rectore Domus Fratrum Clericorum oppidi
Zwollensis, antedicte diocesis, ad perpetuam vicariam altaris
Sancti Gregorii Pape in ecclesia Sancti Michaelis Archangeli
oppidi Zwollensis antedicti siti, [vacantem] ad presens
per liberam resignationem honorabilis, devoti viri, domini
Everhardi Dinxlaecken, presbiteri Traiectensis diocesis,
aut alterius voluntate ejusdem vicarii et possessoris, per
honestam personam Bettam , relictam quondam Hermanni
van den Bussche , et Jacobum van den Water momburum
suum per eandem Bettam ad hoc electum, ad quam col*
latio, provisio, presentatio seu quevis alia dispositio dicte
vicarie quotiens ipsam vacare contigerit, pleno jure patro-
natus, prout in quodam publico instrumento manu hono-
rabilis viri domini et magistri 'Alberti de Zuthem Zwol-
lensis, sacra imperiali auctoritate notarii, subscripto nobis
directo latius narratur et habetur, asseritur pertinere, pro
institutione canonica facienda et a nobis obtinenda. Nos
vero juxta doctrinam Apostoli nemini cito manus imponere
volentes , vobis igitur omnibus supradictis et vestrum cui-
libet insolidum in virtute sancte obedientie et sub excom-
municationis pena districte precipiendo mandamus, qua-
tenus statim visis et receptis presentibus, accedentes quo
propter hoc fuerit accedendum et presertim ad parochialem
ecclesiam Sancti Michaelis predicti, inibi publice ab am-
bone proclametis tribus diebus, duobus festivis et uno
non festivo, a se distantibus, predictum dominum Con-
radum de Lemmego ad eandem vicariam legitime fore et
esse presentatum , citantes nichilominus coram nobis
Daventriae ad quartam diem post ultimam proclamationem
hujusmodi si juridica fuerit alioquin ad proximam diem
juridicam extunc proprie et immediate subsequentem , qua
nos Daventriae in foro consistorii nostri solito mane hora
priraarum et audiendo causarum consueta ad jura redden-
dum et causas audiendum pro tribunali sedere contigerit,
omnes et singulos tam in commune quam in speciale, qui
se dicto presentato aut hujusmodi sue presentationi oppo-
Digitized by
Google
458
nere voluerit, conjunctim vel diyisim ad docendum de
jure suo et ad procedendum procediqoe videndum et
audiendum. In hujusmodi negotio, proot instrumentum
fuerit et ordo dictaverit rationem (sic); nomina vero cita-
torum et opponentium ac dies proclamaüonum vestrarum et
quicquid alias in premissis feceritis, nobis liquide rescri-
batis vos presentium executores. Datum nostro sub sigillo
presentibus appenso anno Domini millesimo quingentesimo
tricesimo sexto die vero decima octava Maii.
Wilhelmus Rippinck, notarius scripsit
Executum est presens mandatum per me Thijmannum
de Olst, capellanum parochialis ecclesie in Z wollis, pro
prima vice anno etc. 36, dominica vero quinta post Pascha,
pro secunda vice tercia feria subsequenti, pro tercia vice
ipso die Ascensionis Domini, quod protestor manu mea
propria.
Naar het origineel in het Archief van de Emar
nuelshuken te Zwolle.
Van het zegel in groene voos zijn nog enkele
stukjes aan de strookje*.
Digitized by
Google
BIJLAGE VIL
OFFICIUM VAN SINT JAN BAPTIST.
I.* 1474 Juli 24.
Johannes Voecht, kanunnik in de St. Janskerk te Utrecht,
verklaart geen recht of aanspraak te hebben op een huis
en weer, gelegen in de Beghynenstraat te Zwolle, tusschen
de weren van de priesters en klerken in het Clerckenhuys
en het Olde Convent, welk huis eertijds behoorde aan de
Minrebroeders te Kampen en door hem voor een benefi-
cium is gekocht voor en ten behoeve van het Clercken-
huys, dat de koopsom betaald heeft.
Op Sint Jacobs avond Apostoli.
Naar eene kopij in de Biblioth. der Vereeniging
van Overijss. Regt en Geschiedenis. Verzameling
Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
2. 1474 Augustus 23.
Albertus Vischer, vicarius in den Dom te Utrecht ,
verkoopt aan Johan die Voecht, kanunnik van
Sint Jan te Utrecht, een huis in de Beghy-
nenstraat te Zwolle, dat eertijds aan de Minder-
broeders van Kampen toebehoorde.
Ie Albertus Vischer , priester ende vicarius in den Doem
bynnen Utrecht, make kundig allen luden nait desen
Digitized by
Google
460
openen || brieve, dat ik voer my ende voer myn erfgenamen
vercoft hebbe ende mit desen brieff vercoepe her Johan
die Vaecht, || canoniek in Sunte Johanskerke bynnen
Utrecht, erflike ende ewelike voer en summe gheldes, die
my voll ende al tot mynen wille wal betaelt was, myn
huys ende weer, gheleghen binnen Zwolle inder Beghijnen
straete, tusschen husen ende weren der priesteren ende
clerken in der Clerkehuys bynnen Zwolle ende des Olden
Convents, die in voertyden den Mynrebroeders bynnen
Campen pleghen toe te hoeren, in vorwarden, dat her
Johan voerss. dat huys ende weer voerss. te hulpe nemen
eal een officium daermede te stichten, fundieren ende te
herenten. Ende loeve her Johan voerss. alle die brieve
van den huse ende weer voerss., die my daervan bezeghelt
ende ghegheven syn van den Mynrebroeders van Campen
voerss., weder aver te gheven ende te leveren mit allen
rechte ende vorwarden, als my daerin bezeghelt ende
ghelovet syn , ende alle voercommer af te doene. Alsoe
dat her Johan voerss. dat huys ende weer voerss. commer-
vry ghebruken ende besitten sal van alre ansprake mit
enighen rechte, ende dat gheen renthe of tyns uten huse
ende weer voerss. gaen sal. Sonder al argelist Hier
weren aver ende an, daer dit gheschiede, als wyncoopslude
her Henrick Plettenberch , her Johan Hermanssoen van
Monster, Johan Koevoet ende meer gueder lude ghenoech.
In orkonde der waerheit soe heb ick Albertus voerss.
voer my ende voer myn erfgenamen myn zegel an desen
brief ghehangen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent
vierhondert vier ent soeventich op Sunte Bartholomeus
avond.
Naar het origineel in het Archief der Erna-
nudshuizen ie Zwolle.
Met het geschonden zegel in groene was van
Albertus Vischer.
3. 1474 November 22.
Johannes Voecht, priester en canoniek in Sunte Johans-
kerke te Utrecht, maakt bekend, dat hij verpacht heeft
den priesters en clereken in het Clerkehuys binnen
Digitized by
Google
461
Zwolle, zijn huis en weer te Zwolle, gelegen tusschen de
weer van de genoemde priesters en klerken en het Olde
Convent, voor den tijd van 10 jaar voor 8 goude Ryn-
sche gulden 's jaars, te betalen op Sunte Marten in den
Winter (11 November).
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert
vier ende tsoeventich op Sunte Ceciliendach der
Hiligher Jonferen.
Naar het origineel in het Archief der Erna-
nuelshuizen te Zwolle.
4. 1476 Februari 1.
Johannes die Voecht, kanunnik van Sint Jan te
btrecht, sticht een officium ter cere Gods, der
JET. Maagd f Sint Johannes Baptist en Johannes
Evangelist, doteert dit officium en benoemt de
collatoren er van.
Allen luden, die desen brieff sullen sien of hoeren lesen,
doe ie Johannes die Voecht, priester ende canoniek in
Sunte Johanskerke bynnen Utrecht, || te verstane, datick
in die eer Goeds, synre ghebenedider moeder Marien, alle
Godes hilighen , ende by namen sunte Johans Baptisten
ende sunte Johans || Evangelisten, voer myn ziele, voer
mynre older zielen ende voer al dergheenre zielen, die
des mit rechte ende billixt deelachtich wesen sullen,
fundiert hebbe ende fundier myt dessen brieve een offi-
cium van missen te doen ende aelmisse om Godes wille
te gheven in manieren naebescreven , ende gheve daertoe
myt dessen brieve erflike ende ewelike myn huys ende
weer, gheleghen bynnen Zwolle in der Beghynenstraete ,
tusschen husen ende weren der priesteren ende clerken
inder Clerckehuys bynnen Zwolle ende des Olden Con-
vents, die in voertyden den Mynrebroeders bynnen
Campen pleghen toe te behoeren, ende my vercoft ende
overghelevert syn nae utwisinge der brieve, die daervan
bezeghelt sin, ende die brieve van den huse ende weer
yoerss. sette ick ende gheve in macht ende hand© der
Digitized by
Google
462
collatoers des officium voerss. mit allen rechten ende
ansprake, die ick an dat huys ende weer voerss. hebbe,
myt vorwarden, dat ick gel veren sal ende wil verwaren
dat officium voerss. soe lange ick leve nae mynen guet-
dunken. Ende nae mynre doet sullen collatoers wesen
des officiums die provisoers in der Clerckehuys binnen
Zwolle, ende sullen gheven dat officium voerss., wanneer
dat ledich is, enen reckeliken, onberuchtighen priester
of clerck, die bynnen jaers priester worden mach, die
sober ende kuysch van leven is, ende holden wil die
fundacie des officium voerss., ende daartoe oeck leven
wil ende sal nae raede der collatoers voerss. Ende die
officiant voerss. sal ter weken twie missen doen of laten
doen op stede ende tyden nae guetdunken der collatoers
voerss. , ende sal boeren ende beholden tot sinen orbar
jaerlix voer sinen dienst vyf golden Rynsgulden uten
huse ende weer voerss., of op steden, daer die collatoers
voerss. hem wysen sullen, die vyf golden Rynsgulden te
boeren. Ende daertoe sal die officiant voerss. noch boeren
vyf golden Rynsgulden uten huse ende weer, in manieren
als voerss. is van den anderen vyf golden Rynsgulden,
ende gheven ende ghebruken die leste vyf golden Ryns-
gulden voerss. tot orbar ende nutticheit der armer clerke ,
die bynnen Zwolle ter scholen gaen; ten weer, dat ie
Johannes voers. die leste vyf golden Rynsgulden jaerliker
renthen andersweer gheve of vercofte in mynen leven
of op anderen steden in mynre testament verwysede.
Sonder al argelist. In orkonde der waerheit soe hebbe ie
Johannes voerss., voer my ende voer myne erfgenamen,
myn zegel an desen brieff ghehangen. Ghegheven int jaer
ons Heren dusent vierhondert sess ende tsoeventich op
Onser Vrouwen avond toe Lichtmissen.
Naar het origineel in tiet Archief der Emor
nuélshuizen te Zwolle.
Met het geschonden zegel in groene wa* van
Johannes die VoechU
Digitized by
Google
BIJLAGE VUL
OFFICIUM VAN DE H. MAGDALENA.
I. * 1521 Maart 20.
Johannes Endomi(?) , notarius, oorkondt, dat te
zijnen overstaan Nycolaus de Harderwyck, priorin Wyn-
desym, Johannes de Genemuiden, rector Domus Gleri-
corum in Z wollis, ter tijd collatoren van het officium,
dat door Seynus de Ittersum en diens huisvrouw Ghristina
op het altaar van de H. Magdalena in ecclesia parochiali
Sancti Michaelis in Zwollis gesticht is, Wilhelmus Bus-
coducis met dit officium begiftigd hebben.
Acta in Domo Clericorum Zwollense , (anno a nativitate
ejusdem Domini millesimo quingentesimo vicesimo primo ,
indictione quinta, vicesimi Martii, feria quinta *) ante
Palmarum, pontificatus sanctissimi in Ghristo Patris et
Domini Leonis, divina providentia pape decimi, anno
vero quinto).
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereeni*
ging voor Overijsselech Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
i) De indictie is foutief en bovendien viel de 20. Maart in 1521
piet op een Donderdag maar op een Vrijdag.
Digitized by
Google
464
2. * 1547 Februari 28,
Johaunes Johannis de Vechta, clericus Osnabrugensis
diocesis, publicus sacra imperiali auctoritate notariue,
oorkondt, dat te zijnen overstaan Johannes Balen, prior
in Wyndesum, en Conradus de Lemygo, rector van het
Domus Glericorum in S wollis, collatoren van het door
Seyne de Ittersum en diens huisvrouw Christina gestichte
officium op het altaar van de H. Magdalena in de ker-
spelkerk Sancti Michaelis Archangeli oppidi Zwollensis,
dominum Johannes Scuttorp met dit officium, dat door
den dood van Wylhelmus Buschoducis vrij geworden is,
begiftigd hebben.
Actum in Windesem, (anno a nativitate ejusdcm Domini
millesimo quingentesimo quadragesimo septimo, indio-
tione quinta, ultima mensis Februarii, die .vero Lune,
pontificatus sanctissimi in Christo Patris et Domini nostri
Pauli tertii, divina providentia (pape), anno ejus duo-
decimo) *).
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereeni-
ging voor Overijssdsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerhens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St Michid te Zwolle.
3. * 1647 September 30 >)•
Joannes Joannis de Vechta, clericus Osnabrugensis
diocesis, publicus sacra imperiali auctoritate notarius,
oorkondt, dat dominus Joannes Schuttorp het officium, dat
door Seynus de Ittersum en diens huisvrouw Christina
op het altaar van de H. Magdalena in ecclesia parochiali
Sancti Michaelis oppidi Zwollensis gesticht is, in handen
van dominus Rudolphus de Vollenhoe geresigneerd heeft
1) Paulus UI werd den 13 October 1534 gekozen, den 1 November
van dit jaar geconsacreerd en stierf den 10 November 1549.
Digitized by
Google
465
en dat Rudolphus de Vollenhoe, prior in Wynsem, en
Johannes Schuttorp, rector van het Domus Clericorum,
collatoren van dit officium , dominus Theodoricus Heyssen
hiermede begiftigd hebben, onder voorwaarde, dat deze
de vruchten van dit officium alleen zoolang genieten zal,
als hij lid van het Domus Clericorum blijft.
Anno a nativitate ejusdem Domini millesimo quingen-
tesimo quadragesimo (sic), indictione octava, ultima men-
sis Septembris, die vero Veneris, pontificatus sanctissimi
in Christo Patris et Domini Pauli tertii, divina provi-
dentia (pape), anno ejus decimo quarto.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereeni-
ging voor OverijeeeUch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkem.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
1) In 1547 viel de 30 September op een Vrijdag.
Digitized by
Google
BIJLAGE IX.
STUKKEN BETREFFENDE DE ARME KLERKEN
EN SCHOLIEREN.
1. 1433 December 4.
Arent Sticker en Aleit zijne vrouw verklaren, dat zij
overgedragen hebben aan her Diric van Herxen, priester,
bewaerre der Clerckehuis te Zwolle , een huis in de Dieser-
strate opt water, schietende op de weer van Berens van
Renen en belend aan de eene zijde door de weer van
Andries Zadelmaker en aan andere door een steeg, — dat
door uiterste wilsbeschikking van wijlen Zwane, dochter
van Aleit en weduwe van wijlen Hilbrant van Ittersum,
tot eene „herberghe armer menschen" bestemd was. Deric
van Herexen, priester, verklaart voor zich en zijne opvol-
gers de schenking van bovenvermeld huis en de daaraan
verbonden voorwaarde aan te nemen onder voorwaarde
echter, dat wanneer dit huis hun mocht betwist worden,
zij het daaraan besteede geld en goed terug zullen ont-
vangen.
Ghegheven int jaer ons Heren 1433 op Sunte Bar-
baren dach.
Naar het origineel, uitgeg. in het Archief van,
h. Aarteb. Utrecht, deel V bh. 99—101.
NB. Ter keerzijde stond: „Prima fundatio seu douacio Domus Paoperum".
2. 1450 Augustus 3.
Jacobus Goch, clericus Traiectensis dyocesis, publicus
imperiali auctoritate et ordinaria admissione notarius,
Digitized by
Google
46?
oorkondt, dat te zijnen overstaan Zwederus Frederici, de
Covordia dictus, tot executeuren van zijn testament be-
noemd heeft den rector en procurator van het Domus
Clericorum in Z wollis, met de bepaling, dat zij '/< van
zijne nagelaten bezittingen zoo roerende als onroerende
ten bate van het genoemde Domus Clericorum en het
grootste gedeelte van het overschietende hoofdzakelijk ten
bate van de arme scholieren moeten besteden.
Acta fuerunt hec Zwollis in loco habitacionis sororum
ten Brussche (anno nativitatis Bjusdem millesimo quadrin-
gentesimo quinquagesimo , indictione tredecima, mensis
Augusti die tercia, hora primarum vel quasi, pontificatus
sanctissimi in Christo Patris ac Domini nostri domini
Nycolai, divina providencia pape quinti, anno quarto).
Naar het Cartul. fol. 34*.
3. 1478 (?).
Jacob van Hacfoerde, amptman in Zallant, maakt be-
kend, dat Gheert van Byngeren en zijne vrouw Lubbe
verklaard hebben, dat zij aan Albert van Kalker rectoer en
Henrick van Herxen, procuratoer van het Clerkehuys te
Zwolle, een jaarrente van 2l\% Rijn. goudgulden gegeven
hebben „tot behoeff der armer clerke bynnen Zwolle toe
scolen gaende", uit het land en goed ter Wederhove
genaamd, gelegen in het kerspel van Wye in de buurt-
schap van Herxen.
Qhegeven int jaer ons Heren dusent vierhondert
acht ende tzoeventich des Donredages post Maria (sic).
Naar het origineel in het Oudr Archief der ge-
meente Zwolle N° 1832.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Jacob van Hacfoerde.
4. 1481 Maart 1.
Steven Camferbeke en Gheert Mulert, rentmeesters in
Zallant, maken bekend, dat voor hen en vrije lieden
Digitized by
Google
468
's haves van Wye verklaard hebben , Fye , weduwe van
Steven Kute, met haren zoon Sey gher tot momber en Wyllem
en Johan die Wreede als momber over Steven en Marie,
kinderen van Steven en Fye, dat zij onder nader omschre-
ven voorwaarden verkocht hebben aan Albert van Kalker,
rectoer, Henrick Zwarte, procuratoer, en de andere pries-
ters en clercken van het Glerckehuys te Zwolle, ten be-
hoeve der arme clercken, die te Zwolle ter schole gaan
en onder beveel ende bewaringe der genoemde priesters
staan, eene jaarrente van 13 heeren pond uit het vrije
erf en goed 's haves van Wye, geheeten Wyte Lubberte-
guet in het kerspel van Wye in de buurtschap van Herxen.
Ghegeven int jair ons Heren dusent vyrhondert
een ende tachtich des Saterdaghes na Santé Mathys-
daghe des Heiligen Apostels.
Naar het origineel in liet Oud- Archief der ge-
meente ZwoUe N° 1833. — Ook in afschrift in
het Cartul. fol 45r.
Met de ongeschonden zegels van Steven Camfer-
beke en Oheert Mulert.
NB. Het opschrift van dit stuk in het Cartul. luidt: „Copie litterarum
de xiii fg Domini uut Witte Lubbertsguet in Herxen. Pertinent nobis
per permutacionem et commutacionem, quia pro hiis assignavimus
pauperibus xiii fg Domini ex cista Zwollensi, quas ante hoc emiraus.
Ac turn anno Domini xvcix Conversionis Pauli". — De dateering in het
Cartul. luidt: „G hegheven .... Mcccclxxxi Sabbato post Mathei Apostoli".
6. 1482 ')•
Wolter van Oy , amptman der hilighen lude ende guede
in den gesticht van Utrecht van wegen der .... abdissen
en oers capittels der werltliker kerken van Essende in
den gestichte van Coelen, maakt bekend, dat Jacob die
1) De datum van dit stuk is niet aan te geven, daar de onderste rand
van het blad vervuurd en gedeeltelyk afgebrokkeld is. Rector Albert
van Calcar stierf den 4. Mei 1482, dus moet het stuk voor dien datum
geplaatst worden.
Digitized by
Google
469
Wrede en Gheertruyd zijne vrouw voor hem en gestichts-
mannen vanEssende, verklaard hébben verkocht te hebben
aan her Albert van Kalker, rectoer, en her Henric van
Herxen, procuratoer van het Clerkehuys te Zwolle, eene
jaarrente van 4 heeren pond uit hun land en huis gelegen
in het kerspel van Wye, in de buurschap Herxen tus-
schen Molles hofstede, de gemeente en den dijk, ten
behoeve der arme klerken binnen Zwolle in der Armer
Clerchuys.
Naar het Cartul. fol 35r.
6. 1486 Aprü 10.
Magister Jacolms Philippi de Friburgo legateert
aan het Domus Clericorum te Zwolle de som
van 200 Rhijnsche goudgulden ten bate van de
arme scholieren,
In nomine Domini amen. Anno nativitatis Ejusdem
millesimo quadringentesimo octuagesimo sexto , indictione
quarta, mensis Aprilis die decima, hora vesperarum vel
quasi , pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini ,
domini Innocentii divina providencia pape octavi, anno
ejus secundo , in mei notarii publici et testium infrascrip-
torum ad hoc specialiter vocatorum presencia, personaliter
constitutus, honestus ac discretus vir, dominus ac magister
Jacobus Philippi de Friburgo, Constanciensis dyocesis,
danus corpore, ut apparet, et compos racionis, attendens
sollicite nature fragilitatem et humani status inconstan-
ciam quodque dies hominis breves sint et fragilis vita sit
super terram, eapropter non immerito de superna felici-
tate cogitans, et ut amicos facere possit, qui eum in eterna
tabernacula recipiant, ordinans ac divina largiente gracia ,
Volens anime sue salubriter providere speciali dono pie-
tatis et vigilanti cura de bonis suis quibusdam super
terram a Deo sibi collatis, videlicet de ducentis florenis
Renensibus aureis numerate pecunie monete superioris tale
condidit testamentum sive suam constituit et ordinavit
ultimam voluntatem: primo quod hujusmodi ducentos
florenos Renenses aureos numerate pecunie ad manus tra-
Derde Serie, Werken N°. 13. 30
Digitized by
Google
470
didit domini Henrici de Herxen, rectoris Domus Cleri-
corum in Z wollis, domini Ludowici , procuratoris ejusdem
domus, dicti domini Jacobi germani, et reliquorum pres-
biterorum et clericorum sive laicorum prelate domus ea
condicione, quod teneantur prefati presbiteri et clerici
prenominato domino et magistro de hiis fiorenis annuatim
persolyere in certis redditibus in festo Pasche, quamdiu
vixerit, decem florenos Renenses aureos monete superioris
sibi aut cui commiserit seu pro tempore ordinaverit. Si
tarnen dictus dominus Jacobus infra sedecim annos proxi-
mos a data littere presentia ultimum suum clauserit diem ,
quocumque anno fuerit, extunc dicti decem floreni cedere
debebunt ad usum cujusdam juvenis ad hoc ordinandi
ad finem dictorum sedecim annorum et non ultra, qui
juvenis ex hiis in scolasticali foveatur, sub regimine tarnen
prefatorum patris et fratrum pro tempore, a quibus dili-
genti consideracione instituatur et inducatur, ut tandem
hiis annis finitis ad religionem aliquam reformatam seu
congregacionem devotorum promoveatur Deo militaturus
et tune, si Dominus Deus ita concesserit fieri et dictis
fratribus visum fuerit oportunum, aliquam propinam eidem
utputa censum unius anni vel duorum facient, quod
eorum discretioni relinquitur, et si juvenis ordinandus
ineptus fuerit ad studium vel religionem et magis aptus
ad opus mechanicum addiscendum, si bene se rexerit, ad
hoc per consilium dictorum rectoris et procuratoris pro
tempore ordinabitur et dabuntur sibi sepedicti decem
floreni aut quantum necessarium fuerit ad hoc addiscen-
dum usque ad quartum decimum annum a data presentia
littere et non ultra. Si vero dominus Jacobus prefatus
supervixerit ultra sedecim annos et quamdiu vixerit sibi
debebuntur prefati decem floreni annuatim, utsupracau-
tum est. Post mortem vero ejus dabuntur perpetuis tem-
poribus annuatim pauperibus clericis, secundum distri-
butionem et ordinacionem domini rectoris Domus Fratrum
et procuratoris Domus Pauperum in oppido Zwollensi ad
sustentacionem pauperum clericorum , qui fideliter facient
oraciones pro eodem donatore et pro salute animarum
illorum omnium, qui hujusmodi elemosine vereet de jure
meruerint, esse participes. Dictus dominus donator eciam
Digitized by
Google
47i
hiis Bcriptis resignavit omne jus suum ac dominium in
dicta summa florenorum pro se et suis heredibus aut
quibuscumque ad boe se jus babere putantibus, nisi quod
. usufructum sibi ad vitam retinuit, ut supra patuit Si
tarnen predictus dominus Jacobus ad tantam inopiam seu
necessitatem devenerit per infortuniam, guerras aut bella,
quod Deus avertat, quod hujusmodi redditibus decem
florenorum indiguerit, ita quod sine biis vitam ducere
non poseet, ad partem vendere vel mutare liberam ad hoc
habebit potestatem. Honorabiles quoque et discreti viri
dominus Henricus de Herxen, rector, et dominus Ludo-
wicus, procurator Domus Clericorum premisse, eisdem
tempore, die, hora, personaliter constituti atque presentes
per se et suis fratribus, tam presentibus quam futuris,
8UCcessoribus suis publice se recognoverunt dictam pecu-
niarum summam puta ducentorum florenorum Renensium
aureorum numeratorum integre ac totaliter recepisse, pro-
mittentes nichilomnium pro se et successoribus suis pre-
missa omnia rata tenere et fideliter exequi ad votum
premissi donatoris. Voluit eciam donator premissus, quod
dicta sua donacio valeat jure codicillorum seu cujuslibet
ultime voluntatis aut aliis qualitercumque de jure melius
valere poterit vel debebit. Super quibus omnibus et sin-
gulis sepedictus Jacobus donator sive testator premissus
peciit sibi a me fieri unum instrumentum publicum vel
plura. Acta sunt hec in camera hospitalis dicte Domus
Clericorum in oppido Zwollensi sub anno, indictione,
mense, die, hora et ponitificatus quibus supra, presentibus
ibidem honorabilibus et discretis viris, raagistro Gherardo
Hyrt de Elborch, rectore scholarium in dicta civitate Zwol-
lense, et Johanne Coepsen de Genemudis, clericis et testibus
fide dignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Arnoldus ten Hove, clericus Traiectensis
dyocesis etc. etc.
Met het merk van den notaris.
Naar liet origineel in het Oud-Archief der
gemeente Zwolle. — Ook te vinden in het
Archief der R. K. parochie van SL Michid te
Zwolle.
30»
Digitized by
Google
in
NB. In dorso: „ Instromen tam de x fioreuis Renensibot, qni dan tor
fratre meo magistro Jacobo annue".
7. 1486 November 14.
Oherardus van Ubach, prior van het Regulierenklooster
Alberghen in Twente, Henricus van Herxen, priester,
rectoer van het Clerckehuys te Zwolle, Aerndt Henrick-
soen en Spaen van Camphueen, verklaren, dat zij als
executoren van het testament van Willem toe Ghietekaten,
Willems goederen verdeeld en o. a. toegewezen hebben
aan de arme klerken in het Arme Klerckehuys te Zwolle
eene jaarrente van 10 heeren pond nit Herman Huer-
nyngs were in de Diestrate te Zwolle; 5 heeren pond
sjaars van 13 heeren pond uit het erf van Fye Kuten
te Herxen; de helft van sess mudden rogge 'sjaars uit het
erf Slendebroeck, onder de bepaling, dat wanneer het
„Arme Clerckehuys ontbreke ende nyet en bleve", de rector
en de procurator van het Clerckehuus te Zwolle daarover
ter eere Gods zullen beschikken.
Int jaer ons Heren dusent vierhondert sess ende
tachtentich des Dinxdaghes nae Sunte Mertijnsdaghe
in den Wynter.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle N° 1835 en in het Rijke-Archief
te Zwolle (Albergm N° CCCXX). Vergl. Tijd-
rekenkundig Register, deel IV, bh. 459.
Het origineel in het Oud-Archief der gemeente
Zwolle heeft alleen het iets geschonden zegel in bruine
was van het convent Alberghen, — dat, berus-
tende in het Rijks- Archief aldaar, heeft geschonden
zegels in groene was van het convent Albergen, en
van Aerndt Henrickssen. De zegels van het Frater-
huis en Spaen van Camphusen zijn verdwenen.
8. 1488 April 14.
Lodowicus van Basel, rectoer, Johannes Koeckman,
procurator des Clerckehuys binnen Zwol en Jacobus van
Digitized by
Google
473
Utrecht, procurator des Armen Clerchuys binnen Zwol,
maken bekend, dat zij met heer Gerhard van Ubach,
prior, en heer Johan, procurator des Regulierscloester te
Alberghen, geruild hebben de helft van 21 heeren pond,
welke de arme klerken volgens het legaat van Willem
toe Ghietekate trokken uit Franchuys, tegen 8 heeren
pond, die het klooster te Alberghen genoot uit de weer
van Gherbrant ten Busch aan de Blymarcte, en 25 gouden
Rhijnsche guldens, waarmede men ten behoeve van het
Arme Clerckhuys 2'/8 heeren pond jaarlijksche rente
koopen kan.
Ghegheven int jair ons Heren dusent vyrhondert
acht ende tachtentich op Sunte Tyburcius ende Vale-
rianusdach der heiligher Martelaren.
Naar het origineel in het Rijks-Archief te Zwolle
(Albergen N° CCCXXXV). Vergl. Tijdreken-
kwndig Register, deel IV, bh. 491.
9. 1493 Februari 22.
Johan van Twyckel, Jacob de Bake, Wylhelmus, priester,
bekennen als handgetrouwen van zaligen heer Henrick
van Hulscheren, pastoir te Almelo, dat zij overgegeven
hebben aan heer Luleff van Ittersem, pastoir te Almelo
en zijne gemeene priesters aldaar, eenen brief, eertijds
verkocht door wijlen Johan Sticken, om volgens dezen
jaarlijks te beuren o. a. 1 goudgulden voor de arme
clerken in het Arme Fraterhuys te Zwolle.
Gegeven int jair onses Heren dusent veerhundert
dre ende tneghentich up Sunte Peterus ayend ad
Gathedram geheten.
Naar het origineel in het Rijks-Archief te Zwolle
(Albergen N° CCCLVITI). Vergl. Tijdreken-
kundig Register, deel IV, bh. 585.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Johan van Twyckel
Digitized by
Google
474
10. 1504 Januari 22.
Bernt van Holthusen, schulie te Zutphen, binnen und
buten, maakt bekend, dat Bernt van Hacffordt voor hem
en gerichtsluiden verklaard heeft verkocht te hebben aan
het Fraterhuys te Zwolle, ten behoeve der arme fraters en
klerken aldaar, eene jaarrente van 5 ort gold, te betalen
op Petri ad Cathedram, uit zijn goed genaamd Weverinck,
gelegen in het kerspel van Vorden in de buurschap van
Lynde.
Gegeven in den jaere dusent vijffhundert und vier
up Sunte Vincentiusdach Martyris.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle N° 1836.
Met de geschonden zegels in groene was van
Bernt van Holthusen en Bernt van HacffordL
NB. In dorso staat: „V ort goldes ut Weverict tot Vorden pro pau-
peribus Domus Fratrum in Zwollis'*.
II.* 1513 Februari 21 (?).
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, verklaart
aan den rector en de broeders van het Domus Glericorum
te Zwollis, dat hij de fundatie en de donatie, aan het
onder hunne hoede staande Domus Pauperum Scolarium
gedaan, approbeert.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver*
eeniging voor Overijssdsch Regt en Geschiedenis.
Verzameling Heerlens.
Het origineel berust in het Archief der FL K.
parochie van St. Michid te Zwolle,
12. 1514 Juli 18.
Johan Kokkman en zijne vrouw Fye verkoopen
aan den procurator en de gemeens fraters van
het Priester Fraterhuys te Zwolle hun erf in
Digitized by
Google
475
de Samngstrate gelegen om daar een Klerken-
fraterhuis van te maken.
Wy burgermeistere, scepefien ende raidt der stadt Zwolle
doen kundich allen Inden, dat voir ons gecomen is int
scependom unse mederait Johan Koickman ende gaff ons
te verstane , dat hem angelacht were zyne were in Sassen-
strate aff te staene ende to verkoepen den Priesterfrater-
huys alhijr, in sulcker meynongen een Clerckefraterhuys
dairvan te makene, ende dat de fraters de husynge, dair
nu de arme fraters inne wonen, wederom in wertlicken
handen brengen ende verkoepen willen. Ende want wy
mereken van der Klerckefraterhuys voirss. meer ende ghe-
legener woenyngen tot unser burger behoeff te koemen,
hebben wy onse volbairt ende consent dairto gegeven
ende burge genomen als vursa. to geschene. So sijnnen voir
ons gekomen in denselven scependom Johan Koickman
voirss. ende Fye sijn echte huysfrouw, mijt Johan voirss.
oeren gekoeren momber, die oir mijt rechte gegeven wort,
ende becanden, dat zy voir hem ende oiren erffgenamen
vercocht hebben stedes ende vastes erffkoeps om een
summe geldes, die hem voll ende all betaelt is, den pater
procurator ende gemeen fraters des Priesterhueses alhijr
erfflicken tot behoeff eyn klercke fraterhuys dairvan to
ordineren ende nyet anders, ene were geleghen in Sassen-
strate, alrenaist meister Henrick Kemerlynck aen de ene
zyde en de erffgenamen Johan Vane, des Hilligen Geestes
gasthuses ende Santé Micheliskerck huysynge an dander
syde, streckende voir van der strate achter an de wedeme
en de ghemene strate myt enen uutganck in de Scolesteghe
ende oeren toebehoer, gelijck Johan Koickman ende synen
voirolderen de weer beseten ende gebruket hebben. Ende
zy gelaveden hem, dat uut der were voirss. ghene pacht
noch tijnsen gaet dan neghen statpont ende een ende-
twyntich herenpont, die dair jairlix uut gaen. Ende sy
lyeten hem die were voirss. van ons op in denselven
scependom vertyende dairaff alst was recht, ende ghe-
laveden hem die to waren als onse stat recht is in allen
manieren als voirss. staet voir hem, oeren erffgenamen,
ende voir alle dieghene, die des to rechte comen willen,
Digitized by
Google
476
sonder argelist. Oirkonde des myt onse stadt secreet segel
bezegelt. Gegeven int jair ons Heren vyfltyenhondert ende
veertyen op Dynxdaghen na Divisionis Apostolorum.
Naar het Carttd. fol. 20\
NB. Dit stuk heeft tot opschrift: „Copia de domo et area Johannis
Koeckman erapte pro scolaribus".
13. 1515 Februari 27.
Burgemeesters, schepenen en raad der stad Zwolle
maken bekend, dat Syne van den Water en Johan van
Angeren, kerckmeisters van Sint Michaeliskercke, Hel-
mich van Tweenhusen en Claes ten Toerne, provisores
der armen in den Hilligen Geestesgasthuys, voor hen in
het schependom verklaard hebben verkocht te hebben aan
Ghert ten Halle twee huisjes, liggende naast elkander in
de Scoelstege naast de erfgenamen van Johan Vanen en
de weer, die Johan Koeckman toebehoorde.
Gegeven int jair ons Heren vijftyenhondert ende
vijftyne op Dijnxdach nae Invocavit
Naar het Carhd. fol. 20*.
NB. Dit stuk heeft tot opschrift: ,,De domibas ecclesie quondam
S. Michaelis et Spiritus Sancti et cetera".
14. * 1516 Februari 10.
Fredericus [markgraaf van Baden , bisschop van Utrecht]
verklaart, dat hij den .koop van de area et domus van
Johannes Gockman goedkeurt.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Ver-
eeniging voor Overijssekch kegt en Geschiedenis.
Verzameling Heerkens.
Het origineel berust in het Archief der R. K.
parochie van St, Michiel te Zwolle,
Digitized by
Google
477
15. 1531 Juli 3.
Burgemeesters, schepenen en raad der stad Swolle
maken bekend, dat Gaerdt(?) ten Water voor hen ver-
klaard heeft verkocht te hebben aan het Arme Fraterhuis
eene jaarrente.
Gegeven int jaer ons Heren vyfflthienhondert een en
dertich op Manendach vigilia Translationis Martini.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1838.
NB. Het stak is zeer geschonden.
16. 1531 Augustus 14.
Burgemeesters, schepenen en raad der stad Swolle
maken bekend , dat heer Johan Scuttorp , procuratoer des
Armen Fraterhuys te Swolle, en Johan van Herwerden,
zijn gekozen momber, verklaard hebben verkocht te hebben
aan meyster Engelbert Rijnvys, priester, eene jaarrente van
3 goudguldens uit de „stadtkyste".
Gegev[en] .... vyfflthienhondert een en dertich op
vigilia Assumptionis Mariae.
Naar het origineel in het Oud- Archief der ge-
meenie Zwolle, N° 1839.
NB. Het stuk is beneden zeer geschonden.
17. 1553 December 30.
Wolter ten Bussche en Wolter van Brenen, schepenen
der stadt Zwolle, maken bekend, dat voor hen in het
schependom verklaard hebben , Gese , weduwe van meister
Lambert Abteicker, en Herman Graeth haar momber,
Berent Roeloffzen, burger der stad Hasselt, gevolmach-
tigde van Egbert Ottesoen en diens vrouw Gerberich en
Wilhem broeder van Gerberich, dat zij verkocht hebben
aan heer Thomas van Dinxlaicken, procurator van het
Arme Fraterhuiss te Zwolle ten behoeve der arme klerken,
$en huis en erf gelegen in de Beginestrate ? belend aap
Digitized by
Google
478
de eene zijde door het Rijcke Fraterhuis en Hen riek van
Hattem, stienmetzeler, aan de andere zijde, strekkende
van de straat tot achter aan het Fraterhuiss, belast met
een uitgang van 7 goudguldens, onder voorwaarde, dat
wanneer een bloedverwant van de bovengenoemden om
opname in het Arme Fraterhuis mocht verzoeken, hem
dit niet geweigerd mag worden.
Gegeven in den jare unses Heren duysent vyff-
hundert drie ende vyffüch den darüchsten Decembris.
Naar het origineel in het Oud-Archief der
gemeente Zwolle N° 1844.
Met de ongeschonden zegels in groene was van
Welter ten Bussche en Wolter van Brenen.
18. 1573 November 13.
Everhardt van Tongeren, amptman der Furstinnen en
Abdissinnenn des frijweltlichen stiffts und gemeijnen
kapittels der wertlicher kerkenn van Essende aver deren
F. 6. hillighenn luiden und guederenn in Sallandt inn
Averissel des stichtes vann Utrecht gelegenn, maakt be-
kend, dat voor hem en leenmannen, Derrick van Tween-
huisenn verklaard heeft verkocht te hebben ten behoeve
der arme klerken te Zwolle eene jaarrente van 18 goud-
gulden uit een goed, Tweenhuisen genaamd, liggende in
het kerspel en gerichte van Hellendorenn , onder voor-
waarde, dat hij of zijne leenopvolgers deze rente binnen
6 jaren weder mogen inlossen.
lm jaire vijfftinhondert dreijtunnd tzoeventich den
derthiendenn Novembris.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwolle, N° 1842.
Met eigenhandig onderschrift van Everhardt
van Tongeren en diens eenigszins geschonden zegel
in groene was.
NB. In dorso staat: „lek Johannes Ghiesienck heb be wlgelecht voer
gegelatie ende schryffgelt van dessen brcef 2'/t golt golden 87i stOT."
Digitized by
Google
BIJLAGE X.
DOMUS DIVITÜM SCOLARIÜM.
I. 1485 Januari 12.
Albert Snavell, burgemeester van Swolle, maakt be-
kend, dat te zijnen overstaan verklaard heeft Arnoldus
van Woirden Claessoen van Myen schuldig te zijn aan
den procurator van het Rijke Clerckenhuyss te Swolle,
46 Rijnsche gulden en 15 witte stuvers voor kost, kleeding
en geleend geld.
Gegeven int jair onss Heren vierhondert vijf ende
tachtentich des Manen dages nae der Heilger Drier
Coningedage.
Naar het origineel in het Oud-Archief der ge-
meente Zwoüe N°. 1803.
Met het geschonden zegel in groene was van
Albert Snavell.
2. 1508 Augustus 2.
Jacóbus van Delft, procurator van het Domus
Scolariiwn Divitum te Zwolle, legt voor den offi-
ciant van den bisschop van Utrecht, Wiüebrordus
Bonyngerhoff, en ten overstaan van een notaris
en getuigen een verklaring af, betreffende de
gevangenneming van twee scfiolieren van dit
huis door soldaten van den hertog van Gelre.
- In Nomine Domini Amen. Anno a nativitate Ejusdem
millesimo quingentesimo octavo, || indictione undecima, die
Digitized by
Google
480
vero mensis Augusti secunda, pontificatus sanctissimi in
Christo Patris et Domini doraini Julii, divina providentia
pape secundi, anno quinto, coram venerabili viro domino
Willibrordo BonyngerhoflF, || officiali domini prepositi Tra-
iectensis diocesis et archidiaconi in ecclesia Traiectensi
in mei notarii publici et testium infrascriptorum ad hoc
rogatorum presencia constitutus honorabilis vir dominus
Jacobus de Delft, presbiter Traiectensis dyocesis ac pro-
curator Domus Scolarium Divitum opidi Zwollensis, dicte
dyocesis, asseruit aliquos scolares de consorcio et gremio
scolarium dicte domus violenter et manu forti per certos
emulos et inimicos fuisse temere ac de facto abductos
preter et citra consensum ac voluntatem ipsius procura-
toris eosque in captura capitanei et satellitum illustris
domini Karoli, ducis Gelrensis, fuisse et esse detentos, adeo
quod sive sint seu qualescumque tarnen hactenus relaxati
non fuerunt sive relaxari potuerunt, Heet pro eorum libe-
racione et relaxacione satis laboratum fuisset ac labo-
raretur. Et quia ipsos scolares, dum in consorcio aliorum
scolarium dicü domus ob pestis et epydemie invasione
opidum Zwollensem predictum exire habebant et coge-
bantur, quod si proprio ausu et fortuna exire et se a dicto
opido absentare ausi fuissent, post procurator eos cum
aliis scolaribus secum ducere vellet, acconaretur eorum
periculo et expensis ac quod hujusmodi avisacionis sco-
laribus dicti domus presentibus, quibus dicte sex interfuis-
sent, fecissent solemniter protestatus fuit ac protestabatur
et nichilominus honestos juvenes Nicolaum de Hoern et
Henricum de Campis, clericos dicte Traiectensis dyocesis,
scolares dicte Domus Divitum, ibidem presente» , exhibuit
atque produxit. Qui per dictum dominum officialem ad
futuram rei memoriam interrogati et de premissis inqui-
siti, affirmaverunt et asseruerunt premissa omnia et singula
sicut prefertur fuisse gesta et facta secum et cum aliis
scolaribus predictis, eosque am predicti procura-
toris in concione et consorcio aliorum scolarium hujus-
modi ab ore ejusdem domini Jacobi procuratoris expresse
audivisse et accepisse. Super quibus omnibus et singulis
dictus dominus Jacobus, procurator, sibi a me notario
publico unum vel plura publicum vel publica fieri peciit
Digüized by
Google
4êi
instrumentum et instrumenta. Acta fuerunt hec Zwollis
in domo Johannis Splyteloff, civis oppidi Swollensis pre-
dicti, sub anno, indictione, die, mense et pontificatu
premissis, presentibus ibidem honestis viris Siberto Her-
manni, clerico Leodiensis, et Lamberto de Caetro, scolare
Traiectensis dyocesis , testibus fide dignis ad premissa sin-
gula vocatis et rogatis.
Naar een afschrift op perkament in het Oud-
Archief der gemeente Zwolle N°. 1821.
Zonder notarismerk of onderschrift van den
notaris, maar kennelijk door de hand van dm
notaris Albertus Lentferdinck geschreven.
Digitized by
Google
BIJLAGE XI.
ALBERGEN.
I. 1405 November 28.
Hughe van Versene geheeten van Vlederynghe, recht
gezworen richter myns heren van Utrecht te Oedmersum,
betuigt, dat Albert Schulte en Hessel zijn broeder voor hem
en gerichtslieden en keurnoten verklaard hebben verkocht
te hebben aan her Gherid van Kalker, priester, en Peter
Hovesche, ten behoeve der vergadering van het Clercke-
hues te Zwolle, het erf en goed te Hoberghe, gelegen
in het land van Twenthe, in het kerspel van Oedmersem
en in de buurschap Alberghe, voor eene som gelds, die
zij betuigen ontvangen te hebben, onder voorwaarde van
eene jaarlijksche uitkeering van 4 mud rogge aan Johan
Wonder of diens erfgenamen.
Begheven int jaer uns Heren dusent veerhundert
unde vive des naasten Zaterdaghes na Sunte Kathe-
rinendach eenre hilligher Juncfrouwen.
Naar het origineel in het Rijke-Archief te Zwolie
(AVbergm N°. XXVI). Vergl. Tijdrehmkandig
Register, deel II, bh. 128.
Met het ongeschonden zegel in groene was van
Hughe van Versene.
2. 1420 November 13.
Henricus ter Linden, clericus Monasteriensis diocesis,
publicus imperiali auctoritate notarius ac ordinaria admis-
Digitized by
Google
483
sione Traiectensi approbatus, oorkondt, dat te zijnen
overstaan Theodericus de Herxen, Gherardus de Kalker
en Hermannus ter Maet, presbiteri, provisores Domus
Clericorum in Zwollis, vrijwillig aan Henricus Wetter en
Henricus ter Weteringe, presbiteri, Johannes Rekelinc-
husen en Theodericus Kuyt, clerici, en de overige pries-
ters en klerken „in communi insimul Domino Deo in
humilitatis spiritu servientibus" overgegeven hebben het
erf Hoberghe, liggende in Twenthe in de nabijheid van
Alberghen, met al zijne rechten, inkomsten en toebe-
hooren.
Acta fuerunt hec in Zwollis in orto Domus, que dicitur
Clericorum, (anno nativitatis Ejusdem millesimo quadrin-
gentesimo vicesimo, indictione tredecima, mensis No-
vembris die quintadecima, hora vesperarum vel quasi,
pontificatus sanctissimi in Christo Patris ac Domini domini
Martini, divina providentia pape quinti, anno quarto).
Naar het origineel in het Rijks-Archief te Zwolle
(AWergen N°. LX VI). Vergl. Tijdrekenhundig
Regièter, deel UI, bh. 251 N°. 9.
Digitized by
Google
BIJLAGE XII.
HULSBERGEN.
1. 1407 Augustus 20.
Ude die Boese, richter van Veluen, maakt bekend, dat
Henric Bentynck te zijnen overstaan, en van Kerstken
van Rijswick en Steven Maessoene, als gerichtsluden ,
het stuk land, geheeten Ellendoem, in het kerspel van
Heer de, aan her Gerrit van Kalcker, her Peter die Haef-
sche en Arnoldus van Broichuysen geschonken heeft.
Gegeven int jaer ons Heeren 1407 des naesten Sater-
dages na Onser Lieven Vrouwendach Assumptio.
Naar een afschrift op papier uitgeg. in het
Archief v. h. Aartsb. Utrecht, deel II, p. 247—248.
2. 1407 Augustus 21.
Reynalt, hertog van Gelre, maakt bekend, dat hij
aan her Gerrit van Kalckar, her Peter Haeffsche, pries-
ters, en Arnoldus van Broickhuysen , het stuk land, ge-
heeten Ellendoem, in het kerspel van Heerde, dat zijn
„tynsgoet" is, gegeven en schat- en dienstvrij gemaakt
heeft, en dat hij voor zich en zijne nakomelingen aan de
bovengenoemden bovendien vergunning gegeven heeft nog
vier morgen aangrenzend land te mogen koopen, wanneer
zij zich op Ellendoem vestigen.
Gegeven in den jaren ons Heren 1407 des Sondages
na Onser Lieven Vrouwendach Assumptionis.
Naar een afschrift op papier uügeg. in het
Archief v. h. Aartsb. Utrecht, deel II, p. 248—249.
Digitized by
Google
BIJLAGE XIII.
HARDERWIJK.
I. 1441 Januari 12.
Schepenen en raad der stad Herderwij ck maken be-
kend, dat zij heer Deric van Herxen, heer Albert van
Calcar en den overigen priesters en klerken in het Clerke-
huys te Zwolle, een huis en erf, liggende in die strate
van Sevenhusen, gegeven hebben onder voorwaarde, dat
de priesters en klerken, die daarin zullen gehuisvest
worden , binnen den tijd van twee jaren eene vergadering
van priesters en klerken zullen stichten , „na manieren van
Her-Florenshuys te Deventer ende van der Clerke huys te
Swolle", en dat, zoo zij hierin in gebreke blijven, het huis
en erf wederom aan de stad zullen komen.
Int jair ons Heren 1441 's Donredages post Epi-
phaniae.
Naar het orig. op perkament, uitgeg. in het
Archief v. h. Aartsb. Utrecht, deel 7, p. 117—118.
Met een ongeschonden opgedrukt zegel der stad
Harderwijk in groene was.
2. 1442 Januari 20.
Schepenen en raad in Harderwijk maken bekend, dat
te hunnen overstaan Reyntgin Grauwertsz en Griete
Mastbroecs zijn vrouw, en Aleijt, weduwe van Daem
Bertremsoens, hun gezamelijk huis en erf, liggende in de
Derde Serie. Werken N*. 13. 31
Digitized by
Google
4tf6
strate van Sevenhusen en belend door het Fraterhuis,
overgedragen hebben aan Deric van Herxen en de overige
fraters en hunne nakomelingen.
Gegeven in 'tjair ons Heren 1442 op Sente Agneten-
avont.
Naar het orig. op perkament, uitgeg. in het
Archief v. h. Aartsb. utrecht, deel V, p. 118 — 119.
Met het zegel der stad Harderwijk in groen* wan.
Digitized by
Google
BIJLAGE XiV\
GRONINGEN.
I. 1466 December 16.
Johan van Munster, rector van het Fraterhuis te
Groningen, Hendrik van Herxen, procurator van
het Clerkenhui8 te Zwolle, maken met Conradus
Arnoldi de Tiela eene minnelijke schikking be-
treffende de kosten van emige privilegiën van
dm H. Stoel.
In nomine Domini amen. Anno a nativitate Ejusdem
millesimo quadringentesimo sexagesimo sexto, indictione
quartadecima, die || vero Martii sexta decima mensis De-
cembris, hora quarta post meridiem vel circiter, pontifi-
catus sanctissimi in Christo Patris et Domini nostri domini
Pauli, || divina providencia pape secundi, anno tercio, in
mei notarii publici testiumque infrascriptorum ad hoc
specialiter vocatorum et rogatorum presencia personaliter
constitutis honorabilibus viris dominis et magistris Nicolao
de Schiedam et Everardo de Dulhen, canonicis ecclesie
öancti Petri Traiectensis, tamquam mediatoribus et amica-
bilibus compositoribus per honorabiles et discretos viros
dominos Johannem de Monasterio, rectorem Domus
Clericorum in Groeningen et Henricum de Herxen, pro-
curatorem Domus Clericorum in Swollis, Traiectensis
diocesis, ex una, et Conradum Arnoldi de Tiela, dicte
diocesis, partibus ex altera, ibidem eciatn presentibus et
astantibus, super universis et singulis diflferenciis et dis-
cordiis inter ipsos, tam ratione laboris quam expensarum
31 •
Digitized by
Google
48$
per ipsum Conradum pro nonnullis privilegiis ipsis domi-
bus antedictis a sancta sede apostolica obtinendis et im-
petrandis in Romana curia et extra eam ubicumque et
quomodocumque factorura, exeuntibus et subortis, electis et
assumptis. Iidem domini et magistri Nicolaus et Everar-
dus tamquam araicabiles compositores hujusmodi in die-
tarum partium presentia pronunciaverunt et dixerunt inter
easdem via amicabilis compositionis in hunc modurn,
videlicet; Quod ipsi domini Johannes, rector, et Henricus,
procurator antedicti, darent prefato Conrado de Tiela pro-
nunc quindecim florenos Renenses in promptis et ulte-
rius, quando idem Conradus delibaverit et restituerit
ipsis rectori et procuratori privilegium domini mei gene-
rosi domini episcopi Traiectensis, quod idem Conradus
ab eis prius pro nonnullis aliis desuper a sede apostolica
obtinendis privilegiis receperat, necnon minutam super
hoc sanctissimo domino nostro pape porrectam seu ejus
veram copiam, cum aliis litteris apud sedem eandem
expeditis, quas commode possunt obtinere; ipsi rector et
procurator adhuc dabunt eidem Conrado quantum per
nostros magistros Nicolaum et Everardum mediatores turn
dictatum sive pronunciatum fuerit Et sic dictus Con-
radus pronunc quitaret eosdem dominos Johannem et
Henricum et domos suas antedictas de omnibus et sin-
gulis premissis et quacunque actione desuper contra eosdem
intentanda. Acta fuerunt hec in ecclesia Sancti Petri
Traiectensi sub anno, indictione, die, mense, hora et
pontificatu quibus supra, presentibus ibidem honorabilibus
viris domino Stephano Witfoet, perpetuo vicario in ecclesia
Traiectensi, et magistro Stephano Petri de Hairlem, clerico
Traiectensis diocesis, testibus ad premissa vocatis specia-
liter et rogatis.
Deinde anno, indictione et pontificatu quibus supra,
die vero Mercurii decima septima dicti mensis Decembris,
hora primarum de mane vel quasi, in mei notarii publici
testiumque infrascriptorum ad hoc specialitcr vocatorum
et rogatorum presencia personaliter constitutis dictis
dominis Johanne de Monasterio, rectore in Groeningen,
et Henrico de Herxen, procuratore in Zwollis, domo-
rum predictorum ex una, et prenominato Conrado
Digitized by
Google
489
de Tiela partibus ex altera, idem Conradus volens sequi
concordiam prenotatain, recepta ibidem per ipsum in
promptis et numeratis pecuniis summa quindecim flore-
norum Renensium predictis ab eisdem dominis Johanne
et Henrico sibi illam juxta concordiam eandem tradenti-
bus, de quibus sibi plenarie satisfactum fore publice
recognovit ibidem , quitavit et liberavit ac quitos et liberos
reddidit eosdem dominos rectorem et procuratorem atque
domos suas antedictas, de omnibus et singulis laboribus
et expensis antedictis et ab omni actione, quam premis-
sorum occasione contra ipsos aut eorum domos sive per-
sonae earum intentare valent, salvo sibi, quod dicti rector
et procurator, quamprimum ipse eis dictum privilegium
domini Traiectensis restituerit unacum aliis supradictis,
sibi adhuc dabunt quantum per prefatos magistros Nico-
laum et Everardum mediatores sive compositores tune
pronunciabitur sive dicetur. Renunciavitque desuper do-
minus Conradus omnibus et singulis exceptionibus, defen-
sionibus, privilegiis, libertatibus et quibuscumque aliis
cavillacionibus , quibus contra premissa vel eorum aliquid
se juvare vel venire possit de jure vel de facto aut quo-
modolibet se tueri, dolo et fraude semotis quibuscumque.
Super quibus omnibus et singulis premissis dicti domini
Jobannes et Henricus sibi a me notario publico infra-
scripto unum vel plura publicum seu publica fieri peti-
verunt instrumentum vel instrumenta. Acta fuerunt hec
Traiecti in domo sororum sive monialium Sacrarum
Undecim Millium Virginum ordinis Regularissarum , sub
anno, indictione, die, mense, hora et pontificatu quibus
supra, presentibus ibidem honorabilibus ac discretis viris
domino Ghijsberto de Campis, confessore dicte domus
monialium, et Hermanno de Tremonia, clerico Coloniensis
diocesis, testibus ad premissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Wolterus Bernardi Regelinck, clericus Traiec-
tensis diocesis, publicus imperiali auctoritate nota-
rius etc.
Met het merk van den notaris.
Naar het origineel in het Archief van de
Ernanuehhuizen te Zwolle.
Digitized by
Google
BIJLAGE XV.
CULM.
I. 1479 Juli 14.
Balthasar Neumeyster geeft bij laatste wilsbeschik-
king al zijne goederen aan het Fraterhuis te
Culm.
In nomine Domini amen. Anno nativitatis Ejusdem
millesimo quadringentesimo l) septuagesimo nono, indic-
tione duodecima, mensis Julii || die quartadecima , hora
primarum vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo
Patris ac Domini nostri domini Sixti, divina providencia
pape quarti, anno ejus nono, || in mei notarii publici ac
testium infrascriptorum ad hoc specialiter vocatorum et
rogatorum presencia personaliter constitutus, honestus ac
discretus [dominus B]a[lt]azar 2) Neumeyster, ex Prusia
oriundus, recognoscens quod nihil cercius morte nihil vero
incercius hora mortis, cupiens diem mortis sue inevita-
bilem testamenti factione ac bonorum suorum dispositione,
prout de sursum sibi permittitur, ad salutem anime sue
prevenire, non confidens de meritis suis, sed tarnen de
gracia Dei et 8) Salvatoris ac suffragio beate Virginis, sanc-
torum ac bonorum virorum, racione, mente et corpore
bene sanus et compos, omnibus melioribus via, jure,
causa, modo ac forma, quibus melius et efficacius potuit
1) „octuagesimo" is doorgehaald.
2) Het stuk is door een itisekt zeer beschadigd. Het schrift is hier
weggevreten.
3) Correct uur in den tekst,
Digitized by
Google
491
et debuit, constituit, fecit et solempniter ordinavit ac
condidit suum testamentum, codicillos ac ultimam volun-
tatem in modum subsequentem. In primis et ante omnia
voluit idem testator, quod omnia debita sua, quibus est
aut erit obligatus quibuscumque personis ecclesiasticis
vel secularibus, quibuscumque nominibus nuncnpentur,
de quibus ad presens constat vel constare potent, de primis
paracioribus et prompcioribus suis bonis quocumque loco-
rum constitutis, ante omnia persol van tur. Reliqua vero
omnia bona post solucionem suorum debitorum, ad pre-
dictum Baltasar pertinencia et post mortem relinquenda '),
mobilia et immobilia, presencia et futura ubicunque situata
et qualitercumque denominata, dedit, donavit ac resig-
navit pure, simpliciter ac rite donacione et cessione per-
petua, que datur inter vivos, liberaliter in piam ac per-
petuam elemosinam domui presbiterorum et clericorum
in civitate Culmensi in partibus Prusie situata et noviter
inckoata(f)*), quam devoti presbiteri et clerici commu-
nem 8) vitam ducentes 4) sub obediencia sancte matris
ecclesie et suorum prelatorum inhabitare ceperunt et in-
habitant, ad communem usum pro tempore in eadem
domo habitancium et eis legitime succedencium, ut pro ö)
salute anime me 6), suorum parentum ac aliorum bene-
factorum suorum in missie, vigiliis7) et oracionibus orare
velint et in aliis piis operibus participem habere 8). Ipse
vero donator prefatus presbiteros et clericos prescriptos
in locum suum in premissis bonis et certa premissa bona
tamquam in rem propriam posuit et ordinavit ac [dedit] 9)
post mortem suam facultatem, libertatem, mandatum et
licenciam generales et speciales, dicta bona mobilia et immo-
1) Correct uur in den tekst.
2) Correctuur op den kant.
3) „d" is doorgehaald.
4) „inhabitare" is doorgehaald.
5) „anima" is doorgehaald.
6) Correctuur in den tekst.
7) „aliis piis operibus et" is doorgehaald.
8) „velint" is doorgehaald.
9) Een gaatje in het stuk gevreten,
Digitized by
Google
492
bilia ad eum pertinencia !) possessionem aucto-
ritate propria ingrediendi, apprehendendi , possidendi ac
gubemandi, ac s) de ipsis agendi, disponendi et ordinandi,
necnon eadem bona et credita ipsius donatoris extor-
quendi, percipiendi, sublevandi ac in usum et commodum
8U08 convertendi, ac si ipse donator prefatus adhuc viveret,
ita quod suis heredibus nullum jus contra prescripta s)
hereditarie successunt in bonis premissis ullo modo vel
ullo jure canonico vel civili in quocumque indulto, statuto
aut privilegio in posterum 4) corapetere possit, exceptis
tarnen iUis 6) bonis dumtaxat •) legitime, legaliter et in-
tegre dandis et distribuendis, que prefatus Baltasar certis
personis seu locis per litteras sigillo suo munitas aut per
alia legitima et certa documenta ordinaverit et disposuerit
danda et distribuenda, omnibus dolo et fraude seclusis.
Super quibus omnibus et singulis predictus Baltasar sibi
a me notario publico infrascripto unum vel plura publi-
cum vel publica fieri peciit et confici instrumentum vel
instrumenta. Acta fuerunt hec in domo sororum Ten
Busch prope civitatem Zwollensem situata, sub anno, in-
dictione, mense, die, hora et pontificatu quibus supra,
presentibus ibidem discretis viris domino Arnoldo de Lent
et Jobanne Koecman, presbitero et clerico Traiectensis
diocesis, testibus fide dignis ad premissa vocatis specialiter
et rogatis.
Naar een concept door de hand van Hendrik
van Herxen geschreven op een los stuk papier,
liggende achter in het Cartviarium.
In dorso staat door eene andere hand geschreven: „Islud est exscrip-
tum de resignacione Baltasar in Prusya et est factum in instrumentum
a domino Joanne Goch et habunt fratres nostri in Prusya."
1) Het schrift is weggevreten.
2) „dei" is doorgehaald.
3) „Suc" is doorgehaald.
4) Correctuur in den tekst.
5) „hiis" is doorgehaald en „illis" er boven geschreven.
6) „legitime et rite et legaliter et integre que distribuendis est in ali-
quibus in certis bonis Heet aut personis danda et distribuenda per
literas sigillo suo vis munitas aut per alia legitima documenta ordina-
verit distribuenda" is doorgehaald.
Digitized by
Google
493
2. 1481 Mei 9.
AWert van CcUcar, rector van het Fraterhuis te
Zwolle, schrijft een troostbrief aan de Fraters
te duim.
[fol. 222r.] Indissolubile caritatis vinculum pro salute in
Domino Jhesu Christi, carissimi et desiderantissimi fratres.
