This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
Kp26^e ^
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
JAN UTENHOYE.
ZIJN LEVEN EN ZIJNE WERKEN.
Digitized by VjOOQIC'
Digitized byCjOOQlC
JAN UTENHOVE.
2IJÏÏ LEYM m ZIJNE WERKEN.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
TKE VKRKBIJGIKQ VlH DKN GRAAD VAN
POGTOR IN DE pODGELEERDHEID
AAN DE KIJKS UNIVERSITEIT TE LEIDEN,
OF GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
D«. P. VAIST GEER,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE,
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN
op Donderdag den 1 Maart 1883, des namiddags ten 3 ure,
DOOR
PREDRIK PIJPER,
GEBOREN TE HOOGWOUD.
LEIDEN ,
A. H. ADRIANI,
1883.
Digitized by VjOOQIC
|<p2(^é'gZ
HARVARD
|UNi\ ciRSITYl
LIBRAkY
MAR 19 1957
^ C /<S^1f
Digitized by VjOOQ IC
%m mm ^mkn.
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
VOORREDE.
Mij^i Academisch proef schrift ligt voor mij. Wat ik gevoel hij
het nederechrijven van deze woorden , dat is alleen aan ü bekend,
Professor Acquoy, mijn hooggeschatte Promotor! De wording van
mijn boek liebt Qij van den eersten oorsprong met Uwe veelbeteeke-
nende aandacht gevolgd. Uwe raadgevingen waren mij van nut bij
het zoeken van de bouwstoffen. Gij ontzaagt tijd noch moeite om
mij ter zijde te staan bij het opstellen van dit stuk naar Uwe
gestrenge methode , waarvan ik de moeilijkheid heb leeren beseffen en
de hooge waarde voor de wetenschap iyiziên. Veroorloof mij U bij
dezen openlijk mijn dank voor dit alles te betuigen. Wat ik aan U
verplicht ben , ook afgezien van dit proefschrift , kan ik in weinig
woorden niet zeggen. Alleen dit moet ik vermelden^ dat ik het mij
tot een geluk reken U gehoord te hebben als JioogUeraar der Neder-
landsche Hervormde Kerk, en dat Uw bezielend onderwijs mijgroo-
telijks versterkt heeft in de liefde xoor het ambt, dat ik mij tot
levenstaak heb gekozen.
De schoons gelegenheid om bij dezen mijne dankbaarheid te uilen
tegenover enkelen mijner Academische leermeesters , laat ik niet onge-
bruikt voorbijgaan, In het bijzonder richt ik mij tot U, hoogleeraren
der Godgeleerde Faculteit^ en breng U de hulde mijner diepe er ken-
Digitized by VjOOQIC
telijkheid. Dat ik nog een uwer leerlingen mag heeten^ geliefde
Professor SchoUen ! acht ik mij tot een zegen. Met TJtoe heschouwin-
gm over de gewichtigste vragen van het denken^ hebt gij mij op
onvergetelijke wijze binnengeleid in den hooggewelfden tempel der
wijsbegeerte. Hei langdurig genot Uwer lessen , hoogtereerde Professor
Kuenen , heeft mij met eerbied jegens U vervuld. Ik dank TI voor
de onuitputtel^ke welwillendheid ^ die ik steeds van U mocht onder-
vinden. Uwe nauwgezette beoefening van het Nieuwe Testament^
hooggeachte Profess(yr Prins! hoop ik als een navolgingswaardig
voorbeeld voor oog en te houden. Fan Uwe voordrachten over de
geschiedenis der Christelijke wereld^ waarde Professor llauwenhoffï
was ik een aandachtig hoorder. Van Uwen ontginnenden arbeid op
het wijde veld der godsdienstgeschiedenis ^ hooggeleerde Tieley was
ik een zeer belangstellend getuige. Ik ben U bovendien erkentelijk ,
dat ik twee jaren lang heb mogen deelnemen aan Uw onderwijs over
de welsprekendheid. Dat Gij liefde koestert voor Uw kerkelijk
Hoog leeraarsambt en hart hebt voor Uwe studenten ^ dit hebt Gij
mij doen blijken , zeer gewaardeerde Professor Goossen / ik ben er
U dankbaar voor.
Fan U heb ik veel geleerd, beminde Professor Oor tl wiens warme
improvisatiè'n over Israè'ls verleden mij zoo menigmaal hebben geboeid,
en op wiens studeerkamer ik den weg heb leeren vinden in het
Oude Testament.
Aan vele anderen in mijn vaderland en daarbuiten zeg ik dank
voor dó diensten^ bij de vervaardiging van dit' geschrift bewezen.
Den Heer Adama van Scheltema en den kerkeraad der Holland'
sche Gemeente te Londen mijn dank voor de vrijgevigheid, waar^
mede zij mij den toegang hebben ontsloten tot de schatten van hun
Archief, zoodat ik in staat werd gestild eenentwintig brieven af te
schrijven uit den zeidzamen bundel, die bewaard wordt in de brand-
kast der GuitdhaUrLibrarg. Den heer Ch. JFelch^ assistent-librarian
Digitized by VjOOQIC
en Mr. CcUile, mijn dank voor de groote voorkomendheid, j effens
mijj den vreemdeling, overvloedig beloond. Mvjne lieve vrietiden^
Mr. en Mrs. T. H. Wells mogen de betuiging van mijne gevoeligheid
aannemen voor de onbekrompen gasivri/heid , die ik op hun schoon
„Ihornhouaé*^ reeds meer dan eens heb genoten. — Mijn verren vriend
Dr. Herm. Escher te Zürich gedenk ik hier met bijzondere voor-
liefde. De afschriften van andere hand, die h^ heeft nagezien^
hetgeen hij zelf voor mij heeft opgezocht en afgeschreven uit Simler^s
onmetelijke verzameling van \Q0 folio* s met achttienduizend gecopiëerde
brieven zonder alphabetisch register^ heeft mij op menig punt licht
doen opgaan. Toen de hoogleeraar Ed. Reuss mij mededeelde ^ dat
van Utenhové^s briefwisseling in Zwitserland nergens dan te
Zürich nog iets te vinden zou zijn^ vermoedde ik niet terstond^ dat
ik aldaar zulk een beminnelijken helper zou vinden.
Zeer veel ben ik verplicht aan de vrijgevigheid van U^ Dr. W. N.
du Hieu^ die de kostbaarste stukken mij hebt toevertrouwd. Op de
vriendelijkheid van den heer Louis D, Petit deed ik nimmer te
vergeefs een beroep , tenoijl het geheele personeel der Leidsche biblio-
theek mij steeds groote hulpvaardigheid heeft betoond. De bibliothe-
carissen^ de heeren F. Vanderhaeghen te Gent, Dr. II. O. Jtogge
te Amstei'dam, P. A. Hele te Utrecht, weten dat ik hun veel ver-^
schuldigd ben. De heer Dr. M. F. A. G. Campbell te '* Graven-
hage, verplichtte mij onder meer' door het verschaffen der „Epistolae
Tigurinae^\ waarvan tot heden op het vasteland niemand , de uitgevers
van het „ Corpus ReformMoruni^'* uitgenomen , het bestaan schijnt
gekend te Jiébben.
De heer A. A. Vorsterman van Oijen te '* Gracenhage schonk
mij steun, door mij uit zijn Genealogisch en Heraldisch Archief
eene geschreven genealogie van het geslacht Utenhove ter leen te
verstrekken. — Dr. C. Stpp te Amsterdam stelde zijne uitgebreide
kennis en z'jne rijke boekerij tot mijne beschikkhig, — Professor
Digitized by VjOOQIC
D7\ R, Fruin te Leiden , Professor Br. L J. Doedes te Utrecht ,
Dr, J. J. Van Vloten te Haarlem , Professor lh\ A, Kuyper te
AtMterdam^ Kirckenrath N. Viê'tor te Emden^ Dr. Karl Krafft^
pfarrer te Elherfeld^ Professor Dr. Ed. Eeuss te Straatsburg^
Professor Biedermann te Zürich^ den heeren Th, A. Dufour^
staats-arckivaris te Genève, den heer H. Dalton te St. Petersburg^
den heer C. E, Doble^ secretaris der y^Delegates of the Clarendon
Press^^ te Oxford^ dank ik voor hunne inlichtingen en opmerkingen.
Den lezer wensch ik eindelijk nog vooraf te verklaren^ daJt hij
in weerwil van cfe uitstekende hvlp^ die mij ten deel viel^ gebreken
in dit werk ontdekken zal. Ik verzoek hem zeer beleefd ze met ver-
schooning over het hoofd te zien.
Eenigenbnrg, 5 Febr. 1883.
Digitized by VjOOQIC
INHOUD.
Inleiding. Belangrykheid van het onderwerp (hlz. 1 v.). Utcnhove*8
persoon en streven (blz. 2). Zyne afkomst {h\z. 2 v.).
Utenhove's opvoeding. Wetenschappelijke vorming (bU. 4— C).
Johannes Otho (blz. 6). Cassander (blz. 7 vv.). Leuven (blz. 9). Pierre
Bmlly (blz. 9 v.).
Vlncht nit Vlaanderen naar de BQnstreek. De vrede van
Crespi (blz. 11). Karel V en de Lenvcnsche Theologen (blz. 11 v.). Maat-
regelen tegen de ketter^ te Gent (blz. 12 v.). Hevige vervolging in Vlaan-
deren (blz. 13 V.). Vlucht naar Daittchland (blz. 14). Dertig familiën naar
Aken (blz. 14). Daaronder Utenhove (blz. 15 v.) Bij De Falais te Keulen
(blz. 16 V.).
Utenhove met De Falais te Straatsburg. Verbeurdverklaring
hunner goederen (blz. 17 v). De afkomst van De Falais (bh. 18). Zyne
Hervormingsgezindheid en betrekking tot Karel V (blz. 18 v.). Vertrek uit
Keulen (blz. 19). Utenhove door De Falais bij Calv\jn ingeleid (blz. 20).
Verkeer te Straatsborg met Bncerus , Martyr en Fagius (blz. 21 v.). Weten-
sehappelOke studie (blz. 22). Betrekking tot Valérand Poulain (blz. 22 v.).
Eerste verblyf in Engeland. Stichting der Waalsche ge-
meente te Canterbury. Reis naar Zwitserland en terug. Hei
Augsbarger Interim (blz. 24 vv.). Invoering daarvan te Straatsburg (blz. 26 v.).
Cranmer hervormt de Kerk in Engeland (blz. 27). Hg noodigt vreemde-
lingen uit (blz. 28). Utenhove de gast van den Aartsbisschop (blz. 29 v.).
Stichting der Waalsche gemeente te Canterbury (blz. 30 vv.). Vertaling der
Striatsburgsehe geloofsbelijdenis (blz. 32). Reis door de Nederlanden (blz 33).
Ontmoeting met Hoper en Micronius te Keulen (blz. 33). Aanbevelings-
brieven aan Bollinger (blz 34 v.). Avondmaalsleer (blz. 35). John Bnreher
te Straatsburg (blz. 35 vv.). Utenhove gelogeerd bg John Butler te Zürich
(blz. 37 V.). Ontvangst by Bullinger en kennismaking met nieuwe vrienden
(blz. 38). Invloed van Bullinger op Utenhove (blz. 39 v). ZQne betrekking
tot Calvijn (blz. 40 v.). Dankbaarheid jegens Bollinger (blz. 42). Bullinger
over Utenhove (blz. 43). Bezoek bij CaWijn te Genèvc (blz. 43 vv.). De
•Consensus Tigorinns'' het onderwerp hunner gesprekken (blz. 45 v.). Bezoek
Digitized by VjOOQIC
bij OporiDQs en by Coelias Secandas Curio te Bacel (blz. 46—49). Kenais-
making met Laelias Socinas (blz. 48). Oponthoud te Straatsburg (blz.
49 ▼¥.)• Ontmoeting met h Lasco (blz. 49). Gezamenlgke oTerweging van
den «Consensus Tigarinus*' (bh. 49). Een geschrift van Baccrns (blz. 50).
Toestand der kerk te Straatsbarg (blz. 50 v.). Terugkeer met de echtgc-
nooten van Bnceras en Fagins (blz. 61).
Terugkomst in Engeland. Stichting der vreemdelingenge-
meenle te Londen en der Waalsche te Glast onbury. Utenhove
reist naar Fagius en Buoerns te Cambridge (blz. 52). Oproer in Engeland
(blz. 52 ¥.). Terugkomst te Canterbury (blz. 58). Utenhove verhuist naar
Londen (blz. 54). Vreemdelingen aldaar (blz. 64). De eerste predikanten der
Walen te Canteibary en te Londen (blz. 54 ▼.). Nederlanders te Londen
(blz. 55). Uituoodiging aan Mnsculns tot het predikambt (blz. 55 ▼?.).
Hardenberg te Bremen verzocht om een predikant te zenden (blz. 57-^61).
Het aantal der Nederlanders te Londen (blz. 57 v.). De hertogin van Sof-
folk bewerkt de overdraoht van de kerk der Austin Friars (blz. GI). Bedoe-
ling van Bdaard VI (bis. 62). Het aandeel van k Lasco en ütenhove in de
stichting der gemeente (blz. 62 ▼.). Hare inrichting ten gevolge van het
Koninkiyk Patent (bli. 64 vv.). Tegenwerking door Engelsche bisschoppen
(blz. 66 ▼.). Benoeming van een Kerkeraad (blz. 67). De gemeente moet
zich schikken naar den Engelschen ritus (blz. 67 v.). Ütenhove neemt
het op voor PolUnus tegenover de lasteringen van De Falais (blz. 69 v.).
Poulain te Oxford (blz. 70). Predikant en superintendent te Glastonbury (blz. 71).
Utenhove*s arbeid in en voor de gemeente. Zgn yver in het
oaderlingambt (blz. 71 v.). Zgne eerste geschriften (blz. 72— 86). Degeloofis-
belgdenis (blz. 72 vv.). Vrije vertaling van k Lasco's werk (blz. 73 v.). Ver-
schillende uitgaven (bl^. 74). De Cathechismus (blz. 74—77). Ook een
catechismus voor volwassenen (blz. 75). Oorsprong en verschillende uitgaven
(blz. 76 V.). V|jf en twintig Psalmen (blz. 77 — 80). Oorsprong en nieuwe
richting der Psalmen van Ütenhove (blz. 78 v.). Bedezang voor de Predi-
katie (blz. 79). Psalmen niet geteekend J. V. (blz. 80). De Kleine Cate-
ehismns van Micron (blz. 80 v.). De «Corte Ondersouckinge" (blz. 81—85).
Haar doel (blz. 81 vv.). Haar oorsprong (blz. 83 v.). Avondmaalsleer van
den Kerkeraad (blz. 84 v.). Moeilykheid dezer regeling (blz. 85 v.).
Utenhore's bescheidenheid (blz. 86).
Ütenhove buiten de gemeente. Behoud of aföchafting der cere-
moniën ibh. 86 V.). Bucerus en k Lasco (blz. 87). A Lasco schrijft op
Utenbove's aandrang «De fugiendis*' kio. (blz. 87). Deze vertaalt het in het
Kransch (blz. 88). De revisie van het «Bjok of Gum non Prayer" (blz.
88 v). Correspondentie met Calvjn (blz. 89—93) Verzoek om den
jongen Koning aan te m^digen ^blz. 90 v.). Calvyn vraa3;t naar den ver*
Digitized by VjOOQIC
ei&chten inhoud (blz. 91). H\j wijdt zijne commentaren op de Kanonieke
Brieven en die op Jezaja aan Eioard VI (blz. 92). De zaak van Hoper
(Wz. 93—97). Weigering van het dragen der •kleederen" (hli. 94). Tegen-
stand van de biaachoppen (blz. 95 ▼.)• Htt privilegie der Nederlandache
gemeente in gevaar (blz. 96). UteDhove schaamt zich over het toegeven van
Hoper (blz. 97). Hij gaat met hem mede naar z^n bisdom (blz. 98 v.).
Tocht naar Denemarken. Ziekte en herstel van Utenhove (blz. 99 v.).
Dood Tin Edaard VI (blz. 100). De Nederlanders zoeken eene schuilplaats
h^ Christiaan III (blz. 101). Utenhove verliest veel geld. Verhandeliüg over
den interest (blz. 101). Vertrek uit Gravesend (blz. 101 v.). Op de kust
van Noorwegen (blz. 103 v.)- A Lasco, Utenhove en Micronius bjj Chris-
tiaan III te Ck)ldiogen (blz. 103—110). Predikatie van Noviomagus (blz. 104).
Verzoek om een colloquium afgewezen (blz. 105 vv.). Beantwoording van
Noviomagus (blz. 106). Bezoeken van Noviomagus en Van den Bossche
(blz. 106—109). Bevel tot vertrek (blz. 109). A Lasco en Utenhove be-
zoeken Hardenberg te Bremen en komen te Emden aan (blz. 110). De lot-
gevallen der overige vluchtelingen (blz. 110 — 113). Ontvangst te Kopenhagen
(blz. 110). Bevel tot vertrek (blz. 111). De afvaart (blz. 112). Psalm 2 van
Utenhove (blz. 112 v.). Opname door Anna van Oldcnburg (blz. 113).
Utenhove te Emden. BQbel vertalin g. Drie jaren te Emden
(blz. 114). Brief aan BuUinger over eene aanmaning aan de Gravin (blz.
114 V.). Twisten te Wezel (blz, 115). Het advies van è. Lasco, Utenhove
en Du Val in str\jd met dat van Calvin (blz. 115 vv.). Plan om den
geheelen Bijbel uit het oorspronkelgke te vertalen (blz. 118). De Bijbels
van Liesveldt (blz. 119 v.) Hun oorsprong en gebreken (blz. 121). Utenhove
bezoldigt Van Wingen als zgn medewerker (blz. 122). Grondslag: het
N. Testament van Rob. Stephanus (blz. 122 v.). Verdeeling in verzen
(blz. 123 V.). Nauwe aansluiting aan het oorspronkelijke (blz. 124 v.).
De taal van Utenhove's N. Testament (blz. 125—129). Taalzuivering in den
Catechismus (blz. 126). Consequentie (blz. 126 v.). Het onderscheiden van
alle geslachten, getallen, naamvallen en tyden (blz. 127 v.). Verschillende
schrijfwijze van tweeklanken (blz. 127 vv.). Herziening met Micronius on
Petras Delaenus te Norden (blz. 129 v.). Tweede herziening met Gualtheros
Delaenns (blz 130). Utenhove nitgenoodigd, om Datheen te Frankfort ter zijde
te staan (blz. 180 v.). Op reis naar Polen schrgft hij de voorrede te Frank-
fort (blz. 131). De uitgave door Van Wingen (blz. 131—134). Tegenstand
tegen de taal (blz. 132^ irv^. Tegen de folio-uitgave verzoekt Utenhove Bul-
linger, Cassander, R. Praedinios, Thom Camp, Doverdaghe, Mortaigne,
Dirkinu$, h Lasco e. a. om hunne aanteekeningen (blz. 134 w.). Geene
tweede uitgave wegens het slecht debiet (blz. 136). Het N. Testament van
1559 en de Bybel van Deox-Aes een nieuw werk van Van Wingen (blz.
136—140). Vergelijking (blz. 140 v.). Strgd over »Du" en *Ghy" tot het
jaar 1565 (blz. 142).
Digitized by VjOOQIC
Utenhove Ju Polen. Huwelijk. VerYaardiging der «Narra-
tio**. De «Rationes Quaedam". Utenhove met k Lasco naar Polen (blz.
142 T). Ontmoeting van Calvin te Frankfort (blz. 14>4). By Philips van Hessen
(blz. 146). A Lasco*8 6treven naar vereeniging der Protestanten (blz. 145).
B(j Melanchton te Wittenberg (blz. 146 vt.). Verwelkoming in h Lasoo's
vaderland (blz 148 v.). Kortheid ten gevolge van het werk van Dalton
(blz. 149). Geringe gevolgen van a Lasco*s pogingen (blz. 149 vv.). Ver-
nietiging van geschiedbronnen (blz. 151). Berichten omtrent Utenhove 's
verblgf in Polen (blz. 151 v.). ZQne eerste brievsn (blz. 162). De Ryksdag
te Warschau (blz. 152 vv.). A Lasco en Utenhove by den Koning te Wilna
(bU. 154 vv.). Gehuisvest door vorst Radziwil (blz. 155). Terugkeer en
vestiging te Pinczow (blz. 156). Op twee synoden te Wlodzislaw (blz. 157 w.).
Kuiperyen van Vergerius en twist met Utenhove (blz. 159—165). Bezoek
by hertog Albrecht van Brandenburg (blz. 165 vv.). Bedoeling: bevordering
der eenstemmigheid onder de Poolsche Protestanten (blz. 165 v.). Opont-
houd te Goluohow en te Kalisoh (blz. 166). Utenhove's hnwelgk (blz.
167 vv.). Vroeger daaraan niet gedacht (blz 167). Zgns vronw (blz. 168). De
verdry ving der (Gereformeerden uit Lubek knoopt zich vast aan hare per-
soon (blz. 186 V.). — Briefwisseling met Calvyn en de Zürichers (blz.
170—175). Verzoeken om ondersteuning van ii Lssco en zyn streven, by
den Koning, den palatyn van Wilna, Stan. ab Ostrorog, Jan Booar en
den graaf van Tarnow (blz. 170—173). BuUinger draagt een werk aan voftt
Radziwil op (bis. 171). Genegenheid van Ostrorog aan Utenhove (blz. 172).
Merkwaardig scbryven van Calvgu (b)z. 174). Vervaardiging der «Nar-
ratio*'. Dr. Kuyper schryft haar grootendeels aau k Lasco toe (blz. 175 v.) Weder-
leggiog van dit gevoelen, (blz. 176 -* 182). Opstellen van k Lasco en Micronius
(blz. 176 V.). De aanteekeningen op de Deensche reis gemaakt (blz. 177).
Het lot der opstellen van è Lasco en Micronius (blz. 177 v.). De heftige
geschriften van J. Weitphal (blz. 178 v.). Zg nopen tot de vervaardiging
der «Narratio'* (blz. 179). Utenhove aan het werk op verzoek van h Lasco
e. a. (blz. 179 v.). Melanchtoa*s goedkeuring (blz. 180). Utenhove's be-
trouwbaarheid (blz. 181 V.). Zyne bronnen (blz. 181 v.). CaWyn raadt de
uilgavc af (blz. 182 v.). Niet Crispinus, maar Oporinus wil het drukken
(blz. 183 V.). De inhoud (blz. 184 v). De «Rationes Qnaedam", eene eerste proeve
ccner dogmatiek door een Nederlander (blz. 185 v.). Hare betcekenis (blz. 185).
Utenhove's gronden voor zyne stellingen (blz. 186 v.). Dnitsche vertaling
der «Narratio** (blz. 186 vv.).
Laatste verblgf te Londen. Tweede stichting der Neder-
landsche gemeente. Het machtiger worden der Unitariërs in Polen
(blz. 188 V.). Dood van Maria Tudor (blz. 189). Koningin Elizabeth voert
de Hcrvoiming io, en de Hervormden kceren terug (blz. 190). Utenhove
te Frankfort verzoekt BuUinger en Martyr om eene aanbeveling aau de
Digitized by VjOOQIC
KooiDgin (biz. 191 v.). Hg rindt te Londen eene gemeente bijeen onder
Van Haembtede (blz. 192). Pttins Delaenns (blz. 193). Utenhove vraagt aan
de Koningin beyestiging van het Patent van Edoard YI (blz. 193 v.)- Zg
weigert en schenkt alleen de kerk (blz. 194). Of de vreemdelingenge-
meente.Grindal tot Superintendent heeft verkozen (blz. 195—198). Utenhove
verdacht van te staan naar het Supcrintendenf schap (blz. 195 v.). Hij
dringt aan op de «mnnicipalis libertas" (blz. 198 v.). De rechtskracht der
reglementen erkend (blz. 199). Bedoeling van Elizabeth en van Eduard YI:
de wering van Ketters (blz. 199). De ehuroh-yard gekocht van Jacobus I
en zijne Letters Patent (blz. 200).
Arbeid in en voor de gemeente. De Waalsche gemeente na het
vertrek van Jannarias zonder predikant (blz. 200). Yerzoekschrift van den
Londenschen Kerkeraad aan dien te Genève (blz. 200 v.). Gallasios komt
(blz. 201). Yeihonding van Calvijn-cn de zQnen tot koningin Elizabeth
(blz. 202 V.). Het traktement van Gallasiua (blz. 202 v.). Moeilijkheden,
hem berokkend door Petras Altxander en Eberardns (blz. 208 vv.). De zaak
van Ysn Haemstede (blz. 205—213). Utenhove's beslommeringen (blz. 205).
Yan Haemstede verklaart de IVederdoopers voor zwakkere leden van Ghriatos
(blz. 206). Yoor den Kerkeraad (blz. 206 v.). De Wederdoopers aan Grindal
(blz. 207). Deze schorst Van Haemstede (blz. 208 v.). Het advies van Martyr
(blz. 209). Acontio en andere vrienden van Yan Haemstede (blz. 209 v.).
Karel Utenhove en Jan (blz. 211 v.). Yan Haemstede «e domo quam Amoris
voeanf' (blz. 211). Zgne zwerftochten , zijn terugkeer en vervanging (blz. 213 v.).
De voltooiing der Paalmberyming (blz. 213—237). Verspreiding der eerste
vgf en twintig Psalmen in Vlaanderen (blz. 213 v). Tweede drok daarvan
(blz. 214 V.). Yan der Erven strijdt voor Utenhove*s taaieigen (blz. 21 5>.
»26. Psalmen*' en '11. Ander psalmen*' (blz. 216 v.). Ddtheen zendt Psil-
men in bg Yan der Erven en bestrijdt Utenhove (blz. 216 v.). De 38 Psalmen te
zamen (blz. 217). Nieuwe bundel van .Andere 26 Psalmen*', geheel van Uten-
hove (blz. 217 ▼•). De gewijzigde styi van de compleete uitgave der •LXIIII
Psalmen** (blz. 218). Hunne muziek (blz. 219). De laatste bundel, die
te Smden uitkwam: «Acht ende dertich Psalmen*' en hunne wQzen (blz.
220 V.). Om aan de tegenwerking te ontkomen, neemt Utenhove John
Daye totdrnkker aan (blz. 221 v.). De uitgave der «Hondert Psalmen" naar
zijne beginselen (blz. 222—226). De voorrede (blz. 224 vv.). Zinspeling op
Datheen (blz. 225). Van der Erven gaat door met zyne vervalschte uit-
gaven (blz. 226 vv.). Utenhove voltooit z\jne berflming (blz. 228). Van
Wingen geeft haar nit (blz. 228 v.). Vergelijking van verschillenda bundels
(blz. 230—234). Herdrukken van Utenhove's andere werken (blz. 234 v.).
Utenhove's invloed op het tot stand komen van andere gemeenten dan die
te Londen (bis. 235—238). Sandwieh (blz. 235). Om den overvloed vau
vreemdelingen aldaar bewerkt Utenhove de plaatsing van vQftig pcrsouen
Digitized by VjOOQIC
te Colchister (blz. 236 ▼.)• £en dertigtal te Norwich (blz. 237 v.). De
Norwichsche gemeente thani (bl/. 288).
Stoffelijke belangen. Utenhove verzoekt de Koningin om ophefling
yan het Statuut, dat den vreemdeling bet uitoefenen van een ambacht als
meester verbiedt (bli. 238 v.). Verlegging van den Engelschen transito-
handel van Antwerpen naar Emden (blz. 239—246). Het Enterconrs van
1406 (blz. 239). Klachten der Nederlandsohe kooplieden over verongelQking
in Engeland (blz. 240 v.). Een gezant der Regentes (blz. 241). Verongelgkiog
der Engelscben in de Nederlanden (blz. 241 v.). De gravin van Oost-Fries-
land biedt door Utenhove's bemiddeling Emden aan (blz. 242). Christopber
van Oldenbnrg (blz. 242). De voorstellen der gravin en harer zonen door
Grindal ondersteond (blz. 243 v). Ook de Engelsche kooplieden roepen
Utenhove*8 buip in (blz. 244). Nieuwe gezanten van de gravin en van graaf
Johan , die , evenals z|jn oom , in den kr^gdieost van Elizabeth weascht te
treden, bjj Utenhove aangekomen (blz. 245). Verbod van invoer, in de
Nederlanden zoowel als in Engeland, en h»^mieuwing van het handelstrac-
taat (blz. 246).
Utenhove's dood en zfjne nagedachtenis in de gemeente
Familieleven (blz. 246 v.). Deugden (blz. 247 v.). Utenhove*s dood (blz.
248). Zijne weduwe en z\|ne kinderen (blz. 248 v.). De klacht van Nioolaa^
Bent over Utenhove*s verhouding tot de Lutheranen (blz. 249 vv.). De
afschafiicg der Fsalmberyming in de gemeente te Londen (blz. 251—255).
Inbrengers van bezwaren (blz. 262 v). De invoering van den maatregel
(blz. 253 V.). Slotwoord (blz. 255 v.).
Bfjlagen.
(blz. I— LXKXV).
Aanvulling dor reeds bekende briefwisseling van
Jan Utenhove.
(blz. I— LXIX).
Drie en twintig brieven naar de oorspronkelijke stukken in het archief der
HoUandsche gemeente te Londen (blz. I v, IX v., XIII, XVI, XX— XXXIII,
XXXIX— LXIV). Elf brieven naar do afschriften van Simler, in betkeikelQk
archief te Züricb(blz. V— IX, Xvv, XIII vv., XIX v., XXIII— XXXIX,
LX V— LXIX). Lijst dezer brieven, naar tijdsorde gerangschikt (bh. LXX)
Vervolg der Belagen.
De Familie-betrekkingen van Jan Utenhove.
(blz. LXXIII— LXXXV).
Register van persoonsnamen,
(bh L XXXIX— XCIV).
Digitized by VjOOQIC
Het geslacht Utenhoven , en 1)y zonder onze Karel,
maar meer nog Johannes Uteshove , de Londen-
sche Onderling, hadden reeds lang verdiend, dat
eene bijzondere monographie daaraan werd toegewydl
N. C. Kist in het «Kerkhist archief',
dl. II, blz. 426.
De man , over wien in de volgende bladen zal wor-
den gehandeld, behoort tot het tijdperk der Kerkher-
vorming. Wat er in dat tijdperk gebeurde, is van
beslissenden invloed geweest op de latere toestanden.
De geschiedenis der Westersche wereld in de laatste
driehonderd jaren is voor niemand te verstaan, die
geene klare kennis bezit van den groeten ommekeer,
door de geweldige beroering der geesten in de zes-
tiende eeuw teweeggebracht Zelfs mannen, die niet
tot de historische personen van den eersten rang be-
hooren, worden door hunne medewerking aan den
arbeid van die dagen merkwaardig. Daarom meen ik,
dat ook het leven en streven van Jan Utenhove,
die, ofschoon hij minder op den voorgrond trad, met
beide handen aan dezen arbeid heeft deelgenomen, de
aandacht verdient van allen, die belang stellen in de
hervormingsgeschiedenis van ons vaderland, ja in die
van Europa in het algemeen.
Niet enkel het belang boeit ons aan hem , maar ook
1
Digitized by VjOOQIC
de belangelooze bewondering van zijne uitnemende
persoonlijkheid, van de kracht zijns geloofs, van het
arbeidsvermogen dat hij heeft ontw^ikkeld in het voor-
staan der zaak, die ook yvij nog liefhebben, maar
waarvoor het ons wellicht moeilijk zou zijn, zulke
offers te brengen als hij.
Jan Utenhove was geen hervormer, maar een
ijveraar voor de Hervorming; hij ontdekte geen nieuwe
wereld , maar na de ontdekking daarvan ging hij met
bijl en spade het onbekende land in, om woesten
boschgrond te veranderen in bebouwbare akkers. Zoo
leidde hij een leven van ontbering en vol gevaren,
een van die levens, die eerst na jarenlang geduld
voldoening plegen te schenken, soms juist op het
oogenblik, dat de ontginner de vruchten van zijne
vlijt moet overgeven aan een volgend geslacht.
Hierover heeft hij zich nooit beklaagd, want de
liefde voor de zuivere religie was bij hem allesbeheer-
schend ; zij was de grondtoon van al zijn denken en
doen; zij zat hem in merg en bloed. Hij was geboren
uit de aanzienlijke familie der Utenhove's te Gent in
Vlaanderen, en onder de eerste en voornaamste aan-
hangers der nieuwe leer behoorden zijne naastbestaan-
den ^). Reeds een zijner voorvaderen, vicaris-generaal
der Predikheeren-orde in Nederland, had aan hertog
Karel den Stoute een »Tractatus de Reformatione"
opgedragen, dat meermalen schijnt gedrukt te wezen.
Zijn vader, Nicolaas Utenhove, Ridder, President
van den Raad van Vlaanderen, was een vriend van
Erasmus: hij studeerde met ijver in den Bijbel en
^) Big zonderheden aangaande XJtenhove^s bloedverwanten
zgn opgenomen in de Bylage achter dit werk : De familie-
betrekkingen van Jan Utenhove.
Digitized by VjOOQIC
staat bekend als hervormingsgezind ; de hooge plaats ,
die hij bekleedde, zet aan dit feit gewicht bij. Doch
vooral aan zijn halven broeder Karel moet Jan Uten-
HOVE veel te danken hebben gehad, want zijn vader
is gestorven, toen hij nog jong was. Karel, de oudste
zoon van Nicolaas Utenhove, had het voordeel,
reeds in het ouderlijk huis den omgang te leeren
kennen van letterlievende mannen, zooals een rijk
bevorderaar van wetenschap en kunst die gemakkelijk
om zijne tafel vereenigt. De hartelijke sympathie,
welke in dien kring heerschte voor elke poging tot
verbetering van den godsdienstigen en kerkelijken
toestand, heeft op zijn gemoed een onuitwischbaren
indruk gemaakt. Hij studeerde aan de Hoogeschool te
Leuven en breidde zijn blik uit door een langdurig
verblijf buitenslands, waarin hij een tijdlang bij
Erasmus te Bazel woonde en ook de Academie te
Padua bezocht. Na zijn terugkeer heeft hij ongetwij-
feld het grootst gedeelte van de goederen zijner beide
ouders geërfd , en is door zijne ongewone beschaving ,
door zijne bekendheid met de coryphaeën der letter-
kundige en godgeleerde wereld, ook door zijne uitge-
strekte bezittingen, een hechte steunpilaar geworden
voor het gebouw der Hervorming, aan welks voltooiing
hij zich hoe langer hoe ijveriger toewijdde, waarvoor
hij zelfs in ballingschap is gestorven. Van hem moet
onze Jan Utenhove veel hebben overgenomen. In elk
geval kunnen wij zeggen , dat de taak van te strijden
voor de zegepraal der nieuwe denkbeelden, hem reeds
door zijne geboorte als een heilige plicht was opgelegd.
Digitized by VjOOQIC
Aangaande de jeugd van Jan Utenhove is weinig
of niets bekend. Dat hij, wiens geheele leven van
godsdienst vervuld was, eene godsdienstige opvoeding
heeft gehad, is waarschijnlijk. Aan zijne wetenschap-
pelijke vorming is groote zorg besteed. Dat hij Latijn
verstond, blijkt uit zijne werken en uit zijne brief-
wisseling. Dat hij Grieksch kende, kunnen wij opma-
ken uit zijne vertaling van het Nieuwe Testament,
uit den Griekschen brief, door Karel Utenhove, den
dichter, tot hem gericht *), en uit een zijner geschrif-
ten, dat handelt over de avondmaalsleer ^). Hij was
een leerling der Fransche kerk ^) en schreef aan de
Waalsche gemeente te Emden in het Fransch*). Hij ver-
taalde ook een geschrift van a Lasco in het Fransch ^).
') Hierachter afgedrukt in de Bijlagen, blz. LIX.
*) De „Rationes quaedam"; zie beneden.
') Zie de Epistolae Tigurinae de rebus potissi-
mum ad ecclesiae Anglicanae reformationem
pertinentibus conscriptae A. D. 1531—1558, Parke-
rianae Societatis auspiciis editae. Cantabrigiae 1848, p. 387.
In de Engelsche vertaling: Orginal Letters relative
to the english reformation, written during the
reigns of King Henry YIII, King Ëdward VI,
and Queen Mary, ed. for the Parker Society, vol. II,
Cambridge 1847, p. 654.
♦) Dr. A. KuYPER, Joannis a Lasco opera tam
edita quam inedita, Amst. 1866, tom. II, p. 746 — 748.
«) Dr. A. KuYPER, 1. L tom. I, Praef. p. LX VII seqq. ; J o an-
Digitized by VjOOQIC
5
De Nederlandsche taal heeft hij zelfs wetenschappelijk
beoefend; uit het vervolg zal blijken, dat hij over
haar met de Emdensche uitgevers een heftigen strijd
heeft gevoerd *), waarin hij een goed figuur maakt
door zijn eisch,. dat alles wetenschappelijk moet kun-
nen worden gerechtvaardigd, ofschoon hij misschien
ongelijk had met te willen, dat in vervoeging en ver-
buiging alle personen , geslachten en naamvallen zouden
worden uitgedrukt, iets dat schijnt te wijzon op de
zucht om het mechanisme der Latijnsche taal over
te brengen op het HoUandsch. Dat hij Duitsch ver-
staan heeft, is aan te nemen; de lezer zal er niet
aan twijfelen, als hij den zooeven aangeduiden strijd
zal hebben gadegeslagen. Bovendien heeft Uten-
HOVE jaren lang in Duitschland vertoefd en vooral
te Straatsburg gewoond; in zijne Psalmberijming zijn
vele Psalmen op 3>0verlantsche wijze" gezet, en bij
het vertalen van het Nieuwe Testament is ook
eene »Oostersche overzettinghe" gebruikt ^). Dat
hij bedreven is geweest in het Engelsch, zal bij zijn
langdurig verblijf te Londen wel als zeker mogen
gelden •).
nis Calvini opera qnae snpersunt edd. G. Baum,
E. CüNiTZ, E. Reuss,vo1. XIV in het Corpus Reforma-
tornm, vol. XLI: Thesaurus Epistolicus Calvinia-
nu 8, vol. V, p. 629.
') Vergel^k o. a. den brief aan Wingiuö d, d. 13 April
(1557) hierachter in de Bg lagen, blz. XX— XXVII, en
de Voorrede van de ,,Hondert Psalmen" door Jan Uten-
HOVE (1561).
*) TJtenhove*s Voorrede op het Nieuwe Testament,
uitgegeven te Emden, 3 November 1556.
») Franciscus a Burgundia schrgft op 22 Jan. 1552 aan
Calvijn de woorden, die Somerset b^ zyne terechtstelling
gesproken heeft. Zg zgn hem overgebracht door eenige lieden ,
die er big tegenwoordig waren geweest , onder welke ook Uten-
Digitized by VjOOQIC
Dat hij ook in de Theologie zeer ervaren was , daar-
van levert zijne vertaling van het Nieuwe Testament
het bewijs. Zelfs heeft hij een dogmatisch-polemisch
geschrift vervaardigd, om aan te toonen, dat de woor-
den van Jezus: ))Dit is mijn lichaam" enz., niet moeten
worden opgevat naar de letter, maar in mystischen
zin *). Het verwondert mij, dat niemand te voren op
dit tractaat schijnt gelet te hebben, behalve Nicolaas
RoDiNGUs, die in het exemplaar, dat ik gebruikte,
er boven schreef: »egregius tractatus".
Waar evenwel Utenhove deze uitnemende kundig-
heden heeft opgedaan , durf ik niet beslissen. De nauwe
betrekking, waarin zijn oudere (halve) broeder Karel
Utenhove en zijn neef, de dichter van denzelfden
naam, stonden tot Johannes Otho ^), die onder
anderen te Gent met grooten roem Rector Scholarum
geweest is , kan misschien doen vermoeden , dat Karel
het onderwijs van zijn jongeren broeder aan Otho
had opgedragen, gelijk Otho de leermeester ge-
weest is van zijn zoon ^). Meer waarschijnlijk echter
HOVE zich bevond. Yerscheidenen hnnner verstonden Engelsch
en hadden de woorden opgevangen. Zie Corpus Reform a-
tornm, Calvini opera, torn. XIY, p. 258; Epistolae
Tignrinae, p. 474; Original Letters, vol. II, p* 731,
1) Rationes quaedam, cnr verba illa coenae,
hoc est corpus meum, hoc est sanguis méus, non
secundum literam, ut de carnali oris manduca-
tione et bibitione corporis et sanguinis Christi
intelligantur, sed mystice expori oporteat: col-
lecta per Joannem Utenhovium Gandavüm".
3) Yoor de bg zonderheden verwijs ik naar de B^lage
hierachter over De familie-betrekkingen van Jan
Utenhove.
') Kist, Johanna Otto en Karel Utenhove (in
Kist en Moll, Kerkhistorisch Archief, dl. II, Amst.
1859), blz 425.
Digitized by VjOOQIC
zal de beroemde Georgiits Cassander zijn leer- ^
meester zijn geweest. Georgius Casant (Cadzand;
vandaar Cassander), in 1513 te Pitthem bij Brugge
geboren *), is vooral bekend om zijne leer van eene
verzoening tusschen het Protestantisme en het Roomsch-
Katholicisme ^), zoodat de Duitsche keizer Ferdin and I,
toen hij zelf de hervorming der kerk in zijne staten
ter hand wilde nemen, zich in de eerste plaats van
de hulp van Cassander heeft willen bedienen, dien
hij een advies ontlokte over de verschillen tusschen
de Augsburgsche confessie , tusschen hare latere aan-
hangers en tusschen de Roomsch-KathoUeke leer , met
het oog op reeds voorafgegane pogingen tot verzoe-
ning «). Cassander heeft te Brugge en te Gent de
Oude Geschiedenis, de Theologie en het Kanonieke
Recht onderwezen *). Met dezen verzoeningsman , die
^) AssiNK Calkoen, Specimen Georgii Cassandri
vitae atque operum narrationem exhibens, Amstel.
1859, p. 10.
>) De officio pii ac pnblicae tranqnillitatis
yere amantis viri in hoc religionis dissidioi 1561.
>) Consnltatio: de articnlis inter Cath. et Pro-
test, controvors ad Imperat. Ferdin. I et Maxim.
n,1564.
*) C. WEizsaCKER, in de Eeal-Encyklopadie für
protestantsche Theologie und Eirche van Herzog
en Plitt, 2te Anflage, Bd. III (Leipz. 1878), S. 154. Assink
Calkoen verklaart, dat dit wel in alle secundaire bronnen
wordt verhaald, maar dat h^ zelf er geene zekere sporen
van heeft gevonden. Als het waar is, dan moet volgens hem
Cassander te Gent geweest zyn vóór 1541 , want in dat
jaar zal hg Vlaanderen om de vervolgingen hebben verlaten
[dit laatste is trouwens eene losse gissing]. £r is echter eene
groote leemte in de geschiedbeschrgving van Cassander,
volgens AssiNK Calkoen wel van 1533, toen hg meester
in de vrge kunsten werd, tot 1541, toen hg leeraar werd
aan de pas gestichte school te Brugge (Assink Calkoen,
Digitized by VjOOQIC
eigenlijk nog geheel op Katholieken bodem stond »),
heeft Jan Utenhove in elk geval nauwe vriendschap
gehad. Dit blijkt uit de brieven, die Cassander
en zijn trouwe Cornelis Wouters aan Utenhove
geschreven hebben ^). Toen de tweede uitgave van
zijn Nieuwe Testament werd voorbereid , zond hij een
exemplaar der eerste aan Cassander te Keulen, om
zijne aanmerkingen te vernemen over de taal. Hij
schrijft den 18den Februari 1557 aan Godfried van
Wingen: ))Ook Cassander heeft, toen ik te Keulen
was, welwillend zijne hulp in deze toegezegd. En hij
weet zeker vooral veel van de Nederlandsche taal.
Ik heb hem dan ook per brief aan deze zaak herin-
nerd" ^). Merkwaardig is ook eene zinsnede uit het
antwoord van Wingius, als hij verhaalt van denont-
zettenden strijd, waarin hij met de geheele Emden-
sche gemeente en met de uitgevers gewikkeld was
over de taal van het Nieuwe Testament van 1556, en
in het bijzonder over het Utenhoviaansche woordje
»auer" (Duitsch: jDaber"). Bartholomaeus Huysman,
die van den uitgever Herm. van den Ende commissie
had voor het verkoopen der Testamenten, had hem
aldus toegesproken: »Hetzij gij schrijft »auer", hetzij
»autem", hetzij »vero", hetzij een Arragonisch woord ,
het is mij om het even, ja het kan mij niets schelen ;
want ik versta noch het een, noch het ander; maar
Nederlandsch , dat ik alle dagen spreek, dat versta ik
1. 1. p. 30, 18 seq.). Ligt het niet voor de hand aan te nemen ,
dat hiy in dien tyd aan de school te Gent verbonden geweest
zal z^n?
*) WEizsaCKER, a. a. O.
•) Hierachter geven wij een tweetal in de Belagen,
blz. LXI— LXIV.
') Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XVI.
Digitized by VjOOQIC
9
zoo goed als de beste. Het Duitsche ))aber'* en ons
»mer" zijn volkomen hetzelfde, wat gij ook moogt
beweren met uwe Cassanders en uwe nieuwe uit-
vindingen, waarvan niemand ooit gedroomd heeft. Met
het volk moeten wij spreken en schrijven, hoe bar-
baarsch ook" *). — Of uit deze woorden voortvloeit,
dat Utenhove een leerling geweest is van Cassander ,
laat ik in het midden.
Zijne vroegtijdige bekendheid met den kring van
a Lasco , Hardenberg en Dryander , die te gelijker
tijd te Leuven gestudeerd hebben^), geeft evenwel
ook recht tot het vermoeden , dat Utenhove zijne stu-
diën althans voltooid heeft aan Leuven's hoogeschool.
Hetzij uit den invloed van Cassander, hetzij uit
het verkeer te Leuven zal het te verklaren zijn, dat
hij wel altijd zeer hervormingsgezind geweest is, maar
op het stuk der avondmaalsleer nog in 1549 niet streng
Gereformeerd, zoodat John Hoper hem aanried, op
zijne reis door Zwitserland de preeken en de eenvou-
dige avondmaalsviering der Zürichers eens te gaan
bijwonen ').
Ik acht het ook niet onwaarschijnlijk, dat Uten-
hove in eenige aanraking geweest is met Pierre
Brully. Schoockius verhaalt, dat in het jaar 1537
Petrus Brulius het evangelie gepredikt heeft te Gent,
terwijl de ijver daar zóó groot was, dat niet alleen
een aantal van ruim driehonderd hoorders hem volgde,
maar dat er ook waren , die niet genoeg Fransch ver-
stonden en zijne woorden voor geld lieten vertolken *).
^) Zie hierachter in de Belagen, blz. XXIII v.
»)ZieH.DALTON, Joh ann es a Las co, Gotha 1881,8.188 ff.
') Epistolae Tigurinae, p. 36; Original Letters,
vol. I, p. 56.
♦) Schoockius, Liber de bonis vulgo ecclesiasti-
Digitized by VjOOQ IC
40
Van 1541 — 1544 is Brully te Straatsburg de opvolger
geweest van Calvijn, aan de kerk der Fransche en
Waalsche vluchtelingen^), waartoe ook Utenhove
later heeft behoord. In 1544 heeft Brully zijne pre-
diking in Vlaanderen hervat ^). Het is zeer wel moge-
lijk, dat Utenhove onder zijn gehoor geweest is 3),
ook met het oog hierop, dat hij een discipel der
Fransche kerk wordt genoemd*). Dat hij evenwel niet
in alle opzichten een volgeling van Brully kan ge-
weest zijn , blijkt wel uit het zooeven aangehaalde feit ,
dat hij nog in 1549 de Zwitsersche avondmaalsleer
niet aanhing, terwijl Brully waarschijnlijk goed Ge-
reformeerd was 5).
cis dictis, Gron. 1651, p. 462. De laatste schryvers, die
zich met het leven van Brully hebben beziggehonden , weten
hiervan niets. Zy z^n: Ch. Paillard (Le proces de Pierre
Brully, Par. 1878) en Hod. Reuss (Pierre Brully,
Strassb. 1879). Geen van beiden noemt Schoockius. Doch
zy spreken zijn bericht ook niet tegen.
*) JoA. Sleidanus, De statu religionis et reipubli-
cae, Carolo Quinto caesare, editio 2a, Argentorati,
1558, fol. 197r; Paillard 1. c. p. 8—12; Reuss, 1. c. p. 26—50.
*) Sleidanus, 1 1. fol. 270—271; Paillard, 1. c. p. 13;
Reuss, 1. c. p. 52 — 58. Volgens Paillard en Reuss zou ik
moeten zeggen „begonnen", niet „hervat". Uit de proces-
stukken, door den heer Paillard medegedeeld, bl^kt dat
Brully in de maanden September en October gepredikt heeft
te Doornik, Yalenciennes , Douai, Atrecht en Rijssel.
3) Schoockius, 1. 1. p 462.
^) BuRCHER aan Bullinger: „Gallorum ecclesiae alumnus
est, qui non abhorrent a vestra religione*'. Zie Epistolae
Tigurinae, p. 423; Original Letters, vol. II, p. 654.
*) Ik maak het op uit den brief aan zgne vrouw over zijn
verhoor, bg Gerdes, Historia Reformationis, sive
Annales evangelii seculo XYI passim per Euro-
pam renovati, torn. III (Gron. 1749), Monum. p. 96.
Digitized by VjOOQIC
14
Bij den vrede van Crespi, in September 1544 tus-
schen Karel V en Frans I van Frankrijk gesloten,
deed laatstgenoemde vorst afstand, zooals hij reeds
meermalen gedaan had, van het recht van opperste
macht over de graafschappen Vlaanderen en Artois,
den Keizer en diens opvolgers van alle leenroerigheid
ontheffende. Ook deed hij afstand van alle recht, het-
v^elk hij zou kunnen voorgeven te hebben op het her-
togdom Gelder en het graafschap Zutphen *). Een
der eerste artikelen van het verdrag was, dat zij tot
herstel van den ouden godsdienst en van de eendracht
der Kerk elkander bijstand en hulp zouden verleenen ,
en dat zij zich met inspanning van alle krachten op
de verwezenlijking van dit plan zouden toeleggen *).
Toen Karel dan ook te Brussel terugkeerde, was
onderdrukking der ketterij door vernieuwing der ver-
schrikkelijke bloedplakkaten zijn eerste werk ^). Ja
zelfs ging men hierbij thans geheel stelselmatig te
werk. Op het voorbeeld der Parijsche professoren stel-
den de Leuvensche hoogleeraren eene eenvoudige, voor
allen begrijpelijke, echt Roomsch-Katholieke geloofs-
belijdenis op, om de onderkenning van ketters voor
ieder gemakkelijk te maken *). Dit stuk was door
Karel V zoo goed als uitgelokt *). De Leuvensche
theologen hadden zich op dit punt reeds vroeger ver-
dienstelijk gemaakt. In het vorige jaar (het jaar , waarin
te Leuven niet minder dan twintig of dertig hervorm-
*) Sleidanüs, 1.1. fol. 266r.
*) Ibidem.
») Verg. Wagenaar, Vaderlandsclie Historie, dl.
V, blz. 278.
•) Zie het stuk bij Gerdes, Historia Reformationis,
torn. III, Monum. N*. IX.
*) Zie de voorrede; vergelgk Sleidanüs, 1. 1.
Digitized by VjOOQIC
12
den , mannen en vrouwen , waren verbrand ^ ); hadden
zij iedereen opgeroepen , aan het aanbrengen der ket-
ters deel te nemen. Zij stelden daarom aan ieder de
vraag: »of hij ook iemand kende, die beweerde, dat
er geen vagevuur is; dat de mensch na zijn dood, öf
reeds zalig , öf verdoemd is ; dat de mensch door de
waarneming van Gods geboden niet gerechtvaardigd
wordt; dat God alleen mag worden aangeroepen, en
niet de Heiligen; dat de vereering der beelden afgo-
derij is; dat de wetten der Kerk niemand binden",
enz. ^). En om de predikanten der ketters te vinden,
vermenigvuldigde men hunne portretten, hechtte die
aan de poorten en andere in het oog loopende plaat-
sen der stad , opdat ieder ze herkennen kon , en zeide
den aanbrengers eene groote belooning toe ').
Voor het oproerige Gent, dat nog kort geleden zoo
diep vernederd was , werden afzonderlijke maatregelen
beraamd. Nieuwe en harde edicten werden uitgevaar-
digd tegen het drukken, invoeren en verkoopen van
boeken, die waren uitgegeven zonder vergunning der
overheid, of niet voorzien van een speciaal privilegie;
tegen alle boeken , die anonym , met een pseudonym ,
*) Brandt, Historie der Reformatie, dl. I,blz 143.
') Sleidanus, 1. 1. fol. 241v. Het vervolg der kettereche
gevoelens luidt: „dat de kennis des Evangelies voor allen
zonder onderscheid noodig is; dat het ongepast is, dat het
volk tot God bidt in het Lat^n; dat de priester door het
sacrament der boete de zonde^ niet vergeeft, maar dat hig een
dienaar is, en de genade Gods, die de zonde vergeeft, slechts
aankondigt; dat het der Kerk niet geoorloofd is, wien ook
met eene doodzonde te binden; dat het eten van vleesch te
allen t^de geoorloofd is."
•) Brandt, t. a. p. ; Gerdes, Historia Reformatio-
nis, tom. III, p. 173. Men ziet ook hier weder, dat er
niets nieuws is onder de zoni
DigitizQd by VjOOQIC
13
of zonder plaats noch drukker waren uitgekomen,
daar de Keizer volstrekt niet wilde, dat zulk soort
van geschriften in Gent werd uitgegeven, verkocht
of ingevoerd; en allen burgers werd op boete van
honderd gulden gelast, den ambtenaren, die er onder-
zoek naar deden, niets in den weg te leggen, noch
zich te verschuilen achter privilegies, aan henzelven
of aan hunne stad toegekend ^).
Eene hevige vervolging brak los. Gilles Tileman
werd met nog eenige belijders der Hervorming ver-
brand ^). Maria van Becum, afkomstig uit Rijssel,
en hare schoonzuster Ursula werden te Delden levend
verbrand *). Vooral Doornik moest het ontgelden:
daar werd Pierre Brully in de eerste dagen van
November 1544 gevangen genomen en in Februaai
1545 levend verbrand op een langzaam vuur *). Het
lot zijner volgelingen was verschrikkelijk: een zekere
Myoche werd 30 Januari 1545 levend verbrand ^) ;
de prediker Jeiian de Bargibant «) en Rolland de
Grimaupont, »sayeteur", die nog vóór hun dood her-
riepen , werden met het zwaard gedood , de eerste op
31 Januari, de tweede op 5 Februari 1545^); het-
zelfde lot onderging den ^^^ Februari Jacques de le
Tombe, kleedermaker , geboortig uit Roubaix; zijne
vrouw Marie de le Pierre werd levend begraven »).
Even vreeselijke straffen werden toegepast op de aan-
1) Brandt, a. w. blz. 146.
') Gerdes, Historia Reformationis, torn. III, p. 174.
») Gerdes, 1. 1. p. 180—182.
♦) Sleidanüs, 1. 1. fol. 270; Paillard, 1. c. p. 45.
«) ScHOOCKius, 1. 1. p. 472; Paillard, 1. c. p. 32—35.
•) ScHoocKius, 1. 1. p. 471 seq.
^) Paillard, 1. c. p. 35,36.
«) ScHoocKius, 1. 1. p 472; Paillard, 1. c. p. 47,
Digitized by VjOOQIC
14
hangers van Brully te Valenciennes : Henry Rol-
land, »caucheteur", en Amand Lignier, geboortig
uit Saint-Amand-les-Eaux , werden onthoofd (14 en
20 Febr.); de schrijnwerker Charles en Anthonin
Saudruyt (7 Juli) werden levend verbrand ; Jennette
Basin, geboortig uit Bruchem in Henegouwen, de vrouw
van Arnould Cuisenier, timmerman, werd op den
14den Februari levend begraven; zij bood zulk een
hevigen tegenstand, en de beul zelf was zóó geschokt
door hare laatste worsteling tegen de verstikking , dat
hij weigerde zijn ambt langer waar te nemen , als hij
deze straf nog meer moest uitvoeren ^). Geen wonder,
dat vluchtte wie vluchten kon. Het arme Vlaanderen
werd door zijne beste burgers verlaten ^). De meeste
vluchtelingen gingen naar Duitschland. In het bijzon-
der op één gezelschap van ballingen wil ik hier wijzen.
Eene belangrijke plaats bij Max Goebel ^) luidt aldus:
Aken, de keizerlijke rijks- en kroningsstad, had zich
in den beginne zooveel zij kon tegen het indringen der
nieuwe Evangelische leer, evenals het naburige Keu-
len verzet. Maar toen in 1544 de eerste Nederlandsche
vluchtelingen — dertig familiën — aankwamen, nam
de Raad hen zeer voorkomend op en schonk hun het
>) Paillard, 1. c. p. 105—109.
*) ScHOOCKius (1. c. p. 470 seq.) verzekert, dat alleen uit
Doornik, door Firmianus Strada het Vlaamsch Genève ge-
noemd , nog in zijn t^d vlnchtelingen woonden te Genève
in Savoye, te Londen in Engeland, te Bazel en te Zurich
in Zwitserland, te Heidelberg, te Frankendaal en te Hanan
in de Palts , te Dantzig in Pruisen , te Bremen aan de Weser,
te Ëmden in Oost-Friesland aan de Ëems, te Wesel aan den
Egn, in Eleefsland, en in welken hoek der wereld niet!
') M. Goebel, Geschichte des Christlichen Le-
bens in der Kheinisch- Westphalischen Kirche,
Cobl. 1849, Bd. I, S. 426.
Digitized by VjOOQIC
15
burgerrecht, waardoor hij, zonder het te willen,
aanleiding gaf tot het vormen van eene heimelijke
(Waalsche) Evangelische gemeente ^).
Tot deze vluchtelingen heeft hoogstwaarschijnlijk
ook Utenhove behoord. Mijn vermoeden, dat door
later onderzoek bevestigd of gelogenstraft kan worden,
steunt op de volgende gronden:
1^. Na het jaar 1565 vind ik van Jan Utenhove
geen spoor. Uit de voorrede zijner compleete Psalm-
berijming, waarvan de uitgave door Godfried van
Wingen bezorgd is, blijkt, dat hij in September 1566
reeds geruimen tijd overleden was. In deze voorrede
nu wordt verhaald, dat Utenhove »de gantse tyde
van ongeuerlich'21. iaren vmme de ware religie Jesu
Christi , door ongehoirde tyrannie des Romischen Anti-
Christi ende syner strydtheeren wt synen vaderlande
ballinck geweest is".
2^. In den ))Öalendar of State Papers of the reign of
Edward VI" (Londonl861 *) wordt verzekerd, dat Uten-
hove in 1544 ter wille van den godsdienst zijn vader-
land verlaten heeft. Hetzelfde verzekert Blommaert ^).
*) Welke groote voorrechten deze Nederlanders hebben ge-
noten, hoe er in 1558 dertien Ylaamsche familiën met Adriaan
VAN Haemstede z^n b^gekomen, die er eene Ylaamsche kerk
stichtten, hoe deze gemeenten steunpunten werden voor de
zich uitbreidende Hervorming in het Guliksche enBergische,
hoe zij onder het Guhksche claasen convent en de Guliksche
provinciale synode tot 1610 lid ziyn geweest van de Neder-
landsche Gereformeerde kerken, hoe zig de grond waren van
de thans nog bestaande gemeente, die in 1849 twee duizend
zielen telde (Hervormden, Lutherschen en Mennonieten), is
te vinden bij Goebel, a. a. O. S. 424 — 429.
*) Calendar. Domestic, p. 144, aangehaald b^ Dalton,
Johannes a Lasco, S. 326.
') Blommaert, De Nederduitsche schrijvers van
Gent, 1861, op het woord Utenhove (Jan). Hij zegt, dat
het geschiedde vóór 1545. Hij meent evenwel ten onrechte,
dat Utenhove naar Engeland gevlucht is.
Digitized by VjOOQIC
16
3®. Utenhove verkeerde in dezen tijd te Aken,
zooals blijkt uit een brief aan Albertus Hardenberg
(toen aan het hof van Herman von Wied, den aarts-
bisschop van Keulen), gedagteekend 9 Maaii; 4545.
Utenhove was belast met het geleiden van eenige
zusters uit Keulen naar Aken, om daar van hare
ouders verlof te krijgen voor den overgang tot het
Protestantisme ' ).
4®. Utenhove was discipel eener Waalschekerk *).
5®. Petrus Martyr schrijft den 15<*«n Januari 1549
uit Oxford aan Utenhove te Londen '), »dat hij zich
er over verheugt, dat Utenhove en de zijnen reeds
in het geheim bijeenkomsten der geloovigen en zelfs
predikatiën hebben. Hij twijfelt er niet aan, of de
duivel is vijandig jegens dit nieuwe begin; maar daar
Utenhove in dezen krijgsdienst reeds veteraan is,
hoopt hij, dat deze door zijn geloof en door zijne
angstvallige zorg het zoover zal brengen, dat de wolf
geen meester wordt van de schapen". Utenhove was
dus reeds vóór dien tijd lid geweest van eene ge-
heime kerk.
In deze dagen vinden wij hem voortdurend in
gezelschap van Jacques de Bourgogne, Heer van
Falais. Deze de Bourgogne had te Leuven gestudeerd
in denzelfden tijd, waarin a Lasco en misschien ook
Utenhove daar studeerden, had zich in 1544 aan de
scherpe oogen der Inquisitie onttrokken en zich te
1) CtERDES, Scrinium Antiquarinm, Gron. s. a., torn.
III et IV, p. 680 Beq.
>) Epistolae Tigurinae, p. 423; Original Let-
ters, vol. II, p. 654.
•) Gkrdes, Scrinium Antiquarinm, tom. III et IV,
p. 665,
Digitized by VjOOQIC
17
Keulen gevestigd*). Utenhove heeft daar bij hem
gewoond *). Eén van tweeën zal men mijns inziens
moeten aannemen, of dat Utenhove en De Falais
behoord hebben tot de schare , die naar Aken vluchtte
en zich daarvan hebben afgescheiden, óf dat zij te
zamen in het jaar 1544 te Keulen eene woonplaats heb-
ben gezocht.
De reden, waarom Utenhove in ballingschap ging,
was vrees voor de Inquisitie. Eene andere is mij
althans niet bekend. Later heeft hij op pijnlijke
wijze ondervonden, dat die vrees niet ongegrond was.
Zijne goederen zijn, vermoedelijk in 1546 te gelijk
met die van zijn aanzienlijken vriend De Falais , ver-
beurd verklaard. Wel heeft zijn broeder Nicolaas,
waarschijnlijk lid van het Hof van Mechelen , waardoor
de verbeurdverklaring moet geschied zijn, eenegroote
som gelds voor hem gered ^), maar hij is met dit
1) C. A. Rahlbnbeck, Jacqnes db Bourgogne, in de
Biographie nationale, publiée par 1'Acadëmie
Royale des sciences, des lettres et des beanx arts
de Belgiqne, torn. II , Brnx. 1868.
*) Hardbnberg vernam van de bedienden van De Falais,
dat UTENHOVE nit was (Gehdes, Scrinium Antiqua-
rinm. torn. III et IV, p. 680).
') Utenhove aan Bullinger en Martyr 13 Juni 1559
(hieracbter in de Belagen, blz. XXXVIII). H^ spreekt daar
van „frater mens, Caroli Caesaris consiliarius*'. By Baron
De Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du
comté de Bourgogne, 6and, s. a., p. 1940, komt voor
Nicolaas Utenhove, raadsbeer in den Grooten Raad van
Mecbelen, die daar met zijn vader van denzelfden naam ver-
ward wordt. Dat Jan Utenhove een broeder Nicolaas bad
(misschien agn eenige volle broeder), is te zien inde Byiage
hierachter over De familiebetrekkingen van Jan
Utenhove.
8
Digitized by VjOOQIC
^8
geld niet gelukkig geweest, zoo^ls later blijken zal.
Van zijn leven gedurende de jaren 1545 — 1548 hebben
wij slechts weinige berichten. De oorzaak hiervan is,
dat hij toen nog betrekkelijk jong was, geenerlei be-
trekking bekleedde, en nog niet vele relatiën raet
A erschillende mannen van naam had aangeknoopt. Hij
reisde veel en dikwijls enkel voor zijn genoegen >)•
Hij bezocht Aken, Bonn en Keulen *). Zooals ikzeide,
hield hij te Keulen verblijf bij Jacques de Bourgogue,
den Heer van Falais of Fellais aan de Méhaigue en
van Bredam of Brigdamme in Zeeland. Deze De Bour-
gogne had bloed van Philips den Goede in de aderen.
Daaraan dankte hij dan ook de eer, dat hij de speel-
makker geweest was van den jongen Karel V, en
het voordeel, dat hij het karakter zijns vorsten beter
kende dan een zijner tijdgenooten. Bij zijne familie
stonden de geschriften en de persoon van Erasmus
in hoog aanzien, zóó zelfs dat eene zijner tantes
den schrijver van den »Lof der zotheid" een jaar-
geld vereerde. Hieruit is waarschijnlijk zijne vroeg-
tijdige liefde voor de Hervorming te verklaren, eene
liefde, waarvoor hij reeds op zijn 15^* jaar openlijk
uitkwam. Daarom liet zijn vader hem terugkomen
van het Hof en zond hem naar de Hoogeschool te
Leuven. Hij werd daar niet genezen, want hij kwam
in aanraking met a Lasco en door dezen met de
Zwitsersche en Duitsche hervormers. Hij trouwde met
Yolande van Brederode, die eveneens hervormings-
gezind was, zoodat zij later bij zijne brieven aan
^) Epistolae Tigurinae, p.423; Original Letters,
vol. II, p. 654.
*) Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. III et IV,
p. 680 seq.
Digitized by VjOOQIC
19
Calvijn de hare insloot ' ). Te Keulen verzamelde hij
in zijn huis eene kleine Waalsche gemeente met een
geregelden dienst ^). Nauwelijks had hij zich daar
gevestigd, of Karel V bemerkte het en zond hem een
bode, om hem uit te noodigen zoo spoedig mogelijk
naar de Nederlanden terug te keeren. Hij antwoordde
toen mondeling ') , dat de staat zijner gezondheid zich
tegen zulk ieene reis verzette, en daar hij zich te Keu-
len niet langer veilig waande, ging hij den Rijn op
tot Straatsburg*). Dit geschiedde reeds in 1545*).
Het verhaal zijner zwakke gezondheid was zeker niet
geheel en al verzonnen , want de heer De Falais was
veel lijdende®), en vermoedelijk ging hij te Straats-
burg de baden gebruiken. Utenhove ging met hem
mede. Dit blijkt uit de brieven van Pollanus aan
Calvijn en uit die van Calvijn aan den heer De
Falais ^). Geruimen tijd heeft Utenhove te Straats-
•) De brieven van Calvijn aan De Falais en diens vrouw
z^n in 1744 by Wetstein te Amsterdam uitgegeven. Jam-
mer, dat die van de Falais er in ontbreken.
>) Corpus Eeformatorum, Calvini Opera, tom. XII,
p. 549.
') Later heeft b^ met behulp van Calvijn eene Apologie
opgesteld, die in het Fransch en in het Latiyn is uitgekomen
in het jaar 1548. Het Latyn is herdrukt te vinden in het
Corpus Beformatorum, Calvini Opera, tom. X^p 274<*294.
*) Bahlenbeck, 1. e.
*) Pollanus aan Calvijn, 15 Nov. 1545, in het Corpus
Reformatorum, Calvini Opera, tom. XII, p. 214 seq.
*) Hy had, wat hij noemde, zyne „maladie d*hiver^'. Alleen
BoLSBC kon die genezen. De vrede tusschen Calvijn en De
Falais werd verstoord vooral, doordat Calvijn hem van
zgn geneesmeester beroofde (Rahlenbeck, 1. e.).
^) Yalérand Poulain, een vluchteling uit R^ssel, was dettgds
predikant eener kleine Waalsche gemeente te Straatsburg. De
predikant der Waalsche vluchtelingen te Wezel (Louis ge-
heeten) had geschreven aan die te Straatsburg, over de be-
Digitized by VjOOQIC
20
burg gewoond') en is waarschijnlijk door Falesiüs
schriftelijk bij Calvijn ingeleid.
Calvijn nu stond telkens op het punt, aan Uten-
HOVE te schrijven, maar steeds werd hij verhinderd *).
klagens waardige twisten tusschen de Luthers chén en de Gere-
formeerden aldaar. Op raad van Bucbrus en Petrus Martyr
ging PoULAiN er heen, om, als het kon, van Nicolaas
V. D. Bossche, den Superintendent aldaar, te verkregen , dat
de Gereformeerden „sine easula quam vocant, et aliis hujns-
modi rebus , tantam veste alba, quam superpelicinm vocant,
possint coenam celebrare, deinde in cantu servare quae a
nostris ecclesiis servantur''. Eij schrijft in November (zie boven
blz. 19, noot 5) aan Calvijn om zijn gevoelen, en verzoekt den
brief te zenden aan Palesius, die hem dan wel verder aan
PouLAiN zal doen toekomen. In den volgenden brief van 3
Dec. (Calv. Opp. tóm. XII, p. 225) verzoekt h^, al is hg
reeds vertrokken, den brief te doen brengen aan Utenhove,
die hem dan wel vóór zijn terugkeer uit Wezel aan zgn
adres aldaar zal doen bezorgen.
*) fipistolae Tigurinae,p. 423; Original Letters
vol. II, p. 653.
>) Calvin a M. de Falais, in het najaar van 1547
(Corpus Reformatorum, Calvini Opera, tom. XII, p.
621): „Monseigneur, iavois differe a vous escrire, voulant
commencer par vostre frere et par Utenhove. Mais nayant
loysirpour ceste heure,ie me suis advise de vous escrire, en remec-
tant Ie reste a la sepmaine qoi vient . . . ." £ene poos later
(ibidem, p. 627): „Jeusse volontiers escrit tant a votre frere
qua Utenhove. Mais ie ne scay comment cela sest faict que
ie nay peu arracher de mon esprit deduction qui me vint a
gre. Javoye bien commence, voire a tous deux. Mais iay
este en la fin contrainct de placquer la tout. Aussi iestoye
en doubte lequel serait meilleur descrire en latin ou en fran-
cois a Monsieur Ie Protonotaire. Si dadventure vous trouvez
bon quil se fasse, mandez Ie moy par Ie premier, et ie me
feray force, quoy quil en soit." En op 23 Dec. 1547 (ibidem,
p. 636): Touchant descrire a Monsieur Ie protonotaire et que
a Monsieur Utenhove, vous scavez les excuses, que ie vous
en ay faict , lesquelles sont vrayes .... Du second [c. a. d.
d^ Utenhove] , ie pense que Dieu menpescha pour lors.
Digitized by VjOOQIC
21
Het verblijf te Straatsburg was ongetwijfeld van
grooten invloed op Utenhove. De omgang met den
vredelievenden Bucerus , met de geleerde Martyr en
Fagius, en met den even vredelievenden als geleerden
Cassander 1), welk een rijkdom van wijsheid zal de
aanzienlijke Gentenaar er uit geput hebben, hij die
door zijne wetenschappelijke opvoeding en zijne veel-
zijdige beschaving in staat was, hen te begrijpen en
te waardeeren. Hij verkeerde hier met de eerste gees-
ten van zijnen tijd. Dat zij wederkeerig hem op hoo-
gen prijs stelden, blijkt wel uit de vriendschap, die
zij sedert dien tijd met hem hebben onderhouden , eene
vriendschap zóó intiem, dat in 1548 Petrus Martyr
geld van hem leende, misschien wel om de reis naar
Oxford te kunnen doen ^). Ook Bucerus schijnt hij
geld voorgeschoten te hebben *). Met Martyr heeft
hij dan ook gedurende vele jaren eene geregelde brief-
wisseling gevoerd. Een schoone brief van Utenhove
aan Paulus Fagius is hierachter afgedrukt ♦). De
vriendschap tusschen beide mannen was ernstig en
innig. Toen Utenhove later in Engeland kwam , hield
hij toezicht op Paulus Fagius Jr., di^ daar theologie
studeerde en dat toezicht maar al te zeer noodig had.
Dat hij den vermaarden Hebraïcus hoog waardeerde
om zijn ijver voor de heilige zaak der Reformatie , blijkt
uit den genoemden brief en uit de wijze, waarop hij
later Calvijn mededeelde, hoe Pagius uit zijn hoog-
>) Die hier Hebreenwscli kwam leereu bg Fagius (Assink
Calkoen, 1. 1. p. 32).
*) Petrus Martyr aan Utenhove, bij Gerdes, Scri-
nium Antiquarinm, torn. III et lY, p. 663.
') Zie den brief van Bucerus hierachter, Bijlagen, blz.
XIII.
•) In de Bijlagen, blz. VII— IX.
Digitized by VjOOQIC
22
leeraarsambt in de Hebreeuwsche taal te Cambridge
te vroeg door den dood werd weggerukt *).
Van bepaalde werkzaamheid gedurende zijn verblijf
te Straatsburg, vind ik geene andere sporen, dan dat
hij er ijverig studeerde en in een brief van 3 Januari
1548^) Dryandeb verzocht, de boeken, die Falesius
en MiCRONius naar Bazel hadden medegenomen , onder
anderen zijn Aretius Felinus op de Psalmen *) en
zijn DioscoRiDES ^) , bij gelegenheid naar Straatsburg te
doen terugbrengen. Reeds toen was hij dus bezig met
eène wetenschappelijke studie der Psalmen, die later
zulke schoone vruchten heeft gedragen.
Verder blijkt , dat Valérand Poulain , de predikant
der Waalsche gemeente te Stiuatsburg, reeds toen
Utenhove heeft verzocht zijn invloed aan te wenden ,
*) Fagius stierf 13 Nov. 1549. Utenhove schreef aan
Calvijn den 20 Nov.: „narratum mihi fait, Faulum
Fagium Cantabrigiae defunctnm esse hac vita, cuins mors
plurimos pios fratres haud valgari dolore affécerit, ac im-
primis D. Bucerum, quam ipse se tamqnam vitae comitem
iam dudnm adinnxerat. üxorem qnoque defaneti animo com-
primi moerore nihil est dubitandnm. Et certe miseret me
eins snmmopere mnliercnlae, sicnt merito debet, qnnm iam
et marito et prospera valetndine in terra peregrina destitnatur.
Dominns Deus interim, pater vidnarnm, eam soletur inxta
immensam snam misericordiam^* (corpus Reformatornm,
Calvini opera, tom. XIII, p. 473 seq.).
*) Hierachter in de Belagen, blz. V— VII.
*) Benedictus Aretius, destijds professor te Marburg,
was schrgver van Commentarii in Pentateuchum et
Psalmos. Meer bekend en herhaaldelgk gedrukt zijn zgne
„Tbeologiae problemata^', en „Examen Theologicum^'.
*) DioscoRiDES, een Ciliciër, veldarts onder den Eomein-
schen keizer Claudius, vervaardigde een geschrift over ge-
neesmiddelen. Eene Latijnsche vertaling uit het Arabisch was
sedert 1478 in zwang gekomen, en het werk is bg voort-
during in gebruik gebleven.
Digitized by VjOOQIC
23
om hem hier of daar eene andere betrekking te bezor-
gen, maar de hevige strijd, dien de heer De Falais
destijds tegen Poulain voerde en die hem overal ver-
dacht maakte, schijnt ook Utenhove een tijdlang
tegen hem te hebben ingenomen ').
") Calvin k Monsieur De Falais (Corpus Reforma-
torum, Calvini opera, torn. XII, p. 622): „Et iappercois
que Ie bon Utenhove en est las". De strijd betrof twee
punten: l® Poulain werd beschuldigd, Falais te hebben
opgelicht voor eene aanzieniyke som gelds; 2^ by zyn laat-
sten terugkeer uit de Nederlanden had hy eene jonge balling ,
met name de Wilerzy , de nicht van haren voogd De Falais
begeleid. I>e Falais beschuldigde hem , deze jonge dame tot
een huwel^k te hebben willen dwingen. De eerste zaak is
door bet gerechtsbof te Bazel in het voordeel van Poulain
(althans zoo verzekert bij zelf) beslist. Het tweede punt was
zeker niet geheel en al onwaar, maar Poulain gaf te ken-
nen, dat juffrouw de Wilerzy hem reeds vele maanden
had lief gehad, dat z^ hem en niet hij haar gevraagd had,
en dat vooral de familietrots van De Falais en z^ne vrouw
bet huweiyk belette. Pikante bijzonderheden geeft het Cor-
pus Reformatorum, Calvini opera, tom. XII, p. 393
seqq., 402, 420 seq., 497 seq., 503, 514 seq., 516, 517,518,
528, 549, 586 seq., 622, 626, 628, 636, 663; tom. XIII,
p. 189 seq. Velen werden er. in gemoeid. Viret schreef aan
Farel: „Yalerandus homo est mire varius et meo iudicio
nimius conscientiae iactator". Dryander waarschuwde Bul-
LiNOER tegen Poulain : „Decepit fraudulentis verbis honestis-
gimam et nobilem puellam. In has angustias atque impias
contentiones adduxit eum primum ipsius natura per versissima,
deinde etiam Anglus (Hoperus) qui apud vos est". (Over
zgn^ aanbeveling van John Hoper, later den martelaar der
Hervorming onder Maria Tudor, zegt h^: „Laudavi eum a
studio doctrinae. Idem adhnc sentio. Mores illius non attigi,
quos video quotidie minus esse integros quam putarem, prae-
sertim in hac causa"). Bucerus te Straatsburg en Myconius
te Bazel spreken beiden even ongunstig over Poulain. Niet
onbelangr^k is de studie van deze zaak voor de karakter-
Digitized by VjOOQIC
24
Toen Karel V zag, dat het der Roomsche Curie
geen ernst was met het Concilie van Trente , werd hij
zelf bedacht op maatregelen, waardoor voorloopig de
eendracht in zijne staten hersteld kon worden '). In
de vergadering van den Rijksdag te Augsburg op den
kennis van Calvijn. Hg was de leermeester van Poulain
en werd door Falesius te hulp geroepen. Hg ried voortdu-
rend dezen laatste aan, zich met Pollanus zoo weinig mogelgk
in te laten, „considerant son audace et ce qui peult sortir
dune beste venimeuse, si on la presse**. Aan Pollanus gaf
hg ter zelfder tgd een vreeselgke vermaning, maar hg ein-
digde met deze woorden: „Vale, et me amico esse erga te
animo tibi persuade. ütinam aliquando suppetat laetius scri-
bendi argumentum". Faoius is nog voor Pollanus bg Fa-
lesius in de bres gesprongen, maar het heeft niet geholpen.
Dryander en Pollanus zgn later door hunne vrouwen in
nadere betrekking geraakt. Ook is Calvijn weder met Pol>
lanus op goeden voet gekomen, terwgl hg met Falesius
heeft gebroken. Dat de twist tusschen Calvijn en Falesius
voor een deel ontstaan zou zgn, doordat Pollanus jufErouw
de Wilerzy tot vrouw begeerde (Eahlenbeck), is onge-
grond. Calvijn recommandeerde „Ie filz de Monsieur de Mom-
mart, avec lequel iay este nourry en mon enfance; il ma
mande quil desiroit surtout se retirer par deca et continue
en ce propos .... Cest un ieusne homme au moins de leage
de trentequattre ans .... Il sest desbauche en follies de ieu-
snesse par cydevant .... Je me suis enquis diligemment de
NicoLAS Lefer et de Nicolas Ficot, son gendre, qui ont parle
a luy, assavoir sil navoit nuUe tasche de maladie, telles
que lacquierent les ieusnes gens en leur dissolutions. Hz
mont respondu que non** (10 Sept. 1547). In Juli 1548 was
de bruiloft van juffrouw de Wilerzy aanstaande. Calvijn
beloofde, er bg tegenwoordig te zullen zign.
') Sleidanus, 1. 1. fol. 365v, 366r, 369— 376^; Is.
Le Long, Kort historisch verhaal van den eer-
sten oorsprong der Nederlandschen G-ereformeer-
den kerken onder ^t kruys, Amst. 1751, blz. 13;
&IESELER, Lehrbuch der Eirchengeschichte; Bd.
III, Abth. 1 (1840), § 9, S. 343-- 359.
Digitized by VjOOQIC
25
l*t«n September 1547 verklaarde hij , dat het zijn voor-
nemen was, een einde te maken aan de verdeeldheid
wegens de religie. Behalve de Evangelische keurvor-
sten , gaven de meeste leden van den Rijksdag te ken-
nen, dat het bepalen van eene voorloopige regeling,
totdat het Concilie zou beslist hebben , hun noodzake-
lijk voorkwam. Den 14^«n Januari stelde de Keizer
voor, dezen wensch te vervullen, en eene commissie
uit de Stenden werd benoemd, om over de in te voe-
ren regeling te beraadslagen. Deze commissie ging den
Uden Februari aan het werk, maar intusschen waren
reeds anderen in het geheim bezig geweest. Zij waren
JuLius Pflug, bisschop van Naumburg, Michaël
Helding, wijbisschop van Mainz, en de hofprediker
van Keurvorst Joachim van Brandenburg, welken
door schulden bezwaarden vorst men tot het plan had
overgehaald. Zijn hofprediker was Johannes Agricola
VAN EisLEBEN *), een ijdel man, dien men wist te
boeien door zijne opmerkingen bereidwillig te aan-
vaarden. Ten grondslag hunner onderhandelingen leg-
den zij een opstel, dat Julius Pflug reeds te voren
gemaakt had. Na eenigen tijd droegen zij hun ont-
werp den Keizer voor, die het, omdat er niets kwam
van den arbeid der Rijksdags-commissie , gaarne aan-
nam. Nadat er nu de adviezen over ingewonnen waren
van vele Stenden, onder anderen van Maurits van
Saksen, die zijne theologen liet antwoorden, terwijl
allerlei wijzigingen daarvan het gevolg waren, werd
het eindelijk den 15^««» Mei 1548 als Wet afgekondigd *).
>) Zie over hem Eawerau, Johann Agricola von Eis-
leben. Ein Beitrag zur Eeformationsgeschichte,
Berl. 1881.
*j Het werd gedrukt onder den titel: Der Röm. Kais
Majestat Erklarnng wie es der Religion halben
Digitized by VjOOQIC
26
De voorschriften van dit zoogenaamde Augsburger In-
terim waren grootendeels Roomsch; slechts werd het
huwelijk toegestaan aan die geestelijken, die reeds
met eene vrouw leefden, en het Avondmaal onder beide
gestalten werd geoorloofd verklaard voor die streken.,
waar men het op deze wijze pleegde te genieten ; alles
in afwachting der bepalingen van het Concilie. Tegen
de oorspronkelijke bedoeling kreeg het alleen geldig-
heid voor de Protestanten, daar de Roomschen zich
heftig tegen de evengenoemde concessiën van het pries-
terhuwelijk en het Avondmaal onder beide gestalten
verzetten. Den Duitschen bisschoppen liet de Keizer
ook te Augsburg den i4den Juni eene »formula refor-
mationis" voorleggen, naar welke zij de misbruiken,
in de Katholieke kerk ingedrongen , uit den weg moes-
ten ruimen *).
Door deze wetten meende Karel de hereeniging
der Protestanten en Roomschen voorbereid te hebben.
Dat zijn plan mislukt is, behoeven wij hier niet te
ontwikkelen. Doch in den beginne heeft hij op krasse
wijze hier en daar de invoering van het Interim be-
werkt, o. a. te Straatsburg 2). Wel heeft de stad zich
lang verzet '); wel heeft de overheid herhaaldelijk ge-
tracht, den Keizer tot toegeven te bewegen, maar te
im heil. Beich, bis zn Anstrag des gemeinen
Concili gehalten werden boII, etc.
1) Formnla Eeformationis per Caes. Majesta-
tem Statibus ecclesiasticis in Comitiis Angns-
tanis ad deliberandum proposita. . . . et ab eis-
dem.... probata etc.
>) Sleidanus, 1.1. fol. 374 eeq., 376, 379—381.
') Zie bgv. by Gerdes, Scrininm A n tiqnarium «
torn. I et II, p 644, en Corpus Reformatornm, Calvini
opera, torn. XIII, p. 38.
Digitized by VjOOQIC
27
vergeefs. De angst voor de Napelsche ruiters, die in
de nabijheid der stad lagen, de bange verwachting,
dat de Keizer, die op het punt stond Augsburg te
verlaten, Straatsburg zou bezoeken en de vrees, dat
bij alsdan met hen zou handelen gelijk met de bewo-
ners van Constanz, die hij om hun verzet vogelvrij
verklaard had, dit alles deed vele aanzienlijken, koop-
lieden en anderen besluiten, afstand te doen van hun
burgerrecht en elders eene veilige schuilplaats te zoe-
ken. Op den 8«*«n September verklaarden gezanten van
Straatsburg den Keizer te Keulen, dat zij het Interim
aannamen , op voorwaarde , dat hun enkele kerken zou-
den worden toegestaan , waarin het Evangelie gepredikt
en de sacramenten bediend konden worden naar hunne
wenschen. Op den laatsten September 154f8 schrijft
BucERUs met verslagen gemoed, dat de Keizer den
Protestanten te Straatsburg iedere kerk heeft ge-
weigerd*).
In deze voor Duitschland in het algemeen en. voor
Straatsburg in het bijzonder zoo benauwende dagen
vond Utenhove daar geene veilige herberg meer en
heeft hij eene nieuwe ballingschap aanvaard. Hij begaf
zich thans naar Engeland. Daar werd eene kerkher-
vorming voorbereid door den invloedrijken Thomas
Cranmer, den aartsbisschop van Canterbury, hierbij
gesteund door den wil van den tienjarigen Koning,
den »tweeden Josias", zooals de eernaam luidde, die
hem bij zijne kroning werd beloofd en later door de
dankbare Gereformeerden zoo gaarne is gegeven. Cran-
MER had hierbij de hulp noodig van geleerde theo-
logen , die destijds in Engeland zeer schaarsch waren.
^) Corpus Reformatornm, Calvini opera, tom. XIII,
p. 56.
Digitized by VjOOQIC
28
Daarom richtte hij zijn bUk op het buitenland * ) , en
zond uitnoodigingen om over te komen aan allerlei
bekende mannen , zonder veel bezwaar te maken over
eenig verschil van denkbeelden. Hij vraagde A Lasco ,
in sommige opzichten een absolutist, even goed als
Melanchton, in dezelfde opzichten een toegefelijk
verzoeningsman. Zelfs zegt a Lasco, dat over Calvijn
gedacht is, maar het viel lastig, omdat hij een Fransch-
man was *). Ook tot de Straatsburgers kwam eene
dringende uitnoodiging van Cranmer. Bucerus en
Fagius hebben niet vóór April 1549 kunnen besluiten,
hunne gemeente vaarwel te zeggen'); Petrus Mar-
TYR ging reeds in November 1547 ; in den zomer van
1548 gingen ütenhove en Dryander *).
1) S. A. Gabbema. Ëpistolarum ab illustribus
et claris viris scriptarum Centnriae tres, Har-
lingae, 1664, p. 108.
*) Gerdes , Scrininm Antiquarium, torn. I et II
p. 644.
*) 1 April kregen zij bun ontslag te Straatsburg, (Slei-
DANUS 1. 1. fol. 386) en 25 April kwamen zy te Lambetb aan
(Epistolae Tigurinae, p. 349).
*) De gissing van Gerdes (Scrininm Antiquarium,
tom. III et IV, p. 666), dat Dryander door ütenhovk bij
Hartyr zou zijn aanbevolen, is ongegrond. De brief van 9
Hei, die bierop betrekking beeft, is uit bet jaar 1553; want
er is sprake van bet tweede buwel^k van Martyr, en z^ne
vrouw is in bet voorjaar van 1553 gestorven. Drtandbr was
toen al dood. — Dat Dryander reeds in den zomer van 1548
naar Engeland ging, staat vast. A Lasco vertelt bet den
19dett Juli van dat jaar aan Hardenbero , en Bucerus scbreef
aan Drtander in Engeland in September. De reis van Drt-
ander was vrg wel te vergeefs ; by beeft altbans geene vaste
betrekking kunnen krygen. Wel bad bg van Melanchton,
wiens leerling b^ geweest was, eene goede aanbeveling aan
Cranmer, maar deze bad geen open plaats voor bem. Na
allerlei omzwervingen vestigde bij zicb in Maart 1549 te
Digitized by VjOOQIC
29
Utenhove genoot, evenals zijn oudere vriend a
Lasco, de gastvrijheid van den aarts-bisschop van
Canterbury >), die ongetw^ijfeld groot behagen schepte
in den edelen Vlaming, die naar Engeland kwam niet
om eene goede betrekking, maar alleen uit reine
liefde voor den godsdienst. Hij had nog geen ander
verleden, dan dat hij zijne jeugd met ernstige studie
had besteed , dat hij niet geaarzeld had om der religie
wil zijn rijk vaderland voor altijd vaarwel te zeggen,
waarvoor hij zwaar was gestraft, en eindelijk, dat hij
zoowel door zijne geboorte uit het geslacht der Uten-
hove's, als door zijne voortreffelijke eigenschappen
voortdurend in de kringen der eerste geesten van
zijnen tijd verkeerd had. Eerst later heeft zijn per-
soon die historische beteekenis gekregen, die hem
waardig maakt, eene plaats in te nemen onder de
voornaamste mannen, die uit de Nederlanden zijn
Cambridge, waar h^ de Grieksche letteren doceerde. In
April \b hy met Martyr te Lambeth. In Juni is hij weer
te Cambridge, docb er was daar geene behoefte aan littera-
toren, zooals aan geleerde theologen. In Angustus beveelt
BucERUS hem aan £dmund Allen , den kapelaan van prinses
Elizabeth. Ook deze sch^nt geene plaats voor hem gevonden
te hebben. In September bevindt hy zich wederom te Cam-
bridge, maar reeds den 5dea November verlaat hij Lambeth
en Engeland , om te Bazel uit te gev«n , wat hg in Engeland
had bewerkt. Hg liet zgne vrouw te Cambridge achter, en
had het plan, in het voorjaar terug te keeren. Wat hiervan
gekomen is, weet ik niet. In Mei 1552 vinden wg hem te
Straatsburg, waar hg in December is overleden. Zie Epis-
tolae Tigurinae, p. 230—235, 306, 349, 353 seq.; Dr.
A. Kutper, Joannis a Lasco opera, tom. II, p. 619
seq.; Boehmer, Spanish Beformers, I, p. 155 seq.
*) Zie de adressen der brieven van Petrus Marttr aan
Utenhove bg Gërdes, Scrinium Antiquarium, tom.
III et IV, p. 662, 664.
Digitized by VjOOQIC
30
voortgekomen. Doch reeds nu stond hij bij degenen
die hem kenden, in hooge achting.
Hij was het, die een aantal uitgewekenen het eerst
tot eene geheime gemeente vergaderde. Al aanstonds
in September 1548 verzoekt Martyr hem, zijne groeten
over te brengen aan al de geloovigen, die hij bij zich
had O- En in Januari 1549 schreef hij deze merk-
waardige woorden: »Dat gij in besloten kamer pre-
dikatiën hebt, en nu en dan bijeenkomsten der ge-
loovigen, ik moet er mij sterk over verblijden. God
geve, dat wij van deze goede zaak nog eenmaal een
rechten wasdom zien. En ik twijfel er niet aan, of
de duivel is jegens dit goed begin vijandig; maar daar
gij in dezen krijgsdienst reeds een veteraan zijt, zult gij
door uw geloof en door uwe angstvallige zorg het
zóóver brengen , dat de wolf geen meester wordt van
de schapen. Ik zie in, dat er niets moeilijkers in de
wereld is , dan eene kerk te stichten. De steenen zijn
dikwijls ruw en zeer onbehouwen ; indien zij niet door
den Geest, door het Woord en door voorbeelden van
heiligen levenswandel effen en handelbaar worden
gemaakt, dan kunnen zij niet gemakkelijk aan el-
kander gevoegd worden. Geve de Heer, dat onder
ons de wijnstok op de rechte wijze geplant worde,
die eenmaal vruchten voortbrenge aangenaam aan
God en de menschen*)!
Deze woorden zijn. voor ons van zeldzaam belang,
omdat er in uitkomt, welk een groot aandeel Uten-
HOVE had aan de stichting der nieuwe Gerefor-
meerde gemeente, die wel de eerste in Engeland zal
') „Omnes sanctos, quos Tecnm habes, optamns in Domino
bene valere" (1. 1. p. 664).
*) Ibidem, p. 665 8e(][.
Digitized by VjOOQIC
31
geweest zijn Dat hier sprake zou wezen van de wor-
ding der HoUandsche Gereformeerde gemeente te Lon-
den, zooals Gerdes meent'), is zeer te betwijfelen.
De beide bovengenoemde brieven toch zijn geadresseerd
aan Utenhove te Canterbury. Utenhove schrijft den
20»*«n Januari 1549 uit Canterbury aan Fagius over
»onze Fransche kerk'' ^). Bovendien is hij voortdurend
in gezelschap van FRANgois du Rivier, een Fransch
predikant*). Het waarschijnlijkst komt het mij voor,
dat hier sprake is van het eerste begin der Waalsche
gemeente te Canterbury. Zij is van zeer ouden datum.
Volgens SouTHERDEN BuRN ZOU haar oorsprong mis-
schien reeds opklimmen tot vóór de regeering van
Eduard VI, en hij verzekert, dat eene overlevering
in de gemeente dit in zijne dagen nog wist te ver-
halen *). Het is bekend, dat koningin Elizabeth in
1561 haar als een verder blijk van toegenegenheid de
krypt van de Kathedraal als plaats van openbaren
eeredienst toestond '). Als wij nu mogen aannemen,
dat de overlevering voor de helft waar is , dan besluit
ik, dat Utenhove de stichter was van eene geheime
*) Gerdes, Hi 8 tor ia Reform at ionis, lom. III, p. 227.
^) Zie hierachter in de Belagen, blz. VIII.
^) De Engelsche koopman Richard Hils aan Calvun, in
het einde van 1548: „Qunm haec scripsi, D. Joannes Uten-
hovins et D. Franciscns Rifins bene valebant, hic in hac
civitate fnerunt, cnpiebantqne a me nt eornm nomine tibi
mnltam precarer salutem^'. Ongelukkig wordt de plaats door
den afzender verzwegen. (Corpus Reformatorum, Cal-
vini opera, torn. XIII, p. 137).
*) SouTHERDEN BuRH, Hlstory of the French, Wal-
loon, Dntch, and other Foreign Protestant Re-
fugees settled in Engeland, Lond. 1846, pag. 38.
») Ibidem.
Digitized by VjOOQIC
32
gemeente, die tot voorganger had FRANgois du Rivier ,
en die de grondslag is geworden van de nog heden
ten dage bestaande Waalsche gemeente te Canter-
bury *). Merkv^aardig is het, dat de vermaarde Strype
reeds giste . dat de "Waalsche gemeente te Canterbury
ontstaan zou zijn in 1547, en dat Burn aan die gis-
ging den naam van Utenhove vastknoopt ^).
Aartsbisschop Cranmer had v^el allerlei vreemde-
lingen uitgenoodigd om over te komen en te helpen
bij de Kerkhervorming, maar de grond was in Enge-
land nog zóó ontoebereid , dat hij niet voor allen ter-
stond werk had. Evenmin als van a Lasco, vinden
wij van Utenhove een bepaald spoor van werkzaam-
heid aan de bepleiting en voorbereiding der hervor-
ming in dezen tijd. Het eenige, dat ik kan aanwijzen,
is, dat JoANNES AB Ulmis, een jong Zwitser, die
theologie studeerde te Oxford, op last en op raad
van Petrus Martyr en Joannes Utenhove de ge-
loofsbelijdenis der Straatsburgsche Kerk in het Latijn
vertaalde voor den aartsbisschop van Canterbury, die
den armen student met eenige „angelots" (geldstuk-
jes) gelukkig maakte ').
