Skip to main content

Full text of "Java, geographisch, ethnologisch, historisch"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that 's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non- commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  Information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 

at  http  :  //books  .  google  .  com/| 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


1 


THE  LIBRARY 

OF 

THE  UNIVERSITY 

OF  CALIFORNIA 


PRESENTED  BY 

PROE  CHARLES  A.  KOFOID  AND 

MRS.  PRUDENCE  W.  KOFOID 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


JAVA 


GEOGRAPHISCH,  ETHNOLOGISCH ,  HISTORISCH. 


Digitized  by  VjOOQIC 


f* 

i 


Digitized  by  VjOOQIC 


m  w/  /i\. 
ai 


Geographisch ,  Ethnologisch ,  Historisch, 


DOOB 


P.  J.  VETH, 

Hoogleeraar  te  Leiden. 


DERDE   DEEL. 


HAARLEM.  —  DE  ERVEN  F.  BOHN. 

1882. 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


V.  "2» 


VOORREDE. 


Wederom  zgn  ruim  vier  jaren  verloopen  sedert  het  tweede 
deel  yan  mgn  „Java^  het  licht  zag.  Het  derde  deel ,  dat  eindelgk 
de  voltooiing  van  het  geheel  brengt,  is  lang  onder  handen  geweest , 
maar  heeft  dan  ook  een  groeten  omvang  erlangd;  het  beslaat 
meer  vellen  drnks  dan  aanvankelijk  voor  het  geheele  werk 
geraamd  waren.  Verklaart  reeds  de  uitgebreidheid  tot  zekere 
hoogte  den  langen  tijddnur;  zij  is  niet  de  eenige  reden.  In  die 
vier  jaren  heb  ik  ook  nog  eene  andere  groote  taak  te  vervullen 
gehad,  het  opzicht  over  de  uitgave  van  het  werk  Midden- Sumutra^ 
de  vrucht  van  de  Expeditie  naar  Sumatra  uitgerust  door  het 
Aardrgkskundig  Genootschap.  Dat  werk  moest  in  hoofdzaak  vol- 
tooid worden  eer  de  expeditie-leden  zich  weder  verstrooiden; 
de  bewerking  vorderde  een  zoodanigen  spoed ,  dat  daarbij  alles 
moest  achterstaan.  Wie  een  blik  werpt  op  de  zes  thans  voltooide 
boekdeelen  van  genoemd  werk ,  zal ,  geloof  ik ,  mij  de  getuige- 
nis geven  dat  ik  niet  heb  ledig  gezeten ,  al  is  de  uitgave  van  mijn 
„Java^  zeer  langzaam  voortgeschreden.  Tot  rechtvaardiging  van 
de  groote  uitgebreidheid  van  dit  deel  zal  ik  niets  bgbrengen; 
zg  moet  zich  zelve  rechtvaardigen  door  den  rijkdom  van  den 
inhoud.  Ik  wilde,  zooals  ik  in  de  voorrede  van  het  eerste  deel 
te  kennen  gaf,  ,een  algemeen  en  samenhangend  overzicht  geven 


IViS JL6S73  Digitized  by  GoOglC 


VI 

van  hetgeen  wg  thans  van  Java  kannen  weten. '^  Aan  den  eisch 
dien  ik  mg  gesteld  had ,  heb  ik  in  geen  mindere  rnimte  knnnen 
voldoen.  Het  werk  is  daardoor  kostbaar  geworden,  ik  erken  het; 
de  vertraging  die  de  voltooiing  ondervond,  is  er  ten  deele  door 
veroorzaakt,  ik  kan  het  niet  loochenen;  maar  de  eischen  van  de 
volledigheid  golden  mij  hooger  dan  die  van  den  spoed  en  de 
goedkoopheid;  en  ik  hoop  dat  zg  dit  ook  bg  mgne  lezers  zul- 
len doen. 

Vraagt  men  mij  nu  of  ik  met  mijn  werk  tevreden  ben,  ik 
moet  volmondig  ^neen'^  antwoorden.  Het  is  vol  leemten  en  gebre- 
ken; vele  heb  ik  er  reeds  erkend ,  een  veel  grooter  aantal  nog 
zal  langzamerhand  aan  het  licht  komen.  Toch  heb  ik  hethooge 
doel  geen  oogenblik  uit  het  oog  verloren.  Ik  heb  geleverd  wat 
ik  kon,  en  ik  heb  mg  dan  ook  niet  te  beklagen  over  de  wijze 
waarop  mgn  werk  bg  landgenoot  en  vreemde  ontvangen  en 
gewaardeerd  is.  Had  ik  het  zelf  moeten  beoordeelen ,  ik  zou  het 
de  onderscheidingen  die  er  aan  zijn  ten  deel  gevallen,  niet  heb- 
ben waardig  gekeurd;  ik  heb  ze  echter  met  een  goed  geweten 
kannen  aannemen,  gedachtig  aan  de  oude  spreuk :  ut  desint  vires^ 
tamen  est  laudanda  voluntas. 

Ook  mag  ik  mg  zelven  de  getuigenis  niet  onthouden,  dat  de 
gebreken  die  mijn  werk  aankleven,  voor  een  groot  deel  onver- 
mgdelgk  waren;  dat  ook  een  schrijver,  oneindig  kundiger  dan 
ik ,  ze  niet  geheel  had  kunnen  vermgden.  In  de  tien  jaren  die 
ik  aan  de  bewerking  van  het  geheel  heb  besteed,  is  onze  ken- 
nis van  Java  aanhoudend  en  belangrgk  vooruitgegaan,  en  is  in 
de  toestanden  op  Java  veel  gewgzigd.  Ik  heb  niet  bij  elk  onder- 
werp, in  mgn  omvangrijk  werk  ter  sprake  gebracht,  het  resul- 
taat van  het  nieuwste  onderzoek  kannen  mededeelen ,  want  dik- 
wijls was  mgne  behandeling  daaraan  vooraf  gegaan ;  ik  heb  niet 
bij  alle  bgzonderheden  met  de  laatste  veranderingen  rekening 
kannen  houden,  omdat  zij  mij  dikwijls  niet  bekend  waren. 

De  verbeteringen  en  aanvullingen  die  mgn  boek  behoeft,  zgn 
derhalve  van  drieërlei  soort:  dwalingen,  waarin  ik  vervallen  ben 
door  onkunde  of  overijling;  verkeerdheden  die  aan  het  licht  zgn 
gebracht  en   leemten   die  zijn  aangevuld  door  later  onderzoek, 


Digitized  by  VjOOQIC 


VII 

Tan  welks  uitkomsten  ik  niet  meer  of  slechts  ten  deele  kon 
gebruik  maken;  verouderde  mededeelingen ,  daaraan  toe  te  schrij- 
ven dat  ik  met  de  veranderingen  op  Java  voorgevallen  niet  bekend 
was  en  in  vele  gevallen  niet  bekend  kon  zijn. 

Aan  deze  verschillende  soorten  van  fouten  en  leemten  heb  ik 
onder  den  voortgang  van  het  werk  mijne  aandacht  niet  onthou- 
den, en  in  de  verbeteringen  op  het  1®  en  2®  deel,  die  achter  de 
voorrede  van  het  tweede  zgn  opgenomen ,  heb  ik  reeds  een  niet 
onbelangrgk  getal  aangewezen,  terwgl  ik  in  de  noten  bg  het 
derde  deel  dikwgls  met  een  woord  gewaagd  heb  van  de  fouten 
die  ik  in  de  beide  vorige  had  opgemerkt.  Het  was  mijn  voor- 
nemen ook  aan  dit  deel  weder  eene  reeks  van  verbeteringen 
toe  te  voegen,  die  zich  ook  over  de  beide  eerste  deelen  zouden  uit- 
strekken ;  maar  er  is  in  de  laatste  jaren  door  de  vele  van  regee- 
ringswege  ingestelde  onderzoekingen  omtrent  Javaansche  toestan- 
den, door  hetgeen  de  Geographische  dienst  en  het  Mijnwezen 
op  het  gebied  van  topographie,  geologie  en  mineralogie  hebben 
geleverd,  door  de  ijverige  beoefening  van  Java^s  talenen  letter- 
kunde, door  de  diepere  kennis  die  wij  verkregen  hebben  van 
hei  Boeddhisme,  dat  zoovele  sporen  op  Java  heeft  achtergela- 
ten, door  de  steeds  aangroeiende  belaugstelling  in  ethnologische 
nasporingen,  zooveel  nieuw  licht  over  Java  opgegaan,  dat  het 
onmogelgk  is  wat  tot  verbetering  en  aanvulling  van  mijn  werk 
zou  moeten  gezegd  worden  in  weinige  bladzijden  samen  te  vat- 
ten«  't  Beste  ware  zeker  dat  dit  alles  in  eene  nieuwe  verbe- 
terde uitgave  kon  opgenomen  en  verwerkt  worden;  maar  daar- 
aan valt  in  den  eersten  tijd  niet  te  denken ,  en  mgne  klimmende 
jaren  maken  het  niet  waarschijnlijk,  dat  ik  den  dag  zal  beleven 
waarop  die  mogelijk  of  wenschelijk  wordt.  Daarom  ben  ik  reeds 
begonnen  een  anderen  weg  in  te  slaan  om  mijne  lezers  op  de 
hoogte  te  brengen  van  hetgeen  welwillende  terechtwijzing  of 
raadpleging  van  de  resultaten  van  nieuwer  onderzoek  mij  om* 
trent  de  gebreken  van  mgn  werk  geleerd  heeft.  De  Bedactie  van 
het  Tijdschrift  van  het  Aardrijkskundig  Oenootschap  heeft  de 
welwillendheid  gehad  mij  reeds  twee  malen  eenige  plaats  te  ver- 
leenen  voor  aanteekeningen  op  de  reeds  verschenen  afleveringen 


Digitized  by  VjOOQIC 


VIII 

van  mgn  derde  deel  (D.  VI,  bL  82—86  en  bl.  114—120),  en 
heeft  in  n°.  10  der  Bgbladen  de  belangrijke  aanteekeningen  op 
het  eerste  deel,  die  ik  yerscholdigd  ben  aan  den  kondigen  regent 
van  Brebes;  Baden  Mas  Adipati  Ario  Tjondro  Negoro,  wel  in 
haar  geheel  willen  opnemen.  In  een  der  eerstvolgende  nommers 
van  genoemd  Tgdsohrift  zal  ik  thans  mgne  eigene  aanteekenin- 
gen op  het  Eerste  Deel  aan  het  oordeel  der  lezers  onderwerpen, 
en  ik  stel  mg  voor  op  deze  wijze  voort  te  gaan  met  van  tgd 
tot  tgd  eenige  aanvullingen  te  leveren ,  tot  de  pen  voor  altgd  aan 
mgne  vingers  ontvalt. 

Een  Begister  is  voor  een  werk  van  dezen  aard  een  onmisbaar 
toevoegsel*  Zal  het  wezenigke  diensten  bewgzen,  dan  moet  het 
volledig  zgn,  en  volledig  kan  het  niet  wezen  zonder  eene 
belangrijke  uitgebreidheid.  De  heer  B.  van  Eek,  leeraar  aan 
de  Eon.  Milit  Akademie  te  Breda,  heeft  de  welwillendheid 
gehad  zich  met  die  moeielijke  en  langwijlige  taak  te  belasten. 
Er  zgn  echter  twee  redenen  waarom  het  derde  deel  zonder 
dit  Begister  verschijnt  Ten  eerste  heeft  het  reeds  een  zooda- 
nigen  omvang,  dat  het  onhandelbaar  zou  worden,  indien  er 
nog  meer  aan  werd  toegevoegd;  ten  andere  zou  het  onver- 
antwoordelijk geweest  zgn  den  lezer  op  de  laatste  aflevering 
van  den  tekst  te  laten  wachten  tot  ook  het  Begister  gereed 
was,  dat  natnurlgk  wel  voorbereid,  maar  niet  ineengezet  kon 
worden,  alvorens  het  geheel  waartoe  het  betrekking  heeft,  is 
afgedrukt.  Het  Begister  zal  dus,  naar  ik  vertrouw  zonder  groote 
vertraging,  als  een  aanhangsel  in  een  afzonderlgk  bandje  volgen. 
Yoor  het  gemak  van  het  raadplegen  bg  de  verschillende  deelen 
heeft  dit  ook  veel  voor.  Ean  ik  er  den  tgd  voor  vinden,  dan 
zal  ik  bg  dat  Begister  eene  beknopte  samenvatting  voegen  van 
de  voornaamste  bijzonderheden  die  in  de  bovengenoemde,  reeds 
uitgegeven  of  nog  onuitgegeven,  aanteekeningen  op  mijn  werk 
vervat  zijn,  en  dus  een  vervolg  leveren  op  de  „Yerbeteringen*, 
in  het  tweede  deel  opgenomen.  Zoowel  om  den  omvang  van  het 
derde  deel  niet  nog  te  vergrooten,  als  om  daarbij  te  kunnen 
opnemen  wat  vóór  het  verschijnen  van  het  Begister  nog  ter 
mgner  kennis  komt,  heb  ik  die  ,Yerbeteringen^  thans  nog  terug- 


Digitized  by  VjOOQIC 


IX 

gehouden,  en  mg  tot  een  Igst  yan  schrgf-  en  drukfouten  in 
het  derde  deel,  waaronder  er  zgn  die  ik  met  den  meesten  spoed 
onder  de  aandacht  mijner  lezers  wensch  te  brengen^  bepaald. 

Ik  ben  nog  omtrent  één  punt  verantwoording  schuldig.  Ik  was 
aanvankelijk  yoomemens  ook  aan  het  derde  deel  een  kaart  toe  te 
Yo^en,  eene  reiskaart  namelgk,  zooals  ik  in  de  voorrede  van  het 
eerste  deel  heb  toegezegd.  Van  het  leveren  eener  zoodanige  kaart 
heb  ik  moeten  afzien.  Mgne  chorographische  beschrgving  van  Java 
is  zoo  uitvoerig  geworden  en  treedt  in  zoovele  details ,  dat  zg 
slechts  kan  gevolgd  worden  op  eene  zeer  uitgebreide  kaart,  die  den 
prgs  van  dit  werk,  toch  reeds  aanzienlgk,  tot  nog  veel  grooter 
hoogte  sou  opvoeren.  Eene  kaart  op  de  schaal  der  kaarten  in  de 
beide  vorige  deelen  zou  volkomen  nutteloos  wezen.  Maarterwgl 
vroeger^  welke  verdienstelgke  kaarten  van  Java  wg  ook  in  het  ^ 

werk  van  de  heeren  van  de  Velde ,  Ie  Clercq ,  Junghuhn  en  Versteeg  .  j^/ 

mochten  bezitten ,  er  geene  bestond  die  ik  als  geheel  geschikt  tot 
raadpleging  bg  mgn  werk  kon  aanprgzen ,  bestaat  er  thans  wel  eene 
zoodanige,  die  genoegzame  uitvoerigheid  en  fraaiheid  met  betrek- 
kelgke  onkostbaarheid  vereenigt,  en  op  de  uitkomsten  der  nieuwste 
topographische  onderzoekingen  gebaseerd  is.  Ik  bedoel  de  «Etappe- 
kaart  van  Java  en  Madoera,  op  de  schaal  van  1  :  500,000, 
onder  de]  leiding  van  den  It.  koL  Havenga ,  chef  van  den  Geogra- 
phischen  Dienst,  samengesteld  door  den  luitenant  G.  B.  Hooyer.^ 
Die  kaart  geeft  eene  uitvoerige  en  klare  voorstelling  van  het 
terrein,  een  overzicht  der  wegen  en  eene  aanwgzing  derafistan- 
den,  —  alles  wat  in  eene  reiskaart  in  de  eerste  plaats  vereischt 
wordt  De  uitvoering  is  bgzonder  net  en  duidelgk,  niet  overladen 
met  bgzonderheden  die  het  zoeken  belemmeren.  Zg  beslaat  wel 
is  waar  vier  groote  bladen,  en  is  dus  van  belangrgken omvang; 
maar  iedere  kleinere  zou  ongenoegzaam  zgn,  en  de  prgs  (/^  10. — 
voor  het  geheel)  is  uiterst  matig  gesteld.  De  volkomenheid  heeft 
zeker  ook  deze  kaart  niet  bereikt:  ik  zou  zel&  aan  de  aanwgzing  der  | 

gebreken  die  reeds  door  verschillende  beoordeelaars  geleverd  is,  nog  { 

wel  het  een  en  ander  kunnen  toevoegen ;  maar  die  leemten  nemen 
niet  weg  dat  zij  van  alle  bestaande  algemeene  kaarten  van  Java  de 
beste  en  vooral  voor  raadpleging  bij  mijn  werk  de  bruikbaarste 


Digitized  by  VjOOQIC 


is,  en  geacht  kan  worden  dat  onmisbaar  aanhangsel  bg  mijne 
beschrijying ;  een  duidelijke  kaarf,  beter  te  leveren  dan  het  mijzel- 
ven  mogelgk  zou  zgn  geweest. 

Leiden.  P.  J.  Veth. 

12  Ootober,  1882. 


Digitized  by  VjOOQIC 


VERBETERINGEN. 


BI.    64,  noot  3,  reg.  6  en  8  v.  o.  staat  Thomtoriy  lees  Thom 

„  70,  reg.  15  V.  o.  staat  westelijke  a  f  deeling  y  die  welke  zich  oostwaarts  ^ 
lees  oostelijke  afdeeling^  die  welke  »ich  westwaarts 

,  84,  ,  2  „  b.  „  Goenong  Salak  ten  westen  en  de  Goenong  Tji 
Apoes  ten  oosten  ,  lees  Goenong  Sdlak  ten  oosten 
en  de  Goenong  Tji  Apoes  ten  westen 

„      95 ,    „       5  „     „      „     westwaarts ,  lees  oostwaarts 

^        ^       ,       7  »     »     »     zuidwestwaarts  y  lees  zuidoostwaarts 

,        «    noot  2,  staat  bl.  40,  lees  bl.  67 

„    112,  reg.    2  V.  b.  staat  aninisme^  lees  animisme 

„    121 ,    „       2   ,    o.     „       iwor^ ,  lees  voert 

„    148,  noot  2,  r.  1  v.  b.  staat  n».  42,  lees  n».  49 

„    160,  reg.  13  V.  o.  staat  Segala  Harang ,  lees  Segala  Hérang 

,    194,  noot  1 ,  reg.  1  v.  b.  staat  T,  v,  N,  L  1857 ,   lees  T.  v.  N  L  1859 

„    232,  reg.  18  V.  b.  staat  dringen  er,  lees  dringen  en 

,    234,  noot  2,  staat  n^  120,  lees  n^  121 

,    235,  reg.  11       „     Tji  Pedjak,  lees  Tji  Pedjeh 

„    241,  noot  8       „     JofJO,  III,  513,  lees  Java^  IL   583 

y,    299,  reg.    7  V.  o.  staat  hoornen  ^  lees  bronnen 

p    856,    ,      11  a    »       «    stand  ^  lees  «<ran^ 

„    861 ,  noot  1  staat  765  meters  ^     „     756  meters 

„    369,  reg.  2  V.  b.  staat  vergunde  hun^  lees  vergunde  hem 

„    374 ,  noot  4 ,  reg.   3  v.  o.  staat  Nat.  T.  r.  N.  L  XXXVIII ,  lees  Nat. 

T.  V.  N  L  XXXVII 

9       9        j»ii»Innn     vermeldt.  ^  lees  vermeldt 

„    875,  noot,  staat  Nat.  T.  v,  N.  J.,  lees  Nat.  T.  v.  N.  I. 

„    411,  reg.  11  V.  o.  staat  Tjilajap,  lees  Tjelatjap 

,414,     „      14    „  b.      „      Tjelatap,     „     Tjelatjap 

,    481,     „       2    „  o.      „     Logang,      „    Logoeng 

„    503,     „       8  en  10  y.  b.  staat  Loesé^  lees  Loesi 

„    506,     „     10    ,    16    „    „       ,     Loe«^,    „    Loew 

„    611  noot,  reg.  2  v.  o.  staat  Djodkjakarta ^  lees  Djokdjakarta 

,   618,  reg.  5  y.  b.  staat  kromme^  lee»  lijnrechte 


Digitized  by  VjOOQIC 


BL  618,  reg.  8  ▼.  b.  staat  linkerhand,  lees  rechterhand 
,      ,         ,,11,    „       „     rechterhand^    „     linkerhand 
„    619,    „      8  „    „       „     Bustenhurgy     „     Vredéburg 
„    621 ,  noot  1 ,  reg.  1  y.  b.  staat  hl,  568 ,  lees  U,  578 
„    622,      „      1,     ,     4   ,    „       ^     Jg.  1850,  „    Jg,  1859 
„    730,  noot  2,  staat  XXXIII.  216,  lees  XXXIIL  176 
„    752,  reg.  4  y.  o.  staat  Kandawangan^  lees  Kandangan. 
„    768 ,  noot ,  reg.  8  y.  b.  s^Aat  btfdjd  lomhan ,  lees  hldd  lomban 
„    814 ,  reg.  16  y.  b.  staat  waar  wij  nog  slechts  enkele  minuten  van  de  grens 
van  Soerahaja  verwijderd  zijn^  lees  waar  wij 
reeds   enkele  minuten   de  grens  van    Soerabaja 
voorbij  zijn 
„    816,     ^     12    „  „       „      Soerapringgi  y  lees  Soerdpringgd 
«       n        »     19    „  ,       „     pringgi,  lees  pn'nggS 
„    896,     „      4,0.      „      Bangkalang  ^  lees  Bangkalan 
„   907,     „      5   „  „       9      n^f^  {kadjang)^  lees  matten  (kadjang) 
„    926,     „     11    „  o.     „      3fatoA;an,  lees  Matikan 
n      n       it      ^   rt    Jt     fi      ^^*  Getem ,  lees  Kali  Oetem  of  Djantoeng 
,    942,    „       2    „  b.     „      djoeragaany  lees  djoeragans 
„    950,     „     14    „    „      „      van  Poerwasari  is  zijne  richting  meer  noord- 
noordoost  naar  PoerwJdadij  lees  van  Poerwadadi 
is    zijne    richting    meer   noord-noordoost   naar 
Poerwasari 
f,      „       „16„„„      Poerwêdadi,  lees  PoerwSsari, 
„    955 ,     „       1    „  o.      „     p&ndêpd ,  lees  pandSpd 
„    956 ,    „      8    „  b.     „      bodem  en  vloer ,  lees  gewelf  en  vloer 
„    959,     „     17    „    „      f,      district  Pakis^  lees  district  Malang 
,    969 ,     «       2    „    „      „     Kali  Kdntd ,  lees  Kali  Kontoh 
„    980,    9     18    „    „      „      orer  den  Inddrdwati  heen,  lees  om  den  Inddrd" 

wati  heen 
„  1008,  noot  1  is  tnsschen  regel  17  en  18  y.  b.  nitgeyallen:  1880.  J.  H.  W. 
Bar.  y.   AyWa  Rengers,  Dagboek  (Bgdr.  tot  de  kennis  der 
Ned.  en  yr.  koloniën,  Jg.  1846,  bl.  412—450). 
„  1034  reg.  8  y.  b.  staat  in  ergeren  zin,  lees  in  engeren  zin 
„  1035  noot  1  reg.  4  y,  b.  staat  T.  v.  N.  I.,  lees  N.  T.  v.  N.  L 


Digitized  by  VjOOQIC 


VIERDE  BOEK. 
CHOROGRAPHIE. 


WEST-JAVA. 


EERSTE  HOOFDSTUK. 

De  Hoofdstad. 

In  1858  werd  door  den  hoofdingenieur  yan  den  geographischen 
dienst,  Dr.  J.  A.  C.  OademanS;  de  astronomische  bepaling  der 
ligging  van  Batavia,  op  grond  deels  van  de  in  1851 — 1854 
door  de  heeren  S.  H.  en  G.  A.  de  Lange  verrichte,  deels  van 
zijne  eigene  waarnemingen,  aan  eene  nauwkeurige  herziening 
onderworpen.  Er  werd  een  verschil  van  één  Duitsche  mijl  met 
de  vroeger  aangenomen  lengte  aangewezen,  wat  eene  fout  gaf 
van  16  seconden  in  de  seinen  der  tijdklep,  die  bevonden  werd 
geplaatst  te  zijn  op  106^  48'  7.5''  beoosten  Gieenwich.  De 
breedte  van  dit  punt  stelt  de  heer  Oudemans  op  6^  7'  36.6" 
bezuiden    den    Evenaar  ').    De    tijdklep    is   opgericht   bg    den 


')  Vroeger  stelde  men  de  lengte  van  Batavia  op  106^  52'  en  de  breedte  op 
&*  8'.  Tolgens  de  astronomische  waarnemingen  van  den  predikant  Johan 
Maiirits  Molir,  gedaan  op  den  tlums  gesloopten  sterrentoren  in  de  kampong 
Klinting,  even  buiten  de  stad,  wordt  door  Horsburgh  de  ligging  van  Batavia 
bepaald  op  lOG*'  51 V/  O.  L.  en  6°  9'  Z.  B.  Zonderling  dat  anderen,  met 
beroep  op  diezelfde  autoriteit ,  die  ligging  op  106°  50'  O.  L.  en  6°  10'  Z.  B. 
stellen.  Zie  T.  y.  N.  I.  TI.  4.  172.  De  heer  Mohr  moet  een  zeer  rgk  man 
geweest  zgn.  Hg  had  zgn  observatorium  zelf  gesticht  en  op  vorstelijke  vrgze 
met  de  b€»te  werktuigen  tot  het  doen  van  waarnemingen  toegerust.  T.  v.  N. 
I.  Vn.  4.  270. 

ni.  1 


Digitized  by  VjOOQIC 


zoogenaamden  Uitkijk  in  het  Noorden  der  oude  stad,  by  de 
Werf,  en  ia  ongeveer  een  uar  gaans  yerwgderd  yan  het  midden 
van  nieuw  Batavia,  waar  Weltevreden  op  6^  10'  25,5"  Z.  B, 
ligt  ^).  Zij  bestaat  in  een  beweegbaar  rond  vlak,  door  welks 
overgang  van  den  perpendioulairen  tot  den  horizontalen  stand 
de  middelbare  middag  te  Batavia  en,  een  weinig  na  één  ure 
des  namiddags,  het  tijdstip  dat  met  zes  ure  des  morgens 
van  den  middelbaren  tijd  te  Greenwich  overeenstemt,  worden 
aangewezen,  opdat  de  ter  reede  liggende  schepen  hunne  chro- 
nometers, de  inwoners  hunne  uurwerken  daarnaar  zouden  kun- 
nen regelen.  De  Uitkijk  zelf  is  een  kleine  vierkante  toren,  dien 
men  beklimt  om  het  uitzicht  over  stad  en  reede  te  genieten. 

Er  is  een  groot  verschil  tusschen  het  oude  en  het  nieuwe 
Batavia,  maar  zy  die  niet  door  eigen  aanschouwing  met  de  hoofd- 
stad van  Ned.  Indiê  bekend  zijn,  worden  dikwyls  in  de  war 
gebracht  door  het  dubbelzinnig  spraakgebruik,  dat  nu  eensmet 
den  naam  „Batavia^  bepaaldelyk  de  oude  stad  aanwyst,  dan  weder 
ook  de  verschillende  wyken  der  nieuwe  stad  daaronder  begrijpt, 
ïïet  is  dus  van  belang  dit  verschil  scherp  in  het  oog  te  vatten. 
Wij  zullen  ons  aanvankelijk  alleen  met  de  oude  stad  bezig  houden. 

Beschouwen  wy  deze  op  zich  zelve,  dan  heeft  zy  haren  voor- 
maligen  luister  schier  geheel  verloren  en  kan  zy  op  den  rang 
van  „Koningin  van  het  Oosten,^  zooals  men  haar  vroeger  placht 
te  noemen,  in  het  geheel  geen  aanspraak  meer  maken.  Echter 
wordt  men,  de  stad  doorwandelende,  nog  dikwyls  getroffen  door 
de  sporen  harer  voormalige  grootheid.  Huizen  die  nog  slechts 
als  kantoren  en  pakhuizen  dienst  doen,  vergunnen  door  de  ge- 
opende vensters  niet  zelden  een  blik  op  verguldsel  en  marmer, 
op  snij-  en  stukadoorwerk,  zooals  het  de  schoonste  woningen  op 
de  Amsterdamsche  Heerengracht  versiert. 

Die  oude  stad  is  geheel  op  oud-Kederlandsche  wijze  gebouwd; 
de  huizen  zijn  van  steen  en  staan  als  in  gesloten  gelederen ,  ter- 
wijl de  straten  elkander  grootendeels  in  rechte  hoeken  snijden. 
Door  de  maatregelen  van  den  Maarschalk  Daendels,  die  het 
voor  de   verdediging  nutteloos  geworden  kasteel  liet  afbreken, 

O  Verhandelingen  der  Natuurk.  Vereeniging  in  N,  L,  D.  VII  (1860). 


Digitized  by 


GooQle 


de  maren  en  poorten  deed  slechten  en  onderscheidene  grachten 
liet  dempen  ^) ,  is  de  door  wallen  en  bolwerken  ingesloten ,  door  tal 
van  kanalen  doorsneden ;  en  aan  de  Noordoostpunt  door  een  vier- 
hoekig fort,  met  de  bastions  Diamant,  Robijn,  Safier  en  Parel, 
verdedigde  rechthoek,  die  het  voormalige  Batavia  vormde,  voor 
een  goed  deel  onkenbaar  geworden ;  maar  toch  is  er  nog  genoeg 
van   over  om  ons  een  denkbeeld  te  geven  van  de  verregaande 
ongeschiktheid    van   haren  aanleg  om  in  het  tropisch   klimaat 
tot  verblijf  eener  talrijke  bevolking  te  strekken.  Reeds  de  keuze 
van  het  terrein ,  eene  door  alluvium  gevormde ,  lage ,  uit  moeras 
en  kreupelbosoh  bestaande  vlakte,   mocht  niet  gelukkig  heeten. 
Men  kan  zich  echter  begrijpen,  dat,  tgdens  de  stichting  der  stad , 
dat  is  in  een  tijd  toen  men  nog  weinig  over  de  eischen  der  ge- 
zondheidsleer had  nagedacht,' het  belang  van  den  handel  bg  de 
keuze  der  plaats  van  de  hoofdstad  van  Nederlandsch  Indië   het 
overwicht  behield ,  en  de  schoonheid  en  veiligheid  der  reede  de  on- 
gunstige bodemgesteldheid  deed  over  het  hoofd  zien.  Maar  minder 
begrgpelgk  is  het  streven  om  den  hoofdzetel   van  het  Neder- 
landsch gezag  op  Java   in  zijne  geheele  inrichting,  zooveel  de 
omstandigheden  gedoogden,  tot  het  evenbeeld  te  maken  van  het 
Nederlandsch   Yenetië  aan  de   boorden  van  IJ  en  Amstel.  Het 
is  ons  thans  onverklaarbaar,  dat  men  zich  niet  gedrukt  en  beangst 
gevoelde  in  die   öpeengehoopte  huizen;   in  die  dicht  bemuurde 
veste,  welker  wallen,  alsof  men  den  toegang  aan  de  frissche  lucht 
met  opzet  wilde  versperren,   met  tamarinde-  en  kanarieboomen 
beplant  waren;   in   die   verpeste   dampen,    opstijgende    uit   de 
talrgke   grachten,   waarin  men,  om  de  gansche  stad  van  water 
te  voorzien ,  de  haar  midden  door  doelende  Tji  Liwong  oostwaarts 
en  westwaarts  had  afgeleid,    met  dat  gevolg  dat  de  bij  zijne 
intrede  in  de  stad  nog  snel  vlietende  stroom ,  zgne  kracht  gebro- 
ken vindende,   onvermogend  was  de  uit  het  bovenland  medege- 
voerde  vaste  stofien    naar   zee   te   brengen,  en  ze  deels   reeds 
in    de    grachten    afzette,    deels    aan    zijn    mond    liet    vallen, 
zoodat  de  zich  daar  bevindende  bank  gedurig  verhoogd  en  ver- 
groot werd.  Hoe  zeer  ook  die  met  heerlijk  geboomte  omzoomde 

»)  Verg.  D.  I ,  bl.  576. 


Digitized  by  VjOOQIC 


grachten  geroemd  werden,  toch  kon  men  alras  de  daaraan  ver- 
bonden nadeelen ,  die  door  het  gebrek  van  een  behoorlgken  afvoer 
der  ÜEiecale  stoffen  niet  weinig  werden  verhoogd ,  bezwaarlijk 
ontkennen.  Bij  al  den  lof  aan  de  door  die  grachten ,  bg  hoog  water 
althans,  bevorderde  frischheid  der  stad  en  aan  de  verkwikkende 
schaduw  der  boomen  toegekend  ,  kon  reeds  Yalentgn  het  niet 
verbergen,  dat  de  bewoners  verbazend  veel  last  hadden  van 
de  muskieten,  die  hier  boven  het  drabbige  water  en  in  de  lom- 
mer der  boomen  veel  weliger  tierden  dan  in  de  straten,  en  van 
de  zoogenaamde  „negen-uren  bloemen  ^ ,  d.  i.  van  de  met  fiieoes 
gevulde  tobben,  die  de  slaven  gewoon  waren  des  avonds  ten 
negen  ure  buitenshuis  te  brengen^  en  die  óf  in  die  grachten, 
welke,  zooals  genoemde  schrijver  zeer  naïef  zegt,  „toch  uitgebaggerd 
moeten  worden^ ,  óf  in  daartoe  bestemde  schuiten  van  Chineezen 
werden  uitgegoten  ').  Maar  grachten  en  slooten  schenen  voor 
hot  comfort  der  Nederlanders  van  die  dagen  onmisbaar  te  zgn , 
en  men  besproeide  zelfs  de  tuinen ,  die  meer  en  meer  ten  westen 
van  de  stad  werden  aangelegd,  door  kanalen  die  aan  de  ééne 
zijde  met  de  stads  grachten,  aan  de  andere  met  de  Tji  Angké 
in  verband  stonden. 

Men  zou  echter  onbillijk  handelen  indien  men  de  tot  spreek- 
woord geworden  ongezondheid  van  het  oude  Batavia  alleen  aan 
de  ongunstige  ligging  van  het  gekozen  terrein  en  aan  de  ver- 
keerde inrichting  der  stad  toeschreef.  In  de  natuurlgke  nadeelen 
der  ligging  werd  zelfs  allengs  eenige  verbetering  gebracht,  door- 
dien de  moerassen  en  poelen,  die  aanvankelgk  ook  ten  zuiden 
der  stad  op  vele  plaatsen  aangetroffen  werden,  en  wier  miasmen 
de  landwind  over  haar  verbreidde,  allengs  in  vruchtbare  akkers 
werden  herschapen,  en  men  zelfs  het  krijgsvolk  voor  het  uit- 
roeien der  kreupelbosschen  te  werk  stelde  ').  Doch  natuurlijke 
oorzaken^  die  men  tgdens  de  stichting  der  stad  nog  te  weinig 
doorgrondde;  om  te  kunnen  vooruitzien  hoezeer  zij  tot  hare 
toenemende    ongezondheid  moesten  bijdragen ,    verergerden    het 


>)  Yalentijn  FV.  I.  232. 

^  Bontius  Hist.  Kat.  et  Med.  1.  I.  dial.  I. 

»)  Valentijn  IV.  I.  243. 


Digitized  by  VjOOQIC 


5 

kwaad  in  yeel  hooger  mate,  dan  het  door  de  langzaam  voortgaande 
bebouwing  van  haren  omtrek  werd  getemperd ,  en  bedreigden  zelfs 
meer  en  meer  de  veiligheid,  ja  de  bruikbaarheid  der  Bchoone 
reede^  die  wel  de  voorname  aanleiding  geweest  was,  om  juist 
deze  plaats  voor  het  algemeen  rendez-vous  der  op  Indië  varende 
schepen  te  kiezen.  Ik  heb  reeds  elders  ')  gewezen  op  de  gedurige 
verbreeding  der  alluviale  strook  die  Java's  Noordkust  omzoomt. 
Sterker  dan  elders  heeft  die  plaats  in  de  bocht,  door  de  kust 
van  Java  tusschen  kaap  OentoengDjawa  en  den  hoek  van  Era  wang 
gevormd ,  omdat  zich  daarin  eene  menigte  rivieren  uitstorten ,  welke 
aan  haren  mond  gedurig  de  vaste  deelen  doen  nederplofFen  die 
zij  met  hare  zijtakken  uit  het  bovenland  afvoeren.  Terwijl  Ba- 
tavia tgdens  zgne  stichting  onmiddellijk  aan  zee  was  gelegen, 
wordt  het  thans  door  een  strook  van  500  k  600  roeden  van 
haar  gescheiden,  en  dit  nieuwe,  zich  steeds  uitbreidende 
terrein  biedt  natuurlgk  in  ruime  mate  diezelfde  voor  de  gezondheid 
nadeelige  verschijnselen  aan ,  die  zich  vroeger  meer  aan  de  zuid- 
zgde  der  stad  vertoonden.  Thans  is  het  vooral  de  zeewind  die  de 
miasmen  naar  de  stad  voert,  en  het  is  daarom  eene  gelukkige 
omstandigheid  te  achten,  dat  die  wind  eerst  doorkomt  op  een  ge- 
deelte van  den  dag,  waarop  de  hooge  temperatuur  de  moeras- 
uitwasemingen meerendeels  in  den  dampkring  opgeheven  en 
verspreid  heeft  '). 

Met  de  gewone,  regelmatig  voortwoekerende  aanslibbing  en 
verslijking  der  rivieren  gingen  bovendien  enkele  malen  buiten- 
gewone gebeurtenissen  in  do  natuur  gepaard,  die  niet  weinig 
tot  verergering  van  den  toestand  bgdroegen.  Vooral  moet  hier 
de  hevige  uitbarsting  van  den  Salak  met  de  daarmede  gepaarde 
aardbeving  in  den  nacht  tusschen  den  4den  en  5^^^  Januari  1699  ver- 
meld worden  ').  De  Tji  Liwong  en  de  Tji  Dani  werden  door 
een  verbazende  menigte  van  hunne  wortels  gerukte  boomen  en 
door  vervaarlijke  massa's  slijk,  modder  en  zand  zoozeer  verstopt, 
dat  haar  water  de  landerijen  overstroomde  en  een  anderen  uit- 
gang zocht;  de  stadsgrachten   en   andere  vaarten  werden  geheel 

»)  B.  I ,  bl.  56.  2)  Bleeker  in  T.  y.  N.  I.  V.  2.  288. 

»)  VgL  D.  I,  bL  76. 


Digitized  by  VjOOQIC 


6 

onbruikbaar  gemaakt;  het  water  werd  ondrinkbaar  en  de  visschen, 
bedwelmd  door  den  schok,  lieten  zich  bij  bonderden  met  de 
handen  grijpen;  de  geulen  eindelijk  aan  weerszijden  van  de 
bank  die  voor  den  mond  der  Tji  Liwong  lag,  werden  zoozeer 
opgevuld  met  modder,  dat  slechts  met  het  hoogste  water  nog 
een  geladen  vaartuig  kon  binnen  komen  en  zij  bjj  laag  water 
zelfs  voor  gewone  scheepssloepen  niet  langer  bruikbaar  waren  ^). 
Deze  noodlottige  gebeurtenis  was  het  keerpunt  in  den  toestand  van 
Batavia  uit  hygiënisch  oogpunt.  Zeker  had  het  ook  voor  di^ 
tijd  niet  geheel  aan  klachten  over  de  ongezondheid  dier  stad 
ontbroken  ');  maar  na  dien  tijd  worden  zij  menigvuldiger,  aan- 
houdender, ernstiger,  en  leest  men  van  ontzettende  sterftecijfers ') , 
die  ons  echter  wegens  het  vage  der  opgaven  en  onze  onbekendheid 
met  het  juiste  bedrag  der  bevolking ,  geen  gegrond  oordeel  over  de 
sterfteverhouding  toelaten. 

Twee  gedeelten  der  bevolking  hebben  ongetwijfeld  bgzonder 
tot  die  ongunstige  sterfteverhouding  bijgedragen:  de  Chineezen 
en  de  verpleegden  in  het  Hospitaal.  Terwijl  de  Europeesche 
wijken  althans  ruim  'gebouwd,  de  huizen  inwendig  vrij  goed 
ingericht  waren ^  en  de  inlanders  zich  in  den  omtrek  der  stad 
in  hunne  kampongs  verspreidden,  ttras  vooral  het  sedert  1740 
opgekomen  Chineesche  kamp  door  zijne  kleine  bekrompen  huizen , 
nauwe  en  bochtige  straten,  smalle  en  drabbige  slooten  en  gebrek 
aan  zindelgkheid^  aan  de  koortsen  en  dysenteriën  blootgesteld, 
die  de  bevolking  van  Batavia  teisterden.  In  het  Hospitaal  werden 
voornamelijk  de  militairen  verpleegd,  die  in  dienst  der  Compa- 
gnie waren  krank  geworden,  —  grootendeels  een  samenraapsel 
uit  het  schuim  aller  natiën,  voor  wier  ondermgnde  krachten 
een  ernstige  ziekteaanval,  bij  hoogst  gebrekkige  verpleging, 
doorgaans  noodlottig  had  moet^i  zijn ,  zelfs  al  ware  Batavia  niet  de 
laatste  plaats  op  Java  geweest  die  men  voor  de  vestiging  van 
een  groot  hospitaal  had  moeten  kiezen. 


*)  A.  Bogaerts,  Historische  reizen,  B.  I.  bl.  171  t. 
')  Zie  b.  V.  Bontius  t.  a.  p. 

3)  Rafflos  II,  App.  A;   Verh.  v.  h.   Bat.  Oen.  II,  Berichten  60;  Bleeker, 
T.  V.  N.  I.  V.  2.  291 ,  noot  2  ;  Stavorinus  Voyages  (vert.  door  "Wilcocke),  III.  409. 


Digitized  by  VjOOQIC 


Daar   de    mond  der  Tji  Liwosg  tevens   Batavia  tot   haven 
diende,   hangt   de  geschiedenis  der  havenvtrérken  ten  nauwste 
samen  met  die   der  aanslibbing   aan   de  nitmonding  der  rivier; 
Terwgl  men   hare  verslijking  op  gebrekkige  wgze  door  uitbag- 
gering trachtte  tegen  te  gaan,  was  men  te  gelijker  tijd  genood- 
zaakt de  eigenlijke  haven  door  den  aanleg  van  sterke  steenen 
hoofden,    die  een  eind  ver  in  zee  werden  uitgebouwd,  voor  de 
prauwvaart  open  te  houden.   De   toenemende   aanslibbing;  die 
Batavia   verder  en  verder  van  het  strand  verwijderde,  maakte 
het  noodig  die  hoofden  telkens  te  verlengen,  en  zoo  ontstond 
het  Havenkanaal,   dat  nog   den  toegang  van  de  reede  naar  de 
stad  baant.  De  ingang  van  dit  kanaal  werd  vroeger  beschermd 
door   het   aan   de  Westzijde  gebouwde  Waterkasteel;   maar  de 
aardheuvel  waarop  het  stond  en  waarop  zich  nog  slechts  een  uit- 
kgk  en  een  bureau  in  verband  staande  met  de  heffing  der  rechten 
bevinden^  is  thans  reeds  op  vrij  aanmerkelijken  afstand  van  het 
strand  gelegen.  Daar  de  verlenging  der  havenhoofden  geen  afdoende 
hulp  bood,  heeft  men  later  een  anderen  weg  ingeslagen,  en  het  met 
vaste  deelen  bezwangerde   rivierwater,  waar  het  buiten  de  stad 
treedt,   door  een   steenen  dam  van  het  havenkanaal  afgesloten. 
Sedert  ontlast  zich  de  rivier  deels  door  de  Ooster-uitwatering  of 
Moeara  Heemraden,  deels  dooreen  nieuwen  of  althans  in  nieuwer 
tijd  weer  geopenden  mond ,  een  paar  honderd  roeden  ten  westen  van 
het  kanaal,  die  Wester-uitwatering  of  Moeara  Baroe  genoemd  wordt. 
Maar  in  weerwil  dezer  belangrijke  werken;  in  weerwil  der  in 
1823  door  den  Gouverneur   Oeneraal  van  der  Capellen  aanvan- 
kelijk voor  zes  jaren  verordende ,  later  bestendigde  en  tot  andere 
havens  uitgestrekte  heffing  van  een  additioneel  recht  van  5  pCt. 
op  de  inkomende  en  uitgaande  rechten  te  Batavia,  bestemd  om 
een  fonds  te  vormen  waaruit  de  kosten  van  het  onderhoud  en  de 
verbetering  der  havenwerken  en  kustverlichting  zouden  bestreden 
worden  ');  in  weerwil  van  den  in  1838  uit  Nederland  ontboden 
moddermolen,   waarinede  men  het  kanaal  op  toereikende  diepte 
trachtte   te   houden;    in    weerwil  van  langdurige  overwegingen^ 


*)  Zie  oyer  de  geschiedenis  dier  belasting  v.  d.  Wijck,  du  Bus,  250. 


Digitized  by  VjOOQIC 


8 

van  tal  van  adviezen ,  van  vele  projecten  om  het  kanaal  en  de 
gemeenschap  met  de  reede  te  verbeteren,  bleef  de  toestand  der 
haven  van  Batavia  steeds  bedenkelgk.  In  de  laatste  jaren  ^  waarin 
zooveel  ruimer  sommen  dan  vroeger  voor  de  publieke  Virerken 
in  Indiê  besteed  werden,  is  zeker  door  het  maken  eener  binnen- 
haven voor  de  prauwen  tegenover  den  Kleinen  Boom,  door  den 
aanleg  van  rails  langs  het  kanaal  voor  het  gemakkelijker  ver- 
voer van  goederen,  en  door  de  voortdurende  baggering  die 
het  op  de  diepte  van  3^4  meters  beneden  laag  water 
houdt,  de  bruikbaarheid  van  het  kanaal  zelf  in  vele  opzichten 
verbeterd.  Maar  de  moeilijkheden  aan  het  binnenkomen  verbon- 
den, zijn  nog  altijd  groot.  Wel  heeft  men,  nevens  de  tambangans 
of  gehuurde  roeisloepen ,  die  passagiers  en  goederen  van  de  op 
de  reede  liggende  schepen  naar  de  stad  plachten  te  brengen, 
ijzeren  stoomscheepjes  in  dienst  gesteld  van  zoo  geringen  diep- 
gang tot  zij  tot  achter  in  het  kanaal  kunnen  komen;  maar  men 
heeft  niet  kunnen  voorkomen,  dat  in  den  Westmoeson,  vooral 
wanneer  op  het  midden  van  den  dag  de  zeewind  sterker  opsteekt , 
op  de  bank  vóór  den  nauwen  ingang  gelegen,  eene  zoo  sterke 
branding  staat,  dat  het  dreigend  gevaar  van  om  te  slaan,  niet 
slechts  voor  de  tambangans,  maar  zelfs  voor  de  stoombootjes , 
het  binnenkomen  volstrekt  ongeraden  maakt.  Maar  al  te  vaak 
moet  de  blauwe  vlag  van  het  Wachtschip  en  van  het  paleis  te  Welte- 
vreden het  sein  geven,  niet  dat  de  zee  te  onstuimig  is  om  ze 
met  sloepen  te  bevaren,  maar  dat  de  poging  om  het  kanaal  te 
bereiken  van  levensgevaar  vergezeld  gaat.  En  wie,  misleid  door 
de  gemakkelijkheid  waarmede  men  zich  dan  nog  vaak  op  de 
reede  van  het  ééne  schip  naar  het  andere  laat  roeien ,  de  waar- 
schuwing dorst  trotseeren,  heeft  maar  al  te  vaak  zyne  onvoor- 
zichtigheid met  den  dood  in  de  golven  geboet. 

Maar  niet  slechts  blijft  het  binnenkomen  der  haven  bezwaar- 
lijk; ook  de  reede  is  niet  meer  wat  zij  was  in  de  dagen  toen 
Batavia  gesticht  werd.  De  geheele  bocht  waaraan  de  hoofdstad 
van  Nederlandsch-Indiê  gelegen  is,  verliest ^  deels  door  den  arbeid 
der  poljpen ,  deels  en  vooral  door  de  aanslibbing,  gedurig  aan  diepte 
en  omvang,   en  vroeger  of  later  zal  de  tijd  komen,  waarop  een 


Digitized  by  VjOOQIC 


9 

deel  der  kleine  eilanden  die  thans  de  reede  dekken^  aan  den 
wal  yan  Java  zal  gehecht  worden.  Groote  schepen  kunnen  niet 
meer  dicht  onder  den  wal  komen,  maar  blijven  liggen  op  de 
zoogenaamde  Buitenreede,  waar  de  diepte  nog  van  5  tot  12  va- 
demen bedraagt^  maar  de  bodem  toch  ook  bestaat  uiteenweeke 
blauwe  modder ,  waarin  de  ankers  al  spoedig  zoo  diep  indringen , 
dat  men  van  tijd  tot  tijd  tot  verankeren  genoodzaakt  is.  Yoor 
de  schepen  die  in  ballast  komen ,  is  het  uitwerpen  daarvan  alleen 
nog  op  de  Buitenreede  geoorloofd,  en  men  blijft  daar  ook  bg 
voorkeur  liggen  met  het  oog  op  de  gezondheid ;  want  de  Binnen- 
reede  deelt  in  ruime  mate  in  de  schadelijke  gevolgen  der  ver- 
pestende dampen^  die  uit  de  strandmoerassen  opstijgen,  en  des 
morgens  het  gezicht  van  de  reede  op  de  stad  veelal  geheel  on- 
derscheppen '). 

Men  kan  wel  nagaan  dat  de  aankomst  te  Batavia  de  verwach- 
tingen der  reizigers  veelal  teleurstelt.  De  moerassige  kust,  met 
de  gewone  strandvegetatie  bedekt;  het  land,  naar  alle  zijden  vlak 
en  alleen  eenigszins  belangwekkend  door  de  verscheidenheid  van 
het  groen ;  terwgl  men  slechts  bij  helder  weder  de  omtrekken 
der  Blauwe  Bergen  aan  den  horizon  zich  ziet  afteekenen ;  de  stad ; 
voor  den  eersten  aanblik  slechts  vertegenwoordigd  door  een 
vuurtoren ,  eenige  aarden  versterkingen  en  enkele  steenen  huizen 
aan  het  einde  van  een  kanaal,  dat  niet  broeder  is  dan  30  k  40 
voet  en  door  steenen  muren  van  vijf  voet  hoogte  wordt  ingesloten ; 
dit  alles  levert  niet  de  trekken  van  een  tafereel  waarin  het  oog 
zich  verlustigt  en  dat  aan  de  verbeelding  voedsel  geeft.  De  las- 
tige formaliteiten  aan  den  Boom ,  waarover  vele  reizigers  plachten 
te  klagen;  de  gedurige  verwijzingen  van  den  Qrooten  Boom 
naar  den  Kleinen  en  omgekeerd,  waaraan  onbekendheid  met  de 
bestaande  verordeningen  den  nieuw  aangekomene  bloot  stelden, 
zullen,  naar  ik  vertrouw,  in  de  laatste  jaren,  bij  de  vereenvoudi- 
ging der  tarieven  en  het  algemeen  streven  om  de  communicatiên 
gemakkelgker  te  maken  ^  voor  een  minder  omslachtig  onderzoek 
en  een  meer  gereede  toelating  hebben  plaats  gemaakt. 


*)  Ygl.  nog  over  de  baai  van  Batavia  D.  I,  bl.  28. 


Digitized  by  VjOOQIC 


10 

Wij  staan  op  het  punt  yan  in  gedachte  de  oude  stad  te  be- 
treden; maar  misschien  zou  ik  menigen  lezer  teleurstellen ,  indien 
ik  verzuimde  hem  eenigszins  in  te  lichten  omtrent  de  nieuwe 
havenwerken  die  thans  op  eenigen  afstand  ten  Oosten  van  Ba- 
tavia in  aanbouw  zijn^  en  door  wegen  en  een  vaart  met 
de  stad  zullen  verbonden  worden.  Wanneer  men  onder  het 
woord  „ haven ^  een  ingesloten  kom  verstaat,  waar  de  schepen 
in  stil  water  liggen  en  onmiddellijk  aan  den  wal  lossen  kunnen  ^ 
dan  moet  men  vooralsnog  aan  geheel  Nederlandsch  Indië  het 
bezit  eener  haven  ontzeggen.  De  nieuwe  grootsche  plannen  die 
in  1877  een  begin  van  uitvoering  hebben  erlangd,  zullen  Bata- 
via het  eerst  beschenken  met  zulk  eene  inrichting ,  die  door  de  be- 
langrijke uitbreiding  der  stoomvaart  op  Indië  meer  en  meer 
noodzakelijk  is  geworden.  Drie  plaatsen  hebben  aanvankelgk  voor 
den  aanleg  der  nieuwe  werken  om  den  voorrang  gedongen.  Het 
plan  om  de  nieuwe  haven  nabij  de  eilanden  Onrust  en  Kuiper 
te  plaatsen ,  werd  het  eerst  opgegeven ;  meer  beval  zich  het  ont- 
werp aan  om  ze  op  een  afstand  van  1200  tot  1500  meters  be- 
oosten  het  tegenwoordige  havenkanaal  aan  te  leggen;  maar  ten 
laatste  heeft  het  denkbeeld  gezegepraald,  om  Tandjong  Priok, 
den  eersten  vooruitspringenden  landhoek  dien  men  oostwaarts 
van  de  Hoofdstad  in  de  baai  van  Batavia  ontmoet,  voor  het 
groote  werk  uit  te  kiezen.  Ofschoon  de  aanmerkelijke  afstand 
vele  deskundigen  tot  het  tweede  plan  deed  overhellen,  heeft  ten 
slotte  de  overtuiging  den  doorslag  gegeven^  dat  eene  goede ,  niet 
aan  opslibbing  blootgestelde  haven  alleen  bij  Tandjong  Priok 
zou  te  bouwen  zijn.  Ik  kan  echter  niet  ontveinzen  dat  ik  omtrent 
de  gegrondheid  dier  overtuiging  nog  wel  eens  twijfel  heb  hooren 
opperen,  en  dat  nog  de  stemmen  niet  geheel  verstomd  zijn,  die 
het  betreuren,  dat  een  vroeger  plan  van  den  heer  Maarschalk, 
om  een  hoofd  op  ijzeren  schroefpalen  te  doen  uitbrengen,  de 
schepen  daaraan  vast  te  meren,  ten  einde  ze  zonder  behulpvan 
prauwen  te  doen  laden  en  lossen,  en  het  transport  van  en  naar 
de  stad  over  rails  met  stoom  te  doen  plaats  hebben,  bij  de 
latere  onderzoekingen  zoo  geheel  is  ter  zijde  gesteld.  Wèl  heeft 
men  voldingend  kunnen  aantoonen,  dat  het  plan  op  zich  zelf  niet 


Digitized  by  VjOOQIC 


11 

toereikend  was ,  omdat  daarbij  niet  voor  de  veiligheid  der  schepen 
in  den  Westmoeson  was  gezorgd;  maar  het  blijft  de  vraag  of 
het  niet^  aangevuld,  zooals  is  voorgesteld,  met  den  bouw  van 
een  bescfauttenden  zeebreker,  met  veel  minder  kosten  eene  vol- 
doende verbetering  zou  hebben  opgeleverd ,  onderhevig  aan  minder 
gevaar  dat  de  werking  der  natuur  in  hare  worsteling  tegen  het 
menschelijk  genie  (of  —  men  vergeve  mij  de  woordspeling  — 
de  Nederlandsche  genie)  de  overhand  behoudt  *). 

Niemand  kan  vuriger  dan  ik  wenschen  dat  de  vrees  der  zwaar- 
hoofden ongegrond  blijke.  In  ieder  geval  neemt  het  plan  der 
haven  te  Tandjong  Priok  voor  zich  in  door  de  grootschheid  van 
het  ontwerp  ^n  de  kracht  waarmede  de  uitvoering  is  aangevat. 
Men  vergunne  mij  aan  het  jongste  Begeeringsverslag  over  de 
Koloniën  (dat  van  1877)  een  kort  overzicht  van  de  ontworpen 
werken  bij  Tandjong  Priok  te  ontleenen. 

„Te  Tandjong  Priok  zal  moeten  worden  aangelegd  eene  voorhavon, 
besloten  tasschen  twee  zeehoofden ,  die  te  zamen  3728  meters  lang  zijn ; 
Toorts  eene  binnenhaven  ter  lengte  van  1300  meters  en  ter  breedte  van 
175  meters,  met  twee  loskaden,  die  te  zamen  1388  meters  lang  zullen 
zijn.  Het  haventerrein  zal  van  de  noodige  inrichtingen,  als  entrepots, 
loskranen  ,  spoorwegen  enz.  moeten  worden  voorzien.  Tusschen  de  haven 
en  de  hoofdplaats  Batavia  zullen  moeten  worden  aangelegd  een  spoor- 
weg van  bgna  8  kilometers  met  dubbel  spoor,  een  rijweg  breed  15 
meters  en  een  scheepvaartkanaal  met  jaagpad. 

,De  zeehoofden  zullen  zjjn  samengesteld  uit  ongeveer  800,000  kubiek- 
meters  stortsteen,  64,100  kubiek-meters  beton  en  76,500  kubiek-meters 
zand. 

„Tot  de  vorming  van  de  voorhaven  en  de  binnenhaven  zullen  moeten 
worden  uitgebaggerd  ongeveer  6,000,000  kubiek-meters  specie  en  uit- 
gegraven nagenoeg  400,000  kubiek-meters.  Bovendien  moeten  voor 
glooiingen  nog  worden 'verwerkt  10,000  kubiek-meters  steen. 

„Voor  den  bouw  der  loskaden  worden  vereischt  20,000  heipalen, 
10; 000  kubiek-meters  zand,  44,000  kubiek-meters  beton  en  14,000  ku- 
biek-meters metselwerk. 

„De  kosten  der  verschillende  inrichtingen  op  en  bij  het  haventerrein 
zgn  op  omstreeks  f  1,000,000  geschat. 

„Yoor  den   aanleg   van   den   spoorweg,  den  rijweg  en  het  jaagpad 


*)  Wie  er  nog  belang  in  stelt  dit  plan  te  leeren  kennen ,  kan  daarover  het 
T.  V.  N.  I.  Jg.  1861,  D.  II,  bl.  208  vv.  raadplegen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


12 

tuBBchen  Tan^jong  Priok  en  de  hoofdplaats  Batavia  moeten  ploB  minus 
600,000  kubiek-meters  grond  verzet  worden,  en  versoheidene  Taste  en 
beweegbare  bruggen  zgn  in  die  wegen  noodig. 

„Tot  de  vorming  van  het  scheepvaartkanaal  moeten  167,000  kubiek- 
meters  grond  uitgegraven  en  703,000  kubiek-meters  uitgebaggerd  worden. 

„De  ontzachlijke  hoeveelheid  natuurlijke  steen ,  die  blijkens  het  boven- 
staande noodig  is ,  zal  ontleend  worden  aan  de  trachiet-rotsen  te  Merak , 
aan  de  straat  Soenda  gelegen .... 

„Het  baggerwerk  in  de  voorhaven  zal  geschieden  met  drie  bagger- 
molens  (stoomschepen)  van  bijzonder  groot  vermogen,  die  te  Qlasgow 
gebouwd  worden . .  • .  •  Deze  worden  ook  gebruikt  om  de  koraalriffen 
in  de  voorhaven  op  te  ruimen. 

„De  binnenhaven  te  Tandjong  Priok  moet  geheel  in  de  kttst  worden 
uitgegraven.  Daar  waar  tot  dusver  klappertuinen  werden  aangetroffen, 
op  eene  hoogte  van  2  meters  boven  laagwater ,  zullen  over  eenige  jaren 
groote  schepen  moeten  binnenvallen  om  te  lossen  en  te  laden  langs 
een  gemetselde  kade.  Aanvankel^k  zal  de  grond  door  handenarbeid 
worden  afgegraven,  maar  ook  hier  zullen  machinale  krachten  worden 
gebezigd,  zoodra  de  voor  het  graaf-  en  baggerwerk  in  de  binnen- 
haven  bestemde   vaartuigen  uit  Europa  zullen  zgn  aangekomen 

Baggermolens  van  dezelfde  soort  zullen  ook  gebezigd  worden  voor  het 
tot  stand  brengen  van  het  scheepvaartkanaal  tusschen  Tandjong  Priok 
en  Batavia 

„De  kaaimuur  langs  de  binnenhaven  is  niet  het  minst  omvangrgke 
werk  dat  uitgevoerd  moet  worden.  De  vele  duizenden  palen  die  daar- 
voor benoodigd  zgn,  zullen  worden  ingeheid  met  Morrison's  en  Boeff's 
stoomheien ..... 

„Ten  einde  de  aanzienlgke  hoeveelheid  beton  te  verkrijgen ,  die  voor 
den  kaaimuur  en  de  zeehoofden  benoodigd  is,  wordt  een  fabriek  ge- 
bouwd met  vier  stellen  machines,  die  dagelgks  in  10  uren  tijds  240 
kubiek-meters  beton  zullen  kunnen  leveren.  Tan  deze  fabriek  zullen 
de  betonblokken  over  een  spoorweg  naar  de  havendammen  vervoerd 
worden. 

„Voorts  zullen  te  Tandjong  Priok  kalk-  en  cementbrander|jen  en 
steenfabrieken  moeten  verrazen,  en  zal  aldaar  een  uitgebreid  atelier 
moeten  worden  opgericht  voor  alle  herstellingen  aan  het  materiaal, 
waarin  dus  een  volledige  bankwerkerij ,  smederij,  ketelmakerij ,  koper- 
gieterg  en  eene  inrichting  voor  machinale  houtbewerking  eene  plaats 
moeten  vinden;  terwijl  voorts  een  ijzeren  drijvend  dok  is  aangeschaft 
om  te  allen  tgde  de  noodige  voorzieningen  te  kunnen  aanbrengen  aan 
de  27  stoomvaartuigen  en  30  kleinere  vaartuigen  die  bij  den  haven- 
bouw  gebezigd  worden. 

„Het  verbruik  van  steenkolen  zal  bij  den  havenbouw  natuurlijk  zeer 


Digitized  by  VjOOQIC 


13 

a^jüzieDlffk  zgn,  daar  de  27  stoomYaartuigen  en  tal  van  maoluiieriën 
foortdurend  gevoed  moeten  worden.  Zeer  groote  depots  moeten  dan 
ook  daarvoor  worden  opgericht . . , . . 

„Voordat  met  eenigen  anderen  arbeid  begonnen  werd,  is  een  arte- 
sische put  te  Tandljong  Priok  gegraven ,  die  uitstekend  drinkwater  op- 
levert ,  dat  door  eene  leiding  over  het  geheele  werkterrein  zal  verspreid 
worden. 

„De  verwachting  mag  gekoesterd  worden ,  dat  de  Bataviasche  haven- 
werken, zooals  zij  thans  zijn  aangevat,  binnen  negen  jaren  voltooid 
zullen  zgn;  voorzeker  een  kort  tgdsbestek,  in  vergel^king  met  de  ter- 
mgnen  die  noodig  zijn  geweest  voor  de  uitvoering  van  zeewerken  van 
minderen  omvang  in  Europa.** 

Na  deze  uitweiding  keeren  wy  naar  den  Boom  ^  anders  gezegd 
het  Tolkantoor,  terug.  De  reiziger,   die  hier   zgne  zaken  heeft 
afgedaan,  zal,  zoo  hij  niet  door  vrienden  of  bloedverwanten  wordt 
afgehaald,  vermoedelgk  plaats  nemen  in  een  der  niet  zeer  schit- 
terende  huurrijtoigen ,    die   bij    de  Nieuwe  Stadsherberg ,  dicht 
bg    de   landingsplaats^  gereed   staan   en  hem  door  Chineesche 
voerlieden    voor   3    k   4   gulden   per   rit   worden    aangeboden, 
om   zich    naar   een   der  logementen  van  Molenvliet  of  Rijswijk 
te  laten  brengen,  terwijl  hij  zgne  koffers  aan  de  veilige  hoede  van 
de  Bataviasche  koeli's  toevertrouwt.  Het  zou   echter  ook  kun- 
nen  zgn   dat  hij    de  voorkeur  gaf  aan   het   vervoer  met   den 
spoorweg  Batavia — Buitenzorg,  die  met  een  zijtak  aan  den  Klei- 
nen Boom  verbonden  is,  en^   daar  hij  twee  halten  heeft  in  de 
bovenstad,   Noordwijk   en  Koningsplein  geheeten,  ook  voor  de 
gemeenschap  tusschen  het  oude  en  het  nieuwe  Batavia  een  groot 
gemak  oplevert.  Het  hoofdstation  ligt  achter  het  Stadhuis  in  het 
midden  der  stad,   aan  een  kanaal  waar  de  zeeprauwen  kunnen 
laden  en  lossen.  Binnen  de   stad  en  tot  aan   den  post  Meester 
Comelis,  die,  op  een  afstand  van  5.7  kilometer  van  het  station 
Koningsplein,  met  een    zgtakje  aan  den  weg  verbonden  is,  en 
welke  plaats  eigenlijk  eerst  als  het  eindpunt  der  woningen  van  de 
Europeesche  bevolking  van  Batavia  kan  beschouwd  worden ,  loopen 
zoogenaamde  omnibustreineU;  die  zeer  onkostbaar  zijn  ingericht; 
een  laag  tarief  hebben ,  veelvuldige  gelegenheid  tot  in-  en  uit- 
Btggen  verleenen,  en  dien  ten  gevolge  zeer  geriefelijk  zijn;  maar 


Digitized  by  VjOOQIC 


14 

weinig  geschikt  om  een  denkbeeld  te  geven  van  den  spoed  dien 
het  vervoer  door  stoomkracht  kan  bereiken.  Nog  kan  men  zich 
voor  de  gemeenschap  tusschen  de  oude  en  nieuwe  stad  bedienen 
van  den  in  1869  tot  stand  gebrachten  paardenspoorweg,  die  zijn 
hoofdstation  heeft  bij  de  sociëteit  de  Harmonie  in  Rgswijk,  en 
welks  lijnen  zich  vandaar  uit  naar  de  oude  stad  en  zuidwaarts 
over  Bjramat  tot  Meester  Comelis  uitstrekken ,  terwijl  de  exploi- 
tatie eener  derde  lijn  in  derichting  van  TanahAbang  in  1870  we- 
gens de  nadeelige ,  resultaten  werd  opgegeven.  Aanvankelgk  werd 
van  den  paardenspoorweg  een  ruim  gebruik  gemaakt  en  bleek 
hij  in  eene  diepgevoelde  behoeftete  voorzien,  doch  sedert  in  1871 
de  spoorwegsectie  van  den  Kleinen  Boom  tot  het  Koningsplein  en  in 
1872  ook  het  gedeelte  van  het  Koningsplein  tot  Meester  Cornelis 
voor  het  verkeer  werd  geopend ,  deed  zich  eene  sterke  verminde- 
ring in  het  vervoer  met  den  tramway  gevoelen^  en  in  1874  be- 
gon men  zelfs  te  duchten  dat  de  geheele  onderneming  zou  moeten 
worden  opgegeven.  Nadat  echter  de  exploitatie  in  dat  jaar  in  andere 
handen  is  overgegaan ,  en  meer  zorg  aan  de  geheele  onderneming 
besteed  is,  zijn  de  uitkomsten  weder  gunstiger  geworden  en 
schijnt  geene  staking  meer  te  vreezen  te  zijn,  ofschoon  een  van 
de  Eegeering  gevraagd  subsidie  werd  afgewezen.  Merkwaardig  is 
het  ook  dat  noch  spoorweg  noch  tramway  blijvende  afbreuk 
schijnen  gedaan  te  hebben  aan  het  vervoer  der  inlanders  en 
Chineezen  met  zoogenaamde  „kar  peer''  (karren  op  veeren).  Dit 
vervoer  had  reeds  in  1865  zoodanigen  omvang  verkregen,  dat 
de  ingenieur  Henkett  op  éénen  dag,  voor  de  toko  van  den  heer 
Tentée  op  Molenvliet,  584  zoodanige  karren  in  de  richting  naar 
en  693  in  de  richting  van  de  stad,  te  zamen  1277,  bevattende 
1707  personen,  zag  voorbijrijden  ^).  Ofschoon  thans  de  stoom*  en 
paardenspoorweg  met  dit  vervoermiddel  concurreeren,  zegt  het 
Koloniaal  Yerslag  over  1875,  dat  de  kar  peer  nog  gedurig  in 
aantal  toenemen. 

Ook  wij  willen ;  al  is  onze  reis    slechts  eene  denkbeeldige, 
ons  naar  de  nieuwe  stad   spoeden,  die  het  verre  in  aantrekke- 


>)  T.  y.  N.  I.  1867.  U.  341. 


Digitized  by  VjOOQIC 


15 

l^kheid  van  het  oude  Batavia  wint,  maar  toch  niet  voordat  wg 
althans  een  vluchtigen  blik  hebben  geworpen  op  het  vele  merk- 
waardige dat  ook  nu  nog  de  oude  stad  aan  den  opmerkzamen 
beschouwer  aanbiedt  en   aan  haren  vroegeren  luister  herinnert. 

Yan  den  boom  het  kanaal  in  zuidwaartsche  richting  volgende , 
komt  men  weldra  aan  een  valbrug,  gelegd  over  de  gracht  die 
het  voormalige  kasteel  omringde,  en,  de  brug  overgaande,  op 
het  ruime  plein,  dat  de  plaats  van  het  gesloopte  kasteel 
inneemt,  en  thans  eene  woeste,  verlaten,  slechts  voor  een 
klein  deel  met  pakhuizen  bebouwde  ruimte  vormt,  hier  endaar 
met  waroe-boomen  beplant ,  die  geen  zeer  aantrekkelijk  aanzien 
hebben.  Bg  het  sloepen  van  het  kasteel  heeft  men  de  Pinang- 
poort  gespaard,  die  aan  de  zuidzijde,  d.  i.  aan  den  kant 
der  esplanade,  binnen  de  zoogenaamde  Landpoort  was  ge- 
bouwd, en  nadat  deze  laatste  wegens  hare  bouwvalligheid  was 
a%ebroken,  den  zuidelijken  toegang  tot  het  binnenplein  van 
het  kasteel  en  de  daarop  uitkomende  gebouwen  vormde.  Die 
Pinangpoort,  die  vroeger,  vooral  aan  de  kooplieden,  onder- 
kooplieden en  andere  Compagnie's  dienaren  tot  verzamelplaats 
diende,  om  het  nieuws  van  den  dag  te  vernemen  en  te  bespre- 
ken, prijkt  met  acht  witte  zuilen,  ieder  eene  zwarte  vaas,  om- 
hangen met  witte  festons,  dragende,  en  heeft  aan  weerszijden 
groote  nissen,  met  kolossale  steenen  beelden ,  die  Mars  en  Minerva 
voorstellen. 

Tegenover  de  Pinangpoort  ligt  weder  een  valbrug,  die  den 
weg  baant  naar  het  voormalige  buitenplein  van  het  kasteel  of 
de  esplanade.  Dit  was  in  vroeger  tijd  beplant  met  onderschei- 
dene rgen  tamarindeboomen ,  die  eene  verkwikkende  schaduw 
gaven  en  waarvan  de  middelste  zoo  breed  was,  dat  er  drie 
koetsen  naast  elkander  konden  rijden  ^).  Thans  is  er  nog  slechts 
eene  enkele  vrij  lommerrijke  laan  over,  en  wanneer  men  deze 
doorrgdt  om  aan  de  andere  zijde  van  het  plein  de  voormalige 
Prinsenstraat  te  bereiken,  die  lijnrecht  naar  het  Stadhuisplein 
voert,  laat   men  aan  zijn  rechterhand,  ongeveer  in  het  midden, 


»)  Valentgn  IV,  1,  237. 


Digitized  by  VjOOQIC 


16 

een  kolossaal  stak  ijzeren  geschut  en  daarachter  weder  eenige 
pakhuizen  liggen.  Het  kanon  is  voor  de  inlanders  een  voorwerp 
van  bgzondere  vereering.  De  druif  stelt  ni^melijk  eene  gesloten 
hand  voor,  waarvan  de  voorste  vingers  en  de  duim.  in  eene 
houding  zgn  gebracht,  die  den  Javaan  het  symbool  der  voort- 
brengende natuurkracht,  den  lingga,  herinnert ;  en  zoo  zeer  verkeert 
nog  de  in  naam  Mohammedaansche  inlander  onder  den  invloed 
van  den  voorvaderlgken  natuurdienst,  dat  hier  gedurig  offers 
van  rijst,  reukwerk  en  bloemen  worden  nedergelegd,  en  kinder- 
looze  vrouwen  aan  het  hier  uitgesproken  gebed  om  vruchtbaar- 
heid eene  buitengewone  kracht  toekennen. 

De  Prinsenstraat  heeft  thans  het  karakter  van  een  landweg 
erlangd,  die  goed  belemmerd  en  slechts  hier  en  daar  nog  met 
huizen  omzoomd  is.  Evenwgdig  met  haar  strekt  zich  aan  de 
linkerhand  de  Tijgersgracht  uit,  eenmaal  de  roem  van  het  oude 
Batavia.  Yalentijn  zegt,  dat  deze  Ignrechte,  sierlijk  beplante 
gracht  alles  overtrof  wat  Amsterdam  te  aanschouwen  gaf  ^),  en 
de  Marre  beschrijft  haar  in  zgnen  lofzang  op  Batavia ') ,  als  een 
kanaal  dat 

„Een  reeks  paleizen  trotsch  doet  stijgen  in  de  lucht 
En  prijkt  ten  einde  toe  met  schoone  bouwjuweelen , 
Wier  witte  moren  en  doorwrochte  kapiteelen, 
Verrijkt  en  opgesierd  met  lijstwerk  en  festoen, 
Beschaduwd  door  een  dreef  Tan  eeuwig  lentegroen, 
Den  geest  des  vreemdelings  verbazen   door  hun  luister.*^ 

Maar  sedert  lang  reeds  was  van  dien  luister  niets  overig,  dan 
een  vuil,  drabbig  water,  hier  en  daar  overwulfd  door  verval- 
len steenen  bruggen,  besloten  tusschen  kaden  met  ingestorte 
beschoeiingen  en  met  gras  en  ruigte  bedekt,  en  omzoomd  door 
de  puinhoopen  der  huizen,  die  eenmaal  aan  de  rijkste  burgers 
van  Batavia  tot  woonplaats  strekten. 

Het  belangrijkste  overblijfsel  van  het  oude  Batavia  is  ongetwg- 
feld  het  Stadhuis ,  gelegen  langs  de  zuidzijde  van  het  Stadhuisplein 
recht  tegenover  de  Pinangpoort.  Met  de  Stadsboeien,  die  er  ter 


»)  T.  a.  p.  232. 

^  De  Marre,  Batavia,  blz.  84. 


Digitized  by  VjOOQIC 


17 

rechterzijde  aan  palen  en  Yoor  de  preventieve  beohtenis  van  beschnl- 
digden  bestemd  zijn,  en  een  ander  soortgelijk  bijgebouw  aan  den 
linkerkant;  strekt  het  zich  uit  van  de  Nieuwpoortstraat  links  tot 
aan  de  Tggersgracht  rechts.  De  naam  „Stadhuis'  dien  het  nog 
steeds  in  de  wandeling  draagt,  brengt  ons  het  vroeger  bestuur 
van  het  CoHegie  van  Schepenen  over  de  hoofdstad  van  Neder- 
landsêh  Indie  *)  voor  den  geest,  maar  voegt  minder  bg  de  tegen- 
woordige bestemming  van  het  gebouw;  want  bg  gemis  van  alle 
municipale  instellingen  heeft  Batavia  geen  stadhuis  meer  noodig , 
en  het  zijn  thans  de  bureaux  van  den  Resident  die  in  zgne 
ruime  zalen  gevestigd  zijn.  De  Raad  van  Justitie  die  hier  vroeger 
ook  zijne  zittingen  hield  heeft  sedert  1870  een  eigen  ruim  gebouw 
op  het  Stadhuisplein  aan  de  oostzijde  van  het  Stadhuis  erlangd. 
Het  eerste  stadhuis  van  Batavia,  in  1652  gebouwd,  werd  in 
1706  omvergehaald,  omdat  men  het  niet  meer  in  overeenstem- 
ming vond  met  het  steeds  toenemend  aanzien  der  stad.  Het 
nog  aanwezige  gebouw  werd  in  1707  aangevangen  en  in  1710 
voltooid,  maar  moet,  te  oordeelen  naar  het  resultaat  der  verge- 
lijking van  de  afbeeldingen  bij  Yale&tgn  en  Heydt  met  heden- 
daagsche  photographische,  vooral  wat  het  middendeel  betreft, 
nog  al  belangrijke  veranderingen  ondergaan  hebben.  Het  recht- 
Ignige,  in  verhouding  tot  zijne  breedte  lage  gebouw  heeft 
namelgk  een  vooruitspringend,  door  vier  zuilen  gedragen  mid- 
delstuk, dat  een  ruim  portaal  vormt,  met  een  broeden  boog- 
vormigen  ingang,  waartoe  een  stoep,  die  aan  drie  zijden 
met  vgf  trappen  opgaat^  den  toegang  geeft,  en  die  aan  weers- 
zijden door  een  smalleren  boog  geflankeerd  is.  Boven  het  portaal 
heeft  dit  middenstuk  vier  ramen,  en  daarboven  een  fronton ; 
waorvAu  het  fries  zonder  eenig  sieraad  is,  maar  dat  op  de  spits 
een  vrouwenbeeld  draagt,  de  Gerechtigheid  voorstellende,  ter 
vervanging  van  dat  hetwelk  vroeger  in  een  nis  midden  in 
een  boven  het  portaal  zich  verheffend  rondeel  (de  uitdrukking 
is  van  Yalentijn)  was  geplaatst,  en  toen  door  het  wapen  der 
Vereenigde  Nederlanden,  het  wapen  van  Batavia  (een  uitgeto- 
gen zwaard  en  een  lauwerkrans  dragende) ;  en  het  bekende ,  mede 

»)  Zie  Dl.  II,  blz.  300,  529,  573,  599. 

m.  2 


Digitized  by  VjOOQIC 


18 

op  een  ws^enscbild  geplaatste,  merk  der  Compagnie  (de  letters 
Y  O  C  op  eigenaardige  wijze  veriionden)  waa  omgeven  ^).  Zonderling 
is  het  dat  in  eenige  nieuwere  besohr  ij  vingen  nog  steeds  Yalentgns 
Yoorstelling  van  dat  halfcirkelvorniige ,  yan  v/>ren  vlakke ,  sooge* 
naamde  rondeel  met  zijne  sieraden  bijna  woordelijk  ia  overgeno- 
men ').  Het  overige  van  het  gebouw  schjjnt  minder  veraadering 
ondergaan  te  hebben.  Kog  heeft  het  slechts  ééne  verdieping  en 
zoowel  beneden  als  hoYen  tien  vierkante  vensters ,  yi|f  aan  ieflere 
zijde  van  het  middelstuk ,  en  nog  verheft  zich  midden  uit  het  dak  een 
koepelvormige  toren ;  maar  het  vrouwenbeeld  met  een  zeil  in  de 
ééne  en  een  pijlbundel  in  de  andere  hand ,  dat  vroeger  als  windwgzer 
op  den  top  van  dien  toren  prijkte ,  heeft  thans  voor  een  zeer 
alledaagschen  windwijzer  en  een  vlaggestok  plaats  gemaakt. 

In  de  oude  beschrijvingen  wordt  ook  de  schoonheid  der  ver- 
trekken zeer  geroemd  en  inzonderheid  veel  lof  toegezwaaid  aan 
de  rijke  versiering  van  de  raad-  of  jschepenkamer.  Doph  de  heer 
Gevers  Deynoot^  die,  op  zjjne  reis  naar  Oost-Indiê,  hier  vruch- 
teloos naar  eenig  merkwaardig  overblijfsel  uit  de^  tijd  der  Com- 
pagnie zocht,  zegt')  dat  hij  het  Stadhuis  „inwendig  slechts  een 
stevig,  maar  smakeloos  gebouw  der  17^e  (lees  het  begin  der 
18de)  eeuw  vond.^  Zoowel  naar  oudere  als  nieuwere  af  beeldingen 
te  Qordeelen,  zou  ik  geneigd  zijn  deze  woorden  ook  op  het  uit- 
wendig voorkomen  van  voorheen  en  thans  toe  te  passen ,  en  de 
uitspraak  van  de  Marre  *)  dat  dit  gebouw 

„ukmnnt  in  den  rang  der  prachtige  gesiiehten 
„Als  Yenns  in  het  heir  der  andre  sterrenlichten/ 

op  rekening  der  gewone  grootspraak  van  de  lofdichters  te  stellen. 
Rechts  van  den  weg  dien  wij  van  den  Boom  tpt  bet  Stadhuis 
volgden,  aan  de  Groote  Rivier  zelve,  die  als  in  een  binnen 
kaden  besloten  kanaal  de  stad  midden  doordeelt,  vindt  men  de 
voornaamste  kantoren  en  handelsétablissementen.  Yooral  nemen 
de   Êiktorie   en   de    magazgnen    der    Handelmaatschappg    eene 


1)  Yalcntijn  lY.  I.  235;  Heydt,  Schauplatz  Yon  Afrioa  and  Ost-Indiën.  5. 

2)  Y.  d.  Aa,  Ned.  O.-Ind.  II.  339;  Plantinga's  Oost-Indië,  bl.  63. 

3)  Herinneringen  cener  reis  naar  Ned.  O.-I.  in  1862,  bl.  20. 
*)  Batavia,  bl.  85. 


Digitized  by  VjOOQIC 


19 

groote  ruimte  in,  en  de  daaryoor  ingerichte  oude  gebouwen  dra- 
gen in  hunne  hechtheid  en  uitgestrektheid  het  bewgs,  hoezeer 
bier  alles  wat  met  den  handel  der  Compagnie  in  yerband  stond, 
op  ruime  schaal  was  ingericht.  Hier  vindt  men  ook  de  magazijnen 
der  Marine  en ,  neyens  de  visch* ,  koren- ,  hoender-  en  groentemark- 
ten, de  kantoren  der  stoomvaart*  en  assurantie-maatschappijen  en 
die  der  voornaamste  handelshuizen ,  der  advokaten  en  der  nota- 
rissen, —  in  één  woord  het  middelpunt  van  alle  zaken  die  nog 
in  het  oude  Batavia  gedreven  worden,  dat,  voor  de  hier  geves- 
tigde Europeanen,  gelijk  de  City  voor  de  bewoners  van  Londen, 
alleen  nog  de  stad  van  zaken  is^  die  zij  zich  haasten  te  ont- 
vluchten, om  rust,  uitspanning  en  levensgenot  in  hunne  luch- 
tige en  door  heerlgke  tuinen  omringde  woningen  in  de  buiten- 
wgken  te  zoeken. 

De  nog  niet  vermelde  publieke  gebouwen  en  grachten  of  straten 
van  Batavia  bieden  niets  aan  dat  ons  behoeft  te  weerhouden  van 
ten  spoedigste  dat  voorbeeld  te  volgen;  doch  een  bezoek  aan 
het  Chineescfae  kamp  zal  de  vreemdeling  die  het  eerst  Batayia 
betreedt,  zeker  niet  licht  verzuimen,  en  ook  wij  mogen  daarom 
niet  nalaten  er  althans  vluchtig  onze  aandacht  aan  te  schenken. 
Een  enkel  woord  over  de  Chineezen  op  Java  in  het  algemeen 
moge  voorafgaan. 

Het  Regeeringsreglement  voor  !N'ed.-Indië  verdeelt  in  art.  109 
de  geiieele  bevolking  die  in  Insulinde  onder  het  Nederlandsch 
gezag  staat,  met  het  oog  op  haren  rechtstoestand,  in  Euro- 
peanen, Inlanders,  met  Europeanen  gelijkgestelden,  met  Inlan- 
ders gelijkgestelden.  Deze  laatste  klasse  wordt  gevormd  door 
aUe  niet-Europeanen  en  niet-Inlanders  die  Mohammedanen  of 
Heidenen  zijn,  met  andere  woorden,  door  hen  die  gewoonlijk 
, vreemde  Oosterlingen^  of  ^Oostersche  vreemdelingen^  genoemd 
worden  ').  De  bepalingen  gemaakt  voor  Europeanen  of  Inlanders 
zgn  ook  toepasselgk  op  de  met  hen  gelijkgestelden  ^  voor  zoover 
omtrent  hen  geene  bgzondere  wettelijke  voorschriften  bestaan.  In 

')  Onder  den  naam  „ vreemde  Oosterlingen^  worden  soms  ook  begrepen 
personen  nit  andere  deelen  Tan  den  Archipel  afkomstig  en  dus  ware  inlanders , 
maar  die  niet  met  de   bevolking  waaronder  zij   zich  hebben  nedergezet,  ge- 

2* 


Digitized  by  VjOOQIC 


20 

art.  73  van  het  Reglement  wordt  voorgeschreven,  dat  de  „vreemde 
Oosterlingen^  zooveel  doenlijk  in  afzonderlijke  wijken  vereenigd 
zullen  worden;  onder  de  leiding  van  hoofden  hunner  eigen  natie, 
die  door  de  zorg  van  den  Gouverneur-Generaal  van  de  vereischte 
instructiën  worden  voorzien*  Natuurlgk  zijn  die  eigen  hoofden  steeds 
ondergeschikt  aan  de  hoofden  van  gewestelijk  en  plaatselijk  bestuur. 
Wij  behoeven  ons  hier  niet  te  verdiepen  in  de  rechtsquaestien 
waartoe  deze  zeer  vage  bepalingen  aanleiding  geven,  vooral  met 
het  oog  op  de  met  Perzie,  Marokko,  Turkije  en  Siam  gesloten 
tractateh  en  op  art.  1  van  het  Londensche  tractaat  van  1824;  door 
welke  overeenkomsten  aan  velen  die  anders  onder  de  ;,Oostersche 
vreemdelingen^  zouden  begrepen  zijn ,  onbelemmerde  toelating  op 
den  voet  der  meest  begunstigde  natiën  van  Europa  verzekerd  is  *). 
In  den  jongsten  bevolkingsstaat  van  Java  (einde  1875)  worden, 
nevens  eene  bevolking  van  28,299  Europeanen  en  18,089,299 
Inlanders,  nog  195,384  Chineezen,  9,027  Arabieren  en  13,839 
andere  vreemde  Oosterlingen  vermeld.  De  Arabieren  zijn  groo- 
tendeels TurkschO;  de  andere  vreemde  Oosterlingen,  vermoe- 
delijk vooral  Elingaleezen  of  Mooren  ')  en  Bengaleezen ,  Britsch- 
Indische  onderdanen  ').  Hoofdzakelijk  blgven  alleen  de  Chineezen , 


amalgameerd  zpn ,  zooals  de  Maleiers  en  Boegineezen  op  Java  (Stbl.  1835, 
n»  37),  de  Makassaren  op  Ternate  (Stbl.  1859,  n»  20).  Daarentegen  spreekt 
de  publicatie  van  6  Juni  1866  (Stbl.  n^  56)  van  „Oostersche  yreemdelingen 
of  met  inlanders  gelijkgestelde  personen  ^^^  als  waren  die  uitdrukkingen  Yolkomen 
synoniem.  Art.  73  van  het  Regeeringsreglement  laat  geheel  in  het  midden, 
in  welken  zin  „vreemde  Oosterlingen"  moet  worden  opgevat. 

>)  Zie  hierover  T.  v.  N.  L  1867.  I.  141. 

^)  Zie  D.  II,  bl.  150.  De  Portugeezen,  gewoon  in  Europa  te  strgden  met 
de  Mooren  (Mauri,  Mauritaniërs) ,  noemden  ook  hunne  geloofsgenooten  in 
Indië  „Mooren,"  en  van  hen  is  het  gebruik  om  de  Mohammedanen  van  de 
kust  van  Eëling  „Mooren"  te  noemen,  tot  de  Nederlanders  overgegaan. 

*)  Het  is  echter  nauwelijks  aan  te  nemen,  dat  op  Java  het  aantal  niet 
met  de  inlandsche  bevolking  geamalgameerde  Eb'ngaleezen  en  Bengaleezen 
alleen  bgna  14,000  zou  bedragen.  Hoe  men  tot  dit  betrekkelijk  aanzieniyk 
cgfer  komt,  behoort  tot  de  vele  raadselen  der  Indische  Statistiek.  Op  oudere 
bevolkingsstaten  is  het  cijfer  van  „andere  vreemde  Oosterlingen"  nog  veel  grooter. 
Misschien  telt  men  er  hier  en  daar  ook  nog  wel  Boegineezen ,  Balineezen  en  an- 
deren bg,  die  op  Java  als  vreemdelingen  kunnen  worden  aangemerkt, 
ofschoon  z{j  in  het  Nederlandsch-Indisch  rijk  natuurlijk  inlanders  zgn.  Ygl. 
de  noot  op  de  vorige  blz. 


Digitized  by  VjOOQIC 


21 

d.i.  verreweg  de  talrijkste  klasse  der  vreemdelisgen ,  als  onder- 
worpen aan  de  bepalingen  van  art.  73  van  het  Regeeringsregle- 
ment  en  de  daarop  gebaseerde  verordeningen  over.  In  1871  ') 
werd  bepaald ,  dat  de  Gouverneur-Generaal  de  plaatsen  zou  aan- 
wgzen,  wjiar  hij  wijken  voor  Oostersche  vreemdelingen  wensche- 
Igk  achtte.  Bg  de  daarop  gevolgde  werkelijke  aanwijzing  ')  is 
echter  alleen  aan  wijken  voor  Chineezen  gedacht,  terwijl  eerst 
veel  later,  in  1875'),  bg  wijze  van  aanhangsel;  eene  aanwijzing 
van  wijken  voor  „andere  vreemde  Oosterlingen  dan  Chineezen^ 
gevolgd  is. 

Ofechoon  er  jaarlijks  vele  Chineezen  uit  het  Hemelsche  rijk 
als  immigranten  naar  Java  komen,  wordt  de  snelle  aanwas  van 
het  Chineesch  element  tegengewerkt  zoowel  door 'het  verbod  voor 
vrouwen  om  uit  China  te  emigreeren,  als  door  het  repatriëeren 
van  velen,  die  in  het  Vaderland  van  de  overgewonnen  rijkdom- 
men wenschen  te  genieten.  Maar  daar  staat  tegenover  dat  de 
meeste  Chineezen  op  Java  verbintenissen  aangaan  met  inlandsche 
vrouwen,  waaruit  eene  niet  onbeduidende  bevolking  van  Chinee- 
sche  mestiezen  is  ontstaan.  De  kinderen  uit  die  verbintenissen 
worden  echter  in  den  regel  op  Chineesche  wgze  opgevoed ,  vol- 
gen den  godsdienst  en  de  zeden  van  den  vader  en  behouden  de 
Chineesche  kleederdracht.  Men  noemt  ze  tot  onderscheiding  van 
de  gelmmigreerden ,  die  doorgaans  kee,  d.  i.  gast,  en  als  zij 
pas  zgn  aangekomen  sin-kee,  d.  i.  nieuwgast,  genoemd  wor- 
den, met  den  naam  van  peranakan-Tjina.  In  tegenstelling  met 
kee's  behooren  natuurlijk  de  peranakans  tot  beide  seksen.  De 
mannelijke  peranakans  en  de  kee's  vinden  dus  ook  gelegenheid 
om  vrouwen  te  trouwen  die  reeds  half  van  Chineeschen  landaard 
zijn,  en  wier  afstammelingen  bij  vernieuwde  kruising  met  kee's 
meer  en  meer  tot  het  oorspronkelgk  type  terugkeeren.  Alle  kin- 
deren van  Chineezen   die   zich  niet  in  de  inlandsche  kampongs 

O  StbL  nP  145.  ^  Sibl.  1871 ,  n»  146. 

'}  Stbl.  n^'  83.  Terecht  is  in  deze  laatste  verordening  bepaald,  dat  in  die 
Tan  1871 ,  n^  146 ,  in  het  eerste  lid  van  het  dispositief,  in  plaats  van  «Oos- 
tersche vreemdelingen  ,**  moet  gelezen  worden  „Chineezen".  De  aanwgzing  van 
Chineesche  wgken  in  1871  is  sedert  herhaaldelijk  aangevuld,  b.  v.  StbL  1872 
n^  9,  1875  n'  72,  1876  n®  183. 


Digitized  by  VjOOQIC 


22 

yerliezen,  maar  als  Chineezen  worden  opgevoed^  worden,  in 
weerwil  hunner  geboorte  op  Java,  steeds  tot  de  Chineesche  be- 
volking, en  dus  tot  de  Oostersche  vreemdelingen ;  gerekend.  Hoe 
talrijk  onder  de  Chineezen  op  Java  de  peranakans  en  hunne 
afstammelingen  moeten  wezen  ^  kan  men  het  best  opmaken  uit 
het  betrekkelijk  geringe  overwicht  der  mannelijke  Chineesche 
bevolking  op  de  vrouwelijke,  niettegenstaande  de  sin-kee's  uit- 
sluitend mannen  zgn.  Onder  het  bovengenoemd  cgfer  van  1 95,384 
Chineezen  op  Java  behooren  100,801  tot  het  mannelijke  en  dus 
94,583  tot  het  vrouwelgk  geslacht.  Men  zegt  dat  de  peranakans 
de  energie  der  echte  Chineezen  missen ,  en  daarom  —  ik  spreek 
hier  van  het  standpunt  der  vroeger  zooalgemeene,  in  den  laatsten 
tijd  zeer  getemperde  Chinophobie  —  voor  den  Inlander  minder 
gevaarlijk  en  voor  het  Gouvernement  minder  te  duchten  zijn. 
Reden  te  meer  waarom  het  hard  moest  schijnen,  dat  zg  nog 
altijd  als  vreemdelingen  beschouwd  werden ;  en,  in  bepaalden 
strijd  met  hetgeen  in  zulk  geval  in  ieder  land  van  Europa  zou 
plaats  grijpen,  van  geslachte  tot  geslachte  van  bet  burgerrecht 
bleven  uitgesloten. 

Het  is  intusschen  ontegenzeggelijk,  dat  in  een  gewest  waarin 
eenige  duizenden  Europeanen  over  vele  millioenen  inlanders 
heerschappij  oefenen,  en  eene  breede  klove  de  rechten  en  plich- 
ten van  het  overheerschend  en  het  overheerscht  ras  vaneen 
scheidt,  het  bestaan  en  de  uitbreiding  van  zulk  een  vreemd 
element;  dat  door  godsdienst,  taal,  zeden  en  geaardheid  van 
beide  even  ver  verwijderd  blijft,  en  zich  met  geen  van  beide 
verbroedert,  tot  moeilijke  vragen  aanleiding  geeft.  In  het  stre- 
ven van  de  Compagnie  en  van  het  latere  Cultuurstelsel  naar 
eene  organisatie  van  den  arbeid,  waarbij  aan  ieder  bestanddeel 
der  bevolking  zijne  eigene  scherp  afgebakende  taak  werd  aan- 
gewezen, werd  ook  aan  het  Chineesch  element  een  bijzondere 
werkkring  voorbehouden ;  en  terwijl  het  binnen  dien  kring  on- 
misbaar werd  geacht,  werd  naijverig  gezorgd ^  dat  het  dien  niet 
overschreed.  Men  wilde  niet  meer  Chineezen  dan  men  noodig 
had ,  en  belemmerde  hunne  toelating  of  verzwaarde  de  voorwaar- 
den van  hun  verblijf  wanneer  zij  dreigden  te  talrijk  of  te  machtig 


Digitized  by  VjOOQIC 


23 

te  worden.  Men  trok  hen  met  de  ééne  hand  tot  zich  en  weerde 
hen  met  de  andere.  Men  trok  partij  van  hunne  werkzaamheid, 
hunne  schranderheid,  hunne  onderworpenheid  aan  het  gezag 
waarvan  zij  den  ateun  behoeven ,  maar  waakte  tegen  hunne  sluwheid 
en  hun  oyermoed  als  zg  eenmaal  tot  eer  en  aanzien  zijn  gekomen  ^). 
Maar  men  was  niet  strenger  voor  den  Chinees  dan  voor  den 
Europeaan.  Ook  in  de  Europeanen  verlangde  men  slechts  gewil* 
Iige  dienaren  van  het  gezag  en  van  het  stelsel  dat  het  geroepen 
was  in  het  belang  zgner  meesters  in  Nederland  te  handhaven. 
In  sommige  opzichten  was  aan  den  Chinees  vrijheid  van  bewe* 
ging  gegund,  waar  de  Europeaan  aan  sterke  banden  was  gelegd, 
en  vaak  hoorde  men  de  klacht,  die  niet  altijd  ongegrond  was, 
dat  de  zonen  der  „Bloem  van  het  Midden**  boven  de  Nederland- 
sche  particulieren  Werden  begunstigd.  De  beperkingen  waaraan 
de  Chineezen  onderworpen  waren,  de  hoofdgelden  en  de  belas* 
tingen  op  hunne  spelen  en  op  hunne  levensbehoeften  die  hun 
werden  opgelegd,  moeten  niet  beschouwd  worden  als  het  uit- 
vloeisel van  bgzondere  vrees  of  vgandige  gezindheid ;  zij  maakten 
slechts  een  deel  uit  van  de  stelsels  die  voor  de  opdrgving  der 
dividenden  of  van  het  batig  slot  onmisbaar  werden  geacht. 

Eerst  toen  het  Cultuurstelsel  in  verval  raakte ,  den  Europeaan 
vrijer  beweging  werd  toegekend  en  de  particuliere  industrie  de 
vleugelen  kon  uitslaan,  kregen  de  bepalingen  die  den  Chinees 
verhinderden  met  den  Europeaan  op  gelijken  voet  te  concurreeren , 
een  bepaald  repressief  en  eenigszins  vijandig  karakter.  Vroeger 
deelde  hij,  voor  zoover  zijne  vrgheid  belemmerd  was,  in  het 
algemeene  lot;  thans  werd  zgn  toestand  in  sommige  opzichten 
exceptioneel.  Terwijl  de  Europeanen  zich  meer  en  meer  vrij 
konden  bewegen ;  bleef  de  toegang  tot  de  Preanger  Regentschap- 
pen ,  tot  de  Yorstenlanden  en  Madoera  aan  de  Chineezen  geweigerd , 
en  werd  hunne  opsluiting  in  afzonderlgke  wijken  gehandhaafd; 
en  ofschoon  zg  een  ruim  aandeel  hadden  in  het  particulier 
landbezit   dat   uit   den    verkoop    van    landen    in    den    tijd   der 

')  Eqü  lezenswaardig  OTerzicht  yan  de  maatregelen  sedert  het  herstel  van 
het  Ned.  gezag  op  Java  tot  1S60  ten  aanzien  der  Chineezen  genomen,  vindt 
men  in  het  Aardr.  en  8tat.  Wdbk.  van  Ned.  Ind.,  art.  Java,  biz.  614—687. 


Digitized  by  VjOOQIC 


24 

Compagnie  en  van  Daendels  en  Raffles  is  ontstaan,  werden  zij 
van  bet  huren  van  woesten  grond  in  de  GouTemementslanden 
volgens  de  bepalingen  van  1856  *),  en  van  het  huren  van  grond 
in  de  Yorstenlanden  ')  bepaaldelijk  uitgesloten. 

Doch  bij  het  meer  en  meer  doordringen  van  liberale  begrippen 
is  in  de  laatste  jaren  ook  aan  de  Chineezen  meer  en  meer  vrij* 
beid  gegund.  De  vroeger  voor  hen  gesloten  gewesten  zijn  thans 
op  gelijken  voet  als  alle  andere  voor  hen  geopend  ');  hunne 
toelating  is  ongeveer  op  dezelfde  wgze  als  die  der  Europeanen 
geregeld  *) ;  de  agrarische  wet  sluit  hen  geenszins  buiten  van  de 
verkrgging  van  gronden  in  erfpacht,  waartoe  zg  het  recht  aan 
allo  ingezetenen  van  Ned.  Indië  toekent,  en  zelfs  is,  in  overeen- 
stemming daarmede,  de  ordonnantie  op  bet  verhuren  van  woeste 
gronden  in  1877  ^)  in  dier  voege  gewijzigd,  dat  ook  daarin  de 
uitsluiting  der  Chineezen  vervallen  is.  Yan  exceptioneele  belas- 
tingen op  de  Chineezen  drukkende,  kan  ook  nauwelijks  meer 
sprake  zijn.  Wanneer  in  de  residentie  Batavia  en  in  de  Yorsten- 
landen nog  steeds  eeü  hoofdgeld  van  Chineesche  mannen  van 
14  tot  60  jaren  geheven  wordt,  dan  vervangt  dit  slechts  de  be- 
lasting op  het  bedrijf,  die  overal  elders  ook  door  de  Javanen, 
met  wie  de  Chineezen  zijn  gelijk  gesteld,  betaald  wordt ^  voor 
zoover  zij  zich  met  een  tak  van  ng  verheid  bezig  houden  die  niet 
reeds  door  andere  heffingen  bezwaard  is  ^).  Wanneer  de  heffin- 
gen op  het  houden  van  speeltafels  alleen  op  de  Chineezen  druk- 
ken, dan  staat  dit  in  verband  met  het  dubbelzinnig  voorrecht 
hun  verleend,  om  zich  door  dobbelen  te  ruïneeren;  want  de 
Javaan  mag  zelfs  niet  in  den  omtrek  van  de  topbanen  komen  '). 

Yan  alle  belangrijke  exceptioneele  bepalingen  de  vreemde 
Oosterlingen  en  bijzonder  de  Chineezen  betreffende ^  is  dus  alleen 

»)  Stbl.  no  64.  Vgl.  D.  II.  bl.  694. 

s)  Zie  art    1  van  het  Reglement  yan  1857,  Stbl.  n<>  116. 

3)  Stbl.  1870,  no  80;  1871,  n«  130. 

*)  Stbl.  1872,  n»  40,  41. 

»)  Stbl.  n»  70. 

*)  Stbl.  1857,  n**  99.  De  bedrij fsbelasting  is  tot  heden  in  de  residentie  Ba- 
tavia en  de  Yorstenlanden  niet  ingevoerd. 

7)  Op  de  topbanen  of  toptafels  zgn  nog  altyd  de  bepalingen  van  Staatsbl. 
1849,  n^  52,  Lett.  K,  van  toepassing. 


Digitized  by  VjOOQIC 


25 

hei  samenwonen  in  wgken  onder  hoofden  van  hun  eigen  land- 
aard in  stand  gehouden,  en  dit  is  zelfs  in  later  tijd  zorgvuldiger 
geregeld  dan  ooit  te  voren  was  geschied  ^).  Volgens  de  thans 
geldige  voorschriften  wordt  voor  vestiging  buiten  die  wjjken  steeds 
eene  byzondere  vergunning  van  het  hoofd  van  plaatselijk  bestuur 
vereisoht;  terwgl  door  de  hoofden  van  gewestelijk  bestuur  ves- 
tiging op  andere  plaatsen  dan  waar  wijken  zijn  aangewezen,  in 
het  belang  van  handel  en  nijverheid  of  van  's  lands  pachten  en 
openbare  werken ,  tot  wederopzegging  toe  kan  verleend  worden. 
In  het  algemeen  is  echter  bepaald ,  dat  zg  die  op  het  tijdstip  van 
de  uitvaardiging  dezer  verordening  in  dessa's ,  op  dessagronden , 
op  particuliere  landerijen  of  waar  ook  buiten  de  plaatsen  voor 
de  wyken  aangewezen ,  gevestigd  waren ,  aldaar  bleven  toegelaten , 
en  dat  die  vergunning  ook  voor  hunne  afstammelingen  of  recht- 
verkrijgenden by  Versterf  van  kracht  zou  blijven.  Yestiging  buiten  de 
wyken  anders  dan  met  speciale  vergunningof  op  grond  van  laatst- 
gemelde  clausule ,  werd  met  eene  boete  van  ƒ  25  tot  ƒ  100  strafbaar 
gesteld,  met  bepaling  tevens ;  dat  de  overtreders,  zoo  zy  niet  op 
de  eerste  aanzegging  hunne  woonplaats  naar  de  wijken  over* 
brachten,  door  de  openbare  macht  daartoe  konden  gedwongen 
worden.  By  alle  toegevendheid  blijft  dus  een  streven  merkbaar 
om  veelvuldige  rechtstreeksche  aanraking  van  de  Chineezen  met 
de  inlandsohe  bevolking  tegen  te  gaan,  en  te  zorgen  dat  zij  in 
de  Maatschappij  geen  overwegenden  invloed  erlangen.  En  inder- 
daad^ al  mogen  wij  aannemen  dat  de  schilderingen  al  te  zwart 
zijn  die  den  Chinees  voorstellen  als  onvatbaar  voor  alle  hoogere 
motieven ,  als  in  al  zijne  handelingen  alleen  door  geldzucht  en  eigen- 
baat bestuurd,  als  den  vampyr  van  den  Javaan,  die  zyne  prooi 
niet  loslaat  zonder  hem  den  laatsten  bloeddroppel  te  hebben  af- 
gezogen  ') ,  —  die  voorzorgen  schijnen  mij  door  eene  rechtma- 
tige voorzichtigheid  te  zyn  ingegeven.  In  het  verhaal  eener  reis 
over  Java  door  een  Engelschman,  dien  men  zeker  niet  van 
partijdigheid  voor  de  Nederlandsche  koloniale  politiek  mag  ver- 


»)  Kamelgk  bij  de  ordonnantie  van  1866 ,  Stbl.  n®  57. 
^  Zie  b    y.   in   Brnmund's  Indiana ,    2«  8t.  bl.  136,  het  verhaal  „de  Chi- 
neeBche  muil^  getiteld. 


Digitized  by  VjOOQIC 


2Ö 

denken,  trof  mij  de  uitdrukking,  „dat  de  strengheid  van  bet  Neder- 
landsch  gezag  in  zeker  opzicht  voor  den  Chinees  zelven  heilzaam  is 
te  achten;  want  dat,  tenzij  eene  sterke  hand  hem  onderhoudt^ 
hg  vaak  zoo  onbeschaamd  en  aanmatigend  wordt,  dat  hg  niet 
te  verdragen  is^.  En  die  schrijver  spreekt  zoo  op  grond  der  erva- 
ring, die  hij  te  Singapoera  en  Pinang  had  opgedaan,  en  komt 
er  voor  uit  dat  de  beleefde  Chinees  van  Java,  die  opstaat  als 
een  Europeaan  hem  voorbijrijdt,  met  de  overmoedige  grofheid 
zijner  landgenooten  in  de  Engelsche  koloniën  een  gunstig  con- 
trast vormt  ^).  Wie  het  wenschelgk  acht  de  banden  die  de 
Chineezen  nog  op  Java  in  bedwang  houden ,  geheel  te  slaken ,  zal, 
dunkt  mij,  wel  doen  met  aan  zgne  denkbeelden  althans  geen  praktisch 
gevolg  te  geven,  alvorens  de  Chineezen-quaestie  grondig  te  heb- 
ben bestudeerd ,  zooals  zjj  zich  thans  in  Califomiê  voordoet '). 
Maar  in  weerwil  van  alles  wat  tegen  de  Chineezen  kan  worden 
ingebracht,  is  het  niet  vreemd  dat  zg  hunne  warme  voorstanders 
hebben;  want  hunne  veelsoortige  bruikbaarheid  kan  zelfs  hun 
grootste  vijand  niet  ontkennen.  Yroeger^toen  de  Europeanen  op 
Java  met  de  Inlanders  weinig  in  aanraking  kwamen ,  achtten  zij 
de  diensten  der  Chineezen  als  handwerkslieden  onontbeerlijk, 
en  ofschoon  later  genoeg  is  gebleken,  dat  ook  de  Javaan  een 
zeer  bruikbaar  ambachtsman  kan  wezen,  moet  hij  toch  in  be- 
kwaamheid en  gevatheid,  zoowel  als  in  lichaamskracht,  voorden 
Chinees  onderdoen,  wiens  hulp  nog  altgd  bij  voorkeur  door  de 
blanken  wordt  ingeroepen.  Er  is  bijna  geen  industriêele  onder- 
neming, geene  handelszaak  die  op  Java  zonder  Chineezen  gedreven 
wordt.  In  de  suikerfabrieken  zijn  zij  mandoors  of  opzichters  over 
de  verschillende  gedeelten  der  bewerking ,  op  de  handelskantoren 
bezigt  men  ze  gaarne  als  kassiers.  Dat  zg  niet  minder  geschikt 
zijn  voor  den  landbouw  en  den  mijnarbeid,  bewgzen  hunne 
gambier-  en  peperplantages  op  de  eilanden  vandeRiouw-groep, 


I)  D'Almeida,  Life  in  Java  (1864)    I.  55,  57. 

3)  Wie  de  Traag  of  eene  uitbreiding  der  Chineesche  kolonie  op  Java  al  of  niet 
wenschel|jk  is,  bestudeeren  wil ,  zal  belangrgke  bydragen  daarvoor  vinden  in  het 
Tijdschr.  v.  Ned.  Indië,  1878,  D.I,  blz.  56—73,  van  de  hand  van  Mr.  S.C.H. 
Nederburgh. 


Digitized  by  VjOOQIC 


27 

hunne  exploitatie  der  goudgronden  op  Bomeo,  en  hun  arbeid  in 
de  tinm^nen  van  Bangka  en  Blitong  in  den  dienst  van  het 
Qouvernement  en  Tan  de  Blitong-Maatschappy.  En  zoolang  het 
Gouvernement  een  belangrgk  deel  zijner  inkomsten  blijft  trekken 
uit  de  verpachting  van  het  opium-debiet  en  uit  verschillende 
andere  middelen  waarvan  de  heffing  verpacht  wordt,  zijn  de 
Chineezen  onmisbaar  als  handlangers  van  den  fiscus;  want  geen 
Europeaan  of  inlander  zou  in  staat  zijn  die  opbrengsten  zoo 
productief  te  maken,  en  dus  zulk  een  hooge  pachtsom  te  voldoen. 

In  Nederlandsch  Indië  zijn  de  Cbineezen  op  geen  ander  eiland 
talrijker  dan  op  Java,  in  geene  Javaansche  residentie  talrijker 
dan  in  de  residentie  Batavia^  in  geen  ander  deel  dier  residentie 
talrgker  dan  ter  hoofdplaats.  Hun  aantal  in  de  geheele  residentie 
bedraagt  ruim  70,000,  waaronder  84,000  vrouwen,  en.  ter 
hoofdplaats  kan  men  aannemen  dat  hun  cijfer  17,000  k  18,000 
beloopt  *). 

Ofschoon  vele  Chineezen  in  de  oude  stad  verspreid  wonen  in 
huizen  die  vroeger  aan  de  Europeesche  bevolking  tot  verblijf 
strekten ,  is  toch  de  groote  massa  dezer  Chineesohe  bevolking 
samengedrongen  in  het  dicht  bebouwde  en  morsige  Chineesche 
kamp,  dat  het  zuidwestelijk  deel  der  oude  stad  uitmaakt,  en  in 
inrichting  en  bouwwijze  zoo  geheel  en  al  Chineesch  is^  dat  de 
bezoeker  schier  wanen  zou  zich  in  eene  wijk  van  Canton  te 
beyinden.  Den  geheelen  dag  heerschen  hier  eene  drukte  en 
bedrgvigheid ,   ^s   elders  in  de,  vooral  na  zonsondergang  dood- 


»)  In  Plantinga*8  Ned.  O.  Indië,  uitgegeven  in  1863,  blz.  60,  wordt  de 
geheele  bevoUdng  Tan  Batavia  op  120,000,  de  Earopeesche  op  3000  en  de 
Chineesche  op  25,000  zielen  geraamd;  maar  deze  cijfers  zgn  waarsohgniyk 
overdreven,  zooals  ook  blgkt  uit  hetgeen  D.  II,  blz.  531  v.,  werd  opgemerkt. 
In  Pijnappels  Qeographie  van  Ned.  Indië,  uitgegeven  in  hetzelfde  jaar, 
wordt  de  geheele  bevolking  van  Batavia  op  60,000,  de  Europeesche  op  3000, 
de  Chineesohe  op  ruim  16,000  geschat.  In  den  tweeden  druk  van  genoemd 
werlg'e,  in  1868  verschenen,  zgn  die  cgfers  onveranderd  herhaald.  De  Hol- 
lander's  Land- ^n  Volkenkunde,  D.  I.  3e  druk,  in  1874  verschenen,  spreekt 
(blz.  298)  van  ruim  63,000  inwoners,  waaronder  meer  dan  17000  Chineezen, 
wat,  de  waarschgnlijke  vermeerdering  der  bevolking  in  11  jaren  tijds  in 
aanmerking  genomen,  goed  met  de  cijfers  van  Pijnappel  in  1863  overeen- 
stemt. OftK)hoon  ik  niet  weet  op  welk  gezag  deze  cgfers  rusten,  pleit  de 
onderlinge  verhouding  daarvan  voor  hunne  betrekkelijke  juistheid. 


Digitized  by  VjOOQIC 


28 

stille  en  als  uitgeetorven  oude  stad^  slechts  op  som  mige  plaatsen 
en  tgden  worden  aangetroffen.  Tot  dit  contrast  draagt  de  eigen- 
aardige laidrnchtigheid  van  de  Chineezen  zeker  eyenyeel  bg  als 
de  bgzondere  kalmte  van  de  inlanders,  die  op  hunne  bloote 
voeten  bijna  zonder  eenig  gerucht  over  de  straten  schuiven.  In 
het  Chineesche  kamp  is  ieder  huis  een  winkel  in  de  manier  van 
wat  wg  een  , uitdragerij^  noemen ;  allerlei  rommel  is  er  te  koop  ten 
behoeve  van  Europeanen  zoowel  als  Inlanders ,  zelfs  Europeesche 
boeken  niet  buitengesloten,  en  wanneer  iemand  bij  den  Chinee- 
schen  handelaar  niet,  vindt  wat  van  zgne  gading  is ,  geeft  deze 
zich  onverdroten  moeite  om  het  hem  uit  de  magazijnen  zgner 
buren  te  verschaffen.  Ook  heeft  het  Chineesche  kamp  een  eigen 
visch-  en  groentemarkt,  onder  den  naam  van  Pasar  Gëlap  bekend^ 
niet  te  verwarren  met  de  reeds  vermelde  groente-  en  vischmarkten , 
die  meer  in  het  noorden  der  stad  aan  de  Westzgde  der  Groote 
rivier  zijn  gelegen,  maar  waar  toch  ook  het  meeste  vertier  door 
de  Chineezen  wordt  aangebracht 

In  dit  kamp  vindt  men  ruime  gelegenheid  om  de  zonderlinge 
en  eigenaardige  gebruiken,  bedrgven  en  vermaken  van  deze 
merkwaardige  natie  gade  te  slaan.  Zij  zijn  echter  zoo  algemeen 
bekend  en  zoo  dikwijls  beschreven ,  dat  het  mij  onnoodig  schijnt 
er  bij  stil  te  staan ,  om  niet  te  zeggen  dat  men  eene  beschrijving 
daarvan  eer  in  een  der  zoo  snel  in  aantal  wassende  werken  over 
China,  dan  in  een  boek  over  Java  zal  zoeken.  Wij  laten  ons 
dus  thans  geen  oogenblik  langer  weerhouden  van  den  blik  naar 
het  nieuwe  Batavia  te  richten. 

De  maatregelen  van  Daendels  tot  verbetering  der  oude  stad 
waren  ongenoegzaam  om  Batavia  tot  een  gezond  en  aangenaam 
verblgf  te  herscheppen;  zij  werden  aangevuld  door  de  stichting 
der  nieuwe  stad,  waartoe  hij  den  stoot  gaf  door  op  het  terrein 
van  "Weltevreden  nieuwe  kasernes,  nette  oflScierswoningen  en 
een,  oorspronkelijk  voor  den  Gouverneur-Generaal  bestemd,  later, 
zooals  wij  zien  zullen,  van  bestemming  veranderd,  paleis  te  doen 
optrekken.  De  Europeesche  ingezetenen  volgden  dat  voorbeeld  als 
om  strijd.  Vroeger  waren  reeds  vele  tuinen  en  lusthuizen  in  den 
naasten  omtrek  van  Batavia  aangelegd^  en  in  de  vorige  eeuw  had 


Digitized  by  VjOOQIC 


29    . 

de  weg  die ,  ten  zuidoosten  der  stad,  naar  het  fort  Jakatra  voerde  ^) , 
daarvoor   eene   groote   vermaardheid.    De  buitenverblijven  langs 
dien  weg  beschrijft  een  werk  van  dien  tijd  als  eene  aaneensoha- 
keling   van  aardsche   paradgzen,  door  de  aanzienlgkste  burgers 
en  inwoners  'van  Batavia,  omdat   de  lucht  daar  veel  beter  werd 
geacht  dan  in  de  stad;  zoowel  vermaaks-  als  gezondbeidshalve 
gesticht,  beschaduwd  door  de  koele  lommer  van  hoog  geboomte 
en  besproeid  door  de  wateren  der  Groote  Rivier,  die  er  in  groote 
uitgestrektheid  kronkelend  door  heen  dartelden  en  wier  kristal- 
helder vocht  zich  aan  eene  menigte  vaarten  en  grachten  mede- 
deelde').  Doch  van  die  heerlijkheid  is  thans  niets  meer  overig, 
en  de  tegenwoordige  wyk  Jakatra  biedt  weinig  merkwaardigs  aan 
behalve  een  schilderachtigen  rijweg,  beplant  met  prachtige  oude 
boomen^  en  aan  het  einde  een  uitgestrekt  veld  met  Chineesche  graven 
bezaaid.  Overigens  ziet  men  er  nog  slechts  den  aan  een  witten  muur 
genagelden  schedel  van  Pieter  Erberveld,  waaronder  een  blauwe 
gedenksteen  is  geplaatst ;  die  in  het  Nederduitsch  en  in  Javaansche 
vertaling  de  volgende  woorden  bevat :  „Uyt  een  verfoeyelijke  gedag- 
tenisse  teegeu  den  gestraften  landverraader  Pieter  Erberveld  sal 
niemand  vermoogen  te  deeser  plaatse  te  bouwen ,  timmeren ,  metse- 
len ofte  planten  nu  ofte  ten  eenigen  daage.  Batavia  den  14<ien  April 
A*'  1722  ')."  De  tijdgenooten  van  Daendels  schijnen,  —  en  zeker 
niet  zonder  reden ,  ~  van  oordeel  te  zijn  geweest,  dat  de  weg  naar 
Jakatra  nog  niet  ver  genoeg  van  de  verpestende  dampen  van  Batavia 
verwijderd  was ,  en  bouwden  dus  liever  hunne  villa's  op  nog  wat 
grooteren  afstand  van  de  stad.  De  verplaatsing  der  Europeesche 
bevolking  ging   voort  met    verbazende    snelheid.   Reeds   tijdens 
het  herstel  van  het  Kederlandsch  gezag  in  1816  werd  de  oude 
stad  door  de  Europeanen  slechts  voor  zaken  bezocht,  terwijl  zij 
in  de  wgken  Molen  vliet,  Koordwgk,  Rijswijk  en  Goenong  Sahari 
nieuwe,   smaakvolle,   luchtige  en  wijd  uiteenstaande  huizen  be- 

*)  Batayia  was  toen  aan  de  landzijde  beschermd  door  een  reeks  van  buitenwer- 
ken, beginnende  met  Angké  ten  westen  en  zich  voortschakelende  indenYijf- 
hoek,  Rijswijk,  Noordwij k  en  Jakatra,  om  ten  oosten  met  Antjol  te  eindigen. 

^  Batayia  in  deszelfs  gelegenheid,  I.  146. 

=»)  Zie  oyer  Erberyeld  D.  II  bl.  447  v.  Vgl.  Oevers  Deynoot,  Herinneringen 
eener  reis  naar  Ked,  Indië,  29. 


Digitized  by  VjOOQIC 


30 

woonden.  Spoedig  daarop  werd  nu  ook  de  omtrek  van  het  Konings- 
plein bebouwd  en  verrezen  talrijke  woningen  van  Europeanen,  op 
nog  grooteren  afstand  van  de  oude  stad,  te  Tanah  Abang^Para- 
patan ,  Eramat  en  langs  den  weg  naar  Buitenzorg  tot  Struiswgk 
en  Meester  Cornelis,  welke  beide  laatste  plaatsen  echter  niet 
meer  tot  de  Stad  en  Voorsteden  van  Batavia  gerekend  worden. 
Deee  woningen  van  Europeanen  zijn  over  het  algemeen  naar  het- 
zelfde model  gebouwd  en  verschillen  slechts  in  grootte  en  pracht.  Zij 
liggen  op  ruime  erven  en  zgn  omgeven  door  schaduwrijk  geboomte 
en  bloemperken,  terwijl  veelal  het  erf  of  de  tuin  omsloten  wordt  door 
een  steenen  muurtje,  waarop  eich  een  traliehek  verheft.  Het 
huis  zelf  heeft  geene  verdiepingen ,  dewijl  hooge  huizen  bij  aard- 
bevingen aan  meer  gevaar  zijn  blootgesteld  ^  en  doorgaans  een 
pannen  dak,  o£9choon  eene  atap-bedekking ,  zooals  de  inlandsche 
woningen  hebben,  het  doordringen  der  warmte  in  het  binnenste 
der  huizen  veel  beter  zou  afweren.  Alle  huizen  hebben  een  meer 
of  min  ruime  voorgalerij  of  verandah ,  die  met  canapé^s ,  stoelen 
en  tafels  rijkelijk  gestoffeerd  is,  en  des  avonds  schitterend  ver- 
licht placht  te  zijn  met  hanglampen,  die  thans  veelal  voor  gaskroonen 
hebben  plaats  gemaakt.  Soms  loopt  deze  galerg  over  het  geheele 
huis ;  is  dit  het  geval  niet ,  dan  is  er  toch  schier  altgd  een  ruime 
achtergalerij,  die  zooveel  mogelijk  tegen  het  indringen  der  zon- 
nestralen beschut  is.  Deze  achtergalerij  is  de  gewone  huiskamer 
over  dag,  waar  men  de  verschillende  maaltijden  nuttigt;  na 
zonsondergang  brengt  en  ontvangt  men  bezoeken  in  de  voorgalerg. 
Aan  de  voor-  en  aohtergalerg  palen  de  binnen  voor-  en  achter- 
galerij, die  zich  mede  langs  de  geheele  breedte  van  het  huis 
uitstrekken,  en  verbonden  zgn  door  de  middengalerg  of  gang, 
die  het  eigenlgke  huis  midden  doordeelt  en  in  groote  huizen 
een  aanzienlgke  breedte  heeft  en  als  kamer  gemeubileerd  is. 
Op  die  midd^igalerij  komen  aan  weérszgden  de  bijzondere  ver- 
trekken uit,  die  tot  slaapkamers  en  kleedkamers  dienen  en  waar- 
onder ook  vaak  een  boudoir  voor  de  vrouw,  een  bureau  of  stu- 
deerkamer voor  den  heer  des  huizes  voorkomen.  Uit-  en  inwendig 
zgn  wanden  en  pijlers  eenvoudig  met  witte  kalk  bepleisterd, 
waarvan   de    zuiverheid   met   veel  zorg  onderhouden  wordt.    De 


Digitized  by  VjOOQIC 


31 

Tloeren  bestaan  bg  mtzoDdering  uit  marmeren  platen  ^gewoonlgk 
uit  roode  {davuizen;  die  met  fraaie  Cbineesobe  of  Palembangscbe 
matten  bedekt  worden.  De  warmte,  de  vochtigheid  der  lucht 
en  de  yemielende  insecten  ontraden  het  gebruik  van  tapijten 
en  behangsels;  alleen  vindt  men  soms  een  fraai  karpet  onder  de 
tafelf  of  is  een  kostbare  alkatief  *),  zooals  bier  een  voetkleedje 
genoemd  wordt ,  voor  de  oanapé  gespreid. 

Yan  alles  wat  verder  tot  eene  goed  ingerichte  Nederlandsche 
woning  b^oort^  is  in  de  huizen  van  Nieuw  Batavia  weinig  te  vinden. 
Kelders  hebben  zg  zeer  zelden,  schoorsteenen  of  stookplaatsen nooit; 
want  de  keuken^  waar  men  natuurlijk  geen  vuur  ontberen  kan,  wordt 
steeds  gevonden  in  een  der  bggebouwen  achter  bet  huis.  Hier  bevin- 
den zich  ook  de  woningen  der  bedienden,  die  niet  zelden  met  hunne 
buiagezinnen  een  kleine  kolonie  vormen  op  het  erf  van  den  Europee- 
Bcben  meester.  Ook  badkamers ,  stallen  en  koetshuizen  behooren  tot 
deze  bggebouwen,  alsmede  vertrekken  die,  onder  den  naam  van 
dispens,  de  plaats  onzer  kelders  en  provisiekamers  innemen. 

Naarmate  de  Europeanen  zich  in  de  omstreken  der  oude  stad 
verbreidden,  volgden  hen  ook  de  inlanders  en  Chineezen,  en 
tusschen  de  Europeesche  wgken  zag  men  tal  van  inlandsche 
kampongs  verrijzen^  die,  voor  zoover  zjj  op  lagen,  vochtigen 
bodem  zgn  gelegen,  aan  de  gezondheid  van  het  nieuwe  Batavia 
niet  bevorderlijk  zijn.  „De  gewoonte  der  inlanders'',  zegt  Dr.Bleeker 
in  zgne  „medische  topographie  van  Batavia^)'',  om  hunne  huizen 
met  geboomte  te  omringen,  doet  hier  vooral  hare  nadeelige 
zyde  kennen.  De  ongeplaveide,  slgkerige,  lage  en  ongelijke  grond 
vangt  de  piasregens  op,  zonder  dat  er  gelegenheid  voor  den 
gebeelen  afloop  van  het  water  naar  de  rivier  bestaat.  De  bodem , 
reeds  met  water  verzadigd,  kan  niet  meer  absorbeeren,  en  de 
dichte  beplanting  der  kampongs  met  klapperpalmen  en  andere 
boomen  laat  de  inwerking  niet  toe  van  de  zonnestralen,  die 
spoedig  het  overtollige  water  zouden  kunneoi  opheffen.  Yandaar 


O  De  naam  stamt  uit  het  Arabisch.  Zie  Dozy  en  Engebnann,  Glossaire 
des  mots  Espagnols  et  Portngais ,  dérivés  de  PArabe ,  p.  88 ,  en  Dozy ,  Dict. 
dét  des  noms  des  Yêtements  chez  les  Arabes,  p.  232. 

«)  T.  V.  N.  I.  V.  2.  299. 


Digitized  by  VjOOQIC 


32 

de  drabbige  grond  en  wegen  in  de  kampongs  gedurende  den 
westmoeson;  vandaar  die  stinkende  plassen  en  poelen  die  eerst 
gedurende  den  oostmoeson  opdrogen;  vandaar  die  ongezonde 
kampongslucht,  die  door  de  exhalatie  der  boomen  en  planten 
nog  nadeeliger  wordt,  en  die  door  de  dichte  bebouwing  en 
beplanting  bovendien  nog  aan  den  invloed  der  hier  toch  reeds 
zwakke  winden  wordt  onttrokken.^  Men  neemt  deze  ongunstige 
verschijnselen  vooral  waar  in  de  kampongs  ten  westen  van  Molen- 
vliet  en  in  die  langs  de  Noord-  en  Oostzijde  van  Noordwijk, 
waar,  omstreeks  de  druk  bezochte  markt  Pasar  Baroe,  talrijke 
ordeloos  verspreide  inlandsche  woningen  tusschen  minder  aan- 
zienlijke Europeesche  huizen  liggen.  Dikwijls  heerschen  in  die 
kampongs  hevige  ziekten,  die  zich  in  de  Europeesche  wijken 
niet  of  met  een  zeer  goedaardig  karakter  vertoonen ,  en  zonder 
de  matige  en  gezonde  levens wg ze  van  den  Inlander  zouden  de 
gevolgen  nog  veel  verderfelijker  zijn,  zooals  blgkt  uit  het  groot 
aantal  der  slachtoffers  onder  de  Chineezen,  tot  wier  deugden 
de  soberheid  niet  kan  gerekend  worden. 

Yan  de  Europeesche  wijken  van  nieuw  Batavia  'verkeert 
Molenvliet  in  de  minst  gunstige  omstandigheden;  het  is  van 
al  die  wijken  de  meest  noordelgke,  sluit  zich  nagenoeg  aan 
de  zuider- voorstad  van  Oud-Batavia,  en  de  weg  waarlangs  de 
huizen  zijn  gelegen,  kan  als  de  voortzetting  der  Buiten-Nieuw- 
poortstraat  beschouwd  worden.  De  bodem  waarop  zij  ligt  en  die 
haar  omgeeft  is  nog  laag  en  alluviaal.  Echter  worden  die  omstan- 
digheden gunstiger,  naarmate  men  zich  verder  van  de  oude 
stad  verwijdert;  waarom  dan  ook  de  woningen  in  het zuiderdeel 
der  wijk  de  meest  gezochte  en  dienvolgens  ook  de  grootste  en 
fraaiste  zijn. De  naam  Molenvliet  is  ontleend  aan  het  lijnrechte, 
zich  een  half  uur  ver  langs  den  weg  uitstrekkende  kanaal,  dat 
in  1648  door  den  kapitein  der  Chineézen  Bingam,  met  ruime 
ondersteuning  uit  de  kas  der  Compagnie ;  in  het  belang  van  den 
landbouw  werd  gegraven,  en  Molenvliet  werd  genoemd  sedert 
het  aan  het  in  beweging  brengen  van  een  aantal  molens,  waar- 
onder vier  buskruidmolens,  werd  dienstbaar  gemaakt').  Het  zal 

')  VgL   D.   I ,   blz.    76 ,    waar  men  echter  in  de  woorden  „en  de  in  1648 


Digitized  by  VjOOQIC 


33 

uiet  ondienstig  zijn ,  hier  den  loop  der  Tji  Liwong  ^)  en  hare  afleiding 
in  kanalen  in  het  nieuwe  gedeelte  van  Batavia  nog  door  eenige 
woorden  te  verduidelijken.  Nadat  zij ,  zich  tusschen  het  Konings- 
plein en  het  kampement  van  Weltevreden  kronkelende,  onder 
de  WiUemsbrug  is  doorgestroomd,  waarover  de  weg  Belle- Alli- 
anee  voert  ^  die  het  Koningsplein  met  het  Waterlooplein  verbindt , 
verdeelt  zij  zich  in  twee  armen ,  die  het  fort  of  de  citadel  Prins 
Frederik  omvatten.  Beide  armen  zijn  in  hoofdzaak  kanalen;  den 
ouden  loop  der  rivier  kan  men  nog  volgen  in  de  richting  der 
moerassen  en  plassen,  die,  ten  noorden  van  Noordwijk  en  Pasar 
Baroe,  een  groot  deel  van  het  reeds  vermelde  uitgestrekte  veld 
bedekken,  dat  onder  den  naam  van  de  oude  Chineesche  begraafplaats 
bekend  i8.De  linkerarm  stroomt  westwaarts^  tusschen  Noordwijk  en 
Rijswgk  door^  tot  hij  overgaat  in  het  Molenvliet,  dat  zich  in  de 
stad  weder  met  de  wateren  der  Tji  Liwong  vermengt;  de  rech- 
ter-arm^  die  als  een  rechtlijnige  vaart  langs  de  noordzijde  van 
Weltevreden  oostwaarts  loopt,  als  hij  Goenong  Sahari  genaderd 
is^  zich  bgnc^  rechthoekig  ombuigt,  en  daarna  tot  aan  de  Prin- 
senlaan  noordwaarts  gaat,  om  vandaar  weder  in  kronkelenden 
noordwestwaartschen  loop  het  zuidelijk  einde  der  oude  stad  te 
bereiken,  wordt  als  de  nieuwe,  zij  het  dan  kunstmatig  geregelde, 
loop  der  Tji  Liwong  beschouwd;  doch  het  vrij  diepe  kanaal  dat 
westwaarts  gaat ,  voert  het  grootste  deel  van  het  water  af,  want 
de  Tji  Liwong  wordt  aan  de  Sluisbrug,  gelegen  nabij  het  punt 
waar  zij  zich  oostwaarts  ombuigt,  door  eene  slnis  of  valdeur 
gedwongen,  om  den  tak  die  tusschen  Noordwijk  en  Rgswijk 
loopt,  zelfs  te  midden  van  den  Oostmoeson^  van  krachtig  stroo- 
mend water  te  voorzien. 

Op  eenigen  afstand  ten  westen  van  het  Molenvliet  kronkelt 
de  rivier  Krokot,  die  voor  den  afvoer  van  hout  uit  het  bosch 
van  Depok  in  het  Bnitenzorgsche  district  Parong  wordt  gebezigd , 

gegraven  Molenvliet  of  Krokot*^ ,  de  woorden  of  Krokot  moet  schrappen. 
Krokoi  is,  wel  is  waar,  de  inlandsche naam  vaxK^e  wi^k  Molenyliet,  maarniet 
van  het  hinaah  Die  inlandsche  n€uun  is  ontleend  aan  do  rivier  Erokot ,  waar- 
over straks  nader.  Voorts  !sie  men  D.  II ,  blz.  532,  en  WeitzePs  Batavia,  blz.  20. 
O  De  Hollander  sohrgft  in  den  derden  druk  zyner  Land-  en  Volkenkunde 
Tji  Liwëng. 

UI.  3 


Digitized  by  VjOOQIC 


34 

en  die,  na  het  Chineesche  kamp  besproeid  te  hebben,  hare 
wateren  in  de  grachten  der  oude  stad  met  die  der  Tji  Liwong 
vermengt  Ook  de  loop  der  rivier  Erokot  is  door  kunst  gewy- 
zigd,  zooals  de  sporen  van  den  ouden  loop  ten  westen  van  den 
tegenwoordigen  nog  bewgzen.  De  inlanders  geven  den  naam 
Erokot  ook  aan  de  wgk  Molen  vliet  De  verlenging  van  den 
Molenvlietschen  weg,  die  naar  Tanah  Abang  voert,  behoudt  nog 
dé  rechte  richting  totdat  zij  met  eene  brug  over  de  Erokot 
gaat^  en  volgt  dan  een  eind  weegs  den  westelijken  oever  dier  rivier. 
Yan  de  stad  af  den  Molenvlietschen  weg  naar  Rijswgk  vol- 
gende, zien  wg  aanvankelgk  niet  veel  anders  dan  de  winkels 
en  werkplaatsen  der  talrgke  hier  wonende  Chineezen,  afgewis- 
seld door  eenige  houtzaagmolens  en  fabrieken.  Het  Europeesche 
element  begint  de  overhand  te  krggen  bij  den  goed  bebouwden 
gang  (d.  i.  weg)  Eetapang^  waaraan  de  in  1861  en  1862 
gebouwde  gasfiatbriek  ligt,  en  die  westwaarts  afdraait,  even 
als  de  volgende  gang  Chaulan ,  waardoor  men .  komt  op  den 
groeten  postweg  naar  Serang.  Hier  heeft  men  het  schoonste 
gedeelte  van  Molenvliet  bereikt  Nevens  vele  andere  fraaie 
woningen  liggen  hier  dicht  bg  elkander  twee  der  voornaam- 
ste hotels  van  Batavia,  het  Hotel  des  Indes,  dat  zich  door 
uitgestrekte  vlengelbouwen  onderscheidt,  en  het  Marine-Hotel, 
vlak  over  de  brug  die  naar  Noordwgk  voert.  Bij  dit  laatste  punt 
is  men  aan  het  einde  van  Molenvliet  gekomen  en  betreedt  men 
het  terrein  van  Rijswijk. 

De  naam  dezer  buurt  is  ontleend  aan  het  hier  in  1656  opge- 
trokk^i  fortje,  welks  plaats  thans  door  het  kavallerie-kampe- 
ment  wordt  beslagen.  Men  zou  geneigd  zijn  in  dien  naam  Rijs- 
wijk, even  als  in  dien  van  Noordwijk;  eene  herinnering  der 
gelgknamige  Nederlandsche  dorpen  te  zien;  doch  de  heer  K  P.  van 
den  Berg  heeft  voor  weinige  jaren  een  brief  van  de  Hooge  Regeering 
aan  de  Bewindhebbers  der  Compagnie  in  het  Moederland  van  31  Jan. 
1657  aan  het  licht  getogen,  waarin  gezegd  wordt;  dat  het  fort 
gelegen  is  ,,in  de  rgsvelden^  aan  de  zuidzijde  der  stad  ^ende 
na  deselve  genoemd  is  Rijswijck^  ').  Rijs  was  in  die  dagen  de 
~)  T.  v.  T.  L.  en  V.  v.  N.  I.  XVIII.  330. 


Digitized  by  VjOOQIC 


95 

gewone  spelling  Toor  het  minder  nauwkeurige  rijst,  dat  in  het 
begin  der  18<le  eeuw  in  zwang  kwam*).  Eene  toespeling  op  den 
naam  van  het  Nederlandsche   dorp    bhjft  echter  altijd   mogelijk. 

Ryswijk  strekt  zich  uit  yan  de  ri?ier  Erokot  tot  aan  de  citadel 
Prins  Frederik,  met  Molenvliet  en  Noordwgk  ten  noorden  en 
het  Koningsplein  ten  zuiden.  De  noordgrens  wordt  gevormd  door 
den  reeds  vermelden  linker-arra  der  Tji  Liwong  *),  langs  welks 
zuidelijken  oever  de  weg  loopt  waarop  de  erven  der  voornaamste 
woningen  van  Rijswijk  met  de  voorzijde  uitkomen ;  terwijl  de 
achter-erven  zich  nog  ten  deele  uitstrekken  tot  aan  het  Konings- 
plein, ofschoon  in  den  laatsten  tgd  ook  naar  die  zijde  vele 
woningen  zijn  verrezen.  Het  gedeelte  van  Rjjswijk  tusschen  den 
weg  naar  Tanah  Abang  en  de  rivier  Krokot  vormt  het  reeds  met  een 
woord  vermelde  kavallerie-kampement,  bij  de  inlanders  bekend 
onder  den  naam  van  »Djaga  monjet"  of  de  „Apenwacht,**  een  naam 
ontleend  aan  de  talrijke apenkolonie,  die  zich  hierin  ongestoorde 
rust  verheugde,  aleer  met  de  bebouwing  van  den  omtrek  der  schans 
t^  tijde  van  Daendels  een  aanvang  werd  gemaakt. 

De  ligging  van  Rijswijk  is  zeer  gunstig  voor  de  gezondheid. 
De  grond  is  droog,  inlandsche  kampongs  zijn  in  de  onmiddel- 
Igke  nabijheid  niet  te  vinden,  het  Koningsplein  biedt  geene  hin- 
derpalen aan  de  vrije  doorstrooming  der  frissche  lucht,  door  den 
landwiad  aangevoerd.  De  eenige  minder  gunstige  omstandigheid  is 
de  nabjjhdd  der  algemeene  Christenbegraafplaats.  Zij  ligt  ten 
westen  van  Rgswgk  en  het  Koningsplein  aan  de  overzijde  van 
de  Krokot  en  aan  den  weg  naar  Tanah  Abang,  en  vormt  een 
rechthoek  van  groote  uitgestrektheid ,  door  een  fraai  hek  omgeven , 
en  prgkende   met  schoone   bloemen,  trotsche  boomen  en  eene 


')  De  ^  komt  niet  voor  in  het  Gr.  en  Lat.  oryza,  en  evenmin  in  het  Fr. 
Eng.  en  Hgd.  riz,  rice,  Reis. 

^  Op  eenige  kaarten  wordt  ook  de  rij  huizen  aan  de  overzijde  der  Tji 
Liwong ,  die  met  het  firont  naar  de  rivier  gekeerd  zijn ,  tot  Rijswjjk  gerekend  , 
en  daarentegen  het  oosteigk  deel  van  Rgsw^k  aan  gene  zjjde  van  de  Secre- 
tarielaan tot  Koordwgk.  Misschien  ligt  dit  aan  een  verschil  tusschen  de 
officiëele  w^kverdeeling  en  het  spraakgebruik.  Ik  houd  mg  aan  Bleeker  (T. 
V  N  I.  V.  2.  103)  en  den  in  1866  te  Batavia  uitgegeven  plattengrond  van 
Cronenberg,  die  nog  altijd  de  nieuwste  schgnt  te  zijn. 

3* 


Digitized  by  VjOOQIC 


86 

groote  menigte  grafteekens,  waaronder  men  er  eenige  met  Arme- 
nische opschriften  onderscheidt.  De  begraafplaats  kan  in  yele 
opzichten  de  vergelijking  met  den  beroemden  doodenakker  van 
Frankfort  aan  den  Main  doorstaan;  maar  monumenten  als  dat 
van  Thorwaldsen  op  het  graf  der  familie  Bethmann  moet  men 
er  niet  zoeken.  De  kunstwaarde  der  talrijke  gedenkteekenen  is 
gering;  met  eene  enkele  uitzondering  hebben  zg  veel  overeenkomst 
met  die  welke  men  te  Parijs  in  groote  menigte  bij  de  steen- 
houwers in  de  Rue  de  la  Roquette  te  koop  vindt,  geheel  gereed 
om  naar  de  nabggelegen  begraafplaats  Père  Lachaise  te  worden 
overgebracht.  Maar  hoe  gunstig  de  indruk  van  een  bezoek  dezer 
begraafplaats  in  het  algemeen  ook  wezen  moge,  de  dampen  die 
in  den  vroegen  morgen  en  in  den  vooravond  als  een  wit  floers 
over  haar  hangen,  zijn^  vooral  bij  westelijke  winden,  voor  de 
aangrenzende  buurten  even  schadelijk  als  onaangenaam  '). 

De  begraafplaats  van  Tanah  Abang  bevat  geene  monumenten 
uit  den  tijd  der  Compagnie;  zij  is  geheel  van  nieuwere  dagtee- 
kening,  daar  in  de  vorige  eeuw  te  Batavia,  even  als  in  het 
Moederland,  slechts  in  en  om  de  kerken  begraven  werd.  Eenige 
merkwaardige  oude  graven,  waaronder  dat  van  den  Gouverneur- 
Generaal  Zwaardecroon ,  vindt  men  in  of  bij  de  Buitenkerk,  die 
dicht  bij  de  oude  stad  aan  het  begin  van  den  Jakatraschen  weg 
bij  de  Jassenbrug  ligt.  Toen  de  Groote  Eerk,  die  in  het  oude 
Batavia  tusschen  het  Stadhuisplein  en  de  Groote  Rivier  was  gelegen, 
ten  tijde  van  Daendels  werd  afgebroken,  heeft  men  de  daar 
aanwezige  grafzerken  naar  een  groot  grasveld  bij  de  houtstapel- 
plaats, aan  den  oever  der  Stadsbuitengracht;  overgebracht,  waar 
zg  sedert ,  zonder  dat  iemand  er  naar  omzag ,  aan  den  tand  des 
tijds  bleven  prijs  gegeven  *). 

Op  den  noordwesthoek  van  Rijswijk;  waar  de  weg  die  langs 
het  noorden  van  Rijswgk  loopt  met  den  Molenvlietschen  weg 
samenkomt,  ligt  de  Sociëteit  de  Harmonie,  waarvan  de  onder 
Daendels  aangevangen   bouw  eerst  in   1814  voltooid  werd.  De 


O  Bleeker  in  T.  v;  N.  I.  V.  2.  802. 

-)  Zie  het  opstel  „Graven" ,  door  Jeronimug  (W.  R.  v.  Hoëvell) ,  in  ï.   v. 
N.  I.  IV.  2.  191. 


Digitized  by  VjOOQIC 


37 

ruime  zalen  dezer  Sociëteit  zijn  dikwijls  het  tooneel  Tan  schitte- 
rende bals  en  concerten.  Inzonderheid  plachten  de  prachtige 
feesten  beroemd  te  zijn  die  hier  op  's  Konings  verjaardag,  van 
Qouvemementswege ,  aan  de  officieren ,  ambtenaren  en  andere  aan- 
zienlijke ingezetenen  werden  aangeboden  ');  maar  het  steeds 
toenemend  aantal  der  personen  die  op  deze  onderscheiding  aan- 
spraak hadden ,  heeft  ten  laatste  die  feesten  doen  staken.  Achter 
deze  Sociëteit  bevonden  zich  tot  voor  weinige  jaren  de  lokalen 
waarin  het  Bataviaasch  Genootschap  zijne  vergaderingen  hield  en 
zijne  schatten  bewaarde.  De  ongeschiktheid  en  slechte  toestand 
dier  lokalen  werkte  echter  samen  met  de  uitbreiding  der  verzame- 
lingen om  de  Regeering  te  nopen  in  1862eenesom  van/ 175,000 
beschikbaar  te  stellen  en  een  ontwerp  te  doen  samenstellen  voor 
een  gebouw  dat,  als  het  voltooid  was,  in  onbezwaard  vruchtge- 
hmik  aan  hot  Genootschap  zou  worden  afgestaan.  Het  vervolg 
onzer  wandelingen  door  Nieuw-Batavia  zal  ons  van  zelf  met  het 
thans  voltooide  nieuwe  gebouw  bekend  maken;  het  oude  zooge- 
naamde Genootschapshuis  bevat  thans  de  verzameling  van  het 
Gonvernements  Mgnwezen. 

Den  Rjjswijkschen  weg  volgende,  ziet  men  eene  reeks  van  huizen 
die  tot  de  fraaiste  van  Batavia  behooren ,  totdat  men  even  voorbij 
Ghmg  PolonuB,  het  gewezen  Hotel  van  den  Gouverneur-Generaal 
bereikt.  Ieder  weet  dat  de  vertegenwoordiger  des  Eonings  in 
Ned.  Indië  zijn  gewone  verblijf  heeft  in  het  prachtige  paleis  te 
fiuitenzorg.  Het  Hotel  te  Rgswrjk  was  dus  slechts  als  een  pied- 
&-terre  te  beschouwen,  wanneer  hij  zich  ambtshalve  naar  Batavia 
moest  begeven.  In  den  gevel  prijkte  een  kolossaal  wapen  van  Ne- 
derland, en  daar  overigens  het  groote  vierkante  huis  zich  alleen 
door  omvang  van  de  nabggelegen  particuliere  woningen  onder- 
scheidde, deed  het  wel  eenigszins  aan  een  paarden-posterij  denken. 
De  vorm  en  inrichting  van  het  gebouw,  dat  oorspronkelgk  aan 
een  rgk  particulier  behoorde,  hadden  veel  verloren  toen  de 
bovenverdieping,  uit  vrees  voor  de  hier  zoo  vaak  voorkomende 
aardbevingen ,  verlaagd  en  onbewoonbaar  gemaakt  werd.  Inwendig 

*)  Zie  de  besohrgying  van  zulk  een  feest  bij  van  Rees,  , Herinneringen  uit 
de  loopbaan  van  een  Ind.  officier,^  3**  dr.  I.   170. 


