Skip to main content

Full text of "Jan Utenhove, zijn leven en zijne werken: Zijn leven en zijne werken ..."

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 



Kp26^e ^ 




Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



JAN UTENHOYE. 
ZIJN LEVEN EN ZIJNE WERKEN. 



Digitized by VjOOQIC' 



Digitized byCjOOQlC 



JAN UTENHOVE. 

2IJÏÏ LEYM m ZIJNE WERKEN. 



ACADEMISCH PROEFSCHRIFT 

TKE VKRKBIJGIKQ VlH DKN GRAAD VAN 

POGTOR IN DE pODGELEERDHEID 
AAN DE KIJKS UNIVERSITEIT TE LEIDEN, 

OF GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS 

D«. P. VAIST GEER, 

HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, 
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN 

op Donderdag den 1 Maart 1883, des namiddags ten 3 ure, 

DOOR 

PREDRIK PIJPER, 

GEBOREN TE HOOGWOUD. 



LEIDEN , 

A. H. ADRIANI, 

1883. 



Digitized by VjOOQIC 



|<p2(^é'gZ 



HARVARD 

|UNi\ ciRSITYl 

LIBRAkY 

MAR 19 1957 



^ C /<S^1f 



Digitized by VjOOQ IC 



%m mm ^mkn. 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



VOORREDE. 



Mij^i Academisch proef schrift ligt voor mij. Wat ik gevoel hij 
het nederechrijven van deze woorden , dat is alleen aan ü bekend, 
Professor Acquoy, mijn hooggeschatte Promotor! De wording van 
mijn boek liebt Qij van den eersten oorsprong met Uwe veelbeteeke- 
nende aandacht gevolgd. Uwe raadgevingen waren mij van nut bij 
het zoeken van de bouwstoffen. Gij ontzaagt tijd noch moeite om 
mij ter zijde te staan bij het opstellen van dit stuk naar Uwe 
gestrenge methode , waarvan ik de moeilijkheid heb leeren beseffen en 
de hooge waarde voor de wetenschap iyiziên. Veroorloof mij U bij 
dezen openlijk mijn dank voor dit alles te betuigen. Wat ik aan U 
verplicht ben , ook afgezien van dit proefschrift , kan ik in weinig 
woorden niet zeggen. Alleen dit moet ik vermelden^ dat ik het mij 
tot een geluk reken U gehoord te hebben als JioogUeraar der Neder- 
landsche Hervormde Kerk, en dat Uw bezielend onderwijs mijgroo- 
telijks versterkt heeft in de liefde xoor het ambt, dat ik mij tot 
levenstaak heb gekozen. 

De schoons gelegenheid om bij dezen mijne dankbaarheid te uilen 
tegenover enkelen mijner Academische leermeesters , laat ik niet onge- 
bruikt voorbijgaan, In het bijzonder richt ik mij tot U, hoogleeraren 
der Godgeleerde Faculteit^ en breng U de hulde mijner diepe er ken- 



Digitized by VjOOQIC 



telijkheid. Dat ik nog een uwer leerlingen mag heeten^ geliefde 
Professor SchoUen ! acht ik mij tot een zegen. Met TJtoe heschouwin- 
gm over de gewichtigste vragen van het denken^ hebt gij mij op 
onvergetelijke wijze binnengeleid in den hooggewelfden tempel der 
wijsbegeerte. Hei langdurig genot Uwer lessen , hoogtereerde Professor 
Kuenen , heeft mij met eerbied jegens U vervuld. Ik dank TI voor 
de onuitputtel^ke welwillendheid ^ die ik steeds van U mocht onder- 
vinden. Uwe nauwgezette beoefening van het Nieuwe Testament^ 
hooggeachte Profess(yr Prins! hoop ik als een navolgingswaardig 
voorbeeld voor oog en te houden. Fan Uwe voordrachten over de 
geschiedenis der Christelijke wereld^ waarde Professor llauwenhoffï 
was ik een aandachtig hoorder. Van Uwen ontginnenden arbeid op 
het wijde veld der godsdienstgeschiedenis ^ hooggeleerde Tieley was 
ik een zeer belangstellend getuige. Ik ben U bovendien erkentelijk , 
dat ik twee jaren lang heb mogen deelnemen aan Uw onderwijs over 
de welsprekendheid. Dat Gij liefde koestert voor Uw kerkelijk 
Hoog leeraarsambt en hart hebt voor Uwe studenten ^ dit hebt Gij 
mij doen blijken , zeer gewaardeerde Professor Goossen / ik ben er 
U dankbaar voor. 

Fan U heb ik veel geleerd, beminde Professor Oor tl wiens warme 
improvisatiè'n over Israè'ls verleden mij zoo menigmaal hebben geboeid, 
en op wiens studeerkamer ik den weg heb leeren vinden in het 
Oude Testament. 

Aan vele anderen in mijn vaderland en daarbuiten zeg ik dank 
voor dó diensten^ bij de vervaardiging van dit' geschrift bewezen. 
Den Heer Adama van Scheltema en den kerkeraad der Holland' 
sche Gemeente te Londen mijn dank voor de vrijgevigheid, waar^ 
mede zij mij den toegang hebben ontsloten tot de schatten van hun 
Archief, zoodat ik in staat werd gestild eenentwintig brieven af te 
schrijven uit den zeidzamen bundel, die bewaard wordt in de brand- 
kast der GuitdhaUrLibrarg. Den heer Ch. JFelch^ assistent-librarian 



Digitized by VjOOQIC 



en Mr. CcUile, mijn dank voor de groote voorkomendheid, j effens 
mijj den vreemdeling, overvloedig beloond. Mvjne lieve vrietiden^ 
Mr. en Mrs. T. H. Wells mogen de betuiging van mijne gevoeligheid 
aannemen voor de onbekrompen gasivri/heid , die ik op hun schoon 
„Ihornhouaé*^ reeds meer dan eens heb genoten. — Mijn verren vriend 
Dr. Herm. Escher te Zürich gedenk ik hier met bijzondere voor- 
liefde. De afschriften van andere hand, die h^ heeft nagezien^ 
hetgeen hij zelf voor mij heeft opgezocht en afgeschreven uit Simler^s 
onmetelijke verzameling van \Q0 folio* s met achttienduizend gecopiëerde 
brieven zonder alphabetisch register^ heeft mij op menig punt licht 
doen opgaan. Toen de hoogleeraar Ed. Reuss mij mededeelde ^ dat 
van Utenhové^s briefwisseling in Zwitserland nergens dan te 
Zürich nog iets te vinden zou zijn^ vermoedde ik niet terstond^ dat 
ik aldaar zulk een beminnelijken helper zou vinden. 

Zeer veel ben ik verplicht aan de vrijgevigheid van U^ Dr. W. N. 
du Hieu^ die de kostbaarste stukken mij hebt toevertrouwd. Op de 
vriendelijkheid van den heer Louis D, Petit deed ik nimmer te 
vergeefs een beroep , tenoijl het geheele personeel der Leidsche biblio- 
theek mij steeds groote hulpvaardigheid heeft betoond. De bibliothe- 
carissen^ de heeren F. Vanderhaeghen te Gent, Dr. II. O. Jtogge 
te Amstei'dam, P. A. Hele te Utrecht, weten dat ik hun veel ver-^ 
schuldigd ben. De heer Dr. M. F. A. G. Campbell te '* Graven- 
hage, verplichtte mij onder meer' door het verschaffen der „Epistolae 
Tigurinae^\ waarvan tot heden op het vasteland niemand , de uitgevers 
van het „ Corpus ReformMoruni^'* uitgenomen , het bestaan schijnt 
gekend te Jiébben. 

De heer A. A. Vorsterman van Oijen te '* Gracenhage schonk 
mij steun, door mij uit zijn Genealogisch en Heraldisch Archief 
eene geschreven genealogie van het geslacht Utenhove ter leen te 
verstrekken. — Dr. C. Stpp te Amsterdam stelde zijne uitgebreide 
kennis en z'jne rijke boekerij tot mijne beschikkhig, — Professor 



Digitized by VjOOQIC 



D7\ R, Fruin te Leiden , Professor Br. L J. Doedes te Utrecht , 
Dr, J. J. Van Vloten te Haarlem , Professor lh\ A, Kuyper te 
AtMterdam^ Kirckenrath N. Viê'tor te Emden^ Dr. Karl Krafft^ 
pfarrer te Elherfeld^ Professor Dr. Ed. Eeuss te Straatsburg^ 
Professor Biedermann te Zürich^ den heeren Th, A. Dufour^ 
staats-arckivaris te Genève, den heer H. Dalton te St. Petersburg^ 
den heer C. E, Doble^ secretaris der y^Delegates of the Clarendon 
Press^^ te Oxford^ dank ik voor hunne inlichtingen en opmerkingen. 
Den lezer wensch ik eindelijk nog vooraf te verklaren^ daJt hij 
in weerwil van cfe uitstekende hvlp^ die mij ten deel viel^ gebreken 
in dit werk ontdekken zal. Ik verzoek hem zeer beleefd ze met ver- 
schooning over het hoofd te zien. 

Eenigenbnrg, 5 Febr. 1883. 



Digitized by VjOOQIC 



INHOUD. 



Inleiding. Belangrykheid van het onderwerp (hlz. 1 v.). Utcnhove*8 
persoon en streven (blz. 2). Zyne afkomst {h\z. 2 v.). 

Utenhove's opvoeding. Wetenschappelijke vorming (bU. 4— C). 
Johannes Otho (blz. 6). Cassander (blz. 7 vv.). Leuven (blz. 9). Pierre 
Bmlly (blz. 9 v.). 

Vlncht nit Vlaanderen naar de BQnstreek. De vrede van 
Crespi (blz. 11). Karel V en de Lenvcnsche Theologen (blz. 11 v.). Maat- 
regelen tegen de ketter^ te Gent (blz. 12 v.). Hevige vervolging in Vlaan- 
deren (blz. 13 V.). Vlucht naar Daittchland (blz. 14). Dertig familiën naar 
Aken (blz. 14). Daaronder Utenhove (blz. 15 v.) Bij De Falais te Keulen 
(blz. 16 V.). 

Utenhove met De Falais te Straatsburg. Verbeurdverklaring 
hunner goederen (blz. 17 v). De afkomst van De Falais (bh. 18). Zyne 
Hervormingsgezindheid en betrekking tot Karel V (blz. 18 v.). Vertrek uit 
Keulen (blz. 19). Utenhove door De Falais bij Calv\jn ingeleid (blz. 20). 
Verkeer te Straatsborg met Bncerus , Martyr en Fagius (blz. 21 v.). Weten- 
sehappelOke studie (blz. 22). Betrekking tot Valérand Poulain (blz. 22 v.). 

Eerste verblyf in Engeland. Stichting der Waalsche ge- 
meente te Canterbury. Reis naar Zwitserland en terug. Hei 
Augsbarger Interim (blz. 24 vv.). Invoering daarvan te Straatsburg (blz. 26 v.). 
Cranmer hervormt de Kerk in Engeland (blz. 27). Hg noodigt vreemde- 
lingen uit (blz. 28). Utenhove de gast van den Aartsbisschop (blz. 29 v.). 
Stichting der Waalsche gemeente te Canterbury (blz. 30 vv.). Vertaling der 
Striatsburgsehe geloofsbelijdenis (blz. 32). Reis door de Nederlanden (blz 33). 
Ontmoeting met Hoper en Micronius te Keulen (blz. 33). Aanbevelings- 
brieven aan Bollinger (blz 34 v.). Avondmaalsleer (blz. 35). John Bnreher 
te Straatsburg (blz. 35 vv.). Utenhove gelogeerd bg John Butler te Zürich 
(blz. 37 V.). Ontvangst by Bullinger en kennismaking met nieuwe vrienden 
(blz. 38). Invloed van Bullinger op Utenhove (blz. 39 v). ZQne betrekking 
tot Calvijn (blz. 40 v.). Dankbaarheid jegens Bollinger (blz. 42). Bullinger 
over Utenhove (blz. 43). Bezoek bij CaWijn te Genèvc (blz. 43 vv.). De 
•Consensus Tigorinns'' het onderwerp hunner gesprekken (blz. 45 v.). Bezoek 



Digitized by VjOOQIC 



bij OporiDQs en by Coelias Secandas Curio te Bacel (blz. 46—49). Kenais- 
making met Laelias Socinas (blz. 48). Oponthoud te Straatsburg (blz. 
49 ▼¥.)• Ontmoeting met h Lasco (blz. 49). Gezamenlgke oTerweging van 
den «Consensus Tigarinus*' (bh. 49). Een geschrift van Baccrns (blz. 50). 
Toestand der kerk te Straatsbarg (blz. 50 v.). Terugkeer met de echtgc- 
nooten van Bnceras en Fagins (blz. 61). 

Terugkomst in Engeland. Stichting der vreemdelingenge- 
meenle te Londen en der Waalsche te Glast onbury. Utenhove 
reist naar Fagius en Buoerns te Cambridge (blz. 52). Oproer in Engeland 
(blz. 52 ¥.). Terugkomst te Canterbury (blz. 58). Utenhove verhuist naar 
Londen (blz. 54). Vreemdelingen aldaar (blz. 64). De eerste predikanten der 
Walen te Canteibary en te Londen (blz. 54 ▼.). Nederlanders te Londen 
(blz. 55). Uituoodiging aan Mnsculns tot het predikambt (blz. 55 ▼?.). 
Hardenberg te Bremen verzocht om een predikant te zenden (blz. 57-^61). 
Het aantal der Nederlanders te Londen (blz. 57 v.). De hertogin van Sof- 
folk bewerkt de overdraoht van de kerk der Austin Friars (blz. GI). Bedoe- 
ling van Bdaard VI (bis. 62). Het aandeel van k Lasco en ütenhove in de 
stichting der gemeente (blz. 62 ▼.). Hare inrichting ten gevolge van het 
Koninkiyk Patent (bli. 64 vv.). Tegenwerking door Engelsche bisschoppen 
(blz. 66 ▼.). Benoeming van een Kerkeraad (blz. 67). De gemeente moet 
zich schikken naar den Engelschen ritus (blz. 67 v.). Ütenhove neemt 
het op voor PolUnus tegenover de lasteringen van De Falais (blz. 69 v.). 
Poulain te Oxford (blz. 70). Predikant en superintendent te Glastonbury (blz. 71). 

Utenhove*s arbeid in en voor de gemeente. Zgn yver in het 
oaderlingambt (blz. 71 v.). Zgne eerste geschriften (blz. 72— 86). Degeloofis- 
belgdenis (blz. 72 vv.). Vrije vertaling van k Lasco's werk (blz. 73 v.). Ver- 
schillende uitgaven (bl^. 74). De Cathechismus (blz. 74—77). Ook een 
catechismus voor volwassenen (blz. 75). Oorsprong en verschillende uitgaven 
(blz. 76 V.). V|jf en twintig Psalmen (blz. 77 — 80). Oorsprong en nieuwe 
richting der Psalmen van Ütenhove (blz. 78 v.). Bedezang voor de Predi- 
katie (blz. 79). Psalmen niet geteekend J. V. (blz. 80). De Kleine Cate- 
ehismns van Micron (blz. 80 v.). De «Corte Ondersouckinge" (blz. 81—85). 
Haar doel (blz. 81 vv.). Haar oorsprong (blz. 83 v.). Avondmaalsleer van 
den Kerkeraad (blz. 84 v.). Moeilykheid dezer regeling (blz. 85 v.). 
Utenhore's bescheidenheid (blz. 86). 

Ütenhove buiten de gemeente. Behoud of aföchafting der cere- 
moniën ibh. 86 V.). Bucerus en k Lasco (blz. 87). A Lasco schrijft op 
Utenbove's aandrang «De fugiendis*' kio. (blz. 87). Deze vertaalt het in het 
Kransch (blz. 88). De revisie van het «Bjok of Gum non Prayer" (blz. 
88 v). Correspondentie met Calvjn (blz. 89—93) Verzoek om den 
jongen Koning aan te m^digen ^blz. 90 v.). Calvyn vraa3;t naar den ver* 



Digitized by VjOOQIC 



ei&chten inhoud (blz. 91). H\j wijdt zijne commentaren op de Kanonieke 
Brieven en die op Jezaja aan Eioard VI (blz. 92). De zaak van Hoper 
(Wz. 93—97). Weigering van het dragen der •kleederen" (hli. 94). Tegen- 
stand van de biaachoppen (blz. 95 ▼.)• Htt privilegie der Nederlandache 
gemeente in gevaar (blz. 96). UteDhove schaamt zich over het toegeven van 
Hoper (blz. 97). Hij gaat met hem mede naar z^n bisdom (blz. 98 v.). 

Tocht naar Denemarken. Ziekte en herstel van Utenhove (blz. 99 v.). 
Dood Tin Edaard VI (blz. 100). De Nederlanders zoeken eene schuilplaats 
h^ Christiaan III (blz. 101). Utenhove verliest veel geld. Verhandeliüg over 
den interest (blz. 101). Vertrek uit Gravesend (blz. 101 v.). Op de kust 
van Noorwegen (blz. 103 v.)- A Lasco, Utenhove en Micronius bjj Chris- 
tiaan III te Ck)ldiogen (blz. 103—110). Predikatie van Noviomagus (blz. 104). 
Verzoek om een colloquium afgewezen (blz. 105 vv.). Beantwoording van 
Noviomagus (blz. 106). Bezoeken van Noviomagus en Van den Bossche 
(blz. 106—109). Bevel tot vertrek (blz. 109). A Lasco en Utenhove be- 
zoeken Hardenberg te Bremen en komen te Emden aan (blz. 110). De lot- 
gevallen der overige vluchtelingen (blz. 110 — 113). Ontvangst te Kopenhagen 
(blz. 110). Bevel tot vertrek (blz. 111). De afvaart (blz. 112). Psalm 2 van 
Utenhove (blz. 112 v.). Opname door Anna van Oldcnburg (blz. 113). 

Utenhove te Emden. BQbel vertalin g. Drie jaren te Emden 
(blz. 114). Brief aan BuUinger over eene aanmaning aan de Gravin (blz. 
114 V.). Twisten te Wezel (blz, 115). Het advies van è. Lasco, Utenhove 
en Du Val in str\jd met dat van Calvin (blz. 115 vv.). Plan om den 
geheelen Bijbel uit het oorspronkelgke te vertalen (blz. 118). De Bijbels 
van Liesveldt (blz. 119 v.) Hun oorsprong en gebreken (blz. 121). Utenhove 
bezoldigt Van Wingen als zgn medewerker (blz. 122). Grondslag: het 
N. Testament van Rob. Stephanus (blz. 122 v.). Verdeeling in verzen 
(blz. 123 V.). Nauwe aansluiting aan het oorspronkelijke (blz. 124 v.). 
De taal van Utenhove's N. Testament (blz. 125—129). Taalzuivering in den 
Catechismus (blz. 126). Consequentie (blz. 126 v.). Het onderscheiden van 
alle geslachten, getallen, naamvallen en tyden (blz. 127 v.). Verschillende 
schrijfwijze van tweeklanken (blz. 127 vv.). Herziening met Micronius on 
Petras Delaenus te Norden (blz. 129 v.). Tweede herziening met Gualtheros 
Delaenns (blz 130). Utenhove nitgenoodigd, om Datheen te Frankfort ter zijde 
te staan (blz. 180 v.). Op reis naar Polen schrgft hij de voorrede te Frank- 
fort (blz. 131). De uitgave door Van Wingen (blz. 131—134). Tegenstand 
tegen de taal (blz. 132^ irv^. Tegen de folio-uitgave verzoekt Utenhove Bul- 
linger, Cassander, R. Praedinios, Thom Camp, Doverdaghe, Mortaigne, 
Dirkinu$, h Lasco e. a. om hunne aanteekeningen (blz. 134 w.). Geene 
tweede uitgave wegens het slecht debiet (blz. 136). Het N. Testament van 
1559 en de Bybel van Deox-Aes een nieuw werk van Van Wingen (blz. 
136—140). Vergelijking (blz. 140 v.). Strgd over »Du" en *Ghy" tot het 
jaar 1565 (blz. 142). 



Digitized by VjOOQIC 



Utenhove Ju Polen. Huwelijk. VerYaardiging der «Narra- 
tio**. De «Rationes Quaedam". Utenhove met k Lasco naar Polen (blz. 
142 T). Ontmoeting van Calvin te Frankfort (blz. 14>4). By Philips van Hessen 
(blz. 146). A Lasco*8 6treven naar vereeniging der Protestanten (blz. 145). 
B(j Melanchton te Wittenberg (blz. 146 vt.). Verwelkoming in h Lasoo's 
vaderland (blz 148 v.). Kortheid ten gevolge van het werk van Dalton 
(blz. 149). Geringe gevolgen van a Lasco*s pogingen (blz. 149 vv.). Ver- 
nietiging van geschiedbronnen (blz. 151). Berichten omtrent Utenhove 's 
verblgf in Polen (blz. 151 v.). ZQne eerste brievsn (blz. 162). De Ryksdag 
te Warschau (blz. 152 vv.). A Lasco en Utenhove by den Koning te Wilna 
(bU. 154 vv.). Gehuisvest door vorst Radziwil (blz. 155). Terugkeer en 
vestiging te Pinczow (blz. 156). Op twee synoden te Wlodzislaw (blz. 157 w.). 
Kuiperyen van Vergerius en twist met Utenhove (blz. 159—165). Bezoek 
by hertog Albrecht van Brandenburg (blz. 165 vv.). Bedoeling: bevordering 
der eenstemmigheid onder de Poolsche Protestanten (blz. 165 v.). Opont- 
houd te Goluohow en te Kalisoh (blz. 166). Utenhove's hnwelgk (blz. 
167 vv.). Vroeger daaraan niet gedacht (blz 167). Zgns vronw (blz. 168). De 
verdry ving der (Gereformeerden uit Lubek knoopt zich vast aan hare per- 
soon (blz. 186 V.). — Briefwisseling met Calvyn en de Zürichers (blz. 
170—175). Verzoeken om ondersteuning van ii Lssco en zyn streven, by 
den Koning, den palatyn van Wilna, Stan. ab Ostrorog, Jan Booar en 
den graaf van Tarnow (blz. 170—173). BuUinger draagt een werk aan voftt 
Radziwil op (bis. 171). Genegenheid van Ostrorog aan Utenhove (blz. 172). 
Merkwaardig scbryven van Calvgu (b)z. 174). Vervaardiging der «Nar- 
ratio*'. Dr. Kuyper schryft haar grootendeels aau k Lasco toe (blz. 175 v.) Weder- 
leggiog van dit gevoelen, (blz. 176 -* 182). Opstellen van k Lasco en Micronius 
(blz. 176 V.). De aanteekeningen op de Deensche reis gemaakt (blz. 177). 
Het lot der opstellen van è Lasco en Micronius (blz. 177 v.). De heftige 
geschriften van J. Weitphal (blz. 178 v.). Zg nopen tot de vervaardiging 
der «Narratio'* (blz. 179). Utenhove aan het werk op verzoek van h Lasco 
e. a. (blz. 179 v.). Melanchtoa*s goedkeuring (blz. 180). Utenhove's be- 
trouwbaarheid (blz. 181 V.). Zyne bronnen (blz. 181 v.). CaWyn raadt de 
uilgavc af (blz. 182 v.). Niet Crispinus, maar Oporinus wil het drukken 
(blz. 183 V.). De inhoud (blz. 184 v). De «Rationes Qnaedam", eene eerste proeve 
ccner dogmatiek door een Nederlander (blz. 185 v.). Hare betcekenis (blz. 185). 
Utenhove's gronden voor zyne stellingen (blz. 186 v.). Dnitsche vertaling 
der «Narratio** (blz. 186 vv.). 

Laatste verblgf te Londen. Tweede stichting der Neder- 
landsche gemeente. Het machtiger worden der Unitariërs in Polen 
(blz. 188 V.). Dood van Maria Tudor (blz. 189). Koningin Elizabeth voert 
de Hcrvoiming io, en de Hervormden kceren terug (blz. 190). Utenhove 
te Frankfort verzoekt BuUinger en Martyr om eene aanbeveling aau de 



Digitized by VjOOQIC 



KooiDgin (biz. 191 v.). Hg rindt te Londen eene gemeente bijeen onder 
Van Haembtede (blz. 192). Pttins Delaenns (blz. 193). Utenhove vraagt aan 
de Koningin beyestiging van het Patent van Edoard YI (blz. 193 v.)- Zg 
weigert en schenkt alleen de kerk (blz. 194). Of de vreemdelingenge- 
meente.Grindal tot Superintendent heeft verkozen (blz. 195—198). Utenhove 
verdacht van te staan naar het Supcrintendenf schap (blz. 195 v.). Hij 
dringt aan op de «mnnicipalis libertas" (blz. 198 v.). De rechtskracht der 
reglementen erkend (blz. 199). Bedoeling van Elizabeth en van Eduard YI: 
de wering van Ketters (blz. 199). De ehuroh-yard gekocht van Jacobus I 
en zijne Letters Patent (blz. 200). 

Arbeid in en voor de gemeente. De Waalsche gemeente na het 
vertrek van Jannarias zonder predikant (blz. 200). Yerzoekschrift van den 
Londenschen Kerkeraad aan dien te Genève (blz. 200 v.). Gallasios komt 
(blz. 201). Yeihonding van Calvijn-cn de zQnen tot koningin Elizabeth 
(blz. 202 V.). Het traktement van Gallasiua (blz. 202 v.). Moeilijkheden, 
hem berokkend door Petras Altxander en Eberardns (blz. 208 vv.). De zaak 
van Ysn Haemstede (blz. 205—213). Utenhove's beslommeringen (blz. 205). 
Yan Haemstede verklaart de IVederdoopers voor zwakkere leden van Ghriatos 
(blz. 206). Yoor den Kerkeraad (blz. 206 v.). De Wederdoopers aan Grindal 
(blz. 207). Deze schorst Van Haemstede (blz. 208 v.). Het advies van Martyr 
(blz. 209). Acontio en andere vrienden van Yan Haemstede (blz. 209 v.). 
Karel Utenhove en Jan (blz. 211 v.). Yan Haemstede «e domo quam Amoris 
voeanf' (blz. 211). Zgne zwerftochten , zijn terugkeer en vervanging (blz. 213 v.). 
De voltooiing der Paalmberyming (blz. 213—237). Verspreiding der eerste 
vgf en twintig Psalmen in Vlaanderen (blz. 213 v). Tweede drok daarvan 
(blz. 214 V.). Yan der Erven strijdt voor Utenhove*s taaieigen (blz. 21 5>. 
»26. Psalmen*' en '11. Ander psalmen*' (blz. 216 v.). Ddtheen zendt Psil- 
men in bg Yan der Erven en bestrijdt Utenhove (blz. 216 v.). De 38 Psalmen te 
zamen (blz. 217). Nieuwe bundel van .Andere 26 Psalmen*', geheel van Uten- 
hove (blz. 217 ▼•). De gewijzigde styi van de compleete uitgave der •LXIIII 
Psalmen** (blz. 218). Hunne muziek (blz. 219). De laatste bundel, die 
te Smden uitkwam: «Acht ende dertich Psalmen*' en hunne wQzen (blz. 
220 V.). Om aan de tegenwerking te ontkomen, neemt Utenhove John 
Daye totdrnkker aan (blz. 221 v.). De uitgave der «Hondert Psalmen" naar 
zijne beginselen (blz. 222—226). De voorrede (blz. 224 vv.). Zinspeling op 
Datheen (blz. 225). Van der Erven gaat door met zyne vervalschte uit- 
gaven (blz. 226 vv.). Utenhove voltooit z\jne berflming (blz. 228). Van 
Wingen geeft haar nit (blz. 228 v.). Vergelijking van verschillenda bundels 
(blz. 230—234). Herdrukken van Utenhove's andere werken (blz. 234 v.). 
Utenhove's invloed op het tot stand komen van andere gemeenten dan die 
te Londen (bis. 235—238). Sandwieh (blz. 235). Om den overvloed vau 
vreemdelingen aldaar bewerkt Utenhove de plaatsing van vQftig pcrsouen 



Digitized by VjOOQIC 



te Colchister (blz. 236 ▼.)• £en dertigtal te Norwich (blz. 237 v.). De 
Norwichsche gemeente thani (bl/. 288). 

Stoffelijke belangen. Utenhove verzoekt de Koningin om ophefling 
yan het Statuut, dat den vreemdeling bet uitoefenen van een ambacht als 
meester verbiedt (bli. 238 v.). Verlegging van den Engelschen transito- 
handel van Antwerpen naar Emden (blz. 239—246). Het Enterconrs van 
1406 (blz. 239). Klachten der Nederlandsohe kooplieden over verongelQking 
in Engeland (blz. 240 v.). Een gezant der Regentes (blz. 241). Verongelgkiog 
der Engelscben in de Nederlanden (blz. 241 v.). De gravin van Oost-Fries- 
land biedt door Utenhove's bemiddeling Emden aan (blz. 242). Christopber 
van Oldenbnrg (blz. 242). De voorstellen der gravin en harer zonen door 
Grindal ondersteond (blz. 243 v). Ook de Engelsche kooplieden roepen 
Utenhove*8 buip in (blz. 244). Nieuwe gezanten van de gravin en van graaf 
Johan , die , evenals z|jn oom , in den kr^gdieost van Elizabeth weascht te 
treden, bjj Utenhove aangekomen (blz. 245). Verbod van invoer, in de 
Nederlanden zoowel als in Engeland, en h»^mieuwing van het handelstrac- 
taat (blz. 246). 

Utenhove's dood en zfjne nagedachtenis in de gemeente 
Familieleven (blz. 246 v.). Deugden (blz. 247 v.). Utenhove*s dood (blz. 
248). Zijne weduwe en z\|ne kinderen (blz. 248 v.). De klacht van Nioolaa^ 
Bent over Utenhove*s verhouding tot de Lutheranen (blz. 249 vv.). De 
afschafiicg der Fsalmberyming in de gemeente te Londen (blz. 251—255). 
Inbrengers van bezwaren (blz. 262 v). De invoering van den maatregel 
(blz. 253 V.). Slotwoord (blz. 255 v.). 



Bfjlagen. 

(blz. I— LXKXV). 

Aanvulling dor reeds bekende briefwisseling van 

Jan Utenhove. 

(blz. I— LXIX). 

Drie en twintig brieven naar de oorspronkelijke stukken in het archief der 

HoUandsche gemeente te Londen (blz. I v, IX v., XIII, XVI, XX— XXXIII, 

XXXIX— LXIV). Elf brieven naar do afschriften van Simler, in betkeikelQk 

archief te Züricb(blz. V— IX, Xvv, XIII vv., XIX v., XXIII— XXXIX, 

LX V— LXIX). Lijst dezer brieven, naar tijdsorde gerangschikt (bh. LXX) 

Vervolg der Belagen. 

De Familie-betrekkingen van Jan Utenhove. 

(blz. LXXIII— LXXXV). 

Register van persoonsnamen, 
(bh L XXXIX— XCIV). 



Digitized by VjOOQIC 



Het geslacht Utenhoven , en 1)y zonder onze Karel, 
maar meer nog Johannes Uteshove , de Londen- 
sche Onderling, hadden reeds lang verdiend, dat 
eene bijzondere monographie daaraan werd toegewydl 

N. C. Kist in het «Kerkhist archief', 
dl. II, blz. 426. 



De man , over wien in de volgende bladen zal wor- 
den gehandeld, behoort tot het tijdperk der Kerkher- 
vorming. Wat er in dat tijdperk gebeurde, is van 
beslissenden invloed geweest op de latere toestanden. 
De geschiedenis der Westersche wereld in de laatste 
driehonderd jaren is voor niemand te verstaan, die 
geene klare kennis bezit van den groeten ommekeer, 
door de geweldige beroering der geesten in de zes- 
tiende eeuw teweeggebracht Zelfs mannen, die niet 
tot de historische personen van den eersten rang be- 
hooren, worden door hunne medewerking aan den 
arbeid van die dagen merkwaardig. Daarom meen ik, 
dat ook het leven en streven van Jan Utenhove, 
die, ofschoon hij minder op den voorgrond trad, met 
beide handen aan dezen arbeid heeft deelgenomen, de 
aandacht verdient van allen, die belang stellen in de 
hervormingsgeschiedenis van ons vaderland, ja in die 
van Europa in het algemeen. 

Niet enkel het belang boeit ons aan hem , maar ook 

1 



Digitized by VjOOQIC 



de belangelooze bewondering van zijne uitnemende 
persoonlijkheid, van de kracht zijns geloofs, van het 
arbeidsvermogen dat hij heeft ontw^ikkeld in het voor- 
staan der zaak, die ook yvij nog liefhebben, maar 
waarvoor het ons wellicht moeilijk zou zijn, zulke 
offers te brengen als hij. 

Jan Utenhove was geen hervormer, maar een 
ijveraar voor de Hervorming; hij ontdekte geen nieuwe 
wereld , maar na de ontdekking daarvan ging hij met 
bijl en spade het onbekende land in, om woesten 
boschgrond te veranderen in bebouwbare akkers. Zoo 
leidde hij een leven van ontbering en vol gevaren, 
een van die levens, die eerst na jarenlang geduld 
voldoening plegen te schenken, soms juist op het 
oogenblik, dat de ontginner de vruchten van zijne 
vlijt moet overgeven aan een volgend geslacht. 

Hierover heeft hij zich nooit beklaagd, want de 
liefde voor de zuivere religie was bij hem allesbeheer- 
schend ; zij was de grondtoon van al zijn denken en 
doen; zij zat hem in merg en bloed. Hij was geboren 
uit de aanzienlijke familie der Utenhove's te Gent in 
Vlaanderen, en onder de eerste en voornaamste aan- 
hangers der nieuwe leer behoorden zijne naastbestaan- 
den ^). Reeds een zijner voorvaderen, vicaris-generaal 
der Predikheeren-orde in Nederland, had aan hertog 
Karel den Stoute een »Tractatus de Reformatione" 
opgedragen, dat meermalen schijnt gedrukt te wezen. 
Zijn vader, Nicolaas Utenhove, Ridder, President 
van den Raad van Vlaanderen, was een vriend van 
Erasmus: hij studeerde met ijver in den Bijbel en 



^) Big zonderheden aangaande XJtenhove^s bloedverwanten 
zgn opgenomen in de Bylage achter dit werk : De familie- 
betrekkingen van Jan Utenhove. 



Digitized by VjOOQIC 



staat bekend als hervormingsgezind ; de hooge plaats , 
die hij bekleedde, zet aan dit feit gewicht bij. Doch 
vooral aan zijn halven broeder Karel moet Jan Uten- 
HOVE veel te danken hebben gehad, want zijn vader 
is gestorven, toen hij nog jong was. Karel, de oudste 
zoon van Nicolaas Utenhove, had het voordeel, 
reeds in het ouderlijk huis den omgang te leeren 
kennen van letterlievende mannen, zooals een rijk 
bevorderaar van wetenschap en kunst die gemakkelijk 
om zijne tafel vereenigt. De hartelijke sympathie, 
welke in dien kring heerschte voor elke poging tot 
verbetering van den godsdienstigen en kerkelijken 
toestand, heeft op zijn gemoed een onuitwischbaren 
indruk gemaakt. Hij studeerde aan de Hoogeschool te 
Leuven en breidde zijn blik uit door een langdurig 
verblijf buitenslands, waarin hij een tijdlang bij 
Erasmus te Bazel woonde en ook de Academie te 
Padua bezocht. Na zijn terugkeer heeft hij ongetwij- 
feld het grootst gedeelte van de goederen zijner beide 
ouders geërfd , en is door zijne ongewone beschaving , 
door zijne bekendheid met de coryphaeën der letter- 
kundige en godgeleerde wereld, ook door zijne uitge- 
strekte bezittingen, een hechte steunpilaar geworden 
voor het gebouw der Hervorming, aan welks voltooiing 
hij zich hoe langer hoe ijveriger toewijdde, waarvoor 
hij zelfs in ballingschap is gestorven. Van hem moet 
onze Jan Utenhove veel hebben overgenomen. In elk 
geval kunnen wij zeggen , dat de taak van te strijden 
voor de zegepraal der nieuwe denkbeelden, hem reeds 
door zijne geboorte als een heilige plicht was opgelegd. 



Digitized by VjOOQIC 



Aangaande de jeugd van Jan Utenhove is weinig 
of niets bekend. Dat hij, wiens geheele leven van 
godsdienst vervuld was, eene godsdienstige opvoeding 
heeft gehad, is waarschijnlijk. Aan zijne wetenschap- 
pelijke vorming is groote zorg besteed. Dat hij Latijn 
verstond, blijkt uit zijne werken en uit zijne brief- 
wisseling. Dat hij Grieksch kende, kunnen wij opma- 
ken uit zijne vertaling van het Nieuwe Testament, 
uit den Griekschen brief, door Karel Utenhove, den 
dichter, tot hem gericht *), en uit een zijner geschrif- 
ten, dat handelt over de avondmaalsleer ^). Hij was 
een leerling der Fransche kerk ^) en schreef aan de 
Waalsche gemeente te Emden in het Fransch*). Hij ver- 
taalde ook een geschrift van a Lasco in het Fransch ^). 



') Hierachter afgedrukt in de Bijlagen, blz. LIX. 

*) De „Rationes quaedam"; zie beneden. 

') Zie de Epistolae Tigurinae de rebus potissi- 
mum ad ecclesiae Anglicanae reformationem 
pertinentibus conscriptae A. D. 1531—1558, Parke- 
rianae Societatis auspiciis editae. Cantabrigiae 1848, p. 387. 
In de Engelsche vertaling: Orginal Letters relative 
to the english reformation, written during the 
reigns of King Henry YIII, King Ëdward VI, 
and Queen Mary, ed. for the Parker Society, vol. II, 
Cambridge 1847, p. 654. 

♦) Dr. A. KuYPER, Joannis a Lasco opera tam 
edita quam inedita, Amst. 1866, tom. II, p. 746 — 748. 

«) Dr. A. KuYPER, 1. L tom. I, Praef. p. LX VII seqq. ; J o an- 



Digitized by VjOOQIC 



5 



De Nederlandsche taal heeft hij zelfs wetenschappelijk 
beoefend; uit het vervolg zal blijken, dat hij over 
haar met de Emdensche uitgevers een heftigen strijd 
heeft gevoerd *), waarin hij een goed figuur maakt 
door zijn eisch,. dat alles wetenschappelijk moet kun- 
nen worden gerechtvaardigd, ofschoon hij misschien 
ongelijk had met te willen, dat in vervoeging en ver- 
buiging alle personen , geslachten en naamvallen zouden 
worden uitgedrukt, iets dat schijnt te wijzon op de 
zucht om het mechanisme der Latijnsche taal over 
te brengen op het HoUandsch. Dat hij Duitsch ver- 
staan heeft, is aan te nemen; de lezer zal er niet 
aan twijfelen, als hij den zooeven aangeduiden strijd 
zal hebben gadegeslagen. Bovendien heeft Uten- 
HOVE jaren lang in Duitschland vertoefd en vooral 
te Straatsburg gewoond; in zijne Psalmberijming zijn 
vele Psalmen op 3>0verlantsche wijze" gezet, en bij 
het vertalen van het Nieuwe Testament is ook 
eene »Oostersche overzettinghe" gebruikt ^). Dat 
hij bedreven is geweest in het Engelsch, zal bij zijn 
langdurig verblijf te Londen wel als zeker mogen 
gelden •). 

nis Calvini opera qnae snpersunt edd. G. Baum, 
E. CüNiTZ, E. Reuss,vo1. XIV in het Corpus Reforma- 
tornm, vol. XLI: Thesaurus Epistolicus Calvinia- 
nu 8, vol. V, p. 629. 

') Vergel^k o. a. den brief aan Wingiuö d, d. 13 April 
(1557) hierachter in de Bg lagen, blz. XX— XXVII, en 
de Voorrede van de ,,Hondert Psalmen" door Jan Uten- 
HOVE (1561). 

*) TJtenhove*s Voorrede op het Nieuwe Testament, 
uitgegeven te Emden, 3 November 1556. 

») Franciscus a Burgundia schrgft op 22 Jan. 1552 aan 
Calvijn de woorden, die Somerset b^ zyne terechtstelling 
gesproken heeft. Zg zgn hem overgebracht door eenige lieden , 
die er big tegenwoordig waren geweest , onder welke ook Uten- 



Digitized by VjOOQIC 



Dat hij ook in de Theologie zeer ervaren was , daar- 
van levert zijne vertaling van het Nieuwe Testament 
het bewijs. Zelfs heeft hij een dogmatisch-polemisch 
geschrift vervaardigd, om aan te toonen, dat de woor- 
den van Jezus: ))Dit is mijn lichaam" enz., niet moeten 
worden opgevat naar de letter, maar in mystischen 
zin *). Het verwondert mij, dat niemand te voren op 
dit tractaat schijnt gelet te hebben, behalve Nicolaas 
RoDiNGUs, die in het exemplaar, dat ik gebruikte, 
er boven schreef: »egregius tractatus". 

Waar evenwel Utenhove deze uitnemende kundig- 
heden heeft opgedaan , durf ik niet beslissen. De nauwe 
betrekking, waarin zijn oudere (halve) broeder Karel 
Utenhove en zijn neef, de dichter van denzelfden 
naam, stonden tot Johannes Otho ^), die onder 
anderen te Gent met grooten roem Rector Scholarum 
geweest is , kan misschien doen vermoeden , dat Karel 
het onderwijs van zijn jongeren broeder aan Otho 
had opgedragen, gelijk Otho de leermeester ge- 
weest is van zijn zoon ^). Meer waarschijnlijk echter 

HOVE zich bevond. Yerscheidenen hnnner verstonden Engelsch 
en hadden de woorden opgevangen. Zie Corpus Reform a- 
tornm, Calvini opera, torn. XIY, p. 258; Epistolae 
Tignrinae, p. 474; Original Letters, vol. II, p* 731, 

1) Rationes quaedam, cnr verba illa coenae, 
hoc est corpus meum, hoc est sanguis méus, non 
secundum literam, ut de carnali oris manduca- 
tione et bibitione corporis et sanguinis Christi 
intelligantur, sed mystice expori oporteat: col- 
lecta per Joannem Utenhovium Gandavüm". 

3) Yoor de bg zonderheden verwijs ik naar de B^lage 
hierachter over De familie-betrekkingen van Jan 
Utenhove. 

') Kist, Johanna Otto en Karel Utenhove (in 
Kist en Moll, Kerkhistorisch Archief, dl. II, Amst. 
1859), blz 425. 



Digitized by VjOOQIC 



zal de beroemde Georgiits Cassander zijn leer- ^ 
meester zijn geweest. Georgius Casant (Cadzand; 
vandaar Cassander), in 1513 te Pitthem bij Brugge 
geboren *), is vooral bekend om zijne leer van eene 
verzoening tusschen het Protestantisme en het Roomsch- 
Katholicisme ^), zoodat de Duitsche keizer Ferdin and I, 
toen hij zelf de hervorming der kerk in zijne staten 
ter hand wilde nemen, zich in de eerste plaats van 
de hulp van Cassander heeft willen bedienen, dien 
hij een advies ontlokte over de verschillen tusschen 
de Augsburgsche confessie , tusschen hare latere aan- 
hangers en tusschen de Roomsch-KathoUeke leer , met 
het oog op reeds voorafgegane pogingen tot verzoe- 
ning «). Cassander heeft te Brugge en te Gent de 
Oude Geschiedenis, de Theologie en het Kanonieke 
Recht onderwezen *). Met dezen verzoeningsman , die 



^) AssiNK Calkoen, Specimen Georgii Cassandri 
vitae atque operum narrationem exhibens, Amstel. 
1859, p. 10. 

>) De officio pii ac pnblicae tranqnillitatis 
yere amantis viri in hoc religionis dissidioi 1561. 

>) Consnltatio: de articnlis inter Cath. et Pro- 
test, controvors ad Imperat. Ferdin. I et Maxim. 
n,1564. 

*) C. WEizsaCKER, in de Eeal-Encyklopadie für 
protestantsche Theologie und Eirche van Herzog 
en Plitt, 2te Anflage, Bd. III (Leipz. 1878), S. 154. Assink 
Calkoen verklaart, dat dit wel in alle secundaire bronnen 
wordt verhaald, maar dat h^ zelf er geene zekere sporen 
van heeft gevonden. Als het waar is, dan moet volgens hem 
Cassander te Gent geweest zyn vóór 1541 , want in dat 
jaar zal hg Vlaanderen om de vervolgingen hebben verlaten 
[dit laatste is trouwens eene losse gissing]. £r is echter eene 
groote leemte in de geschiedbeschrgving van Cassander, 
volgens AssiNK Calkoen wel van 1533, toen hg meester 
in de vrge kunsten werd, tot 1541, toen hg leeraar werd 
aan de pas gestichte school te Brugge (Assink Calkoen, 



Digitized by VjOOQIC 



eigenlijk nog geheel op Katholieken bodem stond »), 
heeft Jan Utenhove in elk geval nauwe vriendschap 
gehad. Dit blijkt uit de brieven, die Cassander 
en zijn trouwe Cornelis Wouters aan Utenhove 
geschreven hebben ^). Toen de tweede uitgave van 
zijn Nieuwe Testament werd voorbereid , zond hij een 
exemplaar der eerste aan Cassander te Keulen, om 
zijne aanmerkingen te vernemen over de taal. Hij 
schrijft den 18den Februari 1557 aan Godfried van 
Wingen: ))Ook Cassander heeft, toen ik te Keulen 
was, welwillend zijne hulp in deze toegezegd. En hij 
weet zeker vooral veel van de Nederlandsche taal. 
Ik heb hem dan ook per brief aan deze zaak herin- 
nerd" ^). Merkwaardig is ook eene zinsnede uit het 
antwoord van Wingius, als hij verhaalt van denont- 
zettenden strijd, waarin hij met de geheele Emden- 
sche gemeente en met de uitgevers gewikkeld was 
over de taal van het Nieuwe Testament van 1556, en 
in het bijzonder over het Utenhoviaansche woordje 
»auer" (Duitsch: jDaber"). Bartholomaeus Huysman, 
die van den uitgever Herm. van den Ende commissie 
had voor het verkoopen der Testamenten, had hem 
aldus toegesproken: »Hetzij gij schrijft »auer", hetzij 
»autem", hetzij »vero", hetzij een Arragonisch woord , 
het is mij om het even, ja het kan mij niets schelen ; 
want ik versta noch het een, noch het ander; maar 
Nederlandsch , dat ik alle dagen spreek, dat versta ik 



1. 1. p. 30, 18 seq.). Ligt het niet voor de hand aan te nemen , 
dat hiy in dien tyd aan de school te Gent verbonden geweest 
zal z^n? 

*) WEizsaCKER, a. a. O. 

•) Hierachter geven wij een tweetal in de Belagen, 
blz. LXI— LXIV. 

') Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XVI. 



Digitized by VjOOQIC 



9 

zoo goed als de beste. Het Duitsche ))aber'* en ons 
»mer" zijn volkomen hetzelfde, wat gij ook moogt 
beweren met uwe Cassanders en uwe nieuwe uit- 
vindingen, waarvan niemand ooit gedroomd heeft. Met 
het volk moeten wij spreken en schrijven, hoe bar- 
baarsch ook" *). — Of uit deze woorden voortvloeit, 
dat Utenhove een leerling geweest is van Cassander , 
laat ik in het midden. 

Zijne vroegtijdige bekendheid met den kring van 
a Lasco , Hardenberg en Dryander , die te gelijker 
tijd te Leuven gestudeerd hebben^), geeft evenwel 
ook recht tot het vermoeden , dat Utenhove zijne stu- 
diën althans voltooid heeft aan Leuven's hoogeschool. 

Hetzij uit den invloed van Cassander, hetzij uit 
het verkeer te Leuven zal het te verklaren zijn, dat 
hij wel altijd zeer hervormingsgezind geweest is, maar 
op het stuk der avondmaalsleer nog in 1549 niet streng 
Gereformeerd, zoodat John Hoper hem aanried, op 
zijne reis door Zwitserland de preeken en de eenvou- 
dige avondmaalsviering der Zürichers eens te gaan 
bijwonen '). 

Ik acht het ook niet onwaarschijnlijk, dat Uten- 
hove in eenige aanraking geweest is met Pierre 
Brully. Schoockius verhaalt, dat in het jaar 1537 
Petrus Brulius het evangelie gepredikt heeft te Gent, 
terwijl de ijver daar zóó groot was, dat niet alleen 
een aantal van ruim driehonderd hoorders hem volgde, 
maar dat er ook waren , die niet genoeg Fransch ver- 
stonden en zijne woorden voor geld lieten vertolken *). 



^) Zie hierachter in de Belagen, blz. XXIII v. 
»)ZieH.DALTON, Joh ann es a Las co, Gotha 1881,8.188 ff. 
') Epistolae Tigurinae, p. 36; Original Letters, 
vol. I, p. 56. 

♦) Schoockius, Liber de bonis vulgo ecclesiasti- 



Digitized by VjOOQ IC 



40 

Van 1541 — 1544 is Brully te Straatsburg de opvolger 
geweest van Calvijn, aan de kerk der Fransche en 
Waalsche vluchtelingen^), waartoe ook Utenhove 
later heeft behoord. In 1544 heeft Brully zijne pre- 
diking in Vlaanderen hervat ^). Het is zeer wel moge- 
lijk, dat Utenhove onder zijn gehoor geweest is 3), 
ook met het oog hierop, dat hij een discipel der 
Fransche kerk wordt genoemd*). Dat hij evenwel niet 
in alle opzichten een volgeling van Brully kan ge- 
weest zijn , blijkt wel uit het zooeven aangehaalde feit , 
dat hij nog in 1549 de Zwitsersche avondmaalsleer 
niet aanhing, terwijl Brully waarschijnlijk goed Ge- 
reformeerd was 5). 



cis dictis, Gron. 1651, p. 462. De laatste schryvers, die 
zich met het leven van Brully hebben beziggehonden , weten 
hiervan niets. Zy z^n: Ch. Paillard (Le proces de Pierre 
Brully, Par. 1878) en Hod. Reuss (Pierre Brully, 
Strassb. 1879). Geen van beiden noemt Schoockius. Doch 
zy spreken zijn bericht ook niet tegen. 

*) JoA. Sleidanus, De statu religionis et reipubli- 
cae, Carolo Quinto caesare, editio 2a, Argentorati, 
1558, fol. 197r; Paillard 1. c. p. 8—12; Reuss, 1. c. p. 26—50. 

*) Sleidanus, 1 1. fol. 270—271; Paillard, 1. c. p. 13; 
Reuss, 1. c. p. 52 — 58. Volgens Paillard en Reuss zou ik 
moeten zeggen „begonnen", niet „hervat". Uit de proces- 
stukken, door den heer Paillard medegedeeld, bl^kt dat 
Brully in de maanden September en October gepredikt heeft 
te Doornik, Yalenciennes , Douai, Atrecht en Rijssel. 

3) Schoockius, 1. 1. p 462. 

^) BuRCHER aan Bullinger: „Gallorum ecclesiae alumnus 
est, qui non abhorrent a vestra religione*'. Zie Epistolae 
Tigurinae, p. 423; Original Letters, vol. II, p. 654. 

*) Ik maak het op uit den brief aan zgne vrouw over zijn 
verhoor, bg Gerdes, Historia Reformationis, sive 
Annales evangelii seculo XYI passim per Euro- 
pam renovati, torn. III (Gron. 1749), Monum. p. 96. 



Digitized by VjOOQIC 



14 

Bij den vrede van Crespi, in September 1544 tus- 
schen Karel V en Frans I van Frankrijk gesloten, 
deed laatstgenoemde vorst afstand, zooals hij reeds 
meermalen gedaan had, van het recht van opperste 
macht over de graafschappen Vlaanderen en Artois, 
den Keizer en diens opvolgers van alle leenroerigheid 
ontheffende. Ook deed hij afstand van alle recht, het- 
v^elk hij zou kunnen voorgeven te hebben op het her- 
togdom Gelder en het graafschap Zutphen *). Een 
der eerste artikelen van het verdrag was, dat zij tot 
herstel van den ouden godsdienst en van de eendracht 
der Kerk elkander bijstand en hulp zouden verleenen , 
en dat zij zich met inspanning van alle krachten op 
de verwezenlijking van dit plan zouden toeleggen *). 
Toen Karel dan ook te Brussel terugkeerde, was 
onderdrukking der ketterij door vernieuwing der ver- 
schrikkelijke bloedplakkaten zijn eerste werk ^). Ja 
zelfs ging men hierbij thans geheel stelselmatig te 
werk. Op het voorbeeld der Parijsche professoren stel- 
den de Leuvensche hoogleeraren eene eenvoudige, voor 
allen begrijpelijke, echt Roomsch-Katholieke geloofs- 
belijdenis op, om de onderkenning van ketters voor 
ieder gemakkelijk te maken *). Dit stuk was door 
Karel V zoo goed als uitgelokt *). De Leuvensche 
theologen hadden zich op dit punt reeds vroeger ver- 
dienstelijk gemaakt. In het vorige jaar (het jaar , waarin 
te Leuven niet minder dan twintig of dertig hervorm- 



*) Sleidanüs, 1.1. fol. 266r. 

*) Ibidem. 

») Verg. Wagenaar, Vaderlandsclie Historie, dl. 
V, blz. 278. 

•) Zie het stuk bij Gerdes, Historia Reformationis, 
torn. III, Monum. N*. IX. 

*) Zie de voorrede; vergelgk Sleidanüs, 1. 1. 



Digitized by VjOOQIC 



12 

den , mannen en vrouwen , waren verbrand ^ ); hadden 
zij iedereen opgeroepen , aan het aanbrengen der ket- 
ters deel te nemen. Zij stelden daarom aan ieder de 
vraag: »of hij ook iemand kende, die beweerde, dat 
er geen vagevuur is; dat de mensch na zijn dood, öf 
reeds zalig , öf verdoemd is ; dat de mensch door de 
waarneming van Gods geboden niet gerechtvaardigd 
wordt; dat God alleen mag worden aangeroepen, en 
niet de Heiligen; dat de vereering der beelden afgo- 
derij is; dat de wetten der Kerk niemand binden", 
enz. ^). En om de predikanten der ketters te vinden, 
vermenigvuldigde men hunne portretten, hechtte die 
aan de poorten en andere in het oog loopende plaat- 
sen der stad , opdat ieder ze herkennen kon , en zeide 
den aanbrengers eene groote belooning toe '). 

Voor het oproerige Gent, dat nog kort geleden zoo 
diep vernederd was , werden afzonderlijke maatregelen 
beraamd. Nieuwe en harde edicten werden uitgevaar- 
digd tegen het drukken, invoeren en verkoopen van 
boeken, die waren uitgegeven zonder vergunning der 
overheid, of niet voorzien van een speciaal privilegie; 
tegen alle boeken , die anonym , met een pseudonym , 



*) Brandt, Historie der Reformatie, dl. I,blz 143. 

') Sleidanus, 1. 1. fol. 241v. Het vervolg der kettereche 
gevoelens luidt: „dat de kennis des Evangelies voor allen 
zonder onderscheid noodig is; dat het ongepast is, dat het 
volk tot God bidt in het Lat^n; dat de priester door het 
sacrament der boete de zonde^ niet vergeeft, maar dat hig een 
dienaar is, en de genade Gods, die de zonde vergeeft, slechts 
aankondigt; dat het der Kerk niet geoorloofd is, wien ook 
met eene doodzonde te binden; dat het eten van vleesch te 
allen t^de geoorloofd is." 

•) Brandt, t. a. p. ; Gerdes, Historia Reformatio- 
nis, tom. III, p. 173. Men ziet ook hier weder, dat er 
niets nieuws is onder de zoni 



DigitizQd by VjOOQIC 



13 

of zonder plaats noch drukker waren uitgekomen, 
daar de Keizer volstrekt niet wilde, dat zulk soort 
van geschriften in Gent werd uitgegeven, verkocht 
of ingevoerd; en allen burgers werd op boete van 
honderd gulden gelast, den ambtenaren, die er onder- 
zoek naar deden, niets in den weg te leggen, noch 
zich te verschuilen achter privilegies, aan henzelven 
of aan hunne stad toegekend ^). 

Eene hevige vervolging brak los. Gilles Tileman 
werd met nog eenige belijders der Hervorming ver- 
brand ^). Maria van Becum, afkomstig uit Rijssel, 
en hare schoonzuster Ursula werden te Delden levend 
verbrand *). Vooral Doornik moest het ontgelden: 
daar werd Pierre Brully in de eerste dagen van 
November 1544 gevangen genomen en in Februaai 
1545 levend verbrand op een langzaam vuur *). Het 
lot zijner volgelingen was verschrikkelijk: een zekere 
Myoche werd 30 Januari 1545 levend verbrand ^) ; 
de prediker Jeiian de Bargibant «) en Rolland de 
Grimaupont, »sayeteur", die nog vóór hun dood her- 
riepen , werden met het zwaard gedood , de eerste op 
31 Januari, de tweede op 5 Februari 1545^); het- 
zelfde lot onderging den ^^^ Februari Jacques de le 
Tombe, kleedermaker , geboortig uit Roubaix; zijne 
vrouw Marie de le Pierre werd levend begraven »). 
Even vreeselijke straffen werden toegepast op de aan- 



1) Brandt, a. w. blz. 146. 

') Gerdes, Historia Reformationis, torn. III, p. 174. 

») Gerdes, 1. 1. p. 180—182. 

♦) Sleidanüs, 1. 1. fol. 270; Paillard, 1. c. p. 45. 

«) ScHOOCKius, 1. 1. p. 472; Paillard, 1. c. p. 32—35. 

•) ScHoocKius, 1. 1. p. 471 seq. 

^) Paillard, 1. c. p. 35,36. 

«) ScHoocKius, 1. 1. p 472; Paillard, 1. c. p. 47, 



Digitized by VjOOQIC 



14 

hangers van Brully te Valenciennes : Henry Rol- 
land, »caucheteur", en Amand Lignier, geboortig 
uit Saint-Amand-les-Eaux , werden onthoofd (14 en 
20 Febr.); de schrijnwerker Charles en Anthonin 
Saudruyt (7 Juli) werden levend verbrand ; Jennette 
Basin, geboortig uit Bruchem in Henegouwen, de vrouw 
van Arnould Cuisenier, timmerman, werd op den 
14den Februari levend begraven; zij bood zulk een 
hevigen tegenstand, en de beul zelf was zóó geschokt 
door hare laatste worsteling tegen de verstikking , dat 
hij weigerde zijn ambt langer waar te nemen , als hij 
deze straf nog meer moest uitvoeren ^). Geen wonder, 
dat vluchtte wie vluchten kon. Het arme Vlaanderen 
werd door zijne beste burgers verlaten ^). De meeste 
vluchtelingen gingen naar Duitschland. In het bijzon- 
der op één gezelschap van ballingen wil ik hier wijzen. 
Eene belangrijke plaats bij Max Goebel ^) luidt aldus: 
Aken, de keizerlijke rijks- en kroningsstad, had zich 
in den beginne zooveel zij kon tegen het indringen der 
nieuwe Evangelische leer, evenals het naburige Keu- 
len verzet. Maar toen in 1544 de eerste Nederlandsche 
vluchtelingen — dertig familiën — aankwamen, nam 
de Raad hen zeer voorkomend op en schonk hun het 



>) Paillard, 1. c. p. 105—109. 

*) ScHOOCKius (1. c. p. 470 seq.) verzekert, dat alleen uit 
Doornik, door Firmianus Strada het Vlaamsch Genève ge- 
noemd , nog in zijn t^d vlnchtelingen woonden te Genève 
in Savoye, te Londen in Engeland, te Bazel en te Zurich 
in Zwitserland, te Heidelberg, te Frankendaal en te Hanan 
in de Palts , te Dantzig in Pruisen , te Bremen aan de Weser, 
te Ëmden in Oost-Friesland aan de Ëems, te Wesel aan den 
Egn, in Eleefsland, en in welken hoek der wereld niet! 

') M. Goebel, Geschichte des Christlichen Le- 
bens in der Kheinisch- Westphalischen Kirche, 
Cobl. 1849, Bd. I, S. 426. 



Digitized by VjOOQIC 



15 

burgerrecht, waardoor hij, zonder het te willen, 
aanleiding gaf tot het vormen van eene heimelijke 
(Waalsche) Evangelische gemeente ^). 

Tot deze vluchtelingen heeft hoogstwaarschijnlijk 
ook Utenhove behoord. Mijn vermoeden, dat door 
later onderzoek bevestigd of gelogenstraft kan worden, 
steunt op de volgende gronden: 

1^. Na het jaar 1565 vind ik van Jan Utenhove 
geen spoor. Uit de voorrede zijner compleete Psalm- 
berijming, waarvan de uitgave door Godfried van 
Wingen bezorgd is, blijkt, dat hij in September 1566 
reeds geruimen tijd overleden was. In deze voorrede 
nu wordt verhaald, dat Utenhove »de gantse tyde 
van ongeuerlich'21. iaren vmme de ware religie Jesu 
Christi , door ongehoirde tyrannie des Romischen Anti- 
Christi ende syner strydtheeren wt synen vaderlande 
ballinck geweest is". 

2^. In den ))Öalendar of State Papers of the reign of 
Edward VI" (Londonl861 *) wordt verzekerd, dat Uten- 
hove in 1544 ter wille van den godsdienst zijn vader- 
land verlaten heeft. Hetzelfde verzekert Blommaert ^). 



*) Welke groote voorrechten deze Nederlanders hebben ge- 
noten, hoe er in 1558 dertien Ylaamsche familiën met Adriaan 
VAN Haemstede z^n b^gekomen, die er eene Ylaamsche kerk 
stichtten, hoe deze gemeenten steunpunten werden voor de 
zich uitbreidende Hervorming in het Guliksche enBergische, 
hoe zij onder het Guhksche claasen convent en de Guliksche 
provinciale synode tot 1610 lid ziyn geweest van de Neder- 
landsche Gereformeerde kerken, hoe zig de grond waren van 
de thans nog bestaande gemeente, die in 1849 twee duizend 
zielen telde (Hervormden, Lutherschen en Mennonieten), is 
te vinden bij Goebel, a. a. O. S. 424 — 429. 

*) Calendar. Domestic, p. 144, aangehaald b^ Dalton, 
Johannes a Lasco, S. 326. 

') Blommaert, De Nederduitsche schrijvers van 
Gent, 1861, op het woord Utenhove (Jan). Hij zegt, dat 
het geschiedde vóór 1545. Hij meent evenwel ten onrechte, 
dat Utenhove naar Engeland gevlucht is. 



Digitized by VjOOQIC 



16 

3®. Utenhove verkeerde in dezen tijd te Aken, 
zooals blijkt uit een brief aan Albertus Hardenberg 
(toen aan het hof van Herman von Wied, den aarts- 
bisschop van Keulen), gedagteekend 9 Maaii; 4545. 
Utenhove was belast met het geleiden van eenige 
zusters uit Keulen naar Aken, om daar van hare 
ouders verlof te krijgen voor den overgang tot het 
Protestantisme ' ). 

4®. Utenhove was discipel eener Waalschekerk *). 

5®. Petrus Martyr schrijft den 15<*«n Januari 1549 
uit Oxford aan Utenhove te Londen '), »dat hij zich 
er over verheugt, dat Utenhove en de zijnen reeds 
in het geheim bijeenkomsten der geloovigen en zelfs 
predikatiën hebben. Hij twijfelt er niet aan, of de 
duivel is vijandig jegens dit nieuwe begin; maar daar 
Utenhove in dezen krijgsdienst reeds veteraan is, 
hoopt hij, dat deze door zijn geloof en door zijne 
angstvallige zorg het zoover zal brengen, dat de wolf 
geen meester wordt van de schapen". Utenhove was 
dus reeds vóór dien tijd lid geweest van eene ge- 
heime kerk. 

In deze dagen vinden wij hem voortdurend in 
gezelschap van Jacques de Bourgogne, Heer van 
Falais. Deze de Bourgogne had te Leuven gestudeerd 
in denzelfden tijd, waarin a Lasco en misschien ook 
Utenhove daar studeerden, had zich in 1544 aan de 
scherpe oogen der Inquisitie onttrokken en zich te 



1) CtERDES, Scrinium Antiquarinm, Gron. s. a., torn. 
III et IV, p. 680 Beq. 

>) Epistolae Tigurinae, p. 423; Original Let- 
ters, vol. II, p. 654. 

•) Gkrdes, Scrinium Antiquarinm, tom. III et IV, 
p. 665, 



Digitized by VjOOQIC 



17 

Keulen gevestigd*). Utenhove heeft daar bij hem 
gewoond *). Eén van tweeën zal men mijns inziens 
moeten aannemen, of dat Utenhove en De Falais 
behoord hebben tot de schare , die naar Aken vluchtte 
en zich daarvan hebben afgescheiden, óf dat zij te 
zamen in het jaar 1544 te Keulen eene woonplaats heb- 
ben gezocht. 

De reden, waarom Utenhove in ballingschap ging, 
was vrees voor de Inquisitie. Eene andere is mij 
althans niet bekend. Later heeft hij op pijnlijke 
wijze ondervonden, dat die vrees niet ongegrond was. 
Zijne goederen zijn, vermoedelijk in 1546 te gelijk 
met die van zijn aanzienlijken vriend De Falais , ver- 
beurd verklaard. Wel heeft zijn broeder Nicolaas, 
waarschijnlijk lid van het Hof van Mechelen , waardoor 
de verbeurdverklaring moet geschied zijn, eenegroote 
som gelds voor hem gered ^), maar hij is met dit 



1) C. A. Rahlbnbeck, Jacqnes db Bourgogne, in de 
Biographie nationale, publiée par 1'Acadëmie 
Royale des sciences, des lettres et des beanx arts 
de Belgiqne, torn. II , Brnx. 1868. 

*) Hardbnberg vernam van de bedienden van De Falais, 
dat UTENHOVE nit was (Gehdes, Scrinium Antiqua- 
rinm. torn. III et IV, p. 680). 

') Utenhove aan Bullinger en Martyr 13 Juni 1559 
(hieracbter in de Belagen, blz. XXXVIII). H^ spreekt daar 
van „frater mens, Caroli Caesaris consiliarius*'. By Baron 
De Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du 
comté de Bourgogne, 6and, s. a., p. 1940, komt voor 
Nicolaas Utenhove, raadsbeer in den Grooten Raad van 
Mecbelen, die daar met zijn vader van denzelfden naam ver- 
ward wordt. Dat Jan Utenhove een broeder Nicolaas bad 
(misschien agn eenige volle broeder), is te zien inde Byiage 
hierachter over De familiebetrekkingen van Jan 
Utenhove. 

8 



Digitized by VjOOQIC 



^8 

geld niet gelukkig geweest, zoo^ls later blijken zal. 
Van zijn leven gedurende de jaren 1545 — 1548 hebben 
wij slechts weinige berichten. De oorzaak hiervan is, 
dat hij toen nog betrekkelijk jong was, geenerlei be- 
trekking bekleedde, en nog niet vele relatiën raet 
A erschillende mannen van naam had aangeknoopt. Hij 
reisde veel en dikwijls enkel voor zijn genoegen >)• 
Hij bezocht Aken, Bonn en Keulen *). Zooals ikzeide, 
hield hij te Keulen verblijf bij Jacques de Bourgogue, 
den Heer van Falais of Fellais aan de Méhaigue en 
van Bredam of Brigdamme in Zeeland. Deze De Bour- 
gogne had bloed van Philips den Goede in de aderen. 
Daaraan dankte hij dan ook de eer, dat hij de speel- 
makker geweest was van den jongen Karel V, en 
het voordeel, dat hij het karakter zijns vorsten beter 
kende dan een zijner tijdgenooten. Bij zijne familie 
stonden de geschriften en de persoon van Erasmus 
in hoog aanzien, zóó zelfs dat eene zijner tantes 
den schrijver van den »Lof der zotheid" een jaar- 
geld vereerde. Hieruit is waarschijnlijk zijne vroeg- 
tijdige liefde voor de Hervorming te verklaren, eene 
liefde, waarvoor hij reeds op zijn 15^* jaar openlijk 
uitkwam. Daarom liet zijn vader hem terugkomen 
van het Hof en zond hem naar de Hoogeschool te 
Leuven. Hij werd daar niet genezen, want hij kwam 
in aanraking met a Lasco en door dezen met de 
Zwitsersche en Duitsche hervormers. Hij trouwde met 
Yolande van Brederode, die eveneens hervormings- 
gezind was, zoodat zij later bij zijne brieven aan 



^) Epistolae Tigurinae, p.423; Original Letters, 
vol. II, p. 654. 

*) Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. III et IV, 
p. 680 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



19 

Calvijn de hare insloot ' ). Te Keulen verzamelde hij 
in zijn huis eene kleine Waalsche gemeente met een 
geregelden dienst ^). Nauwelijks had hij zich daar 
gevestigd, of Karel V bemerkte het en zond hem een 
bode, om hem uit te noodigen zoo spoedig mogelijk 
naar de Nederlanden terug te keeren. Hij antwoordde 
toen mondeling ') , dat de staat zijner gezondheid zich 
tegen zulk ieene reis verzette, en daar hij zich te Keu- 
len niet langer veilig waande, ging hij den Rijn op 
tot Straatsburg*). Dit geschiedde reeds in 1545*). 
Het verhaal zijner zwakke gezondheid was zeker niet 
geheel en al verzonnen , want de heer De Falais was 
veel lijdende®), en vermoedelijk ging hij te Straats- 
burg de baden gebruiken. Utenhove ging met hem 
mede. Dit blijkt uit de brieven van Pollanus aan 
Calvijn en uit die van Calvijn aan den heer De 
Falais ^). Geruimen tijd heeft Utenhove te Straats- 



•) De brieven van Calvijn aan De Falais en diens vrouw 
z^n in 1744 by Wetstein te Amsterdam uitgegeven. Jam- 
mer, dat die van de Falais er in ontbreken. 

>) Corpus Eeformatorum, Calvini Opera, tom. XII, 
p. 549. 

') Later heeft b^ met behulp van Calvijn eene Apologie 
opgesteld, die in het Fransch en in het Latiyn is uitgekomen 
in het jaar 1548. Het Latyn is herdrukt te vinden in het 
Corpus Beformatorum, Calvini Opera, tom. X^p 274<*294. 

*) Bahlenbeck, 1. e. 

*) Pollanus aan Calvijn, 15 Nov. 1545, in het Corpus 
Reformatorum, Calvini Opera, tom. XII, p. 214 seq. 

*) Hy had, wat hij noemde, zyne „maladie d*hiver^'. Alleen 
BoLSBC kon die genezen. De vrede tusschen Calvijn en De 
Falais werd verstoord vooral, doordat Calvijn hem van 
zgn geneesmeester beroofde (Rahlenbeck, 1. e.). 

^) Yalérand Poulain, een vluchteling uit R^ssel, was dettgds 
predikant eener kleine Waalsche gemeente te Straatsburg. De 
predikant der Waalsche vluchtelingen te Wezel (Louis ge- 
heeten) had geschreven aan die te Straatsburg, over de be- 



Digitized by VjOOQIC 



20 

burg gewoond') en is waarschijnlijk door Falesiüs 
schriftelijk bij Calvijn ingeleid. 

Calvijn nu stond telkens op het punt, aan Uten- 
HOVE te schrijven, maar steeds werd hij verhinderd *). 



klagens waardige twisten tusschen de Luthers chén en de Gere- 
formeerden aldaar. Op raad van Bucbrus en Petrus Martyr 
ging PoULAiN er heen, om, als het kon, van Nicolaas 
V. D. Bossche, den Superintendent aldaar, te verkregen , dat 
de Gereformeerden „sine easula quam vocant, et aliis hujns- 
modi rebus , tantam veste alba, quam superpelicinm vocant, 
possint coenam celebrare, deinde in cantu servare quae a 
nostris ecclesiis servantur''. Eij schrijft in November (zie boven 
blz. 19, noot 5) aan Calvijn om zijn gevoelen, en verzoekt den 
brief te zenden aan Palesius, die hem dan wel verder aan 
PouLAiN zal doen toekomen. In den volgenden brief van 3 
Dec. (Calv. Opp. tóm. XII, p. 225) verzoekt h^, al is hg 
reeds vertrokken, den brief te doen brengen aan Utenhove, 
die hem dan wel vóór zijn terugkeer uit Wezel aan zgn 
adres aldaar zal doen bezorgen. 

*) fipistolae Tigurinae,p. 423; Original Letters 
vol. II, p. 653. 

>) Calvin a M. de Falais, in het najaar van 1547 
(Corpus Reformatorum, Calvini Opera, tom. XII, p. 
621): „Monseigneur, iavois differe a vous escrire, voulant 
commencer par vostre frere et par Utenhove. Mais nayant 
loysirpour ceste heure,ie me suis advise de vous escrire, en remec- 
tant Ie reste a la sepmaine qoi vient . . . ." £ene poos later 
(ibidem, p. 627): „Jeusse volontiers escrit tant a votre frere 
qua Utenhove. Mais ie ne scay comment cela sest faict que 
ie nay peu arracher de mon esprit deduction qui me vint a 
gre. Javoye bien commence, voire a tous deux. Mais iay 
este en la fin contrainct de placquer la tout. Aussi iestoye 
en doubte lequel serait meilleur descrire en latin ou en fran- 
cois a Monsieur Ie Protonotaire. Si dadventure vous trouvez 
bon quil se fasse, mandez Ie moy par Ie premier, et ie me 
feray force, quoy quil en soit." En op 23 Dec. 1547 (ibidem, 
p. 636): Touchant descrire a Monsieur Ie protonotaire et que 
a Monsieur Utenhove, vous scavez les excuses, que ie vous 
en ay faict , lesquelles sont vrayes .... Du second [c. a. d. 
d^ Utenhove] , ie pense que Dieu menpescha pour lors. 



Digitized by VjOOQIC 



21 

Het verblijf te Straatsburg was ongetwijfeld van 
grooten invloed op Utenhove. De omgang met den 
vredelievenden Bucerus , met de geleerde Martyr en 
Fagius, en met den even vredelievenden als geleerden 
Cassander 1), welk een rijkdom van wijsheid zal de 
aanzienlijke Gentenaar er uit geput hebben, hij die 
door zijne wetenschappelijke opvoeding en zijne veel- 
zijdige beschaving in staat was, hen te begrijpen en 
te waardeeren. Hij verkeerde hier met de eerste gees- 
ten van zijnen tijd. Dat zij wederkeerig hem op hoo- 
gen prijs stelden, blijkt wel uit de vriendschap, die 
zij sedert dien tijd met hem hebben onderhouden , eene 
vriendschap zóó intiem, dat in 1548 Petrus Martyr 
geld van hem leende, misschien wel om de reis naar 
Oxford te kunnen doen ^). Ook Bucerus schijnt hij 
geld voorgeschoten te hebben *). Met Martyr heeft 
hij dan ook gedurende vele jaren eene geregelde brief- 
wisseling gevoerd. Een schoone brief van Utenhove 
aan Paulus Fagius is hierachter afgedrukt ♦). De 
vriendschap tusschen beide mannen was ernstig en 
innig. Toen Utenhove later in Engeland kwam , hield 
hij toezicht op Paulus Fagius Jr., di^ daar theologie 
studeerde en dat toezicht maar al te zeer noodig had. 
Dat hij den vermaarden Hebraïcus hoog waardeerde 
om zijn ijver voor de heilige zaak der Reformatie , blijkt 
uit den genoemden brief en uit de wijze, waarop hij 
later Calvijn mededeelde, hoe Pagius uit zijn hoog- 



>) Die hier Hebreenwscli kwam leereu bg Fagius (Assink 
Calkoen, 1. 1. p. 32). 

*) Petrus Martyr aan Utenhove, bij Gerdes, Scri- 
nium Antiquarinm, torn. III et lY, p. 663. 

') Zie den brief van Bucerus hierachter, Bijlagen, blz. 
XIII. 

•) In de Bijlagen, blz. VII— IX. 



Digitized by VjOOQIC 



22 

leeraarsambt in de Hebreeuwsche taal te Cambridge 
te vroeg door den dood werd weggerukt *). 

Van bepaalde werkzaamheid gedurende zijn verblijf 
te Straatsburg, vind ik geene andere sporen, dan dat 
hij er ijverig studeerde en in een brief van 3 Januari 
1548^) Dryandeb verzocht, de boeken, die Falesius 
en MiCRONius naar Bazel hadden medegenomen , onder 
anderen zijn Aretius Felinus op de Psalmen *) en 
zijn DioscoRiDES ^) , bij gelegenheid naar Straatsburg te 
doen terugbrengen. Reeds toen was hij dus bezig met 
eène wetenschappelijke studie der Psalmen, die later 
zulke schoone vruchten heeft gedragen. 

Verder blijkt , dat Valérand Poulain , de predikant 
der Waalsche gemeente te Stiuatsburg, reeds toen 
Utenhove heeft verzocht zijn invloed aan te wenden , 



*) Fagius stierf 13 Nov. 1549. Utenhove schreef aan 
Calvijn den 20 Nov.: „narratum mihi fait, Faulum 
Fagium Cantabrigiae defunctnm esse hac vita, cuins mors 
plurimos pios fratres haud valgari dolore affécerit, ac im- 
primis D. Bucerum, quam ipse se tamqnam vitae comitem 
iam dudnm adinnxerat. üxorem qnoque defaneti animo com- 
primi moerore nihil est dubitandnm. Et certe miseret me 
eins snmmopere mnliercnlae, sicnt merito debet, qnnm iam 
et marito et prospera valetndine in terra peregrina destitnatur. 
Dominns Deus interim, pater vidnarnm, eam soletur inxta 
immensam snam misericordiam^* (corpus Reformatornm, 
Calvini opera, tom. XIII, p. 473 seq.). 

*) Hierachter in de Belagen, blz. V— VII. 

*) Benedictus Aretius, destijds professor te Marburg, 
was schrgver van Commentarii in Pentateuchum et 
Psalmos. Meer bekend en herhaaldelgk gedrukt zijn zgne 
„Tbeologiae problemata^', en „Examen Theologicum^'. 

*) DioscoRiDES, een Ciliciër, veldarts onder den Eomein- 
schen keizer Claudius, vervaardigde een geschrift over ge- 
neesmiddelen. Eene Latijnsche vertaling uit het Arabisch was 
sedert 1478 in zwang gekomen, en het werk is bg voort- 
during in gebruik gebleven. 



Digitized by VjOOQIC 



23 

om hem hier of daar eene andere betrekking te bezor- 
gen, maar de hevige strijd, dien de heer De Falais 
destijds tegen Poulain voerde en die hem overal ver- 
dacht maakte, schijnt ook Utenhove een tijdlang 
tegen hem te hebben ingenomen '). 



") Calvin k Monsieur De Falais (Corpus Reforma- 
torum, Calvini opera, torn. XII, p. 622): „Et iappercois 
que Ie bon Utenhove en est las". De strijd betrof twee 
punten: l® Poulain werd beschuldigd, Falais te hebben 
opgelicht voor eene aanzieniyke som gelds; 2^ by zyn laat- 
sten terugkeer uit de Nederlanden had hy eene jonge balling , 
met name de Wilerzy , de nicht van haren voogd De Falais 
begeleid. I>e Falais beschuldigde hem , deze jonge dame tot 
een huwel^k te hebben willen dwingen. De eerste zaak is 
door bet gerechtsbof te Bazel in het voordeel van Poulain 
(althans zoo verzekert bij zelf) beslist. Het tweede punt was 
zeker niet geheel en al onwaar, maar Poulain gaf te ken- 
nen, dat juffrouw de Wilerzy hem reeds vele maanden 
had lief gehad, dat z^ hem en niet hij haar gevraagd had, 
en dat vooral de familietrots van De Falais en z^ne vrouw 
bet huweiyk belette. Pikante bijzonderheden geeft het Cor- 
pus Reformatorum, Calvini opera, tom. XII, p. 393 
seqq., 402, 420 seq., 497 seq., 503, 514 seq., 516, 517,518, 
528, 549, 586 seq., 622, 626, 628, 636, 663; tom. XIII, 
p. 189 seq. Velen werden er. in gemoeid. Viret schreef aan 
Farel: „Yalerandus homo est mire varius et meo iudicio 
nimius conscientiae iactator". Dryander waarschuwde Bul- 
LiNOER tegen Poulain : „Decepit fraudulentis verbis honestis- 
gimam et nobilem puellam. In has angustias atque impias 
contentiones adduxit eum primum ipsius natura per versissima, 
deinde etiam Anglus (Hoperus) qui apud vos est". (Over 
zgn^ aanbeveling van John Hoper, later den martelaar der 
Hervorming onder Maria Tudor, zegt h^: „Laudavi eum a 
studio doctrinae. Idem adhnc sentio. Mores illius non attigi, 
quos video quotidie minus esse integros quam putarem, prae- 
sertim in hac causa"). Bucerus te Straatsburg en Myconius 
te Bazel spreken beiden even ongunstig over Poulain. Niet 
onbelangr^k is de studie van deze zaak voor de karakter- 



Digitized by VjOOQIC 



24 

Toen Karel V zag, dat het der Roomsche Curie 
geen ernst was met het Concilie van Trente , werd hij 
zelf bedacht op maatregelen, waardoor voorloopig de 
eendracht in zijne staten hersteld kon worden '). In 
de vergadering van den Rijksdag te Augsburg op den 



kennis van Calvijn. Hg was de leermeester van Poulain 
en werd door Falesius te hulp geroepen. Hg ried voortdu- 
rend dezen laatste aan, zich met Pollanus zoo weinig mogelgk 
in te laten, „considerant son audace et ce qui peult sortir 
dune beste venimeuse, si on la presse**. Aan Pollanus gaf 
hg ter zelfder tgd een vreeselgke vermaning, maar hg ein- 
digde met deze woorden: „Vale, et me amico esse erga te 
animo tibi persuade. ütinam aliquando suppetat laetius scri- 
bendi argumentum". Faoius is nog voor Pollanus bg Fa- 
lesius in de bres gesprongen, maar het heeft niet geholpen. 
Dryander en Pollanus zgn later door hunne vrouwen in 
nadere betrekking geraakt. Ook is Calvijn weder met Pol> 
lanus op goeden voet gekomen, terwgl hg met Falesius 
heeft gebroken. Dat de twist tusschen Calvijn en Falesius 
voor een deel ontstaan zou zgn, doordat Pollanus jufErouw 
de Wilerzy tot vrouw begeerde (Eahlenbeck), is onge- 
grond. Calvijn recommandeerde „Ie filz de Monsieur de Mom- 
mart, avec lequel iay este nourry en mon enfance; il ma 
mande quil desiroit surtout se retirer par deca et continue 
en ce propos .... Cest un ieusne homme au moins de leage 
de trentequattre ans .... Il sest desbauche en follies de ieu- 
snesse par cydevant .... Je me suis enquis diligemment de 
NicoLAS Lefer et de Nicolas Ficot, son gendre, qui ont parle 
a luy, assavoir sil navoit nuUe tasche de maladie, telles 
que lacquierent les ieusnes gens en leur dissolutions. Hz 
mont respondu que non** (10 Sept. 1547). In Juli 1548 was 
de bruiloft van juffrouw de Wilerzy aanstaande. Calvijn 
beloofde, er bg tegenwoordig te zullen zign. 

') Sleidanus, 1. 1. fol. 365v, 366r, 369— 376^; Is. 
Le Long, Kort historisch verhaal van den eer- 
sten oorsprong der Nederlandschen G-ereformeer- 
den kerken onder ^t kruys, Amst. 1751, blz. 13; 
&IESELER, Lehrbuch der Eirchengeschichte; Bd. 
III, Abth. 1 (1840), § 9, S. 343-- 359. 



Digitized by VjOOQIC 



25 

l*t«n September 1547 verklaarde hij , dat het zijn voor- 
nemen was, een einde te maken aan de verdeeldheid 
wegens de religie. Behalve de Evangelische keurvor- 
sten , gaven de meeste leden van den Rijksdag te ken- 
nen, dat het bepalen van eene voorloopige regeling, 
totdat het Concilie zou beslist hebben , hun noodzake- 
lijk voorkwam. Den 14^«n Januari stelde de Keizer 
voor, dezen wensch te vervullen, en eene commissie 
uit de Stenden werd benoemd, om over de in te voe- 
ren regeling te beraadslagen. Deze commissie ging den 
Uden Februari aan het werk, maar intusschen waren 
reeds anderen in het geheim bezig geweest. Zij waren 
JuLius Pflug, bisschop van Naumburg, Michaël 
Helding, wijbisschop van Mainz, en de hofprediker 
van Keurvorst Joachim van Brandenburg, welken 
door schulden bezwaarden vorst men tot het plan had 
overgehaald. Zijn hofprediker was Johannes Agricola 
VAN EisLEBEN *), een ijdel man, dien men wist te 
boeien door zijne opmerkingen bereidwillig te aan- 
vaarden. Ten grondslag hunner onderhandelingen leg- 
den zij een opstel, dat Julius Pflug reeds te voren 
gemaakt had. Na eenigen tijd droegen zij hun ont- 
werp den Keizer voor, die het, omdat er niets kwam 
van den arbeid der Rijksdags-commissie , gaarne aan- 
nam. Nadat er nu de adviezen over ingewonnen waren 
van vele Stenden, onder anderen van Maurits van 
Saksen, die zijne theologen liet antwoorden, terwijl 
allerlei wijzigingen daarvan het gevolg waren, werd 
het eindelijk den 15^««» Mei 1548 als Wet afgekondigd *). 



>) Zie over hem Eawerau, Johann Agricola von Eis- 
leben. Ein Beitrag zur Eeformationsgeschichte, 
Berl. 1881. 

*j Het werd gedrukt onder den titel: Der Röm. Kais 
Majestat Erklarnng wie es der Religion halben 



Digitized by VjOOQIC 



26 

De voorschriften van dit zoogenaamde Augsburger In- 
terim waren grootendeels Roomsch; slechts werd het 
huwelijk toegestaan aan die geestelijken, die reeds 
met eene vrouw leefden, en het Avondmaal onder beide 
gestalten werd geoorloofd verklaard voor die streken., 
waar men het op deze wijze pleegde te genieten ; alles 
in afwachting der bepalingen van het Concilie. Tegen 
de oorspronkelijke bedoeling kreeg het alleen geldig- 
heid voor de Protestanten, daar de Roomschen zich 
heftig tegen de evengenoemde concessiën van het pries- 
terhuwelijk en het Avondmaal onder beide gestalten 
verzetten. Den Duitschen bisschoppen liet de Keizer 
ook te Augsburg den i4den Juni eene »formula refor- 
mationis" voorleggen, naar welke zij de misbruiken, 
in de Katholieke kerk ingedrongen , uit den weg moes- 
ten ruimen *). 

Door deze wetten meende Karel de hereeniging 
der Protestanten en Roomschen voorbereid te hebben. 
Dat zijn plan mislukt is, behoeven wij hier niet te 
ontwikkelen. Doch in den beginne heeft hij op krasse 
wijze hier en daar de invoering van het Interim be- 
werkt, o. a. te Straatsburg 2). Wel heeft de stad zich 
lang verzet '); wel heeft de overheid herhaaldelijk ge- 
tracht, den Keizer tot toegeven te bewegen, maar te 



im heil. Beich, bis zn Anstrag des gemeinen 
Concili gehalten werden boII, etc. 

1) Formnla Eeformationis per Caes. Majesta- 
tem Statibus ecclesiasticis in Comitiis Angns- 
tanis ad deliberandum proposita. . . . et ab eis- 
dem.... probata etc. 

>) Sleidanus, 1.1. fol. 374 eeq., 376, 379—381. 

') Zie bgv. by Gerdes, Scrininm A n tiqnarium « 
torn. I et II, p 644, en Corpus Reformatornm, Calvini 
opera, torn. XIII, p. 38. 



Digitized by VjOOQIC 



27 

vergeefs. De angst voor de Napelsche ruiters, die in 
de nabijheid der stad lagen, de bange verwachting, 
dat de Keizer, die op het punt stond Augsburg te 
verlaten, Straatsburg zou bezoeken en de vrees, dat 
bij alsdan met hen zou handelen gelijk met de bewo- 
ners van Constanz, die hij om hun verzet vogelvrij 
verklaard had, dit alles deed vele aanzienlijken, koop- 
lieden en anderen besluiten, afstand te doen van hun 
burgerrecht en elders eene veilige schuilplaats te zoe- 
ken. Op den 8«*«n September verklaarden gezanten van 
Straatsburg den Keizer te Keulen, dat zij het Interim 
aannamen , op voorwaarde , dat hun enkele kerken zou- 
den worden toegestaan , waarin het Evangelie gepredikt 
en de sacramenten bediend konden worden naar hunne 
wenschen. Op den laatsten September 154f8 schrijft 
BucERUs met verslagen gemoed, dat de Keizer den 
Protestanten te Straatsburg iedere kerk heeft ge- 
weigerd*). 

In deze voor Duitschland in het algemeen en. voor 
Straatsburg in het bijzonder zoo benauwende dagen 
vond Utenhove daar geene veilige herberg meer en 
heeft hij eene nieuwe ballingschap aanvaard. Hij begaf 
zich thans naar Engeland. Daar werd eene kerkher- 
vorming voorbereid door den invloedrijken Thomas 
Cranmer, den aartsbisschop van Canterbury, hierbij 
gesteund door den wil van den tienjarigen Koning, 
den »tweeden Josias", zooals de eernaam luidde, die 
hem bij zijne kroning werd beloofd en later door de 
dankbare Gereformeerden zoo gaarne is gegeven. Cran- 
MER had hierbij de hulp noodig van geleerde theo- 
logen , die destijds in Engeland zeer schaarsch waren. 



^) Corpus Reformatornm, Calvini opera, tom. XIII, 
p. 56. 



Digitized by VjOOQIC 



28 

Daarom richtte hij zijn bUk op het buitenland * ) , en 
zond uitnoodigingen om over te komen aan allerlei 
bekende mannen , zonder veel bezwaar te maken over 
eenig verschil van denkbeelden. Hij vraagde A Lasco , 
in sommige opzichten een absolutist, even goed als 
Melanchton, in dezelfde opzichten een toegefelijk 
verzoeningsman. Zelfs zegt a Lasco, dat over Calvijn 
gedacht is, maar het viel lastig, omdat hij een Fransch- 
man was *). Ook tot de Straatsburgers kwam eene 
dringende uitnoodiging van Cranmer. Bucerus en 
Fagius hebben niet vóór April 1549 kunnen besluiten, 
hunne gemeente vaarwel te zeggen'); Petrus Mar- 
TYR ging reeds in November 1547 ; in den zomer van 
1548 gingen ütenhove en Dryander *). 



1) S. A. Gabbema. Ëpistolarum ab illustribus 
et claris viris scriptarum Centnriae tres, Har- 
lingae, 1664, p. 108. 

*) Gerdes , Scrininm Antiquarium, torn. I et II 
p. 644. 

*) 1 April kregen zij bun ontslag te Straatsburg, (Slei- 
DANUS 1. 1. fol. 386) en 25 April kwamen zy te Lambetb aan 
(Epistolae Tigurinae, p. 349). 

*) De gissing van Gerdes (Scrininm Antiquarium, 
tom. III et IV, p. 666), dat Dryander door ütenhovk bij 
Hartyr zou zijn aanbevolen, is ongegrond. De brief van 9 
Hei, die bierop betrekking beeft, is uit bet jaar 1553; want 
er is sprake van bet tweede buwel^k van Martyr, en z^ne 
vrouw is in bet voorjaar van 1553 gestorven. Drtandbr was 
toen al dood. — Dat Dryander reeds in den zomer van 1548 
naar Engeland ging, staat vast. A Lasco vertelt bet den 
19dett Juli van dat jaar aan Hardenbero , en Bucerus scbreef 
aan Drtander in Engeland in September. De reis van Drt- 
ander was vrg wel te vergeefs ; by beeft altbans geene vaste 
betrekking kunnen krygen. Wel bad bg van Melanchton, 
wiens leerling b^ geweest was, eene goede aanbeveling aan 
Cranmer, maar deze bad geen open plaats voor bem. Na 
allerlei omzwervingen vestigde bij zicb in Maart 1549 te 



Digitized by VjOOQIC 



29 

Utenhove genoot, evenals zijn oudere vriend a 
Lasco, de gastvrijheid van den aarts-bisschop van 
Canterbury >), die ongetw^ijfeld groot behagen schepte 
in den edelen Vlaming, die naar Engeland kwam niet 
om eene goede betrekking, maar alleen uit reine 
liefde voor den godsdienst. Hij had nog geen ander 
verleden, dan dat hij zijne jeugd met ernstige studie 
had besteed , dat hij niet geaarzeld had om der religie 
wil zijn rijk vaderland voor altijd vaarwel te zeggen, 
waarvoor hij zwaar was gestraft, en eindelijk, dat hij 
zoowel door zijne geboorte uit het geslacht der Uten- 
hove's, als door zijne voortreffelijke eigenschappen 
voortdurend in de kringen der eerste geesten van 
zijnen tijd verkeerd had. Eerst later heeft zijn per- 
soon die historische beteekenis gekregen, die hem 
waardig maakt, eene plaats in te nemen onder de 
voornaamste mannen, die uit de Nederlanden zijn 



Cambridge, waar h^ de Grieksche letteren doceerde. In 
April \b hy met Martyr te Lambeth. In Juni is hij weer 
te Cambridge, docb er was daar geene behoefte aan littera- 
toren, zooals aan geleerde theologen. In Angustus beveelt 
BucERUS hem aan £dmund Allen , den kapelaan van prinses 
Elizabeth. Ook deze sch^nt geene plaats voor hem gevonden 
te hebben. In September bevindt hy zich wederom te Cam- 
bridge, maar reeds den 5dea November verlaat hij Lambeth 
en Engeland , om te Bazel uit te gev«n , wat hg in Engeland 
had bewerkt. Hg liet zgne vrouw te Cambridge achter, en 
had het plan, in het voorjaar terug te keeren. Wat hiervan 
gekomen is, weet ik niet. In Mei 1552 vinden wg hem te 
Straatsburg, waar hg in December is overleden. Zie Epis- 
tolae Tigurinae, p. 230—235, 306, 349, 353 seq.; Dr. 
A. Kutper, Joannis a Lasco opera, tom. II, p. 619 
seq.; Boehmer, Spanish Beformers, I, p. 155 seq. 

*) Zie de adressen der brieven van Petrus Marttr aan 
Utenhove bg Gërdes, Scrinium Antiquarium, tom. 
III et IV, p. 662, 664. 



Digitized by VjOOQIC 



30 

voortgekomen. Doch reeds nu stond hij bij degenen 
die hem kenden, in hooge achting. 

Hij was het, die een aantal uitgewekenen het eerst 
tot eene geheime gemeente vergaderde. Al aanstonds 
in September 1548 verzoekt Martyr hem, zijne groeten 
over te brengen aan al de geloovigen, die hij bij zich 
had O- En in Januari 1549 schreef hij deze merk- 
waardige woorden: »Dat gij in besloten kamer pre- 
dikatiën hebt, en nu en dan bijeenkomsten der ge- 
loovigen, ik moet er mij sterk over verblijden. God 
geve, dat wij van deze goede zaak nog eenmaal een 
rechten wasdom zien. En ik twijfel er niet aan, of 
de duivel is jegens dit goed begin vijandig; maar daar 
gij in dezen krijgsdienst reeds een veteraan zijt, zult gij 
door uw geloof en door uwe angstvallige zorg het 
zóóver brengen , dat de wolf geen meester wordt van 
de schapen. Ik zie in, dat er niets moeilijkers in de 
wereld is , dan eene kerk te stichten. De steenen zijn 
dikwijls ruw en zeer onbehouwen ; indien zij niet door 
den Geest, door het Woord en door voorbeelden van 
heiligen levenswandel effen en handelbaar worden 
gemaakt, dan kunnen zij niet gemakkelijk aan el- 
kander gevoegd worden. Geve de Heer, dat onder 
ons de wijnstok op de rechte wijze geplant worde, 
die eenmaal vruchten voortbrenge aangenaam aan 
God en de menschen*)! 

Deze woorden zijn. voor ons van zeldzaam belang, 
omdat er in uitkomt, welk een groot aandeel Uten- 
HOVE had aan de stichting der nieuwe Gerefor- 
meerde gemeente, die wel de eerste in Engeland zal 



') „Omnes sanctos, quos Tecnm habes, optamns in Domino 
bene valere" (1. 1. p. 664). 
*) Ibidem, p. 665 8e(][. 



Digitized by VjOOQIC 



31 

geweest zijn Dat hier sprake zou wezen van de wor- 
ding der HoUandsche Gereformeerde gemeente te Lon- 
den, zooals Gerdes meent'), is zeer te betwijfelen. 
De beide bovengenoemde brieven toch zijn geadresseerd 
aan Utenhove te Canterbury. Utenhove schrijft den 
20»*«n Januari 1549 uit Canterbury aan Fagius over 
»onze Fransche kerk'' ^). Bovendien is hij voortdurend 
in gezelschap van FRANgois du Rivier, een Fransch 
predikant*). Het waarschijnlijkst komt het mij voor, 
dat hier sprake is van het eerste begin der Waalsche 
gemeente te Canterbury. Zij is van zeer ouden datum. 
Volgens SouTHERDEN BuRN ZOU haar oorsprong mis- 
schien reeds opklimmen tot vóór de regeering van 
Eduard VI, en hij verzekert, dat eene overlevering 
in de gemeente dit in zijne dagen nog wist te ver- 
halen *). Het is bekend, dat koningin Elizabeth in 
1561 haar als een verder blijk van toegenegenheid de 
krypt van de Kathedraal als plaats van openbaren 
eeredienst toestond '). Als wij nu mogen aannemen, 
dat de overlevering voor de helft waar is , dan besluit 
ik, dat Utenhove de stichter was van eene geheime 



*) Gerdes, Hi 8 tor ia Reform at ionis, lom. III, p. 227. 

^) Zie hierachter in de Belagen, blz. VIII. 

^) De Engelsche koopman Richard Hils aan Calvun, in 
het einde van 1548: „Qunm haec scripsi, D. Joannes Uten- 
hovins et D. Franciscns Rifins bene valebant, hic in hac 
civitate fnerunt, cnpiebantqne a me nt eornm nomine tibi 
mnltam precarer salutem^'. Ongelukkig wordt de plaats door 
den afzender verzwegen. (Corpus Reformatorum, Cal- 
vini opera, torn. XIII, p. 137). 

*) SouTHERDEN BuRH, Hlstory of the French, Wal- 
loon, Dntch, and other Foreign Protestant Re- 
fugees settled in Engeland, Lond. 1846, pag. 38. 

») Ibidem. 



Digitized by VjOOQIC 



32 

gemeente, die tot voorganger had FRANgois du Rivier , 
en die de grondslag is geworden van de nog heden 
ten dage bestaande Waalsche gemeente te Canter- 
bury *). Merkv^aardig is het, dat de vermaarde Strype 
reeds giste . dat de "Waalsche gemeente te Canterbury 
ontstaan zou zijn in 1547, en dat Burn aan die gis- 
ging den naam van Utenhove vastknoopt ^). 

Aartsbisschop Cranmer had v^el allerlei vreemde- 
lingen uitgenoodigd om over te komen en te helpen 
bij de Kerkhervorming, maar de grond was in Enge- 
land nog zóó ontoebereid , dat hij niet voor allen ter- 
stond werk had. Evenmin als van a Lasco, vinden 
wij van Utenhove een bepaald spoor van werkzaam- 
heid aan de bepleiting en voorbereiding der hervor- 
ming in dezen tijd. Het eenige, dat ik kan aanwijzen, 
is, dat JoANNES AB Ulmis, een jong Zwitser, die 
theologie studeerde te Oxford, op last en op raad 
van Petrus Martyr en Joannes Utenhove de ge- 
loofsbelijdenis der Straatsburgsche Kerk in het Latijn 
vertaalde voor den aartsbisschop van Canterbury, die 
den armen student met eenige „angelots" (geldstuk- 
jes) gelukkig maakte '). 