Vroeg in het voorjaar verliet hij Engeland, om in
de vrije wateren van den Rijn te Straatsburg warme
zomerbaden te gebruiken tot herstel zijner gezond-
heid *). Den 20t«n was hij nog op den Tower-Hill
1) Die evenwel, ongeveer sedert het begin dezer eenw,
geene Gereformeerde liturgie meer volgt, maar eene vertaling
van die der Anglicaansclie Kerk (Southerden Burn, p. 51).
*) Southerden Burn, p. 2.
') Epistolae Tignrinae, p. 266; original Let-
ters, vol. II, p. 404.
*) Epistolae Tignrinae, p. 423; Original Let-
ters vol. II, p. 654.
Digitized by VjOOQIC
33
tegenwoordig bij de onthoofding van Lord Seymour >);
in de laatste dagen van Maart of in het begin van
April kwam hij te Brussel, waar hij alles in rep en
roer vond voor den intofht van den zoon van den
land vorst, wiens inhuldiging als troonopvolger aan-
staande was. Hij zag er de eerste eerepoort, die werd
opgericht, en hij moet meer nog dan Hoper (de vreem-
deling, die ze eenigen tijd later aanschouwde) ver-
stomd hebben gestaan over de tragische spotternij
harer opschriften, welke niets anders bevatten dan
de onderdanigste en schitterendste lofspraken op de
Oostenrijksche dynastie *).
In het begin van April kwam hij te Keulen en
ontmoette daar zijne vrienden Hopek en Micronius.
Den eerste had hij te Straatsburg reeds leeren ken-
nen; de tweede was waarschijnlijk met hem uit
Vlaanderen gevlucht. Hoper keerde na een langdurig
verblijf in Zwitserland naar zijn vaderland terug met
een talrijk gezelschap, bestaande uit zijne vrouw
Anne van ïserclas*), Micronius en diens vrouw
JoANNA (de dienstmaagd van mevrouw Hoper *),
voorts uit zijn dochtertje Rachel Hoper, dat door
BuLLiNGER ten doop was gehouden, en uit Joannes
Stumphius, die te Oxford theologie ging studeeren s).
Nadat zij elkander over en weder alles verteld
hadden van de dingen, waarin tij belang stelden, gaf
O Epiet. Tignr., p. 35; ürig. Lett., vol. I, p. 56.
*) Zie een brief van Hoper iil de Epietolae Tiguri-
nae, p. 38; Original Letters, vol. I, p. 60.
*) Zij was eene uitnemende vrouw, den martelaar om des
geloofs wil volkomen waardig. Hoper zegt, dat hare ouders
vyffcien mglen van Antwerpen woonden (Epistolae Tigu-
rinae, p. 40; Original Letters, vol. I, p. 63).
*) Epist. Tig., p. 69; Orig. Lett., p. 108.
*) Zie z^ne brieven in denzelfden bundel.
S
Digitized by VjOOQIC
34
HoPER Utenhove een aanbevelingsbrief mede aan
BuLLiNGER te Zürich; want hij koesterde het plan,
na de baden een reisje te maken door Zwitserland,
dat hij nooit had gezien. De woorden van dien brief
zijn zeer vleiend voor hem: » Wanneer Utenhove tot
u komt, ontvang hem met uwe oude vriendelijkheid,
zooals bovendien Zwitserland gewoon is te doen
jegens alle vreemdelingen. Hij is een man niet alleen
van voorname geboorte, maar ook van voorname
deugden, van oprechte liefde voor den waren gods-
dienst en geheel vreemd aan allen verderfelijken
sectengeest. Hij is mij en mijne vrouw veel waard
en door langdurigen omgang en vriendschap ten
nauwste aan ons verbonden ; daarenboven is hij een zeer
vertrouwd vriend van den heer a Lasco. Zijne voortref-
felijke eigenschappen en zijne uitstekende geleerdheid
zullen hem genoeg aanbevelen bij alle geloovigen en
geleerden; op aanraden van ons komt hij tot u, om
de predikatiën en godgeleerde lessen bij te wonen en
om de inrichting van het Heilig Avondmaal te zien,
die bij u even eenvoudig als gezuiverd is [nl. van
superstitie]. Hij zal zijn intrek nemen bij den heer
Butler, den Engelschman, die een oud vriend van
hem is. Hoeveel hij van den Keizer geleden heeft om
des Evangelies wil, behoef ik u thans niet te schrij-
ven'. En in het postscriptum nog even: »Zie dat hij
bekend worde en vriendschap sluite met den heer
Gu ALTERUS, den heer Pellicanus, den heer Gesner
en anderen. Ik zou wel in het belang van dezen
goeden broeder een brief willen schrijven aan den
geheelen kring van geleerde mannen te Zürich in het
algemeen, als ik maar tijd had'' ').
*) Epistolae Tigurinae, p. 35 seq. ; Original Let-
ters, vol. I, p. 56.
Digitized by VjOOQIC
35
Hij schijnt evenwel in dezen brief, dien Utenhove
zelf brengen moest , met opzet iets verzw egen te heb-
ben, dat hij ruim veertien dagen later geplaatst heeft
in zijne volgende letteren , uit Antwerpen. »Den brief,
dien ik te Keulen geschreven heb, zult gij ontvangen
door middel van den heer Joannes Utenhove, een
voortreffelijk en eerlijk man, te Gent geboren uit
aanzienlijke ouders. Wij bidden u dringend: neemt
hem liefderijk op; en als het te pas komt te spreken
van het heilig avondmaal des Heeren, vermaant en
onderwijst hem met ijver: gij zult niemand vinden,
zoo handelbaar en zoo leerzaam als hij" *). Utenhove
mocht van deze geheime raadgeving zeker geen kennis
dragen.
Gedurende vele weken vertoefde hij te Straatsburg,
waar hij vele kennissen van vroeger wedervond. Sedert
het vorige jaar was de toestand hier dezelfde geble-
ven. De Roomschen en de Hervormden hadden elk
hunne kerken. Op den !«*" Juni vertrok hij vandaar
en ging den Rijn hooger op, om ^onbekende landen"
te zien, en ook om aan den raad van Hoper gehoor
te geven. Hij nam nog een aanbevelingsbrief mede van
John Burcher, den handelsagent van Richard Hils.
Beide deze Engelschen zijn zeer aantrekkelijke figuren.
Men heeft weleens gezegd, dat de baanbrekers van
den handel altijd tevens baanbrekers der verlichting
geweest zijn. Van deze waarheid waren zij levende
bewijzen. Richard Hils was een goed be^^ende van
Cranmer en stond in briefwisseling niet alleen met
Hoper, maar ook met Calvijn en Bullinger *).
») Epist. Tigur., p. 36; Orig. Lett., p. 57.
*) Zie o. a. het Corpus Reformatorum, Caïvini
opera, torn. XHI, p. 57, 137, 187 seq. passim. Zijne brieven
gedeelteiyk in de Ëpistolae Tignrinae en verder passim.
Digitized by VjOOQIC
36
Evenzoo had Bürcher gedurende vele jaren geregelde
correspondentie itiet Bullinger en bewees aan vele
Hervormingsgezinden groote diensten door te zorgen
voor de verzending hunner brieven en dergelijke din-
gen >). Hij schreef nu aan Bullingkr het volgende:
»Nadat ik mijn vorigen brief had dichtgezegeld , en
angstig uitzag naar een overbrenger, had ik het ge-
luk, dezen edelen Gentenaar te ontmoeten, die be-
sloten heeft tot u te reizen. Hij is niet alleen van
edele geboorte, maar ook van edele zeden, geloof en
vroomheid. Hij heeft een tijdlang te Straatsburg ge-
woond. Daarop is hij naar Engeland vertrokken; en
nu ïs hij hier gekomen, om de warme baden in de
vrije natuur te genieten, daar hij dit voor zijne ge-
zondheid noodig had. Na de baden wenschte hij onbe-
kende landen te zien, vooral Zürich, dat zoowel om
zijn roem, als om zijne zuivere leer bekend is. Hij
is niet afkeerig van onzen godsdienst, bovendien ge-
leerd en van een godvruchtig oordeel. Hij zal een
veertien dagen bij u vertoeven. Hij begeerde mijne
aanbeveling. Daarom beveel ik hem u, zeer vriende-
lijke Bullinger, zóó aan, dat hij u en uwe kerk
even welkom zij, als iedere Züricher bij mij is, en
waar ter wereld ook zijn zal. Hij is een leerling der
') Toen hij later te gelijk met è. Lasco en Utenhove in
Polen was, heeft hij hen meer dan eens aan zich verplicht,
en hoe hoog hij zoowel bg hen als bij de Zürichers stond
aangeschreven, kunnen wij hieruit opmaken, dat hy door
Utenhove werd aangezocht om, evenals deze zelf deed, de
Zürichers dringend te verzoeken, dat zij toch brieven zouden
zenden aan de voornaamste mannen in Polen, om hen aan
te manen tot ijverige bevordering der Hervorming in den
geest van k Lasco (Epistolae Tigurinac, p. 454 seq. ;
Original Letters, vol. II, p. 701 seq.)
Digitized by VjOOQIC
37
Waalsche kerk, die niet afkeeiïg is van onzen gods-
dienst. Overigens twijfel ik er niet aan, of gij zult
het gaarne doen, als gij den man slechts een paar
malen ontmoet hebt" *).
BuLLiNGER beschaamde de goede verwachting niet.
Hij ontving den Gentenaar met groote ingenomenheid
en maakte hem het verblijf zoo aangenaam mogelijk.
Utenhove had het zeer naar zijn zin. Vooreerst toch
.was hij gelogeerd bij John Butler, een Engelschman
van edele familie, die Duitschland, Frankrijk en
Italië bereisd en zich thans te Zïirich gevestigd had;
een man, wiens naam onder de Hervormers een schoonen
klank bezat. Utenhove moet met Butler reeds te
Straatsburg goed bekend zijn geweest ^). Natuurlijk
wekte het vernieuwen dezer oude vriendschap eene
gelukkige stemming, die verhoogd werd doordat
beiden veel gereisd hadden en éénes geestes waren,
zoodat zij in elkanders gesprekken groot behagen
schepten. Ook hierin kwamen zij overeen, dat zij
beiden vurig verlangden naar eene vereeniging van
alle Zwitsersche predikanten op het stuk der Avond-
maalsleer, een wensch, dien zij met de besten van
hun tijd gemeen hadden. Immers Calvijn zoowel als
BuLLiNGER waren ijverig bezig, eene gemeenschappe-
lijke geloofsbelijdenis over dit punt op te stellen, om
door eendracht tegenover den vijand van buiten des
te sterker te zijn. Butler en UTENHOve namen ijverig
deel aan dit streven. Butler beloofde hem, dat hij
zijn best zou doen bij Musculüs , hoogleeraar te Bern ,
«) EpiBt. Tigur. p. 423 seq., Orig. Lett. p. 653 seq.
*) Zie den brief van Hoper hierboven blz. 34, en de
Epistolae Tigurinae, p. 379; Original Letters,
vol. TF, p. 583.
Digitized by VjOOQIC
38
bij Vadianus, destijds burgemeester vanSt. Gallen *),
en bij anderen, om ook van dezen de uitspraak v^n
hun gevoelen te verkrijgen 2). Dat was een der mid-
delen, om invloed uit te OL'fenen op de predikanten
te Bern, die w^eigerden toe te treden. In geen zijner
volgende brieven heeft Utenhove zijn vriend Butler
vergeten. Telkens laat hij zijn gastheer hartelijk
groeten, hetgeen hij heeft volgehouden tot aan diens
dood (Butler schijnt in 1552 gestorven te zijn aan
de ziekte, waarvan Utenhove hem nog zoo warm
beterschap had toegewenscht ').
Ook met Bullinger geraakte Utenhove spoedig
in intieme betrekking. Hij leidde hem bij zijne familie
in en liet hem kennis maken niet alleen met zijne
vrouw, maar ook met zijne dochters, die Utenhove
* Alideia xai /foiQoOéa uoemde , eu met zijne schoonzonen
Lavater en Simler *). Hij telde hem onder zijne gasten
bij het huwelijk van eene zijner dochters met Zwin-
GLius*) Buitendien verzuimde hij niet, hem vriendschap
te doen sluiten met de Zïiricher predikanten en profes-
soren. In al zijne brieven eindigt Utenhove ongeveer
aldus: »Groet, bid ik u, den heer Bibliander, den
heer Pellicanus, den heer Gualterus, Wolfius en
de overige broeders, en den heer Gesner niet te verge-
ten" (of anders: «Groet den heer Bibliander , den heer
Pellicanus, den heer Gesner en den heer Butler").
>) Epistolae Tignrinae, p. 233: het adres van
een brief van Dryander; (in de Engelsche vertaling ont-
breekt het).
>) L. 1. p. 379; Orig. Lett., p. 583.
») Epist. Tigur., p. 386; Orig. Lett., p. 594.
*) Epist. Tigur., p. 387; Orig. Lett., p. 595 seq.
^) Zie in de Belagen hierachter, blz* XIX.
Digitized by VjOOQIC
39
Zijn geheele leven is hij aan Bullinger zeer dank-
baar gebleven, zeker niet het minst omdat hij eerst
te Zürich eene heldere voorstelling van de leer van
het Avondmaal verkregen heeft, die hij tot zijnen
dood met hand en tand verdedigde, en v^aarvan hij
ons een monument heeft nagelaten in zijne: Rati-
ones quaedam*). Wij behoeven ons dan ook niet
te vergissen in het antwoord op de vraag, van welk
gevoelen hij geweest is Hij was een Zwingliaan. Op
p 257 van het genoemde werkje zegt hij: »Maar, zal
iemand tegenwerpen, indien in de elementen van het
Avondmaal het lichaam van Christus, den Heer, niet
werkelijk en, zooals men het noemt, zichtbaar aan-
wezig is, dan zal het gebruik van 'sHeeren avond-
maal èn nutteloos èn ijdel wezen". Het antwoord
hierop is: »Gelijk zegels niet ophouden èn nuttig èn
noodzakelijk te zijn, ofschoon zij noch hetzelfde zijn
als de schenking zelve noch haar werkelijk in zich
bevatten, zoo zal ook de deelneming aan 'sHeeren
avondmaal niet ophouden nuttig, van uitwerking en
noodzakelijk te zijn, ofschoon het brood des Avond-
maals niet is het lichaam zelf van Christus, noch
dit werkelijk in zich bevat en besluit". En op p. 263:
[Die letterlijke verklaring der avondmaalswoorden]
»strijdt met den aard der dya^y^i; of gedachtenis.
'At^ttfiviui; of gedachtenis bestaat niet van tegenwoor-
dige, maar van voorbijgegane zaken. Des Heeren
avondmaal nu is ingesteld tot eene herinnering aan
Christus en zóó aan zijn voor ons gebroken lichaam
en zijn voor ons vergoten bloed. Derhalve kan Chris-
*) J. Utenhovius, RationeB quacdam cnr verba
illa coenae, Hoc est Corpus menm, niystice ex*
poni oporteat, 1560 (Zie beneden).
Digitized by VjOOQIC
40
Tus naar het vleesch geenszins in of onder de ele-
menten van bet Avondmaal zijn , zóó dat hij door de
handen des dienaars wordt uitgedeeld'*. Reeds vóór
de uitgave van dit geschrift had hij in 1556 aan
Calvijn deze merkwaardige woorden geschreven:
»JoACHiM Westphal heeft onlangs een libel ^) tegen
u het licht doen zien, waarin hij namelijk heel fraai»
den godgeleerde speelt. En wij verwachten nu uw
tegengif tegen zijne dolle beten. De kerk van Christus
kan eene dergelijke soort van menschen wel missen,
die alleen geboren schijnen om haar te beroeren.
Maar daar het Gode behaagt, de zijnen te beproeven,
geeft gij een bewijs van vroomheid , als gij u tegen zulk
een Davus of liever een Tiiraso Terentianus krachtig
met christelijken ootmoed verzet. Intusschen moet ik u
één ding verzoeken, en wel uit naam van alle broeders
op verschillende plaatsen , dit nl. , dat gij u in uwe ge-
schriften moogt onthouden van min of meer duistere
uitdrukkingen, als gij handelt over het Avondmaal,
tenzij gij er dadelijk eene verklaring bijvoegt. Want
ofschoon gij u op andere plaatsen genoeg verklaart,
zoodat uw gevoelen duidelijk te vatten is, toch zijn
er \ele half-Lutheranen, die zich op uw gezag be-
roepen en veel op uwe rekening schrijven; en die
dingen, welke door u op enkele plaatsen eenigszins
duister gezegd zijn , halen ze bij , om hunne meening
van eene zekere tegenwoordigheid van het lichaam
van Christus in het Avondmaal te bevestigen; en
terwijl zij duidelijker plaatsen daarlaten, dwingen zij
') J. Westphalus, Adversns cuiusdam sacramen-
tarii falsam criminationem iusta defensio, Francof.
1555. De voorrede is gedagteekend : Non. Jul. 1555 (Zie het
Corpus Beformatorum, Calvini opera, torn. XV, p 788).
Digitized by VjOOQIC
41
ze zoo op aan de onervarenen, die al uwe geschriften
niet kunnen lezen, om hen nog wel op gezag van u
te misleiden en als aanhangers van hun eigen ge-
voelen met zich mede te krijgen. Het is, zooals het
is; op velen maken zij indruk op die ^nanier; en
daarom, terwijl ik zeker ben, dat gij overtuigd zijt
van mijne oprechtheid en van mijne genegenheid
jegens u, heb ik er u over willen vermanen, en ik
bid u, deze vermaning mij niet ten kwade te duiden.
Ik twijfel er niet aan , of gij zult het doen , daar ik
uwe vroomheid ken" ' ). Deze brief behoeft nauwelijks
een commentaar; maar de toelichting, die Utenhove
zelf er aan geeft in zijn gelijktijdigen brief aan Bul-
LiNGER, is te belangrijk, om te mogen verzwegen
worden: ))Ik heb nu Calvun vermaand om, als hij
-over het Avondmaal schrijft, zich te onthouden van
tnin of meer duistere uitdrukkingen , om verschillende
redenen , die ik u niet behoef bloot te leggen , en ik
verzoek u, zooveel in mij is, dat gij en Bibliander
hem hierover ópk moogt vermanen. Want hoeveel
gevaar er in die uitdrukkingen gelegen is, weet gij
beter dan ik" *).
^) Corpus Reformator um, Calvini opera, torn. XVI,
p. 67 seq.
*) L. 1. Calv. opp., XVI, p. 71. Ook Mickoniüs was een
Zwingliaan. Dit feit is belangrijk, omdat liet almede licbt
werpt over onze eerste Gereformeerden. Ik bew^s bet op de
volgende manier: In al zijne disputen wordt alleen Zvvingli,
nooit Calvun genoemd. Voorts beweert Westphalus tegen
MiCRONius (ÜTENHOViüs, Simplex et fidelis narratio,
Bas. 1560, p. 195): „In bac de negotie Sacramentario , sen-
ten tiar om varietate, una dumtaxat doctrina vera esse pot est,
qoae, reliquis omnibus abiectis, unicè sit amplexanda. De
veritate autem doctrinae nostrae Sacramentariae nibil est
ambigendum, cnm ea in omnibns Saxonicis et Orientalibus
Ecclesiis, ut a sanctissimis viris et praeceptoribus suis eam
' Digitized by VjOOQIC
42
Zooals ik verhaald heb, had Hoper aan Bullinger
den heimelijken raad gegeven, Utenhove wat beter
omtrent het Avondmaal in te lichten. Hoe deze er te
voren over gedacht heeft, is onzeker; misschien wel
een weinig Lutheraansch door zijn omgang met Bu-
CERUS en Petrus Martyr*); maar dat hij te Zürich
dan niet te vergeefs geweest is, blijkt uit het boven-
staande, dunkt mij, op overtuigende wijze. En hij
was er zeer erkentelijk voor. Hoper schreef later aan
Bullinger: »De heer Utenhove groet U eerwaarde
vriendelijk, en zonder twijfel helpt hij u met ijverige
gebeden bij God. Gij zoudt u zeer verwonderen, als
gij wist, hoe dikwijls hij mij gedankt heeft, dat ik
hem naar Zürich heb gezonden" ^).
acceperunt, nnanimi consensu tradatur. Falaa igitur et repu-
dianda est contraria Zwinglii sententia, qnae in praedictis
Ëcclesiis est damnata^'. H^ adstrueert dit nader (p. 196):
„Ecclesiae nostrae Saxonicae snnt Ecclesiae Dei. Sed Ecclesia
Dei, in doctrina aberrare non potest. Igitur in doctrina
Sacramentaria illae non errant. Proinde falso dogmate decepti
Bunt omnes, qnotquot contrariam Zwinglii doctrinam sec-
tantur". Op pag. 197 zegt hij: ^Necesse est in hac causa
Sacramentaria vel Lutlierum errasse, vel ipsum Zwinglium.
Die utrum tu errasse, ac propterea condemnandum putes''.
MiCRONiüS antwoordt: „Ego in neutrius verba iuravi: et in
religionis causa, non ab ullius bominis, sed sacrae dumtaxat
Scripturae pendeo antoritate". En in bet colloquium op den
volgenden dag, dat is op 4 Maart 1554, zegt Westphalus
(1. 1. p. 213): ,,Calbolica Cbristi Ecclesia nostram doctrinam
ab Apostolorum asque temporibus semper agnovit, quam
Patres omnes confirmarunt. Vestra autem doctrina nupera
est, per Berengarium primum excitata, deinde per Zwing-
lium nostro seculo renovata, contra quam in comitiis Augus-
tanis pronuntiatum est*'.
<) Beiden waren in de oogen van Hoper volslagen Lutbe- ,
ranen: zie Epistolae Tigurinae, p. 39; Original
Letters, vol. I, p. 61.
>) Epist. Tigur., p. 54; Orig. Lett., p. 85.
Digitized by VjOOQIC
43
Ook BuLLiNGER was over zijn nieuwen vriend op-
getogen. Toen zijn gast vertrokken was , schreef hij
aan Bürcher : »Die Gentsche edelman ab Utenhoven
heeft uwe aanbeveling overtroffen; hij is een onver-
gelijkelijk man, en ik dank u, dat ik door middel
van u en van onzen Hoper met een zoo in alle op-
zichten uitstekend persoon vriendschap gesloten heb" ^).
Na Zürich verlaten te hebben, is Utenhove een
korte poos te Genève geweest en heeft daar kennis
gemaakt met de Geneefsche predikanten. Dat hij Cal-
viJN gezien heeft, vloeit voort uit deze woorden in
een zijner brieven: ))Marten Micron en Godfried
VAN Wingen (ofschoon hij u van aangezicht onbekend
is) laten u zeer beleefd groeten"; welke mededeeling
hij laat voorafgaan aan zijn eigen groet. Micronius
en hij zelf waren Calvijn dus. wel van aangezicht
bekend ^).
Reeds in zijn eersten brief aan Calvijn, den 26**»^
November 1549, schrijft hij: ))Groet, bid ik u, uit
mijn naam den heer Galasius , den heer Raymundus,
den heer a S. Andreae, den heer a Para y, en onzen
Maldonadus, en Nicolaus Ferreus niet te ver-
geten 5). Een paar malen laat hij ook Antonius,
Calvjjn's broeder, groeten*). Meermalen laat hij op
de groeten aan de bovengenoemde lieden volgen:
»Groet ook al de overigen , die mij kennen" ^) , of »al de
broeders te Genève , die mij kennen , en in het bijzonder
den heer a S. Andreae , den heer Raymundus, Mal-
») Epist. Tigur, p. 479; Orig. lett., p. 739 seq.
*) Corpus fieformatorum, Calvini Opera, XVI, p. 70.
5) L. 1. Calv. opp., XIIÏ, p. 463.
*j L. 1. Calv. opp., XIII, p. 630; XVI, p. 70.
») L. 1. Calv. opp., XIIÏ, p. 660,
Digitized by VjOOQIC
44
DONADus, en de overigen, die mij genegen zijn" *).
Toen hij uit Zwitserland naar Engeland terugkeerde,
had hij van Calvijn eene niet onbelangrijke opdracht
van geldzaken; bijna zoodra hij daar kwam, schreef
hij aan Calvijn als aan zijn »gewaardeerden leer-
meester" en verklaarde , dat hij- bereid was alles voor
hem te doen, en hoopte op de gelegenheid, dat Cal-
vijn hem voor het een of ander noodig zou hebben *).
Van dezen tijd dagteekent ook de briefwisseling tus-
schen Calvijn en Utenhove (jammer, dat de brieven
van Calvijn voor 't meerendeel schijnen verloren te
zijn gegaan '). Na al het bovenstaande zal wel nie-
mand er aan twijfelen, dat Utenhove persoonlijk een
bezoek heeft gebracht aan den groeten hervormer te
Genève. Hij kan daar evenwel niet lang geweest zijn.
Als hij 1 Juni vertrokken is van Straatsburg, als hij
zijn ' voornemen heeft uitgevoerd om te Zürich veer-
tien dagen te blijven *), dan kan hij te Genève niet
langer dan eene week vertoefd hebben , want hij heeft
ï) L. 1. Calv. opp., XIV, p. 553.
«) L 1. Calv. opp., XIII, p. 460 seq.
3) De „Thesaurus epistolicus Calvinianus" in het Corpus
Reformatorum, dien ik van het begin tot het einde heb
doorgezien (want het register Tan deze duizendtallen brieven
is, helaas 1 niet betrouwbaar), geeft er slechts drie. Het is
evenwel bijna zeker, dat er brieven van Calvijn aan Uten-
TENHOvE verborgen moeten zijn in het archief der Holland-
sche gemeente te Londen. De in 1879 uitgegeven Catalogus,
in een belangrijk gedeelte eenvoudig gevolgd naar een on-
voldoend en verouderd geschreven exemplaar, vermeldt enkele
brieven als zonder adres, die wel degelyk een adres hebben,
of wier adres uit den inhoud biykt Kunnen ook de brieven
van Calvijn aan Utenhove dit lot hebben ondergaan?
*) Zie Epistolae Tigurinae, p. 423; Original Let-
ters, vol. lï, p. 654.
Digitized by VjOOQIC
45
ook nog Bazel aangedaan, en den T^eo Juli was hij
reeds weder te Straatsburg ^ ).
Het hoofdonderwerp van de gesprekken tusschen
Calvijn en Utenhove betrof nu ongetwijfeld den
«consensus Tigurinus", of liever de acte van overeen-
stemming op het stuk van het Avondmaal van de
geheele Zwitsersche kerk. Deze acte heeft heel wat
te doen gegeven. Calvijn was voor het tot stand
komen er van naar Zïirich gereisd, en reeds in de
laatste dagen van Mei werd zij opgesteld. Vooral heeft
men veel moeite gedaan om de Berners over te halen
tot het mede-onderteekenen der verklaring. De Ber-
ners keurden haar niet af, maar weigerden haar te
onderteekenen. De eerste redactie, die hun reeds den
2Jen Juni werd toegezonden, is verloren gegaan. Zij
is later dikwijls gewijzigd en nog later uitgegeven ^).
Züoals wij opgemerkt hebben, nam Utenhove ijverig
deel aan die beweging, welke ten doel had, aan het
buitenland te toonen, dat de Zwitsersche hervormers
op dit stuk eenstemmig waren '). En het is duidelijk,
dat zoowel Calvijn als Bullinger zijne medewerking
op hoogen prijs stelden. Hij had met Butler afge-
sproken, dat deze zijn best zou doen bij Vadianüs
en MuscuLUS, en Bullinger had beloofd, hem een
afschrift van den «Consensus" te zullen toezenden.
Calvijn evenwel was Bullinger hierin voor. Toen
Utenhove te Straatsburg terugkwam, vond hij daar
>) Corpus Reformatorum, Calv. opp., XUI, p. 319;
Epistolae Tigurinae, p. 380; Original Letters, vol.
II, p. 584.
*) Zie in het Corpus Reformatorum, Cal vini opera ,
tom. XIII, p. 287: aanteekening 1 en 2 op N. 1197.
») Bullinger aan Utenhove, bg Gerdes, Scrinium
Atitiquarium, tom. III et IV, p. 430.
Digitized by VjOOQIC
46
reeds het afschrift, dat Calvijn hem uit eigen bewe-
ging had gezonden *).
Doch, zooals ik gezegd heb, eerst is hij nog te
Bazel geweest *). Het eerste wat hij daar deed, was
uitzien naar een goed logies. Hij begon met Oporinus
te bezoeken, den beroemden drukker, denzelfde, die
later zijne Narratio gedrukt heeft; hij reikte hem
den aanbevelingsbrief van Bullingeu over, en na
') Corpus Reformatornm, Calvini opera, XIII, p. 319 ;
Epistolae Tigurinae, p. 379; Original Letters,
vol. II, p. 583.
*) De brief, die hierop betrekking heeft, is te vinden in
de Epist. Tigur., p. 387; Orig. Lett., II, p. 595 seq.
Hy is gedagt eekend „Ipsis Calendis Martii^'. De uitgever zet
er tüsbchen haakjes bij : 1554 ; hij schreef den brief af uit
het Archief te Ztirich. Die dagteekening moet wezen „Tpsis
Calendis Jnlii" en dan in het jaar 1549. De schrijver zelf
van den brief voegt er bij : „festinanter''. Misschien heeft hg
dus niet zeer duidelijk geschreven. Voor het gevoelen van
den uitgever, dat de brief uit het jaar 1554 zou zyn, is
geen grond. Utenhove was in het voorjaar van 1554 voort-
durend te £mden; 4 December 1553 kwam hij er aan; 17
Maart 1554 laat Bullingeu hem te Emden groeten (Gab-
BEMA, Epist olarum Centuriae tres, p. 115); 24 Maart
schrift hy uit Emden aan Bullinger (hierachter in de Bij-
lagen, blz. XIII — XV); 6 Juli schrijft hij aan die van
Wesel uit Emden (zie beneden). Bovendien was Utenhove,
zooals uit den brief blijkt, voor het eerst te Bazel, en hg
kan er slechts éénmaal geweest zijn , nl. in 1549 , toen hy in
Zwitserland reisde. De afschryver heeft „Julii" voor eene
verkorting van ^Martii" aangezien, doordat hy de eerste
trekken van het woord als een M heeft gelezen. Hg is trou-
wens toegefeiyk genoeg, want aan het hoofd van den bundel
staat deze waarschuwing: „Monendus est Lector, multa in
sequenti volumine, quae in MStis manifeste vitiosa sunt, et
de quorum remedio dubitari non potuit, hic sub silentio cor-
rigi ; alia autem non pauca , aperte corrupta , sed quorum cor-
rectio minus certe videbatur, corrupta relinqni'*.
Digitized by VjOOQIC
47
dien ingezien te hebben, vroeg Oporinus, hoe Bul-
LiNGER en de zijnen het maakten. Utenhove ant-
woordde, dat alles wel was. liet duurde niet larig,
of Oporinus bood hem gastvrijheid aan tegen eene
vergoeding van 40 kronen. Utenhove dankte hem
zeer voor zijne bereidwilligheid, maar vond het voor
hunne vriendschap te gewaagd ; want indien het goed
afliep , zou het aangenaam , maar indien het niet goed
afliep, zou het zeer onaangenaam zijn. Hij vond beter,
eerst eens naar Coelius *) te gaan, want zijn broe-
der ^) had begeerd, dat hij, als hij eens te Bazel
kwam, bij Coelius zou vertoeven. Karel Utenhove
de halve broeder van Jan , had te Padua gestudeerd
toen CuRio daar professor was '). Hij had dus zijn vroe-
geren leermeester niet vergeten. Coelius beloofde,
dat hij hem helpen zou, zooveel hij kon, doch hem
in zijne familie opnemen kon hij niet om verschil-
lende redenen, waarvan wel de voornaamste was zijn
klein inkomen en de heerschende duurte. Eindelijk
is Utenhove dan onder dak gekomen bij een recht-
schapen man van middelbare beschaving. Hij had het
daar evenwel niet naar zijn zin, want ofschoon hij
met weinig tevreden was, de keuken beviel hem niet.
Hij zag dan ook nog steeds naar een goed logies om •).
*) Zie over Coelius Secundus Curio , die van 1547 — 1569
hoogleeraar te Bazel was: Amoenitates literariae,
tom. XIV, Francof. 1731, p. 325-402: C. Secundi Cu-
rionis ejusque familiae historia.
>) Er staat eigenlijk „pater mens''. Dit moet zijn: „frater
meus". NicoLAAS Utenhove is wellicht nooit in Italië of
Zwitserland geweest, en bovendien, toen hij in 1527 stierf,
was Curio nog geen man van beteekenis.
') Amoenitates literariae, tom. XIY, p. 342.
♦) Epistolae Tigurinae, p.387; Original Letters,
vol. II, p. 595.
Digitized by VjOOQIC
48
Dit alles nu, dat hij Zwitserland bereisde ten eerste
om het land te fcien, ten tweede om met de voor-
naamste mannen van zijn tijd kennis te maken, dat
hij zulk een hoogen prijs stelde op een welopge-
voed gastheer en eene net bereide tafel, kenmerken
hem wel als een fijn beschaafd man.
UtenhoVe kon het Coelius moeilijk euvel duiden,
dat deze hem niet ontving, en dat heeft hij ook niet
gedaan. Zij zijn zelfs vrienden geworden. De weder-
zijdsche bekendheid met Bernardinus Ochino, den
predikant der Italiaansche Hervormden te Londen,
met HopER en de broeders De Falais, gaf hun na-
tuurlijk ruime stof tot onderhoud. Utenuove maakte
hier ook kennis met den bekenden Laelius Socinus ^),
die later bij de Gereformeerden met eene zoo zwarte
kool stond aangeteekend. In dezen tijd echter stond
hij te goeder naam, en nog vele jaren later werd hij
door Melanchton en Calvijn geprotegeerd. In Polen
hebben zij elkander wedergevonden *). Behalve bij
zijne kennissen leidde Coelius Utenhove in bij zijn
huisgezin, en zij zijn eindelijk van elkander geschei-
den met de belofte van briefwisseling.
Uteniiove voldeed hieraan nog, toen hij te Straats-
burg was teruggekeerd, en Coelius gaf met de eerste
Frankforter mis een zeer vriendschappelijk antwoord,
maar later schijnt er tusschen hen eene verkoeling
te zijn gekomen. Wij vinden geen spoor meer, dat
zij hunne betrekking nog onderhielden en' het komt
mij niet onmogelijk voor, dat de gespannen • verhou-
ding, waarin Coelius langzamerhand met Genève en
') Zie hierachter in de By lagen, blz. X.
*) Zie beneden; en hierachter in de Bylagen, blz.
XXXIII^XXXV.
Digitized by VjOOQIC
49
met Zürich geraakte, omdat zijne gevoelens het
beslist Gereformeerd karakter van die van Calvijn
en BuLLiNGER niet hadden, van invloed is geweest
op het verflauwen der vriendschap tusschen Utenhove
en CoELius.
Bij zijne terugkomst te Straatsburg ontmoette Uten-
hove a Lasco '). Zij overvlogen daar de recensie
van den »Consensus Tigurinus", die Calvijn aan Uten-
hove had toegezonden. Zoo spoedig mogelijk bedankte
hij nu BuLLiNGER voor het beloofde andere af-
schrift. In weerwil hiervan heeft Bullinger hem
en HoPER in het laatst van Augustus toch nog eene
redactie van den Consensus, zooals die toen door
Bullinger en Calvijn was vastgesteld, ter beoor-
deeling aangeboden. Dit deed hij buiten medeweten
van Calvijn en, zooals hij zich bij dezen veront-
schuldigt, onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat
zij het stuk voor zich zouden houden , want het mocht
nog niet gepubliceerd worden en kon nog worden
gewijzigd. Die van Schaffhausen en St. Gallen waren
er voor, dat het openbaar gemaakt werd; die van
Bern niet, omdat het nog aan het oordeel van den
Senaat moest worden onderworpen. Bullinger zelf
was er voor, niet alleen om het wijd en zijd aan de
broeders ter inzage te geven, maar ook om het te
publiceeren, omdat hij niet geloofde, dat de Berners
tegen een werk met zulk een goed doel ernstig be-
zwaar zouden maken; hij wachtte echter op een ge-
*) Dit bezoek van k Lasco aan Straatsburg schynt Dal-
ton ontgaan te zijn. Zie Dalton, Johannes a Lasco,
S. 333.
Digitized by VjOOQIC
50
legener tijd. Met ongeduld vroeg Utenhove in het
laatst van November Calvijn, hem op zijne eigene
kosten een afschrift van de eindredactie toe te zenden ^ ).
Dat hij de quaestie van het Avondmaal ook weten-
schappelijk bestudeerde, en gaarne uit zijne eigene
oogen zag, zien wij hieruit, dat hij Bullinger zoo
dringend mogelijk verzocht, hem te bezorgen een
geschrift, dat Bucerus, » vóórdat hij zoo onwijs was
geworden", over het Avondmaal vervaardigd bad ^).
Hij bedoelde de beschrijving van een twistgesprek,
dat in het jaar 4528 door Capito, Bucerus, Fagius
e. a. gehouden was; eene beschrijving, die Bucerus
gegeven had in de opdracht zijner commentaren op
het vierde Evangelie aan de overheid en de predi-
kanten van Zörich *). Bullinger antwoordde dan
ook, dat hij deze disputatie gemakkelijk kon ver-
krijgen door het koopen van Bucerus* commentaren
op de vier Evangeliën van het jaar 4530, want dat
bovendien de bezorger van zijn brief weigerde, zulk
een boekje mede te nemen, dewijl het hem in levens-
gevaar kon brengen *).
De toestand der Straatsburgsche kerk was gedu-
rende zijne afwezigheid hoe langer hoe treuriger ge-
worden; geen wonder dus, dat hij spoedig vertrok,
want de trouwe Gereformeerden hadden zeer veel te
*) Gekdes, Scrinium Antiquarium, tom. III etIV,
p. 430; Corpus Reformatorum, Cal vini opera, torn. XIII,
p. 405, 474.
*) Epistolao Tigurinae, p. 379; Original Let-
ters, vol. II, p. 583.
') Gerdes, Scrinium Antiquarium, tom, III et IV,
p. 429 in de noot. De disputatie is afgedrukt by Gerdes,
Historia Eeformationis, tom. II, p. 353—360.
*) Zie de plaats in het Scrinium, 1.1.
Digitized by VjOOQIC
51
verduren, en bijna al zijne vroegere vrienden waren
vertrokken naar allerlei oorden. Eene onvergefelijke
moedeloosheid verlamde de krachten van hen, die
zich nog tegen de tirannie van het Interim hadden
kunnen verzetten, en hunne tegenstanders dreven
meedoogenloos den spot met hen. Dagelijks hoorde
men verschrikkelijke lasteringen van God en zijn
Woord uit den mond dergenen, die afvallig waren
geworden. Het volk was zóó tuchteloos en werd al-
lengs zóó overmoedig, dat de vrome Utenhovk in
het besef eener drukkende verantwoordelijkheid aan
BuLLiNGER verklaarde: »Het is zeker, dat wij niets dan
zware straffen te wachten hebben wegens onze ondank-
baarheid". Reeds den 8«t«n Juli vertrok hij uit Straats-
burg. Het was eerst zijn plan geweest, de reis naar
Engeland over Keulen te nemen, maar om de groote
gevaren, die hem in Vlaanderen bedreigden, rieden
hem zijne vrienden, liever door Frankrijk te gaan.
En zoo deed hij. Hij ging evenwel niet alleen *). Zeer
waarschijnlijk is het, dat de vrouwen van Fagius en
BucERUS, die in dezen tijd hare echtgenooten volg-
den, Utenhove tot begeleider hadden^). Vóórdat hij
vertrok, verzocht hij nog aan Bullinger, hem steeds
op de hoogte te houden van al wat er belangrijks
gebeuren zou ').
^) Epistolae Tigurinae, p.379; Original Letters,
vol. II, p. 583 seq.
«) Epist. Tigur., p. 363; Orig. Lett., p. 558. Het
wordt nog waarschgniyker , doordat hg, na de landing,
allereerst naar Cambridge ging.
») Epist. Tigur.', p. 379; Orig. Lett., p. 584.
Digitized by VjOOQIC
52
Toen hij in Engeland aan wal stapte, gold ziju
eerste bezoek Canibridge * ) , ongetwijfeld om Fagius
en Dryaxder te ontmoeten en de vrouw van Fagius
daarheen te geleiden. Deze laatste werd geregeld ge-
kweld door de derdendaagsche koorts, en Dryaxder
stond op het punt dit land wederom te verlaten , nog
vóórdat hij er eene vaste plaats had kunnen vinden.
Utexhove vond er dus geene opgewekte hailen«
En zoo was het ook , toen hij eindelijk thuis kwam
te Canterbury.
De machtige primaat der kerk van Engeland was
niet almachtig. Juist toen hij bezig was de aarde toe
te bereiden, terwijl hij naar alle kanten uitzag om
geschikte zaaiers te vinden, die met kwistige hand
het zaad der Hervorming moesten uitstrooien, overal
waar slechts eenigszins op ontkieming viel te hopen,
stak een hevige storm op , die de geheele onderneming
dreigde te verijdelen. Evenals in het Duitsche rijk
en in Polen was het de adel, die de Hervorming be-
gunstigde. Doch dit juist maakte haar impopulair.
Want het volk had tegen den adel eene hevige grief;
de klacht was, dat hij een groot deel van het
land, dat vroeger gemeen eigendom was geweest,
eenvoudig aan zich had getrokken. Er brak een heftige
opstand uit, die ten koste van duizenden menschen-
levens werd gesmoord. Intusschen maakte de koning
van Frankrijk, die steeds het oog had op eene her-
winning van Boulogne, van Engelands ontredderden
toestand gebruik, om een aantal kasteelen en burch-
ten aan den zeekant tusschen Boulogne en Calais te
veroveren, deels door geweld, deels door capitulatie,
*) Zie het adres van een brief van Bülltnger bij Ger-
DES, Scriniam Antiquarinm, torn. III et IV, p. 429.
Digitized by VjOOQIC
53
en zoo bracht hij de bezetting van Boulogne hoe lan-
ger hoe meer in het nauw. De adel maakte zich dezen
tegenspoed van buiten ten nutte, om van binnen de
gunst des volks te herwinnen. De hertog van Somerset,
Lord-Protector van Engeland, kreeg van alles de
schuld. Een slecht beheer van de staatszaken was de
oorzaak van alle rampen , en met gemeen ovei'leg werd
besloten, den eersten staatsdienaar van 's Konings
zijde weg te nemen en in den kerker te werpen.
Eene gedrukte proclamatie, bevattende de gewichtige
redenen dezer handelwijze, werd wijd en zijd onder
het volk verspreid *) en vervulde vooral de vrienden
der Hervorming met ontzetting, daar de Lord-Protector
naast Cranmer als haar eerste steunpilaar bekend
stond. Er liep zelfs een gerucht, dat Oghinus gevan-
gen genomen was, ja ook Bucerus, zoodat met hem
het verrijzend gebouw der Reformatie in puin zou
zijn gevallen, welk gerucht zich tot Bazel en Zürich
verspreidde ^).
In deze omstandigheden keerde Utenhove naar
Canterbury terug en vond daar, zooals hij het uit-
drukt, zijne zaken in zulk een toestand, dat hij zich
genoodzaakt zag, terstond naar Londen te verhuizen.
Er gaat bij onderzoek weinig licht over die verhui-
zing op. Met de woorden ))mijne zaken" bedoelt hij
waarschijnlijk de geheime Gereformeerde kerk, die
hij daar vroeger in het leven geroepen had. Deze had
niet alleen eene streng Hervormde, maar zelfs eene
presbyteriale inrichting, waarop alle Bisschoppelijken
natuurlijk hevig gebeten waren, en in deze oproerige
ï) Sleidanus , 1. 1. fol. 391.
') Epistolae Tigurinae, p. 233; Original Lettersj
vol. I, p. 353
Digitized by VjOOQIC
54
dagen zal het verblijf aldaar niet meer veilig geweest
zijn, want juist in die streken woedde de opstand
het hevigst. Tot een antwoord op de vraag, waarom
Utenuove die plotselinge verandering van woonplaats
niet nader verklaart, en tevens als een staaltje van
den toestand des Rijks, geef ik deze woorden uit
zijn eersten brief aan Calvijn, waarin hij zijne
verhuizing vermeldt*): »Het is niet veilig, over
den staat van het land veel aan het papier toe te
vertrouwen, want onder lederen steen slaapt een
schorpioen".
Utenhove vestigde zich dan te Londen. Wel mocht
hij nu reeds spreken van ))al de lotgevallen, die hij
had ondervonden" ^). Toen hij te Londen kwam,
vond hij daar zijn werkkring als aangewezen, nl. de
stichting eener nieuwe vluchtelingen-gemeente. Dat
langzamerhand een groot aantal uitgeweken vreem-
delingen, meest Duitschers, Franschen en Vlamin-
gen, ook Italianen, zich te dezen tijde in Engeland
hadden nedergezet, is een zóó bekend feit, dat ik
het hier niet behoef te herhalen. k
De Franschen en Walen nu hielden reeds gods-
dienstige bijeenkomsten in het voorjaar van 4549.
Valérand Poulain verklaart in de opdracht van
zijne »Liturgia Sacra" ^) aan Edvard VI, welke op-
dracht gedagteekend is 29 Februari 1554, dat deze
*) Utenhove aan Calvijn, 26 Nov. 1549 (Corpus Re-
formatorum, Calvini opera, tom. XIII, p. 460 — 463).
*) L. 1., Calv. opp. XIII, p. 630.
') V. PoLLANUS Flander, Lituigia Sacra, seu Ri-
tus Ministerii in Ecclesia Peregrinorum profu-
gornm propter Evangelium Christi Argentinae,
1551, aangehaald bij Is. Le Long, Eort historisch ver-
haal, blz. 20 V.
Digitized by VjOOQIC
55
Fransche kerk te Londen reeds vóór twee jaren door
de Franschen was gesticht ^). Ik houd het er voor,
dat FRANfOis DU Rivier, vroeger werkzaam te Can-
terbiiry ^). haar eerste leeraar geweest is, terwijl in
zijne plaats Claudius Colinaels optrad. Deze was
een goede bekende van Calvijn, vertoefde reeds in
November van het jaar 1548 bij Uteniïove te Can-
terbury , en kreeg daar diens dienstmaagd ten huwelijk ;
hij predikte toen ook enkele malen in de kerk aldaar *).
Bij Utenhove's terugkeer in het najaar van 1549
was de toestand voor de geheime gemeente evenwel
onhoudbaar geworden, en Colinaeus ging met hem
mede naar Londen, waar hij naar eene andere be-
trekking uitzag 4), die hij, naar het getuigenis van
Utenhove, zeer waard moet geweest zijn «); doch
het is mij onbekend, wat er van hem geworden is.
Reeds in December 4548 bevonden zich te Londen
meer dan vijf duizend Nederlanders, die om des ge-
loofs wil in ballingschap waren gegaan. «Nederlanders"
moet hier wel in den allerruimsten zin worden geno-
men. Ik versta er onder de bewoners van het
onderste stroomgebied van Yperle. Schelde, Maas,
Rijn , Eems en Weser. Het ontbrak evenw^el deze groote
menigte aan organisatie en aan voorgangers. In het
laatst van December zond de reeds genoemde Italiaan
Bernardinus OciiiNO op verzoek van aartsbisschop
Cranmer een tweetal brieven aan Wolfgang Mus-
1) Le Lono, a. w. blz. 21.
*) Zie boven, blz. 31 v.
') Zie in de By lagen bierachter, bl?. VIII.
♦) Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn. XIII,
463.
^) Hierachter in de Bijlagen, blz. VIII,
Digitized by VjOOQIC
56
cuLus, die vroeger predikant was geweest te Augs-
burg, sedert de dagen ^an het Interim profes-
sor in de Theologie te Bern, ten einde hem uit te
noodigen, naar Engeland te komen, waar hij wel
eene plaats zou kunnen krijgen als docent te Cam-
bridge of anders als leeraar der meer dan vijf duizend
»Germani" ' ), dien zijne komst zeer aangenaam zou
wezen. Musculus had wel reeds vroeger geantwoord,
dat hij liever wilde wachten, totdat hij weder een
predikantsambt in Duitschland kon erlangen, maar
Cranmeu meende, dat die hoop ijdel zou zijn; en
om hem bijna te nopen tot een spoedig besluit, liet
hij doorschemeren, dat hij wel honderd kronen tot
reisgeld zou willen zenden. Musculus evenwel volhardde
in zijne weigering en wachtte, totdat hem de gele-
'genlieid zou worden geschonken, Christus te dienen
in Duitschland 2).
De vrienden over het Kanaal hielden aan. Op den
5^^^ Juni schreef Dryander aan Vadianus: »Het is
den Nederlanders vergund , hun eigen kerk en pre-
dikanten te hebben te Londen , waar wel vier duizend
Nederlanders moeten zijn. Deze kerkelijke bediening
zou Musculus voortreffelijk kunnen vervullen, zoo-
wel in zijn eigen als in het algemeen belang. Ik
weet, wat hij geantwoord heeft op de brieven van
Bernardinus [OciiiNUs], toen deze hem naar Enge-
>) De kenze van Musculus scliynt eenigszins zonderling.
Dat hier evenwel onder „Germani" wel degelyk eene Hol
landscli, Ylaamsch of Flatdnitsch sprekende natie bedoeld
wordt, ie vry zeker. Ook ütenhove en Micronius noemen
in hunne brieven aan de Zwitsers hun eigen kerk de „Ecclesia
Germanica''.
») Epistolae Tigurinae, p. 221 seqq.; Original
Letters, vol. 1. p. 334—337.
Digitized by VjOOQIC
57
land riep uit naam van den aartsbisschop van Can-
terbury, en mijns inziens heeft hij zeer verstandig
geantwoord. Maar ik zou meenen. dat deze betrek-
king van predikant en bedienaar der Sacramenten
niet verwerpelijk is. Indien hij er zin in heeft, waar-
schuw mij, en ik zal onderzoek doen naar de beste
wijze van handelen. Ik schrijf met geen ander doel,
dan hem en het algemeen belang een dienst te doen" ' ).-
Al deze pogingen hielpen echter niet. Men wendde
zich nu in eene andere richting. Bucerus schreef
den 44d«ii Augustus aan Alb. Hardenberg te Bre-
men: »Er zijn hier ook zes- a zevenhonderd vrome
Nederlanders'' enz.
Men zal vragen, hoe het mogelijk is, dat Ochinus
en Dry ANDER spreken van vijf duizend en vier dui-
zend Nederlanders, terwijl Bucerus slechts van zes-
ii achthonderd gewaagt. Hierop weet ik alleen te ant-
woorden , dat de cijfers van Ocuinus en Dryander op
loutere gissingen berusten. Het was wel onmogelijk,
en vooral in die tijden, het aantal Nederlanders on-
der de vele vreemdelingen , die zich allengs door geheel
Londen verspreidden, te begrooten. Als wij rekening
houden met den ontzettenden indruk, dien de onop-
houdelijke toeloop van uitgewekenen op Londens be-
volking moet hebben gemaakt, dan is het zeer wel
te begrijpen, dat de volksmond hun aantal aanmer-
kelijk heeft overdreven. Verder zal in de opgave van
Bucerus onderscheid gemaakt zijn tusschen de Ne-
derlanders en de Bovenlanders, d. i. tusschen de
Vlaamsch, HoUandsch en Platduitsch sprekende be-
volking, ter eene zijde, en de meer bepaald Hoog-
duitsch sprekende bevolking aan den anderen kant.
«) Epist. Tignr., p. 233; Orig. Lett., p. 352 seq.
Digitized by VjOOQIC
58
Onder de Nederlanders nu zijn zeker de Waalsch spre-
kenden niet medegerekend bij het getal van zes-
a achthonderd. Ook waren niet alle Nederlanders
in Engeland Zwitsersch-gereforrneerden , die wilden
medewerken aan het tot stand komen eener Gerefor-
meerde kerk.
Dit laatste is gewis, want Eduard VI stond in het
volgend jaar zijn bekend Patent (waarover straks na-
der) vooral toe, om in de Gereformeerde Hollandsche
en Waalsche kerken een bolwerk te hebben tegen
de zoo gevreesde Anabaptisten en andere ketters ').
Dat het aantal leden der Gereformeerde gemeente
•waarlijk zoo groot niet geweest is, blijkt ook wel uit
de zaak van Valentin Werdmüller, een Züricher
die te Londen gevangen zat, en door Hoper, Micro-
Nius en Utenhove uit de gevangenis werd bevrijd
door het betalen van eene zekere som, welke uit de
aalmoezen der gemeente werd bijeengebracht, onge-
veer zes pond. Micronius deed zijn best , om dit geld
van de ouders terug te ontvangen, want zegt hij:
»wij zijn maar weinigen in getal en meest arm" *).
Wij gaan thans voort met den brief van Bucerus :
}>Ey zijn hier ook zes a achthonderd vrome Neder-
landers, vervuld van begeerte naar het goddelijk
Woord. Zij hebben mij en mijnen Fagius verzocht,
hun een getrouw predikant te verschaffen in de Bra-
^) Zie BuRN, History of the Refugees, p. 186. De
wigze waarop de ketters geweerd werden, was deze, dat aan
geen vreemdeling werd vergund, in eene Engelsclie stad te
wonen, als hy niet eerst eene geloofsbeiydenis had afgelegd
bij predikanten der Waalsche of Hollandsche kerk te Londen
(zie beneden, o. a. blz, 62 en blz. 82—85).
*) Epistolae Tigurinae, p.367; Original Letters
vol. II, p. 503 seq.
Digitized by VjOOQIC
59
bantsche taal, want die spreken zij voor *t grootste
gedeelte. Wij hebben wel thuis Martinus Fabri , een
zeer geacht broeder, dien gij. kent, en deze heeft een
klein en onzeker inkomen , zooals de zaak thans staat ;
ik had er ook wel over gedacht, hem uit te noodi-
gen, maar hij heeft eene te zwakke stem, dan dat
ik zou durven hopen, dat hij op deze plaats voldoen
zou. Daarom heb ik mij tot u gewend, mijn broeder,
of gij ook iemand kendet, dien dit ambt veilig zou
kunnen worden toevertrouwd. Gij weet, mijn broe-
der, hoe het Evangelie geen vrucht kan dragen
zonder de Christelijke tucht. Gij weet ook, hoe wei-
nigen, zelfs uit onzen stand, haar kunnen verdragen.
Derhalve , indien gij iemand kunt vinden , die degelijk
opgeleid is voor het rijk van Christus, die van den
rechten ijver vervuld is, en hetgeheele ambt der ziel-
zorg op zich wil nemen , dan bid ik u, hem zoo spoe-
dig mogelijk hierheen te zenden. De broeders zullen
zijn reisgeld vergoeden, en zij zullen hem fatsoenlijk
onderhouden. Zend hem aan hen, wier namen u te
gelijk met dezen brief worden opgegeven, en indien
gij kunt, antwoord zoo schielijk mogelijk, wat wij in
dezen van u te wachten hebben" ^).
Op den 228t««» October herhaalde hij zijn verzoek
aldus :
))Eene maand geleden heb ik u geschreven, dat gij
toch voor de Nederlanders een predikant mocht zenden,
die onderwezen is tot het rijk van Christus, en volijverig
in de Christelijke tucht. Ik ben onzeker, of die brief
u bereikt heeft, omdat gij niet geantwoord hebt.
Daarom heb ik u wederom willen schrijven en u ver-
zoeken, dat gij toch voor onze lieden deze moeite
>) Epiet. Tignr., p. 352; Orig. Lett., II, p. 539 scq.
Digitized by VjOOQIC
60
wilt doen. Ik heb hen vermaand over den waren
plicht van een Evangelisch Doctor; ik heb hen ver-
maand over de tucht, zonder welke geen enkel ge-
trouw dienaar van Christus rustig zijn dienst kan
Avaarnemen. Ik heb hen vermaand over den Catechis-
mus. Zij beloven , dat zij zich aan het juk des Heeren
volkomen willen onderwerpen en een getrouw dienaar
van Christus met dubbele eer willen behandelen. Het
zijn mannen, die ik vertrouwen moet. Daarom bid
ik u in den Heer dringend, zend zoo spoedig moge-
lijk iemand, dien gij deze plaats waardig kunt keu-
ren. Het is noodig, dat hij uwe taal spreekt, want
het zijn Duitschers, bijna allen ui,t de Nederlanden.
In de tegenwoordige vervolging toch, die bij u woedt,
houd ik het er voor, dat gij gemakkelijk iemand kunt
vinden', zooals wij er een zoeken. Laat het u niet
afschrikken, indien gij iets gehoord hebt van de
jongste beroering in dit rijk, en laat u niet bewegen
door algemeene geruchten, die waarheid en leugen
met elkander plegen te verbinden". Hierop gaat hij
over tot het stellen van eischen omtrent het geloof
van den gevraagden predikant betreffende het Avond-
maal. Met allerlei dubbelzinnige woorden komt het
neder op den eisch, dat hij moet gelooven aan ze-
kere werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het
brood en den wijn van het Avondmaal. »Deze tegen-
woordigheid van mijnen Heer en de gemeenschap met
Hem mag niemand mij ontnemen, en dan zullen
wij het ook gemakkelijk eens worden over de andere
zaken" ')•
*) Zie by Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. III
et IV, p. 699 — 701. De godgeleerde lezer moge den brief
aelven nazien. Hij is een eclit staaltje van de wijze, waarop
Digitized by VjOOQIC
6i
De pogingen van Bucerus zijn met geen gimstigen
uitslag bekroond. Ook de richting der predikantenen
ouderlingen week maar al te zeer af van de zijne,
zoo hebben wij b. v. reeds opgemerkt, datlJTENiiovE
en MiCRONius de eenvoudige avondmaalsleer der Zwin-
glianen aanhingen ^).
»Intusschen hadden de vele gevluchte Christenen,
die door de wreede plakkaten des Keizers naar En-
geland geweken waren, om er de rust des gewetens
en de uitoefening van den waren godsdienst te genie-
ten, groote behoefte aan eene geschikte plaats, waar
zij in hunne eigene taal de zuivere religie konden
plegen. Daarom gaf een zekere Francisco Berti van
dezen nood kennis aan de hertogin van SufTolk, (eene
ijverige en godvreezende vrouw), die de zaak mede-
deelde aan Dr. Cooke en Mr. Ciieeke, des Konings
scholarchen. Dezen hebben bewerkt, dat kort daarop
vanwege den Koning met een ,guarant', gezonden
werden Mr. Armigall Wayd en Mr. Hunnings, (de
een ,clerck van Raed', de ander ,van t' Signet'),
ten einde den tempel, die vroeger aan de Augustijner
monnikken had behoord, aan Marten Micron, Gu-
ALTERUS Deloenus CU anderen, aldaar tegenwoordig,
over te leveren , om er den waren godsdienst in hunne
taal te bedienen". Dit geschiedde in het jaar 4550
Aldus verhaalt Ruytinck 2). Den naderen datum geeft
Bucerus zgne stellingen weet te omschrgven. Zyne leuze is
hier: de teekenen des Avondmaals zijn „signa exhibitiva".
Ieder gevoelt de afwykingen van Luther en van Calvijn.
De leer van Bucerus sclignt een „mixtnm quid" voor ieder,
die helder en streng wgsgeerig dogmatiseert.
ï) Zie boven, blz. 39—42.
*) Symeon Euytinck, Ghcschiedenissen ende Han-
delingen, die voornemelick aengaen de Neder-
Digitized by VjOOQIC
62
esne aanteekcning van Eduard VI in zijn dagboek:
»29 Juni. Er werd bepaald , dat de Nederlanders zou-
den hebben den tempel der Austin Friars tot kerk,
om er hunnen dienst in te houden, tot wering van
alle secten van Anabaptisten en dergelijke" O-
Men ziet, dat er in het verhaal van Ruytinck geen
sprake is van a Lasco of Utenhove. Aan hen geeft
hij alleen de eer van den Koning te hebben overge-
gehaald, het groote charter te geven, dat zoo ver-
maard is. Het komt mij voor. dat de toedracht der
zaak deze is geweest: a Lasco was ijverig bezig met
het tot stand brengen der gemeentelijke organisatie,
terwijl de hertogin van Suffolk zich eveneens de zaak
heeft aangetrokken en op handige wijze de schenking
der kerk heeft bewerkt. Dat a Lasco en Utenhove
wel mede hun best hebben gedaan voor de. stichting
der gemeente is zeker. Micronius schrijft op den 20*t««i
Mei 4550 uit Londen aan Bullinger: »De heer Jo-
ANNES a Lasco is den 13^»^ Mei aangekomen, ^ijne
komst was ons allen zeer aangenaam. Hij heeft be-
sloten te Londen te blijven en eene Nederlandsche
kerk te stichten, waarvan hij de Superintendent moet
worden. En voorwaar, het is hoog noodig, dat hier
het woord Gods in het Nederlandsch weerklinke tot
wering van de ketterijen, die door de onzen worden
ingevoerd. En er zijn vele Arianen, Marcionisten,
Libertijnen, Donatisten en dergelijke monsters" ^). En
duytsche natie ende gemeynten, wonende in En-
gelant ende int bysonder tot Londen (in de Wer-
ken der Marnix-Vereeniging, Serie IH, dl. I, Utr.
1873), blz. 12.
>) BuRN, History of the Refugees, p. 186.
*) Epistolae Tignrinae, p.365; Original Letters,
vol. II, p. 560.
Digitized by VjOOQIC
6;)
den 4^«n Juli schrijft hij : ))Ik blijf te Londen voor het
ambt van Dienaar des Woords in de Vlaamsche kerk ,
die a Lasco hier doet inrichten. Ik ben er nog vol-
strekt niet zeker van, of zulk eene^kerk kan verkre-
gen worden, maar er is veel hoop op. Indien ik als
Dienaar aan het hoofd dier kerk geplaatst word ,
dan'' enz. ^).
Nadat nu de Koning het gebouw der Austin Friars
liad geschonken, hebben a Lasco en Utenhove hun best
gedaan , dat hij de stichting der Vlaamsche en Waal-
sche kerken met een rijks-charter bekrachtigde. De
bescheidene Utenhove kent de eer aan a Lasco al-
leen toe^), maar Ruytinck geeft ook aan Utenhove
het deel , dat hem toekomt ^). De Koning is er spoe-
dig toe overgegaan. Reeds den 24i^^^ Juli was het
fraaie stuk gereed, dat nog heden een welbe waarde
schat is in de archieven der HoUandsche kerk te
Londen *).
>) Epist. Tigur., p. 367; Orig. Lett., p. 565.
*) Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn. XIII,
p. 628.
*) RUTTINCK, t. a. p.
*) De heer Adama van Scheltema, de tegenwoordige
predikant der gemeente, was zoo welwillend, liet mg te
laten zien. Het stuk is op een groot, langwerpig vierkant
en zwaar papier met prachtige letters geschreven. Het bevindt
zich in onberispeligken staat. Ook het groote koninkliyke zegel
is zoo goed als ongeschonden. Aan het origineel is nog dit
op te merken , dat het alleen onderteekend is door F. South-
WELL en niet door W. Harrys, zooals zelfs Utenhove af-
drukt. Die tweede handteekening durf ik niet verklaren. Het
stuk is herhaalde malen afgedrukt en vertaald, te dikw^ls
dan dat ik m^ aan eene opsomming mag wagen, daar
ik zeker onvolledig zou wezen. Twee zelfstandige HoUandsche
vertalingen z^n m§ bekend. De eerste komt voor in Microen^s
„Christelyke Ordinancien der Ned. Gemeynten Christi" (daaruit
Digitized by VjOOQIC
64
De ballingen, die in hun vaderland ter nauwernood
aan de rookende brandstapels waren ontkomen, die
zich hadden nedergezet in een land, waar zij door
eeh groot deel der bevolking en der machthebbenden
als revolutionairen werden beschouwd, stonden er
zelven verbaasd over, dat zij op deze vreemde kust
zooveel vrijheid genoten. Utenhove schreef aan Cal-
vijn: ))Wij hebben enkele dingen verkregen, die wij
niet verwacht hadden, ja zelfs, ons is meer veroor-
loofd, dan waarom wij zelven gevraagd hadden. In
(Ie eerste plaats gebruiken wij samen de kerk der
Augustijner monniken, die door den Koning de
Jezustempel genoemd is *). Zij is gegeven aan de beide
natiën. Zij wordt op kosten van den Koning hersteld.
Het zuivere woord mag er in verkondigd worden en
de Sacramenten bediend naar de instelling van Chris-
tus, den Heer, zonder eenige superstitie. Ook de ker-
kelijke tucht naar het woord Gods is ons geoorloofd.
Daarenboven, wat niet gevraagd is, wij hebben niets
te doen met één der Bisschoppen, zelfs niet met dien
van Londen, wat hen maar al te zeer tegen de
borst stuit. Ja, aan hem en aan de overige bis-
schoppen en aartsbisschoppen des Rijks, aan den
mayor, de schepenen en de aldermen van Londen,
is bevolen en ten strengste gelast, dat zij zich op
afgedrukt bij Is. Le Long, Kort historisch verhaal,
blz. 15—19). De tweede is die van Ruytinck.
*) Het was een groot en schoon gebouw in spitsboogstijl,
gelegen in het midden van Londen. De laatste brand (1862)
liet alleen de mnren en de pilaren staan, maar alles is zóó
fraai gerestaureerd, dat de kerk op zich zelve een bezoek
overwaard is. De vroegere Chnrch-yard is geheel met han-
dels-etablissementen bebouwd, en hierdoor zijn* de kerkelijke
fondsen zeer r^k geworden.
Digitized by VjOOQIC
65
geene wijze met onze kerken zullen bemoeien, maar
dat zij ons zullen toelaten, op onze wijze te handelen
en de zaken in te richten, ook al wijken wij in cere-
moniën en kerkgebruiken af van de Anglicaansche.
Vier dienaren des Woords zijn door den Koning aan-
gesteld, twee in de Waalsche kerk, nl. Eichardus
Vauvilius 1) en Franciscus Rivius ^), en twee in
de Nederlandsche , Martinus Micronius*), die vroe-
ger samenwoonde met den heer De Falais en sedert
met den heer Hoper, en nog iemand*). Tot super-
*) Of Eichard FRANgois. Hij was vroeger Augustijner
monnik geweest en behoorde in 1533, toen hij in Berrywas,
tot de 'eersten die de Hervorming omhelsden.
*) F. Marloret du Ui vier, vroeger monnik, daarop pre-
dikant te St. Blaise en Mondon. Wiy hebben hem reeds vroe-
ger met ÜTENHOVK te Canterbury aangetroffen.
*) Dat MiCRONius eerst nu werkelgk predikant werd, zal
hieruit te verklaren zgn, dat hg van beroep geneesheer was.
H^ werd te Gent uit fatsoenlyke ouders geboren, en volgens
ScHOOCKiüS moet uit verscheidene geschriften blaken , dat hy
in z^n vak zeer ervaren geweest is. Toen hij eenmaal met
dé zuivere leer bekend was geworden, wilde hij haar ook
met allen ^ver aan z^ne naasten mededeelen; maar sedert
hy zich niet meer veilig gevoelde tegenover de lagen der
wreede Inquisiteurs, heeft hy den naam Mjcronius aangeno-
men (hy heette eigeniyk De Cleyne) en is met vele andere
geloovigen gevlucht (Schoockius, 1. 1. p. 462). Hy vluchtte
evenwel niet naar Engeland, zooals Schoockius meent, maar
ging eerst naar Duitschland met De Falais en Utenhove,
en reisde in April 1549 uit Zwitserland met Hoper naar
Londen (zie de brieven van Hoper en Micronius in de
Epistolae Tigurinae; vergeiyk hierboven blz. 22 en
33, en hierachter in de Byiage, blz. YI).
*) Nameiyk Gualterüs Delenus (Wouter Deelen).
Deze was geboren te Alkmaar (Ruytinck, a. w. blz. 17).
Hy had reeds in het jaar 1540 groote blyken van geleerd-
heid gegeven, toen hy te Londen een N. Testament in het
Latgn in 4P uitgaf, opgedragen aan koning Hendrik YIII,
5
Digitized by VjOOQIC
66
intendent, zooals men het noemt, of opziener van
's Konings wege, hebben wij den heer a Lasco, die
aan het hoofd staat van de beide kerken. De verkie-
zing van predikanten, ouderlingen en diakenen berust
geheel bij de kerken, maar de verkozen predikanten
en ook de Superintendent moeten den Koning ter
bevestiging worden voorgedragen. Dit is de hoofdsom
van den Koninklijken, echt authentieken brief, dien
wij bezitten. Het beteekent voorwaar niet weinig, dat
wij bevrijd zijn van het juk der Bisschoppen; en
daarom zij de Heer geprezen tot in eeuwigheid.
Amen" O-
Doch de vreugde werd spoedig verstoord. De Bis-
schoppelijken legden hun allerlei zaken in den weg.
De kerk moest op 's Konings kosten hersteld worden,
maar door den thesaurier des Konings werd de repa-
ratie moedwillig vertraagd. A Lasco vroeg den sleu-
tel, om althans des Zondags dienst te kunnen houden,
doch deze werd hem geweigerd met de bepaling, dat
zij eerst de onschriftmatigheid der Engelsche kerkge-
bruiken moesten hebben aangetoond, eer zij vrijheid
erlangen zouden, hunne eigene kerk in te richten*).
waarin de Latynscbe tekst op meer dan zeshonderd plaatsen
volgens de Grieksclie grondtaal verbeterd was (Is. Lb Lono,
Boek-zaal der Nederduy tscbe bybels, Amst. 1732,
blz. 717). Hg was „biblioscopus" geweest van Hendrik VIII
(k Lasco aan Bullinoer, by Gerdes, Scrinium Anti-
qnarium, torn. III et IV, p. 468), en bad te Brngge onge-
veer in 1545 eene gemeente vergaderd , die evenwel door zgne
vlncbt wederom verloopen was (Schoockiüs, 1. 1. p. 465).
>) Corpus Eeformatorum, Calvini opera, torn. XIII,
p. 628 seq.
*) Epistolae Tigurinae, p.370; Original Letters,
vol. I, p. 569,
Digitized by VjOOQIC
67
Intusschen verschafte de goedheid van eenige Lon-
densche burgers hun zoolang een ander kerkgebouw.
Op den 24»*«n September begon de dienst. De kerk
was al spoedig te klein. Nadat men besloten had tot
het instellen van een kerkeraad, werden op den 5^^^
October vier ouderlingen bevestigd naar de Apostoli-
sche ordening. Hunne taak was, de dienaren bij te staan,
niet in de bediening des Woords , maar in het waken
voor de leer en de zeden in de kerk. Een hunner
was JoANNES Utenhove. Zij werden ingewijd met
openbare gebeden en oplegging der handen. Eene
week later werden er vier diakenen verkozen, die de
zorg hadden voor de »arme ballingen van Christus".
Hunne bevestiging geschiedde op dezelfde wijze als
bij de diakenen, die door de Apostelen waren inge-
steld O-
De Bisschoppen zaten niet stil. Tot groote teleur-
stelling voor alle leden der Gereformeerde gemeente,
bewerkten zij eindelijk bij den Bijzonderen Raad des
Konings , dat de kerk der ballingen zich had te schik-
ken naar de Engelsche ceremoniën. , Deze werden
echter voor allen, die de vroomheid zochten, onver-
dragelijk geacht ^). A Lasco deed zijn best, om de
verloren vrijheid te herwinnen , maar hij slaagde daarin
niet. Ook Utenhove deed het zijne. Hij had in No-
vember van het vorige jaar Calvijn aangeraden, den
koning van Engeland in de opdracht van een Com-
mentaar eens op te wekken tot volharding in het
werk der Kerkhervorming ^). Toen nu Calvijn ge-
^) Epist. Tigur., p. 371; Orig. Lett., p. 570 seq.
») Epist. Tigur., p. 370 seq.; Orig. Lett., p. 373;
Corpus Keformatorum, Calv. opp. XIII, p. 643 seq.
») L. 1., Calv. opp. XIII, p. 474.
Digitized by VjOOQIC
68
vraagd had, welke ongeveer de inhoud van zulk een
brief moest wezen, had Utenhove daarop in het
laatst van Augustus 1550 geantwoord met eene korte
uiteenzetting van die zaken , welke* den Koning het
meest dienden te worden aanbevolen »). In de vreugde
over het pas verkregen charter bekleedden de kerken
der vreemdelingen in die uiteenzetting eene kleine
plaats. Maar spoedig werd het anders. In November
schreef hij aan Calvun : »0f gij uwen commentaar op
Jesaia den Koning reeds hebt opgedragen, weet ik
niet Intusschen laat niet na , bid ik u , de uit-
stekende vroomheid te prijzen, die hij getoond heeft
in het schenken van de kerk der vreemdelingen,
welke in alle zuiverheid naar Gods Woord bestaat. Dan
zal het niet ongepast zijn, dit feit en de kerk zelve,
hare noodzakelijkheid en haar nut, met enkele woor-
den te verheffen, en ondertusschen , als gij het goed
vindt, ook iets bij te brengen tot lof van den heer
a Lasco, den Superintendent. Want daar zijn er
hier zóóvelen, die ons geluk benijden, dat het te
vreezen staat, dat deze onze vrijheid' ons nog eens
ontfiomen zal worden, tenzij de Heer het goddelooze
streven en pogen van sommigen verbindere" ^).
Eindelijk in de voorrede van Marten Micron voor
»De Christelicke Ordinancien der Nederlantscher Ghe-
meynten Christi" van het jaar 1554, wordt verhaald,
dat het »rein" gebruik van Doop en Avondmaal is
verkregen ^).
«) L. 1, Calv. opp. XIII, p. 627.
») L. 1., Calv. opp. XIII, p. 658.
») „Eindelick, doer de gbenaede Gods, hebben wy 't rein
gebruyck des Doops, ende oock des Nacbtmaels vercregben;
Digitized by VjOOQIC
69
Nog eene derde kerkstichtiug van Utenhove moet
ik hier kortelijk vermelden. Boven ^) hebben wij ge-
zien, dat de vriendschap tusschen Utenhove en Pol-
LANüs eenigszins verkoelde, doordat laatstgenoemde
met Falesiüs en Calvijn in onmin geraakt was.
Reeds in Januari 1548 was hij weder met Utenhove
verzoend ^). Utenhove bewerkte ook de verzoening
tusschen Dryander en Pollanus, en waarschijnlijk is
laatstgenoemde door Utenhove's bemiddeling ook weder
in zijn ambt te Straatsburg hersteld. Er gaat geen licht
op over de klachten der vrienden te Bazel, dat Fale-
siüs eenige broeders slecht had behandeld, en twee
jonge dochters, die volstrekt niet aan hem verwant
waren en ook niet onder zijne voogdij stonden, liefde-
loos behandelde en wederrechtelijk bij zich hield,
waarom Utenhove Dryander aanried, haar gerust
mede te nemen naar Straatsburg ^). Doch ook dit kan
hebben medegewerkt, om Utenhove voor Poulain al-
lengs gunstiger te stemmen. Bovendien kan hij heb-
ben ingezien, dat de lasteringen van De Falais tegen
Pollanüs wat ver gingen ; want ook Calvijn spoorde
Falesiüs zóó herhaaldelijk aan, hem liever met rust
te laten, dat het den schijn heeft, alsof ook hij de
altijd durende beschimpingen eenigszins onrechtvaardig
vond *). En het was ook erg. Zelfs tot in Engeland
hoewel dat wy deselne doer den swaren wederstandt, die
ons Satban was doende , een groote wyle hebben moeten der-
uen (Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 44).
1) Blz. 23.
^) Zie hierachter in de Byiagen, blz. YI.
») T. a. p.
*) Zie bgv. Calvin k M. de Falais, 23 Dec, 1547 (Cor-
pus Reformatorum, Calvini opera , tom. XII , p. 6^5) : „Je
snis tonsiours dadvis que vons laissez Yalerand pour tel qnil est.
Digitized by VjOOQIC
70
heeft De Falais hem met zijn laster vervolgd, zoodat
hij hem ook daar het predikambt dreigde onmogelijk
4e maken ^).
Het is mij niet gebleken, dat Utenhove met Fa-
LESius bepaald in onmin is geraakt Uit Straatsburg
schreef hij aan Coelius *) over de ongelukkige lotge-
vallen der broeders De Bourgogne (waarschijnlijk
dit, dat de poging om de verbeurdverklaring hunner
goederen door het hof van Mechelen te doen herroe-
pen, niet geslaagd was), en nog in Engeland ver-
keerde hij met FRANgois De Bourgogne *). Doch hij
nam het op voor Poulain en heeft hem ook inder-
daad, overeenkomstig zijn wensch, aan eene andere
betrekking geholpen. In Januari 4549 beval hij hem
Petrus Martyr te Oxford aan. Deze beloofde , dat hij
trachten zou, aan deze aanbeveling gevolg te verlee-
nen; maar hij kon niets zekers toezeggen. Immers op
dat tijdstip waren er te Oxford geene plaatsen be-
schikbaar. Daar echter binnenkort de kanselier der
Academie in de stad verwacht werd, zou hij zijn
best doen, dien invloedrijken man gunstig voor hem
te stemmen *).
Neantmoins quon nayt pas occasion de dire, qne vous lem-
pfcschez de servir a Dieu. Sil offre moien ou on Ie pnisse sup-
porter sans blesser ce qui doit estre maintenn en son en tier, qae
vous Iny concediez ce qui vous sera possible. Voila Ie tont."
>) Poulain aan Calvun, 28 Mei 1553 (1.1., Cal vini opera,
torn. XIV, p. 537).
*) Zie hierachter in de Bglagen, blz. IX.
') Zie het Corpus Eeformatorum, Calv. opp. XIII,
p. 626 en 666 (Epist. Tigur., p. 474; Orig. Lett., II,
p. 730); XIV, p. 258 en 263 (Epist. Tigur., p. 474 seq.;
Orig. Lett, p. 731 seq.).
^) Zie by Gbrdes, Scrinium Antiquarium, torn.
III et IV, p. 665.
Digitized by VjOOQIC
71
Wat hiervan geworden is, weet ik niet, maar
spoedig kwam er eene andere plaats voor Poulain
open. Te Glastonbury (Glastonia) in het graafschap
Somerset (in den Zuidwest-hoek van Engeland) was
eene oude abdij, die de Hertog zich had laten toe-
wijzen. Daarheen had hij in 1550 eene kolonie Vlaam-
sche wevers geleid; Poulain stelde hij aan tot hun
predikant en superintendent, in het begin van 1551 ^).
Het is waarschijnlijk, dat Poulain deze aanstelling
door middel van Utenhove zal hebben verkregen,
daar deze goed bekend was bij Cranmer, een der
voornaamste beschermers der wevers van den hertog
van Somerset *).
Dat Utenhove een groot aandeel had in de stich-
ting van drie gemeenten, van de Waalsche te Can-
terbury, de dubbele te Londen, en de Waalsche te
Glastonbury, bewijst wel, dat hij vol ijver was voor
de zaak des Evangelies. Dien ijver heeft hij vooral
gewijd aan de Nederlandsche gemeente, waarin hij
het ouderlingsambt bekleedde. Die betrekking had hij
lief. Kort vóórdat hij werd verkozen, verkreeg Hoper
van den Koning de bisschopswaardigheid van Glocester.
Utenhove was van plan, met hem mede te gaan,
maar toen hij ouderling was geworden, moest hij dat
uitstellen *). Hieruit blijkt, dat hij de zaak ernstig
1) PoLLANUS aan Calvijn, 7 Maart 1552, in het Corpns
Beformatornm, Calvini opera, tom. XIV, p. 300 (Epist.
Tigur., p. 478; Orig. Lett., p. 737). Zie verder de con-
tracten ' tnsscben Somerset en de wevers in Strtpu's Cran-
mer (o. a. aangehaald door Burn, p. 90—92).
») Burn, p. 90—93.
») Epistolae Tigurinae, p. 367 en 372; Original
Letters, vol. H, p. 565 en 572.
Digitized by VjOOQIC
72
opvatte, gelijk ook overigens de betrekking van ou-
derling toen gewichtiger was dan thans. Doch de acten
van den Kerkeraad uit dien tijd zijn verloren gegaan ,
en wij hebben van zijne werkzaamheid voor de ge-
meente in deze jaren alleen nog zijne geschriften
tot bewijs.
Die geschriften zijn trouwens belangrijk genoeg. Om
te beginnen noem ik zijne vertaling van de eerste Ne-
derlandsche Geloofsbelijdenis, d. i van het »Compen-
dium Doctrinae de vera unicaque Dei et Christi Ecclesia ,
eiusque fide et confessione pura" ^), door de »diena-
ren" der Londensche gemeente vervaardigd ^). De
titel der vertaling van Utenhove is niet met volko-
men zekerheid bekend ^). Voor zoover wij hem ken-
*) Het vervolg van den titel luidt: „in qna Peregrinornm
Ecclesia Londini institnta est, antoritate atque assensn Sacrae
Maiestatis Regiae. Quem Dens Opt. Max. ad singnlare Eccle-
siae saae decus ornamentum ac defensionem (per . gratiam
suam) servet, gubernet et fortnnet. Amen. TJna cum publicis
precibus einsdem Ecclesiae. Matt. 10. Qui vos recipit, me
recipit. Londini, excudebatnr, in Officina Stepbani Mirdmanni.
1551. (Cum privilegie ad imprimendum solum)." Zie Dr.
Kutper, Joannis a Lasco opera, tom. II, p. 285; verg.
torn. I, Praefatio, p. LXXVIII.
*) Het bewys, dat k Lasco alleen de vervaardiger zou
z^n, beeft Dr. £uyper in de „Praefatio^' van ziyn meerge-
noemd werk niet geleverd. A Lasco zelf spreekt altyd van
onze, nooit van m ^ n e confessie.
') Een Cort Begryp der Leeringben, van die
waeracbtigbe ende eender Gbemeynten Godsende
Cbristi, ende van 't Gbeloue ende Belydingbe,
dewelcke door de Gbemeynte der "Wy tlandiscben
te Londen ingestelt is. Met een voorrede van
lan a Lasco, Superintendent en die andere die-
naren der wtlandiscber Gemeynten tot Londen
ingbestelt aen Prins Eduard den sesten Coning
van Engellant etc. met bygevoegde Forme der
Digitized by VjOOQIC
73
nen , schijnt er uit te blijken , dat het werk niet geheel
hetzelfde was ais het I^atijnsche. Hoe dit zij , zeker is
het, dat de overzetter, taalkundig gesproken, niet
zonder zekere vrijheid is te werk gegaan; hij zelf
gemeyn gebeden, die men in de gemeynte der
wtlandischen is gebrnyckende. Item eenige Psal-
men, tien in getale, 1, 2, 3, 51, 103, 120, 124, 125,
127, 130. Het Vader Onse ende Symbolum Aposto-
lornm. Londen by Steuen Mterdmann. 1551. Per regalem
auctoritatem. — Zoo ongeveer zal de titel van dit boekje ge-
luid hebben , als wy het eerste gedeelte er van , afgedrukt
bij Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 25,
verbinden met eene geschrevene aanteekening in het unieke
bundeltje , dat te Amsterdam bewaard wordt in de bibliotheek
der Eemonstranten , onder N^ 115. Dr. Euyper doet het
minder juist voorkomen (Joannis a Lasco opera, Praef.
p. LXXIX), alsof de titel aldaar geheel staat afgeschreven.
Achter den gewonen titel van den druk van 1565 volgt
eenvoudig: „eerst gedruckt te Londen by Steven Mijerdmann
MDL., met eene voorrede van Tan a Lasco* enz. Bovendien
staat er „gemeyn" (niet „gemeyner") „onse" (niet „onze") en
„Apostolorum" (niet „Apostolicum"). Verder zy verklaard,
dat Dr. Kuyper (evenals ik in navolging van hem) overal
y heeft afgedrukt, waar eigenlyk ij staat, wyl dit leer wel
eene fout van den afschryver kan wezen. Zelfs het geheele
bundeltje is door Dr. Kuyper (1. 1. p. LXXX seq.) eenigs-
zins onvolledig beschreven. Het bevat 1^ den [groeten] Cate-
chismus van Londen, 20 Sept. 1558; 2^ „Hoe langhe het
sy dat de bouckdruckerie , oft printerie gheuonden sy"; 3°.
„Bevvys vvter Goddelicker schrift vvarom wg segghen dat-
men die ionghe kinderen der Ghemeenten oock doopen sal";
4^ „De kleyne Catechismus, oft Kinderleere" door Marten
Micron, 1558; 5^ „Een korte ondersoeckinge des gheloofs" enz.,
1558; 6^ „26 Psalmen ende ander ghesangen" enz. £mden,
Gellius Ctematius, 28 Jan. 1558 (Is. Le Long, a. w. blz.
70); 7®. Vier gebeden (Een ghebedt t' smorghens in 'topstaen.
Ghebedt t*savendts in H slapen gaen. Ghebedt voor eten.
Ghebedt na eten); 8**. „Andere 26 Psalmen Dauidis nieuwe-
lick toeghemaeckt ende op dicht gheptelt by den seluen Autheur
Digitized by VjOOQIC
74
heeft dit ergens getuigd ^). Ik houd het er voor, dat
de Latijnsche editie meer bepaald bestemd was, om
de buitenwereld te doen weten, welke leer men in
de vreemdelingen-gemeente beleed *), terwijl de Ne-
derlandsche diende tot kerkgebruik en misschien hier
en daar meer voor de praktijk was ingericht.
De editie van 4553 *) is mij even onbekend als
die van 4551. De uitgave van 4565 wijkt nog sterker
af van het Latijnsche werk' *), maar ik weet niet,
welk aandeel Utenhove in die uitgave gehad heeft
Door de Inquisitie van den hertog van Alva werd
deze geloofsbelijdenis geplaatst op de lijst der verbo-
den boeken *).
Dat Utenhove de vertaler was van deze Geloofsbe-
lijdenis, blijkt uit eene ook in een ander opzicht
merkwaardige plaats in zijne voorrede voor den groo-
ten Catechismus •). Want a Lasco en de predikanten
I. V." enz. An. 1559 (by Gr. van der Erven. Zie Is. Le Long,
a. w. blz. 71); 9". „11 Andere psalmen door I. V. Autheur
der Duytscher ghemeynten (die te Londen was) sangboeck",
An. 1559 (een zelfs aan Is. Le Long onbekende tweede drnk;
zie by hem blz. 70); 10". De (xeloofsbeiydenis. De nummers
1, 2, 3 en 8 vormen ook een bundeltje in de bibliotheek der
Universiteit te Utreebt.
1) Nameiyk in z^ne Voorrede voor den Catecbimus van
Londen. Zie Dr. Kuvper, 1. 1. tom. II, p. 346, 347; verg.
tom. I, Praef. p. LXXIX.
*) Dr. KuYPER, 1 1. Praef. p. LXXVI, en tom. IL p. 346.
•) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 166.
*) Dr. KuYPER , 1. 1. Praef. p. LXXX , en tom. II, p 293—333.
«) Zie Appendix ad Catal. libr. probibit. A** 1569
in Octavo, p. 82, aangehaald by Is. Le Long, Eort his-
torisch verhaal, blz. 25.
•) Dr. Kuyper, 1. 1. Praef. p. LXXIX, en vol. II, p. 347.
In den vyfden druk van dezen Catechismns, van 20 Sept.
1558, die bewaard wordt in de „bibliotheek der Remonstran-
Digitized by VjOOQIC
75
der gemeente zaten niet stil. Had de geloofsbelijdenis
ten doel, de «ketters" te onderkennen, doordat ieder
die tot de gemeente wenschte toegelaten te worden,
haar moest onderteekenen ^) — men herinnere zich
de reden, waarom Eduard VI zijn charter gaf, n. 1.
tot beveiliging van het Rijk tegen de Anabaptisten en
andere »ketters", — de Catechismus liad een twee-
ledig doel : 1^ de kinderen in de leer te onderwijzen,
2^. aan de eenvoudige gemeenteleden een steun voor
hun geloof te geven. » Want", zoo lezen wij , »zonder
een handboekje of kort begrip van het waarachtige
geloof, kan de gemeene man in de geloofsleer onmo-
gelijk goed onderlegd of bevestigd wezen .... En hier-
door komt het, dat er in deze landen zoovele dolingen
en ketterijen zijn opgestaan en de overhand hebben
genomen. . . . Toen de arme vervaarde menschen , uit
haat jegens den papistischen godsdienst, dien zij door
de klaarheid des Woords als afgoderij erkenden, van
de Roomsche kerk begonnen af te wijken, was het
hoog noodig , dat hun de waarachtige religie in haren
echten vorm door predikatiën of door Goddelijke
Schriften verkondigd ware geworden, opdat zij een
zekeren leiddraad , in een kort bestek , volgen konden.
Maar wijl hun die geweigerd werd, heeft Satan, de
ten te Amsterdam onder N^ 115 en ook in de „Bibliotheek
der Universiteit te Utrecht, welke drnk aan Is. Le Long
waarschyniyk onbekend was (zie zijn Eort historisch
verhaal, blz. 62) en door Dr. Kuyper de derde wordt ge-
noemd (1. 1. Praefatio, p. LXXXV seq.) , is dit fol. 7. De
genoemde voorrede is ook afgedrukt b^ Is. Lb Lono , a. w.,
blz. 26 — 32, maar nit een anderen druk.
») A Lasco aan Büllinger, 7 Jan. 1551, bg Dr. Kütper,
1. 1. p. LXXVII, en torn. II, p. 646; Gerdes, Seri n in m
Antiquarium, tom. TlI et IV, *p. 467.
Digitized by VjOOQIC
76
oude vijand der menschen, zijn onkruid door allerlei
valsche profeten, onder hen gezaaid, opdat zij dit
voor de waarheid aannemen zouden, gelijk zij ook
gedaan hebben. Ja, zij zijn door den haat jegens de
Pauselijke religie zóóver gekomen, dat zij ook het
goede, in de Roomsche kerk overgebleven, met het
kwade verworpen hebben, zooals licht valt op te mer-
ken in degenen , die de twee naturen in Christus den
Heer, de opstanding der dooden en dergelijke leer-
stukken verloochenen" •). Ieder gevoelt, dat hier sprake
is van de Anabaptisten, die den Christus Salvator
slechts in zijne goddelijke natuur erkenden.
Deels dus tot eene onderwijzing der jeugd, ander-
deels tot een middel tegen het insluipen van ketterijen,
vertaalde Utenhove den Catechismus, »diemen in
Oost Vrieslandt is ghebruickende" *), en die zonder
twijfel door a Lasco was vervaardigd ^). De titel luidde:
x'De Catechismus, oft Kinder leere, diemen te Lon-
den, inde Duytsche ghemeynte, is gebruyckende" *).
*) Voorrede van Jan Utenhove, in den vQfden dmk van
dezen Catechismus , fol. 9 y. (b^ Dr. Euyper, 1. 1. torn. II,
p. 349 seq.).
*) Utenhove in de Voorrede, bg Dr. Kuyper , 1. 1. torn. II,
p. 347, bg Is. Le Long, Eort Historisch verhaal,
blz. 29.
») Het betoog van Dr. Kuyper, 1. 1. torn. I, Praef.
p. LXXXIII — XCII, is klemmend genoeg. Hg bewgst even-
wel niet, dat Utenhove zal vertaald hebben naar een La,»
tgnsch exemplaar, dat in 1551 gedrukt moest wezen en
waarvan geen spoor meer te vinden is. Want de lezer merke
ook wel op, dat het Latgn, hetwelk Dr. Kuyper geeft, eene
reproductie is. Waarom kan Utenhove niet vertaald hebben
naar een geschreven exemplaar in de Oost-friesche taal , waarin
ook de Catechismus gebruikt werd?
♦) Het vervolg van den titel luidt aldus: „Psal. 119.
Hoe sal een ionghelinck sgn leuen, onstraffelijc leyden? ten
Digitized by VjOOQIC
77
Hij werd door de »grootachtige" kinderen van buiten
geleerd; alle Zondagen werd er 's namiddags in de
kerk een deel van opgezegd en door den predikant
later verklaard en met schriftuurteksten bevestigd ^).
De zorgen van Jan Utenhove en zijne vrienden *)
strekten zich ook uit tot het kerkgezang. Wij hebben
gezien , dat hij reeds in 1548 bezig was met eene we-
8^ dat hi dat stelle na den eysch ws woordte. Ghedruct tot
Londen, by Steuen Myerdman. An. 1551" (Dr. Kuyper,
1. 1. torn. II, p. 341; verg. torn. I, Praef. p. LXXXV).
*) Is. Le Long, a. w. blz. 34. Twee jaar later verscbeen
woordeiyk * dezelfde Catecliismüs in octavo: „De Catecbis-
mns, oft Kinderleere, diemen te Londen, in de Dnydtsebe
Gbemeynte, ghebruyckende ia. — Paal. 119, Hoe sal een
iongbelinck ayn lenen onatraffelyc leyden; tenzy dat hy dat
stelle, na den eyacb wa wordts. Gedrnct tot Londen, by
NvcoLAS VAN DEN Berghe. anno 1553" (Zie dezen titel bg
Dr. Kuyper, 1. 1. tom. I, Praef. p. LXXXV. Een exem-
plaar bemat in de bibliotbeek te Emden, Tbeol. 8. 1323).
Alleen de datum van de voorrede ia veranderd; „15 Maye,
Ao. 1553'*. Hierdoor komt bet, dat zelfa vermaarde acbry-
vera dezen dmk voor den eeraten bebben gebonden. Is. Le
Long beeft in vijftig jaren van onderzoek alecbta één exem-
plaar van den eeraten druk gezien (Dit is o. a te w^ten aan
de Inquiaitie, die in 1569 dezen Catecbismus plaatste op
de Igst van verboden boeken in Nederland). Dr. Euypbr
was zoo gelukkig, bem opnieuw te kunnen uitgeven. De
Catecbismua werd te Emden berbaalde malen gedrukt bg
Gellius Ctèmatius, 20 April 1557; item 20 Jan. 1558;
item 20 Sept. 1558 (onbekend aan Is. Le Loug); item te
Emden (ofscboon bet er niet bgataat) 1563 (Zie Is. Le Long,
a. w. blz. 33 en 68).
*) Over de Psalmen, die eerst niet van Utenhove zei ven
waren, maar later zóó door bem omgewerkt, dat zg voor de
zgne konden gelden, zie beneden.
Digitized by LjOOQIC
78
tenschappelijke studie der Psalmen >). Thans gaf hij
daarvan eenige vruchten, door er enkele op rijm te
brengen, met passende bekende wijzen (hij zelf zegt,
dat hij ze uit »hoog3r spraken legher gheset" heeft *),
en zoo werd hij de grondlegger van het kerkgezang
der Nederlandsche Gereformeerden.
Wel is waar bestond reeds sinds 1540 de berijming
van Willem van Zuylen van Nyevelt, doch daarin
waren de Psalmen op wereldsche wijzen gesteld, en
ofschoon zij in de vervolgingen goeden dienst deden,
doordat zij de ooren der Inquisiteurs gemakkelijk kon-
den misleiden, do diepe ernst der Gereformeerden
kon er op den duur geen vrede mede hebben *).
Eene nieuwe richting openden de Psalmen van
Utenuove, die, van een diep religieusen geest door-
trokken, ook van Protestantsche eenvoudige wijzen
voorzien waren en zonder twijfel der gemeente tot
groote stichting strekten bij hare sobere, echt leer-
zame godsdienstoefeningen , die zoozeer afstaken bij de
ijdele vertooningen »des Papistischen religions". Wij
zijn geneigd te gelooven , dat , als die eenvoudige on-
geleerde lieden ♦), die ter wille van den godsdienst
1) Zie boven, blz. 22.
>) In de voorrede van de „Hondert Psalmen"; zie beneden.
») Is. Le Long, Kort historiech verhaal, blz. 39.