Digitized  by  VjOOQIC 


88 

waren  de  met  marmer  beTloerde  galerijen  of  open  ineenloopendé 
zalen  wel  is  waar  met  veel  smaak  ingericht  ^  maar  ten  einde 
de  noodige  ruimte  te  verkrijgen  om  aan  de  adjudanten  en  het 
verder  gevolg  van  den  Gouverneur-Oeneraal,  soms  zelfs  aan  de 
leden  van  zijn  gezin,  een  onderkomen  te  versohaffen ^  had  men 
aan  de  bijgebouwen  eene  groote  uitbreiding  moeten  geven.  De 
toch  niet  zeer  aanzienlijke  tuin,  reeds  vroeger  voor  een  groot 
gedeelte  ingenomen  door  de  bureaux  der  Algemeene  Secretarie  ^ 
was  hierdoor  nog  bekrompener  geworden,  en  het  uitzicht  uit 
het  hoofdgebouw  had  er  zoozeer  onder  geloden  ^  dat  geen 
ander  man  van  fortuin  en  smaak  te  Batavia  zich  met  eene 
zoo  ongunstig  gelegen  woning  zou  hebben  willen  behelpen.  Om 
in  deze  ongelegenheden  te  voorzien  heeft  men  in  de  laatste 
jaren  een  nieuw  Hotel  voor  den  Gouverneur-Generaal  gebouwd, 
grooter,  fraaier  en  aanzienlgker  dan  het  beschrevene,  dat 
sedert  het  vorige  jaar  door  dien  hoogen  ambtenaar,  wanneer 
hg  te  Batavia  vertoeJFt,  wordt  bewoond.  De  tuin  van  het 
oude  hotel  heeft  echter  hiervoor  een  nieuw  offer  moeten  brengen; 
want  het  nieuwe  hotel  is  opgetrokken  aan  de  zuidzijde  van  het 
erf,  zoodat  het  front  van  het  hotel  naar  de  noordzijde  van  het 
Koningsplein  gekeerd  is.  Welke  bestemming  thans  aan  het  oude 
gebouw  gegeven  is,  kan  ik  niet  bepalen;  maar  ik  acht  het 
waarschijnlgk  dat  althans  de  bijgebouwen  grootendeels  zullen  zijn 
afgebroken;  en  daardoor  de  tuin  ten  minste  gedeelteljjk  zal 
herwonnen  hebben  wat  hg  door  de  oprichting  van  het  nieuwe 
paleis  heeft  verloren.  Aan  de  westzijde  van  het  erf  vindt  men 
de  in  1848  door  het  Gouvernement  aangekochte  woning  van 
den  Algemeenen  Secretaris. 

Den  groeten  weg  langs  Rijswijk  vervolgende,  ziet  men  naast  het 
oude  verblijf  van  den  Gouverneur-Generaal  het  Hotel  der  Nederlan- 
den verrgzen ,  terwgl  nog  wat  verder ,  voorbij  de  Secretarie-laan ,  het 
Java-hotel  is  gelegen.  Deze  beide  met  de  vroeger  genoemde  aan  den 
Molen vlietschen  weg  vormen  het  viertal  hotels  van  den  eersten 
rang  die  Batavia  bezit.  Tusschen  die  beide  ligt  nog  het  in  1832, 
vooral  door  de  bemoeiingen  van  den  Engelschen  Zendeling  Medhurst, 
gestichte  Paparatan- weeshuis ,  voor  de  opneming,  de  verzorging 


Digitized  by  VjOOQIC 


39 

en  het  onderricht  ?an  verlaten  kinderen  en  weezen  bestemd.  Oor- 
spronkelgk  in  de  meer  afgelegen  buurt  Parapatan  tot  stand  ge- 
komen, Terwisselde  de  stichting,  zonder  van  naam  te  veranderen , 
haar  nederig  verblijf  aldaar  na  eenige  jaren  met  een  ruim  en 
fraai  gebouw  te  Rijswijk.  Door  het  Gouvernement  met  eenejaar- 
Itjksche  bijdrage  ondersteund,  verleent  zg  aan  ruim  60  kinderen 
van  beide  seksen  huisvesting  én  opvoeding. 

Noordwijk  is  minder  bevoorrecht  dan  Rgswijk.  De  lagere  lig- 
ging en  de  nabijheid  van  inlandsche  kampongs  zgn  omstandig- 
heden^ die  genoegzaam  verklaren,  waarom  de  aristocratie  liever 
Rijsv^gk  zoekt  en  Noordwijk  meer  aan  de  toko-houders  overlaat. 
De  beste  huizen  van  Noordwijk  liggen  aan  de  noordzijde  der 
rivier,  tegenover  Rijswijk.  Aan  het  oosteinde  van  Noordwijk 
voerteen  slingerende  weg  ^  waaraan  vele  Europeesche  ambtenaren 
wonen, en  waaraan  ook  een  Protestantsche  kerk  paalt;  in  welke, 
even  als  in  de  boven  vermelde  Buitenkerk,  in  het  Nederduitsch 
en  Haleisch  wordt  gepredikt,  naar  de  reeds  genoemde  drukke 
marktplaats  Pasar  Baroe,  omgeven  door  een  steenen  kampong, 
een  aantal  minder  aanzienlijke  woningen  en  verspreide  bam- 
boezen hutten  van  Inlanders  en  Chineezen.  De  voortzetting  van 
dien  weg  leidt  naar  Goenong  Sahari.  De  spoorweg  die  van  de 
stad  naar  Noordwgk  gaat  en  aan  het  zuidoosteinde  van  deze 
buurt,  op  4.5  kilometer  van  het  Stads-station^  eene  halt  of  klein 
station  heeft,  snijdt  op  zijn  weg  derwaarts  de  Tji  Liwong  en 
de  Prinsenlaan  en  loopt  dan  door  of  langs  het  lage  terrein  van 
den  ouden  loop  der  Tji  Liwong  en  de  Chineesche  graven ,  waarna 
hij  den  zoo  even  beschreven  weg  naar  Pasar  Baroe  kruist,  welke 
plaats  hij  aan  zijne  oostzijde  laat  liggen. 

Yan  het  station  Noordwijk  gaat  de  spoorweg  zuidwaarts  langs 
de  oostzijde  van  het  Koningsplein ,  totdat  hij ;  even  voorbij  den 
zuidoosthoek  van  de  aldus  geheeten  uitgestrekte  vlakte ,  het  station 
Koningsplein,  op  1.7  kilometer  afstand  van  het  station  Noord- 
wijk, heeft  bereikt. 

Als  plein  in  eene  stad  beschouwd  is  het  Koningsplein  mis- 
schien het  grootste  dat  eenige  stad  heeft  aan  te  wijzen.  Het 
overtreft  den   omvang  van  het   Champ-  de  Mars   te  Parijs,  zou 


Digitized  by  VjOOQIC 


40 

de  geheele  stad  Utrecht,  voor  zoover  zij  door  hare  singels  om- 
sloten wordt,  kunnen  bevatten,  en  vereischt  een  groot  uur  tgds 
om  het  rond  te  wandelen.  Maar  mag  het  inderdaad  een  stadsplein 
heeten  P  Eigenlijk  even  weinig  als  Nieuw-Batavia  een  ware  stad  is. 
Het  Koningsplein  is  een  uitgestrekt  groen  veld  in  den  vorm  van  een 
trapezium,  te  midden  van  een  uitgestrekt  met  villa's  bezaaid 
park.  De  schier  onafzienbare  vlakte  doet  de  toch  reeds  lage 
huizen  en  woningen  die  haar  omringen,  schier  geheel  in  het 
niet  wegzinken,  waardoor  ze  iets  onbehagelijk  ongezelligs  krijgt. 
Langs  de  huizen  die  haar  omzoomen,  loopen  goede  met  hoornen 
beplante  wegen.  De  overige  ruimte  is  grootendeels  met  de  krui- 
pende planten  van  Djoekoet  kamaloean  of  Kruidje  roer-me-niet 
(Mimosa  pudica)  bedekt.  Desniettemin  is  het  Koningsplein  ecne 
geliefkoosde  uitspanningsplaats  voor  den  beau  monde  van  Batavia , 
en  wordt  het  vooral  des  avonds  druk  door  equipages,  ruiters 
en  wandelaars  bezocht.  De  westzijde  van  het  plein  diende, 
zoo  lang  de  Bataviasche  Race-club  bestond,  voor  de  door  haar 
gehouden  wedloopen ,  en  er  stond  toen  op  dat  gedeelte  eene  op 
palen  gebouwde  houten  loods,  op  eenigen  afstand  omgeven  door 
eene  groene  heg,  en  voor  de  toeschouwers  bestemd.  Doch  de 
Race-club  is  den  weg  gegaan  van  al  het  ondermaansche  en  de 
loods  en  renbaan  zijn  verdwenen.  Ieder  echter  die ,  met  schrijver 
dezes ,  dit  uitheemsche  vermaak  vervelend  acht  en  voor  het  pijn- 
lijk gezicht  van  afgejakkerde  paarden  en  uitgemergelde  jockey's 
geene  vergoeding  vindt  in  de  spanning^  door  de  daarmede  verbon- 
den weddenschappen  veroorzaakt,  zal  gaarne  toegeven  dat  het 
Koningsplein  voor  dit  gemis  ruim  is  schadeloos  gesteld  door 
het  verrijzen,  op  de  plaats  der  stallen  van  de  Race-club ,  van  het 
reeds  met  een  woord  vermelde  gebouw,  voor  de  vergaderingen 
en  de  rijke  collectiën  van  het  Bataviaasch  Genootschap  van 
Kunsten  en  Wetenschappen  bestemd. 

Het  Bataviaasch  Genootschap  is  de  oudste  vereeniging  voor  de  beoe- 
fening der  wetenschappen  buiten  Europa ;  en  mocht  den  Iste»  Juni 
1878,  onder  veelzijdige  belangstelling  der  geleerde  wereld^  het  feest 
van  zijn  honderdjarig  bestaan  op  schitterende  wijze  vieren.  Niet  alle 
perioden  zijner  langdurige  werkzaamheid  zijn  even  luisterr  jjk  geweest, 


Digitized  by  VjOOQIC 


41 

en  in  het  laatste  treurige  tgdperk  der  Compagnie  was  het  ingedom- 
meld en  bleef  slapen  tot  het  door  Raffles  uit  zgne  sluimering  werd 
gewekt.  Maar  Tan  dien  tgd  af  heeft  het  eene  ylucht  genomen ,  zooals 
door  zijne  stichters  zelven  gehoopt  nochyoorzien  kon  worden.  Hetisnu 
21  jaren  geleden,  dat  ik  in  eene  reeks  van  artikelen  in  het  Tijdschrift 
„de  GKds''  de  lotgevallen  van  het  Genootschap  en  zijne  verdiensten 
voor  de  kennis  van  den  Indischen  Archipel  heb  geschetst  ^),  en 
niets  zou  mij  aangenamer  geweest  zgn,  dan  wanneer  ik  het  op 
den  dag  zijner  feestviering  eene  omgewerkte  en  tot  den  huldigen 
dag  bijgewerkte  schets  zijner  lotgevaUen  en  verrichtingen  als 
feestgave  had  kunnen  aanbieden.  Zg  ware  het  beste  bewijs 
geweest  mgner  erkentelijkheid  voor  hetgeen  ik  ook  voor  mijne 
eigene  studiën  aan  het  Genootschap  verplicht  ben,  de  waardig- 
ste hulde  die  het  in  mijne  macht  stond  te  bewijzen  aan  de 
verdienstelijke  mannen  die  de  Verhandelingen  en  het  Tijdschrift, 
door  het  Genootschap  uitgegeven,  tot  eeue  onuitputtelijke  voor- 
raadschuur  gemaakt  hebben  voor  de  kennis  der  Geographie, 
Ethnologie,  Geschiedenis,  Antiquiteiten ^  Literatuur  en  Linguïstiek 
van  den  Indischen  Archipel ,  en  onder  welke  de  te  vroeg  ontslapen 
Cohen  Stuart  als  eene  ster  van  de  eerste  grootte  heeft  geschitterd. 
Ook  de  wijze  zelfbeperking ^  die,  sedert  de  oprichting  der  Natuur- 
kundige Yereeniging  te  Batavia  in  1850,  het  fiataviaasch  Genoot- 
schap zich  allengs  en  eindelijk  geheel  van  het  terrein  der  Natuur- 
kundige wetenschappen  deed  terugtrekken,  om  het  aan  de  jongere 
zuster  over  te  laten,  zou  mijne  erkenning  en  hulde  verdiend 
hebben;  want  ook  op  het  gebied  der  wetenschappen  is  hooge 
voortreffelijkheid  slechts  door  verdeeling  van  den  arbeid  te  bereiken. 
Maar  juist  op  het  tijdstip  waarop  ik  zoo  gaarne  aan  dit  denk- 
beeld uitvoering  had  gegeven,  was  door  eene  noodlottige  onge- 
steldheid mijne  hand  verlamd ,  zoodat  de  pen  aan  mijne  uitgeputte 
vingeren  ontgleed. 

Hier  is  het  zeker  allerminst  de  plaats  om  over  de  geschiedenis 
van  het  Genootschap  in  bijzonderheden  te  treden;  maar  wel  mo- 
gen wij  eenige  oogenblikken  stilstaan  bij  zijn  Museum ,  dat  onder 


O  Gids  voor  1857,  D.  I.  217.  356.  687    D.  II.  375. 


Digitized  by  VjOOQIC 


42 

de  merkwaardigheden  van  het  Nieuwe  Batayia  eene  der  eerste 
plaatsen  inneemt  ^). 

Ofschoon  het  gebouw,  zooals  het,  na  lange  onderhandelingen 
met  de  Regeering ,  in  1864  begonnen  en  in  1867  voltooid  werd, 
noch  wat  het  emplacement,  noch  wat  de  beschikbare  ruimte 
betreft,  geheel  met  de  wenschen  van  het  Bestuur  des  Genoot- 
schaps  overeenkwam;  mag  het  toch  zeker,  zoowel  om  vorm  en 
inrichting,  als  om  de  rijke  en  belangwekkende  collectiën,  die, 
na  lang  als  in  een  pakhuis  opeengestapeld  te  zijn  geweest,  hier 
eindelijk  eene  harer  waardige  plaats  vonden,  als  een  sieraad 
der  hoofdstad  van  Ned.  Indië  beschouwd  worden.  Het  geheel  is 
ontworpen  in  Grieksch-Dorischen  stijl;  doch  inwendig  is  aan 
het  gedeelte  voor  het  archaeologisch  kabinet  bestemd,  om  plaats 
en  inhoud  met  elkander  in  overeenstemming  te  brengen,  een 
Indisch  karakter  geven. 

Het  vooruittredend  middendeel  van  den  voorgevel  heeft  een 
fronton  door  zes  zuilen  gedragen  en  geeft  den  toegang  tot  eene 
vestibule,  waarin  op  hunne  affuiten  de  twee  buitengewoon 
fraaie  en  smaakvol  versierde  kanonnen,  bekend  onder  den  naam 
van  Sri  Bandjar,  geplaatst  zgn,  die^  tot  aan  de  opheffing  van 
het  Bandjarmassinsche  Sultanaat ,  vóór  den  kraton  te  Martapoera 
stonden ,  en ,  schoon  van  Nederlandsche  afkomst ,  onder  de  voor- 
naamste rijksinsigniën  werden  gerekend.  Achter  deze  vestibule 
opent  zich  de  zaal  voor  de  archaeologische  verzameling,  langs 
welker  wanden  theatersgewijze  trappen  zijn  aangebracht  tot  plaat- 
sing der  beelden  en  andere  voorwerpen ,  zoodat  men  bij  het 
binnentreden  onmiddellijk  den  rijken  schat  van  beelden  uit  het 
Hindoe-tijdvak  in  het  bezit  des  Genootschaps  kan  overzien ,  waar- 
onder vele  tot  de  beste  voortbrengselen  der  Javasche  kunst 
mogen  gerekend  worden.  Een  volledige  catalogus  van  deze  in  hare 
soort  onovertroffen  verzameling  is  onderhanden  en  zal  zich  niet  lang 
meer  laten  wachten ;  de  heeren  van  Hoêvell,  Friederich  en  Brumund 
hebben  daarvoor  in  de  Verhandelingen  des  Genootschaps ')  reeds 

*)  Met  opgetogenheid   wordt  over  dit  museum  en  zijne  schatten  gesproken 
door  J.  Lehnert,  üm  die  Erde  (Wien  1878),  s.  760. 
«)  D.  XXI.  1,  D.  XXIII  en  D    XXXIII. 


Digitized  by  VjOOQIC 


43 

belangrijke  bouwstoffen  geleverd,  terwijl  men  omtrent  vele  der 
niet  door  hen  beschreyen  voorwerpen  inlichting  in  de  uitgege- 
ven Notulen  der  Bestuursvergaderingen  vinden  kan. 

Ter  wederzijde  van  de  vestibule  openen  dubbele  deuren  den 
toegang;  rechts  tot  het  ethnologisch  kabinet,  links  tot  de  bibli- 
otheek. De  ethnologisohe  verzameling  bestaat  bjjna  uitsluitend  uit 
voorwerpen  van  den  Indischen  Archipel,  die  zooveel  mogelijk 
naar  de  plaatsen  van  herkomst,  en  verder  naar  de  klassen 
kleeding,  modellen  van  huizen,  huisraad,  nijver- 
heid, wapenen  enz.,  zijn  gerangschikt  Het  belangrijkste 
en  leerzaamste  gedeelte  is  de  zeer  volledige  verzameling  uit 
de  residentie  Eadoe^  bijeengebracht  en  beschreven  door  de 
Controleurs  E.  D.  Levyssohn  Norman  en  Harloff.  Een  aanhangsel 
tot  de  ethnologische  eoUectie  vormen  eenige  relieken  van  het 
Gompagnie's  bestuur.  Een  uitstekende  Catalogus  van  dit  ge- 
deelte werd  in  1868  door  Mr.  H.  D.  Levyssohn  Norman, 
eene  tweede  veel  verbeterde  en  vermeerderde  uitgave  daarvan 
in  1877  door  Mr.  J.  A.  van  der  Chgs  in  het  licht  ge- 
geven. De  groote  zaal  voor  deze  verzameling  komt  met  drie 
deuren  uit  in  twee  langs  den  voorgevel  zich  bevindende  kamers, 
waarvan  de  kleinste,  „de  goudkamer^  genoemd,  voor  de  bewa- 
ring van  regalia  en  pretiosa,  de  andere,  die  ook  rechtstreeks 
met  de  vestibule  gemeenschap  heeft,  tot  een  succursaal  voor  de 
ethnologische  collectie  bestemd  is. 

De  andere  vleugel  is  evenzoo  ingericht.  Aan  de  zaal  voor  de 
ethnologische  verzameling  beantwoordt  de  bibliotheek^  aan  de 
kamer  voor  de  pretiosa  die  voor  het  munt-  en  penningkabinet, 
aan  de  succursaal  de  kamer  voor  de  Yergaderingen  des  Genoot- 
schaps  bestemd.  De  bibliotheek  heeft  geen  zeer  aanzienlijken 
omvang;  maar  is  merkwaardig  door  hare  rijke  verzameling  van 
Eawische,  JavaanschO;  Maleische  en  Arabische  handschriften.  Yan 
de  Arabische  zijn  niet  weinige  van  de  Bantensche  Sultans  afkom- 
stig en  op  hunnen  last  geschreven,  in  welk  geval  zij  dikwijls 
genealogische  aanteekeningen  bevatten,  die  voor  de  geschiedenis 
niet  zonder  waarde  zijn.  De  Catalogus  der  boeken  werd  het  eerst 
gedrukt  in  1846,  de  latere  uitgaven ,  van  185B  en  1864,  getuigen 


Digitized  by  VjOOQIC 


44 

van  belangrgken  vooraitgang.  Sedert  was  deze  nog  groeier, 
zooals  de  yervolgen  van  1872  en  1877  bewijzen.  De  Arabische 
handschriften  werden  gedeeltelijk  beschroTen  door  Friederich 
in  Deel  XXV  der  Verhandelingen  des  Oenootschaps;  later ,  in 
1873,  werd  daarvan  een  yolledige  catalogus  door  Mr.  L.  W.  C. 
van  den  Berg  bezorgd.  De  Maleische,  Javaansche  en  Eawische 
handschriften  werden  door  den  heer  Cohen  Staart  beschreven 
in  een  aanhangsel  tot  den  eersten  Vervolg-catalogus.  De  door 
de  Regeering  aan  het  Genootschap  in  bruikleen  gegeven  hand- 
schriften, voornamelijk  Maleische,  door  den  heer  von  de  Wall 
nagelaten,  beschreef  Mr.  L.  W.  C.  van  den  Berg  in  1877. 
Eindelgk  is  ook  nog  een  Alphabetische  lijst  der  aan  het  Genoot- 
schap behoorende  kaarten  in  het  licht  verschenen. 

De  numismatische  afdeeling  bevatte,  toen  Mr.  J.  A.  van  der 
Ghijs  in  1869  een  catalogus  daarvan  uitgaf,  2666  exemplaren 
en  is  sedert  aanzienlijk  toegenomen. 

Achter  het  hoofdgebouw  werd  bij  het  ontwerp  nog  eene  ruimte 
^gelaten  voor  het  plaatsen  van  bijzonder  groote  en  zware  voor- 
werpen, die  door  verschillende  bijgebouwen,  zooals  een  wagen- 
loods;  een  woning  voor  den  conciërge  enz.  omringd  was.  De 
snelle  toeneming  der  verzamelingen  maakt  het  thans  reeds  ten 
tweede  male  noodig  een  deel  dier  ruimte  voor  het  bouwen  van 
nieuwe  zalen  te  bestemmen.  Men  schijnt  dus  ook  hier  in  de  in 
Nederland  zoo  gewone  verkeerde  zuinigheid  vervallen  te  zijU; 
van  niet  meer  te  doen  dan  de  dadelijke  behoefte  vordert  en  de 
eischen  der  toekomst  uit  het  oog  te  verliezen. 

De  voorwerpen  van  natuurlijke  historie,  die  vroeger  aan  het 
Bataviaasch  Genootschap  behoorden ,  en  daaronder  de  minerale- 
gische  collectie  van  den  heer  Junghuhn  afkomstig,  maken  thans 
niet  langer  deel  van  zyne  verzamelingen  uit.  Deze  laatste  werd,  te 
gelijk  met  eenige  boeken  en  tijdschriften  tot  de  natuurkundige 
wetenschappen  betrekking  hebbende ,  aan  de  Natuurkundige  Ver- 
eeniging  afgestaan;  de  eenmaal  zoo  prachtige  zoologische  verza- 
meling was,  voor  zoover  zij  nog  in  goeden  staat  verkeerde,  reeds 
in  1843  naar  Europa  gezonden. 

Een   gebouw   dat  aan  de  Natuurkundige  Vereeniging  en  de 


Digitized  by  VjOOQ IC 


45 

Nederlandsch-Indische  Maatachappij  yaD  Nijverheid  gezamenigk 
behoort^  wordt  aan  de  zuidzijde  van  het  EoDingsplein ,  ongeveer 
in  het  midden,  gevonden,  en  bevat  de  vergaderzalen,  de  boeke- 
rijen en  de  verzamelingen  dier  beide  zoo  ijverige  Genootschappen, 
die,  zooals  de  nitgave  hunner  Tijdschriften  bewijst,  in  zucht 
voor  de  bevordering  der  wetenschappen  bij  de  oudere  zuster 
niet  achterstaan.  De  Maatschappij  van  Ng verheid  werd  in  1853 
gesticht,  als  een  uitvloeisel  der  toenmaals  te  Batavia  gehouden 
algemeene  Tentoonstelling  der  Ng  verheid  van  Insulinde.  Hare 
verzamelingen  zijn  grootendeels  van  deze  en  latere  dergelijke 
Tentoonstellingen  afkomstig. 

Bij  den  zuidwesthoek    van   het  Koningsplein   ligt  aan   Gang 
Scott,  die  vandaar  naar  Tanah   Abang  voert,  eene  kleine  doch 
nette  kerk,  die  door  eenige  vermogende  te  Batavia  woonachtige 
Armenische  kooplieden  ten   behoeve  van    hun  bijzonderen  ritus 
uit  eigen  fondsen  gesticht  is  en  onderhouden   wordt.   Men  weet 
dat  een  deel   der  Armenische  kerk,  die  zich,  ten  gevolge  der 
monophysietische  tvnsten,  in  de  6^  en  7^  eeuw   van  de  Katho- 
lieke kerk  afscheidde ,  zich  later  met  den  Paus  verzoend  en  hem 
als   opperhoofd    der   Kerk   erkend  heeft.   Yan  deze  geünieerde 
Armeniërs  moet  men  de  schismatische  onderscheiden ,  die  aan  de 
monophysietische  leerstellingen  trouw  bleven,  en  wier  geestelijk 
opperhoofd ,  Katholikos  genaamd ,  zijn  zetel  heeft  in  het  klooster 
Etsjmiadzin  bij  Eriwan  in  Russisch    Armenië.    De    Bataviasche 
Armeniërs  behooren  tot  deze  afgescheidenen  en  hadden  daaraan 
in  het  vorige  jaar  de  overkomst  van  den  Katholikos  te  danken , 
bg  gelegenheid  dat  hij  in  Britsch  lodië  de  Armenische  gemeenten 
bezocht.    Tot  de  Regeering   staat  die   Armenische  gemeente  in 
geene  betrekking;    de  dienstdoende  geestelijke  wordt  door  haar 
zelve  bezoldigd.    Als  een  ander  bewijs  hoezeer  de  Bataviasche 
Armeniërs  het  behoud  hunner  nationale  en  kerkelgke  eigenaar- 
digheden op  prijs  stellen,  mag  de  door  hen  in  1855  op  het  erf 
der  kerk  gestichte  particuliere  school  worden  aangevoerd ,  waar, 
nevens  de  Nederlandsche  en  Engelsche  talen ,  ook  de  Armenische 
zou  beoefend  worden  *). 
>)  Algemeen  Verslag  van  het  Schoolwezen  in  U.  I.  onderuit».  1855,  bl.  7. 


Digitized  by  VjOOQIC 


46 

Aan  de  oostzijde  van  het  Koningsplein  staat  op  eene  uitsprin- 
gende ruimte,  die  op  zich  zelve  een  plein  kan  genoemd  worden , 
de  in  1835  door  de  samenwerking  der  leden  van  het  Hervormde 
en  van  het  Luthersche  Kerkgenootschap  voor  beider  gemeenschap- 
pelijk gebruik  gestichte  Willemskerk.  Deze  en  de  reeds  herhaal- 
delijk vermelde  Buitenkerk  werden  toen  voor  den  dienst  der  beide 
gemeenten  bg  afwisseling  gebruikt,  totdat,  door  de  vereeniging 
der  Hervormden  en  Lutherschen  tot  ééne  „Evangelische  gemeente^ 
in  1854,  aan  den  afzonderlijken  predikdienst  voor  beide  een 
einde  kwam.  De  Willemskerk  prijkt  met  een  koperen  koepeldak 
en  werd  in  1843  begiftigd  met  een  fraai,  door  de  heeren  Batz 
in  Nederland  vervaardigd  orgel. 

Yan  de  oostzijde  van  het  Koningsplein  voeren  twee  wegen 
met  bruggen  over  de  Tji  Liwong  naar  het  kampement  Weltevreden; 
de  zuidelijke  begint  achter  de  Willemskerk  en  gaat  langs  het 
hotel  van  den  legerkommandant,  een  der  schoonste  van  Batavia, 
naar  den  weg  die  van  het  Waterlooplein  naar  het  G-root 
Militair  Hospitaal  voert;  de  noordelijke^  de  ons  reeds  bekende 
weg  Belle-AUiance ,  voert  rechtstreeks  naar  het  Waterlooplein, 
dat  het  middelpunt  van  Weltevreden  uitmaakt  en  waarom- 
heen de  officierswoningen  en  eenige  der  voornaamste  gebouwen 
van  die  buurt  gelegen  zijn.  Het  plein,  ofschoon  eene  aan- 
zienlijke oppervlakte  beslaande,  heeft  nauwelijks  een  zesde 
van  de  uitgestrektheid  van  het  Koningsplein,  en  staat  dus  in 
betere  verhouding  tot  de  omliggende  gebouwen.  Op  het  plein 
bevinden  zich  drie  monumenten,  die  even  weinig  met  elkander 
gemeen  hebben  in  stijl  als  in  beteekenis.  In  het  midden  verheft 
zich ,  op  een  voetstuk  van  blauw  arduin ,  een  kolom  van  gebakken 
steen,  doch  eveneens  met  arduin  bekleed,  en  op  den  top  een 
leeuw  van  blauwen  steen  dragende,  die  met  den  rechtervoorpoot 
den  wereldbol  omklemt ').  Dit  monument,  onder  het  bestuur  van 
du  Bus  in  1828  opgericht,  strekt  ter  herinnering  van  den  slag 


')  Zie  Brendonck,  Mijne  reize  naar  Ned.  Ind.  (Dordr.  1849),  blz  34.  Vol- 
gens Gevers  Deynoot,  üerinneringen,  bl.  31,  zou  het  voetstuk  en  dekstuk  van  hout, 
de  zuil  zelve  van  wit  gekalkt  steen  zijn;  doch  dat  de  zuil  zelve  loodkleurig 
is  getuigt  Dr.  v.  Rgckevorsel,  Brieven  uit  Insulinde.  265. 


Digitized  by  VjOOQIC 


47 

Yan  Waterloo,  zooals  hot  latijnsche  opsofanfi;  op  eeu  marmeren 
plaat  in  het  voetstuk  in  tamelijk  brommenden  stgl  aanwpt^), 
en  heeft  den  naam  van  het  geheele  plein  bepaald.  Ongelakkig 
18  dit  monument,  zoowel  om  de  onbeduidendheid  der  afmetingen 
in  verhouding  tot  het  kolossale  plein ;  als  om  den  wanstaltigen 
Torm  van  den  leeuw,  den  meesten  bezoekers  van  Batavia  een 
eigemis  en  een  voorwerp  van  bespotting.  De  een  spreekt  van 
een  wit  gekalkt  kolommetje ,  prijkende  met  een  leeuw  die  veel 
gelgkenis  beeft  met  een  poedelhond ,  en  wenscht  dat  dit  monu- 
ment hoe  eer  hoe  beter  worde  weggeruimd  ') ;  de  ander  beschrgft 
het  als  een  loodkleurigen  paal,  dien  men  beleefdheidshalve  „een 
kolom ^  noemt,  en  waarop  een  klein  gedrocht  staat  dat  een 
leeuw  heet  voor  te  stellen,  maar  alleen  gelijkt  op  de  wanstal- 
tige figuren  die  soms  de  deksels  van  Chineesche  pullen  versie- 
ren ');  e&DL  derde  verklaart  dat  het  geheel  een  zeer  min  voor- 
komen heeft,  en  de  gebeurtenis  waarvan  het  de  gedachtenis 
moet  levendig  houden ,  geheel  onwaardig  is  ^>. 

Een  vrij  wat  gunstiger  indruk  maakt  het  monument  voor  den 
Generaal  Miohels,  den  held  van  Sumatra.  Het  staat  aan  de 
westzijde,  op  het  punt  waar  de  weg  Belle-AUianoe  op  het 
Waterlooplein  uitkomt,  —  eene  plaats  die  het  naar  de  meening 
van  sommigen  niet  genoeg  recht  doet  wedervaren.  Het  is  een  fraaie 
Gothische  pyramide  van  gegoten  ijzer,  met  het  eenvoudig  opschrift: 
„Hulde  aan  de  nagedachtenis  van  den  Generaal-Majoor  A.  Y. 
Michiels,   civiel   en   militair   Gouverneur  ter  Westkust  van  Su- 


*)  Het  opschrift  luidt  als  volgt:  In  aetemam  celeberrimi  Diei,  dnodeoimi 
luste  kalendas  Jalii  A.  D  MDCCCXY  memoriain,  quo  fortitudine  et  strenui- 
tate  Belgarum  eommque  inclyti  ducis  Wilhelmi  Frederici  Georgii  Lndovici, 
principis  aransiaci ,  post  atrocissimum  in  campis  Waterloae  proelium ,  stratis  et 
imdiqne  fïigatis  Gallorum  legionibus,  Pax  orbi  reluxit,  hoo  monninentain ,  sub 
sanuDo  patricinio  oeisissimi  principis  Wilhelmi  Frederici  Oaroli ,  sacrum  facit 
consociatio  Waterloïca  Batava,  A.  D.  MDCCCXXYIII,  primumque  ejns 
lapidem  posoit  Yir.  Cl.  rerum  publicarum  administer  et  h.  t.  in  India  Ori- 
entali  Begis  vicem  gerens,  Leonardus  coroes  da  Bus  de  Gisignies 

*)  Geyers  Deynoot,  t.  a.  p. 

*)  Rgckeyorsel,  t.  a.  p. 

*)  De  Zi^ke  Reiziger  or  Rambles  in  Java,  by  a  Bengal  Givilian.  London, 
1853  p.  43. 


Digitized  by  VjOOQIC 


48 

matra,   geboren   30  April   1797   te  Maastricht,  gesneuyeld  den 
25  Mei  1849  te  Easoemba  op  het  eiland  Bali.^ 

Het  derde  monument  is  het  standbeeld  van  Jan  Pieterszoon 
Koen.  Den  298ten  Mei  1869  werd  te  Batavia,  tijdens  de  feest- 
viering Tan  het  250jar]g  bestaan  der  stad,  door  den  Gonyemeur- 
Generaal,  in  tegenwoordigheid  van  Prins  Mangkoe  Neg&r&,  van 
Pangéran  Ngabèhi,  zoon  van  den  Soesoehoenan ,  en  van  eenige 
andere  aanzienlgke  Javanen,  de  eerste  steen  gelegd  voor  een 
voetstuk,  bestemd  om  het  standbeeld  van  den  stichter  van 
Batavia  te  dragen.  Het  beeld  zelf  werd  van  gelden  deels  in 
Indiê;  deels  in  Nederland  bijeengebracht,  naar  het  model  van 
den  heer  Stracké  door  middel  van  galvanoplastiek  in  de  &briek 
van  den  heer  van  Kempen  te  Voorschoten  vervaardigd ;  maar  het 
duurde  tot  den  4<ien  September  1876  eer  het  te  Batavia  plechtig 
kon  onthuld  worden.  Allen  die  het  beeld,  hetzij  in  model  in  het 
atelier  van  den  beeldhouwer,  hetzij  in  afgietsel  in  de  fabriek 
van  den  heer  van  Kempen  gezien  hebben ,  vereenigden  zich  in  den 
lof  der  fiere ,  krijgshaftige  gestalte ,  waarvan  de  indruk  door  de 
schilderachtige  kleeding  uit  den  tijd  van  Koen,  meesterlijk  door 
den  beeldhouwer  weergegeven ,  niet  weinig  wordt  verhoogd.  Echter 
schijnt  het  beeld  te  Batavia  minder  indruk  te  maken  dan  men 
mocht  verwachten.  Men  wijt  dit  aan  het  emplacement  vóór  den 
hoofdingang  van  het  kolossale  paleis  te  Weltevreden,  waarbij 
het ,  schoon  van  aanzienlijke  grootte ,  als  wegzinkt.  Het  valt  zoo 
weinig  in  het  oog,  dat  velen  die  het  Waterlooplein  bezoeken, 
het  nauwelgks  opmerken.  Ook  in  een  ander  opzicht  is  op  dit  empla- 
cement wel  wat  aan  te  merken.  De  ware  plaats  voor  het  stand- 
beeld van  Koen  was  geweest  op  de  plek  waar  eenmaal  het 
fort  stond ,  dat  door  zijn  moed  en  beleid  voor  Nederland  behou- 
den en  de  kern  van  het  oude  Batavia  werd.  Doch  het  tegen- 
woordig geslacht  heeft  alle  sympathie  voor  de  oude  stad  en  hare 
vroegere  glorie  geheel  verloren,  en  in  ieder  opzicht  moet  Ond- 
Batavia  voor  Nieuw-Batavia  wijken. 

Het  paleis  te  Weltevreden  is  zeker  het  aanzienlijkste  gebouw 
van  geheel  Nederlandsch  Indië.  De  oprichting  werd  in  1809  op 
last  van  Daendels  aangevangen,  met  het  oogmerk  om  het,  in 


Digitized  by  VjOOQIC 


49 

plaats  van  het  geheel  door  de  witte  mieren  ondermijnde  hotel 
op  het  door  hem  aan  de  Begeering  overgedane  landgoed  Welte- 
vreden '),  tot  een  „nieuw  Goavernementaal  hotel*' ,  ook  tot  woning 
van  den  Gouverneur- Generaal  zei  ven  bestemd,  te  doen  strekken  '). 
Bij  het  vertrek  van  Daendels  was  het  onder  dak  gebracht, 
maar  verre  van  voltooid.  Onder  zgne  opvolgers  bleef  de  bouw 
gestaakt,  totdat  de  Commissaris-Generaal  du  Bus  dien  weder 
opvatte,  maar  nu  met  het  bepaalde  doel  om  het  te  doen  strekken 
tot  vereeniging  der  verspreide  bureelen  van  de  verschillende  De- 
partementen van  Algemeen  Bestuur^  om  daardoor  de  afdoening 
van  zaken  te  bespoedigen.  Het  hoofdgebouw  heeft  twee  verdie- 
pingen (iets  wat  zelden  te  Batavia  voorkomt)  en  is  aan  weers- 
zijden door  een  groot  vierkant  vleugelgebouw  geflankeerd.  In  het 
middendeel  vindt  men  de  Vergaderzaal  der  Hooge  Begeeriug, 
die  hier  den  28sten  Januari  1828  hare  eerste  bijeenkomst  hield« 
De  wanden  prijkten  toen ,  behalve  met  het  afbeeldsel  van  Koning 
Willem  I,  met  de  portretten  van  al  de  Gouverneurs-Generaals 
die  elkander  van  Pieter  Both  afhebben  opgevolgd,  —  waarschijnlijk, 
met  uitzondering  natuurlgk  van  die  der  Landvoogden  sedert  Daen- 
dels^ die  het  Eüsteel  liet  sloepen ;  dezelfde  die  vroeger  de  Yergader- 
zaal  der  Hooge  Regeering  in  het  Kasteel  hadden  versierd.  Sedert 
is  de  verzameling  bijgehouden,  maar  dat  zich  daaronder  stukken 
van  groote  kunstwaarde  bevinden ,  is  mg  uit  geene  enkele  getui- 
genis gebleken.  Zelfs  de  schelle  loftrompet  van  de  Marre  wijdt 
wel  eenige  klanken  aan  de  hier  afgebeelde  staatslieden,  maar  zwijgt 
over  de  kunstenaars  die  hunne  trekken  vereeuwigden.  In  dit  ge- 
deelte van  het  gebouw  vindt  men  ook  de  Audiëntiezaal  en  een 
kabinet  van  den  Gouverneur-Generaal,  alsmede  de  bureelen  der 
Directie  van  Financiën.  Aan  het  Hoog  Gerechtshof,  dat  hier  vroe- 
ger ook  zijn  zetel  had,  is  later  een  afzonderlgk  hotel  aan  de  noord- 
zijde van  het  paleis  toegewezen,  tevens  voor  de  zittingen  van 
het  Hoog  Militair  Gerechtshof  bestemd.  Ook  aan  andere  bureelen 
en  administratiên  moest;  bij  de  gedurige  uitbreiding  der  ver- 
schillende takken  van  dienst ,  eene  plaats  buiten  het  Paleis  wor- 
den' aangewezen.  Het  Algemeen  Postkantoor  werd  aan  den  weg 
»)  Zie  DL  n,  blz.  575.  »)  Daendels,  Staat,  blz.  87. 

m.  4 


Digitized  by  VjOOQIC 


50 

naar  Goenong  Sahari  geplaatst ,  en  kreeg  een  hulpkantoor  in  de 
oude  stad  links  van  het  Stadhuis;  aan  het  Marine-departement 
werd  een  afzonderlgk  gebouw  in  de  buurt  Goenong  Sahari  zelve 
aangewezen.  De  Algemeene  Rekenkamer  kreeg  een  lokaal  achter 
den  noorderyleugel  van  het  Paleis.  Maar  toch  zgn  nog  de  bu- 
reelen  der  meeste  Departementen  van  Algemeen  Bestuur  in  dit 
kolossale  gebouw  geplaatst,  terwijl  in  den  zuidelgken  vleugel 
zich  ook  de  ruime  werkplaatsen  der  Landsdrukkerg  bevinden, 
waar  de  Indische  Staatsbladen,  de  Javasche  Courant^  deRegee- 
rings-almanak  en  alle  stukken  ten  dienste  van  het  Gt)uvemement 
en  zijne  ambtenaren  worden  gedrukt. 

Het  Paleis  van  Weltevreden  beslaat  een  groot  deel  der  oost- 
zijde van  het  Waterloo-plein.  Ten  zuiden  paalt  daaraan  de  So- 
ciëteit Concordia,  eigenlijk  eene  militaire  sociëteit^  maar  waar- 
van ook  ambtenaren  en  andere  civiele  personen  lid  kunnen  zgn. 
Hier  worden  vele  schitterende  partgen  gegeven,  die  ik  zeker  niet 
kan  vermelden  zonder  dat  daarbg  mijnen  lezers  de  levendige 
tafereelen  dezer  feestvieringen  voor  den  geest  staan,  waardoor 
zoo  menige  bladzijde  van  ten  Brinks  „Oostindische  dames  en 
heeren^  is  opgeluisterd.  Eiken  Zaterdag-avond  heeft  men  hier  ge- 
legenheid de  militaire  stafinuziek  te  hoeren.  Des  Zondags  avonds 
speelt  deze  op  het  Waterloo-plein  zelf  voor  een  grooter  puUiiek. 
Die  stafinuziek  is  voor  Batavia  wat  voor  den  Haag  de  kapel  van 
de  Grenadiers  is ,  en  hare  uitvoeringen  worden  er  niet  minder  op 
prgs  gesteld  en  ook  door  vreemden ')  geprezen. 

In  den  noordwestelijken  hoek  van  het  Waterloo-plein  staat  de 
aan  de  Heilige  Maagd  gewijde  kerk  der  Roomsch-Eatholieken,  die 
tijdens  den  Burggraaf  du  Bus  de  Ghisignies  gesticht  en  den  6<ien 
Nov.  1829  ingewgd  werd.  Eerst  onder  Daendels  was  de  vrije 
uitoefening  van  den  Roomsch-Eatholieken  godsdienst  te  Batavia 
toegestaan  en  had  deze  gezindheid  op  Pasar  Snèn,  aan  den  weg 
van  Weltevreden  naar  Eramat,  een  kerkje,  dat  sedert  den  op- 
bouw der  nieuwe  kerk  wegens  zgn  bouwvalligheid  is  afgebroken. 

Yoor  het  overige  is  het  Waterloo-plein  van  alle  zgden  omge- 
ven door  woningen  waarin  een  groot  deel  der  officieren  van  het 

')  Lehnert,  t.  a.  p  ,  S.  759. 


Digitized  by  VjOOQIC 


51 

garnizoen  van  Regeeringswege  zijn  gehuisvest.  Zuidwaarts  van 
het  plein  verrgzen  een  aantal  militaire  gebouwen,  zooals  kazer- 
nee,  magazgnen,  tuighuizen,  werkplaatsen  enz. ,  doorsneden  door 
twee  wegen ,  die  aan  den  zuidwest-  en  zuidoosthoek  van  het  plein 
aanvangen,  den  Eazerneweg  en  den  Trein  weg.  Langs  eerstge- 
noemden  en  zgne  voortzetting^  den  Arsenaalweg;  begeven  wg 
ons  thans  naar  het  Geroot  Militair  Hospitaal  ^  eene  inrichting  die 
als  de  eer  en  kroon  van  Batavia  mag  beschouwd  worden.  Het 
bestaat  uit  een  aantal  lange,  lage  gebouwen,  die  over  een  ter- 
rein van  aanmerkelijke  uitgestrektheid  verspreid  liggen,  terwgl 
de  tuBSchenruimten  gebruikt  zijn  voor  den  aanleg  van  een  smaak- 
vol ingerichten  botanischen  tuin  vol  lommerrijke  boomen  en  prach- 
tige bloemen,  en  die  deels  voor  de  aankweeking  van  genees- 
krachtige planten ,  deels  tot  wandelpark  voor  de  herstellende  zie- 
ken bestemd  is.  De  gebouwen  zijn  allen  ruim  en  luchtig.  In- 
landers zijn  van  Europeanen,  onder-ofBcieren  van  soldaten  ge- 
scheiden, en  eene  reeks  van  afzonderlijke  kamers  is  voor  kranke 
officieren  bestemd.  Maar  niet  alleen  voor  militairen  ^  voor  personen 
van  lederen  stand,  ook  vrouwen  en  kinderen  niet  uitgesloten,  staat 
het  Hospitaal  open;  en  daar  de  verpleging  uitmuntend  en  het  ta- 
rief uiterst  matig  gesteld  is,  maken  te  Batavia  schier  alle  lij- 
dende Europeanen  die  de  gelegenheid  tot  verpleging  in  eigen 
gezin  missen ,  bij  voorkeur  van  deze  inrichting  gebruiL  Aan  dit 
hospitaal  zijn  tevens  de  scholen  tot  vorming  van  inlandsche  ge- 
neeskundigen en  inlandsche  vroedvrouwen  verbonden,  die  reeds 
in  een  ander  gedeelte  van  dit  werk  vermeld  zijn  ^). 

Na  ons  bezoek  aan  het  Hospitaal  keeren  wij  langs  denzelfden 
weg  terug ,  maar  gaan  nu  den  weg  Belle  Alliance  en  het  monument 
van  den  Generaal  Michiels  voorbg,  om  langs  den  Sluisweg  de 
reeds  vermelde  Sluisbrug  te  bereiken.  Wg  hebben  nu  aan  onze 


»)  Zie  Dl.  I,  bl.  488.  Vgl  over  het  hospitaal  Weitzel,  Batavia.  33.  De 
meeste  Treemdelingen  die  Batavia  bezoeken,  weiden  uit  in  den  lof  dezer  in- 
richting. Men  zie  b  v.  Janghnhn,  Beisen  durch  Java.  52;Ëpp,  Schildemn- 
gen.57;  Steen  BiUe,  Reise  der  Galathea,  I.  368;  Ida  Pfeiffer,  zweite  Welt- 
reise,  I.  185;  Beise  der  Novara,  II.  136;  d'Almeida,  Life  in  Java,  I.  27; 
Friedmann,  Ostasiatische  Inselwelt,  I.  42;  Bickmore,  Travels.  39,  en  zelfs 
Boitoni  (die  anders  in  Ned-Indiê  niets  goeds  vindt) ,  Yan  Genua  naar  Batavia.  129. 

4* 


Digitized  by  VjOOQIC 


52 

linkerzijde  het  oog  op  de  Citadel  van  Weltevreden,  Fort  Prins 
Frederik  genaamd,  waarvan  de  ligging  reeds  boven  ')  werd  aan* 
geduid.  Het  fort  behoort  tot  het  door  den  G-ouverneur-Generaal 
van  den  Bosch  voor  de  verdediging  van  Batavia  ontworpen  plan , 
dat  echter  nooit  volledige  uitvoering  heeft  erlangd.  Yolgens  dat 
plan  toch  moesten  de  voornaamste  wijken  van  Batavia:  Molen- 
vliet,  Rijswgk,  Noordwgk,  Koningsplein,  Weltevreden,  Goe- 
nong  Sahari,  te  zamen  door  een  gebastionneerden  aarden  wal 
omsloten  zijn  en  bij  een  aanval  zooveel  doenlijk  door  inundatiën 
gedekt  worden.  Men  begon  met  het  fort ,  dat  het  middelpunt  van 
het  geheel  zou  vormen.  Den  Sisten  Augustus  1837  werd  door 
Prins  Hendrik  der  Nederlanden,  die  toen  als  adelborst  op  het 
oorlogsfregat  de  Maas  eene  reis  door  Nederlandsch-Indiê maakte, 
de  eerste  steen  daarvan  gelegd.  Ofschoon  klein  van  omvang  is 
het  goed  versterkt,  terwijl  door  bomvrije  kazernes  en  een  ar- 
tesischen  put  de  verdedigbaarheid  zooveel  mogelijk  verhoogd  is. 
Maar  toen  het  fort  voltooid  was,  is  de  uitvoering  van  het  plan 
niet  voortgezet.  Men  werd  eerst  door  de  verbazende  kosten  te- 
ruggehouden en  later  veranderden  de  inzichten  omtrent  de  doel- 
matigheid  van  het  geheele  plan.  Of  het  geïsoleerde  fort,  vooral 
ook  in  verband  met  de  groote  veranderingen  die  de  wijze  van 
oorlogvoeren  in  de  laatste  jaren  ondergaan  heeft,  thans  nog  eenige 
militaire  waarde  bezit,  ben  ik  niet  bevoegd  te  beoordeelen. 

Tot  de  Sluisbrug  genaderd  gaan  wij  die  niet  over,  maar  slaan 
rechtsaf  den  weg  in  die  tusschen  de  noordzijde  van  Weltevre- 
den en  den  rechteroever  van  den  nieuwen  loop  der  Tji  Liwong 
gaat.  Het  eerste  gedeelte  daarvan ,  Postweg  geheeten ,  loopt  langs 
het  Algemeen  Postkantoor,  waarvan  hierboven  reeds  melding 
werd  gemaackt.  Bij  het  Postkantoor  liggen  ook  de  gebouwen  der 
Gouvemements-Paardenposterij ,  waar  de  reiziger  die  zich  bij 
een  huurkoetsier  of  logementhouder  voor  den  gewonen  prgs  van 
5  gulden  per  dag  van  een  reiswagen  heeft  voorzien,  tegen  be- 
taling volgens  vast  tarief  de  paarden  bekomen  kan  waarmede  hg 
zgn  reis  over  Java  kan  aanvangen. 

Verderop  bereikt  men  den    Schouwburg,    die  in  1821  werd 

»)  Blz.  83. 


Digitized  by  VjOOQIC 


53 

opgebouwd  uit  de  afbraak  van  het  voormalige  Chineesohe  hos- 
pitaal en  bijgebouwen^  daartoe  welwillend  door  de  Regeering  af- 
gestaan, uitwendig  heeft  het  gebouw  niets  aantrekkelijks,  maar 
het  inwendige  wordt  wegens  den  goeden  smaak  en  de  doelma- 
tigheid der  inrichting  geprezen.  De  zaal  is  ruim  en  luchtig  en 
ofischoon  zg  loges  en  galergen  mist,  maakt  een  Jonische  ko- 
lonnade  een  scheiding  tusschen  de  allengs  oploopende  zitplaatsen 
der  heeren  in  de  binnenruimte,  en  de  eenigszins  verheven  zit- 
plaatsen der  doorgaans  met  groote  luxe  gekleede  dames  daar- 
buiten. Het  geheel  lijkt  meer  op  een  concert-  dan  op  een  too- 
neelzaal.  Aanvankelijk  werd  deze  schouwburg,  gewoonlijk  eens 
in  de  maand,  door  liefhebbers  onder  het  personeel  der  ambtena- 
ren en  officieren  bespeeld.  Thans  geschiedt  dit  door  tooneelspe- 
lers  van  professie;  maar  men  zou  zich  zeer  vergissen  als  men 
meende  dat  in  dezen  tempel  der  kunst  nog  de  Nederlandsche 
Tooneelmuze  werd  gehuldigd.  Ware  Java  eene  deensche  kolonie , 
er  zou  in  het  theater  door  deensche  tooneelspelers  en  zangers 
deensch  gesproken  en  deensch  gezongen  worden,  maar  daar  het 
aan  Nederland  behoort,  wordt  er  natuurlijk  aan  fransche  acteurs 
de  voorkeur  gegeven.  Men  kan  gemakkelgk  nagaan  ^  dat  het  juist 
niet  de  uitstekendste  kunstenaars  zijn  die  zich  zoo  ver  van  huis 
begeven  om  de  fortuin  na  te  jagen  in  een  gewest  dat  de  gezond- 
heid der  Europeanen  met  vele  gevaren  bedreigt,  en  dat  er  wel 
eens  perioden  van  langdurigen  stilstand  in  de  voorstellingen  voor- 
komen. Toch  is  het  Bataviaasch  tooneel  meestal  beter,  dan  men 
verwachten  zou;  want  men  heeft  er  veel  voor  over  en  betaalt 
aan  een  prima  donna  tot  / 1500  i  /1800  's  maands.  Vooral  opera- 
voorstellingen worden  altijd  goed  bezocht;  wanneer  er  echter  al- 
leen gesproken  wordt,  is  de  zaal  dikwgls  slecht  gevuld.  Muziek, 
vooral  wanneer  zij  niet  te  zwaar,  niet  te  ernstig,  maar  vroolijk 
en  opwindend  is,  wordt  door  het  Bataviaasch  publiek  zeer  ge- 
waardeerd en  ook  in  den  Schouwburg  genoten,  al  kunnen  velen 
de  woorden  niet  volgen.  Waar  echter  spreken  de  hoofdzaak  is, 
moet  men  de  taal  verstaan  om  te  kunnen  genieten;  en  daaraan 
schijnt  het  velen ,  in  weerwil  hunner  voorliefde  voor  al  wat  &ansch 
is,  te  haperen.  De  toegangsprgzen ,  vroegerhoog,  maar  later  zeer 


Digitized  by  VjOOQIC 


54 

gematigd,  kuDnen  alleen  de  groote  kosten  niet  bestrijden;  de 
tekorten  worden  van  tijd  tot  tijd  door  bet  houden  van  lotergen 
met  toestemming  der  Regeerifig  gedekt. 

-  Voorbij  den  schouwburg  voert  een  dwarsweg  aan  de  rechter- 
hand naar  het  Waterloo-plein  terug.  Aan  dien  weg  is  de  in 
1838  gebouwde  Yrijmetselaarsloge  „de  Ster  in  het  Oosten '^  ge- 
legen. De  inlanders  schijnen  dien  zetel  van  geheimzinnige  samen- 
komsten niet  pluis  te  vinden;  zij  noemen  dien  roemah  sètan 
(duivelshuis). 

In  plaats  van  den  genoemden  dwarsweg  in  te  slaan,  gaanwg 
recht  door  en  volgen  den  Schoolweg,  dus  genoemd  naar  het  in 
1817  daaraan  opgerichte  gebouw  ten  behoeve  van  de  eerste 
Gouvemements  lagere  school  voor  kinderen  van  Europeanen ,  die 
te  Batavia  gesticht  werd.  Vervolgens  gaan  wij  de  brug  over, 
gelegen  bij  het  punt  waar  een  afieidingskanaal  der  TjiLiwong, 
dat,  na  Weltevreden  doorsneden  te  hebben ;  zich  noordwaarts  om- 
buigt en  genoemde  voorstad  van  G-oenong  Sahari  of  Sari  scheidt,  in 
de  Tji  Liwong  terugvloeit.  Nu  hebben  wg  recht  voor  ons  den  gang 
EemajoraU;  die  op  inlandsche  kampongs  en  rijstvelden  uitloopt; 
rechts  den  grooten  weg  langs  het  genoemde  kanaal,  waaraan 
de  voornaamste  Europeesche  woningen  van  Goenong  Sari  gelegen 
zijn;  links  het  minder  aanzienlijke  gedeelte  van  Goenong  Sari^ 
dat  zich  langs  de  oostzijde  van  Pasar  Baroe  uitstrekt,  om  noord- 
waarts bij  de  Chineesche  graven  aan  den  weg  van  Jakatra  *)  te 
eindigen.  Eene  weinig  bekende  merkwaardigheid,  door  den  heer 
Brumund  aan  het  licht  gebracht  >),  noopt  ons  om  het  eerst  onze 
schreden  naar  dit  laatste  gedeelte  te  richten.  Aan  die  Chineesche 
begraafplaatsen  grensde  hier  eenmaal  een  landgoed  aan  den  Gou- 
verneur-Generaal van  Imhoff  behoorende,  die  er,  waarschijnlijk 
ter  herinnering  aan  zgn  bezoek  te  Prambanan  '),  eenige  Javaansche 
beelden  bijeengebracht  en  vermoedelijk  als  tuinbeelden  geplaatst 
had.  Dit  landgoed  werd  later  door  de  Chineezen  gekocht  en  aan 
hunne  graven  getrokken,  en  het  ruime  landhuis  werd  tot  een 
Chineeschen  tempel  ingericht.  In  een  groot  vertrek,  rechts  van 

»)  Zie  boven,  blz.  29,  82,  33.       ^)  Yerhand.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  9. 
»)  Zie  DL  U,  bL  91,  477. 


Digitized  by  VjOOQIC 


55 

de  Yoor  hunne  eigenlijke  godsdienstoefening  bestemde  ruimte , 
werden  de  beelden ,  negentien  in  getal ,  in  twee  rgen  op  altaren 
geplaatst,  waar  zij  met  wierookoffers  gehuldigd  worden.  Zij  stellen 
Boeddha's,  Chmesa's  en  andere  Indische  godheden  voor;  sommige 
zijn  geheel  verguld  en  alle  met  roode  zijden  sjaals  omhangen. 

Na  het  bezoek  yan  dezen  tempel  keeren  wij  terug  om  den 
groeten  weg  langs  het  kanaal  te  volgen,  waaraan  wij,  achter 
het  Paleis  van  Weltevreden,  het  hotel  Willem  II  opmerken, 
een  logement  van  den  tweeden  rang,  doch  dat  om  zgne  ligging 
in  de  nabijheid  van  het  kampement  en  om  zijn  matig  tarief  zeer 
aan  pas  te  Batavia  aangekomen  ofBcieren  is  aan  te  bevelen. 
Waar  de  weg  het  kanaal  verlaat,  gaat  Goenong  Sari  over  in 
Eampong  Lama ,  welke  volkrijke  buurt  zich  tevens  aan  de  zuidzijde 
van  Weltevreden  aan8luit.Hier  was  vroeger  een  haveloozeinlandsche 
kampong,  maar  die  allengs  geheel  van  gedaante  is  veranderd, 
daar  de  bamboezen  woningen  door  huizen  van  steen,  de  mod- 
derige paden  door  regelmatige  wegen  vervangen  zijn.  Er  wonen 
hier  ook  eenige  Europeanen  en  Chineezen,  de  laatsten  misschien 
het  meest  aangetrokken  door  de  hier  aanwezige  marktplaats, 
die  onder  den  naam  van  Pasar  Cransen ,  meer  algemeen  nog  onder 
dien  van  Pasar  Snèn  of  de  Maandagmarkt  bekend  is.  Oostwaarts 
grenzen  aan  Eampong  Lama  de  rijstvelden  van  het  land  Tjampaka 
PoetÜL  Zuidwaarts  bereikt  men,  den  groeten  weg  volgende, 
eerst  Eramat,  door  zgne  oude  Chineesche  begraafplaats  en 
de  nabijheid  van  het  eenmaal  door  den  G-ouverneur-Generaal 
Wiese  bewoonde  landgoed  Struis  wijk  bekend;  dan  Salemba, 
waar  in  1860  op  een  van  de  Erven  de  Perez  gekocht  erf  het 
Gymnasium  Willem  UI  werd  gesticht,  dat  later  in  eene  Hoogere 
Burgerschool  met  eene  afdeeling  tot  opleiding  van  ambtenaars 
18  hervormd ;  eindelgk  Meester  Comelis ,  dat  wij  als  de  hoofdplaats 
der  gelgknamige  afdeeling  in  het  volgende  hoofdstuk  nader  zullen 
leeren  kennen.  Al  deze  plaatsen  met  de  aangrenzende  landen, 
o&choon  van  Kramat  af  niet  meer  tot  de  jurisdictie  van  Stad  en 
Voorsteden  behoorende,  en  zelfs  het  nog  voorbg  Meester  Cor- 
neUs  gelegene  Bidara  Tjina,  het  eerste  poststation  op  den  weg 
van   Batavia  naar  Buitenzorg,   worden  gewoonlijk  nog  tot  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


56 

stad  gerekend,  daar  langs  dien  gansohen,  meer  dan  een  mijl 
langen  en  allengs  heuvelachtig  wordenden  weg,  de  Europeesche 
woningen  en  tuinen  zich  voortschakelen ,  en  een  niet  gering  deel 
der  ambtenaren  die  op  het  paleis  te  Weltevreden  hunne  bureelen 
hebben,  hier  zijn  gehuisvest. 

Even  voorbij  Pasar  Snèn  scheidt  zich  van  den  postweg  een 
andere  breede  rijweg  af,  die  over  de  Tji  Liwong  naar  Parapatan 
voert  Voordat  men  de  rivier  bereikt,  heeft  men  het  gezicht 
op  den  uitgestrekten  doolhof  van  akkers  en  tuinen  en  onder 
palmen  verscholen  inlandsche  woningen  waaruit  de  sterk  bevolkte 
kampong  Ewitang  bestaat,  die  van  alle  tot  Batavia  behoorende 
kampongs  wel  den  gunstigsten  indruk  maakt.  Parapatan ,  eenmaal 
de  hoofdzetel  der  werkzaamheid  van  den  beroemden  Engelschen 
zendeling  Medhurst,  heeft  het  door  heiti  gestichte  Orphan  Asy- 
lum  aan  Rijswijk  moeten  afstaan^),  maar  bezit  nog  eene  kleine 
Engelsche  kerk,  die  door  de  gemeente  zelve  onderhouden  wordt. 

Te  Parapatan  scheidt  zich,  even  voorbij  de  Engelsche  kerk, 
van  den  groeten  weg,  die  verder  naar  Eebon  Sirih  voert,  zuid- 
waarts een  weg  af,  die  onder  den  naam  Gang  Menteng  bekend 
is,  omdat  men,  dien  volgende,  de  kampongs^  klapperplantages 
en  sirihtuinen  van  Menteng  bereikt.  In  de  laatste  jaren  zijn  ook 
langs  dien  weg  vele  Europeesche  woningen  gebouwd,  en  ofschoon 
hij  vroeger  slechts  een  bij  nat  weder  nauw  begaanbaar  voetpad 
vormde,  is  hij  thans  een  druk  bezochte  rijweg  geworden ,  waar- 
langs men ,  over  het  land  Tjekini ,  den  daaraan  palenden  Dieren- 
en plantentuin,  eene  geliefkoosde  uitspanningsplaats  der  inwoners 
van  Batavia,  bereikt. 

De  Dieren-  en  plantentuin  beslaat  een  uitgestrekt  terrein ,  dat 
zich,  links  van  den  weg,  tot  aan  en  langs  de  Tji  Liwong  uit- 
strekt, maar  onderscheidt  zich  tot  dusverre  meer  door  de  schoone 
liggii^g  ^^  <l6Q  bevalligen  aanleg,  dan  door  het  aantal  of  de 
zeldzaamheid  der  dieren  of  de  bijzondere  belangrijkheid  van  het 
plantsoen  uit  wetenschappelijk  oogpunt.  Het  Societeitsgebouw  bevat 
een  niet  zeer  groote,  maar  smaakvol  ingerichte  zaal ,  vooral  bestemd 
voor  de  bals,  die  de  meest  geliefkoosde  uitspanning  deringeze- 

')  Zie  blz.  88. 


Digitized  by  VjOOQIC 


57 

tenen  van  Batavia  zijn.  In  de  koelte  van  den  vroegen  morgen  en  des 
avonds  bij  concert  en  illuminatie  is  deze  tuin  een  bekoorlijke  plek. 
De  aanleg  van  dezen  tuin ,  welks  stichting  niet  hooger  dan  tot 
1864  opklimt,  heeft  plaats  gehad  onder  het  toezicht  van  den  reeds 
meermalen  vermelden  *)  Javaanschen  kunstschilder  Raden  Saleh, 
die  destgds  eene  prachtige  villa  in  de  onmiddellijke  nabijheid  van 
het  terrein  bewoonde.  De  plans  en  teekeningen  waren  doorhem 
zelven  ontworpen ,  en  zelf  had  hij  den  uitsluitend  aan  Javaansche 
werklieden  opgedragen  bouw  bestuurd.  Het  gebouw  bestaat  nog , 
maar  in  eenigszins  verwaarloosden  toestand;  daar  de  Raden, 
die  destgds  met  eene  rijke  Europeesche  dame  gehuwd  waS;  se- 
dert hij  zich  van  haar  heeft  gescheiden,  eene  andere  woning  te 
Buitenzorg  in  het  dal  van  de  Tji  Dani,  vlak  achter  het  hotel 
Bellevue ,  heeft  betrokken.  De  villa  aan  den  Gang  Menteng  werd 
meermalen  door  vreemdelingen  bezocht  en  soms  door  Europeesche 
of  Amerikaansche  reizigers  met  vrg  wat  ophef  beschreven ,  en  haar 
uitwendig  voorkomen,  dat  in  weerwil  zijner  fantastische  koppeling 
van  modem  Europeeschen  en  Moorschen  stijl ,  een  niet  onbehagelij- 
ken  indruk  maakt,  is  door  photographiën  en  platen  ook  buiten  Java 
bekend  geworden  >).  Het  hoofdgebouw,  uit  een  middenstuk  met  drie 
gevelspitsen  en  twee  kleine  vleugels  bestaande ,  is  van  alle  zijden 
door  breede  verandah's  omgeven.  De  groote  ingang,  die  een  meer 
Moorsch  karakter  heeft,  baant  den  toegang  tot  een  ovaalronde 
zaal,  die  haar  licht  door  een  glazen  koepel  ontvangt,  en  waarvan 
de  wanden  en  paneelen  met  even  kwistige  als  grillige  sieraden 
bedekt  zijn.  Uit  deze  zaal  leiden  deuren  naar  de  zij  vertrekken, 
waarvan,  toen  de  Raden  nog  de  villa  bewoonde,  een  tot  stu- 
deerkamer ,  een  ander  tot  schilders-atelier  was  ingericht.  De  ver- 
schillende vertrekken  waren  met  fraaie  in  antieken  stijl  gesneden 
stoelen  en  tafels,  vergulde  penanttafeltjes ;  Brusselsche  karpetten 
en  Europeesche  staalgravuren  rijk  gestoffeerd.  De  studeerkamer 
prijkte  met  een  welvoorzien  wapenrok,  een  prachtige  schrjjftafel 


ï)  DL  I,  bl.  111,  449,  Dl.  H,  bl.  43. 

')  Eene  beschrijving  en  afbeelding  yindt  men  in  Biokmore's  Trayels.  37; 
eene  andere  beschrijying  bij  Gerdessen,  Y§f  jaar  gedetacheerd.  30;  f 
tographie  in  de  verzameling  van  den  heer  Meesaen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


58 

en  een  bonte  verzameling  ?an  plans  en  kaarten,  boeken  en  phy- 
sische  instrumenten.  In  het  atelier  zag  men  de  stukken  ^  deels 
portretten^  deels  landschappen,  die  de  schilder  onderhanden  had; 
en  vóór  het  gebouw  was  de  grond  smaakvol  aangelegd  tot  kleine 
grasperken  en  bloembedden ,  in  randen  van  roodbladerige  struiken 
gevat. 

Maar  het  wordt  tijd  dat  wij  naar  Parapatan  terugkeeren,  om 
onzen  ten  einde  spoedenden  tocht  door  de  buitenwgken  van  Ba- 
tavia te  voltooien.  Ten  zuiden  van  het  Koningsplein  liggen  de 
kampongs  van  Pejambon  en  nog  wat  meer  zuidwaarts  loopt  een 
nieuwe  weg,  aan  de  ééne  zijde  door  fraaie,  in  de  allerlaatste  jaren 
aangelegde  Europeesche  landhuizen ,  aan  de  andere  door  kampongs 
en  woeste  gronden  omzoomd,  door  de  buurt  Eebon  Sirih.  Dien 
weg  van  Parapatan  in  westelijke  richting  volgende ,  komen  wg  uit 
op  den  weg  naar  Tanah  Abang.  Hier  slaan  wij  linksom  en 
bereiken  weldra  den  uit  roode  klei  bestaanden  heuvel,  waaraan 
Tanah  Abang  (d.  i.  roode  aarde)  zijn  naam  te  danken  heeft; 
en  die  eenmaal  tot  uitspanningsoord  verstrekte  voor  den  Gouver- 
neur-Generaal van  Riebeek  *).  Nog  vindt  men  hier  eenige  goede 
woningen  van  Europeanen  en  een  weinig  verder,  bij  den  bekenden 
pasar  van  Tanah  Abang,  een  aantal  huizen  van  Chineezen. 
Reeds  van  1745  af  wordt  hier  driemaal  in  de  week  markt  gehou- 
den, en  vooral  des  Zaterdags  levert  deze  pasar  een  uiterst  druk 
en  woelig  tooneel  op.  Yan  de  marktplaats  nog  een  eind  west- 
waarts gaande,  zouden  wg  ook  het  gesticht  voor  verlaten  kinderen 
te  Djati  kunnen  bezoeken,  doch  vermoeid  van  den  langen  tocht, 
die  ons  zoo  veel  en  velerlei  te  beschouwen  gaf,  keeren  wij 
liever  naar  Tanah  Abang  terug,  om  vandaar ;  onder  het  genot 
der  heerlgke  schaduw  van  de  hooge  tamarindeboomen,  waarmede 
de  weg  beplant  is,  de  Christen-begraafplaats  weder  te  bereiken, 
waarbij  wij  reeds  vroeger  hebben  stilgestaan  ^). 

De  indruk  dien  Nieuw-Batavia  op  den  bezoeker  maakt,  is  in 
hooge  mate  af hankelgk  van  zijn  voorstellingen ,  verwachtingen  en 
wenschen;  want  zij  is  eene  stad  geheel  eenig  in  hare  soort,  die 
zeer  veel  mist  van  hetgeen  de  hoofdsteden  van  Europa  aantrek- 

»)  Valentijn,  UI,  1.  243.  -)  BI.  35. 


Digitized  by  VjOOQIC 


59 

kelijk  maakt,  om  er  veel  voor  in  de  plaats  te  geyen  dat  in  geene 
andere  stad  gevonden  wordt.  Op  het  gebied  der  kunst  is  zij  be- 
droevend arm.  De  publieke  gebouwen,  hoe  doelmatig  ook  ingericht , 
missen,  met  zeldzame  uitzondering,  karakter  en  gepaste  ver- 
siering. De  woningen,  hoe  vriendelgk  en  verlokkend  zij  er  ook 
uitzien,  te  midden  der  firaaie  boomen  en  bloemperken  die  ze  om- 
geven, vooral  wanneer  des  avonds  uit  de  galergen  en  verandah's 
een  helder  licht  den  weg  bestraalt,  missen  alle  verscheidenheid 
van  architectonische  motieven ,  en  laten  alleen  reeds  door  de 
noodzakelijkheid  van  ze  zoo  min  mogelijk  boven  den  beganen 
grond  te  doen  rijzen,  den  bouwmeester  van  de  gelegenheid  ver- 
stoken om  het  grootsche  en  indrukwekkende  der  monumentale 
huizen  van  de  groote  steden  van  Europa  op  zijde  te  streven. 
De  enkele  gedenkteekenen  zijn  onbeduidend  of  slecht  geplaatst. 
Openbare  kunstverzamelingen  en  partikuliere  kabinetten,  of  zelfs 
maar  de  versiering  der  woningen  met  de  schoone  voortbrengselen 
van  beeldhouw-  en  schilderkunst,  worden  schier  geheel  gemist. 
Yoor  plaatsen  van  gezellige  bgeenkomst  en  openbaar  vermaak 
is,  hoewel  in  de  laatste  jaren  veel  daarvoor  gedaan  is,  nog  al- 
tgd  gebrekkig  gezorgd.  Yoor  vele  vakken  van  studie  is  men 
grootendeels  van  goede  hulpmiddelen  verstoken.  Het  onderling 
verkeer  is  maar  al  te  dikwijls  stgf  en  vormelgk ,  of  zouteloos 
en  ver  beneden  het  peil  waarop  de  man  van  ware  beschaving 
het  zou  wensohen  geplaatst  te  zien.  Er  is  dus  op  den  hooggeroemden 
luister  der  „Koningin  van  het  Oosten^  vrij  wat  af  te  dingen ,  en 
vele  bezoekers  en  bewoners  sparen  haar  hunne  aanmerkingen 
niet.  Maar  hoeveel  staat  niet  tegen  deze  nadeelen  over!  Welk 
een  vergoeding  bieden  niet  aan  den  vriend  van  natuurschoon  de 
lommerrgke  dreven,  het  weergaloos  geboomte,  de  heerlijke  bloe- 
men^ de  aanblik  in  één  woord  van  een  stad  zonder  straten, 
die  in  haar  geheelen  omvang  het  karakter  heeft  van  een  park 
dat  in  schoonheid  de  parken  van  alle  hoofdsteden  van  Europa  te 
boven  gaat!  Welk  een  vergoeding  biedt  niet  aan  den  denker  en 
den  humorist  de  eindelooze  verscheidenheid  van  het  bontste  volks- 
leven dat  men  misschien  ergens  ter  wereld  aanschouwen  kan! 
Qeen  wonder  dan  ook  dat  zij  die  voor  zulke  indrukken  vatbaar 


Digitized  by  VjOOQIC 


60 

zijn,  bg  het  aanschouwen  van  dit  oord  vaak  in  eene  lofrede 
uitbarsten ,  waarin  Batavia  als  de  tuin  eener  toovergodin ,  als 
een  altgd  groen  paradijs  wordt  geschilderd  '). 

Wij  laten  ons  noch  door  de  bedillers,  noch  door  de  lofredenaars 
medesleepen,  maar  willen  tot  besluit  dezer  schets  van  de  hoofdstad 
van  Neêrlandsch  Indië  een  oogenblik  het  oor  leenen  aan  een 
man  die  Batavia  misschien  beter  dan  iemand  kende ,  en  in  hooge 
mate  de  gaaf  bezat  om  in  weinige  kernachtige  woorden  weer 
te  geven,  wat  hg  met  de  onpartijdigheid  van  een  ernstig  geleerde 
had  waargenomen.  Men  vergunne  mg  eene  enkele  bladzijde  uit 
Bleeker^s  Bijdragen  tot  de  Geneeskundige  Topographie  van  Ba- 
tavia hier  af  te  schrijven '). 

„Wanneer  gij  het  geheel  van  Batavia,  zooals  het  thans  is, 
van  eene  hoogte  overziet,  zult  gij,  des  onbewust ^  weinig  vermoeden ; 
dat  de  hoofdstad  van  Nederlandsch  Indië  daar  aan  uwe  voeten  ligt. 
Niet  die  ineengedrongenheid  van  hooge  huizen  ^  niet  die  uit 
tallooze  schoorsteenspitsen  opwalmende  kolenrook  van  gonzende 
fabrieken,  niet  die  menigte  van  trotsche  domkruinen  en  toren- 
spitsen, niet  dat  verdoovend^  nimmer  zwijgend  geraas  van  uit  de 
holten  der  straten ,  niets  van  wat  gg  van  een  hoofdstad  verwacht ! 
Stel  u  voor  een  uitgestrekten  tuin  van  eenige  uren  omvang. 
Verbeeld  u  dien  bedekt  met  een  net  van  hooger  en  lager  geboomte  ; 
verbeeld  u  dat  net  met  groote  mazen,  en  stel  u  die  mazen 
voor  als  ruime  pleinen,  als  begraafplaatsen,  als  moestuinen  en 
sawahs ,  en  gij  kunt  in  uwe  voorstelling  van  het  tegenwoordig 
Batavia  niet  falen.  —  Maar  de  gebouwen  P  —  Zij  bevinden  zich 
daar;  midden  in  ^t geboomte;  zij  verheffen  er  zich  niet  boven, 
maar  verbergen  zich  tusschen  zijn  lommer.  Slechts  enkele  pu- 
blieke gebouwen  maken  daarop  een  zeldzame  uitzondering.  Het 
was  ook  het  plan  niet  van  Batavia's  nieuwere  bewoners  hunne 
huizen  steedsch  te  bouwen ,  samengedrongen ,  met  hooge ,  trotsche 
gevels.  De  oostersche  smaak  was  er  tegen,  en  de  zoo  dikwijls 
door  binnenaardsche  werkingen  beroerde  bodem  verbood  het  bo- 
vendien ook  verdiepingen  op   verdiepingen    te  plaatsen,   wilde 

1)  Zie  b.  T.  de  BeauYoir ,  Java ,  Siam,  Canton.  4. 
»)  Tijdschr.  v.  N.  Indië,  V.  2.  650. 


Digitized  by  VjOOQIC 


61 

men  zich  niet  roekeloos  het  gevaar  der  aardbevingen  verhoogen. 
Daarom  ziet  gg  —  wij  spreken  nu  vooral  van  de  nieuwe  stad , 
—  Batavia  thans  wel  nederig,  maar  daarom  toch  niet  minder 
schoon  en  bevallig  dan  in  vroeger  dagen ;  daarom  ziet  gij  het 
thans  als  een  onafzienbaren  lusthof  voor  u,  niet  als  een  dor 
stelsel  van  grauwe  daken. 

9  . . . .  En  dan ,  die  bevallige  afwisseling  van  tooneelen ,  die 
ons  in  en  om  de  hoofdstad  wachten.  Het  heeft  iets  bijzonder  eigen- 
aardigs, dat  sa&mgevlochten  zijn  van  de  wijken  der  Europeanen 
met  die  der  Chineezen  en  Inlanders.  Het  heeft  iets  innemend  bekoor- 
lijks, die  eenvoudige  bamboezen  woningen  der  Javanen  zoo  bescha- 
duwd en  beschermd  te  zien  door  vijge-  en  tamarinde-boomen ,  — 
boomen  die  den  Maleiers  heilig  zijn  als  hunne  karbouwen,  en 
bemind  als  de  sterkruinige  kalappa's  ^).  Het  heeft  iets  onuitspre- 
kelijk bevalligs,  het  tooneel  dat  zich  aan  u  voordoet,  wanneer 
gij  even  buiten  de  grenzen  der  stad  het  oog  laat  gaan  over  die 
groenende  rijstvelden,  die  u  overal  omringen,  die  eene  onafzien- 
bare zee  voor  u  vormen,  waaruit  gij  hier  de  ontelbare  graf- 
heuvels der  Chineezen,  ginds  een  kampong  en  elders  een 
landhuis  zich  als  zoovele  eilandjes  ziet  verheffen;  altijd  bedekt  en 
omringd  met  wat  de  vegetatie  weelderigst  en  prachtigst  aanbiedt^ 
altgd  aantrekkelijk  door  de  veelsoortigheid  van  vormen ,  door  rijk 
geschakeerd  groen.  Zoo  is  het  vooral  westelijk  en  oostelijk  van 
Batavia*  Maar  zuidwaarts  weven  zich  de  kampongs  dicht  ineen 
en  met  hare  toeneming  is  ook  de  plantenwereld  des  te  rgker, 
terwijl  noordwaarts  langs  de  reede  de  sporen  van  menschelijken 
arbeid  allengs  verdwgnen  en  in  en  om  de  moerassen,  waar  de 
natuur  in  hare  samenstellingen  en  ontbindingen  het  werkzaamst 
is,  nieuwe  rgen  van  plantenvormen  zich  vertoonen,  die,  wel  is 
waar,  minder  aanzienlijk  zijn,  maar  toch  op  bodem  en  atmo- 
sfeer den  gewichtigsten  invloed  oefenen.'' 

^)  Kokospalmen  I  Tiügo  klappers. 


Digitized  by  VjOOQIC 


62 
TWEEDE  HOOFDSTUK. 


De  reeidentie  Batavia. 

Java  is  door  het  Nederlandsch  gezag  verdeeld  in  gewesten, 
die  den  zonderlingen  naam  van  Residentiën  dragen  ^  dewijl  het 
hoofd  van  gewestelgk  bestuar  door  den  zinledigen  titel  Residenti 
d.  i.  verblg  f  houder,  wordt  aangeduid.  Geen  wonder  dat  die  titel 
door  vreemdelingen  dikwijls  niet  begrepen  en  in  dien  van  Pre- 
sident veranderd  wordt.  De  Residentiën  zgn  tegenwoordig  23  in 
getal,  en  de  meeste  zijn  weder  verdeeld  in  afdeelingen ,  waarover 
een  Assistent-resident  is  gesteld,  behalve  dat  éene  afdeeling 
steeds,  zonder  de  tusschenkomst  van  zulk  een  helper*),  door 
den  Resident  zelven  bestuurd  wordt.  Yroeger  waren  er  vier  ge- 
westen op  Java  benevens  een  paar  in^de  Buitenbezittingen ,  waar , 
hoe  vreemd  het  ook  klinken  moge,  het  hoofd  van  gewestelijk 
bestuur  zelf  den  naam  van  Assistent-resident  droeg,  schoon 
hg  niemand  als  assistent  was  ter  zijde  gesteld,  maar  op  zich 
zelf  stond.  Hieruit  is  in  de  administratieve  taal  de  naam  van  «op 
zich  zelf  staande  assistent-residentie^  ontstaan,  die  in  ongergmd- 
heid  met  het  Engelsche  man-midwife  wedgvert,  maar  het  in 
omslachtigheid  verre  overtreft.  Thans  evenwel  bestaan  op  Java  die 
„op  zich  zelf  staande  assistent-residentiën^  niet  meer.  Era  wang  en 
Banjoewangi  zgn  tot  residentiën  verheven ,  Buitenzorg  en  Patjitan 
als  afdeelingen  bij  de  residentiën  Batavia  en  Madioen   ingelijfd. 

„Stad  en  Voorsteden",  het  voormaligeNoorderkwartier ,  maken  de 
eerste ,  onmiddellijk  onder  het  bestuur  van  den  Resident  staande 
afdeeling  van  de  residentie  Batavia  uit.  Het  oude  gebied  van 
Batavia's  Ommelanden,  vroeger  verdeeld  in  Oester-  Wester-  en 
Zuiderkwartier,  is  thans  gesplitst  in  de  afdeelingen  Meester  Cor- 


1)  Er  zgn  echter  te  Batavia,  Samarang,  Soerabaja  en  Bandoeng  zooge- 
noemde  ^asBistent -residenten  ter  hoofdplaats**,  doch  die  zgn  bepaaldelgk  met 
de  zorg  Toor  de  politie  belast.  In  Soerakarta  en  Jogjakarta,  welke  gewesten 
niet  in  afdeelingen  Terdeeld  zgn,  staat  den  Residenten  in  het  geheele  bestuur 
een  ter  hoofdplaats  gevestigde  assistent-reBident  ter  zgde. 


Digitized  by  VjOOQIC 


63 

nelis  en  ToDgeraii;   waarvan  de  eerste  het  Ooster-  en  Zuider-, 
de  andere  het  Westerkwartier  omvat.   Buitenzorg   maakt,  ten 
gevolge  der  zooeven  gemelde ,  in  1866  genomen  beschikking'), 
thans  de  vierde  afdeeling  van  de  residentie  Batavia  uit.  De  ver- 
deeling in  Regentschappen,  meestal  gelgken  tred  houdende  met 
die   in   Afdeelingen,    wordt   in   deze   residentie    niet  aangetrof- 
fen; want  daar  dit  gansche   gebied    uit   particuliere   landergen 
bestaat,    die    meest    allen   aan   Europeanen   of  Ghineezen   be- 
hooren,  en  het  bestuur  er   sedert  lang  meer  op  Europeeschen 
voet  geschoeid  was ,  is  er  de  inlandsche  waardigheid  van  Regent 
geheel  verloren  gegaan.  Zg  bestond  echter  tot  1864  nog  in  Bui- 
tenzorg,  als  regentschap  gewoonlgk  met  den  inlandschen  naam 
Bogor  genoemd ,   maar  is  ook  daar  in  genoemd  jaar ')  opgeheven, 
zonder  dat  eenig  belang  er  door  gekwetst  werd.  De  onderschou- 
ten of  demangs,  die  in  de  residentie  Batavia,  behalve  in  „Stad 
en  Yoorsteden'^ ,  als  een  soort  van  districtshoofden  fungeeren ,  zijn 
er  het   eenige  overblijfsel  van  inlandsch  bestuur,  maar  worden 
rechtstreeks  door  het  Europeesch  gezag  benoemd,  terwijl  hun 
werking  schier  geheel  tot  de  handhaving  der  politie  beperkt  is. 
Wg  willen  thans  het  eerst  met  de  oostelijke  afdeeling  nadere  ken- 
nis maken ;  en  daar  wij  den  groeten  postweg  tot  Bidara  Tjina  reeds 
hebben  loeren  kennen ,  nemen  wij  thans  plaats  aan  de  halt  Konings- 
plein en  leggen  vandaar  per  spoorweg  in  enkele  minuten  den  afstand 
van  5.  7  kilometer  af  naar  het  aan  een  zijtakje  gelegen  station  van 
Meester  Cornelis,  het  eindpunt  der  zoogenaamde  omnibustreinen. 
Yoor  den  spoorweg  van  Batavia  naar  Buitenzorg  is  hier  het  depot 
van  het  materieel,  met  reparatiewinkels ,  bureelen  en  magazgnen. 
Meester  Cornelis  is  eene  merkwaardige  plaats  in  de  geschiedenis 
van  Nederlandsch  Indië.   Reeds  in  Yalentgns  tgd  had  hier  de 
Compagnie  een  post  of  fortje,   aanvankelijk   bestemd   om    de 
bevolking  der  Ommelanden  in  bedwang  te  houden,  maar  later 
vooral  tot  herstellingsoord  van  zieke  militairen  dienende ,  waarom 
het  gewoonlgk  slechts  door  invaliden  bezet  was  ').  Daendels  koos 


>)  StftatsbL  no  5  en  142.  ^  Staatsbl.  n^  86. 

*)  Yalentgn  UI.  1.  11;  Batayia  m  deszelfiB  gelegenheid,  I.  121;  Mjjerin 
T.  V.  N.  L  n.  2.  249, 


Digitized  by  VjOOQIC 


64 

in  1810  het  terrein  rondom  dit  fort,  ten  westen  begrensd  door 
de  Tji  Liwong  en  ten  oosten  door  de  Eali  Baroe  of  Selokan '), 
voor  den  aanleg  van  het  geretrancheerde  kamp,  dat  hg  tot 
hoofdstelling  voor  de  verdediging  van  Java,  in  geyal  van  een 
aanval  der  Engelschen  op  Batavia,  bestemde').  Hier  had  dan 
ook  den  26st6n  Augustas  1811  de  beslissende  strijd  plaats ;  die 
door  de  overwinning  der  Engelschen  hun  het  bezit  van  Java 
schonk.  Eene  daad  van  zelfopoffering,  die  van  van  Speyk  zeer 
nabij  komende,  verspreidde  verderf  en  ontzetting  onder  den  vijand, 
zonder  echter  zijne  zege  te  kunnen  beletten.  De  redoute  n°  2 
sprong  op  het  oogenblik  dat  de  aanvallers  er  waren  binnenge- 
drongen, met  een  vreeselij  ken  knal  in  de  lucht.  De  majoor  der 
artillerie  Mulder,  die  er  bevel  voerde,  had  twee  dagen  te  voren 
aan  zijne  kameraden  de  plechtige  verzekering  gegeven,  dat  de 
vijand  hem  nooit  levend  in  handen  zou  krijgen  en  hij  eerderde 
brandende  lont  in  het  kruid  zou  werpen.  Hij  heeft  woord  gehouden^)! 

Het  fortje,  naar  zijn  vorm  de  Sterrenschans  genoemd,  is  thans 
ingericht  tot  gevangenis  en  kantoor  voor  den  Onderschout  die  hier 
met  de  politie  belast  is.  In  de  nabijheid  ligt  de  kazerne  voor  de 
bezetting  en  op  eenigen  afstand  van  den  weg  een  kruidmagazijn. 
In  1857  is  bij  Meester  Gomelis  eene  militaire  school  opgericht, 
bestemd  om  onderofBcieren  tot  officieren  bij  infanterie,  kaval- 
lerie  en  militaire  administratie  op  te  leiden.  Ook  is  er  eene 
geweermakersschool   onder  de  leiding  van  een  artillerie-kapitein. 

Yroeger  was  hier  ook  de  thee-inrichting  van  den  heer  Jacob- 
8on^),  wien  de  eer  van  de  theecultuur  op  Java  te  hebben 
ingevoerd ,  hoofdzakelijk  toekomt.  Deze  inrichting  is  echter  reeds 
in  1851  ingetrokken. 

Maar  de  grootste   merkwaardigheid  van  Meester  Cornelis  is 

»)  Zie  Dl.  I,  bl.  76.  ^)  Zie  Dl.  II,  bl.  550. 

3)  Sommige  sohrgyers  stellen  de  yreesolgke  daad  op  gezamenlgke  rekening 
•van  twee  officieren ,  Mulder  en  Horsman ,  b  v.  Thornton,  Conquest  of  Java,  p.  59, 
Y.  d  Aa,  Ned  O,  Indië,  II,  273.  Ik  houd  mg  aan  de  eenvoudige  Toorstel- 
ling  yan  Duc  de  Saxe-Weimar,  Campagne  de  Java,  p.  83.  Deze  nu  spreekt 
Tan  Horsman  in  het  geheel  niet.  Thornton  en  y.  d.  Aa  noemen  dien  officier 
Osman,  welke  naam  mg  reeds  yerdaoht  yoorkwam,  voordat  ik  bg  Mger, 
T.  y.  K    I.  II.  2.  346,  de  schrgfwgze  vond  die  ik  yoor  de  ware  hond. 

*)  Zie  de  besohrgying  daaryan  in  T.  v.  N.  I.  III.  1.  25. 


Digitized  by  VjOOQIC 


66 

ign  in  1773  ingestelde  pasar,  en  ofschoon  de  markten  van  Batavia 
soortgelgke  tooneelen  opleveren,  is  er  geen  die  in  drukte  en 
woeligheid  met  den  pasar  kemis  (Donderdag-markt)  gelijk  staat , 
zooals  de  pasar  van  Meester  Gomelis  gewoonlgk  genoemd  v^ordt, 
hoewel  er  zoowel  Zaterdag  als  Donderdag  markt  wordt  gehou- 
den. Tot  marktplein  dient  eene  groote  opene  ruimte  aan  de 
oostzijde  der  plaats.  Wanneer  ik  hier  beproef  eene  schets  van 
zulk  een  pasar  te  geven,  houde  men  in  het  oog,  dat  zij  in  het 
algemeen  op  alle  markten  in  de  omstreken  van  Batavia  toepas- 
selgk  is. 

Reeds  bij  het  aanbreken  van  den  dag  ziet  men  de  boeren  van 
den  omtrek  met  pak.  en  zak  naar  de  markt  heenstroomen.  De 
man  is  doorgaans  van  vrouw  en  kinderen  verzeld:  hij  laat  zijne 
ega  met  den  lichteren  last  voor  zich  uitstappen ,  maar  niet  zelden 
voert  zij  bovendien  in  een  op  den  rug  gebonden  doek  een  zui- 
geling met  zich,  wiens  armpjes  haren  hals  omstrengelen.  Het 
marktplein  waar  zij  hunne  waren  gaan  te  koop  bieden ,  is  grooten- 
deels beslagen  door  overdekte  galerijen,  tenten  van  bamboe  die 
ak  warongs  dienst  doen^),  en  kleine  woningen  van  Ghineesche 
handelaars.  Tafels  en  stalletjes  voor  het  ten  toon  leggen  der  koop- 
waren zgn  in  ontelbare  menigte  voorhanden.  Alles  wat  de  landbouw 
en  de  ng verheid  der  Javanen  oplevert,  wordt  hier  te  koop  geboden, 
maar  doorgaans  toch  nemen  eet-  en  drinkwaren  de  voornaamste 
plaats  in.  Hier  ziet  men  allerlei  vruchten:  kokosnoten,  pisangs, 
doerians,  mangostans,  oranjeappelen,  ananassen,  watermeloenen 
enz.,  in  groote  hoopen  opgetast;  daar  ziet  men  oude  vrouwen 
in  het  zweet  haars  aanschgns  verschillende  soorten  van  kwee-kwee 
bakken,  die,  in  weerwil  van  den  walmenden  oliestank,  met  graagte 
gekocht  en  genuttigd  worden.  Men  hoort  en  ziet  aan  alle  zgden 
e^ie  snappende,  joelende,  lachende,  in  bonte  mengeling  dooreen 
dwarrelende  menigte,  waaronder  men  ook  vele  geriefelijke  nimfen 
kan  opmerken,  kenbaar  aan  den  suikerrietstok  dien  zg  in  de 
hond  dragen,  en  waarvan  een  afgesneden  stuk  aan  een  jongen 
man  toegereikt ,  den  zin  heeft  dat  hg  tot  een  rendez-vous  wordt 
genoodigd. 

O  Over  de  warong  zie  Deel  I,  bl.  615. 

HL  6 


Digitized  by  VjOOQIC 


66 

Desse  drukte  en  pret  duurt  den  ganschen  dag,  maar  maakt 
na  zonsonderg^pg  plaats  voor  een  tooneel  dat  aan  een  pandemonium 
doet  denken.  Bg  ontstoken  fakkels  en  het  slaan  op  bekkens  en 
trommen,  vertoonen  de  ronggèngs,  onder  het  uitkrgsohen  harer 
liedjes,  de  leden-martelende  lichaams verwringingen ,  die  op  Java 
den  naam  van  dansen  dragen^);  reizende  kermistroepen  verma- 
ken de  aanschouwers  door  onbegrijpelijke  goocheltoeren  en  de 
snakerjjen  der  topèng  babakan ') ;  de  opiumkitten  ')  en  speelhuizen 
spreiden  overal  hunne  verderfelijke  verlokkingen  ten  toon,  en 
ooggetuigen  ^)  verklaren,  dat  het  gezicht  van  een  troep  halfnaakte, 
in  een  kring  op  den  grond  gezeten  en  door  een  schel  lamp-  of 
fakkellicht  beschenen  Chineezen,  die  in  de  magere  vingers  een 
paar  smerige  kaarten  klemmen  en,  met  een  hoop  koper-  of 
zil vermunt  vóór  zich,  den  loop  van  hefc  spel  met  gloeiende  blikken 
bespieden,  eene  soort  van  bekoring  op  hen  oefende , die  het  hun 
schier  onmogelijk  maakte  den  blik  af  te  wenden  van  een  schouwspel, 
dat  hen  met  afgrijzen  vervulde '). 

Bij  Meester  Gornelis  zondert  zich  van  den  groeten  postweg  oost- 
waarts een  rijweg  af,  die  over  Bekasi  naar  Erawang  voert.  Na 
het  riviertje  Soenter ')  gekruist  te  hebben ,  bereikt  men  Djati 
Negara  en  volgt  dan  den  rechteroever  van  het  riviertje  tot.  de 
marktplaats  Poelo  Gadong,  waar  de  weg  de  Soenter  verlaat, 
om  weldra  de  met  haar  bijna  evenwijdig  loopende  Tji  Akoeng 
of  Tjakoeng  te  snijden.  Nu  kruist  hij  de  landen  van  Tjakoeng 
en  Oedjong  Menting  met  gelijknamige  kampongs,  en  zet  zich, 

>j  Zie  Dl.  I,  bl    481.      ')  Zie  DL  I,  bl.  465,  467.      »)  ZieDl.I,bL619. 

*)  Beise  der  Novara.  194.  Andere  beschrg  Tingen  van  een  Batayiasohen 
pasar  kan  men  vinden  bg  Olivier,  Land-  en  Zeetochten  in  K.  I.,  I.  46; 
Gh*einer,  Over  Landen  Zee.  101;  LavoUée ,  Yoyage  en  Ghine.  447;  Steen 
Bille,  Beise  der  Galathea,  I.  379. 

*)  De  Chineesche  speelhuizen  worden  toptafels  of  topbanen  genoemd,  raa 
welk  woord  het  eerste  lid  gevormd  schgnt  yan  het  Chineesche  toe -po, 
to-pok  of  to-pho,  kansspellen  spelen.  Het  recht  om  toptafels  te  houden 
wordt  door  de  Begeering  verpacht  (ygl.  de  noot  op  bl.  24).  Gewoonlgk  geeft 
men  in  Ladiê  den  naam  to-pho  aan  het  Chineesche  kaartspel,  terwgl  men 
aan  het  dobbelspel  dien  van  pho  en  aan  een  derde  spel,  waarbg  tinnea 
duiten  of  boonen  in  kopjes  geteldof  geworpen  worden,  dien  yan  taf  ui  toekent. 

«)  Dit  is  volgens  Edeling,  N.  T.  v.  N.  I.  XXXL  288,  de  juiste  schrgfwgze  van 
den  naam  die  gewoonlgk  Sontar  wordt  geschreven ,  zooals  ook  geschied  is  D.  L  76. 


Digitized  by  VjOOQIC 


67 

zindoostwaarts  ombtugende,  langs  Pondok  Oengoe  en  Eandong 
voort  tot  aan  de  Tji  Lingsi  of  riyier  van  Bekasi ,  aan  welker  andere 
sgde  Bekasi;  yroeger  de  hoofdplaats  van  het  Oosterkwartier , 
is  gelegen.  Bekasi  is  nog  een  plaats  van  eenige  beteekenis, 
heeft  een  landraad ,  ofschoon  anders  zulk  eene  rechtbank  slechts 
in  de  afdeelingshoofdplaatsen  gevonden  wordt  ^  een  gevangenis 
en  een  in  1752  ingestelde  pasar.  In  April  1869  had  hier  eene 
ernstige  nistverstoring  plaats,  die  groote  vrees  verwekte  voor 
stoornis  der  ophanden  feestviering  bg  gelegenheid  van  Batavia's 
250]arig  bestaan,  maar  gelukkig  geen  belangrijke  gevolgen  had. 
Bgzondere  merkwaardigheden  levert  Bekasi  niet  op,  evenmin 
als  de  verdere  weg  van  daar  over  Nagrog,  Tji  Bidong,  Oeloe, 
Tji  Tarik  enz.  naar  de  Tji  Taroem ,  die  de  grensscheiding  tusschen 
de  residentiën  Batavia  en  Sjrawang  uitmaakt. 

Het  land  waardoor  deze  wegloopt, is  laag,  vlaken  moerassig, 
doorsneden  van  ontelbare  kleine  rivieren,  die  een  moeilgk  te 
ontwarren  watemet  vormen ,  vooral  ook  omdat  zg  door  zijtakjes 
en  troesans  gedurig  met  elkander  gemeenschap  hebben.  Eerst  veree- 
nigen  zich  de  vooraf  samengevloeide  wateren  van  de  Ealibaroeen  de 
Soenter  met  het  riviertje  Tji  Loewar  of  Antjol,  dat  door  de  Antjolsche 
vaart  met  Oud-Batavia  verbonden  is.  Bg  de  uifcwatering  dier  vaart 
in  het  riviertje,  waar  reeds  ten  tgde  der  Compagnie  een  versterking 
was  gebouwd ,  ligt  nog  heden  een  fort,  dat  met  de  batterg  aan  den 
mond  der  Antjol  (Moeara  Antjol),  een  weinig  ten  westen  van 
Tandjong  Priok,  tot  bescherming  van  Batavia  tegen  een  aanval  van 
deze  zgde  bestemd  is.  De  woningen  van  Ohineezen  en  inlanders, 
zoowel  die  bg  het  fort  als  bg  den  riviermond,  worden  nog  tot 
de  hoofdstad  gerekend  en  vormen  eene  harer  wgken.  Maar  de 
Europeanen  hebben  sedert  lang  deze  streek  verlaten  ^),  die  wegens 
de  uitwasemingen  der  moerassen  van  den  met  rhizophoren  bedekten 
modderbodem  voor  het  ongezondste  gedeelte  van  geheel  Batavia 
gehouden  wordt  Niets  kan  duidelgker  toonen  welke  verande- 
ringen in  den  loop  der  tgden  de  kustzoom  langs  de  bocht  van 
Batavia  heeft  ondergaan ,  dan  de  vergelgking  van  den  tegenwoor- 
digen  toestand  dezer  streek   met   de   oude   beschrgvingen  van 

O  Zie  reeds  t.  d.  Bosch,  K.  O.  I.  bezittiiigen ,  U,  14 


Digitized  by  VjOOQIC 


68 

den  weg  die  yan  Batavia  naar  Antjol  Yoert.  Heydt  i)  teekent 
ons  dien  nog  in  1744  als  eene  der  heerlgkste  wandelingen  in 
Batavia's  omstreken,  voerende  door  een  onafgebroken  rij  van 
bekoorlijke  tuinen  met  sohoone  landhuizen  en  een  overvloed  van 
vruchten  van  allerlei  soort.  Wie  aan  een  roeitochtje  de  voorkeur 
gaf,  vond  daartoe  te  allen  tijde  op  het  kanaal  de  noodige  vaartuigen  ^ 
en  te  Antjol  aangekomen,  had  men  steeds  de  gewensohte  gelegen- 
heid zich  aan  verschen  visoh  of  oesters  van  de  bank  aan  de  Maroenda 
te  vergasten.  Tusschen  het  fort  en  den  riviermond  lag  een  tweede 
reeks  fraaie  huizen  en  tuinen,  die  met  een  aangrenzend  bosch, 
dat  een  schoon  terrein  voor  de  jacht  op  wilde  zwijnen  bood, 
onder  den  naam  van  Slingerland  bekend  waren. 

Een  weinig  verder  oostwaarts  stroomt  de  Tjakoeng  midden 
door  een  moeras  van  groote  uitgestrektheid,  en  omvat  vervolgens 
met  de  beide  armen  waarin  zg  zich  splitst,  en  waarvan  de  linker 
den  naam  van  Tjakoeng  behoudt  en  zich  met  twee  monden. 
Moeara  Poetoes  geheeten,  in  zee  stort,  de  andere  den  naam  van 
rivier  van  Toegoe  draagt  •  het  ons  door  de  nieuwe  havenwerken 
reeds  bekende  voorgebergte  Tandjong  Priok,  waarbg  ook  vroeger 
een  landhuis  was  gelegen,  dat  men  van  Batavia,  wegens  den 
grooteren  afstand,  niet  licht  te  voet,  maar  per  koets  bezocht. 
Aan  de  rivier  van  Toegoe  ligt  nog  heden  een  gelijknamig  dorp, 
dat  in  de  geschiedenis  bekend  is  als  het  tooneel  van  het  oproer 
verwekt  door  den  Ambonschen  kapitein  Jonker,  die  hier  een 
landgoed  bewoonde ') ,  en  zich  onderscheidt  door  het  bezit  eener 
kleine,  in  zeer  vervallen  toestand  verkeerende  gemeente  van 
Portugeesche  Christenen,  dochter  der  voormalige  protestantsch- 
Portugeesehe  gemeente  te  Batavia,  en  thans  de  eenige  in  hare 
soort  in  Nederlandsch  Indië '). 

Weder  wat  verder  oostwaarts  ligt  het  riviertje  Maroenda, 
saamgevloeid  uit  twee  spruiten ,  de  groote  en  kleine  Maroenda , 
en   waarmede    ook    het  riviertje  Eratan  samenhangt,  waarvan 


1)  Schauplatz,  bl    77.  Ygl   Swaving,  Batavia^s  sanitaire  geschiedenis.  65. 
-)  Zie  boven  D.  II,  bl.  413    De  in  noot  1  ald.  yoorkomende  uitdrukking 
,, Toegoe  aan  de  Maroenda**  is  niet  Tolkomen  juist. 
')  Van  Bhijn ,  Reis  door  den  I,  Aroh.  569;  Baddingh,  Neerl  O  1. 1.  27. 


Digitized  by  VjOOQIC 


69 

men  den  mond  nog  meer  oostwaarts  ontmoet.  Dan  volgt  de 
meer  belangrijke  Tji  Lingsi  of  rivier  van  Bekasi ,  die  zich  met 
haren  sterk  kronkelenden  loop^  hare  talrgke  voedingstakken  en 
hare  mondingsarmen,  over  schier  de  geheele  oostelijke  helft  der 
afdeeling  Meester  Oornelis  verbreidt.  Het  terrein  tusschen  de 
uitwatering  der  Tji  Lingsi  en  de  Erawangsche  door  de  Tji  Taroem 
gevormde  grens,  bestaat  uit  een  bgna  onafgebroken  moeras^  door 
de  mondingsarmen  der  Tji  Taroem  en  meer  zuidwaarts  door  de  rivier 
Tji  Earang  doorsneden ,  welke  laatste  zich  onder  den  naam  van 
Eomidjan  hg  het  dorp  Moeara  Batoe  Djaja  in  de  Tji  Taroem 
ontlast.  Alleen  de  oevers  en  mondingen  der  rivieren  zgn  hier 
bewoond;  al  het  overige  terrein  is  drassige  wildernis. 

Ofschoon  de  boven  beschreven  Erawangsche  weg  over  hooger 
terrein  voert  en  vooral  aan  zijn  zuidkant  de  bodem  zich  allengs 
begint  te  verheffen,  treft  men  echter  aan  zijne  beide  zijden  nog 
een  aantal  rawa's  aan,  waarvan  vele  bepaalde  namen  dragen. 
Van  Tjakoeng  af  heeft  men  eerst  aan  zijne  rechterzijde  de  Rawa 
Oedjong  Erawang  en  de  Rawa  Tembaga,  wier  naam  ^kopermoeras^ 
beteekent  en  ontleend  is  aan  de  daar  gevonden  overblijfselen 
van  een  schip  —  een  afdoend  bewijs  van  den  jongen  oorsprong 
van  den  bodem  —  waarbij  zich  eenigkoperwerk bevond;  daarna, 
na  Bekasi  te  zijn  doorgegaan,  heeft  men  aan  de  linkerhand  de 
Rawa  Tjarawat,  Gompol,  Leleh,  en  op  grooteren  afstand  van  den 
weg  de  Rawa  Singkel^  Brengkok,  Gading  en  Lintang.  Men  kan  hieruit 
wel  nagaan  dat  over  het  algemeen  bet  schoonste  en  belangrijkste 
deel  van  de  afdeeling  Meester  Cornelis  niet  in  het  voormalige 
Oosterkwartier,  maar  in  den  meer  onmiddellijken  omtrek  van 
Meester  Cornelis  of  het  oude  Zuiderkwartier  is  te  vinden. 

De  afdeeling  Tangeran  of  het  voormalige  Westerkwartier  is 
in  vele  opzichten  het  evenbeeld'  van  het  Oosterkwartier.  Aan 
den  Erawangschen  weg  beantwoordt  de  aan  het  Molen  vliet  met 
gang  Cbanlan  beginnende  groote  weg,  die  over  Tangeran  naar 
Tji  Eandiaan  de  Bantensche  grens  en  zoo  verder  naar  Serang  voert; 
aan  Bekasi,  de  hoofdplaats  Tangeran,  die  echter  van  meer  gewicht 
ia;  aan  de  rivier  van  Antjol  met  de  versterkingen  aan  haren  mond, 
de  rivier  van  Angké,  die,  uit  Buitenzorg  komende,  de  grens 


Digitized  by  VjOOQIC 


70 

tusBohen  de  afdeelingen  Meester  Oornelia  en  Tangeran  beBcbrgfl:, 
ook  door  een  vaart  of  zijtak  met  de  Tji  Liwong  verbonden  ia  en 
ook  aan  haren  mond  een  gelijknamig  vissoheradorp  en  een 
batterij  voor  de  strand  verdediging  beeft,  die  het  hier  in  den  tyd 
der  Compagnie  bestaan  hebbend  fort  vervangt;  aan  de  voorma- 
lige huizen  en  tuinen  langs  de  Antjolsche  vaart,  de  thans  evenzeer 
verlaten  lustplaatsen  langs  de  Amanusgracht;  aandeKaliBaroe, 
de  Mookervaart,  die  de  Tji  Dani  met  de  Angké  verbindt^); 
aan  de  Tji  Lingsi  of  rivier  van  Bekasi,  de  Tji  Dani  of  rivier 
van  Tangeran,  die  even  zoo  de  geheele  afdeeling  middendoor 
sngdt,  vele  voedingstakken  en  een  uitgestrekte  delta  bezit;  aan 
de  Tji  Taroem,  de  grensrivier  met  Erawang,  de  Tji  Eandi,de 
grensrivier  met  Banten;  aan  de  kleinere  rivieren  tusschen  de 
Antjol  en  de  Tji  Taroem,  de  Eamal  tusschen  de  Angké  en  de 
Tji  Dani  en  westwaarts  van  deze  de  Tji  Rarap,  wier  rechter- 
monding  Moeara  Maoek  wordt  genoemd ,  de  Tji  Leles  en  de  uit 
het  Buitenzorgsche  komende  Mentjoeri  (gewoonlijk  Mentjereh 
genaamd)  met  de  mondingsarmen  Banjawakan  en  Pasilian;  aan 
Tandjong  Priok  en  den  Hoek  van  Erawang,  kaap  Oentoeng 
Djawa  en  Tandjong  Eaïk');  aan  de  strandmoerassen  langs  de 
kust  der  geheele  westelijke  afdeeling,  die  welke  zich  oostwaarts 
van  de  hoofdstad  tot  Eramat,  voorbg  Tandjong  Boeroeng,  en 
wederom  van  Moeara  Maoek  tot  den  mond  der  Tji  Eandi  uit- 
strekken; eindelijk  aan  de  rawa's  langs  den  groeten  weg  naar 
Elrawang,  die  in  de  nabijheid  der  Bantensche  grens,  waarvan 
Rawa  WanoengaU;  Balèman^  Gelang  en  Waloe  ten  noorden  en 
Rawa  Derian  ten  zuiden  van  den  groeten  weg  naar  Tji  Eandi 
gelegen  zijn.  Echter  is  in  de  afdeeling  Tangeran  de  bodem  over 
het  algemeen  hooger  en  droger  dan  in  het  voormalige  Ooster- 
kwartier; zg  is  beter  van  wegen  doorsneden  en  levert  meer 
afwisseling  van  tooneelen  op. 

Op  den  groeten  postweg  van  Batavia  naar  Tji  Eindi  is  het 
eerste  station  Pising  aan  de  Angké-rivier  gelegen,  op  het  punt 
waar  zij  de  Mookervaart  opneemt.  Yandaar  volgt  de  weg  eerst 
de  genoemde  vaart  in  hare  geheele  lengte ,  en  daarna,  met  zuid- 

0  Zie  Dl    I,  bl    75.  «)  Vgl    Dl.  I,  bl.  26. 


Digitized  by  VjOOQIC 


71 

waartsche  ombuigiDg,  den  rechteroever  der  Tji  Dani ,  welke  riyier, 
ofechoon  in  den  drogen  tijd  ver  beneden  hare  boorden  blij  vende, 
die  in  het  natte  seizoen  dikwijls  oyerstroomt  en  den  weg  yernielt. 
Het  land  waardoor  de  weg  voert,  is  geheel  vlak  en  biedt  aan 
de  reohterzijde  aan  den  blik  des  reizigers  sleohts  rgstvelden , 
schaars  door  geboomte  afgewisseld ,  doch  laat  aan  de  linkerzgde 
zgn  oog  rusten  op  de  blauwe  streep  van  het  Buitenzorgsche 
gebergte.  Na  van  Batavia  af  15  palen  te  hebben  afgelegd,  bereikt 
men  Tangeran,  dat  thans,  als  hoofdplaats  eener  afdeeling,  de 
zetel  van  een  assistent-resident  en  een  landraad  is.  Er  is  hier 
gelegenheid  tot  verversohing  en  nachtverblgf. 

Tangeran  is  een  bijzonder  levendig  plaatsje.  De  Ohineesche 
bevolking,  die  er  onder  een  kapitein  en  twee  luitenants  staat, 
bedraagt  er  meer  dan  2000  zielen ,  en  bewoont  een  met  straten 
doorsneden  en  met  een  tempel  prijkende  wgk,  die  zich  langs  de 
oostzijde  der  Tji  Dani  uitstrekt.  De  pasar  van  Tangeran  wordt 
dan  ook  door  gansche  scharen  van  inlanders  uit  den  omtrek  bezocht, 
tervrijl  het  veer  over  de  Tji  Dani,  waarvan  ieder  die  van  Batavia 
naar  Banten  reist  gebruik  moet  maken ,  niet  weinig  tot  de  drukte 
bgdraagt.  Daarbg  komt  nog  dat  Tangeran  het  punt  is  waarvan 
ook  andere  wegen  in  verschillende  richting  uitstralen.  Yan  de 
plaats  zelve,  dus  vóór  men  de  rivier  overgaat  ^  loopt  een  weg  eerst 
langs  den  rechteroever  der  Tji  Dani  zelve ,  en  daarna  langs  dien 
van  haren  zgtak  de  Tji  Litrang,  naar  Paroeng  in  het  Buiten- 
zorgsche. Op  een  uur  afstands  van  Tangeran  ligt  aan  dien  weg 
het  landgoed  Bergzicht,  dat  vroeger  door  Europeanen  die  te 
Tangeran  vertoefden ,  niet  zelden  bezocht  werd ,  hetzij  om  er  den 
schoenen  blik  op  het  Buitenzorgsche  gebergte  te  genieten ,  waaraan 
de  op  een  hoogte  gelegen  plaats  haren  naam  ontleent,  hetzij  om 
kennis  te  maken  met  de  belangrijke  indigofabriek ,  die  hier  in  den 
bloeitijd  der  indigocultuur  aan  vele  Chineezen  werk  verschafte. 
Thans  is  ook  dit  land,  gelgk  een  zeer  groot  gedeelte  der  lande- 
rgen  in  Batavia's  Ommelanden,  in  handen  van  een  Chineeschen 
eigenaar,  die  er  padi;  klappers  en  katjang-tanah  teelt,  en  zelfs 
in  offidëele  stukken ,  zooals  de  Regeerings-almanak ,  is  de  naam 
tot  Bendgt  verbasterd. 


Digitized  by  VjOOQIC 


72 

Is  men  de  rivier  overgestoken,  dan  ziet  men  dadelijk  twee 
andere  wegen  zich  van  den  postweg  afzonderen,  waarvan 
de  linker  zuidwaarts  naar  Djasinga  in  Buitenzorg,  de  rechter 
noordwestwaarts  naar  Eatapang  aan  het  strand  ten  zuidwesten 
van  Tandjong  Ecuk  voert  Yan  Eetapang  gaat  dan  weder  links 
een  weg  naar  Tanara  aan  de  Bantensche  zijde  derTjiEandi,en 
rechts  in  noordoostelijke  richting  naar  de  kampongs  Toasia  en 
Tandjong  Eaïk^  die  ook  met  een  weg  langs  het  strand  over 
.  Eramat  met  de  hoofdstad  Batavia  verbonden  zijn. 

Den  groeten  postweg  zelven  volgende  rijdt  men  van  Tangeran 
met  vele  en  sterke  kronkelingen,  die  de  afwisseling  in  de  ver- 
gezichten zeer  bevorderen,  over  Betong,  Tji  Badak  enSentoel, 
naar  het  veer  over  de  Tji  Eandi.  Waar  de  weg  over  hooger 
terrein  voert,  opent  zich  bij  sommige  wendingen  een  schoon 
vergezicht  op  de  Bantensche  bergen;  waar  hg  door  riviertjes 
gesneden  wordt,  bereikt  men  den  anderen  oever  over  steenen 
of  overdekte  houten  bruggen.  De  bodem  daalt  weder  wanneer 
men  het  moerassig  terrein  langs  de  boorden  der  Tji  Eandi  nadert. 
De  overtocht  geschiedt  ook  hier  met  een  sasakh  of  veerpont; 
die  door  middel  van  een  zwaar  rotantouw  wordt  o  vergetrokken. 
Gemakkelijk  bij  gemiddelden  waterstand,  wordt  die  overtocht 
bezwaarlgk  wanneer  na  langdurige  droogte  het  water  tot  ver 
beneden  de  oevers  daalt,  en  hoogst  gevaarlgk  wanneer  na  zware 
regens  de  wateren  plotseling  zwellen ,  en,  de  oevers  in  een  oogenblik 
overschrijdende,  onder  oorverdoovend  bruisen ,  boomen  ontwortelen 
en  alles  medevoeren  wat  zij  op  hunnen  weg  ontmoeten.  Maar  het 
zijn  juist  die  bandjirs  waaraan  de  rivier  onderhevig  is,  die  hier 
het  leggen  eener  brug  hebben  verhinderd. 

Eeeren  wij  thans  in  gedachten  naar  Meester  Oomelis  terug, 
en  volgen  wg  den  groeten  weg  naar  Buitenzorg  tot  aan  den. 
eersten  post  Bidara  Tjina ,  bij  een  gelijknamig  landgoed  gelegen. 
Minder  breed  dan  waar  hij  van  Weltevreden  naar  Meester  Gomelis 
voert,  vormt  hij  hier  een  aantal  bekoorlgke  kronkelingen.  Eene 
kleine  daling  noodzaakt  weldra  de  paarden  om  de  aanraking 
met  het  achteraan  rollend  rgtuig  door  vliegenden  ren  te  ontsnappen, 
terwgl  een  oogenblik  later  een  snerpend  zweepgeklap,  begeleid 


Digitized  by  VjOOQIC 


73 

door  het  schril  geschreeuw  der  inlanders ,  die,  van  de  bank  achter 
den  wagen  gesprongen,  met  de  paarden  een  dollen  wedloop 
schgnen  te  honden ;  de  arme  dieren  tegen  de  kleine  hoogte  opdrijft, 
op  wier  top  zij  onder  eene  groote  loods ,  die  dwars  OYer  den  weg 
gebouwd  is,  den  eindpaal  yan  hun  arbeid  hebben  bereikt.  Alle 
poststations  op  Java  zgn   ongeveer  op  dezelfde  wijze  ingericht. 

Wg  behooren  niet  tot  de  reizigers  die  haast  hebben ,  —  anders 
trouwens  hadden  wg  den  spoorweg  genomen,  die  u,  toch  ook 
nog  zonder  verontrustende  haast,  de  55  palen  van  het  station 
Batavia  tot  het  station  Buitenzorg  in  ongeveer  anderhalf  uur 
doet  afleggen.  Wg  gaan  dus  iets  doen  wat  in  Indiê  slechts  in 
den  smaak  van  weinigen  valt.  Wg  gaan  eene  lange  wandeling 
in  deze  streek  ondernemen,  overtuigd  dat  een  reiziger  die  over 
de  schoonheid  der  natuur  van  Java  wil  medepraten^  nog  wat 
anders  te  doen  heeft  dan  zich  zoo  snel  mogelgk  over  de  groote 
w^^n  te  laten  rondvoeren  i). 

In  de  streek,  waar  wg  ons  bevinden ^  bestaat  de  bodem  uit 
roode  klei,  waarin  door  het  van  de  bergen  ten  zuiden  naar  het 
lage  strand  afistroomende  water  kleine  dalen  zgn  uitgespoeld. 
Yan  die  stroomen  zijn  de  Tji  Liwong,  de  Tji  Pinang  en  de 
Soenter  nog  overig  en  met  de  gegraven  Eali  Baroe  verschaffen 
zg  het  water  aan  een  groot  deel  der  sawahs,  die  thans  den 
voor  de  kuituur  geëffenden  bodem  bedekken.  De  hoogere  ruggen 
die  zich  daar  tusschen  verheffen,  en  nog  van  de  oorspronkelgke 
ongelgkheid  van  den  bodem  getuigen,  zijn  deels  met  sawah 
tadahhan,  die  alleen  door  regenwater  bevochtigd  worden  <),  deels 
met  in  boschjes  verscholen  kampongs  bedekt.  De  lucht  is  hier 
reeds  veel  zuiverder  en  frisscher  dan  aan  het  strand  en  zelfs 
beter  dan  te  Weltevreden ,  waarom  dan  ook  te  Eampong  Makasser , 
ruim  zes  palen  verder  dan  Bidara  Tjina  rechts  van  den  postweg 
gel^^n,  een  particulier  gezondheidsétablissement  is  gesticht, 
waarvan  veelvuldig  wordt  gebruik  gemaakt. 

')  De  wandeling  die  ik  hier  in  hoofdtrekken  besohrgf,  is  werkelgk  yerricht 
door  den  heer  A.  C.  J.  Edeling,  chef  yan  den  hjdrographisohen  dienst  in 
K.  I.,  en  onder  den  ütel  „botanische  wandeling  in  den  omtrek  van  Bidara- 
Ijina,*  beschreven  in  het  N.  T.  y.  K.  I.  XXXL  287. 

s)  Zie  D.  L  517. 


Digitized  by  VjOOQIC 


74 

Wij  Yolgen  aan?ankelijk  den  grooten  weg  en  kannen  als  voet- 
gangers zijne  gesteldheid  beter  opnemen,  dan  zij  die  er  met  den 
reis  wagen  overheen  ijlen.  Het  is  een  schoone  en  goed  onder- 
houden grintweg,  maar  daar  hg  vrg  stoffig  is,  wandelen  wg 
liever  over  den  grasrand  die  hem  bezoomt  en  netjes  aan 
de  kanten  is  a%estoken.  Aan  weerszijden  van  den  rijweg  zgn 
heggen  geplant  en  slooten  voor  den  afvoer  van  het  water  ge- 
graven, terwijl  de  uitgegraven  grond  aan  de  buitenzgde  een  soort 
van  lage  borstwering  vormt.  De  telegraafdraden  die  langs  den 
weg  zgn  gespannen,  rusten  op  de  horizontale  takken  van  daar- 
voor op  regelmatige  afstanden  geplante  kapokboomen.  Hier  de 
Europeesohe  beschaving,  daarnaast  een  tooneel  dat  ons  duidelgk 
toont,  hoe  weinig  hare  weldaden  nog  tot  den  inlander  zgn  door- 
gedrongen !  Aan  onze  linkerhand  ligt  langs  den  weg  een  strook  van 
omstreeks  15  schreden  breedte,  die  de  pedati- weg  genoemd  wordt; 
want  niettegenstaande  de  groote  wegen  door  de  heerediensten 
der  bevolking  onderhouden  worden,  mogen  de  Javanen  zelven 
die  niet  met  hunne  pedati's  bergden.  Om  dien  karreweg  bekom- 
mert zich  niemand;  hg  verkeert  doorgaans  in  den  ellendigsten 
toestand  en  in  het  natte  jaargetgde  moet  er  de  Javaansche  kar- 
revoerder  vaak  voortsukkelen  door  brcede  en  diepe  modderplassen, 
terwijl  hij  den  Europeaan  over  effen  baan  daarnevens  ziet  voort- 
snellen. Die  stuitende  ongelgkheid  heeft  menigen  vreemdeling 
harde  woorden  over  de  onmenschelijke  behandeling  der  Javanen 
door  de  I^ederlanders  op  de  lippen  gelegd.  Gewoonlijk  wordt 
daarop  geantwoord ,  dat  de  zware ,  plompe  pedati's ,  welker  raderen 
uit  eene  enkele  houten  schijf  bestaan ,  en  die  door  logge  buffels 
tragelijk  worden  voortgesleept,  de  schoone  wegen  in  korten  tgd 
zouden  vernielen  en  onbruikbaar  maken,  en  dat  de  Javaan,  die 
zoo  aan  zgn  oud,  gebrekkig  voertuig  gehecht  is,  dat  hg  elke 
verbetering  daarvan  afwgst,  zich  dan  ook  maar  getroosten  moet 
wegen  te  gebruiken,  die  in  allen  gevalle  niet  slechter  zgn  dan 
die  waarvan  hg  zich  van  oudsher  bediend  heeft;  —  in  één  woord, 
dat  de  pedati  en  de  pedati- weg  bij  elkander  behooren  en  dat  daarom 
de  Javaan  zelf  de  zaak  vindt  zooals  zg  behoort.  Zeker  is  hierin 
veel  waars,   maar   toegegeven   dat  de  Javaansche  kar  van  den 


Digitized  by  VjOOQIC 


75 

grooten  weg  moet  verbannen  big  ven ,  rijst  toch  de  vraag  of  het 
daarom  noodig  was  den  karreweg  zoo  geheel  te  verwaarloozen  ^ 
als  doorgaans  op  Java  het  geval  is.  Want  de  besohrijving  hier 
van  den  postweg  naar  Buitenzorg  gegeven^  is  in  de  hoofdzaak 
op  al  de  groote  wegen  van  het  eiland  toepasselijk;  en  overal 
ziet  men  den  Javaan  met  zijn  kar  hortend  en  stootend  door  het 
slgk  plassen,  terwgl  zgn  Europeesche  meester  over  een  weg  veelal 
zoo  effen  als  een  kolfbaan  rgdt. 

In  de  onmiddellijke  nabijheid  van  het  poststation  van  Bidara 
Tjina  is  een  zich  allengs  uitbreidende  kampong  gelegen ,  waarop 
de  erven  van  eenige  Europeanen  volgen,  wier  ingang  door  wit- 
gekalkte  paaltjes  is  aangewezen.  Weldra  vertoont  zich  een  prachtig 
tafereel.  De  weg  loopt  onder  de  breede  bogen  van  een  paar 
kolossale  waringins  door,  die,  daar  hg  juist  op  dit  punt  eene 
wending  links  maakt,  het  doorzicht  gunnen  op  een  kleinen  aan- 
plant van  hoog  oprgzende  kokosboomen.  Nu  houden  weldra  de 
Europeesche  woningen  op  en  ziet  men  slechts  nu  en  dan  inland- 
sohe  huisjes,  door  vruchtboomen  of  sirihtuinen  omgeven,  en 
steeds  door  pagers  van  den  weg  afgesloten.  Eene  uitzondering 
daarop  maken  alleen  de  warongs,  die  op  vele  plaatsen  onmiddel- 
Igk  aan  den  weg  zgn  opgericht,  en  steeds  druk  bezocht  zijn 
door  koeli's  die  hun  pikolans  (vrachten)  daarbuiten  hebben  af- 
gezet, en  karrevoerders,  wier  pedati's  veelal  in  een  lange  rij 
bg  de  warongs  staan  te  wachten. 

Bg  paal  9  verlaten  wij  den  grooten  weg  en  slaan  rechtsaf 
een  pad  in,  om  een  blik  te  werpen  op  de  Tji  Inwong.  Aan 
den  ingang  van  het  pad  staan  een  paar  schoone  asem- of  tamarinde- 
boomen;  verder  op  is  het  aangenaam  beschaduwd  door  doekoe-, 
mangga-  en  andere  vruchtboomen,  waartusschen  zich  weldra 
nogmaals  een  tamarindeboom  verheft,  die  als  een  reus  boven  de 
hem  omgevende  dwergen  uitsteekt  en  wiens  ruwe  stam  geheel 
met  de  woekerplant  djalamampang  (Scindapsus  pertusus)  is  bedekt, 
van  wier  luchtwortels  de  inlanders  touw  draaien,  terwgl  zij  de 
bladeren  als  wormdrgvend  middel  aan  de  paarden  geven.  Het  pad 
dat  wg  volgen,  loopt  over  een  landtong,  aan  welker  uiteinde  de  kam- 
pong Lengkong  aan  de  rivier  is  gelegen,  en  snijdt  op  eenigen  afstand 


Digitized  by  VjOOQIC 


76 

vandaar  eene  oude  uitgraving,  die  eenmaal  een  boogvormige  gracht 
Yormde ,  links  en  rechts  op  de  rivier  steunende  en  uitmuntend  ge- 
schikt om  tot  verdediging  der  landtong  te  strekken.  De  overlevering 
v^il  dat  zg  het  overblgfsel  is  eener  benteng,  hier  door  gevluchte 
Chineezen  na  den  moord  van  1740  opgeworpen,  maar  door  de 
Hollanders  vernield,  en  heeft  zelfs  den  waarschijnlijk  aan  een 
soort  van  vruchtboom  ontleenden  naam  van  het  naburige  Bidara 
Tjina  daarmede  in  verband  gebracht,  die  door  een  kleine  wijzi- 
ging aan  het  bloed  der  hier  verslagen  Chineezen  zou  kunnen 
doen  denken  ^).  Wg  dalen  afin  de  gracht ,  aangelokt  door  de  dichte 
schaduw  van  een  boschje,  door  eenige  stoelen  van  bamboe  andong 
en  eenige  terep-  en  pangei-boomen ')  gevormd,  en  de  rijke  ver. 
scheidenheid  van  plantengroei  die  daar  den  voor  de  zonnestralen 
beschutten,  steeds  vochtigen  bodem  bedekt.  Nog  een  weinig 
verder  en  wij  zgn  aan  de  schier  het  gansche  jaar  doorwaadbare 
rivier,  waarin  zich  een  aantal  inlanders,  mannen  en  vrouwen, 
met  baden  verlustigen.  Het  bed  der  rivier  is  diep  uitgespoeld 
in  de  roode  klei,  gevormd  door  de  verwering  der  daaronder  lig- 
gende witte  wadas  ^),  die  hoofdzakelijk  door  trachietrolsteenen 
is  gevormd;  de  boorden  verheffen  zich  hier  en  daar  tot  40è.50 
voet  boven  den  waterspiegel.    ' 

Om  op  den  groeten  weg  terug  te  komen ,  loepen  wij  onder 
vruchtboomen  door  over  het  erf  van  een  inlander,  die  ons  uit 
de  verte  reeds  zijn  „tabé  toewan **  (wees  gegroet,  mijnheer!)  toe- 
roept, dat,  als  wg  nader  komen ^  door  een  niet  minder  beleefd 
„mampier  toewan ^  (kom  binnen,  mgnheer!)  gevolgd  wordt.  Wij 
nemen  de  uitnoodiging  aan ,  een  schoone  mat  wordt  op  de  balé- 
balé  gespreid ,  en  wij  gaan  zitten  omringd  door  de  huisgenooten 
en  buren,  die  zich  op  een  tweede  balé-balé  of  gehurkt  op  den 
grond  nederzetten.  Men  moet  bij  zulke  gelegenheden  op  zonder- 
linge vragen  verdacht  zijn.  Als  gij  b.  v.  een  verrekijker  bij  u 
hebt,  is  er  alle  kans  dat  men  uwe  hulp  voor  het  opsporen  van 


O  Bidara  Tjina  beieekent  waarsohijnlijk  de  eene  of  andere  bg  de  Chineezen 
geliefde  yersebeidenheid  van  Zizyphus  jujuba  (zie  D.  I.  572).  Bedarah  Tjina 
zou  in  het  Maleisch  kannen  beteekenen:  met  Ghineesch  bloed  bevlekt. 

«)  Zie  DL  I.  573.  »)  Zie  Dl.  I.  482. 


Digitized  by  VjOOQIC 


77 

gestolen  goederen  inroept,  en  als  gij  yerklaart  niet  te  kunnen 
helpen,  zal  men  dit  niet  aan  onmacht  maar  aan  onwil  toeschrijven. 

Wg  komen  een  weinig  verder  op  den  groeten  weg  uit  dan 
wg  dien  verlaten  hadden,  wandelen  terug  tot  aan  het  vroeger 
ingeslagen  voetpad,  en  slaan  nu  een  pad  aan  de  andere  zgde 
ia,  dat  ons  met  weinige*  schreden  aan  de  Kali  Baroe  brengt.  Deze 
gegraven  vaart ,  die  slechts  ongeveer  5  meters  breed  is ,  ligt 
veelal  bgna  geheel  droog,  daar  het  water  ten  behoeve  der  sa- 
wahs  wordt  a%etapt.  O&choon  de  bedding  niet  zoo  diep  ligt 
als  die  van  de  Iji  Inwong^  zgn  de  oevers  steil  en ,  daar  ze  elkan- 
der zeer  dicht  naderen,  op  sommige  plaatsen  schier  geheel  voor 
de  zonnestralen  beschut,  .waarom  men  hier  een  rgke  vegetatie 
van  struikgewas  aantreft. 

Een  bamboebruggetje  dat  over  de  vaart  ligt;  brengt  ons, 
schoon  onder  onze  voeten  wankelend,  aan  de  overzgde.  Onze 
weg  is  weder  door  pagers  omzoomd  ^  bgna  geheel  gevormd  uit 
omstreeks  vgf  voet  boven  den  grond  afgekapte  sapanboompjes  *), 
die  met  de  daartusschen  hangende  omgehouwen  topeinden  een 
ondoordringbare  omheining  vormen.  Straks  wordt  onze  opmerk- 
zaamheid getrokken  door  een  luid  geschreeuw.  Door  een  nauwe 
opening  in  de  heg  komen  wij  op  een  open,  door  mangga's,djam- 
boe's;  nangka's,  ramboetan's  *)  en  andere  vruchtboomen  omgeven 
plek  vóór  een  inlandsche  woning,  en  bemerken  nu  dat  de  kreten 
door  een  schaar  inlanders  geuit  worden  met  het  doel  om  een 
oeloeng-oeloeng  of  kiekendief  (Haliaëtus  Indus);  die  met  breede 
vleugelslagen  wgde  kringen  boven  hun  hoofd  beschrgft^  te  verjagen. 
Die  vogel  is  de  gevreesde  vgand  van  den  hoenderhof;  straks  ver- 
nemen wg  dat  hg  een  geroofd  haantje  nog  levend  uit  zgn  klau- 
wen op  het  erf  heeft  laten  vallen.  Dit  zal  nu  zeker  met  groote 
zorg  worden  opgekweekt ;  want  na  aan  zoo  ernstig  gevaar  ontkomen 
te  zgn ,  zal  het  een  vechthaan  wezen  van  buitengewone  waarde. 

Wg  gaan  verder  en  zien  in  de  schaduw  der  heg  veelvuldig 
een  vetplantje  groeien ,  Ealanchoë  acutifolia  genaamd.  Deze  plant 
onderscheidt  zich  door  een  bgna  onverwoestelgke  groeikracht. 
Men  kent  voorbeelden  dat  een  takje  er  van  in  een  gesloten  mail- 

^)  Zie  Dl.  I.  543.  »)  Zie  Dl.  I.  572-574. 


Digitized  by  VjOOQIC 


78 

koffer  naar  Nederland  oTergebraoht^  daar  in  een  warme  kamer 
op  vochtige  aarde  geplaatst,  weder  nieuwe  blaadjes  ontplooide. 

Maar  ons  pad  yoert  ons  allengs  uit  het  geboomte.  Tot  dus- 
verre wandelden  wg  in  de  schaduw  der  kampongbosohjes,  thans 
staan  wg  voor  het  open  gebied  der  sawahs.  Wg  betreden  het 
twee  k  driehonderd  meters  breede ,  geheel  geëffende  dal ,  door  de 
Tji  Pinang  uitgespoeld ;  slechts  hier  en  daar  erkent  men  tusschen 
het  welig  groen  der  padi  aan  een  zilverachtigen  glans  den  zwak- 
ken waterstraal  van  het  stroompje.  Het  voetpad  gaat  naar  den 
overkant  over  een  broeden  dijk,  dwars  door  de  sawahs  gelegd, 
doch  hier  en  daar  afgebroken  om  het  water  den  afloop  te  ver- 
zekeren. De  dus  gescheiden  deelen  van  het  pad  zgn  verbonden 
door  vondertjes  uit  een  enkelen  boomstam  bestaande,  waarop 
de  blootsvoets  gaande  inlander  zich  vrg  wat  gemakkelgker  staande 
houdt  dan  de  geschoeide  Europeaan. 

Onze  wandeling  wordt  nog  moeielgker  nu  wg  ons  pad  met 
de  nauw  een  voet  breede  galengans  ^)  tusschen  de  sawahs  verwisse- 
len. Daar  vertoont  zich  eensklaps  aan  onzen  blik  een  gevaarlgke 
slang,  een  Naja  tripudians  >) ;  die  als  een  schgf  ligt  opgerold. 
Maar  voor  wg  de  plek  bereikt  hebben  is  zij  in  het  water  ver- 
dwenen. De  giftige  slangen  ontwijken  den  mensch  en  zgn  slechts 
gevaarlgk  als  men  ze  aangrijpt  of  er  op  trapt. 

Zonder  ongelukken  zgn  wg  eindelgk  de  sawahs  doorgekomen ; 
wij  gaan  een  zeer  kunsteloos  bruggetje  over  en  bereiken  eene 
hoogte,  waarop  wg  ons  eenige  oogenblikken  nederzetten  om  uit 
te  rusten  van  den  bezwaarlgken  tocht  Een  heerlgk  tooneel 
breidt  zich  hier  uit  voor  onzen  blik.  Het  welige  padi-groen  ver- 
toont zich  aan  onzen  voet  als  een  breede  tweearmige  stroom^ 
die  een  eiland  omvat  en  zich  daarna  tusschen  de  kampongbosch- 
jes  verliest.  Zoo  ver  het  oog  kan  doordringen  in  de  witte  troebele 
lucht  ondekt  het  eene  herhaling  dier  groene  stroomen,  dier  eiland- 
jes, dier  boschjes;  maar  boven  den  nevel  schijnen  de  kruinen  van 
den  Gedé  en  den  Megamendoeng  als  in  de  lucht  te  zweven ,  ea 
aan  het  uitspansel  trekken  de  stapelwolken  met  tragen  gang 
naar  het  gebergte,  zwoegend  onder  den  last  des  waters  dat  ftg 

O  Zie  Dl.  I.  518.  =)  Zie  Dl.  I.  228. 


Digitized  by  VjOOQIC 


79 

Tan  de  zee  naar  het  binnenland  overbrengen ,  tot  zij  zich  tegen 
het  gebergte  te  barsten  stoeten.  Maar  aan  dit  schoone  tooneel 
schgnt  leven  en  beweging  te  ontbreken.  Ware  het  niet  dat  zich 
enkele  inlanders  op  den  dgk  met  hengelen  bezig  hielden,  dan 
zouden  de  uit  de  kampongboschjes  en  sawahs  hier  en  daar 
opstijgende  rookkolommen  het  eenige  bewegelijke  element  in 
dit  tafereel  vormen.  Die  rook  stggt  eohter  zoo  langzaam  omhoog, 
die  visschers  zijn  zoo  onbewegelijk  aan  hun  plaats  genageld, 
dat  zg  de  kalmte ,  de  rust,  die  hier  de  geheele  natuur  ademt; 
geen  oogenblik  verstoren. 

Na  ons  eenige  oogenblikken  in  dit  schouwspel  verlustigd  te 
hebben,  zetten  wg  onzen  weg  langs  de  sawahs  in  zuidelijke  richting 
voort,  slaan  een  pad  aan  de  linkerhand  in  en  volgen  het  tusschen 
kampongboschjes  en  akkers,  nu  eens  door  het  eentonig  gezang 
der  cicaden ,  die  vaak  in  groot  aantal  op  eene  struik  bijeen  zitten , 
dan  door  het  schor  geblaf  van  spitsoorige  honden  ')  gestoord , 
tot  wg,  allengs  rijzende,  den  hoogsten  rug  van  den  omtrek 
bereiken,  die,  met  braakliggende  gronden  en  grasvelden  bedekt , 
tot  weide  strekt  van  een  aantal,  door  kleine  kinderen  bewaakte 
buffels,  op  wier  rug  eenige  vogels  rustig  nederzitten,  die 
hen  van  lastige  acarieden  bevrijden  *).  Na  ons  ook  hier  weder 
een  poos  verlustigd  te  hebben  in  de  bekoorlgke  afwisseling  van 
fraaie  boomgroepen  en  open  plekken  die  het  verschiet  oplevert, 
dalen  wg  weder  van  de  hoogte  af,  en  steeds  de  paadjes  volgende 
die  zich  tusschen  den  dichten,  vaak  doomigen  plantengroei  kron- 
kelen, vinden  wg  ons  eensklaps  verrast  door  den  aanblik  eener 
plek  die  geheel  met  varens  en  cyperaceeën  bedekt  is.  Wij  treden 
nader  en  voelen  dat  de  grond  ons  onder  de  voeten  wegzinkt. 
Wg  hebben  een  plekje  betreden  door  de  inlanders  Bawa  Pondok- 
tjempaka  genoemd,  het  overblijfsel  van  een  veen  dat  vroeger 
het  geheele  hier  uitgespoelde  valleitje  bedekte ,  maar  steeds  meer 
en  meer  door  den  aanleg  van  sawahs  beperkt  wordt.  Groote 
pollen,  door  de  ruikervormige  opeenhooping  van  planten  op  de 
hoogere  plekken  ontstaan ,  zgn  a^ewisseld  door  met  water  gevulde 
geulen,  waarop  eeiie  vegetatie  van  gras  en  kleine  cyperaceeën 

^)  Zie  Dl.  I.  188,  Ö97.  ^  Zie  Dl.  I.  242. 


Digitized  by  VjOOQIC 


80 

drijft.  Wanneer  echter  de  droge  moeson  is  gekomen,  zal  deze 
plek  allengB  een  geheel  ander  voorkomen  erlangen.  Als  het  gras 
der  vlakte  verdord  is  en  een  bruine  kleur  heeft  verkregen,  zullen 
de  inlanders  hun  bu£Eels  in  de  moerassen  jagen,  en  dezen  zullen  spoe- 
dig afscheren  wat  hun  behaagt,  en  wat  hun  niet  behaagt  vertrappen 
en  vernielen.  De  turf  dien  deze  ea  dergelgke  rawa's  opleveren , 
is  als  brandstof  van  zeer  geringe  waarde. 

Doch  de  zon  begint  reeds  ter  kimme  te  neigen  en  het  wordt 
hoog  tgd  dat  wg  op  den  terugtocht  bedacht  zgn.  De  dagvlinders 
zijn  reeds  verdwenen;  de  kolossale  Saturnia  Atlas  ^),  die  ons 
enkele  malen  voorbjjfladdert ,  is  reeds  de  voorbode  der  duisternis. 
De  frischheid  neemt  toe ,  de  heerlijkste  bloemengeuren  verkwikken 
ons.  Wel  verre  van  de  vermoeienis  onzer  lange  wandeling  te 
gevoelen,  ademen  wg  zoo  vrg  en  bewegen  ons  zoo  licht,  dat 
wg  schier  ongemerkt  de  hoogte  bg  de  Tji  Pinang  weder  bereikt 
hebben.  Wij  zien  de  zon  zich  nog  als  een  groote  vurige  schgf 
verheffen  boven  het  geboomte  dat  de  westerkim  bepaalt,  maar 
weldra  zinkt  zij  daarachter  weg  en  verguldt  nog  slechts  de  toppen 
der  hooge  palmen  ten  oosten.  Om  ons  heen  heerscht  de  diepste 
stilte;  geen  twggje  trilt,  geen  blaadje  ritselt  Donkere  schaduwen 
spreiden  zich  over  ons  pad,  breede  uit  één  punt  uitstralende 
lichtbundels  teekenen  zich  aan  de  lucht,  de  verstrooid  drijvende 
wolken  tooien  zich  met  purper  en  goud.  Nog  een  oogenblik  en 
het  spel  der  kleuren  is  verdwenen ;  de  nachtvogels  beg^nen  ons 
te  omfladderen.  Toch  straalt  van  het  uitspansel  het  zachte  licht 
van  ontelbare  sterren  op  ons  pad,  genoeg  om  ons  den  weg  te 
wgzen  waarlangs  in  weinige  oogenblikken  Bidara  Ijina  weder 
is  bereikt. 

Niet  dikwgls  zullen  wg  ons  op  onzen  langen  tocht  over  Java 
de  weelde  van  zulk  een  wandeling  kunnen  veroorloven.  Wg 
zouden  dan  gevaar  loepen  om,  zooals  eene  duitsche spreekwgze 
zegt,  om  den  wille  der  boomen  het  bosch  niet  te  zien.  Toch 
kan  de  vriend  der  natuur  zich  niet  altgd  met  den  indruk  der 
groote  massa's  tevreden  stellen;  hg  gevoelt  nu  en  dan  de  behoeft» 
om  ook  bij  de  bgzonderheden  stil  te  staan. 

1)  Zie  DL  I.  190. 


Digitized  by  VjOOQIC 


81 

Den  volgenden  morgen  snellen  wg  langs  Rustenburg  naar 
Eampong  Makasser ,  en  vandaar  naar  het  tweede  poststation ,  dat 
op  het  door  zgn  pasar  bekende  landgoed  Tandjoeng  Oost,  op 
eene  hoogte  van  56  mijlen  boven  het  zeevlak,  bg  den  IS^^opaal 
is  gelegen.  Nog  vier  palen  verder  en  wg  hebben  de  grensschei- 
ding der  afdeeling  Buitenzorg,  de  grootste  en  schoonste  van  de 
residentie  Batavia ,  bereikt.  Wg  hebben  slechts  den  rit  over  den 
postweg  voort  te  zetten  om  na  nog  19^  paal  van  de  grens  af  te 
hebben  afgelegd ,  hare  hoofdplaats  te  bereiken.  Het  derde  poststation 
is  Tji  Manggies;  het  vierde  de  districtshoofdplaats  Tji  Binoeng, 
waar  men  reeds  tot  eene  hoogte  van  146  meters  boven  de  zee 
gestegen  is,  het  vijfde  Tji  Loewar,  reeds  in  het  district  Buitenzorg. 
Yanhier  wendt  de  weg  zich  een  weinig  westwaarts  naar  het 
bed  der  Tji  Liwong,  dat  hij  weldra  overschrijdt  door  middel 
eener  in  1822  gebouwde  brug,  die  met  stouten  boog  de  rivier 
overspant.  Tot  dusverre  heeft  de  weg  voor  hem  die  reeds  met 
den  sawahbouw  gemeenzaam  is,  niet  veel  genot  opgeleverd,  be- 
halve het  vergezicht  op  het  gebergte ,  dat  steeds  belangwekkender 
wordt  naarmate  de  omtrekken  van  den  Salak  en  den  steeds  roo- 
kenden  Gedé  zich  duidelijker  aan  den  gezichteinder  beginnen  te 
teekenen.  Lommerrijk  geboomte  was  schaarsch  en  het  scheen 
wel  dat  op  de  landgoederen  die  hg  langs  of  door  reed,  huizen 
en  parken  zich  met  ngdig  opzet  aan  zgn  blik  hadden  onttrokken. 
Maar  hier  aan  de  Iji  Liwong  verandert  het  landschap  van  gedaante. 
Lizonderheid  is  het  aan  hare  overzijde  gelegen  Eedoeng  Badak 
ab  een  der  bekoorlijkste  plekken  van  Java  bekend.  Op  eene 
hoogte  ligt  een  groot  Indisch  huis  met  ruime  zalen ,  een  twintigtal 
logeerkamers  en  koele  buitengalerijen ,  en  omgeven  door  een 
heerlgk  park  van  rozen,  vanilleplanten,  notemuskaat- en  kanarie- 
boomen.  Dit  huis  is  ingericht  als  een  logement  en  verleent  huis- 
vesting aan  Europeanen,  die  hier  in  de  koele  berglucht  herstel 
van  krachten  komen  zoeken,  ofschoon  het  voor  Chineézen  en 
Inlanders  zgne  poorten  sluit.  Op  dezelfde  hoogte^  een  weinig  meer 
naar  voren,  is  een  koepeltje  gebouwd^  vanwaar  men  het  heerlgkste 
uitzicht  geniet  Ylak  daarvoor  breidt  zich  een  kleine  vallei  uit 
door  een  beek  doorkronkeld ,  tot  een  grasperk  aangelegd  en  afge- 

in.  « 


Digitized  by  VjOOQIC 


wiaseld  door  sohoone  waterpartgen  met  yrolgk  plassende  fonteinen 
en  aardige  roeischuitjes.  Die  vallei  wordt  begrensd  door  den  post- 
weg, herkenbaar  aan  de  brug  over  de  Tji  Liwong  en  een  tweede 
meer  verwijderde  over  een  kleinen  zijtak,  aan  de  kapokboomen 
die  de  telegraafdraden  dragen,  aan  het  donderend  geratel  der 
rgtuigen  en  aan  de  ontelbare  pedati's  die  dag  en  nacht  over 
den  daarnaast  loopenden  karreweg  heen  en  weer  trekken.  Aan 
de  overzijde  van  den  weg  toont  de  allengs  rijzende  grond  de 
heerlgkste  afwisseling  van  grasperken,  dessa's  in  't  geboomte 
verscholen,  klapperboschjes ,  suikerriet-plantsoenen,  koffietninen 
en  rgstvelden,  en  altijd  heffen  daarachter  met  dezelfde  majesteit  de 
Salak,  de  Gedé  en  de  Pangerango  hunne  trotsche  kruinen  omhoog  '). 
Een  weinig  voorbij  Eedoeng  Badak  vereenigt  zich  de  groote 
postweg  met  een  tweeden  rgweg  van  Batavia  naar  Buitenzorg, 
den  zoogenaamden  Westerweg.  Deze  treft,  van  Tanabang  uit- 
gaande, met  den  spoorweg  samen  bij  Pasar  Mingo,  de  eerste 
halt  na  Meester  Cornelis.  Yan  hieraf  loopt  hij  steeds  naast  den 
spoorweg;  nu  eens  ter  rechter-,  dan  weer  ter  linkerzijde^  en 
verbindt  al  dezelfde  plaatsen  die  tevens  halten  voor  den  spoor- 
weg zijn:  Lenteng  Agong;  Pondok  Tjina,  de  eerste  plaats  in 
het  Buitenzorgsche ;  Depok  aan  de  Erokot,  bekend  door  zgn 
bosch ')  en  door  zijne  gemeente  van  inlandsche  Christenen ,  in 
1744  gesticht  door  de  op  voorwaarde  van  bekeering  bg  testament 
vrijverklaarde  slaven  van  den  Raad  van  Indiê  Chasteleyn  ^) ; 
Tji  Tajem  op  het  land  Pondok  Terong,  in  de  nabijheid  der  warme 
koolzuurhoudende  bronnen  van  het  land  Sawangan;  BodjongOedé, 
en  eindelijk  Tji  Leboet,  dat  met  zgn  fraai  gelegen  landhuis 
ook  tot  de  schilderachtigste  plekjes  van  Buitenzorg  mag  gerekend 
worden.  Tji  Tajem  kan  men  bovendien  nog  langs  een  derden 
weg  bereiken,  die  eigenlijk  de  voortzetting  is  van  den  Tana- 
bangschen  weg  en  over  Grogol^  aan  een  gelijknamig  riviertje  dat 
zich  in  de  grachten  van  Batavia  verliest,  naar  het  landgoed 
Simplicitas  en  de  marktplaats  Pasar  Djoemahat  (Yrgdagmarkt) 

O  Zie   Groen,  Mgnieringen  in  het  koepeltje  yan  Eedoeng  Badak.   GKds, 
1861,  II    350. 
=)  Zie  boven,  bl.  33  3)  Buddingh,  N.  O    I    I.  öO;  yan  Rhgn,  Reis.  56. 