Noverint dilectiones vestre continuos estus et dolores esse
cordis mei pro eo, quod vexatus senio non possum pre-
sentiam meam corporalem exhibere dilectionibus vestris,
promittens, absens corpore presens spiritu, videor in con-
solacionis oculo ordinem vestrum et instanciam laboris
continui et curarum multarum intueri. Gravor satis pro
quantitate personarum vestrarum et operis vestri, quod
habetis pre manibus, non modo pro intencione et pro-
mocione honoris divini et salutis animarum secundum
materiam subjectara, quineciam pro maximis et multi-
plicibus curis occupacionum externorum pro corporis
necessitate, sine qua vita ista transigi non potest. Ne igitur
in multa messe pauci operarii obruantur, rogatus Do-
minus messis fidelium suorum desideriis jam actu mittere
dignatur diversos operarios juxta qualitatem operum in
messem suam, ductu Spiritus Sancti, ut credimus, per
manum et sollicitudinem dilecti patris vestri domini Jo-
hannis !). Quia ergo, ut premittitur, corporali presencia,
prout vellem, dilectiones vestras visitare non possum,
his qualibetcumque scriptis meis presento dilectionibus
vestris animum et affectum meum , visitando calamo quia
ore non possum. In primis hoc considerandum vobis arbi-
tror, quali intencione missi estis et venistis ad terras illas,
ut scilicet adhibentes per graciam Dei bonam voluntatem
nostram et vestram , si forte dignaretur Dominus per par-
vitatem nostram promovere in terris illis majorem noti-
ciam nominis sui, ubi post longas guerras et vastacionem
regionis homines depauperati sunt et rudes effecti, modi-
cum lumen veritatis et timoris Dei relictum est, et si
1) De eerste rector van het frater hu is te Gulm was Johannes Wester-
wolt. Vergl. blz. 135 en blz. 132 noot 3.
Digitized by
Google
494
forte per ultiina membra sua et juvenilem etatem sicut
dudum in terris nostris, sic et ibi placeat Domino nostro
promovere honorem suum in augmentum cultus sui et
salutis animarum multarum. Non enim est Domino dif-
ficile eciam in mandibula asini prosternere allopbilorum
animositatem. Expedit igitur, ut totis nisibus studeamus
humilitati. Legi dudum in secretario exerciciorura patris
nostri domini Theoderici ') , pie memorie , viri exercitati
et illuminati, scilicet quod per fundatos in virtute humi-
litatis sanum est incipere novam domum, quo fundamento
collocato arripite continuatum desiderium proficiendi, ut
efficiari consummati homines Dei et utiles vobis et
aliis, quia juxta beatum Gregorium: „qui non ardet non
accendit." Profectus enim noster non aliter habet vigo-
rem, nisi eo modo procedatur, [fol. 222v.] quo omnes
spirituales viri experimento didicerunt, exercitaverunt et
in scriptis reliquerunt, prout summatim continent libri:
De Vüxb Sanctorum Patrtim, Institutiones et CoUationes
Sanctorum Patrum, Climachus, Scrmones beati Bernardi,
Profectus Religiosorum , quineciam omnium sanctorum doc-
torum in ecclesia approbatorum , in quibus spiritualis
vite profectus incipit, proficit et perficitur per integram
et plenam conversionem previam et per sanam institu-
cionem succedentem, per exstirpacionem viciorum, plan-
tacionem virtutum, usque ad perfectam caritatem Dei et
proximi recto tramite pervenitur. Experimento percipi-
etis, nisi ea via processeritis in via Dei, non habebitis
prosperum, nee vobis nee aliis proficietis, sed per tepo-
rem, negligenciam et ingratitudinem Domino nauseam
provocabitis et evomet vos de ore suo ad scandalum mul-
torum, confusionem vestram et omnium nostrum, aufert-
que a vobis regnum daturus genti facienti fructus ejus.
Ergo, ut magis ad particularia transeamus, habeatur in-
tegra fides et fidelitas ad patrem usque ad mactacionem,
ut in Climacho habetur, in non distituendo nee dijudi-
cando temere facta, dicta aut morem ejus, dicentes cum
sancto fratre: „non sum ego judex patris mei, sed ipse
meus", aversantes libere eum, qui contrariam persuadere
1) Theodericus de Herzen. Zie over diens werken blz. 233" eu de noot.
Digitized by
Google
495
presumpserit. Et hoc non pretermittendum , quod unus-
quisqne discuciat attentis cogitacionibus omnibus, omnes
motus cordis sui , non solum aperte viciosos quineciam et
eos, qui quandam speciem virtutis et honoris Dei pre-
tendere videntur. In quibus sibi non timere quisquam
credere oportet; unusquisque enim sue invencioni favet
et amor proprius facile recrudescit, sed revelet fiducialiter
omnia patri suo, stando ejus judicio, omnino confidens
conceptui suo, alioquin tarde dolebit se ducem sui fuisse
in preceps. Studeat enim discreta moderacione cohibere
in fratre excessum cujuscumque gracie vel doni nature.
Cavendum enim unicuique ab ea, que dormit in sinu suo,
hoc est a natura propria. Caveat omnibus modis yenenum
detractacionis , emulacionis, animositatis, contradictionis ,
rebellionis, audacie et contemptus, quod exterminium est
caritatis fraterne, pacis domestice, humilitatis etobediencie
et omnimoda destitucio hominis interioris et enervacio
omnis virtutis. Vitentur ociose confabulaciones stando in
aperto, quod non prefert disciplinam, vel seorsim vel in
tenebris, quod notam habet occulti susurrii et detractionis.
Sit etiam unusquisque sollicitus custodire tempus exer-
ciciorum suorum, scilicet meditacionis , studü et laboris,
salva obediencia, ut si singulis horis per superi- [fol. 223r]
orem aut officialem aliud injungeretur, sine murmuracione
et cunctacione arripiat. De cetero, karissimi fratres, ut
summam caucionis pandam, dilectionibus vestris obsecro
in Domino, quatenus tranquilli et quieti sitis, sollicite
servare unitatem in vinculo pacis, operare modo cum
silencio opus vestrum, intenti devocioni et in timoribus vestris
discucientes sincero oculo motus animorum vestrorum,
exercentes singuli exercicia et officia sua, qui unicuique
commissa sunt, quo minus de alienis solliciterium. Compes-
cantur rumusculi, cessent sussuria, sopiantur simultates,
extirpentur et procul eliminentur damnose et damnande
conspiraciones , de quibus, proh dolor, non solum multa
scripta, sed experienciam multam habemus, sicut de facto
vidimus et audivimus, quod scilicet omnes turbaciones
eciam exiciales monasteriorum et congregacionum ex
talibus exorte sunt. Ideoque hujusmodi conspiracio legi-
bus prohibitum non solum apud omnes filios pacis,
Digitized by
Google
496
quineciam et apud eosipsos conspiratores odibile ei exe-
crabile judicatur; utinam et hiipsi sicut et nomen sic
horreant et execrentur effectum. Nemo vult dici aut
vocari sussurror et conspirator, quamvis vere et in effectu
quotidie deprehendatur. Quid enim aliud est sussurrare
vel conspirare, nisi sub colore utilitatis aut zeli boni
lustrare fratres singulos, ubi presumunt audicnciam quos-
que eollicitare et temptare et digitos in os inmittere, si
forte dentes eorum moveantur, scrutare vota singulorum,
conflare voces, corrumpere innocentes juvenes et minus
providos talium callididatum ignaros more christiana,
ostendentes fratribus suis verecundiora patris sui, per-
suadere cunctis intus et foris, convenire seorsim, fovere
latebras, tractare de regimine domus, de negligenciis in
offiiciis, de mutacionibus officialium, trahere quosque ad
partera suam, recensere numerum vocum, instruere con-
tradictiones, firmare rebellionem, dicentes: „nolumus hunc
regnare super nos." Si inter hoc non regnat conepiracio,
tune nullibi invenitur locus ejus. Ubi, queso, umquam
talia presumpta sunt sine magna et dolenda turbacione
domorum et evidenti jactura pacis, caritatis et discipline?
Hec, carissimi fratres, in aversaraentum et cautelam statui
vobis significare, non quasi tale aliquis de vestra sinceri-
tate suspicer aut talia apud vos actitare putem, sed
timendo, avisando et movendo, ne unquam tale unquam
intra sinceram vestram in domino societatem aliquando
inveniatur. Rogo igitur affectum, quo possum, implete
desiderium et gaudium nostrum et vestrum profectum,
supportantes invicem in omni humilitate, caritate, obe-
diencia et pace, et Deus pacis erit vobiscum, in quo
valeatis semper precarissimi fratres, felices et votivi,
orantes simul et pro nobis, ut quod effectum movemus
effectum impleamus. Salutant omnes fratres nostri nomi-
natim omnes fratres vestros ex nomine. Scriptum feria
4a post Misericordia Domini anno Domini 1481 ex Zwollis
per vestrum Albertum etc.
Naar het HS. Bïbliothèque royale ie Brtmel,
8849-8859, fol 222'?
Digitized by
Google
497
3. 1539.
De Fraters te Zwolle antwoorden aan die van
Cutm , dat ze hun wegens hun klein getal de
gevraagde hulp in personen niet hunnen zenden.
Saiutem in eo, cujus nutu omnia subsistunt. Si omnia
recte beneque Deo aspirante apud vos aguntur ex sententia
nobis est, honorande domine Joannes! Quod confrater
vester Hermannus nondum ad vos rediit, causa haec est.
Venit ad nos anno 37 circiter festum sancti Michaelis,
deferens ad nos literas turn vestras turn etiam reverendis-
simi episcopi vestri, quibus lectis intellectisque noluimus
eum propter instantem hiemem mox remittere, sed desi-
deraviraus ab eo, ut ad proximum futurum nostrum capi-
tulum sive colloquium differret profectionem , volentes in-
terim consulere patres colloquii nostri; verum ab his eodem
tempore consultis nihil aut parum spei recepimus, conquesti
enim sunt omnes et acusaverunt tempora ista, in quibus
fere apud omnes religio valde periclitatur et difficulter jam
non solum noster ordo aut vita, sed fere omnes religiosi
in his terris inveniunt[ur], qui velint seculum relinquere et
adjungere se eorum societati vel vitae; et nos paucissimi
sumus , vix enim sextum numerum implemus. Valde ergo
perplexi sumus et quid consilii hac in re accepturi simus
ignoramus. Auxit praeterea timorem reverendissimus epis-
copus Culmensis literis suis, quibus jubet, ut transmitta-
mus quinque aut sex viros bonos, eruditos, doctos, qui
apti sint et domui vestrae et gymnasio praeesse et ad quod-
libet opus bonum utiles; sin minus hoc fiat, forsitan
cogatur idem venerabilis pater de domo nostra Culmensi
aliud facere quam nos velimus. Quid aliud per hanc
sententiam conjiciemus, quam nisi miserimus, sit omnium
patruin nostrorum labores sudoresque et impensas in suam
forsitam redacturus potestatem aut in alios usus conver-
surus, quod oramus Deum ac speramus nunquam ab
reverendissimo episcopo aut ab alio quopiam opere com-
plendum. Verum hoc sciat vestra charitas, si forte, quod
absit, res et bona domus istius distrahenda et alienis divi-
denda fuerint, neminem plus juris quam nos ad istam
Digitized by
Google
498
dom urn habere; non enim facile dicendum est, quanti
constet nobis ista domus. Invenimus in registris nostris,
quod multo ultra mille aureos in numerata pecunia nobis
constet domus vestra, exceptie multis dilectissimis fratribus
nostris , quos istuc onustos di versa supellectili di versis tem-
poribus patres nostri miserunt: adeo domum nostram
exspoliaverunt, ut vestram divitem aut saltem mediocrem
efficerent. Si ergo forsitan res domus vestrae distrahendae
sint, (quod tarnen omen Deus avertat) petimus humiliter,
ut nobis non minima portio assignetur, quippe qui hic
sumus propter saevissima bella et alia infortunia ad
magnam redacti paupertatem, id quod optime indicabit
vobis Hermannus, confrater vester imo et noster, cum
Deo favente et adjuvante ad vos fiitura aestate sanus
redierit etc.
Gedrukt in Lindebom, Historia sive Notitia
Episcopatuö Daventriensis , Colon. Agrip. 1670,
p. 128—130.
Digitized by
Google
BIJLAGE XVL
JURIDISCHE ADVIEZEN ENZ. TEN GUNSTE VAN
DE BROEDERSCHAP.
I. 1395 Maart 19.
De prioren van Windesheim, Marienborn en
Niewwlicht leggen openbare getuigenis af ten
gunste der Broeders van het Gemeene Leven.
In nomine Domirri Amen. Anno nativitatis Ejusdem
millesimo trecentesimo nonagesimo quinto , indictione
tertia, mensis Martii die decimo nono, hora vesperarum
vel quasi, pontificatus sanctissimi in Christo Patrijs ac
Domini nostri, domini Bonifacii, divina providentia
papae noni, anno sexto, in mei notarii publici [ettestium
infrascriptorum] praesentia personaliter constituti religiosi
viri priores, subprior et canonicus, in cedula, huic instru-
mento inserta, cum suis titulis nominati, protestati sunt,
ut in eadem cedula in papiro conscripta, per ipsos ad
legendum mihi tradita, quam etiam coram ipsis etinfras-
criptis testibus publice recitavi, sensum hujusmodi conti-
nentem:
Nos frater Johannes Goswini Vos, Beatae Mariae in Win-
desem, frater Johannes Hamerken, Fontis Beatae Mariae
prope Arnhem , frater Wernerus Kyenkamp, Beatae Mariae
Novae Lucis prope Hoerne priores, et frater Henricus
Wilde, subprior Beatae Mariae in Windesem, monaste-
riorum canonicorum Regularium, et frater GoswinusTyasen,
monasterii Beatae Mariae in Windesem canonicus regu-
laris ordinis sancti Augustini Trajectensis dioecesis, coram
vobis Wilhelmo Henrici, notario publico, et Henrico Mande,
Digitized by
Google
600
Johanne Scutken, et Stephano Mulert, clericis, testibns
praesentibus, publice protestamus et universis cupimus
esse notum, quod nos emendatioris vitae gratia multis
annis Daventriae conversati sumus cum devotie viris do-
minis magistro Florentio Radewini, perpetuo vicario eccle-
siae collegiatae sancti Lebuini Daventriensis, Lubbert o ten
Bussche presbyteris, et aliis presbyteris et clericis extra
religionem in habitu clericali; et postquam ad religionem
aseumpti sumus, apud praedictos presbyteros et clericos
et alios cum ipsis interim hospitatos frequenter hospitio
recepti sumus; et nos ipsi seu aliqui eorum multoties visi-
tarunt. Ex his et fama veridicorum, quae de ipsis volat,
de statu eorum sufficienter edocti, et zelo rectae fidei et
conversationis ipsorum intrinsecus tacti, parati sumus de
infrascriptis, si opus fuerit, stare juramento coram om-
nibus quorum interesse poterit, ad convincendos et con-
futandos emulos et detractores, videlicet: quod nullam
haeresim, sectam, scisma aut occulta conventicula repe-
rimus in ter ipsos, nee percepimus eos praedicare extra
ecclesias vel disputare de articulis fidei vel de summa
Trinitate aut de divina dementia, vel assumere sibi
regulam aliquam vel novum ordinem aut habitum novae
religionis, vel eligere sibi praelatos, quos gwardianos vel
ministros aut quibuscumque aliis hujusmodi nominibus
vocant, facientes eis professionem , promittendo obedien-
tiam, paupertatem et castitatem; haec et hujusmodi eis
illicita et a sancta ecclesia eis prohibita de eis nunquam
audivimus aut vidimus inter ipsos; sed firmiter de ipsis
tenemus et credimus, quod simul in communi de labore
manuum suarum et redditibus, quos aliqui eorum habent,
quos tarnen liberaliter redigunt in commune, humiliter
et honeste in paupertate et castitate et caeteris virtutibus
vivunt; Romanae ecclesiae eorumque praelatis
reverenter obediunt, ecclesias devote frequentant nee ali-
quibus se erroribus involvunt, sed intimo charitatis amore
sibi invicem serviunt, desiderantes quam plurimum simul
ac invicem in humilitatis spiritu Altissimo famulari,
juxta constitutionem Gregorii papae XI, quae incipit „Ex
injuncto"
Post cujus cedulae recitationem praedicti religiosi viri
Digitized by
Google
501
priores, subprior et canonicus petierunt eam per me nota-
rium infrascriptum transsumi et redigi in publicum in-
strumentum. Acta sunt haec in monasterio de Windesem
praedicto, praesentibus discretis viris Henrico Mande,
Johanne Scutken et Stephano Mulert, clericis Trajectensis
dioecesis, testibus ad praemissa vocatis specialiter et rogatis.
Et ego Wilhelmus Henrici, clericus Traiectensis
dioecesis, publicus imperiali auctoritate notarius etc.
Uitgeg. naar het origineel in het Archief v. h.
Aartsbisdom Utrecht deel ƒƒ, bh. 225—229. —
Ook gedrukt in het Corpus Documentorum Inqui-
sitümis Haereticae Pravitatis Neerlandicae , uitgeg.
door Dr. Paul Fredericq , Gent en 's Gravenhage
1896, II* deel, p. 156—158.
2. 1413(?).
Pierre d'Ailly, kardinaal-legaat, bevestigt de
juridische adviezen der Keulsche rechtsgeleerden
ten gunste der Broederschap.
[P] petrus, miseracione divina titulo sancti Grisogoni
sancte Romane ecclesie presbiter cardinalis Cameracensis
vulgariter nuncupatus, in Maguntinensi , Coloniensi, Tre-
verensi, Salseburgensi et Pragensi provinciis earumque et
Cameracensibus provincie Reinensis civitatibus et dyocesi-
bus et ceteris partibus Alamanie apostolice sedis legatus,
ad perpetuam rei memoriam. Ad ea, que divini cultus
augmentum, pacem et tranquillitatem Deo serviencium
conspiciunt, libenter intendimus eaque favoribus prose-
quimur oportunis. Exhibita siquidem nobis pro parte
dilectorum presbiterorum et clericorum congregacionis
Domus Magistri Florencii in Daventria, Domus congre-
gacionis Clericorum in Swollis, Trajectensis dyocesis, ac
Domus congregacionis clericorum in civitate Monasteriensi,
necnon et aliarum congregacionum, tam clericorum quam
1) De aaimngsletter P is weggelaten en de tekst is zoo geschreven,
dat er een vak openbleef om een verluchte hoofdletter aan te brengen.
Derde Serie. Werken N*. 13. 32
Digitized by
Google
602
eciam aliorum, virginumque et viduarum, seorsum tarnen
a consorcio virorum in dyocesi et provincia Coloniensi in
communi vita, in castitate et mutua cantate degencium,
de quibus veridica referente fama percepimus , quod divina
ipsis favente gracia talis in eis reluceat candor puritatis,
ut preter caritatis et humilitatis, castitatis et simplicitatis
excelsa preconia, ceterarumque virtutum commendabilia
honestatis opera, rerum eciam et possessionum propria-
rum, more primitive ecclesie relictis sarcinis alacri fide
tam virtuose conversacionis jugum sustineant, utquamvis
labore manuum victum et vestitum indefesee conquirant,
nemo tarnen ipsorum sibi soli sed omnibus in communi
laborare satagat, ut habeant unde tribuant necessitatem
pacienti, — peticio continebat: Quod cum olim certe in-
frascripti venerabiles magistri et doctores universitatis
Coloniensis super modo sic vivencium, sine tarnen nove
religionis invencione vel alicujus illiciti collegii consti-
tucione, secundum tenorem cujusdam concessionis Ore-
gorii l) felicis recordacionis pape xi, que incipit: Ex
injuncto nobis ex alto, rogati disputaverint, declarave-
rint ac litteris suis sigillatis tradiderint et difinierint,
sic in communi vivere esse licitum et honestum. Quare
pro parte predictorum presbiterorum et clericorum et
aliarum congregacionum supradictarum nobis humiliter
fuit supplicatum, ut predictorum doctorum determinaci-
ones, declaraciones et diflBniciones ac modum sic viven-
cium nostre legacionis auctoritate dignaremur confirmare.
Nos igitur certa venerabilium et fidedignorum doctorum
super hujusmodi congregacionum litterarum inferius inse-
rendarum testimonio ac viva voce habita recommendaci-
one, supplicacioni predictorum tamquam pie et racioni
consone inclinati dictorum doctorum determinaciones,
declaraciones et diffiniciones ac modum sic vivendi tan-
quam juri consonum, ecclesie Christi conformem et Deo
devotis licitum, congruum et honestum nostre legacionis,
ymmo verius apostolica auctoritate approbamus, ratifica-
mus et presentibus litteris confirmamus. Et insuper eisdem
1) Correctuur op den kant.
Digitized by
Google
503
presbiteris et clericis et eorum successoribus, ut in domibue
congregacionum predictarum clerici inibi jam recepti et
in poeterum recipiendi, licet alterius dyocesis existant,
dam tarnen ad hoc reperti fuerint ydonei, per ordinarios
locorum seu eorum vice gerentes ad omnes eciam sacros
ordines promo veri et eciam, si alibi rite promoti fuerint,
ad miflsarum et divinorum celebracionem ibidem recipi
et admitti, quibuscunque constitucionibus apostolicis ac
Btatutis et consuetudinibus contrariis nequaquam obstan-
tibus, libere ac licite valeant, auctoritate predicta de
speciali gracia tenore presencium indulgemus.
Tenor vero [fol. 15y] litterarum magistrorum et doctorum
predictorum de verbo ad verbum sequitur et est talis.
Tenor prime littere:
Casus. „In aliquibus partibus plures se simul recipiunt ad
cohabitandum aliqui, scilicet clerici, in una domo, in qua
libros licitos pro precio scribunt, alii, scilicet non scientes
8cribere, scientes tarnen opera di versa mechanica, que
similiter exercent pro precio in alia domo aut eciam aliud
opus faciunt manuale. Et iste persone, sic simul in suis
domibus stantes, operantur et vivunt de laboribus suis, quos
sibi invicem et propria, si que habent, pro majori concordia
amicabiliter communicant. Comedunt eciam simul et
non mendicant, habent eciam inter se unum rectorem, qui
habet curam domus, cui obediunt sicut boni scolares
magistro; et horas temporis dividunt, aliquibus laborant
aliis Deo vacant et similia bona ad invicem ordinant, ut
quiecius simul vivant Et hunc modum simul vivendi
principaliter faciunt et ducunt non causa questus, sed
sperant sic vivendo melius Deo placere et illi servire.
Ex premisso themate queritur, an collegium premissorum
sit licitum et an possint sic vivendo rectorem eligere et
ordinaciones inter se facere aliaque agere et habere, que
a jure collegiis licitis permittuntur? Item quid juris sit
de mulieribu8, que sic simul separatim a viris in suis
domibus sunt, nent, filant, opera textrina et similia
muliebria exercent, de qaibus similiter vivunt, an similiter
habeant licitum collegium?"
Ad premissa nos Johannes de Novo Lapide, canonicus
3*2*
Digitized by
Google
504
Aquensis, et Johannes dictus Bauwe, canon ie us Mechli-
nensis, legum doctores actu Colonie regentes in legibus
requisiti, respondemus et diciraus, ea decidi posse, et fore
satis decisa ex dictis domini Bartholi in titulo Dig. De
coüegiis ülicitis '), cujus dicta, quia forsan in dictis partibus
non habentur, hic curavimus annotare. Et premittimus,
quod idem Bartholus et glosa notant super rubrica
dicti tituli, quod tres persone possunt simul constituere
collegium, ut Dig. De verborum significatione lex Neraeius *).
Et super eadem rubrica Bartholus pouit inter colle-
gium et corpus differenoiam, et dicit, quod collegium
proprie dicitur, quando simul habitant, quod sic dictum
est, quia simul colli gunt et cohabitant. Corpus dicitur,
sive simul habitant sive non. Et hec differencia inter
collegium et corpus colligitur ex primis tribus glosis
Dig. Quod cujuècumque universitatis lex 1 8). Eciam ex
consuetudine alia nomina habentur, que consuetudo eis
attribuit secundum diversitatem regionum. Nam quedam
collegia appellantur societates, ut dicta lex circa principium,
quedam appellantur sodalicia, ut lege 1 in principio Dig.
De collegiü iüicitis 4). Unde illi, qui sunt de eodem collegio,
vocantur sodales, ut in lege finali ejusdem tituli; vocan-
tur eciam confratres, ut ibi in ultima parte, que est
greca. Quibus premissis dicimus, quod collegium dictorum
scriptorum sive liberariorum sit licitum per legem finalem
Dig. De jure immunitatis*), ubi ars illa est nominata, juncta
glosa in dicta lege 1 Dig. Quod cujusque univerdtatis 6) super
verbum (diorum; ubi notatur, quod omnes ille artes, ibi
nominate, habent collegium approbatum. Et hoc eciam
sequitur Bartholus in lege finali Dig. De coüegiis iüicitis *).
Item alii predicti , qui alias artes simul exercent, videntur
habere collegium approbatum, quia secundum Bartholum
1) Corpus juris Oio. Digesta, Lib. XLVII, Ut. 22
2) „ „ „ DigesU, Lib. L, tit. 16, 1. 85.
3) „ „ „ Digesta, Lib. III, tit. 4.
4) „ ., ^ Digesta, Lib. XLVII, tit. 22.
5) „ „ „ Digesta, Lib. L, tit. 6, 1. 7 (6).
6) „ „ „ Digesta, Lib. III, tit. 4, 1. 1.
7) ,. „ „ Digesta, Lib. XLVII, tit. M.
Digitized by
Google
505
in eodem lege finali approbata sunt collegia de jure com-
muni plurium faciencium unam artem ia una civitate vel
loco, ut eodem lege finali et pro hoc tota glossa. Super
dicto verbo cdvrrum et pro approbandis antedictis ipso-
rum collegiis inducitur primo, quod notat Bartholus in
lege finali in ultimi notabili, ubi ex ultima parte nota,
quod simul habitantes possunt facere collegium licitum
et sic possunt facere syndicum, qui dicit, quod ex hoc
habetur casus illius questionis, quam format glosa in lege 1
Dig. Quod cujusque universitatis *), ubi querit, an plures scola-
res , stantes simul in una domo , possint facere collegium ,
adeo quod possint facere syndicum. Et glosa ibi dicit, quod
sic , licet alii contra , quia non stant simul animo faciendi
collegium, sed ut commodius vivant; sed Bartholus ibi
[fol. 16r] contra per ultimam partem dicte legis finalis,
que est lex greca ibi translata. Item secundo pro eis om-
nibus inducitur, quod dicte persone sunt tenues, id est
pauperes, que ad sustentacionem vite earum simul con-
yenerunt, propter quam causam pauperes persone eciam
possunt simul habere collegium, ut lege 1 § 1 Dig. De col-
legiis itticitis*) secundum Bartholum in dicta lege finali;
sed quando separatim habitant, non debent convenire
plus quam semel in mense, ut in eodem § I secundum
ipsum. Item facit pro approbacione societatis dictarum
personarum, quia ipsi ad hoc simul stant, ut acquisitis
necessariis melius Domino serviant. Nam secundum Bar-
tholum in lege finali allegata collegia, que fiunt causa
religionis, approbata sunt de jure communi, ut lex 1
§ Sed religioniê Dig. De collegiis illicitis 2) et nota lex 1
circa principium Quod cujvsque universitatis s). Et idem notant
Innocentius et Johannes 4) in capite Düecta Extravag.
De excessibus prelatorwm. Et si opponatur de capite Reli-
gionurn De rdigiosis domibus lib. VI° 5) , ubi nullum colle-
i) Corpus juris Civ. Digesta, Lib. III, Ut 4, 1. 1.
2) „ „ „ Digesta, XLVII, tit. 22.
3) „ „ „ Digesta, Lib. III, lit. 4, 1. i.
4) Johannes Teutonicus (Corpus juris Canonici, Decretalium Gieg. IX.
lib. V. tit. 31, cap. XIV).
5) Corpus juris Can. Libri Sexti decretalium, Lib. III, tit. 17, cap. 1.
Digitized by
Google
506
gium religionifl potest institui sine auctoritate summi
pontificis, respondet Bartholus: „Aut quis vult instituere
causa religionis, ita quod persone remaneant in eodem
statu sicut prius, et tune est permissum de jure com-
muni, ut dicto § Sed religionis l); aut quis vult instituere
collegium causa religionis, ita quod persone efficiantur
omnino ecclesiastice, et istud non potest fieri sine aucto-
ritate summi pontificis", ut in contrario secundum Bar-
tholum. Hic eciam presupponimus, quod non habeant
vel assumant statum, quem quedam Extra vagantis
Johannis XXII, que incipit: Sancta Romana *) reprobavit.
Societas eciam omnium bonorum permittitur, ut lex 1 § 1
et lex 3 § 1 Dig. Pro socio 8), nee ob premissos lex 1
§ Non licet 4), ubi quis non potest esse in pluribus collegiis
nam quamvis in aliquibus premissorum collegiorum
videantur esse plurimum artes et officia, non tarnen quis
existit in pluribus collega, ymmo secundum Bartho-
lum in dicta lege finali, quando exercicium unius collegii
non est impedimento alterius, nichil prohibet in pluribus
fore collegam, argum. Dig. Ad mmicipalem 6) lex Assumpcio
§ Prescripcio facit CocL De postulando lex Qtttsgtuff 6). Sed
hoc est extra casum nostrum.
Ad aliud, quod petebatur, quoniam possunt habere
rectorem, dicit Bartholus, quod de esse collegii non est,
quod habeat rectorem; potest enim esse sine rectore Beu
priore. Ita notavit Innocentius Extravag. De prebendis Tv,
non ignores 7). Tarnen si volunt, possunt sibi invicem recto-
rem facere, ut lege finali Cod. De jurisdictione ommvm*) et
Dig. De pactü lex Item magütri •) et Dig. De collegiis iüicitis 10)
1) Oorpus jwri* Civ. Oigesta, Lib. XL VII, Ut. 22, lex i § 4.
2) Corpus jurit Can. Extravagantium Joannis XXII, tit. 7, Cap. unicum.
3) Corpus juru Oit>. Digesta, Lib. XVII, tit 2, lex 1 § i en 3 § 1.
4) „ „ „ Digesta, Lib. XLVII, Ut. 22, lex 1 g 2.
5) „ „ „ Digesta, Lib. L, tit 1, 1. 6 en I. 17 § 3.
6) „ „ „ Codex Justinianus, Lib. II, tit 6, 1. 6.
7) Bedoeld wordt geen decretaal van paus Innocentius, maar eene
glossa van den decretalist, later paus Innocentius.
8) Corpus juris Civ. Codex, Lib. III, tit 13. In Hs. staat: „Dej«reo.m.J*
9) „ „ „ Digesta, Lib. II, tit. 14, 1. 14.
10) „ „ „ Digesta, Lib. XLVII, tit 22.
Digitized by
Google
507
lege 3 § finali, Ut curatores horum corporum *) et in
lege finali, in eo, quod permittit -invicem facere leges.
Rectores tarnen borum collegiorum nullam habent juris-
dictionem, sed magis habent quandam preeininenciam
fraternalem, ut in collegiis, que causa religionis fiunt
Nam priores eorum non possunt ad jus aliquem eorum
trahere invitum , sed corripiunt ipsum volentem ; et si non
vult obedire, non potest ultra gravari, nisi quod expel-
latur de collegio. Ista potestas est similis illi potestati,
quam babet major in aliqua domo, qui dicitur dominus
domus 1. Pronunciacio § Familie Dig. De verborwn rig-
nificacicme *). Item exemplum de collegio tenuiorum, hoc
est pauperuin, qui ad sustentandam eorum vitam faciunt
collegium; nam rector illius collegii habet Ulam curam,
ut congreget et servet. Et in istis collegiis voluntariis
potest quivis libere ingredi et exire, ut in dicta lege I
in finali; et omnibus volentibus posset in totum dissolvi,
ut ibi secundum Bartholum.
Ad aliud petitum, super quibus possunt facere statu ta,
respondet Bartholus: „Super biis, que pertinent ad offi-
cium suum et non super aliis, possunt facere statuta" ut
1. ultima Cod. De juriedictione omnium 8) et ibi nota et in
dicta lege finali, ita tarnen quod non faciant legem, per
quam aliis prejudicetur, ut puta si statuerent, quod certe
persone possunt tarnen illam exercere, et quibusdam ars
eorum doceatur et quibusdam non, vel quod opus incep-
tum ab uno alius non perficiat; tales eorum leges sunt
reprobate lib. I cap. De monopoliis 4). Item possunt facere
syndicum ad eorum coadunaciones pro eorum justicia
conservanda de hiis, que simul habent facere, ut nota in
lege 1 circa principium Dig. Quod cujusque universitair* ö) ;
1) Corpus jurit CU. Digesta, Lib. XL VII, tit. 22, lex 3 § 2. In Hs.
staat: „1. 3 § finali 1. VI Curator* omnium
corporum.
2) „ „ „ Digesta, Lib. L, tit. 16, 1. 195 § 2.
3) „ „ „ Codex Justinianus, Lib. III, tit. 13 1. 7. In Hs.
staat: „Db jure o. ut"
4) „ „ „ Codex Justinianus, Lib. IV, tit. 59, 1. 2 (1).
5) „ „ „ Digesta, Lib. III, tit. 4, 1. 1.
Digitized by
Google
508
de aliiö non, ut dictum est. Et si pretextu collegii eorum
liciti committantur illicita, tune superior potest eorum col-
legium dissol vere , ut in dicta lege 3 in principio et lege 1
secundo responso , eodem titulo l) et Dig. De eztraordinariis
criminibus 1. Sub pretextu *).
Item de mulieribus dicit Bartolus, quod tam masculi
quam eciam femine possunt esse in collegio; si tarnen illud,
cujus causa collegium || [fol. 16v] celebratur, statui mulierum
non repugnet 1. Femine Dig. De reg. juris *), ut esset collegium
elemosinarum dandarum, sicut de voluntate dominorum
servi possent esse in tali collegio, cui status servilis non
repugnet, ut dicta lex 3 § finali. Et mulieres dicuntur
habere quandam Extravagantes dicti Johannis xxii pro
se, que incipit Recta racio 4).
In quorum testimonium sigilla nostra presentibus duxi-
mus apponenda. Datum Colonie anno nativitatis Domini
M. trecentesimo nonagesimo octavo, mensis Januarii die
decima octava.
Et nos Radulfus de Rivo, decanus Tungerensis, et
Tylmannus Eggart de Attendorn, licenciati in legibus,
advocati curie Coloniensis, premissas responsiones et
determinaciones dominorum nostrorum doctorum legen-
cium predictorum credimus et dicimus esse sequendas
et tenendas ex racionibus et motivis per eos superius
allegatis, quibus firmum ad hibemus consensum. In
quorum similiter testimonium ejusdem presentibus post
dicta sigilla nostra sigilla sunt appensa. Datum et actum
Colonie anno, mense et die supradictis.
Tenor vero secunde littere sequitur et est talis:
Questio proponitur talis: „An liceat pluribus extra
religionem simul in eadem domo cohabitare, ut securius
Deo serviant et commodius vivant, simul commedere et
propria, si que habent, et que de laboribus acquirunt,
1) Corpus juris Civ. Digesla, Lib. XLVII, tit. 22.
2) „ „ „ Digesla, Lib. XLVII, tit. 11, 1. 2.
'ó) „ „ „ Lib. L, tit. 17, I. 2.
4) De bedoelde decretaal (Corp. jur. ca%. Extravagautium coromu-
nium lib. 111, tit. 9. cap. unicum) begint niet „Recta ratio", maar
„Ratio recta".
Digitized by
Google
509
ad invicem libero communicare et de illis vivere, dnm
tarnen non mendicent, ac pro tempore habere unam pro-
bam personam, que curam domus habeat, cui absque
promiBsione vel obligacione in bonis consiliis seu monitis
acquiescant seu voluntarie obediant sicut boni scolares
magistro suo". Nobis autem graduatis subscriptis videtur
sic respondendum : Primo certum est, quod nova religio
eis denegatur Extravag. De religixms domibus cap. Ne nimia *)
et eodem titulo capite unico libri VI 2). Item nee Heet
superiorem eligere et se ei ad obedienciam obligare et
habitum nove religionis assumere, secundum formam,
expressam in Extravagante Johannis XXII SanctaRomana 8),
nee illicitum collegium constituere Dig. De collegiis illicitis 4)
per totum. Cessantibus autem hujusmodi illicitis, licitum
et meritorium est habere et servare hujusmodi societatem
caritativam et vitam socialem, dummodo suis prelatis et
curatis reverenter obediant sicut alii boni christiani, nee
aliud sinistrum lateat. Probatur per 1. 1 § Sed religimtis
causa Dig. De coUegiis illicitis 6) ubi videtur casus. Et hoc
expresse dicunt Innocentius et Johannes 6) ante Extravag.
De exce88ibu8 prelatorum super caput Dilecia in magna
glosa 7) , verbo illud autem constat. Et Hostiensis 8) in
Summa tituli De procuratoribus rubrica De syndico § Quid sit
societas. Et de mulieribus magis est expressum in Extra-
vagante Johannis XXII Recta ratio 9) , non obstante Cle-
inentina Cum de quibusdam De rdigiosis domibus 10). Omnia
eciam invicem libere communicare est omnino licitum et
meritorium, quia omnia esse communia est legis naturalis,
1) Corpus juris Can. Decretalhim Greg IX, Lib. III, tit. 36, cap. 0.
2) „ „ „ Sexti Decretalium Lib UI , tit. 17, cap. unicum.
3) „ „ „ Extravagantium Joannis XXII, tit. 7, Cap.
unicum.
4) Corpus jurië Oiv. Digesta, Lib. XLVII, tit. 22.
5) „ „ „ Digesta, Lib. XLVII, tit. 22, 1. 1 § 1.
6) Johannes Teutonicu9 (zie pag. 505 de noot.)
7) Corpus jurit Can. Decretalium Greg. IX, Lib. V, tit. 34, Cap. 14.
8) Henricus de Segusio, Summa Juris Canonici.
9) Corpus juris Can: Extravagantium Cotnmunium Lib. III, tit. 11,
cap. unicum.
10) „ „ „ Clementinarum Lib. III, tit. 11, cap. 1.
Digitized by
Google
510
I distinctio cap. Jus naturale *) , VIII distinctio 2) , canon
Diffcrt, XII, questio I canon Dilectüsimi* •). Et in primi-
tiva ecclesia omnia erant communis: Actuum quarto et
in preallegato canone Dilectimmis 4). Unde eciam clerici
seculares extra religionem secundum antiqua jura deberent
vivere in communi per c Quoniam Extravag. De vüa ei
honestate clericorum *), causa XII v questio I per multa
[capita], *) causa XVI, questio I cap. Decimas 7) XXXII
distinctio Preter hec 8) De consecratione distinctio V In
omnibus •).
Item quamvis non debeant se obligare alicui inter se
ad obedienciam, tarnen possunt minus discreti et minus
experti recipere concilia discretorum et expertorum, et
ita cuicumque equali vel inferiori in bonis conciliis et
monitis aequiescere L«a Petri II „Subditi estote omni
humane creature propter Deum" argum. De majoritate et
obedientia cap. Solite 10) et in eadem epistula Petri, capitulo
I. „Caatificantes corda vestra in obediencia caritatis".
Item patet ex verbis Sancte Thome: Quolibet VI q. XL
Et ita possunt ipsi ei, qui curam domus gerit, in bonis
conciliis et monitis suis aequiescere VII q. 1 in Apibus u).
Et quanto magis sic habitancium vita fuerit in bonis con-
suetudinibus et licitis observanciis secundum precepta
Christi et mandata ecclesie debite ordinata, tanto amplius
videtur licita et Deo magis accepta.
Et nos Hermannus Stakel wegge, prepositus ecclesie
Sancti Georgii Coloniensis, legum doctor, Gherardus de
Groeningen, Johannes de Vurburch, doctores in decretis,
Decretum Gratiaiii, Can. 7, Dist. I.
Decretum Gratiani, Dist. VIII, ps. 1.
Decretum Magistri Gratiani, Can. 2. Causa XII,
qu. 1.
Idem.
Decretalium Greg. IX, Lib. III, tit. 1, cap. 9.
Deer. Magistri Gratiani causa XII, qu. 1.
idem, causa XVI, qu. 1, Can. 47.
idem, Dist XXXII, Can. 6.
idem, Dist. V, de Consecratione, Cau. 34.
Decretalium Greg. IX, Lib. I, Ut. 33, cap. 6.
Decretum Gratiani, Can. 41, causa 7, qu. L
1) Corjmt
jwrit
Can.
2)
n
»
»>
3)
n
»
»
4)
jï
»>
»
5;
♦»
»
»
6)
j»
»
»
7)
»
n
n
8)
»
i»
»
9)
»i
i»
1»
10)
»
»
»»
H)
a
»
n
Digitized by
Google
511
et Radulfus de Rivo, decanus Tungerensis, licenciatus
in legibus, salvo meliori judicio credimus de jure, prout
•premittitur, fore respondendum. Ideo ad hoc rogati pre-
sentibus nostra sigilla.
Fragment naar liet Cartularium fol. 15r — 16T.
3. 1424 September 24.
Helmicus, fratrum sanctae Crucis ordinis beati Augustini
domus Hoyensis Leodiensis dioecesis prior, ac totius
antedicti ordinis generalis, betuigt en verklaart gezien en
gelezen te hebben verschillende geschriften van doctoren
in de godgeleerdheid en meesters in de rechten, waarin
bewezen wordt, dat een gemeenschappelijk leven van
priesters en geestelijken geoorloofd is , mits zij aan hunne
kerkelijke oversten gehoorzamen en in geen dwalingen
zich verwikkelen. Voorts, dat niet alleen hij, maar ook
vele zyner medebroeders sedert lang bekend zijn met het
leven in dergelijke huizen, vooral in het klerkenhuis
Widenbach in Colonia, Domus Domini Florentii in Da-
ventria en het Domus Clericorum in Zwoll; dat niet alleen
hem geen enkel boos gerucht over ketterij, sekte en
scheuring in deze huizen ter oore gekomen is, maar
ook dat daarin de godsdienstplichten volgens de voor-
schriften der Kerk trouw vervuld worden en dat zeer vele
kloosters zijner orde uit genoemde huizen gedurig leden
ontvangen hebben.
Datum anno Domini 1424 mensis Septembris die 24.
Naar het origineel op perkament uitgeg. in het
Archief van het Aartsbisdom Utrecht, II deel,
blz. 272-275.
Met een zegel in groene was van den prior-
generaal.
Digitized by
Google
BIJ LAG B XVII.
KERKELIJKE GOEDKEURING EN VOORRECHTEN
DER BROEDERSCHAP.
I. 1401 April 30.
Frederik van BlanJcenfieim , bisschop van Utrecht,
keurt de levensi&ijze der Broeders van het Ge-
meens Leven goed en bevestigt die.
Fredericus de Blanckenhem Dei gratia episcopus Tra-
jectensis universis nostrae ordinariae postestati subjectis . . .
salutem Noverit universitas vestra, quod nonnulli,
zelo devotionis moti et amore divini cultus, super statu
quarumdam personarum nostrae dioecesis, sexus utrius-
que, quae divisim viri et divisim mulieres insimul in
suis domibus commorantur, nobis humiliter proposuerunt,
quod frequentius dictae personae vitam suam et modum
vivendi plurimis viris litteratis et intelligentibus , sacrae
tbeologiae videlicet et legum ac decretorum doctoribus et
licentiatis, examinandam et discutiendam in scriptis causa
consilii tradiderint, quodque ipsi sacrae theologiae , legum
et decretorum doctores nihil in his illicitum, nihil divinis
Scripturis dissonum seu sacris canonibus reprobatum in-
venientes, post diligentem examinationem scriptis et
approbationibus , eorum sigillis munitis, praefatarum per-
sonarum modum vivendi licitum et meritorium confirma-
bant; et cujus etiam rei testimonium eorundem doctorum
litteras sigillatas nobis praesentarunt. Verum quia nobis
specialiter incumbit super bujusmodi personarum vita
Digitized by
Google
513
disponere, turn ex auctoritate nostra ordinaria, turn ex
commissione apostolica, qui super eo suscepimus domini
Gregorii olim papae XI specialem commissionem, ipsi pro
parte dictarum personarum nobis humiliter supplicabanty
quatenuB etiam nos in augmentura cultus divini, in favo-
rem, pacem et tranquillitatem dictarum personarum nos-
trum dignaremur adhibere consensum ac etiam, si qua
opus esset, praedictae auctoritatis et commissionis licen-
tiam et approbationem impertiri.
Nos vero hujusmodi petitioni utpote rationabili annu-
entes et subjectorum nostrorum devotioni merito congau-
den t es, praefatis personis ubilibet in dioecesi nostra con-
stitutis seu insimul ut praemittitur habitantibus, prae-
dicta auctoritate nostra ordinaria simul et apostolica nobis
in bac parte commissa, damus et concedimus, siquaalia
opus fuerit praeter divinae legis et juris communis, licen-
tiam et approbationem specialem, licenciantes et conce-
dentes, quod ipsae praefatae personae, secundum quod
litterae dominorum et doctorum nobis praesentatae con-
tinebant, possint simul plures in eadem domo cohabitare,
ut securius Deo serviant et commodius vivant, simul
comedere et propria, si qua habent, et quae delaboribus
acquirunt ad invicem libere communicare et de laboribus
vivere in communi, dum tarnen non mendicent; etiam
quod pro tempore babere possint unam vel duas probas
personas quae gubernationem domus habeant, cui vel
quibus absque promissione vel obligatione in bonis con-
siliis vel piis monitis acquiescant, sicut boni scolares
magistro suo; quodque etiam licite possint horas temporis
di videre, alias scilicet pro divino servitio deputare, ut
scilicet missas audiant, ecclesias visitent, reliquas vero
pro victu et vestitu laborent aliasque bonas consuetudines
et pias observantias, dummodo mandatis divinis et eccle-
sisiasticis non contrarias, licite observare ac, prout eorum
tranquillitate et concordiae vel officio congruit, ordinare;
dummodo tarnen novam religionem contra Sedis Aposto-
licae prohibitionem non instituant nee habitum novae
religionis et reliqua, contra Extra vagantes Johannis XXII,
non assumant nee alia illicita prohibita vel erronea
usurpent, sed potius se invicem aliosque secundum prae-
Digitized by
Google
514
ceptum evangelicum fraterna correptione studeant de
illicitis increpare et ad otnnia licita et honesta et Dei ser-
vitium piis verbis et familiaribus colloquüs admonere, —
ecclesiae praelatis et curatis hmniliter eubjecti et reverenter
obedientes, quibus, ut tenentur, dumtaxat suapeccata ad
minus seniel in anno confiteantur ; informationem tarnen
Bi indigeant in tentationibus vel passionibus Beu excessibus
animae, possunt a quocumque experto inter Be vel extra
recipere et ita causa conailii vel auxilii alicui non sacer-
doti tentationes vel peccata dicere seu simpliciter aperire ,
ubi nee fit absolutio nee poenitentiae injunctio nee alia
sacramentalia, nullatenus est illicitum vel reprobandum;
utque erroris foveam melius devitent, frequenter Sacram
Scripturam et libros sanctorum approbatos, in Latino
Beu etiam in vulgari editos legant, dummodo tarnen hae-
resin non contineant, sed de materia plana et simplici
secundum doctrinam ecclesiasticam sine vocum novitate
Beu verborum curiositate pertractent et semper experto-
rum virorum consilia requirant
Districte igitur praecipiraus, ut nullus contra nostram
licentiam praedictum modum vivendi licitum et Deo
gratum audeat impugnare seu ipsas personas occasione
praemisBorum quomodolibet molestare. In quorum om-
nium testimonium sigillum nostrum duximus praesentibus
appendendum. Datum anno 1401 , mensis Aprilis die
ultima.
Naar een vidimus uitgeg. in het Archief v. h.
Aartsbisdom Utrecht, JUt ded, bh. 230—285.
2. 1401 Augustus 26.
Lambertus de Banden, officialis curiae archidiaconi
ecclesie sancti Lebuini Daventriensis, oorkondt, dat hij
een vidimus heeft gegeven van een brief, dd. 1401 April
80, waarbij Fredericus de Blanckenhem, episcopus Traieo-
tensis, de levenswijze der Broeders van het Gemeene
Leven goedkeurt en bevestigt (zie N° 1 p. 511) en dat hij
van dien vidimus een transsumpt heeft laten maken door
Wilhelmus Henrici, notarius publicus.
Digitized by
Google
516
Acta sunt haec in ecclesia predicta [sancti Lebuini]
anno Domini 1401, indictione nona, secundum stilum
usum et .... civitatis et dioecesis Trajectensis praedictae
mensis Augusti die 26, hora vesperarum vel quasi, pon-
tificatus sanctissimi in Chrjsto patris ac domini nostri,
domini Bonifacii, divina providencia papae noni anno 12°.
Naar het origineel uitgeg. in het Archief van
het Aartsb. Utrecht, II deel, p. 229—286.
Met het zegel in groene was van den officiaai met
contrazegel — en de signaturen van den notaris
Wilfielmus Henrici.
3. 1431 December 6.
Paus Eugenius IV gelast den proost van O. L.
Vrouw ad Gradus te Keulen, den deken van
Sint Marie te Utrecht en den deken van Sint
Ludger te Munster, om de priesters en klerken
in het Heer Florenshuis te Deventer, het Kler-
kenhuis te Zwolle en van Sint Hieronimusberg
bij Hattem met pauselijke macht tegen alle aan-
vatten te verdedigen, en staat den broeders toe
op den titel hunner broederschap de JET. wij-
dingen te ontvangen.
Eugenius, episcopus servus servorum Dei, dilectis filiis
preposito beate Marie ad Gradus Coloniensis, et beate
Marie Traiectensis ac sancti Lutgeri Monasteriensis de-
canis ecclesiarum salutem et apostolicam benedictionem.
Ad ea ex suscepto servitutis officio libenter intendimus,
per que ecclesiarum omnium et personarum ecclesiastica-
rum statui et indemnitatibus valeat salubriter provideri.
Sane dudum intelleximus, quod, Heet in provincia Colo-
niensi, et presertim in Leodiensibus, Traiectensibus et Mo-
nasteriensibus civitatibus et dyocesibus, nonnulli viri ad
divine laudis obsequium, per laudabilis conversationis et
commendabilis vite studia, secularibus abjectis desideriis
ac mundi contemptis concupiscentiis ferventer aspirent, et
Digitized by
Google
516
ut in ordine clericali Altissimo congruentius sua vota
exsolvere valeant, in ceriis domibus et collegiis, sub
evangelicis ac sanctorum patrum, quantum humana sinit
fragilitas, preceptis et institutis, necnon ordinariorum et
suorum superiorum ecclesiasticorum subjectione, protec-
tione et obedientia, simul sub unius vel plurium approbate
vite sacerdotum regimine et gubernatione degentes, ac
illis humiliter obcdientes et in communi viventes, absque
rerura proprietate, etiam de manuum suarum laboribus
necessaria conquirentes , nullis erroribus aut superstitioni-
bus seu illicitis ac prohibitis moribus vel ritibus quomo-
dolibet involuti residere delegerint; ex quorum vita et
actibus exemplaribus plurium partium illarum monasteria
et loca ecclesiastica felicia incrementa multipliciter susce-
perunt et alia varia pro Christifidelium devotione excitanda
bona successerunt; prout nonnulli presbiteri et clerici in
Florentii in Daventria et in Clericorum in Swollis et
Montis sancti Ieronimi prope Hattem, ejusdem Traiec-
tensis diocesis, et aliis domibus aliquamdiu honeste et
laudabiliter, ut prefertur, permanserunt Tarnen nonnulli,
in quibus tepescit caritas, ad minus licita cogitationes et
animum reflectentes ac vitam et ritus predictos variis
confictis et captatis occasionibus , modis et mediis redar-
guere et reprimere molientes, presbiteros et clericos pre-
dictos a tam commendabili vita, quam minus virtuosam
reputant, detractoriis sermonibus retrahere multipliciter
presumpserunt hactenus et presumunt, in non modicam
divine majestatis offensam ac perniciosum exemplum ac
scandalum plurimorum. Nos igitur, qui pro quorumlibet
fidelium, pro quorum salute Redemptor noster proprium
tradere filium dignatus est, animarum salvatione aposto-
lico8 jugiter cogitatus diffundimus, vehementer super
premissis, prout ex suscepte servitutis tenemur officio,
oportune providere cupientes, discretioni vestre per apos-
tolica scripta mandamus, quatenus vos vel duo aut unus
vestrum, per vos vel alium seu alios, presbiteris et cle-
ricis predictis, in premissis et quibusvis aliis domibus
in dicta provincia in communi laudabiliter et sub man-
datis ecclesie, ut prefertur, viventibus, auctoritate nostra
efficacis defensionis auxilio assistentes, non permittatis,
Digitized by
Google
517
eos aut ipsorum aliquem a quoquam, cujuscumque status
gradus vel conditionis fuerit, et quavis etiamsi pontificali
dignitate prefulgeat, super premiseis aut eorum aliquo,
seu rebus et bonis, que ad ipsos quomodolibet spectant
aut spectare poterunt infuturum, seu aliis, que ipsorum
devotionem concernunt aut respiciunt, quomodolibet impeti
seu indebite molestari ac molestatores predictos, quociens
super hoc a prebiteris et clericis prefatis vel eorum aliquo
requisiti fueritis, per censuram ecclesiasticam et aliajuris
remedia, ut a quibusvis gravaminibus et molestationibus
desistant, eadem auctoritate compellatis, et nichilominus,
legitimis super hiis per vos habendis servatis processibus,
eos, quotiens expediënt, aggravare curetis, contradictores
per censuram ecclesiasticam appellatione postporita com-
pescendo1), invocato ad hoc, si opus fuerit, auxilio
brachii secularis. Nos insuper clericis predictis, qui in
dictis domibus pro tempore resederint, presentibus et
futuris, ut ad sacerdocii et quoscumque alios ordines se
promoveri, alio non obsistente canonico, rite ac libere
facere valeant, etiam licet titulos beneficiales seu alia
ecclesiastica seu patrimonialia bona non habeant, aucto-
ritatej apostolica tenore presentium indulgemus; non
obstantibus felicis recordationis Bonifacii pape Vin, pre-
decessoris nostri, illis presertim quibus cavetur, ne quis
extra suam civitatem vel diocesim, nisi in certis exceptis
casibus, et in illis ultra unam dietam a fine sue diocecis
ad judicium evocetur, seu ne judices a sede apostolica
deputati extra civitatem vel2) diocesim, in quibus depu-
tati fuerint, contra quoscumque procedere, sive alii vel
aliis vices suas committere presumant; ac de duobis dietis
in concilio generali vel aliis apostolicis constitutionibus,
ceterisque contrariis quibuscumque, aut si aliquibus com-
muniter vel divisim ab eadem sit sede indultum, quod
interdici, suspendi vel excommunicari , aut extra vel ultra
certa loca ad judicium evocari non possint per litteras
1) In het Archief van het Aartsbisdom Utrecht blz. 113 staat in
plaats van de cursief gedrukte woorden alleen „etiam invocato" etc.
2) In het Archief blz. 114 staat „et".
Derde Serie. Werken N*. 13. 33
Digitized by
Google
518
apostolicas, non facientes plenam et expresaam ac de verbo
ad verbum de indulto hujusmodi mentionem. Datum Rome
apud sanctum Petrum anno incarnationis Dominice mil-
lesimo quadringentesimo tricesimo primo, octavo Idus
Decembris, pontificatus nostri anno primo.
Naar het origineel in het Archief der Emanuels-
huizen te Zwolle. — Ook in afschrift in de Kroniek
van het Fraterhuis te Doesburg. — Uitgg. naar
een afschrift van Bartholomeus de Bonitis dd. 1438
Februari 10 , (zie N° 4) in het Archief van het
Aartsbisdom Utrecht, deel V, bh. 104—116. —
Ook gedrukt in het Archief voor Kerkelijke Ge-
schiedenis XVIII ded, bh. 109—118.
4, 1438 Februari 10.
Bartholomeus de Bonitis de Urbe Veteri, decretorum
doctor, magister sancti Jacobi de Alto-Passu, domini
nostri papae cubicularius, ipsiusque et ejus camerarii,
necnon curiae causarum camerae apostolicae auditor ge-
neralis, maakt bekend, dat hij op verzoek van magister
Theodoricus Gerardi de Crumenye, clericus Traiectensis
diocesis, diegenen heeft gedagvaard, die de echtheid der
stukken van den H. Vader betwisten; dat zij echter op
den bepaalden dag niet zijn verschenen en hij hen der-
halve, na een behoorlijk onderzoek, voor rechtsverachters
houdende, magister Gerardus de Vulterris, curiae camerae
apostolicae notarius et scriba, gelast heeft van het betwiste
stuk (bul van Eugenius IV, dd. 1431 December 6: (zie
N° 3) een afschrift in openbaren vorm te maken; dat
hij na zorgvuldige collatie aan dit afechrift zijne rech-
terlijke bekrachtiging en bevestiging, alsook die van het
gerechtshof der Curia Camerae Apostolicae verleend heeft.
Datum et actum Ferrariae in domo habitationis nostrae. . .
anno a nativitate Domini 1438, indictione prima, die vero
Lunae 10 mensis Februarii, pontificatus sanctissimi in
Digitized by
Google
519
Christo Patris et Domini nostri, domini Eugenii, divina
providentia papae quarti, anno septimo.
Naar het origineel, uitgeg. in het Archief van
het Aartsbisdom Utrecht, deel V, bh. 104—106.
Met een transsumpt der bid dd. 1431 Dec. 6,
door den notaris Gerardus Johannes Maffei de
VóUerris en diens signatuur.
5. 1485 Maart 17.
David van Bourgondiè, bisschop van Utrecht,
gelast een strenge visitatie in de Frater- en
Zusterhuizen en omschrijft de rechten van de
visitatoren.
David de Burgundia, Dei et apostolice sedis gracia epi-
scopus ecclesie Traiectensis, venerabilibus et devotis nostris
presbiteris et rectoribus domorum nostrarum presbiterorum,
clericorum ac aliarum personarum in Daventria, in Zwollis
et in Monte sancti Jheronimi prope Hattem, nobis in
Christo dilectis, salutem et ad infrascripta debitam ad-
hibere diligenciam. Fama multorum veridicorum, nee-
non operum scandalosorum seu perienlorum subsequen-
cium attestacione comprobata ad nos currente cognoyimus
nonnullas domos seu congregaciones, tam presbiterorum et
clericorum quam sororam vestri status, in communi vita
sine proprietate vivencium in nostra diocesi constitutas,
idcirco magnum sustinuisse dispendium et scandalum
incurrisse, quod ordinariam licenciam et secundum ju ris
rigorem non habuerunt temporibus debitis visitacionem.
Volentes igitur dictie periculis seu scandalis, veluti ex
debito nostre pastoralis sollicitudinis reddimur astricti,
cum debita occurrere diligentia, et desuper de congruis et
necessariis remediis pro videre, dominorum apostolicorum
legatorum ac predecessorum nostrorum vestigiis inherendo,
qui vos et domus vestras, propter lucrum animarum, spe-
cialibus dotaverunt privilegiis; sic vestris discrecionibus
et dilectionibus , de quibus in Domino singularem gerimus
33*
Digitized by
Google
520
confidenciam, presencium tenore seriose committimus, et,
si opus fuerit, districte precipiendo mandamus, quatenus
vos aut duo ex vobis, vel alii devoti, probi et discreti
viri, in colloquio vestro ad actum bujusmodi visitacionis
disponendi, adjunctis, si necessarium fuerit, aliis devotia
vel religiosis viris, dictas domos, et alias vestri status
domos in nostra diocesi constitutas, nonnulla eciam loca,
conventus, sive monasteria nostre dyocesis, in quibus pro
salubri directione feminearum personarum inibi Deo ser-
viencium de domibus vestris rectores vel confessores
earundem ex caritate fuerint ordinati, expetentes inibi
legalem et canonicam visitacionem , nostris nomine et
auctoritate celebratis, de dictie periculis, scandalis et in-
commodis exactam inquisicionem facientes, excessus et
defectus inventos, confessos sive probatos, penes ju ris cano-
nici rigorem et vestrarum domorum consuetudines ac sta-
tutorum tenorem districte reformetis, corrigaüs et emen-
detis; nominatim vero rebelles, contumaces, incontinentes,
inobedientes, aut penitenciam pro consuetudinibus et
statutis non servatis taxatam, vel per visitatores sive
rectores vel confessores sororum decernendam agere no-
lentes1), necnon eciam proprietarios seu proprietarias, per
vos compertos sive compertas, per suspensionem a cele-
bratione missarum, ab execucione suorum ordinum, ab
audicione confessionum et receptione cujuscunque sacra-
menti ac per privacionem suarum vocum et votorum , per
separacionem ac seclusionem a consorcio et communione
fratrum aliorum ac aliarum sororum, ne eos vel eas per
prava colloquia et malam conversacionem inficiant vel
per vertan t, eciam per incarceracionem , si id necessarium
judicaveritis, et propter timorem aliorum et emendacionem
rebellium, visum fuerit magis expedire; sive per alias
penas et censuras ecclesiasticas, eousque volurous per vos
sive per rectores predictos et confessores, eos vel eas
posse arctari, corrigi et puniri, donec ad plenam obedien-
ciam vestram et statutorum vestrorum ac consuetudinem
1) De in dit stuk voorkomende cursief gedrukte woorden staan niet
in de uitgave van Vorstman, Archief voor Kerk el. Geschiedenis, deel
XVIII p. 117.
• Digitized by
Google
521
redierint , ac proprietatum suarum plenariam ac perfectam
abrenunciacionem fecerint; precipientes omnibus et sin-
gulis rectoribus, presbiteris, clericis, personis domorum
prefatarum, necnon sororibus, conversis ac monialibus
pretactis, auctoritate n ostra ordinaria, sub excommunica-
cionis pena, quam statim per rebellionem contumaces
incurrent ac sub mulcta *) quinquaginta scudatorum au-
reorum regis Francie, pro una media (parte) pauperibus
Christi, et pro alia parte media ad nostram et fiscalis nostri
utilitatem irremissibiliter applicandorum, si pena pecuniaria
commissa fuerit, quam tociens incurrent, quociens aliquis
vel aliqua prenominatorum contra vestram hujusmodi
visitacionem ordinariam aut contra mandata vestra, immo
verius nostra, quicquam attemptaverint, sive visitacionem
vestram admittere noluerint, et que pro utilitate domo-
rum sive personarum in visitacione hujusmodi ordinata
fuerint, tenere et observare recusaverint; superiores vero
utriusque sexus, sive et quoscunque minores officiales,
si ita congruere perspexeritis, destituatis, et a suis admi-
ni8tracionibus sive commissionibus penitus absolvatis et
exoneretis, ac alios superiores, et quoscunque minores
officiales loco destitutorum iterato instituatis, atque in
preraissis disponatis, ordinetis, committatis et cum ple-
nitudine potestatis agatis, veluti pro salubri directione
dictarum domorum et personarum expedire et congruere
decreveritis, et que nos, si presentes fuerimus, in hujus-
modi negocio agere potuerimus. In inquisicione vero cri-
minwm et excessuum quorumcunque , si ita opus fuerit, jura-
mentum imponere, exigere et recipere vdUbitis. Damus eciam
et concedimus specialiter vobis visitatoribus et rectoribus
domorum, ipsis eciam confessoribus , per vestram tarnen
commissionem , singularem facultatem et auctoritatem ,
sorores domorum sive locorum predictorum, humiliter id
exigentes, vice et auctoritate nostris, ad ordinem beati
Augustini, vel alterius sancti acceptandi, eisque regulam
tradendi, illas eciam investiendi et includendi, acprofes-
1) Bij Vorstman, Archief voor Kerke!. Geschiedenis deel XVIII, p.