♦) Dat er vele ongeleerde lieden onder waren, blykt o. a.
biernit, dat b^na in ieder Psalmbnndeltje eene herleiding
voorkomt van Êomeinsche tot Arabische cyfers (aldns: I II
1 2
III IV V enz. tot honderd toe), „opdat die des cüfers
8 4 5
ghetal noch niet konnen w^s zgn, souden mogen also te
beter leernen de anghewesene plaetsen der Schrift . . . onuer-
hindert souken ende vinden". In den tweeden druk van de
„25 Psalmen" staat de Bedezang voor de Predikatie gedrukt ,
en wel op noten, „op dat so die de mus^ke konnen, den
Digitized by VjOOQIC
79
hun dierbaar vaderland hadden verlaten , op den vreem-
den bodem bijeenzaten en in hunne moedertaal hun
kunsteloos gezang aanhieven tot lof van den God,
op wien zij vertrouwden, dat dan de zegen des Al-
machtigen niet verre kan zijn geweest. Zal daar geen
heilige geest hebben gezweefd over de nederige vergade-
ring, die wist, dat niet eene koopbare absolutie , maar
alleen zelfstandige vroomheid en persoonlijk vervuld
zijn met God den mensch zalig maakt, als zij dit bij de
Psalmen gevoegd gezang aanhief:
O God, die du onse Vader bist
door Jesum Christ
Gheef dynen gheest ons allen ghemeyn.
Die ons ter waerheyt leyde.
Verhoor ons doch te deser stondt,
open den mondt
dynes Dienaers dat hy dyn wordt ryen
ende vrymoedich verbreyde.
Daertoe o Heere ghenadichlick,
open onse hert ende ooren
dat wy dat hooren vlyetelick
ende trauwelick bewaren
opdat wy moghen vruchtbaerlick
dynen loff altydt verklaren *).
anderen, die se niet konnen, te bet leerden''. £n in de voor-
rede der „LXIIII Psalmen** zegt Van der £rven: „ickheb
tot belinlp des eenuondigen, die de noten niet en konnen,
de noten achterlatende, de w^se des Psalms bonen eenen
yegelicken Psalm gbeset, verhopende hier mede den ghemeynen
man dienst te doen". Dit alles ziet misschien meer op de
Nederlandsche Gereformeerden in het algemeen , maar heeft
toch zeker ook gegolden van de Londensche gemeente.
<) Zoo luidt de Bedezang voor de Predikatie in de eerste
gedrukte recensie, welke voorkomt in den tweeden druk der
„25 Psalmen" van 1557. Niet te verwarren met volgende
recensies (zie beneden).
Digitized by VjOOQIC
80
Alvorens van deze Psalmberijming af te stappen,
moet ik nog zeggen, dathet voor mij onzeker is. welke
Psalmen het eerst zijn uitgekomen, die van Utenhove
'of die zijner vrienden, welke gevoegd waren achter
de Geloofsbelijdenis O en later in Utenhove's boekjes
zijn opgenomen *); verder, dat zijn eerste bundeltje
tot titel had: »Vijf-en-twintig Psalmen end andere
Ghesanghen, die men in de Duytsche Ghemeynte te
Londen is gebruyckende" ^), en dat deze der gemeente
zoozeer behaagden, dat zij ze al spoedig van buiten
kende *).
Doch hoeveel Utenhove en de zijnen ook reeds
gedaan hadden met Geloofsbelijdenis , Catechismus en
Psalmberijming, bij het gebruik kwamen nieuwe be-
hoeften te voorschijn. De Groote Catechismus was
veel te zwaar voor de kleine kinderen. Ik denk, dat
de wakkere IIermes Backereel, de schoolmeester
der gemeente ^), heel wat te doen zal hebben gehad
met het dikke leerboek, dat in de uitgave, die ik
gezien heb «), 107 bladzijden beslaat In October 1552
>) Zie noot 3 op blz. 72 v. hierboven.
^) Bg deze Psalmen ontbreken in de uitgaven telkens de
beginletters I. V. Eerst in de editie van 1566 worden z^
niet meer van Utenhove's werken afgescheiden. Hy had ze
toen geheel omgewerkt (zie beneden).
•) Het vervolg van den titel is: „Col. III. e. Het woordt
Christi wone in y ryckliok in allerley Wysheit: Leeret ende
yermanet malckanderen , ende singet mit Psalmen ende Lof-
zanghen ende Gheestelicken Liedeckens in Ghenade den Here
in nwen herten". Zie Is. Le Lono, a. w. blz. 38.
*) ÜTENHOVius, Simplex et fidelis narratio, p. 117.
•) Utenhovius, 1. 1. p. 100, 101—104, 122.
«) Het was de vgfde, bij Ctematiüs, 20 Sept. 1558. Dit
exemplaar bemst in de Utrechtsche bibliotheek en is gebon-
Digitized by VjOOQIC
81
verscheen dan ook de Kleine Catechismus van Marten
Micron, die aan eene groote behoefte voldeed. Hij
kreeg eene plaats in de psalmboekjes der gemeente O?
en vooral door de ouders werden de kinderen van
vijf tot zes jaar in dezen Catechismus onderwezen,
nadat zij eerst het »Onze Vader" en de ^Apostolische
geloofsbelijdenis" van buiten geleerd hadden, vóórdat
zij nog naar school gingen. Tweemaal 'sjaars, den
laatsten Zondag in Februari en in Augustus, werden
de namen der kinderen door de predikanten opge-
teekend, en op den eersten Zondag in Maart en in
September werden zij uit den Kleinen Catechismus
ondervraagd ^).
Nog in eene andere richting was men werkzaam
aan het tot stand brengen van een volledig kerkboek.
Reeds meer dan eens heb ik er aan herinnerd, dat
de stichting der Nederlandsche Gereformeerde gemeente
ook strekte, om een bolwerk te stellen tegen de
Anabaptisten en andere ketters. Niemand mocht zich
in eene Engelsche stad vestigen, tenzij hij eerst eene
belijdenis van zijn geloof had afgelegd bij de predi-
kanten der Waalsche of der HoUandsche kerk*), en
ieder, die tot de kerk te Londen wilde behooren.
den voor de „Andere 26 Psalmen." Dr. Kuvper kende van
deze editie alleen het exemplaar in de bibliotheek der Remon-
stranten te Amsterdam y in den bnndel N^ 115. Zie 1. 1. torn.
I, Praef. p. LXXXVI.
1) Zie den in de vorige aanteekening genoemden bnndel,
verder de „Hondert Psalmen" van Utenhove en de „Psalmen
Danidis'' van denzelfden.
>) Is. Le Long, a. w. blz. 36.
») Epistolae Tigurinae, p. 378; Original Let-
ters, voL II, p. 581.
6
Digitized by VjOOQIC
82
moest de Geloofsbelijdenis onderteekenen *). Om nu
der gemeente een getuigenis te geven van de gezind-
heid van nieuw aangekomen leden, werden eenige
vragen opgesteld , die zij in eene openbare godsdienst-
oefening hadden te beantwoorden. De titel van dit
werkje luidde aldus: »Een Corte undersouckinghe des
Gheloofs, ouer de ghene, die haer tot de Duytsche
Ghemeynte, die te Londen is, begheuen willen. Vut-
ghestelt, docr de Dienaers derseluer *).
Elk, die lid wenschte te worden en deel wilde ne-
men aan de Sacramenten, moest de antwoorden op-
zeggen. Kon hij dat nog niet, dan werd hij niet bui-
tengesloten , maar er werd een termijn bepaald , binnen
welken hij het vraagboekje beter moest leeren , en
dan werd hij opnieuw ondervraagd, zoolang totdat hij
de antwoorden geheel van buiten kende. Hun nu, die
goed hadden geantwoord, werd gevraagd, of er ook
nog iets in de leer der kerk was, waarmede zij het
niet volkomen eens waren, en als zij iets voor den
dag brachten, werd het uitgelegd en aannemelijk ge-
1) Oerdes, Scrininm Antiquarium, torn. III et IV,
p. 468; Dr. Küyper , 1. 1. torn. L, Praef. p LXXVII, en
tom. II, p. 646.
>) Het vervolg van den titel van dit boekje in octavo
luidt aldus: „CoIobs. III. Het Wordt Christi woene ryckelick
in U, met alle Wysheit" (zie Le Long, a w. blz. 37). Het
is waarsch^nlgk, dat deze „undersouckinghe^' in den beginne
schriftelgk is gebruikt en eerst later werd uitgegeven. Het
jaartal 1553 staat niet op den titel, zooals Is. Le Long dien
opgeeft. Op den CataL libr. probibit., p. 88, staat eene
uitgave van 1553. Dit zal wellicht de reden zgn, waarom
Dr. Kutper (1. L Praef. p. C), die ook alleen den titel kent,
zooals deze by Le Long te vinden is , beweert , dat de eerste
uitgave het jaartal 1553 droeg. Het is hoogst waarschgnlgk,
maar niet zeker.
Digitized by VjOOQIC
83
maakt. Maar opperden zij geene bezwaren, dan vroeg
hun de predikant uit naam der gehéele kerk: »Ten
eerste , of zij in hun gemoed besloten hadden , de leer
van het evangelie van Christus hartelijk aan te han-
gen naar hun best vermogen, voor zoover zij daar-
aan in hunne zwakheid konden voldoen; en voorts
hun leven naar die leer in te richten, onder verla-
ting van de wereld met al hare aanlokselen en praal-
vertooningen. Ten andere, of zij bereid waren , vrijwillig
en uit eigen beweging 7ich te onderwerpen aan de ker-
kelijke tucht naar Gods woord. Eindelijk, of zij alle ge-
schillen, die zij, om welke reden ook, met anderen
hadden, van ha\ te wilden ter zijde stellen, en elke chris-
telijke gelegenheid zoeken om ze geheel te vereffenen,
indien dit op eenige wijze mogelijk was". Dan antwoord-
den zij ieder voor zich: »Ja". Daarop werden hunne
namen ingeschreven in een daartoe uitsluitend bestemd
boek, met bijvoeging van hunne woonplaatsen *).
Zooals uit den titel blijkt, is deze ))Undersouckinghe"
opgesteld door de predikanten der gemeente. Zij volg-
den hierbij een origineel, door a Lasco in het Latijn
vervaardigd, hetwelk een deel uitmaakte van de ge-
héele kerkordening, die hij sedert het jaar 1550 bezig
was samen te stellen ^). Zij werd toen alleen nog
schriftelijk gebruikt en stuk voor stuk in de verga-
deringen dor gemeente onderzocht *). De vertaler der
»Undersouckinghe"' was waarschijnlijk Utenhove , die
') Zie bet slot der Latijnsche uitgave bij Dr. Euyper,
1. 1. torn. II, p. 135 seq.
*) Le Long, a. w. blz. 37 en 40; Dr. Küyper, 1. 1. torn.
L Praef. p. C.
') Le Long, a. w. blz. 40; Dr. Kuyper, 1, 1. torn. II, p.
11 seq.
Digitized by VjOOQIC
84
ook de geheele kerkordening bij fragmenten heeft
overgezet *).
De kerkeraad ging evenwel bij het vaststellen van
den inhoud der DÜndersouckinghe" geheel aelfstandig
te werk. Slechts op een enkel punt wil ik wijzen,
waarin duidelijk uitkomt, dat de leidslieden derLon-
densche gemeente Zwingliaansch dachten op het stuk
van het Avondmaal, De 35ste vraag bij a Lasco luidt :
»Quid est Coena Domini?" Het antwoord is: »Coena
Domini est Christi Domini institutie, in^ qua per
panis et poculi Coenae participationem salutaris ipsius
mors visibiliter suo modo annunciatur". In de »Un-
dersouckinghe" luidt dit: »Wat is het Nachtmaeldes
Heeren?" ))Het is een instellinge Christi in dewelcke
zijn doodt door het eten des ghebroken broodsenhet
drincken des bekers des Heeren verkondicht werdt".
Vraag 36 bij a Lasco is: ))Quomodo?" R. »Panis
fractie testatur, corpus Christi Domini pro nobis frac-
tum ac in mortem traditum esse , et poculum testatur,
sanguinem Christi in morte ipsius pro nobis effusum
esse in remissionem peccatorum nostrorum". Vraag
en antwoord worden in die »Undersouckinghe" een-
♦) Zie de voorrede van Micron , bg Le Long, a. w. blz. 44:
„Jan Wtenhoue: die dese Onse teghenwordeghe Ordinantien,
in onse Nederlandisclier sprake, wten Latene onergheset heeft".
De publicatie dezer kerkordening nl. geschiedde door Harten
Micron. Zg behoort tot een volgend tgdperk, en dit maakt
het voor ons onzeker, welken vorm zg reeds in dezen tijd
gehad heeft. Het gevoelen van Dr. Kuyper is, dat a Lasco
zgne kerkordening sedert het jaar 1551 in het Latgn opstelde,
dat zg evenwel der gemeente in het Nederlandsch bg gedeel-
ten werd voorgedragen, en dat Utenhove de vertaler was
van de losse stokken dezer eerste recensie, die later her-
haalde malen werd gewgzigd (Dr. Kuyper, 1. 1. torn. I , Praef.
p. CII-CV).
Digitized by VjOOQIC
85
voudig weggelaten. Dan volgt de 378tc interrogatio :
»Quid consolationis affert Coenae usus in Ecclesia
Christi ?" R. : Quod propter traditum in mortem sa-
crosanctum corpus Christi et fusum ipsius innocen-
tissimum sanguinem, certissimam habeamus peccato-
rum omnium remissionem, et quod Coenae Dominicae
testimonio pascamur ad vitam aeternam , donata nobis
gratuito eius ipsius corporis et sanguinis Christi com-
munione , dum de pane et poculo Coenae participamus,
quemadmodum quotidiano cibo et potu corpora hic
nostra iuxta cursum naturae sustentantur \ En hoe
hemelsbreed verschilt hier de ))Undersouckinghe".
Vraghe: »Wat troost hebt ghy daer in?" Antwoorde:
»Dat ick door (len offer des lichaems ende bloeds Christi
so seker vergiffenisse myner sonden heb, ende ghe-
uoed werde ten eewighen leuen als ick ter tafelen des
Heeren het broodt van den Dienaer ghebroken ete,
en den beker die my gegeven wordt drincke , en oock
als myn lichaem dagelicks door spijse ende dranck
natuerlick onderhouden wordt*' ')•
Uit het voorgaande blijkt, dat Utenhove al zijne
kennis, zijne beste krachten en zijn tijd wijdde aan
de zorg voor de gemeente ^), die onder de Neder-
landsch sprekende de eerste was, welke haren dienst
J) Dr. KüYPER, l.I. tom. II, p. 133 seq., 489 seq. Bij dit
alles moet wel in het oog gehouden worden, dat er ook on-
derscheid kan geweest zyn tnsschen de verschillende recen-
sies van a Lasco zelven, waarover men kan nalezen de ge-
leerde Praefatio van Dr. Kuyper, 1. 1. tom I, p.CII— CVIII.
*') Die zorg strekte zich uit tot zelfs over het kerkgereed-
schap. De gemeente had een avond maalsheker noodig. In
Augustus 1551 verzocht Utenhove Büllinger, hem er een
Digitized by VjOOQIC
86
geheel vrij mocht inrichten, eene inrichting, die na-
tuuriijk de groote moeilijkheden medebracht, welke
aan het nemen van maatregelen voor geheel nieuwe
en te voren onbekende toestanden eigen zijn. Er kwam
nog bij, dat zij zoovele vijanden van buiten had, dat
zij alleen door innerlijke bestendigheid en sterkte zich
kon staande houden. Doch de regeling, die haar Su-
perintent ontwierp en die haar Ouderling gereed
maakte, was een hechte grondslag, die haar spoedig
eene vaste en veilige plaats verzekerde.
Merkwaardig voor de kennis van Utenhove's ka-
rakter is de treffende bijzonderheid, dat in al zijne
brieven aan Bullinger en Calvijn met geen enkel
woord gerept wordt van zijne werken in het belang
der nieuwe kerkinrichting. Terwijl anderen gewoon
waren, de Zwitsersche meesters althans niet onkundig
te laten van hunnen arbeid, zwijgt de bescheidene
Utenhove er geheel van, zoodat wij bij het lezen
van zijne brieven geneigd zouden wezen, zijn auteur-
schap van al de genoemde werken in twijfel te gaan
trekken, indien ons niet van elders onbetwistbaar
zekere berichten waren bewaard gebleven.
Nadat wij besproken hebben wat Utenhove in dezen
tijd voor zijne gemeente geweest is, zullen wij thans
te zenden , zooals h^ er te Straatsburg een by Burcher ge-
zien bad. Het was er een zonder veel beeldwerk, en Burcher
zeide dat by bem uit Züricb ontvangen bad. Bullinger be-
greep niet, welke soort van beker b^ bedoelde. Hij beloofde,
Burcher om inlicbtingen te zullen vragen. Bullinger scbgnt
bet evenwel vergeten te bebben , want nog in Juni 1553 ber-
baalde Utenhove z^n verzoek (Epistolae Tigurinae,
p. 383, 386; Original Letlers; vol. II, p. 589, 594;
Gerdes, Sct^inium Antiquarium, torn. III et IV, p. 432.)
Digitized by VjOOQIC
87
in het kort nagaan, welken invloed hij uitoefende op
den gang der Hervorming daarbuiten. Die invloed
heeft nooit een officieel karakter gehad. Toch heeft
Utenhove door zijn omgang met de voornaamste
kringen der Hervormingsgezinden, die hem hoogachtten
om zijne groote gaven, eene zekere beteekenis voor
de geschiedenis der reformatie in Engeland.
Zooals wij reeds hebben opgemerkt, was Cranmer
bij het roepen van allerlei bekende vreemdelingen naar
Britannië zóó vrijgevig te werk gegaan, dat hij man-
nen van allerlei richting gevraagd had. Het gevolg
was een verschil van gevoelen onder de Hervormers ,
dat voor de goede zaak zeker niet voordeelig geweest
is. Het brandpunt der quaestiën was altijd dit: in
hoeverre het behoud van eenige ceremoniën der Room-
sche kerk bestaanbaar was met eene wezenlijke her-
vorming. Op dit punt waren Bucerus en a Lasco
volslagen tegenvoeters, a Lasco was een voorstander
van den strengsten Zwitserschen eenvoud, en al wat
maar zweefde naar ongeestelijke vormen moest vol-
gens hem worden afgeschaft. Bucerus daarentegen
vond de afschaffing van alle kerkelijke praal wensche-
lijk; doch, omdat den reinen alles rein is, zag hij niet
in, waarom de geloovigen er geen vrede mede zouden
hebben, als zij slechts bekend waren met het scha-
delijk karakter er van. Op verlangen nu van Uten-
hove schreef a Lasco in het jaar 4550 een werkje
»over het vermijden van de ongeoorloofde heiligdom-
men des Pausdoms", waarin hij , zooals Utenhove het
uitdrukt »den heerBucERUS verstrikt in zijn oordeel" ').
>) De titel was: „De fugiendia papatns illicitis sacris^'.
Ten onrechte heeft Dr. Kuyper (die het werkje uitgaf in
Joannis k Lasco opera, lom. T, pag. 68—92) gegist,
Digitized by VjOOQIC
88
Utenhove ^) vertaalde het in het Fransch onder dezen
titel: »Aduis de lean a Lasco, Baron de Poloigne,
Superintendent des Eglises Estrangeres qui sont a
Londres, assavoir si'l est licite a Thomme chretien,
aucunement assister aux services Papistiques et princi-
palement aux messes , apres avoir cogneu par la parole
de Dieu Timpiété du Papisme" ^). Waartoe juist die
Fransche vertaling moest dienen , weet ik niet. Ik gis ,
dat Utenhove te weinig Engelsch kende, om eene
overzetting in die taal te leveren , maar vooral dat hij
eene Fi-ansche vertaling het beste middel achtte, om
het werkje door het grootst mogelijk aantal belang-
stellenden, tot in Frankrijk en Zwitserland toe, te
doen lezen.
Bij de revisie van het ))Book of Common Prayer",
die na allerlei wijzigingen in April 4552 tot stand
kwam, heeft Cranmer ook de adviezen van geleerde
vreemdelingen ingewonnen '). Het is volstrekt onzeker,
of ook Utenhove door Cranmer geraadpleegd is, maar
dat het reeds in 1546 zou zgn gesclireveii (1. 1. Praef. p. LXVII).
De woorden van Utekhoye in zijn brief aan Calvijn van
23 Aug. 1550 hebben deze zaak nn opgehelderd : „D, a Lasco . . .
scripsit imo iam aliqnid ad meam postnlationem de vitandis
snperstitionibus , in quo perstrin^t D. Buceram in sno con-
silio. Illnd ego iam verto in lingnam Gailicam, ut excudatur
cum plerisqne aliis aliomm doctiorum hominum consiliis in
eandem sententiam. Si liabuissen alind exemplar, illnd iam
tibi misissem: vernm in alind tempus erit differendum" (Cor-
pus Reformatorum, Galvini opera torn. XIII, p. 629).
^) Zie de voorgaande aanteekening.
») Dr. KuYPER, 1. 1., Praef. p. LXIX.
') Zie hierover John Strype, Memorials of Thomas
Cranmer, sometime Archbishop of Canterbury.
Gollected chieflyfrom Records, Registers, au-
t hen tic Letters, a. s. o. London, 1694.
Digitized by VjOOQI^
89
dat hij in de zaak heeft gewerkt, blijkt uit deze woor-
den aan Calvijn : »Hoper , Micron en ik hebben het
een en ander opgemerkt in het ,Boek der Reformatie
van Engeland', hetwelk bij alle vromen afkeuring zal
moeten vinden; eene lijst er van vindt gij op het hierbij
gevoegde papier. Twijfel er niet aan, het is alles de
zuivere waarheid" *). Een ander schrijft aan Calvijn,
dat tot de herziening hebben medegewerkt, behalve
den bisschop van Canterbury, P. Martyr, J. a Lasco
en Jan Cheke, })autres notables et savants person-
nages". Ik moet toegeven, dat het niet waarschijnlijk
is , dat Utenhove tot die »personnages" heeft behoord ,
maar onmogelijk is het niet ^).
Beter ingelicht zijn wij omtrent den invloed, dien
Utenhove heeft uitgeoefend door zijne correspondentie
met Calvijn. Reeds in 4549 schreef hij : »Indien gij
er niet tegen hebt, en gij kunt den tijd vinden, dan
zoude ik wel willen verzoeken met het oog op al den
tegenspoed, die den jongen Koning overvalt, eenern-
^ ) 11 Nov. 1550 (Corpus Reformatorum, Calvini opera,
torn. XIII, p. 659. Vergelijk de noot aldaar).
*) Het getuigenis van hem zei ven is niet volstrekt be-
trouwbaar , omdat hy bescheiden genoeg was , zijn eigen naam
te kunnen verzwegen. H^ zegt: „ad [religionem] restituen-
dam summo nunc laborant studio, qui ad hoc per regiam
majestatem sunt constituti; inter quos est Thomas Cantua-
RIENSIS, JOANNES HOPERUS , JOANNES a LaSCO, PeTRUS
Martyr, ac multi alii docti ac pii viri. £t quanquam omnes
illi, qui numero sunt 32 in omnibus inter se convenire non
possunt , spero tamen saniores in doctrina superaturos esse ,
eo quod rex, qui puram religionem omnino promotam cupit,
Buam, ubi opus est, auctoritatem interponat (Epistolae
Tigurinae, p. 383; Original Letters, vol. II, p. 589 seq.).
Digitized by VjOOQIC
90
stigen brief te schrijven aan Zijne Majesteit, om zijn
jeugdig gemoed zoowel te vertroosten als te verster-
ken, opdat het niet op eenige wijze gebroken worde;
opdat hij integendeel den tegenspoed moediger te ge-
moet ga, en niet dulde, dat men hem bevreesd wil
maken en doen afzien van zijn ondernomen plan. En
twijfel er niet aan, of uwe brieven zullen hem zeer
aangenaam wezen, daar uw naam zoowel bij den
Koning als bij alle geloovigen , die aan het hof verkee-
ren, hoog staat aangeschreven. Indien gij den brief mij
toezendt, zal ik licht bewerken, dat hij den Koning
zei ven getrouw in handen wordt gegeven" *). Het
antwoord bleef lang uit. De bezorgers van brieven
waren destijds soms weinig betrouwbaar, en vele ver-
zendingen gingen verloren of werden onderschept. Eerst
in Augustus van het volgend jaar bereikten de brie-
ven van Calvijn den ongeduldig geworden Utenhgve.
Er waren er drie te gelijk en van zóó ouden datum,
dat hij er niet uit kon opmaken, of aan zijn verzoek
reeds feitelijk gevolg was gegeven. Calvijn had er
wel ooren naar; doch hij was bezorgd, dat zijne on-
gevraagde adviezen niet welkom zouden wezen. Daarom
verhaalde hem Utenhove, hoe Fr ANgois de Bourgogne,
de broeder van den bekenden Heer van Falais , toen hij
onlangs bij den Koning zijne opwachting maakte, had
verteld, dat hij uit Genève was teruggekeerd, waarop de
Koning terstond naar Calvun's gezondheid gevraagd had
en wel met zooveel aandoening, dat men zijne bijzondere
^) Utenhove aan Calvijn, 28 Nov. 1549 (Corpus Ke-
formatorum, Calvini opera, tom. XIII, p. 474).
>) Hy had dit later zóó ingekleed, dat hy begeerde, dat
Calvijn z^ne commentaren op Jesaja aan Eduard VI zou
opdragen en bovendien nog een particulier scbrgven tot hem-
richten (1. 1. p. 626, 658).
Digitized by VjOOQIC
91
gene^jenheid hieruit alleen reeds kon gissen. Verder
beschreef Utenhove de gunstige ontvangst, die aan
HoPER onlangs was te beurt gevallen, toen hij uit
naam van Bullinger Zijner Majesteit de opdracht van
eenige »decades" zijner Sermones overhandigde. Uit al
hetwelk Calvijn gerust kon besluiten, dat hetgeen
van hem kwam, niet minder welkom zou zijn.
Ten tweede had Calvijn tot Utenhove de vraag
gericht, wat zoo al de inhoud van een dergelijk schrij-
ven diende te wezen. Dit kwam hem voor, alsot
Minerva de hulp inriep van een zwijn. Daar Calvijn
het evenwel verzocht had, zou hij er op antwoorden.
Onder anderen kon Calvijn des Konings plan prijzen
en hem aanmoedigen tot ijverige volharding, opdat
het eenmaal komen mocht tot afschaffing van alle
superstitie in de bediening der sacramenten, in het
kerkgezang, in het gebruik der ambtskleederen enz.
Om verder een einde te maken aan de oproerigheid
des lands en aan den afkeer van den waren godsdienst
(die niet te verwonderen was, omdat men het volk tot nog
toe ongeloofelijk dom had gehouden) , moesten door
het geheele Rijk vrome bisschoppen worden aangesteld
en alle goddelooze bisschoppen afgezet, ja zelfs de
prediking moest hun worden verboden. Ten slotte
diende de Koning te worden aangemoedigd uit Gods
Woord, opdat hij niet mocht terugdeinzen voor den
tegenspoed. Want het was niet onmogelijk, dat men
hem bedreigde met het misnoegen der machtigste
vorsten.
Utenhove had er zelfs meer dan goede woorden
voor over. Als Calvijn iets voor den Koning bestemd
had, moest hij het maar aan hem zenden, dan zou
hij het, zonder eenige onkosten voor Calvijn , prachtig
laten inbinden en te gelijk met zijn particulieren brief
Digitized by VjOOQIC
92
den Koning doen bezorgen '). Met zichtbaar ongeduld
dringt hij er in November nogmaals op aan, dat toch
Calvijn een brief aan den Koning en aan den hertog
van Somei^set mocht overzenden, nog vóór de aan-
staande Parlementszitting in Januari 2).
Calvijn wijdde intusschen niet alleen zijne com-
mentaren op de Kanonieke Brieven, maar ook die op
Jesaja aan den koning van Engeland. Nauwelijks had
Uteniiove dit vernomen uit een bericht van Calvijn ,
of hij betuigde hem zijne blijdschap. Hij twijfelde er
niet aan, of een groot voordeel zou uit die brieven
voor het Engelsche rijk voortvloeien, als zij maar
beantwoordden aan de op hem gebouwde verwachtin-
gen ^). De opdracht nu van den commentaar op
Jesaja, die geschreven is na Utenhove's brief , waarin
deze den gewenschten inhoud van zulk een schrijven
uiteengezet had , stelde hem niet te leur. Calvijn had
den raad van Utenhove geheel gevolgd. Met eene
uitvoerige inleiding over Jesaja, komt hij er toe, den
Koning met krachtige woorden op te wekken om
voort te gaan met hervormen, in weerwil van allen
tegenstand *).
Behalve voor brieven aan den Koning, hield Uten-
iiove ook telkens bij Calvijn aan voor een schrijven
aan den hertog van Somerset, bijv. om hem te winnen
voor HoPER, of ook w^el om hem in het algemeen
<) Utenhove aan Calvijn, 23 Aug. 1550 (Corpus Re-
formatorum, Calvini opera, torn. XIII, p. 626 seq.).
*) Utenhove aan Calvijn, 11 Nov. 1550, (1. 1. p. 660).
') Corpus Reformatorum, Calv. opp. XIV, p. 45.
*) „Dedicatip commentarii in Jesaiam." Het stuk is te vin-
den in het Corpus Reformatorum, Calv. opp. XIII, p.
669 (naar de oorspronkelgke uitgave in groot folio b^ J.
Crispinus te Genève in 1551).
Digitized by VjOOQIC
93
aan te manen tot krachtiger bevordering van de Her-
vorming. Daar evenwel Calvijn ook zonder dit met
genoemden hertog brieven heeft gewisseld, zullen wij
hierbij niet langer stilstaan.
De zaak , die Utenhoye in dezen tijd de levendigste
belangstelling inboezemde, was die van Hoper. Zoo-
dra deze uit Zwitserland was teruggekeerd, werd hij
kapelaan van den hertog van Somerset, Lord-Pro-
tector van Engeland ^), Al spoedig trok hij aller aan-
dacht tot zich door zijne groote gaven voor den kansel.
Zijne prediking in en bij Londen *) maakte spoedig
groeten opgang onder menschen van alle standen;
zeer velen zelfs van de aanzienlijken werden door hem
bekeerd tot het Hervormde geloof, en allen, die de
waarheid liefhadden, zelfs Lords en Bisschoppen,
droegen hem op de handen. Hij was onvermoeid en
deed meer, dan menschelijke krachten schenen toe
toe te laten ^). Doch toen in den zomer van 4550 *)
de Koning zijne verdiensten erkende door hem het
bisdom van Glocester op te dragen , waarin hij weleer
monnik was geweest, werd hij het middelpunt van
een hevigen strijd. Utenhove, die in dezen tijd met
HoPER samenwoonde s), heeft Calvijn en Bullinger
i) J. Strype, Historical Memorials chiefly Ec-
clesiastical and such as concern Eeligion and the
Reformation of it under the Reign and Influence
of K ing Edwahd VL, voL II (Lond. 1721), Book II,chap.
26, p. 464.
*) Strype.
') Zie hierachter in de Belagen, hlz. XI seq.
♦) Epistolae Tigurinae, p. 431; Original Let-
ters, vol II, p. 665.
5) Epist. Tigur.p.367;Orig.Lett.,p. 564. Hij had eerst
Digitized by VjOOQIC
94
geregeld op de hoogte van dien strijd gehouden , en
zoo kort mogelijk zullen wij zijne berichten weder-
geven. HoPER nam gaarne het bisschoppelijk ambt
aan, maar alleen op voorwaarde, dat het hem geoor-
loofd zou worden, de bevestiging in de waardigheid
te ontvangen zonder omhangen te zijn met de »klee-
deren", die het ambtsgewaad uitmaken van een bis-
schop der Engelsche kerk ; waarbij ook nog behoorde
een staf. Van den Koning en den Bijzonderen Raad
(Privy Counsel) kon hij daartoe gemakkelijk vergun-
ning verkrijgen, en de geheele Engelsche adel, voor
zoover deze der Hervorming was toegedaan, schaarde
zich aan zijne zijde. Maar een hevige tegenstand kwam
gewoond bij Sir Valwich (zie hierachter in de Bijlagen, blz.
VIII, en bij Gerdes, Scrininm Antiquarium, torn. III
en IV, p. 666), die hem het opzicht over zijn eenigen zoon
had toevertrouwd (Corpus Eeformatornm, Calvini opera,
torn. XIII, p. 461). Om welke reden hy is verhuisd, weet ik niet.
Met het oog op de intieme betrekking , waarin hij tot Hoper
stond, behoeft ons dit geenszins te verwonderen. Beeds Strype
vestigde de aandacht op het vertrouwelijk verkeer van de
vriendentrits a Lasco, Hoper en Utenhove. Zij brachten
soms wel een geheelen dag met elkander door, zoowel om
ernstige zaken te bespreken , als om in gezelschap van a Lasgo
en Hoper's vrouwen een maaltgd te houden (Strype, Ec-
clesiastical Memorials of King Edward VI, Vol. II,
Book I, chap. 30). Het is waarschijnlgk dat Hoper door zijne
betrekking by den hertog van Somerset eenigen invloed heeft
doen gelden tot het schenken van het bekende Charter van
Eduard VI. Later, toen Hoper naar zyn bisdom ging, heeft
Utenhove gewoond bg MiCRONius (Epistolae Tigurinae,
p. 372; Original Letters, vol. II, p. 572). Uit deze
plaats schijnt te blgken dat Micronius voortdurend en Uten-
hove slechts een tijdlang by Hoper heeft gewoond. De
vrouw van Micronius was de dienstmaagd van Hoper's vrouw
(1. 1. p. 69; Orig. Lett. p. 108). Nog later woonde Uten-
hove bij a Lasco (Utenhove aan Bullinger, in October
1552, Epist. Tigur., p 385; Orig. Lett., p. 592).
Digitized by VjOOQIC
95
van de zijde der Bisschoppen. Zij zelven hadden in-
dertijd aan het totstandkomen der bestaande in-
richting medegewerkt, en het was dus niet te ver-
wonderen, dat zij tegen eene algeheele inbreuk daarop
zeer waren gekant. Ofschoon zelfs de Koning en zijne
raadslieden wilden , dat men in dit geval zou toegeven ,
zij hielden vol, dat het een Parlementsbesluit was en
alleen door een nieuw Parlementsbesluit kon vemnderd
worden. Hun tegenstand is overigens vooral daarom
niet onbegrijpelijk , omdat zij maar al te goed wisten,
wat zij van het triomfeeren der beginselen van Hoper
te wachten hadden. Het was hem te doen, om alles
terug te brengen tot den eenvoudigen toestand der
oudste Christelijke kerk, en het was te voorzien,
waar dan de uiterlijke heerlijkheden hunner bisschop-
pelijke waardigheid zouden blijven.
Beide partijen kregen nu bevel, hunne redenen
schriftelijk bij den Koning en diens Raad in te dienen.
De argumenten der Bisschoppen kwamen neder . op
deze twee: 4^ de kleederen zijn adiaphora; nu ze er
eenmaal zijn, mag men ze gebruiken; 2®. de konink-
lijke Majesteit heeft ze voorgeschreven.
Hoper bracht daartegen in : 1®. dat het dragen der
kleederen superstitieus was , de eenheid der broederen
te niet deed en de waardigheid van het priesterschap
van Christus den Heer verduisterde ; 2®. dat der over-
heid geen macht toekwam tegen, maar wel vóór de
waarheid ; dat de vorm van de bevestiging der » Die-
naren" geene staatszaak was , maar gezocht moet wor-
den in Gods Woord en in het gebruik der Apostelen.
Terwijl de adel zoozeer op zijne hand was, dat hij
zijne bevestiging nog wilde doordrijven vóór de aan-
staande Parlementszitting, zoodat Hoper er dan zelf
eene steni zou hebben, deden de Bisschoppen hun best
Digitized by VjOOQIC
96
om hem bij den Koninklijken Raad verdacht te maken.
Zij klaagden hem aan van rebellie en van oproer tegen
de besluiten des Konings, waarbij zij de vrees opper-
den, dat zijn voorbeeld aanstekelijk zou zijn voor het
volk. Zij wisten het in korten tijd zóóver te brengen,
dat bijna de geheele Bijzondere Raad tegen Hoper
was ingenomen. In die dagen verkeerde ook het Pri-
vilegie der vreemdelingen-gemeente in groot gevaar,
en toen was het, dat hun de vrije inrichting van
Doop en Avondmaal werd ontnomen '). Bijna de ge-
heele Bijzondere Raad scheen Hoper te willen dwin-
gen tot het toelaten der »kleederen" bij zijne wijding.
Met groote verontwaardiging deelde Utenhove dit
aan Calvijn mede. Hij vond het zeer te betreuren
voor een man, die in het laatste halfjaar met zijne
prediking het Rijk meer voordeel gedaan had dan al
de Bisschoppen met hunne kleederen ooit zouden doen.
Het kwam hem voor, dat het verwijt van ongehoor-
zaamheid aan den Koning den Bisschoppen allerminst
paste, omdat nog nooit éón hunner het volk ernstig
tot gehoorzaamheid vermaand had.
Hoper bleef ongevoelig voor de bedreigingen der
Bisschoppen en de overredingen van den Privy Coun-
sel. Men heeft zelfs het advies van Bucerus en Petrus
Martijr ingewonnen, welke beiden de vrijheid der
adiaphora bepleitten en Hoper den raad gaven niet
onverzettelijk te blijven ^). Hij volhardde echter bij
') MiCRONius aan Büllinger, 20 Oct. 1550 (Epistolae
Tigurinae, p. 372 seq.; Original Letters, vol. II, p.
573; Corpus Eeformatornm, Calv. opp. XIII, p. 645).
*) Hunne adviezen z^n te vinden inBuceri scripta
anglicana, p. 681 (De re vestiaria ad quaest. a
Cranmero propositam resp.) cf. p. 705, alsmede in
Martyr, Loei Communes, p. 1085, aangehaald in het
Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn, XIV, p. 99.
Digitized by VjOOQIC
97
zijne weigering, en zijne kans van slagen werd hoe
langer hoe kleiner, In November werd hem op bevel
van den Koninklijken Raad de kansel ontzegd en hij
kreeg huis-arrest. Toen hij zich hierom niet bekreunde ,
werd hij in het midden van Januari 1551 aan Crammer
ter bewaking gegeven. Nog altijd bleef hij standvastig.
In het einde van Januari werd hij in boeien gesloten
en in den kerker geworpen. Toen hij hierin ongeveer
veertien dagen gezucht had, heeft hij zich plotseling
voor de hardnekkige weigering der Bisschoppen ge-
wonnen gegeven en zijne zaak onderworpen aan het
oordeel van den Koninklijken Raad, en zoo is het
geschied, dat hij in het midden der vasten op de
gebruikelijke wijze is gewijd, })tot groote spijt van
alle vromen en tot ernstigen aanstoot voor vele men-
schen".
Utenhove durfde het aan Calvijn niet schrijven; wèl
aan Buixinger, omdat hij wist, dat deze innig aan
HoPER gehecht was. Heel lang had hij geaarzeld, of hij
het doen mocht van iemand, met wien hij als zijn
trouwe vriend omging ; doch hij had bedacht , dat zelfs
in de Heilige Schrift de verkeerde daden van profeten
noch van Apostelen verzwegen worden. Aan den anderen
kant wilde hij , dat Bullinger met geen enkel woord
aan Hoper zou doen blijken, dat hij het gebeurde van
Utenhove wist. Hij achtte het ook niet noodig, heel
veel vermaningen tot Hoper te richten; doch mocht
Bullinger besluiten , toch het een en ander aan hem te
schrijven, dau vond hij het uitstekend, op voorwaarde,
dat hij alleen zou zeggen, dat de zaak hem door »een
vriend" was medegedeeld.
Hoper vertrok spoedig naar zijn bisdom, en al
ras hoorden de vrienden, dat hij in de vervulling
zijner taak een buitengewonen ijver ontwikkelde.
7
Digitized by VjOOQIC i
Ü8
Utenhove, die reeds bij zijne benoeming met hem had
willen medegaan, was van plan, nu althans eenige
weken bij hem door te brengen, om, indien hetnoo-
dig was, hem in zijn ambt van dienst te kuimen
zijn, als hij maar verlof kon krijgen van zijne ge-
meente *). Wat hiervan gekomen is, kan ik niet zeg-
gen. Vermoedelijk zullen de vele bezigheden voor
de inrichting der gemeente en zijne ongesteldheid in
het najaar *) hem verhinderd hebben, aan zijn lang
gekoesterd voornemen gevolg te geven. Eerst in de
maand Juli van 4552 heeft hij Londen verlaten voor
eene reis naar de schoone oevers van de Severn ^).
De gunst voor Hoper aan het Hof was langzamerhand
weder gestegen, en het bisdom Worcester was thans
met dat van Glocester vereenigd *). Toen hij de nieuwe
helft van zijn bisdom ging bezoeken , reisde Utenhove
met hem mede *). Dezelfde hervormende maatregelen,
die hij het vorig jaar had toegepast in Glocester,
bracht hij nu in praktijk in Worcester. Hij had hierbij
te kampen met groote moeilijkheden, vooral met de
bekrompenheid der geestelijken. Hij legde o. a. ieder
hunner eenige vragen voor, bijv. hoeveel geboden er
zijn, waar zij geschreven staan, of zij ze konden op-
*) Zie voor het bovenstaAnde verhaal het Corpus Be-
formatorum, Calvini opera, torn. XIII , p. 629 seq^. (Epis-
tolae Tigurinae, p. 372 seq.; Original Letters, vol.
n, p. 572); XIV, p. 45 seq., p. 98-100 (Epistolae Ti-
gurinae, p. 380 — 383; Original Letters, vol. II, p.
584—589).
>) Epistolae Tigurinae, p. 376; Original Let-
ters, vol. II, p, 578.
') Epist. Tigur. p. 384; Orig. Lett., p. 591,
^) J. Strype, Ecclesiastic Memorials of Eing Ed-
ward VI, vol. II, Book II, chap. 26, p. 464.
Digitized by VjOOQIC
99
zeggen. Doch hij werd verbaasd door hunne antwoor-
den. Er waren er, die het Onze Vader in het Latijft
konden opzeggen, maar niet in het Engelsch. Slechts
enkelen kenden de Tien Geboden van buiten. En maar
weinigen konden de Artikelen des Geloofs uit de
Schrift bewijzen; »dat lag niet op hun weg" ^).
Utenhove , die zeven weken bij hem vertoefde , bewon-
derde den ijver van zijn vriend, die met inspanning
van alle krachten werkte voor de hervorming der Kerk,
Hij heeft er zijn leven voor gegeven. Toen in het
volgend jaar de Katholieke Maria, de dochter der ver-
stootene Spaansche, meesteresse werd van den troon
van Engeland , was Hoper een harer eerste slachtoffers.
Niet heel lang duurde het, of de martelaar, die als
een profeet geweest was onder het volk, zond uit zijn
engen kerker den laatsten groet aan Utenhove en diens
Gereformeerde broeders, wachtende op een schoonen
dood ^).
Ook voor Utenhove begint thans een tijd van lange
en zware beproeving. Eene hevige ziekte dreigde zijn
gestel , dat reeds dikwijls geleden had , voorgoed te zul-
len ondermijnen, a Lasco , die hem herbergde in zijne
woning^ en Micronius, beider getrouwe metgezel, vrees-
den den hoogbegaafden vriend te zullen verliezen.
Doch hij keerde nog als van den rand des grafs terug.
Hoe opgewekt is de toon van den herstellende tot
zijne bekenden in het verre Zwitserland! Blijkbaar
*) Strype, 1. c. chap. 14, p. 354; Strype, Oranmer,
Book II, chap. 18, p. 218-220.
^) Epistolae Tignrinae, p. 65; Original Letters,
vol. I, p. 102: 8. A. Gabbema, Epistolarum centnriae
tres, p. 116.
Digitized by VjOOQIC
'100
had hij geen voorgevoel van den nieuwen slag, die
hem boven het hoofd hing. Reeds lang had de jonge
Koning zwaar gehoest; ook was hij ernstig ongesteld
geweest. Maar de blijde tijding kwam , dat de toestand
zijner Majesteit verbeterde. Had ook zijne ziekte veler
bezorgdheid gaande gemaakt, en bestond er weinig
kans, dat hij nog vóór het einde van den zomer ge-
heel genezen zou zijn, de vrees voor het verlies van
den eersten steunpilaar der Hervorming in Engeland
was geweken ').
Doch plotseling, juist eene maand later, op den
O^en Juli van het jaar 4553, stierf de Koning, en het
met zooveel moeite verrezen gebouw waggelde terstond
op zijne grondslagen. En het viel. Want de Protes-
tantsche zestienjarige Jane Gray , die hare rechten op
den troon slechts aan het testament van Eduard VI
ontleende , was machteloos , zoodra zij koningin werd.
Bijna al de leden van den Engelschen adel, die het
testament van Eduard hadden onderteekend, waren
heimelijk zijner Roomsche Zuster toegedaan. In tien
dagen had het koningschap van Jane plaats gemaakt
voor dat van Mary, zonder een spoor achter te laten ^).
Het Pausdom werd nu met zoo groeten haast en zulke
meedoogenlooze wreedheid hersteld, dat de Gerefor-
meerden zich niet langer veilig gevoelden. Zij be-
schouwden het als eene redding, dat zij nog konden
ontkomen. Doch niemand wist waarheen. Een tweetal
*) L'TENHOVE aan Calvijn, 6 Juni 1553 (C9rpu8 Re-
formatornm, Calvini opera , tom. XIV , p. 552 seq.) ;
aan Bullinger, 7 Juni (Epistolae Tigurinae, p. 385
seq. ; Original Letters, vol. II , p. 592 — 594).
*) FüESLiNUS, 1. I. p. 304—318 (Epistolae Tiguri-
nae, p. 242 — 247; Original Letters, vol. I, p.
365-374).
Digitized by VjOOQIC
401
ledige Deensclie schepen lag op de Theems , om spoe-
dig terug te keeren naar het vaderland. Een straal
van flauwe hoop verlevendigde de oogen der ongeluk-
kige ballingen, als zij hunnen blik richtten op het
verre Denemarken. Zij hadden zooveel gehoord van
Christiaan ui , die daar met vaste hand de Hervorming
invoerde, dat zij meenden op hem te mogen hopen.
Zij voorzagen wel, wat aan de inwilliging van hun
verzoek om zich in zijn gebied te vestigen, in den
weg zou staan, maar zij vertrouwden, dat voor zijne
vroomheid dit bezw^aar niet ernstig zou wezen ; in elk
geval konden zij al hunne leeringen uit de Schrift
bewijzen, of zij waren bereid van dwaling overtuigd
te worden. Door een overgroot aantal werd de reis
naar Denemarken aanvaard *). Onder hen was ook
Utenhove. Deze besloot een belangrijk stuk van zijn
leven, terwijl bovendien het verlies van een groot
deel van zijn vermogen, dat hij bij een Engelsch
koopman had uitgezet, hem het uitzicht in de toe-
komst donker maakte ^).
Den 47^ej» September verlieten zij Gravesend (twintig
•) XJtenhovius, Simplex et fidelis narratio,
p. 21.
*) Zie hierboven, blz. 17 v. In November 1549 schreef hij
aan Calvijn, om diens gevoelen te weten over een belangrijk
vraagstnk, dat destijds heel warhoofden warm maakte. Hij
had zelf een klein geschrift opgesteld over de qnestie, of en
hoeveel procenten iemand van geleend geld mocht eischen
zonder te zondigen tegen Gods woord. De koning van Enge-
land stond een interest van 10 procent toe. Utenhove was
geneigd y z^n geld nit te zetten by een Engelsch koopman.
Daarom zond h^ z^n geschrift aan Calvijn ter beoordeeiing ,
want indien het strgdig was met den wil Gods, wenschte
hg liever te bedelen, dan ongeoorloofde winst te hebben.
(Corpus Beformatorum, Cal vini opera , tom. XIII ,
p. 462). Zie verder in de Belagen hierachter, blz. XXXVIII.
Digitized by VjOOQIC
t02
mijlen van Londen). Die achterbleven, hadden hen tot
zoover vergezeld en zeiden hun daar vaarwel, terwijl
zij hun met weenend oog in den naam Gods heil toe-
wenschten. Toen de zeilen waren geheschen, beklom-
men deze broeders en zusters eene rots aan de kust
en volgden de vertrekkenden, zoover zij hen zien kon-
den. Daarop gaven zij zich over aan het gebed, aan
godsdienstige vermaningen en het zingen van Psalmen ,
onder vele tranen, en verzamelden inmiddels onder
elkander giften voor hunne armen ')•
De lotgevallen door de schepelingen op de zeereis en
later ondervonden , zijn door Utenhove zei ven te boek
gesteld *). Aan zijn uitvoerig .verhaal, dat zich door
eenvoudigen en ongekunstelden toon aanbeveelt, ont-
leenen wij in het kort de volgende bijzonderheden.
In elk schip bevonden zich ongeveer honderd vijf en
zeventig menschen, meest yan Nederlandsche spraak ;
er waren echter ook Walen en enkele Engelschen en
Schotten onder. Den 4^«n October werden beiden sche-
pen door een hevigen storm van elkander gescheiden.
Het kleinste kwam den 13<^«»i October te Elseneur aan
(in het Noordelijkst gedeelte van Seeland, aan De
Sond). Het grootste schip , waarop o. a. a Lasco, Uten-
hove en Micron lus zich bevonden, had drie zware stor-
men te verduren; de levensmiddelen waren op, toen
*) Petrus Delaenus, de zoon van Gualterus, bleef met
hen als predikant nog eenige maanden achter. By de Walen
deed dit Franciscus Riverius, die later te Wezel en te
Frankfort Fransch predikant geworden is (1. 1. p. 21 seq.).
>) Ik bedoel in de reeds meermalen aangehaalde Simplex
et fidelis narratio etc. Dit werkje is zeer zeldzaam
geworden. Ik gebruikte het exemplaar nit de Koninklgke
Bibliotheek te 's Gravenhage, mij welwillend door den Bi-
bliothecaris, Dr. M. F. A. Gr. Campbell, verstrekt.
Digitized by VjOOQIC
103
men midden door tal van klippen, bij zeer mistig
weder, in een verlaten haven van Noorwegen, Fle-
kero geheeten, aankwam*'). In eenige hutten ver-
kregen de zwervellngen wat vleesch, visch en zoet
water, waaraan zij zoo groot gebrek hadden gehad.
Zes dagen moesten zij daar op gunstigen wind wach-
ten, Den ISd»"» October zeilden zij weder uit. Daags te
voren hadden er vijf, uit vrees voor den naderenden
honger, de reis te voet door Noorwegen naar Dene-
marken aanvaard. Men had reeds besloten, dat er
nog meer moesten volgen, toen de wind nog bijtijds
keerde. Welke moeilijkheden die wintertocht door on-
begaanbare bergstreken, door nauwe passen en over
rotsen heen aanbood, blijkt hieruit, dat één der vijf,
zwart van magerte en meer dood dan levend, eerst
na zes maanden te Kopenhagen aankwam. Wat de
ingescheepten betreft , twee dagen zwalkten zij op zee.
Door tegenwind kwamen zij den 44^««' October weder
in eene andere haven van Noorwegen, Malstrand ge-
naamd a). Toen zij daar tien dagen gewacht hadden ,
en er geen hoop kwam op gunstigen wind , zijn a L asco ,
Utenhove en Micronius in de boot gegaan , ten einde
vóór de gestrengheid van den winter den Koning van.
Denemarken te bereiken, die, zooals het gerucht wilde,
teruggegaan was naar het midden van Jutland. Na
eene reis van vijf dagen landden zij te Elseneur met
nog eenige broeders, die zich bij hen hadden aange-
sloten. Kort daarop kwam ook het groote schip, dat
zij te Malstrand verlaten hadden , daar aan. A Lasco ,
Micronius en Utenhove togen nu naar Coldingen; drie
en dertig Deensche mijlen ver, waar de Koning zich
») L. 1. p. 22.
*) L. 1. p. 23.
Digitized by VjOOQIC
104
ophield. Den 8»*<n November bereikten zij de plaats
hunner bestemming. Hun eerste werk was, den Ko-
ning om audiëntie te verzoeken , met het plan hem te
vragen of zij in zijn rijk mochten gaan wonen. Na
twee dagen van ongeduldig wachten werden zij aan het
hof ontboden. Doch eerst moesten zij eene preek van
NoviOMAGUs, den hofprediker aanhooren, en wel in
tegenwoordigheid van den Koning en de Koningin.
NoviOMAGUs schold op allen , die niet erkenden de wer-
kelijke, substantiëele aanwezigheid van het natuurlijke
lichaam en bloed van Christus in het brood en den
wijn van het Avondmaal '). Hij wees hierbij op het
altaar *). Hun einde was ondergang, zeide hij. Alle
vromen moesten zich voor hen wachten, en zij be-
hoorden met den vinger te worden nagewezen. Chris-
tus zelf wordt door hen tot een leugenaar gemaakt.
Alles, wat in den Bijbel van valsche profeten gezegd
wordt, paste hij op de vreemdelingen toe. Na de
preek werden zij bij den Koning binnengeleid. Onder-
weg vroeg een van diens secretarissen , Christopiiorus
genaamd, of de preek hun bevallen was? Nadat nu
de Koning hun de hand had gereikt, zette a Lasco
het doel hunner komst uiteen ^) en bood op schrift
hun verzoek aan*). De Koning behield zich voor , later
te antwoorden. Er verliepen enkele dagen , en hoe lan-
ger hoe meer gingen hun de oogen open. Zij besloten
') „realem inxta ipsam substantiam corporis et sanguinis
Christi naturalis, in pane et vino Coenae, delitescentiam*'.
•) L. 1. p. 26.
') L. 1. p. 27.
<) De supplicatie wordt ingelascht 1. 1., p. 28— -38. Zij is
onderteekend door a Lasco , Micronius en ütenhove. Men
kan haar ook afgedrukt vinden bij Dr. Kuyper, 1. L, vol.
II, p. 680-684.
Digitized by VjOOQIC
105
nu, niet langer te ontveinzen, dat zij in de rede van
NoviOMAGUS hunne veroordeeling hadden gezien ; doch
hierbij wilden zij het niet laten blijven. Door bemid-
deling van den reeds genoemden Secretaris verzochten
zij den Koning, om in zijne tegenwoordigheid een
twistgesprek met Noviomagi:s te mogen houden >).
Hierbij hadden zij ongetwijfeld de heimelijke bedoe-
ling, den Koning meer bekend te maken met hetgeen
zij waren, want zij gevoelden, dat deze persoonlijk
hun niet ongenegen was, maar dat hij door zijn hof-
prediker en zijne raadslieden, allen strenge Luthera-
nen, werd verhinderd, volgens zijne natuurlijke nei-
ging te handelen.
Tn dit gevoelen zijn zij later bevestigd geworden
door velerlei bijzonderheden, welke wij hier niet be-
hoeven weder te geven.
Op den 15<i«n November werd hun namens den Koning
door diens kanselier en eenige raadslieden bekend
gemaakt, dat hij hen zeer beklaagde en zich verblijdde,
dat zij niet vervallen waren tot Papisme. De openbare
eeredienst evenwel kon hun niet worden toegestaan
wegens verscheidenheid van ritus en ceremoniën^);
1^ waren de in Denemarken gebruikelijke ritus en ce-
remoniën gegrond op de Schrift; 2^. zou het toelaten
van andere de rust des rijks verstoren; wilden zij de
Deensche ritus, ceremoniën en leer volgen, en de
koninklijke rechten en openbare verordeningen eerbie-
digen, dan konden zij gastvrijheid krijgen; wilden zij
vertrekken, zij konden rekenen op 'sKonings gunst
en aanbeveling a). Den volgenden dag werd hun door
i) L. 1. p. 38 fleqci.
«) L. 1. p. 41.
») L. 1. p. 42.
Digitized by VjOOQIC
lOG
de dragers van deze boodschap verzekerd, dat de
Vorst nimmer eenigerlei onderhandelingen of twistge-
sprekken zou toestaan i). Zijn eigen inzicht stond zóó
vast, dat het niet ongestraft zou blijven, als iemand
nog wilde trachten er verandering in te brengen *).
Zij vonden het zelfs bedenkelijk, er met hunnen ge-
bieder over te spreken '). Onze vrienden daarentegen
bleven aandringen op het begeerde colloquium en
verlangden , dat de Kanselier hun schriftelijk antwoord
op de preek van Noviomagus zou overhandigen, hetwelk
hij weigerde *). Spoedig daarop evenwel zond de Koning
hun een secretaris en liet vragen om dat geschrift.
Zij gaven het ^). De inhoud schijnt aan het hof indruk te
hebben gemaakt, want nog op denzelfden dag (16 Nov.),
na het ontbijt, kwam Noviomagus met zijn ambtge-
noot HENRicua BuscoDüCENSis ®), twcc sccretarissen
en een van de koninklijke raadslieden, tot de on^en.
Na eenige wederzijdsche ophelderingen begon hij zijne
preek te verontschuldigen; hij had niets tegen hen
gezegd, maar alleen den tekst, dien hij voor zich had,
verklaard; deze had geëischt, dat hij voornamelijk
handelde over »de valsche leeraars" ''). Zij wederlegden
•) L 1. p. 48.
•) L. 1. p. 49.
») L. 1. p. 50.
') L. 1. p. 51.
') Het had tot titel : Annotata in concionem P.
Nouiomagi, habitam coram Christiano , Rege Daniae, 10
Nouembris die, Anno 1553, super loco Pauli Apostoli : Pari-
ter estote imitatores mei, nsque ad iinem Cap. Philippens. 3.
(L. 1. p. 52—72).
6) Deze BuscoDüCENSis was nog wel een Nederlander, de
waardige broeder van Nicolaas, die den Gereformeerden te
Wezel zooveel leed heeft gedaan. Zie hierboven, biz. 20.
t)Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 73— 75,
Digitized by VjOOQIC
107
hem met zijne eigene woorden. Hoe moet het hun
wel te moede geweest zijn, toen Noviomagus o. a. tot
zijne verschooning zeide: »Uwe kerk is bij mijnen
Koning zeer ernstig beschuldigd, dat het Avondmaal
door u te Londen op al te oneerbiedige wijze werd
bediend , en dat er velerlei meeningen en secten onder
u waren. En daarom was reeds vóór uwe aankomst
door den Koning en zijne raadslieden bepaald, wat
men u antwoorden zou" O-
Daarop betuigden de \)eide hofpredikers, dat zij de
lotgevallen der vluchtelingen en van hunne kerk van
harte betreurden, en dat zij wel wenschten, dat men
zachter met hen handelde, maar dat zelfs de Koning
in deze zaak niet doen kon, wat hij wilde, want dat
bij hen de macht des Konings niet zoo groot w^asals
in Engeland, daar hij zelf door zekere wettelijke
bepaUngen in het bestuur des rijks werd beperkt.
Wat echter a Lasco en de zijnen betrof, er was geen
twijfel aan, of de Koning zou Papisten in zijn rijk
nog eerder dulden dan hen. Zij persoonlijk (nl. Novio-
magus, BuscoDUCENSis CH hun gezelschap) verlangden
sterk, dat er aan dezen strijd over het Avondmaal
een goed einde kwam ^). Dit gesprek liep dan ook
tamelijk kalm af. Noviomagus beloofde, dat hij den
volgenden dag zou terugkomen en op het geschrift
stuk voor stuk antwoorden. Zij allen zouden den
Koning zoeken over te halen, zoowel tot het bijeen-
roepen van geleerden voor het beslechten van de ge-
schillen over de leer, als tot het verkrijgen van eene
vrije overwintering voor de Londensche kerken ').
») L. 1. p. 86.
») L. 1. p. 91.
') L. 1. p. 93.
Digitized by VjOOQIC
108
Op etenstijd evenwel, terwijl k Lasco , LrENiiovEen
MicRONius in hunne herberg aan tafel zaten, bezocht
hen Van den Bossche , in de hand dragende een ge-
schreven libel, waarin hij het een en ander scheen
opgeteekend te hebben tot bevestiging zijner leer over
het Avondmaal. Als een gewichtig argument tegen
hen las hij hun daaruit een afschrift voor van ))zekere
brieven van Maarten Luther, zaliger gedachtenis,
die deze niet lang voor zijnen dood geschreven had aan
Jacobus Probst , een zeer vroom man overigens , pfar-
rer te Bramen" ^).
Onder anderen behelsde het dit: »Welgelukzalig
is de man, die niet wandelt in den raad der Sacra-
mentisten, noch staat op den weg der Zwinglianen,
noch zit in 't gestoelte der Zürichers'' ^). De drie
vrienden vermaanden den man, dat hij moest denken
aan het Apostolisch woord: »Laat niemand roemen
in menschen''.
Verder zeiden zij , dat zulk eene aanhaling van een
Psalm verkeerd, verdraaid, kinderachtig en heel be-
spottelijk was , volstrekt niets beteekende en een ernstig
man onwaardig moest heeten, en nog het een en ander
meer, zoodat Van den Bossche afdroop.
NoviOMAGi'S is den volgenden dag nog bij hen ge-
komen, zooals hij beloofd had, maar later hebben zij
hem niet meer gezien, ofschoon zij nog drie dagen
gebleven zijn. Dienzelfden 17<ien November werd hun
in naam des Konings aangekondigd, dat zij onver-
wijld uit zijn rijk hadden te vertrekken, tenzij zij
zich wilden schikken naar zijne leer en gebruiken,
O L. 1. p. 94.
') Eene nieuwe bijdrage voor mijne meening, dat Uten*
HovE een Zwingliaan was. Zie boven blz. 3U— 41.
Digitized by VjOOQIC
10!J
ja, dat reeds de bevelen waren gegeven, ora al de
hunnen , die zich thans te Kopenhagen bevonden , ter-
stond met al hun huisraad uit het Rijk te verjagen,
tenzij zij de Deensche leer en gebruiken aannamen,
in welk geval hij voor hen zorgen zou ').
Tevens werd hun verklaard , dat de Koning begreep
dat zij groote onkosten gemaakt hadden en nog maken
moesten. Daarom zou hij hunne verblijfkosten beta-
lep en zond hij hun honderd thalers ten geschenke.
Zij namen dit geschenk gaarne aan als een blijk, dat
de Koning zelf hun niet ongenegen was; bovendien
kwam het hun zeer te stade, daar zij bijna niets
meer hadden, terwijl zij er een gedeelte van afzon-
derden voor hunne armen te Kopenhagen ^), Zij
waagden het zelfs , nogmaals te laten vragen om vrije
overwintering voor de hunnen , die in de genoemde stad
vertoefden. Tegen den avond kwam Van den Bossche
hun nog betuigen, dat hun lot hem zeer leed deed.
Zij baden hem wederom , zijn invloed aan te wenden,
opdat althans de oude mannen , de vrouwen , die hare
bevalling nabij waren, en de kinderen van a Lasco,
JoANNEsenHiERONYMi's met hun leermeester, Godfried
VAN Wingen , vrije overwintering zouden hebben. Alles
te vergeefs. Den volgenden morgen vroeg deelde hij hun
van de zijde des Konings mede, dat allen zonder
onderscheid moesten vertrekken , behalve de kinderen
van a Lasco en hun leermeester. Ja, de koning wilde
niet eens, dat zij tot de hunnen te Kopenhagen zou-
den terugkeeren ; hij beval , dat zij door Holstein recht-
streeks naar Duitschland zouden afreizen^).
O L. 1. p. 95.
9) L. 1. p. 96,
•) L. 1. p. 97.
Digitized by VjOOQIC
110
Den 19^« November verlieten zij Coldingen, en na
een bezoek bij Hardenberg te Bremen *), kwamen a
Lasco en Utenhove *) den44«tt December te Emden
aan. Terstond bij zijne aankomst schreef üteniiove
over de ondervonden lotgevallen aan de belangstel-
lende broeders in Engeland ').
De andere vluchtelingen der Londensche gemeente,
die zich, zooals wij gezegd hebben, voor, het grootste
gedeelte te Kopenhagen gevestigd hadden , waren daar
door de Overheid goed ontvangen. Zij kregen verlof
om huizen te huren en alle vrije beroepen uit te oefe-
nen, en werden ontheven van alle publieke lasten *).
Doch plotseling, den 26«*«» November, des namiddags
te twee uren , werden enkelen hunner bij den Magis-
traat ontboden ^y Hun werd aangezegd, dat zij met
al de hunnen terstond uit Denemarken hadden te ver-
trekken. Op hunne herhaalde smeekingen beloofde de
Magistraat, dat hij nog zijn best voor hen zou doen
bij den Koning. Deze had bevolen , datieder hunner door
Palladiüs, den Superintendent der Kopenhaagsche
kerk , in het ^geloof " zou geëxamineerd worden. Eeni-
gen uit hun midden, die vriendelijk door hem wer-
^) Zie den tweeden drnk van UbboEmmius, fierum Frisi-
carum Historia, Lngd. Bat. 1616, p. 946.
') HiCRONius scheidde van hen, om de overigen, die uit
Kopenhagen moesten vertrekken , te Hambnrg, Lnbek en
Weismar op te zoeken.
•) L. 1. p. 98. *) L. 1. p. 100.
*) Deze waren: Gellius Ctkmatius (later de bekende £m-
densche uitgever) , Jacobus Michaelis (later boekverkooper
te £mden), Johannes Riybrius , Paulus Wingius (later leer-
meester der kinderen van k Lasco), Bartholomaeus Huys-
MAN (later boekhandelaar te Emden), Gerardus Rhenanus en
Joannes Beliüs.
Digitized by VjOOQIC
111
den ontvangen, spraken met hem af, dat allen eene
geloofsbelijdenis zouden onderteekenen. Al de vreem-
delingen nu op één na onderteekenden hetzelfde ge-
schrift, en deze lijst werd Palladius overhandigd. Hij
verklaarde , dat zij , als zij hierbij volhardden , uit het
Rijk zouden verjaagd worden, ofschoon hij persoonlijk
hen als broeders erkende en zijn best voor hen doen
zou O- Zelfs de Magistraat had den vorigen dag be-
volen goedsmoeds te zijn.
Den 8*ten December evenwel werd hun aangezegd,
dat zij, als zij bij hun geloof bleven volharden, nog
vóór den avond van den volgenden dag het Rijk had-
den te verlaten ^). Op hunne herhaalde verzoeken
deelde de Magistraat hun mede, dat zij nog drie dagen
dus tot den 12^^^^ December, mochten blijven. Den
43deD^ des morgens te acht uren, moesten allen ver-
trokken zijn. Geen langer verlof durfden zij toestaan,
uit vrees dat de Koning hen met den dood zou straf-
ten ^). Den volgenden dag werd nog met moeite ver-
kregen, dat een ziekliggend man, drie der bevalling
vlak nabij zijnde vrouwen met hare kinderen, en een
knaap van 45 jaren mochten overwinteren *). Zelfs
hun, die nog te Elseneur waren, Godfried van Wingen
niet uitgesloten, werd nu aangekondigd, dat zij te
gelijk met die te Kopenhagen hadden af te reizen.
Bij dit alles kwam groot geldgebrek, hetwelk voor
een deel ook veroorzaakt was door het huren der
huizen, waarin zij nu niet meer mochten wonen *).
O L. 1. p. 108. ») L. 1. p. 109. ') L. 1. p. 112.
*) L. 1. p. 113.
5) Het was echter gelukkig eenigszins vergoed «door het
geld nit Engeland en Holland, waarmede Jakob Michiels
uit Kostok was aangekomen (1. 1. p. 114).
Digitized by VjOOQIC
112
Vóór den tocht verdeelden de vluchtelingen zich in
vigren, om niet allen op dezelfde plaats aan te landen.
Het eene gedeelte zou per rijtuig naar Geyser gaan
en vandaar over de Baltische zee naar Rostok; de
drie andere gedeelten zouden naar Rostok , Weismar
en Lubek zeilen '). Of zij gereed waren of niet, de
13*^*" November was de dag van vertrek. Het was het
barste winterweder. Het ontbijt, dat zij bij groepen
gebruikten, moest door de gestrengheid van het be-
vel worden afgebroken, en ieder spoedde zich met
zijn pakje naar zijne boot. Toen zij die beklommen
hadden, en slechts het beeld van den dood hun voor
oogen zweefde, hieven de jongelingen met luider stemme
den tweeden Psalm van Utenhove aan:
Waerom is t' volck oproerigh eenpaer,
ouer dinckende ijdel dinghen.
De Princen en Koninghen aile gaer,
Ouer een haren raedtslagh bringhen,
Om te strijden teghen 'sHeeren handt,
End Christum dien hy heeft ghesandt,
Om aller menschen hulpe.
Sy willen wesen onghestraft,
En blijuen in boosheyt steken:
Dies spreken zy niet wel bedacht,
Laet ons haer banden breken,
Laet ons verwerpen haer leering al:
End leuen na ons herten gheual,
End gheenszins daer af wijeken.
Maor God die in de Hemelen woont,
Die zal ze noch belachen.
Bespotten oock haren boozen gront.
E)nd haren anslach beschachen.
O L. 1. p. 115.
Digitized by VjOOQIC
113
Hy zal ze mit gramschap spreken aen,
En straffen wat zy hebben begaen.
Toomigh zal hy ze benauwen.
lek hebbe tot eenen Koningk ghestelt,
Ouer Sion, dat is mijn Kercke:
Christum, daer de Schriftuer af melt,
Die ghy nochtans verwerpet:
Ouer al hy recht verkondighen sal,
Mynen sin, ende welgheuallen al,
En mynen wille leeren." enz.
Het lied werd door de broeders op het water ten
einde toe gezongen *). Onder het afvaren werd hun
op straffe des doods verboden, weder in Denemarken
te landen. In het guurste jaargetijde moesten zij
dag en nacht voor anker Uggen, wijl het hun niet
geoorloofd was terug te keeren en wegzeilen konden
zij ïiiet. Eindelijk op den IS^**» December gaf God
gunstigen wind ^). Te Rostok, te Weismar en te
Lubek werden de ongelukkige en verarmde ballin-
gen door de Protestantsche overheden en predikanten
al niet beter onthaald dan in Denemarken. Wij gaan
die ongeloofelijke geschiedenissen thans evenwel voorbij.
Aan gravin Anna van Oldenburg komt de eer toe, dat
zij ten slotte der vervolgde »kerke van Christus eene
herberg" heeft verschaft in Emden en omstreken. Hoe
moeielijk de Gereformeerden het in haar gebied wel-
eens gehad hebben doorhetdrijvender Lutheranen 3),
die eer is haar verbleven van geslacht op geslacht.
») L. 1. p. 116 scq.
«) L. 1. p. 117.
») Zie bgv. een brief van Dathebn aan Calvijn, 11 April
1560 (in het Corpns Bef ormatornm, Calvini opera,
torn. XVni, p. 44 seq.).
8
Digitized by VjOOQIC
Thans vangt voor Utenhove een tijdperk aan van
drie jaren, die hij onafgebroken en vrij rustig te
Emden doorbracht. Met de buitenwereld onderhield
hij voorshands slechts weinig betrekkingen. In Maart
1554 schreef hij aan Blllinger, om hem uit tenoo-
digen tot het richten van een brief aan de Gravin,
Deze brief moest dienen, om haar aan te manen tot
eene consequente en flinke toepassing van de Her-
vorming. Utenhove had vooral het oog op de nog
steeds bestaande kloosters, »waarin door het lezen
van de mis en door dagelijks van den kansel straffe-
loos te blaten tegen de Evangelische waarheid, de
naam Gods ergerlijk door het slijk werd gesleurd en
de verdienste van Christus met voeten werd getre-
den". In de tweede plaats dienden de altaren , beelden
en dergelijke dingen uit de kerken te worden gewor-
pen. Eindelijk moest de stand der ouderlingen, die
voor het bestuur en het behoud der kerk noodzake-
lijk was en te Emden vrij gelukkig zijne taak aan-
ving, maar door de listen van den Satan niet weinig
werd belemmerd, aan de Gravin worden aanbevolen.
Ook Medman, de Burgemeester van Emden, moest,
als hij te Ziirich kwam , door Bullinger tot het voor-
staan van genoemde maatregelen worden vermaand.
Dit verzoek geschiedde in het gix)otste geheim. Bul-
linger mocht vooral niet doen blijken, dat hij door
Utenhove, a Lasco of Micronivs (want beiden onder-
teokenden mede den brief) tot schrijven was opgewekt,
aiidei^ zou men er te weinig waarde aan hechten.
Ook Calvijn te Genève en Martyr te Straatsbui^ wer-
den voor hetzelfde doel in den ai*m genomen «). Doch
M Zi« hierachter in de Bg lagen, hli« XIII--XY.
Digitized by VjOOQIC
115
het was een pogen, waarvan men zich slechts weinig
vrucht kon beloven. Bijna nergens had het Interim
van 1548 zulk een grooten invloed gehad als in Oost-
Friesland, en de Lutheranen zijn er machtiger en
machtiger geworden^).
Nog een anderen keer schreef Utenhove met a Lasco
en Petrus du Val *) aan de Waalsche kerk te Wezel ^).
Daar had een groot deel der Waalsche gemeente uit Lon-
den eene schuilplaats gezocht, en Fran?ois du Rivier
werd ontboden, om er opnieuw eene gemeente te
stichten. Door den Lutherschen superintendent van
Wezel in die dagen, Ti lemanHesshusius, werden echter
groote hinderpalen in den weg gelegd, daar hij de
Gereformeerden wilde dwingen tot het volgen van
denzelfden ritus als de Lutheranen bij de bediening
van het Avondmaal. Dit gaf aanleiding tot hevigen
strijd. Het vrij verblijf der geheele gemeente stond
op het spel, en men wist niet wat te doen. Men
wendde zich om raad o. a. tot de Kerken van Genève
en van Emden. Het is merkwaardig , hoezeer de raad-
gevingen dezer Kerken uiteenliepen. Calvijn beval toe-
gevendheid aan; de strijd betrof geene kapitale pun-
ten, en zij waren geherbergde vreemdelingen; het
best was, de zaak aan eene j)zwakheid" toe te schrij-
ven en daarom te vergeven; Riverius moet slechts
doen begrijpen, dat hij alle dingen, die hij verdraagt.
') Zie den tweeden drak van TJbbo Emmius, Reram
Frisicarum Historia, p. 946; E. Meiners, Oost-
vriesclilands kerkelyke geschiedenisse, Grron.
1738, dl. I, blz. 341—344.
>) Dest^ds predikant der Walen te Emden.
') Frankfurter ReligionBhandlungen I, Frankf.
1733; Bey lagen, S. 290—293; Dr. Kuyper, Joannis a
Lasco Opera, torn. II, p. 703—707.
Digitized by VjOOQIC
116
nog niet goedkeurt; van den Raad der stad zou nog
wel veel te verkrijgen zijn, als er maar niet over
getwist werd, want niets zou de leden daarvan meer
verbitteren, dan hunne personen en hunne leer te
hooren veroordeelen.
Niemand zal ontkennen, dat er in dit oordeel
wereldwijsheid en christelijke voorzichtigheid schuilt.
Doch a Lasco , Utenhove en Pierre du Val dachten er
anders over. Het advies van Calvijn was hun bekend,
en het viel hun moeilijk, zonder omwegen een ge-
heel tegenovergestelden raad te geven. Daarom begon-
nen zij in hun antwoord met uiteen te zetten, dat
men te Genève niet goed op de hoogte was van de
zaak; ware dit het geval geweest, dan zou men ook
daar anders geoordeeld hebben *). De inhoud van het
schrijven der Genèvers werd nu in drie punten gere-
sumeerd: 1®. de strijd betrof niet de hoofdstukken
der leer, want daarover waren zij het met hunne
tegenstanders eens; 2®. het eischen van bepaalde
ceremoniën bij de bediening des Avondmaals moesten
zij beschouwen als eene «zwakheid" ; 3*^. zij , die slechts
gasten waren der kerk te Wezel, hadden zich te
schikken naar de gewoonten dier kerk. Op het eerste
1) Dalton, Johannes a Lasco, S. 456, beeft zicb door
die inleiding nog laten verschalken. Hy zegt: „[Calvin] der
Reformator, mit den beeonderen Yerbaltnissen in Wesel we-
nig betraut , empfieblt Nacbgiebigkeit .... [Laski'e] Scbreiben
verrat die genaneste Kenntnis der Weseler Yerbaltnisse; sein
Tiefblick durcbscbant die eigentlichen Triebfederen des Eam-
pfes**. Dit gaat tocb niet aan. Reeds sedert jaren was er eene
dergelijke qnaestie te Wezel geweest. Ja reeds in December
1545 was Calvijn door Pollanus, die er toen heenging om
den twist te beslechten , naar z^n gevoelen gevraagd. Zie het
Corpns Reformatornm, Calvini opera , tom. XII , p.
214, 225 (hierboven blz. 19, aanteekening 7).
Digitized by VjOOQIC
117
punt antwoordden a Lasco, Utenhove en du Val met
de vraag, of niet de twisten over de leer ook te Wezel
van dien aard waren, dat allen, die van de gastvrijheid
schenkende kerk eenigszins afweken, werden bespot,
belasterd en met verwenschingen overladen. Op het
tweede punt antwoordden zij , dat het niet aan zwak-
heid te wijten was, maar veeleer aan koppigheid, ver-
bonden met eene verwonderlijke aanmatiging en boven-
dien met de hevigste vooroordeelen. Het was toch wel
geen zwakheid, twistgesprekken noch vermaningen
toe te laten, en eenvoudig alle tegenstanders te ver-
achten en te vervloeken. En tegen het derde punt
brachten zij in, dat het niet aanging van ))gasten"
te spreken, daar zij bezig waren eene eigene kerk
met openbare bijeenkomsten en een openbaren predik-
dienst in de Fransche taal in te richten. — In het ge-
heele stuk wordt herhaalde malen gesproken van de
behandeling., die de schrijvers van de Lutheranen
hebben ondervonden, en hun toon wordt er door ver-
bitterd. Welke gevolgtrekkingen voor het behoud van
den vrede te Wezel in het geschrift zelf uit het
bovenstaande worden afgeleid, laat ik den lezer over
te gissen ').
Eerst twee jaren later hooren wij weder iets van
Utenhove. Hij had in deze dagen zelfs niet den tijd,
i) Zie voor dit alles het stuk zelf, genoemd in noot 3 op
blz. 115. Zie ook voor het begin en den afloop der geschie-
denis het verhaal, opgesteld door Riverius zelf, die later te
frankfort beschuldigd werd „dissipatae ecclesiae Wesalien-
sis*' ; dit verhaal en de daarbg behoorende stnkkea , moeten
dienen tot zgne rechtvaardiging (Frankfurter Ee-
ligionshandlungen, I, Beylagen, S. 277— 295). In
een brief van Dath££N (hierachter in de Bijlagen, blz.
XL) wordt ook over {"kanciscus Biverius gesproken.
Digitized by VjOOQIC
418
om aan zijne vrienden te schrijven, want — hij was
steeds bezig met eene vertaling van het Nieuwe Tes-
tament uit het Grieksch. Hij, die de Nederlandsche
gemeente reeds voorzien had van eene Geloofsbelijde-
nis, een Catechismus, het vraagboek de »Corte Under-
souckinge'' en een Psalmboekje, vatte nu het moeilijke
plan op, haar ook een Bijbel te geven, met de hulp
van bevoegde mannen uit het Hebreeuwsch en het
Grieksch vertaald >). Deze taak was zwaar. Om maar
iets te noemen, wie kende er genoeg Hebreeuwsch?
Nog in 1557 , toen het N. Testament reeds was afge-
drukt, moest de predikant Godfried van Wingen, de
voornaamste medewerker, verlof hebben van diens col-
lega Wouter Deelen, tot eene ongestoorde beoefening
van de Hebreeuwsche taal *). Doch laat ons op de
de geschiedenis niet vooruitloopen. Hoe groute liefde
het Nederlandsche volk ook reeds aan den dag had
gelegd voor den Bijbel , en hoevele drukken van aller-
lei Bijbelboeken en zelfs van geheele Bijbels er ook
van Protestantsche zijde waren te voorschijn gekomen,
als wij den oorsprong dier werken nagaan, valt het
niet te verwonderen, dat er vele gebreken aan kleef-
^) Vergeiyk blz. XXV en XXIX in de Belagen hier-
achter met het slot van Utenhove's voorrede op Het Nievwe
Testament, dat is, Het nieuwe Verbond on-
zes Heeren Jesu Christi, Na der Grieck-
scher waerheyt in Nederlandsche sprake grond-
lick end tranwlick ouerghezett. Coloss. 3. c.
16. Het word Christi wone in v r^cklick in
allerley wgszheyt. Ghedruckt te Embden by Gel-
liam Ctematiam. An. 1556. Nonemb. 3. — Dit N. Testament
was reeds in de dagen van Le Long f^ongemeen raar^\ Zie
zijn Boek-zaal der Nederduytsche Bybels, Am-
sterdam 1732, blz. 709). Ik gebrnikte het exemplaar, aanwezig in
de Bibliotheek der Ned. Maatschappg van Letterkunde te Leiden.
^} Zie hierachter in de Bglagen, blz. XXIV.
Digitized by VjOOQIC
419
den. De beste van alle was wel die van Liesvelt.
Reeds in het jaar 1526 kwam een volledige Bijbel bij
hem uit ^ ). Van Genesis tot het einde van het Hoog-
lied en in het geheele Nieuwe Testament wordt hier
gevolgd de vertaling van Luther, die toen zoover vol-
tooid was. In de overige boeken geeft deze Bijbel de
de oude Latijnsche overzetting (de Vulgata) terug.
Hij bevat ook de Apokryphe Boeken. De volgende
drukken van Liesvelt, uitgekomen in 1532, 1534,
(1538) en 1542, zijn telkens iets veranderd en ver-
beterd, naarmate de vertaling van Luther vorderde,
die in het jaar 1534 werd voltooid, en naarmate er
andere vertalingen in 't leven werden geroepen.
Reeds de Bijbel van 1532 had groote veranderingen
ondergaan. De Profeten zijn daarin nu ook naar
Luther vertaald. De overzetting der Psalmen is in
deze en alle volgende drukken gebleven naar de eerste
van Luther van het jaar 1524 en niet gewijzigd naar
zijne laatste verbetering in het jaar 1531 ^). De
zesde en beste druk van den Liesveltschen Bijbel
verscheen in 1542 '). Hij had voor het eerst verkla-
^) Is Le Long, Boekzaal derNederduytscbe
B 7 b e 1 8 , blz. 561 v.
») Zie Is. Le Long , a. w. blz. 563—566.
«) Den Bybel, met groter neersticbeyt gbe-
corrigeert, ende op die canten geset den onderdom der
werelt, ende boe lange die gbescbiedenissen ende bistorien
der Bybelen, elck int sine voor Cbristus gbeboorte geweest
s^n, ende daer bi vergadert wt Fascicalas tempornm, ende
wt die Cronike van alder werelt, die prijicipael bistorien
der macbtiger Heydenscber Conincr^cken , daer die beylige
Bcbrift ooc dicwils af vermaent, Nv ooc laetstwerf met groter
neersticbeyt gbecorrigeert , wt die alder oud tste ende geappro-
beertste Copien , die welcke gedrnckt sijn. Cum Gratia et Prini-
legio. Ende dat inboat bonen elcken capittel des seinen Capittels,
800 wel des onden Testaments als des nieuwen Testaments,
Digitized by VjOOQIC
420
rende aanteekeningen *) en heelt hierdoor den drukker
het leven gekost '). De Gereformeerden maakten er
bij voorkeur gebruik van, omdat hij in de twistge-*
sprekken tegen het Pausdom voortreffelijke diensten
bewees, daar hij »cum gratia et privilegio" in het
licht was verschenen*). Er zijn ook enkele zaken in,
die wel gediend moeten hebben om het Protestantsch
karakter althans niet op den voorgond te plaatsen.
Zoo wordt op den titel van het Nieuwe Testament
de »Latijnsche Waarheid" op gelijke lijn gesteld met
de Grieksche. Als om het boek voor Roomsche lezers
geschikt te maken, staan achterin twee registers; het
eene dient om het vinden der »Epistelen en Evan-
geliën" gemakkelijk te maken; het andere is eene
lijst der »Epistelen en Evangeliën van de Heiligen , die
men ieder jaar op de Heilige dagen houdt". Doch hoe
echt Protestantsch deze met een vernis van Room-
schen schijn overtogen Bijbel ook moge geweest zijn
Met noch sommighe schoone verclaringen op
d y e canten,dye op dander no y t ge we es t en
B iy n. — Achteraan het boek staat : Gheprent Tan t werpen op
die Camerpoort brngghe, inden Schilt van Artoys, By my
Jacob van Liesaelt, Int Jaer ons Heeren M. CCCCC. ende.
XL^. den. iij. dach Junij. — De Leidsche Bibliotheek bezit
een fraai exemplaar, hetwelk ik gebruikte. Yerg. Le Long,
a. w. blz. 566.
') In de uitgave van 1526 waren alleen de gelijkluidende
plaatsen aangewezen; in die van 1532 waren er by gekomen
korte inhouden boven de hoofdstukken, eene tgdrekening aan
den rand, en een kalender met roode en zwarte letters tus-
schen de beide Testamenten (Is. Le Long, a. w. blz. 562 v.).
*) Zie hierover den fioogleeraar Doedes, Over Neder-
landsche bijbeluitgaven in het m-idden der zes-
tiende eeuw (in Voor drie-honderd jaren. 1569. Har
derw. [1869], blz. 111-131), blz. 121—123.
») Salomon van Til, Inleydinge tot de Propheti-
fiche Schriften, Dordrecht 1684, dl. I. cap. 8, blz. 85.
Digitized by VjOOQIC
121
(de Inquisiteurs konden zich waarlijk door zoo iets
niet laten misleiden en dat is ook gebleken ^ ) , ieder
die nauwkeurig nagaat , uit welken oorsprong dit werk
is voortgekomen, zal met mij van gevoelen zijn, dat
zulk eene vertaling van eene vertaling natuurlijk
vrij ver van het origineel afstaat. Nochtans zou men
een met zulke goede bedoelingen vervaardigd boek
onrecht doen, als men het volgens wetenschappe-
lijke beginselen vergeleek met den grondtekst. Wel
wordt nog op den titel van het Nieuwe Testament
vermeld, dat het gecorrigeerd is naar het Grieksch,
maar ook niet meer dan gecorrigeerd ; bovendien moet
men zulk eene verzekering van een uitgever dier da-
gen »cum grano salis" opvatten *).
Wij verwonderen ons dan ook volstrekt niet over
het begin der Voorrede van Uteniiove op zijn N. Tes-
tament, »dat er steeds onder de kenners der Schrift
algemeen geklaagd is over de vertalingen van het N.
Testament, die in de Nederlanden meestal gebruikt
worden". Men zou meenen, dat zijn heerlijk plan,
om nu een geheelen Bijbel, uit het oorspronkelijke
overgezet 3), zijn volk in handen te geven, den uit-
bundigen lof zijner tijdgenooten ten minste moest
verwoï'ven hebben. Hij is met ondank beloond , zooals
uit het vervolg zal blijken.
1) Zie noot 2 op blz. 120.
*) Zie de volgende aanteekening, en Dr. Kuyper, Joan-
nis a Lasco opera, torn. I, Praef. p. LXVIII, annot. 4.
») Het knoei werk van Gevlliard, waarvan Is. Le Lono
(Boek-zaal der Nederdnyteche Bybels, blz. 703) ge-
wag maakt, is niet, zooals Le Lokg meende, vóór, mi^ar
niHetNievwe Testament van Utenhove nitgekomen.
Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXXII. Daar blgkt te-
vens, dat de woorden op den titel, „na de oorspronkelücke
spraken**, een schaamtelooze lengen waren.
Digitized by VjOOQIC
422
De bescheidene geleerde had er een gewetensbezwaar
tegen , de zaak op zich alleen te nemen, »In aanmer-
king nemende de groote moeilijkheden van het werk
en het bedenkelijk gevaar voor de eeuwige zaligheid,
waarin zulk eene lichtvaardige overzetting beide den
vertaler en den lezer brengt, heb ik", zoo zegt hij,
Dhet niet alleen durven ondernemen, met het oog op
de geringheid mijner gaven". Met goedvinden van
predikanten en ouderlingen der verstrooide Neder-
landsche gemeente uit Londen, van a Lasco, haren
Superintendent , en van den Kerkeraad der gemeente te
Emden, besloot hij Godfried van Wingen ») tot zijn mede-
arbeider aan te nemen , daar deze hiervoor zeer geschikt
was^). Van Wingen genoot hiervoor een jaarlijksch
salaris van zestig florijnen^) en woonde daarenboven
bij Uteniiove in *). De grondslag hunner vertaling was
het Grieksch N. Testament van Robertus Stephanus^),
>) WiNGius was destijds reeds predikant bg de gemeente
der vreemdelingen. Zie hierachter de Belagen, blz. XXII,
XXIV, XXV V. MiCRONius toch was 20 Mei 1554 door de
Gravin naar Norden beroepen (Is. Le Long, Kort Histo-
risch Verhaal, blz. 61), waar hy in 1559 overleed (zie
het Corpus Reformatornm, Calvini opera, torn XVIII,
p. 44).
*) Voorrede op Het Nievwe Testament van 1556.
') Zie hierachter in de Bg lagen, blz. XXVII. Er blijkt
tevens uit, dat^ Utenhove buiten de som gelds, die h^ in
Engeland verloor, nog heel wat moet bezeten hebben.
*) Zie het Corpus Reformatornm, Calvini opera, torn.
XVI, p. 67.
*) Utenhove kende Rob. Stephanus en schatte hem hoog.
Zoo schreef hij 6 Juni 1553 aan Calvijn : „Saluta . . . D. Ro-
bertum Stephanum, cuius fidem ac diligentiam omnes piime<
rito admirantur ac venerantur in Domino" (Corpus Refor*
matorum, Calvini opera, tom. XIV, p. 553),
Digitized by VjOOQIC
123
uitgegeven te Parijs in het jaar 1550, »hetwelk door
de kenners der Schrift bij uitstek geprezen wordt" *)•
Hoe gebrekkig in vele opzichten dit werk ook moge
geweest zijn, oindat Erasmus, wiens vijfde editie van
het N. T. meii hier heelt nagevolgd , over geene hand-
schriften van eenig gezag kon beschikken, de uitgave
van Stephanus was in die dagen het nieuwste en het
beste; en dat Utenhove dit splinternieuwe werk ten
grondslag legde, getuigt van de groote zorg, die hij
aan zijne overzetting wilde besteden. Verder is hij
zeer geholpen geworpen door menigerlei Latijnsche,
gelijk ook door sommige Duitsche, Oostersche, Zwit-
sersche, Brabantsche en Fransche vertalingen'). Van
een bepaald gebruik van commentaren voor dit ge-
deelte van den Bijbel is mij niets gebleken.
Eene der eigenaardigheden van deze overzetting
was de verdeeling in verzen. Het was het eerste
Nieuwe Testament, dat op deze wijze verdeeld in het
Nederlandsch verscheen ^). Utexiiove nam nl. de vers-
afscheiding van RoBERTus Stephanus over en wel ten
eerste, om den lezer bij te staan in het vinden van
') Voorrede van het Nievwe Testament van 1556;
Utenhove aan Calvijn, 4 Maart 1556, in het Corpns
fieformatornm, Calvini opera, tom. XVI, p. 67.
>) Voorrede van Het Nievwe Testament va 1556.
») Zie Is. Lb Long, B oe k-zaal der Nederdnyt-
sche Bybels, blz. 726. Tot nog toe waren de hoofd-
stukken verdeeld geworden door de letters A— G. Deze
methode schgnt afkomstig te zijn geweest van kardinaal
HüGo (Ed. Reuss , Die Geschichte der Heiligen
Schriften Neuen Testaments, 1853, S. 368); zg
werd in het N. Testament van Utenhove behouden (ge-
lyk trouwens in vele volgende Bijbels; in een later geslacht
heb ik eene verdeeling gezien met kleine Romeinsche cgfers
in plaats van ABC enz.); doch er kwam eene verdeeling bg
Digitized by VjOOQIC
124
)
den gang der rede door de verschillende stukken uit
elkander te plaatsen, ten tweede om hen te helpen in
het zoeken en het onthouden van de aangeteekende
plaatsen i).
Een ander kenmerk is de nauwe aansluiting aan
het oorspronkelijke. Hij zelf laat zich dienaangaande
aldus uit: ))Wy hebben auer in onzer ouerzettinghe
dem blooten text , schier van worde te worde , zo verr
als het de Nederlandsche sprake lijden konde, oock
in den compositis of t' zamenstellighen worden (waerin
egn zonderlicke kracht gheleghen is) na onzem ver-
moghen nagheuolght: end alzo in zynem stande ghe-
laten, dat men Uchtlick zal mogen spceren, wat de
voorghemelde Griecksche text is inholdende of niet.
Want behaluen end wtghenomen dat mit dezen twepen
maBrcktegkenen [ ] besloten is , zo blijft dat euen het
zelue dat in den text staef' *). Van hoe hoogen weten-
schappelijken ernst dit streven moge getuigen , hoeveel
eerbied wij mogen hebben voor het beginsel, dat de
vertaling eene zoo getrouw mogelijke reproductie van
den grondtekst moet wezen, het valt niet te looche-
in verzen, zooals die reeds in het oude Testament van de
hand der Masorethen bestond. Zg sch^nt het eerst te zija
aangebracht in de Yulgata van Rob. Stbphanus in het jaar
1548, en is toen in 1551 overgenomen in zgn Griekschen
B^bel (£d. Reuss, a. a. O).
' ) Voorrede van Het Nievwe Testament van 1556.
2) „Auer dat mit den voorzeyden meBrckte^kenen besloten
is, hebben wy wt anderen Grieckschen exemplaren, of wt an-
deren Ënangelisten , of wt der ghewisser end onghetwgfelder
meyninghe des heylighen Gheestes buyten aller ghissinghe
ghenomen: volghende hierin het exempel zommigher Latgn-
Bcher, Zwitszerscher, Franchoischer end Enghelscher oaerzet-
tinghen" (t. a. p.).
Digitized by VjOOQIC
425
nen, dat Utenhove het goede beginsel overdreven , en
zijne overzetting tot haar nadeel in een al te eng keurs-
lijf gewrongen heeft. Misschien is zijne overdrijving te
verklaren uit de krachtige reactie tegen de onoorspron-
kelijkheid der vroegere vertalingen naarde Vulgata
of naar Luther. Doch zij mag niet ontkend worden.
Tot staving van mijn gevoelen zullen voor de uitleg-
kundigen onder mijne lezers de boven aangehaalde
woorden van den schrijver (»van worde te worde",
»oock in de compositis") reeds voldoende zijn. Doch
laat ons, om de proef op de som te maken, slechts
een enkel hoofdstuk ter hand nemen. Ik kies daar-
toe 1 Petr. IL
In vers 1 wordt xaiaiaXia vertaald door »achterre-
dinghe", evenals in vers 42 xaiaXaleïv door wachter-
reden". In vers 6 w^ordt kiSog axgo'/ïavtato; ovcrgezct
door »opperhouckste?n" ; in vers 9 è^ayyéihiv door
))wtkondighen" ; in vers 14 dyadoTtoiog door wgoeddader".
Vers 15 luidt in het Grieksch: or^ ovuag èaüp x6 QêXrj^a
xov deov, oiYadoTtotovvTa; q>ifiovy xy¥ Tüt¥ aq^quvav avdgwTtaip
uyvaaiay; Utenhove vertaalt: ))Want dit is de wille
Godes, dat ghy mit weldoen verstoppet de onweten-
heyt der dwazer menschen".
De piëteit jegens zulk een uitstekend werk verbiedt
mij verder te gaan, maar ieder zal gaarne willen
gelooven, dat de hier genoemde voorbeelden met vele
zouden kunnen vermeerderd worden.
De sterkste eigenaardigheid van dit Nieuwe Testa-
ment is de taal. Reeds lang had Utenhove tegen hen ,
die hij de taalverknoeiers zijner dagen achtte, eenhef-
tigen strijd aangebonden. Hij poogde haar tot de oor-
Digitized by VjOOQIC
i2G
spronkelijke zuiverheid terug te voeren. Aan den
anderen kant streefde hij er naar, zich voor de ver-
schillende elementen der vreemdelingengemeente, die
uit allerlei streken van de Nederlanden te zamen ge-
stroomd was, verstaanbaar te maken. Reeds op zijne
Geloofsbelijdenis en den Grooten Catechismus van het
jaar 1551 heeft hij dit streven toegepast. Ik heb hier
voor mij den vijfden druk van laatstgenoemd werk.