Vroeg in het voorjaar verliet hij Engeland, om in 
de vrije wateren van den Rijn te Straatsburg warme 
zomerbaden te gebruiken tot herstel zijner gezond- 
heid *). Den 20t«n was hij nog op den Tower-Hill 



1) Die evenwel, ongeveer sedert het begin dezer eenw, 
geene Gereformeerde liturgie meer volgt, maar eene vertaling 
van die der Anglicaansclie Kerk (Southerden Burn, p. 51). 

*) Southerden Burn, p. 2. 

') Epistolae Tignrinae, p. 266; original Let- 
ters, vol. II, p. 404. 

*) Epistolae Tignrinae, p. 423; Original Let- 
ters vol. II, p. 654. 



Digitized by VjOOQIC 



33 

tegenwoordig bij de onthoofding van Lord Seymour >); 
in de laatste dagen van Maart of in het begin van 
April kwam hij te Brussel, waar hij alles in rep en 
roer vond voor den intofht van den zoon van den 
land vorst, wiens inhuldiging als troonopvolger aan- 
staande was. Hij zag er de eerste eerepoort, die werd 
opgericht, en hij moet meer nog dan Hoper (de vreem- 
deling, die ze eenigen tijd later aanschouwde) ver- 
stomd hebben gestaan over de tragische spotternij 
harer opschriften, welke niets anders bevatten dan 
de onderdanigste en schitterendste lofspraken op de 
Oostenrijksche dynastie *). 

In het begin van April kwam hij te Keulen en 
ontmoette daar zijne vrienden Hopek en Micronius. 
Den eerste had hij te Straatsburg reeds leeren ken- 
nen; de tweede was waarschijnlijk met hem uit 
Vlaanderen gevlucht. Hoper keerde na een langdurig 
verblijf in Zwitserland naar zijn vaderland terug met 
een talrijk gezelschap, bestaande uit zijne vrouw 
Anne van ïserclas*), Micronius en diens vrouw 
JoANNA (de dienstmaagd van mevrouw Hoper *), 
voorts uit zijn dochtertje Rachel Hoper, dat door 
BuLLiNGER ten doop was gehouden, en uit Joannes 
Stumphius, die te Oxford theologie ging studeeren s). 

Nadat zij elkander over en weder alles verteld 
hadden van de dingen, waarin tij belang stelden, gaf 

O Epiet. Tignr., p. 35; ürig. Lett., vol. I, p. 56. 

*) Zie een brief van Hoper iil de Epietolae Tiguri- 
nae, p. 38; Original Letters, vol. I, p. 60. 

*) Zij was eene uitnemende vrouw, den martelaar om des 
geloofs wil volkomen waardig. Hoper zegt, dat hare ouders 
vyffcien mglen van Antwerpen woonden (Epistolae Tigu- 
rinae, p. 40; Original Letters, vol. I, p. 63). 

*) Epist. Tig., p. 69; Orig. Lett., p. 108. 

*) Zie z^ne brieven in denzelfden bundel. 

S 



Digitized by VjOOQIC 



34 

HoPER Utenhove een aanbevelingsbrief mede aan 
BuLLiNGER te Zürich; want hij koesterde het plan, 
na de baden een reisje te maken door Zwitserland, 
dat hij nooit had gezien. De woorden van dien brief 
zijn zeer vleiend voor hem: » Wanneer Utenhove tot 
u komt, ontvang hem met uwe oude vriendelijkheid, 
zooals bovendien Zwitserland gewoon is te doen 
jegens alle vreemdelingen. Hij is een man niet alleen 
van voorname geboorte, maar ook van voorname 
deugden, van oprechte liefde voor den waren gods- 
dienst en geheel vreemd aan allen verderfelijken 
sectengeest. Hij is mij en mijne vrouw veel waard 
en door langdurigen omgang en vriendschap ten 
nauwste aan ons verbonden ; daarenboven is hij een zeer 
vertrouwd vriend van den heer a Lasco. Zijne voortref- 
felijke eigenschappen en zijne uitstekende geleerdheid 
zullen hem genoeg aanbevelen bij alle geloovigen en 
geleerden; op aanraden van ons komt hij tot u, om 
de predikatiën en godgeleerde lessen bij te wonen en 
om de inrichting van het Heilig Avondmaal te zien, 
die bij u even eenvoudig als gezuiverd is [nl. van 
superstitie]. Hij zal zijn intrek nemen bij den heer 
Butler, den Engelschman, die een oud vriend van 
hem is. Hoeveel hij van den Keizer geleden heeft om 
des Evangelies wil, behoef ik u thans niet te schrij- 
ven'. En in het postscriptum nog even: »Zie dat hij 
bekend worde en vriendschap sluite met den heer 
Gu ALTERUS, den heer Pellicanus, den heer Gesner 
en anderen. Ik zou wel in het belang van dezen 
goeden broeder een brief willen schrijven aan den 
geheelen kring van geleerde mannen te Zürich in het 
algemeen, als ik maar tijd had'' '). 

*) Epistolae Tigurinae, p. 35 seq. ; Original Let- 
ters, vol. I, p. 56. 



Digitized by VjOOQIC 



35 

Hij schijnt evenwel in dezen brief, dien Utenhove 
zelf brengen moest , met opzet iets verzw egen te heb- 
ben, dat hij ruim veertien dagen later geplaatst heeft 
in zijne volgende letteren , uit Antwerpen. »Den brief, 
dien ik te Keulen geschreven heb, zult gij ontvangen 
door middel van den heer Joannes Utenhove, een 
voortreffelijk en eerlijk man, te Gent geboren uit 
aanzienlijke ouders. Wij bidden u dringend: neemt 
hem liefderijk op; en als het te pas komt te spreken 
van het heilig avondmaal des Heeren, vermaant en 
onderwijst hem met ijver: gij zult niemand vinden, 
zoo handelbaar en zoo leerzaam als hij" *). Utenhove 
mocht van deze geheime raadgeving zeker geen kennis 
dragen. 

Gedurende vele weken vertoefde hij te Straatsburg, 
waar hij vele kennissen van vroeger wedervond. Sedert 
het vorige jaar was de toestand hier dezelfde geble- 
ven. De Roomschen en de Hervormden hadden elk 
hunne kerken. Op den !«*" Juni vertrok hij vandaar 
en ging den Rijn hooger op, om ^onbekende landen" 
te zien, en ook om aan den raad van Hoper gehoor 
te geven. Hij nam nog een aanbevelingsbrief mede van 
John Burcher, den handelsagent van Richard Hils. 
Beide deze Engelschen zijn zeer aantrekkelijke figuren. 
Men heeft weleens gezegd, dat de baanbrekers van 
den handel altijd tevens baanbrekers der verlichting 
geweest zijn. Van deze waarheid waren zij levende 
bewijzen. Richard Hils was een goed be^^ende van 
Cranmer en stond in briefwisseling niet alleen met 
Hoper, maar ook met Calvijn en Bullinger *). 



») Epist. Tigur., p. 36; Orig. Lett., p. 57. 

*) Zie o. a. het Corpus Reformatorum, Caïvini 
opera, torn. XHI, p. 57, 137, 187 seq. passim. Zijne brieven 
gedeelteiyk in de Ëpistolae Tignrinae en verder passim. 



Digitized by VjOOQIC 



36 

Evenzoo had Bürcher gedurende vele jaren geregelde 
correspondentie itiet Bullinger en bewees aan vele 
Hervormingsgezinden groote diensten door te zorgen 
voor de verzending hunner brieven en dergelijke din- 
gen >). Hij schreef nu aan Bullingkr het volgende: 
»Nadat ik mijn vorigen brief had dichtgezegeld , en 
angstig uitzag naar een overbrenger, had ik het ge- 
luk, dezen edelen Gentenaar te ontmoeten, die be- 
sloten heeft tot u te reizen. Hij is niet alleen van 
edele geboorte, maar ook van edele zeden, geloof en 
vroomheid. Hij heeft een tijdlang te Straatsburg ge- 
woond. Daarop is hij naar Engeland vertrokken; en 
nu ïs hij hier gekomen, om de warme baden in de 
vrije natuur te genieten, daar hij dit voor zijne ge- 
zondheid noodig had. Na de baden wenschte hij onbe- 
kende landen te zien, vooral Zürich, dat zoowel om 
zijn roem, als om zijne zuivere leer bekend is. Hij 
is niet afkeerig van onzen godsdienst, bovendien ge- 
leerd en van een godvruchtig oordeel. Hij zal een 
veertien dagen bij u vertoeven. Hij begeerde mijne 
aanbeveling. Daarom beveel ik hem u, zeer vriende- 
lijke Bullinger, zóó aan, dat hij u en uwe kerk 
even welkom zij, als iedere Züricher bij mij is, en 
waar ter wereld ook zijn zal. Hij is een leerling der 



') Toen hij later te gelijk met è. Lasco en Utenhove in 
Polen was, heeft hij hen meer dan eens aan zich verplicht, 
en hoe hoog hij zoowel bg hen als bij de Zürichers stond 
aangeschreven, kunnen wij hieruit opmaken, dat hy door 
Utenhove werd aangezocht om, evenals deze zelf deed, de 
Zürichers dringend te verzoeken, dat zij toch brieven zouden 
zenden aan de voornaamste mannen in Polen, om hen aan 
te manen tot ijverige bevordering der Hervorming in den 
geest van k Lasco (Epistolae Tigurinac, p. 454 seq. ; 
Original Letters, vol. II, p. 701 seq.) 



Digitized by VjOOQIC 



37 

Waalsche kerk, die niet afkeeiïg is van onzen gods- 
dienst. Overigens twijfel ik er niet aan, of gij zult 
het gaarne doen, als gij den man slechts een paar 
malen ontmoet hebt" *). 

BuLLiNGER beschaamde de goede verwachting niet. 
Hij ontving den Gentenaar met groote ingenomenheid 
en maakte hem het verblijf zoo aangenaam mogelijk. 
Utenhove had het zeer naar zijn zin. Vooreerst toch 
.was hij gelogeerd bij John Butler, een Engelschman 
van edele familie, die Duitschland, Frankrijk en 
Italië bereisd en zich thans te Zïirich gevestigd had; 
een man, wiens naam onder de Hervormers een schoonen 
klank bezat. Utenhove moet met Butler reeds te 
Straatsburg goed bekend zijn geweest ^). Natuurlijk 
wekte het vernieuwen dezer oude vriendschap eene 
gelukkige stemming, die verhoogd werd doordat 
beiden veel gereisd hadden en éénes geestes waren, 
zoodat zij in elkanders gesprekken groot behagen 
schepten. Ook hierin kwamen zij overeen, dat zij 
beiden vurig verlangden naar eene vereeniging van 
alle Zwitsersche predikanten op het stuk der Avond- 
maalsleer, een wensch, dien zij met de besten van 
hun tijd gemeen hadden. Immers Calvijn zoowel als 
BuLLiNGER waren ijverig bezig, eene gemeenschappe- 
lijke geloofsbelijdenis over dit punt op te stellen, om 
door eendracht tegenover den vijand van buiten des 
te sterker te zijn. Butler en UTENHOve namen ijverig 
deel aan dit streven. Butler beloofde hem, dat hij 
zijn best zou doen bij Musculüs , hoogleeraar te Bern , 



«) EpiBt. Tigur. p. 423 seq., Orig. Lett. p. 653 seq. 

*) Zie den brief van Hoper hierboven blz. 34, en de 
Epistolae Tigurinae, p. 379; Original Letters, 
vol. TF, p. 583. 



Digitized by VjOOQIC 



38 

bij Vadianus, destijds burgemeester vanSt. Gallen *), 
en bij anderen, om ook van dezen de uitspraak v^n 
hun gevoelen te verkrijgen 2). Dat was een der mid- 
delen, om invloed uit te OL'fenen op de predikanten 
te Bern, die w^eigerden toe te treden. In geen zijner 
volgende brieven heeft Utenhove zijn vriend Butler 
vergeten. Telkens laat hij zijn gastheer hartelijk 
groeten, hetgeen hij heeft volgehouden tot aan diens 
dood (Butler schijnt in 1552 gestorven te zijn aan 
de ziekte, waarvan Utenhove hem nog zoo warm 
beterschap had toegewenscht '). 

Ook met Bullinger geraakte Utenhove spoedig 
in intieme betrekking. Hij leidde hem bij zijne familie 
in en liet hem kennis maken niet alleen met zijne 
vrouw, maar ook met zijne dochters, die Utenhove 
* Alideia xai /foiQoOéa uoemde , eu met zijne schoonzonen 
Lavater en Simler *). Hij telde hem onder zijne gasten 
bij het huwelijk van eene zijner dochters met Zwin- 
GLius*) Buitendien verzuimde hij niet, hem vriendschap 
te doen sluiten met de Zïiricher predikanten en profes- 
soren. In al zijne brieven eindigt Utenhove ongeveer 
aldus: »Groet, bid ik u, den heer Bibliander, den 
heer Pellicanus, den heer Gualterus, Wolfius en 
de overige broeders, en den heer Gesner niet te verge- 
ten" (of anders: «Groet den heer Bibliander , den heer 
Pellicanus, den heer Gesner en den heer Butler"). 



>) Epistolae Tignrinae, p. 233: het adres van 
een brief van Dryander; (in de Engelsche vertaling ont- 
breekt het). 

>) L. 1. p. 379; Orig. Lett., p. 583. 

») Epist. Tigur., p. 386; Orig. Lett., p. 594. 

*) Epist. Tigur., p. 387; Orig. Lett., p. 595 seq. 

^) Zie in de Belagen hierachter, blz* XIX. 



Digitized by VjOOQIC 



39 

Zijn geheele leven is hij aan Bullinger zeer dank- 
baar gebleven, zeker niet het minst omdat hij eerst 
te Zürich eene heldere voorstelling van de leer van 
het Avondmaal verkregen heeft, die hij tot zijnen 
dood met hand en tand verdedigde, en v^aarvan hij 
ons een monument heeft nagelaten in zijne: Rati- 
ones quaedam*). Wij behoeven ons dan ook niet 
te vergissen in het antwoord op de vraag, van welk 
gevoelen hij geweest is Hij was een Zwingliaan. Op 
p 257 van het genoemde werkje zegt hij: »Maar, zal 
iemand tegenwerpen, indien in de elementen van het 
Avondmaal het lichaam van Christus, den Heer, niet 
werkelijk en, zooals men het noemt, zichtbaar aan- 
wezig is, dan zal het gebruik van 'sHeeren avond- 
maal èn nutteloos èn ijdel wezen". Het antwoord 
hierop is: »Gelijk zegels niet ophouden èn nuttig èn 
noodzakelijk te zijn, ofschoon zij noch hetzelfde zijn 
als de schenking zelve noch haar werkelijk in zich 
bevatten, zoo zal ook de deelneming aan 'sHeeren 
avondmaal niet ophouden nuttig, van uitwerking en 
noodzakelijk te zijn, ofschoon het brood des Avond- 
maals niet is het lichaam zelf van Christus, noch 
dit werkelijk in zich bevat en besluit". En op p. 263: 
[Die letterlijke verklaring der avondmaalswoorden] 
»strijdt met den aard der dya^y^i; of gedachtenis. 
'At^ttfiviui; of gedachtenis bestaat niet van tegenwoor- 
dige, maar van voorbijgegane zaken. Des Heeren 
avondmaal nu is ingesteld tot eene herinnering aan 
Christus en zóó aan zijn voor ons gebroken lichaam 
en zijn voor ons vergoten bloed. Derhalve kan Chris- 



*) J. Utenhovius, RationeB quacdam cnr verba 
illa coenae, Hoc est Corpus menm, niystice ex* 
poni oporteat, 1560 (Zie beneden). 



Digitized by VjOOQIC 



40 

Tus naar het vleesch geenszins in of onder de ele- 
menten van bet Avondmaal zijn , zóó dat hij door de 
handen des dienaars wordt uitgedeeld'*. Reeds vóór 
de uitgave van dit geschrift had hij in 1556 aan 
Calvijn deze merkwaardige woorden geschreven: 
»JoACHiM Westphal heeft onlangs een libel ^) tegen 
u het licht doen zien, waarin hij namelijk heel fraai» 
den godgeleerde speelt. En wij verwachten nu uw 
tegengif tegen zijne dolle beten. De kerk van Christus 
kan eene dergelijke soort van menschen wel missen, 
die alleen geboren schijnen om haar te beroeren. 
Maar daar het Gode behaagt, de zijnen te beproeven, 
geeft gij een bewijs van vroomheid , als gij u tegen zulk 
een Davus of liever een Tiiraso Terentianus krachtig 
met christelijken ootmoed verzet. Intusschen moet ik u 
één ding verzoeken, en wel uit naam van alle broeders 
op verschillende plaatsen , dit nl. , dat gij u in uwe ge- 
schriften moogt onthouden van min of meer duistere 
uitdrukkingen, als gij handelt over het Avondmaal, 
tenzij gij er dadelijk eene verklaring bijvoegt. Want 
ofschoon gij u op andere plaatsen genoeg verklaart, 
zoodat uw gevoelen duidelijk te vatten is, toch zijn 
er \ele half-Lutheranen, die zich op uw gezag be- 
roepen en veel op uwe rekening schrijven; en die 
dingen, welke door u op enkele plaatsen eenigszins 
duister gezegd zijn , halen ze bij , om hunne meening 
van eene zekere tegenwoordigheid van het lichaam 
van Christus in het Avondmaal te bevestigen; en 
terwijl zij duidelijker plaatsen daarlaten, dwingen zij 



') J. Westphalus, Adversns cuiusdam sacramen- 
tarii falsam criminationem iusta defensio, Francof. 
1555. De voorrede is gedagteekend : Non. Jul. 1555 (Zie het 
Corpus Beformatorum, Calvini opera, torn. XV, p 788). 



Digitized by VjOOQIC 



41 

ze zoo op aan de onervarenen, die al uwe geschriften 
niet kunnen lezen, om hen nog wel op gezag van u 
te misleiden en als aanhangers van hun eigen ge- 
voelen met zich mede te krijgen. Het is, zooals het 
is; op velen maken zij indruk op die ^nanier; en 
daarom, terwijl ik zeker ben, dat gij overtuigd zijt 
van mijne oprechtheid en van mijne genegenheid 
jegens u, heb ik er u over willen vermanen, en ik 
bid u, deze vermaning mij niet ten kwade te duiden. 
Ik twijfel er niet aan , of gij zult het doen , daar ik 
uwe vroomheid ken" ' ). Deze brief behoeft nauwelijks 
een commentaar; maar de toelichting, die Utenhove 
zelf er aan geeft in zijn gelijktijdigen brief aan Bul- 
LiNGER, is te belangrijk, om te mogen verzwegen 
worden: ))Ik heb nu Calvun vermaand om, als hij 
-over het Avondmaal schrijft, zich te onthouden van 
tnin of meer duistere uitdrukkingen , om verschillende 
redenen , die ik u niet behoef bloot te leggen , en ik 
verzoek u, zooveel in mij is, dat gij en Bibliander 
hem hierover ópk moogt vermanen. Want hoeveel 
gevaar er in die uitdrukkingen gelegen is, weet gij 
beter dan ik" *). 

^) Corpus Reformator um, Calvini opera, torn. XVI, 
p. 67 seq. 

*) L. 1. Calv. opp., XVI, p. 71. Ook Mickoniüs was een 
Zwingliaan. Dit feit is belangrijk, omdat liet almede licbt 
werpt over onze eerste Gereformeerden. Ik bew^s bet op de 
volgende manier: In al zijne disputen wordt alleen Zvvingli, 
nooit Calvun genoemd. Voorts beweert Westphalus tegen 
MiCRONius (ÜTENHOViüs, Simplex et fidelis narratio, 
Bas. 1560, p. 195): „In bac de negotie Sacramentario , sen- 
ten tiar om varietate, una dumtaxat doctrina vera esse pot est, 
qoae, reliquis omnibus abiectis, unicè sit amplexanda. De 
veritate autem doctrinae nostrae Sacramentariae nibil est 
ambigendum, cnm ea in omnibns Saxonicis et Orientalibus 
Ecclesiis, ut a sanctissimis viris et praeceptoribus suis eam 



' Digitized by VjOOQIC 



42 

Zooals ik verhaald heb, had Hoper aan Bullinger 
den heimelijken raad gegeven, Utenhove wat beter 
omtrent het Avondmaal in te lichten. Hoe deze er te 
voren over gedacht heeft, is onzeker; misschien wel 
een weinig Lutheraansch door zijn omgang met Bu- 
CERUS en Petrus Martyr*); maar dat hij te Zürich 
dan niet te vergeefs geweest is, blijkt uit het boven- 
staande, dunkt mij, op overtuigende wijze. En hij 
was er zeer erkentelijk voor. Hoper schreef later aan 
Bullinger: »De heer Utenhove groet U eerwaarde 
vriendelijk, en zonder twijfel helpt hij u met ijverige 
gebeden bij God. Gij zoudt u zeer verwonderen, als 
gij wist, hoe dikwijls hij mij gedankt heeft, dat ik 
hem naar Zürich heb gezonden" ^). 

acceperunt, nnanimi consensu tradatur. Falaa igitur et repu- 
dianda est contraria Zwinglii sententia, qnae in praedictis 
Ëcclesiis est damnata^'. H^ adstrueert dit nader (p. 196): 
„Ecclesiae nostrae Saxonicae snnt Ecclesiae Dei. Sed Ecclesia 
Dei, in doctrina aberrare non potest. Igitur in doctrina 
Sacramentaria illae non errant. Proinde falso dogmate decepti 
Bunt omnes, qnotquot contrariam Zwinglii doctrinam sec- 
tantur". Op pag. 197 zegt hij: ^Necesse est in hac causa 
Sacramentaria vel Lutlierum errasse, vel ipsum Zwinglium. 
Die utrum tu errasse, ac propterea condemnandum putes''. 
MiCRONiüS antwoordt: „Ego in neutrius verba iuravi: et in 
religionis causa, non ab ullius bominis, sed sacrae dumtaxat 
Scripturae pendeo antoritate". En in bet colloquium op den 
volgenden dag, dat is op 4 Maart 1554, zegt Westphalus 
(1. 1. p. 213): ,,Calbolica Cbristi Ecclesia nostram doctrinam 
ab Apostolorum asque temporibus semper agnovit, quam 
Patres omnes confirmarunt. Vestra autem doctrina nupera 
est, per Berengarium primum excitata, deinde per Zwing- 
lium nostro seculo renovata, contra quam in comitiis Augus- 
tanis pronuntiatum est*'. 

<) Beiden waren in de oogen van Hoper volslagen Lutbe- , 
ranen: zie Epistolae Tigurinae, p. 39; Original 
Letters, vol. I, p. 61. 

>) Epist. Tigur., p. 54; Orig. Lett., p. 85. 



Digitized by VjOOQIC 



43 

Ook BuLLiNGER was over zijn nieuwen vriend op- 
getogen. Toen zijn gast vertrokken was , schreef hij 
aan Bürcher : »Die Gentsche edelman ab Utenhoven 
heeft uwe aanbeveling overtroffen; hij is een onver- 
gelijkelijk man, en ik dank u, dat ik door middel 
van u en van onzen Hoper met een zoo in alle op- 
zichten uitstekend persoon vriendschap gesloten heb" ^). 

Na Zürich verlaten te hebben, is Utenhove een 
korte poos te Genève geweest en heeft daar kennis 
gemaakt met de Geneefsche predikanten. Dat hij Cal- 
viJN gezien heeft, vloeit voort uit deze woorden in 
een zijner brieven: ))Marten Micron en Godfried 
VAN Wingen (ofschoon hij u van aangezicht onbekend 
is) laten u zeer beleefd groeten"; welke mededeeling 
hij laat voorafgaan aan zijn eigen groet. Micronius 
en hij zelf waren Calvijn dus. wel van aangezicht 
bekend ^). 

Reeds in zijn eersten brief aan Calvijn, den 26**»^ 
November 1549, schrijft hij: ))Groet, bid ik u, uit 
mijn naam den heer Galasius , den heer Raymundus, 
den heer a S. Andreae, den heer a Para y, en onzen 
Maldonadus, en Nicolaus Ferreus niet te ver- 
geten 5). Een paar malen laat hij ook Antonius, 
Calvjjn's broeder, groeten*). Meermalen laat hij op 
de groeten aan de bovengenoemde lieden volgen: 
»Groet ook al de overigen , die mij kennen" ^) , of »al de 
broeders te Genève , die mij kennen , en in het bijzonder 
den heer a S. Andreae , den heer Raymundus, Mal- 



») Epist. Tigur, p. 479; Orig. lett., p. 739 seq. 

*) Corpus fieformatorum, Calvini Opera, XVI, p. 70. 

5) L. 1. Calv. opp., XIIÏ, p. 463. 

*j L. 1. Calv. opp., XIII, p. 630; XVI, p. 70. 

») L. 1. Calv. opp., XIIÏ, p. 660, 



Digitized by VjOOQIC 



44 

DONADus, en de overigen, die mij genegen zijn" *). 
Toen hij uit Zwitserland naar Engeland terugkeerde, 
had hij van Calvijn eene niet onbelangrijke opdracht 
van geldzaken; bijna zoodra hij daar kwam, schreef 
hij aan Calvijn als aan zijn »gewaardeerden leer- 
meester" en verklaarde , dat hij- bereid was alles voor 
hem te doen, en hoopte op de gelegenheid, dat Cal- 
vijn hem voor het een of ander noodig zou hebben *). 
Van dezen tijd dagteekent ook de briefwisseling tus- 
schen Calvijn en Utenhove (jammer, dat de brieven 
van Calvijn voor 't meerendeel schijnen verloren te 
zijn gegaan '). Na al het bovenstaande zal wel nie- 
mand er aan twijfelen, dat Utenhove persoonlijk een 
bezoek heeft gebracht aan den groeten hervormer te 
Genève. Hij kan daar evenwel niet lang geweest zijn. 
Als hij 1 Juni vertrokken is van Straatsburg, als hij 
zijn ' voornemen heeft uitgevoerd om te Zürich veer- 
tien dagen te blijven *), dan kan hij te Genève niet 
langer dan eene week vertoefd hebben , want hij heeft 



ï) L. 1. Calv. opp., XIV, p. 553. 

«) L 1. Calv. opp., XIII, p. 460 seq. 

3) De „Thesaurus epistolicus Calvinianus" in het Corpus 
Reformatorum, dien ik van het begin tot het einde heb 
doorgezien (want het register Tan deze duizendtallen brieven 
is, helaas 1 niet betrouwbaar), geeft er slechts drie. Het is 
evenwel bijna zeker, dat er brieven van Calvijn aan Uten- 
TENHOvE verborgen moeten zijn in het archief der Holland- 
sche gemeente te Londen. De in 1879 uitgegeven Catalogus, 
in een belangrijk gedeelte eenvoudig gevolgd naar een on- 
voldoend en verouderd geschreven exemplaar, vermeldt enkele 
brieven als zonder adres, die wel degelyk een adres hebben, 
of wier adres uit den inhoud biykt Kunnen ook de brieven 
van Calvijn aan Utenhove dit lot hebben ondergaan? 

*) Zie Epistolae Tigurinae, p. 423; Original Let- 
ters, vol. lï, p. 654. 



Digitized by VjOOQIC 



45 

ook nog Bazel aangedaan, en den T^eo Juli was hij 
reeds weder te Straatsburg ^ ). 

Het hoofdonderwerp van de gesprekken tusschen 
Calvijn en Utenhove betrof nu ongetwijfeld den 
«consensus Tigurinus", of liever de acte van overeen- 
stemming op het stuk van het Avondmaal van de 
geheele Zwitsersche kerk. Deze acte heeft heel wat 
te doen gegeven. Calvijn was voor het tot stand 
komen er van naar Zïirich gereisd, en reeds in de 
laatste dagen van Mei werd zij opgesteld. Vooral heeft 
men veel moeite gedaan om de Berners over te halen 
tot het mede-onderteekenen der verklaring. De Ber- 
ners keurden haar niet af, maar weigerden haar te 
onderteekenen. De eerste redactie, die hun reeds den 
2Jen Juni werd toegezonden, is verloren gegaan. Zij 
is later dikwijls gewijzigd en nog later uitgegeven ^). 
Züoals wij opgemerkt hebben, nam Utenhove ijverig 
deel aan die beweging, welke ten doel had, aan het 
buitenland te toonen, dat de Zwitsersche hervormers 
op dit stuk eenstemmig waren '). En het is duidelijk, 
dat zoowel Calvijn als Bullinger zijne medewerking 
op hoogen prijs stelden. Hij had met Butler afge- 
sproken, dat deze zijn best zou doen bij Vadianüs 
en MuscuLUS, en Bullinger had beloofd, hem een 
afschrift van den «Consensus" te zullen toezenden. 
Calvijn evenwel was Bullinger hierin voor. Toen 
Utenhove te Straatsburg terugkwam, vond hij daar 



>) Corpus Reformatorum, Calv. opp., XUI, p. 319; 
Epistolae Tigurinae, p. 380; Original Letters, vol. 
II, p. 584. 

*) Zie in het Corpus Reformatorum, Cal vini opera , 
tom. XIII, p. 287: aanteekening 1 en 2 op N. 1197. 

») Bullinger aan Utenhove, bg Gerdes, Scrinium 
Atitiquarium, tom. III et IV, p. 430. 



Digitized by VjOOQIC 



46 

reeds het afschrift, dat Calvijn hem uit eigen bewe- 
ging had gezonden *). 

Doch, zooals ik gezegd heb, eerst is hij nog te 
Bazel geweest *). Het eerste wat hij daar deed, was 
uitzien naar een goed logies. Hij begon met Oporinus 
te bezoeken, den beroemden drukker, denzelfde, die 
later zijne Narratio gedrukt heeft; hij reikte hem 
den aanbevelingsbrief van Bullingeu over, en na 



') Corpus Reformatornm, Calvini opera, XIII, p. 319 ; 
Epistolae Tigurinae, p. 379; Original Letters, 
vol. II, p. 583. 

*) De brief, die hierop betrekking heeft, is te vinden in 
de Epist. Tigur., p. 387; Orig. Lett., II, p. 595 seq. 
Hy is gedagt eekend „Ipsis Calendis Martii^'. De uitgever zet 
er tüsbchen haakjes bij : 1554 ; hij schreef den brief af uit 
het Archief te Ztirich. Die dagteekening moet wezen „Tpsis 
Calendis Jnlii" en dan in het jaar 1549. De schrijver zelf 
van den brief voegt er bij : „festinanter''. Misschien heeft hg 
dus niet zeer duidelijk geschreven. Voor het gevoelen van 
den uitgever, dat de brief uit het jaar 1554 zou zyn, is 
geen grond. Utenhove was in het voorjaar van 1554 voort- 
durend te £mden; 4 December 1553 kwam hij er aan; 17 
Maart 1554 laat Bullingeu hem te Emden groeten (Gab- 
BEMA, Epist olarum Centuriae tres, p. 115); 24 Maart 
schrift hy uit Emden aan Bullinger (hierachter in de Bij- 
lagen, blz. XIII — XV); 6 Juli schrijft hij aan die van 
Wesel uit Emden (zie beneden). Bovendien was Utenhove, 
zooals uit den brief blijkt, voor het eerst te Bazel, en hg 
kan er slechts éénmaal geweest zijn , nl. in 1549 , toen hy in 
Zwitserland reisde. De afschryver heeft „Julii" voor eene 
verkorting van ^Martii" aangezien, doordat hy de eerste 
trekken van het woord als een M heeft gelezen. Hg is trou- 
wens toegefeiyk genoeg, want aan het hoofd van den bundel 
staat deze waarschuwing: „Monendus est Lector, multa in 
sequenti volumine, quae in MStis manifeste vitiosa sunt, et 
de quorum remedio dubitari non potuit, hic sub silentio cor- 
rigi ; alia autem non pauca , aperte corrupta , sed quorum cor- 
rectio minus certe videbatur, corrupta relinqni'*. 



Digitized by VjOOQIC 



47 

dien ingezien te hebben, vroeg Oporinus, hoe Bul- 
LiNGER en de zijnen het maakten. Utenhove ant- 
woordde, dat alles wel was. liet duurde niet larig, 
of Oporinus bood hem gastvrijheid aan tegen eene 
vergoeding van 40 kronen. Utenhove dankte hem 
zeer voor zijne bereidwilligheid, maar vond het voor 
hunne vriendschap te gewaagd ; want indien het goed 
afliep , zou het aangenaam , maar indien het niet goed 
afliep, zou het zeer onaangenaam zijn. Hij vond beter, 
eerst eens naar Coelius *) te gaan, want zijn broe- 
der ^) had begeerd, dat hij, als hij eens te Bazel 
kwam, bij Coelius zou vertoeven. Karel Utenhove 
de halve broeder van Jan , had te Padua gestudeerd 
toen CuRio daar professor was '). Hij had dus zijn vroe- 
geren leermeester niet vergeten. Coelius beloofde, 
dat hij hem helpen zou, zooveel hij kon, doch hem 
in zijne familie opnemen kon hij niet om verschil- 
lende redenen, waarvan wel de voornaamste was zijn 
klein inkomen en de heerschende duurte. Eindelijk 
is Utenhove dan onder dak gekomen bij een recht- 
schapen man van middelbare beschaving. Hij had het 
daar evenwel niet naar zijn zin, want ofschoon hij 
met weinig tevreden was, de keuken beviel hem niet. 
Hij zag dan ook nog steeds naar een goed logies om •). 



*) Zie over Coelius Secundus Curio , die van 1547 — 1569 
hoogleeraar te Bazel was: Amoenitates literariae, 
tom. XIV, Francof. 1731, p. 325-402: C. Secundi Cu- 
rionis ejusque familiae historia. 

>) Er staat eigenlijk „pater mens''. Dit moet zijn: „frater 
meus". NicoLAAS Utenhove is wellicht nooit in Italië of 
Zwitserland geweest, en bovendien, toen hij in 1527 stierf, 
was Curio nog geen man van beteekenis. 

') Amoenitates literariae, tom. XIY, p. 342. 

♦) Epistolae Tigurinae, p.387; Original Letters, 
vol. II, p. 595. 



Digitized by VjOOQIC 



48 

Dit alles nu, dat hij Zwitserland bereisde ten eerste 
om het land te fcien, ten tweede om met de voor- 
naamste mannen van zijn tijd kennis te maken, dat 
hij zulk een hoogen prijs stelde op een welopge- 
voed gastheer en eene net bereide tafel, kenmerken 
hem wel als een fijn beschaafd man. 

UtenhoVe kon het Coelius moeilijk euvel duiden, 
dat deze hem niet ontving, en dat heeft hij ook niet 
gedaan. Zij zijn zelfs vrienden geworden. De weder- 
zijdsche bekendheid met Bernardinus Ochino, den 
predikant der Italiaansche Hervormden te Londen, 
met HopER en de broeders De Falais, gaf hun na- 
tuurlijk ruime stof tot onderhoud. Utenuove maakte 
hier ook kennis met den bekenden Laelius Socinus ^), 
die later bij de Gereformeerden met eene zoo zwarte 
kool stond aangeteekend. In dezen tijd echter stond 
hij te goeder naam, en nog vele jaren later werd hij 
door Melanchton en Calvijn geprotegeerd. In Polen 
hebben zij elkander wedergevonden *). Behalve bij 
zijne kennissen leidde Coelius Utenhove in bij zijn 
huisgezin, en zij zijn eindelijk van elkander geschei- 
den met de belofte van briefwisseling. 

Uteniiove voldeed hieraan nog, toen hij te Straats- 
burg was teruggekeerd, en Coelius gaf met de eerste 
Frankforter mis een zeer vriendschappelijk antwoord, 
maar later schijnt er tusschen hen eene verkoeling 
te zijn gekomen. Wij vinden geen spoor meer, dat 
zij hunne betrekking nog onderhielden en' het komt 
mij niet onmogelijk voor, dat de gespannen • verhou- 
ding, waarin Coelius langzamerhand met Genève en 



') Zie hierachter in de By lagen, blz. X. 
*) Zie beneden; en hierachter in de Bylagen, blz. 
XXXIII^XXXV. 



Digitized by VjOOQIC 



49 

met Zürich geraakte, omdat zijne gevoelens het 
beslist Gereformeerd karakter van die van Calvijn 
en BuLLiNGER niet hadden, van invloed is geweest 
op het verflauwen der vriendschap tusschen Utenhove 
en CoELius. 



Bij zijne terugkomst te Straatsburg ontmoette Uten- 
hove a Lasco '). Zij overvlogen daar de recensie 
van den »Consensus Tigurinus", die Calvijn aan Uten- 
hove had toegezonden. Zoo spoedig mogelijk bedankte 
hij nu BuLLiNGER voor het beloofde andere af- 
schrift. In weerwil hiervan heeft Bullinger hem 
en HoPER in het laatst van Augustus toch nog eene 
redactie van den Consensus, zooals die toen door 
Bullinger en Calvijn was vastgesteld, ter beoor- 
deeling aangeboden. Dit deed hij buiten medeweten 
van Calvijn en, zooals hij zich bij dezen veront- 
schuldigt, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat 
zij het stuk voor zich zouden houden , want het mocht 
nog niet gepubliceerd worden en kon nog worden 
gewijzigd. Die van Schaffhausen en St. Gallen waren 
er voor, dat het openbaar gemaakt werd; die van 
Bern niet, omdat het nog aan het oordeel van den 
Senaat moest worden onderworpen. Bullinger zelf 
was er voor, niet alleen om het wijd en zijd aan de 
broeders ter inzage te geven, maar ook om het te 
publiceeren, omdat hij niet geloofde, dat de Berners 
tegen een werk met zulk een goed doel ernstig be- 
zwaar zouden maken; hij wachtte echter op een ge- 



*) Dit bezoek van k Lasco aan Straatsburg schynt Dal- 
ton ontgaan te zijn. Zie Dalton, Johannes a Lasco, 
S. 333. 



Digitized by VjOOQIC 



50 

legener tijd. Met ongeduld vroeg Utenhove in het 
laatst van November Calvijn, hem op zijne eigene 
kosten een afschrift van de eindredactie toe te zenden ^ ). 

Dat hij de quaestie van het Avondmaal ook weten- 
schappelijk bestudeerde, en gaarne uit zijne eigene 
oogen zag, zien wij hieruit, dat hij Bullinger zoo 
dringend mogelijk verzocht, hem te bezorgen een 
geschrift, dat Bucerus, » vóórdat hij zoo onwijs was 
geworden", over het Avondmaal vervaardigd bad ^). 
Hij bedoelde de beschrijving van een twistgesprek, 
dat in het jaar 4528 door Capito, Bucerus, Fagius 
e. a. gehouden was; eene beschrijving, die Bucerus 
gegeven had in de opdracht zijner commentaren op 
het vierde Evangelie aan de overheid en de predi- 
kanten van Zörich *). Bullinger antwoordde dan 
ook, dat hij deze disputatie gemakkelijk kon ver- 
krijgen door het koopen van Bucerus* commentaren 
op de vier Evangeliën van het jaar 4530, want dat 
bovendien de bezorger van zijn brief weigerde, zulk 
een boekje mede te nemen, dewijl het hem in levens- 
gevaar kon brengen *). 

De toestand der Straatsburgsche kerk was gedu- 
rende zijne afwezigheid hoe langer hoe treuriger ge- 
worden; geen wonder dus, dat hij spoedig vertrok, 
want de trouwe Gereformeerden hadden zeer veel te 



*) Gekdes, Scrinium Antiquarium, tom. III etIV, 
p. 430; Corpus Reformatorum, Cal vini opera, torn. XIII, 
p. 405, 474. 

*) Epistolao Tigurinae, p. 379; Original Let- 
ters, vol. II, p. 583. 

') Gerdes, Scrinium Antiquarium, tom, III et IV, 
p. 429 in de noot. De disputatie is afgedrukt by Gerdes, 
Historia Eeformationis, tom. II, p. 353—360. 

*) Zie de plaats in het Scrinium, 1.1. 



Digitized by VjOOQIC 



51 

verduren, en bijna al zijne vroegere vrienden waren 
vertrokken naar allerlei oorden. Eene onvergefelijke 
moedeloosheid verlamde de krachten van hen, die 
zich nog tegen de tirannie van het Interim hadden 
kunnen verzetten, en hunne tegenstanders dreven 
meedoogenloos den spot met hen. Dagelijks hoorde 
men verschrikkelijke lasteringen van God en zijn 
Woord uit den mond dergenen, die afvallig waren 
geworden. Het volk was zóó tuchteloos en werd al- 
lengs zóó overmoedig, dat de vrome Utenhovk in 
het besef eener drukkende verantwoordelijkheid aan 
BuLLiNGER verklaarde: »Het is zeker, dat wij niets dan 
zware straffen te wachten hebben wegens onze ondank- 
baarheid". Reeds den 8«t«n Juli vertrok hij uit Straats- 
burg. Het was eerst zijn plan geweest, de reis naar 
Engeland over Keulen te nemen, maar om de groote 
gevaren, die hem in Vlaanderen bedreigden, rieden 
hem zijne vrienden, liever door Frankrijk te gaan. 
En zoo deed hij. Hij ging evenwel niet alleen *). Zeer 
waarschijnlijk is het, dat de vrouwen van Fagius en 
BucERUS, die in dezen tijd hare echtgenooten volg- 
den, Utenhove tot begeleider hadden^). Vóórdat hij 
vertrok, verzocht hij nog aan Bullinger, hem steeds 
op de hoogte te houden van al wat er belangrijks 
gebeuren zou '). 



^) Epistolae Tigurinae, p.379; Original Letters, 
vol. II, p. 583 seq. 

«) Epist. Tigur., p. 363; Orig. Lett., p. 558. Het 
wordt nog waarschgniyker , doordat hg, na de landing, 
allereerst naar Cambridge ging. 

») Epist. Tigur.', p. 379; Orig. Lett., p. 584. 



Digitized by VjOOQIC 



52 

Toen hij in Engeland aan wal stapte, gold ziju 
eerste bezoek Canibridge * ) , ongetwijfeld om Fagius 
en Dryaxder te ontmoeten en de vrouw van Fagius 
daarheen te geleiden. Deze laatste werd geregeld ge- 
kweld door de derdendaagsche koorts, en Dryaxder 
stond op het punt dit land wederom te verlaten , nog 
vóórdat hij er eene vaste plaats had kunnen vinden. 
Utexhove vond er dus geene opgewekte hailen« 

En zoo was het ook , toen hij eindelijk thuis kwam 
te Canterbury. 

De machtige primaat der kerk van Engeland was 
niet almachtig. Juist toen hij bezig was de aarde toe 
te bereiden, terwijl hij naar alle kanten uitzag om 
geschikte zaaiers te vinden, die met kwistige hand 
het zaad der Hervorming moesten uitstrooien, overal 
waar slechts eenigszins op ontkieming viel te hopen, 
stak een hevige storm op , die de geheele onderneming 
dreigde te verijdelen. Evenals in het Duitsche rijk 
en in Polen was het de adel, die de Hervorming be- 
gunstigde. Doch dit juist maakte haar impopulair. 
Want het volk had tegen den adel eene hevige grief; 
de klacht was, dat hij een groot deel van het 
land, dat vroeger gemeen eigendom was geweest, 
eenvoudig aan zich had getrokken. Er brak een heftige 
opstand uit, die ten koste van duizenden menschen- 
levens werd gesmoord. Intusschen maakte de koning 
van Frankrijk, die steeds het oog had op eene her- 
winning van Boulogne, van Engelands ontredderden 
toestand gebruik, om een aantal kasteelen en burch- 
ten aan den zeekant tusschen Boulogne en Calais te 
veroveren, deels door geweld, deels door capitulatie, 



*) Zie het adres van een brief van Bülltnger bij Ger- 
DES, Scriniam Antiquarinm, torn. III et IV, p. 429. 



Digitized by VjOOQIC 



53 

en zoo bracht hij de bezetting van Boulogne hoe lan- 
ger hoe meer in het nauw. De adel maakte zich dezen 
tegenspoed van buiten ten nutte, om van binnen de 
gunst des volks te herwinnen. De hertog van Somerset, 
Lord-Protector van Engeland, kreeg van alles de 
schuld. Een slecht beheer van de staatszaken was de 
oorzaak van alle rampen , en met gemeen ovei'leg werd 
besloten, den eersten staatsdienaar van 's Konings 
zijde weg te nemen en in den kerker te werpen. 
Eene gedrukte proclamatie, bevattende de gewichtige 
redenen dezer handelwijze, werd wijd en zijd onder 
het volk verspreid *) en vervulde vooral de vrienden 
der Hervorming met ontzetting, daar de Lord-Protector 
naast Cranmer als haar eerste steunpilaar bekend 
stond. Er liep zelfs een gerucht, dat Oghinus gevan- 
gen genomen was, ja ook Bucerus, zoodat met hem 
het verrijzend gebouw der Reformatie in puin zou 
zijn gevallen, welk gerucht zich tot Bazel en Zürich 
verspreidde ^). 

In deze omstandigheden keerde Utenhove naar 
Canterbury terug en vond daar, zooals hij het uit- 
drukt, zijne zaken in zulk een toestand, dat hij zich 
genoodzaakt zag, terstond naar Londen te verhuizen. 
Er gaat bij onderzoek weinig licht over die verhui- 
zing op. Met de woorden ))mijne zaken" bedoelt hij 
waarschijnlijk de geheime Gereformeerde kerk, die 
hij daar vroeger in het leven geroepen had. Deze had 
niet alleen eene streng Hervormde, maar zelfs eene 
presbyteriale inrichting, waarop alle Bisschoppelijken 
natuurlijk hevig gebeten waren, en in deze oproerige 



ï) Sleidanus , 1. 1. fol. 391. 

') Epistolae Tigurinae, p. 233; Original Lettersj 
vol. I, p. 353 



Digitized by VjOOQIC 



54 

dagen zal het verblijf aldaar niet meer veilig geweest 
zijn, want juist in die streken woedde de opstand 
het hevigst. Tot een antwoord op de vraag, waarom 
Utenuove die plotselinge verandering van woonplaats 
niet nader verklaart, en tevens als een staaltje van 
den toestand des Rijks, geef ik deze woorden uit 
zijn eersten brief aan Calvijn, waarin hij zijne 
verhuizing vermeldt*): »Het is niet veilig, over 
den staat van het land veel aan het papier toe te 
vertrouwen, want onder lederen steen slaapt een 
schorpioen". 

Utenhove vestigde zich dan te Londen. Wel mocht 
hij nu reeds spreken van ))al de lotgevallen, die hij 
had ondervonden" ^). Toen hij te Londen kwam, 
vond hij daar zijn werkkring als aangewezen, nl. de 
stichting eener nieuwe vluchtelingen-gemeente. Dat 
langzamerhand een groot aantal uitgeweken vreem- 
delingen, meest Duitschers, Franschen en Vlamin- 
gen, ook Italianen, zich te dezen tijde in Engeland 
hadden nedergezet, is een zóó bekend feit, dat ik 
het hier niet behoef te herhalen. k 

De Franschen en Walen nu hielden reeds gods- 
dienstige bijeenkomsten in het voorjaar van 4549. 
Valérand Poulain verklaart in de opdracht van 
zijne »Liturgia Sacra" ^) aan Edvard VI, welke op- 
dracht gedagteekend is 29 Februari 1554, dat deze 



*) Utenhove aan Calvijn, 26 Nov. 1549 (Corpus Re- 
formatorum, Calvini opera, tom. XIII, p. 460 — 463). 

*) L. 1., Calv. opp. XIII, p. 630. 

') V. PoLLANUS Flander, Lituigia Sacra, seu Ri- 
tus Ministerii in Ecclesia Peregrinorum profu- 
gornm propter Evangelium Christi Argentinae, 
1551, aangehaald bij Is. Le Long, Eort historisch ver- 
haal, blz. 20 V. 



Digitized by VjOOQIC 



55 

Fransche kerk te Londen reeds vóór twee jaren door 
de Franschen was gesticht ^). Ik houd het er voor, 
dat FRANfOis DU Rivier, vroeger werkzaam te Can- 
terbiiry ^). haar eerste leeraar geweest is, terwijl in 
zijne plaats Claudius Colinaels optrad. Deze was 
een goede bekende van Calvijn, vertoefde reeds in 
November van het jaar 1548 bij Uteniïove te Can- 
terbury , en kreeg daar diens dienstmaagd ten huwelijk ; 
hij predikte toen ook enkele malen in de kerk aldaar *). 
Bij Utenhove's terugkeer in het najaar van 1549 
was de toestand voor de geheime gemeente evenwel 
onhoudbaar geworden, en Colinaeus ging met hem 
mede naar Londen, waar hij naar eene andere be- 
trekking uitzag 4), die hij, naar het getuigenis van 
Utenhove, zeer waard moet geweest zijn «); doch 
het is mij onbekend, wat er van hem geworden is. 

Reeds in December 4548 bevonden zich te Londen 
meer dan vijf duizend Nederlanders, die om des ge- 
loofs wil in ballingschap waren gegaan. «Nederlanders" 
moet hier wel in den allerruimsten zin worden geno- 
men. Ik versta er onder de bewoners van het 
onderste stroomgebied van Yperle. Schelde, Maas, 
Rijn , Eems en Weser. Het ontbrak evenw^el deze groote 
menigte aan organisatie en aan voorgangers. In het 
laatst van December zond de reeds genoemde Italiaan 
Bernardinus OciiiNO op verzoek van aartsbisschop 
Cranmer een tweetal brieven aan Wolfgang Mus- 



1) Le Lono, a. w. blz. 21. 

*) Zie boven, blz. 31 v. 

') Zie in de By lagen bierachter, bl?. VIII. 

♦) Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn. XIII, 

463. 

^) Hierachter in de Bijlagen, blz. VIII, 



Digitized by VjOOQIC 



56 

cuLus, die vroeger predikant was geweest te Augs- 
burg, sedert de dagen ^an het Interim profes- 
sor in de Theologie te Bern, ten einde hem uit te 
noodigen, naar Engeland te komen, waar hij wel 
eene plaats zou kunnen krijgen als docent te Cam- 
bridge of anders als leeraar der meer dan vijf duizend 
»Germani" ' ), dien zijne komst zeer aangenaam zou 
wezen. Musculus had wel reeds vroeger geantwoord, 
dat hij liever wilde wachten, totdat hij weder een 
predikantsambt in Duitschland kon erlangen, maar 
Cranmeu meende, dat die hoop ijdel zou zijn; en 
om hem bijna te nopen tot een spoedig besluit, liet 
hij doorschemeren, dat hij wel honderd kronen tot 
reisgeld zou willen zenden. Musculus evenwel volhardde 
in zijne weigering en wachtte, totdat hem de gele- 
'genlieid zou worden geschonken, Christus te dienen 
in Duitschland 2). 

De vrienden over het Kanaal hielden aan. Op den 
5^^^ Juni schreef Dryander aan Vadianus: »Het is 
den Nederlanders vergund , hun eigen kerk en pre- 
dikanten te hebben te Londen , waar wel vier duizend 
Nederlanders moeten zijn. Deze kerkelijke bediening 
zou Musculus voortreffelijk kunnen vervullen, zoo- 
wel in zijn eigen als in het algemeen belang. Ik 
weet, wat hij geantwoord heeft op de brieven van 
Bernardinus [OciiiNUs], toen deze hem naar Enge- 



>) De kenze van Musculus scliynt eenigszins zonderling. 
Dat hier evenwel onder „Germani" wel degelyk eene Hol 
landscli, Ylaamsch of Flatdnitsch sprekende natie bedoeld 
wordt, ie vry zeker. Ook ütenhove en Micronius noemen 
in hunne brieven aan de Zwitsers hun eigen kerk de „Ecclesia 
Germanica''. 

») Epistolae Tigurinae, p. 221 seqq.; Original 
Letters, vol. 1. p. 334—337. 



Digitized by VjOOQIC 



57 

land riep uit naam van den aartsbisschop van Can- 
terbury, en mijns inziens heeft hij zeer verstandig 
geantwoord. Maar ik zou meenen. dat deze betrek- 
king van predikant en bedienaar der Sacramenten 
niet verwerpelijk is. Indien hij er zin in heeft, waar- 
schuw mij, en ik zal onderzoek doen naar de beste 
wijze van handelen. Ik schrijf met geen ander doel, 
dan hem en het algemeen belang een dienst te doen" ' ).- 
Al deze pogingen hielpen echter niet. Men wendde 
zich nu in eene andere richting. Bucerus schreef 
den 44d«ii Augustus aan Alb. Hardenberg te Bre- 
men: »Er zijn hier ook zes- a zevenhonderd vrome 
Nederlanders'' enz. 

Men zal vragen, hoe het mogelijk is, dat Ochinus 
en Dry ANDER spreken van vijf duizend en vier dui- 
zend Nederlanders, terwijl Bucerus slechts van zes- 
ii achthonderd gewaagt. Hierop weet ik alleen te ant- 
woorden , dat de cijfers van Ocuinus en Dryander op 
loutere gissingen berusten. Het was wel onmogelijk, 
en vooral in die tijden, het aantal Nederlanders on- 
der de vele vreemdelingen , die zich allengs door geheel 
Londen verspreidden, te begrooten. Als wij rekening 
houden met den ontzettenden indruk, dien de onop- 
houdelijke toeloop van uitgewekenen op Londens be- 
volking moet hebben gemaakt, dan is het zeer wel 
te begrijpen, dat de volksmond hun aantal aanmer- 
kelijk heeft overdreven. Verder zal in de opgave van 
Bucerus onderscheid gemaakt zijn tusschen de Ne- 
derlanders en de Bovenlanders, d. i. tusschen de 
Vlaamsch, HoUandsch en Platduitsch sprekende be- 
volking, ter eene zijde, en de meer bepaald Hoog- 
duitsch sprekende bevolking aan den anderen kant. 



«) Epist. Tignr., p. 233; Orig. Lett., p. 352 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



58 

Onder de Nederlanders nu zijn zeker de Waalsch spre- 
kenden niet medegerekend bij het getal van zes- 
a achthonderd. Ook waren niet alle Nederlanders 
in Engeland Zwitsersch-gereforrneerden , die wilden 
medewerken aan het tot stand komen eener Gerefor- 
meerde kerk. 

Dit laatste is gewis, want Eduard VI stond in het 
volgend jaar zijn bekend Patent (waarover straks na- 
der) vooral toe, om in de Gereformeerde Hollandsche 
en Waalsche kerken een bolwerk te hebben tegen 
de zoo gevreesde Anabaptisten en andere ketters '). 

Dat het aantal leden der Gereformeerde gemeente 
•waarlijk zoo groot niet geweest is, blijkt ook wel uit 
de zaak van Valentin Werdmüller, een Züricher 
die te Londen gevangen zat, en door Hoper, Micro- 
Nius en Utenhove uit de gevangenis werd bevrijd 
door het betalen van eene zekere som, welke uit de 
aalmoezen der gemeente werd bijeengebracht, onge- 
veer zes pond. Micronius deed zijn best , om dit geld 
van de ouders terug te ontvangen, want zegt hij: 
»wij zijn maar weinigen in getal en meest arm" *). 

Wij gaan thans voort met den brief van Bucerus : 

}>Ey zijn hier ook zes a achthonderd vrome Neder- 
landers, vervuld van begeerte naar het goddelijk 
Woord. Zij hebben mij en mijnen Fagius verzocht, 
hun een getrouw predikant te verschaffen in de Bra- 



^) Zie BuRN, History of the Refugees, p. 186. De 
wigze waarop de ketters geweerd werden, was deze, dat aan 
geen vreemdeling werd vergund, in eene Engelsclie stad te 
wonen, als hy niet eerst eene geloofsbeiydenis had afgelegd 
bij predikanten der Waalsche of Hollandsche kerk te Londen 
(zie beneden, o. a. blz, 62 en blz. 82—85). 

*) Epistolae Tigurinae, p.367; Original Letters 
vol. II, p. 503 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



59 

bantsche taal, want die spreken zij voor *t grootste 
gedeelte. Wij hebben wel thuis Martinus Fabri , een 
zeer geacht broeder, dien gij. kent, en deze heeft een 
klein en onzeker inkomen , zooals de zaak thans staat ; 
ik had er ook wel over gedacht, hem uit te noodi- 
gen, maar hij heeft eene te zwakke stem, dan dat 
ik zou durven hopen, dat hij op deze plaats voldoen 
zou. Daarom heb ik mij tot u gewend, mijn broeder, 
of gij ook iemand kendet, dien dit ambt veilig zou 
kunnen worden toevertrouwd. Gij weet, mijn broe- 
der, hoe het Evangelie geen vrucht kan dragen 
zonder de Christelijke tucht. Gij weet ook, hoe wei- 
nigen, zelfs uit onzen stand, haar kunnen verdragen. 
Derhalve , indien gij iemand kunt vinden , die degelijk 
opgeleid is voor het rijk van Christus, die van den 
rechten ijver vervuld is, en hetgeheele ambt der ziel- 
zorg op zich wil nemen , dan bid ik u, hem zoo spoe- 
dig mogelijk hierheen te zenden. De broeders zullen 
zijn reisgeld vergoeden, en zij zullen hem fatsoenlijk 
onderhouden. Zend hem aan hen, wier namen u te 
gelijk met dezen brief worden opgegeven, en indien 
gij kunt, antwoord zoo schielijk mogelijk, wat wij in 
dezen van u te wachten hebben" ^). 

Op den 228t««» October herhaalde hij zijn verzoek 
aldus : 

))Eene maand geleden heb ik u geschreven, dat gij 
toch voor de Nederlanders een predikant mocht zenden, 
die onderwezen is tot het rijk van Christus, en volijverig 
in de Christelijke tucht. Ik ben onzeker, of die brief 
u bereikt heeft, omdat gij niet geantwoord hebt. 
Daarom heb ik u wederom willen schrijven en u ver- 
zoeken, dat gij toch voor onze lieden deze moeite 



>) Epiet. Tignr., p. 352; Orig. Lett., II, p. 539 scq. 



Digitized by VjOOQIC 



60 

wilt doen. Ik heb hen vermaand over den waren 
plicht van een Evangelisch Doctor; ik heb hen ver- 
maand over de tucht, zonder welke geen enkel ge- 
trouw dienaar van Christus rustig zijn dienst kan 
Avaarnemen. Ik heb hen vermaand over den Catechis- 
mus. Zij beloven , dat zij zich aan het juk des Heeren 
volkomen willen onderwerpen en een getrouw dienaar 
van Christus met dubbele eer willen behandelen. Het 
zijn mannen, die ik vertrouwen moet. Daarom bid 
ik u in den Heer dringend, zend zoo spoedig moge- 
lijk iemand, dien gij deze plaats waardig kunt keu- 
ren. Het is noodig, dat hij uwe taal spreekt, want 
het zijn Duitschers, bijna allen ui,t de Nederlanden. 
In de tegenwoordige vervolging toch, die bij u woedt, 
houd ik het er voor, dat gij gemakkelijk iemand kunt 
vinden', zooals wij er een zoeken. Laat het u niet 
afschrikken, indien gij iets gehoord hebt van de 
jongste beroering in dit rijk, en laat u niet bewegen 
door algemeene geruchten, die waarheid en leugen 
met elkander plegen te verbinden". Hierop gaat hij 
over tot het stellen van eischen omtrent het geloof 
van den gevraagden predikant betreffende het Avond- 
maal. Met allerlei dubbelzinnige woorden komt het 
neder op den eisch, dat hij moet gelooven aan ze- 
kere werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het 
brood en den wijn van het Avondmaal. »Deze tegen- 
woordigheid van mijnen Heer en de gemeenschap met 
Hem mag niemand mij ontnemen, en dan zullen 
wij het ook gemakkelijk eens worden over de andere 
zaken" ')• 



*) Zie by Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. III 
et IV, p. 699 — 701. De godgeleerde lezer moge den brief 
aelven nazien. Hij is een eclit staaltje van de wijze, waarop 



Digitized by VjOOQIC 



6i 

De pogingen van Bucerus zijn met geen gimstigen 
uitslag bekroond. Ook de richting der predikantenen 
ouderlingen week maar al te zeer af van de zijne, 
zoo hebben wij b. v. reeds opgemerkt, datlJTENiiovE 
en MiCRONius de eenvoudige avondmaalsleer der Zwin- 
glianen aanhingen ^). 

»Intusschen hadden de vele gevluchte Christenen, 
die door de wreede plakkaten des Keizers naar En- 
geland geweken waren, om er de rust des gewetens 
en de uitoefening van den waren godsdienst te genie- 
ten, groote behoefte aan eene geschikte plaats, waar 
zij in hunne eigene taal de zuivere religie konden 
plegen. Daarom gaf een zekere Francisco Berti van 
dezen nood kennis aan de hertogin van SufTolk, (eene 
ijverige en godvreezende vrouw), die de zaak mede- 
deelde aan Dr. Cooke en Mr. Ciieeke, des Konings 
scholarchen. Dezen hebben bewerkt, dat kort daarop 
vanwege den Koning met een ,guarant', gezonden 
werden Mr. Armigall Wayd en Mr. Hunnings, (de 
een ,clerck van Raed', de ander ,van t' Signet'), 
ten einde den tempel, die vroeger aan de Augustijner 
monnikken had behoord, aan Marten Micron, Gu- 
ALTERUS Deloenus CU anderen, aldaar tegenwoordig, 
over te leveren , om er den waren godsdienst in hunne 
taal te bedienen". Dit geschiedde in het jaar 4550 
Aldus verhaalt Ruytinck 2). Den naderen datum geeft 



Bucerus zgne stellingen weet te omschrgven. Zyne leuze is 
hier: de teekenen des Avondmaals zijn „signa exhibitiva". 
Ieder gevoelt de afwykingen van Luther en van Calvijn. 
De leer van Bucerus sclignt een „mixtnm quid" voor ieder, 
die helder en streng wgsgeerig dogmatiseert. 

ï) Zie boven, blz. 39—42. 

*) Symeon Euytinck, Ghcschiedenissen ende Han- 
delingen, die voornemelick aengaen de Neder- 



Digitized by VjOOQIC 



62 

esne aanteekcning van Eduard VI in zijn dagboek: 
»29 Juni. Er werd bepaald , dat de Nederlanders zou- 
den hebben den tempel der Austin Friars tot kerk, 
om er hunnen dienst in te houden, tot wering van 
alle secten van Anabaptisten en dergelijke" O- 

Men ziet, dat er in het verhaal van Ruytinck geen 
sprake is van a Lasco of Utenhove. Aan hen geeft 
hij alleen de eer van den Koning te hebben overge- 
gehaald, het groote charter te geven, dat zoo ver- 
maard is. Het komt mij voor. dat de toedracht der 
zaak deze is geweest: a Lasco was ijverig bezig met 
het tot stand brengen der gemeentelijke organisatie, 
terwijl de hertogin van Suffolk zich eveneens de zaak 
heeft aangetrokken en op handige wijze de schenking 
der kerk heeft bewerkt. Dat a Lasco en Utenhove 
wel mede hun best hebben gedaan voor de. stichting 
der gemeente is zeker. Micronius schrijft op den 20*t««i 
Mei 4550 uit Londen aan Bullinger: »De heer Jo- 
ANNES a Lasco is den 13^»^ Mei aangekomen, ^ijne 
komst was ons allen zeer aangenaam. Hij heeft be- 
sloten te Londen te blijven en eene Nederlandsche 
kerk te stichten, waarvan hij de Superintendent moet 
worden. En voorwaar, het is hoog noodig, dat hier 
het woord Gods in het Nederlandsch weerklinke tot 
wering van de ketterijen, die door de onzen worden 
ingevoerd. En er zijn vele Arianen, Marcionisten, 
Libertijnen, Donatisten en dergelijke monsters" ^). En 



duytsche natie ende gemeynten, wonende in En- 
gelant ende int bysonder tot Londen (in de Wer- 
ken der Marnix-Vereeniging, Serie IH, dl. I, Utr. 
1873), blz. 12. 

>) BuRN, History of the Refugees, p. 186. 

*) Epistolae Tignrinae, p.365; Original Letters, 
vol. II, p. 560. 



Digitized by VjOOQIC 



6;) 

den 4^«n Juli schrijft hij : ))Ik blijf te Londen voor het 
ambt van Dienaar des Woords in de Vlaamsche kerk , 
die a Lasco hier doet inrichten. Ik ben er nog vol- 
strekt niet zeker van, of zulk eene^kerk kan verkre- 
gen worden, maar er is veel hoop op. Indien ik als 
Dienaar aan het hoofd dier kerk geplaatst word , 
dan'' enz. ^). 

Nadat nu de Koning het gebouw der Austin Friars 
liad geschonken, hebben a Lasco en Utenhove hun best 
gedaan , dat hij de stichting der Vlaamsche en Waal- 
sche kerken met een rijks-charter bekrachtigde. De 
bescheidene Utenhove kent de eer aan a Lasco al- 
leen toe^), maar Ruytinck geeft ook aan Utenhove 
het deel , dat hem toekomt ^). De Koning is er spoe- 
dig toe overgegaan. Reeds den 24i^^^ Juli was het 
fraaie stuk gereed, dat nog heden een welbe waarde 
schat is in de archieven der HoUandsche kerk te 
Londen *). 



>) Epist. Tigur., p. 367; Orig. Lett., p. 565. 

*) Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn. XIII, 
p. 628. 

*) RUTTINCK, t. a. p. 

*) De heer Adama van Scheltema, de tegenwoordige 
predikant der gemeente, was zoo welwillend, liet mg te 
laten zien. Het stuk is op een groot, langwerpig vierkant 
en zwaar papier met prachtige letters geschreven. Het bevindt 
zich in onberispeligken staat. Ook het groote koninkliyke zegel 
is zoo goed als ongeschonden. Aan het origineel is nog dit 
op te merken , dat het alleen onderteekend is door F. South- 
WELL en niet door W. Harrys, zooals zelfs Utenhove af- 
drukt. Die tweede handteekening durf ik niet verklaren. Het 
stuk is herhaalde malen afgedrukt en vertaald, te dikw^ls 
dan dat ik m^ aan eene opsomming mag wagen, daar 
ik zeker onvolledig zou wezen. Twee zelfstandige HoUandsche 
vertalingen z^n m§ bekend. De eerste komt voor in Microen^s 
„Christelyke Ordinancien der Ned. Gemeynten Christi" (daaruit 



Digitized by VjOOQIC 



64 

De ballingen, die in hun vaderland ter nauwernood 
aan de rookende brandstapels waren ontkomen, die 
zich hadden nedergezet in een land, waar zij door 
eeh groot deel der bevolking en der machthebbenden 
als revolutionairen werden beschouwd, stonden er 
zelven verbaasd over, dat zij op deze vreemde kust 
zooveel vrijheid genoten. Utenhove schreef aan Cal- 
vijn: ))Wij hebben enkele dingen verkregen, die wij 
niet verwacht hadden, ja zelfs, ons is meer veroor- 
loofd, dan waarom wij zelven gevraagd hadden. In 
(Ie eerste plaats gebruiken wij samen de kerk der 
Augustijner monniken, die door den Koning de 
Jezustempel genoemd is *). Zij is gegeven aan de beide 
natiën. Zij wordt op kosten van den Koning hersteld. 
Het zuivere woord mag er in verkondigd worden en 
de Sacramenten bediend naar de instelling van Chris- 
tus, den Heer, zonder eenige superstitie. Ook de ker- 
kelijke tucht naar het woord Gods is ons geoorloofd. 
Daarenboven, wat niet gevraagd is, wij hebben niets 
te doen met één der Bisschoppen, zelfs niet met dien 
van Londen, wat hen maar al te zeer tegen de 
borst stuit. Ja, aan hem en aan de overige bis- 
schoppen en aartsbisschoppen des Rijks, aan den 
mayor, de schepenen en de aldermen van Londen, 
is bevolen en ten strengste gelast, dat zij zich op 



afgedrukt bij Is. Le Long, Kort historisch verhaal, 
blz. 15—19). De tweede is die van Ruytinck. 

*) Het was een groot en schoon gebouw in spitsboogstijl, 
gelegen in het midden van Londen. De laatste brand (1862) 
liet alleen de mnren en de pilaren staan, maar alles is zóó 
fraai gerestaureerd, dat de kerk op zich zelve een bezoek 
overwaard is. De vroegere Chnrch-yard is geheel met han- 
dels-etablissementen bebouwd, en hierdoor zijn* de kerkelijke 
fondsen zeer r^k geworden. 



Digitized by VjOOQIC 



65 

geene wijze met onze kerken zullen bemoeien, maar 
dat zij ons zullen toelaten, op onze wijze te handelen 
en de zaken in te richten, ook al wijken wij in cere- 
moniën en kerkgebruiken af van de Anglicaansche. 
Vier dienaren des Woords zijn door den Koning aan- 
gesteld, twee in de Waalsche kerk, nl. Eichardus 
Vauvilius 1) en Franciscus Rivius ^), en twee in 
de Nederlandsche , Martinus Micronius*), die vroe- 
ger samenwoonde met den heer De Falais en sedert 
met den heer Hoper, en nog iemand*). Tot super- 



*) Of Eichard FRANgois. Hij was vroeger Augustijner 
monnik geweest en behoorde in 1533, toen hij in Berrywas, 
tot de 'eersten die de Hervorming omhelsden. 

*) F. Marloret du Ui vier, vroeger monnik, daarop pre- 
dikant te St. Blaise en Mondon. Wiy hebben hem reeds vroe- 
ger met ÜTENHOVK te Canterbury aangetroffen. 

*) Dat MiCRONius eerst nu werkelgk predikant werd, zal 
hieruit te verklaren zgn, dat hg van beroep geneesheer was. 
H^ werd te Gent uit fatsoenlyke ouders geboren, en volgens 
ScHOOCKiüS moet uit verscheidene geschriften blaken , dat hy 
in z^n vak zeer ervaren geweest is. Toen hij eenmaal met 
dé zuivere leer bekend was geworden, wilde hij haar ook 
met allen ^ver aan z^ne naasten mededeelen; maar sedert 
hy zich niet meer veilig gevoelde tegenover de lagen der 
wreede Inquisiteurs, heeft hy den naam Mjcronius aangeno- 
men (hy heette eigeniyk De Cleyne) en is met vele andere 
geloovigen gevlucht (Schoockius, 1. 1. p. 462). Hy vluchtte 
evenwel niet naar Engeland, zooals Schoockius meent, maar 
ging eerst naar Duitschland met De Falais en Utenhove, 
en reisde in April 1549 uit Zwitserland met Hoper naar 
Londen (zie de brieven van Hoper en Micronius in de 
Epistolae Tigurinae; vergeiyk hierboven blz. 22 en 
33, en hierachter in de Byiage, blz. YI). 

*) Nameiyk Gualterüs Delenus (Wouter Deelen). 
Deze was geboren te Alkmaar (Ruytinck, a. w. blz. 17). 
Hy had reeds in het jaar 1540 groote blyken van geleerd- 
heid gegeven, toen hy te Londen een N. Testament in het 
Latgn in 4P uitgaf, opgedragen aan koning Hendrik YIII, 

5 



Digitized by VjOOQIC 



66 

intendent, zooals men het noemt, of opziener van 
's Konings wege, hebben wij den heer a Lasco, die 
aan het hoofd staat van de beide kerken. De verkie- 
zing van predikanten, ouderlingen en diakenen berust 
geheel bij de kerken, maar de verkozen predikanten 
en ook de Superintendent moeten den Koning ter 
bevestiging worden voorgedragen. Dit is de hoofdsom 
van den Koninklijken, echt authentieken brief, dien 
wij bezitten. Het beteekent voorwaar niet weinig, dat 
wij bevrijd zijn van het juk der Bisschoppen; en 
daarom zij de Heer geprezen tot in eeuwigheid. 
Amen" O- 

Doch de vreugde werd spoedig verstoord. De Bis- 
schoppelijken legden hun allerlei zaken in den weg. 
De kerk moest op 's Konings kosten hersteld worden, 
maar door den thesaurier des Konings werd de repa- 
ratie moedwillig vertraagd. A Lasco vroeg den sleu- 
tel, om althans des Zondags dienst te kunnen houden, 
doch deze werd hem geweigerd met de bepaling, dat 
zij eerst de onschriftmatigheid der Engelsche kerkge- 
bruiken moesten hebben aangetoond, eer zij vrijheid 
erlangen zouden, hunne eigene kerk in te richten*). 



waarin de Latynscbe tekst op meer dan zeshonderd plaatsen 
volgens de Grieksclie grondtaal verbeterd was (Is. Lb Lono, 
Boek-zaal der Nederduy tscbe bybels, Amst. 1732, 
blz. 717). Hg was „biblioscopus" geweest van Hendrik VIII 
(k Lasco aan Bullinoer, by Gerdes, Scrinium Anti- 
qnarium, torn. III et IV, p. 468), en bad te Brngge onge- 
veer in 1545 eene gemeente vergaderd , die evenwel door zgne 
vlncbt wederom verloopen was (Schoockiüs, 1. 1. p. 465). 

>) Corpus Eeformatorum, Calvini opera, torn. XIII, 
p. 628 seq. 

*) Epistolae Tigurinae, p.370; Original Letters, 
vol. I, p. 569, 



Digitized by VjOOQIC 



67 

Intusschen verschafte de goedheid van eenige Lon- 
densche burgers hun zoolang een ander kerkgebouw. 

Op den 24»*«n September begon de dienst. De kerk 
was al spoedig te klein. Nadat men besloten had tot 
het instellen van een kerkeraad, werden op den 5^^^ 
October vier ouderlingen bevestigd naar de Apostoli- 
sche ordening. Hunne taak was, de dienaren bij te staan, 
niet in de bediening des Woords , maar in het waken 
voor de leer en de zeden in de kerk. Een hunner 
was JoANNES Utenhove. Zij werden ingewijd met 
openbare gebeden en oplegging der handen. Eene 
week later werden er vier diakenen verkozen, die de 
zorg hadden voor de »arme ballingen van Christus". 
Hunne bevestiging geschiedde op dezelfde wijze als 
bij de diakenen, die door de Apostelen waren inge- 
steld O- 

De Bisschoppen zaten niet stil. Tot groote teleur- 
stelling voor alle leden der Gereformeerde gemeente, 
bewerkten zij eindelijk bij den Bijzonderen Raad des 
Konings , dat de kerk der ballingen zich had te schik- 
ken naar de Engelsche ceremoniën. , Deze werden 
echter voor allen, die de vroomheid zochten, onver- 
dragelijk geacht ^). A Lasco deed zijn best, om de 
verloren vrijheid te herwinnen , maar hij slaagde daarin 
niet. Ook Utenhove deed het zijne. Hij had in No- 
vember van het vorige jaar Calvijn aangeraden, den 
koning van Engeland in de opdracht van een Com- 
mentaar eens op te wekken tot volharding in het 
werk der Kerkhervorming ^). Toen nu Calvijn ge- 



^) Epist. Tigur., p. 371; Orig. Lett., p. 570 seq. 
») Epist. Tigur., p. 370 seq.; Orig. Lett., p. 373; 
Corpus Keformatorum, Calv. opp. XIII, p. 643 seq. 
») L. 1., Calv. opp. XIII, p. 474. 



Digitized by VjOOQIC 



68 

vraagd had, welke ongeveer de inhoud van zulk een 
brief moest wezen, had Utenhove daarop in het 
laatst van Augustus 1550 geantwoord met eene korte 
uiteenzetting van die zaken , welke* den Koning het 
meest dienden te worden aanbevolen »). In de vreugde 
over het pas verkregen charter bekleedden de kerken 
der vreemdelingen in die uiteenzetting eene kleine 
plaats. Maar spoedig werd het anders. In November 
schreef hij aan Calvun : »0f gij uwen commentaar op 
Jesaia den Koning reeds hebt opgedragen, weet ik 
niet Intusschen laat niet na , bid ik u , de uit- 
stekende vroomheid te prijzen, die hij getoond heeft 
in het schenken van de kerk der vreemdelingen, 
welke in alle zuiverheid naar Gods Woord bestaat. Dan 
zal het niet ongepast zijn, dit feit en de kerk zelve, 
hare noodzakelijkheid en haar nut, met enkele woor- 
den te verheffen, en ondertusschen , als gij het goed 
vindt, ook iets bij te brengen tot lof van den heer 
a Lasco, den Superintendent. Want daar zijn er 
hier zóóvelen, die ons geluk benijden, dat het te 
vreezen staat, dat deze onze vrijheid' ons nog eens 
ontfiomen zal worden, tenzij de Heer het goddelooze 
streven en pogen van sommigen verbindere" ^). 

Eindelijk in de voorrede van Marten Micron voor 
»De Christelicke Ordinancien der Nederlantscher Ghe- 
meynten Christi" van het jaar 1554, wordt verhaald, 
dat het »rein" gebruik van Doop en Avondmaal is 
verkregen ^). 



«) L. 1, Calv. opp. XIII, p. 627. 
») L. 1., Calv. opp. XIII, p. 658. 

») „Eindelick, doer de gbenaede Gods, hebben wy 't rein 
gebruyck des Doops, ende oock des Nacbtmaels vercregben; 



Digitized by VjOOQIC 



69 

Nog eene derde kerkstichtiug van Utenhove moet 
ik hier kortelijk vermelden. Boven ^) hebben wij ge- 
zien, dat de vriendschap tusschen Utenhove en Pol- 
LANüs eenigszins verkoelde, doordat laatstgenoemde 
met Falesiüs en Calvijn in onmin geraakt was. 
Reeds in Januari 1548 was hij weder met Utenhove 
verzoend ^). Utenhove bewerkte ook de verzoening 
tusschen Dryander en Pollanus, en waarschijnlijk is 
laatstgenoemde door Utenhove's bemiddeling ook weder 
in zijn ambt te Straatsburg hersteld. Er gaat geen licht 
op over de klachten der vrienden te Bazel, dat Fale- 
siüs eenige broeders slecht had behandeld, en twee 
jonge dochters, die volstrekt niet aan hem verwant 
waren en ook niet onder zijne voogdij stonden, liefde- 
loos behandelde en wederrechtelijk bij zich hield, 
waarom Utenhove Dryander aanried, haar gerust 
mede te nemen naar Straatsburg ^). Doch ook dit kan 
hebben medegewerkt, om Utenhove voor Poulain al- 
lengs gunstiger te stemmen. Bovendien kan hij heb- 
ben ingezien, dat de lasteringen van De Falais tegen 
Pollanüs wat ver gingen ; want ook Calvijn spoorde 
Falesiüs zóó herhaaldelijk aan, hem liever met rust 
te laten, dat het den schijn heeft, alsof ook hij de 
altijd durende beschimpingen eenigszins onrechtvaardig 
vond *). En het was ook erg. Zelfs tot in Engeland 



hoewel dat wy deselne doer den swaren wederstandt, die 
ons Satban was doende , een groote wyle hebben moeten der- 
uen (Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 44). 

1) Blz. 23. 

^) Zie hierachter in de Byiagen, blz. YI. 

») T. a. p. 

*) Zie bgv. Calvin k M. de Falais, 23 Dec, 1547 (Cor- 
pus Reformatorum, Calvini opera , tom. XII , p. 6^5) : „Je 
snis tonsiours dadvis que vons laissez Yalerand pour tel qnil est. 



Digitized by VjOOQIC 



70 

heeft De Falais hem met zijn laster vervolgd, zoodat 
hij hem ook daar het predikambt dreigde onmogelijk 
4e maken ^). 

Het is mij niet gebleken, dat Utenhove met Fa- 
LESius bepaald in onmin is geraakt Uit Straatsburg 
schreef hij aan Coelius *) over de ongelukkige lotge- 
vallen der broeders De Bourgogne (waarschijnlijk 
dit, dat de poging om de verbeurdverklaring hunner 
goederen door het hof van Mechelen te doen herroe- 
pen, niet geslaagd was), en nog in Engeland ver- 
keerde hij met FRANgois De Bourgogne *). Doch hij 
nam het op voor Poulain en heeft hem ook inder- 
daad, overeenkomstig zijn wensch, aan eene andere 
betrekking geholpen. In Januari 4549 beval hij hem 
Petrus Martyr te Oxford aan. Deze beloofde , dat hij 
trachten zou, aan deze aanbeveling gevolg te verlee- 
nen; maar hij kon niets zekers toezeggen. Immers op 
dat tijdstip waren er te Oxford geene plaatsen be- 
schikbaar. Daar echter binnenkort de kanselier der 
Academie in de stad verwacht werd, zou hij zijn 
best doen, dien invloedrijken man gunstig voor hem 
te stemmen *). 



Neantmoins quon nayt pas occasion de dire, qne vous lem- 
pfcschez de servir a Dieu. Sil offre moien ou on Ie pnisse sup- 
porter sans blesser ce qui doit estre maintenn en son en tier, qae 
vous Iny concediez ce qui vous sera possible. Voila Ie tont." 

>) Poulain aan Calvun, 28 Mei 1553 (1.1., Cal vini opera, 
torn. XIV, p. 537). 

*) Zie hierachter in de Bglagen, blz. IX. 

') Zie het Corpus Eeformatorum, Calv. opp. XIII, 
p. 626 en 666 (Epist. Tigur., p. 474; Orig. Lett., II, 
p. 730); XIV, p. 258 en 263 (Epist. Tigur., p. 474 seq.; 
Orig. Lett, p. 731 seq.). 

^) Zie by Gbrdes, Scrinium Antiquarium, torn. 
III et IV, p. 665. 



Digitized by VjOOQIC 



71 

Wat hiervan geworden is, weet ik niet, maar 
spoedig kwam er eene andere plaats voor Poulain 
open. Te Glastonbury (Glastonia) in het graafschap 
Somerset (in den Zuidwest-hoek van Engeland) was 
eene oude abdij, die de Hertog zich had laten toe- 
wijzen. Daarheen had hij in 1550 eene kolonie Vlaam- 
sche wevers geleid; Poulain stelde hij aan tot hun 
predikant en superintendent, in het begin van 1551 ^). 
Het is waarschijnlijk, dat Poulain deze aanstelling 
door middel van Utenhove zal hebben verkregen, 
daar deze goed bekend was bij Cranmer, een der 
voornaamste beschermers der wevers van den hertog 
van Somerset *). 



Dat Utenhove een groot aandeel had in de stich- 
ting van drie gemeenten, van de Waalsche te Can- 
terbury, de dubbele te Londen, en de Waalsche te 
Glastonbury, bewijst wel, dat hij vol ijver was voor 
de zaak des Evangelies. Dien ijver heeft hij vooral 
gewijd aan de Nederlandsche gemeente, waarin hij 
het ouderlingsambt bekleedde. Die betrekking had hij 
lief. Kort vóórdat hij werd verkozen, verkreeg Hoper 
van den Koning de bisschopswaardigheid van Glocester. 
Utenhove was van plan, met hem mede te gaan, 
maar toen hij ouderling was geworden, moest hij dat 
uitstellen *). Hieruit blijkt, dat hij de zaak ernstig 



1) PoLLANUS aan Calvijn, 7 Maart 1552, in het Corpns 
Beformatornm, Calvini opera, tom. XIV, p. 300 (Epist. 
Tigur., p. 478; Orig. Lett., p. 737). Zie verder de con- 
tracten ' tnsscben Somerset en de wevers in Strtpu's Cran- 
mer (o. a. aangehaald door Burn, p. 90—92). 

») Burn, p. 90—93. 

») Epistolae Tigurinae, p. 367 en 372; Original 
Letters, vol. H, p. 565 en 572. 



Digitized by VjOOQIC 



72 

opvatte, gelijk ook overigens de betrekking van ou- 
derling toen gewichtiger was dan thans. Doch de acten 
van den Kerkeraad uit dien tijd zijn verloren gegaan , 
en wij hebben van zijne werkzaamheid voor de ge- 
meente in deze jaren alleen nog zijne geschriften 
tot bewijs. 

Die geschriften zijn trouwens belangrijk genoeg. Om 
te beginnen noem ik zijne vertaling van de eerste Ne- 
derlandsche Geloofsbelijdenis, d. i van het »Compen- 
dium Doctrinae de vera unicaque Dei et Christi Ecclesia , 
eiusque fide et confessione pura" ^), door de »diena- 
ren" der Londensche gemeente vervaardigd ^). De 
titel der vertaling van Utenhove is niet met volko- 
men zekerheid bekend ^). Voor zoover wij hem ken- 



*) Het vervolg van den titel luidt: „in qna Peregrinornm 
Ecclesia Londini institnta est, antoritate atque assensn Sacrae 
Maiestatis Regiae. Quem Dens Opt. Max. ad singnlare Eccle- 
siae saae decus ornamentum ac defensionem (per . gratiam 
suam) servet, gubernet et fortnnet. Amen. TJna cum publicis 
precibus einsdem Ecclesiae. Matt. 10. Qui vos recipit, me 
recipit. Londini, excudebatnr, in Officina Stepbani Mirdmanni. 
1551. (Cum privilegie ad imprimendum solum)." Zie Dr. 
Kutper, Joannis a Lasco opera, tom. II, p. 285; verg. 
torn. I, Praefatio, p. LXXVIII. 

*) Het bewys, dat k Lasco alleen de vervaardiger zou 
z^n, beeft Dr. £uyper in de „Praefatio^' van ziyn meerge- 
noemd werk niet geleverd. A Lasco zelf spreekt altyd van 
onze, nooit van m ^ n e confessie. 

') Een Cort Begryp der Leeringben, van die 
waeracbtigbe ende eender Gbemeynten Godsende 
Cbristi, ende van 't Gbeloue ende Belydingbe, 
dewelcke door de Gbemeynte der "Wy tlandiscben 
te Londen ingestelt is. Met een voorrede van 
lan a Lasco, Superintendent en die andere die- 
naren der wtlandiscber Gemeynten tot Londen 
ingbestelt aen Prins Eduard den sesten Coning 
van Engellant etc. met bygevoegde Forme der 



Digitized by VjOOQIC 



73 

nen , schijnt er uit te blijken , dat het werk niet geheel 
hetzelfde was ais het I^atijnsche. Hoe dit zij , zeker is 
het, dat de overzetter, taalkundig gesproken, niet 
zonder zekere vrijheid is te werk gegaan; hij zelf 



gemeyn gebeden, die men in de gemeynte der 
wtlandischen is gebrnyckende. Item eenige Psal- 
men, tien in getale, 1, 2, 3, 51, 103, 120, 124, 125, 
127, 130. Het Vader Onse ende Symbolum Aposto- 
lornm. Londen by Steuen Mterdmann. 1551. Per regalem 
auctoritatem. — Zoo ongeveer zal de titel van dit boekje ge- 
luid hebben , als wy het eerste gedeelte er van , afgedrukt 
bij Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 25, 
verbinden met eene geschrevene aanteekening in het unieke 
bundeltje , dat te Amsterdam bewaard wordt in de bibliotheek 
der Eemonstranten , onder N^ 115. Dr. Euyper doet het 
minder juist voorkomen (Joannis a Lasco opera, Praef. 
p. LXXIX), alsof de titel aldaar geheel staat afgeschreven. 
Achter den gewonen titel van den druk van 1565 volgt 
eenvoudig: „eerst gedruckt te Londen by Steven Mijerdmann 
MDL., met eene voorrede van Tan a Lasco* enz. Bovendien 
staat er „gemeyn" (niet „gemeyner") „onse" (niet „onze") en 
„Apostolorum" (niet „Apostolicum"). Verder zy verklaard, 
dat Dr. Kuyper (evenals ik in navolging van hem) overal 
y heeft afgedrukt, waar eigenlyk ij staat, wyl dit leer wel 
eene fout van den afschryver kan wezen. Zelfs het geheele 
bundeltje is door Dr. Kuyper (1. 1. p. LXXX seq.) eenigs- 
zins onvolledig beschreven. Het bevat 1^ den [groeten] Cate- 
chismus van Londen, 20 Sept. 1558; 2^ „Hoe langhe het 
sy dat de bouckdruckerie , oft printerie gheuonden sy"; 3°. 
„Bevvys vvter Goddelicker schrift vvarom wg segghen dat- 
men die ionghe kinderen der Ghemeenten oock doopen sal"; 
4^ „De kleyne Catechismus, oft Kinderleere" door Marten 
Micron, 1558; 5^ „Een korte ondersoeckinge des gheloofs" enz., 
1558; 6^ „26 Psalmen ende ander ghesangen" enz. £mden, 
Gellius Ctematius, 28 Jan. 1558 (Is. Le Long, a. w. blz. 
70); 7®. Vier gebeden (Een ghebedt t' smorghens in 'topstaen. 
Ghebedt t*savendts in H slapen gaen. Ghebedt voor eten. 
Ghebedt na eten); 8**. „Andere 26 Psalmen Dauidis nieuwe- 
lick toeghemaeckt ende op dicht gheptelt by den seluen Autheur 



Digitized by VjOOQIC 



74 

heeft dit ergens getuigd ^). Ik houd het er voor, dat 
de Latijnsche editie meer bepaald bestemd was, om 
de buitenwereld te doen weten, welke leer men in 
de vreemdelingen-gemeente beleed *), terwijl de Ne- 
derlandsche diende tot kerkgebruik en misschien hier 
en daar meer voor de praktijk was ingericht. 

De editie van 4553 *) is mij even onbekend als 
die van 4551. De uitgave van 4565 wijkt nog sterker 
af van het Latijnsche werk' *), maar ik weet niet, 
welk aandeel Utenhove in die uitgave gehad heeft 
Door de Inquisitie van den hertog van Alva werd 
deze geloofsbelijdenis geplaatst op de lijst der verbo- 
den boeken *). 

Dat Utenhove de vertaler was van deze Geloofsbe- 
lijdenis, blijkt uit eene ook in een ander opzicht 
merkwaardige plaats in zijne voorrede voor den groo- 
ten Catechismus •). Want a Lasco en de predikanten 



I. V." enz. An. 1559 (by Gr. van der Erven. Zie Is. Le Long, 
a. w. blz. 71); 9". „11 Andere psalmen door I. V. Autheur 
der Duytscher ghemeynten (die te Londen was) sangboeck", 
An. 1559 (een zelfs aan Is. Le Long onbekende tweede drnk; 
zie by hem blz. 70); 10". De (xeloofsbeiydenis. De nummers 
1, 2, 3 en 8 vormen ook een bundeltje in de bibliotheek der 
Universiteit te Utreebt. 

1) Nameiyk in z^ne Voorrede voor den Catecbimus van 
Londen. Zie Dr. Kuvper, 1. 1. tom. II, p. 346, 347; verg. 
tom. I, Praef. p. LXXIX. 

*) Dr. KuYPER, 1 1. Praef. p. LXXVI, en tom. IL p. 346. 

•) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 166. 

*) Dr. KuYPER , 1. 1. Praef. p. LXXX , en tom. II, p 293—333. 

«) Zie Appendix ad Catal. libr. probibit. A** 1569 
in Octavo, p. 82, aangehaald by Is. Le Long, Eort his- 
torisch verhaal, blz. 25. 

•) Dr. Kuyper, 1. 1. Praef. p. LXXIX, en vol. II, p. 347. 
In den vyfden druk van dezen Catechismns, van 20 Sept. 
1558, die bewaard wordt in de „bibliotheek der Remonstran- 



Digitized by VjOOQIC 



75 

der gemeente zaten niet stil. Had de geloofsbelijdenis 
ten doel, de «ketters" te onderkennen, doordat ieder 
die tot de gemeente wenschte toegelaten te worden, 
haar moest onderteekenen ^) — men herinnere zich 
de reden, waarom Eduard VI zijn charter gaf, n. 1. 
tot beveiliging van het Rijk tegen de Anabaptisten en 
andere »ketters", — de Catechismus liad een twee- 
ledig doel : 1^ de kinderen in de leer te onderwijzen, 
2^. aan de eenvoudige gemeenteleden een steun voor 
hun geloof te geven. » Want", zoo lezen wij , »zonder 
een handboekje of kort begrip van het waarachtige 
geloof, kan de gemeene man in de geloofsleer onmo- 
gelijk goed onderlegd of bevestigd wezen .... En hier- 
door komt het, dat er in deze landen zoovele dolingen 
en ketterijen zijn opgestaan en de overhand hebben 
genomen. . . . Toen de arme vervaarde menschen , uit 
haat jegens den papistischen godsdienst, dien zij door 
de klaarheid des Woords als afgoderij erkenden, van 
de Roomsche kerk begonnen af te wijken, was het 
hoog noodig , dat hun de waarachtige religie in haren 
echten vorm door predikatiën of door Goddelijke 
Schriften verkondigd ware geworden, opdat zij een 
zekeren leiddraad , in een kort bestek , volgen konden. 
Maar wijl hun die geweigerd werd, heeft Satan, de 



ten te Amsterdam onder N^ 115 en ook in de „Bibliotheek 
der Universiteit te Utrecht, welke drnk aan Is. Le Long 
waarschyniyk onbekend was (zie zijn Eort historisch 
verhaal, blz. 62) en door Dr. Kuyper de derde wordt ge- 
noemd (1. 1. Praefatio, p. LXXXV seq.) , is dit fol. 7. De 
genoemde voorrede is ook afgedrukt b^ Is. Lb Lono , a. w., 
blz. 26 — 32, maar nit een anderen druk. 

») A Lasco aan Büllinger, 7 Jan. 1551, bg Dr. Kütper, 
1. 1. p. LXXVII, en torn. II, p. 646; Gerdes, Seri n in m 
Antiquarium, tom. TlI et IV, *p. 467. 



Digitized by VjOOQIC 



76 

oude vijand der menschen, zijn onkruid door allerlei 
valsche profeten, onder hen gezaaid, opdat zij dit 
voor de waarheid aannemen zouden, gelijk zij ook 
gedaan hebben. Ja, zij zijn door den haat jegens de 
Pauselijke religie zóóver gekomen, dat zij ook het 
goede, in de Roomsche kerk overgebleven, met het 
kwade verworpen hebben, zooals licht valt op te mer- 
ken in degenen , die de twee naturen in Christus den 
Heer, de opstanding der dooden en dergelijke leer- 
stukken verloochenen" •). Ieder gevoelt, dat hier sprake 
is van de Anabaptisten, die den Christus Salvator 
slechts in zijne goddelijke natuur erkenden. 

Deels dus tot eene onderwijzing der jeugd, ander- 
deels tot een middel tegen het insluipen van ketterijen, 
vertaalde Utenhove den Catechismus, »diemen in 
Oost Vrieslandt is ghebruickende" *), en die zonder 
twijfel door a Lasco was vervaardigd ^). De titel luidde: 
x'De Catechismus, oft Kinder leere, diemen te Lon- 
den, inde Duytsche ghemeynte, is gebruyckende" *). 



*) Voorrede van Jan Utenhove, in den vQfden dmk van 
dezen Catechismus , fol. 9 y. (b^ Dr. Euyper, 1. 1. torn. II, 
p. 349 seq.). 

*) Utenhove in de Voorrede, bg Dr. Kuyper , 1. 1. torn. II, 
p. 347, bg Is. Le Long, Eort Historisch verhaal, 
blz. 29. 

») Het betoog van Dr. Kuyper, 1. 1. torn. I, Praef. 
p. LXXXIII — XCII, is klemmend genoeg. Hg bewgst even- 
wel niet, dat Utenhove zal vertaald hebben naar een La,» 
tgnsch exemplaar, dat in 1551 gedrukt moest wezen en 
waarvan geen spoor meer te vinden is. Want de lezer merke 
ook wel op, dat het Latgn, hetwelk Dr. Kuyper geeft, eene 
reproductie is. Waarom kan Utenhove niet vertaald hebben 
naar een geschreven exemplaar in de Oost-friesche taal , waarin 
ook de Catechismus gebruikt werd? 

♦) Het vervolg van den titel luidt aldus: „Psal. 119. 
Hoe sal een ionghelinck sgn leuen, onstraffelijc leyden? ten 



Digitized by VjOOQIC 



77 

Hij werd door de »grootachtige" kinderen van buiten 
geleerd; alle Zondagen werd er 's namiddags in de 
kerk een deel van opgezegd en door den predikant 
later verklaard en met schriftuurteksten bevestigd ^). 



De zorgen van Jan Utenhove en zijne vrienden *) 
strekten zich ook uit tot het kerkgezang. Wij hebben 
gezien , dat hij reeds in 1548 bezig was met eene we- 



8^ dat hi dat stelle na den eysch ws woordte. Ghedruct tot 
Londen, by Steuen Myerdman. An. 1551" (Dr. Kuyper, 
1. 1. torn. II, p. 341; verg. torn. I, Praef. p. LXXXV). 

*) Is. Le Long, a. w. blz. 34. Twee jaar later verscbeen 
woordeiyk * dezelfde Catecliismüs in octavo: „De Catecbis- 
mns, oft Kinderleere, diemen te Londen, in de Dnydtsebe 
Gbemeynte, ghebruyckende ia. — Paal. 119, Hoe sal een 
iongbelinck ayn lenen onatraffelyc leyden; tenzy dat hy dat 
stelle, na den eyacb wa wordts. Gedrnct tot Londen, by 
NvcoLAS VAN DEN Berghe. anno 1553" (Zie dezen titel bg 
Dr. Kuyper, 1. 1. tom. I, Praef. p. LXXXV. Een exem- 
plaar bemat in de bibliotbeek te Emden, Tbeol. 8. 1323). 
Alleen de datum van de voorrede ia veranderd; „15 Maye, 
Ao. 1553'*. Hierdoor komt bet, dat zelfa vermaarde acbry- 
vera dezen dmk voor den eeraten bebben gebonden. Is. Le 
Long beeft in vijftig jaren van onderzoek alecbta één exem- 
plaar van den eeraten druk gezien (Dit is o. a te w^ten aan 
de Inquiaitie, die in 1569 dezen Catecbismus plaatste op 
de Igst van verboden boeken in Nederland). Dr. Euypbr 
was zoo gelukkig, bem opnieuw te kunnen uitgeven. De 
Catecbismua werd te Emden berbaalde malen gedrukt bg 
Gellius Ctèmatius, 20 April 1557; item 20 Jan. 1558; 
item 20 Sept. 1558 (onbekend aan Is. Le Loug); item te 
Emden (ofscboon bet er niet bgataat) 1563 (Zie Is. Le Long, 
a. w. blz. 33 en 68). 

*) Over de Psalmen, die eerst niet van Utenhove zei ven 
waren, maar later zóó door bem omgewerkt, dat zg voor de 
zgne konden gelden, zie beneden. 



Digitized by LjOOQIC 



78 

tenschappelijke studie der Psalmen >). Thans gaf hij 
daarvan eenige vruchten, door er enkele op rijm te 
brengen, met passende bekende wijzen (hij zelf zegt, 
dat hij ze uit »hoog3r spraken legher gheset" heeft *), 
en zoo werd hij de grondlegger van het kerkgezang 
der Nederlandsche Gereformeerden. 

Wel is waar bestond reeds sinds 1540 de berijming 
van Willem van Zuylen van Nyevelt, doch daarin 
waren de Psalmen op wereldsche wijzen gesteld, en 
ofschoon zij in de vervolgingen goeden dienst deden, 
doordat zij de ooren der Inquisiteurs gemakkelijk kon- 
den misleiden, do diepe ernst der Gereformeerden 
kon er op den duur geen vrede mede hebben *). 

Eene nieuwe richting openden de Psalmen van 
Utenuove, die, van een diep religieusen geest door- 
trokken, ook van Protestantsche eenvoudige wijzen 
voorzien waren en zonder twijfel der gemeente tot 
groote stichting strekten bij hare sobere, echt leer- 
zame godsdienstoefeningen , die zoozeer afstaken bij de 
ijdele vertooningen »des Papistischen religions". Wij 
zijn geneigd te gelooven , dat , als die eenvoudige on- 
geleerde lieden ♦), die ter wille van den godsdienst 



1) Zie boven, blz. 22. 

>) In de voorrede van de „Hondert Psalmen"; zie beneden. 

») Is. Le Long, Kort historiech verhaal, blz. 39. 