117 staat „pena."
Digitized by
Google
522
sionem ab eis acceptandi et alias de eis disponendi, que-
nam et quociens visum fuerit expedire. Concedimus
insuper dictis yestris dilectionibus ac discrecionibus , ac
rectoribus sive confessoribus in domibus predictis con-
stitutis, ac cuilibet vestrum in solidum, ut per vos sive
per alios ydoneos visitatores , in colloquio vestro vel alias
deputandos, confessiones personarum utriusque sexus
dictas domus inhabitancium diligenter audire, eas ab
omnibus peceatü, excessibus et criminibus, eciam censuris
et penis nostre ordinarie jurisdictioni ex statuto, privilegio
vel consuetudine et alias qualitercunque reservatis, ab-
solvere ac alias hujusmodi personis in foro penitenciali
ita providere valeatie, prout id ipsum quomodolibet de-
creveritis expedire; privilegiis, indultis et concessionibus ,
dictis domibus, presidentibus, rectoribus sive confessoribus
earundem dudum per nos aut per nostros predecessores
forsitan factis sive datis, quibus', certis eciam ex causis
et motivis rationalibus vigentibus, hac vice derogamus,
generali revocacione vel speciali, a nobis vel successori-
bus nostris facta vel fienda, ubi de verbo ad verbum
presens privilegium non fuerit positum eciam et expres-
sum ac in parte vel in toto revocatum, ceterisque in
contrarium facientibus non obstantibus quibuscunque.
Presentibus, pro nobis et successoribus nostris perpetuis
temporibus valituris. Datum anno Domini 1485, sub nostri
sigilli testimonio ex certa nostra sciencia et commissione
in festo sancte Gbertrudis Virginis presentibus appensi.
Naar het Cartul. fol. 17r. — Het origineel
berust in het Archief der R. K. parochie van Sint
Michiel te Zwolle. — Gedrukt in het Archief voor
Kerkelijke Geschiedenis, deel XVIII, bh. 114—118.
6. 1486 Juli.
Paus Innocentius VIII bevestigt de verordeningen
van bisschop David van Bourgondü, betreffende
de visitatie van de Frater- en Zusterhuizen.
Innocencius, episcopus, servus servorum Dei,adperpe-
tuam rei memoriam. Ad felicem et prosperum statum
Digitized by
Google
523
personarum omnium, presertim nobis et apostolice sedi
devotarum, libenter intendimus et ea, que pro illarum
salutari «) directione ac pace et tranquillitate presertim
per ecclesiasticos prelatos provide facta et ordinata fuisse
comperimus, ut firma perpetuo et inconcussa remaneant*),
libenter, cum a nobis petitur, apostolico munimine robo-
ramus. Exhibita siquidem nobis nuper *) pro pace dilec-
torum filiorum rectorum, presbiterorum et clericorum con-
gregacionis domorum Domini Florencii nuncupate in
Daventria, in Z wollis ac in Monte Sancti Jheronimi prope
Hattem , in communi vivencium , Traiectensis dyocesis <*),
petitio continebat: quod olim venerabilis frater noster
David, episcopus Traiectensis, volens scandalis et periculis
ob non visitacionem ordinariam presbiterorum , clericorum
et sororum eorum status seu congregacionis in communi
vita sine proprietate vivencium provenientibus *) occurrere,
per suas litteras prefatis rectoribus auctoritate ordinaria
commisit et mandavit, ut ipsi vel duo ex ipsis, seu alii
devoti, probi et discreti viri in colloquio eorum adactum
visitacionis disponendi, adjunctis, si necessarium fuerit/),
aliis devotis et religiosis viris, predictas et alias domus
dicti status in prefata dyocesi constitutas, nonnulla eciam
loca, conventus seu monasteria ejuedem dyocesis, in quibus
pro salubri directione ferainearum personarum, inibi Deo
serviencium, de dictis domibus rectores sive confessores
earumdem feminearum personarum ex caritate fuerint
ordinati, expetentes inibi canonicam visitacionem, prefati
David episcopi nomine et ejus et a[uctoritate] celebrarent,
de periculis et scandalis inquirerent, reformarent, corri ge-
rent, proprietarios seu proprietarias ad abrenunciacionem
proprietatis, et sub diversis tune expreseis, eciam incar-
In het Archief voor KerkeL-Geschicd. komen de volgende afwijkingen
voor :
o) salubri.
b) maneant.
e) nuper nobis.
d) diocceseos.
$) provemendo.
ƒ ) foret.
Digitized by
Google
524
ceracionis, penis et censuris cogerent et compellerent ;
superiores vero utriusque sexus, sive quoscunque officiales,
si ita congruere perspicerent , destituerent et a suis ad-
ministracionibus sive commissionibus penitus absolveren t
et exonerarent, ac alios superiores et officiales loco desti-
tutorum substitueren t atque in premissis disponeren!,
ordinarent, committerent et cum plenitudine potestatis
agerent, veluti pro salubri directione dictarum domo rum
ac *) personarum earundem expedire cognoscerent, et que
ipsemet episcopus in hujusmodi negociis, si presens fuis-
set*), facere posset, cum potestate ante inquisicionem c)
criminum et excessuum juramentum imponendi, exigendi
et recipiendi, necnon presbiteros, clericos et sorores
domorum et locorum predictorum humiliter id exigentes,
vice et auctoritate predictis ad sancti Augustini vel quem-
cunque alium ordinem recipiendi, eisque regulam ipsius
ordinis tradendi; illas eciam investiendi, includendi ac
professionem ab eis recipiendi , ac eciam confessiones per-
sonarum utriusque sexus dictam domum inhabitancium
diligenter audiendi, easque ab omnibus peccatis, excessibus
et criminibus, eciam censuris et penis , jurisdictioni sue
ordinarie ex statu to, privilegio, consuetudine vel alias
reservatis, absolvendi, ac alias personis ipsis in foro peni-
tenciali providendi aliisque facultatibus cum clausuia, quod
ille revocate non censerentur, per ipsum vel successores
suos, nisi ipsum privilegium, de quo in ipsis litteris fit
mencio, foret de verbo ad verbum positum, ac in parte
vel in toto revocatum, prout in litteris ipsius David epi-
scopi desuper confectis, dicitur plenius contineri.
Quare pro parte rectorum, presbiterorum et clericorum
predictorum nobis fuit humiliter supplicatum, utcommis-
sioni et mandato predictis, pro illorum subsistencia firmiori
robur apostolice confirmacionis adjicere aliasque in pre-
missis oportune providere de benignitate apostolica dig-
naremur. Nos igitur, qui ecclesiasticarum personarum
o) et.
h) foret.
c) inquisitionis.
Digitized by
Google
525
quarumlibet pacem et quietem ac earum status felicem et
prosperum directionem sinceris desideriis exoptamus,
singulis ex rectoribus ac presbiteris et clericis prefatis a
quibuscunque excommunicationis , suspensionis et inter-
dicti ac aliis ecclesiasticis sentenciis, censuris et penis,
a jure vel ab hoimne quavis occasione vel causa latis, si
quis quomodolibet innodati existunt, ad effectum presen-
cium dumtaxat consequenduin , harum serie absolventes
et absolutos fore censentes, hujusmodi supplicacionibus
inclinati, commissionem et mandatum predicta, ac prout
illa concernunt omnia et singula in dictis litteris contenta,
auctoritate apostolica tenore presencium approbamus et
confirmamus ac presentis scriptis patrocinio communimus,
decernentes illa robur obtinere perpetue firmitatis. Et
nichilominus rectoribus et presbiteris prefatis similia com-
missionem et mandatum eadem auctoritate apostolica de
novo concedimus per presentes, ita tarnen quod recepci-
ones de personis predictis per eos ad aliquem ordinem
üaciende fieri debeant ad regulam per sedem apostolicam
approbatam; non obstantibus constitucionibus et ordina-
cionibus apostolicis ac statutis et consuetudinibus monas-
teriorum, locorum et ordinum quorumcunque juramento,
confirmacione apostolica, vel quavis alia firmitate roboratis
ceterisque contrariis quibuscunque. Nulli ergo omnino
liceat hanc paginam nostre absolucionis, approbacionis ,
communicacionis, amfirmacionü, comtitucionis l) et conces-
sionis infringere vel ei ausu temerario contraire. Si quis
autem hoc attemptare presumpserit, indignacionem omni-
potentis Dei ac beatorum Petri et Pauli Apostolorum ejus
se noverit incursurum. Datum Rome apud sanctum Petrum
anno incarnacionis Dominice M°cccc°lxxxvi°, quinto Idus
Julii, pontificatus nostri anno secundo.
Naar het Cartvi. jol. 17v. — Gedrukt in het
Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, deel XVIII,
bh. 119—122.
1) De cursief gedrukte woorden staan niet in de uitgave van
Vorstman.
Digitized by
Google
526
7. 1500 Augustus 24.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt de voorrechten der broeders en zusters van
het gemeenzame leven, behoorende tot het Collo-
quium te Zwolle, door de pausen en zijne voor*
gangers, de bisschoppen van Utrecht, hun ge-
schonken, en verleent hun verschillende andere.
Fredericus, marchio Badensis, Dei et apostolice sedis
gracia episcopue Traiectensis, dilectis nobis in Christo
rectoribus, presbiteris, clericis ac personis domorum opi-
dorura nostrorum Daventriensis et Swollensis, necnon
Montis Sancti Jheronimi prope Hattem atque oppidi nostri
Groningensis, ceterisque domibus et congregacionibus atque
conventibus tam virorum quam mulierum, colloquio Swol-
lensi subjectis et ad illud spectantibus ac pertinentibus,
omnibusque aliis et singulis, quorum interest, interent
seu interesse poterit quomodolibet in futurum, salutem
et sinceram in Domino caritatem. lila libenter concedi-
mus, per que devotarum personarum congregacionibus
omnipotenti Deo in humilitatis spiritu famulandi sincerior
detur aggressus, ipsarumque devocio laudabilis firmius
solidetur ac divine gracie consequende reddantur apciores.
Cum itaque, sicut veridicis testimoniis recepimus, multis
vos fore graciis, privilegiis et indultis, tam a sancta sede
apostolica quam eciam auctoritate ordinaria concessis, fore
et esse roboratos ac munitos. Ut igitur hujusmodi privi-
legiis , graciis et indultis libere et sincere in nostra dyocesi
uti et frui valeatis, eapropter et certis nos moventibus
causis et racionibus omnia et singula privilegia, indulta
atque gracias vobis conjunctira aut divisim et vestro col-
loquio tam a sancta sede apostolica quam auctoritate
ordinaria et si g rianter per felicis recordacionis dominum
David de Burgundia, episcopum Traiectensem , prede-
cessorem nostrum, eciam quoad confessores deputandos
et ordinandos, confessiones eis confiteri volencium au-
diendos, sub quibuscunque verborum formis, expressio-
nibus et clausulis concessa et concessas, que et quas hic pro
expressis haberi volumus, ex certa nostra sciencia ratifi-
Digitized by
Google
527
camus et approbamus, rataque et grata habemus etinvio-
labiliter vol umus observari, eaque et eas nostra ordinaria
auctoritate in Dei nomine confirmamus, et insuper ex
eingulari dono gracie, ut clericos domorum conventuum et
congregacionum in nostra dyoceso Traiectenei existencium
super communibus bonis domus, conventus seu congrega-
cionis, in qua moram trahunt, aut alio quovis justo titulo
antistite noto catholico sacrosancte Romane eoclesie subjecto
ad omnes sacros et non sacros ordines se ordinari facere
possint, dummodo sufficentes et ydonei reperti fuerint;
bonaque vaga et injuste acquisita, quorum verus dominus
ignoratur, in usus verorum pauperum Christi vel aliis
pios usus, prout anime eorum saluti crediderint magis ex-
pedire, applicare seu applicari facere; corpora defunctorum
domorum congregacionum et conventuum prefatorum, in
quibusvis ecclesüs vel cimiteriis sepultorum aut sepelien-
dorum, exhumare et iterum in alia ecclesia vestra seu
cimiterio vestro ecclesiastice sepulture cum eorum juribus
et pertinenciis tradere et collocare; quouque corpora seu
cadavera domorum congregacionum et conventuum pre-
dictorum ac personarum earundem , que se precipitaverint,
interfecerint, infirmitate corporis vel dyabolica instigacione
causante et instigante seu alias seipsas taliter leserint et
vulneraverint, ut mors inde subsequatur, in locis non
consecratis occulte et absque ulteriori requisitione sepelire
et sepelire facere; et in eisdem vestris domibus conventibus
et congregacionibus et extra locis decentibus et ornatis ac
congrue adaptatis supra lapidem stabilem aut [fol. 14T]
portatilem consecratum divina missarum solempnia, eciam
ante lucem, et aliarum horarum officia cum cantu celebrare
vel sine cantu celebrare ac per quemcunque presbiterum
aptum et ydoneum celebrari et decantari facere possitis et
valeatis, vobis tenore presencium licenciam et auctoritatem
concedimus et impertimur. Et insuper utvisitatores,rectores
et confessores domorum, congregacionum et conventuum
predictorum, tociens quociens expediens fuerit atque oportu-
num, in domibus congregacionibus et conventibus predictis
presbiterum secularem seu religiosum ac seculares vel reli-
giosos nominare et ordinare possint confessores, qui auditis
confessionibus personarum earumdem eas ac earum quam-
Digitized by
Google
528
libet ab omnibus peccatis criminibus excessibus ac censuris
ac penis, eciam si pro injectione manuutn in clericum fuerit
in casibus nostre ordinarie potestati quomodolibet reser-
vatis, prout et quemadmodum visitatores, rectores et con-
fessores ipsi desuper pro seipsis habent in mandatis et id
personaliter fecerint, absolvere valeat seu valeant, vobis
eciam presencium tenore indulgemus. Presentibus pro
nobis et successoribus nostris perpetuo valituris. Datum
nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso, anno
Domini M° quingentesimo , die vero vicesima quarta
mensis Augusti.
Naar het Cartul. fol. 14r. Het origineel berust
in het Archief der R. K. parochie van St. Middel
te Zwolle.
NB. Dit stuk heeft tot opschrift : „Littera domini Frederici Badensis
epiacopi Traiectensis."
8. 1501 Maart 8.
Raymundus, kardinaal en pauselijk legaat, ver-
leent aan de Broeders van het Gemeene Leven
dezelfde voorrechten, die de Reguliere Kannttn-
niken genieten.
Raymundu8, miseratione divina sacrosancte Romane
ecclesie tituli sancte Marie Nove presbyter cardinalis,
Surcensis, ad universam Germaniam, Daciam, Suetiam,
Norwegiam, Frieiam, Prussiam omnesque et singulas illa-
rum provincias civitates terras et loca, etiam sacro Ronaano
imperio in ipsa Germania subjecta ac eis adjacentia apos-
tolice sedis [blz. 253] de latere legatus, ad perpetuam rei
memoriam. Ex injuncto nobis ab apostolica sede legationis
officio ad ea libenter intendiraus, per que christifidelium
quorumlibet presertim religiosorum sub regularis obser-
vantie disciplina famulantium commoditatibus salubriter
valeat provideri. Exhibita siquidem nobis nuper pro
parte dilectorum nobis in Christo rectorum et patrum
presbyterorum et clericorum domorum Sancti Gregorii
Zwollensis, Florentii Daventriensis oppidorum, et Montis
Sancti Hieronymi prope Hattem, Traiectensis diocesis,
Digitized by
Google
529
regulariter et bene viventium petitio continebat, quod
rectores , presbyteri et persone dictarum domorum , necnon
rectores et confessores aliarum domorum presbyterorum
ac etiam sororttm in diversie provinciis consistentium
ejusdein status sancti Gregorii ad instar probatorum reli-
giosorum hactenus laudabiliter vixerunt ac vivant ac
capitulum annuale inter eos in prefata domo Zwollensii
celebrare et insimul convenire soleant, communionem
quoque et familiaritatem cum canonicis Regularibus sancti
Augustini domus Windesium, ejusdem Traiectensis diocesis,
habeant, ac domus ipsa per fratres et sacerdotes, qui ad
capitulum domus Suollensis solent convenire, fundata
existat, quodque prior domus Windeshemensis predicte
pro tempore existens nonnullas domus [blz. 264] fratrum
Sancti Hieronymi prope Hattem et Florentii opidi Daven-
triensis, Traiectensis diocesis, visitare solet, et propterea,
si eisdem rectoribus presbyterorum, clericorum et sororum
tam domorum Suollensis, Daventriensis et Sancti Hiero-
nymi prope Hattem , quam aliarum domorum predictarum
concederetur, quod ipsi et eorum successoribus privilegiis,
gratiis, immunitatibus, indulgentiis, indultis et libertatibus
domui Windeshemensi et aliis domibus sub capitulo Win-
deshemense hactenus per quosvis Romanos pontifices con-
cessie et quibus canonici Regulares dictarum domorum
utuntur, potiuntur et gaudent ac uti et gaudere poterunt
in futurum, ad eorum instar gaudere possent, profecto
commoditatibus rectorum et domorum predictarum pluri-
mam consuleretur. Quare pro parte rectorum predictorum
nobis f uit humiliter supplicatum, quatenus statui eorum
in premissis oportune providere dignaremur. Nos igitur
hujusmodi supplicationibus inclinati, quod rectores pres-
byterorum, clericorum et sororum tam domorum Zwollensis,
Daventriensis et Sancti Hieronymi prope Hattem, quam
aliarum domorum, sub capitulo seu colloquio earundem do-
morum Zwollensis, Daventriensis et Sancti Hiero-[blz. 255]
nymi prope Hattem conprehensarum , de cetero perpetuis
futuris temporibus omnibus et singulis privilegiis, immu-
nitatibus, prerogativis , indulgentiis et indultis Windes-
hemensibus et aliis domibus , sub capitulo Wiudeshemense
comprehensis et pertinentibus, per summos Romanos ponti-
Digitized by
Google
530
fices hactenus concessia et quibus prior Windeshemensis
et rectores aliarum domorum predictarum quomodolibet
utuntur, potiuntur et gaudent ac uti, potiri et gaudere po-
terunt quomodolibet in futurum, ad eorum instar pariformiter
et absque ulla differentia, sine tarnen eorum ac locorum
ordinariorum, in quorum jurisdictionem prefate domus
consistunt, prejuditio, uti, potiri et gaudere possunt et
valeant, authoritate legationis nostre, qua fungimur in
hac parte, tenore presentium concedimus et indulgemus.
Tenores quorumcunque privilegiorum , indultorum, indul-
gentiarum et prerogativarum hujusmodi, presentibus pro
expressis habendis, non obstantibus constitutionibus et
ordinationibus apostolicie ac domorum et ordinum predic-
torum etiam juramento confirmatione apostolica vel quavis
alia firmitate roboratis statutie et consuetudinibus, necnon
regulis, quibus cavetur, ne privilegia seu indulta aliquibus
concedantur, nisi in literia concessionum hujusmodi mentio
fiat de eis expressa, ceterisque contrariis quibuscunque.
In quorum fidem presentes literas fieri nostrisque sigillis
jussimus communiri. Datum Spire anno Incarnationis
Dorainice 1501, VIII Idus Martii, pontificatus sanctissimi
in Christo Patris et Domini nostri domini Alexandri
divina providentia pape VI anno 10.
Naar een afschrift in de Kroniek van het Fra-
terhuis te Doesburg , bh. 252 — 258.
Met een transfix van Fredericus van Baden ,
dd. 1513 December 15 (zie N° 11).
9. 1507 September 18.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, ver-
leent aan de Broeders voorrechten betreffende hun
brevier.
Fredericus, marchio Badensis, Dei et apostolice sedia
gracia episcopus Traiectensis, dilectis nobis in Christo
rectoribus et fratribus congregacionum domorum nostrarum,
colloquio Zwollensi in nostra dyocesi subjectarum, salutem
et sinceram in Domino charitatem. Devocioni vestre pro
divini cultus decore ex singulari dono gracie benignum
Digitized by
Google
531
impercientes consensum, concedimus, ut in dictis domibus
ïn divinis officiis et cerimoniis preter ea, que in ordinario
Traiectensis ecclesie sunt impressa, pro devocionis vestre ac
festivitatum congrueticia ex ordinariis aliarum ecclesiarum
aliqua assumere liceat aut mutare , prout diversie collegiis
et capitulis in Traiectensi dyocesi constitutis ab olim et
antea est concessnm, ac in parte vel in toto capitulo Wyn-
desemensi vos conformare possitis et valeatis. pro nobis
et successoribus nostris graciose elargimur per presentes.
Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso,
anno Domini millesimo quingentesimo septimo, decimo
octavo mensis Septembris.
Naar het Cartui. fol. 14*.
NB. Dit stok heelt tot opschrift: „De privilegio in horis dicendis."
10. 1512 Maart 20.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt de voorrechten, den Broeders door zijne
voorgangers geschonken, om hunne clerici op de
gemeenschap hunner goederen te laten wijden.
PredeTicus, marchio Badensis, Dei et apostolice sedis
gracia episcopus Traiectensis, dilectis nobis in Christo
rectoribus, presbiteris et clericis domorum opidorum nos-
trorum Daventriensis , Swollensis, necnon Montis Sancti
Jheronimi prope Hattem, ceterisque domibus et congre-
gacionibus in communi viventibus, colloquio Zwollensi
subjectis, in nostra dyocesi constitutis, salutem et de
bono in melius semper proficere. E[x]igit sincere vestre
devocionis affectus, quem ad nos geritis, continuumque
servicium , quod nostro hortatu et jussu circa devotas et
religiosas personas exhibetis , sed et sedulum ministerium ,
quod pro decore domus Dei circa scholares impenditis,
quatenus favoribus et graciis vos proscquamur oportunis.
Hinc est, quod attendentes pium predecessorum et nostrum
ergo vos favorem, quo graciose concesserunt et concessi-
mus, ut clerici domorum vestrarum, a quocunque noto
catholico antistite graciam et communionem sedis aposto-
Digitized by
Google
532
lice habentes, ordines sacros et non sacros recipire valeant,
nunc ex singulari dono gracie devotis vestris supplica-
cionibus inclinati, ex certa nostra sciencia pro nobis et
successoribus nostris concedimus, quatenus ex nunc et in
antea in nostra dyocesi et ecclesia pariformiter et per
omnia, ut religiosi sola intytulacione ad sacros ordines
admittamini et promoveamini. Nostrarum testimonio litte-
rarum. Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus
appenso, anno incarnacionis dominice millesimo quingen-
tesimo duo decimo, Marcii die vicesimi.
Naar het Carttd. fol 14v.
Het origineel berust in het Archief der R. Km
parochie v. St. Michiel te Zwolle.
II. 1513 December 15.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt de voorrechten, den Broeders van het
Gemeene Leven door den kardinaal-legaat Ray-
mundus geschonken.
Fredericus, marchio de Baden, Dei et apostolice sedis
gratia episcopus Traiectensis , universis et singulis chris-
tifidelibus, tam presentibus quam futuris, salutem inEo,
qui est vera omnium salus. Noveritis, quod nos ad hu-
milem supplicationem dilectorum nobis in Ghristo recto-
rum et patrum presbyterorum et clericorum domorum
Sancti Gregorii Zwollensis, Florentii Daventriensis opido-
rum nostrorum et Montis Sancti Hieronymi prope Hattem
nostre diocesis, necnon et aliarum domorum presbiterorum
et eciam sororum in diversie provintiie consistentium, status
sancti Gregorii ad instar probatorum religiosorum, omnia
et singula contenta, narrata et descripta in literis aposto-
licis, quibus he nostre presentes [blz. 257] litere sunt
transfixe, sigillo felicis recordationis reverendissimi in
Christo Patris et Domini, domini Raymundi, miseratione
divina sacrosancte Romane ecclesie tituli sancte Marie
Nove presbyteri cardinalis Surcensis, ad universam Ger-
maniam, Daciam, Suetiam et cetera Apostolice sedis de
Digitized by
Google
S33
latere legati , de cera rubea desuper impendentes sigillatas ,
ratificamus et approbamus, rataque et grata habeinus et
inviolabiliter volumus observari eaque nostra ordinaria
authoritate in Dei nomine confirmamus vestra ordinaria
jurisdictione, visitatione et correctione semper salvis. Datum
nostro sub sigillo ad causas, preeentibus appenso, anno
Domini 1513, die vero 15 mensis Decembris.
Naar een afschrift in de Kroniek van het Frar
terhuü te Doesburg, bh. 258.
12. 1514 Januari 24.
Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, be-
vestigt aüe voorrechten, den Broeders door dm
H. Stoel of hem of zijne voorgangers geschonken.
Ffredericu8, marchio Badensis, Dei et apostolice sedis
gracia episcopus Traiectensie, dilectis nobis in Christo
devotis rectoribuB domorum nostrarum presbiterorum,
clericorum ac aliarum personarum in Daventria, in Z wol-
lis , in Monte Saneti Jheronimi prope Hattem, aliarumque
domorum seu congregacionum presbiterorum, clericorum
et aliarum personarum communiter vivencium in nostra
dyocesi situatarum rectoribus sive confessoribus, ad collo-
quium Zwollense pertinencium , omnibusque aliis, quorum
nunc interest, interent seu interesse poterit quomodolibet
in futurum, salutem et omne bonum. Exigit sincere vestre
devocionis affectus, quem ad nos geritis, sed et multiplex
fructus, quem in ecclesia sua per vos efficit Deus, quo
fevoribus vos prosequamur oportunis, ut, qui videmini
donante Domino in partem sollicitudinis nostre nobis
cooperatores existere in vinea Christi, non torpeatis, sed
palmites vestros in decorem domus Ejus in diversis eccle-
8Üs et monasteriis extendatis, scolares de rudi seculo
colligendo et bonis moribus et Dei timore instituendo
et fovendo sicque religiosis domibus et ecclesiis abilitando.
Eapropter vestigiis venerabilium predecessorum nostrorum,
sed et nostris solitis erga vos graciis inberendo omnia et
Derde Serie. Werken N°. 13. 34
Digitized by
Google
«34
singula, tam ab ipsis quam a nobis, antehac sub qui-
busvis verborum forinis vobis usque in presenciarum col-
lata, placuit innovare, approbare ac de novo concedere. Sane
felicis recordacionis dominus Ffredericus de Blanckenheym,
predecessor noster, ex commissione apostolica domini
Gregorii XII, visis multis [doctorum et jurisperitorum fide-
dignorum determinacionibus , qui modum vestrum vivendi
tanquam juri consonum, primitive ecclesie conformem,
et Deo devotie licitis, vobis preter divine legis et juris
communis licenciam dedit approbacionem specialem et
licenciam condendi consuetudines pro exigencia status
veetri licitae et honestas. Cujus eciam vestigia secutus
successor dominus Rodolphus de Diepholt, bone memorie,
eciam predecessor noster, pro conservacione ejusdem status
vestri graciose concessit vobis colloquium annale et actum
visitacionis ordinarie inter vos, admittens pie conserva-
torium Eugenii quarti, concessum vobis pro se et succes-
soribus suis aliisque diversis adjunctis. Que omnia suc-
cessor recolende memorie dominus David de Burgundia,
antecessor noster, confirmavit, approbavit et de novo
dedit, pluribus graciose additis, quoniam fundaciones
domorum, resignaciones et donaciones bonorum appro-
bavit, ffratrum, sororum et familiarium vestrorum ac
eciam scolarium confessiones, votorum minorum commu-
tacionem , in portatilibus celebracionem eciam ante lucem,
ordinationem quoque clericorum domorum vestrarum a
quocunque noto catholico antistite, graciam et commu-
nionem sedis apostolice habente, concessit, actum ordi-
narie visitacionis cum potestate correctionis eciam
incarceracionem rebellium, si opus fuerit, destitucionem
superiorum ac officialium quorumcunque et quarum-
libetcunque indulsit; po[testatem] quoque dedit investiendi
et ad professionem accipiendi in ordine beati Augustini
vel alias, per sedem apostolicam approbato, personas [sub]
directione fratrum vestrorum degentes; districte precipiendo
mandans omnibus vobis et vestris, ne quis statum com-
munis vite v[estre] sine consilio et consensu presbiterorum
visitatorum in colloquio vestro ordinatorum seu ordinan-
dorum mutare preaumat, pro[ut in] litterie originalibus
lacius continetur per privilegia et indulta sua, que omnia
Digitized by
Google
535
et singula hic pro expressis ha[beri] volumus et non secus,
quam si de verbo ad verbum hic fuerint inserta. Nos quoque
eorumdem predecessorum nostrorum g[racias], privilegia,
indulta et quecunque vobis donata et exinde secuta
grata et rata habentes, confirmavimus et approba[vimus],
sed et singulari dono gracie de novo aliqua addidimus et
concessimus, videlicet: ordinacionem clericorum domorum
vestrarum s[uis] bonis communibus earumdem domorum,
more religiosorum sola intitulacione; celebracionem quoque
missarum et aliorum di[vinorum] cum cantu vel sine
cantu in domibus vestris [et] aliis locis decenter ornatis,
eciam in portatilibus et ante lucem, per vos et vestros
posse fieri; in horis quoque vestris diurnis ac nocturnis
in parte vel in toto capittulo Wyndesemensi vos con-
formare aut ex aliis ordinariis aliqua assumere vel mutare
pro devocione vestra possitis; vaga bona in pios usus
con vertere; corpora defunctorum domorum vestrarum, in
quibusvis ecclesiis sive cimiteriis sepultorum aut sepelien-
dorum, exhumare et in aliis vestris ecclesis sive cimi-
teriis cum eorum juribus et pertinenciis iterum sepelire
aut sepeliri posse facere; corpora vero sive cadavera per-
sonarum domorum vestrarum se ledencium aut eciam,
quod Deus avertat, propria infirmitate aut dyabolica insti-
gacione se interficiencium , in locis non sacris occulte sine
ulteriora nostra aut nostrorum requisicione sepelire aut
sepeliri facere posse; confessiones audire et confessores
ordinare, qui nostra auctoritate ab omnibus absolvere
possint, nobis jure, statuto, consuetudine vel privilegio
reservatis, pactorum sive convencionum cum curatis eccle-
siarum sive [cum col]legiis ratificacionem et approbacio-
nem cum omnibus [suis ar]ticulis et clausulis; postremo
participacionem omnium et singulorum privilegiorum ,
in[dult]orum, [im]munitatum, gracia[rum, indul]genciarum,
remissionum, absolucionum, conventui et capittulo [Wyn]-
des[emensij conjunctim vel div]isim con[cessis vel] con-
[cedendis], in quantum nostra auctoritas se extendat. Nunc
vero [fol. 18v] omnia et singula premissa et alia, tam a pre-
decessoribus nostris quam a nobis vobis donata et exinde
secuta, ratificantcs et approbantes, de novo eadem conces-
simus et por nrcsentes concedimus, et hic pro inscrtis ot
Digitized by
Google
536
pro individualiter expressis haberi volumus, admittentes
pariter et graciose laudantes omnia et eingula privilegia,
gracias, indulta, vobis conjunctim aut divisim a quibus-
cunque summis pontificibus et eorum legatis donata,
ratificamus et rata habemus. Insuper eciam ex nostra
liberalitate et singulari dono gracie de novo alia adicien-
tes, videlicet si necessitate aut evidenti utilitate lapsu
temporis ecclesiae altaria et cimiteria vestra ampliari et
meliorari, ad alia loca transponere seu transferre et de
novo edificare, instruere et erigere, aut eciam destmere,
dirimere ac prophanare placuerit, id libere facere
poteritis absque nostra et nostrorum successorum ulte-
riori licencia, et diruta et destructa tam in lignis
quam in lapidibus terris et aliis usibus honestis applicare.
Et quoniam potestas audiendi confessiones et ordinandi
confessores visitatoribus , rectoribus et confessoribus a
nobis collata est, inhibemus omnibus et singulis sacer-
dotibus secularibus sive religiosis cujusvis ordinis, eciam
niend[ic]anciuin, ne quamcunque personam colloquio vestro
subjectam ad confessionem recipiant aut admittant sive
beneficium absolucionis impendant, nisi de nostra aut
vestra licencia speciali petita et obtenta. Simili modo
prohibentes universis et singulis vestro colloquio quomo-
dolibet subjectis, ne secularibus sacerdotibus sive religiosis
confiteantur, nisi de nostra aut vestra licencia speciali
petita et obtenta; rebelles autem et inobedientes aut con-
tumaces superioribus suis, nolumus aliquo horum privi-
legiorum indultorum et grac[iarum] gaudere, donec ad
debitam subjectionem redierint. Et quoniam difficile foret
has nostras litteras singulis exhibere, volumus, [quod]
ipsarum transcripto manu publica et sigillo alicujus pre-
lati aut officialis munito , plena fides adhibeatur ac perinde
statu si dicte originales littere forent exhibite
vel ostense; revocacione generali vel speciali a nobis vel
successoribus nostris facta [vel] fienda, ubi de verbo ad
verbum presens privilegium non fuerit positum et ex-
pressum ac in parte vel in toto revocatum, cete[risque]
in contrarium facientibus non obstantibus quibuscunque.
Presentibus pro nobis et successoribus nostris perpetuis
temporibus valituris. Datum nostro sub sigillo ad causas
Digitized by
Google
537
presentibus appenso, anno Domini 1514, die vero 24
meneis Januarii.
Naar het Cartvd. fol 18'.
Ook in afschrift in de Kroniek van het Fra-
terhuis te Doesburg.
13. * 1516 Juli 7.
Fredericus [van Baden , bisschop van Utrecht] geeft aan
de priesters en clercken en anderen, die met hen in ge-
meenschap leven te Zwolle, Deventer en Halsbergen,
onderscheidene geestelijke voorrechten.
Naar eene kopij in de Bibliotheek der Vereeniging
voor OverijsseUch Regt en Geschiedenis. — Ver-
zameling Heerkens.
Het origineel berust in het archief der R. K.
parochie van St. Michiel te Zwolle.
14. 1517.
Phüippus van Bourgondiër bisschop van Utrecht,
bevestigt de voorrechten, den Broeders door
zijne voorgangers geschonken, en verleent hun
nieuwe.
Philippus de Burgundia, Dei et apostolicae sedis gratia
electus et confirmatus Traiectensis, dilectis nobis in Christo
rectoribus domorum nostrarum, presbyterorum, clericorum
ac utriugque sexus personarum in Daventria, in S wollis,
in Monte Sancti Jheronimi prope Hattem aliarumque
domorum seu congregationum , presbyterorum, clericorum
ac utriusque sexus personarum communiter viventium in
nostra dioecesi situatarum, rectoribus seu confessoribus,
personis et membris ad colloquium Swollense pertinenti-
bus, omnibusque aliis nunc interest, intererit aut interesse
poterit in futurum, salutem et omne bonum. Odor boni
nominis vestri, morum honestas, sed et sincerae devotionis
affectus, quem ad nos geritis, multiplexque fructus, quem
Digitized by
Google
538
in ecclesia sua per vos efficit Dominus, nos hortantur et
admonent, quo favoribus vos prosequamur opportunis.
Hinc est, quod devotis vestris precibus, quibus prioia a
praedecessoribus nostris collata, innovari de novo, con-
firmari et concedi petistis, favorabiliter inclinati, oinnia
et singula privilegia ab omnibus et singulis praedecessori-
bus nostris antehac, sub quibusvis verborum formis, usque
in praesentiarum et singulariter reverendi patris domini
Frederici, marchionis Badensis, episcopi Traiectensis,
immediati praedecessoris nostri, yobis concessa et collata,
narrata, conscripta et conditionata et quaecunque exinde
secuta cum omnibus suis clausulis ex nostra certa scientia
rata et grata habentes, ratificamus et approbamus et in
Dei nomine confirmamus et de novo concedimus per
praesentes, et insertis et pro invidualiter expressis haberi
volumus. Et praeterea ad laudem et honorem omnipotentis
Dei, ut inter vos vitia facilius supprimantur et virtutes
uberius vigeant atque cultus divinus in domibus vestris
celebretur honestius, vobis et successoribus vestris de
aliquibus gratiis et indultis pro videre volumus, praesertim
ut vos et quilibet vestrum, necnon et presbyteri domorum
vestrarum, de vestra tarnen licentia, confessiones schola-
rium, visitantium scholas quascunque in locis vestris aut
aliis quibuscunque , cum ad vos declinaverint aut petie-
rint, aut etiam puerorum sive juvenum non visitantium,
sacerdotum necnon hospitum et aliorum bonae voluntatis,
qui per vestros ad salutem dirigi desiderant, audire pos-
sint et ab excommunicatione, suspensione, irregularitatis
et interdicti sententiis, poenis et censuris ecclesiasticis,
a jure et statuto quomodolibet latis, absolvere. Praeterea
ut et personas, congregationem sive domorum vestrarum
rebelles et contumaces, inobedientes, incontinente» , pro-
prietarios, aut penitentiara pro consuetudinibus non servatis,
taxatam vel per rectorem decernendam, agere nolentes
per suspensionem a celebratione missarum, ab executione
suorum ordinum, a receptione cujuscumque sacramenti
ac per privationem suarura vocum et votorum, per sepa-
rationem ac seclusionem a consortio et communione
fratrum aliorum , etiam per incarcerationem sive per alias
poenas et censuras ecclesiasticas, eouscjue voluraus per
Digitized by
Google
539
rectorem, de consensu duorum vel trium presbyterorum
ejusdcm domus, eos posse arctari, corrigi ac puniri,
donec ad plenam obedientiam rectoris, fratrum et con-
suetudinum redierint. Insuper ex singulari dono gratiae
vobis patribus colloquii Zwollensis gratiose concedimus,
quod sigillo comrauni imagine Salvatoris insignito, in
causis patrum (sic) et fraternitatum uti poteritis, pro
nobis et successoribus nostris perpetuo valituris. Datum
nostro sub sigillo ad causas, praesentibus appenso, anno
Domini MDXVIL
Naar de uitgave van Vorstman in het Archief
voor Kerkelijke Geschiedenis, deel XVIII, bh.
130—132.
Digitized by
Google
BIJLAGE XVIII.
Formulier tot de opname in de gebedsverbroedering
der Broeders en Zusters van het Gemeene Leven.
Nos, A.B. rectores pro tempore domorum Domini Florentii
in Daventria et Clericorum in Swollis etc., ceterique rectores
congregationum colloquii Swollensis in communi viventium,
dilectis nobis in Christo N. N. salutem et per virtutum
incrementa ad devotarum orationum suffragia vitam et
gloriam consequi sempiternam. Licet jure divino et lege
mutue caritatis generaliter omnibus obligemur et efficia-
mur debitores; illis tarnen, quorum erga nos et stat^um]
nostrum majorem caritatem devotionisque affectum certis
inditiis experimur, merito amplius obligamur. Hinc est,
quod exigentibus pie devotionis vestre meritis, quam ad
nos geritis, plenam vobis nostrarum domorum concedimus
omnium spiritualium bonorum participaüonem in vita
panter et in morte, videlicet orationum, jejuniorum, ele-
mosinarum, vigiliarum ceterorumque exercitiorum spiritu-
alium, que per fratres nostros et sorores in omnibus
domibus nostris divina dementia diebus noctibusque(?)
operari. Addentes insuper de gratia speciali, quod cum
obitus vester, quem Deus felicem faciat et beatam, nobis
per presentes [litteras] fuerit denuntiatus, pro vobis facie-
mus et in domibus nostris fieri ordinabimus sicut pro
hujusmodi fratribus nostris facere [consuevimus, ut] per
viscera misericordie Dei ex multiplici suffragiorum pre-
sidio et a malis proteriri(?) et in futuro mereamini
[coelestia taberna]cula introduci. Datum sub sigillo etc.
Naar het Cartol. fol. 52*.
Digitized by
Google
REGISTER.
A (Jacobus, de Traiecto, kanunnik te Sint Agnieten-
berg). XXI.
„ (de, te Zwolle). 63.
Aa (A. J. van der). 89», 235».
Aanen (Lambert van), 91. ZieN Randen (Lambert van).
Abraham. 63l, 55.
Achter (Albert ter). XCIV.
Acker (Jutte ten). Zie Jutte.
„ (Lambert ten). Zie Lambert.
Acquoy (G. J. R.). II, III, VIII, IX, XI, XV— XVII,
XXI, XLIXxen>, LXXIV, LXXVI-LXXIX, LXXXI
LXXXIV», LXXXVII», LXXXVIII', CXXXI-CXXXIV'
CXLVI, CLXI, CLXII, CLXXXIII, CXC8, CXCII
CXCIII8, CXCVII, CXCIX, CCV, CCVI, 62, 7, 72, 10", 2, •
118, 125, 17*, 18*, 30', 32*, 34», 37», >, 39», *, 8, 447, •
478, 54>, 55», 59*, 66«, 77», a, 803, 84*, 8, 87*, 91>, 95*
98', 99', 110*, 112«, 113', 124», 1268, 146', 147', 1578
1653, 169', B, 171 ,0, 172«, 183 \ ', 185», 186', 1908, 191
1938, 197», *, 200», 2051, •, «, 2088, 235.
Adolf , graaf van Gelderland. 1526.
Adolphus Dockem (lid van het Fraterhuis te Harderwijk,
rector sororum in Nyekerke, 2do rector in
Groningen). 102.
„ Echt. Zie Echt.
Adrianus de Breda (notaris). CLVHI, 325, 328, 329,
381, 424.
Aduard, Adwerd. 1532, 154.
Aecht (vrouw van Andries Noete). 322.
Derde Serie. Wkbken N°. 13. 35
Digitized by
Google
542
Acger (Hendrik, van Calcar). 44.
Aelbert Averheyne. 302.
Aemilius van Assche (tweede rector van het Heer-Florens-
huis te Deventer, stichter van het Sint Hieronymushuis
te Delft). LXIV, LXV, 17', 18».
Aerndt Henrickzoon. 472.
Aernhem. Zie Arnhem.
Agatha, H. (beschermheilige van het Wytenhuis). 46*.
Agnes (zuster te Ten Orthen). XC.
„ (zusters van Sint). Zie Amersfoort.
Agnetenconvent (Sint) te Harderwijk. Zie Harderwijk.
Agnetenklooster (Sint) te Zaltbommel. Zie Zaltbommel.
Agnietenberg (Sint) Montes Nemelenses, Domus MontisS.
Agnetis Virginis bij Zwolle. Klooster
der Congregatie van Windesheim.
LXXXVIH, LXXXIX, C, Cl, CVHI,
CXXXVI-CXXXVHI, CLXI, CXCV,
6», 71, 81, 9», 11', *, 13, 44, 47», 72»,
99*, 161, 271', 375.
„ „ Kanunnik. Zie A. (Jacobus).
„ „ Chronicon. XXI.
„ „ Prior. Zie Vornken (Willem).
„ „ Stichters. 81.
Agnietenklooster te Amersfoort. Zie Amersfoort.
Ahuys (Gherardus). Zie Gherardus.
„ (Hendrik van). Zie Hendrik.
„ (Jutta de). Zie Jutta.
„ (Margareta de). Zie Margareta.
Ailly, (Pierre d', kardinaal-legaat). 501.
Alamania. 501.
Alardus Calker, Kalker, de Kalker (lid van het Fraterhuis
te Zwolle en te Culm). 138, 171 en «, 189, 410.
Albergen (buurschap in de parochie van Ootmarsum).
LXXII, 482.
„ (klooster der Reguliere kanunniken van Windes-
heim). 32», 37 en «, 472, 473.
„ Prioren. Zie Gerardus van Ubach, Reynerus.
,i Procurator. Zie Johannes.
„ bij Ootmarsum (Fraterhuis, Domus Sancti Antonii
Confessóris). XIX, LXXI, LXXII, CIX, CXXII,
Digitized by
Google
543
CXXIII, CXXXVII, CLXVTII, CLXXXVITI, 32,
33», 36', 42, 961, 228, 482.
Albergen (Fraterhuis). Stichters. Zie Schulte (Albertus en
He88el) en Gerhardus Scadde van
Kalker.
„ „ Rectoren. Zie Reinier van Texel.
Scherpynck (Godfried*. Wetter (Hen-
ricus).
„ „ Leden. Zie Arnoldus de Broeckhusen,
Henricus de Weteringhe, Johannes
Rekelinchusen, Kuyt (Theodericus)
en Thomas.
Albert Janssoenshuys te Genemuiden. 401.
„ Lynthoirst. 384, 386.
„ van Vilsteren (schulte van Wij e). 404.
Albertus van Calcar. Zie Paep (Albertus).
„ Griet, Gryt (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
minister Fratrum tertiae regulae Scl Francisci in
Vollenhoe). 70', 71, 92", 101.
„ Lubeck (lid van het Heer-Florenshuis te De-
venter). LXXXIV*.
„ Tymmerman. Zie Tymmerman.
„ Woldrichem (clericus sive scolaris Traiectensis
diocesis). 412.
„ van Wynbergen. 294.
„ de Zuthem (magister et notarius publicus). 457.
Alcmaria (magister Gherardus). Zie Gherardus.
Alcmarie (Henricus). Zie Henricus.
„ (Jacobus). Zie Jacobus.
Aleff van Haren. 347.
Aleid (weduwe van Dam Bertrams te Harderwijk). 996.
„ (vrouw van Arent Sticker). 1248, 466.
Alen (Hendrik, lid van het Fraterhuis Sint Hieronymus-
berg). Zie Henricus.
Alexander V (paus). 316, 405.
„ VI (paus). 418, 445, 447, 530.
„ (episcopus Tortunensis, legatus in Germania). 441.
Aleydis Piecke. Zie Piecke.
Aleyt (vrouw van Henrick Lubberts). 392.
„ (vrouw van Ludeken Koteken). 386.
Digitized by
Google
544
Aleyt (weduwe van Koep Otters).
„ (weduwe van Pauwels van Pelant). 387.
„ (vrouw van Johan Witteroc). 279, 286.
„ Deterdes. Zie Deterdes.
„ Meyerincs. Zie Meyerincs.
Alfer ter Schuren. 324—326, 328.
Alfyt, (weduwe v. Oerberts Herfte des Olden). 330.
Almelo (pastoors van). Zie Eza.
„ w w Hulscheren (Hendrik van).
„ „ „ Itteraem (Luleff van).
„ (heer toe). Zie Rechteren (Adolph van).
„ (herscip van). 390.
„ (Egbert, joncker van). Zie Egbert
„ (Elizabeth van Voerst, joncfrou tot Almeloe).
Zie Voerst.
„ (Johan van). Zie Johan.
Alphonsus van Ligori. 1498.
Alto Passu (Jacobus de). Zie Jacobus.
Alijd (vrouw van Hillebrand van Baerle). 294, 295.
„ (weduwe van Wineke des Dregers). 271, 292.
„ Claes (weduwe van van Ittersem). Zie Itteraem.
Alijt (weduwe van Herman Glauwekens). 331.
„ (vrouw van Alfer Knoppert). 344.
„ (vrouw van Luthert Rolofssoen). 367.
„ {vrouw van Peter Keil). 401.
„ (vrouw van Claes Messemaker). 288.
„ (vrouw van Peter van Oss). 871.
„ (joncfrouw, vrouw van Dirck van Zalne). 304.
Ambrosius, Sanctus. 449, 450.
Amerongen (Folpert van). Zie Folpert.
„ (Mechtelt Jacobsdochter van, vrouw van
Frederik de Voecht van Rynevelt). Zie Mechtelt
Amersfoort (Fraterhuis te). GLXIV, 98.
„ (Sint Agnes te). 402.
„ (Zusters van Sint Agnes te). 308.
„ (Sint Agnietenklooster te). 131 1 en s.
„ (marschalk van). Zie Reness van Vulven (Johan,
die jonge).
„ (Ludeman van). Zie Ludeman.
Amersfordia (Gerardus de). Zie Gerardus.
Digitized by
Google
545
Amsterdam. II2, XXVII4, CXVIII1.
„ (Universiteits-bibliotheek). LXXX VIII 4 ,
CXXI en K
„ (Curatoren der Universiteit). CXXI1.
„ (Petrus de). Zie Hovesche.
Anderloe (Hildebrant ten). Zie Hildebrant.
Andernach (Johannee van). Zie Jöhannes.
Andreae (Valerius). 47*.
Andreas (8. , kerkpatroon van Ten Orthen te 's Hertogen-
bosch). 1298.
„ -klooster (Sint, te 's Hertogenbosch). Zie 'sHer-
togenbosch.
„ „ „ te Den BrieL Zie Briel (den).
Andries Yserens. Zie Yserens (Andries).
„ Zadelmaker. Zie Zadelmaker.
„ (Sint, klooster te Bugge in Den Briel). Zie Rugge.
Angeren (Johan van). Zie Johan.
Anna van Limborch. Zie Limborch.
Anne (vrouw van Arnoldus de Wreede). 397.
Anthonius. 246.
„ de Endo via (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 41 4.
Antonius van Aquileja (kardinaal). 1071.
Antwerpen (bibliotheek der Jezuiten). CV.
„ (Bollandisten te). CIV, CVI.
Apel (Ter, klooster). CXXIV.
Apoteker, Apothecarius (Lambert). Zie Lambert.
Aquensis canonicus. Zie Jöhannes de Novo Lapide.
Aquileja (Antonius van). Zie Antonius.
Ara Coeli (Minderbroeders Observanten-klooster te Rome).
XXIV.
Archem (hof te). 328.
Arend, Arnt van Huysweerden (schepen van Zwolle). 374, 382.
„ ter Weeden, Weden. 285, 287, 302.
Arent ten Brocke. Zie Arnoldus Broeckhusen.
„ van IJselsteyn. Zie IJselsteyn.
Argentinensis episcopus. Zie Fredericus de Blanckenheim.
Arken (Katharina de). Zie Katharina.
Arnhem. LXV, XCIII, CVII, CXXII, 18, 39».
„ (congregatio sororum in), stichter. Zie Henriqus
de Gouda. LXVIII,
Digitized by
Google
546
Arnhem (Monichusen, Kartuizerklooster bij). Zie Mo-
nichusen.
„ (Oud-Archief der gemeente). 478.
„ (Rijksarchief-depót in de provincie Gelderland
te). CVP, CXVIII1.
„ (Henric van). Zie Henric.
Arnold van Brabant. Zie Arnoldus de Broeckhusen.
„ „ Herlaer en zijne vrouw Aleydis Piecke, (stich-
ters van het Karthuizerklooster te Vucht). 1468.
„ Huls. Zie Huls.
Arnoldus de Broeckhusen, Broichuysen, ten Broek (lid
van het Fraterhuis te Zwolle, te Hulsbergen
en te Albergen). LXXII, CLXVI, 31», 32, 33»,
41, 43, 68*, 92, 96, 195, 201, 202, 274, 484.
M Claessoen van Woirden. 479.
„ Embrice, de Embrica (biechtvader in Kade-
netershuis en procurator Domus Parve te Zwolle).
20, 171 en «, 194, 200, 201, 410.
„ ten Hove (notaris). CXXX, 471.
„ de Lent (presbyter). 492.
„ Rutgeri (heer, van Zwolle). 404.
„ Vollenhoe (lid en hospitularius van het Frater-
huis te Zwolle). 117, 150, 151.
Arnt van Herwerden. 378.
„ „ Huysweerden. Zie Arend.
Assetrinus. 72.
Assindensis seu Essendie abbatissa. 390. Zie Essen.
Asso Dillinck (procurator en rector te Hulsbergen). 131
en *,*, 173, 174*.
Attendorn (Henricus). Zie Henricus.
„ (Tylmannus Eggart de). Zie Tylmannus
Augustinensium (terminarius ordinis, te Zwolle). 107.
Augustini (Regularium Canonicorum ordo Sancti). 228.
„ (ordo beati). 521.
Augustinus (Sanctus). 1891, 240, 245, 266, 268, 449, 450.
Avereng (Willem toe). Zie Willem.
Averheyne (Coeckmanscampken te). 377, 383, 388.
„ (Aelbert). Zie Aelbert.
Averissel. Zie Overijssel.
Digitized by
Google
647
B.
»
Babiion (stad). 68.
Baccardus. Zie Baghardus.
Backer (Werner). 283.
Badinck, Bading (Egbertus). 345, 362.
Baerle (heer Dyrck van). 285.
,, (Hillebrand van). 294, 295.
Baghardus (scheldnaam voor de Broeders te Zwolle).
108», 110.
Bake (Jacob die). 473.
Balen (Johannes, prior te Windesheim). 464.
„ (N. A., pastoor der Sint Michielskerk en deken van
Zwolle). XIH, CLXXHI.
Balthasar de Prutia. Zie Neumeister.
Barbara, Sint. 450.
Bartholomaeus van Dordrecht (monnik uit de orde der
Augustijnen). 1074.
„ Prignano (aartsbisschop van Bari). 38.
Bartholus (rechtsleeraar). 504.
Basilea. Zie Bazel.
Basiliensis diocesis clericus. Zie Ludowicus Philippi.
Bast(Grieta, Margareta) vrome weduwe bij Hattem. LXV, 18.
Bauwe (Johannes dictus, canonicus Mechlinensis , legum
doctor). 504.
Bazel (stad). CXXVIII», CLX, 91».
„ „ Bibliotheek. CXXIX1.
„ „ Concilie. 914.
„ „ Pers te. CXXIX1.
„ „ Furter (Michael, boekdrukker.) CXXVIIP.
„ (Jacobus Philippi van). Zie Jacobus Ph. de Friburgo.
„ (Lodewijk Philippi van). Zie Ludovicus Philippi.
„ (Ludovicus de). Zie Ludovicus Philippi.
Becker (Bert). 388.
„ (Gheert). 374.
n (V.) L», 3».
Beek, Beec, Beeck (Egbertus ter, de Wii), rector Domus
Domini Florentii. XCIV, CXIV, CXV, 115, 126 en *,
129», 130, 131, 132 en 8, 134 en \ 144 en *, 173 en •
174^. 200 en t.
Digitized by
Google
548
Beelhem.. Zie Bethleem.
Beer (Peter). 344.
„ (Johan die). 460.
Beerse (buurschap). 321.
Begharden. CLXXXIV. .
Beken (Johan ter). Zie Johan.
Belgen. CXCVm.
België. LVIIL
Belheem. Zie Bethleem.
Belhehem. Zie Bethleem.
Bender. 1374.
Beneden-Sticht. 91».
Benedicti (regula et ordo sancti). 131.
Benedictijnen. LVin, LIX, 181», 8.
Bentheim (graafschap). CXIX, CXXI1, CXXIV.
„ (rentmeester te). Zie Nordbeek.
„ -Steinfurth (graaf van). CXXV.
Benthem (Bernardus comes de). LXXXVHI, XC.
Bentinck, Bentingk, Bentynck (Henricus, Hendrik). 31 en s,
33, 227, 484.
„ (familie), stichters van Hulsbergen. LVIIL
Berka (Herman de). Zie Herman.
Berch (de), bij IJsselmuiden. 365.
Berchhof (Johan). 334.
Berchstede. 356.
Berckum (Gheert van, rechter te Ommen). 366.
Bercmede (Dyrc van). Zie Dyrc.
Berend Ellings. 326.
„ van Benen , in de Dieserstraat te Zwolle. 124a, 466.
Berent Jacobszoon. 331, 332, 334, 339, 372.
„ van Merne. 367.
Berentsberch. 357.
Berghe (Lubbert ten), geheeten ter Molen, schepen van
Zwolle. 808.
Bergis, (Nicolaus de). Zie Nicolaus.
Berliére (ürsmer). 132*.
Berlin (stad). IH.
Bernard Jacobi. 424.
Bernarditarum (ordo). 153*.
Pernardus (St.) 159, 244, 246, 248, 265, 494,
Digitized by
Google
549
Bernardus (Sanctas) in Adwert. 153'.
„ de, heer Bernt van Beylen. 394, 417 — 419.
„ Delden. 402.
„ Echt (procurator Domus Novae te Deventer,
eerste rector van het St. Hieronymushuis te
Delft). LXV. Zie ook Leonardus van Echt.
„ de Gordonia. CXXV8.
„ van Vullenho (kanunnik der Stiftskerk te
Deventer, stichter van het klooster der Regu-
liere kanunniken te Zwolle). CXXXVI4.
„ Yttersum. Zie Yttersum (Bernardus).
Bernd van Yrt (schepen van Zwolle). 286, 286.
Berndt Ense. Zie Ense.
Sernevelde (Johan van). Zie Johan.
Sernier van Peerboem. Zie Peerboem.
Bems (Mr. J. L., rijksarchivaris te Leeuwarden). CLXXXI.
Bernt Roeloffzen (burger der stad Hasselt). 477.
„ van Beylen. Zie Bernardus.
„ van Holthusen (schulte te Zutphen). 474.
„ van Vreden. 874, 388.
Bert ter Lynthoirst. 884, 385.
Berta (vrouw van Albert Snavel). 449, 450, 452, 453, 455.
Berthe Jansdochter van Tibencampe. 291.
Bertolt ter Schuren. 324-326, 328.
Bethania (domus sororum Beate Marie prope Arnhem,
besloten regularissen-klooster). XX, LXY, XCIII,
184, 39 en », 222.
„ Rectoren. Zie Johannes de Harlem, Ghysbertus
van Vlimen.
Bethleem, Belheem, Belhehem (Domus Beate Mariae in — ),
klooster der Reguliere kanunniken te Zwolle.
CXXXVI en 4, CXXXVII, 154», 271.
„ Fratres et domini de — . 386.
„ Heeren van — . 285, 326.
„ extra muros Traiectenses sorores tertie regule.
XX, 97. Rector. Zie Henricus Calker.
Bethlehem, proostdij der Reguliere kanunniken bij Doe-
tinchem. CXXXVI4.
Betta (weduwe van Herman van den Bussche). 457.
Bette (weduwe van Eernst van Deese). 201,
Digitized by
Google
650
Bette (vrouw van Henric Comanssoen). 308.
„ Noertberge. 298, 299, 301, 302.
„ van Windesheim (zuster van Meynold en Witte
van W.). 298.
Beveren (Gertrudis de). Zie Gertrudis.
Bevervoerde (Arnt van, ambtmau te Dyepenhem). 354.
Bevervoorde (Roeloff van , kastelein van het huis te Laghe
en ambtman en rentmeester van Twenthe).
xxxvni.
„ (Bolof, hofmeister van David van Bour-
gondie). 354.
Beylen (Bernardus de). Zie Bernardus.
„ (Johan van). Zie Johan.
Bichlingen (Agnes van, dechenynne van het kapittel van
Essen). 388.
„ (Margareta van, p roostin van het kapittel van
Essen). 388.
Bick (Harman). 315.
Bigne (De la). 2». .
Bingeren, Byngeren (Gheert van). Zie Gheert
Bischop (Egbert). 328.
Bissopsweteringhe, Bisscops Weteringhe. 296,299,340,345.
Blanckevoird (Roloff). 376, 383.
Blanckevoirdshuys (Roloff), te Herxen. 383.
Blanckevoirdes (heredes). 343.
Bleyswyck (D. van). 18*.
Blikkenburg (heer van). Zie Frederik de Voocht van
Rynevelt.
Bloemendal, Blomendal (Gheerloch, Gherlich, richter te
Wye). 368, 372.
„ (Jacob, richter te Wye). 334, 335.
Bloemensaet, zate toebehoorende aan Jacob die Wrede.
350.
Bockholt. 396.
„ (Lumme Henricksdoohter van). Zie Lumme.
Bode (Johannes, de Goch, leekebroeder, lid van het Frater-
huis te Zwolle). 30, 32 », 226.
„ (Rath), zu Burg-Steinfurt. CXXV».
Bodiker (Henrik). 364.
Boeckebynder (Gerhard). 424r
Digitized by
Google
551
Boecop (Arent toe, van Kampen). CIV2.
„ (Arnoldus toe, Jezuit). CIV en *, CV, CVL
„ Perk toe). CIV2. Zie ook Eyfje van Wije.
Boedelswynge (Henrick van , landkommandeur der balije
van Westfalen van de Duitsche orde, stadhouder en
ambtman van de abdis en het kapittel van Essen).
384, 386, 388, 392, 393.
Bödingen bij Siegburg (klooster der congregatie van Win-
desheim). XLIX*.
Boem (Henricus ten, van Hulsen, priester). 306, 307.
„ (Mette, zuster van Hendrik). 306, 307.
Boer (Dr. T. J. de). LI8, CCVH.
Boese (Ude die, richter van de Veluen). 484.
Bohemen. 3*.
Boirne. Zie Borne.
Boldenberch bij Schelre. (Kluis der Broeders te). XXXI,
96», 296.
Boldewinus de Dordraco (officiarius sancte Marie Mag-
dalene , familiaris Domus StJ Gregorii Swollis). CXCI, 200.
Bollandisten. CIV.
„ te Antwerpen. CVL
„ te Brussel. XLIX8, LXXXIL
Bolsward. 102*.
Bome (Geerd ten, van ülzen). 286, 288.
„ (Wessel ten, vicarius perpetuus te Zwolle). 453.
Bommel. Zie Zaltbommel.
Bonkenmaet (buiten de Voersterpoort) te Zwolle. 389.
Bonifacius VI (paus). 499.
„ Vin (paus). 517.
„ IX (paus). 453, 515.
Bonyngerhoff (Willebrordus, officiaal van den aartsdiaken
van Utrecht). 479, 480.
Bonitis (Bartholomaeus de, de Urbe Veteri, curiae cau-
sarum camerae apostolicae auditor generalis). 518.
Bonn, bibliotheek. CXXIX1.
Bonnet Maury. 3*.
Borchgraeven (op den), buiten de Sassenpoerte te
Zwolle. 404.
Borcken (Peter van). Zie Peter.
Borne } Boirne (Johan Jansen van). Zie Johan.