In de voorrede verhaalt de schrijver, dat hij den
Catechismus van Oost-Friesland in de Nederlandsche
taal heeft overgebracht. En hij laat er op volgen:
))in dit werk begeef ik mij dikwijls, evenals ik dit in
onze geloofsbelijdenis gedaan heb, buiten mijn eigen
taal (die door het misbruik in hooge mate geschonden
is), zoowel opdat ik haar tot haren oorsprong mocht
terugbrengen, voorzoover het mij mogelijk is, als
opdat ik door de gemeente, die hier uit menigerlei
landen vergaderd is, beter verstaan mocht worden" ').
In dezen tijd paste evenwel Utenhove nog niet die
krasse consequentiën toe, die hij later bij de verta-
ling van het Nieuwe Testament heeft voorgestaan^).
Voor de beschrijving van het spraakgebruik in het
') Fol. 7 van de tweede editie (in de eerste bij Dr. Kuyper,
Jobannis a Lasco opera, tom. II , p. 34. seq.). De
ortliographie der tweede uitgave ia zeer verschillend met die
der eerste.
*) Het zou ons te ver voeren, dit in bijzonderheden te
betoogen. De Catechismns van 1551 en „Het Nievwe Testa-
ment" van het jaar 1556 zijn eene vergelijking door een ge-
leerd taalkundige overwaard. Met de „Hondert Psalmen" van
1561 zyn zij de eenige uitgaven van TJtenhove's werken,
die ontwgfelbaar zeker door hem zelven werden bezorgd. Van
alle andere is de telkens afwijkende taal niet als de z^ne te
beschouwen, want de drukkers veroorloofden zich, ter wille
van het debiet, ingrijpende veranderingen, zooals wij later
zien zullen.
Digitized by VjOOQIC
127
laatstgenoemde werk laten wij allereerst hem zelven
spreken: »Wat de taal betreft, die wij hier gebruikt
hebben, daarin hebben wij, op raad van sommige
geleerde Nederlanders , groote moeite gedaan om haar,
voor zoover ons dit gelukte, weder te brengen op de
rechte hoogte (waarvan zij buiten allen twijfel door
den invloed van vreemde en uitheemsche talen, nog
naar geheugenis van het levende geslacht, zeer ver-
vallen is): opdat door het onachtzaam schrijven de
bedoeling des Heiligen Geestes niet verduisterd en
niemand van het lezen van onzen arbeid afkeerig
zou worden. Niet dat wij eenige gezochtheid (die hier
niet betaamt) in de taal hebben nagejaagd, gelijk ge-
makkelijk hieruit te bemerken is, dat wij nu en dan
sommige niet-Nederduitsche woorden met opzet ge-
bruikt hebben om den zin des Heiligen Geestes te
krachtiger uit te drukken. Wij hebben hier echter
het oog op de door den nood geëischte zuiverheid der
Nederlandsche taal, en op het onderscheiden van de
verschillende geslachten , getallen , naamvallen en
tijden; het verwaarloozen van dit onderscheid brengt
in de Schrift menigmaal groot misverstand en gevaar
mede. En opdat wij gelijkvormigheid bewaarden in
het schrijven, zijn wij genoodzaakt geworden, som-
mige tweeklanken te gebruiken, opdat eene verschil-
lende uitspraak ook verschillend geschreven zou worden.
Mitsdien wij echter dezen onzen arbeid hebben be-
steed tot nut van al de Nederlanders (waaruit ook
onze bovenvermelde verstrooide gemeente voorname-
lijk verzameld was) , hebben wij ons persoonlijk taai-
eigen zoo getemperd , dat het voor al de Nederlanders
van nut en dienst kan wezen" ').
*) Voorrede op „Het Nievwe Testament'* van 1556.
Digitized by VjOOQIC
128
I
Tot het ernstig doel , de woorden der Heilige Schrift
zoo nauwkeurig mogelijk weder te geven, opdat de
gemeente niet afdwale van de leer der zaligheid ' ) ,
bezigde hij dus een bepaald middel: hij trachtte alle
geslachten, getallen, naamvallen en tijden op onder-
scheidene wijze te schrijven. Het behoeft niet ver-
bloemd te worden, dat dit een kras middel was, al
handelde hij in overeenstemming met Godfried van
Wingen ^), en op raad van sommige geleerde Neder-
landers. De Nederlandsche taal was toen nog wel veel
buigzamer dan thans, en Utenhove had een betrekke-
lijk recht, als hij sprak van het terugvoeren der taal
tot haren oorsprong, omdat ookhetMiddel-Nederlandsch
zeer rijk aan verbuigings- en vervoegingsvormen ge-
weest was; maar ten eerste sprak het volk in het
midden der zestiende eeuw Nieuw-Nederlandsch , en
ten tweede heeft hij zijn beginsel op de spits gedre-
ven. Het is hier de plaats niet, dit in bijzonderheden
aan te wijzen. Mocht een mijner lezers het merk-
waardig streven van Utenhove aan eene studie onder-
werpen , dan zou dit voor de kennis van de geschiedenis
onzer taal zeker voordeelig kunnen zijn. Bovendien
voerde hij nog eene andere nieuwigheid in. Hij trachtte
een fijn onderscheid in acht te nemen bij het schrij-
ven der tweeklanken, opdat eene verschillende uit-
spraak ook door een verschillend teeken mocht worden
wedergegeven. Zoo onderscheidde hij bijv:
egn ^) vaerlickheyden geweeszt begserte
mepst gemeyn spreeckt staerven
eguwigh arbeyd heeft sergheren
^) Dit zelfde gemoedsbezwaar bad z^n medewerker, Van
Wingen; zie hierachter Bglagen, blz. XXVI.
^) T. a. p.
') De 9 staat hier voor de e met cedille, welk letterteeken
op de tegenwoordige drakkeryen niet meer voorhanden is.
Digitized by VjOOQIC
129
ghele^rde eygentlick Propheet paerlen
Hefre zeyde weet twaelue
wannefT leyden schreef hoerder').
Verder bezigde hij verschil van a-klanken: vaer-
lickheyden , maar lichtva?rdigh ; en haatt (hy) , spraack ,
daad, baadwater, waar (verus), doch waerheyt, waer-
achtig, waer (bijw. van plaats), betaemt, gedaen,
daertoe, bestaen, enz. Behalve de o in zo, noyt, ver-
stroeyde, groot, goed, slough (hy), gebruikte hij de o
in één teeken tnet de e voor een tweeklank, die als
eu schijnt te zijn uitgesproken: voer (= pro, in onder-
scheid van voor = ante), Jocden, Kceningk, ver-
schoeren , vrceghd , verhoeghen. Eindelijk schreef hij :
zoucken, holden, olderen, solde, en trauw, vrauw,
anschauwen, enz. Al deze uiteenloopende schrijfwijzen
berusten, zooals hij zegt, op verschillende uitspraak.
Doch zooals uit het vervolg zal blijken, hebben zijne
tijdgenoofen deze nauwkeurigheid hem geenszins in
dank afgenomen.
Toen hij met hulp van VVingius de vertaling vol-
bracht had ^) hebben zij met Micronius en Petrus
Delenus 5) het werk nog eens vergeleken met den tekst
* ) Van baerder (herder) onderscheidt hij weder : wercken ,
werden, berghen enz.
*) In de Voorrede van Het Nievwe Testament
spreekt ütenhove nog van „w^ hadden'\ In een brief aan
Galvij n spreekt hg echter in het enkelvoud: „Postqnam
vero, opera Godfridi Wingii qui mihi convivit adintns , nos*
tram versionem absolvissem'' (Corpus Beformatornm,
Calvini opera, tom XVI, p. 67). Wg hebben ons deze zaak
zoo voor te stellen, dat ütenhove de auteur en Van
Wingen de medewerker was.
') Zie £. Meiners, O os t-Vries chl an d t s kerke-
lyke geschiedenisse, dl. I, blz. 364 v.
9
Digitized by VjOOQIC
d30
van RoBBRTUS Stepiianus en andere Grieksche teksten ,
terwijl zij daarbij gebruik maakten van de aanteeke-
ningen van a Lasco, die hij hun uit Frankfort had
toegezonden *). Reeds in Maart 4556 hadden zij dezen
arbeid, waarvoor Utenhove naar Norden gereisd was,
volbracht *). Later hebben zij het werk nog eens her-
zien met Wouter Deelen *). Met een schat van aan-
teekeningen, parallele plaatsen enz. is het eindelijk
voor de pers gereed geworden.
Maar onder het afdrukken kwam er plotseling weder
eene wending in Uteniiove's leven. Reeds in Maart
1556 had hij van a Lasco en de broeders der Vlaam-
sche kerk te Frankfort, verscheidene uitnoodigingen
ontvangen om over te komen. Voor deze broeders had
namelijk a Lasco in het laatst van April 1555 gast-
vrijheid verzocht *). In Juni werd hun die toegestaan,
Marten Micron werd door a Lasco ontboden , om hen
te helpen. De dienst zou evenals die der Waalsche en
Engelsche gemeenten plaats hebben in de kerk der
Witte Vrouwen. Op den i5^^^ September hield Micron
de eerste predikatie. Doch hij moest terugkèeren, want
20 Mei van het vorige jaar was hij door gravin Anna van
Oldenburg te Norden als predikant aangesteld. Daarop
*) Corpus Reformatommyl. 1. Voorrede op H e t
Nievwe Testament van 1556.
*) Corpus Reformatorum, 1. 1., alwaar ook bl^kt
dat de bescheidene Utenhove plan had, zijn werk uit te
geven op naam van de Nederlandsche gemeente te Emden en
van k Lasco, „omdat de werken van onbekende schrgvers
met argwaan worden ontvangen*'. Dit plan is evenwel niet
doorgegaan, vermoedelyk door den tegenstand tegen de taal.
•) Voorrede op Het Nievwe Testament van 1556.
*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p.
233 seq.
Digitized by VjOOQIC
131
nu beriep men met goedvinden van a Lasco en de ove-
rige broeders Petrus Dathenus i). De uitgevers van het
Corpus Reformatorum gissen naar aanleiding van
de uitnoodiging aan Utenhove , dat ii Lasco Datheen
nog wat jong vond*), en hem daarom een vasten
steun wilde toevoegen! Doch de zorgen voor Het
Nievwe Testament beletten Uteniiove, aan den
wensch der broeders te Frankfort gehoor te verleenen.
Toch heeft hij , nog vóórdat het werk was afgedrukt,
Emden en Oost-Friesland voorgoed verlaten. Hij heeft
namelijk gevolg gegeven aan den aandrang van a Lasco,
om met hem naar Polen te gaan. Eer wij echter de
bijzonderheden van dezen tocht bespreken, zullen wij
eerst verhalen , hoe * het met de vertaling van het
Nieuwe Testament is afgeloopen.
Te Frankfort schreef Utenhove nog de voorrede, die
gedagteekend is : 1 October 1556. De druk was toen
lang niet voltooid. Slechts een klein gedeelte van het
werk kon hij medenemen naar Polen *). De drukker was
Gilles van der Erven (in het Latijn Aervius; in
gelatiniseerd Grieksch Ctematius) , die tot de Londen-
sche gemeente behoord had *). Utenhove was hem niet
ongenegen °) , en Van Wingen prees hem , daar hij het
') Wanneer Datheen te Frankfort kwam, is onzeker. Op
den 2den November 1555 schrgft hg aan Calvijn als ^Franco-
fordiae inferiornm Germanomm minister*\ De uitgevers van
het Corpus Reformatorum klagen, dat de heer H.
TER Haar hier geen licht geeft (nl. in zgn Specimen P.
Datheni vitam exhibens, Traj. ad Rhen. 1858): „Quid
quod vel tacet de loco unde ille venerit*' (Corpus Re-
formatorum, Calvini opera, tom. XVI, p. 7Q).
*) Hij was geboren in 1531 of 1532 (Ter Haar, 1.1. p. 13).
') Zie hierachter, in de Belagen blz. XVI.
*) Zie hierboven, blz. 110.
•) Zie hierachter, inde Bglagen, blz. XXVIII en XVIII,
Digitized by VjOOQIC
132
Utenhoviaansche Nederlandsch begunstigde i). De finan-
ciëele zijde van de zaak was overgedragen aan Herm.
VAN DEN Ende (Entius *) , terwijl daarin gedeeld werd
door Jacob Michiels en Bartiiolomaeijs Huysman ').
Zij verrijkten zich met de winst, maar betaalden van
Wingen niet *). En van Wingen beleefde zulke slechte
dagen! Tot des middernachts, ja, dikwijls tot een of
twee uren daarna, hield hem de correctie bezig. En
's morgens te vier uren begon hij telkens met het
nazien van de derde proef. Dit alles spande hem zóó
in, dat hij meermalen ernstig ongesteld werd. Doch
dit was nog niets bij het verdriet, dat komen zou.
Door de schuld der Gereformeerde broeders zelven
werden de Anabaptisten, die op het uitkomen van
het Nieuwe Testament gewacht hadden, reeds door
den titel afgeschrikt. De afzet verminderde sterk.
Eenige honderde exemplaren werden voor 't meeren-
deel naar Vlaanderen verzonden. Behalve dat de taal
daar niet in den smaak viel , kwam er nog eene ongeluk-
kige drukfout bij. Er stond namelijk een geheel blad
verkeerd om. Deze fout bestond in vijf- a zeshonderd
exemplaren en zij was niet meer te herstellen, gelijk
men nog had kunnen doen met een ander blad, dat
ook verkeerd om was gedrukt geworden , maar waarin
men deze fout , die slechts vijf en twintig exemplaren
had bedorven, nog bijtijds had opgemerkt en verbe-
^) Zie hierachter, in de Belagen, blz. XXVII.
ï) Bijlagen, blz. XXV; vergelijk blz. XXII- XXIV en
blz. XXXI.
») Bijlagen, blz. XXXI en blz. XXV. Vergelijk voor
Michiels: Meiners, a. w. dl. I, blz. 370 (Gerdes, His-
toria Reformationis, vol. III, Monnm. p. 146).
•) Bijlagen, blz. XXXI en blz. XVU.
Digitized by VjOOQIC
133
terd. Thans hoorde men van alle kanten luide klachten
over het boek, dat met zooveel moeite tot stand was
gekomen. »Hier is", zeide men, ))niet het belang der
Kerk gediend, maar de bijzondere smaak van enkelen,
daar men eene taal gesmeed heeft, die niemand ge-
bruiken kan. Het zijn lorren. Het Testament is een
mengsel van allerlei talen". Anderen riepen: «het is
knoeiwerk"; weer anderen: «het is schandelijk, want
er wordt gesproken van het zaad van Sara"; nog an-
deren: »geen mensch kan het begrijpen, tenzij men
elke lezing van andere Testamenten opgeve, oorenen
oogen sluite, hierop alleen zich met de borst toelegge
en zich met niets anders bemoeie", enz. Een steen
des aanstoots was vooral het woordje »aver", door
Utenhove ingevoerd '). De gemeente was er zóó op ge-
beten, dat al spoedig Van den Ende Wingius liet ont-
bieden en hem verzocht het er uit te nemen. Van
Wingen weigerde halstarrig , omdat het eene goede be-
teekenis had en omdat die beteekenis door »maar"
lang niet gedekt werd; eerst na rijp beraad en na
overleg met de geleerdste mannen , o, a. met Cassan-
DER^), had men het woordeke aangenomen. Het slot
>) In hettweedeiystjeacliter Het Kievwe Testament:
„Een korte verklaring zommigher wordekens in dezen Tes-
tamente ghebrnyckt die niet an allen oorden des Nederlands
enen gheiyck van dem ghemeynen manne verstaen werden,
ten nntte der egnuoldighen hiertoe ghedaen'*, wordt dit woordje
aldns verklaard: „Aner, op hooghduydsch Aber, op Oostersch
Anerst, op Latgn, antem, vero porro, etc: w^szt an egn
achteruolgli egner rede, of oock e^n balne teghenrede, In
welckes plaetse in den nedersten landen (mer) ghebrnyckt
werdt".
>) Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXII en XXIV;
verg. hierboven .bla. 8 v.
Digitized by VjOOQIC
134
van dit onderhoud was , dat Van den Ende niet weinig
boos van Wingius scheidde, terwijl hij bromde: »Ik
weet niet , wat gij met dit woord aver doet". Spoedig
daarop liet hij het papier, bestemd voor de folio-uit-
gave , verkoopen , zoodat Utenhov-e , die op deze uitgave
vast rekende'), zeer teleurgesteld zal geweest zijn.
Van den Ende gaf het op met Wingius; deze toch was
zoozeer de onvoorwaardelijke dienaar van Utenhove ,
dat hij met geene mogelijkheid tot toegeven was over
te halen. Hij trachtte nu Micronius te bewegen, om
het N. Testament van Utenhove (zijn weldoener *) naar
de »Vlaamsche drukwijze'' te veranderen. Micronius
was ondankbaar genoeg , er ooren naar te hebben. Hij
dreigde Wingius herhaaldelijk, dat hij het werkelijk
doen zou , als deze zelf het niet deed ^).
Met dat al gingen de schoonste illusiën van Utenhove
in rook op. Toen hij Oost-Friesland vaarwel zeide , had
hij volstrekt geen afstand gedaan van de zorg voor zijn
werk. Om het voor eene tweede uitgave nog meer te
volmaken, zond hij aan allerlei geleerde vrienden een
exemplaar zijner vertaling, opdat zij hem hunne aan-
teekeningen en opmerkingen geven mochten. Dit deed
hij bijv. aan Bullinger , en voegde er het uitdrukkelijk
verzoek bij , dat deze toch een of ander snipperuurtje
voor het nazien der vertaling mocht afzonderen *). Of
1) Zie hierachter in de Belagen, blz XVL
>) Bijlagen, blz. XVII.
') Zie voor het geheele bovenstaande verhaal den brief van
Wingius aan Utenhove, hierachter in de By lagen, blz.
XX— XXIII. Merkwaardig voor dien tgd is het argnment
van Micronius: „Apostolornm exemplnm, qni neglecta He-
braica veritate, in Christi scil. cui serviebant gratiam, 70
interpretum translationem suis scriptis inseruissent**.
') Zie hierachter in de Byiagen, blz. XIX.
Digitized by VjOOQIC
135
hij echter met het antwoord, dat weinig meer bevatte
dan eene beleefde dankbetuiging voor de toezending *),
zeer verblijd is geweest, meen ik te moeten betwij-
felen. Ook Cassander had hem , toen hij te Keulen was,
zijne hulp toegezegd , en Utenhove beloofde zich daar-
van veel voor de taal , omdat Cassander in het Neder-
landsch zeer bedreven was; deze weigerde niet de
gevraagde hulp te verleenen ^). Regnerus Praedinius te
Groningen en Gerardus thom Camp te Emdem hadden
beloofd, samen de vertaling te zullen doorzien *); wat
deze hulp heeft opgeleverd , is mij onbekend. Even onze-
ker ben ik omtrent het gevolg , dat een dergelijk verzoek
van Utenhove bij Petrus Doverdaghe te Wesel had *).
Van Gerardus Mortaigne, den geleerden Graecus^),
weet ik zeker, dat hij bezig is geweest, het werk aan
het oorspronkelijke te toetsen, maar eene hevige ziekte
belemmerde hem, daarmede voort te gaan ®). Doch
vooral werd hij gebaat door a Lasco, die in dezen tijd
bezig was, eene verbeterde uitgave van het Nieuwe
Testament in het Poolsch te bezorgen"'), waarbij hij
gebruikte het gedeelte van Utenhove's arbeid , dat hij
>) Zie bg Gerdes, Scrinium Antiqnarinm, torn. III
et IV, p. 435.
') Zie hierachter in de Belagen, blz. XVI, en het ant-
woord van Cassander, blz. LXIV.
') Dezelfde Bg lagen, blz. XVI.
*) T. a. p.
*) Zie Gadbema, Ëpistolarnm centuriae tres, p.
167—173.
*) Zie zyn brief aan Utenhove, bg Gerdes, Historia
Beformationis, torn. III, Monument, p. 138 seq.
^) Dalton, Johannec a Lasco, S. 537— 540. Het werk
van Dalton behoeft hier echter eenige aanvulling, omdat
den schryver onbekend was, dat èi Lasco zelf aan de vertaling
heeft medegewerkt. Hg loochent het zelfs uitdrukkelgk (S. 539).
Digitized by VjOOQIC
13U
bij zijne afreis nog had kunnen medenemen. En a
Lasco verzuimde niet , hem opmerkzaam te maken op
de dingen j die herziening behoefden >). In hoeverre
MiCRONius beantwoordde aan de opdracht om elk
foutje aan te teekenen, hebben wij reeds gezien. Of
DiRKiNUS en de beide Delaenussen *) beter aan de
opdracht hebben voldaan, is mij onbekend.
Maar al die moeite was te vergeefs. Want Uten-
hove's hoop, dat hij nog eenmaal een geheelen Bijbel
in het licht mocht geven, werd voorgoed vernietigd
door het slechte debiet van zijn Nieuwe Testament *),
en eene tweede uitgave van dit laatste heeft hij niet
mogen bezorgen. In 1559 kwam eene folio- en eene duo-
decimo-uitgave van een Nieuw Testament bij van
DER Erven uit, dat niets meer geleek op het werk
van Utenhove. Van dit boek heb ik weinig an-
dere berichten dan die van Is. Le Long *). Doch
*) Zie in de Belagen hierachter, hlz. XVI. Let hgv. op
hetgeen hg zegt over Matth. 1 : 20 en Marcus 1:11 (er is
verkeerdelgk afgedrakt 47) en het antwoord van Wingius
daarop, blz. XX VIL
*) Bijlagen, blz.. XVL
') Bijlagen, blz. XXIX. Vergelijk Gerdes, Historia
Beformationis, torn. III, Uonum. p. 139.
*) De bedoelde berichten van Le Long in zgne Boek-zaal
der Kederdnytsche Bybels, blz. 718, komen op het vol-
gende neder: De Gereformeerden zaten niet stil. Het Nieuwe
Testament werd onder handen genomen , om in de vertaling van
Utenhove en diens medearbeiders, de spreekwazen, die zg
om bestwil , en ten einde door de verschillende Nederlandsche
ballingen, voornameiyk in Oost-Friesland, Dnitschland enz.
het gemakkeiykst verstaan te worden, met opzet daar in ge-
voegd hadden, alsmede de zware uitspraak der tweeklanken
uit te monsteren, en in eene zoetvloeiende Nederlandsche
taal te hervormen. Op deze wgze kwam het Nieuwe Testa-
ment in den jare 1559 in het licht, onder den titel: Het
Nieuwe Testament; Dat is: Het Nieuwe Verbont
Digitized by VjOOQIC
137
het is herdrukt in 4561 , en in 1562 geplaatst achter
den zoogenaamden Bijbel van Deux-Aes *). Is. Le Long
heeft gelijk, dat in deze tweede uitgave de lang be-
geerde wijzigingen in de taal zijn aangebracht, doch
hij dwaalt, als hij meent, dat het een verbeterde
druk van Utenhove's w^erk was. Naar mijne over-
tuiging is het een geheel nieuw werk van de hand
van Godfried van Wingen. Dit gevoelen steunt op
de volgende gronden:
P. Van Wingen was de vervaardiger van het
Oude Testament van den Deux-Aes-Bijbel. Dit blijkt
uit eene vergelijking van twee brieven , door hem zei ven
onses Heeren Jesu Christi. In Neder-Duytsclie
na de Griecscher Waerheyt oucrghesett. Embden,
by Gellias Ctematins, A". 1559. In Folio en Dnodecimo.
By de uitgave van dit Nieuwe Testament werden (volgens
bericht van den drukker aan den lezer) meestal gevolgd de
Testamenten , die te Genève gedrukt waren A**. 1555 en 1556,
waarom ook goedgevonden is, het Registertje van dat Nieuwe
Testament in het Nederduitsch over te zetten; en dew^l het
zonder verzen is, werd er geen arbeid gespaard, om het
nummer der hoofdstukken en verzen daarin mede aan te w^-
zen, en der gemeente van Christus een dienst te doen.
') „BibliarDatis, de gantscheHeylighe Schrift,
grondelick ende trouvvelick verduydschet , Met verklaringhe
duyster^r woorden, redenen ende spreucken, ende verschey-
den Lectien, die in andere loflicke Oaersettinghen gheuon-
den, ende hier aen de kant toe ghesettet zijn: Met noch rij cke
aenwysinghen , der ghelyck ofte onghelijckstemmenden plaet-
sen, op het allerghewiste met scheydtletteren , ende versen
ghetale (daer een yeghelick Cap. na Hebreischer wgse, mede
onderdeylt is) verteeckent. Ghedrnckt te Embden, Anno, 1562,
den 7. Martg". By G. van der Erven, zooals blgkt uit het
titelvignet en uit zgn devies: „myn verwerf is God" onder
,.De Drucker tot den Leser" (exemplaar in de bibliotheek der
Ned. Maatsch. van Letterkunde te Leiden ; een tweede exem-
plaar te Gent).
Digitized by VjOOQIC
138
aan Utenhove gericht '), met de voorrede van dien
Bijbel *); ook uit eene vergelijking van den stijl van
Utenhove met dien van denzelfden Bijbel , waarbij uit-
komt, dat dezelfde wijzigingen, die Wingius be-
schrijft'), inderdaad zijn ingevoerd^).
2^ Godfried van Wingen kon het Nieuwe Testament
van Utenhove niet opnemen, niet alleen omdat Van
DEN Ende de eigenaar was , maar ook om het onder-
scheid van stijl*).
3^. De versverdeeling in het Nieuwe Testament van
van den Bijbel van Deux-Aes is op vele plaatsen ge-
heel anders dan die in het Nieuwe Testament van
Utenhove, niet alleen in de letters ABC enz., maar
ook in de cijfers.
4^ De kantteekeningen in het eerstgenoemde zijn veel
rijker dan die in het laatstgenoemde , en bovendien ko-
men daar ook »Summieren" boven de hoofdstukken voor.
5® De voorrede van den Bijbel van Deux-Aes schijnt
aan te duiden, d^-t drukker en schrijver van het
*) Hierachter in de Bglagen, blz. XX — XXVII en
XXIX -XXXII.
>) Eindel^k is dan het raadsel opgelost, dat de geleerden
sedert meer dan twee een wen heeft beziggehouden. Reeds in
de dagen van Sixtinus Amama was de ware toedracht der
zaak vergeten. Hij schreef in 1623 in zgne Bybelsche
Conferentie (voorrede, blz. 36) aangaande „de Nederlandt-
sche oversettinghe", d. i. den Bgbel van Denx-Aes ; „Vraecht
ghy wie den oversetter zy? Die en can ick u niet noemen,
alhoewel ick veele oude dienaers daer na hebbe ghe vraecht^*
(verg. Is. Le Long, Boek-zaal der Nederdny tsche
Bybels, blz. 722).
») Zie in de Belagen hierachter, blz. XXVI.
*) Ook in den Deux- Aes-bg bel is het woord „auer" weg-
gelaten , en de dativus singularis masc. wordt niet meer door
eene m van den accusativus onderscheiden.
•) Zie hierachter in de Bglagen, blz. XXV,
Digitized by VjOOQIC
139
Nieuwe Testament dezelfde zijn als die van het Oude > ).
6". RuYTiNCK weet er iets van. Hij zegt dat van Win-
GER in 1561 te Emden gebruikt werd bij het overzien
van den druk des Bijbels*).
7®. Dat VAN Wingen zelfstandig in het Nieuwe Tes-
tament gewerkt heeft, blijkt uit een onuitgegeven
brief van P. Dathenus , die bewaard wordt in het archief
der Nederlandsche gemeente te Londen*).
8\ Van Wingen dacht er over, achter zijn Oud
Testament het Zürichsche of Geneefsche Nieuwe Testa-
ment te plaatsen*), en bij de vervaardiging van het
Nieuwe Testament van 4559 hebben dan ook de
Testamenten, die te Genève gedrukt zijn in 4555 en
4556, ten grondslag gelegen^).
*) „Het Nieuwe Testament, is datselue, dat wy hier heb-
ben, Anno neghen ende v^ftich, laten wtgaen^' (afgeschreven
uit het Leidsche exemplaar).
*) RüYTiNCK, a. w. blz. 60.
^) Het adres is : „Ornatissimo viro Domino Godfrido Wingio,
Domino et amico suo^' ; de dagteekening : Frankfort, 22 April
1561. Wij geven er hier een gedeelte van: „Quantnm ad
libros eos attinet, quos per me tibi emi optaras, sic accipe.
Masculi locos communes hoc tempore habere non potni, eo
qnod nuUnm lam adesset exemplar, pollicitus est autem pro-
ximo mercatu secnndam editionem eamqne prima auctiorem.
Igitur proximis nundinis si voles locos habebis et musculum
item in mattheum, qui nee iam etiam adfuit. Habes autem
eum in loannem pro 18 batzeis. Cal. in Acta pro 9 batzeis.
bezam de praedestinatione — 4. assibus seu stuferis. bezam
de cohaerendis script, pro 4 assibus. Calv. de praedestinatione
2 assibus. Ad nebulonis calumnias cal. 1. asse. Antidotus —
2 assibus. Tractatus buUingeri — 1 asse. Summa totalis est 2
talleri. Habes aliquot philippi iudicia, quae tibi grata esse
patieris. Compactura librorum hic duplo quam apud vos
charior est. ideoque incompactos ad te mitto^'.
♦) Zie hierachter in de Bylagen, blz. XXV.
^) Zie Is. Le Long, Boek-zaal der Nederduytscbe
Bybels, blz. 718. Verg. boven, blz. 136 noot 4,
Digitized by VjOOQIC
■140
9^ De stijl van het Nieuwe Testament van 1561
(den herdruk van dat van 1559) is geheel dezelfde
als die van het Oude Testament van 1562.
Van Wingen was dus de vertaler van het Oude Testa-
ment; op uit- en inwendige gronden is het onaanneme-
lijk , dat hij het Nieuwe Testament van Utenhove daar-
achter zou hebben gevoegd ; op uit- en inwendige gronden
besluit ik , dat hij zelf een nieuw werk heeft geleverd. Ik
wil deze bewijsvoering eindigen met een paar stukken
uit beide vertalingen tegenover elkander te plaatsen. Ge-
heel willekeurig neem ik hiervoor een fragment van de
Bergrede, met weglating van de kantteekeningen :
Utenhove en V. Wingen.
Het Nievwe Testament.
Euangelium Matthei.Cap. V.
1. Doe hy auerde scha-
ren zagh , klamm hy op den
bergh. end doe hy neder
ghezeten was, quamen zyne
le^riongers tot hem.
2. End zynen mond ghe-
opent hebbende, legrdehy
ze , end zeyde :
3. Gheluckzaligh zijn de
armen na den ghef ste: want
het koeningkrijck der heme-
ls hoere.
4. Gheluckzaligh zijn de
troerighen: want zy zullen
ghetroost werden.
5. Gheluckzaligh zijn de
Van Wingen.
Het Nievve Testament.
Euangelium Matthei. Dat
V. Capittel.
1. Ende Jesus de scharen
siende, klam hy op eenen
berch, ende als hy neder
gheseten was, quamen zijn
Discipulen tot hem.
2. Ende synen montopen
doende, leerdese, segghen-
de:
3. Salich zijn de arme
van gheeste, want haer is
het Koninckrijcke der He-
melen.
4. Salich zijn de truerig-
he: want sy sullen ver-
troost worden.
5. Salich zijn de sacht-
Digitized by
Google
141
zachtmoedighen : want zy
zullen de aerde bea?ruen.
6. Gheluckzaligh zijn die
dar hongheren end dorsten
na der gherechtighey t: want
zy zullen verzaedt werden.
7. Geluckzaligh zijn de
barmhertighen : want zy
zullen barmhertigheyt ver-
wreruen.
8. Gheluckzaligh zijn die
dar reyn van herten zijn:
want zy zullen God zien,
9. Gheluckzaligh zijn de
vredemakers: wantzy zullen
Godes kinders gheheeten
werden.
10. Gheluckzaligh zijn die
dar veruolghing lijden om
der gerechtigheyt willen:
want het koeningkrijck der
hemelen is hoere.
11. Gheluckzaligh zijt ghy
wannegr v [de menschen]
bescheiden end veruolghen,
end allerley booze word te-
ghen V spreken zullen lie-
ghende, om mynent willen.
12. Veruroeghet end ver-
hoeghet v: want uwe loon
is groot in den hemelen:
Want alzo veruolghden zy
de Propheten die voor v
gheweezst zijn.
moedige: want sy sullen
het Aertrijcke beeruen.
6. Salich zijn die hon-
gheren ende dorsten na
de gerechticheyt: want sy
sullen versaedt woorden.
7. Salich zijn de barm-
heilighe, want sy sullen
barmherticheyt verkrij-
ghen.
8. Salich zijn die, die
reyn van herten zijn:
. want sy sullen God sien.
9. Salich zijn de vreed-
same: want sy sullen
Gods kinderen ghehee-
ten worden.
10. Salich zijn die, die
om de gherechticheyt
veruolch lijden: want het
Koninckrijcke der Heme-
len behoort hen toe.
11. Salich zijt ghy als
V de menschen versma-
den ende veruolghen, ende
alle quaet teghen v spre-
ken, lieghende om mynent
wille.
12. Verblijt ende ver-
heucht V, want uwe loon
is groot in de Hemelen:
Want also hebben sy ver-
uolcht de Propheten die
voor V gheweest zijn.
Digitized by
Google
442
Dat ook het werk van WixGius later » verbeterd" is
door verwijdering van het woord »du" >) en de
spreekwijzen »du bist'' , »du salst", »du en suist" ; dat
er op deze wijze een nadruk van den Bijbel van Deux-
Aes is tot stand gekomen^); dat Wingius zelf zijn
werk toen nogmaals onder handen heeft genomen en
in plaats van ))Ghy" voor enkelvoud en meervoud
(het stelsel van den nadruk), waar twijfel bestaan
kon , »ghy" voor het enkelvoud en }i)ghy lieden" voor
het meervoud heeft gezet, en dat langs dien weg is
is verschenen de bijbel van Deux-Aes van 4565 *),
welks tekst met telkens nieuwe aanteekeningen tot het
jaar 4635 *) herdrukt is, inag ik hier niet nader uit-
eenzetten, wijl het ons van ons onderwerp zou afleiden.
De lezer houde mij deze lange uitweiding over
het Nieuwe Testament van Utenhove ten goede; zij
moet dienen aan de óóne zijde, om, indien het mo-
gelijk is , de aandacht der Nederlandsche taalkundigen
te vestigen op een belangrijk gedeelte van de geschie-
denis onzer taal ; aan de andere zijde , om eene dwaling ,
die, gesteund door het gezag van Is. Le Long, nog
langer zou kunnen voorduren , voorgoed weg te nemen.
») Utenhove en van Wingen liadden het gebruikt om
onderscheid te maken tnsschen enkelvoud en meervoud (ghy).
*) Zie de voorrede van dezen nadruk (waarvan ik toevallig
een exemplaar ontdekte in de bibliotheek der Ned. Maat-
schappg van Letterkunde te Leiden, onder N^ 1130, het-
welk in den Catalogus verkeerdelgk als een Deux-Aes is inge-
schreven). Vergeligk Is. Le Long, Boek-zaal der Neder-
duytsche Bybels, ^Iz. 731 v.
•) Zie de voorrede van dezen Bgbel (ik gebruikte een exemplaar
uit de bibliotheek van professor Acquot) en Is. Le Long
a. w., blz. 732 v.
♦) Is. Le Long, a. w., blz. 733—779.
Digitized by VjOOQIC
443
Wij gaan nu terug tot het oogenblik , waarop Uten-
HOVE Emden en Oost-Friesland verlaat , om zich naar
Polen te begeven (herfst 4556). Reeds sedert jaren
had a Lasco, meest van den adel, uitnoodigingen
ontvangen om naar zijn Poolsch vaderland terug te
keeren, en daar eene kerkhervorming in het leven
te roepen. Lang had hij geaarzeld, daaraan gevolg te
geven. Zelfs toen zijn toestand te Emden onhoudbaar
geworden was, zoodat hij naar Frankfort moest ver-
huizen *), toen Calvijn, Bullinger, Martyr en
Vergerius allen te zamen hem wilden nopen, aan de
roepstem zijner landslieden gehoor te geven, wachtte
hij nog altijd op een beteren tijd, want de Koning
en de adel waren het niet eens. De adel wilde al te
voortvarend hervormen , en de Koning wilde geen be-
sluit nemen, vóórdat de Paus er in gekend was; hij
begeerde zelfs, dat deze laatste hem een Legaat zou
zenden tot het bijwonen van den aanstaanden Rijks-
dag, waarin de zaken van den godsdienst geregeld
zouden worden. Ging a Lasco nu naar Polen, dan
moest hij partij kiezen tusschen den Koning en den
adel , en dat zou de goede zaak schaden ; eerst als de
Koning zelf hem uitnoodigde , zou hij gaan. Hij ver-
beidde de terugkomst van zijnen bode, die onderweg
was met zijne brieven aan den Koning en aan de
grooten des Rijks 2). Doch het ongeduld zijner vrien-
den nam toe. De bode kwam terug met wel veertig
verzoeken, dat hij het vaderland niet langer zou ver-
') Meiners, Oost-Vrieschlandts kerkelyke ge-
Bchiedenisse, dl. I, blz. 343—345.
*) Zie een brief van k Lasco aan Calvijn uit Frankfort,
19 Septemb. 1555, in het Corpus Keformatorum, Cal-
vini opera, torn. XV, p. 772 seqq. (Ontbreekt bij Dr.
Kuyper).
Digitized by VjOOQIC
14i
mijden '). Een hartelijk antwoord van den Koning
was er bij , maar daarin werd niet gerept van terug-
keeren. Zijn machtige vriend, vorst Radziwil, be-
richtte hem evenwel namens zijn (Radziwil's) Ko-
ninklijken zwager, dat hij noch hem uitnoodigde,
noch hem verbood over te komen*). Hierdoor vatte
a Lasco moed, en heeft hij al spoedig de reis aan-
vaard. Hij verzocht nu TJtenhove, die bekend was
wegens zijne vroomheid , zijne eerlijkheid , en zijne hel-
der oordeel, hem als raadsman bij te staan *). Op
raad der broeders in Oost-Friesland aanvaardde Uten-
HOVE deze uitnoodiging als eene goddelijke roeping*)
en werd a Lasco's ))trouwste Achates". Op den 8^^
September kwam hij te Frankfort aan *), waar hij de
vooirede schreef voor zijn Nieuwe Testament en nog
een paar dagen het gezelschap van zijn vriend Cal-
viJN heeft genoten ^). Op den 2l8*eii October verlieten
*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 234.
*) Dalton, Jobannes a Lasco, S. 514.
^ „Habeo mihi adjunctam Achatem fidelissimnm Dominum
Johannem Ütenhoyiam , hunc mihi adjunxi omnium consilio-
rnm meorum socinm, et monitorem, sicnbi in me aliqnM
reqnireret, cnjns alioqni pietatem, integritatem , ac jndicinm,
vobis perspecta esse pnto*'. Aldus a Lasco aan Bullingek,
28 Nov. 1556 (Zie Fueslinus, Epistolae ab ecclesiae
Helveticae reformatoribus vel ad eos scriptae,
Tiguri 1742, p. 388).
*) ütenhoviüs, Simplex et fidelis narratio, p. 234.
*) Utenhovius, 1. L
^) Calvijn was namel^k naar Frankfort gereisd wegens
y^LÉRAND PouLAiN, die twist bad met zgne gemeente (bij
was namelgk tbanH aldaar predikant). Op v^f en twintig
punten was Poulain aangeklaagd door een koopman , AuGUS-
TiNUS Le Grand. De benoemde arbiters, Calvijn, k Lasco,
Rob. Hornus, Laurentius a Normannia, Joannes Crispinus
e. a., gaven een uitvoerig judicium, dat opgenomen is in
bet Corpus Reform atorum, Calvini opera, torn. XVI,
p. 292—300. Zie ook Dalton , a. a. O., S. 472 u. 474.
Digitized by VjOOQIC
145
a Lasco en Utenhove Frankfort en reisden allereerst
naar Philips, landgraaf van Hessen.
Het bezoek bij dezen vorst stond in verband met
het streven van a Lasco in die dagen, om eene ver-
zoening tot stand te brengen tusschen de Lutheranen
en de Gereformeerden op den grondslag der Augsburg-
sche geloofsbelijdenis; eene verzoening, waarvan hij
zich vooral veel heil beloofde voor de Hervorming in
Polen. Het mag niet verbloemd worden, dat de lief-
delooze twisten onder de Protestanten van dien tijd
nog steeds een hinderlijken indruk op ons maken.
Misschien stond a Lasco, die met echte staatsmans-
wijsheid begreep, dat het vreedzaam naast elkander
bestaan van twee richtingen , die in hun verschil zoo-
veel eenheid bezaten, mogelijk moest wezen, in dit
opzicht boven zijne tijdgenooten ; aan den anderen
kant nochtans is het Luthersche dogma , dat het zonde-
bewustzijn des menschen tot uitgangspunt heeft, iets
zoo geheel anders dan het Gereformeeerde , hetwelk van
de Souvereiniteit Gods uitgaat, dat het te veel geëischt
was, de overwinning der tegenstelling reeds toen te
begeeren. Het komt ons dan ook volkomen verklaar-
baar voor, dat a Lasco weinig succes had met zijne
welgemeende pogingen; en gedeeltelijk hierom, ge-
deeltelijk omdat zij reeds door Dalton^) zoo wel-
sprekend zijn beschreven, maken wij er alleen mel-
ding van, voor zoover Utenhove er aan heeft deel
genomen.
Bij Philips van Hessen werden a Lasco en de
zijnen goed ontvangen. De Landgraaf verklaarde zelfs
dat hij het in de Avondmaalsleer met hen eens was.
Na een drietal geheime gesprekken tusschen Philips
>) Dalton, Johannes a Ljisco, S. 477— 484, 531 — 537,
543—548, 568—571.
10
Digitized by VjOOQIC
146
en a Lasco, vertrok de laatste onder een escorte,
dat hem tot Erfurt vergezelde *), waar hij zijn nieu-
wen vriend een lijstje zond van een cijferschrift, dat
zij in hunne briefwisseling zouden kunnen gebruiken *).
De reis ging nu naar Wittenberg. De landgraaf van
Hessen had a Lasco brieven van aanbeveling mede-
gegeven aan Melanchton en aan den keurvorst van
Saxen (August, die zijn broeder Maürits in het jaar
4553 was opgevolgd). Bij August van Saxen zijn zij
evenwel niet geweest, want Melanchton verzekerde
a Lasco , dat de Keurvorst zijn plan wel niet onge-
negen was, maar hij deed niets zonder eerst het
vrouwendepartement te raadplegen, en daar zou de
stemming minder gunstig wezen. Melanchton gaf den
raad, de vorsten in deze zaak niet te betrekken, vóór-
dat onder de geleerden eene zekere overeenstemming
verkregen was.
Te Wittenberg werden a Lasco en Utenhove met
ingenomenheid begroet ; zij zei ven stonden er verbaasd
over*), en dit is ook geen wonder, want hun beider
liefde voor den persoon van Melanchton was juist
kort te voren niet weinig verflauwd *). Nauwelijks
was Melanchton door Utenhove met de aankomst
^) FuEsLiNUS, Epistolae Eeformatorum, p. 389.
') Dr. EuYPER) Joannis a Lasco opera, torn. II,
p. 731.
') Zie den zooeven aangehaalden brief van a Lasco aan
BuLLiNGER en de Znrichers 1. 1. 389-392 en een door
Micron geciteerden brief van Utenhove: ibidem, p. 401 seq.
^*) Zie voor k Lasco: Meiners, Oost-Vrieschlandts
kerkelyke gescbiedenisse, dl. I, blz. 342, en voor
Utenhove: zgne heftige verwyten tegen Melanchton in zgn
brief van 9 Maart 1556 aan Calvijn (Corpus R ef o r ma-
tor um, Calvini opera, torn. XVI, p. 68 seq.).
Digitized by VjOOQIC
147
van a Lasco bekend gemaakt en tot eene particuliere
bijeenkomst uitgenoodigd , omdat deze liever niet
door allen herkend wilde worden, of Melanchton '
was zóó verrast, dat hij de zaak aan al zijne huisge-
nooten verhaalde en terstond naar hem toe ging. Hij
noodigde a Lasco uit, met al de zijnen van zijn huis
gebruik te maken , want het was niet noodig, dat deze
zijne komst voor iemand verborg; ja zelfs, hij be-
geerde, dat het zoo bekend mogelijk zou worden,
omdat allen hier dezelfde richting waren toegedaan.
A Lasco bleef evenwel liever in de herberg gehuis-
vest, en bracht een tegenbezoek bij Melanchton,
waarin zij het een en ander over de aanstaande bij-
eenkomst van de verschillende aanhangers dei" Augs-
burgsche geloofsbelijdenis bespraken. Den volgenden
dag moesten a Lasco en Utenhove de gasten zijn van
Melanchton *). Reeds vroeg waren zij tegenwoordig op
zijn college; hij zelf bracht hen binnen in het stamp-
vol auditorium, dat wel vijftienhonderd hoorders be-
vatte. Onder de les maakte hij op de meest eervolle
melding van a Lasco en Utenhove en ook van Calvijn,
terwijl hij hun vijand Joachim Westphal openlijk
laakte*). Melanchton bekortte zijn college zooveel
mogelijk , om des te meer tijd te hebben voor het onder-
houd met zijne gasten. Na de les begeleidde hij hen naar
zijn huis en vereenigde daar aan zijnen disch, behalve
de twee vrienden , al de geleerde professoren der univer-
siteit van Wittenberg, die de beide vreemdelingen
zeer hartelijk bejegenden. A Lasco heeft wederkeerig
') De besclieidene Utenhove spreekt alleen van k Lasco.
Zie Fueslinus, Epistolae Reformatorum, p. 401 seq.
>) Deze laatste b^zonderlieden aangaande de vermelding
van Calvijn en Westphal verhaalt alleen Utenhove (by
Füeslinus, 1. 1. p. 402).
Digitized by VjOOQIC
448
hen allen met Melanchton en Georgius Maior bij
zich ontvangen in zijne herberg. En toen zij daar allen
bijeenwaren, zijn de Poolsche studenten te Wittenberg,
meer dan dertig in getal, a Lasco komen gelukwen-
schen met zijne aankomst aldaar en met zijn terug-
keer in het vaderland. Daarenboven werd hem uit
naam van den Rector en van de geheele Academie
de eerewijn aangeboden, met een open getuigschrift
van vriendschap en eenstemmigheid; ook werden hij
en Utenhove uitgenoodigd , nog éénen dag te blijven,
om tegenwoordig te zijn bij eene openbare ordening
van predikanten der kerk en bij een Academisch gast-
maal. A Lasco verontschuldigde zich, en den volgen-
den dag werd de reis voortgezet. Op den 21steo No-
vember kwamen zij te Breslau aan. Ook daar ontvin-
gen zij den eerewijn van particulieren en van de
overheid *). Nadat a Lasco daar zijn maandelijkschen
koortsaanval had doorgestaan , gingen zij den 4«*e» De-
cember verder, en bereikten spoedig het kasteel van
Jan Bonar, een der voornaamste Poolsche Protes-
tanten. Zij werden daar verwelkomd door de hoofden
der Protestantsche beweging, en a Lasco vond er ver-
scheidene bloedverwanten onder. Jan Bonar zelf , Gou-
verneur van het Krakauer Slot en Kastelein vanBiec,
was de zoon zijner zuster; bovendien waren de drie
gebroeders Ostrorog zijne neven. Zij hadden reeds ge-
ruimen tijd Felix Cruciger als evangelisch prediker
op hunne uitgestrekte goederen aangesteld. Nog was er
een oom van k Lasco , Stanislaus Myszkowsky , des-
tijds prefect van Mariënburg, later kastelein van Sen-
") Zie over de reis naar Polen, Fueslinus, 1. 1. p. 387—
394 fby Dr. Küyper, Joannis a Lasco opera, torn. II,
p. 733 seqq.) en p. 401—403.
Digitized by VjOOQIC
149
domir, en eindelijk Palatijn van Krakau; hij was
beslist Protestant, en had ijverig gewerkt voor den
terugkeer van k Lasco. Ook eene groote schare adel-
lijken was daar bijeengekomen, en het eerste onthaal
in het vaderland was dus zoo hartelijk mogelijk ').
Vóórdat wij nu de lotgevallen van Uïenhove in
Polen verhalen, moeten wij hier even stilstaan. Het
verhaal dezer lotgevallen kan niet anders dan zeer
kort zijn om gewichtige redenen. Ten eerste valt de
werkzaamheid van Utenhove hier vrijwel samen met
die van a Lasco; zij gaat daarin bijna op, want Uten-
hove was zooveel als zijn secretaris, ofschoon hij dien
ondergeschikten titel niet droeg en door a Lasco als
diens gelijke werd beschouwd. Indien wij nu geheel
volledig wilden zijn , zoo zouden wij hier moeten tre-
den op het terrein van den Poolschen hervormer.
Dit is echter niet noodig, wijl de arbeid van a Lasco
in Polen nog kort geleden door de bekwame hand
van den heer Dalton is beschreven. Deze heeft daarbij
nieuwe en ten deele voor mij ontoegankelijke bron-
nen gebruikt. Bij dezen stand va^ zaken zou ik hem
slechts kunnen naschrijven.
Hier komt bij , dat de terugkeer van a Lasco in zijn
vaderland niet die groote gevolgen gehad heeft, die
men er zoo levendig van gehoopt had. De oorzaken
waren vele:
l*». Hij zelf was ziekelijk. Uitputtende koortsen be-
lemmerden hem in zijn streven, en maar al te spoe-
dig ontviel hij aan de heilige taak, die hij liefhad.
2^ Koning Sigismund August , die sedert lang zijn
hart aan de Hervorming gegeven had, en de geroe-
*) Dalton, a. a. O., S. 516 f.
Digitized by VjOOQIC
450
pene was, haar in zijn Koninkrijk te vestigen, maakte
door zijn ontzag voor den Paus van Rome alle beslis-
sende maatregelen onmogelijk. Bovendien v^^erd hij
afgeleid door den Lijflandschen oorlog').
3*^. De Protestanten in Polen volgden drie richtin-
gen: er waren Boheemsche broeders in Groot-Polen,
Duitsche Lutheranen in de steden , en min of meer
Zwitsersch-gezinden hier en daar verspreid in Klein-
Polen. Ook de Unitariërs begonnen het hoofd op te
steken. De vereeniging nu dezer groepen wasnoodig,
om sterk te zijn tegen den vijand van buiten; het
totstandbrengen dezer eenheid kostte a Lasco de
meeste moeite. Het ergste was, dat de ha^t der Lu-
theranen hem gevaarlijke lagen legde. Vergerius reisde
opzettelijk naar Polen, om hem, tegenover wien hij
zich als vriend gedroeg, overal verdacht te maken*).
Ook JoACHiM Westphal vervolgde hem tot in zijn
vaderland ^).
4®. De Roomschen sloegen munt uit de twisten der
Protestanten. Erasmus Alberus had in een geschrift
tegea de Karlstadtianen ook a Lasco aangevallen en
allerlei lasteringen uitgekraamd. Hiervan trok Hosius,
bisschop van Ermeland, partij. Hij herhaalde de las-
teringen van den Protestantschen Alberus in een
1) De Kussen hadden een deel ingenomen der bezittingen
van den aartsbisscliop van Eiga, neef van Sigismund
August. Beeds in 1557 trok de Koning met een leger van
honderd duizend man tegen de Russen, terwyi dezen een
leger van driehonderd duizend man in het veld brachten.
Eerst in 1561 eindigde de strijd met de onderwerping van
Lgfland aan Polen.
*) Zie Utenhove in de Epistolae Tigurinae, p.
891 seq. (Original Letters, vol. II, p. 603); Dalton,
a. a. O., S. 520 en 524; en beneden blz. 160—165.
») Dalton, a« a. O., S. 550—552.
Digitized by VjOOQIC
151
smaadschrift tegen a Lasco, en trachtte zóó diens
figuur voor Protestanten en Katholieken te bederven ').
Om niet af te dwalen, hernemen wij nu een oogen-
blik onze bewering, dat het verhaal der lotgevallen
van Utenhove in Polen slechts kort kan zijn, omdat
zijne werkzaamheid aldaar meest samenvalt met die
van a Lasco, en omdat deze door vele dingen belem-
merd werd in zijn streven. Voorts is er nog eene
derde reden: de karigheid der bronnen. De Jezuïeten
hebben in den ijver der dweepzucht de elementen
voor de Hervormingsgeschiedenis van Polen zooveel
mogelijk vernietigd. Hierover klagen de historieschrij-
vers algemeen, vooral waar het a Lasco geldt. Het
schijnt, dat zijne Roomsche nakomelingen hun best
hebben gedaan, om zijne gedachtenis uit te wisschen*).
Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat wij
over het verblijf van Utenhove in Polen slechts weinig
vermeld vinden. In het werk van Lubieniecius ^) komt ,
als ik mij niet vergis, de naam Utenhove slechts ééne
enkele maal voor *). Krasinski noemt dien naam in
het geheel niet. Ook Sixt , de biograaf van Vergerius *),■
kent Utenhove in het geheel niet, ofschoon beide
mannen in Polen in ernstige botsing zijn geweest.
De heer Dalton noemt Utenhove in dit gedeelte van
«) Dalton, a. a. O., S. 548—550.
') Erasinski^ Geschichte der Eeformation in
Polen. Nacli dem Englischen bearbeitet von W. A. Lindau.
Leipz. 1841 , S. 110; Dalton, a. a. O., S. 564.
>) Stan. Lubieniecius, Historia Beformationis Po*
lonicae, Freistadt, 1685.
♦) NL op p. 93, by de vermelding van Utenhove's
brief aan Calvijn van 19 Eebr. 1557, dien Lubieniecius kende
nit de editie van Beza.
») C. H. Sixt, P. P, Vergerius, Braunschweig , 1855.
Digitized by VjOOQIC
152
zijn werk slechts een paar malen. Onze voornaamste
bron voor de kennis van hetgeen Utenhove in Polen
gedaan heeft, zijn eenige brieven, uitgegeven in het
»Corpus Reformatorum", in de »Epistolae Tigurinae",
in het »Scrinium" van Gerdes, en in de Bijlagen
hierachter. Wij zullen- in het vervolg zooveel mogelijk
wedergeven, wat deze bronnen ons opleveren, en
slechts dan verhalen van a Lasco en zijne werkzaam-
heid, als wij zeker weten, dat Utenhove er deel aan
genomen heeft; voor het overige verwijzen wij naar
het v^^erk van den heer Dalton.
De beide vrienden schijnen gedurende de eerste
maanden op het slot van Jan Bonab gebleven te zijn.
Op het einde van Februari waren zij nog te Balicze
in de nabijheid van Krakau. Utenhove verzond toen
verscheidene brieven , waarin hunne eerste ervaringen
werden medegedeeld. Enkele er van zijn bewaard ge-
bleven*). De inhoud komt hierop neer. In dezelfde
dagen, waarin a Lasco naar Polen kwam , vergaderde
de Rijksdag te Warschau. Deze Rijksdag duurde kort
en gaf aan de Hervormingsgezinden niet, wat zij ge-
wenscht hadden. Want wegens den Lijflandschen
oorlog werd de behandeling van de zaak der Hervor-
ming uitgesteld tot de volgende 'bijeenkomst. Alleen
werd na langdurige tegenkanting van de zijde der
♦) Een brief van den 18den Feb. aan WiNOms te Embden
(hierachter in de Belagen, blz. XVI — XVIII) ; een van 19
Februari aan Calvijn (b^ Gerdes, Historia Reforma-
tionis, torn. III, Monnm. p. 75 seqq.; Corpns Refor-
matornm, Calvini opera, tom. XVI, p. 415 seq.); een van
21 Febr. aan B ullinger (fragment hierachter in de Bylagen,
blz. XIX), een aan de Waalsche kerk te Emden, by Dr.
KuYPER, 1. 1. tom. II, p. 746 — 748). Den inhoud van een
brief van utenhove vermeldt Micron, den 8«tcn Maart 1557,
aan Bullinger: zie bij Fueslinus, 1. 1. p. 401—403).
Digitized by VjOOQIC
153
Bisschoppen besloten, dat de vorsten en de adel het
recht zouden hebben, op hunne bezittingen evange-
lische predikers aan te stellen , die door een bisschop
gev^rijd moesten wezen, als zij maar de oude parochiën
en tienden onaangeroerd lieten*). Nauwelijks nu
hadden de Bisschoppen, terwijl zij nog te Warschau
waren, van de aankomst van a Lasco iets bespeurd,
of zij staken de hoofden bijeen ten huize van den
den aartsbisschop van Gnesen, in tegenwoordigheid van
Aloysius Lipomannus, bisschop van Verona en sedert
eenigen tijd pauselijk legaat bij het Poolsche hof, om
de ketterij tegen te werken. De wereldlijke leden van
den Rijksdag werden natuurlijk daar niet toegelaten.
Een geheelen dag werd er beraadslaagd over het beste
middel, om a Lasco weer uit het Rijk te verwijderen.
Den volgenden dag trokken zij in optocht naar den
Koning, Lipomannus voorop. Zij verzochten hem, als
a Lasco om gehoor vroeg, dit niet te verleenen, omdat
hij voor een ketter verklaard was. De Koning ant-
woordde, dat hij hierin geene reden vond, hun ver-
zoek in te willigen, omdat a Lasco wel door hen,
maar niet door den Koninklijken- en den Rijks-Raad
veroordeeld was. Daarop verklaarden zij , dat de Koning
het doen moest voor de rust des Rijks; maar hij legde
hun het zwijgen op. Toen kwamen zij voor den dag
met de leugen, dat a Lasco met honderd of tweehon-
derd ruiters de omstreken van Krakau onveilig maakte
en blijkbaar gekomen was, om tegen den Koning de
wapens op te vatten. Zij verzekerden dit zóó dikwijls
en zóó uitdrukkelijk, dat de Koning er bijna geloof
aan sloeg, maar een der Vorsten des lands, een aan-
') LuBiENiEcius, Historia Reformat onis Poloni-
cae, p 93.
Digitized by VjOOQIC
454
getrouwde bloedverwant van a Lasco, deed hem inzien ,
dat het louter een verzinsel was. Intusschen wenschte
SïGiSMUND August, dat zij de zaak van den godsdienst
maar onder elkander zouden behandelen, daar der-
gelijke beroeringen en woelingen dikwijls aanleiding
gegeven hadden tot den ondergang van groote staten.
Hij zelf beloofde binnen kort te zullen toonen, dat hij God
meer eerde dan demenschen. Dit alles gaf aan a Lasco
en Utknhove moed, en de laatste spreekt in zijne
brieven het vertrouwen uit, dat de Hervorming lang-
zaam zal voortgaan, als de menschen door hunne
ondankbaarheid zich deze weldaad maar niet onwaar-
dig betoonen. Uit zijne letteren aan Van Wingen ')
blijkt, dat hij ook nog een anderen geheimen brief
geschreven heeft, waarin hij schijnt gevraagd te heb-
ben, of Wouter Deelen en Van Wingen bereid waren,
hem naar Polen te volgen, als het noodig was. Iets
dergelijks althans schemert door in de zinspelingen
van WiNGius^).
Op den 23»ten Februari^) vertrokken a Lasco en
Utenhove naar Wilna, om daar den Koning persoon-
lijk te spreken. Hiertoe werden zij aangemoedigd door
het antwoord des Konings op a Lasco's mededeeling
van zijne aankomst in Polen. Het had hem namelijk ver-
blijd, dat SiGiSMUND August althans antwoordde, of-
schoon het hem hinderen moest , dat de verdachtmaking
der Bisschoppen nog niet geheel uitgewischt bleek te
wezen; immers als hij nieuwigheden invoerde, zou
hij oogenblikkelijk verbannen worden *)'. Op den 17^«a
Maart bereikten zij Wilna, waar de Koning en het
1) Zie hierachter, in de Belagen, blz. XYIH.
*) Bijlagen, blz. XXVL
«) Bijlagen, blz. XVIIL
*) Dalton, a. a O., S. 526 f.
Digitized by VjOOQIC
155
hof zich toen ophielden, om dicht bij het tooneel
van den Lijflandschen oorlog te wezen. A Lasco en
Utenhove genoten daar langer dan eene maand de
gastvrijheid van vorst Radzi wil, zwager van den Koning
en machtigsten voorstander der Hervorming *). Hij
gaf niet alleen a Lasco een ruim jaargeld , maar ook
aan Utenhove vereerde hij verscheidene geschenken*).
Een paar dagen na hunne aankomst te Wilna wer-
den zij door den Koning ten gehoore ontvangen. Deze
begroette hen hartelijk en gaf beiden de rechterhand.
A' Lasco zette de reden zijner komst uiteen. Eene
sprekende proeve van 'sKonings geheelé persoonlijk-
heid is dit, dat hij bij die gelegenheid zijn vice-kan-
selier toeliet, drie dagen later eene zeer vijandige
aanspraak tegen a Lasco te houden , terwijl hij dezen
te voren door Radziwil had laten waarschuwen, dat
hij zich aan de rede van den vice-Kanselier niet te
storen had, en dat hij van den Koning nog wel een
geheel afzonderlijk gehoor zou kunnen verkrijgen*).
Twee dagen daarna hadden zij inderdaad wederom
een onderhoud met den Koning , terwijl er vele anderen
•) NicoLAAS IV Radziwil, vorst van Olyka en Nieswicz.
Utenhove verzekert: „aiunt eum vidisse omnia in Lituania,
qui ipsnm viderit (Epistolae Tignrinae p. 390). fi^
was nit een oud Lithanscli vorstengeslacht. Z^ne dapperheid
bewees hy in den str^d tegen de Ridders der Dnitsche orde
en in de verdrgving der Russen uit Lijfland. Hy kende Latgn
(1. 1.). Hg had herberg voor alle vervolgde Protestanten, en
op zgne kosten werd de Poolsche bgbel uitgegeven (Biblia
swieta, Brzesc, 1563), die, zooals bekend is, maar al te
spoedig na zgnen dood door een Roomsch geworden zoon
weder opgekocht werd en verbrand.
') Epistolae Tigurinae, p. 389; Original Let-
ters, vol. II, p. 599.
») Epist. Tigur., p. 388; Orig. Lett., p. 597.
Digitized by VjOOQIC
15G
tegenwoordig waren, maar die konden er niets van
verstaan. A Lasco hield Sigismund August zijne zonde
van verloochening van Christus moedig voor oogen , en
de Koning verdroeg het. Hij beloofde den boetprediker
zijne bescherming en gaf hem vrijheid, in zijn huis
bijeenkomsten van den adel en van de geestelijkheid
te houden, ja zelfs, om in andere huizen godsdienst-
oefeningen te leiden.
A Lasco heeft dan ook nog dikwijls te Wilna ge-
predikt, bij welke gelegenheden, met medeweten van
den Koning, zelfs vele leden der hofhouding tegen-
woordig Avaren. Eene merkwaardige bijzonderheid van
het bezoek aan Wilna was nog dit, dat a Lasco en
Utenhove er in aanraking kwamen met monniken van
den Heiligen Basilius uit Moskou , die om hunne her-
vormingsgezindheid hadden moeten vluchten, om te
ontkomen aan een wissen dood. Zij deden a Lasco in
hunne antwoorden op diens vragen verbaasd staan
over hunne kennis van de Heilige Schrift en hunne
uitnemende denkbeelden over de voornaamste stukken
van den godsdienst ').
Op de terugreis van Wilna heeft a Lasco op ver-
scheidene plaatsen gepredikt*). Hij begaf zich met
Utenhove naar Klein-Polen , en de beide mannen schij-
nen een min of meer vast verblijf te hebben uitge-
kozen te Pinczow^). A Lasco wijdde nu zijne beste
krachten aan de jeugdige kerken van Klein-Polen.
Zijn arbeid is in tweeën te verdeden: 1®. bevorderde
hij de organisatie der gemeenten (benoeming van
1) Epist. Tigur., p. 389 seq.; ürig. Lett., vol. Il, p.
598-600.
*) Epist. Tigur., 1. 1.; Orig. Lett., vol. II, p. 600.
') Dalton, a. a. O., S. 544. Zie hierachter, in de Belagen,
blz. XXXV, XXXVIÏ. Pinczow (Querceto) ligt in de provincie
Krakau.
Digitized by VjOOQIC
'157
akenen en ouderlingen) en meer in het algemeen
de organisatie der kerk in Klein-Polen (confessie enz.) ;
2^. was hij ijverig bezig met het regelen van de ver-
houding tusschen de Lutherschen en de Boheemsche
broeders. In het belang der vrijheid van beweging
voor de Zwitserschen in Klein-Polen, ijverde bijvoor
eene herziening van het verdrag van Kozminek ' ) ,
waarbij de uitnemende leidslieden der Boheemsche
broeders hen hadden medegesleept tot het aanvaarden
van verplichtingen, die zij moeilijk konden volbren-
gen. Voor al deze zaken werden tal van kleine en
groote synoden gehouden, waarop a Lasco meestal
tegenwoordig was. De protocollen dezer synoden zijn
eerst onlangs door den heer Dalton gevonden «). Naar
hem moet ik hier verwijzen ^). Het is zoo goed als
zeker, dat Utenhove als de trouwe gezel van a Lasco
de meeste dezer synoden bijgewoond heeft, doch ik
kan het niet met de stukken bewijzen*). Vast staat
het, dat hij aan twee belangrijke synoden deelnam,
d. i. vooreerst reeds aan die te Wlodzislaw *) in Juni
4557. In tegenwoordigheid van afgevaardigden der
Boheemsche broeders verklaarde daar a Lasco uit na^m
der ouderlingen en predikanten , dat zij bereid waren,
^) Op de gemeenschappelgke synode te Kozminek in het
jaar 1555 hadden de Gereformeerden van Klein-Polen zich
verbonden met de Boheemsche broeders uit Groot-Polen en
daarbg beloofd, dat zg hnnne geloofsbel^denis , kerkorde -
ning, ja, hnnne geheele kerkinrichting zouden invoeren.
Dalton, Johannes a Lasco, S. 533.
») Dalton, a. a. O., S. 524.
') Yoornameiyk naar S. 531—543.
*) Als de door den heer Dalton gevonden Protocollen
worden uitgegeven , kan hierover misschien nieuw licht opgaan.
«) Epistola^ Tigurinae, p. 392; Original Let-
ters, vol. II, p. 604. Wlodzislaw is eene stnd in deprovicie
Erakau.
Digitized by VjOOQIC
158
de onderlinge liefde en toegenegenheid en gemeen-
schap te bewaren, maar dat de kerk van Polen eene
grootere mate van vrijheid tot zelfstandige ontwikke-
ling moest hebben. Deze eisch was billijk, want het
kerkwezen der »Waldenzen" was een knellende band
voor de oorspronkelijk Protestantsche kerk. A Lasco
drong op meerdere ruimte aan, ook met het oog op
eene toekomstige vereeniging met de Lutherschen ').
Evenzoo was Utenhove tegenwoordig bij de groote
synode te Wlodzislaw^ in September van het volgend
jaar»). Daar was behalve Jan Bonar, baron van Balicze
en slotvoogd van Biec , een groot deel van den Poolschen
adel aanwezig, en door de verzoening tusschen den
adel en de geestelijkheid hebben de eersten eene
ruime bijdrage geschonken voor het oprichten van
scholen % voor het aankweeken van geschikte jonge-
lieden tot het predikambt *) en voor het onderhouden
van eene eigene drukpers ^). Ten tweede werd er met
algemeene stemmen besloten, geene tienden meer te be-
talen aan de Papisten , tot voeding van hunne aidtaiofiavia
en goddeloosheid , daar men dit met een goed geweten
«) Dalton, a. a. ü., S. 537.
i) Bg het begin sclireef hy aan Calvijn (Corpus Re-
formatornm, Calvini opera, torn. XVII, p. 336 — 338);
ook een gel^kluidenden brief aan Bullinger enMARTYR(zie
hierachter, in de Belagen, blz. XXXIII). B^ het einde
der Synode schreef hy aan Bullinger en Martyr (Corpus
Eeformatorum, 1. 1., tom. XVII, p. 342 seqq.).
') Die van Pinczow was de voornaamste. Zie het een en
ander over de inrichting der scholen , bg Dalton , a. a. O.,
S. 540.
^) Zy werden zelfs wel buiten 's lands gezonden, voorna-
meiyk naar Zwitserland en naar Straatsburg , Dalton , a. a. O.
5) zy hadden er spoedig twee, te Pinczow en te Brzesc.
Digitized by VjOOQIC
159
niet meer doen kon. Op den aanstaanden Rijksdag
zou men dit voorstel ter tafel brengen *). Ten derde
hebben zij beloofd, hunne kinderen niet meer aan
Roomschgezinden ten huwelijk te geven. Eindelijk
hebben zij er in toegestemd, dat hunne onderda-
nen geene zwaardere diensten zouden hebben te
doen, dan beschreven waren in de oude wetten des
lands; nl. de boeren die een geheelen akker bezaten,
moesten twee dagen in de week ^oor hunne heeren
werken, maar zij, die slechts een halven akker had-
den, éénen dag*).
Wij zijn een weinig vooruitgeloopen en keeren nu
terug tot het vorige jaar 4557 in de maand Juni. Toen
1) Dit feit, dat den beer Dalton schynt ontgaan te zyn,
verdnistert niet weinig z^ne optimistische voorstelling van de
eerlgkheid der Poolsclie Protestanten , die volgens hem, S. 541,
juist op deze zelfde synode besloten, de kerkschatten (goud,
zilver, bekers, enz) der Roomsche kerken overal onaange-
roerd te laten, ofschoon de Protestantsche gemeenten, vol-
gens z^ne gemoedeiyke verzekering, slechts de liefdegaven
tot inkomsten hadden en dus de verleiding zeer groot iras.
Ja zelfs de min of meer officieële waarheid van het protocol
der synode zegt: „Fratres omnes testati snnt et testantur in
posterum in Domino, Ecclesiam Christianam non consentire
ad spoliationes ecclesiarum sive sint in tesauris sive in
de ei mis''. Niemand zal er aan denken, de oprechtheid van
Utbnhove, die onpartydig was en deze dingen in het ge-
heim aan Bullingbr schreef, te stellen beneden het protocol.
Doch de leden dezer synode konden desnoods zeggen, dat zg
inderdaad de tienden niet aantastten, omdat zy hiervoor een
B^ksdag-besluit wilden afwachten. Bullinger gaf aan graaf
Tarnow, een invloedrigk lid van den B^ksdag, z^ne afkeu-
ring te kennen (Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn.
III et IV, p. 439 seq.).
*) Deze punten worden door Utenrove zelven beschreven
(Corpus Seformatorum, Calvini opera, tom. XVII,
p. 343).
Digitized by VjOOQIC
160
schreef Utenhove twee zeer uitvoerige brieven, één
aan Bulllinöer en Martyr en één aan Calvijn *). Een
gedeelte van die brieven moeten wij nog even be-
spreken, omdat het bijna aanleiding heeft gegeven
tot belangrijken strijd. Aan het slot nl. had Utenhove
gezegd: »Niet lang geleden is hier iemand geweest,
die ook u niet onbekend is, en die getracht heeft deze
kerken in het geheim te beroeren: nu nog verspreidt
hij hier en daar in Duitschland allerlei min eervolle
geruchten aangaande den heer a Lasco , die hem nog
wel aan zich veilplicht heeft. Op dezelfde wijze dan
heeft hij onlangs in Groot-Polen gehandeld, overal,
waar hij maar eenige gelegenheid zag, en wel bij
degenen, van wie hij wist, dat zij op het stuk van
het Avondmaal niet geheel met ons overeenstemmen ,
om zoodoende hier de gemoederen van eenige leden
van den adel voor te bereiden tot het aannemen van
de Augsburgsche geloofsbelijdenis. Maar toen hij bij
ons was , heeft hij zich bij ons aangesloten en gezegd
en geveinsd, dat hij geheel van ons gevoelen was,
zoodat hij , behalve vele anderen , den heer Lismaninus
tot die overtuiging aangaande zijn persoon heeft over-
gehaald en men zegt, dat Lismaninus dan ook bij die
gelegenheid aan u een vrij eervol getuigenis aangaande
den man gegeven heeft. Ik heb gemeend, u dit te
moeten mededeelen, opdat gij niet misschien door
dergelijke aanklachten wordt misleid, maar integen-
deel zijne lasteringen en zijne huichelarij te keer gaat
tot eere Gods. Door middel van den heer Lismaninus
*) De eerste brief alleen is overgebleven. Dat Utenhove
naar Genève hetzelfde moet geschreven hebben, blgkt nit
het antwoord van Calvijn (Corpus Beformatornm,
Calvini opera, tom. XVT, p. 673).
Digitized by VjOOQIC
161
zult gij meer van hem vernemen" 0. De man, dien het
gold, was Petrus Paulus Vergerius , die van Brenz de
opdracht ontvangen had, a Lasco in Polen tegen te
werken^). Hij had indertijd, toen hij nog pauselijk
legaat was aan het hof van Ferdinand van Oosten-
rijk daar zooveel gunst genoten, dat hij dooppeet
was geweest der prinses Katharina, thans koningin
van Polen. Dit aanknoopingspunt gebruikte hij tot
zijne introductie in Polen , en zoo heeft hij zijne reis niet
enkel doen strekken tot schade voor het Roomsch-
Katholicisme, maar ook tot schande van het Protes-
tantisme.
Hij klaagde a Lasco vooral aan wegens het aanvuren
van twist tusschen de kerken van Klein-Polen en de
Boheemsche Broeders. Volgens den heer Dalton is dit
juist het tegendeel van de waarheid *). De waarschu-
wing van Utenhove was niet geheel en al noodeloos ,
want ook tot Zwitserland had Vergerius zijne verdacht-
makerij uitgestrekt; maar Calvijn bijv. liet er zich
niet door vatten. Hij antwoordde Utenhove : »Toen hij,
dien gij bedektelijk aanwijst, mij lange vertoogen
deed aangaande inwendige tweedracht [in Polen n.1.] ,
h^b ik geantwoord, dat de vroomheid van a Lasco
mij zóó goed bekend was, dat ik mij vast overtuigd
hield, van zijne trouw en zijnen ernst in het werk
der uitbreiding van het Rijk van Christus. Toen heb
ik zoowel zijne leer als zijn ijver geprezen; ik heb
») Epiflt. Tigur., p. 391 seq.; Orig. L e 1 1., vol. II, p. 603.
«) Zie Dalton, Joliaiines a Lasco, S. 520—523. Sixt
(Vergerius, S. 390—4.40) noemt dit werken van Vergerius
in Polen enkel een arbeid voor het Evangelie ; b^ kent niets
van zgne kwade prak t^ ken en geeft ons hier weinig. De
naam van XJtenhove sch^nt hem onbekend te wezen.
») Dalton , a. a. O., S. 535 n.
11
Digitized by VjOOQIC
162
toegegeven, dat het wel mogelijk was, dat hij door
al te groote gestrengheid eenigszins had misgetast,
maar dat ik ver verwijderd was, en dus géén oordeel
vellen kon over onbekende zaken ^ ). Een schrijven van
BjJLLiNGER was krasseri »Wacht u voor het samen-
smelten van verschillende godsdiensten. Verkondigt
zuiver éénen enkelen , waren, oprechten , evangelischen
godsdienst. Wij weten, dat er iemand tot u gekomen
is, die meer gewerkt heeft voor het aannemen der
Augsburgsche geloofsbelijdenis , dan voor het aannemen
van het Evangelie van Christus. Ik houd het er voor,
dat niets zoozeer als deze geloofsbelijdenis de oprechte
prediking des Evangelies belemmert. Misschien zal er
nog een ander komen, geleerder en welsprekender
dan hij, en ook deze zal zijn best doen om zijne ge-
voelens op te dringen. Hij, die reeds bij u geweest
is, hoopt binnen kort weder te keeren. Gij kunt hem
niet beter of gemakkelijker van uwe kudde verwijderd
houden, dan door alle dergelijke menschelijke mee-
ningen en geloofsbelijdenissen voorbij te gaan en u
alleen te houden aan het Symbolum Apostolorum,
het Symbolum Nicenum en dergelijke, en bovendien
aan de duidelijke uitspraken der Kanonieke Schrift" *).
Het is onmiskenbaar, dat Büllinger hier een afkeurend
oordeel uitspreekt over het geliefkoosd streven van
a Lasco , want juist op den grondslag der Augsburg-
sche geloofsbelijdenis trachtte hij de verschillende
richtingen tot eenheid te brengen. De moeilijkheid lag
enkel hierin, dat Brenz en Vergerius endeLuthera-
*) Calvijn aan Utenhove (Corpus Reformatomm,
Calvini opera, torn. XVI, p. 673).
*) Gerdes, Scrinium Antiqnarinm, torn. III et IV,
p. 434 seq.
Digitized by VjOOQIC
1Ü3
nen in het algemeen weigerden te erkennen, dat hij
stond op den bodem der Augsburgsche geloofsbelij-
denis ').
De zaak dezer briefwisseling nu kreeg een beden-
kelijk aanzien, doordien Vergerius er iets van gehoord
schijnt te hebben. Hij schreef aan vele Poolsche edel-
lieden , om ernstige beschuldigingen tegen a Lasco en
UTENHOVEinte brengen, want hij beklaagde zich, in
een brief aan Bullinger op onwaardige wijze beleedigd
te zijn: ook sprak hij het voornemen uit, die belee-
diging door een openbaar verweerschrift te wreken,
hetwelk hij binnen kort dreigde uit te geven. A Lasco
en Utenhove zagen hierin groot gevaar voor de zaak
der Hervorming in Polen, omdat niets daaraan meer
afbreuk kon doen, dan de openbare twisten harer
aanhangers. Juist toen zij Vergerius' plan vernamen,
stonden zij op het punt, naar Koningsbergen te vertrek-
ken, om aldaar hertog Albrecht van Pruisen te spre-
ken. In allerijl verzocht Utenhove nog John Burcher ')
>) Bewgzen voor dit alles behoef ik niet te geven, want
niemand , die op de hoogte der zaak is , zal m^ tegenspreken ,
en w^ zonden gevaar loopen, af te dwalen. De voorstelling
van Meiners (Oost-Vrieschlandts kerkelyke ge-
schiedenisse, dl. I, blz. 346) is onvolledig en daarom scheef.
Ik zou hier kannen verwezen naar Dalton, a. a. O., S.
479 — 481 , 543 — 547 en passim. Zie vooral Dr. Kuyper , 1. 1.
tom. II, p. 719—730, 757.
>) Deze John Burcher was sedert Utenhove's verblgf te
Straatsburg met hem bevriend. Hij is vooral bekend door
zgne correspondentie met Bullinger ; zie boven , blz. 35 v. De
zaak, die hem in Polen bezighield, was het verwerven van
het privilegie der ars focaria (Fueslinus, Epistolae Refor-
matornm, p. 418). Eueslin vertaalt dit door „Holzspar-
knnst^'. Ofschoon big ook den invloed z^ner Hervormde vrienden
in zijn voordeel had , heeft h^ toch het privilegie niet verkre-
gen. Het sch^nt, dat vooral de karigheid van zyn patroon
Digitized by VjOOQIC
164
de zaak naar Zürich te berichten en Bullinger uit te
noodigen tot tusschenkomst. Burcher voldeed hieraan
terstond ; ja zelfs , dewijl hij den bode niet vertrouwde ,
herhaalde hij zijn schrijven eenige dagen later. Hij
drong er nu bij Bullinger op aan , dat deze Vergerius
zou aanmanen , het verweerschrift achterwege te laten,
ten eerste ter wille van de goede zaak, en ten tweede
omdat een verweerschrift van Vergerius er toe bren-
gen zou, omtrent zijn persoon dingen openbaar te
maken, die hem de achting van alle kerken zouden
doen verliezen. Bovendien moest Bullinger hem den
raad geven, niet wederom naar Polen te gaan, maar
liever te huis te blijven. Want het was niet het werk
van-^en Christen, zijne ware roeping te verlaten en
eene wereldsche zending te zoeken, die daarenboven
aan de zuivere leer schade doen kon. God had hem
uitgezonden onder de Lutheranen, om deze te over-
tuigen van dwaling, maar niet om met hunne dwa-
lingen in te stemmen of ze over te brengen in welin-
gerichte kerken. Hij had hier aan de geheele Kerk
beloofd , dat hij de Augsburgsche geloofsbelijdenis niet
zou invoeren; maar Burcher hoorde, dat hij onder
een anderen naam nog eene slechtere belijdenis in
zijn schild voerde, nl. die der Waldenzen, zooals zij
door Luther was verknoeid. Polen had geen behoefte
aan de zending van hem of zijns gelijken; slechts
eerzucht dreef hem er heen. Utenhove kon niet vinden,
dat hij zulke harde dingen geschreven had , dat de zaak
juist in een openbaren strijd, in plaats van onderling
moest uitgemaakt worden. Maar hij had geen copie
en dien ten gevolge gebrek aan „den gouden sleutel" hem
de zaak moeilgk maakte (Epistolae Tigurinae, p. 450
Beq.; Original Letters, p. 697).
Digitized by VjOOQIC
165
van zijn brief gehouden, en daarom wenschte hij , dat
BuLLiNGER hem die zenden zou, tegelijk met al zulke
wapenen, als tot het bestrijden der eerzucht van
Vergeriüs zouden kunnen dienen *). Drie maanden
later zond Bullinger zijn antwoord aan Utenhove. Het
behelsde een letterlijk afschrift van datgene wat deze
over Vergeriüs geschreven had *). Hij voegde er
nog aan toe, dat hij liever niet zien zou, dat beiden
elkander aanvielen en wederkeerig beschimpten. Doch
als Vergeriüs hem uitdaagde met een geschrift, dat
noodzakelijk antwoord vereischte, dan kon hij hem
niet langer aanraden te zwijgen. Hij zou echter liever
zien, dat Utenhove op gematigden, dan op heftigen toon
antwoordde. Hij hoopte, dat Vergeriüs wel zwijgen
zou. Indien de zaak zich zoo had toegedragen, als
Utenhove verhaald had, dan zag hij niet in, waarom
de ander boos op hem kon worden, daar hij slechts
zeide , wat Vergeriüs gesproken en gedaan had. Bul-
linger eindigde met den wensch, dat de Heer derge-
lijke ergernissen wegnemen mocht '). Hoe de zaak is
afgeloopen, vermelden mijne bronnen niet.
Zooals wij gezien hebben, had Utenhove voor dit
alles de bemiddeling van John Burcher gebruikt, om-
dat hij met a Lasco op reis moest naar Koningsbergen,
waar zij hertog Albert bezoeken zouden en tot eene
zekere overeenstemming met de Pruisische predikan-
1) Burcher aan Bullinger, 1 Maart en 16 Maart 1558,
(Ëpistolae Tignrinae, p. 449 — 451; Original Let-
ters, vol. Il, p. 693—697).
^) Het was na jaist een jaar geleden, ütenhovb schreef
23 Jnni 1557, en Bullinger 24 Jnni 1558.
*) Gerdes, Soriniam Antiqnarinm, torn. III et IV,
p» 436 seq.
Digitized by VjOOQIC
1(50
ten hoopten te komen. A Lasco meende , dat die over-
eenstemming het totstandkomen der kerkeUjke eenheid
tussehen Groot-Polen en Klein-Polen zeer bevorderen
zou. Ik vind het overigens vrij bevreemdend, dat
hij veel verwachten kon van een vorst , die innig met
Vergerius bevriend was ^). In het midden van Februari
braken de reisgenooten ^) van Pinczow op. Onderweg
vertoefde a Lasco dikwijls, om met de hoofden
der Hervormingsbeweging te spreken en hen voor
zijn lievelingsplan te winnen. Op den IS^»» Maart
waren zij te Goluchow bij Raphaël Leszczinski, een
aangetrouwd familielid van a Lasco , die zich met de
gebroeders Ostrorog reeds vroeg bij de Boheemsche
broeders had aangesloten. Acht dagen later waren zij
te Kalisch, waar a Lasco de voorrede schreef voor de
«Narratio" van Utenhove. In het begin van April
kwamen zij te Koningsbergen aan en vertoefden daar
een paar weken aan het hof van hertog Albert , waar
het hun spoedig bleek , dat hun bezoek weinig vruch-
ten zou opleveren. Op den i¥^^ April voerde a Lasco
met de predikanten van de hoofdstad en de provincie
een twistgesprek over het Heilig avondmaal. Het was
te vergeefs. De Pruisen hielden streng vast aan
hunne meening, dat het werkelijke lichaam van
Christus in en met het brood aan geloovigen en on-
geloovigen wordt uitgereikt en met den mond licha-
melijk verteerd. Den volgenden dag liet k Lasco bij
') Zie o. a. hunne nitgebreide briefwisseling bg Sixt ,
Vergerius, S. 533—593.
') £r moeten nog anderen dan a Lasco en Utenhove ge-
weest zgn. Utenhove zegt, dat de Hertog „D. a Lasco
atque adeo omnes nos qui ipsum samus comitati excepit
multo humanissime" (Utenhove aan Calvijn, Corpus Re-
formatorum, Calvini Opera, torn. XVII, p. 2G9).
Digitized by VjOOQIC
167
zijn vertrek uit Koningsbergen , een schriftelijk ant-
woord achter, waarin hij zijne ernstige bedenkingen
uiteenzettte tegen eene leer, waarvoor hij volstrekt
geene bevestiging in de Heilige Schrift vinden kon » ).
Wat er waar is van de verzekering van Utenhove,
dat hertog Albert zelf de zaak van a Lasco niet ge-
heel en al ongenegen was , zoodat zelfs de predikanten
om des vorsten wil hem en de zijnen met meer be-
scheidenheid behandelden *), durf ik niet beslissen ^).
Eene gewichtige gebeurtenis in het leven van Uten-
hove was deze, dat hij na den terugkeer uit Konings-
bergen in het huwelijk getreden is. Een tijdlang schijnt
hij niet gedacht te hebben, ooit tot dezen stap te
zullen komen, want hij had aan Gerardus Mortaigne
te Emden *) de erfenis van zijne geheele bezitting
mondeling toegezegd. In een schrijven van Palmzon-
dag 1557 geeft Mortaigne getuigenis zijner dankbaar-
heid. Merkwaardig nu is het, dat hij in het begin
van Juni , te gelijk met Albert Visscher uit Lopper-
sum, wederom aan Utenhove schrijft, maar, terwijl
Visscher hem geluk wenscht met zijn huwelijk, spreekt
Mortaigne er met geen enkel woord over ^). —
Wat de vrouw van Utenhove betreft, aangaande haar
*) Dalton, Johannes a Lasco, S. 544 f. Het geschrift
van k Lasco is afgedmkt bg Dr. Kutper, 1. 1. torn. II,
755—757.
*) Zie de, op bl. 166, noot 2, aangehaalde plaats in het
Corpus Eeformatornm.
») Verg. Dalton, Johannes a Lasco, S. 545.
*) Zie boven, blz, 135.
*) Zie de brieven bg Gerdes, Historia Eeformatio*
nis,, torn. III, Monam. p. 137—141.
Digitized by VjOOQIC
168
heb ik slechts weinige berichten kunnen verzamelen.
Haar voornaam was Anna *); haar familienaam moet
geweest zijn de Grutere de Lannoy -). Zij had behoord
tot de Nederiandsche vluchtelingen, die in 1553 uit
Londen de reis naar Denemarken maakten, en bevond
zich onder degenen, die te Lubek landden.
De geschiedenis der uitdrijving van de Gerefor-
meerden uit deze stad knoopt zich vast aan hare
persoon. Er waren nl. in die dagen te Lubek eenige
Hollanders, die de^ vluchtelingen trachtten over te
') Zie hierachter, Bijlagen, blz. XX VUL
<) Dit gevoelen steunt op de volgenden gronden: De
geschreven genealogie der Utehhovb's van Mr. Reinier van
Heemskbrck (zie hierachter, de B^lage over De Familie-
betrekkingen van Jan ütenhove), verzekert tot twee-
malen toe, dat de beide zonen, Nicolaas en jAN,vanNico-
LAAS ütenhove en Elisabeth de Grutere gehuwd waren
met eene dame de Lannot; de eerste met Anna de Lannoy,
dochter van Nicolaas, heer van Lesdaing en van Michaele
CoTTREL , vrouwe van Espleiton (?) , de ander , met .... de
Grittere DE Lannoy, dochter van Martin, heer van Haut-
penne, en van Jacqueline de Cottrel (Contereel). De voor-
naam der laatste is onleesbaar (uit eene aanteekening bl^kt,
dat Mr. Beinier van Heemskerck in z^ne eigene bron den
naam reeds niet had kunnen lezen), maar hg gelakt wel
op Anna. Men zal wel moeten aannemen, dat v. Heems-
kerck 6f den naam Anna op de verkeerde plaats heeft gezet,
of dat elk der beide broeders eene Anna tot vrouw had.
Dat Jan Ütenhove eene dame Anna de Grutere de Lak-
NOY gehuwd heeft, wordt z^delings bevestigd door de uit-
drukking van zijn halven broeder Karel (zie hierachter
in de Belagen, blz. XLIX), die haar „agnata nostra"
noemt; daar toch Nicolaas Ütenhove, de vader, met eene
dame de Grutere getrouwd was geweest, en Karel zelf met
eene jongere zuster (zie hierachter, de genoemde By lage). De
Utenhove's en De Grutere's waren dikwyls aan elkander
vermaagscbapt (zie bgv. nog Melior Adamus, Vitae Ger-
manorum philosophicis et humanioribus litteris
clarorum, Francof. 1615, torn. I, p. 445).
Digitized by VjOOQIC
169
halen tot het aannemen van de vleescbelijke tegen-
woordigheid van het lichaam van Christus in het
Avondmaal. Vooral een zekere Vlaming, Livinus, bij-
genaamd de Paus, deed zijn best, een tweetal maag-
den , van welke er eene later met Utenhove in Polen
getrouwd is, tot dit gevoelen te bewegen. Hij gaf
haar tot dat einde een zeker geschrift te lezen over
den Avondmaalsstrijd. Toen Micronius uit Weismar te
Lubek kwam, verzocht deze hem tijd en plaats te
bepalen voor een twistgesprek, waarbij hij zoo velen
van zijne vrienden uitnoodigen mocht als hij verkoos,
ja zelfs de predikanten der stad. Het twistgesprek
werd gehouden op den 26»*«n Febinjari 1554 ten huize
van een Nederlandsch koopman. Drie predikanten van
Lubek waren er bij tegenwoordig. Uit het verslag
blijkt, dat in het geschrift van Livinus o. a. »Dit is
mijn lichaam" vertolkt werd door: »In, met en onder
dit" enz. De afloop van het gesprek was , dat op den
27»*en Febr. den Gereformeerden werd aangezegd, dat
zij den volgenden dag hadden te vertrekken *).
Gedurende het leven van Utenhove hooren wij slechts
weinig van zijne vrouw. Aan het slot der brieven
van zijne vrienden wordt zij meestal gegroet en dik-
wijls in zeer vleiende woorden *). Een enkelen keer
zelfs heet zij zijne »dulcissima coniux, pulcherrimum
piarum matronarum decus" **). Uit deze woorden en
uit het gebeurde te Lubek schijnt te blijken, dat zij
bekend stond als bijzonder belangstellend in den gods-
dienst, wat ongetwijfeld het huwelijksgeluk van haren
man zeer heeft verhoogd.
1) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 170-191.
») Zie bijv. hierachter in de Bg lagen, bk. XLH, XLIV,
XLVIII, XLIX, LIV, LVIII
>) Zie hierachter in de By lagen, bis LVIL
Digitized by VjOOQIC
170
A Lasco kon in Polen , zooals wij reeds gezien
hebben^), niet zooveel doen, als hij wel wenschte.
De werkkring van Utenhove zal daardoor ook minder
uitgebreid geweest zijn, als hij wel verwacht had.
Eene zaak, waarmede hij zich met voorliefde bezig-
hield, was deze, dat hij herhaalde malen Calvijn en
BuLLiNGER verzocht, brieven te schrijven of boeken op te
dragen aan den Koning en aan invloedrijke Hervor-
vormingsgezinden in Polen, in welke brieven en op-
drachten zij de Hervorming in het algemeen, en de
Gereformeerde Hervorming van a Lasco in het bijzon-
der, moesten aanbevelen. Reeds in Juni 1557 vroeg
hij BuLLiNGER en Calvijn *), een of ander geschrift te
wijden aan den Palatijn van Wilna, omdat dergelijke
vorsten, en vooral mannen, die door zoo velerlei be-
langen worden beziggehouden, nu en dan een prikkel
noodig hebben, om sneller voort te gaan op den
ingeslagen weg. Bovendien was het noodig in het
belang van het welslagen der Hervorming, dat één
man aan het hoofd der geheele zaak werd gesteld.
Die ééne man kon alleen a Lasco wezen. Daarom
werden zij dringend gebeden, a Lasco voor dit doel
aan te bevelen.
Calvijn antwoordde, dat hij eene aanbeveling van
a Lasco op dat oogenblik minder goed aan den Koning
zenden kon, omdat aller aandacht in Polen vooreerst
*) Zie hierboven, bl. 149—151.
*) De brief aan Calvijn is verloren gegaan. Dathy bestaan
moet hebben, blgkt uit het antwoord. Debrief aan Bullinger
van 23 Juni is compleet uitgegeven in de Epistolae Ti-
gurinae, p. 388— 392 (Original Letters, vol. II, p. 596—
604) en fragmentarisch in het Corpus Reformatorum,
C^lvini opera, tom. XVI, p. 524—527.
Digitized by VjOOQIC
471
toch op den oorlog in Lijlland en niet op de Her-
vorming gevestigd was; daarenboven had hij nog
kort geleden geschreven *) en wilde af wachten , welken
indruk dat schrijven maken zou. Wel was hij bereid,
zich tot den Palatijn van Wilna te richten; ook in
den algemeenen brief, dien hij besloten had te schrij-
ven, zou hij de zaak van a Lasco bepleiten. Hij wilde
ook wel een werk aan vorst Radzi wil opdragen, maar
vóór de aankomst van Utenhove's verzoek was reeds
zijn laatste werk, de commentaar op de Psalmen,
in het licht verschenen ^) (nl. in de maand Juli van
het jaar 1556).
BuLLiNGER antwoordde , dat hij reeds aan den Palatijn
van Wilna geschreven had en eene copie van dat
schrijven insloot. Als zich eene goede gelegenheid
aanbood, hem een boek te wijden, dan zou hij het
niet nalaten, ter wille der opbouwing van de Kerk.
Omtrent den Koning liet hij het ditmaal bij de be-
tuiging, dat ook hij er groot gevaar in zag, als man-
nen van verschillende richting door den Koning met
het werk der Hervorming werden belast, en dat hij
dus ernstig hoopte, dat a Lasco alleen tot die taak
zou geroepen worden '). Inderdaad heeft Bullinger
in het volgend jaar zijne kerkelijke ))predikatiën over
de feesten van Christus, den Heer", aan Nicolaas
Radzi WIL opgedragen *). Utenhove ging steeds voortin
dezelfde richting. In bijna gelijkluidende brieven aan
') Corpus Eeformatorum, Calvini opera, torn. XV,
p. 892—895.
*) Calvijn aan Utenhove (zonder datum), Corpus E e*
formatorum, Calvini opera, torn. XVI, p. 672.
») BüLLiNGER aan Utenhove (by Gekdes, Scrinium An*
tiquarium, torn. III et IV, p. 434).
•) Ibidejn, p. 438.
Digitized by VjOOQIC
472
Calvijn') en .Büllinger , op 30 Juli 1558, verzocht hij
hen, te schrijven aan Stanislaus ab Ostrorog en
aan Jan Bonar. Stanislaus ab Ostrorog, slotvoogd
van Medzerec in Groot-Polen, nam onder de jongere
leden van den Poolschen adel , om zijn aanzien zoowel
als om zijne gaven, eene eerste plaats in. Hij stond
aan de zijde der Lutherschen , maar was niet zóó on-
buigzaam, of hij kon, met Gods hulp, nog wel tot
gezonder gevoelen omtrent het Avondmaal gebracht
worden.