Digitized  by  VjOOQIC 


83 

Toert,  die  beide  nog  in  de  afdeeling  Meester  Cornelis  aan  de 
Paaanggrahan,  een  voedingstak  van  de  Tji  Angké^  gelegen  zijn. 
De  Buitenzorgsche  grens  spoedig  daarna  overschrijdende,  volgt 
de  weg,  bgna  tot  Tji  Tajem  toe,  den  rechteroever  van  het 
genoemde  riviertje  in  eenigszins  zuidoostelijke  richting. 

Bij  de  laatste  wending  van  den  postweg,  die  vandaar  over 
eene  lengte  van  twee  k  drie  duizend  schreden  lijnrecht  op  Buiten- 
zorg  aanloopt,  staat  op  een  breed  voetstuk  een  60  voet  hooge^  in 
1839  opgerichte  steenen  obelisk,  met  het  Nederlandsche  wapen 
versierd,  en  algemeen  onder  den  naam  „de  Pilaar^  bekend. 
Het  wit  gekalkte  gedenkteeken ,  dat  geen  ander  doel  schijnt  te 
hebben  dan  de  verfraaiing  van  het  uitzicht  dat  de  Gouverneur- 
Generaal  van  zijn  paleis  geniet,  steekt  scherp  af  by  den  blauw- 
groenen, door  den  Salak  ge  vormden  achtergrond. 

Wg  hebben  nu  de  wegen  leeren  kennen  die  naar  Buitenzorg 
voeren  en  zullen  ons  thans  met  de  plaats  zelve  en  haren  onmid- 
dellgken  omtrek  trachten  bekend  te  maken.  Zorgen  wg  echter 
eerst  voor  een  logement.  De  keuze  kan  niet  twgfelachtig  zijn. 
Het  Hotel  Bellevue  draagt  niet  slechts  dien  veel  misbruikten 
naam ,  maar  verdient  dien  ook.  Het  uitzicht  dat  men  geniet  van 
de  achtel'galerij,  waarop  een  groot  deel  der  kamers  uitkomen  ^  is 
trotsoh  boven  alle  beschrgving.  Men  kan  het  echter  meestal  alleen 
in  den  vroegen  morgen  ten  volle  genieten ,  daar  zich  reeds  tegen 
tien  ore  de  wolken  beginnen  samen  te  pakken,  die  weldra  de 
toppen  der  bergen  voor  den  vorschenden  blik  zullen  verbergen  ^). 
Aan  zgn  voet  ziet  men  het  diep  gegroefde  dal  van  de  TjiDani, 
waarover  een  houten  brug  is  geslagen.  Het  bruinachtige  water 
is  van  alle  zijden  ingesloten  door  groene  loofwanden :  voor  u  door 
een  kleine  landtong,  waar  inlandsche  huieges  onder  het  geboomte 
Bohnilen;  rechts  door  een  heuvel ,  door  een  groep  palmen  gekroond; 
links  door  een  rg  hooge  kokosboomen.  De  achtergrond  wordt 
gevormd  door  de  indrukwekkende  massa  van  den  drietoppigen , 
tot  in  het  diepst  zijner  ingewanden  uiteengescheurden  Salak, 
wiens  hellingen  zich,  sedert  zijne  vuren  zijn  uitgebluscht,  met 
de  bekoorlgkste  afwisseling  van  cultuur  en  bosch  hebben  getooid. 

•)  YgL  D.  I,  bl.  20. 


Digitized  by  VjOOQIC 


84 

Naast  den  hoogsten  top,  den  Goenong  Gtidjah,  vertoont  zich  de 
eigenlijke  Goenong  Salak  ten  westen,  en  de  Goenong  Tji  Apoes 
ten  oosten;  werkelgk  zijn  zij  de  drie  hoogste  punten  van  een 
bergnok;  die  niets  anders  dan  de  oude  kraterrand  des  vulkaans 
is.  De  krater  is  noordwaarts  verlengd  in  een  diepe  kloof,  die  aan  het 
daarin  samengeloopen  water  een  uitweg  verschaft  door  de  beek 
Tji  Apoes,  die  zich  bruisend  en  schuimend  met  koene  sprongen 
over  de  rotsblokken  een  weg  baant  naar  de  vlakte,  door  welke 
zg  zich  voortkronkelt  tot  zij  zich  dicht  bij  Tjampea  met  de  Tji 
Dani  vereenigt.  Rijstvelden  en  koflSetuinen  bedekken  de  lagere 
hellingen  des  bergs  tot  eene  hoogte  van  2000  k  3000  voet; 
terwijl  de  weligste  vegetatie  van  palmen  en  ander  trotsch  geboomte 
vandaar  tot  aan  zijne  hoogste  toppen  opstijgt.  Links  van  den 
Salak  ziet  men  op  grooteren  afstand  den  slanken  regelmatigen 
kegel  van  den  Pangerango  *)  zijn  kruin  omhoog  heffen.  Hij  is 
de  hoogste  top  van  het  omvangrijke  stelsel  van  den  Gedé,  welke 
naam  in  engeren  zin  gedragen  wordt  door  de  weinig  minder  hooge, 
kale  rotswanden  van  den  gedurig  lichte  rookwolken  omhoog  zenden- 
den krater,  die  daar  achter  voor  onze  verrukte  blikken  opdoemen. 
Buitenzorg  onderscheidt  zich  door  een  frisch  en  gezond  klimaat , 
wat  minder  nog  aan  de  hoogte  zijner  ligging  —  deze  verheft  zich 
slechts  265  meters  boven  het  zeevlak  —  dan  aan  de  hier  schier 
dagelijks  voorkomende  regenvlagen  en  onweders  is  toe  te  schrgven. 
Als  afdeelings-hoofdplaats  is  het  de  zetel  van  een  assistent  resident 
en  van  een  landraad.  De  Chineezen,  die  er  onder  een  kapitein 
en  twee  luitenants  staan,  hebben  er  langs  den  weg  naar  denMe- 
gamendoeng  een  uitgestrekt  en  bijzonder  net  kamp;  de  Europe- 
anen vele  fraaie  huizen,  een  kerkje  dat  zoowel  voor  den  room- 
schen  als  den  protestantschen  eerdienst  wordt  gebruikt,  een  school, 
een  welingerichte  kazerne  en  twee  goede  logementen ;  de  inlanders 
een  moskee,  een  school  en  een  druk  bezochte  markt.  Wat  echter 
te  Buitenzorg  vooral  onze  aandacht  verdient,  is  het  park  met  het 


^)  Dat  de  hoogste  top  van  den  Pangerango  den  naam  van  Mandala  Wangi 
zou  dragen ,  zooals  ik  D.  I.  74 ,  op  gezag  van  Junghuhn  mededeelde,  8ch{jnt 
eene  dwaling  van  dien  schrijrer  te  zijn,  waarover  ik  breeder  gesproken  heb 
in  het  Tijdschrift  van  het  Aardr.  Oen.  D,  III,  bl.  269. 


Digitized  by  VjOOQIC 


85 

paleis  dat  de  gewone  verblijfplaats  is  van  den  Gouverneur- 
Generaal ,  en  waarmede  ook  de  wereldberoemde  botanische  tuin 
één  geheel  uitmaakt  Het  park  vormt  een  zeer  onregelmatigen , 
zich  van  het  noorden  naar  het  zuiden  uitstrekkenden  rechthoek, 
die  links  van  den  postweg  tot  aan  de  Tji  Liwong  reikt.  Be- 
halve aan  de  oostzijde,  waar  het  door  de  rivier  bepaald  wordt, 
is  het  door  eene  levende  haag  omgeven,  met  drie  ingangen:  één 
aan  de  west-,  één  aan  de  noord-  en  één  aan  de  zuidzijde.  De 
noordelijke  helft  wordt  door  het  paleis  en  het  park,  de  zuidelijke 
door  den  botanischen  tuin  ingenomen.  Het  terrein  is  grootendeels 
vlak ,  met  een  zachte  helling  naar  het  oosten ;  het  wordt  door 
onderscheiden  beken,  die  den  aanleg  van  vijvers  gemakkelijk 
maakten,  zg wegen  en  voetpaden  doorsneden ;  en  is,  met  uitzon- 
dering van  een  klein  gedeelte  in  de  onmiddellijke  nabijheid  van 
het  paleis,  op  de  meest  liberale  wijze  voor  het  publiek  geopend. 
Het  paleis  zelf  verrijst  tegenover  den  noordelijken  of  hoofd- 
ingang, waarvan  het  gescheiden  is  door  een  uitgestrekte  gras- 
vlakte, aan  de  beide  zgden  door  hoogstammig  geboomte  inge- 
sloten, en  waaraan  eene  talrijke  kudde  volkomen  tamme  Javaansche 
herten  leven  en  beweging  schenkt.  In  het  midden  van  dit  grasperk 
ligt  een  groote  ovale  vgver  en  daarachter  rust  de  blik  op  het  pa- 
leis zelf,  dat  uit  eene  uitgestrekte  aaneenschakeling  van  gebouwen 
bestaat,  waarvan  de  breedte  in  geene  goede  verhouding  tot  de 
hoogte  staat,  daar  men  ook  hier  het  aanbrengen  van  verdiepingen 
heeft  vermeden.  Het  oude  paleis  ^  waarop  wèl  eene  verdieping 
gebouwd  was,  werd  den  lO^en  October  1834  door  eene  aardbeving 
vernield,  en  men  heeft  bij  den  wederopbouw,  om  eene  dergelijke 
ramp  zooveel  mogelijk  te  voorkomen^  voor  het  gemis  van  hoogte 
vergoeding  moeten  zoeken  in  de  breedte  der  vleugels.  Toch  maakt 
het  geheel  een  grootschen  indruk.  Met  een  broeden  trap  van  17 
marmeren  treden  stijgt  men  op  naar  het  hoofdgebouw ,  waarvan 
de  kroonlgst  door  Jonische  zuilen  wordt  gedragen,  terwijl  daar- 
achter een  met  een  koepel  gedekt  torentje  verrijst,  waarvan,  als 
de  Gouverneur  aanwezig  is,  steeds  de  Nederlandsche  vlag  waait  ^). 

O  In  de  Rmnphia  van  Blume  is  het  oude  paleis  afgebeeld  op  plaat  155  , 
bet  nieawe  op  plaat  171.  In  de  „Yues  de  Java*'  van  den  beer  van  Braam 
Tindt  men  niet  aUeen  de  vóór-,  maar  ook  de  achter-  of  parkz{jde  afgebeeld. 


Digitized  by  VjOOQIC 


86 

De  zuid-  of  parkzijde  heeft  een  yooruitspringend,  door  zuilen 
gedragen  middendeel  met  fronton  en  aan  weérazyden  eene  breede 
galerij,  waarran  het  dak  eyeneens  door  zuilen  geschraagd  wordt 
Het  uitzicht  dat  men  vanhier  en  ook  uit  de  schoone  en  reus- 
achtig groote  eetzaal  geniet,  is  nog  schoener  dan  dat  aan  de 
Yoorzgde.  Een  yijyer  met  zwanen  beyolkt,  yeel  grooter  dan  die 
aan  de  yoorzgde  en  een  onregelmatigen  driehoek  yormende,  na- 
dert met  zijne  beide  peeryormige  yerlengingen  tot  dicht  aan  den 
yoet  yan  het  gebouw ,  terwgl  men  daarachter  het  oog  laat  weiden 
oyer  reusachtige  boomen ,  heerlgke  bloemperken ,  een  yolière  met 
prachtig  geyogelte,  en  in  het  verre  verschiet  weder  op  het  blauwend 
gebergte^  aan  welks  langzaam  oprgzende  hellingen  dichte  bosschen 
en  donkere  ravijnen  met  dorpen  en  rijstvelden  afwisselen.  Nabij 
het  westeinde  van  den  genoemden  vgver  is  een  tempeltje  opgericht 
met  een  cenotaaf  ter  eere  van  de  in  1815  overleden  gade  van 
den  Luitenant-Gouverneur  Raffles  ').  Maar  het  treffendst  tooneel 
levert  de  kleine  begraafplaats  op ,  die  zich  op  eenigen  afstand  ten 
westen  van  het  slot  bevindt.  Hier  vormen  met  zorg  verpleegde 
bamboestoelen  natuurlijke  zuilen  en  zuilengangen;  die  het  beeld 
van  een  machtigen  Gothischen  kerkbouw  voor  den  geest  roepen  '). 
Onder  de  personen  wier  grafsteden  men  hier  wijst,  grootendeels 
in  Indië  gestorven  familieleden  van  verschillende  landvoogden, 
verdienen  de  Gouverneur-Generaal  de  Eerens  en  vooral  de  jong 
gestorven  natuurkundigen  Euhl,  van  Hasselt  en  Boie  bijzondere 
vermelding.  Gelijk  Euhl  en  van  Hasselt  gedurende  hun  leven 
door  gemeenschap  van  studiën  en  reizen  en  door  de  hartelgkste 
vriendschap  verbonden  waren,  zoo  is  ook  op  dezelfde  plek  voor 
beider  gebeente  een  rustplaats  bereid. 

De  plantentuin  is  eene  schepping  van  den  Hoogleeraar  Rein  wardt, 
die  van  1816—- 1822  als  Directeur  voor  de  zaken  van  Landbouw, 
Kunsten  en  Wetenschappen  in  Ned.  Indië  werkzaam  was.  De 
Javasche  Courant  van  23  Januari,  1819 ,  verkondigde  het  eerst  dat 
deze  schoone  instelling  was  tot  stand  gekomen.  A.anvankelgk  was 

*)  Raffles  is  in  1817  in  Engeland  gehuwd  met  zgne  tweede  yronw,  die  hem 
overleefd  en  de  „Memoir  of  his  life  and  services*'  uitgegeven  heeft. 

')  Ygl.  de  plaat  n^  I  in  „Insulinde^  van  de  heeren  de  Chrgs  en  van  Ees- 
teren, en  het  daarbg  door  m|j  vervaardigde  bijsohrift. 


Digitized  by  VjOOQIC 


87 

zij  vooral  bestemd  om  het  nut  op  te  sporen  dat  yan  velerlei  planten 
kon  getrokken  worden,  en  proeven  te  nemen  in  het  belang  van 
landbouw  en  industrie.  Evenwel  was  de  bevordering  van  de 
wetenschappelijke  kennis  der  plantenwereld  van  den  aanvang  af 
niet  buitengesloten ,  terwijl  zij  later  meer  en  meer  op  den  voorgrond 
trad.  De  namen  van  schier  allen  die  zich  na  Beinwardt  met  het 
onderzoek  der  Indische  plantenwereld  hebben  bezig  gehouden , 
vooral  die  van  Blume,  Hasskarl,  ZoUinger  en  Teysman,  zijn 
met  dezen  plantentuin  verbonden,  die  de  verzamelplaats  werd 
van  alles  wat  door  hen  en  andere  wetenschappelijke  reizigers 
uit  de  plantenwereld  van  den  geheelen  Archipel  werd  samenge- 
bracht. Alle  planten  van  Insulinde  die  in  onze  kassen  gekweekt 
worden,  prijken  in  den  Buitenzorgschen  plantentuin  in  de  open 
lucht  en  vertoonen  er  zich  in  een  kracht  en  luister  die  aan  onze 
broeikasplanten  maar  al  te  zeer  vreemd  zijn. 

In  1868  hebben  de  inrichting  en  het  beheer  van  den  planten- 
tuin eene  ingrgpende  verandering  ondergaan ,  waardoor  de  talrijke 
beschrijvingen  in  vroegere  reisverhalen  niet  recht  op  den  tegen- 
woordigen  toestand  passen.  Bij  besluit  van  30  Juni  is  de  tuin 
geheel  afgescheiden  van  het  hertenkamp  en  het  park  van  het 
paleis,  waarmede  hij  tot  dat  tijdstip  één  geheel  uitmaakte.  Om 
een  grootere  wetenschappelijke  waarde  te  verzekeren  aan  eene 
inrichting  die  uit  den  aard  der  zaak  alleen  voor  de  kweeking 
van  planten  uit  de  warme  gewesten  geschikt  was,  zijn  er  vijf, 
gedeeltelgk  reeds  vroeger  bestaande^  zoogenaamde  bergtuinen 
aan  toegevoegd^  waarin  planten  uit  kouder  luchtstreek  gekweekt 
worden  en  die  onder  hetzelfde  opperbeheer  als  de  hoofdtuin  zijn 
gesteld.  Die  bergtuinen  liggen  verder  zuidwaarts  in  het  gebergte, 
te  Tji  Panas,  Tji  Bodas,  Tji  Bërëm,  Eandang  Badak  en  op  den 
top  van  den  Pangerango,  op  de  hoogte  van  ongeveer  1050, 
1290,  1460,  2370  en  3020  meters.  Als  directeur  staat  thans 
aan  het  hoofd  Dr.  R.  H.  C.  C.  ScheflTer,  wien  de  kundige  hor- 
tulanuB  S.  Binnendgk  ter  zijde  staat,  en  die  met  de  uitgave  der 
Jaarboeken  van  den  tuin  belast  is  ^).    Een  assistent-hortulanus, 

')  Hierran  bestaat  tot  dnsTer  sleohts  één  deel,  in  1877  onder  den  titel  van 
^Annalea  dn  Jardin  botanique  de  Bnitenzorg*'  in  het  licht  gegeven. 


Digitized  by  VjOOQIC 


88 

een  tuinman,  een  teekenaar,  eenige  honderden  werklieden  en 
opzichters,  die  met  hun  gezinnen  een  klein  dorp  in  den  zuid- 
oosthoek van  den  tuin  bewonen,  vormen  het  overige  personeel. 
In  de  nabijheid  van  den  tuin  is  in  1875  een  botanisch  museum , 
waarvoor  reeds  sedert  eenige  jaren  voorwerpen  verzameld  waren 
en  dat  sedert  aanzienlijk  is  uitgebreid ,  voor  het  publiek  toegan- 
kelijk gesteld.  In  hetzelfde  jaar  is  ook  een  begin  gemaakt  om 
een  stuk  grond  van  100  bunders,  Tji  Eemah  geheeten^  en 
dicht  bij  den  tuin  gelegen ,  tot  uitbreiding  daarvan  en  inzonderheid 
voor  het  nemen  van  cultuurproeven  gereed  te  maken ,  en  in  ver- 
band daarmede  is  in  1876  eene  landbouwschool  opgericht,  bestemd 
om  deels  aan  aspirant-ambtenaars  bij  het  binnenlandsoh  bestuur 
eenig  onderwgs  in  cultuur-aangelegenheden ,  deels  aan  jeugdige 
inlanders  van  aanleg  eene  algemeene  opleiding  tot  kundige  land- 
bouwers te  geven. 

Een  verslag  van  al  de  diensten  door  dezen  tuin  aan  de  weten- 
schap bewezen,  van  de  cultuurproeven  daar  op  groote  schaal 
genomen,  van  de  verstrekkingen  van  planten  aan  Fransche  en 
Engelsche  autoriteiten,  waardoor  ook  in  vreemde  koloniën  de 
cultuur  van  nuttige  gewassen  op  de  meest  liberale  wgze  bevorderd 
is,  zou  een  boekdeel  vorderen.  Eene  geschiedenis  van  den  Bui- 
tenzorgschen  plantentuin  is  een  desideratum  in  onze  koloniale 
literatuur:  Nederlandsch  Indiê  heeft  nauwelgks  eene  tweede 
instelling  aan  te  wijzen,  waarop  de  Nederlander  met  zooveel  recht 
trotsch  kan  wezen. 

Ofschoon  de  systematische  rangschikking  volgens  familiën  en 
onder-familiën  in  den  Buitenzorgschen  plantentuin  niet  is  verwaar- 
loosd^ heeft  zijne  schoonheid  daar  niet  onder  geleden.  Een  botani- 
sche tuin  trouwens  waarin  hier  groepen  van  palmen,  uit  alle  tropi- 
sche gewesten  bijeengebracht,  de  trotsche  kruin  verheffen,  ginds 
de  meest  uiteenloopende  vormen  van  het  sierlijke  bamboeriet  tot 
smaakvolle  groepen  zijn  vereenigd,  elders  de  groote  bladeren  en 
schoone  bloemen  der  nelumbiums  en  nymphaea's  en  van  de  reusach- 
tige Victoria  regia  als  drijvende  eilanden  vijvers  bedekken,  waarop 
trotsche  waringins  hunne  schaduw  werpen;  waarin  lanen  van  het 
prachtigste  geboomte  dichte  loofgewelven  vormen  door  welke  geen 


Digitized  by  VjOOQIC 


89 

zonnestraal  kan  heendringen ,  bevallige  slingerpaden  daartusschen 
een  eindeloozen  rijkdom  van  wandelingen  bieden,  en  op  gunstig 
gelegen  punten  paviljoens  zijn  gebouwd,  die  de  schoonste  land- 
schappen der  heerlijke  omstreek  beheerschen,  —  zulk  een  tuin  laat 
zich  al  zeer  weinig  met  onze  gewone  botanische  tuinen  vergelijken. 
Merkwaardig  zgn  in  dezen  tuin  ook  de  op  een  kleine  hoogte 
verzamelde,  maar  uit  Oost- Java  afkomstige  en  dus  alle  waarde 
voor  de  kennis  der  Soendasohe  oudheid  missende  Hindoe-beelden, 
waaronder  vooral  een  Nandi  opmerking  verdient  ^).  Toch  herinne- 
ren zij  ons  dat  wij^  ons  hier  bevinden  op  of  nabij  den  zetel  van 
het  oude  rijk  van  Padjadjaran,  waarvan  meerdere  overblgfselen 
in  dezen  omtrek  aanwezig  zgn,  zooals  de  Batoe  toelis  en  de 
Artja  domas  of  achthonderd  beelden ;  waarover  reeds  vroeger 
gehandeld  is  ').  De  Batoe  toelis  vordert  hier  echter  nog  een  paar 
opmerkingen.  Weinige  reizigers  die  Buitenzorg  bezocht  hebben, 
verzuimen  er  van  te  gewagen;  maar  dikwijls  is  het  niet  recht 
helder  wat  zg  eigenlgk  gezien  hebben.  De  naam  Batoe  toelis,  die 
letterlgk  ^  beschreven  steen  ^  beteekent,  en  dus  in  strikten  zin  slechts 
wgst  op  den  steen  met  de  inscriptie  die  de  hoeren  Friedrich 
en  Holle  ontcgferd  hebben,  wordt;  naar  een  gewoon  inlandsch 
gebruik,  ook  overgedragen  op  de  plek  waar  hij  zich  bevindt, 
maar  tevens  bg  uitbreiding  toegepast  op  twee  andere  nabijgelegen 
plekken,  waar  ook  oudheden  uit  den  tijd  van  Padjadjaran  gevonden 
worden.  Op  de  eerstgenoemde  plek  ziet  men,  ter  zijde  van  den 
eigenlgken  Batoe  toelis,  die  ruw  en  vormloos,  6^  voet  hoog, 
4  voet  breed  en  een  halven  voet  dik  is,  een  tweeden  langwerpigen, 
vgf  voet  hoogen  steen ,  die  van  boven  is  afgerond  en  aan  de  ruwe 
voorstelling  van  een  lingga  doet  denken.  Yóór  den  Batoe  toelis 
ligt  een  platte  steen  met  twee  voetindrukken.  Eenige  andere 
steenen  liggen  in  den  omtrek  verspreid,  en  dit  alles  te  zamen 
is  met  nog  twee  graven,  waarschgnlgk  van  Mohammedaansche 


»)  Die  beelden  beschrijft  Brumund,  Verh.  v.  h.  Bat.  Gen.,  XXXIII.  61.  Zij 
Bchgnen  schier  het  eenige  te  zgn  wat  hier  belang  heeft  ingeboezemd  aan 
Bastian,  Beisen  im  Indischen  Archipel.  105.  Over  den  botanischen  tuin  yer- 
dienen  Tooral  te  worden  nagelezen  y.  Bosenberg,  der  Malayische  Archipel. 
^7 ;  Ryckevorsel ,  Brieyen  uit  Insolinde.  269. 

^  D.  n.  42.  147. 


Digitized  by  VjOOQIC 


90 

geloofshelden,  besloten  binnen  een  pager,  die  de  grens  aanwijst  der 
als  heilig  beschouwde  en  als  zoodanig  zorgvuldig  schoongehouden 
ruimte.  Die  oyerblijfselen  zijn,  als  alle  soortgelijke,  yoor  de  tegen- 
woordige bevolking  volkomen  onverstaanbaar.  Zij  beweert  dat  de 
Bato^  toelis  door  zekeren  heilige ^  Eean  Ansantang  genaamd, 
van  Mekka  werd  medegebracht,  dat  de  langwerpige  steen  zgn 
versteende  wandelstaf  is ,  dat  ook  de  overige  steenen  voorwerpen 
zgn  die  hem  hebben  toebehoord,  zijn  kist,  zijn  mes,  zijn  zwaard 
enz.,  en  dat  de  voetsporen  afkomstig  zgn  van  zekeren  Radja 
Mantri,  die  zoolang  in  de  lezing  en  bepeinzing  van  bet  opschrift 
Terdiept  stond ,  tot  zijne  voeten  zich  in  den  steen  hadden  afgedrukt 
De  tweede  groep  oudheden  schgnt  het  eigenlijk  voorwerp  te 
zijn  van  de  pelgrimage  der  meeste  reizigers,  en  verdient  dit  dan 
ook  veel  meer  dan  de  eerste,  niet  om  de  oudheden  zelve,  die 
slechts  bestaan  uit  twee  uiterst  ruwe  beelden  van  Padjadjaran- 
type '),  tusschen  andere  vormelooze  steenen  geplaatst  en  door  een 
hekwerk  omgeven,  maar  om  de  weergalooze  schoonheid  der  plek. 
Deze  ligt  een  paar  palen  ten  zuidoosten  van  Buitenzorg  aan  eene 
kromming  van  den  postweg,  waardoor  deze  dicht  tot  aan  het  dal 
der  Tji  Dani  nadert.  Het  panorama  dat  men  hier  geniet,  is  mis- 
schien het  bekoorlijkste  van  Buitenzorgs  heerlijke  omstreken.  De 
rivier  huppelt  schuimend  en  bruisend  tusschen  de  steenen  in  hare 
bedding,  kinderen  baden  en  plassen  in  het  heldere  water,  een 
ranke  brug  van  bamboe  is  over  den  stroom  gehangen,  een  groep 
inlandsche  woningen  waaruit  blauwe  rookwolkjes  opstijgen  ligt 
aan  den  anderen  oever,  welige  bergweiden  waarop  tal  van  karbou- 
wen  grazen  stijgen  op  langs  de  hellingen  van  het  gebergte,  en 
de  schoone  lijnen  van  den  Salak  vormen  den  achtergrond.  Eene 
andere  merkwaardigheid  van  deze  plek  is  de  reusachtige  waringin , 
in  wiens  schaduw  de  oudheden  zijn  opgesteld.  De  stam  van  dien 
boom ,  die  zoo  dik  is  dat  onderscheidene  menschen  vereischt  zouden 
worden  om  hem  te  omvatten,  is  uit  de  dooreenge slingerde  stammen 
en  luchtwortels  van  twee  vijgeboomen  van  verschillende  soort 
(XJrostigma  benjaminum  en  microcarpum)  gevormd,  zooals  aan  de 
tweeerlei  kleur  van  het  loof  duidelijk  te  onderscheiden  is.  Er  is 

>)  Zie  D.  II.  146. 


Digitized  by  VjOOQIC 


91 

niets  onwaarschijnlijkB  in  de  gissing  dat  deze  stellig  eeuwen  oude 
boom  eenmaal  de  aloen-aloen  van  bet  vorstelijk  verblijf  te  Padja- 
djaran  heeft  beschaduwd  %  De  inlanders  houden  de  beelden  voor 
versteende  personen  even  als  die  van  Artja  domtts,  en  zien 
daarin  Sili  Wangi's  zoon  Poerwa  Eali  met  zijn  volgeling  Eadang 
Penandjong. 

De  derde  groep  ligt  iets  verder  op  eene  hoogte  aan  de  over- 
sgde  van  den  weg  en  bestaat  alleen  uit  het  ompagerd  en  door 
een  op  stijlen  rustend  pannen  dak  beschut  graf  van  een  Moham- 
medaanschen  heilige,  dien  de  overlevering  met  den  stichter  van 
de  stad  Padjadjaran  verwart.  Aan  al  de  beelden  en  graven  die 
te  zamen  als  de  oudheden  van  Batoe  toelis  beschouwd  worden, 
brengen  de  Soendaneezen  en  niet  zelden  ook  de  Chineezen  me- 
nigvuldige bezoeken,  met  offers,  geloften  en  gebeden  gepaard^). 

Yan  Batoe  toelis  den  postweg  volgende;  bereikt  men  over  Bandar 
Peté  het  poststation  Wangoen ,  op  vijf  palen  afstands  van  Buiten- 
zorg,  en  na  omstreeks  een  paal  verder  het  door  zijne  zoute  bron 
bekende  Sisipan  te  zgn  voorbggegaan ,  den  ingang  van  het  schoone 
landgoed  Pondok  Gedé,  waarvan  het  omstreeks  550  meters  bo- 
ven het  zeevlak  gelegen  landhuis  reeds  van  verre  als  een  helder 
witte  plek  te  midden  der  zee  van  groen  in  het  oog  valt.  Hier 
scheidt  zich  van  den  ouden  postweg  de  nieuwe  weg  af,  die  over 
den  mg  die  den  Salak  met  den  Gedé  verbindt,  naar  Tji  Tjoeroeg 
in  de  Preanger-regentschappen  voert.  Ook  die  weg  biedt  heer- 
Igke  gezichtspunten  aan ;  wg  laten  ons  echter  door  de  grootere 
moeilgkheden  niet  afschrikken  om  den  ouden  weg  over  den  top 
van  den  Megamendoeng  te  volgen,  en  na  een  vluchtig  bezoek 
aan  de  oudheden  van  Artja  domas,  ongeveer  anderhalf  uur  achter 
het  landhuis  van  Pondok  Gede  en  een  paar  honderd  meters 
hooger  dan  dit  in  het  bosch  gelegen,  onmiddellijk  verder  te  gaan 
naar  den  post  Gadok,  waar  het  bekende  gezondheidsétablissement 
ons  tot  een  kortstondig  oponthoud  noopt.  De  post  ligt  op  12  palen 


')  Eene  besohrgving  en  afbeelding  van  dezen  boom  geeft  Blame ,  Bamphia , 
IL  17  en  plaat  71. 

*)  De  naawkenrigste  besohryying  dezer  oudheden  geeft  Bnunund,  Yerh. 
T.  h.  Bat.  Gen.,  XXXIU.  52. 


Digitized  by  VjOOQIC 


92 

van  Buitenzorg,  487  meters  boven  de  zee,  in  een  landstreek  yer- 
levendigd  door  de  Bchuitnende  wateren  der  Tji  Liwong^  die  bier 
in  de  nabijbeid  Tan  baar  ontstaan  uit  de  vereeniging  der  wate- 
ren die  van  den  Megamendoeng  afvloeien ,  nog  gebeel  bet  karak- 
ter beeft  van  een  onstuimigen  bergstroom.  In  den  omtrek  zijn 
warme  en  koude  bronnen,  wier  geneeskracbtige  boedanigbeden 
deze  plaats  aan  vele  Igders  aanbevelen ,  ofscboon  ook  niet  weinigen 
baar  bezoeken  om,  na  aanvankelijk  borstel  van  zware  krankbeid, 
bier  in  de  frissobe  berglucbt  bun  kracbten  volkomen  te  berkrg- 
gen.  Het  établissement  is  eene  particuliere  inricbting,  maar  wordt 
door  de  Regeering  gesubsidieerd. 

De  weg  gaat  nu  verder  over  beuvelen  en  dalen,  maar  over 
bet  algemeen  klimmende,  langs  de  tbee-  en  koffietuinen  van 
Tji  Kopo  en  bet  tusseben  onafzienbare  sawabs  gelegen  landbuis 
van  Tji  Seroa,  naar  bet  poststation  Toegoe,  17  palen  van  Buiten- 
zorg. Het  terrein  wordt  gedurig  moeilijker;  bier  en  daar  scbieten 
de  kracbten  der  paarden  te  kort  en  krijgt  men  een  voorspan 
van  twee  of  vier  buffels.  Tocb  komt  men  tot  Toegoe  nog  tame- 
lijk snel  voorwaarts,  maar  bier  ziet  men  zicb  geplaatst  voor  eene 
verraarlijke  steilte,  die  den  verderen  weg  scbijnt  te  versperren. 
Die  steilte  is  de  belling  van  den  Megamendoeng,  waarvan  de 
top  tot  700  meters  boven  Tji  Seroa  en  1500  boven  de  zee  stijgt. 
Men  verbaast  zicb  over  de  bardnekkigbeid  van  Daendels, 
die  zicb  nocb  door  de  vreeselijke  sterfte  onder  bet  werkvolk, 
nocb  door  de  zwarigbeden  die  het  onderboud  van  zulk  een  weg 
ook  in  bet  vervolg  zou  met  zicb  voeren,  liet  terugbrengen  van 
bet  eenmaal  opgevatte  plan  om  den  postweg  naar  de  Preanger 
over  dezen  top  te  doen  leggen,  ofscboon  zicb  ten  westen  daar- 
van de  veel  gunstiger  gelegenbeid  aanbood,  die  later  voor  den 
reeds  vermelden  weg  naar  Tji  Tjoeroeg  is  gebruikt.  De  gesta- 
dige regens  die,  vooral  in  den  westmoeson,  bij  stroomen  langs 
den  in  de  bergwanden  gebouwen  weg  nederstorten  en  de  aan- 
gebracbte  aarde  telkens  weder  wegspoelen,  maken  bet  onder- 
boud  uiterst  lastig  en  kostbaar.  Maar  ook  voor  reizigers  die  op 
snel  vervoer  prgs  stellen,  levert  deze  weg  groote  bezwaren  op. 
Te  Toegoe  worden  de  paarden  uitgespannen  en  door  de  loome 


Digitized  by  VjOOQIC 


98 

kracht  van  vier  tot  acht  buffels  worden  de  rijtuigen  met  al 
de  langzaamheid  eener  Igkstaataie  tegen  de  hoogte  opgesleept. 
De  vriend  der  natuur  ziet  zich  echter  ruim  schadeloos  gesteld, 
zoowel  door  het  heerlijke  woud  dat  hem  omringt,  als  door 
het  onvergelijkelijke  panorama  waaraan  zich ,  als  de  wolken  het 
niet  verhinderen,  zijne  blikken  op  den  top  kunnen  vergasten, 
onder  den  van  alle  zijden  open  koepel  die  ten  gerieve  der  rei- 
zigers op  het  gunstigste  punt  is  opgericht.  Hier  rust  de  blik 
op  de  trotsche  kegels  van  den  Salak,  den  Pangerango  en  den 
GFedé,  ginds  op  valleien  met  welige  rijstvelden  bedekt^  waarvan 
het  zachte ,  malsche  groen  een  liefelijk  contrast  met  de  donkere 
wouden  vormt;  en  terugziende  op  het  afgelegde  pad  ziet  men 
de  gansche  door  de  uitloopers  van  het  gebergte  afgewisselde  groene 
vlakte  voor  zich,  die  zich  van  de  blauwe  bergen  uitstrekt  tot 
aan  Java's  noorderstrand.  Op  ongeveer  een  kwartier  afstand  van 
den  koepel  ligt  in  het  dichte  groen  een  meertje  verscholen,  dat, 
al  is  het  slechts  door  een  moeilijk  bergpad  te  bereiken,  een  be- 
zoek overwaardig  is.  Het  is  de  Telaga  Warna,  het  door  de  In- 
landers met  eerbied  begroete  „Gekleurde  meer^ ,  waaruit  de  Tji 
Liwong  haar  oorsprong  neemt.  Een  uitgebrande  krater  omsluit 
een  diepe  kom  van  zoet  en  kristalhelder  vocht,  waarin  eenige 
vischjes  dartelen,  die  de  Soendanees  als  heilig  vereert.  Aan  de 
ééne  zgde  verheffen  zich  de  trachietwanden  van  den  ouden  vuur- 
kolk  nog  hoog  boven  den.  stillen  plas,  die  zgn  naam  dankt 
aan  de  verschillende  tinten,  deels  door  de  gesteldheid  van  den 
bodem  veroorzaakt,  deels  door  de  schaduwen  van  rotsen  en 
boomen  er  op  geworpen.  In  de  spleten  en  kloven  der  kraterwan- 
den  hebben  zich  waringins,  wilde  pisangs  en  hooge  varens  ge- 
nesteld ^  en  de  gansche  plek  is  zoodanig  door  ondoordringbare 
loofwanden  ingeperkt,  dat  zij  geheel  schijnt  afgesloten  van  de 
levende  wereld,  waaraan  hier  zelden  zelfs  de  stem  van  een  vo- 
gel of  het  fladderen  van  een  insect  herinnert.  Te  meer  treft  bij 
deze  plechtige  stilte  de  herhaalde  terugkaatsing  van  het  geluid, 
wanneer  de  echo's  van  het  woud,  hetzij  door  de  menschelgke 
stem,  het  zg  door  den  knal  van  een  geweerschot  worden  gewekt. 
Bg  het  hek  dat  op  den  top  van  den  Megamendoeng  de  grens 


Digitized  by  VjOOQIC 


94 

tusschen  Buitenzorg  en  de  Preanger  aanwgst,  staken  wg  voor 
het  oogenblik  onzen  denkbeeldigen  tocht ,  en  na  te  voet  langs 
bergpaden ,  die  als  door  een  in  het  groen  uitgehouwen  tunnel 
voeren,  tot  Toegoe  te  zijn  afgedaald,  keeren  wij  langs  den  postweg 
terug  tot  nabij  Tji  Binoengi  om  daar  den  zijweg  in  te  slaan,  die 
in  de  eerste  plaats  naar  het  land  Tji  Trap  voert.  Dit  land,  waar- 
van weder  het  huis  een  schoenen  blik  op  den  Pangerango  en  den 
zich  schier  geheel  daarachter  verbergenden,  maar  toch  aan  zgn 
rook  zuil  erkenbaren  Gedé  vergunt,  omvat  een  groot  deel  van  het 
district  Tji  Binoeng  en  is  merkwaardig  om  zijne  minerale  bron,  die, 
als  zoovele  andere,  den  naam  draagt  van  Tji  Panas,  die  eenvoudig 
„warm  water^  beteekent.  Deze  bron  welt  op  uit  eene  kleine  spleet 
in  het  rotsgesteente  op  ongeveer  de  halve  hoogte  der  noordelgke 
helling  van  den  Goenoeng  Pantjar,  een  voorberg  van  den  Mega- 
mendoeng,  in  het  zuiden  van  het  district  Tji  Binoeng.  De  berg 
is  omstreeks  700  meters  hoog,  heeft  den  vorm  van  een  suikerbrood 
en  is,  behalve  waar  hg  zich  aan  den  Megamendoeng  aansluit, 
van  alle  kanten  op  groeten  afstand  zichtbaar.  Het  water  dat  in 
zijn  loop  een  bruinrood  bezinksel;  voomamelgk  uit  gzeroxyde 
bestaande,  achterlaat,  wordt  ten  laatste  opgevangen  in  een  ge- 
metselden  bak,  die  als  bad  dienst  doet,  en  waarbg  ten  behoeve 
der  Europeanen,  die  het  even  als  de  inlanders  tegen  rheu- 
matische  pijnen  aanwenden,  op  last  van  den  landheer  een  bad* 
huis  van  planken  is  opgeslagen.  Op  een  afstand  van  33  ellen 
loopt,  evenwijdig  met  het  warme  water,  een  koude  beek,  wier 
vocht  in  een  afzonderlijken  bak  naast  eerstgenoemden  wordt  ver- 
zameld. Het  water  kan  van  den  eenen  bak  in  den  anderen  gela- 
ten en  alzoo  steeds  op  de  verlangde  temperatuur  gebracht  worden  ^). 

Den  naar  het  landhuis  van  Tji  Trap  leidenden  weg  ,  aan  de 
overzijde  der  Tji  Lingsi,  die  de  districten  Tji  Binoeng  en  Tji 
Baroesa  scheidt,  in  noordoostelijke  richting  vervolgende ,  komt  men 
eerst  aan  het  land  Eelapa  Noenggal,  bekend  door  de  vogelnest- 
grotten  van  den  tot  aan  zijn  top  met  zwaar  geboomte  bedekten 
berg  Earang,  die  een  jaarlgksche  opbrengst  van  26  k  30  pikols 
leveren ;    en    waaronder    vooral    de    Goewa   Ga^jah   (Oli&nts- 

1)  Maier  Ib  N.  T.  y.  N.  I.  XXIX.  73;  vgl.  ald.  XX.  107. 


Digitized  by  VjOOQIC 


95 

grot)  Termaard  is,  wier  naam  ontleend  is  aan  de  gedaante  van 
een  ruwen  steen  die  in  het  diepst  harer  gewelven  rust  ^).  Ver- 
volgens komt  men  aan  het  land  Tji  Lingsi,  vanwaar  men  óf,  in 
dezelfde  richting  voortgaande,  bij  Nagrog  den  Erawangschen  weg>) 
bereiken,  óf,  een  westwaarts  loopenden  weg  inslaande,  de  gelijk- 
namige hoofdplaats  van  het  district  Tji  Baroesa  bezoeken  kan. 
Daarna,  zich  een  weinig  zuidwestwaarts  wendende  en  de  rivier- 
tjes Tji  Pamingkies  en  Tji  Beet  overgaande,  nadert  men  Tegal 
Waroe  in  Erawang.  Sedert  de  Tegalwaroesche  landen  tot  Era- 
wang gebracht  zgn,  maakt  de  Tji  Beet  tot  aan  hare  vereeniging 
met  de  Tji  Taroem,  in  plaats  van  deze ;  de  oostelijke  grens  van  de 
residentie  Batavia  tegen  Erawang  uit.  Langs  de  Tji  Beet,  die  voor 
kleine  prauwen  of  vlotten  bevaarbaar  is,  en  verder  langs  de  Tji 
Taroem  zelve,  worden  groote  hoeveelheden  houtskool  van  deugdzame 
hoedanigheid,  uit  de  uitgestrekte  bosschen  van  Tji  Baroesa  en  het 
verder  zuidwaarts  aan  de  hellingen  van  het  gebergte  gelegen  Tji 
Mapak  verkregen,  naar  Batavia  vervoerd.  Zij  worden  vooral  gewon- 
nen van  de  hier  zeer  menigvuldige  rengas-boomen  (Gluta  Benghas) , 
nevens  welke  ook  de  rasamala,  arak,  angriot')  en  andere  deugd- 
zaam timmerhout  leverende  boomen,  zelfs  de  djatiboom  niet  uit- 
gezonderd, in  die  grootendeels  nog  woeste  streken  voorkomen  *). 
Om  ook  met  de  westelgke  districten  van  Buitenzorg,  Paroeng 
en  het  aan  Banten  grenzende  Djasinga  eenigszins  kennis  te  ma- 
ken, werpen  wij  ten  slotte  nog  een  vluchtigen  blik  op  hetgeen 
wg   daarvan  kunnen  waarnemen,  wanneer  wij   den  weg  volgen 


O  Oosterling,  II.  2.  75;  Olivier,  Land  en  Zeetogten,  I.  192. 

3)  Zie  bl.  40. 

*)  Liqnidambar  Altingiana,  Yitex  pabeBcens,  Quercus  lineata 

*)  De  landen  Kelapa  Noenggal,  Tji  Lingsi,  Tji  Baroesa,  Tji  Pamangkies 
en  Nambo  Tji  Mapak  bebooren  tbans  allen  aan  den  heer  J.  W.  Amold,  die 
dos  eigenaar  is  van  bet  geheele  diBtrict  Tji  Baroesa.  Vroeger  zijn  zg  nog 
allen  te  zamen  met  Tji  Trap  Tereenigd  geweest.  Zie  Teenstra,  Ned.  Overz. 
Bezitt.  132.  Het  scbgnt  dat  bet  land  Nambo  (of  Denambo) ,  waarvan  de  naam 
in  den  Begeerings-almanAk  voor  1878,  bl.  832,  met  dien  van  Tji  Mapak  yer- 
bonden  wordt,  aan  de  overzijde  van  de  Tji  Beet  en  baren  zgtak  de  Tji  Omal 
in  bet  Tegalwaroescbe  is  te  zoeken.  Wat  ik  echter  bij  Kosaendrager,  Java. 
66.  83,  Teenstra,  t.  a.  p.  132,  187,  v.  d.  Aa,  Ned.  O.  Indië,  IIL  54,  Aardr. 
en  Stat.  Wdb.  y.  N.  I.  art.  Dé  Nam  ba,  over  dat  landgoed  en  voormalig 
district  lees,  kan  ik  niet  met  elkander  en  met  de  bestaande  kaarten  rgmen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


96 

die  Tan  Buitenzorg  westwaarts  naar  Djasinga  voert  Die  weg 
begint  by  het  hotel  Bellevue  en  loopt  langs  de  landhoisSlBn  van 
Tji  Omas  en  Dramaga  naar  Tji  Ampea  of  Tjampea,  op  welk 
landgoed  wij  eenige  oogenblikken  willen  vertoeyen  om  er  Ter- 
schillende  merkwaardigheden  gade  te  slaan.  Bg  den  raw  gebeitel- 
den  en  zwaar  verminkten  steenen  olifant,  die  achter  het  landhuis 
op  het  graf  van  een  bg  eea  opstand  gesneuvelden  inlander  ligt,  en 
onder  de  Buitenzorgsohe  oudheden  meer  naam  heeft  dan  hij  sohgnt 
te  verdienen,  zullen  wg  niet  lang  stil  staan.  Maar  zeer  merk- 
waardig is  de  berg  die  niet  ver  van  daar  in  al  zgne  oorspronke- 
lijke woestheid,  te  midden  van  den  overal  ontgonnen  en  bebouwden 
omtrek,  omhoog  rijst.  Geen  bglslag  mag  daar  vallen,  geen  boom 
mag  daar  gerooid  worden;  want  dat  zou  stoornis  brengen  in  den 
rustigen  arbeid  der  salanganen,  die  in  de  holen  en  gangen  waarover 
de  berg  zich  welft,  hunne  eetbare  nestjes  bouwen  *).  Diep  in  zijne 
ingewanden  vertoont  zich  een  snelvlietend  beekje,  waarvan  noch 
oorsprong  noch  uitgang  te  ontdekken  zijn ,  maar  dat  waarschgnlgk 
met  de  op  kleinen  afstand  voorbgstroomende  Tji  Dani  eene  on- 
deraardsche  gemeenschap  heeft.  Op  den  top  van  den  berg,  Pasir 
Sinala  geheeten ,  die  zich  omstreeks  700  voet  boven  het  landhuis 
verheft,  vindt  men  een  groep  van  zes  hoofiielooze  beelden,  geheel 
verschillend  van  het  Padjadjaran-type  en  duidelijk  het  Javaansche 
type  dragende^),  maar  zoo  verminkt  dat  zg  niet  te  herkennen 
zijn.  Verlaat  men  den  top  weder,  dan  kan  men  langs  een  door 
dikke  wortels  én  rotsblokken  zeer  bemoeilijkt  pad  de  plaats  be- 
reiken waar  men  boven  zijn  hoofd  den  ingang  ziet  tot  een  vog^l- 
nestgrot,  —  een  spleet  door  welke  met  flambouwen  gewapende 
inlanders,  met  behulp  van  een  meer  dan  100  vademen  lang  touw^  in 
de  diepte  afdalen,  om  den  kostbaren  buit  op  te  brengen.  Yervolgens 
komt  men  op  een  dicht  met  zwaar  geboomte  begroeid,  maar  als  door 
menschenhanden  geëffend  plateau,  aan  welks  helHng  e^i  kolos- 
saal beeld  van  Javaansch  type  ligt,  met  twee  doodshoofden  tus- 

schen  de  beenen,  maar  van   onbekende  beteekenis.  De  inlanders 

.  9 

^)  De  opbrengst  is  hier  echter  lang  niet  zoo  groot  als  die  Tan  den 'berg  Karang 

op  Kelapa  Noenggal. 

')  Zie  DL  n.  146.  ^)  Vgl.  D.  U.  97,  110.  '       ^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


•  97 

yerbindeii  aan  dit  beeld  en  aan  die  op  den  top  de  volgende 
legende.  In  den  bloeitgd  van  Padjadjaran  vierde  eenschoonevor- 
stenzoon  zgne  bruiloft  met  een  rijke  en  bekoorlijke  prinses.  Ge- 
durende de  feestviering  ging  de  prinses  een  oogenblik  naar  buiten , 
maar  keerde  niet  terug.  Dit  duurde  zoolang  dat  angstige  zorg 
zich  van  het  gezelschap  begon  meester  te  maken,  toen  een  der 
volgelingen  van  den  prins  hem  in  groote  ontroering  kwam  mel- 
den, dat  de  prinses  ontvoerd  en  met  haren  schaker  reeds  verre 
verwijderd  was.  De  prins  ijlt  hen  na  door  bosschen  en  over 
bergen,  maar  kan  hen  niet  achterhalen.  Ook  over  den  Sinala- 
top  voert  zgn  weg.  Daar  .zitten  zes  mannen  bg  elkander,  die  al- 
len ontkennend  antwoord  geven  op  de  vraag  of  zg  de  vluchte* 
lingen  ook  gezien  hebben.  De  prins  slaat  hun  in  woede  het 
hoofd  af,  verminkt  hunne  lijken  en  doet  ze  door  zgn  vloek  verstee- 
nen.  Nu  snelt  hij  naar  het  plateau  waarbij  nog  het  beeld  ligt, 
en  achterhaalt  daar  de  schuldigen.  Ook  dezen  ondergaan  dezelfde 
straf,  en  hg  plaatst  hunne  afgehouwen  hoofden  voor  zich,  om 
zich  in  de  aanschouwing  van  de  slachtoffers  zgner  wraak  te  ver- 
lustigen ,  tot  hg  zelf  tegelijk  met  hen  tot  steen  wordt  *). 

Tot  de  verdere  merkwaardigheden  van  Tjampea  behoort  een  ge- 
heel van  hout  ontbloote  heuvel  van  wit  kalksteen,  waarvan  in  een 
in  de  nabgheid  opgerichten  oven  een  groote  hoeveelheid  goede, 
zuivere  kalk  wordt  gebrand.  Deze  kalksteenklip  en  kalkoven 
hebben^  hunne  wedergade  in  het  verder  noordwaarts  aan  de  Tji 
Dani  gelegen  land  Eoeripan,  dat  ook  in  andere  opzichten  met 
!rjampea  wedgvert;  want  ook  daar  vindt  men  een  groep  oude 
beelden  op  den  berg  Moenara,  in  welken  tevens  twee  als  heilig 
beschouwde  grotten  worden  aangewezen,  waarvan  de  eene  aan 
een  tapa  tot  verblgfylaats  heeft  gestrekt;  de  andere  gehouden 
wordt  voor  een  stal  van  koeda  sembrani's,  bovennatuurlijke 
paarden,  waaromtrent  vele  fabelen  in  deze  streken  verspreid  zijn. 

Tjampea  en  het  aangrenzende  Sadeng,  waartoe  ook  Djam- 
boa  en  Leuwihliang  behooren^  zgn  uitgestrekte  landen  die  zich 
svldwaarts  tot  aan  den  Salak  uitstrekken  en  doorsneden  worden 
diK>r  onderscheidene  riviertjes,  die  van  genoemden  berg  noord- 

1)  Bmnnind ,  Yerh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  66  yy. 

IIL  7 


Digitized  by  VjOOQIC 


98 

waartB  stroomen  m  zich  met  de  Tji  Dani  vereenigeiL  Beie 
bergstroomen  vormeo  op  Terschillende  punten  fraaie  watenrallen , 
waarvan  inzonderheid  die  onder  den  naam  van  Lootar  Wk^id 
en  in  het  zuiden  Tan  Sadeng  gelegen  een  bezoek  OTerw«u>éig 
is ').  Men  kan  dien  van  het  landhuis  van  Tjampea  uit  gedeelte- 
Igk  met  rijtuig  en  verder  te  paard  over  een  golvend  en  bekoor- 
lijke gezichtspunten  biedend  terrein  in  2^  it  S  uren  bereiken.  H^ 
wordt,  gevormd  door  de  Tji  Antan,  een  der  schoonste  van  B«* 
tenzorgs  rivieren.  Het  van  den  Salak  afkomende  water  stuit  aan 
diens  voet  tegen  een  hoogen  rotswand,  en  dringt  sdch  met  on- 
geloofelijke  kracht  door  een  spleet  van  drie  h  vier  voet  breedtei 
om  zich  in  eene  enkele  zuil  ter  diepte  van  honderd  en  vgf  voet 
neder  te  storten.  Onder  kreupelhout  en  heesters  half  verscholen,  ver- 
toont zich  het  schuimende  water  in  den  val  als  een  kolom  van  wol* 
lige  sneeuw ,  waarin  de  zonnestralen  in  prachtige  kleuren  gebro- 
ken worden,  ter^gl  het,  de  laagte  bereikt  hebbende,  in  nrillioenen 
fijne  droppels  uiteenspat  en  met  kracht  weder  omhoog  wordt 
gedreven,  zoodat  zich,  even  als  bij  den  Riukan-foes  inNoorvre- 
gen,  een  uit  de  diepte  opstggende  kolom  van  rook  schgnt  te 
vormen.  De  geheele  omtrek  is  in  de  hoogste  mate  romantisch; 
schier  onmiddellijk  na  den  val  krijgt  de  Tji  Antan  van  een  andere 
beek  een  ruimen  toevoer  van  water,  waarna  zij  huppelend  over 
keien  en  klippen  haren  ruischenden  weg  vervolgt. 

Doch  het  wordt  tijd  dat  v^p  den  weg  van  Tjampea  naar  Djaeinga 
verder  volgen.  Kergens  zgn  misschien  de  sporen  van  de  oude 
geschiedenis  en  den  ouden  godsdienst  der  Soendaneezen  ownig- 
vuldiger  dan  in  de  streek  die  wg  thans  doortrekken;  maar  het 


^)  Id  het  Aardr.  en  Si  Wdbk.  wordt,  soo  het  sohgnt,  deielfde  waterval 
Tji  Gamea  genoemd,  terwgl  in  „de  Oosterling*^  Lontar  en  Tji  Gamea  als 
verschillende  waterrallen  in  de  Tji  Antan  voorkomen.  Ik  kan  bg  deze  gele- 
genheid de  klacht  niet  onderdrnkkeD  over  den  eUendigen  toestand  «nser 
kennis  van  dat  deel  van  Java,  dat  uit  particuliere  landen  bestaai.  Wie  een 
denkbeeld  wil  hebben  van  den  aard  van  het  materiaal  waarvan  ik  mij  voor 
de  beschrgving  der  residentie  Batavia  heb  moeten  bedienen,  vergelgke,  wat 
deze  watervaUen  betreft,  het  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.  op  de  artikelen  Lontar, 
Sadeng  Wètan,  Tjampea,  Tjiantang,  Tjigamea;  8.  Boorda  van  Eysinga, 
Reizen  en  Lotgevallen,  L  195;  P.  P.  Roorda  van  üysinga.  Land-  en  Yk.  IIL 
2.  306 ;  Kussendrager ,  Java.  67 ;  Budding ,  Ked.  O.  L 1. 46 ;  Oosterliag:,  U.  2.  88. 


Digitized  by  VjOOQIC 


99 

soQ  ▼«rmoeiend  sgn  daar  telkens  bg  stil  te  staan.  Eerst  laten 
urg  aan  de  rechterhand  den  berg  Galoega  liggen,  waarop  een 
Tan  verre  zichtbare  koepel  staat,  en  aan  welks  andere  zgde 
heilige  steenen  liggen,  waaraan  herinneringen  omtrent  zeke- 
ren Bangga  Ghtding^  een  zeer  ge  vreesden  geweldenaar  uit 
den  tgd  van  Padjadjaran,  verbonden  zijn.  Drie  paal  verder  ligt  bij 
de  kampong  Tjomplang  de  daarnaar  genoemde  batoe  Tjomplang , 
een  andere  heilige  steen,  die  ook  als  een  zetel  van  Rangga  Ga- 
ding wordt  aangemerkt.  Nu  gaan  wij  de  Tji  Antan  over  en 
bweiken  den  post  Leuwihliang.  Yervolgens  de  Tji  Eaniki  over- 
trekkende, verwisselen  wij  bet  district  Paroeng  met  het  district 
Djasinga ,  waarin  wg ,  in  de  nabijheid  van  den  post  Penjamboengan , 
den  steen  kunnen  bezoeken ,  die  de  reeds  vroeger  vermelde  ^) 
inscriptie  van  Djamboe  draagt.  Wg  komen  vervolgens  in  het  dal  der 
Tji  Doerian,  zooals  de  TjiKandi  in  haren  bovenloop  genoemd  wordt; 
welk  dal  hier  de  scheiding  maakt  tusschen  het  Eendeng-gebergte 
en  de  zoogenaamde  Gt)enoeng  Séwoe  of  Sariboe  (de  Duizend 
bergen),  een  veeltoppig,  eenigszins  geïsoleerd  heuvelland^  dat 
het  middendeel  der  westelgke  helft  van  het  district  Djasinga  be* 
slaat.  Wg  bevinden  ons  hier  op  het  land  Bolang,  in  Bolangilier  en 
Bolang  oediek  (beneden-  en  boven-Bolang)  verdeeld,  en  vernemen 
dat  zich  op  het  eerstgenoemde  deel  een  heilige  grot  bevindt  met 
door  de  natuur  gevormde  banken,  waarop  de  inlanders  zich  te 
alapen  leggen  om  in  den  droom  ingevingen  te  ontvangen,  die  hun 
tot  richtsnoer  hunner  handelingen  kunnen  strekken.  Een  beeldje 
van  Padjadjaran-type  is  in  het  midden  op  een  voetstuk  geplaatst  ^). 
Op  Bolang  volgt  het  uitgestrekte  land  Djasinga  ^  dat  eenmaal 
op  het  punt  was  van:  in  het  bezit  van  den  Maarschalk  Daendels 
te  geraken ').  Dit  landgoed  is  nog  grootendeels  met  zware  wou- 
den  bedekt,  waarin   tggers  en  rhinocerossen  rondzwerven.  Het 


>)  D.  n.  46. 

*)  Bnunimd,  Yerh.  t.  h.  Bot.  Gen.  XXXIII.  74,  Yergist  zioh  stellig  wan- 
neer lig  segt,  dat  die  grot  tegen  den  Salak  ligt.  Bolang  ilier  ligt  (zooals  hg 
aelf  aegt)  rechts  van  den  weg ,  en  de  grot  is  dus  stellig  in  het  Séwoe-gebergte 
te  loeken.  Ia  deae  grot  ook  deielfde  als  de  stalaktietgrot  aan  den  weg  Tan 
Djasinga  naar  Paroeng,  yermeld  door  Boorda  Yan£ysinga,Beizen  enLotgev. 
m.  11,  en  Land-  en  Yolk.  UI,  2.  397  ?  »)  Zie  D.  II.  575. 

7* 


Digitized  by  VjOOQIC 


100 

leverti  even  als  Tji  Baroesa,  vele  kostbare  hoatsoorten.  Evenwel 
heeft  ook  hier  de  cultuur  van  rgst  en  ko£5e  zich  meer  en  meer 
uitgebreid,  üit  geologisch  oogpunt  schgnt  deze  streek  zeer  be- 
langrgk  te  zijn  wegens  de  vele  versteende  overblgfiBelen  van 
planten  en  dieren,  die  er  van  den  bodem  der  rivieren  tot  hoog 
in  het  gebergte  worden  aangetroffen  ^). 

Op  het  land  Djasinga  ligt  aan  de  Tji  Doerian  en  op  kleinen 
afstand  van  de  Bantensche  grens,  de  gelgknamige  hoofdplaats 
van  het  district.  De  rivier  heeft  hier  zeer  hooge  oevers  en  schuurt 
over  een  bed  van  keisteenen,  waardoor  zg  een  ona%ebroken  ge- 
ruisch  en  geklater  doet  hooren.  Overigens  valt  omtrent  deze  plaats 
niets  bijzonders  op  te  merken,  dan  dat  vandaar  een  weg  over 
de  Bantensche  grens  naar  Sadjira  voert,  die,  zoo  hg  thans  voor 
rgtuigen  bruikbaar  is,  eene  aanmerkelgke  verbetering  moet  on- 
dergaan hebben  sedert  den  tgd  toen  Ds.  Buddingh  hier  zgn  rg- 
tuig,  omdat  paarden  en  buffels  beide  onbruikbaar  bleken,  door 
uitgestrekte  wouden ,  over  steile  bergspitsen  en  door  diepe  ravgnen 
door  een  30tal  koeli's  moest  laten  trekken,  die  telkens  op  een 
afstand  van  ongeveer  zes  palen  door  andere  werden  afgewisseld  '). 


DERDE  HOOFDSTUK. 


Banton.  ') 

Wij  hebben  gezien  dat  het  Bantensche  rgk  in  1808,  ten  ge- 
volge der  door  Daendels  gemaakte  beschikkingen,  ofschoon  het 

.  »)  Zie  Rigg  ,  Sketch  of  the  geology  of  Jasinga  in  D,  XVII  der  Verh.  v. 
het  Bat.  Gen.,  Roorda  van  Eysinga,  Beiz.  en  Lotg.  III.  14. 

')  Buddingh,  Ned.  O.  Indië,  I.  47. 

')  Van  bgzondere  reisverhalen  door  deze  residentie  hebben  mg  de  volgende 
ten  dienste  gestaan: 

C.  L.  Blume,  Gedachten  op  een  reis  door  het  znidoostelgk  gedeelte  der 
resid.  Bantam    Ind.  Mag.  II.  2.   1.  (1822). 

Spanoghe,  de  Heidenen  of  Badoewinen  van  Bantam.  T.  v.  K.  I.,  L  2. 295  (1828). 

J.  C.  van  Hasselt,  Verslag  eener  reis  naar  den  Westhoek  van  Java.  Ind. 
Mag.  II.  2.    85  (1823). 

J.    Th.   Bik,   Aanteekeningen  op  een  reis  door  het  westelgk  gedeelte  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


101 

slechts  in  naam  bleef  bestaan,  toch  ook  nog  in  grondgebied  be- 
snoeid werd  *).  Wat  overbleef  werd  sedert  allengs  in  eene  Ne- 
derlandsche  residentie  heryormd,  die  de  toenmalige  grenzen 
nagenoeg  behouden  heeft.  Aan  de  Zuidkust  wijst  het  in  de 
Wjjnkoopsbaai  vallende  riviertje  Tji  Barenoh  hare  grens  aan 
tegen  de  Preanger  regentschappen;  in  het  noorden  is  de  Tji 
Doerian,  in  haar  benedendeel  doorgaans  Tji  Kandi  genoemd , 
van  een  weinig  beneden  Djasinga  af  hare  grens  tegen  de  resi- 
dentie Batavia.  Banten  is  thans  verdeeld  in  vier  regentschappen: 
Serang  of  het  Noorder-,  Pandeglang  of  het  Midden-,  Tji  Ringin 
of  het  Wester-,  Lebak  of  het  Ooster-regentschap.  Tot  1848 
waren  er  slechts  drie  regentschappen,  maar  in  genoemd  jaar  is, 
in  het  belang  van  een  geregeld  bestuur  en  eene  goede  policie, 
uit  eenige  aan  elkander  grenzende  districten  van  de  drie  bestaande 
het  centrale  regentschap  Pandeglang  gevormd  en  onder  het  be- 
stuur gesteld  van  den  patih  van  Serang,  een  zeer  bekwaam 
Javaan ,  al  kon  hg  zich  op  geen  hooge  geboorte  beroemen  >).  De 

Bantam  met  van  Hasselt  en  MeaureveH.  T.  t.  T.  L.  en  Yk.  XYI.  260  (1828). 
L.  Horner,  Verslag  van  eene  mineralogiBche  reia  in  de  residentie  Bantam. 
Yerh,  Tan  het  Bat.  Gen.,  XVIL  31  (1836). 

C.  W.  M.  yan  de  Yelde,  Reis  door  de  residentie  Bantam.  3e  Hoofdst.  der 
Gerigten  van  N.  I.  (1838j. 

J.  E.  Hasskarl,  Bgdragen  tot  de  kennis  Tan  Znid-Bantam.  T.  v.  IS.  L, 
lY.  2,  221  (1841). 

J.  F.  G.  Bromnnd,  Een  reisje  door  de  residentie  Bantam.  T.  y.  N.  I.,  IJL 
2.   687  (1841). 

(P.  Bleeker),  Brieven  over  Java,  Ie  serie  (Bantam).  T.  v.  N.  I  ,  YII.  I. 
219,  253;  2.  383;  3.  1  (1844). 

W.  R.  van  Hoëvell,  Bgdrage  tot  de  kennis  der  BadoeTnen  in  het  zuiden 
der  rendentie  Bantam.  T.  v.  N.  I.,  YII.  4.  337  (1845) 

8.  Bnddingh»  Neerl.  O.  Ind.  Reizen  over  Java.  I.  53  (1852). 

D.  Koorders,  Aanteekeningen  op  eene  reis  door  Zuid-Bantam.  Bgdr.  t.  d. 
Taal-,  Land-  en  Yk.  van  N.  I.  3e  Yolgr.  lY.  303—366  (1864). 

Na  1864  -heeft,  zooveel  ik  weet,  geen  reiziger  iets  omtrent  zijne  ontmoe- 
tingen en  waarnemingen  in  Banten  medegedeeld;  ook  PoerwR  LelünR  liet 
deze  residentie  onbezocht.  De  bestaande  beschrg  vingen ,  zooals  van  Roorda 
van  Kysinga,  Kuasendrager,  v.  d.  Aa,  Uageman  enz.,  zjjn  allen  meer  of  min 
verouderd.  Ik  heb  getracht  de  veranderingen  die  hebben  plaats  gehad,  zoo- 
veel mogelgk  in  de  Regeeringsbescheiden  na  te  gaan ,  maar  ik  zon  nagenoeg 
niets  over  Banten  hebben  kunnen  mededeelen,  indien  ik  mg  had  willen  be- 
palen tot  hetgeen  waaromtrent  ik  met  zekerheid  kon  zeggen,  dat  mgne 
beschrgving  volkomen  aan  den  tegenwoordigen  toestand  beantwoordt. 

')  DL  IL  352.  «)  T.  v.  N    L  1849.    L  94 


Digitized  by  VjOOQIC 


102 

yerdeeUng  in  afdeelingen  Toor  het  Europeesoh  beetuur  stemt  in 
Banten  in  zooverre  niet  geheel  met  die  in  regentschappen  overeen, 
dat  in  het  Noorder-regentschap  nevens  de  afdeeling  Serang,  die 
onder  het  onmiddellijk  bestuur  van  den  Resident  is  geplaatst, 
uit  de  districten  Anjer  en  Tji  Legon  eene  afzonderlijke  assistent- 
residents-afdeeling  is  gevormd.  De  gezamenlgke  regentschappen 
of  afdeelingen  bevatten  22  districten,  waarvan  één,  het  district 
Tji  Eandi,  uit  particuliere  landerijen  van  Europeanen  bestaat, 
terwijl  in  al  de  overige  het  individueele  grondbezit  der  inlan- 
ders heerscht. 

Wij  hebben  reeds  gezien  dat  men,  den  groeten  postweg  van 
Batavia  over  Tangeran  naar  Serang  volgend,  zich  over  de  Tji 
Kandi  met  een  veerpont  uit  de  eene  residentie  in  de  andere  moet 
laten  overbrengen.  Men  zet  voet  aan  wal  bg  het  dorp  Tji  Eandi,  de 
hoofdplaats  van  het  gelijknamige  district,  en  wanneer  men  van  daar 
zijn  weg  naar  het  zes  palen  verder  gelegen  station  Onderandir  voort- 
zet ,  heeft  men  de  particuliere  landen  van  Tji  Elandi  ilier  aan  zgne 
rechter-  en  die  van  Tji  Kandi  oediek  aan  zijne  linkerhand*  In 
1845  was  het  laatstgenoemde  landgoed,  destgds  aan  den  heer 
P.  J.  Kamphuis  toebehoorende ,  het  tooneel  van  een  gruwelijken 
moord.  De  opheffing  van  het  Sultansbestuur  had  in  Banten  vele 
aanzienlijken  in  hunne  belangen  gekwetst,  en  jaren  lang  bleef 
in  dit  gewest  eene  gisting  heerschen,  die  zich  telkens  in  beden- 
kelijke verschijnselen  openbaarde.  Van  elke  ontevredenheid  on- 
der het  volk  maakten  woelige  hoofden  gebruik  om  te  trachten 
het  verlorene  te  herwinnen.  Van  1815  tot  1819  werden  de  Ban- 
tensche  bovenlanden  aanhoudend  door  roevers  verontrust');  in 
1822  werd  een  hevig  oproer  door  zekeren  Moerad  verwekt*); 
in  1825  zien  wij  Toemenggoeng  Mohammed  van  Menes  zich 
aan  het  hoofd  van  een  opstand  plaatsen,  waarvan  de  laatste  vonken 
eerst  in  1829  werden  uitgedoofd');  in  1832  moest  de  laatste 
titulaire  Sultan,  als  gevaarljjk  voorde  rust,  verwijderd  worden  ^); 


1)  T.  V.  N.  I.  1870.  IL  322  v.  ^  T.  v.  N.  I.,  IV.  I.  205. 

»)  T.  T.  N.  I.,  VIL  3.  90,  en  1860,  IL  881;Roorda  vanEysinga,  Ld-en 
Vk.,  IIL  2.  818—315;  v.  d.  Velde,  Gezigten  van  Ned.  IndiS.  11. 
«)  Zie  DL  IL  580. 


Digitized  by  VjOOQIC 


103 

in  1834  viel  de  berachte  Mas  Zakaria  (aitgesproken  als  Djakaria), 
die  reeds  onder  het  Engelsche  bestuur  onlusten  verwekt  en 
sedert  nooit  gemst  had ,  in  handen  der  Eegeering  en  betaalde  zijn 
Terset  met  den  dood ');  in  1836  braken  onlusten  uit  waarbij 
onder  andere  het  heerenhnis  van  Tjikandi  Uier  een  prooi  der 
yknunen  werd  ');  in  1839  een  nieuw  oproer,  waarbg  zekere 
Ejai  Ctodé  als  aanvoerder  genoemd  werd '). 

Aan  dezelfde  algemeene  oorzaken  die  Banten  zoo  lang  in 
onrust  hielden,  moet  ook  het  bloedig  treurspel  van  Tji  Kandi 
oedidc  worden  toegeschreven ,  ofschoon  het  mogelgk  is  dat  plaatse- 
Igke  omstandigheden  daartoe  hebben  medegewerkt  *).  Hoe  het  zij , 
de  landheer  zelf,  zijne  vrouw  envgf  kinderen,  de  administrateur 
Fes  en  de  opziener  Viering  werden  allen  de  slachtoflEers  van  een 
even  listig  beraamden  als  met  barbaarsche  wreedheid  volvoerden 
aanslag,  en  toch  had  er  dit  zonderlinge  verschijnsel  bij  plaats, 
dat  een  der  aanleggers,  Bapa  Sarientan,  toen  hij  vgf  kinderen 
in  kan  bloed  zag  zwemmen ,  door  ontferming  over  de  drie  overige 
werd  aangegrepen  en  hen  onder  den  uitroep:  „het  is  genoeg! 
laat  dezen  met  nistl'  aan  het  zwaard  der  moordenaars  ont- 
trok. De  moord  was  slechts  het  voorspel  van  een  oproer,  dat 
met  veel  moeite  onderdrukt  werd.  En  toch  was  ook  daarmede 
Banten  nog  niet  voor  goed  bevredigd.  In  1850  brak  nogmaals 
een  hevige  opstand  uit,  waarvan  de  afdeeling  Anjer  het  hoofdtooneel 
was  en  die  welhaast  zulk  een  dreigend  aanzien  kreeg,  dat  de 
Initenant-kolonel  de  Brauw  met  troepen  van  Batavia  gezonden 
werd  en  er  zelfis  eerst  na  bekomen  versterking  in  slaagde,  de 
muiters  uiteen  te  jagen  en  hunne  hoofden  grootendeels  gevangen 
ie  nemen  of  te  doeden.  De  aanvoerder  Hadji  Wachia  ontsnapte 
en  vluchtte  naar  de  LampongS;   welk  landschap  hij  zes  jaren 

»)  T.  V.  N.  I.  1859,  I.  144,  160,  157;  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Vk. 
IIL  2.  313.  5)  T.  V.  N.  I.  1859,  L  143. 

*)  L.  Steitz,  een  woord  ter  zoivering  Tan  de  blaam  opgelegd  aan  P.  J. 
KamphniB  (Utrecht,  1849),  bl.  53;  vgl.  T.  v.  N.  I    1859,  I.  144. 

*)  De  Traag  in  hooTorre  de  moord  aan  eenige  onToorzichtigheid  of  hardheid 
Tan  den  heer  KamphniB  zeWen  of  Tan  zijn  administrateur  den  heer  Pes  jegens 
de  opgeaelenen  kim  geweten  worden ,  wordt  behandeld ,  maar  zonder  stellige 
utkomst,  in  de  brochvre  aangehaald  in  de  Torige  noot,  en  in  twee  artikelen 
in  het  T,  T.  N.  L,  t.  w.  Jg.  1859,  L  183  en  Jg.  1860,  I.  156. 


Digitized  by  VjOOQIC 


104 

laDg  in  onrust  hield,  totdat  hij  m  handen  eener  Nederlandsohe 
kolonne  viel  en  een  krijgsraad  hem  ter  dood  veroordeelde ').  Na 
1850  zgn  in  Banten  van  tijd  tot  tijd  nog  wel  samenspanningen 
voorgekomen,  maar  zij  zijn  altijd  tijdig  ontdekt;  ernstige  mst- 
verstoringen  hebben  niet  meer  plaats  gehad,  en  de  welvaart  der 
bevolking  is  langzamerhand  veel  vooruitgegaan  en  op  hechter 
grondslag  gevestigd '). 

Het  dorp  Tji  E^mdi  heeft  langs  de  rivier  gemeenschap  met  Tanara, 
de  hoofdplaats  van  het  gelijknamige  district,  nabij  den  mond  der 
rivier,  in  een  moerassige  en  ongezonde  landstreek  gelegen.  Deze 
plaats,  vroeger  bekend  door  hare  zoutpannen  en  haar  hoofddépot  van 
zout,  heeft  hare  beteekenis  grootendeels  verloren,  sedert  de  aan- 
maak van  zout  ingekrompen  en  eindelijk  tot  Soemenep  opMadoera') 
beperkt  werd.  Thans  is  er  nog  slechts  een  gewoon  pakhuis  voor 
den  zoutverkoop  onder  een.  Europeeschen  pakhuismeester ,  terwijl 
er  eenige  weinige  Chineesche  kooplieden  gevestigd  zgn.  Ook  het 
Sultanskanaal ,  dat  een  weinig  boven  Tanara  de  gemeenschap  der 
rivier  van  Tji  Eandi,  aan  haren  mond  ook  rivier  van  Tanara 
genoemd,  met  Pontang  aan  de  rivier  Tji  Oedjoeng  onderhield 
en  aan  welks  oevers  eenmaal  de  stad  Tirtajasa  bloeide  *) ,  heeft 
alle  beteekenis  verloren  en  is  zelfs  sedert  1862  geheel  voor  de 
scheepvaart  gesloten  ^).  In  het  geheel  is  de  vroeger  zoo  uitgebreide 
handel  van  Banten  in  diep  verval  geraakt,  de  eenmaal  zoo 
bloeiende  hoofdplaats  zelve  is  ontvolkt  en  in  puinhoopen  ver- 
keerd ,  de  lage  en  ongezonde  noordkust  is  grootendeels  verlaten , 
en  de  betrekkelijke  welvaart  die  thans  in  de  residentie  heerscht, 
is  zij  niet  aan  het  verkeer  met  overzeesche  gewesten,  maar  aan 
de  ontwikkeling  van  haren  landbouw  verschuldigd. 

Yan  Tji  Eandi  voert  de  postweg  naar  Onderandir  aan  de  Tji 
Oedjoeng,  welke  rivier  hier  eene  aanzienlijke  breedte  heeft.  De 


•)  Van  Rees.  "Waohia,  Taykong  en  Amir.  1—88. 

«)  Regeeringfiverelag  1869,  bl.  8,  1871,  bl.  8,  1872,  bl.  2,  1878,  bL  4, 
1874,  bl.  2,  1875,  bl.  2. 

')  Zie  D.  I ,  bl.  628.  Over  den  vroegeren  zoutaanmaak  in  Banten  ne 
Bésomé,  32.  *)  Zie  Dl.  I,  bl.  75,  DL  II,  bL  892,  401. 

*)  Bésomé,  58. 


Digitized  by  VjOOQIC 


^       105 

OTertocht  geschiedt  op  dezelfde  wgze  als  op  de  Tji  Eandi ,  daar 
ook  hier  de  soms  zoo  geweldige  stroom  het  leggen  eener  brug 
heeft  verhinderd.  Na  nogmaals  te  Tji  Tarap  van  paarden  ver- 
wisseld te  hebben ,  bereikt  men  langs  een  aangenamen ,  over  gol- 
venden  bodem  loopenden  en  een  fraai  gezicht  op  de  bergen  van 
Bantens  noordwesthoek  biedenden  weg,  het  bevallige  Serang, 
door  Daendek  in  1808  tot  hoofdplaats  der  residentie  verheven  ') 
en  langs  den  postweg  18  palen  van  Tji  E^andi  en  57  van  Ba- 
tavia verwgderd. 

Serang  is  gelegen  in  het  midden  eener  uitgestrekte  vruchtbare 
vlakte  en  heeft  met  zijne  nederige  daken  en  bekoorlijke  plant- 
soenen al  het  aanzien  van  een  schoenen  tuin.  Het  is  op  kleine 
schaal  het  evenbeeld  van  Nieuw  Batavia  en  staat  tot  de  oude, 
ruim  zes  palen  verwgderde  hoofdstad  Banten  in  eene  soortgelijke 
verhouding  als  het  nieuwe  Batavia  tot  het  oude,  behalve  dat 
Banten  nog  veel  meer  dan  dit  laatste  verlaten  is.  Ofschoon  Serang 
niet  meer  dan  31  meters  boven  de  zee  verheven  is,  ademt  men 
er  een  veel  zuiverder  lucht  in  dan  aan  het  strand;  het  is 
dan  ook  niet  twgfelachtig  of  dit  is  de  voorname  reden  van  de 
verplaatsing  van  den  zetel  des  bestuurs  der  residentie  geweest. 
Er  werd  een  ruim  en  smaakvol  ingericht  residentiehuis  gebouwd , 
omgeven  door  een  fraaien  tuin.  Daarnevens  verrezen  de  door- 
gaans zeer  nette,  deels  steenen,  deels  houten  huizen  der  Euro- 
peanen ,  grootendeels  ambtenaren  en  officieren ,  ofschoon  ook  enkele 
particulieren  zich  hier  vestigden.  Meer  en  meer  volgden  ook 
Chineezen  en  inlanders  dat  voorbeeld;  van  de  bonte  bevolking 
die  vroeger  de  handel  naar  Banten  gelokt  had,  kwamen  niet 
wdnigen  zich  te  Serang  nederzetten,  en  hunne  bamboezen  woningen 
werden  er  aangelegd  in  meer  geregelde  straten ,  dan  bgna  ergens 
elders  op  Java  het  geval  is. 

Het  middelpunt  van  Serang  vormt  een  uitgestrekt  plein  of 
aloen-aloen,  omstreeks  200  meters  breed  en  320  meters  lang,  met 
gras  begroeid  en  beschadnwd  door  de  breede  takken  van  eenige 
wariogins  en  door  een  reusachtigen  tamarindeboom,  onder  den 
naam  van  „boom  van  Daendels'  bekend.  Aan  de  noordzgde  van 

')  Zie  DL  n ,  bL  ÖÖ2. 


Digitized  by  VjOOQIC 


106 

dit  plein  ligt  de  steenen  woning  van  den  Regent  ^  waarom  hel 
plein  zelf  dikwgls  het  tooneel  is  van  de  tornooien,  tggergevech- 
ten  en  andere  spelen  waarop  zulk  een  Javaanscb  hoofd  zgn 
onderhoorigen  onthaalt.  Aan  dezelfde  zijde  ligt  ook  de  Christen* 
kerk,  waarvan  zoowel  katholieken  als  protestanten  gebrnik  ma- 
ken;  en  voor  welker  opbouw  reeds  in  1837  gelden  werden 
verzameld,  ofischoon  [zij  eerst  den  20»^  Sept.  1846  kon  worden 
ingewijd.  ')  Aan  de  zuidzijde  vindt  men  het  kleine  fort  en  de 
gevangenis.  Het  eerste  is  een  langwerpig  vierkant,  omsloten  door 
een  gekreneleerden  muur  en  aan  beide  uiteinden  der  diagonaal  van 
bastions  voorzien ,  wier  geschut  den  geheelen  omtrek  bestrijkt  Het 
garnizoen,  120  ^  130  man  artillerie  en  infimterie  sterk,  is  in 
het  fortje  gehuisvest,  doch  de  offieieren  wonen  daarbuiten.  Of 
de  gevangenis,  over  wier  vervallen  staat  en  onreinheid  voor 
eenige  jaren  zeer  geklaagd  werd,  thans  in  beteren  toestand  is 
gebracht;  durf  ik  niet  bepalen.  Gh-oote  levendigheid  wordt  aan 
dit  plein  bijgezet  door  den  postweg,  die  het  aan  zgne  noordzgde 
kruist  en  op  het  aan  de  westzijde  verrgzende  residentiehuis  recht 
aanloopt,  om  er  zich  vervolgens  omheen  te  buigen.  Hierdoor 
ziet  men  reeds  op  groeten  afstand  de  Nederlandsche  vlag  van 
een  hoogen  mast  boven  het  geboomte  wapperen. 

Ten  zuiden  van  het  fort  en  de  gevangenis  liggen  aan  den  weg 
naar  Pandeglang  de  fraai  aangelegde  Christenbegraafylaats,  die 
met  vele  witgepleisterde  tombes  en  grafhaalden  prgkt;  de  infir^ 
merie,  waarin  60  Igders  kunnen  verpleegd  worden,  en  eene 
kazerne,  die  vroeger  bestemd  was  voor  de  Djajang  Sekars,  eea 
door  Daendels  onder  den  naam  van  ,strikmiters*^  opgericht  corps 
inlandsche  kavallerie,  bestemd  voor  gewestelg  ken  dienst  en  onder 
de  bevelen  van  den  Resident  gesteld ,  om  tot  handhaving  der  open- 
bare orde  en  rust  behulpzaam  te  zgn.  Doek  in  1874  zgn  dese 
Djajang  Sekars  bij  het  regiment  kavallerie  ingelgfd,  zoodat  zg 
thans  deel  van  het  leger  uitmaken.  In  de  residentiên  waar  zg 
vroeger  dienst  deden,  zijn  zg  thans  vervangen  door  een  deta- 
chement der  kavallerie  van   het  leger,   waarover  de  Reaident 

^)  Tan  Hoëvell,  Inwgding  der  Christenkerk  te  Serang  (Batam,  1846)» 
bL  15,  16. 


Digitized  by  VjOOQIC 


107 

slechts  door  tusschenkomst  der  militaire  autoriteiten  beschikken 
kan  ').  Yermoedelgk  is  de  bedoelde  kazerne  thans  voor  het  in 
Banten  dienstdoende  detachement  der  kavallerie  bestemd. 

Terwgl  de  Earopeanen  te  Serang  meestal  om  de  aloen-aloen 
of  aan  den  groeten  weg  wonen ,  zgn  de  kampongs  der  inlanders 
en  Chineezen  over  ruimer  terrein,  vooral  ten  noorden  derEuro- 
peesche  wgk,  verspreid.  Zg  verlevendigen  den  schoenen  omtrek 
dezer  bloeiende  plaats,  die  overal  prachtige  gezichten  oplevert. 
Inzonderheid  is  het  gezicht  treffend  dat  men  van  de  aloenaloen 
zelve  op  den  tot  zijn  top  begroeiden  berg  Earang  geniet.  Ten 
westen  van  Serang  vloeit  eene  kleine  rivier,  waarover  eene  zoo- 
genaamde Amerikaansche  brug  is  geslagen ;  zij  is  van  djatihout 
getimmerd,  en  hangt  aan  een  houten  vlechtwerk  dat  boven  haren 
bodem  zweeft.  Deze  rivier  werd  vroeger  in  dit  werk ')  Tji 
Pandan  genoemd,  welken  naam  zij  draagt  op  de  kaart  van 
Jmnghuhn,  vanwaar  die  in  verschillende  boeken  is  overgegaan.  Ik 
aoht  het  thans  echter  waarschgnlijk,  dat  die  naam  slechts  eene 
verbastering  is  van  Tji  Banten ,  ontstaan  uit  het  onvermogen  van 
het  duitsche  oor  om  b  en  p,  d  en  t  met  juistheid  te  onderscheiden. 
Daar  deze  rivier  ook  door  de  voormalige  stad  Banten  stroomt, 
wordt  zg  aan  hare  monding  gewoonlijk  Tji  of  E^li Banten,  rivier 
▼an  Banten ,  genoemd.  Hooger  op  echter  is  haar  gewone  naam  Tji 
Peteh.  Hare  bevaarbaarheid,  toch  reeds  zeer  beperkt  door  de 
bsnk  die  vóór  hare  monding  Ugt,  heeft  bij  Serang  nagenoeg 
geheel  opgehouden. 

Het  spreekt  van  zelf  dat  wij  te  Serang  niet  vertoeven  zonder 

van  de  gunstige  gelegenheid  gebruik  te  maken  om  de  overblgf- 

selen   van  het  oude  Banten  te  gaan  opnemen.  De  breede  maar 

vervallen  w^  voert  langs  den  rechteroever  der  Tji  Peteh ,  en  de 

bevallige  omstreken   van    Serang  maken   langzamerhand  plaats 

▼oor  eene  wilde  vegetatie,  voornamelgk  gekenmerkt  door  miUioe- 

nen  exemplaren  van  de  heestergewassen  bidoeri  en  baloentas ') 

en  tallooze  andere  strand-  en  moerasplanten ,  waartusschen  hier 

en  daar  eenige  onaanzienlijke  bamboezen  hutten,  door  kokos- en 

«)  Sthl.  ü«  168.  ")  DL  I,  bL  72. 

*)  Cabtropis  giganiea  en  Conyia  Indioa. 


Digitized  by  VjOOQIC 


108 

andere  Vruchtboomen  beschaduwd,  en  eenige  oyerblijfselen  van 
de  steenen  buitenmuren  en  de  binnenpoort  van  het  yerblijf  van 
een  inlapdsohen  groote  yerspreid  liggen  *). 

De  weg  loopt  door  tot  aan  de  ruïnen  van  het  fort  Speelwgk, 
dat  in  1686  van  eene  enkel  met  palissaden  omheinde  ruimte  tot 
bescherming  van  den  boom,  in  een  meer  regelmatige  sterkte 
met  steenen  muren  herschapen  werd ').  Dit  fort  was  gelegen 
aan  de  zgde  van  het  strand,  en  men  doorkruist  dus  om  het  te 
bereiken  het  geheele  terrein  der  oude  stad ,  welker  grenzen  men 
echter  lang  overschreden  heeft,  voordat  men  iets  van  de  oude  stra- 
ten en  gebouwen  herkennen  kan.  Het  blijkt  trouwens  uit  de 
oude  beschrijvingen  der  stad,  dat  zij  eigenlijk  slechts  uit  een 
ordelooze  verzameling  van  omheinde  kampongs  vol  klappers  en 
andere  vruchtboomen  bestond^  en  dat  hare  huizen  uit  de  ge- 
wone hoogst  vergankelijke  bouwstoffen  der  Javaansche  woningen 
waren  opgetrokken.  Die  doolhoof  werd  doorsneden  door  drie 
wegen ,  uitloopende  op  het  groote  plein  waaraan  ten  westen  de 
kraton  paalde,  terwijl  de  groote  moskee  aan  zgne  noordzgde 
aan  ^t  westeinde  van  een  afzonderlijk,  pleintje  gelegen  was. ')  De 
ruïnen  van  het  fort  Speelwijk ,  uit  twee  nauwelijks  meer  herken- 
bare bastions  en  de  zich  daaronder  bevindende  donkere  en  vochtige 
kasematten  bestaande,  een  paar  nog  overeind  gebleven  steenen  graf- 
teekenen  van  de  daaraan  palende  voormalige  Europeesche  begraaf- 
plaats^ die  overigens  door  de  wortels  der  waringins  geheel  is  omge- 
woeld en  vernield ,  de  moskee  en  de  daarvoor  gebouwde  menarah 


O  Met  een  woord  wordt  van  die  overblijfselen  gewag  gemaakt  T.  t.  N.  L 
III.  2.  708  en  YII.  1.  228  Yan  de  Velde,  Gezigten  van  N.  I.,  beeldt  ze 
af  op  plaat  XII,  maar  ofschoon  die  het  onderschrift:  „Oyerblijfselen  vanden 
dalam  der  gewezen  Sultans  van  Bantam **  draagt,  wordt  in  den  tekst,  bl.  11, 
tnsschen  dat  gebonw  en  den  eigenleken  in  1832  geheel  geslechten  dalam  een 
dnidelgk  onderscheid  gemaakt  Desniettemin  is  in  Buddingh's  Neerl.  O  I. 
een  willekenrig  gewijzigde  kopie  dezer  afbeelding  aan  de  beschrgving  van 
den  eigenlgken  kraton  (I.  77,  78)  toegevoegd. 

3)  In  hetgen  Dl.  II,  bl.  514,  over  die  sterkte  gezegd  werd,  is  1783  een 
drukfout  voor  1683,  maar  ook  dat  cgfer  moet  verbeterd  worden  naar  Ya- 
lentfln,  lY.  1.  214. 

s)  Yalentgn,  lY.  1.  214  v.;  W.  Schouten,  Reistogt,  II.  124  (uitgave  van 
1780);  Stavorinus,  Beize  naar  Batavia,  I.  49  (Eng.  vert.  van  Wiloook,Ld7). 


Digitized  by  VjOOQIC 


109 

en  de  graTen  der  oade  koDiDgen,  ziedaar  alles  wat  tbans  nog 
is  oyergebleyen  van  eene  stad,  die  eenmaal  groot  en  beroemd 
vas;  al  kon  zij  ook  in  haar  besten  tgd  op  den  naam  van  stad 
eigenlijk  geen  aanspraak  maken. 

Het  zoo  even  vermelde  groote  plein ,  de  aloen-aloen  van  den  kra- 
ton,  door  de  Earopeesche  sohrgvers  gewoonlgk,  maar  ten  on- 
rechte, de  pasjan  genoemd  '),  prijkt  nog  met  twee  buitengewoon 
omvangrgke  waringins,  die  steeds  voortgaan  hunne  honderden 
stammen  met  nieuwe  te  vermeerderen.  Yan  den  kraton  zelven  is 
echter  nauwelgks  eenig  spoor  meer  over.  Yalentijn  verhaalt,  dat 
hg  in  1680  gebouwd  was  door  Hendrik  Lucaszoon  Cardeel ,  met- 
selaarsbaas  in  dienst  der  Compagnie ,  die  acht  of  tien  jaren  te 
voren  naar  Banten  was  weggeloopen ,  en ,  in  gunst  bg  den  Sultan 
gekomen,  den  Islam  omhelsd  en  den  titel  van  Pangeran  Wira 
Ooena  erlangd  had,  maar  later  tot  de  Compagnie  en  het  Chris- 
tendom teruggekeerd  en  in  1711  te  Batavia  gestorven  is').  Dit 
verhaal  wordt  bevestigd  door  Nikolaas  de  Graaf,  die  Banten  in 
1685  bezocht  en  met  genoemden  persoon ,  dien  hij  echter  Hendrik 
Laurens,  geboortig  van  Steenwijk,  noemt,  en  den  titel  van  Orang 
Kaja  in  plaats  van  dien  van  Pangeran  geeft,  onderscheiden  ge- 
sprekken hield').  Stavorinus  zegt  dat  een  opschrift  in  het  Hol- 
landsch  op  een  boven  de  poort  gemetselden  steen  den  naam  des 
bouwmeesters  vermeldde,  en  geeft  dien  op  even  als  deOraaf^). 
Later  is  om  den  kraton  het  fort  de  Diamant  heen  gebouwd, 
waarin  de  Compagnie  eene  bezetting  onderhield  die  den  Sultan 
in  naam  tot  eere wacht  strekte,  maar  inderdaad  diende  om  hem 
te  bewaken  *).  De  kraton ,  door  de  Bantonners  in  hooge  eere 
gehouden ,  heeft  het  door  Daendels  en  Ra£9es  gesloopte  rgk  nog 
eenige  jaren  overleefd.  Eerst  toen  in  1832  de  laatste,  maar  bloot 


O  Paséban,  dikw^ls  verbasterd  tot  passeerbaan,  is  niet  bet  plein  zeli^  maar 
de  open  geboorzaal  op  de  aloen-aloen  waar  de  JavaanBohe  ambtenaren  ambis- 
halve  met  bnnne  boofden  samenkomen  en  waar  de  tereebtzittingen  g^ebou- 
den  worden.  «)  Yalentfjn,  IV.  1.  215. 

*)  Yoyages  de  K.  de  Oraat  200.  *)  Beize  naar  Batavia.  I.  53. 

*)  Zie  DL  U.  514.  De  kraton  moet  reeds  lang  voordat  bg  door  den  Hol- 
landsohen  renegaat  verbouwd  werd,  onder  den  naam  van  Soeroesoean  bestaan 
bebben. 


Digitized  by  VjOOQIC 


110 

titulaire  Sultan  Mohammed  Tsafioe'd-dtn,  in  zgn  aan  yergiftiging 
toegeschreven  waanzin,  in  weerwil  dat  de  heer  Eöhler  en  de 
Regent  van  Serang  in  1830  ala  zgn  curatoren  waren  aangesteld, 
eene  houding  aannam  die  het  Gh>uvemement  noopte  hem  door 
list  uit  zijn  dalam  te  lokken  en  met  een  oorlogsbrik  naar  Soe- 
rabaja  te  doen  vervoeren,  werd  het  noodig  geacht  ook  het  paleis 
te  doen  slechten,  als  een  zichtbaar  teeken  dat  voortaan  van  het 
herstel  van  het  Bantensche  Sultanaat  nimmer  meer  sprake  zou 
kunnen  zgn.  Er  waren  echter  geene  arbeiders  te  vinden  die  de 
hand  aan  de  heilige  muren  wilden  slaan,  totdat  eenige  daartoe 
omgekochte  priesters ,  na  zeven  dagen  lang  in  den  kraton  gebe- 
den te  hebben,  zelven  de  bevolking  tot  het  sloepen  daarvan 
vermaanden.  Toen  was  in  weinige  dagen  de  oude  eerwaardige  ver* 
blijfplaats  der  Bantensche  Sultans  geheel  geslecht;  met  uitzon- 
dering van  enkele  rouurbrokken,  die  geheel  door  een  wilde 
vegetatie  overwoekerd  zgn  ^). 

De  groote  moskee  van  Banten,  met  haren  broeden  fraai  be- 
werkten frontmuur,  hare  voorhoven  met  reinigingsbaden ,  haar 
eenvoudig  sieraadloos  innerlijk,  waarin  slechts  de  zuilen  die 
de  zoldering  dragen,  de  aandacht  trekken,  en  haar  ver  over  ds 
muren  afhangend ,  in  vgf  verdiepingen  zich  verheffend  en  allengs 
toegespitst  dak,  staat  nog  overeind,  evenab  de  vóór  baar  front 
afzonderlgk  staande  ^  omstreeks  honderd  voet  hooge,  van  twee 
omgangen  en  een  nauwen  steenen  wenteltrap  tusschen  de  zwar^ 
muren  voorziene  menarah,  van  welke  de  oren  des  gebeds 
worden  uitgeroepen.  De  eenigszins  moeilgke  bestgging  wordt 
beloond  door  een  heerlgk  panorama.  Den  blik  noordwaarts  wen^ 
dende  overziet  men  aUes  wat  nog  van  Banten  overig  is:  de  armzalige 
woningen  van  eenige  honderden  inlanders,  door  een  woud  van 
kokosboomen  als  bedolven;  het  kleine  Ohineesche  kamp  aan  de 
Tji  Feteh;  de  ondiepe,  nauw  30  voet  breede  rivier;  de  ruïne 
van  het  fort  Speelwgk;  de  breede  strook  van  moerassen  die 
het  zuiden  der  baai  omzoomt  en  Banten  van  de  zee  scheidt,  en 
achter  dat  alles  de  prachtige  baai  zelve,  met  lommerrgke  eilandjes 
bezaaid  en  wemelende  van  visschersprauwen.  Noordwest- en  west- 

»)  T.  v.  N.  L,  Vn.  1.  234;  v.  d.  Velde.  Gezigten  van  N.  I.  11. 


Digitized  by  VjOOQIC 


111 

wMfis  rutt  het  oog  op  de  bergen  T^n  Btf  Nikolaaspunt ,  op  de 
legere  bergen  Ten  Anjer,  en  znidwaarts  op  het  stelsel  yan  den 
Kurang,  altijd  sohilderaobtig,  van  wat  sgde  het  ook  wordt  gade 
geslagen. 

In  de  galergen  der  moskee  en  onder  de  schaduw  der  kam- 
boclja's*);  op  een  Jiaburig  Told  geplant,  rost  het  stoiFelgk  over* 
schot  van  de  Soltans  Tan  Banten  en  van  velen  hunner  priesters 
en  groeten,  bedekt  door  langwerpig  vierkante  steenen  bed- 
dingen, nu  en  dan  met  eenig  bloem  werk  of  ander  ornement  of 
met  een  koranspreuk  voorzien.  De  onbegrensde  eerbied  dien  de 
bevolking  voor  deze  graven  koestert,  vooral  voor  die  welke  als 
de  graven  harer  Sultans  bekend  staan ,  is  oorzaak  dat  vele  door 
kleine  afdakjes  en  wit  katoenen  schutsels  beschermd  zijn,  ter- 
v^l  het  daarby  nimmer  aan  offers  van  reukwerk  en  bloemen 
ontbreekt ') 

Een  weinig  oostwaarts  van  Banten,  te  Earang  AntoO;  is  nog 
een  merkwaardigheid  te  zien,  die  ik  niet  geheel  met  stilzwggen 
mag  voorbggaan.  Het  is  een  naar  bijzonder  fraai  model  uit  metaal 
gegoten  kanon  van  14  voet  lengte  en  aan  den  mond  in  doorsnede 
14  duim  wgdte^  en  in  het  midden  met  vier  stevige  metalen 
ringmi  voorzien.  Het  lag  vroeger  onmiddellijk  aan  het  strand,  doch 
is  thanSf  wegens  de  voortdurende  aanslibbing  van  den  bodem, 
door  een  zoom  van  moeras  daarvan  gescheiden.  De  herkomst 
▼aa  dit  kanon  is  onbekend;  algemeen  echter  wordt  aangenomen , 
dat  het  een  geschenk  der  Portugeezen  aan  een  der  oude  vorsten 
van  Banten  is  geweest ^  en  dat  het  hier  ontscbeept  is,  doch  om 
zgn  verbazend  gewicht  niet  is  kunnen  vervoerd  worden. 

De  inlanders  brengen  dit  kanon  op  e]g[enaardige  wgze  in  ver* 
band  met  een  soortgelijk  doch  veel  kleiner,  vermoedelgk  van 
dezelfde  herkomst,  dat  wij  te  Batavia  leerden  kennen  ').  Om  hunne 
voorstelling  eenigszins  begrijpelgk  te  makep ;  moet  men  zich  her- 


1)  Xie  DL  L  645. 

*)  Een  Igst  der  Sultans  die  in  de  moskee  of  op  het  terrein  rechts  van  haar 
begraTen  zgn ,  af  lEomstig  van  een  inlandeohen  regent ,  komt  Toor  in  het  T. 
v«  T.  L.  ea  Yk.  XYI.  96.  Die  Igst  is  echter  Terward  en  <mnanwkeiirig  in 
namen  en  detioM.  *)  Zie  hoven,  h).  16. 


Digitized  by  VjOOQIC 


112 

inneren ,  dat  in  het  Tolksgeloof  der  iDlanders  vele  sporen  overig 
zgn  van  het  aninLime  der  natuurvolken  *)•  Met  de  toekenning 
van  een  ziel  aan  levenlooze  voorwerpen ,  gaat  ook  in  vele  gevallen 
de  toekenning  van  sexneel  onderscheid  gepaard.  Wij  zagen  reeds 
voorbeelden  in  het  vroeger  medegedeeld  verhaal  omtrent  den 
oorsprong  der  wajang  karoetjil ')  en  in  de  padi  penganten '). 
De  Dajaks  kennen  verschil  van  geslacht  toe  aan  de  bij  hen  in 
zoo  hoog  aanzien  staande  koelpotten  %  De  twee  toppen  van  de 
piek  van  Lobetobi  op  Floresworden  als  een  echtpaar  beschouwd'). 
Op  gelijke  wgze  wordt  het  kanon  te  Batavia  als  de  man,  dat 
van  Banten  als  zijn  vrouw  aangemerkt.  De  overlevering  zegt,  dat 
in  lang  vervlogen  tijden  twee  Bantenners ,  terwijl  zg  zich  baadden  in 
den  mond  van  den  arm  der  Tji  Peteh  die  bij  Earang  Antoe  in 
zee  valt,  het  kanon  op  het  water  zagen  drgven,  en  toen  zy  in 
hunne  verbazing  vroegen  wat  dit  te  beteekenen  had,  van  de 
kanonvrouw  zelve  ten  antwoord  kregen ,  dat  zg  Pandeglang  ver- 
laten had  om  zich  naar  Batavia  te  begeven  en  daar  een  bezoek 
te  brengen  aan  haren  echtgenoot,  naar  wien  zg  zeer  verlangde. 
De  Bantenners  lieten  echter  het  kanon  zgne  reis  niet  volbrengen , 
maar  brachten  het  op  den  wal ,  waar  het  thans ,  even  als  het  andere 
kanon  te  Batavia,  het  voorwerp  is  van  vereering,  met  geloften 
en  oiFers  gepaard.  Sommigen  verbinden  hiermede  ook  nog  de 
voorstelling ,  dat ,  wanneer  ooit  deze  beide  kanonnen  bg  elkander 
komen,  het  met  de  heerschappij  der  vreemdelingen  op  Java  voor 
altgd  zal  gedaan  zijn. 

Wij  keeren  thans  naar  Serang  terug  om  vandaar  den  weg 
naar  Anjer  te  vervolgen.  Het  eerstvolgend  station  is  de  distriots- 
hoofdplaats  Kramat  Watoe.  Het  district ,  ofechoon  bij  de  inlanders 
reeds  lang  onder  den  naam  zijner  tegenwoordige  hoofdplaats  bekend, 
heeft  tot  1865  officieel  den  naam  van  Banten  gedragen,  niette- 
genstaande de  voormalige  hoofdstad  van  dien  naam  tot  het  district 
Serang  gerekend  werd  ').  Hoe  het  dus  aan  dien  naam  kwam,  is 
eenigszins   duister;   misschien   lag  daarin   een  herinnering  aan 


»)  Zie  Dl.  I.   313.  »)  Dl.  I.  458.  »)  Dl.  I.  624  t. 

4)  Perelaer,  Ethnogr.  beBohrgv.  d.  Digaks.  117.     *)  T.  y.  h.  Aardr.  den.  1. 184. 

')  Abl.  voor  1865,  n^.  71;  BegeeringsTeralag  van  1865,  bl.  5. 


Digitized  by  VjOOQIC 


113 

Banten  girang  (boveB-Banien) ,  dat  de  hoofdstad  des  rijks  zou 
geweest  zgn,  totdat  het  door  Maulana  Hasanoe'd-dtn  werd  yer- 
overd  en  de  zetel  der  regeering  naar  Banten  ilier  (beneden- 
Banten)  werd  overgebracht.  Yan  boven-Banten  worden  op  ongeveer 
een  paal  afstands  van  Serang  nog  overblijÜBelen  aangewezen  ^). 
Daar  ik  echter  niet  weet  of  zij  binnen  de  grenzen  van  het  tegen- 
woordige district  Eramat  Watoe  liggen  ^  zou  het  gewaagd  zijn 
als  stellig  aan  te  nemen,  dat  zij  iets  met  den  vroegeren  naam 
daarvan  te  maken  hebben. 

Niet  ver  van  den  genoemden  post  rijst  links  van  den  weg  de 
Goenong  Pinang  op  tot  eene  hoogte  van  omstreeks  300  meters.  Hij 
doet  zich  voor  als  geheel  geïsoleerd ,  omdat  hij  zelf  de  lage  heuvelen 
bedekt  die  hem  met  het  zuider-gebergte  verbinden.  De  voet  is 
rgk  bebouwd;  de  top  biedt  eene  ruime  vlakte  aan,  begroeid  met 
vele  wilde  vruchtboomen ,  die  ten  deele  het  graf  van  een  hier 
rustend  Engelsch  officier  beschaduwen.  De  zachte  hellingen  maken 
de  beklimming  uiterst  gemakkelijk^  waarom  de  Europeesche  inge- 
zetenen van  Serang  gewoon  zijn  er  hunne  gasten  heen  te  voeren ,  op- 
dat zij  zich  verlustigen  in  het  heerlijk  panorama,  dat  straat  Soenda 
met  hare  bekoorlgke  eilanden ,  de  beroemde  baai  van  Banten ,  de 
rgke  vlakte  van  Serang  met  hare  ontelbare  dorpen,  boschjes 
en  sawahs,  het  stelsel  der  oude  tweelingsvulkanen  Earang  en 
Poelasari,  de  lagere  reeks  der  Anjersche  bergen  en  de  op  den 
St  Nikolaashoek  verrijzende  toppen  van  den  Goenong  Agoeng  en 
den  Goenong  Batoer  beheersoht '). 

Nabg  het  volgende  station  Tji  Legon  voert  de  weg  over  het 
Anjersche  gebergte  heen  en  bereikt  dus  zgn  hoogste  punt;  dat 
natuurlgk  ook  de  ruimste  vergezichten  biedt.  Yan  Tji  Legon  tot 
Tji  Gading  is  de  daling  aanmerkelgk :  men  betreedt  hier  het  gebied 
der  uitgestrekte  moerassen  van  het  lage  land ,  die  gevormd  zgn 
door  de  aanslibbing  welke  het  voormalige  eiland  Bodjo  Negara, 
dat  in  den  St.  Nikolaashoek  eindigt,  met  den  wal  van  Banten 
heeft  vereenigd,  en  langs  welke  de  weg  zich  tot  zijn  eindpaal 
Anjer  voortzet  Hier  schieten  tallooze  rhizophoren,  slechts  a%e- 

')  y.  Hoërell,  Inwgding  der  Christenkerk  te  Serang.  8. 
»)  Zie  Dl.  L  71. 

m,  8 


Digitized  by  VjOOQIC 


114 

wisseld  door  de  Baloentas,  hunne  wortels  tussohen  de  koraalblok- 
ken  die  in  den  moerasmodder  rusten^  en  de  inlandsche  bevolking 
heeft  in  het  gebergte  een  toeyluoht  gezocht,  om  de  miasmen  te 
ontgaan,  die  tot  zeer  in  de  nabijheid  van  Anjer  de  lucht  ver- 
pesten,  en  zeker  ook  de  yoorname  oorzaak  zgn  van  Anjers  be* 
ruchte  ongezondheid  ^). 

Weinige  plaatsen  op  Java  zgn  zoo  algemeen  bekend  als  Anjer, 
want  hare  ligging  aan  het  nauwst  gedeelte  van  straat  Soenda  en 
aan  het  voor  de  scheepvaart  veiligste  der  beide  kanalen  waarin 
deze  hier  door  het  eiland  Dwars  in  den  weg  verdeeld  wordt  ^),  is 
oorzaak  dat  zg  jaarlijks  door  honderden  schepen  wordt  aangedaan, 
die  er  zich  van  drinkwater  en  andere  ververschingen  komen 
voorzien.  Kabg  het  op  last  van  Daendels  aan  het  strand  aange- 
legde fort,  dat  veel  te  groot  voor  zijne  tegenwoordige  bezetting 
en  als  strandbatterij  niet  zeer  doelmatig  ingericht  is,  staat  een 
steenen  huisje,  gebouwd  over  eengrooten  gemetselden  waterbak, 
die  door  eene  diep  in  het  gebergte  aanvangende  leiding  voort- 
durend van  versch  water  voorzien  wordt  en  het  overtollige  naar 
zee  laat  wegvloeien.  Vooral  aan  deze  inrichting  heeft  Anjer  het 
te  danken,  dat  zoovele  schepen  —  inzonderheid  van  vreemde 
natiën,  want  de  Nederlandsche  zetten  meestal  de  reis  onmiddellgk 
naar  Batavia  voort  —  op  zijne  reede  ten  anker  komen  en  aan 
zijne  inwoners  de  ruimste  gelegenheid  tot  een  voordeeligai  handel 
in  levensmiddelen  en  allerlei  snuisterijen  bieden.  Yoorai  de  En- 
gelschen  moeten  hier  hunne  zucht  om  een  aandenken  mede  te 
brengen  van  de  vreemde  plaatsen  die  zij  bezoeken,  niet  zelden 
duur  bekoopen;  want  de  Anjereezen  verstaan  uitnemend  de  kunst 
om  van  de  koopzucht  en  onervarenheid  van  den  vreemdeling  part§ 
te  trekken. 

Maar  ook  de  enkel  voorbijvarende  schepen  plachten  te  Anjer 
niet  ongemoeid  te  blijven.  Nabij  de  ondiepe  en  nauwe,  slechts 
voor  kleine  vaartuigen  bruikbare  haven ^  die,  tusschen  het  fort 
en  de  waterplaats,  zich  met  hare  uit  geheide  palen  bestaande 
hoofden  een  eind  weegs  in  zee  voortzet  ^  staat  een  hooge  wan- 

»)  T.  T.  N.  L  Vn.  1.  375  T.  Vgl  DL  L  56 ,  71. 
8,  Vgl.  DL  I,  W.  5  en  25, 


Digitized  by  VjOOQ IC 


115 

Bgin ,  in  wiens  krnin  vroeger  een  hutje  toBscIieD  de  takken  door- 
aohemerde,  waartoe  men  met  een  bamboezen  ladder  opklom  en 
dat  een  vrij  uitzicht  over  de  geheele  straat  Soenda  bood.  Hier 
hield  een  oppasser  aanhoudend  de  wacht,  om  van  alle  in  het 
gezicht  komende  schepen  bericht  te  geven ,  waarna  de  havenmees- 
ter de  schepen  praaide  om  hunne  namen  en  die  der  passagiers 
te  vernemen,  en  de  brieven  te  ontvangen  waarvan  spoedige 
bezorging  verlangd  werd.  Yan  die  oogenblikken  maakten  de 
Anjersche  kadraaiers  gebruik,  om  met  hunne  ranke^  uit  een  enkelen 
•tam  gemaakte  vaartuigen,  zoo  vol  geladen  met  ooft  en  gevogelte 
en  alles  wat  de  begeerlgkheid  van  den  matroos  kan  prikkelen, 
dat  er  voor  den  schuitevoerder  zelven  nauw  plaats  in  zijn  prauwtje 
overbleef,  het  schip  van  alle  zgden  te  omstuwen.  Daar  kon  de 
vreemdeling  zich  dan  verlustigen  in  het  gezicht  van  de  verbazende 
behendigheid  der  halfnaakte  Anjereezen ,  die ,  onvervaard  wanneer 
hun  schuitje  omver  sloeg  en  de  gansche  lading  overboord  viel, 
in  een  oogenblik  de  kano  weder  wisten  overeind  te  helpen  en  van 
water  te  bevrgden,  het  drgvende  na  te  zwemmen  en  het  ge- 
zonkene  al  duikende  uit  de  diepte  op  te  brengen. 

Dit  schouwspel,  dat  door  de  verhalen  van  honderd  reizigers 
zeker  den  meesten  mijner  lezers  in  zoo  scherpe  trekken  voor  den 
geest  staat,  dat  zij  nauw  gelooven  kunnen  het  niet  zelven  aan- 
schouwd te  hebben,  wordt  steeds  minder  op  de  reede  van  Anjer 
vertoond,  naarmate  de  zeilvaart  voor  de  stoomvaart  moet  plaats 
maken.  De  stoomboot  zet  haren  snellen  en  statigen  koers  naar 
Batavia  voort  zonder  zich  om  de  kadraaiers  te  bekreunen,  en 
brengt  zelve  de  brieven  sneller  naar  de  hoofdstad  dan  dit  van 
Anjer  uit  zou  kunnen  geschieden.  Ook  in  andere  opzichten  heeft 
de  geest  des  tgds  verbeteringen  aangebracht,  wier  waarde  men 
orkennen  moet,  al  betreurt  men  dat  er  veel  aan  werd  opge- 
offerd ,  wat  voor  de  verbeelding  in  een  waas  van  poëzie  was  ge- 
huld. De  schilderachtige  hut  in  den  waringinboom  is  verdwenen 
en  vervangen  door  een  seinpaal,  in  1867  opgericht  in  de  nabijheid 
van  den  lichttoren,  die  in  1851  op  Java's  vierde  punt*),  niet 
ver  van  Anjer  werd  gebouwd.  Die  lichttoren ,  van  hout  vervaardigd  j 

>)  Zie  DL  I.  24. 

8* 


Digitized  by  VjOOQIC 


116 

is  in  1865  YervangeB  door  een  firaaien  ateenen,  waarvan  het 
Uoht  zich  46  meiers  boyen  den  waterspiegel  verheft,  enyanhet 
dek  van  een  gewoon  schip  op  een  afetand  van  vijf  duitschemg- 
len  zichtbaar  is  ')•  Bij  den  seinpost  is  ook  een  tgdbal  geplaatst 
voor  de  verificatie  der  chronometers  ^  terwgl  de  lichtopzichter  ook 
met  het  beheer  van  tijdbal  en  seinpost  belast  is  ^).  Bovendien  heeft 
Anjer  sedert  1869 ,  op  het  niteinde  van  het  wester  havenhoofd,  een 
ijzeren  lantaarnpaal  met  rood  staand  licht,  onder  het  toezicht 
van  een  inlandschen  lichtwachter. ') 

Anjer  is,  met  uitzondering  van  het  oostelgk  deel,  dat  zich 
geheel  als  een  gewone  kampong  voordoet,  eenigszins  in  den  vorm 
van  een  stadje  gebouwd;  want  de  huizen,  hoewel  laag  en  onaan- 
zienlijk ,  zgn  in  blokken  vereenigd  en  door  straten  of  wegen 
gescheiden ,  die  zel&  van  naambordjes  voorzien  zgn.  De  voor- 
naamste straat,  waarop  ook  de  postweg  uitkomt,  loopt  in  het 
noordelgk  deel  van  Anjer  langs  het  strand  en  splitst  zich  verder 
op  in  den  weg  naar  Tji  Biugin  en  de  laan  die  naar  het  monu- 
ment van  lord  Cathcart  voert.  Dit  is  eene  tien  meters  hooge 
piramide  met  een  latijnsch  grafschrift,  door  Baf9es  opgericht  tot 
vereering  der  nagedachtenis  van  den  kolonel  Charles  lord  Cath- 
cart, die  den  10  Juni  1788  op  de  reede  van  Anjer  overleed/). 

Bij  helder  weder  geniet  men  te  Anjer  een  heerlgk  gezicht  op 
straat  Soenda.  Het  groene,  door  het  schuim  op  de  riffen  als  door 
een  zilveren  rand  omzoomde  eiland  Dwars  in  den  weg  rgst  on- 
geveer 30  meters  hoog  uit  de  golven,  en  komt  prachtig  uit 
tegen  den  achtergrond  door  Sumatra's  Zuidoostkust  gevormd, 
waar  de  Badja  Bassa  zgne  kruin  tot  een  hoogte  van  1840  meters 
statig  tot  in  de  wolken  verheft.  Yerder  westwaarts  verliest  zich 
de  blik  in  de  diepte  der  Lampongbaai,  wier  ingang  grootendeels 
is  bedekt  door  de  hooge  vulkanische  eilanden  Seboekoe  en  Sibesi. 
Zuidwaarts  van  het  laatste  schgnt  zich  de  wat  naderbg  gelegen 


>)  Regeeringsrenilag  1865,  bL  288.  >)  Staatsbl.  1867,  n\  11. 

')  BegeeringSTerslag  1870,  bL  81. 

*)  Eene  afbeelding  van  dit  monument  en  bet  soboone  landschap  waarin 
bet  zich  yerheft,  yindt  men  in  de  „Memoir  of  tbe  life  and  seryioes  of  Raf- 
fles  ,**  terwgl  de  inscriptie  wordt  medegedeeld  door  Roorda  van  Eysinga ,  Rei- 
zen en  Lo^yallen,  lY.  259, 


Digitized  by  VjOOQIC 


117 

steil  oprgzende  eilandberg  Bakata,  van  den  voet  tot  den  meer 
dan  800  meters  hoogen  top  met  bossohen  bewassen  y  op  de  baren 
te  wiegen. 

Niet  minder  schoon  is  eene  wandeling  in  het  gebergte  achter 
Anjer,  b.  y.  wanneer  men  de  waterleiding  tot  aan  haren  oorsprong 
▼ervolgt.  Anjer  is  beroemd  door  zijne  kokospalmen ,  die  er  uitge- 
strekte plantsoenen  vormen  en  nergens  op  Jaya  weliger  groeien. 
Terwijl  de  zandbodem  langs  het  strand  bedekt  is  met  millioenen 
▼an  de  dichtopeengepakte  stekelige  kroonen  der  Teki  laoet*), 
▼aak  opgeluisterd  door  de  klokvormige  bloemen  van  de  zich 
sierlgk  er  doorheen  kronkelende  Daoen  katam  *)  en  hier  en  daar 
a%ewisseld  door  boschjes  van  Baloentas ') ,  vormen  de  kokosboo- 
men  den  hoofdtrek  in  de  vegetatie  van  Anjers  landzgde  ;  doch 
naarmate  men  langs  de  hellingen  der  bergen  opstggt,  worden  zg 
meer  en  meer  afgewisseld  door  welige  rijstvelden  en  tuinen ,  door 
frissche  en  dartele  bergstroomen  doorkronkeld. 

Dezelfde  bekoorlgke  verscheidenheid  van  gezichten  naarmate 
men  den  blik  rechts  naar  de  zee  oflinks  naar  het  gebergte  wendt, 
zooals  ze  als  van  zelf  voor  de  verbeelding  verrgst  van  ieder  die 
ooit  den  weg  langs  de  Ligurische  zee  tusschen  Nizza  en  Genua 
heeft  afgelegd,  blijft  den  reiziger  vergezellen  die  zich  van  Anjer 
naar  Tji  Ringin  begeeft.  De  weg,  in  1828  aangelegd,  en  die 
als  een  zijtak  van  den  bg  Anjer  eindigenden  postweg  van  Daendels 
kan  worden  aangemerkt,  is  aanvankelgk  met  djatiboomen  be- 
plant ,  daarna  door  heggen  van  euphorbiaceeên  bezoomd ,  voert  bij 
den  post  Sirih  een  eind  weegs  door  het  maagdelijk  woud  en  wordt 
vooral  merkwaardig  waar  hg ,  voorbij  den  post  Tawieng^  door  de 
in  zee  uitloopende  trachietkammen  der  zacht  afbellende  bergen 
wordt  gedragen,  niet  het  minst  om  de  zonderlinge  mengeling  van 
berg-  en  strandvegetatie,  daar  de  trotsche  kiara's  en  andere 
woudboomen  zich  langs  die  ruggen  tot  den  zeeoever  voortzetten , 
zonder  de  heesters  en  kruiden  wien  dit  gebied  van  rechtswege 
toekomt,  geheel  te  kunnen  verdringen.  Tusschen  Tawieng  en 
Pasaoeran  ligt  aan  de  strandzgde  van  den  weg  eene  30  \  40 
voet  hooge  trachietmassa,  waarin,  zoo  het  schijnt,  de  golfslag 
')  Cypenis  rotnndus.  *)  Ipomaea  pee  oaprae.  *)  Ck>njza  indioa. 


Digitized  by  VjOOQIC 


118 

eene  opening  heeft  gebroken,  die  later  door  menschenhanden  tot 
eene  omstreeks  30  voet  breede  en  10  voet  hooge  rotspoort  is 
verwijd.  Boyen  die  opening  yormt  zij  als  het  ware  eene  natuar- 
lijke  brag,  die  op  het  smalste  punt  niet  veilig  kan  betreden 
worden  door  wie  Uoht  aan  duizeling  onderhevig  zijn.  Om  de 
poort  heen  verheft  zich  zwaar  geboomte,  maar  als  men  de 
spleet  doorgaat  staat  men  plotseling  aan  het  strand  en  wordt 
men  verrast  door  het  gezicht  eener  schoone  baai,  waarvan 
de  oevers  door  half  verweerde  trachietmassa's  gevormd  zgn.  In 
de  poort  ligt  een  steen  waarop  de  inlanders  oiFeren ,  opdat  hunne 
ondernemingen  gezegend  zijn.  Eene  dergelijke  maar  kleinere  poort 
wordt  aan  denzelfden  weg  eenige  minuten  verder  aangetroffen. 

De  weg  die  tussohen  Tawieng  en  Pasaoeran  wegens  de  sterke 
golving  hier  en  daar  tot  30  voet  diep  in  den  bodem  is  ingekapt^ 
wordt  weder  vlak  als  men  laatstgenoemde  plaats  voorbij  is.  Ook 
loopt  hg  hier  weder  onmiddellijk  langs  het  met  de  witbloemige 
Bakoeng  *)  rgk  getooide  strand.  Bij  Tjarita  verliest  men  echter 
de  zee  uit  het  oog;  maar  men  wordt  rijkelijk  schadeloosgesteld 
door  de  heerlijk  bebouwde  vlakte  die  de  weg  middendoorsngdt, 
en  die  ten  noorden  begrensd  wordt  door  de  tallooze  klappers 
waarin  Tjarita  verscholen  ligt,  ten  westen  door  een  strandbosch 
van  de  zee  gescheiden  is,  ten  oosten  in  de  met  wilde  vegetatie 
getooide  hellingen  der  lage  voorbergen  van  de  daarachter  tot  de 
wolken  oprijzende  toppen  Asapan  en  Eokosan  overgaat ,  en  zuid- 
waarts den  reiziger  onder  de  palmen  en  vijgeboomen  van  het 
vriendelgke  Tji  Ringin  den  eindpaal  van  zijn  tocht  doet  begroeten. 

Tji  Bingin  maakt  op  alle  reizigers  die  het  bezoeken ,  een  aller- 
aangenaamsten  indruk.  De  Regent  en  de  weinige  Europeesche 
ingezetenen  wonen  rondom  eene  aloen-aloen,  die  door  keurige 
netheid  en  fraaie  beplanting  uitmunt.  Het  is  eene  ruime,  nage* 
noeg  vierkante  vlakte ,  waarover  eenige  prachtige  boomen  in  dier 
voege  verspreid  zijn,  dan  men  overal  het  geheel  kan  overzien, 
en  waaraan  eenige  eenvoudig  maar  smaakvol  ingerichte  woningen 
palen,  die  door  tuinen  en  erven  van  elkander  gescheiden  zijn. 
In  een  hoek  van  het  plein  ligt  het  sedert  1875  niet  meer  bezette  ') 

')  Griniun  Asiaticum.  ^)  Kolon.  Versl.  1876.  89. 


Digitized  by  VjOOQIC 


119 

fortjoi  waarvan  de  geheel  met  gras  bekleede  aarden  wallen  de 
daarbinnen  gelegen  kazerne  geheel  yoor  het  oog  plaohten  te 
bedekken.  Ook  de  gevangenia,  die  mede  aan  dit  plein  gebouwd 
it,  onderscheidt  zich  bijzonder  gunstig  door  hare  zindelijkheid  en 
goede  luchtverversching.  De  aloen-aloen  met  alle  daaraan  palende 
gebouwen  is  yan  alle  zijden  ingesloten  door  hoog  en  dicht  geboomte , 
zoodat  zg  zich  voordoet  als  ware  zij  te  midden  van  het  bosch 
gelegen.  Vroeger  bevond  zich  hier  in  den  tuin  van  den  Assistent- 
resident  eene  merkwaardige  verzameling  Javaansche  beelden, 
doch  het  is  reeds  elders  door  mij  opgemerkt,  dat  zij  naar  het 
Museum  van  het  Bataviaasch  Genootschap  overgebracht  is  ')• 

De  Europeesche  wijk  is  van  de  inlandsche  kampong  geschei* 
den  door  het  riviertje  Tji  Ringin,  waarover  een  overdekte  brug 
is  geslagen.  Die  kampong  is  bewoond  door  landbouwers  en  vis- 
Bchers.  Zij  onderscheidt  zich  door  niets  bijzonders ,  behalve  dat  zg 
doorsneden  wordt  door  een  breeden  weg,  die  van  de  brug  naar  het 
strand  voert,  't  welk  hier  eene  bgzonder  goede  gelegenheid  voor  de 
vischvangst  aanbiedt  ^  omdat  het  veel  minder  dan  verder  noord- 
waarts tot  Anjer  door  riffen  omzoomd  is^  zoodat  de  dorpelingen 
hunne  prauwen  zonder  moeite  of  gevaar  in  en  uit  zee  kunnen 
brengen.  Tji  Ringin  dankt  dan  ook  zgne  welvaart  voor  een 
goed  deel  aan  de  visscherij.  Aan  het  strand  is  een  koepel  gebouwd, 
waaruit  men  een  schoon  gezicht  op  de  zee  geniet;  terwijl  er  de 
geringe  overblijfselen  van  het  grootere  door  Daendels  gebouwde  ^ 
maar  door  de  Engelschen  vernielde  fort  aan  steeds  verder  om  zich 
grgpende  verwoesting  zijn  prgs  gegeven. 

Tji  Ringin  is  de  hoofdplaats  van  het  uitgebreide  Wester- 
regentschap, dat  zich  uitstrekt  tot  aan  het  zuiderstrand  en  ook 
het  vroeger  reeds  vermelde  schiereiland  Oedjong  Eoelon'),  den  zuid- 
westhoek  van  Java,  en  het  daartegenover  liggende,  72  vierkante 
palen  groote»  geheel  met  bosschen  bedekte  en  slechts  tijdelijk 
door  yisschers   bewoonde   Prinsen- eiland  of  Poelo  Panaïtan  om- 


»)  DL  IL  148. 

^  DL  L  28.  OedljoDg  Koeion  is,  volg^ens  van  Hasselt,  Ind.  Mag.  II.  2.  90, 
bg  de  inlanders  de  naam  Tan  het  geheele  schiereiland,  terwgl  Java's  eerste 
imnt,  gewoonlgk  op  onze  kaarten  Tancfjong  Eoelon  geheeten,  bg  hen  den 
naam  draagt  van  Tan^jong  Gedé.  Zie  ook  BikinT.y.T.  L.enyk.Xyi.  266, 


Digitized  by  VjOOQIC 


120 

vat  ^).  Doch  alleen  de  twee  kleine,  in  het  noorden  naast  el- 
kander liggende  districten  Tji  Kingin  en  Menes  —  het  laatste 
ten  oosten  van  het  eerste  tot  aan  de  grens  der  afdeeling  Pan- 
deglang  —  zijn  goed  bevolkt  en  bebouwd.  De  ¥eel  grootere 
zuidelijke  districten  Panimbang  en  Tji  Bilioeng  bestaan  schier 
geheel  uit  onbewoonde  en  ontoegankelijke  wildernis  en  bevatten 
slechts  eenige  weinige,  meest  zeer  armoedige  dorpen.  De  ver- 
houding in  welvaart  tusschen  de  verschillende  districten  kan 
eenigszins  blijken  uit  het  aantal  hunner  kampongs.  Dit  bedraagt 
voor  Tji  Ringin  125^  voor  Menes  80,  terwijl  de  districten 
Panimbang  en  Tji  Bilioeng  slechts  38  en  33  kampongs  tellen, 
ofschoon  hunne  uitgestrektheid  minstens  driemalen  die  der  beide 
noordelijke  bedraagt. 

Yan  Tji  Ringin  voeren  twee  wegen  oostwaarts  naar  de 
hoofdplaats  van  het  regentschap  Pandeglang.  De  noordelijke,  een 
groote  rijweg,  slingert  zich  door  het  dal  tusschen  de  bergen 
Earang  en  Poelasari;  de  zuidelijke,  een  binnenweg,  gaat  over 
Dagotjarek,  de  vroegere  hoofdplaats  van  het  Wester-regentschap , 
naar  de  stille  districtshoofdplaats  Menes  en  zet  zich  vandaar 
voort  om  den  zuidelijken  voet  van  den  PoelasarL  Men  kan  wel 
nagaan  dat  beide  wegen  rgk  zijn  aan  natuurschoon;  voor  het 
oogenblik  echter  moeten  wij  den  blik  wenden  naar  minder  be- 
voorrechte streken,  om  later  bij  ons  bezoek  aan  het  Midden-re- 
gentschap tot  den  heerlijken  omtrek  van  Earang  en  Poelasari 
terug  te  keeren. 

Zuidwaarts  gaat  van  Tji  Ringin  een  weg  die ,  zich  langzamer- 
hand meer  en  meer  van  het  strand  der  Peper  baai  verwijderende , 
bij   de  kampongs  Bama  oediek  —  dus  genoemd  in  tegenstelling 


1)  Zie  Dl.  I.  3,  5,  23  y.,  117.  Poelo  Panaïtan  was  tgdens  het  Bantensch 
Sultanaat  een  verbanningsoord.  Aan  do  Kazuarisbaai ,  die  diep  in  het  zuidwes- 
ten van  het  eiland  doordringt,  maar  veel  te  open  ligt  om  waarde  voor  de 
scheepvaart  te  bezitten,  moet  in  het  laatst  der  vorige  eeuw  eene  kampong 
gelegen  hebben,  die  Samadang  werd  genoemd  en  een  paar  honderd  zielen 
telde.  Zie  Roorda  van  Ëysinga ,  Ld.  en  Vk.  III.  2.  274.  Misschien  zgn  er  in 
de  laatste  jaren  ook  weder  kampongs  verrezen.  Wg  lezen  ten  minste  bg 
Koorders,  bl.  351,  dat  de  bevolking  der  Dl.  I,  bl.  28,  vermelde  kampong 
Djoengkoelan  aan  de  Meeuwenbaai  weder  verloopen  en  naar  Poelo  Panaïtan 
verhuisd  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


121 

met  het  aan  zee  gelegen  Moeara  Barna  —  en  Tji  Boengoer,  over 
de  riviertjes  Tji  Barna  en  Tji  Boengoer  voert  en  op  14|  paal 
afrtands  van  Tji  Ringin  de  hoofdplaats  van  het  district  Panim- 
bang  bereikt^  die  dikwijls  ook  zelve  met  den  naam  van  het 
district  wordt  genoemd,  maar  eigenlijk  Perdana  heet.  Zij  is  een 
onaanzienlijke  kampong,  gelegen  aan  de  vischrgke  Tji  Liman 
of  rivier  van  Panimbang ') ,  en  is  ook  te  water  te  bereiken , 
want  men  kan  de  vrij  breede  rivier  tot  hiertoe  en  zelfs  nog  iets 
hooger  oproeien ;  ofschoon  daartoe ,  wegens  den  snellen  stroom  ,  vrij 
wat  krachtsinspanning  noodig  is.  De  oevers  zijn  geheel  met  bosch 
bedekt,  en  zelden  komen  menschen  de  rust  verstoren  waarin 
hier  talrijke  scharen  van  apen  en  fraaigevederde  vogels  hunne 
dagen  slijten.  Eene  enkele  maal  ziet  men  de  sporen  van  een 
bng  verlaten  hutje,  schier  geheel  weder  door  den  wilden  plan- 
tengroei overwoekerd.  Onder  de  boomen  die  hier  menigvuldig 
voorkomen,  verdienen  de  Sahadan  en  Langkap  vermelding,  pal- 
men waarvan  zich  de  eerstgenoemde  door  zgne  aanzienlijke  hoogte 
en  bgna  eirkelronde  waaierbladeren,  de  andere  door  eene  sma- 
kelijke kool  onderscheidt '). 

Van  Perdana  heeft  men  een  afstand  van  22  palen  af  te  leggen 
tot  Soedimaniek,  de  hoofdplaats  van  het  district  Tji  Bilioeng, 
en  ook  weder  zelve  dikwijls  door  dien  laatsten  naam  aangeduid. 
Yoerde  reeds  de  weg  van  Tji  Ringin  naar  Perdana  door  meestal 
onbebouwde  streken,  slechts  hier  en  daar  door  een  kleine  gaga 
a%ewisseld;  en  door  dichte  met  vele  tijgers  bevolkte  bosschen, 
wier  schaduw  het  opdrogen  van  het  pad  na  den  regentijd  ver- 
hindert, zoodat  dit  meestal  een  onafgebroken  modderpoel  is; 
nog  gebrekkiger  wordt  de  weg  die  door  schier  onafgebroken 
moerassen,  omgeven  door  kreupelbosch  en  woeste  alang-alang- 
velden,  en  schaars  door  onbeduidende  kampongs  afgewisseld,  tot 
aan  het  Eendengsche  gebergte  voort,  waarin  Soedimaniek  aan 
een  gelijknamig  riviertje  gelegen  is.  Dit  riviertje  vloeit  een  weinig 

>)  Zie  DL  I.  73. 

^  Bik  in  T.  t.  T.  L.  en  Yk.  XYI.  265.  De  eerstgenoemde  palm  is  waarsolign- 
Ijjk  LiTistonia  subglobosa,  die  naar  het  oordeel  van  Miqael  (Flora  UI.  59) 
yermoedel^k  niet  wezenlgk  van  L.  rotnndifolia  yerBchilt,  de  andere  Arenga 
obknsifolia  (Miqnel,  t  a.  p.  86). 


Digitized  by  VjOOQIC 


122 

boven  Soedimaniek  samen  met  de  Tji  Bilioeng^ennahunneyer- 
eeniging  voeden  zg  te  zamen  de  Tji  Binoeangan,  die  aan  de  zuidkust 
de  grens  vonnt  tussohen  de  regentschappen  Tji  Bingift  en  Lebak. 

Yan  Soedimaniek  zetten  wg  onzen  weg  zuidwaarts  voort,  om, 
na  nog  8  palen  te  hebben  afgelegd,  Patoedja,  niet  ver  van  het 
zuiderstrand ,  te  bereiken.  Die  weg  is  nog  steeds  even  bezwaar- 
lijk; want  ook  in  het  gebergte  blgft  hg  moerassig.  Dikwglszelft 
zgn  de  valleien  bedekt  met  kleine  meren,  waarvan  het  water 
rgkelijk  is  bezwangerd  met  kalk,  die  rondom  de  boomenaande 
kanten  wordt  a%ezet  en  vele  overblijfselen  van  schelpen  en  zee- 
dieren  bevat.  Maar  heerlgk  is  de  aanblik  dien  men  geniet,  wanneer 
men  langs  de  zuidelgke  helling  van  den  laatsten  bergrug  afdaalt. 
Yan  een  aangeslibden  kustzoom  is  hier  geen  spoor.  De  takken 
van  het  Eendeng- gebergte  naderen  tot  aan  de  zee,  en  van  uit 
den  schoot  der  dalen,  waarin  men  van  alle  zijden  door  het  woud 
omringd  is,  ziet  men  eensklaps  den  oceaan  voor  zich,zooabhg 
hier  met  onstuimige  kracht  en  onder oorverdoovend klotsen zgne 
rollende  golven  op  de  steil  afvallende  rotsen  te  bersten  stoot  en 
torenhoog  doet  opstuiven,  ginds,  waar  in  de  plooien  van  het 
gebergte  het  strand  zacht  oploopend  terugwijkt^  zgne  schuimende 
branding  voortstuwt  tot  het  uiterste  punt  dat  hare  gestadig  af- 
nemende kracht  bereiken  kan. 

Patoedja  ligt  een  paar  palen  van  den  mond  eener  gelgknamige 
rivier,  die  van  de  lagere  toppen  van  het  Eendeng-gebergte  ten 
noordwesten  der  kampong,  door  een  breed  doch  ondiep  bed ,  kris- 
talhelder water  naar  zee  voert,  en  in  hare  uitwatering  met  de 
een  weinig  westelijker  stroomende  Hanojan  samenvalt.  Men 
is  hier  nog  ongeveer  veertig  palen  van  Java's  uitersten  westhoek 
verwijderd,  en  die  geheele  uitgestrektheid  bestaat  uit  eentonige, 
onherbergzame,  huiveringwekkende  wildernis,  met  uiterst  geringe 
sporen  van  bevolking.  Den  besten  weg  levert  nog  het  strand  zelf , 
daar  de  kust  over  eene  groote  uitgestrektheid  geene  belangrgke 
insngdingen  heeft,  en  door  geene  beken  van  eenige  beteekenis, 
behalve  de  l?ji  Ealedjetan,  doorgroefd  wordt.  Na  dat  rivier^e  te 
zgn  overgestoken  bereikt  men    de  vlakke  landengte  ^)  die  het 

')  Zie  DL  L  28. 


Digitized  by  VjOOQIC 


123 

scbiereiland  Oedjong  Eoelon  aan  Java  hecht.  Het  zand  is  hier 
bmgs  het  strand  tot  duinen  opgehoopt,  die  eene  schrale,  meest 
vit  pandanen  bestaande  vegetatie  dragen;  een  liefelgken  aanblik 
Uedt  echter  het  lage,  als  op  den  oceaan  drijvende  eiland  Deli, 
dat  met  een  dicht  woud  van  kokospalmen  bedekt  is.  Aan 
ontelbare  kleine  gleuven  in  het  zand  herkent  men  de  plaatsen 
waar  de  schildpadden  hare  eieren  leggen;  maar  niet  minder 
menigvuldig  zgn  de  sporen  van  haar  geduchtsten  vijand ,  den  tijger. 
Achter  de  duinen  is  de  bodem  zeer  moerassig;  maar  met  palmen, 
calophyllen ,  eugeniën  en  barringtoniën  welig  begroeid.  De  laatste 
baai  die  de  kust  vormt  voordat  men  den  westelijken  uithoek 
bereikt,  wordt  aan  de  oostzgde  begrensd  door  den  ver  vooruit- 
springenden  landhoek  Tandjong  Térèleng,  en  draagt  den  naam 
yan  Pelaboean  Tji  Boenar^  naar  een  riviertje  dat  er  zich  in  uit- 
stort. Doch  eer  men  dat  stroompje  bereikt,  moet  mendebreede 
Tji  Eensik  Loehoer,  de  rivier  van  het  Hooge  Zand  *),  oversteken, 
wat  somtijds  zeer  gevaarlgk  kan  zgn.  Het  strand  wordt  hier  hevig 
door  de  golyen  gebeukt;  de  kracht  der  branding  is  in  deze  baai 
schier  voorbeeldeloos. 

Eindelijk  bereikt  men  den  voet  van  den  Goenong  Pajoeng, 
den  op  zich  zelf  staanden  bergtop  die  de  uiterste  punt  van  Java's 
Westhoek  bedekt,  en  al  het  grootsche  wat  steile,  naakte  rotswan- 
den ,  afgewisseld  door  de  rgkste  vegetatie,  te  aanschouwen  kunnen 
geven ,  in  de  ruimste  mate  aanbiedt.  Wij  leerden  zijne  straalvormige 
ribben  en  de  steile  naakte  piramiden  die  hem  als  ten  voormuur 
verstrekken,  reeds  bij  onze  kustvaart  rondom  Java  kennen.  Bij 
hetgeen  er  reeds  toen  over  gezegd  is,  heb  ik  alleen  nog  te  voe- 
gen, dat  deze  rotspiramiden,  waartusschen  de  kokende  zee 
woelt  en  opstuift,  gedeeltelgk  door  groote  spleten  doorboord  zijn, 
en,  even  als  vele  rotsen  aan  den  vasten  wal,  tal  van  vogelnest- 
grotten  bevatten.  Door  de  weinige  inlanders  die  hier  wonen  om  de 
nesten  te  bewaken  en  in  te  zamelen,  worden  zg  als  de  zetels  van 
machtige  geesten  beschouwd  en  daarom  met  de  namen  van  ver- 
schillende Sanghjangs  bestempeld^). 

>)  Zg  wordt  dus  genoemd  naar  de  voor  haren  mond  liggende  bank. 

*)  Vandaar  ook  de  naam  Tancyong  Sanglgang  Sirah,  DL  L  48,  aan  de 


•  Digitized  by  VjOOQIC 


124 

Wij  keeren  nu  van  onzen  uitstap  naar  Java's  Westhoek  naar 
Patoedja  terug  en  trekken  vandaar  langs  het  strand  naar  Men- 
tojong  y  aan  den  mond  der  gelgknamige  rivier,  en  vervolgens ,  over 
den  zich  hier  tot  een  vrij  uitgestrekte  vlakte  verbreedenden  kust- 
zoom ,  naar  Binoeangan ,  dat  aan  de  overzgde  van  de  Tji  Binoeangan 
reeds  in  de  afdeeling  Lebak  is  gelegen.  Deze  afdeeling  is  nog 
uitgestrekter  dan  het  Wester-regentschap,  maar  even  schaars 
bevolkt  en  bebouwd.  Yan  hare  vijf  districten  maken  wg  het 
eerst  kennis  met  Tji  Langkahan,  dat  zich  in  het  zuiden  der 
afdeeling  langs  het  strand  van  den  Oceaan  uitstrekt.  De  hoofd- 
plaats, mede  Tji  Langkahan  geheeten,  ligt  nabij  den  mond  van 
een  gelijknamige,  breede  en  vischrijke  rivier,  die  men  met  een 
vlot  overvaart,  en  niet  ver  van  het  uiteinde  van  den  broeden , 
vlakken  kustzoom ,  die  bg  Mentojong  begint.  Het  plaatsje  levert 
niets  bijzonders  op ,  maar  doet  zich  lachend  en  vriendelijk  voor. 
De  aloen-aloen  is  omplant  met  schoone  tamarinde-boomen  en  wordt 
gesneden  door  een  recht,  breed  pad,  dat  aan  weerskanten  door 
klapperboomen  belemmerd  is.  Echter  heeft  Tji  Langkahan  den 
naam  van  zeer  ongezond  te  zgn. 

Het  is  hier  dat  in  Augustus  1823  de  natuurkundige  van  Has- 
selt werd  aangetast  door  eene  ziekte,  die  hem  noopte  zoo  spoedig 
mogelijk  naar  Buitenzorg  terug  te  keeren.  Hg  volgde  op  de  reis 
den  weinig  bekenden  ')  weg  langs  het  zuiderstrand  tot  aan  de 
Tji  Barénoh,  die  op  dat  oogenblik  zoo  gezwollen  was,  dat  de 
overtocht  slechts  met  ongeloofelijke  krachtsinspanning  en  groot 
gevaar  werd  volbracht.  Een  vlot  van  bamboe  werd  daartoe  gereed 
gemaakt  en  vier  inlanders  waagden  moedig  het  Igf  aan  den  on- 
stuimigen  stroom ,  om  al  zwemmende  het  uiteinde  van  den  langen 
rotan  waarlangs  het  vlot  zou  worden  overgevoerd ,  naar  den  ad- 
deren kant  te  brengen.  De  reeds  uitgeputte  zieke  bracht  er  het 


Palembang-pnnt  gegeven.  Het  sohgnt  evenwel  dat  men  daarvoor  Tg.  Sanghjang 
Iroeng  moet  Bchrijven ,  en  dat  daarentegen  de  eerste  noordwestelgk  van  haar 
gelegen  rotspiramide  Earang  Sanglgang  Sirah  heet.  Iroeng  beteekent  neus 
en  sirah  hoofd, 

1)  De  heer  Koorders  vernam  in  1864  van  den  koewoe  van  Tji  Barénoh', 
dat  hier  nooit  Europeanen  geweest  waren,  met  nitiondering  eener  dame,  die 
in  1856  van  Soekaboemi  naar  Banten  reisde. 


Digitized  by  VjOOQIC 


126 

yeege  leven  af  en  bereikte  zelfiei  nog  Bnitenzorg,  maar  bezweek 
dm  dag  nadat  hg  daar  was  aangekomen. 