Digitized by
Google
552
Borne (Johanna, weduwe van Willem van Borne). Zie
Johanna.
„ (Willem van). Zie Willem.
Bos (Mr. P. G., te Groningen). CCV*.
Bosch (L. E.), 82*.
„ (Gheert ten). Zie Gheert
„ Zie 's-Hertogenbo8ch.
Bouman (H.). 99».
Brabancia (Henricus de). Zie Henricus.
„ (Rutgherue de Zon ex). Zie Rutgherus.
Brabant. LVIII.
„ (Arnold van). Zie Arnoldus.
Brak o (die, kamp in het goed Wiferding). 318.
Brant (Berent). 808, 309.
„ (Dirc, te Zwolle). 318.
„ (Gheert, van Oetmersum, leekebroeder in het Frater-
huis te Zwolle). 43», 67, 684, 92, 97, 274, 405.
Brandoly. Zie Utrecht.
Brantolii. Zie Utrecht.
Brebbe (Johannes, van Brugge, kanunnik van St. Jan te
'sHertogenbosch). 1304.
Breda (Adrianus de). Zie Adrianus.
Bredebroecke, in het kerspel van Heino. 377, 383.
Bredenroede (heer Ghysbert van, domproost te Utrecht,
en proost van Sint Donaes te Brugge). 353.
Bree (Petrus de). Zie Petrus.
Bremmeier (hof ten, in het kerspel van Wye, buurschap
van Henen en de buurschap Vechterloe). 378.
Brenen (Wolter van). Zie Wolter.
Briel (kloosters in den). Sint Clara. XXIII8.
„ „ „ „ Sint Catharina. XXIII8.
„ „ „ „ Sint Andries te Rugge. XX,
XXXIII8.
„ (school te den). GUI1. Rector. Zie Cock (Dierick).
Brielis (domus Sororum in). 80* , 81.
Brincke (Claes ten). Zie Claes.
Brinckerinck , Brinckering (Johannes). LXXIII, LXXXI,
LXXXVI, XCI, XCVI, XCVII, CXIII, 21, 91, 281.
Brinkerink (D. A.) LXXTTT, LXXXI, XCVI, CUP, CXIII4.
Broekelants (Gesa, zuster). XCI,.
Digitized by
Google
553
Broekhuisen (S. van). 172 ".
Broekhusen (Arnoldus de). Zie Arnoldus.
Broedere der ghemene Zamelinghe te Rostock. CLXXXIY.
Broeders van het gemeene Leven. II, VI, XVI, LUI, LVII1,
LXIII, XCV, CV2, CXXVIII, CXXX, CXXXVII,
CL, CLXIIP, CLXXIV, CCIII, 8», 32», 216.
„ en zusters van het gemeene Leven. CLXXXH, 401.
„ van den H. Andreas te 's-Hertogenbosch. 129».
„ van de twaalf Apostelen. CLXXXIV.
„ van den Goeden Wil. CLXXXVL
„ te Doesburg. 1558.
Broichuysen (Arnoldus van). Zie Arnoldus.
Brom (G.) 67, 176».
Bronchorst (Gheryt van, kanunnik en thesaurier van Oud-
munster te Utrecht). 291, 292, 303.
Brugen (Gbeert Hermans ter, Evertssoenssoen , priester,
lid van het Fraterhuis te Zwolle). 368.
„ (Gheertruyt ter, moeder van Gheert). 368.
Brugge (Sant Donaes te). 363.
„ „ „ „ proost, Zie Bredenroede (Ghys-
bert van).
„ (Gherardus ter, de Campis, lid van het Fraterhuis
te Zwolle). 171 10, 413. Zie ook Brugen (ter).
„ (Johannes Brebbe van). Zie Brebbe.
Brugman (Johannes). 48, 99*.
Brugmans (Dr. H.) CXXVII», CCVII.
Brussel (Bibliothéque Royale de Belgique). I, LXXXI,
LXXXIII, XCIV, CVI en », CVII, CCVII, 215», 235.
„ Bollandisten. XLIX», LXXXII.
Bruxelles (Commission royale d'histoire). 71.
Bruyn (Johannes, zoon van Rodolff). 362.
„ (Rodolphus). 362.
„ Tengbergen (P. de, te Doesburg). CXVIII, 84».
Bryncke (Henrik ten). Zie Hendrik.
Büchi (Albert). 155».
Bunscoeten (Henricus). Zie Henricus.
Burick (Ludgardis de). Zie Ludgardis.
Bursfeld (Benedictijnerklooster aan de Weser). 132'.
Bursfelder congregatie. 131», 132*.
Bu8chTydemanes(Herman then, schepen vanZwolle).326,327.
Digitized by
Google
554
Busch (Johannes, regulier kanunnik te Windesheim).
XLIX», L«, LI, LVI, LXI, LXH, CXCIV*, 3»,
4», 5*, 6«, 71, 32*, 102*, 105», 106*.
„ (Johan van den, lid van het Fraterhuis te Zwolle).
375, 379.
„ (Wilhelmus van den, procurator van het Fraterhuis
te Zwolle). 892, 398, 399.
Buschoducis (Wilhelmus de). Zie Wilhelmus.
Buscoducis (sorores of domus sororum Ten Orthen). Zie
Orthen (Ten),
„ Busco (Godefridus de). Zie Godefridus.
„ (Johannes de). Zie Johannes.
„ (Wilhelmus). Zie Wilhelmus.
„ (domus congregationis in). Zie 's-Hertogenbosch.
Bussche (Erenst ten) 332.
„ (Gerardus van den, secretaris van Rudolf van
Diepholt). XXXVm8.
„ Busch (Gheert ten), 306, 307, 312.
„ (Gerbrand ten, rentmeester in Zalland). 300, 302.
„ Busch (erfgenamen van Gerbrant van den). 385.
„ (Herman van den, leenheer van den halven
tiende in het kerspel van Wye in de buurschap
Herxen). 395, 457.
„ (Johan ten). 379.
„ (Lubbertus ten, presbyter te Deventer). 500.
„ (Tyman, Tydeman ten, schepen te Zwolle). 366,
367, 368, 369, 372.
„ (Wolter ten, schepen te Zwolle). 477, 478.
Butemans (Johan, in de Costersteeg te Zwolle). 328.
Byen (meester Henrick). 394.
Byngeren (Gheert van). Zie Gheert
Bijrman (Henric). 283.
Bjjsterbos (J. C.) CLXXVIID.
Byvanck (Dr.) CXXIX, CCVII.
C. K.
Cabbelyaus. 83.
Kadeneters, Cadeneters (Gertrud, stichteres van het Kade-
netersconvent in de Scholtensteeg te Zwolle). 16*, 330.
I
Digitized by
Google
555
Kaiser (J. W.) II».
Calcar (stad). CXXXH, CXCVIII, 92.
„ (Caecilien-convent). XX, 69 en 6, 70, 160*, 189.
„ „ „ Rectoren. Zie Gerardus Xanctis,
Herman van Osnabrück en
Johannes de Andernach.
„ Domus Sororum. Zie Caecilienconvent.
„ (Albertus Paep van). Zie Paep.
„ (Gerhardus Scadde van). Zie Scadde.
„ (Henricus Aeger de). Zie Aeger.
„ (Johannes van). Zie Johannes.
Kalker (Alardus de). Zie Alardus.
„ (Conrart de). Zie Conrart.
„ (Everardus). Zie Everardus.
„ (Henricus de). Zie Henricus.
Calker (Theodericus)* Zie Theodericus.
Calixtus III (paus). 345.
Cameracensis provincia. 501.
„ presbiter cardinalis. Zie Ailly (Pierre d\)
Camferbeke (Dirick, ridder, ambtman in Zallant). 347,348.
„ (Steven, rentmeester van Zallant). 467.
Campbell. 234».
Kampen, Campen, Campis (stad). 72* , 182.
„ (altaar Sint Olof in de Bovenkerk te). XLIII8.
„ (archivaris te). CXXV*. Zie Molhuysen.
„ (deputaten der stad). 354.
„ (Domus Sororum Sancte Agnetis). XX , 197, 208.
9i » » » » Rector. Zie
Gregorius van
Halen.
„ „ ., „ „ Socius. Zie Pe-
trus de Bree.
„ (Gaudenten te). XLIII.
„ (gebied van). CLVIH.
„ (kapelaan te). Zie Velthuysen (B. P.)
„ (Karthuizerklooeter bij). Zie Sonnenberg.
„ (Katharinen-Gasthuis, Sinte). 394.
„ (Minderbroeders, Minorieten, te). XLIH, CXII,
8», 151, », 459, 460, 461.
„ (Minrebroedershnis van, te Zwolle). 280, 282,
Digitized by
Google
566
Kampen (Observanten te). 158.
„ (regeering van). 15*.
„ (tichelarij bij). 305.
w (vice-cureyt te). Zie Visken (Albertus).
„ Boecop (toe). Zie Boecop.
„ (Gherardus ter Brugge van). Zie Gherardus.
„ (Ghysbertus van). Zie Ghysbertus.
„ (Henricus van). Zie Henricus.
„ (Jacobus van). Zie Jacobus.
„ (Theodericu8 van). Zie Theodericus.
„ Ingen (van). Zie Ingen.
„ Voecht (de). Zie Voecht.
„ (Petrus Bree te). Zie Petrus.
Camphusen (Lucas van). Zie Lucas.
„ (Spaen van). Zie Spaen.
Campis (Gherardus, Ghysbertus, Henricus, Jacobus,
Theodericus de). Zie op die namen.
Campus Sancti Johannis prope Vollenhoe. Zie Janskamp(St).
Kan (J. R) 155».
Canter (familie). CLXXIX.
Cappenberghe (Gherlacus). Zie Gherlacus.
Kappenherrn. CLXXXIV.
Karel IV (keizer van Duitschland). 34.
Karolus (hertog van Gelre). 480.
Karthuizers, Carthusienses. VI, l1, 21, 31, 4, 146, 394.
Katharina de Arken. XCII.
Cassel. CLXXXIV.
„ Casselensis domus. Cl1.
Castro (Lambertus de). Zie Lambertus.
Kathrine van Voirst, van Gemen, van Asperen en van
Keppel. Zie Voirst.
Catreep (Peter). 319, 321, 322, 331.
Keil (Peter). 401.
Kemerlynck (meister Henrik, te Zwolle). 475.
Kempen (Goderd van). Zie Goderd.
Kempis (Gobelinus). Zie Gobelinus.
„ (Thomas a). Zie Thomas.
Keppel (Dirc van). Zie Dirc.
Kerler off van Schedelick (Johan van).
Kersken van Rijswick. 484.
Digitized by
Google
55?
Keulen, Colonia (stad). CV*, CLXXIL
„ (provincia). 501, 502, 516.
„ (aartsbisdom). XLIX», 374, 414.
„ (aartsbisschop van). Zie Herman landgraaf van
Hessen en Philippus van Oversteyn.
„ Clerici. Zie Gobelinus de Kempis, Gruter (Franco,
de Nova Ecclesia) en Hermannas de Tremonia.
„ (Bursa Laurentiana). 155*.
„ (Coelen, cresdoem van). 374.
„ (Coloniensis curia). 106, 508.
„ „ „ Advocati. Zie Radulfus de
Rivo en Tylmannus Eggart.
„ (Ecclesia). 389.
„ (ecclesia Sancti Georgii). 510.
„ „ „ „ prepositus. Zie Stakel-
wegge (Hermannus).
„ (Colne, gesticht van). 332, 389, 468.
„ (Gymnasium Laurentianum). CLXXII1.
„ (Hollandsche collegie). CLXXH1.
„ (Maria ad Gradus te), prepositus. 515.
„ (Universiteit). 155», 502.
„ „ rector. Zie Johannes Coesvelt.
„ „ professoren. Zie Johannes Stralen ,
Johannes de Novo Lapide, Johannes
dictus Bauwe.
„ „ studenten. Zie'Wessel Gansfoort,
Nicolaus ter Maete, Stephan ter
Cloester, Hendrik Vilsteren.
„ (Weidenbach, Fraterhuis te). CXXX, 59», 511.
Keussen (H.) XXIV', 106», 107', 155*.
Keynkamp (Wernerus, prior te Windesheim, prior Beatae
Mariae Novae Lucis prope Hoern). 39*, 499.
Christianus Henrici de Hasselt (leekebroeder in het Domus
Clericorum te Zwolle). 92*°, 406.
„ de Zelandia (2de rector in St. Janscamp). 704, 71.
Christina Zwetelincs (zustersdochter van Florentius Rade-
wij ns). XCIV.
„ (huisvrouw van Seyne de Ittersum). 463, 464, 200*.
Christoph Bernard van Galen (bisschop van Munster). XIV,
CLXXII'.
Derde Serie. Wekken N°. 13. 36
Digitized by
Google
558
Chuap (Werner). 279.
Kist (N. C.) 2i, 3, 15*, 474,
Cisterciensere. CLXXXVII, CXC.
Klaarwater (Clara-Aqua, Benedictijner-nonnenklooster bij
Hattem). LVIIF, LIX en *, 47 en », 131 « en ».
Klaasen (Jacob). Zie Jacob.
Claes ten Brincke. 338.
Claes Hilbrantzsoen te Vollenhove. 364.
„ (Clawes) Messemaker. Zie MeBsemaker.
„ van Reenen (steynhouwermeister). 3761.
„ ten Toerne (provisor van het Heilige Geestgasthuis
te Zwolle). 476.
Klaessen (Goert). Zie Goert.
ClararAqua. Zie Klaarwater.
Clarenborch (Elisabetb van, vrouw van Joban de Voecht
van Ryneveld). XXV, XXV1.
Clarisse (J.) 2>, 4».
Clawes ten Toerne (rechter te Ummen). 329.
Clemens (deken van Sint, te Steenwijk). Zie Steenwijk.
Clerici seu fratres vitae communis. CLXXXIV.
Cleve (hertogdom van). CXCVIIL
„ (Curia Clivensis). 120.
„ (Terra Clivensis). 13, 69«, 70, 87.
„ (hertog van). LXIII, 120, 380.
„ (Henricus van). Zie Henricus.
Cleyne-Linthorst. Zie Linthorst.
Clivensis (Curia). Zie Cleve.
„ (dux). Zie Cleve.
„ (terra). Zie Cleve.
Clivis (Henricus de). Zie Henricus.
Climachus. 494.
Clocken (Berta ter, 2* rectrix Domus Magistri Gerhardi te
Deventer). XCIH.
Cloester (Stcphan ten, Zwollenaar, student te Keulen). 155'.
Knigge (Katherina, vrouw van Jacob ten Hoerne). 373.
Knobel (Johannes, de Coesveldia, lid van bet Fraterhuis
te Zwolle). 102», 407.
Knoppert (regenten der Emanuelshuizen te Zwolle). CLXIX.
„ (Alfer). 344
„ (erfgenamen van Alffer). 387.
Digitized by LjOOQIC
m
Knoppert (Henrick, schepen van Zwolle). 371.
„ (Thomas). CLXV, CLXVL
Kober (Prof. Dr.) 21.
Cock (Dierick, rector der school in den Briel). CUE1.
Kockman. Zie Koeckman.
Kodden (Johan). 326.
Koeckman (regenten der Emanuelshuizen te Zwolle). CLXIX.
„ (Everardus, Evert, zoon van Goesen, broeder
van Johan). 335, 367, 376, 379, 383, 386, 387,
389, 390, 392-396, 402.
„ (Goesem), te Zwolle. 171 I0, 1727, 367, 369.
„ (Herman). 368, 372, 377.
„ (Johan, raad en schepen te Zwolle}. 328, 474, 475»
„ (Johan Herman). 376.
„ (Johannes, zoon van Goesem Kockman en S.
van Broekhuizen , procurator en rector van het
Fraterhuis te Zwolle). LXXVH, CXH, CXIH,
CXLV, CLXXXV, CLXXXVI, 125, 162 en *,
1726, 10, 173*, 332, 334, 335, 357», 367, 369,
373_78, 880, 382—390, 392, 393, 396, 397,
413, 417, 472, 476.
„ (Nese). 376, 377.
„ (Roelof van, oom van Johannes). 370, 376,
377, 383.
Coeckmans Gampken. Zie Averheyne.
Koeleman. 172 10. Zie Koeckman.
Coelen. Zie Keulen.
Köln. Zie Keulen.
Coenroetsen te Utrecht. XXVII4.
Koep Otters (weduwe van). 382. Zie Aleyt.
„ (Reynerus, de Embrica, prior Regularium Ste. Eli-
zabet extra Ruremundum). 420.
Coep (Thomas, burgemeester van Zwolle). 7*.
„ Jacopsoen. 378.
Coepsen (Johannes). Zie Johannes.
Coesvelt (Henricus v. Zie Henricus.
„ (Johannes), of Johannes Knobel de Coesveldia.
Zie Knobel.
Coeverincx (Gijsbertus). CXLVIH1.
Koevoet (Johan). 460.
Digitized by
Google
èéo
Coevorden (rechter te). Zie Entenich (Jofaan van).
„ (Hermannus). Zie Hermannus.
„ (Zwederus Frederici de). Zie Zwederus.
Kogelheeren. CLXXXIV.
Koiokman (Evert). Zie Koeckman (Everardus).
Koikman (Johan, lid van den raad der stad Zwolle).
Zie Koeckman (Johan).
Colck (Elsken ten, weduwe van Henrick Rynlick). 12&4*
Colcstede. 50», 356.
Kolke (Johannes ten). 47.
Collatiebroeders. CLXXXIV.
Colmenschoeten , Colmenscoeten (hof van). Zie Colmsch&te.
Colmschate (bisschoppelijk hof van). 48*, 51 8, 300, 309, 310.
Colne (gesticht van). Zie Keulen.
Colonia (Johannes de). Zie Johannes.
Coloniensis Curia. Zie Keulen.
„ (clerici diocesis). Zie Keulen.
„ ecclesia. Zie Keulen.
„ provincia. Zie Keulen (provincia).
„ universitas. Zie Keulen.
Colonna (Otto, paus Martinus). V6, 84.
Coman Geerds. 292.
Comhaer (Gozewijn). 54*.
Compostelle (Hendrik van, curatus van Zwolle). Zie Hendrik.
Condulmieri (Gabriel, paus Eugenius IV). 84*.
Koning (G. van Ernst). 21.
Conradus Arnoldi de Tiela. 487.
„ van Hengelo (notaris). 449, 452, 453.
„ de Lemgo, Lemygo (rector van het Domus Cleri-
corum en collator van het officium B. Magdalena
te Zwolle). 199, 402, 457, 464.
„ de Redborch (episcopus Monasteriensis et admi-
nistrator ecclesie Osnaburgensis). 442.
Conrart van Kalker (lid van het Fraterhuis te Zwolle), 414.
Constanciensis dyocesis (Friburg). 469.
Konstanz. 84 l.
Constanz (Concilie van.) 91 4, 106B, 107».
Koop, Coop Janssoen. 281, 364.
Kootkyn (Johan). Zie Kotghen (Jan).
Cornelius Vyanen (lid van het Fraterhuis te Harderwijk). 59*.
Digitized by
Google
561
Kortenhuys of des Kupershuys te Herxen. 342.
Korteslach, in het kerspel van Heino. 377, 383.
Koster (Claes). 394.
Coster (Frederic). 328.
Koteken (Dirck, schepen van Zwolle). 326, 327.
„ (Gheered, schepen te Zwolle). 386, 387.
„ (Ludeken). 386.
Kotghen, Cottgen (Jan). 335, 371.
Cou (Arnoldus, de Delft). 337.
„ (Nycolaus, filius Arnoldi Con de Delft, lid en ves-
tiarius van het Fraterhuis te Zwolle, biechtvader der
zusters ad Sanctum Ursulam in Delft, pater omnium
sororum in Hollandia). 117, 170, 206.
Coussemaker (de). 89*.
Covoerdia. Zie Coevorden.
Covorden. Zie Coevorden.
Koylert (Herman, in de Voorstraat te Zwolle). 392.
Cramer (N. A., te Zwolle.) CLXX, CLXXVII, CCVL
Krell (Henricus, vicarius Daventriensis). 59*.
Kremer (Leonardns, kanunnik van het Regulierenklooster
Sint Elisabet buiten Roermond) 420.
Crisostomus. 248.
Kruise (Johan). 385.
Kruisheeren te Huy. 511.
Crumenye (Theodoricus Gherardi de). Zie Theodoricua.
Kuckman (Johan). Zie Koeckman.
CucuUenbrüder. CLXXXIV.
Kuerman (Johannes, de Z wollis). Zie Koeckman.
Kugelherrn. CLXXXIV.
Culemborg (Z weder van.) Zie Z weder.
Kulen (Seyne ter). 340.
„ (erfgenamen van Seyne ter). 345.
Culm (civitas, oppidum in Prusia). CXIV, LX, LXI,
CLXXXIV, 1323, 134, 491.
„ (bisschop van). Zie Vincentiue Kielbassa.
„ (Dominikanen , te). 137 '.
„ (Franciskanen, te. 137 K
„ (Fraterhuis te). XIX, LVIIP, LX, CXIII, CXIV,
132, 490, 493, 497.
„ „ „ Stichter. Zie Neumeyster (Balthaear).
Digitized by
Google
562
Culm (FraterhuLs te). Rectoren. Zie Johannes en Johannes
We8terwolt.
„ „ „ Leden. Zie Alardus Calker, Gerar-
dus Amersfordie, Gherardus Weerdt,
Jacobus Alcmarie, Johannes Lennep,
Johannes Westerwolt, Lambertus
Herck, Maternus Maguntie.
„ (school te). LX, 1374.
„ (rector der school uit Zwolle). 132ft.
„ (studium particulare). Zie school te Culm.
Cute (Gerardus, vader van Hendrik van Herxen). 174, 330.
Kute (Ludeken). 330.
„ (Marie, dochter van Steven en Fye). 468.
„ (Seygher). 468.
„ (Steven). 842, 350.
„ (Steven, zoon van Steven en Fye). 468.
„ (erfgenamen van Steven). 374.
„ (Willem, te Herxen). 330, 350, 372, 374, 376, 383, 388.
Kuten (Pye), te Herxen. 472.
„ (Gheert). 330.
„ (Gheerlog). 330.
Cuten (Gheertruijd , moeder van Gheerloch Zwarte). 334.
Kutensoen (Johan Ludiken). 333.
Kutes hofstede (Willem, in het kerspel van Heino). 383, 388.
Kuynretorff (Godefridus de, canonicus Sti. Joannis et offi-
cialis curie Traiectensis). 399.
Cuysten (Johannes, de Buscoducis, biechtvader in Kaden-
etershuis te Zwolle). 20, 172, 173», 413.
Kuyt (Theodoricus, clericus te Albergen). 483.
D.
Dacia. 528, 532.
Daem Bertremzoen te Harderwijk. 485.
Dalen (Jacobus). Zie Jacobus.
„ (Johannes). Zie Johannes.
Dalfeen (kerspel van). 347, 361, 366, 375, 376, 384.
„ „ „ Zie Delmpte, Foy senslach in Weghe-
lenhagen, Holthusen, Lenthe (buur-
schap), Linthorst (kleine), Steede
(in de).
Digitized by
Google
563
Dalfsen (kerspel van), land van den heer van Utrecht. 384.
„ „ „ „ „ het Kynderhuis te Zwolle.
384.
„ (gericht van). 386.
„ „ „ (Rechters). Zie Oesterhave (Henrick
van den) en Sticker (Gheert).
Dallemsholt, Dalmsholt. 829, 380.
Damme (erfgenamen van der). 397.
Daventria. Zie Deventer.
„ (Nicholaus de). Zie Nicholaus.
„ (Petrus de). Zie Petrus.
„ (Theodericus de). Zie Theodericus.
Daventrie (Johannes). Zie Johannes.
Daventriensis (Gerardus Magnus). Zie Groote (Geert de).
David van Bourgondie (bisschop van Utrecht). CL VI,
CLXXXV, 15» 17>, 60', 110*, 111, 351, 354, 410, 411,
416, 433, 434, 437, 442, 519, 526, 534.
Deese bij Zwolle. 377.
„ (Eernst van). Zie Ernst.
Delfenses. 207.
Delft (stad). 18.
„ „ Oude Delft. 18*.
„ „ Nieuwstraat. 186.
„ (Gemeente Archief). 18'.
„ (Sint Hierony musdal, Domus congregationis sancti
Jeronimi in Delft, Fraterhuis).
XXIII, LXV, 18», 92»
„ „ „ Rectoren. Zie Bernardus Echt,
Hubertus Helmont, Johannes
Harlem.
„ „ „ Leden. Zie Jacobus Traiecti
junior, Henricus Erp.
„ „ „ klooster der Reguliere kanun-
niken te Delft. 18*.
„ (Schepenen en raad der stad). 18*.
„ (Syon, klooster buiten Delft). Zie Syon.
„ (Sint Ursula klooster\ XX, 207 en '.
„ (Jacobus van). Zie Jacobus.
„ (Nicolaus). Zie Nicolaus.
„ (Nicolaus de). Zie Cou (Nicolaus),
Digitized by
Google
564
Delmpte (in het gericht Dalfeen, huurschap Lenthe). 385.
Delprat (G. H. M.) I, XXI, LXXIV, LXXIX, LXXXI,
LXXXVHI » , CXVIII— CXXV , CXLIV , CLXI ,
CLXXXVII— CLXXXIX, CXCVII en », *, 6», 7, 8»,
10», *, 15*, 17», *°, 18', *, », 21*, *, •, 23», 24», 25», 30',
32», 34», 36*, 41», 47*, 58", 60», 77», 78», *, 80*, 84», •, »,
87*, 90», 98*, 99*, », 101*, 102', 106», », 120», 125",
127», *, », 134», 144», 152», 153», 157», », *,», 163», 169», *,
170», 171»°, 1727, 188», 190», 191, 194», 197», 200», 201», »,
202», 203», 204», 207».
Denifle (H.) 3», 176».
Derck van Ommen. 366.
Derlevoirde, Derlefoirde (Albert van). 375, 384, 456.
„ (Joha'n van, schepen van Zwolle). 382.
Deee. Zie Deese.
. Deterdes (Aleyt, non in het Olde-Convent te Zwolle). 316.
Deventer (Daventria). II, XVI, XLIX, LXH, LXVI,
XCI, XCII, XCIV, XCVIH, CIV, CV en *, CVH,
cvni, clxxxiv, clxxxvh, 6, 10, 13*, 17,
27, 39, 49, 90, 182, 217, 220, 325, 457, 514,519,533.
„ (archief der R. K. parochie). LXXXVII1.
„ (Armen klerkenhnifl). CCV1.
„ (Athenaeums bibliotheek). CIII en «, CIV, CV,
CXX, CXXI.
„ „ „ (bibliothekaris). Zie
Slee (J. C. van).
„ (burgermeester). Zie Marquard (Mr. Johan).
„ (burgers der stad). Zie Dirick ten Stall en
Wyferding (Dirck).
„ (Bursa Cusana). 124*.
„ Congregatio devotorum Deo in Communi vita
servientium. LXXII. Zie Heer-Florenshuis.
„ (deputaten der stad). 354.
„ (Domus clericorum in Daventria). Zie Heer-
Florenshuis.
„ (Domus domini Florentii). Zie Heer-Florenshuis.
,, (Domus Magistri Florencii in Daventria). Zie
Heer-Florenshuis.
„ (Domus fratrum Daventriensis). Zie Heer-Florens-
huis,
Digitized by
Google
565
Deventer (Domus Magistri Gerardi). XCII, XCIII.
„ (rectricen). Zie Ysentrudis de Mekeren, Clocken
• (Berta ter).
„ (Florenshues). Zie Heer-Florenshuis.
„ (Fraterhuis te). Zie Heer-Florenshuis.
„ (Fratres Daventrienses). CXCVIII, 66, 225.
„ (Gregoriushues, Sunte). Zie Heer-Florenshuis.
„ (Heer-Florenshuis, Fraterhuis, Domus Sti Gre-
gorii, Domus Clericorum). XV',
LIV, LV», LVH, LIX, LXI,
LXII, LXIV, LXXXIV',
LXXXVP,LXXXVII»,rXCIV,
XCV, XCIX, C, Cl, CII en i,
cm, cxiv, cxxx, cxxxi,
cxxxvi*, cxxxvm,
CXXXIX, CXL, CXLVn,
CLXXXVII, CLXXXVIII,
CXCVI, 13', 17*, 21«, 43»,598,
76», 87, 115, 126 en «, 132»,
200, 217—219, 271 >, 277, 402,
403,420,485,501,511,516,
523, 526, 528, 529,531,532,
537, 540.
„ „ „ Bibliotheek. CII.
w „ „ Consuetudines,CXLH,59en8.
„ „ „ leden. Zie Albertue Lubeck,
Dier (Rudolphus), Henricus
Recklinghusen, Matthias van
Zutphen, Petrus van Gent,
Petrus Hom.
„ „ „ librarius. Zie Henricus Bekel-
huissen.
„ „ „ Necrologium. LXXXIV9,
LXXXVP, LXXXVIP, Cl1.
„ „ „ Procurator. CII1. Zie Peter
van Doeren.
„ „ „ Rectoren. Zie Aemilius van
Assche, Egbertus, Johannes
Mattheus van Haarlem, Jas-
par Martorff de Maerborch,
Digitized by
Google
566
Peter van Borckem en Toorn
(Godfried) van Meurs.
Deventer (kerken en kloosters). CIV.
„ (Lammenhuis). XCB.
„ „ moeder. Zie Yserens (Andries).
„ (Sint Lebuinas), stiftskerk. CLXXXVm, 500, 515.
„ „ „ archidiaconus. 455.
„ „ „ deken en kapittel. 288, 313.
„ „ „ kanunnikken CXXV*,CXXXVI*,
110. Zie Bernardus van Vullenho,
List (Bernardus ter).
„ „ „ Kapittel. LXXVHI, CIX, CLVI,
CLXXV, 6T, 25 en »,
108 en », 110, 218, 274,
442, 445.
„ „ „ „ Costerieland v. h. 335.
., „ „ KapittelschooL LXXXIV*, 48,
49', 89*, 230.
„ „ „ „ lector. Zie Gruter
(Theodoricus de).
„ „ „ vice-deken en kapittel. LXXVXH,
442, 445.
«, „ „ officiaal van den aartsdiaken.
110, 453, 456.
„ „ „ officialis prepositi et archidia-
coni. 304.
„ „ „ vicarie van Sint Paulus. LX VI,
LXX, CXU, CLXXXVm, 282,
500.
„ „ „ vicarius perpetuus. ZteFlorentius
Radewijns.
„ „ „ -tooren) timmering van. 355.
„ (Nye Fraterhuys). LXV, 124*.
„ „ „ procurator. Zie Bernardus Echt
„ (notaris te). Zie Godfridus Gooris. 1354.
., (Nova Domus). Zie Nye Fraterhuys.
„ (pastoor). Zie Wilhelm van Lochem.
„ (predikanten te). Zie Molhuyzen, Slee (van).
„ (Provicaris van het bisdom). Zie Lindebom.
„ (soholte te). Zie Willem van Poetfnchem.
Digitized by
Google
567
Deventer (Sorores Sancte Cecilie). XCII.
„ (rectrix). Zie Fenne (Gertrudis).
„ (Sororum confessor). Zie Rodolphus de Muden. 66.
„ (zusters uit). C.
„ (te). Zie Florentius Radewijns.
„ „ „ Groote (Geert de).
„ „ „ (Johannes te Gronda).
„ „ „ (Livinus de Middelburg).
„ „ „ Lindebom (Johannes).
„ „ ., (Zwedera van Runen).
„ (Egbert Tymmerman van). Zie Tymmerman.
„ (Gherardus van), oppidanus van Zwolle. Zie
Gherardus.
„ (Johannes van). Zie Johannes.
„ (Nicholaus van). Zie Nicholaus.
„ (Peter van, procurator van het Fraterhuis te
Zwolle). Zie Peter.
„ Gotfried of Gerhard Scherpynck, Scherping,
van). Zie Scherpynck.
„ (Theodericus van). Zie Theodericus.
Deventersche Fraterheeren. CLXXXIV.
Devoti Clerici. CLXXXIV.
„ Fratres Domus Clericorum in Zwollis. CLXXXV.
Deye (Willam). 330.
Dickeningen (abt van). 158.
Diedem (Giesbert van). Zie Giesbert.
Diefenbach (L.) 35», 54», 150», 151', 152*, 196T, 201*.
Diepenheim (ambtman te). Zie Bevervoerde (Arnt van).
Diepenveen (klooster). XC, XCI, XCIII, XCVIII, C, 386.
„ (Bibliotheek te). XCVHI.
„ (Priorisse). Zie Salomo.
„ (Converse). Zie Margareta van Naaltwyc.
Diepholz (graven van). XXXIX1.
Dier (Rudolphus) de Muiden (lid van het Heer-Florenshuis
te Deventer). XLIX, LXXXIV», 5», 894, 1058, 106».
Diest (Georgius). Zie Georgius.
„ (Gregorius dé Halen juxta Diest). Zie Gregorius.
„ Lorgion (E. J.) 1014.
Dinxlaken (Johannes, clericus). Zie Johannes.
„ (Petrus). Zie Petrus,
Digitized by
Google
568
Dinxlaicken (Thomas van). Zie Thomas.
Dirk van de Graaf (prior van Windesheim). 17311, 206 \
Dirc van Henen of Dirc toe Noertberge. Zie Theodericus
Hermansz. van Herxen.
Dirk en Bette Noertberge (kinderen van Herman toe
Noertberge. 301 , 302.
Dirc ten Voerde. 302.
„ van Keppel (drossart van Zalland). 319.
Dirck van Zalne. 304, 317.
„ de Zuere (schuit in het kerspel van Wilsem). 304.
„ SplyÜof. Zie Splytlof.
Diric die Rover. Zie Rover.
Dirik van Tweenhuisen. 478.
Dirick ten Stall (burger der stad Deventer). 401.
Dockem (Adolphus). Zie Adolphus.
Dodt van Flensburg (J. J.) XXIV1.
Doebner (R.) XXXIX», LV», LVIP.
Doeren (Peter van). Zie Peter.
Doesburg, Doesborch. 19 \ 84, 92M, 108*, 1208, 121, 122.
„ (Broeders te). LXHL
„ Broeders (Zwolsche) te. 848.
„ (Broederschap van Sint Joris of Sint Gre-
goriu8). 848.
„ (Conventus S* Catharine in). 86*.
„ „ „ „ „ (rector). Zie Ge-
rhardus de Rees.
„ (Domus Viduarum). 848.
„ (Domus Pauperum Clericorum). 848, 898.
„ (Fraterhuis). Domus congregationis; domus Sti.
Gregorii, Sint Gregoriushuis. XTX,
LIV, LVII', CXVII, CUV,
CLXXXVII, CXC V, CXCVI, 84», 86*,
87, 104, 1291, 222, 238, 518, 530, 537.
„ „ Bibliotheek van het. 87*.
„ „ Cartularium. 848.
„ „ (Kroniek te). CXVH, 848, 518,
530, 537.
„ „ Rectoren. Zie Gerhardus de Rees,
Henricus de Gravia, Johannes
Daventrie,
Digitized by
Google
569
Doesburg (Platea Aquarum). 848.
„ (school te). 881 en *
„ „ „ rector. Zie Livinus van Middelburg.
„ „ „ leerling. Zie Rutgerus de Doetingem.
„ (te). Zie Bruyn Tengbergen (de).
„ „ „ Gruter (Theodericus de).
„ „ „ Tengnagell(Johanna, vrouw van Thricus
Heyker).
Doetinchem (hoeren van, regenten der Emanuelshuizen
„ te Zwolle). CLXIX.
„ (Bethlehem bij). Zie Bethlehem.
„ (Rutgherus de). Zie Rutgerus.
„ (Dottinchem, Wilhelm van). Zie Wilhelm.
Doisborgensis scola. Zie Doesburg.
Dominikanen te Culm. 137 K
„ te Groningen.
„ te Thorn. 137 K
te Zwolle. CLXIII, 172*.
Dominikaner-monnik. Zie Matthias Grabow.
Domus Montis Sanctae Agnetis Virginis (bij Zwolle). Zie
Agnietenberg.
„ Sancti Anthonii Confessoris te Albergen. Zie
Albergen.
„ domini Plorentii. Zie Deventer (Heer-Florenshuis).
„ magistri Gerardi. Zie Deventer.
„ Sti Gregorii. Zie Deventer, Harderwijk, 's-Her-
togenbosch, Zwolle.
„ Congregationis Sancti Jeroniini in Delft. Zie Delft.
„ Montis Sancti Jheronimi prope Hattem in Velua.
Zie Hulsbergen.
„ Sancti Johannis. Zie Janskamp (Sint).
„ in Nemore B. Mariae. Zie Frenswegen.
Donaes (Sant), kerk te Brugge. 353.
Doorninck (J. J. van). XXIV1, XXVIII*, XXXVHI',
CLXVIH, 34», 90».
Dordraco (Boldewinus de). Zie Boldewinus.
Dordrecht (Bartholomaeus van). Zie Bartholomaeus.
Dorothea (juffer, vrouw van Rijque van Essen). 378.
Dottinchem (Wilhelm van). Zie Wilhelm.
Dozy. 23*.
Digitized by
Google
670
Drakenborch. 191.
Dreoht (Gerhardus, priester). Zie Gerhardus.
Dreynen, Drenen, Drienen (Reinerus de). Zie Reinerus.
Dreyer (Nicolaus, priester). 296.
„ (Tydeman). 294, 296.
Droem (meyster Herman , Dr. jur., deken te St. Marie te
Utrecht). 190», 191', 353.
Dronten (Elsebe van). Zie Elsebe.
Ducange. CXC*, 15*.
Duerkempken (Duurkampken\ 374, 375, 379, 383, 388.
Duesterbeke (Werner, schepen te Zwolle). 366, 371.
Duitschland. LVIII, CIV», CLXXXV.
Duitsche fraterhuizen. Cl1.
„ orde, balye van Westfalen. 384, 386, 388, 392.
Duitsche-Ordensheeren. 136», 137*, 384, 386, 388, 392.
Dulhem (Everardus de). Zie Everardus.
Dumbar. LXXXII, Cl", CXIX, CLXXXIV, 5», 6», \ 17»,
18 ', 66», 84*, 124*, 134', 144», 200*.
Du Pin. 106*.
Duren (Johannes de). Zie Johannes.
Duurkampken. Zie Duerkempken.
Duveler (Geert Johans ten). 370.
Duysterbeke (Zweder). 319.
Duyth (Ter) erf in Leerebroek. 367.
Dyepenven. Zie Diepenveen.
Dyepenhem. Zie Diepenheim.
Dyrc van Bercmede. 316.
Echt (Adolphus, de Daventria, lid van het Fraterhuis te
te Zwolle). 411, 414.
„ (Leonardus van). Zie Leonardus.
Eden (Hubertus). Zie Hubertus.
Eemland (maarschalk van). Zie Voecht van Rynevelt
(Jacob de), Reness van Vulven (Johan die).
Eerde (kasteel van, bij Ommen). 175 l.
Eernst Dyese. Zie Ernst.
Egbert van de Zande. 129».
„ joncker van Almeloe. 337.
Digitized by
Google
611
Egbert Ottesoen. 477.
„ Zegherssoen (richter te Oesterholte). 836.
Egberts (Johan). Zie JohaD.
Egbertinck (hoeve, later Eerde geheeten). 1751.
Egbertus ter Beek. Zie Beek.
„ Renen (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 73.
„ Tymmerman, Tummerman. Zie Tymmerman.
Eghen (Johan van, rechter te Helendoern). 344.
Egidius Weert (lid van het Fraterhuis te Zwolle, biecht-
vader Ter Kinderhuis). 20, 171«, 410.
Elantsvoirdes-hofstede. 393.
Egmont. 325.
Elborch (Hermannus). Zie Herinannus.
Elizabeth (Sint, Regulierenklooster, buiten Roermond). 420.
„ „ (kanunnik). Zie Kremer (Leonardus).
„ „ (Prior). Zie Koep (Reynerus).
„ van Voerst, joncfrou tot Almeloe. Zie Voerst.
Ellenboghe (op den) te Mastenbroek. 336.
Ellendoern, Kllenhoern, (stuk land in het kerspel van
Heerde). 31 8, 484
Ellings (Berend). Zie Berend.
Elsebe van Dronten (procuratrix van het convent van
Marienbosch buiten Zwolle). 382.
„ van Ittersum. Zie Ittersum (Elsebe van).
ELske (weduwe van Gerbert ten Bussche\ 373.
Elten (begijnenconvent te). 184.
Emanuel van Twenhuizen. Zie Twenhuizen.
Embrica. Zie Emmerik.
„ (Johannes de). Zie Ghent.
Embrice (Gerardus). Zie Gerardus.
Emeda (Ludolphus de). Zie Ludolphus.
Emmerik (stad). 915.
„ (Fraterhuis). CXXX.
„ (Gymnasial-Bibliotheek). CIV*.
„ (Jezuiten). CIVa.
Emmerick (Henric van). Zie Henric.
Emmerik (Reynerus Koep de Embrica). Zie Koep.
Enckhuysen (Jacobus Nicolai de). Zie Jacobus.
Endoeven (Ruerick van). Zie Ruerinck.
Endoven (Johan). Zie Johan.
Digitized by
Google
672
Endovia (Anthonius de). Zie Anthonius.
Enkhuizen (Jacob van). Zie Jacobus.
Bnae (Berndt). 376".
„ (erfgenamen van Herbert vanX 336.
Entenich (Johan van, reohter te Coevorden). 327.
Equicius. 84.
Erasmus van Rotterdam. 78*.
Ericus Rycroede. Zie Theodericus.
Ernst van Dese, Deese, Dyeee. 201, 297—299, 829.
Erp (Henricus). Zie Henricus.
Eryen (Hademan van). 327.
Esau. 161.
Esling (senior monasterii Nemoris Beatae Mariae prope
Nordhorn, pastoor te Nieuwenhuis). CXXV1, 235.
Esschinck (Dirk, schepen te Zwolle). 466.
Essching (Hillebrant). 354, 356.
Essen (Kapittel van). 374, 389, 390, 392, 403.
„ „ „ Abdis. 322, 394, 403, 468.
„ „ „ „ Zie Meyne van Overstem.
„ „ „ Ambtman. Zie Bóedelswynge (Hen-
riek van).
„ „ „ „ Monte (Herman).
„ „ „ „ Oy (Wolter van).
„ „ „ „ Post (Prederic).
„ „ „ „ Wel velde (Herman van).
„ „ „ Dechenyne. Zie Bichlingen (Agnes
van).
„ „ „ Furstinnen en abdissinnen. 478.
„ „ „ Gestichtsmannen). 392, 469.
„ „ „ Kostersche. Zie Gelichen (Gatrina
van).
„ „ „ Leengoederen, in het kerspel
Wylsem in de buurschap Ooster-
holt, Haese Herbertsweer, Elants-
voirdes hofstede , Kerveneramoet
op ten Meer. 393.
w n „ Proostinne. Zie Bichlingen (Mar-
gareta van).
„ „ „ Scholastersche. Zie Limborch (Anna
van).
Digitized by
Google
573
Essen (Kapittel van) Secretaris. Zie Voege (Hermannus).
„ (Evert van). Zie Evert.
„ (Henric van, Gheertssoen). Zie Henric.
„ ( „ „ ridder). Zie Henric.
„ ( „ „ Lucienzoon. Zie Henric.
„ (Ryque van). Zie Ryque.
Essende. Zie Essen.
Essynck (Johan). 886.
Eugenius IV (paus). 84 en «, 91 en «, 838, 406, 515, 518,
519, 534.
Everardus Kalker (lid van het Fraterhuis te Zwolle).
171«, 410.
„ „ de Dulhem (kanunnik van Sint Pieter
te utrecht). 487.
„ de Onna (biechtvader der zusters Op die liaet
te Zwolle). 21.
„ Stuerman. Zie Stuerman.
Evert van Koeten. 287.
Everhardt van Tongeren (ambtman van het kapittel van
Essen). 478.
Everhardus Dinxlaecken (vicarius altaris Sancti Gregorii te
Zwolle). 457.
Evert van Essen. 176 K
Evert Hermenssoen. 326, 388.
Evert van Wytman (rentmeester van Zallant). 350, 354.
»» n Wytmen (rechter te Zwolle). 336.
Eyfje van Wije (vrouw van Derk toe Boecop). CIV*.
Eza (magister Everardus de, pastor in Almeloe). LXXXVIH.
Eze (joncker Frederick van der). 347.
F., Ph., V.
Vaalde. 50*.
Vaecht, geslacht. Zie Voecht (de).
„ (Johan die). Zie Voecht.
Vahlen (Joannes). 189».
Vaicht (Jacobus, de Traiecto). Zie Voecht (de).
Phayen (Aleydis). XCH.
Valeria (provincia). 348,
Vanderspeeten S. J. (H. P.). XLIXS.
D«rde Serie. Werken N*. 13. 37
Digitized by
Google
Vane (erfgenamen van Johan, in de Sassingstraat te
Zwolle). 475, 476.
Vasen (Wicher van). Zie Wicher.
Vecht (Grete van der). 394.
„ (Johan van der). 381.
„ (Lambert van der). 305.
„ (kinderen van Peter van der). 317.
Vechta (Johannes, Johannis de, notaris). Zie Johannes.
Vechterloe (buurschap in het kerspel Wije). 378,
Feith (H. O.). 3, 101*.
„ (Jhr. Mr. J. A.). CCV', 102».
Velde (Gerijt ten). 285, 287, 302.
Velikengraven, Velckengrave (in het kerspel van Heino).
287, 331, 332, 339, 374, 388.
Velikeninaet. 50*, 372.
Velthuysen (B. P., kapelaan te Kampen, pastoor te
Hertme, pastoor en deken te Sneek). XLIII8, CIV*, CV1,
CL, CLXXIP, CLXXIII, CLXXVI, CLXXX, Cd, CCVL
Veltslach (in het kerspel van Heino). 379.
Velua. Zie Veluwe.
Veluen (richter van). Zie Boese (Ude die).
Veluwe (Oen op de). Zie Oen.
„ (Hulsbergen bij Hattem op de). Zie Hulsbergen.
Femme (vrouw van Gheert Hoefman). 370.
„ (weduwe van Godefridus Sloyer). 300.
Venne (Fenna ten). XCII.
„ (Margareta ten). XCH.
Fenne (Gertrudis ten, rectrix sororum Sancte Cecilie in
Daventria). XCtt.
Verbeek (J.). 30*.
Verdam (J). 169".
Verheul (H. C, pastoor van O. L. Vrouwen-parochie te
Zwolle). CLXXVI.
Vermeer (Marcellus , regent der Emanuelshuizen te Zwolle,
rentmeester der kerk Sint Michiel aldaar). CLXIX1.
Versene (Hughe van). Zie Vlederinghe.
Verwijs (E.). 1691.
Vetter (Henricus). Zie Wetter.
„ (weduwe van Steven Kute). 468.
Feye (vrouw van Johan Koikman). 474, 475.
Digitized by
Google
575
Ffemme dor Wevester. 317.
Vianen (vergadering te). 921.
Philippus (aartsbisschop). CLXXII.
„ van Bourgondië (bisschop van Utrecht). 537.
„ de Leidis (clericus). 315.
„ van Oversteijn (aartsbisschop van Keulen). 389.
Vileteren (erf Nyehus in de buurschap). 328.
„ (Albert van, schulte van Wij e). Zie Albert.
„ (Hendrik). Zie Hendrik.
„ (Thiman van). Zie Thiman.
Vincentius Kielbassa (bisschop van Culm). 1374.
Visch (W. T. , predikant te Wilsum in het Bentheimsche).
CXIX, CXXI en >, CXXIII, CXXIV, CXXV.
Visken (Albertus, vicarius, dan kanunnik van den Dom te
Utrecht, vicekurijt te Kampen). XLIII*. 459.
Visscher (Albertus). Zie Visken.
Visser (Mr. Jacobus). II.
Vlamingen. CLXXI.
Vlamme (Hermen). 325.
Vlederinghe (Hughe van Versene geheeten van, rechter
van den bisschop van Utrecht te Oedmersum). 482.
Vlimen (Gysbertus de). Zie Gysbertus.
Florence (concilie van). 1056, 107 K
Florens (meyster). Zie Florentius Rade wij ns
Florentius Radewijnszoon , Radewins (vicarius perpetuus
Sti. Lebuini te Deventer, l8t0 rector van het
Heer-Florenshuis aldaar). IV, XV, XVI, LVH,
LXH, LXV, LXVI, LXVIII, LXXXVH», XCIV,
CVIII, CIX, CXXXIX— CXLI, CXLVI, CLXI,
CLXXXVIII, 9*, I0i, 4, 12*, 13*, 21«, 27,28,
39, 76», 77, 217, 219—221, 282—284, 600.
„ de Wevelinchove, Wevelichoven (episcopus Tra-
iectensis). CVII, 25, 5», 8, 6>, 22, 175, 216,
219—221.
Floris van Wevelikhoven. Zie Florentius.
Florijn (Mr. Jan, secretaris van Rudolf van Diepholt).
XXX VIH».
Vloten (J. van). H, 147*, 197*.
Foca (Heilige). 40».
Voecht of Vaecht (geslacht de). XL.
Digitized by
Google
676
Voecht (familie de, te Kampen). XL.
„ (geslacht de, te Utrecht). XXIV.
„ van Rynevelt (geslacht de) te Utrecht XXIV».
„ (Beatrix de, non in Sint Servaasabdij te Utrecht).
XXVIIL
„ (Vrederica, weduwe van Jacobus de Voecht). XXVP.
„ (Hendrik de). XXVIII •, XXXVI.
„ (Jacob de, dienstman van Sint Maarten te Utrecht).
XXVP.
„ (Jacobus, Jacobus Traiecti alias Voecht, lid
van het Fraterhuis te Zwolle, procurator van het
Domus Pauperum aldaar, schrijver der Narratio).
I, II, III2, IV, XIV, XV, XXI, XXII, XXIV',
XXVIII, XXXI, XXXVII, XLIP, XLV, Lxxxvm,
xcvii, xcvni, cvn, cix— cxm, cxxxn,
CXXXIH, CXLH, CXLVI, CXLVII, CLXH,
CLXXXVII, cxci— cxcvi, cxcvm, 1, 9*, *,
10*, 12», 13*, 14, 19*, 20», >, 21 •, 22, 27», 28», 36*,
371, 728, 96", 1055, 106*, 117, 118, 120», 124, 127«,
131*, 186», *, 136*, 137* , 157s, 163 en \ 168,
170' en •, 171, 173*, 206, 210, 234, 286, 365, 368,
369, 372, 374, 375, 402, 407, 410, 472.
„ (Jacobus de, klerk, gevangen te Haarlem). XXVHI*.
„ (Jacobus de, artium magister). XXVIIP.
„ (Johanna de, non in Sint Servaasabdij te Utrecht).
XXVIIP.
„ Voghet (Johannes de, van Wunstorp, secretaris
van bisschop Rudolf van Diepholt, kanunnik van
Sint Jan te Utrecht). XXIII, XXIV', XXXVII—
XLV, 168, 459—462.
„ Voicht (Sweer, Zweder die, kameraar der stad
Utrecht). XXVIH*.
„ van Ry nevelt (Ëlsabe, Elisabeth de, non in Sint
Servaasabdij te Utrecht). XXVIIP.
„ „ „ (Jacob de, schepen van Utrecht,
maarschalk van Eemland). XXV,
XXVI i.
„ „ „ (Johan de, schepen van Utrecht
getrouwd met Elisabeth van Claren-
borch). XXV.
Digitized by
Google
677
Voege (Hermannus, secretaris van het kapittel van Essen).
390.
Voeght (de, van Rynevelt). XXIV», Zie Voecht.
Voerde (Dirc ten). Zie Dirc.
Voerne Hermanszoon (Johan). 331.
Voernken (Willem). Zie Vornken.
Voerst (Elizabeth van, joncfrou tot Almeloe). 336. Zie
ook Voirst.
Vogelsang (W.) 147', 1908, 197*.
Voghed (Berthold de, te Wunstorf). XXXIX».
„ (Johannes de). Zie Voecht.
Vogt, Voecht, Voigt, Voged, Vaged. XXXIX*, 137».
Vöicht. Zie Voecht.
Voigt. 137*.
Voirst (joncfrou w Kathrine van, van Gemen, van Asperen,
en van Keppel). 359. Zie ook Voerst.
Folkerus de Runen (lid van het Fraterhuia te Zwolle). 117,
166, in:
Vollenhoe (Arnoldus). Zie Arnoldus.
„ (Gherardus). Zie Gherardus.
„ (Lumma de). Zie Lumma.
„ (Rudolphus de). Zie Rudolphus.
„ (Willem van). Zie Willem.
Vollenhove (Wilhelmus Witvoet uit). Zie Witvoet
(stad). XXXVH, 198', 311.
„ (kerspel). 364.
„ (gerecht). 364.
„ (Sint Janskamp bij). Zie Janskamp.
„ (landen te). 377.
„ (onderschulte van). Zie Johan Berntz,
„ (schout van). Zie Gerrit van LTsselmuiden.
Folpert van Amerongen. 354.
Volterris (Gerardus Johannes Maflfei de). Zie Maflfei.
Fons beatae Mariae (klooster bij Arnhem). CXXTT, 499.
„ „ „ Prior. Zie Hamerken (Johannes).
Fonteyn onzer Vrouwen (Huis ter) bij Arnhem. Zie
Fons.
Voocht (de). Zie de Voecht,
„ van Rynevelt (Frederik de, heer van Blikken
burg, burgemeester van Utrecht). XX VH4.
Digitized by
Google
578
Vooght (Hildebrant de, burgemeester van Utrecht, getr.
met Clara van Rynevelt). XXV.
Voogt v. Rynevelt (Vrederik de, schepen van Utrecht).
XXVIR
Foppens. 47', 78*, 160'.
Vorden (kerspel van). 474.
Vornken, Voernken, Vomiken (Willem, prior van St.
Agnietenberg en Windesheim). XXII, 206 en K
Vorstman (M. A. G.) 520», 521" 525».
Vos (Johannes Goswini, van Heusden, prior superior van
het klooster te Windesheim). XLIX», 28, 89*, 47*, 49»,
50, 55', 106», 230, 499.
Voss (Wycher). 401.
Foyse van Scerpenzeel (joffer). 392, 393.
Franchuys. 473.
Franciskanen te Culm. 1371.
„ te Thorn. 1371.
Francisci (tertia regula, tertius ordo). XIX, LXVH, 15,
18», 47».
Franco de Nova Ecclesia, Nieuwkerk. Zie Gruter.
Fraterheeren. 886, 135*.
Fratres bonae voluntatia. CLXXXVI, CLXXXIX.
„ collationarii. CLXXXIX.
„ cullulati. CLXXXIV.
„ devotL CLXXXIV.
,, vitae communis. CLXXXIV.
„ Gaudentes I58. Zie ook Gaudenten.
„ Hieronimiani. CLXXXIV.
„ Lullardi. CLXXXV.
„ Minores de Campis. 15. Zie Minorieten.
„ de Penna. CLXXXIV.
Fredericq (R). LXXXIV', 35, 105«, 107».
Fredericus (bisschop van Utrecht). Zie Frederik.
„ Wachtendonc (procurator en rector van het
Fraterhuis te Zwolle). CCXIV, 404.
Frederik van Baden (bisschop van Utrecht). LXXVm,
CLXXXV, 380, 391, 444, 448, 474, 476, 526,528,
530—533, 538.
„ van Blankenheim (bisschop van Utrecht.) XUV1,
CXXH, 23*, *, 51», 60*, 71 en », 106», 110*, 216,
Digitized by
Google .
579
217, 292, 300—302, 309—311, 313, 324, 826,362,
428, 429, 512, 514, 534.
Prederik van Haren. 374, 377, 383.
Vree (Mgr. F. J. van). LXXXVIP.
Vreese (Evert). Zie Vrese.
Vregt (Mgr. J. F). LXXXVII2.
Freiburg (i. B.) Zie Friburgensis Alma mater.
Frenswegen (Domus in Nemore B. Mariae bij Nordhorn,
klooster der Reguliere kanunniken van de Con-
gregatie van Windesheim). XLIX8, LXXXVIII,
en », *, XCI, CXIX1, CXXP, CXXIV, CXXV»,
235.
„ (Bibliotheek). CXIX, CXXI, CXXIV, CXXV».
„ (Kanunniken van). CLXXIX.
„ (Prior in). Zie Loeder (Henricus).
„ (Senior van). Zie Esling.
Frensweger (Handschrift). LXXXVIH8, *, LXXXIX, CXVIII,
CXXVI, 461.
Vrese, Vreese (Evert). 376, 456.
„ (Jacob die). 309, 313.
Friburgensis alma mater (professor). Zie Jacobus Philippi.
Friburgo (Magister Jacobus Philippi de). Zie Jacobus
Philippi.
Vrient (Godfridus, lid van het Fraterhuis te Zwolle).
68', 274.
Friesland (Frisia). CXCV, 102, 528.
„ (klooster Lunekerke in). 102*.
„ (Johanniters). 102.
„ (kloosters der Johanniterridders in de provincie).
102».
„ (vicarius van). Zie Herckinge (Volquerus).
Frisia. Zie Friesland.
Vromans (Ermgart). 316.
„ (weduwe van Johan). 308.
Vroude (Johannes, notaris). 321, 324, 405.
Vrouwenacker (Onzer lieve), klooster te Rossum. Zie
RoB8um.
Fruin (R.) CLXII, CXCIX, CCVI.
Vrye (Gherbrant). 367.
Vrylings (Dirck). 327.
Digitized by
Google
580
Vucht (Zusterhuis te, later Kartuizerklooster). XX, CXI,
CXH en *, 146 en *, », 147.
„ (Sint Lambertikerk). 147*.
„ „ „ Pastoor. Zie Nicolaus de
Hoesch.
Vuecht (Jacobus de), klerk. Zie Voecht (de).
Fulda (rivier). 132*.
VulterrisN, Volterris (Gerardua de, notaris). Zie Maffei.
Vuonherestorp (nonnenklooster). Zie Wunstorp.
Vurburch (Johannes de). Zie Johannes.
Furter (Michael, boekdrukker te Bazel). CXXVHP, CXXIX*.
Fye (vrouw van Herman ten Oever). 287, 807.
6.
Gaerdt ten Water. Zie Water.
Gaesdonck. IA
Gamans (J., Jezuit). XLIX*.
Gansebrink te Herxen. 376, 383.
Gansfoort (Wessel, lector tertiariorum der school te Zwolle,
bewoner van het Domus Parva aldaar). 124', 165», 156, 169.
Garrijt (broeder, brouwer in het Rijken-Fraterhuis te
Zwolle). CLXVL
Gaudenten of Minorieten, te Kampen. XTJTT, CXH, 15.
Geerbrich ten Woerden (zuster). XCI.
Geerd ten Bome van Ulzen. Zie Bome.
Geerdink (E. A.) 32».
Geeren (Ter). 343.
Geert Andreesz. 370.
Geerthe (vrouw van Geert Johans ten Duveler). 370.
Geesink (G. H. J. W. J.) 34*, 160*.
Gelderland. Zie Gelre.
Gelichen (Catrina van, kostersche van het kapittel van
Essen). 388.
Gelre (hertog van). Zie Reinoud.
„ (Rutgher van). Zie Rutgher.
Gelrelant. 227.
Gelrensis (terra). LXV.
Gelria (Hadewigh de). Zie Hadewigh.
Gelrie (Reynoldus, dux). Zie Reinoud.
Gelrie (Wilhelmus). Zie Wilhelmus.
Digitized by
Google
581
Genemuiden (Albert Janssoenshuys). 401*
„ (heer Jacob Roeloffshuis). 402.
„ (burgemeesters). Zie Johan Egberts, Johan
van Gennep.
„ (Johannes de). Zie Johannes.
„ (Johannes Coepsen de). Zie Johannes.
Gennep (Johan van). Zie Johan.
Genp (Gortfridus Steyn de). Zie Steyn.
„ (Johannes Steyn de). Zie Steyn.
Gent (Petrus van). Zie Petrus.
Gerardus de Amersfordia, Amersfordie , Amersfordiensis ,
(lid van het Fraterhuis te Zwolle en te Culm).
138 en ', 173 en », 413.
„ Embrice (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 167.
„ Ealker. Zie Seadde.
„ Magnus. Zie Groote (Geert de).
„ de Loon , van Loen (lid en kok van het Frater-
huis te Zwolle). 28, 39, 40, 42, 60', 223, 300,
305, 314—316.
„ de Oetmarsum. Zie Brant
„ Tricht. 46. Zie ook Gerhardus Drecht.
„ van Ubach (prior van het ReguUerenklooster in
Albergen). 472.
„ de Vollenhoe (provisor Domus Clericorum). 408.
„ de Volterris, Vulterris. Zie Maffei.
„ Wachtendonck. 404. Vgl. Fredericus.
n Weesp (fraterheer uit Hulsbergen, biechtvader
der Reguliere kanunnikessen en der zusters van
de Derde orde van Sint Franciskus te Harder-
wijk). 103».
Gerberich (vrouw van Egbert Ottesoen). 477.
Gerhard Zerbold van Zutphen. Zie Zerbold.
Gerhardijnen. CLXXXIV.
Gerhardus Drecht (priester). 406. Zie ook Gerardus Tricht
„ Ludolphi. 357».
„ Rees (lid van het Fraterhuis te Zwolle, 1**
rector van het Fraterhuis te Doesburg en van
het Conventus Sororum Sancte Catharine aldaar).
CXCV, CXCVI, 68*, 70S 86, 92", 222, 274.
„ van Xanten (kok in het Domus Parva, lid van
Digitized by
Google
682
het Fraterhuis te Zwolle, rector der zusters te
Calcar). 70, 117, 155 en *, 159, 160.
Qermania. CVII, 521, 532.
„ (legatus in). Zie Alexander.
Qerretsen (J. H.) XV», LXXXVIP, CLXI, 94, 10», *, *, 12»,
17«, 23 \ H*.
Oerrit van Ysselmuiden. Zie Ysselmuiden.
Gersoh. 106*.
Gert Lukenssoen. 3761, 450, 452.
Gertrudis de Beveren. XCIV.
„ de Hiesel. XCIV.
Gertrudt (vrouw van Herman Ramelman). 400.
Gertruedt (vrouw van Derok van Ommen). 366.
Gertruut (Herman Wermerssoensdochter). 291.
Geryt (meyster). Zie Groote (Geert de).
„ Gadensoen. 302.
„ van den Toerne (meester, deken van St. Pieter te
Utrecht). 361.