Hij was getrouwd met een zusterskind van a Lasco
en toen deze laatste en ütenhove onlangs bij hem
waren (ongetwijfeld op hunne reis naar Koningsber-
gen of op de terugreis) , had hij zijn oom niet zonder
welgevallen aangehoord. Hij schatte a Lasco hoog, en
ook Utenhove was hij genegen *). Toen deze laatste hem
over Calvijn en Büllinger sprak, had hij verklaard,
dat een brief van Calvijn of Büllinger hem zeer aan-
genaam zou wezen en dat hij gaarne zou terugschrij-
ven. Utenhove vond het daarom, van groot belang , dat
zij zich tot hem richtten en hem vriendelijk uitnoo-
digden tot een zekere overeenstemming met a Lasco
en de broeders in Klein-Polen. Kon Ostrorog gewonnen
worden, dan was er veel gewonnen; want zeer velen
zouden met hem medegaan. Al de predikanten op
zijne landgoederen waren der Gereformeerde leer
niet ongenegen , behalve hun Superintendent.
Jan Bonar , baron van Balicze en slotvoogd van Biec,
liet zich door Utenhove bij Calvijn en Büllinger harte-
lyk aanbevelen. Utenhove vond het zeer wenschelijk ,
dat zij ook hem het een en ander schreven, om hem
*) Alleen de brief aan Calvijn is uitgegeven, Corpus
Eeformatorum, Calvini opera, tom. XVII, p. 267 seqq^.
•) Zie bierachter in de Bijlagen, blz. XXXIl seq.
Digitized by VjOOQIC
173
aan te moedigen tot sterkte en standYastigheid. Op
den 12^«n September voegde hij er het verzoek bij,
dat zij schrijven zouden aan Joannes, graaf van Tarnow,
een man van buitengewoon groot aanzien in geheel
Polen, en die de tirannie van den Paus had leeren
doorzien en haten. Zij konden wel begrijpen, hoeveel
er aan zijn persoon gelegen was. Ofschoon Tarnow
a Lasco altijd zeer hoog gewaardeerd had, kon het
toch geen kwaad, op eene of andere wijze tot zijne
eer te spreken *).
In een brief van 18 September drong Utenhove bij
de predikanten te Zürich en te Genève nog krachtiger
aan op het schrijven aan Bonar , Ostrorog en Tarnow
en aan den geheelen Protestantschen adel, opdat zij
hun beginsel te vaster zouden handhaven in den aan-
staanden Rijksdag*).
Reeds den 28»**» October meldde Bullinger, dat hij
aan de heeren Ostrorog, Bonar en Marti anus Chel-
siNSKi *) geschreven had, wat Utenhove wenschte *), en
eene maand later, dat hij twee brieven verzonden had
aan graaf Tarnow, één uit naam zijner collega's, en ééne
particuliere missive. Hij had er zijn boekje bijgevoegd,
waarin hij aantoont, dat de Evangelische Kerken niet
kettersch zijn en geen scheuring maken enz. Bovendien
had hij eene vermaning geschreven, om toch door
het inhouden der tienden den vijanden de wapenen
niet in handen te geven*). Het schijnt, dat Utenhove
*) Utenhove aan Calvijn, Corpus Eeformatoruni,
Calvini opera, torn. XVII, p. 336—338.
>) L. 1., p. 343 seq.
») Zie hierachter, Bg lagen, blz. XXXIII.
*) Gerdes, Scrinium Antiquarinm, torn. III et IV,
p 438.
«) L. 1. p. 439.
Digitized by VjOOQIC
174
zich beklaagd heeft over de trage verzending dezer
brieven , want op den 7^<» Januari herhaalde Bullinger
het bericht, dat hij reeds lang aan zijne begeerte
voldaan had<).
Het antwoord van Calvijn op de brieven van 30
Juli en 12 September 1558 is zeer merkwaardig. Sebas-
TiANUs Pechius, de knecht van a Lasco, had den eei^ten
brief medegenomen, toen hij zich naar Straatsburg
begaf, om daar theologie te studceren '). Sebastianus
was evenwel zóó plotseling uit Genève teruggekeerd,
dat Calvijn slechts in haast iets aan a Lasco had
kunnen schrijven. Op den 18^^^ November kwam
Lusenski *) met den brief van 12 September. Hij kwam
tegen den avond terug, juist toen Calvijn eene ge-
zondheidskuur moest ondergaan, en daarna moest hij
eten. Calvijn vroeg hem, wanneer hij naar Polen
terugkeerde. Hij antwoordde : »overmorgen". Alzoo
hield Calvijn slechts één dag over om te schrijven,
en het grootste gedeelte van dien dag moest hij zich
ontzien wegens de koorts, waarvan een aanval op
handen was. Hij schreef echter nog aan graaf Tarnow
en zond dezen de begeerde aanbeveling van a Lasco *).
Jan Bonar moest hij dezen keer overslaan, om zich
tot den heer Ostrorog te kunnen richten. Meer lieten
zijne krachten niet toe ^).
Op den 27»tcii Januari betuigde Utenuove zijn dank
«) L. 1. p. 441 seq.
*) Hij is later werkelijk predikant geweest. Zie hierachter,
Belagen, blz. LVL
') Gerdes, Scrinium Antiquarium, torn. Hl et IV,
p. 441.
*) Corpus Eeformatorum, Calvini opera, tom. XVII,
p. .382 seq.
») L. 1., p. 379 seq.
Digitized by VjOOQIC
175
aan Bullinger en Calvijn voor het zenden der missiven,
waarvan hij goede vruchten verwachtte *).
Een groot deel van den tijd , dien Utenhove in Polen
doorbracht, heeft hij besteed aan de vervaardiging
der »Narratio'', het meest bekende zijner geschriften*).
Het auteurschap van dit werk wordt door Dr. Kuyper
voor een belangrijk deel toegeschreven aan a Lasco.
Men veroorloove mij te zeggen, dat het te betreuren
is, dat 's mans gezaghebbende pen hier wat al te
vaardig de neiging volgde, den litterarischen arbeid
van a Lasco zoo uitgebreid mogelijk voor te stellen.
Dr. Kuyper meent, dat a Lasco een verhaal op schrift
*) L. 1., Calvini opera, torn. XVII, p. 418, en hierachter,
Bijlagen hlz. XXX VIL
*) Ofschoon het boekje Ie allen t^de gelezen en als ge-
schiedbron gebruikt is, z^n slechts weinige exemplaren aan
den ondergang ontkomen. Het kan misschien z^n nut hebben,
de exemplaren , die ik ken , hier op te noemen. Eén berust
in de Koninklgke Bibliotheek te 's Gravenhage (gebonden
met een HS., zijnde een fragment eener Lat^nsche vertaling
van Genesis [de geschiedenis van den zondvloed] , welks tekst
afwijkt van de Hiëronymiana) ; één fraai exemplaar is in het
bezit van Prof. Ï'ruin te Leiden ; twee bevinden zich in de Biblio-
theek der Universiteit te Utrecht (ofschoon onder verschillende
titels in den Catalogus opgegeven, zgn beiden aan elkander
gelyk) ; één in de Kerkelijke Bibliotheek te Emden. — De titel
is: „Simplex et fidelis narratio de instituta ac demum
dissipata Belgarum , aliorumque peregrinorum in Anglia, Eccle-
sia et potissimum de susceptis postea illius nomine itineribus ,
quaeque eis in illis euenerunt. In qua multa de Coenae Domi-
nicae negocio, aliisque rebus lectu dignissimis tractantur.
Per Joannem Utenhouium Gandavum. Lucae 17. Fieri non
potest quin veniant offendicula: vae tamen illi per quem
veniunt. 1560.
Digitized by VjOOQIC
176
bracht, dat vrij wel overeenkwam met p. 21 — ^98 der
»Narratio" van Utenhove. Hij gaat verder en neemt
aan, dat dit geschrift ook openbaar gemaakt is. Eu
eindelijk zegt hij: })tute affirmare ausim, additoprae-
famine et quibusdam hic illic obiter pro personae
auctoris diversitate rescriptis, Utenhovium Lasci li-
bellum suae narrationi purum putum inseruisse*' *).
Deze stelling kon de geleerde schrijver in het jaar
1866 niet bewijzen*), en thans zal hij zelf wel er-
kennen, dat zij onwaarschijnlijk is, als men het vol-
gende in acht neemt.
De vluchtelingen der Londensche gemeente waren
nauwelijks te Emden aangekomen, of zij sloegen de
handen aan het werk tot het beschrijven van de
harde bejegening, die zij overal van de Lutheranen
hadden ondervonden. A Lasco had al spoedig een op-
') Dr. KuYPER, 1. 1. torn. I, Praef. pag. LX.
») Zy berust op drie brieven. 1°. De uitgever Oporinüs
schrift aan k Lasco over de nitgaye der Narratio (Gtab-
bema), Epistolarnm centuriae tres, p. 139 seq.); 2^
èi Lasco schrift 3 Maart 1554 aan Bullinger : ,,Mitto antem
vobis silvam itineris nostri, nsque dnm a Roge Daniae di-
mitteremur .... Heliqnnm nostri itineris nondum absolvi
neqne absolvere possnm, donec qni adhuc sant dispersi ad
nos veniant. Martinus Micronius noeter cnm bona Ecclesiae
nostrae parte est Wtsmariae , . . . . alii sant Lubecae, alii
Hambargi, sed brevi buc venturi omnes". Zie Dr. Kuyper,
1. 1. torn. II, p. 697. (Uit deze eenvoudige opsomming trekt
Dr. Euyper zelfs de conclusie, dat k Lasco in 1554 reeds
de scbets van Utenhove's werk gereed zou bebben gebad,
omdat ook daarin afzonderiyke boofdslukken over de vlucb-
telingen te Weismar, te Lubek en te Hamburg voorkomen.)
3*. Büllinger antwoordt op den 17<leii Maart l554:„Sylvam
itineris vestri non recepimus, nisi quod Grallus quidam vir
pius et generosus bac transiens copiam nostris transcribendi
fecit'^ (Gabbema, Epistolarnm Centuriae tres, p. 112).
Digitized by VjOOQIC
177
stel gereed , dat hij niet alleen aan Bullinger * ), maar
ook aan Calvijn toezond ^). Micronius is met denzelf-
den arbeid bezig geweest ^).
Reeds vroegtijdig hadden zij er aan gedacht, nauw-
keurige aanteekeningen van hunne ervaringen te
maken, zoodat zij die thans gebruiken konden*). Wat
>) Dr. KuYPER, 1.1. tom. II, p. 697; Corpus Reforma-
tornm, Calv. opp. XV, p. 64.
>) A Lasco aan Calvijn, 13 Maart 1554: „Qnaenam vero
ratio Danici nostri itineris faerit, ntque a Rege illo excepti
dimissiqne Bimns, qnae item praelia illic pro doctrina nostra
snstinaerimns , haec omnia ex adiancta his literis itineris
nostri silva facile cognosces, etiamsi nondum sit prorsns ab-
solnta. Non enim habentur ea adhuc quae post nostrum a
Rege illo abitnm sunt acta cnm nostris illic ecclesiis, qnae
se eo nobiscnm contnlerant : qnae etiam instum yolnmen pos-
tulabunt" (Corpus Reformatorum, Calvini opp. torn,
XT, p. 81 seq. Deze brief was Dr. Kuyper in 1866 onbekend).
') A Lasco schreef den 5den October 1554 aan Bullinger:
„Iter nostrum Danicum exibit lingua Germanica autore Mi-
cronio nostro" (Dr. Kuyper, 1.1. tom II, p. 708). Dr. Kuy-
per meent, dat hier sprake is van het verhaal, dat Micronius
in 1556 uitgaf aangaande z^ne redetwisten met Menno Si-
mons, waar hg in de voorrede het een en ander over de reis
naar Denemarken in het algemeen geschreven heeft („Een
waerachtig verhaal der t? samensprek. tasschen Menno Simons
en M. Mikron**). Of deze meening meer is dan eene gissing,
weet ik niet.
*) Bgv. : Nadat z^ op den lOden November 1553 bij Chris-
tiaan III, den koning van Denemarken, hun verzoekschrift
om vergunning tot vestiging in zyn rijk hadden ingeleverd,
heeft de Koning hun op den 15den November door den kan-
selier en eenige raadslieden een weigerend antwoord laten
geven. Reeds den volgenden dag hadden z^ dit antwoord op
schrift en lieten het door hunne tegenstander» voor conform
verklaren (Utenhovius, Simplex et fidelis narratio,
p. 41 — 43). Na den afloop van het colloquium te Lubek heeft
Micronius den volgenden morgen vroeg alles opgeteekend,
wat den vorigen dag onder het redetwisten gezegd of gebéurd
was (1. 1. p. 191).
12
Digitized by VjOOQIC
178
er van deze opstellen van a Lasco en Micronius ge-
worden is, blijkt niet. De uitgevers van het ))Corpus
Reformatorum" wijzen op een handschrift hi de Stads-
biblotheek te Genève, een vrij langen brief van Micro-
nius, gedagteekend 16 Februari 1554, waarin over de
Deensche reis gehandeld wordt. Bij onderzoek is mij
gebleken , dat deze aanwijzing niet helpt ^ ).
Eerst in het jaar 1557 kwam het plan om een ver-
haal van de lotgevallen der Londensche vluchtelingen
uit te geven, tot rijpheid. Oorzaak hiervan waren
voornamelijk de heftige geschriften van JoachimWest-
PHAL tegen a Lasco. Reeds in jaar 1552 had Westphal
beschuldigingen tegen a Lasco openbaar gemaakt ^).
*) Corpus Reformatorom, Calvini opera, tom. XV,
p. 64 (eene noot over de „silva itinerisnostri" van a Lasco):
„Hanc relationem non reperimus. Etiam Kuyperus periisse
putaty attamen Utenhovinm ea usum esse in narratione sna
conscribenda. Exstat autem in Cod. Genev. 113, fol. 124 satis
longa Micronii epistola d. d. 16,' Feb. 1554 de eadem migra-
tione". De beer Th. A. Dufour nu, „Directeur des Archives
d'Etat" te Genève, scbreef mij op den 30sten Januari 1882:
„Ie Cod. Genev. 113 contient deux lettres, adressées ,Con-
Buli ac senatui civitatis Wismariensis' et signées , Marti-
nus Micronius consensu et nomine praedictorum peregrino-
rum'. Ces deux lettres, présentées, 1' une Ie 16, T autre Ie
22 février 1554, ne sont pas des originaux, mais des copies
du XVle siècle, peut-être de la main même de Martinus
Micronius. Ensemble, elles occupent 3| grandes pages in fo-
lio, d'une écriture fine et serrée". Deze brieven zyn dezelfde,
als die door Utenhove werden afgedrukt in zijne „Simplex
et fidelis narratio'', p. 131—134 en p. 156— 165. Adres,
onderteek ening en datum komen overeen. Zy bevatten wel
een en ander- over de lotgevallen der vlucbtelingen, maar
kunnen natuurlyk bet bedoelde verbaal niet zyn.
*) In zijne „Farrago conf usanearum et inter se
dissidentium opinionum de Coena Domini, ex
Sacramentariorum libris congesta", Magdeburgi,
1552.
Digitized by VjOOQIC
Deze heeft hierop niet geantwoord; maar in het jaar
4555 heeft hij, in de opdracht van zijn »Kerkendienst"
aan Koning Sküsmund, een en ander aan Westphal ge-
zegd, ofschoon hij zich daar niet rechtstreeks tegen
hem , maar tegen Timan richtte. Westphal vond dit al
reden genoeg, om een nog heftiger geschrift het hcht
te doen zien ^). Vrij wel buiten de zaak om schreef
a Lascü in 1556 eene verdediging van de Gerefor-
meerde vreemdelingengemeente te Frankfort AVestpiial
trok zich dit aan , alsof er tegen hem geschreven was,
en terstond gaf hij een venijnig en bijtend antwoord
uit^). Deze hatelijke bestrijding van Protestantsche
zijde was voor de zaak der Hervorming in Polen zeer
bedenkelijk. De maat was nu eindelijk vol. Niet alleen
a Lasco % maar ook I^tenhovb zette zich aan het werk,
om het nadeel, indien mogelijk, te keeren of te ver-
zwakken.
Op verlangen van a Lasco en al de zijnen vervaar-
digde hij nu een volledig verhaal van de behandeling,
die de gereformeerde vluchtelingen van de Lutherschen
in het algemeen en van Westphal in het bijzonder
') J. Westphali insta defensio adversusinsignia
mendacia Joannis a Lasco, quae in fipistola ad
Poloniae regem contra Saxonicas Ecclesias
sparsit (Straatsburg 1557, doch, zooals uit de inleiding
blijkt, in 1556 geschreven).
*) llesponsio Joacmimi Wkstphalc ad scriptum Jo.
k Lasco, in quo Augustanam Confessionem in
Anglianismum tr ansformat. Addita est haec
responsio eius epistolae, qua breviter respon-
det ad convicia Joannis Calvin i. Ursellis , 1557.
') Het antwoord van a Lasco verscheen eerst na zijn dood.
Zie over deze zaak in het bg zonder en het bovenstaande in
het algemeen Dr. KuYPKU, Joannis a Lasco opera, torn.
L, Praef, p. CXV— CXVIL
Digitized by VjOOQIC
180
ondervonden hadden ^). Eens vooral moest de wereld
nu maar weten, welk een man Westphal was, en
wat er waar was van de beschuldigingen, waarmede
hij hen had overladen. Niet zonder schade voor de
kerk en voor de vruchtbaarheid van hun streven
konden zij de openbaarmaking langer achterhouden.
Opmerkelijk is het, dat ook Melanciiton de uitgave
niet afried*).
1) Het merkwaardig bericht van a Lasco's eigen hand was
aan Dr. Kuyper onbekend. A Lasco aan Calvijn (en aan Bül-
LiNGER en Marttr) nit Osseco, 5 AiiguBius 1558: „Praeter res-
poHBionem porro meam adversue Westphalnm mittimus istuc
excudendam historiam nostrae profcctionis ex Anglia in Dani-
am, descriptam ad nostram omnium postulatio-
nem a. D. Utenbovio. Ea autem ut excudatur, ecclesiae
christianae omnino interesse videtur. Si tu quoque epistolam
qnamtumvis parvam ei bistoriae posses praemittere, quo maior
fides bistoriae concilietnr, faceres certe operae pretium. Porro
fides ac perpetua animi D. Utenbovii constantia, ab eo tem-
pore quo primo religionis nomine est eiectus, ita tibi est nota
ut nibil opus sit ulla ipsius apud te commendatione" (Cor-
pus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVII, p. 284 seq.)
*) Utenhove aan Calvijn , uit de nabijheid van Krakau,
30 Juli 1558: „Mittimus nunc D. Crispino excudendam his-
toriam peregrinationis nostrae anglicae in Daniam, dignam
sane quae toti raundo innotescat. Eam vero vel ab invitis
nobis extorsit nimia adversariorum impudentia, quae tanta
fuit , post ipsos alioqui casus illos nostros plane miserandos,
ut sine snmmo passim fratrum dolore maximaque ecclesiae
nostrae nostrique item ministerii contumelia, causaeque
demum ipsius gratia suspicione eam premere diutius non li-
cuerit. Neque suadet ipse Pb il. Melanchton, ut eam prema-
mns diutius, praesertim quum adeo multis calumniis nos cum
suis gravarit Westphalus, qui denuo nunc adversum te ne-
scio quid scripsisse fertur. Porro Westphalus vel ex istac
hiatoria qualis sit facile innotescet" (Corpus Reformato-
rum, Calvini opera, tom. XVII, p. 268).
Digitized by VjOOQIC
181
Met vol vertrouwen had men dezen arbeid aan
Utenhove opgedragen, omdat zijne braafheid, ernst,
geleerdheid en eerlijkheid aan alle vromen op onder-
scheidene plaatsen overbekend waren *). Hij kon niet
nalaten, aan den drang der broeders toe te geven-).
Omtrent zijn bronnen vermeldt hij ten eerste, dat
hij zelf een groot aandeel heeft gehad in vele zaken;
ten tweede, dat hij van de overige zeer betrouwbare
berichten heeft, die steunen op het algemeen en een-
stemmig getuigenis dergenen, die bij de feiten tegen-
woordig zijn geweest ^). Waarschijnlijk zullen de ver-
slagen, die zij vroeger op de reis zelve reeds gemaakt
') Zie de zooeven gebaalde woorden van a Lasco in het
Corpus Refoimatorum, Calvini opera, torn. XVII, p.
284 seq. , en bovendien zyne voorrede voor de „Naïratio"
zelve: „Dedimns igitiir negocium (cum nobis alioqni ipsis
non vacaret) ex fratrum omnium concilio, conscribendae
bistoriae abitus nostri illius ex Anglia, viro clarissimo D.
Joanni Utenbovio, collegae nostro, et nostrarum in Anglia
pridem Ecclesiarum presbytero: cuius sane viri probitas,
gravitas, eruditio atque integritas ipsa notior est piis passim
omnibus, quam ut uUa egeat commendatione. Certe qui ho-
minem norunt, non dubitabunt de fide illius in conscripta per
ipsum Peregrinationis nostrae istius bistoria : quam nos quoque
veram esse (coram Domino) pro eo ac nobis est cognita, tes-
tamur. Quod si qui nibilominus fidem illius in dubium vo-
care conentur (ut nunc sunt bomines , qui perfricta fronte,
quae verissima esse palam constat, mendacii nibilo secius
accusare tamen conantur), nos talium impudentiae, Apostoli-
cum illud dumtaxat opponimus : Sistemur olim ad tribunal
Christi Domini" (Utenhovius, Simplex et fidelis
narratio; praefatio van a Lasco).
») Utenhovius, 1. 1. p. 6.
') [Ego], qui magna multorum parsfui. . . . Porro quae me
absente nostris contigerunt , ea ex communi , consentienteqne
nostrorum testimonio, qui rebus ipsi interfuerunt, habuimulto
compertissima** (1. 1. p. 6).
Digitized by VjOOQIC
182
hadden , hem ten dienste hebben gestaan *). Het is wel
onnoodig, nog eene lans te breken voor de geloof-
waardigheid van zijn verhaal, en niemand mag tegen-
woordig nog dwaas genoeg wezen, uit partijbelang
die geloofwaardigheid te willen verkleinen-).
Op den 27»tett Augustus van het jaar 1557 was het
werk reeds grootendeels gereed ^) ; in het voorjaar van
1558 schreef a Lasco de voorrede, op de reis naar
Koningsbergen *). Na terugkomst van het handschrift in
den zomer werd het naar Zwitserland gezonden voor de
pers, en wel aan Crispin te Genève •'). Te geUjkertijd wer-
den BuLLiNGER, Martyr en Calvijn door a Lasco uitge-
noodigd, er eene kleine aanbeveling voor te schrijven,
waartoe zij met het oog op Utenhove's bekende be-
trouwbaarheid en standvastigheid, ongetwijfeld zouden
overgaan 6). Het antwoord van Bullinger en Martyr
heb ik niet gevonden; het antwoord van Calvijn, ge-
adresseerd aan Uteniiove , was zeer ongunstig. Calvijn
schreef, dat zijne collega's de uitgave niet nuttig von-
den. De toestand was al erg genoeg ; de Westphalianen
waren verwoed, ook zonder dat zij werden getart.
Het scheen niet geraden , oude wonden open te rijten.
•) Zie boven, blz. 177 , en noot 4 aldaar.
*) Vergelijk aanteekening 1 in het Corpus fieforma-
torum, Calvini opera, torn. XV, p. 64.
*) Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 238:
Peregrinoram Ecclesiae LondinensiahistoriaeFinis 1557, Aug. 27.
*) Calissiae, in raaiore Polonia, 26 Martii, Anno 1558.
(ÜTENHOvius, Simplex et fidelis narratio, p. 6).
*) Zie de hierboven in noot 2 op blz. 180 afgeschreven
plaats nit het Corpus Reformatorum, Calvini opera,
torn. XVII, p. 268.
*) Zie de hierboven in noot 1 op blz. 180 afgeschreven
plaats uit het Corpus Reformatorum, Calvini opera,
torn. XVII, p. 284 seq.
Digitized by VjOOQIC
183
Het geheele boek zou bovendien reeds verouderd zijn.
Calvijn v\^as het met dit oordeel eens. Men moest het
niet euvel duiden, dat de raad werd gegeven, aan-
stoot te vermijden. Bovendien vreesde hij , dat West-
piiAL allicht weder gelegenhei<l zou vinden, zijn moedwil
lucht te geven *).
De uitgave is nochtans doorgegaan. Op den !•*«»»
Februari 1559 legde Utenïïove er de laatste hand aan
door het schrijven van de voorrede , die hij met Petrus
Antoniüs over Frankfort naar den uitgever Joannes
Oporinüs te Bazel zond -). In deze voorrede vloeit hij
over van verontschuldigingen over het wereldkundig
maken van zijn verhaal. Hij verantwoordt zich niet
onduidelijk tegenover Calvijn ; hij gebruikt zelfs enkele
van diens woorden bijna letterlijk 3),
Het duurde nog ruim een jaar, vóórdat het boek
in het licht kwam. Eerst was de copie gezonden aan
Crispin te Genève. Het schijnt , dat de geest der pre-
*) pHistoriam reditus vestri hoc tempore excudi collegae
mei ntile esse non putarnnt. Vides enim qnam exulcerata
sint omnia et qno amentiae praecipites ruant Westphalici,
etiamsi nemo eos lacessat. Turbulentos quidem eornm impetas
repellere, nobis moderati etiam homines concedent, eed vul-
nera renovare quae odia semisepulta iterum accendant non
videtur esse consultnm. Adde quod libri gratia iam temporis
progressu obsolevit. Quum mihi suum iudicium referrent fra-
tres assensas sum: neqne molcste feres, nt spero, si mnlto-
rum pioram offensioni occarrere studuerimus. Deinde veriti
sumus ne plansibilem ansam arriperet Westpbalus exercendae
suae petulantiae. Qnis enim modus, si vos improbis non mi-
nus qnam virulentis criminibus denuo onerareincipiat" (Cor-
pus Reformatorum, Calv. opp. XVII, p. 379).
*) GrABBEMA, Epistolarum centuriae tres, p. 140.
') Bijv.: „ex tanto temporis interea progressu quo libri
gratia magna ex parte alioqui o bsole visset , facile indices,
etc." (Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, p. 7).
Digitized by VjOOQIC
184
dikaiiten aldaar ook dezen beheeischt heeft, of dat
zij bem de zaak hebben afgeraden; althans hij heeft
het niet gedrukt.
Oporinus te Bazel heeft die taak op zich genomen,
maar in April van het jaar 1559 had hij nog niets anders
dan Utenhove's voorrede; de copie van het eigenlijke
werk was toen nog bij Crispin. Als Oporinus die spoe-
dig in handen had, beloofde hij haar nog vóór den
herfst te zullen afdrukken '). Eerst in Maart van het
jaar 1560 was het werk gereed-).
Over vorm en inhoud behoef ik na al het vooraf-
gaande niet uit te weiden'*).
Het verhalend gedeelte eindigt op pag. 235. Het
1) loa. Oporinus aan k Lasco, Basel, 6 April 1559 (by
GrABBEMA, Ëpistolamm centuriae tres, p. 139 seq).
') Utenhovius, Simplex et fidelis narratio, aan het
slot: „Basileae, ex officina Joannis Oporini, Anno Salatis
hamanae MD. LX. Mense Martio*'.
*) De volgorde der hoofdstakken is deze: cap. 1: Qua
occasione Peregrinoram ecclesiae Londini, per Ednardnm
Kegem snnt institutae , ac demum post eins mortem dissipatae
(pag. 12 — 21). Cap. 2: Navigatio nostra in Daniam (p. 21 —
24). Cap. 3: De profectione nostra ad Regem Daniae, quae-
qne nobis ibi acciderint (p. 24 — 100). [In dit hoofdstuk vor-
men afzonderiyke paragrafen: De regia ad nostram supplicatio-
nem, et nostra vicissim ad illam responsie, p. 41. Colloquium cum
P. Noviomago et Henrico Buscoducensi ipsius collega, habi-
tum Coldingae, p. 73]. C a p. 4 : Quid Haffniae nostris accident
(p. 100—118). [Afzonderlijke paragrafen: colloquium inter
Petrum Palladium, et Hermetum Baokerelium, p. 101. Quo-
modo nostri ex Dania pulsi sunt, p. 109]. Cap. 5: Quid
nostris Wermundae et Rostokii acciderit (p. 118—120).
Cap. 6: Quid nostris Wismariae acciderit (p. 120 — 165).
[ Afzonder lyke paragrafen: De conflictu cum Mennone Simonis,
aliisque eius farinae hominibus, p. 122. De periculis eiecti-
onis nostrorum ex civitate Yuismariense , p. 125. De collo-
quio cum Joanne Kole, pastore Yuismariense, p. 134. De
eiectione nostrorum fratrum ex civitate Vuismariense, p. 136.
Digitized by VjOOQIC
' 185
wordt besloten door eene ))Narede uit naam van alle
predikanten der vreemdelingen te Emden" (p. 235,
238). Dan volgt de brief, dien a Lasco terstond bij
zijne aankomst in Oost-Friesland aan Christiaan III,
koning van Demarken, geschreven heeft (pag. 239 —
255). Aan eene uitvoerige »Lijst der merkwaardigste
zaken en woorden, die in dit boek voorkomen", gaat
nog vooraf het tractaat, waarop ik reeds tweemalen
de aandacht vestigde')- de «Rationes Quaedam".
Dit was eene verzameling van bewijzen tegen de
avondmaalsleer der Lutheranen. De beteekenis van
dit tractaat komt hierin uit, dat een gewoon Luthe-
raansch gevoelen als het gevoelen van Westphal wordt
wederlegd.
De gronden, waarop Utenhove zijne stellingen bouwt,
boezemen ook ons nog meermalen belang in. Zoo
beweert hij bijv. op pag. 279: »De letterlijke opvat-
ting der woorden: ,dit is mijn lichaam' enz. strijdt
met vele andere plaatsen der Schrift". Hiervoor heeft
hij verscheidene bewijzen. Onder andere : » Johannes
16 zegt Jezus: ,wederom verlaat ik de wereld en ga
heen tot den Vader. Uit welke woorden : ,ik verlaat' ,
.ik ga heen' , blijkt , dat Christus naar het lichaam onder
de elementen van het Avondmaal niet is. — Hande-
lingen 7 zegt Stephanus : , Ziet , ik zie de hemelen ge-
Colloqainm inter M. Micronium, et D. Henricum Smedeii-
stede, Vuismariae habitam, anno 1554, Feb. 18. p. 137].
Cap. 7: Quid nostris fratribus Lubecae accident (p. 165 —
191). [Afzonderlyke paragraaf: Colloquium inter Martinum
Microninm, et pastores aliquot Lubecanos, Lubecae habitum
anno 1554, Feb. 26, p. 171]. Cap. 8: Quid fratribus nos-
tris Hamburgi accident (p. 191—232). Cap. 9: Ubinam
Deus nostris sic dissipatis Ëcclesiis tandem sedes dederit
(p. 232—235).
») Zie hierboven, blz. 6 en 39 v.
Digitized by VjOOQIC
I8ü
opend en den Zoon des menschen staande aan de
rechterhand Gods'. — Philippensen 3 zegt Paulus:
,onze wandel is in de hemelen, waaruit wij den
Zaligmaker verwachten, (namelijk) den Ileere Jezus
Christus'. Deze verwachting moet natuurlijk verstaan
worden van Christus' laatste wederkomst, daar de
Schrift geene andere kent. Alle gedachte aan eene
dagelijksche wederkomst van Christus in zijn Avond-
maal is ongegrond". Het is bepaald onverklaarbaar,
deze eerste proeve van Gereformeerde dogmatiek, ge-
vloeid uit eene Nederlandsche pen, zoo diep in de
vergetelheid is verzonken, dat niemand haar meer
schijnt te kennen O-
Over de uitwerking van zijn «Eenvoudig en getrouw
verhaar* heeft Utenhove in dat opzicht niet te klagen
gehad. Nog lang na zijn dood, namelijk in het jaar
1608, verscheen er eene Duitsche vertaling van*).
*) Zie hierboven, blz. 6.
*) De volledige titel is als volgt: Kurtzer, einfalti-
ger.und waarhafter Historischer Bericht, wie die
(yhristliche Kircbe vnd Gemeine auss Niderland vnd von
anderen ausslandischen örtern , in Engelland erstlich ange-
fangen vnd auf kommen, auch endlich widernmb zerstört
worden: ftirnemlich aber was sie desswegen für reisen haben
anf sich nemen vnd thun mussen, vnd wie es ihnen anf
denselbigen ergangen sey. Darinn zngleich vil vom Abendmal
des Herren vnd vom hentigen gegenwertigen streit desselbi-
gen gelehrt vnd gehandelt wird , wie auch von andern sachen
mehr, die mit einander lesens wol werth seind. Welches alles
geschehen vnd sich zugetragen bat, im jar nach Christi ge-
burt 1553 vnd 1554: vnd ist anfanglich durch JohannVten-
hoven von Grendt in Latein beschrieben , vnd zu Basel durch
Johannem Oporinum im jahr 1560 gedruckt. letzt aber aller-
erst auss dem Latein ins Teutsch gebracht, durch Bartholo-
maeum Ehodingum, Marpurgo-Hassum, Dienern am wort
öottes zu Dilleburg. Luc. 17 vs. 1. Es ist vnmöglich dass
Digitized by VjOOQIC
187
Zij is van Bartiiolomaeüs Rhodingus , uit Marpurg, in
Hessen , predikant te Dillenburg *)• De vertaler ver-
zekert in zijne opdracht aan »der edlen und viltu-
gendreichen Jungkfrawen Catiiarinen von Bruch, jet-
zund auf dem FürstUchen Hessischen Frawenzimmer
zu Cassel*' (nl. aan het hof van Juliana, eene geboren
gravin van Nassau-Catzenellenbogen , gehuwd met den
landgraaf van Hessen), dat men niet genoeg uitwei-
den kan over de nuttigheid van het boekje en de
noodzakelijkheid om het te lezen, » vooral in deze
booze tijden, nu de belijders der goddelijke waar-
heid hier en daar zoo hard benauwd en vervolgd
worden". Vele ijverige Christenen hebben gewenscht,
dat een Duitsche vertaling het licht mocht zien.
Onder anderen heeft ))der Ehrnhaft, wolgelahrt, vnd
in seinem beruf sehr tleissige mann Christophorus Cor-
vinus , jetziger zeit Buchdrucker zu Herborn", zijn bost
gedaan. Na herhaalde uitnoodigingen heeft hij eindelijk
den schrijver tot de vertaling overgehaald. Zij wordt
nu gepubliceerd in de hoop, dat zeer velen hierdoor
in de eenmaal erkende waarheid zullen gesterkt en
getroost worden, en dat vele anderen nu eene goede aan-
nicht ergernus kommen: docli webe dem durcli welchen sie
kommen. Gedrackt zn Her bom in der Grrafscbaft Nassau
Catzenelnbogen etc. 1608. De voorrede is gedagteekend 1603.
Ik mocbt een exemplaar gebruiken, dat toebeboort aan Dr.
C. Sepp te Amsterdam. Het formaat is octavo.
') Op blz. 6 beb ik gezegd, dat Nicolaas Rhodingus in
bet exemplaar der Narratio, dat bewaard wordt op de Ko-
ninkiyke Bibliotbeek, de woorden „Egregius tractatus" scbreef
boven de Rationes quaedam. Hij beeft nog. vele andere
aanteekeningen met de pen gemaakt, meestal verbeteringen
van drukfouten. In welke betrekking bij tot Bartholo-
MAEUS Rhodingus stond, is my onbekend.
Digitized by VjOOQIC
188
leiding en gelegenheid raogen hebben lot erkenning dier
waarheid. — Het werk van Utenhove had dus vijftig
jaar na de uitgave zijne belangrijkheid nog niet ver-
loren.
Achter de vertaling der «Narratio" , voegde Bartho-
LOMAEus Rhodingüs gceue vertaling van de «Rationes
Quaedam." Hij was dus niet zulk een vurig vereerder
van dat tractaat als Nicolaas Riiodingl's '). Wat er
volgt (alles in doorloopende pagineering) is: «Bericht
von dem leben vnd sterben des Herren Galeacii Carac-
cioli" en «Ein Lied zum Herren Christo: im thon
des 434. Psalms".
Na deze uitweiding hebben wij van Uteniiove's werk-
zaamheid in Polen weinig of niets meer te verhalen.
De kwijnende gezondheid van a Lasco en het machtiger
worden der Unitariërs maakte hem het verblijf aldaar
onaangenaam. De vriendschappelijke toon in Utenhove's
brief aan Socinus over de ongesteldheid van a Lasco ^),
verhindert hem niet, de bitterste verwijten te zeggen
tegen de Protestanten in Polen , waarvan zich Socinus
en de zijnen mochten aantrekken wat hun paste.
Hoeveel moeite het a Lasco en den zijnen in dezen
tijd moet gekost hebben, met Socinus enBLANDRATA
nog als vrienden om te gaan, laat zich denken. Zij
moesten dit wel doen, naar het schijnt, omdat de
Unitariërs met de beste aanbevelingen uit Zwitserland
waren aangekomen ^) en wegens hunne beschaving
*) Zie noot 1 op bladzijde 187.
*) Hierachter in de Bijlagen, blz. XXXHI— XXXV.
») In Juni 1558 keerde Socinus na een lang verblijf in
Zwitserland naar Polen terug. Hij vertrok met eene warme
Digitized by VjOOQIC
189
overal door den Poolschen adel reeds als welkome gas-
ten waren begroet. In den bitteren toon van den zoo-
even genoemden brief zie ik doorschemeren, dat de
waarschuwingen, die. wonderlijk genoeg, ras op de
aanbevelingen uit hetzelfde Zwitserland volgden , eerst
aankwamen, toen de Gereformeerden zélven al hadden
ingezien , dat zij voor hunne zaak van die Italiaansche
vrienden alles te vreezen hadden ' ).
Utenhove schijnt al eens het voornemen gehad te
hebben , Polen te verlaten , maar de aandrang van vele
geestverwanten had hem doen besluiten, het jaar
1559 daar nog door te brengen. De verandering van
zaken in Engeland bracht hem van dat besluit af.
Op den 17den November van het jaar 1558 overleed
Koningin Maria, de dochter van Hendrik VIII en Ca-
TiiARiNA VAN Arragon. Krachtonshet testament van ha-
ren vader moest zij worden opgevolgd door de Protestant-
aanbeveling van BuLLiNGER aan a La sco, waarin hy werd ge-
prezen om zijne zeden, zijne ongewone kennis van Hebreeuwsch,
Grieksch en Latijn en om zgne belangelooze liefde voor den
waren godsdienst, hetwelk alles hem waardig maakte, aan
eene school of by een of anderen vorst geplaatst te worden
(FuESLiNUs, Epistolae lleformatorum, p. 413). --Ook
by Utenhove werd hij door Bullinger aanbevolen^: „ik
schryf u korter, ook al omdat gy in den brenger een leven-
den brief hebt, nl. den heer Laelius Socinüs Senensis,
den Italiaan, die van onze zaken alles weet. Ik heb hem
nader beschreven aan k Lasco. Ik beveel hem n met voor-
liefde en met yver aan. Hy is waard, dat alle vromen hem
begunstigen en goed doen" (Gerdes, Scrinium Antiqua-
rium, tom. III en IV, p. 436). Bullinger wist zeker niet,
dat Utenhove hem al lang kende (zie boven, blz. 48).
*) Verg. de voorgaande aanteekening en blz. XXXVIII
in de Bylagen hierachter. Voor uitvoeriger by zonderheden
verwys ik naar Dalton , Johannes a Lasco, S. 496 — 500,
554-559.
Digitized by VjOOQIC
JK)
sche Elizabeth, de dochter van hem en van Anna
BoLEYN. Het Parlement erkende haar als Koningin,
maar Paus Paulus IV beval haar, wegens hare on-
echte geboorte, de kroon af te leggen. Zij maakte
zich toen geheel los van den Paus, verklaarde zich
openlijk voor de Hervorming (15 Januari 1559) en
liet zich door het Parlement bevestigen in de Konink-
lijke oppermacht in alle kerkelijke zaken. Zij voerde
nu beslist de Hervorming in. De tijding van dezen
omkeer werd door de Protestanten op het vasteland
met groote blijdschap ontvangen. De Hervormden,
die bij de troonsbeklimming van Maria gevlucht waren,
keerden nu terug, en w^edei'om werd Engeland de
schuilplaats voor vervolgde ketters uit de Nederlanden
en Frankrijk. Utenhove. dieniet wist, wat hij van het
totstandkomen der Reformatie in Polen te verwach-
ten had, vatte het plan op, zich naar Londen te be-
geven. Hij koesterde de hoop, dat hij thans de som
gelds, eenmaal aan een koopman aldaar ter leen ver-
strekt, en door de vlucht uit Engeland in 1553 ver-
loren, zou kunnen terug erlangen ' ). In Juni van het
jaar 1559 ^) kwam hij te Frankfort aan de Main. Hij
*) Zie boven, blz. 17 v., biz. 101, en hierachter indeBy-
lagen, blz. XXXVII -XXXIX, Utenhove's brief vanden
13^«a Juni 1559 , waaraan wij de bijzonderheden in den tekst
ontleenen.
* ) RuYTiNCK (GrheschiedenissenendeHandelingen,
in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III,
dl. I, blz. 31) en in navolging van hem^, Strype (Annals
of the Reforraation under Q neen Elizabeth, vol.
I, 1725, Chap. 8, page 117) zeggen, dat hij eerst 24 Au-
gustus aankwam. Dit berust op eene vergissing van Ruytinck.
Deze schijnt alleen gebouwd te hebben op het adres van een
brief van Bullinger d.d. 24 Aug. 1559 aan Utenhove te
Frankfort aan de Main.
Digitized by VjOOQIC
491
zette zich spoedig tot schrijven aan Bullixgeu en Ma r-
TYR, en verzocht hen om hunne hulp, dc/en kcei' in zijn
eigen belang. Zij moesten een gemeenschappelijken
brief opstellen aan Engelands koningin . om haai' zijne
zaak (de teruggave van het geleende geld) aan te
bevelen. Zij konden haar herinneren aan hare plichten
jegens God en jegens de menschen, en zoo komen op
de vreemdelingen en eindelijk op hem. Uitdrukkelijk
begeerde hij, dat zij beiden den brief zouden onder-
teekenen, en hij twijfelde er niet aan, of hun schrij-
ven zou der Koningin zeer welkom wezen. Om hen
gerust te stellen aangaande zijn vertrek uit Polen,
zond hij hun een getuigschrift van de Poolsche broe-
ders, met verzoek, dit te gelijk met den verlangden
brief aan de Koningin, terug te zenden bij gelegen-
heid van de eerstkomende Frankforter mis. In Sep-
tember na de mis, zou hij de reis naar Londen aan-
vaarden. Hij zou dan ook brieven van a Lasco naar
Engeland medenemen. Wilden ook zij nog bijzondere
brieven schrijven aan degenen, die daar met eenig
gezag bekleed waren , dan zouden zij hem groot ge-
noegen doen *).
RuYTiNCK (en, in slaafsche navolging van hem, Strype)
beweert, dat Uteniiove inderdaad met eene aanbeveling
aan de Koningin , van Büllinger en Martyr te Londen
is aangekomen. Deze bewering berust ongetwijfeld op
verkeerde lezing van denzelfden brief, waarin juist
het tegendeel staat. Büllinger antwoordde den248t«n
Augustus -) : ))het getuigschrift van de Poolsche broe-
*) Zie hierachter de Bijlagen, blz. XXXVIII v.
2) RuYTiNCK gebruikte natuurlijk het handschrift zelf , be-
waard iu het Archief der Hollandsche kerk te Londen. Later
is hij, tegelijk met BuLLiNGEirs andere brieven aan Uïen-
HOVE, afgedrukt bij Gerdes, Scrinium Antiquarium,
torn. III et IV, p. 444 seq.
Digitized by VjOOQIC
11)2
ders ontvangt gij hierbij ingesloten terug. Ik zend u
geen brief aan de Koningin , zooals gij verlangdet. De
redenen hiervoor zal ik u in weinig woorden zeggen.
Ik heb het niet durven doen , want ik had reeds ééns
geschreven (misschien onvoorzichtig genoeg), en ik
twijfel er aan, of een tweede schrijven harer Majesteit
wel aangenaam zou geweest zijn. Niet zonder reden
dus laat ik het na. Daar ik evenwel uwe hoop niet
den bodem wilde inslaan, integendeel bereid ben u,
mijn broeder bij uitnemendheid, op elke wijze, zooveel
ik kan , te helpen , heb ik hier een brief ingesloten
aan den hofprediker der Koningin, waarin ik hem
uwe zaak aanbeveel, opdat hij die bij de Koningin
moge voorstaan". Hoe de zaak is afgeloopen, weet
ik niet.
Utenhove ging op reis. Hij liet zijne vrouw dien
winter te Frankfort blijven; in het volgend voorjaar
is zij hem gevolgd '). Toen hij te Londen kwam,
vond hij daar reeds eene gemeente van Nederlanders
en Walen bijeen. Aan het hoofd der Nederlanders,
die in de Christus-kerk of de Margaretha-kerk of elders
vergaderden ') , stond Adriaen vanHaemstede uit Zee-
land, ccn ))geleerd welsprekende man, die onder 't
cruyce veel gedaen en gheleden hadde" ').
') Zie hierachter in de Bijlagen, blz. XL.
*) RuYTiNCK, Gheschiedenissen ende Handelin-
gen, (in de Werken der Marnix- Vereeniging, Serie
III, dl. I), blz. 31. Volgens eene aanteekening aldaar van
den nitgever Dr. J. J. van Toorenen bergen bestaat Christ-
Church nog en is thans eene kostschool.
') Zie EuYTiNCK, t a. p.; Corpus Reformatorum,
Calvini opera, torn. XVIII, p. 391. Zie over Adriaen Corn.
VAN Haemstede en zgn werk De Grheschiedenisse
ende den doodt der vromer Martelaren, z. pi. 1559,
de belangrgke verhandelingen van Ab. Utrecht Dressel-
Digitized by VjOOQIC
193
Utenhove was van Frankfort door Friesland gereisd
en had daar Petrus Delaenus >) tot reisgenoot gekre-
gen. Deze werd nu aan H aemstede als tweede predikant
toegevoegd. De Waalsche gemeente, die, evenals te
voren, vergaderde in de kerk van Threadneedle Street *),
had nog geen vasten predikant. De dienst werd waar-
genomen door Januarius ^). De voornaamste zorg van
Utenhove, die wederom ouderling werd *), was het
terugwinnen van de voorrechten, die de vreemdelin-
gengemeente onder de regeering van Eduard VI ge-
noten had. Hij had bij zijne komst het bekende Patent
van dien Koning medegebracht (uit Emden denk ik),
en met alle bescheidenheid verzocht hij ^) thans Eliza-
BETH , het te bevestigen. Zijn verzoek ontmoette groote
bezwaren. De zaak werd gesteld in handen van den
geheimen Raad en de Bisschoppen, en eindelijk werd
huis (in Eist en Royaards, Archief, dl. YI, Leid. 1835,
blz. 41—150) en van Dr. C. Sepp (in diens Geecliied-
kundige nasporingen, dl. II, Leid. 1873, blz. 9—136).
*) Delaenus was predikant geweest bg Jonker Tydovan
Knipphus (Kniphuizen). Zie Ruytinck, Ghescliiedenis-
sen ende Handelingen (in de Werken der Marnix-
Vereeniging, Serie III, dl. I), blz. 24. Verg. hierboven,
blz. 102, aant. 1.
*) Ruytinck, a. w.,blz. 32; Southerden Burn, History
of the Foreign Protestant Kefngees, p. 24.
') Corpus Reformatorum, Calvini opera , torn. XVIII ,
p. 134, 143. Over de twisten na z^u vertrek, aangaande de
benoeming van een predikant , zie beneden , blz. 200, 203 vv.
^) Zie over de wijze van benoeming der Kerkeraadsleden
de merkwaardige bladzgden van Ruytinck, Gheschiede-
nissen, blz. 34 — 40.
») Dat Utenhove dit deed, blgkt uit het woord „impe-
travi" hierachter in de Bglagen, blz. LXVI, en uit de ver-
zekering van NicoLAUS Gallasius (Corpus Reformato-
rum, Calvini Opera, tom. XVIII, p. 165). H^ was dan ook
de aangewezen man.
13
Digitized by VjOOQIC
194
geantwoord , dat men van de Koningin de bevestiging
van het Patent niet te verwachten had. De oorzaken
waren onder andere: 1®. Hare Majesteit kon in haar
koninkrijk geen vreemdeling toelaten als superinten-
dent naast den Bisschop van de diocese; zijwensclite
dus, dat de gemeente zich in alle voorkomende zaken
met de hulp van den bisschop van Londen vergenoe-
gen zoude; 2®. De Raad had bezwaar tegen de clau-
sule, waarbij de vreemdelingengemeente verklaard
werd een Corpus corporatum politicum, en haar
geschonken werd de volstrekte eigendom van den
tempel en den grond , waarop hij stond , te meer om-
dat men daar ook onder verstond het kerkhof (church-
yard) en twee huizen daarnaast , waarin de predikanten
ten tijde van Koning Eduard gewoond hadden. — Wat
men verkreeg, was dit, dat de Koningin haren Pur-
veyor schriftelijk gelastte, den Jezus-tempel in Austin
Friars ledig te maken van al de tonnen en vaten en
andere stoffage, dat daar in Koningin Maria's dagen
was opgeborgen (deze gebruikte het als een soort van
tuighuis voor de marine), en de vreemdelingen te
herstellen in het bezit en het gebruik van dien tem-
pel**). Dat zij den church-yard en de beide predikants-
woningen er niet bij kregen, was wel het werk van
den Markies van Winchester, Schatmeester des Rijks,
die van Koning Eduard het grondgebied van St. Augus-
tine Friars had ten geschenke ontvangen maar zon-
der deze kerk en aanhoorigheden ; hij had zijn huis
op een stuk van dit grondgebied, en was er op be-
dacht, -dat zoo weinig mogelijk van het oude kloos-
') EuYTiNCK, Gbescbiedenissen, blz. 32. Strype,
Annals of the Beformation nnder Queen Eliza-
beth, vol. I, 1725, Chap. 8, page 118.
Digitized by VjOOQIC
195
tergoed hem ontging. Want voor den godsdienst ge-
voelde hij weinig of niets >).
Strype verzekert, dat de vreemdelingengemeente
aan het eerste bezwaar der Koningin tegen de ver-
nieuwing van het Patent van Eduard VI te gemoet
kwam, door Edmund Grindal, den bisschop van
Londen, tot hun Superintendent te verkiezen «). Het
is niet van belang ontbloot op te merken , dat Ruytinck
daar niets van weet. Hij vermeldt die verkiezing niet
en noemt Grindal nergens den Superintendent Hij
heeft wèl eene vertaling opgenomen van de door
Grindal vervaardigde herroeping van Haemstedius *),
waarin door hem zelven gesproken wordt van den
«Superintendent beyder Gemeynten, den Eerw. Bis-
schop van Londen" *). Uit de briefwisseling van Cal-
viJN met NicoLAAS Gallasius, die in 1560 Waalsch
predikant te Londen werd, blijkt, dat er over het
kiezen van een superintendent eenig verschil van gevoe-
len in de gemeente geweest is. Calvijn schreef, dat
hij gehoord had , dat sommige leden der kerk te Lon-
den een anderen superintendent begeerden dan den
Bisschop van Londen ^). Gallasius antwoordde hierop :
DWat aangaat het Superintendentschap , dat, zooals gij
vernomen hebt, door een der onzen zou worden be-
1) Strype, Annals of the Eef. under Q. Elizabeth,
vol. I, page 118.
*) Strype, Ibidem.
') Zie beneden, blz. 213 en noot 1 aldaar.
*) BuYTiNCK, Gheschiedenissen end Handelingen
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III,
dl. I), blz. 53. Vergelgk Strype, Edmund Grindal,
1710. Appendix, Book I, Nnm. U, p. 4.
*) Corpus EeformatoTum, Calvini opera, tom. XVIII,
p. 116 seq. Aan het origineel ontbreekt de dagteekening. Latere
afschriften geven den datum: 16 Juni 1560.
Digitized by VjOOQIC
196
geerd, ik weet niet, of dit geen ongegrond envalsch
gerucht is. Ik heb gehoord, dat vóór mijne aankomst
door Utenhove een verzoekschrift tot de Koningin ge-
richt is , waarin haar verzocht werd, de vroegere vrijheid
aan de vreemde kerken terug te schenken. Te gelijk
verlangde hij, dat de Superintendent, die vroeger aan
hun hoofd gestaan had, zou worden teruggeroepen,
en dat intusschen reeds iemand anders zijne betrek-
king waarnemen zou. Zoodra dit bekend werd , kwam
Utenhove in verdenking , dat hij zelf het ambt begeerde
en zich zelven candidaat stelde. Ik heb hem echter
plechtig hooren verzekeren , dat hij hieraan nooit ge-
dacht had. Doch gij kent de soort van lieden wel,
die niet gemakkelijk terugkomen op hetgeen zij zich,
al is het op nog zulke losse gronden, in het hoofd
gezet hebben. Er was wel reden tot verdenking, maar
ik houd het er voor, dat door het gerucht de zaak
vergroot is en op kwaadwillige wijze uitgebreid, de-
wijl er geen vraag meer naar gedaan is en geen
quaestie meer over geweest is *).
Nu komen nog de volgende bijzonderheden in aan-
merking. Strype zelf zegt: ))Na Grindal had de ge-
meente geen superintendent meer" *). In den eersten
tijd was het de gewoonte, dat de predikanten der
gemeente den nieuwbenoemden aartsbisschop van
Canterbury en den nieuwbenoemden bisschop van
Londen begroetten. Strype heeft enkele toespraken,
bij zulke gelegenheden gehouden , aan de vergetelheid
ontrukt'). De eerste is: ))Het adres van de HoUand-
*) Corpus Reformator um, Calvini opera, tom. XVIII,
p. 165.
*) Strype', Annals of tlie Keformation nnder
Queen Elizabeth, Vol. I, Chap. 8, page 118.
») In deel IV (1730) van de Annals of the Refor-
mation under Qneen £lizabeth, waarin lig voortgaat
Digitized by VjOOQIC
197
sche kerk te Londen, aan BANCRorT, bisschop van
Londen, bij gelegenheid van diens verplaatsing naar
Canterbury in het jaar 1604, toen de heer De la Fon-
TAiN, predikant der Fransche kerk, de volgende toe-
spraak hield" : enz. (hij beval de kerken in des Aarts-
bisschops gunst ; hij zeide , dat het de gewoonte was , uit
naam der kerken, den tot Aartsbisschop bevorderde
te begroeten). Daarop volgt: »De rede van den heer De
LA FoNTAiN tot Dr. Vaughan, den nieuwen Bisschop
van Londen , 1604". Hij beveelt de gemeente in diens
gunst. Hij zegt, dat het altijd de gewoonte geweest
is , den nieuwen Bisschop te begroeten , nadat de Su-
perintendent vroeger de Bisschop was. Hij telt de
Superintendenten op : eerst werd met den titel van '
superintendent, tot opziener aangewezen, JoHANNESa
Lasco uit Polen; zoo heeft ook, toen de kerken her-
steld waren , door de welwillendheid en op gezag van
Elizabeth, de nooit genoeg geprezen Koningin, Jan
ÜTENHOVE , die eveneens door vele voortreffelijke eigen-
schappen uitmuntte, van afkomst een Vlaming, ditzelfde
ambt waargenomen, daar hij onder ons de aangewe-
zen man was*); toen vervolgens de Eerw. vader Edm.
Grind AL den Londenschen bisschopszetel innam, heb-
ben zij hem gekozen tot beschermheer en superin-
tendent van de kerk der vreemdelingen*).
tot het jaar 1612 , dus enkele jaren der regeering van Jaoob
I mede behandelt. Dit deel bevat eigenligk niets dan eene
verzameling van documenten.
1) Ut et restitatis Ëcclesiis, benevolentia , et auctoritate
Elizabethae, nunquam satif pro meritis landatae Eeginae Jo-
bannes TJtenbovins, et ipse mnltis virtutibns insignis , natione
Flander, boe idem munns inter nos sortitns obivit.
*) Strype, Annals of the Reformation nnder
Queen Elizabeth (and King James), Vol. lY, page
394. Op page 395 volgt nog: „The Bishop of London's
Digitized by VjOOQIC
198
Ten slotte is het zeker, dat Grind al feitelijk het
oppertoezicht over de gemeente heeft uitgeoefend,
zooals uit het vervolg ook blijken zal. Uit het vooraf-
gaande nu trek ik dit besluit : Utenhove was natuur-
lijk door zijn aanzien onder de Nederlandsche vluch-
telingen, door de gewichtige diensten, die hij der
gemeente reeds vroeger bewezen had , in haar midden
de hoofdpersoon; Grind al oefende het oppertoezicht
over haar uit, enkel uit kracht van den wensch der
Koningin en harer Raadslieden, dat de vreemdelingen
zich met de hulp van den Londenschen bisschop
vergenoegen zouden; zij hadden hem evenwel niet tot
superintendent verkozen ').
Utenhove zat niet stil. De Koningin had geweigerd
de gemeente te verklaren een Corpus corporatum
politicum, m. a. w. haar rechtspersoonlijkheid te ver-
leenen. Reeds op den 298teu Januari werd het verzoek
om die »municipalis libertas'' herhaald*). De uitslag
was niet gunstig. Of Grindal in zijn brief van het
jaar 1563 aan Utenhove (hierachter) over deze zelfde
zaak spreekt, is niet recht duidelijk^). Op den 19d«a
answer*'. Dan : „De la Fontain's present Eeply tot the Bisbop's
SpeecV. Merkwaardig is, dat de Bisschop hen verzocht, het
twistvuur in de £ngelsche kerk niet aan te blazen.
^) Alle schr^vers op te noemen, die op dit pnnt gedwaald
hebben, zon niet aangaan. Yerwonderlgk is het, dat zelfs de
uitgevers van Kuytinck's werk de onde fout herhalen. Zie
blz. VIII van de voorrede, in de Werken der Marniz-
vereeniging, Serie III, dl. I.
*) Strype, Annals of the Eeformation under
Queen Elizabeth, Vol. I, Chap. 8, pag^ IIS. Verg. blz.
LX VI in de Belagen, hierachter.
3) Ik heb het oog op de woorden: „De rebus ecclesiae
vestrae nolo quicquam praeeipitare , et vos vocabo, si vestra
res agatur^' (in de Bg lagen hierachter, blz. L).
Digitized by VjOOQIC
199
December 1567 werd aan de reglementen der gemeente
rechtskracht verleend , en wel voor alle Protestantsche
vreemdelingen binnen de stad Londen ' ). Deze maat-
regel geschiedde waarschijnlijk nu niet in haar eigen
belang, maar met hetzelfde doel, als waarmede
Eduard VI indertijd hetzelfde voorrecht haar toege-
kend had, n.l. om beter overzicht op den toeloop van
»uitlandischen" te hebben *). In elk geval is zij aan
dit doel dienstbaar geweest , zooals wij straks zien zul-
1) Strype verhaalt op het jaar 1567 (Annals of the
Beformation under Q. Elizabeth, Vol. I. chap. 50,
page 542) : „This Year the Bishop of London , with other the
Queen*8 Commissioners for Causes Ecclesiastical , made a De-
oree in behalf of the Dutch Strangers Church in London.
The Occasion this, Some Members of this Church had carried
them selves disobediently to the Orders of it, and then for
avoiding the Censnres, had departed and revolted from it.
This Behavionr, too often practised, put the Chnrch npon
addressing and petitioning the said Commissioners, that they
who without any just Cause had thus gone from them,
might be brought back, and obliged to a Eeconciliation
with the Church again. Hereupon they did Decree, First,
That the said Dutch Church should continue in its first
Constitution , under its own Discipline hitherto accustomed,
and in its Conformity with other the Eeformed Churches;
Confirming the Ministers, Elders and Deacons of the same
Church in their Ministries and Administrations. And then
ezhorted all Strangers abiding in the City of London, who
professed Christ and his Gospel, to join themselves to that
Church, and submit to its Holy Appointments. And further,
declared, all such as had made a Defection from thisChurh,
and had caused the late Disturbance in it, to beunquietand
stubborn Persons, until by Eepentance they returned and
gave Satisfaction to God aud his Church; reserving to them-
selves the further Bestraint aud Correction of them. This
was given under their Seal the 19th of December, 1567.
Anno Beginae 10^\ Hen behoort deze oficiëele waarheid met
een „korrel zout^' te gebruiken.
*) Zie hierboven, blz. 58, 62, 82 v.
Digitized by VjOOQIC
200
len. De rechtskracht harer reglementen werd opnieuw
bevestigd door Jacobus I in het jaar 1611. Deze
koning verkocht haar in het jaar 1611 het »kerkhof' en
de daarop gebouwde huizen voor de som van 600
pond. ))For which the King granted them his gra-
cieus Letters Patents", zegt Strype *). Of dit betee-
kent, dat hij eindelijk hen herstelde in al de voor-
rechten , die zij krachtens het Patent van Eduard VI
genoten hadden, durf ik niet beslissen. Doch hoe dit zij,
feitelijk hadden zij toen alles, wat zij ooit hadden begeerd.
Het HoUandsche deel der gemeente had reeds spoe-
dig twee predikanten, maar het Waalsche was niet
zoo gelukkig. Januarius, die een tijd lang den dienst
schijnt waargenomen te hebben , vertrok *). De Waal-
sche Kerkeraad richtte nu een verzoekschrift aan
Calvijn en zijne collega's om één van een drietal
predikanten te zenden, wier namen zij noemden. Met
blijkbaar ongeduld hebben zij spoedig daarop dit ver-
zoek herhaald. Dit laatste schrijven is bewaard geble-
ven 3). Het is onderteekend door alle W^lsche
ouderlingen en diakenen; een naschrift (tot aanbeve-
ling en ondersteuning) is onderteekend door alle leden
1) Strype, Annals of the Eeformation under Q.
Elizabeth, Yol. I, pag. 543 seq. Zie aldaar hoe de Lon-
densche bisschop King in het jaar 1615 het op blz. 199
noot 1 vermelde decreet nogmaals uitvaardigde.
*) Corpns Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIIl,
134. Calvijn had een getuigschrift van hem gegeven , dat ze-
ker ongunstig moet geweest z^n, want spoedig daarop ging
hiy heen. Volgens Gallas lUS had hg de gemeente in wanorde
gebracht, evenals Ebrardus (1. 1.,'p. 143).
') Corpus Reformatorum, Calv. opp. XVIII, p. 29 —
32. In dezen brief is sprake van den voorgaanden.
Digitized by VjOOQIC
201
van den Hollandschen Kerkeraad en een tweede na-
schrift (met hetzelfde doel) is van Grindal , den bis-
schop. Het schrift is van de hand van ütenhove. Zij
verzoeken om een man van aanzien, die door zijn
overwicht in staat is de gemeente te beheerschen,
opdat zij tegenover de Engelschen een goed figuur
make. Anders staat het te vreezen , dat zij door oneenig-
heid zulk een aanstoot zal geven , dat de gemeente van
hare vrijheid zal beroofd worden. Zij hebben den moed,
te vragen om Viretus, Theodorus a Beza , Nicolaüs
Gallasius, MACARiusof Colongius. Gallasius >) werd
voor de taak aangewezen. In het begin van Mei ver-
trok hij naar Londen*). CALVUNgafhem brieven mede
voor Grindal , voor Ütenhove en voor de » Vlaamsche
kerk". Uit den brief aan Ütenhove ') stippen wij het
een en ander aan. De kerk van Genève miste Galla-
sius slechts noode; zij stond hem af, omdat de Lon-
densche gemeente hem een vruchtbaarder arbeidsveld
voorspelde. Calvijk wenschte deze gemeente geluk
met de bescherming van den humanen bisschop van
Londen. In een afzonderlijk schrijven had hij getracht,
den Bisschop in diens welwillende gevoelens te beves-
tigen. Ook den graaf van Bethford, die verklaard had
der gemeente zeer genegen te zijn, had hij opgewekt
tot voortdurende waakzaamheid voor hare belangen.
*) Gallasius werd Aug. 1544 predikant te Genëve ; in het
jaar 1553 stond hg aan het hoofd van de gemeente telnssy;
in het jaar 1557 was h^ ged arende eenigen t^d te Par^s ge-
weest tot de komst van Macarius.
') Dit bl^kt 1^ nit zign afscheid van den senaat van Genève,
den 5^en Mei, 2® hiernit, dat hy den 16den Hei te Straats-
burg aan Calvijn schrift (Corpus Reform at ornm, Cal-
vini opera, tom. XVIU, p. 91 seq.).
») L. l, p. 89 seq.
Digitized by VjOOQIC
202
Hij dankte Utenhove , dat deze gelegenheid had gevon-
den, hem aan het hof te verontschuldigen, wat zijne
medeplichtigheid betrof aan het oproerige vlugschrift
van Knox: ))Het eerste bazuingeschal", waardoor de
Koningin verbitterd geworden was *). Aan den ande-
ren kant bekende hij , dat hij niet eens groote moeite
deed, de gunst aan het hof terug te winnen. De las-
tering was hem daarvoor al te lichtvaardig opgenomen.
Het is dan ook bekend genoeg, dat de regeering van
Elizabetii zeer gekant is geweest tegen Calvinisme.
Gallasius, die den IS^icn Juni te Londen aankwam ,
beleefde daar in den beginne geene aangename dagen.
Zijne vrouw had hij thuis gelaten *), en dat was maar
goed ook, want de Fransche gemeente bestond uit
onvermogende lieden, die bovendien nog zuinig en
vasthoudend waren *). Een tractement kreeg hij in
den beginne niet *). Eerst in Augustus. was hij zoo-
ver, dat hem heel wat beloofd werd, maar er kwam
niet van , want den een ontbrak de wil en den ander
het vermogen ^). In September heeft de graaf van
^) De titel was: T h e first blast of the trnmpet against
the monstruous regiment and empire of women (Genève, 1556 ?).
Calvijn veroTitschuldigdo zich zei ven bg Cecil , den Secretaris
yan koningin ëlizabeth met de verklaring, dat hy eerst van
de zaak niet geweten en later haar doodgezwegen had (Cor-
pns Reformator nm, Calvini opera, tom. XVII, p. 490).
Het boekje van Knox was eigenlek gericht tegen Maria,
Koningin van Engeland ; maar Maria de Guise , de regentes
van Schotland, Maria Stuart en Ëlizabeth hebben het
zich gel^kelijk aangetrokken.
') Corpus fteformatorum, Calvini opera, tomXVIII,
p. 117. •
') „Tenues sunt isti homines atque etiam parci ettenaces*'.
Woorden van Gallasius, 1.1., p. 165.
*) L. 1.. p. 140.
«} L. 1., p. 165.
Digitized by VjOOQIC
203
Maura hem als gast in huis genomen. Het tractement,
dat hem toen was toegelegd, bedroeg zóó weinig, dat
hij het lang moest opsparen, om zijne schulden te be-
talen * ). Eerst in Februari van het volgend jaar had
hij tractement genoeg, om zijne vrouw te kunnen
ontbieden *). Deze geldquaestie was niet het ergste
kwaad. Zij kwam voort uit andere omstandigheden,
die hem meer moeite hebben berokkend. Bij zijne
komst waren er, die zeiden, dat hij slechts door een
enkel groepje was ontboden, dat hij dus opnieuw
zich aan eene verkiezing door de meerderheid der
gemeenteleden had te onderwerpen ^). Toen deze
moeilijkheid uit den weg geruimd was, werd gezegd,
dat hij volgens het Patent van Eduard VI zijne benoe-
ming moest doen bekrachtigen door de Koningin. Hij
beriep zich evenwel op de veranderde omstandigheden
en op de genoegzaamheid van de goedkeuring des
Bisschops *). Op den dag zijner intrede wilde men,
dat hij door Petrus Alexander , en wel met handop-
legging, zou bevestigd worden. Ook hieraan heeft hij
zich onttrokken, door te zeggen dat zijne aanstelling
voldoende was en dat hij de handoplegging reeds
eenmaal ondergaan had s). De lezer vraagt wellicht,
hoe het kwam, dat hem. zooveel hinderpalen in den
weg gelegd werden. De verklaring is deze , dat hij te
') L. 1., p. 181 seq. Als zgn toestand niet veranderd was,
had h^ van honger moeten omkomen of terugkeeren.
*) L. 1., p. 366. Het tractement bedroeg ^ 50 (Southerden
BuRN, History of the Befugees, p. 34).
') Corpus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIII,
p. 135.
^) L. 1., p. 136 seq. Het spreekt van zelf, dat een Greneefsch
predikant bedacht was voor de antipathie van koningin
Elizabeth tegen alle Calvinisme.
6) L. 1., p. 138.
Digitized by VjOOQIC
204
kampen had met twee tegenstanders , die vroeger ook
predikant geweest waren, en die eerder dan hij te Lon-
den aankwamen om daar de predikantsplaats in te ne-
men. De een was de genoemde Petrus Alexander *),
M Petrus Alexander was vroeger kapelaan geweest bg
Koningin Maria (van Hongar^e), de znster des Keizers. In
het jaar 1549 was h^ met Bucerus en Eagius b^ den aarts-
bisschop van Canterbury (Epistolae Tignrinae, p. 43,
OriginalLetters, vol. I, p. 67). Hg werd toen door Cranmer
begiftigd met eene prebende en benoemd tot rector van All-
hallows te Londen (Corpns Eeformatornm, Calv. opp.
XVIII, p. 134). In het jaar 1556 volgde hg Garnerius op
als predikant der Waalsche gemeente te Straatsburg. Petrus
Martyr sprak toen zeer gunstig over hem, vooral over de
zuiverheid zgner leer(GERDES, Scrinium Antiquarium,
III et IV, p. 670), een lof, dien ook Gallasius later moest
herhalen (Corpus Reformatorum, Calv. opp. XVIII, p.
181). Op 6 Maart 1559 kreeg hg zgn ontslag te Straatsburg,
maar niet eervol (1. 1., p. 134, 138). Leden van de Straats-
burgsche gemeente hadden zeer onteerende dingen omtrent
zgn persoon aan Calvijn geschreven, (1. 1., p. 138). Hg kwam
nu in Engeland en volgens Gallasius dong hg naar het pre-
dikantsambt der Londensche gemeente, enkel om weder in
zgne eer hersteld te worden. Traktement had hg niet noodig,
want hg was wederom bekleed met zgne prebende, en kon
de inkomsten genieten, zonder het sacerdotium ter plaatse
waar te nemen. Om deze reden vooral werd hg door den
Kerkeraad begeerd (1. 1., p 135, 140). Reeds vóór Gallasius'
aankomst hadden zg Petrus Alexander vergund, eenige pre-
dikatieên te houden , en zij zouden hem zeker benoemd hebben,
omdat zg niet geloofden, dat er iemand uit Zwitserland zou
overkomen; was dat zoo, dan hadden zg het plan , beiden aan
te stellen (1. 1. p. 134). Gallasius weigerde volstrekt Petrus
Alexander als zgn collega te erkennen. Die meer wil verne-
men van den langdurigen strgd, waarbij de hulp des Bisschops
meermalen werd ingeroepen , verwijs ik naar het Corpus Re-
formatorum, Calv. opp. XVIII, p. 134-140, 143, 162—
165, 174. 180 seq., 220, 367. Petrus Alexander heefteen
tractement genoten van 20 ,marc8^'. (Zie Southerden Burn ,
Bistory of the Refugees, p. 34).
Digitized by VjOOQIC
205
en de ander Ebrardus of Eberiiardus ' ). Zij hebben
Gallasius gedurig veel onrust veroorzaakt. Hoe het
met Ebrardus afliep , weet ik niet. Petrus Alexander
kreeg eindelijk verlof nu en dan te prediken, endaar-
mede waren beide partijen min of meer verzoend.
Ook met eene gewichtige zaak, die destijds deHol-
landsche gemeente in beroering bracht, heeft Gallasius
zich ernstig bezig gehouden. Ik bedoel de zaak van
Adriaen van Haemstede *), den predikant, die om
zijne neiging tot Wederdooperij is afgezet geworden.
Het valt moeilijk, uit de bronnen, die mij ten dienste
staan, eene heldere voorstelling te putten van hetgeen
er eigenlijk gebeurd is. Utenhove, het voornaamste
lid, de eigenlijke leider der kerk ^), heeft er gedurende
vele maanden zooveel mee te doen gehad, ))ut vix
otium scalpendis (ut aiunt) auribus fuerit" *), en om
den ijver tot het bijeenhouden der kudde, dien hij bij
deze gelegenheid aan den dag legde, is hij door Gal-
*) MoRELLANUS schrgft aan Calvijn, uit Parys, 29 Juni
1559: „De reliquo Arnaldnm nostrum Antverpiam misimus
eins ecclesiae rogatu, quoniam derelicta fuerat ab Ebrardo,
qni ut se monacliissimum mercenarium comprobaret , provola-
vit in Angliam , simul atque audivit evangelie illic locum fore.
Nee misero curae fuit, qmod praeter tot furiosos papistas grex
ille multiplici sectarum genere circonsisteretur" (Corpus
Keformatorum, Calvini opera, torn. XVII, p. 569). En
HoTOMANüs schreef 22 December 1559 uit Straatsburg aan
Calvijn: „Londini est ecclesia gallica, cuius minister est
Eberardus quidam a vobis , ut audio , aliquando in Germani-
am inferiorem missus*' (1. 1., p. 705). Petrus Alexander en
Ebrardus zochten elkander wederkeerig, en te zamen Gal-
lasius den voet te lichten (1. 1. tom. XVIII, p. 137). Verg.
nog hetzelfde werk, tom. .XVIII, p. 143, p. 163 seq.
*) Zie boven, blz. 192 en noot 3 aldaar.
» Zie Strype, Gr in dal, Book I, Chap. 7, p. 66.
* Zie hierachter in de Bglagen, blz. LXV.
Digitized by VjOOQIC
206
LASius luid geprezen *). Daarom zullen wij trachten, zoo
goed mogelijk de geschiedenis van het gebeurde op
te stellen.
De hoorders van Van Haemstede merkten in zijne
prediking enkele punten op, die hun niet »zuiver"
toeschenen; zij kwamen hierop neder, dat hij de
Wederdoopers verklaarde voor zwakkere leden van
Christus «).
De inkleeding was evenwel zóó voorzichtig, dat het
moeilijk viel er de ketterij in aan te wijzen. Bij her-
haling werd hij voor den Kerkeraad (predikanten en
ouderlingen) gedaagd, maar hij kwam niet op. Toen
hij eindelijk zich gedwongen zag te verschijnen, bracht
hij eene menigte trouwe volgelingen mede en ver-
langde , dat die bij de bespreking tegenwoordig zouden
zijn. Gallasius vreesde, dat zij door rumoer het on-
derzoek zouden belemmeren. Daarom werden zij buiten-
gesloten en Van Haemstede werd alleen ond^vraagd.
Toen het eindelijk tot de zaak kwam, weigerde hij
de bekentenissen te doen, die de Kerkeraad van hem
begeerde. Hij verzocht, eenige artikelen op te stellen
en een termijn te bepalen , binnen welken hij die kon
beantwoorden. Vooral jegens Gallasius werd hij vijan-
dig gezind ; want deze had de artikelen zóó ingericht,
dat zij hem zeer in het nauw brachten ook had hij
hem vele lastige vragen gedaan. Bovendien wist Van
Haemstede, dat hij bij vonnis van Gallasius en
zijne ambtsbroeders in zijne betrekking geschorst was,
voor zoolang als de behandeling zijner zaak duurde;
*) Zie Corpus Reformatorum, Calvini opera, torn.
XVin, p. 424.
^)L. l.,p. 174seq.; EuYTiNCK, Ghescliiedenissen ende
Handelingen (in de Werken der Marniz-Yereeni-
ging, Serie III, dl. I) blz. 50,
Digitized by VjOOQIC
207
daarom heeft hij den Franschen predikant en het geheele
college bij vele menschen met ernstige beschuldigingen
bezwaard. Hij hield zich ijverig bezig met het ver-
vaardigen van zijn verweerschrift * ).
Intusschen gebeurde er iets anders. Een gezelschap
van Nederlandsche Wederdoopers schijnt in hunne
moedertaal een verzoekschrift tot bisschop Grindal
gericht te hebben, waarin zij vroegen om verlof tot
vestiging in zijn bisdom. Uit voorzichtigheid echter
onderteekenden zij het niet. Grindal liet het in het
Latijn vertalen, maar hij kon er niet opantwoorden,
want hij wist niet, tot wien hij zich te wenden had.
Er waren er, die Van Haemstede voor den vervaar-
diger hielden , omdat hij eens gezegd had , dat hij uit
naam van eenige Wederdoopers een smeekschrift aan
den Bisschop schrijven wilde. Daarom dacht Grindal
er over, zijn antwoord aan Van Haemstede te zenden,
in de verwachting, dat het dan wel aan zijn adres
komen zou. Maar, vóórdat hij daartoe overging , wilde
hij eerst den raad inwinnen van Utenhove en Petrus
Delaenus, die door hunne langdurige ondervinding
beter met den aard der secte bekend waren. Hij zond
hun daarom het origineel van den ontvangen brief *).
De toestand van Van Haemstede werd nu hoe langer
hoe meer onhoudbaar. De artikelen van den Kqrkeraad
beantwoordde hij zóó, dat zij hem voor een Ariaan
uitmaakten '). Strype deelt bovendien den inhoud
') Gallasius aan Calvijn, op 4 September 1560 (Corpus
Eeformatornmy Calvini opera, torn. XVIII, p. 175).
*) Het begeleidend schryven van Grindal aan Utenhove
en Delaenus, waaraan wij bovenstaande byzonderheden ont-
leenen, is te vinden bg Strype, Grindal, Book I, chap.
5, p. 43.
») Hy schrgft zelf aan Acontius, den 15 Juni 1591 : „Quod
me Arrianismi insimnlant, novum non est. Nam ^uum Se-
Digitized by VjOOQIC
208
mede van een stuk, dat hij in het belang der ge-
noemde Wederdoopers moet hebben opgesteld, om-
dat hij er voor was, deze menschen te verdragen en
door eene zachte behandeling tot het Christendom
terug te brengen. Hij verkondigde daarin vele stellin-
gen , die in de ooren zijner tegenstanders bedenkelijk
klonken *). Volgens Gallasius is de driestheid der We-
derdoopers, die om verlof tot vrije vestiging hadden
durven vragen, spoedig bekoeld, toen zij zagen, dat
het Grindal en den kerkeraad der vreemdelingenge-
meente ernst was, hen te weren*). Van Haemstede
werd voor den Bisschop gedaagd, maar hij weigerde
te herroepen. Daarop heeft Grindal gebruikgemaakt
nioribns aliqnando responderemns, scripsimns septimo articnlo :
In ter Anabaptistaa atque etiam inter Papistas, et alias alio-
qni pestiferas sectas infirma Christi membra reperiri. Ex bis
more sno coUectiones et conseqnentiajB faciebant, ac me tnm
cum Ario qnippiam commune babere dicebant (Gerdes, His-
toria Eeformationis, tom III, Monument, p. 150).
1) Strype, Grindal, Book I, Cbap. 5,p.43. Het is niet
geheel zeker , dat bet stuk , waarvan Strtpe spreekt een an-
der was, dan dat, waarover Haemstede zelf aan Acontius
scbr^ft (zie de vorige aanteekening). Wy deelen enkele zinsne-
den mede, zooals Strype die geeft: „Wbereas it wasurged,
tbat Anabaptists could not bave Cbrist for a true Mediator,
since tbey were of Opinion bis Flesb was not taken of
tbe Virgin; Hadrian argued, tbat tbo' tbey did not believe
it, yet considering, tbey believed, and invocated Cbrist
wbo suffered for us, and rosé again, and by wbom our
sins are pardoned, tbey did not err from a true Mediator.
He said also, Tbat tbe Incarnation of Cbrist could not be
proved by Scripture ; and tbat tbe Assertion, tbat Cbrist par-
took of our Nature, and was of tbe true Seed of tbe Woman ,
was not a Foundation, but a Ciroumstance only of tbe
Foundation. He said, be would not altogetber condemn tbem,
but commit tbem to God*s Judgment: And tbat Cbildren,
and tbose, tbat are distracted , bave Salvation witbout Faitb".
*) Corpus Reformatorum, Calvini opera, tom. XVIII,
p. 181.
Digitized by VjOOQIC
209
van zijn bisschoppelijk gezag en hem geschorst (in
November 1560 *). Na de schorsing heeft de Kerk
het gevoelen ingewonnen van Petrus Martyr. Deze
gaf Van Haemstede ongelijk, vermaande de gemeente
tot vrede, eendracht en vergevensgezindheid ; en Van
Haemstede ried hij, de terechtwijzing even goed op te
nemen als Petrus, toen hij bestraft werd doorPAULus*).
Deze raad droeg geen vrucht, want er ontstond groote
tweedracht. Haemstede had zijne vrienden. De voor-
naamste was een zekere Jacobus Acontio, een Itali-
aansch advocaat en philosoof, ter wille van den godsdienst
eerst naar Straatsburg, toen naar Engeland gevlucht,
en aldaar door Elizabeth met een ambt bekleed. Over
zijne gevoelens is wel getwist; zeker is het, dat hij
overhelde tot de Latitudinariërs *). Van den beginne
trok hij partij voor Van Haemstede, toen hij nog zoo kort
tot de gemeente behoord had , dat men hem niet goed
kende. Gallasius schreef herhaaldelyk naar Genève, om
inlichtingen te vernemen, welk een man toch die
Italiaan was*). Wat Van Haemstede stout en zonder
voorwendsels beweerd had, omkleedde hij met sophis-
tische drogredenen. Hij zond eene schriftelijke verde-
diging in tegen Gallasius, die hem een sophist genoemd
had , maar deze verwaardigde zich niet , er op te ant-
woorden ^). Het slot was , dat ook hij in den ban
gedaan werd , waarbij hem de toegang tot het Avond-
») Strype, Gr in dal, Book I, ohap. 5, p. 44. Ruytinck,
Gheschiedenissen ende Handelingen (in de Wer-
ken der Harniz-Yereeniging, Serie III, dl. I), blz. 50.
*) Strype, Grrindal, p. 44.
')Gerdes, Historia Beformationis, tom. IIIip. 274;
Honnm. p. 146.
*) Corpns £efor matornm, Calvini opera , tom. XVIII,
p. 181, 341.
5) L. 1., p. 341.
U
Digitized by VjOOQIC
210
maal in alle kerken werd ontzegd. Hij schreef toen
aan Grindal een langen brief om opheldering, welke
brief nog in het archief der HoUandsche gemeente
te Londen wordt bewaard ').
Van de overige vrienden van Haemstede waren er,
die vertrokken; anderen hielden staande, dat zijne
leer zoo slecht niet was, als zij werd uitgelegd. Hier-
over ontstond groote beroering. De zaak kwam voor
den Bisschop. Velen werden met den ban bedreigd.
Zij moesten eene schuldbekentenis onderteekenen*).
Er waren er, die weigerden en in den ban werden
gedaan (in April 4564) Anderen toonden den Kerke-
raad eene betere gezindheid ; in zijne vergadering van
29 April, waarbij de bisschoppen van Londen en
Durham tegenwoordig waren, werd hunne excommu-
nicatie veertien dagen uitgesteld ^). Vermoedelijk is
zij later ook niet uitgesproken.
Utenhove spande in deze dagen al zijne krachten in
tot het bijeenhouden der gemeente*).
AcoNTius 5) en zijne partijgenooten «) berichtten in
*) Zie Strype, Grindal, p. 45.
*) Z^ luidde aldus: „lek N. N. bekenne dat Jesus Chris-
tus onsen Salichmaecker warachtich God en mensche is, en
dat hy s^n menschelicke natuere door de cracht Godes, son-
der toedoen des mans ontfanghen heeft van het substantieel
saet Mariae, die daer was van den geslachte Davids, endeis
ons in allen geleek geworden, uitgenomen de sonde, nae H
getuygenisse der H. Schrift, en al wat Hamstedius oft
ymand anders, wie hy sg, ter contrariën van 't voorseyde
geschreven ofte geleert mocht hebben, dat hetselve valsch
ende antichristisch is''.
»)RuYTiNCK, Ghesohiedenissen ende Handelingen
(in de Werken der Marnix-Yereeniging, Serie III,
dl. I) blz. 50. Strype, Grindal, p. 45.
*) Corpus Keformatorum, Calv. opp. XVIII, p. 424.
<) Zie hierachter in de By lagen, blz. LXY.
«) Strype, Grindal, p. 45.
Digitized by VjOOQIC
211
het buitenland, dat Van Haemstede ten onrechte in
den ban gedaan was. O. a. naar Genève had Acon-
Tius deze klacht verzonden. Utenhove vreesde, dat
hij ook naar Zürich hetzelfde zou schrijven, en daarom
deed hij zijn best, de verdenking weg te nemen. Zijn
brief aan de predikanten aldaar is hierachter afge-
drukt *). Ook naar Brabant moeten de berichten
der voorstanders van Haemstedius verspreid zijn ge-
worden. Karel Uteniiove, Jan's halve broeder, ver-
toefde eenigen tijd in Brabant en vernam daar, dat
de Nederlandsche gemeente te Londen om weinig af-
doende, bijna beuzelachtige redenen, haren oudsten
predikant had uitgeworpen. Hij liet niet na, bij zijn
bloedverwant ernstig op te komen voor een man, die
te Antwerpen eene schare van tweeduizend hoorders
gesticht had. Wat zouden de onstandvastige leden der
gemeente er wel van zeggen? Zouden de Roomsche
vijanden er niet in juichen? Het kwaad had kunnen
vermeden worden, als men maar vredelievender en
niet met overdreven gestrengheid was te werk gegaan.
Alle menschen hoorde hij roepen, dat het eene on-
waardige daad was. ))Wat T' zeiden zij , j)is het iemand
niet geoorloofd , vrij uit te spreken , wat hij gevoelt ,
als hij maar geen dwaalleer verkondigt? Wie is ge-
dwongen, op eigen gezag den naaste te veroordeelen,
als zijn geweten hem daartoe niet noodzaakt?" Hij
gaf daarom nog den raad , dit alles te overwegen en met
barmhartigheid het eindvonnis over Van Haemstede
op te maken ^). Uteniiove liet dit schrijven niet on •
>) In de Bijlagen, blz. LXV v. Waarschijnlgk richtte
hitj een geleken brief aan de vrienden te Genève, maar die
is m^ niet bekend geworden.
*) De brief van Karel Utenhove aan Jan is afgedrnkt bg
Gerdes'; Historia Eeformationis, torn. Hl, Monnm. p.
Digitized by VjOOQIC
212
beantwoord , zooals blijkt uit een tweeden brief van
Karel Utenhove, hierachter medegedeeld *). Zijne
ophelderingen hebben niet bevredigd. O. a. schijnen zij
behelsd te hebben , dat Van Haemstede was »e domo ,
quam Amoris vocant" •): De schrijver kon het niet
gelooven. Hij hield het er voor, dat zijn broeder
zich te licht had laten overtuigen, en meer op het
gezag der menschen, dan op grondig onderzoek
steunde. In rechtsgeleerde termen sprak hij het nog
eenmaal uit, dat hem uit de processtukken, die hij
gezien had , de beweerde schuld van Van Haemstede
niet gebleken was.
De veroordeelde was intusschen sedert lang uit
Londen vertrokken en had zich naar Holland begeven.
Uit Holland moest hij vluchten naar Emden. Ook
daar werd hij verdreven. Van alles beroofd, vestigde
hij zich eindelijk tè Olderssum in Oost-Friesland,
waar hij zich bezig hield met den landbouw «). Zijne
partij te Londen noodigde hem uit tot terugkeer,
maar hij had er geen lust in. Eerst als de geheele
gemeente hem uitnoodigde, wilde hij het doen *). Hij
151 seq. (datum 16 Mei 1561). Opmerkeiyk is, dat Karel
Utenhove Acontio, den Trentschen Itaüaaoi sohgnt gekend
te hebben, want b^ liet bem en Delabnus groeten (1. 1.).
*) Zie bieracbter in de Bg lagen, blz. XL VIII— L.
*) D. w. z. dat bg beboorde tot de secte van Hendrik
KiCLAS, nit Munster, die werd bescbonwd als een Wederdoo-
per. Onder de regeering van Eduard YI verzamelde bg in
Engeland „bet Huis der Liefde" of de „Familia cbaritatis*'.
Zie bet artikel Familisten, van J. Köstlin, in Herzog en
Plitt, Keal-Encyklopadie für Protestantisobe
Tbeologie, 2te Aufl., Band IV, S. 487.
•) Zie bg Ruytinck, t. a. p., bg Gerdes , L 1., p. 148 — 150.
Gerdes las „Olderssum*' (Olderssemi) onder den brief van
Haemstedius aan Acontius; Dr. Van Toorenenberqen las
bg Ruytinck: „Oldenscbans".
♦) Zie bg Gerdes, 1. 1., p. 149.
Digitized by VjOOQIC
243
moet later tot andere gedachten gekomen zijn, want
in 1562 keerde hij werkelijk terug. Grindal meende
toen, dat hij zijne ))fouten" had ingezien, en wilde
hem nopen, eene uitvoerige schuldbekentenis te onder-
teekenen *). Van Haemstede weigerde: »so wiert hy
door een brief, van den Conincklicken Raedt geschreven
aen de kerckelijcke Commissarissen, verbannen als
een obstinaet mensche int voorstaen van dwaelach-
tige opiniën, den 19 Augusti 1562" ^). In zijne plaats
werd beroepen Nicolaus Carinaeus van Edam, pre-
dikant op een dorp bij Emden, »een godsaligh en
gheleert man" »). De beide voorgangers der gemeente,
Carinaeus en P. Delaenus, zijn echter in hetzelfde
jaar nog bezweken als slachtoffers van de vreeselijke
pest, die toen in Londen zoo hevig woedde *). God-
fried VAN Wingen kwam in hunne plaats ^).
Vreedzamer werkzaamheid had Utenhove in de
voltooiing zijner Psalmberijming. Reeds gedurende
de eerste periode der Nederlandsche gemeente te Lon-
den had hij het gebracht tot eene uitgave van 25
Psalmen •). Deze uitgave werd zelfs in Vlaanderen
<) Zij is in het oorspronkeiyk Lat^n afgedrakt big Strype,
Grindal, Appendix, p. 3 seq. Eene Engelsche vertaling geeft
Strvpe in den tekst, Book I, chap. 5, p. 45—47. Eene
Hollandsche vertaling geeft Euvtinck , Gheschiedenissen
ende Handelingen (in de Werken der MarnizYer-
eeniging, Serie III, dl. I), blz. 51 — 53.
*) RuYTiNCK, a. w., blz. 53.
») RüYTiNCK, a. w., blz. 54.
♦) RuYTiNCK, a. w. , blz. 59.
<) RuYTiNCK, a. w.y blz. 60. Het geschiedde in het jaar
1563. Hy vas sedert eenigen tijd predikant der Nederlanders
te Sandwich.
•) Zie boven , blz. 77—80.
Digitized by VjOOQIC
214
verspreid *). Op den 4deii April 1557 gaf Gillis van
DER Erven een tweeden druk in het licht*). De titel
was : ))25. Psalmen end andere ghesanghen diemen in de
Duydtsche Ghemeynte te Londen, was gebruyckende" ').
1) Dit blgkt uit een brief van Gtasper van der Heyden,
aan z^ne vrienden te Ëmden, gedagteekend 17 December 1555
(afgedrnkt bij Meiners, Oos tvrieschlandts kerkelyke
geschiedenisse, dl. I, blz. 365 — 370, en bij Gerdes,
Historia Beformationis, torn. III, Monnm. p. 142 — 146).
Hg verzocht aan Jacob Michiels (zie boven, blz. 32) mede
te deelen: „lek verkope ook zomtyts een psalmboek van myn
Heer Utenhoven, en solde ook wel meer vercopen, waart
datze zo diere niet en waren : want daar zynder zomtyts ,
die wel een dosyn teffens nemen zouden, mochten zy ze om
3. dalers hebben, om ook wat an te winnen. Zommige broe-
ders willen maar 2 stniv. voor tstnk geven, en rekenen
metten bladeren, datze te diere vercocht wort, daarom en
wordenze niet getrocken".
*) Zie hierachter in de BiLjlagen, blz. XXVII. Vergelyk
Is. Le Long, Kort historisch verhaal, blz. 70.
•) „Coloss. iij. c. 16. Het wordt Christi wone in v rigcklick
in allerley w^szheit: leeret ende vermanet malckanderen ,
ende singet mit Psalmen ende lofszaughen ende gheestlicken
liedekens in ghenade den Here in uwen herten. Ghedruckt te
Embden by Gellium Ctematium. Anno. 1557. den 4. Aprilis''.
(in 8<^). Ik gebruikte een exemplaar uit de Bibliotheek te
Gent, mij welwillend ter leen afgestaan door den heer Van der
Haeghen. Boven iederen Psalm komt een Argument voor. B^ v.
„Het Argument des eersten Psalmes. De Propheet leert, waer
in de salicheit der menschen gheleghen is, salich segghende
de ghene , die de wet des Heeren beherteii : in contrarie oock
on:mligh, die die verachten. Beatus vir qui non baby t'\ Dan
volgt het eerste vers met muziek op vijf balken. De muziek
bol.ivit uit lieele en halve noten; niterst zelden komt een
kwart n<M*t voor. Dt' vnlir» mie verzen zijn zonder muziek.
Er zijn in opgenomen, behalve Ts. 1, 2, 3, 6, 15, 23, 32 ,
43, 44, 50, 51, 53, 79, 84, 101, 103, 115, 120,124,
125, 127, 128, 130, 133, 143. Het Gesanck Simeonis. De
tien gheboden. Symbolum Apostolorum. Oratio Dominica.
Digitized by VjOOQIC
215
In dit bundeltje waren dezelfde psalmen en liederen
opgenomen als in den eersten druk ^ ), Ps. 6 , 15 , 23,
32, 44, 50, 79, 84, 101, 120, 128, 133, 143, »Het
Ghesanck Simeonis" en ))De Thien Gheboden" waren
van Utenhove, Ps. 1, 2, 3, 43, 51, 53, 103, 115,
124, 125, 127, 130, het »Symbolum Apostolorum"
en de ))Oratio Dominica" waren ongetwijfeld van de-
zelfde hand, die reeds vroeger tien Psalmen had doen
uitgeven *).
Merkwaardig is het, dat de uitgever Van der Erven
in dezen herdruk uit eigen beweging enkele eigen-
aardigheden invoerde van het taalstelsel, dat Uten-
hove op zijn Nieuwe Testament had toegepast. Hij
verdedigde Utenhove's stijl tegenover ongeleerde lie-
den, en Van Wingen, die zijn beschermer daarvan
bericht gaf, sprak de hoop uit, dat er vanCTEMATius
veel te verwachten was voor de zegepraal van hun
stijl, als hij de spraakleer maar beter verstond').
Spoedig gaf hij hetzelfde bundeltje nogmaals uit, maar
maar nu met een anderen titel, omdat Ps. 119 er in
Dan „Volghter, een ander ghebedt tot Godt door den Autoor
des seinen sangboncks, namaels sangkwyse ghemaeckt (d* welck
ghebrnyckt wert in der Gemeynte voor de predikacie) ende
is noeyt te vooren in desen sanckbonck gheweest, Mer isnn
hier op noten (tot stichtinghe aller vromer Cliristenen) daer
toe gbedaen, op dat so die de mnsyke konnen, den anderen
die se niet konnen, te bet leerden end also een kort ghebe-
deken hadden, om God voor syne ghenade end hulpe (wan
sy te samen kommen) aen te ronpen ende beghint aldns^'
[„I. V. O God die dn onse Vader bist" enz.].
^ ) Zie Is. Le Long , E ort historisch i^ er haal, blz. 38.