Ook  wij  volgen  om  van  Tji  Langkahan  naar  Tji  Barénoh  aan  de 
gelgknamige  grensrivier  met  dePreanger  te  komen ,  aanvankelgk 
het  strand ,  doorwaden  de  ondiepe  Tji  Pager,  gaan  verder  over  een 
vlak,  meest  door  laag  kreupelhont,  soms  door  hooge  boomen 
beschaduwd  duinpad,  op  geringen  afstand  van  de  zee,  en  trek- 
ken tal  van  rivier^'es  over,  waaronder  de  Tji  Djompo  dicht 
bg  den  weg  een  kleinen  y  maar  schilderachtigen  waterval  vormt 
Nadat  wg  de  l?ji  Sidekan  zgn  overgegaan,  begeeft  ons  het  pad 
en  moeten  wg  een  halven  cirkel  beschrgven  over  rotsbrokken 
en  klipspitsen ,  die  bg  hooge  zee  in  het  geheel  niet  te  passeeren 
zgn.  Yervolgens  komen  wg  aan  de  diepe,  maar  toch  onbevaarbare 
Tji  Hara,  wier  broeden,  helderen,  door  de  klappers  en  ander 
geboomte  van  een  verlaten  kampong  belemmerden  stroom  wg 
met  een  vlot  overgaan.  Aan  de  overzijde  hebben  wg  den  stellen , 
naar  zee  vooruitspringenden  berg  van  Tandjong  Tji  Hara  tebe- 
stggen,  en  genieten  van  de  hoogte  een  schoenen  terugblik  op 
den  afgelegden  weg.  Langs  woeste  en  stoute  klippartgen  zetten 
wg  ons  pad  weder  vlak  langs  zee  voort,  en  bereiken  weldra  de 
breede  maar  ondiepe  Tji  Mandiri,  die  wg,  even  als  een  menigte 
kleinere  stroompjes,  zonder  moeite  of  gevaar  doorwaden.  Nu 
komen  wg  spoedig  in  het  gebied  van  de  grootere  Tji  Siïh ,  die 
zich  op  kleinen  a&tand  van  haren  mond  met  de  Tji  Mantjak 
vereenigt  en  daarna  met  verbazende  snelheid  naar  zee  stroomt, 
zoodat  de  overtocht  vaak  slechts  met  veel  moeite  en  beleid  kan 
volbracht  worden.  Ook  de  nu  volgende  Tji  Madoer  moeten  wg 
met  een  sasak  overgaan,  waarna  wg  aan  de  overzgde  de 
aanzienlgke  in  een  kom  gelegen  kampong  Bajah ')  bereiken.  Die 
.  kom  wordt ,  op  ongeveer  een  paal  afstands  van  het  strand,  gevormd 

*)  Zoo  noemt  Koorden  deze  kAmpong,  bL  809,  310 ,  in  overeenstemming 
met  Jnnghnhn'B  kaart  Z^  is  echter  klaarblgkeljik  dezelfde ,  die  bg  Bik ,  bl. 
260,  kampong  Madoer  wordt  genoemd,  en  wier  bevolking  bg  besohrgft  als 
eene  kolonie  nit  het  Bnitenzorgsche  Sjasinga.  De  kaart  van  v.  d.  Yelde  onder- 
scheidt eoi  kampong  Bigah  en  een  kampong  Madoer,  welke  laatste  bgna 
vlak  aan  het  strand  zou  gelegen  zgn;  maar  Eoorders  kent  geene  kampong 
van  dien  naam,  en  met  het  Madoer  van  Bik  komt  de  Ugging  in  het  geheel 
niet  overeen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


126 

door  het  teragwgken  van  den  Goenong  Madoer,  welke,  daarna 
weder  tot  de  rivier  naderende,  een  ver  in  zee  vooruitstekenden 
en  welig  begroeiden  uithoek  vormt.  Yan  dien  uithoek  overziet 
men  de  geheele  baai,  tusschen  Tandjong  Madoer  en  Tandjong 
Tji  Hara  besloten,  waarbij  de  zich  blauw  tegen  den  horizon  af- 
teekenende  lijnen  van  laatstgenoemd  voorgebergte  den  achtergrond 
vormen.  Eene  vaart  op  dé  rivier  van  Madoer  afwaarts  tot  aan 
haren  mond  is  zeer  beloonend.  De  stroom  is  breed  en  kristal- 
helder; de  boorden  zgn  laag  en  groen  en  bedekt  door  de  prach- 
tigste boomgroepen,  die  zich  over  het  water  welven,  hier  en 
daar  afgewisseld  door  vreedzaam  grazende  buffels;  het  gebergte 
dat  de  vallei  begrenst,  vooral  de  Goenong  Madoer,  levert  met 
zgne  groene  bekleeding  de  schilderachtigste  gezichtspunten  op,  en 
de  woeste  branding  in  de  baai  geeft  een  grootschen  indruk  van 
den  eeuwigen  strgd  der  elementen. 

Yoorbij  dit  punt  valt  niet  veel  bgzonders  meer  op  te  merken. 
Alleen  de  in  een  schoon,  doch  woest  oord  gelegen  kampongSa- 
wama  verdient  nog  vermelding.  Zg  ligt  op  eenigen  afstand  van 
het  strand  aan  een  riviertje  dat  op  zgn  weg  naar  zee  een  aan- 
eenschakeling van  kalkholen  bespoelt,  waarin  de  salanganen  on- 
telbare nestjes  hebben  opgehangen.  Overigens  is  de  ruimte  tusschen 
Tji  Madoer  en  Tji  Barenoh  schier  geheel  door  den  hoogen , 
langen,  met  schier  ondoordringbaar  en  toch  door  onderscheiden  voet- 
paden doorsneden  bosch  begroeiden  bergrug  Pasir  Mangga  bedekt 

Iets  beter  bekend  dan  de  strandweg  is  de  weg  die  van  Tfi 
Langkahan  noordwaarts,  over  het  dicht  begroeide  Eendengscbe 
gebergte,  naar  het  26  palen  verwgderde  Lebak  voert.  Het  geheele 
gebergte  heeft  hier  het  karakter  van  een  hoogland  zonder  uit- 
stekende toppen,  maar  doorsneden  van  vele,  in  verschillende  rich- 
tingen loopende,  meer  of  min  diepe ravgnen  en  valleien,  waardoor 
kleinere  en  grootere  rivieren  in  ontelbare  kronkelingen  noord*  of 
zuidwaarts  gaan.  Na  de  kampongs  Eandang  Sapi  en  Wangsak 
Rama  te  zijn  voorbggegaan ,  steekt  men  eerst  de  westwaarts 
vloeiende  Tji  Liman,  en  daarna  bg  Poleng  de  noordwaarts  stroo- 
mende  Tji  Oe^joeng,  de  voornaamste  der  Bantensche  rivieren  '), 

O  Zie  D.  I.  78. 


Digitized  by  VjOOQIC 


127 

over.  Dicht  bg  dit  pont  verbindt  een  zgtakje  den  weg  met 
Goenoeng  Eentjana,  de  hoofdplaats  van  het  district  Paroeng 
Eoedjang,  bekend  aan  de  lezers  van  den  ^Max  Havelaar*  als 
de  woonplaats  van  den  Wadana  die  aan  Saïdjah's  vader  zgne 
buffels  ontnam  ').  Yan  Poleng  wendt  zich  de  weg  west-noordwest- 
waarts  naar  Lebak ,  mede  eene  districtshoofdplaats ,  vroeger  ook 
de  hoofdplaats  van  het  gansche  regentschap  dat  nog  gewoonlijk  naar 
baar  genoemd  wordt,  maar  in  die  waardigheid  in  1843  vervangen 
door  Waroeng  Goenoeng^  g^lgk  dit  weder  eenige  jaren  later  door 
Rangkas  Betoeng,  beide  meer  noordwaarts  nabij  de  grenzen  der 
afdeeUngen  Pandeglang  en  Serang  gelegen. 

Lebak  ligt  prachtig  in  den  schoot  der  vallei  van  de  Tji  Semoet 
(juister  Tji  Siment,  d.  i.  Sprinkhanen-rivier),  den  voomaamsten 
zgtak  van  de  Tji  Oedjong.  De  rivier,  die  in  sterk  kronkelenden 
loop  over  een  steenachtige  bedding  mischt  en  bruist  ^  slingert 
zich  bgna  om  het  geheele  plaatsje  heen  en  knelt  het  als  in  hare  armen. 
De  vallei,  waaraan  het  zgn  naam  ontleent'),  is  ingesloten  door 
een  gebergte  dat  250  è  300  meters  hoog  is.  Yooral  is  het  gezicht 
betooverend,  wanneer  men ,  van  de  laatste  hoogte  afdalende,  neder- 
blikt  in  het  dal ,  dat  met  den  heerlgksten  plantengroei  is  getooid. 

Ten  zuiden  van  Lebak ,  op  een  afstand  van  5  è  6  palen,  liggen 
in  het  dal  van  de  Tji  Oedjoeng  de  kolen  velden  van  Bodjong  Maniek , 
en  wat  meer  zuidwestwaarts,  bij  den  zijtak  Tji  Lajang,  die  van  Bo- 
djong Mangkoe,  die  wg  beide  reeds  in  het  eerste  boek  van  dit 
werk  leerden  kennen ').  Wg  zullen  er  ons  niet  weder  bg  ophouden, 
maar  ons  liever  den  langduriger  en  moeielgker  tocht  laten  wel- 
gevallen naar  de  dorpen  der  Badoewi's,  een  merkwaardigen 
volksstam  die  het  dal  der  Tji  Oedjoeng  veel  hooger  op,  ten 
zuidoosten  van  Lebak  y  bewoont.  Wij  gaan ,  den  weg  naar  Tji  Lang- 
kahan  een  paar  palen  terug  afleggende^  de  steile  hoogte  weder 


>)  Het  Terhaal  had  droevige  waarheid  ten  grondBlag;  de  knevelarjjen  van 
het  districishoofd  gingen  zoo  ver,  dat  de  Begeering,  hoeveel  weerzin  zg  ook 
steeds  aan  den  dag  legt  om  het  gezag  der  inlandBche  hoofden  aan  te  randen , 
den  Wadana  van  zgne  waardigheid  ontzette.  Zie  Kol.  Yersl.  1856.  22. 

^  De  naam  is  volledig  Lehak  Prahiang,  d.  L  de  vallei  der  demonen.  Zie 
Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk.  IIL  2.  800.  Aan  dien  naam  zal  ongetwg- 
feld  wel  een  legende  verhonden  zjin.  ')  I^  L  115  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


128 

op,  dooh  slaan  nu  spoedig  een  zgpad  in  naar  de  kampong  Tji 
Boengoer,  vanwaar  wij  den  bezwaarlgken  tocht  in  de  richting 
van  de  Tji  Oedjoeng  yervolgen  door  een  wildernis  yan  alang-alang 
en  glagah,  afgewisseld  door  kreupelhout,  waar  tusschen  zich 
hier  en  daar  een  reusachtige  gomelastiekboom ')  verheft.  Bg 
het  doorwaden  van  de  Tji  Manoek  verlustigen  wij  ons  in 
den  aanblik  van  een  kleinen,  maar  Uefelgken  waterval,  en  te 
midden  van  het  hooge  rietgras  wgst  men  ons  de  grot  Elarang 
penganten,  waarin  geen  inlander  den  moed  heeft  zich  neder 
te  laten,  omdat  eene  legende  meldt,  dat  hier  een  jeugdig  echtpaar 
een  droevigen  dood  vond.  Den  man  kostte  de  poging  het  leven 
om  in  die  grot  vogelnesten  in  te  zamelen  ,  en  de  trouwe  gade  door- 
stak zich ,  als  een  andere  Thisbe ,  bg  het  lijk  van  haren  echtvriend. 
De  gewone  weg  naar  de  Badoewi's  bereikt  de  Tji  Oec^oeng  bg 
Bodjong  Menteng  en  gaat  vandaar  verder  naar  Dangdang;  het  is 
echter  den  vriend  van  natuurschoon  aan  te  raden,  alvorens  hg 
Bodjong  Menteng  bereikt,  een  zijpaadje  rechts  in  te  slaan ,  waardoor 
hg  het  gebied  van  het  district  Paroeng  Eoedjang  betreedt,  om 
het  een  weinig  lager  aan  de  rivier  gelegen  Parakan  Besi  te  bezoe- 
ken ,  een  levendige  en  welvarende  kampong ,  met  nette  woningen  ^ 
wuivende  kokospalmen  en  prachtige  rijstvelden,  die  u  reeds  bg 
het  afdalen  in  het  dal  door  een  heerlgken  aanblik  beloont,  maar 
slechts  met  moeite  bereikt  wordt  over  een  smalle  bamboebrug, 
hoog  boven  de  rivier  gespannen,  en  aan  de  beide  uitdnden 
hangende  op  groote  waroeboomen,  die  zich  horizontaal  over  het 
water  welven.  Yan  Parakan  Besi  gaan  wg  vervolgens  ^  berg  op 
berg  af,  door  een  prachtige  boschstreek,  tot  zich  eensklaps  aan 
onze  linkerhand  een  wonderschoon  berggezicht  voor  ons  opent, 
waar  wij  tot  in  een  eindeloos  verschiet  heuvel  aan  heuvel  en 
bergtop  aan  bergtop  zich  met  scherpe  Ignen  aan  de  lucht  zien 
teekenen.  Nu  volgt  een  lange,  steile  daling  en  het  doorwaden 
van  de  Tji  Séké,  waardoor  wg  het  kleine  plateau  van  Tji  Awi 
bereiken,  dus  genoemd  naar  het  riviertje  dat  hier  de  grens  der 
districten  Paroeng  Eoedjang  en  Lebak  en  tevens  van  het  gebied 
der  Badoewi's  vormt. 
^)  Urostigma  karet  Zie  DL  L  152. 


Digitized  by  VjOOQIC 


129 

Over  de  Badoewi's  zou  veel  zijn  mede  te  deelen.  Met  de  over- 
leveringen  en  gissingen  omtrent  hun  naam  en  afkomst,  met  de 
beschrgving  en  de  poging  tot  verklaring  hunner  zonderlinge 
begrippen  en  gebruiken,  zou  men  een  boekdeel  kunnen  vullen. 
Doch  het  onderwerp  is  overbekend,  alles  wat  men  omtrent  hen 
weet  en  gist  is  tot  vervelens  toe  herhaald,  en  slechts  volledig- 
heidshalve waag  ik  mij  aan  een  uiterst  vluchtige  schets. 

De  Badoewi's  zgn  een  levende  antiquiteit.  Zjj  zijn  echte  Soenda- 
neezen^  maar  die  den  Islam  niet  hebben  aangenomen ,  —  een  gering 
overblgfsel  van  dat  deel  der  bevolking  dat  zich  tegen  de  nieuwe  leer 
zoo  lang  hardnekkig  bleef  verzetten  en  meer  en  meer  naar  de 
diepste  en  ontoegankelijkste  schuilhoeken  van  het  gebergte  terug- 
week  ').  De  naam  Badoewi's  wordt  hun  alleen  door  de  buiten* 
wereld  gegeven ,  en  schijnt  niets  anders  te  zijn  dan  het  Arabische 
badawi,  ons  bedowijn,  dat  de  woestgnbewoners  aanduidt,  die 
van  vaste  woonplaatsen  verstoken  zijn.  Het  is  zeker  niet  onwaar- 
schgnlgk  dat  de  strijders  voor  den  Islam,  door  Arabieren  aan- 
gevoerd, dien  naam  op  de  bewoners  der  zuidelijke  wildernissen 
hebben  toegepast;  in  allen  gevalle  is  deze  verklaring  van  den 
naam  onder  de  tot  nog  toe  voorgestelde  de  eenige  die  de  ver* 
werpelgkheid  niet  op  het  voorhoofd  draagt.  Zelven  noemen  zich 
de  Badoevri'S;  volgens  de  meeste  berichten,  eenvoudig  naar  de 
dorpen  die  zg  bewonen  en  geven  zij  zich  geen  collectieven  naam. 
Yan  Hoevell  geeft  echter  als  zoodanig  d j él ë  m a  d an  gka,  Koor- 
ders  oerang  parahiang  op;  beide  namen  kunnen  beteekenen 
gmenschen  die  de  daemonen  vereeren^  %  Zeker  is  het  althans 
dat  de  Badoewi's  werkelijk  nog  den  godsdienst  hunner  heidensche 
voorouderen  belgden  en  den  Islam  verafschuwen,  ofschoon  zij 
zgn  invloed  niet  geheel  hebben  kunnen  weren.  In  de  geloofsbe- 
Igdenissen  die  zij  aan  v.  Hoëvell  mededeelden ,  komt  Allah  als 
hoogste   godheid   en   ook  de   naam  van  Mohammed  voor;  maar 

>)  Zie  DL  IL  239 ,  272 ;  vgl.  DL  I.  351 ,  356. 

^  Dangka  schgnt  ongeveer  hetzelfde  ie  beteekenen  als  het  Jav.  boetü  *  wat 
ik  opmaak  uit  de  yergelgking  der  Woordenboeken  van  Geerdink  en  Rigg  in  y. 
De  laatste  schgnt  de  uitdrukking  djélema  dangka  te  kennen ,  maar  geeft  den 
indmk  van  te  meenen,  dat  ook  deze  naam  door  de  Mohammedanen  aan  de 
Badoewi's  gegeven  wordt. 

m.  9 


Digitized  by  VjOOQIC 


130 

het  zgn  slechts  namen  en  klanken ,  die  zg  wellicht  alleen  bezigmi 
om  hunne  tegenstanders  te  misleiden,  even  als  zg  zich  ook  laten 
besngden  of  voorgeven  besneden  te  zgn,  ten  einde  hunnen  schimp 
te  ontgaan  ').  Inderdaad  schijnt  hun  hoogste  godheid  Batara  Toeng- 
gal  te  zijn^  zoodat  Allah  voor  hen  slechts  een  andere  naam  is 
waarin  zg  de  attributen  samenvatten  die  zij  aan  dien  eenigen  *) 
toekennen.  Doch,  zooals  dat  bij  de  heidensche  Javanenidgemeen 
was,  in  de  werkelijke  gods vereering  wordt  in  plaats  van  het 
opperwezen,  dat  slechts  een  abstract  begrip  vertegenwoordigt, 
een  heirleger  van  uit  dat  wezen  geboren  of  uitgestraalde  geesten 
gesteld,  die  ook  bij  de  Badoewi's  Sanghjangs  genoemd  worden, 
terwijl  met  de  vereering  der  natuurgeesten  ook  die  van  de 
afgestorvene  voorouders  zoodanig  verbonden  wordt,  dat  zg  daar- 
mede geheel  ineensmelt ').  Het  eigenaardigst  wat  ons  van  de 
religieuse  voorstellingen  der  Badoewi's  wordt  medegedeeld,  is 
dan  ook,  dat  de  zielen  der  gestorven  boozen  in  de  kraters  der 
vulkanen  branden ,  maar  dat  die  der  vromen  gaan  naar  de  lemah 
bodas,  de  witte  plek  ^),  om  daar  in  de  zalige  rust  der  voorouders 
te  deelen.  Die  zoogenaamde  witte  plek  nu  ligt  hooger  aan  de 
Tji  Oedjoeng,  op  eenige  palen  afstands  van  hunne  dorpen,  te 
midden  van  het  dichte  woud,  en  heeft  met  hare  zich  het  een 
boven  het  ander  verheffende  terrassen  al  het  aanzien  van  een 
oude  bidplaats ,  zooals  er  zoovele  op  Java  voorkomen ').  Basalt- 
blokken van  verschillende  gedaante  en  grootte,  deels  overeind 
staande  en  door  kleinere  gesteund ,  en  allen  met  eerwaardig  mos 
begroeid,  liggen  over  die  terrassen  verspreid,  en  vertegenwoor- 
digen voor  de  Badoewi's  de  verschillende  Sanghjangs  die  de  voor- 
werpen hunner  hulde  en  vereering  zijn. 


*)  Yan  Hoëvell  gelooft  dat  alleen  de  ^j^l^iiis  loear  (zie  beneden)  besneden 
zjjn;  doch  Eoordera,  bl.  331 ,  Bohgnt  te  kennen  te  willen  geven  dat  de  besng- 
denis  bg  de  Badoewi*B  algemeen  is. 

^  Toenggal  beteekent  e  enig;  Batara  Toenggal  of  Bjang  Toenggal  komt 
in  de  Jayaansche  mythologie  soms  voor  als  de  vader  van  Batara  Goeroe.  Zie 
Cohen  Stuart,  Brüt^  Joed&,  I,  bl.  III  en  263. 

')  Zie  Dl.  I.  313—332.  Yan  die  Sanglgangs  der  Badoewi's  worden  door  y. 
Hoëyell,  bL  395,  400  t.  een  menigte  opgenoemd. 

*)  Bodas  beteekent  wit,  en  lemah  plek  of  grond,  niet,  zooals  van  HoS* 
veil  opgeeft,  steenen.  >)  Dl.  IL  104,  148. 


Digitized  by  VjOOQIC 


131 

De  Badoewi's  hebben  ook  geesten  of  goden  die  hunne  kampongs 
beeehennen,  in  de  manier  van  den  danhjang  des&  der  Javanen  ^) , 
en  ook  zg  honden  ter  eere  dier  goden  offerfeesten.  Deze  feesten 
heeton  kawaloe  en  worden  gevierd  in  de  eerste, tweedeenderde 
maand  van  het  oogstjaar,  dat  natuorlijk  een  zonnejaar  is,  al  is 
het  maanjaar  hun  niet  onbekend.  De  feesten  worden  voorafgegaan 
door  een  vastendag  en  gevierd  met  een  maaltgd.  Het  voornaamste 
feest  is  het  laatste  en  wordt  kawaloe  toetoeg  genoemd.  Op  dit 
feest  maakt  in  iedere  kampong  eene  der  voornaamste  vrouwen 
een  beeldje  van  rgstemeel,  ongeveer  zoo  groot  als  een  pasgebo- 
ren kind^  verwt  het  aangezicht  geel,  de  oogen  en  wenkbrauwen 
zwart  en  de  lippen  rood,  en  holt  het  lichaam  in  linnen.  Dit 
beeldje  moet  de  bruid  van  den  beschermgeest  der  kampong  voor- 
stellen. Inmiddels  bereiden  eenige  andere  vrouwen  in  een  sangkoe 
of  metalen  pot,  die  een  heilig  erfstuk  van  de  voorvaderen  is, 
de  offerspijze,  laksa  geheeten,  en  bestaande  uit  een  soort  van 
vermicelli  van  rijstemeel,  waarbij  eenig  vleesch  van  zeven  ver- 
schillende dieren:  ree,  dwerghert,  schubdier ,  stekelvarken ,  eek- 
hoorn ,  rivierslakken  en  garnalen  ^) ,  moet  gevoegd  worden.  Is 
deze  offerspgs  gereed,  dan  wordt  het  beeldje  door  de  zeven 
oudste  mannen  naar  zekere  plaats  in  het  boseh  gebracht  en  in 
zittende  houding  met  den  rug  tegen  een  hoenderei  op  een  matje 
gezet.  Daarna  worden  er  zoovele  mandjes  met  laksa  als  er  per- 
sonen en  zooveel  uit  arèn-bladeren  gesneden  poppen  als  er  vrouwen 
in  de  kampong  zgn,  in  een  kring  om  het  beeld  geplaatst,  en 
daarom  heen  eenige  arèn-stokken  in  den  vorm  van  kleine  lan- 
sen, naar  het  aantal  mannen ,  in  den  grond  gestoken.  Een  bamboe 
met  azgn  en  een  tweede  met  water  worden  aan  een  stok  tus- 

1)  DL  L  315. 

*)  De  Boendaaohe  namen  zgn  mën^èk,  pen^ang,  pensing,  landak,  boeSet, 
soesoe  of  soesoeh  en  koerang,  en  zijn  allen  goed  yerklaard  in  Oeerdinks 
woordenboek,  met  uitzondering  Tan  soesoe,  waarbij  hg  „naam  van  een  visch^ 
sehrgft.  Bigg  verklaart  soesoe:  „a  small  monovalTe  shellfisb  oommon  in  the 
Bonntain  streams ,  Melania.*'  Dit  komt  overeen  met  van  HoêTell*s  „slakken^  en 
nog  nauwkeuriger  met  „klein  soort  van  rivierslak.  Mal.  belitjoeng^,  in  den 
8oendan.  tolk  van  Orashnis,  bl.  86.  Hoe  de  Hollander,  Ld.  en  Yk.  L  415, 
aan  „landkrabben*  komt,  kan  ik  niet  nagaan.  Eoorders,  die,  bL  339,  opgeeft, 
dat  soesoe  Tolgens  Bigg  een  visohsoort  is,  sch^nt  het  onderscheid  tusschen 
Tissehen  en  weekdieren  niet  te  kennen. 

9* 


Digitized  by  VjOOQIC 


132 

Bchen  den  kring  der  lansen  opgehangen  en  een  bos  padistroo 
wordt  in  brand  gestoken;  want  azijn,  water  en  vaar  zijnnoodig 
om  het  wild  te  bereiden,  dat  de  bruidegom ,  als  hij  zgn  bmid  be- 
zoekt, van  de  jacht  zal  medebrengen.  Na  dit  alles  yerwgderen  de 
zeven  mannen  zich  en  laten  het  beeld  over  aan  de  hoede  van 
een  schorpioen  en  een  spin,  die  er  links  en  rechts  als  wachters 
aan  gebonden  zijn.  Bij  de  terugkomst  der  zeven  mannen  in  de 
kampong  moeten  alle  vrouwen  rgst  stampen ,  en  het  feest  wordt 
met  een  offermaal  besloten.  Den  volgenden  dag  worden  de  gra- 
ven der  voorouders  door  de  mannen  bezocht 

Er  zgn  tallooze  zaken  die  voor  den  Badoewi  boejoet,  dat  wil 
zeggen  voor  hem ,  om  eene  of  andere  fantastische  reden ,  onheil* 
spellend  en  hem  daarom,  vaak  van  oudsher,  ontzegd  zgn. 
Ook  deze  vorm  van  bijgeloof  is  algemeen  onder  de  heidensche 
volken  van  den  Archipel,  en  is  op  verre  na  niet  uitgeroeid 
onder  de  bekeerden  tot  den  Islam  ').  Het  verbod  betreft  in  vele 
gevallen  het  gebruik  van  zekere  spijzen  of  dranken,  dikwgls 
ook  het  betreden  van  bepaalde  plaatsen  of  het  deelnemen  aan 
zekere  handelingen ,  en  het  geldt  nu  voor  sommige  fistmiliën ,  dan 
voor  den  gehéelen  stam,  nu  onder  bepaalde  omstandigheden,  dan 
voor  altgd.  Bij  de  Badoewi's  schgnt  het  boejoet  zich  buiten- 
gemeen ver  uit  te  strekken,  misschien  ook  ten  deele  als  een 
middel  om  hunne  afzondering  van  de  omringende  bevolking  te 
handhaven.  Het  is  bg  hen  boejoet  rijst  anders  dan  op  sawah's  te 
telen,  in  rijst  te  handelen,  rgst  buiten  ^shuis  te  koken,  sommige 
spijzen  gekookt  te  nuttigen,  apen,  herten,  geiten  en  sapi^s  te 
eten  en  te  slachten  (terwgl  daarentegen  het  vleesch  vankidangS; 
baotengs,  buffels,  kippen  en  eenden  niet  verboden  is),  te  paard 
te  rgden,  lastdieren  te  gebruiken,  andere  kleuren  dan  wit,  zwart 
en  blauw  te  dragen,  de  legersteden  met  rotonmatten  en  groote 
rolkussens  te  bespreiden,  kleederen  te  dragen  van  stoffen  die 
niet   door   hen    zelven    vervaardigd  zijn ,   tabak  te  roeken  of  te 

^)  Het  boejoet  is  het  taboe  der  Zuidzee-eilanden,  het  pali  derDajaks, 
het  pamali  der  Boegineezen  en  Maleiers,  het  kasipalli  der  Makassaren, 
het  fadi  der  Malegassen,  het  roboe  der  Bataks,  het  Ie  o  der  Timoreezen, 
het  posan  der  Alfoeren,  het  angker  der  Javanen  en  het  sarebi  der 
Balineezen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


133 

kaunven,  goud  in  ontvang  te  nemen,  de  schrgfkunst  te  beoefe- 
nen, de  hoizen  anders  dan  met  kirai ')  te  dekken  en  velerlei 
andere  zaken  meer  *).  Ook  is  het  den  Badoewi's  niet  geoorloofd 
te  gelgk  meer  dan  ééne  vrouw  te  huwen.  Is  één  der  echtge- 
nooten  gestorven  dan  moet  de  overlevende  drie  jaren  ongehuwd 
big  ven.  Echtscheidingen  zgn,  zoo  al  niet  onbekend,  ten  minste 
hoogst  zeldzaam. 

Intusschen  achten  de  Badoewi's  het  niet  noodig,  dat  de  strenge 
eisohen  van  hunnen  godsdienst  en  hunne  eigenaardige  gebruiken 
door  alle  leden  van  hunnen  stam  worden  in  acht  genomen.  Zg 
zgn  teyreden  wanneer  zg  slechts  door  een  kleine  kern  volko- 
men  zuiver  en  ongeschonden  bewaard  worden ,  en  gunnen  aan  de 
overigen  eene  veel  grootere  mate  van  vrijheid.  Hierop  berust  de 
onderscheiding  tusschen  de  djélëma  dalem  en  de  djélëma  loe- 
war,  d.  i.  de  binnen-  en  de  buitenmenschen.  De  eersten  mogen 
slechts  uit  veertig  gehuwde  mannen  met  hunne  huisgezinnen 
bestaan;  wordt  dit  aantal  overschreden,  dan  gaan  de  overigen 
over  tot  de  djélëma  loewar,  die  in  de  naburige  dorpen  gemengd 
onder  de  Mohammedaansche  bevolking  leven  en  de  voorschriften 
van  hunnen  godsdienst  slechts  behoeven  in  acht  te  nemen ,  voor 
zoover  de  omstandigheden  dit  gedoogen.De  djélëma'dalem  bewonen, 
volgens  de  laatste  berichten ,  de  kampongs  Tji  Beo,  Tji  Eertawana 
en  Tji  Samodor.  Men  kan  echter  niet  zeker  zijn  dat  dit  nog  heden 
het  geval  is ,  daar  verhuizingen  onder  de  Badoewi's  zeer  dikwijls 
voorkomen.  Eanèkes^  Bawajan,  Tji  Eesik,  in  vroegere  berich- 
ten als  woonplaatsen  dezer  lieden  voorkomende,  zgn  het  thans 
niet  meer;  andere  soms  als  zoodanig  vermelde  kampongs  zijn  het 
slechts  voor  zoover  ze  gedeeltelijk  door  djélëma  loewar  bewoond 
worden. 

In  de  kampongs  der  djélëma  dalem  zijn  alle  huizen  even  groot 
en  geheel  op  dezelfde  wijze  op  houten  stglen  eenige  voeten  boven 
den  grond  gebouwd,  terwijl  het  front  onveranderlgk  óf  naar  het 
noorden  óf  naar  het  zuiden  gericht  is.  De  woning  van  het  dorps- 

>)  DL  L  665. 

*)  In  de  opgaven  omtrent  hetgeen  boejoet  is  heerecht  YeelYencliil,YOoral, 
100  het  8ch|nt ,  omdat  eenige  BohrjjyerB  aan  sommige  verbodsbepalingen  eene 
te  wgde  strekking  geven. 


Digitized  by  VjOOQIC 


134 

hoofd,  Qirang  poeöen  geheeien,  staat  aan  het  zuidelijk  uiteinde 
der  kampong,  met  de  deur  naar  het  noorden,  en  heeft  de  balé, 
waar  de  kawaloe's  gevierd  worden,  recht  tegen  zich  over.  Be- 
noorden de  balé  is  een  loods ,  waar  al  de  vrouwen  van  het  dorp 
in  een  lesoeng  die  meer  dan  12  voet  lang  is,  gezamenlijk  de 
rijst  stampen.  In  de  buurt  dier  loods  vindt  men  al  de  rystschu- 
ren  in  een  groep  bgeen  staan.  Zij  zijn,  even  als  de  huizen,  met 
bgzondere  zorg  bewerkt. 

De  Girang  poeöen  wordt  voor  het  leven  gekozen;  daar  hg 
echter  gehuwd  moet  zijn  en  geen  tweede  huwelijk  mag  aangaan , 
verliest  hij  zgne  waardigheid  als  zijne  vrouw  sterft.  De  GKrang 
poeöen  van  Tji  Beo  sohgnt  de  voornaamste  en  eenigermate  het 
hoofd  der  geheele  gemeente  te  zijn.  Misschien  is  het  aan  hem 
alleen,  misschien  ook  aan  de  gezamenlijke  girang  poeöens  op- 
gedragen te  beslissen,  vrie,  als  het  getal  der  djélëma  dalem  te 
groot  wordt,  tot  de  djélëma  loewar  moet  overgaan.  Ook  in  de 
buitendorpen ^  ten  minste  in  een  achttal,  vindt  men  girang 
poeöens,  waarvan  stellig  gezegd  wordt,  dat  zg  aan  dien  van 
Tji  Beo  ondergeschikt  zijn.  In  de  binnendorpen  staat  een  tweede 
hoofd,  Girang  serat  genaamd  en  eveneens  door  de  bevolking 
gekozen ;  den  Girang  poeöen  ter  zgde;  hg  schgnt  vooral  belast 
te  zijn  met  zaken  waarbg  de  Badoewi's  met  de  buitenwereld 
in  aanraking  komen.  Als  de  derde  in  rang  wordt  de  oudste  in 
jaren ,  de  pangasoeh  kokolot ')  aangemerkt. 

De  Badoewi's  zgn  zeer  zindelgk  en  leiden  een  ingetogen  leven ; 
zg  kenmerken  zich  door  oprechtheid  en  goede  trouw,  begaan 
schier  nimmer  misdrgven,  brengen  hunne  landrenten  geregeld 
op,  en  zgn  voor  het  Gt)uvemement  de  gehoorzaamste  onderdanen  '). 

Yan  onzen  heerlgken  uitstap  in  het  gebergte  koeren  wg  terug 

*)  Van  kolot  ^  oud. 

3)  Ik  heb  in  deze  schets  zooveel  mogelgk  Eoorders  gevolgd;  want  zgne 
berichten  z|jn  de  nieuwste  en  wegens  zijne  bekendheid  met  de  Soendasche 
taal  en  den  geest  van  onderzoek  die  hem  bezielde,  het  best  te  vertrouwen. 
Maar  ongelukkig  zgn  ze  slechts  ontleend  aan  losse  aanteekeningen ,  na  zgn 
dood  in  zijne  papieren  gevonden,  en  die  dikwijls  maar  half  verstaanbaar  zgn, 
meer  aanvulling  en  verbetering  van  vroegere  berichten  dan  een  zelfstandig 
overzicht  bedoelen ,  en  de  tegenstrgdige  mededeelingen  die  hem  ter  oore  kwa- 
men onverzoend  naast  elkander  plaatsen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


135  J 

naar  Lebak,  om  yandaar  den  weg  oostwaarts  in  te  slaan  die 
naar  Sadjira  gaat.  Die  weg  is  niet  gemakkelijk:  hg  voert  over 
heuyelaohtig  terrein  met  vele  steile  hellingen;  hij  is  meestal  ook 
niet  fraai,  daar  hg  weinig  sporen  van  bevolking  toont  en  veelal 
door  kreupelhout  en  glagah  loopt.  Eene  uitzondering  maakt  ech- 
ter de  afstand  van  ongeveer  een  paal,  dien  men,  alvorens  kam- 
pong  Moentjang  te  bereiken,  aflegt  door  een  heerlgk  maagdelijk 
woud,  met  hoog  opgaand,  lommerrijk  geboomte,  verlevendigd 
door  het  liefelijk  gefluit  van  een  gevederden  zanger ').  Yervol- 
gens  doorwaadt  men  de  vrij  breede  Tji  Minjak,  een  tak  van  de 
Tji  Semoet,  en  ziet  aan  den  weg  de  gardoe  en  pasar  van  de 
kampong  Tji  Minjak,  die  zelve  in  een  niet  zeer  verwgderd  ver- 
schiet aan  onze  rechterhand  opdoemt.  Na  nu  nog  de  Tji  Laki, 
de  grensrivier  tusschen  de  districten  Lebak  en  Sadjira  ^  te  zijn 
overgestoken ,  heeft  men  nog  5  palen  af  te  leggen  om  de  gelgk- 
namige  aan  de  Tji  Bèrang  gelegen  hoofdplaats  van  het  laatste 
te  bereiken,  welker  verbinding  met  Djasinga  in  het  Buitenzorgsche 
wg  reeds  vroeger  leerden  kennen  *). 

Het  district  Sadjira,  vooral  het  gedeelte  dat  zich  zuidwaarts 
van  de  hoofdplaats  uitstrekt,  behoort  nog  tot  de  minst  bekende 
gedeelten  van  Banton.  Junghuhn  toekent  op  zijn  kaart  in  1855 
aan,  dat  het  met  bosschen  bedekt,  onbewoond  en  niet  nader  on- 
derzocht is,  en  daar  de  topographische  opneming  van  Java  eerst 
in  1878  tot  Banton  is  gevorderd'),  en  nog  tot geene  verbetering 
der  kaarten  geleid  heeft,  staat  onze  kennis  nog  ongeveer  op 
dezelfile  hoogte.  Wel  is  een  niet  onbelangrijk  deel  der  woeste 
gronden  van  Sadjira,  gelijk  ook,  ofschoon  in  veel  minder  mate, 
van  de  districten  Lebak,  Waroeng  Goenoeng  en  Parakan  Eoe- 
djang,   krachtens  de  agrarische  wet,  door  de  Regeering  in  erf- 


0  EocNTdors,  U.  824  (vgl.  345),  spreekt  slechts  van  „zangvogels^ ,  zonder 
de  soort  te  noemen;  maar  Junghuhn,  Java,  I.  532,  toekent  aan,  dat  hem 
geen  andere  zangvogel  op  Java  bekend  is  dan  de  manoek  kaso  of  tekoesan, 
die  OTer  het  gansohe  eiland  wordt  gevonden  en  dien  men  zonder  moeite ,  reeds 
by  den  eersten  slag  van  zgn  gezang  herkent.  Is  mijne  meening  juist,  dat 
ook  hier  aan  dien  bergzanger  moet  gedaoht  worden,  dan  moet  hij  niet  zoo 
uitaliiitend  tot  de  derde  zone  beperkt  zgn  als  Dl.  I.  235,  werd  gezegd. 

*)  Boven,  bL  100.  *)  Reg.  versl.  1878.  47. 


Digitized  by  VjOOQIC 


pacht  uitgegeven  en  vooral  met  koffie  beplant  ^),  maar  bij  gebrek  aan 
voldoende  kaarten  is  de  ligging  der  perceelen  niet  na  te  gaan.  Even- 
min is  de  plaats  nauwkeurig  te  bepalen  van  dein  1855  bekend  ge- 
worden warme  bron,  die  in  Sadjira  op  8  palen  afetands  van  de 
grens  van  Djasinga  en  op  eene  hoogte  van  1200  voet  in  een 
dicht  bosch  gevonden  wordt,  en  waarbij  de  heer  Motman,  ten 
gerieve  der  inlanders,  die  er  voor  de  genezing  van  sommige 
ziekten  veel  vertrouwen  in  stellen,  een  bamboezen  huisje  heeft 
laten  opslaan ').  Aan  natuurlijk  schoon  kan  het  deze  afdeeling 
niet  ontbreken;  zeker  is  het  althans  dat  men  er  op  menig  punt, 
bij  vrij  uitzicht,  een  prachtigen  blik  moet  hebben  op  den  oost- 
waarts zich  verheffenden  Salak ').  Wij  zullen  ons  echter  in  deze 
onbekende  gewesten ,  dewijl  ons  iedere  gids  daarvoor  ontbreekt,  niet 
wagen ,  maar  met  de  hoop  dat  de  uitbreiding  der  particuliere  land- 
bou w-ondernemingen  betere  resultaten  voor  de  productie  van  Banten 
zal  opleveren ,  dan  er  ooit  door  het  cultuurstelsel  verkregen  zgn , 
den  weg  van  de  vrg  onbeduidende  kampong  Sadjira  naar  Rang- 
kas Betoeng ,  de  hoofdplaats  van  het  Regentschap  Lebak ,  inslaan. 
Deze  weg  is  veel  afwisselender  en  aangenamer  dan  die  van 
Lebak  naar  Sadjira  en  voert  deels  langs  den  linker- ,  deels  langs 
den  rechteroever  van  de  Tji  Bèrang,  die  men  met  een  vlot  over- 
steekt ,  nu  eens  door  heerlgke  sawah's ,  dan  wéér  over  schuimende 
bergstroomen ,  en  gunt  hier  en  daar  een  blik  op  schilderachtig 
gelegen  kampongs.  Vooral  bij  den  post  Genteng,  omstreekt  1^  paal 
van  Rangkas  Betoeng,  ontrolt  zich,  op  een  verheffing  van  den  weg, 
eensklaps  een  prachtig  panorama  voor  onze  oogen.  Lachend  en 
vriendelijk  ligt  de  kampong  Genteng ,  omringd  door  groene  heuvels , 
aan  de  boorden  van  de  Tji  Bèrang,  en  aan  alle  zijden  rust  de 
blik  in  het  verschiet  op  de  schoone  lijnen  van  den  Doelang, 
den  Djasinga,  den  tweetoppigen  Endoed,  den  Boetak  en  de 
bergen  waarin  Lebak  verscholen  ligt  en  die  zich  hier  slechts  als 
lage  heuvelrijen  voordoen.  Om  dit  verheven  punt  te  bereiken, 
hebben    wij  echter  een  zeer  lastigen  en  oneffen  weg  moeten  af- 

>)  Reg.  versl.  1878,  Bp  WW.  2  en  Bgl.  P.  1. 

2)  N.  T.  T.  N.  I.  X.  462,  XI.  217. 

*)  Zie  b.  y.  pi.  XYI  in  het  plaatwerk  „Java"  van  Salm  en  GreiTe. 


Digitized  by  VjOOQIC 


137 

leggen,  die,  wegens  de  steile  hellingen,  voor  vervoer  per  as  ge- 
heel ongeschikt  is,  en  dit  ongemak  heeft  in  1874  tot  een  gedeeltelijke 
verlegging  van  den  weg  naar  meer  vlak  terrein  aanleiding  ge- 
geven ^),  waarbg  het  maar  te  hopen  is  dat  hij  niet  in  schoonheid 
verloren  heeft,  wat  hg  in  gemak  heeft  gewonnen.  Yan  den  post 
Clenteng  af  is  de  weg  vlak  en  effen,  maar  waterloos  en  verla- 
ten ,  totdat  wg  de  vrachtbare  vlakte  naderen  waarin ,  bij  de  samen- 
vloeiing van  de  Tji  Bèrang  met  de  Tji  Semoet ,  Rangkas  Betoeng 
met  sgn  lange  reeks  van  wgd  verspreide,  onder  het  groen  ver- 
scholen woningen,  zijn  keurig  onderhouden,  fraai  beplanten 
aloen-aloen  en  zgn  even  onbruikbaar  als  overbodig,  sedert  1875 
niet  meer  bezet')  fortje  gelegen  is. 

Yan  Rangkas  Betoeng  hebben  wg  slechts  vier  palen  af  te  leg- 
gen en  bg  Tji  Langkat,  waar  deze  weg  met  den  rechtstreeks 
van  Lebak  noordwaarts  voerenden  samenkomt,  met  de  veerpont 
de  Tji  Oedjoeng  over  te  gaan ,  om  Waroeng  Qt)enoeng  te  bereiken. 
Ook  deze  plaats  heeft  een  net  voorkomen  en  fraaie  omstreken 
met  schoone  gezichtspunten,  doch  wg  houden  er  ons  niet  op, 
gedreven  door  het  verlangen  om  eindelgk  ook  het  kleinste,  maar 
schoonste  der  Bantensche  regentschappen,  Pandeglang  of  het 
Midden-regentschap,  te  betreden.  In  dit  regentschap  verheft  zich 
de  bodem  der  residentie  in  den  Earang  en  den  Poelasari  tot  zgn 
grootste  hoogte  ') ,  terwijl  tusschen  den  noordwestelijken  voet 
van  den  Earang  en  het  Anjersche  gebergte  de  merkwaardige 
vlakte  gelegen  is  die  nog  den  naam  van  Dano  draagt,  omdat 
zg  eenmaal  een  uitgestrekt  meer  vormde,  dat  thans  ten  deele 
voor  de  cultuur  is  veroverd,  en  wat  het  overgebleven  deel  be- 
treft, eer  een  moeras  dan  een  meer  is  te  noemen  *).  Pandeglang 

>)  Reg.  ▼ersL  1875.  2.  «)  Zie  Eeg.  versl.  1876 ,  bl.  39. 

«)  Zie  DL  L  68,  71. 

*)  Junghahn,  Java.  II.  7.  Knssendrager,  Java.  14.  Roorda  y.  Eysinga  Ld. 
en  Yk.  II L  2.  280.  Yolgens  laatstgemelden  zgn  de  pogingen  tot  droogleg- 
ging in  1835  aangevangen  en  Btelde  men  zich  voor  800  jonken  voor  den 
rgstbonw  te  winnen,  waarvan  in  1886  werkelgk  131  jonken  verkregen  waren. 
Yolgens  Bnunund  (1841),  bL  691,  was  men  er  wel  in  geslaagd  het  niveau 
van  het  water  te  verlagen,  maar  was  de  eigenlgke  drooglegging  mislukt. 
Daar  het  mg  niet  blgkt  dat  de  pogingen  later  hervat  zgn,  geloof  ik  dat  wat 
DL  L  61 ,  over  de  droogmaking  van  duizenden  bouws  gezegd  is ,  zeer  over- 


Digitized  by  VjOOQIC 


138 

is  ook  het  eenige  der  Bantensche  regentschappen,  waarin  zich 
nog  de  Gouvemements-koffiecaltaar,  schoon  op  kleine  schaal, 
heeft  staandegehouden.  Over  het  algemeen  zijn  de  bodem  en 
de  maatschappelgke  toestand  van  Banten  zoo  ongeschikt  ge- 
bleken Yoor  de  Ch)aTernements -cultures ,  dat  zij  allen ,  met 
deze  uitzondering,  langzamerhand  zijn  ingetrokken.  In  Pan* 
deglang  werden  in  1877  nog  ruim  8500  pikols  koffie  aan  het 
Gouvernement  geleverd;  zg  waren  echter  gedeeltelijk  verkregen 
uit  zoogenaamde  merdika-tuinen ,  d.  i.  van  landen  aan  inlanders 
afgestaan  om  er  voor  eigen  rekening  koffie  te  telen  ^  die  echter 
tegen  de  bepaalde  prijzen  aan  het  Gouvernement  moet  worden 
geleverd.  Hier  in  Pandeglang  zijn  namelijk  van  de  nog  in  on- 
derhoud zijnde  koffiegronden  van  het  Gouvernement  omstreeks 
100  bouws  aan  drie  aanzienlijke  inlanders  afgestaan ,  onder  voor- 
waarde ,  dat  zg  gedurende  minstens  20  jaar  voor  de  koffiecultuur 
zullen  bestemd  blijven  '). 

De  hoofdplaats  Pandeglang  is  slechts  6^  paal  van  Waroeng 
Goenoeng  verwgderd.  De  weg  stijgt  aanhoudend  en  wint  gedurig 
in  schoonheid.  Pandeglang  zelf  is  gelegen  in  een  bekoorlijke 
omgeving,  aan  den  oostelijken  voet  van  den  Earang  en  omstreeks 
240  meters  boven  het  zeevlak.  Het  klimaat  is  er  koel  en  ge- 
zond, doch  de  nachten  zgn  dikwijls  koud.  Wat  aan  Pandeglang 
zekere  levendigheid  geeft,  is  de  samenkomst  op  dit  punt  van 
drie  groote  wegen,  die  het  noordwaarts  met  Serang,  westwaarts 
met  Tji  Bingin,  oostwaarts  met  Rangkas  Betoeng  verbinden. 

Gelijk  de  overige  afdeelingshoofdplaatsen  van  Banten  heeft, 
of  had  althans  tot  1876'),  ook  Pandeglang  een  fort,  —  een  her- 
innering aan  den  tijd  toen  Bantens  bevolking  als  bgzonder  ge- 
vaarlijk bekend  stond;  omdat  de  residentie  gedurig  verontrust 
werd    door    de  woelingen    der  hoofden    die  door   de   opheffing 

dreven  is  te  achten.  Had  men  bereikt  wat  men  zich  heeft  voorgesteld  dan 
zouden  werkelijk  omstreeks  3200  bouws  voor  den  rgstbouw  gewonnen  zgn, 
want  een  jonk  is  gelijk  vier  bouwB.  Zie  Dl.  I.  492. 

^}  De  lijdensgeschiedenis  der  Gbuvemements-cultures  in  Banten  is  kortelgk 
uiteengezet  Resumé.  180—226.  Wat  het  hier  gezegde  omtrent  den  tegenwoor- 
digen  toestand  der  koffiecultuur  in  Banten  betreft,  vergelgkè  men  bL  211 
ald.  met  Reg.  versL  1878,  bl.  182,  en  BgL  QQ.  bl.  2  en  8. 

')  In  dat  jaar  is  het  opgeheven.  Zie  Reg.  versL  1877 ,  bL  47. 


Digitized  by  VjOOQIC 


139 

van  het  Sultanaat  in  eer  en  aanzien  geleden  hadden.  Die  reden 
heeft  thans  opgehouden  te  bestaan.  De  Bantensche  bevolking  is 
niet  woeliger  dan  die  van  andere  residentiên ,  en  daar  die  forten 
geen  waarde  hebben  Yoor  de  defensie  ^  zijn  zg  sedert  1875  en  1876, 
met  uitzondering  van  die  te  Serang  en  Anjer ,  niet  meer  bezet.  Of  zg 
nu  ook  geslecht  zgn,  is  mij  niet  gebleken.  Om  een  inwendi- 
gen  ygand  in  bedwang  te  houden  was  overigens  het  fort  te  Pan- 
deglang  uitstekend  gelegen,  namelijk  op  eene  ten  zuiden  van 
het  dorp  vooruitspringende  hoogte ,  die  den  geheelen  omtrek  be- 
strgki  Het  uitzicht  van  dit  punt  is  bijzonder  schoon.  Naar  alle 
zgden  heefk  men  een  heerlijk  panorama  van  bergen  en  dalen, 
bosschen  en  bouwlanden,  en  de  horizon,  aan  de  westzijde  be- 
paald door  de  weinig  verwgderde  toppen  van  Karang  en  Poe- 
lasari,  wordt  aan  de  oostzijde  gevormd  door  de  Qt)enoeng  Sewoe 
van  Buitenzorg,  waarachter  men  echter  bij  helder  weder  ook 
de  grootsche  bjnen  van  het  Gedé-gebergte  kan  onderscheiden. 

Wij  slaan  van  Pandeglang  den  weg  noordwaarts  in ,  maar  vol- 
gen dien  niet  verder  dan  tot  het  3  palen  verwijderde  Tjadas  Sari,  en 
kiezen  vandaar  den  weg  westwaarts  naar  Anjer,  die  langs  den 
noordelijken  voet  van  den  Earang  voert.  Tot  dicht  aan  deDano 
genaderd,  gaan  wg  een  voetpad  op  dat  zich  door  het  kreupel- 
hout slingert,  om  de  districtshoofdplaats  Tji  Omas  of  Tjomaste 
bereiken.  Deze  ligt  aan  de  helling  van  den  berg  op  eene  hoogte 
van  ongeveer  400  meters ,  zoodat  men  er  de  vlakte  van  de  Dano 
aao  zgne  voeten  heeft.  De  moeite  wordt  beloond  door  het  heer- 
Igkst  vergezicht.  De  waterplas  glinstert  in  de  diepte  tusschen 
de  schakeeringen  van  de  donkere  wouden  en  het  zachte  groen 
der  sawahs,  die  door  beekjes  doorkronkeld  en  door  kleine  groep- 
jes woningen  afgewisseld  zijn.  Aan  de  andere  zijde  der  vlakte 
teekenen  zich  de  golvende  spitsen  der  dicht  begroeide  Anjersche 
bergen  aan  de  lucht '). 


")  Te  'fli  Omas  besohrgven  van  de  Velde  in  1838  en  Bnunnnd  in  1841  een 
bmtenverblgf  voor  den  Resident  van  Banten ,  gelegen  in  een  heerlgken  tuin 
en  met  een  open  koepel  of  pandopo  vóór  het  woonhnis,  vanwaar  men  dit 
Bchoone  panorama  kon  genieten.  Ik  vind  het  later  nergens  meer  vermeld ,  en 
twgfel  seer  of  het  nog  bestaat  Het  gemis  van  nienwe  naawkeorige  berichten 
over  Banten  doet  zich  bg  eiken  voetstap  gevoelen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


140 

Maar  er  ia  hier  meer  te  genieten.  Wij  dalen  af  in  de  vlakte 
om  den  heerlgken  tjoeroeg  (wateryal)  gade  te  slaan,  geyormd  door 
de  Tji  Betoeng,  de  beek  waardoor  zich  de  Dano  ontlast,  en  die 
ten  zaiden  van  A.njer  bij  Pasang  Tènang  in  zee  yali  Het  pnnt 
vanwaar  de  waterval  goed  kan  worden  gadegeslagen,  is  slechts 
met  veel  moeite  en  inspanning  te  bereiken,  maar  men  wordt 
rijkelijk  beloond  door  het  gezicht  der  twee  breede,  langs  schier 
loodrechte  rotswanden  ter  hoogte  van  40  voet  afrtortende  stralen , 
die  met  hnn  in  damp  verstuivend  water  een  vochtig  waas  ver- 
spreiden  over  het  donker  gebladerte  der  schoone  boomgroepen 
die  van  alle  zgden  het  prachtig  tooneel  omgeven '). 

Yan  Tji  Omas  gaan  wg  vervolgens  een  pad  op  dat  over  de 
westelijke  helling  van  den  Ejtrang  ligt  en  uitkomt  even  voorbg 
den  post  Pandat,  op  den  groeten  weg  die,  tusschen  Earang  en 
Poelasari  door,  van  Tji  Bingin  naar  Pandeglang  voert  Pandat 
is  weder  in  een  verrukkelgk  oord  gelegen.  De  postloods  is 
geplaatst  op  het  hoogste  deel  van  den  genoemden  weg,  den 
mg  die  den  Poelasari  met  den  Eokosan,  een  der  voorbergen 
van  den  Earang,  verbindt.  Die  Eokosan  met  zgn  veeltoppige, 
scherpgetande  kruin  ligt  ten  noordwesten  en  kan  den  meer  noord- 
noordwestwaarts  zich  verhefiPenden ,  veel  hoogeren  Asapan ,  die  ech- 
ter voor  den  Ejtrang  zelven  onderdoet,  slechts  gedeeltelgk  voor 
onzen  blik  bedekken.  Zuidwaarts  vertoont  zich  de  Poelasari  als 
een  regelmatige  kegel ,  die  zich  met  zachte  hellingen  tot  een  broeden 
voet  uitbreidt.  Wolken  omkransen  zijn  kruin  en  onttrekken  ons 
het  gezicht  der  rookkolommen  die  uit  zijn  nog  niet  geheel  uit- 
gedoofden  krater  opstggen. 

Yan  uit  Pandat  heeft  men  de  beste  gelegenheid  om  den  Poelasari 
te  bestggen,  een  tocht  die  niet  zonder  moeilijkheid  en  zelfs  niet 
zonder  gevaar  is,  maar  den  koenen  reiziger  door  een  grootsch 
schouwspel  beloont.  Het  pad  dat  zich  door  de  dichte,  donkere 
bosscben,  nu  langs  glibberige  hellingen,  dan  langs  gapende  af- 
gronden ,  naar  boven  slingert ,  biedt  ten  laatste  slechts  het  gezicht 


>)  De  waterval  is  afgebeeld  op  pL  XX  der  „Gezigten  uit  N.  I.''  vaa  vaa 
de  Yelde.  Hg  noemt  hem  Tjiroek-Betong,  ten  gevolge  eener  ongelukkige 
yerwarring  of  samensmelting  van  de  woorden  Tjoeroeg  en  TjL 


Digitized  by  VjOOQIC 


141 

op  Terdorde  bladeren  en  half  verkoolde,  met  asoh  en  modder 
bedekte  stammen  en  daarachter  dikke  rookkolommen,  die  met 
verbazende  kracht  opwaarts  dwarrelen.  Eindelgk  treedt  men  nit 
het  bosch  en  staat  aan  den  rand  van  den  krater.  Een  opeensta- 
peling Tan  lava-  en  traohietbrokken,  overdekt  met  witte  of  blauw- 
grgze  modder,  asch  en  glinsterende  zwavelkristallen,  vormt  een 
kom  van  geringe  diepte  en  omtrent  800  schreden  in  doorsnede, 
waarin  nit  een  negental  gaten  de  kokende  modder  en  zwavel 
met  sissend  gelaid  opborrelen ,  en  waar  men  in  den  omtrek  van  dien 
krater  een  stok  in  den  grond  steekt,  stijgt  overal  een  verstik- 
kende zwaveldamp  op. 

Op  het  pnnt  waar  men  aan  deze  zgde  den  kraterrand  bereikt , 
heeft  men  weinig  nitzicht,  daar  men  van  alle  kanten  door  woeste 
lavamassa's  is  ingesloten;  maar  aan  de  overzgde  heeft  zich  nit 
de  nitgeworpen  steenen  een  hoogte  van  omstreeks  honderd  voet 
boven  den  krater  opgebouwd.  Slechts  door  den  krater  heen  is 
zg  te  bereiken,  maar  de  broze  zwavelkorst,  prgkende  met  de 
levendigste  kleuren,  golft  als  een  pas  bevrozen  water  onder  uwe 
voeten  en  de  hitte  maakt  het  onmogelijk  een  oogenblik  stil  te 
staan.  Zonderling  dat,  op  slechts  een  paar  voet  afstands  van  een 
der  grootste  moddergaten,  een  bron  van  gskoud^  helder  water 
opwelt.  Hebt  gg  eindelijk  de  hoogte  aan  de  overzijde  bereikt, 
dan  ligt  een  chaos  van  lavablokken  en  verkoolde  boomen,  een 
vreeselgk  beeld  van  dood  en  verwoesting,  aan  uwe  voeten ;  maar 
ie  sterker  treft  daarnaast  het  krachtige  leven,  dat  de  heerlgke 
vegetatie  langs  de  hellingen  der  ona&ienbare  ravgnen  ten  toon 
spreidt;  of  dat  u  bekoorlgk  tegenlacht  van  de  vruchtbare  akkers 
en  tuinen,  bosscben  en  velden,  die  duizend  meters  beneden  u 
aan  den  voet  des  bergs  liggen  uitgebreid. 

Yan  Pandat  gaat  de  weg  verder  door  een  der  schoonste  val- 
leien van  Java.  Eerst  begint  de  Asapan  zich  vrger  aan  het  oog 
te  vertooneu;  terwgl  zg  aan  de  zuidzgde  door  den  Poelasari  en 
een  weinig  verder  door  den  Eju*ang  begrensd  wordt.  Door  de 
westelgke  opening  doemen  in  het  verre  verschiet  de  nederige 
kruinen  der  Buitenzorgsche  Goenong  Sewoe  op. 

Zoo  bereikt  men  allengs  den  post  Eadoe  Boembang,  waarbij 


Digitized  by  VjOOQIC 


142 

op  geringen  afstand  de  distriotshoofdplaats  Tji  Manoek  is  gele- 
gen. Die  plaats  was  eenmaal  in  het  bezit  eener  thee&briek^die 
met  de  geheele  tbeecultunr  in  Banten  is  te  niet  gegaan,  en  ook 
hare  ko£Sepakhuizen  bezitten  niet  meer  het  yroeger  gewicht. 
Ook  eene  andere  merkwaardigheid^  de  Waringin  Eoeroeng, 
een  boom  van  yerbazenden  omvang  en  bgzondere  heiligheid ,  die 
niet  Ter  van  Tji  Manoek  bg  de  kampong  Eadoe  Idjoe  aan  den 
weg  naar  Pandeglang  stond,  is  thans  verdwenen.  De  Resident 
Buyn  achtte  het  bestaan  van  dien  boom,  wegens  de  overleve- 
ring die  er  zich  aan  hechtte  dat  in  zijne  schaduw  het  groote 
verbond  was  gesloten  waarbg  de  Bantonners  den  Islam  als 
volksgodsdienst  aannamen,  eene  voortdurende  bedreiging  voor 
de  rust  der  residentie,  en  slaagde  er  in  hoofden  en  bevol- 
king te  bewegen,  om  op  den  Hden  en  15^^  Januari  1846, 
onder  feestelgke  plechtigheden,  zonder  de  tegenwoordigheid  van 
een  enkelen  Europeaan ^  zelven  den  boom  te  vellen,  die  een 
duizendtal  menschen  onder  zgne  schaduw  vereenigen  kon  en  de 
getuige  van  zoo  menige  samenspanning  tegen  het  Nederlandsche 
Gouveniement  was  geweest  ^).  De  te  Tji  Manoek  op  Gouvemements 
kosten  ingerichte  en  van  galerijen  en  vele  logeerkamers  voorziene 
pasanggrahan  zal  echter  nog  wel  in  stand  zgn  gehouden. 

Wanneer  wg  nu  nog  den  weg  van  Tji  Manoek  naar  Pande- 
glang, een  afstand  van  zeven  palen,  hebben  a^legd;  hebben  wg 
de  rondreis  om  den  Earang  volbracht  Yooial  op  dit  laatste  ge- 
deelte hebben  wg  gelegenheid  de  overeenkomst  van  dezen  berg 
met  den  Salak  op  te  merken.  Evenals  deze  is  hg  een  kegel  met 
zacht  a%looiende  hellingen,  evenals  deze  is  hg  door  een  ont- 
zettende kloof  tot  diep  in  zgne  ingewanden  opgesobeurd  en  ver- 
toont hij  in  verschillende  toppen  de  overbl^feelen  van  een  in- 
gestorten  kraterrand.  De  hoogte  van  den  berg  wordt  geschat  op 
1900  meters.  Yan  bestggingen  schijnt  niets  bekend  te  zgn;  maar 
men  verhaalt  dat  hoog  aan  zgne  hellingen  een  meertje  gelegen 
is,  waarin  een  zilverkleurig  vischje  leeft,  dat  zonder  eenige  vrees 
voedsel  uit  de  hand  des  bezoekers  komt  aannemen  en  door  den 
Soendanees  als  heilig  vereerd  wordt,  waarom  hg  deze  plek  met 

>)  T.  V.  N.  L,  1869,  L  166  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


143 

oSera  en  gebeden  nadert.  De  Poelasari  vertoont  zich  van  dit 
gedeelte  van  den  weg  gezien  geheel  anders  dan  te  Pandat  en 
mist  den  regeknatigen  kegelvorm,  daar  zgn  oostelgke  rug  veel 
hooger  is  en  minder  steil  afloopt  dan  de  westelijke  helling. 
Zgne  hoogte  boven  het  zeevlak  wordt  op  1275  meters  gesteld. 

Naar  het  volksgeloof  van  den  Bantonner  heeft  Hanoman,  in 
de  bekende  apengeetalte,  eenmaal  twee  groote  hoopen  zand  en 
steen  aangedragen,  om  daarmede  straat  Soenda  te  dempen,  doch 
ze  in  zgn  toorn,  omdat  hg  aan  de  aanwezigheid  der  eilanden 
Bakata,  Poelo  Besi  en  Dwars  in  den  weg  bespeurde,  dat  een 
andere  geest  hem  was  voorgeweest^  hier  ter  plaatse  neergesme- 
ten, waardoor  de  Ejtrang  en  Poelasari  ontstaan  zgn.  De  Earang 
was  toen  zoo  hoog,  dat  hij  tot  de  sterren  reikte.  Verontwaar- 
digd omdat  de  apen  van  die  omstandigheid  gebruik  maakten  om 
tot  de  sterren  op  te  klimmen  en  ze  te  verslinden ,  nam  de  vorst 
Loerah  Dalam  een  schaar  ^  waarmede  hg  een  groot  stuk  van 
den  berg  afknipte.  De  lagere  bergen  die  hem  omgeven,  werden 
hieruit  gevormd. 

Behalve  al  het  opgenoemde  is  er  in  de  omstreken  van  Pan- 
deglang  nog  veel  bezienswaardigs,  waaronder  de  warme  bad.en 
van  Tji  Panas  en  het  drie  uren  vandaar  gelegen  zwavelbad 
Tji  Biok  verdienen  genoemd  te  worden. 

Yan  Pandeglang  tot  Serang  bedraagt  de  afstand  14(  paal.  De 
weg  loopt  over  Tjadas  Sari,  de  districtshoofdplaats  Baroes  en  Tji 
Lin^'ing.  Hg  voert  door  eene  schoone  met  rijstvelden  bebouwde 
vlakte,  maar  kan  ons  weinig  meer  boeien  na  de  aangrijpende 
tooneelen  die  zich  voor  ons  ontrold  hebben.  Te  Serang  terug- 
gekeerd, hebben  wg  onze  rondreis  door  Banton  volbracht. 


VIERDE  HOOFDSTUK. 


Srawang. 

De   tegenwoordige   administratieve   indeeling  van  het  eiland 
Java  heeft  de  spwen  der  geschiedenis  niet  uitgewischt;  de  sa- 


Digitized  by  VjOOQIC 


144 

meovoeging  en  soheiding  der  meeste  grootere  en  kleinere  groe* 
pen  heeft  een  historisoben  grondslag.  Bg  Era  wang  wordt  deze  echter 
geheel  gemist.  Geen  ander  gewest  heeft  zoovele  willekenrige 
veranderingen  zijner  grenzen  aanschouwd,  vereenigt  in  zich  zulke 
aan  elkander  vreemde  bestanddeelen.  In  het  historisch  gedeelte 
van  dit  werk  zijn  de  lotgevallen  die  het  ondergaan  heeft  tot  aan 
de  reorganisatie  der  residentiën  door  Commissarissen  Gteneraal 
beschreven  ').  Bij  hun  besluit  van  20  Juli  1818  ^)  werd  bepaald, 
dat  de  benedenlanden  van  Erawang  tusschen  de  Tji  Taroem  en 
de  Tji  Manoek  eene  afeonderlgke  residentie,  residentie  Erawang 
genoemd,  zouden  vormen,  maar  dat  de  bovenlandsche  districten 
Gttndasoeli,  Tji  Noesa  ^)  en  Wanajasa  deel  van  de  Preanger 
Regentschappen  zouden  blgven  uitmaken.  Yolgens  deze  bepaling 
bestond  dus  de  residentie  uit  het  tegenwoordige  regentschap 
Erawang,  met  uitzondering  van  het  district  Wanajasa,  en  uit 
de  uitgestrekte  particuliere  landen  van  Tji  Asem,  Pamanoekan, 
Eandang  Auer  en  Indramajoe  West,  verkocht  tijdens  het  En- 
gelsche  tusschenbestuur  ^),  en  de  geheele  ruimte  tusschen  de 
rivieren  Tji  Lamaja  *)  en  Tji  Manoek  beslaande.   Doch  reeds  in 

»)  DL  IL,  bL  886  t.,  861,  378,  898—395,  418,  580  y.,  595,  615. 

«)  Stbl.  n«  58. 

>)  Tji  Noesa  was  destgds  het  noordelgk  deel  van  het  tegenwoordige  district 
Gandasoeli,  regentschap  Bandong.  Zie  de  kaart  van  Baffles  en  vergelgk  die 
Tan  yan  de  Yelde. 

*)  Zie  T.  V.  N.  L,  II.  116,  117. 

*)  Sedert  het  eerste  deel  van  dit  werk  in  het  licht  verscheen ,  heeft  de  to- 
pographische  kaart  van  Krawang,  in  1877  uitgegeyen,  ons  eindelgk  de  ri- 
yieren  desser  residentie,  waaromtrent  ik  bg  de  samenstelling  yan  dat  deel, 
blgkens  bL  88  noot ,  zeer  in  het  onzekere  yerkeerde ,  naawkenriger  leeren  ken- 
nen. Ten  opzichte  der  Tji  Lamiga  wordt  daardoor  de  kaart  in  den  Atlas  yan 
N.  I.  schier  geheel  in  het  gel|jk  gesteld.  Zg  ontspringt  op  den  Boerangrang, 
doorsngdt  de  geheele  residentie  yan  zuid  tot  noord  en  scheidt  het  land  Iji 
Asem  van  de  districten  Wanigasa,  Sindang  Kasih  en  Adiarsa.  De  noord- 
westwaartsche  ombuiging  en  gedeeltelgke  ontlasting  door  de  Tji  Peraga  op 
de  kaart  yan  Junghnhn  (door  de  Hollander  Ld.  en  Yk.  I.  262  geyolgd)  heb- 
ben geen  plaats.  De  mondingen  yan  l^i  Peraga  en  Tji  Lam%ja  liggen  yeel 
yerder  oostwaarts  dan  bg  Junghnhn,  nagenoeg  ter  plaatse  waar  zg  in  den 
Atlas  yan  Ned.  Indië  zgn  geteekend,  en  er  bestaat  tusschen  de  beide  riyieren 
yolstrekt  geen  yerbinding.  Maar  toch  dwaalt  de  kaart  yan  Junghnhn  yeel 
minder  yan  de  waarheid  af  dan  de  door  mg  in  DL  I  geyolgde  kaarten  yan 
yan  de  Yelde  en  Ie  Glercq,  die  de  uitwatering  yan  de  1^'i  Lamiga  selfli 
ten  westen   yan   den  hoek  yan  Sedan  plaatsen.   De  kaart  ia  den  Atlas  yan 


Digitized  by  VjOOQIC 


145 

1823  ontnDg  Krawang  eene  geheel  andere  gedaante:  Eandang 
Hawor  en  Indramajoe  West  werden  bg  Tjeribon  gevoegd,  waai^- 
door  ook  deze  residentie  een  aanhangsel  van  particuliere  landen 
kre^i  en  de  Tji  Séwoe,  verder  znidwaarts  de  Eüli  Tjoepoe- 
negara,  de  grens  tnsschen  Erawang  en  Tjeribon  werd  ^}.  Te  ge- 
Igker  tgd  ontving  Erawang  vergoeding  voor  hetgeen  het  verloor , 
door  de  toevoeging  der  zoogenaamde  Tegalwaroesche  landen 
tnsschen  de  Tji  Taroem  en  de  Tji  Beet,  die  vroeger  tot  Buiten- 
zorg  behoorden^).  In  1826  werd  door  den  Commissaris-Generaal 
du  Bus^  als  bezuinigingsmaatregel,  de  geheele  residentie  Era  wang 
bg  Bnitenzorg  gevoegd,  in  dier  voege  dat  zij,  onder  den  resi- 
dent van  Bnitenzorg,  door  een  assistent-resident  zou  bestuurd 
worden ,  bij  wiens  ressort  nu  ook  het  district  Wanajasa  weder  ge- 
voegd werd ').  Maar  nog  in  hetzelfde  jaar  ging  de  Commissaris- 
Generaal  *  verder  en  vereenigde  zoowel  Bnitenzorg  als  Era  wang 
als  assistent-residentiën  met  de  residentie  Batavia  *).  Die  ver- 
eeniging  is  echter  kort  van  duur  geweest.  Door  eene  bepaling 
in  het  besluit  van  16  Augustus  1828,  dat  de  assistent-resident 
van  Bnitenzorg  en  Erawang,  of  zoodanige  ambtenaren  als  later 
onder  eene  andere  benaming  met  het  bestuur  aldaar  mochten  belast 
worden,  rechtstreeks  met  den  Gouverneur-Generaal  en  de  Hoofden 

Ned.  Indiê,  ook  op  de  kaart  van  Jaya  van  Semé  gevolgd,  zou  vrij  onbens- 
pelgk  zgn,  indien  maar  die  tamelgk  groote,  doch  namelooze rivier  die  ongeveer 
in  het  midden  tnsBchen  den  hoek  van  Sedari  en  den  mond  der  Tji  Peraga 
in  zee  valt,  geheel  was  vreggelaten.  Zg  schgnt  uit  de  verkeerde  teekening 
van  de  Tji  Lamaja  op  vroegere  kaarten  ontstaan  te  zgn.  Op  de  topographi- 
8che  kaart  is  niets  daarvan  te  vinden. 

>)  Ook  hier  vfordt  de  kaart  in  den  Atlas  van  Ned.  Indiê,  tegenover  die 
van  Jusghnhn,  door  de  topographische  kaart  in  't  gelijk  gesteld.  Eerst  zg 
opgemerkt,  dat  men,  in  plaats  van  Tji  Ponegara,  volgens  de  topogr.  kaart. 
Kali  l^oepoenegara  schreven  moet;  vervolgens  dat  de  Kali  Tjoepoenegara 
dezelfde  is  als  de  Tji  Pamanoekan,  die  de  oostelgke  grens  van  Erawang 
tegen  de  Preanger  en  Tjeribon  vormt,  tot  zg  zich,  op  6<>  24'  Z.B.,  nabg  de 
grens  tassohen  de  districten  Pagadèn  en  Pamanoekan ,  een  weinig  noord  west- 
waarts wendt,  om  langs  de  hoofdplaats  van  het  laatstgenoemde  in  zee  te 
stroomen;  en  eindelgk,  dat  de  Kali  Séwoe  slechts  een  kustrivier  is,  die  niet 
met  de  Ijoepoenegara  samenhangt  en  eerst  van  6^  18'  Z.B.  af  de  grensrivier 
wordt,  om  dit  tot  aan  haren  mond  te  blijven.  Hiernaar  is  andermaal  D.  I ,  bl. 
83,  te  verbeteren. 

>)  Staatsbh  1823,  n<>.  42.  Vgl.  boven,  bl.  95. 

>)  Staatsbl.  1826,  n*.  24  en  31.  *)  Staatsbl.  1826,  n«.  f 

m. 


DigitJzed  by  VjOOQ IC 


146 

der  Departementen  zouden  oorrespondeeren ') ,  werd  de  zel&tan- 
digheid  der  beide  afdeelingen  feitelijk  hersteld.  Sedert  sgn  de 
ambtenaren  met  het  bestnur  over  Erawang  belast  als  op  noh 
zelf  staande  assistent-residenten  beschouwd  *)^  ofschoon  sommigen 
bij  uitzondering  ook  wel  eens  den  titel  van  resident  hebben  ge- 
voerd'), totdat,  bij  een  ordonnantie  van  20  Januari  1866  ^),  die 
met  1  Jan.  1867  in  werking  is  getreden,  de  titel  van  resident 
gelgkelijk  aan  alle  hoofden  van  gewestelijk  bestuur  op  Java 
is  toegekend.  Inmiddels  is  in  1833  het  district  Wanajasa  nog 
eens  weder  van  Erawang  afgenomen  ').  Later  is  het  er  echter 
op  nieuw  mede  vereenigd  ');  doch  van  de  beschikking  waarbg 
dit  heeft  plaats  gehad,  heb  ik  geen  spoor  in  het  Staatsblad  kun- 
nen vinden. 

Na  al  deze  verschillende  wisselingen  bestaat  derhalve  Erawang 
thans  uit  tweebreede  strooken  van  particuliere  landen,  de  Tegal- 
waroesche  landen  in  het  zuidwesten  en  de  landen  van  Tji  Asem 
en  Pamanoekan  in  het  oosten,  van  elkander  gescheiden  door  één 
enkel  zeer  uitgestrekt  regentschap.  Era  wang  genaamd,  ofschoon 
de  hoofdplaats  Poerwakarta  heet,  en  uit  de  districten  Tjabang 
Boengin,  Adiarsa,  Erawang,  Sindang  Easih  en  Wanajasa  samen- 


Nog  altijd  echter  wordt  Erawang,  even  als  Banjoewangi,  blg- 
kens  de  regeling  der  inkomsten  van  den  resident  ^),  als  een 
residentie  van  minderen  rang  beschouwd.  Wat  is  daarvan 
de  reden? 

In  uitgestrektheid  staat  Erawang  bg  de  overige  residentiën 
van  West- Java  achter,  maar  overtreft  het  daarentegen  acht  der 
residentiën  van  Midden-  en  Oost-Java.  Hierin  kan  dus  de  reden 
niet  gelegen  zijn.  Maar  met  uitzondering  van  Banjoewangi  heeft 
Erawang  van  alle  residentiën  het  kleinste  bevolkingscijfer  en  de 
geringste  bevolkingsdichtheid.  En  dan  nog  is  het  meerendeel  dier 


O  StaatabL  n^.  59,  2^  1.  >)  Zie  boven,  bL  62. 

»)  Zie  Bgdr.  t.  d.  T.  L.  en  Vk.  v.  N.  Ind. ,  3«  Volgr.  UI,  bl.  125. 

*)  StaatsbL  n^  5.  ^)  Staatsbl.  n^  41. 

•)  Zooals  b.  y.  officieel  blgkt  uit  den  Staat,  gevoegd  by  StaatsbL  1874,  n^.  73. 

7)  StaatBbl.  1866,  n<».  66. 


Digitized  by  VjOOQIC 


147 

boYolkimg  geveetigd  op  de  particuliere  landen  '),  met  welke  de 
resident  reel  minder  bemoeiingen  heeft,  omdat  daar  de  landelgke 
inkomsten  door  de  landheeren  ten  eigen  bate  geheven,  de  heere- 
diensten aan  de  landheeren  bewezen  en  door  hen  geregeld,  en 
de  inlandsche  hoofden  door  de  landheeren  benoemd  onbezoldigd 
worden,  zoodat  voor  den  resident  niet  veel  meer  dan  een  alge- 
meen toezicht  overblijft*).  Een  groot  gedeelte  der  residentie  is 
onbewoond  en  onbewoonbaar,  daar  ze  nit  moerassen  en  bosschen 
bestaat.  Het  geheele  district  Tjabang  Boengien  is,  met  uitzondering 
eener  smalle  strook  langs  de  Tji  Taroem ,  geheel  ongeschikt  voor 
den  landbouw,  daar  de  gronden  ziltig  zijn  en  het  zeewater  bg 
springvloed  tot  diep  in  het  land  dringt.  Pakies,  de  meest  be- 
kende plaats  in  dat  district  ^  aan  het  strand  gelegen  ter  plaatse 
waar  twee  kleine  oostelijke  mondingstakken  van  de  Tji  Taroem , 
Soengei  Gttlian  en  Soengei  Mérah,  na  zich  vereenigd  te  hebben, 
onder  den  naam  van  Kali  Pakies  in  zee  uitwateren ,  was  vroeger 
bekend  om  zijne  uitgestrekte  zoutpannen,  die  eenmaal  genoeg 
opleverden  om  in  de  behoeften  van  Batavia  en. zijne  Ommelan- 
den te  voorzien;  maar  heeft,  sedert  de  aanmaak  van  zout  tot 
Madoera  beperkt  werd^  zijne  vroegere  beteekenis  verloren.  Yan 
de  geheele  kuststrook  ten  noorden  van  den  weg  die  van  Patjing 
over  Randoe  en  Tampoeran  naar  Tji  Lamaja  voert,  en  behalve 
het  distrikt  Tjaboeng  Boengien  ook  nog  een  belangrijk  ge- 
deelte van  de  dbtrikten  Erawang  en  Adiarsa  bevat,  kan  men 
naar  waarheid  zeggen,  dat  zij  het  grootste  gedeelte  van  het  jaar 
onder  water  staat  en  slechts  na  langdurige  droogte  toegankelijk 
is.  De  lage  landen  van  Iji  Asem  en  Pamanoekan  deelen  natuur- 
Igk  in  deze  ongunstige  voorwaarden,  maar  maken  slechts  een 
betrekkelgk  klein  deel  dier  uitgestrekte  landgoederen  uit. 
De  bosschen,  die  hier,  gelgk  over  geheel  Java,  als  op  woeste 


O  Volgens  het  Reg.  Yeral.  over  1873  bedroeg  de  bevolking  van  Krawang 
op  het  einde  van  het  afgeloopen  jaar  241,393,  terwijl,  volgens  bladz.  228 
van  het  Verslag,  de  bevolking  der  particuliere  landen  146,205  zielen  bedroeg, 
soodat  slechts  95,088  voor  het  Gou  vernemen  ts-gebied  overbleven. 

^  Een  duidelgk  overzicht  van  de  rechten  door  de  landheeren ,  de  opgezetenen 
en  den  Staat  op  de  particuliere  landen  geoefend,  geeft  de  Louter,  Handleiding, 
2*  druk.  357  vv. 

10' 


Digitized  by  VjOOQIC 


148 

gronden  voorkomende  j  domein  der  Begeering  zijn ,  hebben  in  de 
Gouvernementslanden  van  Erawang  een  groote  uitgebreidheid;  maar 
het  zijn  meest  zoogenaamde  wildhout-bosschen ,  onder  welken  naam 
alle  bosschen  van  welken  aard  ook  begrepen  worden ,  die  niet  ge- 
heel of  grootendeels  uit  djati-boomen  bestaan.  De  djati-bosschen 
bezitten  verreweg  de  grootste  waarde,  en  daarom  is  hun  onder- 
houd en  exploitatie  in  de  verordeningen  omtrent  het  boschwezen 
met  bijzondere  zorg  geregeld.  Geheel  worden  ook  de  djati-bosschen 
in  Erawang  niet  gemist;  maar  men  vindt  ze  alleen  in  de  hoogere 
en  drogere  streken.  In  1866  zijn  door  de  Begeering  in  de  districten 
Sindang  Easih  en  Adiarsa  onderscheidene  perceelen  voor  geregelde 
exploitatie  aangewezen^  en  met  de  djati-bosschen  in  Tjeribon  en  de 
Preanger  voorkomende  tot  een  afzonderlgk  boschdistrict  vereenigd  ^). 
Maar  ook  van  de  wildhoutbosschen  in  Era  wang  zijn  een  groot  aantal 
afgebakend,  gemeten,  in  kaart  gebracht  en  onder  het  beheer  der 
ambtenaren  van  het  boschwezen  gesteld.  Beeds  in  1871  is  dat 
geschied  voor  52  boscbperceelen  in  de  districten  Tjabang  Boe- 
ngien,  Erawang  en  Adiarsa,  terwijl  in  1878  nog  drie  wildhoutbos- 
schen in  Adiarsa  en  een  in  Wanajasa  daaraan  zijn  toegevoegd ').  Ook 
in  de  particuliere  landen  van  Erawang  komen  zoowel  djati-  als  wild- 
houtbosschen voor,  maar  zij  behooren,  gelijk  overal  op  die  soort 
van  landerijen^  aan  den  landheer,  die  alleen  van  het  hout  dat 
hij  uitvoert,  eene  recognitie  aan  het  Gouvernement  betaalt. 

De  betrekkelijk  geringe  beteekenis  van  Erawang  is  ook  oor- 
zaak, dat  de  groote  postweg  niet  over  deze  residentie,  maar  om 
hare  zuidgrens  heen  door  Tji  Andjoer,  Bandong  en  Soemedang 
naar  Tjeribon  loopt  En  dit  is  dan  weder  eene  reden,  waarom  zij 
minder  dan  andere  residentiën  bereisd  wordt  en  bekend  is.  Ech- 
ter heeft  zij  rechtstreeks  gemeenschap  met  Batavia  langs  den 
ouden  Erawangschen  weg,  die  als  zijtak  van  den  groeten  post- 
weg te  beschouwen  is,  en  dien  wij  in  het  tweede  hoofdstuk  tot 
aan  de  Tji  Taroem,  op  dat  punt  de  grensrivier,  hebben  leeren 

»)  Staatsbl.  1866,  n».  77. 

3)  Staatsbl.  1871  n^.  168,  1878  n».  42.  Vgl.  over  de  djati-bosschen  D.  I, 
bL  148,  en  over  het  beheer  en  de  exploitatie  der  bosschen  de  ordonnantie  van 
14  April,  1874  (Stbl.  n».  llOj,  of  het  uitstekend  overzicht  by  de  Louter,  Hand- 
leiding, 410  vv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


149 

kennen  *).  Wij  zullen  nu ,  om  met  de  natuurtooneelen  en  andere 
merkwaardigheden  die  Erawang  aanbiedt ,  nader  bekend  te  wor- 
den, dien  wegen  zgne  voornaamste  Tertakkingen  door  deze  resi- 
dentie Yolgen. 

Na  de  Tji  Taroem  met  de  veerpont  te  zijn  overgestoken ,  zetten 
wg  voet  aan  wal  te  Tandjoeng  Poera,  een  punt  dat  in  den 
tijd  der  Compagnie  bekend  was  door  de  veldscbans,  daar  opge- 
worpen om  de  grenzen  van  Batavia  te  dekken  ').  Deze  is  eebter 
in  1810  geslecht'],  en  daar  hier  niets  bijzonders  meer  valt  op 
te  merken ,  zetten  wij  dadelijk  de  reis  voort  naar  de  slechts  3^  paal 
verder  gelegen  voormalige  hoofdplaats  der  residentie ,  die  den  naam 
Erawang  met  haar  gemeen  heeft.  De  weg  derwaarts  loopt  langs 
de  Tji  Taroem,  zonder  echter  hare  kronkelingen  te  volgen.  Te 
Erawang  zijn  eenige  Chineesche  handelaars  gevestigd;  overigens 
heeft  het  plaatsje  zgne  beteekenis  grootendeels  verloren^  sedert 
de  zetel  des  bestuurs  naar  Poerwakarta  is  overgebracht.  Doch 
alvorens  den  groeten  weg  te  vervolgen,  willen  wij  vanhier  een 
uitstap  doen  naar  de  Tegalwaroesche  landen.  Yan  Era  wang  gaat 
een  zijtak  van  den  weg,  de  Tji  Taroem  snijdende,  zuidwaarts, 
naar  het  slechts  twee  palen  verwijderde  Teloek  Djambi,  de 
hoofdplaats  van  het  tot  die  landen  behoorende  district  Soema- 
dangan.  Dit  district  vormt  het  noordelijk,  gelgk  Tji  Ampel  het 
oostelijk ,  Tegal  Waroe  het  westelijk  en  Eandang  Sapi  het  zuide- 
lijk deel  dier  uitgestrekte  landen,  die  thans  allen  te  zamen  aan 
den  Chinees  Tjoe  Tek  Hai  behooren,  of  althans  te  zijnen  name 
staan.  In  de  omstreken  van  Teloek  Djambi  is  het  terrein  vlak. 
De  plaats  ligt  te  midden  van  uitgestrekte  suikervelden,  die  weder 
door  sawahs  omringd  zijn ,  en  heeft  op  eenigen  afstand  ten  westen 
de  rawa  Tji  Salak. 

Van  Teloek  Djambi  gaan  twee,  niet  altijd  of  overal  voor  rijtuig 
bruikbare  wegen  uit,  de  eene  zuid  westwaarts  naar  Tegal  Waroe,  de 
andere  zuidoostwaarts  naar  Tji  Ampel,  de  hoofdplaatsen  der  gelijk- 
namige districten.  Het  terrein  begint  zuidwaarts  van  Teloek  Djambi 


»)  Boven,  blz.  67. 

*)  Dl.  U,  898,  475;  vgl.  Batavia  in  deszelfs  gelegenheid,  I.  12. 

»)  T.  v.  N.  L  n,  1.  439. 


Digitized  by  VjOOQIC 


•  150 

allengs  te  rijzen  en  stijgt  in  den  bergrug  die  het  geheele  gebied  der 
Tegalwaroesche  landen  bijna  in  rechte  lijn  van  het  westen  naar  bet 
oosten  doorsnijdt ,  schier  geheel  met  bosch  en  alang-alang  bedekt 
is  en  ten  zuiden  van  Tji  Ampel  in  den  Pasir  Benteng  eindigt, 
tot  eene  hoogte  van  600  k  800  voet.  Na  van  Teloek  Djambi  in 
de  richting  van  Tegal  Waroe  16^  paal  afgelegd  en  den  Goenoeng 
Goeha  of  Grotberg,  in  wiens  holen  vogelnestjes  worden  ingeza- 
meld, aan  de  rechterhand  te  hebben  laten  liggen ,  bereikt  men 
Pangkalan  aan  de  Tji  Beet.  Van  hier  tot  Tegal  Waroe,  een 
afstand  van  4^  paal,  loopt  de  weg  door  eene  waterrijke  en 
vruchtbare ,  met  sawahs  bedekte  vlakte ,  die  echter  door  de  heuvelrij 
Pasir  Tji  Salak  doorsneden  wordt.  Van  Tegal  Waroe  loopt  een 
weg  noordwestwaarts ,  langs  den  noordervoet  der  genoemde  heu- 
velen, naar  de  Tji  Beet,  en  kruist  die  rivier  op  het  punt  harer 
yereeniging  met  de  Tji  Omas,  welke  zijtak  vanhieraf  zuidwaarts 
de  taak  van  haar  overneemt  om  de  grens  der  Tegalwaroesche 
landen  te  bepalen.  Gemelde  weg  gaat  naar  Tji  Baroesa  en  is 
dezelfde  waarvan  reeds  vroeger  in  de  beschrijving  der  afdeeling 
Buitenzorg  zelve  sprake  was  ^).  Een  ander  pad  gaat  van  Tegal 
Waroe  znidwestwaarts  naar  de  districtshoofdplaats  Eandang  Sapi , 
die  in  het  dal  der  Tji  Taroem  zelve  te  midden  van  bosschen  en 
sawahs  gelegen  is.  Dit  pad  slingert  zich  door  de  uitloopers  en 
voorbergen  van  het  gebergte  Dendeng  Hari  ^),  die  bijna  het  geheele 
district  Eandang  Sapi  en  het  zuidelijk  deel  van  het  district  Tegal 
Waroe  bedekken ,  en  waarin  hier  en  daar  kleine  kofiBetuinen  zyn 
aangelegd.  Dit  gebergte  bereikt  zijn  grootste  hoogte  in  den  Goe- 
nong  Sangga  Boewana  op  de  zuidgrens  van  Tegal  Waroe,  waar 
het  tot  nagenoeg  1300  meters  omhoog  stijgt. 

De  weg  van  Teloek  Djambi  naar  Tji  Ampel  volgt  in  het  al- 
gemeen den  linkeroever  der  Tji  Taroem ,  in  welker  dal  laatstge- 
noemde plaats  op  10  palen  afstands  van  eerstgenoemde  gelegen 
is.  Een  paar  palen  ten  zuiden  van  deze  plaats  ligt ,  aan  de  noor- 


1)  Boven  bl.  95.  Op  de  topographische  kaart  van  Krawang  is  ook  een  andere 
weg  naar  het  Buitenzorgsche  geteekend ,  die  van  Tegal  Waroe  langs  de  Koid- 
zyde  van  den  Pasir  Tji  Salak  loopt  en  de  Tji  Omas  sngdt. 

«)  Zie  Dl.  I.  bl.  75. 


Digitized  by  VjOOQIC 


151 

delijke  helling  yan  den  Pasir  Benteng,  op  6  &  8  palen  van  zijn 
kam ,  eene  warme  jodium-houdende  bron.  Zg  welt  op  in  een  der 
ravgnen  die  in  dit  sterk  geaccidenteerd  terrein  door  het  regen- 
water  zijn  uitgespoeld,  en  het  opgevangen  vocht  aan  de  Tji 
Taroem  toevoeren.  De  bodem  bestaat  hier  uit  het  diluvium, 
afkomstig  van  het  trachietische  Dendeng  Hari-gebergte  ^  en  on- 
middellijk rustende  op  tertiaire  klei.  Het  water  der  bron  smaakt 
zeer  zout  en  riekt  sterk  naar  zwavel waterstofgas^  welke  reuk 
zich  mededeelt  aan  den  onmiddellijken  omtrek,  die  met  de  ba- 
loentas ')  en  andere  aan  het  zeestrand  eigene  planten  bedekt 
is,  ofschoon  die  op  eenigszins  grooteren  afstand  nergens  in  deze 
streek  voorkomen.  De  inlanders  zullen  deze  plaats  nimmer  vrg- 
willig  bezoeken:  deels  uit  vrees  voor  de  wilde  dieren,  tijgers 
en  rhinocerossen,  wier  sporen  hier  veelvuldig  worden  waarge- 
nomen; maar  vooral  omdat  zij  zulk  een  pengasinan  (ziltige  plek) 
als  een  verblijf  van  booze  geesten  wantrouwen.  Volgens  het  on- 
derzoek van  den  heer  Altheer  staat  hetjodium-gehalte  dezer  bron 
geheel  gelijk  met  dat  der  wateren  van  Gebangan  en  Asinan  *), 
doch  is  zij  veel  rgker  aan  zouten^  vooral  aan  keukenzout^  zoodat 
in  verhouding  tot  de  zoutmassa  het  jodium-gehalte  natuurlijk  veel 
geringer  is.  Hij  acht  deze  bron  zoowel  om  hare  geneeskracht  als 
om  hare  waarde  voor  de  industrie  van  het  grootste  gewicht.  In 
het  eerste  opzicht  staat  zg  niet  achter  bij  het  Gebangan-water , 
en  hij  berekent  dat  zg  jaarlijks  1600  kilogrammen  jodium  en 
meer  dan  600,000  kilogrammen  keukenzout  zou  kunnen  opleve- 
ren. Bij  de  overweging  der  vraag,  in  hoeverre  het  mogelijk  zou 
zgn  de  binnenlanden  van  Java  door  de  exploitatie  der  aanwezige 
zoutbronnen  van  het  noodige  zout  te  voorzien,  komt  natuurlijk 
deze  bron  bgzonder  in  aanmerking.  Indien  echter  die  exploitatie 
moest  plaats  hebben  door  verdamping  boven  vuur^  zou  daarvan 
eene  groote  verwoesting  in  de  naburige  bosschen  te  vreezen  zijn  '). 
Wg  verlaten  thans  de  Tegalwaroesche  landen,  om  den  weg 
van  Erawang  naar  Poerwakarta  te  volgen.  Deze  voert  eerst  door 
den   broeden   zoom   van   sawahs  langs  den  rechteroever  der  Tji 

>)  Oomyxa  Indioa.  ^  Zie  Dl.  L  132. 

»)  N.  T.  Y.  N.  I.  X.  387,  XXYL  401. 


Digitized  by  VjOOQIC 


152 

Taroem^  weldra  afgewisseld  door  bosschen  waarin  ook  eenige 
aanplant  van  djatihout  gevonden  wordt,  en  vervolgens  langs  de 
voormalige  kaneeltuinen  van  GKntoeng  en  Tamblang^),  die,  in 
dienst  van  het  Gouvernement  aangelegd,  later,  eerst  in  buur  en 
in  1874  in  erfpacht,  aan  particulieren  zijn  afgestaan,  maar,  omdat 
de  ondernemer  in  gebreke  bleef  de  verschuldigde  pacht  te  beta- 
len en  geen  andere  gegadigden  zich  voordeden,  in  Febr.  1878 
weder  ter  beschikking  der  bevolking  zijn  gesteld  *),  zoodat  thans 
de  kaneelcultuur  op  Java  nagenoeg  geheel  verdwenen  is  te  achten. 
Anderhalven  paal  voorbg  Gintoeng  gaat,  bij  den  post  Eosambi^ 
een  zijtak  van  den  weg  zuidwaarts  naar  Parakan  Troes,  waar 
thans  op  van  het  Gouvernement  gehuurde  gronden,  welker  huur 
nog  niet  in  erfpacht  is  overgegaan,  een  suikerfabriek  met  een 
niet  onbelangrijken  aanplant  van  riet  wordt  gedreven.  Tgdens 
het  bestuur  van  den  Commissaris-Generaal  du  Bus  was  hier 
in  1828  een  landbou w-établissement  gevestigd,  waar,  onder  de 
leiding  van  den  heer  Diard,  lid  der  Natuurkundige  Commissie, 
proeven  werden  genomen  met  vreemde  tabak-  en  katoensoor- 
ten en  de  teelt  van  zijdewormen,  alsook  tot  verbetering  van 
suiker-  en  indigocultuur.  Daar  echter  deze  plaats  gedurende  den 
westinoeson  van  tijd  tot  tijd  was  blootgesteld  aan  de  overstroo- 
mingen der  Tji  Taroem,  aan  wier  oevers  zij  gelegen  is,  heeft 
men  al  zeer  spoedig  het  établissement  naar  Tji  Langkap,  acht 
palen  hooger  aan  de  Tji  Taroem,  overgebracht.  Hier  kwam  het 
établissement  onder  het  bestuur  van  den  heer  G.  de  Serière ,  die 
tevens  met  de  functiên  van  assistent-resident  van  Erawang  be- 
last werd.  Het  werk  werd  verricht  door  veroordeelden  tot 
dwangarbeid,  onder  de  leiding  van  een  directeur,  een  adjunct- 
directeur,  eenige  opzieners  en  politiedienaars.  De  tabakscultuur, 
de  zijdewormenteelt  gepaard  met  het  af  haspelen  der  cocons,  de 
cochenilleteelt,  het  weven  van  goenizakken^  de  leerlooierij,  la- 
ter ook  de  aanplant  op  belangrijke  schaal  van  thee  en  kaneel, 
maakten  er  de  voornaamste  takken  van  nijverheid  uit. ') 


»)  Vgl.  D.   I,  bl.  548. 

')  RegeeringBveralag  1878,  bl.  97. 

^  Bnddingh,  NeerL  O.  I,,  I.  117,  en  EosBendrager,  Jara,  I.  85,  bgwel- 


Digitized  by  VjOOQIC 


153 

OmtreBt  de  invoering  der  cochenilleteelt  op  Java  heeft  de 
heer  de  Serière  eenige  bijzonderheden  medegedeeld  y  die  hier  eene 
plaats  verdienen;  want  ofschoon  een  bijgebouw  van  het  kasteel 
te  Baitenzorg  het  tooneel  was  van  hetgeen  ik  nu  ga  verhalen, 
is  toch  van  nit  het  établissement  te  Erawang  de  cochenilleteelt 
over  Java  verbreid.  Reeds  vroeger  werd  herinnerd  dat  het  co- 
chenille-insect (Cocons  cacti)  leeft  op  de  nopalplant,  de  Opuntia 
coccinellifera,  die  tot  de  cacteeën  behoort.  Om  de  cochenilleteelt 
in  te  voeren,  was  dus  noodig  nopalplanten  met  insecten  bevolkt 
naar  Java  over  te  brengen.  Uit  Amerika  was  reeds  deze  teelt 
naar  Cadix  overgebracht  en  nu  werd  aan  kapitein  Lutsenburg, 
commandant  van  het  fregat  de  Leie ,  de  taak  opgedragen  om  vandaar 
bevolkte  nopalplanten  af  te  halen.  Zes  en  twintig  planten  met 
honderden  insecten  bevolkt  werden  doorhem  aan  boord  genomen, 
onder  toezicht  van  een  Spanjaard,  Bisch  geheeten,  die  op  Java 
de  cochenilleteelt  zou  besturen.  Ongelukkig  hadden  de  zeereis  en 
de  atmospheer  op  het  schip  op  de  planten  een  hoogst  ongunsti- 
gen  invloed;  hare  opperhuid  werd  zoo  hard^  dat  de  insecten 
zich  niet  langer  met  hun  teederen  angel  daaraan  konden  hechten 
en  langzamerhand  afvielen  zonder  te  hebben  voortgeteeld.  Yan 
al  de  honderden  insecten  waren  er  slechts  drie  levend  in  den 
proeftuin  aangekomen.  Daar  bemerkt  men  dat  één  daarvan  be- 
gint te  jongen.  Nu  scheen  de  schat  behouden;  vooral  Bisch  begon 
zich  aan  uitbundige  vreugde  over  te  geven.  Maar  nu  bleek  het 
dat  de  angel  der  jonge  insecten  nog  veel  minder  dan  die  der 
volwassene  door  de  verharde  huid  der  plant  kon  heendringen; 
zg  stierven  bijna  zoo  spoedig  als  ze  geboren  waren  Evenwel , 
er  bleven  nog  twee  zwangere  insecten  over ;  kon  men  er  in  sla- 
gen de  nopalplanten,  in  verschen  grond  overgebracht,  op  nieuw 
te  doen  uitspruiten  en  dan,  zoo  een  der  insecten  tot  het  werpen 
van  jongen  mocht  komen,  eenige  dier  mikroskopische  diertjes  met 
een  veertje  op  te  vangen  en  op  die  nieuwe  uitspruitséls  over  te 
brengen,  dan  bleef  er  nog  eenige  hoop,  dat  de  moeiten  en  kos- 
ten niet  geheel  te  vergeefis  zouden  geweest  zgn.  Bisch  verwachtte 

ken  laatoten  Parakan  Troes  tot  Prakangtipies  is  verbasterd.  Ygl.  y.d.Wgck, 
dn  Bot.  142,  144. 


Digitized  by  VjOOQIC 


154 

er  Diets  yan:  te  Cadix  had  men  nooit  zoo  iets  beproefd;  maar 
de  heer  de  Serière  liet  zich  niet  daardoor  afechrikken. 

De  nopalplanten  maakten  nieuwe  uitspruitsels  en  een  der  twee 
overgebleven  insecten  begon  te  baren.  De  Commissaris-Generaal , 
die  in  alles  wat  den  landbouw  betrof  het  levendigste  belang  stelde^ 
kwam  zelf  de  proefneming  bijwonen.  Met  een  loup  gewapend  ge- 
lukte  het  den  heer  de  Serière  al  aanstonds  met  zijn  veertje  twee 
insecten  over  te  planten  op  een  welig  uitspruitsel  ^  waaraan  zij 
zich  dadelijk  vasthechtten.  Voortgaande  had  hg  het  geluk  tien 
uitspruitsels  te  bevolken,  waarna  de  Commissaris-Generaal  zich 
verwijderde.  Maar  een  aanwezig  beambte,  die  de  toedracht  der 
zaak  nauwkeurig  wilde  gadeslaan ,  raakte,  toen  hij  met  het  ver* 
grootglas  in  de  hand  zich  over  de  plant  had  heengebogen  waaraan 
het  eenige  nog  gaaf  overgeblevene  volwassen  insect  gehecht  was,  die^ 
bij  het  opheffen  van  het  hoofd ,  zoo  krachtig  aan  met  de  klep  der 
muts  waarmede  hg  gedekt  was,  dat  hij  het  insect  van  de  plant 
sloeg.  Hij  bestierf  het  haast  van  schrik;  maar  gelukkig  waren 
de  jongen  der  moeder  die  het  eerst  gebaard  had,  reeds  in  groeten 
getale  in  veiligheid  gebracht.  Dien  dag  en  den  volgenden  werden 
een  vyftig  spruiten  bevolkt  en  de  cochenilleteelt  was  voor  Java  ver- 
overd. Jammer  dat  men,  nadat  zg  zich  over  het  eiland  verbreid  had, 
niet  ook  heeft  kunnen  bewerken  dat  de  cochenille  de  aanvankelijk 
zoo  aanzieniyke  handelswaarde  op  den  duur  behield.  De  cultuur  is 
langzamerhand  weggekw  jjnd  en  er  is  nauwelijks  iets  meer  van  over '). 

In  Mei  1832  werd  het  landbouw-établissement  te  TjiLangkap 
door  eene  vreeselij ke  ramp  getroffen.  De  overdreven  ijver  van 
den  Gouverneur-Generaal  van  den  Bosch  om  de  productie  van 
Java  in  korten  tgd  tot  eene  aanzieniyke  hoogte  op  te  voeren, 
had  aanleiding  gegeven  dat  omstreeks  360  Chineezen  door  schoone 
beloften  waren  overgehaald  om  de  reis  naar  Java  aan  te  nemen, 
ten  einde  daar  bij  verschillende  landbouwondernemingen  alsvrge 
arbeiders  in  dienst  te  treden.  De  arme  Chineezen  vonden  zich  bg 
hunne  aankomst  bedrogen:  er  was  niets  voor  hunne  ontvangst 
voorbereid,  geen  enkele  ondernemer  was  geneigd  of  gereed  hen 
zoo  voetstoots  in  zgn  dienst  te  nemen,  in  plaats  van  de  6  Spaan- 

»)  Ygl  D.  I.  548. 


Digitized  by  VjOOQIC 


155 

sdie  matten  ^s  maands  die  han  waren  toegezegd,  ontvingen  zij 
Tier  gulden  koper,  en  daar  men  geen  anderen  raad  met  hen  wist^ 
werden  zij  met  en  nevens  de  tot  dwangarbeid  veroordeelde  Javanen 
in  het  établissement  te  Tji  Langkap  in  dienst  gesteld.  De  onte- 
vredenheid die  natuurlijk  door  hunne  teleurstelling  gewekt  was, 
werd  nog  vermeerderd  door  de  strenge  tucht  waaraan  zij  hier 
onderworpen  werden.  Eensklaps  brak  onder  hen  een  hevig  oproer 
uit:  zij  ontsloten  de  gevangenisdeuren  voor  de  dwangarbeiders, 
plunderden  en  verbrandden  zoowel  de  gebouwen  van  het  établis- 
sement als  het  residentiehuis  te  Poerwakarta ,  en  vernielden  aan- 
zienlyke  hoeveelheden  takak,  zijde  en  leder,  en  vele  kostbare 
papieren ,  waaronder  al  de  bescheiden  die  de  resident  de  Serière 
voor  een  statistieke  beschrgving  van  Java  verzameld  had^  en  al 
de  aanteèkeningen  van  den  heer  Itfacklot^  lid  der  Natuurkundige 
Commissie,  die  zelf,  met  onderscheidene  andere  Europeanen  en 
Inlanders ,  bij  de  poging  om  de  woedende  muiters  te  keer  te  gaan , 
den  dood  vond.  De  opstand,  zonder  eenig  plan  in  arren  moede 
aangevangen,  werd  met  ruwe  hand  onderdrukt;  meer  dan  de 
helft  der  Chineezen  werden  doodgeschoten,  opgehangen  of  op 
andere  wijze  om  het  leven  gebracht,  en  zoo  groot  was  de  schrik, 
dat  zelfis  een  tiental  Chineezen,  die  te  Wanajasa  bij  de  thee- 
cultuur  werkzaam  en  zeker  aan  den  opstand  volkomen  onschul- 
dig waren,  de  slachtoffers  werden  van  den  argwaan  die  door 
hunne  zoo  natuurlijke  ongerustheid  werd  opgewekt  ^). 

Het  Erawangsche  landbouw-établissement  heeft  zich  niet  weder 
van  dezen  slag  hersteld  en  is  bij  besluit  van  14  Maart  1835 
ingetrokken.  De  gronden  zijn  toen  aan  een  particulier  onderne- 
mer verhuurd;  alleen  behield  zich  het  Gouvernement  de  vrije 
beschikking  voor  over  den  nopaltuin  en  zoodanig  gedeelte  gronds 
als  tot  uitbreiding  daarvan  noodig  mocht  zijn  ^.  Deze  uitzonderiug 
is  waarschijnlijk  de  reden  dat  men  ook  later  het  Erawangsche 
landbouw-établissement  wel  eens  als  nog  aanwezig  vermeld  vindt '). 

')  Zie  het  rapport  Tan  Mr.  J.  H.  Tobias  over  dezen  opstand  in  BgL  XYII 
Tan  de  Serière,  Mgne  loopbaan  in  Indië.  Ygl.  ook  Tan  DoTont^^  B|jdragen, 
U.  840,  474  TT.,  Roorda  van  Eyginga,  Ld.  en  Yk.  III,  2.  406. 

^}  De  Serière,  Mgne  loopbaan.  30  en  Bgl.  XX;  Tan  DeTenter , Bgdr.  II.  745. 

Ó  B.  T.  Tan  DeTenter,  Bydragen,  IIL  179. 


Digitized  by  VjOOQIC 


166 

Van  Tji  Langkap  yoert  een  zijweg  naar  Poerwakarta  langs 
den  rechteroever  der  Tji  Eao,  welke  op  den  BoerangraDg  ont- 
springende riyier  de  grens  van  de  Erawangsche  districten  Wana- 
jasa  en  Sindang  Easih  tegen  het  Bandongsche  district  Ganda- 
soeli  Yormt,  en  zich  vereenigt  met  de  Tji  Taroem,  juist  op  het 
punt  waar  deze,  na  de  andere  zijde  van  Gandasoeli  tegen  het 
Erawangsche  Tji  Ampel  begrensd  te  hebben,  de  grensscheiding 
begint  te  vormen  tusschen  de  Tegalwaroesche  landen  en  het 
regentschap  Erawang.  Bij  het  vereenigingspunt  liggen  twee  plaat- 
sen die  den  naam  van  Tji  Eao  dragen,  de  eene  aan  de  Bandongsche 
zijde,  de  andere  in  Sindang  Easih  aan  den  Erawangschen  kant. 
In  het  Bandongsche  Tji  Eao  liggen  groote  kofiBepakhuizen,  waar- 
heen al  de  Gouvemements-koffie  gevoerd  wordt,  die  in  Eiawang 
in  het  bergachtige  district  Wanajasa  geteeld  en  in  het  inkoop- 
pakhuis  ter  hoofdplaats  Wanajasa  verzameld  wordt.  Veel  grooter 
evenwel  is  de  hoeveelheid  koffie  die  hier  uit  de  naastbijgelegen 
deelen  der  Preanger  wordt  samengebracht.  Al  die  koffie  wordt 
langs  de  Tji  Taroem  verscheept,  die  van  hier  voor  zoogenaamde 
tien-kojans  *)  prauwen  bevaarbaar  is.  De  vaart  vereischt  echter 
veel  behendigheid  wegens  de  sterke  kronkelingen  der  rivier,  haren 
snellen  stroom  en  de  vele  droogten,  rotsen,  steenen  en  boomstam- 
men die  den  doortocht  belemmeren.  In  de  laatste  jaren  heeft  men 
voor  het  transport  van  kleine  stoombooten  gebruik  gemaakt.  De 
bovengemelde  weg  van  Tji  Langkap  naar  Poerwakarta  is  bg 
Waroeng  Boeah  door  een  kleinen  zgtak  met  het  Erawangsche 
Tji   Eao  en  dit  door  een  veer  met  het  Bandongsche  verbonden. 

Wij  willen  evenwel  thans  niet  van  Tji  Eao  rechtstreeks  naar 
Poerwakarta  gaan,  maar  terugkeeren  tot  den  groeten  weg  van 
Era  wang  naar  die  hoofdplaats,  dien  wij  teEosambi  verlieten.  Dien 
vervolgende  overschrijden  wij  schier  onmiddellijk  de  grens  van  het 
district  Adiarsa  en,  na  nogvyf  palen  gedeeltelijk  langs  de  voor- 
malige kaneeltuinen  van  Tamblang  te  hebben  afgelegd,  de  hoofd- 
plaats van  het  district,  Dawoean,  die  ook  Nieuw- Adiarsa  genoemd 
wordt*).  Deze  plaats  is  weder,  als  gewoonlyk  de  grootere  dorpen , 

O  Een  kojan  =:  80  pikols.  Zie  Dl.  I.  495  v. 

3)  Er  ligt  namelijk  een  ander  Adiarsa  aan  de  Tji  Taroem,  een  weinig  boven 


Digitized  by  VjOOQIC 


157 

door  natte  en  droge  rgstvelden  omringd;  doch  weldra  komt  men 
op  nieuw  in  boaschen  en  alang-alang- velden.  Bij  Tji  Ampek,  twee 
palen  vim  Dawoean,  zondert  zich  een  rijweg  in  noordoostelijke 
richting  van  den  groeten  weg  af  naar  Tji  Lamaja.  Drie  palen 
verder  bereikt  men  Djomin^  waar  de  groote  weg  een  richting 
bgna  recht  zuidwaarts  neemt  en  in  het  district  Sindang  Easih 
komt.  De  volgende  post,  vijf  palen  verder,  is  Garoengsang,  en 
na  nog  vijf  palen  in  eenigszins  zuidwestwaartsche  richting  te  hebben 
afgelegd,  hebben  wij  Poerwakarta  bereikt.  Deze  plaats  is  eerst 
omstreeks  den  aanvang  van  het  bewind  van  den  Commissaris-Gene- 
raal du  Bus  aangelegd  en  tot  hoofdzetel  van  het  gewestelijk  be- 
stuur van  Erawang  verheven.  Zij  ligt  in  een  schoone  met  sawahs 
bedekte  vlakte,  op  den  rechteroever  der  Tji  Eao.  De  aloen-aloen^ 
waarop  de  weg  uitkomt,  is  zeer  uitgestrekt  en  heeft  in  het  midden 
een  groeten  vijver.  Behalve  den  regent  en  een  paar  andere  in- 
landsche  hoofden  wonen  aan  dit  plein  de  weinige  Europeanen 
der  plaats.  Het  afgezonderd  liggende  residentiehuis  maakt  een 
aangenamen  indruk;  voorts  vindt  men  hier  eenige  pakhuizen,  het 
telegraafkantoor,  de  secretarie  en  al  wat  zoo  al  meer  tot  de  hoofd- 
plaats eener  residentie  behoort.  Tusschen  de  aloen-aloen  en  de 
rivier  liggen  de  inlandsche  kampongs,  die  sterk  bevolkt  zijn  en 
er  vrij  goed  uitzien.  Het  Chineesche  kamp  ligt  meer  noordelijk, 
evenals  bet  hospitaal.  Noordwaarts  van  Poerwakarta  lagen  vroeger, 
zoowel  aan  den  weg  naar  Gtiroengsang  als  langs  dien  naar  Wa- 
roeng  Boeah,  uitgestrekte  kaneeltuinen,  die  een  schoon  gezicht 
opleverden,  doch  waarvan  waarschijnlijk  thans  wel  niets  meer  zal 
over  zgn  ').  In  een  gehucht  nabij  deze  plaats  wonen  eenige  Am- 
bonsche  Christenen,  nakomelingen  van  veroordeelden  wegens 
deelneming  aan  den  opstand  in  de  Molukken  in  1817,  die 
in    1829    als    ballingen  naar    Erawang  gedeporteerd   zgn,   om 


Krawang  en  buiten  de  tegenwoordige  grenzen  van  het  district,  waaraan  het  mis- 
achien  oorspronkelgk  z[jn  naam  gaf. 

^)  Men  vindt  ze  wel  is  waar  nog  aangeduid  op  de  topographische  kaart  van 
Krawang,  maar  in  de  staten  van  de  particuliere  landboawondememingen ,  in  de 
jongste  regeeringsverslagen  en  regeeringsalmanakken  voorkomende,  is  er  geen 
spoor  van  te  vinden,  terwgl  de  Gonvemements  kaneelcoltuur  sedert  lang  is 
opgeheven.  Zie  DL  II,  bl.  696. 


Digitized  by  VjOOQIC 


158 

bg  het  landbouw-établissement  te  werk  gesteld  te  worden  ^). 
Yan  Poerwakarta  loopt  een  13 1  paal  lange  weg,  niet  ver  yan 
den  rechteroeyer  der  Tji  Eao,naar  Wanajasa,  de  hoofdplaats  yan 
het  laatste  district  in  de  Gouyernementslanden  yan  Krawang.  Zeer 
spoedig  na  Poerwakarta  yerlaten  te  hebben ,  bereikt  men  de  grens 
tnsschen  Sindang  Easih  en  Wanajasa^  en  rijdt  nu,  allengs  stggend^ 
oyer  een  door  yele  steile  hellingen  bemoeielgkt  pad.  Diepe  sawahs 
in  de  yalleien  en  terrasyormige  langs  de  berghellingen,  bossehen 
en  alang-alaDg-yelden  ^  kampongs  en  kofiBetuinen ,  wisselen  elkander 
in  bonte  mengeling  af;  tot  men  het,  op  een  hoogte  yan  640  meters, 
in  een  schoone  yallei  aan  de  noordelijke  helling  yan  den  Boe- 
rangraog  gelegen  Wanajasa  bereikt.  Wanajasa  is  een  aanzienlijke 
negerie,  door  breede  en  zindelijke  wegen  doorsneden,  en  meteen 
aantal  yrij  goede  inlandsche  woningen,  door  hoog  geboomte  en 
sierlijke  bamboestroiken  beschaduwd.  De  omtrek  is  ryk  aan  na- 
tuurschoon en  oyertreft  in  dit  opzicht  alles  wat  Krawang  ons  nog 
te  aanschouwen  gaf^  behalye  het  zuidelijkste  deel  der  Tegalwaroesche 
landen.  Echter  dankt  Wanajasa  zijne  bekendheid  yooral  aan  de 
gewichtige  rol  die  het  bij  de  inyoering  der  thee-cultuur  op  Jaya 
yeryuld  heeft.  Het  is  niet  algemeen  bekend ,  dat  Jaya  die  cultuur 
eigenlijk  aan  den  Commissaris-Generaal  du  Bus  yerschuldigd  is. 
Op  zekeren  dag  dat  de  heer  Diard  hem  op  eene  wandeling  door 
den  plantentnin  begeleidde^  werd  zijne  aandacht  getroffen  door  een 
prachtig  bloeienden  theeheester;  en  zoodra  hg  yernomen  had,  welke 
plant  het  was  die  daar  zoo  welig  groeide,  kwam  hy  tot  het  be- 
sluit theezaden  uit  Japan  te  ontbieden,  waartoe  de  aanwezigheid 
yan  Dr.  yon  Siebold  in  dat  land  eene  uitmuntende  gelegenheid  bood. 
Aan  het  yerzoek  werd  onmiddellyk  yoldaan,  en  reeds  in  het 
yolgende  jaar  (1827)  was  een  regelmatige  plantage  yan  eenige  thee- 
heesters  in  den  tuin  te  Buitenzorg  aangelegd,  waaryan  in  1828 
door  een  op  Jaya  wonenden  Chinees  de  eerste  Jaya-thee  werd 
bereid').  Met  de  zaden  in  die  plantage  yerkregen,  werd  in 
Wanajasa  de  eerste  theetuin  op  groote  schaal  aangelegd.  Beeds 


«)  Baddingh,  N.  O.  L,  I.  114. 

')  De  Serière,  Mgne  loopbaan.  BgL  XXL 


Digitized  by  VjOOQIC 


159 

in     1831    telde    men     daar   ruim    honderdduizend   heesters    *). 

Ongeveer  drie  palen  ten  noordoosten  van  Wanajasa  worden, 
Dabg  de  kampong  Tji  Ratjas,  op  eene  hoogte  van  1436  voet, 
in  een  door  zacht  hellende  heuvels  ingesloten  vallei,  doorsneden 
door  een  beekje  dat  zich  op  korten  afstand  in  de  Tji  Lamaja 
ontlast;  wanne  en  koude  minerale  bronnen  aangetroffeD.  De  warme, 
wier  water  door  den  heer  Maier  scheikundig  onderzocht  is,  worden 
door  de  inlanders  tegen  rheumatisme  en  huiduitslag  aangewend, 
en  wellen  in  het  diepste  van  het  dal,  gedeeltelgk  in  de  beek 
zelve ;  uit  een  kleiachtigen  grond  op,  waarin  koolstofzure  en 
zwavelzure  kalk,  kleiversteeningen ,  hier  en  daar  beddingen  van 
zacht  leisteen  en  geheele  lagen  versteend  hout  en  bamboe  worden 
aangetroffen.  De  koude  ijzerbevattende  bronnen  komen  in  de 
nabgheid  voor  in  minder  kleiachtigen  bodem,  die,  als  hij  tot  eenige 
diepte  wordt  uitgegraven ,  op  een  bedding  van  verbrokkeld  bazalt 
blijkt  te  rusten,  dat  vele  gzerdeelen  bevat'). 

De  reiziger  wien  het  er  vooral  om  te  doen  is  het  schoonste 
en  belangwekkendste  gedeelte  van  Erawang,  de  omstreken  van 
Tenger  Agoeng  en  den  vulkaan  Tankoeban  Prahoe  te  bezoeken , 
kan,  als  hg  zich  te  Wanajasa  bevindt ^  zich  rechtstreeks  vandaar, 
te  paard  of  per  tandoe ,  langs  een  weg  die  negen  palen  lang  is, 
de  Tji  Lamaja  sngdt  en  op  zijn  hoogste  punt  een  verrukkelijk 
gezicht  op  een  klein ,  helder  meer  en  een  schoenen  terugblik  op 
de  negerie  Wanajasa  biedt,  naarde  gelgknamige  hoofdplaats  van 
Segala  Herang  begeven.  Yoor  ons,  die  ons  ten  doel  stellen  zooveel 
mogelgk  een  overzicht  van  de  geheele  residentie  te  verkrijgen, 
is  het  beter  terug  te  keeren  tot  nabij  Garoengsang  ^  om  vandaar 
den  weg  te  volgen  die  over  Tji  Peundeui ,  aan  de  Tji-Asemsche  zijde 
der  Tji  Lamaja ,  naar  Eali  Djati  voert.  Minder  aanbevelenswaardig 
zou  het  zgn  om  terug  te  gaan  tot  Tji  Eampek ,  ten  einde  vandaar 
den  reeds  met  een  woord  vermelden  weg  naar  Tji  Lamaja  te  volgen ; 
want  deze  17  palen  lange  weg  loopt  door  het  oostelijk  deel  van 
Adiarsa,  op  geringen  afstand  van  de  rivier  Tji  Lamaja,  dooreen 
weinig  aantrekkelijke  landstreek,  en  hetjuist  halverwegen  gelegen 

*)  De  Serière,  Mgae  loopbaan.  82  yt.;  van  DeTonter,  BgdragoQ,  II.  398. 
^  Nahiiir-  en  Geneesk.  Archief  UI.  458;  K.  T.  t.  N.  L,  U.  4. 


Digitized  by  VjOOQIC 


160 

Djati  Ragas,  waar,  gelijk  bij  enkele  kleinere  dorpen,  het  oog, 
yermoeid  door  het  eentonig  gezicht  yan  bosschen  en  wildernissen^ 
althans  met  welgevallen  op  het  frissche  groen  der  sawahs  rosten 
kan ,  is  de  eenige  plaats  van  eenige  beteekenis  die  men  voorbgkomt. 
Eindelijk  zou  ook  Tji  Lamaja,  dat  in  het  lage  land  op  slechts 
een  paar  palen  afistands  van  het  strand  gelegen  is,  de  moeite 
van  een  bezoek  nietloonen,  terwijl  wij  genoodzaakt  zouden  zgn, 
ten  einde  vandaar  verder  te  komen ,  óf  weer  terug  te  gaan,  óf  wegen 
te  volgen  die  alleen  voor  voetgangers  of  ruiters  bruikbaar  zijn. 
Doch  eer  wy  de  Tji  Lamaja  oversteken  en  dus  de  landen  van 
Tji  Asem  en  Pamanoekan  betreden ,  wil  ik  een  enkel  woord  over 
hunne  algemeene  gesteldheid  doen  voorafgaan.  Zij  behooren  thans 
aan  de  erven  van  den  heer  P.  W.  Hofland  en  worden  door  den  heer 
J.  T.  Hofland  als  dirigeerend  eigenaar  bestuurd,  bevatten  ongeveer 
twee  vijfden  der  residentie  en  houden  in  uitgestrektheid  het 
midden  tusschen  onze  provinciën  Zeeland  en  Limburg.  Het  geheele 
prachtige  landgoed  is  yerdeeld  in  acht  districten,  waarvan  Tji 
Asem ,  Malang  en  Kali  Djati  tusschen  de  Tji  Lamaja  en  de  Tji 
Asem,  Pamanoekan  aan  beide  zijden  van  de  Tjoepoenegara 
tusschen  de  Tji  Asem  en  deEali  Séwoe,  Pagadèn  en  TjiHerang, 
ook  Soebang  genoemd,  tusschen  de  Tji  Asem  en  Tjoepoenagara, 
Segala  Harang  en  Batoe  Sirap  aan  de  bronnen  en  boventakken 
der  genoemde  rivieren  in  het  gebergte  liggen.  Dit  gebied  is 
gedurende  een  reeks  van  jaren  met  beleid  en  verstandige  zorg 
voor  de  inlandsche  bevolking  bestuurd  geworden ,  zoodat  de  bezoe- 
ker;  die  uit  de  aangrenzende  districten  van  het  regentschap  Era  wang 
in  Tji  Asem  komt,  getroffen  wordt  door  den  plotselingen  over- 
gang van  betrekkelijke  woestheid  tot  bloeiende  orde  *).  De  landheer 
heeft  voor  verschillende  cultures  vrgwillige  overeenkomsten  met 
de  opgezetenen  aangegaan,  krachtens  welke  zij  gedeeltelijk  van 
de  hem  verschuldigde  opbrengsten  vrggesteld  zgn^  gedeeltelgk 
in  geld  en  rijst  beloond  worden').  Behalve  padi;  katjang  en 
klappers,  door  de  bevolking  voor  haar  eigen  onderhoud  aange- 
plant, worden  hier  onderscheidene  artikelen  voor  de  Europeesche 

*)  J.  ten  Brink,  Op  de  grenzen  der  Preanger.  8. 
^  Kol.  Tersl.  1877.  206,  1878.  195. 


Digitized  by  VjOOQIC 


161 

markt  op  belangrijke  schaal  yerboawd.  De  opbrengst  was  in 
1876:  24,087  pikols  suiker  ^  18,638  pikols  kofiSe,  44  pikols 
maskaatnoten  en  14  pikols  foelie.  In  1877  was  de  koffie-opbrengst 
maar  half  soo  groot  (9,145  pik.),  die  yan  suiker  ongeyeer  dezelfde 
(de  opgaye  yan  28,059  pik.  wordt  onyolledig  genoemd ,  daar  nog 
niet  al  het  suikerriet  yerwerkt  was),  die  yan  notemuskaat  126 
en  yan  foelie  88  pik. ,  terwijl  in  dit  jaar  boyendien  nog  yermeld 
worden:  2,692  kilo's  kakao,  2,080  kilo's  kina  en  464  kilo's  yanielje '). 
Ejtli  Djati,  de  hoofdplaats  yan  het  gelijknamig  district,  ligt 
ruim  honderd  meters  boy  en  de  zee,  niet  yer  yan  het  riyiertje 
Kali  Bodas,  een  zijtakje  yan  de  Tji  Asem.  Een  groote  rijweg 
loopt  yan  daar  noordwaarts,  oyer  een  afistand  yan  6  palen,  naar 
Poerwodadi ,  de  hoofdplaats  yan  het  district  Malang,  die  nog  slechts 
51  meters  boy  en  de  zee  yerheyen  is.  Het  is  daarom  beyreemdend 
dat  men  nog  ten  noorden  yan  Poerwodadi,  in  het  allengs  meer 
en  meer  afbellend  terrein,  dat  weldra  geheel  in  de  ylakte 
oyergaat,  een  uitgestrekten  koflBetuin  aantreft  >),  al  blijkt  ook  uit 
het  bekende  yoorbeeld  yan  Eediri,  dat  de  teelt  yan  den  koffieheester 
in  de  ylakte,  zij  het  dan  ook  met  minder  goede  uitkomst,  althans 
niet  onmogelgk  is.  De  weg,  zich  yerder  noordwaarts  yoortzettende, 
sngdt  dien  ko£Setuin^  kruist  het  riyiertje  Tji  Djengkol,  en  bereikt 
op  een  afistand  yan  1 1  palen  yan  Poerwodadi  de  districtshoofdplaats 
Tji  Asem.  Deze  ligt  te  midden  yan  sawahs,  aan  de  samenyloeiing 
yan  Tji  Asem  en  Tji  Djengkol,  nog  slechts  8  meters  boyen  de 
zee  en  ongeyeer  5  palen  yan  het  strand.  De  weg  buigt  zich  hier 
oostwaarts  om  en  loopt,  nagenoeg  parallel  met  het  strand^  naar 
Pamanoekan  aan  de  Tjoepoenegara,  hier  gewoonlgk  riyier  yan 
Pamanoekan  geheeten.  Het  laatste  gedeelte  yan  den  weg  yoert 
door  een  uitgestrekt  plantsoen  yan  suikerriet ,  terwijl  yan  Pama- 
noekan af,  dat  ook  8  meters  boyen  de  zee  ligt ,  langs  de  riyier 
en  tot  hare  uitwatering  aan  den  ruim  7  palen  yerwijderden  hoek 
yan  Pamanoekan,  een  schier  onafgebroken  opyolging  yan  kampongs 
en  sawahs  geyonden  wordt.  De  weg  zet  zich  yan  Pamanoekan 
oottwaarts    yoort,   totdat   hij,    op    8   palen    afstands   yandaar, 

»)  KoL  VewL  1878.  194. 

*)  Zie  de  iopographisohe  kaart. 

m.  11 


Digitized  by  VjOOQIC 


162 

Séwoeaan  de  grensrivier  met  Tjeriboii;  de  Kali  Séwoe,  bermkt 
Yan  Pamanoekan  gaat  bovendien  een  weg  zuidwaarts  over 
Eamarong  of  Pagadèn  Baroe,  de  hoofdplaats  van  het  district 
Pagadèn,  naar  Soebang  in  het  district  Tji  Herang.  De  geheele 
afstand  van  Pamanoekan  tot  hier  bedraagt  25  palen ,  en  de  weg  is 
allengs  weer  gestegen,  daar  Eamarong  ruim  30  en  het  tien  palen 
verder  liggende  Soebang  ruim  80  meters  boven  het  zeevlak  ver- 
heven is.  Soebang  ligt  reeds  iets  znidelijker  dan  Kali  Djati, 
waarmede  het  verbonden  is  door  een  weg  die  weder  door  een 
koffietnin  voert  en  daarna  de  Tji  Asem  kruist.  Oostwaarts  is  die 
weg  voortgezet  tot  het  drie  palen  van  Soebang  verwijderde 
Wanaredja,  dat  thans  de  hoofdplaats  van  Tji  Herang  is.  Al  die 
wegen,  die  de  voornaamste  dorpen  in  de  groote  noordelgke  helft 
der  Tji  Asem-  en  Pamanoekan-landen  met  elkander  verbinden, 
bieden  weinig  bgzonders  aan,  maar  zgn  toch  geenszins  onbeha- 
gelgk.  De  vlakke  streken  die  zg  doorloopen,  zgn  overal  groen: 
grasveld  en  bosch ,  sawahs  en  tipars ,  suikervelden  en  ko£Setuinen 
wisselen  elkander  gedurig  af  ^  en  de  hoog  wuivende  vederbossen 
van  in  groepen  vereenigde  kokospalmen  wgzen  de  kampongs  der 
inlanders  aan,  wier  hutten  van  bamboe  tusschen  de  tamarinden 
en  wariengieus  gluren  *). 

Te  Soebang,  dat  in  een  lachend  dal  is  gelegen ,  begint  het 
landschap  een  belangwekkender  voorkomen  aan  te  nemen*  Er  is 
hier  een  suikerfabriek  met  een  belangrijken  aanplant  en  eene 
villa  wier  naar  het  gebergte  gekeerde  voorgalerg  een  bijzonder 
liefelgk  panorama  te  genieten  geeft.  Langs  de  zachtglooiende 
lijnen  der  heuvels^  slechts  hier  en  daar  door  geboomte  of  gebouwen 
gebroken ,  weidt  de  blik  over  ona&ienbare  rgstvelden ,  hier  door 
een  lichtgroen  gambierveld ,  daar  door  een  wèl  verzorgden  vanielje- 
tuin,  ginds  door  een  plantsoen  van  sierlgke  kakaoboomen,  elders 
door  een  perk  met  jonge  klappers  bekooriyk  afgewisseld '). 

Yan  Soebang  naar  Segala  Herang  bedraagt  de  afetand  in  zuid- 
zuidwestelijke  richting  14^  paal.  De  breede,  goed  onderhouden 
weg  slingert  in  zigzag  over  de  hellingen  en  toppen  der  heuvelen 

>)  Ten  Brink,  t.  a.  p.  8. 

^  Ten  Brink,  t.  a.  p.  13;  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  113. 


Digitized  by  VjOOQIC 


168 

tnsBoheii  yarens  en  reusachtig  struikgewas,  te  midden  waarvan 
in  menig  raygn  de  nijvere  hand  des  landroans  een  berghelling 
aan  de  wildernis  heeft  ontwoekerd  om  ze  met  terrasvormigen 
sawahboaw  te  tooien.  De  verre  bergen  teekenen  hunne  grijsblauwe, 
in  het  azuur  des  hemels  wegsmeltende  golving  in  fijne,  schuchtere 
trekken  aan  den  gezichteinder.  Maar  alles  is  stil  en  eenzaam,  en 
slechts  hier  en  daar  stijgt  uit  een  dal,  waarin  zich  een  kampong 
in  het  groen  heeft  genesteld,  een  lichtblauwe  rookwolk  omhoog, 
of  bestuurt  een  kleine  knaap  met  een  bamboerietje  den  tragen 
gang  van  een  weidenden  buffel  ^).  Hadden  wij  verkozen  van  Soe- 
bang  eerst  naar  Eali  Djati  te  reizen,  wij  hadden  vandaar  een 
meer  recht  zuidwaarts  loopenden,  15  palen  langen  wegnaar  Segala 
Herang  kunnen  volgen,  waarbij  het  algemeen  karakter  van  het 
landschap  weinig  verschil  zou  hebben  getoond.  Wg  zouden  er 
zeker  eene  gemakkelgke  gelegenheid  bij  gewonnen  hebben  om 
den  waterval  Tjoeroeg  Agoeng  te  bezoeken;  doch  die  is  op  zoo 
geringen  afstand  van  Segala  Herang  verwijderd,  dat  een  rit  van 
weinig  meer  dan  een  uur  ons  in  staat  zal  stellen,  dien  vandaar- 
uit  te  bereiken. 

Het  bergland  dat  onze  weg  doorsneden  heeft,  wordt  Goenong 
Tembakan  genoemd.  Het  wordt  door  een  schoon  en  breed  plateau 
van  het  gebergte  gescheiden  dat  zich  op  de  grens  van  Elrawang 
en  de  Preanger  verheft,  en  uit  den  Tankoeban  Prahoe  en  Boekiet 
Toenggoel  met  hunne  uitloopers  en  voorbergen  bestaat.  Op  dit 
plateau,  op  eene  hoogte  van  meer  dan  600  meters  boven  de  zee, 
Ugt,  op  kleinen  afstand  ten  zuiden  van  Segala  Herang,  het  heer- 
Igke  Tenger  Agoeng,  de  gewone  verblgfplaats  van  den  landheer 
der  Tji  Asem-  en  Pamanoekan-landen,  dat  met  de  schoonste  gezichts- 
punten de  voordeelen  van  een  Europeesch  lente-klimaat  vereenigt, 
H  welk  zelfs  soms  bij  nat  en  nevelig  weder  een  vuurtje  in  het 
woonvertrek  niet  onwelkom  maakt.  Het  gezicht  uit  het  landhuis 
is  zoowel  naar  de  noord-  als  naar  de  zuidzijde  betooverend.  Aan 
de  noordzgde  ligt,  vóór  het  huis,  een  groot;  cirkelrond  grasperk^ 
rechts  en  links  als  omlgst  door  heerlijk  geboomte,  doch  aan  de 
achterzgde  het  gezicht  vrij   latende  op  de  groepen  van  vrucht- 

^)  Ten  Brink,  t.  a.  p.  31. 


Digitized  by  VjOOQIC 


164 

boomen  waarin  de  hutten  yan  het  uitgestrekte  Segala  Herang 
verscholen  liggen.  Daarachter  wordt  wel  is  waar  de  blik  grooten- 
deels door  het  Tembakan-gebergte  onderschept,  maar  niet  geheel ; 
want  tusschen  de  zacht  glooiende  hellingen  der  heuyels  door  opent 
zich  een  onafzienbaar  verschiet  over  de  gansche,  allengs  naar  zee 
dalende  vlakte.  Natuurlijk  smelten,  naarmate  de  blik  verder  reikt, 
bosch  en  veld  te  meer  tot  een  grijskleurig  geheel  te  zamen;  maar 
bij  volkomen  helderen  hemel  kan  het  gewapend  oog  vanhier  zelfis 
de  zilveren  golven  der  Javazee  en  den  rook  van  een  toevallig 
voorbijvarend  stoomschip  onderscheiden. 

Begeeft  men  zich  daarentegen  naar  de  zuidzgde  van  het  ge- 
bouw, dan  opent  zich,  by  een  wolkeloozen  hemel ,  een  niet  minder 
verrukkelijk  bergpanorama,  en  ziet  men  de  heldergroene  zee  van 
bosschen  en  beemden  hare  golven  als  het  ware  tegen  den  gestadig 
rgzenden  bodem  opstuwen,  tot  zij  het  hoogste  punt  van  den  berg- 
kam bereiken  in  de  ruim  2000  meters  hooge  maar  afgeplatte 
kruin  van  den  Tankoeban  Prahoe,  die  door  zijn  vorm  aan  de 
kiel  eener  omgekeerde  prauw  doet  denken,  zooals  ook  in  zijn 
naam  is  uitgedrukt^).  Zijne  hoogte  valt  weinig  in  het  oog ,  dewijl 
hij  niet  meer  dan  300  k  350  meters  uitsteekt  boven  de  keten 
waaruit  hij  zich  verheft;  zgne  hellingen  zgn  zoo  zacht ,  dat  men 
te  paard  bijna  den  hoogsten  kraterrand  bereiken  kan,  en  vandaar 
dat  ook  de  kofiBetuinen  hier  tot  eene  hoogte  van  bgna  1500  me- 
ters opstijgen,  als  eene  schoone  afwisseling  in  het  donker  woud 
dat  hem  tot  aan  den  top  bedekt.  Rechts  verbindt  hem  een  rug 
van  ruim  1300  meters  hoogte  met  den  hem  in  verheffing  evena- 
renden Boerangrang,  links  een  lange  keten  met  den  meer  kegel- 
ronden  en  hem  een  paar  honderd  meters  in  hoogte  overtreffenden, 
maar  eerst  op  aanmerkelijken  afstand,  aan  de  zuidgrens  van  het 
district  Batoe  Sirap,  oprgzenden  Boekiet  Toenggoel. 

Yan  het  ontstaan  der  bergen  waarop  onze  blikken  hier  rus- 
ten, geeft  op  hare  wijze  eene  Javaansche  legende  rekenschap;  als 
bijdrage  tot  de  kennis  van  den  volksgeest  verdient  zij  een  korte 
vermelding. 

In   overoude  tijden  regeerde  in  het  Tjeribonsche  regentschap 

1)  Tankoeb  beteekent  In  het  Soendaasch  omgekeerd  liggen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


165 

Galoe  een  prins  die  een  dochter  had  van  zeldzame  schoonheid, 
Poetri  Dajang  Soembi  geheeten.  Zi)  was  een  hartstochtelijke  jageres 
en  versmaadde,  met  de  jonkvrouwelijke  fierheid  eener  Artemis, 
de  aanzoeken  aller  jongelingen  die,  door  den  roep  harer  schoonheid 
aangelokt,  naar  Java  stroomden,  om  te  dingen  naar  hare  hand. 
Maar  op  zekeren  morgen  wachtten  hare  maagden  vergeefs  op 
hare  komst.  Plotseling  was  zg  verdwenen  en  ook  haar  groote 
jachthond  werd  vermist.  Na  zes  jaren  keerde  zij ,  tot  algemeene 
verbazing,  terug,  vergezeld  door  haren  hond  en  een  knaap.  Sang 
Eoeriang  genaamd^  dien  zij  als  haar  zoon  opvoedde,  maar  zonder 
ooit  van  zijn  vader  te  gewagen.  Ook  de  zoon  werd  welhaast  een 
moedig  jager ^  en  vergezelde  zijne  moeder  op  hare  zwerftochten, 
om  hert  en  ever  op  te  sporen.  Eens,  reeds  tot  jongeling  opge- 
wassen, zette  hij  zich  aan  hare  voeten  en  vroeg:  «Moeder,  zeg 
mij  wie  mgn  vader  is.^  De  kleur  der  prinses  verschoot,  zg  boog 
zich  voorover  en  fluisterde  haren  zoon  een  woord  in  dat  hem  met 
afgrijzen  vervulde. 

Den  volgenden  morgen  toog  Sang  Eoeriang  ter  jacht  zonder 
zgne  moeder,  slechts  door  den  trouwen  hond  vergezeld.  Hjj  keerde 
niet  weder.  Den  hond  vond  men  dood  met  een  kris  tot  aan  't 
gevestin  de  zijde  gestoken.  Dajang  Soembi  herkende  met  schrik 
de  kris  van  haren  zoon. 

Yele  jaren  verliepen.  Dajang  Soembi  had  niets  van  hare  schoon- 
heid verloren;  want  Siwa  had  haar,  meteen  offer  van  zeldzame 
bloemen  gepaatd  gebed  verhoord,  en  haar  voortdurende  jeugd  en 
firischheid  geschonken.  Uit  Galoe  gevlucht  had  zij  den  berg  Ea- 
rang  Penganten,  in  het  Bandongsche  distrikt  Tji  Lokotot,  ten 
zuiden  van  den  Tankoeban  Prahoe  gelegen ;  tot  woonplaats  ge- 
kozen, waar  zij  in  stille  afzondering  hare  dagen  aan  het  weefgetouw 
doorbracht. 

Daar  vertoonde  zich  in  die  streken  een  vreemdeling,  wiens  hel- 
denfeiten  door  de  schelle  faam  luid  werden  uitgebazuind.  Dajang 
Soembi  opende  hem  hare  woning;  hij  zag  haar  en  had  van  dat 
oogenblik  geen  anderen  wensch  dan  haar  te  bezitten.  De  moeder 
bad  haren  zoon  herkend;  den  zoon  was  het  niet  mogelijk  in  die 
fiere  schoone  zijne  moeder  te  herkennen.  Zg  verried  zich  niet  en 


Digitized  by  VjOOQIC 


166 

deelde  als  van  oads  met  Sang  EoeriaDg  het  genot  der  jacht.  Op 
zekeren  dag;  terwijl  de  jachtstoet  ver  verwijderd  was,  stond  Sang 
Eoeriang  plotseling,  bij  eene  kromming  van  den  weg,  voor  het 
aangezicht  van  Dajang  Soembi  en  werd  door  hare  verrukkelijke 
schoonheid  geheel  aan  zichzelven  ontvoerd.  Hij  werpt  zich  aan 
hare  voeten  en  smeekt  haar  de  zijne  te  worden.  De  prinses  heft 
de  hand  op  en  wgzende  naar  de  vlakte  die  zich  voor  heo  uitbreidt, 
spreekt  zij  aldus:  „Wanneer  gij  in  éénen  nacht,  eer  de  dag  aan- 
breekt, deze  vlakte  in  een  meer  herschept,  en  een  vorstelijk  vaar- 
tuig bouwt,  waarin  gy  mij  afhaalt,  om  in  dat  meer  te  varen^ 
dan  zal  ik  de  uwe  zijn.^ 

Sang  Eoeriang  had  door  de  gunst  der  goden  over  wonderdadige 
macht  te  beschikken.  Wat  Dajang  Soembi  geëischt  had,  omdat 
het  haar  onmogelijk  scheen,  ging  inderdaad  zijn  vermogen  niet 
te  boven.  Na  twee  dagen  zendt  hij  een  bode  tot  de  prinses,  die 
haar  de  boodschap  brengt:  „Mgn  heer  heeft  mij  gelast  u  te  ver- 
konden, dat  dezen  nacht,  vóór  't  aanbreken  van  den  dageraad,  eene 
vorstelijke  prauw  zal  gereed  liggen  in  het  nieuwe  meer  dat  op 
zgn  last  zal  ontstaan  zgn.^  Dajang  Soembi  beefde  van  ontroering 
en  verzonk  in  gepeins  en  gebed.  De  nacht  kwam.  Daar  verneemt 
zg  het  geruisch  van  groote  wateren:  alle  rivieren  in  den  omtrek 
worden  uit  hare  bedding  gestuwd  en  afgedamd  en  hare  wateren 
vloeien  samen  tot  een  uitgestrekt  meer,  van  alle  kanten  door 
bergen  ingesloten.  Zij  gaat  naar  buiten  om  bij  het  heldere  ster- 
renlicht beter  te  overzien  wat  er  gebeurd  is.  Nog  een  uur  en  de 
zon  zal  aan  de  kimmen  verrijzen  en  al  de  gestelde  voorwaarden 
vervuld  vinden.  Reeds  nadert  haar  de  prins  om  het  loon  van 
zijn  Hercules-arbeid  te  vragen.  Nu  strekt  zij  den  arm  uit  naar 
het  oosten.  Plotseling  wordt  het  purperrood  en  rgst  de  zon  boven 
de  kim.  De  prins  ziet  zijn  arbeid  te  schande  gemaakt  en  werpt 
zich  in  wanhoop  aan  hare  voeten.  Daar  brengt  zg  van  onder  haar 
opperkleed  de  kris  te  voorschijn  ^  waarmede  hij  den  jachthond 
gedood  heeft.  „Begraaf  u,**  roept  ze^  „in  den  bodem  van  het 
meer,  gg  kind  der  schande  en  des  ongeluks.  G^  hebt  uwe  moeder 
ten  huwelgk  begeerd  en  met  deze  kris  uwen  vader  van  bet 
leven  beroofd.** 


Digitized  by  VjOOQIC 


167 

Sang  Eoeriang  verdween  en  men  heeft  nooit  meer  van  hem 
vernomen.  De  onvoltooide  prauw  en  wat  hij  verder  had  achter- 
gelaten werden  in  bergen  herschapen.  De  van  kruin  en  takken 
beroofde  stam  die  het  hout  voor  de  prauw  had  geleverd,  veran- 
derde in  den  Boekiet  Toenggoel  ^) ,  den  tronkberg;  de  afgehouwen 
takken  en  bladeren,  tot  een  hoop  samengetast,  vormden  den  Boe- 
rangrang  ^);  de  nog  onvoltooide  prauw^  die  juist  met  de  kiel  naar 
boven  gekeerd  lag  om  de  naden  te  dichten,  werd  de  Tankoeban 
Prahoe;  de  dam  die  aan  de  noordzijde  van  het  meer  het  afloopen 
der  wateren  moest  tegenhouden,  werd  Goenong  Tembakan,  het 
damgebergte  '). 

Om  de  belangwekkendste  merkwaardigheden  van  Tenger  Agoengs 
Bchoonen  omtrek  te  leeren  kennen,  zullen  wij  eerst  een  rit 
noordwaarts  langs  den  weg  naar  Kali Djati ondernemen,  teneinde 
den  waterval  Tjoeroeg  Agoeng  te  bereiken;  daarna  zal  een  tweede 
ons  zuidoostwaarts  naar  Tji  Salak,  de  hoofdplaats  van  het  district 
Batoe  Sirap,  brengen,  terwijl  wij  eindelijk  onze  verkenning  dezer 
Btreek  met  een  tochtje  zuidwaarts  tot  aan  den  krater  van  den 
Tankoeban  Prahoe  zullen  besluiten. 

De  weg  naar  den  waterval  slingert  zich  langs  en  over  de  hoogten 
en  biedt  het  genot  der  meest  afwisselende  gezichten  op  wilde  berg- 
stroomen,  steile  rotswanden,  vruchtbare  valleien  en  betoo verende 
berg-perspektieven,  tot  hij  voorbij  Batoe  Eapoer,  bekend  door  zijne 
minerale  bron  en  door  den  fraaien  waterval  dien  hier  de  Tji  Nangka 


1)  Toenggoel  beteekent  den  stomp  of  tronk  van  een  boom. 

*)  Met  toespeling  op  de  beteekenis  van  rangrang:  bet  afvallen  van  bla- 
deren en  takken  van  de  boomen. 