Gese, (weduwe van Lambert Abteiker). 477.
Geze (vrouw van Weijnalt Arentsz.) 370.
Gheerd van Loen. Zie Gerardus de Loon.
Gheerdt Lynthoirst. 384.
Gheert van Bingeren, Byngeren. 363, 368, 372, 476.
„ ten Bosch. 298.
„ Harmans Bvertssoens soen. 368.
„ ten Hove. 208.
„ Ludekenszoon. 450, 452.
„ van Rijseen (ambtman in Zalland). 314, 315, 350.
„ ter Wonne. 381.
Gheertruut (weduwe van Gheert Kuten). 380.
Gheertruyd (vrouw van Jacob die Wrede). 339, 469.
Gheesken ten Water. Zie Water.
Ghelrie (Wilhelmus). Zie Wilhelmus.
Ghent (Johannes, de Embrica, lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 418.
Gherardus Ahuys (clericus Monasteriensis diocesis). 409.
„ de Alcmaria (magister, lector quarü loei in
scola Zwollensi. 417.
„ de Calcar, Kalker. Zie Scadde (Gherardus).
„ de Campis. Zie Brugge (Ter).
Digitized by
Google
Gherardus van Deventer (oppidanus Suollenais). 821.
„ de Groeningen (doctor in decretis). 510.
„ de Zanden de Traiecto (priester). 413.
„ van Ubach (prior van het Regulierenklooster te
Albergen). 472, 473.
„ Vollenhoe (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
biechtvader van het Kadenetershuis en het Oude
Convent). LV, 20», », 46, 92, 93, 954, 116, 117,
120, 274, 329, 330; 344, 408.
„ Weerdt, Wyert, Waerdt (lid van het Fraterhuis
te Zwolle, Culm, confessor sororum in Traiecto
Superiori). 135 en », 137, 170» 171«, 172, 410,
411.
Gherardyn (Johannes). Zie Johannes.
Gherberch (vrouw van Egbert Roloving). 330.
Gherlacus Cappenberch. (clericus). 324.
Ghert ten Halle. 476.
„ van Spoelde (schepen van Zwolle). 279.
Ghese (Jacob Wermerssoensdochter). 291.
Ghetekaten, Ghetekoten, Ghietekaten (Willem toe). 344,
347, 348, 472, 473.
Gheyn S. J. (J. van den). LXXXIII, XC», CVI, CVH,
CIX>, CCVII.
Ghiessinck, Ghiessynck, Ghiesinck, Gissynck (Johannes,
procurator van het Fraterhuis te Zwolle). CL VIII, CLX,
343, 404, 478.
Ghietekaten (Willem toe). Zie Ghetekaten.
Ghissynck. Zie Ghiessinck.
Ghyghincks (zuster Alfyt, priorissa van het convent
Marienbosch buiten Zwolle). 382.
Ghysbert van Scerpenzeel. 387.
Ghysbertus de Campis (confessor sororum van 11000 jon c-
frouwen te Utrecht). 489.
„ van Rhemen. 398. Vgl. Ghysbertus van Vlimen.
„ van Vlimen, Vlymen (lid van het Fraterhuis
te Zwolle, rector van het klooster Bethania bij
Arnhem). 26 en *, 28, 39 en », 43, 60», 222,
289, 293, 295-300, 303, 305, 311—315, (398).
Ghysen den Waghener. 296.
Giesbert van Diedem. 344.
Digitized by
Google
684
Glasemaker (Lucas). 897.
Glauwe (Symon). 878.
Glauwekens (Alyt). 881.
„ (Herman). 831.
Gnapheus (Wilhelm). 184».
GobelinuB a Kempis (lid van het Fraterhuis te Zwolle en
te Hulsbergen). LXXXIX en «, CIV, CVI, CXXH,
CXXni, 81, 82», 94«, 226.
Goch (zusterklooster te). XX.
„ (zusters te). 77.
„ „ Rector. Zie Gosewinus Herck.
„ (Jacobus). Zie Scriver.
„ „ (notaris). Zie Jacobus.
„ (Johan Bode van). Zie Bode.
„ (Johannes). Zie Johannes.
„ (Petrus). Zie Petrus.
Godefridus de Busco, de Buscoducis, (lid en bibliothe-
karis van het Fraterhuis te Zwolle). LIV, 43
en » 72», 75, 406.
„ de Waya (deken van Sint Marie te Utrecht).
191».
Godeken Geertszoon. 46*.
„ ten Hove. XXXVH.
Goderd van Kempen. Zie Godfridus.
Godfridus Kempis (lid van het Fraterhuis te Zwolle, 1**
rector van het Fraterhuis te Harderwijk). 42, 92, 99,
100, 840.
Goeden (Hubertus). Zie Gueden.
Goer. Zie Goor.
„ (Oelric van). Zie Oelric.
Goert Klaessen (schepen van Zwolle). 394.
Goesen Dericksoen. 373.
„ Geertsz. 370.
Goesevoyrd (Wessel, de Groninghen). Zie Gansfoort
(Weesel).
Golde (vrouw van Claes Hilbrantzsoen). 364.
„ (heer Henric van der). 290, 806.
Goltsmid (Wynken). 296, 316.
Goltstein (J. R. van). 175".
Goor (Oelric van). Zie Oelric.
Digitized by
Google
586
Gooris (Gotfndus). Zie Gotfridus,
Gordonia (Bernardus de). Zie Bernardus,
Gorkum (zusterklooster te). XX, 208 en 8.
„ (confessor in). Zie Gregorius Diest.
Gosewinus van Halen (rector van het Fraterhuis te Gro-
ningen). 1727, 207».
„ Herk, Herok , (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
rector sororum in Goch). 48 en ", 684, 77,
274,405.
Gotfridus Gooris (notaris te Deventer). 135', 420.
„ de Moersa. Zie Toorn (Godfried).
Gouda (Fraterhuis). Kronyk, XXTIF, LVHF, CXLV",
CXCVI, 72*.
„ „ Leden. Zie Harp (Henricus), Henric
van Arnhem, Jacobus de Traiecto,
junior.
„ (Henricus Vopponis de). Zie Henricus.
w (Petrus van). Zie Petrus.
Goude (meyster Wolter van der, proost van St. Peter te
Utrecht). 858.
Goutum bij Leeuwarden (slot Wiardastate te). XXIV1.
Graaf (Dirk van de). Zie Dirk.
„ (Theodericus de). Zie Dirk.
Graeth (Herman). 477.
Grafhorst 365.
„ (dijk bij). 365.
Gramaye (J. B.). 788, 125».
's Gravenhage. XIV.
„ (Koninklijke Bibliotheek). I, XV, LI8,
LXXXVII», XC1V*, CXXVII, CXXIX»,
CXLIX, CCVI, 7', 308, 32*, 40», 59*, 235.
„ (Rijks-Archief). 18*.
Gravia (Henricus de). Zie Henricus.
Gregoriani. CLXXXIV.
Gregorius (8.) 264, 494.
„ XI (paus). 304, 502, 513.
„ XU (paus). 534.
„ de Diest Zie Gregorius de Halen.
„ de Halen juxta Diest (lid en provisor van het
Fraterhuis te Zwolle). 117, 170«, 207, 359, 361.
Digitized by
Google
686
Gregorius (filius van Qheert ten Hove). 208.
„ -hues (Sunte). Zie Deventer (Heer-Florenshuis).
w -huis (Sint) te Harderwijk. Zie Harderwijk.
„ „ „ te 's Hertogenbosch. Zie 's Hertogen-
bosch.
Grete (vrouw van Coep Jacobssoen). 378.
w Griet (vrouw van Diric Swarte). 287, 807.
Griet (nonnenklooster te). XX, 21.
„ „ „ Rector. Zie Wilhelmus Gelrie.
„ (vrouw van Gheerloch Zwarte). 834.
., (Albertus). Zie Albertus.
Griete Hermans. 284.
„ Mastbroecs (vrouw van Reyntgin Grauwertszoon). 485.
w ten Noertberghen. Zie Margareta.
„ van Windesheim (zuster van Meynold en Witte van
W.) 298. Vgl. ook Griete ten Noertberghen.
Griperkampe (Herman). 326.
Groeningen (Gherardus de). Zie Gherardus.
Groeningha, Groeningen. Zie Groningen.
Groenighen (Wilhelmus de). Zie Wilhelmus.
Gronde (Johan van den, priester). LXIV, CVIH, 2«, 10
en », *, 17 en •, 22«, 282—284.
Groningen. 1354.
„ (Dominikanerklooster). 1057.
n „ Lector. Zie Matthias
Grabow.
„ (Fraterhuis te, Domus Clericorum, Domus
Congregationis). XIX, 21, 104,
1727, 2078, 410, 438, 441, 487,
488, 626.
„ „ „ Rectoren. Zie Adolphus Doc-
kem, Gosewinus van Halen,
Hoetwelker (Johannes), Jo-
hannes van Munster, Wilhel-
mus van Groningen.
„ „ „ Procurator. Zie Johannes
Steenwick.
„ (ordo Praedicatorum te). 105.
„ (parochia). 439.
,, „ Curatus. 440.
Digitized by
Google
587
Groningen (Rijksarchief). CCVI.
„ „ Archivaris. Zie Feith (Jhr. Mr.
J. A.)
„ „ Commies. Zie Bos (Mr. P. G.)
„ (school te). 1558.
„ „ „ Leerling. Zie Wessel Gansfoort
„ (student te). Zie Ueerkens (Johan Nicolaus
Joseph).
„ (universiteit te). CLXXVI».
„ (Goenraad Janning te). Zie Janning.
„ (Oda Jargis te). Zie Jargis.
„ Groeningen (Gherardus de, doctor in decretis).
Zie Gherardus.
„ (Jacobus van). Zie Jacobus.
„ (Laurentius van). Zie Laurentius.
„ (Wilhelmus de). Zie Wilhelmus.
Groote(Gerhard, Geert de). I, XVI, XVII, XIX, XLIXt, LUI,
LXVI, LXXVÏÏ, LXXXI, LXXXIV en *, », LXXXVH»,
LXXXIX, XCI, xcv, cm, CVII, CVIII, CXVIII— CXXI,
CXXIII, CXXV en 3, CXLI, CLXI, CLXII, CLXX, CLXXI,
CLXXIX, CXCIII, CXCIV en *, CCIII, CCV, I, 6 en «,
7", 8», », 9 en \ «, 10*, *, 11 en «, », ', 12', 13—15, 15», «,
21«, 24, 492, 60, 89', 1074, 216, 217, 224, 225, 279, 280,
282—284, 286.
Grotefend (H.) 40*.
Groten (Rikeland des). Zie Rikeland.
Grube (K.) CXL, CXLVI', CXC8, CXCIV4, CXCVIIIS
3B, 106».
Gruninghen (Wesselus de\ Zie Gansfoort.
Gruter (Alfred, Alfer, grootvader van Johannes Busch , lid
van den raad der stad Zwolle). 66, 279, 296.
„ (Franco, Frank van Nieuwkerk, de Nova Ecclesia, lid
van het Fraterhuis te Zwolle). 9220, 116, 170, 406.
„ (Theodoricus de, senior te Doesburg, discipel van
G. de Groote, lector aan de kapittelschool te
Deventer). 89 4.
Gruutrae (Lambertus, vicariué in Sancto Spiritu in Z wollis).
413.
Grymme (Henric). 330.
„ (Werner, schepen te Zwolle). 316.
Digitized by
Google
688
Gryt, Griet (Albertus). Zie Albertus.
Grijze suste» van den regel van Sint Frauciscus strenge
observantie te Harderwijk. 1038.
Gueden, Goeden (Hubertus, lid van het Fraterhuis te
Zwolle). XXX, CXCIX, 117, 118, 160.
Guerricus (abt in het bisdom Reims). 159, 1601.
Gugelherren. CLXXXIV.
Guy (bisschop van Utrecht). CLXXXIL
H.
Haag (den). Zie 's Gravenhage.
Haarlem (stad). XXVIH», XCIH.
Haasloop-Werner (G.) S01.
Hacffordt (Bernt van). 474
Hacfort Qofier Henrick). 403.
Hackfoerde, Hacfoerde (Jacob van, amptman van Zalland),
842, 880, 467.
Hadderwijck. Zie Harderwijk.
Hademan van Eryen. Zie Eryen.
Hadewigh de Gelria. XGHI.
„ van Tunen (suppriorissa van het convent Ma-
rienbosch buiten Zwolle). 882.
Haefsche (Peter die). Zie Hovesche.
Haeren (Frederic van). Zie Frederic. Vgl. ook Haren.
Haerlem (Johannes van). Zie Gronde (J. v. d.)
„ (Stephanus Petri de). Zie Stephanus.
Haersolte (Bertoid van). 319, 322, 331.
„ Haerstholte (Henric van). 300, 317.
„ (erfgenamen van Johan van). 336.
Haerst (Anna van, weduwe van Emanuel van Twen-
huizen, stichteres der Emanuelshuixen te Zwolle).
CLXVIII.
„ (Folkier van). 376.
„ (Rutger van). 376.
Haese Herbertsweer (in het kerspel Wilsem). 392.
Hagelstucke (stuk land bij Wijhe). 335.
Hagen (Johannes van). Zie Johannes.
Hairlem (Stephanus Petri de). Zie Stephanus.
Halen (Gregorius de, juxta Dieet. Zie Gregorius van Diest
Digitized by
Google
589
Halen (Gosewinus van). Zie Gosewinus.
HaUe (erf te Lemele). 328.
„ (Gerth ten). Zie Ghert.
Hallynck (erf in het kerspel Ummen in de buurschap
Lemele). 326, 329, 366, 373, 380-382.
Hameien. XXXIX*.
Hamerken (Johannes, prior Fontis Beatae Mariae prope
Arnhem). 499.
Hamm (stad). CXXV».
Hannover. XXXIX1.
Hardenberg (stad). 215*
Harderwijk (stad). 118.
„ (Sevenhuizenstraat , Zevenhuizerstraat. 995,
485, 486.
„ Klooster der Grijze zusters van Sint Francis-
cusorde, strenge observantie. 1038.
„ „ „ Reguliere Kanunnikessen of Sint
Agnetenconvent „anders ten
Nonnen genaamd". 103», 399.
„ „ van Sint Catharina, zusters van den
derden regel van Sint Franciscus.
103».
„ „ „ biechtvaders. Zie Gerardus van
Weesp, Wolf (Jacobus).
„ (Fraterhuis te). Domus clericorum, Domus
Sancti Gregorii, Domus Con-
gregationis, Congregacio Cleri-
corum, Klerkenhuis in de
Zevenhuizerstraat). XIX, 99
en B, 102, 104, 123*, 124, 135*,
238, 340, 486, 486.
„ „ „ Rectoren. Zie Godfridus Kern-
pis, Paep (Albertus) van Calcar.
„ „ „ Leden. Zie Adolphus Dockem,
Cele (Nicolaus), Helle (Henri-
cus), Johannes van Goch,
Johannes van Berne velde,
Wegener (Johannes).
„ (schepenen en raad). 996, 485.
Harderwijck (Neudo de). Zie Neudo.
Derde Serie. Werkbn N\ 13. 38
Digitized by
Google
590
Harderwijck (Nycolaus de). Zie Nycolaus.
„ (Stephanufl). Zie Stephanus.
„ (te). Zie Aleid (weduwe van Daem Bertrams),
Daem Bertremzoen , Reint Orauwert of
Reyntgin Grauwertszoon.
Hardt (van der). 106*, 107».
Haren (huis Ter, hofstede van Frederik van Haren). 377,
388, 388.
„ (erfgenamen van Henric ter). Zie Henrio.
„ (Aleff van). Zie Aleff.
„ (Frederik van). Zie Frederik.
Harlem (Nicolaus de). Zie Nicolaus.
Hartman Jz. (H. J.) 98*.
Harxermarke. Zie Herxermarke.
Haskerconvent van de congregatie van Windesheim, in
Friesland. CXCIV*, CXCV.
Hasenbroeck (Elizabeth). XCHI.
Hasselderslage in Mastebroick. 393.
Hasselt (stad). 473, 340.
„ (burger der stad). Zie Bernt Boeloffzen.
„ (gebied van). CLVIH.
„ Heilighe Stede (Hilighe Stede, Hiligher Stede).
334, 349, 360.
„ Hilighen Stedeland. Zie op Hilighen.
„ (land te), behoorende aan Sint Elisabethsaltaar in
de Sint Janskerk te Utrecht. XXXIX.
„ (Oud-Archief). XXXIX2.
„ (presbyteri te). 842.
,, (rechter te*. Zie Mulert (Lubbert).
„ (zusterklooster van den Derden regel van Sint
Franciscus). 47 l. Biechtvader. Zie Gerardus Tricht.
„ (Zwartewater, klooster bij). Zie Zwartewater.
„ (Christianus Henrici de). Zie Christianus.
„ (Nicolaus Cele van). Zie Cele.
„ (perpetuus vicarius te). Zie Henricus uten Holte.
„ in het bisdom Luik (Henricus Mewen van). Zie
Mewen.
Hattem (kerspel). 478.
(stad). CXCH. .
„ (Hulsbergen bij). Zie Hulsbergen.
Digitized by
Google
591
Hattem in terra Gelrensi (te). Zie Bast (Margareta>
w (archivaris te). Zie Hoefer (F. A.)
„ (Jacobus) van Campen. Zie Jacobus.
„ (Johannes). Zie Johannes.
„ (Lambertus ten Starte de). Zie Lambertns.
Hattink (R. E.) XXXHP, XLII», 32».
Hattum (B. J. van). CLXIX, CLXXII, 6B, \ 1\ 83, 9»,
103, *, 14», 15*, 161,*, «, 23», 25', 26*, 39», 44', 462,
47', 55», 84«, 108*, », 110*, 124», 1276, 198*, 200*.
„ (B. J. van, en diens zoon, regenten van de
Emanuelshuizen te Zwolle). CLXIX.
Hauck (A.) XXXVIII*.
Heer-Florensbroeders. CLXXXIV.
Heer-Florenshuis te Deventer. Zie Deventer.
Heerkens (Mr. E. N. F., regent der Emanuelshuizen).
CLXX.
„ (Franciscus Philippus Anthonius). XIV, CV2,
CXIX, CXXV3, CXLIX— CLII, CLIV, CLVIII,
CLIX, CLXVII, CLXIX, CLXXIII— CLXXVI
en a, CLXXVIH, 60», 235.
„ (Erven Mr. F. P. A). CLXXVIL
„ (Mr. Johan Nicolaas Joseph , raadsheer te Zwolle).
CLXXVIH en i, CLXXX.
(Th.) CLXX*
Heerde (kerspel van). 228, 484. Zie Ellendoern.
„ (curatus in). 41.
Hefele (D.) 2*.
Heilewich ten Oergaet. 296.
Heimbucher (M.) 129*, 132*.
Heino (kerspel). 332, 339, 347, 349, 370, 373, 375, 376,
377, 379, 383, 388, 397.
„ „ Zie Bredebroecke, Coeckmans Campken,
Korteslach , Cuteshofstede (Willem) ,
Haren (huis Ter, hofstede van Frederik
van Haren), Holtermanshuys, Sant (goed
Op 't), Scyphorst (Lange Morgen in de),
Spykerhuys, Velikengraven , Wreden-
huis, Zwarte graven.
„ (rechters te). Zie Ramelman (Herman), Rammelman
(Henrick), Willem Wolterssoen, Wrede (Seyne die).
Digitized by
Google
592
Heinrich Harp. Zie Henricus Erp.
Hekeren (Prederick van). 366.
„ (Otto van, geheeten van Rechteren, ridder). 361, 366.
Helendoern. Zie Hellendoorn.
Helle (Henrik van der). Zie Henrik.
Hellendoorn (kerspel en gericht). 478.
Hellendoorn (erf en goed O helding, Oedbelding). Zie
Oedbelding.
„ (rechter te). Zie Eghen (Johan van).
Helmich van Tweenhusen (provisor van het Heilige Geest
gasthuis te Zwolle). 476.
Helmicus (prior fratrum Sanctae Crucis ordinis beau
Augustini domus Hoyensis). 511.
„ (leekebroeder, lid van het Fraterhuis te Zwolle,
kok in het Domus Vicina aldaar). 73, 74.
Helmont (Hubertus, fraterheer te Zwolle). Zie Hubertus.
„ (Johannes). Zie Johannes.
Helmstad (Rhabanus van). Zie Rhabanus.
Helye (Albertus, clericus). 337.
Hem bij Hoorn. LXXXTV».
Hendrik van Ahuys. 1068.
„ „ Beijeren (elect van Utrecht). XXVHF.
„ Galcar. Zie Aeger.
„ van Compostelle (pastoor te Zwolle). 1089, 1104v
428, 449, 453.
„ Foppenzoon van Gouda. Zie Henricus Vopponis
de Gouda.
„ van Herxen. Zie Zwarte, Swarte (Hendrik) van
Herxen.
„ Utenholte. Zie Henricus.
„ Vilsteren (Zwollenaar, student te Keulen). 155'.
Henecolck, Henelkolck (in het kerspel Wijhe, buurschap
Herxen). 376 «, 383. Vgl. Heuvelicolck.
Henric van Arnhem (lid van het Fraterhuis te Gouda).
XXIII», 72'.
„ Bernierssoen. 322.
„ Comanssoen. 308, 309.
„ Coesvelt 362.
„ van Emmerick (officiaal van David van Bour-
gondie). 354.
Digitized by
Google
Henric van Essen (ridder). 1744, 175 en *, 332, 334, 360,
386.
„ „ „ Gheertssoeq. 334.
„ „ „ Lucienzoon. 403.
„ ter Haren (erfgenamen van). 377.
Henrik van der Helle (lid van het fraterhuis te Harder-
wijk). 840.
Henric van Wijc (vicaris van Sint Pieter te Utrecht). 291,
292, 303.
„ van Zancten. 329.
Henrich (zoon van Lubbert Jacobssoen). 373.
Henrick Aeltszoon. 394.
„ van Usselmnden. 394.
„ Lubberts. 392.
„ Matthijssoen. 366.
Henricus Alcmarie (lid van het Fraterhuis, biechtvader
der zusters Op die Maet, te Zwolle). 21, 117,
152, 158.
„ Alen (lid van het Fraterhuis te Hulsbergen).
UX, 13K
„ Amsterdammis (deken der Universiteit Keulen).
156».
„ Arnoldi. 418.
„ Attendorn (kok in het Domus Parva te Zwolle).
172, 173», 190, 200, 413.
„ de Brabancia. LXXXVIH.
„ BunBeoeten (priester). 406.
„ Calcar (lid van het Fraterhuis te Zwolle, rector
sororum tertie regule in Bethleem extra muros
Traiectenses). 92, 97, 120.
„ de Campis (scolaris Domus Divitum). 480.
„ Glivis, van Gleve (lid en librarius van het
Fraterhuis, biechtvader van de zusters Ten
Bosche, te Zwolle). 21, 173 en 8, 382, 418.
„ Gornelius. 397.
„ Erp (fraterheer te Delft, dan te Gouda, minder-
broeder-observant te Rome). XXHF, XXIV.
„ de Gouda. Zie Henricus Vopponis de Gouda,
„ de Gr a via, (2d9 rector van het Fraterhuis te
Doesburg), 87 en », 1291, 130 en »,
Digitized by
Google
594
Henrious Hasselt Zie Mewen.
„ de Huesden, de Hoesden (kapelaan te Zwolle,
lid van het Fraterhuis aldaar, rector sororum
te Zutphen). 68 en K
„ ter Linden (clericus Monast dioec, notaris). 482.
„ de Monasterio (priester). 405.
„ Novimagii (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
coadjutor van den rector van het zusterhuis te
Oen). 92, 104.
„ Rekelhuisen , Reckelinckhuysen (lid en librarius
van het Heer-Plorenshuis te Deventer). LXXXH,
CII.
„ Scadehoet (episcopus Tricalensis). 442.
„ Zeeflik (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 26 en *,
28, 38, 289, 293, 295.
„ de Segusio. 239, 5098.
„ Utenholte (familiaris Domus Clericorum te
Zwolle). 44 en *.
„ uten Holte, Utenholte (perpetuus vicarius te
Hasselt). CXCI, 405, 453.
„ Vopponis de Gouda (lid en provisor van het
Fraterhuis te Zwolle, biechtvader der zuster-
huizen te Zwolle). XXX, LXIV, LXV, LXVI,
LXVI1I, LXXXIX, CVIH, 6>, 8, 10«, 12*, 5,
13, 15*, 16, 17, 20», 216, 27, 39, 286.
„ Wachtendonc, Wachtendonck (lid van het
Fraterhuis te Zwolle). 117, 147.
„ ter Weteringhe (clericus, presbyter, de Suollis).
LXXII, 33 en 6, 34», 483.
„ de Yrte (magister). 341, 413.
Hensen (Dr. A. H. L.) XXHP, 72*.
Henso (Theodericus , pastoor te Zwolle). 1089.
Herbert van Ense. Zie Ense.
„ Splytloff. Zie Splytloff.
Herckinge (Volquerus, vicaris van Overijssel, Groningen
en Friesland). CLXXU1.
Herdenberch (oppidum). Zie Hardenberg.
Herderwyck. Zie Harderwijk.
„ (Stephanus, procurator). Zie Stephanus.
Heren-Bertoldes groten Slaghe van Haersolte. 319, 322, 331,
Digitized by
Google
595
Herk (Goswinus). Zie Goswinus.
„ (Lambertus Alberti de). Zie Lambertus.
Herlaer (Arnold van). Zie Arnold.
Herman (landgraaf van Hessen en aartsbisschop van
Keulen). 389.
„ Albertssoen ter Moeien, Molen. 373, 380, 381.
„ de Berka (Fraterheer te, en schrijver der kroniek
van het Praterhuis te Hulsbergen). LXXI.
„ Maessoen. 373.
„ ten Oever, Over. 287, 307.
„ Osnaburgensis (lid van het Fraterhuis te Zwolle
en rector sorornm in Kalker). 172*, 173 en 2,
189, 413.
„ van Welvelde. Zie Welvelde.
„ „ Wytmen (richter te Zwolle). 294, 385.
„ „ Yerte (richter te Zwolle). 295, 296.
„ die Zuere (ambtman van IJselmuden). 340, 344, 345.
Hermannus (lid van het Fraterhuis te Culm). 497.
„ Covoerdie (lid van het Fraterhuis te Zwolle).
CXCIX, 117, 171 en «, 190, 193, 194*, 410.
„ Elborch (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 82.
„ de Lochorst (decanus ecclesie Sti Salvatoris
Traiectensis). 399.
„ ter Maet (provisor Domus Clericorum te
Zwolle). 68', 81, 274, 319, 322, 323.
„ van Noertberghe (vader van Dirk van Henen).
48 en \ 284, 286, 301.
„ Zanderi (presbyter). 313.
„ de Tremonia (clericus Coloniensis diocesis). 489.
Hermen Albertzsoen. 365.
Hertme (pastoor van). Zie Velthuysen (B. P.)
'sHertogenbosch (stad). CXLVII, CLXXXIV, CXCVHI,
658, 130.
„ (Sint Andreasklooster te). Zie Orthen (Ten).
„ (Fraterhuis te, Congregacio Clericorum,
Sint Gregoriushuis, Domus Sancti Gre-
gorii). XIX, UV, CXLH— CXUV,
CXLVH, CXLVHI, CXCVHI», 78 *, 80,
88, 99 en *, 104, 1208, 129, 222, 238.
„ (Fraterhuis). Statuten. CXLVIH ».
Digitized by
Google
596
's Hertogenbosch (Fraterhuis). Rectoren. Zie Scadde (Ge-
rhardus) van Calcar en
Johannes van Calcar.
„ (drie huizen der Broedera voor: rijke,
middelmatig gegoede en arme scholieren).
CXCI. 125*.
„ (Kanunnik van Sint Jan te). Zie Jo-
hannes Brebbe van Brugge.
„ (magistraat van). CXLIII.
„ (school te). CXLIII.
„ (Godefridu8 van). Zie Godefridus.
„ (Johannes van). Zie Johannes.
„ (Willem van). Zie Wilhelmus de Busco-
ducis.
Herwerden (Arnt van). Zie Arnt.
„ (Johan van). Zie Johan.
Herxen (buurschap). 174 en f, 182, 814, 334, 341, 350,
351, 355, 360, 363, 368, 370, 374,
376, 378—380, 383, 888, 389, 396,
467—469, 472.
„ ' „ Zie Blanckevoirdshüys' (Roloff),
Kuten (erf van Fye), Kuteshofstede
(Willem), Duercampken, Gansen-
bryncke, Henecolck, Heuvellcolck ,
Hilighen-Stedelant, Leerebroek, Mol-
leshofstede, Nicke (Opper), Noert-
berghe, Spyker, Toegen (op den),
Witte Lubbertsgoet.
(Vrye gued). 336.
„ (Hendrik van). Zie Swarte.
„ (Dirk of Theodoricus van.) Zie Theodoricus.
Herxerbrugge. 332.
Herxermarke. 809, 327.
Hessel Segesvelt. 377.
HeBBeling (Johannes, lid van het Fraterhuis te Zwolle). 424.
Heurn (J. H. van). 78».
Heusden (Johannes Vos van). Zie Vos.
Heussen (van). CV», CLXXXVH», 14', 30», 46», 47*, 55», 64*,
78», 81», «, 82', 84*, 131 *, 134», 207», 208».
Heuvellcolck (in de buurschap Herxen). 374. Vgl. Henelkolck,
Digitized by
Google
597
Heveskee (Johanniter Commandery) bij Appingedam. 1028.
Heyker (Thricus, echtgenoot van Johanna Tengnagell te
Doesburg). 848.
Heyle (vrouw van Tyman Peterss. van Oss). 394.
Heymannus de Veteri Busco (lid van het Fraterhuifl te
Zwolle). 173.
Heyne (ter). Zie Heino.
Heynrekerspel. Zie Heino (kerspel).
Heyssen (Theodoricus , bezitter van het officium B. Mag-
dalenae te Zwolle). 465.
Hieronymianen. CLXXXIV.
Hieronymieten. CLXXXIV.
Hieronymusberg (Sint). Zie Hulsbergen.
Hierony musdal (Sint, Fraterhuis te Delft). Zie Delft.
Hieronymusklooster (Sint, te Hulsbergen). Zie Hulsbergen.
Hiesel (Gertrudis de). Zie Gertrudis.
Hilbrant van Itersum, Ittersum. Zie Ittersum (Hilbrant van).
Hildebrant ten Anderloe. 285.
Hildesheim. XXXIX1.
„ (Broeders, Fraterheeren te). CXLVT, 137*.
„ (Luchtenhof, Fraterhuis te). LV*, LVH1.
Hildenshemensis rector. CXLVI.
Hilighen-Stedelant te Herxen. 342.
Hille (vrouw van Egbert Bischop). 328.
Hillegardis (Sancta). CXXV3.
Hirsch (Th.) 137.
Hirsche (K.) 181, 32*, 37', 47*, 78», 84», 99*, 101', 134», 137*.
Hobergen (erf en goed, in burecopia de Albergen, in
parochia de Ootmersen, in partibus Twenthie). LXXII,
331, 482, 483.
Hoecs et Cabbelyaus. 83.
Hoefer (F. A.) LVHP, CCL
Hoefman (Geert). 370.
Hoenhorst (Johan van , rechter in het kerspel van Zwolle).
296, 297, 299.
Hoern. Zie Hoorn.
„ (Ludeken van). Zie Ludeken.
„ (Nicolaus de). Zie Nicolaus.
Hoerne (Jacob ten). Zie Jacob.
Hoesch (Nicolaus de). Zie Nicolaus.
Digitized by
Google
Hoesden (Henricus de). Zie Henricus.
Hoetwelcker (Hermannus) de Monasterio. 102, 407.
„ Johannes, filius Hermanni de Monasterio,
lid van het Fra<erhuis te Zwolle, 3de rector
van het Fraterhuig te Groningen, Johan-
nieterridder in Frisia). 102, 407, 460.
Hof (Dirck). 328.
Hoffmann von Fallersleben. 91 l.
Hofman (J. H., rustend pastoor te Schalkwijk). XXIV1,
CLXXXil, CLXXIV, CLXXV, 8», 26», 31», 84«, 278.
Holland (secretaris van het Hof van). Zie Royer (Mr. Jean
Theodore).
Hollander (Jacob den). Zie Jacob.
Hollandia. 102», 207,
Holte (Henricus uten). Zie Henricus.
Holtenbroick. 456.
ïïoltermanshuys (in het kerspel van Heiuo). 377, 383, 388.
Holthusen (goed, in het kerspel van Dalfsen en de buur-
schap Lenthe). 339, 347, 361, 362, 366.
„ (Bernt van). Zie Bernt.
Holtines (zuster Zwena). XCIV.
Holtrop (bibliothecaris). XIV1.
Holtseynde (Johan van). Zie Johan.
Hondert (vrouw van Johan Ludikes). 335.
Hondius (Wiguleus). 158.
Honf (Tilmannus). Zie Tilmannus.
Hoorn (school te). LXXXTV*.
„ (Hom, Petrus). Zie Petrus.
Hospitaal (klooster der Johanniters, bij Sneek). 102s.
Hostiensis. Zie Henricus de Segusio.
Hove (Arnoldus ten). Zie Arnoldus.
„ (Gheert ten). Zie Gheert.
„ (Godeken ten). Zie Godeken.
Hovesche, Haefsche (Petrus, de Amsterdammis, lid van
het Fraterhuis te Zwolle). 31*, 45, 60», 305, 307, 314, 315,
482, 484.
Hoyeneis domus prior (Huy). Zie Helmicus.
Hoynck van Papendrecht 191 K
Hubertus Eden (lid van het Fraterhuis te Zwolle, rector
Nove Domus Sororum te Rossem). 92, 97.
Digitized by
Google
599
Hubertus Helmont (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
rector van het Fraterhuis te Delft). 43 en » 684,
92 en ", 274, 405.
Huernyng (Herman, te Zwolle). 472.
Huesden (Henricus). Zie Henricus.
Hugo de Sancto Victore. 239.
Hullu (J. de). 84», *, 91*, 92*.
Huls (Arnold, regulier kanunnik te Windesheim). XLIX8.
„ (Wilhelmus). Zie Wilhelmus.
Hulsberech. Zie Hulsbergen.
Hulsbergen (burscopia). 81.
„ (Benedictijnen te).
„ (colloquium te). CXCVIII, 66, 89».
„ (Fraterhuis te, Domus Montis Sancti Hiero-
nymi, Sint Hieronymusberg)
XIX, LIV, LVHI, LIX, LX,
LXXXIX en 6, CIX, CXXII,
CXXIU, CXXXVI, CXXXVHI,
CLXXXVHI,CXCVI,CXCVHI,
30 en i, 3, 31, 36*, 41—43, 64,
67, 84, 87, 96, 103», 131 en ', *,
173, 222, 227, 228, 271 en *,
484, 516, 519, 523, 526, 52S,
529, 631, 532, 537.
„ „ „ Rectoren. Zie Asso Dillinck,
Martinus van Schindel, Rut-
gerus van Zon.
„ „ „ Procuratoren. Zie Asso Dillinck
en Herman de Berka.
„ „ „ Leden. Zie Gerardus van
Weesp, Henricus Alen, Neudo
Abrahae, Wolf (Jacobus).
„ „ „ Kroniek. LXXI.
Hulscheren (heer Henrick van, pastoor van Almelo). 473.
Hulsen. Zie Ulsen.
Hulsen (Henricus ten Boem van). Zie Boem (Henricus ten).
Huy (prior van de Kruisheeren te). Zie Helmicus.
tfuygen. 84».
Huylsbergen. Zie Hulsbergen.
Huysweerden (Arend ? Arnt van). Zie Arend.
Digitized by
Google
600
Hyrt (magister Gherardus, de Elburch, rector der school
te Zwolle). 471.
I.f J-, Y.
Jacob. 161.
„ Arntsoen. 386.
„ Benenssoen (erf van). 366.
„ ten Hoerne. 373.
„ den Hollander (rector der school van Zwolle). 1768.
„ Klaasen. Zie Jacobus NicolaL
„ (zoon van Lubbert Jacobssoen). 373.
„ van Nyevelt 364.
„ Proys. Zie Proys.
„ Roeloffs. 401.
„ Warmerssoen (Wermerssoen). 29J , 298.
„ van Wytman. 354, 356.
Jacobus (rector van het Domus Monialium te Harderwijk).
103. Vgl. Wolf.
„ (kok in het Fraterhuis te Zwolle). 173.
„ Alcmarie (lid van het Fraterhuis te Zwolle en te
Culm). 138, 172, 189.
„ de Alto Passu. 518.
„ van Campen. Zie Jacobus Hattem.
„ Dalen (fraterheer te Zwolle). LV, 117, 119, 406.
„ Delft (procurator Domus Vicine en biechtvader
Ter Kinderhuys te Zwolle). 20, 479, 480.
„ Goch, dictus Scriver. Zie Scriver.
„ de Goch (lector terciariorum scole Suollensis, con-
fessor sororum Ten Bosch extra muros Suollenses,
notaris). 20, 21, 117, 135*, », 171 10, 202, 345, 406,
407, 409, 412, 413, 429, 466.
„ de Groningen (lid van het Fraterhuis te Zwolle).
173% 413.
„ Hattem van Campen (magister Parisiensis, rector
der school van Zwolle). 1744, 176 en ••
„ Hermanni. 8.
„ Nicolai de Enckhuysen (lid en librarius van het
Fraterhuis te Zwolle , biechtvader van het klooster
Ter Maet aldaar). 20, 92?0, 116, 136, 170, 190, 192,
193, 361, 362, 365, 406, 410.
Digitized by
Google
601
Jacobus Philippi (magister , de Friburgo, van Basel, pro-
fessor aan de Universiteit Freiburg, broeder van
Ludovicus Philippi). CXXVII, CXXX, CXLV,
171 10, 469.
„ Stralen (professor aan de Universiteit te Keulen).
155».
„ TraiectL Zie Jacobus de Wijck.
„ „ alias Voecht. Zie Voecht.
„ „ junior (lid van het Fraterhuis te Delft —
later van dat te Gouda). XXIII, XXIV.
„ de Traiecto. Zie Taets (Jacobus).
„ de Wijck, Traiecti (koraal in Sint Jan te Utrecht,
lid van het Fraterhuis te Zwolle, biechtvader
der nonnen te Rugge in den Briel). XXII, XXIII,
XLI— XLV, 168, 171*, 410.
„ van den Water. Zie Water.
„ Witte Coep. Zie Witte Coep.
Jager (H. de). XXIII».
Jan van Ittersum. Zie Ittersum (Jan van).
Janning S. J. (Coenraad, Bollandist). LXXXVI en *, CVI.
Jansen (Johan) van Boirne. Zie Johan.
Janskamp (St, Campus Sancti Johannis bij Vollenhove,
Fraterhuis, later klooster der Derde Orde
van Sint Franciscus). XIX, 13 en 2, 70,
92*», 101, 222, 840, 846, 364.
„ „ (Minister). Zie Johannes Eskini van Ummen.
„ „ (Rectoren.) Zie Albertus Griet, Johannes
Rees, Thomas, Christianus de Zelandia.
„ „ Broeders. 840, 345.
„ „ Fratres de tertia regula. 92 M.
„ „ Monykeerve van Sint Johanscamp. 364.
Jargifl (Oda) te Groningen. 155*.
Jaspar de Weeynre, Wenen (lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 171 en «, 410.
Jasparus van Marburg (rector van het Heer-Florenshuis
te Deventer). Cl en l.
Yde (vrouw van Egbert Mulerd). 329. .
Jeremias. 181, 242, 245».
Jeronimus. 249, 479, 450.
Yerte (Herman van). Zie Herman.
Digitized by
Google
Ierte (meister Johan van). Zie Johan.
Jezuiten. CVI, CVII.
„ (ordre der, te Emmerik). CIV2.
Jheronimusberg (Sant). Zie Hulsbergen.
Impene (Petras). 18'.
Ingen (familie van, te Kampen). XL.
„ (Otto van, schepen van Zwolle). 396.
Innocentius V (paus). 77*.
VII (paus). 313, 314, 425.
„ VIH (paus). CLXXXIV1, CLVI, 414, 418,
469, 522.
„ (decretalist). 5067.
Jöcher. 77», 160.
Johan (zoon van Assekinus). Zie Johannes Essekenszoon.
„ van Almeloe (zoon van Egbert van Almeloe). 337.
„ „ Angeren (kerkmeester van de Sint Michiels-
kerk te Zwolle). 476.
„ ter Beken. 323.
„ van Bernevelde (lid van het Fraterhuis te Harder-
wijk). 340.
„ Berntz (onderschulte te Vollenhoe). 364.
„ van Beylen. 319, 455.
„ Evyrtkenssoen (in de Drufel te Zwolle). 382.
„ Egberts (burgermeester van Genemuiden). 364,401.
„ Elyessoen. 279, 307.
„ Endoven. 396, 463.
„ van Gennep (burgemeester van Genemuiden). 401.
„ Hermanszoon van Monster. Zie Hoetwelcker.
„ Henrixsoen van Tyver (schepen te Zwolle). 308,
316, 328.
„ van Herwerden. 477.
„ „ Holtseynde. 336
„ Jansen van Boirne. 329.
„ van Ierte. -341.
„ „ Ittersim, Yttersym, Itteraunv Zie Ittersum
(Johan van).
„ „ Lemelen, die Olde. 364.
„ „ „ die Jonge. 364.
„ Ludekenssoen , Lukensoen, Ludikes (schepen van
Zwolle). 287, 288, 300, 334, 335, 350, 355, 376».
Digitized by
Google
Johan van Munster (rector van het Fraterhuis te Groningen).
487, 488.
„ „ Oldensell. 400.
„ Pannertz were (in de Begynenstraat te Zwolle). 320.
„ ter Poerten. 315.
„ Proys. Zie Proys.
„ Regelande. Zie Johannes Essekenszoon.
„ Splytloff. Zie Splytloff.
„ van Steynwyck. 3761.
„ then Thorne, Claessoon. 456.
„ van Twyckel. 473.
„ Tymanszoon. 331.
„ van Uterwijck (neef van Hermen van den Busche).
„ van den Water. Zie Water.
„ Willamssoen. 322.
„ Wolterssoen (burger van Zwolle).
„ van Wytmen (schepen van Zwolle). 326.
„ Zuere. 364.
Johanna (vrouw van Arent die Wreede). 374.
„ (dochter van Herbert Splytloff). 381.
„ (vrouw van Johan van Kerler). 373.
„ (weduwe van Willem Borne). 381.
Johannes XXII (paus). 513.
„ XXIII (paus). 274, 317.
„ (procurator van het Regulierenklooster te Al-
bergen). 473.
„ (rector van het Fraterhuis te Culra). 497.
„ Ananiensis. 240.
„ de Andernako (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
rector der zusters te Calcar). 69, 1988, 278.
„ de Buscoducis. Zie Cuysten.
„ van Calcar (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
206 rector van het Sint Gregoriushuis te 'sHer-
togenbosch). CXLIII, CXLVH, CXCVin», 68*,
92, 98, 99>, 222, 274.
„ Coepsen de Genemuiden (procurator en rector
van het Fraterhuis te Zwolle). CCXIII, 380,
882-«87, 389, 390, 393, 395-399,420,463,471.
„ Coesvelt (rector der Universiteit te Keulen). 1553.
Digitized by
Google
604
Johannes de Coesfeldia. Zie Knobel.
„ de Colonia (pictor et aurifaber, vriend van
Wessel Qansfoort te Zwolle), 157 en *.
„ Daventrie (2d« rector van het Fraterhuis te
Doesburg). 86 *, 87.
„ Dalen (magister, clericus). 339, 407.
„ Dinxlaken (clericus). 406.
„ de Duren (te Zwolle). 386.
„ de Embrica. Zie Gheni
„ £ndomi(?) (notaris). Zie Johan Endoven.
„ Eekini, Essekenszoon, Regelande, de Ommen,
(stichter van Sint Agnietenberg en Sint Janskamp
bij Vollenhove). XVI, LXVI, CVm, 7 en *, 9,
10 en 4, 11, 12* en *, 13, 70 en 4, 6, 279, 281,
282, 283, 285, 286, 288, 335.
„ de Vurburch (doctor in decretis). 510.
„ de Genemuiden. Zie Johannes Coepseiu
„ Gherardyn (Reguliere kanunnik). LU.
„ Goch (lid van het Fraterhuis te Harderwijk).
340, 492.
„ van Haerlem. Zie Gronde (Johannes van den).
„ „ Hagen (abt van Bursfeld). 132 2.
„ Hattem (procurator Domus Domini Florentii te
Deventer). LXXXVH, XCIX, C.
„ Helmont (biechtvader der zusters op die Maet
te Zwolle). 21.
„ van Heusden, Hoesden. Zie Vos (Johannes).
„ Yttersum. Zie Yttersum (Johannes).
„ Hermanni de Steenwijk (lid van het Fraterhuis
„ te Zwolle). 171 10, 413.
„ Steenwick (procurator van het Fraterhuis te
Groningen, biechtvader van het klooster Op die
Maat te Zwolle). 21.
„ Johannis de Vechta (notaris). 464.
„ Lennep, Lennop (lid van het Fraterhuis te
Zwolle en te Culm). 138, 171, 190, 196.
„ Lyns. Zie Lyns.
„ van Macon (pauselijk legaat). 91 6, *.
„ Matthei van Haarlem. Zie Gronde (Johan
van den).
Digitized by
Google
606
Johannes Monasterii. Zie Hoetwelker.
„ van Naaldwijk (prior te Windesheim). 1268, 2064.
„ toe Noertberghe. 286.
„ de Novo-Lapide (canonicua Aquensis, legum
doctor). 504.
„ van Ommen, Ummen. Zie Johannes Eskini.
„ Openhuls. Zie Openhuls.
„ Rekelinchusen (clericus te Albergen). 488.
„ Rees (lid van het Fraterhuis te Zwolle, rector
van Sint Janscamp bij Vollenhove). 43 en n,
68*, 70*, 71, 222, 274, 405.
„ de Roden. Zie Johannes.
„ Rijssen (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 73.
„ Scuttorp, Schuttorp (procurator en rector van
het Fraterhuis te Zwolle). 376, 377», 400, 402,
464, 465, 477.
„ Teutonicus. 5054.
„ de Tongeren (clericus Traiectensis dioec.). 337.
„ de Traiecto (lid van het Fraterhuis te Zwolle).
173», 413.
„ de Vurburch (doctor in decretis). 510.
„ van Wesel, Wezel, Wesalie (lid van het Frater-
huis te Zwolle, procurator van het Domus
Pauperum aldaar, en rector van het zusterhuis
Ten Orthen.) XXXV, CXLVH, CLXVH», 92,
116, 129 en i, 146, 209.
„ Westerwolt, Westerwolde (lid van het Frater-
huis te Zwolle, l8** rector van het Fraterhuis
te Culm). XXX, LX, CXV, CXVI, 117, 132*,
185 en *, 137, 138, 162 en », 170, 171, 196,410,
493*, 497..
„ Widenbrugghe. Zie Widenbrugghe.
„ van den Zande (lid van het Fraterhuis te
Zwolle, rector te Ten Orthen). CXLV1I, 80,
129«, 145.
„ van Zonsbeeck. Zie Wyt.
Johannieters in Friesland. 102 en s. Zie Hoetwelker (Her-
mannus).
Johanscamp (Sint). Zie Janskamp (Sint).
Jonge (Hendrik, te Zwolle). 387, 455.
Derde Serie. WcRftCN N*. 13. 39
Digitized by
Google
606
Joseph. 27, 220.
IJrt (Bernd van). Zie Bernd.
IJrte (magister Henricus de). Zie Henricus.
„ (Lambert van). Zie Lambert
IJsela. Zie IJssel.
IJselmuden. Zie Usselmuiden.
IJselmudermeer. 394.
IJseleteyn (Arent van, marschalk van het Nedersticht).
364.
IJsentrudis de Mekeren (soror Domus Magistri Gerardi te
Deventer). XCII.
IJserens (Andries, moeder van het Lammenhuis te
Deventer). XC*.
IJssel (de). LXV, LXXVHI, 43, 170», 205.
Usselmuiden (gebied van). CLVIIL
„ (kerk). 365.
„ (kerspel). 365.
„ (Kuynrewech). 365.
„ (Willigenkampken). 394.
„ ambtman. Zie Ittersum (Johaa van), Stelling
(Wolter Hermanssoen), Zuere (Herman die).
„ (Gerrit van, schout van Vollenhove).
XXXVIIL
IJsula. Zie IJssel.
Italiaansche archieven. CLIX.
Ittersem (Alijd, weduwe van Claes van). 295.
n
„ (heer Luleff van , pastoor vr
n Almelo), 473,
„ (Roloff van, schepen van
Z~~"*V 295, 300,
307, 312.
■
Ittersim, Uttersym (Johan van), Zia
i ^ʱ
„ Ittersem (Robert van, RcbM
|l
288, 295.
„ (Roelf van , rentmeester i*
\*
Ittersum (Elsebe van, conventuanl
Ie Zwolle), WS\
„ Itersum (Hilbrant van). 12
„ (Jan van, stichter *ler Sfl
^^^Zwolle). 154*.
1
.fcNjJolmn van , ambtman va
^ Hö, 393.
1
Jig VjOOQII
1
607
Ittersum (Roelof van, stichter van het altaar van den
Heiligen Laurentius te Zwolle). 444.
„ Ittersim (Seyne van, en zijne huisvrouw Christina,
stichters van het officium S'&e Mariae Magda-
lenae). 200*, 297, 344, 368, 372, 463, 464.
IJttersum (Bernardus, consul en camerarius van Zwolle).
395.
„ (Johannes, drossatus in Laghe). 395.
„ (Rodolphus). 395.
Judei. 53', 55.
Julius II (paus). 420.
Jutta de Ahuys. XCIIL
Jutte. 370.
„ ten Acker. 337.
„ (vrouw van Lambert ten Acker). 316.
„ Andrees. 370.
„ (vrouw van Johan Elyessoen). 279.
„ van Schedelic. 455.
, van Zweten (moeder van Willem van Zweten). 360.
K zie C.
Laer (Wolterus de, vicarius perpetue vicarie Sancti Lau-
rentii in Sint Michielskerk te Zwolle). 391 , 398.
Laghe (huis te) , kastelein. Zie Bevervoorde (Roeloff van).
„ (drossart van). Zie IJttersum (Johannes).
Lambert ten Acker. 316.
„ Apoteker (erfgenamen van). 371 , 382.
„ van Randen. Zie Lambertus.
„ Stuerman. Zie Stuerman.
„ Tweenhusen (schepen van Zwolle). 456.
„ van Yrte (schepen van Zwolle). 326.
Lambertikerk (Sint, te Vucht). Zie Vucht
Lambertus (apothecarius , abteiker, clericus). 407, 477.
>„ de Gastro (scolaris Traiectensis dioec.) 481.
„ Alberti de Herk (lid van het Fraterhuis te
Zwolle en te Culm). 135 en », 4, 137, 170»,
171 10, 172, 413.
de Randen (officiaal van den aartsdiaken van
Sint Lebuinus te Deventer). 91, 281, 514.
Digitized by
Google
608
Lambertus ten Starte de Hattem (lid van het Fraterhuis
te Zwolle). 186*, 136, 171*, 410.
„ Zwessel. Zie Zwessel.
Lanssinck, Lansynck (Henricus, de Embrica, lid van het
Fraterhuis te Zwolle). 185*, 414, 418, 419.
Lantslaghe. 382.
Lantweer (kerspel van Wyhe en de buurschap Henen). 379.
Lap (Jacobus, de Wesep). 418.
„ (Johannes, uit Naarden, regulier kanunnik te Sint
Agnietenberg, hervormer van het klooster Lunekerke
in Friesland). 102*.
Laurentius (S., Quatuor Coronatorum presbyter cardi-
nalis). 398.
„ van Groningen (stichter der Bursa Lauren-
tiana te Keulen). 155'.
Lebuinuskerk (Sint, te Deventer). Zie Deventer.
Leente. Zie Lenthe.
Leerebroeck. Leerrebroeck, Leerbroick, Lerbroyck, Lierre-
broec, Lyrebroick, Lyrrebroike. 287, 302,
328, 331, 342, 343, 350, 360, 367, 374,
375, 383, 388, 397.
„ (erfgenamen van den). 397.
„ Zie Duyth (erf, Ter), Opbergen (erf) en
Zoestweteringhe.
„ (molen in). 342, 343.
Leerrebroeck. Zie Leerebroeck.
Leeuwarden. XXIV S LXXXI.
„ (Ryksarchief-depót te). CLXVIII, CLXX,
CXCIV*, CXCVS CC.
„ Rijksarchivaris. Zie Berns (Mr. J. L.)
Lehnert. 134».
Leicester. 87*.
Leiden (bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde). CV».
„ (Breestraat te). CCV.
Leidis (Philippus de). Zie Philippus.
Leitsmann (E.). 3', 301, 331, 78», 84», 99», 101*, 134.
Lemele (buurschap in het kerspel Ommen). 329, 366,
373, 380, 382.
„ (erf, geheeten die Halle). 328.
Digitized by
Google
Lemelen (Johan van, die Olde en die Jonge). Zie Johan.
Lemmego, Lemgo, Leraygo (Conradus de). Zie Conradus.
Lennep, Lennop (Johannes). Zie Johan nes.
Lense (Steven). 388. Vgl. Luese.
Lentferdink (Albertue, notaris). 397, 481.
Lenthe (buurschap, in het kerspel Dalfsen). 347, 361, 366,
375, 376, 384, 385.
Leo X (paus) 397, 463.
Leodiensis clericus. Zie Luik.
„ curia. 130. Zie Luik.
„ dioecesis. Zie Luik (bisdom).
Leodium. Zie Luik.
Leonardus van Echt (l8te rector van het Fraterhuis Sint
Hieronymusdal te Delft). 18*.
Lephart van der Ulzen. Zie Liefardus.
Lerbroyck. Zie Leerebroeck.
Lessen (Paulus de). Zie Paulus.
Leuven (Rector der Universiteit) Zie Ram (Mgr. de).
Liefardus, Lieffert of Lephart van der Ulzen. (fraterheer
te Zwolle, biechtvader en rector der zusters Ter Kinder-
huys, Kadeneters, Ten Bossche, Ter Maet en van het
Oude Convent, procurator van het Domus major). XL VII,
CXCIV, I8i, 20 en », 21», 106, V, 329.
Iiene (vrouw v. Peter Catreep). 319, 322.
Iierrebroec. Zie Leerebroeck.
Liese (vrouw v. Jacob Wermerssoen). 291.
Liesegang (E.) 99*.
Liesvelt (Ghysbertus, clericus Traiect. dioec.) 278.
Liewin of Lyeven Geerts (rectrix domus Conventus te
Zwolle). 45».
Limborch (Anna van, scholastersche van het kapittel van
Essen). 388.
Lindebom (Johannes). LIX», LXI, LXXI, CIS CV en «,
CXIH, CXXIII, CLXXXVII en 5, 6», », 154, 16«, 17», •,
18*, », 28*, 30', 32*, 44* , 474, 55», 64', 78», 81», 84»,
994, *, 101*, 131*—», 134», 1354, 1361, 138», 154*, 171*°,
172», 200», 498.
Linden (Henricus ter). Zie Henricus.
Lindert (buurschap, in het kerspel van Raalte). 302.
Linneborn (J). CXXXV1, 132». .
Digitized by
Google
610
Linthorst (Cleyne, in de Delmpte in het kerspel van Dalfsen
en de buurschap Lente). 884, 885. Zie Lynthoirst
Lipperus (regent der Emanuelshuizen te Zwolle). CLXIX.
Livinus de Middelburg (magister, rector der school te
Zwolle en te Doesburg, stichter van het Domus Pau-
perum te Doesburg, procurator Parve Domus Clericorum
te Zwolle). 654, 66, 88 en ', 90, 192».
List (Rembertus ter, kanunnik der kerk te Deventer). CXXV*.
Listrius (Gerhardus, rector der school te Zwolle). 1727.
Lochem (Willem). Zie Willem.
Lochorst (Hermannus de). Zie Hermannus.
Lodewyk Philippi van Bazel. Zie Ludovicus.
„ van Bourbon (prinsbisschop van Luik). 1304.
Napoleon, XIV1, CLXXIX.
Loeder (Henricus , prior te Frenswegen). XCL
Loen (Gheert van). Zie Gerardus.
Loesse, Loesen, Gheert Loessensoen. 363, 371.
„ Luesse (Gherardus). 343.
„ (Johannes). 348.
Lollarden. CLXXX1V.
Lollbroeders. CLXXXIV.
Loon, Loen. (Gerardus van). Zie Gerardus.
Lop (Johannes). Zie Lap.
Lorenz. (O.) UI.
Losdorp (predikant te). Zie Westentorp (N.)
lotharingen (graaf van). 152*.
Lubbe (vrouw van Gheert van Byngeren). 363, 368, 372.
„ (vrouw van Herman Albertzsoen). 366, 373, 380.
„ (vrouw van Herman ter Molen, Albertssoen). 373,
380, 381.
Lubbert Peterssoen. 305, 317.
„ Rolofeoen. 367.
Lucas van Camphusen. 3761.
Lucas Glasemaker. Zie Glasemaker.
Ludeken Gertzsoen (schepen te Zwolle). 328.
„ van Hoera (meister, proost te Oemerze). 354.
„ Johanssoen (rechter te Zwolle). 201, 329, 331.
„ van Rutenberghe. 384, 385.
Ludeman van Amersfoort (lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 33».
Digitized by
Google
611
Ludgardis de Burick. XCtl.
Ludovicus Philippi de Basilea (procurator en rector van
het Fraterhuis te Zwolle). LXXVH, CXIII,
CXXVm, CXXX, CXLI, CLX, CXCIX, I7U0,
172*, 211*, 367—869, 371, 372, 413, 470, 471, 472.
Ludolphus de Emeda (clericus sive scolaris Monasterien-
sis dioecesis). 412.
Lüchtenhof (Fraterhuis). Zie Hildesheim.
Luese (Steven). 374. Vgl. Lense.
Luesse (Gherardus). Zie Loesse.
Luleff van Ittersem. Zie Ittersem (Luleff van).
Luik (Leodium). CLXXXIV, 7», 130, 182.
„ (bisdom, Leodiensis dioecesis). 734, 413, 414, 511, 515.
„ „ clerici van het). 171 10. Zie Mewen van
Hasselt (Henricus) en Sibertus Hermanni.
„ „ prinsbisschop van). Zie Lode wijk van Bourbon.
„ „ Curie). 130.
Luytghers dochter, vrouw van Johan van Ty veren. 328.
Lumma de Vollenhoe (weduwe van Gerardus Quelpaghen,
moeder van Gerardus de Vollenhoe). 93, 95, 317, 337.
Lumme Henricksdochter van Bockholt. 396.
Lunekerke (klooster der Reguliere kanunniken in Fries-
land). 102».
Lure (Conradus van der). 296.
Lutgert (vrouw van Luke die Wreede). 374.
Luthger de Tyveren. 326.
Lyeven Geerts. Zie Liewin.
Lynde (Weverinck in de buurschap van). Zie Weverinck.
Lyns (Johannes, lid van het Fraterhuis te Zwolle). 684,
73, 274.
Lynthoirst (Albert ter). Zie Albert.
„ (Bert ter). Zie Bert
„ (Gheerdt). Zie Gheerdt.
Lyrebroick, Lyrrebroike.. Zie Leerebroeck.
Maagdenburg. CLXXXIV. Zie Magdeburgensis domus.
Maastricht, Traiectum Superior, confessor . sororum. Zie
Gherardus Weerdt.. 172.
Digitized by
Google
612
Maastricht (Reimer, Reinerus van) de Trajecto Superiori.
Zie Reynerns.
Mabillon. 84»,
Macon (Johannea van). Zie Johannes.
Maestebroickslantalag. 394.
Maet (Hermannns ter). Zie Hermannos.
Maete (Nycolaus ter). Zie Nycolaus.
Maffei (Gerardus Johannes, de Volterris, notaris). 518,519.
Magdebargensis domus. Cl1.
„ Rector. CXLVI1.
Magnus (Gerardus). Zie Groote.
Maguntinensis (provincia). 501. Zie Mainz.
Maguncia (Maternus de). Zie Maternus.
Mainz (bibliotheek te). GXXIX1.
Man (Willem die). 315.
Mande (Henricus, clericus). 499, 501.
Marborch (Jasper Martorff de). Zie Martorff.
Margareta de Ahuys. XCIII.
„ „ Naeltwijc (converse in Diepenveen). XCIII.
„ Griete ten Noertberghen (vrouw van Hermannus,
moeder van Dirk van Herxen). 46, 48 en *,
284, 285, 298, 302, 318. Zie Windesheim.
„ van Nyenbeke. XCII.
Margarita (vrouw van Johan Essynck). 386.
Maria. 53', 55.
Marie (domus sororum Beate, prope Arnhem). Zie Bethania.
Mariae (domus Beatae, in Bethleem te Zwolle). Zie Zwolle.
„ „ Beatae, Novae Lucis prope Hoorn, Regu-
lieren convent). 499.
„ „ prior). Zie Keynkamp (Wernerus).
., (ecclesia Novae, te Rome). Zie Rome.
„ (Conventus Sanctae). Zie Windesheim.
Mariken (vrouw van Werner Berendssoen, geheeten
Quapken). 308.
Marienacker (Sint, klooster te Rossum). Zie Rossum.
Marienhage (klooster te Woensel). 1304.
„ (prior). Zie Paulus van Someren.
Marka (comitia de). 34*.
Marke (opper). 334, 388.
Marpurgensis domus.. Cl1.
Digitized by
Google
613
Marpurgensis pater. Cl1.
Marquard (Mr. Johan, burgemeester der stad Deventer).
355.
Martha. 44.
Martinus (Beatus). 301, 303, 304, 441.
„ V (paus). 84 en ', 131, 320, 323, 406.
„ van Schindel (tweede rector van Hulsbergen).
LIX, 126 en 7, 131 en «, •.
Martorff (Jasper, de Marborcb, reetor van het Heer-Florens-
huis te Deventer). GI en ], 420.
Mastbroec, Mastbroke, Mastebroec, Mastebroeke, Maste-
broick. Zie Mastenbroek.
Mastbroecs (Griete). Zie Griete.
Mastebrovcksdyke. 365.