♦) Dat er vele ongeleerde lieden onder waren, blykt o. a. 
biernit, dat b^na in ieder Psalmbnndeltje eene herleiding 
voorkomt van Êomeinsche tot Arabische cyfers (aldns: I II 

1 2 
III IV V enz. tot honderd toe), „opdat die des cüfers 

8 4 5 
ghetal noch niet konnen w^s zgn, souden mogen also te 
beter leernen de anghewesene plaetsen der Schrift . . . onuer- 
hindert souken ende vinden". In den tweeden druk van de 
„25 Psalmen" staat de Bedezang voor de Predikatie gedrukt , 
en wel op noten, „op dat so die de mus^ke konnen, den 



Digitized by VjOOQIC 



79 

hun dierbaar vaderland hadden verlaten , op den vreem- 
den bodem bijeenzaten en in hunne moedertaal hun 
kunsteloos gezang aanhieven tot lof van den God, 
op wien zij vertrouwden, dat dan de zegen des Al- 
machtigen niet verre kan zijn geweest. Zal daar geen 
heilige geest hebben gezweefd over de nederige vergade- 
ring, die wist, dat niet eene koopbare absolutie , maar 
alleen zelfstandige vroomheid en persoonlijk vervuld 
zijn met God den mensch zalig maakt, als zij dit bij de 
Psalmen gevoegd gezang aanhief: 

O God, die du onse Vader bist 

door Jesum Christ 

Gheef dynen gheest ons allen ghemeyn. 

Die ons ter waerheyt leyde. 

Verhoor ons doch te deser stondt, 

open den mondt 

dynes Dienaers dat hy dyn wordt ryen 

ende vrymoedich verbreyde. 

Daertoe o Heere ghenadichlick, 

open onse hert ende ooren 

dat wy dat hooren vlyetelick 

ende trauwelick bewaren 

opdat wy moghen vruchtbaerlick 

dynen loff altydt verklaren *). 



anderen, die se niet konnen, te bet leerden''. £n in de voor- 
rede der „LXIIII Psalmen** zegt Van der £rven: „ickheb 
tot belinlp des eenuondigen, die de noten niet en konnen, 
de noten achterlatende, de w^se des Psalms bonen eenen 
yegelicken Psalm gbeset, verhopende hier mede den ghemeynen 
man dienst te doen". Dit alles ziet misschien meer op de 
Nederlandsche Gereformeerden in het algemeen , maar heeft 
toch zeker ook gegolden van de Londensche gemeente. 

<) Zoo luidt de Bedezang voor de Predikatie in de eerste 
gedrukte recensie, welke voorkomt in den tweeden druk der 
„25 Psalmen" van 1557. Niet te verwarren met volgende 
recensies (zie beneden). 



Digitized by VjOOQIC 



80 

Alvorens van deze Psalmberijming af te stappen, 
moet ik nog zeggen, dathet voor mij onzeker is. welke 
Psalmen het eerst zijn uitgekomen, die van Utenhove 
'of die zijner vrienden, welke gevoegd waren achter 
de Geloofsbelijdenis O en later in Utenhove's boekjes 
zijn opgenomen *); verder, dat zijn eerste bundeltje 
tot titel had: »Vijf-en-twintig Psalmen end andere 
Ghesanghen, die men in de Duytsche Ghemeynte te 
Londen is gebruyckende" ^), en dat deze der gemeente 
zoozeer behaagden, dat zij ze al spoedig van buiten 
kende *). 



Doch hoeveel Utenhove en de zijnen ook reeds 
gedaan hadden met Geloofsbelijdenis , Catechismus en 
Psalmberijming, bij het gebruik kwamen nieuwe be- 
hoeften te voorschijn. De Groote Catechismus was 
veel te zwaar voor de kleine kinderen. Ik denk, dat 
de wakkere IIermes Backereel, de schoolmeester 
der gemeente ^), heel wat te doen zal hebben gehad 
met het dikke leerboek, dat in de uitgave, die ik 
gezien heb «), 107 bladzijden beslaat In October 1552 



>) Zie noot 3 op blz. 72 v. hierboven. 

^) Bg deze Psalmen ontbreken in de uitgaven telkens de 
beginletters I. V. Eerst in de editie van 1566 worden z^ 
niet meer van Utenhove's werken afgescheiden. Hy had ze 
toen geheel omgewerkt (zie beneden). 

•) Het vervolg van den titel is: „Col. III. e. Het woordt 
Christi wone in y ryckliok in allerley Wysheit: Leeret ende 
yermanet malckanderen , ende singet mit Psalmen ende Lof- 
zanghen ende Gheestelicken Liedeckens in Ghenade den Here 
in nwen herten". Zie Is. Le Lono, a. w. blz. 38. 

*) ÜTENHOVius, Simplex et fidelis narratio, p. 117. 

•) Utenhovius, 1. 1. p. 100, 101—104, 122. 

«) Het was de vgfde, bij Ctematiüs, 20 Sept. 1558. Dit 
exemplaar bemst in de Utrechtsche bibliotheek en is gebon- 



Digitized by VjOOQIC 



81 

verscheen dan ook de Kleine Catechismus van Marten 
Micron, die aan eene groote behoefte voldeed. Hij 
kreeg eene plaats in de psalmboekjes der gemeente O? 
en vooral door de ouders werden de kinderen van 
vijf tot zes jaar in dezen Catechismus onderwezen, 
nadat zij eerst het »Onze Vader" en de ^Apostolische 
geloofsbelijdenis" van buiten geleerd hadden, vóórdat 
zij nog naar school gingen. Tweemaal 'sjaars, den 
laatsten Zondag in Februari en in Augustus, werden 
de namen der kinderen door de predikanten opge- 
teekend, en op den eersten Zondag in Maart en in 
September werden zij uit den Kleinen Catechismus 
ondervraagd ^). 

Nog in eene andere richting was men werkzaam 
aan het tot stand brengen van een volledig kerkboek. 
Reeds meer dan eens heb ik er aan herinnerd, dat 
de stichting der Nederlandsche Gereformeerde gemeente 
ook strekte, om een bolwerk te stellen tegen de 
Anabaptisten en andere ketters. Niemand mocht zich 
in eene Engelsche stad vestigen, tenzij hij eerst eene 
belijdenis van zijn geloof had afgelegd bij de predi- 
kanten der Waalsche of der HoUandsche kerk*), en 
ieder, die tot de kerk te Londen wilde behooren. 



den voor de „Andere 26 Psalmen." Dr. Kuvper kende van 
deze editie alleen het exemplaar in de bibliotheek der Remon- 
stranten te Amsterdam y in den bnndel N^ 115. Zie 1. 1. torn. 
I, Praef. p. LXXXVI. 

1) Zie den in de vorige aanteekening genoemden bnndel, 
verder de „Hondert Psalmen" van Utenhove en de „Psalmen 
Danidis'' van denzelfden. 

>) Is. Le Long, a. w. blz. 36. 

») Epistolae Tigurinae, p. 378; Original Let- 
ters, voL II, p. 581. 

6 



Digitized by VjOOQIC 



82 

moest de Geloofsbelijdenis onderteekenen *). Om nu 
der gemeente een getuigenis te geven van de gezind- 
heid van nieuw aangekomen leden, werden eenige 
vragen opgesteld , die zij in eene openbare godsdienst- 
oefening hadden te beantwoorden. De titel van dit 
werkje luidde aldus: »Een Corte undersouckinghe des 
Gheloofs, ouer de ghene, die haer tot de Duytsche 
Ghemeynte, die te Londen is, begheuen willen. Vut- 
ghestelt, docr de Dienaers derseluer *). 

Elk, die lid wenschte te worden en deel wilde ne- 
men aan de Sacramenten, moest de antwoorden op- 
zeggen. Kon hij dat nog niet, dan werd hij niet bui- 
tengesloten , maar er werd een termijn bepaald , binnen 
welken hij het vraagboekje beter moest leeren , en 
dan werd hij opnieuw ondervraagd, zoolang totdat hij 
de antwoorden geheel van buiten kende. Hun nu, die 
goed hadden geantwoord, werd gevraagd, of er ook 
nog iets in de leer der kerk was, waarmede zij het 
niet volkomen eens waren, en als zij iets voor den 
dag brachten, werd het uitgelegd en aannemelijk ge- 



1) Oerdes, Scrininm Antiquarium, torn. III et IV, 
p. 468; Dr. Küyper , 1. 1. torn. L, Praef. p LXXVII, en 
tom. II, p. 646. 

>) Het vervolg van den titel van dit boekje in octavo 
luidt aldus: „CoIobs. III. Het Wordt Christi woene ryckelick 
in U, met alle Wysheit" (zie Le Long, a w. blz. 37). Het 
is waarsch^nlgk, dat deze „undersouckinghe^' in den beginne 
schriftelgk is gebruikt en eerst later werd uitgegeven. Het 
jaartal 1553 staat niet op den titel, zooals Is. Le Long dien 
opgeeft. Op den CataL libr. probibit., p. 88, staat eene 
uitgave van 1553. Dit zal wellicht de reden zgn, waarom 
Dr. Kutper (1. L Praef. p. C), die ook alleen den titel kent, 
zooals deze by Le Long te vinden is , beweert , dat de eerste 
uitgave het jaartal 1553 droeg. Het is hoogst waarschgnlgk, 
maar niet zeker. 



Digitized by VjOOQIC 



83 

maakt. Maar opperden zij geene bezwaren, dan vroeg 
hun de predikant uit naam der gehéele kerk: »Ten 
eerste , of zij in hun gemoed besloten hadden , de leer 
van het evangelie van Christus hartelijk aan te han- 
gen naar hun best vermogen, voor zoover zij daar- 
aan in hunne zwakheid konden voldoen; en voorts 
hun leven naar die leer in te richten, onder verla- 
ting van de wereld met al hare aanlokselen en praal- 
vertooningen. Ten andere, of zij bereid waren , vrijwillig 
en uit eigen beweging 7ich te onderwerpen aan de ker- 
kelijke tucht naar Gods woord. Eindelijk, of zij alle ge- 
schillen, die zij, om welke reden ook, met anderen 
hadden, van ha\ te wilden ter zijde stellen, en elke chris- 
telijke gelegenheid zoeken om ze geheel te vereffenen, 
indien dit op eenige wijze mogelijk was". Dan antwoord- 
den zij ieder voor zich: »Ja". Daarop werden hunne 
namen ingeschreven in een daartoe uitsluitend bestemd 
boek, met bijvoeging van hunne woonplaatsen *). 

Zooals uit den titel blijkt, is deze ))Undersouckinghe" 
opgesteld door de predikanten der gemeente. Zij volg- 
den hierbij een origineel, door a Lasco in het Latijn 
vervaardigd, hetwelk een deel uitmaakte van de ge- 
héele kerkordening, die hij sedert het jaar 1550 bezig 
was samen te stellen ^). Zij werd toen alleen nog 
schriftelijk gebruikt en stuk voor stuk in de verga- 
deringen dor gemeente onderzocht *). De vertaler der 
»Undersouckinghe"' was waarschijnlijk Utenhove , die 



') Zie bet slot der Latijnsche uitgave bij Dr. Euyper, 
1. 1. torn. II, p. 135 seq. 

*) Le Long, a. w. blz. 37 en 40; Dr. Küyper, 1. 1. torn. 
L Praef. p. C. 

') Le Long, a. w. blz. 40; Dr. Kuyper, 1, 1. torn. II, p. 
11 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



84 

ook de geheele kerkordening bij fragmenten heeft 
overgezet *). 

De kerkeraad ging evenwel bij het vaststellen van 
den inhoud der DÜndersouckinghe" geheel aelfstandig 
te werk. Slechts op een enkel punt wil ik wijzen, 
waarin duidelijk uitkomt, dat de leidslieden derLon- 
densche gemeente Zwingliaansch dachten op het stuk 
van het Avondmaal, De 35ste vraag bij a Lasco luidt : 
»Quid est Coena Domini?" Het antwoord is: »Coena 
Domini est Christi Domini institutie, in^ qua per 
panis et poculi Coenae participationem salutaris ipsius 
mors visibiliter suo modo annunciatur". In de »Un- 
dersouckinghe" luidt dit: »Wat is het Nachtmaeldes 
Heeren?" ))Het is een instellinge Christi in dewelcke 
zijn doodt door het eten des ghebroken broodsenhet 
drincken des bekers des Heeren verkondicht werdt". 

Vraag 36 bij a Lasco is: ))Quomodo?" R. »Panis 
fractie testatur, corpus Christi Domini pro nobis frac- 
tum ac in mortem traditum esse , et poculum testatur, 
sanguinem Christi in morte ipsius pro nobis effusum 
esse in remissionem peccatorum nostrorum". Vraag 
en antwoord worden in die »Undersouckinghe" een- 



♦) Zie de voorrede van Micron , bg Le Long, a. w. blz. 44: 
„Jan Wtenhoue: die dese Onse teghenwordeghe Ordinantien, 
in onse Nederlandisclier sprake, wten Latene onergheset heeft". 
De publicatie dezer kerkordening nl. geschiedde door Harten 
Micron. Zg behoort tot een volgend tgdperk, en dit maakt 
het voor ons onzeker, welken vorm zg reeds in dezen tijd 
gehad heeft. Het gevoelen van Dr. Kuyper is, dat a Lasco 
zgne kerkordening sedert het jaar 1551 in het Latgn opstelde, 
dat zg evenwel der gemeente in het Nederlandsch bg gedeel- 
ten werd voorgedragen, en dat Utenhove de vertaler was 
van de losse stokken dezer eerste recensie, die later her- 
haalde malen werd gewgzigd (Dr. Kuyper, 1. 1. torn. I , Praef. 
p. CII-CV). 



Digitized by VjOOQIC 



85 

voudig weggelaten. Dan volgt de 378tc interrogatio : 
»Quid consolationis affert Coenae usus in Ecclesia 
Christi ?" R. : Quod propter traditum in mortem sa- 
crosanctum corpus Christi et fusum ipsius innocen- 
tissimum sanguinem, certissimam habeamus peccato- 
rum omnium remissionem, et quod Coenae Dominicae 
testimonio pascamur ad vitam aeternam , donata nobis 
gratuito eius ipsius corporis et sanguinis Christi com- 
munione , dum de pane et poculo Coenae participamus, 
quemadmodum quotidiano cibo et potu corpora hic 
nostra iuxta cursum naturae sustentantur \ En hoe 
hemelsbreed verschilt hier de ))Undersouckinghe". 
Vraghe: »Wat troost hebt ghy daer in?" Antwoorde: 
»Dat ick door (len offer des lichaems ende bloeds Christi 
so seker vergiffenisse myner sonden heb, ende ghe- 
uoed werde ten eewighen leuen als ick ter tafelen des 
Heeren het broodt van den Dienaer ghebroken ete, 
en den beker die my gegeven wordt drincke , en oock 
als myn lichaem dagelicks door spijse ende dranck 
natuerlick onderhouden wordt*' ')• 



Uit het voorgaande blijkt, dat Utenhove al zijne 
kennis, zijne beste krachten en zijn tijd wijdde aan 
de zorg voor de gemeente ^), die onder de Neder- 
landsch sprekende de eerste was, welke haren dienst 



J) Dr. KüYPER, l.I. tom. II, p. 133 seq., 489 seq. Bij dit 
alles moet wel in het oog gehouden worden, dat er ook on- 
derscheid kan geweest zyn tnsschen de verschillende recen- 
sies van a Lasco zelven, waarover men kan nalezen de ge- 
leerde Praefatio van Dr. Kuyper, 1. 1. tom I, p.CII— CVIII. 

*') Die zorg strekte zich uit tot zelfs over het kerkgereed- 
schap. De gemeente had een avond maalsheker noodig. In 
Augustus 1551 verzocht Utenhove Büllinger, hem er een 



Digitized by VjOOQIC 



86 

geheel vrij mocht inrichten, eene inrichting, die na- 
tuuriijk de groote moeilijkheden medebracht, welke 
aan het nemen van maatregelen voor geheel nieuwe 
en te voren onbekende toestanden eigen zijn. Er kwam 
nog bij, dat zij zoovele vijanden van buiten had, dat 
zij alleen door innerlijke bestendigheid en sterkte zich 
kon staande houden. Doch de regeling, die haar Su- 
perintent ontwierp en die haar Ouderling gereed 
maakte, was een hechte grondslag, die haar spoedig 
eene vaste en veilige plaats verzekerde. 

Merkwaardig voor de kennis van Utenhove's ka- 
rakter is de treffende bijzonderheid, dat in al zijne 
brieven aan Bullinger en Calvijn met geen enkel 
woord gerept wordt van zijne werken in het belang 
der nieuwe kerkinrichting. Terwijl anderen gewoon 
waren, de Zwitsersche meesters althans niet onkundig 
te laten van hunnen arbeid, zwijgt de bescheidene 
Utenhove er geheel van, zoodat wij bij het lezen 
van zijne brieven geneigd zouden wezen, zijn auteur- 
schap van al de genoemde werken in twijfel te gaan 
trekken, indien ons niet van elders onbetwistbaar 
zekere berichten waren bewaard gebleven. 



Nadat wij besproken hebben wat Utenhove in dezen 
tijd voor zijne gemeente geweest is, zullen wij thans 



te zenden , zooals h^ er te Straatsburg een by Burcher ge- 
zien bad. Het was er een zonder veel beeldwerk, en Burcher 
zeide dat by bem uit Züricb ontvangen bad. Bullinger be- 
greep niet, welke soort van beker b^ bedoelde. Hij beloofde, 
Burcher om inlicbtingen te zullen vragen. Bullinger scbgnt 
bet evenwel vergeten te bebben , want nog in Juni 1553 ber- 
baalde Utenhove z^n verzoek (Epistolae Tigurinae, 
p. 383, 386; Original Letlers; vol. II, p. 589, 594; 
Gerdes, Sct^inium Antiquarium, torn. III et IV, p. 432.) 



Digitized by VjOOQIC 



87 

in het kort nagaan, welken invloed hij uitoefende op 
den gang der Hervorming daarbuiten. Die invloed 
heeft nooit een officieel karakter gehad. Toch heeft 
Utenhove door zijn omgang met de voornaamste 
kringen der Hervormingsgezinden, die hem hoogachtten 
om zijne groote gaven, eene zekere beteekenis voor 
de geschiedenis der reformatie in Engeland. 

Zooals wij reeds hebben opgemerkt, was Cranmer 
bij het roepen van allerlei bekende vreemdelingen naar 
Britannië zóó vrijgevig te werk gegaan, dat hij man- 
nen van allerlei richting gevraagd had. Het gevolg 
was een verschil van gevoelen onder de Hervormers , 
dat voor de goede zaak zeker niet voordeelig geweest 
is. Het brandpunt der quaestiën was altijd dit: in 
hoeverre het behoud van eenige ceremoniën der Room- 
sche kerk bestaanbaar was met eene wezenlijke her- 
vorming. Op dit punt waren Bucerus en a Lasco 
volslagen tegenvoeters, a Lasco was een voorstander 
van den strengsten Zwitserschen eenvoud, en al wat 
maar zweefde naar ongeestelijke vormen moest vol- 
gens hem worden afgeschaft. Bucerus daarentegen 
vond de afschaffing van alle kerkelijke praal wensche- 
lijk; doch, omdat den reinen alles rein is, zag hij niet 
in, waarom de geloovigen er geen vrede mede zouden 
hebben, als zij slechts bekend waren met het scha- 
delijk karakter er van. Op verlangen nu van Uten- 
hove schreef a Lasco in het jaar 4550 een werkje 
»over het vermijden van de ongeoorloofde heiligdom- 
men des Pausdoms", waarin hij , zooals Utenhove het 
uitdrukt »den heerBucERUS verstrikt in zijn oordeel" '). 



>) De titel was: „De fugiendia papatns illicitis sacris^'. 
Ten onrechte heeft Dr. Kuyper (die het werkje uitgaf in 
Joannis k Lasco opera, lom. T, pag. 68—92) gegist, 



Digitized by VjOOQIC 



88 

Utenhove ^) vertaalde het in het Fransch onder dezen 
titel: »Aduis de lean a Lasco, Baron de Poloigne, 
Superintendent des Eglises Estrangeres qui sont a 
Londres, assavoir si'l est licite a Thomme chretien, 
aucunement assister aux services Papistiques et princi- 
palement aux messes , apres avoir cogneu par la parole 
de Dieu Timpiété du Papisme" ^). Waartoe juist die 
Fransche vertaling moest dienen , weet ik niet. Ik gis , 
dat Utenhove te weinig Engelsch kende, om eene 
overzetting in die taal te leveren , maar vooral dat hij 
eene Fi-ansche vertaling het beste middel achtte, om 
het werkje door het grootst mogelijk aantal belang- 
stellenden, tot in Frankrijk en Zwitserland toe, te 
doen lezen. 



Bij de revisie van het ))Book of Common Prayer", 
die na allerlei wijzigingen in April 4552 tot stand 
kwam, heeft Cranmer ook de adviezen van geleerde 
vreemdelingen ingewonnen '). Het is volstrekt onzeker, 
of ook Utenhove door Cranmer geraadpleegd is, maar 

dat het reeds in 1546 zou zgn gesclireveii (1. 1. Praef. p. LXVII). 
De woorden van Utekhoye in zijn brief aan Calvijn van 
23 Aug. 1550 hebben deze zaak nn opgehelderd : „D, a Lasco . . . 
scripsit imo iam aliqnid ad meam postnlationem de vitandis 
snperstitionibus , in quo perstrin^t D. Buceram in sno con- 
silio. Illnd ego iam verto in lingnam Gailicam, ut excudatur 
cum plerisqne aliis aliomm doctiorum hominum consiliis in 
eandem sententiam. Si liabuissen alind exemplar, illnd iam 
tibi misissem: vernm in alind tempus erit differendum" (Cor- 
pus Reformatorum, Galvini opera torn. XIII, p. 629). 

^) Zie de voorgaande aanteekening. 

») Dr. KuYPER, 1. 1., Praef. p. LXIX. 

') Zie hierover John Strype, Memorials of Thomas 
Cranmer, sometime Archbishop of Canterbury. 
Gollected chieflyfrom Records, Registers, au- 
t hen tic Letters, a. s. o. London, 1694. 



Digitized by VjOOQI^ 



89 

dat hij in de zaak heeft gewerkt, blijkt uit deze woor- 
den aan Calvijn : »Hoper , Micron en ik hebben het 
een en ander opgemerkt in het ,Boek der Reformatie 
van Engeland', hetwelk bij alle vromen afkeuring zal 
moeten vinden; eene lijst er van vindt gij op het hierbij 
gevoegde papier. Twijfel er niet aan, het is alles de 
zuivere waarheid" *). Een ander schrijft aan Calvijn, 
dat tot de herziening hebben medegewerkt, behalve 
den bisschop van Canterbury, P. Martyr, J. a Lasco 
en Jan Cheke, })autres notables et savants person- 
nages". Ik moet toegeven, dat het niet waarschijnlijk 
is , dat Utenhove tot die »personnages" heeft behoord , 
maar onmogelijk is het niet ^). 



Beter ingelicht zijn wij omtrent den invloed, dien 
Utenhove heeft uitgeoefend door zijne correspondentie 
met Calvijn. Reeds in 4549 schreef hij : »Indien gij 
er niet tegen hebt, en gij kunt den tijd vinden, dan 
zoude ik wel willen verzoeken met het oog op al den 
tegenspoed, die den jongen Koning overvalt, eenern- 



^ ) 11 Nov. 1550 (Corpus Reformatorum, Calvini opera, 
torn. XIII, p. 659. Vergelijk de noot aldaar). 

*) Het getuigenis van hem zei ven is niet volstrekt be- 
trouwbaar , omdat hy bescheiden genoeg was , zijn eigen naam 
te kunnen verzwegen. H^ zegt: „ad [religionem] restituen- 
dam summo nunc laborant studio, qui ad hoc per regiam 
majestatem sunt constituti; inter quos est Thomas Cantua- 

RIENSIS, JOANNES HOPERUS , JOANNES a LaSCO, PeTRUS 

Martyr, ac multi alii docti ac pii viri. £t quanquam omnes 
illi, qui numero sunt 32 in omnibus inter se convenire non 
possunt , spero tamen saniores in doctrina superaturos esse , 
eo quod rex, qui puram religionem omnino promotam cupit, 
Buam, ubi opus est, auctoritatem interponat (Epistolae 
Tigurinae, p. 383; Original Letters, vol. II, p. 589 seq.). 



Digitized by VjOOQIC 



90 

stigen brief te schrijven aan Zijne Majesteit, om zijn 
jeugdig gemoed zoowel te vertroosten als te verster- 
ken, opdat het niet op eenige wijze gebroken worde; 
opdat hij integendeel den tegenspoed moediger te ge- 
moet ga, en niet dulde, dat men hem bevreesd wil 
maken en doen afzien van zijn ondernomen plan. En 
twijfel er niet aan, of uwe brieven zullen hem zeer 
aangenaam wezen, daar uw naam zoowel bij den 
Koning als bij alle geloovigen , die aan het hof verkee- 
ren, hoog staat aangeschreven. Indien gij den brief mij 
toezendt, zal ik licht bewerken, dat hij den Koning 
zei ven getrouw in handen wordt gegeven" *). Het 
antwoord bleef lang uit. De bezorgers van brieven 
waren destijds soms weinig betrouwbaar, en vele ver- 
zendingen gingen verloren of werden onderschept. Eerst 
in Augustus van het volgend jaar bereikten de brie- 
ven van Calvijn den ongeduldig geworden Utenhgve. 
Er waren er drie te gelijk en van zóó ouden datum, 
dat hij er niet uit kon opmaken, of aan zijn verzoek 
reeds feitelijk gevolg was gegeven. Calvijn had er 
wel ooren naar; doch hij was bezorgd, dat zijne on- 
gevraagde adviezen niet welkom zouden wezen. Daarom 
verhaalde hem Utenhove, hoe Fr ANgois de Bourgogne, 
de broeder van den bekenden Heer van Falais , toen hij 
onlangs bij den Koning zijne opwachting maakte, had 
verteld, dat hij uit Genève was teruggekeerd, waarop de 
Koning terstond naar Calvun's gezondheid gevraagd had 
en wel met zooveel aandoening, dat men zijne bijzondere 



^) Utenhove aan Calvijn, 28 Nov. 1549 (Corpus Ke- 
formatorum, Calvini opera, tom. XIII, p. 474). 

>) Hy had dit later zóó ingekleed, dat hy begeerde, dat 
Calvijn z^ne commentaren op Jesaja aan Eduard VI zou 
opdragen en bovendien nog een particulier scbrgven tot hem- 
richten (1. 1. p. 626, 658). 



Digitized by VjOOQIC 



91 

gene^jenheid hieruit alleen reeds kon gissen. Verder 
beschreef Utenhove de gunstige ontvangst, die aan 
HoPER onlangs was te beurt gevallen, toen hij uit 
naam van Bullinger Zijner Majesteit de opdracht van 
eenige »decades" zijner Sermones overhandigde. Uit al 
hetwelk Calvijn gerust kon besluiten, dat hetgeen 
van hem kwam, niet minder welkom zou zijn. 

Ten tweede had Calvijn tot Utenhove de vraag 
gericht, wat zoo al de inhoud van een dergelijk schrij- 
ven diende te wezen. Dit kwam hem voor, alsot 
Minerva de hulp inriep van een zwijn. Daar Calvijn 
het evenwel verzocht had, zou hij er op antwoorden. 
Onder anderen kon Calvijn des Konings plan prijzen 
en hem aanmoedigen tot ijverige volharding, opdat 
het eenmaal komen mocht tot afschaffing van alle 
superstitie in de bediening der sacramenten, in het 
kerkgezang, in het gebruik der ambtskleederen enz. 
Om verder een einde te maken aan de oproerigheid 
des lands en aan den afkeer van den waren godsdienst 
(die niet te verwonderen was, omdat men het volk tot nog 
toe ongeloofelijk dom had gehouden) , moesten door 
het geheele Rijk vrome bisschoppen worden aangesteld 
en alle goddelooze bisschoppen afgezet, ja zelfs de 
prediking moest hun worden verboden. Ten slotte 
diende de Koning te worden aangemoedigd uit Gods 
Woord, opdat hij niet mocht terugdeinzen voor den 
tegenspoed. Want het was niet onmogelijk, dat men 
hem bedreigde met het misnoegen der machtigste 
vorsten. 

Utenhove had er zelfs meer dan goede woorden 
voor over. Als Calvijn iets voor den Koning bestemd 
had, moest hij het maar aan hem zenden, dan zou 
hij het, zonder eenige onkosten voor Calvijn , prachtig 
laten inbinden en te gelijk met zijn particulieren brief 



Digitized by VjOOQIC 



92 

den Koning doen bezorgen '). Met zichtbaar ongeduld 
dringt hij er in November nogmaals op aan, dat toch 
Calvijn een brief aan den Koning en aan den hertog 
van Somei^set mocht overzenden, nog vóór de aan- 
staande Parlementszitting in Januari 2). 

Calvijn wijdde intusschen niet alleen zijne com- 
mentaren op de Kanonieke Brieven, maar ook die op 
Jesaja aan den koning van Engeland. Nauwelijks had 
Uteniiove dit vernomen uit een bericht van Calvijn , 
of hij betuigde hem zijne blijdschap. Hij twijfelde er 
niet aan, of een groot voordeel zou uit die brieven 
voor het Engelsche rijk voortvloeien, als zij maar 
beantwoordden aan de op hem gebouwde verwachtin- 
gen ^). De opdracht nu van den commentaar op 
Jesaja, die geschreven is na Utenhove's brief , waarin 
deze den gewenschten inhoud van zulk een schrijven 
uiteengezet had , stelde hem niet te leur. Calvijn had 
den raad van Utenhove geheel gevolgd. Met eene 
uitvoerige inleiding over Jesaja, komt hij er toe, den 
Koning met krachtige woorden op te wekken om 
voort te gaan met hervormen, in weerwil van allen 
tegenstand *). 

Behalve voor brieven aan den Koning, hield Uten- 
iiove ook telkens bij Calvijn aan voor een schrijven 
aan den hertog van Somerset, bijv. om hem te winnen 
voor HoPER, of ook w^el om hem in het algemeen 



<) Utenhove aan Calvijn, 23 Aug. 1550 (Corpus Re- 
formatorum, Calvini opera, torn. XIII, p. 626 seq.). 

*) Utenhove aan Calvijn, 11 Nov. 1550, (1. 1. p. 660). 

') Corpus Reformatorum, Calv. opp. XIV, p. 45. 

*) „Dedicatip commentarii in Jesaiam." Het stuk is te vin- 
den in het Corpus Reformatorum, Calv. opp. XIII, p. 
669 (naar de oorspronkelgke uitgave in groot folio b^ J. 
Crispinus te Genève in 1551). 



Digitized by VjOOQIC 



93 

aan te manen tot krachtiger bevordering van de Her- 
vorming. Daar evenwel Calvijn ook zonder dit met 
genoemden hertog brieven heeft gewisseld, zullen wij 
hierbij niet langer stilstaan. 



De zaak , die Utenhoye in dezen tijd de levendigste 
belangstelling inboezemde, was die van Hoper. Zoo- 
dra deze uit Zwitserland was teruggekeerd, werd hij 
kapelaan van den hertog van Somerset, Lord-Pro- 
tector van Engeland ^), Al spoedig trok hij aller aan- 
dacht tot zich door zijne groote gaven voor den kansel. 
Zijne prediking in en bij Londen *) maakte spoedig 
groeten opgang onder menschen van alle standen; 
zeer velen zelfs van de aanzienlijken werden door hem 
bekeerd tot het Hervormde geloof, en allen, die de 
waarheid liefhadden, zelfs Lords en Bisschoppen, 
droegen hem op de handen. Hij was onvermoeid en 
deed meer, dan menschelijke krachten schenen toe 
toe te laten ^). Doch toen in den zomer van 4550 *) 
de Koning zijne verdiensten erkende door hem het 
bisdom van Glocester op te dragen , waarin hij weleer 
monnik was geweest, werd hij het middelpunt van 
een hevigen strijd. Utenhove, die in dezen tijd met 
HoPER samenwoonde s), heeft Calvijn en Bullinger 



i) J. Strype, Historical Memorials chiefly Ec- 
clesiastical and such as concern Eeligion and the 
Reformation of it under the Reign and Influence 
of K ing Edwahd VL, voL II (Lond. 1721), Book II,chap. 
26, p. 464. 

*) Strype. 

') Zie hierachter in de Belagen, hlz. XI seq. 

♦) Epistolae Tigurinae, p. 431; Original Let- 
ters, vol II, p. 665. 

5) Epist. Tigur.p.367;Orig.Lett.,p. 564. Hij had eerst 



Digitized by VjOOQIC 



94 

geregeld op de hoogte van dien strijd gehouden , en 
zoo kort mogelijk zullen wij zijne berichten weder- 
geven. HoPER nam gaarne het bisschoppelijk ambt 
aan, maar alleen op voorwaarde, dat het hem geoor- 
loofd zou worden, de bevestiging in de waardigheid 
te ontvangen zonder omhangen te zijn met de »klee- 
deren", die het ambtsgewaad uitmaken van een bis- 
schop der Engelsche kerk ; waarbij ook nog behoorde 
een staf. Van den Koning en den Bijzonderen Raad 
(Privy Counsel) kon hij daartoe gemakkelijk vergun- 
ning verkrijgen, en de geheele Engelsche adel, voor 
zoover deze der Hervorming was toegedaan, schaarde 
zich aan zijne zijde. Maar een hevige tegenstand kwam 

gewoond bij Sir Valwich (zie hierachter in de Bijlagen, blz. 
VIII, en bij Gerdes, Scrininm Antiquarium, torn. III 
en IV, p. 666), die hem het opzicht over zijn eenigen zoon 
had toevertrouwd (Corpus Eeformatornm, Calvini opera, 
torn. XIII, p. 461). Om welke reden hy is verhuisd, weet ik niet. 
Met het oog op de intieme betrekking , waarin hij tot Hoper 
stond, behoeft ons dit geenszins te verwonderen. Beeds Strype 
vestigde de aandacht op het vertrouwelijk verkeer van de 
vriendentrits a Lasco, Hoper en Utenhove. Zij brachten 
soms wel een geheelen dag met elkander door, zoowel om 
ernstige zaken te bespreken , als om in gezelschap van a Lasgo 
en Hoper's vrouwen een maaltgd te houden (Strype, Ec- 
clesiastical Memorials of King Edward VI, Vol. II, 
Book I, chap. 30). Het is waarschijnlgk dat Hoper door zijne 
betrekking by den hertog van Somerset eenigen invloed heeft 
doen gelden tot het schenken van het bekende Charter van 
Eduard VI. Later, toen Hoper naar zyn bisdom ging, heeft 
Utenhove gewoond bg MiCRONius (Epistolae Tigurinae, 
p. 372; Original Letters, vol. II, p. 572). Uit deze 
plaats schijnt te blgken dat Micronius voortdurend en Uten- 
hove slechts een tijdlang by Hoper heeft gewoond. De 
vrouw van Micronius was de dienstmaagd van Hoper's vrouw 
(1. 1. p. 69; Orig. Lett. p. 108). Nog later woonde Uten- 
hove bij a Lasco (Utenhove aan Bullinger, in October 
1552, Epist. Tigur., p 385; Orig. Lett., p. 592). 



Digitized by VjOOQIC 



95 

van de zijde der Bisschoppen. Zij zelven hadden in- 
dertijd aan het totstandkomen der bestaande in- 
richting medegewerkt, en het was dus niet te ver- 
wonderen, dat zij tegen eene algeheele inbreuk daarop 
zeer waren gekant. Ofschoon zelfs de Koning en zijne 
raadslieden wilden , dat men in dit geval zou toegeven , 
zij hielden vol, dat het een Parlementsbesluit was en 
alleen door een nieuw Parlementsbesluit kon vemnderd 
worden. Hun tegenstand is overigens vooral daarom 
niet onbegrijpelijk , omdat zij maar al te goed wisten, 
wat zij van het triomfeeren der beginselen van Hoper 
te wachten hadden. Het was hem te doen, om alles 
terug te brengen tot den eenvoudigen toestand der 
oudste Christelijke kerk, en het was te voorzien, 
waar dan de uiterlijke heerlijkheden hunner bisschop- 
pelijke waardigheid zouden blijven. 

Beide partijen kregen nu bevel, hunne redenen 
schriftelijk bij den Koning en diens Raad in te dienen. 
De argumenten der Bisschoppen kwamen neder . op 
deze twee: 4^ de kleederen zijn adiaphora; nu ze er 
eenmaal zijn, mag men ze gebruiken; 2®. de konink- 
lijke Majesteit heeft ze voorgeschreven. 

Hoper bracht daartegen in : 1®. dat het dragen der 
kleederen superstitieus was , de eenheid der broederen 
te niet deed en de waardigheid van het priesterschap 
van Christus den Heer verduisterde ; 2®. dat der over- 
heid geen macht toekwam tegen, maar wel vóór de 
waarheid ; dat de vorm van de bevestiging der » Die- 
naren" geene staatszaak was , maar gezocht moet wor- 
den in Gods Woord en in het gebruik der Apostelen. 

Terwijl de adel zoozeer op zijne hand was, dat hij 
zijne bevestiging nog wilde doordrijven vóór de aan- 
staande Parlementszitting, zoodat Hoper er dan zelf 
eene steni zou hebben, deden de Bisschoppen hun best 



Digitized by VjOOQIC 



96 

om hem bij den Koninklijken Raad verdacht te maken. 
Zij klaagden hem aan van rebellie en van oproer tegen 
de besluiten des Konings, waarbij zij de vrees opper- 
den, dat zijn voorbeeld aanstekelijk zou zijn voor het 
volk. Zij wisten het in korten tijd zóóver te brengen, 
dat bijna de geheele Bijzondere Raad tegen Hoper 
was ingenomen. In die dagen verkeerde ook het Pri- 
vilegie der vreemdelingen-gemeente in groot gevaar, 
en toen was het, dat hun de vrije inrichting van 
Doop en Avondmaal werd ontnomen '). Bijna de ge- 
heele Bijzondere Raad scheen Hoper te willen dwin- 
gen tot het toelaten der »kleederen" bij zijne wijding. 

Met groote verontwaardiging deelde Utenhove dit 
aan Calvijn mede. Hij vond het zeer te betreuren 
voor een man, die in het laatste halfjaar met zijne 
prediking het Rijk meer voordeel gedaan had dan al 
de Bisschoppen met hunne kleederen ooit zouden doen. 
Het kwam hem voor, dat het verwijt van ongehoor- 
zaamheid aan den Koning den Bisschoppen allerminst 
paste, omdat nog nooit éón hunner het volk ernstig 
tot gehoorzaamheid vermaand had. 

Hoper bleef ongevoelig voor de bedreigingen der 
Bisschoppen en de overredingen van den Privy Coun- 
sel. Men heeft zelfs het advies van Bucerus en Petrus 
Martijr ingewonnen, welke beiden de vrijheid der 
adiaphora bepleitten en Hoper den raad gaven niet 
onverzettelijk te blijven ^). Hij volhardde echter bij 

') MiCRONius aan Büllinger, 20 Oct. 1550 (Epistolae 
Tigurinae, p. 372 seq.; Original Letters, vol. II, p. 
573; Corpus Eeformatornm, Calv. opp. XIII, p. 645). 

*) Hunne adviezen z^n te vinden inBuceri scripta 
anglicana, p. 681 (De re vestiaria ad quaest. a 
Cranmero propositam resp.) cf. p. 705, alsmede in 
Martyr, Loei Communes, p. 1085, aangehaald in het 
Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn, XIV, p. 99. 



Digitized by VjOOQIC 



97 

zijne weigering, en zijne kans van slagen werd hoe 
langer hoe kleiner, In November werd hem op bevel 
van den Koninklijken Raad de kansel ontzegd en hij 
kreeg huis-arrest. Toen hij zich hierom niet bekreunde , 
werd hij in het midden van Januari 1551 aan Crammer 
ter bewaking gegeven. Nog altijd bleef hij standvastig. 
In het einde van Januari werd hij in boeien gesloten 
en in den kerker geworpen. Toen hij hierin ongeveer 
veertien dagen gezucht had, heeft hij zich plotseling 
voor de hardnekkige weigering der Bisschoppen ge- 
wonnen gegeven en zijne zaak onderworpen aan het 
oordeel van den Koninklijken Raad, en zoo is het 
geschied, dat hij in het midden der vasten op de 
gebruikelijke wijze is gewijd, })tot groote spijt van 
alle vromen en tot ernstigen aanstoot voor vele men- 
schen". 

Utenhove durfde het aan Calvijn niet schrijven; wèl 
aan Buixinger, omdat hij wist, dat deze innig aan 
HoPER gehecht was. Heel lang had hij geaarzeld, of hij 
het doen mocht van iemand, met wien hij als zijn 
trouwe vriend omging ; doch hij had bedacht , dat zelfs 
in de Heilige Schrift de verkeerde daden van profeten 
noch van Apostelen verzwegen worden. Aan den anderen 
kant wilde hij , dat Bullinger met geen enkel woord 
aan Hoper zou doen blijken, dat hij het gebeurde van 
Utenhove wist. Hij achtte het ook niet noodig, heel 
veel vermaningen tot Hoper te richten; doch mocht 
Bullinger besluiten , toch het een en ander aan hem te 
schrijven, dau vond hij het uitstekend, op voorwaarde, 
dat hij alleen zou zeggen, dat de zaak hem door »een 
vriend" was medegedeeld. 

Hoper vertrok spoedig naar zijn bisdom, en al 
ras hoorden de vrienden, dat hij in de vervulling 
zijner taak een buitengewonen ijver ontwikkelde. 

7 



Digitized by VjOOQIC i 



Ü8 

Utenhove, die reeds bij zijne benoeming met hem had 
willen medegaan, was van plan, nu althans eenige 
weken bij hem door te brengen, om, indien hetnoo- 
dig was, hem in zijn ambt van dienst te kuimen 
zijn, als hij maar verlof kon krijgen van zijne ge- 
meente *). Wat hiervan gekomen is, kan ik niet zeg- 
gen. Vermoedelijk zullen de vele bezigheden voor 
de inrichting der gemeente en zijne ongesteldheid in 
het najaar *) hem verhinderd hebben, aan zijn lang 
gekoesterd voornemen gevolg te geven. Eerst in de 
maand Juli van 4552 heeft hij Londen verlaten voor 
eene reis naar de schoone oevers van de Severn ^). 
De gunst voor Hoper aan het Hof was langzamerhand 
weder gestegen, en het bisdom Worcester was thans 
met dat van Glocester vereenigd *). Toen hij de nieuwe 
helft van zijn bisdom ging bezoeken , reisde Utenhove 
met hem mede *). Dezelfde hervormende maatregelen, 
die hij het vorig jaar had toegepast in Glocester, 
bracht hij nu in praktijk in Worcester. Hij had hierbij 
te kampen met groote moeilijkheden, vooral met de 
bekrompenheid der geestelijken. Hij legde o. a. ieder 
hunner eenige vragen voor, bijv. hoeveel geboden er 
zijn, waar zij geschreven staan, of zij ze konden op- 



*) Zie voor het bovenstaAnde verhaal het Corpus Be- 
formatorum, Calvini opera, torn. XIII , p. 629 seq^. (Epis- 
tolae Tigurinae, p. 372 seq.; Original Letters, vol. 
n, p. 572); XIV, p. 45 seq., p. 98-100 (Epistolae Ti- 
gurinae, p. 380 — 383; Original Letters, vol. II, p. 
584—589). 

>) Epistolae Tigurinae, p. 376; Original Let- 
ters, vol. II, p, 578. 

') Epist. Tigur. p. 384; Orig. Lett., p. 591, 

^) J. Strype, Ecclesiastic Memorials of Eing Ed- 
ward VI, vol. II, Book II, chap. 26, p. 464. 



Digitized by VjOOQIC 



99 

zeggen. Doch hij werd verbaasd door hunne antwoor- 
den. Er waren er, die het Onze Vader in het Latijft 
konden opzeggen, maar niet in het Engelsch. Slechts 
enkelen kenden de Tien Geboden van buiten. En maar 
weinigen konden de Artikelen des Geloofs uit de 
Schrift bewijzen; »dat lag niet op hun weg" ^). 
Utenhove , die zeven weken bij hem vertoefde , bewon- 
derde den ijver van zijn vriend, die met inspanning 
van alle krachten werkte voor de hervorming der Kerk, 
Hij heeft er zijn leven voor gegeven. Toen in het 
volgend jaar de Katholieke Maria, de dochter der ver- 
stootene Spaansche, meesteresse werd van den troon 
van Engeland , was Hoper een harer eerste slachtoffers. 
Niet heel lang duurde het, of de martelaar, die als 
een profeet geweest was onder het volk, zond uit zijn 
engen kerker den laatsten groet aan Utenhove en diens 
Gereformeerde broeders, wachtende op een schoonen 
dood ^). 



Ook voor Utenhove begint thans een tijd van lange 
en zware beproeving. Eene hevige ziekte dreigde zijn 
gestel , dat reeds dikwijls geleden had , voorgoed te zul- 
len ondermijnen, a Lasco , die hem herbergde in zijne 
woning^ en Micronius, beider getrouwe metgezel, vrees- 
den den hoogbegaafden vriend te zullen verliezen. 
Doch hij keerde nog als van den rand des grafs terug. 
Hoe opgewekt is de toon van den herstellende tot 
zijne bekenden in het verre Zwitserland! Blijkbaar 



*) Strype, 1. c. chap. 14, p. 354; Strype, Oranmer, 
Book II, chap. 18, p. 218-220. 

^) Epistolae Tignrinae, p. 65; Original Letters, 
vol. I, p. 102: 8. A. Gabbema, Epistolarum centnriae 
tres, p. 116. 



Digitized by VjOOQIC 



'100 

had hij geen voorgevoel van den nieuwen slag, die 
hem boven het hoofd hing. Reeds lang had de jonge 
Koning zwaar gehoest; ook was hij ernstig ongesteld 
geweest. Maar de blijde tijding kwam , dat de toestand 
zijner Majesteit verbeterde. Had ook zijne ziekte veler 
bezorgdheid gaande gemaakt, en bestond er weinig 
kans, dat hij nog vóór het einde van den zomer ge- 
heel genezen zou zijn, de vrees voor het verlies van 
den eersten steunpilaar der Hervorming in Engeland 
was geweken '). 

Doch plotseling, juist eene maand later, op den 
O^en Juli van het jaar 4553, stierf de Koning, en het 
met zooveel moeite verrezen gebouw waggelde terstond 
op zijne grondslagen. En het viel. Want de Protes- 
tantsche zestienjarige Jane Gray , die hare rechten op 
den troon slechts aan het testament van Eduard VI 
ontleende , was machteloos , zoodra zij koningin werd. 
Bijna al de leden van den Engelschen adel, die het 
testament van Eduard hadden onderteekend, waren 
heimelijk zijner Roomsche Zuster toegedaan. In tien 
dagen had het koningschap van Jane plaats gemaakt 
voor dat van Mary, zonder een spoor achter te laten ^). 
Het Pausdom werd nu met zoo groeten haast en zulke 
meedoogenlooze wreedheid hersteld, dat de Gerefor- 
meerden zich niet langer veilig gevoelden. Zij be- 
schouwden het als eene redding, dat zij nog konden 
ontkomen. Doch niemand wist waarheen. Een tweetal 



*) L'TENHOVE aan Calvijn, 6 Juni 1553 (C9rpu8 Re- 
formatornm, Calvini opera , tom. XIV , p. 552 seq.) ; 
aan Bullinger, 7 Juni (Epistolae Tigurinae, p. 385 
seq. ; Original Letters, vol. II , p. 592 — 594). 

*) FüESLiNUS, 1. I. p. 304—318 (Epistolae Tiguri- 
nae, p. 242 — 247; Original Letters, vol. I, p. 
365-374). 



Digitized by VjOOQIC 



401 

ledige Deensclie schepen lag op de Theems , om spoe- 
dig terug te keeren naar het vaderland. Een straal 
van flauwe hoop verlevendigde de oogen der ongeluk- 
kige ballingen, als zij hunnen blik richtten op het 
verre Denemarken. Zij hadden zooveel gehoord van 
Christiaan ui , die daar met vaste hand de Hervorming 
invoerde, dat zij meenden op hem te mogen hopen. 
Zij voorzagen wel, wat aan de inwilliging van hun 
verzoek om zich in zijn gebied te vestigen, in den 
weg zou staan, maar zij vertrouwden, dat voor zijne 
vroomheid dit bezw^aar niet ernstig zou wezen ; in elk 
geval konden zij al hunne leeringen uit de Schrift 
bewijzen, of zij waren bereid van dwaling overtuigd 
te worden. Door een overgroot aantal werd de reis 
naar Denemarken aanvaard *). Onder hen was ook 
Utenhove. Deze besloot een belangrijk stuk van zijn 
leven, terwijl bovendien het verlies van een groot 
deel van zijn vermogen, dat hij bij een Engelsch 
koopman had uitgezet, hem het uitzicht in de toe- 
komst donker maakte ^). 
Den 47^ej» September verlieten zij Gravesend (twintig 



•) XJtenhovius, Simplex et fidelis narratio, 
p. 21. 

*) Zie hierboven, blz. 17 v. In November 1549 schreef hij 
aan Calvijn, om diens gevoelen te weten over een belangrijk 
vraagstnk, dat destijds heel warhoofden warm maakte. Hij 
had zelf een klein geschrift opgesteld over de qnestie, of en 
hoeveel procenten iemand van geleend geld mocht eischen 
zonder te zondigen tegen Gods woord. De koning van Enge- 
land stond een interest van 10 procent toe. Utenhove was 
geneigd y z^n geld nit te zetten by een Engelsch koopman. 
Daarom zond h^ z^n geschrift aan Calvijn ter beoordeeiing , 
want indien het strgdig was met den wil Gods, wenschte 
hg liever te bedelen, dan ongeoorloofde winst te hebben. 
(Corpus Beformatorum, Cal vini opera , tom. XIII , 
p. 462). Zie verder in de Belagen hierachter, blz. XXXVIII. 



Digitized by VjOOQIC 



t02 

mijlen van Londen). Die achterbleven, hadden hen tot 
zoover vergezeld en zeiden hun daar vaarwel, terwijl 
zij hun met weenend oog in den naam Gods heil toe- 
wenschten. Toen de zeilen waren geheschen, beklom- 
men deze broeders en zusters eene rots aan de kust 
en volgden de vertrekkenden, zoover zij hen zien kon- 
den. Daarop gaven zij zich over aan het gebed, aan 
godsdienstige vermaningen en het zingen van Psalmen , 
onder vele tranen, en verzamelden inmiddels onder 
elkander giften voor hunne armen ')• 

De lotgevallen door de schepelingen op de zeereis en 
later ondervonden , zijn door Utenhove zei ven te boek 
gesteld *). Aan zijn uitvoerig .verhaal, dat zich door 
eenvoudigen en ongekunstelden toon aanbeveelt, ont- 
leenen wij in het kort de volgende bijzonderheden. 
In elk schip bevonden zich ongeveer honderd vijf en 
zeventig menschen, meest yan Nederlandsche spraak ; 
er waren echter ook Walen en enkele Engelschen en 
Schotten onder. Den 4^«n October werden beiden sche- 
pen door een hevigen storm van elkander gescheiden. 
Het kleinste kwam den 13<^«»i October te Elseneur aan 
(in het Noordelijkst gedeelte van Seeland, aan De 
Sond). Het grootste schip , waarop o. a. a Lasco, Uten- 
hove en Micron lus zich bevonden, had drie zware stor- 
men te verduren; de levensmiddelen waren op, toen 



*) Petrus Delaenus, de zoon van Gualterus, bleef met 
hen als predikant nog eenige maanden achter. By de Walen 
deed dit Franciscus Riverius, die later te Wezel en te 
Frankfort Fransch predikant geworden is (1. 1. p. 21 seq.). 

>) Ik bedoel in de reeds meermalen aangehaalde Simplex 
et fidelis narratio etc. Dit werkje is zeer zeldzaam 
geworden. Ik gebruikte het exemplaar nit de Koninklgke 
Bibliotheek te 's Gravenhage, mij welwillend door den Bi- 
bliothecaris, Dr. M. F. A. Gr. Campbell, verstrekt. 



Digitized by VjOOQIC 



103 

men midden door tal van klippen, bij zeer mistig 
weder, in een verlaten haven van Noorwegen, Fle- 
kero geheeten, aankwam*'). In eenige hutten ver- 
kregen de zwervellngen wat vleesch, visch en zoet 
water, waaraan zij zoo groot gebrek hadden gehad. 
Zes dagen moesten zij daar op gunstigen wind wach- 
ten, Den ISd»"» October zeilden zij weder uit. Daags te 
voren hadden er vijf, uit vrees voor den naderenden 
honger, de reis te voet door Noorwegen naar Dene- 
marken aanvaard. Men had reeds besloten, dat er 
nog meer moesten volgen, toen de wind nog bijtijds 
keerde. Welke moeilijkheden die wintertocht door on- 
begaanbare bergstreken, door nauwe passen en over 
rotsen heen aanbood, blijkt hieruit, dat één der vijf, 
zwart van magerte en meer dood dan levend, eerst 
na zes maanden te Kopenhagen aankwam. Wat de 
ingescheepten betreft , twee dagen zwalkten zij op zee. 
Door tegenwind kwamen zij den 44^««' October weder 
in eene andere haven van Noorwegen, Malstrand ge- 
naamd a). Toen zij daar tien dagen gewacht hadden , 
en er geen hoop kwam op gunstigen wind , zijn a L asco , 
Utenhove en Micronius in de boot gegaan , ten einde 
vóór de gestrengheid van den winter den Koning van. 
Denemarken te bereiken, die, zooals het gerucht wilde, 
teruggegaan was naar het midden van Jutland. Na 
eene reis van vijf dagen landden zij te Elseneur met 
nog eenige broeders, die zich bij hen hadden aange- 
sloten. Kort daarop kwam ook het groote schip, dat 
zij te Malstrand verlaten hadden , daar aan. A Lasco , 
Micronius en Utenhove togen nu naar Coldingen; drie 
en dertig Deensche mijlen ver, waar de Koning zich 



») L. 1. p. 22. 

*) L. 1. p. 23. 



Digitized by VjOOQIC 



104 

ophield. Den 8»*<n November bereikten zij de plaats 
hunner bestemming. Hun eerste werk was, den Ko- 
ning om audiëntie te verzoeken , met het plan hem te 
vragen of zij in zijn rijk mochten gaan wonen. Na 
twee dagen van ongeduldig wachten werden zij aan het 
hof ontboden. Doch eerst moesten zij eene preek van 
NoviOMAGUs, den hofprediker aanhooren, en wel in 
tegenwoordigheid van den Koning en de Koningin. 
NoviOMAGUs schold op allen , die niet erkenden de wer- 
kelijke, substantiëele aanwezigheid van het natuurlijke 
lichaam en bloed van Christus in het brood en den 
wijn van het Avondmaal '). Hij wees hierbij op het 
altaar *). Hun einde was ondergang, zeide hij. Alle 
vromen moesten zich voor hen wachten, en zij be- 
hoorden met den vinger te worden nagewezen. Chris- 
tus zelf wordt door hen tot een leugenaar gemaakt. 
Alles, wat in den Bijbel van valsche profeten gezegd 
wordt, paste hij op de vreemdelingen toe. Na de 
preek werden zij bij den Koning binnengeleid. Onder- 
weg vroeg een van diens secretarissen , Christopiiorus 
genaamd, of de preek hun bevallen was? Nadat nu 
de Koning hun de hand had gereikt, zette a Lasco 
het doel hunner komst uiteen ^) en bood op schrift 
hun verzoek aan*). De Koning behield zich voor , later 
te antwoorden. Er verliepen enkele dagen , en hoe lan- 
ger hoe meer gingen hun de oogen open. Zij besloten 



') „realem inxta ipsam substantiam corporis et sanguinis 
Christi naturalis, in pane et vino Coenae, delitescentiam*'. 

•) L. 1. p. 26. 

') L. 1. p. 27. 

<) De supplicatie wordt ingelascht 1. 1., p. 28— -38. Zij is 
onderteekend door a Lasco , Micronius en ütenhove. Men 
kan haar ook afgedrukt vinden bij Dr. Kuyper, 1. L, vol. 
II, p. 680-684. 



Digitized by VjOOQIC 



105 

nu, niet langer te ontveinzen, dat zij in de rede van 
NoviOMAGUS hunne veroordeeling hadden gezien ; doch 
hierbij wilden zij het niet laten blijven. Door bemid- 
deling van den reeds genoemden Secretaris verzochten 
zij den Koning, om in zijne tegenwoordigheid een 
twistgesprek met Noviomagi:s te mogen houden >). 
Hierbij hadden zij ongetwijfeld de heimelijke bedoe- 
ling, den Koning meer bekend te maken met hetgeen 
zij waren, want zij gevoelden, dat deze persoonlijk 
hun niet ongenegen was, maar dat hij door zijn hof- 
prediker en zijne raadslieden, allen strenge Luthera- 
nen, werd verhinderd, volgens zijne natuurlijke nei- 
ging te handelen. 

Tn dit gevoelen zijn zij later bevestigd geworden 
door velerlei bijzonderheden, welke wij hier niet be- 
hoeven weder te geven. 

Op den 15<i«n November werd hun namens den Koning 
door diens kanselier en eenige raadslieden bekend 
gemaakt, dat hij hen zeer beklaagde en zich verblijdde, 
dat zij niet vervallen waren tot Papisme. De openbare 
eeredienst evenwel kon hun niet worden toegestaan 
wegens verscheidenheid van ritus en ceremoniën^); 
1^ waren de in Denemarken gebruikelijke ritus en ce- 
remoniën gegrond op de Schrift; 2^. zou het toelaten 
van andere de rust des rijks verstoren; wilden zij de 
Deensche ritus, ceremoniën en leer volgen, en de 
koninklijke rechten en openbare verordeningen eerbie- 
digen, dan konden zij gastvrijheid krijgen; wilden zij 
vertrekken, zij konden rekenen op 'sKonings gunst 
en aanbeveling a). Den volgenden dag werd hun door 



i) L. 1. p. 38 fleqci. 
«) L. 1. p. 41. 
») L. 1. p. 42. 



Digitized by VjOOQIC 



lOG 

de dragers van deze boodschap verzekerd, dat de 
Vorst nimmer eenigerlei onderhandelingen of twistge- 
sprekken zou toestaan i). Zijn eigen inzicht stond zóó 
vast, dat het niet ongestraft zou blijven, als iemand 
nog wilde trachten er verandering in te brengen *). 
Zij vonden het zelfs bedenkelijk, er met hunnen ge- 
bieder over te spreken '). Onze vrienden daarentegen 
bleven aandringen op het begeerde colloquium en 
verlangden , dat de Kanselier hun schriftelijk antwoord 
op de preek van Noviomagus zou overhandigen, hetwelk 
hij weigerde *). Spoedig daarop evenwel zond de Koning 
hun een secretaris en liet vragen om dat geschrift. 
Zij gaven het ^). De inhoud schijnt aan het hof indruk te 
hebben gemaakt, want nog op denzelfden dag (16 Nov.), 
na het ontbijt, kwam Noviomagus met zijn ambtge- 
noot HENRicua BuscoDüCENSis ®), twcc sccretarissen 
en een van de koninklijke raadslieden, tot de on^en. 
Na eenige wederzijdsche ophelderingen begon hij zijne 
preek te verontschuldigen; hij had niets tegen hen 
gezegd, maar alleen den tekst, dien hij voor zich had, 
verklaard; deze had geëischt, dat hij voornamelijk 
handelde over »de valsche leeraars" ''). Zij wederlegden 



•) L 1. p. 48. 

•) L. 1. p. 49. 

») L. 1. p. 50. 

') L. 1. p. 51. 

') Het had tot titel : Annotata in concionem P. 
Nouiomagi, habitam coram Christiano , Rege Daniae, 10 
Nouembris die, Anno 1553, super loco Pauli Apostoli : Pari- 
ter estote imitatores mei, nsque ad iinem Cap. Philippens. 3. 
(L. 1. p. 52—72). 

6) Deze BuscoDüCENSis was nog wel een Nederlander, de 
waardige broeder van Nicolaas, die den Gereformeerden te 
Wezel zooveel leed heeft gedaan. Zie hierboven, biz. 20. 

t)Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 73— 75, 



Digitized by VjOOQIC 



107 

hem met zijne eigene woorden. Hoe moet het hun 
wel te moede geweest zijn, toen Noviomagus o. a. tot 
zijne verschooning zeide: »Uwe kerk is bij mijnen 
Koning zeer ernstig beschuldigd, dat het Avondmaal 
door u te Londen op al te oneerbiedige wijze werd 
bediend , en dat er velerlei meeningen en secten onder 
u waren. En daarom was reeds vóór uwe aankomst 
door den Koning en zijne raadslieden bepaald, wat 
men u antwoorden zou" O- 

Daarop betuigden de \)eide hofpredikers, dat zij de 
lotgevallen der vluchtelingen en van hunne kerk van 
harte betreurden, en dat zij wel wenschten, dat men 
zachter met hen handelde, maar dat zelfs de Koning 
in deze zaak niet doen kon, wat hij wilde, want dat 
bij hen de macht des Konings niet zoo groot w^asals 
in Engeland, daar hij zelf door zekere wettelijke 
bepaUngen in het bestuur des rijks werd beperkt. 
Wat echter a Lasco en de zijnen betrof, er was geen 
twijfel aan, of de Koning zou Papisten in zijn rijk 
nog eerder dulden dan hen. Zij persoonlijk (nl. Novio- 
magus, BuscoDUCENSis CH hun gezelschap) verlangden 
sterk, dat er aan dezen strijd over het Avondmaal 
een goed einde kwam ^). Dit gesprek liep dan ook 
tamelijk kalm af. Noviomagus beloofde, dat hij den 
volgenden dag zou terugkomen en op het geschrift 
stuk voor stuk antwoorden. Zij allen zouden den 
Koning zoeken over te halen, zoowel tot het bijeen- 
roepen van geleerden voor het beslechten van de ge- 
schillen over de leer, als tot het verkrijgen van eene 
vrije overwintering voor de Londensche kerken '). 



») L. 1. p. 86. 
») L. 1. p. 91. 
') L. 1. p. 93. 



Digitized by VjOOQIC 



108 

Op etenstijd evenwel, terwijl k Lasco , LrENiiovEen 
MicRONius in hunne herberg aan tafel zaten, bezocht 
hen Van den Bossche , in de hand dragende een ge- 
schreven libel, waarin hij het een en ander scheen 
opgeteekend te hebben tot bevestiging zijner leer over 
het Avondmaal. Als een gewichtig argument tegen 
hen las hij hun daaruit een afschrift voor van ))zekere 
brieven van Maarten Luther, zaliger gedachtenis, 
die deze niet lang voor zijnen dood geschreven had aan 
Jacobus Probst , een zeer vroom man overigens , pfar- 
rer te Bramen" ^). 

Onder anderen behelsde het dit: »Welgelukzalig 
is de man, die niet wandelt in den raad der Sacra- 
mentisten, noch staat op den weg der Zwinglianen, 
noch zit in 't gestoelte der Zürichers'' ^). De drie 
vrienden vermaanden den man, dat hij moest denken 
aan het Apostolisch woord: »Laat niemand roemen 
in menschen''. 

Verder zeiden zij , dat zulk eene aanhaling van een 
Psalm verkeerd, verdraaid, kinderachtig en heel be- 
spottelijk was , volstrekt niets beteekende en een ernstig 
man onwaardig moest heeten, en nog het een en ander 
meer, zoodat Van den Bossche afdroop. 

NoviOMAGi'S is den volgenden dag nog bij hen ge- 
komen, zooals hij beloofd had, maar later hebben zij 
hem niet meer gezien, ofschoon zij nog drie dagen 
gebleven zijn. Dienzelfden 17<ien November werd hun 
in naam des Konings aangekondigd, dat zij onver- 
wijld uit zijn rijk hadden te vertrekken, tenzij zij 
zich wilden schikken naar zijne leer en gebruiken, 



O L. 1. p. 94. 

') Eene nieuwe bijdrage voor mijne meening, dat Uten* 
HovE een Zwingliaan was. Zie boven blz. 3U— 41. 



Digitized by VjOOQIC 



10!J 

ja, dat reeds de bevelen waren gegeven, ora al de 
hunnen , die zich thans te Kopenhagen bevonden , ter- 
stond met al hun huisraad uit het Rijk te verjagen, 
tenzij zij de Deensche leer en gebruiken aannamen, 
in welk geval hij voor hen zorgen zou '). 

Tevens werd hun verklaard , dat de Koning begreep 
dat zij groote onkosten gemaakt hadden en nog maken 
moesten. Daarom zou hij hunne verblijfkosten beta- 
lep en zond hij hun honderd thalers ten geschenke. 
Zij namen dit geschenk gaarne aan als een blijk, dat 
de Koning zelf hun niet ongenegen was; bovendien 
kwam het hun zeer te stade, daar zij bijna niets 
meer hadden, terwijl zij er een gedeelte van afzon- 
derden voor hunne armen te Kopenhagen ^), Zij 
waagden het zelfs , nogmaals te laten vragen om vrije 
overwintering voor de hunnen , die in de genoemde stad 
vertoefden. Tegen den avond kwam Van den Bossche 
hun nog betuigen, dat hun lot hem zeer leed deed. 
Zij baden hem wederom , zijn invloed aan te wenden, 
opdat althans de oude mannen , de vrouwen , die hare 
bevalling nabij waren, en de kinderen van a Lasco, 
JoANNEsenHiERONYMi's met hun leermeester, Godfried 
VAN Wingen , vrije overwintering zouden hebben. Alles 
te vergeefs. Den volgenden morgen vroeg deelde hij hun 
van de zijde des Konings mede, dat allen zonder 
onderscheid moesten vertrekken , behalve de kinderen 
van a Lasco en hun leermeester. Ja, de koning wilde 
niet eens, dat zij tot de hunnen te Kopenhagen zou- 
den terugkeeren ; hij beval , dat zij door Holstein recht- 
streeks naar Duitschland zouden afreizen^). 



O L. 1. p. 95. 
9) L. 1. p. 96, 
•) L. 1. p. 97. 



Digitized by VjOOQIC 



110 

Den 19^« November verlieten zij Coldingen, en na 
een bezoek bij Hardenberg te Bremen *), kwamen a 
Lasco en Utenhove *) den44«tt December te Emden 
aan. Terstond bij zijne aankomst schreef üteniiove 
over de ondervonden lotgevallen aan de belangstel- 
lende broeders in Engeland '). 

De andere vluchtelingen der Londensche gemeente, 
die zich, zooals wij gezegd hebben, voor, het grootste 
gedeelte te Kopenhagen gevestigd hadden , waren daar 
door de Overheid goed ontvangen. Zij kregen verlof 
om huizen te huren en alle vrije beroepen uit te oefe- 
nen, en werden ontheven van alle publieke lasten *). 
Doch plotseling, den 26«*«» November, des namiddags 
te twee uren , werden enkelen hunner bij den Magis- 
traat ontboden ^y Hun werd aangezegd, dat zij met 
al de hunnen terstond uit Denemarken hadden te ver- 
trekken. Op hunne herhaalde smeekingen beloofde de 
Magistraat, dat hij nog zijn best voor hen zou doen 
bij den Koning. Deze had bevolen , datieder hunner door 
Palladiüs, den Superintendent der Kopenhaagsche 
kerk , in het ^geloof " zou geëxamineerd worden. Eeni- 
gen uit hun midden, die vriendelijk door hem wer- 



^) Zie den tweeden drnk van UbboEmmius, fierum Frisi- 
carum Historia, Lngd. Bat. 1616, p. 946. 

') HiCRONius scheidde van hen, om de overigen, die uit 
Kopenhagen moesten vertrekken , te Hambnrg, Lnbek en 
Weismar op te zoeken. 

•) L. 1. p. 98. *) L. 1. p. 100. 

*) Deze waren: Gellius Ctkmatius (later de bekende £m- 
densche uitgever) , Jacobus Michaelis (later boekverkooper 
te £mden), Johannes Riybrius , Paulus Wingius (later leer- 
meester der kinderen van k Lasco), Bartholomaeus Huys- 
MAN (later boekhandelaar te Emden), Gerardus Rhenanus en 
Joannes Beliüs. 



Digitized by VjOOQIC 



111 

den ontvangen, spraken met hem af, dat allen eene 
geloofsbelijdenis zouden onderteekenen. Al de vreem- 
delingen nu op één na onderteekenden hetzelfde ge- 
schrift, en deze lijst werd Palladius overhandigd. Hij 
verklaarde , dat zij , als zij hierbij volhardden , uit het 
Rijk zouden verjaagd worden, ofschoon hij persoonlijk 
hen als broeders erkende en zijn best voor hen doen 
zou O- Zelfs de Magistraat had den vorigen dag be- 
volen goedsmoeds te zijn. 

Den 8*ten December evenwel werd hun aangezegd, 
dat zij, als zij bij hun geloof bleven volharden, nog 
vóór den avond van den volgenden dag het Rijk had- 
den te verlaten ^). Op hunne herhaalde verzoeken 
deelde de Magistraat hun mede, dat zij nog drie dagen 
dus tot den 12^^^^ December, mochten blijven. Den 
43deD^ des morgens te acht uren, moesten allen ver- 
trokken zijn. Geen langer verlof durfden zij toestaan, 
uit vrees dat de Koning hen met den dood zou straf- 
ten ^). Den volgenden dag werd nog met moeite ver- 
kregen, dat een ziekliggend man, drie der bevalling 
vlak nabij zijnde vrouwen met hare kinderen, en een 
knaap van 45 jaren mochten overwinteren *). Zelfs 
hun, die nog te Elseneur waren, Godfried van Wingen 
niet uitgesloten, werd nu aangekondigd, dat zij te 
gelijk met die te Kopenhagen hadden af te reizen. 
Bij dit alles kwam groot geldgebrek, hetwelk voor 
een deel ook veroorzaakt was door het huren der 
huizen, waarin zij nu niet meer mochten wonen *). 



O L. 1. p. 108. ») L. 1. p. 109. ') L. 1. p. 112. 

*) L. 1. p. 113. 

5) Het was echter gelukkig eenigszins vergoed «door het 
geld nit Engeland en Holland, waarmede Jakob Michiels 
uit Kostok was aangekomen (1. 1. p. 114). 



Digitized by VjOOQIC 



112 

Vóór den tocht verdeelden de vluchtelingen zich in 
vigren, om niet allen op dezelfde plaats aan te landen. 
Het eene gedeelte zou per rijtuig naar Geyser gaan 
en vandaar over de Baltische zee naar Rostok; de 
drie andere gedeelten zouden naar Rostok , Weismar 
en Lubek zeilen '). Of zij gereed waren of niet, de 
13*^*" November was de dag van vertrek. Het was het 
barste winterweder. Het ontbijt, dat zij bij groepen 
gebruikten, moest door de gestrengheid van het be- 
vel worden afgebroken, en ieder spoedde zich met 
zijn pakje naar zijne boot. Toen zij die beklommen 
hadden, en slechts het beeld van den dood hun voor 
oogen zweefde, hieven de jongelingen met luider stemme 
den tweeden Psalm van Utenhove aan: 

Waerom is t' volck oproerigh eenpaer, 
ouer dinckende ijdel dinghen. 
De Princen en Koninghen aile gaer, 
Ouer een haren raedtslagh bringhen, 
Om te strijden teghen 'sHeeren handt, 
End Christum dien hy heeft ghesandt, 
Om aller menschen hulpe. 

Sy willen wesen onghestraft, 
En blijuen in boosheyt steken: 
Dies spreken zy niet wel bedacht, 
Laet ons haer banden breken, 
Laet ons verwerpen haer leering al: 
End leuen na ons herten gheual, 
End gheenszins daer af wijeken. 

Maor God die in de Hemelen woont, 
Die zal ze noch belachen. 
Bespotten oock haren boozen gront. 
E)nd haren anslach beschachen. 



O L. 1. p. 115. 



Digitized by VjOOQIC 



113 

Hy zal ze mit gramschap spreken aen, 
En straffen wat zy hebben begaen. 
Toomigh zal hy ze benauwen. 

lek hebbe tot eenen Koningk ghestelt, 
Ouer Sion, dat is mijn Kercke: 
Christum, daer de Schriftuer af melt, 
Die ghy nochtans verwerpet: 
Ouer al hy recht verkondighen sal, 
Mynen sin, ende welgheuallen al, 
En mynen wille leeren." enz. 

Het lied werd door de broeders op het water ten 
einde toe gezongen *). Onder het afvaren werd hun 
op straffe des doods verboden, weder in Denemarken 
te landen. In het guurste jaargetijde moesten zij 
dag en nacht voor anker Uggen, wijl het hun niet 
geoorloofd was terug te keeren en wegzeilen konden 
zij ïiiet. Eindelijk op den IS^**» December gaf God 
gunstigen wind ^). Te Rostok, te Weismar en te 
Lubek werden de ongelukkige en verarmde ballin- 
gen door de Protestantsche overheden en predikanten 
al niet beter onthaald dan in Denemarken. Wij gaan 
die ongeloofelijke geschiedenissen thans evenwel voorbij. 
Aan gravin Anna van Oldenburg komt de eer toe, dat 
zij ten slotte der vervolgde »kerke van Christus eene 
herberg" heeft verschaft in Emden en omstreken. Hoe 
moeielijk de Gereformeerden het in haar gebied wel- 
eens gehad hebben doorhetdrijvender Lutheranen 3), 
die eer is haar verbleven van geslacht op geslacht. 



») L. 1. p. 116 scq. 

«) L. 1. p. 117. 

») Zie bgv. een brief van Dathebn aan Calvijn, 11 April 
1560 (in het Corpns Bef ormatornm, Calvini opera, 
torn. XVni, p. 44 seq.). 

8 



Digitized by VjOOQIC 



Thans vangt voor Utenhove een tijdperk aan van 
drie jaren, die hij onafgebroken en vrij rustig te 
Emden doorbracht. Met de buitenwereld onderhield 
hij voorshands slechts weinig betrekkingen. In Maart 
1554 schreef hij aan Blllinger, om hem uit tenoo- 
digen tot het richten van een brief aan de Gravin, 
Deze brief moest dienen, om haar aan te manen tot 
eene consequente en flinke toepassing van de Her- 
vorming. Utenhove had vooral het oog op de nog 
steeds bestaande kloosters, »waarin door het lezen 
van de mis en door dagelijks van den kansel straffe- 
loos te blaten tegen de Evangelische waarheid, de 
naam Gods ergerlijk door het slijk werd gesleurd en 
de verdienste van Christus met voeten werd getre- 
den". In de tweede plaats dienden de altaren , beelden 
en dergelijke dingen uit de kerken te worden gewor- 
pen. Eindelijk moest de stand der ouderlingen, die 
voor het bestuur en het behoud der kerk noodzake- 
lijk was en te Emden vrij gelukkig zijne taak aan- 
ving, maar door de listen van den Satan niet weinig 
werd belemmerd, aan de Gravin worden aanbevolen. 
Ook Medman, de Burgemeester van Emden, moest, 
als hij te Ziirich kwam , door Bullinger tot het voor- 
staan van genoemde maatregelen worden vermaand. 
Dit verzoek geschiedde in het gix)otste geheim. Bul- 
linger mocht vooral niet doen blijken, dat hij door 
Utenhove, a Lasco of Micronivs (want beiden onder- 
teokenden mede den brief) tot schrijven was opgewekt, 
aiidei^ zou men er te weinig waarde aan hechten. 
Ook Calvijn te Genève en Martyr te Straatsbui^ wer- 
den voor hetzelfde doel in den ai*m genomen «). Doch 



M Zi« hierachter in de Bg lagen, hli« XIII--XY. 



Digitized by VjOOQIC 



115 

het was een pogen, waarvan men zich slechts weinig 
vrucht kon beloven. Bijna nergens had het Interim 
van 1548 zulk een grooten invloed gehad als in Oost- 
Friesland, en de Lutheranen zijn er machtiger en 
machtiger geworden^). 

Nog een anderen keer schreef Utenhove met a Lasco 
en Petrus du Val *) aan de Waalsche kerk te Wezel ^). 
Daar had een groot deel der Waalsche gemeente uit Lon- 
den eene schuilplaats gezocht, en Fran?ois du Rivier 
werd ontboden, om er opnieuw eene gemeente te 
stichten. Door den Lutherschen superintendent van 
Wezel in die dagen, Ti lemanHesshusius, werden echter 
groote hinderpalen in den weg gelegd, daar hij de 
Gereformeerden wilde dwingen tot het volgen van 
denzelfden ritus als de Lutheranen bij de bediening 
van het Avondmaal. Dit gaf aanleiding tot hevigen 
strijd. Het vrij verblijf der geheele gemeente stond 
op het spel, en men wist niet wat te doen. Men 
wendde zich om raad o. a. tot de Kerken van Genève 
en van Emden. Het is merkwaardig , hoezeer de raad- 
gevingen dezer Kerken uiteenliepen. Calvijn beval toe- 
gevendheid aan; de strijd betrof geene kapitale pun- 
ten, en zij waren geherbergde vreemdelingen; het 
best was, de zaak aan eene j)zwakheid" toe te schrij- 
ven en daarom te vergeven; Riverius moet slechts 
doen begrijpen, dat hij alle dingen, die hij verdraagt. 



') Zie den tweeden drak van TJbbo Emmius, Reram 
Frisicarum Historia, p. 946; E. Meiners, Oost- 
vriesclilands kerkelyke geschiedenisse, Grron. 
1738, dl. I, blz. 341—344. 

>) Dest^ds predikant der Walen te Emden. 

') Frankfurter ReligionBhandlungen I, Frankf. 
1733; Bey lagen, S. 290—293; Dr. Kuyper, Joannis a 
Lasco Opera, torn. II, p. 703—707. 



Digitized by VjOOQIC 



116 

nog niet goedkeurt; van den Raad der stad zou nog 
wel veel te verkrijgen zijn, als er maar niet over 
getwist werd, want niets zou de leden daarvan meer 
verbitteren, dan hunne personen en hunne leer te 
hooren veroordeelen. 

Niemand zal ontkennen, dat er in dit oordeel 
wereldwijsheid en christelijke voorzichtigheid schuilt. 
Doch a Lasco , Utenhove en Pierre du Val dachten er 
anders over. Het advies van Calvijn was hun bekend, 
en het viel hun moeilijk, zonder omwegen een ge- 
heel tegenovergestelden raad te geven. Daarom begon- 
nen zij in hun antwoord met uiteen te zetten, dat 
men te Genève niet goed op de hoogte was van de 
zaak; ware dit het geval geweest, dan zou men ook 
daar anders geoordeeld hebben *). De inhoud van het 
schrijven der Genèvers werd nu in drie punten gere- 
sumeerd: 1®. de strijd betrof niet de hoofdstukken 
der leer, want daarover waren zij het met hunne 
tegenstanders eens; 2®. het eischen van bepaalde 
ceremoniën bij de bediening des Avondmaals moesten 
zij beschouwen als eene «zwakheid" ; 3*^. zij , die slechts 
gasten waren der kerk te Wezel, hadden zich te 
schikken naar de gewoonten dier kerk. Op het eerste 



1) Dalton, Johannes a Lasco, S. 456, beeft zicb door 
die inleiding nog laten verschalken. Hy zegt: „[Calvin] der 
Reformator, mit den beeonderen Yerbaltnissen in Wesel we- 
nig betraut , empfieblt Nacbgiebigkeit .... [Laski'e] Scbreiben 
verrat die genaneste Kenntnis der Weseler Yerbaltnisse; sein 
Tiefblick durcbscbant die eigentlichen Triebfederen des Eam- 
pfes**. Dit gaat tocb niet aan. Reeds sedert jaren was er eene 
dergelijke qnaestie te Wezel geweest. Ja reeds in December 
1545 was Calvijn door Pollanus, die er toen heenging om 
den twist te beslechten , naar z^n gevoelen gevraagd. Zie het 
Corpns Reformatornm, Calvini opera , tom. XII , p. 
214, 225 (hierboven blz. 19, aanteekening 7). 



Digitized by VjOOQIC 



117 

punt antwoordden a Lasco, Utenhove en du Val met 
de vraag, of niet de twisten over de leer ook te Wezel 
van dien aard waren, dat allen, die van de gastvrijheid 
schenkende kerk eenigszins afweken, werden bespot, 
belasterd en met verwenschingen overladen. Op het 
tweede punt antwoordden zij , dat het niet aan zwak- 
heid te wijten was, maar veeleer aan koppigheid, ver- 
bonden met eene verwonderlijke aanmatiging en boven- 
dien met de hevigste vooroordeelen. Het was toch wel 
geen zwakheid, twistgesprekken noch vermaningen 
toe te laten, en eenvoudig alle tegenstanders te ver- 
achten en te vervloeken. En tegen het derde punt 
brachten zij in, dat het niet aanging van ))gasten" 
te spreken, daar zij bezig waren eene eigene kerk 
met openbare bijeenkomsten en een openbaren predik- 
dienst in de Fransche taal in te richten. — In het ge- 
heele stuk wordt herhaalde malen gesproken van de 
behandeling., die de schrijvers van de Lutheranen 
hebben ondervonden, en hun toon wordt er door ver- 
bitterd. Welke gevolgtrekkingen voor het behoud van 
den vrede te Wezel in het geschrift zelf uit het 
bovenstaande worden afgeleid, laat ik den lezer over 
te gissen '). 



Eerst twee jaren later hooren wij weder iets van 
Utenhove. Hij had in deze dagen zelfs niet den tijd, 

i) Zie voor dit alles het stuk zelf, genoemd in noot 3 op 
blz. 115. Zie ook voor het begin en den afloop der geschie- 
denis het verhaal, opgesteld door Riverius zelf, die later te 
frankfort beschuldigd werd „dissipatae ecclesiae Wesalien- 
sis*' ; dit verhaal en de daarbg behoorende stnkkea , moeten 
dienen tot zgne rechtvaardiging (Frankfurter Ee- 
ligionshandlungen, I, Beylagen, S. 277— 295). In 
een brief van Dath££N (hierachter in de Bijlagen, blz. 
XL) wordt ook over {"kanciscus Biverius gesproken. 



Digitized by VjOOQIC 



418 

om aan zijne vrienden te schrijven, want — hij was 
steeds bezig met eene vertaling van het Nieuwe Tes- 
tament uit het Grieksch. Hij, die de Nederlandsche 
gemeente reeds voorzien had van eene Geloofsbelijde- 
nis, een Catechismus, het vraagboek de »Corte Under- 
souckinge'' en een Psalmboekje, vatte nu het moeilijke 
plan op, haar ook een Bijbel te geven, met de hulp 
van bevoegde mannen uit het Hebreeuwsch en het 
Grieksch vertaald >). Deze taak was zwaar. Om maar 
iets te noemen, wie kende er genoeg Hebreeuwsch? 
Nog in 1557 , toen het N. Testament reeds was afge- 
drukt, moest de predikant Godfried van Wingen, de 
voornaamste medewerker, verlof hebben van diens col- 
lega Wouter Deelen, tot eene ongestoorde beoefening 
van de Hebreeuwsche taal *). Doch laat ons op de 
de geschiedenis niet vooruitloopen. Hoe groute liefde 
het Nederlandsche volk ook reeds aan den dag had 
gelegd voor den Bijbel , en hoevele drukken van aller- 
lei Bijbelboeken en zelfs van geheele Bijbels er ook 
van Protestantsche zijde waren te voorschijn gekomen, 
als wij den oorsprong dier werken nagaan, valt het 
niet te verwonderen, dat er vele gebreken aan kleef- 

^) Vergeiyk blz. XXV en XXIX in de Belagen hier- 
achter met het slot van Utenhove's voorrede op Het Nievwe 
Testament, dat is, Het nieuwe Verbond on- 
zes Heeren Jesu Christi, Na der Grieck- 
scher waerheyt in Nederlandsche sprake grond- 
lick end tranwlick ouerghezett. Coloss. 3. c. 
16. Het word Christi wone in v r^cklick in 
allerley wgszheyt. Ghedruckt te Embden by Gel- 
liam Ctematiam. An. 1556. Nonemb. 3. — Dit N. Testament 
was reeds in de dagen van Le Long f^ongemeen raar^\ Zie 
zijn Boek-zaal der Nederduytsche Bybels, Am- 
sterdam 1732, blz. 709). Ik gebrnikte het exemplaar, aanwezig in 
de Bibliotheek der Ned. Maatschappg van Letterkunde te Leiden. 

^} Zie hierachter in de Bglagen, blz. XXIV. 



Digitized by VjOOQIC 



419 

den. De beste van alle was wel die van Liesvelt. 
Reeds in het jaar 1526 kwam een volledige Bijbel bij 
hem uit ^ ). Van Genesis tot het einde van het Hoog- 
lied en in het geheele Nieuwe Testament wordt hier 
gevolgd de vertaling van Luther, die toen zoover vol- 
tooid was. In de overige boeken geeft deze Bijbel de 
de oude Latijnsche overzetting (de Vulgata) terug. 
Hij bevat ook de Apokryphe Boeken. De volgende 
drukken van Liesvelt, uitgekomen in 1532, 1534, 
(1538) en 1542, zijn telkens iets veranderd en ver- 
beterd, naarmate de vertaling van Luther vorderde, 
die in het jaar 1534 werd voltooid, en naarmate er 
andere vertalingen in 't leven werden geroepen. 

Reeds de Bijbel van 1532 had groote veranderingen 
ondergaan. De Profeten zijn daarin nu ook naar 
Luther vertaald. De overzetting der Psalmen is in 
deze en alle volgende drukken gebleven naar de eerste 
van Luther van het jaar 1524 en niet gewijzigd naar 
zijne laatste verbetering in het jaar 1531 ^). De 
zesde en beste druk van den Liesveltschen Bijbel 
verscheen in 1542 '). Hij had voor het eerst verkla- 

^) Is Le Long, Boekzaal derNederduytscbe 
B 7 b e 1 8 , blz. 561 v. 

») Zie Is. Le Long , a. w. blz. 563—566. 

«) Den Bybel, met groter neersticbeyt gbe- 
corrigeert, ende op die canten geset den onderdom der 
werelt, ende boe lange die gbescbiedenissen ende bistorien 
der Bybelen, elck int sine voor Cbristus gbeboorte geweest 
s^n, ende daer bi vergadert wt Fascicalas tempornm, ende 
wt die Cronike van alder werelt, die prijicipael bistorien 
der macbtiger Heydenscber Conincr^cken , daer die beylige 
Bcbrift ooc dicwils af vermaent, Nv ooc laetstwerf met groter 
neersticbeyt gbecorrigeert , wt die alder oud tste ende geappro- 
beertste Copien , die welcke gedrnckt sijn. Cum Gratia et Prini- 
legio. Ende dat inboat bonen elcken capittel des seinen Capittels, 
800 wel des onden Testaments als des nieuwen Testaments, 



Digitized by VjOOQIC 



420 

rende aanteekeningen *) en heelt hierdoor den drukker 
het leven gekost '). De Gereformeerden maakten er 
bij voorkeur gebruik van, omdat hij in de twistge-* 
sprekken tegen het Pausdom voortreffelijke diensten 
bewees, daar hij »cum gratia et privilegio" in het 
licht was verschenen*). Er zijn ook enkele zaken in, 
die wel gediend moeten hebben om het Protestantsch 
karakter althans niet op den voorgond te plaatsen. 
Zoo wordt op den titel van het Nieuwe Testament 
de »Latijnsche Waarheid" op gelijke lijn gesteld met 
de Grieksche. Als om het boek voor Roomsche lezers 
geschikt te maken, staan achterin twee registers; het 
eene dient om het vinden der »Epistelen en Evan- 
geliën" gemakkelijk te maken; het andere is eene 
lijst der »Epistelen en Evangeliën van de Heiligen , die 
men ieder jaar op de Heilige dagen houdt". Doch hoe 
echt Protestantsch deze met een vernis van Room- 
schen schijn overtogen Bijbel ook moge geweest zijn 

Met noch sommighe schoone verclaringen op 
d y e canten,dye op dander no y t ge we es t en 
B iy n. — Achteraan het boek staat : Gheprent Tan t werpen op 
die Camerpoort brngghe, inden Schilt van Artoys, By my 
Jacob van Liesaelt, Int Jaer ons Heeren M. CCCCC. ende. 
XL^. den. iij. dach Junij. — De Leidsche Bibliotheek bezit 
een fraai exemplaar, hetwelk ik gebruikte. Yerg. Le Long, 
a. w. blz. 566. 

') In de uitgave van 1526 waren alleen de gelijkluidende 
plaatsen aangewezen; in die van 1532 waren er by gekomen 
korte inhouden boven de hoofdstukken, eene tgdrekening aan 
den rand, en een kalender met roode en zwarte letters tus- 
schen de beide Testamenten (Is. Le Long, a. w. blz. 562 v.). 

*) Zie hierover den fioogleeraar Doedes, Over Neder- 
landsche bijbeluitgaven in het m-idden der zes- 
tiende eeuw (in Voor drie-honderd jaren. 1569. Har 
derw. [1869], blz. 111-131), blz. 121—123. 

») Salomon van Til, Inleydinge tot de Propheti- 
fiche Schriften, Dordrecht 1684, dl. I. cap. 8, blz. 85. 



Digitized by VjOOQIC 



121 

(de Inquisiteurs konden zich waarlijk door zoo iets 
niet laten misleiden en dat is ook gebleken ^ ) , ieder 
die nauwkeurig nagaat , uit welken oorsprong dit werk 
is voortgekomen, zal met mij van gevoelen zijn, dat 
zulk eene vertaling van eene vertaling natuurlijk 
vrij ver van het origineel afstaat. Nochtans zou men 
een met zulke goede bedoelingen vervaardigd boek 
onrecht doen, als men het volgens wetenschappe- 
lijke beginselen vergeleek met den grondtekst. Wel 
wordt nog op den titel van het Nieuwe Testament 
vermeld, dat het gecorrigeerd is naar het Grieksch, 
maar ook niet meer dan gecorrigeerd ; bovendien moet 
men zulk eene verzekering van een uitgever dier da- 
gen »cum grano salis" opvatten *). 

Wij verwonderen ons dan ook volstrekt niet over 
het begin der Voorrede van Uteniiove op zijn N. Tes- 
tament, »dat er steeds onder de kenners der Schrift 
algemeen geklaagd is over de vertalingen van het N. 
Testament, die in de Nederlanden meestal gebruikt 
worden". Men zou meenen, dat zijn heerlijk plan, 
om nu een geheelen Bijbel, uit het oorspronkelijke 
overgezet 3), zijn volk in handen te geven, den uit- 
bundigen lof zijner tijdgenooten ten minste moest 
verwoï'ven hebben. Hij is met ondank beloond , zooals 
uit het vervolg zal blijken. 



1) Zie noot 2 op blz. 120. 

*) Zie de volgende aanteekening, en Dr. Kuyper, Joan- 
nis a Lasco opera, torn. I, Praef. p. LXVIII, annot. 4. 

») Het knoei werk van Gevlliard, waarvan Is. Le Lono 
(Boek-zaal der Nederdnyteche Bybels, blz. 703) ge- 
wag maakt, is niet, zooals Le Lokg meende, vóór, mi^ar 
niHetNievwe Testament van Utenhove nitgekomen. 
Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXXII. Daar blgkt te- 
vens, dat de woorden op den titel, „na de oorspronkelücke 
spraken**, een schaamtelooze lengen waren. 



Digitized by VjOOQIC 



422 

De bescheidene geleerde had er een gewetensbezwaar 
tegen , de zaak op zich alleen te nemen, »In aanmer- 
king nemende de groote moeilijkheden van het werk 
en het bedenkelijk gevaar voor de eeuwige zaligheid, 
waarin zulk eene lichtvaardige overzetting beide den 
vertaler en den lezer brengt, heb ik", zoo zegt hij, 
Dhet niet alleen durven ondernemen, met het oog op 
de geringheid mijner gaven". Met goedvinden van 
predikanten en ouderlingen der verstrooide Neder- 
landsche gemeente uit Londen, van a Lasco, haren 
Superintendent , en van den Kerkeraad der gemeente te 
Emden, besloot hij Godfried van Wingen ») tot zijn mede- 
arbeider aan te nemen , daar deze hiervoor zeer geschikt 
was^). Van Wingen genoot hiervoor een jaarlijksch 
salaris van zestig florijnen^) en woonde daarenboven 
bij Uteniiove in *). De grondslag hunner vertaling was 
het Grieksch N. Testament van Robertus Stephanus^), 



>) WiNGius was destijds reeds predikant bg de gemeente 
der vreemdelingen. Zie hierachter de Belagen, blz. XXII, 
XXIV, XXV V. MiCRONius toch was 20 Mei 1554 door de 
Gravin naar Norden beroepen (Is. Le Long, Kort Histo- 
risch Verhaal, blz. 61), waar hy in 1559 overleed (zie 
het Corpus Reformatornm, Calvini opera, torn XVIII, 
p. 44). 

*) Voorrede op Het Nievwe Testament van 1556. 

') Zie hierachter in de Bg lagen, blz. XXVII. Er blijkt 
tevens uit, dat^ Utenhove buiten de som gelds, die h^ in 
Engeland verloor, nog heel wat moet bezeten hebben. 

*) Zie het Corpus Reformatornm, Calvini opera, torn. 
XVI, p. 67. 

*) Utenhove kende Rob. Stephanus en schatte hem hoog. 
Zoo schreef hij 6 Juni 1553 aan Calvijn : „Saluta . . . D. Ro- 
bertum Stephanum, cuius fidem ac diligentiam omnes piime< 
rito admirantur ac venerantur in Domino" (Corpus Refor* 
matorum, Calvini opera, tom. XIV, p. 553), 



Digitized by VjOOQIC 



123 

uitgegeven te Parijs in het jaar 1550, »hetwelk door 
de kenners der Schrift bij uitstek geprezen wordt" *)• 
Hoe gebrekkig in vele opzichten dit werk ook moge 
geweest zijn, oindat Erasmus, wiens vijfde editie van 
het N. T. meii hier heelt nagevolgd , over geene hand- 
schriften van eenig gezag kon beschikken, de uitgave 
van Stephanus was in die dagen het nieuwste en het 
beste; en dat Utenhove dit splinternieuwe werk ten 
grondslag legde, getuigt van de groote zorg, die hij 
aan zijne overzetting wilde besteden. Verder is hij 
zeer geholpen geworpen door menigerlei Latijnsche, 
gelijk ook door sommige Duitsche, Oostersche, Zwit- 
sersche, Brabantsche en Fransche vertalingen'). Van 
een bepaald gebruik van commentaren voor dit ge- 
deelte van den Bijbel is mij niets gebleken. 

Eene der eigenaardigheden van deze overzetting 
was de verdeeling in verzen. Het was het eerste 
Nieuwe Testament, dat op deze wijze verdeeld in het 
Nederlandsch verscheen ^). Utexiiove nam nl. de vers- 
afscheiding van RoBERTus Stephanus over en wel ten 
eerste, om den lezer bij te staan in het vinden van 



') Voorrede van het Nievwe Testament van 1556; 
Utenhove aan Calvijn, 4 Maart 1556, in het Corpns 
fieformatornm, Calvini opera, tom. XVI, p. 67. 

>) Voorrede van Het Nievwe Testament va 1556. 

») Zie Is. Lb Long, B oe k-zaal der Nederdnyt- 
sche Bybels, blz. 726. Tot nog toe waren de hoofd- 
stukken verdeeld geworden door de letters A— G. Deze 
methode schgnt afkomstig te zijn geweest van kardinaal 
HüGo (Ed. Reuss , Die Geschichte der Heiligen 
Schriften Neuen Testaments, 1853, S. 368); zg 
werd in het N. Testament van Utenhove behouden (ge- 
lyk trouwens in vele volgende Bijbels; in een later geslacht 
heb ik eene verdeeling gezien met kleine Romeinsche cgfers 
in plaats van ABC enz.); doch er kwam eene verdeeling bg 



Digitized by VjOOQIC 



124 

) 

den gang der rede door de verschillende stukken uit 
elkander te plaatsen, ten tweede om hen te helpen in 
het zoeken en het onthouden van de aangeteekende 
plaatsen i). 

Een ander kenmerk is de nauwe aansluiting aan 
het oorspronkelijke. Hij zelf laat zich dienaangaande 
aldus uit: ))Wy hebben auer in onzer ouerzettinghe 
dem blooten text , schier van worde te worde , zo verr 
als het de Nederlandsche sprake lijden konde, oock 
in den compositis of t' zamenstellighen worden (waerin 
egn zonderlicke kracht gheleghen is) na onzem ver- 
moghen nagheuolght: end alzo in zynem stande ghe- 
laten, dat men Uchtlick zal mogen spceren, wat de 
voorghemelde Griecksche text is inholdende of niet. 
Want behaluen end wtghenomen dat mit dezen twepen 
maBrcktegkenen [ ] besloten is , zo blijft dat euen het 
zelue dat in den text staef' *). Van hoe hoogen weten- 
schappelijken ernst dit streven moge getuigen , hoeveel 
eerbied wij mogen hebben voor het beginsel, dat de 
vertaling eene zoo getrouw mogelijke reproductie van 
den grondtekst moet wezen, het valt niet te looche- 



in verzen, zooals die reeds in het oude Testament van de 
hand der Masorethen bestond. Zg sch^nt het eerst te zija 
aangebracht in de Yulgata van Rob. Stbphanus in het jaar 
1548, en is toen in 1551 overgenomen in zgn Griekschen 
B^bel (£d. Reuss, a. a. O). 

' ) Voorrede van Het Nievwe Testament van 1556. 

2) „Auer dat mit den voorzeyden meBrckte^kenen besloten 
is, hebben wy wt anderen Grieckschen exemplaren, of wt an- 
deren Ënangelisten , of wt der ghewisser end onghetwgfelder 
meyninghe des heylighen Gheestes buyten aller ghissinghe 
ghenomen: volghende hierin het exempel zommigher Latgn- 
Bcher, Zwitszerscher, Franchoischer end Enghelscher oaerzet- 
tinghen" (t. a. p.). 



Digitized by VjOOQIC 



425 

nen, dat Utenhove het goede beginsel overdreven , en 
zijne overzetting tot haar nadeel in een al te eng keurs- 
lijf gewrongen heeft. Misschien is zijne overdrijving te 
verklaren uit de krachtige reactie tegen de onoorspron- 
kelijkheid der vroegere vertalingen naarde Vulgata 
of naar Luther. Doch zij mag niet ontkend worden. 
Tot staving van mijn gevoelen zullen voor de uitleg- 
kundigen onder mijne lezers de boven aangehaalde 
woorden van den schrijver (»van worde te worde", 
»oock in de compositis") reeds voldoende zijn. Doch 
laat ons, om de proef op de som te maken, slechts 
een enkel hoofdstuk ter hand nemen. Ik kies daar- 
toe 1 Petr. IL 

In vers 1 wordt xaiaiaXia vertaald door »achterre- 
dinghe", evenals in vers 42 xaiaXaleïv door wachter- 
reden". In vers 6 w^ordt kiSog axgo'/ïavtato; ovcrgezct 
door »opperhouckste?n" ; in vers 9 è^ayyéihiv door 
))wtkondighen" ; in vers 14 dyadoTtoiog door wgoeddader". 
Vers 15 luidt in het Grieksch: or^ ovuag èaüp x6 QêXrj^a 

xov deov, oiYadoTtotovvTa; q>ifiovy xy¥ Tüt¥ aq^quvav avdgwTtaip 

uyvaaiay; Utenhove vertaalt: ))Want dit is de wille 
Godes, dat ghy mit weldoen verstoppet de onweten- 
heyt der dwazer menschen". 

De piëteit jegens zulk een uitstekend werk verbiedt 
mij verder te gaan, maar ieder zal gaarne willen 
gelooven, dat de hier genoemde voorbeelden met vele 
zouden kunnen vermeerderd worden. 