')  Er  bestaan  van  deze  legende  twee  zeer  uiteenloopende  lezingen,  de  eene 
medegedeeld  in  het  T.  v.  N.  I.,  II.  1.  445,  als  ook  door  Buddingh,N.  O.  I., 
L  116,  de  andere  door  ten  Brink,  t.  a.  p.  41.  Men  zal  mg  niet  euvel  duiden , 
dat  ik,  om  een  zoo  goed  mogelgk  samenhangend  geheel  te  kqjgen,  mij  beur- 
telings van  de  trekken  der  beide  verhalen  bediend  heb.  Het  is  duidelgk  dat 
de  namen  der  bergen  de  fantasie  hebben  geprikkeld  en  het  verhaal  voortgebraclit , 
waarbg  het  op  de  verklaring  dier  namen  is  toegelegd.  Ook  de  naam  Earang 
Penganten,  d.  i.  de  bruidspaarrots,  vindt  zgn  verklaring  in  het  verhaal, 
en  hetzelfde  geldt  van  nog  een  aantal  andere  bergtoppen,  die  ik  opzettelijk 
niet  genoemd  heb ,  om  den  lezer  niet  met  namen  te  overstelpen.  Maar  de  ver- 
klaring van  den  naam  Boerangrang  toont  duidelgk,  dat  men  het  met  zulke 
etymologische  legenden  niet  al  te  nauw  moet  nemen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


168 

bij  bare  uitwatering  in  de  Tji  Asem  vormt  ^),  bet  bed  van  laatstge- 
noemde rivier  bereikt.  Die  stroom  baant  zicb  zijnen  weg  door  een 
ravijn,  dat  gebeel  met  sawabs  bedekt  is:  aan  onze  reebterzijde 
zien  wij  ze  langs  den  beuvelrand  opklim  men  ^  terwgl  aan  de  lin- 
kerzijde de  bruisende  stroom  aan  onze  voeten  spartelt.  De  weg 
daalt  steeds  dieper,  bij  een  kromming  gaan  wij  een  kleinen  zijtak 
over,  wij  booren  bet  water  luid  ruisoben,  maar  nog  blgft  de 
oorzaak  voor  onze  blikken  verborgen.  Bij  een  groep  acacia's,  die 
de  rivier  gebeel  voor  ons  bedekken ,  begint  een  steil  en  glibberig 
voetpad,  en  terwijl  wij  onder  bet  dalen  ons  links  wenden,  zien 
wij  eensklaps  een  waterval  voor  ons.  De  rivier,  allengs  tusschen 
twee  steile  rotswanden  in  een  nauwe  spleet  samengeperst,  drijft 
bet  sobuimende  water  met  woeste  kracbt  over  de  grauwe  steenen 
en  langs  de  wortels  der  acacia's,  der  wilde  pisangs  en  der  sier- 
lijke boomvarens,  die  langs  den  beuvelrand  tot  in  haar  bed  afdalen. 
Plotseling  daalt  bare  rotsbedding  loodrecbt  naar  beneden,  en  tusscben 
twee  zwarte  steengevaarten  stort  zicb  bet  licbtgele  water  met  don- 
derend geraas  in  den  afgrond.  Maar  nog  bebben  wij  den  eigenljjken 
Tjoeroeg  Agoeng,  den  groeten  waterval,  niet  gezien.  In  een  oogen- 
blik  leggen  onze  inlandscbe  begeleiders  tal  van  stammen  en  takken 
over  de  kloof  die  de  twee  rotsmuren  scbeidt,  stapelen  er  andere 
takken  en  bamboestokken  overbeen,  spreiden  een  mat  over  den 
vastgestampten  bodem  en  improviseeren  aldus  een  brug,  die  ons 
veilig  naar  de  overzijde  voert.  Nu  volgen  wg  een  poos  den  loop 
der  rivier  en  bereiken^  langs  een  stijgend  voetpad,  niet  minder 
steil  en  glibberig  dan  dat  waarlangs  wij  afdaalden,  eene  hoogte 
tegenover  onze  vroegere  standplaats.  Eerst  bier  vertoont  zicb  de 
ware  Tjoeroeg  Agoeng.  De  val  in  bet  acacia- bosch,  ofschoon  meer 
romantisch  door  zijn  omgeving,  is  slechts  bet  voorspel  van  een 
grooteren  en  grootscheren.  De  rivierbedding  is  hier  broeder,  de  heu- 
velen langs  bare  oevers  zijn  minder  steil,  bet  geboomte  is  minder 
dicht,  bet  tooneel  heeft  zijn  woestheid  verloren,  maar  vol  majesteit 
stort  zicb  de  breede  stroom  naar  beneden,  en  bet  is  ons  alsof  hij 
in   een   onpeilbare   diepte  verdwijnt ').  Wij  zijn  getuige  geweest 

1)  Maier  in  N.  T.  ▼.  N.  I.,  II.  48;  Janghulm,  Java,  II.  59. 
^)  Ten  Brink,  t.  a.  p.,  76  tv.;  Jimghahn,  Java,  II.  57 ,  die  aan  den  eersten 
kleineren  waterval  den  naam  van  Tjoeroeg  Goöng  geefl. 


Digitized  by  VjOOQIC 


169 

yan  de  doorbraak  der  Tji  Asem  door  den  Goenong  Tembakan, 
den  neptunischen  yerhefBngsrand  die  het  plateau  van  Segala 
Herang  aan  de  noordzijde  begrenst. 

Onze  tweede  tocht  sngdt  het  plateaa  zelf  in  oost-  en  znidoostelijke 
richting.  Het  is  de  moeite  wel  waardig  dat  wij  onzen  Junghuhn 
nog  eens  opslaan,  om  yan  hem  te  yememen  hoe  het  er  hier  vóór 
80  jaren  uitzag,  en  het  toen  met  het  thans  te  kunnen  vergelgken. 
jyDe  yoortrap  of  het  plateau  van  Segala  Herang/  zoo  lezen  wg 
bg  hem,')  „ligt  binnen  waarts  yan  dezen  neptunischeh  verheffings- 
rand  en  stijgt  met  wijd  uitgestrekte  trappen  zeer  langzaam 
naar  den  voet  yan  den  vuurberg  op.  Hij  is  van  het  N.  naar  het 
Z.  5  a  6  palen  breed  en  yan  het  O.  naar  het  W.  15  è  20  palen 
lang,  en  bestaat  in  deze  geheele  uitgestrektheid  uit  banken  van  laya, 
die,  weleer  yan  den  yulkaan  afstroomende  en  tegen  den  yerhef- 
fingsrand  in  het  noorden  stuitend,  zich  hier  noodwendig  moes- 
ten ophoopen.  Deze  lava  is  zwart-blauw,  bazaltisch,  in  horizon- 
tale banken  en  platten  gescheiden,  op  grootere  diepte  meestal 
dicht,  maar  in  hare  bovenste  lagen,  en  steeds  meer  naar  de 
oppervlakte  toe,  poreus  en  vol  groote  luchtblazen,  die  almede, 
en  wel  parallel  met  de  banken,  in  de  lengte  zgn  uitgestrekt. 
Honderden  voeten  hoog  ziet  men  aan  de  wanden  van  vele  klo- 
ven de  lavabanken  op  elkander  liggen,  men  ziet  ze  naar  boven 
toe  steeds  poreuzer  worden,  terwijl  zij  eindigen  in  een  vlakken 
grond,  die  slechts  daar  waar  hij  ongelgk  of  golvende  is,  in  zgne 
diepten  een  weinig  humus  bevat,  maar  voor  ^t  overige  naakt  te 
Toorschgn  komt  en  op  de  meeste  plaatsen  met  afgebroken  stuk- 
ken dezer  lava  van  een  duim  tot  een  voet  dikte  bestrooid  is. 
Daarenboven  is  dit  gesteente  met  ontelbare  gaatjes  doorboord 
als  een  zeef,  en  slurpt  dus  al  het  regenwater  op,  dat  op  de 
oppervlakte  valt ,  zoodat  het  spoorloos  in  zijn  ingewand  verdwijnt. 
Dit  groote  plateau  gelijkt  alzoo  een  afgekoeld  en  gestold  lava- 
meer, welks  rotsachtige  hobbelige  oppervlakte  dagreizen  ver  slechts 
met  alang-alang  en  glagah  is  begroeid  en  op  de  meeste  plaat- 
sen onbewoond,  onbewoonbaar  en  bgna  voor  alle  kuituur  onge- 
schikt is,  —  een  rots-  en  graswoesteng  waarin  de  reiziger  geen 

')  Java,  II.  56. 


Digitized  by  VjOOQ IC 


170 

ander  geluid  hoort  dan  den  doffen  weerklank  zijner  voetstappen  ^ 
zoo   bedriegelijk  hol,   dat  hij   gelooft  over  een  gewelf  te  gaan.'' 

Deze  vlakte  heeft  zeker  hare  natuur  ook  thans  nog  niet  ver- 
loochend; en  bestaat  nog  voor  een  groot  gedeelte  uit  woeste 
gronden  en  alang-veld.  En  toch  beeft  de  industrie  hier  wonde- 
ren gewrocht.  Bg  Djalantjagak  voert  de  weg  door  een  uitge- 
strekten  ko£Betuin,  die  zich  zuid  westwaarts  uitstrekt  in  de  richting 
van  de  grot  Tjoeroeg  Rendeng,  en  nog  geen  paal  verder  langs 
een  groot  notemuskaat-plantsoen,  waarna  hij  weldra  de  grens 
van  Batoe  Sirap  en  spoedig  daarop  het  bed  der  Tjoepoenegara 
bereikt,  welke  laatste  verder  noordoost waarts  een  tweede,  maar 
minder  romantische  doorbraak  door  den  herhaaldelijk  vermelden 
verheffingsrand  vormt.  Yan  de  grens  van  Batoe  Sirap  af  beant- 
woordt het  plateau  bijna  in  het  geheel  niet  meer  aan  Junghuhns 
beschrijving.  De  weg  voert  langs  schoone  rijstvelden ,  en  nu  over 
een  met  kort  gras  begroeiden  heuvel ,  dan  langs  den  benedenrand 
vaneen  groenen  bergketen,  naar  de  hoogte  aan  welker  voet,  10^ 
paal  van  Segala  Herang,  de  groote  en  volkrijke  kampong  Tji 
Salak,  de  hoofdplaats  van  het  district,  verhuld  door  groote  boom- 
groepen,  gelegen  is.  Een  breede  laan  van  reusachtige  wariengiens 
voert,  langs  een  reeks  van  net  gebouwde  en  sterk  omheinde  wonin- 
gen, die  de  duidelijke  bewijzen  van  de  meer  dan  gewone  welvaart 
dezer  kampong  toonen,  naar  de  fraaie  aloen-aloen,  waaraan  ook 
een  verblijf  voor  den  landheer  is  opgericht 

De  heer  Hofland  heeft  veel  voor  de  vermeerdering  der  wel- 
vaart van  deze  streken  gedaan,  maar  is  daarin  op  uitnemende 
wijze  bijgestaan  door  twee  achtereenvolgende  Demangs  of  dis- 
trictshoofden van  Batoe  Sirap ,  Raden  Rangga  Marta  Joeda ,  en  zijn 
zoon  Raden  Madja  Eoesoema.  De  eerste,  in  1856  gestorven,  had 
bijzondere  zorg  gewgd  aan  den  aanleg  van  wegen  en  waterleidin- 
gen en  was  onder  andere  de  aanlegger  van  den  rgweg  van 
Boeka  Negara,  het  zuidelijkste  koffieétablissement  van  het  dis- 
trict, aan  de  helling  van  den  Boekiet  Toenggoel^  naar  Bandong 
inde  Preanger,  welke  weg  in  1847  geopend  werd.  De  heuvel, 
aan  welks  voet  Tji  Salak  is  gelegen,  draagt  op  zgn  top  een 
eenvoudig   monument,  door   den   landheer  opgericht  boven  het 


Digitized  by  VjOOQIC 


171 

gebeente  van  den  troawen  dienaar,  die  40  jaren  lang  het  dis- 
trict tot  welzijn  der  bevolking  had  bestuurd.  Op  een  klein 
terras  van  zorgvuldig  gewitte  baksteenen  is  een  marmeren  tafel 
opgericht,  die  met  een  eenvoudig  grafschrift  in  vergulde  Javaan- 
Bche  karakters  prgkt.  De  eerbied  der  bevolking  openbaart  zich 
in  de  offers  die  hier  gedurig  op  de  trappen  van  het  terras 
worden  nedergelegd.  Een  heerlijk  panorama  beloont  bovendien 
de  beklimming  van  dezen  heuveltop.  Aan  alle  zijden  wordt  de 
horizon  door  zacht  glooiende  bergen  gevormd,  en  uit  den  kra- 
ter van  den  Tankoeban  Prahoe  ziet  men  een  helder  wit  wolkje 
rgzen,  dat  onbeweeglijk  zgn  standplaats  bewaart^). 

Op  den  terugtocht  naar  Segala  Herang  willen  wjj  ook  nog  even 
de  straks  vermelde  grot  bezoeken ^  die,  zooals  Jungbuhn  zich 
uitdrukt^  de  ,lava-natuur^  van  het  plateau  ^  in  welks  zuidwaarts 
allengs  oprijzende  helling  zij  gevonden  wordt,  op  het  schoonst 
openbaart  Hier  is  een  plaats  waar  de  grond  is  opengebarsten 
tot  een  spleet,  die  noord-noordoostwaarts  zich  verliest  in  een 
hol,  dat  uit  een  boogvormig  gewelf  van  100  ^  150  voet 
diepte  bestaat,  en  by  den  ingang  eene  hoogte  van  omstreeks 
30  voet  heeft,  die  allengs  tot  15  en  10  voet  vermindert.  Zy 
bestaat  uit  blau w-zwarte  bazalt-lava,  zooals  overal  in  Segala 
Herang  wordt  aangetroffen  ^  maar  van  het  gewelf  hangen  tal- 
looze  lava-stalaktieten ,  die  de  gedaante  van  lange  spitsen^ 
kegels,  druiventrossen  en  takken  vertoonen,  loodrecht  naar  be- 
neden, klaarblykelgk  ontstaan  door  de  stolling  die  de  door  de 
hitte  verweekte  lava  onder  het  langzaam  afdruipen  onderging. 
De  naam  dezer  grot,  Tjoeroeg  Rendeug  ^),  beteekent  „aaneen- 
geschakelde watervallen,*  waarschgnlijk  omdat  de  stalaktieten 
eenigermate  het  beeld  van  plotseling  versteende  watervalletjes 
vertoonen. 

Onze  laatste  tocht  geldt  den  Tankoeban  Prahoe,  over  welks 
kruin  de  grens  tusschen  Erawang  en  Bandong  gaat.  In  verband 
met  den  Gouvernements-aanplant  van  kinaboomen  aan  zyne  zui- 
delyke  hellingen,  en  inzonderheid  ten  gevolge   der   beklimming 

«)  Ten  Brink,  t.  a.  p.  103  yv. 

^  Niet  grinding,  zooals  Junghuhn  schrgft,  Java,  II.  58. 


Digitized  by  VjOOQIC 


172 

door  den  Gtoavernear^G^neraal  Sloet  van  de  Beele  in  1863  '), 
bij  gelegenheid  eener  inspectie  van  de  kina-plantsoenen,  ia  de 
bestijging  aan  de  Bandongsohe  zgde  eene  vrg  gewone  en  gemak- 
kelgke  zaak  geworden.  Dr.  Oroneman  alleen  heeft,  deels  vóór, 
deels  na. dat  jaar,  den  Tankoeban  Prahoe  meer  dan  20  maal,  maar 
steeds  van  die  zgde  bestegen  *) ,  en  kon  zioh  daarbij  in  de  laatste 
periode  bedienen  van  het  gemakkelijke,  zigzagswijze  naar  bo- 
ven voerende  pad ,  dat  de  bevolking  in  heeredienst  voor  den  Toewan 
besar  had  geëffend.  Men  kan  thans  zelfs  te  Lembang,  volgens 
een  bepaald  tarief,  in  drie  talen  in  den  pasanggrahan  opgehan- 
gen ,  paarden  en  gidsen  voor  den  tocht  erlangen ,  waarin ,  zoo  men 
verkiest,  ook  het  bezoek  van  den  krater  begrepen  is').  Ook  aan 
de  Erawangsohe  zijde,  die  tot  zulk  een  aanzienlijke  hoogte  met 
uitgestrekte  koffietoinen  beplant  is,  levert  de  beklimming,  schoon 
veel  zeldzamer,  geen  bgzonder  bezwaar  op;  zelfe  denederdaling 
in  den  krater,  vroeger  veelal  met  moeilgkheden  en  gevaren  ge- 
paard, is  door  stevige  honten  trappen  gemakkelijk  gemaakt  ^). 

De  weg  van  Segala  Herang,  of  zoo  men  wil  van  het  land- 
huis Tenger  Agoeng,  naar  den  vuurberg,  loopt  ^  ten  westen  van 
het  meergemelde  plateau ,  door  een  allengs  stijgende ,  schoon  be- 
bouwde streek,  naar  Panaroeban  *),  dat  op  eene  hoogte  van  ruim 
duizend  meters  aan  de  grens  der  kofBeplantsoenen  gelegen  is. 
Yandaar  den  rand  dier  koffietuinen  volgende,  bereiken  wij^  een  hon- 


1)  Kol.  Yersl.  1868.  4.  Ygl.  Groneman,  Bladen  uit  het  dagboek  Tan  een 
Ind.  Geneeeheer.  149  t. 

')  T.  a.  p.  160.  De  nityoerigste  beschrgving  Tan  dezen  berg  en  z|jne  ge- 
daanteyeranderingen  danken  wg  dan  ook  aan  genoemden  geleerde ,  bl.  118—167. 

»)  Bemelot  Moena  in  N.  T,  t.  N.  I.,  XXVIII.  322. 

*)  Van  yroegere  beklimmingen  zgn  mg  de  Tolgende  beschrijvingen  bekend: 
Horafield  in  Verhh.  t.  h.  Bat.  Gen.  VIII.  On  the  mineralogy  of  Java.  19 
(1804);  Roorda  Tan  Eysinga,  Ld.  en  Vk.  III.  2.  401  (1821);  F.  G.  Valck, 
T.  T.  N.  I.,  V.  1.  174  (1823);  de  Wüde,  de  Preanger  Regentschappen.  6 
(vóór  1880);  Tan  Oort  en  Sal.  MuUer,  Verhh.  t.  h.  Bat.  Gen.  iVI.  81  (1833); 
Jnnghuhn,  JaTa,  H.  43  tt.  (1837  en  1848);  Bleeker,  T.  v.  N.  I.,  Vin.  2. 
565  (1846);  Bleeker  en  Maier,  N.  T.  t.  N.  I.,  I.  154  en  305  (Ï850).  De 
laatste  beklimming ,  waarvan  mg  een  beschrgTing  bekend  is  ,  is  die  van  t. 
RgckoTorsel,  BricTcn.  328. 

*)  De  topographisohe  kaart  schrgft  Panoeban;  doch  daar  ik  oTeral  elders 
Panaroebiui  Tind,  meen  ik  dit  Toor  eene  font  te  mogen  honden. 


Digitized  by  VjOOQIC 


178 

derd  dertig  meters  hooger,  de  kampong  Tji  Atar  of  Tjatar,  bekend 
door  een  in  hare  nabijheid  voorkomend  gzererts,  vervat  in  eene  dikke, 
harde,  donkerroode  eteeniaag,  waarvan  de  verweerde  gedeelten 
een  fraai  roode  aarde  opleveren,  die  in  deze  streken  als  kleur, 
stof  voor  het  verwen  van  poorten  en  hekken  gebezigd  wordt '). 
Ook  vindt  men,  deels  in  de  onmiddellgke  nabijheid,    deels  op  / 

grooteren  afstand,  onderscheiden  merkwaardige  minerale  bronnen, 
waaronder  die  van  Tji  Pabela,  omstreeks  40  meters  lager  dan 
Tji  Atar  gelegen ,  te  midden  eener  prachtige  vegetatie  van  boomva- 
rens  en  slingerplanten ,  uit  drie  openingen  eener  rots  in  milden  over- 
vloed te  voorschijn  komt ,  maar  zoo  moeilgk  te  bereiken  is ,  dat  men 
haar  zich  ongestoord  met  het  water  der  rivier  Tji  Pabela  laat  vermen- 
gen *).  Yan  Tji  Atar  gaat  de  weg  verder  midden  door  het  ko£Beplant- 
soen  tot  men,  na  de  cultuurgrens  bereikt  te  hebben,  zich  plotse- 
ling verplaatst  vindt  te  midden  der  veelsoortige  en  majestueuse 
reuzen  van  het  oorspronkelgke  woud,  wier  stammen  en  takken 
met  ontelbare  parasieten  prijken ,  terwgl  daar  beneden  de  bodem 
Qiet  mos  en  met  millioenen  varens  bekleed  is ,  straks  afgewisseld 
door  Laurineeën  en  Pandanen  en  door  de  geurige  bloemen  der 
Gbuidapoera ').  Allengs  echter  worden  de  woudreuzen  vervangen 
door  de  dikke  en  krachtige  stammen  van  ander  geboomte,  dat, 
scheef  en  bochtig  dooreen  gegroeid,  zich  reeds  een  20  k  30  voet  boven 
den  grond  tot  breede,  donkergroene  loof  kruinen  vertakt.  Nog 
wat  verder  en  men  ontwaart  slechts  Yacciniums,  Bhododendrons , 
Oaultheria's  en  andere  struiken  die  zich  gaarne  groepswijze 
vereenigen,  en  terwijl  zg  eigenlijk  eerst  op  eene  hoogte  van  bij 
de  3000  meters  te  huis  behooren,  zich  ook  bg  uitzondering  op 
veel  lager  standplaats  vertoonen,  waar  de  rotsige  muren  en  ran- 
den der  kraters  en  de  zwaveldampen  die  er  uit  opstggen,  aan 
andere  gewassen  den  toegang  versperren. 

Wg  bereiken  den  kraterrand  aan  zgn  oost-noordoostelgk  ge- 
deelte,  waar  zgne  wanden  het  steilst  zgn  en  men  in  den  acht- 


')  Nat.  T.  V.  N.  L,  V.  219;  vgl.  XXX.  437. 

*)  Over  de  wateren  Tan  Tji  Atar  zie  Jnnghuhn,  Java,  II.  59,  enMaierin 
N.  T.  Y.  N.  L,  n.  293,  299,  637,  644. 
*)  AbelmoBchiu  moecbatas. 


Digitized  by  VjOOQIC 


174 

honderd  h  duizend  voet  diepen  kolk  met  huivering  en  onisetting 
neerziet.  Het  geheel  ran  den  krater  is  aan  de  bovenste  opening 
bijna  regelmatig  ovaal,  met  een  diameter  van  O.  naar  W.  van 
6000  en  van  N.  naar  Z.  van  iets  meer  dan  3000  voet,  maar 
hij  wordt  door  een  tussohenrog  in  twee  bgkans  kringvormige 
ketels  verdeeld,  waarvan  de  oostelgke  en  diepste  bg  de  inlan- 
ders den  naam  van  Eawa  Ratoe,  de  westelgke  en  omvangrykste 
dien  van  Eawa  Oepas  draagt.  De  machtige  soheidsmuur,  deels 
uit  vast,  deels  uit  pninaohtig  gesteente  gevormd,  daalt  in  bet 
midden  honderden  voeten  lager,  zoodat  hij  aan  weérszgden  naar 
den  rand  omhoog  schijnt  te  klimmen.  Sissend  en  bruisend  rgzen 
aan  zijne  beide  zgden  aanhoudend  dampwolken  uit  de  diepe 
trechters  op.  De  wand  tusschen  de  beide  helften  is  evenwel  be- 
groeid; het  hoogere  kreupelhout,  van  boven  verbrand,  spruit 
gedurig  van  onder  weder  uit,  een  altgddurende  worsteling  van 
het  leven  met  den  dood. 

Plaatst  men  zich  op  den  zuidelgken  kraterrand,  dan  ziet  men 
over  deze  beide  kolken  en  over  den  noordelijken  muur  op  de 
lagere  bergen  en  vlakten  van  Erawang  neder,  en  vormen  de 
scherpgeteekende  lichtgrauwe  of  door  den  zwaveldamp  wit  ge- 
kleurde lavarotsen  en  het  donker  geboomte  dat  ze  omringt ,  een 
heerlijk  contrast  met  het  in  fijne  amethystkleur  wegsmeltend 
verschiet,  dat,  bg  onbewolkten  hemel,  eerst  door  de  verre  kim- 
Igm  der  Javazee  begrensd  wordt 

De  Tankoeban  Prahoe ,  schoon  dtgd  werkzaam ,  heeft  slechts 
zelden  hevige  uitbarstingen.  Men  kent  in  deze  eeuw  slechts  die 
van  1829  en  1846,  en  ook  deze  hebben  hare  verwoestende 
uitwerking  tot  de  kraters  en  hunne  naaste  omgeving  bepaald. 
Duizenden  bg  duizenden  boomen  werden  door  die  uitbarstingen 
gebroken  en  geblakerd  en  onder  asch  en  modder  begraven.  De 
kraters  zelven,  waartoe  ook  nog  een  minder  belangrgke,  meer 
oostelijk  en  veel  lager  gelegene,  de  Eawa  Badak,  behoort,  onder- 
gaan bij  die  uitbarstingen  soms  belangrgke  veranderingen.  Uit 
de  vergelijking  van  Horsfields  beschrgving  met  hetgeen  hg  zelf 
zag,  kwam  Junghuhn  tot  het  besluit,  dat  de  tusschenmuur  tusschen 
Eawa  Ratoe  en  Eawa  Oepas  eerst  door  de  uitbarsting  van  1829 


Digitized  by  VjOOQIC 


175 

W18  ontotaan.  Die  van  1846  liet,  volgens  Bleekers  waarnemin- 
gen^ de  hoofdvoroien  onveranderd,  maar  bracht  toch  in  den  Ejiwa 
Ratoe  een  belangrgke  verandering  te  weeg.  Later  heeft  zich, 
sonder  dat  van  bysonder  hevige  verschynselen  blgkt,  in  dezen 
laatsten  krater  een  klein  meer  gevormd ,  dat  eenige  jaren  later 
weder  is  opgedroogd,  en  in  September  1861  heeft  de  langen  tijd 
onveranderd  gebleven  Eawa  Oepas  begonnen  dikkere  en  zwaar- 
dere dampwolken  te  ontlasten,  die  bg  onderzoek  bleken  op  te 
stggen  uiteen  nieuwen  eruptiekegel;  die  zich  in  het  diepst  van  den 
kolk  —  een  krater  in  een  krater  —  gevormd  had ,  ter  plaatse  waar 
vroeger  een  enkele  zware  dampzuil  uit  een  hoog  opborrelenden 
poel  van  heet  water  omhoog  steeg. 


VIJFDE  HOOFDSTUK. 


Tjeribon. 

De  residentie  Tjeribon  beantwoordt  in  het  algemeen  aan  het 
oude  Tjeribonsche  rgk,  dat  echter  in  den  loop  zgner  geschiede- 
nis niet  altgd  dezelfde  grenzen  gehad  heeft.  Yolgens  de  laatste 
organisatie  van  Tjeribon  door  Daendels  ')  kwam  hei  dusgenoemde 
landdrostambt  in  uitgestrektheid  overeen  met  de  tegenwoordige 
regentschappen  Indramajoe  (Oost) ,  Tjeribon ,  Madjalengka  en  Koe- 
ningan ,  maar  namen  en  indeeling  verschilden.  Gttloe  dat ,  terwijl 
Soekapoera  en  Limbangan  met  de  Preanger-landen  vereenigd 
werden,  van  de  vroegere  suidelgke  prefectuur  alleen  overbleef, 
was  bestemd  om,  volgens  het  traktaat  van  1811,  aan  Jogjakarta 
te  worden  overgegeven,  en  bleef  dus  voorloopig  op  zich  zelf 
•taan.  Daar  echter  die  overgave  niet  tot  stand  kwam,  is  Gdoe 
sedert  altgd  als  een  deel  van  Tjeribon  beschouwd.  Daar  de  re- 
aidentie  Erawang,  die  Baffles  had  ingetrokken  ^),  door  Commis- 
sarissen Generaal,  bg  besluit  van  20  Juli  1818,  in  dier  voege 
hersteld  waa,  dat  zg  zich,  eveoals  ten  tgde  van  Daendels,  oost- 


')  Zie   DL  U,  bl.  557.  «)  Zie  Dl.  IL  595. 


Digitized  by  VjOOQIC 


176 

waarts  tot  aan  de  Tji  Manoek  uitstrekte,  en  dus  ook  Eandang 
Hawor  en  Indramajoe  West')  bevatte^  bleef  Tjeribon,  behoudens 
eenig  verschil  vat  de  zuidelgke  grens  betreft^  in  omvang  gelgk 
aan  het  gewest  dat  ten  tgde  van  Raffles  dien  naam  had  gedra- 
gen. De  indeeling  werd  echter,  bg  besluit  van  5  Jan  1819^) 
meer  met  de  tegenwoordige  in  overeenstemming  gebracht.  Slechts 
de  namen  van  twee  der  regentschappen  verschillen  daar  nog  van 
de  thans  gebruikelgke :  Indramajoe  (Oost)  heet  nog  dtijd  Be- 
ngawan  wètan  *)^  en  het  is  jammer  dat  het  dien  naam,  of  liever 
nog  dien  van  enkel  fiengawan,  niet  behouden  heeft,  omdat  dan 
de  verwarring  zou  vermeden  zgn  die  thans  in  vele  geschriften, 
en  diensvolgens  ook  in  vele  hoofden,  tusschen  het  regentschap 
Indramajoe  Oost  en  het  particulier  land  Indramajoe  West  bestaat, 
—  eene  verwarring  die  ook  nog  daardoor  bevorderd  wordt  ^  dat 
die  woorden  oost  en  west  bgna  nooit  aan  den  naam  Indra- 
majoe worden  toegevoegd.  Deze  naamsverandering  is ,  zooveel  ik 
kan  nagaan,  nooit  officieel  voorgeschreven,  maar  allengs  inge- 
slopen; wat  waarschgnlgk  samenhangt  met  de  hereeniging  van 
de  landen  van  Eandang  Hawor  en  Indramajoe  West  met  Tjeribon , 
bg  besluit  van  23  Sept.  1823*).  Voor  Indramajoe  West  was  de 
naam  Bengawan  Eoelon,  dien  het  vroeger  gedragen  had^  reeds 
allengs  in  onbruik  geraakt;  men  noemde  het  ^het  land  Indra- 
majoe.^ Dit  land,  te  zamen  met  Eandang  Hawor,  werd  nu  met  het 
regentschap  Bengawan  vereenigd  tot  eene  assistent-residentie  ^ 
waarvan  het  Europeesche  opperhoofd  zijn  zetel  had  in  de  nege- 
rie  Indramajoe,  die,  terwgl  zg  zich  langs  beide  oevers  der  Tji 
Manoek  uitstrekt,  echter  in  haar  geheel  aan  het  (Gouvernement 
behoort,  zoodat  haar  westelijk  deel  eene  Gouvemements-en- 
dave  in  het  particulier  land  vormt.  Dit  administratief  geheel 
werd  nu  Indramajoe  genoemd,  volgens  de  heerschende gewoonte 
om  een  gewest  en  zijne  hoofdplaats  bij  voorkeur  met  denzelfden 
naam  te  noemen.  Maar  dat  gewest  wordt,  wat  de  belangen  van 
het  Gouvernement  betreft ,  hoofdzakelijk  slechts  vertegenwoordigd 
door  het  regentschap,  dewgl  de  Gouvemements-ambtenaren  met 
de  particuliere  landen  slechts  zeer  geringe  bemoeiingen  hebben. 

-)  Zie  bl.  144.    >)  StbL,  n^  9.    ')  Zie  Dl.  U.  556  noot.    <)  Zie  boven.  145. 


Digitized  by  VjOOQIC 


177 

De  asriBtent-residentie  deelde  dus  hareo  naam  ook  aan  het  regent- 
schap mede.  Daar  de  naam  Bengawan  geheel  in  onbruik  is  geraakt , 
zal  ik  echter  in  het  vervolg,  om  verwarring  te  voorkomen,  het 
particuliere  land  steeds  Indramajoe  West,  het  regentschap  Indra- 
majoe  Oost  noemen.  Sedert  nu  Tjeribon  door  de  toevoeging  van 
de  genoemde  particuliere  landen  werd  vergroot,  had  het  den  om- 
vang dien  het  tot  heden  behield. 

Het  andere  regentschap  dat  van  naam  veranderde,  is  Madja- 
lengka.  Dit  heette  lot  1840  enkel  Madja^  terwijl  de  hoofdplaats 
Sindang  Easih  werd  genoemd.  Bij  besluit  van  11  Febr.  van 
dat  jaar  is  aan  beide  de  naam  Madjalengka  gegeven  *). 

Eindelijk  moet  nog  worden  opgemerkt,  dat  het  district  Palima- 
nang,  bij  besluit  van  24  Mei,  1862'),  van  het  regentschap  Madja- 
lengka naar  het  regentschap  Tjeribon  is  overgebracht.  In  de  geheele 
residentie  bedraagt  het  aantal  districten  34,  waarvan  8  tot  de 
particuliere,  26  tot  de  Gouvernementslanden  behooren. 

Om  de  residentie  Tjeribon  te  leeren  kennen ,  keeren  wg  in 
gedachten  uit  het  zuiden  van  Erawang  terug  naar  Famanoekan 
en  volgen  vandaar  den  ons  reeds  bekenden  zijtak  van  den  groo- 
ten  postweg,  die  verder  naar  Indramajoe  voert.  Na  de  Kali 
Séwoe  bij  de  kampong  Séwoe  te  zijn  overgegaan,  bevinden  wij 
ons  op  het  land  Eandang  Hawor  (of  Auer) ,  dat  uit  de  districten 
Leweng  Malang,  Eandang  Hawor,  Losarang  en  Lelea  bestaat; 
ongeveer  zoo  groot  is  als  twee  derden  der  provincie  Utrecht,  en  aan 
de  heeren  Mr.  C.  J.  A.  den  Tex,  burgemeester  van  Amsterdam ,  en 
F.  A.  Yriese  toebehoort,  in  wier  naam  het  door  den  heer  C.H. 
van  der.Yeen  wordt  geadministreerd  ^). 

Dit  land  behoort  waarlijk  niet  tot  de  bevoorrechte  deelen  van 
Java,  noch  wat  natuurlijke  schoonheid;  noch  wat  geschiktheid 
voor  cultures  betreft,  en  was  dan  ook  tijdens  den  verkoop  een 
eenzame  wildernis.  Het  ligt  bijna  geheel  in  de  lage,heete,  moe- 
rassige strandvlakte   en   reikt   zuidwaarts,  waar  het  tot  de  Prc- 


»)  Stbl.  no.  7.  •-)  Sfcbl.  n».  54. 

')  Ik  bezit  van  dit  land  eene  afzonderl^ke  beschrgving  door  den  heer  J. 
Glaser,  met  twee  fraaie  gravures.  Zy  Bohgnteen  overdruk  te  zijn  uit  het  een 
of  ander  tijdschrift  of  jaarboekje,  maar  alle  aanwgzing  daaromtrent  ontbreekt. 

m.  v2 


Digitized  by  VjOOQIC 


178 

anger  behoorende  regentschap  Soemedang  tot  aan  zgne  grenzen 
tusschen  Era  wang  en  Tjeribon  inschiet ,  lang  niet  zoo  ver  als  de 
Pamanoekan-landen ,  en  slechts  tot  aan  de  laagste  hellingen  van 
het  centraal  gebergte.  Geschikte  koffiegronden  worden  er  niet 
aangetroffen ,  en  ook  suikerriet  wordt  er  niet  door  de  landheeren 
verbouwd;  maar  een  stukje  grond  van  57  bouw  is  in  1870  door 
hen  afgestaan  aan  een  Chineeschen  huurder,  die  er  op  kleine  schaal 
en,  als  de  opgaven  omtrent  de  productie  te  vertrouwen  zijn,  met  in 
de  laatste  jaren  steeds  ongunstiger  wordenden  uitslag ,  de  cultuur 
van  suiker  en  koffie  drijft  ').  Ook  de  teelt  van  kokosnoten, 
ofschoon  de  bodem  daarvoor  groote  geschiktheid  heeft,  is  op  dit 
land  van  weinig  belang.  De  voorname  waarde  van  deze  bezit- 
ting is  gelegen  in  de  rijstproductie,  waarvan  de  landheeren  een 
tjoeké  heffen  ten  bedrage  van  10  percent,  met  vrijstelling  van 
hetgeen  de  velden  meer  dan  25  pikols  per  bouw  opleveren  '). 
In  sommige  gedeelten  van  het  uitgestrekte  gebied  zijn  belangrgke 
werken  tot  bevordering  van  den  rijstbouw  tot  stad  gebracht  ^  vooral 
om  het  water  uit  de  kleine  rivieren  naar  de  sawah's  af  te  leiden. 
Inzonderheid  merkwaardig  is  uit  dit  oogpunt  het  afvoerkanaal 
van  de  Tji  Fanas,  een  in  Soemedang  ontspringend  riviertje, 
dat,  op  de  grens  van  Kandang  Hawor  gekomen ,  plotseling  in  zijn 
loop  noordwaarts  door  een  heuvel  gestuit  werd,  die  het  tot  eene 
oostwaartsche  wending  dwingt.  Zyn  water,  dat  van  dit  punt  af 
tot  aan  zijne  vereeniging  met  de  Tji  Manoek  de  zuidgrens  van 
E^ndang  Hawor  vormt,  ging  voor  den  landbouw  van  dit  gewest 
geheel  verloren.  Doch  aan  de  andere  zijde  van  gemelden  heuvel 
had  zich  een  soort  van  kreek  of  kom  gevormd,  Tji  Telaga  ge* 
heeten,  die  met  een  noord-noordoostwaarts  vloeiend  en  de  vrucht- 
baarste deelen  van  Kandang  Hawor  doorsnijdend  stroompje  in  ver- 
band staat.  Men  besloot  een  kanaal  door  den  heuvel  te  graven , 
en  zoo  de  Tji  Fanas  met  de  Tji  Telaga  te  vereenigen.  Jaren 
lang  duurde  de  reuzenarbeid,  en  toen  hij  eindelijk  voltooid  was, 

»)  Kolon.  Verl.  1872,  bl.  176,  1876,  bl.  190,  1878,  bl.  194,  195.  Volgens 
die  Yerslagen  is  de  suikeroogst  van  700  pikols  in  1871  tot  8  pikoU  in  1877 , 
de  koffieoog8t  van  166  pikols  in  1875  tot  4  pikols  in   1878  gevallen. 

2)  Kol.  Verel.  1876,  bl.  191. 


Digitized  by  VjOOQIC 


179 

bleek  het  dat  de  Tji  Panas  zioh  volstrekt  niet  gezind  betoonde 
het  onde  bed  te  verlaten*  Zulk  een  bergstroom  door  afdamming 
te  dwingen  een  kunstmatig  bed  te  volgen,  was  een  taak  aan 
welker  uitvoerbaarheid  menigeen  wanhoopte.  Toch  werd  ze  door 
de  bevolking  met  al  het  taai  geduld  van  den  Javaan  volvoerd, 
en  toen  de  dam  voltooid  was,  smaakte  zij  de  voldoening,  dat  het 
water  met  kracht  door  de  nieuwe  bedding  stroomde  en  zelf  den 
in  zgn  weg  gestelden  hinderpaal  versterkte  door  het  medege- 
voerde  zand  tegen  den  dam  te  werpen  ').  De  rijst  van  Eandang 
Hawor  is  niet  slechts  van  voortreffelijke  hoedanigheid,  maar  de 
productie  is  ook  zeer  aanzienlgk  en  stijgt  in  gunstige  jaren  tot 
300,000,  enkele  malen  zelfs  tot  meer  dan  500^000  pikols  '). 
Toch  is  slechts  een  betrekkelyk  klein  gedeelte  van  het  uitgestrekte 
land  in  cultuur  gebracht,  waarvan  wij  ons  ten  deele  reeds  over- 
tuigen kunnen  door  hetgeen  zich  aan  onze  blikken  aanbiedt, 
wanneer  wij  den  groeten  weg  volgen,  die,  niet  ver  van  het  strand, 
achtereenvolgens  de  districten  Leweng  Malang,  Eandang  Hawor 
en  Losarang  doorsnijdt 

Door  bosschen  aan  onze  linkerhand  van  het  strand  gescheiden, 
en  aan  de  rechter,  behalve  bij  de  kampongs  Mangsetan  en  Wa- 
lini,  waar  eenige  sawah's  worden  aangetroffen,  slechts  den  blik  op 
onafzienbare  moerassen  biedend,  loopt  de  weg  door  Leweng  Ma- 
lang.  Een  binnenweg  van  drie  palen  lengte  verbindt  hem  met  de 
zuidwaarts  gelegen  desa  Andjatan^  den  zetel  van  den  Demang, 
die  een  prachtig  huis  aan  de  zuidzijde  van  de  groote  en  vier- 
kante aloen-aloen  bewoont.  Hier  verlustigt  zich  het  oog  in  een 
aanzienlgke  uitgestrektheid  bebouwden  grond,  doch  welke  rich- 
ting men  ook  verder  moge  volgen,  overal  ontmoet  men  niets  dan 
schier  ondoordringbare  wildernis.  Den   weg  van  Andjatan  naar 

O  Glaser,  t.  a.  p.  5—7. 

*)  De  productie  bedroeg  yolgens  de  Kol.  Yersl.  1872,  bl.  176,  en  1876, 
U.  190: 

in     1870  303,075  pikols 

„     1871  582,696       „ 

„     1872  316,288       „ 

,     1873  221,800       „ 

Yan  de  laatate  jaren  zgn  6f  geene  6f  klaarblijkelijk  hoogst  onvolledige  op- 
gATen  Terstrekt. 

12* 


Digitized  by  VjOOQIC 


180 

het  acht  palen  verder  gelegen  Tji  Pantjoe  en  het  wederom  zes 
palen  vandaar  verwgderde  Tjadas  Ngampar  kan  men  Bleohts  te 
paard  of  te  voet  afleggen.  Hier  maakt  het  eentonige ,  dioht  met 
bamboe  begroeide  moeras  voor  een  nog  eentoniger  grasvlakte 
plaats,  totdat  men,  vier  palen  zuidelijker,  de  rivier  Tji  Eandong 
overgaat,  niet  ver  van  de  plaats  waar  zij  zich  in  de  Tjoepoe* 
negara  stort.  Nu  komt  men  in  een  bosch  van  hooge  boomen, 
waaronder  vele  djati-stammen ,  terwijl  daarachter  het  bergachtig 
geworden  landschap  de  gewone  bekoorlgke  tafereelen  van  Java's 
hoogere  streken  begint  te  vertoonen,  tot  men,  zes  palen  bezniden 
de  Tji  Eandong,  in  de  steil  oploopende  hoogte  Pasir  Iwer-Iwer 
de  grens  van  Soemedang  bereikt.  Yan  die  hoogte  ziet  men ,  het  aan- 
gezicht zuidwaarts  keerende,  vóór  zich  den  Tampomas,  rechts 
den  Tankoeban  Prahoe,  links  den  Tjerimai  hunne  hooge  top- 
pen scherp  tegen  den  azuren  hemel  teekenen ;  maar  den  blik  naar 
het  noorden  wendende  ziet  men  slechts  grenzelooze  wildernis, 
waarin  men  geen  spoor  van  bebouwing  of  bevolking  kan  ontwaren. 

Doch  keeren  wij  van  dezen  uitstap  naar  de  zuidgrens  terug 
tot  den  groeten  weg.  Wg  betreden  nu  spoedig  het  district  Ean- 
dang  Hawor,  het  grootste  der  vier,  dat  zich  evenzeer  zuidwaarts 
tot  aan  de  grens  van  Soemedang  uitstrekt.  In  de  streek  die  de 
weg  doorsnijdt,  is  het  district  buitengewoon  sterkt  bevolkt  De 
negerie  Eandang  Hawor  bestaat  uit  eene  opeenvolging  van  dicht 
saamgepakte  desa's,  waarin  geen  plaats  voor  geboomte  is  over- 
gebleven en  die  door  uitgestrekte  rijstvelden  omringd  zgn.  De 
Demang  woont  hier  in  de  desa  Boelak ,  wier  aloen-aloen  door  den 
groeten  weg  gesneden  wordt  ^  —  de  eenige  plaats  van  dit  land 
waar  een  pasar  wordt  gehouden.  Maar  zuidwaarts  van  deze 
meer  vruchtbare  dan  schoone  plek  is  alles  weder  wildernis  en 
bosch ;  terwijl  men  noordwaarts  wel  het  geklots  der  Java-zee  ver- 
neemt, maar  door  het  strandbosch,  ofschoon  dit  hier  slechts  een 
zeer  smalle  strook  vormt ,  van  het  gezicht  op  hare  golven  verstoken 
blijft.  Do  zoutaanmaak  die  vroeger  in  dit  district  voor  rekening 
der  Regeering  plaats  vond,  is  reeds  omstreeks  1850  gestaakt 

Yan  Eandang  Hawor  gaat  de  weg  zuidoostwaarts  en  voert  ons, 
terwijl  hij  zich  steeds  verder  van  het  strand  verwgdert,  naar  het 


Digitized  by  VjOOQIC 


181 

veel  kleiner  district  Losarang.  Dit  district  heeft  langs  de  zee  een 
breeden  zoom  van  bosoh,  daarachter  een  uitgestrekt  moeras,  en 
nog  meer  binnen waarts^  langs  den  weg,  eene  voortzetting  der  goed 
bevolkte  en  met  uitgestrekte  sawah's  bedekte  vlakte,  die  reeds  in  het 
vorige  district  aanving.  Te  midden  der  desa's  van  de  negerie  Losa- 
rang ligt  aan  den  groeten  weg  de  woning  van  den  administrateur 
van  Eandang  Hawor,  eene  prachtige  villa,  door  een  fraai  park  en 
nette  bijgebouwen  omringd,  en  in  de  nabijheid  staan  eenige  goed  ge- 
bouwde pakhuizen  en  een  rijstpelmolen,  die  door  stoom  wordt  gedre* 
ven.  Een  weinig  verder  gaat  een  zijtak  van  den  weg  zuidwaarts 
en  snijdt  de  desa  Djanga,  waarin  de  onaanzienlijke  woning 
van  den  Demang  wordt  aangetroffen.  Yolgt  men  den  groeten 
weg  verder ,  dan  verwisselt  men  weldra  Losarang  met  Lobener , 
het  eerste  district  van  het  land  Indramajoe  West;  volgt  men  daar- 
entegen den  zijtak,  dan  komt  men,  steeds  langs  desa's  en  rijst* 
velden  gaande,  eerst  uit  Losarang  in  een  oostwaarts  uitspringenden 
hoek  van  het  district  Eandang  Hawor,  en  verbolgens  in  Lelea,  het 
schoonste  en  best  bebouwde  gedeelte  van  het  geheele  gebied. 
De  weg  loopt  zuidoostwaarts  en  eindigt  bij  de  desa  Toegoe, 
die  aan  de  grens  der  bebouwde  vlakte  met  het  bosch  ten  zuiden 
is  gelegen.  Een  schier  lijnrechte  weg  gaat,  midden  door  onaf- 
zienbare sawah's,  hier  en  daar  afgewisseld  door  met  prachtig 
geboomte  prijkende  dorpen,  ruim  zeven  palen  ver  in  noord-noord- 
oostwaartsche  richting  naar  de  negerie  Lelea,  waar  de  Demang 
van  het  district  een  fraaie,  op  Europeesche  wijze  gebouwde  wo- 
ning heeft.  Deze  negerie  zet  zich  in  een  reeks  van  kampongs 
over  een  halven  paal  voort  langs  het  vervolg  van  den  weg, 
die  aan  de  noordgrens  van  het  district  ons  weder  op  den  ^  rake* 
lings  daarlangs  gaanden,  groeten  weg  brengt,  doch  op  éénpunt 
dat  niet  meer  in  het  Eandang  Haworsche  land ,  maar  in  het  dis- 
trict Lobener  van  Lidramajoe  West  is  gelegen. 

Het  land  Indramajoe  West  heeft  nog  niet  de  helft  der  uitge- 
strektheid van  Eandang  Hawor,  maar  is  veel  meer  bebouwd  en  doet 
dien  ten  gevolge,  zoowel  in  bevolking  als  in  rgstproductiO;  slechts 
weinig  voor  Eandang  Hawor  onder.  Zich  uitstrekkende  langs  de 
geheele  oostzgde   van   dit  laatste,   reikt  het   zoowel  noord-  als 


Digitized  by  VjOOQIC 


18-2 

zuidwaarts  verder,  daar  aan  de  zeezijde  de  kustlgn  noord-oost- 
waarts  oploopt  tot  aan  den  boek  van  Indramajoe,  en  aan  de 
zuidzijde  het  district  Djati  Toedjoe  zich  gedeeltelijk  om  het 
district  Kandang  Hawor  heenslingert  en  zich  bovendien^  door 
de  zuidoostwaartsche  strekking  der  grenslijn  tegen  Soemedang, 
verbreedt.  Doch  zelf  aan  zijne  oostzijde  door  de  Tji  Manoek  be- 
grensd, vormt  Indramajoe  West  van  het  noorden  naar  het  zuiden 
slechts  eene  smalle  strook,  en  de  vier  districten  waaruit  het 
bestaat,  volgen  elkander  in  dier  voege  op,  dat  alleen  Pasekan 
aan  zee  ligt;  ten  zuiden  daarvan  het  door  den  groeten  weg  van 
west  naar  oost  doorsneden  Lobener  volgt,  daaraan  weder  ten 
zuiden  Oedjoeng  paalt,  en  eindelijk  het  zuidelijkst  deel  van  het 
geheele  land  door  Djati  Toedjoe  gevormd  wordt.  De  beide  laatst- 
genoemde districten  zijn  slechts  goed  bebouwd  en  bewoond  langs 
de  boorden  der  Tji  Manoek,  waaraan  ook  hare  hoofdplaatsen, 
die  dezelfde  namen  dragen,  gelegen  zijn.  Al  het  overige  terrein 
is  hier  ook  weder  bosch  en  alang-veld,  zonder  noemenswaardige 
terreinverheflSng;  en  waarin  de  bewoonde  plekjes  uitermate  schaarsch 
zgn.  Lobener  daar^ntegen  is,  met  uitzondering  van  eenige  moe- 
rassen, waaronder  de  groote  Bawa  Arahan^  schier  geheel  be- 
bouwd, en  men  kan  ongeveer  hetzelfde  zeggen  van  Pasekan, 
indien  men  de  uitgestrekte  strandbosschen  uitzondert.  De  grens 
van  Pasekan  met  Lobener  en  een  klein  gedeelte  van  Losarang 
wordt  gevormd  door  de  Eali  Rambatan  of  rivier  van  Tjantigi^ 
den  westelijken  mondingsarm  van  de  Tji  Manoek  ^  en  Pasekan 
beslaat  de  geheele  delta  van  dezen  stroom ,  zoozelfs  dat  het  zijne 
oostelijke  grens  niet  in  de  Tji  Manoek  zelve,  maar  in  een  zeer 
onbeduidende  oostelijke  uitwatering  vindt ^  welke  naar  die  zyde 
als  de  eigenlijke  grens  der  delta  te  beschouwen  is. 

Ook  het  land  Lidramajoe  West  is  bg  uitnemendheid  een  rgst- 
land.  Behalve  de  tweede  gewassen  der  inlanders,  worden  er  geene 
andere  producten  gekweekt.  Maar  die  rijst  is  van  uitmuntende  hoe- 
danigheid en  de  gemiddelde  productie  kan  veilig  op  300,000 
pikols  in  het  jaar  geschat  worden  '). 

>)  De  Koloniale  Verslagen  (1872,  bl.  176,  1876,  bl.  190)  geven  de  toI- 
gende  cgfers  op: 


Digitized  by  VjOOQIC 


1S3 

De  weg  van  Losarang  naarLobener,  een  afstand  van  10  palen, 
loopt  oostwaarts  tot  Legok,  vanwaar  een  zijweg  door  de  sawah's 
langs  den  linkeroever  der  Tji  Manoek  zuidwaarts  gaat  naar  Oe- 
djoeng,  den  zetel  van  den  Demang  van  het  gelijknamig  district,  en 
vandaar,  een  groote  oostwaartsche  kromming  der  rivier  afsnij- 
dende, meest  door  de  wildernis  naar  Djati  Toedjoe,  de  hoofdplaats 
van  het  zuidelijk  district,  die  weder  aan  de  Tji  Manoek  te  midden  van 
uitgestrekte  rijstvelden  gelegen  is.  De  groote  weg  neemt  bij  Legok 
een  wending  noordoostwaarts  en  brengt  ons  in  weinige  minuten 
te  Lobener.  Ook  deze  plaats  biedt  niets  dat  ons  kan  ophouden, 
en  wij  vervolgen  dus  dadelijk  den  groeten  weg,  die  ons,  langs 
den  linkeroever  der  Tji  Manoek  en  met  een  overgang  over  de 
Kali  Rambatan,  naar  het  district  Pasekan  en  ,  nadat  zes  palen  zijn 
afgelegd,  in  de  belangrijke  handelsplaats  Indramajoe  brengt. 

Indramajoe  ligt  aan  beide  zijden  van  de  Tji  Manoek ,  op  onge- 
veer 9  palen  van  het  strand,  en  is  niet  slechts  de  hoofdplaats 
van  de  geheele  assistent-residentie  en  van  het  district  Indrama- 
joe, maar  ook  van  het  district  Pasekan.  Ofschoon  toch  ook  het  aan 
den  linkeroever  der  rivier  gelegen  gedeelte  grootendeels  aan  het 
Gouvernement  behoort,  en  zelfs  de  woning  van  den  assistent-resident 
en  het,  trouwens  sedert  lang  niet  meer  bezette,  fortje  aan  dien 
oever  gelegen  zijn,  liggen  echter  eenige  der  Indramajoe  omge- 
vende en  er  toe  gerekende  kampongs  der  inlanders  buiten  het 
Oouvememente-gebied ,  en  in  eene  van  deze,  Sindang  Iladji  ge- 
heeten,  houdt  de  Demang  van  het  district  Pasekan  zijn  verblijf. 
Ook  hebben  wij  den  administrateur  van  Indramajoe  West,  den 
heer  Jellinghaus,  onder  de  bewoners  der  Europeesche  wijk  van 
deze  hoofdplaats  te  zoeken. 

Indramajoe  wordt,  onder  den  naam  van  Dermayo,  reeds  in  de  be- 
richten der  Portugeezen  en  der  vroegste  Nederlandsche  bezoekers 
van  Java  vermeld ').  Het  was  destijds  zeker  merkelijk  dichter  bij 
de  monding  der  rivier  gelegen;  want  de  aanhoudende  aanslibbing 


In     1870 

280,976  pikols 

n      Ï871 

409,041       , 

r,     1872 

220,571       „ 

.     1873 

299,330.      „ 

0  Zie  Dl  n.  275,  noot  4. 

Digitized  by  VjOOQIC 


184 

beeft  vele  plaateen  van  Java's  noordkust  steeds  verder  van  het 
strand  verwijderd,  en  was  natuurlijk  zeer  sterk  aan  den  mond  van 
een  stroom  als  de  Tji  Manoek.  In  1678  stichtte  de  Compagnie  er 
een  pager  om  de  invallen  der  Bantonners  tegen  te  gaan,  die  zich 
hier  trachtten  te  nestelen;  men  noemde  dien  „deBantamsche  bril,^ 
en  wellicht  stond  hij  reeds  op  dezelfde  plaats  als  het  later  vaak 
vermelde  fortje,  dat  o.  a.  zwaar  te  lijden  had  van  de  aardbeving 
die  17  Nov.  1847  alom  in  de  residentie  Tjeri bon  zulke  vreeselijke 
schade  aanrichtte  *).  Yalentijn  noemt  Indramajoe  onder  de  voorname 
plaatsen  van  Java.  Ofschoon  het,  naar  zijn  zeggen,  eer  een  open  vlek 
dan  een  stad  was  te  noemen,  bevatte  het  een  groot  aantal  nette  bam- 
boezen en  planken  huizen ,  en  was  er  een  sterke  handel  en  vaart, 
vooral  ook  door  de  groote  verzending  van  timmerhout,  die  langs  de 
Tji  Manoek  naar  deze  plaats  en  vandaar  naar  Batavia  plaats  had  ^). 
Later,  toen  de  rijstproductie  zoowel  in  Indramajoe  Oost  als  West 
zich  zoozeer  uitbreidde  dat  de  hooggeroemde  Indramajoe-rgst  van 
hier  met  scheepsladiugen  kon  verzonden  worden;  toen  te  Earang 
Sambong  (gelegen  in  Madjalengka,  ter  plaatse  Waar  de  Tji  Manoek 
de  grens  tusschen  dat  regentschap  en  Soemedang  begint  te  vormen,) 
groote  pakhuizen  werden  opgericht,  waarin  de  koffie  van  een  groot 
deel  der  Preanger  en  Tjeribon  werd  samengebracht ,  om  vervolgens 
met  prauwen  naar  Indramajoe  en  van  Indramajoe  over  zee  naar 
Batavia  gevoerd  te  worden;  toen  te  dezer  plaatse  zoutpakhuizen 
werden  gevestigd,  en  de  naar  Earang  Sambong  terugvarende  koffie- 
prauwen  hier  een  lading  zout  in  ruil  ontvingen,  —  wies  Indramajoe 
gedurig  in  beteekenis.  Jammer  maar  dat  de  ontwikkeling  van 
Indramajoe  wordt  tegengehouden,  zoowel  door  den  slechten  toestand 
der  reede,  als  door  de  neiging  der  Tji  Manoek  om  hare  wateren 
bij  voorkeur  door  de  Kali  Rambatan  naar  zee  te  voeren.  De  reede 
ligt  geheel  open  voor  den  westmoeson,  zoodat  men  alleen  in 
den  oostmoeson  hier  veilig  kan  laden  en  lossen;  de  negen  palen 
afstands  die  de  laadprauwen  van  de  pakhuizen  in  de  stad  naar 
de  reede  hebben  af  te  leggen ,  veroorzaken  een  aanzienlijk  verlies 
aan  tijd  en  geld;  de  uitgestrekte  zandbank  voor  den  mond  der 
rivier  valt  bij   laag  water  geheel  droog  en  houdt  de  laadprauwen 

»)  N.  T.  V.  N.  I.  XVIIL  313.  «)  Valenten  IV.  1.  19. 


Digitized  by  VjOOQIC 


185 

^  totdat  het  water  genoegzaam  gewassen  is;  en  bij  dat  alles 
wordt  nog  het  op  zich  zelf  zeer  bruikbare  rivier  bed;  tot  groote 
sehade  zoowel  voor  de  scheepvaart  als  voor  de  irrigatie  der  rijst- 
velden langs  hare  boorden,  aanhoudend  met  schaarsohte  van  water 
bedreigd.  TV  at  de  Regeering  voor  verbetering  gedaan  heeft,  bepaalt 
zich  tot  nog  toe  tot  het  laatstgenoemde  euvel,  waartegen  zij  van 
1847  af  aanhoudend,  doch  met  onvoldoenden  uitslag ,  heeft  gewor- 
steld. Het  doel  der  werken  was  de  Rambatan  af  te  sluiten  en 
daardoor  al  het  water  der  boven-rivier  te  dwingen  zich  door  de 
beneden-Tji  Manoek  te  ontlasten,  behoudens  de  constructie  van 
een  overlaat,  waardoor  ^  bij  bandjirs^  alleen  het  overtollige  vocht 
aan  de  Rambatan  werd  toegevoerd.  Het  water  heeft  evenwel  den 
overlaat  herhaaldelgk  vernield  en  zich  een  nieuwen  weg  naar 
de  Rambatan  gebaand:  Verschillende  werken  tot  leniging  van  het 
kwaad,  waardoor  veel  van  de  arbeidskracht  der  bevolking  gevergd 
is^  hebben  echter  geen  stand  gehouden,  totdat  in  1875  het  plan 
ontworpen  is  tot  een  overlaat  van  zoodanige  sterkte,  dat  geen 
verdere  vernieling  was  te  vreezen.  De  kosten  van  dit  werk  werden 
op  bijna  zes  tonnen  gouds  begroot.  De  arbeid  is  in  1876  aangevangen^ 
en  wordt,  volgens  het  jongste  Koloniaal  Verslag  (1878);  nog  altijd 
ijverig  voortgezet  ').  Overigens  is  de  haven  van  Indramajoe  ge- 
rangschikt onder  de  havens  der  tweede  klasse,  d.  i.  de  zoodanige 
waar  Europeesche  schepen,  zonder  bijzondere  vergunning,  alleen 
die  goederen  mogen  lossen,  die  niet  met  invoerrecht  of  accijns 
zgn  bezwaard.  Dat  Indramajoe  een  landraad,  een  gevangenis  en 
een  Chineesche  wijk  onder  de  bevelen  van  een  luitenant  heeft,  behoeft 
nauwelijks  te  worden  opgemerkt;  minder  alledaagsch  is  het  dat 
er  ook  de  Arbieren  in  eene  wijk  onder  een  luitenant  hunner  eigen 
natie  vereenigd  zijn. 

De  groote  weg  van  Indramajoe  naar  Tjeribon  gaat,  dwars  door 
de  rgstvelden  van  het  district  Indramajoe,  zuidoostwaarts  tot  de  aan 
zee,  bg  den  mond  van  het  riviertje  Tjantel,  gelegen  desa  Balo- 
ngan,  en  vandaar  zuid-znidooatwaarts,  op  kleinen  afstand  van  het 
strand,  naar  Earang  Ampel,  de  hoofdplaats  van  het  tweede  district 

>)  Zie  T.  V.  N.  L  1859,  II.  2Ö7;  Kol.  Yersl.  1876.  180,  1877.  144 
1878.  132. 


Digitized  by  VjOOQIC 


186 

des  regentsohaps,  die  14{  paal  van  Indramajoe  yerwgderd  is.  Een 
büiDenweg  Tan  11  palen  voert  van  Earang  Ampel  westwaarts 
Daar  het  derde  district  Sleman  en  komt,  na  zijne  voormalige  ge- 
lijknamige hoofdplaats  gepasseerd  te  zijn,  uit  bij  de  tegenwoordige, 
Djati  Barang,  die  schuin  tegenover  Oedjoeng  aan  de  Tji  Manoek 
gelegen  en  met  een  rpweg  van  ruim  elf  palen  lengte  langs  den 
dicht  bevolkten  en  met  onafizienbare  sawah^s  getooiden  rechter- 
oever der  rivier,  ook  rechtstreeks  met  Indramajoe  verbonden  is. 
Het  terrein  waardoor  al  deze  wegen  voeren,  is  geheel  vlak;  en 
de  aaneengeschakelde  rgstvelden  zijn  slechts  hier  en  daar  door 
eenige  plekken  bosch ,  graswildernis  of  moeras  afgewisseld.  Volgt 
men  van  Earang  Ampel  den  grooten  weg  verder  zuidwaarts, 
dan  laat  men  links  een  breeden  zoom  van  moerassen  en  strand- 
bosschen  liggen,  die  oostwaarts  eindigt  in  den  hoek  Oedjoeng 
Tanah.  Doch  allengs  nadert  de  weg  wéér  tot  de  zee,  terwgl 
hij  tevens,  bijna  zeven  palen  van  Earang  Ampel,  de  grenzen 
van  de  afdeeling  Indramajoe  overschrgdt,  en  in  Oegesik  Lor, 
het  eerste  district  van  de  afdeeling  Tjeribon  komt,  dat  vooral 
door  de  groote,  zes  palen  westwaarts  van  den  postweg  gelegen 
suiker-onderneming  Ardja  Winangon  bekend  is.  Nog  14  palen 
rgden  wij  verder,  steeds  door  desa's  en  sawah's,  en  gedurig  het 
strand  meer  nabij  komende,  tot  wy  het  van  ouds  beroemde  en 
nog  altijd  belangrijke  Tjeribon  bereiken. 

Tjeribon  ligt  vlak  aan  zee,  in  een  klein  langs  het  strand  der 
Bocht  van  Tjeribon  uitgestrekt  district,  dat  denzelfden  naam  draagt 
en  van  alle  kanten  is  ingesloten  door  een  grooter,  Loewar  Eota 
(letterlijk:  buiten  de  stad)  genoemd,  en  dat  ten  noorden  door  Qegesik 
Lor,  ten  westen  door  Palimanang  en  Ploembon  wordt  begrensd. 

Kort  nadat  wg  de  grenzen  van  het  district  der  hoofdstad  be- 
treden hebben,  bereiken  wij  de  desa  Astana,  aan  een  gelijkna- 
mig riviertje  gelegen.  De  naam,  die  uit  het  Sanskriet  of  Perzisch 
stamt;  beteekent  in  het  Maleisch  vorstelijke  woning,  in  het 
Soendaasch  en  Javaansch  vorstelijke  begraafplaats.  Werkelgk 
vindt  men  hier  het  graf  van  Tjeribons  stichter,  en  wel  op  een 
kleinen  heuvel,  die  in  de  nabgheid  van  het  strand  plotseling  uit 
de  aangeslibde  vlakte  oprijst.    Die  heuvel  is  de  beroemde  Qo^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


187 

Qong  Djati^  waaraan  zich  de  legende  omtrent  de  eerste  prediking 
Tan  den  Islam  in  deze  streken  en  den  oorsprong  van  Tjeribon 
knoopt  *}.  De  astana  zelve  verkeert  in  zeer  vervallen  toestand ,  maar 
wordt  nog  steeds  in  hooge  eere  gehouden.  In  den  omtrek  krielt 
het  van  bedelaars,  die  op  de  aalmoezen  der  graf  bezoekers  azen. 

Een  weinig  verder,  nog  twee  palen  ten  noorden  der  stad, 
komt  men  door  de  desa  Tangkil,  waar  de  Residenten  Secretaris 
yerblijf  houden  en  ook  enkele  andere  Europeanen  gevestigd  zijn. 
De  ongezondheid  van  Tjeribon,  waarover  straks  nader,  heeft 
ben  de  wijk  doen  nemen  naar  deze  gunstiger  plek.  Het  resi- 
dentiehuis  is  zeer  schoon  gelegen.  Aan  de  voorzijde  heeft  men 
een  vrg  uitzicht  op  het  blauwe  vlak  der  Java-zee,  terwijl  men 
aan  de  achterzgde  den  blik  laat  weiden  over  uitgestrekte  groene 
Telden  en  bosschen,  tot  aan  de  hellingen  van  den  Tjerimai,  wiens 
trotsche  kruin  zich  in  de  wolken  verbergt.  De  kazerne  en  stallen 
der  Djajang  Sekars,  mede  te  Tangkil  gelegen,  zijn  natuurlgk 
bg  de  opheffing  van  het  corps  van  bestemming  veranderd  ^). 
In  de  nabyheid  van  Tangkil  kan  men  ook  nog  eene  door  kunst 
vervaardigde  grot  met  vele  kamers  en  kronkelgangen  bezoeken, 
bg  welke  ook  een  iraaie  vijver  met  eilandjes  ligt,  die  bg  het 
verlaten  der  grot  een  verrassend  gezicht  oplevert ').  Yan  Tang- 
kil gaat,  behalve  den  gewonen  rij  weg;  die  hier  met  een  dubbele 
rg  prachtige  tamarindeboomen  beplant  is,  nog  een  tweede  weg 
naar  de  stad.  Deze  dichter  langs  het  strand  loopende  weg  voert 
ons  ook  naar  het  aan  zee  gelegen  logement. 

De  vestiging  der  Compagnie  te  Tjeribon  was  een  uitvloeisel 
Yan  het  met  de  Sultans  in  den  aanvang  van  1681  gesloten  ver- 
drag, waarin  zg  zich  het  recht  bedong  om  er  eene  versterkte  loge 
te  mogen  bouwen  *).  Dat  recht  liet  zij  niet  lang  ongebruikt.  Wel- 
haast werden  de  grondslagen  gelegd  van  een  fort,  dat  hier  onder 


*)  Zie  Dl.  II,  bl.  191,  waar  deze  astana  reeds  kortel|jk  besebreven  is.  Zie 
ook  Roorda  r.  Eyainga,  Reias.  en  Lotg.  III.  68,  Ld.  en  Vk.  III.  2.  445;  Oli- 
Tier,  Ld.  od  zeeto^en,  I.  434;  Baddingh,  Ned.  O.  I.,  I.  138;  t.  Seven- 
hoven  in  T.  t.  K.  I.,  I.  256;  EuBsendrager ,  Java.  135;  t.  BgckeYorsel, 
Brieyen.  335.  ')  Zie  boven,  bk.  106. 

*)  Boorda  van  Eysinga,  Beisen  en  Lotg.  III.  69. 

*)  Zie  DL  n.  bl.  399  ▼. 


Digitized  by  VjOOQIC 


188 

den  Daam  tan  „de  Bescberiner'  verrees  en,  behalve  aan  het 
garnizoen,  aan  het  hier  door  de  Compagnie  aangestelde  opperhoofd 
en  zijne  onderhoorigen  tot  huisvesting  strekte.  Langzamerhand 
nam  de  Europeesche  bevolking  zeer  toe  en  ontstond  er  eene 
uitgebreide  Europeesche  wijk  en  de  plaats  werd  destijds  voor 
zeer  gezond  gehouden.  Doch  in  1805  ,werd  Tjeribon  door  eene 
vreèselijke  ramp  getroffen.  In  het  begin  van  dat  jaar  had  eene 
uitbarsting  van  den  Tjerimai  plaats ,  die ,  even  als  eene  vroegere 
uitbarsting  in  1772,  door  eene  kwaadaardige  pestziekte  in  de 
lagere  landen  der  residentie  gevolgd  werd  ^}.  Om  te  bepalen  of 
er  eenig  verband  tusschen  de  uitbarsting  en  de  ziekte  bestaan 
kan  hebben,  zou  men  met  den  aard  der  uitgeworpen  stoffen 
moeten  bekend  zijn:  doch  daaromtrent  schijnt  niets  in  der  tgd 
te  zijn  opgeteekend  ^).  Hoe  het  zij ,  het  schgnt  dat  vooral  de 
hoofdstad  vreeselijk  door  die  ziekte  geteisterd  werd  en  dat  het 
grootste  deel  zoowel  der  Europeesche  als  der  inlandsche  bevol- 
king werd  weggeraapt  ').  Maar  ofschoon  die  ziekte  slechts  van 
tijdelijken  aard  was^  heeft  Tjeribon  zijn  voormaligen  roem  van 
gezondheid  nooit  herkregen.  Waarschgnlijk  is  die  nooit  geheel 
verdiend  geweest,  maar  alleen  daaraan  toe  te  schrijven,  dat  onze 
voorouders  schier  uitsluitend  aan  de  stranden  van  Java  gevestigd 
waren  en  de  gezondere  bergstreken  nauwelijks  kenden.  In  de 
lage,  alluviale  strandgewesten  waarin  ook  Tjeribon  ligt,  is  de 
hitte  dikwgls  onuitstaanbaar  en  het  verblijf  alles  behalve  heilzaam 
voor  den  Europeaan.  Maar  ook  bijzondere  oorzaken,  die  alleen 
voor  de  stad  en  b.  v.  niet  voor  Tangkil  gelden,  werken  tot  de 
ongezondheid  van  Tjeribon  mede.  In  berichten  voor  omstreeks 
40  jaren  geschreven ,  kan  men  daarvan  treurige  tafereelen  vinden. 
De  inlandsche  woningen  waren  te  dicht  opeengepakt,  te  bedompt, 


>)  Horsfield  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  VIII,  on  the  mineralogy  of  JftTS. 
42;  ▼.  Hoëvell,  Inwijdingsrede  in  de  nieuwe  kerk  te  Tjeribon.  8. 

*)  Junghubn,  Java,  II.  169.  Indien  het  juist  is  wat  een  ander  bericht 
meldt,  dat  de  ziekte  in  Tjeribon  reeds  in  1804  heerschte  (zie  Kussendrager, 
Java.  128;  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Tk.  III.  2.449;  Teenstra,  Ned.Overz. 
Bez.  148),  zou  het  overbodig  zgn  een  verband  te  zoeken. 

')  Zie  ook  nog  t.  Seyenhoven  in  T.  t.  N.  I.,  I.  254.  Hg  moet  dezelfde 
ziekte  bedoelen,  ofschoon  hg  ze  jaren  te  vroeg  stelt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


189 

te  weinig  voor  vrgea  luohtstroom  toegankelijk;  de  Ohineesche 
en  Yooral  de  Arabische  wgk  waren  uiterst  morsig;  de  mod- 
derbanji  voor  de  stad  besmette  de  lucht  door  hare  verpestende 
dampen^  en  op  vele  plaatsen  was  het  er  niet  uit  te  houden  door 
den  afschuwelijken  stank  ').  Door  de  verbeteringen  die  Tjeribon 
in  de  laatste  jaren  ondergaan  heeft,  is  dit  alles  zeer  ten  goede 
veranderd;  maar  een  gezond  verblgf  zal  nog  niemand  het  dur- 
ven noemen. 

De  Europeesche  bevolking,  die  na  de  pest  waarvan  zoo  even 
sprake  was,  zoozeer  was  verloopen,  dat  Daendels  in  1809  de 
instandhouding  der  kerk,  die  een  40  h  50  jaren  vroeger  mid- 
den in  het  fort  gebouwd  was ,  en  misschien  voor  de  verdediging 
daarvan  bg  een  eventueelen  aanval  nadeelig  werd  geacht,  over- 
bodig oordeelde  en  haar  slechten  liet^  terwgl  bg  de  steenen 
tot  puin  gebruikte  voor  den  aanleg    van  den  groeten  postweg  ^}. 

Het  groote  gewicht  dat  de  residentie  Tjeribon,  door  de  me- 
nigte producten  die  zij  leverde ,  onder  de  werking  van  het 
Cultuurstelsel  verkreeg,  is  intusschen  oorzaak  geweest,  dat  zich 
ook  ter  hoofdplaats  na  1830  allengs  weder  meer  Europeanen 
gevestigd  hebben ,  en  dit  heeft  weder  ten  gevolge  gehad  dat  veel 
voor  verfraaiing^  verlevendiging  en  luchtzuivering  is  gedaan.  In 
1841  telde  er  de  Hervormde  gemeente  145,  de  Boomsch-Eatho- 
lieke  omstreeks  20  zielen.  De  behoefte  aan  eene  kerk  werd  zoo 
levendig  gevoeld ,  dat  de  gemeente  zelve  daartoe  eene  aanzienlijke 
som  bgeenbracht,  waartoe  ook  de  Regent  van  Tjeribon  eene 
goede  bgdrage  leverde,  terwgl  de  Mohammedaansche geestelgken 
eene  groote  hoeveelheid  metselsteenen  schonken.  In  1842  was  de 
nieuwe  kerk  ^  die  tevens  voor  den  Protestantschen  en  den  Katho- 
lieken eeredienst  wordt  gebruikt,  in  zooverre  voltooid,  dat  er 
den  27Bteii  Nov.  de  eerste  godsdienstoefening  kon  gehouden  wor- 
den 'j.  Het  nette ,  schoon  hoogst  eenvoudige  gebouwtje  ligt  aan 
de  aloen-aloen ,  op  den  hoek  dien  dit  plein  vormt  met  den  daarop 
uitkomenden   groeten    weg,  langs    welken   de    meeste  woningen 


^)  Roorda  v.  Eysin^,  Reiz.  en  Lotg,  I.  221. 
^)  Van  üoSvell,  Inw^dingnrede.  8. 
*)  Van  Ho6feU,  t.  a.  p.  14  ▼. 


Digitized  by  VjOOQIC 


190 

van  Europeanen  zich  bevinden,  oi^hoon  ook  eenige  aan  de 
aloen-aloen  zelve  gebouwd  zijn.  Aan  de  andere  zgde  van  de 
kerk  was,  tijdens  hare  inwijding,  een  nieuwe  dalam  of  woning 
voor  den  Regent  in  aanbouw,  die  sedert  voltooid  is,  even  als  de 
nieuwe  en  fraaie  moskee,  die  te  geltjker  tijd  aan  de  westzgde 
van  de  aloen-aloen  is  verrezen.  In  deze  buurt  vindt  men  ook  het 
residentie-kantoor;  de  sociëteit  der  Europeesche  bewoners  ligt  vlak 
aan  het  strand,  zoodat  zij  aan  de  achterzijde  door  de  zee  bespoeld 
wordt. 

Het  is  wel  niet  als  een  blgvende  ramp  voor  Tjeribon  aan  te 
merken ;  dat  den  31  sten  October  1835  het  kruidmagazijn  in  het 
fort  de  Beschermer,  dat  almede  in  de  nabijheid  van  de  aloen-aloen 
stond,  hetzij  door  een  ongeluk  of  door  boosaardig  opzet  (want  dit  is 
niet  uitgemaakt),  in  de  lucht  sprong,  met  dat  gevolg  dat  de  pak- 
huizen^ de  gevangenis  en  het  oostelijke  bastion  schier  geheel  werden 
vernield  ^).  Het  gevolg  was  dat  het  fort,  waarvan  men  den  vorm 
nog  aan  den  platten  grond  bij  Yalentijn  onderkennen  kan,  werd 
geslecht,  en  binnen  de  enceinte  der  gemetselde  grachten ;  welke  nog 
zgne  plaats  aanwijzen,  drie  ruime  koffiepakhuizen,  die  ieder  ruim 
12000  pikols  koffie  bevatten  kunnen,  en  een  nieuwe  gevangenis 
gebouwd  werden.  Westelijk  van  het  voormalige  fort  staan  zoutpak- 
huizen  van  groeten  omvang  ^). 

Ook  het  inlandsche  gedeelte  van  Tjeribon  is  eenigszins  op  Euro- 
peesche wijze  aangelegd  en  bestaat  uit  nauwe  en  onregelmatige 
straten  en  stegen,  deels  ook  van  grachten  doorsneden;  maar  de 
huizen  zijn  allen  op  inlandsche  wijze  van  bamboe  gebouwd.  In- 
tusschen  is  ook  in  dit  deel  der  stad  meer  ruimte  gemaakt,  waardoor 
een  betere  luchtverversching  is  bevorderd.  De  waroengs  zijn  er 
zeer  menigvuldig;  de  aan  het  strand  gelegen  wijken  zgn  grootendeels 
door  visschers  bewoond. 

In  de  algemeene  verfraaiing  van  Tjeribon  hebben  ook  de  Chi- 
neesche   en  Arabische  kampen  gedeeld.  Vooral  de  eerste  is  een 


1)  Roorda  t.  Eyn.  Ld.  en  Yk.  III.  2.  848;  Kussendrager,  Java.  129;  Teeiwtra, 
Lb.  en  Vk.  Ned. Overz.  Bez.  148.  flet  fort  is  dos  niet  in  1832  gesloopt,  zoo- 
als  de  een  den  ander  telkens  heeft  nagesohreyen. 

>)  Eussendrager,  Java.  129;  v.  Hoëvell,  Reis,  I.  75. 


Digitized  by  VjOOQIC 


# 


191 

bezoek  o  ver  waardig.  Zg  is  groot  en  sterk  bevolkt,  propvol  winkels, 
en  bevat  misschien  den  schoonsten  klinting  of  Chineesohen  tempel 
van  Java.  Ook  deze  is  ongeveer  eene  halve  eeuw  geleden  nieuw 
opgericht,  en  er  zijn  daarvoor  een  bouwmeester  en  schilder  opzet- 
telijk uit  China  ontboden.  Het  gebouw  is  bepleisterd  en  overvloedig 
met  bonte  figuren  bemaald;  in  een  afzonderlijk  vak  zijn  de  namen 
der  stichters  bevat  %  Nevens  de  Chineezen  hebben  ook  de  Ara- 
bieren in  het  Tjeribonsche  rijk  vroeger  een  groote  rol  gespeeld. 
Men  kan  zich  te  Tjeribon  zoowel  van  den  handelsgeest  als  van 
de  morsigheid  van  dat  volk  overtuigen,  de  talrijkheid  hunner  met 
goud  en  edelgesteenten,  zijden  en  sitsen  stoffen  prg kende  toko's 
bewonderen,  het  treurig  levenslot  hunner  altgd  iu  donkere,  vunzige 
vertrekken  opgesloten  vrouwen  en  dochters  beklagen,  en  medelijden 
hebben  met  het  veelvuldig  lijden  hunner  oogen,  dat  zij  echter  wel 
veelal  aan  hun  eigen  onzindelijkheid  zullen  te  wijten  hebben. 

Tot  de  merkwaardigste  bewoners  van  Tjeribon  behooren  de 
afstammelingen  der  oude  Sultans.  Wij  hebben  in  de  geschiedenis 
gezien ,  hoe  het  Tjeribonsche  vorstenhuis  trapsgewijze  zijne  macht 
en  zelfstandigheid  verloor  en  eindelijk  geheel  gemediatiseerd  werd. 
Wg  hebben  ook  gezien  dat  de  laatste  vorst  die  nog  een  schaduw 
van  gezag  had  geoefend,  twee-en-dertigjaren  nadat  zijne  vorstelijke 
waardigheid  tot  een  ledigen  titel  en  een  pensioen  beperkt  was, 
in  1851  ten  grave  daalde  'j.  Maar  gelijk  sedert  lang  twee  Sultans 
de  macht  gedeeld  hadden,  bleven  ook  nu  twee  van  macht  beroofde 
Sultans  het  pensioen  en  den  titel  deelen,  en  beide  bleven  in  Tjeribon 
de  oude  vorstelgke  verblgven,  de  kratons  hunner  voorgangers, 
bewonen.  Er  zijn  nog  tot  heden  een  Sultan  Sepoeh  en  een  Sultan 
Anom.  De  Sultan  Sepoeh  die  in  1845  stierf,  werd  opgevolgd  door 
een  Sultan  Sepoeh  die  in  1853  overleed  en  door  zgn  oudsten  zoon 
Torvangen  werd,  en  deze  laatste  stierf  den  SlBtenMei  1875,  nadat 
hij  vrg  wat  aan  de  Regeering  te  doen  had  gegeven.  Hij  voedde 
een  wrok  tegen  het  Europeesch  gezag,  verliet  zelden  zijn  kraton 
en  kwam  de  verplichtingen  niet  na  die  hij  had  op  zich  genomen. 


»)  Roorda  t.  Eys.  Ld.  en  Vk.,  III.  2. 448;  v.  Hoëvell ,  Reis ,  I.  75 ;  Buddingh, 
N.  O.  L,  L  137. 

«)  DL  n,  bl.  371,  396,  4L4,  425,  452,  516,  556,  581. 


Digitized  by  VjOOQIC 


192 

Hg  stierf  nog  ten  rechten  tjjde;  want  twee  dagen  te  voren  had 
de  Indische  regeering  besloten  hem  tot  straf  toor  zijn  wangedrag 
den  Sultanstitel  te  ontnemen.  Zgn  dood  voorkwam  de  straf;  en 
mstig  kon  weder  een  andere  Saltan  Sepoeh,  de  oudste  broeder 
ran  den  overledene,  optreden,  om  den  titel  te  voeren,  het  pensioen 
te  ontvangen  en  de  familiegoederen  te  beheeren  ').  Yrg  wat  beter 
hebben  doh  de  Sultans  Anom  in  hunnen  nieuwen  staat  geschikt 
De  i^  1851  overledene  vrist  zich  te  troosten  met  zijn  wajangspel 
door  menschen  vertoond,  bedacht  daarvan  zelfs  een  nieuwen  vorm, 
dien  echter  de  Tjeribonners  als  strijdig  met  de  adat  verwerpelijk 
vonden,  had  in  zgn  kraton  een  soort  van  theater  met  zeer  curieuse 
decoraties  en  zag  niet  ongaarne  dat  de  Europeesche  ingezetenen 
van  Tjeribon  en  aanzienlgke  vreemdelingen  de  vertooningen  kwa- 
men bg wonen  >).  Ook  zijn  opvolger,  de  tegenwoordige  Sultan  Ajiom; 
is  zeer  geëmancipeerd,  legt  met  zijne  vier  echtgenooten  bezoeken 
af  bg  den  Resident  en  heeft  een  Hollandschen  gouverneur  bg  zgne 
kinderen  '). 

De  kraton  van  Sultan  Sepoeh  is  de  voornaamste  ^  de  kraton  bij 
uitnemendheid.  Een  ringmuur  van  omstreeks  8  voet  hoogte  omsluit 
eene  ruimte  van  aanzienlijke  uitgestrektheid,  waarin,  behalve  de 
eigenlgke  woning  van  den  vorst,  die  vrg  goed  ingericht  en  gemeu- 
bileerd is,  een  groot  aantal  bggebouwen  en  tot  kampongs  vereenigde 
woningenvoor  zijne  hovelingen,  familie-leden  en  bedienden  bevat 
zijn.  De  andere  kraton  is  kleiner,  maar  op  dezelfde  wijze  in- 
gericht In  vergelijking  met  de  kratons  van  Soerakarta  en  Jog- 
jakarta  hebben  echter  die  van  Tjeribon  weinig  te  beteekenen ;  maar 
zij  bevatten  eenige  eigenaardige  merkwaardigheden.  De  Sultans 
van  Tjeribon  schijnen  eene  bgzondere  Kefhebbe^g  te  hebben 
gehad  voor  kunstmatig  grotwerk;  wg  zagen  daarvan  reeds  een 
proeve  bij  Tangkil  en  zullen  er  straks  nog  meer  van  vernemen. 
Men  vindt  er  ook  overblgfsels  van  in  de  kratons ,  vooral  in  dien  van 
Sultan  Anom.  Vroeger  stroomde  daardoor  water,  dat  er  uit  het 

')  EoL  Yerel.  1876.  4.  Ygl.  v.  RijokoTorsel ,  Brieren.  3B4. 

«)  Zie  Bnddingh  in  T.  v.  N.  I.  IV.  2.  344  (ygl.  D.  I.  459  van  dit  werk) 
en  N.  O.  I.,  I.  186.  In  de  waardeering  van  het  decoratief  blgft  de  schrgver 
op  die  twee  plaatsen  zioh  niet  gelgk. 

>)  T.  B^kevonel,  t.  a.  p. 


Digitized  by  VjOOQIC 


198 

gcftiergte  heen  was  geleid.  Eene  andere  merkwaardigheid  dezer 
kifitons  zijn  de  vele  door  vorstelijke  handen  keurig  uitgesneden 
deurstglen,  schermen  en  meubelen  die  men  er  aantreft.  Het 
schijnt  dat  de  Tjeribonsche  prinsen  te  allen  tijde  en  nog  heden 
er  steeds  vermaak  in  vonden,  zich  van  de  drukkende  staatszor- 
gen door  een  weinig  handenarbeid  te  verpoozen  *). 

De  rivier  van  Tjeribon,  de  Tji  Bebon  of  Ghirnalen-rivier,  aan  wier 
monding  werkelijk  vele  garnalen  en  kreeften  gevangen  worden  >) 
en  die  waarschijnlijk  aan  de  hoofdplaats  en  het  gewest  haren  naam 
heeft  gegeven,  stroomt  door  de  stad,  maar  heeft  weinig  waarde 
voor  het  verkeer,  daar  zij  zeer  ondiep  en  slechts  bij  hoog  water  voor 
kleine  vaartuigen  bruikbaar  is.  Zij  doet  aan  de  stad  meer  kwaad 
door  de  reeds  vermelde  modderbank  aan  haren  mond;  dan  zij 
haar  voordeel  aanbrengt.  Het  ha  venkanaal,  dat  gevormd  wordt 
door  eene  achttien  meters  breede  geul  van  277  meters  lengte, 
besloten  tusschen  wanden  van  koraalsteen  op  een  door  kaden 
beschutte  landtong,  mist  niet  alleen  genoegzame  ruimte,  maar 
wordt  door  de  daarin  mondende  rivier  gedurig  bedorven ,  zoodat  het 
slechts  door  aanhoudend  baggeren  in  eenigszins  bruikbaren  staat 
is  te  houden,  en  het  uit-  en  invaren  der  laadprauwen  dikwijls 
groot  bezwaar  ondervindt.  Dit  is  te  meer  te  betreuren  omdat 
de  reede  van  Tjeribon  zeer  veilig  is  en  te  allen  tijde  voor  laden 
en  lossen  goede  gelegenheid  biedt,  en  omdat  de  handel  dezer 
stad,  die  tot  de  havens  der  eerste  klasse,  d.  i.  de  voor  alge- 
meenen  in-  en  uitvoer  opengestelde,  behoort,  in  de  laatste  jaren 
zeer  is  toegenomen  en  wegens  den  overvloed  van  producten , 
dien  de  residentie  oplevert,  voor  groote  ontwikkeling  vatbaar  is. 
Men  heeft  reeds  sedert  eenige  jaren  het  plan  opgevat  om  de 
uitwatering  elders  heen  te  leiden ;  doch  er  is  nog  niets  van  ge- 
komen, en  men  schijnt  zelfs  laatstelijk  weder  van  inzicht  ver- 
anderd te  zijn,  daar  men,  na  in  Augustus  1877  weder/ 10,000 
voor  het  baggeren  eener  geul  uit  de  hand  te  hebben  uitgegeven , 
toen  bleek   dat  hiermede   het   doel   niet   bereikt  werd,  op   het 


O  Van  Sevenhoven,  T.  v.  N.  L,  I.  254;  v.  Hoëvell,  Reis,  I.  76;  Buddingh, 
N.  O.  L,  I.  186.  V. 
3)  GÜTier,  Ld.  en  Zeetochten,  I.  134. 

m.  ^8 


Digitized  by  VjOOQIC 


194 

aanschaffen  van  een  stoombaggermolen  Yoor  Tjeribon  is  bedacht 
geworden  *)• 

Wanneer  men  Tjeribon  van  de  reede  gadeslaat,  vertoont  zich 
achter  de  stad  de  hooge  berg  Tjerimai,  ook  vaak  de  berg  van 
Tjeribon  genoemd,  die  wel  is  waar  zuidwaarts  met  Java's  cen- 
traal gebergte  verbonden  is,  maar,  daar  hg  naar  het  westen,  noor- 
den en  oosten  door  zich  tot  aan  het  strand  uitstrekkende  en 
slechts  door  enkele  voorbergen  en  heuvelrijen  afgebroken  vlakten 
omgeven  is,  alle  gezichtspunten  in  de  noordelijke  helft  der  resi- 
dentie beheerscht  en  veel  naderbij  schgnt  te  zyn,  dan  werkelgk 
het  geval  is '). 

Alvorens  Tjeribon  te  verlaten  hebben  wij  nog  eene  merk- 
waardigheid in  den  omtrek  te  bezoeken,  die  zelden  door  de 
reizigers  wordt  onbezien  gelaten.  Behalve  den  groeten  postweg 
die  recht  uit  het  westen  van  Karang  Sambong  naar  Tjeribon  gaat 
en  zich  oost-zuidoostwaarts  in  de  richting  van  Tagal  voortzet, 
heeft  Tjeribon  door  den  ons  reeds  bekenden  noord-noordwestwaart- 
Bchen  weg  verbinding  met  Indramajoe  en  door  een  zuid-zuidwest- 
waartsxïhen  met  Eoeningan.  Aan  laatstgenoemden  ligt,  op  twee 
palen  afstands  van  Tjeribon,  bij  de  desa  Soenja  Ragi,  een  lust. 
verblijf  van  Sultan  Sepoeh,  dat  door  de  Javanen  voor  een  won- 
der van  bouwkunst  en  tuinaanleg  gehouden  wordt.  Men  past  er 
zelfs  het  in  honderd  vormen  bij  allerlei  gebouwen  in  de  meest 
verschillende  streken  van  den  aardbodem  voorkomende  sproo^e 
op  toe,  dat  den  bouwmeester  —  in  dit  geval  een  vreemdeling 
uit  China  —  na  de  voltooiing  de  oogen  zouden  zijn  uitgestoken , 
opdat  hij  buiten  staat  zou  zgn  een  tweede  zoodanig  wonder  te 
stichten.  Ofschoon  ook  deze  vorstelgke  lusthof,  gelgk  alles  van 
dien  aard  op  Java,  slechts  gebrekkig  onderhouden  is,  verdient 
hij   echter  een   bezoek   om  dezelfde  reden  waarom  de  vreemde- 


>)  T.  V.  N.  I.  1857,  II.  268;  KoL  versl.  1871.  118,  1872.  112,  1878.  149, 
1874.  131,  1875.  184,  1876.  131,  1877.  147.  1878.  134. 

^  Vandaar  de  onzinnige  voorstelling  van  Tjeribon,  van  de  reede  gezien, 
op  eene  plaat  in  J.  C.  Baane'B  „Reis  naar  Oost-  Indië,**  waar  de  stad,  die 
er  ook  al  heel  zonderling  uitziet ,  onmiddellijk  aan  den  voet  van  den  Tjerimai 
gelegen  schgnt ,  en  men  langs  de  helling  en  tot  naby  den  top  van  den  overi- 
gens geheel  kalen  berg  K.  B.  23  boomen  tellen  kan. 


Digitized  by  VjOOQIC 


\ 


195 

ÜDg  die  te  Baden-Baden  komt,  zelden  een  ritje  naar  het  lust* 
slot  Favorite  zal  verzuimen,  —  omdat  het  zoo  wonderlijk  en  on- 
gergmd  ia.  Eir  is  weinig  op  Java  te  zien  dat  zoo  dikwgU  en 
zoo  omstandig  beschreven  is  *);  —  bewys  genoeg  dat  het  vreemd- 
soortige zoowel  zgn  prikkel  heeft  als  het  schoone.  Ook  ik  mag 
er  niet  van  zwggen ,  maar  zal  traohten  zoo  kort  mogelijk  te  zgn. 
Een  rgpad  voert  van  den  groeten  weg  naar  een  vrij  ruim 
plein  ,  waarop  men  tusschen  de  breedgetakte  wariengienboomen 
een  aarden  wal  ontdekt  met  drie  openingen.  Gij  gaat  de  mid- 
delste binnen  en  bevindt  u  voor  een  vgver,  niet  veel  meer  dan 
een  modderpoel,  maar  met  heerlgke  lotusbloemen  bedekt  Uit 
dezen  vgver  verrgst  een  rotsvormig  gebouw ,  dat  als  voorportaal 
kan  beschouwd  worden  tot  het  deels  van  metselsteenen ,  deels 
van  hout  opgetrokken,  doch  almede  een  rots  nabootsend  hoofd- 
gebouw, waarvan  het  echter  gescheiden  is  door  een  doolhof  van 
nauwe  donkere  gangen  met  kleine  poorten  en  bamboezen  brug- 
getjes. De  toegangen  tot  dien  voorbouw  worden  gevormd  door 
twee  smalle  wenteltrappen,  die  langs  een  aaneenschakeling  van 
nagebootst  grotwerk  en  kunstmatige  stalaktiefcen  voeren ,  hier  met 
mythologische  monsters  en  Hindoe-tempeltjes  in  baksteen;  ginds 
met  Europeesohe  borden  en  Chineesche  of  Japansche  bloempot- 
ten in  allerlei  vorm^i  versierd,  een  paar  malen  ook  afgewisseld 
door  yertrekjes  die  met  tichels  van  Delftsch  aardewerk  bekleed 
zgn.  De  gangen  en  poortjes  voeren  deels  naar  onderaardsche 
holen,  deels  naar  het  binnenste  van  het  hoofdgebouw,  deels 
ook  met  trappen  naar  boven  ^  waar  op  den  top  van  het  geheel 
een  zeer  klein  koepeltje  is  opgericht,  nauwelijks  groot  genoeg 
om  aan  twee  personen  te  gelijk  het  genot  van  het  schoone  ver- 
gezicht te  schenken.  Het  hoofdgebouw,  dat  in  drie  afdeelingen 
gesplitst  is,  bestaat  uit  een  verbazend  aantal  kamertjes  en  don- 
kere scbuilhoeken;  waarin  men  hier  en  daar  nog  de  overblgfsels 
Tan  rustbanken  aantreft,  die  den  Sultan,  als  hij  hier  met  de 
schoenen   van  zgn  harem  vertoefde,  tot  wellustig  genot  noodig- 


I)  Van  Sevenboven  in  T.  v.  N.  I  ,  II.  1.  323;  Junghuhn  in  Reisen  duroh 
JaYS.  239,  en  T.  v.  N.  L,  YL  2.  365;  van  Hoëvell,  Reis,  I.  76;  fiuddingh, 
N.  O.  L,  L  134;  V.  Rgokevorsel,  Brieven.  335. 

13' 


Digitized  by  VjOOQIC 


196 

den,  Tooral  toen  nog  de  vele  fonteinen  in  werking  waren,  die 
thanfl  geheel  zgn  opgedroogd,  en  nog  een  der  talrgke  waterral- 
len  zich  in  een  broeden,  donnen  straal  als  een  doorzichtig 
gordijn  YÓór  eene  der  mstbanken  afetortte.  Overal  is  snijwerk 
aan  pglers  en  balken  aangebracht,  overalj  ziet  men  de  sporen 
yan  verguldsel  en  schitterende  verw.  Alleen  zoekt  men  te  ver- 
geefs naar  iets  dat  den  gekuischten  kunstzin  bevredigen  kan 
en  ergert  men  zich  half  dood  aan  de  onbeschaamde  bedelarg , 
waaraan  men  bij  het  verlaten  van  al  dit  moois  ten  prooi 
is  en  waaraan  Tjeribon  sedert  lang  een  onbengdbare  beruchtheid 
dankt. 

Maar  koeren  wg  naar  de  stad  terug  om  vandaar  thans  den 
postweg  tot  aan  de  grenzen  van  Tagal  te  volgen,  totdat  wg 
stuiten  tegen  de  Tji  Sangaroeng  of  rivier  van  Losari,  die  tege^ 
lijk  de  grens  tusschen  twee  residentie's  en  tusschen  Soenda  en 
het  eigenlijke  Java  is.  Wel  is  hier  de  hoofdstad,  evenals  in  San- 
ten, door  den  invloed  van  het  Hof  in  taal  en  zeden  sterk  geja- 
vaniseerd  *);  maar  toch  blijft  tot  aan  de  grensrivier  onder  de 
dorpsbewoners  het  Soendaasch  karakter  heerscbend ,  en  men  merkt 
op  dat  dit  zelfs  nog  in  Brebes,  het  westelijkst  regentschap  van 
Tagal,  althans  zeker  tot  aan  de  Tji  Pamali,  het  geval  is.  Tusschen 
de  Tji  Sangaroeng  en  Tji  Pamali  verstaat  de  bevolking  beide 
talen;  maar  het  Javaansch  wordt  even  weinig  bewesten  de  eer- 
ste, als  het  Soendaasch  beoosten  de  laatste  gehoord ').  Misschien 
is  er  eenige  waarheid  in  de  meening,  dat  eenmaal  de  Tji  Pa- 
mali de  grens  tusschen  M&dj&pahit  en  Padjadjaran  geweest  is 
en  dat  die  later  naar  de  Tji  Losari  is  verlegd. 

De  ruim  22  palen  lange  weg  gaat  dicht  langs  het  strand,  is  schier 
onafgebroken  door  sawah's  bezoomd ,  en  biedt  hier  en  daar  links 
den  schoenen  aanblik  der  zee  en  rechts  dien  der  vlakte  door 
den  heerlijken  Tjerimai  begrensd,  maar  is  overigens  kaal,  ver- 
moeiend en  eentonig.  Langs  het  strand  is  een  smalle  strook  moeras, 
waarin,  tusschen  enkele  acacia-,  cassia-  en  ficus-soorten,  Conyza 
indica  en  Delivaria  ilicifolia  in  overvloed  groeien').  Talrgke,  van 

')  Vgl.  D.  I.  441.  ')  Van  Hoëyell,  Reis,  I.  88. 

3)  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1849.  IL  177. 


Digitized  by  VjOOQIC 


197 

den  Tjeriinai  komende  riviertjes  doorsnijden  den  weg,  maar  zijn 
te  onbeduidend  om  op  vermelding  aanspraak  te  maken.  Yan  de 
desa's  die  men  doorkomt  en  die  den  reiziger  maar  al  te  vaak  op 
den  stank  van  bedorven  visch  onthalen  en  hem  tot  lesscbing  van  den 
dorst  slechts  brak  en  drabbig  water  bieden  *),  verdienen  Moen- 
doe,  Pangerangan,  Gebang  en  Losari,  dat  wij  er  een  enkel  woord 
aan  wijden.  Moendoe,  een  welvarend  visschersdorp,  4  palen  ten 
zuidoosten  van  de  hoofdstad,  in  het  district  Loewar  Kota,  is  vooral 
bekend  door  de  ikan  proet  (buikvisch),  een  visch  ruim  zoo 
groot  als  onze  kabbeljauw.  In  zekeren  tijd  des  jaars  vertoont  deze 
visch  zich  bij  duizenden  in  de  bocht  van  Tjeribon.  Zij  wordt  door 
de  visschers  van  Moendoe  gevangen,  vooral  om  den  buik,  die 
het  lekkerste  deel  geacht  wordt,  af  te  snijden,  in  te  zouten,  te 
drogen  en  als  een  gezocht  artikel  in  den  handel  te  brengen.  Ten 
tgde  der  Compagnie  moesten  de  visschers  een  groot  gedeelte 
van  hunne  dus  bereide  vangst  aan  den  Resident  leveren,  die 
gewoon  was  daarvan  geschenken  te  zenden  voor  de  ontbijttafel 
van  den  Gouverneur-Generaal  en  de  leden  der  Hooge  Regeering 
te  Batavia.  Deze  visch  komt,  zegt  men,  aan  Java's  noordkust 
nooit  anders  voor  dan  in  deze  bocht;  zij  zon  zich  echter  ook 
op  sommige  plaatsen  der  zuidkust  somtijds  vertoonen.  ')  Tot 
welk  geslacht  deze  visch  behoort  en  welken  naam  zij  in  de  we- 
tenschap draagt,  is  mij  niet  bekend;  de  heer  Bleeker,  dien  ik  er 
lang  geleden  over  raadpleegde,  moest  mij  het  antwoord  schuldig 
blijven,  wat  bij  zijne  verbazende  kennis  der  Indische  visschen 
wel  te  verwonderen  is ,  te  meer  daar  hij  op  zijne  veelvuldige 
reizen  over  Java  ook  desa  Moendoe  niet  onbezocht  liet  '). 

Pangerangan  ligt  vijf  palen  verder,  ten  oost-zuidoosten  van 
Moendoe ;  in  het  district  Sindang  laoet,  en  is  door  een  zgweg 
verbonden  met  zijne  4  palen  verder  zuidwaarts  gelegen  hoofd- 
plaats Lemah  Abang,  die  ook  nog  eene  andere  verbinding 
heeft  met  de  postroute,  door  een  weg  die  dichter  bij  Tjeribon 
daarop  uitkomt.  In  deze  streek  vindt  men  uitgestrekte  suiker- 


>)  Jnnghnlin,  Jara.  IL  601. 

«)  Van  SeTenboTen,  T.  y.  N.  I.,  II.  1.  326. 

Ó  T.  T.  N.  L  1849.  IL  101. 


Digitized  by  VjOOQIC 


198 

aanplantiDgen ;  zg  is  een  der  hoofdzetels  van  de  in  Tjeribon 
zoo  belangrgke  snikercaltuur.  Men  vindt  hier  de  op  contract 
met  het  Gouvernement  werkende  ondernemingen  Sindang  laoet 
en  Éarang  Samboeng,  de  eerste  met  een  aanplant  van  500,  de 
andere  van  300  bouws.  Een  derde  perceel,  Blender  geheeten 
en  300  bouws  groot,  is  aan  een  Chineesohen  ondernemer  in  huur 
afgestaan.  Eenige  kleinere  ondernemingen  berusten  geheel  op  vrij- 
willige overeenkomsten  met  de  bevolking.  Sindang  laoet  is  de 
eerste  suikeronderneming  geweest  die  bij  de  invoering  van  het 
cultuurstelsel  tot  stand  kwam. 

Gehang  ligt  bijna  7  palen  verder  dan  Pangerangan  en  is  een 
groote,  volkrgke,  welvarende,  vlak  aan  zee  gelegen  desa,  van 
welke  een  goede  Weg  naar  de  bovenlanden  gaat,  die  hg  Paboeran 
gesneden  wordt  door  den  weg  van  Lemah  Abang  naar  de  hoofd- 
plaats van  het  district  Losari,  Tji  Ledoek  aan  de  Tji  Sangaroeng, 
en  uitkomt  een  weinig  verder  op  den  weg  van  Tji  Ledoek 
naar  Tji  Awi  Gehang.  Er  is  te  Gehang  veel  inlandsche  handel 
en  er  wonen  eenige  Chineezen.  Zij  was  eenmaal  de  hoofdplaats 
van  het  regentschap  Gehang,  dat  in  vroeger  tgd  als  een  eenigs- 
zins  zelfstandig  vazalland  van  Tjeribon  voorkomt  '). 

Losari  eindelgk  is  aan  beide  oevers  der  Tji  Sangaroeng  gele- 
gen, en  behoort  gedeeltelijk  tot  Tjeribon,  gedeeltelijk  tot  Tagal, 
gelijk  er  ook  een  Tjeribonsch  en  een  Tagalsch  district  Losari 
bestaat.  Dit  laatste  behoort  tot  het  regentschap  Brebes  en  zgn 
wed&n&  heeft  het  oostelijk  deel  van  het  dorp  Losari  tot  woon- 
plaats. Losari  ligt  op  twee  k  drie  palen  afstands  van  het  strand 
en  mag  onder  de  volkrijkste  en  welvarendste  desa's  van  Java 
genoemd  worden. 

Li  het  Tjeribonsche  district  Losari  heeft  de  suikercultuur  niet 
veel  minder  omvang  dan  in  het  aangrenzende  Sindang  laoet.  Men 
heeft  er  de  op  contract  met  de  Regeering  werkende  ondernemingen 
Tersana  en  Tji  Ledoek,  de  eerste  met  een  aanplant  van  400, 
de  tweede  van  500  bouws.  De  grond  die  niet  voor  de  desa's  en 
de  suikerrietvelden  is  ingenomen ,  is ,  met  uitzondering  van  het 


»)  Van  SeTenhoTen  in  T.  v.  TS.  I.,  11.  1.  827;  vgl.  boven  Dl.  IL  274,  noot. 


Digitized  by  VjOOQIC 


199 

moeras  tasschen  de  desa  Losari  en  het  strand,  schier  geheel 
met  de  ?ruchtbaarste  sawah's  bedekt.  De  indigocnltuur ,  die  ook 
eenmaal  in  deze  streken  een  knnsfcmatigen  bloei  genoot,  is  ver- 
yallen  tegelijk  met  de  contracten,  sedert  de  Regeering  erkend 
heeft  dat  hare  voordeelen  niet  evenredig  waren  aan  de  schade 
die  zij  aan  de  bevolking  berokkende. 

De  rivier  de  Tji  Sangaroeng,  die  van  Tji  Ledoek  af  de  grens 
tusschen  Tjeribon  en  Tagal  uitmaakt,  in  dier  voege  dat  hare 
kleine  delta  geheel  tot  Tagal  wordt  gerekend,  maar  die  wat  haren 
bovenloop  betreft  geheel  tot  Tjeribon  behoort ,  is  eene  der  merk- 
waardigste rivieren  van  Java.  Ontspringende  aan  de  zuidelijke 
helling  van  den  Tjerimai,  niet  ver  van  Darma,  doorkronkelt  zij , 
met  in  het  algemeen  oostwaartschen  loop ,  in  ontelbare  bochten 
en  tal  van  spruiten  opnemende,  het  gebergte  dat  de  afdeeling 
Koeningan  bedekt,  stroomt  langs  de  districtshoofdplaats  Eadoe 
Gedé  en  de  regentschapshoofdplaats  Koeningan ,  en  is  verder  bene- 
den waarts,  dooreene  stoute,  in  den  rotsteen  van  den  stellen  oever 
uitgekapte  waterleiding,  de  Soera  Eatiga  geheeten,  dienstbaar 
gemaakt  aan  de  bevochtiging  der  sawah's  van  Loerah  Goeng  en 
Tji  Awi  Gebang.  Na  zich  noordoostwaarts  gewend  te  hebben, 
komt  de  Tji  Sangaroeng  in  eene  diepe,  door  het  gebergte  omslo- 
ten, vlakte,  met  aangeslibden  bodem,  en  breekt  daarna  door  de 
kloof  van  Menangtang,  om  onmiddellijk  daarop,  tusschen  Waled 
en  Tji  Gt>bang,  de  vlakte  van  Losari  te  betreden. 

De  kloof  van  Menangtang  levert  niet  alleen  een  schilderachtig 
natuurtooneel  op,  zij  is  ook  bijzonder  merkwaardig  door  de  re- 
gelmatige en  byna  gelijkvormige  glooiing  harer  beide  zijden  en 
door  de  gelijke  hoogte  van  haren  kam  aan  weêrszgden  van  de 
rivier.  Die  regelmatigheid,  die  bij  den  eersten  opslag  aan  een 
kunstmatigen  oorsprong  zou  doen  denken ,  is  daaraan  toe  te 
schrgven,  dat  wij  hier  ongetwijfeld  met  eene  werkelijke  door- 
braak te  doen  hebben.  De  lage  dalbodem,  hoogerop  aan  de 
rivier^  waarvan  ik  reeds  gewaagde,  is  door  waterpassing  bevon- 
den nog  merkelijk  lager  te  zijn  dan  de  vlakte  benoorden,  en  is 
naar  allen  schijn  eenmaal  een  meer  geweest,  welks  wateren  zich 
een  doortocht  door  de  heuvelen   gebaand  hebben,   die  aan  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


200 

grens  tusschen  Losari  en  het  Koeningansch  district  Tji  Awi 
Oebang  plotseling  uit  de  vlakte  oprijzen;  zich,  met  eene  hoogte 
van  200  k  250  voet,  nagenoeg  evenwijdig  met  het  strand,  tot  in 
Tagal  uitstekken,  en  vroeger  de  scheiding  vormden  tusschen  het 
meer  en  de  zee.  Die  heuvelrug  levert  in  menigvuldige,  vaak 
goed  bewaarde  overblijfselen  van  schelpdieren,  die  in  een  con- 
glomeraat van  verharde,  blauwe  strandmodder  aan  zijne  noor- 
delijke helling  worden  gevonden,  het  onwraakbaar  bewijs,  dat  hg 
eenmaal  door  de. zee  werd  bespeeld  '). 

De  Tji  Sangaroeng  vervolgt  nu  haren  kronkelenden  loop  oost- 
noordoostwaarts  door  de  vlakte  van  Losari,  tot  zij  bij  Tji  Ledoek 
zich  vereenigt  met  de  Tji  Djankelok^  die  het  oostelijkst  deel  van 
Eoeningan  besproeit  en ,  na  ook  door  een  smalle  kloof  in  de  Eoe- 
ningansche  heuvelen  te  zgn  heengebroken ,  de  grens  tusschen  het 
Tjeribonsche  en  het  Tagalsche  Losari  vormt,  totdat  zij  te  Tji 
Ledoek  die  taak  aan  de  Tji  Sangaroeng  overdraagt. 

Yoor  de  scheepvaart  heeft  de  Tji  Sangaroeng  geen  waarde;  zelfs 
waar  de  postweg  haar  snijdt,  is  haar  zandig,  wijd  uitgespoeld 
en  15  tot  20  voet  beneden  dé  doorsneden  vlakte  diep  bed  in 
den  drogen  tijd  zoozeer  van  water  beroofd^  dat  de  rijtuigen  er 
door  koeli's  doorheen  worden  getrokken,  en  het  meestal  droog 
liggende  rivierbed,  omdat  de  boorden  heinde  en  ver  met  doorn- 
bamboe begroeid  zijn,  door  de  bevolking  als  gemeenschapsweg 
gebezigd  wordt.  In  den  natten  moeson  daarentegen  is  het  bed 
niet  slechts  geheel  gevuld,  maar  overschrijdt  het  water  aanmer- 
kelijk de  oevers  ').  In  dien  tijd  is  de  rivier  een  drietal  uren 
opwaarts  voor  prauwen  bevaarbaar. 

Eene  andere  merkwaardigheid  der  Tji  Sangaroeng^  die  zij 
echter  met  vele  andere  riviertjes  in  deze  streken  gemeen  heeft, 
is  dat  hare  bedding,  bijna  tot  aan  hare  bronnen  toe,  is  opgevuld 
met  ontzachlijke  tvachietblokken ,  die  somtijds  de  zonderlingste 
vormen  hebben.   Door  het  gebruik   der  bedding  als  weg  is  de 


»)  Krajenbrink  in  T.  v.  N.  I.,  VIII.  1.  55.  vv.  De  kaart  en  plaat  die  bij 
deise  beschrijving  der  Tji  Sangaroeng  behooren,  ontbreken  in  mgn  exemplaar 
van  het  Tgdschrift ,  en  evenzeer  in  dat  der  Akad.  Biblioth.  te  Leiden. 

O  Junghnhn,  Java.  II.  601;  Wilsen  in  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.  IV.  148. 


Digitized  by  VjOOQIC 


201 

bevolking  met  die  steenen  bekend,  en  als  hunne  gedaante  aan 
eenig  inhareoogen  eerbiedwaardig  voorwerp  herinnert  of  ze  door 
het  water  naar  eenige  in  aanzien  staande  of  verdachte  plaats 
zgn  gevoerd,  verbindt  er  zich  voor  den  Soendanees  het  denk- 
beeld aan  van  een  geheimzinnige,  bovenaardsche  macht.  Het 
landschap  te  midden  waarvan  die  steenen  worden  aangetroffen, 
heeft  dikwijls  op  zich  zelf  reeds  iets  huiveringwekkends.  De  diep 
ingesneden  bedding,  het  ondoordringbare  bamboebosch,  de  hier 
en  daar  opschietende  reusachtige  boomen,  de  schelle  kreet  van 
gevreesde  dieren  die  zich  in  de  wildernis  laat  hooren ,  vervullen  den 
bijgeloovigen  inlander  met  een  mysterieusen  angst,  die  hem  be- 
scherming doet  zoeken  bij  de  hoogere  machten^  die  zulke  stee- 
nen voor  zijne  verbeelding  vertegenwoordigen.  Merkwaardig  is 
het,  dat  hg  nog  heden  bij  voorkeur  die  steenen  vereert,  wier 
vorm  hem  den  lingga  of  de  joni,  de  symbolen  der  voortbren- 
gende natuurkracht  herinnert.  Steenen  die  zekere  vermaardheid 
erlangd  hebben,  worden  gaarne  bij  den  aanleg  eener  nieuwe  desa 
daarheen  overgebracht,  om  begraven  te  worden  onder  den  warie- 
ngien  of  tamarindeboom  die  op  de  aloen-aloen  wordt  geplant. 
Op  vele  andere  plaatsen  in  Eoeningan  vindt  men  dergelijke 
steenen  opeengestapeld  in  de  schaduw  van  den  boom  die  altijd 
het  midden  der  aloen-aloen  versiert.  Zij  zijn  dan  omgeven  door 
een  hekje  van  bamboe  of  steen ,  en  doorgaans  hebben  zij  in  de 
oogen  van  den  Europeaan  zoo  weinig  opmerkelijks ,  dat  hij  niet 
licht  op  bet  denkbeeld  zou  komen  daarin  een  voorwerp  van  re- 
ligieuse  vereering  te  begroeten,  indien  niet  de  steeds  daarom 
heen  gestrooide  versche  bloemen  de  hand  van  den  offeraar 
verraadden  '). 

Yan  Losari  gaat  een  weg  van  7^  paal  lengte  langs  den  lin- 
keroever der  Tji  Sangaroeng  over  Sidaresrai  naar  Tji  Ledoek. 
Van  Tji  Ledoek  naar  Tji  Awi  Gehang  bedraagt  de  afetand 
15  palen,  waarvan  nog  ongeveer  een  derde  door  de  eentonige 
vlakte,  het  overige,  nadat  de  beschreven  heuvelrij  overschre- 
den  is,    door    de   meer   afwisselende   landschappen    van   de  af- 


»)  Witeen,  t  a.  p.  147,  149. 


Digitized  by  VjOOQIC 


202 

deeliog  EoeDingan  voert.   Door    eene  schoooe,  volkrijke,  breede 

vallei,   bedekt  met  sawah's,   die   op  wat  grooteren  afstand  ook 

terrasvormig   langs    de   hellingen    der    heuvelen  opstijgen,    met 

de  indrukwekkende    massa   van    den    Tjerimai   bijna  recht  voor 

zich,  en  met  het  oog  aan  de  linkerzijde  op  het  met  koffietuinen 

als  bezaaide  gebergte  dat  het  zuidelijk  deel  van  het  regentschap 

bedekt  en  waarvan  de  kam,  nog  eens  weder  onder  den  zoo  vaak 

terugkeerenden  naam  van  Kendang-gebergte  bekend,  de  grens  van 

Koeningan  met  de  residentie  Banjoemas  vormt,  bereikt  men  van 

Tji  Awi  Gehang,  na  9^  paal  te  hebben  afgelegd,  de  hoofdplaats 

Koeningan,  die   op   den   zuidoostelijken  voet  van  den  Tjerimai, 

op  eene  hoogte  van  532  meters  boven  het  vlak  der  zee,  gelegen 

is.  Twee  palen   voorbij  Tji  Awi  Qebang  zondert  zich  van  dezen 

weg  een  andere  af,  die  bijna  recht  oostwaarts  gaat  en  op  vier 

palen    afstand»  van   het  genoemde   punt  de  disfcrictshoofdplaats 

Lebak  Wangi  bereikt,  die  in  den  bloeitijd  van  het  cultuurstelsel 

door  hare  indigofabriek  bekend  was,  en  nog  drie   palen  verder 

eindigt    bg   Loerah   Goeng,  juister  Loerah   Agoeng,    de    reeds 

vermelde  districtshoofdplaats,  welker  sawah's  zich  uitstrekken  tot 

aan  de  Tji  Sangaroeng,  die  op  kleinen  afstand  voorbij  stroomt. 

Uit  het  weinig  bekende  en  schaarsch  bezochte  bergland  dat  zich 

ten  oosten  en  zuiden  van  Loerah  Goeng  over  het  geheele  district 

van  dien  naam  uitstrekt  en  dat  op  vele  plaatsen  met  koffietuinen 

bedekt  is,  maar  slechts  weinige  verspreide  desa's  telt,  verrijst, 

recht  oostwaarts  van  de  genoemde  hoofdplaats  en  op  een  afstand 

vandaar  van  hoogstens  zeven    palen,    de   lange,   halveroaanvor- 

mige,    van    west   naar    oost    gestrekte    bergrug,    die    met   den 

ons  uit  het   vorige  hoofdstuk   bekenden  vulkaan  op  de  grenzen 

der  Preanger  den   naam  Tankoeban  Prahoe  gemeen  heeft.  Zijn 

hoogste  top   stijgt  tot   2020   meters,    en   hij    is    na   den    3044 

meters  hoogen  Tjerimai  de  hoogste  berg  van  Tjeribon,  daar  de 

Sawal  zich  slechts  tot  eene  hoogte  van  1761  meters  verheft.  Onder 

de   desa's  in   dit   uitgestrekte   bergland  zijn   Lebak   Herang  en 

Legok  Herang;  voor  zoover  bekend  is,  de  merkwaardigste.  Om 

de   eerste   te   bereiken   gaan   wij  van  Loerah  Goeng  zuidwaarts 

naar  Tji  Gedang,  kruisen  daar   de  rivier  Tji  Sangaroeng,  dicht 


Digitized  by  VjOOQIC 


203 

bij  hare  vereeniging  mefc  de  Tji  Taal,  en  volgen  dan  het  met 
sawah's  bedekte  dal  dezer  laatste  tot  Tji  Waroe.  Nu  gaat  de  weg 
rechtBaf  het  gebergte  in,  tot  wij,  na  twee  of  drie  palen  te  hebben 
afgelegd,  aan  den  zuidelgken  voet  van  den  berg  Raboek  de  on- 
aanzienlijke desa  aantreffen  die  het  doel  van  onzen  tocht  is.  In 
bet  enge  dal  tnsschen  den  Raboek  en  het  aan  de  andere  zijde 
oprgzende  hoogland  van  Patala  is  slechts  ruimte  voor  de  vor- 
ming van  een  beek  door  de  van  beide  zijde  afstroomende  wate- 
ren; de  arme  dorpbewoners  hebben  niet  zonder  veel  moeite  aan 
hare  oevers  hier  en  daar  een 'kleine  plek  voor  hunne  rijstvelden 
ontwoekerd,  die  echter  steeds  gevaar  loopt  in  den  regentijd  door 
een  bandjir  vernield  te  worden.  Moeilijk  is  een  reden  te  beden- 
ken, waarom  een  plek  voor  een  vestiging  van  menschen  is  uitge- 
kozen die  zich  noch  door  vruchtbaarheid^  noch  door  schoonheid 
onderscheidt,  en  waar  zelfs  geen  plaats  voor  een  weg  is,  zoodat  het 
rivierbed  als  zoodanig  dienst  doet.  Slechts  het  voorkomen  in  deze 
streek  van  een  soort  van  slijpsteen  van  uitstekende  hoedanigheid 
kan  het  ontstaan  der  nederzetting  verklaren.  Op  honderd  passen 
afetands  vftn  de  desa  is  een  kleine  heuvel,  geheel  en  al  bedekt  door 
den  zwaren  stam  en  de  ontelbare  wortels  van  een  reusachtigen  wa- 
riengien-boom.  De  afhangende  wortels  vormen  als  een  doolhof  van 
op  verwonderlijke  wys  dooreengeslingerde  armen,  die  de  gewijde 
overblijfselen  omkronkelen  op  dezen  heuvel  bewaard;  want  die 
plek,  Uoeloe  Dajeuh  (hoofd  der  desa)  genaamd,  is  het  heiligdom 
van  het  dorp  en  draagt  twee  linggavormige  cylinders  van  thon- 
schiefer,  lang  verweerd  en  slechts  door  de  boom  wortels  te  zamen 
gehouden,  en  eenige  wonderlijk  gevormde,  grijze  of  geelachtige 
steenen,  specimina  van  den  slijpsteen,  waaraan  het  dorp  zijn 
ontstaan  te  danken  heeft.  Zij  zijn  waarschijnlijk  te  beschouwen 
als  een  offer  aan  de  godheid  door  den  lingga-cylinder  vertegen- 
woordigd, even  als  in  de  mijndistricten  van  Europa  de  bergman 
een  stuk  zilver  of  ander  metaal  vóór  het  altaar  of  het  beeld  van 
den  heilige  ophangt,  aan  wiens  gunst  hij  het  gelukkig  slagen  van 
zgn  arbeid  dank  weet  *). 


»)  Wilsen  T.  v.  T.  Ld.  en  Vk.  v.  N.  I..  VI.  76  w.  Wüsen  noemt  ook  deze 


Digitized  by  VjOOQIC 


204 

Den  weg  dien  wij  naar  Lebak  Herang  volgden ,  omstreeks  een 
paal  ver  teruggaande,  komt  men  aan  het  dal  der  Tji  Golok,  waar- 
door een  zuidwaarts  voerende  weg  ligt,  die  verderop  dwars  door 
het  gebergte  naar  de  desa  Boenger  Beres  en  vandaar  door  de 
koffietuinen  langs  de  hellingen  der  op  de  grens  van  Banjoemas 
verrijzende  bergen  Poelasari  en  Soebang  voert.  Wij  komen  zoo 
in  de  nabijheid  van  Legok  Herang,  de  hoogst  gelegen  plaats  in 
Koeningan  waar  zich  menschen  hebben  nedergezet.  De  Soebang 
verheft  zich  met  steile,  van  verre  herkenbare  rotswanden  tot  eene 
hoogte  van  omstreeks  1600  meters  en  verbreedt  zich  naar  de 
westzydO;  200  &  300  meters  ver,  zoodat  een  klein  plateau  gevormd 
wordt,  waarop  de  genoemde  desa  ligt.  Bezwaarlijk  zal  men  een 
bewoond  plekje  vinden  dat  moeielijker  te  bereiken  is;  want  het 
geheele  omliggende  bergland  tot  aan  de  Tji  Djolang,  de  grens- 
rivier tusschen  Eoeningan  en  Galoe  en  later  tusschen  Gttloe  en 
Banjoemas^  is  van  talrijke,  diepe  en  steile  ravgnen  doorsneden. 
Het  is  onmogelijk  hier  een  behoorlijken  weg  aan  te  leggen  en  de 
kleine  gehuchtjes  en  hare  sawah's  zijn  slechts  verbonden  door 
schier  onbruikbare  voetpaden.  In  den  regentgd,  als  zich  uit  honderd 
ravijnen  en  kloven  bruisende  riviertjes  met  hooggeel  gekleurd 
water  afstorten,  is  Legok  Herang  niet  zonder  levensgevaar  te 
bezoeken.  In  geheel  Koeningan  staat  dit  dorp  in  slechten  reuk; 
men  verklaart  er  uit  éénen  mond  dat,  zoo  een  Europeesch  of 
inlandsch  ambtenaar  het  wagen  mocht,  daar  een  nacht  door  te 
brengen,  een  zeker  onheil  hem  treffen  zou.  De  heer  Wilsen  trot- 
seerde het  vooroordeel  en  vond  den  tocht  bezwaarlijk  genoeg, 
maar  bleef  van  slechte  gevolgen  verschoond,  ofschoon  hg  zelfs  de 
vermetelheid  had  de  kaboejoetan  (de  heilige,  ontoegankelijk  plaats) 
te  bezoeken  die  dicht  bij  het  dorp  is  gelegen,  ter  plaatse  waar 
de  Soebang  zich  aan  de  grens  van  het  plateau  weder  omhoog 
heft.  Ook  hier  weder  is,  midden  in  het  dichtste  bosch,  een  om- 
heinde plek,  die  twee  lingga-cylinders  en  een  wonderlijk  bekrasten 
steen   bevat,   waarop   sommige  figuren  aan  letters  doen  denken. 


desa  Legok  Herang,  eTenals  de  andere;  dooh  de  topographiBche  kaart  noemt 
deze  eerste  Lebak  Herang.  Lebak  en  legok  beteekenen  beide  laagte, 
diepte;  maar  met  eenig  yerschil  in  het  gebruik. 


Digitized  by  VjOOQIC 


205 

Deze  plek  beet  de  mannelijke  kaboejoetan,  en  een  twintig 
passen  verder  ligt  een  tracbietblok ,  in  den  yorm  van  een  joni 
bewerkt,  dat  als  vroawelgke  kaboejoetan  beschouwd  wordt; 
wederom  dus  de  stereotype  herinnering  aan  de  Siwaïetiscbe  na- 
taurkraohten.  Nog  1 1  paal  verder  ligt,  tusschen  de  bergen  Soebang 
en  Poelasari,  vlak  aan  de  grens  van  Banjoemas^  een  plateau, 
Lowong  Datar  geheeten,  waar  men  een  kleinen  vgver  vindt  en 
eenige  buishoudelgke  voorwerpen  van  vrg  hoogen  ouderdom,  die 
waarschgnlijk  maken  dat  hier  eenmaal  een  kluizenaar  zijn  verblgf 
hield.  De  vrouwen  en  nieisjes  van  Legok  Herang  onderscheiden 
zich  door  de  anders  op  Java  niet  voorkomende  gewoonte,  om 
ook  onder  de  gewone  bezigheden  armbanden  te  dragen ,  en  blijven 
daaraan  trouw  als  zg  naar  elders  worden  uitgehuwelijkt  *). 

EoeningaU;  om  thans  tot  deze  hoofdplaats  terug  te  koeren^ 
heeft  een  aangenaam  en  gezond  klimaat  en  heerlijke  omstre- 
ken; het  wordt  beschaduwd  door  ontelbare  kokosboomen,  en  in 
zgne  sawah's  worden  verschillende  soorten  van  slingerende  katjang- 
soorten  gekweekt,  die,  aan  lange  staken  opklimmende ^  aan  de 
akkers  een  voorkomen  geven  dat  aan  onze  hopaanplantingen 
doet  denken  ').  In  de  omstreken  van  Eoeningan  vindt  men  op 
verschillende  plaatsen  warme  bronnen.  De  voornaamste  ligt  op 
ruim  een  halven  paal  zuid-zuidoostelijk  van  Koeningan,  in  een 
terrein  waaruit  de  heuvelen  Tanjakan  Malang,  Pasir  Eosambi 
en  Pasir  Goela  oprgzen.  Zg  ontspringt  in  een  wadasachtig  ge- 
steente, dat  op  kalk  bevattenden  zandsteen  rust,  en  heeft  daarin 
eene  spleet  gevormd,  door  welke  haar  water  wegloopt  in  de  op 
kleinen  afstand  voorbgstroomende  Tji  Sangaroeng,  boven  wier 
gewonen  waterspiegel  zij  zoo  weinig  verheven  is^  dat  bij  bandjir 
het  rivierwater  dikwgls  tot  in  het  de  .bron  overgevende,  langwer- 
pig vierkant  gemetselde  bekken  dringt.  Het  water  welt  op  onder 
sterke  ontwikkeling  van  koolzuurgas,  waarom  het  gevaarlgk  is 
tot  op  1  i  k  £  voet  boven  de  opening  neer  te  bukken.  Somtijds  is 
de  ophooping  daarvan  zoo  groot^  dat  Javanen  die  zich  hier  baden 
wilden,  gestikt  zgn.  De  inlanders  drinken  het  water  als  versterkend 

')  Wilsen  in  T.  v.  L  T.  Ld.  en  Vk.  VI.  92.  tv. 
^)  Jnnghohn,  Beisen  darch  Java.  241. 


Digitized  by  VjOOQIC 


206 

geneesmiddel  en  gebruiken  het  uitwendig  bg  yerschillende  huid- 
ziekten, waarom  zg  boven  het  bekken  een  bamboezen  huisje  en 
daarnaast  een  pand&p&  gebouwd  hebben.  Het  gzergehalte  van  dit 
water  is  zoo  groot,  dat  alles  waarmede  het  in  aanraking  komt, 
spoedig  met  een  okerachtig  afzetsel  is  omgeven.  De  bron  sohgnt 
geen  anderen  naam  te  dragen  dan  dien  van  Ajer  panas,  wat  een- 
voudig „warm  water''  beteekent.  Een  tweede  minerale  bron,  Sisi- 
pan  geheeten,  welt  op  {  paal  afstands  van  de  vorige,  aan  den 
anderen  oever  der  rivier,  onder  zwakke  gasont wikkeling  op,  in 
een  terrein  dat  uit  een  trachietachtig  conglomeraat  bestaat,  waar- 
van groote,  in  de  rivier  liggende  blokken  een  aantal  kleine  wa- 
tervallen doen  ontstaan   '). 

Twee  andere  minerale  bronnen  worden  zeer  nabij  elkander 
gevonden  op  ruim  7  paal  afstands  van  Eoeningan ,  een  weinig 
ten  oosten  van  den  weg  die  van  Eoeningan  over  Tji  Lemoes, 
de  hoofdplaats,  en  Beber,  de  tweede  desa  van  het  district  Beber, 
naar  de  stad  Tjeribon  voert.  De  geheele  afstand  van  Eoeningan 
tot  de  hoofdstad  bedraagt  langs  dezen  weg  22}  paal;  tot  aan  Tji 
Lemoes,  een  afstand  van  9  palen,  loopt  hij  over  den  oostelgken 
voet  van  den  Tjerimai ,  waarvan  hg  zich  verderop  in  meer  of 
min  oostwaartsche  strekking  allengs  verwijdert  De  minerale 
bronnen  liggen  omtrent  470  meters  boven  den  zeespiegel  bg  de 
desa  Sankanoerip,  over  de  grens  der  afdeelingen  Eoeningan  en 
Tjeribon,  vlak  ten  oosten  des  kraters  van  den  Tjerimai  en  in  de 
onmiddellgke  nabijheid  der  bedding  van  de  beek  Tji  Ambar. 
De  bronnen  wellen  op  uit  vulkanische  puinbrokken  en  hebben 
warm,  walgelijk  smakend  en  naar  zwavelwaterstofgas  riekend 
water.  Ook  hier  hebben  de  inlanders  rondom  de  bronnen  ruime 
bekkens  gegraven,  zoodaj  men  er  zich  gemakkelgk  baden  kan. 
Over  de  zuidelijkste  is  bovendien  ook  hier  een  huisje  van  bamboe 
gebouwd,  met  eene  kleine  pand&p&  daarover,  daar  de  inlanders 
deze  bron  zeer  heilzaam  achten  tegen  zekere  huidziekten  >). 

Van  geheel  anderen  aard  is  de  modder-  en  gasbron ,  Tji  Oejah 

O  N.  T.  V.  K  I   IV.  404,  XXL  1—12.  Junghuhn,  Java.  IL  1344. 
s)   Junghuhn,  Reise  doroh  Java.  241,  eD  Java,  IL  1343;  N.  T.  v.  N.  L 
XXIU.  390. 


Digitized  by  VjOOQIC 


207 

(d.  i.  zout  water)  geoaamdi  die  in  een  zeer  merkwaardig  ge- 
deelte der  afdeeling  Eoeningan,  ten  zuiden  van  hare  hoofdplaats, 
wordt  aangetroffen  ').  Reeds  aan  de  oevers  van  de  Tji  Sanga- 
roeng  hoadt  het  vulkanische  terrein  op  en  maakt  plaats  voor 
neptunische  bergketenen,  uit  fijn,  blauwachtig  grgs  kalkzand- 
steen  bestaande.  Onderscheidene  zoodanige  bergketenen  vullen 
de  tussehenruimte  tusschen  den  Tjerimai  en  den  Sa  wal,  welke 
laatste  berg  met  zijne  uitloopers  een  groot  deel  van  Galoe,  bet 
zuidelijkste  regentschap  van  Tjeribon,  bedekt.  De  eerste  dezer 
ketenen,  van  den  Tjerimai  af  gerekend,  die  bijzonder  rgk  is 
aan  koffieaanplantingen  ^  kunnen  wij  Pasir  Salam,  de  tweede 
Gh>enoeng  Poegak  heeten,  mits  wij  in  bet  oog  houden  dat  de 
inlanders  deze  namen  slechts  aan  bijzondere  gedeelten  of  toppen 
der  lange  ketenen  schenken  ').  Tusschen  deze  twee  ketens  strekt 
zich  een  wijd,  trogvormig  dal  uit,  dat  in  de  richting  van  noord  ten 
westen  naar  zuid  ten  oosten  gekruist  wordt  door  den  weg  van 
Eoeningan  naar  Bambatan  en  Tji  Niroe.  Op  dien  weg  komt  men 
over  drie  beken,  de  Tji  Songo,  Tji  Awi  en  Tji  Badak  '),  die, 
in  de  bovenhelft  van  het  dal  door  kleine  bodemverhefiingen 
gescheiden,  oostwaarts  samenvloeien  in  den  vlakken  dalbodem, 
die  een  eenigszins  bol  grasland  vormt,  dat  hier  en  daar  met 
op  zich  zelf  staande  bamboeboschjes  is  afgewisseld.  Ongeveer 
i  paal  oostwaarts  van  den  weg  die  van  Bambatan  naar  Tji  Niroe 
voert,  ligt  de  poel  van  ziltig  modderwater,  dien  de  inlanders 
door  den  naam  Tji  Oejah  aanduiden.  Deze  wordt  dus  gevonden 
in  een  streek  van  zuiver  neptunische  vorming,  tusschen  deelen 
van  het  bg  wgze  van  schotsen  in  lange  ketenen  opgerichte  ter- 
tiaire gebergte,  in  een  dal  dat  hier  ter  plaatse  ongeveer  250 
meters  hooger  is  dan  de  zeespiegel,  en  waarin  de  top  van  den 
Tjerimai  van  eene  hoogte  van  meer  dan  3000  meters  nederblikt. 
Wanneer  men  van  Bambatan  uitgaat,  voert  bet  pad  naar  Tji 
Oejah  in  zuid-zuidoostelgke  richting  over  kleine  kronkelende  be- 

')  JoDghalm,  Jaya.  ü.  1172. 

';  Ik  Tolg  hier  Jtmghuhn;  dooh  heb  in  plaaU  Tan  zgn  „Goenoeng  Sela'' 
den  naam  Pasir  Salam  van  de  topographische  kaart  overgenomen. 

')  Jonghohn  noemt  de  eerste  Tji  Sampi  en  de  laatste  Tji  Petak.  Ik  volg 
de  namen  van  de  topographische  kaart. 


Digitized  by  VjOOQIC 


208 

ken^  in  welker  bed  oden  tallooze  puinbrokken  van  straalyormige 
kaikspaatb  vindt,  vermengd  met  vulkanische  rolateenen  die  met 
een  korst  van  kaikspaatb  overdekt  zgn.  Die  kalkspaatb-brokken, 
1  k  2  duim  dik,  zijn  fragmenten  van  lagen  of  korsten  van 
deze  stof,  die  alom  in  den  omtrek  dezer  plaats  zgn  a^zet,  en 
nu  eens  gebeel  bloot  liggen,  dan  weder  met  een  dunne  aardkorst 
of  een  schraal  grasbekleedsel  bedekt  zyn.  Oeboomte  of  struikgewas 
wordt  bier,  met  uitzondering  van  enkele  groepen  bamboe,  geheel 
gemist.  Te  midden  nu  van  een  aantal  andere^  kleine  plassen  of  moe- 
rassen ligt  hier  de  bedoelde  poel,  welks  ziltige  natuur  zich  aan- 
stonds te  kennen  geeft  door  het  welig  tieren  in  zgn  omtrek  van 
eene  varensoort  die  gewooalijk  slechts  aan  de  moerassen  langs  de 
zeekust  voorkomt,  de  pakoe  kajakas  ^).  De  spiegel  van  het  water, 
slechts  10  meters  breed,  heeft  de  gedaante  eener  halve  maan  van 
zeer  regelmatigen  vorm.  Duidelijk  laat  zich  een  thans  droog  ge- 
worden bed  onderkennen,  dat  eenmaal  de  halve  mttan  aanvulde 
tot  een  cirkelvormigen  kring  van  water,  die,  als  de  gracht  eener 
vesting,  een  stukje  centraal  land  omgaf,  dat  zich  dus  vroeger  als 
een  eiland  te  midden  van  een  rond  meertje  moet  vertoond  hebben 
en  waarschijnlijk  door  opgestuwde  modder  gevormd  was.  Dit 
middenstuk  is  thans  door  bet  weligste  woudgeboomte  beschaduwd, 
dat  met  de  kale  omstreken  van  den  ring  een  sterk  in  het  oog 
loopend  contrast  vormt.  In  het  droog  geworden  gedeelte  zijn  toch 
nog  vele  bekkens  en  gaten  over,  waaruit  water^  deels  van  zuur-, 
deels  van  zoutachtigen  smaak  opwelt.  Het  water  der  Tji  Oejah 
zelve  is  koud,  met  modder  tot  een  dunne  pap  gemengd,  helder 
geelachtig  grijs  van  kleur  en  ziltig  van  smaak,  en  wordt  in  het 
diepste  gedeelte  van  den  poel  aanhoudend  in  eene  zacht  golvende 
beweging  gehouden  door  gasbellen,  die  zonder  geruisch  gedurig 
naar  de  oppervlakte  opstijgen.  Men  zegt  dat  het  water  der  beken 
waarin  dat  der  Tji  Oejah  uitloopt,  zeer  ongezond  is  en  aan  vele 
bewoners  der  naburige  dorpen,  die  het  als  drinkwater  gebruiken, 
slepende  longziekten  berokkent. 

Den  oudheidkundige  is  een  andere  uitstap  in  den  omtrek  van 
Eoeningan  aan  te  raden.  Hij  sla  daartoe  in  noordwestelgke  richting 

^)  Acrostichum  inctequale. 


Digitized  by  VjOOQIC 


200 

den  negen  palen  langen  weg  in  naar  den  berg  Serang  Lemo  ^), 
een  5000  voet  hoogen  voortop  van  den  Tjerimai,  waarvan  hij 
door  de  kleine  vallei  van  Paboetoengan,  die  op  eene  hoogte  van 
omstreeks  4000  voet  ligt,  gescheiden  is.  Twee  derden  van  den 
Serang  Lemo  zijn  door  de  koffiecultuur  ingenomen,  terwijl  het 
overige  met  zwaar  bosch  bedekt  en  door  vele  rhinocerossen 
bewoond  is ,  waartegen  de  koffieplantaoenen  door  een  diepe  gracht 
beveiligd  zijn.  Aan  de  grens  van  het  bebouwde  gedeelte,  en  wel 
op  den  zadelrug  van  een  zijner  vertakkingen,  vindt  men  eene 
geheiligde  plaats,  Sanghjang  Tjomot  geheeten,  waar,  in  het  midden 
van  eene  kleine  vierkante  ophooging  van  aarde  en  lavabrokken , 
door  een  heg  van  andjoewang  ')  omtuind,  en  onder  het  dichte 
loof  van  een  zeer  ouden  djamboeboom,  eenige  steenplaten  lig- 
gen, waarvan  een  deel  tot  voetstuk  dienen  voor  twee  andere 
steenen  voorwerpen,  wier  gedaante  aan  lingga  en  joni  doet  denken. 
De  offeraar  gebruikt  het  tweede  dezer  voorwerpen  als  vijzel, 
waarin  hij  eenige  medegebrachte  ingrediënten  tot  poeder  wrijft 
met  een  afgebroken  stuk  van  het  eerste,  om  het  als  krachtig 
werkzaam  middel  mede  naar  huis  te  nemen,  en  tracht  daarna 
een  groot,  vormeloos  trachietblok ,  dat  in  de  nabijheid  ligt,  de 
eigenlijke  Sanghjang  Tjomot,  zoodanig  met  de  vingers  van  ééne 
hand  te  omspannen,  dat  hij  het  van  zijne  plaats  licht.  Gelukt 
hem  dit,  dan  beschouwt  hij  zijn  gebed  als  verhoord.  Nog  grooter 
waarborg  vindt  hij  echter  in  de  herhaling  van  zjjn  offer  en  bede 
op  eene  nog  wat  hooger  gelegen  plaats,  Pasir  Aki- Aki  gehee- 
ten, waar  een  achttal  zeer  ruwe  beelden  van  Padjadjaran-type 
met  eenige  steenen  ertusschen,  in  twee  rijen,  met  een  groeten 
platten  steen,  die  als  offertafel  dient,  er  voor,  geplaatst  zijn  bin- 
nen een  bamboezen  omheining,  te  midden  van  een  ouden  koffietuin. 
Bij  Pasir  Poerna  Djiwa,  niet  ver  van  Pasir  Aki- Aki,  maar 
over  de  grenzen  van  het  district  Eadoe  gedé,  vindt  men  ook  nog 
eenige    overbiyfiaelen   van   een   oud    bouwwerk,   en   daarbij    een 

')  Op  de  kaart  van  Junghuhn  G.  Sira.  Zonderling  dat  noch  van  Serang 
Lemo,  noch  van  Sanghjang  Tjomot,  noch  van  Pasir  Aki-Aki,  noch  Tan 
Pasir  Poema  Djiwa  eenig  spoor  op  de  topographische  kaart  is  te  vinden. 

^CcUodracon   Jacquinii,  Vgl.  D.  I.  645. 

m. 


Digitized  by  VjOOQIC 


210 

afgebroken  Tierkante  zuil  op  achtkant  voetstuk  en  het  geschonden 
beeld  yan  een  dier,  door  de  inlanders,  blijkens  den  naam  badak 
dien  zij  er  aan  geven,  als  een  rhinoceros  beschouwd.  Bij  den  terug- 
tocht naar  Eocningan  kan  men  ook  nog  op  twee  palen  afstands 
vandaar,  in  de  desa  Tji  Galoegoe,  een  vijf  voet  langen  heiligen  steen 
bezoeken,  die  achter  den  boom  op  de  aloen-aloen  ligt,  en  veelal 
met  boreh  besmeerd  is  *). 

Yan  Eoeningan  naar  de  districtshoofdplaats  Eadoe  gedé  gaat 
de  weg  zuid  westwaarts  om  den  zuidelijken  voet  van  den  Tjeri- 
mai  heen.  De  afstand  bedraagt  3  palen,  en  6  palen  verder  ligt 
Darma,  nabij  de  westelijke  grens  der  afdeeling  Eoeningan  tegen 
de  afdeeling  Madjalengka.  Darma  is  wederom  bekend  door  een 
dier  rots  werken  die  de  Sultans  van  Tjeribon  op  zoovele  plaat- 
sen door  Chineesche  bouwmeesters  hebben  doen  aanleggen.  Het 
werd  omstreeks  40  jaren  geleden  door  den  heer  van  Sevenhoven 
beschreven  als  bestaande  uit  eene  door  hooge  en  dicht  begroeide 
rotsen  ingesloten  plek,  die  men  bereikte  door  ingangen  van  ruwe 
steenen  gevormd,  en  -waarin  een  vgver,  uit  welks  midden  een 
zware  waterstraal  opsprong,  het  geheele  tooneel  in  zijn  kristal- 
helder water  weerkaatste.  Het  water,  van  visschen  wemelende, 
was  in  kanaaltjes  in  alle  richtingen  heengeleid  en  bracht  onder 
de  talrijke  bruggetjes  raderen  in  beweging,  die,  tegen  bamboezen 
van  onderscheiden  dikte  slaande,  daaraan  welluidende  tonen 
ontlokten.  Bondom  de  geheele  plek  waren  langs  de  rotsen  fraaie 
boomen  en  heesters  met  schitterend  gekleurde  bloemen  geplant '). 
Of  thans  nog  iets  van  deze  heerlijkheid  overig  is,  durf  ik  niet 
bepalen. 

Wij  willen  thans  in  de  eerste  plaats  het  zuidelijkste  regent- 
schap van  Tjeribon,  het  zuidwaarts  vooruitspringende,  ten  westen 
en  zuiden  door  Soemedang  en  Soekapoera,  beide  tot  de  Preanger 
behoorende^  en  ten  oosten  door  de  residentie  Banjoemas  begrensde 
Galoe  bezoeken,  en  volgen  daartoe  den  16^  paal  langen  weg, 
die  van  Darma,  in  over  het  algemeen  zuid westwaartsche  richting, 


»)  Wilsen   in   T.  v.   Ind.  T.  Ld.  en  Vk.  IV.  150  vv.,  164  v.  Brumund  in 
Verh.  V.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  131  ▼. 
^  T.  V.  N.  I.,  I.  1.  255. 


Digitized  by  VjOOQIC 


211 

naar  Pendjaioe  gaat.  Men  doorsnijdt  eerst  langs  uitgestrekte  su- 
wah's  den  zuidoostelyken  hoek  van  het  regentschap  Madjalengka 
en  stuit  vervolgens  tegen  den  bergrug  Tjendana^  welks  kam  de 
grens  tusschen  Madjalengka  en  Qaloe  aanwijst.  In  de  nog  tot 
Madjalengka  behoorende  desa  Tjendana,  een  weinig  rechts  van 
den  groeten  weg  gelegen,  vindt  men  alweder  oude overblgfselen, 
bestaande  uit  eenige  zeer  fraaie  offer  bellen,  die,  blykens  de  daarop 
aangebrachte  sieraden ,  tot  den  Siwaietischen  eerdienst  behoorden , 
en  hier  met  eenige  olie-  of  waterkruiken  onder  een  bamboezen 
pandapa  geplaatst  zijn,  terwijl  bij  den  ingang  ruwe  uit  trachiet 
gehouwen  watervaten  staan.  A.an  een  der  paden  die  naar  de 
kampong  voeren,  vindt  men  nog,  midden  in  de  alang-alang,  een 
beeldje,  Sanghjang  monjet  geheeten,  en  werkelijk  de  gedaante 
van  een  aap  vertoonende,  waardoor  men  van  zelf  genoopt  wordt 
aan  eene  voorstelling  van  Hanoman  te  denken.  Meer  andere 
oude  en  heilig  geachte  overblgfselen  liggen  op  grooteren  afstand 
in  dezen  omtrek  verspreid  *}. 

Wij  overschrijden  den  bergrug  Tjendana,  komen  bij  Tji  Eolé 
in  het  met  sawah's  bedekte  dal  van  de  Tji  Pahara,  overstggen 
nogmaals  een  rgk  met  kofiSe  beplanten  bergrug ,  Goenong  Poetri 
genaamd,  en  dalen  van  zjjne  kamhoogte  6  a  7  honderd  voet  om 
het  heerlijke  Tasik  *)  Lengkong  te  bereiken,  aan  welks  zuidelgken 
oever  de  districtshoofdplaats  Pendjaioe  gelegen  is,  naar  welke  het 
gewoonlijk  ,het  meer  van  Pendjaioe^  wordt  genoemd.  Wij  weten 
reeds  '),  dat  de  vallei  waarin  dit  meer  ligt,  even  als  de  vallei 
der  Tji  Pahara,  slechts  een  wat  diepere  insngding  vormt  in  den 
verbindingsrug  tusschen  den  Tjerimai  en  den  uiteengeslagen  vul- 
kaan Sa  wal,  die  zich  in  het  zuidwesten  van  Galoe  verheft.  De 
pasanggrahan  van  Pendjaioe,  die  omstreeks  20  meters  hooger 
staat  dan  de  oppervlakte  van  het  meer,  is  omstreeks  800  me- 
ters boven  het  zeevlak  verheven. 