Mastenbroek. CLVH, 20', 294, 296, 297, 299, 816, 319, 322,
329, 331, 336, 338, 344, 377, 393, 401, 402, 450. Zie
Bisschopsweteringhe, Ellenboghe (op den), Voersterslagh,
Hasselderslage, Heren Bartolds (Bertoldes) Groten, slage
van Haersolte, Meermaet bij IJselmuden, Nyer Wete-
ringbe, Oestholterslagh, Olde Weteringbe, Rikerstegben
(op der), Celenland in Oosterholterslaghe, - Wxndesim-
merslage, Wytmerslagb.
Maternus Maguntie (lid van het fraterhuis te Zwolle en te
Culm)L 138 en 7, 172 en *, 189, 413.
Matheus (pater). 892.
„ Graben. Zie Mattbeus Grabow.
Matisconensis episcopus. Zie Johannes van Macon.
Matthaeus (A.). XIV», 822, 816.
Mattbeus Grabow (lector in het Dominikanenklooeter te
Groningen). LXI, LXIT, 105, 106»),
Matthias (clericus). LXXXVIII.
„ de Sutphania, van Zutphen (lid van het Heer-
Florenshuis.) LXXXVI en *, XCVIL
Matthieu (Ad.) LXXXIII.
Mechlinensis canonicus. Zie Bauwe. (Johannes dictus).
Mechtelt (vrouw v. Peter Pauwels). 326.
Medemblic (Petrus de), Zie Petrus.
Meer (Keryeneremoet op ten.)
Meermaet bij IJsselmuden. 338.
Meessche (Bitter ten). 388.
Digitized by
Google
614
Meinsma (Dr. K. 0> CXXV», CXXVII, CXLIX.
Mekeren (IJsentrudis de). Zie IJsentrudis.
Melanchton. 208.
Mendicantes (ordines). 1056.
Menta Bernwolts. XCIV.
Merne (Berent van). Zie Berent.
Merseburg. CLXXXIV.
Messemaker (Nicolaus). Zie Nicolaus die Mesmaker.
Mette des Zwarten. 279, 287, 807.
Meurs (Godfried Toorn van). Zie Toorn.
Mey (Herman). 827.
„ (Willem). 887.
Meyerincs (Aleyt). 44.
Meyne van Overstein. Zie Overstein.
Meynold van Windesheim. XIX, XLVI, CVIII, CXXXIX,
CXCIX, 13*, 22, 28, 26 en >, 39, 42, 46, 217, 218, 220,
280, 275, 284, 292—294, 319.
Me wen (Henricus, de Hasselt, lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 73 en *, 405.
Michael Hertgerssoen, (notaris). 368.
Michaelisbroedere te Rostock. CLXXXIV.
Middelburg. (Livinus de). Zie Livinos.
„ (Nycolaus Baldewini van). Zie Nycolaus.
Middelen, (landgoed tusschen Deventer en Zwolle behoo-
rende aan het Heer-Florehshuis te Deventer.)
132», 134 en i, 135*.
„ Colloquium aldaar. CXC, VIII, 132», 134L
Militis (meyster Johan, vicaris van David van Bourgondie,
kanunnik van den Dom te Utrecht). 353.
Minden (bisschop van). Zie Theoderich.
Minderbroeders observanten. XXIV.
Minorieten. XLIH, 12, 15», 280, 282, 323, 460, 461.
Minorieten van Kampen. XLIII, 15», 323, 459, 460, 461.
Minrebroeders. Zie Minorieten.
Miraeus. CXLVHI, 30», 69», 78».
Moderne devoten. XVI, XVH, 23».
Moebius (G.) 3».
Moeien (Herman Albertssoen ter). Zie Herman.
Moersa (Gotfridus de). Zie Toorn.
Mohrmann (H.) 4»,
Digitized by
Google
615
Molen (Herman Albertssoen ter). Zie Herman.
Molhuysen (P. C, predikant te Deventer, archivaris te
Kampen). H, CXXV*.
Moll (W.) H, LXXXIV», cxvm, CXXI, CXXHI, CXXV,
6*, 23', 47», *, 849, 8, 129», 132», 147*, 197*, 235.
Mollesbofstede te Herxen. 469.
Momme (magister Gherardus, presbyter). 313.
Mommen (Tricus, clericus). 337.
Monasteriensis civitas. Zié Munster.
„ diocesis. Zie Munster (bisdom).
Monasterii (Johannes). Zie Hoetwelker.
Monasterio (Henricus de), Zie Henricus.
Monichusen (monasterium Carthusiense prope Arnhem).
CVII, 1», 3', 4*.
Monnik (Jan, pastoor te Zwolle). 108*.
Mons Agnetis, Mons Sanctae Agnetis (conventus regula-
rium dictus vulgariter). Zie Agnietenberg (Sint).
„ Sancti Jheronimi prope Hattem. Zie Hulsbergen.
Monster. Zie Munster.
Montagnetarum Chronicon. XXI.
Monte (In). Zie Agnietenberg (Sint).
Montes Nemelenses. Zie Agnietenberg (Sint\
Moonen (Arnoldus). CV2.
Morre (Willem). 319.
Moyse. 161.
Moysus (abbas). 241.
Muden (Rodolphus de). Zie Rodolphus.
Muiden (Rudolphus Dier, de). Zie Dier.
Muller (Johannes). 1244.
Mulder (Mr. J. W., archivaris der gemeente Zwolle).
CLXVIII, CC.
Mulerd (Egbert). 329.
Mulert (Anna). CLXV.
„ (Gheert, rentmeester van Zallant). 467.
„ (Johannes, schoonbroeder van Bernardus, Rodol-
phus en Johannes Iltersum). 395.
„ (Lubbert, rechter te Hasselt). 393.
„ (Seyne). 388.
„ (Stephanus, clericus). 500, 501.
Muller (Ftederik, te Amsterdam). CXVIII1.
Digitized by
Google
616
Muller Fz. (S., rijksarchivaris ie Utrecht). III, XXIV1,
xxvii», xxvin*, xxix1, xxxvn, xxxvm,
XL», CXVni, CLXXXI, CXCIX, OC, 40».
Munohen (bibliotheek te). CXXIX».
Munnikhuizen. Zie Monichusen.
Monster (bisdom), Monasteriensis diocesis. 515.
„ (clerici). Zie Gherardus Ahuys; Hoetwelcker,
Johannes filius Hermanni van Munster; Knobel,
Johannes, de Coesfeld; Ludolphus de Emeda.
„ (bisschoppen van). Zie Ghristoph Bernard van
Galen, Conradus de Redborch.
„ (Fraterbuis te, Domus Congregationis clericorum
in civitate Monasterensi). 59*, 501.
„ (Sti Lutgeri ecclesiae Monasteriensis decanus). 515.
„ (Colloquium der Broeders van het gemeene Leven
te), en», cxxxvn, CXLVI*.
.„ (Colloquium der unirten Frater und Schwester-
haüser zu Munster). LVH*.
Myllingen. 377.
Mynne (vrouw van Henrioh Proerter). 370.
Naaldwijk (Johannes van). Zie Johannes.
Naarden (Johannes Lap van). Zie Lap.
Naeltwyc (Margaretha de). Zie Margaretha.
Naghel (Jacobus, clericus Traiectensis dioec.) 278, 406.
Nanninga Uitterdijk (J.) 154*.
Nederland. XVIII.
Nederlanden. CIV>, CLXXXIV.
Nederlanders. CXCVIII.
Nederlandsche congregatie der Fraterheeren. CL
fraterhuuen. CXLVIII.
Nedersticht (maarschalk van het). Zie Usselsteyn (Arent
van).
Neerden (oppidum Hpllandiae). 102*.
Nemelenses (montes). Zie Agnietenberg.
Nemelerberg bij Zwolle (Fraterhuis op den). XIX, 113,
12 K Zie ook Agnietenberg.
Nemus Beatae Mariae prope Nordhoru. Zie Fj-enswegen,
Digitized by
Google
617
Nemus Beatae Mariae Virginis (begijnenconvent buiten
deSassenpoort, regularissenklooster
der congregatie van Windesheim
te Zwolle). 17i.
Neudo Abrahae van Harderwijk (lid van het Fraterhuis
te Hulsbergen). LIX, 131 K
Neumeyster (Baltbasar, ex Prusia, stichter van het Frater-
huis te Culm). CXIV, CXV, 132*, 134, 136 en «, 490.
Nicke (op de) te Herxen. 376, 383.
Nicholaus de Daventria (custos ecclesie Zwollensis). 417.
Nicolaus. Zie Nycolaus.
V (paus). 104, 278, 407, 408, 430, 467.
„ filius Balduini (notaris). 337, 400.
„ de Bergis (lid van het Fraterhuis te Zwolle).
173i, 418.
„ Celensoen. 340.
„ Delft (procurator Domus Vicine te Zwolle).
173 en s.
„ de Delft. Zie Cou.
„ de Harlem (prior Beate Marie prope Arnhem).
XCIII.
„ de Hoern (scolaris Domus Divitum te Zwolle). 480.
„ de Hoesch (pastoor van de Sint Lambertikerk
te Vucht). 147i.
„ die Mesmaker, Messemaker (te Zwolle). 8*, 45',
280, 282, 283, 285, 286, 288, 306, 320, 821, 455.
„ de Schiedam (magister, kanunnik van Sint
Pfeter te Utrecht). 487.
„ Schomaker. Zie Schomaker.
„ Steynhouwer. Zie Steynhouwer.
Niederlande. 7'.
Nieuwenhuis (pastoor te). Zie Esling.
Nieuwkerk. Zie Nijkerk.
Nieuwlicht (Kartuizerklooster). VI.
Noer (H. ten, notaris). 395.
Noertberge (goed te, in het kerspel van Wijhe in de buur-
schap Herxen). 361, 354—356, 370, 880, 396, 401.
„ (in Wijer- of in Heynrekerspel). CLVII, 48i,
BOS 60\ 125, 287, 302, 309, 310, 314, 315,
327, 349.
Digitized by
Google
618
Noertberch (predium). 314.
Noordberge (Steven-Kutenhuys te). 342.
Noertberg (Bette). Zie Bette.
Noertberge (Dirc toe). Zie Theodericus Hermanszoon van
Herxen.
„ (Dirk en Bette, kinderen van Herman toe).
Zie Dirk.
Noertberghe (Hermannus van). Zie Hermannus,
„ (Johannes toe). Zie Johannes.
„ (Werner toe). Zie Werner.
Noertberghen (Margarcta, Griete ten). Zie Margareta.
Noerthorn. Zie Frenswegen.
Noete (Andries). 322.
Nova Ecclesia. Zie Nijkerk.
M „ (Franco de). Zie Gruter.
Novo-Lapide (Johannes de). Zie Johannes.
Noirtberghen. Zie Noertberghe.
Nolte (Dr.) 71.
Nonnen (ten), convent te Harderwijk. Zie Harderwijk.
Noordhoorn. Zie Nordhorn.
Noortberghe (Griete ten). Zie Margareta.
Nordbeck (rentmeester te Benthem). CXXV8,
Nordhorn. Zie Frenswegen.
Norwegia. 528.
Noterschguet Zie Splytlofeleen.
Nuis (proosdij der Reguliere kanunniken, later kapittel
van). CXXXVIP.
Nulbrüder. CLXXXIV.
Nutterguet of Splytloffsslach. Zie Splytloffsslach.
Nijkerk bij Harderwijk (zusterhuis). XX, 92, 168.
„ „ „ „ rectoren. Zie Adolphus
Dockem, Paulus de
„ „ „ „ confessor. Zie Gruter
(Franco).
Nycolaus. Zie Nicolaus,
„ Baldewini van Middelburg (broeder van Livinus,
lector der school te Zwolle, rector der zusters
te Oen op de Velu we). 88, 413.
„ de Harderwyck (prior in Wyndesym). 4C3.
Digitized by
Google
619
Nycolaus ter Maete (Zwollenaar, student te Keulen). 155*.
Nyevelt (Jacob van). Zie Jacob.
Nyenbeke (Margaretha van). Zie Margaretha.
Nyehus (erf, in de buurschap van Vilsteren). 328.
Nygghen (Hilleghunt). 836.
Nijboff (J. A.) 84».
„ (P.) XXIII», 4», 47», 84».
Nijmegen. XVI1, 99f.
Nijmegen, Nymwegben (gezworen landmeter der stad).
3761. Zie Steinhouwer (meister Claes van
Reenen).
„ (Henricus van). Zie Henricus.
0.
Obbergen (boeve, in het kerspel Wijhe, buurschap Herxen).
Obelding (goed). Zie Oedbelding.
Observanten te Kampen. CXII, 158.
Oedbelding, Oebelding, Obelding (erf en goed, in het
kerspel Hellendoorn). 337, 344, 348, 390,
394, 395.
„ (leenheer van). Zie Jphan van Almeloe. 344.
Oedmersum. . Zie Ootmarsum.
Oedynck in het gericht Zwolle en in de buurschap
Wynsem. 386.
Oelgber (Truda). 400.
Oelric van Goer. 292.
Oemerze. Zie Ootmarsum.
M (proest te). Zie Ludeken van Hoern.
Oen op de Velu we (zusterconvent;. XX, 89.
„ Rector. Zie Nycolaus de Middelburg.
Oergaet (Heilewich ten). Zie Heilewich.
Oerlic Johanssoen (schepen te Zwolle). 286.
Oesnabrugghe. Zie Osnabruck.
Oestbroek. (abt van). 158.
Oesterhave (Henrick van den, rechter te Dalfsen). 375,
383.
Oesterholte (buurschap ip het kerspel Wilsem). CLXV,
304, 317, 393, 394, 403. Zie Withagen.
Digitized by
Google
620
Oesterholte in den Withagen. 317.
w (Onse Lieve Vrouw te). 394.
Oesterholterslagh te Mastenbroek. 299, 340, 344.
Oesterholtschenweg. 394.
Oesterley (H.) XXX Vul'.
Oestfrisia. Zie OoBtfriesland.
Oetmaersum, Oetmareum, Oetmerssen, Oetmersum. Zie
Ootmarsum.
Oestynck (Jacob). 381.
Oever (Herman ten). Zie Herman.
Oeze (Thomas de). 340.
Oldenzaal. 85'.
„ (canonici in). 35.
„ (kanunnik te). Zie Swaen (Everhard).
Oldensell (Johan van). Zie Johan.
Olger (Henricus). 343.
„ (Johannes). 343.
Olgers (juffer Catharine, vrouw van Willem van Doetin-
chem). 401.
Olst. 134'.
„ (Thymannus de). Zie Thymannus.
Ommen (kerspel). 329. Zie Hallynck (erf).
„ (gerecht van). 366, 373, 380—382.
„ (rechter te). 329, 373, 380, 381. Zie Clawee
ten Toerne, Zulen van Blekenberch (Frederik
#van).
„ (schulte van). 326.
„ (Derck van). Zie Derck.
„ (Johan van). Zie Johannes Eskini.
Onna (Everardus de). Zie Everardus.
Oostenberg (klooster, bij Osnabruck). 891.
Oosterholte. Zie Oesterholte.
Oosterholterslagh. Zie Oestholterslagh.
Oosterhout (gericht van). 336.
„ (richter te). Zie Egbert Zegherssoen. 836.
Oosterwierum (Johannieter commanderij). 1028.
Oostfriesland, Oestfrisia (Conventus Zilemoniken, in). 205.
Ootmarschen. Zie Ootmarsum.
Ootmarsum, XXXIII, 195 en K
,j (fraterhuis te). Zie Albergen.
Digitized by
Google
621
Ootmarsum (parochia kerspel). LXXII, XC1, 482. Zie
Hoberghen.
w Oemerze (proost vanX 354. Zie Wychering
(Johan van).
„ (rechter van den heer van Utrecht te). Zie
Vlederinghe. (Hughe van Versene geh. van).
„ Oetmarsum (Gerardus de, Gheert van). Zie
Brant.
„ Oetmerssen (Rodolphus). Zie Rodolphus.
Ootmersen. Zie Ootmarsum.
Opbergen (erf te Leerebroeck). 377.
Openhnls (Johan , lid van het Fraterhuis te Zwolle). 33'.
Opperduitschers. CLXXI.
Orten (Johan van , ridder). 80 8.
Orthen (Ten, Domus Sancti Andreae, zusterhuis, later
broeder- en zusterhuis te 's Hertogenbosch).
XIX, XX, XC, CXLII, 80, 115 en *, 116,
1291 en *, 130*, 210.
„ „ Rectoren. Zie Gruter (Franco) de Nova
Ecclesia, Johannes Kalker, Johannes Wesalie,
Johannes van der Zande, Petrus Dinxlaken.
„ „ statuten. CXLVHI*.
Osnabrück (administrator van). Zie Gonradus de Redborch.
„ (klooster Oostenberghe bij). 391.
Osnaburgensis clericus. Zie Johannes Johannis de Vechta.
Osnaburgis (Hermannus). Zie Hermannus.
Oss (Peter van). Zie Peter.
„ (Tyman Peters van). Zie Tyman.
Otte (vrouw van Henrick ten Bryncke). 365.
Otter (JacobX 393.
Otto then Toerne. 394.
Over (Herman ten). Zie Herman.
Overheyne (Koeckmanskempken te). 374.
Overtfsel. CLXXVH, 23.
„ Civitates. Zie Transysulanes civitates.
„ (vicaris van). Zie Herckinge (Volquerus).
„ (raadsheer in het hof van). Zie Heerkens,
(F. P. A.)
„ (provinciaal gerechtshof van). CLXXVIII K
Overijselaars. CXCVHL
Derde Serie. WutftKN N*. 13. 40
Digitized by
Google
622
Overstem (Meyne van, abdis van het kapittel van Essen).
388—390,
„ (Philippus van). Zie Philippus.
Oy (Wolter van). Zie Wolter.
P.
Paep (Albertus van Calcar, zoon van Lambert, procurator van
het Domus Pauperum en 3d* rector van het Fraterhuis
te Zwolle). Vm, XVIII, XXIII, XXXI, XXXIII,
XXXV, XXXVI1, XLI, XLVI, LV, LVIH*, LIX—
LXH, XCHI, CX, CXIII, CXIV, CXLV, CLXXXVI,
CLXXXIX, CXCII, CXCVIII*, 12», 92, 94, 99», 115
en *, 116, 120, 123, 135», 168, 186, 208, 210, 210*,
339, 344, 346, 359—863, 365, 366, 406, 406, 410, 412,
455, 467—469, 485, 493, 496.
„ (Lambert, raadsheer van den hertog van Cleve).
LXIII, 120 en ».
Paidze (Mr. Willem, kanunnik van Sint Marie te Utrecht).
354.
Palmer (Willem). 46*.
Paquot. 78», 101.
Patricius (Sanctus). XCIV.
Paulsen (Fr.) 88».
Paulus (beatus). 161, 244.
„ H (paus). 487.
„ III (paus). 465.
„ (vicarie van Sint, te Deventer). Zie Deventer
(Lebuinuskerk, Sint).
„ de Lessen (hospitularius et vestiarius in het Frater-
huis te Zwolle, rector der zusters te Nijkerk bij
Harderwijk). 167, 1716, 410.
„ (N.) 155».
„ van Someren (prior van het klooster Marienhage
te Woensel). 180*.
Peerboem (Bernier van). 827.
Pelantinus (Petrus). Zie Petrus.
Pelant (meester Pauwels van). 887.
Pelandia Brabancie. 65».
Pelsers (Werner des, huis in de Keizerssteeg te Zwolle).
Zie Werner.
Digitized by
Google
623
Peter van Borckem (rector van het Heer-Florenshuis te
Deventer). 402.
„ van Doeren (procurator van bet Heer-Florenshuis
te Deventer). 402.
„ van 088 (prenther te Zwolle). 37].
„ Pauwels. 326.
Petrus. 266».
„ (cardinalis Cameracensis). Zie Ailly (Pierre d1).
„ de Amsterdam. Zie Hovesche.
„ de Bree (lid van het Fraterhuis te Zwolle, socius
in het Domus Sororum Sancte Agnetis te Kampen).
173 en *, 190, 197, 413.
„ de Daventria (lid en procurator van het Frater-
huis te Zwolle). 173 en *, 374, 413.
„ Dinslaken (lid van het Fraterhuis te Zwolle, en
biechtvader te Ten Orthen). 146», 171 en *, 209, 410.
„ de Gandavo. Zie Petrus van Gent
„ van Gent (lid van het Heer-Florenshuis te Deventer).
LXXXVIU, XCVII.
„ Goch (lid van het Fraterhuis te Zwolle, later te
Amersfoort). 92, 98 en *.
„ van Gouda (regulier kanunnik van Windesheim).
LXXXVII'.
„ Horn (lid van het Heer-Florenshuis te Deventer).
XLIX, LXXXIVen *, LXXXVI», XCV, XCIX, CH.
„ de Medemblic (clericus). 315, 405.
„ Pelantinus. 124*.
„ Putten (magister). 418.
„ Zomeren (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 172.
„ de Tharentasia. 77.
Ph. zie F.
Piecke (Aleydis, vrouw van Arnold van Herlaer). 146».
Pingjum (proosdij op 't Zand of Wijngaard des Heeren). 1025.
Plaeten (aquaductus Ther.) 343.
Plettenberch (Henrick). 460.
Poerten (Johan ter). Zie Johan.
Poerters (Werner des). Zie Werner.
Poertflyet (doctor Johannes). 392.
Polen. CLXXI, 134 • en «, 136*.
Polman (Symon). 376.
Digitized by
Google
624
Poppe (Wycher). 866, 370.
„ (erfgenamen van Wycher). 377.
Poppen (Werner). 20* , 329.
Poet (Frederic, ambtman van het kapittel van Essen).
332, 359.
Poyng (Goesen, schepen van Zwolle). 285.
Praedicatorum ordo in Groeninghen. 105.
Pragense studium. 79 en K
Pragensis provincia. 501.
Preger(W.) 3», 71.
Presbyteri et Clerici extra religionem in communi viventes.
CLXXXIV.
„ Domus Clericorum. CLXXXIV.
„ clerici seu personae devoti Domus Clericorum
in Zwollis. CLXXXV.
Prignano (Bartholomeus, aartsbisschop van Bari). Zie
Bartholomaeus.
Proerter (Henrich). 370.
Proys (Jacob). 354.
„ (heer Johan, domdeken te Utrecht). 353.
Pruisen. LX, LXI, 132, 196 en ■, 490, 528.
(Culm in). LX, LXI, 196 en K
„ (Fratres in Prutia). 189.
Pruissia, Prucia, Prusia (Balthasar de). Zie Balthasar.
Prutia. Zie Pruissen.
Putten (magister Petrus). Zie Petrus.
Pijlsweert (Dirk Ruysch van). Zie Ruysch.
Pynlick (Hendrik). 124».
Pijper (P.) LXXXL
0.
Quapken. Zie Werner Berendssoen.
Quelpaghen (Gerardus). 317. Zie Lumma van Vollenhoe.
Quepken (Warner). Zie Werner Berendssoen.
R.
Raadt (J. Th.) XXIV «.
Raalte (kerspel van). Zie Lindert (buurschap), Wijfferding
(goed).
Radulfus de Rivo (decanus Tungerensis). 508, 511.
Digitized by
Google
626
Bain (Mgr. de, rector der Universiteit te Leuven).
CLXXIX, 71.
Bamelman (Herman, rechter ter Heyne). 349, 400.
Rammelman (Henrick, rechter ter Heyn). 378, 379.
Banden (Lambertus de), Zie Lambertus.
Raymundus (Sancte Marie Nove presbyteri cardinalis Sur-
censis). 528, 532.
Bechteren (van). Zie Hekeren (Otto van).
,, (joncker Frederick van). 347.
„ (Adolph van, heer toe Almeloe). 390, 395.
„ (Segher van, ambtman in Zallant). 369, 370.
Becklinghausen, Reckelinckhuysen (Henricus). ZieHenricus.
„ (Johannes). Zie Johannes.
Rees (Gerhardus). Zie Gerhardus.
„ (Johannes). Zie Johannes.
„ (Wilhelmus). Zie Wilhelmus.
Regelande (moeder van Johannes Essekenszoon). 9.
„ (Johan). Zie Johannes Essekenszoon.
Regelinck (Wolterus Bernardi, notaris). 489.
Regular-Cleriker. CXLVHI.
Reguliere kanunniken. XIX, XXI, 32*.
„ kanunnikessen der congregatie van Windesheim.
Zie Windesheim.
Reichart (G.). 1658.
Reignerus (pater, conventuaal van het Rijken-Fraterhuis,
overgeplaatst in het Wyttenhuis te Zwolle). CLXV.
Reinald H van Gelder. Zie Reinoud. .
Reiner, van Maastricht. Zie Reynerus de Traiecto Superiori.
Reinier van Texel ($** rector van het Fraterhuis Albergen,
l8** prior van het Reguliere kanunnikenklooster Al-
bergen). 37*.
Reinoud n van Gelder. 48.
„ IV (hertog van Gelre). 31», 40», 41«, 47», 484.
Reint Grauwert. Zie Reyntgin.
Rembertus ter List Zie List (Rembertus ter).
Rembrandt H*.
Remensis civitas. 501.
Renen (Berent van). Zie Berent.
„ (Egbertus). Zie Egbertus.
„ (Nicolaus Steynhouwer van). Zie Nicolaus.
Digitized by
Google
Reoess van Vulven (Johan die jonge, maarschalk van
Amersfoort en van Eemland). 354,
Reusch (Fr. H.) 134».
Reussens (E.) XXIV1.
Reynaldus de Drynen. Zie Reynerus.
Reynalt van Gelre. Zie Reinoud.
Reynerus. LUI.
„ (prior van Albergen). Zie Reinier van Texel.
„ de Drynen, Drinen, Drienen, Drenen, Dreyncn
(pastor ecclesie Sancti Michaelis 2Jwollis). LXVII,
CVin, CIX, CXCI, 6 en >, *, 16, 21«, 25 en »,
26», 218, 274, 288, 289, 291—294, 300, 302,
303, 313, 426.
„ de Traiecto Superiori, van Maastricht (lid van
het Fraterhuis en procurator van het Domus
Pauperum te Zwolle). XXXIII, XXXVH, CXII,
173 en *, 210, 413.
Reyntgin Grauwertsz. te Harderwijk. 995, 485.
Rhabanus van Helmstad (bisschop van Spiers). 83 ', *.
Rhemen (Ghysbertus van). Zie Ghijsbertus.
Rhenen (S. G. van). CV».
Rhijn (van). Zie Heussen (van).
Rikeland des Groten. 27', 279, 286, 288, 292.
Rinevelt. Zie Rynevelt.
„ (Elsabe de, dochter van Jacobus de Voecht van
Rynevelt, non in Sint Servaas te Utrecht). XXVI1,
xxvm*.
Rippinck (Wilhelmus, notaris). 458.
Rivo (Rodolphus de). Zie Radulphus.
Robert van Ittersem, Ittersim. Zie Ittersem (Robert van).
Rodolphus Yttersum. Zie Yttersum (Rodolphus).
„ de Muden (confessor sororum in Daventria). 66s.
„ Oetmerssen (librarius van het Rijke-Fraterhuis
te Zwolle). 404.
Roelf van Ittersim. Zie Ittersim (Roel f van).
Roelof van Ittersum. Zie Ittersum (Roelof van).
Romer (R. C. H.) 207 K
Roerink. Zie Ruering.
Roermond (Sint Elizabeth , Regulierenklooster buiten). Zie
Elizabeth.
Digitized by
Google
627
Boever (Hermannus, clericus Traiectensis). 409.
„ (Wessel). 365.
Rogge (H. C.) LXXXI, 172 \
Rogmunsschate (Gherijt). 282.
Roloff van Ittersem. Zie Ittersem (Roloff van).
Roloving (Egbert). 330.
Rome (stad). CLXXXV, 84* en 2, 523.
„ (Mariae Novae ecclesia). 528.
„ (Minderbroeders-observantenklooster Ara Coeli). XXIV.
n (K. Preussische Historisches Institut). 174.
RomswuikeL XIV1.
Rootselaar (W. P. N.) 98*.
Rossum (kloostac Sint Marienacker of Onzer Lieve Vrouwen-
acker). XX > 80», 81 en *, 105.
„ (Nova Domus Sororum). rector. Zie Hubertus Eden.
92, 97.
Rostock (Fraterheeren te). 1374*
„ (Michaelis broedere of broedere der ghemene
Zamelinghe te). CLXXXIV.
„ (te). Zie Schulze (L.)
Rosweyde. XXI, LXXXIX», CIV-CVI, 8'.
Rotterdam (Erasmus van). Zie Erasmus.
Rover (Diric die). 327.
Roy aards (H. J., professor). CXIX, CXXI, 2", 15*, 47*.
„ van den Ham (W. J.) LXXXVIP, CXX en «.
Royer (Mr. Jean Theodore, secretaris van het Hof van
Holland). IV, XIV, XV.
Ruden (Johannes de). 324.
Rudolf van Diepholt (bisschop van Utrecht). XXXII,
XXXVIII, XXXIX1, CLXXXV, 83, 91 en *, 1104, 326,
328, 352, 410, 430, 431, 433, 534.
Rudolphus de Vollenhoe (prior in Wynsem, collator van
het officium B. Magdalene te Zwolle). 465.
Ruenen (Folkerus de). Zie Folkerus.
„ (Zwedera de). Zie Zwedera.
Ruerick van Endoeven. 394.
Ruering, Ruerinck, Roerink, Roerinck (Wichmannus).
medestichter van het eerste Fraterhuis te Zwolle en dat
te Sint Agnietenberg. VI, LIH, LXVII, CVIII, 7»,
8 en «, 10 en *, 11, 121, *, 279, 281—283, 285, 286.
Digitized by
Google
628
Rugge (in den Br iel, klooster Sint Andried). XX, XXIII®.
„ (Zusterconvent), XX.
„ (biechtvader der zusters te). XXIII, 168. Zie Jacobus
Traiecti de Wyck.
Ruland (Dr. A.) CXLVIII.
Runen (Folkerus de). Zie Folkerus.
„ (Zwedera de> Zie Zwedera.
Rutenberghe (Ludeken van). Zie Ludeken.
Rutgers (Mr. C. P.) CLXVHI.
Rutgerus de Zon ex Pelandia Branbancie (lid van het
Fraterhuis te Zwolle, lBt* rector van Hulsbergen).
LXXXIX, 43, 64, 65«, 222, 224, 309.
Rutgher Doetekom. Zie Rutgherus de Doetingem.
„ van Oelre. 368.
„ Hermanssoen. 322.
Rutgherus de Doetingem, van Doetekom, Dotincbem,
(lid van het Fraterhuis te Zwolle, kok en procurator
van het Domus Parva en biechtvader der zusters ter
Maet aldaar). 21, 117, 135', 152', 153, 158, 159, 194 en ',
209», 359, 410.
Ruysbroec. I1.
Ruysch (geslacht). XXVI*.
„ (Frederika, Dirksdochter, vrouw van Jacobus de
Voecht). XXVI».
„ van Pijlsweert (Dirk). XXVI3.
Rycroede (Theodericus). Zie Theodericus.
Ryneveldt (van). Zie ook Rinevelt (van).
„ (van, geslacht). XXV.
Ry nevelt (Clara, vrouw van Hildebrant de Vooght). XXV.
„ (Elisabeth de). Zie Voecht
Rynvys (En gel bert, priester). 477.
Ryque van Essen. 378.
Ryssen (Gheert van). Zie Gheert.
„ (Johannes). Zie Johannes.
Ryswick (Kersken van). Zie Kersken.
C, 8M Z.
Zacharias (aartsbisschop). CLXXII *.
Zachee. 531, 55.
Zadelmaker (Andries). 124s, 466.
Digitized by
Google
629
Caecilienconvent ie Calcar. 160.
„ te Zwolle. Zie Kinderhuis.
Salland (aartspriester van). Zie Waeyer (Arnoldus).
„ (drossart van). Zie Dirc van Keppel.
Zallant, Salland, Sallant 48», 298, 310, 478.
„ (ambtman van). Zie Camferbeke (Dirick, ridder),
Gheert van Ryssen, Hacfoerde (Jacob van),
Rechteren (Segher van).
Sallant (rentmeester van). 810, 352.
„ (rentmeesters van). Zie Bussche (Gerbrand ten),
Evert van Wytman, Molert (Gheert), Roelf van
Ittersim, Steven Camferbeke.
Zalne (Dirck van). Zie Dirck.
„ (tiende van). 451.
Saloma (priorissa in Diepenveen). XC, XCI, XCVIII, C.
Salsebnrgensis provincia. £01.
Zaltbommel (Sint Agnetenklooster, Domus Sororum, zuster-
klooster). XX, 801, 81 en K
„ (Tolstraat). 81 >.
Zancten (Henric van). Zie Henric.
Zand (J. EL E. van der). IL
„ (proosdij op 't). Zie Pingjum.
Zande (Egbert van der). Zie Egbert.
„ (Johannes van den). Zie Johannes.
Zanden (Gherardus de). Zie Gherardus.
Zander (Hermannus). 313.
Sander (Pater). Zie Schimmelpen nink.
Sant (Op 't, goed in het kerspel Heino). 347.
Scadde, (Gerhardus, van Calcar, eerste rector van het Frater-
huis te Zwolle). LXVni, LXXII, CIX, CXVHI,
CXXXIII, CXXXIX, CXL, CXLIV, CXCI,
CXCVm*, 41, 13«, 16, 26 en 2, 27, 28, 81 •, 88—
40, 49», 51 en •, 52, 601, 65, 75, 116, 120», 220,
224, 225, 228, 229, 231, 238, 274, 289, 293,
295—300, 303, 305, 306, 309, 311-315, 405,
458,454.
„ (Gerhardus, van Calcar, broeder van Gerhardus
Scadde, lid van het Fraterhuis te Zwolle,
1** rector van het Sint Gregoriushuis te 'sHer-
togenbosch). CXLIII, CXLIV en f, CXCVIH»,
Digitized by
Google
630
43, 68*, 78, 98 en «, 120 en •, 121, 222, 317,
319, 822, 323, 482—484.
Scadde (Gerhardus) Tan Kalkar, magister artium Pragensia,
bloedverwant van de gebroeders Scadde). CXLIV*.
„ (gebroeders uit Calcar). CXXXIL
Sceele. Zie Cele.
Zcele (Johannes). Zie Cele.
Scepelmaet (in het kerspel Wije , buurscbap Wymoerde).
316.
Scerpenzeel (Foyse van). Zie Foyse.
„ (Ohysbert van). Zie Ghysberi
Schaepman (Dr. A., secretaris van den aartsbisschop te
Utrecht). CLXXIV.
„ (Mgr., aartsbisschop van Utrecht). CLXXIV.
Schaepehoest (Deryk). 326.
Schalkwijk (rustend pastoor te). Zie Hofman (J. A.)
Schannat CXCS.
Schedelic (Jutte van). Zie Jutte.
Schedelick (Johan van Kerler off van). Zie Kerler.
Schelre (kamp bij). 295.
„ (kluis van het Fraterhuis Zwolle te). XXXI,
CXCH, 96», 118, 126, 149—161, 296.
Schelreweteringhe. 295.
Schephorst (land in die). 388.
Scheren (Greete, zuster). 21.
Scherpynck (Godfried, rector van het Fraterhuis te Al-
bergen). 37*.
Scheurleer (boekenveiling bij , te 's Gravenhage). XIV.
Schiedam (Nicolaus de). Zie Nicolaus.
Schillinck (Herman). 404.
„ (Johan). 404.
Schimmel pennink(P. Sanderus, administrateur der goederen
van het Rqken-Fraterhuis, biechtvader in het Sint Ger-
trudis-Convent, te Zwolle). CLXV, CCXIV.
Scbindel (Martinus van, rector van Hulsbergen). Zie
Martinus.
Schlager (P.) XXHF, CXIP.
Schmid (K. A.) 47*.
Schoengen (M.) XLH>, XLIV1, LXXXI, CLXXXIV», 3*.
Scbomaker (Nicolaus). 8,
Digitized by
Google
631
Schrassert. 100.
Schulie (Albertus en Hesselus of Weseel , te Hoberghen ,
stichters van het Fraterhuis te Albergen). LXXII, 331, 482.
Schulie (L.) III, CXXVHI, CXXX, CLXXXIV», 1348, 1354.
Schuren (Alfer ter). Zie Alfer.
„ (Bertolt ter). Zie Bertolt.
Schutjes (L. H. C.) 78», 80', 81', f, •, 129», 1461, », 147>,
J7110.
Schuttorp (Johannes). Zie Johannes.
Sciphorst 374.
„ (Lange morgen in de). 375, 377, 383.
Scoelgraven in de buurschap Herxen. 334.
Scottorp (Johannes). Zie Johannes Scuttorp.
Seri ver (Jacobus, de Goch, lid van het Fraterhuis te
Zwolle en rector van 't Kinderhuis aldaar). XXXI , 20,
117, 118, 148, 345.
Scrivers (Alijt). 339.
Scutken (Johannes, clericus). 500, 501.
Scuttorp (Johannes). Zie Johannes.
Scuttorpe. XXXIII.
Scyphorst. Zie Sciphorst.
Zeefiic, Zeeflick (Henricus). Zie Henricus.
Zeeland. V1.
Zeelwairden (goederen van Sint Maarten te Utrecht te).
XXXVII.
Segevelt (Berent). 374, 388.
Segesvelt (Hessel). 377, 383.
Segusio (Henricus de). Zie Henricus.
Zeist (halve hoeve land te, van Sint Elisabeihaltaar in de
Sint Janskerk te Utrecht). XXXIX.
Zelandia (Christianus de). Zie Christianus.
Cele, Zele, Sceele en Selle (magister, Johannes, rector
der school te Zwolle). CVIII, CXCI, 4, 6 ', •,
7', 91, 45, 65», 281, 294, 298, 300, 305.
„ (Nicolaus, van Hasselt, lid van het Domus Gleri-
corum te Harderwijk). 340.
Senden (Ds. van). CXIX'.
Zerbolt (Gerhard, van Zutphen). 34», 160*.
Cesarea (bisschop van). Zie Zweder van Kuilenburg.
Seyne van Ittersim, Ittersum. Zie Ittersum (Seyne van).
Digitized by
Google
Sibertus Hermanni (clericus Leodiensis). 481.
Siegburg. XLIX8.
Siena (bisschop van). Zie Condulmieri (Gabriel).
Sigmaringen (bibliotheek te). CXXIX1.
Zilemoniken, Sylmonniken (klooster der Reguliere kanun-
niken der congregatie van Windesheim).
205 en \
„ prior. Zie Theodericus Gravie.
Six (Jhr. G. A., te Utrecht). XXIV', XXVII*.
Sixtus IV (paus). 16», 490.
Slee (J. C. van, predikant te Deventer, en bibliothekaris
der Athenaeums-bibliotheek aldaar). CXIX2, CXX en *,
CXXI en «, 474, 64».
Slendebroeck (erf). 472.
Slensken (Johan). 337, 344.
„ (Lambert). 390, 395.
Sloyer (Godefridus). 300.
Snavel (Albert, schepen van Zwolle). 299, 307, 317, 322,
340, 345, 368—370, 449, 450, 452—455, 479.
Snavell (Rutgher). 370.
Sneek (Hospitaal bij, klooster der Johanniterridders). 1029.
„ (pastoor en deken te). Zie Velthuysen (B. P.)
Zoestweteringe in Leerebroek. 367.
Someren (Paulus van). Zie Paulus.
Zomeren (Petrus). Zie Petrus.
Sommalius. 4S.
Zon (Rutgherus). Zie Rutgerus.
„ villa Brabantie. 65 \
Zonnenberg (Kartuizerklooster bij Kampen). CXX XVIII,
305, 365, 894.
Zonsbeeck (Johan Wyt van). Zie Wyt.
„ Johannes van). Zie Wyt.
Spaen van Camphusen. 367, 370, 472.
Spanie (Kon. Majesteit van). 404.
Spira (Spiers). 580.
Spirensis episcopus. Zie Rhabanus van Helmstad.
Spitzen (O.) LXXXVII», XC», 54«.
SplyÜof (Dirck). 854-356.
SplyÜoff (Herbert). 381.
„ (Johan). 379, 381, 481.
Digitized by
Google
633
Splytloff (Johanna, dochter van Herbert). Zie Johanna.
SplyÜofegued (in het kerspel van Wijhe in de buurtschap
Herzen). 841, 345, 346.
Splytlofsleen of Splytloffsslach (Noterschguet, Nutterguet).
CLVIII, 342, 344, 360, 371, 348, 363, 401.
„ leenheer. Zie Wilhelm van Dottinchem en
Willem van Zweten.
Splytloffsgoederen. C1IX.
Spoelde (Ghert van). Zie Ghert
Spriltisman (Everttji 887.
Stael (Lambert). 349.
Stakel wegge (Hermannus, prepositus ecclesia Sancti Georgii
Coloniensis legum doctor). 510.
Stakenborch (Matheus, clericus). 315.
Stall (Dirick ten). Zie Dirick.
Starte (Lambertus ten). Zie Lambertus.
Steede (de, kerspel van Dalfsen en de buurscbap Lenthe).
384.
Steenwijk. VI, 195 en ».
„ (deken van Sint Clemens te). 16\
„ (Johannes, procurator van het Fraterhuis te
Groningen). Zie Johannes.
„ (Johannes Hermanni de, lid van het Fraterhuis
te Zwolle). Zie Johannes.
Steinfort (graaf van). CXXV3.
Stelling (Wolter Hermanssoen , ambtman te IJsselmuden).
336, 388.
Stellingh (Helmich). 336.
Stephanus Petri de Haerlem (clericus Traiectensis). 488.
„ Harderwijck (lid en procurator van het Frater-
huis te Zwolle). LIV, 68*, 73, 274.
Steven Maessoen. 484.
Steygeren (buurschap). 828.
Steyn (Gortfridus, de Genp, lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 414.
„ (Johannes, de Genp, lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 414.
Steynhouwer (Nicolaus, landmeter van Renen). 3571, 3761.
Steynwyck (Johan van). Zie Johannes.
Sticht CXXII, 380.
Digitized by
Google
634
Sticken (Johan). 473.
Sticker (Arent). 124», 450, 466.
„ (Evert). 367.
(Gheert, rechter te Dalfsen). 361.
„ (meester Henrick). 296, 304, 806, 309, 312.
„ (Johan). Zie Styoker.
Stoppelaar (J. H. de). V.
Storten (Claes). 326.
Straatsburg (bisschop van). Zie Frederic van Blankenhem.
„ (Universiteitsbibliotheek). CXXV3, 71.
Stralen (Jacobus). Zie Jacobus.
Stuerman (Bverardus). 343.
„ (Lambert). 283.
Stycker (Johan, erfgenamen). 371.
Styckzeil. 343.
Zuere (Dirck die). Zie Dirck.
„ (Herman die). Zie Herman.
„ (Johan). Zie Johan.
Suetia. 528, 632.
Zuidduitsche Fraterhuuen. GXXX.
Zulen. Zie ook Znylen.
„ van Blekenberch (Frederick van, rechter te
Ommen). 373, 380, 381.
„ van Natewisch (Johan van, dijkgraaf van David
van Bourgondie). 364.
Surcensis. 528, 532.
Zuylen. Zie ook Zulen.
Zuthem (buurschap, in het kerspel van Zwolle). 370.
Zutphen. (Heer-Hendrikhuis, Domus domini Henrici, Domus
sororum, Zusterhuis). 63 >, 64'.
„ rector. Zie Henricue de Huesden.
„ (schulte van). Zie Bernt van Holthnsen.
„ (Zusterhuis). Zie Heer-Hendrikhuis.
„ (Johannes Brinkerink van). Zie Brinkerink.
„ (Mathias de Zutphania). Zie Hatthias.
„ (Gerhard Zerbolt van). Zie Zerbolt
Zutphensch leen. 337.
Zuylen (Jhr. Johan van, schout van Utrecht). XXVIII8.
Zuytberch (kerspel van Wijhe en de buurschap Herxen).378.
Suythem (goed te). 377.
Digitized by
Google
636
Swaen (E verhard, kanunnik te Oldenzaal). 106'.
Zwane (vrouw van Diric die Rover). 327.
„ (weduwe van Hilbrant van Ittersum, dochter van
Arent Sticker en Aleit, sticht het Domus Pauperum
in de Dieserstraat te Zwolle). 124*, 466.
Swart (Gertrudis, vrouw van Gerardus Cu te, moeder van
Henricus de Herxen). 174.
Zwarte (Berent, te Zwolle). 455.
„ (Dyric die). 287, 307, 330.
„ (Gherardus, lid van het Fraterhuis te Zwolle).
171«, 411.
„ (Gherlacus, Gheerloch, Gerlich, te Herxen). 334,
341, 342, 345—348, 373, 388.
„ (Grete, Griete, vrouw van Gherlacus). 308, 334,
345, 348.
„ Swart (Henricus, de Herxen, procurator en 4d«
rector van het Fraterhuis te Zwolle). VH? LUI,
LXXVHI, LXXIX, XCIII, CX, CXI, CXLV,
CLVII, CLVIII, CLX, CXCIX, 20, 92, 104, 113,
116, 135, 170 en «, 17110, 174, 201, 203, 212,
296, 311, 337—339, 341, 342, 344, 346, 351, 355,
359—363, 365—370, 372, 408, 410, 455, 467-472,
487, 488.
• „ (Johan, zoon van Gherlacus en Grete). 287, 307,
330, 341, 848, 849, 360, 863.
„ (Lamme, zuster van Henricus). 341.
„ (Wendelmoet, zuster van Henricus). 341.
Zwarten (Mette des). 279, 287, 307.
Zwartengraven in het kerspel van Heino. 287, 331, 332.
Zwartewater (Benedictijner-nonnenklooster bij Hasselt). 47s.
Z weder van Culenborch (bisschop van Utrecht). 83 en ',
84«, 91 en «, 428.
Z wedera de Runen. XCI, CLX XXVI L
Z wederus Frederici de Covordia. 467.
Sweertius. 474, 78s.
Zweeten. Zie Zweten.
Zwenelden (vrouw van Hademan van Eryen). 327.
Zwessel (Lambertus, clericus). 345, 407.
Zwetelincs (Christina). Zie Christina.
Zweten (Jutte van , vrouw van Willem van Zweten). 360.
Digitized by
Google
636
Zweten, Zweeten (Wilhelmus de, leenheer van SplyÜofs-
leen of Noterschgoed). 348, 360, 363, 371.
Zwolle, Swollia (stad). XIV, XXXII, XXXIII, XXXV,
XXXVII, XL, Lil, LUI, LV, LVIII— LXII, LXIV,
LXV, LXVII, LXIX, LXX, LXXII, LXXVI, CII,
CVII, CVIII, CXVI, CXXVII, CXXX, CXXXII,
, CXXXIII, CLXI, CLXIII, CLXXI, CLXXIV,
CLXXVIII, CLXXIX, 6 en «, •, «, *, 9, 10*, 12,
13, 16*, 16, 19», 21«, 23», 24, 27, 32 en », 38,
49*, 61, 68, 60», 66, 69, 72*, 76, 76 3, 77, 84« en *,
86, 92, 93», 103, 107, 118, 132», 148«, 168, 174,
190», 195, 197, 199«, 210, 274, 277, 278, 280, 293,
325, 377.
„ (te). Zie Albertus de Zuthem, Henricus de Wete-
ringhe, Johan van Beylen, Jonge (Henric), Heynold
van Windesheim, Zwarte (Berent).
„ (Oud-archief der gemeente). CLXIII— CLXVIII,
CLXXXI, CC, CCI, 20», 46f, 124», 198*
„ (archivaris der gemeente). Zie Mulder (Mr. J. W.)
(arme klerken). 487, 469, 473, 474, 477, 478.
„ (Armen Gerchuys). Zie Domus Pauperum sco-
larium.
„ (Baghinenconvent aan den Blidenmarkt). Zie
Conventus Antiquus. %
„ Baghynenhuisen te Zwolle. 1084.
„ Beghinagium. Zie Conventus Antiquus.
„ Beghynhof (Olden). Zie Conventus Antiquus.
„ (Belheem, begraafplaats der Broeders). Zie Beth-
leem.
„ Bethleem (Domus Mariae in, Belheem, Bilheym).
CXXXVI', 39 en *, 41—43, 106', 271*.
„ prior. Zie Wael (Johannes).
„ Bilheym. Zie Bethleem.
„ (Borchgraeven, buiten de Sassenpoort). 404.
„ (Bosche (Ten), Ten Busche, Marienbosch , Nemus
beatae Mariae Virgitiis, zuster-
convent der congregatie van Win-
desheim, buiten Zwolle). XX,
LXVIII, I7i, 19, 21, 108, 202,
382, 467, 492.
Digitized by
Google
637
Zwolle, (Bosche (Ten), rectoren. 17, 21.
„ „ „ priorissa. Ghyghincks (Alfyt).
n „ „ subpriorissa. Hadewich van Tanen.
„ „ „ procuratrix. Elsebe van Dronten.
„ „ n stichters. Zie Henricus Foppenzoon
de Qouda en Gerardus Kalker.
„ „ „ biechtvaders. 19. Zie Henricus
Clivis, Henricus Foppenzooq de
Gouda, Jacobus de Goch, Liefar-
dus, Theodericus Campis.
„ (burgemeesters). Zie Coep(Thomas), Snavell(Albert).
„ „ schepenen en raad). 601, 350, 369,
378, 385, 391, 400, 443, 445,
475—477.
„ „ schout en de oldermannen der
gilden). 23*.
„ (Busche, domus sororum ten). Zie Bosche (Ten).
„ (Kadeneters- of Sint Gertrudis-convent, Domus
sororum in de Scholtensteeg). XX,
LXVIII, CLXt CLXVI, 16 en «, 19,
95, 108, 195, 198«, 443.
„ „ biechtvaders. 20. Zie Gerhardus de
Vollenho, Henricus Foppenzoon de
Gouda, Johannes van. Haerlem,
Liefardus.
„ „ stichters. Zie Henricus Foppenzoon
de Gouda en Gerardus Kalker.
„ Camperpoort. 46'. .
„ (Kaneteres, Kanncters). Zie Kadeneters.
„ (kapittel van). CLXXH K
„ „ deken van het). ZieWay er (Arnoldus).
„ (kerk). Zie Michiel (Sint).
„ (kerkheer). Zie «uratus.
„ (kerspel van). 296, 297, 299, 870.
„ „ „ Zuthem, buurschap in het). 370.
„ (Kinderhuis (Ter), Sint Cecilien-convent, Domus
Puerorum, DomusSancte Cecilie
ter Kinderhuys, Domus virgi-
num et viduarum). XX, LXIV,
CCVI, 14 en «, 18-20, 45,
Derde Serie. Wekken N°. 13. 41
Digitized by
Google
683
97, 108, 117, 149, 171, 362,
376, 384, 443.
Zwolle (Kinderhuis (Ter), biechtvaders. 20. Zie Egidios
Weerdt, Henricus Foppenzoon
de Gouda, Johannes Mattheus
van Haarlem, Liefardus, Seri ver
(Jacobus, de Goch).
„ „ „ stichter. Zie Henricus de Gouda.
„ (Clerckehuys). Zie Fraterhuis.
„ (Cleroke-fraterhuys in de Sassingstraat). CLXXX VI,
476.
„ (Clerkehuys, Minste-). 323.
„ (kloostergebouwen). CLXIII.
„ (kloosters en godshuizen te Zwolle). CLXXXI.
„ Colloquium annuale Z wollis. CXLVI1, 76», 77 en»,
873, 126 en i, 146, 169 en «.
„ „ Zwollense. Cl, GIIS.
„ „ Zwollense (Bestuur der Congregatie
van het). LVIII en ', LXII, CXCVI,
526, 631, 638, 537, 639.
„ Congregatio Zwollensis fratrum. Zie Fraterhuis.
„ „ devotorum Deo in communi vita ser-
vientium Zwollis). Zie Fraterhuis.
„ Conventus Antiquus (Beghinagium, Olde-Beghyn-
hof , Baghinenconvent aan den Bliden-
markt, van de 3de orde van Sint Fran-
ciscus). xx, cvm, XLIII, Lxvn,
CXCIV, 6, 8, 12* , 14enf, 16, 19»,
20 en >, ■ , •, 21*, •, 25», 26», 45*, 288,
289, 293, 296, 800, 323, 316, 451.
„ „ (biechtvaders), 20, 45. Gherardus van
Vollenhove , Henricus Foppenzoon van
Gouda, Johannes Mattheus van Haer-
lem, Johannes van Widenbrugghe,
Liefardus van Ulzen, Minderbroeders
van Kampen, Theodericus Hermans-
zoon van Herxen, Wilhelmus Witvoet
en de rectoren van het Fraterhuis.
„ „ sororum tertii ordinis Sancti Francisci).
LXVII. Zie Conventus Antiquus,
Digitized by
Google
639
Zwolle (Consul et camerarius). Zie Yttersum (Bernardus).
„ „ oppidi). Zie Coep (Thomas).
„ (oonsules). CIX, 25.
„ (curatus). Zie Sint Michiel.
(deken). Zie Balen (N. A. van).
„ (deputaten der stad). 354.
„ (Dominikanen). CLXIII, 1727, 387.
„ (Domus Clericorum Sancti Gregorii Z wollis, Domus
Congregationis Clericorum in Swollis). Zie
Fraterhuis.
„ „ Divitum Scolarium, Rijken Fraterhuis,
Rijke Clerckenhuys in de Beginestraat).
CLXV, CLXVI, CLXXI, CLXXXIX,
CXCII, 124», 404, 444, 478, 479, 480.
„ (Rijken Fraterhuis, administrateur der goederen).
Zie Schimmelpennink (P. San-
derus).
„ w „ brouwer. Zie Garrijt.
„ „ „ kok. Zie Arnold.
„ n „ keuken). CLXV.
„ „ „ conventualen. Zie Wilhelmus,
Reignerus.
„ „ „ librarius. Zie Rodolphus Oet-
inerssen.
„ „ „ pater. Zie Reignerus.
„ „ „ procurator. Zie Jacobus van
Delft.
„ „ „ scolares. ZieNicolausdeHoern,
Henricus de Campis.
„ (Domus Fratrum). Zie Fraterhuis.
„ „ Sancti Gregorii). Zie Fraterhuis.
„ „ domini Henrici de Gouda). Zie Domus
Minor.
n „ Vicina, que dicebatur Parva Domus Fra-
trum). CXCII, 21, 69, 73, 75, 88 >,
89», 110, 115, 120, 125, 153», 154,
155> en », 159, 172, 194, 200, 211,
386, 446.
„ „ „ procuratoren. Zie Gherlacus Cap-
penberch, Jacobus Delft, Johannes
Digitized by
Google
640
de Andernako, Livinus van Mid-
delburg, Nicolaus Delft, Rutghe-
rus van Doetinchem, Wilhelmus
van Vollenhove, Witvoet (Wil-
helmus).
Zwolle, (Domus Vicina). koks. Zie Gerhardus van Xanten,
Helmicus, Henricus Attendorn,
Rutgherus van Doetinchem.
„ „ „ scholieren. Zie GansfoortfWessel),
Johannes de Colonia, Paep (Al-
bertus).
„ Major). XVII, XVIII, XLVII, 27, 28*, 43».
„ „ procurator. Zie Iiefardus van der
Ulzen.
„ „ Beatae Mariae in Bethleem). Zie Bethleem.
„ „ Meynoldi). 27.
„ „ Minor videlicet domini Henrici de Gouda).
LXVHI, CLXXXIX, 8, 27, 69, 306.
„ „ Parva Scholarium). Zie Domus Vicina.
„ „ patris et fratrum Clericorum in commune
viventium). Zie Praterhuis.
„ „ Pauperum Scolarium in de Begijnenstraat,
Armen Clerchuys). XXIII,
XXXIH— XXXVI, XLI, XLH,
XLVI, CLXV— CLXVH, CLXX,
clxxi, clxxxk, exen,
CCIII, CCV', 116, 123en*, 124,
125, 145, 163 en f, 166, 168,
173, 193, 196, 197, 200, 209,
211, 465, 469, 470, 473, 474,
477, 478.
„ „ „ procuratoren. XXIII, XLI —
XLY, CLX, VII", 116, 1233,
145, 173, 470, 473, 477. Zie
Voecht (Jacobus), Johannes
Scuttorp, Johannes van Wezel,
Paep (Albert), Reynerus van
Maastricht
„ „ „ in de Diezerstraat). 124s, 468.
„ „ „ stichteres). Zwane, dochter
Digitized by
Google
641
van Arent Sticker en diens
vrouw Aleit, weduwe van
Hilbrant van Ittersum.
Zwolle, (Domus Pauperum, 163 en *, 166, 168.
„ „ „ scholieren in). Folkerus de
Boenen, Henricus Attendorn,
Jacobus de Wijck, Theode-
ricus Kalker.
„ (Domus Proxima). Zie Domus Vicina.
„ „ Puerorum). Zie Kinderhuis (Ter).
„ „ Scolarium in proximo). Zie Domus Vicina.
„ „ Sororum, ad latus aule nostre). 312.
„ „ „ Witonis extra portam Campen-
sem, que Sancte Agate dicitur).
Zie Wytenhuis.
„ „ Sancte Cecilie ter Kinderhuys te Zwolle).
Zie Kinderhuis.
„ „ Spiritus Sancti). Zie Hilligen-Geest-gast-
huis.
„ „ Terminarii Minorum Campensitfin). XLDI,
LXVII, CVIII, 8», 12* , 280, 282, 283,
285, 323, 459—461.
„ „ Domini Theoderici de Herxen). 768, 77 en *.
„ (ecclesia parochialis). Zie Sint Michiel.
„ (Emanuelshuizen). archief. CLXIII, CLXVIII, CLXX,
CLXXXI, 45', 185», 189«, 283,
315, 324, 331, 337, 341, 345,
350, 368, 403, 412, 413, 417,
418, 420, 458, 460—462, 489, 518.
„ „ regenten. Zie Twenhuizen(heeren
van), Doetinchem (heeren van),
Vermeer , Lipperus , Heerkens E.
N. T. , Kockman, Knoppert,
Heerkens Th., Hattum B. J.9
Heerkens P.
„ (Fraterhuis in de Praubstraat, Klerkehuis, Sint
Gregoriushuis , Domus Clericorum
Sancti Gregorii, Domus Congrega-
tionis). I, II, V, IX, XIII, XVI, XVII
en >, XIX, XX, XXII, XXIII, XXIX,
Digitized by
Google
642
XXXII, XXXIV, XL— XLII, XLV,
XLVI, Lil, LV, LXXII, LXXIV,
LXXXIV, LXXXVIII, LXXXIX,
xcin, xcvm, xcix, ei, cvii,
cxiii, cxvm, cxxii, cxxvi,
cxxvn, cxxix, cxxxi, cxxxiii,
cxxxiv, cxxxvin, cxxxdc,
CXLI— CXLV, CXLVII— CL, CLIH,
CLIX— CLXI , CLX VI— CLXVIII ,
CLXX, CLXXII, CLXXIII, CLXXV,
CLXXXV, CLXXXVI, CLXXXIX,
cxc, cxciii, cxcvi, cxcvm,
CCm, 6», 9«, 10», 12*, 13«, 14», 20',
25», 29, 33, 42, 45', 49», 51», 59', 60
en ", 68, 72», 82, 84», 120», 122, 124»,
135, 137', 147', 171 w, 174«, 190», 191»,
198«, 215, 229, 274, 278, 299, 306, 308,
309, 312—314, 317, 319, 320, 323, 324,
327, 329—334, 337, 339—341, 344,
346—352, 365, 360—367, 369-375,
378—380, 382—398, 395—403, 441—
445, 448, 451, 453, 455, 457, 463—465,
467-472, 478, 482, 483, 485, 501,511,
515, 519, 523, 529, 531, 532, 537, 540.
Zwolle (Fraterhuis). Archief. CLXIII.
„ „ (aula sive refectorium). 285, 312.
„ „ Bewaere van het). Zie Rector.
„ „ Bibliotheek. XII, XLVin, LH, LXI,
CXXIII, CLIII.
„ „ bibliothecaris. Zie Gerardus Vollenho,
Godefridus de Busco, Henricus Clivis,
Jacobus Nicolai, Rodolphus Oet-
merssen, Theodericus Calker.
„ „ Camera hospitalis. 471.
Cartularium. XIV, CXLIX, CLXXVH,
43»», 50», 60'.
„ ,, gastenkamer. CXXX
kerk. 442.
I l kerkhof. LXXVIII, CXV, 442.
,, „ kluis, clusa. Zie Schelre.
Digitized by
Google
843
Zwolle (Fraterhuis> Kroniek. I— III, LXXXVIII.
„ ,, Consuetudines. CXXVI, 59 3, 239.
„ „ Fratoes Zwollenses. 554, 846, 133, 135*.
„ „ Fratres ende vergaderinge van het
Clerckehuys. 351.
„ „ Borchgrave, hof op den, buiten de
Luttikerpoort). 317.
„ „ hospitularius. Zie Arnoldus Vollenhoe.