De sterkste eigenaardigheid van dit Nieuwe Testa- 
ment is de taal. Reeds lang had Utenhove tegen hen , 
die hij de taalverknoeiers zijner dagen achtte, eenhef- 
tigen strijd aangebonden. Hij poogde haar tot de oor- 



Digitized by VjOOQIC 



i2G 

spronkelijke zuiverheid terug te voeren. Aan den 
anderen kant streefde hij er naar, zich voor de ver- 
schillende elementen der vreemdelingengemeente, die 
uit allerlei streken van de Nederlanden te zamen ge- 
stroomd was, verstaanbaar te maken. Reeds op zijne 
Geloofsbelijdenis en den Grooten Catechismus van het 
jaar 1551 heeft hij dit streven toegepast. Ik heb hier 
voor mij den vijfden druk van laatstgenoemd werk. 
In de voorrede verhaalt de schrijver, dat hij den 
Catechismus van Oost-Friesland in de Nederlandsche 
taal heeft overgebracht. En hij laat er op volgen: 
))in dit werk begeef ik mij dikwijls, evenals ik dit in 
onze geloofsbelijdenis gedaan heb, buiten mijn eigen 
taal (die door het misbruik in hooge mate geschonden 
is), zoowel opdat ik haar tot haren oorsprong mocht 
terugbrengen, voorzoover het mij mogelijk is, als 
opdat ik door de gemeente, die hier uit menigerlei 
landen vergaderd is, beter verstaan mocht worden" '). 
In dezen tijd paste evenwel Utenhove nog niet die 
krasse consequentiën toe, die hij later bij de verta- 
ling van het Nieuwe Testament heeft voorgestaan^). 
Voor de beschrijving van het spraakgebruik in het 



') Fol. 7 van de tweede editie (in de eerste bij Dr. Kuyper, 
Jobannis a Lasco opera, tom. II , p. 34. seq.). De 
ortliographie der tweede uitgave ia zeer verschillend met die 
der eerste. 

*) Het zou ons te ver voeren, dit in bijzonderheden te 
betoogen. De Catechismns van 1551 en „Het Nievwe Testa- 
ment" van het jaar 1556 zijn eene vergelijking door een ge- 
leerd taalkundige overwaard. Met de „Hondert Psalmen" van 
1561 zyn zij de eenige uitgaven van TJtenhove's werken, 
die ontwgfelbaar zeker door hem zelven werden bezorgd. Van 
alle andere is de telkens afwijkende taal niet als de z^ne te 
beschouwen, want de drukkers veroorloofden zich, ter wille 
van het debiet, ingrijpende veranderingen, zooals wij later 
zien zullen. 



Digitized by VjOOQIC 



127 

laatstgenoemde werk laten wij allereerst hem zelven 
spreken: »Wat de taal betreft, die wij hier gebruikt 
hebben, daarin hebben wij, op raad van sommige 
geleerde Nederlanders , groote moeite gedaan om haar, 
voor zoover ons dit gelukte, weder te brengen op de 
rechte hoogte (waarvan zij buiten allen twijfel door 
den invloed van vreemde en uitheemsche talen, nog 
naar geheugenis van het levende geslacht, zeer ver- 
vallen is): opdat door het onachtzaam schrijven de 
bedoeling des Heiligen Geestes niet verduisterd en 
niemand van het lezen van onzen arbeid afkeerig 
zou worden. Niet dat wij eenige gezochtheid (die hier 
niet betaamt) in de taal hebben nagejaagd, gelijk ge- 
makkelijk hieruit te bemerken is, dat wij nu en dan 
sommige niet-Nederduitsche woorden met opzet ge- 
bruikt hebben om den zin des Heiligen Geestes te 
krachtiger uit te drukken. Wij hebben hier echter 
het oog op de door den nood geëischte zuiverheid der 
Nederlandsche taal, en op het onderscheiden van de 
verschillende geslachten , getallen , naamvallen en 
tijden; het verwaarloozen van dit onderscheid brengt 
in de Schrift menigmaal groot misverstand en gevaar 
mede. En opdat wij gelijkvormigheid bewaarden in 
het schrijven, zijn wij genoodzaakt geworden, som- 
mige tweeklanken te gebruiken, opdat eene verschil- 
lende uitspraak ook verschillend geschreven zou worden. 
Mitsdien wij echter dezen onzen arbeid hebben be- 
steed tot nut van al de Nederlanders (waaruit ook 
onze bovenvermelde verstrooide gemeente voorname- 
lijk verzameld was) , hebben wij ons persoonlijk taai- 
eigen zoo getemperd , dat het voor al de Nederlanders 
van nut en dienst kan wezen" '). 



*) Voorrede op „Het Nievwe Testament'* van 1556. 



Digitized by VjOOQIC 



128 

I 

Tot het ernstig doel , de woorden der Heilige Schrift 
zoo nauwkeurig mogelijk weder te geven, opdat de 
gemeente niet afdwale van de leer der zaligheid ' ) , 
bezigde hij dus een bepaald middel: hij trachtte alle 
geslachten, getallen, naamvallen en tijden op onder- 
scheidene wijze te schrijven. Het behoeft niet ver- 
bloemd te worden, dat dit een kras middel was, al 
handelde hij in overeenstemming met Godfried van 
Wingen ^), en op raad van sommige geleerde Neder- 
landers. De Nederlandsche taal was toen nog wel veel 
buigzamer dan thans, en Utenhove had een betrekke- 
lijk recht, als hij sprak van het terugvoeren der taal 
tot haren oorsprong, omdat ookhetMiddel-Nederlandsch 
zeer rijk aan verbuigings- en vervoegingsvormen ge- 
weest was; maar ten eerste sprak het volk in het 
midden der zestiende eeuw Nieuw-Nederlandsch , en 
ten tweede heeft hij zijn beginsel op de spits gedre- 
ven. Het is hier de plaats niet, dit in bijzonderheden 
aan te wijzen. Mocht een mijner lezers het merk- 
waardig streven van Utenhove aan eene studie onder- 
werpen , dan zou dit voor de kennis van de geschiedenis 
onzer taal zeker voordeelig kunnen zijn. Bovendien 
voerde hij nog eene andere nieuwigheid in. Hij trachtte 
een fijn onderscheid in acht te nemen bij het schrij- 
ven der tweeklanken, opdat eene verschillende uit- 
spraak ook door een verschillend teeken mocht worden 
wedergegeven. Zoo onderscheidde hij bijv: 
egn ^) vaerlickheyden geweeszt begserte 
mepst gemeyn spreeckt staerven 

eguwigh arbeyd heeft sergheren 

^) Dit zelfde gemoedsbezwaar bad z^n medewerker, Van 
Wingen; zie hierachter Bglagen, blz. XXVI. 

^) T. a. p. 

') De 9 staat hier voor de e met cedille, welk letterteeken 
op de tegenwoordige drakkeryen niet meer voorhanden is. 



Digitized by VjOOQIC 



129 

ghele^rde eygentlick Propheet paerlen 

Hefre zeyde weet twaelue 

wannefT leyden schreef hoerder'). 

Verder bezigde hij verschil van a-klanken: vaer- 
lickheyden , maar lichtva?rdigh ; en haatt (hy) , spraack , 
daad, baadwater, waar (verus), doch waerheyt, waer- 
achtig, waer (bijw. van plaats), betaemt, gedaen, 
daertoe, bestaen, enz. Behalve de o in zo, noyt, ver- 
stroeyde, groot, goed, slough (hy), gebruikte hij de o 
in één teeken tnet de e voor een tweeklank, die als 
eu schijnt te zijn uitgesproken: voer (= pro, in onder- 
scheid van voor = ante), Jocden, Kceningk, ver- 
schoeren , vrceghd , verhoeghen. Eindelijk schreef hij : 
zoucken, holden, olderen, solde, en trauw, vrauw, 
anschauwen, enz. Al deze uiteenloopende schrijfwijzen 
berusten, zooals hij zegt, op verschillende uitspraak. 
Doch zooals uit het vervolg zal blijken, hebben zijne 
tijdgenoofen deze nauwkeurigheid hem geenszins in 
dank afgenomen. 

Toen hij met hulp van VVingius de vertaling vol- 
bracht had ^) hebben zij met Micronius en Petrus 
Delenus 5) het werk nog eens vergeleken met den tekst 



* ) Van baerder (herder) onderscheidt hij weder : wercken , 
werden, berghen enz. 

*) In de Voorrede van Het Nievwe Testament 
spreekt ütenhove nog van „w^ hadden'\ In een brief aan 
Galvij n spreekt hg echter in het enkelvoud: „Postqnam 
vero, opera Godfridi Wingii qui mihi convivit adintns , nos* 
tram versionem absolvissem'' (Corpus Beformatornm, 
Calvini opera, tom XVI, p. 67). Wg hebben ons deze zaak 
zoo voor te stellen, dat ütenhove de auteur en Van 
Wingen de medewerker was. 

') Zie £. Meiners, O os t-Vries chl an d t s kerke- 
lyke geschiedenisse, dl. I, blz. 364 v. 

9 



Digitized by VjOOQIC 



d30 

van RoBBRTUS Stepiianus en andere Grieksche teksten , 
terwijl zij daarbij gebruik maakten van de aanteeke- 
ningen van a Lasco, die hij hun uit Frankfort had 
toegezonden *). Reeds in Maart 4556 hadden zij dezen 
arbeid, waarvoor Utenhove naar Norden gereisd was, 
volbracht *). Later hebben zij het werk nog eens her- 
zien met Wouter Deelen *). Met een schat van aan- 
teekeningen, parallele plaatsen enz. is het eindelijk 
voor de pers gereed geworden. 

Maar onder het afdrukken kwam er plotseling weder 
eene wending in Uteniiove's leven. Reeds in Maart 
1556 had hij van a Lasco en de broeders der Vlaam- 
sche kerk te Frankfort, verscheidene uitnoodigingen 
ontvangen om over te komen. Voor deze broeders had 
namelijk a Lasco in het laatst van April 1555 gast- 
vrijheid verzocht *). In Juni werd hun die toegestaan, 
Marten Micron werd door a Lasco ontboden , om hen 
te helpen. De dienst zou evenals die der Waalsche en 
Engelsche gemeenten plaats hebben in de kerk der 
Witte Vrouwen. Op den i5^^^ September hield Micron 
de eerste predikatie. Doch hij moest terugkèeren, want 
20 Mei van het vorige jaar was hij door gravin Anna van 
Oldenburg te Norden als predikant aangesteld. Daarop 



*) Corpus Reformatommyl. 1. Voorrede op H e t 
Nievwe Testament van 1556. 

*) Corpus Reformatorum, 1. 1., alwaar ook bl^kt 
dat de bescheidene Utenhove plan had, zijn werk uit te 
geven op naam van de Nederlandsche gemeente te Emden en 
van k Lasco, „omdat de werken van onbekende schrgvers 
met argwaan worden ontvangen*'. Dit plan is evenwel niet 
doorgegaan, vermoedelyk door den tegenstand tegen de taal. 

•) Voorrede op Het Nievwe Testament van 1556. 

*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 
233 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



131 

nu beriep men met goedvinden van a Lasco en de ove- 
rige broeders Petrus Dathenus i). De uitgevers van het 
Corpus Reformatorum gissen naar aanleiding van 
de uitnoodiging aan Utenhove , dat ii Lasco Datheen 
nog wat jong vond*), en hem daarom een vasten 
steun wilde toevoegen! Doch de zorgen voor Het 
Nievwe Testament beletten Uteniiove, aan den 
wensch der broeders te Frankfort gehoor te verleenen. 

Toch heeft hij , nog vóórdat het werk was afgedrukt, 
Emden en Oost-Friesland voorgoed verlaten. Hij heeft 
namelijk gevolg gegeven aan den aandrang van a Lasco, 
om met hem naar Polen te gaan. Eer wij echter de 
bijzonderheden van dezen tocht bespreken, zullen wij 
eerst verhalen , hoe * het met de vertaling van het 
Nieuwe Testament is afgeloopen. 

Te Frankfort schreef Utenhove nog de voorrede, die 
gedagteekend is : 1 October 1556. De druk was toen 
lang niet voltooid. Slechts een klein gedeelte van het 
werk kon hij medenemen naar Polen *). De drukker was 
Gilles van der Erven (in het Latijn Aervius; in 
gelatiniseerd Grieksch Ctematius) , die tot de Londen- 
sche gemeente behoord had *). Utenhove was hem niet 
ongenegen °) , en Van Wingen prees hem , daar hij het 



') Wanneer Datheen te Frankfort kwam, is onzeker. Op 
den 2den November 1555 schrgft hg aan Calvijn als ^Franco- 
fordiae inferiornm Germanomm minister*\ De uitgevers van 
het Corpus Reformatorum klagen, dat de heer H. 
TER Haar hier geen licht geeft (nl. in zgn Specimen P. 
Datheni vitam exhibens, Traj. ad Rhen. 1858): „Quid 
quod vel tacet de loco unde ille venerit*' (Corpus Re- 
formatorum, Calvini opera, tom. XVI, p. 7Q). 

*) Hij was geboren in 1531 of 1532 (Ter Haar, 1.1. p. 13). 

') Zie hierachter, in de Belagen blz. XVI. 

*) Zie hierboven, blz. 110. 

•) Zie hierachter, inde Bglagen, blz. XXVIII en XVIII, 



Digitized by VjOOQIC 



132 

Utenhoviaansche Nederlandsch begunstigde i). De finan- 
ciëele zijde van de zaak was overgedragen aan Herm. 
VAN DEN Ende (Entius *) , terwijl daarin gedeeld werd 
door Jacob Michiels en Bartiiolomaeijs Huysman '). 
Zij verrijkten zich met de winst, maar betaalden van 
Wingen niet *). En van Wingen beleefde zulke slechte 
dagen! Tot des middernachts, ja, dikwijls tot een of 
twee uren daarna, hield hem de correctie bezig. En 
's morgens te vier uren begon hij telkens met het 
nazien van de derde proef. Dit alles spande hem zóó 
in, dat hij meermalen ernstig ongesteld werd. Doch 
dit was nog niets bij het verdriet, dat komen zou. 
Door de schuld der Gereformeerde broeders zelven 
werden de Anabaptisten, die op het uitkomen van 
het Nieuwe Testament gewacht hadden, reeds door 
den titel afgeschrikt. De afzet verminderde sterk. 
Eenige honderde exemplaren werden voor 't meeren- 
deel naar Vlaanderen verzonden. Behalve dat de taal 
daar niet in den smaak viel , kwam er nog eene ongeluk- 
kige drukfout bij. Er stond namelijk een geheel blad 
verkeerd om. Deze fout bestond in vijf- a zeshonderd 
exemplaren en zij was niet meer te herstellen, gelijk 
men nog had kunnen doen met een ander blad, dat 
ook verkeerd om was gedrukt geworden , maar waarin 
men deze fout , die slechts vijf en twintig exemplaren 
had bedorven, nog bijtijds had opgemerkt en verbe- 



^) Zie hierachter, in de Belagen, blz. XXVII. 

ï) Bijlagen, blz. XXV; vergelijk blz. XXII- XXIV en 
blz. XXXI. 

») Bijlagen, blz. XXXI en blz. XXV. Vergelijk voor 
Michiels: Meiners, a. w. dl. I, blz. 370 (Gerdes, His- 
toria Reformationis, vol. III, Monnm. p. 146). 

•) Bijlagen, blz. XXXI en blz. XVU. 



Digitized by VjOOQIC 



133 

terd. Thans hoorde men van alle kanten luide klachten 
over het boek, dat met zooveel moeite tot stand was 
gekomen. »Hier is", zeide men, ))niet het belang der 
Kerk gediend, maar de bijzondere smaak van enkelen, 
daar men eene taal gesmeed heeft, die niemand ge- 
bruiken kan. Het zijn lorren. Het Testament is een 
mengsel van allerlei talen". Anderen riepen: «het is 
knoeiwerk"; weer anderen: «het is schandelijk, want 
er wordt gesproken van het zaad van Sara"; nog an- 
deren: »geen mensch kan het begrijpen, tenzij men 
elke lezing van andere Testamenten opgeve, oorenen 
oogen sluite, hierop alleen zich met de borst toelegge 
en zich met niets anders bemoeie", enz. Een steen 
des aanstoots was vooral het woordje »aver", door 
Utenhove ingevoerd '). De gemeente was er zóó op ge- 
beten, dat al spoedig Van den Ende Wingius liet ont- 
bieden en hem verzocht het er uit te nemen. Van 
Wingen weigerde halstarrig , omdat het eene goede be- 
teekenis had en omdat die beteekenis door »maar" 
lang niet gedekt werd; eerst na rijp beraad en na 
overleg met de geleerdste mannen , o, a. met Cassan- 
DER^), had men het woordeke aangenomen. Het slot 



>) In hettweedeiystjeacliter Het Kievwe Testament: 
„Een korte verklaring zommigher wordekens in dezen Tes- 
tamente ghebrnyckt die niet an allen oorden des Nederlands 
enen gheiyck van dem ghemeynen manne verstaen werden, 
ten nntte der egnuoldighen hiertoe ghedaen'*, wordt dit woordje 
aldns verklaard: „Aner, op hooghduydsch Aber, op Oostersch 
Anerst, op Latgn, antem, vero porro, etc: w^szt an egn 
achteruolgli egner rede, of oock e^n balne teghenrede, In 
welckes plaetse in den nedersten landen (mer) ghebrnyckt 
werdt". 

>) Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXII en XXIV; 
verg. hierboven .bla. 8 v. 



Digitized by VjOOQIC 



134 

van dit onderhoud was , dat Van den Ende niet weinig 
boos van Wingius scheidde, terwijl hij bromde: »Ik 
weet niet , wat gij met dit woord aver doet". Spoedig 
daarop liet hij het papier, bestemd voor de folio-uit- 
gave , verkoopen , zoodat Utenhov-e , die op deze uitgave 
vast rekende'), zeer teleurgesteld zal geweest zijn. 
Van den Ende gaf het op met Wingius; deze toch was 
zoozeer de onvoorwaardelijke dienaar van Utenhove , 
dat hij met geene mogelijkheid tot toegeven was over 
te halen. Hij trachtte nu Micronius te bewegen, om 
het N. Testament van Utenhove (zijn weldoener *) naar 
de »Vlaamsche drukwijze'' te veranderen. Micronius 
was ondankbaar genoeg , er ooren naar te hebben. Hij 
dreigde Wingius herhaaldelijk, dat hij het werkelijk 
doen zou , als deze zelf het niet deed ^). 

Met dat al gingen de schoonste illusiën van Utenhove 
in rook op. Toen hij Oost-Friesland vaarwel zeide , had 
hij volstrekt geen afstand gedaan van de zorg voor zijn 
werk. Om het voor eene tweede uitgave nog meer te 
volmaken, zond hij aan allerlei geleerde vrienden een 
exemplaar zijner vertaling, opdat zij hem hunne aan- 
teekeningen en opmerkingen geven mochten. Dit deed 
hij bijv. aan Bullinger , en voegde er het uitdrukkelijk 
verzoek bij , dat deze toch een of ander snipperuurtje 
voor het nazien der vertaling mocht afzonderen *). Of 



1) Zie hierachter in de Belagen, blz XVL 

>) Bijlagen, blz. XVII. 

') Zie voor het geheele bovenstaande verhaal den brief van 
Wingius aan Utenhove, hierachter in de By lagen, blz. 
XX— XXIII. Merkwaardig voor dien tgd is het argnment 
van Micronius: „Apostolornm exemplnm, qni neglecta He- 
braica veritate, in Christi scil. cui serviebant gratiam, 70 
interpretum translationem suis scriptis inseruissent**. 

') Zie hierachter in de Byiagen, blz. XIX. 



Digitized by VjOOQIC 



135 

hij echter met het antwoord, dat weinig meer bevatte 
dan eene beleefde dankbetuiging voor de toezending *), 
zeer verblijd is geweest, meen ik te moeten betwij- 
felen. Ook Cassander had hem , toen hij te Keulen was, 
zijne hulp toegezegd , en Utenhove beloofde zich daar- 
van veel voor de taal , omdat Cassander in het Neder- 
landsch zeer bedreven was; deze weigerde niet de 
gevraagde hulp te verleenen ^). Regnerus Praedinius te 
Groningen en Gerardus thom Camp te Emdem hadden 
beloofd, samen de vertaling te zullen doorzien *); wat 
deze hulp heeft opgeleverd , is mij onbekend. Even onze- 
ker ben ik omtrent het gevolg , dat een dergelijk verzoek 
van Utenhove bij Petrus Doverdaghe te Wesel had *). 
Van Gerardus Mortaigne, den geleerden Graecus^), 
weet ik zeker, dat hij bezig is geweest, het werk aan 
het oorspronkelijke te toetsen, maar eene hevige ziekte 
belemmerde hem, daarmede voort te gaan ®). Doch 
vooral werd hij gebaat door a Lasco, die in dezen tijd 
bezig was, eene verbeterde uitgave van het Nieuwe 
Testament in het Poolsch te bezorgen"'), waarbij hij 
gebruikte het gedeelte van Utenhove's arbeid , dat hij 



>) Zie bg Gerdes, Scrinium Antiqnarinm, torn. III 
et IV, p. 435. 

') Zie hierachter in de Belagen, blz. XVI, en het ant- 
woord van Cassander, blz. LXIV. 

') Dezelfde Bg lagen, blz. XVI. 

*) T. a. p. 

*) Zie Gadbema, Ëpistolarnm centuriae tres, p. 
167—173. 

*) Zie zyn brief aan Utenhove, bg Gerdes, Historia 
Beformationis, torn. III, Monument, p. 138 seq. 

^) Dalton, Johannec a Lasco, S. 537— 540. Het werk 
van Dalton behoeft hier echter eenige aanvulling, omdat 
den schryver onbekend was, dat èi Lasco zelf aan de vertaling 
heeft medegewerkt. Hg loochent het zelfs uitdrukkelgk (S. 539). 



Digitized by VjOOQIC 



13U 

bij zijne afreis nog had kunnen medenemen. En a 
Lasco verzuimde niet , hem opmerkzaam te maken op 
de dingen j die herziening behoefden >). In hoeverre 
MiCRONius beantwoordde aan de opdracht om elk 
foutje aan te teekenen, hebben wij reeds gezien. Of 
DiRKiNUS en de beide Delaenussen *) beter aan de 
opdracht hebben voldaan, is mij onbekend. 

Maar al die moeite was te vergeefs. Want Uten- 
hove's hoop, dat hij nog eenmaal een geheelen Bijbel 
in het licht mocht geven, werd voorgoed vernietigd 
door het slechte debiet van zijn Nieuwe Testament *), 
en eene tweede uitgave van dit laatste heeft hij niet 
mogen bezorgen. In 1559 kwam eene folio- en eene duo- 
decimo-uitgave van een Nieuw Testament bij van 
DER Erven uit, dat niets meer geleek op het werk 
van Utenhove. Van dit boek heb ik weinig an- 
dere berichten dan die van Is. Le Long *). Doch 



*) Zie in de Belagen hierachter, hlz. XVI. Let hgv. op 
hetgeen hg zegt over Matth. 1 : 20 en Marcus 1:11 (er is 
verkeerdelgk afgedrakt 47) en het antwoord van Wingius 
daarop, blz. XX VIL 

*) Bijlagen, blz.. XVL 

') Bijlagen, blz. XXIX. Vergelijk Gerdes, Historia 
Beformationis, torn. III, Uonum. p. 139. 

*) De bedoelde berichten van Le Long in zgne Boek-zaal 
der Kederdnytsche Bybels, blz. 718, komen op het vol- 
gende neder: De Gereformeerden zaten niet stil. Het Nieuwe 
Testament werd onder handen genomen , om in de vertaling van 
Utenhove en diens medearbeiders, de spreekwazen, die zg 
om bestwil , en ten einde door de verschillende Nederlandsche 
ballingen, voornameiyk in Oost-Friesland, Dnitschland enz. 
het gemakkeiykst verstaan te worden, met opzet daar in ge- 
voegd hadden, alsmede de zware uitspraak der tweeklanken 
uit te monsteren, en in eene zoetvloeiende Nederlandsche 
taal te hervormen. Op deze wgze kwam het Nieuwe Testa- 
ment in den jare 1559 in het licht, onder den titel: Het 
Nieuwe Testament; Dat is: Het Nieuwe Verbont 



Digitized by VjOOQIC 



137 

het is herdrukt in 4561 , en in 1562 geplaatst achter 
den zoogenaamden Bijbel van Deux-Aes *). Is. Le Long 
heeft gelijk, dat in deze tweede uitgave de lang be- 
geerde wijzigingen in de taal zijn aangebracht, doch 
hij dwaalt, als hij meent, dat het een verbeterde 
druk van Utenhove's w^erk was. Naar mijne over- 
tuiging is het een geheel nieuw werk van de hand 
van Godfried van Wingen. Dit gevoelen steunt op 
de volgende gronden: 

P. Van Wingen was de vervaardiger van het 
Oude Testament van den Deux-Aes-Bijbel. Dit blijkt 
uit eene vergelijking van twee brieven , door hem zei ven 



onses Heeren Jesu Christi. In Neder-Duytsclie 
na de Griecscher Waerheyt oucrghesett. Embden, 
by Gellias Ctematins, A". 1559. In Folio en Dnodecimo. 
By de uitgave van dit Nieuwe Testament werden (volgens 
bericht van den drukker aan den lezer) meestal gevolgd de 
Testamenten , die te Genève gedrukt waren A**. 1555 en 1556, 
waarom ook goedgevonden is, het Registertje van dat Nieuwe 
Testament in het Nederduitsch over te zetten; en dew^l het 
zonder verzen is, werd er geen arbeid gespaard, om het 
nummer der hoofdstukken en verzen daarin mede aan te w^- 
zen, en der gemeente van Christus een dienst te doen. 

') „BibliarDatis, de gantscheHeylighe Schrift, 
grondelick ende trouvvelick verduydschet , Met verklaringhe 
duyster^r woorden, redenen ende spreucken, ende verschey- 
den Lectien, die in andere loflicke Oaersettinghen gheuon- 
den, ende hier aen de kant toe ghesettet zijn: Met noch rij cke 
aenwysinghen , der ghelyck ofte onghelijckstemmenden plaet- 
sen, op het allerghewiste met scheydtletteren , ende versen 
ghetale (daer een yeghelick Cap. na Hebreischer wgse, mede 
onderdeylt is) verteeckent. Ghedrnckt te Embden, Anno, 1562, 
den 7. Martg". By G. van der Erven, zooals blgkt uit het 
titelvignet en uit zgn devies: „myn verwerf is God" onder 
,.De Drucker tot den Leser" (exemplaar in de bibliotheek der 
Ned. Maatsch. van Letterkunde te Leiden ; een tweede exem- 
plaar te Gent). 



Digitized by VjOOQIC 



138 

aan Utenhove gericht '), met de voorrede van dien 
Bijbel *); ook uit eene vergelijking van den stijl van 
Utenhove met dien van denzelfden Bijbel , waarbij uit- 
komt, dat dezelfde wijzigingen, die Wingius be- 
schrijft'), inderdaad zijn ingevoerd^). 

2^ Godfried van Wingen kon het Nieuwe Testament 
van Utenhove niet opnemen, niet alleen omdat Van 
DEN Ende de eigenaar was , maar ook om het onder- 
scheid van stijl*). 

3^. De versverdeeling in het Nieuwe Testament van 
van den Bijbel van Deux-Aes is op vele plaatsen ge- 
heel anders dan die in het Nieuwe Testament van 
Utenhove, niet alleen in de letters ABC enz., maar 
ook in de cijfers. 

4^ De kantteekeningen in het eerstgenoemde zijn veel 
rijker dan die in het laatstgenoemde , en bovendien ko- 
men daar ook »Summieren" boven de hoofdstukken voor. 

5® De voorrede van den Bijbel van Deux-Aes schijnt 
aan te duiden, d^-t drukker en schrijver van het 



*) Hierachter in de Bglagen, blz. XX — XXVII en 
XXIX -XXXII. 

>) Eindel^k is dan het raadsel opgelost, dat de geleerden 
sedert meer dan twee een wen heeft beziggehouden. Reeds in 
de dagen van Sixtinus Amama was de ware toedracht der 
zaak vergeten. Hij schreef in 1623 in zgne Bybelsche 
Conferentie (voorrede, blz. 36) aangaande „de Nederlandt- 
sche oversettinghe", d. i. den Bgbel van Denx-Aes ; „Vraecht 
ghy wie den oversetter zy? Die en can ick u niet noemen, 
alhoewel ick veele oude dienaers daer na hebbe ghe vraecht^* 
(verg. Is. Le Long, Boek-zaal der Nederdny tsche 
Bybels, blz. 722). 

») Zie in de Belagen hierachter, blz. XXVI. 

*) Ook in den Deux- Aes-bg bel is het woord „auer" weg- 
gelaten , en de dativus singularis masc. wordt niet meer door 
eene m van den accusativus onderscheiden. 

•) Zie hierachter in de Bglagen, blz. XXV, 



Digitized by VjOOQIC 



139 

Nieuwe Testament dezelfde zijn als die van het Oude > ). 

6". RuYTiNCK weet er iets van. Hij zegt dat van Win- 
GER in 1561 te Emden gebruikt werd bij het overzien 
van den druk des Bijbels*). 

7®. Dat VAN Wingen zelfstandig in het Nieuwe Tes- 
tament gewerkt heeft, blijkt uit een onuitgegeven 
brief van P. Dathenus , die bewaard wordt in het archief 
der Nederlandsche gemeente te Londen*). 

8\ Van Wingen dacht er over, achter zijn Oud 
Testament het Zürichsche of Geneefsche Nieuwe Testa- 
ment te plaatsen*), en bij de vervaardiging van het 
Nieuwe Testament van 4559 hebben dan ook de 
Testamenten, die te Genève gedrukt zijn in 4555 en 
4556, ten grondslag gelegen^). 

*) „Het Nieuwe Testament, is datselue, dat wy hier heb- 
ben, Anno neghen ende v^ftich, laten wtgaen^' (afgeschreven 
uit het Leidsche exemplaar). 

*) RüYTiNCK, a. w. blz. 60. 

^) Het adres is : „Ornatissimo viro Domino Godfrido Wingio, 
Domino et amico suo^' ; de dagteekening : Frankfort, 22 April 
1561. Wij geven er hier een gedeelte van: „Quantnm ad 
libros eos attinet, quos per me tibi emi optaras, sic accipe. 
Masculi locos communes hoc tempore habere non potni, eo 
qnod nuUnm lam adesset exemplar, pollicitus est autem pro- 
ximo mercatu secnndam editionem eamqne prima auctiorem. 
Igitur proximis nundinis si voles locos habebis et musculum 
item in mattheum, qui nee iam etiam adfuit. Habes autem 
eum in loannem pro 18 batzeis. Cal. in Acta pro 9 batzeis. 
bezam de praedestinatione — 4. assibus seu stuferis. bezam 
de cohaerendis script, pro 4 assibus. Calv. de praedestinatione 
2 assibus. Ad nebulonis calumnias cal. 1. asse. Antidotus — 
2 assibus. Tractatus buUingeri — 1 asse. Summa totalis est 2 
talleri. Habes aliquot philippi iudicia, quae tibi grata esse 
patieris. Compactura librorum hic duplo quam apud vos 
charior est. ideoque incompactos ad te mitto^'. 

♦) Zie hierachter in de Bylagen, blz. XXV. 

^) Zie Is. Le Long, Boek-zaal der Nederduytscbe 
Bybels, blz. 718. Verg. boven, blz. 136 noot 4, 



Digitized by VjOOQIC 



■140 

9^ De stijl van het Nieuwe Testament van 1561 
(den herdruk van dat van 1559) is geheel dezelfde 
als die van het Oude Testament van 1562. 

Van Wingen was dus de vertaler van het Oude Testa- 
ment; op uit- en inwendige gronden is het onaanneme- 
lijk , dat hij het Nieuwe Testament van Utenhove daar- 
achter zou hebben gevoegd ; op uit- en inwendige gronden 
besluit ik , dat hij zelf een nieuw werk heeft geleverd. Ik 
wil deze bewijsvoering eindigen met een paar stukken 
uit beide vertalingen tegenover elkander te plaatsen. Ge- 
heel willekeurig neem ik hiervoor een fragment van de 
Bergrede, met weglating van de kantteekeningen : 



Utenhove en V. Wingen. 

Het Nievwe Testament. 
Euangelium Matthei.Cap. V. 

1. Doe hy auerde scha- 
ren zagh , klamm hy op den 
bergh. end doe hy neder 
ghezeten was, quamen zyne 
le^riongers tot hem. 

2. End zynen mond ghe- 
opent hebbende, legrdehy 
ze , end zeyde : 

3. Gheluckzaligh zijn de 
armen na den ghef ste: want 
het koeningkrijck der heme- 
ls hoere. 

4. Gheluckzaligh zijn de 
troerighen: want zy zullen 
ghetroost werden. 

5. Gheluckzaligh zijn de 



Van Wingen. 

Het Nievve Testament. 
Euangelium Matthei. Dat 
V. Capittel. 

1. Ende Jesus de scharen 
siende, klam hy op eenen 
berch, ende als hy neder 
gheseten was, quamen zijn 
Discipulen tot hem. 

2. Ende synen montopen 
doende, leerdese, segghen- 
de: 

3. Salich zijn de arme 
van gheeste, want haer is 
het Koninckrijcke der He- 
melen. 

4. Salich zijn de truerig- 
he: want sy sullen ver- 
troost worden. 

5. Salich zijn de sacht- 



Digitized by 



Google 



141 



zachtmoedighen : want zy 
zullen de aerde bea?ruen. 

6. Gheluckzaligh zijn die 
dar hongheren end dorsten 
na der gherechtighey t: want 
zy zullen verzaedt werden. 

7. Geluckzaligh zijn de 
barmhertighen : want zy 
zullen barmhertigheyt ver- 
wreruen. 

8. Gheluckzaligh zijn die 
dar reyn van herten zijn: 
want zy zullen God zien, 

9. Gheluckzaligh zijn de 
vredemakers: wantzy zullen 
Godes kinders gheheeten 
werden. 

10. Gheluckzaligh zijn die 
dar veruolghing lijden om 
der gerechtigheyt willen: 
want het koeningkrijck der 
hemelen is hoere. 

11. Gheluckzaligh zijt ghy 
wannegr v [de menschen] 
bescheiden end veruolghen, 
end allerley booze word te- 
ghen V spreken zullen lie- 
ghende, om mynent willen. 

12. Veruroeghet end ver- 
hoeghet v: want uwe loon 
is groot in den hemelen: 
Want alzo veruolghden zy 
de Propheten die voor v 
gheweezst zijn. 



moedige: want sy sullen 
het Aertrijcke beeruen. 

6. Salich zijn die hon- 
gheren ende dorsten na 
de gerechticheyt: want sy 
sullen versaedt woorden. 

7. Salich zijn de barm- 
heilighe, want sy sullen 
barmherticheyt verkrij- 
ghen. 

8. Salich zijn die, die 
reyn van herten zijn: 

. want sy sullen God sien. 

9. Salich zijn de vreed- 
same: want sy sullen 
Gods kinderen ghehee- 
ten worden. 

10. Salich zijn die, die 
om de gherechticheyt 
veruolch lijden: want het 
Koninckrijcke der Heme- 
len behoort hen toe. 

11. Salich zijt ghy als 
V de menschen versma- 
den ende veruolghen, ende 
alle quaet teghen v spre- 
ken, lieghende om mynent 
wille. 

12. Verblijt ende ver- 
heucht V, want uwe loon 
is groot in de Hemelen: 
Want also hebben sy ver- 
uolcht de Propheten die 
voor V gheweest zijn. 



Digitized by 



Google 



442 

Dat ook het werk van WixGius later » verbeterd" is 
door verwijdering van het woord »du" >) en de 
spreekwijzen »du bist'' , »du salst", »du en suist" ; dat 
er op deze wijze een nadruk van den Bijbel van Deux- 
Aes is tot stand gekomen^); dat Wingius zelf zijn 
werk toen nogmaals onder handen heeft genomen en 
in plaats van ))Ghy" voor enkelvoud en meervoud 
(het stelsel van den nadruk), waar twijfel bestaan 
kon , »ghy" voor het enkelvoud en }i)ghy lieden" voor 
het meervoud heeft gezet, en dat langs dien weg is 
is verschenen de bijbel van Deux-Aes van 4565 *), 
welks tekst met telkens nieuwe aanteekeningen tot het 
jaar 4635 *) herdrukt is, inag ik hier niet nader uit- 
eenzetten, wijl het ons van ons onderwerp zou afleiden. 



De lezer houde mij deze lange uitweiding over 
het Nieuwe Testament van Utenhove ten goede; zij 
moet dienen aan de óóne zijde, om, indien het mo- 
gelijk is , de aandacht der Nederlandsche taalkundigen 
te vestigen op een belangrijk gedeelte van de geschie- 
denis onzer taal ; aan de andere zijde , om eene dwaling , 
die, gesteund door het gezag van Is. Le Long, nog 
langer zou kunnen voorduren , voorgoed weg te nemen. 

») Utenhove en van Wingen liadden het gebruikt om 
onderscheid te maken tnsschen enkelvoud en meervoud (ghy). 

*) Zie de voorrede van dezen nadruk (waarvan ik toevallig 
een exemplaar ontdekte in de bibliotheek der Ned. Maat- 
schappg van Letterkunde te Leiden, onder N^ 1130, het- 
welk in den Catalogus verkeerdelgk als een Deux-Aes is inge- 
schreven). Vergeligk Is. Le Long, Boek-zaal der Neder- 
duytsche Bybels, ^Iz. 731 v. 

•) Zie de voorrede van dezen Bgbel (ik gebruikte een exemplaar 
uit de bibliotheek van professor Acquot) en Is. Le Long 
a. w., blz. 732 v. 

♦) Is. Le Long, a. w., blz. 733—779. 



Digitized by VjOOQIC 



443 

Wij gaan nu terug tot het oogenblik , waarop Uten- 
HOVE Emden en Oost-Friesland verlaat , om zich naar 
Polen te begeven (herfst 4556). Reeds sedert jaren 
had a Lasco, meest van den adel, uitnoodigingen 
ontvangen om naar zijn Poolsch vaderland terug te 
keeren, en daar eene kerkhervorming in het leven 
te roepen. Lang had hij geaarzeld, daaraan gevolg te 
geven. Zelfs toen zijn toestand te Emden onhoudbaar 
geworden was, zoodat hij naar Frankfort moest ver- 
huizen *), toen Calvijn, Bullinger, Martyr en 
Vergerius allen te zamen hem wilden nopen, aan de 
roepstem zijner landslieden gehoor te geven, wachtte 
hij nog altijd op een beteren tijd, want de Koning 
en de adel waren het niet eens. De adel wilde al te 
voortvarend hervormen , en de Koning wilde geen be- 
sluit nemen, vóórdat de Paus er in gekend was; hij 
begeerde zelfs, dat deze laatste hem een Legaat zou 
zenden tot het bijwonen van den aanstaanden Rijks- 
dag, waarin de zaken van den godsdienst geregeld 
zouden worden. Ging a Lasco nu naar Polen, dan 
moest hij partij kiezen tusschen den Koning en den 
adel , en dat zou de goede zaak schaden ; eerst als de 
Koning zelf hem uitnoodigde , zou hij gaan. Hij ver- 
beidde de terugkomst van zijnen bode, die onderweg 
was met zijne brieven aan den Koning en aan de 
grooten des Rijks 2). Doch het ongeduld zijner vrien- 
den nam toe. De bode kwam terug met wel veertig 
verzoeken, dat hij het vaderland niet langer zou ver- 



') Meiners, Oost-Vrieschlandts kerkelyke ge- 
Bchiedenisse, dl. I, blz. 343—345. 

*) Zie een brief van k Lasco aan Calvijn uit Frankfort, 
19 Septemb. 1555, in het Corpus Keformatorum, Cal- 
vini opera, torn. XV, p. 772 seqq. (Ontbreekt bij Dr. 
Kuyper). 



Digitized by VjOOQIC 



14i 

mijden '). Een hartelijk antwoord van den Koning 
was er bij , maar daarin werd niet gerept van terug- 
keeren. Zijn machtige vriend, vorst Radziwil, be- 
richtte hem evenwel namens zijn (Radziwil's) Ko- 
ninklijken zwager, dat hij noch hem uitnoodigde, 
noch hem verbood over te komen*). Hierdoor vatte 
a Lasco moed, en heeft hij al spoedig de reis aan- 
vaard. Hij verzocht nu TJtenhove, die bekend was 
wegens zijne vroomheid , zijne eerlijkheid , en zijne hel- 
der oordeel, hem als raadsman bij te staan *). Op 
raad der broeders in Oost-Friesland aanvaardde Uten- 
HOVE deze uitnoodiging als eene goddelijke roeping*) 
en werd a Lasco's ))trouwste Achates". Op den 8^^ 
September kwam hij te Frankfort aan *), waar hij de 
vooirede schreef voor zijn Nieuwe Testament en nog 
een paar dagen het gezelschap van zijn vriend Cal- 
viJN heeft genoten ^). Op den 2l8*eii October verlieten 

*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 234. 

*) Dalton, Jobannes a Lasco, S. 514. 

^ „Habeo mihi adjunctam Achatem fidelissimnm Dominum 
Johannem Ütenhoyiam , hunc mihi adjunxi omnium consilio- 
rnm meorum socinm, et monitorem, sicnbi in me aliqnM 
reqnireret, cnjns alioqni pietatem, integritatem , ac jndicinm, 
vobis perspecta esse pnto*'. Aldus a Lasco aan Bullingek, 
28 Nov. 1556 (Zie Fueslinus, Epistolae ab ecclesiae 
Helveticae reformatoribus vel ad eos scriptae, 
Tiguri 1742, p. 388). 

*) ütenhoviüs, Simplex et fidelis narratio, p. 234. 

*) Utenhovius, 1. L 

^) Calvijn was namel^k naar Frankfort gereisd wegens 
y^LÉRAND PouLAiN, die twist bad met zgne gemeente (bij 
was namelgk tbanH aldaar predikant). Op v^f en twintig 
punten was Poulain aangeklaagd door een koopman , AuGUS- 
TiNUS Le Grand. De benoemde arbiters, Calvijn, k Lasco, 
Rob. Hornus, Laurentius a Normannia, Joannes Crispinus 
e. a., gaven een uitvoerig judicium, dat opgenomen is in 
bet Corpus Reform atorum, Calvini opera, torn. XVI, 
p. 292—300. Zie ook Dalton , a. a. O., S. 472 u. 474. 



Digitized by VjOOQIC 



145 

a Lasco en Utenhove Frankfort en reisden allereerst 
naar Philips, landgraaf van Hessen. 

Het bezoek bij dezen vorst stond in verband met 
het streven van a Lasco in die dagen, om eene ver- 
zoening tot stand te brengen tusschen de Lutheranen 
en de Gereformeerden op den grondslag der Augsburg- 
sche geloofsbelijdenis; eene verzoening, waarvan hij 
zich vooral veel heil beloofde voor de Hervorming in 
Polen. Het mag niet verbloemd worden, dat de lief- 
delooze twisten onder de Protestanten van dien tijd 
nog steeds een hinderlijken indruk op ons maken. 
Misschien stond a Lasco, die met echte staatsmans- 
wijsheid begreep, dat het vreedzaam naast elkander 
bestaan van twee richtingen , die in hun verschil zoo- 
veel eenheid bezaten, mogelijk moest wezen, in dit 
opzicht boven zijne tijdgenooten ; aan den anderen 
kant nochtans is het Luthersche dogma , dat het zonde- 
bewustzijn des menschen tot uitgangspunt heeft, iets 
zoo geheel anders dan het Gereformeeerde , hetwelk van 
de Souvereiniteit Gods uitgaat, dat het te veel geëischt 
was, de overwinning der tegenstelling reeds toen te 
begeeren. Het komt ons dan ook volkomen verklaar- 
baar voor, dat a Lasco weinig succes had met zijne 
welgemeende pogingen; en gedeeltelijk hierom, ge- 
deeltelijk omdat zij reeds door Dalton^) zoo wel- 
sprekend zijn beschreven, maken wij er alleen mel- 
ding van, voor zoover Utenhove er aan heeft deel 
genomen. 

Bij Philips van Hessen werden a Lasco en de 
zijnen goed ontvangen. De Landgraaf verklaarde zelfs 
dat hij het in de Avondmaalsleer met hen eens was. 
Na een drietal geheime gesprekken tusschen Philips 

>) Dalton, Johannes a Ljisco, S. 477— 484, 531 — 537, 
543—548, 568—571. 

10 



Digitized by VjOOQIC 



146 

en a Lasco, vertrok de laatste onder een escorte, 
dat hem tot Erfurt vergezelde *), waar hij zijn nieu- 
wen vriend een lijstje zond van een cijferschrift, dat 
zij in hunne briefwisseling zouden kunnen gebruiken *). 

De reis ging nu naar Wittenberg. De landgraaf van 
Hessen had a Lasco brieven van aanbeveling mede- 
gegeven aan Melanchton en aan den keurvorst van 
Saxen (August, die zijn broeder Maürits in het jaar 
4553 was opgevolgd). Bij August van Saxen zijn zij 
evenwel niet geweest, want Melanchton verzekerde 
a Lasco , dat de Keurvorst zijn plan wel niet onge- 
negen was, maar hij deed niets zonder eerst het 
vrouwendepartement te raadplegen, en daar zou de 
stemming minder gunstig wezen. Melanchton gaf den 
raad, de vorsten in deze zaak niet te betrekken, vóór- 
dat onder de geleerden eene zekere overeenstemming 
verkregen was. 

Te Wittenberg werden a Lasco en Utenhove met 
ingenomenheid begroet ; zij zei ven stonden er verbaasd 
over*), en dit is ook geen wonder, want hun beider 
liefde voor den persoon van Melanchton was juist 
kort te voren niet weinig verflauwd *). Nauwelijks 
was Melanchton door Utenhove met de aankomst 



^) FuEsLiNUS, Epistolae Eeformatorum, p. 389. 

') Dr. EuYPER) Joannis a Lasco opera, torn. II, 
p. 731. 

') Zie den zooeven aangehaalden brief van a Lasco aan 
BuLLiNGER en de Znrichers 1. 1. 389-392 en een door 
Micron geciteerden brief van Utenhove: ibidem, p. 401 seq. 

^*) Zie voor k Lasco: Meiners, Oost-Vrieschlandts 
kerkelyke gescbiedenisse, dl. I, blz. 342, en voor 
Utenhove: zgne heftige verwyten tegen Melanchton in zgn 
brief van 9 Maart 1556 aan Calvijn (Corpus R ef o r ma- 
tor um, Calvini opera, torn. XVI, p. 68 seq.). 



Digitized by VjOOQIC 



147 

van a Lasco bekend gemaakt en tot eene particuliere 
bijeenkomst uitgenoodigd , omdat deze liever niet 
door allen herkend wilde worden, of Melanchton ' 
was zóó verrast, dat hij de zaak aan al zijne huisge- 
nooten verhaalde en terstond naar hem toe ging. Hij 
noodigde a Lasco uit, met al de zijnen van zijn huis 
gebruik te maken , want het was niet noodig, dat deze 
zijne komst voor iemand verborg; ja zelfs, hij be- 
geerde, dat het zoo bekend mogelijk zou worden, 
omdat allen hier dezelfde richting waren toegedaan. 
A Lasco bleef evenwel liever in de herberg gehuis- 
vest, en bracht een tegenbezoek bij Melanchton, 
waarin zij het een en ander over de aanstaande bij- 
eenkomst van de verschillende aanhangers dei" Augs- 
burgsche geloofsbelijdenis bespraken. Den volgenden 
dag moesten a Lasco en Utenhove de gasten zijn van 
Melanchton *). Reeds vroeg waren zij tegenwoordig op 
zijn college; hij zelf bracht hen binnen in het stamp- 
vol auditorium, dat wel vijftienhonderd hoorders be- 
vatte. Onder de les maakte hij op de meest eervolle 
melding van a Lasco en Utenhove en ook van Calvijn, 
terwijl hij hun vijand Joachim Westphal openlijk 
laakte*). Melanchton bekortte zijn college zooveel 
mogelijk , om des te meer tijd te hebben voor het onder- 
houd met zijne gasten. Na de les begeleidde hij hen naar 
zijn huis en vereenigde daar aan zijnen disch, behalve 
de twee vrienden , al de geleerde professoren der univer- 
siteit van Wittenberg, die de beide vreemdelingen 
zeer hartelijk bejegenden. A Lasco heeft wederkeerig 



') De besclieidene Utenhove spreekt alleen van k Lasco. 
Zie Fueslinus, Epistolae Reformatorum, p. 401 seq. 

>) Deze laatste b^zonderlieden aangaande de vermelding 
van Calvijn en Westphal verhaalt alleen Utenhove (by 
Füeslinus, 1. 1. p. 402). 



Digitized by VjOOQIC 



448 

hen allen met Melanchton en Georgius Maior bij 
zich ontvangen in zijne herberg. En toen zij daar allen 
bijeenwaren, zijn de Poolsche studenten te Wittenberg, 
meer dan dertig in getal, a Lasco komen gelukwen- 
schen met zijne aankomst aldaar en met zijn terug- 
keer in het vaderland. Daarenboven werd hem uit 
naam van den Rector en van de geheele Academie 
de eerewijn aangeboden, met een open getuigschrift 
van vriendschap en eenstemmigheid; ook werden hij 
en Utenhove uitgenoodigd , nog éénen dag te blijven, 
om tegenwoordig te zijn bij eene openbare ordening 
van predikanten der kerk en bij een Academisch gast- 
maal. A Lasco verontschuldigde zich, en den volgen- 
den dag werd de reis voortgezet. Op den 21steo No- 
vember kwamen zij te Breslau aan. Ook daar ontvin- 
gen zij den eerewijn van particulieren en van de 
overheid *). Nadat a Lasco daar zijn maandelijkschen 
koortsaanval had doorgestaan , gingen zij den 4«*e» De- 
cember verder, en bereikten spoedig het kasteel van 
Jan Bonar, een der voornaamste Poolsche Protes- 
tanten. Zij werden daar verwelkomd door de hoofden 
der Protestantsche beweging, en a Lasco vond er ver- 
scheidene bloedverwanten onder. Jan Bonar zelf , Gou- 
verneur van het Krakauer Slot en Kastelein vanBiec, 
was de zoon zijner zuster; bovendien waren de drie 
gebroeders Ostrorog zijne neven. Zij hadden reeds ge- 
ruimen tijd Felix Cruciger als evangelisch prediker 
op hunne uitgestrekte goederen aangesteld. Nog was er 
een oom van k Lasco , Stanislaus Myszkowsky , des- 
tijds prefect van Mariënburg, later kastelein van Sen- 



") Zie over de reis naar Polen, Fueslinus, 1. 1. p. 387— 
394 fby Dr. Küyper, Joannis a Lasco opera, torn. II, 
p. 733 seqq.) en p. 401—403. 



Digitized by VjOOQIC 



149 

domir, en eindelijk Palatijn van Krakau; hij was 
beslist Protestant, en had ijverig gewerkt voor den 
terugkeer van k Lasco. Ook eene groote schare adel- 
lijken was daar bijeengekomen, en het eerste onthaal 
in het vaderland was dus zoo hartelijk mogelijk '). 



Vóórdat wij nu de lotgevallen van Uïenhove in 
Polen verhalen, moeten wij hier even stilstaan. Het 
verhaal dezer lotgevallen kan niet anders dan zeer 
kort zijn om gewichtige redenen. Ten eerste valt de 
werkzaamheid van Utenhove hier vrijwel samen met 
die van a Lasco; zij gaat daarin bijna op, want Uten- 
hove was zooveel als zijn secretaris, ofschoon hij dien 
ondergeschikten titel niet droeg en door a Lasco als 
diens gelijke werd beschouwd. Indien wij nu geheel 
volledig wilden zijn , zoo zouden wij hier moeten tre- 
den op het terrein van den Poolschen hervormer. 
Dit is echter niet noodig, wijl de arbeid van a Lasco 
in Polen nog kort geleden door de bekwame hand 
van den heer Dalton is beschreven. Deze heeft daarbij 
nieuwe en ten deele voor mij ontoegankelijke bron- 
nen gebruikt. Bij dezen stand va^ zaken zou ik hem 
slechts kunnen naschrijven. 

Hier komt bij , dat de terugkeer van a Lasco in zijn 
vaderland niet die groote gevolgen gehad heeft, die 
men er zoo levendig van gehoopt had. De oorzaken 
waren vele: 

l*». Hij zelf was ziekelijk. Uitputtende koortsen be- 
lemmerden hem in zijn streven, en maar al te spoe- 
dig ontviel hij aan de heilige taak, die hij liefhad. 

2^ Koning Sigismund August , die sedert lang zijn 
hart aan de Hervorming gegeven had, en de geroe- 



*) Dalton, a. a. O., S. 516 f. 



Digitized by VjOOQIC 



450 

pene was, haar in zijn Koninkrijk te vestigen, maakte 
door zijn ontzag voor den Paus van Rome alle beslis- 
sende maatregelen onmogelijk. Bovendien v^^erd hij 
afgeleid door den Lijflandschen oorlog'). 

3*^. De Protestanten in Polen volgden drie richtin- 
gen: er waren Boheemsche broeders in Groot-Polen, 
Duitsche Lutheranen in de steden , en min of meer 
Zwitsersch-gezinden hier en daar verspreid in Klein- 
Polen. Ook de Unitariërs begonnen het hoofd op te 
steken. De vereeniging nu dezer groepen wasnoodig, 
om sterk te zijn tegen den vijand van buiten; het 
totstandbrengen dezer eenheid kostte a Lasco de 
meeste moeite. Het ergste was, dat de ha^t der Lu- 
theranen hem gevaarlijke lagen legde. Vergerius reisde 
opzettelijk naar Polen, om hem, tegenover wien hij 
zich als vriend gedroeg, overal verdacht te maken*). 
Ook JoACHiM Westphal vervolgde hem tot in zijn 
vaderland ^). 

4®. De Roomschen sloegen munt uit de twisten der 
Protestanten. Erasmus Alberus had in een geschrift 
tegea de Karlstadtianen ook a Lasco aangevallen en 
allerlei lasteringen uitgekraamd. Hiervan trok Hosius, 
bisschop van Ermeland, partij. Hij herhaalde de las- 
teringen van den Protestantschen Alberus in een 



1) De Kussen hadden een deel ingenomen der bezittingen 
van den aartsbisscliop van Eiga, neef van Sigismund 
August. Beeds in 1557 trok de Koning met een leger van 
honderd duizend man tegen de Russen, terwyi dezen een 
leger van driehonderd duizend man in het veld brachten. 
Eerst in 1561 eindigde de strijd met de onderwerping van 
Lgfland aan Polen. 

*) Zie Utenhove in de Epistolae Tigurinae, p. 
891 seq. (Original Letters, vol. II, p. 603); Dalton, 
a. a. O., S. 520 en 524; en beneden blz. 160—165. 

») Dalton, a« a. O., S. 550—552. 



Digitized by VjOOQIC 



151 

smaadschrift tegen a Lasco, en trachtte zóó diens 
figuur voor Protestanten en Katholieken te bederven '). 

Om niet af te dwalen, hernemen wij nu een oogen- 
blik onze bewering, dat het verhaal der lotgevallen 
van Utenhove in Polen slechts kort kan zijn, omdat 
zijne werkzaamheid aldaar meest samenvalt met die 
van a Lasco, en omdat deze door vele dingen belem- 
merd werd in zijn streven. Voorts is er nog eene 
derde reden: de karigheid der bronnen. De Jezuïeten 
hebben in den ijver der dweepzucht de elementen 
voor de Hervormingsgeschiedenis van Polen zooveel 
mogelijk vernietigd. Hierover klagen de historieschrij- 
vers algemeen, vooral waar het a Lasco geldt. Het 
schijnt, dat zijne Roomsche nakomelingen hun best 
hebben gedaan, om zijne gedachtenis uit te wisschen*). 

Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat wij 
over het verblijf van Utenhove in Polen slechts weinig 
vermeld vinden. In het werk van Lubieniecius ^) komt , 
als ik mij niet vergis, de naam Utenhove slechts ééne 
enkele maal voor *). Krasinski noemt dien naam in 
het geheel niet. Ook Sixt , de biograaf van Vergerius *),■ 
kent Utenhove in het geheel niet, ofschoon beide 
mannen in Polen in ernstige botsing zijn geweest. 
De heer Dalton noemt Utenhove in dit gedeelte van 



«) Dalton, a. a. O., S. 548—550. 

') Erasinski^ Geschichte der Eeformation in 
Polen. Nacli dem Englischen bearbeitet von W. A. Lindau. 
Leipz. 1841 , S. 110; Dalton, a. a. O., S. 564. 

>) Stan. Lubieniecius, Historia Beformationis Po* 
lonicae, Freistadt, 1685. 

♦) NL op p. 93, by de vermelding van Utenhove's 
brief aan Calvijn van 19 Eebr. 1557, dien Lubieniecius kende 
nit de editie van Beza. 

») C. H. Sixt, P. P, Vergerius, Braunschweig , 1855. 



Digitized by VjOOQIC 



152 

zijn werk slechts een paar malen. Onze voornaamste 
bron voor de kennis van hetgeen Utenhove in Polen 
gedaan heeft, zijn eenige brieven, uitgegeven in het 
»Corpus Reformatorum", in de »Epistolae Tigurinae", 
in het »Scrinium" van Gerdes, en in de Bijlagen 
hierachter. Wij zullen- in het vervolg zooveel mogelijk 
wedergeven, wat deze bronnen ons opleveren, en 
slechts dan verhalen van a Lasco en zijne werkzaam- 
heid, als wij zeker weten, dat Utenhove er deel aan 
genomen heeft; voor het overige verwijzen wij naar 
het v^^erk van den heer Dalton. 

De beide vrienden schijnen gedurende de eerste 
maanden op het slot van Jan Bonab gebleven te zijn. 
Op het einde van Februari waren zij nog te Balicze 
in de nabijheid van Krakau. Utenhove verzond toen 
verscheidene brieven , waarin hunne eerste ervaringen 
werden medegedeeld. Enkele er van zijn bewaard ge- 
bleven*). De inhoud komt hierop neer. In dezelfde 
dagen, waarin a Lasco naar Polen kwam , vergaderde 
de Rijksdag te Warschau. Deze Rijksdag duurde kort 
en gaf aan de Hervormingsgezinden niet, wat zij ge- 
wenscht hadden. Want wegens den Lijflandschen 
oorlog werd de behandeling van de zaak der Hervor- 
ming uitgesteld tot de volgende 'bijeenkomst. Alleen 
werd na langdurige tegenkanting van de zijde der 

♦) Een brief van den 18den Feb. aan WiNOms te Embden 
(hierachter in de Belagen, blz. XVI — XVIII) ; een van 19 
Februari aan Calvijn (b^ Gerdes, Historia Reforma- 
tionis, torn. III, Monnm. p. 75 seqq.; Corpns Refor- 
matornm, Calvini opera, tom. XVI, p. 415 seq.); een van 
21 Febr. aan B ullinger (fragment hierachter in de Bylagen, 
blz. XIX), een aan de Waalsche kerk te Emden, by Dr. 
KuYPER, 1. 1. tom. II, p. 746 — 748). Den inhoud van een 
brief van utenhove vermeldt Micron, den 8«tcn Maart 1557, 
aan Bullinger: zie bij Fueslinus, 1. 1. p. 401—403). 



Digitized by VjOOQIC 



153 

Bisschoppen besloten, dat de vorsten en de adel het 
recht zouden hebben, op hunne bezittingen evange- 
lische predikers aan te stellen , die door een bisschop 
gev^rijd moesten wezen, als zij maar de oude parochiën 
en tienden onaangeroerd lieten*). Nauwelijks nu 
hadden de Bisschoppen, terwijl zij nog te Warschau 
waren, van de aankomst van a Lasco iets bespeurd, 
of zij staken de hoofden bijeen ten huize van den 
den aartsbisschop van Gnesen, in tegenwoordigheid van 
Aloysius Lipomannus, bisschop van Verona en sedert 
eenigen tijd pauselijk legaat bij het Poolsche hof, om 
de ketterij tegen te werken. De wereldlijke leden van 
den Rijksdag werden natuurlijk daar niet toegelaten. 
Een geheelen dag werd er beraadslaagd over het beste 
middel, om a Lasco weer uit het Rijk te verwijderen. 
Den volgenden dag trokken zij in optocht naar den 
Koning, Lipomannus voorop. Zij verzochten hem, als 
a Lasco om gehoor vroeg, dit niet te verleenen, omdat 
hij voor een ketter verklaard was. De Koning ant- 
woordde, dat hij hierin geene reden vond, hun ver- 
zoek in te willigen, omdat a Lasco wel door hen, 
maar niet door den Koninklijken- en den Rijks-Raad 
veroordeeld was. Daarop verklaarden zij , dat de Koning 
het doen moest voor de rust des Rijks; maar hij legde 
hun het zwijgen op. Toen kwamen zij voor den dag 
met de leugen, dat a Lasco met honderd of tweehon- 
derd ruiters de omstreken van Krakau onveilig maakte 
en blijkbaar gekomen was, om tegen den Koning de 
wapens op te vatten. Zij verzekerden dit zóó dikwijls 
en zóó uitdrukkelijk, dat de Koning er bijna geloof 
aan sloeg, maar een der Vorsten des lands, een aan- 



') LuBiENiEcius, Historia Reformat onis Poloni- 
cae, p 93. 



Digitized by VjOOQIC 



454 

getrouwde bloedverwant van a Lasco, deed hem inzien , 
dat het louter een verzinsel was. Intusschen wenschte 
SïGiSMUND August, dat zij de zaak van den godsdienst 
maar onder elkander zouden behandelen, daar der- 
gelijke beroeringen en woelingen dikwijls aanleiding 
gegeven hadden tot den ondergang van groote staten. 
Hij zelf beloofde binnen kort te zullen toonen, dat hij God 
meer eerde dan demenschen. Dit alles gaf aan a Lasco 
en Utknhove moed, en de laatste spreekt in zijne 
brieven het vertrouwen uit, dat de Hervorming lang- 
zaam zal voortgaan, als de menschen door hunne 
ondankbaarheid zich deze weldaad maar niet onwaar- 
dig betoonen. Uit zijne letteren aan Van Wingen ') 
blijkt, dat hij ook nog een anderen geheimen brief 
geschreven heeft, waarin hij schijnt gevraagd te heb- 
ben, of Wouter Deelen en Van Wingen bereid waren, 
hem naar Polen te volgen, als het noodig was. Iets 
dergelijks althans schemert door in de zinspelingen 
van WiNGius^). 

Op den 23»ten Februari^) vertrokken a Lasco en 
Utenhove naar Wilna, om daar den Koning persoon- 
lijk te spreken. Hiertoe werden zij aangemoedigd door 
het antwoord des Konings op a Lasco's mededeeling 
van zijne aankomst in Polen. Het had hem namelijk ver- 
blijd, dat SiGiSMUND August althans antwoordde, of- 
schoon het hem hinderen moest , dat de verdachtmaking 
der Bisschoppen nog niet geheel uitgewischt bleek te 
wezen; immers als hij nieuwigheden invoerde, zou 
hij oogenblikkelijk verbannen worden *)'. Op den 17^«a 
Maart bereikten zij Wilna, waar de Koning en het 



1) Zie hierachter, in de Belagen, blz. XYIH. 
*) Bijlagen, blz. XXVL 
«) Bijlagen, blz. XVIIL 
*) Dalton, a. a O., S. 526 f. 



Digitized by VjOOQIC 



155 

hof zich toen ophielden, om dicht bij het tooneel 
van den Lijflandschen oorlog te wezen. A Lasco en 
Utenhove genoten daar langer dan eene maand de 
gastvrijheid van vorst Radzi wil, zwager van den Koning 
en machtigsten voorstander der Hervorming *). Hij 
gaf niet alleen a Lasco een ruim jaargeld , maar ook 
aan Utenhove vereerde hij verscheidene geschenken*). 

Een paar dagen na hunne aankomst te Wilna wer- 
den zij door den Koning ten gehoore ontvangen. Deze 
begroette hen hartelijk en gaf beiden de rechterhand. 
A' Lasco zette de reden zijner komst uiteen. Eene 
sprekende proeve van 'sKonings geheelé persoonlijk- 
heid is dit, dat hij bij die gelegenheid zijn vice-kan- 
selier toeliet, drie dagen later eene zeer vijandige 
aanspraak tegen a Lasco te houden , terwijl hij dezen 
te voren door Radziwil had laten waarschuwen, dat 
hij zich aan de rede van den vice-Kanselier niet te 
storen had, en dat hij van den Koning nog wel een 
geheel afzonderlijk gehoor zou kunnen verkrijgen*). 

Twee dagen daarna hadden zij inderdaad wederom 
een onderhoud met den Koning , terwijl er vele anderen 



•) NicoLAAS IV Radziwil, vorst van Olyka en Nieswicz. 
Utenhove verzekert: „aiunt eum vidisse omnia in Lituania, 
qui ipsnm viderit (Epistolae Tignrinae p. 390). fi^ 
was nit een oud Lithanscli vorstengeslacht. Z^ne dapperheid 
bewees hy in den str^d tegen de Ridders der Dnitsche orde 
en in de verdrgving der Russen uit Lijfland. Hy kende Latgn 
(1. 1.). Hg had herberg voor alle vervolgde Protestanten, en 
op zgne kosten werd de Poolsche bgbel uitgegeven (Biblia 
swieta, Brzesc, 1563), die, zooals bekend is, maar al te 
spoedig na zgnen dood door een Roomsch geworden zoon 
weder opgekocht werd en verbrand. 

') Epistolae Tigurinae, p. 389; Original Let- 
ters, vol. II, p. 599. 

») Epist. Tigur., p. 388; Orig. Lett., p. 597. 



Digitized by VjOOQIC 



15G 

tegenwoordig waren, maar die konden er niets van 
verstaan. A Lasco hield Sigismund August zijne zonde 
van verloochening van Christus moedig voor oogen , en 
de Koning verdroeg het. Hij beloofde den boetprediker 
zijne bescherming en gaf hem vrijheid, in zijn huis 
bijeenkomsten van den adel en van de geestelijkheid 
te houden, ja zelfs, om in andere huizen godsdienst- 
oefeningen te leiden. 

A Lasco heeft dan ook nog dikwijls te Wilna ge- 
predikt, bij welke gelegenheden, met medeweten van 
den Koning, zelfs vele leden der hofhouding tegen- 
woordig Avaren. Eene merkwaardige bijzonderheid van 
het bezoek aan Wilna was nog dit, dat a Lasco en 
Utenhove er in aanraking kwamen met monniken van 
den Heiligen Basilius uit Moskou , die om hunne her- 
vormingsgezindheid hadden moeten vluchten, om te 
ontkomen aan een wissen dood. Zij deden a Lasco in 
hunne antwoorden op diens vragen verbaasd staan 
over hunne kennis van de Heilige Schrift en hunne 
uitnemende denkbeelden over de voornaamste stukken 
van den godsdienst '). 

Op de terugreis van Wilna heeft a Lasco op ver- 
scheidene plaatsen gepredikt*). Hij begaf zich met 
Utenhove naar Klein-Polen , en de beide mannen schij- 
nen een min of meer vast verblijf te hebben uitge- 
kozen te Pinczow^). A Lasco wijdde nu zijne beste 
krachten aan de jeugdige kerken van Klein-Polen. 
Zijn arbeid is in tweeën te verdeden: 1®. bevorderde 
hij de organisatie der gemeenten (benoeming van 

1) Epist. Tigur., p. 389 seq.; ürig. Lett., vol. Il, p. 
598-600. 

*) Epist. Tigur., 1. 1.; Orig. Lett., vol. II, p. 600. 

') Dalton, a. a. O., S. 544. Zie hierachter, in de Belagen, 
blz. XXXV, XXXVIÏ. Pinczow (Querceto) ligt in de provincie 
Krakau. 



Digitized by VjOOQIC 



'157 

akenen en ouderlingen) en meer in het algemeen 
de organisatie der kerk in Klein-Polen (confessie enz.) ; 
2^. was hij ijverig bezig met het regelen van de ver- 
houding tusschen de Lutherschen en de Boheemsche 
broeders. In het belang der vrijheid van beweging 
voor de Zwitserschen in Klein-Polen, ijverde bijvoor 
eene herziening van het verdrag van Kozminek ' ) , 
waarbij de uitnemende leidslieden der Boheemsche 
broeders hen hadden medegesleept tot het aanvaarden 
van verplichtingen, die zij moeilijk konden volbren- 
gen. Voor al deze zaken werden tal van kleine en 
groote synoden gehouden, waarop a Lasco meestal 
tegenwoordig was. De protocollen dezer synoden zijn 
eerst onlangs door den heer Dalton gevonden «). Naar 
hem moet ik hier verwijzen ^). Het is zoo goed als 
zeker, dat Utenhove als de trouwe gezel van a Lasco 
de meeste dezer synoden bijgewoond heeft, doch ik 
kan het niet met de stukken bewijzen*). Vast staat 
het, dat hij aan twee belangrijke synoden deelnam, 
d. i. vooreerst reeds aan die te Wlodzislaw *) in Juni 
4557. In tegenwoordigheid van afgevaardigden der 
Boheemsche broeders verklaarde daar a Lasco uit na^m 
der ouderlingen en predikanten , dat zij bereid waren, 

^) Op de gemeenschappelgke synode te Kozminek in het 
jaar 1555 hadden de Gereformeerden van Klein-Polen zich 
verbonden met de Boheemsche broeders uit Groot-Polen en 
daarbg beloofd, dat zg hnnne geloofsbel^denis , kerkorde - 
ning, ja, hnnne geheele kerkinrichting zouden invoeren. 
Dalton, Johannes a Lasco, S. 533. 

») Dalton, a. a. O., S. 524. 

') Yoornameiyk naar S. 531—543. 

*) Als de door den heer Dalton gevonden Protocollen 
worden uitgegeven , kan hierover misschien nieuw licht opgaan. 

«) Epistola^ Tigurinae, p. 392; Original Let- 
ters, vol. II, p. 604. Wlodzislaw is eene stnd in deprovicie 
Erakau. 



Digitized by VjOOQIC 



158 

de onderlinge liefde en toegenegenheid en gemeen- 
schap te bewaren, maar dat de kerk van Polen eene 
grootere mate van vrijheid tot zelfstandige ontwikke- 
ling moest hebben. Deze eisch was billijk, want het 
kerkwezen der »Waldenzen" was een knellende band 
voor de oorspronkelijk Protestantsche kerk. A Lasco 
drong op meerdere ruimte aan, ook met het oog op 
eene toekomstige vereeniging met de Lutherschen '). 
Evenzoo was Utenhove tegenwoordig bij de groote 
synode te Wlodzislaw^ in September van het volgend 
jaar»). Daar was behalve Jan Bonar, baron van Balicze 
en slotvoogd van Biec , een groot deel van den Poolschen 
adel aanwezig, en door de verzoening tusschen den 
adel en de geestelijkheid hebben de eersten eene 
ruime bijdrage geschonken voor het oprichten van 
scholen % voor het aankweeken van geschikte jonge- 
lieden tot het predikambt *) en voor het onderhouden 
van eene eigene drukpers ^). Ten tweede werd er met 
algemeene stemmen besloten, geene tienden meer te be- 
talen aan de Papisten , tot voeding van hunne aidtaiofiavia 
en goddeloosheid , daar men dit met een goed geweten 



«) Dalton, a. a. ü., S. 537. 

i) Bg het begin sclireef hy aan Calvijn (Corpus Re- 
formatornm, Calvini opera, torn. XVII, p. 336 — 338); 
ook een gel^kluidenden brief aan Bullinger enMARTYR(zie 
hierachter, in de Belagen, blz. XXXIII). B^ het einde 
der Synode schreef hy aan Bullinger en Martyr (Corpus 
Eeformatorum, 1. 1., tom. XVII, p. 342 seqq.). 

') Die van Pinczow was de voornaamste. Zie het een en 
ander over de inrichting der scholen , bg Dalton , a. a. O., 
S. 540. 

^) Zy werden zelfs wel buiten 's lands gezonden, voorna- 
meiyk naar Zwitserland en naar Straatsburg , Dalton , a. a. O. 

5) zy hadden er spoedig twee, te Pinczow en te Brzesc. 



Digitized by VjOOQIC 



159 

niet meer doen kon. Op den aanstaanden Rijksdag 
zou men dit voorstel ter tafel brengen *). Ten derde 
hebben zij beloofd, hunne kinderen niet meer aan 
Roomschgezinden ten huwelijk te geven. Eindelijk 
hebben zij er in toegestemd, dat hunne onderda- 
nen geene zwaardere diensten zouden hebben te 
doen, dan beschreven waren in de oude wetten des 
lands; nl. de boeren die een geheelen akker bezaten, 
moesten twee dagen in de week ^oor hunne heeren 
werken, maar zij, die slechts een halven akker had- 
den, éénen dag*). 

Wij zijn een weinig vooruitgeloopen en keeren nu 
terug tot het vorige jaar 4557 in de maand Juni. Toen 



1) Dit feit, dat den beer Dalton schynt ontgaan te zyn, 
verdnistert niet weinig z^ne optimistische voorstelling van de 
eerlgkheid der Poolsclie Protestanten , die volgens hem, S. 541, 
juist op deze zelfde synode besloten, de kerkschatten (goud, 
zilver, bekers, enz) der Roomsche kerken overal onaange- 
roerd te laten, ofschoon de Protestantsche gemeenten, vol- 
gens z^ne gemoedeiyke verzekering, slechts de liefdegaven 
tot inkomsten hadden en dus de verleiding zeer groot iras. 
Ja zelfs de min of meer officieële waarheid van het protocol 
der synode zegt: „Fratres omnes testati snnt et testantur in 
posterum in Domino, Ecclesiam Christianam non consentire 
ad spoliationes ecclesiarum sive sint in tesauris sive in 
de ei mis''. Niemand zal er aan denken, de oprechtheid van 
Utbnhove, die onpartydig was en deze dingen in het ge- 
heim aan Bullingbr schreef, te stellen beneden het protocol. 
Doch de leden dezer synode konden desnoods zeggen, dat zg 
inderdaad de tienden niet aantastten, omdat zy hiervoor een 
B^ksdag-besluit wilden afwachten. Bullinger gaf aan graaf 
Tarnow, een invloedrigk lid van den B^ksdag, z^ne afkeu- 
ring te kennen (Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. 
III et IV, p. 439 seq.). 

*) Deze punten worden door Utenrove zelven beschreven 
(Corpus Seformatorum, Calvini opera, tom. XVII, 
p. 343). 



Digitized by VjOOQIC 



160 

schreef Utenhove twee zeer uitvoerige brieven, één 
aan Bulllinöer en Martyr en één aan Calvijn *). Een 
gedeelte van die brieven moeten wij nog even be- 
spreken, omdat het bijna aanleiding heeft gegeven 
tot belangrijken strijd. Aan het slot nl. had Utenhove 
gezegd: »Niet lang geleden is hier iemand geweest, 
die ook u niet onbekend is, en die getracht heeft deze 
kerken in het geheim te beroeren: nu nog verspreidt 
hij hier en daar in Duitschland allerlei min eervolle 
geruchten aangaande den heer a Lasco , die hem nog 
wel aan zich veilplicht heeft. Op dezelfde wijze dan 
heeft hij onlangs in Groot-Polen gehandeld, overal, 
waar hij maar eenige gelegenheid zag, en wel bij 
degenen, van wie hij wist, dat zij op het stuk van 
het Avondmaal niet geheel met ons overeenstemmen , 
om zoodoende hier de gemoederen van eenige leden 
van den adel voor te bereiden tot het aannemen van 
de Augsburgsche geloofsbelijdenis. Maar toen hij bij 
ons was , heeft hij zich bij ons aangesloten en gezegd 
en geveinsd, dat hij geheel van ons gevoelen was, 
zoodat hij , behalve vele anderen , den heer Lismaninus 
tot die overtuiging aangaande zijn persoon heeft over- 
gehaald en men zegt, dat Lismaninus dan ook bij die 
gelegenheid aan u een vrij eervol getuigenis aangaande 
den man gegeven heeft. Ik heb gemeend, u dit te 
moeten mededeelen, opdat gij niet misschien door 
dergelijke aanklachten wordt misleid, maar integen- 
deel zijne lasteringen en zijne huichelarij te keer gaat 
tot eere Gods. Door middel van den heer Lismaninus 



*) De eerste brief alleen is overgebleven. Dat Utenhove 
naar Genève hetzelfde moet geschreven hebben, blgkt nit 
het antwoord van Calvijn (Corpus Beformatornm, 
Calvini opera, tom. XVT, p. 673). 



Digitized by VjOOQIC 



161 

zult gij meer van hem vernemen" 0. De man, dien het 
gold, was Petrus Paulus Vergerius , die van Brenz de 
opdracht ontvangen had, a Lasco in Polen tegen te 
werken^). Hij had indertijd, toen hij nog pauselijk 
legaat was aan het hof van Ferdinand van Oosten- 
rijk daar zooveel gunst genoten, dat hij dooppeet 
was geweest der prinses Katharina, thans koningin 
van Polen. Dit aanknoopingspunt gebruikte hij tot 
zijne introductie in Polen , en zoo heeft hij zijne reis niet 
enkel doen strekken tot schade voor het Roomsch- 
Katholicisme, maar ook tot schande van het Protes- 
tantisme. 

Hij klaagde a Lasco vooral aan wegens het aanvuren 
van twist tusschen de kerken van Klein-Polen en de 
Boheemsche Broeders. Volgens den heer Dalton is dit 
juist het tegendeel van de waarheid *). De waarschu- 
wing van Utenhove was niet geheel en al noodeloos , 
want ook tot Zwitserland had Vergerius zijne verdacht- 
makerij uitgestrekt; maar Calvijn bijv. liet er zich 
niet door vatten. Hij antwoordde Utenhove : »Toen hij, 
dien gij bedektelijk aanwijst, mij lange vertoogen 
deed aangaande inwendige tweedracht [in Polen n.1.] , 
h^b ik geantwoord, dat de vroomheid van a Lasco 
mij zóó goed bekend was, dat ik mij vast overtuigd 
hield, van zijne trouw en zijnen ernst in het werk 
der uitbreiding van het Rijk van Christus. Toen heb 
ik zoowel zijne leer als zijn ijver geprezen; ik heb 



») Epiflt. Tigur., p. 391 seq.; Orig. L e 1 1., vol. II, p. 603. 

«) Zie Dalton, Joliaiines a Lasco, S. 520—523. Sixt 
(Vergerius, S. 390—4.40) noemt dit werken van Vergerius 
in Polen enkel een arbeid voor het Evangelie ; b^ kent niets 
van zgne kwade prak t^ ken en geeft ons hier weinig. De 
naam van XJtenhove sch^nt hem onbekend te wezen. 

») Dalton , a. a. O., S. 535 n. 

11 



Digitized by VjOOQIC 



162 

toegegeven, dat het wel mogelijk was, dat hij door 
al te groote gestrengheid eenigszins had misgetast, 
maar dat ik ver verwijderd was, en dus géén oordeel 
vellen kon over onbekende zaken ^ ). Een schrijven van 
BjJLLiNGER was krasseri »Wacht u voor het samen- 
smelten van verschillende godsdiensten. Verkondigt 
zuiver éénen enkelen , waren, oprechten , evangelischen 
godsdienst. Wij weten, dat er iemand tot u gekomen 
is, die meer gewerkt heeft voor het aannemen der 
Augsburgsche geloofsbelijdenis , dan voor het aannemen 
van het Evangelie van Christus. Ik houd het er voor, 
dat niets zoozeer als deze geloofsbelijdenis de oprechte 
prediking des Evangelies belemmert. Misschien zal er 
nog een ander komen, geleerder en welsprekender 
dan hij, en ook deze zal zijn best doen om zijne ge- 
voelens op te dringen. Hij, die reeds bij u geweest 
is, hoopt binnen kort weder te keeren. Gij kunt hem 
niet beter of gemakkelijker van uwe kudde verwijderd 
houden, dan door alle dergelijke menschelijke mee- 
ningen en geloofsbelijdenissen voorbij te gaan en u 
alleen te houden aan het Symbolum Apostolorum, 
het Symbolum Nicenum en dergelijke, en bovendien 
aan de duidelijke uitspraken der Kanonieke Schrift" *). 
Het is onmiskenbaar, dat Büllinger hier een afkeurend 
oordeel uitspreekt over het geliefkoosd streven van 
a Lasco , want juist op den grondslag der Augsburg- 
sche geloofsbelijdenis trachtte hij de verschillende 
richtingen tot eenheid te brengen. De moeilijkheid lag 
enkel hierin, dat Brenz en Vergerius endeLuthera- 



*) Calvijn aan Utenhove (Corpus Reformatomm, 
Calvini opera, torn. XVI, p. 673). 

*) Gerdes, Scrinium Antiqnarinm, torn. III et IV, 
p. 434 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



1Ü3 

nen in het algemeen weigerden te erkennen, dat hij 
stond op den bodem der Augsburgsche geloofsbelij- 
denis '). 

De zaak dezer briefwisseling nu kreeg een beden- 
kelijk aanzien, doordien Vergerius er iets van gehoord 
schijnt te hebben. Hij schreef aan vele Poolsche edel- 
lieden , om ernstige beschuldigingen tegen a Lasco en 
UTENHOVEinte brengen, want hij beklaagde zich, in 
een brief aan Bullinger op onwaardige wijze beleedigd 
te zijn: ook sprak hij het voornemen uit, die belee- 
diging door een openbaar verweerschrift te wreken, 
hetwelk hij binnen kort dreigde uit te geven. A Lasco 
en Utenhove zagen hierin groot gevaar voor de zaak 
der Hervorming in Polen, omdat niets daaraan meer 
afbreuk kon doen, dan de openbare twisten harer 
aanhangers. Juist toen zij Vergerius' plan vernamen, 
stonden zij op het punt, naar Koningsbergen te vertrek- 
ken, om aldaar hertog Albrecht van Pruisen te spre- 
ken. In allerijl verzocht Utenhove nog John Burcher ') 



>) Bewgzen voor dit alles behoef ik niet te geven, want 
niemand , die op de hoogte der zaak is , zal m^ tegenspreken , 
en w^ zonden gevaar loopen, af te dwalen. De voorstelling 
van Meiners (Oost-Vrieschlandts kerkelyke ge- 
schiedenisse, dl. I, blz. 346) is onvolledig en daarom scheef. 
Ik zou hier kannen verwezen naar Dalton, a. a. O., S. 
479 — 481 , 543 — 547 en passim. Zie vooral Dr. Kuyper , 1. 1. 
tom. II, p. 719—730, 757. 

>) Deze John Burcher was sedert Utenhove's verblgf te 
Straatsburg met hem bevriend. Hij is vooral bekend door 
zgne correspondentie met Bullinger ; zie boven , blz. 35 v. De 
zaak, die hem in Polen bezighield, was het verwerven van 
het privilegie der ars focaria (Fueslinus, Epistolae Refor- 
matornm, p. 418). Eueslin vertaalt dit door „Holzspar- 
knnst^'. Ofschoon big ook den invloed z^ner Hervormde vrienden 
in zijn voordeel had , heeft h^ toch het privilegie niet verkre- 
gen. Het sch^nt, dat vooral de karigheid van zyn patroon 



Digitized by VjOOQIC 



164 

de zaak naar Zürich te berichten en Bullinger uit te 
noodigen tot tusschenkomst. Burcher voldeed hieraan 
terstond ; ja zelfs , dewijl hij den bode niet vertrouwde , 
herhaalde hij zijn schrijven eenige dagen later. Hij 
drong er nu bij Bullinger op aan , dat deze Vergerius 
zou aanmanen , het verweerschrift achterwege te laten, 
ten eerste ter wille van de goede zaak, en ten tweede 
omdat een verweerschrift van Vergerius er toe bren- 
gen zou, omtrent zijn persoon dingen openbaar te 
maken, die hem de achting van alle kerken zouden 
doen verliezen. Bovendien moest Bullinger hem den 
raad geven, niet wederom naar Polen te gaan, maar 
liever te huis te blijven. Want het was niet het werk 
van-^en Christen, zijne ware roeping te verlaten en 
eene wereldsche zending te zoeken, die daarenboven 
aan de zuivere leer schade doen kon. God had hem 
uitgezonden onder de Lutheranen, om deze te over- 
tuigen van dwaling, maar niet om met hunne dwa- 
lingen in te stemmen of ze over te brengen in welin- 
gerichte kerken. Hij had hier aan de geheele Kerk 
beloofd , dat hij de Augsburgsche geloofsbelijdenis niet 
zou invoeren; maar Burcher hoorde, dat hij onder 
een anderen naam nog eene slechtere belijdenis in 
zijn schild voerde, nl. die der Waldenzen, zooals zij 
door Luther was verknoeid. Polen had geen behoefte 
aan de zending van hem of zijns gelijken; slechts 
eerzucht dreef hem er heen. Utenhove kon niet vinden, 
dat hij zulke harde dingen geschreven had , dat de zaak 
juist in een openbaren strijd, in plaats van onderling 
moest uitgemaakt worden. Maar hij had geen copie 



en dien ten gevolge gebrek aan „den gouden sleutel" hem 
de zaak moeilgk maakte (Epistolae Tigurinae, p. 450 
Beq.; Original Letters, p. 697). 



Digitized by VjOOQIC 



165 

van zijn brief gehouden, en daarom wenschte hij , dat 
BuLLiNGER hem die zenden zou, tegelijk met al zulke 
wapenen, als tot het bestrijden der eerzucht van 
Vergeriüs zouden kunnen dienen *). Drie maanden 
later zond Bullinger zijn antwoord aan Utenhove. Het 
behelsde een letterlijk afschrift van datgene wat deze 
over Vergeriüs geschreven had *). Hij voegde er 
nog aan toe, dat hij liever niet zien zou, dat beiden 
elkander aanvielen en wederkeerig beschimpten. Doch 
als Vergeriüs hem uitdaagde met een geschrift, dat 
noodzakelijk antwoord vereischte, dan kon hij hem 
niet langer aanraden te zwijgen. Hij zou echter liever 
zien, dat Utenhove op gematigden, dan op heftigen toon 
antwoordde. Hij hoopte, dat Vergeriüs wel zwijgen 
zou. Indien de zaak zich zoo had toegedragen, als 
Utenhove verhaald had, dan zag hij niet in, waarom 
de ander boos op hem kon worden, daar hij slechts 
zeide , wat Vergeriüs gesproken en gedaan had. Bul- 
linger eindigde met den wensch, dat de Heer derge- 
lijke ergernissen wegnemen mocht '). Hoe de zaak is 
afgeloopen, vermelden mijne bronnen niet. 



Zooals wij gezien hebben, had Utenhove voor dit 
alles de bemiddeling van John Burcher gebruikt, om- 
dat hij met a Lasco op reis moest naar Koningsbergen, 
waar zij hertog Albert bezoeken zouden en tot eene 
zekere overeenstemming met de Pruisische predikan- 



1) Burcher aan Bullinger, 1 Maart en 16 Maart 1558, 
(Ëpistolae Tignrinae, p. 449 — 451; Original Let- 
ters, vol. Il, p. 693—697). 

^) Het was na jaist een jaar geleden, ütenhovb schreef 
23 Jnni 1557, en Bullinger 24 Jnni 1558. 

*) Gerdes, Soriniam Antiqnarinm, torn. III et IV, 
p» 436 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



1(50 

ten hoopten te komen. A Lasco meende , dat die over- 
eenstemming het totstandkomen der kerkeUjke eenheid 
tussehen Groot-Polen en Klein-Polen zeer bevorderen 
zou. Ik vind het overigens vrij bevreemdend, dat 
hij veel verwachten kon van een vorst , die innig met 
Vergerius bevriend was ^). In het midden van Februari 
braken de reisgenooten ^) van Pinczow op. Onderweg 
vertoefde a Lasco dikwijls, om met de hoofden 
der Hervormingsbeweging te spreken en hen voor 
zijn lievelingsplan te winnen. Op den IS^»» Maart 
waren zij te Goluchow bij Raphaël Leszczinski, een 
aangetrouwd familielid van a Lasco , die zich met de 
gebroeders Ostrorog reeds vroeg bij de Boheemsche 
broeders had aangesloten. Acht dagen later waren zij 
te Kalisch, waar a Lasco de voorrede schreef voor de 
«Narratio" van Utenhove. In het begin van April 
kwamen zij te Koningsbergen aan en vertoefden daar 
een paar weken aan het hof van hertog Albert , waar 
het hun spoedig bleek , dat hun bezoek weinig vruch- 
ten zou opleveren. Op den i¥^^ April voerde a Lasco 
met de predikanten van de hoofdstad en de provincie 
een twistgesprek over het Heilig avondmaal. Het was 
te vergeefs. De Pruisen hielden streng vast aan 
hunne meening, dat het werkelijke lichaam van 
Christus in en met het brood aan geloovigen en on- 
geloovigen wordt uitgereikt en met den mond licha- 
melijk verteerd. Den volgenden dag liet k Lasco bij 



') Zie o. a. hunne nitgebreide briefwisseling bg Sixt , 
Vergerius, S. 533—593. 

') £r moeten nog anderen dan a Lasco en Utenhove ge- 
weest zgn. Utenhove zegt, dat de Hertog „D. a Lasco 
atque adeo omnes nos qui ipsum samus comitati excepit 
multo humanissime" (Utenhove aan Calvijn, Corpus Re- 
formatorum, Calvini Opera, torn. XVII, p. 2G9). 



Digitized by VjOOQIC 



167 

zijn vertrek uit Koningsbergen , een schriftelijk ant- 
woord achter, waarin hij zijne ernstige bedenkingen 
uiteenzettte tegen eene leer, waarvoor hij volstrekt 
geene bevestiging in de Heilige Schrift vinden kon » ). 
Wat er waar is van de verzekering van Utenhove, 
dat hertog Albert zelf de zaak van a Lasco niet ge- 
heel en al ongenegen was , zoodat zelfs de predikanten 
om des vorsten wil hem en de zijnen met meer be- 
scheidenheid behandelden *), durf ik niet beslissen ^). 



Eene gewichtige gebeurtenis in het leven van Uten- 
hove was deze, dat hij na den terugkeer uit Konings- 
bergen in het huwelijk getreden is. Een tijdlang schijnt 
hij niet gedacht te hebben, ooit tot dezen stap te 
zullen komen, want hij had aan Gerardus Mortaigne 
te Emden *) de erfenis van zijne geheele bezitting 
mondeling toegezegd. In een schrijven van Palmzon- 
dag 1557 geeft Mortaigne getuigenis zijner dankbaar- 
heid. Merkwaardig nu is het, dat hij in het begin 
van Juni , te gelijk met Albert Visscher uit Lopper- 
sum, wederom aan Utenhove schrijft, maar, terwijl 
Visscher hem geluk wenscht met zijn huwelijk, spreekt 
Mortaigne er met geen enkel woord over ^). — 
Wat de vrouw van Utenhove betreft, aangaande haar 



*) Dalton, Johannes a Lasco, S. 544 f. Het geschrift 
van k Lasco is afgedmkt bg Dr. Kutper, 1. 1. torn. II, 
755—757. 

*) Zie de, op bl. 166, noot 2, aangehaalde plaats in het 
Corpus Eeformatornm. 

») Verg. Dalton, Johannes a Lasco, S. 545. 

*) Zie boven, blz, 135. 

*) Zie de brieven bg Gerdes, Historia Eeformatio* 
nis,, torn. III, Monam. p. 137—141. 



Digitized by VjOOQIC 



168 

heb ik slechts weinige berichten kunnen verzamelen. 
Haar voornaam was Anna *); haar familienaam moet 
geweest zijn de Grutere de Lannoy -). Zij had behoord 
tot de Nederiandsche vluchtelingen, die in 1553 uit 
Londen de reis naar Denemarken maakten, en bevond 
zich onder degenen, die te Lubek landden. 

De geschiedenis der uitdrijving van de Gerefor- 
meerden uit deze stad knoopt zich vast aan hare 
persoon. Er waren nl. in die dagen te Lubek eenige 
Hollanders, die de^ vluchtelingen trachtten over te 

') Zie hierachter, Bijlagen, blz. XX VUL 
<) Dit gevoelen steunt op de volgenden gronden: De 
geschreven genealogie der Utehhovb's van Mr. Reinier van 
Heemskbrck (zie hierachter, de B^lage over De Familie- 
betrekkingen van Jan ütenhove), verzekert tot twee- 
malen toe, dat de beide zonen, Nicolaas en jAN,vanNico- 
LAAS ütenhove en Elisabeth de Grutere gehuwd waren 
met eene dame de Lannot; de eerste met Anna de Lannoy, 
dochter van Nicolaas, heer van Lesdaing en van Michaele 
CoTTREL , vrouwe van Espleiton (?) , de ander , met .... de 
Grittere DE Lannoy, dochter van Martin, heer van Haut- 
penne, en van Jacqueline de Cottrel (Contereel). De voor- 
naam der laatste is onleesbaar (uit eene aanteekening bl^kt, 
dat Mr. Beinier van Heemskerck in z^ne eigene bron den 
naam reeds niet had kunnen lezen), maar hg gelakt wel 
op Anna. Men zal wel moeten aannemen, dat v. Heems- 
kerck 6f den naam Anna op de verkeerde plaats heeft gezet, 
of dat elk der beide broeders eene Anna tot vrouw had. 
Dat Jan Ütenhove eene dame Anna de Grutere de Lak- 
NOY gehuwd heeft, wordt z^delings bevestigd door de uit- 
drukking van zijn halven broeder Karel (zie hierachter 
in de Belagen, blz. XLIX), die haar „agnata nostra" 
noemt; daar toch Nicolaas Ütenhove, de vader, met eene 
dame de Grutere getrouwd was geweest, en Karel zelf met 
eene jongere zuster (zie hierachter, de genoemde By lage). De 
Utenhove's en De Grutere's waren dikwyls aan elkander 
vermaagscbapt (zie bgv. nog Melior Adamus, Vitae Ger- 
manorum philosophicis et humanioribus litteris 
clarorum, Francof. 1615, torn. I, p. 445). 



Digitized by VjOOQIC 



169 

halen tot het aannemen van de vleescbelijke tegen- 
woordigheid van het lichaam van Christus in het 
Avondmaal. Vooral een zekere Vlaming, Livinus, bij- 
genaamd de Paus, deed zijn best, een tweetal maag- 
den , van welke er eene later met Utenhove in Polen 
getrouwd is, tot dit gevoelen te bewegen. Hij gaf 
haar tot dat einde een zeker geschrift te lezen over 
den Avondmaalsstrijd. Toen Micronius uit Weismar te 
Lubek kwam, verzocht deze hem tijd en plaats te 
bepalen voor een twistgesprek, waarbij hij zoo velen 
van zijne vrienden uitnoodigen mocht als hij verkoos, 
ja zelfs de predikanten der stad. Het twistgesprek 
werd gehouden op den 26»*«n Febinjari 1554 ten huize 
van een Nederlandsch koopman. Drie predikanten van 
Lubek waren er bij tegenwoordig. Uit het verslag 
blijkt, dat in het geschrift van Livinus o. a. »Dit is 
mijn lichaam" vertolkt werd door: »In, met en onder 
dit" enz. De afloop van het gesprek was , dat op den 
27»*en Febr. den Gereformeerden werd aangezegd, dat 
zij den volgenden dag hadden te vertrekken *). 

Gedurende het leven van Utenhove hooren wij slechts 
weinig van zijne vrouw. Aan het slot der brieven 
van zijne vrienden wordt zij meestal gegroet en dik- 
wijls in zeer vleiende woorden *). Een enkelen keer 
zelfs heet zij zijne »dulcissima coniux, pulcherrimum 
piarum matronarum decus" **). Uit deze woorden en 
uit het gebeurde te Lubek schijnt te blijken, dat zij 
bekend stond als bijzonder belangstellend in den gods- 
dienst, wat ongetwijfeld het huwelijksgeluk van haren 
man zeer heeft verhoogd. 



1) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 170-191. 
») Zie bijv. hierachter in de Bg lagen, bk. XLH, XLIV, 
XLVIII, XLIX, LIV, LVIII 
>) Zie hierachter in de By lagen, bis LVIL 



Digitized by VjOOQIC 



170 

A Lasco kon in Polen , zooals wij reeds gezien 
hebben^), niet zooveel doen, als hij wel wenschte. 
De werkkring van Utenhove zal daardoor ook minder 
uitgebreid geweest zijn, als hij wel verwacht had. 
Eene zaak, waarmede hij zich met voorliefde bezig- 
hield, was deze, dat hij herhaalde malen Calvijn en 
BuLLiNGER verzocht, brieven te schrijven of boeken op te 
dragen aan den Koning en aan invloedrijke Hervor- 
vormingsgezinden in Polen, in welke brieven en op- 
drachten zij de Hervorming in het algemeen, en de 
Gereformeerde Hervorming van a Lasco in het bijzon- 
der, moesten aanbevelen. Reeds in Juni 1557 vroeg 
hij BuLLiNGER en Calvijn *), een of ander geschrift te 
wijden aan den Palatijn van Wilna, omdat dergelijke 
vorsten, en vooral mannen, die door zoo velerlei be- 
langen worden beziggehouden, nu en dan een prikkel 
noodig hebben, om sneller voort te gaan op den 
ingeslagen weg. Bovendien was het noodig in het 
belang van het welslagen der Hervorming, dat één 
man aan het hoofd der geheele zaak werd gesteld. 
Die ééne man kon alleen a Lasco wezen. Daarom 
werden zij dringend gebeden, a Lasco voor dit doel 
aan te bevelen. 

Calvijn antwoordde, dat hij eene aanbeveling van 
a Lasco op dat oogenblik minder goed aan den Koning 
zenden kon, omdat aller aandacht in Polen vooreerst 



*) Zie hierboven, bl. 149—151. 

*) De brief aan Calvijn is verloren gegaan. Dathy bestaan 
moet hebben, blgkt uit het antwoord. Debrief aan Bullinger 
van 23 Juni is compleet uitgegeven in de Epistolae Ti- 
gurinae, p. 388— 392 (Original Letters, vol. II, p. 596— 
604) en fragmentarisch in het Corpus Reformatorum, 
C^lvini opera, tom. XVI, p. 524—527. 



Digitized by VjOOQIC 



471 

toch op den oorlog in Lijlland en niet op de Her- 
vorming gevestigd was; daarenboven had hij nog 
kort geleden geschreven *) en wilde af wachten , welken 
indruk dat schrijven maken zou. Wel was hij bereid, 
zich tot den Palatijn van Wilna te richten; ook in 
den algemeenen brief, dien hij besloten had te schrij- 
ven, zou hij de zaak van a Lasco bepleiten. Hij wilde 
ook wel een werk aan vorst Radzi wil opdragen, maar 
vóór de aankomst van Utenhove's verzoek was reeds 
zijn laatste werk, de commentaar op de Psalmen, 
in het licht verschenen ^) (nl. in de maand Juli van 
het jaar 1556). 

BuLLiNGER antwoordde , dat hij reeds aan den Palatijn 
van Wilna geschreven had en eene copie van dat 
schrijven insloot. Als zich eene goede gelegenheid 
aanbood, hem een boek te wijden, dan zou hij het 
niet nalaten, ter wille der opbouwing van de Kerk. 
Omtrent den Koning liet hij het ditmaal bij de be- 
tuiging, dat ook hij er groot gevaar in zag, als man- 
nen van verschillende richting door den Koning met 
het werk der Hervorming werden belast, en dat hij 
dus ernstig hoopte, dat a Lasco alleen tot die taak 
zou geroepen worden '). Inderdaad heeft Bullinger 
in het volgend jaar zijne kerkelijke ))predikatiën over 
de feesten van Christus, den Heer", aan Nicolaas 
Radzi WIL opgedragen *). Utenhove ging steeds voortin 
dezelfde richting. In bijna gelijkluidende brieven aan 



') Corpus Eeformatorum, Calvini opera, torn. XV, 
p. 892—895. 

*) Calvijn aan Utenhove (zonder datum), Corpus E e* 
formatorum, Calvini opera, torn. XVI, p. 672. 

») BüLLiNGER aan Utenhove (by Gekdes, Scrinium An* 
tiquarium, torn. III et IV, p. 434). 

•) Ibidejn, p. 438. 