^) Zie vooral hierboven, blz. 80.
») Hy veranderde o. a. „Ghy'* voor het enkel vond in „Du"
(zie hierachter in de Bijlagen, blz. XXVII, en hierboven,
blz. 125—129, 131—142).
Digitized by VjOOQIC
216
het kort (4 verzen groot) was bijgevoegd '). Volgens
Le Long verbond hij er toen reeds eene kleine verza-
meling mede van »11 Andere Psalmen" *) ; zeker is het ,
dat hij die in 1559 uitgaf, hetzij dan voor de eerste
of voor de tv^reede maal ^).
Met dat al kreeg Van der Erven moeilijkheden met
de tegenstanders van Utenhove op het gebied van de
^) „26. Psalmen ende ander ghesanghen, diemen
in de Duydtsclie Ghemeynte te Londen , was &hebrnyckende.
Coloss. ig. e. 16. Het woordt Christi wone in v rycklick in
allerley wgsheyt: leeret ende vermanet malckanderen , ende
singet mit Psalmen ende lofzanghen ende gheestlicke liede-
kens, in ghenade den Heere in nwer herten. Ghedrnekt te
Embden , by Oellinm Ctematinm. Anno. 1558. den 28. Jann-
arins''. Ik gebruikte het exemplaar in het bundeltje, dat ik
boven y blz. 72 noot 3 heb beschreven als N^. 115 der Ee-
monstrantsche bibliotheek te Amsterdam. Onder het afdruk-
ken van dit vel heb ik dit bundeltje nogmaals ter hand
genomen, maar thans is het verdeeld. De „26. Psalmen'^
de „Andere 26. Psalmen" en de „11. Ander Psalmen"
vormen nu een afzonderlek bundeltje, dat onder nummer
1558 in de toonkast der üniversiteits-bibliotheek aldaar wordt
bewaard. (Verg. Is Le Long, Kort historisch ver-
haal, blz. 70).
*) Is. Le Long, t. a. p.: „Hier waren bygevoegt 11 Andere
Psalmen (of eigentlyk twaalf) van nieuws berymt; naament-
iyk, Psalm 45. 46. 52. 67. 83. 85. 86. 94. 112. 132. 142 en
145. alle geteekent JV. (behalven alleen Psalm 67.)". Bg
Gellius Ctematius, Emden 28 Januari 1558.
*) In het bundeltje beschreven in noot 1 volgen op de
„Andere 26 Psalmen": „11. Ander psalmen door
J, V. Autheur der Duytscher ghemeynten (die te Londen was)
sangkboeck, namaels daertoe in rij me, op sangksw^se te samen
ghestelt, ende nu op het eerste in drucke tot stichtinghe
ende troost aller vromer Christenen wtgegaen. Ephes. 5. c.
19, Wordet vol gheests , ' ende spreket onder malkanderen
door Psalmen ende lofsanghen ende gheestelicke Liedekens,
singet ende Psalmet den Heere in uwen herten. An. 1559".
Digitized by VjOOQIC
247
taal, o. a. met Petrus Dathenus. Deze zond den
uitgever eene verzameling Psalmen van Utenhove en
deed er eenige van zich zei ven bij. In het begeleidend
schrijven drong hij er met alle kracht op aan, dat
Van der Erven zich zorgvuldig onthouden zou van de
door Utenhove en de zijnen ingevoerde nieuwigheid,
omdat deze nutteloos, ja zelfs gevaarlijk was (want
zij bracht de kerk in beroering'). Ctematius ging in-
tusschen voort met uitgeven. De zoo even genoemde
bundeltjes werden spoedig herdrukt met een nieuwen
titel en eene nieuwe rangschikking *). Ik kenergeene
andere berichten van dan die van Is. Le Long. Deze
geeft geen bewijs dat hij den titel zelf heeft gezien.
Hij doet alleen eene opgave van de volgorde der
Psalmen, terwijl hij nog vermeldt, dat hier voor het
eerst Utenhove's eigen berijming van het Onze Vader
moet zijn voorgekomen.
Nog in hetzelfde jaar, d. i. in 1559, verscheen eene ver-
zameling van nieuwe Psalmen, alle van Utenhove *).
Dezen keer heeft hij wellicht een weinig meer invloed
1) Zie hierachter in de Bg lagen |blz. XXX.
*) Zie Is. Le Long , Kort historiscli yerbaal, blz. 71.
9) Ziels. LeLono, Kort historisch verhaal, blz. 71.
De titel was: „Andere 26. Psalmen Danidis nienwelick
toeghemaeckt, ende op dicht ghestelt by den seinen Antheur
J. Y. ende nu in drncke wtgheghenen , ten nutte der Keder-
landtscher Ghemeynten. Ephes. 5. c. 19. Werdet volgheests,
ende spre^ckt onder malkanderen door Psalmen ende Lofsan-
ghen ende gheestelicke Liedekens, singhet ende Psalmet den
Heere in nwen herten. An. 1559". Ik gebrnikte een exem-
plaar nit de Universiteitsbibliotheek. te Amsterdam (zie noot 1
op blz. 216 en boven, blz. 73 noot 3), en een ander, toebe-
hoorende aan de Universiteits-bibliotheek te Utrecht, waarin
helaas 8 blaadjes ontbreken. Bladzgde 33 volgt op bladz^de 16.
Achteraan staat: ,,Gedrnokt te Embden by Gellium Ctema-
timn". — Formaat 8^.
Digitized by VjOOQIC
218
op de uitgave gehad, dan vroeger weleens het geval
was. Hij liet zelfs aankondigen , dat hij het voornemen
had, deze Psalmen met de vorige nog eens gezamenlijk
uit te geven en dan in de vorige de fouten, onjuistheden
en misstellingen te verbeteren * ). OngeD^ijfeld tot zijn
groot misnoegen heeft Van der Erven in het jaar
1561 de 38 en de 26 Psalmen te zamen op eigen
gezag, gedrukt *). De haast, waarmede dit ge-
schiedde, liet evenwel nog tijds genoeg, den stijl te
wijzigen en wederom verder van Uteniiove's stelsel te
doen afwijken. De , bezorgdheid voor onnauwkeurigen
nadruk, waarvan de voorrede gewaagt, gelijkt daarom
wel spotternij, ten minste als zoodanig moet zij den
auteur in de ooren hebben geklonken ').
1) In dit bundeltje ontmoeten w^ voor de eerste maal eene
voorrede en wel van Ctematius (ten minste de onderteekening
is : „Mijn verwerf is God"). Daarin zegt hij o. a. : „J. V. des sins
door Gods ghenade is , noch namaels de selue , t' samen met
den anderen die te voren in drncke wtghegaen zyn , in orden
achternolgende te setten, ende so wat in die vorighe (in
welckerley wyse het zy) ghefeylt oft onnolkomelick wtgedrnckt
of geset ware , oock te verbeteren , so heeft hy de Ghemeynte
Christi so langhe niet willen van synen arbeyt beroonen'\
>) Ik gebruikte een exemplaar nit de bibliotheek te Gent. De
titel luidt: „LXIIII Psalmen end ander ghesanghen,
diemen in de Duytsche Ghemeynte te Londen was ghebruyckende.
Coloss. 3. c. 16. Het woort Christi woone in v rgckelick in
allerley w^sheyt: leeret end vermanetmalkanderen, endesin-
ghet met Psalmen end lofsanghen , end gheestelicke Liedekens ,
in ghenade den Heere in uwen herten, Ghedruct te Embden
by Gellium Ctematium, An. 1561". Formaat 8^ Zie Is. Le
Long, Kort historisch verhaal, blz. 72 v.
') De voorrede luidt als volgt: „Tot den Christelicken
Sangher : Aenghemerct de groote noot ende gebreck des Fsalïn-
boexken oueral, ende het geduerich aenhoudeu der broederen die
Digitized by VjOOQIC
219
In dezen bundel had men nu alles bijeen , wat vroe-
ger en later was uitgekomen '). Was in de » Andere
26 Psalmen" de muziek zorgvuldig boven de regels
van het eerste vers van iederen Psalm afgedrukt, met
de »LXIIII Psalmen" maakte men minder omslag en
plaatste daarvoor eenvoudig eene aankondiging van
de wijs, zooals men dat later in de »Acht ende
dertich Psalmen" gedaan heeft. De wijzen heeten
hier meestal ))Franchois of Ouerlantsch" *).
my baden ende ouerredden dat ick dese Psalmen drucken
sonde willen, ten dienste ende stichtinghe der Ghemeynte
Christi, vreesende, sy sonden moghen tot achterdeel der
Ghemeynte eldersweechs onachtsaemlick ghedrnct worden,
80 hebbe Ick dat niet konnen laten , doch ongheern , of ik zy
haren begheeren moeten na komen : Ende hebse nu ten lesten
aen gheleyt in dese kleyne letter , ende op het selfde formaet
des kleynen Testaments , ende Catechismus*', etc. Onderteekend :
„Mgn verwerf is God".
*) De Psalmen, die er in voorkomen, z^n: 1, 2, 3, 6,
12, 13, 15, 19, 23, 24, 32, 42, 43, 73,44,45,46,50,51,
52, 53, 67, 73, 75, 77, 79, 82, 83, 84, 85, 86, 90, 91,
94, 100, 101, 103, 112, 113, 115, 116, 117, 118, 120,
121, 122, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 132, 133,
134, 136, 137, 138, 142, 143, 145, 146, 147, 119 (in 't
korte). By 48 dezer Psalmen staat aangeteekend , dat zij van
UteiNHOve z^n. Bovendien volgen: „Het ghesangk Simeonis ,
De thien Gheboden, Symbolum Apostolornm, Oratio Domi-
nica, Oratio Dominica [nog eens. De tweede alleen is van
Utenhove. Zij kwam het eerst voor in de eerste uitgave
van 38 Psalmen], Een ghebet tot God, insangkswijsekoorte-
lick vernatet [het bekend gezang voor de predikatie]. Een
dancksegghinghe oner de dry hooftstncken onser salicheydt
[ook van Utenhove. Zij kwam het eerst voor in de „Andere
2 6 Psalmen". Vak Iperen drukte haar af naar de laatste
recensie in de compleete Psalmberyming van het jaar 1566;
hij maakte daarby nog drie fonten. Zie zijne K e r k e 1 y k e his-
torie van het Psalm-gezang, dl. I, blz. 129], Vier gebeden.
>) Bgv. Ps. 2: „Op de Ouerlantsche wyse des selfden Psalms" ;
Ps. 12; „Op de Franchoise wgse des selfden Psalms, Al-
Digitized by VjOOQIC
220
Een bundel van 38 nieuwe Psalmen was waarschijn-
lijk de laatste, die te Emdeïi uitkwam ^). Ook dit
somen te Strasbnrg plach te singhen''; Fs. 13: „Op de
Onerlantsche w^se, Wt dieper noot'*; Ps. 15: „Op de Fran-
ohoise w^Be des selfden Fsalmn*'; Fs. 42: „Desen Fsalm
singtmen op een Poolsche wgse"; Fs. 44: „Op deFranchoise
wyse des 79 Fsalms, Les gens entrez" (etc). Alleen bg Fs.
126 vers 1 staan mnzieknoten.
^) De titel was: „Acht ende derticb Psalmen, met
den ghesangbe Marie ende Zacharie, onergeset in Nederlant-
schen dichte, door Joan. Wtenhoue. Col. 3. b. 16. Hetwoort
Christiwoone in v rgckelick, in allerley wijsheyt: leert ende
vermaent malcanderen, mit Psalmen ende lofsanghen, ende
gheestelicke liedekens, in ghenade, singhende den Heere in
nwen herten. Jaco. 5. b. 13. Is yemandt in lijden onder v:
die bidde. Is yemant goets moedts: die singhe Psalmen".
Ik gebruikte een exemplaar uit de Utrechtsche Bibliotheek.
(Mgn vriend. Dr. H. Gr. Kleyn, schreef voor mg den ge-
Igklnidenden titel af van een tweede exemplaar in het Britsch
Museum te Londen). Er staan eigenlek 39 Psalmen in, want
Ps. 37 is op het register overgeslagen. Alle aanw^zing van
plaats of drukker ontbreekt (Yergeligk Is. Le Long, Kort
historisch verhaal, blz. 72). De aanhalingen op den
titel komen niet overeen met die op den titel der 64 Psal-
men, noch met het Nieuwe Testament van 1561 in den Deux-
Aes, noch met den titel der „Hondert Psalmen'* van
TJtenhove. De 39 meerendeels nieuwbergmde Psalmen waren :
Ps. 5, 8, 16, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 110, 34, 36, 37,
38, 39, 40, 41, 49, 62, 66, 67, 95, 102, 104, 105, 106,
107, 108, 109, lil , 114, 119, 138, 139, 141, 144, 148, 149, 150.
De lezer zal opmerken , dat ik tot nog toe geen melding
gemaakt heb en in het vervolg ook weinig melding maken zal
van JosuA van Iperen, Kerkelyke historie van het
Psalm -gezang. Amsterdam, Deel I, 1777, een werk, dat
in zulke zaken meestal wordt geraadpleegd. De oorzaak van
dit stilzwegen is deze, dat het gedeelte, waarin Van Iperen
over de psalmber^miog van TJtenhove handelt , m^ gebleken
is zeer gebrekkig te wezen. Het zou de moeite niet loonen,
dit te verbeteren. Slechts één punt stippen w^ hier aan.
Van Iperen verklaart de overwinning van Datheen*8 psal-
Digitized by VjOOQIC
221
werk schijnt in haast en zoo onkostbaar mogelijk
afgemaakt te zijn'). — Het geduld van Utenhove
was eindelijk uitgeput. Van der Erven en de zijnen
hadden hem telkens bedrogen ; onder het drukken ver-
men op die van Utenhove uit de w^zen. Dit zal wel niet
geheel onwaar wezen, omdat de door Datheen overgenomen
w^zen van Marot en Beza's Psalmboek groote aantrekkeiyk-
heid bezaten. Doch Van Iperen kan niet verantwoorden, wat
hg zegt op blz. 129 v. „uit hetgeen wy tot bier toe hebben
opgemerkt, zal gereedelyk blyken, hoe de nieuwe Fransche
Fsalmmelody, den voorrang boven de Engelsche van XJiten-
hove, indien ik die de Engelsche Melody noemen mag,
wel haast verkreegen hebbe**. Van Iperen wist niet , dat in *
den bovengenoemden bundel van 38 Psalmen, bg alle
staat; „op de Franchoyse wyse des zelfden Psalms^',
behalve bg Ps. 30: „Op de Oaerlantsche wgse des XXIII. Psalms,
Waer God ons niet etc." ; P s. 3 6: „Op de Ouerlantsche wgse,
Door Adams val is etc." ; P s. 62: „Op de wgse des L. Psalms,
Le Dieu Ie fort, etc." ; Ps. 66: „Op de Oaerlantsche wgse, Een
vaste burch is onse God, etc". ; P s. 6 7 : „Op de Duytsche wijse,
lek roepe tot dy Heer Jesu Christ"; Ps. 95: „Op de Ouer-
lantsche wgse. Een vaste bnrch is onse God etc." ; Ps. 102:
„Op de wyse des derden Psalms" ; Ps. 105 : „Op de Franchoysche
wgse des, XLII. Psalms, Ainsi que, etc.'*; Ps. 106: „Op de
Franchoysche wgse des 115. Psalms , Non poin etc." ; Ps. 108:
„Op de Franchoysche wgse des CXXXVIII. Psalms , Bienheu-
reux est, etc"; Ps. 109: „Op de wgse des XXXII. Psalms;
Ps. 111: „Singt op de wgse des eersten Psalms"; P s. 139:
„Op de wgse des 118. Psalms'*; Ps. 144 [de wgs niet aange-
teekendj; Ps. 148: „Op de Ouerlantsche wgse. De daohdie
is so vruechdenrgck, etc"; Ps. 149 en Ps. 160: „Op een
Franchoysche wgse". Dezelfde mengeling van Fransche en
Duitsche wgzen is waar te nemen in de „LXIIII Psalmen"
(zie boven blz. 219 en noot 2 aldaar). Men vergelgke met
het bovenstaande oordeel over Van Iperen, O. Douen» Cle-
ment Marot et le Psautier Huguenot, II, p. 39,
note 2 et 3.
1) Kantteekeningen bgv. ontbreken geheel. Alleen staan
boven lederen Psalm de beginwoorden in het Lat^n en boveu*
dien eene korte vermelding van den inhoud.
Digitized by VjOOQIC
222
oorloofden zij zich veranderingen in den tekst , die sterk
indruischten tegen de taalkundige beginselen van den
schrijver. De eenige drijfveer dezer handelwijze was de
koopmansgeest der uitgevers, die het publiek gaarne
leverden, wat het begeerde; het Nederlandsch van Uten-
HOVE viel nu eenmaal niet in den smaak der groote
meerderheid. Daar kwam bij de «jalousie de métier"
van andere poëeten , die maar al te bereid waren zijn
werk te «verbeteren". Vooral Datheen doet zich hier
op eene zeer ongunstige wijze kennen *). Ten laatste zag
de beginselvaste auteur zich genoodzaakt, deze hinder-
lijke tegenwerking te ontwijken en een drukker te zoe-
ken onder de Engelschen te Londen. Hij vond dien in
den beroemden Protestantschen uitgever John Daye,
bij wien hij den 21«t«n Juni d561 voor het eerst zijn eigen
arbeid onvervalscht mocht doen verschijnen onder den
titel: ))Hondert Psalmen Dauids" ^). Voor dit geheel
1) Zie hierboven, blz. 216 v., en hierachter, blz. 225.
>) Van de Andere 26. Psalmen, van de Acht en de
dertich Psalmen, en van den compleeten Psalmbnndel
van 1566 ken ik twee exemplaren. Van de overige bun-
deltjes van Utenhove slechts één of geen één. De „Hon-
dert Psalmen'' vond ik in het Britsch Museum, wat my
te Londen een gelukkigen dag bezorgde, ofschoon het m^n
vaderlandsch hart pgn deed, dat een vreemd volk de kost-
bare schatten onzer letterkunde moet bewaren. Voor de
kennis van Utenhove's taal en stijl, waarover zooveel
str^d geweest is , geldt immers dit boekje naast z^n nieuw
Testament als de eenige kenbron. De titel is: Hondert
Psalmen Dauids, Mitsgaders het ghesangk Marie, t ghe-
sangk Zacharie t' ghesangk Simeons, de thien Gheboden,
de artikels des Oheloofs , t* ghebed des Heeren etc. ouerghe-
sett in Nederlandschen dichte, door Jan Wtenhove. Col. 3.
c 16. Het woord Christi wone in v ryckelick, in allerley
wysheyt : leert end vermaent malcanderen , mit Psalmen , end
lofsanghen end gheestelicke liedekins in ghenaede, singhende
den Heere in uwen herten. Jacob 5 c. 13. Is yemand in
Digitized by VjOOQIC
223
nieuwe Psalmboek kreeg hij Privilegie van de Koningin
voor den tijd van zeven jaren *). Reeds op denlaatsten
Augustus kwam eene tweede editie in kleiner formaat
in het licht, waarin de drukfouten verbeterd waren ^).
Beter nu dan eene uitvoerige beschrijving van de be-
teekenis dezer uitgave zal hier een afschrift voldoen
der voorrede, die om vele redenen van groot belang
is en aan de vergetelheid dient ontrukt te worden ^):
))De Ouersetter tot den Christelicken Leser. Christelicke
Leser, de veranderinghe , die in velen deser Psalmen
alsnv , door my ghedaen is , is in somighen der seluen
eensdeels ghedaen , wt oorsaken dat sy , in onser ver-
stroeyinghe , menigherley wyse gheschonden , end van
der eerster myner ouersettinghe verandert syn ghe-
weest , buy ten mynen weten end w^ille. Eensdeels auer
end aldermeest, in somighen anderen, die ick ouer
thien iaren ongheueerlick , wt hooger spraken, legher
ghesett hadde ^) wt oorsaken der grofuer licency of
lyden onder v? die bidde. Is yemand goeds moede : die singhe
Psalmen*'. Het formaat is zeer klein octavo. De tekst beslaat
niet minder dan 171 bladzigden , doordien boven de regels van
het eerste vers van iederen psalm muziekbalken staan.
') Achter in het boek bevindt zich eene zinnebeeldige
voorstelling van de reis over de breede rivier van den dood
naar de gewesten der zaligen, met het opschrift: „Etsi mors
indies accelerat , Post fnnera virtns vivet tarnen^*. Onder deze
gravure staat: „Ghedruckt te Londen by Jan Daye voorden
voorseyden Ouersetter, 21 Junii 1561. Gum gratia et Privi-
legie Eegiae Maiestatis per septennium^\
^) Zie Is. Le Long , Kort historisch verhaal, blz. 73.
Het was toen in 12®.
') M^n eigen aüschrift vaa dit stuk is nog eens met het
origineel vergeleken door Dr. Eleyn.
*) Hier gaat misschien eenig licht op over den oorsprong
van Utenhove's eerste Psalmen. (Zie boven, blz. 78).
Digitized by VjOOQIC
224
vryheyt, die ick namaels beuonden hebbe datdaerinne
ghebruyckt was. Welcke sonderlickste oorsaken, be-
neuen meer andere, nademael sy niet lichtwightigh
syn, ick verhope dat du dy niet salt laten verwonderen ,
of bemoeyen ouer de selue veranderinghe : dewyle sy
dy grootelick, ten besten ghedyen sal, so vele als
daer aengaet de reinichey t end louterheyt der eewigher
end salighmakender waerheyt Godes: aenghesien dat
de selve hier alleenlick ghesocht end gheuoordert werdt
Om welcker onderhoudinghe wille ick somwylen het
dicht lieuer hebbe willen versuymen end naelaten,in
der ouersettinghe, dan dat ick der selue te kortdede,
of dat ick des dichts haluen eenighe lichtueerdigheyt,
in so swaerwightighen handel des heylighen Gheestes
soude bruycken , so verre emmer alst my moghelick is
gheweest V). Derhaluen bidde ick d* [sic] hertgrondelick,
du willest desen mynen trauwen aerbeyd my dancke-
lick afnemen, end in 't goede keeren, so wat daer
te gheringhe, end niet nae der weerdigheyt des tegen-
woordighen handels, in der ouersettinghe, moghte be-
uonden werden. So du sulckes doest , so magh itk [sic]
veroorsaeckt werden mit der tyd , in meer andere Psal-
men te arbeyden, so verre als God my de ghenaede
daertoe gunne. Dit auer wil ick hierentusschen ghe-
beden hebben, in den name Christi des Heeren, dat
sick niemand lichtuerdelick veruoordere dese myne
ouersettinghe eenigherley wyse te veranderen, onder
wat voorwendinghe het selue oock gheschien moghte :
Waerdoor (also ick airede wel voortyd eruaren hebbe)
1) Het mag niet ontkend worden, dat deze overgroote
nanwkenrigheid , in die dagen van onbeperkt schriftgezag
een yereisclite, niet voordeelig wezen kon aan den gang en
de zoetvloeiendheid der gedichten.
Digitized by VjOOQIC
225
so wel de meyninghe des heylighen Geestes, als oock
de kracht der composicy, in der ouersettinghe , ghe-
kranckt end gheschonden moghte werden ten naedeele
der waerheyt. So daer yemand beghenadight werdt van
den Heere, de selue Psalmen van nieus aen ouer te
setten, mit meerder ghenaede end stichtinghe, die
magh hier in synen aerbeyd oock aenwenden ten nutte
der Ghemeynten Gods, in onsen Nederlandschen Vader-
lande , also hy ghehouden is te doene : op dat hy het
talentpond van den Heere ontfanghen, niet begraue,
mer meer wtgheue tot winninghe, ter eeren onses
ghemeenen Heeren Christi lesu, end ten nutte syner
ledematen. My is ghenough dat myne aerbeyd insyn
wesen ghelaten werde '): ten ware mit mynen weten
end bewillinghe, tot meerder beteringhe end stich-
tinghe, welckerhaluenmen moet sick gantslicktebuyten
gaen, op dat Gode alleene de eere blyue in der onbe-
ulecktereewigher waerheyt syns woords. Anders, dewyle
ick aenmercke de onuersaedde ghierigheyt veler bouck-
druckeren , die daer een onwtsprekelicke schade daeghe-
') Vergelgkt men hiermede de Voorrede van Petrus Dathe-
Nus voor z^ne Psalmbergming, gedagteekend 25 Maart 1566,
dan zal men zien , dat Datheen daar even zeker over Uten-
HOVE spreekt, als Utenhove hier op hem doelt, en dan zal
men mgne uitdrukking op blz. 216 beter begrijpen. Een stuk
dier Voorrede luidt aldus: „Ten anderen daerö, dat die Psal-
men alle (m^nes wetens) noyt bequamelic z^n ouergesettet
gheweest, om stichtel^ck in der Ghemeynten te singhen :
ende omdat si, die de Psalmen eensdeels ouer ghesedtheb-
ben, wtdruckelick ende ernstlick begeerthebben, datmen
haer werck soude bl^uen laten ende so daer yemant ware,
die wat maeken wilde, dat hy dat van nieus doen soude. Om
desen*' etc. (Afgeschreven uit ,De Psalmen Davids, wt
den Franchoychen Dichte ouerghesett door Petram Dathenum,
MD. L. XVII". Delftsch exemplaar in de Kon. Bibl. te 's Hage).
15
Digitized by VjOOQIC
226
licks aenbringhen der ghemeyuer [sic] weluaert, so lieb
ick Meester Jan Day, wiens vroomicheyt ghenough-
samelick bekent is, voor mynendrucker verkoren, end
hebbe betuyght end betuyghe mits desen, dat ick
dese teghenwoordighe ouersettinghe ende composicy in
hueren stand end mit huere maten alleen voor de
myne bekenne end gheen andere, op dat niemands
ghierigheyt onder mijnen name gheuoedt werde, ten
achterdeele der goddelicker waerheyt. Gheschreuen te
Londen den 20. lunii. 1561" O-
De geldzucht van Ctematius en de drang van de
Nederlandsche gemeenten heeft zich door Utenhove
niet laten dwingen. Nog in het jaar 1566 verscheen
aan deze zijde der zee een psalmboek onder den titel:
»I)e Psalmen Davids", waarin 38 psalmen van Jan
Utenhove en 19 liederen voorkomen. Een titelplaatje
^) Aan dit Psalmboek is voorts nog het volgende op te merken.
Op de voorrede volgt een „Dichtschrift" van Utenhove (174
regels) over de vrncht en het nut van het lezen der Psalmen.
Achter de Psalmen zelve komt een uitvoerig register voor, met
meer zorg bewerkt dan in eenige vroegere uitgave. Het is
alphabetisch naar de beginwoorden, en de Latynsche vertaling
staat er telkens onder:
A.
Aen Babylons fol. 144.
Super flumina Ps. 137.
Als een hert haect fol. 47.
Quemadmodum Ps. 42.
De lezer zal wel bevroeden, dat de inhoud bestaat uit de-
zelfde Psalmen, vroeger verschenen in de bundels van 64 en
39, terwijl Ps. 119 in 't korte, Ps. 67 en Ps. 138, die in
beide bundels voorkwamen , hier natuurlijk maar ééns staan.
De kleine Catechismus door Marten Micron (bij Daye, 24
Junii 1561) en „Een korte ondersoeckinge" (bij Daye,3 Julii
1561) zijn in denzelfden band gebonden (Verg. Is. LeLong,
Kort historisch verbaal, blz. 73).
Digitized by VjOOQIC
227
vóór »Een Corte Ondersoeckinge", achterin gebonden,
wijst den uitgever aan *).
Dit is dat »extra rare" boek op den Catalogus der
Boekverkooping van Is. Le Long , naar welks herkomst
tot nog toe vele geleerden te vergeefs gevraagd hebben *),
^) Ik heb er geen ander bericht van, dan dat van Is. Lb
LoNO, t. a. p. blz. 73 v.: „Daar is noch een Fsalm-fioek
gedrukt, onder den volgenden Tytel: De Psalmen Davids,
ende andere Lofsanghen, nu niea ghecorrigeert, en de ver-
meerdert, die men in die Christen Gemeynten in deseNeder-
lande is gebruykende , Ghedruckt Ao. 1566. in Octavo. Zonder
aanwyzinge van Plaats noch Drukker. Hierin staan 38 Psal-
men van Jan Utenhoven, en 19 Liederen. De Psalmen staan
zonder ordre, en volgen malkander aldus: Psalm 1.2.79.84.
103. 115. 127. 128. 130. 133. 143. 3. 8. 15. 23. 32. 43. 44.
50. 13. 51. 82. 90. 101. 112. 124. 126. 142. 146. 147. 119. 30.
36. 66. 67. 95. lil. 148. Deze Druk is vry slordig. Hier was
achter gebonden: Een Corte Ondersoeckinge des Gheloofs,
enz. gestelt door de Dienaaren van Godts Woordt. Gedrukt
Anno 1566. zonder Plaats nog Drukker te melden. Dog staat
hier op den Tytel een houten Plaatjen, met het Omschrift:
Het Eyke der Hemelen enz. 't Geene te Emden, by GiUis
van der Erven plagte gebruikt te worden: En vermits die
beide Boekjes in een zelve Jaar, en met eenderlei letters
gedrukt zyn , zuUenze buiten twyfel ook van eene Druk-Persse
gekomen zyn".
>) Bgv. A. 's Gravezande, Twee honderd jarige ge-
dachtenis van het eerste synode der Nederland-
sche Kerken onder het kruis, Middelb. 1769 , blz. 209 :
„*t schynt my toe, dat 'er behalven de Psalmen van Nye-
veldt, Uitenhoven, en de Heere ook noch anderen geweest
zyn; altans op de meergenoemde Catalogus van Le Long,
bl. 99 staat „No. 1194: Psalmen Davids, die men in de
Christen Gemeynten in de Nederlanden is gebruykende. Ge-
drukt 1566. Corte ondersoekinge des Geloofs, der gheene,
die haar tot de Christen Ghemeynte in dese Nederlanden
begeven willen. Gedrukt 1566." waar achter op de Catalogus
staat : NB. Dit Psalmboek is extra Raar , zynde voor dat van
P. Dathenus in de Nederlandsche Kerke onder 't Kruys ge-
Digitized by VjOOÖ IC
228
omdat het naar de verzekering aldaar vóór de berijming
van Datheen in de Nederlanden gebruikt moet wezen *).
Utenhove zelf arbeidde ijverig voort aan de voltooiing
van het werk , dat hem met tusschenpoozen zeker ge-
durende zeventien jaren heeft beziggehouden. Doch
hij h§eft het niet verder mogen brengen dan tot het
handschrift der compleete Psalmberijming. De uitgave
heeft hij niet beleefd. De penne vrucht, die hem na
aan het hart lag, ook om al de moeite, het verdriet,
de volharding, die zij hem gekost had , moest hij over-
geven aan de zorgen van Wingius en de andere leden
van den Kerkeraad die haar met groote piëteit hebben
uitgegeven *).
Dat hij zelf den druk niet mocht leiden, betreuren
wij niét alleen om zijnentwil, maar ook om ons zei ven.
Daardoor ontbreekt namelijk aan taal en stijl de waar-
bruykt". — De lezer die de befichrgving van Is. Le Long
by No. 1194 van den Catalogus der Boekverkooping , legt
naast de beschrijving in zign Kort historiscli verbaal,
zal wel niet meer twgfelen.
*) Dat men in Vlaanderen reeds sedert lang met Utenhove's
Psalmen bekend "was, bebben wig boven gezien (blz. 213 v.)
*) De titel luidde: „De Psalmen Dauidis, in Neder-
landischer sangsryme, door Jan "Wtenhoue van Ghentt. War-
toe toegedaen syn de gesangen Marie, Zacbarie, Simeonis,
mit t' samen den tien geboden ende gebede des Heeren, mit
nocb anderen. Item is bier nocb voor iegbeliken Psalme ge-
sett s^n inboldt: endeaent einde een voegblick gbebedt daroppe:
Altemael to nutte der Gemeynte Christi. Psal. 9. b. 12, Sin-
get den Heere die to Sion woinet: verkundiget onder den
luyden syne daden, Jacob. 5. c. 13. Lydt iemandt onder v?
die bede : Is iemandt goedes moedes , die singe Psalmen. Obe-
druckt to Londen by Jan Daye, den 12. Septembris 1566.
Cum gratia et Privilegio" (Afgeschreven naar het exemplaar
in de Koninklijke Bibliotheek te 's Hage. Bij mijne studiën
gebruikte ik een exemplaar zonder titel uit de Bibliotheek
der Nederl. Maatschappg van Letterkunde te Leiden).
Digitized by VjOOQIC
220
borg der echtheid. Van Wingen zegt in de Voorrede,
dat ' Utenhove , na zijne spelling in de vorige bundel-
tjes telkens veranderd en verbeterd te hebben , nu alle
Psalmen met gelijkvormige spelling had willen in 't
licht zenden. Bovendien had hij zich , naar den wensch
van ettelijke gemeenteleden, onthouden van tal van
woorden en spreekwijzen, die hij voorheen in andere
drukken gebruikt had. Wel verzekert hij, dat hij en
de zijnen Utenhove's werk hebben ))oppet aller cor-
reckteste, als ons in onser gelegenheit mcEgelick ge-
weest is, in drucke vthgaen laten"*)? doch de zuiver-
heid van het water, nu het door dit kanaal tot ons
kwam , is niet onbetwistbaar meer. Om dan den lezer
een denkbeeld te geven van de groote verschillen , die
in de uitgaven van Utenhove's Psalmen zijn waar
te nemen , geef ik hier enkele vergelijkingen. Beginnen
wij met Psalm 1, zooals hij voorkomt in de bundels
van »25 Psalmen", »LXIII Psalmen", ))Hondert Psal-
men" en de ))Psalmen Dauidis". Bij^ dit gedicht valt
nog op te merken, dat het in de eerste uitgave niet
van Utenhove was. Voor de laatste had hij het
zóó omgewerkt, dat het toen als het zijne kon gel-
den. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat hij geene
omwerking, maar eene geheel nieuwe berijming heeft
geleverd. Bij nauwkeurige beschouwing is mij geble-
ken, dat dit het lot geweest is van al de Psalmen,
die in de oudste bundeltjes niet met de beginletters
J. V. geteekend waren *) , wel een bewijs van de ruste-
looze vlijt, die hij tot zijnen dood aan deze penne-
vrucht besteedde.
*) In de Voorrede, t. a. p. blz. A iij v.
») Zie boven blz. 80 en noot 2 aldaar, blz. 215, 216 noot
3, 218, 220 noot 2.
Digitized by VjOOQIC
230
PSALM L
In de „25 Psalmen".
[1] ' ) Salich is hy die tot de raeden
Der booser mensclien niet en gaet ,
nocb niet blyft in der sondaers paden
Niet sidt oock by de spotters qnaedt.
[2] Maer in de Wet van Godt den Heere
Neemt syn ghenoecbte , end dagb end
(nacbt
Daer in ghedenckt tot synder leer e
Hy sal syn als een boom gbeacbt.
f3] Gheiy ck een boom by der renieren,
Syn vrucbten gbeeft tot synder tyt,
So sal certeyn in alle manieren
Dees man oock syn gbebenedyt.
[4] Een bladt en sal niet moghen wycken,
Van desen boome also gheplant,
So sal hy bebben desgbeiycken,
Obelnck ende spoet an allen kant.
[5] Dit en sal niet mogben gbesebieden,
Den boosen die Gods wordt verscbnyft,
Maer by sal voer Gods ansiobt vlieden,
Ghelgck voer- wynt dat kaf verstuyft.
Enz.
In de „LXUII Psalmen".
Salicb is by, die tot de raden,
Der booser menseben niet en gaet,
Nocb niet en bl^ ft in des sondaers paden
Niet sitt oock by de spotters qnaet.
Maer in de Wet van God den Heere,
Neemt zgn ghenoecbte end dach end
(nacht
Daer in ghedenckt tot zander leere,
Hy sal zijn als een boom gheacht.
Gheiyck een boom by der Benieren,
Zijn vrachten gbeeft tot zander tijt,
So sal certeyn in alle manieren,
Dees man oock zgn gbebenedyt.
Een bladt en sal niet mogen wycken,
Yan desen boom also gheplant,
So sal hy hebben desghelgcken,
Gelnck en spoet aen allen kant.
Dit en sal niet moghen gbesebieden,
Den boosen die Gods woort verschnyft,
Maerjiy sal voor Godsaensicht vlieden,
Gheiyck voor wint dat kaf verstuyft.
Enz.
') Nnmmers by de verzen komen niet voor. De coupletten worden alleen
aangeduid door eene nieuwe alinea.
') De letter e is hier en op andere plaatsen doorsneden met een klein
streepje, tot een teeken, dat zy onder het lezen moet worden verbonden
met den klinker aan het begin van het volgende woord.
') De dubbele i is hier cursief gedrukt.
Digitized by
Google
231
PSALM L
In de „Hondert Psalmen'\
Saligh is de man die den r&de
Der boosen niet is na ghegaen,
Niet staende in der sondaren pade,
Nooli den spetteren toeghedaen.
Mer in die Wet Godes des Heeren
Neemt synen lust, end dagh end nacht
Daerin ghedenckt vast tsyner leere,
Hy sal siin als een boom gbeaebt.
Obeliick een boom by waterbeken,
Siin vruchten fiin gheeft tsiiner t^^d »).
Also sal oock siin vergheleken
Dese man gaer ghebenediit.
Een blad sal doch niet moghen wy eken
Van snlck en boome 8o gheplant :
Also sal hy oock desgheliicken
Bespoedight siin aen allen kant.
Dit sal gheensins moghen gheschieden
Den boosen die God wederstaen,
Mer sy snllen stracks moeten vlieden
Als t* kaf voor wind niet can bestaen.
Enz.
In de „Psalmen Davidis".
Saligh is die niet tot den rade,
Der godloosen neemt synen ganek :
Noch staet in der sondaren pade,
Niet sitt oock op der spottern banck.
Mer syne lust neemt enen seere,
In s* Heeren Wet, end dach end nacht
Daerom tot synen troost end leere
Ghedenckt, end deghelicken tracht.
Dese*), als een boom by waterbeken
Gheplant, die syn vrucht t'syner tydt
Gheeft, sal syn, end daerby gheleken,
Gants salich end ghebenedyt.
Een eenich bladt salder niet vallen
Yan sulcken boome so gheplant :
Also sal hy, sonder misuallen,
Bespoedight syn in allen standt.
Dit sal gheensins moghen gheschieden
Den godloosen die Godt verschuyft :
Her sy sullen stracks moeten vlieden,
Euen als 't kaf voor windt vetstuyft.
Enz.
Dezelfde veranderingen zijn te zien bij den zesden Psalm, die
van den beginne als een stuk van Utenhove is uitgegeven (name-
lijk geteekend J. V.) :
Digitized by
Google
232
PSALM VL
In de „25 Psalmen". In de „LXIIII Psalmen''.
[1] In dynen toorn wilt my niet straf- In dynen tooren, wilt my niet straf-
(fen Heere, (fen Heere,
Kastydt my niet in dyne gramschap Castydt my niet in dyne gramschap
(seere (seere,
Maer wil dy Heer erbarmen ouer my Maer wil dy Heer erbarmen oner my,
Want ick kranck bin : maeckt my van Want ick kranck ben : maect my van
(sonden vry. (sonden vrg.
[2] Maeckt my ghesont: Want myn Maeckt my gesont, want mgn beenen
(beynen end leden (end leden,
Syn gaer vntwee : Myn siel is daerbe- Zgn gaer ontwee, mijn ziel is daarbe-
(neuen, (nenen,
In groot verdriet, Beswaert end gisch In groot verdriet, beswaert ende
(vnvro, (gantsch onvro,
Hoe lang saltu my laten Heer also ? Hoe lang saltu my laten Heer also ?
[3] Keer dy tot my, wylt my ansien o Keer dy tot my, wilt my aensien o
(Heere, (Heere,
Verlost myn siel, end wilt oock van my Verlost mgn ziel, ende wilt oock van
(weren, (my weeren,
Myn lyden swaer, om dyns naems wille M^n ligden s waer, om d^ ns naems wille
(groet, (groot.
Want wie sal dyns ghedencken in den Want wie sal dgns ghedencken in den
(doot. (doot.
[4] Wie salder oock dy dancken in de Wie salder oock, dy dancken in der
(Helle, (helle,
In mynen sncht, gheheel vermoyt ick In mynen sucht, gheheel vermoeyt ick
(quelle, (qnelle,
Myn bedde doe ick vloeyen allen nacht, Mgn bedde doe, ick vloeyen alle nacht,
ende myn betste, mit tranen myns ghe- Ende mijn bedtste met tranen myns
(clachs. (gheklachs.
[5] Myn anghesicht van snchten ende Mijn aenghesichte van snchten end
(weenen, (weenen,
Is gaer verdroocht, ende veranwert mit Is gaer verdroocht, en veronwert met
(eenen, (eenen,
Om der wille, aller vyanden myn. Om der wille, aller vyanden mgn.
Die my alwech swaerlick qnellende Pie my alwech, swaerlick qnellende
(syn. (zijn.
Enz. Enz.
Digitized by VjOOQIC
233
PSALM VL
In de „Hondert P8almen^\ In de ,,P8almen Danidis".
In dynen toorn will my niet straflFen In dynen toorn bestraf my niet, o
(Heere, (Heere,
Casty my niet, in dyner gramschap Casty my niet in dyner gramschap
(seere, seere,
Mer wildy Heer erbarmen oner my, Mer wildy, Heer, erbarmen oner my,
Want ick bin kranck, maeck my van Want ick ben cranck, maeok my van
(sonden vry. (sonden vry.
Maeck my gesond, want myn beynen Maeck my gesondt, want myn beens
(end leden (my begeuen
Syn gaer ontween, myn siel is daer- End syn verschreckt, myn siel is daer-
(beneuen, (henenen
In groot verdriet, beswaert end gants In groot verdriet beswaert end gants
(onvro, (onnro,
Hoe lang salt du my laten Heer also ? Hoe langh saltn my laten Heer also ?
Keer dy tot my, wil my aensien, o Keer dy tot my, wil my aensien, o
(Heere, ^ (Heere,
Verlos myn siel, end wil oock van my Verloss mya siel end weer in desen
(weeren (keer e
Myn lyden swaer, om dyns naems wil- Myn liiden swaer om dyns naems wille
(len groot, (groot.
Want wie sal dynr ghedencken in den Want wie sal dyns ghedencken inden
(dood. (doot ?
Wie salder oock dy dancken in der Wie salder oock dy dancken inder
(helle, (Helle?
In mynen sncht, gheheel vermoeyt, ick In mynen sncht gantslick vermoeyt ick
(quelle, qnelle.
Myn bedde doe ick vloeyen alle nacht, Myn bedde doe ick vloeyen alle nacht,
Ende myn bedstemit tranen mijns ghe- End myn bedtste met myn tranen on-
(klaghs. (sacht.
Myn aenghesicht van versnchten end Myn anghesicht van versnchten end
(weenen (weenen
Is gaer verdrooght^ end veronwert mit Is gaer verdrooght end veroudert met
(eenen. (eenen,
Om der willen aller vyanden myn, Om der willen aller vyanden myn,
Die my alwegh swaerlick quellende Die my doorgaens quellen met grooter
(syn. (pyn.
Enz. Enz.
Digitized by VjOOQIC
234
De orthographie in de »Andere 26 Psalmen" komt
vrij wel overeen met die der )!>LXIIII Psalmen". Er
is veel . overeenkomst en weinig verschil. De afwijkin-
gen van de overige uitgaven zijn dezelfde. Bijv. het
eerste vers van Ps. XLII luidt:
In de „Andere 26 Psalmen'^
Als een hert haeckt na water beken
Na dat hy lang is beiaegt
So baeckt myn siele vanghebreken
Tot dy mign God onuersaegt.
Mgn siel dorst vast tot dy myn God,
Mgn leuendich lot,
Wanneer sal ick docb toetreden,
End aenschonwen dat aenscb^n Gods.
In de „Hondert Psalmen".
Als een bert baeckt na waterbeken.
Na dat by langbe is beiaegbt :
So baeckt mijn ^ ) siele, van gbebreken.
Tot dy mtjn God onnersaegbt.
Myn siel dnrst vast tot dy mr/n God,
Mt>'n lenendigb lot,
Wanneer sal ick docb toetreden,
End aenschauwen dat aenscbyn Gods.
In de „LXIIII Psalmen".
Als een bert baeckt na water beken,
Na dat hy lang is beiaegbt,
So baect myn ziele van gebreken,
Tot dy mgn God onnersaegbt.
Myn ziel dnrst vast tot dy myn God,
Myn lenendicb lot,
Wanneer zal ick docb toetreden,
End aenschonwen dat aenscbyn Gods.
In de „Psalmen Danidis".
Als een bert baeckt na waterbeken.
Na dat by langbe is beiaegbt,
So baeckt myn siele vol gbebreken,
Tot dy, myn God onnersaegbt
Myn siel dnrst vast tot mynen God,
Myn lenendigb lot,
Wanneer sal ick doch toetreden.
End anschanwen dat aenschyn Gods ?
Ook de andere werken van Utenhove, de Geloofs-
belijdenis, de [groote] Catechismus, de »ondersoec-
kinge*' [niet ontwijfelbaar zeker van zijne hand], wer-
*) De dubbele i is hier overal cursief gedrukt.
Digitized by
Google
235
den in dezen tijd herdrukt, meest te Emden *). Daaruit
blijkt, dat de gemeenten er hoogen prijs op stelden.
Of hij zelf eenigen arbeid aan deze herdrukken besteed
heeft, kan ik niet zeggen. Het heeft hem geen leed
gedaan (want hij heeft het niet beleefd) dat de »onder-
soeckinge", eenigszins omgewerkt en met sterk gewij-
zigden stijl , is opgenomen door Dathenus achter diens
Psalmboek ^).
Ook op het tot stand komen van Gereformeerde ge-
meenten in andere steden van Engeland dan Londen,
had Utenhove invloed. Het getal der vreemdelingen
groeide zóó sterk aan, dat tweehonderd familiën te
Sandwich geplaatst werden, met goedkeuring van de
Koningin en van de Overheid aldaar. Hun eerste pre-
dikant was Jacobus Bücerus , proponent te Londen ^).
Reeds den 1*^° October 1560 vinden wij Utenhove en
hem in de nieuwe gemeente bezig om haar te regelen *).
Doch ook te Sandwich werd de toevloed te sterk. De
hevige vervolging in Vlaanderen deed aldaar zóóvelen
eene schuilplaats zoeken, dat de stad ze nauwelijks
bergen kon. De nood is er zóó hoog geweest, dat men
*) Zie Is. Le Long, Kort historiscli verhaal, blz.
68; Dr. Kuyper, Joannis a Lasco opera, torn. I, praef.
p. LXXIX seq., LXXXV eeq., C; hierboven, blz. 74, 77
noot 1, 82 noot 2, 83 v.
>) Wy moeten volstaan met er de aandacht op te vestigen.
De veranderingen z^n inderdaad zeer groot.
')RuYTiNCK, OheBchiedenissen ende Handelingen
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III,
dl. I) blz. 43. Zie ook. beneden, blz. 239. Volgens een officieel
stuk bij SouTHERDEN BuRN, Hi story of the Refngees, p.
208, waren te Sandwich tweehonderd zielen.
*) J. BucERUS aan P. Delaenus, bij Gerdes, Bcrinium
Antiquarinm, tom. V et VI, p. 172.
Digitized by VjOOQIC
236
op het punt stond , een aantal naar Londen te zenden.
Op last der ^Broeders" heeft toen Utenhove den bisschop
van Londen over deze zaak aangesproken, opdat door
diens voorspraak den armen vreemdelingen Colchester
of Lin tot woonstede mocht gegeven worden *). Op
aanbeveling van den Koninklijken Privy Council aan
den Magistraat van Colchester v^rerden nu vijftig per-
sonen, groot en klein, aldaar gevestigd. Zij werden
daar spoedig met welwillendheid bejegend, omdat zij
rustige burgers waren en industrieën uitoefenden , die
men er te voren niet verstond, zooals het weven
van zakken-linnen , het vervaardigen van naalden en
perkament, weverij in het algemeen. De overheid ver-
wachtte van hen de herleving der stad. Zij schijnt
eerst voor de aanbeveling van den Privy Council weinig
ooren gehad te hebben , zoodat het bij verrassing was ,
dat deze vijftig vluchtelingen iiit Sandwich naar Col-
chester kwamen ; doch toen zij zich daar eenige jaren
hadden opgehouden, werden zij uit sympathie voor
hun levenslot, uit eerbied voor hun bescheiden ge-
drag en om hunne bekwaamheid in allerlei bedrijf
zóó gaarne gezien, dat de Baljuwen den Privy Council
onderdanig verzochten om de vrijheid, deze vreemde-
lingen in de stad te laten blijven. Natuurlijk stond
de Geheime Raad dit bereidwillig toe^). Omtrent de
geschiedenis dezer Nederlandsche gemeente, die haar
>) Ru YTINCK, t. a. p.
*) Zie twee brieven bij Southerden Bürn, p. 208 - 210. De
eerste is van Robert Northern en Richard Northey, „Bay-
lifffl'* aan „the Queen's Majestie's most honourable Privy
Council", gedagteekend 1 Ang. 1570. De tweede is van R,
Leicester, gecontrasigneerd door N. Bacon, C. S. enT. Sus-
SEX aan de „Bayliffs and Aldermen of the town of Colches-
ter", gedagteekend 24 Maart 1570. Verg. Ruytinck, t. a. p.
Digitized by VjOOQIC
237
eigen kerk en predikant heeft gehad, leze men Sou-
THERDEN BURN na ').
Ook te Norwich vonden een dertigtal hoofden van
huisgezinnen uit de vreemdelingen van Sandwich
plaats; tweeëntwintig hunner spraken Nederlandsch,
de overigen Fransch. Norwich was destijds in groot
verval. In het jaar 1564 leverde de sajet- fabricatie er
zóó weinig op, dat velen de stad verlieten. De Bur-
gemeester en de Sherifis peinsden over middelen
tot herstel. Zij wonnen den raad in van hertog Tho-
mas van Norfolk, en op diens advies besloten zij,
eenige Nederlandsche vreemdelingen uit te noodigen,
die toen te Londen en te Sandwich waren gekomen
wegens de vervolging van Alva, welke vreemdelingen
van de Koningin verlof hadden gekregen tot het vervaar-
digen van Vlaamsche wolfabrikaten binnen de grenzen
van haar gebied. Op verzoek van den Hertog, schonk
hare Majesteit haar Patent, gedagteekend 1 Nov. 1564,
w^aarbij, op des Ilertogs eigen kosten, vergunning
werd gegeven tot plaatsing van dertig meester-werk-
lieden, Nederlanders en Walen, terwijl het aantal
zielen , groot en klein , niet meer mocht bedragen dan
driehonderd. Zij kwamen te Norwich en begonnen
terstond met het bereiden van baai, sajet, tapijtgoed,
enz., zoodat de stad er geheel door herleefde. Aan de
industrie der Vlamingen heeft zij zelfs eeneEuropee-
sche beroemdheid te danken gehad, ofschoon haar
stedelijke raad zich eerst nog eenigszins tegen het
plan van den Mayor en de Sheriffs verzette, zoodat
het Londensche Hof bijzondere maatregelen moest
nemen om , de vestiging der vreemdelingen te verze-
») SouTHERDEN BüRN , History of the Refugees, p.
208-216.
Digitized by VjOOQIC
238
keren. Over de geschiedenis der Nederduitsche en
Waalsche gemeente aldaar raadplege men Southerden
BuRN, aan vvien ook bovenstaande bijzonderheden groo-
tendeels zijn ontleend *). De Nederduitsche gemeente
bestaat nog in naam. De leden zijn echter geheel en
al Engelschen geworden. De predikant der HoUand-
sche gemeente te Londen houdt nog slechts éénmaal
in het jaar eene predikbeurt te Norwich, des morgens
in het Hollandsch, des namiddags in het Engelsch.
Ook is nog steeds een zeker privilegie aan het lid-
maatschap der kerk verbonden.
De gemeente te Londen bestond, evenals de andere
Nederlandsche gemeenten op Engelschen bodem , voor-
namelijk uit nijvere handwerkslieden. Ook voor hunne
stoffelijke belangen moest ütenhove in de bres sprin-
gen. Niet lang na hunne tweede vestiging werden de
ambachtslieden in hun bedrijf gehinderd door de
Engelsche hallen, uit kracht van een oud statuut,
dat den vreemdeling verbood, te Londen zelfs binnens-
huis zijn ambacht als meester uit te oefenen. Men
werd genoodzaakt, de tusschenkomst van hare Majesteit
in te roepen. Een smeekschrift werd haar aangeboden
door Ütenhove en Antonius Asch van de Wale van
de Nederduitsche gemeente, Petrus Alexander en
JoHANNES DuMASius vau de Waalsche De inhoud van
het verzoek komt hierop neder : Adressanten geven toe,
dat het genoemde statuut wel bestaan kan. Het zou
») Southerden BüRN, p. 61— 79, 195— 202. Vergelijk Kuy-
tinck, G-hescliiedenissen ende Handelingen (in de
Werken der Marnix-V^reenigin^, Serie III, dl. I),
blz, 43.
Digitized by VjOOQIC
239
echter alle vreemdelingen, en dus ook de Gerefor-
meerden, noodzaken Engeland te verlaten. Dit kan de
wensch niet zijn der Koningin, die om hare gods-
vrucht bekend is, en die deze gemeente een duidelijk
bewijs van goede gezindheid gaf door het afstaan van
het kerkgebouw. Zij bidden dus hare Majesteit oot-
moedig, dat deze moeilijkheid uit den weg geruimd
worde, opdat zij niet gedwongen worden, wederom
naar hun land te trekken, hunnen hals te ontblooten
voor het zwaard der tirannen, en hun leven in dui-
zend gevaren /te stellen , waaruit zij nu door de ge-
nade Gods eenmaal verlost zijn. Het stuk wasgedag-
teekend 29 Juni 1550. De Koningin heeft hun wensch
ingewilligd. Tot hunne eer moet gezegd worden , dat
zij de welvaart, die zij daardoor hebben veroverd,
terstond hebben aangewend voor schoone doeleinden.
Immers zij namen het besluit, studenten voor het predi-
kantsambt te onderhouden , en huurden een huis om
daarin de gebrekkige en oude lieden te verzorgen ' ).
Utenhove is ook nog middelaar geweest in eene
zeer gewichtige zaak, die den handel tusschen Enge-
land en de Nederlanden betrof. Die handel hep over
groote sommen ^). Wij moeten de geschiedenis wat
hooger ophalen. In het jaar 1495 was tusschen Hen-
drik VII, Koning van Engeland en Philips , Aartsher-
tog van Oostenrijk, Hertog van Bourgondië , een han-
*) EüYTiNCK, a. w. blz. 40—43.
>) Wagenaar zegt, dat „volgens sommiger aantekening,
de Nederlanden wel twaalf millioenen javlyks met de En-
gelschen verhandelden, en aan Lakens alleen, meer dan vyf
millioenen ontbooden*' (Wagenaar, Vaderlandsche His-
torie, dl. TI, blz. 75).
Digitized by VjOOQIC
240
delsverdrag ^) gesloten. Daarin komen o. a. deze
artikels voor, dat aan weerszijden alle steden en ha-
vens tot den vrijen handel geopend worden; dat zij
van weerszijden met hunne koopwaren alleen zullen
landen in die havens, waar de vorsten hunne tol-
gaarders hebben geplaatst, hetzij ze hun eigen goed
verscheept hebben of dat van een ander [land]; dat
de gewone tollen, vijftig jaar geleden ingesteld, zullen
blijven, doch dat de vorsten (naardat zij het noodig
keuren) zoodanige dingen zullen mogen verbieden
uit hunne landen te voeren, als zij nuttig vinden al-
daar te behouden , nl. levensmiddelen in tijd van nood ;
dat zij zich in elkanders land en steden metterwoon
mogan vestigen; dat men de zeeroovers niet zal herber-
gen , noch hun hunne geroofde goederen laten verkoo-
pen , en die ze koopt zal vervallen in de boete van ze
zonder schade terug te geven; dat wie in elkanders
land metterwoon komen, om aldaar hunnen handel te
drijven, al de vrijheden zullen genieten, die zij in de
voorgaande vijftig jaren genoten hebben, 'enz. ^).
In het jaar 1502 nu kwamen dagelijks groote klach-
ten in over de lasten, die de Engelsche beambten
den koopman en schipper oplegden tegen de artikelen
van het handelsverdrag van het jaar 1495. De Neder-
landsche kooplieden schreven een ootmoedigen brief
aan den koning van Spanje, waarin zij zich beklaag-
den, dat de tollen op het lijnwaad, op de lakens en
andere zaken verhoogd waren; dat de stad Londen
hen bezwaarde met eene schatting, die men»scavage"
noemde; dat zij zich onder borgstelling moesten
verbinden voor het geld, dat zij van hunne waren
^) Het was te gelyk een vredesverdrag.
>) De hoofdinhoud is te vinden bg Ruytjnck, a. w. blz. 5 — 7.
Digitized by VjOOQIC
241
maakten, Engelsche waren aan te koopen; dat hun
aan de kusten zeer veel schade werd gedaan door
zeeroovers enz. Zij verzochten daarom zijne Majesteit ,
de Koningin hiervan te verwittigen, opdat er in voor-
zien mocht worden. Maar er kwam niets van. Toen
wendden zij zich tot des Konings Ambassadeur te
Londen, Alvares a Quadra, Bisschop van Aquila.
Deze trok zich de zaak aan en verkreeg van de Ko-
ningin wel is waar eenige schoone beloften, maar
niet meer *). De kooplieden te Londen schreven thans
een brief aan die te Antwerpen, welke op Engeland
handelden, dat het nu tijd was, bij Mevrouw de Re-
gentes aan te dringen op het zenden van Commissa-
rissen tot herstel van het onrecht. Er kwam er een,
de raadsheer Christoffel van Assonville, maar het
bleef bij beloften 2).
Evenals de Nederlanders klaagden over de slechte
behandeling in Engeland , zoo klaagden de Engelschen
over hunne behandeling te Antwerpen , de stapelplaats
hunner koopmanschap met Duitschland. Strype zegt
ronduit, dat Kardinaal Granvelle het vuurtusschen
de Nederlanden en de Engelschen aanstookte, om,
uit haat tegen den godsdienst der Engelschen, hun
handel schade te doen 3), Wellicht was hij er ook
door verbitterd, dat de Fransche Hugenoten uit En-
geland hulp gekregen hadden *). Hoe dit zij, de
ï) „De Cooplieden, om haer danckbaarheyt aen den Am-
bassadeur te vertboonen en nocb gbewilligber te maecken tot
't bevoorderen van de saken, bebben denselven op een ban-
qnet ontbaelt ten bnyse van den Postmeester Christian
Schaeflingh , in Siedingb Lane int Moscovie-buys" (Ruytinck,
a. w. blz. 55).
») EuYTiNCK, a. w. blz. 54 v.
») Strype, Grind al, Book I, cbap. 9, p. 89.
*) Zie bg Wagenaar, Taderlandsche Historie, dl.
VI, blz. 74 V.
16
Digitized by VjOOQIC
242
Engelsche kooplieden werden ten leste zóó misnoegd
over de nadeelen, die zij te Antwerpen ondervinden
moesten, dat zij er, ernstig aan dachten, eene andere
stapelplaats voor het transito-verkeer te zoeken. Reeds
hadden de gravin van Oost-Friesland en hare zonen
door bemiddeling van Uteniiove de haven van Emden
der Koningin aangeboden. Utenhove stond bij het hof
te Emden in hoog aanzien *). In Augustus van het
jaar 15G2 had Christopher, graaf van Oldenbur^, de
broeder der regeerende vorstin *), door Utenhove aan
Koningin Elizabeth doen weten, dat hij in haren
krijgsdienst begeerde te treden '). Of zijn aanbod werd
*) Zie o. a. Strype, Grindal, p. 86 seq.
') Zie over hem Meiners , Oost-YrieBchlandts kerke-
lyke geschiedenisse, dl. I, blz. 222.
^) Strype verhaalt ket aldns : „JokannesUtenhovins,
a eilief Member and the first Elder of the German ekurch
in London, of Hononrable Birtk, and of Bepnte abroad as
well as at Home, abont Aa gust tkis Year signified to onr
Bishop [Grindal], that a certain German Count, ont of
his Love to Religion , wonld be ready to serve te Qneen with
snch a Force of Soldiers as shonld be agreed npon between
them. It was Christopher, Count of Oldenburgh, Brother
to the Widow, Countess of Sast Frisia. Utenhovins
gave also this farther account of him, that bewas Tot as in
re Eacharistica noster; meaning that he was no Lathe-
ran; a great Man with Frederic, Elector Palatine of
the Rhine, a Military Man many Years, and a Leader well
exercised in War: His A ge nearSixty; his Dweiling between
Embden and Brem e. The learned Man desired the Bishop^s
Judgment, whether this Offer of his, if it were made , might
be accepted. Here npon [Grindal] incloses Utenhovins
his Letter in his own to the Secretary [ W Cecill], requesting
to know of him what Answer he shonld retarn: Shewing
him that Utenhovins, a Man both honest and wise, had
moved the Matter to him, that the said Grave or Count
could be very willing to offer his Service to the Qneen in
her Wars, especially in any Quarrel of Religion; and that
Digitized by VjOOQIC
243
aanvaard is mij onbekend. In December van hetzelfde
jaar deed Anna , de gravin van Oost-Friesland , daar-
toe uitgelokt door een gezant van de Engelsche koop-
lieden 1) , het volgende voorstel, dat zij door Uteniiove
aan bisschop Grindal liet geven, terwijl deze het we-
der bij den Secretaris der Koningin , W. Cecill, inzond.
De Engelschen zouden het vrij gebruik hebben van
de havens der Gravin ; er zou een verbond van vriend-
schap gesloten worden tusschen beide partijen, en
graaf Johan, de zoon der Gravin ^), de hoofd-contrac-
tant, zou een jaargeld van duizend pond genieten,
terwijl hij daarvoor verplicht was , zooveel wapenen en
schepen aan te schaffen, als hij noodig zou hebben
in den krijgsdienst der Koningin '). Grindal zelf be-
val dit voorstel aan. Hij schreef aan Cecill, dat aan
de overzijde der zee Emden wel de beste haven was
voor den Engelschen handel. Er kon wel sprake ko-
men van een verlaten van Antwerpen; dan warende
Engelschen nergens beter dan te Emden beveiligd tegen
he was reported to be well able to levy a convenient Num-
ber of Soldiers juxta formulam Pacti. Grindal con-
jectnred by what he knew of bis Sister, tbat bis Religion
was good: He added, Tbat Westpbalia tbat bordered
npon bim , brougbt fortb good hardy Soldiers , and tbat it was
near our Seas for Transportation. Wbieb tbings considered,
be tbongbt it not amiss to signify tbns mucb to bim (tbe
Secretary :) Tbat be wonld consider by bis Wiödom, wbetber
tbe said Nobleman's Service migbt be acceptable. And tbat
be would in Tbree Words sbew bim , wbat be sbonld ana-
wer to tbe Motioner bereof. Strype, Grindal, p. 66.
^) Zie bieracbter in de Belagen, blz. L.
*) Hg was dns een neef van Christopher van Oldenbnrg.
') Gravin Anna bad drie zonen, Edzard was de ondste,
Christopher de tweede, bij was lam en leefde van toelagen
en prebenden van de Kerk; Johan was de jongste; bij over-
eenkomst was bepaald, dat bij Edzard zou opvolgen.
Digitized by VjOOQIC
244
de macht van koning Philips, 'omdat hét buiten zijn
grondgebied lag. — Intusschen begonnen de kooplie-
den zelven meer en meer op de verplaatsing aan te
dringen, zooals wij straks opmerkten. Op den 10^«»»
Februari 1563 waren de hoofden van hun College ^ )
de gasten van bisschop Grindal, dien zij nauwkeu-
rig inlichtten omtrent hunne wenschen. Door zijne
tusschenkomst begeerden zij bekend te worden met
Utenhove, om diens raad en hulp te gebruiken. Zij
verzochten hunnen gastheer hem te ontbieden, maar
toen hij hun mededeelde, dat Utenhove wegens
den staat zijner gezondheid niet uitgaan kon, be-
sloten zij naar zijn huis te gaan en persoonlijk
met hem te spreken Er was haast bij, want, had-
den zij reeds enkele weken geleden een gezant naar
Emden gezonden, den volgenden dag zou er weder
een vertrekken met de post. Grindal gaf hun de
aanbeveling mede, die hierachter is afgedrukt ^).
Hij herinnerde daarin, hoeveel de Kerk aan deze vcr-
eeniging van kooplieden te danken had [door het
gemakkelijk maken van briefwissseling , het vervoer
van vluchtelingen, het leenen van geld]. — In Maart
schreef hij aan Cecill , dat de zaak in vele opzichten
aanbeveling verdiende. Livius zegt: ))Fama bellacon-
ficiuntur", zoodat de faam en de waarschijnlijkheid
van gereedstaande hulp, den vijand evenveel schrik
aanjagen, als de hulp zelve. Bovendien zou het ver-
* ) De kooplieden liadden eene onderlinge overeenkomst ge-
sloten , waarbiy zy zich door hunne handteekening verbonden,
gemeenschappelijk de kosten te dragen, die het zoeken naar
herstel van den handel met Duitschland zon medebrengen.
Zie KuYTiNCK, a. w. blz. 55.
*) Hierachter in de Bglagen,blz. L. Verg. Strype, Grin-
dal, p. 86 seq.
Digitized by VjOOQIC
245
drag vele andere voordeelen opleveren : Oost-Friesland
had goede havens en was het dichtst bij van al de
Keizerlijke landen aan dien kant; daardoor opende
het een gemakkelijken weg, om hulptroepen te ont-
vangen, niet alleen uit Oost-Friesland zelf, maar ook
uit Westphalen, Hessen, en alle andere bevriende landen
van hare Majesteit in Hoog-Duitschland , ook uit
Saksen en Kleefsland, die grenzen aan Westphalen ^).
Acht dagen later schreef Utenhove aan W.Cecill den
hierachter afgedrukten brief ^), waarin hij mededeelde,
dat zooeven van wege de grafelijke familie van Oost-
Friesland drie gezanten aangekomen waren, om met
de Engelsche kooplieden te onderhandelen over de
bekende haven-quaestie. Twee hunner waren tevens
gemachtigden van graaf Johan, om over zijne per-
soonlijke verbintenis tot den krijgsdienst te spreken. Uit
hun naam en uit dien van den Kanselier van Oost-
Friesland drong Utenhove op eene spoedige beslis-
sing aan. Hij stelde voor, dat de Graaf zelf naar het
hof zou komen, om zich eens te vertoonen aan de
Koningin , en met haar de bepalingen der verbintenis
vast te stellen.
De zaak heeft toen nog verschillende toestanden
doorloopen. Het lust mij niet, ze alle te beschrijven.
De Engelsche regeering talmde vooral met het aan-
vaarden van de Oost-Friesche havens, omdat zij nog
steeds langs anderen weg de bezwaren tegen Antwer-
pen uit den weg trachtte te ruimen ^). De spanning
^) Zie hierachter in de Bijlagen, blz. LI: „ante octi*
dnum". Terg. Strype, Grindal, p. 87.
*) Zie hierachter in de Bglagen, blz. LI seq.; Strype,
Grindal, p. 87 seq.
») Strype, p. 88.
*) Strype, Grindal, p. 88.
Digitized by VjOOQIC
24()
onder de kooplieden nam echter van weerszijden toe.
Volgens RuYTiNCK heeft Margaretha , de Landvoogdes
der Nederlanden, in 1563 den invoer van Engelsche
lakens verboden tot na Vrouwendag 1564. Het voor-
wendsel tot dien maatregel was de vrees voor infec-
tie, omdat de pest in Engeland zoo hevig geheerscht
had; inderdaad geschiedde het, omdat er geene vol-
doening gegeven werd aan de klachten, door den
Spaaiischen Ambassadeur sedert lang bij het Hof te
Londen ingeleverd * )• Wagenaar zegt , dat dit eerst
plaats greep in Mei van het jaar 1564 *). In het laatst-
genoemde jaar werd inderdaad de stapelplaats van den
doorvoerhandel naar Emden verlegd *); de koningvan
Spanje verbood daarop, goederen naar Engeland of
naar Emden te voeren, vandaar eenige koopmanschap
naar de Nederlanden te brengen, met de Engelsche
natie buiten het vaderland handel te drijven of wis-
sels uit te leveren *). Het duurde niet lang, of beide
partijen ondervonden groote nadeelen van dezen strijd,
en het slot der geschiedenis was, dat het handels-
verdrag van 1495 te Brugge hernieuwd werd ^).
Of Utenhove onder al deze beslommeringen veel
>) RuYTiNCK, a. w. blz. 59.
») Wagenaar, Taderlandsche Historie, dl.VI,blz.
75. Misschien hebben w^ hier te doen met een verschil van
waarheid en ofBlciëele waarheid. Ik denk, dat de regeering
te Brnssel reeds in 1563 den invoer van Engelsch laken on-
mogelgk maakte, terwyl eerst een verbod uitgevaardigd werd,
toen de Engelschen hun handel gedeeltel^k verplaatst hadden.
») RüYTiNCK, t. a. p.; ÖTRYPE, Grindal, p. 89; Wage-
naar, t. a. p.
*) RuYTiNCK, a. w. blz. 60.
«) RuYTiNCK, t. a. p. Strype, Grindal, p. 89; Wage-
naar, t. a. p.
Digitized by VjOOQIC
247
tijd overhield om zich aan het familie-leven te wijden ,
valt te betwijfelen. Hij ontving een bezoek van zijn
[halven] neef Karel, den beroemden dichter, die de
gunst genoot van koningin Elizabeth i); zijn vader
had hem aanbevolen en om eenig toezicht verzocht,
omdat hij nog jong en onervaren was ^). Niet alleen
met den vader en dezen zoon, maar ook met den
jongeren Johannes onderhield hij betrekkingen ').
Zijne vrienden op het vasteland hielden hem op de
hoogte van hetgeen er omging *), en bezorgden hem
boeken voor de studiën van den Bijbel, die hij steeds
voortzette ^). Zelfs zijne vrienden in Polen vergaten
hem niet ®).
In het zwakke lichaam van den merkwaardigen
man woonde een krachtige geest. Gelijk bij den groo-
ten hervormer van Genève, moet men zich bij Uten-
HOVE verwonderen, hoe iemand van zulk eene kwijnende
gezondheid zooveel heeft kunnen ondergaan en zooveel
heeft kunnen doen. Naast de bescheidenheid, die wij
*) Zie in de Bg lagen hieracliter , blz. XL VIII seq. Verg.
blz. LXXXIII V. '
^) Zie in de Belagen hierachter, blz. XLIX.
») Zie bijv. t.a.p, blz. XL VIII— L, LVIII v., en bij Ger-
DES, HistoriaBeformationis, tom. III,Monnm.p. 15l8eq.
*) Zie o. a. hierachter in de Bglagen, blz. XXXIX —
XLVIII, de brieven van P. Dathenus en Aegidius Becius (den
vader van den beroemden predikant van denzelfden naam).
De vriendschap met Dahteen sch^nt later door de Psalmberg-
ming verkoeld te z^n en niet zonder reden.
«) t. a. p., blz. XL.
<) Zie den brief van Stanislaus Luthomirskf , den schoon-
zoon van k Lasco en voogd over diens kinderen , aan Uten-
HOVË, dien hy aldaar den waren toezienden voogd over die kinde-
ren noemt; hy bericht hem aangaande de verdeeling der erfenis
(by Gerdes, Scrininm Antiquarium, tom. IIIetIV,p.
545 — 547). Zie verder hierachter in de By lagen, blz. XLIII.
Digitized by VjOOQIC
248
meer dan eens in hem opmerkten, en den geloofsmoed,
die hem in staat stelde gedurende eenentwintig ja-
ren*) als balling buiten zijn geliefd vaderland rond
te zwerven, zonder een oogenblik te wankelen in de
toewijding aan de zaak zijns Heeren, was rustelooze
werkzaamheid een der schoonste trekken in zijn karakter.
Doch, alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des
menschen is als eene bloem van het gras ; het gras ver-
dort en zijne bloem valt af. Aan de edele taak, den
opbouw van het Koninkrijk Gods, waaraan hij zijne
dagen besteed had, is hij door den dood ontvallen.
Toen de herfstwinden van het jaar 1565 de boomen
hadden ontbladerd en de natuur haren winterslaap
inging, schijnen zijne oogen te zijn gesloten tot de
eeuwige rust ^). Zijne vrouw bleef met drie kinderen
achter. In het jaar 1568 vinden wij hare woonplaats ver-
meld op eene lijst van de vreemdelingen , die zich toen
te Londen bevonden. Hare kinderen worden opgenoemd
als hare kostgangers, en zij moet er nog tien anderen
geherbergd hebben ^), Utenhove namelijk verkeerde
*) Zie Van Wingen, in de Voorrede voor Utenhove's
„Psalmen Danidis''.
>) De laatste brief aan Utenhove is van Jnli 1565 (hier-
acliter in de Bglagen, blz. LX). De nitgave zijner com-
pleete „Psalmen Danidis*' beeft bg aan Wingius en de
andere leden van den Kerkeraad moeten overgeven. Z^ kwam
in bet licbt 12 Sept. 1566 (zie de zooeven genoemde Voor-
rede).
') By Strvpe, Annals of tbe Reformation nnder
Q. Elisabetb [and James I], Vol. IV, 1589— 1612 (uit-
gegeven in 1731), Acbterin een Supplement of Kecords and
Original Papers, to tbe Former Volumes of tbe Annals,
page 1: „Strangers in Londen, Ann. 1568. Appointed by
tbe Lords of tbe [privy] Council to Sir Tbo. Row, L. Mayor,
to be searcbed out in eacb ward; And a certificate tbereof
sent into tbem. Wbicb accordingly was taken by bim at
Digitized by VjOOQIC
249
in de laatste jaren van zijn leven in ongunstigen fi-
nanciëelen toestand. Zijn oudere broeder Karel heeft
van zijne uitgebreide relatiën nog gebruik willen ma-
ken, om hem door het Engelsche hof een jaargeld te
doen geven ^). Zijne weduwe leefde in bekrompen
omstandigheden, zooals ook blijkt uit de Kerkeraads-
protocoUen der gemeente. In het jaar 1569 was zij
ziek en zag zich genoodzaakt, alle baten bijeen te
zoeken. Franciscus Marguinas, ouderling, was haar
bij obligatie de som van elf pond sterling schuldig.
Namens de weduwe verzocht nu Loys Thierry den
Kerkeraad, Franciscus tot betalen aan te manen.
Hieraan werd voldaan. Zijne obligatie werd hem getoond.
Franciscus beloofde alles te zullen doen, wat hem
mogelijk was ^).
Nog tweemalen komt de naam van Utenhove in
deze Protocollen voor. Het eerst in de notulen der
vergadering van 6 April 1570. Nicolaas Bent en Je-
REMiAS AcKERMAN verschenen voor den Kerkeraad,
om ophelderingen te vragen , hoe het kwam , dat
twee Lutheranen, Marten Tau en Pieter de Bert on-
large and entered in a great Book'\ Daarin page 5 : „Liberties
of Christ's Chnrcli within Algate. There lived in one House
44 Persons, being all Dutcb : And John van Leur , Merchant,
payeth the Rent for the same , to Sir Lewis Mordannt , Kt.
In this Liberty, lived the widow of Utenhove [Dutch Minis-
ter] with three Children, boarders with her, and divers
others , to the Nnmber of 14 : They are Tenants to the Dake's
Grace [Duke of Norfolk]". Strype voegt er aan toe; „This
was Duke s- Place, I suppose'*.
*) Zie hierachter in de By lagen, blz. XLIX, en hier-
boven, blz. 17 V., 101 en noot 2 aldaar, en 190 vv.
*) Eerkeraads-protocollen der Hollandsche Ge-
meente te Londen, 1569—1571 (uitgeg. door Dr. A.
KuYPER, in de Werken der Marnix-Vereeniging,
Serie I, dl. I), blz. 16.
Digitized by VjOOQIC
250
der protest tot lidmaten waren aangenomen; verder
of het waar was, wat men zeide, dat Johannes a
La SCO onder protest met de Lutherschen het Avond-
maal genuttigd had en dat Utenhove dit feit in een
brief had bevestigd. De aanleiding tot deze klacht was
als volgt. Bent had Marten Taij eens op de beurs aan-
gesproken en gevraagd , hoe hij gemoed was en of hij
nog zoo overhelde naar de leer van Martinus als te
voren. Hierop antwoordde Taij : ))Gij begrijpt de zaak
niet; gij wilt wijzer zijn, dan de superintendent Joannes
a Lasco was en Joannes Utenhovius , zaliger gedach-
tenis, ja de gansche gemeente van Londen". Verder
had Marten gezegd , dat wijlen a Lasco en Utenhove
met de Martinisten onder protest het Avondmaal ge-
nuttigd hadden. Bent kon dit niet vatten, nl. ))dat
men eenheid onderhouden zou met degenen, die van
ons verschillen in de leer, ons lasteren en ons naar
het leven staan". Marten Taij had zelfs verklaard van
den doop, dat de zaligheid te zoeken was in het water,
en dat hij liever zijne kinderen in de ^Pausche kerke"
zou laten doopen, dan dat zij ongedoopt blijven zou-
den. Taij beriep zich intusschen steeds op het protest,
dat hij eenmaal uitgesproken had, hetwelk a Lasco
en Utenhove toegelaten hadden , om onder zulk pro-
test eenheid met elkander te onderhouden. De Kerke-
raad meende, dat dit eene zuiver persooonlijke zaak was
en gaf aan Bent en Ackerman den raad, zei ven Marten
Taij er over te vermanen en hem te nopen, schrifte-
lijke bewijzen aan te voeren. Bent, die zich de zaak
zoozeer aantrok , dat hij met de gemeente geen Nacht-
maal houden wilde , heeft geen voldoening gekregen *).
Ik houd het er voor, dat de beweringen van Marten
1) Aangehaald werk, blz. 119—121, 129 v.
Digitized by VjOOQIC
251
Taij zoo onjuist niet waren, maar dat BfeNT een liefde-
looze drijver was, terwijl a Lasco en Utenhove zich
soms in het onvermijdelijke geschikt hebben, en uit
verdraagzaamheid een andersdenkende niet afgewezen
hadden.
Den laatsten keer, dat over Utenhove in de Kerke-
raadsvergadering werd gehandeld , betrof het de af-
schaffing zijner Psalmberijming. Reeds den 228ten Janu-
ari 4570 schreef Jacobus Bucerus uit Sandwich aan
WiNGius te Londen: Eene groote moeilijkheid wordt
ons gebaard, doordat de meesten, die van onze Kerk
zijn, begeeren en er zeer op aandringen, dat in onze
kerkelijke bijeenkomsten de Psalmen van den heer
Datheen gezongen worden : daar gij waarschijnlijk óók
in deze moeilijkheid zit, wilde ik het u mededeelen,
opdat wij, hetzij gij deze Psalmen aanneemt of ver-
werpt, de redenen van uw besluit vernemen moch-
ten. Het komt mij bepaald voor , dat wij , als wij geen
zeer gewichtig bezwaar hebben , hun toegeven moeten.
Als wij tot genoegen van het volk daartoe komen
moeten, zou ik wenschen, dat gij \e gelijk met ons
tot de zaak overgingt, indien het u hetzelfde is; en
eindelijk dat er maatregelen genomen werden, om den
openbaren vrede der kerken te bevorderen. Laat mij
nog deze week iets van uw gevoelen hooren" *).
Op Zondag den ^^^ Maart 1571 werd der gemeente
te Londen van wege den Kerkeraad een stuk voor-
gelezen *), hetwelk aldus begon: »Alzo de dienaren der
consistorie van der ghemeinte weghe van over langhen
1) Bg Gerdes, Scrininm Antiqnarinm, tom. Y et
VI, p. 173.
*) Het is te vinden in de Kerkeraad s-protocollen
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie I,dl.
I), blx. 302,
Digitized by Vj.OOQ IC
252
tijdt ernstelick anghesproken ende versocht zijn ghe-
weest, om in stede van de Psalmen wijlen Jans Vuy-
tenhove , saligher ghedachten , te mueghen singhen de
Psalmen Petri Datheni, allegierende daertoe verscheyden
wichtighe redenen", enz. De Kerkeraad was niet onge-
negen, aan het verlangen te voldoen. Doch zoo iemand
bezwaren had tegen de verandering, werd hij uitge-
noodigd, die den volgenden Donderdag-avond bij de
leden der consistorie in te leveren. In de vergadering
van Donderdag dan verscheen Franciscus Marguinas
en verklaarde , dat hij , als borg geteekend had voor
tien pond sterling ten behoeve van Loys Thierry , om
hem in staat te stellen tot het drukwerk der Psalmen.
Hij vreesde, dat Thierry hem om een deel van die
som zou aanspreken , uit hoofde van de groote schade,
die hij lijden zou. Marguinas zeide, dat hij alleen dan
gpen bezwaar had tegen de invoering van Datheen's
Psalmen , als de Kerkeraad hem vrijwaarde tegen na-
deel. Hetzelfde verklaarde Gheeraert Artys. Claude
DoTiGNYS, Jan Clercx, Jacob Saal, Jan Lamoit gaven
te kennen, dat de oude Psalmen sedert zeventien of
achttien jaren met privilegie gedrukt waren; dat zij
door een vroom, godzalig man, die wel bekend stond,
vervaardigd waren; dat de gemeente er aan gewend
was en er vele van buiten geleerd had; dat de Psal-
men van Datheen niet beter waren ; dat het niet ge-
bruikelijk is, eene zoodanige instelling lichtvaardig te
veranderen, tenzij door eene verbetering aan te brengen ;
dat vele broeders bezwaard zouden wezen, omdat zij
nieuwe boeken moesten koopen; dat Loys Thierry in
hun belang reeds had geprotesteerd en den Superin-
tendent ingelicht, die verzekerd had, dat de verande-
ring zonder zyne toestemming niet geschieden zou.
Ten slotte verzekerden zij, dat zij en Thierry geene
Digitized by VjOOQIC
253
bezwaren meer hebben zouden , als de Kerkeraad hem
schadeloos stelde. ))Doet men het niet, zij zijn De-
nisen > ) en er is goed recht in Engeland. Zij verhopen,
dat men hun recht doen zal". Nog een drietal tegen-
standers waren er. Jakob van Aeken protesteerde
schriftelijk, in een brieQe ))vol ongheschicte propoos-
ten". Lambrecht Pieterssen en Jan Everaert gaven
te kennen, dat de verandering van de Psalmen zou
strekken tot onrecht jegens den overleden vromen
man, die ze gemaakt had; tot nadeel van ettelijke
broeders, die hun geld aan de oude Psalmen ten
koste gelegd, en daarvan nog achterstallige schulden
te betalen hadden.
Van Wingen, om zijn advies en meening gevraagd,
verklaarde, dat hij de verandering der Psalmen in
den grond niet kon toestaan noch voor rechtvaardig
houden. Nochtans wilde hij der consistorie hierin geen
tegenstand bieden. Op Zondag den S^^^^ April werd
aan de gemeente bekend gemaakt, dat slechts tien of
twaalf leden de invoering van andere Psalmen niet
begeerden. De Kerkeraad noodigde nu een deel der
broeders, de notabele leden der gemeente, uit, ter-
stond na de godsdienstoefening, in de consistorie-
kamer bijeen te komen en de bezwaren der tegen-
standers te overwegen. Bevonden zij ze te licht, dan
zouden zij verzocht worden, den Kerkeraad bij het
invoeren de hand te bieden tegen de tegenpartij, als
deze den predikant en de ouderlingen of enkelen daar-
van wild€ betrekken voor eenigen wereldlijken of
geestelijken rechter, en ieder zijn deel te nemen in.
de kosten, die daaruit zouden voortvloeien. Vóórdat
') „Denisen*' zijn, wat w^ zonden noemen , genaturaliseerde
vreemdelingen.
Digitized by VjOOQIC
254
de vergadering ^ ) tot beraadslagen overging , werd
Van Wingen verzocht zich een oogenblik te verwij-
deren, omdat hij het met de tegenstanders eens was.
Men bevond eenstemmig, dat de ingebrachte bezwaren
niet voldoende waren, om »sodane een nootlick ende
stichtighe zaeke" tegen te houden. Men beloofde den
Kerkeraad alle hulp bij de invoering ^). Zoo trium-
feerde dan eindelijk Datheen; volgens Ru ytinck, om-
dat zijne Psalmen »op beter dicht gestelt waren en
met de voisen der franscher Psalmen ouer-een qua-
men" *). Gelukkig heeft het Utenhove geen leed meer
kunnen doen , dat zijn lievelingswerk zoo spoedig tot
vergetelheid gedoemd werd. Toch niet geheel. Datheen
heeft zich genoodzaakt gezien, een tweetal gedichten
van Utenhove op te nemen, om de liefde des volks
voor die liederen te bevredigen *). Één er van komt
nog steeds voor achter het Psalmboek der Neder -
landsche Hervormde Kerk als de »Bedezang voor de
*) Daar was o. a. Lucas de Heere tegenwoordig, zelf de
dichter eener beryming van 39 Psalmen en van eenige lie-
deren, „geschikt naar het gedicht en de maat van Clement
Marot", in het jaar 1565 te Gent bij Gualtherus Manilius
uitgekomen (J. van Ipkren, Geschiedenis van het
psalmgezang, dl. I, blz. 131—134).
*) Zie over deze qnaestie de Kerkeraads-protocollen
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie I,
dl. I) blz. 302-307.
»)RuYTiNCK,Gheschiedeni8sen ende Handelingen
(in de Werken der Marnix-Vereeniging, Serie III,
dl. I) blz. 85.
*) Het waren: De Artikelen des Christelgken Geloofs,
overgezet nit het Hoogdnitsch, en Een kort gebed voor de
Predikatie. — Het kort gebed kwam reeds voor in de uitga-
ven van het jaar 1567. — Den stryd, die later op onze sy-
noden gestreden is over dit en over andere „Liederen", gaan
w^ hier met stilzwegen voorbij.
Digitized by VjOOQIC
255
Predikatie ^)." Hoe veranderd zijn gewaad ook zij,
het doet ons goed het daar te ontmoeten.
Wij zijn gekomen aan het einde van een langen tocht.
Eerst eene wijle in het bloeiende Vlaanderen ver-
toevende , aanschouwden wij , hoe dit door den storm
van vervolgingen , te Brussel losgebarsten , van zijne
uitnemendste kinderen en van zijne welvaart werd
beroofd. Daarna vergezelden wij onzen jongen Gente-
naar bij zijn onwillig vertrek uit het vaderland naar
de keizerlijke Kroningsstad en omgelegen streken. Wij
voeren met hem den Rijn op naar het gastvrije
Straatsburg, waar hij het genoegen smaakte van den
omgang met de eerste lichten van zijnen tijd en van de
vrije godsdienstoefeningen met zijne medeballingen.
Toen zijne veiligheid ook hier bedreigd werd, staken
wij met hem over naar Albion's kust, waar hij, onder het
dak van den primaat der Engelsche Kerk, velen zijner
vrienden bijeenvond. Wij merkten op, dat hij daar,
in de hoofdstad van Kent, de oudste vluchtelingen-
gemeente vergaderde op Engelands bodem. Wij keer-
den met hem terug over zijn geboortegrond naar de
baden te Straatsburg. Wij bezochten met hem Zwitser-
land, vertoefden te Zürich bij Bullinger, te Genève
bij.CALViJN, te Bazel bij Coeliüs, en door Frankrijk
kwamen wij weder in Engeland, waar hij , om het
dreigende oproer, zijne vroegere verblijfplaats niet
weer kon innemen. Wij sloegen te Londen zijne mede-
werking gade aan de stichting der dubbele vreemde-
lingengemeente , en wij waardeerden den uitnemenden
arbeid, waardoor hij hare inrichting vestigde. Zijne
*) Zie boven, blz. 79, en noot 1 aldaar.
Digitized by VjOOQIC
256
betrekking tot John Hoper, den voorvechter der Ge-
reformeerde denkbeelden, trok onze aandacht. Bijden
• dood van koning Eduard , aanvaardden wij met Uten-
HOVE en zijne lotgenooten, den zwerftocht naar Dene-
marken. Wij stonden stil bij zijne pogingen tot het
leveren eener Bijbelvertaling uit het oorspronkelijke
en zagen toe bij den strijd, dien hij over de Neder-
landsche taal met de Emdemsche drukkers heeft ge-
voerd , een strijd , die wij hem zagen volhouden bij
zijne Psalmberijming. Wij volgden hem met a Lasco
naar Polen, en merkten de invloeden op, die hunne
hervormende werkzaamheid aldaar belemmerden. De
troonsbestijging van Elizabeth, bracht ons terug naar
Londen, en oplettend sloegen wij Utenhove gade bij
de vervulling zijner plichten , als het hoofd der Neder-
landsche gemeente, die hij nu voor goed tot stand bracht.
Hier hield zijne rustelooze beweging op. De hoop
op den terugkeer naar zijn vaderland had hij verloren.
Zijn gestel was ondermijnd. De meesten zijner vroe-
gere vrienden, zooals Bucerus, Fagius, Dry ander
en anderen, miste hij sedert lang. De stem van zijn
raadgever te Genève was verstomd. Zijne trouwste
strijdmakkers van weleer, Micronius, Hoper, a Lasco
waren hem ontvallen. Zijne geldmiddelen waren uit-
geput. Doch hoe eenzaam en verarmd naar het uiterlijke
hij ook was aan den eindpaal des levens, de Ééne
Groote Vriend, dien hij overal had vastgehouden,
stond onveranderd aan zijne zijde. Die schonk hem
een rijkdom naar den geest, heerlijker dan alle goe-
deren der aarde.
Digitized by VjOOQIC
BIJLAGEN.
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
Ep. L
FRANCISCUS BOCCTÜS UTENHOVIO.
(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. pag. 53.)
S. D. Cum istuc ad vos profecturus esset, praeclare
Domine , amicus iste noster , nolui eum sine literis meis
venire. Quamvis enim nihil haberem quod scriberem,
tarnen quandoquidem idmihisemper studio fuit, ut me
piis et doctis viris quam arctissime coniungerem, quo-
rum amicitia his luctuosissimis temporibus me consolari
et erigere nonnihil possem , libentissime bas literas tam-
quam amicitiae nostrae arrhabonem ad te misi , prae-
sertim cum eas ultro a me efflagitando, dum praesens
esses , verecundiam te interpellandi sustuleris, ac sin-
gulari benevolentia sis testatus , quam cupias inter nos
esse amicitiam , quam equidem si aversarer , multis de
causis ignavus et iners iudicari possim. Praedicata mihi
a multis est et partim etiam perspecta, mi Utenhovi,
tua tuorumque pietas , doctrina et integritas , ut taceam
omamenta alia. Deductus fui ante triennium a Bartho-
lomeo Batto nostro ad praeclarum Dominum Carolum
Utenhovium cognatum tuum, cuius familiaritatepropter
singularem eius eiiiditionem , pietatem atque huma-
nitatem summam, dum essem in patria, satiari nun-
quam potui, et vehementer mihi de tali amico gratulabar,
quem etiamnum imprimis observo, quamvis (quod
magnopere doleo) horum temporuminiuria literis initam
amicitiam confirmare et declarare ei studium meum
non possum. Notus mihi etiam est, sed non tam fa-
miliariter spectatae inter nostros sapientiae et probitatis
vir, Nicolaus Utenhovius, tuus frater. His ut generi
ita virtutibus esse te proximum perspexisse mihi videor.
Digitized by VjOOQIC
Quemadmodum igitur his, bonisque omnibus ac piis
viris, ita tibi quoqiie cupio me esse quam commenda-
tissimiim, atque oro ne tenuem quamvis averseris
amicum Ego vicissim omnibus viribus conabor tibi
fidem, candorem et studium meum erga te compro-
bare, ut me non indignum quem inter tuos numeres ,
comperias. Est sane hoc saeculo si unquam alias in
id praecipuo studio incumbendum piis omnibus, utpax
et fraterna charitas coalescat et confirmetur indies inter
nos. Nam praeterquam quod corruptae naturae vitio ni-
mium in hac parte frigemus, et Timonica quadam darogyia
mutua inter nos societate non ut decebat afficimur,
obiicit praeterea infinita scandala quotidie Diabolus,
quibus animi non solum lauguescant magis , sed distra-
hantur etiam et alienentur, ut equidem non pulem
antehac unquam odiis, perfidia, malis suspicionibus ,
dissidiis et insidiis ita fuisse convulsa ecclesiastica
et politica , publica et privata omnia , utnunc sunt, ac
omnino tempus nunc illud esse videtur, de quo prae-
dixit nobis Dominus: Quoniam abundabit iniquitas,
refrigescet charitas multorum.Misereatur Ecclesiae suae
Pater coelestis, et sublatis scandalis restituat nobis
pacem et concordiam , accendat et inflammet corda
nostra syncero amore , ut coniungamur et coalescamus
in unum corpus Christi, ad quod pro se quisque omnibus
modis contendere debemus , et nihil omittere quod ad
contrahendam et confirmandam inter nos amicitiam
facere possit. Ex patria nihil habemus, praeterquam
suspiria et lachrymas fratrum nostrorum. Orandus est
Deus, ut aliquando ostendat gloriam et maiestatem
Christi Domini nostri, et Ecclesiam suam liberet ab
omnibus lupis et depraedatoribus. Bene vale in Domino,
mi optime Utenhovi , et me ut amicum et fratrem veils
tibi esse in orationibus tuis commendatum. Bonnae,
tertio Calendas Junii.
Tuus ex animo Franciscus Boccius.
Digitized by VjOOQIC'
Ep. II.
UTENHOVIUS DRYANDRO.
(Exhibemus apogr. Simleri).
Erudito juxta ac pio viro D. Francisco Dryandro,
amico suo carissimo.
Basiliae, in aedibus viduae D. Grynaei.
S. P. Quod hactenus ad te nihil scripserim , Dryander ,
animo meo multis nominibus merito carissime, non
existima, id ullo tui aut contemptu aut oblivione ac-
cidisse : qiianti enim ego te faciam , facile testari pos-
sunt qui mecum vivunt. Multa quidem sunt, quae
caussam huic nostrae taciturnitati dederunt ; ea tarnen
bic praeterire malo, quam vel leviter aliquo modoat-
tingere. Ea siquidem quant umcunque omnia congemi-
nare volem, non tanti esse video, ut vel mihi ipsi
satisfaciant, adeo ut nuUa purgatione uti, sed tantum
deprecatione apud te constituerim , nihil addubitans,
quin tu hoc nostrum silentium pro genuina tua huma-
nitate aequanimiter sis interpretaturus. Quod vero tu
mihi Franciscum [Rivium] ^) nostrum commendas,
gaudeo, non quod ille ulla commendatione apud me
opus habeat, qui mihi multo alioqui est commendatis-
simus, sed quod inde (ut ex aliis multis) animi tui
propensionem in eum plus satis intelligam. Ego certe
hoc boni illi gratulor ex animo teque hortor in Domino,
ut amorem illum magis magisque prosequaris erga eum,
qui dignus est utriusque nostrum amicitia. Ego vicissim
fidem do , me quantum tenuitas ferat officio meo non
defuturum.
Porro quae hic passim de D. Phalesio audiuntur, non
*) Simler: Perrucellnm. Dit berust op eene verwarring tus-
scben Fr. Marloret dn Hivier (a Eivo , Eivius, Rifius, Hiparins)
en Fr. de la Rivière of Perncello. De eerste was later predikant
te Londen.