„ „ leden. Zie Alardus Calker, Albertus
van Calcar, zie Paep, Albertus Griet,
Anthonius de Endovia, Arnoldus de
Broeckhtfsen , Arnoldus Embrice ,
Arnoldus Vollenhove, Bode(Johannes),
Brant (Gheert) ,' Brugen (Gheert Her-
mans ter), Busch (Johan van den),
Busch (Wilhelmus van den, zie ook
Wilhelmus de Buscoducis), Chris-
tianus Henrici, Knobel (Johapnes),
Koeckman (Johannes), Conradus de
Lemgo, Conrart van Calcar, Cou
(Nycolaus), Cuysten (Johannes), Echt
(AdolphusX Egbertus Renen, Egidius
Weert, Everardus Kalker, Everardus
Onna, Voecht (Jacobus), Folkerus de
Runen, Vrient (Godfridus), Garrijt
(leeke-broeder), Gerardus de Amers-
fordia, Gerardus Embrice, Gerardus
Kalker, zie Scadde, Gerardus de
Loon, Gerardus de Vollenhoe, Gerhar-
dus Rees, Gerhardus van Xanten,
Ghent (Johannes), Gherardus Weerdt,
Ghissynck (Johannes), Ghysbertus van
Vlimen, Gobelinus a Kempis, Gode-
fridus de Busco, Godfridus Kempis,
Gosewinus Herk, Gregorius de Halen,
Gronde (Johan van den), Gruter
(Franco), Gueden (Hubertus), Helmi-
cus (leekebroeder), Henricus Alcmarie,
Henricus Attendorn, Henricus Calcar,
Henricus Clivis, Henricus de Huesden,
Digitized by
Google
644
Henricus Novimagii, Henricus Zee-
flik, Henricus Vopponis, Henricus
Wachtendono, Herman Osnaburgen-
sis, Hermannus Covordie, Hermannus
Elborch, Hermannus ter Maet, Hesse-
ling (Johannes), Heymannus de Veteri-
Busco, Hoetwelcker (Hermannus),
Hovesche (Petrus), Hubertus Eden,
Hubertus Helmont, Jacobus (leeke-
broeder), Jacobus Alcmarie, Jacobus
Palen, Jacobus Delft, Jacobus de
Groningen, Jacobus Nicolai, Jacobus
de Wijck, Jasparus de Weeynre,
Johannes de Andernako, Johannes
de Buscoducis zie Cuysten, Johannes
van Calcar, Johannes Coepsen, Jo-
hannes Helmont, Johannes Hermanni,
Johannes Lennep, Johannes Rees,
Johannes Rijseen, Johannes Scuttorp,
Johannes de Traiecto , Johannes van
Wesel, Johannes Westerwolt, Johan-
nes van den Zande, Lambertus Alberti,
Lambertus ten Starte, Lanssinck
(Henricus), Lap (Jacobus), Liefardus
van der Ulzen, Ludeman van Amers-
foort, Ludovicus Philippi, Lyns (Jo-
hannes), Maternus Maguntie, Meynold
van Windesheim, Me wen (Henricus),
Nicolaus de Bergis, Nicolaus de Delft,
Openhuls (Johan), Paep (Albertus),
Paulus de Lessen, Petrus de Bree,
Petrus de Daventria, Petrus Dins-
laken, Petrus Goch, Petrus Zomeren,
Reignerus, Reynerus de Traiecto-
Superiori , Rodolphus Oetmerssen ,
Rutgerus de Zon, Rutgherus de Doe-
tingem, Scadde (Gerhardus), Schim-
melpennink (P. Sanderus), Seri ver
(Jacobus), Symon de Tongerloe, Ste-
phanus Hard er wijck, Steyn (Gort-
Digitized by
Google
645
fridus), Steyn (Johannes), Zwarte
(Gherardus) , Zwarte (Henricus),
Tadde (Johannes), Theodericus Calker,
Theodericus dé Daventria, Theode-
ricus Gherardi, Theodericus Hermans-
zoon van Herxen, Theodericus Ryc-
roede, Thomas van Dinxlaicken,
Tilmannus Honf , Tymannus (leeke-
broeder), Wetter (Henricus), Wilhel-
mus Cornelii, Wilhelmus Gelrie, Wil-
helmus de Groenighen, Wilhelmus
Huls, Wilhelmus Rees, Wytte van
Windesheim, Wyt (Johannes de
Zonsbeek).
Zwolle (Fraterhuis). librarius. Zie bibliothecaris.
„ „ Memoriale Defunctorum. LIV.
„ „ oratorium. 125.
„ „ pater en procurator. 198*.
„ „ pistor et braxator. Zie Tyman (leeke-
broeder). 118.
„ „ presbyteri. CLXXXIV, CLXXXV.
„ „ Privilegieboek. CLI.
„ „ procuratoren. XXXIV, CLIV, CLV,
CLX, 403, 467. Zie Busch (Wilhelmus
van den), Koeckman (Johannes), Con-
radus de Lemgo, Ghissynck(Johannes),
Johannes Coepsen de Genemuiden,
Johannes Scuttorp, Ludovicus Phi-
lippi, Petrus de Daventria, Rutgerus
de Zon, Scadde (Gerhardus), Stepha-
nus Harderwijk, Swarte (Henricus),
Wetter (Henricus), Wilhelmus Cornelii.
„ „ provisores. Zie Albertus Calcar, Koek-
man (Johannes), Dirk van Herxen,
Voecht (Jacobus de), Gerard Vollen-
hoe, Gregorius Diest, Hendrik Herxen,
Maet (Herman ter), Rutgerus Doe-
tinchem, Zwarte (Hendrik), Scadde
(Gerardus) van Kalker. CXLV, 323,
324, 462.
Digitized by
Google
646
Zwolle (Fraterhuis). rectoren. CCXIfl.
„ „ Refectorium. Zie Aula.
„ n Schelre bij den Boldenberg, kluis van
het Fraterhuid te Zwolle). Zie Schelre.
„ „ stichters. 7\
„ „ tuin buiten de Luttikepoort 300, 317.
„ „ van den Burger-Middenstand. CLXXL
„ (Fraterniteit). Zie Priesterbroederschap.
„ (Vrouwenkloosters buiten). CXCIH.
„ (Gerechtshof, Provinciaal). 198*.
„ „ klerk). CXDL
„ (gerecht). 386.
„ (Gertrudis-, conventus Sancte). Zie Kadeneiers.
„ (Gregoriushuis, Sint). Zie Fraterhuis.
„ (Gymnasium). CLXXVni'.
„ (Heer-Dirk van Herxenshuis). Zie Domus.
„ „ -Hendrik van der Goldeshuis). Zie Domus
Minor.
„ „ -Henricxhuus van der Golde in de Be-
ghynenstraat). Zie Domus Minor.
„ (Heerkens, verzameling, in de bibliotheek der
Vereeniging van Overijsselsch Regt en Geschiedenis).
XIV», CXIX, CLXIII, CLXXVI, 23*, 398, 399,
413, 442, 463—465, 474, 476.
„ (Hilligen-Geestgasthuis, provisores). Zie Toerne
(Claes ten), Tweenhusen
(Helmich van).
„ „ vicarius. Zie Gruutrae
(Lambertus).
„ (Hospitale Sancti Laurencii). Zie Laurentiuskapel
(Sint).
„ „ o , 44 •
„ „ altaarbedienaar. Zie Wittecoep(Jacobus).
„ (Jezuieten). CLXXH1, CLXXXII'.
„ (Invoering der Hervorming). CLXII, CLXI1L
„ (Laurentiuskapel, Sint, Hospitale Sancti Lau-
rencii in de Sassenstraat te
Zwolle). 154», 198, 4 en'.
„ „ priester van het Altaar. Zie
Wittecoep (Jacobus).
Digitized by
Google
647
Zwolle (Laurentiuskapel , vicarius. Zie Wit voet (Wil-
helmus).
„ (Luthersche kerk). 1986.
„ (Lutekepoort , Lutykepoirte , Luttekerpoerte).
CXCII, 300, 317, 377.
„ Maat (Op die, Ter Maet, Termaat). XX, LXVIII,
CLXV, 17 en*, 19, 20, 46, 108,
152, 163», 158, 171, 192, 377, 382.
„ „ „ „ rectoren en biechtvaders. Zie Hen-
ricus Alcmarie, Henricus Clivis,
Henricus Foppenzoon de Gouda,
Jacobus Enckhuysen, Jacobus de
Goch, Johannes van Haerlem,
Liefardus, RutgerusdeDoetingem,
Theodericus Campis, Wilhelmus
Gelrie.
„ „ „ „ stichters. Zie Henricus de Gouda,
Scadde (Gerardus).
(Magistraat). CLXIV, 23».
„ (Manhuys). CCV1.
„ (Marienbosch , klooster). Zie Bosche (Ten).
„ (Melthuys aan de Blimerct). 93, 152.
„ (Sint Michiel, B. K. parochie van). XIII, CL,
CLXIX1, CLXXIII, CLXXX, 14,
18, 23», 63», 127», 170», 278, 289,
396, 439, 445, 449, 450, 453, 455,
457 458 463.
„ „ „ ArchietXinixi^LVnSCLXIII,
CLXXII, CLXXV, 171 I0, 304,459,
463-465, 471, 474, 476, 528.
„ „ „ kapelaans. Zie Henricus Huesden,
Thymannus de Olst.
„ „ „ kerkherengaerde. 288.
„ „ „ kerkmeesters. Zie Johan van
Angeren, Syne van den Water.
„ „ „ curatus. CLXXV, 16, 1085, 288,
290, 291, 301, 440. Zie Hendrik
van Compostelle, Henso (Theo-
dericus), Monnik (Jan), Reynold
van Drynen, Wael (Johannes).
Digitized by
Google
648
Zwolle (Sint Hichiel). custos. Zie Nieholaus de Daventria.
„ „ „ Vicarie van Sint Gregorius. 449.
bedienaars. Zie Conradus
de Lemgo, Everhardus
Dinxlaecken.
„ „ „ „ van Sint Joris. CLXXVI.
„ „ „ „ van Sint Laurentius. 44
en*, 391, 395, 398, 399.
„ „ „ „ presentatores. De heeren
van Ytter8um.
„ „ „ „ van Sint Maarten. 456.
„ „ „ „ vicarissen. Zie Wayer (Ar-
noldus), Willem van Vol-
lenhoe.
„ „ „ vicarius perpetuus. Zie Albertus
Kalker, Bome (Wessel ten), Con-
radus de Lemgo, Dirk van Herxen,
Henricus van Herxen, Johannes
Kockman, Scadde (Gherardus)
van Kalkar.
„ „ „ vicecuratus. 444, 446.
„ „ „ geestelijken. 1276.
„ „ „ huis der Sint Michielskerk in de
Sassingstraat 475, 476.
„ „ „ Officium van Sint Jan Baptist en
Sint Jan Evange-
list). XLIII, XLV,
CLXXVI, 459.
» » ii i» » den Heilige Mag-
dalena). CLXXVI,
CXCI, 463.
„ „ „ Bezitters. Zie Johannes Scuttorp,
Herxen (Theodoricus), Wilhelmus
Buscoducis. — Collatoren. Zie
Balen (Johannes), Conradus de
Lemgo, Johannes Genemuiden,
Johannes Scuttorp, Nicolaus van
Harderwijk, Rudolphus van Vol-
lenhove.
„ „ „ Parochieschool. XXXVI, XLI,
Digitized by
Google
649
XLII, L, LXVIII, XCVIII—CI,
CXIV, CLXVI, CLXXI, CLXXIII,
CLXXXIX, 6«, », 7', 9', 49', 55*,
63, 65», 88 en \ 120, 155", 157,
1727, 174*, 176 en «, 190, 206, 209,
281, 294, 300, 417, 465—467, 471,
476, 480.
Zwolle (Sint Michiel). lectoren. 88, 176, 417. Zie Ghe-
rardus de Alcmaria, Jacobus Goch,
Nicolaus van Middelburg, Swarte
(Henricus).
„ „ „ rectoren, scolemeyster. 6, 2, \ 71,
9», 49 ', 554, 88», 1727, 174*, 176*,
206, 281, 294, 300, 471. Zie Cele
(Johannes), Hyrt(Gherardus), Jaco-
bus de Hollander, Jacobus Hattem,
Listrius (Gerhardus), Livinus van
Middelburg.
„ n ,,. scholaren, leerlingen. Zie Gans-
foort (Wessel), Jacobus Enck-
huysen, Jacobus van Wijk, Jo-
hannes de Colonia, Nicolaus de
Delft, Neumeister (Balthasar), Paep
(Albertus), Rutgerus de Zon, Swarte
(Hendrik).
„ tl . „ rentmeester der kerk. Zie Vermeer
(Marcellus).
„ „ „ cimiterum Sancti Michaelis Ar-
changeli. LXXVIII, CX, CXI,
23*, 205, 208, 212, 286, 287.
„ „ „ (wedeme, aan den Blidenmarkt).
26», 288, 289.
„ (Minrebroeders te Kampen, huis te Zwolle in de
Begynestraat). Zie Domus terminarii.
„ (Musschenhage, Wytenhuis in de). Zie Wytenhuia.
„ (Odeon). CLXXL
„ (Op die Maat, klooster). Zie Maat.
„ (Oude-Begijnenconvent). Zie Conventus Antiquus.
„ (Parochia). Zie Michiel (Sint).
„ (Parochiekerk). Zie Sint Michiel.
Digitized by
Google
650
Zwolle (Parochie R. K. van Onze Lieve Vrouw). Archief.
CLXIII, CLXXII', CLXXV, CLXXVI,
454», 456.
„ „ pastoor. Zie Verheul (H. C.)
„ (Porta Sassonica, Saxonie). Zie Sassenpoort.
„ (Predicatores, fratres, in platea Dy est). Zie
Dominikanen.
„ (Priesterbroederschap genaamd de Fraterniteit).
CLXXV.
„ (Priesterhues, rector en procurator van het). 475.
„ (Priester Praterhuys). 474 , 475.
(Raad der stad). 16», 45, 108*, 218, 290, 291.
„ „ en Meente). CLXV.
„ „ lid van den). Zie Gruter (Alfred), Water
(Johan van den), Werner Johanssoen. Zie
ook Consul.
„ (Raadsheer). Zie Heerkens (J. N. J.) CLXXVIII en i.
„ (Rechtbank, president). Zie Heerkens (T. P. A.)
„ (Rechters). Zie Hoenhorst (Johan van), Yerte
(Herman van), Ludeken Johanszoon, Wytman
(Evert van), Wytmen (Herman van).
„ (Regeering der stad). XLIII, CLXHL
„ (Rijken Fraterhuis). Zie Domus Divitum Scolarium.
„ (Rijksarchief-depót in Overijssel). GLXIH, CLXVIII,
ccv>.
„ Rijksarchivaris. Zie Rutgers (Mr. G. P.)
„ (Caecilia, Sint, convent). Zie Kinderhuis (Ter).
„ (Sassenpoort). CLXVII, 17 », 125, 198 en •, 877, 404.
„ (Sassynkpoirte). Zie Sassenpoort.
„ (Suollensis Scabinatus). Zie Schepenen.
., (Zuollenses Scabini). Zie Schepenen.
„ (Scabini et consules oppidi). Zie Schepenen en raad.
„ (Schepenbank te). CLXXVI»,
„ (Schepenen). Zie Berghe (Lubbert ter, geheeten
ter Molen), Bussche (Tydeman ten), Bussche
(Wolter ten), Knoppert (Henrick), Koeckman
(Evert), Koeckman (Johan), Koteken (Ghered),
Derlevoirde (Johan van), Duesterbeke (Werner),
Eschinck (Dirk), Goert Klaessen, Grymme (Werner),
Gruter (Alfer de), Huysweerden (Arnt van), Johan
Digitized by
Google
651
Ludekenzoon , Ingen (Otto), Yrt (Bernd van),
Yrtte (Lambert van), Ittersim (Robert van), Itter-
eum (Robert van), Ludeken Oertszoon, Oelric
Johanssoen, Poyng (Gosen), Snavel (Albert), Spoelde
(Ghert van), Tyver (Johan van), Tyver (Johan
van , Henricxzoon), Tweenhusen (Lambert), Water
(Johan van den), Werner Johanssoen, Wolter
van Bremen.
Zwolle (Schepenen en Raad). 18, 26, 126', 198fl, 292, 305,
321, 322.
„ (Senatas). Zie Raad.
„ (Suollensis Senatus et cives). 45.
„ (Stadboek). CLX.
„ (Stadrecht). CLIX.
„ (Stadswal). 300, 317.
„ (Stads- weeshuis). 14 K
' „ (Statie, R. K., Onder den Bogen). CL, CLXXII,
CLXXX.
,, „ „ „ in de Spiegelsteeg). XIII, CL,
CLIX, CLXXn, CLXXIIL
„ „ „ „ pastoor. Zie Waeyer (Arnoldus).
„ (Begij nenstraat). Zie Clerckenhuys, Domus Divitura,
Domus Pauperum, Minrebroeders
te Kampen, Olde Beghynhof.
Olde Convent
„ „ huis van Egbert Bading). 362.
„ „ „ van Claes Messemaker). 8S,
280, 282, 283, 285, 288, 320, 321.
„ „ „ van Heer Hendrik van
Gouda). XIX, 306. Zie ook
Domus Minor.
„ „ weer van Johan Evyrtkenssoen in
„ „ die Drufel). 382.
„ M „ „ Coeckman (Roloff). 377,
382.
„ „ Johan Pannertz). 320.
„ „ „ „ Lambert Apoteker erf-
genamen). 382.
„ „ Zie Henrick van Hattem, stein-
metzeler, Johan Boeckbynder,
Digitized by
Google
n 11
» 11
11
»
»
11
19
11
11
n
19
11
11
11
11
652
Joban Regelandezoon, Rickeland
des Groten, Wincken de Draeger.
Zwolle (Bittereiraat). 46». Zie Wytenhuis.
„ (Blij markt , Beghinenconvent). 289.
„ „ Beghinenhof). 26s.
erf van Gerbrant ten Busch). 473.
Hofstede). 288, 300*
Melthuis). 93.
Witvoetshusinge (Pater). 198e.
(Borcbgraeven). 404.
(Broerenstraat, Caecilienconvent). 14*.
(Keysersteeg, weer van Everd van Koeten). 287.
Pelser, Werner des). 287.
Johan Witteroc). 279.
Mette des Zwarten). 287.
„ (Costerssteeg). 27', \ 286, 292, 307, 308, 316, 328,
337, 391.
„ „ huis van Meynoldus van Windes-
heim). 27', \
„ „ „ „ Zwarte (Henricus).
„ „ weer van Bischop (Egbert).
„ „ „ H Butermans (Johan).
„ „ „ „ Johan Witrock). 286, 292.
„ „ Zie Acker (Jutte), Ittersum (Roloff),
Lumme van Vollenhoe, Quepken
(Werner).
„ (Costersstraat). 312.
„ (Dieserstipat, Drufel, in de). 382.
„ „ Kotekenhuis). 387.
„ „ hofstede van Hademan van Eryen).
327.
„ „ huis van Johan van Beylen).
„ „ » ii Jonge (Hendrik).
„ „ „ „ Zwarte (Berent).
„ „ „ „ de Predicatores in de). 887.
„ „ „ „ de Rosenkrans). 387.
„ „ „ en weer van Berend van Renen).
1242.
„ „ weer van Andries Zadelmaker). 124*.
„ „ „ „ Herman Huering). 472.
Digitized by
Google
653
Zwolle (Dieserstraat weer van Vrylings (Dirk). 327.
„ (Diesensis porta). 11.
„ (Dy est, platea te Zwolle). Zie Dieserstraat.
n (Duwerssteghe). 327.
„ (Voorstraat, huis van Berend Ellings). 326.
„ „ „ „ Pauwels, mester, erffgena-
men). 456.
„ „ „ „ Storten, Claes). 326.
„ „ weer van Koylert, Herman). 393.
„ „ „ Henrick Lubberts). 393.
(Hoefsehensteghe, huis van Coeckman, Herman). 377.
(Luer, aan de). 377.
(Melkmarkt). 63°.
(Mollenstrate). 198*.
(Musschenhage). Zie Zuytenhuis en Wytenhuis.
„ huis van Johan Egbertssoen). 364.
(Nier-Dieserstraat , huis der weduwen).
(Nyerstraat, zusters in de). 306, 340, 345.
(Nova Platea opidi Zwollensis). 164.
(Praubstraat). Zie Oude Begijnenconvent, Frater-
huis. 14*.
(Scholtensteeg). Zie Kadeneters. 164.
(Scolesteghe). 475.
(Spiegelsteeg). XHI.
(Sassenstraat, Sassingstraat). Zie Klercke-fraterhuis,
Heilige Geestgasthuis. 475.
w huis van meister Hendrik Kemer-
lynck). 475.
„ „ „ erfgenamen van Johan
Vane). 475.
„ „ en weer van Johan Wette). 330.
„ M „ de Michielskerk). 475.
„ weer van Koickman, Johan). 475.
„ „ „ Kute, Willam). 330.
„ „ „ Deye, Willam). 330.
„ „ „ Gheertruid Cadeneters).
330.
Grymme, Henric). 330.
meester Lambert, apo-
theker). 394.
43
»
»
»
»
n
)l
Derde Serie.
WERKEN N*
13.
Digitized by
Google
654
Zwolle (S assenstraat, weer van meester Lambert, apo-
theker, erfgenamen). 371.
„ „ „ „ Peter van Oss). 371.
n „ „ „ Styker, her Johan, erfge-
namen). 371.
„ „ „ „ Tyman Peterssoen van
Oss). 394.
„ „ „ „ Toerne, Otto van).
„ (Vereeniging tot Beoefening yan Overijsselsch
Regt en Geschiedenis), bibliotheek. CXIX, CXXI,
CXXX3, CLXIII, CLXX, 23*, 1727, 215», 235.
„ (Voersteracker buiten de Luttikerpoort). 300, 317.
„ (Voersterdijk bij Zwolle, Praterhuis). XIX, 30.
„ (Voersterpoirt te Zwolle). 46, 387, 400.
„ (Voirsterporte). Zie Voersterpoirt.
„ (Waterstraat aan de Blydenmarkt). 385, 386.
„ „ weer van Kruise, Johan).
„ „ „ „ Gerbrant van den Busch).
„ „ „ „ Johan van Duren).
„ (Zuy tenhuis, zusterhuis buiten de Voorsterpoort). 46.
„ Termaet. Zie Maat (Ter).
„ (Terminariushuis der Minorieten van Kampen).
Zie Domus terminarii.
„ (Wy tenhuis, zusterhuis in de Musschenhage te
Zwolle). Hl, XX, CXXXII, CLXV, 46 en*, 105,
123*, », 125, 443, 456.
„ (Witvoets armen, Heer Willem, buiten de Sassen-
poort). 198*.
1» (Wytvoets husinge, Pater, aan de Bly markt). 198*.
(Sylmonniken). Zie Zilemoniken en Sylo bij Emden).
Sylo bij Emden (Domus B. Mariae Sylmonniken, klooster
der congregatie van Windesheim). 205 en •.
„ „ „ prior. Zie Theodejicus de Graaf.
Symon Peterss. 387.
„ de Tongerloe (lid van het Praterhuis te Zwolle). 424.
Syne van den Water. Zie Water.
Syon (klooster der Reguliere kanunniken buiten Delft). 18'.
Digitized by
Google
665
Tadde, Johannes (lid van het Fraterhuis te Zwolle). LIV1, 73.
Tadama (R. W.) 64'.
Taets (Jacobus, de Traiecto, Reguliere kanunnik te
Windesheim). XXIII*.
Tal (Willem). 292.
Tengnagell (Johanna, vrouw van Thricus Heyker te Does-
burg). 84 8.
Terminarii apud ordines Mendicantes. 1056.
„ te Zwolle (terminarius de ordine Augustinen-
sium). 107.
„ „ „ van de Minorieten te Kampen. 12, 15.
„ „ Groningen (Dominikanen). 105.
Terwede, Terwee bij Zwollerkerspel. 176 en K
Texel (Reinier van). Zie Reinier.
Tharentasia (Petrus de). Zie Petrus.
Thebaida. 244.
Theoderich (bisschop van Minden). XXXVIII4.
Theodericus Calker, Kalker, de Kalker (lid en librarius
van het Fraterhuis te Zwolle). 117, 135 *, 163,
362, 410.
„ de Daventria (lid van het Fraterhuis te Zwolle,
confessor in Buscoducis). 173 en 2, 413.
„ Gerardi de Crumeny e (clericus Traiectensis). 518.
„ Gherardi de Campis (lid van het Fraterhuis
te Zwolle en biechtvader der zusters Ten
Bosche aldaar). 21, 171 l0, 370, 413.
„ de Graaf (prior van Sylmonniken bij Emden
en later van Windesheim). 205.
„ Hermanszoon van Herxen (2de rector van het
Fraterhuis te Zwolle). Vin, XXX, XXXI,
XLI, XL VI, LIV, LVIII1, LXI— LXIII,
LXXXIX, XCII, XCIII, C, cix, cxvm,
CXXU, CXXV8, CXXXII, CXXXIV, CXXXIX,
CXL— CXLVI, CXLIX, CLVII, CLXXXIX,
CXCIV— CXCVI, CXCIX, 19», 20', 426, 43,
44, 45 en *, 46, 47 en «, 882, 1084, HO2, 120,
121, 122, 1478, 151, 1526, 168 l, 154, 157, 159,
161, 162, 174*, 176—178, 183—187, 193, 198,
Digitized by
Google
656
207, 222, 223, 229, 274, 275, 278, 298, 301,
309, 310, 314—316, 318, 319, 321-323, 327,
329—335, 338—341, 344—346, 349-352, 354,
407, 408, 455, 466, 483, 485, 486, 494.
Theodericus de Hespen. Zie Th. de Herxen. 47*.
„ (Ericus) Rycroede (lid van het Fraterhuis te
Zwolle). 68*, 72, 73, 274.
Thessalonici. 244.
Thiman van Vilsteren. 404.
Teutonicus (Johannes). Zie Johannes.
Thorn (Dominikanen te). 137 K
„ (Franciscanen te). 137 l.
„ (vrede van). 134 8 en *, 136 *.
Thomas de Aquino. XCVI, 240.
„ (lid van het Fraterhuis te Albergen, rector te
Sint Janscamp). 70*, 71.
„ Cantimpratensis. 183*.
„ a Kempis. VI, XIII, XXI, XLIX, L, Lil, LUI,
LVI, LXVI, LXVIH, LXXIII, CXLVI», 4», 6*,
7f, 8f, 11*, 13 *, *, 18», 44, 47», 707, 72», 96', 99*,
102».
„ Coep (burgemeester te Zwolle). 7*.
„ van Dinxlaicken (procurator van het Arme Frater-
huis te Zwolle). 424, 477.
Thorne (Johan ten, Claaszoon). Zie Johan.
Thricus Herxen. Zie Theodericus Hermanszoon van Herxen.
Thymannus de Olst (kapelaan van de parochiekerk te
Zwolle). 458.
Tibencampe. 291. Zie Berthe Jansdochter.
Tiela (Conradus Arnoldi de). Zie Conradus.
Tiele (P. A.) 1908, 191.
Tilmannus Honf (lid van het Fraterhuis te Zwolle, socius
van Jacobus, rector van het zusterconvent te Harder-
wijk). 92, 103.
Toege (op die, te Herxen). 376, 383, 388.
Toerne (Claes ten). Zie Claes.
„ (Clawes ten). Zie Clawes.
„ (meester Geryt van den). Zie Qeryt
„ (Otto then). Zie Otto.
Tongeren (Everhardt van). Zie Everhardt
Digitized by
Google
657
Tongeren (Johannes de). Zie Johannes.
Tongerloe (Symon de). Zie Symon.
Toorn (Godfriedus, de Moersa, van Meurs, 4de rector van
het Heer-Florensliuis te Deventer). LXXXTV», 18», 106*.
Tortuensis episcopus. Zie Alexander.
Traiectensis dioecesis. Zie Utrecht (bisdom).
Traiectum Inferior. Zie Utrecht.
Traiectum Superior. Zie Maastricht.
Traiecto (Jacobus Voecht de). Zie Voecht
„ (Jacobus Taets de). Zie Taets.
„ (Johannes de). Zie Johannes.
Transisula. Zie Overijssel.
Transysulanes civitates. 83.
Tremonia (Hermannus de, clericus Coloniensis dioecesis).
Zie Hermannus.
Treverensis provincia. 501.
Tricalensis episcopus. Zie Henricus Scadehoet.
Tricht (Gerardus). Zie Gerardus.
Tricus van Kalker. Zie Theodericus Calker.
Trinde (Elisabeth, vrouw van Dirk Ruysch van Pijlsweert).
XXVI8.
„ . (Evert, getrouwd met Droem, N.) XXVI8.
Trithemius. CXCIV*, 47'.
Tross (Dr. Ludwig, Oberlehrer zu Hamm). CXXV en 5.
Trude (vrouw van Godeken Geertszoon). .46 2.
Trulbrüder. CLXXXIV.
Tummerman (Egbertus). Zie Tymmerman.
Tunen (Hadewych van). Zie Hadewych.
Tungerensis decanus. Zie Rodolfus de Bivo.
Tweenhuisen (goed, in het kerspel en gericht Hellen-
doorn). 478.
„ (Dirik van). Zie Dirik.
Tweenhusen (Helmich van). Zie Helmich.
„ (Lambert). Zie Lambert.
Twenhuizen (Emanuel van). Zie Emanuel.
Twenthe, Twentia. 83, 228, 472, 482, 483.
„ (ambtman en rentmeester van). Zie Bevervoorde
(Eoeloff van).
Twyckel (Johan van). Zie Johan.
Tyacen (Gosen). 283,
Digitized by
Google
658
Tylmannus (Eggart, de Attendorn, advocatus curie Colo-
niensis). 508.
Tymannus (leekebroeder, pistor et braxator in Domo Cleri-
corum et in Domo Clericorum Scolarium). 117.
Tymann Peterss van Oss (prenter). 394.
Tymmerman (Albertus). 407.
„ (Egbertus, burger van Deventer). 843, 37 J .
Tyver Henrixsoen (Johan van). Zie Johan.
Ty veren (Luthger de). Zie Luthger.
U.
Ubach (Gherardus van). Zie Gherardus.
Ullmann (E.) 124*, 157*.
Ulsen, Ulzen (Geerd ten Bome van). Zie Bome.
Ulzen, Lephart, Liefardus. Zie Liefardus.
Ummen. Zie Ommen.
Urbanus VI (paus). 3 en 8.
Urbs Veteris. 518.
Ursulaklooster (Sint, te Delft). Zie Delft
Utenholte (Henricus). Zie Henricus.
Utermarck. 358, 368, 372. Zie ook Marke (Opper).
Uterwyck (Johan van). Zie Johan.
Utrecht (Aartsbisdom, archief van het). CLXXIV, CLXXV.
„ (Aartsbisschop). Zie Schaepman.
„ „ secretaris van den). Zie Schaep-
man (Dr. A.)
,, (Aartsbisschoppelijke Museum). CIV.
„ (Bethlehem buiten). Zie Bethlehem.
„ (Bisdom, dioecesis Traiectensis). LX VI, CVII, 2,
3, 83, 171 ,0, 274, 278, 444, 501, 515,
516, 523, 527—529.
„ „ archidiaconatus). 454.
„ „ officiaal van den aartsdiaken). Zie Bo-
nyngerhoff (Willebrordus).
„ „ clerici). 171 10. Zie Albertus Woldrichem,
Bernard Beylen, Cappenberghen (Ger-
lacus), Conradus de Henglo, Cou (Nico-
laus), Vroede (Johannes), Hely e (Albertus),
Henricus de Campis, Hove (Arnoldus
Digitized by
Google
659
ten), Jacobus Goch, Jacobus Nicolai de
Enchusen, Johannes de Tongeren, Lent-
ferdink (Albertus), Mande (Henricus),
Mommen (Tricus), Mulert (Stephanus),
Naghel (Jacobus), Nicolaus filius Bal-
duini, Nicolaus de Hoern, Regelink
(Wol ter Bernardi), Roever (Hermannus),
Scutken (Johannes), Stephanus Petri de
Hairlem, Theodoricus Gerardi, Wer-
nerus filius Nicolai, Wilhelmus Henrici.
Utrecht (Bisschop). CLVI, 10', 22, 48* 60', 71 en «, 106,
108, 215, 310, 332, 352, 442, 476. Zie
David van Bourgondie, Florentius de
Wevelichoven, Frederik van Baden,
Frederik van Blankenheim , Guy,
Rudolf van Diepholt, Suederus de
Culenborch.
„ „ officiaal van den). 108, 353, 898.
„ (Burgemeesters). Zie Voocht van Rynevelt (Frederik
de), Vooght (Hildebrant).
„ (Kameraar der stad). XXVIII *. Zie Voecht
(Zweder de).
„ (Kapittelen, vijf). 51», 310, 311, 352, 380.
„ (Catharinenkerk, Sint). XXVII9.
„ (Choralis in Traiecto). Zie Wijck (Jacobus de).
(Coenroetsen). XXVII*.
„ (Deputaten der stad). 354.
„ (Dom of Sint Maarten, Kapittel van den). XXVI*,
XUII, 215, 311, 352, 353, 459.
„ „ kanunnik). Zie Meyster Johan Militis.
„ „ deken). Zie Proys (heer Johan).
„ „ dienstman van Sint Maarten). Zie Voecht
(Jacobus de).
„ „ goederen te Zeelewairden). Zie Zeelewairden.
„ „ prelaten, deken en kapittel). 380.
„ „ proost. Zie Bredenroede (Ghijsbert van).
„ „ vicarius). Zie Visscher (Albertus).
„ (Domus Sororum sive monialium Undecim Millium
Virginum ordinis Regularissarum). XX, 81* en «,
489.
Digitized by
Google
660
Utrecht (Duitsche huis te, lid). Zie Voecht (Jacobus de).
xx vm*.
„ (Elect). Zie Hendrik van Beyeren.
„ (Elfduizend Maagdenconvent). Zie Domus Sororum.
„ (Episcopi). Zie Bisschoppen.
„ (Episcopatus Traiectensis). Zie Bisdom.
„ (Excommunicatio Traiectensis). 182.
„ (Gesticht van). Zie Sticht.
„ (Goitshusen, vijf, van). Zie Kapittelen.
„ (Heer van). 285, 302, 311, 315, 342, 3G0, 384, 482.
„ (Hieronymushuis, Sint, aanhangers der Hervor-
ming aldaar). CLXIV.
„ (Historisch Genootschap). CCII, lil1.
„ „ „ bestuur van het. LTTT4.
„ (Hof, Curia). 351, 353.
„ „ officiaal van het). 23», 399. Zie Kuynretorff
(Godefridus de).
„ (Interdictum Traiectensis diocesis). LXV, 84.
„ (Jacobus A de Traiecto). Zie A de Traiecto
(Jacobus).
„ „ van). Zie Voecht.
„ (Jan, kapittel van Sint). XXHI, XXXVIII, 168,
311, 380, 399, 459—461.
„ „ kanunniken). Zie Kuynretorff (Godefridus
de), Voecht (Johannes de).
„ „ choraal). Zie Wijk (Jacobus van).
„ „ officium van Sint Elisabeth). XXX VIH, XLV.
„ „ prelaten, deken en kapittel). 380.
„ „ kommandeur van Sint). XXXI *.
„ (Janskerk, halve hoeve land te Zeist, aan Sint
Elisabethsaltaar in de Sint). XXXIX.
„ (Maarten, Sint). Zie Dom.
„ (Marie, kapittel van Sint). 191, 311, 353, 354.
„ „ kanunnik). Zie Paidze (meyster Willem).
„ „ Deken). 515. Zie ook: Droem (mey6ter
Herman), Godefridus de Waya,
„ (Nicolauskerk, Sint). CIV2. •
„ „ „ (Kapelaan en pastoor). Zie
lindebom (Johannes).
„ (Oeldemonster, kapittel van). Zie Oudmunster,
Digitized by
Google
661
Utrecht (officiaal van den aartsdiaken). Zie Bonyngerhoff
(Willebrordus). 479,
„ (Oud-Bisschoppelijke Clerezy, archief en boekerij
der). CV».
„ (Oud-Munster of Sint Sal vator, kapittel van).
291, 303, 311.
„ „ kanunnik). Zie.Bronchorst (Gheryt
van).
„ „ decanus). 398. Zie ook: Hermannus
de Lochorst.
„ „ prelaten, deken en kapittel). 380.
„ (Pieter, kapittel, kerk van Sint). 311, 488.
„ „ kanunniken). Zie Everardus de Dulhem,
Nicolaus de Schiedam.
„ „ deken). Zie Geryt van den Toerne.
„ „ vicaris). Zie Henric van Wyc.
„ „ prelaten, deken en kapittel). 380.
„ „ proost). Zie Wolter van der Goude.
„ (Prelaten, ridderschap stad ende stede onser ge-
stichts van). 353.
„ (Reguliere kanunniken). Lil.
„ (Rijksarchiefdepot). VI, XXIV1.
„ (Rijksarchivaris). Zie Muller Fz., (Mr. S.) .
„ (Salvator, Sint). Zie Oud-Munster.
„ (Schepenen). XXV— XXVII. Zie Voecht van Rijne-
velt (Frederik de), Voecht van Rij nevelt (Jacob
de), Voecht van Rij nevelt (Johan).
„ (Schisma van). LXIII, CLXXXVIII, 84».
„ (Schout). Zie Zuylen (Jhr. Johan van).
„ (Scolaris Traiectensis dioecesis). Zie Lambertus
de Castro.
„ (Cecilie, Sancte, domus Sororum, in Traiecto).
XX, 82.
„ „ „ (confessor).ZieHermannu8Elborch.
„ (Servaas, Sint, Cisterciensernonnen-abdij te). XXIV ',
XXV', XXVI8.
„ „ „ nonnen. Zie Rynevelt (Elisabeth),
Voecht (Johanna de), Voecht
(Beatrix de).
„ „ „ Necrologium). XXVI— XXVIIL
Digitized by
Google
662
Utrecht (Servaas, Sint, kerk). XXVII», XX VHP.
„ (stad). XXVI2, XXXVHI, CXCVIII, 82, 91», 108,
880, 442.
„ (Sticht van). 325, 331, 333, 374, 384, 386, 388,
468, 478.
„ (Synode van). CLXXXII.
„ (Universiteits-Bibliotheek). LI en *, 1908, 234.
„ (Ursulaklooster, Sint, Domus Sororum). XX, 81 , 210.
„ (te). Zie Droem (Herman).
„ Traiecto (Jacobus A. de). Zie A de Traiecto
(Jacobus).
„ „ (Johannes de). Zie Johannes.
„ „ Zanden (Gherardus de, de Traiecto,
priester). Zie Gherardus.
„ „ Traiecti de Wijck (Jacobus). Zie Wijcfc
„ „ Zie Voecht van Rynevelt (geslacht de).
„ „ „ RoyaardsvandenHam(Mr.W.J.)CXX.
„ Six (Jhr. G. A.)
„ (Wilhelmus van). Zie Wilhelmus.
V zie F.
W.
Wachtendonc (Fredericus). Zie Fredericus.
„ (Henricus). Zie Henricus.
Wachtendonck (Gerardus). Zie Gerardus.
Waden (voer der, in het kerspel Wijhe, in de buurschap
Herxen). 334—336, 342, 349.
Wael (Johannes, pontifex Zwollensis). 301.
„ (Johannes, prior van het klooster Bethlehem te
Zwolle). 106*.
Waert (Gherardus). Zie Gherardus.
Waeyer. Zie Wayer.
Wagenaar. 30 K
Wamel (zusterklooster te). XX, 801, 81».
Water (Gaerdt ten). 477.
„ (Jacobus van den). 383, 456, 457.
„ (Gheesken ten, joffer). 456.
„ (Johan van den, lid van den raad te Zwolle).
305, 369,
Digitized by
Google
663
Water (Syne van den, kerkmeester van SintMichiel). 456,476.
Wattenbach (W.) CXLVIII, 254 «.
Waya (Godefridus de). Zie Godefridus.
Wayer, Waeyer (Arnoldus, aartspriester van Salland,
pastoor der R. K.-etatie in de Spiegelsteeg te Zwolle).
XIII, XIV1, CL, CLXXII en i.
Weden (Ter, in het kerspel Wijhe, buurschap Herxen op
der Utermarck). 368, 372.
„ (Arend ter). Zie Arend.
Wederhove (in het kerspel van Wijhe en in buurschap
van Herxen). 467.
Weeden (Arend ter). Zie Arend.
Weenen (Bibliotheek). 1068.
Wee^t (Egidius). Zie Egidius.
„ (Gherardus Wyert). Zie Gherardus.
Weesp (Gerardus van). Zie Gerardus.
Weeynre, Wenen (Jaspar de). Zie Jaspar.
Wegener (Johannes). 340.
Weghelenhage (in het kerspel Dalfsen, in de buurschap
Lenthe). 384.
Wel velde (Herman van, ambtman van het kapittel van
Essen). 403.
Wencelaus, Wenceslaus (keizer van Duitschland). 3 en *•
Wennepperveen (goed op de). 377.
Werenbols (J., stichter van het convent van de heilige
Caecilia te Zwolle). 14 K
Werner Berendssoen , geheeten Quapken. 27 !, 286, 287,
292, 308.
„ Dircssoen. 329.
„ Johanssoen (lid van den raad van Zwolle). 305.
„ Nicolaaszoon (notaris). 278, 304, 311, 313, 317, 405.
„ to Noertberghe. 284, 286, 301, 302, 318, 319.
„ des Pelsershuis (in de Keyzerssteeg te Zwolle). 287.
„ „ Poertersweer (in de Costerstraat te Zwolle.) 312.
Wernigerode (bibliotheek). CXXIX1.
Werra (rivier). 132 2.
Wesel (Johannes van, of Johannes Wesalia. Zie Johannes.
Wesep (Jacobus Lap de). Zie Lap.
Weser (rivier). 132 *.
Wesselus de Groningen. 155 8. Zie Gansfoort (Wessel).
Digitized by
Google
664
Westendorp (N., predikant te Losdorp). CXIX, CXX,
cxxm, cxxiv, cxxv.
Westerhof bij Dalfsen (klooster der Regulielre kanunniken).
XIX.
Westerholt (Johan). Zie Johannes Westerwolt.
Westerwolt, Westerwolde (Johannes). Zie Johannes.
Westfalen (balye van, landkommandeur). 384, 386, 388,
392. Zie Boedelswynge (Henrick van).
Weteringe (Kleine, in het kerspel van Dalfsen). 375.
Weteringhe. 335.
„ (Henricus ter). Zie Henricus.
Wette (Johan van). 330.
Wetter (Henricus, lid van het Praterhuis te Zwolle, 1**
rector van het Fraterhuis te Albergen). LXXTT, XC,
CXCIV, CXCIX, 33», 34, 36', 37', 222, 483.
Wetzer und Welte. 776.
Weverinck (goed, in het kerspel van Vorden in de buur-
schap Linde). 474.
Weynalt Arentsz. 370.
Wezel (Praterhuis). 59 8.
„ (Johannes). Zie Johannes.
Wiardastate (slot, te Goutum bij Leeuwarden). XXIV1.
Wicher van Vasen. 376 K
Widenbrugghe (Johannes, familiaris Domus Clericorum,
confessor Domus Conventus). CXCI, 20 2, 8, 44.
Wiferding, Wyfferding (goed te, in het kerspel van Kaalte
en de buurschap Lindert). 302, 318.
„ (die Brake, stuk land in). 318.
Wii. Zie Wije.
Wilde (Henricus, subprior in Windesheim). 499.
Wilhelm (broeder van Gerberich, vrouw van Egbert Otte-
soen). 477.
„ van Dottinchem (te Deventer, leenheer van
Splytloeffleen). 344, 401.
„ van Lochem (gevolmachtigde van bisschop
Frederik van Blankenheim op het concilie van
Constanz, pastoor van Deventer). 106*.
Wilhelmus (pater, conventuaal van het Rijken-Fraterhuis,
overgeplaatst in het Maatklooster te Zwolle).
C&XV.
Digitized by
Google
665
Wilhelmus de Buscoducis (bedienaar van bet officium B.
Magdalenae te Zwolle). 414, 468, 464.
„ Cornelii (procurator en rector van het Frater-
huis te Zwolle). CCXIV, 404.
'„ Gelrie, Ghelrie (lid van het Fraterhuis te
Zwolle, rector van het zusterconvent te Griet
en Op die Maet). 21 , 171 en 6, 410.
„ de Groenighen (lid van het Fraterhuis te
Zwolle, lBte rector van het Fraterhuis te
Groningen). 92, 101.
„ Henrici (notaris). 499, 501, 514.
„ Huls (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 73.
„ Rees (lid van het Fraterhuis te Zwolle). 92,
117, 119.
„ de Zweten. Zie Zweten.
„ van Utrecht. 9l, 281.
Willem toe Avereng. 354, 356.
„ van Borne (kinderen van). 881.
„ van 's Hertogenbosch. Zie Wilhelmus de Busco-
ducis.
„ Oelrixzoen. 2, 27 S 292. .
„ van Vollenhoe (vicaris te Zwolle). 369.
„ Willemszoon. 286.
„ Wolterssoen (rechter ter Heyne). 330, 331.
„ van Zweten. Zie Zweten.
Willeumier (Mr. C. M. J.) CXXI \
Willibrordus (Sint). 5.
Willigenkampken (onder Mastenbroek). 394.
Wilsum (kerspel). 304, 393, 403.
„ (predikant te). Zie Visch (W. J.) CXIX.
„ (schulte). Zie Dirck de Zuere.
Windesem. Zie Windesheim.
„ (Meinoldus de). Zie Meinoldus.
Windesemmerslag te Mastenbroek. 297, 450.
Windesheim (klooster te, Monasterium Sancte Mariae).
I, II, LH, LXII, CVHI, CXI, CXXXVI,
CXXXVII, 17, 23, 954, 96, 101, 103», 118—
119, 126», 150, 151, 153, 158, 162, 165, 167,
170 en *, 174 en *, 185, 193—195, 200, 202, 205,
229, 230, 238, 259, 271, 367 !, 367, 386, 464, 465.
Digitized by
Google
666
Windesheim (Begraafplaats van de Fraterhecren uit Zwolle).
LXXVIII, 28, 43, 68, 954, 96, 148.
„ (buurt van). CXXXVin.
„ (kanunnik te). Zie Petrus van Gouda, Taets
(Jacobus, de Traiecto).
„ (kapittel van). CXXXVII», 102», 529, 531, 535.
„ (generale kapittel van). CXCVII.
„ (Windesheimer Congregatie). XLIX3, CXIX1,
CXCV, 8», 17', 173».
„ (kloosters). Zie Sint Agnietenberg, Bethleem
te Zwolle, Bodingen, Frenswegen, Hasker-
convent, Lunekerke, Nemus B. Mariae Vir-
ginis, Sylo.
„ (kloostervereeniging). Zie Windesheimer con-
gregatie.
„ (leden). Busch (Johannes). Huls (Arnold),
Vos (Johan, prior superior).
„ (prior van). XXII, LXVIII, 21, 39*, 47 en*,
49», 50, 55 l, 106», 126, 173», 202, 206, 277,
'463—465, 499.
„ (prioren). Zie Keynkamp (Werner), Jacobus
de Goch, Johannes van Naaldwijk, Johannes
Balen, Nicolaus de Harderwijk, Rudolphus
de Vollenho, Theodoricus Gravie, Vos (Johan)
van Heusden, Vornken (Willem).
„ (supprior, Wilde (Henricus).
„ (Bette van). Zie Bette.
„ (Griete van). Zie Griete.
„ (Meynold van). Zie Meynold.
„ (Witte van). Zie Witte.
Windesheimers, CXC.
Windesim. Zie Windesheim.
Windesym (erf, toebehoorende aan Johan Zwarten). 330.
Wisselensis decanus. 122.
„ praepositus (oom van Albert Paep van Calcar).
122.
Wissinksguet, Wyscingsguet , Wyssangeguet (in de ker-
spelen van Wijhe en Heino). 373, 375, 388, 397. Zie
Wyssynck (hoeve).
Witfoet (Stephanus, perpetuus vicarius te Utrecht). 488.
Digitized by
Google
667
Withagen (in de buurschap Oesterholte). 304, 317.
Witte Lubbertsguet (in het kerspel van Wijhe en de buur-
schap Herxen). 350, 468.
„ van Windesheim. CIX, CXXXIL, CXCIX, 25*, 26,
46, 275, 293—299, 302, 311, 312.
Wittecoep (Jacobus, Thome filius, priester en bedienaar
van het altaar in het Hospitaal te Zwolle).
LUI, LXVII, CVHI, 72, 8 en1, 10 en 4, 11,
12 \ \ 279, 281—283, 285^ 286.
„ (Johannes). 81.
Witteroc (Johan). 279, 286.
Witvoet (Wilhelmus, uit Vollenhoven, procurator Domus
Parve, vicarius der Sint Laurentiuskapel te Zwolle,
biechtvader in het Oude Convent). 20 en 2, 154 en 4, 5,
198, 202. Zie Witfoet.
Woelky. 134*.
Woensel (klooster Marienhage te). 1304.
Woerde (Geerbrich ten , zuster). Zie Geerbrich.
Woerden. XXVI2.
Woirden (Arnoldus Claessoen van). Zie Arnoldus.
Woldrichem (Albertus). Zie Albertus.
Wolf (Jacobus, lid van het Fraterhuis te Hulsbergen,
biechtvader der Reguliere kanunnikessen en der zusters
van den Derden regel van Sint Franciscus te Harder-
wijk). 1038.
Wolff (J. A.) 1604.
„ (Johan). 394.
Wolter van Brenen (schepen van Zwolle). 477, 478.
„ „ Oy (ambtman van het kapittel van Essen).
373, 374, 380, 468.
Wonder (Johan). 482.
Wonne (Gheert ter). Zie Gheert.
Wonstorp. Zie Wunstorf.
Wrede (Jacob die). 339, 350, 468. Zie Gheertruyt.
„ (Johan de). 331—333, 358, 359, 468.
„ (Seyne die, rechter te Heino). 339.
Wredenhuys, in het kerspel Heino. 383.
Wreede (Arnoldus de). 397.
„ (Arent die). 374.
„ (Luke die). 374.
Digitized by
Google
668
Wreedo (Willem). 468.
„ (Wychman die). 350.
Wiinerstorp. Zie Wunstorf.
Wannendorpe. Zie Wunstorp.
Wunsdorf in Hannover. XXXVIII *, XXXIX K
Wunstorf (Berthold de, voghed te). XXXIX'.
Wurtemberg. CLXXXIV.
Wybbe (vrouw van Johan Evyrtkenssoen in den Drufel
te Zwolle). 382.
Wybrands (A. W.) 99*.
Wychering (Mr. Johan, proost van Oeinerze). 354.
Wyck (Jacobus). Zie Jacobus.
Wijhe (kerspel van). 48*, 302, 309, 314, 316, 332, 334, 341,
349—351, 355, 360, 367, 368, 370—372, 374-376,
378—380, 383, 388, 389, 401, 467-469. Zie Bremmeier
(hof ten), Deventer (Costerieland van het kapittel
van), Duerkampken, Hagelstucke, Harxermarke,
Henelkolck, Herxen (buurschap), Heuvellcolck, Hol-
termanshuis, Hondenbergesslach, Jonferenslach, Koe-
dijk, Leerebroek, Marke (opper), Noertberghe, Notere-
gued, Obbergen (hoeve), Schephorst, Schephorst,
Sciphorst, Scoelgraven, Splytlofsguet of -leen, Soest-
weteringhe, Styneslach van Ittersum, Utermarck,
Waerslagh, Weteringe, Witte Lubbertsguet, Wy-
moerde, Zuytberch.
„ (kerk van). 334.
„ (rechters). Zie Gherlich Blomendall, Jacob Blomendal.
„ (schulte van). Zie Albert van Vilsteren.
„ Zie Egbertus ter Beec de Wii.
„ (Eyfje van). Zie Eyfje.
Wyert, Weert (Gherardus). Zie Gherardus.
Wyferding (Dirck , burger der stad Deventer). 601 , 351 ,
353, 355, 356.
Wy fier ding (goed). Zie Wiferding.
Wyldenslagh (in Leerebroeck). 374.
Wylhelmus (priester). 473.
Wyllem Cleyssoen. 365.
Wylsem, Wilsem. Zie Wilsum.
Wymoerde, buurschap in het kerspel Wije. 316.
Wijn (Van). 30».
Digitized by
Google
669
Wyndelts (J. W.) W.
Wyndesem, Wyndesheim, Wyndesim en Wyndesym. Zie
Windesheim.
Wijngaard des Heeren of Proosdij op het Zand (klooster
te Pingjum, later te Bolsward). 1028.
Wynken de Dragher, Drager. 288, 292, 808.
„ Goltsmid. Zie Goltsmid.
Wynsem (buufschap in het gericht Zwolle). 386.
„ (klooster te). Zie Windesheim.
Wynsumerbroeck. 386.
Wynsemerstouwe. 386.
Wyscingsguet, Wyssangeguet. Zie Wissinksguet.
Wyssynck (hoeve). 388, 389.
Wyt (Johannes, de Zonsbeeck). 30, 32 ', 225, 226.
Wijtman (Evert van, rentmeester van Salland). Zie Evert.
„ (Jacob van). Zie Jacob.
Wijtmen (Evert van, richter te Zwolle). Zie Evert.
„ (Herman van). Zie Herman.
„ (Johan van). Zie Johan.
Wytmerslagh te Mastenbroek. 294, 296, 316.
Xanten (Gerhardus van), of Xanctis (Gerardus). Zie
Gerhardus.
Y zie I.
Z zie 8.
Derde Serie. Wkrrew N°. 13. 43
Digitized by
Google
REGISTER VAN DE ZEGELS.
Adrianus Breda (notaris). 325 (1423), 328 (1433), 329
(1434), 381 (1500), 424 (1534).
Agnietenberg, St (klooster-zegel). 376 (1497).
Alberghen (convents-zegel). 472 (1486).
Albert ter Lynthorst. 385 (1503).
Arnoldus ten Hove (notaris). 471 (1486).
Aerndt Hendrickssen. 472 (1486).
Arnt van Herwerden. 378 (1497).
Bakker (Werner). 283 (1384).
Beylen (Bernardus de). Zie Bernardus.
Bernardus de Beylen (notaris). 417 (1491), 418 (1492).
Bernd van Yrt (schepen te Zwolle). 285 (1385).
Bernt van Holthusen (schulte te Zutphen). 474 (1504).
Byngeren (Gheert van). Zie Gheert.
Bijrman (Henric). 283 (1384).
Blankemhem (Frederik van). Zie Frederik.
Blomendael (Gheerloch, richter te Wijhe). 372 (1486).
Blomendal (Jacob, richter te Wijhe). 335 (1442).
Bodiker (Henrick). 364 (1478).
Boedelswynge (Henrick van, ambtman der abdis van
Essen). 384 (1503), 386 (1505), 388 (1509), 393 (1513).
Breda (Adrianus). Zie Adrianus.
Brenen (Wolter van). Zie Wolter.
Bronchorst (Geryt van, kanunnik van Oudemunster te
Utrecht). 292 (1394).
Bryncke (Henrick). 365 (1479).
Busch (Herman ten, schepen te Zwolle), 327 (1429).
Digitized by
Google
671
Busche (Tyman ten) 366 (1481), (schepen te Zwolle). 367
(1482), 369 (1483).
Bussche (Gerbrand ten, rentmeister in Salland). 302 (1401),
312 (1406).
„ (Johan ten.) 379 (1499).
„ (Wolter ten, schepen te Zwolle). 478 (1553).
Camferbeke (Dirick, ridder, ambtman in Salland). 348
(1457 N° 78 en 79).
„ (Steven, rentmeester in Salland). 468 (1481).
Camphusen (Spaen van). 370 (1486), 472 (1486).
Keppel (Deric van). Zie Deric.
Clerkehuys of Praterhuys te Zwolle. 334 (1442), 347 (1456),
360 (1460), 362 (1473), 363 (1473), 379 (1499), 398(1519),
404 (1559), 472 (1486).
Koeckman (Evert). 379 (1499), (schepen te Zwolle). 387
(1506), 392 (1511).
Coeckman (Johan). 392 (1511).
Conradus de Hengelo (notaris). 449 (1403), 452 (1403).
Koteken (Dirck, schepen te Zwolle). 327 (1429).
„ (Gheerd, schepen te Zwolle). 387 (1506).
Coevorden (rechter te). Zie Entenich (Johan van).
„ (gerichtslieden te). Zie Mey (Herman), Peer-
boom (Bernier ten).
Kruisheeren (prior-generaal der). Zie Helmicus.
Kute (Ludeken). 330 (1436.)
Kuten (Willem). 372 (1486).
Dalfsen (rechter te). Zie Oesterhave (Henrick van den),
Sticker (Gheert).
Deric van Keppel (drossart in Salland). 319 (1418).
Derlevoirde (Albert van). 375 (1497).
Deventer (scholtz te). Zie Doetinchem (Willem van).
„ (zegel van den officiaal van den aartsdiaken van
Sint Lebuinus). 458 (1536), 515 (1401).
Doetinchem (Willem van). Zie Willem.
Drynen (Reynerus van). Zie Reynerus.
Duesterbeke (Werner, schepen te Zwolle). 367 (1482).
Egbert Zegherssoen (rechter te Oesterholte). 336 (1443).
Entenich (Johan van, rechter te Covorden). 327 (1430).
Essen (Henrick van, ridder). 334 (1442), 350 (1459).
„ (Rijque van). 378 (1497).
Digitized by
Google
672
Essen (abdis van). Zie: Overstem (Meyne van).
„ (ambtman der abdis van.) Zie Boedelswynge (Hen-
riek van), Everhardt van Tongeren, Monter (Her-
man), Oy (Wolter van), Post (Frederik), Wel velde
(Herman van).
„ (zegel van het kapittel van). 389 (1509).
Everhardt van Tongeren (ambtman der abdis van Essen).
478 (1573).
Versene (Hughe van, geheeten van Vlederinghe, rechter
te Oedmersnm). 482 (1405).
Visscher (Albertus, vicaris in den Dom te Utrecht).
460 (1474).
Vlederinghe (van). Zie Versene.
Florens Radewijnszoon. 283 (1384).
Voecht (Johannes die, kanunnik van Sint Jan te Utrecht).
462 (1476).
Frederik van Blankenhem (episcopus Traiectensis). 301 (1400).
Vrese (Jacob die). 309 (1404).
Vroude (Johannes, notaris). 324 (1421).
Genemuiden (burgemeester van). Zie Gennep (Johan),
Johan Egberts.
Gennep (Johan, burgemeester van Genemuiden). 401 (1539).
Gheetd ter Lynthorst. 385 (1503).
Gheert van Byngeren. 363 (1473), 373 (1486>
Ghysbert van Scerpenzeel. 387 (1507).
Goch (Jacobus). Zie Jacobus.
Goesen Dericksoen. 373 (1487).
Gotfridus Gooris (notaris). 420 (1500).
Grymme (Werner, schepen te Zwolle). 316 (1410).
Gronde (Johan van den). 283 (1384).
Groote (Gerrit de). 283 (1384).
Hacffordt (Bernt van). 474 (1504).
Hacfoerde (Jacob van, ambtman in Salland). 467 (1478).
Harderwijk (zegel der stad). 485 (1441), 486 (1442).
Hasselt (rechter te). Zie Mulert (Lubbert).
Heino (rechter te.) Zie Ramelman (Herman), Rammelman
(Henrick), Willam Wolterssoen.
Hekeren (Frederik van, geheeten van Rechteren). 366(1481).
„ (Otto van, geheeten van Rechteren, ridder). 361
(1462), 361 (1468).
Digitized by
Google
673
Helmicus (prior generaal van de Kruisheeren). 511 (1424).
Hengelo (Conradus de). Zie Conradus.
Henric Bernierssoen. 322 (1420).
„ van Wyo (vicaris van Sint Pitter te Utrecht).
292 (1394).
Henrick Lubbert». 392 (1511).
Herman ten Over. 308 (1404).
Herwerden (Arnt van). Zie Arnt.
Hoerne (Jacob ten.) Zie Jacob.
Holthusen (Bernt van). Zie Bernt.
Hove (Arnoldus ten). Zie ArnolduB.
Yrt (Bernd van). Zie Bernd.
IJsselmuiden (ambtman van). Zie Ittersum (Johan van) en
Zuere (Herman die).
Jacob ten Hoerne. 373 (1487).
Jacobus Goch (notaris). 345 (1456), 412 (1465).
Johan van Twyckel. 473 (1493).
„ Egberts (burgemeester van Genemuiden). 401 (1539).
„ Ludekenszone (schepen te Zwolle). 288 (1393).
„ Willemsoen. 322 (1420).
Ittersim (Robert, schepen te Zwolle). 288 (1393).
„ (Roelf, rentmeester in Salland). 285 (1385), 287
(1389).
Ittersum (Johan van, ambtman van IJsselmuiden). 365
(1479), 394 (1513).
„ (Seyne van). 334 (1442).
Lentferdipk (Albertus, notaris). 397 (1519).
Lynthorst (Albert ter). Zie Albert.
„ (Gheerd ter). Zie Gheerd.
Ludeken Johanssoen (rechter te Zwolle). 329(1435), 381 (1436).
„ van Rutenberghe. 385 (1503).
Marienbosch (zegel van het klooster). 382 (1501).
Mey (Herman, gerichtsman te Coevorden). 327 (1430).
„ (WUlem). 387 (1507).
Meynold van Windesheim. 294 (1396).
Michael Hertgerszoon (notaris). 368 (1483).
Monter (Herman, ambtman der abdis van Essen). 333 (1439).
Mulert (Gheert, rentmeester in Salland). 468 (1481).
„ (Lubbert, rechter te Hasselt). 393 (1513).
„ (Seyne.) 338 (1450;.
Digitized by
Google
674
Noertberge (Wemer toe). Zie Werner.
Oesterhave (Henrick van den, rechter te Dalfsen). 375
(1497).
Oy (Wolter van). Zie Wolter.
Oosterhout (rechter te). Zie Egbert Zegherssoen.
Ootmarsum (rechter te). Zie Versene (Hughe van).
Oudemonster. Zie Utrecht.
Over (Herman ten). Zie Herman.
Overstein (Meyne van , abdis van Essen). 389 (1509).
Peerboom (Bernier ten, gerichtsman te Covorden). 327 (1430).
Poertflyet (doctor Johannes). 392 (1511).
Poyng (Gosen, schepen te Zwolle). 283 (1383).
Poppe (Werner). 329 (1435).
„ (Wycher). 366 (1481), 370 (1486).
Post (Frederik, ambtman der abdis van Essen). 382(1436).
Ramelman (Herman, rechter te Heino). 349 (1458).
Rammelman (Henrick, rechter te Heino). 379 (1499).
Bechteren (van, ridder.) Zie Hekeren (Frederik van).
Hekeren (Otto van).
„ (Adolf van, her toe Almeloe). 390 (1509).
„ (Segher van, ambtman in Salland). 370 (1484).
Regelinck (Wolterus Bernardi, notaris). 489 (1466).
Reynerus de Drynen (cureyt te Zwolle). 292 (1394), 294
(1396).
Rogmunsschate (Gerrijt). 283 (1384).
Rutenberghe (Ludeken van). Zie Ludeken.
Ruthger Hermanssoen. 322 (1420). .
Salland (drost in). Zie Deric van Keppel.
„ (ambtman in). Zie Camferbeke (Dirick), Hacfoerde
(Jacob van), Recht eren (Segher van).
„ (rentmeester van). Zie Bnssche (Gerbrand ten),
Camferbeke (Steven), Ittersim (Roelf), Mulert
(Gheert), Wijtman (Evert van).
Scerpenzeel (Ghysbert van). Zie Ghysbert
Symon Peterss. 387 (1507).
Snavel (Albert). 322 (1420), (burgemeester van Zwolle).
479 (1485), (schepen te Zwolle). 369 (1483), 370 (1486),
455 (1414).
Snavell (Ruthger). 370 (1486).
Splytloff (Johan). 379 (1499).
Digitized by
Google
675
Stelling (Wolter Hermanssoen). 336 (1443).
Sticker (Gheert, rechter te Dalfsen.) 361 (1462), 361 (1463).
„ (meyster Henric). 309 (1404) , 312 (1406).