Digitized by VjOOQIC 



472 

Calvijn') en .Büllinger , op 30 Juli 1558, verzocht hij 
hen, te schrijven aan Stanislaus ab Ostrorog en 
aan Jan Bonar. Stanislaus ab Ostrorog, slotvoogd 
van Medzerec in Groot-Polen, nam onder de jongere 
leden van den Poolschen adel , om zijn aanzien zoowel 
als om zijne gaven, eene eerste plaats in. Hij stond 
aan de zijde der Lutherschen , maar was niet zóó on- 
buigzaam, of hij kon, met Gods hulp, nog wel tot 
gezonder gevoelen omtrent het Avondmaal gebracht 
worden. 

Hij was getrouwd met een zusterskind van a Lasco 
en toen deze laatste en ütenhove onlangs bij hem 
waren (ongetwijfeld op hunne reis naar Koningsber- 
gen of op de terugreis) , had hij zijn oom niet zonder 
welgevallen aangehoord. Hij schatte a Lasco hoog, en 
ook Utenhove was hij genegen *). Toen deze laatste hem 
over Calvijn en Büllinger sprak, had hij verklaard, 
dat een brief van Calvijn of Büllinger hem zeer aan- 
genaam zou wezen en dat hij gaarne zou terugschrij- 
ven. Utenhove vond het daarom, van groot belang , dat 
zij zich tot hem richtten en hem vriendelijk uitnoo- 
digden tot een zekere overeenstemming met a Lasco 
en de broeders in Klein-Polen. Kon Ostrorog gewonnen 
worden, dan was er veel gewonnen; want zeer velen 
zouden met hem medegaan. Al de predikanten op 
zijne landgoederen waren der Gereformeerde leer 
niet ongenegen , behalve hun Superintendent. 

Jan Bonar , baron van Balicze en slotvoogd van Biec, 
liet zich door Utenhove bij Calvijn en Büllinger harte- 
lyk aanbevelen. Utenhove vond het zeer wenschelijk , 
dat zij ook hem het een en ander schreven, om hem 

*) Alleen de brief aan Calvijn is uitgegeven, Corpus 
Eeformatorum, Calvini opera, tom. XVII, p. 267 seqq^. 
•) Zie bierachter in de Bijlagen, blz. XXXIl seq. 



Digitized by VjOOQIC 



173 

aan te moedigen tot sterkte en standYastigheid. Op 
den 12^«n September voegde hij er het verzoek bij, 
dat zij schrijven zouden aan Joannes, graaf van Tarnow, 
een man van buitengewoon groot aanzien in geheel 
Polen, en die de tirannie van den Paus had leeren 
doorzien en haten. Zij konden wel begrijpen, hoeveel 
er aan zijn persoon gelegen was. Ofschoon Tarnow 
a Lasco altijd zeer hoog gewaardeerd had, kon het 
toch geen kwaad, op eene of andere wijze tot zijne 
eer te spreken *). 

In een brief van 18 September drong Utenhove bij 
de predikanten te Zürich en te Genève nog krachtiger 
aan op het schrijven aan Bonar , Ostrorog en Tarnow 
en aan den geheelen Protestantschen adel, opdat zij 
hun beginsel te vaster zouden handhaven in den aan- 
staanden Rijksdag*). 

Reeds den 28»**» October meldde Bullinger, dat hij 
aan de heeren Ostrorog, Bonar en Marti anus Chel- 
siNSKi *) geschreven had, wat Utenhove wenschte *), en 
eene maand later, dat hij twee brieven verzonden had 
aan graaf Tarnow, één uit naam zijner collega's, en ééne 
particuliere missive. Hij had er zijn boekje bijgevoegd, 
waarin hij aantoont, dat de Evangelische Kerken niet 
kettersch zijn en geen scheuring maken enz. Bovendien 
had hij eene vermaning geschreven, om toch door 
het inhouden der tienden den vijanden de wapenen 
niet in handen te geven*). Het schijnt, dat Utenhove 



*) Utenhove aan Calvijn, Corpus Eeformatoruni, 
Calvini opera, torn. XVII, p. 336—338. 

>) L. 1., p. 343 seq. 

») Zie hierachter, Bg lagen, blz. XXXIII. 

*) Gerdes, Scrinium Antiquarinm, torn. III et IV, 
p 438. 

«) L. 1. p. 439. 



Digitized by VjOOQIC 



174 

zich beklaagd heeft over de trage verzending dezer 
brieven , want op den 7^<» Januari herhaalde Bullinger 
het bericht, dat hij reeds lang aan zijne begeerte 
voldaan had<). 

Het antwoord van Calvijn op de brieven van 30 
Juli en 12 September 1558 is zeer merkwaardig. Sebas- 
TiANUs Pechius, de knecht van a Lasco, had den eei^ten 
brief medegenomen, toen hij zich naar Straatsburg 
begaf, om daar theologie te studceren '). Sebastianus 
was evenwel zóó plotseling uit Genève teruggekeerd, 
dat Calvijn slechts in haast iets aan a Lasco had 
kunnen schrijven. Op den 18^^^ November kwam 
Lusenski *) met den brief van 12 September. Hij kwam 
tegen den avond terug, juist toen Calvijn eene ge- 
zondheidskuur moest ondergaan, en daarna moest hij 
eten. Calvijn vroeg hem, wanneer hij naar Polen 
terugkeerde. Hij antwoordde : »overmorgen". Alzoo 
hield Calvijn slechts één dag over om te schrijven, 
en het grootste gedeelte van dien dag moest hij zich 
ontzien wegens de koorts, waarvan een aanval op 
handen was. Hij schreef echter nog aan graaf Tarnow 
en zond dezen de begeerde aanbeveling van a Lasco *). 
Jan Bonar moest hij dezen keer overslaan, om zich 
tot den heer Ostrorog te kunnen richten. Meer lieten 
zijne krachten niet toe ^). 

Op den 27»tcii Januari betuigde Utenuove zijn dank 



«) L. 1. p. 441 seq. 

*) Hij is later werkelijk predikant geweest. Zie hierachter, 
Belagen, blz. LVL 

') Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. Hl et IV, 
p. 441. 

*) Corpus Eeformatorum, Calvini opera, tom. XVII, 
p. .382 seq. 

») L. 1., p. 379 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



175 

aan Bullinger en Calvijn voor het zenden der missiven, 
waarvan hij goede vruchten verwachtte *). 



Een groot deel van den tijd , dien Utenhove in Polen 
doorbracht, heeft hij besteed aan de vervaardiging 
der »Narratio'', het meest bekende zijner geschriften*). 
Het auteurschap van dit werk wordt door Dr. Kuyper 
voor een belangrijk deel toegeschreven aan a Lasco. 
Men veroorloove mij te zeggen, dat het te betreuren 
is, dat 's mans gezaghebbende pen hier wat al te 
vaardig de neiging volgde, den litterarischen arbeid 
van a Lasco zoo uitgebreid mogelijk voor te stellen. 
Dr. Kuyper meent, dat a Lasco een verhaal op schrift 



*) L. 1., Calvini opera, torn. XVII, p. 418, en hierachter, 
Bijlagen hlz. XXX VIL 

*) Ofschoon het boekje Ie allen t^de gelezen en als ge- 
schiedbron gebruikt is, z^n slechts weinige exemplaren aan 
den ondergang ontkomen. Het kan misschien z^n nut hebben, 
de exemplaren , die ik ken , hier op te noemen. Eén berust 
in de Koninklgke Bibliotheek te 's Gravenhage (gebonden 
met een HS., zijnde een fragment eener Lat^nsche vertaling 
van Genesis [de geschiedenis van den zondvloed] , welks tekst 
afwijkt van de Hiëronymiana) ; één fraai exemplaar is in het 
bezit van Prof. Ï'ruin te Leiden ; twee bevinden zich in de Biblio- 
theek der Universiteit te Utrecht (ofschoon onder verschillende 
titels in den Catalogus opgegeven, zgn beiden aan elkander 
gelyk) ; één in de Kerkelijke Bibliotheek te Emden. — De titel 
is: „Simplex et fidelis narratio de instituta ac demum 
dissipata Belgarum , aliorumque peregrinorum in Anglia, Eccle- 
sia et potissimum de susceptis postea illius nomine itineribus , 
quaeque eis in illis euenerunt. In qua multa de Coenae Domi- 
nicae negocio, aliisque rebus lectu dignissimis tractantur. 
Per Joannem Utenhouium Gandavum. Lucae 17. Fieri non 
potest quin veniant offendicula: vae tamen illi per quem 
veniunt. 1560. 



Digitized by VjOOQIC 



176 

bracht, dat vrij wel overeenkwam met p. 21 — ^98 der 
»Narratio" van Utenhove. Hij gaat verder en neemt 
aan, dat dit geschrift ook openbaar gemaakt is. Eu 
eindelijk zegt hij: })tute affirmare ausim, additoprae- 
famine et quibusdam hic illic obiter pro personae 
auctoris diversitate rescriptis, Utenhovium Lasci li- 
bellum suae narrationi purum putum inseruisse*' *). 
Deze stelling kon de geleerde schrijver in het jaar 
1866 niet bewijzen*), en thans zal hij zelf wel er- 
kennen, dat zij onwaarschijnlijk is, als men het vol- 
gende in acht neemt. 

De vluchtelingen der Londensche gemeente waren 
nauwelijks te Emden aangekomen, of zij sloegen de 
handen aan het werk tot het beschrijven van de 
harde bejegening, die zij overal van de Lutheranen 
hadden ondervonden. A Lasco had al spoedig een op- 



') Dr. KuYPER, 1. 1. torn. I, Praef. pag. LX. 

») Zy berust op drie brieven. 1°. De uitgever Oporinüs 
schrift aan k Lasco over de nitgaye der Narratio (Gtab- 
bema), Epistolarnm centuriae tres, p. 139 seq.); 2^ 
èi Lasco schrift 3 Maart 1554 aan Bullinger : ,,Mitto antem 
vobis silvam itineris nostri, nsque dnm a Roge Daniae di- 
mitteremur .... Heliqnnm nostri itineris nondum absolvi 
neqne absolvere possnm, donec qni adhuc sant dispersi ad 
nos veniant. Martinus Micronius noeter cnm bona Ecclesiae 
nostrae parte est Wtsmariae , . . . . alii sant Lubecae, alii 
Hambargi, sed brevi buc venturi omnes". Zie Dr. Kuyper, 
1. 1. torn. II, p. 697. (Uit deze eenvoudige opsomming trekt 
Dr. Euyper zelfs de conclusie, dat k Lasco in 1554 reeds 
de scbets van Utenhove's werk gereed zou bebben gebad, 
omdat ook daarin afzonderiyke boofdslukken over de vlucb- 
telingen te Weismar, te Lubek en te Hamburg voorkomen.) 
3*. Büllinger antwoordt op den 17<leii Maart l554:„Sylvam 
itineris vestri non recepimus, nisi quod Grallus quidam vir 
pius et generosus bac transiens copiam nostris transcribendi 
fecit'^ (Gabbema, Epistolarnm Centuriae tres, p. 112). 



Digitized by VjOOQIC 



177 

stel gereed , dat hij niet alleen aan Bullinger * ), maar 
ook aan Calvijn toezond ^). Micronius is met denzelf- 
den arbeid bezig geweest ^). 

Reeds vroegtijdig hadden zij er aan gedacht, nauw- 
keurige aanteekeningen van hunne ervaringen te 
maken, zoodat zij die thans gebruiken konden*). Wat 

>) Dr. KuYPER, 1.1. tom. II, p. 697; Corpus Reforma- 
tornm, Calv. opp. XV, p. 64. 

>) A Lasco aan Calvijn, 13 Maart 1554: „Qnaenam vero 
ratio Danici nostri itineris faerit, ntque a Rege illo excepti 
dimissiqne Bimns, qnae item praelia illic pro doctrina nostra 
snstinaerimns , haec omnia ex adiancta his literis itineris 
nostri silva facile cognosces, etiamsi nondum sit prorsns ab- 
solnta. Non enim habentur ea adhuc quae post nostrum a 
Rege illo abitnm sunt acta cnm nostris illic ecclesiis, qnae 
se eo nobiscnm contnlerant : qnae etiam instum yolnmen pos- 
tulabunt" (Corpus Reformatorum, Calvini opp. torn, 
XT, p. 81 seq. Deze brief was Dr. Kuyper in 1866 onbekend). 

') A Lasco schreef den 5den October 1554 aan Bullinger: 
„Iter nostrum Danicum exibit lingua Germanica autore Mi- 
cronio nostro" (Dr. Kuyper, 1.1. tom II, p. 708). Dr. Kuy- 
per meent, dat hier sprake is van het verhaal, dat Micronius 
in 1556 uitgaf aangaande z^ne redetwisten met Menno Si- 
mons, waar hg in de voorrede het een en ander over de reis 
naar Denemarken in het algemeen geschreven heeft („Een 
waerachtig verhaal der t? samensprek. tasschen Menno Simons 
en M. Mikron**). Of deze meening meer is dan eene gissing, 
weet ik niet. 

*) Bgv. : Nadat z^ op den lOden November 1553 bij Chris- 
tiaan III, den koning van Denemarken, hun verzoekschrift 
om vergunning tot vestiging in zyn rijk hadden ingeleverd, 
heeft de Koning hun op den 15den November door den kan- 
selier en eenige raadslieden een weigerend antwoord laten 
geven. Reeds den volgenden dag hadden z^ dit antwoord op 
schrift en lieten het door hunne tegenstander» voor conform 
verklaren (Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, 
p. 41 — 43). Na den afloop van het colloquium te Lubek heeft 
Micronius den volgenden morgen vroeg alles opgeteekend, 
wat den vorigen dag onder het redetwisten gezegd of gebéurd 
was (1. 1. p. 191). 

12 



Digitized by VjOOQIC 



178 

er van deze opstellen van a Lasco en Micronius ge- 
worden is, blijkt niet. De uitgevers van het ))Corpus 
Reformatorum" wijzen op een handschrift hi de Stads- 
biblotheek te Genève, een vrij langen brief van Micro- 
nius, gedagteekend 16 Februari 1554, waarin over de 
Deensche reis gehandeld wordt. Bij onderzoek is mij 
gebleken , dat deze aanwijzing niet helpt ^ ). 

Eerst in het jaar 1557 kwam het plan om een ver- 
haal van de lotgevallen der Londensche vluchtelingen 
uit te geven, tot rijpheid. Oorzaak hiervan waren 
voornamelijk de heftige geschriften van JoachimWest- 
PHAL tegen a Lasco. Reeds in jaar 1552 had Westphal 
beschuldigingen tegen a Lasco openbaar gemaakt ^). 



*) Corpus Reformatorom, Calvini opera, tom. XV, 
p. 64 (eene noot over de „silva itinerisnostri" van a Lasco): 
„Hanc relationem non reperimus. Etiam Kuyperus periisse 
putaty attamen Utenhovinm ea usum esse in narratione sna 
conscribenda. Exstat autem in Cod. Genev. 113, fol. 124 satis 
longa Micronii epistola d. d. 16,' Feb. 1554 de eadem migra- 
tione". De beer Th. A. Dufour nu, „Directeur des Archives 
d'Etat" te Genève, scbreef mij op den 30sten Januari 1882: 
„Ie Cod. Genev. 113 contient deux lettres, adressées ,Con- 
Buli ac senatui civitatis Wismariensis' et signées , Marti- 
nus Micronius consensu et nomine praedictorum peregrino- 
rum'. Ces deux lettres, présentées, 1' une Ie 16, T autre Ie 
22 février 1554, ne sont pas des originaux, mais des copies 
du XVle siècle, peut-être de la main même de Martinus 
Micronius. Ensemble, elles occupent 3| grandes pages in fo- 
lio, d'une écriture fine et serrée". Deze brieven zyn dezelfde, 
als die door Utenhove werden afgedrukt in zijne „Simplex 
et fidelis narratio'', p. 131—134 en p. 156— 165. Adres, 
onderteek ening en datum komen overeen. Zy bevatten wel 
een en ander- over de lotgevallen der vlucbtelingen, maar 
kunnen natuurlyk bet bedoelde verbaal niet zyn. 

*) In zijne „Farrago conf usanearum et inter se 
dissidentium opinionum de Coena Domini, ex 
Sacramentariorum libris congesta", Magdeburgi, 
1552. 



Digitized by VjOOQIC 



Deze heeft hierop niet geantwoord; maar in het jaar 
4555 heeft hij, in de opdracht van zijn »Kerkendienst" 
aan Koning Sküsmund, een en ander aan Westphal ge- 
zegd, ofschoon hij zich daar niet rechtstreeks tegen 
hem , maar tegen Timan richtte. Westphal vond dit al 
reden genoeg, om een nog heftiger geschrift het hcht 
te doen zien ^). Vrij wel buiten de zaak om schreef 
a Lascü in 1556 eene verdediging van de Gerefor- 
meerde vreemdelingengemeente te Frankfort AVestpiial 
trok zich dit aan , alsof er tegen hem geschreven was, 
en terstond gaf hij een venijnig en bijtend antwoord 
uit^). Deze hatelijke bestrijding van Protestantsche 
zijde was voor de zaak der Hervorming in Polen zeer 
bedenkelijk. De maat was nu eindelijk vol. Niet alleen 
a Lasco % maar ook I^tenhovb zette zich aan het werk, 
om het nadeel, indien mogelijk, te keeren of te ver- 
zwakken. 

Op verlangen van a Lasco en al de zijnen vervaar- 
digde hij nu een volledig verhaal van de behandeling, 
die de gereformeerde vluchtelingen van de Lutherschen 
in het algemeen en van Westphal in het bijzonder 



') J. Westphali insta defensio adversusinsignia 
mendacia Joannis a Lasco, quae in fipistola ad 
Poloniae regem contra Saxonicas Ecclesias 
sparsit (Straatsburg 1557, doch, zooals uit de inleiding 
blijkt, in 1556 geschreven). 

*) llesponsio Joacmimi Wkstphalc ad scriptum Jo. 
k Lasco, in quo Augustanam Confessionem in 
Anglianismum tr ansformat. Addita est haec 
responsio eius epistolae, qua breviter respon- 
det ad convicia Joannis Calvin i. Ursellis , 1557. 

') Het antwoord van a Lasco verscheen eerst na zijn dood. 
Zie over deze zaak in het bg zonder en het bovenstaande in 
het algemeen Dr. KuYPKU, Joannis a Lasco opera, torn. 
L, Praef, p. CXV— CXVIL 



Digitized by VjOOQIC 



180 

ondervonden hadden ^). Eens vooral moest de wereld 
nu maar weten, welk een man Westphal was, en 
wat er waar was van de beschuldigingen, waarmede 
hij hen had overladen. Niet zonder schade voor de 
kerk en voor de vruchtbaarheid van hun streven 
konden zij de openbaarmaking langer achterhouden. 
Opmerkelijk is het, dat ook Melanciiton de uitgave 
niet afried*). 



1) Het merkwaardig bericht van a Lasco's eigen hand was 
aan Dr. Kuyper onbekend. A Lasco aan Calvijn (en aan Bül- 
LiNGER en Marttr) nit Osseco, 5 AiiguBius 1558: „Praeter res- 
poHBionem porro meam adversue Westphalnm mittimus istuc 
excudendam historiam nostrae profcctionis ex Anglia in Dani- 
am, descriptam ad nostram omnium postulatio- 
nem a. D. Utenbovio. Ea autem ut excudatur, ecclesiae 
christianae omnino interesse videtur. Si tu quoque epistolam 
qnamtumvis parvam ei bistoriae posses praemittere, quo maior 
fides bistoriae concilietnr, faceres certe operae pretium. Porro 
fides ac perpetua animi D. Utenbovii constantia, ab eo tem- 
pore quo primo religionis nomine est eiectus, ita tibi est nota 
ut nibil opus sit ulla ipsius apud te commendatione" (Cor- 
pus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVII, p. 284 seq.) 

*) Utenhove aan Calvijn , uit de nabijheid van Krakau, 
30 Juli 1558: „Mittimus nunc D. Crispino excudendam his- 
toriam peregrinationis nostrae anglicae in Daniam, dignam 
sane quae toti raundo innotescat. Eam vero vel ab invitis 
nobis extorsit nimia adversariorum impudentia, quae tanta 
fuit , post ipsos alioqui casus illos nostros plane miserandos, 
ut sine snmmo passim fratrum dolore maximaque ecclesiae 
nostrae nostrique item ministerii contumelia, causaeque 
demum ipsius gratia suspicione eam premere diutius non li- 
cuerit. Neque suadet ipse Pb il. Melanchton, ut eam prema- 
mns diutius, praesertim quum adeo multis calumniis nos cum 
suis gravarit Westphalus, qui denuo nunc adversum te ne- 
scio quid scripsisse fertur. Porro Westphalus vel ex istac 
hiatoria qualis sit facile innotescet" (Corpus Reformato- 
rum, Calvini opera, tom. XVII, p. 268). 



Digitized by VjOOQIC 



181 

Met vol vertrouwen had men dezen arbeid aan 
Utenhove opgedragen, omdat zijne braafheid, ernst, 
geleerdheid en eerlijkheid aan alle vromen op onder- 
scheidene plaatsen overbekend waren *). Hij kon niet 
nalaten, aan den drang der broeders toe te geven-). 

Omtrent zijn bronnen vermeldt hij ten eerste, dat 
hij zelf een groot aandeel heeft gehad in vele zaken; 
ten tweede, dat hij van de overige zeer betrouwbare 
berichten heeft, die steunen op het algemeen en een- 
stemmig getuigenis dergenen, die bij de feiten tegen- 
woordig zijn geweest ^). Waarschijnlijk zullen de ver- 
slagen, die zij vroeger op de reis zelve reeds gemaakt 



') Zie de zooeven gebaalde woorden van a Lasco in het 
Corpus Refoimatorum, Calvini opera, torn. XVII, p. 
284 seq. , en bovendien zyne voorrede voor de „Naïratio" 
zelve: „Dedimns igitiir negocium (cum nobis alioqni ipsis 
non vacaret) ex fratrum omnium concilio, conscribendae 
bistoriae abitus nostri illius ex Anglia, viro clarissimo D. 
Joanni Utenbovio, collegae nostro, et nostrarum in Anglia 
pridem Ecclesiarum presbytero: cuius sane viri probitas, 
gravitas, eruditio atque integritas ipsa notior est piis passim 
omnibus, quam ut uUa egeat commendatione. Certe qui ho- 
minem norunt, non dubitabunt de fide illius in conscripta per 
ipsum Peregrinationis nostrae istius bistoria : quam nos quoque 
veram esse (coram Domino) pro eo ac nobis est cognita, tes- 
tamur. Quod si qui nibilominus fidem illius in dubium vo- 
care conentur (ut nunc sunt bomines , qui perfricta fronte, 
quae verissima esse palam constat, mendacii nibilo secius 
accusare tamen conantur), nos talium impudentiae, Apostoli- 
cum illud dumtaxat opponimus : Sistemur olim ad tribunal 

Christi Domini" (Utenhovius, Simplex et fidelis 

narratio; praefatio van a Lasco). 

») Utenhovius, 1. 1. p. 6. 

') [Ego], qui magna multorum parsfui. . . . Porro quae me 
absente nostris contigerunt , ea ex communi , consentienteqne 
nostrorum testimonio, qui rebus ipsi interfuerunt, habuimulto 
compertissima** (1. 1. p. 6). 



Digitized by VjOOQIC 



182 

hadden , hem ten dienste hebben gestaan *). Het is wel 
onnoodig, nog eene lans te breken voor de geloof- 
waardigheid van zijn verhaal, en niemand mag tegen- 
woordig nog dwaas genoeg wezen, uit partijbelang 
die geloofwaardigheid te willen verkleinen-). 

Op den 27»tett Augustus van het jaar 1557 was het 
werk reeds grootendeels gereed ^) ; in het voorjaar van 
1558 schreef a Lasco de voorrede, op de reis naar 
Koningsbergen *). Na terugkomst van het handschrift in 
den zomer werd het naar Zwitserland gezonden voor de 
pers, en wel aan Crispin te Genève •'). Te geUjkertijd wer- 
den BuLLiNGER, Martyr en Calvijn door a Lasco uitge- 
noodigd, er eene kleine aanbeveling voor te schrijven, 
waartoe zij met het oog op Utenhove's bekende be- 
trouwbaarheid en standvastigheid, ongetwijfeld zouden 
overgaan 6). Het antwoord van Bullinger en Martyr 
heb ik niet gevonden; het antwoord van Calvijn, ge- 
adresseerd aan Uteniiove , was zeer ongunstig. Calvijn 
schreef, dat zijne collega's de uitgave niet nuttig von- 
den. De toestand was al erg genoeg ; de Westphalianen 
waren verwoed, ook zonder dat zij werden getart. 
Het scheen niet geraden , oude wonden open te rijten. 



•) Zie boven, blz. 177 , en noot 4 aldaar. 

*) Vergelijk aanteekening 1 in het Corpus fieforma- 
torum, Calvini opera, torn. XV, p. 64. 

*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 238: 
Peregrinoram Ecclesiae LondinensiahistoriaeFinis 1557, Aug. 27. 

*) Calissiae, in raaiore Polonia, 26 Martii, Anno 1558. 
(ÜTENHOvius, Simplex et fidelis narratio, p. 6). 

*) Zie de hierboven in noot 2 op blz. 180 afgeschreven 
plaats nit het Corpus Reformatorum, Calvini opera, 
torn. XVII, p. 268. 

*) Zie de hierboven in noot 1 op blz. 180 afgeschreven 
plaats uit het Corpus Reformatorum, Calvini opera, 
torn. XVII, p. 284 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



183 

Het geheele boek zou bovendien reeds verouderd zijn. 
Calvijn v\^as het met dit oordeel eens. Men moest het 
niet euvel duiden, dat de raad werd gegeven, aan- 
stoot te vermijden. Bovendien vreesde hij , dat West- 
piiAL allicht weder gelegenhei<l zou vinden, zijn moedwil 
lucht te geven *). 

De uitgave is nochtans doorgegaan. Op den !•*«»» 
Februari 1559 legde Utenïïove er de laatste hand aan 
door het schrijven van de voorrede , die hij met Petrus 
Antoniüs over Frankfort naar den uitgever Joannes 
Oporinüs te Bazel zond -). In deze voorrede vloeit hij 
over van verontschuldigingen over het wereldkundig 
maken van zijn verhaal. Hij verantwoordt zich niet 
onduidelijk tegenover Calvijn ; hij gebruikt zelfs enkele 
van diens woorden bijna letterlijk 3), 

Het duurde nog ruim een jaar, vóórdat het boek 
in het licht kwam. Eerst was de copie gezonden aan 
Crispin te Genève. Het schijnt , dat de geest der pre- 



*) pHistoriam reditus vestri hoc tempore excudi collegae 
mei ntile esse non putarnnt. Vides enim qnam exulcerata 
sint omnia et qno amentiae praecipites ruant Westphalici, 
etiamsi nemo eos lacessat. Turbulentos quidem eornm impetas 
repellere, nobis moderati etiam homines concedent, eed vul- 
nera renovare quae odia semisepulta iterum accendant non 
videtur esse consultnm. Adde quod libri gratia iam temporis 
progressu obsolevit. Quum mihi suum iudicium referrent fra- 
tres assensas sum: neqne molcste feres, nt spero, si mnlto- 
rum pioram offensioni occarrere studuerimus. Deinde veriti 
sumus ne plansibilem ansam arriperet Westpbalus exercendae 
suae petulantiae. Qnis enim modus, si vos improbis non mi- 
nus qnam virulentis criminibus denuo onerareincipiat" (Cor- 
pus Reformatorum, Calv. opp. XVII, p. 379). 

*) GrABBEMA, Epistolarum centuriae tres, p. 140. 

') Bijv.: „ex tanto temporis interea progressu quo libri 
gratia magna ex parte alioqui o bsole visset , facile indices, 
etc." (Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 7). 



Digitized by VjOOQIC 



184 

dikaiiten aldaar ook dezen beheeischt heeft, of dat 
zij bem de zaak hebben afgeraden; althans hij heeft 
het niet gedrukt. 

Oporinus te Bazel heeft die taak op zich genomen, 
maar in April van het jaar 1559 had hij nog niets anders 
dan Utenhove's voorrede; de copie van het eigenlijke 
werk was toen nog bij Crispin. Als Oporinus die spoe- 
dig in handen had, beloofde hij haar nog vóór den 
herfst te zullen afdrukken '). Eerst in Maart van het 
jaar 1560 was het werk gereed-). 

Over vorm en inhoud behoef ik na al het vooraf- 
gaande niet uit te weiden'*). 

Het verhalend gedeelte eindigt op pag. 235. Het 

1) loa. Oporinus aan k Lasco, Basel, 6 April 1559 (by 
GrABBEMA, Ëpistolamm centuriae tres, p. 139 seq). 

') Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, aan het 
slot: „Basileae, ex officina Joannis Oporini, Anno Salatis 
hamanae MD. LX. Mense Martio*'. 

*) De volgorde der hoofdstakken is deze: cap. 1: Qua 
occasione Peregrinoram ecclesiae Londini, per Ednardnm 
Kegem snnt institutae , ac demum post eins mortem dissipatae 
(pag. 12 — 21). Cap. 2: Navigatio nostra in Daniam (p. 21 — 
24). Cap. 3: De profectione nostra ad Regem Daniae, quae- 
qne nobis ibi acciderint (p. 24 — 100). [In dit hoofdstuk vor- 
men afzonderiyke paragrafen: De regia ad nostram supplicatio- 
nem, et nostra vicissim ad illam responsie, p. 41. Colloquium cum 
P. Noviomago et Henrico Buscoducensi ipsius collega, habi- 
tum Coldingae, p. 73]. C a p. 4 : Quid Haffniae nostris accident 
(p. 100—118). [Afzonderlijke paragrafen: colloquium inter 
Petrum Palladium, et Hermetum Baokerelium, p. 101. Quo- 
modo nostri ex Dania pulsi sunt, p. 109]. Cap. 5: Quid 
nostris Wermundae et Rostokii acciderit (p. 118—120). 
Cap. 6: Quid nostris Wismariae acciderit (p. 120 — 165). 
[ Afzonder lyke paragrafen: De conflictu cum Mennone Simonis, 
aliisque eius farinae hominibus, p. 122. De periculis eiecti- 
onis nostrorum ex civitate Yuismariense , p. 125. De collo- 
quio cum Joanne Kole, pastore Yuismariense, p. 134. De 
eiectione nostrorum fratrum ex civitate Vuismariense, p. 136. 



Digitized by VjOOQIC 



' 185 

wordt besloten door eene ))Narede uit naam van alle 
predikanten der vreemdelingen te Emden" (p. 235, 
238). Dan volgt de brief, dien a Lasco terstond bij 
zijne aankomst in Oost-Friesland aan Christiaan III, 
koning van Demarken, geschreven heeft (pag. 239 — 
255). Aan eene uitvoerige »Lijst der merkwaardigste 
zaken en woorden, die in dit boek voorkomen", gaat 
nog vooraf het tractaat, waarop ik reeds tweemalen 
de aandacht vestigde')- de «Rationes Quaedam". 
Dit was eene verzameling van bewijzen tegen de 
avondmaalsleer der Lutheranen. De beteekenis van 
dit tractaat komt hierin uit, dat een gewoon Luthe- 
raansch gevoelen als het gevoelen van Westphal wordt 
wederlegd. 

De gronden, waarop Utenhove zijne stellingen bouwt, 
boezemen ook ons nog meermalen belang in. Zoo 
beweert hij bijv. op pag. 279: »De letterlijke opvat- 
ting der woorden: ,dit is mijn lichaam' enz. strijdt 
met vele andere plaatsen der Schrift". Hiervoor heeft 
hij verscheidene bewijzen. Onder andere : » Johannes 
16 zegt Jezus: ,wederom verlaat ik de wereld en ga 
heen tot den Vader. Uit welke woorden : ,ik verlaat' , 
.ik ga heen' , blijkt , dat Christus naar het lichaam onder 
de elementen van het Avondmaal niet is. — Hande- 
lingen 7 zegt Stephanus : , Ziet , ik zie de hemelen ge- 

Colloqainm inter M. Micronium, et D. Henricum Smedeii- 
stede, Vuismariae habitam, anno 1554, Feb. 18. p. 137]. 
Cap. 7: Quid nostris fratribus Lubecae accident (p. 165 — 
191). [Afzonderlyke paragraaf: Colloquium inter Martinum 
Microninm, et pastores aliquot Lubecanos, Lubecae habitum 
anno 1554, Feb. 26, p. 171]. Cap. 8: Quid fratribus nos- 
tris Hamburgi accident (p. 191—232). Cap. 9: Ubinam 
Deus nostris sic dissipatis Ëcclesiis tandem sedes dederit 
(p. 232—235). 

») Zie hierboven, blz. 6 en 39 v. 



Digitized by VjOOQIC 



I8ü 

opend en den Zoon des menschen staande aan de 
rechterhand Gods'. — Philippensen 3 zegt Paulus: 
,onze wandel is in de hemelen, waaruit wij den 
Zaligmaker verwachten, (namelijk) den Ileere Jezus 
Christus'. Deze verwachting moet natuurlijk verstaan 
worden van Christus' laatste wederkomst, daar de 
Schrift geene andere kent. Alle gedachte aan eene 
dagelijksche wederkomst van Christus in zijn Avond- 
maal is ongegrond". Het is bepaald onverklaarbaar, 
deze eerste proeve van Gereformeerde dogmatiek, ge- 
vloeid uit eene Nederlandsche pen, zoo diep in de 
vergetelheid is verzonken, dat niemand haar meer 
schijnt te kennen O- 

Over de uitwerking van zijn «Eenvoudig en getrouw 
verhaar* heeft Utenhove in dat opzicht niet te klagen 
gehad. Nog lang na zijn dood, namelijk in het jaar 
1608, verscheen er eene Duitsche vertaling van*). 



*) Zie hierboven, blz. 6. 

*) De volledige titel is als volgt: Kurtzer, einfalti- 
ger.und waarhafter Historischer Bericht, wie die 
(yhristliche Kircbe vnd Gemeine auss Niderland vnd von 
anderen ausslandischen örtern , in Engelland erstlich ange- 
fangen vnd auf kommen, auch endlich widernmb zerstört 
worden: ftirnemlich aber was sie desswegen für reisen haben 
anf sich nemen vnd thun mussen, vnd wie es ihnen anf 
denselbigen ergangen sey. Darinn zngleich vil vom Abendmal 
des Herren vnd vom hentigen gegenwertigen streit desselbi- 
gen gelehrt vnd gehandelt wird , wie auch von andern sachen 
mehr, die mit einander lesens wol werth seind. Welches alles 
geschehen vnd sich zugetragen bat, im jar nach Christi ge- 
burt 1553 vnd 1554: vnd ist anfanglich durch JohannVten- 
hoven von Grendt in Latein beschrieben , vnd zu Basel durch 
Johannem Oporinum im jahr 1560 gedruckt. letzt aber aller- 
erst auss dem Latein ins Teutsch gebracht, durch Bartholo- 
maeum Ehodingum, Marpurgo-Hassum, Dienern am wort 
öottes zu Dilleburg. Luc. 17 vs. 1. Es ist vnmöglich dass 



Digitized by VjOOQIC 



187 

Zij is van Bartiiolomaeüs Rhodingus , uit Marpurg, in 
Hessen , predikant te Dillenburg *)• De vertaler ver- 
zekert in zijne opdracht aan »der edlen und viltu- 
gendreichen Jungkfrawen Catiiarinen von Bruch, jet- 
zund auf dem FürstUchen Hessischen Frawenzimmer 
zu Cassel*' (nl. aan het hof van Juliana, eene geboren 
gravin van Nassau-Catzenellenbogen , gehuwd met den 
landgraaf van Hessen), dat men niet genoeg uitwei- 
den kan over de nuttigheid van het boekje en de 
noodzakelijkheid om het te lezen, » vooral in deze 
booze tijden, nu de belijders der goddelijke waar- 
heid hier en daar zoo hard benauwd en vervolgd 
worden". Vele ijverige Christenen hebben gewenscht, 
dat een Duitsche vertaling het licht mocht zien. 
Onder anderen heeft ))der Ehrnhaft, wolgelahrt, vnd 
in seinem beruf sehr tleissige mann Christophorus Cor- 
vinus , jetziger zeit Buchdrucker zu Herborn", zijn bost 
gedaan. Na herhaalde uitnoodigingen heeft hij eindelijk 
den schrijver tot de vertaling overgehaald. Zij wordt 
nu gepubliceerd in de hoop, dat zeer velen hierdoor 
in de eenmaal erkende waarheid zullen gesterkt en 
getroost worden, en dat vele anderen nu eene goede aan- 



nicht ergernus kommen: docli webe dem durcli welchen sie 
kommen. Gedrackt zn Her bom in der Grrafscbaft Nassau 
Catzenelnbogen etc. 1608. De voorrede is gedagteekend 1603. 
Ik mocbt een exemplaar gebruiken, dat toebeboort aan Dr. 
C. Sepp te Amsterdam. Het formaat is octavo. 

') Op blz. 6 beb ik gezegd, dat Nicolaas Rhodingus in 
bet exemplaar der Narratio, dat bewaard wordt op de Ko- 
ninkiyke Bibliotbeek, de woorden „Egregius tractatus" scbreef 
boven de Rationes quaedam. Hij beeft nog. vele andere 
aanteekeningen met de pen gemaakt, meestal verbeteringen 
van drukfouten. In welke betrekking bij tot Bartholo- 
MAEUS Rhodingus stond, is my onbekend. 



Digitized by VjOOQIC 



188 

leiding en gelegenheid raogen hebben lot erkenning dier 
waarheid. — Het werk van Utenhove had dus vijftig 
jaar na de uitgave zijne belangrijkheid nog niet ver- 
loren. 

Achter de vertaling der «Narratio" , voegde Bartho- 
LOMAEus Rhodingüs gceue vertaling van de «Rationes 
Quaedam." Hij was dus niet zulk een vurig vereerder 
van dat tractaat als Nicolaas Riiodingl's '). Wat er 
volgt (alles in doorloopende pagineering) is: «Bericht 
von dem leben vnd sterben des Herren Galeacii Carac- 
cioli" en «Ein Lied zum Herren Christo: im thon 
des 434. Psalms". 



Na deze uitweiding hebben wij van Uteniiove's werk- 
zaamheid in Polen weinig of niets meer te verhalen. 
De kwijnende gezondheid van a Lasco en het machtiger 
worden der Unitariërs maakte hem het verblijf aldaar 
onaangenaam. De vriendschappelijke toon in Utenhove's 
brief aan Socinus over de ongesteldheid van a Lasco ^), 
verhindert hem niet, de bitterste verwijten te zeggen 
tegen de Protestanten in Polen , waarvan zich Socinus 
en de zijnen mochten aantrekken wat hun paste. 
Hoeveel moeite het a Lasco en den zijnen in dezen 
tijd moet gekost hebben, met Socinus enBLANDRATA 
nog als vrienden om te gaan, laat zich denken. Zij 
moesten dit wel doen, naar het schijnt, omdat de 
Unitariërs met de beste aanbevelingen uit Zwitserland 
waren aangekomen ^) en wegens hunne beschaving 



*) Zie noot 1 op bladzijde 187. 

*) Hierachter in de Bijlagen, blz. XXXHI— XXXV. 
») In Juni 1558 keerde Socinus na een lang verblijf in 
Zwitserland naar Polen terug. Hij vertrok met eene warme 



Digitized by VjOOQIC 



189 

overal door den Poolschen adel reeds als welkome gas- 
ten waren begroet. In den bitteren toon van den zoo- 
even genoemden brief zie ik doorschemeren, dat de 
waarschuwingen, die. wonderlijk genoeg, ras op de 
aanbevelingen uit hetzelfde Zwitserland volgden , eerst 
aankwamen, toen de Gereformeerden zélven al hadden 
ingezien , dat zij voor hunne zaak van die Italiaansche 
vrienden alles te vreezen hadden ' ). 

Utenhove schijnt al eens het voornemen gehad te 
hebben , Polen te verlaten , maar de aandrang van vele 
geestverwanten had hem doen besluiten, het jaar 
1559 daar nog door te brengen. De verandering van 
zaken in Engeland bracht hem van dat besluit af. 
Op den 17den November van het jaar 1558 overleed 
Koningin Maria, de dochter van Hendrik VIII en Ca- 
TiiARiNA VAN Arragon. Krachtonshet testament van ha- 
ren vader moest zij worden opgevolgd door de Protestant- 



aanbeveling van BuLLiNGER aan a La sco, waarin hy werd ge- 
prezen om zijne zeden, zijne ongewone kennis van Hebreeuwsch, 
Grieksch en Latijn en om zgne belangelooze liefde voor den 
waren godsdienst, hetwelk alles hem waardig maakte, aan 
eene school of by een of anderen vorst geplaatst te worden 
(FuESLiNUs, Epistolae lleformatorum, p. 413). --Ook 
by Utenhove werd hij door Bullinger aanbevolen^: „ik 
schryf u korter, ook al omdat gy in den brenger een leven- 
den brief hebt, nl. den heer Laelius Socinüs Senensis, 
den Italiaan, die van onze zaken alles weet. Ik heb hem 
nader beschreven aan k Lasco. Ik beveel hem n met voor- 
liefde en met yver aan. Hy is waard, dat alle vromen hem 
begunstigen en goed doen" (Gerdes, Scrinium Antiqua- 
rium, tom. III en IV, p. 436). Bullinger wist zeker niet, 
dat Utenhove hem al lang kende (zie boven, blz. 48). 

*) Verg. de voorgaande aanteekening en blz. XXXVIII 
in de Bylagen hierachter. Voor uitvoeriger by zonderheden 
verwys ik naar Dalton , Johannes a Lasco, S. 496 — 500, 
554-559. 



Digitized by VjOOQIC 



JK) 



sche Elizabeth, de dochter van hem en van Anna 
BoLEYN. Het Parlement erkende haar als Koningin, 
maar Paus Paulus IV beval haar, wegens hare on- 
echte geboorte, de kroon af te leggen. Zij maakte 
zich toen geheel los van den Paus, verklaarde zich 
openlijk voor de Hervorming (15 Januari 1559) en 
liet zich door het Parlement bevestigen in de Konink- 
lijke oppermacht in alle kerkelijke zaken. Zij voerde 
nu beslist de Hervorming in. De tijding van dezen 
omkeer werd door de Protestanten op het vasteland 
met groote blijdschap ontvangen. De Hervormden, 
die bij de troonsbeklimming van Maria gevlucht waren, 
keerden nu terug, en w^edei'om werd Engeland de 
schuilplaats voor vervolgde ketters uit de Nederlanden 
en Frankrijk. Utenhove. dieniet wist, wat hij van het 
totstandkomen der Reformatie in Polen te verwach- 
ten had, vatte het plan op, zich naar Londen te be- 
geven. Hij koesterde de hoop, dat hij thans de som 
gelds, eenmaal aan een koopman aldaar ter leen ver- 
strekt, en door de vlucht uit Engeland in 1553 ver- 
loren, zou kunnen terug erlangen ' ). In Juni van het 
jaar 1559 ^) kwam hij te Frankfort aan de Main. Hij 



*) Zie boven, blz. 17 v., biz. 101, en hierachter indeBy- 
lagen, blz. XXXVII -XXXIX, Utenhove's brief vanden 
13^«a Juni 1559 , waaraan wij de bijzonderheden in den tekst 
ontleenen. 

* ) RuYTiNCK (GrheschiedenissenendeHandelingen, 
in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III, 
dl. I, blz. 31) en in navolging van hem^, Strype (Annals 
of the Reforraation under Q neen Elizabeth, vol. 
I, 1725, Chap. 8, page 117) zeggen, dat hij eerst 24 Au- 
gustus aankwam. Dit berust op eene vergissing van Ruytinck. 
Deze schijnt alleen gebouwd te hebben op het adres van een 
brief van Bullinger d.d. 24 Aug. 1559 aan Utenhove te 
Frankfort aan de Main. 



Digitized by VjOOQIC 



491 

zette zich spoedig tot schrijven aan Bullixgeu en Ma r- 
TYR, en verzocht hen om hunne hulp, dc/en kcei' in zijn 
eigen belang. Zij moesten een gemeenschappelijken 
brief opstellen aan Engelands koningin . om haai' zijne 
zaak (de teruggave van het geleende geld) aan te 
bevelen. Zij konden haar herinneren aan hare plichten 
jegens God en jegens de menschen, en zoo komen op 
de vreemdelingen en eindelijk op hem. Uitdrukkelijk 
begeerde hij, dat zij beiden den brief zouden onder- 
teekenen, en hij twijfelde er niet aan, of hun schrij- 
ven zou der Koningin zeer welkom wezen. Om hen 
gerust te stellen aangaande zijn vertrek uit Polen, 
zond hij hun een getuigschrift van de Poolsche broe- 
ders, met verzoek, dit te gelijk met den verlangden 
brief aan de Koningin, terug te zenden bij gelegen- 
heid van de eerstkomende Frankforter mis. In Sep- 
tember na de mis, zou hij de reis naar Londen aan- 
vaarden. Hij zou dan ook brieven van a Lasco naar 
Engeland medenemen. Wilden ook zij nog bijzondere 
brieven schrijven aan degenen, die daar met eenig 
gezag bekleed waren , dan zouden zij hem groot ge- 
noegen doen *). 

RuYTiNCK (en, in slaafsche navolging van hem, Strype) 
beweert, dat Uteniiove inderdaad met eene aanbeveling 
aan de Koningin , van Büllinger en Martyr te Londen 
is aangekomen. Deze bewering berust ongetwijfeld op 
verkeerde lezing van denzelfden brief, waarin juist 
het tegendeel staat. Büllinger antwoordde den248t«n 
Augustus -) : ))het getuigschrift van de Poolsche broe- 

*) Zie hierachter de Bijlagen, blz. XXXVIII v. 

2) RuYTiNCK gebruikte natuurlijk het handschrift zelf , be- 
waard iu het Archief der Hollandsche kerk te Londen. Later 
is hij, tegelijk met BuLLiNGEirs andere brieven aan Uïen- 
HOVE, afgedrukt bij Gerdes, Scrinium Antiquarium, 
torn. III et IV, p. 444 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



11)2 

ders ontvangt gij hierbij ingesloten terug. Ik zend u 
geen brief aan de Koningin , zooals gij verlangdet. De 
redenen hiervoor zal ik u in weinig woorden zeggen. 
Ik heb het niet durven doen , want ik had reeds ééns 
geschreven (misschien onvoorzichtig genoeg), en ik 
twijfel er aan, of een tweede schrijven harer Majesteit 
wel aangenaam zou geweest zijn. Niet zonder reden 
dus laat ik het na. Daar ik evenwel uwe hoop niet 
den bodem wilde inslaan, integendeel bereid ben u, 
mijn broeder bij uitnemendheid, op elke wijze, zooveel 
ik kan , te helpen , heb ik hier een brief ingesloten 
aan den hofprediker der Koningin, waarin ik hem 
uwe zaak aanbeveel, opdat hij die bij de Koningin 
moge voorstaan". Hoe de zaak is afgeloopen, weet 
ik niet. 

Utenhove ging op reis. Hij liet zijne vrouw dien 
winter te Frankfort blijven; in het volgend voorjaar 
is zij hem gevolgd '). Toen hij te Londen kwam, 
vond hij daar reeds eene gemeente van Nederlanders 
en Walen bijeen. Aan het hoofd der Nederlanders, 
die in de Christus-kerk of de Margaretha-kerk of elders 
vergaderden ') , stond Adriaen vanHaemstede uit Zee- 
land, ccn ))geleerd welsprekende man, die onder 't 
cruyce veel gedaen en gheleden hadde" '). 



') Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XL. 

*) RuYTiNCK, Gheschiedenissen ende Handelin- 
gen, (in de Werken der Marnix- Vereeniging, Serie 
III, dl. I), blz. 31. Volgens eene aanteekening aldaar van 
den nitgever Dr. J. J. van Toorenen bergen bestaat Christ- 
Church nog en is thans eene kostschool. 

') Zie EuYTiNCK, t a. p.; Corpus Reformatorum, 
Calvini opera, torn. XVIII, p. 391. Zie over Adriaen Corn. 
VAN Haemstede en zgn werk De Grheschiedenisse 
ende den doodt der vromer Martelaren, z. pi. 1559, 
de belangrgke verhandelingen van Ab. Utrecht Dressel- 



Digitized by VjOOQIC 



193 

Utenhove was van Frankfort door Friesland gereisd 
en had daar Petrus Delaenus >) tot reisgenoot gekre- 
gen. Deze werd nu aan H aemstede als tweede predikant 
toegevoegd. De Waalsche gemeente, die, evenals te 
voren, vergaderde in de kerk van Threadneedle Street *), 
had nog geen vasten predikant. De dienst werd waar- 
genomen door Januarius ^). De voornaamste zorg van 
Utenhove, die wederom ouderling werd *), was het 
terugwinnen van de voorrechten, die de vreemdelin- 
gengemeente onder de regeering van Eduard VI ge- 
noten had. Hij had bij zijne komst het bekende Patent 
van dien Koning medegebracht (uit Emden denk ik), 
en met alle bescheidenheid verzocht hij ^) thans Eliza- 
BETH , het te bevestigen. Zijn verzoek ontmoette groote 
bezwaren. De zaak werd gesteld in handen van den 
geheimen Raad en de Bisschoppen, en eindelijk werd 



huis (in Eist en Royaards, Archief, dl. YI, Leid. 1835, 
blz. 41—150) en van Dr. C. Sepp (in diens Geecliied- 
kundige nasporingen, dl. II, Leid. 1873, blz. 9—136). 

*) Delaenus was predikant geweest bg Jonker Tydovan 
Knipphus (Kniphuizen). Zie Ruytinck, Ghescliiedenis- 
sen ende Handelingen (in de Werken der Marnix- 
Vereeniging, Serie III, dl. I), blz. 24. Verg. hierboven, 
blz. 102, aant. 1. 

*) Ruytinck, a. w.,blz. 32; Southerden Burn, History 
of the Foreign Protestant Kefngees, p. 24. 

') Corpus Reformatorum, Calvini opera , torn. XVIII , 
p. 134, 143. Over de twisten na z^u vertrek, aangaande de 
benoeming van een predikant , zie beneden , blz. 200, 203 vv. 

^) Zie over de wijze van benoeming der Kerkeraadsleden 
de merkwaardige bladzgden van Ruytinck, Gheschiede- 
nissen, blz. 34 — 40. 

») Dat Utenhove dit deed, blgkt uit het woord „impe- 
travi" hierachter in de Bglagen, blz. LXVI, en uit de ver- 
zekering van NicoLAUS Gallasius (Corpus Reformato- 
rum, Calvini Opera, tom. XVIII, p. 165). H^ was dan ook 
de aangewezen man. 

13 



Digitized by VjOOQIC 



194 

geantwoord , dat men van de Koningin de bevestiging 
van het Patent niet te verwachten had. De oorzaken 
waren onder andere: 1®. Hare Majesteit kon in haar 
koninkrijk geen vreemdeling toelaten als superinten- 
dent naast den Bisschop van de diocese; zijwensclite 
dus, dat de gemeente zich in alle voorkomende zaken 
met de hulp van den bisschop van Londen vergenoe- 
gen zoude; 2®. De Raad had bezwaar tegen de clau- 
sule, waarbij de vreemdelingengemeente verklaard 
werd een Corpus corporatum politicum, en haar 
geschonken werd de volstrekte eigendom van den 
tempel en den grond , waarop hij stond , te meer om- 
dat men daar ook onder verstond het kerkhof (church- 
yard) en twee huizen daarnaast , waarin de predikanten 
ten tijde van Koning Eduard gewoond hadden. — Wat 
men verkreeg, was dit, dat de Koningin haren Pur- 
veyor schriftelijk gelastte, den Jezus-tempel in Austin 
Friars ledig te maken van al de tonnen en vaten en 
andere stoffage, dat daar in Koningin Maria's dagen 
was opgeborgen (deze gebruikte het als een soort van 
tuighuis voor de marine), en de vreemdelingen te 
herstellen in het bezit en het gebruik van dien tem- 
pel**). Dat zij den church-yard en de beide predikants- 
woningen er niet bij kregen, was wel het werk van 
den Markies van Winchester, Schatmeester des Rijks, 
die van Koning Eduard het grondgebied van St. Augus- 
tine Friars had ten geschenke ontvangen maar zon- 
der deze kerk en aanhoorigheden ; hij had zijn huis 
op een stuk van dit grondgebied, en was er op be- 
dacht, -dat zoo weinig mogelijk van het oude kloos- 



') EuYTiNCK, Gbescbiedenissen, blz. 32. Strype, 
Annals of the Beformation nnder Queen Eliza- 
beth, vol. I, 1725, Chap. 8, page 118. 



Digitized by VjOOQIC 



195 

tergoed hem ontging. Want voor den godsdienst ge- 
voelde hij weinig of niets >). 

Strype verzekert, dat de vreemdelingengemeente 
aan het eerste bezwaar der Koningin tegen de ver- 
nieuwing van het Patent van Eduard VI te gemoet 
kwam, door Edmund Grindal, den bisschop van 
Londen, tot hun Superintendent te verkiezen «). Het 
is niet van belang ontbloot op te merken , dat Ruytinck 
daar niets van weet. Hij vermeldt die verkiezing niet 
en noemt Grindal nergens den Superintendent Hij 
heeft wèl eene vertaling opgenomen van de door 
Grindal vervaardigde herroeping van Haemstedius *), 
waarin door hem zelven gesproken wordt van den 
«Superintendent beyder Gemeynten, den Eerw. Bis- 
schop van Londen" *). Uit de briefwisseling van Cal- 
viJN met NicoLAAS Gallasius, die in 1560 Waalsch 
predikant te Londen werd, blijkt, dat er over het 
kiezen van een superintendent eenig verschil van gevoe- 
len in de gemeente geweest is. Calvijn schreef, dat 
hij gehoord had , dat sommige leden der kerk te Lon- 
den een anderen superintendent begeerden dan den 
Bisschop van Londen ^). Gallasius antwoordde hierop : 
DWat aangaat het Superintendentschap , dat, zooals gij 
vernomen hebt, door een der onzen zou worden be- 

1) Strype, Annals of the Eef. under Q. Elizabeth, 
vol. I, page 118. 

*) Strype, Ibidem. 

') Zie beneden, blz. 213 en noot 1 aldaar. 

*) BuYTiNCK, Gheschiedenissen end Handelingen 
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III, 
dl. I), blz. 53. Vergelgk Strype, Edmund Grindal, 
1710. Appendix, Book I, Nnm. U, p. 4. 

*) Corpus EeformatoTum, Calvini opera, tom. XVIII, 
p. 116 seq. Aan het origineel ontbreekt de dagteekening. Latere 
afschriften geven den datum: 16 Juni 1560. 



Digitized by VjOOQIC 



196 

geerd, ik weet niet, of dit geen ongegrond envalsch 
gerucht is. Ik heb gehoord, dat vóór mijne aankomst 
door Utenhove een verzoekschrift tot de Koningin ge- 
richt is , waarin haar verzocht werd, de vroegere vrijheid 
aan de vreemde kerken terug te schenken. Te gelijk 
verlangde hij, dat de Superintendent, die vroeger aan 
hun hoofd gestaan had, zou worden teruggeroepen, 
en dat intusschen reeds iemand anders zijne betrek- 
king waarnemen zou. Zoodra dit bekend werd , kwam 
Utenhove in verdenking , dat hij zelf het ambt begeerde 
en zich zelven candidaat stelde. Ik heb hem echter 
plechtig hooren verzekeren , dat hij hieraan nooit ge- 
dacht had. Doch gij kent de soort van lieden wel, 
die niet gemakkelijk terugkomen op hetgeen zij zich, 
al is het op nog zulke losse gronden, in het hoofd 
gezet hebben. Er was wel reden tot verdenking, maar 
ik houd het er voor, dat door het gerucht de zaak 
vergroot is en op kwaadwillige wijze uitgebreid, de- 
wijl er geen vraag meer naar gedaan is en geen 
quaestie meer over geweest is *). 

Nu komen nog de volgende bijzonderheden in aan- 
merking. Strype zelf zegt: ))Na Grindal had de ge- 
meente geen superintendent meer" *). In den eersten 
tijd was het de gewoonte, dat de predikanten der 
gemeente den nieuwbenoemden aartsbisschop van 
Canterbury en den nieuwbenoemden bisschop van 
Londen begroetten. Strype heeft enkele toespraken, 
bij zulke gelegenheden gehouden , aan de vergetelheid 
ontrukt'). De eerste is: ))Het adres van de HoUand- 

*) Corpus Reformator um, Calvini opera, tom. XVIII, 
p. 165. 

*) Strype', Annals of tlie Keformation nnder 
Queen Elizabeth, Vol. I, Chap. 8, page 118. 

») In deel IV (1730) van de Annals of the Refor- 
mation under Qneen £lizabeth, waarin lig voortgaat 



Digitized by VjOOQIC 



197 

sche kerk te Londen, aan BANCRorT, bisschop van 
Londen, bij gelegenheid van diens verplaatsing naar 
Canterbury in het jaar 1604, toen de heer De la Fon- 
TAiN, predikant der Fransche kerk, de volgende toe- 
spraak hield" : enz. (hij beval de kerken in des Aarts- 
bisschops gunst ; hij zeide , dat het de gewoonte was , uit 
naam der kerken, den tot Aartsbisschop bevorderde 
te begroeten). Daarop volgt: »De rede van den heer De 
LA FoNTAiN tot Dr. Vaughan, den nieuwen Bisschop 
van Londen , 1604". Hij beveelt de gemeente in diens 
gunst. Hij zegt, dat het altijd de gewoonte geweest 
is , den nieuwen Bisschop te begroeten , nadat de Su- 
perintendent vroeger de Bisschop was. Hij telt de 
Superintendenten op : eerst werd met den titel van ' 
superintendent, tot opziener aangewezen, JoHANNESa 
Lasco uit Polen; zoo heeft ook, toen de kerken her- 
steld waren , door de welwillendheid en op gezag van 
Elizabeth, de nooit genoeg geprezen Koningin, Jan 
ÜTENHOVE , die eveneens door vele voortreffelijke eigen- 
schappen uitmuntte, van afkomst een Vlaming, ditzelfde 
ambt waargenomen, daar hij onder ons de aangewe- 
zen man was*); toen vervolgens de Eerw. vader Edm. 
Grind AL den Londenschen bisschopszetel innam, heb- 
ben zij hem gekozen tot beschermheer en superin- 
tendent van de kerk der vreemdelingen*). 



tot het jaar 1612 , dus enkele jaren der regeering van Jaoob 
I mede behandelt. Dit deel bevat eigenligk niets dan eene 
verzameling van documenten. 

1) Ut et restitatis Ëcclesiis, benevolentia , et auctoritate 
Elizabethae, nunquam satif pro meritis landatae Eeginae Jo- 
bannes TJtenbovins, et ipse mnltis virtutibns insignis , natione 
Flander, boe idem munns inter nos sortitns obivit. 

*) Strype, Annals of the Reformation nnder 
Queen Elizabeth (and King James), Vol. lY, page 
394. Op page 395 volgt nog: „The Bishop of London's 



Digitized by VjOOQIC 



198 

Ten slotte is het zeker, dat Grind al feitelijk het 
oppertoezicht over de gemeente heeft uitgeoefend, 
zooals uit het vervolg ook blijken zal. Uit het vooraf- 
gaande nu trek ik dit besluit : Utenhove was natuur- 
lijk door zijn aanzien onder de Nederlandsche vluch- 
telingen, door de gewichtige diensten, die hij der 
gemeente reeds vroeger bewezen had , in haar midden 
de hoofdpersoon; Grind al oefende het oppertoezicht 
over haar uit, enkel uit kracht van den wensch der 
Koningin en harer Raadslieden, dat de vreemdelingen 
zich met de hulp van den Londenschen bisschop 
vergenoegen zouden; zij hadden hem evenwel niet tot 
superintendent verkozen '). 



Utenhove zat niet stil. De Koningin had geweigerd 
de gemeente te verklaren een Corpus corporatum 
politicum, m. a. w. haar rechtspersoonlijkheid te ver- 
leenen. Reeds op den 298teu Januari werd het verzoek 
om die »municipalis libertas'' herhaald*). De uitslag 
was niet gunstig. Of Grindal in zijn brief van het 
jaar 1563 aan Utenhove (hierachter) over deze zelfde 
zaak spreekt, is niet recht duidelijk^). Op den 19d«a 



answer*'. Dan : „De la Fontain's present Eeply tot the Bisbop's 
SpeecV. Merkwaardig is, dat de Bisschop hen verzocht, het 
twistvuur in de £ngelsche kerk niet aan te blazen. 

^) Alle schr^vers op te noemen, die op dit pnnt gedwaald 
hebben, zon niet aangaan. Yerwonderlgk is het, dat zelfs de 
uitgevers van Kuytinck's werk de onde fout herhalen. Zie 
blz. VIII van de voorrede, in de Werken der Marniz- 
vereeniging, Serie III, dl. I. 

*) Strype, Annals of the Eeformation under 
Queen Elizabeth, Vol. I, Chap. 8, pag^ IIS. Verg. blz. 
LX VI in de Belagen, hierachter. 

3) Ik heb het oog op de woorden: „De rebus ecclesiae 
vestrae nolo quicquam praeeipitare , et vos vocabo, si vestra 
res agatur^' (in de Bg lagen hierachter, blz. L). 



Digitized by VjOOQIC 



199 

December 1567 werd aan de reglementen der gemeente 
rechtskracht verleend , en wel voor alle Protestantsche 
vreemdelingen binnen de stad Londen ' ). Deze maat- 
regel geschiedde waarschijnlijk nu niet in haar eigen 
belang, maar met hetzelfde doel, als waarmede 
Eduard VI indertijd hetzelfde voorrecht haar toege- 
kend had, n.l. om beter overzicht op den toeloop van 
»uitlandischen" te hebben *). In elk geval is zij aan 
dit doel dienstbaar geweest , zooals wij straks zien zul- 

1) Strype verhaalt op het jaar 1567 (Annals of the 
Beformation under Q. Elizabeth, Vol. I. chap. 50, 
page 542) : „This Year the Bishop of London , with other the 
Queen*8 Commissioners for Causes Ecclesiastical , made a De- 
oree in behalf of the Dutch Strangers Church in London. 
The Occasion this, Some Members of this Church had carried 
them selves disobediently to the Orders of it, and then for 
avoiding the Censnres, had departed and revolted from it. 
This Behavionr, too often practised, put the Chnrch npon 
addressing and petitioning the said Commissioners, that they 
who without any just Cause had thus gone from them, 
might be brought back, and obliged to a Eeconciliation 
with the Church again. Hereupon they did Decree, First, 
That the said Dutch Church should continue in its first 
Constitution , under its own Discipline hitherto accustomed, 
and in its Conformity with other the Eeformed Churches; 
Confirming the Ministers, Elders and Deacons of the same 
Church in their Ministries and Administrations. And then 
ezhorted all Strangers abiding in the City of London, who 
professed Christ and his Gospel, to join themselves to that 
Church, and submit to its Holy Appointments. And further, 
declared, all such as had made a Defection from thisChurh, 
and had caused the late Disturbance in it, to beunquietand 
stubborn Persons, until by Eepentance they returned and 
gave Satisfaction to God aud his Church; reserving to them- 
selves the further Bestraint aud Correction of them. This 
was given under their Seal the 19th of December, 1567. 
Anno Beginae 10^\ Hen behoort deze oficiëele waarheid met 
een „korrel zout^' te gebruiken. 

*) Zie hierboven, blz. 58, 62, 82 v. 



Digitized by VjOOQIC 



200 

len. De rechtskracht harer reglementen werd opnieuw 
bevestigd door Jacobus I in het jaar 1611. Deze 
koning verkocht haar in het jaar 1611 het »kerkhof' en 
de daarop gebouwde huizen voor de som van 600 
pond. ))For which the King granted them his gra- 
cieus Letters Patents", zegt Strype *). Of dit betee- 
kent, dat hij eindelijk hen herstelde in al de voor- 
rechten , die zij krachtens het Patent van Eduard VI 
genoten hadden, durf ik niet beslissen. Doch hoe dit zij, 
feitelijk hadden zij toen alles, wat zij ooit hadden begeerd. 



Het HoUandsche deel der gemeente had reeds spoe- 
dig twee predikanten, maar het Waalsche was niet 
zoo gelukkig. Januarius, die een tijd lang den dienst 
schijnt waargenomen te hebben , vertrok *). De Waal- 
sche Kerkeraad richtte nu een verzoekschrift aan 
Calvijn en zijne collega's om één van een drietal 
predikanten te zenden, wier namen zij noemden. Met 
blijkbaar ongeduld hebben zij spoedig daarop dit ver- 
zoek herhaald. Dit laatste schrijven is bewaard geble- 
ven 3). Het is onderteekend door alle W^lsche 
ouderlingen en diakenen; een naschrift (tot aanbeve- 
ling en ondersteuning) is onderteekend door alle leden 



1) Strype, Annals of the Eeformation under Q. 
Elizabeth, Yol. I, pag. 543 seq. Zie aldaar hoe de Lon- 
densche bisschop King in het jaar 1615 het op blz. 199 
noot 1 vermelde decreet nogmaals uitvaardigde. 

*) Corpns Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIIl, 
134. Calvijn had een getuigschrift van hem gegeven , dat ze- 
ker ongunstig moet geweest z^n, want spoedig daarop ging 
hiy heen. Volgens Gallas lUS had hg de gemeente in wanorde 
gebracht, evenals Ebrardus (1. 1.,'p. 143). 

') Corpus Reformatorum, Calv. opp. XVIII, p. 29 — 
32. In dezen brief is sprake van den voorgaanden. 



Digitized by VjOOQIC 



201 

van den Hollandschen Kerkeraad en een tweede na- 
schrift (met hetzelfde doel) is van Grindal , den bis- 
schop. Het schrift is van de hand van ütenhove. Zij 
verzoeken om een man van aanzien, die door zijn 
overwicht in staat is de gemeente te beheerschen, 
opdat zij tegenover de Engelschen een goed figuur 
make. Anders staat het te vreezen , dat zij door oneenig- 
heid zulk een aanstoot zal geven , dat de gemeente van 
hare vrijheid zal beroofd worden. Zij hebben den moed, 
te vragen om Viretus, Theodorus a Beza , Nicolaüs 
Gallasius, MACARiusof Colongius. Gallasius >) werd 
voor de taak aangewezen. In het begin van Mei ver- 
trok hij naar Londen*). CALVUNgafhem brieven mede 
voor Grindal , voor Ütenhove en voor de » Vlaamsche 
kerk". Uit den brief aan Ütenhove ') stippen wij het 
een en ander aan. De kerk van Genève miste Galla- 
sius slechts noode; zij stond hem af, omdat de Lon- 
densche gemeente hem een vruchtbaarder arbeidsveld 
voorspelde. Calvijk wenschte deze gemeente geluk 
met de bescherming van den humanen bisschop van 
Londen. In een afzonderlijk schrijven had hij getracht, 
den Bisschop in diens welwillende gevoelens te beves- 
tigen. Ook den graaf van Bethford, die verklaard had 
der gemeente zeer genegen te zijn, had hij opgewekt 
tot voortdurende waakzaamheid voor hare belangen. 



*) Gallasius werd Aug. 1544 predikant te Genëve ; in het 
jaar 1553 stond hg aan het hoofd van de gemeente telnssy; 
in het jaar 1557 was h^ ged arende eenigen t^d te Par^s ge- 
weest tot de komst van Macarius. 

') Dit bl^kt 1^ nit zign afscheid van den senaat van Genève, 
den 5^en Mei, 2® hiernit, dat hy den 16den Hei te Straats- 
burg aan Calvijn schrift (Corpus Reform at ornm, Cal- 
vini opera, tom. XVIU, p. 91 seq.). 

») L. l, p. 89 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



202 

Hij dankte Utenhove , dat deze gelegenheid had gevon- 
den, hem aan het hof te verontschuldigen, wat zijne 
medeplichtigheid betrof aan het oproerige vlugschrift 
van Knox: ))Het eerste bazuingeschal", waardoor de 
Koningin verbitterd geworden was *). Aan den ande- 
ren kant bekende hij , dat hij niet eens groote moeite 
deed, de gunst aan het hof terug te winnen. De las- 
tering was hem daarvoor al te lichtvaardig opgenomen. 
Het is dan ook bekend genoeg, dat de regeering van 
Elizabetii zeer gekant is geweest tegen Calvinisme. 

Gallasius, die den IS^icn Juni te Londen aankwam , 
beleefde daar in den beginne geene aangename dagen. 
Zijne vrouw had hij thuis gelaten *), en dat was maar 
goed ook, want de Fransche gemeente bestond uit 
onvermogende lieden, die bovendien nog zuinig en 
vasthoudend waren *). Een tractement kreeg hij in 
den beginne niet *). Eerst in Augustus. was hij zoo- 
ver, dat hem heel wat beloofd werd, maar er kwam 
niet van , want den een ontbrak de wil en den ander 
het vermogen ^). In September heeft de graaf van 



^) De titel was: T h e first blast of the trnmpet against 
the monstruous regiment and empire of women (Genève, 1556 ?). 
Calvijn veroTitschuldigdo zich zei ven bg Cecil , den Secretaris 
yan koningin ëlizabeth met de verklaring, dat hy eerst van 
de zaak niet geweten en later haar doodgezwegen had (Cor- 
pns Reformator nm, Calvini opera, tom. XVII, p. 490). 
Het boekje van Knox was eigenlek gericht tegen Maria, 
Koningin van Engeland ; maar Maria de Guise , de regentes 
van Schotland, Maria Stuart en Ëlizabeth hebben het 
zich gel^kelijk aangetrokken. 

') Corpus fteformatorum, Calvini opera, tomXVIII, 
p. 117. • 

') „Tenues sunt isti homines atque etiam parci ettenaces*'. 
Woorden van Gallasius, 1.1., p. 165. 

*) L. 1.. p. 140. 

«} L. 1., p. 165. 



Digitized by VjOOQIC 



203 

Maura hem als gast in huis genomen. Het tractement, 
dat hem toen was toegelegd, bedroeg zóó weinig, dat 
hij het lang moest opsparen, om zijne schulden te be- 
talen * ). Eerst in Februari van het volgend jaar had 
hij tractement genoeg, om zijne vrouw te kunnen 
ontbieden *). Deze geldquaestie was niet het ergste 
kwaad. Zij kwam voort uit andere omstandigheden, 
die hem meer moeite hebben berokkend. Bij zijne 
komst waren er, die zeiden, dat hij slechts door een 
enkel groepje was ontboden, dat hij dus opnieuw 
zich aan eene verkiezing door de meerderheid der 
gemeenteleden had te onderwerpen ^). Toen deze 
moeilijkheid uit den weg geruimd was, werd gezegd, 
dat hij volgens het Patent van Eduard VI zijne benoe- 
ming moest doen bekrachtigen door de Koningin. Hij 
beriep zich evenwel op de veranderde omstandigheden 
en op de genoegzaamheid van de goedkeuring des 
Bisschops *). Op den dag zijner intrede wilde men, 
dat hij door Petrus Alexander , en wel met handop- 
legging, zou bevestigd worden. Ook hieraan heeft hij 
zich onttrokken, door te zeggen dat zijne aanstelling 
voldoende was en dat hij de handoplegging reeds 
eenmaal ondergaan had s). De lezer vraagt wellicht, 
hoe het kwam, dat hem. zooveel hinderpalen in den 
weg gelegd werden. De verklaring is deze , dat hij te 



') L. 1., p. 181 seq. Als zgn toestand niet veranderd was, 
had h^ van honger moeten omkomen of terugkeeren. 

*) L. 1., p. 366. Het tractement bedroeg ^ 50 (Southerden 
BuRN, History of the Befugees, p. 34). 

') Corpus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIII, 
p. 135. 

^) L. 1., p. 136 seq. Het spreekt van zelf, dat een Greneefsch 
predikant bedacht was voor de antipathie van koningin 
Elizabeth tegen alle Calvinisme. 

6) L. 1., p. 138. 



Digitized by VjOOQIC 



204 

kampen had met twee tegenstanders , die vroeger ook 
predikant geweest waren, en die eerder dan hij te Lon- 
den aankwamen om daar de predikantsplaats in te ne- 
men. De een was de genoemde Petrus Alexander *), 



M Petrus Alexander was vroeger kapelaan geweest bg 
Koningin Maria (van Hongar^e), de znster des Keizers. In 
het jaar 1549 was h^ met Bucerus en Eagius b^ den aarts- 
bisschop van Canterbury (Epistolae Tignrinae, p. 43, 
OriginalLetters, vol. I, p. 67). Hg werd toen door Cranmer 
begiftigd met eene prebende en benoemd tot rector van All- 
hallows te Londen (Corpns Eeformatornm, Calv. opp. 
XVIII, p. 134). In het jaar 1556 volgde hg Garnerius op 
als predikant der Waalsche gemeente te Straatsburg. Petrus 
Martyr sprak toen zeer gunstig over hem, vooral over de 
zuiverheid zgner leer(GERDES, Scrinium Antiquarium, 
III et IV, p. 670), een lof, dien ook Gallasius later moest 
herhalen (Corpus Reformatorum, Calv. opp. XVIII, p. 
181). Op 6 Maart 1559 kreeg hg zgn ontslag te Straatsburg, 
maar niet eervol (1. 1., p. 134, 138). Leden van de Straats- 
burgsche gemeente hadden zeer onteerende dingen omtrent 
zgn persoon aan Calvijn geschreven, (1. 1., p. 138). Hg kwam 
nu in Engeland en volgens Gallasius dong hg naar het pre- 
dikantsambt der Londensche gemeente, enkel om weder in 
zgne eer hersteld te worden. Traktement had hg niet noodig, 
want hg was wederom bekleed met zgne prebende, en kon 
de inkomsten genieten, zonder het sacerdotium ter plaatse 
waar te nemen. Om deze reden vooral werd hg door den 
Kerkeraad begeerd (1. 1., p 135, 140). Reeds vóór Gallasius' 
aankomst hadden zg Petrus Alexander vergund, eenige pre- 
dikatieên te houden , en zij zouden hem zeker benoemd hebben, 
omdat zg niet geloofden, dat er iemand uit Zwitserland zou 
overkomen; was dat zoo, dan hadden zg het plan , beiden aan 
te stellen (1. 1. p. 134). Gallasius weigerde volstrekt Petrus 
Alexander als zgn collega te erkennen. Die meer wil verne- 
men van den langdurigen strgd, waarbij de hulp des Bisschops 
meermalen werd ingeroepen , verwijs ik naar het Corpus Re- 
formatorum, Calv. opp. XVIII, p. 134-140, 143, 162— 
165, 174. 180 seq., 220, 367. Petrus Alexander heefteen 
tractement genoten van 20 ,marc8^'. (Zie Southerden Burn , 
Bistory of the Refugees, p. 34). 



Digitized by VjOOQIC 



205 

en de ander Ebrardus of Eberiiardus ' ). Zij hebben 
Gallasius gedurig veel onrust veroorzaakt. Hoe het 
met Ebrardus afliep , weet ik niet. Petrus Alexander 
kreeg eindelijk verlof nu en dan te prediken, endaar- 
mede waren beide partijen min of meer verzoend. 

Ook met eene gewichtige zaak, die destijds deHol- 
landsche gemeente in beroering bracht, heeft Gallasius 
zich ernstig bezig gehouden. Ik bedoel de zaak van 
Adriaen van Haemstede *), den predikant, die om 
zijne neiging tot Wederdooperij is afgezet geworden. 
Het valt moeilijk, uit de bronnen, die mij ten dienste 
staan, eene heldere voorstelling te putten van hetgeen 
er eigenlijk gebeurd is. Utenhove, het voornaamste 
lid, de eigenlijke leider der kerk ^), heeft er gedurende 
vele maanden zooveel mee te doen gehad, ))ut vix 
otium scalpendis (ut aiunt) auribus fuerit" *), en om 
den ijver tot het bijeenhouden der kudde, dien hij bij 
deze gelegenheid aan den dag legde, is hij door Gal- 



*) MoRELLANUS schrgft aan Calvijn, uit Parys, 29 Juni 
1559: „De reliquo Arnaldnm nostrum Antverpiam misimus 
eins ecclesiae rogatu, quoniam derelicta fuerat ab Ebrardo, 
qni ut se monacliissimum mercenarium comprobaret , provola- 
vit in Angliam , simul atque audivit evangelie illic locum fore. 
Nee misero curae fuit, qmod praeter tot furiosos papistas grex 
ille multiplici sectarum genere circonsisteretur" (Corpus 
Keformatorum, Calvini opera, torn. XVII, p. 569). En 
HoTOMANüs schreef 22 December 1559 uit Straatsburg aan 
Calvijn: „Londini est ecclesia gallica, cuius minister est 
Eberardus quidam a vobis , ut audio , aliquando in Germani- 
am inferiorem missus*' (1. 1., p. 705). Petrus Alexander en 
Ebrardus zochten elkander wederkeerig, en te zamen Gal- 
lasius den voet te lichten (1. 1. tom. XVIII, p. 137). Verg. 
nog hetzelfde werk, tom. .XVIII, p. 143, p. 163 seq. 

*) Zie boven, blz. 192 en noot 3 aldaar. 

» Zie Strype, Gr in dal, Book I, Chap. 7, p. 66. 

* Zie hierachter in de Bglagen, blz. LXV. 



Digitized by VjOOQIC 



206 

LASius luid geprezen *). Daarom zullen wij trachten, zoo 
goed mogelijk de geschiedenis van het gebeurde op 
te stellen. 

De hoorders van Van Haemstede merkten in zijne 
prediking enkele punten op, die hun niet »zuiver" 
toeschenen; zij kwamen hierop neder, dat hij de 
Wederdoopers verklaarde voor zwakkere leden van 
Christus «). 

De inkleeding was evenwel zóó voorzichtig, dat het 
moeilijk viel er de ketterij in aan te wijzen. Bij her- 
haling werd hij voor den Kerkeraad (predikanten en 
ouderlingen) gedaagd, maar hij kwam niet op. Toen 
hij eindelijk zich gedwongen zag te verschijnen, bracht 
hij eene menigte trouwe volgelingen mede en ver- 
langde , dat die bij de bespreking tegenwoordig zouden 
zijn. Gallasius vreesde, dat zij door rumoer het on- 
derzoek zouden belemmeren. Daarom werden zij buiten- 
gesloten en Van Haemstede werd alleen ond^vraagd. 
Toen het eindelijk tot de zaak kwam, weigerde hij 
de bekentenissen te doen, die de Kerkeraad van hem 
begeerde. Hij verzocht, eenige artikelen op te stellen 
en een termijn te bepalen , binnen welken hij die kon 
beantwoorden. Vooral jegens Gallasius werd hij vijan- 
dig gezind ; want deze had de artikelen zóó ingericht, 
dat zij hem zeer in het nauw brachten ook had hij 
hem vele lastige vragen gedaan. Bovendien wist Van 
Haemstede, dat hij bij vonnis van Gallasius en 
zijne ambtsbroeders in zijne betrekking geschorst was, 
voor zoolang als de behandeling zijner zaak duurde; 



*) Zie Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn. 
XVin, p. 424. 

^)L. l.,p. 174seq.; EuYTiNCK, Ghescliiedenissen ende 
Handelingen (in de Werken der Marniz-Yereeni- 
ging, Serie III, dl. I) blz. 50, 



Digitized by VjOOQIC 



207 

daarom heeft hij den Franschen predikant en het geheele 
college bij vele menschen met ernstige beschuldigingen 
bezwaard. Hij hield zich ijverig bezig met het ver- 
vaardigen van zijn verweerschrift * ). 

Intusschen gebeurde er iets anders. Een gezelschap 
van Nederlandsche Wederdoopers schijnt in hunne 
moedertaal een verzoekschrift tot bisschop Grindal 
gericht te hebben, waarin zij vroegen om verlof tot 
vestiging in zijn bisdom. Uit voorzichtigheid echter 
onderteekenden zij het niet. Grindal liet het in het 
Latijn vertalen, maar hij kon er niet opantwoorden, 
want hij wist niet, tot wien hij zich te wenden had. 
Er waren er, die Van Haemstede voor den vervaar- 
diger hielden , omdat hij eens gezegd had , dat hij uit 
naam van eenige Wederdoopers een smeekschrift aan 
den Bisschop schrijven wilde. Daarom dacht Grindal 
er over, zijn antwoord aan Van Haemstede te zenden, 
in de verwachting, dat het dan wel aan zijn adres 
komen zou. Maar, vóórdat hij daartoe overging , wilde 
hij eerst den raad inwinnen van Utenhove en Petrus 
Delaenus, die door hunne langdurige ondervinding 
beter met den aard der secte bekend waren. Hij zond 
hun daarom het origineel van den ontvangen brief *). 
De toestand van Van Haemstede werd nu hoe langer 
hoe meer onhoudbaar. De artikelen van den Kqrkeraad 
beantwoordde hij zóó, dat zij hem voor een Ariaan 
uitmaakten '). Strype deelt bovendien den inhoud 

') Gallasius aan Calvijn, op 4 September 1560 (Corpus 
Eeformatornmy Calvini opera, torn. XVIII, p. 175). 

*) Het begeleidend schryven van Grindal aan Utenhove 
en Delaenus, waaraan wij bovenstaande byzonderheden ont- 
leenen, is te vinden bg Strype, Grindal, Book I, chap. 
5, p. 43. 

») Hy schrgft zelf aan Acontius, den 15 Juni 1591 : „Quod 
me Arrianismi insimnlant, novum non est. Nam ^uum Se- 



Digitized by VjOOQIC 



208 

mede van een stuk, dat hij in het belang der ge- 
noemde Wederdoopers moet hebben opgesteld, om- 
dat hij er voor was, deze menschen te verdragen en 
door eene zachte behandeling tot het Christendom 
terug te brengen. Hij verkondigde daarin vele stellin- 
gen , die in de ooren zijner tegenstanders bedenkelijk 
klonken *). Volgens Gallasius is de driestheid der We- 
derdoopers, die om verlof tot vrije vestiging hadden 
durven vragen, spoedig bekoeld, toen zij zagen, dat 
het Grindal en den kerkeraad der vreemdelingenge- 
meente ernst was, hen te weren*). Van Haemstede 
werd voor den Bisschop gedaagd, maar hij weigerde 
te herroepen. Daarop heeft Grindal gebruikgemaakt 

nioribns aliqnando responderemns, scripsimns septimo articnlo : 
In ter Anabaptistaa atque etiam inter Papistas, et alias alio- 
qni pestiferas sectas infirma Christi membra reperiri. Ex bis 
more sno coUectiones et conseqnentiajB faciebant, ac me tnm 
cum Ario qnippiam commune babere dicebant (Gerdes, His- 
toria Eeformationis, tom III, Monument, p. 150). 

1) Strype, Grindal, Book I, Cbap. 5,p.43. Het is niet 
geheel zeker , dat bet stuk , waarvan Strtpe spreekt een an- 
der was, dan dat, waarover Haemstede zelf aan Acontius 
scbr^ft (zie de vorige aanteekening). Wy deelen enkele zinsne- 
den mede, zooals Strype die geeft: „Wbereas it wasurged, 
tbat Anabaptists could not bave Cbrist for a true Mediator, 
since tbey were of Opinion bis Flesb was not taken of 
tbe Virgin; Hadrian argued, tbat tbo' tbey did not believe 
it, yet considering, tbey believed, and invocated Cbrist 
wbo suffered for us, and rosé again, and by wbom our 
sins are pardoned, tbey did not err from a true Mediator. 
He said also, Tbat tbe Incarnation of Cbrist could not be 
proved by Scripture ; and tbat tbe Assertion, tbat Cbrist par- 
took of our Nature, and was of tbe true Seed of tbe Woman , 
was not a Foundation, but a Ciroumstance only of tbe 
Foundation. He said, be would not altogetber condemn tbem, 
but commit tbem to God*s Judgment: And tbat Cbildren, 
and tbose, tbat are distracted , bave Salvation witbout Faitb". 

*) Corpus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIII, 
p. 181. 



Digitized by VjOOQIC 



209 

van zijn bisschoppelijk gezag en hem geschorst (in 
November 1560 *). Na de schorsing heeft de Kerk 
het gevoelen ingewonnen van Petrus Martyr. Deze 
gaf Van Haemstede ongelijk, vermaande de gemeente 
tot vrede, eendracht en vergevensgezindheid ; en Van 
Haemstede ried hij, de terechtwijzing even goed op te 
nemen als Petrus, toen hij bestraft werd doorPAULus*). 
Deze raad droeg geen vrucht, want er ontstond groote 
tweedracht. Haemstede had zijne vrienden. De voor- 
naamste was een zekere Jacobus Acontio, een Itali- 
aansch advocaat en philosoof, ter wille van den godsdienst 
eerst naar Straatsburg, toen naar Engeland gevlucht, 
en aldaar door Elizabeth met een ambt bekleed. Over 
zijne gevoelens is wel getwist; zeker is het, dat hij 
overhelde tot de Latitudinariërs *). Van den beginne 
trok hij partij voor Van Haemstede, toen hij nog zoo kort 
tot de gemeente behoord had , dat men hem niet goed 
kende. Gallasius schreef herhaaldelyk naar Genève, om 
inlichtingen te vernemen, welk een man toch die 
Italiaan was*). Wat Van Haemstede stout en zonder 
voorwendsels beweerd had, omkleedde hij met sophis- 
tische drogredenen. Hij zond eene schriftelijke verde- 
diging in tegen Gallasius, die hem een sophist genoemd 
had , maar deze verwaardigde zich niet , er op te ant- 
woorden ^). Het slot was , dat ook hij in den ban 
gedaan werd , waarbij hem de toegang tot het Avond- 

») Strype, Gr in dal, Book I, ohap. 5, p. 44. Ruytinck, 
Gheschiedenissen ende Handelingen (in de Wer- 
ken der Harniz-Yereeniging, Serie III, dl. I), blz. 50. 

*) Strype, Grrindal, p. 44. 

')Gerdes, Historia Beformationis, tom. IIIip. 274; 
Honnm. p. 146. 

*) Corpns £efor matornm, Calvini opera , tom. XVIII, 
p. 181, 341. 

5) L. 1., p. 341. 

U 



Digitized by VjOOQIC 



210 

maal in alle kerken werd ontzegd. Hij schreef toen 
aan Grindal een langen brief om opheldering, welke 
brief nog in het archief der HoUandsche gemeente 
te Londen wordt bewaard '). 

Van de overige vrienden van Haemstede waren er, 
die vertrokken; anderen hielden staande, dat zijne 
leer zoo slecht niet was, als zij werd uitgelegd. Hier- 
over ontstond groote beroering. De zaak kwam voor 
den Bisschop. Velen werden met den ban bedreigd. 
Zij moesten eene schuldbekentenis onderteekenen*). 
Er waren er, die weigerden en in den ban werden 
gedaan (in April 4564) Anderen toonden den Kerke- 
raad eene betere gezindheid ; in zijne vergadering van 
29 April, waarbij de bisschoppen van Londen en 
Durham tegenwoordig waren, werd hunne excommu- 
nicatie veertien dagen uitgesteld ^). Vermoedelijk is 
zij later ook niet uitgesproken. 

Utenhove spande in deze dagen al zijne krachten in 
tot het bijeenhouden der gemeente*). 

AcoNTius 5) en zijne partijgenooten «) berichtten in 

*) Zie Strype, Grindal, p. 45. 

*) Z^ luidde aldus: „lek N. N. bekenne dat Jesus Chris- 
tus onsen Salichmaecker warachtich God en mensche is, en 
dat hy s^n menschelicke natuere door de cracht Godes, son- 
der toedoen des mans ontfanghen heeft van het substantieel 
saet Mariae, die daer was van den geslachte Davids, endeis 
ons in allen geleek geworden, uitgenomen de sonde, nae H 
getuygenisse der H. Schrift, en al wat Hamstedius oft 
ymand anders, wie hy sg, ter contrariën van 't voorseyde 
geschreven ofte geleert mocht hebben, dat hetselve valsch 
ende antichristisch is''. 

»)RuYTiNCK, Ghesohiedenissen ende Handelingen 
(in de Werken der Marnix-Yereeniging, Serie III, 
dl. I) blz. 50. Strype, Grindal, p. 45. 

*) Corpus Keformatorum, Calv. opp. XVIII, p. 424. 

<) Zie hierachter in de By lagen, blz. LXY. 

«) Strype, Grindal, p. 45. 



Digitized by VjOOQIC 



211 

het buitenland, dat Van Haemstede ten onrechte in 
den ban gedaan was. O. a. naar Genève had Acon- 
Tius deze klacht verzonden. Utenhove vreesde, dat 
hij ook naar Zürich hetzelfde zou schrijven, en daarom 
deed hij zijn best, de verdenking weg te nemen. Zijn 
brief aan de predikanten aldaar is hierachter afge- 
drukt *). Ook naar Brabant moeten de berichten 
der voorstanders van Haemstedius verspreid zijn ge- 
worden. Karel Uteniiove, Jan's halve broeder, ver- 
toefde eenigen tijd in Brabant en vernam daar, dat 
de Nederlandsche gemeente te Londen om weinig af- 
doende, bijna beuzelachtige redenen, haren oudsten 
predikant had uitgeworpen. Hij liet niet na, bij zijn 
bloedverwant ernstig op te komen voor een man, die 
te Antwerpen eene schare van tweeduizend hoorders 
gesticht had. Wat zouden de onstandvastige leden der 
gemeente er wel van zeggen? Zouden de Roomsche 
vijanden er niet in juichen? Het kwaad had kunnen 
vermeden worden, als men maar vredelievender en 
niet met overdreven gestrengheid was te werk gegaan. 
Alle menschen hoorde hij roepen, dat het eene on- 
waardige daad was. ))Wat T' zeiden zij , j)is het iemand 
niet geoorloofd , vrij uit te spreken , wat hij gevoelt , 
als hij maar geen dwaalleer verkondigt? Wie is ge- 
dwongen, op eigen gezag den naaste te veroordeelen, 
als zijn geweten hem daartoe niet noodzaakt?" Hij 
gaf daarom nog den raad , dit alles te overwegen en met 
barmhartigheid het eindvonnis over Van Haemstede 
op te maken ^). Uteniiove liet dit schrijven niet on • 



>) In de Bijlagen, blz. LXV v. Waarschijnlgk richtte 
hitj een geleken brief aan de vrienden te Genève, maar die 
is m^ niet bekend geworden. 

*) De brief van Karel Utenhove aan Jan is afgedrnkt bg 
Gerdes'; Historia Eeformationis, torn. Hl, Monnm. p. 



Digitized by VjOOQIC 



212 

beantwoord , zooals blijkt uit een tweeden brief van 
Karel Utenhove, hierachter medegedeeld *). Zijne 
ophelderingen hebben niet bevredigd. O. a. schijnen zij 
behelsd te hebben , dat Van Haemstede was »e domo , 
quam Amoris vocant" •): De schrijver kon het niet 
gelooven. Hij hield het er voor, dat zijn broeder 
zich te licht had laten overtuigen, en meer op het 
gezag der menschen, dan op grondig onderzoek 
steunde. In rechtsgeleerde termen sprak hij het nog 
eenmaal uit, dat hem uit de processtukken, die hij 
gezien had , de beweerde schuld van Van Haemstede 
niet gebleken was. 

De veroordeelde was intusschen sedert lang uit 
Londen vertrokken en had zich naar Holland begeven. 
Uit Holland moest hij vluchten naar Emden. Ook 
daar werd hij verdreven. Van alles beroofd, vestigde 
hij zich eindelijk tè Olderssum in Oost-Friesland, 
waar hij zich bezig hield met den landbouw «). Zijne 
partij te Londen noodigde hem uit tot terugkeer, 
maar hij had er geen lust in. Eerst als de geheele 
gemeente hem uitnoodigde, wilde hij het doen *). Hij 
151 seq. (datum 16 Mei 1561). Opmerkeiyk is, dat Karel 
Utenhove Acontio, den Trentschen Itaüaaoi sohgnt gekend 
te hebben, want b^ liet bem en Delabnus groeten (1. 1.). 

*) Zie bieracbter in de Bg lagen, blz. XL VIII— L. 

*) D. w. z. dat bg beboorde tot de secte van Hendrik 
KiCLAS, nit Munster, die werd bescbonwd als een Wederdoo- 
per. Onder de regeering van Eduard YI verzamelde bg in 
Engeland „bet Huis der Liefde" of de „Familia cbaritatis*'. 
Zie bet artikel Familisten, van J. Köstlin, in Herzog en 
Plitt, Keal-Encyklopadie für Protestantisobe 
Tbeologie, 2te Aufl., Band IV, S. 487. 

•) Zie bg Ruytinck, t. a. p., bg Gerdes , L 1., p. 148 — 150. 
Gerdes las „Olderssum*' (Olderssemi) onder den brief van 
Haemstedius aan Acontius; Dr. Van Toorenenberqen las 
bg Ruytinck: „Oldenscbans". 

♦) Zie bg Gerdes, 1. 1., p. 149. 



Digitized by VjOOQIC 



243 

moet later tot andere gedachten gekomen zijn, want 
in 1562 keerde hij werkelijk terug. Grindal meende 
toen, dat hij zijne ))fouten" had ingezien, en wilde 
hem nopen, eene uitvoerige schuldbekentenis te onder- 
teekenen *). Van Haemstede weigerde: »so wiert hy 
door een brief, van den Conincklicken Raedt geschreven 
aen de kerckelijcke Commissarissen, verbannen als 
een obstinaet mensche int voorstaen van dwaelach- 
tige opiniën, den 19 Augusti 1562" ^). In zijne plaats 
werd beroepen Nicolaus Carinaeus van Edam, pre- 
dikant op een dorp bij Emden, »een godsaligh en 
gheleert man" »). De beide voorgangers der gemeente, 
Carinaeus en P. Delaenus, zijn echter in hetzelfde 
jaar nog bezweken als slachtoffers van de vreeselijke 
pest, die toen in Londen zoo hevig woedde *). God- 
fried VAN Wingen kwam in hunne plaats ^). 



Vreedzamer werkzaamheid had Utenhove in de 
voltooiing zijner Psalmberijming. Reeds gedurende 
de eerste periode der Nederlandsche gemeente te Lon- 
den had hij het gebracht tot eene uitgave van 25 
Psalmen •). Deze uitgave werd zelfs in Vlaanderen 



<) Zij is in het oorspronkeiyk Lat^n afgedrakt big Strype, 
Grindal, Appendix, p. 3 seq. Eene Engelsche vertaling geeft 
Strvpe in den tekst, Book I, chap. 5, p. 45—47. Eene 
Hollandsche vertaling geeft Euvtinck , Gheschiedenissen 
ende Handelingen (in de Werken der MarnizYer- 
eeniging, Serie III, dl. I), blz. 51 — 53. 

*) RuYTiNCK, a. w., blz. 53. 

») RüYTiNCK, a. w., blz. 54. 

♦) RuYTiNCK, a. w. , blz. 59. 

<) RuYTiNCK, a. w.y blz. 60. Het geschiedde in het jaar 
1563. Hy vas sedert eenigen tijd predikant der Nederlanders 
te Sandwich. 

•) Zie boven , blz. 77—80. 



Digitized by VjOOQIC 



214 

verspreid *). Op den 4deii April 1557 gaf Gillis van 
DER Erven een tweeden druk in het licht*). De titel 
was : ))25. Psalmen end andere ghesanghen diemen in de 
Duydtsche Ghemeynte te Londen, was gebruyckende" '). 



1) Dit blgkt uit een brief van Gtasper van der Heyden, 
aan z^ne vrienden te Ëmden, gedagteekend 17 December 1555 
(afgedrnkt bij Meiners, Oos tvrieschlandts kerkelyke 
geschiedenisse, dl. I, blz. 365 — 370, en bij Gerdes, 
Historia Beformationis, torn. III, Monnm. p. 142 — 146). 
Hg verzocht aan Jacob Michiels (zie boven, blz. 32) mede 
te deelen: „lek verkope ook zomtyts een psalmboek van myn 
Heer Utenhoven, en solde ook wel meer vercopen, waart 
datze zo diere niet en waren : want daar zynder zomtyts , 
die wel een dosyn teffens nemen zouden, mochten zy ze om 
3. dalers hebben, om ook wat an te winnen. Zommige broe- 
ders willen maar 2 stniv. voor tstnk geven, en rekenen 
metten bladeren, datze te diere vercocht wort, daarom en 
wordenze niet getrocken". 

*) Zie hierachter in de BiLjlagen, blz. XXVII. Vergelyk 
Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 70. 

•) „Coloss. iij. c. 16. Het wordt Christi wone in v rigcklick 
in allerley w^szheit: leeret ende vermanet malckanderen , 
ende singet mit Psalmen ende lofszaughen ende gheestlicken 
liedekens in ghenade den Here in uwen herten. Ghedruckt te 
Embden by Gellium Ctematium. Anno. 1557. den 4. Aprilis''. 
(in 8<^). Ik gebruikte een exemplaar uit de Bibliotheek te 
Gent, mij welwillend ter leen afgestaan door den heer Van der 
Haeghen. Boven iederen Psalm komt een Argument voor. B^ v. 
„Het Argument des eersten Psalmes. De Propheet leert, waer 
in de salicheit der menschen gheleghen is, salich segghende 
de ghene , die de wet des Heeren beherteii : in contrarie oock 
on:mligh, die die verachten. Beatus vir qui non baby t'\ Dan 
volgt het eerste vers met muziek op vijf balken. De muziek 
bol.ivit uit lieele en halve noten; niterst zelden komt een 
kwart n<M*t voor. Dt' vnlir» mie verzen zijn zonder muziek. 
Er zijn in opgenomen, behalve Ts. 1, 2, 3, 6, 15, 23, 32 , 
43, 44, 50, 51, 53, 79, 84, 101, 103, 115, 120,124, 
125, 127, 128, 130, 133, 143. Het Gesanck Simeonis. De 
tien gheboden. Symbolum Apostolorum. Oratio Dominica. 



Digitized by VjOOQIC 



215 

In dit bundeltje waren dezelfde psalmen en liederen 
opgenomen als in den eersten druk ^ ), Ps. 6 , 15 , 23, 
32, 44, 50, 79, 84, 101, 120, 128, 133, 143, »Het 
Ghesanck Simeonis" en ))De Thien Gheboden" waren 
van Utenhove, Ps. 1, 2, 3, 43, 51, 53, 103, 115, 
124, 125, 127, 130, het »Symbolum Apostolorum" 
en de ))Oratio Dominica" waren ongetwijfeld van de- 
zelfde hand, die reeds vroeger tien Psalmen had doen 
uitgeven *). 

Merkwaardig is het, dat de uitgever Van der Erven 
in dezen herdruk uit eigen beweging enkele eigen- 
aardigheden invoerde van het taalstelsel, dat Uten- 
hove op zijn Nieuwe Testament had toegepast. Hij 
verdedigde Utenhove's stijl tegenover ongeleerde lie- 
den, en Van Wingen, die zijn beschermer daarvan 
bericht gaf, sprak de hoop uit, dat er vanCTEMATius 
veel te verwachten was voor de zegepraal van hun 
stijl, als hij de spraakleer maar beter verstond'). 
Spoedig gaf hij hetzelfde bundeltje nogmaals uit, maar 
maar nu met een anderen titel, omdat Ps. 119 er in 



Dan „Volghter, een ander ghebedt tot Godt door den Autoor 
des seinen sangboncks, namaels sangkwyse ghemaeckt (d* welck 
ghebrnyckt wert in der Gemeynte voor de predikacie) ende 
is noeyt te vooren in desen sanckbonck gheweest, Mer isnn 
hier op noten (tot stichtinghe aller vromer Cliristenen) daer 
toe gbedaen, op dat so die de mnsyke konnen, den anderen 
die se niet konnen, te bet leerden end also een kort ghebe- 
deken hadden, om God voor syne ghenade end hulpe (wan 
sy te samen kommen) aen te ronpen ende beghint aldns^' 
[„I. V. O God die dn onse Vader bist" enz.]. 