Stellen  wij  ons  voor,  opdat  wij  ons  een  der  heerlgkste  na- 
tuurtooneelen  die  Java  te  genieten  geeft,  voor  den  geest  bren- 
gen, dat  wij  bij  ondergaande  zon  van  den  Goenong  Poetri  afdalen , 

')  Wilsen  en  de  Seyff  in  T.  v.  Ind.  T.  Ld.  en  Vk.  IV.  489  v.  VU.  385.  v. 
5)  Soend.  voor  ^meer.'*  »)  Zie  Dl.  I.  86. 

14* 


Digitized  by  VjOOQIC 


212 

en  den  helderen  waterspiegel  van  het  meer,  die  een  met  prachtig 
geboomte  bedekt  eiland  omvat,  zijn  golvende  oevers  door  rijk 
bebouwde  heuvelen  omzoomd,  de  talrijke  dorpen  van  zgn  om- 
trek in  hunne  bekoorlijke  boscbjes  van  vruchtboomen  verscholen 
en  door  rijst*  en  grasvelden  afgewisseld,  aan  onze  voeten  zien 
uitgebreid,  alles  door  de  laatste  stralen  der  dagtoorts  met  een 
schitterenden  gloed  overgoten.  Langer  en  langer  worden  de  scha* 
duwen  die  de  trotsche  boomen  van  het  eiland  over  het  meer 
werpen;  blauwe  rookwolkjes  stijgen  uit  de  woningen,  in  de 
dorpsboschjes  verborgen ,  schier  lijnrecht  omhoog ;  in  den  troebe- 
len; melkachtigen  damp,  die,  schoon  de  hemel  wolkeloos  is,  de 
meer  verwijderde  voorwerpen  als  met  een  uiterst  fijn  gaas  van 
blauwachtig  witte  kleur  omhult,  ontwaren  wi)  in  het  verschiet 
de  zich  naar  alle  zijden  uitbreidende  jukken  van  den  Sawal  en 
bespeuren  wij,  den  blik  wat  «eer  rechts  latende  afdwalen,  over 
de  Soemedangsche  grens  heen,  de  dreigende  kruin  van  den  ver- 
derf brakenden  Galoenggoeng ,  wiens  kraterspleet  wij  nog  duister 
en  flauw  bij  het  wegzinkend  licht  onderkennen  *). 

De  boomen  op  het  eilandje  beschaduwen  heilige  graven,  waaraan 
ongetwijfeld  overleveringen  verbonden  zijn,  die  ik  echter  nergens 
vermeld  vind.  In  het  meer  leven  velerlei  visschen,  waaronder  de 
goerami,  de  tambra  en  de  goudvisch  voor  omstreeks  veertig  jaren 
opzettelijk  daarheen  zijn  overgebracht  *).  De  desa  zelve  is  be- 
roemd om  hare  oudheden,  die  er  in  een  heilig  huisje,  ter  zijde  der 
woning  van  den  WadILna ,  bewaard  worden.  Dit  huisje,  door  een 
zeven  voet  hoogen  heining  van  bamboe  omringd,  staat  op  palen 
en  is  inwendig  met  wit  katoen  behangen.  Yan  den  zolder  dalen 
twee  hangmatjes  af,  door  gordijnen  beschut.  De  twee  voornaamste 
relieken:  een  ijzeren  zwaard,  drie  voet  vier  duim  lang,  met  naar 
buiten  gebogen  en  met  lofwerk  besneden  greep,  en  een  ijzeren 
tweetandige  lanspunt,  twee  voet  drie  duim  lang,  worden  daarin 
bewaard,  in  vele  stukken  grof  linnen  gewikkeld.  Bondom  de 
wanden   staan  kleine  gevlochten  mandjes,  waarin  eenige  andere 


»)  Junghuhn,  Java,  II.  159;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  130. 
^)   N.  T.   V.   N.  I.,  XUI.  256.  Zie  over  de  hier  genoemde  vischsoorten  D. 
I.  212,  219. 


Digitized  by  VjOOQIC 


213 

vodden  bewaard  worden:  een  vierkant  blikken  lampje,  een  ronde 
koperen  doos  met  deksel,  eenige  aarden  potjes,  zooals  men  op 
lederen  pasar  koopen  kan,  een  paar  oude  linnen  priesterkappen. 
Het  eenige  voorwerp  dat  wezenlijk  merkwaardig  mag  genoemd 
worden,  is  eene  offerscbel,  die  door  sierlijke  bewerking  uitmunt. 
Van  Pendjaloe  begeven  wij  ons  langs  een  weg  die  zich  door 
schoone  sawah's  om  den  voet  van  den  Sawal  hèenslingert  ^  naar 
Ewali,  de  hoofdplaats  van  het  tweede  district  dezer  afdeeling, 
negen  palen  van  Pendjaloe  verwijderd  en  omstreeks  400  meters 
boven  het  oppervlak  der  zee  verheven.  Deze  plaats  is  ons  reeds 
bekend  door  de  daar  gevonden  inscripties ,  die  doen  vermoeden , 
dat  zij  5f  zelve  de  oudere  zetel  van  Padjadjaran  waS;  6f  door 
een  leenman  van  Padjadjaran  werd  bestuurd  *).  Hoe  dit  zij ,  ze- 
ker is  het,  dat  Ewali  bgzonder  rijk  is  aan  overblijfselen  der 
oudheid,  waarvan  sommige  wel  waard  zijn  dat  wij  er  nog  eenige 
oogenblikken  bij  stilstaan,  al  wordt  de  rijkdom  der  zuidelijke 
districten  van  Tjeribon  aan  dergelijke,  meest  op  hetzelfde  neder- 
komende  merkwaardigheden  wel  een  weinig  vermoeiend. 

Even  als  Pendjaloe  heeft  ook  Ewali  een  heilig  huisje ,  waarin 
tal  van  oude  voorwerpen,  op  soortgelijke  wijze  ingewikkeld,  be- 
waard worden ,  —  een  klein  museum  van  antiquiteiten.  Den  vreem- 
deling worden  zg  slechts  schoorvoetend  en  alleen  op  bepaalde 
dagen  en  na  vrij  wat  ceremonieel  vertoond.  De  heer  Brumund 
dankte  het  aan  de  tusschenkomst  van  den  Regent,  dat  hij  alles 
te  zien  kreeg  en  alles  ontwikkeld  vond  bg  zijne  komst.  Hij 
bleef  dus  bewaard  voor  de  teleurstelling  van,  na  langzame,  het 
geduld  op  zware  proef  stellende^  loswikkeling ,  in  vele  gevallen 
slechts  wat  oud  roest  voor  den  dag  te  zien  brengen.  De  merk- 
waardigste voorwerpen  zijn:  een  koperen  lamp  in  den  vorm  van 
een  haan,  die  een  hagedis  in  den  snavel  houdt;  een  bel  van 
gegoten  rood  koper;  bewerkt  in  den  vorm  van  een  broodvrucht  ^); 
een  oude  lans  van  zeer  hard  koper,  Prangkolan  genaamd;  een 
fraai  bewerkt,   vier  duim  hoog  metalen  beeldje  met  vier  armen 


>)  Zie  Dl.  II.  bl.  44. 

*)  Soekoen,  Artocarpua  laevis.  Zie  Dl.  I.  573. 


Digitized  by  VjOOQIC 


214 

6D  een  ronde  glorie  met  vlammen  als  ruggestuk,  en  twee  zodiak- 
bekers ^).  Het  overige  zijn  onbeduidende  prullen,  die  alleen  be- 
wijzen, met  welk  een  onbegrensde  zucht  de  bewoners  van  Ewali 
bezield  zijn,  om  alles  te  bewaren  wat  hun  door  ouderdom  eer- 
waardig schijnt. 

Merkwaardiger  dan  de  schat  van  het  heilige  huisje  is  de  Astana 
gedé,  de  groote  begraafplaats  van  Ewali.  Zij  ligt  op  ongeveer 
een  kwartier  afstands  van  het  dorp  en  bestaat  uit  eene  vier- 
kante ,  met  bamboe  omheinde  plek ,  48  schreden  lang  en  45  breed. 
De  eerwaardige  kruin  van  een  machtigen  wariengien  verrijst  in 
bet  midden  en  welft  zich  met  die  van  eenig  ander  zwaar  ge- 
boomte over  de  oude  graven.  Dicht  bij  den  ingang  rust  op  eenige 
andere  steenen  een  onregelmatig  vierkante  tafelsteen^  in  verschil- 
lende richtingen  gebarsten,  die  waarschijnlijk  reeds  vóór  de  in- 
voering van  den  Islam  als  offersteen  dienst  deed.  Een  tweede, 
langwerping  platte,  overeind  geplaatste  steen  staat  er  achter. 
Beide  zijn  gebleven  zooals  zij  uit  de  werkplaats  der  natuur 
zijn  te  voorschijn  getreden,  en  te  zamen  door  een  heg  van 
andjoewangs  omplant.  Een  weinig  verder  vindt  men  de  beide 
steenen  die  de  reeds  besproken  opschriften  dragen,  den  eenen 
vlak  op  den  grond  liggende,  den  anderen  opgericht.  Nog  een 
andere  steen,  met  een  in  ruiten  verdeeld  vak  en  hand-  en  voet- 
indrukken  ,  werd  ook  reeds  vroeger  vermeld  ').  Brumund  gist 
dat  de  negen  maal  vijf  ruiten  moesten  dienen  om  door  telling  eene 
uitspraak  over  twijfelachtige  gevallen  te  erlangen,  zooals  ook 
wij  Europeanen  doen  door  middel  der  roksknoopen  of  door  het 
ontbladeren  eener  roos.  Naast  den  steen  met  ruiten  staan  nog 
een  paar  lingga-cylinders.  Hoe  men  overigens  over  den  ouder- 
dom dezer  begraafplaats  moge  oordeelen,  de  graven  die  men  or 
thans  aantreft^  behooren  allen  tot  het  Mohammedaansche  tijdvak 
en  zijn  gedeeltelijk  zelfs  van  zeer  jonge  dagteekening.  Naast 
het  beschreven  vak  ligt  nog  een  tweede  afdeeling  der  Astana 
gede^  door  een  opening  in  den  pagar  en  een  daaraan  sluitend 
paadje  met  de  eerste  verbonden.  Ook  bier  vindt  men  graven  in 


»)  Dl.  II.  bl.  45. 


Digitized  by  VjOOQIC 


215 

de  Bobaduw  van  zwaar  geboomte  en  nevens  eenige  onbeschreven 
ook  twee  met  enkele  woorden  beschreven  eteenen.  Op  een  daar- 
aan meende  Friederich  een  duidelyk  spoor  van  den  lingga-dienst 
te  ontdekken  ^). 

Soortgelijke  overblgfselen  als  wij  te  Pendjaloe  en  Ewali  von- 
den, worden  in  schier  elke  belangrijke  desa  van  Galoe,  maar 
vooral  in  den  naasten-  omtrek  van  Ewali  aangetroffen.  Te  Daja 
Loehoer,  één  paal  noordoost  van  Ewali,  worden  eenige  gekleurde 
steentjes,  zooals  men  ze  overal  van  den  grond  kan  oprapen, 
een  kanonnetje ,  eenige  oude  wapens ,  potjes  en  schellen  als  hei* 
lige  zaken  vereerd.  Te  Tji  Pakoe^  vijf  palen  zuidwest  van  Ewali, 
vindt  men  een  beeldje  van  Padjadjaran-type ,  een  steen  met  zeer 
kleine  voetindrukken  en  eenige  lingga-cylinders.  Te  Radja-desa, 
5  palen  oost  van  Ewali,  in  het  district  Rantja,  bewaart  de  koe- 
woe,  in  een  kist  op  zijn  zolder,  eenige  oude  watervaten  en  kruiken, 
allen  van  gebakken  aarde  en  verglaasd^  zooals  bij  den  Siwaïe- 
tischen  offerdienst  in  gebruik  waren  ').  Wij  laten  ons  door  dit 
en  nog  zooveel  ander  fraais  niet  verlokken ,  maar  slaan  van  Ewali 
den  weg  zuidwaarts  in  naar  bet  13  palen  verwijderde  Tji  Amies, 
waar  ons  trouwens  ook  al  weder  dergelijke  overbbjfselen  wachten. 

Tji  Amies,  de  hoofdplaats  van  het  regentschap,  ligt  in  eene 
schoone,  vruchtbare  en  gezonde  streek,  op  slechts  een  paar 
palen  afstands  van  de  grens  met  de  Preanger ,  gevormd  door  de 
Tji  Tandoewi ,  die  geheel  Galoe  aan  de  west-  en  zuidzijde  omzoomt 
en  zich  aan  zijn  zuidoosthoek  vereenigt  met  de  Tji  Djolang, 
die  wij  reeds  als  de  oostelgke  grensrivier  leerden  kennen.  De 
regent  die  te  Tji  Amies  zetelt,  is  in  het  bezit  van  een  ouden 
staf,  li  meter  lang,  met  zilveren  beslag,  en  waaruit,  als  een 
zilveren  plaatje  is  opgelicht  en  men  er  mede  van  zich  afslaat,  een 
driepuntig  wapen  te  voorschijn  springt,  alsmede  van  een  paar  oude 
zadels,  zeer  gelijk  aan  de  nog  heden  bij  tomooien  gebruikelijke, 
en  die,  toen  Galoe  nog  onder  Mataram  stond,  zijne  voorgangers. 


1)  Wilgen  in  T.  v.  T.   Ld.  en  Vk.  v.  N.  I..  IV  ff,   ald. 

VIL  882;  Brumund  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXX 

»)  Brnmund,   Verhh.   v.    b.   Bat.  Gen.  XXXIII.  ^nd. 

T.  Ld.  en  Vk.  VL  57,  65. 


Digitized  by  VjOOQIC 


216 

bij  hunne  jaarlijksche  hofbezoeken,  verplicht  waren  naar  de 
hoofdstad  mede  te  nemen  ^  om  ze  bij  de  daar  gevierde  feesten 
te  gebruiken  Wilden  wij  nu  van  Tji  Amies  naar  Pendjaloe 
terugkeeren,  langs  den  weg  die  tusschen  de  Tji  Tandoewi  en 
de  zuid-  en  westzijde  van  den  Sawal  is  aangelegd,  dan  zouden 
wij  te  LengO;  9  paal  west-noordwest  van  Tji  Amies  en  een  paal 
rechts  van  den  weg  ^  weder  een  heilige  plek  kunnen  bezoeken , 
waarop  weder  twee  beeldjes  van  Padjadjaran-type  en  eenige  andere 
steenen  gevonden  worden,  of  nog  eenige  palen  verder  langs  een 
der  jukken  van  den  Sawal  kunnen  opstijgen  naar  de  oude  bid- 
plaats  van  Indit-Inditan ;  waarbij  ook  nog  het  een  paal  hooger, 
te  Sedaloe  Marap,  gelegen  graf  behoort,  waar  de  vrome  klui- 
zenaar begraven  heet,  wien  Indit-Inditan  tot  boeteplaats  ver- 
strekte *).  Wij  volgen  echter  liever  dien  weg  in  tegenoverge- 
stelde richting,  om  ook  Rantja^  het  vierde  en  laatste  district 
van  Galoe  te  leeren  kennen.  Langs  een  weg  die  in  het  algemeen 
de  richting  van  de  Tji  Tandoewi  op  geringen  afstand  volgt,  be- 
reiken wij  het  16  palen  van  Tji  Amies  verwijderde  Siloeman, 
het  hoofddorp  van  Bantja  en  het  zuidelijkste  punt  der  gelieele 
residentie  Tjeribon,  omkronkeld  door  een  zuidwaarts  gekeerde 
bocht  van  de  Tji  Tandoewi  en  slechts  drie  palen  van  het  dorp 
Madoera,  even  over  de  grens  van  Banjoemas,  verwijderd.  Een 
weinig  ten  noorden  van  Siloeman  strekt  zich  langs  de  Tji  Djolang 
een  uitgestrekt  moeras  uit,  de  Bawa  Anam  geheeten. 

Yan  Siloeman  voert  over  bergen  en  door  dalen  en  voor  een 
groot  deel  langs  koffietuinen  een  slingerende,  meer  dan  20 
palen  lange  en  slechts  te  paard  berijdbare  weg  noordwaarts  naar 
de  voormalige  districtshoofdplaats  Bantja.  Deze  desa  ligt  op  een 
uitgestrekt  plateau,  Lowong  gedé  genaamd,  dat  30  jaren  geleden 
nog  met  eene  prachtige  boschvegetatie  prijkte,  maar  thans 
herschapen  is  in  een  zee  van  sawahvelden,  waaruit  slechts 
hier  en  daar  kleine  heuvels  als  eilandjes  omhoog  rgzen.  Op 
één  dier  heuvels,  op  een  kwart  paal  afistands  ten  westen  der 
desa  gelegen  en  Pasir  Sanghjang Doas  geheeten,  heeft  men,  toen 


'}  Brumund.  t.  a.  p.  105  vv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


217 

het  bosch  werd  opgeruimd ,  bij  het  vellen  yan  een  boom  onder- 
scheiden Toorwerpen  opgedolven ,  die  tot  de  merkwaardigste  oud- 
heden van  Tjeribon  behooren  en  die  men  op  de  plaats  zelve 
waar  zg  gevonden  zijn ,  heeft  laten  liggen ,  maar  met  een  pagar 
van  andjoewang  omplant.  Er  is  dus  een  nieuwe  heilige  plek  ge- 
vormd, waar  voorwerpen  vreedzaam  bijeen  liggen,  die  oudtijds 
aan  de  meest  verschillende  vormen  van  Hindoeschen  eerdienst 
behoorden:  een  nieuw  bewijs  trouwens  hoe  broederlgk  die  ne- 
vens  elkander  op  Java  bestaan  hebben.  Men  vindt  er  een 
zuiver  bewerkte  lingga-zuil  van  fijnkorrelige  trachiet,  32  centi- 
meters hoog,  en  vier  beeldjes  van  rood  koper  gegoten ,  van  15 
tot  18  centimeters  hoog,  verschillend  zoowel  in  ouderdom  als 
in  kunstwaarde,  waarvan  één  Boeddha,  een  tweede  Brahma, 
de  beide  andere  Doerga  of  Parwati,  de  echtgenoot  van  Siwa, 
schijnen  voor  te  stellen.  Yan  de  beide  laatste  is  het  ééde  eigen - 
Igk  meer  een  ornament,  waarvan  het  beeld  der  godin  slechts 
het  hoofdbestanddeel  uitmaakt  ^). 

De  desa  Rantja  ligt  4  &  5  palen  ten  zuiden  en  westen  van  het 
dal  der  Tji  Djolang,  die  de  noord-  en  oostgrens  van  Galoe  uit- 
maakt en  waarnaar  het  Rantja-plateau  over  het  algemeen  met 
zeer  steile  hellingen  afdaalt.  De  Tji  Djolang  ontspringt  op  den  Goe- 
nong  Tji  Djolang  op  de  noordgrens  van  bet  district  Ewali  en 
vormt,  schier  van  haren  oorsprong  af,  met  in  het  algemeen  zuid- 
oostwaartschen  loop,  de  grens  tusschen  de  afdeelingen  Galoe  en 
Eoeningan.  Bij  het  dorp  Tjoeroeg,  ten  noorden  van  het  Rantja- 
plateau,  neemt  zg  echter  een  meer  zuidwaartsche  richting  aan 
en  behölidt  die,  schoon  met  zeer  sterke  kronkelingen,  tot  zij, 
na  nog  omstreeks  drie  palen  te  hebben  afgelegd,  eene  doorbraak 
vormt  door  het  Eendan g- gebergte,  waar  haar  water  zich  als 
door  eene  nauwe  poort  van  torenhoog  op  elkander  neergestorte 
puinbrokken  van  zandsteenlagen  met  donderend  geweld  al  schui- 
mend een  doortocht  baant.  Hoogst  met k waardig  uit  geologisch 
oogpunt  is  de  ligging  der  ontbloote  lagen ,  die  ''e  rivier 

vertoonen,   wanneer  men  het  droge  gedeelt  ^ed, 


»)  Wilaen  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk.  VI.  62. 


Digitized  by  VjOOQIC 


218 

dat  zich  naast  de  met  water  gevulde  gleuf  uitstrekt;  tot  pad 
kiezende,  haren  loop  van  Tjoeroeg  tot  aan  de  doorbraak 
volgt.  Met  volkomen  regelmatigheid  staan  de  lagen,  afwis- 
selend uit  zandsteen  en  klei  bestaande,  maar  ten  innigste  met 
elkander  vereenigd^  in  bijna  verticalen  stand  als  naast  elkan- 
der geplaatste  planken,  een  merkwaardig  voorbeeld  eener  als 
omgekantelde  formatie,  waarbij  de  vlotten  om  zoo  te  zeggen  op 
het  hoofd  staan.  Ofschoon  wij  de  geologische  verklaring  van  dit 
zonderling  verschijnsel  aan  meer  bevoegden  moeten  overlaten, 
levert  het  zulk  een  indrukwekkend  natuurtooneel  op ,  dat  wij  gaarne 
de  moeilijkheden  trotseeren ,  die  aan  het  afdalen  naar  het  diepe  ri- 
vierbed verbonden  zijn,  te  meer  dewijl  wij  de  kans  hebben  van  onze 
moeite  ook  nog  door  een  rijken  oogst  van  in  de  rivier  levende 
schelpdieren  beloond  te  zien  ').  Ook  ligt  hier,  maar  op  een  moei- 
lijk te  vinden  en  niet  zonder  gevaar  te  bereiken  punt,  een  ba- 
toe  toelies  of  beschreven  steen  ,  dien  de  heer  Wilsen ,  wien  wg  er 
een  afbeelding  van  verschuldigd  zijn,  welke  hij  echter  zelf  „zeer 
onvolkomen^  noemt,  naar  de  naastbg  gelegen  desa  „batoe  toelies 
van  Tji  Tapen ^  genoemd  heeft.  Het  rotsbrok  dat  de  inge- 
sneden figuren  draagt,  is  24  meters  breed  en  nagenoeg  even 
hoog.  Het  benedendeel  bestaat^  tot  een  hoogte  van  vijf  meters, 
uit  grofkorrelige  trachiet;  het  overige  is  een  conglomeraat  van 
groote  en  kleine  trachietstukken,  door  koolzure  kalk  verbonden , 
en  doet  hier  en  daar  aan  druipsteenvorming  denken.  Het  geheel  is 
door  dichten  plantengroei  omsponnen.  Het  benedendeel  is  bezaaid 
met  inkervingen  van  menschenhand  ^  zonder  eenige  orde  dooreen 
geworpen.  Sommige  figuren  schijnen  ruwe  menschelijke  gestalten 
te  zijn,  andere  wekken  het  vermoeden  van  letterteekens  te  we- 
zen, tot  een  nog  onbekend  alphabet  behooreud.  Ofschoon  de 
steen  reeds  in  1857  bekend  was,  blijkt  mij  niet  dat  hij  tot 
dusver  het  voorwerp  van  nader  onderzoek  is  geweest  '). 

Van  Tjoeroeg  in  het  dal  der  Tji  Djolang  voert  een  berg- 
pad, te  voet  of  te  paard  bruikbaar  en  12  it  15  palen  lang,  naar 
de   voormalige    indigofabriek   bij   Paboearan   in  het  dal  der  Tji 

*)  Zie  daarover  Junghuhn,  Java,  III.  40.  —  45. 
')  Wilsen  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en.  Vk.  VI.  58. 


Digitized  by  VjOOQIC 


219 

Sangaroeng.  Vandaar  kunnen  wij  ons  óf  rivieropwaarts  naar  Koe- 
ningan ,  óf  rivierafwaarts  naar  Tji  Ledoek  begeven.  Van  beide 
plaatsen  vinden  wij  gemakkelijke  ons  reeds  bekende  wegen  ^  om 
naar  Tjeribon  terug  te  keeren.  Wij  moeten  thans  nog  het  meest 
bekende  en  het  meest  bereisde  middendeel  der  Residentie  be- 
zoeken, dat  van  de  hoofdplaats  tot  Earang  Sambong  op  de 
Preangergrens  door  den  grooten  postweg  overdwars  gesneden 
wordt. 

Wij  volgen  dien  weg  en  rijden  westwaarts  door  de  vruchtbare, 
dicht  bebouwde  en  verbazend  volkrijke  vlakte,  eerst  naar  Te- 
Dgah  Tani,  ook  Loewar  Kota  genoemd  naar  het  district  waarvan 
zij  de  hoofdplaats  is ,  en  vandaar  naar  eene  andere  districtshoofd- 
plaats, Ploembon  geheeten,  7i  paal  van  de  stad  Tjeribon  ver- 
wijderd en  bekend  door  de  suikeronderneming  Soerawinangon , 
die  hier  een  aanplant  heeft  van  400  bouws.  Een  zijweg  van 
9^  paal  gaat  van  Ploembon  zuidwaarts  naar  Mandi  Rantja, 
mede  de  hoofdplaats  van  een  gelijknamig  district,  en  gelegen 
op  eene  hoogte  van  ongeveer  330  meters  op  de  noord-oostelijke 
helling  van  den  Tjerimai.  Daar  er,  behalve  een  in  het  bosch 
liggend  Hindoebeeld  *) ,  van  welke  soort  van  merkwaardigheden 
wij  voorjoopig  genoeg  hebben,  niets  bijzonders  gevonden  wordt, 
laten  wij  dien  weg  liggen  en  rijden  door  naar  Palimanang,  3J 
paal  verder  aan  den  postweg,  en  de  hoofdplaats  van  het  weste- 
lijkste district  der  afdeeling  Tjeribon,  vroeger  tot  Madjalengka 
gerekend  ').  Palimanang  is  eene  gewichtige  plaats  en  verdient 
dat  wij  er  eenige  oogenblikken  verwijlen. 

De  bevolking  van  Tjeribon  werd  vroeger,  even  als  die  van 
Banten ,  voor  zeer  onrustig  en  woelziek  gehouden.  In  beide  resi- 
dentiën  was  dit  aan  dezelfde  oorzaak  toe  te  schrijven:  den  onwil 
van  vorsten  en  grooten,  wier  invloed  op  de  bevolking  onbereken- 
baar is,  om  zich  te  schikken  in  het  verlies  van  hun  gezag  bij 
de  opheffing  van  het  voormalige  sultansbestuur.  Nog  in  1818 
werden  Palimanang  en  de  aangrenzende  Madjalengkasche  districten. 


»)  Wiken  in  T.  v.  J.  T.  Ld.  en  Yk.  IV.  491. 
*)  Zie  blz.  107. 


Digitized  by  VjOOQIC 


220 

Djati  Wangi  en  Radja  Galoe,  verontrust  door  een  oproer  ^  waarbij 
een  rooverhoofd,  Bagoes  Serriet  geheeten,  in  naam  de  voorganger 
was,  maar  dat  ongetwijfeld  veel  dieper  liggende  oorzaken  had  dan 
de  zucht  om  zich  door  plundering  te  verrijken.  De  muiters  begonnen 
hunne  taak  met  het  verbranden  der  desa's  Radja  Galoe ,  Palimanang 
en  BandjaraU;  en  de  Resident  en  twee  welgezinde  inlandsche 
hoofden  werden  de  slachtoffers  van  hun  ijver  om  den  euvelmoed 
der  opstandelingen  te  betoomen.  In  allerijl  werd  eene  militaire 
expeditie  uitgerust,  en  te  Palimanang  een  kampement  voor  de 
troepen  ingericht.  Het  oproer  werd  spoedig  onderdrukt  en  Bagoes 
Serriet,  na  uitloving  eener  premie  aan  de  onzen  overgeleverd, 
onderging  de  doodstraf*);  maar  desniettemin  werd  besloten  te 
Palimanang,  dat  juist  in  het  middelpunt  der  residentie  gelegen 
is,  eene  kleine  redoute  te  bouwen,  sterk  genoeg  om  een  inlandschen 
vijand  in  bedwang  te  houden.  Zij  werd  in  1821  voltooid  en  met 
vier  stukken  bewapend.  Dit  verhinderde  echter  niet,  dat  in  1830 
in  dezelfde  streken  weder  onlusten  uitbraken ,  over  welker  oorzaak 
veel  is  getwist,  doch  waarvan  de  ware  reden  ongetwijfeld  wel 
daarin  is  te  zoeken,  dat  eenige  leden  der  vorstelijke  familie, 
naar  herstel  van  het  verloren  gezag  strevende,  gebruikmaakten 
van  de  ontevredenheid  die  bij  de  bevolking  door  de  yivoering 
der  indigo-cultuur  opgewekt  was  ').  Palimanang  werd  ook  nu  als 
het  broeinest  der  ongeregeldheden  beschouwd  en  een  drietal  hoofden 
dier  afdeeling  werden,  bij  het  dempen  der  onlusten,  tijdelijk  of 
levenslang  naar  Banda  gebannen.  Nog  heden  sohgnt  men  het 
noodig  te  achten  de  redoute  te  Palimanang  in  stand  te  houden, 
ofschoon  in  de  laatste  jaren  een  groot  deel  der  versterkingen, 
die  met  soortgelijk  doel  op  verschillende  punten  van  Java  zgn 
opgericht,  langzamerhand  verlaten  zijn.  Merkwaardig  is  het  dat 
de  resultaten  der  verpleging  van  zieke  militairen  in  het  hospitaal 
te  Palimanang  geroemd  worden,  in  weerwil  der  groote  warmte 
die  deze  plaats  met  de  geheele  vlakte  van  Tjeribon  gemeen  heeft. 
Men   schgnt   dit  aan    de   goede    ligging   van    het  hospitaal,  de 


»)  T.  V.  N.  L,  III.  2.  364.  1854,  I.  316. 

«)  Van  Deventer,  Bijdr.  II.  195.  v.,  224.  227,  268  vv..  294  v.,  310  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


221 

betrekkelijke  droogte  der  lucht  en  het  aitmuntend  drinkwater  te 
moeten  toeschrijven  '). 

Palimanang  heeft  twee  op  contract  met  het  Gouvernement 
werkende  suikerondernemingen:  Glagamidang,  met  een  aanplant 
van  324,  en  Geropol,  met  een  aanplant  van  400  bouws. 

Wat  echter  te  Palimanang  het  meest  onze  aandacht  yerdient; 
zijn  de  natuurmerkwaardigheden  die  in  zijn  omtrek  worden  geTon- 
den.  De  desa  ligt  namelijk  op  geringen  afstand  van  het  zich  aan 
hare  zuidwestzgde  verheffende  kalkgebergte ,  Goenong  Eromong, 
in  oudere  berichten  „het  gekartelde  gebergte''  ')  genoemd.  Jung- 
huhn  had  de  voorstelling  dat  dit  gebergte  zich  onmiddellijk  aan 
den  Tjerimai  aansloot  en  zegt  dat  het  bijna  het  voorkomen  heeft 
van  eene  noord waartsche  verlenging  der  trachietribben  die  van 
dezen  kegelberg- afdalen.  Die  voorstelling,  waaraan  zijne  kaart 
geheel  beantwoordt,  is  echter  eenigszins  misleidend;  want  het 
Eromong-gebergte  is  van  den  Tjerimai  gescheiden  door  een  vrij 
diepe  insnijding,  het  zadelvormig  dal  waardoor  de  Tji  Bèbèr  stroomt 
en  de  rijweg  loopt  die  van  Ploembon  naar  Radja  Galoe  en  Madja- 
lengka  voert.  In  dat  dal  ligt  ook,  aan  den  voet  van  den  Tjerimai, 
de  desa  Lengkong^  die  Junghuhn  te  veel  naar  de  oostzijde  van  het 
Eromong-gebergte  en  te  dicht  bij  Palimanang  heeft  geplaatst  '}. 

Het  Eromong-gebergte,  ofschoon  in  zijn  onregelmatige  splijting, 

zgn  hoekigen  gekartelden  vorm,  zijn  verbrokkeling  in  vele  steile 

rotspieken,  de  gaten  en  kloven  waarmede  het  overal  doorboord 

of  opengescheurd  is,  niet  veel  verschillend  van  andere  dergelgke 

kalkgebergten   op  Java,  treft  ons   echter   meer  dan  gewoonlijk, 

omdat  het  van  alle  kanten,  behalve  de  zuidzijde,  met  zijn  woeste, 

met  bosch  bedekte  oppervlakte  uit  eene  uitgestrekte  vlakte  oprijst, 

terwijl  bet  zich  in   zijne   hoogste   spits  tot  585  meters  verheft. 

Het   bestaat   uit  witachtig  gelen  en   dichten  kalksteen,  die  vele 

zeeschelpen  en  koralen  bevat,  en  vormt  op  vele  plaatsen  op  zich 

zelf  staande  rotswanden,  van  50  tot  100  voet  hoogte,  en  veelal 

als  met  trappen  uitspringende.  Maar  vooral  merkwaardig  zijn  de 


')  Roorda  v.  Eys. ,  Reizen  en  Lotg.  I.  217. 
')  Koorda  v.  Eys.,  Ld.  en  Vk.  III.  2.  443. 
')  Zie  de  topograpbische  kaart  van  Tjeribon. 


Digitized  by  VjOOQIC 


222 

sporen  van  vulkanische  inwerking,  die  het  in  groot  aantal,  bier 
in  minerale  bronnen,  ginds  in  aardoliewellen ,  elders  in  mofetten 
of  stikgrotten,  vertoont. 

Yan  de  minerale  bronnen  ligt  de  meest  bekende,  1^  paal  west 
van  Palimanang  en  ^  paal  zuid  van  den  postweg,  aan  de  noord- 
oostelijke belling  van  het  kalkgebergte,  op  een  hoogte  van 
omstreeks  150  voet  boven  de  zee.  Uit  talrijke  openingen  welt 
stoomend  water  naar  boven,  dat  eenigermate  naar  waterstofgas 
riekt,  onaangenaam  zoutachtig  smaakt,  en  een  temperatuur  heeft 
van  63.8^  Cels.  Dit  water  zet  verbazende  hoeveelheden  kalkspaath 
en  kalktuf  af,  en  door  het  bezinksel  dezer  stoffen  zgn  van  de 
bovenste  bronwei  af,  over  een  omtrek  van  meer  da^  honderd 
voet  doorsnede^  als  het  ware  een  reeks  van  trappen  gevormd, 
op  de  wijze  waarop,  in  den  winter  van  kouder  klimaat ^  in 
den  omtrek  van  bronnen  trapsgewijs  en  kringvormig  afdalende 
terrassen  uit  ijslagen  gevormd  worden.  Het  water «  over  die 
trappen  heenstroomend,  vereenigt  zich  ten  laatste  tot  een  beek, 
die  op  300  voeten  afstands  van  de  bron  nog  een  temperatuur 
van  51.7°  Cels.  behoudt.  Alle  voorwerpen  die  in  het  water 
geworpen  worden,  zyn  in  weinige  oogenblikken  met  een  harde 
witte  korst  overtogen.  Koolzure  kalk  in  de  meest  verschillende 
vormen,  zwavel  en  fraaie  kalkspaathkristallen  liggen  overvloedig 
op  den  bodem  verspreid.  De  geheele  plek  is  vrij  van  geboomte 
en  trekt  reeds  op  een  afstand  het  oog;  vooral  door  de  geelachtig 
witte  kleur  der  bronwei,  die  in  het  zonlicht  schittert  met  ver- 
blindenden glans  ^). 

Een  weinig  dichter  by  den  voet  des  bergs,  maar  op  een  wat 
hoogeren  rug,  is  een  plek  waar,  in  eenige  holten  inde  aardkorst 
die  den  kalkbodem  bedekt,  aardolie  uit  den  grond  sgpelt.  De 
hoeveelheid  die  hier  door  de  inlanders  wordt  verzameld ;  is  echter 
gering  en  wordt  slechts  op  ongeveer  een  pikol  in  het  jaar  begroot '). 

Nog  een  weinig  hooger,  omstreeks  200  voet  boven  het  zee  vlak, 

h  Junghuhn,  Java,  II.  1342  y.  en  Reise.  242;  Maier  in  N.  T.  y.  N.  I  ,  V. 
266,481;  v.  Se  venhoven  in  T.  v.  N.  L.  I.  1.  224;  v.  Hoëvell,  Reis.  I.  81. 

')  Junghuhn,  Java,  II.  162  en  1298;  de  Greve  in  T.  v.  Ngv.  en  Landb.  in 
N.  I.  XI.  338. 


Digitized  by  VjOOQIC 


223 

vinden  wij  in  een  rotswand  van  ongeveer  100  voet  hoogte  den 
ingang  tot  eene  stikgrot^  die  bij  de  inlanders  onder  den  naam 
van  Goeha  djagalan  of  padjagalan,  d.  i.  slachthol  ^),  bekend  is. 
De  opening  der  grot  ligt  onder  een  voorwaarts  springend  gewelf, 
en  in  het  rotsdak  zgn  twee  breede,  lynreoht  naar  beneden  loopende 
spleten,  waardoor  het  daglicht  in  de  grot  doordringt.  Wortels 
van  zwaar  geboomte  slingeren  zich  zoowel  door  deze  spleten  als 
langs  den  rotswand  benedenwaarts.  Het  schijnt  dat  aan  de  grot 
een  zekere  heiligheid  wórdt  toegekend;  zij  is  althans  met  een 
deur  gesloten  en  wordt  door  priesters  bewaakt.  Het  koolzuurgas 
dat  de  grot  vervult,  maakt  dat  men  het  er  slechts  weinige 
oogenblikken  in  kan  uithouden,  waarom  den  bezoeker  een  touw 
om  het  lijf  wordt  gebonden ,  ten  einde  hem ,  als  hij  bedwelmd  raakt, 
onmiddellijk  terug  te  trekken.  Doorgaans  wordt  ook  een  proef 
met  een  kip  genomen  y  die ,  na  eenige  sekonden  in  de  grot  te 
hebben  doorgebracht,  stuiptrekkingen  krijgt  en  schijndood  wordt 
teruggetrokken ;  maar  na  eenigen  tijd  weder  bijkomt.  Op  nog 
eene  andere  vertooning  van  vermakelijker  aard  wordt  de  reizi- 
ger onthaald,  als  de  bewakers  met  een  stok  op  de  groote,  van 
binnen  geheel  holle  stalaktieten  slaan,  die  vóór  den  ingang 
van  het  hol  afhangen.  Op  dit  geluid  volgt  onmiddellgk  een  sterk 
geritsel  in  het  loof  der  omstaande  boomen ,  en  een  groot  aan- 
tal half  getemde  grijze  apen  '),  ouden  en  jongen,  springen  van 
tak  tot  tak  naar  beneden ,  en  naderen  zonder  eenigen  schroom 
om  den  maaltijd  te  genieten ,  uit  rijst  en  pisang  bestaande ,  die 
hun  aan  den  ingang  der  grot  in  korQes  wordt  aangeboden  '). 

Eien  ander  niet  minder  merkwaardig  vulkanisch  verschijn- 
sel wordt  in  hetzelfde  gebergte  op  grooteren  afstand  van  Palima- 
nang  gevonden.  Wanneer  men  een  dwarsweg  die  zuidwaarts  vandaar 
naar  Babas  voert  en  den  postweg  met  den  boven  beschreven 
weg  van  Ploembon  naar  Uadja  Galoe  verbindt,  vier  palen  ver  is  ge- 
volgd, komt  men  aan  eene  smalle,  bijna  twee  palen  lange  vaUei^ 


>)  Van  het  Jav.  en  Soend.  djagal.  Junghuhn  verminkt  den  naam  tot  galang , 
wat  niets  beteekent.  Zie  de  Hollander,  Ld.  en  Yk.  I.  236. 
')  Macacus  Cynomolgus,   Zie  D.  L  258. 
')  Junghuhn     Java,  II.  1800;  Reise.  243. 


Digitized  by  VjOOQIC 


224 

die  door  twee  ruggen  van  het  Kromong-gebergte  gevormd  wordt, 
de  gedaante  heeft  van  een  zeer  scherphoekigen  driehoek  en  het 
bed  vormt  van  de  aan  haar  hoofd  ontspringende  beek  Tji  Eedong- 
dong.  De  kleine  ruimte  der  vallei  bevat  twee  desa's  en  drie 
tjantilans  of  gehuchten,  en  is  overigens  geheel  met  rgstvelden 
bedekt.  Nadat  men  de  vallei  een  eind  weegs  is  ingereden, 
bespeurt  men  in  het  afbellend  vlak  van  hare  zuidzgde  een  spleet 
die  door  verblindend  witte  rotsblokken  en  helder  gele  zwavelkris- 
tallen  omringd  is,  de  nabijheid  eener  vulkanische  werkplaats 
met  onmiskenbare  zekerheid  aanduidend.  Om  haar  te  bereiken 
slaat  men  bij  de  desa  Tji  Panas  een  smal  voetpad  in ,  dat  over 
een  moerassig  grasland  naar  een  smal  en  dicht  begroeid  ravijn 
voert.  Hier  opent  zich  de  breede  scheur  die  Eawa  gedé  (groote 
krater)  genoemd  wordt  en  in  wier  nabijheid  zich  in  de  dikke 
korst  van  neêrgeplofte  kalk  onderscheidene  gaten  vertoonen, 
waaruit  een  dof  maar  aanhoudend  geluid  voortkomt,  dat  door 
kokende  vochten  schijnt  te  worden  voortgebracht,  ofschoon  er 
geen  heet  water  uit  opborrelt.  De  zwavelreuk  is  sterk  en  in 
de  nabijheid  der  openingen  is  de  bodem  zeer  heet  en  hangen 
zich  aan  de  takken  en  bladeren,  door  de  inlanders  met  opzet 
hier  nedergelegd ,  glinsterende  zwavelkristallen,  die  met  zorg  wor- 
den ingezameld.  Op  grooteren  afstand  liggen  ontelbare  helder 
witte  krijtachtige  brokken  en  kalkspaathkristallen  en  langs  de 
openingen  vloeit  een  kleine  beek,  die  vervolgens  in  de  breede 
spleet  verdwijnt,  en  die,  schoon  over  zoo  sterk  verwarmden  bodem 
vloeiende,  kristalhelder  koud  water  medevoert.  Onmiskenbaar 
bevinden  wij  ons  hier  aan  den  uitgang  van  een  dier  onderaard- 
sche  kanalen,  waardoor  zich  de  gasstroomen  van  den  vuurhaard 
des  Tjerimai's  ontlasten  en  waardoor  eenmaal  ook  eene  massa 
heet  water  werd  uitgedreven,  die  een  beek  vormde,  waaraan 
de  oabijgelegen  desa  Tji  Panas  ')  haren  naam  verschuldigd  is. 
Die  beek,  van  wier  vroeger  aanwezen  de  hier  nedergeplofte 
stoffen  getuigenis  geven,  schijnt  thans  geheel  verdwenen  te  zijn 
of  zich  onder  de  aardkorst  een  anderen  weg  gebaand  te  hebben. 


')  De  naam  beteekent  „heet  wator**. 


Digitized  by  VjOOQIC 


225 

Merkwaardige  natuurverschijnselen,  als  ik  hier  heb  geschetst, 
zgn  zelden  zonder  invloed  gebleven  op  het  bijgeloovig  gemoed 
van  den  Soendanees.  Ook  bij  den  Eawa  gedé  vindt  men  een 
kleine  bidplaats  in  het  kalkpaathgesteente  gehouwen ,  en  getuigen 
de  daar  nedergelegde  offergaven ,  dat  de  Dewa  van  dezen  krater 
wordt  gehuldigd  als  een  machtige  geest,  die  weldaden  schenken 
of  hen  die  zijn  dienst  verwaarloozen  met  ziekten  en  onheilen 
straffen  kan  '). 

Doch  keeren  wg  naar  Palimanang  terug  om  den  groeten  postweg 
verder  te  volgen.  Na  nog  vier  of  vijf  palen  steeds  om  den  noorde- 
lijken voet  van  den  Eromong  heen  te  hebben  afgelegd,  bereiken 
wij  de  grens  der  afdeeling  Madjalengka,  de  laatste  van  Tjeribon 
waarmede  wij  hebben  kennis  te  maken.  Wij  betreden  nu  het 
district  Radja  Galoe ,  en  zoo  wij  thans  reeds  de  residentie  Tjeribon 
verlaten  wilden ,  zonden  wg  onzen  weg  langs  een  afwisseling  van 
boBch ,  sawahs  en  suikertuinen  voortzetten  door  het  district  Djati 
Wangi,  en  zijne  gelgknamige  hoofdplaats  doortrekken ,  die  13^  paal 
van  Palimanang  en  nog  9  ^  paal  van  het  ons  reeds  bekende  Earang 
Sambong^)  verwijderd  is.  Ons  plan  brengt  echter  met  zich,  dat 
wij ,  alvorens  het  reeds  vermelde  dorp  Bandjaran  te  bereiken , 
een  linksaf  voerenden  weg  inslaan,  die  ons,  langs  de  westelijke 
hellingen  van  het  Eromong- gebergte,  eerst  naar  de  tegenwoordige 
hoofdplaats  van  het  district,  Lenwi  Moending,  en  vervolgens, 
grootendeels  langs  de  suikerrietvelden  der  onderneming  Paroeng 
Djaja^  naar  het  voormalige  hoofddorp  Radja  Galoe  brengt.  De 
tooneelen  die  de  weg  daarheen ,  door  een  vruchtbare  en  volkrijke 
streek  loopende ,  ons  aanbiedt ,  zijn  aangenaam ,  maar  missen  het 
bekoorlijke  der  nieuwheid;  Radja  Galoe  zal  ons  een  merkwaar- 
digheid te  beschouwen  geven  die  ons  nog  geheel  nieuw  zou 
zgn,  zoo  wij  niet  iets  dergelijks^  maar  op  kleinere  schaal,  bij 
de  stikgrot  te  Palimanang  ontmoet  hadden. 

In  de  nabijheid  van  Radja  Galoe  is  een  heilige  plek,  vol  her- 
inneringen uit  den  grijzen  voortijd,  een  kaboejoetan  ^).  Een  boschje 


»)  Wilaen  in  T.  t.  I.  T.  Ld.  en  Vk.  VII.  54  vy. 

')  Zie  boYen  bl.  184. 

')  Dit  woordt  hangt  samen  met  boejoet;   zie  boven  bl.  132.    De  eigen- 


Digitized  by  VjOOQIC 


226 

van  zwaar  geboomte,  in  welks  kille  ea  sombere  schaduw  u  eea 
gevoel  Tan  boiveriDg  overvalt,  omvat  een  vierkante  open  plek, 
waar,  te  midden  van  eenige  andere  heilige  steenen ,  een  grootere 
steen  van  ongeveer  een  meter  hoogte  is  opgericht.  De  overlevering 
zegt  dat  een  der  vorsten  van  Guloe  (een  Radja  Gaioe  dus,  zoo 
dat  dit  verhaal  met  den  naam  der  plaats  samenhaagt,)  in  den 
strijd  tegen  den  eersten  verkondiger  van  den  Islam  in  deze  stre- 
ken, den  Soesoehoenan  Goenong  Djati,  op  deze  plaats,  op  het 
oogenblik  dat  hij  als  krijgsgevangene  in  's  vgands  hand  zou  val- 
len, plotseling  verdween  en  de  steen  ter  gedachtenis  dier  gebeur- 
tenis hier  geplaatst  is.  Ook  op  deze  gewyde  plek  vinden  wij 
een  kolonie  van  tamme  apen  ') ;  het  is  trouwens  een  algemeene 
trek  bij  de  volken  van  Maleischen  stam,  dat  getemde ^  en  dus 
eenigszins  menschelijk  geworden  dieren,  met  eerbied  en  onder- 
scheiding behandeld  en  op  gewijde  plaatsen  onderhouden  en  ge- 
voed worden,  misschien  wel  omdat  men  gelooft  dat  de  zielen 
der  voorvaderen  er  in  gevaren  zijn  *).  Europeanen  krijgen  echter 
zonder  moeite  den  toegang  en  het  is  hun  vergund  om  zelven 
de  apen  te  voederen.  De  bewaker  van  het  heiligdom  slaat,  na 
een  gebed  te  hebben  gepreveld ,  met  een  stuk  hout  op  een  ouden 
hollen  boomstam;  en  het  is  dan  of  er  plotseling  een  wind* 
bui  door  de  takken  vaart.  Honderden  grgze  apen  dalen  in  een 
oogwenk  uit  het  geboomte  en  verzamelen  zich  op  het  vierkant 
rondom  de  steenen.  Onder  hen  is  er  één  die  in  grootte  en  kracht 
uitmunt,  de  apenkoning,  door  de  inlanders  de  k  o  e  w  o  e  geheeten , 


lljke  beteekeniB  van  b  o  e  j  o  e  t  ïb  voorouders ,  en  vandaar  is  k  a  b  o  e  j  o  e  t  an  een 
plaats  aan  de  voorouders  gewgd,  of  heilig  door  herinneringen  van  den  voortgd. 
Als  a(yeotief  beteekent  boejoet  yooronderlgk ,  van  de  voorouders  af  kom8%, 
on,  speciaal  bg  de  Soendaneezen ,  wat  op  voorvaderlgk  gezag  verboden  is. 

*)  Zulke  apenkoloniên  worden  op  vele  plaatsen  van  Java  gevonden.  Die 
van  Radja  Qaloe  is  echter  wel  de  meest  bekende  en  onder  andere  uitvoerig 
beschreven  door  y.  Sevenhoven  in  T.  v.  N.  I.,  I.  1.  252;  y.  Hoevell,  uit  het 
Ind  leven.  43;  Buddingh,  N.  O  I.,  L  181.  Van  Rijckevorsel ,  Brieven.  386, 
beschrijft,  zoo  het  schijnt,  een  andere,  meer  in  de  onmiddellijke  nabijheid 
van  de  hoofdstad  te  zoeken. 

^)  Men  denke  b.  v.  aan  de  eekhor ens  by  een  heilig  graf  te  Palerabang 
(Wallace,  Insulinde,  I.  219),  of  aan  de  krokodillen  in  het  meer  van  Grati, 
waarover  beneden  nader.  Boven  blz-  142  kwam  ons  reeds  een  voorbeeld  van 
heilige  visschen  voor. 


Digitized  by  VjOOQ IC 


227 

en  deze  kiest  zgn  zetel  op  den  hoogen  steen ,  die  als  het  ware 
sgn  troon  is,  en  waarop,  zegt  men,  geen  der  andere  apen  zou 
durven  plaats  nemen.  Ook  wanneer  het  voedsel  gestrooid  wordt , 
wachten  de  anderen  eerbiedig  tot  de  koning  verzadigd  is,  of 
worden  door  zijn  dreigend  gebaar  op  een  afstand  gehouden.  Als 
de  grijze  apen  of  monjets,  steeds  de  handigste  en  vrijmoedigste 
van  hun  geslacht,  verzadigd  en  weder  in  de  boomen  verdwenen 
zgn,  komt  een  troepje  zwarte  apen  of  loetoengs  uit  een  ander  ge- 
deelte van  het  boschje  aansnellen,  om  zich  aan  het  overschot  te 
vergasten;  maar  over  dit  Israël  is  geen  koning,  een  iegelijk 
doet  wat  goed  is  in  zijne  oogen. 

Van  Badja  Galoe  rijdt  men  9^  paal  ver,  in  west-zuid west- 
waartsche  richting,  naar  Madjalengka,  voormaals  Sindang  kasih , 
de  hoofdplaats  van  het  gelijknamige  district  en  van  het  geheele 
regentschap,  144  meters  boven  het  zeevlak  gelegen.  De  Regent 
heeft  een  zeer  fraaien  dalem;  overigens  levert  de  plaats  niets 
bgzonders  op;  maar  wij  kunnen  in  het  voorbijgaan  opmerken, 
dat  in  de  districten  Radja  Galoe  en  Madjalengka  drie  perceelen 
woesten  grond  door  de  Regeering  in  erfpacht  uitgegeven  en 
thans  met  suiker  en  koffie  beplant  zijn,  —  tot  dus  ver  de 
eenige  in  deze  residentie. 

Van  Madjalengka  naar  Madja,  het  hoofddorp  van  het  vol- 
gende district,  bedraagt  de  afstand  7|  palen,  in  zuidoostelijke 
richting,  over  gedurig  rijzend  terrein.  De  plaats  ligt  op  den  wes- 
telgken  voet  van  den  Tjerimai ,  die  gewoonlijk  van  hieruit  be- 
stegen wordt.  Doch  eer  ook  wij  ons  daartoe  aangorden,  willen 
wij  nog  een  kort  bezoek  brengen  aan  Telaga ,  het  merkwaardige 
hoofddorp  van  het  zuidelijkste  der  Madjalengkasche  districten. 
De  weg  derwaarts  gaat  bijna  recht  zuid,  negen  palen  ver,  en 
waar  hij  het  riviertje  Tji  Bodas,  een  zijtakje  van  de  Tji  Loe- 
toeng,  kruist^  worden  een  weinig  oostwaarts  aardoliewellen  aan- 
gewezen,  die  bij  de  ruwe  exploitatie  der  inlanders  omstreeks  8 J 
pikol  's  jaars  opleveren  *). 

Telaga  ligt   aan   de    rechter-   of  noordzijde  van  de  rivier  Tji 

»)  Junghuhn,  Reise.  240;  Kr^enbrink  in  T.  v.  N.  L,  VUL  1.  52;  de 
Qre?e  in  T.  v.  Ngv.  en  Landb.  in  N.   L,  XI.  387. 

15* 


Digitized  by  VjOOQIC 


228 

Loetoeng;  die  op  de  zuidoostelgke  helling  van  den  Tjerimai 
ontspringt,  en,  een  groot  deel  der  wateren  van  de  districten  Madja 
en  Tegala  in  haren  westwaartschen  loop  opnemende ,  als  zij  tot 
de  grenzen  der  Freanger  genaderd  is,  zich  noordwaarts  wendt 
en  de  grensscheiding  tusschen  de  regentschappen  Madjalengka  en 
Soemedang  vormt,  tot  zij  zich  bg  Earang  Sambong  met  de 
Tji  Manoek  yereenigt. 

Telaga  is  eene  aanzienlijke  negerie,  die  vooral  de  belangstel- 
ling verdient  van  de  beoefenaars  der  Javaansche  oudheid  en  van 
wat  steeds  onafscheidelijk  daarmede  verbonden  is,  het  Javaansche 
bijgeloof.  Telaga  heeft  een  zeer  fraaie  pasanggrahan,  maar  tegen- 
over dien  vriendelijken  tempel  der  herbergzaamheid  verheffen 
zich  reusachtige  wariengienboomen,  die  eene  reeks  van  oude  gra- 
ven beschaduwen  en  eene  vrij  uitgestrekte  plek  in  schier  nach- 
telijk duister  hullen.  Die  plek  jaagt  den  inlander  groote  vrees 
aan;  want  ofschoon  er  geen  enkel  huis  op  staat,  en  dus  ook 
geen  enkele  huisvrouw  er  de  weefgetouwen  hanteeren  kan,  kan 
men  er  des  nachts  duidelijk  de  tonen  hooren,  door  in  wer- 
king zijnde  weefstoelen  voortgebracht.  Dit  is  natuurlijk  het  werk 
der  geesten  en  de  legende  is  om  eene  verklaring  niet  verlegen. 
Te  Telaga  woonde  eenmaal  een  prinses,  berucht  wegens  de 
wreedheid  waarmede  zij  hare  vrouwelijke  bedienden  behandelde 
en  tot  harden  arbeid  dwong.  Men  schrijft  haar  gruwelen  toe, 
waarvan  het  verhaal  de  haren  doet  te  berge  rijzen;  tot  hare 
straf  moet  zij  hier  thans  met  eigen  handen,  te  midden  harer 
slachtoffers,  eiken  nacht  den  weversspoel  door  de  kettingdraden 
steken  *j. 

Over  die  prinses  van  Telaga  moeten  wg  ons  niet  te  zeer  ver- 
wonderen ;  de  plaats  schijnt  werkelijk  eenige  historische  beteeke- 
nis  gehad  te  hebben.  De  heer  Brumund  zegt  ons,  op  welk  gezag 
weet  ik  niet,  dat  de  regenten  yan  Telaga  eenmaal  heerschten 
over  een  groot  deel  van  Tjeribon's  binnenlanden,  als  vazallen 
nu  eens  van  Tjeribon ,  dan  van  Mataram. 

Met  het  geheele  Tjeribonsche   rijk   kwam  ook  Telaga  onder 


»)  Wilsen  in  T.  y.  I.  T.  Ld.  en  Vk.,  VI.  84. 


Digitized  by  VjOOQIC 


229 

de  Compagnie;  maar  de  afstammelingen  der  oude  regenten  wonen 
nog  in  deze  plaats,  voeren  den  titel  van  Raden  en  zijn  met  de 
voornaamste  inlandsche  ambten  bekleed.  Met  dit  bericht  is  zoowel 
de  bijzondere  uitgestrektheid  van  de  aloen-aloen  in  overeenstem- 
ming, als  de  aanwezigheid  van  graven,  waarin  de  oude  vorsten 
van  Telaga  rusten ,  op  eene  plaats  vier  palen  ten  noordoosten  der 
negerie,  en  hoog  aan  de  helling  van  den  Tjerimai,  onder  den 
naam  van  Taman  Sanghjang  (lusthof  der  Sanghjangs)  bekend. 
Er  is  bier  een  lief  meertje  met  eilandjes,  waarvan  ook  Junghuhn 
gehoord  had,  toen  hij  dit  gedeelte  van  Java  bereisde;  hij  kon 
echter,  tot  zijn  groote  ergernis,  van  den  Controleur  geen  verlof  er- 
langen om  het  te  bezoeken,  dewijl  het,  natuurlijk  om  den  wille 
der  graven,  door  priesters  bewaakt  werd  en  voor  ongeloovigen 
ontoegankelijk  verklaard  was  *). 

Telaga  bezit  een  aantal  relieken  uit  den  voortijd,  die  in  twee 
heilige  huisjes  bewaard  worden.  Slechts  op  maandag  en  donder- 
dag wordt  hier  den  vreemdeling  toegang  verleend  en  men  maakt 
groote  zwarigheid  om  zelfs  dan  de  heilige  voorwerpen  naar  bui- 
ten te  dragen ,  ofschoon  men  er  in  de  duisternis  der  bewaarplaat- 
sen zoo  goed  als  niets  van  zien  kan.  Met  veel  moeite  slechts 
is  het  aan  de  heeren  Wilsen  en  Brumund  gelukt,  zich  met  de 
schatten  van  Telaga  behoorlijk  bekend  te  maken.  Een  groot  deel 
dier  relieken,  uit  oude  potten  en  flesschen,  vermolmde  fragmen- 
ten van  lansstekken  en  bogen,  een  hoop  oud  roest,  een  kist  met 
steenen,  resten  van  Chineesche  potjes  en  allerlei  lorren  bestaande, 
is  zeker  de  moeite  niet  waardig  die  deze  oudheidkenners  er 
voor  over  hadden;  maar  er  zijn  toch  ook  werkelijk  belangwek- 
kende zaken  onder.  Daartoe  behooren  een  groot  aantal  half  ver- 
oxydeerde  veldslangen  en  falconetten  en  eenige  maliënkolders, 
grootendeels  zeker  van  Hóllandsche  afkomst.  De  bewaarders  even- 
wel beschouwen  ze  met  groeten  eerbied.  Yoor  hen  zijn  ze  aikomstig 
van  zekeren  Poetjoek-oemoen  van  Padjadjaran ,  die  met  de  dochter 
van  Soenan  Paroeng,  derden  vorst  van  Telaga,  huwde  en  hem  na 
zgn  dood  opvolgde.  Vooral  echter  verdienen  eenige  Hindoe-beelden 

1)  Junghuhn,  Reise.  241;  Java.  II.  161.  De  ligging  van  het  meer  kan 
men  kennen  uit  de  topographieche  kaart  van  Tjeribon. 


Digitized  by  VjOOQIC 


230 

de  aandacht,  bestaande  uit  Boeddha's  van  geel  of  rood  koper, 
die  door  eenige  eigenaardigheden  eene  Siaroeesche  afkomst  schij- 
nen  te  verraden,  voorts  een  prachtig  bewerkt  beeldje,  15  centi- 
mers  hoog,  met  drie  hoofden  en  zes  armen,  misschien  een  Tri- 
moerti  voorstellende,  en  nog  vijf  andere  beeldjes,  waaronder  drie 
van  groote  kunstwaarde,  die  geheel  onbekende  mythologische 
personen  vertegenwoordigen.  Doch  ook  die  beelden ,  met  alles  wat 
hier  voorkomt,  zouden  door  Poetjoek-oemoen  als  huwelijksglft  van 
Padjadjaran  zijn  medegebracht,  en  de  namen ,  thans  aan  de 
beelden  gegeven ,  zijn  meerendeels  aan  de  Padjadjaransche  over- 
levering ontleend.  In  de  negerie  zelve  toont  men  het  huis,  de 
padischuur  en  de  gehoorzaal  van  Poetjoek-oemoen,  welk  alles  hij 
ook  al  van  Padjadjaran  moet  hebben  medegevoerd ,  zoowel  als  de 
deur  van  de  moskee.  Die  deur  is,  evenals  de  djatihouten  pila- 
ren en  daarop  rustende  dwarsbalken  van  het  huis  en  de  gehoor- 
zaal, inderdaad  een  merkwaardige  proeve  van  keurig  snijwerk, 
maar  stellig  niet  van  vóór-Mohammedaanschen  tijd  *). 

De  theeonderneming  Tjarennang,  groot  300  bouws,  op  van 
het  Gouvernement  gehuurden  grond  in  het  Tjarennang-gebergte, 
is  den  zuidwesthoek  van  het  district  Telaga  aangelegd  '),  zou 
wellicht  ook  nog  een  bezoek  waardig  zgn ;  doch  wij  spoeden  ons 
om  naar  Madja  terug  te  keereO;  ten  einde  van  daar  uit  onze 
tochten  door  Tjeribon  met  de  beklimming  van  den  Tjerimai ') 
te  besluiten. 

Te  Madja  gekomen  verwisselen  wij  onzen  wagen  met  rijpaar- 
den en  slaan  den  weg  oostwaarts  naar  Argalinga  in.  Wij  begin- 
nen de  koele  en  verfrisschende  berglucht  in  te  ademen ,  terwgl 
het  smalle  kronkelende  pad,  nu  door  diepe  ravgnen  en  darte- 
lende bergstroomen ,  dan  langs  steile  afgronden ,  ons  steeds  hooger 
en  hooger  doet  stijgen,  tot  wij ,  op  eene  hoogte  van  omstreeks  1200 
meters  boven  de  zee ,  den  in  het  midden  van  schoone  koffietuinen 
gelegen  pasanggrahan  te  Argalinga  bereiken.  Het  is  een  heerlijke 
plek,  waar  de  reiziger,  bij  een  frisch  klimaat  en  een  versterkende 


»)  Wüsen,  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk.,  VI.  155;  Bruraund,  Verhh.  v.  h.  B*t 
G.,  XXXIII.  123;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  127. 
*)  Vgl.  D.  I.  548.  ")  Vgl  over  dezen  berg  D.  I.  87. 


Digitized  by  VjOOQIC 


231 

berglucht,  in  het  goed  gebouwde  planken  buis,  voor  zijne  ont- 
vangst bereid,  alle  gemakken,  en  in  den  tuin  die  bet  omgeeft, 
een  keur  van  Europeescbe  groenten  en  vrucbten  voor  zijn 
discb  vinden  kan. 

Deze  bekoorlijke  plek  wordt  dikwgis  door  de  ambtenaren  roet 
het  toezicht  op  de  koffiecultnur  belast  en  door  hunne  vrienden 
en  gasten  bezocht;  maar  slechts  weinigen  hebben  den  moed  om 
de  bezwaren  te  trotseeren,  die  aan  een  tocht  tot  de  nog  2100 
meters  hoogere  kruin  van  den  Tjerimai  verbonden  zijn  *).  Wel 
behoort  deze  berg  niet  tot  de  ontoegankelgkste;  maar  toch  vor- 
dert de  beklimming  meer  krachtinspanning,  en  stelt  zg  bloot 
aan  meer  gevaar,  dan  den  meesten  welkom  is  die  niet  door 
de  zucht  naar  kennis  of  eene  meer  dan  gewone  liefde  voor  de 
Natuur  genoopt  worden  om  zulke  bezwaren  gering  te  achten. 
Wanneer  men  den  gordel  der  geregelde  kofFietuinen  voorbij 
is,  ziet  men  zich  weldra  omgeven  door  de  duisternis  van  het 
ondoordringbaar  woud ,  en  volgt  men  met  kloppend  hart  het  slin- 
gerend pad,  ter  breedte  van  ongeveer  een  meter  in  de  rots 
uitgehouwen ,  en  aan  de  éene  zijde  door  steile  wanden,  aan  de  ande- 
re door  den  afgrond  begrensd.  Zoo  stijgt  men  eenige  honderden  me- 
ters omhoog.  Ten  laatste  verlaat  men  den  rand  des  afgronds  en  gaat 
meer  rechtstreeks  naar  boven;  het  pad  wordt  steeds  smaller, 
steeds  steiler,  steeds  moeilijker,  het  woud  steeds  dichter,  steeds 
krachtvoller.  Men  vindt  zich  beloond  door  den  aanblik  van  schil- 
derachtige boomgroepen,  van  schitterende  bloemen,  van  klate- 
rende bergstroomen ,  van  verrukkelijke  vergezichten ,  maar 
haakt  toch  naar  het  oogenblik  dat  de  zware  taak  is  volbracht. 
Welhaast  is  men  de  kruin  tot  op  500  meters  genaderd.  Nu 
neemt  de  krachtige  vegetatie  af;  verschrompelde  heesteps  en 
alang-alang  nemen   de   plaats  in  der  woudreuzen;  eindelijk,  als 


>)  De  bekende  beklimmingen  yan  den  Tjerimai  zijn  slecbts  zeer  weinige 
in  getal.  Blnme  besteelt  den  berg  in  1825  (Ind.  Magaz.  2e  twaalft.  II.  102), 
Jungbnbn  met  Dr.  Fritze  in  1837  (Reise.  230;  vgl  Java,  H.  168),  van 
HoëTell  in  1844  (althans  in  dat  jaar  gaf  btj  in  bet  T.  v.  K.  I.,  TL  3. 
325,  bet  eerst  een  verbaal  van  dien  tocbt  in  bet  licbt,  later  berdmkt 
in  „Uit  bet  Indiacbe  leven^.  43.)  Ik  kan  niet  gelooven  dat  de  berg  later 
niet  meer  zon  bestegen  zijn ;  maar  bescbrjj vingen  er  van  zijn  mg  niet  bekend 


Digitized  by  VjOOQIC 


232 

men  nog  slechts  een  100  Ji  150  meters  van  den  top  verwijderd 
is,  houdt  alle  plantengroei  geheel  op  en  klinken  de  hoeven 
der  paarden  op  de  trachietrotsen ,  naaw  door  een  paar  centi- 
meters aarde  bedekt.  Nu  wordt  het  onmogelijk  in  den  zadel 
te  blijven ;  soms  moet  men  op  handen  en  voeten  voortkruipen , 
tot  men  de  zonderlinge  paden  bereikt,  die  ook  hier,  volgens 
hunne  gewoonte,  de  rhinocerossen  om  den  rand  van  den  krater 
hebben  uitgeschuurd  '). 

Steeds  klimmend  en  kleuterend  en  nu  en  dan  over  de  rotsblok- 
ken struikelend ,  staat  men  eindelijk  aan  den  rand  van  den  kra- 
ter, een  ontzachlijk,  trechtervormig  gat  van  eironde  gedaante, 
waarvan  de  grootste  doorsnede,  die  van  west-zuidwest  naar  oost- 
noordoost is  gericht,  600  a  700  meters  bedraagt.  De  wanden,  ge- 
vormd door  opeengestapelde  rotsstukken ,  die  aan  een  muur  met  on- 
telbare spleten  doen  denken,  hellen  naar  binnen  vrij  steil,  op  enkele 
plaatsen  loodrecht  af;  het  oog  kan  zich  slechts  langzaam  gewennen 
om  tot  op  den  omstreeks  150  meters  diepen  kraterbodem  door  te 
dringen  er  de  steenbrokken  te  onderscheiden  die  hem  bedekken. 
Alles  bestaat  uit  grauwkleurig  trachiet ,  alles  schier  is  kaal  en  van 
plantbekleeding  verstoken.  De  kraterbodem  is  door  een  dwars- 
rug  in  twee  deelen  gescheiden,  waarvan  het  noordoostelijke 
zich  als  het  diepste  vertoont.  Sporen  van  hevige  vulkanische  wer- 
king zijn  nergens  meer  te  zien;  alleen  uit  dien  tusschenrug, 
die  niet  hooger  dan  10  k  12  meters  schijnt  te  zgn,  en  slechts 
uit  onsamenhangend  puin  en  gruis  is  gevormd;,  stggen  nu  en 
dan  nog  witte  dampwolken  omhoog,  die  het  u  verkondigen  dat 
het  onderaardsche  vuur  hier  nog  smeult,  en  de  diepe  stilte  die 
hier  heerscht,  nog  altijd  niet  volkomen  te  vertrouwen  is.  Echter 
is  na  1805  geene  uitbarsting  van  den  Tjeriroai  meer  voorgekomen  *). 
Het  afdalen  in  den  krater  zou  met  behulp  van  ladders  misschien 
mogelijk  wezen.  Niet  daaryan  voorzien,  deinsde  zelfs  Junghuhn 
terug  voor  het  vermetel  pogen,  hg,  de  stoutste  bergbeklimmer 
die  nog  Java's  grond  heeft  betreden. 

De  legenden  der  Soendaneezen  brengen  het  ontstaan  van  den 


1)  Vgl.  D.  I.  248.  «)  Zie  boven,  bl    188. 


Digitized  by  VjOOQIC 


233 

krater  alweder  in  verband  met  den  Soesoehoenan  Gocnoeng 
Djati,  den  eersten  verkondiger  van  den  Islam  in  hun  gewest. 
De  wali^s  die  hem  in  zijne  taak  behulpzaam  waren,  door  gees- 
telijken hoogmoed  bedwelmd,  weigerden  hem  de  hulde  waarop 
hrj  aanspraak  had.  Op  een  dag  door  den  Scheikh  voor  eene  samen* 
komst  op  den  top  van  den  Tjerimai  bepaald,  waren  alle  toebereidselen 
voor  zgne  ontvangst  verwaarloosd,  werden  hem  alle  eerbewgzen 
onthouden.  Eene  gevoelige  terechtwijzing  was  dubbel  verdiend. 
Eensklaps  stort  de  berg  ineen  en  ontstaat  de  vreeselijke  diepte, 
waarin  wij  een  krater  meenen  te  zien.  Ongedeerd  zitten  de  wali's 
op  den  bodem  van  den  afgrond,  en  zegepralend  ziet  de  Scheikh 
van  den  rand  des  kuils  op  hen  neder. 

Maar  het  is  niet  enkel  om  in  denr  krater  neer  te  blikken , 
dat  wg  den  Tjerimai  bestegen  hebben;  het  is  ook  om,  voordat 
wg  van  Tjeribon  afscheid  nemen,  de  residentie  van  dit  haar 
hoogste  punt  nog  eens  in  haar  geheel  te  overzien.  Het  oog 
beheerscht  er  eene  onmetelijke  uitgestrektheid  en  weidt  over 
een  der  schoonste  gedeelten  van  den  aardbodem.  Onvergelijkelijk 
is  het  parorama  van  bosschen  en  sawahs ,  van  dorpen  en  weiden , 
van  heuvels  en  vlakten ,  van  stroomen  en  meren ,  van  de  blauwe 
zee  en  het  verre  verschiet.  Eene  beschrijving  is  overbodig;  wij 
hebben  de  residentie  in  alle  richtingen  doorkruist;  wij  hebben 
overal  getracht  ons  hare  terreingesteldheid  zoo  duidelijk  mogelijk 
voor  den  geest  te  stellen;  hier  zien  wij  ze  in  haren  geheelen 
omvang  als  een  landkaart  aan  onze  voeten  uitgebreid. 


ZESDE  HOOFDSTUK. 


De  Freanger  Begentsohappen* 

Wij  zgn  genaderd  tot  de  grootste  en  gewichtigste  residentie  van 
West- Java,  de  Freanger  Begentschappen.  Men  zou  ze  ook  de 
meest  typische  kunnen  noemen,  omdat  wat  West- Java  van  het 
overige  des  eilands   onderscheidt,    zoo   wel   wat  de    natuur  als 


Digitized  by  VjOOQIC 


234 

wat  de  bevolking  betreft;  zich  hier  duidelijker  en  scherper  dan  in 
de  andere  residentiên  vertoont.  Dit  is  dan  ook  de  reden ;  waarom 
deze  uitgestrekte  en  schoone  residentie  eene  groote  plaats  moest 
innemen  in  de  algemeene  beschrgving  van  Java^s  natuur  en 
bevolking  in  ons  eerste  deel,  en  tegelgk,  waarom  wij  thans 
bij  haro  beschouwing,  zoo  wij  niet  in  herhalingen  willen  vallen, 
betrekkelijk  kort  zijn  en  ons  grootendeels  tot  lokale  bijzonder- 
heden bepalen  mogen  *) 

De  uitgestrektheid  der  Preanger  Regentschappen  is  nog  ruim 
60  geographische  mijlen  grooter,  dan  die  van  Batavia,  Krawang 
en  Tjeribon  te  zamen;  maar  daarentegen  bedraagt  het  bevol- 
kingscijfer dezer  drie  residentiên  nagenoeg  het  dubbel  van  dat 
der  Preanger  Regentschappen.  Terwijl  Batavia,  Krawang  en  Tje- 
ribon, in  het  algemeen  genomen,  door  den  kam  van  het  Cen- 
traal-gebergte van  de  Preanger  gescheiden  zijn,  en  dus  uit  de 
noordelijke  hellingen  en  voorbergen  en  de  zich  vandaar  tot  aan 
zee  uitstrekkende  alluviale  vlakten  bestaan ,  vormen  de  Preanger 
van  de  zuidelijke  hellingen  van  het  Centraal-gebergte  tot  aan  den 
zuidelijken  oceaan  een  uitgestrekt  massief  bergland,  slechts  hier 
en  daar  door  hoogvlakten  afgewisseld. 

De  Preanger  bestaan  uit  vijf  regentschappen,  waarvan  het  wes* 
telijkste,  Tji  Andjoer,  ongeveer  een  derde  der  geheele  residentie 
beslaat,  en  zoo  groot  is  als  geheel  Tjeribon,  maar  uitgestrekte 
woeste  gronden  met  zeer  schaarsche  bevolking  bevat.  Bg  de 
reorganisatie  der  Preanger  in  1870  *)  werd  het  gesplitst  in 
twee  assistent-residents-afdeelingen :  Tji  Andjoer  en  Soeka- 
boemi.  Deze  laatste  beslaat  de  grootste  westelijke  helft,  bestaande 
uit  de  districten:  Goenong  Parang,  Tji  Mahi,  Tji  Heulang, 
Tji  Tjoeroeg,  Pelaboean,  Djampang  Koeion  en  Djampang  Te- 
ngah.  De  overige  districten:  Tji  Kalong,  Tji  Blagoeng,  Tji  Poe- 
tri,   Bajabang  ,    Tji   Andjoer,   Maleber^   Tji  Kondang,   Pesser, 


*)  De  hoofdpunten  van  de  geschiedenis  der  Preanger  zgn  behandeld  in  DL 
II  van  dit  werk,  bl  275  v.,  316  v  ,  324,  329  v.,  336,  361,  393  v.,  405  v., 
425  Y..  438,  474  v. ,  517,  530  v.,  535-537.  556  V..569  v.,  573,595,606, 
610,  618,  623  Y.,  629-631,  682,  700. 

2)  Stbl    n".  120. 


Digitized  by  VjOOQIC 


235 

Djampang  Wetan  en  Tji  Damar,  vormeo  de  afdeeling  Tji  Andjoer. 

Ten  Oosten  grenst  aan  Tji  Andjoer  het  regentschap  Bandong, 
ongeveer  ^  van  de  uitgebreidheid  van  Tji  Andjoer  beslaande, 
maar  grootendeels  sterker  bevolkt.  Ook  dit  regentschap  werd  in 
1870  in  twee  afdeelingen  verdeeld:  Bandong,  onder  het  onmid- 
dellijk bestuur  van  den  Resident,  en  uit  de  westelijke  helft  des 
regentschaps  of  de  districten  Gbndasoeli ,  Radjamandala ,  Tji  Lo- 
kotot,  Oedjong-broeng  Wetan^  Oedjoeng-broeng  Koeion,  Tji  Hea, 
Ronga,  Kopo,  Tji  Sondari  en  Bandjaran  bestaande;  én  Tji 
Tjalengka  onder  een  assistent-resident,  gevormd  uit  de  oostelijke 
districten  Tji  Pedjah,  Madjalaja,  Tji  Tjalengka,  Baloeboer-Lim- 
bangan,  Tji  Eemboelan  en  Timbang  Anten. 

In  den  Noordoosthoek  der  residentie  ligt  het  veel  kleinere, 
maar  veel  volkrijkere  regentschap  Soemedang.  Zijne  noordelijke 
helft,  die  zich  tusschen  Era  wang  en  Tjeribon  inschuift,  vormt 
de  afdeeling  Soemedang,  die  uit  de  districten  Tji  Beurum, 
Tjongeang,  Derma-wangi,  Tandjoeng  Sari,  Soemedang  en  Der- 
ma-radja  bestaat.  De  overige  districten:  Malarobong,  Tji  Awi, 
Indihiang,  Singapama  en  Tasik  Malaja,  die  de  afdeeling  Tasik 
Malaja  vormen,  liggen  verder  zuidwaarts  langs  de  oostelijke  grens 
van  Tjeribon  en  zijn  van  Bandong  gescheiden  door  het  kleine 
regentschap  Limbangan ,  dat  slechts  ééne  afdeeling  uitmaakt  en 
slechts  de  vier  districten  Wanakarta,  Wanaradja,  Panembong 
en  Soetji  bevat. 

Het  regentschap  Soekapoera  eindelijk  is  ongeveer  zoo  groot 
als  Bandong,  en  strekt  zich  van  het  Tji  Andjoersche  district 
Tji  Damar  langs  den  zuider-ooeaan  uit  tot  aan  de  Oostgrens 
der  Preanger,  gevormd  door  de  Tji  Tandoewi,  terwijl  het  ten 
noorden  begrensd  wordt  door  de  regentschappen  Bandong,  Lim- 
bangan en  Soemedang,  die  het  geheel  van  de  zee  afsluit.  Ook 
Soekapoera  is  in  1870  in  twee  assistent- residents -afdeelingen 
gesplitst.  De  eerste,  die  den  naam  Soekapoera  Kolot  (d.  i.  Oud- 
Soekapoera)  gekregen  heeft,  bevat  de  districten  Eandang-wesi , 
Nagara,  Batoe-wangi,  Panjeredan,  Tradjoe,  Salatjaoe  en  Earang, 
die  de  westelijke  helft  van  het  regentschap  uitmaken.  De  ooste- 
Igke    districten    Paroeng,  Mandala,    Pasir   pandjang,    Bandjar, 


Digitized  by  VjOOQIC 


236 

Kawasen,  Tji  Djoelang,  Prigi,  Tji  Kemboelan  en  Kali  Poe- 
tjang,  Yormen  de  tweede,  oostelijke  afdeeling,  die  den  naam 
Soekapoera  behouden  heeft. 

Ik  moet  den  lezer  verschooning  vragen  voor  deze  dorre  details, 
die  mij  onvermijdelijk  voorkwamen ,  omdat  wij  nog  geene  kaarten 
of  handboeken  bezitten,  waardoor  de  in  1870  ingevoerde  ver- 
deeling van  de  Preanger  in  negen  afdeelingen  genoegzaam  duide- 
lijk wordt  gemaakt.  Thans  gaan  wy  onverwijld  onzen  tocht  door 
deze  residentie  aanvangen.  Wij  stellen  ons  daarbij  voor  dat  wg, 
uit  Tjeribon  komende ,  de  Tji  Manoek  bij  Karang  Sambong  over- 
gaan, zoodat  wij  het  eerst  het  regentschap  Soemedang,  en  wel 
het  district  Derma-wangi.  betreden.  Karang  Sambong  is  verdeeld 
in  Karang  Sambong  Wètan,  het  eigenlijke  dorp,  op  den  Tjeri- 
bonschen  oever  der  rivier,  en  Karang  Sambong  Koe  Ion,  een 
gehucht  op  den  Preanger-oever ,  waartoe  het  fortje  Tomo  be- 
hoort, dat  vroeger  door  12  k  20  man  bezet  werd,  de  eenige 
krijgsmacht  die  in  de  gansche  uitgebreide  residentie  der  Prean- 
ger werd  gevonden.  En  dat  zelfs  deze  overbodig  werd  geacht, 
blijkt  uit  het  in  1875  genomen  besluit  om  ook  dit  fortje  te  laten 
vervallen.  De  voornaamste  pakhuizen  voor  het  koffie-transport  *) 
zijn  aan  don  Preanger-oever,  waar  ook  de  met  het  opzicht  belaste 
pakhuismeester  verblijf  houdt. 

Van  Karang  Sambong  loopt  de  groote  postweg  door  de  dis- 
tricten Derma-wangi ,  Tjongeang  en  Tji  Beurum  naar  de 
hoofdplaats  Soemedang.  De  hoofddorpen  der  drie  districten  zyn 
aan  den  postweg  gelegen:  Pakemitan  (d. i.  het  Wachthuis),  zoo- 
als  de  hoofdplaats  van  Derma-wangi  genoemd  wordt,  zeer  dicht 
bij  Karong  Sambong;  Tjongeang  op  een  afstand  van  8,  Tji 
Beurum  op  een  afstand  van  20  palen.  Hal  verwegen  tusschen 
Tjongeang  en  Tji  Beurum  ligt  het  dorp  Tji  Anda,  aan  den 
zuidoostelijken  voet  van  den  Tampomas,  en  tusschen  Tji  Anda 
en  Tji  Beurum  loopt  de  weg^  die  van  den  oever  der  Tji  Manoek 
af  langzamerhand  gestegen  is,  over  eene  aanzienlijke  hoogte, 
door  een  voorberg  van  den  Tampomas  gevormd,  vanwaar  men, 


1)  Zie  boven,  bl.  184. 


Digitized  by  VjOOQIC 


237 

by  helder  weder  ^  eea  heerlijk  panorama  geniet,  dat  zich  over  de 
geheele  vlakte  van  Tjeribon  aitstrekt.  Vooral  schoon  zijn  op 
Java  zulke  gezichtspunten,  wanneer  men  het  oogenblik  treft 
waarop  de  dampen^  die  zoo  vaak  ais  een  witte  nevelzee  het  land- 
schap bedekken,  langzaam  optrekken  en,  naarmate  de  gordijn 
wordt  weggeschoven^  de  blik  steeds  verder  en  verder  mag  door* 
dringen  in  het  onafzienbaar  verschiet  '). 

Yan  Tji  Beurum  hebben  wij  nog  5  palen  af  te  leggen  om  Soe- 
medang  te  bereiken,  dat  juist  aan  de  grens  van  het  gelgknamig 
district  met  Tji  Beurum  is  gelegen.  Soemedang  is  een  aller- 
liefste plaats,  met  een  gezond  en  aangenaam  klimaat  en  eene 
bijzonder  schoone  ligging.  De  heerlijk  bebouwde  en  met  dorpen 
bezaaide  vlakte,  die  zich  vooral  ten  westen  en  noordwesten  van 
haar  uitbreidt^  werd  reeds  vroeger  beschreven  *);  een  vreemde 
bezoeker  heeft  er  den  bekenden  Italiaanschen  dichtregel  op  toe- 
gepast: 

Un  pezzo  di  cielo  caduto  in  terra  ^). 

Waarheen  men  ook  de  blikken  wendt,  biedt  de  omtrek  de 
bekoorlijkste  gezichtspunten  aan,  westwaarts  begrensd  door  den 
2200  meters  hoogen  Boekiet  Toeuggoel,  noord^noordoostwaarts 
door  den  ter  hoogte  van  1630  meters  rijzenden  Tampomas, 
zuidwaarts  door  den  Sembilan  en  het  Gerimbi-gebergte,  terwijl 
de  derwaarts  allengs  oploopende  en  tot  met  bosch  bedekte  berg- 
ketenen  aangroeiende  heuvelen  hier  den  blik  bieden  op  tipars  en  ka- 
tjang-tuinen ,  ginds  op  weiden  met  grazende  buffels.  Uit  de  vlakte 
zelve ;  om  den  zuid-zuid  westelijken  hoek  van  den  Tampomas  heen , 
stijgen  eenige  zonderlinge,  geïsoleerde  bergtoppen  omhoog,  die 
zich;  van  Soemedang  gezien,  langzaam  verheffen,  maar  aan  de 
zijde  van  den  Tampomas  als  steile  rotswanden  afdalen. 

Soemedang  heeft  het  aanzien  van  een  even  volkrijke  ais  wel- 
varende plaats.  De  aloen-aloen  is  groot  en  fraai,  de  moskee 
zorgvuldig  gepleisterd ,  de  dalem  of  woning  van  den  Regent  roet 


O  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  106. 

-)D.  I,bl.  85. 

')  De  zieke  reiziger  or  rambles  in  Java.  71. 


Digitized  by  VjOOQIC 


^38 

de  Yele  bggebouwen  ruim  ea  weliagericht ,  het  logement  goed 
gelegen  en  goed  onderhouden ,  de  woning  van  den  Assistent-resident 
welgebouwd  en  de  meeste  Europeesohe  woningen  net  en  bevallig 
van  voorkomen.  Zoowel  de  zijwegen  en  voetpaden  als  de  hoofd* 
weg  zijn  aan  beide  zgden  omzoomd  door  heggen  van  rozenstrui- 
ken, van  gandaroesa,  van  beioentas  *)  en  andere  bloeiende  heesters. 
Aohter  deze  keurig  onderhouden  heggen  staan  de  nette  bamboe- 
huisjes der  inlanders,  ieder  door  zgn  tuintje  omgeven,  regelmatig 
in  rijen  geschaard.  Langs  de  noordzijde  van  de  negerie  stroomt 
door  haar  diep  ingesneden  bed  de  bruisende  Tji  Pèlès,  die 
Soemedang  van  heerlgk  drinkwater  voorziet ,  en  langs  hare  boor- 
den loopt  een  fraaie  wandeldreef,  die  door  de  fijne  vederen 
van  het  spichtige  bamboeloof  wordt  beschaduwd.  De  bevolking 
heeft  een  gunstig  voorkomen  en  men  zegt  dat  de  vrouwen  van  Soe- 
medang de  schoonste  van  Java  zijn  '). 

Maar  ook  het  heerlgke  Soemedang  is  niet  verschoond  van  de 
ellenden  des  levens ;  de  plaaggeesten  die  het  den  Javanen  zoo  bit- 
ter maken ,  kiezen  ook  hier  soms  hun  zetel.  Bekend  is  de  geest 
Gandaroewa^  dien  do  inlanders  zich  voorstellen  als  een  lang  en 
gezet  man ,  met  z waren  witten  baard  en  knevels,  die  zich  ophoudt 
in  de  hoogste  bpomen  en  soms  ook  zgn  intrek  neemt  in  de 
woonerven,  en  er  dan  vermaak  in  schept ,  onzichtbaar  voor  het  oog 
der  menschen,  met  steenen  te  werpen  en  sirih  te  spuwen.  Qelukkig 
is  hij  bijzonder  bevreesd  voor  z wijnen vleesch,  zoodat  men  door  een 
stuk  daarvan  in  de  nabijheid  op  te  hangen,  hem  uit  zijn  schuil- 
hoek  verdrijven  kan  ').  Maar  dit  middel  schijnt  niet  algemeen 
bekend  te  zijn ,  daar  het  blijkt  dat  men  in  sommige  gevallen 
tot  het  afbreken  der  door  het  spook  bezochte  woning  moest 
overgaan,  als  eenig  middel  om  er  van  bevrijd  te  raken. 

In  1831  heeft  een  zeer  merkwaardig  geval  van  dien  aard  te 
Soemedang    plaats  gehad,    waarvan   vele   verhalen    met   allerlei 


*)  Gandaroesa  -=1  Gendarussa  vulgaris;  bdoentas  =  Conyza  indica. 

')  De  Wilde,  Preanger  Begentsoh.  35;  Roorda  van  Eys. ,  Reiz.  en  Lotg.  III. 
66;  V.  Hoêvell.  Reis,  I.  52;  Buddingh,  Ned.  O.  L,  I.  103;  v.  d.  Bosch, 
Ned.  Bezitt.  IL  7. 

»)  Wiseüu»  in  T.  v.  N.  I.  1872.  U.  26. 


Digitized  by  VjOOQIC 


239 

afwijkiogen  in  omloop  zgn.  Het  nel  voor  ten  huize  van  den 
assistent-resident  von  Eessinger;  vooral  was  het  een  elQarig  in- 
landscb  meisje  dat  door  deze  piagerg  vervolgd  werd.  Veertien  om  en 
in  het  huis  gestelde  inlandsche  wakers  hadden  dagen  lang  te  ver- 
geefs beproefd  de  oorzaak  van  het  aanhoudend  steenen  werpen  te 
ontdekken^  totdat  eindelijk  de  sedert  zoo  bekend  geworden  generaal, 
destijds  luitenant-kolonel  aide-decamp,  Michiels,  die  toevallig 
te  Soemedang  kwam  en  bij  den  Controleur  afstapte,  zich  in 
persoon  met  een  onderzoek  belastte.  De  resultaten  bleven  onbevredi- 
gend; de  Qeneraal  sprak  er  later  niet  gaarne  over,  onder  ver- 
trouwde vrienden  evenwel  liet  hij  zich  soms  bijzonderheden  ont- 
vallen, die  toonden  hoe  diepen  indruk  het  gebeurde  op  hem 
gemaakt  had.  Eens  had  hij  zich  met  het  genoemde  kind,  dat 
steeds  door  steenen  vervolgd  werd,  in  eene  kamer  opgesloten ,  terwijl 
niemand  óf  daar  binnen  óf  zelfs  in  de  nabijheid  werd  toegelaten. 
Met  bet  kind  tusschen  de  beenen  geklemd,  plaatste  hij  zich  voor 
den  muur  van  de  kamer,  met  de  voeten  daartegen  steunende, 
en  bleef  in  die  houding  uren  lang  zitten,  om  het  vallen  der 
steenen  waar  te  nemen.  Steeds  werden  de  steenen  menigvuidi- 
ger,  en  dit  te  meer  naarmate  hij  zijne  aandacht  te  meer  op  het 
kind  gevestigd  hield.  Nagenoeg  loodrecht  vielen  zij  om  het  meisje 
neder,  zonder  het  te  bezeereii  of  zelfs  te  raken  ^  en  het  kind 
zelf  scheen  over  het  ongewone  verschijnsel  niet  verwonderd  noch 
daarvoor  bevreesd  te  zijn. 

Men  heeft  het  destijds  zelfs  de  moeite  waardig  gevonden  een 
rapport  aan  den  Gouverneur-Generaal  over  deze  zaak  op  te  ma- 
ken, dat  door  den  heer  von  Kessinger  geteekend  werd,  en 
waaruit  ik  hier  het  voornaamste  laat  volgen. 

„Op  den  4den  Febr.  1831 ,  zgnde  de  eerste  dag  der  Javasche  maand 
poeasa,  van  eene  gedane  inspectie  naar  huis  keerende,  ontwaarde  ik  op 
eenigen  afstand  van  mijn  huis ,  dat  het  door  een  groot  aantal  menschen 
omringd  wus.  Daar  ik  niet  kon  begrijpen  wat  dat  beteekende ,  verhaalde 
mij  mijne  vrouw,  dat  er  in  de  binnengalerij  en  de  binnenkamer  van 
het  huis  steenen  vielen,  zonder  dat  men  kon  ontwaren  waar  zij  van- 
daan kwamen.  Dit  hoerende  werd  ik  eenigszins  vergramd  en  zeide, 
dat   een  mensoh  met  gezonde  oogen  toch  wel  zien  kon,  door  wien  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


240 

Bteenen  geworpen  werden.  Daarop  plaatste  ik  mg  midden  in  de  binnen- 
galerg ,  waar  het  meerendeel  der  steenen  nodervielen ;  maar  overtoigde 
mg  spoedig ,  dat  dit  niet  door  menschenhanden  kon  geschieden,  daar 
de  steenon,  soms  vlak  voor  mijne  voeten,  loodrecht  naar  beneden  vie- 
len zonder  zich  te  bewegen  en  zonder  dat  iemand  in  de  nabgheid  was. 

„Ik  onderzocht  toen  de  planken  der  zoldering  één  voor  één  en  bevond 
dat  zg  allen  vast  en  zonder  eenige  tnssohenruimte  na^t  elkander  la- 
gen. Hierop  liet  ik  al  de  menschen  die  hetzg  in  of  bg  het  huis  woon- 
den, zich  op  een  vrge  plaats  vóór  het  huis  verzamelen  en  door  eenige 
policiedienaren  bewaken,  en  begaf  mg  vervolgens ,  na  vooraf  al  de  luiken 
en  deuren  gesloten  te  hebben ,  alleen  door  mgne  vrouw  vergezeld,  binnens- 
huis. Maar  toen  was  het  nog  veel  erger  en  kwamen  de  steenen  van  alle  kan- 
ten aanvliegen,  zoodat  ik  spoedig  genoodzaakt  werd  om  de  deuren  en  luiken 
weder  te  openen.  Dit  hield  zoo  gedurende  zestien  dagen  gestadig  aan,  zoodat 
op  éénen  dag  wel  duizend  steenen  vielen ,  waaronder  er  waren  van 
negen  pond  zwaarte.  Hierbg  moet  ik  niet  vergeten  te  zeggen ,  dat  mgn 
huis  een  planken  huis  is,  gebouwd  van  droog  4jati-hout,  en  dat  de 
vensters  voorzien  zgn  van  omstreeks  2  duim  van  elkander  verwijderde* 
houten  tralies,  en  voorts  dat  het  werpen  ^smorgens  te  5  ure  begon  en 
aanhield  tot  11  ure  des  avonds. 

„De  bijzonderheid  dat  de  steenen  meestal  in  de  nabgheid  van  een 
elfjarig  meisje  vielen,  ja  dat  kind  zelfs  schenen  te  vervolgen,  ga  ik 
mot  stilzwggen  voorbg,  omdat  zij  minder  ter  zake  doet,  en  ik  dit  ver- 
slag niet  te  uitvoerig  wensch  te  maken  ^).<* 


Hoe  de  afloop  dezer  geschiedenis  geweest  is ,  wordt  in  de 
authentieke  bescheiden  niet  gemeld,  maar  de  overlevering  te  Soe- 
medang  is ,  dat  de  Regeering  er  een  einde  aan  gemaakt  heeft  door 
het  huis  te  laten  afbreken  ').  De  dader  is  evenwel  in  dit  geval 
niet  ontdekt.  Gelukkig  echter  zgn  er  ook  gevallen  aan  te  wijzen, 
waarin  al  de  behendigheid  der  Javaansche  goochelaars,  die  zich 

>)  Een  verhaal  van  den  ooggetuige  Dornseiff,  herbergier  te  Soemedang, 
komt  voor  in  het  tijdschrift  Biang  Lala ,  Jaarg.  II,  D.  I,bl.  183;  het  officieel 
verslag  van  den  heer  v.  Kessinger  is  medegedeeld  in  T.  v.  N.  I.,  Jg.  1872, 
II.  495;  terwijl  de  mededeeler.  Generaal  van  Swieten,  daaraan  laat  vooraf- 
gaan wat  hij  zelf  uit  den  mond  van  Generaal  Michiels  had  vernomen.  Uit  de- 
zelfde stukken  is  ook  het  verhaal  geput  gegeven  door  den  heer  Vorderman 
in  N.  T.  V.  N.  I.,  XXXVII.  61.  Hetzelfde  geval  moet  bedoeld  zgn  in  de 
zeer  afwgkende  verhalen  van  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  104,  en  Ida  Pfeifer, 
zweite  Weltreise,  II.  278,  welke  laatste  zelfis  het  tooneei  der  gebeurtenis 
naar  Tjeribon  verplaatst. 

>)  Zoo  verhalen  zoowel  de  heer  Buddingh  als  Ida  Pfeifer. 


Digitized  by  VjOOQIC 


241 

in  het  werpen  van  Bteenen  en  andere  Yoorwerpen  yermeidden, 
hen  niet  voor  den  scherpen  blik  van  Europeesche  waarnemerB 
heeft  kunnen  vrijwaren.  Dr.  Yorderman  verhaalt  een  geval,  dat 
in  de  desa  Tji  Anting,  in  het  Bandongsche  district  Gandasoeli, 
heeft  plaats  gegrepen  en  waarbij  het  hem  gelukte  de  inlandsche 
vrouw  Ebbot;  die  zich  zelve  als  het  slachtoffer  der  boosaardig- 
heid van  Gandaroewa  voordeed,  ten  laatste  zelve  op  de  daad  van 
het  werpen  van  een  stuk  klappernoot  te  betrappen  ').  In  het  geheel 
schijnt  dit  onzichtbaar  steenen  werpen,  ofschoon  het  ook  in  Europa 
wel  eens  is  voorgekomen,  geene  andere  conclusie  toe  te  laten, 
dan  die  waartoe  ons  ook  de  goocheltoeren  der  Javanen  brengen  ') : 
dat  de  inlanders  kunstgrepen  kennen  en  eene  snelvingerigheid 
bezitten,  die  het  begrip  der  Europeanen  verre  te  boven  gaan. 

Wij  mogen  van  Soemedang  geen  afscheid  nemen,  zonder  een 
enkel  woord  over  den  Tampomas,  die  nog  altijd  tot  de  minst- 
bekende  vulkanische  bergen  van  Java  behoort.  De  eenige  bestaande 
uitvoerige  beschrijving  eener  beklimming  van  den  Tampomas  dan- 
ken wg  aan  Junghuhn  ').  Wel  zegt  die  schrijver,  dat  de  Tam- 
pomas te  Soemedang  slechts  als  een  kleine  berg  gold,  en  men 
hem  verzekerde  dat  men  te  paard  tot  op  de  kruin  kon  komen 
en  dat  verscheidene  heeren  dien  wandelrit  gemaakt  hadden  \  maar 
zijne  eigene  ervaring  heeft  hem  geleerd  dat  die  voorstelling  ge- 
heel bezijden  de  waarheid  is,  en  hem  de  overtui^ng  gegeven 
dat   nog   geen   Europeaan  vóór  hem  den  waren  top  had  bereikt. 

Junghuhn  begon  te  drie  ure  in  den  nacht  bij  fakkellicht  de 
bestijging  bij  den  pasanggrahan  tusschen  Tji  Beurum  eil  Tji  Andja 
en  werd  door  zijne  inlandsche  gidsen  eerst  langs  koffietuinen,  ver- 
volgens over  een  steenachtigen,  drogen,  met  alang-  en  glagah- 
wildernis  bedekten  bodem,  daarna  door  kreupelhout,  en  einde- 
lijk door  hooge  bosschen ,  waarin  de  woudreuzen  door  rotans 
omstrengeld  en  door  wilde  pisangs  afgewisseld  en  de  vermolmde 
stammen  met  ontelbare,  gedeeltelijk  phosphoresceerende  padde- 
stoelen bedekt  waren ,  tot  aan  een  punt  gevoerd  dat  zich  wel  is 
waar   als   een   bergtop  voordeed ,  maar  waarvan  men  neerzag  in 


>)  N.  T.  v.  N.  I.  XXXVII.  55  vv.     -)  Zie  D.  I.  467.     »)  Java,  UI.  518. 
IEL  lö 


Digitized  by  VjOOQIC 


342 

6en  dal  aan  welks  oyerzgde  een  hoogere  berg  verrees.  Hy  her- 
kende weldra  in  de  eerste  berghoogte  het  overblg&el  van  een 
voormaligen  kratermuur,  waarvan  dan  ook  de  kringvormige  ge- 
daante, sohoon  op  vele  punten  verstoord ,  nog  duidelijk  te  erken- 
nen was ,  en  in  den  binnen  waarts  gelegen  door  dien  kring  omsloten 
berg,  een  nieuwen ;  uit  enkel  puin  brokken  of  slakken  opgebouw- 
den  eruptie-kegel,  die  den  krater  bijna  geheel  had  opgevuld. 
Den  schedel  van  dezen  kegel  bevond  hg  330  meters  hooger 
dan  den  rand  en  400  meters  hooger  dan  den  naar  binnen  ge- 
keerden  voet  van  den  kratermuur.  Hij  had  dus  eerst  aan  diens 
binnenzijde  af  te  dalen,  om  daarna  weder  den  uit  het  tusschendal  om- 
hoog stijgenden  eruptie-kegel  te  beklimmen ,  die  eerst  eenige  breede 
trappen  of  voorsprongen  vormt,  maar  boven  het  midden  der  hel- 
ling zich  steiler  en  rotsachtiger  tot  den  afgeronden  top  omhoog 
heft.  Die  stompe  schedel  vertoont  zich  als  het  segment  van  een 
kogel  of  als  een  koepelvormige  kap  die  den  geheelen  berg  kroont  De 
samenstelling  van  den  eruptie-kegel  uit  millioenen  opeengestapelde 
lavabrokken  van  hoekigen  en  onregelmatigen  vorm  heeft  op  Java 
hare  wedergade  slechts  in  den  kegel  van  den  Merapi.  De  tallooze 
spleten  en  kloven  in  den  slakkenkegel  maken  zijne  beklimming 
even  gevaarlijk  als  bezwarend.  Toch  was  het  Junghuhn  met 
groote  inspanning  gelukt  den  top  te  bereiken  vóór  de  zon  aan  de 
kim  verrec^.  Het  vergezicht  heeft  een  verbazenden  omvang;  de 
blik  beheerscht  noordwaarts  de  geheele  vlakte  tot  aan  de  Javazee, 
wordt  oostwaarts  bepaald  door  den  Tjerimai,  en  reikt  west-  en 
zuidwaarts'  over  alle  tusschenliggende  bergen  en  vlakten ,  tot  aan 
den  hoek  van  het  GFedé-gebergte,  den  Patoeha  en  den  Tjikorai. 
Onder  de  duizenden,  10  en  meer  voeten  diepe  kloven^  die  den 
schedel  van  den  berg  doorgroeven,  onderscheidt  men  een  enkele 
grootere  kloof,  een  hoofdspleet  ^  die,  hier  wgdgapend,  ginds  half 
dichtgevallen,  van  het  westen  naar  het  oosten  over  de  gansche 
kruin  loopt,  tot  zij  zich  op  zeker  punt  ter  diepte  van  honderd 
voet  loodrecht  naar  beneden  stort,  om  te  eindigen  in  een  hol. 
Die  opening  was  waarschijnlijk  de  laatste  krater  of  uitbarstings- 
spleet  van  den  eruptie-kegel;  bij  gemis  van  ladders  was  het 
Junghuhn  onmogelijk  er  in  af  te  dalen» 


Digitized  by  VjOOQIC 


248 

Merkwaardig  is  het  dat  aan  de  zuidweetzijde  van  den  top  , 
waar  men  over  de  vlakte  van  Soemedang  naar  Bandong  heen 
riet ,  een  vierkant  plekje  is  geëffend ,  waarop  een  langwerpig 
vierkante  offersteen  is  opgericht.  Junghahn's  volgers  knielden 
daarbg  neder  en  ontstaken  wierook,  terwijl  hy  tevens  vernam  dat 
die  heilige  steen  vele  bedevaartgangers  naar  den  bergtop  lokte. 
Nog  een  paar  andere  offersteenen  worden  op  andere  punten  van 
den  bergtop  aangetroffen. 

Junghuhn  schijnt  den  Tampomas  als  een  geheel  uitgebranden 
vulkaan  te  beschouwen ;  latere  onderzoekers  hebben  echter  eenige 
sporen  van  voortdurende  werkzaamheid  ontdekt.  De  heeren  Ein- 
der de  Camarecq  en  van  Es,  die  den  berg  in  1857  bestegen, 
vonden  de  meening  van  sommigen,  dat  uit  een  der  kloven  van 
den  top  nog  rookwolken  zouden  voortkomen ,  niet  bevestigd ,  maar 
ontdekten  daarentegen  op  de  zuidoostelijke  helling  van  den  berg, 
op  ongeveer  de  helft  zgner  hoogte ;  een  terrein  waarop  uit  een 
aantal  gaten  verstikkende  zwavelzure  dampen  opstggen,  ter- 
wgl  de  geheele  omtrek  sterk  met  zwavel  bezwangerd  is  ').  Ook 
heeft  men  aan  den  noordoostelijken  voet  van  dezen  berg  twee 
minerale  bronnen  ontdekt:  eene  heete  zoet-  en  eene  heete  zout- 
waterbron,  in  elkanders  nabijheid  op  ongeveer  2  4  paal  afistands 
van  de  desa  Tji  Anda  gelegen  '). 

Yan  Soemedang  naar  Bandong,  de  hoofdplaats  der  Preanger, 
bedraagt  de  afstand  29  palen.  De  weg  is  zeer  afwisselend  en 
slingert  rich  eerst  door  de  Soemedangsche  vlakte ,  waarbij  men  aan 
zgne  rechterhand  het  oog  heeft  op  het  zonderlinge  terrasvormige , 
maar  slechts  weinig  verheven  terrein  dat  den  Tampomas  met  den 
Boekiët  Toenggoel  verbindt;  en  een  vlak  goifvormigen,  broeden  band 
vormt,  door  vier  volkomen  ronde ,  ketel vormige ,  met  vocht  gevulde 
gaten  doorboord,  —  raadselachtige  meertjes,  waar  noch  water  he^i- 
noch  water  uitvloeit.  Door  de  vlakte  zelve  kronkelt  zich ,  evenzeer 
aan  onze  rechterhand,  de  Tji  Pèlès,  en  na  vier  k  vgf  palen  van 
Soemedang  af  te  hebben  afgelegd,  komen  wg  aan  de  helling 
van   het  diepe  ravgn  dat   haar   tot  bed  strekt  en  in  conglome- 


>)  N.  T.  v.  N.  L  Xm.  281.  ^  N.  T.  v.  N.  L  Xm.  275. 

16* 


Digitized  by  VjOOQIC 


244 

raten  en  losse  puinbrokken  tot  eene  diepte  van  100  en  meer 
voeten  is  uitgespoeld.  Bij  het  verlaten  der  bergen  die  de 
Soemedangsche  vlakte  ten  zuiden  begrenzen,  zien  wij  haar  hier 
een  fraaien,  in  twee  armen  gesplitsten  waterval  vormen,  die 
zich  over  een  wand  van  aanzienlijke  hoogtenaar  beneden  stort '). 
Na  de  Tji  Pèlès  te  zijn  overgestoken^  komt  men  in  het  weste- 
lijkste district  van  Soeniedang,  Tandjong  Sari,  en  wel  in  de 
eerste  plaats  aan  den  post  Tji  Ledoek,  die  naby  den  rand  van 
het  ravijn  op  eene  hoogte  van  meer  dan  600  meters  boven  de  zee 
gelegen  is.  De  weg  doorsnijdt  nu  van  hier  af  tot  Tji  Noenoek , 
de  eerste  belangrijke  plaats  in  het  Bandongsche,  het  zeer  onef- 
fen en  hobbelig,  hier  en  daar  tot  aanzienlgke  hoogte  stijgend 
terrein,  dat  de  vlakte  van  Soemedang  van  de  veel  uitgebreider 
vlakte  van  Bandong  scheidt.  Yoor  het  aanleggen  van  een  rijweg 
over  de  steil  ten  en  ravgnen  van  deze  schilderachtige  streek 
zijn  nu  eens  zware  uitkappingen  in  de  rotsen,  dan  weder  ko- 
lossale aanvoeringen  van  grond  tot  demping  der  kloven  noodig 
geweest,  en  telkens  vindt  zich  de  reiziger  geplaatst  tusschen 
loodrechte  rotswanden  ter  eene ;  en  duizelingwekkende  afgronden 
ter  andere  zijde.  De  reusachtige  boomen  die  uit  de  diepte 
der  ravijnen  omhoog  schieten,  bereiken  vaak  met  hunne  hooge 
knünen  nog  niet  den  rand  van  den  weg,  en  het  sneQe  vier- 
span dat  nu  en  dan  in  vliegende  vaart  van  de  hellingen  schgnt 
af  te  storten^  heeft  op  andere  punten  de  hulp  van  karbouwen 
noodig,  om  tegen  de  gevaarlijke  steilte  te  worden  opgetrokken. 
Yooral  de  steile  berg  Pola^  tusschen  Tji  Ledoek  en  Tji  Gentel; 
legde  aan  den  aanleg  van  den  weg,  die  over  eenige  palen  in 
zijne  zgden  is  uitgehouwen,  groote  bezwaren  in  den  weg.  Op 
eene  plaats  waar  die  weg  vroeger  over  eene  belangryke  steilte 
liep,  heeft  men  in  1822;  onder  bet  bestuur  en  opzicht  van  den 
Resident  R.  baron  van  der  Capellen,  eene  rots  door  kruid  laten 
springen,  doch  in  dier  voege  dat  ook  aan  de  andere  zijde  van 
den  weg  een  zwaar  rotsblok  is  blyven  staan.  De  reiziger  gaat 
dus  nu  door  een  soort  van  rotspoort,  wel  eenigszins  te  vergelyken 
met  die  der   bekende  Roche  Bayard   aan    de  Maas  een  weinig 

O  Junghuhn,  Java.  IL  560;  Buddingh,  N.  O.  I.  I.  103. 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


246 

Eoelon  (West  OedjoeDg-Broeng) ,  maar  in  allen  geyalle  met 
uitzondering  van  de  thans  in  laatstgemeld  district  gelegen  hoofd- 
plaats Bandong  met  haren  onmiddellijken  omtrek,  werden  gedu- 
rende het  Engelsche  Bestuur  verkocht  en  vormden  toen ,  onder  den 
naam  Oedjoeng-Broeng,  een  landgoed  van  verbazende  uitgestrekt- 
heid, waarvan  in  1815  ongeveer  twee  vijfden  gecultiveerd  wa- 
ren ^),  maar  dat  in  1821  door  de  Regeering  werd  teruggekocht ') 9 
waarna  het  weder  op  den  tegenwoordigen  voet  bij  de  Bandong- 
sche  districten  werd  ingelgfd  '). 

Yan  Oedjoeng-Broeng  zet  zich  de  postweg  voort  langs  den 
Toet  der  bergen  die  het  plateau  van  Bandong  aan  de  noordzijde 
begrenzen.  Men  heefl  nog  twee  palen  af  te  leggen  tot  Sindang 
Laja  en  van  daar  zes  palen  tot  aan  de  hoofdplaats.  Bevreemdend 
is  het  dat  de  weg,  die  van  Tji  Noenoek  tot  Bandong  over  het 
vlakke  terrein  van  het  plateau  met  aanmerkelijke  bekorting  in 
rechte  Ign  kon  zijn  aangelegd,  zonder  eenige  noodzakelijkheid 
zich  in  tallooze  bochten  langs  den  voet  van  het  gebergte  slin- 
gert. De  overlevering  verklaart  dit  feit  uit  de  gramschap  van 
den  gevreesden  Daendels  omdat  de  Ingenieur,  die  met  den  aan- 
leg van  den  weg  tusschen  Tji  Andjoer  en  Bandong  was  belast, 
dien  eerst  over  steile  hellingen  had  getraceerd.  De  Maarschalk  zou , 
op  zgne  eigenaardige  wijze,  gedreigd  hebben  „den  vent  te  la- 
ten doodschieten,''  indien  hij  den  weg  niet  al  slingerend  langs 
de  hellingen  liet  aanleggen.  De  regent  van  Bandong,  wien  het 
maken  van  den  weg  van  Bandong  naar  Soemedang  tot  aan  de 
grenzen  van  zijn  regentschap  was  opgedragen,  zou  nu  ook  voor 
dit  gedeelte  het  voorschrift  van  den  Maarschalk  letterlgk  heb- 
ben opgevolgd,  om  zich  tegen  de  gevolgen  van  zyn  toorn  te 
vrijwaren  *). 

Maar  in  plaats  van  den  postweg  van  Oedjoeng-Broeng  naar 
Bandong  te  volgen,  willen  wij  de  laatstgenoemde  plaats  bereiken 

1)  Zie  over  den  toenmaligen  staat  van  dat  land  Roorda  van  Eysinga,  Reizen 
en  Lotg.  I.  207  vv. 

«)  Zie  Dl.  II.  629.  By  v.  d.  Aa,  N.  O.  I.  III.  191,  wordt  het  30  jaren 
later  (1851)  nog  als  een  uitgebreid  particulier  landgoed  beaohreven. 

')  de  Wilde,  Preang.  Regentsch.  33. 

4)  Yan  HoSveU,  Reis.  I.  51. 


Digitized  by  VjOOQIC 


247 

langs  een  omweg  die  meer  afwisseling  aanbiedt  en  ons  gele- 
heid geeft  met  verschillende  merkwaardigheden  kennis  te  maken. 
Het  grensgebergte  tnsschen  de  Pamanoekan-  en  Tji  Asem-lan- 
den  in  Era  wang  en  de  Preanger,  door  den  Boekiet  Toenggoel, 
Tankoeban  Prahoe  en  Boerangrang  gevormd  y  leerden  wij  vroeger 
kennen  *),  maar  ook  de  zuidelijke  hellingen  en .  uitloopers  dier 
bergen,  die  zich  tot  aan  het  Bandong-  plateau  uitstrekken ,  zijn 
een  bezoek  overwaardig.  Wij  stijgen  dus  te  Oedjong-Broeng 
te  paard  om  aan  eenige  der  belangrgkste  punten  een  kort  bezoek 
te  brengen. 

Oedjoeng-Broeng  ligt   bjjna  recht  ten  zuiden  van  den  Boekiet 
Toenggoel;    een   weinig  ten   oosten    van    de   Ign   die   het  dorp 
met  den  top  van  den  berg  verbindt;  liggen ,  op  de  grenzen  van 
Soemedang  en   Bandong,   de   bergen  Menglajang  en  Poelasari, 
welke  laatste,  zich  westwaarts  in  den  Goenoeng  Easoer  voorzet- 
tende, van  het  Krawangsche  grensgebergte  gescheiden  is  door  de 
romantische  kloof  die  tot  bed  verstrekt  aan  de  Tji  Eapoendoeng. 
Yan   de  ribben   die  zich   van   den   Menglajang   en  den   Easoer 
naar  de  vlakte  van  Bandong  uitstrekken ,  zijn  de  voornaamste  de 
Pasir   Tji  Pangsaloe   en  de  Pasir  Pamojanan,  die  van  elkander 
gescheiden  zijn  door  de  kloof  waardoor  het  riviertje  Tji  Pangsaloe 
stroomt,    dat  later  de  sawahs  van  Oedjoeng-Broeng  besproeit  en 
zich  nog  wat  verder  zuidwaarts  in  de  Tji  Taroem  stort.  Deze  berg- 
streek  was  veertig  jaren  geleden  geheel  bedekt  met  ondoordring- 
baar bosch  en  door  tal  van  tijgers  bewoond,  en  dankt  veiligheid^ 
vruchtbaarheid  en  bruikbare  wegen  vooral  aan  de  uitbreiding  der 
koSBecultuur;  maar  nog  vindt  men  er  de  overblgfselen  der  vroe- 
gere wouden  in  eene  heerlijke  vegetatie  van  Epicharis-soorten  en 
Emblica's,  van  Acacia's  en  Scitamineeên ,  en  bij  de  romantische 
tooneelen    die   de   ravijnen    en   bergstroomen  aanbieden,   geniet 
men  er  de  heerlijke  vergezichten  die  het  goddelgk  schoone  pla- 
teau van  Bandong  en  de  krans  van  trotsche  berggevaarten  daar- 
omheen opleveren.  Ook  aan  heilige  plaatsen  die  vroeger  het  too- 
neel    waren   van   den   eeredienst   der   Soendaneezen,   is  in  deze 


>)  Bh.  164. 


Digitized  by  VjOOQIC 


248 

streken  geen  gebrek.  Reeds  vroeger  heb  ik  gewag  gemaakt  van 
eenige  merkwaardige  Hindoe^beelden  die  in  1843  door  Junghuhn, 
deels  op  den  Pasir  Tji  Pangsaloe,  deels  op  den  Pasir  Pamojanan? 
zgn  ontdekt  ').  Deze  beelden  zijn  later  overgebracht  naar  den 
pasanggrahan  te  Negara  Wangi,  aan  de  helling  van  den  Pasir 
Pamojanan  en  op  nagenoeg  gelijken  afstand  van  de  beide  bidplaatsen 
gelegen.  Thans  liggen  daar  alleen  nog  een  zeer  ruwe  en  zwaar 
beschadigde  Nandi,  een  hoofdelooze  Ganesa  en  de  romp  van  eene 
in  Boedda-houding  zittende  figuur;  de  overige  beelden ,  waaronder 
ook  de  door  Junghuhn  zoo  hoog  geprezen  Doerga,  zijn  weder 
verstrooid  geraakt.  Wat  er  van  geworden  is,  schijnt  niet  met 
zekerheid  bekend  te  zyn  ,  ofschoon  men  mag  aannemen  dat  ze 
ten  deele  worden  weergevonden  in  eenige  beelden  die^  deels  te  Tji 
Andjoer,  deels  te  Bandong,  den  tuin  van  het  Residentiehuis  ver- 
sieren. 

Ook  van  de  open  bid  plaats  op  den  top  van  den  Boekiet  Toeng- 
goel  is  reeds  met  een  enkel  woord  gewag  gemaakt').  Zij  ver- 
dient echter  om  haren  eigenaardigen  vorm,  dat  wij  er  nog  een 
oogenblik  bij  stil  staan.  Men  vindt  er  namelijk  de  overblijfselen 
van  aarden  wallen,  die  zich  zoodanig  aan  elkander  sloten,  dat 
zij  een  groot  vierkant  vormden,  met  dergelijke  kleinere  vier- 
kanten aan  weerszijden.  Ofschoon  het  niet  blijkt  dat  zich  in  die 
vierkanten  Tjandi's  verhieven  ^  doet  toch  deze  inrichting  denken 
aan  de  wijze  waarop  de  hoofdtempels  van  den  Diëng  of  van 
Tjandi  Sewoe  door  kleinere  omgeven  zijn,  even  als  de  zich  tel- 
kens boven  elkander  verheffende  terrasvormige  omgangen,  die 
wij  later  op  den  Tjikorai  zullen  gadeslaan,  ons  den  aanleg  van 
Bkrk  Boedoer  voor  den  geest  roepen  ').  Jammer  dat,  althans 
voor  zoover  mij  bekend  is,  tot  dusverre  geene  opgravingen  op 
den  Boekiet  Toenggoel  hebben  plaats  gehad.  Wellicht  zal  een- 
maal een  nauwkeuriger  onderzoek  nog  nieuw  licht  over  die 
omwallingen  doen  opgaan. 


^)  De  Doerga  waarvan  Junghuhn  met  zooveel  ophof  gewaagt ,  is  waarechijnlgk 
die  te  Bandong,  niet  die  te  Tji  Andjoer.  Zie  Brumund,  Verhh.  v  h.  Bat. Gen-, 
XXXIII.  92.  Dit  tot  verbetering  van  het  geen  Dl.  II,  bl.  148,  gezegd  werd. 

')  Dl.  II,  bl.  148.        »)  G.  A.  de  Lange  in  N.  T.  v,  N.  I.,  XL  79. 


Digitized  by  VjOOQIC 


249 

Yan  den  Boekiet  Toenggoel  afdalende,  volgen  wij  het  dal  van 
de  Tji  E^poendoeng  en  bereiken  na  een  paar  uren  rijdens  Lem- 
t^^^S?  ^P  ^^^  klein  plateau  aan  de  zuidelijke  helling  yan  den 
Tankoeban  Prahoe.  Deze  plaats,  vroeger  de  hoofdplaats  van  het 
district  Oedjoeng-Broeng  Eoelon,  ligt  op  eene  hoogte  van  1250 
meters  in  eene  verrukkelijk  schoone  streek,  roet  een  heerlijk 
koel  klimaat,  een  zuivere  lucht,  frisch  en  helder  bronwater  en 
een  vruchtbaren  bodero,  door  woeste  ravijnen  en  dichtbegroeide 
bergkloven  begrensd,  en  omgeven  door  donkere  wouden  en  ont- 
zettende bergge vaarten.  In  dit  oord  vestigde  Junghuhn  zijne 
woonplaats,  kort  nadat  hij  in  1855,  als  ambtenaar  voor  natuur- 
kundig onderzoek ,  met  den  titel  van  Inspecteur,  uit  Europa  was 
teruggekeerd.  Zijne  woning,  door  hooge  boomen  beschaduwd, 
half  verscholen  in  heesters  met  geurige  bloemen  en  omringd  door 
een  tuin  vol  keurige  vruchten  en  groenten,  lokte,  hoe  afgelegen 
ook,  niet  zelden  vreemde  bezoekers,  die  persoonlijk  den  man 
wilden  leeren  kennen  die  meer  dan  iemand  anders  voor  de  ken- 
nis van  Java  gedaan  had.  Junghuhn  had  hier  een  proeftuin  voor 
de  kina-cultuur^),  die  meer  bijzonder  aan  zijne  zorgen  was  toe- 
vertrouwd, en  het  was  hier  dat  hg  den  248ten  April  1864,  terwgl 
hij  juist  op  het  punt  stond  om ,  met  een  tweejarig  verlof,  herstel 
van  gezondheid  in  Europa  te  gaan  zoeken,  aan  zijn  gezin  en  aan 
de  wetenschap  werd  ontrukt.  Bekend  is  het  dat  Junghuhn  met 
de  kina-cultuur  niet  gelukkig  is  geweest  en  dat  zijne  opvolgers, 
de  heeren  W.  K.  van  Gorkom  en  J.  C.  Bemelot  Moens,  door 
eene  andere  wijze  van  behandeling  en  door  zich  op  de  kweeking 
van  andere  soorten  van  Cinchona  toe  te  leggen,  veel  gunstiger 
resultaten  hebben  verkregen,  die  zich  bij  toeneming  zoowel  in 
de  hoeveelheid  als  in  de  hoedanigheid  der  in  den  handel  gebrachte 
kinaschors  van  Java  openbaren.  Men  kan  dit  erkennen,  zonder 
Junghuhn's  groote  verdiensten  ook  omtrent  de  kina-cultuur 
voorbg  te  zien.  Op  het  einde  van  1875  bevatte  de  tuin  te  Lem- 
bang  164,000,  en  de  hooger  aan  de  helling  van  den  Tankoeban 
Prahoe,    1625   meters  boven  de  zee  gelegen  en  door  drie  diepe 


»)  Vgl.  D.  I.  551. 


Digitized  by  VjOOQIC 


250 

raviJDen  van  Lembang  gescheiden  tuin  te  Nagrak  321,000  kina- 
planten.  Naast  deze  Gouvernementstuinen  zgn  thans  in  deze 
streken  ook  de  aan  particulieren  in  erfpacht  afgestane  perceelen 
Djajagiri,  Pasir  Ipis  en  Lembang  met  kina  beplant.  Men  mag 
echter  vermoeden  dat  de  kina-cultuur,  daar  de  boomen  eerst  na 
yele  jaren  van  aanhoudende  zorg  renten  beginnen  af  te  werpen, 
wel  altijd  de  behartiging  der  Regeering  zal  vereischen  om  niet 
in  verval  te  geraken.  Deze  cultuur  wordt  thans  uitsluitend  door 
betaalden,  vrij  willigen  arbeid  der  inlanders  gedreven. 

De  kina-cultuur  is  niet  alleen  van  onberekenbaar  nut;  zy  zal 
ook ,  bij  toenemende  uitbreiding,  evenzeer  als  de  kofBeteelt,  eene 
nieuwe  schoonheid  aan  het  Javaansche  landschap  bijzetten.  De 
Cinchona^s  zyQ  prachtige  boomen,  en  het  gebladerte  der  ver- 
schillende soorten  is  zoo  verschillend  van  vorm,  dat  een  oninge- 
wijde niet  licht  op  het  denkbeeld  zou  komen  ze  tot  hetzelfde 
geslacht  te  brengen.  Deze  hebben  groote,  gene  zeer  kleine,  som- 
mige breede  en  ronde,  andere  lange  en  smalle  bladeren.  Sommige 
soorten  groeien  op  tot  groote  boomen,  terwgl  andere  niet  meer 
dan  struiken  mogen  genoemd  worden. 

Ten  slotte  moet  ik  van  Lembang  nog  vermelden,  dat  er  lagen 
van  yzererts  gevonden  worden,  die  echter,  naar  men  meent^  de 
kosten  en  moeite  der  bewerking  niet  zouden  loonen,  en  dat  4 
palen  ten  W.N.W.  van  die  plaats,  nabij  de  grens  van  het  district 
Tji  Lokotot,  eene  warme  minerale  bron  wordt  aangetroffen,  die 
de  heer  Philippeau,  indertijd  eigenaar  van  een  te  Lembang  ge- 
vestigd établissement  voor  de  West-Indische  kofBebereiding  of 
zoogenaamde  natte  pelling,  ten  gerieve  der  bevolking  op  eigen 
kosten  heeft  doen  indijken  en  met  eene  keurig  nette  badinrich- 
ting heeft  toegerust  ^).  Lembang  is  ook  de  plaats  vanwaar  de 
Tankoeban  Prahoe  het  meest  en  het  gemakkelijkst  beklom- 
men wordt.  De  geheele  weg  kan  te  paard  worden  a%elegd  en 
voert  eerst  door  de  kina-tuinen  en  langs  Junghuhns  graf,  waarop 

1)  Zie  over  Lembang  en  de  kina-cultuur  aldaar,  Groneman,  Bladen  uit  het 
Dagboek  enz.  110  y.;  y.  RgckeTorsel,  Brieven.  324;  Beise  der  Novara,  II. 
172  y.;  Maier  in  N.  T.  v.  N.  I.,  III.  471  vv.;  Teysmann.  ald.  VIII.  202; 
de  jaarlgksche  verslagen  over  de  kina-cultuur  in  hetzelfde  tijdsohrift,  en  het 
Kol.  Verslag  van  1878,  Bjjlage  SS  en  WW. 


Digitized  by  VjOOQIC 


251 

eenige  zijner  vereerders  eene  witte  zuil  met  een  aan  zijne  nage- 
dachtenis gewgd  opschrift  hebben  doen  plaatsen.  Later  komt  men 
door  het  prachtigste  maagdelyke  woud;  maar  wanneer  men  den 
kraterrand  nadert,  vertoonen  zich  hier  en  daar  plekken  waar  de 
boomen,  onder  de  inwerking  der  vulkanische  dampen,  al  hun  gebla- 
derte verloren  hebben.  Deze  invloed  openbaart  zich  evenwel  zoo 
ongelgkmatig,  dat  somtgds  geheel  bladerlooze  boomen  van  alle 
zijden  omringd  zgn  door  planten  die  in  vollen  bloem-  en  blader- 
tooi  prgken  *).  Doch  wij  behoeven  dezen  tocht  niet  vorder  voort 
te  zetten,  daar  wy  den  zoo  roerkwaardigen  krater  reeds  van  de 
zijde  van  E>awang  hebben  bezocht  ^). 

Yan  Lembang  gaat  een  goede  rijweg,  negen  palen  lang,  bijna 
recht  zuidwaarts  naar  Bandong.  In  den  donkerkleurigen  bodem 
schitteren  duizenden  uiterst  fijne  ijzerkristallen  in  zwarte  massa's 
opeengehoopt.  Oude  en  verwilderde  koffietuinen,  naast  andere  die 
nog  rijke  vruchten  dragen,  overvloedig bewaterde  sawah's,  bieren 
daardoor  djagong-,  tabak-  en  koolvelden  afgewisseld,  dichte  bundels 
van  geelgestreepte  bamboestengels;  wier  lichtgroene  looffestoenen 
op  het  flauwste  zuchtje  wiegelen,  steile  ravgnen  uit  wier  diepte 
nu  en  dan  dicht  begroeide  rotsen  als  kleine  eilanden  oprijzen ,  en 
de  heerlijke  vergezichten  op  de  Bandong-vlakte  en  de  hooge 
bergketenen  die  haar  ten  zuiden  begrenzen,  leveren  de  bekoor- 
lijkste verscheidenheid  van  tooneelen,  gestoffeerd  door  mannen 
en  vrouwen,  die  producten  of  levensbehoeften  naar  beneden  dra- 
gen en  zich  nu  en  dan  verkwikken  door  een  straal  bergwater, 
naar  den  weg  geleid  door  een  in  den  stellen  kant  gestoken 
bamboe.  De  donkere  arèn-palmen,  zoo  overvloedig  in  de  hoogere 
bergstreken^  maken  meer  en  meer  plaats  voor  het  heldere  groen 
der  klapperS;  naarmate  wg  de  grens  van  het  Neptunische  voor- 
gebergte naderen^  totdat  de  bevallige  theeplantsoenen  van  het 
buurland   Tji  Oemboeloeït  ons  verkondigen,  dat  wij  weldra  den 

»)  Bernelot  Moens  in  N.  T.  v.  N.  I.  XXVIII.  322  v  ;  Reiae  der  Novara , 
IL  178;  Croookewit,  Zes  weken  in  de  Preanger  Regentsoh.,  Gids,  1866,  III. 
304  TV. 

5)  Zie  boTen,  bl.  172  tv.  Ik  verzuimde  daar  de  afbeeldingen  van  den  Tan- 
koeban  Prahoe  en  zijne  kraters  te  vermelden  in  Yerhh.  o.  d.  Nat.  Gesch.  d< 
N.  I.  Bez.,  Afd.  Ld.  en  Vk.,  pL  74-77. 


Digitized  by  VjOOQIC 


262 

rand  der  vlakte  zullen  bereiken.  Yooraf  echter  maken  wg 
een  kiemen  uitstap^  links  van  den  weg,  om  den  beroemden  wa- 
terval te  bezoeken  dien  de  Tji  Kapoendoeng  vier  palen  ten 
noorden  van  Bandong  vormt.  De  stroom  die  tot  hiertoe  in  een 
breed  bed  tusschen  trachietsteenen  murmelde,  wordt  eerst  plot- 
seling door  een  smalle  ^  een  half  uur  lange^  slechts  weinig  hel- 
lende rotsspleet  geperst,  en  stort  zich  daarna,  van  de  hoogte  van 
40  voet,  loodrecht  in  eeu  kringvormig,  20  voet  diep,  door  don- 
kere, ten  deele  kale  rotswanden  begrensd ,  bekken  Heerlgk  steekt 
de  witte,  schuimende  waterval  af  tegen  de  zwarte  basaltrotsen 
der  omgeving.  Zware  boomen  overschaduwen  het  indrukwekkend 
tooneel  en  sommige,  door  den  stroom  ontworteld,  schijnen  in  den 
afgrond  met  het  water  te  worstelen  *).  Van  dezen  uitstap  naar 
den  groeten  weg  teru^ekeerd,  bevinden  wij  ons  weldra  in  de 
tegenwoordige  distriotshoofdplaats  van  Oedjoeng-Broeng  Eoelon, 
Tji  Paganti  genaamd.  Op  i  paal  afstands  west  van  deze  plaats, 
bij  kampong  Tji  Kaka,  vindt  men  eenige  ruwe  en  zwaar  bescha- 
digde Hindoeoverblijfselen,  waaronder  een  Ganesa  en  een  Joni 
te  onderscheiden  zgn.  Na  van  Tji  Paganti  af  nog  twee  palen  te 
hebben  afgelegd ,  rijden  wij  de  fraaie  hoofdnegerie  der  geheele 
Residentie  binnen  '). 

In  de  Preanger-regentschappen  bestaat  het  kenteeken  dat  men 
eene  inlandsche  stad;  eene  dajuh  of  nëglLr&'),  bereikt  heeft,  in 
een  wit  steenen  hek  of  soort  van  poort,  die  overal  denzelfden 
vorm  heeft.  Ook  Bandong  rijdt  men  door  zulke  afsluitingen  bin- 
nen. De  hoofdstraat,  die  eigenlijk  een  deel  is  van  den  postweg, 
is  een  prachtige,  breede  en  rechtlijnige  grintweg,  zoo  effen  als 
een  kolf  baan,  aan  weerszijden  bezoomd  met  aaneengeschakelde 
warongs  en  toko's,  waarboven  de  kokospalmen  hunne  sierlijke 
kruinen  verheflFen.  Het  aantal  dier  toko's  of  winkeltjes,  die  van 
hout  en  bamboe  gebouwd  zgn,  en  waarvan  de  vloer  een  weinig 


O  De  beste  beschrgying  geeft  Groneman,  Bladen  enz.,  24  tv.  Zie  ook 
Junghuhn,  Reise,  193;  Ida  Pfeifer,  Zweite  Weltreise,  I.  207;  de  Zieke  Rei- 
ziger, 58;  Roorda  t.  Eys.,  Ld.  en  Vk.,  III.  2.  424;  Buddingh,  N.  O.  L,  I. 
102;  Croookewit  in  Gids,  1866,  III,  bl.  306. 

^  Groneman,  t.  a.  p.  108  vv.        »)  Zie  D.  I,  bL  600. 


Digitized  by  VjOOQIC 


258 

boven  den  grond  yerheven  is,  zoodat  men  met  een  trapje  van 
twee  of  drie  treden  daarnaar  opklimt,  bedraagt  te  Bandong  hon- 
derden. Doorgaans  is  er  van  alles  wat  de  inlander  behoeft, 
huisraad,  kleedingstukken,  landbouw-werktuigen  enz.,  en  dus  ook 
overal  ongeveer  hetzelfde,  te  koop»  en  zit  de  tokohouder  midden 
op  den  grond,  omgeven  door  zijne  om  hem  heen  gestapelde  waren. 
Achter  die  gaarkeukens  en  winkels  vertoonen  zich  de  zeven  of 
acht  voet  hooge,  van  bamboe  gevlochten  pagers,  die  de  onzicht- 
bare, door  vrucht-  en  bloemboomen  als  bedolven  woningen  der 
inlanders  van  den  groeten  weg  scheiden  ^). 

Na  dezen  weg  eenige  minuten  bewandeld  te  hebben,  komt 
men  aan  de  aloen-aloen,  een  groot  grasplein,  met  schoone  warie- 
ngiens  beplant,  en  met  een  steenen  pandopo  in  het  midden,  die  tien 
ii  twaalf  voet  boven  den  grond  verheven  is.  Aan  den  westkant 
staat,  een  weinig  ter  zijde,  op  een  afzonderlijk  pleintje ,  de  fraaie 
moskee,  die  in  1850  op  kosten  der  Regeering  gebouwd  is').  Aan 
de  zuidzijde  verheft  zich,  achter  een  witten  muur,  de  dalem  van 
den  Regent,  een  der  grootste  en  fraaiste  van  Java.  Een  langwer- 
pig bijgebouw ;  uit  een  groote  voorzaal  met  glasvensters,  eenige 
op  Ihiropeesche  wijze  gemeubileerde  kamers  en  een  open  achterzaal 
met  het  uitzicht  op  een  fraaien,  met  goerami's  en  andere  fijne 
visschen  bevolkten  vyver  bestaande,  is  geheel  voor  de  ontvangst 
van  aanzienlijke  Europeanen  ingericht  ').  De  in  1874  overleden 
regent,  Raden  Adipati  Wira  Nata  Eoesoëma,  was  beroemd 
wegens  zgne  gastvrgheid  en  hoffelijkheid,  en  menig  Europeesch 
ambtenaar  en  reiziger  weet  te  verhalen  van  de  schitterende  ont- 
vangst die  hem  in  den  dalem  te  Bandong  ten  deel  viel,  waarbij 
de  oostersche  pracht  der  van  diamanten  schitterende  kleeding  in 
welke  de  Regent  optrad ,  en  de  volgelingen  die  zich  met  zijn  stok 
en  krissen,  zijn  hoed  en  sigaarkoker,  zijn  sirihdoos  en  spuwbekken, 
op  de  knieën  achter  hem  voortsleepten ,  schier  het  eenige  waren  wat 

')  Croookewit,  Zes  weken  in  de  Preanger,  bL  302;  de  Zieke  Reiziger,  55; 
d'Almeida,  Life  in  Java,  11.  252. 

«)  Kol.  Versl.  oTer  1850,  uitg.  Kemink,  bL  83.  Eene  afbeelding  dezer 
moskee  vindt  men  in  „de  Zieke  Reiziger**,  tegenover  bL  55. 

»)  Roorda  v.  Eys.,  Ld,  en  Volk.,  m.  2.  436. 


Digitized  by  VjOOQIC 


254 

den  bezoeker  herinnerde,  dat  hij  zich  in  een  Aziatisch  vorsten verbly f 
bevond  ^).  De  Regent  was  een  groot  liefhebber  van  paarden  en  had 
niet  weinig  op  met  zyn  welgOYulde  stallen,  met  Arabische,  Perzi- 
sche en  Bimaneesche  kleppers  prijkende.  Gaarne  hield  hg  die  groote 
dry  jachten  op  herten  waarvoor  de  Bandongsche  vlakte  zalk  een 
geschikt  terrein  biedt  '),  en  vele  Europeanen  plachten  daaraan 
deel  te  nemen,  even 'als  zij  hunne  paarden  in  den  wedloop  te- 
gen die  van  den  Regent  lieten  rennen  ^).  Niet  zelden  onthaalde 
hij  ook  zijne  gasten  op  de  dansen  zgner  rijk  gekleede  bedaja's  ^), 
terwijl  bij  feestelijke  gelegenheden  de  aloen-aloen  het  tooneel 
was  van  allerlei  spelen  en  volksvermaken.  Behalve  de  senènans 
of  tomooien  ')  verdient  daaronder  vermelding  een  soort  van 
ballet,  op  een  matje  uitgevoerd  door  een  zestal  als  Europeesche 
vrouwen  gekleede  popjes  van  omstreeks  een  halven  voet  hoogte, 
die,  door  een  verborgen  mechaniek  in  beweging  gebracht,  tot 
verbazing  der  toeschouwers,  de  Europeesche  danskunst  door  hun 
sprongen  en  buitelingen  parodieerden  ^).  Ook  zag  men  er  vaak, 
onder  de  leiding  van  hadji's  of  santri's,  het  dëboes  of  gëdëboes  ^), 
een  vertoon  van  zoogenaamde  onkwetsbaarheid,  daarin  bestaande, 
dat  eenige  ingewgden,  onder  aanroeping  van  den  Profeet  en  den 
Scheikh  Abdoe'l-Eadier  Djilani,  zich  onder  woeste  gebaren  en  dan- 
sen scherpe  ijzeren  priemen  schijnbaar  in  het  lichaam  staken,  maar 
zonder  daarvan,  vermoedelijk  omdat  de  punt  door  een  onzichtbare 
veer  naar  binnen  ging,  eenig  letsel  te  ondervinden.  Doorgaans  wed- 
ijverde de  Resident  met  den  Regent  om  aan  deze  feesten  den  mees- 
ten luister  bij  te  zetten.  Maar  het  mag  hierbij  niet  onopgemerkt  blg- 
ven,  dat  de  regent  van  Tji  Andjoer  zoowel  in  gastvrijheid  en  praoht- 
liefde,  als  in  rang  en  rijkdom,  voor  zijn  ambtgenoot  van  Bandong 

*)  Reise  der  Novara,  II.  171.  Vgl.  v.  Rjjckevorsel ,  Brieven.  330. 

«i  Zie  Dl.  I,  bL  250. 

*)  Money,  Java,  I.  31;  d'Almeida,  Life  in  Java,  II.  257. 

*)  Money,  t.  a.  p.  30.  Vgl.  over  de  bëdiga*8  boven,  D.  L,  bl.  482. 

*)  Zie  Dl.  I ,  bl.  585. 

^)  Yan  Hoëvell,  Reis,  I.  24,  noemt  dat  spel  tjémin;  maar  in  geen  Ma- 
leisch,  8oendaneeBoh  of  Javaansch  woordenboek  kan  ik  dit  woord  vinden. 

7)  Yan  Hoëvell,  t.  a.  p.  25,  besohryft  het  uitvoerig  onder  den  foutieven 
naam  kêdeboes.  De  woordenboeken  van  Rigg  en  Ctoerdink schrgven  gëdë- 
boes; het  laatste  kent  ook  den  vorm  de  boes. 


Digitized  by  VjOOQIC 


255 

niet  onderdeed  ').  Tji  Andjoer ,  dat  in  alles  zooveel  overeenkomst 
met  BandoDg  heeft  ^  dat  het  bijna  met  dezelfde  woorden  kan 
beschreven  worden,  betwist  het  zelfs  bijna  den  rang  van  hoofd- 
plaats, en  was  werkelijk  de  verblijfplaats  van  den  Resident  tot 
1864,  toen  eindelgk  uitvoering  gegeven  werd  aan  het  reeds  in 
1856  genomen  besluit,  om,  in  het  belang  der  administratie  en 
wegens  strategische  redenen ,  den  zetel  van  het  gewestelgk  bestuur 
naar  Bandong  te  verplaatsen ').  Sedert  dien  tijd  is  Bandong  in 
sommige  opzichten  veel  vooruitgegaan  en  geeft  Tji  Andjoer  wel 
eenigszins  den  indruk  van  een  gevallen  grootheid ,  daar  er,  .door 
het  afbreken  van  vele  gouvernementsgebouwen,  in  de  anders 
volkrgke  plaats  vele  open  vakken  ontstaan  zgn  ').  Maar  als  regent- 
schapshoofdplaatsen staan  Bandong  en  Tji  Andjoer  gelijk ,  of  liever 
heeft  laatstgenoemde  plaats  op  dit  oogenblik  iets  voor,  daar  de 
Regent  over  ruimer  middelen  beschikt  om  den  luister  zijner  hof- 
houding op  te  houden.  Bg  de  hervorming  van  het  Preanger 
stelsel  in  1870  verloren  de  Regenten  het  recht  van  belasting- 
heffing en  willekeurige  beschikking  over  de  bevolking,  waaraan 
zij  de  met  hun  ambt  verbonden  inkomsten  en  voordeden  uitslui- 
tend ontleenden.  Bij  een  besluit  van  den  Gouv.  Gen.  van  10  Sept  *) 
werd  daarop  bepaald,  dat  de  Regenten  van  Bandong^  Tji  Andjoer 
en  Soemedang,  behalve  het  vast  tractement  van  ƒ  20,000 ,  dat 
ook  aan  die  van  Limbangan  en  Soekapoera  werd  toegelegd,  eene 
persoonlijke  toelage  zouden  genieten  elk  ten  bedrage  van 
f  24,000,  terwgl  bovendien  alle  Preanger- regenten  een  gulden 
zouden  ontvangen  voor  eiken  uit  hun  regentschap  aan  het  Gou- 
vernement geleverden  pikol  koffie,  behoudens  een  maximum  dat 
voor  Bandong  op  niet  minder  dan  ƒ82,000,  voor  Tji  Andjoer  en 
Soemedang  beiden  op  ƒ  80,000,  voor  Limbangan  op  ƒ  10,000  en 
voor  Soekapoera  op  ƒ  6,000  gesteld  werd.  Hieraan  was  evenwel 
de  voorwaarde  verbonden,  dat,  bij  vervanging  der  tegenwoor- 
dige   functionarissen,    de    inkomsten    hunner   opvolgers  nader 


')  Zie  OTer  dergoljjke  feesten  te  Ijl  Andjoer  v.  Hoëvell ,  Reis ,  I.  28 :  Mo- 
ney, JsYS,  I.  25;  Reise  der  Noyara,  II.  184  vt. 

»)  Kol.  Yersl.  over  1864,  bl.  5.         ')  Yan  Rgokeyoreel,  Brieren.  308, 
*)  StbL,  n\  124. 


Digitized  by  VjOOQIC 


256 

zoaden  worden  geregeld.  De  regent  van  Tji  Andjoer,  Raden 
Tuemenggoeng  Prawira  Di  Redja,  die  zijne  waardigheid  in 
1864  aanvaardde,  is  nog  in  het  bezit  der  hem  in  1870  toege- 
kende inkomsten;  maar  voor  Raden  Toemenggoeng  EoesoemaDi 
Laga,  die  in  1874  Wira  Nata  Eoesoema  als  regent  van  Bandong 
opvolgde,  is  bij  die  gelegenheid  de  personeele  toelage  vervallen 
en  de  koffiepremie  tot  een  halven  gulden  per  pikol  met  een 
maximum  van  /  40,000  teruggebracht ').  Men  heeft  in  de  laatste 
jaren  van  de  schitterende  hofhouding  der  Preanger-regenten, 
van  die  feesten^  die  jachten,  die  wedrennen,  weinig  meer  ge- 
hoord. Het  is  zeer  de  vraag  of  de  regent  van  Bandong  nog  de 
middelen  bezit  om  de  vroegere  staatsie  op  te  houden,  en  de  eenigs- 
zins  gunstiger  toestand  van  dien  van  Tji  Andjoer  is  slechts 
tijdelijk^   terwijl  de  machtige  prikkel  van  den  nayver  ontbreekt. 

Het  Europeesche  gezag  heeft  te  Bandong  gewonnen  wat  het 
iulandsche  verloren  heeft.  Voor  den  Resident,  die  bij  de  ver- 
heffing van  Bandong  tot  hoofdplaats  zich  aanvankelijk  met  het 
tegenover  den  dalem  gelegen,  niet  zeer  aanzienlijke  huis  van  den 
vroegeren  Assistent-resident  moest  behelpen^  is  elders  een  nieuwe 
meer  met  zijn  rang  overeenstemmende  woning  gebouwd,  die  in 
1867  voltooid  is  ^). 

Ofschoon  Bandong,  gelijk  de  meeste  inlandsche  plaatsen  die 
aan  den  groeten  weg  liggen,  zich  ver  in  de  lengte  daarlangs 
uitstrekt^  heeft  het  toch  ook  zij-  en  dwarsstraten^  die  elkander 
en  den  groeten  weg  onder  rechte  hoeken  snijden.  Al  die  wegen 
zijn  breed  en  goed  onderhouden ,  de  inlandsche  woningen  zijn  hier 
voor  een  groot  deel  met  pannen  gedekt,  en  de  geheele  plaats  heeft 
een  voorkomen  van  welvaart,  dat  een  aangenamen  indruk  geeft '). 
Bandong  onderscheidt  zich  van  Tji  Andjoer  vooral  door  een  veel 
talrijker  Europeesche  bevolking,  en  dit  niet  slechts  omdat  het 
de  zetel  is  van  het  Bestuur,  maar  waarschijnlijk  als  een  gevolg 
van  het  aangenaam,  koel  klimaat;  want  men  kon  reeds  dezelfde 
opmerking  maken,  eer  Bandong  de  hoofdplaats  der  Residentie 
werd  *).    Natuurlgk   is   echter    met   die    verandering  het  aantal 

•)  Kol.  Verslag,  1875,  bh  75.  -)  Kol.  Yertlag,  1869,  BgL  S. 

')  De  Zieke  Reiziger,  55.        <)  D'Almeida,  II.  262. 