Stuerman (Lambert). 283 (1384).
Zuere (Herman die, ambtman van Yselmuden). 345 (1453).
„ (Johan die). 364 (1478).
Zulen (Frederick van, van Bleckenberch, rechter te Om-
men\ 380 (1500).
Zutphen (schutte te). Zie Bernt van Holthusen.
Zwarte (Gheerloghe). 330 (1436), 334 (1442), 347 (1456),
349 (1458).
„ (Johan.) 330 (1436), 349 (1459).
Zweten (Willem van, leenheer.) 371 (1486).
Zwolle (zegel der stad). 350 (1468), 369 (1484), 385 (1505),
391 (1511).
„ (burgemeester van). Zie Snavel (Albert).
„ Zie Clerckehuys.
„ (cureyt te). Zie Reynerus de Drynen.
„ (rechter te). Zie Evert van Wijtmen, Ludeken
Johanssoen.
„ (schepen der stad). Zie Bernd van Yrt, Brenen
(Wolter van), Busch (Herman ten), Busch (Ty de-
man ten), Bussche (Wolter), Koeckman (Evert),
Koteken (Dirck), Koteken (Gheerd), Duesterbeke
(Werner), Grymme (Werner), Johan Ludekenszoon,
Ittersim (Rogert), Poyng (Gosen), Tyver (Johan
Henrixsoen van).
Tyasen (Gosen). 283 (1384).
Tyver (Johan Henrixsoen van, schepen te Zwolle). 316 (1410).
Tongeren (Everhardt van). Zie Everhardt.
Traiectensis Episcopus. Zie Frederik v. Blankenheim.
Twyckel (Johan van). Zie Johan.
Ummen (rechter te). Zie Zulen (Frederick van).
Utrecht (kanunnik van Oudemonster). Zie Bronchorst
(Geryt van).
„ (kanunnik van Sint Jan). Zie Voecht (Johannes die).
„ (vicaris in den Dom). Zie Visscher (Albertus).
„ (vicaris van Sint Pieter). Zie Henric van Wijc.
Wel velde (Herman van, ambtman der abdis van Essen).
403 (1558).
Digitized by
Google
676
Werner Nicolaawoon (notaris). 311 (1406), 317 (1414).
„ toe Noertberge. 319 (1414).
Wijc (Henrio van). Zie Henric
Wijhe (rechter te). Zie Blomendal (Jacob), Blomendael
(Gheerloch).
Wijtman, Wijtrhen (Evert van, rechter te Zwolle). 336
(1443). (rentmeester in Salland). 350 (1459).
Willam Wolterssoen (rechter te Heino). 331 (1436).
Willem van Doetinchem (scholtz te Deventer). 401 (1538).
Windesheim (Meynold van). Zie Meynold.
„ (Witte van). Zie Witte.
Witte van Windesheim. 294 (1396), 312 (1406).
Wolter van Brenen (schepen van Zwolle). 477 (1553).
„ „ Oy (ambtman van Essen). 374 (1491).
Wrede (Henric). 333 (1439).
„ (Johan die). 333 (1439).
Digitized by
Google
AANVULLINGEN EN VERBETERINGEN *)•
Bladz. XX laatste regel, voeg bij: 20. Zutphen. (Heer-
Hendrik-huis).
Verder heeft aan de Broeders te Zwolle nog zijn
ontstaan te danken het St. Ursulen-convent te Neder-
Elten, gelijk blijkt uit den stichtingsbrief dd. 1427
October 25, waarbij: „Willem van Rees, ritter, Lybeth
van Rees, zijne vrouw en Willem van Rees, heer
Willemszoon , schenken tot een eeuwige offerande slechtes
uter hand staphants afstaende aan heer Jokan van Haerlem,
rectoer der vergadering der devoter joufferen te Swolle
een stuk land groot 1 Hollandsche morgen, gelegen op
hun camp bij Heeshuijsen, naast het dorp van Elten,
opdat hij daarop sticht een vergadering of convent van
devote joufferen en vrouwspersonen die onsen Heeren
daar sullen dyenen in oerde of buten na vergaderinge
manieren op welker woninge of vergaderinge heer Johan
ende sine nacomelinge die macht ende bewaringe sullen
hebben".
Inventaris van het Archief van het Sint Ursiden Convent
te Neder Elten opgemaakt door P. N. van Doorninck,
Haarlem 1906, No. 1.
Bladz. 2, reg. 15 v. o. staat: prov. Archief van Fries-
land, lees : Provinciale Bibliotheek
van Friesland (HS. No. 686). De
1) De sedert 1900 verschenen litteratuur, die niet rechtstreeks op
de Fraterhuizen betrekking heeft, is in de Aanvullingen niet opge-
nomen.
Digitized by
Google
678
levensbeschrijvingen in dit HS.
zijn thans uitgegeven door D. A.
Brinkerink, onder den titel: Bio-
graphiën van beroemde mannen
uit den Deventer-kring. In: Archief
van het Aartsbisdom Utrecht, dl,
XXVII— XXIX.
Bladz. 10, reg. 18 v. o. staat: Bijlage III, lees: Bijlage
Hl, No. 3.
„ .26, „ 19 v. o. staat: Lamberti avond (17 Sept),
lees: Sint Laurentius avond (9
Aug.)
10 v. o. staat: Bijlage IV, lees: Bijlage
III, No. 14.
11 v. o. staat: Bijlage V, VI, lees: Bijlage
III, No. 13.
8 v. o. staat: Bentlnck, lees: Bentinck.
8 v. o. staat: Bijlage XVIII, lees: Bijlage
III, No. 43.
6 v. o. staat: Bijlage XVIa, lees: Bijlage
III, No. 32.
19 v. o. staat: Bijlage XVI h, lees: Bijlage
III, No. 86.
9 v. o. staat: Bijlage XVIa, lees: Bijlage
III, No. 32.
8 v. o. staat: 1436, lees: 1448.
16 v. o. Deze liederen zijn uitgegeven in :
Duyse, F. van, Het oude Neder-
landeche lied. 3e deel. 'sGraven-
hage en Antwerpen 1907, blz.
2205—2217.
19 v. o. staat: Bijlage XVIc, lees: Bijlage
III, No. 36.
5 v. o. staat: Bijlage XVI f, lees: Bijlage
III, No. 84 en 85.
22 v. o. staat: 1454, lees: 1451.
4 v. o. staat: Bijlage VI, lees: Bijlage
III, No. 16.
96, „ 3 v. o. staat: Bijlage VIII, lees: Bijlage
III, No. 20 en No. 39.
»
26,
»
»
27,
»
31,
45,
1)
»
48,
»
»
51,
W
»
51,
»
1)
56,
57,
V
»
60,
»
60,
89,
96,
Digitized by
Google
679
Bladz. 102 noot 3. In de provincie Friesland hadden de
Johanniters maar één klooster n.1. de commanderij Het
Hospitaal, bij Sneek. Het klooster Wijngaard des Heeren
was een proosdij van de orde van Premonstreit.
Bladz. 113, reg, 3 v. o. staat noot, lees: noot 5.
„ 133, laatste regel v. o. staat: in de Bijlagen, lees:
Bijlage XV, No. 2.
„ 137, reg. 10 v. o. staat: in het jaar, lees: in het
jaar 1473.
„ 171, „ 17 v. o. staat: Bijlage, lees: Bijlage IV,
No. 7.
„ 174, „ 11 v. o. staat: Vgl. de Bijlagen, lees: Zie
Register op: Zwarte.
„ 199, „ 18 v. o. staat: Istersum, lees: Ittersum.
„ 212, „ 2 v. o. staat: 5 Februari, lees: 4 Februari.
„ 256, „ 17 v. o. staat: „ut duo vel tres habeant
tunicas de nigro panno". Zonder
eenigen twijfel zal hier gelezen
moeten worden de „de griseo
panno". Immers dit blijkt reeds
uit het voorafgaande: „Vitamus
omnes deferre uniformem colorem,
ne aliquis possit nobis de uni-
formitate habitus calumniari".
Bovendien vermeldt de Voecht
uitdrukkelijk van enkele paters
b.v. van Dirk van Herxen (p. 52)
dat hij „in vestitu griseo com-
munis panni humillime incessit".
Vgl. ook p. 177 hetgeen verhaald
wordt van Hendrik van Herxen.
„ 285, No. 6 staat: Maart 5, lees: Maart 14.
„ 288, No. 11 staat: September 19, lees: September 13.
„ 313, No. 34 staat: dd. 1494 September 19, lees:
1394 September 13.
„ 313, No. 34, 35, staat: notaris oorkondt, lees hier
en in volgende regesten: instrumen-
teert.
„ 314, No. 36 staat: Januari 2, lees: Januari 1.
„ 328, No. 51 staat: Clostersstege, lees:Costersstege.
Digitized by
Google
680
Bladz. 329,
No.
53 staat
„ 340,
No.
71 staat
„ 350,
No.
83 staat
„ 351,
No.
84 staat
» 366,
No.
99 staat
„ 372,
No.
110 staat
„ 372,
No.
110 staat
„ 402,
No.
162 staat
„ 404,
No.
166 staat
„ 466,
No.
2 staat
„ 473,
No.
9 staat
„ 479,
No.
1 staat
„ 482,
No.
2 staat
„ 522,
No.
6 staat
„ 528,
No.
8 staat
Augustus 17, lees : Augustus 18.
Januari 26, lees: Januari 27.
1468, lees: 1460.
Januari 22, lees: Januari 23.
Frederik 13, lees: Februari 13.
Styne, lees: Syne.
Koerman, lees: Koecman.
December 12, lees: October 17.
Chricti, lees: ChristL
ten Brussche, lees: ten Bussche.
Februari 22, lees: Februari 21.
Januari 12, lees: Januari 10.
November 13, lees: November 15.
1486 Juli, lees: 1486 Juli 11.
1501 Maart 8, lees: 1502, Maart 8.
Digitized by
Google
INHOUDSOPGAVE.
Bladz.
Inleiding I— CCXII.
Lijst der Rectoren van iiet Domus Clericorum te
Zwolle CCXIII— CCXIV.
Narratio inchoationis status mostri 1—212.
Bijlage I. Fragment kronijkje uit het Frensweger-
handschrift 215—288.
„ II. Censuetodines Domus Clericorum en verdere
stukken rakende het huiselijke bestuur . 239 — 278.
„ III. Oorkonden betreffende de eigeudommen van
het huis 279—404.
„ IV. Oorkonden betreffende den afstand van
goederen door de Fratres 405—424.
„ V. Oorkonden betreffende de geestelijke voor-
rechten Tan het Fraterhuis 425—448.
„ YI. Oorkonden betreffende de vicarie van Sint
Gregorius 449—458.
„ VII. Oorkonden betreffende het officium van Sint
Jan Baptist 459—462.
„ VIII. Oorkonden betreffende het officium van de
H. Magdalena 463—465.
„ IX. Oorkonden betreffende de arme klerken en
scholieren 466—478.
„ X. Oorkonden betreffende het Domus Di vit urn
scolarium . . . . % 479—481.
„ XI. Oorkonden betreffende het Fraterhuis te
Albergen 482—483.
„ XII. Oorkonden betreffende het Fraterhuis te
Hulsbergen 484.
„ XIII. Oorkonden betreffende het Fraterhuis te
Harderwijk 485—486.
„ XIV. Oorkonden betreffende het Fraterhuis te
Groningen 487—489.
„ XV. Oorkonden betreffende het Fraterhuis te Gul m 490 — 498.
Digitized by
Google
682
Bladz.
Bijlage XVI. Juridische adviezen ten gunste van de
Broederschap 499—511.
„ XVII. Kerkelijke goedkeuringen en voorrechten
der Broederschap 512—539.
„ XVIII. Formulier tot de opname in de gebeds-
verbroedering der Broederschap .... 540.
Register 541—669.
Register van de zegels 670— 676l
Aamvullingen en verbeteringen 677—680.
Digiti
zedby G00gle
UITGAVEN
VAK HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT.
KRONIJK. 1846-1876.
2*jaargang.(#)/(5.
3e jaargang . - (2.
4C jaargang . - (3,
5e jaargang .
6e jaargang .
7e jaargang .
8* jaargang .
9e jaargang .
10e jaargang .
U« jaargang .
12e jaargang .
13e jaargang ,
14e jaargang .
15e jaargang •
I6e jaargang .
- (6,
- (6.
- (6.
- (5.
- (6.
- (6,
- (3,
-(3.
- (4,
- (5.
-(4,
-(5.
.-)
70)
70)
-)
.->
40)
80)
,80)
,80)
,20)
,60)
,80)
.10)
,60)
.40)
1.50,
1.50.
2.50
2.50,
2.—.
3.—.
3.
3.—,
3.—,
1.—
1.— ,
1.50.
1.50,
1.50.
1.50.
17e jaargang
I8e jaargang
19e jaargang
2Ue jaargang
21e jturgang
22e jaargang
23e jaargang
24e jaargang
25* jaargang
26« jaargang
27e janrgang
28e jaargang
29e jaargang
30J jaargang
3i jaargang
, ƒ (5.80)
. - (6.60)
. - (7.40)
. - (7.20)
. • (7.60)
. - (7.20)
. - (9.20)
. - (9.40)
. -(10.70)
. - (8.00)
. - (8.20)
. - (6.20)
. - (8.30)
. -(10.30)
. - (8.40)
1.50.
1.50.
2.—.
2.—.
2.—.
2.—.
2.50.
2.50.
3.— .
2.50.
2.50.
2.50.
2.50.
3.—.
2.50.
BERIGTEN. 1846-1863.
le deel. !• stuk. ƒ (3.40)
le deel. 2C stuk.
2e deel. le stuk.
2e deel. 2C stuk.
3e deel. le stuk.
3e deel. 2e stuk.
4e deel. le stuk.
(2.20)
• (2.20)
(3.80)
■(«.—)
■ (3.—)
• (3.-)
1.50.
1.50.
1.50.
3.80.
1.50.
1.50.
2.—.
4* deel. 2« stuk.
5* deel. le stuk.
5e deel. 2e stuk.
6e deel. le stuk.
6e deel. 2e stuk.
7e deel. 1« stuk.
7e deel 2C stuk.
ƒ (2.50)
- (3.20)
- (2.50)
- (2.50)
- (2.10)
- (5.50)
- (6.50)
1.50.
1.50.
1.— .
1.— .
1.— .
1.50.
2.50.
CODEX DIPLOMATICUS.
eerste 8EBIE. (in 4°.) 1848. 1 deel. M. 9.60/5.20.
TWEEDE SEBIE. (iN 8°.) 1852—1863.
1'deel.l* afd. ƒ (3.75)
le deel. 2« afd. - (3.10)
2e deel. l«afd. - (6.20)
2e deel. 2» afd. - (3.20)
3'deel.leafd. - (6.50)
2.50.
3«deel.2« afd. ƒ (3.40)
1.50.
2.50.
4edeel.le afd. - (3.10)
1.50.
3.50.
4C deel. 2C afd. - (5.20)
1.50.
2.—.
5«deel . . . -(12.00)
4.—.
2.—.
6» deel . . . - (1.20)
1.— .
(*) De eerste jaargang is niet in druk rerechenca.
Digitized by
Google
BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. 1878-1006.
1« deel .
. ƒ (5.20)
2.50.
15* deel . .
. /
4.90.
2e deel .
. - (5.20)
2.50.
16* deel . .
4.75.
3* deel .
. - (5.20)
2.50.
17» deel . . <
4.—.
4' deel .
. - (8.80)
4.—.
18* deel . .
, .
5.75.
5* deel .
. - (5.40)
3.—.
19« deel . .
. .
5.25.
6* deel .
... ƒ
6.—.
20' deel . .
.
3.25.
7« deel .
5.— .
21* deel . . ,
•
4.50.
8* deel •
• • • •
3.60.
22e deel ; .
, .
4.90.
9' deel .
•
6.10.
23° deel . .
, ,
4.90.
10* deel .
• • • •
5.80.
24' deel . . .
.
5.25.
11' deel .
. . .
6.60.
25* deel . .
.
5.90.
I2e deel .
. . .
4.10.
26e deel . .
, .
4.50.
13* deel .
5.—.
27e deel . .
.
6.50.
14° deel .
... -
3.80.
28* deel . . .
•
6.50.
Register op de Kronijk van 1846— 1854. 1857. ƒ (5.80) 1.50.
Register op de onderwerpen, behandeld in de
Kronijk, de Berigten en den Codex diplo-
maticus (1877) - (1.80) 1.50.
WEBKEN.
HIKUWI SERIE.
1. Annalea Egmundani ƒ (1.20) 1. — .
2. Verbaal van de ambassade naar Engeland.
1685 - (1.80) 1.
3. Memoriën van Roger Williams .... - (2.10) 1. — ■
4. Kronijken van Emo en Menko . . . . - (3.70) 1.50,
5. Hortensius, Opkomst en ondergang van
Naarden - (4.50) 1.50.
6. Kronijk van Holland van den Clerc nten
laghen landen bi der see - (2.30) 1.—,
7. Kronijk v.EggerikEggesPhebens. 1565-1594 - (2.40) 1.—.
8. Verwijs, De oorlogen van Albrecht van
Beieren met de Friezen ........ (9.80) 2.50.
9. Verbaal van de ambassade naar Dene-
marken, enz. 1625 - (2.30) 1.—,
10. Verbaal v. d. ambassade n. Engeland. 1625 . - (1.90) 1.*-,
11. Brieven van J.Wtenbogaert 1.(1584-1618) -(4.00) 1.50,
12. Brieven v. J.Wtenbogaert II 1.(1618-1621) -(2.80) 1.— ,
13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje. . - (4.00) 1.50,
14. Verhooren van Hugo de Groot . . . . - (4 80) 2. — ,
1 5. Brieven v. J. Wtenbogaert. 11 2. (1621-1626) - (5.50) 2.—.
16. Memoriën van Cornelis Pieterszoon Hooft. - (4.90) 2. — ,
Digitized by
Google
17. Brieven v.J.Wtenbogacrt. Ml. (1626-1627) ƒ (6.50) 2.—.
18. Onderzoek omtrent de Middelburgsche be-
roerten van 1566 en 1567 - (3.40) 1.50.
19. Brieven v.J.Wtenbogaert. III 2. (1628-1629) - (8.20) 2.50.
20. Brieven v. Joh. Wtenbogaert. III 3. (1630). - (6.10) 2.—.
21. De rekeningen der grafelijkheid van Hol-
land. I - (5.80) 2.50.
22. Brieven v.J.Wtenbogaert. III 4. (1631-1 644) - (4.50) 4.50.
23. Journaal van Constantijn Huygcns den
zoon. 1688—1696 I - (6.70) G.70.
24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol-
land. II - (7.20) 2.50.
25. Journaal van Constantijn Huygens den
zoon. 1688—1696. II - (7.90) 7.90.
26. De rekeningen der grafelijkheid van Hol-
land. III - (6.20) 2.50.
27* Brieven van en aan J. D. van der CapeMtn
van de Poll -(10.80) 3.—.
2/6. Brieven van en aan J. D. van der Capellen
van de Poll. (Aanhangsel.) - (1.40) 1.—.
28. Bomblius, Bellum Trajectinum .... - (1.40) 4. — .
29. De rekeningen der grafelijkheid van Zee-
land. 1 - (6.80) 3.—.
30. De rekeningen der grafelijkheid van Zee-
land. 11 - (5.30) 3.—.
31. Mullier, Lijst van Noord-Nederlandsche
kronijken - (1.40) 4. — .
32. Journalen van Constantijn Huygens den
zoon. 1673—1678 . . . - (3.50) 3.50.
33. Negociations de D'Avaux a la tour de
Suède. 1693—1693. I - (8.00) 2.50.
34. Negociations de D'Avaux. II - (5.40) 2.—.
35. Negociations de D'Avaux. III 4. ... - (5.60) 2.—.
36. Negociations de D'Avaux. UI 2. ... - (3.90) 4.50.
37. Brieven van Lionello en Suriano en ver-
slag van Trevisano aan den Senaat van
Venetië. 1616—1620 - (6.10) 3.50.
38. Brieven aan R. M. van Goens. I. ... - (6.60) 3.50.
39. Dagverhaal van Jan van Riebeek. I. (1652-
1655) , . - (7.80) 7.80.
40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. ... - (5.00) 2.50.
41. De geschillen over de afdanking van het
krijgsvolk. 1649— 1650 -(5.40) 2.50.
Derde Serie. Web ken N*. 43. 44
Digitized by
Google
42.
43.
44.
45.
46.
47.
48.
49.
50.
51.
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59.
60.
61.
1.
2.
3.
4.
6.
Rijmkroniek van Melis Stoke. 11. . • . f
Brieven aan R. M. van Goens. II. : .
Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I. . .
Memorien v. Mr. D. v.Bleyswijk. 1 734 — 1755
Journalen van Constantijn Huygens den
zoon. 1680—1632 ; . .
Correspondentie van Lodewijk van Nassau
Kroniek van Sicke Benninge
Narracio de Groninghe, de Thrente et de
Govordia
Brieven van Jhr. Arend van Dorp. II.
Documents coneernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. I. (1576-1578).
Resolutien van de vroedschap van Utrecht
betreffende de akademie. 1632— 1812 . .
De registers en rekeningen van bet bisdom
Utrecht. 1325—1336. I
De registers en rekeningen van het bisdom
Utrecht. 1325—1336. II
Documents coneernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. II. (1578-1579)
Brieven aan R. M. van Goens. III . . .
Documents coneernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. 111.(1 579-1 581 )
Dagverhaal v. Janv.Riebeek.il. (1656-1658)
Dagverhaal v. Jan v. Riebeek. III. ( 1 659-1662)
Documents coneernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. IV. (1 581-1 583).
Documents coneernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. V. (4583-1584).
DEED E BISII.
Fr. Dusseldorp, Annales. 1566—1616 .
De oudste stadsrekeningen van Dordrecht.
1284—1424
Het oudste cartularium van het sticht Utrecht
Brieven van Willem V aan Van Lijnden van
Blitterswyk
Lettres de Pierre de Groot a Abraham de
Wicquefort. 1668—1674
Rekeningen van de gilden van Dordrecht.
1438—1600
(4.80)
(4.60)
(6.60)
(4.50)
(2.20)
(2.90)
(2.40)
02.10)
(7.80)
2.50.
1.50.
3.-.
3.—.
2.20.
2.90.
2.40.
2.10.
2.50.
6.80.
7.—.
7.30.
8.—.
6.25.
3.—.
8.90.
8.—.
8.—.
4.50.
8.50.
7.50.
2.40.
4.60.
3.50.
5.25.
2.80.
Digitized by
Google
7. H. Bontbiiantrl , De regeeringe van
Amsterdam. 1653—1672. I / 5.50.
8. H. Bontsmantbl, De regeeringe van
Amsterdam. 1653—1672. II - 6.—.
9. Rekeningend. stad Groningen u.d. 16e eeuw. - 4. — .
10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van
der Goes. 1659—1673. I - G.~ .
12. Diarium Everardi Bronchorstii. 1591—1627. - 2.40.
14. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har-
denbroek. 1747—1780. I - G.50.
15. Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan
Hugo de Groot - 7.50.
16. Collectanea van Gerardus Geldenhauer
Noviomagus • 3.75.
17. Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Har-
denbroek. 1780—1781. II - 7.50.
18. Brieven van Johan de Witt. 1650— 165/. I. - 6.50.
19. Notulen der Staten van Holland, gehouden
door Hop en Vivien. 1Ö71— 1675. . . - 5.50.
20. Wil lel mi, eapellaui in Brederode, postea ino-
nachi et procuratoris Ëgmondensis Chronicon. - 3.90.
21. Diarium van Arend van Buchell .... - 7. — •
22. Register op de Journalen van Constant ijn
Huygens Jr - 3.90.
23. Journalen van de admiralen Van Wassen aer-
Obdam en De Ruyter gedurende hunne
scheepstochten in de Deensche wateren
1658—1660 - 3.50.
Abraham db WicauBFOKT, Histoire des Provinces-
Unies des Pau-Bas. 4 vol - 2G. — .
Bullarium Trajkctknsk. 2 torn - 24. — •
Verslag van de algemeene vergadering der leden
op 16 April 1895 - 0.00.
Vbrslao van de algemeene vergadering der leden
op 20 April 1897 • 0.90.
Vbrslao van de algemeene vergadering der leden
op 14 April 1903
Bbpalinosn over de uitgave van handschriften. •
Bepalingen over bet uitgeven van handschriften,
betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis •
Catalogus der boekerij van het Historisch Genoot-
schap. 3e uitgave. (1872)
Ie Supplrmbnt op den Catalogus der boekerij van
het Historisch Genootschap (1882)
2e Supplbmbnt op den Catalogus der boekerij van
het Historisch Genootschap (1895)
0.90.
0.25.
0.20.
1.60.
1.10.
2.10.
Digitized by
Google
UITGAVEN
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT »).
Lijst van Koord Nederlandsche kronijken , met opgave
van bestaande handschriften en litteratuur. Door S.
Muller Fz. 1880 f (1.40) 1.—.
Volledige lyst Tan alle Noord-Nederlandsche kronijken en weg-
wij ser door de bestaande handschriften van uitgegevene en onuit-
gegevene kronijken.
Annales Egmundani. 1863 f (1.20) 1.—.
Oudste bron Toor de geschiedenis Tan het graafschap Holland.
Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W. G.
Brill. 2 deelen. 1885 f (9.80) 5.—.
Belangrijk Terhaal Tan een grafelij ken klerk omtrent de geschiedenis
Tan de {laatste tijden Tan het Hollandscho en het optreden Tan
het Henegouwsohe huis.
Willelmi , capellani in Brederode , postea monachi et pro-
curatoris Egmondensis Chronicon. Uitgegeven door
C. Pijnacker Hordijk. 1904 f 3.90,
Nieuwe uitgaaf Tan dese belangrijke kroniek (vervolg der Egmon-
dische kronieken) volgens het eenig bekende handschrift.
Eronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke
(gewoonljjk genaamd Eronijk van den Clerc uten laghen
landen bi der see). 1867 f (2.30) 1.—.
Eronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche
vertaling der belangrijke krongk Tan Beka.
Hbkrioüs Bomblius, Bellum Trajectinum. 1878.
Verhaal Tan de gebeurtenissen, die aan de annexatie Tan het
sticht Utrecht door Earel V voorafgingen.
Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith
en Acker Stratingh. 1866 f (3.70) 1.50.
Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis Tan Friesland
vooral Toor de sociale historie.
1) Dese inhoudsopgave der uitgaven Tan het genootschap bedoelt
alleen den hoofdinhoud, niet den Tolledigen inhoud der werken te
vermelden.
Digitized by
Google
Quedara narracio de Groninghe , de Thrente , de Covordia
et de diversie aliis sub di vergis episcopis Trajecten-
sibus. uitgegeven door O. Pijnacker Hordijk 1888.
ƒ (2.10) 2.10.
Belangrijk Toor de geschiedenis Fan Groningen en Drente in de
12e en 13e eeuw. uitgaaf volgens een handschrift, dat aan de
uitgevers der Monumenta Gerxnaniae onbekend is gebleven.
De kroniek van Sicke Benninge. 1* en 2° deel (kroniek
van Van Lemego). Uitgegeven en met kritische aan-
teekeningen voorzien door J. A. Feith; met eene inlei-
ding van P. J. Blok. 1887 f (2.40) 2.40.
Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen te
Groningen in de 15e en het begin der 16e eeuw, hier voor het
eerst op betrouwbare wgze uitgegeven. Ook de hier overgeno-
mene kroniek van Lemego over de 15c eeuw is het werk van
een tijdgenoot.
-Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitge-
geven door S. Muller Fz. 1892 f 4.60.
Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere
giftbrieven uit de oudste tydeu van het bisdom.
Bullarium Trajectense. Romanorum Pontificum diplomata
nsqne ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum
Trajectensem destinata. Edidit Gisb. Brom. 2 tomi.
1891, 92 ƒ24.—.
Volledige verzameling 'van de in het pauselijk arohief aanwezige
oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht
De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het
Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker.
3 deelen. 1875—78 f (19.20) 7.50.
De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het
Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker.
2 deelen. 1879,80 ƒ (12.10) 6.—.
Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk
aan bizonderheden betreffende de geographische, administratieve
en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw.
De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325 —
1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91.
f 15.30.
Eenige bron voor de kennis van de administratie van het bisdom
Utrecht in het begin van de veertiende eeuw.
De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424.
Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 .... ƒ 2.40.
Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die
in Nederland bewaard syn.
Digitized by
Google
Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438 — 1600.
Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . f 2.80.
Benige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van Nederlandsche
gilden, Tan belang voor de kennis Tan de inrichting dezer cor-
poraties.
Rekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitge-
geven door P. J. Blok 1896 f 4.-.
Geven een volledig overzicht Tan de administratie der stad Gro-
ningen in de eerste helft der zestiende eeuw.
E. Vkrwijs, Do oorlogen van hertog Albrocht van Beieren
mot de Friezen in de laatste jaren der'XIVe eeuw.
1869 ƒ (9.80) 2.50.
Bewerking Tan deze belangrijke episode der Nederlandsche ge-
schiedenis, voornamelijk getrokken uit de grafelijkheidsrekeningen
Tan Holland.
G. Gkldekhaueb Noviomagü8, Collectanea. Uitgegeven
door J. Prinsen J.Lz. 1901 f 3.75.
Aanteekeningen en opstellen Tan den bekenden humanist, be-
langrijk voor de kennis Tan zijn tijd , vooral voor de geschiede-
nis der hervorming en voor de gebeurtenissen in het bisdom
Utrecht.
Onderzoek van 's Konings wege ingesteld omtrent de
Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven
door J. Van Vloten. 1873 f (3.40) 1.50.
Zeer belangrijke bron voor de geschiedenis van de hageprecken,
den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Span-
jaarden in Zeeland.
Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau
en andore onuitgegeven documenten. Verzameld door
P. J. Blok. 1887 f (2.90) 2.90.
Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechter-
hand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eene corres-
pondentie betreffende zijne onderhandelingen met het Fransche hot
Horteksius, Over de opkomst en don ondergang van
Naarden. Uitgegeven door Peerlkarop en A. Perk.
1866 f (4.50) 1.50.
Dit geschrift van Lambertus Hortensius, rector der Latynsche
■chool te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededceltngen
over het begin van den 80-jarigen oorlog en het uitvoerig ver-
haai van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572).
Memoriën van Hoger Williams. Uitgegeven door J. T.
Bodel Nyenhuis. 1864 f (2.10) 1.—.
Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1572 — 1574;
de achrljver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren
van den opstand tegen Spanje.
Digitized by
Google
Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend
van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N.
ridder Do van der Schueren. 2 deel en. 1887, 88.
f (14.40) 5.50.
Papieren van een handlanger Tan prins Willem I, belangrijk
voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje.
Documents concernant les relations ontre Ie duc d'Anjou et
les Pays-Bas. (1576—1584.) Publiés par P. L. Muller
et Alph. Diegerick. 5 vol. 1889—99. . . . f 34.95.
Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschenkomst van den
hertog Tan Anjou, broeder van Hendrik III» in de zaken van
den Nederlandachen opstand en de aanneming Tan de souvereini-
teit over de Nederlaudsche gewesten.
Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565—1594. Uit-
gegeven door H. O. Feith 1867. . . f (2.40) 1.—.
Groningsche kron\jk van een onpartijdigen hervormingf gezinde,
bron Tan Emmius.
Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566 — 1616.
Uitgegeven door R. Fruin. 1894 f 7.50.
De geschiedenis Tan den opstand, door een katholiek tijdgenoot
geschreven.
Diarium van Arend van Buchell. Uitgegeven door G. Brom
en L. A van Langeraad. 1907 f 7.—.
Zeer belangrijk voor de kennis der oudheden, der zeden en
gewoonten in het laatst der 16<*« eeuw, voornamelijk te Utrecht.
Diarium Everardi Bronchorstii sive Ad versaria omnium
quae gesta sunt in academia Leidensi, 1591—1627.
Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 2.40.
Curieuse aanteekeningen over het onderwijs en het leven aan
de Leidsche academie.
Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge
en Senaat van Vonetiö in 1616 — 1618, benevens Verslag
van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland
in 1620. 1883 f (6.10) 3.50.
Merkwaardige brieven van de bekende Venetiaansche diplomaten
over de geschillen tijdens het bestand.
Momoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft.
1871 f (4.90) 2.-.
Belangrijk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren
1578—1620 en voor de houding van deze stad in de godsdien-
stige geschillen.
Digitized by
Google
Yerhooren en andere bescheiden betreffende het rechts-
geding van Hugo de Groot. Uitgegeven door R. Frnin.
1871 f (4.80) 2.-.
Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote
staatspartijen in het begin van de republiek, waarbij G-rotina
eene belangrijke rol vervulde.
Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wten-
bogaert. 1584—1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7
deelen. 1868/74 ƒ (37.60) 12.50.
Deze correspondentie van den bekenden Remonstrant«chcn hof-
prediker Tan prins Maurits is in de eerste plaats belangrijk voor
de geschiedenis van de kerkelijke woelingen tijdens het bestand.
Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Bur-
mania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1.90) 1.—.
Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge be-
scherming na het afspringen van het huwelijk tusschen den soon
van den Engelschen koning en eene Spaansche prinses.
Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bij den
koning van Denemarken , den Neder-Saxischen kreits en
den koning van Zweden. 1625. 1867 . f (2.30) 1.—.
Behelst de onderhandelingen over een verbond tegen den keiier
en den koning van Spanje in het begin van den Dertigjarigen oorlog.
Brieven van Nicolaes van Reigersberch aan Hugo de
Groot. 1902 ƒ 7.50.
Bdangryk voor de geschiedenis van De Groot; bevat voorts eene
reeks van gewichtige berichten over de toestanden in Nederland
in de jaren 1622—1643.
Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende
de Academie. Uitgegeven door J. A. Wijnne en Lucie
Miedema. 1888, 1900 f 7.—.
Met een uitvoerige inleiding over de inrichlingeu van hooger
onderwijs te Utrecht vóór 1636.
Abraham de Wicqüefort, Histoire des Provinces-Unies des
Païs-Bas, depuis Ie parfait establissement de eet estat
par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864.
III. 1866. IV. 1874 f 26.—.
De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de
tweede helft der seventiendo eeuw door een diplomatiek agent.
De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de
Yereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650.
Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885. . f (5.40) 2.50.
De bekende geschillen van het jaar 1650 worden hier toegelicht
uit onbekende stukken uit het Huis-archief van H. M. de Koningin.
Digitized by
Google
Brieven van Johan de Witt. 1650—1657(1658). I. Bewerkt
door Kobert Fruin, uitgegeven door G. W. Kernkamp.
1906 f 6.50.
Zeer belangrijke bron voor de binnen- en buitenlands che geschie-
denis Tan de Republiek gedurende de eerste stadhouderlooze
periode en voor de kennis van het particulier leven van den
Raadpensionaris.
Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap
de Goede Hoop. 1652—1662. 3 deelen. 1884—93. f 23.80.
Merkwaardig verhaal van den. stichter der Kaapkolonie omtrent
de geschiedenis Tsn dese kolonie.
H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, soo in
't civiel als crimineel en militaire. 1653 — 1672. Uit-
gegeven door G. W. Kernkamp. 2 deelen. 1897. f 11.50.
Gedenkschriften Tan een Amsterdamsen regent uit den tijd Fan
Jan de Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de
regeeringsintriges Tan Amsterdam.
Journalen van de admiralen van Wassenaer-Obdam en
de Ruyter gedurende hunne scheepstochten in de
Deensene wateren, 1658—1660. Uitgegeven door G.
L. Grove. 1907 f 3.50.
Eigenhandige journalen der beide admiralen behelzende het
dagelijksch relaas tbd het voorgevallene gedurende hun Ter blij f
in de Deensche wateren, waar s\j den koning Tan Denemarken
in den Noordschen oorlog assistentie kwamen verleen en.
Lettres de Pierre de Groot è, Abraham de "Wicquefort.
1668—1674. Publiées par F. J. L. Kramer. 1894. f 5.25.
Brieven Tan P. De Groot, den soon Tan Hugo De Groot , Toor-
namelijk loopende OTer de Keulsche Tredeshandeling in 1673.
Notulen, gehouden ter Statenvergadering van Holland
door Hop en Vivien. 1671—1675. Uitgegeven door
N. Japikse. 1904 f 5.50.
Uitvoerige mededeelingen over het voorgevallene bjj het nemen
der resolutiën in de Staten-vergadering Tan Holland gedurende
deze belangrijke jaren.
Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673 — 1678.
1881 ƒ (3.50) 3.50.
Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680—1682
en 1649—1650. 1888 ƒ (2.20) 2.20.
Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688 — 1696.
2 deelen. 1876 f (14.60). 14.60.
Journalen van den secretaris Tan Willem III, hoogst belangrijk
Toor de kennis Tan personen en de zedengeschiedenis Tan de
laatste helft der zeventiende eeuw.
Digitized by
Google
Register op de Journalen van Constanten Huygens Jr.
f 3.90.
Onmisbaar bjj het gebruik der Journalen.
Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland
in 1685. 1863 f (1.80) 1.—.
Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot
koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opstand Tan
Monmouth en styne aanhangen.
Nógociations du comte D'Avaux, ambassadeur k la cour
de Suède, pendant les années 1693, 1697, 1698. Publiées
par J. A. Wijnne. 4 volumes. 1882, 83. ƒ (22.90) 8.—.
Belangrjjk Yoor de geschiedenis Tan de diplomatieke betrekkingen
der mogendheden ten t(jde Tan den Negenjarigen oorlog.
Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester
van Gorinchem. 1734 — 1755. Uitgegeven door Theod.
Jorissen. 1887 f (4.50) 3. — .
Belaogryk toot de geschiedenis Tan de familieregeering en de
regentenintriges in de steden Tan Holland.
Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek,
1747—1780. I, II. Uitgegeven door F. J. L. Kramer.
1901, 2 ƒ14.—.
Dagboek Tan een hooggeplaatst edelman, aan het hof der stad-
houders rerkeerende en dagelijks met alle invloedrijke personen
omgaande.
Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van
de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aan-
hangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. f (12.20) 4.—.
Brieren van den bekenden adellijken patriotsohen leider, hoogst
belangrijk voor de geschiedenis Tan de jaren 176S — 1784.
Brieven aan R. M. van Goens en onuitgegeven stukken
hem betreffende. 3 deelen. 1884—90. f (14.20) 8.—.
Belangrijk Toor de autobiografie Tan B. M. Van Goens en Toor
de kennis Tan zyne verhouding tot de stadhouderlijke partij.
Berst bovendien eene* uitgebreide correspondentie met buiten-
landsche geleerden.
Brieven van prins Willem Y aan baron Yan Lijnden van
Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Bas.
1893 ƒ3.50.
Vertrouwelijke brieven Tan den prins aan s\jn vertegenwoordiger
als eerste edele in Zeeland.
Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint On-
daatje. By Mrs. Davies f (4.—) 1.50.
Biographie Tan den bekenden Utrechtschen patriot Tan 1784 en
Tolgende jaren.
Digitized by
Google
KRONIJK.
BBRSTB SERIE.
Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.)
He jaargang. 1846 f (5.—) 1.50.
Behelst tal Tan bijzonderheden over historische personen, kerke-
lijke zaken, universiteitsweien enz. — Inventaris van brieven uit
het archief der voormalige Tij f kapittelen te Utrecht (1380—
1513). — Kleine historische mededeelingen enz. enz.
Ille jaargang. 1847 f (2.70) 1.50.
Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief der voor-
malige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). — Ycle wetens-
waardigheden over arohaeologie, genealogie, archief wezen. — >
Verklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz.
IVe jaargang. 1848 f (3.70) 2.50.
Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Meruia (min-
nebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der 5
kapittelen (1516, 1517). — Mededeelingen over Gzaar Peter en
zflne vrouw e.a. — Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht,
Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz.
Ve jaargang. 1849 f (6.—) 2.50.
Inventarissen Tan verschillende stads- archieven. — Brieven Tan
David van Bourgondié, Philips II, prins Willem I, Hugo De
Groot, e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Neder-
landsche zeewezen en krijgs wezen (1618) enz. enz.
TWX1DK SERIE.
Vle jaargang. 1850 f (6.—) 2.—.
Inventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten
en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karel van Gelder
(1456—1477), Christiaan II van Denemarken (1525), Karel V
(1537), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Wil-
lem I (1582), Manrits van Nassau (1600) e. a. — Bijzonderheden
over Utrechtsche bisschoppen , hertogen van Gelre e. a. ; over den
vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken
enz. enz.
Ylle jaargang. 1851 f (6.40) 3.—.
Inventarissen van archieven. — Academie te Franeker. — Middel-
eeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. — Graftombes
in Germaanschen smaak en in dien der Renaissance. — Tien
brieven betreffende de Geldersche aangelegenheden in 1535—
1537. — Brieven van bekende personen; genealogiën enz. enz.
THIe jaargang. 1852 f (6.80) 3.—.
Reproductie van den „Almanach nae den nieuwen ende ouden
styi. Opt Jaer ons Hoeren M.D.XCVIII", in 12* te Delft bij
Digitized by
Google
Bruyn Harman». — 19 brieven Tan Anna Tan Xgmond aan haren
broeder Maximiliaan. — Keuken-rekening Tan de grafelijkheid Tan
Hollaud en Zeeland. 1401. — Stukken otct de Oost-Indisch*
Compagnie. — Emigreerende families nit Antwerpen naar Mid-
delburg. 1586 ena. ene.
IXe jaargang. 1853 f (6.80) 3.—.
Belangrijke onderschepte Portugeeeche briefwisseling. 1634. —
Stukken Tan Jan Pietersz. Coen OTer den handel in Indië. 1622,
1623. — Fragmenten Tan oude kronieken* — Journaal, gehouden
te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart 1636. — Chro-
nologische opgave der oorkonden otct de 13e en l4e eeuw in
het stads-archief te Harderwijk. — Bijdragen tot de geschiedenis
Tan het geschut wezen (1491 — 1528). — Brieven; genealogische
medtdeelingen enz. ena.
Xe jaargang. 1854 f (6.80) 3,—.
Uiterste wil Tan prins Maurits. — Eenige merkwaardige Ton-
nissen. 1524—1645. — Handel op PerziS en de golf Tan Ben-
galen- 1633. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. —
109 Brieven Tan Maria Tan Nassau. 1605—1615. — Charters
in het stads-archief Tan Harderwijk. 1402 — 92 ena. enz.
DERDE 8 E II IE.
Xle jaargang. 1855 f (3.20) 1.—.
Betrekking tussohen de Nederlanden en Genève in 1589 , 1590. —
S takken over de West-Indische Compagnie. — Geslachtswapenen
en rouwborden in kerken. — Stukken betreffende de krijgagesehie*
denis. — Brieven ena. Tan en aan Anna Maria Tan Schurman. —
Onuitgegeven gedichten Tan Conat. Huygens ena. ena.
Xlle jaargang. 1856 f (3.60) 1.— •
Bechtstoestand in het begin der 15e eeuw. — Bechtsgebruiken in
de middeneeuwen. — Eenige merkwaardige Tonnissen uit den tyd
der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. — Bydrage
tot de geschiedenis Tan den bouw Tan den Oom te Utrecht. —
Autohiographie Tan den gouverneur-generaal P. A. Tan der
Parra. — Grafsteden der oudste bewoners Tan Denemarken ena. ena.
XHIe jaargang. 1857 f (4.80) 1.50*
Oorkonden betrekkelijk den twist tnsschen den bisschop Tan
Utrecht en den heer Tan Wisch in 1490. — InTentaria Tan het
stadsarchief te Oudowater. — Begiftigingen en bezittingen Tan
het Carthuizer-conTent bjj Utrecht. — Charter Tan 1368, be-
vattende een overzicht Tan het bisdom Utrecht in 12 "8.
XIVc jaargang. 1858 f (5.10) 1.50.
Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1672. — Oude
doopvonten (met afbeeldingen). — Stukken betrekkelijk de her-
Tormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1667.— Expeditie]
Portugal in Sept. 1657 enz. enz.
Digitized by
Google
XVe jaargang. 1859 f (4.60) 1.50.
Brieven van prins Willem van Oranje aan sijne vrouw Anna
van Egmood. — Liefdadige stichtingen te Utrecht. — Charters
uit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. — Ge-
vangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz.
TIERDE 8KRIB.
XVIe jaargang. 1860 f 5.40) 1.50.
Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. — O verland-
reis van Indid naar Europa in 1757. — Stukken voor de ge-
schiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz.
XVIIe jaargang. 1861 ƒ (5.80) 1.50.
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. — Ver-
dedigingswerken van de IJssel. 1672. — Brieven van Willem
van Liere. — Onkosten der judicature van Oldenbamevelt. —
Onkosten der Dordsche synode enz. enz.
XVIIIe jaargang. 1861 f (6.60) 1.50.
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1590 en 1591 enz. enz.
XlXe jaargang. 1863 f (7.40) 2.—.
Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. — Wicquefort's
Mémoires. — Heinrici ah Hovel Speculum Westphaliae enz. enz.
XXe jaargang. 1864 ƒ (7.20) 2.—.
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. — De
benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel-
derland. — Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van
Banjermassing in het jaar 1790. — De bekostiging der voor-
malige fortificatie werken der stad Utrecht enz. enz.
VIJFDE SBRIE.
XXIe jaargang. 1865 f (7.60) 2.—.
Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. — Thysius
Leere en Order der Ned. Geref. Eerken. — Bapnort faict par
Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa négociation
en Franco. 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene
en andere behangseltapijten, vooral in Denemarken enz. enz
XXIIe jaargang. 1866 f (7.20) 2.—.
Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610 —
Verbaal van de legatie van Leoninus, van Looien, Valcko en
Franckena naar Engeland in 1596. — Stukken betrekkelijk de
Remonstranten enz. enz.
XXIIIe jaargang. 1867 f (9.20) 2.50.
Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi.
1628, 29. — Brieven van Joh. Heinsius over den in 1632 aan-
geknoopten vredehandel. — Eene bijdrage tot het leven van
Onno Zwier Van Haren. — Orer den geest en de strekking
van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz.
Digitized by
Google
XXIVe jaargang. 1868 f (9.40) 2.50,
Brie veil van Maarten Harpcrlsz. Tromp en Tan Witte Cornelisi.
De With. — Brieven van Bilderbeck, Nederlandsen agent te
Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen
oorlog. — Aegidius Daalmans, Indüanse aanteekeningen enz. enz.
XXV* jaargang. 1869 ƒ (10.70) 3.—.
Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 1637. — Orïgi-
neele brieven van H. Doedena aan Ant. Vau Hilten betreffeude
de Weat- Indische Compagnie. 1641 — 1648. — Journaal van Job.
Yan Kerkhoven , heer van Heenvlict , hofmeester van de prinres-
royaal, over de siekte en den dood van prins Willem II en
de kweatiön omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. —
Geheime correspondentie uit Engeland. 1659, 1660 enz. enz.
ZEBDB 8BRIK.
XXVI° jaargang. 1870 f (8. -) 2.50.
Geschillen te Nijmegen. 1617. — Het Geusen Liedboek. — Ver-
volging van de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht.
1619 enz. — Eenige aanteekeningen wegens het gebeurde te
Utrecht in 1786 en 1787. — Reisjournaal uit de 17e eeuw naar
het Heilige Land enz. enz.
XXVIIe jaargang. 1871 f (8.20) 2.50.
Aanteekeningen betrekkeiyk het gebeurde te Utrecht in 1786 en
1787. — Stukken rakende de Quadrnple Alliantie. — Grondig
verhaal van Amboyna. 1621. — Verhaal van eenige oorlogen in
Indië. 1622 enz. enz.
XXVIIIo jaargang. 1872 / (6.20) 2.50.
Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost- Indische Com-
pagnie. — Brieven van R. Hoogerbeets. — Doleantièn over mis-
bruiken in de regcering van Friesland. 1627 enz. enz.
XXIXo jaargang. 1873 ƒ (8.30) 2.50.
Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en
eenige volgende jaren. — Reformatie van 'a Hertogenboscb.
1630. — Clasaicale acta van Brazilië. 1636-1644. — Brieven
van Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. — Uit de
papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. —
Aanbevelingen voor scheepikapitein enz., ingekomen bij Johan
De Witt. 1653—1672 enz. enz.
XXXe jaargang. 1874 f (10.30) 3.-.
Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot
onderhoud van predikanten. 1590. — Politieke brieven uit de
jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeela van den heer Maxim.
D'Yvoy — Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-
Indische Compagnie. — Verhaal der gevangenschap van Olden-
barnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Franoken enz. en*.
Digitized by
Google
XXXIe jaargang. 1875 f (0.40) 2.50,
Bapport der geheitne staaUcoin missie nopens de toekomstige in-
richting en huishouding Tan den staat. 1818. — Journaal Tan
Splinter Helmich, soldaat en later hopman in diemt Tan den
lande. 4572 — 1598. — De magistraatsbestelling te Utrecht onder
de republiek. — De Torming van het Orersticht. — Brieven
Tan prins Willem V. 1786—1793 enz. ens.
BERIGTEN.
Ie doel Ie stuk. 1846 ƒ (3.40) 1.50.
Dodt Tan Fleosburg OTer Valerius Andreas. — Visscher over Jan
Tan Bode, vertaler der Somme Ie Boy. — Dodt Tan Flensburg
over Adam en Paul Tan Vianen. — utrechtsen handschrift der
Snorra-Edda. — - Byck Tan Zuilichem, Bouw- en beeldhouw-
kundige voortbrengselen in ons land.
Ie deel 2e stuk 1848 f (2.20) 1.50.
Nederlandsche handschriften in de Keiierlijke bibliotheek te
Petersburg. — Asch Tan Wijck, Schuttengi'den in Nederland.
Ile deel Ie stuk. 1849 f (2.20) 1.50.
Verblijf van Christiaan II Tan Denemarken in Nederland. 1521. —
Beroerten te Gent onder Karel Y.
II« deel 2e stuk. 1849 f (3.80) 3.80.
Verhooren Tan Oldenbarnevelt.
Ille deel Ie stuk. 1850 f (3.—) 1.50.
Geschiedenis Tan het geslacht Tan Mathenesso. — Catalogue de
documents manuscrits relatifs & Thistoire de la Hollande dans
les bibliothèques do Paris.
Ille deel 2e stuk. 1851 f (3.—) 1.50.
Journaal omtrent de Tredehandeling te Utrecht.
IVe deel Ie stuk. 1851 f (3.-) 2.—.
Geschiedenis van het geslacht Nyenrode.
IVe deel 2e stuk. 1851 f (2.50) 1.50.
De Ups talboom b\j Aurich. — Bescheiden over het eerste tijdvak
van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 4524 — 1566.
Ve deel Ie stuk. 1853 f (3.20) 1.50.
Bapport van den gouverneur generaal Loten over Makatser. —
Bapport van den heer van Som meisdij k over zijne legatie naar
Venetië in 4Ö20.
Ve deel 2e stuk. 1856 f (2.50) 1.—.
Bapport van ecne reis naar het hof van Candië. 1671. — Auto-
biografie van den gouverneur generaal Bijklof van Goena.
1678 — 1681. — Memorie betreffende het eiland Cevlon door B.
van Goena Jr. 1679.
Digitized by
Google
Vla deel 1« stuk. 1857 f (2.50) 1.-.
Do Wicqnefort, Memoires sur la guerro de 1672.
Vle deel 2« stuk. 1857 f (2.10) 1.— •
Dsgelijksche aanteekeningen over het verblyf der Franschen te
Utrecht in 1672 en 1673.
Vlle deel Ie stuk. 1861 f (5.50) 1.50.
Stukken betrekkelijk de verovering Tan Malakka. 1641.
Vlle deel 2e stuk. 186fr f (6.50) 2.50.
Verbaal van da Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618 — 16 19. —
Rapport van het gebesoigncerde te Tuuis en Algiers. 1622 — 1623.
CODEX DIPLOMATIC ÜS.
BBR8TB 8BBIB (iK 4°).
Ie deel Ie stuk. 1848 ƒ (2.60) 2.60.
Oorkonden betreffende het voorma' ig handelsverkeer van Utrecht. —
Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337 — 1347.
Ie deel 2e stuk f (2.60) 2.60.
Brieven van Leibnits en Caperus o. a. orer den Utrechtschen vrede.
TWBIDI 8BRI1 (IK 8°).
Ic deel Ie stuk. 1852 f (3.75) 2.50.
Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren.
Ie deel 2e stuk. 1852 f (3.10) 2.50.
Lettres de Paul Choart seigneur de Busanval. 1600.
He deel Ie stuk. 1853 f (6.20) 3.50.
Oudste burgemeestersrekeninr van Middelburg. 1364. — Oudste
kameraarsrekening van Utrecht 1380. — Rekening van de brui-
loft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke reken iug
van 1377.
He deel 2e stuk. 1853 f (3.20) 2.—.
Verbalen van Van Grtjspere en Tan Lont , commissarissen in de
troubles van 1567 en 1568.
Ulo deel Ie stuk. 1855 f (6.50) 2.—.
Oude kroniek van Brabant.
Ille deel 2e stuk. 1856 f (3.40) 1.50.
Yerbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de
Eugelsche en -Nederlandsche Oost-Indische Compsgniën. 1618.
IVe deel Ie stuk. 1859 f (3.10) 1.50.
Lettres inédites du comte de Boussn. — Oudste rekening van
Antwerpen 1324. — Rekening van Lier. 1377*
Digitized by
Google
IVe deel 2e stuk. 1860 f (5.20) 1.50
Lettres de Marais de St. Aldegoade et de Jean Casimir, comte
Palatin. — Briefwisseling met Don Jan Tan Oostenrijk. 1576 —
1577.
Ve deel. 1860 f (12.—) 4.—.
Toe Boecop, Kronijk der bisschoppen ran Utreclit.
Vle deel. 1863 f (1.20) 1.— .
Kronijken van Brabant , Holland en Vlaanderen.
BIJDRAGEN EN MEDBDEELINGBN.
I«te deel. 1878 f (5.60) 2.50.
Sautijn Kluit, Utrechtscho courant. — Boele van Hensbroek,
Outcciardini.
Ude deel. 1879 f (5.20) 2.50.
Bapport yan Aubéry du Maurier. 4624.
lilde deel. 1880 f (5.20 2.50,
Bekeningen der Buurkerk te Utrecht, 15de eeuw. — Brieven
aan den hertog ran Brunswijk-Wolfenbuttel.
IVde deel. 1881 . f (8.80) 4.—,
Verloren Tan Themaat, Geschiedenis Tan de vicariön in de pro-
vincie Utrecht.
Vde deel. 1882 ƒ (5.40) 3.—.
Staatkundige berichten uit Frankrijk. 1650—1653. — Stukken
OTer de lichting der waardgelden te Utrecht. — Belaas Tan 't
gepasseerde op Alsen. 1658.
Vide deel. 1883 f 6.—.
Documenten Toor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. —
Steven Van der Haeghen, Avonturen. 1575 — 1597. — Trois arrèts
du Grand conseil de Malines.
Vilde deel. 1884 f 5.—.
Do Bas, Overgaaf der Bataafsche vloot 1795. — Verslag
van Fr. Hicheli. 1638. — Visitatie der kerken in het Sticht
Utrecht. 1593.
VlIIste deel. 1885 f 3.60.
Dagboek over 1672. — Apologie van Lodewjjk van Naisau.
IXde deel. 1886 f 6.10.
Stukken betreffende den stryd der bisschoppen van Utrecht met
de stad Utrecht. — Stukken over den tegenstand der Utrecht-
sohe katholieken tegen de Unie van Utrecht.
Xde deel. 1887 f 5.80.
Buohelius , Ob*ervationes ecolesiasticae sub presbvteratu meo. —
Zending Tan Dirk Van Hille naar Spanje — Onbekende kroniek
Tan het klooster Windesheim.
Digitized by
Google
Xlde doel. 1889 f 6.60.
De Wicquefort, Mémoires sur la gaerre de 1672. — Drie Briefe
der Stadt Londen au die Stadt Dordrecht. 1359. — De Bye,
Gedenkschrift betreflende het bewind Tan Oldenbarnevelt. —
Drie Utrechtsche kroniekjes TÓ*ó*r Bcka's tijd.
Xllde deel 1890 f 4.10.
Politiek journaal van 1795. — Bijdragen tot de geschiedenis der
Hervormde kerk te Gent. 1578—1584.
Xlllde deel. 1891 f 5.—.
Gedenkschrift Tan Pon Sancho de Londono. — Vervolg op het
Becueil de llopperus.
XlVdo deel. 1892 f 3.80.
Bejolutien der Staten van Holland. 1577 en 1578. — Stadsreke-
ningen Tan Dordrecht. 1323 — 1399. — "Reisjournaal Tan Jhr.
Coenders Tan Helpen.
XVde deel. 1893 ƒ 4.90.
Journaal Tan Gonst. Huygens* reis naar Venetiö. 1620. —
Somroaire de la forme du régime des Provinces Unies. 1647. —
Memorie Tan den gouverneur Vnn der Graaf! over de gebeur-
tenissen aan de Kaap do Goede Hoop. 1780 — 1806.
XVIde deel. 1894 / 4.75.
O. Block, Kroniek Tan het Regulierenkloostcr te Utrecht —
Buyck, Aanteekeningen over het geus worden van Amsterdam.
XVIMe doel. 1895 f 4.—.
L. Reael, Am9t*rdamsche gedenkschriften. 15 12— 1567. — Ma-
gistraatsverandering te Utrecht in 1618.
XVIIIde deel. 1896 f 5.75.
Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. — Notulen
en munimenten Tan het College Tan commercie te Amsterdam.
1663—1665. — Simon Van Leeuvren's Bedenckingen over de
atadhoudcrlycke macht.
XIXdc deel. 1897 f 5.25.
Mémoires de M. De B. sur la cour de Guillaume III. —
Memorie van Byam over de overgave van Suriname. — Stukken
over do Noordsche Compagnie.
XX«te deel. 1898 f 3.25.
Kroniek Tan het Goudsche fraterhuis. — Notulen Tan de Patriot-
tische partijdagen. 1783 — 1787. — Beiacbericht des Mgr. Garampi
in Holland. 1764.
XXIste deel. 1899 f 4.50.
Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Com-
paguie Tan assurantie. 1629 — 1635. — Opgaven omtrent inkom-
Digitized by
Google
■ten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdy
Bgmond. 1130 — 1161. — Reisverhaal van Jacob van Keek.
1698—1699.
XXIIato deel. 1900 f 4.90.
Brieven van Sorbière over den toestand van Holland in 1660. —
Het oude register van Graaf JTlorens. — Correspondentie tus-
schen Prins Maurits en Reynier Pauw. 1617 — 1619.
XXIII«te dool. 1901 f 4.90.
De kroniek van Aduard. — MemoriSn van Th. Rodenburg over
verplaatsing van industrieën naar Denemarken. — Correspon-
dentiön in steden van Zeeland.
XXIV»te deel. 1902 f 5.25.
Mémoire d'Abraham de Wiequefort. — Mémoire touchant Ie
negoce des Holiaudois. — Contract tot oprichting van een
Zweedsch factorie comptoir te Amsterdam.
XXV«tc deel. 1903 f 5.90.
utrecht ach e kroniek over 1366 — 1576. — De oudst- bewaarde
stadsrekening van Gouda (1437). — De confiscatie der goederen
van Gillis van Ledenberch. — - Das Güterverzeiehniss Graf Ilein-
richs von Dale (1188). — Rekening van de kosten van het
rederij kersfeest te Leiden in 1596. — Beschrijving van eenige
Westindische-plantageleeningen.
XXVIstc deol. 1904 ƒ 4.50.
De gebeurtenissen op den Amsterdamschen Doelen in 1748. —
Armenzorg te Leiden in 1577. — Correspondentie^ te Middel-
burg en te Goes. — De inventaris van het archief van Filips
van Marniz. — Memoriën van den Zweedsohen resident Harald
Appelboom.
XXVIIste deel. 1905 f 6.50.
Journal do G. K. van Hogendorp pendant les tronbles de 1787. —
Arnoldus Buchelias, Trsjecti Datavorum deseriptio. — Uittrek-
sels uit do brieven van D'Affry aan de Fransche regeering (December
1755 — Mei 1762). — Journalen van den stadhouder Willem II
uit de jaren 1641 — 1650. — Brieven van SyWiua en Buat.
XXVIIIste deel. 1907 f 6.50.
De tegenpaus Clemens "VII en het bisdom Utrecht. — Brieven
van J. D. van der Capellen tot den Pol. — Bescheiden be-
treffende de Doelisten- beweging te Ambterdam in 1748. —
Bekeningen van schilderyen en muziekinstrumenten, door Dr.
Jonas Charisius in 1607 en 1608 in do Nederlanden gekocht. —
Lijst van aaibten en ofHciên ter begeüng slaande van burge-
meesteren van Amsterdam in 1749.
Digitized by
Google
Rkgistir op do Kronijk van 184C— 185*. 1857. f 1.50.
Minder goed bewerkt dan hei latere register, doch veel uitfoe-
riger, daar alle roorkomende namen vermeld worden.
Rkgistkk op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk,
de Berigten en den Codex diplomaticus. 1877. f 1.50.
Voortreffelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele; bevat alleen
de onderwerpen, waarover de artikelen handelen.
Bkpalinge* oTor de uitgave van handschriften. 1894.
f 0.25.
Bupalikokh over het uitgeven van handschriften, betrek-
king hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896. f 0.20.
Deie regels, gedeeltelijk gesteld naar Duitsehe voorschriften, wor-
den gewoonlijk gevolgd by de uitgaven van het Historisch
Genootschap.
Vkrslau van de algemeene vergadering der leden van hot
Historisch Genootschap ter gelegenheid van het 50-
jarig bestaan van hot genootschap op 16 April 1895.
1895 f 0.60.
Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de rede van prof. Fruin
over den veldtocht van het jaar 1572.
Yerslao van de algemeene vergadering dor leden van het
Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897. f 0.90.
Bevat de op dese vergadering gehoudene voordrachten der heeren
De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller.
Verslag van de algemeene vergadering der leden van het
Historisch Genootschap, op 14 April 1903. 1903. f 0.90.
Bevat de voordrachten van prof. Bussemaker over de opleiding
van historici, van mr. Fruin over schot en bede in Zeeland en
van dr. Brom over het onderzoek der archieven te Rome.
Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap.
(3« uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. 1882 en
1895. 3 deeien f 4.80.
Bovenstaande werken zijn, voor zoover zij voorhanden
zijn, voor de leden tegen de helft van den prijs
te bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den
uitgever JOHANNES MULLER te AMSTERDAM.
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
Digitized by
Google
MAR ■' - '955
Digitized by LjOOQIC
oogle