^ ) Zie Is. Le Long , E ort historisch i^ er haal, blz. 38. 

^) Zie vooral hierboven, blz. 80. 

») Hy veranderde o. a. „Ghy'* voor het enkel vond in „Du" 
(zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXVII, en hierboven, 
blz. 125—129, 131—142). 



Digitized by VjOOQIC 



216 

het kort (4 verzen groot) was bijgevoegd '). Volgens 
Le Long verbond hij er toen reeds eene kleine verza- 
meling mede van »11 Andere Psalmen" *) ; zeker is het , 
dat hij die in 1559 uitgaf, hetzij dan voor de eerste 
of voor de tv^reede maal ^). 

Met dat al kreeg Van der Erven moeilijkheden met 
de tegenstanders van Utenhove op het gebied van de 



^) „26. Psalmen ende ander ghesanghen, diemen 
in de Duydtsclie Ghemeynte te Londen , was &hebrnyckende. 
Coloss. ig. e. 16. Het woordt Christi wone in v rycklick in 
allerley wgsheyt: leeret ende vermanet malckanderen , ende 
singet mit Psalmen ende lofzanghen ende gheestlicke liede- 
kens, in ghenade den Heere in nwer herten. Ghedrnekt te 
Embden , by Oellinm Ctematinm. Anno. 1558. den 28. Jann- 
arins''. Ik gebruikte het exemplaar in het bundeltje, dat ik 
boven y blz. 72 noot 3 heb beschreven als N^. 115 der Ee- 
monstrantsche bibliotheek te Amsterdam. Onder het afdruk- 
ken van dit vel heb ik dit bundeltje nogmaals ter hand 
genomen, maar thans is het verdeeld. De „26. Psalmen'^ 
de „Andere 26. Psalmen" en de „11. Ander Psalmen" 
vormen nu een afzonderlek bundeltje, dat onder nummer 
1558 in de toonkast der üniversiteits-bibliotheek aldaar wordt 
bewaard. (Verg. Is Le Long, Kort historisch ver- 
haal, blz. 70). 

*) Is. Le Long, t. a. p.: „Hier waren bygevoegt 11 Andere 
Psalmen (of eigentlyk twaalf) van nieuws berymt; naament- 
iyk, Psalm 45. 46. 52. 67. 83. 85. 86. 94. 112. 132. 142 en 
145. alle geteekent JV. (behalven alleen Psalm 67.)". Bg 
Gellius Ctematius, Emden 28 Januari 1558. 

*) In het bundeltje beschreven in noot 1 volgen op de 
„Andere 26 Psalmen": „11. Ander psalmen door 
J, V. Autheur der Duytscher ghemeynten (die te Londen was) 
sangkboeck, namaels daertoe in rij me, op sangksw^se te samen 
ghestelt, ende nu op het eerste in drucke tot stichtinghe 
ende troost aller vromer Christenen wtgegaen. Ephes. 5. c. 
19, Wordet vol gheests , ' ende spreket onder malkanderen 
door Psalmen ende lofsanghen ende gheestelicke Liedekens, 
singet ende Psalmet den Heere in uwen herten. An. 1559". 



Digitized by VjOOQIC 



247 

taal, o. a. met Petrus Dathenus. Deze zond den 
uitgever eene verzameling Psalmen van Utenhove en 
deed er eenige van zich zei ven bij. In het begeleidend 
schrijven drong hij er met alle kracht op aan, dat 
Van der Erven zich zorgvuldig onthouden zou van de 
door Utenhove en de zijnen ingevoerde nieuwigheid, 
omdat deze nutteloos, ja zelfs gevaarlijk was (want 
zij bracht de kerk in beroering'). Ctematius ging in- 
tusschen voort met uitgeven. De zoo even genoemde 
bundeltjes werden spoedig herdrukt met een nieuwen 
titel en eene nieuwe rangschikking *). Ik kenergeene 
andere berichten van dan die van Is. Le Long. Deze 
geeft geen bewijs dat hij den titel zelf heeft gezien. 
Hij doet alleen eene opgave van de volgorde der 
Psalmen, terwijl hij nog vermeldt, dat hier voor het 
eerst Utenhove's eigen berijming van het Onze Vader 
moet zijn voorgekomen. 

Nog in hetzelfde jaar, d. i. in 1559, verscheen eene ver- 
zameling van nieuwe Psalmen, alle van Utenhove *). 
Dezen keer heeft hij wellicht een weinig meer invloed 



1) Zie hierachter in de Bg lagen |blz. XXX. 

*) Zie Is. Le Long , Kort historiscli yerbaal, blz. 71. 

9) Ziels. LeLono, Kort historisch verhaal, blz. 71. 
De titel was: „Andere 26. Psalmen Danidis nienwelick 
toeghemaeckt, ende op dicht ghestelt by den seinen Antheur 
J. Y. ende nu in drncke wtgheghenen , ten nutte der Keder- 
landtscher Ghemeynten. Ephes. 5. c. 19. Werdet volgheests, 
ende spre^ckt onder malkanderen door Psalmen ende Lofsan- 
ghen ende gheestelicke Liedekens, singhet ende Psalmet den 
Heere in nwen herten. An. 1559". Ik gebrnikte een exem- 
plaar nit de Universiteitsbibliotheek. te Amsterdam (zie noot 1 
op blz. 216 en boven, blz. 73 noot 3), en een ander, toebe- 
hoorende aan de Universiteits-bibliotheek te Utrecht, waarin 
helaas 8 blaadjes ontbreken. Bladzgde 33 volgt op bladz^de 16. 
Achteraan staat: ,,Gedrnokt te Embden by Gellium Ctema- 
timn". — Formaat 8^. 



Digitized by VjOOQIC 



218 

op de uitgave gehad, dan vroeger weleens het geval 
was. Hij liet zelfs aankondigen , dat hij het voornemen 
had, deze Psalmen met de vorige nog eens gezamenlijk 
uit te geven en dan in de vorige de fouten, onjuistheden 
en misstellingen te verbeteren * ). OngeD^ijfeld tot zijn 
groot misnoegen heeft Van der Erven in het jaar 
1561 de 38 en de 26 Psalmen te zamen op eigen 
gezag, gedrukt *). De haast, waarmede dit ge- 
schiedde, liet evenwel nog tijds genoeg, den stijl te 
wijzigen en wederom verder van Uteniiove's stelsel te 
doen afwijken. De , bezorgdheid voor onnauwkeurigen 
nadruk, waarvan de voorrede gewaagt, gelijkt daarom 
wel spotternij, ten minste als zoodanig moet zij den 
auteur in de ooren hebben geklonken '). 



1) In dit bundeltje ontmoeten w^ voor de eerste maal eene 
voorrede en wel van Ctematius (ten minste de onderteekening 
is : „Mijn verwerf is God"). Daarin zegt hij o. a. : „J. V. des sins 
door Gods ghenade is , noch namaels de selue , t' samen met 
den anderen die te voren in drncke wtghegaen zyn , in orden 
achternolgende te setten, ende so wat in die vorighe (in 
welckerley wyse het zy) ghefeylt oft onnolkomelick wtgedrnckt 
of geset ware , oock te verbeteren , so heeft hy de Ghemeynte 
Christi so langhe niet willen van synen arbeyt beroonen'\ 

>) Ik gebruikte een exemplaar nit de bibliotheek te Gent. De 
titel luidt: „LXIIII Psalmen end ander ghesanghen, 
diemen in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende. 
Coloss. 3. c. 16. Het woort Christi woone in v rgckelick in 
allerley w^sheyt: leeret end vermanetmalkanderen, endesin- 
ghet met Psalmen end lofsanghen , end gheestelicke Liedekens , 
in ghenade den Heere in uwen herten, Ghedruct te Embden 
by Gellium Ctematium, An. 1561". Formaat 8^ Zie Is. Le 
Long, Kort historisch verhaal, blz. 72 v. 

') De voorrede luidt als volgt: „Tot den Christelicken 
Sangher : Aenghemerct de groote noot ende gebreck des Fsalïn- 
boexken oueral, ende het geduerich aenhoudeu der broederen die 



Digitized by VjOOQIC 



219 

In dezen bundel had men nu alles bijeen , wat vroe- 
ger en later was uitgekomen '). Was in de » Andere 
26 Psalmen" de muziek zorgvuldig boven de regels 
van het eerste vers van iederen Psalm afgedrukt, met 
de »LXIIII Psalmen" maakte men minder omslag en 
plaatste daarvoor eenvoudig eene aankondiging van 
de wijs, zooals men dat later in de »Acht ende 
dertich Psalmen" gedaan heeft. De wijzen heeten 
hier meestal ))Franchois of Ouerlantsch" *). 



my baden ende ouerredden dat ick dese Psalmen drucken 
sonde willen, ten dienste ende stichtinghe der Ghemeynte 
Christi, vreesende, sy sonden moghen tot achterdeel der 
Ghemeynte eldersweechs onachtsaemlick ghedrnct worden, 
80 hebbe Ick dat niet konnen laten , doch ongheern , of ik zy 
haren begheeren moeten na komen : Ende hebse nu ten lesten 
aen gheleyt in dese kleyne letter , ende op het selfde formaet 
des kleynen Testaments , ende Catechismus*', etc. Onderteekend : 
„Mgn verwerf is God". 

*) De Psalmen, die er in voorkomen, z^n: 1, 2, 3, 6, 
12, 13, 15, 19, 23, 24, 32, 42, 43, 73,44,45,46,50,51, 
52, 53, 67, 73, 75, 77, 79, 82, 83, 84, 85, 86, 90, 91, 
94, 100, 101, 103, 112, 113, 115, 116, 117, 118, 120, 
121, 122, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133, 
134, 136, 137, 138, 142, 143, 145, 146, 147, 119 (in 't 
korte). By 48 dezer Psalmen staat aangeteekend , dat zij van 
UteiNHOve z^n. Bovendien volgen: „Het ghesangk Simeonis , 
De thien Gheboden, Symbolum Apostolornm, Oratio Domi- 
nica, Oratio Dominica [nog eens. De tweede alleen is van 
Utenhove. Zij kwam het eerst voor in de eerste uitgave 
van 38 Psalmen], Een ghebet tot God, insangkswijsekoorte- 
lick vernatet [het bekend gezang voor de predikatie]. Een 
dancksegghinghe oner de dry hooftstncken onser salicheydt 
[ook van Utenhove. Zij kwam het eerst voor in de „Andere 
2 6 Psalmen". Vak Iperen drukte haar af naar de laatste 
recensie in de compleete Psalmberyming van het jaar 1566; 
hij maakte daarby nog drie fonten. Zie zijne K e r k e 1 y k e his- 
torie van het Psalm-gezang, dl. I, blz. 129], Vier gebeden. 

>) Bgv. Ps. 2: „Op de Ouerlantsche wyse des selfden Psalms" ; 
Ps. 12; „Op de Franchoise wgse des selfden Psalms, Al- 



Digitized by VjOOQIC 



220 

Een bundel van 38 nieuwe Psalmen was waarschijn- 
lijk de laatste, die te Emdeïi uitkwam ^). Ook dit 



somen te Strasbnrg plach te singhen''; Fs. 13: „Op de 
Onerlantsche w^se, Wt dieper noot'*; Ps. 15: „Op de Fran- 
ohoise w^Be des selfden Fsalmn*'; Fs. 42: „Desen Fsalm 
singtmen op een Poolsche wgse"; Fs. 44: „Op deFranchoise 
wyse des 79 Fsalms, Les gens entrez" (etc). Alleen bg Fs. 
126 vers 1 staan mnzieknoten. 

^) De titel was: „Acht ende derticb Psalmen, met 
den ghesangbe Marie ende Zacharie, onergeset in Nederlant- 
schen dichte, door Joan. Wtenhoue. Col. 3. b. 16. Hetwoort 
Christiwoone in v rgckelick, in allerley wijsheyt: leert ende 
vermaent malcanderen, mit Psalmen ende lofsanghen, ende 
gheestelicke liedekens, in ghenade, singhende den Heere in 
nwen herten. Jaco. 5. b. 13. Is yemandt in lijden onder v: 
die bidde. Is yemant goets moedts: die singhe Psalmen". 
Ik gebruikte een exemplaar uit de Utrechtsche Bibliotheek. 
(Mgn vriend. Dr. H. Gr. Kleyn, schreef voor mg den ge- 
Igklnidenden titel af van een tweede exemplaar in het Britsch 
Museum te Londen). Er staan eigenlek 39 Psalmen in, want 
Ps. 37 is op het register overgeslagen. Alle aanw^zing van 
plaats of drukker ontbreekt (Yergeligk Is. Le Long, Kort 
historisch verhaal, blz. 72). De aanhalingen op den 
titel komen niet overeen met die op den titel der 64 Psal- 
men, noch met het Nieuwe Testament van 1561 in den Deux- 
Aes, noch met den titel der „Hondert Psalmen'* van 
TJtenhove. De 39 meerendeels nieuwbergmde Psalmen waren : 
Ps. 5, 8, 16, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 110, 34, 36, 37, 
38, 39, 40, 41, 49, 62, 66, 67, 95, 102, 104, 105, 106, 
107, 108, 109, lil , 114, 119, 138, 139, 141, 144, 148, 149, 150. 

De lezer zal opmerken , dat ik tot nog toe geen melding 
gemaakt heb en in het vervolg ook weinig melding maken zal 
van JosuA van Iperen, Kerkelyke historie van het 
Psalm -gezang. Amsterdam, Deel I, 1777, een werk, dat 
in zulke zaken meestal wordt geraadpleegd. De oorzaak van 
dit stilzwegen is deze, dat het gedeelte, waarin Van Iperen 
over de psalmber^miog van TJtenhove handelt , m^ gebleken 
is zeer gebrekkig te wezen. Het zou de moeite niet loonen, 
dit te verbeteren. Slechts één punt stippen w^ hier aan. 
Van Iperen verklaart de overwinning van Datheen*8 psal- 



Digitized by VjOOQIC 



221 

werk schijnt in haast en zoo onkostbaar mogelijk 
afgemaakt te zijn'). — Het geduld van Utenhove 
was eindelijk uitgeput. Van der Erven en de zijnen 
hadden hem telkens bedrogen ; onder het drukken ver- 



men op die van Utenhove uit de w^zen. Dit zal wel niet 
geheel onwaar wezen, omdat de door Datheen overgenomen 
w^zen van Marot en Beza's Psalmboek groote aantrekkeiyk- 
heid bezaten. Doch Van Iperen kan niet verantwoorden, wat 
hg zegt op blz. 129 v. „uit hetgeen wy tot bier toe hebben 
opgemerkt, zal gereedelyk blyken, hoe de nieuwe Fransche 
Fsalmmelody, den voorrang boven de Engelsche van XJiten- 
hove, indien ik die de Engelsche Melody noemen mag, 
wel haast verkreegen hebbe**. Van Iperen wist niet , dat in * 
den bovengenoemden bundel van 38 Psalmen, bg alle 
staat; „op de Franchoyse wyse des zelfden Psalms^', 
behalve bg Ps. 30: „Op de Oaerlantsche wgse des XXIII. Psalms, 
Waer God ons niet etc." ; P s. 3 6: „Op de Ouerlantsche wgse, 
Door Adams val is etc." ; P s. 62: „Op de wgse des L. Psalms, 
Le Dieu Ie fort, etc." ; Ps. 66: „Op de Oaerlantsche wgse, Een 
vaste burch is onse God, etc". ; P s. 6 7 : „Op de Duytsche wijse, 
lek roepe tot dy Heer Jesu Christ"; Ps. 95: „Op de Ouer- 
lantsche wgse. Een vaste bnrch is onse God etc." ; Ps. 102: 
„Op de wyse des derden Psalms" ; Ps. 105 : „Op de Franchoysche 
wgse des, XLII. Psalms, Ainsi que, etc.'*; Ps. 106: „Op de 
Franchoysche wgse des 115. Psalms , Non poin etc." ; Ps. 108: 
„Op de Franchoysche wgse des CXXXVIII. Psalms , Bienheu- 
reux est, etc"; Ps. 109: „Op de wgse des XXXII. Psalms; 
Ps. 111: „Singt op de wgse des eersten Psalms"; P s. 139: 
„Op de wgse des 118. Psalms'*; Ps. 144 [de wgs niet aange- 
teekendj; Ps. 148: „Op de Ouerlantsche wgse. De daohdie 
is so vruechdenrgck, etc"; Ps. 149 en Ps. 160: „Op een 
Franchoysche wgse". Dezelfde mengeling van Fransche en 
Duitsche wgzen is waar te nemen in de „LXIIII Psalmen" 
(zie boven blz. 219 en noot 2 aldaar). Men vergelgke met 
het bovenstaande oordeel over Van Iperen, O. Douen» Cle- 
ment Marot et le Psautier Huguenot, II, p. 39, 
note 2 et 3. 

1) Kantteekeningen bgv. ontbreken geheel. Alleen staan 
boven lederen Psalm de beginwoorden in het Lat^n en boveu* 
dien eene korte vermelding van den inhoud. 



Digitized by VjOOQIC 



222 

oorloofden zij zich veranderingen in den tekst , die sterk 
indruischten tegen de taalkundige beginselen van den 
schrijver. De eenige drijfveer dezer handelwijze was de 
koopmansgeest der uitgevers, die het publiek gaarne 
leverden, wat het begeerde; het Nederlandsch van Uten- 
HOVE viel nu eenmaal niet in den smaak der groote 
meerderheid. Daar kwam bij de «jalousie de métier" 
van andere poëeten , die maar al te bereid waren zijn 
werk te «verbeteren". Vooral Datheen doet zich hier 
op eene zeer ongunstige wijze kennen *). Ten laatste zag 
de beginselvaste auteur zich genoodzaakt, deze hinder- 
lijke tegenwerking te ontwijken en een drukker te zoe- 
ken onder de Engelschen te Londen. Hij vond dien in 
den beroemden Protestantschen uitgever John Daye, 
bij wien hij den 21«t«n Juni d561 voor het eerst zijn eigen 
arbeid onvervalscht mocht doen verschijnen onder den 
titel: ))Hondert Psalmen Dauids" ^). Voor dit geheel 



1) Zie hierboven, blz. 216 v., en hierachter, blz. 225. 

>) Van de Andere 26. Psalmen, van de Acht en de 
dertich Psalmen, en van den compleeten Psalmbnndel 
van 1566 ken ik twee exemplaren. Van de overige bun- 
deltjes van Utenhove slechts één of geen één. De „Hon- 
dert Psalmen'' vond ik in het Britsch Museum, wat my 
te Londen een gelukkigen dag bezorgde, ofschoon het m^n 
vaderlandsch hart pgn deed, dat een vreemd volk de kost- 
bare schatten onzer letterkunde moet bewaren. Voor de 
kennis van Utenhove's taal en stijl, waarover zooveel 
str^d geweest is , geldt immers dit boekje naast z^n nieuw 
Testament als de eenige kenbron. De titel is: Hondert 
Psalmen Dauids, Mitsgaders het ghesangk Marie, t ghe- 
sangk Zacharie t' ghesangk Simeons, de thien Gheboden, 
de artikels des Oheloofs , t* ghebed des Heeren etc. ouerghe- 
sett in Nederlandschen dichte, door Jan Wtenhove. Col. 3. 
c 16. Het woord Christi wone in v ryckelick, in allerley 
wysheyt : leert end vermaent malcanderen , mit Psalmen , end 
lofsanghen end gheestelicke liedekins in ghenaede, singhende 
den Heere in uwen herten. Jacob 5 c. 13. Is yemand in 



Digitized by VjOOQIC 



223 

nieuwe Psalmboek kreeg hij Privilegie van de Koningin 
voor den tijd van zeven jaren *). Reeds op denlaatsten 
Augustus kwam eene tweede editie in kleiner formaat 
in het licht, waarin de drukfouten verbeterd waren ^). 
Beter nu dan eene uitvoerige beschrijving van de be- 
teekenis dezer uitgave zal hier een afschrift voldoen 
der voorrede, die om vele redenen van groot belang 
is en aan de vergetelheid dient ontrukt te worden ^): 
))De Ouersetter tot den Christelicken Leser. Christelicke 
Leser, de veranderinghe , die in velen deser Psalmen 
alsnv , door my ghedaen is , is in somighen der seluen 
eensdeels ghedaen , wt oorsaken dat sy , in onser ver- 
stroeyinghe , menigherley wyse gheschonden , end van 
der eerster myner ouersettinghe verandert syn ghe- 
weest , buy ten mynen weten end w^ille. Eensdeels auer 
end aldermeest, in somighen anderen, die ick ouer 
thien iaren ongheueerlick , wt hooger spraken, legher 
ghesett hadde ^) wt oorsaken der grofuer licency of 



lyden onder v? die bidde. Is yemand goeds moede : die singhe 
Psalmen*'. Het formaat is zeer klein octavo. De tekst beslaat 
niet minder dan 171 bladzigden , doordien boven de regels van 
het eerste vers van iederen psalm muziekbalken staan. 

') Achter in het boek bevindt zich eene zinnebeeldige 
voorstelling van de reis over de breede rivier van den dood 
naar de gewesten der zaligen, met het opschrift: „Etsi mors 
indies accelerat , Post fnnera virtns vivet tarnen^*. Onder deze 
gravure staat: „Ghedruckt te Londen by Jan Daye voorden 
voorseyden Ouersetter, 21 Junii 1561. Gum gratia et Privi- 
legie Eegiae Maiestatis per septennium^\ 

^) Zie Is. Le Long , Kort historisch verhaal, blz. 73. 
Het was toen in 12®. 

') M^n eigen aüschrift vaa dit stuk is nog eens met het 
origineel vergeleken door Dr. Eleyn. 

*) Hier gaat misschien eenig licht op over den oorsprong 
van Utenhove's eerste Psalmen. (Zie boven, blz. 78). 



Digitized by VjOOQIC 



224 

vryheyt, die ick namaels beuonden hebbe datdaerinne 
ghebruyckt was. Welcke sonderlickste oorsaken, be- 
neuen meer andere, nademael sy niet lichtwightigh 
syn, ick verhope dat du dy niet salt laten verwonderen , 
of bemoeyen ouer de selue veranderinghe : dewyle sy 
dy grootelick, ten besten ghedyen sal, so vele als 
daer aengaet de reinichey t end louterheyt der eewigher 
end salighmakender waerheyt Godes: aenghesien dat 
de selve hier alleenlick ghesocht end gheuoordert werdt 
Om welcker onderhoudinghe wille ick somwylen het 
dicht lieuer hebbe willen versuymen end naelaten,in 
der ouersettinghe, dan dat ick der selue te kortdede, 
of dat ick des dichts haluen eenighe lichtueerdigheyt, 
in so swaerwightighen handel des heylighen Gheestes 
soude bruycken , so verre emmer alst my moghelick is 
gheweest V). Derhaluen bidde ick d* [sic] hertgrondelick, 
du willest desen mynen trauwen aerbeyd my dancke- 
lick afnemen, end in 't goede keeren, so wat daer 
te gheringhe, end niet nae der weerdigheyt des tegen- 
woordighen handels, in der ouersettinghe, moghte be- 
uonden werden. So du sulckes doest , so magh itk [sic] 
veroorsaeckt werden mit der tyd , in meer andere Psal- 
men te arbeyden, so verre als God my de ghenaede 
daertoe gunne. Dit auer wil ick hierentusschen ghe- 
beden hebben, in den name Christi des Heeren, dat 
sick niemand lichtuerdelick veruoordere dese myne 
ouersettinghe eenigherley wyse te veranderen, onder 
wat voorwendinghe het selue oock gheschien moghte : 
Waerdoor (also ick airede wel voortyd eruaren hebbe) 



1) Het mag niet ontkend worden, dat deze overgroote 
nanwkenrigheid , in die dagen van onbeperkt schriftgezag 
een yereisclite, niet voordeelig wezen kon aan den gang en 
de zoetvloeiendheid der gedichten. 



Digitized by VjOOQIC 



225 

so wel de meyninghe des heylighen Geestes, als oock 
de kracht der composicy, in der ouersettinghe , ghe- 
kranckt end gheschonden moghte werden ten naedeele 
der waerheyt. So daer yemand beghenadight werdt van 
den Heere, de selue Psalmen van nieus aen ouer te 
setten, mit meerder ghenaede end stichtinghe, die 
magh hier in synen aerbeyd oock aenwenden ten nutte 
der Ghemeynten Gods, in onsen Nederlandschen Vader- 
lande , also hy ghehouden is te doene : op dat hy het 
talentpond van den Heere ontfanghen, niet begraue, 
mer meer wtgheue tot winninghe, ter eeren onses 
ghemeenen Heeren Christi lesu, end ten nutte syner 
ledematen. My is ghenough dat myne aerbeyd insyn 
wesen ghelaten werde '): ten ware mit mynen weten 
end bewillinghe, tot meerder beteringhe end stich- 
tinghe, welckerhaluenmen moet sick gantslicktebuyten 
gaen, op dat Gode alleene de eere blyue in der onbe- 
ulecktereewigher waerheyt syns woords. Anders, dewyle 
ick aenmercke de onuersaedde ghierigheyt veler bouck- 
druckeren , die daer een onwtsprekelicke schade daeghe- 



') Vergelgkt men hiermede de Voorrede van Petrus Dathe- 
Nus voor z^ne Psalmbergming, gedagteekend 25 Maart 1566, 
dan zal men zien , dat Datheen daar even zeker over Uten- 
HOVE spreekt, als Utenhove hier op hem doelt, en dan zal 
men mgne uitdrukking op blz. 216 beter begrijpen. Een stuk 
dier Voorrede luidt aldus: „Ten anderen daerö, dat die Psal- 
men alle (m^nes wetens) noyt bequamelic z^n ouergesettet 
gheweest, om stichtel^ck in der Ghemeynten te singhen : 
ende omdat si, die de Psalmen eensdeels ouer ghesedtheb- 
ben, wtdruckelick ende ernstlick begeerthebben, datmen 
haer werck soude bl^uen laten ende so daer yemant ware, 
die wat maeken wilde, dat hy dat van nieus doen soude. Om 
desen*' etc. (Afgeschreven uit ,De Psalmen Davids, wt 
den Franchoychen Dichte ouerghesett door Petram Dathenum, 
MD. L. XVII". Delftsch exemplaar in de Kon. Bibl. te 's Hage). 

15 



Digitized by VjOOQIC 



226 

licks aenbringhen der ghemeyuer [sic] weluaert, so lieb 
ick Meester Jan Day, wiens vroomicheyt ghenough- 
samelick bekent is, voor mynendrucker verkoren, end 
hebbe betuyght end betuyghe mits desen, dat ick 
dese teghenwoordighe ouersettinghe ende composicy in 
hueren stand end mit huere maten alleen voor de 
myne bekenne end gheen andere, op dat niemands 
ghierigheyt onder mijnen name gheuoedt werde, ten 
achterdeele der goddelicker waerheyt. Gheschreuen te 
Londen den 20. lunii. 1561" O- 

De geldzucht van Ctematius en de drang van de 
Nederlandsche gemeenten heeft zich door Utenhove 
niet laten dwingen. Nog in het jaar 1566 verscheen 
aan deze zijde der zee een psalmboek onder den titel: 
»I)e Psalmen Davids", waarin 38 psalmen van Jan 
Utenhove en 19 liederen voorkomen. Een titelplaatje 



^) Aan dit Psalmboek is voorts nog het volgende op te merken. 
Op de voorrede volgt een „Dichtschrift" van Utenhove (174 
regels) over de vrncht en het nut van het lezen der Psalmen. 
Achter de Psalmen zelve komt een uitvoerig register voor, met 
meer zorg bewerkt dan in eenige vroegere uitgave. Het is 
alphabetisch naar de beginwoorden, en de Latynsche vertaling 
staat er telkens onder: 

A. 
Aen Babylons fol. 144. 

Super flumina Ps. 137. 

Als een hert haect fol. 47. 

Quemadmodum Ps. 42. 

De lezer zal wel bevroeden, dat de inhoud bestaat uit de- 
zelfde Psalmen, vroeger verschenen in de bundels van 64 en 
39, terwijl Ps. 119 in 't korte, Ps. 67 en Ps. 138, die in 
beide bundels voorkwamen , hier natuurlijk maar ééns staan. 
De kleine Catechismus door Marten Micron (bij Daye, 24 
Junii 1561) en „Een korte ondersoeckinge" (bij Daye,3 Julii 
1561) zijn in denzelfden band gebonden (Verg. Is. LeLong, 
Kort historisch verbaal, blz. 73). 



Digitized by VjOOQIC 



227 

vóór »Een Corte Ondersoeckinge", achterin gebonden, 
wijst den uitgever aan *). 

Dit is dat »extra rare" boek op den Catalogus der 
Boekverkooping van Is. Le Long , naar welks herkomst 
tot nog toe vele geleerden te vergeefs gevraagd hebben *), 



^) Ik heb er geen ander bericht van, dan dat van Is. Lb 
LoNO, t. a. p. blz. 73 v.: „Daar is noch een Fsalm-fioek 
gedrukt, onder den volgenden Tytel: De Psalmen Davids, 
ende andere Lofsanghen, nu niea ghecorrigeert, en de ver- 
meerdert, die men in die Christen Gemeynten in deseNeder- 
lande is gebruykende , Ghedruckt Ao. 1566. in Octavo. Zonder 
aanwyzinge van Plaats noch Drukker. Hierin staan 38 Psal- 
men van Jan Utenhoven, en 19 Liederen. De Psalmen staan 
zonder ordre, en volgen malkander aldus: Psalm 1.2.79.84. 
103. 115. 127. 128. 130. 133. 143. 3. 8. 15. 23. 32. 43. 44. 
50. 13. 51. 82. 90. 101. 112. 124. 126. 142. 146. 147. 119. 30. 
36. 66. 67. 95. lil. 148. Deze Druk is vry slordig. Hier was 
achter gebonden: Een Corte Ondersoeckinge des Gheloofs, 
enz. gestelt door de Dienaaren van Godts Woordt. Gedrukt 
Anno 1566. zonder Plaats nog Drukker te melden. Dog staat 
hier op den Tytel een houten Plaatjen, met het Omschrift: 
Het Eyke der Hemelen enz. 't Geene te Emden, by GiUis 
van der Erven plagte gebruikt te worden: En vermits die 
beide Boekjes in een zelve Jaar, en met eenderlei letters 
gedrukt zyn , zuUenze buiten twyfel ook van eene Druk-Persse 
gekomen zyn". 

>) Bgv. A. 's Gravezande, Twee honderd jarige ge- 
dachtenis van het eerste synode der Nederland- 
sche Kerken onder het kruis, Middelb. 1769 , blz. 209 : 
„*t schynt my toe, dat 'er behalven de Psalmen van Nye- 
veldt, Uitenhoven, en de Heere ook noch anderen geweest 
zyn; altans op de meergenoemde Catalogus van Le Long, 
bl. 99 staat „No. 1194: Psalmen Davids, die men in de 
Christen Gemeynten in de Nederlanden is gebruykende. Ge- 
drukt 1566. Corte ondersoekinge des Geloofs, der gheene, 
die haar tot de Christen Ghemeynte in dese Nederlanden 
begeven willen. Gedrukt 1566." waar achter op de Catalogus 
staat : NB. Dit Psalmboek is extra Raar , zynde voor dat van 
P. Dathenus in de Nederlandsche Kerke onder 't Kruys ge- 



Digitized by VjOOÖ IC 



228 

omdat het naar de verzekering aldaar vóór de berijming 
van Datheen in de Nederlanden gebruikt moet wezen *). 
Utenhove zelf arbeidde ijverig voort aan de voltooiing 
van het werk , dat hem met tusschenpoozen zeker ge- 
durende zeventien jaren heeft beziggehouden. Doch 
hij h§eft het niet verder mogen brengen dan tot het 
handschrift der compleete Psalmberijming. De uitgave 
heeft hij niet beleefd. De penne vrucht, die hem na 
aan het hart lag, ook om al de moeite, het verdriet, 
de volharding, die zij hem gekost had , moest hij over- 
geven aan de zorgen van Wingius en de andere leden 
van den Kerkeraad die haar met groote piëteit hebben 
uitgegeven *). 

Dat hij zelf den druk niet mocht leiden, betreuren 
wij niét alleen om zijnentwil, maar ook om ons zei ven. 
Daardoor ontbreekt namelijk aan taal en stijl de waar- 



bruykt". — De lezer die de befichrgving van Is. Le Long 
by No. 1194 van den Catalogus der Boekverkooping , legt 
naast de beschrijving in zign Kort historiscli verbaal, 
zal wel niet meer twgfelen. 

*) Dat men in Vlaanderen reeds sedert lang met Utenhove's 
Psalmen bekend "was, bebben wig boven gezien (blz. 213 v.) 

*) De titel luidde: „De Psalmen Dauidis, in Neder- 
landischer sangsryme, door Jan "Wtenhoue van Ghentt. War- 
toe toegedaen syn de gesangen Marie, Zacbarie, Simeonis, 
mit t' samen den tien geboden ende gebede des Heeren, mit 
nocb anderen. Item is bier nocb voor iegbeliken Psalme ge- 
sett s^n inboldt: endeaent einde een voegblick gbebedt daroppe: 
Altemael to nutte der Gemeynte Christi. Psal. 9. b. 12, Sin- 
get den Heere die to Sion woinet: verkundiget onder den 
luyden syne daden, Jacob. 5. c. 13. Lydt iemandt onder v? 
die bede : Is iemandt goedes moedes , die singe Psalmen. Obe- 
druckt to Londen by Jan Daye, den 12. Septembris 1566. 
Cum gratia et Privilegio" (Afgeschreven naar het exemplaar 
in de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage. Bij mijne studiën 
gebruikte ik een exemplaar zonder titel uit de Bibliotheek 
der Nederl. Maatschappg van Letterkunde te Leiden). 



Digitized by VjOOQIC 



220 

borg der echtheid. Van Wingen zegt in de Voorrede, 
dat ' Utenhove , na zijne spelling in de vorige bundel- 
tjes telkens veranderd en verbeterd te hebben , nu alle 
Psalmen met gelijkvormige spelling had willen in 't 
licht zenden. Bovendien had hij zich , naar den wensch 
van ettelijke gemeenteleden, onthouden van tal van 
woorden en spreekwijzen, die hij voorheen in andere 
drukken gebruikt had. Wel verzekert hij, dat hij en 
de zijnen Utenhove's werk hebben ))oppet aller cor- 
reckteste, als ons in onser gelegenheit mcEgelick ge- 
weest is, in drucke vthgaen laten"*)? doch de zuiver- 
heid van het water, nu het door dit kanaal tot ons 
kwam , is niet onbetwistbaar meer. Om dan den lezer 
een denkbeeld te geven van de groote verschillen , die 
in de uitgaven van Utenhove's Psalmen zijn waar 
te nemen , geef ik hier enkele vergelijkingen. Beginnen 
wij met Psalm 1, zooals hij voorkomt in de bundels 
van »25 Psalmen", »LXIII Psalmen", ))Hondert Psal- 
men" en de ))Psalmen Dauidis". Bij^ dit gedicht valt 
nog op te merken, dat het in de eerste uitgave niet 
van Utenhove was. Voor de laatste had hij het 
zóó omgewerkt, dat het toen als het zijne kon gel- 
den. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat hij geene 
omwerking, maar eene geheel nieuwe berijming heeft 
geleverd. Bij nauwkeurige beschouwing is mij geble- 
ken, dat dit het lot geweest is van al de Psalmen, 
die in de oudste bundeltjes niet met de beginletters 
J. V. geteekend waren *) , wel een bewijs van de ruste- 
looze vlijt, die hij tot zijnen dood aan deze penne- 
vrucht besteedde. 



*) In de Voorrede, t. a. p. blz. A iij v. 
») Zie boven blz. 80 en noot 2 aldaar, blz. 215, 216 noot 
3, 218, 220 noot 2. 



Digitized by VjOOQIC 



230 



PSALM L 



In de „25 Psalmen". 



[1] ' ) Salich is hy die tot de raeden 

Der booser mensclien niet en gaet , 

nocb niet blyft in der sondaers paden 

Niet sidt oock by de spotters qnaedt. 

[2] Maer in de Wet van Godt den Heere 

Neemt syn ghenoecbte , end dagb end 

(nacbt 

Daer in ghedenckt tot synder leer e 

Hy sal syn als een boom gbeacbt. 

f3] Gheiy ck een boom by der renieren, 

Syn vrucbten gbeeft tot synder tyt, 

So sal certeyn in alle manieren 

Dees man oock syn gbebenedyt. 

[4] Een bladt en sal niet moghen wycken, 

Van desen boome also gheplant, 

So sal hy bebben desgbeiycken, 

Obelnck ende spoet an allen kant. 

[5] Dit en sal niet mogben gbesebieden, 

Den boosen die Gods wordt verscbnyft, 

Maer by sal voer Gods ansiobt vlieden, 

Ghelgck voer- wynt dat kaf verstuyft. 

Enz. 



In de „LXUII Psalmen". 

Salicb is by, die tot de raden, 
Der booser menseben niet en gaet, 
Nocb niet en bl^ ft in des sondaers paden 
Niet sitt oock by de spotters qnaet. 

Maer in de Wet van God den Heere, 

Neemt zgn ghenoecbte end dach end 

(nacht 

Daer in ghedenckt tot zander leere, 

Hy sal zijn als een boom gheacht. 

Gheiyck een boom by der Benieren, 
Zijn vrachten gbeeft tot zander tijt, 
So sal certeyn in alle manieren, 
Dees man oock zgn gbebenedyt. 

Een bladt en sal niet mogen wycken, 
Yan desen boom also gheplant, 
So sal hy hebben desghelgcken, 
Gelnck en spoet aen allen kant. 

Dit en sal niet moghen gbesebieden, 
Den boosen die Gods woort verschnyft, 
Maerjiy sal voor Godsaensicht vlieden, 
Gheiyck voor wint dat kaf verstuyft. 

Enz. 



') Nnmmers by de verzen komen niet voor. De coupletten worden alleen 
aangeduid door eene nieuwe alinea. 

') De letter e is hier en op andere plaatsen doorsneden met een klein 
streepje, tot een teeken, dat zy onder het lezen moet worden verbonden 
met den klinker aan het begin van het volgende woord. 

') De dubbele i is hier cursief gedrukt. 



Digitized by 



Google 



231 



PSALM L 



In de „Hondert Psalmen'\ 

Saligh is de man die den r&de 
Der boosen niet is na ghegaen, 
Niet staende in der sondaren pade, 
Nooli den spetteren toeghedaen. 

Mer in die Wet Godes des Heeren 
Neemt synen lust, end dagh end nacht 

Daerin ghedenckt vast tsyner leere, 
Hy sal siin als een boom gbeaebt. 

Obeliick een boom by waterbeken, 
Siin vruchten fiin gheeft tsiiner t^^d »). 
Also sal oock siin vergheleken 
Dese man gaer ghebenediit. 

Een blad sal doch niet moghen wy eken 
Van snlck en boome 8o gheplant : 
Also sal hy oock desgheliicken 
Bespoedight siin aen allen kant. 

Dit sal gheensins moghen gheschieden 
Den boosen die God wederstaen, 
Mer sy snllen stracks moeten vlieden 
Als t* kaf voor wind niet can bestaen. 
Enz. 



In de „Psalmen Davidis". 

Saligh is die niet tot den rade, 
Der godloosen neemt synen ganek : 
Noch staet in der sondaren pade, 
Niet sitt oock op der spottern banck. 

Mer syne lust neemt enen seere, 
In s* Heeren Wet, end dach end nacht 

Daerom tot synen troost end leere 
Ghedenckt, end deghelicken tracht. 

Dese*), als een boom by waterbeken 
Gheplant, die syn vrucht t'syner tydt 
Gheeft, sal syn, end daerby gheleken, 
Gants salich end ghebenedyt. 

Een eenich bladt salder niet vallen 
Yan sulcken boome so gheplant : 
Also sal hy, sonder misuallen, 
Bespoedight syn in allen standt. 

Dit sal gheensins moghen gheschieden 
Den godloosen die Godt verschuyft : 
Her sy sullen stracks moeten vlieden, 
Euen als 't kaf voor windt vetstuyft. 

Enz. 



Dezelfde veranderingen zijn te zien bij den zesden Psalm, die 
van den beginne als een stuk van Utenhove is uitgegeven (name- 
lijk geteekend J. V.) : 



Digitized by 



Google 



232 

PSALM VL 

In de „25 Psalmen". In de „LXIIII Psalmen''. 

[1] In dynen toorn wilt my niet straf- In dynen tooren, wilt my niet straf- 

(fen Heere, (fen Heere, 

Kastydt my niet in dyne gramschap Castydt my niet in dyne gramschap 

(seere (seere, 

Maer wil dy Heer erbarmen ouer my Maer wil dy Heer erbarmen oner my, 

Want ick kranck bin : maeckt my van Want ick kranck ben : maect my van 

(sonden vry. (sonden vrg. 

[2] Maeckt my ghesont: Want myn Maeckt my gesont, want mgn beenen 

(beynen end leden (end leden, 

Syn gaer vntwee : Myn siel is daerbe- Zgn gaer ontwee, mijn ziel is daarbe- 

(neuen, (nenen, 

In groot verdriet, Beswaert end gisch In groot verdriet, beswaert ende 

(vnvro, (gantsch onvro, 

Hoe lang saltu my laten Heer also ? Hoe lang saltu my laten Heer also ? 

[3] Keer dy tot my, wylt my ansien o Keer dy tot my, wilt my aensien o 

(Heere, (Heere, 

Verlost myn siel, end wilt oock van my Verlost mgn ziel, ende wilt oock van 

(weren, (my weeren, 

Myn lyden swaer, om dyns naems wille M^n ligden s waer, om d^ ns naems wille 

(groet, (groot. 

Want wie sal dyns ghedencken in den Want wie sal dgns ghedencken in den 

(doot. (doot. 

[4] Wie salder oock dy dancken in de Wie salder oock, dy dancken in der 

(Helle, (helle, 

In mynen sncht, gheheel vermoyt ick In mynen sucht, gheheel vermoeyt ick 

(quelle, (qnelle, 

Myn bedde doe ick vloeyen allen nacht, Mgn bedde doe, ick vloeyen alle nacht, 

ende myn betste, mit tranen myns ghe- Ende mijn bedtste met tranen myns 

(clachs. (gheklachs. 

[5] Myn anghesicht van snchten ende Mijn aenghesichte van snchten end 

(weenen, (weenen, 

Is gaer verdroocht, ende veranwert mit Is gaer verdroocht, en veronwert met 

(eenen, (eenen, 

Om der wille, aller vyanden myn. Om der wille, aller vyanden mgn. 

Die my alwech swaerlick qnellende Pie my alwech, swaerlick qnellende 

(syn. (zijn. 

Enz. Enz. 



Digitized by VjOOQIC 



233 

PSALM VL 

In de „Hondert P8almen^\ In de ,,P8almen Danidis". 

In dynen toorn will my niet straflFen In dynen toorn bestraf my niet, o 

(Heere, (Heere, 

Casty my niet, in dyner gramschap Casty my niet in dyner gramschap 

(seere, seere, 

Mer wildy Heer erbarmen oner my, Mer wildy, Heer, erbarmen oner my, 

Want ick bin kranck, maeck my van Want ick ben cranck, maeok my van 

(sonden vry. (sonden vry. 

Maeck my gesond, want myn beynen Maeck my gesondt, want myn beens 

(end leden (my begeuen 

Syn gaer ontween, myn siel is daer- End syn verschreckt, myn siel is daer- 

(beneuen, (henenen 

In groot verdriet, beswaert end gants In groot verdriet beswaert end gants 

(onvro, (onnro, 

Hoe lang salt du my laten Heer also ? Hoe langh saltn my laten Heer also ? 

Keer dy tot my, wil my aensien, o Keer dy tot my, wil my aensien, o 

(Heere, ^ (Heere, 

Verlos myn siel, end wil oock van my Verloss mya siel end weer in desen 

(weeren (keer e 

Myn lyden swaer, om dyns naems wil- Myn liiden swaer om dyns naems wille 

(len groot, (groot. 

Want wie sal dynr ghedencken in den Want wie sal dyns ghedencken inden 

(dood. (doot ? 

Wie salder oock dy dancken in der Wie salder oock dy dancken inder 

(helle, (Helle? 

In mynen sncht, gheheel vermoeyt, ick In mynen sncht gantslick vermoeyt ick 

(quelle, qnelle. 

Myn bedde doe ick vloeyen alle nacht, Myn bedde doe ick vloeyen alle nacht, 

Ende myn bedstemit tranen mijns ghe- End myn bedtste met myn tranen on- 

(klaghs. (sacht. 

Myn aenghesicht van versnchten end Myn anghesicht van versnchten end 

(weenen (weenen 

Is gaer verdrooght^ end veronwert mit Is gaer verdrooght end veroudert met 

(eenen. (eenen, 

Om der willen aller vyanden myn, Om der willen aller vyanden myn, 

Die my alwegh swaerlick quellende Die my doorgaens quellen met grooter 

(syn. (pyn. 

Enz. Enz. 



Digitized by VjOOQIC 



234 



De orthographie in de »Andere 26 Psalmen" komt 
vrij wel overeen met die der )!>LXIIII Psalmen". Er 
is veel . overeenkomst en weinig verschil. De afwijkin- 
gen van de overige uitgaven zijn dezelfde. Bijv. het 
eerste vers van Ps. XLII luidt: 



In de „Andere 26 Psalmen'^ 

Als een hert haeckt na water beken 

Na dat hy lang is beiaegt 

So baeckt myn siele vanghebreken 

Tot dy mign God onuersaegt. 

Mgn siel dorst vast tot dy myn God, 

Mgn leuendich lot, 

Wanneer sal ick docb toetreden, 

End aenschonwen dat aenscb^n Gods. 

In de „Hondert Psalmen". 

Als een bert baeckt na waterbeken. 

Na dat by langbe is beiaegbt : 

So baeckt mijn ^ ) siele, van gbebreken. 

Tot dy mtjn God onnersaegbt. 

Myn siel dnrst vast tot dy mr/n God, 

Mt>'n lenendigb lot, 

Wanneer sal ick docb toetreden, 

End aenschauwen dat aenscbyn Gods. 



In de „LXIIII Psalmen". 
Als een bert baeckt na water beken, 
Na dat hy lang is beiaegbt, 
So baect myn ziele van gebreken, 
Tot dy mgn God onnersaegbt. 
Myn ziel dnrst vast tot dy myn God, 
Myn lenendicb lot, 
Wanneer zal ick docb toetreden, 
End aenschonwen dat aenscbyn Gods. 

In de „Psalmen Danidis". 
Als een bert baeckt na waterbeken. 
Na dat by langbe is beiaegbt, 
So baeckt myn siele vol gbebreken, 
Tot dy, myn God onnersaegbt 
Myn siel dnrst vast tot mynen God, 
Myn lenendigb lot, 
Wanneer sal ick doch toetreden. 
End anschanwen dat aenschyn Gods ? 



Ook de andere werken van Utenhove, de Geloofs- 
belijdenis, de [groote] Catechismus, de »ondersoec- 
kinge*' [niet ontwijfelbaar zeker van zijne hand], wer- 



*) De dubbele i is hier overal cursief gedrukt. 



Digitized by 



Google 



235 

den in dezen tijd herdrukt, meest te Emden *). Daaruit 
blijkt, dat de gemeenten er hoogen prijs op stelden. 
Of hij zelf eenigen arbeid aan deze herdrukken besteed 
heeft, kan ik niet zeggen. Het heeft hem geen leed 
gedaan (want hij heeft het niet beleefd) dat de »onder- 
soeckinge", eenigszins omgewerkt en met sterk gewij- 
zigden stijl , is opgenomen door Dathenus achter diens 
Psalmboek ^). 

Ook op het tot stand komen van Gereformeerde ge- 
meenten in andere steden van Engeland dan Londen, 
had Utenhove invloed. Het getal der vreemdelingen 
groeide zóó sterk aan, dat tweehonderd familiën te 
Sandwich geplaatst werden, met goedkeuring van de 
Koningin en van de Overheid aldaar. Hun eerste pre- 
dikant was Jacobus Bücerus , proponent te Londen ^). 
Reeds den 1*^° October 1560 vinden wij Utenhove en 
hem in de nieuwe gemeente bezig om haar te regelen *). 
Doch ook te Sandwich werd de toevloed te sterk. De 
hevige vervolging in Vlaanderen deed aldaar zóóvelen 
eene schuilplaats zoeken, dat de stad ze nauwelijks 
bergen kon. De nood is er zóó hoog geweest, dat men 



*) Zie Is. Le Long, Kort historiscli verhaal, blz. 
68; Dr. Kuyper, Joannis a Lasco opera, torn. I, praef. 
p. LXXIX seq., LXXXV eeq., C; hierboven, blz. 74, 77 
noot 1, 82 noot 2, 83 v. 

>) Wy moeten volstaan met er de aandacht op te vestigen. 
De veranderingen z^n inderdaad zeer groot. 

')RuYTiNCK, OheBchiedenissen ende Handelingen 
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III, 
dl. I) blz. 43. Zie ook. beneden, blz. 239. Volgens een officieel 
stuk bij SouTHERDEN BuRN, Hi story of the Refngees, p. 
208, waren te Sandwich tweehonderd zielen. 

*) J. BucERUS aan P. Delaenus, bij Gerdes, Bcrinium 
Antiquarinm, tom. V et VI, p. 172. 



Digitized by VjOOQIC 



236 

op het punt stond , een aantal naar Londen te zenden. 
Op last der ^Broeders" heeft toen Utenhove den bisschop 
van Londen over deze zaak aangesproken, opdat door 
diens voorspraak den armen vreemdelingen Colchester 
of Lin tot woonstede mocht gegeven worden *). Op 
aanbeveling van den Koninklijken Privy Council aan 
den Magistraat van Colchester v^rerden nu vijftig per- 
sonen, groot en klein, aldaar gevestigd. Zij werden 
daar spoedig met welwillendheid bejegend, omdat zij 
rustige burgers waren en industrieën uitoefenden , die 
men er te voren niet verstond, zooals het weven 
van zakken-linnen , het vervaardigen van naalden en 
perkament, weverij in het algemeen. De overheid ver- 
wachtte van hen de herleving der stad. Zij schijnt 
eerst voor de aanbeveling van den Privy Council weinig 
ooren gehad te hebben , zoodat het bij verrassing was , 
dat deze vijftig vluchtelingen iiit Sandwich naar Col- 
chester kwamen ; doch toen zij zich daar eenige jaren 
hadden opgehouden, werden zij uit sympathie voor 
hun levenslot, uit eerbied voor hun bescheiden ge- 
drag en om hunne bekwaamheid in allerlei bedrijf 
zóó gaarne gezien, dat de Baljuwen den Privy Council 
onderdanig verzochten om de vrijheid, deze vreemde- 
lingen in de stad te laten blijven. Natuurlijk stond 
de Geheime Raad dit bereidwillig toe^). Omtrent de 
geschiedenis dezer Nederlandsche gemeente, die haar 



>) Ru YTINCK, t. a. p. 

*) Zie twee brieven bij Southerden Bürn, p. 208 - 210. De 
eerste is van Robert Northern en Richard Northey, „Bay- 
lifffl'* aan „the Queen's Majestie's most honourable Privy 
Council", gedagteekend 1 Ang. 1570. De tweede is van R, 
Leicester, gecontrasigneerd door N. Bacon, C. S. enT. Sus- 
SEX aan de „Bayliffs and Aldermen of the town of Colches- 
ter", gedagteekend 24 Maart 1570. Verg. Ruytinck, t. a. p. 



Digitized by VjOOQIC 



237 
eigen kerk en predikant heeft gehad, leze men Sou- 

THERDEN BURN na '). 

Ook te Norwich vonden een dertigtal hoofden van 
huisgezinnen uit de vreemdelingen van Sandwich 
plaats; tweeëntwintig hunner spraken Nederlandsch, 
de overigen Fransch. Norwich was destijds in groot 
verval. In het jaar 1564 leverde de sajet- fabricatie er 
zóó weinig op, dat velen de stad verlieten. De Bur- 
gemeester en de Sherifis peinsden over middelen 
tot herstel. Zij wonnen den raad in van hertog Tho- 
mas van Norfolk, en op diens advies besloten zij, 
eenige Nederlandsche vreemdelingen uit te noodigen, 
die toen te Londen en te Sandwich waren gekomen 
wegens de vervolging van Alva, welke vreemdelingen 
van de Koningin verlof hadden gekregen tot het vervaar- 
digen van Vlaamsche wolfabrikaten binnen de grenzen 
van haar gebied. Op verzoek van den Hertog, schonk 
hare Majesteit haar Patent, gedagteekend 1 Nov. 1564, 
w^aarbij, op des Ilertogs eigen kosten, vergunning 
werd gegeven tot plaatsing van dertig meester-werk- 
lieden, Nederlanders en Walen, terwijl het aantal 
zielen , groot en klein , niet meer mocht bedragen dan 
driehonderd. Zij kwamen te Norwich en begonnen 
terstond met het bereiden van baai, sajet, tapijtgoed, 
enz., zoodat de stad er geheel door herleefde. Aan de 
industrie der Vlamingen heeft zij zelfs eeneEuropee- 
sche beroemdheid te danken gehad, ofschoon haar 
stedelijke raad zich eerst nog eenigszins tegen het 
plan van den Mayor en de Sheriffs verzette, zoodat 
het Londensche Hof bijzondere maatregelen moest 
nemen om , de vestiging der vreemdelingen te verze- 



») SouTHERDEN BüRN , History of the Refugees, p. 
208-216. 



Digitized by VjOOQIC 



238 

keren. Over de geschiedenis der Nederduitsche en 
Waalsche gemeente aldaar raadplege men Southerden 
BuRN, aan vvien ook bovenstaande bijzonderheden groo- 
tendeels zijn ontleend *). De Nederduitsche gemeente 
bestaat nog in naam. De leden zijn echter geheel en 
al Engelschen geworden. De predikant der HoUand- 
sche gemeente te Londen houdt nog slechts éénmaal 
in het jaar eene predikbeurt te Norwich, des morgens 
in het Hollandsch, des namiddags in het Engelsch. 
Ook is nog steeds een zeker privilegie aan het lid- 
maatschap der kerk verbonden. 



De gemeente te Londen bestond, evenals de andere 
Nederlandsche gemeenten op Engelschen bodem , voor- 
namelijk uit nijvere handwerkslieden. Ook voor hunne 
stoffelijke belangen moest ütenhove in de bres sprin- 
gen. Niet lang na hunne tweede vestiging werden de 
ambachtslieden in hun bedrijf gehinderd door de 
Engelsche hallen, uit kracht van een oud statuut, 
dat den vreemdeling verbood, te Londen zelfs binnens- 
huis zijn ambacht als meester uit te oefenen. Men 
werd genoodzaakt, de tusschenkomst van hare Majesteit 
in te roepen. Een smeekschrift werd haar aangeboden 
door Ütenhove en Antonius Asch van de Wale van 
de Nederduitsche gemeente, Petrus Alexander en 
JoHANNES DuMASius vau de Waalsche De inhoud van 
het verzoek komt hierop neder : Adressanten geven toe, 
dat het genoemde statuut wel bestaan kan. Het zou 



») Southerden BüRN, p. 61— 79, 195— 202. Vergelijk Kuy- 
tinck, G-hescliiedenissen ende Handelingen (in de 
Werken der Marnix-V^reenigin^, Serie III, dl. I), 
blz, 43. 



Digitized by VjOOQIC 



239 

echter alle vreemdelingen, en dus ook de Gerefor- 
meerden, noodzaken Engeland te verlaten. Dit kan de 
wensch niet zijn der Koningin, die om hare gods- 
vrucht bekend is, en die deze gemeente een duidelijk 
bewijs van goede gezindheid gaf door het afstaan van 
het kerkgebouw. Zij bidden dus hare Majesteit oot- 
moedig, dat deze moeilijkheid uit den weg geruimd 
worde, opdat zij niet gedwongen worden, wederom 
naar hun land te trekken, hunnen hals te ontblooten 
voor het zwaard der tirannen, en hun leven in dui- 
zend gevaren /te stellen , waaruit zij nu door de ge- 
nade Gods eenmaal verlost zijn. Het stuk wasgedag- 
teekend 29 Juni 1550. De Koningin heeft hun wensch 
ingewilligd. Tot hunne eer moet gezegd worden , dat 
zij de welvaart, die zij daardoor hebben veroverd, 
terstond hebben aangewend voor schoone doeleinden. 
Immers zij namen het besluit, studenten voor het predi- 
kantsambt te onderhouden , en huurden een huis om 
daarin de gebrekkige en oude lieden te verzorgen ' ). 



Utenhove is ook nog middelaar geweest in eene 
zeer gewichtige zaak, die den handel tusschen Enge- 
land en de Nederlanden betrof. Die handel hep over 
groote sommen ^). Wij moeten de geschiedenis wat 
hooger ophalen. In het jaar 1495 was tusschen Hen- 
drik VII, Koning van Engeland en Philips , Aartsher- 
tog van Oostenrijk, Hertog van Bourgondië , een han- 



*) EüYTiNCK, a. w. blz. 40—43. 

>) Wagenaar zegt, dat „volgens sommiger aantekening, 
de Nederlanden wel twaalf millioenen javlyks met de En- 
gelschen verhandelden, en aan Lakens alleen, meer dan vyf 
millioenen ontbooden*' (Wagenaar, Vaderlandsche His- 
torie, dl. TI, blz. 75). 



Digitized by VjOOQIC 



240 

delsverdrag ^) gesloten. Daarin komen o. a. deze 
artikels voor, dat aan weerszijden alle steden en ha- 
vens tot den vrijen handel geopend worden; dat zij 
van weerszijden met hunne koopwaren alleen zullen 
landen in die havens, waar de vorsten hunne tol- 
gaarders hebben geplaatst, hetzij ze hun eigen goed 
verscheept hebben of dat van een ander [land]; dat 
de gewone tollen, vijftig jaar geleden ingesteld, zullen 
blijven, doch dat de vorsten (naardat zij het noodig 
keuren) zoodanige dingen zullen mogen verbieden 
uit hunne landen te voeren, als zij nuttig vinden al- 
daar te behouden , nl. levensmiddelen in tijd van nood ; 
dat zij zich in elkanders land en steden metterwoon 
mogan vestigen; dat men de zeeroovers niet zal herber- 
gen , noch hun hunne geroofde goederen laten verkoo- 
pen , en die ze koopt zal vervallen in de boete van ze 
zonder schade terug te geven; dat wie in elkanders 
land metterwoon komen, om aldaar hunnen handel te 
drijven, al de vrijheden zullen genieten, die zij in de 
voorgaande vijftig jaren genoten hebben, 'enz. ^). 

In het jaar 1502 nu kwamen dagelijks groote klach- 
ten in over de lasten, die de Engelsche beambten 
den koopman en schipper oplegden tegen de artikelen 
van het handelsverdrag van het jaar 1495. De Neder- 
landsche kooplieden schreven een ootmoedigen brief 
aan den koning van Spanje, waarin zij zich beklaag- 
den, dat de tollen op het lijnwaad, op de lakens en 
andere zaken verhoogd waren; dat de stad Londen 
hen bezwaarde met eene schatting, die men»scavage" 
noemde; dat zij zich onder borgstelling moesten 
verbinden voor het geld, dat zij van hunne waren 



^) Het was te gelyk een vredesverdrag. 

>) De hoofdinhoud is te vinden bg Ruytjnck, a. w. blz. 5 — 7. 



Digitized by VjOOQIC 



241 

maakten, Engelsche waren aan te koopen; dat hun 
aan de kusten zeer veel schade werd gedaan door 
zeeroovers enz. Zij verzochten daarom zijne Majesteit , 
de Koningin hiervan te verwittigen, opdat er in voor- 
zien mocht worden. Maar er kwam niets van. Toen 
wendden zij zich tot des Konings Ambassadeur te 
Londen, Alvares a Quadra, Bisschop van Aquila. 
Deze trok zich de zaak aan en verkreeg van de Ko- 
ningin wel is waar eenige schoone beloften, maar 
niet meer *). De kooplieden te Londen schreven thans 
een brief aan die te Antwerpen, welke op Engeland 
handelden, dat het nu tijd was, bij Mevrouw de Re- 
gentes aan te dringen op het zenden van Commissa- 
rissen tot herstel van het onrecht. Er kwam er een, 
de raadsheer Christoffel van Assonville, maar het 
bleef bij beloften 2). 

Evenals de Nederlanders klaagden over de slechte 
behandeling in Engeland , zoo klaagden de Engelschen 
over hunne behandeling te Antwerpen , de stapelplaats 
hunner koopmanschap met Duitschland. Strype zegt 
ronduit, dat Kardinaal Granvelle het vuurtusschen 
de Nederlanden en de Engelschen aanstookte, om, 
uit haat tegen den godsdienst der Engelschen, hun 
handel schade te doen 3), Wellicht was hij er ook 
door verbitterd, dat de Fransche Hugenoten uit En- 
geland hulp gekregen hadden *). Hoe dit zij, de 

ï) „De Cooplieden, om haer danckbaarheyt aen den Am- 
bassadeur te vertboonen en nocb gbewilligber te maecken tot 
't bevoorderen van de saken, bebben denselven op een ban- 
qnet ontbaelt ten bnyse van den Postmeester Christian 
Schaeflingh , in Siedingb Lane int Moscovie-buys" (Ruytinck, 
a. w. blz. 55). 

») EuYTiNCK, a. w. blz. 54 v. 

») Strype, Grind al, Book I, cbap. 9, p. 89. 

*) Zie bg Wagenaar, Taderlandsche Historie, dl. 
VI, blz. 74 V. 

16 



Digitized by VjOOQIC 



242 

Engelsche kooplieden werden ten leste zóó misnoegd 
over de nadeelen, die zij te Antwerpen ondervinden 
moesten, dat zij er, ernstig aan dachten, eene andere 
stapelplaats voor het transito-verkeer te zoeken. Reeds 
hadden de gravin van Oost-Friesland en hare zonen 
door bemiddeling van Uteniiove de haven van Emden 
der Koningin aangeboden. Utenhove stond bij het hof 
te Emden in hoog aanzien *). In Augustus van het 
jaar 15G2 had Christopher, graaf van Oldenbur^, de 
broeder der regeerende vorstin *), door Utenhove aan 
Koningin Elizabeth doen weten, dat hij in haren 
krijgsdienst begeerde te treden '). Of zijn aanbod werd 



*) Zie o. a. Strype, Grindal, p. 86 seq. 

') Zie over hem Meiners , Oost-YrieBchlandts kerke- 
lyke geschiedenisse, dl. I, blz. 222. 

^) Strype verhaalt ket aldns : „JokannesUtenhovins, 
a eilief Member and the first Elder of the German ekurch 
in London, of Hononrable Birtk, and of Bepnte abroad as 
well as at Home, abont Aa gust tkis Year signified to onr 
Bishop [Grindal], that a certain German Count, ont of 
his Love to Religion , wonld be ready to serve te Qneen with 
snch a Force of Soldiers as shonld be agreed npon between 
them. It was Christopher, Count of Oldenburgh, Brother 
to the Widow, Countess of Sast Frisia. Utenhovins 
gave also this farther account of him, that bewas Tot as in 
re Eacharistica noster; meaning that he was no Lathe- 
ran; a great Man with Frederic, Elector Palatine of 
the Rhine, a Military Man many Years, and a Leader well 
exercised in War: His A ge nearSixty; his Dweiling between 
Embden and Brem e. The learned Man desired the Bishop^s 
Judgment, whether this Offer of his, if it were made , might 
be accepted. Here npon [Grindal] incloses Utenhovins 
his Letter in his own to the Secretary [ W Cecill], requesting 
to know of him what Answer he shonld retarn: Shewing 
him that Utenhovins, a Man both honest and wise, had 
moved the Matter to him, that the said Grave or Count 
could be very willing to offer his Service to the Qneen in 
her Wars, especially in any Quarrel of Religion; and that 



Digitized by VjOOQIC 



243 

aanvaard is mij onbekend. In December van hetzelfde 
jaar deed Anna , de gravin van Oost-Friesland , daar- 
toe uitgelokt door een gezant van de Engelsche koop- 
lieden 1) , het volgende voorstel, dat zij door Uteniiove 
aan bisschop Grindal liet geven, terwijl deze het we- 
der bij den Secretaris der Koningin , W. Cecill, inzond. 
De Engelschen zouden het vrij gebruik hebben van 
de havens der Gravin ; er zou een verbond van vriend- 
schap gesloten worden tusschen beide partijen, en 
graaf Johan, de zoon der Gravin ^), de hoofd-contrac- 
tant, zou een jaargeld van duizend pond genieten, 
terwijl hij daarvoor verplicht was , zooveel wapenen en 
schepen aan te schaffen, als hij noodig zou hebben 
in den krijgsdienst der Koningin '). Grindal zelf be- 
val dit voorstel aan. Hij schreef aan Cecill, dat aan 
de overzijde der zee Emden wel de beste haven was 
voor den Engelschen handel. Er kon wel sprake ko- 
men van een verlaten van Antwerpen; dan warende 
Engelschen nergens beter dan te Emden beveiligd tegen 



he was reported to be well able to levy a convenient Num- 
ber of Soldiers juxta formulam Pacti. Grindal con- 
jectnred by what he knew of bis Sister, tbat bis Religion 
was good: He added, Tbat Westpbalia tbat bordered 
npon bim , brougbt fortb good hardy Soldiers , and tbat it was 
near our Seas for Transportation. Wbieb tbings considered, 
be tbongbt it not amiss to signify tbns mucb to bim (tbe 
Secretary :) Tbat be wonld consider by bis Wiödom, wbetber 
tbe said Nobleman's Service migbt be acceptable. And tbat 
be would in Tbree Words sbew bim , wbat be sbonld ana- 
wer to tbe Motioner bereof. Strype, Grindal, p. 66. 

^) Zie bieracbter in de Belagen, blz. L. 

*) Hg was dns een neef van Christopher van Oldenbnrg. 

') Gravin Anna bad drie zonen, Edzard was de ondste, 
Christopher de tweede, bij was lam en leefde van toelagen 
en prebenden van de Kerk; Johan was de jongste; bij over- 
eenkomst was bepaald, dat bij Edzard zou opvolgen. 



Digitized by VjOOQIC 



244 

de macht van koning Philips, 'omdat hét buiten zijn 
grondgebied lag. — Intusschen begonnen de kooplie- 
den zelven meer en meer op de verplaatsing aan te 
dringen, zooals wij straks opmerkten. Op den 10^«»» 
Februari 1563 waren de hoofden van hun College ^ ) 
de gasten van bisschop Grindal, dien zij nauwkeu- 
rig inlichtten omtrent hunne wenschen. Door zijne 
tusschenkomst begeerden zij bekend te worden met 
Utenhove, om diens raad en hulp te gebruiken. Zij 
verzochten hunnen gastheer hem te ontbieden, maar 
toen hij hun mededeelde, dat Utenhove wegens 
den staat zijner gezondheid niet uitgaan kon, be- 
sloten zij naar zijn huis te gaan en persoonlijk 
met hem te spreken Er was haast bij, want, had- 
den zij reeds enkele weken geleden een gezant naar 
Emden gezonden, den volgenden dag zou er weder 
een vertrekken met de post. Grindal gaf hun de 
aanbeveling mede, die hierachter is afgedrukt ^). 
Hij herinnerde daarin, hoeveel de Kerk aan deze vcr- 
eeniging van kooplieden te danken had [door het 
gemakkelijk maken van briefwissseling , het vervoer 
van vluchtelingen, het leenen van geld]. — In Maart 
schreef hij aan Cecill , dat de zaak in vele opzichten 
aanbeveling verdiende. Livius zegt: ))Fama bellacon- 
ficiuntur", zoodat de faam en de waarschijnlijkheid 
van gereedstaande hulp, den vijand evenveel schrik 
aanjagen, als de hulp zelve. Bovendien zou het ver- 



* ) De kooplieden liadden eene onderlinge overeenkomst ge- 
sloten , waarbiy zy zich door hunne handteekening verbonden, 
gemeenschappelijk de kosten te dragen, die het zoeken naar 
herstel van den handel met Duitschland zon medebrengen. 
Zie KuYTiNCK, a. w. blz. 55. 

*) Hierachter in de Bglagen,blz. L. Verg. Strype, Grin- 
dal, p. 86 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



245 

drag vele andere voordeelen opleveren : Oost-Friesland 
had goede havens en was het dichtst bij van al de 
Keizerlijke landen aan dien kant; daardoor opende 
het een gemakkelijken weg, om hulptroepen te ont- 
vangen, niet alleen uit Oost-Friesland zelf, maar ook 
uit Westphalen, Hessen, en alle andere bevriende landen 
van hare Majesteit in Hoog-Duitschland , ook uit 
Saksen en Kleefsland, die grenzen aan Westphalen ^). 
Acht dagen later schreef Utenhove aan W.Cecill den 
hierachter afgedrukten brief ^), waarin hij mededeelde, 
dat zooeven van wege de grafelijke familie van Oost- 
Friesland drie gezanten aangekomen waren, om met 
de Engelsche kooplieden te onderhandelen over de 
bekende haven-quaestie. Twee hunner waren tevens 
gemachtigden van graaf Johan, om over zijne per- 
soonlijke verbintenis tot den krijgsdienst te spreken. Uit 
hun naam en uit dien van den Kanselier van Oost- 
Friesland drong Utenhove op eene spoedige beslis- 
sing aan. Hij stelde voor, dat de Graaf zelf naar het 
hof zou komen, om zich eens te vertoonen aan de 
Koningin , en met haar de bepalingen der verbintenis 
vast te stellen. 

De zaak heeft toen nog verschillende toestanden 
doorloopen. Het lust mij niet, ze alle te beschrijven. 
De Engelsche regeering talmde vooral met het aan- 
vaarden van de Oost-Friesche havens, omdat zij nog 
steeds langs anderen weg de bezwaren tegen Antwer- 
pen uit den weg trachtte te ruimen ^). De spanning 



^) Zie hierachter in de Bijlagen, blz. LI: „ante octi* 
dnum". Terg. Strype, Grindal, p. 87. 

*) Zie hierachter in de Bglagen, blz. LI seq.; Strype, 
Grindal, p. 87 seq. 

») Strype, p. 88. 

*) Strype, Grindal, p. 88. 



Digitized by VjOOQIC 



24() 

onder de kooplieden nam echter van weerszijden toe. 
Volgens RuYTiNCK heeft Margaretha , de Landvoogdes 
der Nederlanden, in 1563 den invoer van Engelsche 
lakens verboden tot na Vrouwendag 1564. Het voor- 
wendsel tot dien maatregel was de vrees voor infec- 
tie, omdat de pest in Engeland zoo hevig geheerscht 
had; inderdaad geschiedde het, omdat er geene vol- 
doening gegeven werd aan de klachten, door den 
Spaaiischen Ambassadeur sedert lang bij het Hof te 
Londen ingeleverd * )• Wagenaar zegt , dat dit eerst 
plaats greep in Mei van het jaar 1564 *). In het laatst- 
genoemde jaar werd inderdaad de stapelplaats van den 
doorvoerhandel naar Emden verlegd *); de koningvan 
Spanje verbood daarop, goederen naar Engeland of 
naar Emden te voeren, vandaar eenige koopmanschap 
naar de Nederlanden te brengen, met de Engelsche 
natie buiten het vaderland handel te drijven of wis- 
sels uit te leveren *). Het duurde niet lang, of beide 
partijen ondervonden groote nadeelen van dezen strijd, 
en het slot der geschiedenis was, dat het handels- 
verdrag van 1495 te Brugge hernieuwd werd ^). 



Of Utenhove onder al deze beslommeringen veel 



>) RuYTiNCK, a. w. blz. 59. 

») Wagenaar, Taderlandsche Historie, dl.VI,blz. 
75. Misschien hebben w^ hier te doen met een verschil van 
waarheid en ofBlciëele waarheid. Ik denk, dat de regeering 
te Brnssel reeds in 1563 den invoer van Engelsch laken on- 
mogelgk maakte, terwyl eerst een verbod uitgevaardigd werd, 
toen de Engelschen hun handel gedeeltel^k verplaatst hadden. 

») RüYTiNCK, t. a. p.; ÖTRYPE, Grindal, p. 89; Wage- 
naar, t. a. p. 

*) RuYTiNCK, a. w. blz. 60. 

«) RuYTiNCK, t. a. p. Strype, Grindal, p. 89; Wage- 
naar, t. a. p. 



Digitized by VjOOQIC 



247 

tijd overhield om zich aan het familie-leven te wijden , 
valt te betwijfelen. Hij ontving een bezoek van zijn 
[halven] neef Karel, den beroemden dichter, die de 
gunst genoot van koningin Elizabeth i); zijn vader 
had hem aanbevolen en om eenig toezicht verzocht, 
omdat hij nog jong en onervaren was ^). Niet alleen 
met den vader en dezen zoon, maar ook met den 
jongeren Johannes onderhield hij betrekkingen '). 
Zijne vrienden op het vasteland hielden hem op de 
hoogte van hetgeen er omging *), en bezorgden hem 
boeken voor de studiën van den Bijbel, die hij steeds 
voortzette ^). Zelfs zijne vrienden in Polen vergaten 
hem niet ®). 

In het zwakke lichaam van den merkwaardigen 
man woonde een krachtige geest. Gelijk bij den groo- 
ten hervormer van Genève, moet men zich bij Uten- 
HOVE verwonderen, hoe iemand van zulk eene kwijnende 
gezondheid zooveel heeft kunnen ondergaan en zooveel 
heeft kunnen doen. Naast de bescheidenheid, die wij 



*) Zie in de Bg lagen hieracliter , blz. XL VIII seq. Verg. 
blz. LXXXIII V. ' 

^) Zie in de Belagen hierachter, blz. XLIX. 

») Zie bijv. t.a.p, blz. XL VIII— L, LVIII v., en bij Ger- 
DES, HistoriaBeformationis, tom. III,Monnm.p. 15l8eq. 

*) Zie o. a. hierachter in de Bglagen, blz. XXXIX — 
XLVIII, de brieven van P. Dathenus en Aegidius Becius (den 
vader van den beroemden predikant van denzelfden naam). 
De vriendschap met Dahteen sch^nt later door de Psalmberg- 
ming verkoeld te z^n en niet zonder reden. 

«) t. a. p., blz. XL. 

<) Zie den brief van Stanislaus Luthomirskf , den schoon- 
zoon van k Lasco en voogd over diens kinderen , aan Uten- 
HOVË, dien hy aldaar den waren toezienden voogd over die kinde- 
ren noemt; hy bericht hem aangaande de verdeeling der erfenis 
(by Gerdes, Scrininm Antiquarium, tom. IIIetIV,p. 
545 — 547). Zie verder hierachter in de By lagen, blz. XLIII. 



Digitized by VjOOQIC 



248 

meer dan eens in hem opmerkten, en den geloofsmoed, 
die hem in staat stelde gedurende eenentwintig ja- 
ren*) als balling buiten zijn geliefd vaderland rond 
te zwerven, zonder een oogenblik te wankelen in de 
toewijding aan de zaak zijns Heeren, was rustelooze 
werkzaamheid een der schoonste trekken in zijn karakter. 
Doch, alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des 
menschen is als eene bloem van het gras ; het gras ver- 
dort en zijne bloem valt af. Aan de edele taak, den 
opbouw van het Koninkrijk Gods, waaraan hij zijne 
dagen besteed had, is hij door den dood ontvallen. 
Toen de herfstwinden van het jaar 1565 de boomen 
hadden ontbladerd en de natuur haren winterslaap 
inging, schijnen zijne oogen te zijn gesloten tot de 
eeuwige rust ^). Zijne vrouw bleef met drie kinderen 
achter. In het jaar 1568 vinden wij hare woonplaats ver- 
meld op eene lijst van de vreemdelingen , die zich toen 
te Londen bevonden. Hare kinderen worden opgenoemd 
als hare kostgangers, en zij moet er nog tien anderen 
geherbergd hebben ^), Utenhove namelijk verkeerde 



*) Zie Van Wingen, in de Voorrede voor Utenhove's 
„Psalmen Danidis''. 

>) De laatste brief aan Utenhove is van Jnli 1565 (hier- 
acliter in de Bglagen, blz. LX). De nitgave zijner com- 
pleete „Psalmen Danidis*' beeft bg aan Wingius en de 
andere leden van den Kerkeraad moeten overgeven. Z^ kwam 
in bet licbt 12 Sept. 1566 (zie de zooeven genoemde Voor- 
rede). 

') By Strvpe, Annals of tbe Reformation nnder 
Q. Elisabetb [and James I], Vol. IV, 1589— 1612 (uit- 
gegeven in 1731), Acbterin een Supplement of Kecords and 
Original Papers, to tbe Former Volumes of tbe Annals, 
page 1: „Strangers in Londen, Ann. 1568. Appointed by 
tbe Lords of tbe [privy] Council to Sir Tbo. Row, L. Mayor, 
to be searcbed out in eacb ward; And a certificate tbereof 
sent into tbem. Wbicb accordingly was taken by bim at 



Digitized by VjOOQIC 



249 

in de laatste jaren van zijn leven in ongunstigen fi- 
nanciëelen toestand. Zijn oudere broeder Karel heeft 
van zijne uitgebreide relatiën nog gebruik willen ma- 
ken, om hem door het Engelsche hof een jaargeld te 
doen geven ^). Zijne weduwe leefde in bekrompen 
omstandigheden, zooals ook blijkt uit de Kerkeraads- 
protocoUen der gemeente. In het jaar 1569 was zij 
ziek en zag zich genoodzaakt, alle baten bijeen te 
zoeken. Franciscus Marguinas, ouderling, was haar 
bij obligatie de som van elf pond sterling schuldig. 
Namens de weduwe verzocht nu Loys Thierry den 
Kerkeraad, Franciscus tot betalen aan te manen. 
Hieraan werd voldaan. Zijne obligatie werd hem getoond. 
Franciscus beloofde alles te zullen doen, wat hem 
mogelijk was ^). 

Nog tweemalen komt de naam van Utenhove in 
deze Protocollen voor. Het eerst in de notulen der 
vergadering van 6 April 1570. Nicolaas Bent en Je- 
REMiAS AcKERMAN verschenen voor den Kerkeraad, 
om ophelderingen te vragen , hoe het kwam , dat 
twee Lutheranen, Marten Tau en Pieter de Bert on- 



large and entered in a great Book'\ Daarin page 5 : „Liberties 
of Christ's Chnrcli within Algate. There lived in one House 
44 Persons, being all Dutcb : And John van Leur , Merchant, 
payeth the Rent for the same , to Sir Lewis Mordannt , Kt. 
In this Liberty, lived the widow of Utenhove [Dutch Minis- 
ter] with three Children, boarders with her, and divers 
others , to the Nnmber of 14 : They are Tenants to the Dake's 
Grace [Duke of Norfolk]". Strype voegt er aan toe; „This 
was Duke s- Place, I suppose'*. 

*) Zie hierachter in de By lagen, blz. XLIX, en hier- 
boven, blz. 17 V., 101 en noot 2 aldaar, en 190 vv. 

*) Eerkeraads-protocollen der Hollandsche Ge- 
meente te Londen, 1569—1571 (uitgeg. door Dr. A. 
KuYPER, in de Werken der Marnix-Vereeniging, 
Serie I, dl. I), blz. 16. 



Digitized by VjOOQIC 



250 

der protest tot lidmaten waren aangenomen; verder 
of het waar was, wat men zeide, dat Johannes a 
La SCO onder protest met de Lutherschen het Avond- 
maal genuttigd had en dat Utenhove dit feit in een 
brief had bevestigd. De aanleiding tot deze klacht was 
als volgt. Bent had Marten Taij eens op de beurs aan- 
gesproken en gevraagd , hoe hij gemoed was en of hij 
nog zoo overhelde naar de leer van Martinus als te 
voren. Hierop antwoordde Taij : ))Gij begrijpt de zaak 
niet; gij wilt wijzer zijn, dan de superintendent Joannes 
a Lasco was en Joannes Utenhovius , zaliger gedach- 
tenis, ja de gansche gemeente van Londen". Verder 
had Marten gezegd , dat wijlen a Lasco en Utenhove 
met de Martinisten onder protest het Avondmaal ge- 
nuttigd hadden. Bent kon dit niet vatten, nl. ))dat 
men eenheid onderhouden zou met degenen, die van 
ons verschillen in de leer, ons lasteren en ons naar 
het leven staan". Marten Taij had zelfs verklaard van 
den doop, dat de zaligheid te zoeken was in het water, 
en dat hij liever zijne kinderen in de ^Pausche kerke" 
zou laten doopen, dan dat zij ongedoopt blijven zou- 
den. Taij beriep zich intusschen steeds op het protest, 
dat hij eenmaal uitgesproken had, hetwelk a Lasco 
en Utenhove toegelaten hadden , om onder zulk pro- 
test eenheid met elkander te onderhouden. De Kerke- 
raad meende, dat dit eene zuiver persooonlijke zaak was 
en gaf aan Bent en Ackerman den raad, zei ven Marten 
Taij er over te vermanen en hem te nopen, schrifte- 
lijke bewijzen aan te voeren. Bent, die zich de zaak 
zoozeer aantrok , dat hij met de gemeente geen Nacht- 
maal houden wilde , heeft geen voldoening gekregen *). 
Ik houd het er voor, dat de beweringen van Marten 



1) Aangehaald werk, blz. 119—121, 129 v. 



Digitized by VjOOQIC 



251 

Taij zoo onjuist niet waren, maar dat BfeNT een liefde- 
looze drijver was, terwijl a Lasco en Utenhove zich 
soms in het onvermijdelijke geschikt hebben, en uit 
verdraagzaamheid een andersdenkende niet afgewezen 
hadden. 

Den laatsten keer, dat over Utenhove in de Kerke- 
raadsvergadering werd gehandeld , betrof het de af- 
schaffing zijner Psalmberijming. Reeds den 228ten Janu- 
ari 4570 schreef Jacobus Bucerus uit Sandwich aan 
WiNGius te Londen: Eene groote moeilijkheid wordt 
ons gebaard, doordat de meesten, die van onze Kerk 
zijn, begeeren en er zeer op aandringen, dat in onze 
kerkelijke bijeenkomsten de Psalmen van den heer 
Datheen gezongen worden : daar gij waarschijnlijk óók 
in deze moeilijkheid zit, wilde ik het u mededeelen, 
opdat wij, hetzij gij deze Psalmen aanneemt of ver- 
werpt, de redenen van uw besluit vernemen moch- 
ten. Het komt mij bepaald voor , dat wij , als wij geen 
zeer gewichtig bezwaar hebben , hun toegeven moeten. 
Als wij tot genoegen van het volk daartoe komen 
moeten, zou ik wenschen, dat gij \e gelijk met ons 
tot de zaak overgingt, indien het u hetzelfde is; en 
eindelijk dat er maatregelen genomen werden, om den 
openbaren vrede der kerken te bevorderen. Laat mij 
nog deze week iets van uw gevoelen hooren" *). 

Op Zondag den ^^^ Maart 1571 werd der gemeente 
te Londen van wege den Kerkeraad een stuk voor- 
gelezen *), hetwelk aldus begon: »Alzo de dienaren der 
consistorie van der ghemeinte weghe van over langhen 



1) Bg Gerdes, Scrininm Antiqnarinm, tom. Y et 
VI, p. 173. 

*) Het is te vinden in de Kerkeraad s-protocollen 
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie I,dl. 
I), blx. 302, 



Digitized by Vj.OOQ IC 



252 

tijdt ernstelick anghesproken ende versocht zijn ghe- 
weest, om in stede van de Psalmen wijlen Jans Vuy- 
tenhove , saligher ghedachten , te mueghen singhen de 
Psalmen Petri Datheni, allegierende daertoe verscheyden 
wichtighe redenen", enz. De Kerkeraad was niet onge- 
negen, aan het verlangen te voldoen. Doch zoo iemand 
bezwaren had tegen de verandering, werd hij uitge- 
noodigd, die den volgenden Donderdag-avond bij de 
leden der consistorie in te leveren. In de vergadering 
van Donderdag dan verscheen Franciscus Marguinas 
en verklaarde , dat hij , als borg geteekend had voor 
tien pond sterling ten behoeve van Loys Thierry , om 
hem in staat te stellen tot het drukwerk der Psalmen. 
Hij vreesde, dat Thierry hem om een deel van die 
som zou aanspreken , uit hoofde van de groote schade, 
die hij lijden zou. Marguinas zeide, dat hij alleen dan 
gpen bezwaar had tegen de invoering van Datheen's 
Psalmen , als de Kerkeraad hem vrijwaarde tegen na- 
deel. Hetzelfde verklaarde Gheeraert Artys. Claude 
DoTiGNYS, Jan Clercx, Jacob Saal, Jan Lamoit gaven 
te kennen, dat de oude Psalmen sedert zeventien of 
achttien jaren met privilegie gedrukt waren; dat zij 
door een vroom, godzalig man, die wel bekend stond, 
vervaardigd waren; dat de gemeente er aan gewend 
was en er vele van buiten geleerd had; dat de Psal- 
men van Datheen niet beter waren ; dat het niet ge- 
bruikelijk is, eene zoodanige instelling lichtvaardig te 
veranderen, tenzij door eene verbetering aan te brengen ; 
dat vele broeders bezwaard zouden wezen, omdat zij 
nieuwe boeken moesten koopen; dat Loys Thierry in 
hun belang reeds had geprotesteerd en den Superin- 
tendent ingelicht, die verzekerd had, dat de verande- 
ring zonder zyne toestemming niet geschieden zou. 
Ten slotte verzekerden zij, dat zij en Thierry geene 



Digitized by VjOOQIC 



253 

bezwaren meer hebben zouden , als de Kerkeraad hem 
schadeloos stelde. ))Doet men het niet, zij zijn De- 
nisen > ) en er is goed recht in Engeland. Zij verhopen, 
dat men hun recht doen zal". Nog een drietal tegen- 
standers waren er. Jakob van Aeken protesteerde 
schriftelijk, in een brieQe ))vol ongheschicte propoos- 
ten". Lambrecht Pieterssen en Jan Everaert gaven 
te kennen, dat de verandering van de Psalmen zou 
strekken tot onrecht jegens den overleden vromen 
man, die ze gemaakt had; tot nadeel van ettelijke 
broeders, die hun geld aan de oude Psalmen ten 
koste gelegd, en daarvan nog achterstallige schulden 
te betalen hadden. 

Van Wingen, om zijn advies en meening gevraagd, 
verklaarde, dat hij de verandering der Psalmen in 
den grond niet kon toestaan noch voor rechtvaardig 
houden. Nochtans wilde hij der consistorie hierin geen 
tegenstand bieden. Op Zondag den S^^^^ April werd 
aan de gemeente bekend gemaakt, dat slechts tien of 
twaalf leden de invoering van andere Psalmen niet 
begeerden. De Kerkeraad noodigde nu een deel der 
broeders, de notabele leden der gemeente, uit, ter- 
stond na de godsdienstoefening, in de consistorie- 
kamer bijeen te komen en de bezwaren der tegen- 
standers te overwegen. Bevonden zij ze te licht, dan 
zouden zij verzocht worden, den Kerkeraad bij het 
invoeren de hand te bieden tegen de tegenpartij, als 
deze den predikant en de ouderlingen of enkelen daar- 
van wild€ betrekken voor eenigen wereldlijken of 
geestelijken rechter, en ieder zijn deel te nemen in. 
de kosten, die daaruit zouden voortvloeien. Vóórdat 



') „Denisen*' zijn, wat w^ zonden noemen , genaturaliseerde 
vreemdelingen. 



Digitized by VjOOQIC 



254 

de vergadering ^ ) tot beraadslagen overging , werd 
Van Wingen verzocht zich een oogenblik te verwij- 
deren, omdat hij het met de tegenstanders eens was. 
Men bevond eenstemmig, dat de ingebrachte bezwaren 
niet voldoende waren, om »sodane een nootlick ende 
stichtighe zaeke" tegen te houden. Men beloofde den 
Kerkeraad alle hulp bij de invoering ^). Zoo trium- 
feerde dan eindelijk Datheen; volgens Ru ytinck, om- 
dat zijne Psalmen »op beter dicht gestelt waren en 
met de voisen der franscher Psalmen ouer-een qua- 
men" *). Gelukkig heeft het Utenhove geen leed meer 
kunnen doen , dat zijn lievelingswerk zoo spoedig tot 
vergetelheid gedoemd werd. Toch niet geheel. Datheen 
heeft zich genoodzaakt gezien, een tweetal gedichten 
van Utenhove op te nemen, om de liefde des volks 
voor die liederen te bevredigen *). Één er van komt 
nog steeds voor achter het Psalmboek der Neder - 
landsche Hervormde Kerk als de »Bedezang voor de 



*) Daar was o. a. Lucas de Heere tegenwoordig, zelf de 
dichter eener beryming van 39 Psalmen en van eenige lie- 
deren, „geschikt naar het gedicht en de maat van Clement 
Marot", in het jaar 1565 te Gent bij Gualtherus Manilius 
uitgekomen (J. van Ipkren, Geschiedenis van het 
psalmgezang, dl. I, blz. 131—134). 

*) Zie over deze qnaestie de Kerkeraads-protocollen 
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie I, 
dl. I) blz. 302-307. 

»)RuYTiNCK,Gheschiedeni8sen ende Handelingen 
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III, 
dl. I) blz. 85. 

*) Het waren: De Artikelen des Christelgken Geloofs, 
overgezet nit het Hoogdnitsch, en Een kort gebed voor de 
Predikatie. — Het kort gebed kwam reeds voor in de uitga- 
ven van het jaar 1567. — Den stryd, die later op onze sy- 
noden gestreden is over dit en over andere „Liederen", gaan 
w^ hier met stilzwegen voorbij. 



Digitized by VjOOQIC 



255 

Predikatie ^)." Hoe veranderd zijn gewaad ook zij, 
het doet ons goed het daar te ontmoeten. 



Wij zijn gekomen aan het einde van een langen tocht. 

Eerst eene wijle in het bloeiende Vlaanderen ver- 
toevende , aanschouwden wij , hoe dit door den storm 
van vervolgingen , te Brussel losgebarsten , van zijne 
uitnemendste kinderen en van zijne welvaart werd 
beroofd. Daarna vergezelden wij onzen jongen Gente- 
naar bij zijn onwillig vertrek uit het vaderland naar 
de keizerlijke Kroningsstad en omgelegen streken. Wij 
voeren met hem den Rijn op naar het gastvrije 
Straatsburg, waar hij het genoegen smaakte van den 
omgang met de eerste lichten van zijnen tijd en van de 
vrije godsdienstoefeningen met zijne medeballingen. 
Toen zijne veiligheid ook hier bedreigd werd, staken 
wij met hem over naar Albion's kust, waar hij, onder het 
dak van den primaat der Engelsche Kerk, velen zijner 
vrienden bijeenvond. Wij merkten op, dat hij daar, 
in de hoofdstad van Kent, de oudste vluchtelingen- 
gemeente vergaderde op Engelands bodem. Wij keer- 
den met hem terug over zijn geboortegrond naar de 
baden te Straatsburg. Wij bezochten met hem Zwitser- 
land, vertoefden te Zürich bij Bullinger, te Genève 
bij.CALViJN, te Bazel bij Coeliüs, en door Frankrijk 
kwamen wij weder in Engeland, waar hij , om het 
dreigende oproer, zijne vroegere verblijfplaats niet 
weer kon innemen. Wij sloegen te Londen zijne mede- 
werking gade aan de stichting der dubbele vreemde- 
lingengemeente , en wij waardeerden den uitnemenden 
arbeid, waardoor hij hare inrichting vestigde. Zijne 



*) Zie boven, blz. 79, en noot 1 aldaar. 



Digitized by VjOOQIC 



256 

betrekking tot John Hoper, den voorvechter der Ge- 
reformeerde denkbeelden, trok onze aandacht. Bijden 
• dood van koning Eduard , aanvaardden wij met Uten- 
HOVE en zijne lotgenooten, den zwerftocht naar Dene- 
marken. Wij stonden stil bij zijne pogingen tot het 
leveren eener Bijbelvertaling uit het oorspronkelijke 
en zagen toe bij den strijd, dien hij over de Neder- 
landsche taal met de Emdemsche drukkers heeft ge- 
voerd , een strijd , die wij hem zagen volhouden bij 
zijne Psalmberijming. Wij volgden hem met a Lasco 
naar Polen, en merkten de invloeden op, die hunne 
hervormende werkzaamheid aldaar belemmerden. De 
troonsbestijging van Elizabeth, bracht ons terug naar 
Londen, en oplettend sloegen wij Utenhove gade bij 
de vervulling zijner plichten , als het hoofd der Neder- 
landsche gemeente, die hij nu voor goed tot stand bracht. 
Hier hield zijne rustelooze beweging op. De hoop 
op den terugkeer naar zijn vaderland had hij verloren. 
Zijn gestel was ondermijnd. De meesten zijner vroe- 
gere vrienden, zooals Bucerus, Fagius, Dry ander 
en anderen, miste hij sedert lang. De stem van zijn 
raadgever te Genève was verstomd. Zijne trouwste 
strijdmakkers van weleer, Micronius, Hoper, a Lasco 
waren hem ontvallen. Zijne geldmiddelen waren uit- 
geput. Doch hoe eenzaam en verarmd naar het uiterlijke 
hij ook was aan den eindpaal des levens, de Ééne 
Groote Vriend, dien hij overal had vastgehouden, 
stond onveranderd aan zijne zijde. Die schonk hem 
een rijkdom naar den geest, heerlijker dan alle goe- 
deren der aarde. 



Digitized by VjOOQIC 



BIJLAGEN. 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



Ep. L 

FRANCISCUS BOCCTÜS UTENHOVIO. 
(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. pag. 53.) 

S. D. Cum istuc ad vos profecturus esset, praeclare 
Domine , amicus iste noster , nolui eum sine literis meis 
venire. Quamvis enim nihil haberem quod scriberem, 
tarnen quandoquidem idmihisemper studio fuit, ut me 
piis et doctis viris quam arctissime coniungerem, quo- 
rum amicitia his luctuosissimis temporibus me consolari 
et erigere nonnihil possem , libentissime bas literas tam- 
quam amicitiae nostrae arrhabonem ad te misi , prae- 
sertim cum eas ultro a me efflagitando, dum praesens 
esses , verecundiam te interpellandi sustuleris, ac sin- 
gulari benevolentia sis testatus , quam cupias inter nos 
esse amicitiam , quam equidem si aversarer , multis de 
causis ignavus et iners iudicari possim. Praedicata mihi 
a multis est et partim etiam perspecta, mi Utenhovi, 
tua tuorumque pietas , doctrina et integritas , ut taceam 
omamenta alia. Deductus fui ante triennium a Bartho- 
lomeo Batto nostro ad praeclarum Dominum Carolum 
Utenhovium cognatum tuum, cuius familiaritatepropter 
singularem eius eiiiditionem , pietatem atque huma- 
nitatem summam, dum essem in patria, satiari nun- 
quam potui, et vehementer mihi de tali amico gratulabar, 
quem etiamnum imprimis observo, quamvis (quod 
magnopere doleo) horum temporuminiuria literis initam 
amicitiam confirmare et declarare ei studium meum 
non possum. Notus mihi etiam est, sed non tam fa- 
miliariter spectatae inter nostros sapientiae et probitatis 
vir, Nicolaus Utenhovius, tuus frater. His ut generi 
ita virtutibus esse te proximum perspexisse mihi videor. 



Digitized by VjOOQIC 



Quemadmodum igitur his, bonisque omnibus ac piis 
viris, ita tibi quoqiie cupio me esse quam commenda- 
tissimiim, atque oro ne tenuem quamvis averseris 
amicum Ego vicissim omnibus viribus conabor tibi 
fidem, candorem et studium meum erga te compro- 
bare, ut me non indignum quem inter tuos numeres , 
comperias. Est sane hoc saeculo si unquam alias in 
id praecipuo studio incumbendum piis omnibus, utpax 
et fraterna charitas coalescat et confirmetur indies inter 
nos. Nam praeterquam quod corruptae naturae vitio ni- 
mium in hac parte frigemus, et Timonica quadam darogyia 
mutua inter nos societate non ut decebat afficimur, 
obiicit praeterea infinita scandala quotidie Diabolus, 
quibus animi non solum lauguescant magis , sed distra- 
hantur etiam et alienentur, ut equidem non pulem 
antehac unquam odiis, perfidia, malis suspicionibus , 
dissidiis et insidiis ita fuisse convulsa ecclesiastica 
et politica , publica et privata omnia , utnunc sunt, ac 
omnino tempus nunc illud esse videtur, de quo prae- 
dixit nobis Dominus: Quoniam abundabit iniquitas, 
refrigescet charitas multorum.Misereatur Ecclesiae suae 
Pater coelestis, et sublatis scandalis restituat nobis 
pacem et concordiam , accendat et inflammet corda 
nostra syncero amore , ut coniungamur et coalescamus 
in unum corpus Christi, ad quod pro se quisque omnibus 
modis contendere debemus , et nihil omittere quod ad 
contrahendam et confirmandam inter nos amicitiam 
facere possit. Ex patria nihil habemus, praeterquam 
suspiria et lachrymas fratrum nostrorum. Orandus est 
Deus, ut aliquando ostendat gloriam et maiestatem 
Christi Domini nostri, et Ecclesiam suam liberet ab 
omnibus lupis et depraedatoribus. Bene vale in Domino, 
mi optime Utenhovi , et me ut amicum et fratrem veils 
tibi esse in orationibus tuis commendatum. Bonnae, 
tertio Calendas Junii. 

Tuus ex animo Franciscus Boccius. 



Digitized by VjOOQIC' 



Ep. II. 

UTENHOVIUS DRYANDRO. 

(Exhibemus apogr. Simleri). 

Erudito juxta ac pio viro D. Francisco Dryandro, 
amico suo carissimo. 

Basiliae, in aedibus viduae D. Grynaei. 

S. P. Quod hactenus ad te nihil scripserim , Dryander , 
animo meo multis nominibus merito carissime, non 
existima, id ullo tui aut contemptu aut oblivione ac- 
cidisse : qiianti enim ego te faciam , facile testari pos- 
sunt qui mecum vivunt. Multa quidem sunt, quae 
caussam huic nostrae taciturnitati dederunt ; ea tarnen 
bic praeterire malo, quam vel leviter aliquo modoat- 
tingere. Ea siquidem quant umcunque omnia congemi- 
nare volem, non tanti esse video, ut vel mihi ipsi 
satisfaciant, adeo ut nuUa purgatione uti, sed tantum 
deprecatione apud te constituerim , nihil addubitans, 
quin tu hoc nostrum silentium pro genuina tua huma- 
nitate aequanimiter sis interpretaturus. Quod vero tu 
mihi Franciscum [Rivium] ^) nostrum commendas, 
gaudeo, non quod ille ulla commendatione apud me 
opus habeat, qui mihi multo alioqui est commendatis- 
simus, sed quod inde (ut ex aliis multis) animi tui 
propensionem in eum plus satis intelligam. Ego certe 
hoc boni illi gratulor ex animo teque hortor in Domino, 
ut amorem illum magis magisque prosequaris erga eum, 
qui dignus est utriusque nostrum amicitia. Ego vicissim 
fidem do , me quantum tenuitas ferat officio meo non 
defuturum. 

Porro quae hic passim de D. Phalesio audiuntur, non 



*) Simler: Perrucellnm. Dit berust op eene verwarring tus- 
scben Fr. Marloret dn Hivier (a Eivo , Eivius, Rifius, Hiparins) 
en Fr. de la Rivière of Perncello. De eerste was later predikant 
te Londen. 