Digitized  by  VjOOQIC 


257 

Europeanen  zeer  toegenomen.  Er  is  een  asBistent-resident  voor 
de  politie^  tevens  voorzitter  van  den  Landraad ');  er  zijn  een 
residentie-secretaris,  eenige  kommiezen,  een  notaris,  een  hoofd- 
ingenieur van  den  Waterstaat  met  het  hem  ondergeschikt  personeel^ 
een  civiel  geneesheer  met  toelage  van  het  Gouvernement,  een 
zestal  Europeesche  onderwijzers  aan  dein  1866  geopende  kweek- 
school van  inlandsche  onderwijzers  voor  de  Soenda-landen ,  enz. 
De  doorgaans  bevallige  Europeesche  woningen,  die  het  sieraad 
van  Bandong  uitmaken,  liggen  meerendeels  aan  den  postweg^ 
maar  ten  deele  ook  aan  de  lommerrijke  achterwegen  en  aan  den 
weg  naar  Lembang,  aan  welken  laatsten  ook  de  zoo  even  gemelde 
kweekschool  gebouwd  werd'j.  In  deze  school  bereikte  in  den 
cursus  1877-78  het  aantal  der  leerlingen  het  bij  de  formatie 
bepaalde  maximum  van  honderd  '). 

Ik  moet  nog  een  oogenblik  bij  het  logement  te  Bandong  stil 
staan,  niet  omdat  het  zooveel  beter  of  slechter  is  dan  andere 
Indische  logementen  —  zij  laten  allen,  vooral  wat  de  tafel  be- 
treft, zeer  veel  te  wenschen  overig  *)  —  maar  omdat  er  zich  de 
herinnering  aan  verbindt  van  een  der  meest  bekende  en  merkwaar- 
digste personen,  die  ooit  in  Nederlandsch  Indiê  hunne  tenten  hebben 
opgeslagen.  Wie  zich  de  vele,  natuurlgk  wel  wat  sterk  gekleurde 
verhalen  der  reizigers  van  het  leven  en  de  eigenaardigheden  van 
Moeder  Hauer  ')  herinnert,  kan  zich  het  logement  te  Bandong 
bijna  niet  zonder  haar  denken,  en  ziet  haar  in  de  verbeelding 
nog  altijd  daar  den  schepter  zwaaien.  In  hare  jeugd  moet  zij  als 
marketentster  den  slag  van  Waterloo  hebben  bijgewoond,  en  in 
meer  dan  tachtigjarigen  leeftijd  stierf  zij  te  Bandong  als  weduwe 
van   haar  zevenden   echtgenoot.   Hare  lengte  wordt  op  zes  voet 


»)  StbL  1871,  No.  169.    «)  Croookewit,  bl.  303.     »)  Kol.  Versl.  1878.  bl.  110. 

*)  De  logementen  worden  in  Indi§  meestal  yan  Regeeringswege  gesubsidi- 
eerd, maar  daarentegen  zijn  ook  de  tarieven  door  bet  openbaar  gezag  vast- 
gesteld. Ofschoon  in  de  laatste  jaren  de  prijzen  van  alle  levensbehoeften  ook  in 
Indie  geweldig  gestegen  zijn,  heeft  men  die  tarieven  ongewgzigd  gelaten.  Menige 
reiziger  zou  zeker  liever  wat  meer  betalen ,  om  het  recht  te  hebben  een  beter 
onthaal  te  vorderen. 

*)  Als  Toorbeelden  citeer  ik  „de  Zieke  Reiziger. '^  59;  Croookewit,  bl.  303; 
y.  Rgokevorsel,  Brieven.  319. 

HL  17 


•  Digitized  by  VjOOQ IC 


25S 

geschat,  en  zij  was  in  later  jaren  gezet  naar  evenredigheid.  Zij 
was  gewoon  lang  en  veel  op  de  courant  te  turen;  ondeugende 
reizigers  maakten  echter  wel  eens  de  opmerking,  dat  zij  die 
omgekeerd  voor  zich  hield.  In  vroegere  jaren  was  zij  zeer  behulp- 
zaam en  voorkomend  en  bewees  aan  vele  jonge  ambtenaren 
goede  diensten ;  maar  eene  allengs  zeer  toegenomen  doofheid  ver- 
bitterde in  de  laatste  jaren  haar  humeur  in  die  mate,  dat  zij 
geheel  onhandelbaar  werd.  Het  geluid  dat  zij  liet  hooren  had  veel 
van  het  gebrom  van  een  tijger;  wie  haar  niet  beviel,  wist  zij, 
zoo  zij  hem  al  niet  uit  haar  hotel  zette,  het  leven  zoo  ondrage- 
lijk te  maken,  dat  hij  het  wel  ontwijken  moest;  ofschoon Bandong 
hem  geene  andere  toevlucht  bood.  Hare  geheime  geschiedenis  zou 
vermoedelijk  meer  merkwaardig  dan  stichtelijk  wezen,  en  het 
is  wellicht  maar  goed  dat  zij  nooit  zal  geschreven  worden. 

Het  plateau  waarop  Bandong  gelegen  is,  werd  in  het  eerste 
deel  van  dit  werk  in  eenige  groote  trekken  beschreven  *).  Zijne 
algemeene  strekking  is  van  W.N.W.  naar  O.Z.0. ,  en  het  heeft  van 
Tji  Padalarang,  aan  den  rand  van  het  kalkgebergte  dat  de  vlakte 
van  Bandong  van  die  van  Radja  Mandala  scheidt,  tot  Tji  Tja- 
lengka^  aan  den  voet  van  den  Roejoeng,  eene  lengte  van  onge- 
veer 25  geogr.  minuten.  Eene  lijn  van  Bandjaran,  aan  de  zuid- 
grens van  het  Bandong-plateau  in  dier  voege  tot  aan  den  voet  der 
voorbergen  van  den  Boekiet  Toenggoel  getrokken,  dat  zij  de 
lengteas  rechthoekig  snijdt,  zal  vrij  nauwkeurig  de  grootste 
breedte  van  het  plateau  aanwijzen  en  10^  geogr.  minuten  lang 
zijn.  De  uitgestrektheid  zal  die  van  de  helft  der  provincie  Utrecht 
zeer  nabij  komen  ").  De  hoogte  Tan  het  plateau  boven  het  zee- 
vlak  bedraagt  ruim  700  meters.  Uit  geologisch  oogpunt  schgnt 
de  aard  en  oorsprong  dezer  van  alle  zijden  door  hoogere  bergen 
omsloten   hoogvlakte  nog  vrij  problematiek.  Ik  heb  reeds  elders 


»)  BI.  69,  79-81. 

^)  Yan  Hoëyell  is  dus  niet  vrg  yan  grootspraak  als  hg  (Reis,  I.  38)  aan 
het  plateau  eene  oppervlakte  toekent  ongeveer  zoo  groot  als  eene  der  klei- 
nere provinciën  van  ons  vaderland.  Kog  erger  maakt  het  de  Hollander,  als 
h^,  in  Ld.  en  Yk.  II.  229 ^  zegt,  dat  deze  vlakte  het  grootste  deel  der  Af- 
deeling  Bandong  uitmaakt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


259 

opgemerkt  ^),  dat  het  onmogelijk  sohgnt^  tegenover  de  naspo- 
ringen  van  latere  geologen,  de  meening  van  Junghuhn  vol  te 
honden,  waaraan  ik  in  de  geologische  schets  van  Java  in  het 
eerste  deel  van  dit  werk  nog  vasthield  ^  dat  de  gansche  tertiaire 
formatie  op  dit  eiland  tot  hetzelfde  geologisch  tijdvak  behoort. 
Men  moet  daar,  volgens  de  uitkomsten  van  later  onderzoek, 
nevens  het  zandsteen  met  kolen,  de  mergel  en  de  kalk  van 
eoceene  formatie,  ook  jongere  tertiaire  lagen  van  mioceenen  en 
plioceenen  oorsprong  onderscheiden,  waartoe  ook  een  deel  van 
Java's  kolenbeddingen ,  met  name  de  bruinkolen  van  Bodjong 
Manik  en  Bodjong  Mangkoe  in  Banten ') ,  die  slechts  een  kool- 
stofgehalte van  51.6  pet.  bezitten,  ongetwijfeld  behooren.  Maar 
waarschijnlijk  moet  men  nog  verder  gaan^  en  ook  het  door 
Junghuhn  geheel  geloochend  bestaan  van  quartaire  lagen  of 
diluvium  op  Java  erkennen.  Nadat  reeds  Staring,  in  zijn 
verhandeling  „sar  Texistence  du  terrain  diluvien  k  Java^  ,  op 
sporen  van  diluviale  vorming,  vooral  op  het  vinden  van  kiezen 
van  Mastodon  elephantoïdes  in  zwarten  kalkmergel  tusschen  Sa- 
marang  en  Rembang  gewezen  had  '),  heeft  inzonderheid  de 
als  uitstekend  geoloog  bekende  mijn-ingenieur  R.  D.  M.  Verbeek 
de  meening  voorgestaan,  dat  sommige  horizontale  trachiet-  en 
puimsteentuifen  en  conglomeraatlagen  van  Java,  met  name  het 
in  horizontale  lagen  afgezette  materiaal  dat  de  hoogvlakte  van 
Bandong  heeft  opgevuld,  en  de  witte  kleiachtige  tuf  met  losse 
kwartskristallen  en  magneetgzererts  van  hét  binnenland  van 
Banten,  tot  het  diluvium  moeten  gerekend  worden  *). 

De  vlakte  van  Bandong  wordt  besproeid  door  de  Tji  Taroem , 
die  in  noordwaartschen  loop  hare  zuidzijde  bij  de  districtshoofd- 
plaats Madjalaja  betreedt,  en  spoedig  daarna,  zich  westwaarts 
ombuigende ;  haar  in  tallooze  bochtem  van  het  oosten  naar  het 
westen  doorkronkelt;  tot  zij,  vijf  è  zes  palen  ten  zuidwesten  van 


M  Zie  de  Voorrede  van  Dl.  U,  bl.  IX. 
3)  Dl.  I,  bl.  116.  Dl  m,  bl.  127. 
S)  Archiyes  Keêrlandaises.    1867. 

*)  Geologie  van  Java  (in  T.y.  h.  Aardr.  Gen.,  D.  I,)  bl.  296 ,  298.  Vgl.  J. 
Lorié,  Bgdrage'tot  de  kennis  der  Jav.  eruptie^esteenten  (Bott.  1879) ,  bl.  8. 

17» 


Digitized  by  VjOOQIC 


260 

Bandong,  door  een  noordwaarts  in  bet  plateau  vooruitdringend 
dioriet-porfiergebergte  breekt,  en  in  hare  diep  ingesneden  dal- 
kloof  kort  na  elkander  de  fraaie  watervallen  Tjoeroeg  Eapak  , 
Tjoeroeg  Lanang  en  Tjoeroeg  Djombong  vormt  ^).  In  baren 
loop  door  bet  plateau  neemt  de  Tji  Taroem  een  verbazend  aan- 
tal zijrivieren  en  beken  op,  waarvan  aan  de  reebterzijde  de  Tji 
Tarik,  Tji  Pangsaloe,  Tji  Saranten,  Tji  Eapoendoeng  en  Tji 
Mahi,  aan  de  linker-  de  Tji  Kasea,  Tji  Sangkoewi  en  Tji  Widai 
vermelding  verdienen.  Elders  rust  het  oog  met  wellust  op  den 
spiegel  van  kleine  meren,  zooals  Sitoe  Makolaug  en  Sitoe  Tji 
Leloï;  die  tusschen  de  groene  heuvelen  glinsteren,  en  wier 
water  door  indijking  aan  de  besproeiing  der  rijstvelden  is 
dienstbaar  gemaakt.  De  zoo  rijk  bewaterde  en  uit  roode  vette 
leemachtige  aarde  bestaande  bodem  is  bij  uitnemendheid  vrucht- 
baar en  wegens  de  hooge  ligging  en  het  koele  klimaat  niet 
alleen  voor  den  rijstbouw  en  de  koffieteelt,  maar  voor  allerlei 
Europeesche  graansoorten,  groenten  en  vruchten  geschikt.  En 
toch  ligt  dit  heerlijk  terrein ,  vooral  in  het  noorden ,  nog  grooten- 
deels onbebouwd.  Wèl  heeft  men,  als  men  eene  der  hoogten 
in  de  nabijheid  der  hoofdplaats  bestggt,  naar  alle  zijden  een 
heerlijken  blik  op  de  sawahs  en  koffietuinen  die  langs  de  hel- 
lingen der  bergen  oprijzen;  wèl  voert  de  groote  weg  grooten- 
deels langs  aaneengeschakelde  rijstvelden,  en  was  de  onmiddel- 
lijke omtrek  van  Bandong  sedert  lang  bekend  door  zijn  menig- 
vuldige koffieplantsoenen,  door  dichte  hagen  van  waroe  ') 
omzoomd;  maar  toch  zou  er  waarschijnlijk  ook  nog  ruime 
plaats  overig  zyn  voor  eene  Europeesche  landbouwkolonie, 
waarvoor  van  Hoëvell  in  1847  deze  vlakte  boven  alle  andere 
streken    van    Java^    ja  van   geheel   Ned.   Indië,    geschikt  oor- 

0  Reifle  der  Novara,  II,  lé2. 

*)  Hibiëcus,  Zie  over  deze  hagen  ,,de  Zieke  Reiziger'»^  56,71.  Deschrgyer  van 
dit  curieuBe  boek  is  opgetogen  over  het  heerlgk  klimaat  van  Bandong .  waar 
de  thermometer  nooit  hooger  rjjit  dan  75**  Fahr.  en  waar  zelden  twee  dagen 
achtereen  voorbijgaan  zonder  een  verkwikkende  regenvlaag,  die  meestal  niet 
langer  dan  een  paar  uren  aanhoudt.  Hg  noemt  Bandong  het  Montpellier  van 
Java.  Daarentegen  zegt  Teenstra,  Ned.  Overz.  Bez.  I.  44,  dat  de  lucht  te 
Bandong  zoeler  en  vochtiger  dan  te  Tji  An^joer  en  dat  het  er  dikwgls  zeer 
miBtig  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


261 

deelde  *).  Zijne  aanbeveling  heeft  indertijd  veel  bijval  gevonden ; 
maar  zonder  hier  in  het  ingewikkelde  vraagstuk  omtrent  bet 
mogelgke  en  wenschelijke  van  zulke  koloniën  in  de  tropische 
gewesten  te  willen  treden,  kom  ik  er  gaarne  voor  uit,  dat  ik 
in  ieder  geval  de  plaats  daarvoor  wel  het  laatst  op  Java  zou 
zoeken. 

De  omstreken  van  Bandong  zijn  zoo  rijk  aan  schoone  en  merk- 
waardige natuurtooneelen ,  dat  men  verlegen  staat  waarheen  het 
eerst  de  schreden  te  wenden.  Een  der  leerzaamste,  maar  tevens 
een  der  bezwaarlijkste  tochten  die  men  hier  ondernemen  kan ,  is 
zeker  wel  die  waarvoor  Junghuhn  het  plan  ontwierp  ten  behoeve 
van  den  geoloog  der  No vara  expeditie,  baron  von  Hochstetter. 
Den  vreemden  j  door  geboorte  en  wetenschappelijke  verdiensten 
uitblinkenden  reiziger  werd  de  tocht  van  regeeringswege  zoo 
gemakkelijk  mogelijk  gemaakt;  voor  hem  die  aan  eigen  middelen 
is  overgelaten,  is  hij  zoo  bezwaarlijk,  dat  zelfs  het  glanspunt, 
de  waterval  Tjoeroeg  Halimoen ,  de  grootste  van  Java ,  uiterst 
zelden  bezocht  wordt,  en  v.  Hochstetter  zelf  er  niets  vreemds 
in  vond ,  dat  Junghuhn  zich  nog  in  1854  voor  den  eenigen  Europe- 
aan kon  houden  die  deze  plek  had  betreden ').  Wy  zullen  den 
heer  von  Hochstetter  in  gedachte  vergezellen  op  zijn  leerzamen 
tocht  en  verplaatsen  ons  te  dien  einde  met  hem  bij  het  reeds 
beschreven  punt,  waar  de  Tji  Taroem  zich  tijdelijk  als  in  het 
gebergte  verliest^  om  weldra  in  een  door  diepe  beekkloven  doorgroef- 
den zuidwestelijken  voorsprong  of  zich  om  het  gebergte  heenbui- 
gend  aanhangsel  der  Bandong- vlakte  weder  te  voorschijn  te  treden. 
In  plaats  echter  van  het  bed  der  rivier  te  volgen ,  ging  van  hier 
de  tocht  zuidwestwaarts  naar  den  uit  machtige  zuilen  van  dioriet- 
porfier  gevormden  rotskegel  Batoe  Soesoen,  aan  de  helling  van  den 
Ooenoeng  Boeloet.  Des  avonds  van  dienzelfden  dag  werd  het  door 
zijne  zoutbronnen  ^)  bekende  Tji  Lilin,  de  hoofdplaats  van  het 
district  Rongga,  bereikt.  De  mergelachtige  zandsteensoorten  van 
het  gebergte  dat  hier  den  voorsprong  der  Bandong-vlakte  aan  de 

»)  Reis,  I.  39  vy. 

>)  Reise  der  No  vara,  II.  183.  Vgl.  BuddiDgh,  N.  O.  I.,  I.  102. 

')  Nat.  T.  V.  N.  I.  XIV.  212. 


Digitized  by  VjOOQIC 


262 

zuidzgde  begrenst,  bevatten  een  buitengewonen  rijkdom  van  goed 
bewaarde  fossiele  overblijfselen  *).  Yon  Hochstetter  was  aangenaam 
verrast,  toen  het  bleek  dat  de  Wedana  hem  niet  alleen  een  rijkelijk 
avondmaal  in  den  pasanggrahan  bereid,  maar  ook  eene  groote 
verzameling  petrefacten  en  steeuen  bijeengebracht  had,  die  hg 
hem  met  eene  door  hemzelven  geteekende  kaart  der  streek  ten 
geschenke  aanbood.  Den  volgenden  morgen  vroeg  trokken  de 
reizigers  yerder  zuid  westwaarts  naar  Leo  Tji  Tjangkang,  waar, 
door  het  breken  van  kalksteen  ten  behoede  eener  daar  aanwezige 
kalkbranderij ,  eene  rijk  met  petrefacten  dooraderde  koraalbank 
op  den  top  van  een  heuvel  was  bloot  gelegd.  Vandaar  trokken 
zij  in  dezelfde  richting  nog  dieper  het  woeste ,  hier  geheel  van 
zijne  oorspronkelijke  woudbekleeding  beroofde  en  slechts  met 
alang-alang  bedekte  gebergte  in ,  niet  echter  om  jacht  te  maken 
op  de  vele  tggers  die  daarin  huizen ,  maar  om  het  honderd  voet 
diep  in  zacht  puimsteen  en  trachiettuf  ingesneden  bed  van  de 
Tji  Lanang,  een  linkerzijtak  der  Tji  Taroem,  en  van  de  vele 
beken  die  zich  in  haar  uitstorten ,  te  onderzoeken.  Bij  de  samen- 
vloeiing  van  de  Tji  Boerial  en  Tji  Tangkil  vonden  zij  vele  goed 
bewaarde  conchyliën,  maar  een  plotseling  opkomend  onweder 
noodzaakte  hen  in  aller  ijl  te  rijden  naar  het  bergdorp  Qoenoeng 
Haloe ,  gelegen  aan  de  Tji  Dadap ,  een  zijtak  der  Tji  Sokan ,  van 
welker  meer  zuidwaarts  liggend  en  op  dit  punt  de  grens  tusschen 
Rongga  en  het  Tji  Andjoersche  district  Tji  Kondang  vormend  bed, 
zij  hier  door  een  bergreeks  gescheiden  is,  die  tot  de  oostelijke 
Ken  den  g-keten  ')  behoort. 

Den  volgenden  dag  werd  nu  het  onderzoek  der  Tji  Lanang 
hervat,  die  in  het  algemeen  een  noordoostelijken  loop  heeft.  Het  dal 
stroomafwaarts  volgende  nam  men  een  nieuwe  rijke  vindplaats  van 
petrefacten  waar  in  den  zandsteenmuur  Qoenoeng  Sela,  waar  de  fos* 
siele  overblijfselen  in  hunne  oorspronkelijke  ligplaats  kunnen  worden 
gadegeslagen.  Kort  daarna  werd  het  dal  der  Tji  Lanang  met  dat 
der  Tji  Tjamo,  den  volgenden  linkerzijtak  der  Tji  Taroem,  ver- 
wisseld ,  en  de  uit  kalkbrecciên  bestaande  Batoe  Eakapa  onderzocht. 


O  Junghuhn,  Java,  III.  UO.        ï)  Dl.  I,  bl.  78: 


Digitized  by  VjOOQIC 


263 

Eindelijk   werd  naar  het  bergdorp  Tji  Tjabang  opgebroken,  dat 
uit  de  hoogte  op  de  kloof  der  Tji  Taroem  nederziet. 

Wij  Blaan  hier  de  Tji  Taroem  gade  in  dat  merkwaardig  gedeelte 
van  haren  loop  waarin  zij  heenbreekl  door  het  uit  dioriet-porfier , 
trachiet-basalt  en  steil  opgerichte  kalkbanken  bestaande  gebergte 
dat  de  vlakte  van  Bandong  van  die  van  Radja  Mandala  scheidt, 
en  in  een  meer  dan  duizend  voet  diepe,  nauwe  rotskloof  de 
trotschte  doorbraken  en  watervallen  van  geheel  Java  vormt, 
om  kort  daarna,  wanneer  zy  dit  gebergte  verlaten  heeft,  haren 
loop  kalm  en  rustig  als  bevaarbare  rivier  voort  te  zetten.  In 
deze  woeste,  huiveringwekkende,  met  oorspronkelijk  woud  bedekte 
en  door  verscheurende  en  vergiftige  dieren  bewoonde  rotskloven 
openbaart  zich  de  volle  grootschheid  der  Javaansche  natuur.  Drie 
merkwaardige  punten,  de  doorbraak  Tjoekang  Raoen ,  de  waterval 
Tjoeroeg  Halimoen  en  de  doorbraak  Sanghjang  Heloet,  liggen  hier 
op  geringen  afstand  van  elkander  ^  maar  wil  men-  ze  allen  bezoe- 
ken, dan  moet  men  telkens  naar  Tji  Tjabang  terugkeeren,  om 
van  het  bergplateau  telkens  van  1000  tot  1600  voet  diep  in  de 
kloof  af  te  dalen.  Op  het  eerste  punt  wringt  zich  de  gansche  wa- 
termassa, onder  ontzettend  koken  en  bruisen,  door  een  rotspoort 
van  slechts  12  voet  breedte.  Van  de  schommelende  bamboebrug 
die  de  loodrecht  dalende  wanden  der  kloof  verbindt  en  waaraan 
deze  plek  den  naam  van  Tjoekang  Raoen  ontleent  *),  ziet  men 
duizelend  in  de  ijzingwekkende  diepte  neder.  Op  het  tweede  punt 
stort  zich  de  ontzettend  breede  waterkolom  van  een  veertig  voet 
hoogen  dioriet-rotswand  naar  beneden^  met  zulk  een  bulde- 
rend geloei  dat  de  geheele  omstreek  aanhoudend  dreunt  en  het 
geraas  tot  op  groeten  afstand  vernomen  wordt.  Op  het  derde  moet 
zich  de  Tji  Taroem,  vlak  bij  den  stellen  breukrand  die  het 
tertiaire  gebergte  tegep  het  terras  van  Radja  Mandala  begrenst^ 
tuBBchen  de  slechts  tien  voet  van  elkander  verwijderde  wanden 
van  loodrecht  oprijzende  zandsteenbanken ,  met  donderend  ge- 
weld haren  weg  banen,  om  zich  onmiddellijk  daarna  met  onbe- 
grijpelijke   vaart  in   een    ontzachlijke   diepte  neder  te  storten  ^). 

')  Tjoekang  beteekent  een  vlonder  of  bruggetje  voor  voetgangers. 

^  Reise  der  Novara,  II.  184.  Zie  ook  Yerhh.  o.  d.  Kat.  Gesch.,  Afd.  Ld. 


Digitized  by  VjOOQIC 


264 

De  tocht  werd  nu  voortgezet  naar  het  dorpje  Goea ,  gelegen 
aan  den  zuidelijken  voet  van  den  Goenoeng  Noengnang,  eene 
vervaarlijke  massa  van  kalkrots,  die  met  hare  loodrecht  opgerichte 
banken  een  deel  van  den  zoo  even  gemelden  breukrand  vormt.  De 
berg  is  doorgroefd  van  talrijke  spleten  en  holen,  waaruit  de 
inlanders^  vaak  niet  zonder  geVaar,  vele  eetbare  vogelnestjes  te  voor- 
schijn brengen.  Ten  noorden  van  dezen  berg  is  ook  nog  de  kalkgrot 
Sanghjang .  Tikoro  bezienswaardig,  daar  zij  zich  welft  over  een 
beek  die  in  deTjiTaroem  valt^  nadat  deze  door  het  kalkgebergte 
is  heen  gebroken.  Men  kan  zich  in  de  bedding  dezer  beek  over- 
tuigen, dat  de  vlakte  van  Radja  Mandala  bestaat  uit  horizontaal 
liggende  kalkbanken  van  dezelfde  soort  als  die  welke  in  lood- 
rechten stand  het  steile  grensgebergte  vormen.  Yan  dit  punt 
begaven  zich  de  reizigers  naar  Radja  Mandala  en  keerden  van- 
daar naar  Bandong  terug,  langs  een  gedeelte  van  den  postweg 
dat  wg  bij  de  reis  van  Bandong  naar  Tji  Andjoer  nader  zullen 
leeren  kennen. 

Uit  wetenschappelijk  oogpunt  is  de  hier  beschreven  tocht  van 
V.  Hochstetter  bgzonder  merkwaardige  omdat  de  weinige  dagen 
op  dit  zoo  gunstig  terrein  doorgebracht,  genoegzaam  waren  om  den 
scherpzinnigen  waarnemer  te  doen  inzien,  dat  Junghuhn,  door 
geen  onderscheid  te  maken  tusschen  de  oudere  en  de  jongere 
tertiaire  sedimenten  van  Java,  door  voor  alle  kalklagen  denzelfden 
ouderdom  aan  te  nemen  ^  en  door  de  leer  te  verkondigen  dat  de 
kalklagen  altijd  als  het  jongste  lid  der  tertiaire  sedimenten  optreden 
en  dus  nooit  door  andere  lagen  van  tertiairen  oorsprong  bedekt 
worden,  in  een  reeks  van  onderling  nauw  samenhangende  dwa- 
lingen was  vervallen.  Von  Hochstetter  onderscheidt  oudere  kalken  , 
die  vele  orbitoieden  en  nummulieten  bevatten  en  de  bovenste  laag  der 
eoceene  formatie  vormen ,  en  jongere  kalklagen ,  die  gedeeltelgk  in 
de  mioceene,  en  ten  deele,  zoo  het  schijnt^  in  de  nog  jongere  of 
plioceene  formatie  te  huis  behooren  *),  en  zijne  resultaten  zijn  door 

en  Vk. ,  bl.  456,  en  de  afbeelding  ald.  op  pi.  79,  envgl.  de  Wilde,  Preangcr 
RegentBchappen ,  139,  die  Sangbjang  Heloet  en  Sangbjang  Tikoro  Bcbijnt 
te  verwarren. 

')  Zie  Reise  der  Novara,  Oeol.  Tbeil,  II  (1866) ,  8. 113-152.  Vgl.  Verbeek  , 
Qeol.  van   Java.  291;  Lorié,  Bijdr.  t.  d.  kenniB  der  Jay.  eruptiefgesteenten.  10. 


Digitized  by  VjOOQIC 


265 

hetgeen  later  is  aan  het  licht  gekomen,  meer  en  meer  bevestigd. 
Wg  hebben  thans  het  znidwestelijk  deel  der  afdeeling  Ban- 
dong  of  het  district  Rongga  leeren  kennen;  een  tweede  tocht 
sal  ons  rondvoeren  door  de  zaidelgke  districten  Eopo ,  Tji  Soen- 
dari  en  Bandjaran,  waarin  de  bergen  Patoeha;  Tiloe  en  Mala- 
bar  gelegen  zijn  ^).  Tot  dat  einde  slaan  wij  den  weg  in  die  van 
Bandong  zuid-znidoostwaarts  loopt  en  rijden  dwars  over  de  vlakte 
tot  het  op  vijf  palen  van  de  hoofdplaats  verwijderde  Bandong 
kolot  of  oud-Bandong,  waar,  tusschen  de  monden  der  Tji  Ka- 
poendoeng  en  Tji  Sangkoewi,  een  veer  is  over  de  Tji  Taroem. 
Oad-Bandong  ligt  tegenover  het  noordelijk  voorgebergte  van  den 
Halabar,  achter  welks  breede,  met  wildernis  bedekte  schouders 
de  donkere  ribben  en  ravijnen  van  den  ouden  vulkaan  naar  zijn 
met  eeuwige  wouden  bekleede  kruinen  omhoog  stijgen.  Na  de 
rivier  te  zijn  overgestoken  hebben  wij  nog  vijf  palen  in  zuid- 
zuidwestwaartsche  richting^  met  de  Tji  Sangkoewi  aan  de  rech- 
terhand,  af  te  leggen,  om,  onder  't  genot  van  treffende  vergezichten 
op  den  beurtelings  wegschuilenden  en  in  vollen  luister  te  voor- 
schijn tredenden  Malabar,  Bandjaran ,  de  hoofdplaats  van  het 
gelijknamig  district,  te  bereiken.  Dit  dorp,  net  en  welvarend 
en  met  een  fraaie  aloen-aloen  prijkend,  ligt  ruim  700  meters 
boven  de  zee ,  op  den  noordwestelij  ken  voet  van  dien  eenmaal  ge- 
duchten ,  maar  sedert  eeuwen  slapenden  vuurberg.  Yan  Bandjaran 
gaat  de  weg  westwaarts  naar  het  6  palen  verder  gelegen  Seréang, 
districtshoofdplaats  van  Kopo,  en  gewoonlijk  met  den  naam  van 
het  district  genoemd.  Deze  plaats  ligt  aan  de  Tji  Widai ,  wier  dal 
wij  stroomopwaarts  volgen  ^  om  ,  na  nog  8  palen  te  hebben  afgelegd, 
Widai  te  bereiken,  doorgaans  Tji  Soendari  genoemd  naar  het  dis- 
trict waarvan  het  de  bestuurszetel  is  en  dat  zijn  naam  ontleent  aan 


')  Mijn  voornaamste  leidsman  op  dezen  tocht  is  Qroneman,  Bladen  enz. 
168  yv.  Jammer  dat  zijn  tocht  door  dit  gebergte  reeds  van  1859  dagteekent. 
Evenals  Groneman  behoud  ik  ook  de  gewone  schrijfwijze  Patoeha  en  Mala- 
bar, ofschoon  Dr  Bleeker  ons,  in  N.  T.  v.  N.  I.  VI .  360  ,  leert,  dat  denamen 
Pa  toewa  en  Ma  lébar  moeten  luiden,  en  Oude  oader,  Breede  moeder  betee- 
kenen  In  de  Soendasche  taal  wordt  oud  door  holot  of  sepoehy  breed  door 
roebak  uitgedrukt.  De  woorden  toewa  en  lébar  zijn  Maleisch ,  en  kunnen  toch 
bezwaarlijk  voorkomen  in  Soendasche  namen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


266 

een  riviertje  dat  zich  twee  ^  drie  palen  beneden  die  plaats  met  de 
Tji  Widai  vereenigt.  Widai  of  Tji  Soendari  ligt  aan  den  voet 
van  den  Patoeha,  meer  dan  1100  meters  boven  het  zee  vlak ,  om- 
geven  door  sawah's  en  kofBetuinen.  Na  hier  den  nacht  in  den 
pasanggrahan  te  hebben  doorgebracht,  stijgen  wij  vroeg  in  den 
morgen  te  paard,  om  den  vermoeienden  tocht  naar  den  top  van 
den  Patoeha  te  aanvaarden.  Eerst  gaat  de  weg  door  opklim- 
mende sawah-terrasBen ,  doch  reeds  na  een  paar  palen  bereiken 
wg  do  woudgrenzen  en  klinkt  ons  van  onder  het  koepeldak 
der  „kerk  van  ongekorven  hout"  het  liefelijk  gekweel  van  den 
Javaanschen  bergzanger, 

Een  zingend  vedertjen  en  een  gewiekt  geluid, 

te  gemoet.  Dichter  en  dichter  wordt  het  loofgewelf  en  steeds 
schaarscher  worden  de  openingen  waardoor  een  zonnestraal  dringt 
of  het  azuur  des  hemels  op  ons  nederblikt.  Een  wildernis  van 
opeengepakte  knoopige  strobilanthes-stengels  geeft  hier  een  eigen- 
aardige eentonigheid  aan  de  heesterbosschen ,  die  den  voet  aller 
stammen  aan  het  oog  onttrekken,  en  waarboven  slechts  nu  en 
dan  de  breede  lichtgroene  bladeren  der  zingiberaceeën  en  de 
fijne  vederschermen  der  boomvarens  uitsteken.  Maar  hoog  boven 
alles  rijzen  de  reusachtige  rasamala's,  die,  met  een  wereld  van 
mossen  en  varens  en  heerlijk  bloeiende  orchideeën  beladen, 
omkronkeld,  zijn  door  ranke  lianenkoorden ,  die,  in  de  sier- 
lijkste bochten  afhangende ^  zich  van  stam  tot  stam,  van  tak 
tot  tak  slingeren.  Menige  bergstroom  wordt  overgetrokken ,  die 
in  bruisenden  val  naar  beneden  stort  of  tusschen  zware  rol- 
steenen  klotsend  voortschrijdt,  totdat ^  als  meer  dan  drie  uren 
door  het  woud  zijn  afgelegd,  zijn  verminderende  rijkdom  ver-, 
kondigt  dat  de  groote  zijkrater  van  den  Patoeha  niet  ver  meer 
verwijderd  is. 

Na  eenigen  tijd  onzen  tocht  tusschen  ruwe  en  grillig  gekron- 
kelde, met  karig  loof  begroeide  en  met  lange  baardmossen 
behangen  stammen  en  takken  door  lagere  kreupelbosschen  te 
hebben  voortgezet,  waarbij  wij  aan  de  rechterhand  het  pad  laten 
liggen  dat  zich  naar  den  hoogsten  bergtop  slingert,   bereiken  wij , 


Digitized  by  VjOOQIC 


267 

door  middel  van  een  vyftig  schreden  over  een  hobbeligen,  witkleuri- 
gen  Bteengrond,  den  lageren  noordelijken  rug  van  den  rand  des 
zijkraters,  vanwaar  zich  een  onvergehjkelijk  schoon  natuurtooneel 
voor  onze  blikken  ontrolt.  Beneden  ons  ligt  de  ruime  vlakte  van  den 
kraterbodem,  grootendeels  bedekt  door  den  groenachtig  gelen  spiegel 
van  een  bijna  rond  zwavel-  of  aluinmeer  ^),  dat  230  meters  in 
doorsnede  heeft.  Aan  de  noord-  en  oostzijde  grenst  daaraan  een 
oevervlakte  met  spleten  en  scheuren  doorgroefd  en  wit  als  ware 
^ij  met  sneeuw  bedekt.  Aan  den  zuidelijken  en  westelijken  oever 
vormen  verbrokkelde  witte  of  witgele  steenen  kleine  schiereilan- 
den in  den  vorm  van  puinbanken.  Om  den  oostelijken  rand  der 
vlakte  loopt  een  zacht  hellende  met  vacciniums  begroeide  bergrug, 
maar  in  't  zniden  rijst,  tot  eene  hoogte  van  ongeveer  240  meters 
boven  ons  hoofd,  een  loodrechte,  bruiograuwe  rotswand  op,  ge" 
kloofd  met  menigvuldige  spleten,  waardoor  de  donkere  bosschen 
van  zijn  overhangenden  rand  tot  den  diepen  afgrond  nederdalen. 
Die  rotswand  is  de  afgebroken  oostzijde  van  den  Taman  Saat, 
den  eigenlijken  bergtop,  de  hoogste  spits  van  de  bergketen  die 
de  vlakte  van  Bandong  aan  de  zuidzijde  omgeeft. 

Men  kan  over  een  steenig  pad  langs  den  gloeienden  binnen- 
wand van  den  krater  tot  op  zijn  vlakken  bodem  afdalen,  wat 
evenwel,  wegens  de  papachtige  natuur  van  den  bodem,  opsom-' 
mige  plekken  veel  voorzichtigheid  vereischt.  Den  geoloog  biedt 
die  afdaling  een  ruim  veld  van  onderzoek  ^),  maar  wij  moeten 
ons  voortspoeden  naar  den  ouden  kratertop;  want  de  Taman  Saat 
is  niets  anders  dan  de  schacht  van  den  voormaligen  centraalkrater , 
stellig  ouder  dan  die  in  welken  zich,  door  de  samenvloeiing  van 
atmospherisch  water  en  de  uit  den  bodem  des  ketels  daarin  opstij- 
gende zwaveligzure  dampen,  het  beschreven  zwavelmeer  gevormd 
heeft  De  weelderigste  plantengroei  overwelft  het  pad  en  spartelt 
over  den   bodem.    Inzonderheid   treft  ons  het  gezicht  eener  hier 

')  Zie  Dl.  I,  bl.  62. 

')  Vgl.  ook  wat  Maier,  in  N.  T.  v.  K  I,  XV.  325,  over  zgn  onderzoek 
yan  water  en  zwayelmelk  uit  dezen  krater  mededeelt.  Afbeeldingen  van  den 
Patoeha  en  zijn  krater  vindt  men  in  de  Verhh.  over  de  Nat.  Gesch.  d. 
N.  O.  I.  Bez.,  Aid.  Land-  en  Vk.,  pi.  70  en  71,  met  korte  beschrijving:,  bl. 
451. 


Digitized  by  VjOOQIC 


268 

veelvuldig  voorkomende  fraaie  bekerplant  '),  dewijl  dit  merk- 
waardig geslacht  op  Java  slechts  schaarsch  vertegenwoordigd  is. 
In  de  schaduw  der  dichte  bosschen  al  hooger  en  hooger  klim- 
mende, bereiken  wij  eindelijk  den  smallen  oostelijken  rand  van 
den  bergtop,  vanwaar  wij,  tusschen  het  geboomte  door^  in  de 
ontzachlijk  steile  diepte  van  den  krater  nederzien.  Vandaar  over 
den  oostelijken  en  zuidelijken  rand,  nu  rijzend  dan  dalend ,  voort- 
gaande, kómen  wij  ten  laatste  op  den  hoogsten  top^  waar  de  seinpaal 
voor  de  geographieche  opmetingen  is  opgericht,  2430  meters  boven 
het  zeevlak.  Onvergelijkelijk  schoone  en  woeste  vergezichten  doen 
zich  hier  aan  alle  zijden  op.  Langzaam  en  trapsgewijs  dalen  bergen 
en  berghellingen  in  onafzienbare  reeks  in  de  verre  diepte  af.  De 
chaos  van  woest  dooreengeworpen  ruggen  en  toppen,  ravijnen  en 
daleu,  overal  prijkend  met  een  prachtig  kleed  van  groene  bosschen 
en  met  een  eindelooze  verscheidenheid  van  kleuren  en  tinten  en 
het  bekoorlijkst  spel  van  licht  en  schaduw  getooid,  smelt  allengs 
weg  in  zwakker,  doffer  tonen  en  verliest  zich  ten  laatste  in  den 
lichtblauwen  nevel  die  den  horizon  schijnt  te  omzweven.  Hier  en 
daar  blikt  tusschen  het  groen  de  bruine  spiegel  van  een  uitge- 
strekte rawa  of  trekken  sneeuwwitte  wolkenmassa's  zich  samen 
boven  de  peillooze  groene  diepten.  In  het  heerlijke  Telaga  Patengan, 
hel  schoone  bergmeer  met  zijne  lichtgroene  oevers  en  eilandjes, 
dat,  op  slechts  weinige  palen  afstands  van  hier,  vijftienhonderd 
meters  boven  de  zee,  aan  de  zuidwestelijke  helling  van  het  ge- 
bergte schittert,  weerspiegelt  zich  het  diep  azuur  van  den  helderen 
hemel,  en  daarachter  doemt  in  de  blauwe  verte  een  zwakke  licht- 
streep  op,  de  flikkering  der  baren  van  den  zuider  Oceaan. 

Slechts  met  weerzin  wendt  men  van  dit  heerlijk  panorama  den 
blik  af  naar  de  peillooze,  sombere  diepte  van  den  uitgestorven 
krater,  waarin  nog  niemand  het  gewaagd  heeft  af  te  dalen.  Hij 
doet  zich  voor  als  een  zeer  regelmatige  trechter  in  den  vorm  van 
een  omgekeerde  piramide,  waarvan  de  spits  is  afgeslagen.  De 
nauwe   benedengrond,   voor   zoover   men   dit  door  de  duizeling- 


*)  Nepenthes  melamphora.  Zie  Miquel,  Flora  Tan  N.  1. 1*.  1072.  Vgl.  boven 
D.  I,  bl.  151. 


Digitized  by  VjOOQIC 


269 

wekkende  hoogte  waarvan  men  dien  gadeslaat,  kan  beoordeelen , 
is  vlak  en  met  gras  begroeid;  maar  gelijk  de  geheele  berg  tot 
aan  zijn  hoogste  spits  met  het  groen  van  weelderig  loof  en  mos- 
zoden getooid  is,  zoo  heeft  dit  zich  ook  voortgezet  tot  in  den 
diepsten  bodem  van  den  afgrond;  —  een  beeld  van  het  nieuwe 
leven,  gedurig  ontkiemend  uit  den  dood  *). 

Na  vijf  palen  rijdens  door  de  bosschen  van  het  hooggebergte 
bereiken  wij  den  weg  die  van  Tji  Soendari  naar  den  Goenoeng  Tji 
Widai  is  aangelegd,  en  als  wij  dan  dien  weg  nog  twee  palen  ge- 
volgd zijn,  bevinden  wij  ons  op  de  breede  kruin  van  dien  berg, 
vanwaar  de  bodem  aan  de  oostzijde  vrij  steil  afdaalt  naar  de  plek  waar 
de  merkwaardige  solfatara  Eawah  Tji  Widai  gelegen  is,  terwijl 
ten  noordwesten  de  Goenoeng  Oeroeg  zijn  stompen,  woudrijken 
top  opheft  tot  eene  wat  grooter  hoogte  dan  het  punt  waarop  wij 
ons  bevinden.  Weinige  minuten  zijn  toereikend  om  ons  vanhier 
langs  een  klein  voetpad  tusschen  hoog  geboomte  te  doen  afdalen  tot 
de  open  plek,  waar  wolken  van  stoom  en  de  opeengedrongen 
vacciniums  en  erica's  de  aanwezigheid  der  solfatara  aanwijzen. 

De  Eawah  Tji  Widai  is  een  zoogenaamde  explosie  krater,  mid- 
den door  zandsteen-lagen  uitgebroken,  —  een  t rog vormige  diepte, 
wier  randen  zich  niet  boven  den  vlakken  bodem  van  den  omtrek 
verheffen  en  die  een  chaos  vertoont  van  verbrokkeld  gesteente, 
als  ijsschotsen  opeengestapeld,  en  bij  duidelijk  bewaarde  strati- 
ficatie op  merkwaardige  wijze  verteerd^  verweekt,  van  zwavelzuur 
doortrokken  en  met  zwavel  en  aluin  bezet  Met  een  sissend  ge- 
luid stijgen  uit  ontelbare  spleten  zwavelzure  dampen,  zwavel- 
waterstofgas  en  waterdampen  op  en  vereenigen  zich  tot  een  roek- 
en nevelwolk,  die  onveranderlijk  blijft  hangen  boven  de  door  4e 
prachtigste  bosschen  nauw  ingesloten  ruimte  en  de  temperatuur 
zoodanig  verhoogt,  dat  daardoor,  op  een  hoogte  van  ruim  1800 
meters,  eene  verwonderlijk  weelderige  vegetatie  aan  den  bodem 
wordt  ontlokt.  Kokend  heete  modderpoelen  van  zure  klei  en  nieuw 
gevormde  aluin  vullen  de  ruimte  tusschen  de  steenblokken  aan 
en  vormen  aan  de  oppervlakte  een  onzekere,  bedriegelijke  korst. 


>)  Junghuhn ,  Java ,  II.  62. 


Digitized  by  VjOOQIC 


270 

die  de  zonderlingste  uit  aluin  en  andere  bestanddeelen  gevormde 
grauwkleurige  efBorescentiên  draagt^  nu  op  bloemkool,  dan  op 
korstmossen,  dan  weder  op  takkige  koralen  gelijkende.  Het 
overtollige  water  van  dezen  ketel  ontlast  zich  door  eene  zwavelig- 
zure  beek  in  de  Tji  Widai,  die  wg  reeds  als  een  zgrivier  van 
de  Tji  Taroem  leerden  kennen  *). 

Van  den  Kawah  Tji  Widai  trekken  wg  door  schier  nooit 
betreden  wildernissen  met  onvergelgkelgk  forschen  plantengroei, 
alleen  op  de  aanwijzing  van  het  kompas  en  onder  aanhoudend  rijzen 
en  dalen ;  over  hooge  bergkammen  en  langs  steile  kanten  naar 
den  Goenoeng  Wariengien,  den  zuidoostelgken  hoektop  van  het 
Pengalengan-gebergte  *),  weder  in  het  district  Bandjaran  gelegen. 
Midden  op  de  kruin  is  ten  dienste  der  geographische  opnemingen 
een  deel  van  het  bosch  weggekapt,  zoodat  noord-  en  zuidwaarts 
het  gezicht  vrij  is.  Noordoostwaarts  ligt  de  kleine  bergvlakte  van 
Pengalengan  voor  ons,  aan  de  westzgde  begrensd  door  den 
Goenoeng  Tiloe,  een  ouden  afgeronden  vulkaan,  die  met  zijn 
golvende  zij  ribben  en  bij  toppen  den  voorgrond  grootendeels  be- 
dekt. Yan  welke  zijde  men  den  berg  ook  gadeslaat,  altijd  zijn 
met  den  boofdtop  twee  bijtoppen  zichtbaar,  en  het  is  daaraan 
dat  de  berg  den  naam  van  Goenoeng  Tiloe,  d.  i.  Driebergen, 
verschuldigd  is.  Yan  zijne  hellingen  storten  zich  langs  steile 
wanden  en  over  donkere  rolsteenbeddingen  woeste  bergstroomen 
af,  die  zich  straks  verliezen  in  eene  diepe  rotskloof ,  het  bed  der 
onstuimige  Tji  Sangkoewi,  welke  de  eenige  afwatering  van  het 
plateau  vormt  en  tusschen  den  Tiloe  en  den  Malabar  doorbreekt 
om  haren  weg  naar  de  vlakte  van  Bandong  en  naar  de  Tji 
Taroem  te  zoeken.  Wat  verder  oostwaarts,  aan  de  overzgde  der 
vlakte,  doorboren  de  hooge  kruinen  van  den  Malabar  de  blanke 


»)  BI.  260.  Zie  over  den  Kawah  Tji  Widai,  Groneman,  t.  a.  p.  200; 
Junghuhn,  Java.  II.  62.  • 

2)  Zie  Dl.  I,  bl.  80.  De  G.  "Waringien  komt  op  onze  kaarten  niet  voor. 
Groneman  noemt  hem  „den  zuidoostelgken  hoektop  van  het  Kendeng-gebergte^, 
wat  ik  meen  te  moeten  toeschrjjven  aan  de  onzekerheid  in  het  gebruik  der 
namen  Brengbreng  en  Kendeng.  Dat  het  Pengalengan-gebergte ,  „de  laatste 
uitlooper  van  den  G.  Brengbreng*^ ,  bedoeld  is,  kan  voor  den  opmerkzamen 
lezer  aan  geen  twgfel  onderhevig  zijn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


271 

wolken  die  als  een  mantel  om  zijne  breede  schouders  hangen. 
Aan  de  oostzijde  zien  wij  als  grens  der  vlakte  de  drie  hooge  en 
breede,  door  lagere  zadels  verbonden  ruggen  van  het  Wajang- 
gebergte  verrijzen ,  en  ter  halver  hoogte  van  den  middelsten  rug 
bespeuren  wij  een  krater  kloof,  waaruit  een  sneeuwwitte  dampzuil 
naar  de  wolken  stijgt  en  wonderschoon  afsteekt  tegen  den  donkeren 
achtergrond  van  blauwgroene  bergwouden.  Tusschen  al  die  bergen 
ligt  het  kleine  maar  scboone  plateau  van  Pengalengan  ingesloten, 
de  thans  droogliggende  bodem  van  een  voormalig  bergmeer.  Het 
was  Junghuhn  die ,  door  de  ligging  en  de  prachtige  wouden  van 
dit  plateau  bekoord,  in  1839  het  eerst  de  aandacht  vestigde  op 
zijne  uitnemende  geschiktheid  voor  de  koffiecultuur.  Weldra  werd 
nu  eene  oppervlakte  bosch  van  drie  palen  middellijn  geveld;  een 
pasanggrahan  werd  gebouwd  ^)  en  er  ontstond  een  nederig  dorp , 
dat  den  naam  van  Pengalengan  ontving;  en  thans  steekt  er  het 
donkere  loof  van  honderdduizenden  koffieheesters  heerlijk  af  tegen 
het  lichtgroen  gebladerte  der  tweemaal  zoo  hooge  dadapboomen 
die  ze  overschaduwen,  terwijl  de  uit  beide  samengestelde  tuinen 
slechts  kreupelboschjes  schijnen,  vergeleken  met  de  honderd  voet 
hooge  wouden  die  ze  van  alle  zijden  omringen. 

Wenden  wij  van  den  Goenoeng  Wariengien  den  blik  zuid-  en 
zuidwest waarts,  dan  genieten  wij  een  niet  minder  schoon  gezicht 
over  de  woudrijke  ribben  van  het  Brengbreng-gebergte,  afdalende 
tot  in  de  geheimzinnige  diepten  van  het  dal  der  Tji  Laki,  die 
hier  het  Tji  Andjoersche  district  Tji  Damar  doorstroomt,  terwijl 
de  rotsgebergten  der  Zuidkust^  door  welker  kloven  en  ravijnen 
die  rivier  zich  den  weg  naar  zee  baant,  den  onmetelijken  gezichts- 
kring begrenzen  '). 

Van  de  hoogte  van  den  Goenoeng  Wariengien  voert  een  hier 
en  daar  steile  ^  maar  vrij  breede  en  gemakkelijke  bergweg,  midden 
door  de  lommer  der  maagdelijke  wouden  naar  het  dorp  Pengaleng- 
an, reeds  van  den  top  te  herkennen  aan  een  paar  roode  stippen 
en  grauwe  punten  te  midden  der  zee  van  groen.  Het  zijn  de 
pannen  daken  van  de  pasanggrahan  en  de  nederige  bamboehutten 
van  het  daarom   heen  verrezen  bergdorp.   Een  ander  schoon  en 

*)  Nat.  T.  v.  N.  I.  XV.  34.  «)  Groneman,  t.  a.  p.  bL  220  yv.,  234, 


Digitized  by  VjOOQIC 


272 

breed  bergpad  voert  van  het  dorp  door  de  weelderige  koffietuinen 
die  het  omgeven,  naar  den  zuid  westelijken  voet  van  den  Malabar. 
Deze  kolossale  berg  heeft  geene  kegelvormige  kruin,  maar  bestaat 
uit  twee  zich  ver  uitstrekkende  lange  ruggen,  die  eene  bgna 
driehoekige  ruimte  insluiten  en  aan  de  oostzijde  in  een  spitsen 
hoek  samenkomen,  welke  zuidoostwaarts  uitloopt  in  een  afgeronde 
kruin  van  kleinen  omvang,  den  hoogsten  top  van  het  gansche 
gevaarte.  De  steile  afdaling  der  beide  bergruggen  naar  de  binnen- 
zijde kenmerkt  hen  als  een  kratermuur,  in  westnoordwestelyke 
richting  doorbroken  door  een  wijde,  kloofachtige  opening,  aan 
welker  beide  zyden  de  bergruggen  in  steile  toppen  eindigen. 
Daar  alle  wanden,  kloven  en  ravijnen  van  den  berg  met  ondoor- 
dringbaar bosch  bekleed  zijn ,  is  het  onmogelyk  te  bepalen  of  de 
oude  kraterbodem  nog  sporen  van  vulkanische  werking  in  fuma- 
rolen  en  heete  modderpoelen  vertoont;  de  eenige  nog  herkenbare 
bewijzen  van  het  vulkanisch  karakter  des  bergs  zijn  twee  warme 
bronnen  aan  zijne  zuidelijke  helling.  Midden  over  den  Malabar 
loopt  de  grens  tusscben  de  districten  Bandjaran  en  Tji  Pëdjeh 
(of  Peudjeh),  waarvan  het  eerste  tot  de  afdeeling  Bandong,  het 
andere  tot  de  afdeeling  Tji  Tjalengka  behoort.  De  hoogste, 
oostelijke  top,  door  Metzger  op  2318  meters  bepaald,  en  niet 
veel  minder  dan  1000  meters  boven  het  diepst  van  den  krater- 
bodem stijgende,  behoort  tot  Tji  Pedjeh.  In  het  belang  van  den 
geographischen  dienst  zijn  de  bosschen  geveld^  die  hem  vroeger 
bekleedden,  en  steeds  worden,  om  het  uitzicht  naar  alle  zgden 
vrij  te  houden ,  alle  hoogere  heesters  en  struiken  door  het  kapmes 
weggeruimd. 

Vanuit  Tji  Parai,  de  hoofdplaats  van  het  district  Tji  Pëdjeh, 
werd  de  berg  in  1839  door  Junghuhn  aan  de  oostzijde  bestegen. 
Hij  moest  toen  eenige  mannen  vooruitzenden  om  de  rhinoceros- 
paden  op  te  sporen  en  verder  den  weg  te  banen  door  het  kappen 
van  bet  struikgewas  ').  Thans  wordt  de  berg  gewoonlijk  van- 
uit Pengalengan  beklommen,  omdat  de  beide  aan  de  hellingen  van 

')  Uitstapje  naar  de  bosschen  Tan  de  gebergten  Malabar ,  Wajang  en  Tilu 
op  Java  (overdruk  uit  het  T[jd8ohr.  t.  Nat.  Gesoh.  en  Phjs  ,  D.  VUI). 
bl.  18  V. 


Digitized  by  VjOOQIC 


273 

den  Malabar  gelegen  kinaplantdoenen,  Tji  Niroean  en  Tji  Bërem 
(Beurem),  door  goede  wegen  met  die  plaats  verbonden  zijn.  De 
kina-aanplanting  van  Tji  Bërem,  in  1877  324,000  planten  be- 
vattende, ligt  verder  oostwaarts  aan  de  helling  van  den  Malabar, 
op  eene  hoogte  van  1560  meters;  wij  volgen  het  breede  en 
gemakkelijke,  de  steilere  deelen  in  bevallige  kronkelingen  om- 
slingerende pad ,  dat  van  den  zuidwestelijken  voet  naar  de  kina- 
aanplanting  van  Tji  Niroean  voert.  In  1855  door  Junghuhn  aan- 
gelegd, is  zij  de  oudste  in  deze  streken,  en  bevatte  in  1877 
394,000  kinaplanten^  deels  in  den  vollen  grond,  deels  nog  in 
kweekerijen  verzorgd.  Het  établissement  ligt  op  eene  hoogte  van 
1566  meters,  maar  vele  der  tot  Tji  Niroean  behoorende  tuinen 
zijn  tot  op  veel  grooter  hoogte  verspreid.  In  verband  daarmede  zijn 
de  wouden,  die  oorspronkelijk  over  den  gansohen  Malabar  een 
onafgebroken  groen  kleed  spreidden ,  thans  door  tal  van  voetpaden 
doorsneden,  waardoor  deze  berg,  zoo  rijk  in  wonderen  van  de 
plantenwereld,  zich  ook  door  de  ongewone  toegankelijkheid  dier 
schatten  voor  botanische  wandelingen  bijzonder  aanbeveelt.  Is 
men  de  kinatuinen  voorbij,  dan  worden  de  paden  steiler  en 
smaller,  maar  toch  kan  men  zonder  gevaar,  zelfs  te  paard,  tot 
den  hoogsten,  zuidoostelijken  top  opstggen. 

Is  men  daar  eenmaal  aangekomen,  dan  geniet  men  bg  helder 
weder  een  vergezicht ,  dat  zelfs  op  Java  schaars  zijne  wedergade 
heeft.  Het  schoone  plateau  van  Pengalengan  ligt  aan  onze  voe- 
ten, met  het  gansche  traliewerk  van  bergen  en  bergketenen  die 
het  ten  oosten  en  westen  insluiten.  Oostwaarts  zien  wij,  over  de 
bergreeks  van  den  Wajang  heen,  in  het  boschrijke  hoogdal 
waarin  de  Tji  Taroem  haren  oorsprong  neemt  ^  en  waaraan  ik 
elders  in  dit  werk  ^)  voorstelde  ter  onderscheiding  den  naam 
van  Plateau  van  Tegal  Badoeng  te  geven.  Aan  de  andere  zijde 
van  dit  plateau,  ver  in  het  zuidoosten,  zien  wij  een  dampzuil 
uit  den  helder  zwavelgeel  gekleurden  krater  van  den  Pepandajan 
omhoog  dwarrelen.  Yandaar  noordwaarts  op  kan  ons  oog  de 
gansche   keten   volgen    die   den   Pepandajan  met  den  Bakoetak 


>)  D.  I,  bL  80. 

HL  18 


Digitized  by  VjOOQIC 


274 

verbindt,  en  de  rookkolom  van  den  Eawa  Maooek  achter  de 
dichtbegroeide  toppen  van  den  Poentjak  Tjai  zien  omboog  rijzen. 
0?er  den  Rakoetak  heen  ontwaren  wij  in  het  oosten  de  blanke 
dampzuil  die  uit  den  zwarten  Qoentoer-top  omhoog  stjjgt,  en 
links  van  dezen  den  rook  die  boven  de  fumarolen  en  borre- 
lende modderpoelen  van  den  Eawa  Earaha  zweeft.  Achter  de 
Pepandajan-keten,  en  .slechts  gedeeltelijk  er  door  bedekt,  zien 
wij  van  den  spitsen  top  van  den  Tji  Eorai  de  donker 
blauwe  ribben  steeds  verder  uiteenwijkend  naar  beneden 
dalen.  Nog  verder  op  den  achtergrond  onderscheiden  wij^  een 
weinig  links  van  den  Tji  Eorai,  den  Greloenggoeng^  en  meer 
noordwaarts  den  Telaga  Bodas  en  het  Malembong-gebergte.  Maar 
zelfs  over  de  grenzen  der  Preanger  reikt  het  oog,  en  niet  slechts 
de  Sa  wal  en  de  Tjerimai  in  het  aangrenzende  Tjeribon,  maar 
zelfs  de  ver  verwijderde  Slamat,  de  reus  van  Tegal,  teekenen 
zich  tegen  de  lucht  in  het  melkachtig  troebele  verschiet. 

Wenden  wg  den  blik  westwaarts,  dan  is  de  gezichtskring 
begrensd  door  andere  reeksen  van  niet  bosch  begroeide  bergkete- 
nen,  gekarteld  door  talrijke  toppen ;  waarvan  de  Patoeha  de  hoog- 
ste is.  Yóór  dezen  berg  vertoont  zich  de  slapende  Tiloe ,  ofschoon 
een  aanzienlijke  kegel,  als  een  heuvel  die  tegen  de  belling  van  deÉ 
Patoeha  leunt,  en  van  de  grootere  hoogte  waarop  wij  ons  bevinden, 
zien  wij  neder  op  zijne  steile  ribben  en  zijn  afgeronden  top.  Meer 
naar  het  zuiden  zien  wij  den  kraterdamp  van  den  Eawa  Tji  Widai 
uit  de  eeuwige  bosschen  opstggen.  Met  den  Tiloe  is  zuidoostwaarts 
de  Goenoeng  Wariengien  verbonden ,  van  wiens  top  wij  vroeger 
het  plateau  van  Pengalengan  hebben  gadegeslagen. 

Zien  wg  naar  het  zuiden,  dan  laten  wij  den  blik  langs  de 
schoone  keten  van  den  Wajang  en  den  zuidwest waarts  daarmede 
verbonden  Windoe  glijden,  om  tusschen  dezen  enden  G*.  Warie- 
ngien heen  door  te  dringen  in  het  eenzame  geheimzinnige  berg- 
land van  het  zuiden ,  van  Tji  Damar  en  Ei.ndang  Wesi ,  met  zijn 
woeste  rotsgevaarten,  zijn  steile  rivierkloven  en  zgn  ongerepte 
wildernissen. 

Eeeren  wij  ons  eindelijk  ook  naar  het  noorden,  dan  overzien  wg 
een  deel  der  700  meters  beneden  ons  liggende  vlakte  van  Bandong, 


Digitized  by  VjOOQIC 


275 

met  hare  lichtgroene  sawahs  en  talrijke  dorpen  het  tegenbeeld 
van  het  woeste  boschlandschap  aan  de  zuidzijde.  Een  ander  deel 
wordt  echter  door  de  noordelijke  en  noordoostelyke  jukken  van 
het  gebergte  aan  onzen  blik  onttrokken.  Maar  ook  hier  yerrijzen 
trotsche  berggevaarten  in  alle  richtingen  aan  den  horizon.  Ginds 
ver  in  het  westen  heft  de  machtige  Gede,  de  omyangrgkste 
der  Preanger  vulkanen,  zijne  donkerblauwe  toppen  in  de  lucht; 
dan  volgen  naar  het  oosten  de  steile  kalkrotsen  van  Gandasoeli 
(of  Plèrèd),  die  de  laaglanden  van  Era  wang  van  de  Preanger  schei- 
den, de  verbrijzelde  toppen  van  den  Boerangrang,  de  breede  rug 
van  den  Tankoeban  Prahoe,  de  massieve  kegel  van  den  Boekiet 
Toenggoel,  voorts,  op  de  grenzen  van  Bandong  met  Soemedang , 
de  Poelasari  en  slanke  Menglajang,  en  ver  daarachter  de  kale 
hellingen  van  den  Tampomas  ^). 

Ik  heb  niet  veel  meer  kunnen  doen  dan  de  hoofdtrekken  van 
het  skelet' der  hier  zichtbare  bergreeksen  aanwijzen,  en  moet 
het  aan  den  lezer  overlaten  het  met  stroomen  te  dooraderen, 
met  het  rijkste  plantenkleed  te  bedekken  en  met  het  heerlijk 
licht  der  tropische  zon  te  overstorten,  door  een  beroep  op  zijne 
verbeelding.  Thans  noodig  ik  hem  uit  langs  de  zuidelijke  helling 
van  den  Malabar ,  die  bedekt  is  met  schoone  koffietuinen,  in  de 
schaduw  van  oude  woudboomen  aangelegd  en  door  breede  paden 
doorsneden,  weder  naar  het  plateau  van  Pengalengan  af  te  dalen, 
tot  wij  aan  onze  linkerhand  een  bergpad  ontmoeten,  H  welk  ons 
de  gelegenheid  biedt  door  het  dichte  woud,  dat  zich  bier  meer 
door  zware  en  laag  vertakte,  dan  door  hooge  en  slank  oprg- 
zende  stammen  kenmerkt,  de  solfatara  van  den  Wajang  te  berei- 
ken. Dit  gebergte  vormt  den  oostelyken  rand  van  het  plateau  van 
Pengalengkn  en  begrenst  tevens  het  district  Bandjaran  tegen 
de  tot  de  afdeeling  Tji  Tjalengka  behoorende  districten  Tji  Pë- 
djeh  en  Madjalaja,  wier  onderlinge  grenslijn  mede  op  den  Wajang 


*)  Over  den  Malabar  is  Jun^huhn  in  zijn  Java  (II.  66)  bijzonder  kort, 
daar  hg  den  berg  reeds  uitvoerig  in  het  boven  (bl.  272,  noot  1)  vermelde 
artikel  beschreven  had.  Later  gaf  hg  yele  nieuwe  bijzonderheden  in  Nat.  T. 
T.  N.  I.  XY.  38  vT.  Niet  minder  uitvoerig  beschrijft  Groneman  zgn  beklim- 
ming van  den  Malabar  in  Bladen  enz.,  bL  249  tt, 

18* 


Digitized  by  VjOOQIC 


276 

uitkomt.  Ook  het  Wajang-gebergte  is  in  de  laatste  jaren  y  evenals 
de  Goenoeng  Tiloe  en  Goenoeng  Tji  Widai,  aan  de  uitbreiding 
?an  de  kinacultuur  dienstbaar  gemaakt;  in  de  aan  zijne  hellingen 
op  eene  hoogte  van  ruim  1500  meters  gelegen  plantsoenen  van 
Tji  Bitoeng  worden  volgens  de  laatste  opgave  261,000  kinaplan- 
ten  verzorgd  ').  Doch  de  voornaamste  bijzonderheid  van  dit 
gebergte  is  de  reeds  vermelde  solfatara^  die  Junghuhn  niet 
aarzelt  de  merkwaardigste  van  geheel  Java  te  noemen  *). 

Dat  gedeelte  van  het  gebergte  waarin  de  solfatara  gelegen  is, 
bestaat  uit  twee  kleine,  zich  slechts  weinig  boven  den  bergkam 
verheffende  toppen,  verbonden  door  een  boogvormigen  rug,  waar- 
van de  holle  zijde  naar  het  westen ,  en  dus  naar  het  plateau ,  is 
gekeerd.  Op  den  steil  afdalenden  voet  van  dit  gedeelte  ligt  de 
solfatara,  die  Junghuhn  beschouwt  als  het  uitwerksel  eener 
secundair  vulkanische  uitbarsting  en  die  te  midden  van  in  alle 
richtingen  zich  mijlen  ver  uitstrekkende  wouden  het  eenige  kale 
plekje  vormt.  Nadert  men  die  plek  door  het  dichte  woud  van 
eiken  en  kastanjes,  kambérong-  en  poespa-boomen  '),  hier  en 
daar  afgewisseld  door  de  reusachtige  coniferen  van  het  geslacht 
Podocarpus  ^),  dan  zou  men  wanen  een  witten  muur,  of  lie- 
ver nog  een  gaasachtigen  witten  doek,  achter  het  geboomte  ge- 
spannen, voor  zich  te  zien.  Alle  rotsen  dier  kale  ruimte  toch,  van 
de  grootste  blokken  tot  het  kleinste  brokje  gruis,  zijn  verbleekt 
tot  een  melkwitte  kleur,  ofschoon  het  oorspronkelijk  grauw  daar 
overal  doorheen  schemert,  terwijl  bovendien  de  plek  nog  door 
de  witte  dampen  der  solfatara  beneveld  is.  De  kawa  vormt 
een  spleet  die  over  een  lengte  van  700  voet  van  het  zuidoosten 
naar  het  noordwesten  afdaalt  en  van  het  noordoosten  naar  het 
zuidwesten  ongeveer  500  voeten  breed  is,  en  vertoont  zich  als 
een  uiteengescheurd,  met  kloven  doorsneden  en  van  dampen 
doorwoeld  gedeelte  der  steile  helling.  De  gewone  verschijnselen 
die  zulke  solfatara's  overal  aanbieden :  verhitte  bodem ,  —  water- 
damp,  —  zwavelzure  dampen,  die,  hier  sissend,  ginds  bruisend,  uit 


')  Koloniaal  yeral.  van  1878,  bgl.  SS.        >)  Java,  II.  69. 

')  ABtronia  spectabilis  en  macrophylla ,  Schima  Noronhae.     *)  Zie  D.  I.  164. 


Digitized  by  VjOOQIC 


27T 

duizend  spleten  en  gaten  uitbreken ,  —  zwavelkristallen  en  groote 
hoeveelheden  gesublimeerde  zwavel  rondom  de  openingen  opge- 
hoopt, —  verbleekte ;  verweekte,  in  alle  graden  van  ontbinding 
verkeerende  rotsstukken  van  verschillende  grootte,  —  op  de  diepere 
plaatsen  heete,  troebele,  steeds  borrelende  waterplassen,  — en  te 
midden  van  dittooneel  van  veiwoesting  de  altijd  groene,  schoon 
vaak  met  het  aanzetsel  der  dampen  overtogen  vaccinieeën,  die 
juist  bij  voorkeur  zulke  standplaatsen  zoeken,  —  geen  van  die 
allen  ontbreken  ook  hier;  maar  bijzonder  merkwaardig  is  de 
kawa  van  den  Wajang  door  de  zuid  westwaarts  uit  haar  afstroo- 
mende  zwavelzure  beek  Tji  PanjeredaU;  die  eerst  op  3J  paal 
afstands  van  den  krater,  na  een  aantal  beken  van  zuiver  water  te 
hebben  opgenomen,  den  zuren  smaak  verliest,  ofschoon  een  weiaoh- 
tige  melkkleur  haar  ook  dan  nog  blijft  kenmerken;  door  den 
geiser  die  zich  in  de  laagste  kraterhelft  aan  den  voet  van  een 
gedeeltelijk  verteerden  rotswand  heeft  gevormd,  en  waarschijnlijk 
ontstaan  is  doordien  zich  op  den  bodem  van  een  waterpoel  een 
fumarole  opende,  wier  werking  het  water  in  de  vulkanische 
spleten  deed  dringen  en  de  mondingen  der  dampkanalen  afsloot, 
totdat  de  toenemende  spankracht  der  dampen  de  drukking  van 
het  water  overwon  en  een  deel  daarvan,  dat  echter  steeds  in 
het  bekken  terugkeert,  met  groote  kracht  in  de  hoogte  wierp; 
door  de  groote  hoeveelheden  zilverwitte  pluimalnin,  die  door  de 
gedurige  werking  der  zure  dampen  op  de  trachiet-lava  gevori^d 
worden ;  en  eindelijk  door  de  groote  fumarole  van  gloeiend  heete 
en  veel  opgelost  kiezelzunr  bevattende  dampen ,  die  in  het  noord* 
oosten  der  kawa  met  sterk  gedruis  ontspringt,  en  uiteen  breede, 
in  de  diepte  met  water  gevulde  opening  een  heeten  spatregen 
om  zich  heen  spreidt,  die  met  den  neêrslaanden  waterdamp  sa- 
menvloeit tot  een  kleine  zure  beek  welke  zich  later  roet  de  Tji 
Panjeredan  vereenigt  '). 

De  assistent-residentie  Tji  Tjalengka,  die  wij  thans  hebben  betre- 
den, is  als  een  der  hoofdzetels  van  de  koffiecultuur  te  beschouwen. 

*)  Junghahn ,  Uitstapje  enz. ,  bl.  45  w. ,  Java,  II.  67  ty.  ;  Groneman  ,  Bla- 
den enz. ,  bL  235  tt.  ;  Rost  van  Tonningen  in  N.  T.  v.  N,  I.  I.  187. 


Digitized  by  VjOOQIC 


278 

Koffie  18  hier  het  yoornaamste  en,  voor  zoover  de  Toor  de  Euro- 
peesche  markt  bestemde  artikelen  betreft,  nagenoeg  het  eenige 
product.  Op  de  vele  perceelen  die  in  deze  afdeeling  in  huur 
of  erfpacht  aan  Europeesche  ondernemers  zijn  afgestaan  en  die 
o?er  al  hare  districten  verdeeld  zijn,  is  tot  dusver  de  koffieteelt 
hoofdzaak,  ofschoon  ze  ten  deele  ook  voor  den  aanplant  van 
kina,  thee  en  tabak  zijn  bestemd.  Alle  berghellingen  dragen  hier 
een  virelig  koffieplantsoen ,  en  in  verband  daarmede  zijn  thans  in 
deze  afdeeling  overal  te  voet  en  te  paard  begaanbare  wegen  en 
de  noodige  pasanggrahans  aangelegd ,  ten  behoeve  van  de  inspec- 
tie-reizen der  ambtenaren.  Een  bezoek  van  de  schoonste  en 
merkwaardigste  punten  dezer  afdeeling  levert  dus  thans  slechts 
Weinig  bezwaar  op. 

Wat  de  Gouvernements-koffiecultuur  betreft,  zgn  vooral  ook 
in  deze  afdeeling  de  uitwerkselen  zichtbaar  van  de  nieuwe  rege- 
ling die  in  1872  in  de  Preanger  werd  ingevoerd,  en,  toen  deze 
boven  verwachting  gunstige  resultaten  opleverde,  na  een  in  1875 
gehouden  plaatselijk  onderzoek,  door  den  Gouverneur  Generaal 
over  geheel  Java  werd  uitgebreid ,  behoudens  de  bevoegdheid  der 
Residenten  om,  in  overleg  met  den  Hoofdinspecteur  der  koffie- 
cultuur  of  den  Directeur  van  Binnenlandsch  Bestuur,  wegens  bg- 
zondere  omstandigheden  daarvan  af  te  wijken  ').  De  hoofdtrek- 
ken  van  het  nieuwe  stelsel  zijn ,  dat  de  aanleg  van  groote  tuinen 
op  verren  afstand  van  de  woning  der  cultuurplichtigen  vervan- 
gen wordt  door  den  aanplant  van  kleine  tuinen  in  de  nabijheid 
der  desa's;  dat  alleen  de  bezitters  van  bouwgronden  en  tuinerven 
boven  een  bepaald  minimum  tot  dienst  in  de  koffietuinen  ver- 
plicht zjjn  en  oproeping  der  bevolking  in  massa  daartoe  verbo- 
den is;  dat  om  de  desa's  in  de  koffiedistricten  een  kring  met  een 
straal   van    12   palen   getrokken    wordt,   buiten    welken,  zonder 

*)  De  Preonger-regeling  is  vAstgesteld  bg  besluit  Yan  29  Jan.  1872  (Bijbl.  op 
het  Stbl.  n°  2738);  zij  is  oyer  de  overige  koffie-produceorende  gewesten  van 
Java ,  met  uitzondering  van  Pasoeroean  en  het  Tenger-gebergte,  uitgebreid  bij 
besluit  van  26  Mei,  1875  (Bijbl.  op  het  Stbl.  n®  3084),  en  ook  op  Pasoeroean 
van  toepassing  verklaard  bij  besluit  van  23  Sept.  1877  (Bijbl  op  het  Stbl. 
n'^  3233).  De  gevolgen  dezer  bepalingen  leert  men  kennen  uit  de  Regeerings- 
verslagen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


279 

uitdrukkelijke  machtiging  ?aD  den  Gouv.  Gen. ,  geen  koflSeaanplant 
mag  gevorderd  worden,  en  binnen  welken  de  woeste  gronden 
?oor  de  Goavernements-kofiSecultuur  moeten  gereserveerd  blijven, 
ten  zij  de  Resident  het  noodig  oordeelt  ze  voor  den  inlandschen 
landbouw  af  te  staan;  dat  van  de  bevolking  bg  de  kofiSecultuur 
ingedeeld^  niet  meer  gevergd  mag  worden  dan  een  jaarlgksche 
aanplant  van  50  boomen  voor  lederen  planter^  en  zulks  nog 
wel  alleen  voor  zoover  de  beschikbare  werkkrachten  hem  ver- 
oorloven die  te  onderhouden;  en  eindelgk,  dat  de  bevolking, 
zoowel  desa'sgewgze  als  individueel,  zich  door  vrg willigen  aan- 
plant en  onderhoud  van  het  voorgeschreven  getal  boomen  van  den 
aanleg  van  nieuwe  tuinen  op  last  der  Regeering  kan  ontslaan ,  ja 
zich  ook  van  de  werkzaamheden  in  de  reeds  bestaande  kan  bevrijden, 
wanneer  deze  laatste  bij  vrijwillige  overeenkomst  met  medewer- 
king van  het  Bestuur  door  meer  nabijgelegen  desa^s  overgenomen 
of  wel  aan  gegoede  inlanders  voor  geheel  vrg  willigen  aanplant 
afgestaan  worden.  Door  deze  bepalingen ,  die  zoo  kennelijk  de  strek- 
king hebben  om  de  bezwaren  der  verplichte  cultuur  te  temperen , 
is  tevens  een  weg  voor  de  uitbreiding  van  vrgwilligen  aanplant 
geopend,  die  daarenboven  ook  door  den  aan  het  goedvinden  der  Re- 
sidenten overgelaten  afstand  van  woeste  gronden  aan  inlanders,  uit- 
sluitend voor  de  koffiecultuur  en  tot  een  maximum  van  50  bouws 
aan  denzelfden  persoon,  in  hooge  mate  bevorderd  wordt.  Nevens 
de  reeds  yroeger  buiten  bemoeienis  der  Regeering  gebleven  en 
ook  thans  als  geheel  vrijwillige  teelt  gehandhaafde  pager-  en  kam- 
pong-koffie,  is  nu,  ten  gevolge  dezer  bepalingen^  vooral  in  de 
Preanger,  waar  zij  het  langst  in  werking  zijn  geweest,  een  vrij- 
willige kofiSecultuur  in  geregelde  tuinen  onder  verschillende  vormen 
ontstaan,  met  dien  verstande  evenwel,  dat  alle  vrijwillig  door 
inlanders  geteelde  koffie  aan  de  verplichte  levering  aan  het 
Gouvernement  tegen  den  bepaalden  prijs  onderworpen  blijft.  De 
vrijwillige  koffietuinen ,  wier  aantal  in  de  Preanger  reeds  zeer 
groot  is  en  jaarlijks  toeneemt,  worden  in  drie  soorten  onderschei* 
den.  De  eerste  soort  zijn  de  m ar dika- tuinen  (d.  i.  vrije  tuinen). 
Het  zijn  de  tuinen  die  bg  overeenkomst  aan  inlanders  zijn  afge- 
staan,   het  zij   omdat  de  cultuurplichtige   bevolking  ze  minder 


Digitized  by  VjOOQIC 


280 

voor  baren  arbeid  gescbikt  achtte  en  dus  yerkoos  elders  te  planten; 
betzg  omdat  zg,  Yolgens  de  nieuwe  bepalingen  omtrent  den  afstand 
der  tuinen  van  de  desa's,  als  Gouvemementstuinen  moesten  vervallen 
en  afgeschreven  worden.  Zij  worden  dikwgls  aangevraagd  door 
inlanders  die  in  het  bezit  van  eenig  kapitaal  zijn,  inzonderheid 
door  hadji's,  en  men  prijst  de  zorg  waarmede  zij  onderhouden 
worden,  waartoe  intusschen  het  van  Qouvemementswege  geoe- 
fende toezicht  zeker  niet  weinig  bijdraagt.  De  tweede  soort  zijn 
de  sorangan-tuinen  (privaat-tuinen).  Het  zyn  de  voor  de  kof- 
fieteelt  aan  inlanders  afgestane  woeste  gronden,  waarvan  het 
aantal  al  mede  gedurig  toeneemt,  daar  de  aanvragen  zeer  worden 
aangemoedigd  door  de  bepaling,  dat  de  ondernemer,  als  hij 
gedurende  vijf  jaren  stipt  aan  alle  voorwaarden  voldaan  heeft, 
erfelijk  individueel  bezitter  wordt,  waardoor  dan  tevens,  volgens 
de  bepalingen  der  Agrarische  Wet,  de  weg  tot  overgang  in  vol- 
len eigendom  is  geopend.  Vervreemding  van  zulke  tuinen  aan 
andere  inlanders  is  slechts  met  vergunning  van  den  Resident, 
aan  niet-inlanders  in  het  geheel  niet  geoorloofd.  De  derde  soort 
eindelijk  zijn  de  milik-tuinen  (eigen  tuinen),  waardoor  men 
verstaat  de  tuinen  die  door  cultuurplichtigen  op  hun  eigen 
(soms echter  slechts  gehuurden)  grond  zijn  aangelegd  en  onder- 
houden worden,  boven  en  behalve  den  arbeid  dien  zij  in  de 
Gouvernementstuinen  te  verrichten  hebben.  Deze  vooral  nemen 
zeer  sterk  toe  en  schijnen  nog  wel  de  beste  uitkomsten  op  te 
leveren. 

De  opkomst  dezer  vrije  cultuur  dagteekent,  zelfs  in  de  Pre- 
anger,  nog  van  een  te  kort  verleden,  om  met  zekerheid  over 
de  resultaten  te  oordeelen;  blijft  zij,  gelijk  tot  dusver,  stand 
houden  en  zich  uitbreiden ,  dan  mag  men  in  weinige  jaren  een 
geheele  hervorming  der  koffiecultuur  in  deze  residentie  te  gemoet 
zien.  Reeds  nu  is  de  invloed  op  vele  plaatsen  merkbaar  en  wis- 
selen in  de  koffiedistricten  overal  vrije  tuinen  de  Gouvernements- 
tuinen af  *)• 


O  Een  good  overzicht  van  deze  hervorming  der  koffiecultuur  geeft  de  Louter, 
Handleiding,  2«  druk,  blz.  398|  vv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


281 

Wg  bespeuren  dit  ook  aan  de  koffieplantsoenen  die  de  hellin- 
gen van  den  Malabar  en  het  daarmede  samenhangend  Wajang- 
gebergte  bedekken,  maar  niet  minder  ook«  wanneer  wij ^  van  dit 
laatste  aan  de  Tji-tjalengkasohe  zijde  afdalende,  de  Tji  Taroem 
oTersteken  om  het  gebergte  te  bezoeken  dat  zich,  aan  hare  over- 
zgde,  van  den  Rakoetak  tot  den  Pepandajan  uitstrekt.  Ik  moet  hier 
den  lezer  herinneren  dat  tusschen  deze  beide  bergreeksen  de  hoog- 
ykkte  ligt  waarop  de  Tji  Taroem  ontspringt,  en  waarin  de  rawa^s 
Gedé  en  Tegal  Badoeng  zich  door  haar  Tan  het  overtollige 
water  ontlasten  ').  Die  hoogvlakte,  naar  het  zuiden  meer  uitge- 
breid, is  tnsschen  den  Wajang  en  de  daar  tegenover  liggende 
bergen  Poentjak  Tjai  en  Qoewa  schier  tot  een  hoogdal  ver- 
nauwd. Het  is  op  dit  punt  dat  wij  haar  overtrekken  om  in  de 
eerste  plaats  de  weinig  bekende  solfatara  te  bezoeken,  die  den 
naam  van  Eawa  Manoek  (Yogelkrater)  draagt.  Deze  kawa  ligt 
in  het  district  Timbang  Anten,  nabij  zijne  grens  met  Tji  Pëdjeh, 
op  de  oosteljjke  helling  van  den  Goenoeng  Gt>ewa.  Junghuhn  zag 
haar  slechts  in  de  verte,  van  den  Goenoeng  Goentoer  af^  waar 
hij  hare  dampen  omhoog  dwarrelen  en  den  door  hare  werking 
verbleekten  grond  door  het  woud  zag  schemeren ;  maar  zij  werd 
reeds  in  1833  bezocht,  beschreven  en  afgebeeld  door  de  heeren 
Muller  en  van  Oort.  In  1842  werd  de  kawa  onderzocht  door 
den  heer  Hasskarl.  Op  hem  volgde  in  1844  de  heer  P.  J. 
Maier,  die,  toen  hg  in  1852  zgn  bezoek  in  gezelschap  van  Dr. 
Bleeker  herhaalde,  de  opmerking  maakte  dat  de  solfatara  in  10 
jaren  tgds  aanzienlijk  in  omvang  was  toegenomen.  Op  vele  plaatsen 
in  hare  nabgheid,  die  vroeger  een  vasten  bodem  hadden  ge- 
vormd, hadden  nieuwe  instortingen  plaats  gehad,  zoodat  er  nu 
de  vulkanische  dampen  ongestoord  konden  ontwijken  en  de  ont- 
leding van  het  gesteente  gedurig  voorzetten.  De  kawa  heeft  een 
groeten  omvangt   minstens  ^  paal  in  doorsnede,  en  bevat  meer 


')  Zie  Dl.  I,  blz.  80.  Zeer  zonderling  is  het  dat  ergens  bg  de  bronnen  van 
de  Tji  Tjaroem ,  behaWe  eenige  steenen ,  —  het  overbljjfsel  van  een  oud  bouw- 
werk,—een  zeer  yerminkt  beeld,  een  groote  steenen  martavaan  en  een  oud 
stuk  geschut  geronden  worden.  Een  curieuse  yerzameling  op  die  hoogte!  Zie 
T.  V.  N.  I.  1871.   II.  238. 


Digitized  by  VjOOQIC 


282 

dan  twintig  modderpoelen  van  yerschillende  grootte,  meest  allen 
gevuld  met  kokend  mineraalwater,  waardoorheen,  onder  hevig 
gedruiS;  de  gassen  ontsnappen,  die  het  water  eenige  voeten  hoog 
opwerpen.  In  de  nabijheid  dier  poelen  is  het  trachietachtig  ge- 
steente tot  blauwachtige  modder  ontleed,  en  waar  de  rotsen  nog 
haren  vorm  behouden  hebben,  is  toch  de  samenhang  verbroken 
en  vallen  zij  bij  lichte  aanraking  uiteen,  zoodat  het  groote 
voorzichtigheid  eischt  van  den  eenen  poel  tot  den  anderen  te 
komen  *). 

Op  vier  palen  afstands  oostnoordoost  van  de  Eawa  Manoek  ligt 
de  pasanggrahan  op  den  Pasir  Eiamis ,  —  een  westelijken  uitlooper 
van  den  Goenoeng  Eiamis  ^  die  ten  noorden  van  den  Eawa 
Manoek  verrijst.  De  weg  naar  den  pasanggrahan ,  die  weder  voor 
een  deel  door  koffietuinen  voert  ^  is  vooral  merkwaardig  door  de 
groote  obsidiaan -blokken ;  die  hier  in  menigte  verstrooid  en  zelfs 
opgestapeld  liggen  en  vermoedelijk  door  den  Pepandajan 
zijn  uitgeworpen.  Sommige  dezer  blokken,  ofschoon  den  uiter- 
lijken  vorm  van  obsidiaan  behoudende,  zijn  gemakkelijk  tot 
poeder  te  wrijven  en  vertoonen  zich,  waar  de  ontbinding  nog 
verder  gevorderd  is,  als  een  schoone^  witte  pij  paarde.  Te  mid- 
den van  dit  obsidiaan-terrein  liggen,  op  een  paal  afstands 
van  den  pasanggrahan,  twee  warme  minerale  bronnen ,  de  eene 
aan  den  linker-,  de  andere  aan  den  rechteroever  der  rivier  Tji 
Bodas,  die  zich  oostwaarts  een  weg  baant  naar  de  Tji  Manoek. 
Yan  de  eerste,  wier  water  zich  in  eene  ronde,  kunstmatig  ge- 
vormde kom  van  10  voet  diameter  verzamelt,  wordt  door  de 
inlanders  veel  als  badplaats  gebruik  gemaakt  ').  Uit  de  achter- 
galerg  van  den  pasanggrahan  geniet  men  een  schoon  gezicht  op  den 
Pepandajan,  in  wiens  dwarrelende  witte  rookwolken  de  berggeest 
ons  schijnt  toe  te  wuiven,  dat  te  midden  zijner  wildernissen  de 


')  De  literatuur  over  dezen  krater  beeiaat  uit  de  beschrijying  en  afbeelding 
door  Muller  en  van  Oort  in  Verhh.  o.  d.  Nat.  Gesch.  Afd.  Ld.  en  Yk. , 
bl.  457  en  pi.  LXXX ,  —  de  mededeelingen  van  Hasskarl  in  Junghuhn's  Java, 
D.  Il  (doch  alleen  in  den  tweeden  druk,  bl.  125  vt.),  en  een  opstel  yan  den 
Hoer  Maier  in  Nat.  T.  v  N.  I.  IX.  128,  getiteld:  „Scheikundig  onderzoek 
van  het  mineraalwater  Yoorkomende  in  de  solfatara  Kawa  Manuk**. 

*)  Maier  in  Nat    T.  v.  N.  I.  VI.  301,  XIV.  87. 


Digitized  by  VjOOQIC 


283 

Natuur  ous  nieuwe  geheimen  ontsluieren  zal.  Dwars  door  het 
district  Timbang  Anten  rijden  wij  van  den  Pasir  Eiamis  naar 
bet  liefelijke  Tji  Soeroepan,  dicht  bij  het  punt  waar  de  grenzen  van 
Tji  Tjalengka ,  Limbangan  en  Soekapoera  Eolot  te  zamen  komen ; 
want  van  die  paradijsachtige  plek  is  de  beste  gelegenheid  om  op  te 
stggen  naar  de  helsche  smidse  ')  waaruit  zich ,  meer  dan  honderd 
jaren  geleden,  eensklaps  en  onverwachts  dood  en  verderf  over 
40  dorpen  verspreidde. 

Tji  Soeroepan ,  aan  de  noordzijde  van  den  zadel  die  den 
Pepandajan  en  Tji  Korai  verbindt,  op  eene  hoogte  van  ruim 
1300  meters  gelegen,  biedt  een  aangenaam  klimaat,  een  over- 
vloed van  groenten,  bloemen  en  vruchten  en  heerlijke  gezichts- 
punten  op  de  zuidelijkste  vulkanen  van  Java,  westwaarts  op 
den  Pepandajan,  oostwaarts  op  den  Tji  Eorai  in  de  afdee- 
ling  Limbangan.  Pruimeboomen  uit  gematigder  zone  groeien 
hier  naast  pisangs  en  djeroeks ;  aardappelen ,  kool  en  uien  naast 
tabak,  rijst,  kofiSe  en  thee;  en  fuchsia's,  balsaminen,  zonne- 
bloemen en  vooral  een  overvloed  van  heerlijke  rozen  naast  de 
bloemen  die  gewoonlijk  de  tuinen  van  Java  versieren  ^). 

De  Pepandajan,  wiens  hoogste  punt,  volgens  Metzger,  tot 
2613  meters  stijgt,  verheft  zich  niet  aanmerkelijk  boven  de  gemid- 
delde hoogte  der  bergketen ,  waarvan  hij  het  zuidoostelijk  uiteinde 
vormt.  Hij  onderscheidt  zich  vooral  door  de  verbazende  grootte 
zgns  kraters,  vnens  bleeke  en  gedeeltelgk  zwavelgele  wanden 
op  groeten  afstand  zichtbaar  zijn.  Die  steil  oprijzende  wanden 
beschrijven  om  de  zuidoostzijde  van  den  krater  een  halven 
kring ,  gevormd  deels  door  den  rechterbergwand  van  den  Pepan- 
dajan zelven,  deels  door  de  hellingen  van  twee  kegelvormige 
toppen,  die  in  verband  met  den  linkerrand  der  kloof  steil  en 
puntig  oprijzen ,  en  waarvan  de  dichtst  bij  den  Pepandajan  gele- 
gene Qoenoeng  Kembang,  de  meer  verwijderde,  die  nog  twee 
kleine    bijspitsen   heeft,    G.    Bobok    genaamd    wordt.    De   holle 


*)  Smidse  of  smederij  is  de  juiste  vertaling  van  den  naam  Pepandajan , 
die ,  zooals  Junghuhn  opmerkt ,  moeilijk  in  gepastheid  zou  te  overtreffen  zijn. 

")  MS.  aanteekeningen  van  den  heer  Adema,  een  voormaligen  leerling, 
aan  wien  ik  voor  de  kennis  der  afdeeling  Tji  Tjalengka  veel  verschuldigd  ben. 


Digitized  by  VjOOQIC 


284 

zijde  van  den  kriDgvormigen  wand  gaat  over  in  een  lange,  zeer 
breede  kloof,  die  eene  allengs  dieper  wordende  insnijdiDg  vormt. 
Deze  kloof  richt  zich  eerst  lijnrecht  noordwestwaarts,  maar  wendt 
zich  later  naar  het  noorden ,  en  verliest  zich  eindelijk  in  een  gewone 
rivierkloof,  die  langs  de  noordoostelijke  helling  van  den  berg  afdaalt. 

Hoog  boven  den  krater  zijn  de  wanden  met  dicht  bosch  bedekt, 
waaruit  de  Tji  Pepandajan  te  voorschijn  treedt,  wier  aanvankelgk 
zoet  en  kristalhelder  water,  in  haren  nederwaartschen  loop  door 
de  kloof,  allengs  troebel  en  door  de  dampen  die  aan  haren  oever 
en  in  hare  bedding  opbruisen ,  sterk  met  zwavelig  zuur  bezwangerd 
wordt.  Waar  echter  de  kraterkloof  een  gewone  rivierkloof  wordt, 
verliest  ook  de  beek  gedeeltelijk  haar  karakter  en  wordt,  onder 
den  naam  van  Tji  Berem,  een  meer  gewone  rivier.  De  zeer 
oneffen  bodem  der  kloof  bestaat  uit  een  verscheidenheid  van 
vulkanische  uitwerpselen  ,  gedeeltelijk  bedekt  door  de  rotsbrokken 
die  door  de  verwering  en  ontbinding  der  wanden  in  ontelbare 
menigte  zijn  afgestort  en  de  beek  op  vele  plaatsen  tot  het  vor- 
men van  kleine  watervallen  dwingen.  Schoone  boomvarens  en 
tal  van  poespa-boomen  bekleeden  een  groot  deel  zoowel  van  den 
kraterbodem  als  van  de  rotsen  die  hem  omgeven,  en  in  den 
krater  verheffen  zich,  tot  eene  hoogte  van  twee  è.  drie  voet, 
een  aantal  moddervulkanen  ofsalsen,  —  kleine  regelmatige  kegels 
wier  doorboorde  top  een  kringvormigen  rand  heeft,  welke  met 
tusschenpoozen  van  20  k  25  seconden ^  onder  een  sterk  gerommel, 
door  heet,  modderachtig  water  overstroomd  wordt.  Dat  de  ver- 
harding der  op  den  rand  blijvende  modder  deze  salsen  niet 
allengs  tot  grootere  hoogte  opbouwt,  is  toe  te  schrijven  aan  de 
hevige  schudding  die  ze  van  tijd  tot  tijd  weder  doet  instorten. 

De  Pepandajan  had,  voor  zoover  wg  weten,  tot  1772  in 
volkomen  rust  verkeerd,  toen  in  den  nacht  van  den  Uden  op 
den  12<ien  Augustus  van  dat  jaar  eensklaps  de  uitbarsting  plaats 
had;  die  zijn  naam,  schoon  geene  latere  ooit  gevolgd  is,  voor 
altijd  heeft  geducht  gemaakt.  De  bewoners  van  het  dal  van 
Garoet ,  dat  zich  ten  oosten  en  noordoosten  van  den  Pepandajan 
uitstrekt  ');    werden  omstreeks  middernacht  door  een  donderend 

>)  Zie  Dl.  I.  84. 


Digitized  by  VjOOQIC 


285 

gerommel  uit  den  slaap  opgeschrikt,  en  zagen  met  ontzetting 
nit  den  top  des  bergs  een  helderen  vuurglans  opflikkeren , 
terwijl  verbazende  hoeveelheden  gloeiende  puinbrokken,  met 
kracht  in  de  lucht  geslingerd,  de  streek  ten  noordoosten  van 
den  berg  in  een  onafzienbaar  puinveld  verkeerden,  boven  welks 
oppervlakte  zich  thans  nog  millioenen  puntige  en  scherphoekige 
rotsbrokken  verheffen.  Een  belangrgk  deel  van  den  berg  sloeg 
uiteen  en  zgne  gedaante  onderging  eene  ingrijpende  verande- 
ring. Men  zegt  dat  door  deze  uitbarsting  40  dorpen  verwoest 
en  bijna  3000  menschenlevens  vernietigd  werden.  Hoogst  merk- 
waardig is  bet  dat  in  dienzelfden  nacht  ook  uitbarstingen  van  den 
Tjerimai  en  den  Slamat  hebben  plaats  gegrepen,  terwgl  het 
zeer  waarschijnlijk  is  dat  de  boven  vermelde  Eawa  Manoek  bij 
dezelfde  gelegenheid  is  ontstaan  ^). 

Het  is  in  Indië  noch  gebruikelijk, noch  raadzaam,  moeilijke 
borgtochten  over  een  lang  tijdverloop  uit  te  strekken,  dewijl 
dan  de  last  van  het  medesleepen  der  benoodigdheden  te  zwaar 
wordt  en  omdat  men  in  het  tropische  klimaat  zich  voor  over- 
matige vermoeienis  moet  wachten.  Maar  ook  onze  denkbeeldige 
reis  heeft  behoefte  aan  rustpunten.  Wij  keeren  dus  in  gedachten 
van  den  Pepandajan  naar  Pengalengan  en  vandaar  naar  Bandong 
terug,  om  vandaaruit  op  een  nieuwen  tocht  de  afdeelings-hoofd- 
plaats  Tji  Tjalengka ,  den  vulkaan  Goentoer  en  eenige  der  voor- 
naamste punten  in  de  westelijke,  tot  deafdeeling  Tji  Tjalengka 
behoorende  helft  van  het  plateau  van  Garoet  te  leeren  kennen. 

Met  dat  doel  rijden  wij  over  de  Bandongsche  vlakte  langs 
den   Soemedangschen    postweg   terug,    totdat,    even  voorbij  Tji 

*)  In  het  eenige  oorspronkelijke  bericht  van  deze  uitbarsting ,  af  komstig  van 
den  predikant  Mohr  en  opgenomen  in  Dl.  XIV  der  Verhh.  van  de  Holl.  Mij. 
d.  Wetensoh  te  Haarlem,  bl.  88,  wordt  gezegd,  dat  „40  inlandsche  dorpen 
te  gronde  gegaan  en  verzonken  of  onder  de  vuarstoffen  en  poinhoopen 
van  den  gesprongen  berg  begraven  zgn**.  Aan  dit  losweg  gebruikte  woord 
verzonken  is  door  latere  schrijvers  veelal  te  groot  gewicht  gehecht.  Dat 
geene  verzinking  of  verzakking ,  maar  daarentegen  ophooging  van  het  terrein 
heeft  plaats  gehad,  wordt  aangetoond  door  Junghuhn,  Java,  II,  bl.  112  der 
eerste  en,  uitvoeriger  en  beter,  bl.  133  der  2**  uitgave.  Latere  beschrijvingen 
van  den  Pepandajan  geven  Groneman,  Bladen  enz.,  bl.  42;  Teysmann  in 
N..T.  V.  N.  I.  VIU    209;  Croockewit  in  de  Gids,  1866,  III.  308  enz. 


Digitized  by  VjOOQIC 


286 

Noenoek  en  13  palen  ten  oosten  van  Bandong,  een  zijweg  zich 
van  den  hoofdweg  afzondert ,  die  langs  den  vdet  van  den  Boekiet 
Djarian,  den  Sembilan  en  het  G-erimbi-gebergte  ^)  in  zuidooste- 
lijke richting  naar  het  nog  zeven  palen  verder  gelegene  Tji 
Tjalengka  voert.  Die  zijweg  loopt  weder  grootendeels  door  het 
Soemedangsche  district  Tandjoeng  Sari  en  bereikt  de  genoemde 
afdeelingahoofdplaats ,  die  op  eene  hoogte  van  ruim  900  meters 
boven  het  zeevlak  gelegen  is,  zoodra  hij  de  grens  der  afdee- 
ling  waartoe  zij  behoort,  overschreden  heefib.  Die  plaats  heeft 
sedert  de  reorganisatie  der  Preanger  in  1870  veel  in  b^teekenis 
gewonnen.  Vroeger  had  zij  reeds  een  zoutpakhuis,  een  koffiepakhuis 
en  een  pasanggrahan ;  thans  is  zij  ook  de  zetel  van  een  assistent- 
resident,  van  een  patih  des  Regents  en  van  een  landraad.  Nog 
meer  zal  zij  in  gewicht  stijgen,  wanneer  zij,  zooals  het  voor- 
nemen is,  door  een  spoorweg  aan  de  ééne  zijde  met  Bandong 
en  van  daar  over  Tji  Andjoer  en  Soekaboemi  met  de  lijn  Bui- 
tenzorg-Batavia,  aan  de  andere  zijde  in  nog  niet  vastgestelde 
richting  met  Tjëlatjap  in  de  residentie  Banjoemas  zal  verbonden 
zgn.  Nu  de  lijn  Soerabaja-Pasoeroean-Malang  voltooid  is,  mag 
men  hopen  dat  eerlang  althans  aan  de  eerstgenoemde  zoo  hoogst 
belangrijke  verbinding  de  hand  zal  geslagen  worden. 

Van  Tji  Tjalengka  voort  een  weg  in  zuidwest waartsche  rich- 
ting naar  de  districtshoofdplaats  Madjalaja  (eigenlgk  Tji  Bodjo) ; 
vanwaar  men  over  Tegal  Mantri  den  pasanggrahan  te  Patjet  aan 
de  noordelijke  helling  van  den  Malabar ,  met  een  prachtig  gezicht 
op  de  Bandong-vlakte,  bereiken  kan.  Deze  weg  zou  ons  echter 
terugvoeren  naar  de  reeds  bezochte  streken  van  den  Malabar 
en  Wajang;  wij  slaan  daarom  den  nog  meer  belangwekkenden 
weg  in  die  van  Tji  Tjalengka  in  zuid-zuidoostwaartsche  richting 
naar  de  hoogvlakte  van  Lèlès  voert ').  Men  trekt  hier  over  een  be« 
zwaarlijken  bergpas,  die  tusschen  den  Goenoeng   Boedjoeng    en 


*)  Zie  Dl.  I,  bl.  80  en  85,  en  DL  III,  bl.  237.  De  hier  voorkomende 
namen  worden  zeer  verschillend  geschreven  Voor  Sembilan  vindt  men  ook 
Sembilang  en  op  de  kaart  in  den  Atlas  van  N.  I.  zelfs  Sindoelong;  voor 
Gerimbi  heeft  genoemde  kaart  Karoembi  en  Groneman,  bl.  29,  Karêmbi* 

')  Zie  DL  I,  bl.  83. 


Digitized  by  VjOOQIC 


287 

den  Goenoeng  Mandalawangi  *)  zoo  steil  omboog  klimt,  dat  zij 
die  zich  van  een  wagen  bedienen,  op  onderscheiden  punten  een 
voorspan  vao  buffels  behoeven.  Maar  de  bezwaren  van  den  weg 
worden  rgkeljjk  opgewogen  door  de  schoonste  afwisseling  van 
berg-  en  dalgezichten,  waarbij  men  nu  eens  den  blik  vestigt  op 
de  aan  de  linkerzijde  tot  eene  hoogte  van  ruim  1200  meters 
omhoog  rijzende  geïsoleerde,  koepelvormige^  tot  aan  den  top 
begroeide  bergen  Ealèdong  en  Haroemen^  dan  weder  in  de  hui- 
veringwekkende diepte  eener  wildbegroeide  kloof  nederziet,  die 
nog  op  de  ontoegankelijkste  plaatsen  met  enkele  van  het  vroeger 
bergwoud  overgebleven  reuzenstammen  getooid  is.  Eindelgk  gaat 
het  veelal  bergaf  in  pijlsnelle,  duizelingwekkende  vaart,  tot  men, 
na  meer  dan  twee  uren  in  den  bergpas  te  hebben  doorgebracht, 
het  13  palen  van  Tji  Tjalengka  verwijderde  Lèlès,  de  hoofdplaats 
van  het  district  Tji  Eemboelan,  binnenrgdt  ^). 

De  vlakte  rondom  dit  dorp  is  bedekt  met  heerlijke  rijstvelden 
en  een  groeten  aanplant  van  kokos-  en  pinang-palmen ;  een  kom 
of  vijver  met  helder  bronwater,  waarbij  een  pasanggrahan  ge- 
bouwd is,  noodigt  er  den  reiziger  tot  een  verkwikkend  bad,  en 
in  de  nabijheid  van  het  dorp  welt  een  milde  bron,  wier  water 
eene  warmte  van  25^  C.  heeft,  uit  een  spleet  aan  den  voet  van 
een  heuvel  op  en  geeft  het  aanzgn  aan  de  beek  Tji  Tjapar,  die 
zich  tusschen  trachietsteenen  van  allerlei  grootte  haren  rui  schen- 
den weg  baant  '). 

Wij  hebben  hier  de  zuidoostwaarts  vooruitspringende  dwarsketen 
voor  ons,  die  ten  zuiden  van  Lèlès  het  plateau  van  Garoet  ver- 
nauwt en  de  vlakte  van  Lèlès  eenigermate  van  zijn  meer  zui- 
delijk deel  afzondert.  Die  keten  bereikt  in  den  Goenoeng  Agoeng 
hare  grootste  hoogte,  terwijl  zij  in  den  vulkaan  Goen toer,  den  ge- 


')  Deze  Goenoeng  Mandalawangi  moet  niet  verward  worden  met  den  door  Jung- 
hnhn  roet  denzelfden  naam  benoemden  emptiekegel  van  den  Pangerango 
(zie  Dl.  I,  bl.  65  en  74).  In  bet  artikel  Mandalawangi  in  bet  Aardr.  en  Stat. 
Woordenboek  van  N.  I.  zijn  die  beide  bergen  wonderlgk  dooreengebaspeld. 
Reeds  in  de  noot  op  bl  84  van  dit  deel  is  opgemerkt,  dat  velen  den  naam 
Mandalawangi  voor  den  ernptiekegel  van  den  Pangerango  voor  verkeerd 
bonden.  Ik  kom  daarop  beneden  nog  terug. 

')  Gronemon,  Bladen,  bl.  29  yy.     >)  Juagbnhn ,  Beise.  196 ;  Boddingh.  I.  97, 


Digitized  by  VjOOQIC 


288 

duchten  Donderberg,  eindigt*).  Tusschen  den  Patengtëng ') ,  van- 
waar deze  d warsketen  uitstraalt,  en  den  GoenoengAgoeng  ligt,  te 
midden  van  schier  ondoordringbare  wouden,  de  krater  Kawa  Earaha^ 
die  ook  Eawa  Eiamis  genoemd  wordt,  ofschoon  die  naam  zeker 
niets  gemeens  heeft  met  dien  van  den  merkelijk  zuidelijker  gele- 
gen Goenoeng  Eiamis ,  dien  wij  bij  ons  bezoek  van  de  Eawa 
Manoek  leerden  kennen  ').  De  Eawa  Eiamis  bevat  eenig  fuma- 
rolen  en  borrelende  modderpoelen ,  waarin  zich  de  rhlnooerossen 
en  bantings  dikwijls  komen  baden.  Zoover  mij  bekend  is ,  bleef 
de  heer  Reinwardt,  die  in  1819  tot  den  krater  doordrong,  tot 
dusver  de  eenige  bezoeker.  Voor  den  toerist  staat  zijne  belang- 
rijkheid zoo  het  schijnt  in  geene  gunstige  verhouding  tot  zijne 
toegankelijkheid;  doch  dat  hem  eerlang  een  nader  onderzoek  van 
een  wetenschappelijk  reiziger  ten  deel  valle ,  is  zeker  zeer  te 
wenschen.  Mocht  deze  krater  zich  allengs  door  zijne  uitwerpselen 
tot  een  berg  ophoogeU;  zooals,  volgens  Junghuhns  meening, 
met  den  Goentoer  het  geval  is  geweest,  dan  zou  de  Goenoeng 
Agoeng  aan  weerszijden  een  eruptiekegel  bezitten  uit  zijne  hel- 
lingen opgegroeid   *). 

Rijdt  men  van  Lclès  zuidwaarts  naar  het  op  zes  palen  afstand» 
bekoorlijk  tusschen  bamboeboschjes  en  door  tal  van  vischvgvers 
omgeven  Trogong  ^),  de  hoofdplaats  van  het  district  Timbang 
Anten,  dan  weidt  het  oog  over  een  verscheidenheid  van  too- 
neeleu  die  zelfs  op  Jèiva  zelden  geëvenaard  wordt  Bij  het 
verlaten  van  Lèlès  ligt  de  woeste  Goenoeng  Agoeng,  roet 
zijne  ontoegankelijk  steile  ribben  en  ravijnen,  zijne  deels  met 
woud  begroeide,  deels  met  halfverweerd  lavapuin  bedekte  zg- 
wanden  voor  ons  en  onttrekt  den  Goentoer  zelven  aan  onzen 
blik;  maar  nadat  een  voorspan  van  buffels  onzen  wagen  door 
de  dikke  vulkanische  asch  over  de  steile  hellingen  van  den 
Djoengkoer  Paneng,   een   van    den   Agoeng  afdalenden  en  zich 


»)  Zie  D.  !•  83.  «)  Zie  Dl.  I.  79. 

3)  Zie  boven,  blx.  282.  In  het  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.  v.  N.  I.,  art  Eiamis, 
wordt  de  krater  ten  onrechte  naar  den  Q.  Kiamis  verplaatst. 
*)  Jongbohn,  Java,  II,  bL  107  der  1',  124  der  2«  nitg. 
*)  Groneman,  Bladen  ^  bL  35,  aohrgft  Taro^goeog. 


Digitized  by  VjOOQIC 


289 

tot  ver  in  den  dalgrond  uitstrekkenden  stroom  van  lavapuin, 
heeft  heengesleept,  wordt  onze  blik  als  geboeid  aan  den  Goen- 
toer,  die  eensklaps  in  al  zijn  woeste  dorheid  voor  ons  oprijst 
en  uit  zijn  uitgetanden  kratermond  dreigende  dampwolken 
omhoog  zendt.  Geen  grasbalm  tooit  zijne  bellingen;  kaal  van 
den  top  tot  aan  den  voet  vertoont  hij  zich  in  het  somber  kleed 
zijner  eigen  zwartachtig-grijs  gekleurde  uitwerpselen  als  een 
beeld  van  verwoesting  en  dood.  Maar  welk  een  contrast  wan- 
neer wij  onzen  blik  van  dit  huiveringwekkend  schouwspel  naar 
de  bekoorlijke  vlakte  wenden,  die  door  het  bed  der  Tji  Manoek 
wordt  doorsneden!  Lachende  velden,  vriendelijke  dorpen  en 
gehuchten,  bekoorlijke  kleine  meren ^  zooals  de  SitoeBagendit ') 
en  de  Sitoe  Randjong,  maken  haar  tot  een  bloeienden  lusthof, 
die  echter  ook  aan  de  andere  zijde  van  den  bruisenden  stroom 
door  trotsche  berggevaarten  begrensd  wordt  en  steeds  sidderend 
opziet  tot  den  vuurkolk,  die  zoo  dikwgls  de  berghellingen  met 
gloeiende  puinmassa's  bedekte  en  ophoogde ,  en  steeds  de  schoone 
dorpen  Lèlès,  Trogong  en  het  nabijgelegen  Garoet  met  het  lot 
van  een  Herculanum  en  Pompeji  bedreigt. 

Ofschoon  de  hoogste  top  van  den  Goentoer,  d.  i.  de  noord- 
westelijke kraterrand,  eene  hoogte  van  1982  meters  boven  het 
zeevlak  bereikt,  verheft  hij  zich  slechts  1280  meters  boven  zij no 
basis,  het  Garoet-dal.  Echter  is  de  beklimming  hoogst  moeilijk; 
klein  is  het  getal  van  die  haar  ondernamen ,  nog  kleiner  van 
die  haar  volbrachten.  Reinwardt  beproefde  haar  in  1818  en 
andermaal  in  1819,  maar  moest  beide  keeren  voor  de  onover- 
komelijke zwarigheden  wijken.  Junghuhn  was  gelukkiger.  Hij 
bereikte  den  kraterrand  in  Juli  1837,  in  gezelschap  van  de 
heeren  Fritze  en  Nagel ,  en  beklom  den  berg  andermaal,  nadat 
inmiddels  vier  uitbarstingen  hadden  plaats  gehad,  waardoor 
zijne  gedaante  groote  veranderingen  had  ondergaan  en  de  kra- 
terrand  aanmerkelijk  in  omvang  was  toegenomen,  in  Augustus 


>)  Geadohten  op  den  oost-  en  westoeyer  yan  dit  meer,  het  laatste  met  den 
Goentoer  op  den  achtergrond ,  komen  voor  bg  Groneman ,  „de  Preanger  regent- 
schappen, landschappen ^naar  de  natuur  geteekend^  (Leiden,  Kolff). 

m.  1» 


Digitized  by  VjOOQIC 


290 

1844,  vergezeld  door  den  heer  P.  J.  Maier ').  In  Mei  1854  werd 
de  Goentoer  beklommen  door  den  heer  J.  E.  Teysmann  *),  nog 
wat  later,  in  Aug.  1859,  door  den  heer  J.  Groneman  ^).  Berichten 
van  latere  bestijgingen  zijn  mij  niet  bekend.  Aan  het  verhaal 
van  laatstgenoemden  schrijver  ontleen  ik  eenige  vluchtige  trek- 
ken; want  bij  een  aan  zoovele  veranderingen  onderhevig  terrein, 
moet  men  zich  bij  voorkeur  houden  aan  de  jongste  berichten. 

De  heer  Groneman  en  zyne  reisgenooten  stegen  in  den  vroegen 
morgen  te  Trogong  te  paard,  den  weg  inslaande  die  naar  den 
zuidoostelij  ken  voet  van  den  Goenoeng  Poetri  voert.  Deze  zui- 
delijke uitlooper  van  het  Goentoer-gebergte  bestaat  uit  twee 
evenwijdige,  door  een  breede  kloof  gescheiden  ruggen,  die  met 
gras  en  kreupelbosch  bedekt  zijn.  Een  reusachtige  brandnetel, 
Poeloes  genaamd  *) ,  die  hier  menigvuldig  voorkomt ,  is  de  schrik 
der  reizigers,  die  bij  den  eersten  aanblik  van  den*4ioom  eene 
ficus-soort  vermoeden,  maar  bij  aanraking  zwaar  voor  hunne 
dwaling  gestraft  worden.  Na  een  uur  rgdens  langs  een  smal 
bergpad  werd  de  kloof  bereikt  die  den  wild  begroeiden  Poetri 
van  den  kalen ^  donkeren  puinhoop  scheidt,  die  den  naam  van 
Goentoer  draagt  en,  waar  men  ook  heen  blikt,  slechts  een 
grauwen  bodem  van  vulkanische  asch  vertoont ,  waarop  millioenen 
lavabrokken  in  eindelooze  verscheidenheid  van  grootte,  kleur 
en  soort  gestrooid  zijn.  Bij  de  grenskloof  moet  men  de  paarden 
achterlaten,  want  de  helling  biedt  geen  spoor  van  een  pad. 
Aanvankelijk  evenwel  is  het  terrein  wel  zeer  oneffen,  maar 
zonder  sterke  helling,  doch  in  de  richting  van  den  krater  voort- 
klauterende ,  ziet  men  welhaast  de  steilte  zoozeer  toenemen ,  dat 
men  de  helling  op  wel  45  graden  schatten  kan.  De  breede  stroo- 
men van  grootere,  door  gruis  en  puin  aangevulde  lavabrokken, 
die  van  den  kratermond  kronkelend  afwaarts  dalen  en  zich 
van  beneden  gezien  als  donkere  strepen  vertoonen,  bieden 
echter  den  voet  een  beter  steunpunt  dan  de  dikke,  door  steenen 


1)  Jnnghuhn,  Java,  II,  bL  105.  Het  verhaal  der  eerste  beklimming  vindt 
men  Reise.  194,  dat  der  tweede  Java,  II.  522;  vgl.  Nat.  T.  v.  N.  I.  IV.  41. 
»)  Nat.  T.  V.  N.  I.  VIII.  206.        »)  Bladen,  82. 
^)  Laportea  crenulata  of  een  verwante  soort. 


Digitized  by  VjOOQIC 


291 

afgewisselde  aschlagen,  ofschoon  het  aanhoadend  klauteren  over 
de  soherpkantige ,  vaak  ellenhooge  trachietbrokken  een  uiterst 
vermoeiende  taak  is.  Gelukkig  dat  de  naar  rust  en  verademing 
hijgende  reiziger,  wanneer  de  uitgeputte  longen  en  als  verlamde 
beenen  hem  een  oogenblik  tot  stilstaan  dwingen ,  verkwikt  wordt 
door  den  liefelijken  aanblik  van  het  dal  met  zijne  duizenden^ 
hier  droog  liggende,  daar  met  blanke  waterspiegels  bedekte 
sawah's,  zijn  ontelbare  kampongboschjes,  zyn  glinsterende  meren, 
de  kronkelende  zilverlinten  zijner  rivieren,  en  door  de  trotsche 
lijnen  aan  den  horizon  gevormd,  van  waar  de  Pepandajan  achter 
den  Poetri  zijn  gapenden  krater  toont,  tot  waarde  TelagaBodas 
achter  de  G-oentoer-helling  verdwijnt.  Schoon  vooral  is  hier  de 
Tji  Eorai,  wiens  prachtige  kegel  zich  donkerblauw  teekent  tegen 
het  rein  azuur  des  hemels,  en  wiens  van  den  top  afdalende 
ribben ,  door  zacht  gebogen  uitspoelingsdalen  gescheiden ,  zich , 
steeds  wijder  vaneen  wijkend,  tot  ver  in  de  vlakte  verlengen. 
Steeds  gevaarlgker  wordt  de  tocht  ^  steeds  moeielijker  de  adem- 
haling, tot  men  eindelijk,  na  drie  uren  klimmens  over  den  kalen 
puinhoop,  eene  reeks  van  kleine  dampende  openingen  in  den 
sterk  verhitten  bodem  ontwaart.  Zij  kondigen  de  nabijheid  aan 
van  den  zuidelijken  kraterrand,  van  welken  men  weldra  in  den 
gapenden  afgrond  nederziet.  Tusschen,  deels  vnurroode,  deels 
bruingrijze,  bijna  loodrechte  wanden^  uit  wier  tallooze  spleten 
en  kloven  vulkanische  dampzuilen  omhoog  dwarrelen  ^  blikt  men 
neder  in  de  vreeselijke  diepte.  Van  afdaling  in  dezen  krater 
kan  geen  sprake  zijn;  maar  't  noordwestelijk  deel  van  den 
rand,  waar  de  lavamassa  tot  een  hoogeren  bergkam  oprgst, 
verlokt  tot  een  nieuwe  poging.  Hier  is  echter  het  gezicht  in 
den  kraterbodem  minder  ruim,  minder  indrukwekkend,  maar 
kan  men  beter  de  eenigszins  komvormig  ingezakte  vlakte  waar- 
nemen, die  den  kratertop  verbindt  met  den  Goenoeng  Mesigit, 
een  wat  hoogeren  top  dan  de  Goentoer,  die  de  ruimte  tusschen 
dezen  en  den  Agoeng  aanvult.  Vroeger  waren  de  Goentoer  en 
de  Agoeng  door  een  diepe  kloof  gescheiden ,  doch  de  uitbarsting 
van  November  1843  heeft  ze  opgevuld  met  groote  hoeveelheden 
asch  en  lavapuin  en  haar  door  een  oneffen  puinveld  vervangen, 


Digitized  by  VjOOQIC 


292 

dat  op  vele  punten  niet  zonder  gevaar  voor  het  afstorten  der 
steenbrokken  kan  betreden  worden. 

Junghuhn  heeft  de  meening  uitgesproken,  dat  de  Goentoer, 
die  zich  werkelijk  voordoet  als  niet  uit  den  hoogsten  kant  van 
de  bergketen,  maar  uit  zijne  zuidoostelijke  helling  uitgebarsten, 
plotseling  ontstaan  is  als  een  zijdelingsche  spleet,  wier  uitwerp- 
selen aan  de  buiten  waar  tsche  hellingen  den  vorm  van  een  halven 
kegel  gaven,  en  dus  een  bloote  eruptiekegel  is  zonder  ringmuur '). 
Tegen  deze  meening  is  Dr.  Bleeker  nadrukkelijk  opgekomen. 
Hij  wijst  er  op  dat  de  bergen  Poetri,  Tjinde,  A^goeng;  Tin- 
djoelaut  en  Handjawar  ^)  te  zamen  den  Goentoer  hoefijzervormig 
omgeven,  en  dus  klaarblijkelijk  den  ouden  ringmuur  vertegen- 
woordigen ,  waarvan  alleen  het  naar  Trogong  gekeerde  gedeelte 
is  ingestort.  Dit  gevoelen  krijgt  groote  waarschijnlijkheid ,  wan- 
neer men  bedenkt,  dat  de  aanleuning  der  binnenzijde  van  den 
Goentoer  tegen  den  achter  hem  liggenden  berg  zeer  wel  door 
opvulling  der  vroegere  tusschenruimte  door  zijne  vulkanische  uit- 
werpselen kan  zijn  teweeggebracht,  eene  opvulling  waartoe  nog 
de  uitbarsting  van  1843,  zooals  ons  bleek,  aanmerkelijk  heeft 
bijgedragen  '). 

De  geschiedenis  der  uitbarstingen  van  den  Goentoer  te  be- 
schrijven, behoort  niet  tot  mijne  taak.  Alleen  zij  opgemerkt, 
dat  zij  zeer  menigvuldig  waren  in  de  eerste  helft  dezer  eeuw, 
waarin  er  17  bekend  zijn,  de  laatste  in  1847.  Yan  dien  tijd  af 
schijnt  hij  bijna  geheel  in  rust  te  zijn  gebleven.  Als  eene  curi- 
ositeit vermeld  ik,  dat  Junghuhn  de  hoeveelheid  der  bg  de 
uitbarsting  van  Januari  1843  *)  uitgeworpen  asch  of  zand  op 
een  gewicht  van  330  millioen  pikols  (van  125  Amst.  ponden) 
begroot.  Wie  de  gegevens  voor  zulk  een  berekening  nagaat , 
zal  wel  moeten  erkennen,  dat  men  daarbij  niet  op  ettelgke  mil- 


')  Java,  II.  74,  531. 

*)  De  beide  laatste ,  elders  niet  genoemde  toppen  weet  ik  niet  aan  te  wgzen, 
tenzy  zy  in  de  plaats  komen  van  Janghahn's  Djoengkoer  Paneng. 

')  Zie  Nat.  T.  v.  N.  I.,  VI.  360, 520.  Een  dergeljjk  verschijnsel  herhaalt  zich 
bg  den  berg  Boeloerau,  zooals  Bleeker  opmerkt  en  Stohr,  die  Provinz  Ban- 
juwangi,  bl.  11,  bevestigt. 

*)  Wel  te  onderscheiden  van  die  van  Kov.  1848. 


Digitized  by  VjOOQIC 


293 

lioenen  meer  of  min  moet  letten ;  maar  toch  is  zij  niet  geheel  zonder 
waarde,  daar  zij  ons  meer  dan  alle  beschrijving  te  hulp  komt  in  de 
voorstelling,  hoezeer  zelfs  nog  in  den  jongsten  tijd  de  bodemgesteld- 
heid van  Java  door  de  uitbarstingen  der  vulkanen  is  gewijzigd  ^). 
Wij  keeren  thans  nognMtals  naar  Bandong  terug  om  ook  aan 
de  noordwestelijke  districten  van  het  regentschap  dat  ons  reeds 
zoo  lang  bezig  hield ,  aan  Granda  Soeli ,  Tji  Lokotot ,  Kadja 
Mandala  en  Tji  Hea  een  bezoek  te  brengen.  De  drie  laatst- 
genoemde worden  doorsneden  door  den  groeten  postweg  van 
Bandong  naar  Tji  Andjoer,  aan  welken  ook  hunne  hoofdplaatsen 
gelegen  zijn.  Wg  snellen  eerst  over  het  westelijk  deel  der  Ban- 
dong-vlakte  naar  Tji  Mahi,  de  hoofdplaats  van  Tji  Lokotot.  Zij 
heeft  haren  naam  van  het  riviertje  Tji  Mahi,  een  zijtakje  van 
de  Tji  Taroem,  dat  op  den  Tankoeban  Prahoe  ontspringt  en 
aanvankelijk  zijn  loop  neemt  door  het  breede,  boschrijke  hoog- 
dal  tusschen  dien  vulkaan  en  den  scherpkantigen  rug  van  den 
Boerangrang.  Te  midden  van  dit  dal  verbreedt  zij  zich  tot  het 
fraaie,  vaak  door  rhinocerossen  en  bantings  bezochte  en  door 
honderden  watervogels  verlevendigde  meer  Lembang  Tji  Mahi, 
in  welks  heldere  en  kalme  wateren  zich  de  toppen  van  den 
Boerangrang  weerspiegelen.  Na  dit  hoogdal  verlaten  te  hebben 
vormt  zij  onderscheiden  watervallen,  waarvan  de  Tjoeroeg 
Penganten  wel  niet  de  hoogste,  maar  ongetwijfeld  de  schilder- 
achtigste is.  Hij  dankt  zgn  naam  aan  de  den  inlander  zoo  ge- 
meenzame voorstelling  van  een  bruidspaar,  waar  het  oog  en  de 
verbeelding  treffende,  schoon  levenlooze,  voorwerpen  gepaard 
voorkomen-»);  want  zijne  beide  machtige,  meer  dan  honderd  voet 
schier  loodrecht  nederstroomende  waterstralen,  gescheiden  door 
een  met  groen  gekroond  rotsblok,  dat  wellicht  niet  zeer  lang 
meer  aan  de  ondermijnende  kracht  des  waters  zal  weerstand 
bieden,  zijn  als  een  bruid  en  bruidegom,  die  uit  een  heerlijke 
zaal  van  loof  en  bloemen  in  vollen  luister  te  voorschijn  treden '). 


^)  YerschljnBelen  als  Deel  II,  bl.  52  en  131,  ter  sprake  kwamen,  worden 
daardoor  begrijpelijker. 
5)  Vgl.  boven,  bl.  112. 
')  Dege  Bchoone  waterval  is  beschreven  en  afgebeeld  in  Verhh*  o,  d.  lï.  O. 


Digitized  by  VjOOQIC 


294 

Tji  Mahi  ligt  zes  palen  van  Bandong.  Yijf  palen  verder 
bereikt  men  den  post  Tji  Padalarang,  vanwaar  een  zijweg  door 
lange  bergpassen  en  breede  ravynen^  over  schuimende  bergstroo- 
uïen  en  schommelende  hangbruggen^  noordwaarts  loopt  naar  de 
wilde  kalkrotsen  van  het  Parang-gebergte  en  de  diepe  vallei 
van  Plèrèd.  Grooter  rijkdom  van  natuurschoon  dan  deze  weg 
aanbiedt,  is  nauw  denkbaar.  Tusschen  de  zich  hier  en  daar 
openende  bergwanden  blikken  u  rijkbe  waterde  valleien  en  zacht 
glooi^de,  met  hoema's*)  en  schilderachtige  boomgroepen  bedekte 
hellingen  tegen,  terwijl  achter  die  heerlijke  landschappen  zich 
de  gekloofde  ribben  en  wijkende  ruggen  en  toppen  van  den 
trotschen  Boerangrang  verheffen. 

Wanneer  men  de  Tji  Somang,  een  kleine  zijrivier  van  de 
Tji  Taroem ,  is  overgestoken  en  daarmede  den  voet  op  het  voor- 
maals  Tji-andjoersche,  thans  Bandongsche,  distrikt  Ganda  Soeli 
heeft  gezet,  klimt  men  door  woeste  graswildernissen  tot  het 
hoogste  punt  van  den  bergpas  op.  Hier  verandert  eensklaps  het 
tooneel:  aan  weerszijden  van  den  wég  wijken  de  naakte  berg- 
wanden terug  en  er  opent  zich  een  vergezicht  van  on  vergelijk- 
baren rijkdom  aan  vormen  en  kleuren  over  de  onafzienbare 
vallei  van  Plèrèd,  •—  een  paradijs  in  de  wildernis,  —  die  ten 
laatste  zich  in  de  lage  landen  van  Era  wang  verliest.  En  uit  die 
vallei  stijgt  aan  de  noordwestzijde  de  wild  dooreengeworpen , 
veelvormige  steenmassa  van  het  Parang-gebergte  omhoog.  Een 
chaos  van  ribben  en  ruggen,  van  kloven  en  kruinen  rijst  in 
eindelooze  verscheidenheid  van  lijnen  op,  terwijl  hier  en  daar 
donkere  kalktorens,  duizenden  voeten  hoog,  met  loodrechte  wanden 
boven  den  dalbodem  opstijgen. 

Op  23  palen  afstands  van  Tji  Padalarang  liggen,  aan  den  voet 
van  het  gebergte,  de  verspreide  woningen  van  het  stille  Plèrèd, 
de  hoofdplaats  van  het  district,  en  na  zich  nog  10^  paal  om 
het    gebergte   te  hebben    heengekronkeld,    bereikt  de  weg  Tji 


d.  N.  Overz.  bez.  Afd.  Ld.  en  Vk.  bl.  454  en  T.  v    N.  I.  1852,  I,  bl.425. 
De  boven ,  bl.  252 ,  beschreven  waterval  der  Tji  Kapoendoeng  is  afgebeeld  in  Gro- 
neman's  ,,Preanger-RegentBchappen ,  landschappen  naar  de  natuur  geteekend**. 
>)  Zie  D.  I,  bl    116. 


Digitized  by  VjOOQIC 


296 

Kao  op  de  grenzen  der  Preanger,  dat  wij  reeds  als  eene  stapel- 
plaats yan  de  koffie,  die  vandaar  langs  de  Tji  Tarocm  wordt 
afgevoerd,  hebben  leeren  kennen  *).  De  weg  dien  wij  hier 
bereden  hebben,  is  een  der  voornaamste  afvoer  wegen  van  West- 
Ja  va  en  de  eenige  voor  een  groot  deel  der  Preanger,  en  zal 
dit  blijven  tot  de  spoorweg,  die  thans  in  bewerking  is,  aan  dit 
gewest  een  beter  middel  van  gemeenschap  verschafl;  '). 

Bg  Tji  Padalarang  maakte  de  postweg  oorspronkelijk  eene 
sterke  bocht  noordwaarts,  ging  de  Tji  Taroem  over  bij  Bajabang, 
jnist  beneden  het  punt  van  hare  vereeniging  met  de  Tji  Sokan , 
en  boog  zich  dan  om  naar  Soeka  Mantri  in  het  Tji-andjoersche 
district  Maleber,  vanwaar  hij  weder  met  de  tegenwoordige  rich- 
ting samenviel.  Door  de  verlegging  is  een  dubbele  rivierovergang 
noodzakelijk  geworden ,  maar  is  de  afstand  van  Tji  Padalarang 
tot  Soeka  Mantri  zeven  palen  verkort  ').  Thans  gaat  de  weg 
van  Tji  Padalarang  naar  het  11  palen  verder  gelegen  Radja 
Mandala;  de  hoofdplaats  van  het  gelijknamig  distrikt,  en  voert 
eerst  door  de  steil  opgerichte  kalkbanken  van  het  gebergte  dat 
aan  deze  zijde  het  plateau  van  Bandong  begrenst,  en  dan  over 
de  gelijksoortige,  maar  horizontaal  liggende  kalkbanken,  die  de 
vlakte  of  het  terras  van  Radja  Mandala  vormen  *).  Gelijk  altijd 
bieden  ook  hier  weder  de  kalkbergen^  waaronder  de  toppen 
Earang  Paranten,  Pawoeng,  Tandjoeng^  Eentjana  enz.,  de 
schilderachtigste  tooneelen  op.  Hier  glinsteren  zij  met  huniie 
krijtwitte  wanden  u  door  het  groene  bosch  te  gemoet,  elders 
rijzen  zij  als  bouwvallen  van  torens  en  paleizen  boven  het 
geboomte  op  en  roepen  u  de  ruines  der  ridderkasteelen  aan 
Rgn  en  Moezel  in  het  geheugen  terug.  Yooral  merkwaardig  is 
de  Goenoeng  Mesigit,  over  wiens  hellingen  de  weg  heenvoert, 
en  wiens  opeengestapelde  rotsen  aan  eene  reusachtige  moskee 
doen    denken,    zooals    ook  de   naam  te   kennen  geeft.  De  weg 

>)  Boven,  bl.  156. 

')  Hier  was  schier  miJn  eenige  gids  Groneman,  Bladen,  bl.  304  tt. 

')  De  Wilde,  Preanger  Regentschappen,  32.  Yan  Hoêvell's  geheugen  be- 
droog hem  toen  hij  meende  nog  in  1847  de  Tji  Taroem  bij  Bajabang  te  zgn 
oyergegaan.  Zie  zijn  Reis,  I.  37. 

*)  Zie  boyen,  bl.  263  en  264. 


Digitized  by  VjOOQIC 


296 

bereikt  tuBschen  deze  rotsen  eene  hoogte  van  800  meters  boven 
den  zeespiegel  en  daalt  daarna  zigzagsgewgze  naar  de  vlakte  af. 

Radja  Mandala  ligt  op  nog  slechts  twee  palen  afstands  van 
het  diepe  en  breede  ravijn  waardoor  de  Tji  Taroem  vloeit.  De 
prachtig  met  bosch  begroeide  oevers  verheffen  zich  tot  80  meters 
boven  het  water,  waarin  een  sterke  pont,  door  een  vloer  van 
bamboe  op  vier  aaneen  gebonden  prauwen  rustende  gevormd, 
gereed  ligt  om  den  zwaren  reiswagen  te  ontvangen,  die,  voor- 
zichtig naar  beneden  gelaten,  het  vaartuig  onder  zijn  gewicht 
doet  buigen  en  kraken.  Langs  een  dun,  maar  sterk  rotantouw 
wordt  de  pont,  in  weerwil  van  den  woedenden  stroom,  veilig 
naar  de  overzijde  getrokken. 

Na  de  Tji  Taroem  te  zgn  overgestoken  hebben  wij  thans  nog 
8  palen  over  een  zwak  golvenden,  grootendeels  met  alang-alang 
en  glagah  bedekten  bodem  af  te  leggen,  om  de  districtsplaats 
Tji  Hea,  ook  Tji  Sokan  wètan  genoemd,  te  bereiken.  Kort  na 
den  overgang  der  Tji  Taroem  snijdt  de  weg  de  rivier  Tji  Hea, 
die  zich  een  weinig  lager  met  eerstgenoemde  vereenigt.  De  Tji 
Hea  doorstroomt  het  geheele  naar  haar  genoemde  district  van 
het  zuiden  naar  het  noorden ,  vormt  niet  ver  van  haren  oorsprong 
den  waterval  van  Batoe  Arahan  en  is  bekend  door  de  deugdzame 
slijpsteenen  die  bij  hare  bronnen  en  boventakjes  worden  verza- 
meld ').  Het  dorp  Tji  Hea  ligt  aan  den  rechteroever  der  Tji  Sokan, 
die  hier  de  grensscheiding  tusschen  de  regentschappen  Bandong 
en  Tji  Andjoer  uitmaakt.  De  Tji  Sokan  stroomt  door  een  soort- 
gelijke kloof  als  die  der  Tji  Taroem,  maar  omstreeks  30  meters 
minder  diep.  De  kloof  heeft  van  boven  wel  130  meters  breedte, 
maar  de  in  haren  diepsten  grond  stroomende  rivier  kan  op  niet 
meer  dan  16  ti  17  meters  breedte  geschat  worden  en  is  overspannen 
door  een  overdekte  Amerikaansche  brug.  De  paarden  worden 
afgespannen,  rotantouwen  worden  aan  de  wagenassen  bevestigd 
en,  terwijl  men  die  beurtelings  om  een  der  langs  de  helling  ge- 
plaatste palen  slaat,  laten  een  twaalftal  koeli's  het  rijtuig  lang- 
zaam naar  beneden,   waarna  zij  het  over  de  brug  trekken,  aan 


ï)  De  Wilde,  Preanger  Regentsch.  137. 


Digitized  by  VjOOQIC 


297 

welker  overzijde  de  karbouwen  gereed  staan,  om  het  voetje 
voor  voetje  weder  tegen  de  hoogte  op  te  sleepen.  Men  betreedt  nu, 
bij  het  dorpje  Tji  Sokan  koeion ,  de  vruchtbare  vlakte  van  Male- 
ber,  die  zich,  zacht  hellend  van  het  westen  naar  het  oosten,  over 
den  voet  van  den  Gedé  uitbreidt.  Terwijl  het  oog  met  welgeval- 
len rust  op  de  kampongs  onder  vruchtboomen  en  bamboestoelen 
verscholen^  de  welige  rgstvelden  die  ze  omgeven,  endetrotsche 
lijnen  der  blauwe  bergen  op  den  achtergrond,  bereikt  men, 
na  4  palen  sedert  den  overgang  van  de  Tji  Sokan  te  hebben 
afgelegd,  het  reeds  genoemde  Soeka  Mantri.  Bij  deze  plaats  gaat 
een  vrij  breede  binnenweg,  die  de  noordoostelijke  districten  van 
Tji  Andjoer,  t.  w.  Tji  Blagoeng  en  Tji  Kalong,  doorsnijdt, 
langs  hunne  gelijknamige  hoofdplaatsen  naar  het  door  zijne 
koffiepakhuizen  bekende  Paroeng  Eoleng  aan  de  Tji  Taroem  '). 
Deze  rivier  maakt  hier  de  grensscheiding  tusschen  het  district 
Tji  Ealong  en  de  Bandongsche  districten  Radja  Mandala  en 
Ckuda  Soeli.  Het  dorp  Tji  Ealong  ligt  aan  de  rivier  Tji  Eoen- 
doel,  die,  op  den  Gedé  ontspringende,  een  diep  dal  in  oost- 
waartsche  richting  door  het  geheele  district  Tji  Ealong  heeft 
gegroefd,  en  in  de  Tji  Taroem  valt  ongeveer  in  het  midden  tus- 
schen het  punt  waar  zij  zich  met  de  Tji  Sokan  vereenigt,  en 
dat  waar  zij,  op  de  plaats  harer  plotselinge  wending  om  den 
berg  Tjantajan  heen,  de  uit  het  oosten  komende  Tji  Somang 
opneemt  ').  De  districten  Tji  Ealong  en  Tji  Blagoeng  zijn 
bedekt  door  de  zuidelijke  hellingen  en  uitloopers  van  het  Cen- 
traal-gebergte ^  dat  zich  hier  eerst,  op  de  grenzen  van  Tji 
Andjoer  met  Buitenzorg,  in  een  lagere  bergreeks  voortzet,  maar 
op  het  punt  waar  de  Erawangsche  grens  de  Buitenzorgsche 
vervangt,  in  den  Dendeng-Hari  weder  tot  een  aanzienlijke  hoogte 
opstijgt  ^).  Tier  palen  verder  dan  Soeka  Mantri  rijdt  men  het 
vriendelijke  Tji  Andjoer  binnen  *). 

*)  Buddingh  N.  O.  I.  I.  85.        «)  Zie  Dl.  I,  bl.  81. 

»)  Zie  Dl.  I,  bl.  75,  en  Dl.  III,  bl.  150. 

*)  De  weg  van  Bandong  naar  Tji  Andjoer  is  oneindige  malen  beschreven. 
Als  voorbeelden  citeer  ik:  van  Hoeveil,  Reis,  I.  35  vv. ;  Buddingh,  Ned  O. 
I.  L  88  vv. ;  Croookewit  in  Gids  voor  1866,  III,  300  v  ;  van  Rgokevorsel, 
Brieven    317    vv.  ;    Heynen,   Drie    bergvlakten  op    Java   (overdruk   uit  het 


Digitized  by  VjOOQIC 


298 

De  hoofdplaats  van  het  grootste,  maar  in  belangrijkheid  eerst 
het  tweede  der  Preanger  Regentschappen,  vertoont  zich  op  een 
afstand  gezien,  door  de  rijke  plantsoenen  van  klappers  en  pi- 
sangs  die  haar  omgeven  of  binnen  hare  kom  groeien,  als  een 
weelderig  bosch  te  midden  een  er  met  sawahs  bedekte  vlakte. 
Inwendig  heeft  zij  rechte,  breede,  door  netheid  uitmuntende 
straten,  en  op  eene  hoogte  van  bijna  500  meters  boven  het 
zeevlak  gelegen,  heeft  zij  een  gezond  en  aangenaam  klimaat 
Doch  het  zou  overbodig  zijn  haar  verder  te  beschrijven.  Reeds 
vroeger  is  op  hare  groote  overeenkomst  met  Bandong  gewezen 
en  zijn  de  voornaamste  punten  van  verschil  in  het  licht  gesteld  '). 

Het  regentschap  Tji  Andjoer  kan  alleen  in  de  noordelijke  aan 
de  helling  van  Java's  Centraal -gebergte  liggende  districten  in 
rijkdom,  volkrijkheid  en  belangwekkende  natuurtooneelen  met 
Bandong  wedijveren.  Ook  in  overblijfselen  van  beelden  en  bid- 
plaatsen  uit  den  vóór-Mohammedaanschen  tijd,  ofschoon  die 
ook  in  Bandong  schaarsch  zijn,  is  Tji  Andjoer  nog  armer;  het 
weinige  van  dien  aard  dat  in  het  Regentschap  te  vinden  was, 
heeft  nog  veel  van  zijne  waarde  verloren,  doordien  het  reeds 
voor  jaren  grootendeels  van  zijne  oorspronkelijke  plaats  wegge- 
voerd werd,  om  in  den  tuin  van  het  residentiehuis  te  Tji  Andjoer 
te  worden  verzameld  ^).  De  vijf  groote  aan  zee  palende  distrio- 
ten,  Pelaboean,  Djampang  koeion,  tengah  en  wètan  en  Tji 
Damar,  bestaan  grootendeels  uit  eentonige,  schaarsch  bevolkte 
wildernis,  waarover  ook  de  geschiedenis  van  Java  zwijgt  Slechts 
enkele  punten  vorderen  er  onze  aandacht,  terwijl  voor  dekennis 
van  het  overige  de  algemeene  beschrijving  van  de  kust  en  van 
het  berg-  en  rivierstelsel  van  Java  volstaat,  die  in  het  eerste 
deel  van  dit  werk  is  gegeven  '). 

De  lezer  zal  zich  herinneren,  dat  ik  hem,  bij  de  beschrijving 
der   residentie  Batavia,   langs  den  postweg  tot  op  den  top  van 


TjjdBchrift   „de    Wachter*).   99 ;   Coolsma ,  Twaalf  yoorlezingen  over  West- 
Java.  222  v. 

*)  Zie  boven,  bl.  255  tv. 

»)  Brumund,  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII,  85  v. 

»)  Zie  ald.  bl.  47,  74,  77^-79. 


Digitized  by  VjOOQIC 


299 

den  Megamendoeng  bracht;  waar  een  hek  de  grens  tusschen  ge- 
noemde residentie  en  de  Preanger-regentschappen  aanwijst  '). 
Thans  noodig  ik  hem  uit  met  mij  in  gedachten  eerst  de  19 
palen  af  te  leggen  ^  die  Tji  Andjoer  nog  van  genoemd  grenspunt 
scheiden,  en  vervolgens  de  voornaamste  punten  van  het  Gedé- 
gebergte  te  bezoeken ^  dat,  door  den  Geger  Bintang  met  den 
Megamendoeng  verbonden,  in  grootsche  lijnen  op  de  grens  van 
Bnitenzorg  en  Tji  Andjoer  omhoog  rijst 

De  weg  gaat  van  Tji  Andjoer  in  noordwestelijke  richting  dwars 
door  het  district  Tji  Poetri  naar  zijn  hoofdplaats  Patjet,  een 
afstand  van  11  palen,  en  na  nog  een  paal  bereikt  men  den 
post  Tji  PanaS;  het  beroemde  lustoord  van  den  Gouverneur- 
Generaal,  gelegen  op  eene  hoogte  van  1078  meters  boven  den 
zeespiegel.  Wij  zijn  dus  van  Tji  Andjoer  af  reeds  bijna  600 
meters  gestegen,  ofschoon  de  weg  over  eene  bekoorlijke  afwis- 
seling van  bergen,  vlakten  en  valleien  gaat.  De  frissche  berglucht, 
de  verscheidenheid  van  plantengroei,  het  beweeglijk  kristal  der 
veelvuldige  bergstroomen ,  de  vriendelgke  dorpen  die  door  hunne 
dichte  boschjes  gluren,  het  gewemel  van  voetgangers  enpedati's 
en  grazende  karbouwen  en  de  woeste  bergge vaarten  op  den  ach- 
tergrond maken  dezen  weg  tot  een  der  aangenaamste  van  Java. 

Tji  Panas  ontleent  zijn  naam^  dien  het  met  zoovele  andere 
plaatsen  op  Java  gemeen  heeft,  aan  het  warme  water  dat  hier 
op  drie  verschillende  plaatsen  uit  den  bodem  opwelt  en  zijne 
hooge  temperatuur  en  minerale  bestanddeelen  dankt  aan  den 
vulkanischen  bodem  ^  gevormd  door  de  lavastroomen  van  den 
Gedé,  die  zich  tot  hier  hebben  uitgebreid.  Te  midden  der  tui- 
nen is  bij  een  dezer  hoornen  een  badhuis  opgericht  ').  Omringd 
door  de  wilde  en  woeste  natuur  van  het  zich  vóór  den  Gedc 
uitstrekkend  voorgebergte,  waarop  zij  zijn  aangelegd,  leveren 
die  tuinen  met  hunne  bijna  meer  Europeesche  dan  Indische  vrucht- 
boomen  en  gewassen  en  hunne  welige  grasperken  een  indruk- 
wekkend schouwspel  op.  Moge  ook  de  woning  niet  zeer  aanzienlijk 
zijn,    het  gezond  en  gematigd  klimaat  (in  den  vroegen  morgen 

')  Boven,  bl.  93,  94. 

«)  Maier  in  N.  T.  v.  N.  I    III.  175;  Junghuhn,  Java,  IL  1310. 


Digitized  by  VjOOQIC 


300 

wijst  de  thermometer  vaak  minder  dan  10^  C),  de  heerlijke 
omstrekea,  de  geschiktheid  voor  de  jacht  maken  Tji  Panas  tot 
een  aangenaam  verblijf  *).  De  tuinen  zijn  thans,  voor  zoover  zij 
als  kweekplaats  voor  aan  koeler  klimaat  eigen  gewassen  ge- 
bezigd worden,  als  zoogenaamde  „bergtuin^  met  den  plantentuin 
van  Buitenzorg  onder  hetzelfde  bestuur  vereenigd^  zooals  reeds 
*  vroeger  werd  opgemerkt  -).  Er  zijn  vele  fraaie  boomen  en  heesters 
geplant  en  er  worden  voor  de  tafel  van  den  Gouverneur-Generaal 
groote  hoeveelheden  Europeesche  groenten  gekweekt.  Wallace 
werd  er  bijzonder  getroffen  door  eene  kweekerij  van  orchideeën, 
die  langs  een  kleine  rivier  welke  den  tuin  besproeit,  aan  de 
stammen  en  takken  der  boomen  gehecht  waren  ').  Misschien  zou 
men  ze  thans  te  vergeefs  zoeken;  want  zulke  inrichtingen  zijn 
natuurlijk  aan  gedurige  verandering  onderhevig. 

Indien  Tji  Panas  een  aangenaam  oord  van  uitspanning  aan 
den  Gouverneur  en  zijne  gasten  biedt,  ook  minderbe voorrechten, 
die  herstel  van  den  afmattenden  invloed  der  tropische  warmte 
zoeken^  kunnen  daartoe  in  deze  koele  bergstreek  gelegenheid 
vindeq.  Zij  wordt  hun  een  weinig  voorbij  Tji  Panas  geboden 
in  het  bekende  gezondheidsétablissement  Sindang  Laja,  dat 
zijn  aanwezen  dankt  aan  den  vermaarden  Doctor  Ploem,  en  op 
denzelfden  voet  als  dat  te  Gadok  in  het  Buitenzorgsche  door 
het  Gouvernement  wordt  gesubsidieerd  *).  Het  établissement 
is  geheel  als  een  logement  ingericht  en  men  betaalt  er  dezelfde 
prijzen  als  in  andere  logementen.  De  niet  zeer  schitterende  voor- 
loopige  inrichting  is  in  1865  of  1866  door  een  ruim,  fraai  en 
schoon  gelegen  huis  vervangen,  zoodat  thans  Sindang  Laja  aan 
alle  eischen  van  een  uitspan niugsoord  voldoet  ^). 