Digitized by VjOOQIC
VI
possunt animum meum non affligere. Ego enim, ut
illum semper merite feci maximi , aegre fero, quodtam
indigne pii fratres ab eo excipiantur , neque illud minus
mihi molestum fiiit ignoscere bis pias illas virgines
tam duriter ab eo praeter omnem caritatem tractari,
eae inquam, quae nullosanguinis neque affmitatis jure
illi devinciuntur. Sed quando res ita habet, sicutitibi
bene compertam esse scribis, operae precium est ut
omnes conatus tuos eo instituas, quo bonae illae ex
pistillo ïllo liberentur quam fieri possit citissime. Illae
quidem iam satis superque legitimam ansam habent
sese illinc subducendi. Verum quia illius sexus pudor
atque adeo virginalis modestia subinde parum audet,
opus est calcaribus, quo rem ipsam quam poterunt
modestissime prudentissimeque aggrediantur. Tuvero
ipsis, uti facis, patrocinare, promove institutum, acsi
ad nos illae iter instituerent (dummodo id per otium
liceat) te eis Mosen facito. De me volente Domino hoc
ego ausim polliceri, quod nuUum officium, quo illis
commodarequeam, sim praetermissurus. Vale, mi Dry-
ander, in Domino , cui ut me piis tuis precibus commen-
des etiam atque etiam rogo.
Hic habes literas cum suis mendis ac lituris ; sed non
vacat rescribere; quare boni consule. Saluta quaesoex
me D. Dyasium et D. Adrianum. Argentorati III Ja-
nuarii 1548.
Tuus ex animo
JOANNES UtENHOVIUS.
D. Valerandus te jussit salutare, qui omnia tibi pre-
catur felicia, omniaque christiani hominis officia tibi ex
se poUicetur, nihil magis in votis habens quam omnino
tecum redire in gratiam. Quod ut et tu facias, cum illo
rogo obtestorque in Domino. lUe iam rediit in gratiam
cum ecclesia , neque possum mihi non promittere, ratio-
nes illius posthac melius habituras favente Domino. Si
forte virgines istae ad nos deflectant, rogo te (si modo id
gravc non sit) ut cures libros aliquot meos , quo^ habet
Martinus Micronius, una ad me mitti. D. Phalesius quoque
Digitized by VjOOQIC
VII
habet ex meis Aretium Felinum in Psalmos, Diosco-
ridem, et nescio an aliquot alios, quos quoque velim
transmitti. Si qua in re vicissim me uti possis, id libere
facito. Nihil enim est, quod sim detrectaturus in Domino.
Iterum vale. Si forte ad nos ipse venias, colloquium
unum praestiterit , quantum plurimae literae.
Ep. III.
UTENHOVIUS FAGIO.
(Exhibemns apogr. Simleri.)
Ad Paulum Fagium.
P. Constitueram quidem rerum nostrarum et privata-
rum atque adeo publicarum facere te certiorem, nisi
adfuisset is qui has defert, a quo omnia, quae hic aguntur,
facile poteris cognoscere. Interim tamen, quo me tui
non immemorem esse aliquo modo declararem, sicuti
non futurum me promiseram , nolui hunc sine meis ad
te literis isthuc redire. Gratulor vero tibi imprimis
tuam illam constantiam, quod ego intelligo te hactenus
in concionando servasse mirabiliter, quo nomine est
certe quod agam gratias immortales Deo Opt. Max. quem
precor ex animo , ut eodem suo spiritu te prosequatür,
ut quod bene coepit feliciter absolvat ad nominis sui
sanctificationem. Tu interim perge quaeso eodem, quo
coepisti, pede, neque terreare quoquam modo ab ad-
versariis fidei, qui omnibus modis a coepto itinere te
conabuntur revocare, neque praetermissuri sunt quic-
quam, quo te precibus minisque ab instltuto divellant,
sed contra audentior ito ob oculos tuos ponens eum,
cuius fungeris legatione, nimirum Jesum Christum , a
cuius praescriptis ne latum quidem unguem est deceden-
dum. Is enim potentior est multo tota adversariorum
phalange, quos tandem, ubi illis pro exercitio suorum
usus fuerit, estperditurus; tibi vero, ubi certamenbonum
decertaveris, cursum consummaveris , fidem servaveris,
reposita est corona iustitiae , quam reddet tibi Dominus
Digitized by VjOOQIC
VIII
in illo die; qui est iustus iudex, non solum autem tibi,
sed et omnibus , qui diligunt adventum ipsius. Perdura
igitur in ista malorum tolerantia infracto animo et mor-
tis terrore carente ; adhuc enim perpusillum temporis,
et qui venturusestveniet, et non tardabit, ad liberatio-
nem tui omniumque fidelium.
Ceterum de Paulo filio tuo, qui mecum vivit, nihil
habeo quod scribam, nisi quod in Aula D. Reveren-
dissimi plane perderetur, si eo unquam reverteretur,
cum enim primo ad nos ab Archiepiscopo mitteretur,
quam mutatus fuerit ab eo , qui olim fuit , vix queam
exprimere, neque mirum est, cum in summa illalibertate
adeo facili ingenio praeditus versaretur.
lam vero coepit aliquantulum mitescere ac deponere
aliquo modo ea, quibus iam assuefecerat, et spes est,
si modo aliquandiu adhuc apud nos sit, illius rationes
melius habituras. D. Franciscus [se. Dryander] ') , quo
iam utitur praeceptore, non ita ei laxat habenas, ut
alter ille. De eius moribus nihil velim iam attingere.
Ego quoque uti ut facerem rogasti , cum decederem ist-
hinc , non deero meo officie , volente Domino. Haec nolui
te celata, cum tua referre certo mihi esset persuasum,
ut pro tua prudentia adhibeas consilium aliquod, quod
ex nati re fuerit futurum. Salutat te D. Valwichus
qui mecum una vivit. Saluta quaeso ex me D. Marba-
chium ac D. Christophorum [Soelium?], cui utsuum
111 ud cuniugium felix ac faustum faciat rogo Dominum
ex animo. Salutant te D. Franciscus ac D. Claudius, cui
dedi ancillam meam nuptui. Is aliquando est concio-
natus in nostra Gallica Ecclesia. Nescio an alioqui de
facie tibi sit notus; hoc tamen scio, quod religioneac
fide tibi sit coniunctissimus. Bene vale, vir ornatissime,
1) Zoo Simler. Het is wel zoo waarschgnl^k, dat fiivins be-
doeld is, want ütenhove en Eivins waren voortdurend by elkan-
der. Zie Hilles aan Calvgn (Corpus Kef. Calv. opp. 13 p. 131). In
het vervolg van den brief wordt wel bepaald Franciscus fiivius,
de Fransche predikant bedoeld.
Digitized by VjOOQIC
- f
IX
DominusDeus adaugeat tibi fidem ac constantiam, quo
sine reprehensione in die illo DominiinveniareperDomi-
num nostrum Jesum Christum. Amen.
Iterum vale mei memor in precibus tuis apud Domi-
num. Cantuariae XX Nouemb. A. 1548.
Tuus vere et ex animo
JOANNES UtENHOVIUS.
Ep. IV.
COELIUS SECUNDUS CURIO UTENHOVIO,
(Ex antogr. in arch. Eocl. Belg. Londin. Fol. L. p. 89).
D. Joanni Utenhovio, viro bene erudito beneque Chris-
tiano, Angliae, Cantuariae.
Per Christum lesum. S. D.
Vidi literas tuas ; vidi , legi et relegi, mi humanissime
atque amicissime Utenhovi, non siccis oculis neque
animo dolore vacuo. Quis enim in quo verae pietatis
scintilla vigeat , ea cognoscens quae tu mihi de D. Pha-
lesiis ac de Argentoratensibus , aliisque ecclesiae cala-
mitatibus , a lachrymis possit temperare 7 Sed ne dubita
haec est via portaque coeli, quam princeps ille noster
coelestis contrivit, quique optimi ducis atque impera-
toris peifunctus munere, nosmonetetanimat, cumait:
In mundo bella et calamitates habebitis , in me autem
pacem et gaudium : confidite vero : nam ego vici mun-
dum Hoc igitur spe firmi, ne terreamur, quando in
meliorem nostri partem, nempe animum, nihil iuris
habent, nihil potestatis. Pluribus haec tecum agerem,
mi frater, ni scirem ad quem scribo, nimirumadeum
qui me possit sua pietate singulari atque constantia
animare atque fulcire. Verum dum talia scribo mihi
ipsi animum addo , meque non mediocriter excito et
confirmo , ad Christi Domirii crucem ferendam.
En igitur ut voluisti Nundinis Francofordianis ad te
scribo, quod tarnen etiam sine tua petitione eram fac**
Digitized by VjOOQ IC
turus. Sed tarnen tuum istud mearum literarum deside-
rium vehementer placet: neque minus aut remissius
meum est tuarum, quas quidem avide exspecto, quae me
de Anglicanis rebus ac praesertim de Ecclesiae istius
tenerae adhuc et herbescentis statu , certiorem faciant.
Nam ab eo tempore quo Bernardinus noster ad me scrip-
sit, quod fuit circiter mensem unum post tuum hinc
discessum, nihil certi cognoscere potui. Maxime vero
cupio si quo modo fieri possit de loannis Operi nri. rebus
fieri certior: quod te vehementer oro. Nos hic nihil habe-
mus novi, nisi foedus Helvetiorum cum Gallo renova-
tum, in quod omnes civitates Helvetiorum, praeter
Bernam et Tygurum consenserunt , non ita iniquis , ut
fcrunt, conditionibus, de quibus tamen nunc nihil certi
scribere possum, cum ante biduum tantum ad Rogem
nostri legatos miserint. Quos tuo nomine salutare iusisti
[sic] diligenter salutavi: qui te vicissim resalutare iu-
serunt officiose. Si quid a me hic curari voles tibi, scribe ;
omnia enim pie diligenterque curabo. Salutat te mea
familia tota. Mitto autem una Laelii nostri ad te literas.
Tu, mi frater, si me amas, fratres isthic, quos salutandos
meo nomine putabis, ut salutes obsecro. Deumque pro
nobis roges per Christum Jesum dominum atque unicum
nostrum servatorem.
Basiliae tertio nonas Septembris MDXLVIIII.
CoELius Secundus Curio omnino tuus.
Ep. V.
UTENHOVIUS BULLINGERO.
(Exhibemtis apogr. Simleri.)
Ad Henricum BuUingerum.
S. Quanto odio furat Sathan adversus Euangelium
Christi, satis ac facile coniicere licet vel ex perpetuis tur-
bis ac tumultibus , quos Anglia ipsa iam inde ab anno uno
Digitized by VjOOQIC
XI
est experta ac etiamnum adhuc experitur. Nullum enim
adhuc fmem malorum nobis promittere possuinus , cum
adversariorum potexitiam una cum rabie animorum into-
lerabili coniunctam perpendimus. lUi enim quantumcun-
que alioqui eorum concepta refusa ac impedita fuerint
hactenus, non desinunt tamen perpetuo novos dolos tex-
ere, quibus institutum animorum pernicacium promo-
veant effectumque reddant , adeo ut finis alterius mali
gradus futuri esse videatur. Sed benedictus Deus Pater
Domini nostri Jesu Christi, quod nos liberaverit iis malis,
quae in nos iam excogitaveratSathan, proque paterno
suo fa vore, quo Regem ter maximae spei puerum , atque
adeo regnum ipsum prosequitur. Nihil etenim adhuc
ita violentum fuit, quod non subactum fractumque,
nihil adeo clancularium , quod non tempestive detectum
fuerit. Quo nomine est certe, quod agamus Deo Opt.
Max. gratias , quem etiam atque etiam rogo ex animo,
ut Spiritu suo ita nos corroboret, ut agnoscamus benefi-
cium , ac in sanctitate et iustitia ambulemus coram ipso
omnibus diebus vitae nostrae, ne nostra ingratitudine
eius iram provocemus.
Episcopus Londinensis iam arctissirae, ac etiam sor-
didissime, detinetur in carcere contemptissimo , ubi
mensam communem habet cum hominibus facinorosis-
simis, vivitque ex publicis eleemosynis, quod factum
est ad retundendam hominis infandam arrogantiam,
quae quia his rationibus compesci non potuit, subiato
lecto iam cogitur indormire stramentis. Faxit Dominus,
ut tandem ad mentem redeat. Episcopatu tamen suo iam
dudum est privatus, sicuti tibi non ignotum esse nihil
ambigo. Vintoniensis quoque iam arctius constringitur.
Perdat Deus omnes, qui insidiantur gloriae nominis eius.
Ceterum de D. Hopero , amico utriusque nostrum ac
nominis Tigurinorum multo studiosissimo , nihil aliud
scribam, quam quod summo studio hic promoveat
regnum Christi, quod facit summa fide ac diligentia
maiore, quam ferat habitus corporis Non credas, mi
Bullingere, quanto cum emolumento quantoque cum
Digitized by VjOOQIC
XII
hominum ex omni ordine applausu versetur in suo mi-
nisterio, nam plurimi etiam ex ditioribus ad eius prae-
dicationem sunt conversi ad fidem, omnesque, qui
favent veritati, etiam proceres ipsi ac Episcopi, virum
exosculantur. Dominus Deus adsit ei suo spiritu, sine
quo non facile diu posset ferre tantam provinciam, quae
certe est maior, quam ut commode possit sustinere:
ita enim est comparatus ipse , ut nihil cuiquam mor-
talium queat denegare.
Saluta quaeso ex me uxorem tuam , D. Bibliandrum,
D. Gualtherum, D. Zwinglium, D. Wolfium, D Gess-
nerum, Sebastianum ac Phrysium, si quando videris,
ut interim D. Pellicanum , bonum patrem , D Butlerum
cum coniuge , ac Laelium nostrum et D. Othonem non
praetermittam. Vale vir ornatissime acpraeceptor obser-
vande in Domino, cui ego te ac tuum ministerium com-
mendo ex animo.
Protectoris nostri Ducis Somersethi innocentia iam
omnibus constare coepit, quem spero hac castigatione
utiliorem fore Ecclesiae, quam unquam antea. Literae
tuae uit. Augusti latae, fuerunt mihi redditae, quae
multis nominibus mihi fuerunt gratissimae, ac eas pro
pignore aeternae inter nos amicitiae apud me asservavero.
Tu si quando per otium liceat ac modo grave non sit,
fac , ut interdum ad nos de rebus vestris aliquid ad me
scribas, nulla enim ratione gratius mihi queas praestare
officium. Iterum vale. Londini , ubi iam aio familiam,
XX Januarii 4549 ').
Tuus vere et ex animo,
JOANNES UtENHOVIUS.
D. Hoperus iussit te pi. salvere, una cum sua uxore,
quae libens ad te interdum scriberet, loco mariti, si
Germanicum exactius teneret.
*) Potius 1550 iuxta computationem "Eed. Angl. (N.v.Simler.)
Digitized by VjOOQIC
XIII
Ep. VI.
MARTINUS BUCERUS UTENHOVIO.
(£x antogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 49.)
Vere nobili, docto et pio viro Do. Jo. Utenhovio,
amico et fratri colendo et charissimo.
S. D. Carolis satisfeci *), sed dolet profecto eum
reversum in Flandriam, uti canis suum ad vomitum. Satis
commode hic iam erat, et poteram eum paulo post
iuvare melius. Dominus servet eum, Dominus adsit vobis,
ut tandem Ecclesiam vestram constituatis, veraChristi
disciplina atque communione exornetis. Saluta quaeso
officiosissime D. Huperum et concionatores ambos Galli-
cos , oraque hos, ut pro hoc confessorium Christi ad me
scribant, quorumcunque certum testimonium de eius
fide, vita, confessione, vinculis, ac etiam conditione vitae.
Scribant plane omnia, ....*) comperta ipsis , nee nempe
ego ullam video viam eum iuvandi nisi per lUusti'iss. D.
Ducem Suffolc. Ergo eum uti velim certis testimoniis.
Saluta item peramanter coUegam meum, ministrum
Ecclesie Germanice Det Dominus, ut rebus ex Christi
sententia constitutis, possim videre ordinem iustum,
et inde diu optatam percipere consolationem optimam.
Valete omnes. Cantabrigiae, 18 Septembris 1550.
T. T. Mart. Bucerus.
NüM. VIL
UTENHOVIUS BULLINGERO.
(£xliibemus apogr. Simleri.)
Ad Henricum BuUingerum.
S. lam profecti suiit nostri iuniores Principes ^)
Argentinam, studiorum ac pietatis caussa una eum iis,
1) Een onleesbare naam. >) Onleesbaar.
3) Comités Frisiae Orientalis. (N. v. Simler).
Digitized by VjOOQ IC
XIV
quorum unus tibi meas clam tradet. Ex quibus sane
magna tandem utilitas ad ecclesiam Christi est reditura,
modo in vera pietate excolantur imbuanturque.
Quare opërae pretium baud dubie feceris, si literis
tuis eos subinde visas, exhorteris, ac confirmes in Do-
mino, Praeterea ego te rogo nomine totius huius eccle-
siae, ex qua non parum emolumenti ad universalem
ecclesiam accedere potest, ut tu nomine vestrae ecclesiae
literas scribas ad nostram Principem, quibus vestrum
declares gaudium ob concessum hic ab ipsa fratribus *)
receptaculum, ac etiam admoneas. ut pergat, eo, quo
coepitpede, benevolentiam suam declarare erga eos, qui
huc religionis ergo confluunt. Diabolus enim non desinet ,
omnibus modis tam pium negotium impedire. Non est
tamen, quod ipsa hic sibi metuat, cum illud ex Dei
mandato faciat, qui solus potens est regna, quaeipse
confert, conservare. Admonebis ad haecipsam, utmo-
nasteria, in quibus hic missando ac contra veritatem
evangelicam e suggestu quotidie impune blaterando
nomen Dei nimis indigne proscinditur , ac meritum
Christi Domini prorsus conculcatur, radicitus tollat,
quae sane sine gravissimo piorum omnium dolore ac
oflensione, peccato intolerabili , retineri non possunt.
Admonenda quoque \obis erit, ut altaria, imagines,
et id genus alia ex templis eiiciat, quae christiano prin-
cipi nuUo modo sunt ferenda. Ordo denique presbytero-
rum ad gubernandam ecclesiam, qui hic non omnino
infeliciter coepit , sed astu sathanae nonnihil impeditur ,
ipsi erit commendandus , cum certum sit , eum ad guber-
nationem conservationemque ecclesiae prorsus neces-
sarium esse. Horum quoque omnium poteris etiam
admonere Petrum Medmannum principis nostrae con-
siliarium , qui ad vos , ut ego quidem arbitror , una cum
eo, qui bas meas tibi tradet, nunc proficiscitur , ut con-
silio suo haec ipsa apud principem promoveat. Nullam
interim praebe ipsi significationem nostrarum ad vos ,
1) Exnlibus Anglicis et Gallicis. (N. v. Simler).
Digitized by VjOOQIC
XV
aut vestrarum rursus ad nos , aut ad principem nostram
literarum, ne autoritati vestrarum literarum quicquam
hic decedere possit. Sed clam, semoto Medmanno, huic
grammatophoro literas tuas ad nos committito.
Principis vero literas communi totius vestrae ecclesiae
nomine exaratas, poteris tuis ad me literis, simodoita
videatur, includere. — Scripsimus etiam ad D. Calvi-
num , ac etiam ad D. Martyrem , rogantes eos , ut et ea
ipsa literis suis a principe nostra contenderent , ac spero,
eos illud haud gravatim facturos esse , neque dubitamus ,
quae vestra est pietas, quin idem facturi sitis, ac eo
lubentius , si probe apud vos perpendatis , quanti referat
vestra ac totius ecclesiae hic habere ecclesiam vobis con-
sentientem , suoque robore juxta voluntatem Christi Do-
mini puritatemque apostolicam consistentem, quae sane
adeo multos passim et circumquaque habet adversarios ,
etiam inter eos , qui gloriantur se esse primarios eccle-
siae postes, ut plures vix possit.
Dominus Deus illius atque adeo ecclesiae suae mise-
reatur. Vale, vir ornatissime, in Domino, cui ego salutem
tuam commendo ex animo. Saluta mihi quaeso D. Bibli-
andrum , Gualtherum , Zwinglium ac Wolfium in Do-
mino. Salutat te D. a Lasco, ac Martinus Micronius.
Iterum vale.
Porro literas ad principem poteris D. Medmanno , si
ita videbitur, committere, modo nuUum verbum de
nostris ad \os literis. Embdae, XXVII. Martiil554.
Tuus ut suus
lOANNES UtENHOVIUS.
NB. His literis etiam D. a Lasco et Martinus Micro-
nius propria manu subscripserunt.
Digitized by VjOOQIC
XVI
Ep. VIII.
UTENHOVIUS WINGIO.
. Ex autogr. in arcli. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 129).
S. P. Si utraque excusio versionis nosü*ae sic satis
recte absoluta nunc est, mi Godfride charissime, est
sane^ quod gaudeam ac etiamnum gratuler ecclesiae
Christi quae est in Belgica. Utinam vero iam firatres
nostri, nimirum uterque Delaenus, Micronius, Cam-
pius, Mortangius, Dirkinus, Wingius et si qui isthic sunt
alii, diligenter nunc observent num quid uspiam in ver-
sione erratum sit, quod proxima excusione, cum omnium
consensu , conïgatur. Nos quoque hic dabimus operara
ut idem faciamus. Nam magnificus D. a Lasco iam coepit
corrigere Testamentum Polonicum et in paragraphos
illas redigere : qua in re utitur Tcstamenti nostri prin-
cipio illo quod mecum attuli , cum ut ipse in suo instituto
iuvetur , tum etiam ut in versione nostra observet quod
correctionem aliquam postulare videri possit. Iam vero
observavit locum quendam Matth. 1 , vers 20 (Joseph
die dar bist eyn zoon) qui ipsum offendit eo quod non
nominativus sed vocativus sit. Qua in re (si ita habeat)
doleo magnopere nos hic a reliquis passim veteribus
interpretibus variasse : praesertim eo loco unde adver-
sarii occasionem aliquam calumniandi habituri vi-
dentur, Huic similes aliqui sunt loei Mar. 4, vers. 47,
nisi omnino fallor, ac alibi. Dominus Reynerus Prae-
dinius"promisit mihi etiam suam operam, cum Groningae
essem, quod tibi Francofordia indicaveram. Is vero
totam versionem nostram libenter est collaturus cum
nostro Campio , quem vellet ad Paschatis nimc instantis
tempestive ad se venire. Cuius iamdudum Campium
commonui ac etiam nunc literismeiscommoneo, ut-
que tu ipsum quoque commoneas rogo. Cassander quo-
que, dum Coloniae essem, suam hic operam non gravate
promisit. Qui sane praesertim inGermanicalinguanon
parum valet. Cuius etiamnum literis eum meis nunc
commonefeci. Rogavi etiam Petrum Doverdaghe, qui
Digitized by VjOOQIC
XVII
Wesaliae est, ut idem faciat (cui velim mitte exemplar
unum nostrae versionis. A Domino Bullingero idem nunc
postalavi, cui iamdudum exemplar mitti dicebat. Si
factum non est, fac ut ex templo mittatur) idquemeis
iam ad eum literis utque , si quid ille uspiam observet ,
ad vos isthuc transmittat. Porro ad Paschatis poteris
(auxiliante Domino) ordine Genesim ac ordine perpe-
tuare totum Vetus Testamentum per versiculos, ut
Novum absolvimus et singulos libros dare Domino Gal-
tero Delaeno ad Hebraicam conferendos. Contulimus
ego et Valerandus superioribus nundinis Biblia illa Ro-
berti: verum nihil novum in illis poteramus observare ,
quin et locis quibusdam imminutae videbantur annota-
tiones Vatabli , quas ipse habes. Quare non visum est ea
nobis comparare, cum non videamus operae precium fac-
turi tam graves sumptus faciendo. Interim commisi
Paulo, utFrancofordiae emeret mihi Biblia Gallica mino-
ris formae eiusmodi versiculis distincta, quibus uti
possis.
Si quid vero Micronius noster edat in lucem prae-
clarum , per me (uti dixi) licebit ut eum iuves , oraissa
interim versione ; idque ea conditione , ut medietas lucri
redat mihi, aut potius tibi (cum ego nQ teruncium
quidem ad me cupiam redire, priusquam tu tuos
60 florenos quotannis acceperis) altera vero Bartho-
lomeo nostro , aut ei qui sumptus est facturus , quem
ipsum nolim interim uUis praeterea gravari sumptibus.
Nam quod Micronii labores attinet, darem operam (Deo
iuvante), ne quid ipsi aut liberis eius decederet. Idque
eo facio consilio, cum ut libelli Micronii maiore cum
gratia ad ecclesiae aedeficationem prodeant , tum etiam
ne tu cum erubescentia quadam, quae tua est verecun-
dia, aliunde aliquid cogaris arripere, ac tandem lucrum
ad alios , qui nullam operam navarunt , redeat: quemad-
modum in Novo Testamento factum esse videmus. Nam
spero Deum nostrum gratiam daturum esse ut ego mihi
Biblia ipsa excudere possim, ac proinde tuam etiam
conditionem eo meliorem futuram esse. Caeterum velim
2*
Digitized by VjOOQIC
XVIII
scire, quinam sese a meo decessu gesserunt nostri typo-
graphi, et quam gratiam vulgo inveniat nostra versio
quive distrahatur. De Doctore Lamberto gratum etiam
mihi esset cognoscere , quid agat et quonam cogitet , cui
nunc scribam si modo mihi sit ocium. Saluta mihi quaeso
nostros typograyhos ac imprimis Livinam tuam charam
castamque coniugem , quam diligo in Domino. Reliqua
ex Paulo nostro eque literis ad Delaenum, Micronium,
Campium ac Mortangium facile intelliges. Vale mi God-
fride amico meo [sic J charissime in Christo Jesu Domino,
nostro, qui studia tua suo Spiritu provehat ac tueatur ad
nominis sui gloriam, Ecclesieque aedificationem in
vitam aeternam. Magnificus Dominus a Lasco te iussit
plurimum salvere. BaUciis prope Cracoviam, anno 1557,
Feb. 18.
Tuus ut suus
lOANNES UtENHOVIUS.
Georgium Stichelbant cum uxore Henricha in Aureo
Pede mihi peramanter saluta. Ut interim charum nostrum
Dirkinum eiusque uxorem non praetermittam.
Porro literas illas meas ad te et Dominum G alter um
ex aequo scriptas sub silentio poteris nostro Micronio
(quem ego Francofordiae etiam atque etiam esse opto)
legendas dare. Si vero ille Francofordiae esset, sperarem
Deum gratiam daturum esse ut hinc annuam pensionem
ad sui sustentationem habere queat.
Ilias meas ad D. Galterum et ad te ex aequo scriptas
literas reserato [sic] prior, ut eum silentii admonere
queas. Vale. Nos cras hinc solvimus ac ad Regem recte
proficiscimur, qui nunc in Lithuania se parat ad hel-
ium Livonicum. Vale. 22 Feb.
Digitized by VjOOQIC
XIX
Ep. IX.
UTENHOVIUS BULLINGERO.
(Exhibemns apogr. Simleri.)
Ad Henricum BuUingerum.
*)•
Jussi, ut tibi Testamentum ex nostra versione, uti
rogaveras» mitteretur. Quod an factum sit, nescio: ac
proinde denuo nunc idem jussi , si factum non fuerit.
Rogo autem, ut, si quid in ea versione indigniusanimad-
vertas, nostro significes Micronio, quod ipsum ut face-
rent alii plurimi doctissimi viri, quorum aliquot tibi non
ignotosessescio, rogavi. lUud etiam fratres omnes , qui
hic operam suam coUocarunt, diligenter sunt facturi.
Nos enim posthabita omni humana gloria in hoc sumus,
ut veritas divina emergat, Christoque Domino sua salva
maneat gloria. Qua in re rursum rogo , ut successivam
aut saltem extraordinariam horam unam aut alteram
interdum coUoces. Pofro de inquisitione illa Hispanica
iam introducta in nostram Flandriam , ac etiam Ant-
werpiam, ad nos literis est perlatum. Deus tandem
misereatur nostrorum in Belgico. De Frisia oriëntale
mussitatur etiam nescio quid sinistrius de invehendo
Lutheranisme. Verum nihil adhuc habemus certi. Si
quid isthic est rerum novarum, fac nos certiores,meoque
nomine saluta D. Bibliandrum , D. Gualtherum, D. Ber-
nardum , D. Wolfmm, D. Gesnerum , ac D. Zwinglium ,
cuius nuptiis interfueram , tuamque filiam eius conju-
gem, ac vale in Christo Domino, cui ego te cum chara
tua coniuge ac liberis , tuumque ministerium commendo
ex animo.
Cracoviae, xxi Februarii 1557.
Tuus ut suus
JOANNES UtENHOVJUS.
^) Begin als de brief aan Calvgn van 19 Feb. 1557.
Digitized by VjOOQIC
XX
His literis D. a Lasco addit:
In hisce meis hicinitiis tu ipse intelligerepotes, mi
Bullingere, quantum mihi sitotii: nempe nihil. Quare
dabis veniam nunc meo silentio. Alioqui exhisUtenhovii
nostri literis omnia nostra cognosces. Vale, et fratres
istic nostros omnes verbis meis officiosissime quaeso sa-
luta , quorum omnium precibus me commendo. Expecto
summo desiderio tuas literas, quibus mihi ad ea res-
pondeas, quae Vratislavia ad te mense Novembri scripsi.
JoANNES A Lasco manu propria.
Ep. X-
WINGIUS UTENHOVIÖ,
(Ex antogr. in aroh. Eed, Belg. Londin. Fol. L. p. 143).
S. P. Quid ad te tandem scribam, colendissime Uten-
hovi , tam sum sane dubius, quam apud te optimi nuntii
cupiam esse buccinator. Praeter miseriam miseriarum
hic nihil videre est. Enecat me prorsus non solum
deploratissima hominum coecitas, sed et pernicios-
sima imo impiissima eorundem ingratitudo, adeo ut
non solum mihi animus consternatur , sed et prope-
modum omnis mihi spes cadat, fore ut aliquando
Euangelii puritas, cui summum hactenus admini-
culum attulisse videmus linguarum renascentiam at-
que studium , apud nostros Belgas (quibus tu pro tuo
candore, neque id temere, pro editi hic nunc Novi Testa-
menti faelicitate congratularis) promoveri possit, prae-
sertim siea, quodDeusavertat, procedere vellentvia,
qua in Novi nostri illius tam laboriosi Testamenti prima
acceptatione coeptum est. Volvi vehementer, mi Uten-
hovi , cum a me hinc divellereris, utrum si eum dolorem
cum animi mei angore, qui me interea habuit, conferam,
risum non dolorem dicam. Suppeditavit magnas easque
diutius molestias Testamenti nostri impressie , adeo ut
me semel in gravissimum morbum coniiceret : neque id
mirum, NuUa enim dabatur requies, nuUa neque horaria
Digitized by VjOOQIC
xxt
respiratie ; extrahabatur mihi semper correctio in me-^
dium usque noctis, frequentissime etiam in eiusdempri-
mam et secundam horam ; rursus mane a quarta statim
hora, cum in suum praestitutum involare contenderent
impressores, eadem turn tundenda veniebat incus. Ibi sta-
tim dispicienda atque expendenda veniebat 3* correctio ,
quae quia in profundissimam diei precedentis noctem
semper incidebat, soliusque pueri, qui interdum ita
somno deprimebatur, ut et dormitans (mirum profecto
spectaculum) uitro citroque officinam impressoriam ali-
quandiu oberraret, antequam uilis clamoribus excitari
posset, humeris incumbebat, maximam secum difficul-
tatem adferebat, ima occasionem interdum dabat, ut
et aliquot horis ante luceln tota officina clamoribus atque
increpationibus resönaret, cum videiicet quippiamper
puerum, somno prorsus invincibili depressum, ne-
glectum esset. Causabantur quidem impressores operis
gravitatem, utrum si ex aequo utrorumque et impresso-
rum et compositorum conditie ponderetur, nonlevior,
imo multo gravior istorum deprehenderetur, utpote
quae et plus assiduitatis et morae quam impressorum re-
quireret: adeo ut toto fere impressionis tempore senex
ille noster bonae memoriae Nicolaus (quem Deus sub
medium Martii ex hac calamitosa vita in suam requiem
vocavit) in noctem usque suspendere coactus sit. Suc-
cesserunt bis impressionis molestiis , quae corpus potis-
simum gravabant, aliae animi eoque multo graviores.
Principio dum iam absolvendum esset opus iamque pro-
pediem exiturum , communis et publica omnium hic
queremonia f uit de nimia eiusdem inscriptione , qua
deterriti Anabaptistae, qui Geiliardica biblia emerant, at-
que in spem nostrorum Testamentorum hic una atque
altera hebdomade substiterant, una cum nonnuUis aliis,
qui et ipsi iam antea pro aliquanto numero institerant,
vacui , imo non licitatis testamentis domum abierunt.
Constituta est deinde fratrum sollicitationibus nonnuUa
in distractione moderatio, atque ita in extremas potissi-
mum Flandriae oras aliquot centenorum numero profec-
Digitized by VjOOQIC
XXII
turn. Ibi praeter linguae (ut ipsi indicabant) incommo-
dum, deprehensum est et aliud : nempe folium quoddam
inverse impressum, quod et Antwerpiae non parum
praeiudicii distractioiii attulit. Deprehensum est hoc
vitii fuisse in quingentis aut sexcentis aut circiter exem-
plaribus, commissumque fuit supinissima praeli diver-
toris incuria, qui decem aut duodecim ante hune
errorem, si ita dicere liceat, diebus, integram integri
folii , hoc 2500 exemplarium impressionem ad similem
modum corruperat: sed huic vitio quia domi depre-
hensum est, ante Testamenti evulgationem obviam itum
est. Post haec omnium quasi voce conclamari coeptum
est. Non hic (inquiebant) Ecclesiae commodis, sed
privatis quorundam affectibus servitum est, confecta
lingua, quae nemini usuiessepotest. Centones sunt;Tes-
tamentum est omnium linguarum; alii, truncum; alii,
obscaenum , quia semen Sarae exprimeret ; alii, intelligi
non potest, nisi quis , valedictis omnium aliorum testa-
mentorum lectionibus , clausisque et auribus et oculis ,
huic soli incumbat , atque studeat etc. In summa , ut
quid cui in buccam veniebat, ita id ipse effutire videbatur.
Quem mihi hic putas fuisse animum, cum coram haec
omnia viderem et audirem ? Non ita multis post editio-
nem diebus accersit me Hermannus Entius, rogans me ne
induci possem, ut expensis hominum de nostro Testa-
mento clamoribus vocem Aver illi abtruncare vellem.
Respondi me in hoc Testamentum nihil nisi laborem,
quemtanquam minister impendissem, venditare. Deinde
eam vocem, cum ea infimi Belgae in totum destituantur,
summa deliberatione, exactoque doctissimorum virorum
iudicio, non uUa temeritate aut affectibus huc insertam :
imo eam tam mihi videri necessariam, ut ea dempta non
solum omnes orationis nervos süstuleris , sed et totam
sententiam depravaris. Rogabat deinde, quanamigitur
voce huius loco infimi Belgae hactenus usi essent : opor-
teret enim aliquam esse. Respondi, eos aut locum vacuüm
relinquere, aut ineptissimam eo loco vocem, et quae alium
sensum omnium expertorum iudicio induceret, substi-
Digitized by VjOOQIC
XXIIl
tuere. Pluribus actum non est, nisi quod ille, Nescio quid
tibi cum tuo Aver impetras, nonnihil commotus discesse-
rit. Paücissimis deinde interiectis diebus papyrum, quae
maiori editioni destinata erat , vendi iussit, nee interea
in hune usque diem mecum verbulo uUoegit Relatu
aliorum didici eum hoc clam de me dicere : me videlicet
tam esse pertinaeem Utenhovioque addictum, ut nuliis
rationibus induci possem ut vel latum unguem ab eo
discedam: unde et Martinum nostrum nescio quotenis
literis soUicitare coepit, ut ille hoc nostrum Testamentum
ad Flandricam typographiam attemperaret. Hinc iam
mihiacerrimus conflictus adornatur. Quantas enim mihi
deinde jnolestias noster Martinus exhibuerit, animumque
mihi frequentissimis ad me literis obtuderit, in quibus et
gravissimas interdum minas proponebat, nisi eius consi-
liis de hoc nostro Testamento ad Flandricae typographiae
rationem attemperando, hoc est corrumpendo (secus
enim eum intelligere non potui) , acquiescerem, id ego
sane nuUa tibi ratione transcribere possem. Quicquid
respondebam , hoc ille surda quasi aure praeteriens, una
atque eadem fere cantione eludebat. Semel Apostolorum
exemplum, qui neglecta Hebraica veritate, in Christi scil.
cui serviebant gratiam, 70 interpretum translationem
suis scriptis inseruissent, proposuit. Cui respondihic no-
bis non esse controversiam de reddenda scripturae sen-
tentia, sed de ratione orthographiae : cuius cum constet
70illos (nam tum saeculaplane doctaerant) observantis-
simos, invanum prorsus nobis eorum obtendi exemplum.
Alias praeter vulgi iudicia et clamores, quod sciam,
attulit nihil. Accessit deinde alter antagonista, qui comi-
nus mecum manus conseruit; is fuitBartholomeusHuys-
mannus. Is ita semel atque iterum clamosis mecum
reditibus potius quam rationibus ad ra vim usque con-
tendit, ut cerebri vertiginem mihi fere adduxerit. Isque
solus ex iis est, quos quidem mihi (nam paucos conveni ;
domi me contineo) audire contigit, qui propter Herm.
Enten cuique ipse in vendendis libris commissarius est
vocem Aver reprehenderit, idque tam calumniose, ut
Digitized by VjOOQIC
XXIV
me eius etiamnum pudeat. Sive inquit, scribatis Aver,
sive Autem, sive Vero, sive quid Arragonicum, mihipror-
sus ex aequo est, imo nihil interest; nihil enimeorum
prae alios intelligo, cum tarnen Germanicam , quam
quotidie tero, utcunque exacte intelligam. Aber ger-
manicum et nostrum Mer plane coincidunt, quicquid
nunc tandem vos docere velitis cum vestris Cassandris
atque novis inventionibus de quibus ne semel quidem
ante haec tempora somniastis. Cum vulgo loquendum et
scribendum etiam barbarissime. Plura scribere rei in-
dignitas vetat. Praeter murmura, obtrectationes et ca-
lumnias hic nihil eo tempore resonare visum est, nisi quod
istorum Aristarchorum, si non malignam certe stupidam
inscitiam, nostratum quaedam faeminae suis elogiis
quibus nostrum laborem vehebant, nonnihilrelevaverint,
nobisque nonnihil animi meliora sperandi addiderint
Excruciavit animum meum haec res, praestantissime
Utenhovi , non dicendis modis, imo non secius, quam si
puerpera suum faetum, quem non nisi summo vitae
discrimine enixa est, videat immanium hominum pedibus
conculcari atque proteri parumque abfuit quin mihi pror-
sus luvenalis illud occinuerim: Frangemisercalamosetc.
Nam quae spes ulterior, cum qui praecipui nostri labo-
ris commendatores merito esse debebant, ii non exiguam
eiusdem contemnendi occasionem praestarent ? Videtur
et Martinus noster a nostro iam stilo usque adeo abhor-
rere, ut ad consuetum suum stilum, neglecta petitione,
quam de me sub tuum abitum apud te faciebat, in respon-
sione ad libellum Mennonis (qui sub principium Aprilis,
ut puto, prodiit) redire decreverit. Hoc itaque in loco, hoc
est desperatissimo, cum res haec esset, neque iam ulla
maioris editionis, divendita iussu Hermanni Entei papy-
ro, spes esset, coepi subornare, qui Galterum nostrum
promissi erga me admonerent, ut tempus quod mihi iam
integrum esset, in Hebraicarum literarum studium pone-
rem. Verum coepit is temporis incommoditatem excusare,
quae non sineret eius auditorium cogi : proinde eius con-
silium esse, uf primo quoque die me ad Bibliorum versio-
Digitized by VjOOQIC
XXV
nem accingerem. Verum hoc cum mihi propter diu desi-
derata illa Rob. Stephani Biblia non perfhitteretur, in
vado hic, quod dicitur, haerere coactus sum. In hac deinde
animi mei consternatione perplexitateque me quorun-
dam fratrum nomine sollicitare coepit noster Egidius
Aervius, ut pro dato mihi iam otio Liessveldica Biblia .
in manus sumam, eaque ad Tigurinum atque Lutheri
exemplar expendam atque conferam. ld totam Eccle-
siam Christi, cui soli non mihi natus cssem, communi
nomine a mepostulare, qüo sic malefidae Geiliardicae
versioni, quae passim non sine magno piorum offendi-
culo Ecclesiae Embdanae nomine venditaretur, aliquo
modo obviam iretur, detineren turque interea hac ra-
tione pii in nostrorum bibliorum (quae aliquot adhuc
annos in sui adornationem prorsus requirerent) mode-
rata expectatione , cuius si nullum specimen videant ,
iam prorsus omnem spem abiicerent. Addebat deinde,
nisi ego hanc conditionem acciperem, sibi prorsus non
sine gravissima rerum suarum iactura (cui magnam
partem iniqiiae isti nostrorum Testamentorum distrac-
tioni acceptam ferre cogeretur) in futuram aestatem ab
omni prorsus typographico opere esse cessandum. Pro*
inde se quam offlciosissime precari, ut hic sibi aut verius
Ecclesiae Christi meamqualemcunqueoperam non nega-
rem : se invenisse ac habere rationem, qua hoc modo
Biblia per me in lucem proxima quaque occasione prodi-
rent. Coepi mecum expendere negotium ; iusta mihi visa
est petitjo, summam difficultatem deprehendi in Novo
Testamento. Nam nostrum tam recens editum pace tum
tua tum Herm. Entei adiungere non liceret, imo neque si
per vos liceret adiungi propter stili diversitatem posset.
Si e di verso Tigurinum aut Genevense adiungeretur ,
maius id adhuc incommodum secum trahere videbatur:
consilii hic plane expers fui. Rem ad Martinum nostrum
retuli ; probavit ille vehementer institutum, verum de
Novo Testamento scrupulum non exemit: et quia res
moram non ferret, sub spe meUoris consilii (quod a Deo
summis interim votis expeteremus) ad quartum Januarü
Digitized by VjOOQIC
XXVI
opus in maijns suscipere coactus sum, ac utrumque iam
Samuelis absolvi. Praxis quam hic sequor, haec est:
Liessveldica Biblia ad Tigur. Luth. Genev. Munster. Pag-
nini et Roberti Steph. cum annotationibus Vatablianis
confero; discrimen numerorum, generum, temporum,
imo et casuum, nisi quod Dat. singularem litera M. ab
Accus. non discernam, quam diligentissirae observo, sic
ut a nostra versione non alias multum, quam voce Aver
(quam eorum pace qui impensas facturi sunt^ quique
mihi, quod hanc rem, uti etiamnum est, intra parietes ad-
huc premi velint, hactenus nominati non sunt, inserere
non licuit) differre videar. Diligentiam adhibebo in an-
notationibus, in duplicibus lectionibus ad marginem col-
locandis, quam nostro operi, ad quod tu tantopere aspiras,
non infrugiferam si Deus opt. max. successum concedat,
aestimarem, ut haec Biblia instar multorum esse suo
tempore possint. Proinde te ex animo oratum cupiam,
humanissime Utenhovi, ut hic mecum, si non per omnia
meum institutum probes, saltem aliqua in parte conni-
veas, Deumque assidue preceris, ut me in suo opere, dif-
ficillimo sane illo, Spiritu suo provehat ad nominis sui
immortalem gloriam, Ecclesiaeque Christi (quae perver-
sorum magis quam versorum indoctissima temeritate a
Sacrae Scripturae sententia atque sic a vita quam longis-
sime abstrahitur), solidam aedificationem. Galterus nos-
ter diutina iterum aegrotatione maceratur, excusarique
apud te ac praeclarissimum Dominum nostrum D. Joan-
nem a Lasco per me triduo ante nuntii abitum petiit, si for-
tassis ipse per valitudinem non scriberet, quod tamen spe-
rabat. Si negotium cuius ipsum et me secreto admonuisti,
succedat, iubet te de se quam optime sperare, se nequa-
Jïïanieum esse, qui tam sancto instituto (cuius eum sum-
mum semper desiderium habuit, adeo ut et hic aliquous-
que, pro oblata sibi otii oportunitate, in eo provehendo
progressus sit), dummodo per valetudinem liceat,ullain
parte deesse velit. De me nihil scribo, quod me inferiorem
certo sciam quam qui aliquam utilitatem in tam celebri
doctissimorum virorum coetu praestare possim, alias
Digitized by VjOOQIC
XXVII
sane multo libentissiine apud vos, imo vobis a pedibus
futurus. Nam hic me vitae plane capit taedium. Fes-
tinabo quod potero, ut opus quod prae manibus habeo,
quam possim citissime. confectum dem. Novorum quae
scribam nihil habeo certi. In antro me contineo, unde in
hebdomade semel duntaxat erepo. De D. Doctore Lam-
berto nihil habeo certi. Misi illi, quemadmodum Franco-
forto scribebas, 12 testamentorum exemplaria, verum ab
eo hucusque responsi nihil accepi. Egidius (qui iam altero
brachio per nostri Nicolai mortem diminutus est) una
cum uxore te atque nostrum charissimum patrem D. a
Lascoquam officiosissime.salutant. Videtur is indies ma-
gis ac magis nostro stilo favere, eumque ab indoctorum
hominum indoctis calumniis vindicare. Psalmos Londi-
nenses iterato excusit inque iis Ghy in Du ultro commuta-
vit, iubetque assiduo ut meliora de nostro Testamento suo
tempore speremus. De eo spes mihipromovendae linguae
videretur, si grammaticam uUo mode ipse teneret. Habet
et Erasmus in libello de conscrib. quod me nonnihil sola-
tur; Aliquando, (inquit) placebit omnibus, quod nunc pla-
cet eruditis. In locis illis quos annotas in meo Testamento
Graeco utrobique Nominativus est filius ; in posteriore
etiam multo apertius Articulus additus est, quem nullus
Vocativus in ullo Graecorum idiotismo admittit. Vale, hu-
manisssime Utenhovi, meque illorum qui tibi ex animo
addicti sunt numero ne dedigneris. Mea Lèvina nihil
quam aegrotat. Ante hyemem aliquandiu gravissimo
morbo, adeo ut parum a morte abfuerit, laboravit; nunc
iterum quotidiana febri ita exhauritur, ut vix subsistat
Eadem te ac nostrum clementissimum patrem D. D.
Johannem a Lasco quam officiosissime salutat. Iterum
vale. Embdae, 23 Aprilis.
Tibi addictissimus
GODFRIDUS WlNGIUS. •
Digitized by V^ïOOQIC
XXVIII
Ep. XL
ÜTENHOVIUS WINGIO.
(Ex antogr. in arch. eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 99).
Erudito iuxta ac pio viro D. Godfrido Wingio, amico
et fratri suo charissimo Embdae.
S. P. Tempus non patitur ut multis nunc tecum agam,
Godfride charissime , neque sane operae precium videtur
ut multis agam, praesertim cum is qui has defert,
rerum hic nostmrum fere omnium sit conscius. Ex quo
cognoscere poteris , quo in statu res nostrae versentur.
Negotium religionis lente progreditur hic, sed progredi-
turtamen, speramusque successu temporis meliorespro-
gressus , nisi nos nostra ingratitudiue cursum Euangelii
remoremur. Quo loco res isthinc vestrae sint sitae, volupe
esset abs te cognoscere. — Fortasse frater hic noster
vere pius ac candidus meo nomine reposcit libros illos
meos, quos apud te reliqui, quos et ei tradere non graveris,
te etiam atque etiam oro. Spero quidem te iam versionem
tuam ad calcem fereperduxisse, ut non opus eis sis habi-
turus. Fulchrum autem illud ac mensam meam, quam
iamdudum donavi tibi, retineto. Qui vero tibi succedat
versio et quando sit imprimenda, significato. Quomodo
quoque foeliciter Testamentum nostrum distrahatur
quidque de aliis libris nostris fiat, libenter cognoscerem.
Historiam nostram Danicam nunc absolvi ac misi Ge-
nevam imprimendam, quam et gratam et utilem fore
Ecclesiae Christi Domini nihil est dubitandum. Saluta
mihi uxorem Livinam peramanter ac etiam Egidium
Aervium cum sua Anna, quam et mea Anna salvere iu-
bet. Guillielmum Vischerum meo nomine saluta ac fra-
trem eius Arnoldum. Vale mi Godfride, amico meo
charissime, ac me ut facis ama in Domino cui ego te labo-
resque tuos cum chara coniuge commendo ex animo.
Ex maiore Polonia.
Saluta mihi omnes isthinc fratres nostros et Pa-
Digitized by VjOOQIC
XXIX
schasiam Magdalenem ac Elisabetam, quas amo iii
Domino.
Tuus ut suus
JOANNES UtBNHOVIÜS.
Ep. XII,
wiNÖlUS UTENHOVIO.
(fijt atitogr» In ftrchk Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 146.)
tietate^ geiièi^è, ac eruditione claro viro Domino Joanni
Ütenhovio, Domino meo multis nominibus observandot
Nullis, praestantissime D. Utenhovi, verbis conseqüi
queam, quanto tuarum toto hoc fere anno literarum de-
siderio flagrarim, qui vel a te uno, in durissima hac mea
difficilique vertendonim (si ita appellare liceat) Ëiblio-
rum provincia (iii qua, quemadmodüm id editi nostri
Testament! eVentus non obscure declaravit, propter ex-
tremam multorum invidiam, effrenemque in maledi-
cendo petulantiam, nihil habeo quod sperem,) consiüi
semel et levamenti nontiihil haUrirem : verum ut video,
omni humanae expectationi nescio qua fortunae in-
dignatione valedicere cogor, atque illi soli me meosquê
(qui me prorsus conficiunt) labore» committere, qui, se
suo spiritu semper affuturum esse, testatus est, iis, qui in
legitima vocatione, propriis diffisi viribus, ab eius unius
ope atque auxilio comprimis pendent. CoUationem Lies-
sveldii ad Apocrypha usque perduxi, verum cum exem-
plar sic coUatum typographicae enumerationi, tum
propter linearum, nunc contractionem nunc extractio-
nem, tum propter obscuriorem inter ipsos scripturam,
minus id^neum esset, deinde etiam versibus (sublata
iam propter difficiliorem Testamentorum distractionem
o\nm versionis spe tuo nomine instituendae) distinguen-
dum esse plerorumque iudicio censeretur, coactus sum
totum de integro describere. In qua descriptione hoc
umcum specto, ut Martini Lutheri (qui ut gravissime.
Digitized by VjOOQIC
XXX
ita satis fideliter praecipuorura interpretum, sine nimia
verborum in numerando curiositate, quam etiamnum in
nobis damnare videtur Rector Groeningius, adsequitur)
stilum quam possim proxime exprimam, annotatis alio-
rum ad marginem lectionibus. Idque eo facio libentius,
quo sic raihi magis in proclivi sit stili puritatem tueri,
atque quorundam non stupidam modo sed et malignam
calumniam, qui, tanquam canes in praesepi, omnem
linguae puritatem summis viribus explodere conantur,
retundam. Inter hos est (quod sane dolens scribo) non
postremae notae etiam Petrus noster Dathenus, qui mis-
sis ad Aervium nostrum tuis atque suis, quos adiunxe-
rat, Psalmis, summa apud illum obtestatione institit, ut
ille ab inducta per nos inutili, imo damnosa (utpote quae
turbas in Ecclesiam spargeret, inque qua nos nihilo
magis essemus effecturi, quam effecisset Jodocus Lam-
bertus: et quae his plura addebat, unico dumtaxat adducto
exemplo de Du et Ghy) curiositate, sedulo abstineret,
seque ad communem axoi^oYQdifiap quam proxime accom-
modaret. Ex his, mi Utenhovi, facile coniicias, quonam in
loco res hic nostrae sint, quaeque de Testamento nostro
apud ingratissimum mundum sit censura. Anabaptistae,
ut frequens hic fama est, toto ab editionis tempore nihil
aeque studuerunt, quam ut aliqüid ex eo venarentur,
quod calumnia dignum esset, verum, gratia sit Domino,
frustra, imo omnium doctiorum (quos super eo quam
(liligentissime consultarunt) omnimodus nobiscum con-
sensus hoc apud eos egit, ut Mennonem ipsum ad
publicam palinodiam iniustae damnationis pertrahere
voluerint: sed et hoc frustra: ansam tamen non le-
vem praebuit in eius Ecclesia turbarum atque excom-
municationum. Rondsenius ille Huysmannus mavult
libellos non impressos (testis est Micronii responsie ad
mendacia Westphali per Dirkinum in germanicum versa)
aut ad Geylliardum'delatos, quam -ut aliquid suaecuipro
viribus patrocinatur elegantiae decedat. Multum friguit
abedito Testamento typographia Aervii, iustoque etiam-
num famulorum destituitur numero. Habet is nunc sub
Digitized by VjOOQIC
XXXI
manibus Biblia Liessveldii Dusburgi recens impressa,
adiuncturus ea, quae ipse sub manibus habeo, cum pri-
mum illi per famulos et papyrum licebit. Libros apud
me servatos omnes tradidiy praeter Biblia Munsteri
atque Dasypodium quibus nuUo adhuc modo carere
possum, ac proinde precor, ut tua mihi pace iis uti
liceat, tibi suo tempore remissuro. Hermannus Enthius
tantum abest ut mihi de stipcndio, cuius tu abiens stipu-
lator fuisti, fecerit satis, ut ne verbo quidem de amica
aliqua mécum transactione unquam egerit ; tantum bis,
idque paucissimis verbis, me a tuo abitu est alloquutus,
nunc relicta Embda in suum praedium, quodin agro
Groeningano habet, concessit. Quod item praesens
semel atque iterum pollicebaris, te apud Jacobum Mi-
chaelem atque iam dictum Huysmannum curaturum,
ut nonnuUa pecuniae (librorum loco) refusione meus
mihi labor, quem in scripturam atque correctionem
disputationis Micronianae impendissem , pensaretur ,
eius hactenus percepi nihil. Pro fulcro, mensa atque
pro omnibus tuis in me beneficiis , immensas ago gra-
tias, acturus donec vivam. Quos tuo nomine per me
salvere iussisti, iidem te vicissim salutant. Salutem
quaeso ex me annunties praeclarissimo ac amantissimo
nostro communi patri Domino Joanni a Lasco, una
cum charissima coniuge , suavissimis liberis ac reliqua
eius familia. Vale, praestantissime Domine Utenhovi, una
cum charissima coniuge tua, cum qua ego meaque
Levina (quae perpetuo fere a tuo hinc abitu dubia fuit
valetudine) tibi diuturham ac felicem senectam a Do-
mino Jesu ex animo optamus atque precamur.
Embdae 6 Junii. Tibi addictissimus
GODFRIDUS WiNGIUS.
Geylliardus bina excussit Biblia: altera adTigurino-
rum, ut vult, imitationem, tam depravata, ut multarum
vocum quae vel pueris obviae esse potuissent, significa-
tionem, in toto fere volumine non sit assecutus: de
st'ructura, in qua Christum ipsum Josephi filium disertis
verbis facit, nihil attinet dicere. Titulum addidit falla-
Digitized by VjOOQIC
XXXII
cissimum, hoc modo, Den bibel itt duyts, dat is, alle
boecken des oudeli ende nieuwen Testaments na de oor-
spronkelijcke spraken, opt alder gtietroüWtlijckste vör-
duytst, atque laudem, ut videtur, a multis perversi
iudi(?ii hominibug, quibu§ lux twebrae sunt,meretur:
ï^eprehensionem verum, quorum erat, publicis Ecclesiae
scandalis eruendisoperam dare, quonam modo hactenus
feüffugerit, cohiicere satis tieqüeo. De alteris Geylliardi Bi-
blils, ad Lutheri exemplar compositis, quia mihi legere
non licuit, nihil habeo certi. Haec, mi D. Utenhovi, in tuum
sinum pro tua petitione suffundo, non quo in vulgus
spargantur, aut quo alicuius apud te nomen uUo modo
conspurcem, verum ut tu pro tuosingulariiudicio, si
quando incidit res, labenti veritati atque synceritati
patrocinium feras. Iterum vale in Domino.
Ep. XIIL
OSTROROGIUS UTENHOVIO.
(£x antogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 57).
Praestanti viro Domino Joanni Utenhovio Gandavensi
Ainico cbarissimo et honorandissimo.
Salutem et omnia faiista.
Quod vestra D. me litteriscompellavit salutavitque, et
rerum novarüto participem fecit, maximas illi ago et
habeo gratias. Declaravit enim hoc nomine et suum stu-
dium erga mG, ^t singularem animi propensionem. Certe
optimus quisque maüs publicis adficitur, et ipse tot
turbis, calamitatibusque piorui2 permoveor, tamque
se veras persecuciones mitigari opto. muiy
Adfertur ad nos certis rumoribus Gallumei..^^"Wuni
infestissimis animis et magnis copnsconcurissei^^^'^
meque utrinque dimicatum esse, sed Gallum superioreiu
evasisse et victoriam retulisse, magnamque cladem
utrinque illatam. Dolendum profecto, eos qui debebant
esse Christiani orbis propugnatores et propagatores ,
tanto animorum et virium impetu in se ipsos ferrum strin-
Digitized by VjOOQIC
XXXIII
gere, sibique ipsis exicium adferre, et haereditario chris-
tiani nominis hosti suae Tragediae iucundum spec-
taculum praebere, occasionemque et viam patefacere,
qua attritis et confectis, quod a Philippo Macedone Grae-
cis accidit, potiatur. Valeat vestraD. et me amore suo
prosequatur. Datum Chodeczi, 9 Septembris A^ 1558.
Vestrae Dominationis amicus
Stan : AB OsTROROG mauu propria scripsi.
Ep. XIV.
UTENHOVIUS P. MARTYRI ET H. BULLINGERO.
(Exhibemus apogr. Simleri.)
Clariss. viris, D. Petro Martyri Vermilio, theologiae pro-
fessor! celeberrimo, ac D. Henr. BuUingero, pastori
ovium Christi vigilantissimo, praeceptoribus ac
fratribus suis observandis.
Apud Tigurinos.
0.
Dominus Martianus Chemski •) commendat vobis ist-
bic filium suum Nicolaum, offerens vicissim vobis omnia
sua studia.
Ep. XV.
UTENHOVIUS SOCINO.
(Exhibemus apogr. Simleri.)
G. et P. a Deo Patre per Dominum nostrum Jesum
Christum. Amen.
Reverendus vir, Dominus noster Lascus, Divino bene-
*) Het overige van dezen brief Inidt als die aan Oalvgn
van denzelfden datum (12 Sept. 1558).
>) Simler meent , dat h^ dezelfde is als Chelsinski (Oerdes.
Scrin. Ant. III et IV, p. 441).
3*
Digitized by VjOOQIC
XXXIV
ficio iam dudum sic satis bene valuit, clarissime Laeli,
verum nunc sub diem Dominicum proximum, quo concio
ei isthic habenda erat in celeberrimo illo fratrum coetu
atque adeo praesente Illustrissirao principe Domino Pa-
latino Vilnensi, incidit in morbum vere gravem, ut omnis
spes eius concionis habendae amputata iam fiat, quando-
quidem ita est affectus, ut integrum ei non sit sine vitae
discrimine vel iter ipsum isthuc versus instituere. Non
primum est neque novum, quod circa ardentem fratrum
de eo expectationem magnumque ex ipso audiendi verbi
Dei desiderium, ita repente in morbum inciderit; ac nescio
sane quid sibi portendant tales tanti viri aegritudines,
quae sub eiusmodi praesertim aedificandi bic templi
Dominici occasiones divinitus ei immittuntur, nisi
dicamus Deum his nobis atque adeo patriae toti iratum
esse. Paulus Apostolus venabatur passim celebres coe-
tus ac frequentes, neque negligebat ullas eiusmodi (qua-
tenus omnirio poterat) propagandi evangelii occasiones,
quo maiore cum fructu illud promoveret. gaudebatque
non parum, quoties illae sibi a Deo concederentur ad
populi aedificationem. Simili modo affecti sunt omnes
fideles ministri Dei, qui quo maior aedificandae illis ec-
clesiae Christi Domini spes alTulget, eo maiore, procul
dubio, gaudio afficiuntur. Quemadmodum et eximius
vereque reverendus vir D. Joannes Lascus nunc fecit.
Gaudebat sane ille istam verae religionis propagandae
fenestram, ut antea semper, ita et nunc demum apertam
fuisse; sed cum Deus piis ipsius votis parem successum
non dedit, populumque, cuius solius hic quaeritur aedi-
ficatio, hoc beneficio non dignatur (ut alia Divinae irae
argumenta praetermittam), quid dicamus aliud, quam
Deum regno huic, propter eius erga Deum eiusque ver-
bum ac ministros ingratitudinem , iratum esse. Faxit
porro Deus et Pater Domini nostri Jesu Christi, ut tem-
pestive resipiscamus atque ad hasce admonitiones toto
corde ad ipsum convertamur. Alioqui futurum est, ut
non solumraödo D. nostrum Lascum, singulare totius
Poloniae decus ac ornamentum, Deus nobus sit ademp-
Digitized by VjOOQIC
XXXV
turus, sed et regnum filii sui hinc ad gentem, quae dignos
fructus proferat, translaturus. Multi quidem de Dei
verbo hic multa loquuntur passim, ac in speciem erga
illud non male affecti esse videntur, sed fidei obedientia,
fructusque veri christianismi , evangeiicoque homine
digni, nusquam conspiciuntur, cum regnum Dei non in
sennone, sed in potentia consistere sit indubitatissi-
mum. Deus interim ecclesiae hic suae reliquiarumque
suarum misereatur. Porro consulto feceris, si illustris-
simo principi ac Domino, D. Palatino Vilnensi, de morbo
D. nostri Lasci tempestive aliquid indices, quod ipsum
ut facias rogat ipse D. Lascus, commendans se suaque
obsequia ipsius CQlsitudini, cui et ego tanquam Domino
meo clementissimo me meaque servitia, quam possum
humillime commendo. D. Doctorem Blandratam ut meis
verbis officiose salutes, vehementer rogo in Domino, cui
ego te, clarisssirae Laeli, tuasque actiones omnes com-
mendo vere et ex animo , ut qui me amare pergas etiam
atque etiam rogo, ac a me omnem expecta vicissitu-
dinem. Ex Querceto, XIII Januarii 1559.
Tuae Dominationi addictissimus
JOANNES UtENHOVIUS.
D. noster Lascus rogat te, ut scisciteris ab illustrissimo
principe, quando sibi cum tota familia veniendum sit in
Opatow, quo eum princeps invitavit, cum ei nuper
adesset, idque ut ei postmodum significes orat. Si videa-
tur, poteris hasceipsi principi legendas tradere, quod
forte non inutile fuerit
Digitized by VjOOQIC
XXXVI
Ep, XVI.
UTENHOVIUS H. BULLINGERO ET P. MARTYRI.
(Exhibemus apogr. Simleri.)
Clarissimis viris, D. Henrico Bullingero, Ministro Dei
fidelissimo, ac D. Petro Martyri Vermilio, professor!
theologiae celeberrimo , Dominis ac fratribus
suis colendissimis.
Tiguri.
o
Quod reliquum est, cognoscetis ex Sebastiano nostro
[Pechio] , ac etiam ex Alberto grammatophoro, modesto
ac christiano pectore , quem vobis ex animo commendo,
utque ipsius studiis, quantum omnino possitis, consu-
latis, etiam atque etiam rogo. Is enim eiusmodi spei
esse videtur, ut eum ecclesiae Dei utile organum futu-
rum esse non dubitemus in Domino. Clarissimus om-
nibus nominibus vir, D. Joannes a Lasco, eum etiam
vobis studiose commendat , ac omnia vobis felicia preca-
tur et salutaria, vosque isthic omnes, viri praestantissimi,
peramanter per me salvere iubet, qui quam nominis
vestri sit studiosus, verbis complecti nequeam.
D. Burcherus, cui omnem D. noster Lascus exhibuit
humanitatem , quibuscunque potuit modis , dudum hinc
isthuc versus se proripuit. Is enim, ut rerum ferebat
necessitas , non poterat bic diutius sine magno rerum
suarum dispendio subsistere. Nihil interim officiorum,
fideive ac diligentiae in eo quis merito desiderare queat.
Sed quid faceret pius Burcherus, necessitate ita ferente?
Salutate mihi quaeso officiose D. Ochinum , D. Biblian-
drum, D. Guattherum, D. Wolfium, D. Zwinglium,
D. Gesnerum, D. Julium, ac nostrum, cuius iam
memini, Burcherum. Valete viri clarissimi fratresque
1) Het begin van dezen brief is, wat den inhoud betreft,
en Yoor liet grootste gedeelte zelfs woordel^k, gelijk aan den
brief aan Calvijn van denzelfden datam,
Digitized by VjOOQIC
XXXVII
observandissimi in Domino, cui ego vos ministerium-
que vestrum commendo quanto possum studio. Porro
quod unis subinde ad vos literis scribo, ideo fit, quod
non semper mihi sit otium ad vos sigillatim scribendi.
Cum itaque sciam , vos inter vos esse conjunctissimos,
communes ad utrumque vestrum scribo literas , prae-
sertim cum uterque vestrum mihi sit ex aequo caris-
simus. Gratiam autem vobis habeo pro eis ad meam
postulationem literis ad magnates hic nostros, quae
non omnino importune nunc sunc redditae, neque
dubitamus, eas fructus suos aliquando relaturas esse
Si qua Qgo vicissim vobis commodare aut servire queaip,
utamini quaeso me in rebus omnibus libere; niliil
enim est, quod gravate in vestri gratiam sim praesti-
turus in Domino , si modo in me situm fuerit. Raptim
ex Qerceto, XXVII Januarii 1559.
Vestrae pietati addictissimus
JOANNES UtENHOVIUS,
Gandavus.
D. noster Lascus varie nunc impeditur , ut scribere
nunc ad vos non possit. Quare ut eum excusatum hic
habeatis, rogat Occupatur et ipse nunc scribendo aliquid
contra Osium ^).
Ep. XVII.
UTENHOVIUS H. BULLINGERO ET P. MARTYRI.
(Exhibemus apogr. Simleri.)
Clarissimis viris excellentissimisque Dei organis, D.
Heinrico Bullingero, ac D. Petro Martyri Vermilio,
Dominis praeceptoribus ac fratribus suis co-
lendissimis.
Cito.
Constitueram quidera, viri clarissimi fratresque ca-
rissimi, et hunc vertentem annum transigere in Polonia,
1) Contra Hosi librum : de ezpresso Yerbo Dei. Simler.
Digitized by VjOOQIC
XXXVIII
ad multorum illic fratrum postulationera, sicuti factu-
rum me per Laelium nostrum dudum significavi. Verum
subita illa in Anglia vicissitudo rerum , unda mihi spes
aliqua affulget recuperandorum eorum , quae mihi illic
debentur, occasionem mihi dedit redeundi inAngliam,
praesertim cum viderem regem Sigismundum ita in-
constanter tandem agere, ut vix quicquam me de eo
boni polliceri posse iudicarem, quod publicum religionis
progressum attinet. Ego porro nunc vos isthic omnes,
non alieno nomine, uti soleo, sed meo tantum inter-
pello ac rogo, ut non grave sit, communes literas ad
serenissimam Anglorum reginam Elisabetham per me
transmittere, quibus negotium meum ei serio commen-
detis : quo eam pecuniam, quam ex incendio confisca-
tionis bonorum meorum, per fratrem meum, Caroli
Caesaris consiliarium, olim subtraxi, ac cuidam post-
modum mercatori Londinensi iam a decennio bona fide
commisi, recuperare possim. Poteritis autem reginam
admonere officii sui cum erga Deum , tum erga homines,
si modo ita videatur, ac tandem ad Peregrinos, ac sic
demum ad me descendere. Nihil autem dubium est,
quin literae vestrae ipsi reginae sint futurae multo
gratissimaê. Deere vi porro, proximo Septembri, Deo
iuvante, descendere in Angliam exactis nundinis. Itaque
ad nundinas autumnales literas vestras hic expectabo,
utque hic meam de vobis expectationem non fallatis ,
per Christum Dominum oro atque obtestor.
Si quid unquam vicissim in rem vestram potero,
utimini me quaeso semper libere ac familiariter in Do-
mino. Ego enim me, quantus sum, vobis addixi. Mitto
literas testimoniales fratrum Polonorum, quas mihi
decedenti dederunt, ne quis isthic de meo ex Polonia
decessu quicquam sinistrius suspicetur, eas autem
utriusque vestrum fidei committo ac rogo, ut ad eas
ipsas proximas nundinas remittatis fideliter, ne auto-
graphum mihi depereat. Ceterum accepi nunc in itinere
ipso postremas vestras ad me per Sebastianum nostrum,
in quibis scribitis de Blandrata. Scripsi vero Wratis-
Digitized by VjOOQIC
XXXIX
laviam ad D. nostrum Lascum de eo, ac serio commen-
davi ipsi negotium ad ecclesiae Poloniae aedificationem,
et misi ei vestras literas , quo magis ei res cordi esset.
In nundinis expectabo , qui mihi rescribat de rebus om-
nibus, ac etiamnum literas, quas per me inAngliam
missurus est. Si utrique vestrum vacaret, privatas etiam
in Angliam scribere ad eos, qui in autoritate aliqua
sunt constituti, faceretis mihi sane rem pergratissimam.
Si quid praeterea velletis per me curatum significate.
Nihil est, quod non libenter vestro nomino sim subi-
turus. Salutate mihi quaeso diligenter D. Bibliandrum,
D. Gualtherum, D. Jo. Wolfium, D. Zwinglium, D.
Ochinum, D. Gesnerum, D. Frisium, reliquosque fratres,
ac literis communibus ad reginam singuli manu sua
quaeso subscribite. Valete viri clarissimi in Christo
Domino, cui vos vestrumque ministerium commendo
quanto omnino possum studio; ut me benevolentia
vestra prosequi pergatis etiam atque etiam rogo. Fran-
cofurti ad Moenam, XIII Junii 1559.
Vester quantus est,
JOANNES UtENHOVIüS.
Ep. XVIII.
PETRUS DATHAENUS UTENHOVIO.
(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg..Londin. Fol. L. p. 101.)
Magnifico et vere nobili viro, Johanni Utenhovio, Domino
et amico suo, perpetua observantia colendo,
Londini.
S. P. Non ignoras, clarissime vir, quantis iam hoc
nundinarum tempore negotiis obruar. Quare ut laco-
nismum meum apud te excusem, multis verbis non
esse opus scio. Dominum Oporinum tuis verbis salutavi,
a quo pro tuo labore 40 Danicae historiae exemplaria
nactus sum ; unum mihi, alterum Domino Petro Antho-
nio, tertium Domino Becio servavi. Mitto tibi praeterea
Digitized by VjOOQIC
XL
duo exemplaria Responsionis Domini a Lasco ad West-
phali calumnias, ut alterum tibi serves, alterum vero D.
Hamstedio meo nomine tradas, apud quem meum quaeso
silentium excuses. Scribam prima quaque oportunitate.
Testamentum Bezae tibi mitto emptum 30batzeis, quos a
Joanne Doorns tuo nomine accepi. Biblia etiam tibi ex
amicorum quorumdam liberalitate procuravimus. Psal-
mi novi nuili hisce nundinis prodierunt. Sebastianus
Polonus tristium nuntiorum nobis fuit baiulus. Signi-
ficavit enim (ut ex uxore intelliges), venerandum in
Christo Patrem et fratrem nostrum dilectissimum D,
Joannem a Lasco valedixisse huic seculo iam superiore
Januario. Vereor, ne impendentis furoris Dei nobis triste
sit praesagium. Deus servet Ecclesiam suam. Misera
iam vidua in summis angustiis constituta prae nimio
dolore tabescit. Sola ibi est ; neminem habet, qui eam
consoletur; oro Filium Dei, ut spiritu suoipsam con-
firmet. Sebastianus tuus 150 exemplaria secum sumpsit.
Ecclesia nostra Dei beneficio eo adhuc est loco quo
fuit semper. Gallicae contentiones paulatim taedio af-
fectis plurimis sopiuntur, sed Franciscus quotidiana
impudentia se ipsum superat, quia omnia quae vult
sibi licere iam intelligit. Scripsit ad me hisce nundinis
D. Calvinus, quihunc nebulonem suis coloribus ad vivum
expressit ; quas literas D. Glaubergo communicavi, sed
ita bonus ille vir Franciscana illa hypocrisi est demen-
tatus, ut in meridiana luce caecutiat. Gratulor Gisberto
Wolffio suam pecuniam, quam ut continua morum
integerïtate [sic] non furatam fuisse probet, Deum
obtestor. Novis rumoribus de Galliae tumultibus bic
omnia perstrepunt, sed cum incerti sint, nolo ut me
autore pro certis vel referantur vel credantur. Raptis-
sime, Francofurti, 11 Aprilis.
Tuus Petrus Dathaenus.
Salutare multis verbis quam poteris officiosissime
non gravaberis Ecclesiae istic nostrae ministros et senio-
res omnes.
Digitized by VjOOQIC
XLI
Ep. XIX.
P. DATHAENUS UTENHOVIO.
(Ex autogr. in arcli. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 107.)
Clarissimo viro Domino Joanni Utenhovio Ecclesiae
Belgicae seniori detur hoc epistolium,
Londini.
S. P. Optarem laetius ad te scribendi argumentum
mihi iam offerri Utenhovi, clarissime, sed ita visum
est Deo, ingratitudinem nostram summam in hoc
saeculo punire, ne cum reprobo mundo pereamus. Verum
si bona hactenus de manu Domini suscepimus, mala
cur non suscipiamus? Statum igitur nostrum paucis
sic accipe. Franciscus Philippi , alter Ecclesiae Gal-
licae minister, post 45 dierum carceres in ex^ilium
missus est. 22 tandem Aprilis die concionatores Ger-
mani oportunitatem nacti , ob continua Ecclesiae Galli-
cae dissidia senatum exulceratum videntes , accusationes
contra nos apud Senatum instituerunt , ad quas nobis ,
in defensione nostra nunquam auditis, decernitur et
statuitur , ut peregrinarum Ecclesiarum ministri tantis-
per omni ministerio supersedeant, donec cum concio-
natoribus urbis in doctrina decoenaetritibusconsensum
et concordiae rationem aliquam inveniant. Itaqueiam
omni functione cessare cogimur, et quia Cal. Maii
novos consules habituri sumus, nihil adhuc movemus,
sed tempus paulo commodius exspectamus. Deus mi-
sereatur Ecclesiae suae. Si hoc omnino flrmum manet,
ut non pateat hic nobis templum nisi constituto cum
Germanis in doctrina consensu, quod nunquam futurum
puto, aliae sedes nobis erunt quaerendae, nam a
vera confessione nostra ne latum unguem statuimus
Dei gratia discedere. Sed non destituimur spe. Confi-
dimus fore ut adversarii nostri suis laqueiscapiantur:
nam ad publicam disputationem provocabimus, quam
cane plus et angue oderunt. Post dies itaque octo
supplicem libellum exhibebimus, quo colloquium cum
Digitized by VjOOQIC
XLII
concionatoribus et apertionem interea templi propter
gravissimas rationes petemus. Oro filium Dei, ut cona-
tionibus nostris adsit, consiliaque nostra omnia ad no-
minis sui gloriam et Ecclesiae suae aedificationem
virtute Spiritus sancti dirigat. Amen. Frater hicnoster,
qui cum legitima sua uxore ad vos venit quaestum
uberiorem quaesiturus, bonus est et honestus quantum
mihi quidem constat; sit ergo tibi et ministris com-
mendatus. Vale mi Domine, nosque Ecclesiae vestrae
precibus publicis iuvate. Raptim, 28 Aprilis 1561.
Saluta meis verbis uxorem tuam et coUegas tuos
omnes. De comitiis hic habendis nihil adhuc certi constat.
Tuus ut suus
P. Dathaenus.
Ep. XX.
.P. DATHAENUS UTENHOVIO.
(£x antogr. in arcli. £ccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 103.)
S. P. Exspectavimus hactenus extremum huius
tristissimae tragoediae nostrae actum, Utenhovi orna-
tissime, sed nihil adhuc certi constitui potuit, quare
inter saxum et sacrum adhuc dubii haeremus. Habe-
mus huius urbis concionatores nobis infensissimos, qui
maiorem etsi non potiorem senatus partem sibi addictam
habent, in quo non ponderantur sed solum numerantur
suffragia; quare parum spei nobis hic reliquum esse
videtur, nisi Deus Opt. Max. aliunde suppetias Ecclesiae
attulerit. Displicet haec tota agendi forma cordatis in
senatu et doctis, sed cum sint numero impares, nihil
hic possunt efficere. Audivimus electorem Palatinum
et Lantgravium Hessiae pro nobis apud senatum suis
literis intercessuros , quorum patrocinio nisi quid ob-
tinuerimus, de nobis actum esse metuo. Nos iam aliquot
scriptis cum concionatoribus nostris egimus, sed illi,
nuUo producto verbi Dei apice, simpliciter urgent
Augustanae confessionis subscriptionem , Apologiae
Digitized by VjOOQIC
XLIII
quoque , ac Witenbergensis cuiusdam concordiae, item
Articulorum quorundam Ratisponensium et Buceranae
concordiae approbationem , utque praeterea Zwinglii
et Calvini doctrinam de Coena Domini publico scripto
et pro concione ad populum damnemus, ac in cere-
moniis nos prorsus omnique ex parte ipsis conforme-
mus; quibus modestissime respondimus, sed illi pro
satanica illa virulentia qua pleni sunt, ita responsionem
nostram exagitarunt, tamque sinistre interpretati sunt,
ut mirari satis nequeamus. Ut breviter dicam, abhaciam
commemorata petitione sua ne latum unguem cedere vo-
lunt, itaque nos iam ultimam responsionem nostram
paramus, et causamtotamDeocommisimus, quemper
Christum oramus, ut Ecclesiae suae misereatur. Ago
interim gratias Deo, qui Ecclesiae suae hanc constantiam
largitur, qua paratior est ut solum vertat , quam ut in
vera de coena doctrina minimum cedat. Novarum rerum
nihil hic habemus, nam quae in Gallia geruntur, vobis
istic quam nobis notiora sunt. Quo loco res vestrae
sint, nobis quaeso significe. Habebis brevi ex Polonia
per quendam Abelum, Dominae famulum Phrysium,
literas, quas tibi his inclusas mittere volui, sed ille
ipse eas tibi reddere, et de nonnuUis copiosius coram
agere constituit. Nobilis quidam in comitatu Burgundiae
Domino Wirtenbergensi arcem quandam comitatus Mon-
tis Belligardi ex improviso abstulit ac spoliavit, quam
Dux Wirtenbergicus armata manu recuparavit; quae
res novi alicuius belli Germanici seminarium videtur :
audimus enim Philippum Hispanum Burgundi illius
patrocinium veile suscipere ; hoc si verum est, maiora
Germaniae impendere metuo. Concilium in mensem Au-
gustum reiectum audio, et iam Tridenti aliquot carnales
Apiscopos [sic] haerere intelligo, qui huius tragoediae
initium acturi sint. Tertio huius mensis Juliihicgra-
vissima fuit ventorum, fulminum, tonitruum, grandi-
numque intemperies, citra horam quintam vespertinam;
in memento oculi'factae sunt densissimae tenebrae,
quas subsecutus est ventus tanto impetu strepituquö
Digitizedby VjOOQIC '
XLIV
obvia quaequam secum rapiens, aedificia omnia con-
cutiens, quaedam evertens, ut hic non vivat, qui similem
se audivisse meminisse potest. Sed nostri Dei beneficio
nihil senserunt incommodum. Putabant plerique Chris-
tum Dominum huius mundi finem factunim venturum-
que ad iudicium. Sed semi-horae spacio tempestas
haec praeteriit. Ubi in causa nostra aliquid constitutum
fuerit, omnium te certiorem reddere conabor ; tu vicis-
sim de rebus Anglicis et Ecclesiarum Londinensium
statu aliquid nobis significes. Salutem ex me multam
dices optimae uxori tuae, Domino Petro Deleno, omni-
busque coUegis tuis. Valeas felix in Christo. Raptim
Francofurti, 7 Julii 4561.
Tuus
Petrus Dathaenus.
Ep. XXI.
AEGIDIUS BECIUS UTENHOVIO.
(Ex antogr. in arcb. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 61.)
Natalibus, literis et pietate praestanti viro, D. Joanni
Utenhovio, in ecclesia Flandrorum, Domino ac
fratri observando,
Londini.
Gratia et Pax per Christum Dominum.
Superioribus Nundinis ex Podagra decumbenti red-
ditae mihi sunt humanissimae literae tuae, optime Uten-
hovi, quae mihi, ut par erat, fuerunt longe gratissimae.
lis quominus hactenus responderim, quum negocia
ecclesiastica quibus tantum non obruimur menses iam
aliquot, tum ipsa Ecclesiae nostrae conditio in causa
fuit. De cuius calamitate malui te ex rumore hominum,
aut ex aliorum scriptis certiorem quam ex meisfieri;
abhorret enim a commemoratione, imo a recordatione
ipsa tam tristis eventus animus. Sic tandem ulciscitur
yerbi et sacramentorum suorum prophanationem Deus,
Digitized by VjOOQIC
XLV
Sic hostiles contentiones et plusquam Vatiniana odia,
sicaemulationes, obtrectationes et indigna Christi servis
qnXopaixiay vindicat. Quaiïi vera est illa, quamvis pro-
phani hominis, sententia: Lento quidem gradudivina
procedit ira, sed tarditatem gravitate compensat. Quum
autem ex dissidiis nostris innumera scandala extiterint,
quibus Europam prope universam replevimus, hoc
tarnen boni spero inde exoriturum, quod nostro exemplo
aliae Ecclesiae cautiores factae pacis studiosiores fu-
turae sunt. Scitum est , inquit Terentius ille , ex aliis
periculum facere tibi quod ex usu siet. Me quidem
huius loei pridem pertaesum est, et quasi talem exitum
praesagiret animus, ita iam diu circumspexi, quo me
hinc reciperem. Sed quanto facilius est videre quos
fugias quam quos sequaris: nam ut isthuc me con-
feram, hoc aetate mea et imbecillitate meorum diffici-
lius est quam ut animo praesumere audeam. Scio te
aliorum literis edoceri de omnibus quae hic magno
nostro dolore, magna solicitudine et acta sunt et adhuc
aguntur. Qui nobis aequiores sunt, nihil aliud quam
dolere significant, maiorem senatus partem vincere
meliorem. Et quamvis de summa rei nondum pronun-
ciatum sit, nemo tamen est qui tantillum spei ad ex-
tremum nobis relinquat. Tanta nos gravaverunt apud
senatum invidia huius civitatis Ministri. Itaque praeter
miserrimam Ecclesiarum dissipationem nihil iam ex-
spectandum videtur, nisi divina dementia praeter om-
nem hominum opinionem, auxilii aliquid coelitus attu-
lerit. In Gallia satis feliciter quidem hactenus cucurrit
verbum Domini, nondum tamen extra omnem (quod
aiunt) aleam positus est verae religionis status. Magna
est hostium copia, magna autoritas, magnum plaeris-
que in locis obsistendi Euangelio studium. Sed haec
tibi quam mihi notiora sunt. Apud Metenses vero extra
civitatem facta praedicandi Euangelii potestate a loei
Praefecto, tantus est concursus hominum, ut ad publicas
conciones conveniant tam ex civitate ipsa quam ex
propinquis et longinquis locis ultra 1000 hominum.
Digitized by VjOOQIC
XLVI
Duo sunt Ministri: alter D. Petrus Coloneus Ganda-
vensis, alter D. Tafinus noster, juvenis vere ad unguem
factus, et promovendi Christi regno (ut videtur) natus.
Dorainus sanctis illorum laboribus benedicat, ut coepit.
Idem vestram isthic Ecclesiam conservet pia et durabili
pace. Saluta meo nomine charissimam uxorém tuam
et Ecclesiae Gallicae Ministrum, nam vestrae mihi
ignotus est. Salutat te tuamque uxorem tóta mea
familia. Bene et feliciter vale in christo Domine. Fran-
cofordiae ad Moenum, 8 Julii 4561.
Aegidius Becius vere tuus.
Ep. XXII.
AEGIDIUS BECIUS UTENHOVIO.
(Ex antogr. in arcb. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 67.)
Praestanti et natalibus et eruditione ac pietate viro, Do-
mino Johanni Utenhovio, Domino et amico suo singularL
Gratia et pax per Christum Dominum.
De miserabili Ecclesiae nostrae conditione, D. Uten-
hovi, et valde metuenda dispersione, quid necesse est
scribere me ? tali praesertim ad te veniente literarum
nostrarum gerulo, qui omnibus rebus non modo inter-
fuit verum etiam plaerisque praefuit. Nunquam credet
posteritas tantum odii et invidiae fuisse in animis eorum
qui evangelicae doctrinae professores videri volunt, et se
esse gloriose praedicant. Sed satius, opinor, fuerit, pater-
nam hanc Dei castigationem non tam alienae maliciae
quam peccatis nostris imputare. Video plus esse negocii
in Ecclesiarum instauratione quam putaram. Nolo hic
domestica vulneraimportuna commemorationerefricare.
Illud tamen non possum non in sinum tuum deponere,
expertum me esse ingenia eiusmodi in ecclesia étiam
nostra, quae non tam imprudentia quam impudentia,
et stulta scientiae persuasione ad ecclesiae eversionem
alTectabant viam, si ab externis hostibus otium fuisset
Faxit Christus, ne quid tale vobis isthic usu veniat.
Digitized by VjOOQIC
XLVII
Mea senectus, talibus ferendis molestfis impar, circum-
spicit locum, ubi ad breve tempus respiret, et tam
odiosis contentionibus fatigatam se nonnihil recreet.
Sed nondum video, ubi hoc continget. Inter recentiores
ecclesias nuUa est, cui uberius Dominusbenedicat,quam
Metensi. Ei praeest egregium atque adeo imcomparabile
iuvenum par, D. Petrus Colonius, vetus D. a Lasco
discipulus, et D. Talinus, qui pari iugo ecclesiae plau-
strum tanta animorum alacritate, tanto consensu atque
etiam successu trahunt, ut brevi tempore ecclesia illa
ad 45 aut, ut plaerique affirmant, 48 millia creverit.
Eo vocatus est, et quidem ab urbis magistratu, D. Eu-
stathius, titulo quidem Medici, proposito etiam honesto
stipendio, revera autem, ut duobus illis iuvenibus
fathiscentibus, et tanto oneri prope succumbentibus ,
velut Atlanti ille Hercules succurrat. Is una cum
D. Colonii sponsa eo profectus est, specimen sui
ecclesiae praebiturus, relicta interim bic familia.
Uxorem ducit D. Colonius egregiam sane virginem, et
omnibus probae matris-familias futurae dotibus pulchre
instructam, tibi quoque et uxori tuae non ignotam,
nimirum Theodorici Alardi veteris hospitis tui neptem,
nomine Saram. Nihil est quod malim quam ad illam
Ecclesiam Metensem conferre me, nisi scrupulum iniice-
rent animo bellicorum tumultuum rumores, et in eaurbi
magis metuendi, quod propter vicinitatem hostium
valido semper teneatur praesidio, et nosti quam insolens
et protervum sit militare genus hominum. Germaniae
ut ingenue dicam, satur sum. Et praesagit animus
imminere illi non levem calamitatem et quidem brevi,
ni frustra augurem. Quo magis studeo liberos meos ante
mortem hinc, si queam, subducere. Sed hoc cogitanti
et conanti usu venit id quod Romano illi : quosfugiam
enim video, quo me in tutum recipiam non invenio.
Etsi enim ecclesiae multae sunt, ad quas me adiungi
cupiam, longius tamen dissitae sunt, quam ut adeas
per meam meorumque imbecillitatem profectionem sus-
cipere audeam. Itaque sic auribus tenenti lupum, ut
Digitized by VjOOQIC
XLVIII
aiunt, optimum mihi videtur pii illius Regis Josaphat
exemplum sequi, ab eo auxilium petendo, qui solus
praestare et potest et vult. Quod si tu quoque labo-
rantem et luctantem in hac difficultate amicum precibus
tuis iuvare non neglexeris, rem et tua pietate dignam
et mihi gratissimam feceris. Valde enim solicitumme
haec cura habet, quo potissimumfamiliam transferam;
et manere hic , an diu licebit nescio, certe animo mee
non libet. Dominus Deus noster dirigat pedes nostros
in viam pacis propter nomen suum. Amen. Is te quoque,
charissime frater et D. observande , cum honestissima
uxore conservet, et spiritu suo magis magisque corro-
boret. Uxor et familia omnis precantur tibi et uxori
salutem in Christo. Francofordiae ad Moenum, 4562,
quinto Aprilis.
Vere tuus
Aegidius Beciüs.
Ep. XXIII.
CAROLUS UTENHOVIUS PATER JOANNI
UTENHOVIO.
(Ex arcli. Eccl. Belg. Londin. Eol. L. p. 133.)
Genere, erudutione ac virtute prestanti viro, D. Joanni
Utenhovio, agnato suo, etc.
Salve plurimum, salve milies, agnatorum optime. Li-
teras tuas quarto Calendas Julias datas accepi postridie
Calendas Septembres. Quae mihi valde gratae fuerunt,
hoc gratiores quod a multo iam tempore nuUas a te
acceperam. Doleo, quod is nunc nequeam prout me-
rentur respondere : erat nempe mihi magna epistolarum
farrago in patriam scribenda, et nuntius festinabat
Praeterea nescio qui bus privatis negotiis distringebar.
Quare maiorem in modum a te peto, in partem accipias
bonam; ^óla laxwwxms modo quod ad te scribam, scripsi
paulo fusius Carolo filio, qui nihil te celebit \sic\ Egoillum
Digitized by VjOOQIC
XLIX
tibi commendo. luvenis est; bonis monitoribus inter-
dum eget. Ego hoc mihi persuasi opera illius heri,
oratoris, posse impetrari, ut aliqua tibi hinc in
aula gratia accedat, ut cotannis honesta tibi pentio
cedat. Commendavi te meis literis obiter Foxio ora-
tori. Tu vide quid spei sit, et de iis proximis tuis ad
me scribas quaeso, an uUam accipias pentionem, an
nullam. De Hamstedio quae scribis, qualia sint nescio.
Si e domo, quam Amoris vocant, erat, nihil est quod
respondeam, sed id ut eredam, aegre animumqueam
inducere. Tibi facile persuadetur huiuscemodi, qui ex
hominum authorit[at]e mihi pendere visus es, non
rem ipsam propiusexaminare,^quod iudicium vocamus.
Sed quisque suos patimur manes (ut inquit ille). Ham-
stedi causam haud cepi diffendendam [sic], sed ex actis
causae, quae ego quidem vidi, nihil dignum tanto (ut sic
loquar) hyatu commisit. Sed de hoc baste, ut loquuntur
Itali. Mortem filie, de qua scribis, quae mecum reliquerat
patriam et veluti censors afflixionum [sic] mearum
.fuerat, acerbe tuli, fateor. Sed quod tanta in fidutia
in Deum migraverit, ut omnibus admirationi esset,
me consolatur. Deus det et nobis in die illo (qui sano
adio [sic] procul abesse non potest) animi robur. fidem
infractam, longanimitatem et summam fidiiciam per
Christum Jesum, unicum salvatorem ac dominum. Bene
vale. Uxor mca (quae te etiam nunquam visum amat)
tibi tueque coniugi, agnatae nostrae, salutem optat pluri-
mam. Ego saiie ex ea in disertione [sic] hac mea multum
consolationis accepi : est nempe aptissima meis moribus,
sic ut aptiorem magisque comodam nancisci vix potuis-
sem. Nihil sane in ea possim desiderare praeter for-
tassis maiores opes et clarius stemma, sed satis clarus
satisque dives est qui Dominum met uit. Muiier (in-
quit sapiens) timens Dominum ipsa laudabitur. Hunc
timorem Domini largiatur nobis, qui solus largitur
omnia, cui omnis honor et gloria. Saluta quaeso
omnes, qui isthic me norunt propius, et rursus vale.
Digitized by VjOOQIC
VrimersOjpjidieNonarum Septemb. a. 4562. Tuus agna-
tus, amore frater
Carol. Utenhovius, ipse scripsi.
Agit isthic quidam Andreas apud bibliopolas (in
Pingui Gallina ni fallor), quem aliquando tibi commen-
davi, qui mihi inservivit aliquamdiu ; Vrimersanus est.
Is, puto , facile vestras literas curabit ad nos deferen-
das , si quando libebit scribere.
Ep. XXIV.
E- GRINDALLUS EPISCOPUS LOND. UTENHOVIO.
(£x antogr. in arcli. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 123.)
Domino Joanni Utenhovio, Amico suo.
S. D. Pransi sunt apud me hodie Gubernator nostro-
rum Mercatorum, una cum Magistro Hepno et aliis.
Miserunt ante aliquot septimanas nuncium quendam
ad Comitissam Phrisiae. Gras alium per postam missuri
sunt. Venerunt igitur ad me ut te accerserem, quo tuo
consilio atque opera uterentur in illo negotio mercatorio.
Postquam illis renunciassem te propter valetudinem
in publicum prodire non posse, statuerunt ad aedes
tuas venire ac tecum coram coUoqui.
Quod si fecerint, oro ut illos tuo consilio, opera et gratia
iuves quantum potes. Nosti enim quam bene de Ecclesia
merita est illa Mercatorum Societas, ut interim taceam
quantum multi boni viri illis privatim debeant.
De rebus ecclesiae vestrae nolo quicquam praecipitare ,
et vos vocabo, si vestra res agatur. Opto tibi firmio-
rem valetudinem.
Vale in Christo. X Febr. 4563.
Edm. Lond. tuus.
Digitized by VjOOQIC
LI
Ep. XXV.
UTENHOVIUS GULIELMO CECYLL •)•
(Ex autogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L.pag. 163.)
Magnifice Domine, Domine ac Patrone observande.
Literas tuas 5® monsis huius datas, quibus me a dili-
gentia quadam in communi illo iiegotio Frisico nonnihil
pro tua humanitate commendare videris, postridie
accepi. De quo negotio tu me cum ita certiorem esses
facturu» in tuis ad Reverendissimiim Episcopum Lon-
dinensem literis, ut in eo pJene mihi satis facturus
esses: quarto rero post die vocor a Reverendissimo
Episcopo nostro, qui tenorem tuarum ad ipsum litera-
rum mihi paucis exponit, nempe servitia Illustrissimi
comitis Joannis Regiae Maiestati imprimis grata accep-
taque esse, ac proinde apud eam omnino constitutum
essc, ipsum in clientelam suam suscipere, si modo
certa illa pactorum capita in hac causa antea oblata
sua ipsius manu consignentur sueque Maiestati deferan-
tur. Caeterum quod ad annuum stipendium attinet,
illud 4000 coronatorum Anglicorum fore: quod sane
honorificum fore protinus respondi , et nescio quae alia
ad eam rem pertinentia. Pro quo clementiore responso,
quod mihi (uti futurum scribis) merito satisfacit , gra-
tiamtibi, mi Domine, habeo ac imprimis Serenissimae
Reginae nostrae quam possum maximam. Superest
itaque, ut plenum nunc responsum ad nos transmittas ,
uti Reverendissimo Episcopo facturum te promisisti.
Quod etiam ut faceres, Reverendissimus Episcopuspos-
tremis suis ad te literis ante octiduum studiose contendit.
1) Ik volg hier het kladschrift, dat ütenhove later in het
net moet hehhen overgeschreven, flet adres ontbreekt, doch
nit den inhoud big kt, dat de brief gericht is aan den secre-
taris van Koningin Elisabeth. Zie J. Strype, „The History
of the Life and Acts of Edmnnd Grindall", London 1710,
Book I. chap. 7, p. 66, and chap. 9, p.86-89.