Digitized by VjOOQIC 



VI 

possunt animum meum non affligere. Ego enim, ut 
illum semper merite feci maximi , aegre fero, quodtam 
indigne pii fratres ab eo excipiantur , neque illud minus 
mihi molestum fiiit ignoscere bis pias illas virgines 
tam duriter ab eo praeter omnem caritatem tractari, 
eae inquam, quae nullosanguinis neque affmitatis jure 
illi devinciuntur. Sed quando res ita habet, sicutitibi 
bene compertam esse scribis, operae precium est ut 
omnes conatus tuos eo instituas, quo bonae illae ex 
pistillo ïllo liberentur quam fieri possit citissime. Illae 
quidem iam satis superque legitimam ansam habent 
sese illinc subducendi. Verum quia illius sexus pudor 
atque adeo virginalis modestia subinde parum audet, 
opus est calcaribus, quo rem ipsam quam poterunt 
modestissime prudentissimeque aggrediantur. Tuvero 
ipsis, uti facis, patrocinare, promove institutum, acsi 
ad nos illae iter instituerent (dummodo id per otium 
liceat) te eis Mosen facito. De me volente Domino hoc 
ego ausim polliceri, quod nuUum officium, quo illis 
commodarequeam, sim praetermissurus. Vale, mi Dry- 
ander, in Domino , cui ut me piis tuis precibus commen- 
des etiam atque etiam rogo. 

Hic habes literas cum suis mendis ac lituris ; sed non 
vacat rescribere; quare boni consule. Saluta quaesoex 
me D. Dyasium et D. Adrianum. Argentorati III Ja- 
nuarii 1548. 

Tuus ex animo 

JOANNES UtENHOVIUS. 

D. Valerandus te jussit salutare, qui omnia tibi pre- 
catur felicia, omniaque christiani hominis officia tibi ex 
se poUicetur, nihil magis in votis habens quam omnino 
tecum redire in gratiam. Quod ut et tu facias, cum illo 
rogo obtestorque in Domino. lUe iam rediit in gratiam 
cum ecclesia , neque possum mihi non promittere, ratio- 
nes illius posthac melius habituras favente Domino. Si 
forte virgines istae ad nos deflectant, rogo te (si modo id 
gravc non sit) ut cures libros aliquot meos , quo^ habet 
Martinus Micronius, una ad me mitti. D. Phalesius quoque 



Digitized by VjOOQIC 



VII 

habet ex meis Aretium Felinum in Psalmos, Diosco- 
ridem, et nescio an aliquot alios, quos quoque velim 
transmitti. Si qua in re vicissim me uti possis, id libere 
facito. Nihil enim est, quod sim detrectaturus in Domino. 
Iterum vale. Si forte ad nos ipse venias, colloquium 
unum praestiterit , quantum plurimae literae. 



Ep. III. 

UTENHOVIUS FAGIO. 

(Exhibemns apogr. Simleri.) 

Ad Paulum Fagium. 

P. Constitueram quidem rerum nostrarum et privata- 
rum atque adeo publicarum facere te certiorem, nisi 
adfuisset is qui has defert, a quo omnia, quae hic aguntur, 
facile poteris cognoscere. Interim tamen, quo me tui 
non immemorem esse aliquo modo declararem, sicuti 
non futurum me promiseram , nolui hunc sine meis ad 
te literis isthuc redire. Gratulor vero tibi imprimis 
tuam illam constantiam, quod ego intelligo te hactenus 
in concionando servasse mirabiliter, quo nomine est 
certe quod agam gratias immortales Deo Opt. Max. quem 
precor ex animo , ut eodem suo spiritu te prosequatür, 
ut quod bene coepit feliciter absolvat ad nominis sui 
sanctificationem. Tu interim perge quaeso eodem, quo 
coepisti, pede, neque terreare quoquam modo ab ad- 
versariis fidei, qui omnibus modis a coepto itinere te 
conabuntur revocare, neque praetermissuri sunt quic- 
quam, quo te precibus minisque ab instltuto divellant, 
sed contra audentior ito ob oculos tuos ponens eum, 
cuius fungeris legatione, nimirum Jesum Christum , a 
cuius praescriptis ne latum quidem unguem est deceden- 
dum. Is enim potentior est multo tota adversariorum 
phalange, quos tandem, ubi illis pro exercitio suorum 
usus fuerit, estperditurus; tibi vero, ubi certamenbonum 
decertaveris, cursum consummaveris , fidem servaveris, 
reposita est corona iustitiae , quam reddet tibi Dominus 



Digitized by VjOOQIC 



VIII 

in illo die; qui est iustus iudex, non solum autem tibi, 
sed et omnibus , qui diligunt adventum ipsius. Perdura 
igitur in ista malorum tolerantia infracto animo et mor- 
tis terrore carente ; adhuc enim perpusillum temporis, 
et qui venturusestveniet, et non tardabit, ad liberatio- 
nem tui omniumque fidelium. 

Ceterum de Paulo filio tuo, qui mecum vivit, nihil 
habeo quod scribam, nisi quod in Aula D. Reveren- 
dissimi plane perderetur, si eo unquam reverteretur, 
cum enim primo ad nos ab Archiepiscopo mitteretur, 
quam mutatus fuerit ab eo , qui olim fuit , vix queam 
exprimere, neque mirum est, cum in summa illalibertate 
adeo facili ingenio praeditus versaretur. 

lam vero coepit aliquantulum mitescere ac deponere 
aliquo modo ea, quibus iam assuefecerat, et spes est, 
si modo aliquandiu adhuc apud nos sit, illius rationes 
melius habituras. D. Franciscus [se. Dryander] ') , quo 
iam utitur praeceptore, non ita ei laxat habenas, ut 
alter ille. De eius moribus nihil velim iam attingere. 
Ego quoque uti ut facerem rogasti , cum decederem ist- 
hinc , non deero meo officie , volente Domino. Haec nolui 
te celata, cum tua referre certo mihi esset persuasum, 
ut pro tua prudentia adhibeas consilium aliquod, quod 
ex nati re fuerit futurum. Salutat te D. Valwichus 
qui mecum una vivit. Saluta quaeso ex me D. Marba- 
chium ac D. Christophorum [Soelium?], cui utsuum 
111 ud cuniugium felix ac faustum faciat rogo Dominum 
ex animo. Salutant te D. Franciscus ac D. Claudius, cui 
dedi ancillam meam nuptui. Is aliquando est concio- 
natus in nostra Gallica Ecclesia. Nescio an alioqui de 
facie tibi sit notus; hoc tamen scio, quod religioneac 
fide tibi sit coniunctissimus. Bene vale, vir ornatissime, 



1) Zoo Simler. Het is wel zoo waarschgnl^k, dat fiivins be- 
doeld is, want ütenhove en Eivins waren voortdurend by elkan- 
der. Zie Hilles aan Calvgn (Corpus Kef. Calv. opp. 13 p. 131). In 
het vervolg van den brief wordt wel bepaald Franciscus fiivius, 
de Fransche predikant bedoeld. 



Digitized by VjOOQIC 



- f 



IX 

DominusDeus adaugeat tibi fidem ac constantiam, quo 
sine reprehensione in die illo DominiinveniareperDomi- 
num nostrum Jesum Christum. Amen. 

Iterum vale mei memor in precibus tuis apud Domi- 
num. Cantuariae XX Nouemb. A. 1548. 
Tuus vere et ex animo 

JOANNES UtENHOVIUS. 



Ep. IV. 

COELIUS SECUNDUS CURIO UTENHOVIO, 

(Ex antogr. in arch. Eocl. Belg. Londin. Fol. L. p. 89). 

D. Joanni Utenhovio, viro bene erudito beneque Chris- 
tiano, Angliae, Cantuariae. 

Per Christum lesum. S. D. 

Vidi literas tuas ; vidi , legi et relegi, mi humanissime 
atque amicissime Utenhovi, non siccis oculis neque 
animo dolore vacuo. Quis enim in quo verae pietatis 
scintilla vigeat , ea cognoscens quae tu mihi de D. Pha- 
lesiis ac de Argentoratensibus , aliisque ecclesiae cala- 
mitatibus , a lachrymis possit temperare 7 Sed ne dubita 
haec est via portaque coeli, quam princeps ille noster 
coelestis contrivit, quique optimi ducis atque impera- 
toris peifunctus munere, nosmonetetanimat, cumait: 
In mundo bella et calamitates habebitis , in me autem 
pacem et gaudium : confidite vero : nam ego vici mun- 
dum Hoc igitur spe firmi, ne terreamur, quando in 
meliorem nostri partem, nempe animum, nihil iuris 
habent, nihil potestatis. Pluribus haec tecum agerem, 
mi frater, ni scirem ad quem scribo, nimirumadeum 
qui me possit sua pietate singulari atque constantia 
animare atque fulcire. Verum dum talia scribo mihi 
ipsi animum addo , meque non mediocriter excito et 
confirmo , ad Christi Domirii crucem ferendam. 

En igitur ut voluisti Nundinis Francofordianis ad te 
scribo, quod tarnen etiam sine tua petitione eram fac** 



Digitized by VjOOQ IC 



turus. Sed tarnen tuum istud mearum literarum deside- 
rium vehementer placet: neque minus aut remissius 
meum est tuarum, quas quidem avide exspecto, quae me 
de Anglicanis rebus ac praesertim de Ecclesiae istius 
tenerae adhuc et herbescentis statu , certiorem faciant. 
Nam ab eo tempore quo Bernardinus noster ad me scrip- 
sit, quod fuit circiter mensem unum post tuum hinc 
discessum, nihil certi cognoscere potui. Maxime vero 
cupio si quo modo fieri possit de loannis Operi nri. rebus 
fieri certior: quod te vehementer oro. Nos hic nihil habe- 
mus novi, nisi foedus Helvetiorum cum Gallo renova- 
tum, in quod omnes civitates Helvetiorum, praeter 
Bernam et Tygurum consenserunt , non ita iniquis , ut 
fcrunt, conditionibus, de quibus tamen nunc nihil certi 
scribere possum, cum ante biduum tantum ad Rogem 
nostri legatos miserint. Quos tuo nomine salutare iusisti 
[sic] diligenter salutavi: qui te vicissim resalutare iu- 
serunt officiose. Si quid a me hic curari voles tibi, scribe ; 
omnia enim pie diligenterque curabo. Salutat te mea 
familia tota. Mitto autem una Laelii nostri ad te literas. 
Tu, mi frater, si me amas, fratres isthic, quos salutandos 
meo nomine putabis, ut salutes obsecro. Deumque pro 
nobis roges per Christum Jesum dominum atque unicum 
nostrum servatorem. 

Basiliae tertio nonas Septembris MDXLVIIII. 
CoELius Secundus Curio omnino tuus. 



Ep. V. 
UTENHOVIUS BULLINGERO. 

(Exhibemtis apogr. Simleri.) 

Ad Henricum BuUingerum. 

S. Quanto odio furat Sathan adversus Euangelium 
Christi, satis ac facile coniicere licet vel ex perpetuis tur- 
bis ac tumultibus , quos Anglia ipsa iam inde ab anno uno 



Digitized by VjOOQIC 



XI 

est experta ac etiamnum adhuc experitur. Nullum enim 
adhuc fmem malorum nobis promittere possuinus , cum 
adversariorum potexitiam una cum rabie animorum into- 
lerabili coniunctam perpendimus. lUi enim quantumcun- 
que alioqui eorum concepta refusa ac impedita fuerint 
hactenus, non desinunt tamen perpetuo novos dolos tex- 
ere, quibus institutum animorum pernicacium promo- 
veant effectumque reddant , adeo ut finis alterius mali 
gradus futuri esse videatur. Sed benedictus Deus Pater 
Domini nostri Jesu Christi, quod nos liberaverit iis malis, 
quae in nos iam excogitaveratSathan, proque paterno 
suo fa vore, quo Regem ter maximae spei puerum , atque 
adeo regnum ipsum prosequitur. Nihil etenim adhuc 
ita violentum fuit, quod non subactum fractumque, 
nihil adeo clancularium , quod non tempestive detectum 
fuerit. Quo nomine est certe, quod agamus Deo Opt. 
Max. gratias , quem etiam atque etiam rogo ex animo, 
ut Spiritu suo ita nos corroboret, ut agnoscamus benefi- 
cium , ac in sanctitate et iustitia ambulemus coram ipso 
omnibus diebus vitae nostrae, ne nostra ingratitudine 
eius iram provocemus. 

Episcopus Londinensis iam arctissirae, ac etiam sor- 
didissime, detinetur in carcere contemptissimo , ubi 
mensam communem habet cum hominibus facinorosis- 
simis, vivitque ex publicis eleemosynis, quod factum 
est ad retundendam hominis infandam arrogantiam, 
quae quia his rationibus compesci non potuit, subiato 
lecto iam cogitur indormire stramentis. Faxit Dominus, 
ut tandem ad mentem redeat. Episcopatu tamen suo iam 
dudum est privatus, sicuti tibi non ignotum esse nihil 
ambigo. Vintoniensis quoque iam arctius constringitur. 
Perdat Deus omnes, qui insidiantur gloriae nominis eius. 

Ceterum de D. Hopero , amico utriusque nostrum ac 
nominis Tigurinorum multo studiosissimo , nihil aliud 
scribam, quam quod summo studio hic promoveat 
regnum Christi, quod facit summa fide ac diligentia 
maiore, quam ferat habitus corporis Non credas, mi 
Bullingere, quanto cum emolumento quantoque cum 



Digitized by VjOOQIC 



XII 

hominum ex omni ordine applausu versetur in suo mi- 
nisterio, nam plurimi etiam ex ditioribus ad eius prae- 
dicationem sunt conversi ad fidem, omnesque, qui 
favent veritati, etiam proceres ipsi ac Episcopi, virum 
exosculantur. Dominus Deus adsit ei suo spiritu, sine 
quo non facile diu posset ferre tantam provinciam, quae 
certe est maior, quam ut commode possit sustinere: 
ita enim est comparatus ipse , ut nihil cuiquam mor- 
talium queat denegare. 

Saluta quaeso ex me uxorem tuam , D. Bibliandrum, 
D. Gualtherum, D. Zwinglium, D. Wolfium, D Gess- 
nerum, Sebastianum ac Phrysium, si quando videris, 
ut interim D. Pellicanum , bonum patrem , D Butlerum 
cum coniuge , ac Laelium nostrum et D. Othonem non 
praetermittam. Vale vir ornatissime acpraeceptor obser- 
vande in Domino, cui ego te ac tuum ministerium com- 
mendo ex animo. 

Protectoris nostri Ducis Somersethi innocentia iam 
omnibus constare coepit, quem spero hac castigatione 
utiliorem fore Ecclesiae, quam unquam antea. Literae 
tuae uit. Augusti latae, fuerunt mihi redditae, quae 
multis nominibus mihi fuerunt gratissimae, ac eas pro 
pignore aeternae inter nos amicitiae apud me asservavero. 
Tu si quando per otium liceat ac modo grave non sit, 
fac , ut interdum ad nos de rebus vestris aliquid ad me 
scribas, nulla enim ratione gratius mihi queas praestare 
officium. Iterum vale. Londini , ubi iam aio familiam, 
XX Januarii 4549 '). 

Tuus vere et ex animo, 

JOANNES UtENHOVIUS. 

D. Hoperus iussit te pi. salvere, una cum sua uxore, 
quae libens ad te interdum scriberet, loco mariti, si 
Germanicum exactius teneret. 



*) Potius 1550 iuxta computationem "Eed. Angl. (N.v.Simler.) 



Digitized by VjOOQIC 



XIII 

Ep. VI. 
MARTINUS BUCERUS UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 49.) 

Vere nobili, docto et pio viro Do. Jo. Utenhovio, 
amico et fratri colendo et charissimo. 

S. D. Carolis satisfeci *), sed dolet profecto eum 

reversum in Flandriam, uti canis suum ad vomitum. Satis 
commode hic iam erat, et poteram eum paulo post 
iuvare melius. Dominus servet eum, Dominus adsit vobis, 
ut tandem Ecclesiam vestram constituatis, veraChristi 
disciplina atque communione exornetis. Saluta quaeso 
officiosissime D. Huperum et concionatores ambos Galli- 
cos , oraque hos, ut pro hoc confessorium Christi ad me 
scribant, quorumcunque certum testimonium de eius 
fide, vita, confessione, vinculis, ac etiam conditione vitae. 
Scribant plane omnia, ....*) comperta ipsis , nee nempe 
ego ullam video viam eum iuvandi nisi per lUusti'iss. D. 
Ducem Suffolc. Ergo eum uti velim certis testimoniis. 
Saluta item peramanter coUegam meum, ministrum 
Ecclesie Germanice Det Dominus, ut rebus ex Christi 
sententia constitutis, possim videre ordinem iustum, 
et inde diu optatam percipere consolationem optimam. 

Valete omnes. Cantabrigiae, 18 Septembris 1550. 

T. T. Mart. Bucerus. 



NüM. VIL 
UTENHOVIUS BULLINGERO. 

(£xliibemus apogr. Simleri.) 

Ad Henricum BuUingerum. 
S. lam profecti suiit nostri iuniores Principes ^) 
Argentinam, studiorum ac pietatis caussa una eum iis, 



1) Een onleesbare naam. >) Onleesbaar. 

3) Comités Frisiae Orientalis. (N. v. Simler). 



Digitized by VjOOQ IC 



XIV 

quorum unus tibi meas clam tradet. Ex quibus sane 
magna tandem utilitas ad ecclesiam Christi est reditura, 
modo in vera pietate excolantur imbuanturque. 

Quare opërae pretium baud dubie feceris, si literis 
tuis eos subinde visas, exhorteris, ac confirmes in Do- 
mino, Praeterea ego te rogo nomine totius huius eccle- 
siae, ex qua non parum emolumenti ad universalem 
ecclesiam accedere potest, ut tu nomine vestrae ecclesiae 
literas scribas ad nostram Principem, quibus vestrum 
declares gaudium ob concessum hic ab ipsa fratribus *) 
receptaculum, ac etiam admoneas. ut pergat, eo, quo 
coepitpede, benevolentiam suam declarare erga eos, qui 
huc religionis ergo confluunt. Diabolus enim non desinet , 
omnibus modis tam pium negotium impedire. Non est 
tamen, quod ipsa hic sibi metuat, cum illud ex Dei 
mandato faciat, qui solus potens est regna, quaeipse 
confert, conservare. Admonebis ad haecipsam, utmo- 
nasteria, in quibus hic missando ac contra veritatem 
evangelicam e suggestu quotidie impune blaterando 
nomen Dei nimis indigne proscinditur , ac meritum 
Christi Domini prorsus conculcatur, radicitus tollat, 
quae sane sine gravissimo piorum omnium dolore ac 
oflensione, peccato intolerabili , retineri non possunt. 
Admonenda quoque \obis erit, ut altaria, imagines, 
et id genus alia ex templis eiiciat, quae christiano prin- 
cipi nuUo modo sunt ferenda. Ordo denique presbytero- 
rum ad gubernandam ecclesiam, qui hic non omnino 
infeliciter coepit , sed astu sathanae nonnihil impeditur , 
ipsi erit commendandus , cum certum sit , eum ad guber- 
nationem conservationemque ecclesiae prorsus neces- 
sarium esse. Horum quoque omnium poteris etiam 
admonere Petrum Medmannum principis nostrae con- 
siliarium , qui ad vos , ut ego quidem arbitror , una cum 
eo, qui bas meas tibi tradet, nunc proficiscitur , ut con- 
silio suo haec ipsa apud principem promoveat. Nullam 
interim praebe ipsi significationem nostrarum ad vos , 



1) Exnlibus Anglicis et Gallicis. (N. v. Simler). 



Digitized by VjOOQIC 



XV 

aut vestrarum rursus ad nos , aut ad principem nostram 
literarum, ne autoritati vestrarum literarum quicquam 
hic decedere possit. Sed clam, semoto Medmanno, huic 
grammatophoro literas tuas ad nos committito. 

Principis vero literas communi totius vestrae ecclesiae 
nomine exaratas, poteris tuis ad me literis, simodoita 
videatur, includere. — Scripsimus etiam ad D. Calvi- 
num , ac etiam ad D. Martyrem , rogantes eos , ut et ea 
ipsa literis suis a principe nostra contenderent , ac spero, 
eos illud haud gravatim facturos esse , neque dubitamus , 
quae vestra est pietas, quin idem facturi sitis, ac eo 
lubentius , si probe apud vos perpendatis , quanti referat 
vestra ac totius ecclesiae hic habere ecclesiam vobis con- 
sentientem , suoque robore juxta voluntatem Christi Do- 
mini puritatemque apostolicam consistentem, quae sane 
adeo multos passim et circumquaque habet adversarios , 
etiam inter eos , qui gloriantur se esse primarios eccle- 
siae postes, ut plures vix possit. 

Dominus Deus illius atque adeo ecclesiae suae mise- 
reatur. Vale, vir ornatissime, in Domino, cui ego salutem 
tuam commendo ex animo. Saluta mihi quaeso D. Bibli- 
andrum , Gualtherum , Zwinglium ac Wolfium in Do- 
mino. Salutat te D. a Lasco, ac Martinus Micronius. 
Iterum vale. 

Porro literas ad principem poteris D. Medmanno , si 
ita videbitur, committere, modo nuUum verbum de 
nostris ad \os literis. Embdae, XXVII. Martiil554. 
Tuus ut suus 

lOANNES UtENHOVIUS. 

NB. His literis etiam D. a Lasco et Martinus Micro- 
nius propria manu subscripserunt. 



Digitized by VjOOQIC 



XVI 

Ep. VIII. 
UTENHOVIUS WINGIO. 

. Ex autogr. in arcli. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 129). 

S. P. Si utraque excusio versionis nosü*ae sic satis 
recte absoluta nunc est, mi Godfride charissime, est 
sane^ quod gaudeam ac etiamnum gratuler ecclesiae 
Christi quae est in Belgica. Utinam vero iam firatres 
nostri, nimirum uterque Delaenus, Micronius, Cam- 
pius, Mortangius, Dirkinus, Wingius et si qui isthic sunt 
alii, diligenter nunc observent num quid uspiam in ver- 
sione erratum sit, quod proxima excusione, cum omnium 
consensu , conïgatur. Nos quoque hic dabimus operara 
ut idem faciamus. Nam magnificus D. a Lasco iam coepit 
corrigere Testamentum Polonicum et in paragraphos 
illas redigere : qua in re utitur Tcstamenti nostri prin- 
cipio illo quod mecum attuli , cum ut ipse in suo instituto 
iuvetur , tum etiam ut in versione nostra observet quod 
correctionem aliquam postulare videri possit. Iam vero 
observavit locum quendam Matth. 1 , vers 20 (Joseph 
die dar bist eyn zoon) qui ipsum offendit eo quod non 
nominativus sed vocativus sit. Qua in re (si ita habeat) 
doleo magnopere nos hic a reliquis passim veteribus 
interpretibus variasse : praesertim eo loco unde adver- 
sarii occasionem aliquam calumniandi habituri vi- 
dentur, Huic similes aliqui sunt loei Mar. 4, vers. 47, 
nisi omnino fallor, ac alibi. Dominus Reynerus Prae- 
dinius"promisit mihi etiam suam operam, cum Groningae 
essem, quod tibi Francofordia indicaveram. Is vero 
totam versionem nostram libenter est collaturus cum 
nostro Campio , quem vellet ad Paschatis nimc instantis 
tempestive ad se venire. Cuius iamdudum Campium 
commonui ac etiam nunc literismeiscommoneo, ut- 
que tu ipsum quoque commoneas rogo. Cassander quo- 
que, dum Coloniae essem, suam hic operam non gravate 
promisit. Qui sane praesertim inGermanicalinguanon 
parum valet. Cuius etiamnum literis eum meis nunc 
commonefeci. Rogavi etiam Petrum Doverdaghe, qui 



Digitized by VjOOQIC 



XVII 

Wesaliae est, ut idem faciat (cui velim mitte exemplar 
unum nostrae versionis. A Domino Bullingero idem nunc 
postalavi, cui iamdudum exemplar mitti dicebat. Si 
factum non est, fac ut ex templo mittatur) idquemeis 
iam ad eum literis utque , si quid ille uspiam observet , 
ad vos isthuc transmittat. Porro ad Paschatis poteris 
(auxiliante Domino) ordine Genesim ac ordine perpe- 
tuare totum Vetus Testamentum per versiculos, ut 
Novum absolvimus et singulos libros dare Domino Gal- 
tero Delaeno ad Hebraicam conferendos. Contulimus 
ego et Valerandus superioribus nundinis Biblia illa Ro- 
berti: verum nihil novum in illis poteramus observare , 
quin et locis quibusdam imminutae videbantur annota- 
tiones Vatabli , quas ipse habes. Quare non visum est ea 
nobis comparare, cum non videamus operae precium fac- 
turi tam graves sumptus faciendo. Interim commisi 
Paulo, utFrancofordiae emeret mihi Biblia Gallica mino- 
ris formae eiusmodi versiculis distincta, quibus uti 
possis. 

Si quid vero Micronius noster edat in lucem prae- 
clarum , per me (uti dixi) licebit ut eum iuves , oraissa 
interim versione ; idque ea conditione , ut medietas lucri 
redat mihi, aut potius tibi (cum ego nQ teruncium 
quidem ad me cupiam redire, priusquam tu tuos 
60 florenos quotannis acceperis) altera vero Bartho- 
lomeo nostro , aut ei qui sumptus est facturus , quem 
ipsum nolim interim uUis praeterea gravari sumptibus. 
Nam quod Micronii labores attinet, darem operam (Deo 
iuvante), ne quid ipsi aut liberis eius decederet. Idque 
eo facio consilio, cum ut libelli Micronii maiore cum 
gratia ad ecclesiae aedeficationem prodeant , tum etiam 
ne tu cum erubescentia quadam, quae tua est verecun- 
dia, aliunde aliquid cogaris arripere, ac tandem lucrum 
ad alios , qui nullam operam navarunt , redeat: quemad- 
modum in Novo Testamento factum esse videmus. Nam 
spero Deum nostrum gratiam daturum esse ut ego mihi 
Biblia ipsa excudere possim, ac proinde tuam etiam 
conditionem eo meliorem futuram esse. Caeterum velim 

2* 



Digitized by VjOOQIC 



XVIII 

scire, quinam sese a meo decessu gesserunt nostri typo- 
graphi, et quam gratiam vulgo inveniat nostra versio 
quive distrahatur. De Doctore Lamberto gratum etiam 
mihi esset cognoscere , quid agat et quonam cogitet , cui 
nunc scribam si modo mihi sit ocium. Saluta mihi quaeso 
nostros typograyhos ac imprimis Livinam tuam charam 
castamque coniugem , quam diligo in Domino. Reliqua 
ex Paulo nostro eque literis ad Delaenum, Micronium, 
Campium ac Mortangium facile intelliges. Vale mi God- 
fride amico meo [sic J charissime in Christo Jesu Domino, 
nostro, qui studia tua suo Spiritu provehat ac tueatur ad 
nominis sui gloriam, Ecclesieque aedificationem in 
vitam aeternam. Magnificus Dominus a Lasco te iussit 
plurimum salvere. BaUciis prope Cracoviam, anno 1557, 
Feb. 18. 

Tuus ut suus 

lOANNES UtENHOVIUS. 

Georgium Stichelbant cum uxore Henricha in Aureo 
Pede mihi peramanter saluta. Ut interim charum nostrum 
Dirkinum eiusque uxorem non praetermittam. 

Porro literas illas meas ad te et Dominum G alter um 
ex aequo scriptas sub silentio poteris nostro Micronio 
(quem ego Francofordiae etiam atque etiam esse opto) 
legendas dare. Si vero ille Francofordiae esset, sperarem 
Deum gratiam daturum esse ut hinc annuam pensionem 
ad sui sustentationem habere queat. 

Ilias meas ad D. Galterum et ad te ex aequo scriptas 
literas reserato [sic] prior, ut eum silentii admonere 
queas. Vale. Nos cras hinc solvimus ac ad Regem recte 
proficiscimur, qui nunc in Lithuania se parat ad hel- 
ium Livonicum. Vale. 22 Feb. 



Digitized by VjOOQIC 



XIX 

Ep. IX. 

UTENHOVIUS BULLINGERO. 

(Exhibemns apogr. Simleri.) 

Ad Henricum BuUingerum. 

*)• 

Jussi, ut tibi Testamentum ex nostra versione, uti 
rogaveras» mitteretur. Quod an factum sit, nescio: ac 
proinde denuo nunc idem jussi , si factum non fuerit. 
Rogo autem, ut, si quid in ea versione indigniusanimad- 
vertas, nostro significes Micronio, quod ipsum ut face- 
rent alii plurimi doctissimi viri, quorum aliquot tibi non 
ignotosessescio, rogavi. lUud etiam fratres omnes , qui 
hic operam suam coUocarunt, diligenter sunt facturi. 
Nos enim posthabita omni humana gloria in hoc sumus, 
ut veritas divina emergat, Christoque Domino sua salva 
maneat gloria. Qua in re rursum rogo , ut successivam 
aut saltem extraordinariam horam unam aut alteram 
interdum coUoces. Pofro de inquisitione illa Hispanica 
iam introducta in nostram Flandriam , ac etiam Ant- 
werpiam, ad nos literis est perlatum. Deus tandem 
misereatur nostrorum in Belgico. De Frisia oriëntale 
mussitatur etiam nescio quid sinistrius de invehendo 
Lutheranisme. Verum nihil adhuc habemus certi. Si 
quid isthic est rerum novarum, fac nos certiores,meoque 
nomine saluta D. Bibliandrum , D. Gualtherum, D. Ber- 
nardum , D. Wolfmm, D. Gesnerum , ac D. Zwinglium , 
cuius nuptiis interfueram , tuamque filiam eius conju- 
gem, ac vale in Christo Domino, cui ego te cum chara 
tua coniuge ac liberis , tuumque ministerium commendo 
ex animo. 
Cracoviae, xxi Februarii 1557. 
Tuus ut suus 

JOANNES UtENHOVJUS. 



^) Begin als de brief aan Calvgn van 19 Feb. 1557. 



Digitized by VjOOQIC 



XX 



His literis D. a Lasco addit: 

In hisce meis hicinitiis tu ipse intelligerepotes, mi 
Bullingere, quantum mihi sitotii: nempe nihil. Quare 
dabis veniam nunc meo silentio. Alioqui exhisUtenhovii 
nostri literis omnia nostra cognosces. Vale, et fratres 
istic nostros omnes verbis meis officiosissime quaeso sa- 
luta , quorum omnium precibus me commendo. Expecto 
summo desiderio tuas literas, quibus mihi ad ea res- 
pondeas, quae Vratislavia ad te mense Novembri scripsi. 
JoANNES A Lasco manu propria. 



Ep. X- 

WINGIUS UTENHOVIÖ, 

(Ex antogr. in aroh. Eed, Belg. Londin. Fol. L. p. 143). 

S. P. Quid ad te tandem scribam, colendissime Uten- 
hovi , tam sum sane dubius, quam apud te optimi nuntii 
cupiam esse buccinator. Praeter miseriam miseriarum 
hic nihil videre est. Enecat me prorsus non solum 
deploratissima hominum coecitas, sed et pernicios- 
sima imo impiissima eorundem ingratitudo, adeo ut 
non solum mihi animus consternatur , sed et prope- 
modum omnis mihi spes cadat, fore ut aliquando 
Euangelii puritas, cui summum hactenus admini- 
culum attulisse videmus linguarum renascentiam at- 
que studium , apud nostros Belgas (quibus tu pro tuo 
candore, neque id temere, pro editi hic nunc Novi Testa- 
menti faelicitate congratularis) promoveri possit, prae- 
sertim siea, quodDeusavertat, procedere vellentvia, 
qua in Novi nostri illius tam laboriosi Testamenti prima 
acceptatione coeptum est. Volvi vehementer, mi Uten- 
hovi , cum a me hinc divellereris, utrum si eum dolorem 
cum animi mei angore, qui me interea habuit, conferam, 
risum non dolorem dicam. Suppeditavit magnas easque 
diutius molestias Testamenti nostri impressie , adeo ut 
me semel in gravissimum morbum coniiceret : neque id 
mirum, NuUa enim dabatur requies, nuUa neque horaria 



Digitized by VjOOQIC 



xxt 

respiratie ; extrahabatur mihi semper correctio in me-^ 
dium usque noctis, frequentissime etiam in eiusdempri- 
mam et secundam horam ; rursus mane a quarta statim 
hora, cum in suum praestitutum involare contenderent 
impressores, eadem turn tundenda veniebat incus. Ibi sta- 
tim dispicienda atque expendenda veniebat 3* correctio , 
quae quia in profundissimam diei precedentis noctem 
semper incidebat, soliusque pueri, qui interdum ita 
somno deprimebatur, ut et dormitans (mirum profecto 
spectaculum) uitro citroque officinam impressoriam ali- 
quandiu oberraret, antequam uilis clamoribus excitari 
posset, humeris incumbebat, maximam secum difficul- 
tatem adferebat, ima occasionem interdum dabat, ut 
et aliquot horis ante luceln tota officina clamoribus atque 
increpationibus resönaret, cum videiicet quippiamper 
puerum, somno prorsus invincibili depressum, ne- 
glectum esset. Causabantur quidem impressores operis 
gravitatem, utrum si ex aequo utrorumque et impresso- 
rum et compositorum conditie ponderetur, nonlevior, 
imo multo gravior istorum deprehenderetur, utpote 
quae et plus assiduitatis et morae quam impressorum re- 
quireret: adeo ut toto fere impressionis tempore senex 
ille noster bonae memoriae Nicolaus (quem Deus sub 
medium Martii ex hac calamitosa vita in suam requiem 
vocavit) in noctem usque suspendere coactus sit. Suc- 
cesserunt bis impressionis molestiis , quae corpus potis- 
simum gravabant, aliae animi eoque multo graviores. 
Principio dum iam absolvendum esset opus iamque pro- 
pediem exiturum , communis et publica omnium hic 
queremonia f uit de nimia eiusdem inscriptione , qua 
deterriti Anabaptistae, qui Geiliardica biblia emerant, at- 
que in spem nostrorum Testamentorum hic una atque 
altera hebdomade substiterant, una cum nonnuUis aliis, 
qui et ipsi iam antea pro aliquanto numero institerant, 
vacui , imo non licitatis testamentis domum abierunt. 
Constituta est deinde fratrum sollicitationibus nonnuUa 
in distractione moderatio, atque ita in extremas potissi- 
mum Flandriae oras aliquot centenorum numero profec- 



Digitized by VjOOQIC 



XXII 

turn. Ibi praeter linguae (ut ipsi indicabant) incommo- 
dum, deprehensum est et aliud : nempe folium quoddam 
inverse impressum, quod et Antwerpiae non parum 
praeiudicii distractioiii attulit. Deprehensum est hoc 
vitii fuisse in quingentis aut sexcentis aut circiter exem- 
plaribus, commissumque fuit supinissima praeli diver- 
toris incuria, qui decem aut duodecim ante hune 
errorem, si ita dicere liceat, diebus, integram integri 
folii , hoc 2500 exemplarium impressionem ad similem 
modum corruperat: sed huic vitio quia domi depre- 
hensum est, ante Testamenti evulgationem obviam itum 
est. Post haec omnium quasi voce conclamari coeptum 
est. Non hic (inquiebant) Ecclesiae commodis, sed 
privatis quorundam affectibus servitum est, confecta 
lingua, quae nemini usuiessepotest. Centones sunt;Tes- 
tamentum est omnium linguarum; alii, truncum; alii, 
obscaenum , quia semen Sarae exprimeret ; alii, intelligi 
non potest, nisi quis , valedictis omnium aliorum testa- 
mentorum lectionibus , clausisque et auribus et oculis , 
huic soli incumbat , atque studeat etc. In summa , ut 
quid cui in buccam veniebat, ita id ipse effutire videbatur. 
Quem mihi hic putas fuisse animum, cum coram haec 
omnia viderem et audirem ? Non ita multis post editio- 
nem diebus accersit me Hermannus Entius, rogans me ne 
induci possem, ut expensis hominum de nostro Testa- 
mento clamoribus vocem Aver illi abtruncare vellem. 
Respondi me in hoc Testamentum nihil nisi laborem, 
quemtanquam minister impendissem, venditare. Deinde 
eam vocem, cum ea infimi Belgae in totum destituantur, 
summa deliberatione, exactoque doctissimorum virorum 
iudicio, non uUa temeritate aut affectibus huc insertam : 
imo eam tam mihi videri necessariam, ut ea dempta non 
solum omnes orationis nervos süstuleris , sed et totam 
sententiam depravaris. Rogabat deinde, quanamigitur 
voce huius loco infimi Belgae hactenus usi essent : opor- 
teret enim aliquam esse. Respondi, eos aut locum vacuüm 
relinquere, aut ineptissimam eo loco vocem, et quae alium 
sensum omnium expertorum iudicio induceret, substi- 



Digitized by VjOOQIC 



XXIIl 

tuere. Pluribus actum non est, nisi quod ille, Nescio quid 
tibi cum tuo Aver impetras, nonnihil commotus discesse- 
rit. Paücissimis deinde interiectis diebus papyrum, quae 
maiori editioni destinata erat , vendi iussit, nee interea 
in hune usque diem mecum verbulo uUoegit Relatu 
aliorum didici eum hoc clam de me dicere : me videlicet 
tam esse pertinaeem Utenhovioque addictum, ut nuliis 
rationibus induci possem ut vel latum unguem ab eo 
discedam: unde et Martinum nostrum nescio quotenis 
literis soUicitare coepit, ut ille hoc nostrum Testamentum 
ad Flandricam typographiam attemperaret. Hinc iam 
mihiacerrimus conflictus adornatur. Quantas enim mihi 
deinde jnolestias noster Martinus exhibuerit, animumque 
mihi frequentissimis ad me literis obtuderit, in quibus et 
gravissimas interdum minas proponebat, nisi eius consi- 
liis de hoc nostro Testamento ad Flandricae typographiae 
rationem attemperando, hoc est corrumpendo (secus 
enim eum intelligere non potui) , acquiescerem, id ego 
sane nuUa tibi ratione transcribere possem. Quicquid 
respondebam , hoc ille surda quasi aure praeteriens, una 
atque eadem fere cantione eludebat. Semel Apostolorum 
exemplum, qui neglecta Hebraica veritate, in Christi scil. 
cui serviebant gratiam, 70 interpretum translationem 
suis scriptis inseruissent, proposuit. Cui respondihic no- 
bis non esse controversiam de reddenda scripturae sen- 
tentia, sed de ratione orthographiae : cuius cum constet 
70illos (nam tum saeculaplane doctaerant) observantis- 
simos, invanum prorsus nobis eorum obtendi exemplum. 
Alias praeter vulgi iudicia et clamores, quod sciam, 
attulit nihil. Accessit deinde alter antagonista, qui comi- 
nus mecum manus conseruit; is fuitBartholomeusHuys- 
mannus. Is ita semel atque iterum clamosis mecum 
reditibus potius quam rationibus ad ra vim usque con- 
tendit, ut cerebri vertiginem mihi fere adduxerit. Isque 
solus ex iis est, quos quidem mihi (nam paucos conveni ; 
domi me contineo) audire contigit, qui propter Herm. 
Enten cuique ipse in vendendis libris commissarius est 
vocem Aver reprehenderit, idque tam calumniose, ut 



Digitized by VjOOQIC 



XXIV 

me eius etiamnum pudeat. Sive inquit, scribatis Aver, 
sive Autem, sive Vero, sive quid Arragonicum, mihipror- 
sus ex aequo est, imo nihil interest; nihil enimeorum 
prae alios intelligo, cum tarnen Germanicam , quam 
quotidie tero, utcunque exacte intelligam. Aber ger- 
manicum et nostrum Mer plane coincidunt, quicquid 
nunc tandem vos docere velitis cum vestris Cassandris 
atque novis inventionibus de quibus ne semel quidem 
ante haec tempora somniastis. Cum vulgo loquendum et 
scribendum etiam barbarissime. Plura scribere rei in- 
dignitas vetat. Praeter murmura, obtrectationes et ca- 
lumnias hic nihil eo tempore resonare visum est, nisi quod 
istorum Aristarchorum, si non malignam certe stupidam 
inscitiam, nostratum quaedam faeminae suis elogiis 
quibus nostrum laborem vehebant, nonnihilrelevaverint, 
nobisque nonnihil animi meliora sperandi addiderint 
Excruciavit animum meum haec res, praestantissime 
Utenhovi , non dicendis modis, imo non secius, quam si 
puerpera suum faetum, quem non nisi summo vitae 
discrimine enixa est, videat immanium hominum pedibus 
conculcari atque proteri parumque abfuit quin mihi pror- 
sus luvenalis illud occinuerim: Frangemisercalamosetc. 
Nam quae spes ulterior, cum qui praecipui nostri labo- 
ris commendatores merito esse debebant, ii non exiguam 
eiusdem contemnendi occasionem praestarent ? Videtur 
et Martinus noster a nostro iam stilo usque adeo abhor- 
rere, ut ad consuetum suum stilum, neglecta petitione, 
quam de me sub tuum abitum apud te faciebat, in respon- 
sione ad libellum Mennonis (qui sub principium Aprilis, 
ut puto, prodiit) redire decreverit. Hoc itaque in loco, hoc 
est desperatissimo, cum res haec esset, neque iam ulla 
maioris editionis, divendita iussu Hermanni Entei papy- 
ro, spes esset, coepi subornare, qui Galterum nostrum 
promissi erga me admonerent, ut tempus quod mihi iam 
integrum esset, in Hebraicarum literarum studium pone- 
rem. Verum coepit is temporis incommoditatem excusare, 
quae non sineret eius auditorium cogi : proinde eius con- 
silium esse, uf primo quoque die me ad Bibliorum versio- 



Digitized by VjOOQIC 



XXV 

nem accingerem. Verum hoc cum mihi propter diu desi- 
derata illa Rob. Stephani Biblia non perfhitteretur, in 
vado hic, quod dicitur, haerere coactus sum. In hac deinde 
animi mei consternatione perplexitateque me quorun- 
dam fratrum nomine sollicitare coepit noster Egidius 
Aervius, ut pro dato mihi iam otio Liessveldica Biblia . 
in manus sumam, eaque ad Tigurinum atque Lutheri 
exemplar expendam atque conferam. ld totam Eccle- 
siam Christi, cui soli non mihi natus cssem, communi 
nomine a mepostulare, qüo sic malefidae Geiliardicae 
versioni, quae passim non sine magno piorum offendi- 
culo Ecclesiae Embdanae nomine venditaretur, aliquo 
modo obviam iretur, detineren turque interea hac ra- 
tione pii in nostrorum bibliorum (quae aliquot adhuc 
annos in sui adornationem prorsus requirerent) mode- 
rata expectatione , cuius si nullum specimen videant , 
iam prorsus omnem spem abiicerent. Addebat deinde, 
nisi ego hanc conditionem acciperem, sibi prorsus non 
sine gravissima rerum suarum iactura (cui magnam 
partem iniqiiae isti nostrorum Testamentorum distrac- 
tioni acceptam ferre cogeretur) in futuram aestatem ab 
omni prorsus typographico opere esse cessandum. Pro* 
inde se quam offlciosissime precari, ut hic sibi aut verius 
Ecclesiae Christi meamqualemcunqueoperam non nega- 
rem : se invenisse ac habere rationem, qua hoc modo 
Biblia per me in lucem proxima quaque occasione prodi- 
rent. Coepi mecum expendere negotium ; iusta mihi visa 
est petitjo, summam difficultatem deprehendi in Novo 
Testamento. Nam nostrum tam recens editum pace tum 
tua tum Herm. Entei adiungere non liceret, imo neque si 
per vos liceret adiungi propter stili diversitatem posset. 
Si e di verso Tigurinum aut Genevense adiungeretur , 
maius id adhuc incommodum secum trahere videbatur: 
consilii hic plane expers fui. Rem ad Martinum nostrum 
retuli ; probavit ille vehementer institutum, verum de 
Novo Testamento scrupulum non exemit: et quia res 
moram non ferret, sub spe meUoris consilii (quod a Deo 
summis interim votis expeteremus) ad quartum Januarü 



Digitized by VjOOQIC 



XXVI 

opus in maijns suscipere coactus sum, ac utrumque iam 
Samuelis absolvi. Praxis quam hic sequor, haec est: 
Liessveldica Biblia ad Tigur. Luth. Genev. Munster. Pag- 
nini et Roberti Steph. cum annotationibus Vatablianis 
confero; discrimen numerorum, generum, temporum, 
imo et casuum, nisi quod Dat. singularem litera M. ab 
Accus. non discernam, quam diligentissirae observo, sic 
ut a nostra versione non alias multum, quam voce Aver 
(quam eorum pace qui impensas facturi sunt^ quique 
mihi, quod hanc rem, uti etiamnum est, intra parietes ad- 
huc premi velint, hactenus nominati non sunt, inserere 
non licuit) differre videar. Diligentiam adhibebo in an- 
notationibus, in duplicibus lectionibus ad marginem col- 
locandis, quam nostro operi, ad quod tu tantopere aspiras, 
non infrugiferam si Deus opt. max. successum concedat, 
aestimarem, ut haec Biblia instar multorum esse suo 
tempore possint. Proinde te ex animo oratum cupiam, 
humanissime Utenhovi, ut hic mecum, si non per omnia 
meum institutum probes, saltem aliqua in parte conni- 
veas, Deumque assidue preceris, ut me in suo opere, dif- 
ficillimo sane illo, Spiritu suo provehat ad nominis sui 
immortalem gloriam, Ecclesiaeque Christi (quae perver- 
sorum magis quam versorum indoctissima temeritate a 
Sacrae Scripturae sententia atque sic a vita quam longis- 
sime abstrahitur), solidam aedificationem. Galterus nos- 
ter diutina iterum aegrotatione maceratur, excusarique 
apud te ac praeclarissimum Dominum nostrum D. Joan- 
nem a Lasco per me triduo ante nuntii abitum petiit, si for- 
tassis ipse per valitudinem non scriberet, quod tamen spe- 
rabat. Si negotium cuius ipsum et me secreto admonuisti, 
succedat, iubet te de se quam optime sperare, se nequa- 
Jïïanieum esse, qui tam sancto instituto (cuius eum sum- 
mum semper desiderium habuit, adeo ut et hic aliquous- 
que, pro oblata sibi otii oportunitate, in eo provehendo 
progressus sit), dummodo per valetudinem liceat,ullain 
parte deesse velit. De me nihil scribo, quod me inferiorem 
certo sciam quam qui aliquam utilitatem in tam celebri 
doctissimorum virorum coetu praestare possim, alias 



Digitized by VjOOQIC 



XXVII 

sane multo libentissiine apud vos, imo vobis a pedibus 
futurus. Nam hic me vitae plane capit taedium. Fes- 
tinabo quod potero, ut opus quod prae manibus habeo, 
quam possim citissime. confectum dem. Novorum quae 
scribam nihil habeo certi. In antro me contineo, unde in 
hebdomade semel duntaxat erepo. De D. Doctore Lam- 
berto nihil habeo certi. Misi illi, quemadmodum Franco- 
forto scribebas, 12 testamentorum exemplaria, verum ab 
eo hucusque responsi nihil accepi. Egidius (qui iam altero 
brachio per nostri Nicolai mortem diminutus est) una 
cum uxore te atque nostrum charissimum patrem D. a 
Lascoquam officiosissime.salutant. Videtur is indies ma- 
gis ac magis nostro stilo favere, eumque ab indoctorum 
hominum indoctis calumniis vindicare. Psalmos Londi- 
nenses iterato excusit inque iis Ghy in Du ultro commuta- 
vit, iubetque assiduo ut meliora de nostro Testamento suo 
tempore speremus. De eo spes mihipromovendae linguae 
videretur, si grammaticam uUo mode ipse teneret. Habet 
et Erasmus in libello de conscrib. quod me nonnihil sola- 
tur; Aliquando, (inquit) placebit omnibus, quod nunc pla- 
cet eruditis. In locis illis quos annotas in meo Testamento 
Graeco utrobique Nominativus est filius ; in posteriore 
etiam multo apertius Articulus additus est, quem nullus 
Vocativus in ullo Graecorum idiotismo admittit. Vale, hu- 
manisssime Utenhovi, meque illorum qui tibi ex animo 
addicti sunt numero ne dedigneris. Mea Lèvina nihil 
quam aegrotat. Ante hyemem aliquandiu gravissimo 
morbo, adeo ut parum a morte abfuerit, laboravit; nunc 
iterum quotidiana febri ita exhauritur, ut vix subsistat 
Eadem te ac nostrum clementissimum patrem D. D. 
Johannem a Lasco quam officiosissime salutat. Iterum 
vale. Embdae, 23 Aprilis. 
Tibi addictissimus 

GODFRIDUS WlNGIUS. • 



Digitized by V^ïOOQIC 



XXVIII 

Ep. XL 

ÜTENHOVIUS WINGIO. 

(Ex antogr. in arch. eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 99). 

Erudito iuxta ac pio viro D. Godfrido Wingio, amico 
et fratri suo charissimo Embdae. 

S. P. Tempus non patitur ut multis nunc tecum agam, 
Godfride charissime , neque sane operae precium videtur 
ut multis agam, praesertim cum is qui has defert, 
rerum hic nostmrum fere omnium sit conscius. Ex quo 
cognoscere poteris , quo in statu res nostrae versentur. 
Negotium religionis lente progreditur hic, sed progredi- 
turtamen, speramusque successu temporis meliorespro- 
gressus , nisi nos nostra ingratitudiue cursum Euangelii 
remoremur. Quo loco res isthinc vestrae sint sitae, volupe 
esset abs te cognoscere. — Fortasse frater hic noster 
vere pius ac candidus meo nomine reposcit libros illos 
meos, quos apud te reliqui, quos et ei tradere non graveris, 
te etiam atque etiam oro. Spero quidem te iam versionem 
tuam ad calcem fereperduxisse, ut non opus eis sis habi- 
turus. Fulchrum autem illud ac mensam meam, quam 
iamdudum donavi tibi, retineto. Qui vero tibi succedat 
versio et quando sit imprimenda, significato. Quomodo 
quoque foeliciter Testamentum nostrum distrahatur 
quidque de aliis libris nostris fiat, libenter cognoscerem. 
Historiam nostram Danicam nunc absolvi ac misi Ge- 
nevam imprimendam, quam et gratam et utilem fore 
Ecclesiae Christi Domini nihil est dubitandum. Saluta 
mihi uxorem Livinam peramanter ac etiam Egidium 
Aervium cum sua Anna, quam et mea Anna salvere iu- 
bet. Guillielmum Vischerum meo nomine saluta ac fra- 
trem eius Arnoldum. Vale mi Godfride, amico meo 
charissime, ac me ut facis ama in Domino cui ego te labo- 
resque tuos cum chara coniuge commendo ex animo. 
Ex maiore Polonia. 

Saluta mihi omnes isthinc fratres nostros et Pa- 



Digitized by VjOOQIC 



XXIX 



schasiam Magdalenem ac Elisabetam, quas amo iii 
Domino. 

Tuus ut suus 

JOANNES UtBNHOVIÜS. 



Ep. XII, 

wiNÖlUS UTENHOVIO. 

(fijt atitogr» In ftrchk Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 146.) 

tietate^ geiièi^è, ac eruditione claro viro Domino Joanni 
Ütenhovio, Domino meo multis nominibus observandot 

Nullis, praestantissime D. Utenhovi, verbis conseqüi 
queam, quanto tuarum toto hoc fere anno literarum de- 
siderio flagrarim, qui vel a te uno, in durissima hac mea 
difficilique vertendonim (si ita appellare liceat) Ëiblio- 
rum provincia (iii qua, quemadmodüm id editi nostri 
Testament! eVentus non obscure declaravit, propter ex- 
tremam multorum invidiam, effrenemque in maledi- 
cendo petulantiam, nihil habeo quod sperem,) consiüi 
semel et levamenti nontiihil haUrirem : verum ut video, 
omni humanae expectationi nescio qua fortunae in- 
dignatione valedicere cogor, atque illi soli me meosquê 
(qui me prorsus conficiunt) labore» committere, qui, se 
suo spiritu semper affuturum esse, testatus est, iis, qui in 
legitima vocatione, propriis diffisi viribus, ab eius unius 
ope atque auxilio comprimis pendent. CoUationem Lies- 
sveldii ad Apocrypha usque perduxi, verum cum exem- 
plar sic coUatum typographicae enumerationi, tum 
propter linearum, nunc contractionem nunc extractio- 
nem, tum propter obscuriorem inter ipsos scripturam, 
minus id^neum esset, deinde etiam versibus (sublata 
iam propter difficiliorem Testamentorum distractionem 
o\nm versionis spe tuo nomine instituendae) distinguen- 
dum esse plerorumque iudicio censeretur, coactus sum 
totum de integro describere. In qua descriptione hoc 
umcum specto, ut Martini Lutheri (qui ut gravissime. 



Digitized by VjOOQIC 



XXX 

ita satis fideliter praecipuorura interpretum, sine nimia 
verborum in numerando curiositate, quam etiamnum in 
nobis damnare videtur Rector Groeningius, adsequitur) 
stilum quam possim proxime exprimam, annotatis alio- 
rum ad marginem lectionibus. Idque eo facio libentius, 
quo sic raihi magis in proclivi sit stili puritatem tueri, 
atque quorundam non stupidam modo sed et malignam 
calumniam, qui, tanquam canes in praesepi, omnem 
linguae puritatem summis viribus explodere conantur, 
retundam. Inter hos est (quod sane dolens scribo) non 
postremae notae etiam Petrus noster Dathenus, qui mis- 
sis ad Aervium nostrum tuis atque suis, quos adiunxe- 
rat, Psalmis, summa apud illum obtestatione institit, ut 
ille ab inducta per nos inutili, imo damnosa (utpote quae 
turbas in Ecclesiam spargeret, inque qua nos nihilo 
magis essemus effecturi, quam effecisset Jodocus Lam- 
bertus: et quae his plura addebat, unico dumtaxat adducto 
exemplo de Du et Ghy) curiositate, sedulo abstineret, 
seque ad communem axoi^oYQdifiap quam proxime accom- 
modaret. Ex his, mi Utenhovi, facile coniicias, quonam in 
loco res hic nostrae sint, quaeque de Testamento nostro 
apud ingratissimum mundum sit censura. Anabaptistae, 
ut frequens hic fama est, toto ab editionis tempore nihil 
aeque studuerunt, quam ut aliqüid ex eo venarentur, 
quod calumnia dignum esset, verum, gratia sit Domino, 
frustra, imo omnium doctiorum (quos super eo quam 
(liligentissime consultarunt) omnimodus nobiscum con- 
sensus hoc apud eos egit, ut Mennonem ipsum ad 
publicam palinodiam iniustae damnationis pertrahere 
voluerint: sed et hoc frustra: ansam tamen non le- 
vem praebuit in eius Ecclesia turbarum atque excom- 
municationum. Rondsenius ille Huysmannus mavult 
libellos non impressos (testis est Micronii responsie ad 
mendacia Westphali per Dirkinum in germanicum versa) 
aut ad Geylliardum'delatos, quam -ut aliquid suaecuipro 
viribus patrocinatur elegantiae decedat. Multum friguit 
abedito Testamento typographia Aervii, iustoque etiam- 
num famulorum destituitur numero. Habet is nunc sub 



Digitized by VjOOQIC 



XXXI 

manibus Biblia Liessveldii Dusburgi recens impressa, 
adiuncturus ea, quae ipse sub manibus habeo, cum pri- 
mum illi per famulos et papyrum licebit. Libros apud 
me servatos omnes tradidiy praeter Biblia Munsteri 
atque Dasypodium quibus nuUo adhuc modo carere 
possum, ac proinde precor, ut tua mihi pace iis uti 
liceat, tibi suo tempore remissuro. Hermannus Enthius 
tantum abest ut mihi de stipcndio, cuius tu abiens stipu- 
lator fuisti, fecerit satis, ut ne verbo quidem de amica 
aliqua mécum transactione unquam egerit ; tantum bis, 
idque paucissimis verbis, me a tuo abitu est alloquutus, 
nunc relicta Embda in suum praedium, quodin agro 
Groeningano habet, concessit. Quod item praesens 
semel atque iterum pollicebaris, te apud Jacobum Mi- 
chaelem atque iam dictum Huysmannum curaturum, 
ut nonnuUa pecuniae (librorum loco) refusione meus 
mihi labor, quem in scripturam atque correctionem 
disputationis Micronianae impendissem , pensaretur , 
eius hactenus percepi nihil. Pro fulcro, mensa atque 
pro omnibus tuis in me beneficiis , immensas ago gra- 
tias, acturus donec vivam. Quos tuo nomine per me 
salvere iussisti, iidem te vicissim salutant. Salutem 
quaeso ex me annunties praeclarissimo ac amantissimo 
nostro communi patri Domino Joanni a Lasco, una 
cum charissima coniuge , suavissimis liberis ac reliqua 
eius familia. Vale, praestantissime Domine Utenhovi, una 
cum charissima coniuge tua, cum qua ego meaque 
Levina (quae perpetuo fere a tuo hinc abitu dubia fuit 
valetudine) tibi diuturham ac felicem senectam a Do- 
mino Jesu ex animo optamus atque precamur. 
Embdae 6 Junii. Tibi addictissimus 

GODFRIDUS WiNGIUS. 

Geylliardus bina excussit Biblia: altera adTigurino- 
rum, ut vult, imitationem, tam depravata, ut multarum 
vocum quae vel pueris obviae esse potuissent, significa- 
tionem, in toto fere volumine non sit assecutus: de 
st'ructura, in qua Christum ipsum Josephi filium disertis 
verbis facit, nihil attinet dicere. Titulum addidit falla- 



Digitized by VjOOQIC 



XXXII 

cissimum, hoc modo, Den bibel itt duyts, dat is, alle 
boecken des oudeli ende nieuwen Testaments na de oor- 
spronkelijcke spraken, opt alder gtietroüWtlijckste vör- 
duytst, atque laudem, ut videtur, a multis perversi 
iudi(?ii hominibug, quibu§ lux twebrae sunt,meretur: 
ï^eprehensionem verum, quorum erat, publicis Ecclesiae 
scandalis eruendisoperam dare, quonam modo hactenus 
feüffugerit, cohiicere satis tieqüeo. De alteris Geylliardi Bi- 
blils, ad Lutheri exemplar compositis, quia mihi legere 
non licuit, nihil habeo certi. Haec, mi D. Utenhovi, in tuum 
sinum pro tua petitione suffundo, non quo in vulgus 
spargantur, aut quo alicuius apud te nomen uUo modo 
conspurcem, verum ut tu pro tuosingulariiudicio, si 
quando incidit res, labenti veritati atque synceritati 
patrocinium feras. Iterum vale in Domino. 



Ep. XIIL 

OSTROROGIUS UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 57). 

Praestanti viro Domino Joanni Utenhovio Gandavensi 

Ainico cbarissimo et honorandissimo. 

Salutem et omnia faiista. 

Quod vestra D. me litteriscompellavit salutavitque, et 
rerum novarüto participem fecit, maximas illi ago et 
habeo gratias. Declaravit enim hoc nomine et suum stu- 
dium erga mG, ^t singularem animi propensionem. Certe 
optimus quisque maüs publicis adficitur, et ipse tot 
turbis, calamitatibusque piorui2 permoveor, tamque 
se veras persecuciones mitigari opto. muiy 

Adfertur ad nos certis rumoribus Gallumei..^^"Wuni 
infestissimis animis et magnis copnsconcurissei^^^'^ 
meque utrinque dimicatum esse, sed Gallum superioreiu 
evasisse et victoriam retulisse, magnamque cladem 
utrinque illatam. Dolendum profecto, eos qui debebant 
esse Christiani orbis propugnatores et propagatores , 
tanto animorum et virium impetu in se ipsos ferrum strin- 



Digitized by VjOOQIC 



XXXIII 

gere, sibique ipsis exicium adferre, et haereditario chris- 
tiani nominis hosti suae Tragediae iucundum spec- 
taculum praebere, occasionemque et viam patefacere, 
qua attritis et confectis, quod a Philippo Macedone Grae- 
cis accidit, potiatur. Valeat vestraD. et me amore suo 
prosequatur. Datum Chodeczi, 9 Septembris A^ 1558. 
Vestrae Dominationis amicus 

Stan : AB OsTROROG mauu propria scripsi. 



Ep. XIV. 
UTENHOVIUS P. MARTYRI ET H. BULLINGERO. 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 

Clariss. viris, D. Petro Martyri Vermilio, theologiae pro- 
fessor! celeberrimo, ac D. Henr. BuUingero, pastori 
ovium Christi vigilantissimo, praeceptoribus ac 
fratribus suis observandis. 

Apud Tigurinos. 

0. 

Dominus Martianus Chemski •) commendat vobis ist- 

bic filium suum Nicolaum, offerens vicissim vobis omnia 

sua studia. 



Ep. XV. 

UTENHOVIUS SOCINO. 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 

G. et P. a Deo Patre per Dominum nostrum Jesum 
Christum. Amen. 
Reverendus vir, Dominus noster Lascus, Divino bene- 



*) Het overige van dezen brief Inidt als die aan Oalvgn 
van denzelfden datum (12 Sept. 1558). 

>) Simler meent , dat h^ dezelfde is als Chelsinski (Oerdes. 
Scrin. Ant. III et IV, p. 441). 

3* 



Digitized by VjOOQIC 



XXXIV 

ficio iam dudum sic satis bene valuit, clarissime Laeli, 
verum nunc sub diem Dominicum proximum, quo concio 
ei isthic habenda erat in celeberrimo illo fratrum coetu 
atque adeo praesente Illustrissirao principe Domino Pa- 
latino Vilnensi, incidit in morbum vere gravem, ut omnis 
spes eius concionis habendae amputata iam fiat, quando- 
quidem ita est affectus, ut integrum ei non sit sine vitae 
discrimine vel iter ipsum isthuc versus instituere. Non 
primum est neque novum, quod circa ardentem fratrum 
de eo expectationem magnumque ex ipso audiendi verbi 
Dei desiderium, ita repente in morbum inciderit; ac nescio 
sane quid sibi portendant tales tanti viri aegritudines, 
quae sub eiusmodi praesertim aedificandi bic templi 
Dominici occasiones divinitus ei immittuntur, nisi 
dicamus Deum his nobis atque adeo patriae toti iratum 
esse. Paulus Apostolus venabatur passim celebres coe- 
tus ac frequentes, neque negligebat ullas eiusmodi (qua- 
tenus omnirio poterat) propagandi evangelii occasiones, 
quo maiore cum fructu illud promoveret. gaudebatque 
non parum, quoties illae sibi a Deo concederentur ad 
populi aedificationem. Simili modo affecti sunt omnes 
fideles ministri Dei, qui quo maior aedificandae illis ec- 
clesiae Christi Domini spes alTulget, eo maiore, procul 
dubio, gaudio afficiuntur. Quemadmodum et eximius 
vereque reverendus vir D. Joannes Lascus nunc fecit. 
Gaudebat sane ille istam verae religionis propagandae 
fenestram, ut antea semper, ita et nunc demum apertam 
fuisse; sed cum Deus piis ipsius votis parem successum 
non dedit, populumque, cuius solius hic quaeritur aedi- 
ficatio, hoc beneficio non dignatur (ut alia Divinae irae 
argumenta praetermittam), quid dicamus aliud, quam 
Deum regno huic, propter eius erga Deum eiusque ver- 
bum ac ministros ingratitudinem , iratum esse. Faxit 
porro Deus et Pater Domini nostri Jesu Christi, ut tem- 
pestive resipiscamus atque ad hasce admonitiones toto 
corde ad ipsum convertamur. Alioqui futurum est, ut 
non solumraödo D. nostrum Lascum, singulare totius 
Poloniae decus ac ornamentum, Deus nobus sit ademp- 



Digitized by VjOOQIC 



XXXV 

turus, sed et regnum filii sui hinc ad gentem, quae dignos 
fructus proferat, translaturus. Multi quidem de Dei 
verbo hic multa loquuntur passim, ac in speciem erga 
illud non male affecti esse videntur, sed fidei obedientia, 
fructusque veri christianismi , evangeiicoque homine 
digni, nusquam conspiciuntur, cum regnum Dei non in 
sennone, sed in potentia consistere sit indubitatissi- 
mum. Deus interim ecclesiae hic suae reliquiarumque 
suarum misereatur. Porro consulto feceris, si illustris- 
simo principi ac Domino, D. Palatino Vilnensi, de morbo 
D. nostri Lasci tempestive aliquid indices, quod ipsum 
ut facias rogat ipse D. Lascus, commendans se suaque 
obsequia ipsius CQlsitudini, cui et ego tanquam Domino 
meo clementissimo me meaque servitia, quam possum 
humillime commendo. D. Doctorem Blandratam ut meis 
verbis officiose salutes, vehementer rogo in Domino, cui 
ego te, clarisssirae Laeli, tuasque actiones omnes com- 
mendo vere et ex animo , ut qui me amare pergas etiam 
atque etiam rogo, ac a me omnem expecta vicissitu- 
dinem. Ex Querceto, XIII Januarii 1559. 
Tuae Dominationi addictissimus 

JOANNES UtENHOVIUS. 

D. noster Lascus rogat te, ut scisciteris ab illustrissimo 
principe, quando sibi cum tota familia veniendum sit in 
Opatow, quo eum princeps invitavit, cum ei nuper 
adesset, idque ut ei postmodum significes orat. Si videa- 
tur, poteris hasceipsi principi legendas tradere, quod 
forte non inutile fuerit 



Digitized by VjOOQIC 



XXXVI 

Ep, XVI. 

UTENHOVIUS H. BULLINGERO ET P. MARTYRI. 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 

Clarissimis viris, D. Henrico Bullingero, Ministro Dei 

fidelissimo, ac D. Petro Martyri Vermilio, professor! 

theologiae celeberrimo , Dominis ac fratribus 

suis colendissimis. 

Tiguri. 

o 

Quod reliquum est, cognoscetis ex Sebastiano nostro 
[Pechio] , ac etiam ex Alberto grammatophoro, modesto 
ac christiano pectore , quem vobis ex animo commendo, 
utque ipsius studiis, quantum omnino possitis, consu- 
latis, etiam atque etiam rogo. Is enim eiusmodi spei 
esse videtur, ut eum ecclesiae Dei utile organum futu- 
rum esse non dubitemus in Domino. Clarissimus om- 
nibus nominibus vir, D. Joannes a Lasco, eum etiam 
vobis studiose commendat , ac omnia vobis felicia preca- 
tur et salutaria, vosque isthic omnes, viri praestantissimi, 
peramanter per me salvere iubet, qui quam nominis 
vestri sit studiosus, verbis complecti nequeam. 

D. Burcherus, cui omnem D. noster Lascus exhibuit 
humanitatem , quibuscunque potuit modis , dudum hinc 
isthuc versus se proripuit. Is enim, ut rerum ferebat 
necessitas , non poterat bic diutius sine magno rerum 
suarum dispendio subsistere. Nihil interim officiorum, 
fideive ac diligentiae in eo quis merito desiderare queat. 
Sed quid faceret pius Burcherus, necessitate ita ferente? 
Salutate mihi quaeso officiose D. Ochinum , D. Biblian- 
drum, D. Guattherum, D. Wolfium, D. Zwinglium, 
D. Gesnerum, D. Julium, ac nostrum, cuius iam 
memini, Burcherum. Valete viri clarissimi fratresque 



1) Het begin van dezen brief is, wat den inhoud betreft, 
en Yoor liet grootste gedeelte zelfs woordel^k, gelijk aan den 
brief aan Calvijn van denzelfden datam, 



Digitized by VjOOQIC 



XXXVII 

observandissimi in Domino, cui ego vos ministerium- 
que vestrum commendo quanto possum studio. Porro 
quod unis subinde ad vos literis scribo, ideo fit, quod 
non semper mihi sit otium ad vos sigillatim scribendi. 
Cum itaque sciam , vos inter vos esse conjunctissimos, 
communes ad utrumque vestrum scribo literas , prae- 
sertim cum uterque vestrum mihi sit ex aequo caris- 
simus. Gratiam autem vobis habeo pro eis ad meam 
postulationem literis ad magnates hic nostros, quae 
non omnino importune nunc sunc redditae, neque 
dubitamus, eas fructus suos aliquando relaturas esse 
Si qua Qgo vicissim vobis commodare aut servire queaip, 
utamini quaeso me in rebus omnibus libere; niliil 
enim est, quod gravate in vestri gratiam sim praesti- 
turus in Domino , si modo in me situm fuerit. Raptim 
ex Qerceto, XXVII Januarii 1559. 
Vestrae pietati addictissimus 

JOANNES UtENHOVIUS, 

Gandavus. 
D. noster Lascus varie nunc impeditur , ut scribere 
nunc ad vos non possit. Quare ut eum excusatum hic 
habeatis, rogat Occupatur et ipse nunc scribendo aliquid 
contra Osium ^). 



Ep. XVII. 
UTENHOVIUS H. BULLINGERO ET P. MARTYRI. 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 

Clarissimis viris excellentissimisque Dei organis, D. 

Heinrico Bullingero, ac D. Petro Martyri Vermilio, 

Dominis praeceptoribus ac fratribus suis co- 

lendissimis. 

Cito. 

Constitueram quidera, viri clarissimi fratresque ca- 
rissimi, et hunc vertentem annum transigere in Polonia, 



1) Contra Hosi librum : de ezpresso Yerbo Dei. Simler. 



Digitized by VjOOQIC 



XXXVIII 

ad multorum illic fratrum postulationera, sicuti factu- 
rum me per Laelium nostrum dudum significavi. Verum 
subita illa in Anglia vicissitudo rerum , unda mihi spes 
aliqua affulget recuperandorum eorum , quae mihi illic 
debentur, occasionem mihi dedit redeundi inAngliam, 
praesertim cum viderem regem Sigismundum ita in- 
constanter tandem agere, ut vix quicquam me de eo 
boni polliceri posse iudicarem, quod publicum religionis 
progressum attinet. Ego porro nunc vos isthic omnes, 
non alieno nomine, uti soleo, sed meo tantum inter- 
pello ac rogo, ut non grave sit, communes literas ad 
serenissimam Anglorum reginam Elisabetham per me 
transmittere, quibus negotium meum ei serio commen- 
detis : quo eam pecuniam, quam ex incendio confisca- 
tionis bonorum meorum, per fratrem meum, Caroli 
Caesaris consiliarium, olim subtraxi, ac cuidam post- 
modum mercatori Londinensi iam a decennio bona fide 
commisi, recuperare possim. Poteritis autem reginam 
admonere officii sui cum erga Deum , tum erga homines, 
si modo ita videatur, ac tandem ad Peregrinos, ac sic 
demum ad me descendere. Nihil autem dubium est, 
quin literae vestrae ipsi reginae sint futurae multo 
gratissimaê. Deere vi porro, proximo Septembri, Deo 
iuvante, descendere in Angliam exactis nundinis. Itaque 
ad nundinas autumnales literas vestras hic expectabo, 
utque hic meam de vobis expectationem non fallatis , 
per Christum Dominum oro atque obtestor. 

Si quid unquam vicissim in rem vestram potero, 
utimini me quaeso semper libere ac familiariter in Do- 
mino. Ego enim me, quantus sum, vobis addixi. Mitto 
literas testimoniales fratrum Polonorum, quas mihi 
decedenti dederunt, ne quis isthic de meo ex Polonia 
decessu quicquam sinistrius suspicetur, eas autem 
utriusque vestrum fidei committo ac rogo, ut ad eas 
ipsas proximas nundinas remittatis fideliter, ne auto- 
graphum mihi depereat. Ceterum accepi nunc in itinere 
ipso postremas vestras ad me per Sebastianum nostrum, 
in quibis scribitis de Blandrata. Scripsi vero Wratis- 



Digitized by VjOOQIC 



XXXIX 

laviam ad D. nostrum Lascum de eo, ac serio commen- 
davi ipsi negotium ad ecclesiae Poloniae aedificationem, 
et misi ei vestras literas , quo magis ei res cordi esset. 
In nundinis expectabo , qui mihi rescribat de rebus om- 
nibus, ac etiamnum literas, quas per me inAngliam 
missurus est. Si utrique vestrum vacaret, privatas etiam 
in Angliam scribere ad eos, qui in autoritate aliqua 
sunt constituti, faceretis mihi sane rem pergratissimam. 
Si quid praeterea velletis per me curatum significate. 
Nihil est, quod non libenter vestro nomino sim subi- 
turus. Salutate mihi quaeso diligenter D. Bibliandrum, 
D. Gualtherum, D. Jo. Wolfium, D. Zwinglium, D. 
Ochinum, D. Gesnerum, D. Frisium, reliquosque fratres, 
ac literis communibus ad reginam singuli manu sua 
quaeso subscribite. Valete viri clarissimi in Christo 
Domino, cui vos vestrumque ministerium commendo 
quanto omnino possum studio; ut me benevolentia 
vestra prosequi pergatis etiam atque etiam rogo. Fran- 
cofurti ad Moenam, XIII Junii 1559. 
Vester quantus est, 

JOANNES UtENHOVIüS. 



Ep. XVIII. 

PETRUS DATHAENUS UTENHOVIO. 

(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg..Londin. Fol. L. p. 101.) 

Magnifico et vere nobili viro, Johanni Utenhovio, Domino 
et amico suo, perpetua observantia colendo, 

Londini. 

S. P. Non ignoras, clarissime vir, quantis iam hoc 
nundinarum tempore negotiis obruar. Quare ut laco- 
nismum meum apud te excusem, multis verbis non 
esse opus scio. Dominum Oporinum tuis verbis salutavi, 
a quo pro tuo labore 40 Danicae historiae exemplaria 
nactus sum ; unum mihi, alterum Domino Petro Antho- 
nio, tertium Domino Becio servavi. Mitto tibi praeterea 



Digitized by VjOOQIC 



XL 

duo exemplaria Responsionis Domini a Lasco ad West- 
phali calumnias, ut alterum tibi serves, alterum vero D. 
Hamstedio meo nomine tradas, apud quem meum quaeso 
silentium excuses. Scribam prima quaque oportunitate. 
Testamentum Bezae tibi mitto emptum 30batzeis, quos a 
Joanne Doorns tuo nomine accepi. Biblia etiam tibi ex 
amicorum quorumdam liberalitate procuravimus. Psal- 
mi novi nuili hisce nundinis prodierunt. Sebastianus 
Polonus tristium nuntiorum nobis fuit baiulus. Signi- 
ficavit enim (ut ex uxore intelliges), venerandum in 
Christo Patrem et fratrem nostrum dilectissimum D, 
Joannem a Lasco valedixisse huic seculo iam superiore 
Januario. Vereor, ne impendentis furoris Dei nobis triste 
sit praesagium. Deus servet Ecclesiam suam. Misera 
iam vidua in summis angustiis constituta prae nimio 
dolore tabescit. Sola ibi est ; neminem habet, qui eam 
consoletur; oro Filium Dei, ut spiritu suoipsam con- 
firmet. Sebastianus tuus 150 exemplaria secum sumpsit. 
Ecclesia nostra Dei beneficio eo adhuc est loco quo 
fuit semper. Gallicae contentiones paulatim taedio af- 
fectis plurimis sopiuntur, sed Franciscus quotidiana 
impudentia se ipsum superat, quia omnia quae vult 
sibi licere iam intelligit. Scripsit ad me hisce nundinis 
D. Calvinus, quihunc nebulonem suis coloribus ad vivum 
expressit ; quas literas D. Glaubergo communicavi, sed 
ita bonus ille vir Franciscana illa hypocrisi est demen- 
tatus, ut in meridiana luce caecutiat. Gratulor Gisberto 
Wolffio suam pecuniam, quam ut continua morum 
integerïtate [sic] non furatam fuisse probet, Deum 
obtestor. Novis rumoribus de Galliae tumultibus bic 
omnia perstrepunt, sed cum incerti sint, nolo ut me 
autore pro certis vel referantur vel credantur. Raptis- 
sime, Francofurti, 11 Aprilis. 

Tuus Petrus Dathaenus. 
Salutare multis verbis quam poteris officiosissime 
non gravaberis Ecclesiae istic nostrae ministros et senio- 
res omnes. 



Digitized by VjOOQIC 



XLI 

Ep. XIX. 

P. DATHAENUS UTENHOVIO. 

(Ex autogr. in arcli. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 107.) 

Clarissimo viro Domino Joanni Utenhovio Ecclesiae 
Belgicae seniori detur hoc epistolium, 

Londini. 

S. P. Optarem laetius ad te scribendi argumentum 
mihi iam offerri Utenhovi, clarissime, sed ita visum 
est Deo, ingratitudinem nostram summam in hoc 
saeculo punire, ne cum reprobo mundo pereamus. Verum 
si bona hactenus de manu Domini suscepimus, mala 
cur non suscipiamus? Statum igitur nostrum paucis 
sic accipe. Franciscus Philippi , alter Ecclesiae Gal- 
licae minister, post 45 dierum carceres in ex^ilium 
missus est. 22 tandem Aprilis die concionatores Ger- 
mani oportunitatem nacti , ob continua Ecclesiae Galli- 
cae dissidia senatum exulceratum videntes , accusationes 
contra nos apud Senatum instituerunt , ad quas nobis , 
in defensione nostra nunquam auditis, decernitur et 
statuitur , ut peregrinarum Ecclesiarum ministri tantis- 
per omni ministerio supersedeant, donec cum concio- 
natoribus urbis in doctrina decoenaetritibusconsensum 
et concordiae rationem aliquam inveniant. Itaqueiam 
omni functione cessare cogimur, et quia Cal. Maii 
novos consules habituri sumus, nihil adhuc movemus, 
sed tempus paulo commodius exspectamus. Deus mi- 
sereatur Ecclesiae suae. Si hoc omnino flrmum manet, 
ut non pateat hic nobis templum nisi constituto cum 
Germanis in doctrina consensu, quod nunquam futurum 
puto, aliae sedes nobis erunt quaerendae, nam a 
vera confessione nostra ne latum unguem statuimus 
Dei gratia discedere. Sed non destituimur spe. Confi- 
dimus fore ut adversarii nostri suis laqueiscapiantur: 
nam ad publicam disputationem provocabimus, quam 
cane plus et angue oderunt. Post dies itaque octo 
supplicem libellum exhibebimus, quo colloquium cum 



Digitized by VjOOQIC 



XLII 

concionatoribus et apertionem interea templi propter 
gravissimas rationes petemus. Oro filium Dei, ut cona- 
tionibus nostris adsit, consiliaque nostra omnia ad no- 
minis sui gloriam et Ecclesiae suae aedificationem 
virtute Spiritus sancti dirigat. Amen. Frater hicnoster, 
qui cum legitima sua uxore ad vos venit quaestum 
uberiorem quaesiturus, bonus est et honestus quantum 
mihi quidem constat; sit ergo tibi et ministris com- 
mendatus. Vale mi Domine, nosque Ecclesiae vestrae 
precibus publicis iuvate. Raptim, 28 Aprilis 1561. 

Saluta meis verbis uxorem tuam et coUegas tuos 
omnes. De comitiis hic habendis nihil adhuc certi constat. 
Tuus ut suus 

P. Dathaenus. 



Ep. XX. 

.P. DATHAENUS UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arcli. £ccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 103.) 

S. P. Exspectavimus hactenus extremum huius 
tristissimae tragoediae nostrae actum, Utenhovi orna- 
tissime, sed nihil adhuc certi constitui potuit, quare 
inter saxum et sacrum adhuc dubii haeremus. Habe- 
mus huius urbis concionatores nobis infensissimos, qui 
maiorem etsi non potiorem senatus partem sibi addictam 
habent, in quo non ponderantur sed solum numerantur 
suffragia; quare parum spei nobis hic reliquum esse 
videtur, nisi Deus Opt. Max. aliunde suppetias Ecclesiae 
attulerit. Displicet haec tota agendi forma cordatis in 
senatu et doctis, sed cum sint numero impares, nihil 
hic possunt efficere. Audivimus electorem Palatinum 
et Lantgravium Hessiae pro nobis apud senatum suis 
literis intercessuros , quorum patrocinio nisi quid ob- 
tinuerimus, de nobis actum esse metuo. Nos iam aliquot 
scriptis cum concionatoribus nostris egimus, sed illi, 
nuUo producto verbi Dei apice, simpliciter urgent 
Augustanae confessionis subscriptionem , Apologiae 



Digitized by VjOOQIC 



XLIII 

quoque , ac Witenbergensis cuiusdam concordiae, item 
Articulorum quorundam Ratisponensium et Buceranae 
concordiae approbationem , utque praeterea Zwinglii 
et Calvini doctrinam de Coena Domini publico scripto 
et pro concione ad populum damnemus, ac in cere- 
moniis nos prorsus omnique ex parte ipsis conforme- 
mus; quibus modestissime respondimus, sed illi pro 
satanica illa virulentia qua pleni sunt, ita responsionem 
nostram exagitarunt, tamque sinistre interpretati sunt, 
ut mirari satis nequeamus. Ut breviter dicam, abhaciam 
commemorata petitione sua ne latum unguem cedere vo- 
lunt, itaque nos iam ultimam responsionem nostram 
paramus, et causamtotamDeocommisimus, quemper 
Christum oramus, ut Ecclesiae suae misereatur. Ago 
interim gratias Deo, qui Ecclesiae suae hanc constantiam 
largitur, qua paratior est ut solum vertat , quam ut in 
vera de coena doctrina minimum cedat. Novarum rerum 
nihil hic habemus, nam quae in Gallia geruntur, vobis 
istic quam nobis notiora sunt. Quo loco res vestrae 
sint, nobis quaeso significe. Habebis brevi ex Polonia 
per quendam Abelum, Dominae famulum Phrysium, 
literas, quas tibi his inclusas mittere volui, sed ille 
ipse eas tibi reddere, et de nonnuUis copiosius coram 
agere constituit. Nobilis quidam in comitatu Burgundiae 
Domino Wirtenbergensi arcem quandam comitatus Mon- 
tis Belligardi ex improviso abstulit ac spoliavit, quam 
Dux Wirtenbergicus armata manu recuparavit; quae 
res novi alicuius belli Germanici seminarium videtur : 
audimus enim Philippum Hispanum Burgundi illius 
patrocinium veile suscipere ; hoc si verum est, maiora 
Germaniae impendere metuo. Concilium in mensem Au- 
gustum reiectum audio, et iam Tridenti aliquot carnales 
Apiscopos [sic] haerere intelligo, qui huius tragoediae 
initium acturi sint. Tertio huius mensis Juliihicgra- 
vissima fuit ventorum, fulminum, tonitruum, grandi- 
numque intemperies, citra horam quintam vespertinam; 
in memento oculi'factae sunt densissimae tenebrae, 
quas subsecutus est ventus tanto impetu strepituquö 



Digitizedby VjOOQIC ' 



XLIV 

obvia quaequam secum rapiens, aedificia omnia con- 
cutiens, quaedam evertens, ut hic non vivat, qui similem 
se audivisse meminisse potest. Sed nostri Dei beneficio 
nihil senserunt incommodum. Putabant plerique Chris- 
tum Dominum huius mundi finem factunim venturum- 
que ad iudicium. Sed semi-horae spacio tempestas 
haec praeteriit. Ubi in causa nostra aliquid constitutum 
fuerit, omnium te certiorem reddere conabor ; tu vicis- 
sim de rebus Anglicis et Ecclesiarum Londinensium 
statu aliquid nobis significes. Salutem ex me multam 
dices optimae uxori tuae, Domino Petro Deleno, omni- 
busque coUegis tuis. Valeas felix in Christo. Raptim 
Francofurti, 7 Julii 4561. 
Tuus 

Petrus Dathaenus. 



Ep. XXI. 

AEGIDIUS BECIUS UTENHOVIO. 

(Ex antogr. in arcb. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 61.) 

Natalibus, literis et pietate praestanti viro, D. Joanni 

Utenhovio, in ecclesia Flandrorum, Domino ac 

fratri observando, 

Londini. 

Gratia et Pax per Christum Dominum. 

Superioribus Nundinis ex Podagra decumbenti red- 
ditae mihi sunt humanissimae literae tuae, optime Uten- 
hovi, quae mihi, ut par erat, fuerunt longe gratissimae. 
lis quominus hactenus responderim, quum negocia 
ecclesiastica quibus tantum non obruimur menses iam 
aliquot, tum ipsa Ecclesiae nostrae conditio in causa 
fuit. De cuius calamitate malui te ex rumore hominum, 
aut ex aliorum scriptis certiorem quam ex meisfieri; 
abhorret enim a commemoratione, imo a recordatione 
ipsa tam tristis eventus animus. Sic tandem ulciscitur 
yerbi et sacramentorum suorum prophanationem Deus, 



Digitized by VjOOQIC 



XLV 

Sic hostiles contentiones et plusquam Vatiniana odia, 
sicaemulationes, obtrectationes et indigna Christi servis 
qnXopaixiay vindicat. Quaiïi vera est illa, quamvis pro- 
phani hominis, sententia: Lento quidem gradudivina 
procedit ira, sed tarditatem gravitate compensat. Quum 
autem ex dissidiis nostris innumera scandala extiterint, 
quibus Europam prope universam replevimus, hoc 
tarnen boni spero inde exoriturum, quod nostro exemplo 
aliae Ecclesiae cautiores factae pacis studiosiores fu- 
turae sunt. Scitum est , inquit Terentius ille , ex aliis 
periculum facere tibi quod ex usu siet. Me quidem 
huius loei pridem pertaesum est, et quasi talem exitum 
praesagiret animus, ita iam diu circumspexi, quo me 
hinc reciperem. Sed quanto facilius est videre quos 
fugias quam quos sequaris: nam ut isthuc me con- 
feram, hoc aetate mea et imbecillitate meorum diffici- 
lius est quam ut animo praesumere audeam. Scio te 
aliorum literis edoceri de omnibus quae hic magno 
nostro dolore, magna solicitudine et acta sunt et adhuc 
aguntur. Qui nobis aequiores sunt, nihil aliud quam 
dolere significant, maiorem senatus partem vincere 
meliorem. Et quamvis de summa rei nondum pronun- 
ciatum sit, nemo tamen est qui tantillum spei ad ex- 
tremum nobis relinquat. Tanta nos gravaverunt apud 
senatum invidia huius civitatis Ministri. Itaque praeter 
miserrimam Ecclesiarum dissipationem nihil iam ex- 
spectandum videtur, nisi divina dementia praeter om- 
nem hominum opinionem, auxilii aliquid coelitus attu- 
lerit. In Gallia satis feliciter quidem hactenus cucurrit 
verbum Domini, nondum tamen extra omnem (quod 
aiunt) aleam positus est verae religionis status. Magna 
est hostium copia, magna autoritas, magnum plaeris- 
que in locis obsistendi Euangelio studium. Sed haec 
tibi quam mihi notiora sunt. Apud Metenses vero extra 
civitatem facta praedicandi Euangelii potestate a loei 
Praefecto, tantus est concursus hominum, ut ad publicas 
conciones conveniant tam ex civitate ipsa quam ex 
propinquis et longinquis locis ultra 1000 hominum. 



Digitized by VjOOQIC 



XLVI 

Duo sunt Ministri: alter D. Petrus Coloneus Ganda- 
vensis, alter D. Tafinus noster, juvenis vere ad unguem 
factus, et promovendi Christi regno (ut videtur) natus. 
Dorainus sanctis illorum laboribus benedicat, ut coepit. 
Idem vestram isthic Ecclesiam conservet pia et durabili 
pace. Saluta meo nomine charissimam uxorém tuam 
et Ecclesiae Gallicae Ministrum, nam vestrae mihi 
ignotus est. Salutat te tuamque uxorem tóta mea 
familia. Bene et feliciter vale in christo Domine. Fran- 
cofordiae ad Moenum, 8 Julii 4561. 

Aegidius Becius vere tuus. 



Ep. XXII. 

AEGIDIUS BECIUS UTENHOVIO. 

(Ex antogr. in arcb. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 67.) 

Praestanti et natalibus et eruditione ac pietate viro, Do- 
mino Johanni Utenhovio, Domino et amico suo singularL 

Gratia et pax per Christum Dominum. 

De miserabili Ecclesiae nostrae conditione, D. Uten- 
hovi, et valde metuenda dispersione, quid necesse est 
scribere me ? tali praesertim ad te veniente literarum 
nostrarum gerulo, qui omnibus rebus non modo inter- 
fuit verum etiam plaerisque praefuit. Nunquam credet 
posteritas tantum odii et invidiae fuisse in animis eorum 
qui evangelicae doctrinae professores videri volunt, et se 
esse gloriose praedicant. Sed satius, opinor, fuerit, pater- 
nam hanc Dei castigationem non tam alienae maliciae 
quam peccatis nostris imputare. Video plus esse negocii 
in Ecclesiarum instauratione quam putaram. Nolo hic 
domestica vulneraimportuna commemorationerefricare. 
Illud tamen non possum non in sinum tuum deponere, 
expertum me esse ingenia eiusmodi in ecclesia étiam 
nostra, quae non tam imprudentia quam impudentia, 
et stulta scientiae persuasione ad ecclesiae eversionem 
alTectabant viam, si ab externis hostibus otium fuisset 
Faxit Christus, ne quid tale vobis isthic usu veniat. 



Digitized by VjOOQIC 



XLVII 

Mea senectus, talibus ferendis molestfis impar, circum- 
spicit locum, ubi ad breve tempus respiret, et tam 
odiosis contentionibus fatigatam se nonnihil recreet. 
Sed nondum video, ubi hoc continget. Inter recentiores 
ecclesias nuUa est, cui uberius Dominusbenedicat,quam 
Metensi. Ei praeest egregium atque adeo imcomparabile 
iuvenum par, D. Petrus Colonius, vetus D. a Lasco 
discipulus, et D. Talinus, qui pari iugo ecclesiae plau- 
strum tanta animorum alacritate, tanto consensu atque 
etiam successu trahunt, ut brevi tempore ecclesia illa 
ad 45 aut, ut plaerique affirmant, 48 millia creverit. 
Eo vocatus est, et quidem ab urbis magistratu, D. Eu- 
stathius, titulo quidem Medici, proposito etiam honesto 
stipendio, revera autem, ut duobus illis iuvenibus 
fathiscentibus, et tanto oneri prope succumbentibus , 
velut Atlanti ille Hercules succurrat. Is una cum 
D. Colonii sponsa eo profectus est, specimen sui 
ecclesiae praebiturus, relicta interim bic familia. 
Uxorem ducit D. Colonius egregiam sane virginem, et 
omnibus probae matris-familias futurae dotibus pulchre 
instructam, tibi quoque et uxori tuae non ignotam, 
nimirum Theodorici Alardi veteris hospitis tui neptem, 
nomine Saram. Nihil est quod malim quam ad illam 
Ecclesiam Metensem conferre me, nisi scrupulum iniice- 
rent animo bellicorum tumultuum rumores, et in eaurbi 
magis metuendi, quod propter vicinitatem hostium 
valido semper teneatur praesidio, et nosti quam insolens 
et protervum sit militare genus hominum. Germaniae 
ut ingenue dicam, satur sum. Et praesagit animus 
imminere illi non levem calamitatem et quidem brevi, 
ni frustra augurem. Quo magis studeo liberos meos ante 
mortem hinc, si queam, subducere. Sed hoc cogitanti 
et conanti usu venit id quod Romano illi : quosfugiam 
enim video, quo me in tutum recipiam non invenio. 
Etsi enim ecclesiae multae sunt, ad quas me adiungi 
cupiam, longius tamen dissitae sunt, quam ut adeas 
per meam meorumque imbecillitatem profectionem sus- 
cipere audeam. Itaque sic auribus tenenti lupum, ut 



Digitized by VjOOQIC 



XLVIII 

aiunt, optimum mihi videtur pii illius Regis Josaphat 
exemplum sequi, ab eo auxilium petendo, qui solus 
praestare et potest et vult. Quod si tu quoque labo- 
rantem et luctantem in hac difficultate amicum precibus 
tuis iuvare non neglexeris, rem et tua pietate dignam 
et mihi gratissimam feceris. Valde enim solicitumme 
haec cura habet, quo potissimumfamiliam transferam; 
et manere hic , an diu licebit nescio, certe animo mee 
non libet. Dominus Deus noster dirigat pedes nostros 
in viam pacis propter nomen suum. Amen. Is te quoque, 
charissime frater et D. observande , cum honestissima 
uxore conservet, et spiritu suo magis magisque corro- 
boret. Uxor et familia omnis precantur tibi et uxori 
salutem in Christo. Francofordiae ad Moenum, 4562, 
quinto Aprilis. 



Vere tuus 



Aegidius Beciüs. 



Ep. XXIII. 

CAROLUS UTENHOVIUS PATER JOANNI 
UTENHOVIO. 

(Ex arcli. Eccl. Belg. Londin. Eol. L. p. 133.) 

Genere, erudutione ac virtute prestanti viro, D. Joanni 
Utenhovio, agnato suo, etc. 

Salve plurimum, salve milies, agnatorum optime. Li- 
teras tuas quarto Calendas Julias datas accepi postridie 
Calendas Septembres. Quae mihi valde gratae fuerunt, 
hoc gratiores quod a multo iam tempore nuUas a te 
acceperam. Doleo, quod is nunc nequeam prout me- 
rentur respondere : erat nempe mihi magna epistolarum 
farrago in patriam scribenda, et nuntius festinabat 
Praeterea nescio qui bus privatis negotiis distringebar. 
Quare maiorem in modum a te peto, in partem accipias 
bonam; ^óla laxwwxms modo quod ad te scribam, scripsi 
paulo fusius Carolo filio, qui nihil te celebit \sic\ Egoillum 



Digitized by VjOOQIC 



XLIX 

tibi commendo. luvenis est; bonis monitoribus inter- 
dum eget. Ego hoc mihi persuasi opera illius heri, 
oratoris, posse impetrari, ut aliqua tibi hinc in 
aula gratia accedat, ut cotannis honesta tibi pentio 
cedat. Commendavi te meis literis obiter Foxio ora- 
tori. Tu vide quid spei sit, et de iis proximis tuis ad 
me scribas quaeso, an uUam accipias pentionem, an 
nullam. De Hamstedio quae scribis, qualia sint nescio. 
Si e domo, quam Amoris vocant, erat, nihil est quod 
respondeam, sed id ut eredam, aegre animumqueam 
inducere. Tibi facile persuadetur huiuscemodi, qui ex 
hominum authorit[at]e mihi pendere visus es, non 
rem ipsam propiusexaminare,^quod iudicium vocamus. 
Sed quisque suos patimur manes (ut inquit ille). Ham- 
stedi causam haud cepi diffendendam [sic], sed ex actis 
causae, quae ego quidem vidi, nihil dignum tanto (ut sic 
loquar) hyatu commisit. Sed de hoc baste, ut loquuntur 
Itali. Mortem filie, de qua scribis, quae mecum reliquerat 
patriam et veluti censors afflixionum [sic] mearum 
.fuerat, acerbe tuli, fateor. Sed quod tanta in fidutia 
in Deum migraverit, ut omnibus admirationi esset, 
me consolatur. Deus det et nobis in die illo (qui sano 
adio [sic] procul abesse non potest) animi robur. fidem 
infractam, longanimitatem et summam fidiiciam per 
Christum Jesum, unicum salvatorem ac dominum. Bene 
vale. Uxor mca (quae te etiam nunquam visum amat) 
tibi tueque coniugi, agnatae nostrae, salutem optat pluri- 
mam. Ego saiie ex ea in disertione [sic] hac mea multum 
consolationis accepi : est nempe aptissima meis moribus, 
sic ut aptiorem magisque comodam nancisci vix potuis- 
sem. Nihil sane in ea possim desiderare praeter for- 
tassis maiores opes et clarius stemma, sed satis clarus 
satisque dives est qui Dominum met uit. Muiier (in- 
quit sapiens) timens Dominum ipsa laudabitur. Hunc 
timorem Domini largiatur nobis, qui solus largitur 
omnia, cui omnis honor et gloria. Saluta quaeso 
omnes, qui isthic me norunt propius, et rursus vale. 



Digitized by VjOOQIC 



VrimersOjpjidieNonarum Septemb. a. 4562. Tuus agna- 
tus, amore frater 

Carol. Utenhovius, ipse scripsi. 
Agit isthic quidam Andreas apud bibliopolas (in 
Pingui Gallina ni fallor), quem aliquando tibi commen- 
davi, qui mihi inservivit aliquamdiu ; Vrimersanus est. 
Is, puto , facile vestras literas curabit ad nos deferen- 
das , si quando libebit scribere. 



Ep. XXIV. 
E- GRINDALLUS EPISCOPUS LOND. UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arcli. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 123.) 
Domino Joanni Utenhovio, Amico suo. 

S. D. Pransi sunt apud me hodie Gubernator nostro- 
rum Mercatorum, una cum Magistro Hepno et aliis. 
Miserunt ante aliquot septimanas nuncium quendam 
ad Comitissam Phrisiae. Gras alium per postam missuri 
sunt. Venerunt igitur ad me ut te accerserem, quo tuo 
consilio atque opera uterentur in illo negotio mercatorio. 
Postquam illis renunciassem te propter valetudinem 
in publicum prodire non posse, statuerunt ad aedes 
tuas venire ac tecum coram coUoqui. 

Quod si fecerint, oro ut illos tuo consilio, opera et gratia 
iuves quantum potes. Nosti enim quam bene de Ecclesia 
merita est illa Mercatorum Societas, ut interim taceam 
quantum multi boni viri illis privatim debeant. 

De rebus ecclesiae vestrae nolo quicquam praecipitare , 
et vos vocabo, si vestra res agatur. Opto tibi firmio- 
rem valetudinem. 

Vale in Christo. X Febr. 4563. 

Edm. Lond. tuus. 



Digitized by VjOOQIC 



LI 

Ep. XXV. 

UTENHOVIUS GULIELMO CECYLL •)• 

(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L.pag. 163.) 

Magnifice Domine, Domine ac Patrone observande. 
Literas tuas 5® monsis huius datas, quibus me a dili- 
gentia quadam in communi illo iiegotio Frisico nonnihil 
pro tua humanitate commendare videris, postridie 
accepi. De quo negotio tu me cum ita certiorem esses 
facturu» in tuis ad Reverendissimiim Episcopum Lon- 
dinensem literis, ut in eo pJene mihi satis facturus 
esses: quarto rero post die vocor a Reverendissimo 
Episcopo nostro, qui tenorem tuarum ad ipsum litera- 
rum mihi paucis exponit, nempe servitia Illustrissimi 
comitis Joannis Regiae Maiestati imprimis grata accep- 
taque esse, ac proinde apud eam omnino constitutum 
essc, ipsum in clientelam suam suscipere, si modo 
certa illa pactorum capita in hac causa antea oblata 
sua ipsius manu consignentur sueque Maiestati deferan- 
tur. Caeterum quod ad annuum stipendium attinet, 
illud 4000 coronatorum Anglicorum fore: quod sane 
honorificum fore protinus respondi , et nescio quae alia 
ad eam rem pertinentia. Pro quo clementiore responso, 
quod mihi (uti futurum scribis) merito satisfacit , gra- 
tiamtibi, mi Domine, habeo ac imprimis Serenissimae 
Reginae nostrae quam possum maximam. Superest 
itaque, ut plenum nunc responsum ad nos transmittas , 
uti Reverendissimo Episcopo facturum te promisisti. 
Quod etiam ut faceres, Reverendissimus Episcopuspos- 
tremis suis ad te literis ante octiduum studiose contendit. 



1) Ik volg hier het kladschrift, dat ütenhove later in het 
net moet hehhen overgeschreven, flet adres ontbreekt, doch 
nit den inhoud big kt, dat de brief gericht is aan den secre- 
taris van Koningin Elisabeth. Zie J. Strype, „The History 
of the Life and Acts of Edmnnd Grindall", London 1710, 
Book I. chap. 7, p. 66, and chap. 9, p.86-89. 



Digitized by VjOOQIC 



Lil 

Porro post missas Reverendissimi Episcopi literas 
illas, quidam commodum ab lUustrissimis Frisiae 
Comitibus e Frisia huc missi in negotio ïUo Mercuriali 
(de quo tu nuper in literis ad Reverendissimum Epis- 
copum nostrum me commonebas), qui cum mercato- 
ribus hic nostris contrahant. Hi vero sunt D. Unico 
a Manninga ex antiqua Frisiorum nobilitate oriundus, 
mUii a multis annis pulchre notus , Arnoldus a Walwyck 
ac Wilhelmus Gnapheus, qui sperant se propediem 
negotium illud mercatorium expedituros esse. Duo 
vero priores pariter huc obligati sunt a Juniore Domino 
Comité in altero illo negotio Martiali per me hactenus 
soUicitato, ut illud eodem opera maturarent. Exposui 
porro eis, quo loco res sint positae et quam faeliciter 
tandem, divino beneficie, successerint. Quo nomine 
sane admodumsuntexhilarati, Deoque et patri Domini 
nostri Jesu Christi immortales agunt gratias, orantes 
obnixissime, ut primo quoque die absolutum responsum 
obtinere liceat, ne reditus ipsorum, qui diu citra peri- 
culum diffenï haudquaquam posse videtur, huiusoc- 
casione protrahatur. Nihil autem nunc reliquum esse 
videtur aut desiderari ex capite lUustrissimi Comitis 
Joannis, quo foedus coeat, quam ut R. M. capita in 
eadem hac causa iampridem oblata, sua ipsius manu 
consignentur Serenissimaeque Reginae exhibeantur. 
Quod facile futurum est, si modo certo constet rem 
sine uUa controversia postmodum coituram esse. Quin 
et D. Unico a Manninga, dives alioqui opum, atque 
adeo Walwicus ipse, casu quo certa Serenissimae Re- 
ginae hac in parte obtineatur promissio (ne ipsum 
comitem temere quicquam aut frustra occipere con- 
tingat, quoque omnes omnino morae ulteriores ab- 
rumpantur), se hic, si opus fuerit, a Regia Maiestate 
libenter sinent detineri , donec scriptum ipsius Comitis 
hic impetretur, aut quod magis est, donec ipsemet 
Comes huc veniat et se Regiae Maiestati conspicien- 
dum sistat, quod fortasse, quantum ex horum legatorum 
verbis facile conieci, lubentius est facturus ob pericu- 



Digitized by VjOOQIC 



Lm 

lum, quod eiusmodi scriptiones hisce praesertim tem- 
poribus secum subinde trahunt. Et sane ego, si modo 
fieri queat, malim ipsummet huc venire, ut a Senerissima 
Regina atque adeo ab Aula ipsa conspiciatur, quam 
literas quicquam scribere. Nihil enim metuo, Illustris- 
simi Comitis praesentiam eius famam minuituram esse. 
Speraremque me plane verum depraehensum iri meque 
nihil de eo praedicasse, cuius unquam pudere debeat , 
sicque quaedam inter Regiam Maiestatem ac ipsum 
Comitem communicari clam possent consilia, quae 
alioquin literis committi forte non facile neque per- 
tuto isthic possent. Haec ego aliqua saltem ex parte 
ipsorum iussu scripsi ; tu« vide quaeso ac da operam , 
ut primo quoque die responsum accipiamus, quod ipsi 
secum deferant. Quod ut sine longa morarum tractione 
facias, te obnixe rogamus, quae Illustrissimo Comiti 
admodum noxiae essent futurae, uti cum ex praedicto 
D. Unicone a Manninga et Walwico intellexi atque 
adeo ex literis D. Cancellarii Frisie ad me nunc scriptis, 
ubi scribit hisce verbis: Hoc nunc breviter te rogare 
volui, ut negotium tibi cognitum pro nostro iuniore 
Comité Joanne apud Serenissimam Reginam pprro agere 
non dedigneris, quo certum responsum, quale quale fue- 
rit, tandem habere possimus. Nostis enim nunc prae- 
sertim temporis nobis necessarium esse, ut quid Regina 
facere decreverit certo sciamus; ut aliis, qui operam 
nostram summis expetunt votis , respondere possimus, 
quod hactenus in honorem Serenissimae Reginae non 
est factum, quo nostra in Reginam Angliae propensa 
et constans voluntas eo certior êsset. Hactenus ille. 
Plura nunc non addam, ne quid nimis. 

Vale mi Domine , Domine ac Patrone observande in 
Christo. Domino, cui ego te cum Regia Maiestate im- 
primis commendo in vitam aeternam. Amen. Londini 
ex aedibus meis , 17 Martii die aP, 1563. 

Magnificentiae tuae addictissimus 

J. Utenhovius. 



Digitized by VjOOQIC 



LIV 

Ep. XXVI. 
NICOLAUS GALLASIUS UTENHOVIO. 

(Ex antogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 139.) 

Eximiae pietatis et doctrinae viro, D. Joanni Utenhovio, 

ecclesiae Londinogermanicae seniori , amico et 

fratri plurimum observando, 

Londini. 

S. Literae tuae, quas una cum amicorum et J. filii 
mei literis accepi, quibus certior redditus sum detua 
et illorum valetudine, gaudium meum magnoperecu- 
mulariint. Dubitabam vero quid tibi aliisque amicis 
accidisset, an excessisses ex Anglia, quia tanta fuit 
pestis, ut, m'ultis sublatis e vita, alii disiecti et dispersi 
dicebantur. Nunc video te illic perstitisse, ut iis quos 
reliquos fecit Dominus adesses , eosque, ut soles , con- 
silio et opera tua iuvares. Quod ut diutissime facere 
possis, ego a Deo patre Domini nostri Jesu Christi 
peto atque exopto, ut te perpetuo salvum et incolu- 
mem esse velit , atque spiritu fortitudinis et constantiae 
assiduae muniat. Nos Dei beneficio bic valemus etea 
libertate fruimur, quam nisi Sathan conturbet, ut 
indies omnia dira molitur, speramus et conservatam 
et auctam iri. Quidquid accidat, certum est opus hoc 
Dei nullis hominum telis aut machinis everti posse. 
Quae de Cassiodore intellexi, mihi fuerunt permolesta. 
Sed laudandus est Dominus, qui in tempore talem 
fucum detexit. Potuisset enim temporis progressu ec- 
clesiae multum nocere. Non frustra sane in eo aliquid 
latere suspicabamur. Quorundam peccata praecedunt, 
quorundam vero subsequuntur. Avertat Dominus tantas 
pestes a grege suo. Sed de his satis. Cupio omnes amicos 
plurimum salvere , atque imprimis uxorem tuam. Adol- 
phus, qui mecum est, te plurimum salutat. Si scripserit, 
ut admonui, literas eius ad te mittam. Bene vale. 
Aureliae, 25 Martii. Tuus ex animo 

N. Gallasius. 



Digitized by VjOOQIC 



LV 

Ep. XXVIL 

PETRUS SCAGIUS UTENHOVIO. 

(Ex antogr. in arch. EccL Belg. Londin. Fol. L. p. 77.) 

Miraris scio, Domine colendissime, quod tam diu- 
turno silentio usus sim. Verum id non aliqua oblivione 
tui, quem semper in animo meo gero, sed tabellarii 
penuria accidit. Nam quid ego libentius facere possim, 
quam iis respondere literis , quibus nihil aut iucundius 
aut optabilius in vita fuit? Ut non dicam interna 
qua laetitia animummeum afficiant, cum eas accipio. 
In iis enim facile perspicio singularem tuum amorem, 
quo me ex mero pietatis affectu prosequeris, praesertim 
cum videam, quam solicite mei curam geras, quamque 
studiosus sis meae salutis. Non aliter sane mecum 
agere possis , si ex te genitus essem. Ex quo me tibi 
multis nominibus devinctum, imo totum obaeratum 
censeo. Quod me tam sedulo hortaris ad aedificationem 
Ecclesiae Dei , pergratum fuit ; et talentum licet exi- 
guum, quod mihi Dominus pro sua infinita bonitate 
credidit, fideliter (Dei beneficio) foenori exponam, quo 
plures Christo lucrifaciam. Tum enim amplissimus 
fructus nobis provenit , cum Domino foeneramus. Prae- 
terea cum in hoc omnes nascimur, ut proximi salutem 
quaeramus, impius non immerito videar, si tuo tam 
salubri consilio non acquiescam, quo me ad gloriam 
Dei et utilitatem Ecclesiae suae instimulas. Sed hic 
me vestris omnium precibus semper adiutum velim, 
ne in medio cursu deficiam, sed tantisper in stadio 
curram, dum ad praemium immortalitatis vocer. Ego 
me hic fratribus , uti suades , paulatim insinuare coepi, 
quorum benevolentiam indies erga me magis magisque 
experior. Exercere me hic in verbo Dei ad tempus 
decrevi, donec aliter Deo visum fuerit. Omnia (laus Deo) 
sunt hic mediocriter tranquilla. Dormiunt adhuc lupi, 
piorum sanguine ebrii; rabies illa, qua hactenus in 
Christianos usi sunt, sese nonnihil remisit in magnam 



Digitized by VjOOQIC 



LVl 

consolatjonem fidelium. Euangelium faeliciter procedit, 
et bona spes esset fore ut faelicius procederet, nisi 
tanta obesset Anabaptistarum copia. lUi non parum 
negotii fratribus nostiis passim facessunt et simplicium 
conscientias saepius inquietas reddunt. Sed spero Deum 
fanaticos illos spiritus semel extirpaturum: autsiillos 
ad gloriae suae demonstrationem adhuc reservare volet, 
suos interim non deserturum ünquam. Nam oportet 
haereses esse, quo qui probati sunt manifesti fiant. 
Sebastianus noster, quem satis nosti, fideliter hicsuo 
ministerio fungitur, eique me nonnunquam adiungo. 
Quod vero mihi isthic operara tuam poUicearis, si post 
pestis saevitiam redire velim , non mediocriter animum 
meum in tui admirationem rapit, qui me post tot 
tamque splendida beneficia, splendidioribus beneficiis 
adhuc cumulare studes. Quid ego tibi pro paterno isto 
in me favore tribuam ? Quo modo tantis meritis respon- 
dere unquam potero? Equidem parem gratiam aut 
parem animum polliceri non audeo. Hoc unum superest, 
ut me totum tibi iure offeram. Tuus itaque sum ; utere 
me pro arbitrio. O me ter quaterque beatum, quem 
tam pius et bonus patronus in clientelam suam recipere 
dignatus est ! Equidem istud libenter audio, vos omnes 
adhuc prospera valetudine frui , et neminem in aedibus 
vestris peste (qua tam multi in Domino obdormierunt) 
tactum fuisse. Faxit Dominus Deus, ut hoc dono quam 
diutissime et faelicissime fruamini ad maiorem nomi- 
nis sui gloriam. Scio fratres isthic multis angustiis 
circumseptos fuisse, cum viderunt sibi utrumque verbi 
Ministrum a Deo eripi. Nam quid tristius, quidve 
calamitosius fidelibus accidere potest, quam verbo Dei, 
quo adversus omnes tribulationes fulciantur, privari? 
O triste spectaculum, o lamentabile oppidum! Quis 
(nisi omnino ferreus) ad solam miserandae Ecclesiae 
mentionem in lachrymas statim non erumpat? Certe 
quoties de ea fit mentio (fit autem hic non raro), 
nequeo animi dolorem reprimere. Quid illis contingat, 
qui indies in mediis malis versantur, facile quilibet 



Digitized by VjOOQIC 



Lvn 

animo comprehendere potest. Nam istud verissimum 
est, oculos semper augere dolorem. Atqui post tot 
funera tamque subitam ministrorum mortem , misertus 
est Deus rursus populi sui, qiiod in illorum locum 
alium pium virum substituere dignatus sit; quem ut 
diu salvum et incolumem servet, etiam atque etiara 
oro, ne impii cornua sua toUant ad versus Ecclesiam 
suam, et malum malo addant. Audivi non itapridera 
pestem isthic se nonnihil remittere , Deumque clemen- 
tius agere cum populo suo. Et sane tam misericors 
est Pater, ut irae suae tandem parcat, servos suos 
oculis misericordiae respiciat, auresque ad ipsorum 
preces et lachrymas flectat. Nam cum sit Deus omnis 
consolationis , non potest non suos in extrema neces- 
sitate consolari et iram suam in impios evomere. 
Velim me prima quaque occasione et de vobis, et de 
Ecclesiae statu laeta omnia audire. Sub spe bona vivam, 
eaqiie mentem tantisper alet , dum literae vestrae nobis 
certi aliquid nunciaverint ; quas ut quam libentissime 
accipio, ita quam avidissime indies exspecto. Rogcv» 
mi Domine, ut plurimum meis verbis salutes D. Go- 
dofridum Wingium, qui mihi eo charior est, quod 
me ad Euangelium genuerit. Salutabis dulcissimam 
tuam coniugem, pulcherrimum piarum matronarum 
decus. Salutabis totam familiam, aliosque (si lubet) 
mei nominis studiosos. Salutat te ex animo noster Sebas- 
tianus. His vale, mi Domine observande in Christo Jesu, 
Domino nostro, qui omnia tua consilia et facta spiritu 
sancto suo dirigat ad gloriam nominis sui ; et me, tuum 
clientem, eo quo coepisti amore amare pergas. Iterum 
vale. Ex aedibus nostris, quinto Idus Novembris 1563. 
Tuus ex animo deditissimus cliens 

Petbus Scagius. 
Rogo ut Carolum ütenhovium, agnatum tuum, ado- 
lescentem eximiis ingenii dotibus praeditum mihique 
longe charissimum, plurima salute meo nomine impertias. 



Digitized by VjOOQIC 



LVllI 



Ep. XXVIII. 



JOANNES UTENHOVIUS CAROLI FILIUS JOANNl 

UTENHOVIO. 

(£x autogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 167.) 

Pietate atque eruditione ornatissimo viro, D. Joanni 
Utenhovio, cognato suo, summa observantia colendo. 

Londinum ' ). 

Cum dubitarem, observandissime cognate, numCa- 
rolus frater meus adhuc apud vos esset, non veritus 
fui, hisce meis literis humanitatem tuam solUicitare. 
Quare etiam atque etiam ab te peto , ut si frater dis- 
cesserit, digneris curare, ut hae tuto ac quamprimum 
perferantur Antwerpiam, involutis literis meis alia 
chartula cum hac inscriptione : Den discreten ende eersa- 
men Jan Taymes [?] coopman in zijde, wonende bij het 
bieshof, um voort te bescicken an Juncvrau Ruckulstijn 
te Duijsseldarp, atque hoc pacto tuto perferentur, ut 
confido; serii nempe aliquidest Quaeso te, mi colen- 
dissime cognate, ut hoc non difficulter pro communi 
nostro cognomine praestes. Non soleo libenter homi- 
nibus negotium facessere, praesertim iis, quos observare 
et colere debeo, sed necessitate adstrictus nulli melius 
has literas commendare potui. Omnia hic sese bene 
habent. Spargitur rumor, brevi in patria nostra liber- 
tatem religionis futuram, eaque de re Egmondanum 
literas a rege Hispaniarum attulisse. Deus eum suo 
numine verum esse velit ; cuius benignitati tuam hu- 
manitatem unice commendo. Bene vale, observandis- 
sime cognate. Festinanter, Parisiis, 5 Junii bP 1565. 
Dominam uxorem tuam plurimum meis verbis salutem 
dicito. 

Totus animo et studio tibi deditissimus cognatus 

JOANNES UtENHOVIUS. 



' ) Verder staat nog op het adres : ,,8 denarios anglicos^', als 
yrachtprgs van den ingesloten brief. 



Digitized by VjOOQIC 



LIX 

Ep. XXIX. 

CAROLUS UTENHOVIUS FILIUS J. UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arch. eed. Belg. Lond. Fol. L. p. 169.) 

Spectatae pietatis et eruditionis viro, D. Johanni Uten- 
hovio, agnato suo in Anglia, 

Londini. 

KaqoXog oidh - o - fiiog 

*EKOfiUT0>f7t(ioifJfAaS tSavYyêvsg éfju^ x6xa^^<TfASv8 dvfifjl, ij hn^Aovdlvut 
Ysvoftévii avfupogd' tadi Ss oStto dtaxedevxa td TcSyjif^iorT^ayciïy xo»yd, 
(u; fii^dè jovg ipsvdoTtQWpiTaS ijaaov róiv xQ^aT^avwk a;|fdeorda»- xal 
tavta fiev Tteqï xwp Had* ifiólg* T^Se xwiavtfjg avfiq>o(^s ^ovaijS 
ifiag rtegiatóSsadat^, nal %nv svOdSe dyadw vofA^iofiérfov (iijdev 
dnoXalexéya^, oix dXXo ti èyd rj daov Ttgopo^ay «al aivoiav xlOrjiiê^* 
^ (lèyjoi Ttegl Ta rw j|f^»ar»otyoü»' avfJupoQa, yy xlg ov^l xoiyigv andatjg 
olnoviiBvtjg elxoiiag vofiioa^sv ay, Seiy^ fuy, dXld tm Tip det^ Xa xqaviyTmy 
«al aol OfAoCwy neqioytmv ^aSiat ènayoqB^Btpaxat, dXXd naX tavxa 
uatd ^OfiTjqov BeiSy ènl yovyaac xatxa^. ev fidXa ovy xal xaXdig 6 
Naiiaiipfog' SXBog dgfavqoxdxo^a^y ófiolïog ïjpfea^ vrjog nf^otrOa 
Xaqaaaofjiéyoiai «al oXXvfiéyow^y 07t$ad6>» tcJ xal èyè Krjx^ vm 
x&fioÊxdy, OTtag fiógoy alyoy aXvSot» eqqoKTO' aanaaat ndvxag èy X^urtifi 
iayxag, xal Oayeïv oox dqvtjaoiisvovg' èy xijxayTia^qiGlviy Aêvxaxiji, 

oi&6V''6'fiiog' 
daqaèïv X(^i 9^^ xdgXa, fiiog /iff^OTToiy fiqotxis èaxl, 
oiOiy - ó - xdgXa - filog, oiOsv - o^* - «aal - filog. 



Ep. XXX. 

NICOLAUS A STARKENBURG UTENHOVIO. 

(£x antogr. in arch. £ccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 141). 

Nobili ac erudito viro, Domino Joanni Utenhovio, 
hae literae, 

Londini. 

S. P. Obiit apud nos Rembertus Usquardiensis, qui 
professione medicus cum ante obitum nobis uxorcjm 
filiumque commendasset, accepimus pestilentiae apud 
vos tempore operara suam Ecclesiam conduxisse, et ex 



Digitized by VjOOQIC 



LX 

eo debitum sibi persol vendum etiamnunc isthinc super- 
esse. Qua quidem in parte officium vos veile viduae 
atque pupillo prestare, plurimum desideraverim. Nam 
et ea eis opus habet, quod aere alieno (illis longo 
tempore clam nobis inopiam dissimulantibus) onerata, 
difficillimam etiam cum vitae periculo in medio aestu 
provinciam sustinuerit et solutio in hunc usque 
suspensa diem. Non dubito quin huic morae animo- 
rum quaedam inter fratres dissociatio causam prae- 
buerit. Sed quia id quorundam intercessione, praecibus 
etiam piorum, aut iam compositum, aut mox com- 
ponendum confidimus, speramus iam huius quoque 
contractus inter bonos bona fide in tanta necessitate 
initi, rationem vos sedulo habituros. Qua in parte 
si officium vestrum, ut non dubitamus, praestiteritis , 
est quo Deo et vestro et viduae nomine gratias agamus. 
Nos vicissim et operam nostram favoremque vobis 
pro nostra mediocritate nunquam non offerimus, Det 
nobis aeternus pater Domini nostri Jesu Christi spi- 
ritum suum nos sanctificantem deducentemque in 
omnem veritatem, quo in unam spem, fidem chari- 
tatemque alter alterum promovere valeamus, quo nihil 
nobis tandem desit quam gloriosa Christi manifestatio. 
Nunc vero cum omnibus quatenus possibile pacem ser- 
vemus , et amor in omnibus supremum locum obtineat 
His vale. Nordae, 13 calend. Augusti, Anno 1565. 

Nic A Starkenburg. 



Digitizedby VjOOQIC 



LXI 

Ep. XXXI. 

CORNELIUS GUALTERUS ET GEORGIUS CAS- 
SANDERUTENHOVIO'). 

(Ex autogr. in arch. Êccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 41.) 

Ornatissimo viro, Domino Joanni Utenhovio, 

Argentinae. 

Scripsimus ad te • vir ornatissime, statim quam huc 
Friburgum venissemus, vehementerque ad eas literas 
responden nobis cupivimus , quod tarnen haetenus ne- 
qiüvimus impetrare. Quid caussae sit, non possumus 
suspicari. Non enim putamus vel contemptione nostri 
vel offensione aliqua nostra id esse factum, nam et 
tua modestia satis nobis perspecta est, neque nos 
nobis conscii sumus aliquam vobis offensionis caussam 
dedisse. Quod si tamen tale aliquid imprudentes ad- 
misimus, indicari nobis petimus, quo vel purgandi vel 
deprecandi detur occasio. Cur autem tantopere tuas 
literas expectaverimus , in causa fuit prkecipue quod 
per te de tua valetudine ac statu rerum tuarum atque 
item reliquorum amicorum certiores fieri desyderaba- 
mus: quod te, ut vel nunc tandem fiat, etiam atque 
etiam obsecramus, et.obtestamur quod si tu vel vale- 
tudine, quod absit , vel alio quopiam negocio impedia- 
ris, quaeso Martino tuo hoc officii commenda, ut vel 
tribus verbis tuo nomine ad nos transcribat, idque 
primo quoque tempore : sumus enim insequenti mense 
profecturi Basileam ibique ad tempus aliquod commo- 
raturi, atque inde abituri fortassis ultra, nee satis 



*) Deze brief wordt in den „Catalogne of the Dntch Chnrch 
Library'*, 1879, opgegeven als zonder adres. Hierdoor had ik hem 
over het hoofd gezien. Na m^ne terugkomst uit Londen maakte 
de heer Adama van Scheltema er m§ mede bekend. De heer 
Brace schreef hem voor mij af. Het belang yan dezen brief, 
niet alleen voor de geschiedenis van Utenhove , maar ook Yoot 
die van Cassander, springt in het oog. De eerste gedagteekende 
brief van Cassander in z^ne compleete werken (G. Cassandri 
Opp. Farisiis, 1616) is van het jaar 1557. 



Digitized by VjOOQIC 



LXII 

certum quando Argentinam reversuri. Quare antequam 
longius a vobis divellamur, certi quippiam de vestro 
omnium statu cognoscere vehementer optamus. Quod 
ad nos attinet, D. Cornelius satis adhuc recte vaJet, 
me vero sub natalem Domini corripuit morbus, qui 
me nondum prorsus deseruit, sed relictis quibusdam 
aculeis corpusculumhoc suaipsius natura satis imbecille 
non parum infestat. Spero tarnen de Dei benignitate, 
paulatim vires redituras , praesertim mitiscente coelo. 
Vale. Quaeso te D. Falesio, viro eximio, ejusque fidis- 
simae uxori, tam sanctissimis illis domicellis, quando 
opportunum tibi fuerit, nos quam officiosissime com- 
mendato. Item domino Joanni Anglo ac reliquis amicis, 
de quorum tamen omnium valetudine quamprimum 
per te certiorem fieri cupimus. Si quid preterea novi 
sit memoratu dignum, nobis communicato, imprimis 
numquid acceperitis de coUoquio Ratisbonensi. Est 
bic Bonnensis quidam consulis filius, qui per literas 
accepit Novesii tumultuatum esse, aliis reformationem 
episcopi amplecti volentibus, repugnantibus aliis, qua 
de re Bonnae conventum indictum; quid ibi actum 
nondum constat. Sed quid ego in mare aquam ? Non 
dubito quin vos certiora et plura habeatis ; nos tamen 
haec de nostra paupertate vobiscum communicare vo- 
luimus. Iterum vale. 

Friburgi Brisgoiae, xii Kalendas Februarias xlvi. 

Tui ad quaevis obsequia paratissimi Corn. Gualtr. et 

G. Gassander, 



Digitized by VjOOQIC 



LXIII 

Ep. XXXI. 

CORNELIUS GUALTHERUS ET GEORGIUS CAS- 
SANDER UTENHOVJO '). 

(Ex antogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p, 87.) 

S. P. Literae tuae, vir ornatissime, 20 Februarii 
scriptae, gratissimae nobis fuerunt, vel maxime eade 
causa, quod veterem tuam erga nos benevolentiam non 
obscure significarint. Eas accepimus quarta Aprilis, 
quo tempore uterque nostrum propter hanc veris in- 
temperiem valetudine eramus tenuiore, et in ea curanda 
ex consilio medici occupabamur, quare ignosces si 
non ad singula latius respondeamus , cum etiam propter 
subitum discessum ex tempore esset scribendum. Quod 
de statu religionis in regno isto scribis, satis augura- 
bamus huiusmodi initio certamina futura esse, cum 
omnis mutatie Reipublicae et precipue religionis diffi- 
cillime perficiatur, praesertim cum temporis longitudine 
et magnorum hominum auctoritate est confirmata : qui 
ex ea mutata opum suarum et dignitatis imminutio- 
nem et labefactationem verentur. Sed summus ille 
ecclesiae suae guberiiator, cum illi visum fuerit , facile 
viam inveniet, qua ecclesiam suam bis in terris fluctu- 
antem ad versus humanorum consiliorum ac conatuum 
procellas defendat ac tueatur. De Turcica expeditione 
in Austriam tristia sunt quae scribis, sed majora sunt 
quae publice et privatim scelera nostra merentur, 
nee dubium quin benignitas Dei ad poenitentiam nos 
provocantis Turcici furoris impetum hactenus repres- 
serit, quem nostris peccatis et pptissimum hisgravis- 
simis regum et principum discordiis et odiosissimis 
religionis dissidiis in nos provocamus; conservabit 



') Deze brief wordt in den „Catalogueof tlie DntcliCharcli 
Library" foutief opgegeven als geadresseerd aan k Lasco. Dit was 
de reden, dat ik hem b^ mijn verbluf te Londen niet heb geco- 
pieerd. De heer Adama van Scheltema was zoo vriendelijk hem 
voor mg af te schryven. 



Digitized by VjOOQIC 



LXIV 

tarnen Dominus suos, quorum ne pilus quidem cadet 
absque nutu patris ipsorum. — De novis pauca habemus, 
quae non putemus ad te aliunde scripta, ut de Carolo 
quodam cognominato de Cueninck, quondam Carme- 
lita Gandavensi, qui, cum Embda Brugas venisset, post 
dies aliquot deprehensus, in carcerem conditus, exa- 
minatus respondit ut aiunt fortiter. 22 die Martii 
solemnibus ceremoniis summa cum pompa sacris 
exauctoratur, quam degradationem vocant, ac deinde 
magistratui civili traditur, obtestantibus primum qui 
eum tradebant ecclesiastici ordinis prefectis , ne quid 
in corpus aut vitam acerbius statueretur. Ex literis 
autem ea de re ad nos perscriptis intelleximus, illum 
die Veneris post, id est 26 Martii, ignibus tradendum 
fuisse ; nam literae ante ad nos datae fuerunt. Propin- 
quum tuum ex Gallus , quo cum filiis suis superiore au- 
tumno profectus fuerat et totam hiemem Lutecie exegerat, 
Gandavum 10 Februarii reversum , a Rimio fisci advo- 
cate et Jac. Hesselo procuratore generali, ösculo acceptum 
intelleximus. Quo haec evasura sint, .tempus docebit. 
Cum paulo ante Stephanus quidam ludimagister turpem 
sententiam accepisset, Joannes Otho imminent! tempes- 
tati se subduxit, quod nisi fecisset, certum illi nau- 
fragium manebat, quod tamen sine iactura non pror- 
sus evasit, et Duysburgam Cliviae tamquam in portam 
cum uxore ac liberis et aliquot discipulis, qui eum 
comitati sunt, pervenit, ubi nunc bonas literas docet. 
Gandavi in mortui prefecti novae arcis locum His- 
panus quidam suffectus est, frustra Domino de Cap- 
pella pro fratre Domino de Cass. supplicante. Testa- 
mentum tuum Belgicum nondum modo vidimus, 
cuius cum copia facta fuerit, libenter tuae voluntati 
quantum in nobis erit obtemperabimus. Vale. E Colonia 
Agrippinensi, 4 Aprilis an. 1557. 

Venerando viro. Domino Joanni a Lasco, nos quam 
officiosissime commendabis. 

Tuae humanitati addictissimi 

CORNELIUS GUALTHERUS et GeORGIUS CASSANDER, 



Digitized by VjOOQIC 



LXV 

Ep. XXXIII. 
UTENHOVIUS MINISTRIS TIGURINIS O- 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 
Ad Henricum Bullingerum et Tigurinos. 

S. et P. aDeo Patre, per Dominum nostrum Jesum 
Christum. Amen. Sathan nos hic toto fere anno, cla- 
rissimi viri , exagitavit per quendam Hadrianum Haem- 
stedium, qui ministerium nostrae hic ecclesiae ante 
nostrum huc accessum occupaverat, nosque totos ita 
occupatos tenuit, ut vix otium scalpendis (ut aiunt) 
auribus fuerit, nedum ut ad amicos multa scribere 
per otium licuerit: quare vos rogatos velim, ut meum 
hoc diüturnum silentium aequi bonique consulatis Is 
vero eo plus negotii nobis exhibuit, quod plcrosque 
sequaces sibi acquisivit, quorum aures plausibili sua 
doctrina ferierat, regnum Christi Domini, satisalioqui 
angustum, ita ampliando, ut omnes pro fratribus 
membrisque corporis Christi Domini agnosceret, etiamsi 
circa naturas ipsius turpiter hallucinarentur, modo 
ipsum pro summo ecclesiae Dei sacerdote agnoscerent. 
Is vero Hadrianus habuit hic quendam patronum*) caus- 
sae suae apud re verendissimum episcopum Londinensem, 
qui fertur multis calumniis gravare nostras peregrinas 
hic ecclesias , quae hic mutuas sibi operas tradiderunt , 
atque adeo scripsisse Genevam in eam sententiam. 
Quare coacti fuimus, D. Calvino scriptum quoddam 
nunc transmittere , quod episcopus ipse Londinensis 
subsignavit ad nostram hac in parte innocentiam de- 
clarandam. Et quia veremur, ne idem forte faciat 
isthic idem ille nomine Jacobus Acontius, operae pre- 



*) Het „Corpus Eeformatorum" geeft een fragment van dezen 
brief, en wel het eerste gedeelte (Calv. Opp. 18, p. 391). Daar 
evenwel het tweede gedeelte voor ons van belang is , kon ik niet 
nalaten den brief hier in zijn geheel bij te voegen. Het afschrift 
dank ik aan de hand van Dr. Herm. Escher te Zürich. 

*) Jacobus Acontius. 



Digitized by VjOOQIC 



LXVl 

cium esse duxi et ad vos scriptum illud transmittere , 
quo adversus calumnias instructi esse possitis. Rogo 
autem vos, ut vel tribus verbis iudicium vestrum de 
hac re ad me perseribere dignemini, nihil dubitantes, 
quae vestrae isthic ecclesiae est autoritas, quin fructum 
non contemnendum ecclesiae nostrae sitis allaturi. Porro 
de felici successu religionis in Gallus bic quantum sit gau- 
dium , vix dici queat. Nos quoque in Flandria nostra ali- 
quid boni ex vicino bono, in Domino speramus, utut sae- 
viat Sathan. Adversarii quidem maiorem ac maiorem 
adornant persecutionem, sed quo maiore furore percel- 
luntur, eo maiore spe adducor, ut eredam, exitium ipso- 
rum pro foribus esse. DeusconteratSathanam sub pedibus 
suis. Religio quoque in Scotia optimo sane est loco; 
ubi sunt plurimi episcopi ac ministri praestantissimi , 
qui ritu Genevensis ecclesiae ministerie suo fere per- 
funguntur. Ceterum et bic religio bonos, Divino bene- 
ficie, progressus facit, cum inter inquilinos, tum inter 
Anglos ipsos. Templum olim peregrinis ab Eduardo 
concessum, a meo reditu a regina impetravi. Nunc 
pro municipali libertate in aula solicitamus, ac spe- 
ramus, nos eam fratribus nostris impetraturos esse. 
Plura per temporis angustias non licet; rogo utmeum 
Laconismum boni consulatis , ac si quid isthic novum , 
quod piosanimos possit recreare, me certiorem facite. 
Valete viri clarissimi in Christo Domino, ac me, uti 
fecistis hactenus , amate. D. Gualtherum , D. Ochinum , 
D. Gesnerum, D. Zwinglium, D. Wolfmm,reliquosque 
fratres mihi notos salutate una cum D. Burchero. 
Londini, iii Martii 1560, iuxta supputationem ecclesiae 
Anglicanae. 

Vestrae pietati addictissimus 

JOANNES UtENHOVIUS. 



Digitized by VjOOQIC 



LXVll 

Ep. XXXIV. 

UTENHOVIUS BULLINGEROO. 

(Exhibemus apogr. Simleri.) 

Ad Henricum BuUingerum. 
S. P. 

Superiore hyeme misi ad te literas sic satis prolixas , 
quibus nostrarum , quae hic agerentur , rerum certior 
reddebaris, verum prorsus metuo eas intercidisse , eo 
quod ne yqv quidem earum meministi in literis tuis, quas 
ante triduüm D. Hoperus abs te accepit *). Quod si ita est 
doleo supramodum. Quod vero tuae ad me per D. Hille- 
sium transmissae naufragio perierint, magis doleo : cum 
literis tuis nihil mihigratiuspossitobtingere. Quiatamen 
ita visum fuit Domino Deo, ferendum est aequanimiter. 

Intra hebdomadas aliquot favente Domino, proficiscor 
Glocestriam cum D. Hopero ; quandoquidem enim ipse 
me rogavit, ut me sibi adiungerem, non potui non ei in 
hoc morem gerere. Faxit Dominus , ut possim ei , vel 
potius Ecclesiae Dei', mea praesentia operave utilis esse. 
Porro Dominus Joannes a Lasco nominis Tigurinorum 
multo studiosissimus, jam est hic apud Cantuariensem. 
Is vero omnino decrevit hic vivere, ac proinde uxorem 
cum liberis et familia ad se ex Phrysia mandavit. Quam 
vero ipse sit gratus Regi ac Proceribus regni (de piis 
loquor) vix queam dicere, ac inprimis Regi ipsi, qui 
quanti hominem faciat, vel annua pensione, quam ex suo 
aerario ei assignavit, satis declaravit. Quo nomine est 
certe, quod summo afficiamur gaudio ; nihil enim dubi- 
tandum est, quin ipse hic maximopere regnum Christi 
sit propagaturus. Studium vero suum totus ponit sub 

^) De Secretaris der „Delegates of the Clarendon Press" 
te Oxford, maakte m^ opmerkzaam op den belangr^ken in- 
houd van dezen brief. Dr. Herm. Escher liet hem voor mij 
afschryyen. 

') Aan den rand: „N. £. Hic snm falsas, nti tuas perle- 
gendo literas comperi; tu vero ignosce errorem, enim non 
liouit resoribere**. 



Digitized by VjOOQIC 



LXVIII 

haec principia in impetranda aliqua Germanica Ecclesia 
recte instituta Londini, ubi Germanorum multa sunt 
millia. 

Proceres, ac conciliarii aliquot fecerunt hic nobis spem 
aliquam, nos iam in hoc aliquantulum sudavimus, incer- 
turn tarnen est, qnonam res sit evasura: quanquam vero 
similius est, rem tandem ex animi nostri sententia suc- 
cessurum esse, quod faxit Deus ad nominis sui gloriam. 
Martinus noster Micronius, maximus studiorum D. Hoperi 
adiutor, primo Julii ducturus est uxorem, puellam cas- 
tam, ac plane piam, quae Evangelii nomine patriam ac 
parentes reliquit : ego certe ex animo gratulor ei hunc 
thesaurum in Domino. Is vero ab ipsa quadragesima Flan- 
dris nostris inter privatos parietes est concionatus, et eti- 
amnum adhuc concionatur noninfeliciter.Ceterumcom- 
mendo tibi caussam Valentini cuiusdam Wernemuller, 
quem nos hic pietatis ergo ex vinculus hberavimus, alio- 
qui indubitato moriturum ob rem plane exiguam. Ipse 
ait, se ex Wernemulerorum esse famiiia, quod an verum 
sit, nescio. Verum si ita reshabet, videquaeso, ac operam 
da, ut pecunia, quam ipsi inter nos hic corrasimus ad eum 
liberandum, remittatur, ut inde reliquos pauperes pere- 
grinos (quorum maxima huc magis magisque .posthac 
confluxura est copia) sublevemus. Si spesalicuiusresti- 
tutionis aflfulgeat, poteris D. Byremanno pecuniam 
committere, cuius fides tibi aeque atque mihi est multo 
spectatissima. Saluta quaeso mihi D. Bibliandrum, D. 
Gwaltherum, D. Gesnerum, D. Pellicanum, D. Butlerum, 
D. Laelium, D. Wolfium, D. Sebastianum, D. Zuinglium, 
ac D. Othonem. Interim vale vir honoratissime ac precep- 
tor observande in Domino , cui ego ex animo et quanto 
possum studio tuum ministerium commendo. Reliqua ex 
eo,qui hos defert,poteris cognoscere. (De Valentino autem, 
cuius meminisse te in literis D. Hoperi iamiam primum 
didici, poteris diligentius perscrutari; nunc ait verti deci- 
mum annum, ex quo patriam reliquerit. Vitricum vero 
suum vocari Felicem ait. 

D. Hoperus ex iussu Magistratus cras proficiscitur in 



Digitized by VjOOQIC 



LXIX 

Essexiam, quae est regio Angliae plen4 periculi, et ubi 
superiore aestate maximae subortae sunttragoediae, dis- 
tans hinc itinere uniusdiei. lUis autem est concionaturus 
ad dies decera, aut eo amplius, quo Verbo Dei audito ad 
se redeant, ac in officio contineantur.Ubi vero ipseHope- 
rus redierit, existimo eum extemplo Episcopatum suum 
aditurum esse. Dominus Deus faciat, ut eum feliciter et 
ad sui nominisgloriam administret. Circa Michaelis redi- 
turi sumus ad Parliamentum, favente Domino, quod in- 
dubitato non parum boni Ecclesiae est allaturum, quan- 
tum possumus coniicere ex certisargumentis. FaxitDeus 
Opt. Max. ne per nostram ingratitudinem nostra expec- 
tatione frustremur. Habes scriptum D. a Lasco, quod 
baud dubie tibi gratum fuerit, is vero nimietate negotio- 
rum obrutus, nihil potuit ad te literarum dare, alias com- 
pensaturus, quod nunc non potuit. Iterum vale in Domino, 
qui te eum chara castaque conjuge totaque familia suo 
Spiritu prosequatur ad nominis sui sanctificationem, Ec- 
clesiaeque suae aedificationem. Amen. Londini, penul- 
tima Junii 1550. 

Tuus vere et ex animo, 

JOANNES UtENHOVIUS. 



Digitized by VjOOQIC 



LXX 

LIJST DEZER BRIEVEN, naar tijdsorde gerangschikt. 

Epi#oIa biz. 

I Franciscus Boccius Utenhovio, 30 Maii [1545.J . II. 

XXXI Cornelius Gualterus et Georgins Cassander 

Utenhovio, 20 Jan. 1546 LXI. 

II Utenhovins Dryandro, 3 Jan. 1548 .... Y. 

III ütenhovius Fagio, 20 Nov. 1548 .... VIL 

IV Coelius Secundus Curio Utenhovio , 3 Sept. 1549 IX. 
V Ütenhovius Bullingero, 20 Jan. 1550 ... X. 

XXXIV Ütenhovius Bullingero, 29 Junii 1550. . LXVII. 

VI Martinus Bucrrus Utenhovio, 18 Sept. 1550 XIII. 

VII Ütenhovius Bullingero, 27 Mart. 1554 . XIIÏ. 

VIII ütenhovius Wingio, 18 Feh. 1557 . . . XVI. 

IX Ütenhovius Bullingero, 21 Feh. 1557 . . XIX. 

XXXII Cornelius Gualtherus et Georgius Cassander 

Utenhovio , 4 Apr. 1557 LXIII. 

X Wingius Utenhovio, 23 Apr. [1557]. . . XX. 

XI Ütenhovius V7ingio, [1558] .... XXVIIL 

XII Wingius Utenhovio, 6 Jnn. [1558] . . . XXIX. 

Xni Ostrorogius Utenhovio, 9 Sept. 1558 . .XXXII. 

XIV Ütenhovius P. Martyri et H. Bullingero, 

12 Sept. 1558 XXXIII. 

XV Ütenhovius Socino , 13 Jan. 1559 . . . XXXÜI. 

XVI Ütenhovius H. Bullingero et P. Martyri, 

27 Jan. 1559 XXXVI. 

XVII Ütenhovius H. Bullingero et P. Martyri, 

13 Jun. 1559 XXXVII. 

XXXIII Ütenhovius Ministris Tigurinis , 3 Mart. 1560 LX V. 

XVIII PetrusDathaenus Utenhovio, 11 Apr. [1560] XXXIX. 

XIX P. Dathaenus Utenhovio, 28 Apr. 1561 . . XLL 

XX P. Dathaenus Utenhovio, 7 Julii 1561 . . XLII. 

XXI Aegidius Becius Utenhovio, 8 Jalii 1561 . XLIV. 

XXII Aegidius Becius Utenhovio, 5 Apr. 1562 .XLVI. 

XXni Carolus Ütenhovius pater Joanni Utenhovio, 

4 Sept. 1562 XLVm. 

XXIV E. Grindallus episcopus Lond. Utenhovio, 

10 Feh. 1563 L. 

XXV Ütenhovius [Gulielmo Cecyll], 17 Mart. 1563, LL 
XXVI Nicolaus Gallasius Utenhovio , 25 Mart. [1563] LIV. 
XXVII Petrus Scagius Utenhovio, 9 Nov. 1563 . LV. 
XXVIII Joannes Ütenhovius Caroli filius Joanni 

Utenhovio, 5 Jun. 1565 LVIII. 

XXIX Carolus Ütenhovius filius Joanni Utenhovio LIX. 
XXX Nicolaus aStarkenhurg Utenhovio, 19 JuL 1565 LIX. 



Digitized by VjOOQIC 



VERVOLG DER BIJLAGEN. 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



LXXllI 



DE FAMILIE-BETREKKINGKN VAN JAN 
UTENHOVE. 

De vader van Jan Utenhove moet geweest zijn Nicolaas 
Utenhove , heer van Markeghem , een man van beteeke- 
nis. Ilij was een telg van een der eerste geslachten van 
Gent. Aartsheilog Karel, later Karel V, had hem met 
enkele anderen tot ridder geslagen op den 5^^^ Maart 
4515, d. i. een dag na zijne inhuldiging als graaf van 
Vlaanderen ^ ). De gewichtige betrekking van President 
van den Raad van dat gewest bekleedde hij gedurende 
vele jaren op uitnemende wijze. Doch hij muntte niet 
alleen uit door rechtskennis en rechtvaardigheid, hij was 
ook zeer ervaren in de fraaie letteren. Zijne liefde voor 
literatuur was zóó sterk , dat hij nooit naar de zitting van 
den Raad ging zonder een of ander handboekje, om daar- 
in gedurende de pauzen te kunnen lezeij. Zoodra de aan- 
houdende drukte der rechtszaken hem eenige rust gunde, 
besteedde hij zijn tijd aan de studie der Heilige Schriften, 
waaraan hij dikwijls zelfs een gedeelte van den nacht 
wijdde. Zijne liefde voor de letteren breidde hij uit tot 
hare beoefenaars ; onder deze nam Erasmus wel de eerste 
plaats in ^). Op zijne briefwisselinging met Erasmus is 
reeds door Adamus en door Schoockius de aandacht ge- 
vestigd. 

Deze voortreffelijke man was te Gent een der eerste en 
voornaamste voorstanders der Kerkhervorming '). De 
wensch naar deze hervorming was niet alleen vrij alge- 
meen in Vlaanderen, maar reeds had een ouder familie- 
lid van Utenhove dien wensch openlijk uitgesproken. 
Johannes Utenhove (ex Ouria) nl., die als vicaris-generaal 



^) Le baron de Herckenrode, „Nobiliaire des Pays-BaB et 
du comté de Bourgogne*', Gand, s. a., p. 1940. 

*) Melior Adamns, „Vitae Germanorum superiori, etqnod 
excurrit, seculo philosophicis et humanioribus litteris clarorum". 
Vol. I, Francofarti 1615, p. 443. 

') Schoockius, „Liber de bonis vulgo ecclesi asticis dictis", 
Gron. 1651, p. 462. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXIV 

der Predikorde in Nederland, in 1489 te Gent is overleden, 
schreef een »Tractatus de Reformatione, ad Carolum Du- 
cem Burgundiae", waarvan Kist eene uitgave kende »To- 
losae, typis R. Colmerii, 1609", in 12°, maar dat naar zijn 
gevoelen reeds vroeger meermalen gedrukt moet wezen. 
Aan dezen Johannes ex Curia heeft de geleerde en in ge- 
lijken geest gestemde Joannes de Bomelia, godgeleerde te 
Leuven, zijne ))Threni, sive Planctus Religionis super 
defectus Rehgionis cuiuscumque ordinis" ^ ) opgedragen. 
Waarschijnlijk zullen de reformatorische denkbeelden 
van Nicolaas Utenhove uit het tractaat van dezen Joan- 
nes voedsel gekregen hebben. 

De uitstekende President van den Raad van Vlaande- 
ren overleed den 11^®° Februari 1527 en werd in de kerk 
der Predikheeren te Gent begraven ^). Erasmus heeft de 
volgende grafschriften op hem vervaardigd ') : 

Hoc saxo tegitur celebris Heros , 
Vtenhouius ille Nicolaus : 
Quo sub praeside Flandriae senatus, 
Multos floruit vnice per annos. 
Hoc patri orphana turba liberorum 
MrTjfiBtov posuit , pio quidem illo , 
Sed casso officio. Quid attinebat 
Haec illi monumenta comparare ; 
Cuius scilicet approbata virtus 
Haeret mentibus omnium , nee uUa 
Ulam vis abolebit , aut vetustas ? 

En in het Grieksch in den vorm van eene samenspraak : 

7^^ el Qediav , ovvofi laii fJioi> dintj. 
Tl doLxqvEvg ovv , tov di'Xalaqxov xakotf 
Tóy Nixólaov Ovdepbi^iop TtodcH , 
'*0g f]v anaaijS q^Xavdgiag xXéog fiéya. 
TovTov ydg ovdsïg ^sXxi&iv 7tsq>vx dv^g. 
(lHlM_6av6vit crvvaTtédayov , ds ^ov doxm, 
Oix t/p dixaiog , dkXd fjLalXov tf öixij. 

*) Kist, „ Johanna Otho en Karel Utenhove" (in Kist en Moll, 
„Kerkhistoriscli Archief", dl. II, 1859), blz. 424. 

') W. J. C. Hasselt, „Het geslacht Utenhove" (in Kist en Moll, 
fi.w. dl. III, 1862), blz. 227. 

') Melior Ad^niiis, 1. 1. torn. I, p. 443 seq. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXV 

De liefde voor de Kerkhervorming is van Nicolaas Uten- 
hove op zijne nakomelingen overgegaan en vooral op zijn 
zoon Jan , den medestichter der eerste vrije Gereformeer- 
de gemeente. Misschien zal iemand vragen, met welk 
recht Jan Utenhove, de bekende ouderling, hier de zoon 
van Nicolaas , President van den Raad van Vlaanderen, 
genoemd wordt. Die vraag is zeer gegrond. De geslachts- 
lijst der familie Utenhove is nog niet nauwkeurig opge- 
maakt, vooral niet wat betreft de generatie van Nicolaas 
Utenhove en de twee volgende generatiën. Dit blij kt reeds 
terstond uit de wijd uiteenloopende berichten omtrent de 
betrekking, w^aarin Jan Utenhove, de Londensche ouder- 
ling, en Karel Utenhove, de beroemde J^atijnsche dichter, 
tot elkander gestaan hebben. Volgens Schoockius ^) was 
Jan Utenhove de oom van dezen Karel; volgens Kist ^) 
was hij zijn broeder, volgens Wolters was hij zijn vader ^). 
Zelfs de geschreven geslachtslijst der familie Utenhove, 
die van Hasselt in zijn bezit had *) , gaf tot heden weinig 
licht, omdat er volgens zijne verzekering geen enkele Jan 
op voorkwam, dien hij als den beroenwien Psalmberijmer 
durfde aanwijzen ^). Het verblijdt mij in staat te zijn, 
deze quaestie op bevredigende wijze op te lossen,of althans 
een resultaat te geven , dat eene hooge mate van waar- 
schijnlijkheid bezit. Tot deze slotsom kom ik door nauw- 
keurige vergelijking van allerlei gegevens , uit gedrukte 
en ongedrukte bronnen verzameld. 

Eene eerste plaats bekleedt in dezen de correspondentie 
van Jan Utenhove, waarvan reeds op verschillende plaat- 
sen gedeelten zijn afgedrukt , en die in deze ^Bijlagen" 
zooveel mogelijk aangevuld is uit het Archief van de Hol- 
landsche gemeente te Londen , en uit het Kerkelijk Ar- 
chief te Zürich. 



*) Schoockius, 1. 1., p. 462. 
*) Kist, t. a. p., blz. 425. 

*) Wolters, „Konrad von Heresbacli nnd der Clevisqhe Hof 
zu seiner Zeit", Elberfeld 1867, S. 49. 
*) Yan Hasselt, t. a. p., blz. 226 v, 
«) T. a. p., blz. 229, 



Digitized by VjOOQIC 



LXXVI 

Voortreffelijke diensten zijn mij bewezen door een hand- 
schrift in liet bezit van den heer A. A. Vorsterman van 
Oijon, den bekenden genealoog en heraldicus, hetwelk mij . 

door genoemden heer welwillend ten gebruike werd ver- 
strekt. Het is de «Genealogie van de Zeer Oude en Edele 
Familie van Ttcnhove, oorspronkelijk van Gent in Vlaan- | 

deren, beginnende hier met J' : IJoudcwijn van Utenhove, | 

welke leefde omtrent den jare 1450, en eindigende met het | 

einde van de il^^ Generatie in het jaar 4800. Alles uit j 

oude genealogiën , doop-, trouw-, en graf boeken , lands- , 

en stadsregisters en andere geloofwaardige documenten 
bijeen verzameld en in deze orde gebracht door Mr. Rei- 
nier van lleemskerck , kerkmeester der Nieuwe en En- 
gelsche kerken te Amsterdam''. Jammer is het, dat deze 
geschreven geslachtslijst hier en daar belangnjk verschilt 
van (*ene andere, die berustte bij Mr. \V. J. C. van Hasselt, 
cii waarvan deze in het meermalen aangehaald» Archief" 
enkele fragmenten heeft medegedeeld. Vooral is de door 
Mr. Van lleemskerck vervaardigde genealogie zwak in 
de generatiën van Nicolaas Utenhove, van zijne zonen en 
kleinzonen. Nicolaas, die in het begin der zestiende eeuw 
stierf, wordt in dezelfde generatie gezet met zijn klein- • 
zoon Karel, den dichter. Wel worden later eene reeks van 
verbeteringen op dit gedeelte voorgesteld , maar slechts 
weifelend en zóó, dat zelfs deze verbeteringen nog verbe- 
tering behoeven. 

Doch in plaats van den lezer lang bezig te houden met 
ccne nauwkeurige uiteenzetting van den stand der quaes- 
tie, wil ik trachten de familie-relat iën van Jan Utenhove 
stuk voor stuk uit de bronnen af te leiden. 

Nicolaas Utenhove is tweemaal getrouwd geweest; 
eerst met Agnes van der Varent en later met Elisabeth 
de Grutere, dochter van Lieven, heer van Lovelde, en van 
Catrina de Waele. Dit is hieruit op te maken: volgens de 
(Ie geslachtslijst van Van Hasselt heette de vrouw van 
Nicolaas Agnes Van der Varent , maar in het boven aan- 
gehaalde »Nobiliaire des Pays-Bas", p. 883, heet zij Eli- 
sabeth de Grutere. In de geslachtslijst van Van Heems- 



Digitized by VjOOQIC 



LXXVII 

kerck nu komt Nicolaas Utenhove voor als getrouwd met 
Elisabeth de Grutere, dochter van Levin, heer van Lovel- 
de , en van Catrina de Waele. Maar bovendien komt er op 
voor een Utenhove (zonder voornaam), getrouwd met 
Van der Vaert , die o. a. de vader is van Karel Utenhove , 
den bekenden heer van Markeghem ; volgens alle getui- 
gen was die vader niemand anders dan Nicolaas Utenhove. 
Deze geslachtslijst vermeldt dus de beide vrouwen, Elisa- 
beth de Grutere en Van der Vaert ; de laatste is wel de- 
zelfde als Agnes Van der Varent , door Van Hasselt ge- 
noemd. De afwijkende schrijfwijze levert geen bezwaar 
op ; vooral niet bij Van Heemskerck , die niet altijd zeker 
is van de spelling der eigennamen >). Bovendien is deze 
Nicolaas Utenhove de eenige van die familie, die meteene 
Van der Varent getrouwd geweest is, zoodat er wel geene 
vergissing kan plaats hebben. Dat Agnes Van der Varent 
zijne eerste vrouw was , leid ik af uit het feit , dat Karel , 
hun eenige zoon , getrouwd is geweest met Anna *) de 
Grutere , eene zuster van Elisabeth ^) , en naar de wetten 
dier dagen zou een huwelijk met zijne moei hem zeker 
niet geoorloofd geweest zijn. 

Karel , alzoo de oudste zoon van Nicolaas Utenhove *), 
was heer van Markeghem , Horsen , Nieuwland , Waren- 
chem , Oosthoek. Verscheidene malen bekleedde hij het 
Schepen-ambt, en in 4539 en 4541 was hij eerste Schepen 

* ) Zelfs niet bij den naam utenhove. Hij noemt alle Utenhove's 
Van Utenhove ; hetwelk alleen gelden kan van de Nederlandsche 
baronnen van Utenhove , de afstammelingen van Olivier Uten- 
hove, die in het begin der 16de eeuw Vlaanderen en den Roomschen 
godsdienst vaarwel zeide en zich in Noord-Nederland vestigde. 

*) Van Heemskerck heeft ook Margaretha. ViTas Margaretha 
misschien de naam der tweede vrouw van Karel Utenhove, dieh^ 
blijkens zijn schrijven aan Jan, hierboven, blz. XLIX, gehad 
heeft ? Ik gis, dat zig Margaretha R^ ms heette , maar het zou my 
te ver voeren, de gronden voor deze gissing bij te brengen. 

') Van Heemskerck en ook van Hasselt zijdelings. 

*) Dat deze Karel de zoon was van Nicolaas, verzekeren alle 
berichtgevers: Schoockius, Adamus, Kist, Van Hasselt, Van 
Heemskerck , enz. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXVlIl 

van Gent ')• Hij behoorde tot de aanzienlijkste voorstan- 
ders der Hervorming ^). Twee brieven van Melanchton 
aan hem zijn bewaard gebleven *). 

Ook hij stond met vele geleerde lieden in nauwe be- 
trekking, o. a. met Johannes Otho, evenals zijn zoon, 
de dichter , bevriend was met de Latijnsche dichteres Jo- 
hanna Otho. De kennis met de eerste geesten van zijn tijd 
had hij aangeknoopt op de groote reis, die hij in zijne 
jeugd had ondernomen. Hij was nl. gedurende geruimen 
tijd bij Erasmus te Bazel, dien hij bij belangrijke brieven 
eenigermate als amanuensis schijnt te hebben ter zijde 
gestaan *). Te Bazel maakte hij ook kennis met Johannes 
a Lasco , met wien hij 5 October 1525 de reis naar Italië 
aanvaardde. Het schijnt, dat hij voor Erasmus iets te 
Rome te verrichten had. A Lasco schreef aan Amerbach , 
dat hij geen trouwer leidsman noch aangenamer gezel- 
schap had kunnen begeeren «). 

Niulat hij eerst de »Duitsche" hoogeschool bezocht had, 
werd hij nu een leerling van die te Padua «), en ontving 
daar den langen belangrijken brief van Erasmus, gedag- 
teekend 1 Juli 1529, uit Freiburg in de Breisgau, over den 
marteldood van Ludov. Berquinus te Parijs , een vriend 
van Utenhove, op den IT^en April 1529^). De lof van 
Adamus , dat hij uit Patavium ))et pulchre Ciceronianus 
et bene Graecus'' terugkeerde, w^ordt zeer getemperd 
door het feit , dat Erasmus over zijn Latijn klaagde , wat 
ook niet te verwonderen is, als men zijn hierboven af- 
gedrukten brief aan Jan Utenhove d.d. 5 Sept. 1562 •), 

Yan Hasselt, t. a. p., blz. 227. 
Schoockius, 1. 1. 

3) In het „Corpus Keformatorum", Phil. Melanchtonis opera, 
ed. Bretschneider, tom. V, p. 489; torn. VI, p. 869. 

*) flerminjard, „Correspondance des Këformateurs", Genève 
1866, tom. II, p. 183. 

fi) H. Dalton, „Johannes a Lasco", Gotha 1881, S. 123. 

f) Adamus, 1. 1., p. 444; Dalton, a. a. O. 

*) Herminjard, 1. e. Dezebrief is bijzonder kenmerkend voor 
het karakter en de denkwigze van Ërasmus. 

•) Hierboven in de ,.Bijlagen'\ blz. XLVIII-L. 



:i 



Digitized by VjOOQIC 



LXXIX 

inziet. Karel Utenhove stond bij zijne tijdgenooten hoog 
aangeschreven ^ ) en bekleedde , zooals gezegd is, te Gent 
het ambt van burgemeester of eersten schepen. Doch hij 
behoorde waarschijnlijk tot de driehonderd, die in 1537 de 
prediking van Petrus Brulius volgden 2), en was hij vroe- 
ger misschien meer Hervormingsgezind geweest, zooals 
Erasmus dat was, later was hij een Gereformeerde, en de 
vrees voor de Inquisitie heeft hem in ballingschap doen 
gaan. Op den 4<ien April 1557 meldt Cassander aan Jan 
Utenhove, dat Karel met zijne zonen den geheelen winter 
te Parijs heeft doorgebracht , dat hij den 10<i«n Februari 
te Gent terugkeerde, en toen door de beambten der Land- 
voogdes met verdachte vriendelijkheid werd ontvangen. 
Stephanus Mierbeke, de speelman, was even te voren om 
de religie veroordeeld, en Joannes Otho was reeds naar 
Duisburg gevlucht ^). Op Palmzondag schrijft Gerardus 
Moilaigne *) aan Jan Utenhove : »De heer Karel Utenhove 
en de Praetor op den Auerburch zijn zich na de gevan- 
genneming van Stephanus Mierbeke , ik w^eet niet waar 
gaan verbergen, om zich te verschuilen tegen den plotse- 
ling in vallenden storm van vervolgingen ^). DeKleefsche 
rijkskanselier Henricus Baers schrijft 4 Dec. 1557 aan 
Karel Utenhove, den heer van Markeghem , dat het hem 
zeer bedroefd heeft,uit diens briefte vernemen, dat de troep 
der Leuvensche Theologen door den inquisiteur N. tegen 
Utenhove opgehitst is ^). En Arnoldus Piscator (Vis- 



*) Zie o. a. den brief van F. Boccius, hierboven in de 
„Bg lagen", blz. I v. 

*) Scboockiii8,l.l.,p.461 seq. Zie boven, blz. 9 en noot4aldaar. 

») Zie hierboven in deze „Bglagen", blz. LXIV. Verder hier- 
boven, blz. 6. 

*) Zie hierboven, blz. 135, 167. 

5) Gerdes, „Historia Reformationis , sive Annales evangelii 
renovati", Tom. III, Groningae 1749, Monum. p. 139. 

«) „Nachricht vom Religionswesen in Jülich, Cleve" etc. 
Amsterdam , 4o. S. 54. Dat Wolters t. a. p. ten onrechte de- 
zen brief met Karel Utenhove, den Latgnschen dichter ^ in 
verband brengt, is duidelijk. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXX 

scher) verhaalt den S^ea Juni 1558 aan Jan Utenhove : 
»lk hoor, dat de lieer van Markeghem met meester Jo- 
annes Otho wederom naar Gent gedaagd zijn door den 
deken van Doornik. Wat het einde zijn zal, weet ik 
niet" ' ). Het schijnt , dat hij in 1561 niet meer in het va- 
deiland woonde , te oordeelen naar het begin van zijn 
brief aan Jan van den lG<i«n Mei : »Toen ik zes weken in 
Brabant vertoefd had", etc., en ook aan het slot, waar hij 
spreekt van eene schoondochter en een schoonzoon , die 
zooeven naar Kleef vertrokken zijn *). De brief van 4 
September 1502 ^) is gedagteekend uit Vriemersheim (in 
het graafschap Meurs : dus bij Dusseldorp), dezelfde plaats 
waar wij later Karel Utenhove , den zoon , vinden , en ook 
diens leermeester Joannes Otho *). 

Volgens Van der Aa was hij w^aarschijnlijk eender 
edelen, die den 18^" van Zomermaand 1569 met zijne 
twee zonen voor den Bloedraad gedaagd werden, op straffe 
van eeuwigen ban en verbeurte van al hunne goede- 
ren ••). 

Op dit alles slaat , wat Adamus bericht, dat hij nl. in 
den tijd van hertog Alva, toen de toestand hoe langer hoe 
slechter werd, met zijne familie de wijk nam naar Dussel- 
dorp, om den ondergang van zijn vaderland niette aan- 
schouwen. In dezen tijd leed hij aan blindheid , wat Pos- 
thius het volgend epigram deed schrijven «): 

»Nec tibi , care senex , irasci Numina credas , 
Quod tua iam lumen lumina destituat : 
Tc Deus imo ista reddit quoque parte beatum ; 
Ne miserae videas excidium patriae". 

Het grafschrift . dat Karel op zich zelven vervaardigde, 
kenmerkt zich door een diepen , godsdienstigen toon : 



') Gerdes, „Historia Reformationis", tom. ITT, Monum. p. 140. 
') L. 1., p 151 seq. 

») In deze „Bijlagen", blz. XLVIII— L. 
*) Kist, a. w., blz. 420, 421 en 425. Zie hierboven, blz. 6. 
*) A. J, van der Aa, „Biograpliisch Woordenboek der Ne- 
derlanden", dl. XVIII, 8. V. Carolus Utenhove. 
*) AdamuB, 1. 1. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXXI 

»Ecce nunc in pulvere dormio : et exspecto donec veniat 
immutatio mea. Redimet enim Dominus animas seruorum 
suorum: et creatura liberabitur a seruitute corruptionis , 
in libertatem gloriae filiorum Dei. Reposita est haec spes 
in sinu meo" ' ). In deze godsdienstige stemming werd ge- 
deeld door zijne tweede vrouw, die wel is waar minder 
rijkdom en aanzien ten huwelijk bracht, maar die hem 
zooveel diensten bewees en zoozeer den Heer vreesde, dat 
hij zich met haar gelukkig gevoelde ^). 

Onze Jan Utenhove nu was de halve broeder van dezen 
Karel. Deze bewering steunt op de volgende , voor mij be- 
slissende gronden : 

lo. Martinus Schoockius, volgens de geleerden van 
onzen tijd een zeer goed onderricht getuige , noemt hen 
broeders '). 

2o. Nicolaas Utenhove had bij zijne eerste vrouw, 
Agnes van der Varent, behalve drie dochters slechts óén 
zoon, Karel *). Bij Elisabeth de Grutere had hij, volgens 
Van Heemskerck, twee zonen. De één was Nicolaas, 
getrouwd met Anna de Lannoy, dochter van Nicolaas, 
heer van Lesdaing, en van MichaeleCoutereel, vrouwe van 
Espleiton (?). De voornamen van den ander zijn aan Van 
Heemskerck onbekend. Wat is natuurlijker dan aan te 
nemen , dat het Jan geweest is , die , volgens Boccius , 
een broeder Nicolaas had *) ? 

30. De brief aan Jan, d.d. 40 Mei 1501, is onderteekend : 
»Tuus agnatus amore ac religione frater C. U." «), en die 
van den i!^^ September 1502 : »Tuus agnatus amore fra- 
ter'\ Het adres van dezen brief luidt: »Genere,eruditione 
ac virtute prestanti viro D. Joanni Utenhovio, agnato 



1) Adamus, 1. 1., p. 446. 

>) Zoo spreekt h^ reeds in 1562 in z^n hierboven afgedrakten 
brief. Zie deze „Bijlagen'*, blz. XLIX. Verg. blz. LXX VII, noot 2. 
«) Schoockius, 1. 1. p. 462. 
*) Van Hasselt, t. a. p. 

») Zie in deze „Bijlagen**, blz. I.Verg. hierboven, blz. lG8,noot 2. 
•) By Gordes, „Historia Reformationis", torn. Hl, Mon. p. 152. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXXII 

suo" etc. Een »agnatus" nu is een bloedverwant van 
vaderszijde. 

4o. Met het feit , dat Karel een zoon was uit het eerste 
en Jan uit het tweede huwelijk, stemt ook overeen, dat 
Karel zich beroept op zijn hoogeren ouderdom ' ), dat hij 
voor Jan, die zeker minder geërfd had en waarschijnlijk 
jong was , toen zijn vader stierf, nog lang daarna zorgt ^), 
en dat de kinderen van Karel weder jonger zijn dan Jan, 
zoodat Karel hem zelfs verzoekt, voor zijn zoon , den dich- 
ter , die in 1562 in Engeland kwam , zorg te dragen '). 

Ten slotte wensch ik uiteen te zetten, in welke verhou- 
ding onze JanUtenhove stond tot Karel, den dichter. Ka- 
rel, de dichter, was een jongere zoon van Karel, den heer 
van Markeghem, en van Anna de Grutere *). Onze Jan 
Utenhove was dus , wat wij zouden noemen , zijn halve 
oom. Hiermede stemt overeen , dat , de jonge Karel in een 
brief zonder jaartal, die hoogst waarschijnlijk gericht is 
aan Jan, hem noemt zijn »patruus". (Dezen brief, in het 
Archief der UoUandsche gemeente te Londen , drukte ik 
niet af, ten eerste , omdat het adres niet volstrekt zeker 
is , ten tweede , omdat de inhoud mij niet belangrijk ge- 
noeg voorkwam, terwijl bovendien het jaartal ontbreekt). 

De dichter leefde te Londen in zijns ooms nabijheid ^). 

GerdeB, 1. 1., p. 151. 

Zie zgn brief hierboven in deze „Byiagen", blz. XLIX, 
aangaande een jaarl^ks inkomen voor Jan , waarover hy ge- 
schreven heeft aan Fox. Verg. hierboven, blz. 249. 

») Zie de „Bijlagen" hierboven, blz. XL VIII. 

^) Dat eerstgenoemde de zoon was van laatstgenoemde, 
verzekeren Schoockias (1. 1.), Moréri („Grand Dictionnaire His- 
torique", Amsterdam 1740, tom. VIII, s. v.), de „Biographie 
Universelle , par nne société de gens de lettres et de savants", 
Paris 1827, tom. XLVII , s. v., en Van der Aa, t. a. p. Dat hij 
een jongere zoon was, vermeldt Van Hasselt; een zoon van 
AnnadeGrutere Lievensd., Van Hasselt en Van Heemskerck. 

*) Zgn vader schrgft aan zgn oom: „Ik heb uitvoeriger ge- 
schreven aan mgn zoon Earel, die n niets verbergen zal'*. 
Petrus Scagius laat hem groeten , in Nov. 1563 , en zgn broeder 
Jan vraagt zgn oom en naamgenoot, in Juni 1565, of Karel nog 
bg hem is (zie blz. XLVIU, LVII, LVIII, in deze,, Belagen"). 



:; 



Digitized by VjOOQIC 



Lxxxin 

Het is hier de plaats niet een verslag te geven van zijn 
leven en zijne werken. Dat hij door zijn vader reeds vroeg 
naar Parijs gezonden werd , en daar vooral de liefde ge- 
noot van Adriaan Tiirnebus, door wiens aanbeveling 
hij de leermeester werd van vele , met name bekende juf- 
frouwen *), dat hij naar Engeland ging, dat hij door Tur- 
nebus bij Paul Fox zeer hoog geprezen werd , dat hij den 
lof van Koningin Elisabeth vermeldde en hare gunst ge- 
noot, vernieldt Adamus. Op zijne betrekking tot de La- 
tijnsche dichteres Johanna Otho vestigde Kist de aan- 
dacht Zijn toekomstigen geschiedschrij ver wijs ik op eeni- 
ge zijner werken , die tot nog toe aan de aandacht der be- 
richtgevers schijnen te zijn ontgaan. Zij komen voor in de 
werken van Olympia Fulvia Morata, na haren dood uit- 
gegeven door Coelius Secundus Curio, voor het eerst in 
4556, daarna in 1562 en in 1570 ; na den dood van Curio 
nog in 1580. De titel der vierde is : «Olympiae Fulviae 
Moratae, foeminae doctissimae, ac planè diuinae. Opera 
omnia cum eruditorum testimonijs. Quibus preter C. S. C. 
Epistolas selectas et orationes : Nunc demum accesserunt, 
M. Antonij Paganutij fabulae ex Aesopo Latinè factae, et 
Joannis Boccacij quaedam ex Italico. Basileae Exofficina 
Petri Pernae 1580". Merkwaardig is, dat naast de Griek- 
sche verzen der Italiaansche dichteres bijna overal eene 
vertaling in Latijnsche verzen van Karel Utenhove staat. 
Het zijn Psalmen en Epigrammata. Ook het grafschrift, 
door Coelius op Olympia Morata vervaardigd, wordt door 
Utenhove vertaald en wel in het Grieksch onder dezen 
wonderlijken titel: ))Idem Graece a Carolo Vtenhouio 
paulo liberius redditum carmine Anacreontaeo. Partim 
huius instar Gélot Xéystv ^t^eidag. Partim huius ^6ie fioi^ 

Coelius was blijkbaar zeer bevriend met dezen dichter. 
Hij was het reeds vroeger met diens familie, zooals wij zien 
uit het bezoek, door Jan Utenhove aan hem gebracht in 



^) Zie vooral Moréri| 1. c. 

*) Zie „Olympiae Fulviae Moratae opera*, p. 252, 



Digitized by VjOOQIC 



LXXXIV 

4549 '), naar do begeerte van zijn (halven) broeder Ka- 
rel, den heer van Markcghem. De tweede editie der Wer- 
ken van Olympia Morata verscheen met eene opdracht 
aan Koningin Elizabeth. Zij kan zijdelings ook wel het 
doel gehad hebben, Karel, den dichter, bij degeleerde 
Elizabeth in gunst te doen komen. Of hij de vertalingen 
reeds heeft vervaardigd bij het leven van Morata , komt 
mij twijfelachtig voor , omdat zij in het jaar 4555 te Hei- 
delberg is overleden en hij toen nog zeer jong moet ge- 
weest zijn ^). De verhouding tusschen beiden is mij nog 
niet helder '). 

Kist had het vermoeden uitgesproken , dat onze Jan 
Utenhove de broeder zou zijn van Karel, den dichter. 
Hierop zegt van Hasselt, dat dit onwaarschijnlijk is, 
omdat Karel wel een jongeren broeder Jafi had, getrouwd 
met Helena de Rovere , en zonder oir gestorven ; maar 
daar Karel volgens hem in 4544 geboren is , kon zijn jon- 
gere broeder moeilijk in 4553 [sic] reeds ouderling te 
Londen wezen *). De oplossing is, dat deze Jan Uten- 
hove niet was de Londensche ouderling , maar zijn halve 
neef') en dus wel degelijk een broeder van Karel, den 
dichter. Over deze twee spreekt Blommaert ^) : ))Beide 
broeders, der nieuwe geloofsleer toegedaan zijnde, waren 
genoodzaakt bij het streng uitvoeren der plakkaten, uit 
Vlaanderen te wijken, totdat de Spanjaarden als vijanden 

') „Epistolae Tigurinae", Parkcriana Societas ed., Caxit. 1848, 
p. 387 ; deze „Bijlagen", blz. IX v. Zie verder hierboven , blz. 
47 vv. 

^) Het nitmaken van de tegenstr^digbeid in de opgaven van 
het jaar zijner geboorte (1534, 1536, 1544 of 1546), laat ik 
over aan zijn toekomstigen levensbeschrgver. 

') Jules Bonnet, „Vie d' Olympia Morata", Paris 1851, 
geeft my geen licht. 

*) Yan Hasselt, t. a. p., 228 v. 

«) Tn deze „Bglagen", blz. LVIII, leverde ik een brief van 
Jan Utenhove Jr. aan zyn (halven) oom, Jan Sr. 

^) Ph. Blommaert, „De Nederduitsche schrijvers van Gent'', 
1861, blz. 102. Daar is ook het eenig bekende Hollandsche 
gedicht van Earel Utenhove na te zien. 



Digitized by VjOOQIC 



LXXXV 

'S lands uit Nederland verjaagd werden, in 1577 , en de 
vrijheid van geweten door 's lands staten erkend werd. 
Dan kwamen zij naar hunne geboortestad weder, waar 
Karel in 1579 tot voorschepene uitgeroepen en Jan, 
bij het aanstellen van den nieuwen Raad van Vlaan- 
deren (1580) tot raadsheer des zelfden benoemd werd". 
Dat Karel in de laatste jaren zijns levens de poëet geweest 
is aan het Kleefsche hof Oi schijnt Blommaert's aan- 
dacht ontgaan te zijn. 



* ) Wolters , „Konrad von Heresbach und der Clevische Hof 
zu seiner. Zeit", S. 49. 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



JIegister yan J^ersoonsnamen. 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQIC 



Register van persoonsnamen. 



Abelus, PhrysiuB, XLIII. 

AckcrmaD, Jeremiaa, 249 ▼. 

Acontio, Jacobus, 207—212, LXV. 

Adolphofl, LIV. 

Adrianus, VI. 

Aeken, Jacob yan, 253. 

Agricola, Johannes, 25. 

Alardus, Theodoricas, XLVII. 

Albert, Hertog, 163, 165—167. 

Albertus, XXXVI. 

Allen, Bdmund, 29. 

AWa, Hertog van, 74, 237, LXXVIU.. 

Amama, Sixtinns, 138. 

Amerbach, LXXVI. 

Andrcsc, a S., 43. 

Aona, gravin van Oost- Friesland , 113, 

130. 242 V., XIV, L. 
Anua, vroaw van G. van der Erven, 

XXVllI. 
Anne van Tscrclas, 33. 
Antonius, Petras, 183, XXXIX. 
Antonias, broeder van Calvin, 43. 
Aretias Felinus, 22, VII. 
Armigall Wayd, 61. 
Amaldas, 205. 
Artys, Ghecracrt, 252. 
Assonville, Christoffel van, 241. 
AogQst, keurvorst van Saxeo, 146. 

Backereel, Hermes, 80, 184. 

Bacon, N., 236. 

Baers, Henricas, LX XIX. 



Birgibant, Jehan de, 13. 
Basin, Jennette, 14. 
Battas, Bartholomaens, III. 
Bancroft, bisschop vaa Londen, 197. 
Becias, Aegidias, 247, XXXIX, XLIV, 

XLVI, XLVIII. 
Becum, Maria van, 13. 
Belias, joannes, 110. 
Bent, Nicolaas, 249 v. 
Bcrghe, Nicolas van deo, 77. 
Berqainas, Liidoviens, LX XV II. 
Bert, Pieter de, 249. 
Berti, Francisco, 61. 
Bcthford, graaf van, 201. 
Beza, Thcodorus a, 139, 201, XL. 
Bibliandcr, 38, 41. XII, XV, XIX, 

XXXVI, XXXIX, LXVIIL 
Blandrata, 188, XXXV, XXXVIH. 
Boccias, Franciscus, III v., LXXIX. 
Bolsec, 19. 

Bomelia, Johannes de. LXXIV. 
Bonar, Jan, 148, 132, 168, 172 vv. 
Bossche, Henricns van den, 106 — 109, 184. 
Bossche, Nicolaas van den, 20, 106. 
Bourgogne, Jacques de, heer van Falai», 

16-20, 22 vv., 48, 65, 69. 70, 90. 

V V., IX, Lxn. 
Bourgogne, Fran9ois de, 6, 90, V, IX. 
Brandenburg, Joachim van, 25. 
Brederode, Yolande de. 18. 
Brenz, 161 v. 
Brach, Catharine von, 187, 



Digitized by 



Google 



xc 



Brully, Piem, 9 ▼., 18 v., LXIX. 

Baoeras, Jacobos, 236, 261. 

Baoerni, Martinat, 20—28, 27 tv., 42, 
60 T., 68, 67 V.. 61, 87 ▼., 96, 
266. XIII, XLIII. 

Bdlioger, 10, 17, 28, 83—89, 41 yt., 
45 VY., 49—62, 62, 66, 76, 86 t., 90, 
93 7., 96 V., 100 , 114 , 184 , 189 , 148 t., 
146, 162, 168 Yv., 162—166, 170 yy., 
174—177. 180, 182, 189 yy., X y., XIII, 
XVII, XIX Y., XXXIII, XXXVI, LXV. 

Bareher, John, 10, 86 ▼., 48, 86, 168 
YY., XXX Vï, LXVI. 

Butler, 84, 87 v., 45, XII, LXVIII. 

Byremannas, LXVIII. 

CalYfln, 5, 10, 19, 20-24, 28, 81, 
85, 87, 40 Y., 48-46, 48 yy., 64, 
61, 64, 67—71, 86, 88-93. 96 y., 
100 Y., 118—116, 128, 129, 181, 
139, 143 Y., 146 Y., 161 y., 168, 160 
VY., 166, 170—175, 177, 180, 182 
Y., 196, 200 YY., 204 V., 207, VIII, 
XV. XIX, XXXIII, XXXVI, XL, 
XLIII, LXV. 

Camp, Gerardos thom, 135, XVI, XVIII. 

Capito, 60. 

Cappella, de, LX IV. 

Carioaeos, Nioolaas, 213. 

Cauander, Oeorgioa, 7 yy., 21, 133, 
136, XVI, XXIV, LXI-LXIV, 
LXXVII. 

Caasiodore, LIV. 

Cccill, Yf., 202, 243 yv , LI. 

Charles, de 8chr|inwerker, 11. 

Cheeke, 61, 89. 

Chemski of Chelsinski, Martianas, 173, 
XXXIII. 

Chemiki, Nieolaus, XXXIII. 

Christiaan III. 101, 177, 184 v. 

Christophoms , VIII. 

Clcrcx. Jan, 262. 

(Joliuaeus, Claodius, 55^ VIII. 



Colongiua, 201. 

Colonias of Coloneoa, Petras, XLVII. 

Cooke, 61. 

Conrinas, Christophorat , 187. 

Cottrel of Coatereel, Jacqaeline, 168. 

Cottrel, Miohaele, 168, LXXXI. 

Cranmer, Thomas, 27 yy., 82, 85, 53, 

66 Y., 71, 87 YY.. 97, 99, 204, VIII. 
Crispinas, 92, 144, 182 yy. I. 
Craciger. Felix. 148- 
Caeninck, Carolos de, LXIV. 
Caismier, Arnonld, 14. 
Cario, Coelias Secandos, 47 vv., 70, IX 

Y., LXXXI. 

Dasypodios, XXXI. 

Dathenos, Petros, 113, 117. 131, 139, 

217. 222, 226, 227 y., 284, 247, 

262, 264, XXX, XXXIX, XLU,XL1V. 
Daye, John, 222, 226, 228. 
Delaenos, Gaalteros, 61, 66, 102, 118, 

180, 136, 164, XVI YV.. XXVL 
Delaenas, Petros, 102. 129, 136, 193, 

207, 212 V.. 235, XVI, XLIV. 
Dioscorides, 22, VII. 
Dirkinos. 186, XVI, XXX. 
Dotignys, Claode, 252. 
Doorns, Joannes, XL. 
DoYerdaghe, Petros, 186, XVI. 
Dryander, Prancisons, 9, 22 yy, 28, 38, 

52, 66, 57, 69, V v. 
Domasios, Johanncs, 238. 
Dyasios, VI. 

Ebrardus, 200, 206. 

Edoard VI, 81, 64, 68, 62, 72, 75, 

90, 93 Y., 100, 198 YV., 199 v., 200, 

203, 212, LXVI. 
Edzard, graaf van Oldenborg, 243, XIII. 
Egmond, graaf van, LVIII. 
Elisabeth, koningin, 29, 81, 190, 193, 

197, 202 Y, 209, 242, 247, XXXVIII, 

LI-LIII, LXVI. 



Digitized by 



Google 



XCI 



Kliiabttba, XXIX. 

Eode, Herman van den, 8, 132 v?., 138, 

XXII— XXV, XXXI. 
Erafmus, 2v., 18.123,XXVn, LXXIV, 

LXXVIII 7. 
£ra»mui ilberaa, 160. 
Erven, Gilles van der, 73 v., 77, 79 v., 

110, 118, 131, 186 V., 214—218, 221 v., 

226 V, XXV, XXVII V., XXX. 
EusUthiaa, XLVII. 
Everaert, Jan, 253. 

Fabri, Martinus, 59. 

Fagius Jr.. Paulns, 21, VIII. 

Fagins, Paulns, 21 T., 24, 28, 31 , 50 

vv., 58, 204, VII. 
Farel, 28. 

Ferdinand, aartshertog, 7, 161. 
Ferrens, Nicolans, 43. 
Frans I, 11. 
Fontain, de la, 197 v. 
Fox, Paul, XLIX. 
Frederik III, keurvorst van de Palts, 

242, XLII. 

Gallasius, 43, 193, 195,200 vv., 204—209, 

LIV. 
Gardi'ner, binschop van Wincbester, XI. 
Gamerins, 204. 
Gesner, 34, 38, XII, XIX, XXXVI, 

XXXIX, LXVI, LX VIII. 
GeyUiard, 121, XXI, XXV, XXX vv. 
Glanbergns, XL. 
Onapheus, Wilhelmus, Lil. 
Granvelle, kardinaal van, 2il. 
Gray, Jane, 100. 
Grimaupont, Rolland de, 13. 
Grindal, Edmnnd, 195-198, 201, 205, 

207 V, 210, 213, 241-244, 246, 

L, LI V, LXV. 
Grntere, Anna de, LXXVII. 
Grntcre de Lannoy, Anna de, 168, XXV III, 

XXXI, XLII, XLIV, XLIX, LVIL 



Grntere, Elisabttb de, 168, LXXVI v., 

LXXXI. 
Ci/utere, Margaretha de, LXXVII. 
Grynaens, V. 
Gualtcrus, 34, 88, XII. XV, XIX, 

XXXVI, XXXIX. 

Haemstede, Adriaen van, 15, ]92v., 195, 

205-213, XL. XLIX, LXV. 
Hardenberg, Albertns, 9, 16 v.,28, 57, 110. 
Harrys, W., 63. 

Hautpenne, Martin, heer van, 168. 
Heemskerck, Mr. Reinier vao , LXXIV v. 
Helding, Micbael, 25. 
Hendrik II, koning van Frankr^k, XXXII. 
Hendrik VIT, koning van Engeland, 289. 
Hendrik VIII,koningv.Engeland,65v, 189. 
Henricha, vronw van Georgins Stichelbant , 

XVIII. 
Hesselas, Jacobus, LXIV. 
Hetonns (vermoeieigk de ware lexing van 

Hepnns), L. 
Hils. Ricbard, 31, 35, VIII, LX VIL 
Hoper, John, 9, 23, 33 vv., 87, 42 v, 

48 V., 58, 65, 71, 89 v., 92—99, 

X— XIII, LXII, LXVII vv. 
Hoper, Rachel, 83. 
Hosins, bisschop van Srmdand, 150, 

XXXVII. 
Hugo, kardinaal, 123. 
Hunnings, 61. 
Hnysman, Bartholomaeus , 8, 110, 132, 

XVII, XXIII, XXX. 

Januarius, 193, 200. 

Jocobus I, 197, 200. 

Iperen, Josna van, 219 vv. 254. 

Joanne, vronw van Micronius, 83, LX VIII. 

Johan, graaf van Oldcnbnrg, 243, 245, 

XIII, LI vv. 
Juliana van Nassau-Catzenellenbogen , 187. 
jQlius, XXXVL 



Digitized by 



Google 



XCIl 



KBtharina, kon'iDgin van Polen, 161. 
Karel de Stoute, 2, LXXIV. 
Karel V, 11, 18 ▼., 24, 26, LXXIII- 
Knipphos (KDÏphuizeD), Jonker Tydo Tan, 

193. 
Kaox, Joho, 202. 
Kole, Joannes, 184. 
Krasinski, Valerian, 151. 

Lamoit, Jan, 252. 

Lambertns, Doctor, XVIII, XXVII. 

Lambertus, Jodocus, XXX. 

Lannoy, Nicolaas de, 168, LXXXI. 

Lasco, Hieronymas a, 100. 

Lasco Jr., Joannes d, 100. 

Lasco Sr., Joa. A. 4,9, 16, 18, 28 v.,82, 34, 
36 , 49 , 62 ▼ , 66 ▼▼., 72—76, 83 vv., 87 
vv., 94, 09, 102 TV , 107— 110, 114— 117, 
]22,130v,185, 143-158.160—163, 
166 vv., 170—182, 184 V., 188 v., 191. 
197, 250 V., XVIII, XX, XXVI vv., 
XXXI, XXXIII-XXXVII, XXXIX, 
XLVII, LXIII, LXVIIvv.,LXXVIII. 

licfcr, Nicolas, 24. 

Legrand, Augustinus, 144. 

Leyceater, Robert, graaf van, 236. 

lieszczinski , Raphaël, 166. 

Leur, John van, 249. 

Liesvclt, 119 V., XXV v, XXIX. XXXI. 

Lignier, Amand. 14. 

Lipomannus. Aloysius, 153. 

Lismaninus. 160. 

Livina, vroaw van Godfried van AViogen, 
XVIII, XXVII V., XXXL 

Livinos, 169. 

Loui^, predikant, 19. 

Lovelde, Levin, heer van, LXXVI v. 

Lubieniecios , 151, 153. 

Lu8cn»ki, 174. 

Luther, 61, 108, 119, 125, 164, XXV v., 
XXIX. XXXII. 

Luthomirski, Stanislaus, 247. 



Macarius, 201. 

Magdalena. XXIX. 

Maior, Georgius, 148. 

Maldonadui, 43. 

Manilins, Gnaltherns, 254. 

Manninga, Unico, Lil v. 

Marbacbius, VIIÏ. 

Margaretba, landvoogdes, 246. 

Margoinas, Franciscas, 249, 252. 

Maria, koningin van Engeland, 23, 99 v., 
189 V., 194, 202. 

Maria de Gnise, 202. 

Maria, koningin van Hongarije, 204. 

^faria Staart, 202. 

Marot, Clement, 218, 254. 

Martyr, Petras, 16 v., 17, 20 v.. 28 vv.. 
32, 42, 70, 89, 96, 114, 143, 158, 
160, 180, 182, 191, 204, 209, XV, 
XXXIII. XXXVI T., LXV. 

Maura, graaf van. 203. 

Maarits van Saksen. 25, 146. 

Medman, Petras, 114, XIV v. 

Melanchton, 28, 48. 139, 146 vv.. 180. 

Michicls, Jacob. 110 v., 132,214,XXXI. 

Micronius, Martinas, 22, 33, 41 vv.. 
56, 58, 61 vv., 65, 68, 73, 81, 84, 
89, 94, 96, 99, 102 vv., 108, 110. 
114, 122, 129 v., 134, 136, 146, 
152, 160, 176 vv, 185, 226, VI, XV— 
XIX, XXIII vv., XXX V., LXI. LXVII. 

Mierbeke, Stephanns, LX IV, LXXIX. 

Mommart, de, 24. 

Morata, Olympia Fulvia, LXXXIII v. 

Mordaunt, Sir Lewis, 249. 

Morellanus, 205. 

Mortaigne, Gerardus, 135, 167, XVI, 
XVIII, LXXVII. 

Mnseulas, 37, 45, 56, 139. 

Myconius, 23. 

Myerdmann, Steven, 73, 77. 

Myoche, 13. 

Myszkowsky, Stanislaus, 148. 



Digitized by 



Google 



XCIIl 



Niclas, Hendrik, 212. 

Nicolaas, XXI, XXVII. 

Normaonia, LaoTentiDS a, 144. 

Norfolk , dake of, 249. 

Northern, Richard, 236. 

Northey, Robert, 236. 

Noviomagiu, 104--108, 184. 

Nyerelt, Wülem van Zaylen van,78, 227. 

Ochino, Beraardinas, 48, 53, 55 v?., X, 
XIX, XXXVI, XXXIX, LXVI. 

Oporinas, Joannei , 46 ▼., 176, 183 v., 
186, XXXIX. 

Ostrorog, Stanialaus ab, 148, 166, 172 
T7., XXXII y. 

Otho, Johanna, LXXVIII, LXXXIII. 

Otho,Johanneii, 6,XII,LXIV, LXXVIII w. 

Palladios, Petras, 110 v., 184. 

Paray, a, 43. 

Paachasia, XXVIII v. 

Paalos, XVII. 

Paolus IV, paus, 190. 

Pechius, Sebastianas, 174, XXXVI, 

XXXVIII, XL, LVI, LVII. 
Pellicanus, 34, 88, XII, LXVIII. 
Perrucellas, Franciscos, V. 
Petras Alexander, 203 V7., 238. 
Pflog, Julius, 25. 
Philippi, Franciscas, XLI. 
Philips de Goede, 18. 
Philips, landgraaf van Hessen, 146, XLIII. 
Philips de Sehoone, aartshertog, 239. 
Philips II, koning, 33, 244, XLIII, LVIII. 
Phrysins of Frisius, XII, XXXIX. 
Pieot, Nicolas, 24. 
Pierre, Marie de Ie, 13. 
Pieterssen, I<ambrecht, 253. 
Pollaons, Valerandus, 19 v., 22 ?v., 54, 

69 TV., 116, 144, XVII. 
Posthius, LXXVIIL 
Praedinius, Regneros, 185, XV F, XXI. 
Probst, Jacobüs, 108. 



Radziwil, palatyn van Wilna, 144, 155, 

171, XXXIII V. 
Raymondos, 43. 
Rembertos Usquardiensis, LIX. 
Rhenanns, Oerardos, 110. 
Rimins, LXIV. 
Rivier, Fran9ois du, 31 v., 55, 65, 102, 

115, 117, V. VIII, XL. 
Bhodingos, Bartholomaens , 186 vv. 
Rhodingus, Nicolaus, 6, 187. 
Rolland, Henry, 14. 
Rovere, Helena de, LXXXIV. 
Ruckolstijn, Jnnekvraa, LVIII. 
Ruytinek, Symeon, 61 v. 
Ryms, Margaretha, LXXVII. 

Saai, Jaeob, 252. 

Saudruyt, Aathonin, 14. 

Scagius, Petras, LV, LVII, LXXX. 

Schaefling, Cbristian, 241. 

Schooekius, Martinus, LXXXI. 

Sebastianus, XII, LXVIII. 

Seymoar, Lord, 33. 

Sigiamund Aagnst, koning, 149 v., 154, 

156, 179, XVIII, XXXVin. 
Simler, Josia, 35. 
Simler. V, VII,X, XIII, XIX, XXXIII, 

XXXVI V. 
Simons, Mcnno, 177, 184, XXIV, XXX. 
Sleidanns, Joannes, 10. 
Smedenstede, Henriens, 185. 
Socinus, Laclias, 48, 188 v., X, XII, 

XXXIII vv., XXXVIir, LXVIIL 
Somerset, hertog vao, 5, 53, 71, 92 vv., XII. 
Soathwell, P., 63. 
Starkeaborg, Nicolaus a, LIX v. 
Stephanns, Robertos, 122 vv, 130, XVII, 

XXV V. 
Stichelbaot, Oeorgias, XVIII. 
Stomphius, Joannes, 33. 
Suffolk, hertog van, XIII. 
Suffolk, hertogin van 61 v. 
Sussez, T., 236. 



Digitized by 



Google 



XCIV 



TaffioDs, Joannes, XLVI. 
Ttrnow, graaf Tan, 159, 173 ▼. 
Tag, Marten, 249 t. 
Taymes, Jan, LVIII. 
Thiarry, Loyi, 249, 252. 
Til, Salomoa Tan, 120. 
Tileman, Aegidius, 13. 
TilKinan Hetthnsins, 116. 
Tïman, 179. 

Tombe, Jacqaet de la, 13. 
Turnebos, Adrianos, LX XX III. 

Ulmit, Joannes ab, 32. 

Ursula, 13. 

UtenhoTe Jr., Jan, LVIII, LXIV, 
LXXXIV T. 

UtenboTO Sr, Jao, 1 — 6, 8 tt, 15 tt., 
19-23, 27 TT, 81t.,34— 39,41— 48, 
50 V., 63 T/., 58, 61-64, 67-69, 
71 T., 74, 76 TT, 80 T., 88—88, 
90—94, 96—104, 106, 108,110,112. 
114-117, 121 TT., 125 T., 128—181, 
133-138, 140. 142-162, 154 tt, 
158-161, 163, 166,167—176,178— 
186, 188-193, 196 tt., 201 t, 205, 
207, 210 T., 213— 223, 225 T., 228 TT., 
280, 234 TT., 238 t.. 242—251, 264, 
III— X, XII T., XV T., XVIII TT., 
XXIII T., XXVI T., XXIX-XXXIIl, 
XXXV TT., XXXIX, XLI T , XLIV, 
XLVI, XLVIIÏ, L T., LUI TT., LVIII t , 
LXI, LXIII. LX V T., LXXIII. LXXV 
T, LXXVI— LXXXIV. 

UtenboTe, (ex Coria) Jubannes , 2, LXXI V. 

Uteubove Jr., Karel, 1, 4, 6, 247. III, 
XLVIII, LVII TT., LXIV, LXXV, 
LXXVIII TT., LXXXII-LXXXIV. 

UtenhoTe Sr., Karel. 8, 6, 47, 168. 
211 T., 249, XLVIII. L, LVIII. LXIV, 
LXXVII-LXXXIV. 

UtenboTe Jr. , Nicoiaas, 17, 47, 168, 
III, XXXVIII, LXXXI. 



UtenboTC Sr., NiooUai, 2, 8, 168, 
LXXII-LXXVII, LXXIX. 

Vadianas, 38, 45. 56. 

Val, Petwi da, 116 TT. 

Valwich, Sir., 94, VIII. 

Varent, Agnes Tan der, LXXVI t., 

LXXXI. 
Vatablns, XVII, XXVI. 
VanTÜiuB, Richardus, 65. 
Viret, 28, 201. 

Vergerius, P. P., 143, 150 t, 161— 166. 
Viitcber, Albert. 167. 
VUscber, Arnold, XXVIII, LXXIX v. 

Waele, CUrina de. LXXVI t. 

Wale, Antonias Aseb Taa de, 238. 

Walwyck of Walwichs , LII v. 

WerdmGller, Valentin, 68, LXVIII. 

Westpbal, Joachiin, 40 vt., 147, 150, 
178 TT., 180, 183, 185, XXX, XL. 

Wied, Herman Tan, 16. 

Wilerzy, Mej. de, 28 t. 

Wincbester, markies Tan, 194. 

Wingen, Godfried Tan, 5, 8, 15, 48, 
109, 111, 118, 122, 128 T., 131— 134, 
136—142, 152, 154, 213, 216. 228, 
248, 251, 253 t., XVI, XVIII. XX, 
XXVI T., XXIX, XXXI. LVIL 

Wingius, Panlus, 110, XVL 

Wolfina, 88, XII, XV, XIX, XXXVI, 
XXXIX, LXVI. LXVIII. 

Wol6n8, Gisbertns, XL. 

Wonters. Cornelis, 8, LXI— LXIV. 

Wnrtember);. bertog Tan, XLIII. 

Zwingli, 41, XLIII. 

Zwinglins, scboonzoon van BuUinger, 38. 

XII, XV, XIX, XXXVI. XXXIX, 

LXVI, LXVIII. 



Digitized by 



Google 



:e3 ze ze 



Bladz 4 
6 
21 

74 

m 

122 
126 
147 
156 
174 
180 
182 
229 
234 
IV 
XVI 
XVII 



XLV 



reg. 8 
» 8 

'T 8 

- 18 

- 17 
-r 10 

* 12 
» 16 

* 2 

'T 9 

. 11 

» 9 

» 1 

. 11 

* 14 
-r 11 

3 

16 

8 

2 



van onder 



i/tf<7/.- Oipnal, 


/w 


• Origioal. 


• expori, 


» 


exponi. 


Pagius, 





Fagios. 


«^ Andere 


m 


Ander. 


« sangboeck 


' 


aaagkboeck 


• XXVII 


m 


XVII. 



boven 



onder 
boven 

onder 
bovea 
onder 

» 
bo7en 



" (iq>g6yar dy6Q(a7tMi' * dg)Q6ytav dvdqwttüv 

* eervolle » eervolle wyze. 
» Quereeto « Qnercetom. 

. 3) , t) 

m Osseeo » Oasecam. 

• van hethandBcbriffc, neem weg, 

218, 220 noot 2 Af^j.' 217, 219 noot 1. 



myn 

laugaescant 

47, 

poatalavi 

redat 

aedefieationem 

indigna 



myn. 

langueaeant. 
11. 

poatalavi. 
redeat. 

aedificationcm. 
indignam. 



Digitized by 



Google 



Digitized by VjOOQIC 



STELLINGEN. 



I. 

Jan Utenhove was een Zwingliaan. 

II. 

Jan Utenhove was de eenige auteur der ))Simplex 
et fidelis narratio". 

III. 

Het Nieuwe Testament , door Gilles van der Erven 
te Emden uitgegeven in het jaar 1559 , was geen tweede 
druk van Utenhove's Nieuwe Testament van 1556. 



IV. 



Godfried van Wingen was de vertaler van den zoo- 
genaamden bijbel van Deux-Aes. 



Digitized by OOOQIC 



lil' 



De M'eemdelingen-gemeente te Londen heeft bisschop 
Edmund Grinhal niet tot Superintendent verkozen. 



VI. 



Hooger dan Amün-ra van Theben staat, uit een 
godsdienstig en zedelijk oogpunt, de Jahwe van het 
Israëlietisch profetisme sedert de 8«*« eeuw. 



VII. 



1 Sam. XX is een der bewijzen voor het bestaan 
van maan vereering onder Israël . 



VIII. 



In de eerste helft van Psalm XIX is een fragment 
verborgen van een oud lied aan de zon. 



IX. 
Psalm XIX : 14 leze men D^TÖ in plaats van 0*^ïD. 

X. 
In Jezaja XLIII:14 is D^n^'ia de ware lezing. 



Digitized by VjOOQIC 



IC 



XI. 



Het object van Mil) in Jezaja XL : 5 is nin* ^133*. 



XII. 



De eerste brief van Petrus is geschreven tijdens 
de Christenvervolging in Klein-Azië onder keizer Tra- 
janus. 

XIII. 

In .Markus 111:7 moet het woord r^KoiovdtfCTay niet 
geplaatst worden achter lovdaiag. 

XIV. 

De zin van ol fia7tuiófjievoi> W^ Twy yex^ in 1 Cor. 
XV : 29 is duister. 



XV. 

De grondslag der moraal moet zijn de wil van God. 

XVI. 

Onder den wil van God moet worden verstaan de 
teleologische ontwikkelingsgang van liet Heelal. 



Digitized by VjOOQIC 



XVII. 

Op de oefening in het volbrengen van de zedewet 
moet het streven der moralisten voorshands gericht zijn. 

XVIII. 

Het eergevoel verdient eene plaats onder de deugden. 

XIX. 

De reglementen op de prostitutie bemoeilijken den 
strijd tegen dit kwaad. 

XX, 

Afschaffing van het algemeen stemrecht in de Neder- 
landsche Hervormde Kerk moet door alle weidenkenden 
onder hare leden worden gewenscht. 

XXI. 

Er dienen wettige bepalingen gemaakt te worden, 
om over het beheer der kerkelijke goederen en fond- 
sen in de Nederlandsche Hervormde gemeenten con- 
trole te doen houden door de plaatselijke kerkeraden. 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQIC 




Google