Digitized by VjOOQIC
Lil
Porro post missas Reverendissimi Episcopi literas
illas, quidam commodum ab lUustrissimis Frisiae
Comitibus e Frisia huc missi in negotio ïUo Mercuriali
(de quo tu nuper in literis ad Reverendissimum Epis-
copum nostrum me commonebas), qui cum mercato-
ribus hic nostris contrahant. Hi vero sunt D. Unico
a Manninga ex antiqua Frisiorum nobilitate oriundus,
mUii a multis annis pulchre notus , Arnoldus a Walwyck
ac Wilhelmus Gnapheus, qui sperant se propediem
negotium illud mercatorium expedituros esse. Duo
vero priores pariter huc obligati sunt a Juniore Domino
Comité in altero illo negotio Martiali per me hactenus
soUicitato, ut illud eodem opera maturarent. Exposui
porro eis, quo loco res sint positae et quam faeliciter
tandem, divino beneficie, successerint. Quo nomine
sane admodumsuntexhilarati, Deoque et patri Domini
nostri Jesu Christi immortales agunt gratias, orantes
obnixissime, ut primo quoque die absolutum responsum
obtinere liceat, ne reditus ipsorum, qui diu citra peri-
culum diffenï haudquaquam posse videtur, huiusoc-
casione protrahatur. Nihil autem nunc reliquum esse
videtur aut desiderari ex capite lUustrissimi Comitis
Joannis, quo foedus coeat, quam ut R. M. capita in
eadem hac causa iampridem oblata, sua ipsius manu
consignentur Serenissimaeque Reginae exhibeantur.
Quod facile futurum est, si modo certo constet rem
sine uUa controversia postmodum coituram esse. Quin
et D. Unico a Manninga, dives alioqui opum, atque
adeo Walwicus ipse, casu quo certa Serenissimae Re-
ginae hac in parte obtineatur promissio (ne ipsum
comitem temere quicquam aut frustra occipere con-
tingat, quoque omnes omnino morae ulteriores ab-
rumpantur), se hic, si opus fuerit, a Regia Maiestate
libenter sinent detineri , donec scriptum ipsius Comitis
hic impetretur, aut quod magis est, donec ipsemet
Comes huc veniat et se Regiae Maiestati conspicien-
dum sistat, quod fortasse, quantum ex horum legatorum
verbis facile conieci, lubentius est facturus ob pericu-
Digitized by VjOOQIC
Lm
lum, quod eiusmodi scriptiones hisce praesertim tem-
poribus secum subinde trahunt. Et sane ego, si modo
fieri queat, malim ipsummet huc venire, ut a Senerissima
Regina atque adeo ab Aula ipsa conspiciatur, quam
literas quicquam scribere. Nihil enim metuo, Illustris-
simi Comitis praesentiam eius famam minuituram esse.
Speraremque me plane verum depraehensum iri meque
nihil de eo praedicasse, cuius unquam pudere debeat ,
sicque quaedam inter Regiam Maiestatem ac ipsum
Comitem communicari clam possent consilia, quae
alioquin literis committi forte non facile neque per-
tuto isthic possent. Haec ego aliqua saltem ex parte
ipsorum iussu scripsi ; tu« vide quaeso ac da operam ,
ut primo quoque die responsum accipiamus, quod ipsi
secum deferant. Quod ut sine longa morarum tractione
facias, te obnixe rogamus, quae Illustrissimo Comiti
admodum noxiae essent futurae, uti cum ex praedicto
D. Unicone a Manninga et Walwico intellexi atque
adeo ex literis D. Cancellarii Frisie ad me nunc scriptis,
ubi scribit hisce verbis: Hoc nunc breviter te rogare
volui, ut negotium tibi cognitum pro nostro iuniore
Comité Joanne apud Serenissimam Reginam pprro agere
non dedigneris, quo certum responsum, quale quale fue-
rit, tandem habere possimus. Nostis enim nunc prae-
sertim temporis nobis necessarium esse, ut quid Regina
facere decreverit certo sciamus; ut aliis, qui operam
nostram summis expetunt votis , respondere possimus,
quod hactenus in honorem Serenissimae Reginae non
est factum, quo nostra in Reginam Angliae propensa
et constans voluntas eo certior êsset. Hactenus ille.
Plura nunc non addam, ne quid nimis.
Vale mi Domine , Domine ac Patrone observande in
Christo. Domino, cui ego te cum Regia Maiestate im-
primis commendo in vitam aeternam. Amen. Londini
ex aedibus meis , 17 Martii die aP, 1563.
Magnificentiae tuae addictissimus
J. Utenhovius.
Digitized by VjOOQIC
LIV
Ep. XXVI.
NICOLAUS GALLASIUS UTENHOVIO.
(Ex antogr. in arch. Eccl. Belg. Lond. Fol. L. p. 139.)
Eximiae pietatis et doctrinae viro, D. Joanni Utenhovio,
ecclesiae Londinogermanicae seniori , amico et
fratri plurimum observando,
Londini.
S. Literae tuae, quas una cum amicorum et J. filii
mei literis accepi, quibus certior redditus sum detua
et illorum valetudine, gaudium meum magnoperecu-
mulariint. Dubitabam vero quid tibi aliisque amicis
accidisset, an excessisses ex Anglia, quia tanta fuit
pestis, ut, m'ultis sublatis e vita, alii disiecti et dispersi
dicebantur. Nunc video te illic perstitisse, ut iis quos
reliquos fecit Dominus adesses , eosque, ut soles , con-
silio et opera tua iuvares. Quod ut diutissime facere
possis, ego a Deo patre Domini nostri Jesu Christi
peto atque exopto, ut te perpetuo salvum et incolu-
mem esse velit , atque spiritu fortitudinis et constantiae
assiduae muniat. Nos Dei beneficio bic valemus etea
libertate fruimur, quam nisi Sathan conturbet, ut
indies omnia dira molitur, speramus et conservatam
et auctam iri. Quidquid accidat, certum est opus hoc
Dei nullis hominum telis aut machinis everti posse.
Quae de Cassiodore intellexi, mihi fuerunt permolesta.
Sed laudandus est Dominus, qui in tempore talem
fucum detexit. Potuisset enim temporis progressu ec-
clesiae multum nocere. Non frustra sane in eo aliquid
latere suspicabamur. Quorundam peccata praecedunt,
quorundam vero subsequuntur. Avertat Dominus tantas
pestes a grege suo. Sed de his satis. Cupio omnes amicos
plurimum salvere , atque imprimis uxorem tuam. Adol-
phus, qui mecum est, te plurimum salutat. Si scripserit,
ut admonui, literas eius ad te mittam. Bene vale.
Aureliae, 25 Martii. Tuus ex animo
N. Gallasius.
Digitized by VjOOQIC
LV
Ep. XXVIL
PETRUS SCAGIUS UTENHOVIO.
(Ex antogr. in arch. EccL Belg. Londin. Fol. L. p. 77.)
Miraris scio, Domine colendissime, quod tam diu-
turno silentio usus sim. Verum id non aliqua oblivione
tui, quem semper in animo meo gero, sed tabellarii
penuria accidit. Nam quid ego libentius facere possim,
quam iis respondere literis , quibus nihil aut iucundius
aut optabilius in vita fuit? Ut non dicam interna
qua laetitia animummeum afficiant, cum eas accipio.
In iis enim facile perspicio singularem tuum amorem,
quo me ex mero pietatis affectu prosequeris, praesertim
cum videam, quam solicite mei curam geras, quamque
studiosus sis meae salutis. Non aliter sane mecum
agere possis , si ex te genitus essem. Ex quo me tibi
multis nominibus devinctum, imo totum obaeratum
censeo. Quod me tam sedulo hortaris ad aedificationem
Ecclesiae Dei , pergratum fuit ; et talentum licet exi-
guum, quod mihi Dominus pro sua infinita bonitate
credidit, fideliter (Dei beneficio) foenori exponam, quo
plures Christo lucrifaciam. Tum enim amplissimus
fructus nobis provenit , cum Domino foeneramus. Prae-
terea cum in hoc omnes nascimur, ut proximi salutem
quaeramus, impius non immerito videar, si tuo tam
salubri consilio non acquiescam, quo me ad gloriam
Dei et utilitatem Ecclesiae suae instimulas. Sed hic
me vestris omnium precibus semper adiutum velim,
ne in medio cursu deficiam, sed tantisper in stadio
curram, dum ad praemium immortalitatis vocer. Ego
me hic fratribus , uti suades , paulatim insinuare coepi,
quorum benevolentiam indies erga me magis magisque
experior. Exercere me hic in verbo Dei ad tempus
decrevi, donec aliter Deo visum fuerit. Omnia (laus Deo)
sunt hic mediocriter tranquilla. Dormiunt adhuc lupi,
piorum sanguine ebrii; rabies illa, qua hactenus in
Christianos usi sunt, sese nonnihil remisit in magnam
Digitized by VjOOQIC
LVl
consolatjonem fidelium. Euangelium faeliciter procedit,
et bona spes esset fore ut faelicius procederet, nisi
tanta obesset Anabaptistarum copia. lUi non parum
negotii fratribus nostiis passim facessunt et simplicium
conscientias saepius inquietas reddunt. Sed spero Deum
fanaticos illos spiritus semel extirpaturum: autsiillos
ad gloriae suae demonstrationem adhuc reservare volet,
suos interim non deserturum ünquam. Nam oportet
haereses esse, quo qui probati sunt manifesti fiant.
Sebastianus noster, quem satis nosti, fideliter hicsuo
ministerio fungitur, eique me nonnunquam adiungo.
Quod vero mihi isthic operara tuam poUicearis, si post
pestis saevitiam redire velim , non mediocriter animum
meum in tui admirationem rapit, qui me post tot
tamque splendida beneficia, splendidioribus beneficiis
adhuc cumulare studes. Quid ego tibi pro paterno isto
in me favore tribuam ? Quo modo tantis meritis respon-
dere unquam potero? Equidem parem gratiam aut
parem animum polliceri non audeo. Hoc unum superest,
ut me totum tibi iure offeram. Tuus itaque sum ; utere
me pro arbitrio. O me ter quaterque beatum, quem
tam pius et bonus patronus in clientelam suam recipere
dignatus est ! Equidem istud libenter audio, vos omnes
adhuc prospera valetudine frui , et neminem in aedibus
vestris peste (qua tam multi in Domino obdormierunt)
tactum fuisse. Faxit Dominus Deus, ut hoc dono quam
diutissime et faelicissime fruamini ad maiorem nomi-
nis sui gloriam. Scio fratres isthic multis angustiis
circumseptos fuisse, cum viderunt sibi utrumque verbi
Ministrum a Deo eripi. Nam quid tristius, quidve
calamitosius fidelibus accidere potest, quam verbo Dei,
quo adversus omnes tribulationes fulciantur, privari?
O triste spectaculum, o lamentabile oppidum! Quis
(nisi omnino ferreus) ad solam miserandae Ecclesiae
mentionem in lachrymas statim non erumpat? Certe
quoties de ea fit mentio (fit autem hic non raro),
nequeo animi dolorem reprimere. Quid illis contingat,
qui indies in mediis malis versantur, facile quilibet
Digitized by VjOOQIC
Lvn
animo comprehendere potest. Nam istud verissimum
est, oculos semper augere dolorem. Atqui post tot
funera tamque subitam ministrorum mortem , misertus
est Deus rursus populi sui, qiiod in illorum locum
alium pium virum substituere dignatus sit; quem ut
diu salvum et incolumem servet, etiam atque etiara
oro, ne impii cornua sua toUant ad versus Ecclesiam
suam, et malum malo addant. Audivi non itapridera
pestem isthic se nonnihil remittere , Deumque clemen-
tius agere cum populo suo. Et sane tam misericors
est Pater, ut irae suae tandem parcat, servos suos
oculis misericordiae respiciat, auresque ad ipsorum
preces et lachrymas flectat. Nam cum sit Deus omnis
consolationis , non potest non suos in extrema neces-
sitate consolari et iram suam in impios evomere.
Velim me prima quaque occasione et de vobis, et de
Ecclesiae statu laeta omnia audire. Sub spe bona vivam,
eaqiie mentem tantisper alet , dum literae vestrae nobis
certi aliquid nunciaverint ; quas ut quam libentissime
accipio, ita quam avidissime indies exspecto. Rogcv»
mi Domine, ut plurimum meis verbis salutes D. Go-
dofridum Wingium, qui mihi eo charior est, quod
me ad Euangelium genuerit. Salutabis dulcissimam
tuam coniugem, pulcherrimum piarum matronarum
decus. Salutabis totam familiam, aliosque (si lubet)
mei nominis studiosos. Salutat te ex animo noster Sebas-
tianus. His vale, mi Domine observande in Christo Jesu,
Domino nostro, qui omnia tua consilia et facta spiritu
sancto suo dirigat ad gloriam nominis sui ; et me, tuum
clientem, eo quo coepisti amore amare pergas. Iterum
vale. Ex aedibus nostris, quinto Idus Novembris 1563.
Tuus ex animo deditissimus cliens
Petbus Scagius.
Rogo ut Carolum ütenhovium, agnatum tuum, ado-
lescentem eximiis ingenii dotibus praeditum mihique
longe charissimum, plurima salute meo nomine impertias.
Digitized by VjOOQIC
LVllI
Ep. XXVIII.
JOANNES UTENHOVIUS CAROLI FILIUS JOANNl
UTENHOVIO.
(£x autogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 167.)
Pietate atque eruditione ornatissimo viro, D. Joanni
Utenhovio, cognato suo, summa observantia colendo.
Londinum ' ).
Cum dubitarem, observandissime cognate, numCa-
rolus frater meus adhuc apud vos esset, non veritus
fui, hisce meis literis humanitatem tuam solUicitare.
Quare etiam atque etiam ab te peto , ut si frater dis-
cesserit, digneris curare, ut hae tuto ac quamprimum
perferantur Antwerpiam, involutis literis meis alia
chartula cum hac inscriptione : Den discreten ende eersa-
men Jan Taymes [?] coopman in zijde, wonende bij het
bieshof, um voort te bescicken an Juncvrau Ruckulstijn
te Duijsseldarp, atque hoc pacto tuto perferentur, ut
confido; serii nempe aliquidest Quaeso te, mi colen-
dissime cognate, ut hoc non difficulter pro communi
nostro cognomine praestes. Non soleo libenter homi-
nibus negotium facessere, praesertim iis, quos observare
et colere debeo, sed necessitate adstrictus nulli melius
has literas commendare potui. Omnia hic sese bene
habent. Spargitur rumor, brevi in patria nostra liber-
tatem religionis futuram, eaque de re Egmondanum
literas a rege Hispaniarum attulisse. Deus eum suo
numine verum esse velit ; cuius benignitati tuam hu-
manitatem unice commendo. Bene vale, observandis-
sime cognate. Festinanter, Parisiis, 5 Junii bP 1565.
Dominam uxorem tuam plurimum meis verbis salutem
dicito.
Totus animo et studio tibi deditissimus cognatus
JOANNES UtENHOVIUS.
' ) Verder staat nog op het adres : ,,8 denarios anglicos^', als
yrachtprgs van den ingesloten brief.
Digitized by VjOOQIC
LIX
Ep. XXIX.
CAROLUS UTENHOVIUS FILIUS J. UTENHOVIO.
(£x antogr. in arch. eed. Belg. Lond. Fol. L. p. 169.)
Spectatae pietatis et eruditionis viro, D. Johanni Uten-
hovio, agnato suo in Anglia,
Londini.
KaqoXog oidh - o - fiiog
*EKOfiUT0>f7t(ioifJfAaS tSavYyêvsg éfju^ x6xa^^<TfASv8 dvfifjl, ij hn^Aovdlvut
Ysvoftévii avfupogd' tadi Ss oStto dtaxedevxa td TcSyjif^iorT^ayciïy xo»yd,
(u; fii^dè jovg ipsvdoTtQWpiTaS ijaaov róiv xQ^aT^avwk a;|fdeorda»- xal
tavta fiev Tteqï xwp Had* ifiólg* T^Se xwiavtfjg avfiq>o(^s ^ovaijS
ifiag rtegiatóSsadat^, nal %nv svOdSe dyadw vofA^iofiérfov (iijdev
dnoXalexéya^, oix dXXo ti èyd rj daov Ttgopo^ay «al aivoiav xlOrjiiê^*
^ (lèyjoi Ttegl Ta rw j|f^»ar»otyoü»' avfJupoQa, yy xlg ov^l xoiyigv andatjg
olnoviiBvtjg elxoiiag vofiioa^sv ay, Seiy^ fuy, dXld tm Tip det^ Xa xqaviyTmy
«al aol OfAoCwy neqioytmv ^aSiat ènayoqB^Btpaxat, dXXd naX tavxa
uatd ^OfiTjqov BeiSy ènl yovyaac xatxa^. ev fidXa ovy xal xaXdig 6
Naiiaiipfog' SXBog dgfavqoxdxo^a^y ófiolïog ïjpfea^ vrjog nf^otrOa
Xaqaaaofjiéyoiai «al oXXvfiéyow^y 07t$ad6>» tcJ xal èyè Krjx^ vm
x&fioÊxdy, OTtag fiógoy alyoy aXvSot» eqqoKTO' aanaaat ndvxag èy X^urtifi
iayxag, xal Oayeïv oox dqvtjaoiisvovg' èy xijxayTia^qiGlviy Aêvxaxiji,
oi&6V''6'fiiog'
daqaèïv X(^i 9^^ xdgXa, fiiog /iff^OTToiy fiqotxis èaxl,
oiOiy - ó - xdgXa - filog, oiOsv - o^* - «aal - filog.
Ep. XXX.
NICOLAUS A STARKENBURG UTENHOVIO.
(£x antogr. in arch. £ccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 141).
Nobili ac erudito viro, Domino Joanni Utenhovio,
hae literae,
Londini.
S. P. Obiit apud nos Rembertus Usquardiensis, qui
professione medicus cum ante obitum nobis uxorcjm
filiumque commendasset, accepimus pestilentiae apud
vos tempore operara suam Ecclesiam conduxisse, et ex
Digitized by VjOOQIC
LX
eo debitum sibi persol vendum etiamnunc isthinc super-
esse. Qua quidem in parte officium vos veile viduae
atque pupillo prestare, plurimum desideraverim. Nam
et ea eis opus habet, quod aere alieno (illis longo
tempore clam nobis inopiam dissimulantibus) onerata,
difficillimam etiam cum vitae periculo in medio aestu
provinciam sustinuerit et solutio in hunc usque
suspensa diem. Non dubito quin huic morae animo-
rum quaedam inter fratres dissociatio causam prae-
buerit. Sed quia id quorundam intercessione, praecibus
etiam piorum, aut iam compositum, aut mox com-
ponendum confidimus, speramus iam huius quoque
contractus inter bonos bona fide in tanta necessitate
initi, rationem vos sedulo habituros. Qua in parte
si officium vestrum, ut non dubitamus, praestiteritis ,
est quo Deo et vestro et viduae nomine gratias agamus.
Nos vicissim et operam nostram favoremque vobis
pro nostra mediocritate nunquam non offerimus, Det
nobis aeternus pater Domini nostri Jesu Christi spi-
ritum suum nos sanctificantem deducentemque in
omnem veritatem, quo in unam spem, fidem chari-
tatemque alter alterum promovere valeamus, quo nihil
nobis tandem desit quam gloriosa Christi manifestatio.
Nunc vero cum omnibus quatenus possibile pacem ser-
vemus , et amor in omnibus supremum locum obtineat
His vale. Nordae, 13 calend. Augusti, Anno 1565.
Nic A Starkenburg.
Digitizedby VjOOQIC
LXI
Ep. XXXI.
CORNELIUS GUALTERUS ET GEORGIUS CAS-
SANDERUTENHOVIO').
(Ex autogr. in arch. Êccl. Belg. Londin. Fol. L. p. 41.)
Ornatissimo viro, Domino Joanni Utenhovio,
Argentinae.
Scripsimus ad te • vir ornatissime, statim quam huc
Friburgum venissemus, vehementerque ad eas literas
responden nobis cupivimus , quod tarnen haetenus ne-
qiüvimus impetrare. Quid caussae sit, non possumus
suspicari. Non enim putamus vel contemptione nostri
vel offensione aliqua nostra id esse factum, nam et
tua modestia satis nobis perspecta est, neque nos
nobis conscii sumus aliquam vobis offensionis caussam
dedisse. Quod si tamen tale aliquid imprudentes ad-
misimus, indicari nobis petimus, quo vel purgandi vel
deprecandi detur occasio. Cur autem tantopere tuas
literas expectaverimus , in causa fuit prkecipue quod
per te de tua valetudine ac statu rerum tuarum atque
item reliquorum amicorum certiores fieri desyderaba-
mus: quod te, ut vel nunc tandem fiat, etiam atque
etiam obsecramus, et.obtestamur quod si tu vel vale-
tudine, quod absit , vel alio quopiam negocio impedia-
ris, quaeso Martino tuo hoc officii commenda, ut vel
tribus verbis tuo nomine ad nos transcribat, idque
primo quoque tempore : sumus enim insequenti mense
profecturi Basileam ibique ad tempus aliquod commo-
raturi, atque inde abituri fortassis ultra, nee satis
*) Deze brief wordt in den „Catalogne of the Dntch Chnrch
Library'*, 1879, opgegeven als zonder adres. Hierdoor had ik hem
over het hoofd gezien. Na m^ne terugkomst uit Londen maakte
de heer Adama van Scheltema er m§ mede bekend. De heer
Brace schreef hem voor mij af. Het belang yan dezen brief,
niet alleen voor de geschiedenis van Utenhove , maar ook Yoot
die van Cassander, springt in het oog. De eerste gedagteekende
brief van Cassander in z^ne compleete werken (G. Cassandri
Opp. Farisiis, 1616) is van het jaar 1557.
Digitized by VjOOQIC
LXII
certum quando Argentinam reversuri. Quare antequam
longius a vobis divellamur, certi quippiam de vestro
omnium statu cognoscere vehementer optamus. Quod
ad nos attinet, D. Cornelius satis adhuc recte vaJet,
me vero sub natalem Domini corripuit morbus, qui
me nondum prorsus deseruit, sed relictis quibusdam
aculeis corpusculumhoc suaipsius natura satis imbecille
non parum infestat. Spero tarnen de Dei benignitate,
paulatim vires redituras , praesertim mitiscente coelo.
Vale. Quaeso te D. Falesio, viro eximio, ejusque fidis-
simae uxori, tam sanctissimis illis domicellis, quando
opportunum tibi fuerit, nos quam officiosissime com-
mendato. Item domino Joanni Anglo ac reliquis amicis,
de quorum tamen omnium valetudine quamprimum
per te certiorem fieri cupimus. Si quid preterea novi
sit memoratu dignum, nobis communicato, imprimis
numquid acceperitis de coUoquio Ratisbonensi. Est
bic Bonnensis quidam consulis filius, qui per literas
accepit Novesii tumultuatum esse, aliis reformationem
episcopi amplecti volentibus, repugnantibus aliis, qua
de re Bonnae conventum indictum; quid ibi actum
nondum constat. Sed quid ego in mare aquam ? Non
dubito quin vos certiora et plura habeatis ; nos tamen
haec de nostra paupertate vobiscum communicare vo-
luimus. Iterum vale.
Friburgi Brisgoiae, xii Kalendas Februarias xlvi.
Tui ad quaevis obsequia paratissimi Corn. Gualtr. et
G. Gassander,
Digitized by VjOOQIC
LXIII
Ep. XXXI.
CORNELIUS GUALTHERUS ET GEORGIUS CAS-
SANDER UTENHOVJO ').
(Ex antogr. in arch. Eccl. Belg. Londin. Fol. L. p, 87.)
S. P. Literae tuae, vir ornatissime, 20 Februarii
scriptae, gratissimae nobis fuerunt, vel maxime eade
causa, quod veterem tuam erga nos benevolentiam non
obscure significarint. Eas accepimus quarta Aprilis,
quo tempore uterque nostrum propter hanc veris in-
temperiem valetudine eramus tenuiore, et in ea curanda
ex consilio medici occupabamur, quare ignosces si
non ad singula latius respondeamus , cum etiam propter
subitum discessum ex tempore esset scribendum. Quod
de statu religionis in regno isto scribis, satis augura-
bamus huiusmodi initio certamina futura esse, cum
omnis mutatie Reipublicae et precipue religionis diffi-
cillime perficiatur, praesertim cum temporis longitudine
et magnorum hominum auctoritate est confirmata : qui
ex ea mutata opum suarum et dignitatis imminutio-
nem et labefactationem verentur. Sed summus ille
ecclesiae suae guberiiator, cum illi visum fuerit , facile
viam inveniet, qua ecclesiam suam bis in terris fluctu-
antem ad versus humanorum consiliorum ac conatuum
procellas defendat ac tueatur. De Turcica expeditione
in Austriam tristia sunt quae scribis, sed majora sunt
quae publice et privatim scelera nostra merentur,
nee dubium quin benignitas Dei ad poenitentiam nos
provocantis Turcici furoris impetum hactenus repres-
serit, quem nostris peccatis et pptissimum hisgravis-
simis regum et principum discordiis et odiosissimis
religionis dissidiis in nos provocamus; conservabit
') Deze brief wordt in den „Catalogueof tlie DntcliCharcli
Library" foutief opgegeven als geadresseerd aan k Lasco. Dit was
de reden, dat ik hem b^ mijn verbluf te Londen niet heb geco-
pieerd. De heer Adama van Scheltema was zoo vriendelijk hem
voor mg af te schryven.
Digitized by VjOOQIC
LXIV
tarnen Dominus suos, quorum ne pilus quidem cadet
absque nutu patris ipsorum. — De novis pauca habemus,
quae non putemus ad te aliunde scripta, ut de Carolo
quodam cognominato de Cueninck, quondam Carme-
lita Gandavensi, qui, cum Embda Brugas venisset, post
dies aliquot deprehensus, in carcerem conditus, exa-
minatus respondit ut aiunt fortiter. 22 die Martii
solemnibus ceremoniis summa cum pompa sacris
exauctoratur, quam degradationem vocant, ac deinde
magistratui civili traditur, obtestantibus primum qui
eum tradebant ecclesiastici ordinis prefectis , ne quid
in corpus aut vitam acerbius statueretur. Ex literis
autem ea de re ad nos perscriptis intelleximus, illum
die Veneris post, id est 26 Martii, ignibus tradendum
fuisse ; nam literae ante ad nos datae fuerunt. Propin-
quum tuum ex Gallus , quo cum filiis suis superiore au-
tumno profectus fuerat et totam hiemem Lutecie exegerat,
Gandavum 10 Februarii reversum , a Rimio fisci advo-
cate et Jac. Hesselo procuratore generali, ösculo acceptum
intelleximus. Quo haec evasura sint, .tempus docebit.
Cum paulo ante Stephanus quidam ludimagister turpem
sententiam accepisset, Joannes Otho imminent! tempes-
tati se subduxit, quod nisi fecisset, certum illi nau-
fragium manebat, quod tamen sine iactura non pror-
sus evasit, et Duysburgam Cliviae tamquam in portam
cum uxore ac liberis et aliquot discipulis, qui eum
comitati sunt, pervenit, ubi nunc bonas literas docet.
Gandavi in mortui prefecti novae arcis locum His-
panus quidam suffectus est, frustra Domino de Cap-
pella pro fratre Domino de Cass. supplicante. Testa-
mentum tuum Belgicum nondum modo vidimus,
cuius cum copia facta fuerit, libenter tuae voluntati
quantum in nobis erit obtemperabimus. Vale. E Colonia
Agrippinensi, 4 Aprilis an. 1557.
Venerando viro. Domino Joanni a Lasco, nos quam
officiosissime commendabis.
Tuae humanitati addictissimi
CORNELIUS GUALTHERUS et GeORGIUS CASSANDER,
Digitized by VjOOQIC
LXV
Ep. XXXIII.
UTENHOVIUS MINISTRIS TIGURINIS O-
(Exhibemus apogr. Simleri.)
Ad Henricum Bullingerum et Tigurinos.
S. et P. aDeo Patre, per Dominum nostrum Jesum
Christum. Amen. Sathan nos hic toto fere anno, cla-
rissimi viri , exagitavit per quendam Hadrianum Haem-
stedium, qui ministerium nostrae hic ecclesiae ante
nostrum huc accessum occupaverat, nosque totos ita
occupatos tenuit, ut vix otium scalpendis (ut aiunt)
auribus fuerit, nedum ut ad amicos multa scribere
per otium licuerit: quare vos rogatos velim, ut meum
hoc diüturnum silentium aequi bonique consulatis Is
vero eo plus negotii nobis exhibuit, quod plcrosque
sequaces sibi acquisivit, quorum aures plausibili sua
doctrina ferierat, regnum Christi Domini, satisalioqui
angustum, ita ampliando, ut omnes pro fratribus
membrisque corporis Christi Domini agnosceret, etiamsi
circa naturas ipsius turpiter hallucinarentur, modo
ipsum pro summo ecclesiae Dei sacerdote agnoscerent.
Is vero Hadrianus habuit hic quendam patronum*) caus-
sae suae apud re verendissimum episcopum Londinensem,
qui fertur multis calumniis gravare nostras peregrinas
hic ecclesias , quae hic mutuas sibi operas tradiderunt ,
atque adeo scripsisse Genevam in eam sententiam.
Quare coacti fuimus, D. Calvino scriptum quoddam
nunc transmittere , quod episcopus ipse Londinensis
subsignavit ad nostram hac in parte innocentiam de-
clarandam. Et quia veremur, ne idem forte faciat
isthic idem ille nomine Jacobus Acontius, operae pre-
*) Het „Corpus Eeformatorum" geeft een fragment van dezen
brief, en wel het eerste gedeelte (Calv. Opp. 18, p. 391). Daar
evenwel het tweede gedeelte voor ons van belang is , kon ik niet
nalaten den brief hier in zijn geheel bij te voegen. Het afschrift
dank ik aan de hand van Dr. Herm. Escher te Zürich.
*) Jacobus Acontius.
Digitized by VjOOQIC
LXVl
cium esse duxi et ad vos scriptum illud transmittere ,
quo adversus calumnias instructi esse possitis. Rogo
autem vos, ut vel tribus verbis iudicium vestrum de
hac re ad me perseribere dignemini, nihil dubitantes,
quae vestrae isthic ecclesiae est autoritas, quin fructum
non contemnendum ecclesiae nostrae sitis allaturi. Porro
de felici successu religionis in Gallus bic quantum sit gau-
dium , vix dici queat. Nos quoque in Flandria nostra ali-
quid boni ex vicino bono, in Domino speramus, utut sae-
viat Sathan. Adversarii quidem maiorem ac maiorem
adornant persecutionem, sed quo maiore furore percel-
luntur, eo maiore spe adducor, ut eredam, exitium ipso-
rum pro foribus esse. DeusconteratSathanam sub pedibus
suis. Religio quoque in Scotia optimo sane est loco;
ubi sunt plurimi episcopi ac ministri praestantissimi ,
qui ritu Genevensis ecclesiae ministerie suo fere per-
funguntur. Ceterum et bic religio bonos, Divino bene-
ficie, progressus facit, cum inter inquilinos, tum inter
Anglos ipsos. Templum olim peregrinis ab Eduardo
concessum, a meo reditu a regina impetravi. Nunc
pro municipali libertate in aula solicitamus, ac spe-
ramus, nos eam fratribus nostris impetraturos esse.
Plura per temporis angustias non licet; rogo utmeum
Laconismum boni consulatis , ac si quid isthic novum ,
quod piosanimos possit recreare, me certiorem facite.
Valete viri clarissimi in Christo Domino, ac me, uti
fecistis hactenus , amate. D. Gualtherum , D. Ochinum ,
D. Gesnerum, D. Zwinglium, D. Wolfmm,reliquosque
fratres mihi notos salutate una cum D. Burchero.
Londini, iii Martii 1560, iuxta supputationem ecclesiae
Anglicanae.
Vestrae pietati addictissimus
JOANNES UtENHOVIUS.
Digitized by VjOOQIC
LXVll
Ep. XXXIV.
UTENHOVIUS BULLINGEROO.
(Exhibemus apogr. Simleri.)
Ad Henricum BuUingerum.
S. P.
Superiore hyeme misi ad te literas sic satis prolixas ,
quibus nostrarum , quae hic agerentur , rerum certior
reddebaris, verum prorsus metuo eas intercidisse , eo
quod ne yqv quidem earum meministi in literis tuis, quas
ante triduüm D. Hoperus abs te accepit *). Quod si ita est
doleo supramodum. Quod vero tuae ad me per D. Hille-
sium transmissae naufragio perierint, magis doleo : cum
literis tuis nihil mihigratiuspossitobtingere. Quiatamen
ita visum fuit Domino Deo, ferendum est aequanimiter.
Intra hebdomadas aliquot favente Domino, proficiscor
Glocestriam cum D. Hopero ; quandoquidem enim ipse
me rogavit, ut me sibi adiungerem, non potui non ei in
hoc morem gerere. Faxit Dominus , ut possim ei , vel
potius Ecclesiae Dei', mea praesentia operave utilis esse.
Porro Dominus Joannes a Lasco nominis Tigurinorum
multo studiosissimus, jam est hic apud Cantuariensem.
Is vero omnino decrevit hic vivere, ac proinde uxorem
cum liberis et familia ad se ex Phrysia mandavit. Quam
vero ipse sit gratus Regi ac Proceribus regni (de piis
loquor) vix queam dicere, ac inprimis Regi ipsi, qui
quanti hominem faciat, vel annua pensione, quam ex suo
aerario ei assignavit, satis declaravit. Quo nomine est
certe, quod summo afficiamur gaudio ; nihil enim dubi-
tandum est, quin ipse hic maximopere regnum Christi
sit propagaturus. Studium vero suum totus ponit sub
^) De Secretaris der „Delegates of the Clarendon Press"
te Oxford, maakte m^ opmerkzaam op den belangr^ken in-
houd van dezen brief. Dr. Herm. Escher liet hem voor mij
afschryyen.
') Aan den rand: „N. £. Hic snm falsas, nti tuas perle-
gendo literas comperi; tu vero ignosce errorem, enim non
liouit resoribere**.
Digitized by VjOOQIC
LXVIII
haec principia in impetranda aliqua Germanica Ecclesia
recte instituta Londini, ubi Germanorum multa sunt
millia.
Proceres, ac conciliarii aliquot fecerunt hic nobis spem
aliquam, nos iam in hoc aliquantulum sudavimus, incer-
turn tarnen est, qnonam res sit evasura: quanquam vero
similius est, rem tandem ex animi nostri sententia suc-
cessurum esse, quod faxit Deus ad nominis sui gloriam.
Martinus noster Micronius, maximus studiorum D. Hoperi
adiutor, primo Julii ducturus est uxorem, puellam cas-
tam, ac plane piam, quae Evangelii nomine patriam ac
parentes reliquit : ego certe ex animo gratulor ei hunc
thesaurum in Domino. Is vero ab ipsa quadragesima Flan-
dris nostris inter privatos parietes est concionatus, et eti-
amnum adhuc concionatur noninfeliciter.Ceterumcom-
mendo tibi caussam Valentini cuiusdam Wernemuller,
quem nos hic pietatis ergo ex vinculus hberavimus, alio-
qui indubitato moriturum ob rem plane exiguam. Ipse
ait, se ex Wernemulerorum esse famiiia, quod an verum
sit, nescio. Verum si ita reshabet, videquaeso, ac operam
da, ut pecunia, quam ipsi inter nos hic corrasimus ad eum
liberandum, remittatur, ut inde reliquos pauperes pere-
grinos (quorum maxima huc magis magisque .posthac
confluxura est copia) sublevemus. Si spesalicuiusresti-
tutionis aflfulgeat, poteris D. Byremanno pecuniam
committere, cuius fides tibi aeque atque mihi est multo
spectatissima. Saluta quaeso mihi D. Bibliandrum, D.
Gwaltherum, D. Gesnerum, D. Pellicanum, D. Butlerum,
D. Laelium, D. Wolfium, D. Sebastianum, D. Zuinglium,
ac D. Othonem. Interim vale vir honoratissime ac precep-
tor observande in Domino , cui ego ex animo et quanto
possum studio tuum ministerium commendo. Reliqua ex
eo,qui hos defert,poteris cognoscere. (De Valentino autem,
cuius meminisse te in literis D. Hoperi iamiam primum
didici, poteris diligentius perscrutari; nunc ait verti deci-
mum annum, ex quo patriam reliquerit. Vitricum vero
suum vocari Felicem ait.
D. Hoperus ex iussu Magistratus cras proficiscitur in
Digitized by VjOOQIC
LXIX
Essexiam, quae est regio Angliae plen4 periculi, et ubi
superiore aestate maximae subortae sunttragoediae, dis-
tans hinc itinere uniusdiei. lUis autem est concionaturus
ad dies decera, aut eo amplius, quo Verbo Dei audito ad
se redeant, ac in officio contineantur.Ubi vero ipseHope-
rus redierit, existimo eum extemplo Episcopatum suum
aditurum esse. Dominus Deus faciat, ut eum feliciter et
ad sui nominisgloriam administret. Circa Michaelis redi-
turi sumus ad Parliamentum, favente Domino, quod in-
dubitato non parum boni Ecclesiae est allaturum, quan-
tum possumus coniicere ex certisargumentis. FaxitDeus
Opt. Max. ne per nostram ingratitudinem nostra expec-
tatione frustremur. Habes scriptum D. a Lasco, quod
baud dubie tibi gratum fuerit, is vero nimietate negotio-
rum obrutus, nihil potuit ad te literarum dare, alias com-
pensaturus, quod nunc non potuit. Iterum vale in Domino,
qui te eum chara castaque conjuge totaque familia suo
Spiritu prosequatur ad nominis sui sanctificationem, Ec-
clesiaeque suae aedificationem. Amen. Londini, penul-
tima Junii 1550.
Tuus vere et ex animo,
JOANNES UtENHOVIUS.
Digitized by VjOOQIC
LXX
LIJST DEZER BRIEVEN, naar tijdsorde gerangschikt.
Epi#oIa biz.
I Franciscus Boccius Utenhovio, 30 Maii [1545.J . II.
XXXI Cornelius Gualterus et Georgins Cassander
Utenhovio, 20 Jan. 1546 LXI.
II Utenhovins Dryandro, 3 Jan. 1548 .... Y.
III ütenhovius Fagio, 20 Nov. 1548 .... VIL
IV Coelius Secundus Curio Utenhovio , 3 Sept. 1549 IX.
V Ütenhovius Bullingero, 20 Jan. 1550 ... X.
XXXIV Ütenhovius Bullingero, 29 Junii 1550. . LXVII.
VI Martinus Bucrrus Utenhovio, 18 Sept. 1550 XIII.
VII Ütenhovius Bullingero, 27 Mart. 1554 . XIIÏ.
VIII ütenhovius Wingio, 18 Feh. 1557 . . . XVI.
IX Ütenhovius Bullingero, 21 Feh. 1557 . . XIX.
XXXII Cornelius Gualtherus et Georgius Cassander
Utenhovio , 4 Apr. 1557 LXIII.
X Wingius Utenhovio, 23 Apr. [1557]. . . XX.
XI Ütenhovius V7ingio, [1558] .... XXVIIL
XII Wingius Utenhovio, 6 Jnn. [1558] . . . XXIX.
Xni Ostrorogius Utenhovio, 9 Sept. 1558 . .XXXII.
XIV Ütenhovius P. Martyri et H. Bullingero,
12 Sept. 1558 XXXIII.
XV Ütenhovius Socino , 13 Jan. 1559 . . . XXXÜI.
XVI Ütenhovius H. Bullingero et P. Martyri,
27 Jan. 1559 XXXVI.
XVII Ütenhovius H. Bullingero et P. Martyri,
13 Jun. 1559 XXXVII.
XXXIII Ütenhovius Ministris Tigurinis , 3 Mart. 1560 LX V.
XVIII PetrusDathaenus Utenhovio, 11 Apr. [1560] XXXIX.
XIX P. Dathaenus Utenhovio, 28 Apr. 1561 . . XLL
XX P. Dathaenus Utenhovio, 7 Julii 1561 . . XLII.
XXI Aegidius Becius Utenhovio, 8 Jalii 1561 . XLIV.
XXII Aegidius Becius Utenhovio, 5 Apr. 1562 .XLVI.
XXni Carolus Ütenhovius pater Joanni Utenhovio,
4 Sept. 1562 XLVm.
XXIV E. Grindallus episcopus Lond. Utenhovio,
10 Feh. 1563 L.
XXV Ütenhovius [Gulielmo Cecyll], 17 Mart. 1563, LL
XXVI Nicolaus Gallasius Utenhovio , 25 Mart. [1563] LIV.
XXVII Petrus Scagius Utenhovio, 9 Nov. 1563 . LV.
XXVIII Joannes Ütenhovius Caroli filius Joanni
Utenhovio, 5 Jun. 1565 LVIII.
XXIX Carolus Ütenhovius filius Joanni Utenhovio LIX.
XXX Nicolaus aStarkenhurg Utenhovio, 19 JuL 1565 LIX.
Digitized by VjOOQIC
VERVOLG DER BIJLAGEN.
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
LXXllI
DE FAMILIE-BETREKKINGKN VAN JAN
UTENHOVE.
De vader van Jan Utenhove moet geweest zijn Nicolaas
Utenhove , heer van Markeghem , een man van beteeke-
nis. Ilij was een telg van een der eerste geslachten van
Gent. Aartsheilog Karel, later Karel V, had hem met
enkele anderen tot ridder geslagen op den 5^^^ Maart
4515, d. i. een dag na zijne inhuldiging als graaf van
Vlaanderen ^ ). De gewichtige betrekking van President
van den Raad van dat gewest bekleedde hij gedurende
vele jaren op uitnemende wijze. Doch hij muntte niet
alleen uit door rechtskennis en rechtvaardigheid, hij was
ook zeer ervaren in de fraaie letteren. Zijne liefde voor
literatuur was zóó sterk , dat hij nooit naar de zitting van
den Raad ging zonder een of ander handboekje, om daar-
in gedurende de pauzen te kunnen lezeij. Zoodra de aan-
houdende drukte der rechtszaken hem eenige rust gunde,
besteedde hij zijn tijd aan de studie der Heilige Schriften,
waaraan hij dikwijls zelfs een gedeelte van den nacht
wijdde. Zijne liefde voor de letteren breidde hij uit tot
hare beoefenaars ; onder deze nam Erasmus wel de eerste
plaats in ^). Op zijne briefwisselinging met Erasmus is
reeds door Adamus en door Schoockius de aandacht ge-
vestigd.
Deze voortreffelijke man was te Gent een der eerste en
voornaamste voorstanders der Kerkhervorming '). De
wensch naar deze hervorming was niet alleen vrij alge-
meen in Vlaanderen, maar reeds had een ouder familie-
lid van Utenhove dien wensch openlijk uitgesproken.
Johannes Utenhove (ex Ouria) nl., die als vicaris-generaal
^) Le baron de Herckenrode, „Nobiliaire des Pays-BaB et
du comté de Bourgogne*', Gand, s. a., p. 1940.
*) Melior Adamns, „Vitae Germanorum superiori, etqnod
excurrit, seculo philosophicis et humanioribus litteris clarorum".
Vol. I, Francofarti 1615, p. 443.
') Schoockius, „Liber de bonis vulgo ecclesi asticis dictis",
Gron. 1651, p. 462.
Digitized by VjOOQIC
LXXIV
der Predikorde in Nederland, in 1489 te Gent is overleden,
schreef een »Tractatus de Reformatione, ad Carolum Du-
cem Burgundiae", waarvan Kist eene uitgave kende »To-
losae, typis R. Colmerii, 1609", in 12°, maar dat naar zijn
gevoelen reeds vroeger meermalen gedrukt moet wezen.
Aan dezen Johannes ex Curia heeft de geleerde en in ge-
lijken geest gestemde Joannes de Bomelia, godgeleerde te
Leuven, zijne ))Threni, sive Planctus Religionis super
defectus Rehgionis cuiuscumque ordinis" ^ ) opgedragen.
Waarschijnlijk zullen de reformatorische denkbeelden
van Nicolaas Utenhove uit het tractaat van dezen Joan-
nes voedsel gekregen hebben.
De uitstekende President van den Raad van Vlaande-
ren overleed den 11^®° Februari 1527 en werd in de kerk
der Predikheeren te Gent begraven ^). Erasmus heeft de
volgende grafschriften op hem vervaardigd ') :
Hoc saxo tegitur celebris Heros ,
Vtenhouius ille Nicolaus :
Quo sub praeside Flandriae senatus,
Multos floruit vnice per annos.
Hoc patri orphana turba liberorum
MrTjfiBtov posuit , pio quidem illo ,
Sed casso officio. Quid attinebat
Haec illi monumenta comparare ;
Cuius scilicet approbata virtus
Haeret mentibus omnium , nee uUa
Ulam vis abolebit , aut vetustas ?
En in het Grieksch in den vorm van eene samenspraak :
7^^ el Qediav , ovvofi laii fJioi> dintj.
Tl doLxqvEvg ovv , tov di'Xalaqxov xakotf
Tóy Nixólaov Ovdepbi^iop TtodcH ,
'*0g f]v anaaijS q^Xavdgiag xXéog fiéya.
TovTov ydg ovdsïg ^sXxi&iv 7tsq>vx dv^g.
(lHlM_6av6vit crvvaTtédayov , ds ^ov doxm,
Oix t/p dixaiog , dkXd fjLalXov tf öixij.
*) Kist, „ Johanna Otho en Karel Utenhove" (in Kist en Moll,
„Kerkhistoriscli Archief", dl. II, 1859), blz. 424.
') W. J. C. Hasselt, „Het geslacht Utenhove" (in Kist en Moll,
fi.w. dl. III, 1862), blz. 227.
') Melior Ad^niiis, 1. 1. torn. I, p. 443 seq.
Digitized by VjOOQIC
LXXV
De liefde voor de Kerkhervorming is van Nicolaas Uten-
hove op zijne nakomelingen overgegaan en vooral op zijn
zoon Jan , den medestichter der eerste vrije Gereformeer-
de gemeente. Misschien zal iemand vragen, met welk
recht Jan Utenhove, de bekende ouderling, hier de zoon
van Nicolaas , President van den Raad van Vlaanderen,
genoemd wordt. Die vraag is zeer gegrond. De geslachts-
lijst der familie Utenhove is nog niet nauwkeurig opge-
maakt, vooral niet wat betreft de generatie van Nicolaas
Utenhove en de twee volgende generatiën. Dit blij kt reeds
terstond uit de wijd uiteenloopende berichten omtrent de
betrekking, w^aarin Jan Utenhove, de Londensche ouder-
ling, en Karel Utenhove, de beroemde J^atijnsche dichter,
tot elkander gestaan hebben. Volgens Schoockius ^) was
Jan Utenhove de oom van dezen Karel; volgens Kist ^)
was hij zijn broeder, volgens Wolters was hij zijn vader ^).
Zelfs de geschreven geslachtslijst der familie Utenhove,
die van Hasselt in zijn bezit had *) , gaf tot heden weinig
licht, omdat er volgens zijne verzekering geen enkele Jan
op voorkwam, dien hij als den beroenwien Psalmberijmer
durfde aanwijzen ^). Het verblijdt mij in staat te zijn,
deze quaestie op bevredigende wijze op te lossen,of althans
een resultaat te geven , dat eene hooge mate van waar-
schijnlijkheid bezit. Tot deze slotsom kom ik door nauw-
keurige vergelijking van allerlei gegevens , uit gedrukte
en ongedrukte bronnen verzameld.
Eene eerste plaats bekleedt in dezen de correspondentie
van Jan Utenhove, waarvan reeds op verschillende plaat-
sen gedeelten zijn afgedrukt , en die in deze ^Bijlagen"
zooveel mogelijk aangevuld is uit het Archief van de Hol-
landsche gemeente te Londen , en uit het Kerkelijk Ar-
chief te Zürich.
*) Schoockius, 1. 1., p. 462.
*) Kist, t. a. p., blz. 425.
*) Wolters, „Konrad von Heresbacli nnd der Clevisqhe Hof
zu seiner Zeit", Elberfeld 1867, S. 49.
*) Yan Hasselt, t. a. p., blz. 226 v,
«) T. a. p., blz. 229,
Digitized by VjOOQIC
LXXVI
Voortreffelijke diensten zijn mij bewezen door een hand-
schrift in liet bezit van den heer A. A. Vorsterman van
Oijon, den bekenden genealoog en heraldicus, hetwelk mij .
door genoemden heer welwillend ten gebruike werd ver-
strekt. Het is de «Genealogie van de Zeer Oude en Edele
Familie van Ttcnhove, oorspronkelijk van Gent in Vlaan- |
deren, beginnende hier met J' : IJoudcwijn van Utenhove, |
welke leefde omtrent den jare 1450, en eindigende met het |
einde van de il^^ Generatie in het jaar 4800. Alles uit j
oude genealogiën , doop-, trouw-, en graf boeken , lands- ,
en stadsregisters en andere geloofwaardige documenten
bijeen verzameld en in deze orde gebracht door Mr. Rei-
nier van lleemskerck , kerkmeester der Nieuwe en En-
gelsche kerken te Amsterdam''. Jammer is het, dat deze
geschreven geslachtslijst hier en daar belangnjk verschilt
van (*ene andere, die berustte bij Mr. \V. J. C. van Hasselt,
cii waarvan deze in het meermalen aangehaald» Archief"
enkele fragmenten heeft medegedeeld. Vooral is de door
Mr. Van lleemskerck vervaardigde genealogie zwak in
de generatiën van Nicolaas Utenhove, van zijne zonen en
kleinzonen. Nicolaas, die in het begin der zestiende eeuw
stierf, wordt in dezelfde generatie gezet met zijn klein- •
zoon Karel, den dichter. Wel worden later eene reeks van
verbeteringen op dit gedeelte voorgesteld , maar slechts
weifelend en zóó, dat zelfs deze verbeteringen nog verbe-
tering behoeven.
Doch in plaats van den lezer lang bezig te houden met
ccne nauwkeurige uiteenzetting van den stand der quaes-
tie, wil ik trachten de familie-relat iën van Jan Utenhove
stuk voor stuk uit de bronnen af te leiden.
Nicolaas Utenhove is tweemaal getrouwd geweest;
eerst met Agnes van der Varent en later met Elisabeth
de Grutere, dochter van Lieven, heer van Lovelde, en van
Catrina de Waele. Dit is hieruit op te maken: volgens de
(Ie geslachtslijst van Van Hasselt heette de vrouw van
Nicolaas Agnes Van der Varent , maar in het boven aan-
gehaalde »Nobiliaire des Pays-Bas", p. 883, heet zij Eli-
sabeth de Grutere. In de geslachtslijst van Van Heems-
Digitized by VjOOQIC
LXXVII
kerck nu komt Nicolaas Utenhove voor als getrouwd met
Elisabeth de Grutere, dochter van Levin, heer van Lovel-
de , en van Catrina de Waele. Maar bovendien komt er op
voor een Utenhove (zonder voornaam), getrouwd met
Van der Vaert , die o. a. de vader is van Karel Utenhove ,
den bekenden heer van Markeghem ; volgens alle getui-
gen was die vader niemand anders dan Nicolaas Utenhove.
Deze geslachtslijst vermeldt dus de beide vrouwen, Elisa-
beth de Grutere en Van der Vaert ; de laatste is wel de-
zelfde als Agnes Van der Varent , door Van Hasselt ge-
noemd. De afwijkende schrijfwijze levert geen bezwaar
op ; vooral niet bij Van Heemskerck , die niet altijd zeker
is van de spelling der eigennamen >). Bovendien is deze
Nicolaas Utenhove de eenige van die familie, die meteene
Van der Varent getrouwd geweest is, zoodat er wel geene
vergissing kan plaats hebben. Dat Agnes Van der Varent
zijne eerste vrouw was , leid ik af uit het feit , dat Karel ,
hun eenige zoon , getrouwd is geweest met Anna *) de
Grutere , eene zuster van Elisabeth ^) , en naar de wetten
dier dagen zou een huwelijk met zijne moei hem zeker
niet geoorloofd geweest zijn.
Karel , alzoo de oudste zoon van Nicolaas Utenhove *),
was heer van Markeghem , Horsen , Nieuwland , Waren-
chem , Oosthoek. Verscheidene malen bekleedde hij het
Schepen-ambt, en in 4539 en 4541 was hij eerste Schepen
* ) Zelfs niet bij den naam utenhove. Hij noemt alle Utenhove's
Van Utenhove ; hetwelk alleen gelden kan van de Nederlandsche
baronnen van Utenhove , de afstammelingen van Olivier Uten-
hove, die in het begin der 16de eeuw Vlaanderen en den Roomschen
godsdienst vaarwel zeide en zich in Noord-Nederland vestigde.
*) Van Heemskerck heeft ook Margaretha. ViTas Margaretha
misschien de naam der tweede vrouw van Karel Utenhove, dieh^
blijkens zijn schrijven aan Jan, hierboven, blz. XLIX, gehad
heeft ? Ik gis, dat zig Margaretha R^ ms heette , maar het zou my
te ver voeren, de gronden voor deze gissing bij te brengen.
') Van Heemskerck en ook van Hasselt zijdelings.
*) Dat deze Karel de zoon was van Nicolaas, verzekeren alle
berichtgevers: Schoockius, Adamus, Kist, Van Hasselt, Van
Heemskerck , enz.
Digitized by VjOOQIC
LXXVlIl
van Gent ')• Hij behoorde tot de aanzienlijkste voorstan-
ders der Hervorming ^). Twee brieven van Melanchton
aan hem zijn bewaard gebleven *).
Ook hij stond met vele geleerde lieden in nauwe be-
trekking, o. a. met Johannes Otho, evenals zijn zoon,
de dichter , bevriend was met de Latijnsche dichteres Jo-
hanna Otho. De kennis met de eerste geesten van zijn tijd
had hij aangeknoopt op de groote reis, die hij in zijne
jeugd had ondernomen. Hij was nl. gedurende geruimen
tijd bij Erasmus te Bazel, dien hij bij belangrijke brieven
eenigermate als amanuensis schijnt te hebben ter zijde
gestaan *). Te Bazel maakte hij ook kennis met Johannes
a Lasco , met wien hij 5 October 1525 de reis naar Italië
aanvaardde. Het schijnt, dat hij voor Erasmus iets te
Rome te verrichten had. A Lasco schreef aan Amerbach ,
dat hij geen trouwer leidsman noch aangenamer gezel-
schap had kunnen begeeren «).
Niulat hij eerst de »Duitsche" hoogeschool bezocht had,
werd hij nu een leerling van die te Padua «), en ontving
daar den langen belangrijken brief van Erasmus, gedag-
teekend 1 Juli 1529, uit Freiburg in de Breisgau, over den
marteldood van Ludov. Berquinus te Parijs , een vriend
van Utenhove, op den IT^en April 1529^). De lof van
Adamus , dat hij uit Patavium ))et pulchre Ciceronianus
et bene Graecus'' terugkeerde, w^ordt zeer getemperd
door het feit , dat Erasmus over zijn Latijn klaagde , wat
ook niet te verwonderen is, als men zijn hierboven af-
gedrukten brief aan Jan Utenhove d.d. 5 Sept. 1562 •),
Yan Hasselt, t. a. p., blz. 227.
Schoockius, 1. 1.
3) In het „Corpus Keformatorum", Phil. Melanchtonis opera,
ed. Bretschneider, tom. V, p. 489; torn. VI, p. 869.
*) flerminjard, „Correspondance des Këformateurs", Genève
1866, tom. II, p. 183.
fi) H. Dalton, „Johannes a Lasco", Gotha 1881, S. 123.
f) Adamus, 1. 1., p. 444; Dalton, a. a. O.
*) Herminjard, 1. e. Dezebrief is bijzonder kenmerkend voor
het karakter en de denkwigze van Ërasmus.
•) Hierboven in de ,.Bijlagen'\ blz. XLVIII-L.
:i
Digitized by VjOOQIC
LXXIX
inziet. Karel Utenhove stond bij zijne tijdgenooten hoog
aangeschreven ^ ) en bekleedde , zooals gezegd is, te Gent
het ambt van burgemeester of eersten schepen. Doch hij
behoorde waarschijnlijk tot de driehonderd, die in 1537 de
prediking van Petrus Brulius volgden 2), en was hij vroe-
ger misschien meer Hervormingsgezind geweest, zooals
Erasmus dat was, later was hij een Gereformeerde, en de
vrees voor de Inquisitie heeft hem in ballingschap doen
gaan. Op den 4<ien April 1557 meldt Cassander aan Jan
Utenhove, dat Karel met zijne zonen den geheelen winter
te Parijs heeft doorgebracht , dat hij den 10<i«n Februari
te Gent terugkeerde, en toen door de beambten der Land-
voogdes met verdachte vriendelijkheid werd ontvangen.
Stephanus Mierbeke, de speelman, was even te voren om
de religie veroordeeld, en Joannes Otho was reeds naar
Duisburg gevlucht ^). Op Palmzondag schrijft Gerardus
Moilaigne *) aan Jan Utenhove : »De heer Karel Utenhove
en de Praetor op den Auerburch zijn zich na de gevan-
genneming van Stephanus Mierbeke , ik w^eet niet waar
gaan verbergen, om zich te verschuilen tegen den plotse-
ling in vallenden storm van vervolgingen ^). DeKleefsche
rijkskanselier Henricus Baers schrijft 4 Dec. 1557 aan
Karel Utenhove, den heer van Markeghem , dat het hem
zeer bedroefd heeft,uit diens briefte vernemen, dat de troep
der Leuvensche Theologen door den inquisiteur N. tegen
Utenhove opgehitst is ^). En Arnoldus Piscator (Vis-
*) Zie o. a. den brief van F. Boccius, hierboven in de
„Bg lagen", blz. I v.
*) Scboockiii8,l.l.,p.461 seq. Zie boven, blz. 9 en noot4aldaar.
») Zie hierboven in deze „Bglagen", blz. LXIV. Verder hier-
boven, blz. 6.
*) Zie hierboven, blz. 135, 167.
5) Gerdes, „Historia Reformationis , sive Annales evangelii
renovati", Tom. III, Groningae 1749, Monum. p. 139.
«) „Nachricht vom Religionswesen in Jülich, Cleve" etc.
Amsterdam , 4o. S. 54. Dat Wolters t. a. p. ten onrechte de-
zen brief met Karel Utenhove, den Latgnschen dichter ^ in
verband brengt, is duidelijk.
Digitized by VjOOQIC
LXXX
scher) verhaalt den S^ea Juni 1558 aan Jan Utenhove :
»lk hoor, dat de lieer van Markeghem met meester Jo-
annes Otho wederom naar Gent gedaagd zijn door den
deken van Doornik. Wat het einde zijn zal, weet ik
niet" ' ). Het schijnt , dat hij in 1561 niet meer in het va-
deiland woonde , te oordeelen naar het begin van zijn
brief aan Jan van den lG<i«n Mei : »Toen ik zes weken in
Brabant vertoefd had", etc., en ook aan het slot, waar hij
spreekt van eene schoondochter en een schoonzoon , die
zooeven naar Kleef vertrokken zijn *). De brief van 4
September 1502 ^) is gedagteekend uit Vriemersheim (in
het graafschap Meurs : dus bij Dusseldorp), dezelfde plaats
waar wij later Karel Utenhove , den zoon , vinden , en ook
diens leermeester Joannes Otho *).
Volgens Van der Aa was hij w^aarschijnlijk eender
edelen, die den 18^" van Zomermaand 1569 met zijne
twee zonen voor den Bloedraad gedaagd werden, op straffe
van eeuwigen ban en verbeurte van al hunne goede-
ren ••).
Op dit alles slaat , wat Adamus bericht, dat hij nl. in
den tijd van hertog Alva, toen de toestand hoe langer hoe
slechter werd, met zijne familie de wijk nam naar Dussel-
dorp, om den ondergang van zijn vaderland niette aan-
schouwen. In dezen tijd leed hij aan blindheid , wat Pos-
thius het volgend epigram deed schrijven «):
»Nec tibi , care senex , irasci Numina credas ,
Quod tua iam lumen lumina destituat :
Tc Deus imo ista reddit quoque parte beatum ;
Ne miserae videas excidium patriae".
Het grafschrift . dat Karel op zich zelven vervaardigde,
kenmerkt zich door een diepen , godsdienstigen toon :
') Gerdes, „Historia Reformationis", tom. ITT, Monum. p. 140.
') L. 1., p 151 seq.
») In deze „Bijlagen", blz. XLVIII— L.
*) Kist, a. w., blz. 420, 421 en 425. Zie hierboven, blz. 6.
*) A. J, van der Aa, „Biograpliisch Woordenboek der Ne-
derlanden", dl. XVIII, 8. V. Carolus Utenhove.
*) AdamuB, 1. 1.
Digitized by VjOOQIC
LXXXI
»Ecce nunc in pulvere dormio : et exspecto donec veniat
immutatio mea. Redimet enim Dominus animas seruorum
suorum: et creatura liberabitur a seruitute corruptionis ,
in libertatem gloriae filiorum Dei. Reposita est haec spes
in sinu meo" ' ). In deze godsdienstige stemming werd ge-
deeld door zijne tweede vrouw, die wel is waar minder
rijkdom en aanzien ten huwelijk bracht, maar die hem
zooveel diensten bewees en zoozeer den Heer vreesde, dat
hij zich met haar gelukkig gevoelde ^).
Onze Jan Utenhove nu was de halve broeder van dezen
Karel. Deze bewering steunt op de volgende , voor mij be-
slissende gronden :
lo. Martinus Schoockius, volgens de geleerden van
onzen tijd een zeer goed onderricht getuige , noemt hen
broeders ').
2o. Nicolaas Utenhove had bij zijne eerste vrouw,
Agnes van der Varent, behalve drie dochters slechts óén
zoon, Karel *). Bij Elisabeth de Grutere had hij, volgens
Van Heemskerck, twee zonen. De één was Nicolaas,
getrouwd met Anna de Lannoy, dochter van Nicolaas,
heer van Lesdaing, en van MichaeleCoutereel, vrouwe van
Espleiton (?). De voornamen van den ander zijn aan Van
Heemskerck onbekend. Wat is natuurlijker dan aan te
nemen , dat het Jan geweest is , die , volgens Boccius ,
een broeder Nicolaas had *) ?
30. De brief aan Jan, d.d. 40 Mei 1501, is onderteekend :
»Tuus agnatus amore ac religione frater C. U." «), en die
van den i!^^ September 1502 : »Tuus agnatus amore fra-
ter'\ Het adres van dezen brief luidt: »Genere,eruditione
ac virtute prestanti viro D. Joanni Utenhovio, agnato
1) Adamus, 1. 1., p. 446.
>) Zoo spreekt h^ reeds in 1562 in z^n hierboven afgedrakten
brief. Zie deze „Bijlagen'*, blz. XLIX. Verg. blz. LXX VII, noot 2.
«) Schoockius, 1. 1. p. 462.
*) Van Hasselt, t. a. p.
») Zie in deze „Bijlagen**, blz. I.Verg. hierboven, blz. lG8,noot 2.
•) By Gordes, „Historia Reformationis", torn. Hl, Mon. p. 152.
Digitized by VjOOQIC
LXXXII
suo" etc. Een »agnatus" nu is een bloedverwant van
vaderszijde.
4o. Met het feit , dat Karel een zoon was uit het eerste
en Jan uit het tweede huwelijk, stemt ook overeen, dat
Karel zich beroept op zijn hoogeren ouderdom ' ), dat hij
voor Jan, die zeker minder geërfd had en waarschijnlijk
jong was , toen zijn vader stierf, nog lang daarna zorgt ^),
en dat de kinderen van Karel weder jonger zijn dan Jan,
zoodat Karel hem zelfs verzoekt, voor zijn zoon , den dich-
ter , die in 1562 in Engeland kwam , zorg te dragen ').
Ten slotte wensch ik uiteen te zetten, in welke verhou-
ding onze JanUtenhove stond tot Karel, den dichter. Ka-
rel, de dichter, was een jongere zoon van Karel, den heer
van Markeghem, en van Anna de Grutere *). Onze Jan
Utenhove was dus , wat wij zouden noemen , zijn halve
oom. Hiermede stemt overeen , dat , de jonge Karel in een
brief zonder jaartal, die hoogst waarschijnlijk gericht is
aan Jan, hem noemt zijn »patruus". (Dezen brief, in het
Archief der UoUandsche gemeente te Londen , drukte ik
niet af, ten eerste , omdat het adres niet volstrekt zeker
is , ten tweede , omdat de inhoud mij niet belangrijk ge-
noeg voorkwam, terwijl bovendien het jaartal ontbreekt).
De dichter leefde te Londen in zijns ooms nabijheid ^).
GerdeB, 1. 1., p. 151.
Zie zgn brief hierboven in deze „Byiagen", blz. XLIX,
aangaande een jaarl^ks inkomen voor Jan , waarover hy ge-
schreven heeft aan Fox. Verg. hierboven, blz. 249.
») Zie de „Bijlagen" hierboven, blz. XL VIII.
^) Dat eerstgenoemde de zoon was van laatstgenoemde,
verzekeren Schoockias (1. 1.), Moréri („Grand Dictionnaire His-
torique", Amsterdam 1740, tom. VIII, s. v.), de „Biographie
Universelle , par nne société de gens de lettres et de savants",
Paris 1827, tom. XLVII , s. v., en Van der Aa, t. a. p. Dat hij
een jongere zoon was, vermeldt Van Hasselt; een zoon van
AnnadeGrutere Lievensd., Van Hasselt en Van Heemskerck.
*) Zgn vader schrgft aan zgn oom: „Ik heb uitvoeriger ge-
schreven aan mgn zoon Earel, die n niets verbergen zal'*.
Petrus Scagius laat hem groeten , in Nov. 1563 , en zgn broeder
Jan vraagt zgn oom en naamgenoot, in Juni 1565, of Karel nog
bg hem is (zie blz. XLVIU, LVII, LVIII, in deze,, Belagen").
:;
Digitized by VjOOQIC
Lxxxin
Het is hier de plaats niet een verslag te geven van zijn
leven en zijne werken. Dat hij door zijn vader reeds vroeg
naar Parijs gezonden werd , en daar vooral de liefde ge-
noot van Adriaan Tiirnebus, door wiens aanbeveling
hij de leermeester werd van vele , met name bekende juf-
frouwen *), dat hij naar Engeland ging, dat hij door Tur-
nebus bij Paul Fox zeer hoog geprezen werd , dat hij den
lof van Koningin Elisabeth vermeldde en hare gunst ge-
noot, vernieldt Adamus. Op zijne betrekking tot de La-
tijnsche dichteres Johanna Otho vestigde Kist de aan-
dacht Zijn toekomstigen geschiedschrij ver wijs ik op eeni-
ge zijner werken , die tot nog toe aan de aandacht der be-
richtgevers schijnen te zijn ontgaan. Zij komen voor in de
werken van Olympia Fulvia Morata, na haren dood uit-
gegeven door Coelius Secundus Curio, voor het eerst in
4556, daarna in 1562 en in 1570 ; na den dood van Curio
nog in 1580. De titel der vierde is : «Olympiae Fulviae
Moratae, foeminae doctissimae, ac planè diuinae. Opera
omnia cum eruditorum testimonijs. Quibus preter C. S. C.
Epistolas selectas et orationes : Nunc demum accesserunt,
M. Antonij Paganutij fabulae ex Aesopo Latinè factae, et
Joannis Boccacij quaedam ex Italico. Basileae Exofficina
Petri Pernae 1580". Merkwaardig is, dat naast de Griek-
sche verzen der Italiaansche dichteres bijna overal eene
vertaling in Latijnsche verzen van Karel Utenhove staat.
Het zijn Psalmen en Epigrammata. Ook het grafschrift,
door Coelius op Olympia Morata vervaardigd, wordt door
Utenhove vertaald en wel in het Grieksch onder dezen
wonderlijken titel: ))Idem Graece a Carolo Vtenhouio
paulo liberius redditum carmine Anacreontaeo. Partim
huius instar Gélot Xéystv ^t^eidag. Partim huius ^6ie fioi^
Coelius was blijkbaar zeer bevriend met dezen dichter.
Hij was het reeds vroeger met diens familie, zooals wij zien
uit het bezoek, door Jan Utenhove aan hem gebracht in
^) Zie vooral Moréri| 1. c.
*) Zie „Olympiae Fulviae Moratae opera*, p. 252,
Digitized by VjOOQIC
LXXXIV
4549 '), naar do begeerte van zijn (halven) broeder Ka-
rel, den heer van Markcghem. De tweede editie der Wer-
ken van Olympia Morata verscheen met eene opdracht
aan Koningin Elizabeth. Zij kan zijdelings ook wel het
doel gehad hebben, Karel, den dichter, bij degeleerde
Elizabeth in gunst te doen komen. Of hij de vertalingen
reeds heeft vervaardigd bij het leven van Morata , komt
mij twijfelachtig voor , omdat zij in het jaar 4555 te Hei-
delberg is overleden en hij toen nog zeer jong moet ge-
weest zijn ^). De verhouding tusschen beiden is mij nog
niet helder ').
Kist had het vermoeden uitgesproken , dat onze Jan
Utenhove de broeder zou zijn van Karel, den dichter.
Hierop zegt van Hasselt, dat dit onwaarschijnlijk is,
omdat Karel wel een jongeren broeder Jafi had, getrouwd
met Helena de Rovere , en zonder oir gestorven ; maar
daar Karel volgens hem in 4544 geboren is , kon zijn jon-
gere broeder moeilijk in 4553 [sic] reeds ouderling te
Londen wezen *). De oplossing is, dat deze Jan Uten-
hove niet was de Londensche ouderling , maar zijn halve
neef') en dus wel degelijk een broeder van Karel, den
dichter. Over deze twee spreekt Blommaert ^) : ))Beide
broeders, der nieuwe geloofsleer toegedaan zijnde, waren
genoodzaakt bij het streng uitvoeren der plakkaten, uit
Vlaanderen te wijken, totdat de Spanjaarden als vijanden
') „Epistolae Tigurinae", Parkcriana Societas ed., Caxit. 1848,
p. 387 ; deze „Bijlagen", blz. IX v. Zie verder hierboven , blz.
47 vv.
^) Het nitmaken van de tegenstr^digbeid in de opgaven van
het jaar zijner geboorte (1534, 1536, 1544 of 1546), laat ik
over aan zijn toekomstigen levensbeschrgver.
') Jules Bonnet, „Vie d' Olympia Morata", Paris 1851,
geeft my geen licht.
*) Yan Hasselt, t. a. p., 228 v.
«) Tn deze „Bglagen", blz. LVIII, leverde ik een brief van
Jan Utenhove Jr. aan zyn (halven) oom, Jan Sr.
^) Ph. Blommaert, „De Nederduitsche schrijvers van Gent'',
1861, blz. 102. Daar is ook het eenig bekende Hollandsche
gedicht van Earel Utenhove na te zien.
Digitized by VjOOQIC
LXXXV
'S lands uit Nederland verjaagd werden, in 1577 , en de
vrijheid van geweten door 's lands staten erkend werd.
Dan kwamen zij naar hunne geboortestad weder, waar
Karel in 1579 tot voorschepene uitgeroepen en Jan,
bij het aanstellen van den nieuwen Raad van Vlaan-
deren (1580) tot raadsheer des zelfden benoemd werd".
Dat Karel in de laatste jaren zijns levens de poëet geweest
is aan het Kleefsche hof Oi schijnt Blommaert's aan-
dacht ontgaan te zijn.
* ) Wolters , „Konrad von Heresbach und der Clevische Hof
zu seiner. Zeit", S. 49.
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
JIegister yan J^ersoonsnamen.
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQIC
Register van persoonsnamen.
Abelus, PhrysiuB, XLIII.
AckcrmaD, Jeremiaa, 249 ▼.
Acontio, Jacobus, 207—212, LXV.
Adolphofl, LIV.
Adrianus, VI.
Aeken, Jacob yan, 253.
Agricola, Johannes, 25.
Alardus, Theodoricas, XLVII.
Albert, Hertog, 163, 165—167.
Albertus, XXXVI.
Allen, Bdmund, 29.
AWa, Hertog van, 74, 237, LXXVIU..
Amama, Sixtinns, 138.
Amerbach, LXXVI.
Andrcsc, a S., 43.
Aona, gravin van Oost- Friesland , 113,
130. 242 V., XIV, L.
Anua, vroaw van G. van der Erven,
XXVllI.
Anne van Tscrclas, 33.
Antonius, Petras, 183, XXXIX.
Antonias, broeder van Calvin, 43.
Aretias Felinus, 22, VII.
Armigall Wayd, 61.
Amaldas, 205.
Artys, Ghecracrt, 252.
Assonville, Christoffel van, 241.
AogQst, keurvorst van Saxeo, 146.
Backereel, Hermes, 80, 184.
Bacon, N., 236.
Baers, Henricas, LX XIX.
Birgibant, Jehan de, 13.
Basin, Jennette, 14.
Battas, Bartholomaens, III.
Bancroft, bisschop vaa Londen, 197.
Becias, Aegidias, 247, XXXIX, XLIV,
XLVI, XLVIII.
Becum, Maria van, 13.
Belias, joannes, 110.
Bent, Nicolaas, 249 v.
Bcrghe, Nicolas van deo, 77.
Berqainas, Liidoviens, LX XV II.
Bert, Pieter de, 249.
Berti, Francisco, 61.
Bcthford, graaf van, 201.
Beza, Thcodorus a, 139, 201, XL.
Bibliandcr, 38, 41. XII, XV, XIX,
XXXVI, XXXIX, LXVIIL
Blandrata, 188, XXXV, XXXVIH.
Boccias, Franciscus, III v., LXXIX.
Bolsec, 19.
Bomelia, Johannes de. LXXIV.
Bonar, Jan, 148, 132, 168, 172 vv.
Bossche, Henricns van den, 106 — 109, 184.
Bossche, Nicolaas van den, 20, 106.
Bourgogne, Jacques de, heer van Falai»,
16-20, 22 vv., 48, 65, 69. 70, 90.
V V., IX, Lxn.
Bourgogne, Fran9ois de, 6, 90, V, IX.
Brandenburg, Joachim van, 25.
Brederode, Yolande de. 18.
Brenz, 161 v.
Brach, Catharine von, 187,
Digitized by
Google
xc
Brully, Piem, 9 ▼., 18 v., LXIX.
Baoeras, Jacobos, 236, 261.
Baoerni, Martinat, 20—28, 27 tv., 42,
60 T., 68, 67 V.. 61, 87 ▼., 96,
266. XIII, XLIII.
Bdlioger, 10, 17, 28, 83—89, 41 yt.,
45 VY., 49—62, 62, 66, 76, 86 t., 90,
93 7., 96 V., 100 , 114 , 184 , 189 , 148 t.,
146, 162, 168 Yv., 162—166, 170 yy.,
174—177. 180, 182, 189 yy., X y., XIII,
XVII, XIX Y., XXXIII, XXXVI, LXV.
Bareher, John, 10, 86 ▼., 48, 86, 168
YY., XXX Vï, LXVI.
Butler, 84, 87 v., 45, XII, LXVIII.
Byremannas, LXVIII.
CalYfln, 5, 10, 19, 20-24, 28, 81,
85, 87, 40 Y., 48-46, 48 yy., 64,
61, 64, 67—71, 86, 88-93. 96 y.,
100 Y., 118—116, 128, 129, 181,
139, 143 Y., 146 Y., 161 y., 168, 160
VY., 166, 170—175, 177, 180, 182
Y., 196, 200 YY., 204 V., 207, VIII,
XV. XIX, XXXIII, XXXVI, XL,
XLIII, LXV.
Camp, Gerardos thom, 135, XVI, XVIII.
Capito, 60.
Cappella, de, LX IV.
Carioaeos, Nioolaas, 213.
Cauander, Oeorgioa, 7 yy., 21, 133,
136, XVI, XXIV, LXI-LXIV,
LXXVII.
Caasiodore, LIV.
Cccill, Yf., 202, 243 yv , LI.
Charles, de 8chr|inwerker, 11.
Cheeke, 61, 89.
Chemski of Chelsinski, Martianas, 173,
XXXIII.
Chemiki, Nieolaus, XXXIII.
Christiaan III. 101, 177, 184 v.
Christophoms , VIII.
Clcrcx. Jan, 262.
(Joliuaeus, Claodius, 55^ VIII.
Colongiua, 201.
Colonias of Coloneoa, Petras, XLVII.
Cooke, 61.
Conrinas, Christophorat , 187.
Cottrel of Coatereel, Jacqaeline, 168.
Cottrel, Miohaele, 168, LXXXI.
Cranmer, Thomas, 27 yy., 82, 85, 53,
66 Y., 71, 87 YY.. 97, 99, 204, VIII.
Crispinas, 92, 144, 182 yy. I.
Craciger. Felix. 148-
Caeninck, Carolos de, LXIV.
Caismier, Arnonld, 14.
Cario, Coelias Secandos, 47 vv., 70, IX
Y., LXXXI.
Dasypodios, XXXI.
Dathenos, Petros, 113, 117. 131, 139,
217. 222, 226, 227 y., 284, 247,
262, 264, XXX, XXXIX, XLU,XL1V.
Daye, John, 222, 226, 228.
Delaenos, Gaalteros, 61, 66, 102, 118,
180, 136, 164, XVI YV.. XXVL
Delaenas, Petros, 102. 129, 136, 193,
207, 212 V.. 235, XVI, XLIV.
Dioscorides, 22, VII.
Dirkinos. 186, XVI, XXX.
Dotignys, Claode, 252.
Doorns, Joannes, XL.
DoYerdaghe, Petros, 186, XVI.
Dryander, Prancisons, 9, 22 yy, 28, 38,
52, 66, 57, 69, V v.
Domasios, Johanncs, 238.
Dyasios, VI.
Ebrardus, 200, 206.
Edoard VI, 81, 64, 68, 62, 72, 75,
90, 93 Y., 100, 198 YV., 199 v., 200,
203, 212, LXVI.
Edzard, graaf van Oldenborg, 243, XIII.
Egmond, graaf van, LVIII.
Elisabeth, koningin, 29, 81, 190, 193,
197, 202 Y, 209, 242, 247, XXXVIII,
LI-LIII, LXVI.
Digitized by
Google
XCI
Kliiabttba, XXIX.
Eode, Herman van den, 8, 132 v?., 138,
XXII— XXV, XXXI.
Erafmus, 2v., 18.123,XXVn, LXXIV,
LXXVIII 7.
£ra»mui ilberaa, 160.
Erven, Gilles van der, 73 v., 77, 79 v.,
110, 118, 131, 186 V., 214—218, 221 v.,
226 V, XXV, XXVII V., XXX.
EusUthiaa, XLVII.
Everaert, Jan, 253.
Fabri, Martinus, 59.
Fagius Jr.. Paulns, 21, VIII.
Fagins, Paulns, 21 T., 24, 28, 31 , 50
vv., 58, 204, VII.
Farel, 28.
Ferdinand, aartshertog, 7, 161.
Ferrens, Nicolans, 43.
Frans I, 11.
Fontain, de la, 197 v.
Fox, Paul, XLIX.
Frederik III, keurvorst van de Palts,
242, XLII.
Gallasius, 43, 193, 195,200 vv., 204—209,
LIV.
Gardi'ner, binschop van Wincbester, XI.
Gamerins, 204.
Gesner, 34, 38, XII, XIX, XXXVI,
XXXIX, LXVI, LX VIII.
GeyUiard, 121, XXI, XXV, XXX vv.
Glanbergns, XL.
Onapheus, Wilhelmus, Lil.
Granvelle, kardinaal van, 2il.
Gray, Jane, 100.
Grimaupont, Rolland de, 13.
Grindal, Edmnnd, 195-198, 201, 205,
207 V, 210, 213, 241-244, 246,
L, LI V, LXV.
Grntere, Anna de, LXXVII.
Grntcre de Lannoy, Anna de, 168, XXV III,
XXXI, XLII, XLIV, XLIX, LVIL
Grntere, Elisabttb de, 168, LXXVI v.,
LXXXI.
Ci/utere, Margaretha de, LXXVII.
Grynaens, V.
Gualtcrus, 34, 88, XII. XV, XIX,
XXXVI, XXXIX.
Haemstede, Adriaen van, 15, ]92v., 195,
205-213, XL. XLIX, LXV.
Hardenberg, Albertns, 9, 16 v.,28, 57, 110.
Harrys, W., 63.
Hautpenne, Martin, heer van, 168.
Heemskerck, Mr. Reinier vao , LXXIV v.
Helding, Micbael, 25.
Hendrik II, koning van Frankr^k, XXXII.
Hendrik VIT, koning van Engeland, 289.
Hendrik VIII,koningv.Engeland,65v, 189.
Henricha, vronw van Georgins Stichelbant ,
XVIII.
Hesselas, Jacobus, LXIV.
Hetonns (vermoeieigk de ware lexing van
Hepnns), L.
Hils. Ricbard, 31, 35, VIII, LX VIL
Hoper, John, 9, 23, 33 vv., 87, 42 v,
48 V., 58, 65, 71, 89 v., 92—99,
X— XIII, LXII, LXVII vv.
Hoper, Rachel, 83.
Hosins, bisschop van Srmdand, 150,
XXXVII.
Hugo, kardinaal, 123.
Hunnings, 61.
Hnysman, Bartholomaeus , 8, 110, 132,
XVII, XXIII, XXX.
Januarius, 193, 200.
Jocobus I, 197, 200.
Iperen, Josna van, 219 vv. 254.
Joanne, vronw van Micronius, 83, LX VIII.
Johan, graaf van Oldcnbnrg, 243, 245,
XIII, LI vv.
Juliana van Nassau-Catzenellenbogen , 187.
jQlius, XXXVL
Digitized by
Google
XCIl
KBtharina, kon'iDgin van Polen, 161.
Karel de Stoute, 2, LXXIV.
Karel V, 11, 18 ▼., 24, 26, LXXIII-
Knipphos (KDÏphuizeD), Jonker Tydo Tan,
193.
Kaox, Joho, 202.
Kole, Joannes, 184.
Krasinski, Valerian, 151.
Lamoit, Jan, 252.
Lambertns, Doctor, XVIII, XXVII.
Lambertus, Jodocus, XXX.
Lannoy, Nicolaas de, 168, LXXXI.
Lasco, Hieronymas a, 100.
Lasco Jr., Joannes d, 100.
Lasco Sr., Joa. A. 4,9, 16, 18, 28 v.,82, 34,
36 , 49 , 62 ▼ , 66 ▼▼., 72—76, 83 vv., 87
vv., 94, 09, 102 TV , 107— 110, 114— 117,
]22,130v,185, 143-158.160—163,
166 vv., 170—182, 184 V., 188 v., 191.
197, 250 V., XVIII, XX, XXVI vv.,
XXXI, XXXIII-XXXVII, XXXIX,
XLVII, LXIII, LXVIIvv.,LXXVIII.
licfcr, Nicolas, 24.
Legrand, Augustinus, 144.
Leyceater, Robert, graaf van, 236.
lieszczinski , Raphaël, 166.
Leur, John van, 249.
Liesvclt, 119 V., XXV v, XXIX. XXXI.
Lignier, Amand. 14.
Lipomannus. Aloysius, 153.
Lismaninus. 160.
Livina, vroaw van Godfried van AViogen,
XVIII, XXVII V., XXXL
Livinos, 169.
Loui^, predikant, 19.
Lovelde, Levin, heer van, LXXVI v.
Lubieniecios , 151, 153.
Lu8cn»ki, 174.
Luther, 61, 108, 119, 125, 164, XXV v.,
XXIX. XXXII.
Luthomirski, Stanislaus, 247.
Macarius, 201.
Magdalena. XXIX.
Maior, Georgius, 148.
Maldonadui, 43.
Manilins, Gnaltherns, 254.
Manninga, Unico, Lil v.
Marbacbius, VIIÏ.
Margaretba, landvoogdes, 246.
Margoinas, Franciscas, 249, 252.
Maria, koningin van Engeland, 23, 99 v.,
189 V., 194, 202.
Maria de Gnise, 202.
Maria, koningin van Hongarije, 204.
^faria Staart, 202.
Marot, Clement, 218, 254.
Martyr, Petras, 16 v., 17, 20 v.. 28 vv..
32, 42, 70, 89, 96, 114, 143, 158,
160, 180, 182, 191, 204, 209, XV,
XXXIII. XXXVI T., LXV.
Maura, graaf van. 203.
Maarits van Saksen. 25, 146.
Medman, Petras, 114, XIV v.
Melanchton, 28, 48. 139, 146 vv.. 180.
Michicls, Jacob. 110 v., 132,214,XXXI.
Micronius, Martinas, 22, 33, 41 vv..
56, 58, 61 vv., 65, 68, 73, 81, 84,
89, 94, 96, 99, 102 vv., 108, 110.
114, 122, 129 v., 134, 136, 146,
152, 160, 176 vv, 185, 226, VI, XV—
XIX, XXIII vv., XXX V., LXI. LXVII.
Mierbeke, Stephanns, LX IV, LXXIX.
Mommart, de, 24.
Morata, Olympia Fulvia, LXXXIII v.
Mordaunt, Sir Lewis, 249.
Morellanus, 205.
Mortaigne, Gerardus, 135, 167, XVI,
XVIII, LXXVII.
Mnseulas, 37, 45, 56, 139.
Myconius, 23.
Myerdmann, Steven, 73, 77.
Myoche, 13.
Myszkowsky, Stanislaus, 148.
Digitized by
Google
XCIIl
Niclas, Hendrik, 212.
Nicolaas, XXI, XXVII.
Normaonia, LaoTentiDS a, 144.
Norfolk , dake of, 249.
Northern, Richard, 236.
Northey, Robert, 236.
Noviomagiu, 104--108, 184.
Nyerelt, Wülem van Zaylen van,78, 227.
Ochino, Beraardinas, 48, 53, 55 v?., X,
XIX, XXXVI, XXXIX, LXVI.
Oporinas, Joannei , 46 ▼., 176, 183 v.,
186, XXXIX.
Ostrorog, Stanialaus ab, 148, 166, 172
T7., XXXII y.
Otho, Johanna, LXXVIII, LXXXIII.
Otho,Johanneii, 6,XII,LXIV, LXXVIII w.
Palladios, Petras, 110 v., 184.
Paray, a, 43.
Paachasia, XXVIII v.
Paalos, XVII.
Paolus IV, paus, 190.
Pechius, Sebastianas, 174, XXXVI,
XXXVIII, XL, LVI, LVII.
Pellicanus, 34, 88, XII, LXVIII.
Perrucellas, Franciscos, V.
Petras Alexander, 203 V7., 238.
Pflog, Julius, 25.
Philippi, Franciscas, XLI.
Philips de Goede, 18.
Philips, landgraaf van Hessen, 146, XLIII.
Philips de Sehoone, aartshertog, 239.
Philips II, koning, 33, 244, XLIII, LVIII.
Phrysins of Frisius, XII, XXXIX.
Pieot, Nicolas, 24.
Pierre, Marie de Ie, 13.
Pieterssen, I<ambrecht, 253.
Pollaons, Valerandus, 19 v., 22 ?v., 54,
69 TV., 116, 144, XVII.
Posthius, LXXVIIL
Praedinius, Regneros, 185, XV F, XXI.
Probst, Jacobüs, 108.
Radziwil, palatyn van Wilna, 144, 155,
171, XXXIII V.
Raymondos, 43.
Rembertos Usquardiensis, LIX.
Rhenanns, Oerardos, 110.
Rimins, LXIV.
Rivier, Fran9ois du, 31 v., 55, 65, 102,
115, 117, V. VIII, XL.
Bhodingos, Bartholomaens , 186 vv.
Rhodingus, Nicolaus, 6, 187.
Rolland, Henry, 14.
Rovere, Helena de, LXXXIV.
Ruckolstijn, Jnnekvraa, LVIII.
Ruytinek, Symeon, 61 v.
Ryms, Margaretha, LXXVII.
Saai, Jaeob, 252.
Saudruyt, Aathonin, 14.
Scagius, Petras, LV, LVII, LXXX.
Schaefling, Cbristian, 241.
Schooekius, Martinus, LXXXI.
Sebastianus, XII, LXVIII.
Seymoar, Lord, 33.
Sigiamund Aagnst, koning, 149 v., 154,
156, 179, XVIII, XXXVin.
Simler, Josia, 35.
Simler. V, VII,X, XIII, XIX, XXXIII,
XXXVI V.
Simons, Mcnno, 177, 184, XXIV, XXX.
Sleidanns, Joannes, 10.
Smedenstede, Henriens, 185.
Socinus, Laclias, 48, 188 v., X, XII,
XXXIII vv., XXXVIir, LXVIIL
Somerset, hertog vao, 5, 53, 71, 92 vv., XII.
Soathwell, P., 63.
Starkeaborg, Nicolaus a, LIX v.
Stephanns, Robertos, 122 vv, 130, XVII,
XXV V.
Stichelbaot, Oeorgias, XVIII.
Stomphius, Joannes, 33.
Suffolk, hertog van, XIII.
Suffolk, hertogin van 61 v.
Sussez, T., 236.
Digitized by
Google
XCIV
TaffioDs, Joannes, XLVI.
Ttrnow, graaf Tan, 159, 173 ▼.
Tag, Marten, 249 t.
Taymes, Jan, LVIII.
Thiarry, Loyi, 249, 252.
Til, Salomoa Tan, 120.
Tileman, Aegidius, 13.
TilKinan Hetthnsins, 116.
Tïman, 179.
Tombe, Jacqaet de la, 13.
Turnebos, Adrianos, LX XX III.
Ulmit, Joannes ab, 32.
Ursula, 13.
UtenhoTe Jr., Jan, LVIII, LXIV,
LXXXIV T.
UtenboTO Sr, Jao, 1 — 6, 8 tt, 15 tt.,
19-23, 27 TT, 81t.,34— 39,41— 48,
50 V., 63 T/., 58, 61-64, 67-69,
71 T., 74, 76 TT, 80 T., 88—88,
90—94, 96—104, 106, 108,110,112.
114-117, 121 TT., 125 T., 128—181,
133-138, 140. 142-162, 154 tt,
158-161, 163, 166,167—176,178—
186, 188-193, 196 tt., 201 t, 205,
207, 210 T., 213— 223, 225 T., 228 TT.,
280, 234 TT., 238 t.. 242—251, 264,
III— X, XII T., XV T., XVIII TT.,
XXIII T., XXVI T., XXIX-XXXIIl,
XXXV TT., XXXIX, XLI T , XLIV,
XLVI, XLVIIÏ, L T., LUI TT., LVIII t ,
LXI, LXIII. LX V T., LXXIII. LXXV
T, LXXVI— LXXXIV.
UtenboTe, (ex Coria) Jubannes , 2, LXXI V.
Uteubove Jr., Karel, 1, 4, 6, 247. III,
XLVIII, LVII TT., LXIV, LXXV,
LXXVIII TT., LXXXII-LXXXIV.
UtenhoTe Sr., Karel. 8, 6, 47, 168.
211 T., 249, XLVIII. L, LVIII. LXIV,
LXXVII-LXXXIV.
UtenboTe Jr. , Nicoiaas, 17, 47, 168,
III, XXXVIII, LXXXI.
UtenboTC Sr., NiooUai, 2, 8, 168,
LXXII-LXXVII, LXXIX.
Vadianas, 38, 45. 56.
Val, Petwi da, 116 TT.
Valwich, Sir., 94, VIII.
Varent, Agnes Tan der, LXXVI t.,
LXXXI.
Vatablns, XVII, XXVI.
VanTÜiuB, Richardus, 65.
Viret, 28, 201.
Vergerius, P. P., 143, 150 t, 161— 166.
Viitcber, Albert. 167.
VUscber, Arnold, XXVIII, LXXIX v.
Waele, CUrina de. LXXVI t.
Wale, Antonias Aseb Taa de, 238.
Walwyck of Walwichs , LII v.
WerdmGller, Valentin, 68, LXVIII.
Westpbal, Joachiin, 40 vt., 147, 150,
178 TT., 180, 183, 185, XXX, XL.
Wied, Herman Tan, 16.
Wilerzy, Mej. de, 28 t.
Wincbester, markies Tan, 194.
Wingen, Godfried Tan, 5, 8, 15, 48,
109, 111, 118, 122, 128 T., 131— 134,
136—142, 152, 154, 213, 216. 228,
248, 251, 253 t., XVI, XVIII. XX,
XXVI T., XXIX, XXXI. LVIL
Wingius, Panlus, 110, XVL
Wolfina, 88, XII, XV, XIX, XXXVI,
XXXIX, LXVI. LXVIII.
Wol6n8, Gisbertns, XL.
Wonters. Cornelis, 8, LXI— LXIV.
Wnrtember);. bertog Tan, XLIII.
Zwingli, 41, XLIII.
Zwinglins, scboonzoon van BuUinger, 38.
XII, XV, XIX, XXXVI. XXXIX,
LXVI, LXVIII.
Digitized by
Google
:e3 ze ze
Bladz 4
6
21
74
m
122
126
147
156
174
180
182
229
234
IV
XVI
XVII
XLV
reg. 8
» 8
'T 8
- 18
- 17
-r 10
* 12
» 16
* 2
'T 9
. 11
» 9
» 1
. 11
* 14
-r 11
3
16
8
2
van onder
i/tf<7/.- Oipnal,
/w
• Origioal.
• expori,
»
exponi.
Pagius,
Fagios.
«^ Andere
m
Ander.
« sangboeck
'
aaagkboeck
• XXVII
m
XVII.
boven
onder
boven
onder
bovea
onder
»
bo7en
" (iq>g6yar dy6Q(a7tMi' * dg)Q6ytav dvdqwttüv
* eervolle » eervolle wyze.
» Quereeto « Qnercetom.
. 3) , t)
m Osseeo » Oasecam.
• van hethandBcbriffc, neem weg,
218, 220 noot 2 Af^j.' 217, 219 noot 1.
myn
laugaescant
47,
poatalavi
redat
aedefieationem
indigna
myn.
langueaeant.
11.
poatalavi.
redeat.
aedificationcm.
indignam.
Digitized by
Google
Digitized by VjOOQIC
STELLINGEN.
I.
Jan Utenhove was een Zwingliaan.
II.
Jan Utenhove was de eenige auteur der ))Simplex
et fidelis narratio".
III.
Het Nieuwe Testament , door Gilles van der Erven
te Emden uitgegeven in het jaar 1559 , was geen tweede
druk van Utenhove's Nieuwe Testament van 1556.
IV.
Godfried van Wingen was de vertaler van den zoo-
genaamden bijbel van Deux-Aes.
Digitized by OOOQIC
lil'
De M'eemdelingen-gemeente te Londen heeft bisschop
Edmund Grinhal niet tot Superintendent verkozen.
VI.
Hooger dan Amün-ra van Theben staat, uit een
godsdienstig en zedelijk oogpunt, de Jahwe van het
Israëlietisch profetisme sedert de 8«*« eeuw.
VII.
1 Sam. XX is een der bewijzen voor het bestaan
van maan vereering onder Israël .
VIII.
In de eerste helft van Psalm XIX is een fragment
verborgen van een oud lied aan de zon.
IX.
Psalm XIX : 14 leze men D^TÖ in plaats van 0*^ïD.
X.
In Jezaja XLIII:14 is D^n^'ia de ware lezing.
Digitized by VjOOQIC
IC
XI.
Het object van Mil) in Jezaja XL : 5 is nin* ^133*.
XII.
De eerste brief van Petrus is geschreven tijdens
de Christenvervolging in Klein-Azië onder keizer Tra-
janus.
XIII.
In .Markus 111:7 moet het woord r^KoiovdtfCTay niet
geplaatst worden achter lovdaiag.
XIV.
De zin van ol fia7tuiófjievoi> W^ Twy yex^ in 1 Cor.
XV : 29 is duister.
XV.
De grondslag der moraal moet zijn de wil van God.
XVI.
Onder den wil van God moet worden verstaan de
teleologische ontwikkelingsgang van liet Heelal.
Digitized by VjOOQIC
XVII.
Op de oefening in het volbrengen van de zedewet
moet het streven der moralisten voorshands gericht zijn.
XVIII.
Het eergevoel verdient eene plaats onder de deugden.
XIX.
De reglementen op de prostitutie bemoeilijken den
strijd tegen dit kwaad.
XX,
Afschaffing van het algemeen stemrecht in de Neder-
landsche Hervormde Kerk moet door alle weidenkenden
onder hare leden worden gewenscht.
XXI.
Er dienen wettige bepalingen gemaakt te worden,
om over het beheer der kerkelijke goederen en fond-
sen in de Nederlandsche Hervormde gemeenten con-
trole te doen houden door de plaatselijke kerkeraden.
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
Digitized by VjOOQIC
Google