Nu  begint  zich  de  heerlijke  vegetatie  der  rasamala's  met  hare 
torenhooge  kruinen ,  het  schoonste  sieraad  der  hellingen  van  den 
Megamendoeng ,  te  vertoonen  ').  Hier  en  daar  ziet  men  ze  zich 
spiegelen   in   rosachtig  gekleurde  meertjes  of  plassen,  door  het 


>)  Van  Hoêvoll,  Reis  I.  20;  Heynen,Drie  bergvlakten.  115;  Croookewit.  323. 
')  Boven,  bl.  87.        ')  Inaulinde.  I.  188.        ^)  Zie  boven,  bl.  91. 
*)  Croockewit,  bl.  324  v.;  d'Almeida,  Life  in  Java,  II.  265. 
«)  Zie  Dl.  I,  bl   158. 


Digitized  by  VjOOQIC 


301 

bijeengeloopen  bergwater  gevormd;  elders  verheffen  zg  zich 
achter  het  ondoordringbaar  heestergewas  dat  beide  zijden  van 
den  weg  omzoomt.  Op  drie  palen  afstands  van  Tji  Panas  wordt 
de  laatste  post  Tji  Andjawar  bereikt.  Vandaar  gaat  het  met 
vervaarlijke  steilte  5  palen  ver  tegen  de  hellingen  van  den 
Megamendoeng  omhoog,  hier  nog  bezwaarlijker  dan  aan  de  Bui- 
tenzorgsche  zijde  omdat  de  weg  m?nder  slingerend  is  aangelegd, 
en  bereikt  men  eindelijk  den  poentjak  of  top,  waar  het  heerlgk 
panorama  den  reiziger  de  gelegenheid  biedt  het  treffend  contrast 
tusschen  de  trotsche  en  sombere  tooneelen  van  het  Preanger 
landschap,  en  de  zachte  en  liefelijke  van  het  Buitenzorgsche  op 
te  merken. 

Doch  keeren  wg  naar  Tji  Panas  terug,  om  vandaar  den  in 
1840  door  den  hortalanus  van  Buitenzorg,  den  heer  Teysmann, 
aangelegden  weg  naar  den  top  van  den  Pangerango  (juister 
Pangrangoe),  Junghuhn's  Mandalawangi ,  in  te  slaan  *).  Langs 
dien  weg  li^en  de  bergtuinen  van  Tji  Bodas,  Tji  Berëm  (of 
Bcurem)  en  Eandang  Badak  geéchelonneerd ,  terwijl  de  hoogste 
op  den  top  zelven,  3022  meters  boven  den  zeespiegel,  wordt 
aangetroffen  ').  Het  eerste  gedeelte  van  den  weg  is  van  hoog 
bosch  ontbloot;  men  rgdt  langs  met  dorpjes  bezaaide  grasvlakten , 
vol  weidende  buffels,  afgewisseld  door  tabak-  en  koffieplantsoe- 
nen,  en  als  mcSn  Tji  Bodas  nadert,  waar  de  eerste  proeven  met 
de  kinacultuur  genomen,  doch  sedert  lang  gestaakt  zijn,  door 
welige  kweekbedden  van  artisjokken  en  aardbeziën.  Men  gaat  ver- 
volgens langs  een  dalkloof  die  tot  aan  den  rand  als  met  een  meer 


')  De  aanleg  van  den  weg  wordt  yermeld  in  Junghahn's  Java,  II.  21.  In 
de  beschrijving  daarvan  volg  ik  vooral  de  Reise  der  Novara,  II.  156  vv., 
met  vergelijking  van  Wallace.  Insulinde,  I.  188;  d'Almeida,  Life  in  Java, 
II.  267;  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  82.  In  de  besohrjjving  van  den  berg  zelven 
volg  ik  Junghuhn's  Java  in  de  tweede  uitgave,  II.  16—25.  Wij  vinden  daar 
ook  in  hoofdzaak  terug  wat  Junghuhn  vroeger  in  zijne  monographie  „Streifzüge 
durch  die  Waldgebirge  G.  Panggerango,  Manellawangi  und  Gedé^ ,  geplaatst 
achter  zgn  ^^Réisen  durch  Java*^.  412— 518 ,  over  dezen  berg  had  medegedeeld. 
Over  het  geschil  betreffende  den  Mandala  wangi  raadplege  men  de  beneden, 
bl.  313  noot,  vermelde  Kritische  Aanmerkingen  van  Tojsmann en  Junghuhn^s 
antwoord. 

')  Vgl.  boven,  bL  87. 


Digitized  by  VjOOQIC 


302 

van  groen  gevuld  is,   en   weldra  vangt  ook  hier  het  bosoh  der 
slanke,    zuilvormige    rasamala's  aan,  wier  kroonen  zich   welven 
boven   een   struikhout   van   sierlijke   boom  varens  en  musaceeên. 
Zoo  bereikt  men   den    pasanggrahan    van  Tji  Bërëm,  opgericht 
op  een   plateau   door  een  allengs  vlakker  wordend  dal  gevormd. 
Deze  plaats  is  door  den  heer  Teysmann  meer  bgzonder  tot  een 
kweekerij  van  nuttige  planten  uit  kouder  hemelstreken  bestemd. 
In   de  nabijheid  is  op  eenigen   afstand   van  den  weg  eene  plek  , 
die   eiken  vriend   der    Natuur  tot  een  bezoek  uitlokt,  al  is  zij 
slechts  te    voet   en  met  veel  moeite  te  bereiken.  In  een  woeste 
ber^kloof,    gedeeltelijk    gevuld    door    het   roskleurig    water   der 
rawa  Tji  Bërem  ^),    die   aan   de  plaats  haren  naam  geeft,  ziet 
men  zich   aan  weerszijden,  te  midden  van  prachtige  boomen  en 
heesters,  het  water  van  een  klaren  bergstroom  nederstorten.  Die 
ter  rechter   valt    bijna   loodrecht  van  een  hoogte  van  400  voet, 
terwijl  die  ter  linker  zich  als  een  pauwestaart  uitbreidt  over  een 
vooruitspringende  rots,  langs  wier  hellingen  hij  den  bodem  zocht. 
Yan  deze  beken   heet  de  eene  Tji  Panas,  de  andere  is  de  Tji 
Eoendoel ,  die  op  den  Gedé  ontspringt  en  die  wij  reeds  in  haren 
verderen    loop    als    de    hoofdbeek    van    het   district   Tji  Ejilong 
leerden   kennen  ').   Aan  de  oostzijde   van   de  rawa  is  een  fraai 
gewelfde  grot^  wier  bodem  ten  deele  door  haar  water  bedekt  is. 
Van  dezen  kleinen  uitstap  keeren  wg  terug  naar  Tji  Bërem, 
vanwaar  de  smalle  weg  al  slingerend  door  het  woud  naar  boven 
stijgt.   Weldra  vindt  men  zich  geplaatst  tusschen  twee  vervaar- 
lijke rotsen,  die,  als  de  pijlers  eener  poort,  slechts  een  nauwen 
doortocht  vrij  laten.  „Lawang  Sakatoen^  is  de  naam  dezer  rots- 
poort, die,  naar  luid  der  overlevering,  hier  aan  den  ingang  van 
het  woud   werd  opgericht   door  een   vorst  van  Padjadjaran,  en 
daarom  door  de  inlanders  met  eerbied  wordt  begroet.  Nog  een 
weinig  verder  wordt  men  verrast  door  het  gemurmel  en  gekletter 
der  uit  drie  warme  bronnen  samengevloeide  beek  Tji  01ok,die, 
dampend   heete   watervallen   vormend,   zich  in  de  met  heerlijke 
boom  varens  getooide   dalkloof  der  Tji  Eoendoel  nederstort.  Een 


»)  Tji  Bérem  beteekent  „rood  water  "        *)  Boven  bl.  297. 


Digitized  by  VjOOQIC 


300 

smalle  houten  brag  voert  over  de  beek  en  na  weinige  schreden 
gaat  men  op  dezelfde  wijze  eene  andere  over  met  ijskoud  water, 
die  met  de  eerste  evenwijdig  loopt  en,  even  als  zij,  de  tallooze 
varens  bedauwt  die  uit  den  a%rond  waarin  zij  zich  neerstort , 
opwaarts  rijzen.  Nog  wat  verder  houdt  het  bosch  op  en  loopt 
de  weg  over  een  uitgestrekt  veld  van  puin  en  steenen ,  getuigen 
van  de  verwoestende  kracht  des  nog  steeds  werkzamen  kraters 
van  den  nabijgelegen  Gedé,  die  wel  geen  gloeiende  lavastroomen 
meer  uitwerpt,  maar  nu  en  dan  eene  plek  schijnt  uit  te  kiezen, 
om  haren  plantengroei  onder  massa's  slijk  en  steenen  te  verstikken. 
Thans  bereiken  wij  weldra  het  derde  station  Eandang  Badak 
(de  Rhinoceroskraal) ,  dusgenaamd  omdat  vroeger,  toen  de  berg 
nog  schaarsch  bezocht  en  ontoegankelijk  was,  deze  kleine 
vlakke  plek  eene  geliefde  verzamelplaats  der  rhinocerossen  werd 
geacht.  De  hier  opgerichte  pasanggrahan  werd  herhaaldelgk 
door  de  uitbarstingen  van  den  Gedé  vernield.  Ook  hier  is  een 
kleine  plek  in  het  bosch  opengehakt,  waar  men  beproefd  heeft 
kinapianten  te  kweeken  en  die  met  een  aanplant  van  boomvarens 
en  andere  gewassen  prijkt.  Op  dit  punt  zondert  zich  van  den 
weg  een  vrij  bezwaarlijk  voetpad  af^  waarlangs  men  den  krater 
van  den  Gedé  kan  bereiken.  Den  hoofdweg  kan  men  te  paard 
tot  aan  den  top  van  den  Pangerango  vervolgen;  maar  alleen 
reeds  aan  zijne  menigvuldige  wendingen  kan  men  erkennen, 
dat  men  een  op  zich  zei  ven  staanden,  regelmatigen  kegel 
bestijgt.  De  reusachtige  rasamala's  laten  zich  nergens  meer  zien; 
de  boomen  die  hier  nog  voorkomen,  zijn  verschrompelde  dwer- 
gen, met  lange  baardmossen  behangen.  Doch  wat  het  algemeen 
karakter  der  vegetatie  op  de  hoogste  bergtoppen  van  Java 
betreft,  zij  het  mij  vergund  te  verwijzen  naar  hetgeen  in  het 
eerste  deel  van  dit  werk  daarover  gezegd  is  *).  De  top  vormt 
eene  ovale,  onregelmatig  golvende  en  eenigermate  uitgeholde, 
door  een  lagen  rand  omzoomde,  naar  het  zuidwesten  hellende 
en   daar  in   een   smalle  kloof  overgaande  vlakte.  Men  vindt  er 


')  61.  166  vv  De  daar  als  aan  den  Pangerango  bgzonder  eigen  vermelde 
Primula  imperialis  {Cankrienia  chryaantha  de  Vr.)  is  later  ook  naar  andere 
bergtoppen  overgeplant. 


Digitized  by  VjOOQIC 


304 

sedert  18i0  een  aanplant  van  Earopeesche  vruchtboomen  en 
aardbeziën,  waarvoor  een  kleine  plek  van  woudgeboomte  ge- 
zniverd  is;  en  hoe  gering  dit  gedeelte  ook  wezen  moge,  toch 
meent  Junghuhn  de  do9r  hem  opgemerkte  vermindering  der 
watermassa  die  zich  door  de  gemelde  kloof  in  den  vorm  eener 
beek  ontlast,  aan  die  ontwouding  te  moeten  toeschrijven.  Bij  het 
plantsoen  is  een  pasanggrahan ,  die  aan  bezoekers  van  den 
bergtop  niet  zelden  een  gewenscht  toevluchtsoord  biedt;  want 
doorgaans  is  het  op  die  hoogte  zoo  nevelig  of  regenachtig,  dat  de 
reiziger  zich  vergenoegen  moet  met  de  kennis  van  het  terrein 
die  hij  door  de  in  de  pasanggrahan  hangende  kaart  verkrijgen 
kan.  Tevens  is  het  hier  zoo  koud,  dat  in  heldere,  stille  neushten 
niet  zelden  rijp  en  eenig  ijs  wordt  gevormd.  Op  het  hoogste 
punt  der  vlakte  is  een  seinpaal  ten  behoeve  der  trigonometrische 
opnemingen  opgericht,  en  daar  geniet  men  bg  helder  weder 
natuurlijk  een  prachtig  gezicht  over  het  gansche  grootsche 
bergstelsel  waarvan  wij  hier  de  hoogste  spit^  hebben  bereikt, 
en  over  een  ontzachlijk  wijden  omtrek,  ten  noorden  door  de 
Java-zee,  ten  zuiden  door  den  Indischen  Oceaan  begrensd. 

De  top  dien  wij  hier  bestegen  hebben^  is  niets  anders  dan 
een  jongere  eruptiekegel ,  uitgebroken  aan  den  oostrand  van  een 
ontzettende  kraterkolk,  die  door  twee  halfkringvormige  berg- 
ruggen wordt  ingesloten ,  waarvan  de  noordelijke ,  volgens  Jung- 
huhn V  de  eigenlijke  Pangerango,  volgens  Teysmann  daarentegen 
de  ware  Mandala wangi  is ,  de  zuidelijke  den  naam  van  Goenoeng 
Sela  draagt.  De  binnenwanden  dezer  bergruggen  dalen  loodrecht 
af,  de  buitenwanden  splitsen  zich  in  smalle  ribben  die,  naarmate 
zij  afdalen,  als  de  baleinen  van  een  geopend  regenscherm,  zich 
gedurig  verder  van  elkander  verwijderen.  De  ribben  van  den 
noordelijken  kratermuur  strekken  zich  zoover  naar  het  west- 
noordwesten uit,  dat  zij  die  van  den  Salak  ontmoeten  en  zich 
daarmede  vereenigen  in  een  vlakken  tusschenrug  of  lagen  berg- 
zadel,  dien  wij  straks  nader  zullen  leeren  kennen.  Doch  de 
muur  die  door  deze  bergruggen  om  den  krater  gevormd  wordt, 
is  niet  geheel  gesloten.  De  beide  ruggen  zijn  in  het  zuidwesten 
door  een  kloof  gescheiden ,  welker  loodrechte  wanden  ter  diepte 


Digitized  by  VjOOQIC 


305 

van  230  meters  nederdalen.  Door  deze  kloof  ontlast  zich  het 
water  van  den  kraterketel  ^  die  anders  reeds  sinds  lang  in  een 
meer  zon  herschapen  zijn.  Het  wordt  afgevoerd  door  de  beek 
Tji  Eoeripan,  wier  oorsprong  op  den  top  van  den  eruptiekegel 
reeds  vermeld  is^  en  die,  haren  loop  in  zuidwestelijke  richting 
voortzettende ,  hare  wateren  vermengt  met  die  van  de  Tji  Elang, 
die  zich  weder  in  de  Tji  Djati^  een  voedingstak  der  Tji  Mandiri 
uitstort.  De  krater  zoowel  als  de  hellingen  van  den  eruptiekegel 
zijn  bedekt  met  dichte  wouden ,  door  tal  van  rhinocerossen 
bewoond.  De  krater  van  den  Pangerango  is  na  die  van  den 
Diëng  en  van  den  Tenger  de  uitgestrektste  van  Java.  Maaralle 
sporen  van  vulkanische  werkzaamheid  zijn  hier  sedert  eeuwen 
verdwenen  en  uit  geen  enkele  fumarole  stggt  een  dampwolk 
omhoog. 

Het  is  waarschijnlijk  dat  de  Gede,  de  naam  in  ruimeren  zin 
voor  het  gansche  gebergte  genomen,  reeds  bij  zijn  ontstaan  door 
twee  kraterkolken  is  doorboord  geweest.  Den  eersten  hebben 
wij  leeren  kennen,  de  tweede  is  de  Gedé  in  engeren  zin,  die 
ten  zuidoosten  van  den  Pangerango  ligt.  De  Gedé-krater  is 
ongeveer  2  kilometers  van  dien  van  den  Pangerango  verwijderd. 
De  gemakkelgkste  wijze  om  hem  te  bereiken  is,  naar  Eandang 
Badak  terug  te  gaan,  vanwaar  men  hem  aan  de  openliggende 
noordzijde  nadert.  Hij  vormt,  evenals  de  Pangerango,  een  nieuwen 
eruptiekegel  uit  een  ouderen  krater  uitgebroken,  maar  heeft, 
hierin  ongelijk  aan  den  Pangerango,  een  diepe  nog  werkzame 
kraterschacht,  waaruit  gedurig  gassen  opstijgen,  en  die,  schoon  met 
lange  tusschenpoozen ,  soms  ook  vulkanische  asch  en  steenen 
uitwerpt  Terwijl  van  1761  tot  1832  geene  uitbarsting  was  voor- 
gekomen, hebben  er  in  de  20  volgende  jaren  niet  minder  dan 
zeven  plaats  gehad  *),  waarvan  die  van  1840  de  langdurigste 
en  hevigste  was.  De  nieuwe  eruptiekegel  verheft  zich  slechts 
200  h  230  meters  boven  den  bodem  des  ouden  kraters  en  blijft 
beneden  de  hoogte  van  het  hoogste  deel  van  diens  rand,  die 
nagenoeg  even   hoog  is   als  de  kegel  van  den  Pangerango.  Een 


*)  In  1832,  1840,  1843,  1845  (tweemaal),  1847  en  1852. 

HL  20 


Digitized  by  VjOOQIC 


306 

der  zuidoostelijke  ribben  van  dea  Pangerango-kegel^  buiten  den 
kring    zijner   kraterranden    gelegen,    gaat   weldra    over   in   den 
zadelvormig  uitgeholden  verbindingsrug  der  beide  kraters,  Pasir 
Alang,  die,  tot  den  Gedé  genaderd,  zich  verliest  in  een  cirkel- 
Yormigen,  maar  aan  de  noordzgde  verbrgzelden  kraterrand,  die 
om   e^    kraterbodem   heenloopt   van   een  paar  duizend  voet  in 
doorsnede ,    en ,    ofschoon   smal  ja  zelfe  scherp  te  noemen ,  toch 
gelegenheid    biedt   om   rondom   den    krater  te  wandelen,  totdat 
men,    meer   dan    een   halven  cirkel  beschreven  hebbende,  eene 
kloof  bereikt   aan   welker   overzijde    verder    noordwaarts   eene 
yervaarlijke  rotsmassa  ligt ,  die  zich  aan  drie  zijden  steil  als  een 
toren  verheft  en  alleen  naar  het  noordoosten  eene  gewone  berg- 
helling  heeft.    Dit    stuk,  Goenoeng  Roempang  genaamd,  is  een 
overblijfsel  van   het  door   een   uitbarsting   vernielde  noordelijke 
deel    van   den   kraterrand.  De  kraterbodem  van  den   Gedé  ligt 
dus  naar  de  noordzijde   geheel  open,    zoodat   het  oog  van  hem 
die  dezen  van   den  top  des  Pangerango's  gadeslaat,  door  geen 
beletsel   verhinderd    wordt   in    zijne   diepte   neer    te   zien.     De 
kraterrand    is   in   dit  noordelijk  deel  verdrongen  door  den  lava- 
stroom  die  hem  vernielde,  en  zich  nu  vertoont  als  eeh  bergstrook 
van  ruim  300  meters  breedte,   die  uit  los  opeengestapelde  rots- 
brokken  is  gevormd  en,  tusschen  den  Goenoeng  Roempang  ten 
westen  en  het  vóór  den  Pasir  Alang  liggende  plateau  van  Ean- 
dang  Badak  ten  oosten,  de   steile  helling   van  den  Gedé-kegel 
uitmaakt  waarlangs   de   Tji  Eoendoel   afstroomt.    De  werkzame 
kolk  ligt   naby   den  rand   in   den  zuidoosteljjken  hoek  van  den 
krater  bodem,  en  de  uitbarstingen  hebben  rondom  die  kolk  ook 
weder  een  rand  doen  ontstaan,  die,  door  voortdurende  werkzaamheid 
opgehoopt,  ten  laatste  een  nieuwen  eruptiekegel  in  den  nieuwen 
krater   zal  vormen^  evenals  die  nieuwe  krater  een  eruptiekegel 
te  midden  van  den  ouden  is. 

De  buitenhelling  van  den  nieuwen  krater  is  in  het  zuidoosten 
van  den  hoogen  muur  of  rand  des  ouden  kraters  gescheiden 
door  een  kalen,  vlakken,  met  puimsteen  bedekten  dalbodem, 
die  zijn  naam  van  Aloen-aloen  aan  de  gewone  dorpspleinen  ont- 
leent. Deze  is  het  overgebleven  deel  van  den  ouden  kraterbodem, 


Digitized  by  VjOOQIC 


307 

en  de  oade  kraterrand  omgeeft  hem  op  dezelfde  halfkringvormige 
wjjze,  als  de  nieuwere  kratermuur  den  nieuweren  l)odem,  maar 
in  een  ohtzachlijk  veel  grooteren  omvang  en  veel  aanzienlijker 
breedte.  De  beide  kratermnren  zijn  evenwijdig  en  concentrisch , 
en  als  men  zich  de  beide  uiteinden  van  den  buitensten  boog- 
vormig verlengd  denkt  tot  zg  elkander  ontmoeten,  verkrijgt  men 
een  cirkel  die  den  omtrek  des  voormaligen  kraters  van  den  Gedé 
aanduidt  en  weinig  minder  groot  is  dan  de  reusachtige  krater- 
kolk  van  den  Pangerango.  De  wijdste  kratermuur  ^  welks  naar 
het  zuidoosten  gekeerde  buitenhelling  zich  in  een  groot  aantal 
divergeerende  ribben  over  een  verbazenden  omtrek  verspreidt ,  is  als 
de  zuidelijke  helling  van  den  ganschen,  als  één  met  twee  krater- 
kolken doorboorden  kegel  gedachten,  Gedé  te  beschouwen.  Die  kra- 
termuur bereikt  zgn  grootste  hoogte  in  het  middendeel,  Goenoeng 
Seda  Ratoe  geheeten,  terwijl  het  westelijk  uiteinde  den  naam 
van  Goenoeng  Gemoeroe ,  het  oostelijk  dien  van  Goenoeng  Soenja 
Eoening  draagt. 

Ik  heb  getracht  eenig  denkbeeld  te  geven  van  den  bouw  van 
het  gansche  zoo  merkwaardige  berggevaarte,  dat  in  zijn  geheel 
weder  als  de  ééne  helft  te  beschouwen  is  van  den  tweelingsvul- 
kaan, waarvan  de  Salak  de  wederhelft  vormt.  Den  indruk  te 
schatten  dien  het  woeste  en  sombere,  maar  onvergelijkelgk 
grootsche  tooneel  op  den  beschouwer  moet  maken,  wil  ik  aan 
de  verbeelding  van  den  lezer  overlaten.  Laat  mij  er  alleen  nog 
bijvoegen^  dat  de  rand  om  de  thans  nog  werkzame  kolk  zonder 
veel  moeite  te  bestijgen  is,  en  dat  men  dan  nederziet  in  een 
trechtervormigen  afgrond  van  250  voet  diepte,  waarvan  de 
bodem  bedekt  is  met  slijk  en  hier  en  daar  met  geelachtige 
waterplassen.  Slechts  water  en  waterdampen,  modder  en  puin 
worden  hier  waargenomen^  maar  van  lavastroomen  die  door  den 
tegenwoordigen  krater  van  den  Gedé  kunnen  zijn  uitgeworpen, 
is  geen  spoor  te  ontdekken.  De  kracht  om  groote  massa's  stoffen 
tot  dien  gloeienden^  vloeibaren  toestand  te  brengen,  waarin  zg 
langs  de  kraterhellingen  afstroomen,  alles  vernielende  en  bedel- 
vende wat  zij  op  haren  weg  ontmoeten,  is  ook  aan  den  Gedé 
niet  meer  eigen;   even  als  alle  andere  vulkanen  van  Java  ver- 

20* 


Digitized  by  VjOOQIC 


308 

keert  ook  hg  in  de  laatste  periode  zgner  werkzaamheid  en 
Bchgnt  hij  het  afsterven  nabg  *). 

De  Soendaneezen,  altgd  droomende  van  de  heerlijkheid  van  het 
oude  Padjadjaran,  waarvan  de  voorstellingen  van  de  meest  teugel- 
looze  verbeelding  getuigen,  beschouwen  het  Gedé-gebergte  als  de 
puinhoopen  van  een  paleis ,  dat  Praboe  Wangi ,  de  zoon  van  Tjioeng 
Wanara,  den  stichter  des  Padjadjaranschen  rijks,  hier  zou  hebben 
opgericht.  De  Gedé  zelf  was  het  paleis ,  de  zuidelgke  kraterrand  de 
paséban,  de  Pangerango  de  moskee,  terwijl  de  overige  toppen  de 
woningen  der  vrouwen  en  der  hof  bedienden  vertegenwoordigen  '). 

Niet  minder  dan  vijf  der  Tji-andjoersche  districten  strekken 
zich  uit  over  de  uitgestrekte  zuiderhelling  van  den  machtigen 
Gedé,  in  den  vorm  van  naar  boven  spits  toeloopende  en  schier 
in  één  punt  te  zamen  komende,  naar  onder  wijd  uiteenloopende 
strooken.  Die  districten  zijn,  van  het  oosten  naar  het  westen^ 
Bajabang  met  de  hoofdplaats  Mangoen  Eerta,  Pesser  met  de  hoofd- 
plaats Ealiki,  Goenoeng  Parang  met  de  hoofdplaats  Soekaboemi, 
Tji  Mahi  met  de  hoofdplaats  Tji  Saat  en  in  het  zuiden  het  dorp 
Tji  Eembar,  vroeger  de  hoofdplaats  van  een  afisonderlijk  district, 
en  Tji  Heulang  met  de  hoofdplaats  Earang  tengah.  Het  kleine 
district  Tji  Andjoer,  dat  alleen  de  negerie  van  dien  naam  en 
haren  onmiddellij  ken  omtrek  bevat,  wordt  omsloten  door  het 
reeds  vermelde  district  Maleber,  welks  gelijknamige  hoofdplaats 
ten  zuiden  van  den  postweg  en  2  palen  ten  zuidoosten  van  Tji 
Andjoer  ligt.  De  districten  Goenoeng  Parang,  Tji  Mahi  en  Tji 
Heulang  behooren  reeds  tot  de  assistent-residentie  Soekaboemi; 
de  tweede  der  beide  groote  afdeelingen  waarin  het  regentschap 


*)  VgL  V.  Hoohstetter  in  Reise  der  Novara,  IL  163.  Ook  Wallace  bezocht 
den  Gedé-krater  (Insolinde,  I.  190),  en  evenzoo  de  beer  Croockewit  (Gids, 
t.  a.  p.,  bl.  826).  M^n  topographisohe  schets  van  den  berg  berust  vooral  op 
Jungbnhn^s  beschrgving  (Java,  II,  bl.  25—30  der  2de  uitgave),  en  op  zijne 
graphische  voorstellingen,  vooral  die  op  een  karton  zijner  groote  kaart  van 
Java.  Wat  8.  Muller  in  Verh.  o.  d.  Nat.  Gesch,  d.  N.  O.  I.  B.,  Afd.  Land-  en 
Yk.,  bl.  450  en  452,  over  den  Gedé  en  den  Pangerango  zegt,  is  van  weinig 
beteekenis  en  heeft  alleen  waarde  om  de  bggevoegde  platen  (LXII— LXIX, 
LXXII  en  LXXIII)  en  de  opgave  der  oudere  literatuur. 

')  Oosterling,  L  396. 


Digitized  by  VjOOQIC 


309 

Tji  Andjoer  verdeeld  is.  Diezelfde  districten  ^  te  zamen  met  het 
westwaarts  aan  Tji  Heulang  grenzende  Tji  Tjoeroeg,  vormden 
eenmaal  het  uitgestrekte  landgoed  Soekaboemi,  welks  geschiede- 
nis ik  in  het  tweede  deel  van  dit  werk  verhaald  heb  ^).  Goenoeng 
Parang  en  Tji  Heulang  worden  ten  zuiden  begrensd  door  de 
Tji  Mandiri,  aan  welker  anderen  oever  het  zuidelijke  Eendeng- 
gebergte  omhoog  rijst  *).  Even  als  in  het  vroeger  vermelde  Tji- 
andjoersche  district  Tji  Poetri,  zijn  ook  in  de  Soekaboemische 
districten  Tji  Mahi,  Tji  Heulang  en  Tji  Tjoeroeg  een  aantal 
perceelen  aan  particulieren  in  huur  of  erfpacht  afgestaan,  Yoor- 
namelijk,  zooals  uit  de  hooge  ligging  reeds  is  op  te  maken,  voor 
de  cultuur  van  koffie  en  thee  bestemd.  In  1877  leverden  de 
buurlanden  Sinagar  en  Tji  Rohani,  beide  groot  300  bouws, 
en  beide  tot  Tji  Heulang  behoorende  en  door  den  heer  A.  Holle 
geëxploiteerd,  ieder  175,000  kilo's  thee;  terwijl  het  buurland 
Parakan  Salak  in  Tji  Tjoeroeg,  groot  291  bouws,  behoorende 
aan  den  heer  A,W.  Holle,  199,000  kilo's  thee  opbracht ').  Daar- 
nevens bestaat  in  deze  schoone  districten  ook  eene  uitgebreide 
Gouvernements  koffiecultuur. 

Van  Tji  Andjoer  gaat  een  zgtak  van  den  postweg  naar  Soe- 
kaboemi,  een  afstand  van  19  palen.  De  weg  voert  over  golvend 
terrein  en  met  vele  kronkelingen  door  een  schoone  bergstrcek 
en  biedt  overal  het  gezicht  op  den  stompen  kegel  van  den  Ged^, 
tot  aan  zgn  top  met  donkere  wouden  bedekt.  Na  Tji  Andjoer 
verlaten  te  hebben,  snijdt  men  een  hoekje  van  het  district  Tji 
Kondang,  dat  over  zijne  geheele  lengte  door  de  Tji  Sokan  van 
de  Bandongsche  districten  Tji  Hea  en  Rongga  wordt  geschei- 
den, en  ten  noorden  door  Maleber,  ten  westen  door  Bajabang 
en  een  stuk  van  Djampang  tengah  en  ten  zuiden  door  Djam- 
pang  wetan  begrensd  wordt.  Op  drie  palen  afstands  van  Tji 
Andjoer  zondert  zich  van  den  groeten  weg  een  goede,  zeven 
palen  lange  rijweg  af  naar  Tji  Beber,  de  hoofdplaats  van  Tji 
Kondang  en  aan  de  rivier  Tji  Eondang,  een  zgtak  der  Tji  Sokan, 


>)  Blz.  680.  ')  D.  I,  bl.  77. 

*)  Koloniaal  Verela^r  1878,  BijL  W.W. 


Digitized  by  VjOOQIC 


310 

gelegen.  Yan  Tji  Beber  gaat  dan  de  weg  verder  over  het  woeste 
Eendeng-gebergte  naar  Soeka  Negara,  de  hoofdplaats  van  Cjampang 
wetan;  doch  dit  1 8  palen  lange  gedeelte  kan  slechts  te  voet  of  te  paard 
worden  afgelegd  of  wordt,  ten  hoogste  door  een  pedati  bereden. 

Zeven  palen  voorbij  het  punt  waar  de  weg  naar  Tji  Beber 
afdraait,  ligt  het  poststation  Gekbron  en  twee  palen  verder  de 
districtshoofdplaats  Ealiki,  vanwaar  men  nog  zeven  palen  tot 
Soekaboemi,  ook  Tji  Eolé  genaamd,  heeftaf  te  leggen.  Dit  is  een 
groot,  regelmatig  aangelegd  en  bijzonder  net  dorp,  met  een  goede 
aan  de  aloen-aloen  gelegen  pasanggrahan,  die  de  plaats  van  een 
logement  kan  vervullen  ').  Natuurlijk  vindt  men  er  het  personeel 
en  de  inrichtingen  die  met  een  afdeelingshoofdplaats  onafschei- 
delijk verbonden  zijn.  De  hoogte  van  Soekaboemi  boven  den 
zeespiegel  bedraagt  ongeveer  600  meters.  De  omstreken  zijn  be- 
koorlijk. Terwijl  ten  noorden  de  QteAé  langzaam  oprijst,  kenmerken 
zij  zich  aan  de  zuidzijde  door  talrijke,  veelvuldig  vertakte,  halvemaan- 
vormig  gebogen  heuvelruggen,  die  op  eenigen  afstand  van  den  voet 
van  den  Gedé  omhoog  rijzen,  zich  uitstrekken  tot  aan  den  oever  van 
de  Tji  Mandiri  en  oostwaarts  van  Soekaboemi  met  boschjes  van  rasa- 
mala  getooid  zijn,  maar  verder  westwaarts  hun  witachtig  ge- 
steente hier  en  daar  tusschen  een  graskleed  laten  doorschemeren. 
Tusschen  deze  heuvelen  zijn  in  den  zuidwaarts  dalenden  bodem 
diepe,  ten  deele  ketelvormige  kloven  gegroefd,  waardoor  de  van 
den  Ged^  afdalende  beken  hunne  wateren  naar  de  Tji  Mandiri 
voeren.  Op  den  achtergrond  vertoont  zich  in  onafzienbare  reeks 
de  Eendeng-keten,  met  scherpen  en  zeer  oneven  kam  en  talrijke 
uitstralende  ruggen ,  slechts  hier  en  daar  met  boomgroepen ,  meestal 
alleen  met  alang-alang  en  glagah  bedekt  In  het  terrein  tusschen 
Soekaboemi  en  de  Tji  Mandiri  worden,  ter  plaatse  waar  de  lava- 
stroomen van  den  Gedé  een  einde  nemen,  twee  warme  bronnen 
aangetroffen  s). 

Yan  Soekaboemi  gaan  westwaarts  twee  belangrijke,  allengs  meer 
divergeerende  wegen  uit.  De  zuidelgkste  gaat  naar  Tji  Eembar 
en  vandaar  naar  Pelaboean  Ratoe,  de  noordelijkste  over  TjiSaat 

^)  Junghulin,  Reisen.  167;  Croookewit,  Gids,  t.  a.  p.  298. 
^)  Junghuhn,  Reisen.  167,  Java.  II.  1311. 


Digitized  by  VjOOQIC 


311 

naar  Elarang  tengah,  waar  hg  zich  noordwaarts  ombuigt  naar 
Tji  Tjoeroeg,  om  daar  aan  te  sluiten  aan  den  nieuwen  weg  van 
Buitenzorg  naar  de  Preanger,  waarover  reeds  vroeger  kortelijk 
werd  gesproken  *).  De  net  aangelegde  districtshoofdplaats  Karang 
tengah  is  zes  palen  van  Tji  Saat  en  9  van  Soekaboemi  ver- 
wijderd. Zij  is  ook  rechtstreeks  met  Pelaboean  Ratoe  verbonden 
door  een  voetpad  dat^zoodrahethetdistrict  van  dien  naam  bereikt 
heeft,  door  het  uitgestrekte  thee-  en  koffieland  Tji  Salak  voert.  De 
weg  van  Karang  tengah  naar  Tji  Tjoeroeg  is  nog  11  palen  lang 
en  loopt  op  eenigen  afstand  langs  de  reeds  vermelde  thee-onder- 
nemingen Sinagar  en  Parakan  Salak,  die,  rechts  en  links  van  den 
weg  liggende ;  ongeveer  drie  uren  van  elkander  verwijderd  zijn. 
Beide  zijn  heerlijk  gelegen  te  midden  der  schoonste  afwisseling 
van  sawah's  en  klapperboscbjes ,  theeplantsoenen  en  bergstroo- 
men. De  nieuwe  weg  en  de  nieuwe  cultures  hebben  bevolkingen 
welvaart  gebracht  in  deze  vroeger  eenzame  streek.  Vooral  Parakan 
Salak  is  door  de  bijzondere  zorg  van  den  onlangs  overleden  landheer 
in  een  paradijs  herschapen.  Zoo  heeft  hij  onder  anderen  in  de  na- 
bijheid van  zijn  woonhuis,  door  een  bergstroom  naar  een  ravijn 
te  leiden,  een  bekoorlgk,  door  wariengien- en  nangka-boomen  om- 
kransd  meertje  doen  ontstaan,  dat  voor  baden  en  visschen  eene 
heerlyke  gelegenheid  verschaft.  Die  landheer  leverde  ook  het 
zeldzaam  voorbeeld  van  een  Europeaan  diede  Javaanschemu/.iek 
op  prijs  stelt,  en  heeft  op  de  plantage  zelve  een  gamelan  doen 
vervaardigen,  die  door  schoonheid  van  toon  en  volledigheid  uitmunt  *). 
Doch  koeren  wij  terug  naar  den  groeten  weg  en  volgen  wij 
dien  tot  Tji  Tjoeroeg,  dat  11  palen  van  Earang  tengah  en  nog 
5  van  de  Buitenzorgsche  grens  verwijderd  is.  De  plaats  ligt  op 
den  vlakken  zadel,  door  het  in  elkander  overgaan  der  westelijke 
hellingen  van  den  Pangerango  en  der  oostelijke  van  den  Salak 
gevormd,  en  die  tbt  de  laagste  bergzadels  tusschen  twee  vulka- 
nen op  Java  behoort,  daar  de  weg  die  er  over  voert,  op  zijn 
hoogste  punt,  noordelgk  van  Tji  Tjoeroeg,  zich  slechts  530  meters 
boven  den  zeespiegel  verheft.  Het  is  duidelijk  dat  deze  lage  rug. 


*)  Boven,  bl.  91.  ^)  Croockewit,  bl.  294  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


312 

die,  in  yerhoudiog  tot  de  beide  aan  weêrszgden  verrijzende  berg- 
gevaarten^  aan  bet  daartusschen  liggende  terrein  bet  karakter 
eener  vallei  niet  ontneemt,  een  oneindig  beter  punt  voor  een 
gemeeDschapsweg  tnsscben  Buitenzorg  en  de  Preaoger  biedt,  dan 
de  bezwaarlijke  pas  over  den  Megamendoeng.  Het  is  even  on- 
begrijpelijk dat  men  dit  in  Daendels'  tgd  heeft  voorbggezien ,  als 
het  natuurlijk  is  dat  men  voor  den  aanleg  van  den  spoorweg 
van  Buitenzorg  naar  Tji  Tjalengka  de  richting  door  de  zooge- 
naamde Salak- vallei  en  verder  viaSoekaboemi,  Tji  Andjoer,Ban- 
dong,  heeft  gekozen.  De  eenige  richting  die  daarnevens  eenigszins 
is  in  aanmerking  gekomen,  die  van  Tji  Baroesa  door  de  vallei 
van  de  Tji  Beet  ^)  naar  de  Tji  Sokan^  is  bij  een  opzettelijk 
onderzoek  gebleken  veel  grooter  zwarigheden  op  te  leveren. 

Dat  een  weg,  die  tusschen  de  hellingen  van  zulke  kolossale 
gebergten  als  de  Salak  en  de  Pangerango  doorgaat,  grootsche 
gezichten  moet  opleveren,  spreekt  van  zelf;  zij  hebben  echter, 
althans  aan  de  zgde  van  den  Pangerango,  niets  liefelijks.  De 
westelijke  hellingen  van  dien  berg  zijn  geheel  onbewoond;  men 
zou  er  te  vergeefs  een  koffietuin  of  desa  of  ook  maar  een  enkele  hut 
zoeken.  De  woudgrens  reikt  tot  dicht  bij  Tji  Tjoeroeg ,  en  de  regel- 
matig afdalende  ribben  hebben  hier  over  eene  groote  uitgestrekt- 
heid plaats  gemaakt  voor  een  chaos  van  woeste  toppen  en  spit- 
sen, getuigen  van  de  ontzettende  kracht  die  dit  gedeelte  van 
den  berg  eenmaal  vernielde  en  met  puinbrokken  van  lava  over- 
dekte'). Misschien  is  de  verlatenheid  dezer  streek  en  de  woeste 
natuur  van  haar  terrein,  die  ook  voor  den  aanleg  van  den  tegen- 
woordigen  weg  vele  viaducten,  steenen  bruggen  en  andere  kunst- 
werken noodzakelijk  heeft  gemaakt,  de  voorname  oorzaak  geweest, 
waarom  zij  voor  den  aanleg  van  den  postweg  niet  in  aanmer- 
king is  gekomen. 

De  Salak,  die  grootendeels  in  het  Buitenzorgsche  gebied  is 
gelegen,  werd  reeds  vroeger  door  mij  in  hoofdtrekken  beschre- 
ven ').  Hij  kan  echter  ook  aan  de  Preanger-zijde,  van  Tji  Tjoe- 

>)  Zie  boven,  bl.  95.  ^)  Junghuhn,  Java,  2e  uitg.,  II.  24. 

^)  Boven  blz.  83.  Hoe  weinig  ik  daar  ook  over  den  Salak  gezegd  heb  (en 
in   dat  weinige  ben  ik  geheel  Junghuhn  gevolgd),  toch  vrees  ik  nog  te  veel 


Digitized  by  VjOOQIC 


313 
roeg  uit,  zoowel  als  aan  de  Buitenzorgsche   zijde ;   hetz^  van 


te  hebben  gezegd.   De  literatnnr  over  den  Salak  is  nog  al  uitgebreid,  maar 
boe  meer  men  er  zich  in  verdiept ,  op  hoe  meer  moeilijkheden  men  stoot.  Ik 
geef  hier  een  oyerzicht  van  de  bekende  onderzoekingen  en  beklimmingen  en 
de  Uteratnur  daarover,  waarna  ik  een  paar  opmerkingen  laat  volgen. 
1817.  Beklimming  door  Prof.  Reinwardt  en  den  heer  de  Wilde.  —  De  Wilde, 

Preanger  Regentschappen,  bl.  26—29. 
1822.  Botanische  onderzoekingen  op  den  Salak  door  Prof.  Blnme.  —  CL. 
Blume,   Beschrijving   van  eenige  gewassen,  waargenomen  op  een  tocht 
naar  den  Salak ,  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  IX.  129. 
1822.  Beklimming  door  Knhl  en  van  Hasselt.  —  Uittreksels  nit  brieven  van 
Euhl  en  van  Hasselt  aan  Temminck  en  van  Swinderen  in  Alg.  Eonst- 
en  Letterb.  1823,  n.  6—10. 
1831.  Beklimming  door  Macklot,  Korthals,  Mnller  en  van  Oort.  —  S.  Mal- 
ler, Eenige  oudheden  van  Java  en  Sumatra,  in  T.  v.  T.  L.    en  Vk.  v. 
N.I.,  D.  IV,  bl.  112  vv.  en  PL  V  en  VI.  VgL  Junghuhn  in  T,v.N.L,L 
2.  492. 
1838  Oct.  Beklimming  door  Junghuhn.   —   F.   J.,  Goenong  Salak,  in  T.  v. 
N.  I.,   I.  2.  486—507;  Junghuhn's  Java,  II,  bl.  11—16  der  2' uitgave. 
VgL  Teysmann,  Kritische  Aanmerkingen  op  Junghuhn,  in  T.  v.  N.  I., 
V.   1,  bl.  494,  en   Junghuhn's  Kritiek  op  de  Krit.  Aanm.  in  een  aan- 
hangsel op  hetzelfde  deel,  bl.  6. 
1838  Nov.  Beklimming  door  een  gezelschap  ongenoemde  wetenschappelijke 
mannen.  —  Uittreksel  uit  een  brief  medegedeeld  door  Junghuhn  in  T.  v. 
I.  I.  2.  495-501. 
1841  Nov.  Beklimming  door  Schwaner,  in  gezelschap  van  ZoUinger ,  baron  van 
Lynden  en  Teysmann.  —  O.  M.  Schwaner ,  Geologische  uitstapjes  in  de 
omstreken  van  Buitenzorg,  voornamelijk  op  den  Salak.  Nat.  T.  v.  N.  I., 
V.  369—426;   ZoUinger's  Monographie   over   den  Salak,   n»  VH  (Togt 
naar  de  solfatara),  T.  v.  N.  L,  VI.  2.  164—176. 
1843  Nov.  Beklimming  door  Zollinger,   de  eerste  maal  (2—4  Nov.)  in  gezel- 
schap   van   Dr.   Bleeker,    baron    van  Lynden  en  Teysmann,  de  tweede 
maal  (15—19  Nov.)  alleen.  —  H.  Zollinger,  Tocht  naar  den  Salak,  op 
2—4  en  15—19  Nov.  1843,  een  monographie.  T.  v.  N.  I..  VI.  2. 141- 
164,  3.  37—59. 
Ik   kan  niet  denken   dat   de   Salak  na   1843  niet  meer  beklommen  is,  of 
liever,  ik  acht  het  ontwgfelbaar  dat  beklimming  van  dien  bergtop,  gelyk  van 
zoovele  andere ,  in  de  laatste  jaren ,  in  verband  met  de  werkzaamheden  van 
den  geographischen  dienst,  eene  gewone  zaak  is  geworden.  Maar  er  is  niets 
over  gepubliceerd  en  zoolang  de  topographische  kaart  van  de  Preanger  zich 
nog  laat  wachten,  zal,  vrees  ik,  ook  weinig  van  de  resultaten  bekend  worden. 
In  de  hier  aangehaalde  berichten  is  veel  tegenstrijdigs  en  onvereenigbaars. 
Een   enkel    voorbeeld:   Junghuhn   noemt    den   hoogsten   top  van   den  Salak 
Goenoeng  Gajak,  of,  naar  een  latere  verbetering  Goenoeng  Gadjah  (d.  i.  de 
Olifantsberg) ;  den  Gagak,  op  de  kaart  van  Raffles  ten  W.  van  den  Perbakti 
aangewezen ,  heeft  hij  te  vergeefs  gezocht ,  en  hij  vermoedt  dat  hier  te  gelgk 
eene  verwarring  met  den  G.  Gadjah  en  eene  verbastering  van  den  naam  heeft 


Digitized  by  VjOOQIC 


314 

Tjampea  uit  over  Tji  Bening,  hetzij  van  Gadok  uit  over  den 
bergkam  tusschen  de  groote  en  kleine  Tji  Idoeng,  bereikt  wor- 
den. Welke  weg  verkieslijk  is,  hangt  af  van  het  punt  waarmede 
men  in  de  eerste  plaats  wenscht  kennis  te  maken.  Wie  b.  v.  de 
solfatara  aan  de  westelijke  helling  bezoeken  wil^  waaruit  nog, 
door  middel  van  kleine  scheuren  in  den  bodem,  zwaveligzure 
dampen  sissend  omhoog  stijgen,  en  die  thans  nog  het  eenige 
spoor  van  vulkanische  werkzaamheid  op  dezen  berg  is^  zal  wel  doen 
den  weg  van  Tjampea  uit  te  kiezen ;  wil  men  den  hoogsten  top  be« 
reiken,  dien  Junghuhu  vroeger  Gajak,  later  Gadjah  noemde,  die 
volgens  Zollinger  Gagak  heet,  en  die  volgens  nog  een  ander  gevoelen 
geen  bijzonderen  naam  draagt ,  maar  in  den  algemeenen  van  Salak 
begrepen  is,  dan  is  het  verkieslijk,  gelijk  wij  ons  thans  gereed 
maken  te  doen,  van  Tji  Tjoeroeg  uit  de  zuidoostelijke  helling 
te  bestijgen.  Die  hoogste  top  stijgt  tot  ongeveer  2200  meter, 
vertoont  op  zijn  kruin  eenige  merkwaardige  oudheden,  en  biedt 
den  bezoeker  van  nabij  en  van  verre  de  schoonste  gezichten. 


plaats  gevonden.  Zollinger  zegt  dat  de  hoogete  top  van  den  Salak,  niet 
Qajak  of  Qadjah ,  maar  Gagak  heet ,  doch  hij  stemt  toe  dat  de  op  de  kaart 
van  Baifies  voorkomende  Gagak  niet  bestaat.  Teysmann  beweert  dat  de  in- 
landers den  ganschen  berg  Salak  noemen,  en  dat  Junghuhn  den  Gajak  zelf 
heeft  uitgevonden,  vermoedelijk  door  verwarring  met  den  (dus  als  werkelgk 
erkenden)  Gagak  van  Kaffles*  kaart.  Schwaner  leert,  dat  het  Salak*gebergte 
door  de  diepe  vallei  van  de  Tji  Antan  (zie  boven  bl.  98),  als  een  op  zich 
zelf  staand  geheel ,  van  het  Kendeng-gebergte  (nam.  het  noordelgke ,  uit  Ban- 
ton komende)  gescheiden  is  ,  en  dat  het  eerstgenoemde  van  het  oosten  naar 
het  westen  bestaat  uit  de  volgende  toppen :  Salak ,  Pitjoeng,  de  beide  Petai , 
Perbakti  en  den  zadelvormigen  Gagak,  zoodat  de  berg  dien  Junghuhn  ner- 
gens vinden  kon ,  toch  werkelijk  ,  zooals  op  Raffles^  kaart ,  ten  westen  van 
den  Perbakti,  maar,  evenals  deze,  nauwer  met  den  Salak  verbonden  dan 
daar  het  geval  is,  zon  voorkomen. 

De  heer  Hageman  heeft  een  andere  grief  tegen  Junghuhn.  In  een  opstel 
„Over  de  beweerde  uitbarsting  van  den  Salak  in  1699  ,**  in  Nat.  T.  f.  N.  I., 
D.  XXX,  bl.  343,  tracht  hg  aan  te  toonen ,  dat  die  uitbarsting  geheel  on- 
bewezen en  door  J,  op  hoogst  lichtvaardige  gronden  aangenomen  is.  Werke- 
lijk spijt  het  mij  dat  ik.  Dl.  II.  131,  Dl.  III.  5,  Junghnhn's  voorstelling  zoo 
onvoorwaardelijk  heb  onderschreven.  Wel  meen  ik  nog,  dat  het  bericht  van 
Bogaert  de  meening  begunstigt  dat  bg  die  gelegenheid  do  Salak  werkzaam 
was,  maar  of  die  uitbarsting  op  zich  zelve  de  groote  beteekenis  had  die 
Junghuhn  er  aan  toekent,  is  zeer  te  betwijfelen.  YgL  Dr.  Swaving,  Batavia's 
sanitaire  geschiedenis,  bl.  78  tv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


315 

Wij  kunnen  van  Tj^Tjoeroeg  uit  eenige  palen  te  paard  afleg- 
gen f  maar  waar  de  helling  steil  begint  te  worden ,  moeten  wij  bet 
oneffen ,  vaak  glibberig  pad ,  dat  aanhoudend  door  zware  bosschen 
voert  en  waarop  ons  steeds  het  geruisch  der  van  alle  kanten 
door  de  bergkloven  afstortende  beken  verzelt,  te  voet  vervolgen. 
Geen  andere  berg  van  Java  is  zoo  weelderig,  zoo  onafgebroken 
met  woud  begroeid  als  de  overal  met  een  dikke  humuslaag  be- 
dekte Salak.  Om  het  gesteente  te  leeren  kennen  waaruit  hij 
gevormd  is,  moet  men  in  de  kloven  afdalen^  waarin  de  bed- 
dingen der  beken  met  veelsoortig  lavapuin  zijn  opgevuld.  In  de 
lagere  streken,  tusschen  600  en  1200  meters  ongeveer,  heerscht  ook 
hier  de  rasamala;  hoogerop  worden  de  bosschen  meer  gemengd  en 
vindt  men  vooral  eiken  en  kastanjes.  De  rug  waarlangs  wij  op- 
klimmen ,  wordt  gedurig  smaller ,  terwijl  hij  zich  allengs  verheft  tot 
de  hoogte  die  volgens  Junghuhn  en  Zollinger  als  de  eigenlijke 
Salak,  in  onderscheiding  van  den  Gajak  of  Gagak,  is  te  be- 
schouwen. Die  eigenlijke  Salak  is  namelijk  niets  anders  dan 
een  hoog  uitstekend  deel  van  den  smallen  rand  tusschen 
de  zachte  uitwendige  helling  van  den  berg  en  den  bijna 
loodrechten  wand  der  groote  kloof  die  hem  middendoor  deelt  en 
aan  de  tegenovergestelde;  noordwestelijke  zijde  begrensd  wordt 
door  den  derden  top,  door  Junghuhn  en  Zollinger  beide  Tji 
Apoes  genaamd.  Terwijl  de  gemelde  rand  zich  westwaarts  in 
de  richting  van  den  Gagak  uitstrekt,  gaat  hij  weldra  eenige 
honderden  voeten  naar  beneden  om  aan  de  andere  zijde  der 
dus  gevormde  kloof  tot  dezen  hoogsten  top  van  het  geheele 
gebergte  op  te  rgzen;  want  de  Tji  Apoes,  die  slechts  door  een 
nog  veel  dieper  gelegen  en  zeer  smallen  kam  met  den  Gagak 
samenhangt,  schijnt  niet  volkomen  zijne  hoogte  te  bereiken.  De 
naar  de  noordwestzgde  openliggende  en  dus  van  uit  Buitenzorg 
zichtbare  kloof,  die  zich  in  het  bed  der  beek  Tji  Apoes  noord- 
waarts voortzet;  heeft  eene  onafzienbare  diepte,  waarvoor  onze 
blik  met  huivering  terugdeinst. 

De  kruin  van  den  Gagak  vormt  een  kleine  vlakte  van  ruim 
300  voet  lengte  en  36  voet  breedte,  waarvan  de  lengteas  zich 
van  O.N.0.  naar  W.Z.W.  uitstrekt.   In  het  oostelgk  deel  onder- 


Digitized  by  VjOOQIC 


316 

scheidt  men  een  langwerpig  vierkant;  36  yoet  lang,  26  Toet 
breed ^  en  door  een  rand  van  twee  h,  drie  voet  hoogte  omgeven. 
Westwaarts  van  daar,  nagenoeg  in  het  midden  van  de  kruin, 
is  een  dergelijk  kleiner  vierkant  met  opgeworpen  zijden,  nog 
eenige  schreden  westelijk  een  overdwarsche  dam  van  eenige  voeten 
hoogte  in  den  vorm  van  een  borstwering,  en  eindelijk  op  het 
westeinde  der  kruin  een  langwerpig  vierkant  van  30  bij  20  voet, 
op  welks  midden  eene  verhooging  rust,  die  zich  tot  8  è  9 
voet  hoogte  verheft  en  waarop  eenige  overeind  staande  steenen 
verrijzen.  Daaromheen  staan  boomen  geplant  van  een  hier  anders 
niet  voorkomende  soort.  Deze  plek  wordt  een  a  sta  na  genoemd 
en  schijnt  werkelijk  de  grafheuvel  te  zijn  van  een  in  de  oogen 
der  inlanders  eerbiedwaardig  persoon;  want  iedere  Soendanees 
die  vreemde  reizigers  naar  deze  plek  vergezelt,  werpt  zich  hier 
neder,  zoo  dat  hij  met  het  aangezicht  schier  den  grond  raakt, 
en  brengt  zijne  gaven  en  gebeden  ten  offer. 

Doch  het  wordt  tijd  dat  wij  naar  Tji  Tjoeroeg  en  vandaar 
naar  Soekaboemi  terugkeeren ,  om  thans  den  weg  naar  Tji  Eembar 
en  Pelaboean  Ratoe  in  te  slaan.  Van  Soekaboemi  tot  Tji  Eembar 
bedraagt  de  afstand  1 1 ,  van  daar  tot  Pelaboean  Ratoe  22  palen. 
Het  eerste  gedeelte  kan  met  een  licht  rijtuig,  het  laatste  slechts 
te  voet  worden  afgelegd.  Daarentegen  is  het  eerste,  zoo  men  den 
blik  in  de  diepe,  romantische  dalkloof  der  in  tallooze  kronke- 
lingen tusschen  trachietblokken  schuimende  Tji  Pelang  uit- 
zondert, niet  bijzonder  belangwekkend;  het  tweede  daarentegen 
des  te  schoener.  Men  gaat  genoemd  riviertje,  een  tak  van  de 
Tji  Mandiri,  door  middel  eener  overdekte  houten  brug  over,  en 
rgdt  omstreeks  vier  palen  verder  het  tegen  een  heuvelrij  leu- 
nende Tji  Eembar  binnen,  dat  even  net  is  als  de  meeste  hoofd- 
dorpen der  Preanger.  Van  hier  bereikt  men  weldra  de  TjiDjati, 
de  grens  van  het  district  Pelaboean  Ratoe,  en  dan  gaat  het 
verder  berg  op  berg  af,  tot  men  op  eene  hoogte  komt  vanwaar 
de  weg  met  sterke  krommingen  in  een  diep,  breed  dal  afdaalt. 
Het  is  het  dal  der  Tji  Mandiri,  die  vroolijk  ruischt  en  spartelt 
tusschen  het  loof  van  het  welig  geboomte  dat  hare  oevers  om- 
zoomt, en  waarboven  zich  op  vele  plaatsen  de  schoonO;  waaier- 


Digitized  by  VjOOQIC 


317 

vormige  bladeren  der  lontarpabnen  verheffen,  die  in  schilder- 
achtige groepen  over  het  dal  en  de  lagere  hellingen  verstrooid 
zijn.  Aan  de  andere  zijde  van  het  dal  rgst  in  golvende  lijnen 
en  ronde  koppen  de  met  even  trotsoh  als  ondoordringbaar  ge- 
boomte bedekte  keten  van  het  Kendeng-gebergte  omhoog.  Wg 
dalen  echter  niet  af  in  het  dal,  maar  volgen  den  weg  die^  op 
eenigen  afstand  van  den  rechteroever  der  hoofdrivier,  over  een 
aantal  van  noord  naar  zuid  stroomende^  door  evenwijdige  heu- 
velreeksen gescheiden  zij  riviertjes  voert.  Yan  de  hoogten  ziet  men 
zich  van  tgd  tot  tijd  de  kalme,  vroolijk  het  zonlicht  weerspiege- 
lende zee  tegenfiikkeren ,  en  als  men  door  de  steeds  woester 
wordende  streek  den  laatsten  heuvelrug  bereikt  heeft,  ziet  men 
de  Pelaboean  Ratoe  (de  vorstelijke  ankerplaats),  die  aan  het 
geheele  district  en  aan  zijn  hoofddorp  haren  Maleischen  naam 
heeft  medegedeeld,  aan  zgne  voeten  uitgebreid,  terwgl  men  de 
Tji  Mandiri  zich  in  schilderachtige  bochten  tusschen  hare  steile 
oevers  ziet  wringen,  om  zich,  ten  zuiden  der  aan  het  strand 
liggende  districtshoofdplaats,  die  wg  nu  ook  weldra  betreden,  in 
de  baai  uit  te  storten. 

Over  de  Pelaboean  Ratoe  werd  reeds  vroeger  bij  de  beschrij- 
ving van  Java^s  kustbeloop  gesproken  ').  De  Europeanen  noemen 
haar  Wijnkoopsbaai,  waarvoor  somtijds  Wijnkoopersbaai  wordt 
geschreven'}.  Het  hier  wgkende,  ginds  vooruitspringende  strand 
der  baai  rijst  aan  de  noord-  en  zuidzgde'  in  steile,  maar  niet 
loodrechte  en  meeest  overal  toegankelgke  rotsen  op,  waarachter 
zich   hoogere,   sterk   gekartelde  en  gespleten,  met  zwaar  bosch 


»)  D.  L,  bl  47. 

')  Den  oorsprong  van  dien  zonderlingen  naam  heb  ik  niet  kunnen  opspo- 
ren. Ik  geloof  echter  dat  hg  niets  met  den  w^nhandel  te  maken  heeft,  maar 
aan  een  persoon,  den  Opperkoopman  Jan  Jaoobsz.  Wgncoop  (zie  over  hem 
de  Jonge,  Opkomst  enz.,  D.  Y.,  bl.  XI),  is  ontleend.  Het  schgnt  dan 
echter  vreemd,  daar  die  Wgnooop  reeds  omstreeks  1626  leefde,  dat  de  naam 
Wijnkoopsbaai  op  kaarten  en  in  beschrgvingen  van  Java  ouder  dan  Stavorinus 
niet  schgnt  voor  te  komen;  maar  misschien  is  aan  een  nakomeling  van  ge- 
noemden Wijncoop  te  denkeu.  De  Wgnkoopsbaai  is  in  1801  op  last  der 
Indische  Regeering  opgenomen  door  Kapitein  J.  C.  Baane,  maar  het  resultaat 
van  dien  arbeid  is ,  zoo  het  schgnt ,  in  de  archieven  nedergelegd  en  er  nooit 
uit  te  Yoorschgn  gekomen.    Zie  Oosterling.  I.  119;  Eussendrager,  Java.  101* 


Digitized  by  VjOOQIC 


S18 

bedekte  bergen  verheffen.  De  oostzijde  Tormt  een  zacht  oploopend 
zandstrand,  maar  het  landen  is  wegens  de  hevige  branding 
slechts  op  één  punt  mogelijk,  namelijk  een  weinig  ten  noorden 
van  de  hoofdplaats,  waar  zich  het  riviertje  Tji  Gangsa  in  de  baai 
uitstort.  Op  dit  punt  bestond  reeds  een  klein  dorp  dat  den  naam 
der  rivier  droeg  ^),  toen  er  omstreeks  1835  pakhuizen  voor  het 
aangevoerde  Gouvemementszout  en  voor  de  af  te  voeren  Gou- 
vernementskoffie  werden  opgericht.  Dit  gaf  natuurlgk  aan  de 
Wijnkoopsbaai  eenig  vertier,  maar  sedert  eenige  jaren  zijn  die 
pakhuizen  weder  opgeheven.  Ook  schijnt  de  bodem  hier  niet 
zeer  gunstig  voor  cultuur;  de  bevolking  blijft  gering  en  de  om- 
streken der  Wijnkoopsbaai  willen  niet  recht  tot  ontwikkeling 
komen.  Het  hoofdbestaanmiddel  is  er  de  visscherij,  en  in  het 
dorp  ziet  men  overal  gedroogde  visch  hangen,  terwijl  bg  den 
maaltijd  visch  veelal  schering  en  inslag  is  ^). 

Men  reist  hier  te  voet  of  te  paard;  want  voor  rijtuig  zgn  de 
wegen  niet  bruikbaar.  Een  dezer  wegen  voert  naar  Tji  Gangsa 
en  van  daar  langs  het  strand  over  bergruggen  en  tal  van  rivier- 
tjes naar  de  Tji  Barenoh;  die  de  grens  tusschen  Banten  en  de 
Preanger  vormt;  en  die  wij  vroeger  van  de  Bantensche  zijde 
bereikten  ').  De  bedoelde  bergruggen  zgn  eigenlijk  de  tot  hier 
afdalende,  maar  zich  hier  en  daar  weder  tot  kleine  kegelbergen 
verheffende  ribben  van  den  machtigen  Halimoen  ^).  Langs  ééne 
van  deze  klimmen  wij  op  om  een  merkwaardige ,  maar  zeer  wei- 
nig bekende  plaats  te  bezoeken,  die,  volgens  de  legende,  de 
metropolis  is  van  de  negerie  Soemedang.  Deze  plaats  ligt  dicht 
bij  de  Bantensche  grenzen,  in  den  westwaarts  vooruitspringenden 
hoek  dien  het  district  Pelaboean  Ratoe  tusschen  de  Wijn- 
koopsbaai  en  het  regentschap  Lebak  vormt.  Zg  bestaat  uit 
een  kleine  tusschen  hooge  bergen  ingesloten  en  met  dichl^  bosch 
begroeide  vlakte,  waarop  eene  armzalige  kampong,  Silak  Tatar, 
met  hare    sawah's  en  vruchtboomen    gelegen    is,    terwijl    onge- 


»)  Bik  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk. ,  XVI.  275. 

')  Jnnghuhn,  Beisen.  169;  v.  Rgckevoreel,  Brieven.    110  v. 

»)  Zie  boven,  bl.  124  vv. 

*)  Junghuhn,  Java,  U,  2»  nitg.,  bl.  10.  VgL  boven  D.  I ,  bl.  72. 


Digitized  by  VjOOQIC 


M9 

Teer  een  40  oude  grayen,  geheel  met  mos  begroeid,  in  den 
omtrek  verspreid  zgn.  Ook  yindt  men  er  de  sporen  van  een 
dalem,  een  paséban  en  een  aloen-aloen,  en  aan  die  plek  is  de 
bedoelde  legende  verbonden,  die  kortelijk  aldus  luidt: 

Toen  de  Islam  zioh  naar  deze  streken  verbreidde,  lag  te  dezer 
plaatse  eene  groote  negerie^  Soemedang  geheeten,  waarover 
zekere  Praboe  Lindoe  Djaja  uit  naam  van  den  landsvorst  het 
bestuur  voerde.  Tegen  de  strgders  voor  den  Islam  niet  bestand, 
nam  dit  hoofd  met  zijn  gezin  en  de  geheele  bevolking  de  vlucht 
naar  de  bosschen,  gelgk  ook  zgn  vorst  de  wijk  had  genomen 
naar  den  berg  Halimoen.  Yan  dien  vorst  heeft  men  sedert  niets 
meer  vernomen.  Praboe  Lindoe  Djaja  verloor  bij  zgn  vlucht  de 
gouden  greep  zijner  kris;  zij  viel  in  het  moeras  en  versteende 
in  hetzelfde  oogenblik,  en  nog  wordt  hier  een  steen  gewezen 
die  eenigermate  den  vorm  van  het  genoemde  voorwerp  nabootst. 
Praboe  Lindoe  Djaja  en  zijne  volgelingen  kwamen  grootendeels 
in  het  bosch  om,  hetzg  door  gebrek,  hetzij  omdat  zij  verscheurd 
werden  door  de  tggers,  die  nog  heden  zich  in  groote  getale  in 
deze  wildernissen  ophouden.  De  overigen  trokken  verder  oostwaarts 
en  werden  de  stichters  van  een  ander  Soemedang,  dat  tot  veel 
grooter  aanzien  dan  het  oude  geraakte.  Het  oude  Soemedang, 
verwoest  en  verlaten,  werd  weder  een  wildernis,  en  gedurende 
langen  tijd  bezocht  schier  niemand  deze  plek ,  eensdeels  omdat 
zij  door  de  krachtige  vegetatie  ontoegankelgk  was  en  door  tijgers 
onveilig  werd  gemaakt,  maar  vooral  ook  uit  bggeloof;  want 
men  beweerde  dat  hier  steeds  het  slaan  op  de  gamelan  en  het 
dansen  der  ronggengs  werd  vernomen,  ofschoon  er  geen  spoor 
van  menschen  was  te  vinden. 

In  de  nabijheid  van  deze  plek,  op  den  berg  Soekaramé,  vindt 
men  nog  een  groot  steenen  beeld  in  priesterkleeding,  dat  gehou- 
den wordt  voor  de  versteening  van  een  heilig  man ,  die  hier  kwam 
vasten  en  bidden.  Maar  merkwaardiger  is  een  groot  bekken  van 
heete  bronnen,  dat  op  ongeveer  een  paal  afstands  van  deze  plaats 
wordt  gevonden  en  den  naam  van  Kawa  (d.  i.  krater)  draagt. 
Het  is  een  vlakke,  kale  plek,  bezaaid  met  groote  rotsblokken, 
waaronder  men   het   hevig    koken   van    water   kan   vernemen  ^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


320 

dat  dan  ook  hier  overal  uit  den  grond  welt  en  gedeeltelgk  uit 
groote  gaten  met  kracht  naar  buiten  wordt  geworpen.  Het  water 
zet  korsten  van  kalktuf  af  en  heeft  eene  warmte  van  meer  dan 
65°  C.  Het  verzamelt  zich  tot  eene  warme  beek,  Tji  Panas  ge- 
heeten,  die  omstreeks  een  halven  paal  verder  zich  vereenigt 
met  de  Tji  Soekaramé,  maar  aan  deze  nog  zooveel  warmte  mede- 
deelt, dat  zg  zelve,  op  het  puntharer  samenvloeiing  met  de  Tji 
Madja,  dat  i  paal  verder  ligt,  nog  ruim  88^  C.  toekent  '). 

Een  der  beekjes  die  ten  zuiden  der  Tji  Mandiri  in  de  Wijn- 
koopsbaai vallen,  de  Tji  Boeloen  geheeten,  wijst  hier  de  grens 
aan  tusschen  de  districten  Pelaboean  Batoe  en  Djampang  koeion 
(West  Djampang);  want  eerstgenoemd  district  overschrgdt  op 
dit  punt  de  Tji  Mandiri ,  die  wat  verder  oostwaarts ,  van  haar 
zijriviertje  Tji  Boeboeni  af,  zelve  de  noordgrens  van  Djampang 
koeion  tegen  Pelaboean  en  hooger  op  tegen  Tji  Mahi  vormt. 
In  den  hier  beschreven  boek  van  Pelaboean  vereenigt  zich  de 
Tji  Mandiri  dicht  bij  hare  monding  met  de  Tji  Dadap.  Volgt 
men  het  dal  van  dat  riviertje  tot  op  een  groot  half  uur  van  het 
daarnaar  genoemde  dorp;  dan  bereikt  men  eene  merkwaardige 
warme  bron,  die  aan  den  noordelijken  voet  van  den  breukrand 
van  het  Neptunische  Kendeng-gebergte  met  groote  kracht  en 
overvloed  van  water  opwelt  uit  een  kalksteenrots,  die  zelve  een 
verhoogde  temperatuur  bezit  en  door  het  heete  water  dat  door 
hare  spleten  dringt,  voor  een  deel  verkiezeld  is.  Yerder  oostwaarts 
vindt  men  in  het  Djampangsche  deel  van  het  dal  der  Tji  Man- 
diri, in  eene  moerassige  streek  nabij  het  riviertje  Tji  Pitjoeng, 
eene  andere  warme  bron,  die  uit  grgze,  stinkende  modder 
ontspringt  '). 

Vervolgen  wg,  na  de  Tji  Boeloen  te  zijn  overgegaan ,  den  weg 
langs  de  baai  tot  aan  de  Tji  Awar,  dan  bereiken  virg  een  hoogst 
merkwaardig  terrein,  waar  de  woeste  natuur  van  Java's  zuider- 
strand  het  toppunt  harer  wilde,  huiveringwekkende  schoonheid 
bereikt.  De  rotsen  rijzen  van  de  baai  buitengewoon  steil  op  naar 
het  hoogland,  waarop  de  dorpen  Tji  Goeloesoer  en  Tji  Djapoen 

O  Hasskarl    in   T.  y.  K.  I.,   lY.  2.   126  w.;  Junghuhn,  Java,  II.   1313. 
')  Janghahn,  Java,  II.  1811  y. 


Digitized  by  VjOOQIC 


321 

zgn  gelegen  f  en  besproeid  door  de  Tji  Goeloesoer,  die  tusschen  deze 
beide  dorpen,  langs  een  reeks  van  kort  op  elkander  Tolgende 
steile  rotstrappen,  omstreeks  100  voet  naar  beneden  daalt,  en 
vervolgens  door  eene  kloof,  diep  in  het  grofkorrelig  puingesteente 
dezer  streek  ingesneden,  haren  weg  voortzet  naar  de  even  diepe 
kloof  waardoor  de  Tji  Mariendjoeng  hare  wateren  naar  de  Tji 
Eanté  voert.  Gaat  men  nu  in  westelijke  richting  van  Tji  Djapoen 
weder  naar  de  W^nkoopsbaai«  dan  komt  men  aan  een  punt 
waar  het  plotseling  een  einde  nemende  hoogland  ter  diepte  van 
meer  dan  550  meters  afdaalt.  De  dcuirdoor  gevormde  rand, 
scherp  en  gekarteld;  loopt  boogvormig  om,  aan  de  noordzijde 
tot  aan  den  mond  der  Tji  Awar  onder  den  naam  van  Goenoeng 
Gedogan,  aan  de  zuidzijde  tot  aan  den  mond  der  Tji  Saar  onder 
den  naam  van  Goenoeng  Sangaranten.  De  ruimte  die  tusschen 
de  baai  en  den  rand  van  het  hoogland  overblgft,  is  ingenomen 
door  een  gebergte,  dat  in  drie  steile^  als  een  traliewerk  onderling 
verbonden  jukken  oprgst,  van  welke  het  binnenste  en  hoogste 
Goenoeng  Mesigit  wordt  geheeten.  Tegenover  den  Goenoeng 
Mesigit  daalt  het  hoogland  eerst,  met  de  steilte  van  een  muur, 
270  meters  naar  beneden  en  zet  dan  smalle  ribben  af,  die  als 
armen  uit  het  benedendeel  van  den  vervaarlijken  wand  uitsteken. 
Doch  slechts  één  van  deze  ribben  reikt  tot  aan  het  binnenste 
juk  van  het  Mesigit-gebergte ,  daar  de  overige  te  diens  opzichte 
eene  te  schuinsche  richting  volgen.  Door  de  wigvormige  rib 
die  het  hoogland  met  het  bergjuk  verbindt,  wordt  de  afgrond 
in  twee  deelen  gesplitst;  die  ieder  het  aanzijn  aan  een  beek 
geven.  De  noordelijke,  die  weder  Tji  Pitjoeng  heet,  vereenigt 
zich  met  de  Tji  Awar;  de  zuidelijke  gaat  onder  den  naam 
van  Tji  Saar  naar  de  baai.  In  geen  ander  gedeelte  van  «Tava 
ziet  men  in  zulk  een  klein  bestek  zulk  een  rijkdom  van  vormen 
zoovele  steile  wanden,  zulke  duizelingwekkende  kloven  *). 

Verder  zuidwaarts  wachten  ons  niet  minder  merkwaardige 
tooneelen  aan  den  zuidelijken  inham  der  Wijnkoopsbaai,  die  onder 
den   naam  van  Tji  Letoek-  of  Zandbaai  bekend  is.    Wij  hebben 


"*)  Junghulm,  Java,  IIL  160  yy. 

m.  21 


Digitized  by  VjOOQIC 


322 

reeds  bg  de  besohrijyiDg  van  Java's  kostlgn  gezien,  dat  zich  om 
die  baai  heen  eene  ailuyiale  vlakte  uitstrekt^  omzoomd  door  den 
plotseling  omhoog  rijzenden  wand  van  het  Linggoeng-gebergte  ^); 
maar  wat  ik  daar  nog  niet  heb  opgemerkt,  is,  dat  zich  van  dezen 
muur  niet  minder  dan  zeven  groote  watervallen  afstorten,  de 
hoogsten  van  Java  en  ten  deele  door  vooruitspringende  trappen 
verdubbeld.  Zg  worden  gevormd  door  even  zoo  vele  rivieren, 
die  zich  in  de  vlakte  aan  den  voet  van  den  rotsmuur  tot  twee 
stroomen  vereenigen,  die  de  namen  der  grootste  bovenarmen ,  Tji 
Kante  en  Tji  Letoek,  behouden.  Op  de  plaatsen  waar  de  vallen 
nederstorten ;  springt  de  muur  dieper  in ,  daar  hg  door  het  water  tctt 
kloven  is  uitgeschuurd.  Zelfs  heeft  het  vliegende  waterstof  van  een 
dezer  vidlen,  den  Tjoeroeg  Sodong,  eene  overwelfde  bocht  of 
grot  in  het  gesteente  uitgegroefd.  Yan  de  sawah's  van  het  dorp 
Tji  Atol,  dat  het  naast  aan  den  rand  des  muurs  is  gelegen ,  ziet 
men  van  eene  hoogte  van  340  meters  op  de  daken  van  het  in 
de  vlakte  liggende  dorp  Tji  Eanté  neder.  Het  verdient  ook  op- 
merking, dat  deze  streek  zich  door  eene  zeer  eigenaardige  vegetatie 
onderscheidt,  waarin  de  vormen  vermengd  en  vereenigd  zijn 
die  anders  tot  zeer  verschillend  gebied  behooren.  Inzonderheid 
komen  er  in  de  vlakte  aan  den  rand  van  den  muur  geheele 
boschjes  van  Boemboelan-boomen  *)  voor,  die,  ofschoon  veel  min- 
der hoog,  in  hun  voorkomen  groote  overeenkomst  hebben  met 
den  Djati-boom,  en  dan  ook  werkelijk  met  hem  tot  dezelfde 
familie,  die  der  Yerbenaceeên ,  behooren '). 

Na  ons  bezoek  der  Tji  Letoek-baai  keeren  wg  over  zee  naar 
Pelaboean  Katoe  terug,  een  tochtje  waartoe  een  halve  dag  varens 
toereikend  is  *).  Van  genoemde  plaats  gaat  een  pad,  dat  eerst  niet 
ver  van  bet  strand  der  Wijnkoopsbaai,  de  Tji  Mandiri  nabij 
hare  monding  snijdende,  zuidwaarts  loopt,  zich  daarna  zuid  west- 
waarts ombuigt  en  23  palen  lang  is,  naar  Pasawahan.  Dit  dorp, 

*)  DL  I.,  bl.  47.  *)  Prenma  iofttentosa, 

»)  Junghuhn,  Java,  I.  315,  III.  36,  81;  Aquasie  Boachi  in  Nat.  T.  v.  N. 
I.  XL  461,  en  Huguenin  ald.  XII.  110.  Beide  deze  ingenieurs  schrgyen,  in 
plaats  van  Linggoeug,  Lingkoeng  of  Lingkong.  Over  het  resultaat  van  hun 
onderzoek  naar  het  aanwezen  van  steenkolen  alhier,  sprak  ik  met  oen  woord 
P.  I,  bl.  118.  *)  V.  Rjjckevorsel,  Brieven,  818. 


Digitized  by  VjOOQIC 


323 

Bagenoeg  m  het  midden  van  het  district  Djampang  koeion  lig- 
gende, is  thans  zgne  hoofdplaats  of  pakemitan ,  in  plaats  van  de 
vroegere  Bandar  Sari,  die  aan  de  Tji  Easo^  de  westelijke  grens- 
rivier van  Djampang  koeion  tegen  Djampang  tengab ,  gelegen  is  ') 
£r  is  te  Pasawahan  een  pakhuis  voor  de  Gouvemementskoffie; 
andere   producten  voor   de  Europeesche  markt  worden    in   dit 
district,   waar  nog  geen   landen  in  huur  of  erfpacht  zijn  uitge- 
geven, niet  geteeld.  Yan  Pasawahan  gaan  paden  uit  in  verschil- 
lende richting,  waarvan  een  de  Tji  Karang  snijdt,  die  met  uit- 
zondering der  grensrivieren  de  voornaamste  van  het  district  is,  en 
vervolgens  zuidwaarts  voert  naar  de  monding  van  dien  merkwaar- 
digen  stroom.  Deze  monding,  die  op  een  smallen  zeearm  gelijkt, 
is   200  voet  breed,   diep   en  met  half  ziltig  water  gevuld.    De 
rivier   sngdt  midden  door  de  kalkmergelbank,  die  zich  tusschen 
de  Tji  Pamaboean,   welker  mond  vgf  palen  ten  oosten  van  den 
hoek  van   Genting  >)  ligt,  en  de  Tji  Waroe,  die  ongeveer  half 
zoo  veel  van    den   mond   der   Tji  Easo  verwijderd  is,  over  de 
geheele  zuidkust  tot  diep  landwaarts  in   uitstrekt   Yan  de  Tji 
Koeda   Mara,  een  weinig  ten  oosten  van  de  Tji  Earang,  af,  is 
echter  de  kalkbank  in  de  nabgheid  der  zee  vervangen  door  een 
vlakke,   droog  geworden   bocht,   die  in  een  zich  langs  de  kust 
uitstrekkend   rif  overgaat.   Yoor  't  overige  vormt  die  bank  aan 
de  zeezgde   steile  wanden  met  vele  kleine  in-  en  uitspringende 
bochten.  Met  bruisend  geweld  klotsen  de  golven  tegen  dezen  muur^ 
waarin  ze  op  vele  punten  gewelven  en  holen  hebben  uitgespoeld, 
in  welke  de  salanganen  hare  eetbare  nestjes  ophangen.  Dicht  bij 
de  monding  der  Tji  Karang  rgzen,  op  eenigen  afstand  van  de 
kust;  drie  toren vormige,  geheel  geïsoleerde  rotsen  uit  de  baren, 
terwgl  daartegenover,  in  den  kustmuur  zelven^  de  grotten  Goea 
Pandan  en  Goea  Tji  Karang  de  aandacht  trekken.  Yerder  oost- 
waarts, aan  de  andere  zijde  der  vlakke  bocht ,  is  vooral  de  Goea 
Oeroek   merkwaardige   welke  grot  door  een  overwelfd  kanaal  in 
verband  staat  met    een    trechtervormig  gat   van   50  k  60  voet 
diepte,  waarin  de  zee  haar  water  uitstort,  dat  er  als  in  een  ketel 

')  De  Tji  Kaso  is  uit  geologisch  oogpant  zeer  merkwaardig.  Zie  Junghahn, 
Java,  IIL  83,  70.  ^  Zie  D.  I,  bL  47. 

21* 


Digitized  by  VjOOQIC 


324 

kookt  en  bruist  *).  Doch  genoeg  van  deze  woeste  ^  ofschoon 
schilderachtige  tooneelen.  Laat  ons  thans  in  gedachten  den  24  palen 
langen  weg  inslaan  die  van  Pasawahan  in  noordoostwaartsche  rich- 
ting naar  Njalendoeng^  de  pakemitan  van  Djampang  tengah  voert. 
Njalendoeng  is  slechts  12  palen  van  Soekaboemi  verwijderd 
en  er  mede  verbonden  door  een  weg  die  over  de  Tji  Mandiri 
en  het  Kendengsche  gebergte  loopt.  Yan  Njalendoeng  gaat  een 
pad  zuidwaarts  over  Tji  Awiteli  naar  Kramat,  waar  het  zich 
in  twee  takken  splitst.  De  zuidwestelijke  tak  loopt  naar  de  voorma- 
lige pakemitan  Sagaranten,  niet  ver  van  de  Tji  Easo^  die  de 
westelijke  grens  van  het  district  vormt;  de  zuidoostelijke  naar  Tegal 
hoü  aan  de  Tji  Balapoelang  (bij  Junghuhn  Tji  Palaboelan)^ 
die  als  oostelgke  grensscheiding  van  Djampang  tengah  eerst 
haren  zgtak  de  Tji  Bèbèr  vervangt  en  daarna  zelve  door  de 
Tji  Boeni,  waarin  zij  uitmondt,  vervangen  wordt  De  weg  naar 
Sagaranten  biedt  weinig  bekoorlijks,  daar  hij  meest  door  alang- 
alang  en  glagah  voert,  maar  het  groote,  nette  dorp  maakt 
door  zijne  vele  vruchtboomen  en  de  vele  sawah's  die  het 
omgeven ;  —  anders  zoo  schaarsch  in  deze  strekeo,  —  een 
aangenamen  indruk.  Tusschen  Sagaranten  en  Tji  Pamingkies 
strekt  zich  de  Goenoeng  Bentang  uit ,  en  de  weg  die  beide  dorpen 
verbindt;  loopt  over  de  westelijke  helling  en  den  voet  van  dat 
gebergte.  De  streek  waardoor  hij  voert,  is  gedeeltelijk  met  zwaar 
bosch,  verder  zuidwaarts  met  bamboe  en  een  verbazend  aantal 
wilde  arènpalmen  begroeid.  Zij  gold  vroeger  als  zeer  onveilig 
door  de  menigvuldige  tijgers;  in  de  laatste  jaren  deed  zich  daarin 
verbetering  voor,  die  door  de  inboorlingen  werd  toegeschreven 
aan  de  vestiging  aldaar  van  zekeren  Bapa  Jejoet  uit  Djampang 
wètan,  die,  zoo  zij  meenden  ^  de  talismans  of  bezweringen  kende, 
waardoor  men  de  tijgers  verjagen  kon.  De  man  zelf,  daarover 
ondervraagd,  maakte  volstrekt  geen  aanspraak  op  geheime  we- 
tenschap en  wist  alleen  te  zeggen,  dat  sedert  hg  daar  gekomen 
was,  zich  geene  tijgers  vertoond  badden.  Voor  Bapa  Jejoet  was 
de  vrees  die  deze  streek  aan  de  bevolking  inboezemde,  zeer  voor- 


*)  Jtmghnhn,  Java,  IIL  301  V. 


Digitized  by  VjOOQIC 


325 

deelig,  daar  hij  uit  de  arènpalmen  in  den  omtrek  zooTeel  toewak 
en  suiker  kon  winnen  als  hij  verkoos  ^  zonder  dat  iemand  hem 
iets  in  den  weg  legde.  Yan  Tji  Pamingkies  gaat  het  pad  zuid- 
zuidwestwaarts  naar  Rambai,  dat  aan  de  Tji  Boeni,  niet  ver 
van  haren  mond^  is  gelegen.  Dat  pad  voert  ten  deele  langs  het 
riviertje  Tji  Dolog,  dat  in  zijn  diep  gegroefd  en  door  dicht  bosch 
overschaduwd ,  uit  kalkmergel  en  vulkanisch  conglomeraat  samen- 
gesteld bed  heerlijke  watervallen  vormt.  Ook  is  deze  streek 
merkwaardig  door  het  groot  aantal  holen  en  grotten  dat  er 
wordt  aangetroffen  ^).  Yan  Rambai  tot  aan  zee ,  een  afstand  van 
8  (i  9  palen ,  is  geen  enkel  pad ;  alles  is  hier  woeste ,  met  dicht 
bosch  bedekte  wildernis,  waarin  zich  niet  licht  de  inlanders  wagen 
te  minder  daar  er  overleveringen  en  geheimzinnige  verwachtingen 
aan  verbonden  zijn,  die  hen  met  bijgeloovige  vrees  vervullen. 

Sedert  onheugelijke  tijden  zijn  de  Djampang-landen^  naar  de 
meening  der  inlanders;  het  eigendom  van  zekeren  Ejang,  Soe- 
soehoenan  Djampang  Manggoen  genaamd,  die  met  zijn  broeder, 
Ejang  Dalem  "Wangsakerti ,  verblijf  houdt  op  den  berg  Patoeha, 
nabij  den  oorsprong  der  Tji  Djampang^  die  een  zijrivier  van  de 
Tji  Boeni  is.  Dalem  Wangsakerti  is  verloofd  aan  de  prinses  Tji 
Aweni,  de  dochter  van  Boros  Ngora,  die  zijn  verblijf  heeft  op 
den  berg  Hioer,  bij  den  oorsprong  der  Tji  Easo.  Deze  rivier 
stroomt  thans,  ter  plaatse  waar  de  weg  tusschen  Sagaranten  en 
Tji  Pamingkies  haar  het  dichtst  nadert,  door  een  nauwe  kloof 
tusschen  hooge  en  rechtstandige  rotswanden  en  stort  zich  van 
eene  belangrijke  hoogte  neder.  Die  kloof  nu  zal  zich,  naar  de 
voorstelling  der  inlanders,  eenmaal  sluiten,  tengevolge  van  het 
instorten  der  rotswanden.  De  Tji  Easo  zal  dan  genoodzaakt 
worden  haren  loop  te  nemen  langs  de  zuidelijke  helling  van  den 
reeds  vermelden  G.  Bentang,  en  zoo  de  Tji  Dolog  opnemen, 
ter  plaatse  waar  zij  den  waterval  vormt  die  onder  den  naam 
Tjoeroeg  Tji  Aweni  bekend  is.  Hier  is  het  dat  de  bovengemelde 
prinseS;  in  versteende  gedaante,  de  komst  van  haren  bruidegom 
verbeidt,   en   op   den   dag  waarop  de  Tji  Easo  haren  loop  ver» 

*)  Hoogeveen,  het  distriot  Djampang  tengah,  in  T.  v.  T.,  Ld.  en  Yk., 
V.  N.  I.,  VIII.  493  vY.i  Junghuhn,  Java,  III.  172  vv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


326 

andert;  zal  Ejang  Dalem  Wangsakerti  haar  in  pleohtigen  optocht 
komen  afhalen^  en  met  haar  en  zijn  gansche  gevolg  een  fees- 
telijken  tocht  over  zee  maken.  Een  weinig  beneden  Rambai  ligt 
in  de  Tji  Boeni  een  eilandje ,  welks  aan  beide  einden  toegespitste 
vorm  wel  eenigszins  aan  een  prauw  herinnert.  Volgens  de  mee- 
ning der  inlanders  rijst  en  daalt  het  met  het  water  als  een  prauw, 
en  blijven  tw^e  hoornen  die  er^  te  midden  vui  veel  alang-alang,  op 
verrijzen ,  onveranderbjk  in  denzelfden  toestand.  Dat  eiland  zal 
nu  bij  die  gelegenheid  werkelijk  als  vaartuig  dienst  doen, 
met  de  beide  boomen  als  masten.  Zekere  bultenaar,  Batara 
Bongkok,  is  door  Ejaug  Dalem  Wangsakerti  met  de  bewaking 
van  dit  eiland-schip  belast,  en  het  geluid  dat  zich  hier  doet 
vernemen  wanneer  het  water  met  geweld  tegen  den  steenigen 
oever  klotst,  wordt  veroorzaakt  door  een  gamelan,  die  Batara 
BoDgkok  laat  bespelen.  Het  vaartuig  zal  het  bruidspaar  over- 
voeren naar  den  hoek  van  Tji  Laoetèrèn  in  Soekapoera.  Daar 
en  elders  zullen  zij  zich  eenigen  tijd  ophouden  en  zich  eindelgk 
nederzetten  aan  den  zuidelijken  voet  van  den  berg  Marioek ,  die  zicli 
in  Tji  Damar,  aan  het  begin  van  de  Brengbreng-keten ,  dicht  bij 
den  mond  der  Tji  Boeni,  verheft,  waar  zij  eene  stad  en  een 
rijk  zullen  stichten.  In  afwachting  dezer  gebeurtenissen  heeft  Boros 
if^gora  reeds  vele  toebereidselen  gemaakt.  Op  iien  berg  Hioer 
stelt  een  hol  de  steenen  stalling  voor  van  het  voor  zijne  schoon- 
dochter bestemde  fraaie  paard,  dat  wel  is  waar  onzichtbaar  is, 
maar  toch  van  tyd  tot  tgd  zijn  gehinnik  doet  hooren.  Ook  de 
matrassen  en  kussens  die  haar  de  wateren  der  Tji  Easo  als 
huwelijksgeschenk  zullen  toevoeren,  liggen  reeds  lang  gereed 
in  de  gedaante  van  groote  rotsblokken,  waarlangs  de  rivier  haren 
nieuwen  loop  zal  nemen.  Voorts  groeien  op  den  berg  Hioer  allerlei 
reusachtige  gewassen,  die  de  groenten  voor  het  feestmaal  zullen 
leveren.  Inzonderheid  komen  daarvoor  de  boros  kaso,  d.  i.  de 
uitspruitsels  van  de  glagah,  in  aanmerking,  en  zoowel  om  deze 
bestemming,  als  omdat  de  vorst  Boros  Ngora  zelf  zich  daarnaar 
noemt,  durven  de  inlanders  in  deze  streken  de  uitspruitsels  der 
glagah  niet  eten  en  zelfs  niet  met  den  naam  van  boros  kaso 
noemen.   Voor   den  laatsten  stellen  zij  het  synonieme  hoemboet 


Digitized  by  VjOÖQIC 


327 

kaeo  in  de  plaats,  en  zij  houden  zich  overtuigd  dat  wie  deze 
uitspruitaels  eet;  tot  straf  door  een  tijger  zal  verslonden  worden  *). 
Doch  genoeg  van  Djampang  tengah,  dat  vooral  merkwaardig 
is  in  zoover  het  leven  der  Soendaneezen  zich  er  vrijelijk  naar 
zgne  eigenaardigheden  ontwikkelt  en  den  rechtstreekschen  invloed 
der  Europeanen  nog  nauwelijks  ondervonden  heeft  ').  Landen 
in  huur  of  erfpacht  zijn  hier  tot  dusver  niet  uitgegeven,  en  in 
dit  opzicht  onderscheidt  het  district  zich  bepaaldelijk  van  het 
aangrenzende  Djampang  wètan  (Oost-Djampang) ,  waar  de  Eu- 
ropeesche  landbouwngverheid  zich  krachtig  begint  te  ontwikke- 
len, vooral  in  den  omtrek  der  nabij  zijne  noordgrens  gelegen 
en  door  een  vroeger  ')  beschreven  weg  met  Tji  Andjoer  verbonden 
hoofdplaats  Soeka  Negara,  alsook  westwaarts  van  die  plaats, 
langs  den  weg  die  naar  Soewoeng  en  Sitoe  Wanggi  loopt, 
zich  daarna  noordoostwaar ts  wendt  tot  Tji  Loegan  in  Djampang 
tengah,  en  verder  noordwaarts  gaat  door  het  district  Pesser,  tot 
hij  zich  tusschen  Gekbron  en  Tji  Andjoer  aan  den  groeten  weg 
aansluit.  Die  ontwikkeling  der  landbouwn  ij  verheid  belooft  aan 
het  thans  nog  onbeduidende  Soeka  Negara  in  de  naaste  toekomst 
een  toenemenden  bloei.  Het  plaatsje  ligt  aan  de  Tji  Balapoe- 
lang ,  die  van  hier  af  tot  aan  hare  vereeniging  met  de  Tji 
Beber  het  district  in  zuidoostwaartsche  richting  doorsnijdt.  Een 
moeielijk  bergpad  gaat  van  Soeka  Negara  uit  oostwaarts,  tus- 
schen den  Patoeha  en  Toempak  Roejoeng  door^  naar  Tji  Soen- 
dari  en  Bandong.  De  hoogste  top  van  den  Patoeha,  vroeger  door 
ons  bestegen  ^),  ligt  juist  op  de  grens  van  Djampang  wetan 
en  Tji  Soendari,  en  toen  wij  vandaar  onze  blikken  richtten  op 
de  zuidwestlijke  hellingen  en  het  meer  Patengan,  lieten  wij 
ze  reeds  weiden  over  de  heuvels  en  dalen,  de  velden  en  stroo- 
men van  het  eerstgenoemd  district.  Over  het  algemeen  is  dit 
district  een  geheel  binnenlandsch;  slechts  met  eene  lange,  zeer 
smalle  strook  langs  den  linkeroever  der  Tji  Boeni  reikt  het  aan 
den  Oceaan;  want  terwijl  genoemde  rivier  de  oostgrens  van  Djam- 
pang tengah  is,  wijkt  de  west-  of  liever  noordwestgrens  van  Tji 

»)  Hoogeveen,  t.  a.  p.,  bl.  509  vv.         «)  YgL  echter  Dl.  I,  bl.  450. 
»)  BoYen,  bl  309  v.        ■•)  Zie  boven,  bl,  268. 


Digitized  by  VjOOQIC 


328 

Damar  een  weinig  van  haar  terug  en  volgt  den  kam  van 
het  Brengbreng-gebergte  '),  dat  van  hare  oevers  opstijgt  en 
zich  in  de  richting  van  den  Patoeha  voortschakelt.  De  linker- 
oever van  de  Tji  Boeni,  die  op  den  Toempak  Boejoeng  ont- 
springt^ behoort  dus  geheel  tot  Djampang  wètan. 

Eindelijk  gaat  nog  een  derde  pad  van  Soeka  Negara  naarde 
Zuidkust.  Het  loopt  zuidoostwaarts  naar  Tji  Pare,  Bobakan,  Tji 
Limoes  en  Bodjong  Peter,  allen  dicht  bg  elkander  gelegen  aan 
de  zoo  even  reeds  vermelde  Tji  Djampang.  Vervolgens  sngdt 
het  het  vulkanbche  Soebuig-gebergte  dat  aan  de  noordzijde  van 
het  smalle  dal  der  Tji  Boeni  oprgst,  overschrgdt  genoemde  rivier 
en  bereikt  weldra  daarna,  langs  de  helling  der  Brengbreng-keten 
opstijgende,  de  grens  van  Tji  Damar,  van  welk  punt  het  over  Tji 
Binoeng  bijna  recht  zuidwaarts  loopt  naar  Sindang  Barang,  de 
pakemitan  van  Tji  Damar ,  gelegen  aan  de  Tji  Sadéa,  op  geringen 
afstand  van  hare  monding  in  den  Zuider-oceaan.  De  afstand 
tusschen  Soeka  Negara  en  Sindang  Barang,  bedraagt  30  palen. 
Een  weinig  links  van  het  beschreven  pad  ligt,  aan  den  voet  van 
het  Brengbrengsche  gebergte,  in  een  kleine,  uit  een  dikke 
bank  van  vulkanische  rolsteenen  bestaande  dalvlakte,  tot  welke 
zich  het  enge  rotskanaal  waardoor  de  Tji  Boeni  stroomt,  over 
eene  lengte  van  omstreeks  duizend  voet  verbreedt  ^  eene  warme 
minerale  bron^  en  op  geringen  afstand  van  deze  rijst  een  rotsblok 
omhoog,  dat  de  gedaante  van  een  toren  heeft  en  geheel  uit 
jaspis-  en  agaatachtig  kwartsgesteente  bestaat  ^j. 

Tji  Damar  is  het  laatste  der  Tji-andjoersche  districten  die 
langs  den  Zuider-oceaan  gelegen  zijn.  Het  strekt  zich  uit  langs 
de  zuidzijde  van  Tji  Soendari  en  Bandjaran  en  herhaaldelijk 
mochten  wij  er  een  blik  op  werpen ,  toen  wij  het  vergezicht 
genoten  dat  zich  op  de  toppen  van  den  Patoeha,  den  Warie- 
ngien  en  den  Malabar  voor  ons  uitbreidde  ').  Er  worden  in  dit 
district  een  aantal  warme  en  zoute  bronnen  aangetroffen  *)  en  het 
wordt  doorsneden  door  een  aantal  riviertjes  met  diep  ingesneden 


h  Zie  Dl.  I,  bl.  78.        ')  Junghuhn,  Java,  II.  1315. 

3)  Zie  boven,  bl.  268,  271,  274. 

*)  N.  T.  V.  N.  I.  XIV.  221;  Junghuhn,  Java,  IL  1317. 


Digitized  by  VjOOQIC 


829 

kloven,  waarvan  de  Tji  Damar  en  Tji  Laki  de  voornaamste 
zijn.  Over  deze  beide  loopt  een  pad  van  Sindang  Barang,  even- 
wijdig met  het  strand,  in  oostwaartsche  richting  naar  de  Tji 
Pantjoeng,  die  de  grensscheiding  vormt  tusschen  Tji  Damar  en 
Eandang  Wesi,  het  eerste  district  van  het  regentschap  Soeka- 
poera  en  van  de  afdeeling  Soekapoera  Eolot,  waarop  wij  den 
voet  drukken  op  onzen  denkbeeldigen  tocht. 

In  tegenstelling  met  de  Djampangsche  districten,  waar  het 
strand  slechts  weinig  bewoond  is,  liggen  in  Soekapoera  een 
groot  deel  der  voornaamste  dorpen  dicht  aan  zee,  onderling  ver- 
bonden door  een  meer  of  min  bruikbaar  pad  dat  zich  van  de  Tji 
Pantjoeng  tot  de  Tji  Tandoewi  over  de  geheele  lengte  van  het  regent- 
schap uitstrekt.  Dien  weg  volgende  en  langs  een  der  daarop  uit- 
komende dwarswegen  een  uitstap  makende  naar  de  meer  noordelijke 
districten,  zullen  wij  een  overzicht  erlangen  van  het  regentschap, 
dat^  bij  zijne  geringe  bevolking  en  bebouwing,  in  zijne  waarde 
niet  kan  erkend  worden,  zoolang  het  theeland  Tji  Eadjang, 
waarvan  de  plantsoenen  terrasgewijze  langs  de  hellingen  van 
den  zadel  tusschen  den  Pepandajan  en  Tji  Eorai  opklimmen  '), 
in  een  gewest  dat  eene  oppervlakte  van  omstreeks  8400  vier- 
kante palen  heeft,  de  eenige  landbouwonderneming  is  die  met 
Europeesch  kapitaal  en  Europeesche  intelligentie  gedreven  wordt. 
Nogtans  moet  worden  opgemerkt,  dat  de  bevolking  van  Soeka- 
poera betrekkelijke  welvaart  geniet^  of  althans  geene  armoede 
kent,  eU;  getrouw  aan  de  voorvaderlijke  eenvoudigheid,  in  hare 
afgelegene  dorpjes  een  stil  en  tevreden  leven  leidt. 

Het  begin  van  den  tocht  door  het  district  Eandang  Wesi 
schijnt  mijne  bewering  omtrent  de  ligging  der  groote  dorpen  te 
logenstraflFen.  Wij  vinden  geen  enkel  voor  wij  het  punt  bereiken, 
waar,  dicht  bij  de  monding  der  Tji  Eadjang,  zich  een  negen 
palen  lange  zijweg  noordwaarts  afecheidt  naar  de  tegenwoordige 
pakemitan  Boengboelan.  Die  weg  kronkelt  sterk  en  gaat,  over 
steile  heuvels  en  woeste  ravijnen,  eerst  door  alang-alang  en  later 
door  prachtig  woud,  vol  boschjes  van  reusachtige  bamboe.  Boeng- 
boelan   zelf  biedt    niets   bijzonders,   maar  de  weg  die  vandaar 

^)  Croockewit,  Gids,  1866,  III.  309;  Groneman,  Bladen.  39,  43. 


Digitized  by  VjOOQIC 


330 

Doordoostwaarts ,  over  een  afstand  van  16  palen,  naar  de  voormalige 
districtshoofdplaats  Tji  Manoek  aan  den  voet  van  den  Pepandajan 
gaat,  is  een  der  schoonste,  maar  ook  een  der  moeilykste  van 
Java.  Men  heefl  tal  van  riviertjes  te  doorwaden^  tal  van  ver- 
moeiende klimmingen  en  dalingen  te  volbrengen,  maar  wordt 
meestal  door  het  donker  loof  van  maagdelijke  bosschen  tegen 
den  zonnegloed  beschermd.  Die  bosschen  zijn  vol  van  arènpal* 
men,  en  deze  nuttige  boomen  hebben ,  schoon  in  het  wild  groeiende, 
steeds  een  eigenaar  wiens  rechten  geëerbiedigd  worden.  Het 
schoonste  punt  op  den  weg  is  bij  het  riviertje  Tji  Boeta  Roewa, 
dat  25  voeten  beneden  de  houten  brug  die  het  overspant  ^  ont- 
zettend kookt  en  schuimt,  terwijl  onmiddellijk  aan  de  overzijde 
een  hooge,  bgna  loodrecht  stijgende  berg,  bedekt  met  rasamala's 
en  andere  woudreuzen^  den  reiziger  slechts  door  de  slangvor- 
mige  uitkappingen  in  zijne  helling  gelegenheid  biedt  om,  met 
den  gapenden  afgrond  aan  zgne  zgde,  langzaam  omhoog  te 
klimmen.  Eindelijk  wordt  door  deels  nieuw  aangelegde,  deels 
afgeschreven  koffietuinen,  het  op  eene  hoogte  van  meer  dan 
1600  meters  gelegen  Tji  Manoek  bereikt,  waar  noch  padi  noch 
klappers  vruchten  dragen,  en  dat  dan  ook,  evenals  het  vroeger 
door  ons  bezochte  Pengalengan,  alleen  ten  behoeve  van  de 
kofiSecultuur  is  aangelegd.  Yan  Tji  Manoek  verder  trekkende, 
overschrijden  wij  de  grenzen  van  Kandang  Wesi,  en  terwijl  wg 
Tji  Eadjang,  de  op  een  1200  meters  hoog,  door  de  hellingen 
van  Pepandajan  en  Tji  Eorai  ge vonhd  plateau  gelegen  pakemitan 
van  Negara,  met  haar  reeds  vermeld  theeland ,  aan  onze  linkerhand 
laten  liggen ^  rijden  wij  door  koffietuinen,  bosschen  en  tegal- 
velden ,  ten  laatste  sterk  dalende ,  naar  het  in  een  kleine  dal- 
kom  gelegen  Bandjar  Sari,  de  hoofdplaats  van  het  district 
Batoe  Wangi  ^).  Allervriendelijkst  is  de  aanblik  van  het  dorp  in 

')  Koordera ,  wiens  „Reis  door  Soekapoera",  in  Bijdr  t.  d.  T.  Ld.  en  Vk. 
V.  N.  L,  Öe  Volgr.,  Dl.  IV,  bl.  367—389,  hier  mijn  voornaamste  bron  is, 
schrijft  den  naam  dezer  plaats,  bL  380,  Bandjar  Wangi,  vermoedelijk  een 
eenvoudige  schrijffout ,  uit  verwarring  met  den  districtsnaam  Batoe  "Wangi  ont- 
staan, en  die  hg  zou  verbeterd  hebben  indien  hij  zelf  de  uit  zijn  nalatenschap 
gepubliceerde  aanteekeningcn  voor  de  pere  bewerkt  had.  Junghuhn  noemt 
dit  dorp  Tji  Qantoeng.  Zie  zgn  Java,  III.  279,  vergeleken  met  zgne  kaart. 


Digitized  by  VjOOQIC 


331 

het  kleine  dal,  waardoor  zich  bevallig  de  Tji  EaëDgan  kronkelt. 
Wij  merken  hier  een  nette  pasan^rahan  op  met  een  smaakvol  aan- 
gelegd voorpleintje ,  in  welks  midden  een  beerlijk  rozenperk  prijkt. 

Yan  Bandjar  Sari  zetten  wij  onze  reis  voort  naar  Dedel,  de  pake- 
mitan  van  bet  aan  Batoe  Wangi  grenzende  district  Tradjoe.  De 
weg  derwaarts,  14  palen  lang,  loopt  door  een  doodsche,  hobbe- 
lige, eentonige,  uit  zeer  slechten  grond  bestaande^  veelal  met 
glagah  begroeide,  maar  overvloedig  door  beken  besproeide  land- 
streek, en  het  kleine  Dedel  ligt  in  een  verbazend  engedalkom, 
waarin  men  langs  een  vrij  geleidelijke ,  maar  sterke  helling  afdaalt. 

Van  Dedel  gaat  een  weg  noordwaarts  naar  Mangoen  Redjo, 
en  een  andere  zuidoostwaarts  naar  Tji  Balong.  Mangoen  Redjo 
is  het  hoofddorp  van  het  district  Panjeredan,en  is  by  de  laatste 
organisatie  der  Prednger  de  hoofdplaats  geworden  van  de  afdeeling 
Soekapoera  Eolot,  en  dus  ook  de  zetel  van  den  Assistent-resident. 
Tji  Balong  is  de  pakemitan  van  het  district  Paroeng.  Beide  plaat- . 
sen  liggen  aan  de  rivier  Tji  Woelan,  die ,  op  den  berg  Kratjak  op  de 
oostgrens  van  het  regentschap  Limbangan  ontspringende,  om 
het  tot  de  afdeeling  Tasik  Malaja  behoorende  district  Singaparna 
heenloopt  en  het,  na  hare  aanvankelyk  zuidwaartsche  richting 
met  eene  oostwaartsche  verwisseld  te  hebben  ^  van  Panjeredan 
scheidt.  Aan  den  noordoosthoek  van  Panjeredan  wendt  ze  zich 
zuidwaarts  en  vormt  nu,  over  een  korten  afstand,  de  grens  tus- 
schen  de  districten  Panjeredan  en  Tasik  Malaja,  en  vervolgens 
die  tusschen  Panjeredan  en  Paroeng  ter  linker-  en  Mandala  ter 
rechterzijde.  Paroeng,  waarvan  Tji  Balong  de  hoofdplaats  is, 
behoort  reeds  niet  meer  tot  Soekapoera  Eolot,  maar  tot  Soeka- 
poera. De  Tji  Woelan  stroomt  door  eene  steile  kloof,  die, 
bigkens  de  ontblootingen  die  van  de  ^rens  van  Limbangan  tot 
Tji  Balong  de  waarneming  der  bodemgesteldheid  begunstigen, 
uit  vulkanisch  puingesteente ,  tot  een  verbazend  dikke  laag 
opgehoogd,  gevormd  is.  Die  puinbrokken  zijn  de  uitwerpselen 
van  den  Qaloenggoeng  en  gedeeltelijk  eerst  van  zijne  geduchte 
uitbarsting  in    1822,   waarover  straks   nader,  afkomstig  *).    De 


^)  Junghohn,  Java,  UI.  182. 


Digitized  by  VjOOQIC 


332 

afstand  van  Dedel  tot  Mangoen  Redjo  bedraag  slechts  9  palen, 
en  de  tegenover  elkander  liggende  hoofddorpen  Mangoen  Redjo 
en  Singaparna,  tusschen  welke  een  veer  over  de  Tji  Woelan 
de  gemeenschap  onderhoudt,  zijn  slechts  drie  palen  van  elkander 
verwijderd.  De  weg  van  Dedel  naar  Tji  Balong  daarentegen  is 
17  palen  lang,  en  loopt  door  het  district  Salatjaoe  over  zgne 
gelijknamige  pakemitan.  Die  weg  is  geweldig  hobbelig  en  voert 
door  een  kale,  doodsche  streek^  uit  eindelooze  reeksen  van 
onbewoonde  en  onbebouwde  berg-  en  heuvelruggen  gevormd, 
met  roodkleurigen  bodem  en  vol  reusachtige  steenbrokken ,  die 
soms  dreigend  over  het  pad  heenhangen.  Salatjaoe  zelf  ligt 
echter  in  eene  uitgest1*ekte  sawah-vlakte ,  en  vandaar  tot  Tji 
Balong,  een  afstand  van  vier  palen,  is  de  landstreek  vriende- 
lijker, meer  bebouwd  en  meer  bewoond.  Bij  Tji  Balong  ver- 
eenigt  zich  de  Tji  Longgan,  het  voornaamste  der  talrijke 
riviertjes  die  men  op  den  weg  doorwaden  moet,  met  de  op 
kleinen  afstand  voorbg  stroomende  Tji  Woelan.  Van  Tji  Balong 
hebben  wij  nu  nog  vier  palen  langs  die  verbazend  snel  stroo- 
mende en  bij  hoog  water  gevaarlijke  rivier  af  te  leggen ,  en  haar 
met  een  èrètan  (een  soort  van  pont)  over  te  steken  ^  om  bij 
Tji  Ealong,  de  pakemitan  van  Mandala,  den  strandweg  weder 
te  bereiken. 

Wij  keeren  thans  in  gedachten  terug  tot  het  punt  waar  wij 
dien  strandweg  verlieten.  Wij  trekken  de  Tji  Kandang  over  en 
bereiken,  na  acht  palen  langs  het  strand  te  hebben  afgelegd, 
het  dorp  Tji  Erih.  Het  ligt  vlak  aan  zee,  in  een  eentonig 
grasland,  en  geen  enkele  boom  of  struik  beschaduwt  de  bam- 
boehutten der  geringe  bevolking.  De  pasanggrahan ,  een  kleine, 
op  den  vlakken  grond  gebouwde  loods,  biedt  een  ruim  en  schoon 
uitzicht  op  den  nabijzijnden  Oceaan.  Yan  Tji  Erih  naar  Pamëng- 
pëk  is  daarentegen  de  weg  zeer  vriendelijk  en  loopt  door  eene 
opvolging  van  sawahs^  waartusschen  kleine  kampongs  bevallig 
verspreid  liggen.  Nu  krijgen  wij  allengs  het  gezicht  op  den  ver 
in  zee  vooruitstekenden  hoek  van  Tji  Laoetèrèn,  en  na  het 
riviertje  van  denzelfden  naam  te  zijn  overgestoken;  rusten  wij 
welhaast  uit  in  den  pasanggrahan  van  Pamëngpëk,  gelegen  aan 


Digitized  by  VjOOQIC 


833 

de  aloen-aloen,  die  met  een  weelderig  groenen  wariengien  prijkt. 

Pamengpek  is  gelegen  in  een  schoone,  vruchtbare,  slechta 
weinig  golvende  vlakte,  die,  zoover  het  oog  reikt ^  met  sawahs 
en  kampongs  bedekt  is  en  u  het  plateau  van  Bandong  voor 
den  geest  terugroept.  Vroeger  de  hoofdplaats  van  Negara ;  heeft 
Pamengpek  die  waardigheid  in  het  belang  der  koffiecultuur  aan 
Tji  Eadjang  moeten  afstaan.  De  afstand  tusschen  beide  plaatsen 
bedraagt  niet  minder  dan  37  palen,  en  tooh  is  Pamengpek,  waar 
de  padi  in  4  k  4{  maand  rijp  is,  de  voorraadschuur  van  het 
koude  en  nevelige  Tji  Eadjang,  waar  men  zegt  dat  ze  om  te 
rijpen  volle  12  maanden  behoeft. 

Yan  Pamengpek  tot  aan  de  Tji  Eaêngan,  de  grensrivier 
tusschen  Negara  en  Karang,  biedt  de  weg  eigenaardige 
schoonheden  aan.  Hij  slingert  zich  nu  eens  langs  het  vreedzame 
strand,  dat  uit  goudgeel  zand  bestaat  en  waar  de  voeten  vaak 
door  het  kristalhelder  water  van  den  Oceaan  genet  worden  9 
terwijl  men  op  een  afstand  de  branding  hoort  loeien;  dan 
weer  door  het  prachtigste  woud,  waarin  tal  van  reusachtige 
njamploengs  ']  hunne  donkere  schaduwen  spreiden.  Alvorens 
de  Tji  Eaëngan  te  kunnen  overgaan,  wordt  de  reiziger  door  het 
steile  voorgebergte  dat  hier  in  zee  uitsteekt^  tot  een  zeer  be- 
zwaariyken  omweg  dieper  landwaarts  gedwongen,  die  hem 
echter  beloont  met  eenige  heerlijke  blikken  op  de  zich  in  het 
zonlicht  badende  zee.  De  Tji  Eaëngan  zelve  is  een  nader  onder- 
zoek van  haar  bed  overwaardig.  Zg  baant  zich  eenige  palen 
hoogerop  haren  weg  door  de  rotskloof  Tjoekang  Batoe,  waar 
het  dal  aan  de  westzgde  begrensd  wordt  door  den  bergwand 
Boeroeng  Agoeng,  die  door  diepe  spleten  in  eenige  hoogst 
schilderachtige,  vier-,  vijf-  en  zeshoekige,  ter  hoogte  van  torens 
opstijgende,  honderden  voeten  dikke  en  door  dwarsche  reten 
in  geledingen  gescheiden  pilaren  verdeeld  wordt,  die  uit  eene 
soort  van  porfier  bestaan  en  wier  vlakke  schedel  door  prachtig 
woudgeboomte  wordt  overschaduwd.  Beneden  het  dorp  Garoeng, 
dat   op  een   vlakken   voorsprong   van  dezen  wand,  een  weinig 

*)  CalophyUum  Itwphyüum,  Zie  Dl.  I,  bl.  131. 


Digitized  by  VjOOQIC 


334 

zuidwestwaarts  yan  de  rotoengte,  is  gelegen,  Ib  een  plaats 
waar  men  in  deze  kloof  kan  afklimmen.  Tallooze  rotsblokken 
yan  yeryaarlgke  grootte  liggen  daar  in  woeste  wanorde  opeen- 
gestapeld, en  het  water  yan  het  riyiertje  yindt  nu  eens  een 
doortocht  onder  de  steenen,  waartusschen  het  schuimend  en 
bruisend  te  yoorschgn  treedt,  en  stort  elders  in  sprongen  oyer 
de  rotsblokken  heen ,  waardoor  donderende  wateryallen  geyormd 
worden.  In  een  nauw  gedeelte  yan  de  rotsspleet  waren  yroeger 
eenige  afgestorte  rotsblokken,  door  elkander  onderyangen'  en 
gesteund,  in  dier  yoege  big  yen  hangen,  dat  zi)  eene  natuurlijke 
brug,  de  eigenlijke  „Tjoekang  Batoe^  '),  yormden;  doch  yoor 
ruim  30  jaren  is  deze  natuurlijke  yerbinding  der  beide  riyier- 
oeyers  door  een  bandjir  yemield.  Wat  oyerigens  aan  dit  woeste 
tooneel  nog  de  grootste  schoonheid  bijzet,  zgn  de  reusachtige 
woudboomen,  wier  kruinen  zich  trapsgewijs  tot  aan  den  hoog- 
sten  rand  der  kloof  yerheffen,  en  de  yijgensoorten  die  met  hare 
dooreengestrengelde  wortelen  een  ondoorkomelgk  netwerk  oyer 
het  gesteente  hebben  gespreid. 

Earang  is  het  laatste  district  yan  Soekapoera  Eolot  waardoor 
onze  weg  yoert.  Het  pad  loopt  door  eene  zeer  eenzame  streek, 
eerst  oyer  een  breed  strand,  zoo  glad  als  een  kolfbaan,  met  geel, 
yast  zand  bedekt  en  waarop  weinig  branding  staat,  yeryolgens 
over  wit  schelpzand^  en  eindelijk  oyer  zwart  zand,  beide  zeer 
rul  en  moeilijk  yoor  de  paarden  en  een  strand  yormende  yan 
weinige  yoeten  bre^te,  dat  door  een  woest  huilende  branding 
wordt  bestookt.  Men  doorwaadt  eenige  riviertjes  en  yaart  de 
breede  Tji  Langla  over,  maar  kampongs  ontmoet  men  hier  nergens, 
en  de  pakemitan,  mede  E[arang  geheeten^  ligt  binnenslands 
aan  een  12  è  14  palen  langen  d warsweg,  nabij  den  regteroever 
der  Tji  Langla  en  op  8  palen  afstands  yan  Salatjaoe.  Na  de, 
hier  breede,  Tji  Woelan  te  zijn  overgeyaren,  zetten  wg  den  voet  op 
hot  gebied  yan  Mandala^  het  eerste  district  der  afdeeling  Soekapoera. 

Tji  Kalong,  de  pakemitan  van  Mandala,  ligt  op  een  paar  palen  af- 
stands yan  het  strandpad,  ongeveer  150  schreden  links  van  de  Tji 


»)  Vgl  boven,  bl.  263,  noot  1.        ^  Jonghvlm,  Java,  III.  179  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


335 

Woelan^  aan  des  zoom  eener  breede  dalkom,  waardoor  de  kronkelende 
rivier  sdch  haren  weg  naar  zee  baant.    Yan  den  binnenweg  die 
naar  Tji  Ealong  yoert,  tot  aan  de  breede  Tji  Medang,  loopt  het 
pad,  niet  ver  van    het   strand,  door  de  eentonigste,  onherberg- 
zaamste  streek   die   zich   denken  laat,  waarin  alleen  de  sawahs 
van  de  dorpen  Tji  Totok  en  Tjantigi  eene  kortstondige  afwisse- 
ling aanbrengen.  Ter  plaatse  waar  de  Tji  Medang  wordt  overge- 
varen,  ligt  EalapaGenep,  eene  groote,  welvarende  plaats,  Troeger 
de  zetel  van  het  districtshoofd,  die  echter  in  1850,  ook  weder 
in   het   belang   der  koffieoultuur,  naar  Tji  Ealong  verplaatst  is. 
Tusschen  de  Tji  Medang  en  de  Tji  Bening,  de  grensrivier  tusschen  de 
districten  Mandala  en  Tji  Djoelang,  ligt  de  weg  over  kleine  stroomp- 
jes en  over  steile,  glibberige  rotshellingen,  die  op  vele  plaatsen 
ver  in  zee  uitspringende  voorgebergten  vormen,  hier  dj od jong or 
genoemd,  en  somtijds  een  omweg  noodzakelijk  maken.  Op  eenige 
punten  geniet  men  prachtige  vergezichten,  rechts  over  den  Oceaan , 
links  over  onafzienbare  reeksen  van  met  woud  gekroonde  bergen. 
Aan    de   overzijde  der  vrij  breede  Tji  Bening,  die  wg  met  een 
vaartuig  oversteken,  ligt  een  kleine,  eenzame  pasanggrahan ,  op 
weinige  ellen  van  het  strand.  De  kampong  ligt  dieper  landwaarts. 
Ons  pad  door  Tji  Djoelang  biedt  soortgelijke  tooneelen  als  de 
reeds  beschrevene;  alles  is  eenvormige,  armelijke,  eenzame  woes- 
tenij ,  slechts  hier  en  daar  door  een  oase  van  sawahs  om  een  kleine 
kampong  heen  a^ebroken.  Toch  is  ook  hier  de  natuur  niet  zonder 
eigenaardige    schoonheid,    waar   zich    diepe,  uitgestrekte^  welig 
begroeide  ravijnen  aan  onze  voeten  openen,  of  opze  blikken  rusten 
op  de  eindelooze  aaneenschakeling  van  boschrijke  heuvelen ,  terwijl 
het  hoogere  Eendeng-gebergte  in  het  noorden  den  horizon  toekent 
Vriendelijk  wuiven  ons  een  oogenblik  de  kokospalmen  van  Nagrog 
toe,  maar   om   weldra  voor  slechts  te  onherbergzamer  wildernis 
plaats  te  maken.  En  toch  heeft  de  vlijt  der  inlanders  geen  enkel 
hoekje,  al  heeft  het  slechts  enkele  voeten  in  het  vierkant,  ongebruikt 
gelaten ,  waar  humus  genoeg  gevonden  wordt  om  een  weinig  tabak 
of  djagong  te  planten.    Eindelijk  bereiken  wij  de  kampong  Pa- 
soeketan ,   wier   bamboeboschjes  zich   bevallig  wiegelen  over  de 
kronkelende,  breede,  nooit  doorwaadbare  Tji  Djoelang,  een  frisschen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


336 

viscbrijken  stroom,  maar  wiens  steenachtige  bodem  alle  netten 
vernielt.  Nu  bereiken  wij  meer  bewoonde  streken.  Dekampongs 
Barengkok  en  Tji  Waroe  aan  de  overzijde  zijn  als  het  ware  de 
voorsteden  vkn  de  welvarende  pakemitan  Tji  Djoelang^  die  op 
tien  palen  afetands  van  Tji  Bening  gelegen  is.  Na  nu  ook  nog 
de  Tji  Djaloe  te  zijn  overgegaan ,  bevinden  wg  ons  in  het  district 
Prigi  of  Parigi.  De  Tji  Djoelang  kronkelt  zich  op  eenigen  afstand 
om  de  zuidzijde  van  de  naar  haar  genoemde  kampong  heen, 
en  loopt  evenwijdig  met  het  strand  tot  zij  de  Tji  Djaloe  ontmoet , 
waarna  zij  zich  vereenigd  in  dat  deel  der  Penandjoeng-baai  storten , 
dat  onder  den  naam  van  Dirk  de  Yries-baai  bekend  is  *).  Deze 
baai  bespeelt ,  landwaarts  indringende,  de  oostzijde  van  het  district 
Tji  Djoelang,  terwijl  de  districten  Prigi  en  Tji  Eemboelan  zich  met 
hun  zeer  beperkt  kustgedeelte  langs  hare  noordzijde  uitstrekken. 
De  pakemitan  Prigi,  die  zeer  spoedig  na  de  overvaart  der  Tji 
Djaloe  bereikt  wordt,  maakt  door  haar  bloeiend  voorkomen  een 
alleraangenaamsten  indruk.  Aan  een  fraaie  aloen-aloen  ligt  een 
nette  pasanggrahan  en  vandaar  loopt  een  breede,  keurig  onder- 
houden weg,  aan  weerszijden  door  goede  woningen  en  tuintjes 
omzoomd,  tot  aan  de  meer  dan  een  paal  van  elkander  verwijderde 
hekken  of  poorten  van  bamboe,  die  de  grens  van  het  dorp  aanwijzen. 
De  grens  van  het  district  Prigi  wordt  langs  den  strandweg  spoedig 
bereikt.  Na  een  smalle  maar  grasrijke  kuststrook,  waarop  kudden 
van  honderden  aan  de  volkrijke  kampongs  Tji  Bendah  en  Karang 
Bendah  behoorende  karbouwen  grazen,  te  zijn  doorgereden,  ko- 
men wij  aan  de  Tji  Eelewoeng,  de  grensrivier  met  het  volgende 
district,  die  zich  op  dergelgke  wgze  met  de  meer  oostwaarts 
vloeiende  Tji  Eemboelan  vereenigt  als  de  Tji  Djoelang  met  de 
Tji  Djaloe.  Nu  zien  wij  de  zee  weder  van  zeer  nabij  en  hoeren 
het  klotsen  harer  branding,  varen  daarna  de  Tji  Eemboelan  over  op 
het  punt  waar  zg  de  Tji  Tondjong  opneemt,  en  rgden  kort  daarna 
de  pakemitan  Tji  Eemboelan  of  Goembar  binnen,  die  zich  alweder 
door  een  welvarend  voorkomen  onderscheidt.  Deze  pakemitan  ligt 
10   palen   van   Prigi,  dicht   aan   de  grens  van  het  district  Kali 


»)  Zie  Dl.  I,  bl.  46. 


Digitized  by  VjOOQIC 


337 

Poetjang  en  12  palen  van  zijne  gelijknamige  hoofdplaats  ^  die 
aan  een  smal,  zich  tusschen  bebouwde  akkers  slingerend  riviertje 
ligt,  mede  Kali  Poetjang  genaamd , 't  welk  zich  weinige  schreden 
verder  in  de  Tji  Tandoewi,  de  oostelijke  grensrivier  der  Preanger 
Regentschappen,  uitstort. 

Het  district  Eali  Poetjang  vormt  nabij  zijne  westgrens  de  rotsige^ 
ver  in  zee  uitstekende  landtong  Penandjoeng^  waardoor  de  Penan- 
djoeng-baai  in  twee  deelen  gescheiden  wordt,  en  strekt  zich  verder 
uit  langs  de  noordzijde  van  haar  oostelijk  deel,  dat  door  de  zeevaren- 
den Maurits-baai  genoemd  wordt.  De  streek  waardoor  de  weg 
van  Tji  Eemboelan  naar  de  pakemitan  Kali  Poetjang  loopt,  is 
aanvankelijk  met  kampongs  bezaaid,  en  later,  als  men  de  kris- 
talheldere, met  oorverdoovend  gebruis  over  hare  rotsbedding  schui- 
mende Tji  Panerèkèan  nadert,  met  prachtig  opgaand  geboomte 
bedekt;  waartusschen  zich  een  diep,  welig  begroeid  ravijn  opent, 
dat  den  reiziger  een  blik  gunt  op  den  niet  ver  verwijderden 
Oceaan.  Maar  dit  liefelijk  tooneel  maakt  op  zijne  beurt  plaats 
voor  eenzame,  met  laag  hout  begroeide  wildernis,  terwijl  de  weg 
met  sterke  golvingen  langs  een  heuvelrug  slingert,  die  Pasir 
Panerèkèan  genoemd  wordt.  De  pakemitan  zelve  heeft  een  gun- 
stig voorkomen,  is  met  prachtige  vruchtboomen  beplant  en  door 
welige   sawah's  omgeven;  maar  zij  is  een  oasis  in  de  wildernis. 

De  oevers  van  de  Tji  Tandoewi  zijn  hoogerop  schier  geheel 
onbewoond  en  meest  met  vaalkleurige  glagah  begroeid,  schaars 
door  hoog  geboomte  afgewisseld,  dat  bovendien  aan  de  Soeka- 
poerasche  zijde  slechts  een  smalle  streep  vormt,  waarachter 
uitgestrekte  moerassen  liggen.  Het  grootste  dezer  moerassen  is 
de  bekende  rawa  Lakbok.  Ten  noorden  daarvan  ligt  Sapoe  Angin, 
de  eerste  bewoonde  plaats  van  eenige  beteekenis  die  opwaarts 
van  Kali  Poetjang  aan  de  Tji  Tandoewi  wordt  aangetroffen. 
Sapoe  Angin  ligt  in  het  district  Bandjar  en  22  palen  van  zijne 
gelijknamige  pakemitan,  die  hoogerop  aan  de  Tji  Tandoewi 
gelegen  is,  ter  plaatse  waar  zij  niet  meer  de  grens  tusschen. 
Soekapoera  en  Banjoemas,  maar  die  tusschen  Soekapoera  en  Tje- 
ribon  vormt  Bandjar  ligt  in  een  kleine  maar  liefelijke,  welig 
met  geboomte  en  sawahs  prijkende  vallei,  en  is   thans  de  hoofd' 

HL  22 


Digitized  by  VjOOQIC 


338 

stapelplaats  van  de  koffie  die  uit  de  Preanger  langs  de  Tji  Taa- 
doewi  wordt  a%evoerd.  De  voormalige  koffiepakhoizen  te  E^ 
Poetjang  zijn  evenals  die  te  Tji  Gangsa  aan  de  Wgnkoopsbaai 
ingetrokken.  Bandjar  is  door  een  33  palen  langen  weg  ook  recht- 
streeks met  Kali  Poetjang  verbonden.  Deze  weg  loopt  door  het 
district  Eoeasèn  of  Eawasèn  '),  en  over  zijne  hoofdplaats  Tji 
Langkap,  die  17  palen  van  Eali  Poetjang  en  16  van  Bandjar 
verwgderd  is.  In  dit  district  worden  op  verschillende  plaatsen 
minerale  en  zoute  bronnen  aangetroffen  *). 

Eindelgk  voert  van  Bandjar  een  20  palen  lange  weg  over  Tji 
Maragas  naar  Manondjaja,  de  hoofdplaats  van  het  regentschap 
Soekapoera  en  de  zetel  van  den  Regent.  Deze  weg  loopt  over  een 
heuvelachtig ,  gedeeltelijk  woest  en  eenzaam  terrein,  niet  ver  van 
de  Tji  Tandoewi,  en  gunt  op  sommige  punten  een  blik  op  de 
smalle  dalkom  waardoor  zij  zich  haren  weg  baant,  terwgl  aan 
hare  overzijde  hooge  bergen  den  horizon  beschrgven,  waaronder 
de  Tjerimai  zich  boven  al  de  andere  verheft.  Manondjaja  ligt 
in  het  district  Pasir  pandjang,  op  kleinen  afstand  van  de  Tji 
Tandoewi  en  van  de  grens  van  het  district  Tasik  Malaja,  het 
eerste  van  de  afdeeling  van  denzelfden  naam,  die  de  zuidelgke 
helft  van  het  regentschap  Soemedang  uitmaakt.  Manondjaja  biedt 
niets  bijzonders;  want  de  kleine  verzameling  van  een  heilig  man 
te  Bandjar  afkomstige  relieken,  die  er  vertoond  wordt,  is  te 
onbeduidend  om  onze  aandacht  bezig  te  houden;  maar  op  een 
afstand  van  l  paal  van  de  negerie  heeft  de  Kegent  een  niet 
onaardig  buitenverblijf  '). 

De  afstand  van  Manondjaja  tot  de  negerie  Tasik  Malaja  be- 
draagt slechts  zeven  palen.  Ook  op  laatstgenoemde  plaats  wordt 
een  verzameling  van  relieken  vertoond ,  die  slechts  den  naam  van 
oud  roest  verdienen  en  met  die  van  Manondjaja  in  onbeduidend- 
heid wedijveren.  Overigens  bevinden  wij  ons  hier  in  een  welva- 


»)  Vgl.  D.  II ,  bl.  406.  2)  Nat.  T.  v.  N.  I.  XIV.  225. 

')  Yoor  Soekapoera  z^n  de  aanteekenlngen  van  Eoorders  in  Bijdr.  t.  d.  L 
T.  Ld.  en  Vk.,  3«  Volgr.,  IV,  bl.  369,  schier  mgne  eenige  bron  geweest. 
Over  de  oudheden  te  Manondjaja  zie  Brumund,  Yerhh.  y.  h.  B.  Gen., 
XXXIII.  105. 


Digitized  by  VjOOQIC 


339 

rende   en   volkrijke   streek,    waarvan  ook  het  verbazend  drukke 
verkeer  op  den   pasar  van  Tasik  Malaja  getaigenis  geeft.    Het 
landschap   waardoor  men  rijdt ,  is  vlak,  vriendelijk  en  goed  be- 
bouwd. De   weg  is ,  gelijk  in  vele  streken  in  het  Soemedangsche; 
met  djati-boomen  beplant,  die  hier  tamelijk  goed  voortkomen.  In 
noordwestwaartsche   richting  zet  zich  van  Tasik  Malaja  de  weg 
over  drie   palen  afistands   voort   naar   Indihiang^  de  rijke  pake- 
mitan   van  het  eerstvolgende,  mede  Indihiang  genoemde  district. 
Deze   plaats   wordt  door  het  riviertje  Tji  Patés  ,  waarover  een 
steenen   brug  ligt,  in  twee  deelen  gescheiden  en  strekt  zich  uit 
over  eene  lengfce  van  wel  twee  palen.  Men  vertoont  er  eene  op 
een  koperen  blad  gekraste  piagem,  benevens  een  paar  oude  pa- 
jongs  en   andere  halfvergane  prullen,  als  bewijzen  der  aanstel- 
ling, door  een  vorst  van  Mataram  aan  een  der  voorvaderen  van 
het  districtshoofd  verleend.  Belangryker  zijn  eenige  overblijfiBelen 
uit  den  Hindoetijd,  waaronder  een  lingga  de  eerste  plaats  inneemt. 
Zij  liggen  2^  paal  ten  westen  van  dit  dorp  op  den  heuvel  Wan- 
kelang,  die  tevens  een  schoenen  blik  over  den  omtrek  aanbiedt. 
De  districten  der   afdeeling  Tasik   Malaja,    met  uitzondering 
van    Siogaparna,    waarover   straks  nader,   volgen   op  elkander 
in   de   richting   van   het  zuiden  naar  het  noorden.  Het  derde  is 
Tji  Awi ,  weder  met  een  gelijknamige  hoofdplaats ,  die,  ofschoon 
de    streek   houtarm  is,   eenige    goede   houten   huizen   telt,    en 
weder  door  haar  geheele  voorkomen  van  de  welvaart  der  bevol- 
king getuigt.   Op  het  punt  waar  de  grens  tusschen  Tji  Awi  en 
het  ten  noordwesten  daaraan  palende  district  Malambong  op  de  schei- 
ding tusschen  de  Preanger  en  Tjeribon  uitkomt,  ligt  de  berg  Tjakra 
Boewana,  waarop  de  Tji  Tandoewi  ontspringt.  Tji  Awi  en  Indihiang 
liggen  dus  in  de  groote  westelijke  helft  der  dal  vlak  te  die  zich  ten  zui- 
den van  den  Tjakra  Boewana  uitstrekt  en  door  de  Tji  Tandoewi 
doorstroomd  wordt.  Aan  de  westzijde  wordt  die  vlakte  begrensd  door 
de  laatste  vulkanische  dwarsketen  van  het  oostelijke  Eendeng-ge- 
bergte,  die  aan  den  Roejoeng  begint  en  dit  dd  van  het  ten  westen 
gelegen  plateau  van  Qaroet  scheidt.  Bij  den  Telaga  Bodas,   die 
ligt    op    het    punt    waar    de    grenslgn    tusschen   Tji   Awi  en 
Indihiang  aan   zijn   westelijk   uiteinde  tegen  de    oostgrens  van 

22* 


Digitized  by  VjOOQIC 


340 

het  LimbangaDsche  distriot  Wanaradja  stuit ,  straalt  van  dit  ge- 
bergte de  zijketen  af  aan  welker  einde,  op  de  grens  yan  Tji 
Awi  met  Singaparna,  de  krater  van  den  Galoeoggoeng  is  gelegen. 
De  Telaga  Bodas  en  de  Galoeoggoeng  behooren  tot  de  merkwaar- 
digste bergen  der  Preanger,  en  wij  zullen  ze,  even  als  den  Tji 
Eorai  en  de  oostelijke  helft  van  het  plateau  van  Garoet,  op  eene  laatste 
wandeling  door  deze,  aan  prachtige  natuurtooneelen  zoo  onvergelijke- 
Igk  ri)ke  residentie  bezoeken,  na  vluchtig  herinnerd  te  hebben , 
dat  de  weg  van  Malambong  naar  Soemedang  tusschen  Pawenang 
en  de  districtshoofdplaats  Derma  Radja  de  Tji  Manoek  snydt, 
om  over  Tji  Kadoe,  de  pakemitan  van  het  district  Soemedang, 
de  hoofdplaats  van  het  Regentschap  te  bereiken.  Het  district 
Malambong  wordt  aan  de  westzijde  tegen  het  Tji-tjalengkasche 
district  Baloeboer  Limbangan,  en  vervolgens  tegen  het  Soeme- 
dangsche  district  Derma  Radja,  begrensd  door  genoemde  rivier, 
die  tot  bij  Pawenang  door  een  diepe,  romantische  kloof  stroomt^ 
maar  vandaar  haren  loop  naar  de  Tjeribonsche  grens  in  een 
broeder  stroomdal  door  een  vlakke  streek  voortzet,  zoo  als  reeds 
uitvoeriger  in  het  eerste  deel  van  dit  werk  beschreven  werd  *). 
Pawenang  ligt  op  slechts  een  halven  paal  afstands  van  de  Tji 
Manoek,  geheel  onder  kokospalmen  en  andere  vruchtboomen 
verscholen.  In  noordwestelijke  richting  weidt  vandaar  de  blik 
over  een  schoon  en  volkrijk  heuvelland  tot  aan  de  afgeronde 
kruin  van  den  Tampomas,  terwijl  in  noordoostelijke  en  oostelijke 
het  land  meer  en  meer  afdaalt  naar  de  vlakten  van  Tjeribon, 
waarmede  de  schier  recht  ten  oosten  aan  den  horizon  verrij- 
zende kruin  van  den  Tjerimai  een  trefiend  contrast  vormt.  Vroeger 
was  Pawenang  de  hoofdplaats  van  een  afzonderlijk  district,  doch  dit 
is  later  met  Malambong  vereenigd.  Van  de  pakemitan  Malambong  tot 
de  pakemitan  Derma  Radja  bedraagt  de  afstand  14 ,  van  Derma  Ra- 
dja tot  Tji  Eadoe  8,  eindelijk  van  Tji  Eadoe  tot  de  ons  reeds  bekende 
hoofdplaats  Soemedang  nog  9  palen  ').  In  het  district  Malam- 
bong  zijn   sedert  kort  een   paar  perceelen  land  in  erfpacht  uit- 


0  Blz.  84,  85. 

-)   Koorders,  t.   a.    p.    367—869;    Jnnghuhn,    Reisen    226,    227,    Java, 
II.  570  —  582;  Brumund,  t.  a.  p.  103—105. 


Digitized  by  VjOOQIC 


341 

gegeven,  van    welke    Tji  Moengkal  Belah  in  1877  6000  kilo's 
thee  opleverde. 

Na  een  overzicht  der  verbinding  van  Tasik  Malaja  met  Soe- 
medang  genomen  te  hebben ,  keeren  wij  terug  naar  oerstgemelde 
plaats,  om  vandaar  den  11  palen  langen  weg  naar  depakemitan 
Singapama  in  te  slaan ,  wier  naam ,  om  dit  in  het  voorbijgaan 
op  te  merken,  niet,  zooals  men  wel  eens  beweerd  heeft,  leeu- 
wen plaats  beteekent,  maar  eenvoudig  ontleend  is  aan  een  voor- 
malig hoofd,  Singaprana  geheeten,  wiens  naam  door  den  heer 
K.  F.  Holle  in  een  ouden  piagem ,  afkomstig  van  den  Dipati  van 
Timbang  Anten,  is  opgespoord  ').  De  weg  voert  heen  om  den 
zuidoostelgken  voet  van  de  boven  vermelde  keten,  die  in  den 
berg  Galoenggoeng  eindigt.  Hier  strekte  zich,  ruim  eene  halve 
eeuw  geleden,  van  de  Tji  Tandoewi  tot  de  Tji  Woelan,  een 
met  rijstvelden  bedekt,  met  dorpjes  dicht  bezaaid  en  roet  tal 
van  wegen  doorsneden  terrein  uit  ^  dat^  schoon  eigenlijk  nog  een 
voortzetting  der  berghelling ,  in  zgne  zachte  zuidwaartsche  daling 
te  recht  den  naam  van  vlakte  dragen  kon. 

Heerlijk  wierp  de  middagzon  van  den  Sfiten  October  1822  hare 
gouden  stralen  over  het  altijd  groene  landschap,  waar  alles  vrede 
en  kalmte  ademde,  terwgl  de  landbouwers  van  den  veldarbeid 
rustten ,  op  de  balé-balé  hunner  kleine  woningen  uitgestrekt.  Te 
één  ure  na  den  middag  deden  zich  eensklaps  hevige  schokken 
gevoelen,  die  de  bewoners  uit  hunne  hutten  dreven.  Zij  hoorden 
een  donderend  geraas  en  zagen  met  ontzetting  op  naar  den  Ga- 
loenggoeng, waaruit  een  zwarte  rookzuil  van  verbazenden  omvang 
opsteeg,  die,  zich  over  het  uitspansel  verbreidende ,  den  helderen 
zonneschijn  in  weinige  oogenblikken  in  stikdonkeren  nacht  deed 
verkeeren.  Vol  angst  en  vertwijfeling  doolden  zij  rond ,  en  weinige 
seconden  later  waren  honderden  hunner  bedolven  door  de  modder 
die  in  ontzettende  hoeveelheden  uit  de  lucht  nederviel,  of  ver- 
zwolgen door  den  vloed  van  kokend  water  die^  met  slijk  en  steenen 
vermengd,  mijlen  ver  in  den  omtrek  alles  overstroomde,  alle 
dorpen,  velden  en  bosschen  vernielde  en  de  gansche  vlakte  in 
een  dampenden,   blauwachtig-grauw  gekleurden   poel  herschiep. 

»}  T.  T.  I.  T.,  Ld.  en  Vk,  XXIV.  177. 


Digitized  by  VjOOQIC 


342 

Te  vier  ure  verminderde  de  hevigheid  der  uitbarsting,  te  vrjf  ure 
was  alles  gedaan.  De  natuur  scheen  tot  hare  gewone  kalmte 
teruggekeerd.  Daar  begint  in  den  avond  van  den  12den  October  de 
Galoenggoeng  andermaal  te  brullen.  Wat  de  eerste  uitbarsting 
gespaard  had ,  werd  door  de  tweede  verdelgd.  De  dorpsbewoners, 
die  in  hunnen  angst  naar  de  heuvelen  vluchtten  die  met  de 
graven  hunner  voorouders  bedekt  waren,  zagen  zich  ook  daardoor  de 
kokende  golven  van  den  steeds  zwellenden  stroom  achterhaald, 
en  de  heuvels  zelven  werden  deels  door  het  slijk  overdekt, 
deels  door  zijne  drukking  weggespoeld. 

Nieuwe  heuvels  ontstonden ,  een  nieuwe  bodem  werd  gevormd, 
waaronder  de  oude  40  tot  50  voet  diep  begraven  ligt.  Slechts 
hier  en  daar  stak  de  kruin  van  een  hoogen  boom  boven  den 
nieuw  gevormden  grond  uit^  en  de  weinige  inboorlingen  die  aan 
de  verwoesting  ontkomen  waren,  konden  zelfs  de  plaats  hunner 
dorpen  niet  terugvinden.  Het  aantal  der  door  beide  uitbarstingen 
vernielde  kampongs  wordt  op  114,  dat  der  omgekomene  menschen 
op  4011  geschat  '). 

Na  meer  dan  50  jaren  is  het  leven  teruggekeerd  op  dit  tooneel 
des  doods;  maar  de  sporen  der  aangerichte  verwoesting  zjjn  niet 
uitgewischt.  Het  vereischt  echter  het  geoefend  oog  eens  kenners  om 
te  onderscheiden  wat  in  de  eigenaardige  verschijnselen  die  de  beschre- 
ven vlakte  kenmerken,  aan  deze  jongste  uitwerping  moet  geweten 
worden;  wat  als  het  werk  van  vroeger  uitbarstingen  moet  worden 
beschouwd.  Want  het  is  stellig  een  dwaling^  wanneer  men  de 
uitbarsting  van  den  Gkiloenggoeng  in  1822^  de  eenige  die  bekend 
is,  ook  voor  de  eenige  houdt  die  ooit  heeft  plaats  gehad.  Het 
meest  in  het  oogloopend  kenmerk  der  vlakte:  de  duizenden,  schier 
allen  geheel  op  zich  zelf  staande  heuvels  die  haar  bedekken,  kan 
niet  enkel  uit  de  jongste  uitbarsting  verklaard  worden.  Allen 
zijn  zij  gevormd  uit  hoekige  vulkanische  rotsklompen,  getuigen 
van  de  kracht  die  de  stukken  van  den  door  zijne  uitbarstingen 
gedeeltelijk  verbrijzelden  berg  in  alle  richtingen  tot  op  verbazenden 
afstand  wegslingerde.  Maar  tusschen  de  oude  steenheuvels  en  de 

*)  Junghuhn,  Java,  II.  125—130,  136—160;  Kuggendrager,  Java.  114—117. 
van  Hoëvell,  Uit  het  Indische  leven,  blz.  104—110. 


Digitized  by  VjOOQIC 


343 

in  1822  geyormd&  is  nog  een  kennelijk  onderscheid,  dat  zich 
evenzeer  tot  de  vlakke  deelen  van  het  uitwerpingsterrein  uitstrekt. 
De  oude  grond  is ,  ten  gevolge  der  vergevorderde  verwering,  met 
vruchtbare  bruine  aarde  bedekt ,  die  de  hoeken  tusschen  het  ge- 
steente heeft  aangevuld,  en  sedert  lang  met  nieuwe  bosschen  of 
oultuurgewassen  getooid  is,  terwijl  in  de  uitwerpselen  van  1822 
de  verwering  der  steenen  nog  nauw  is  aangevangen  en  de  ver- 
harde donkergrauwe  massa  die  als  slijk  van  den  berg  afdaalde, 
nog  slechts  een  jongen  plantengroei  van  alang-alang  en  glagah 
en  klein  struikgewas  draagt. 

Omstreeks  halverwegen  tusschen  Tasik  Malaja  en  Singaparua 
wordt  de  weg  gesneden  door  de  Tji  Koenir,  de  voornaamste  beek 
der  vlakte,  die,  uit  de  spleet  van  den  Galoenggoeng  afdalende, 
zich  in  maeandrische  kronkelingen  door  schier  ondoordringbare 
glagah-bosschen  een  weg  baant  naar  de  Tji  Woelan,  terwijl  zg 
vóór  1822  hare  wateren  naar  de  Tji  Loseh  voerde,  die  zich  later 
met  de  Tji  Tandoewi  vermengt.  Ook  de  reiziger  die  den  krater 
van  den  Galoenggoeng  bezoeken  wil,  heeft  eene  zware  taak  te 
vervullen,  en  het  kapmes  eener  inlandsche  voorhoede  moet  hem 
behulpzaam  zijn,  om  den  tocht  binnen  het  bereik  zijner  krachten 
te  brengen.  Daarentegen  is  de  hoogte  die  bestegen  moet  worden  ^ 
niet  zeer  aanzienlijk ;  want  terwijl  de  geheele  berg  zich  niet  verheft 
boven  de  overige  toppen  der  keten  waartoe  hij  behoort,  en  die 
zich  nergens  hooger  dan  1800  meters  schijnt  te  verheffen,  ligt 
de  krater  aanmerkelijk  lager,  in  eene  zijdelingsche  spleet^  die  ver 
onder  den  hoogsten  top  van  den  berg  een  aanvang  neemt.  Die 
spleet  is  aan  beide  zijden  door  een  steilen  rotswand  begrensd 
en  loopt,  gedurig  in  breedte  toenemend,  beneden waarts^  tot  zij 
zich  in  het  vlakke  land  verliest.  Het  is  of  een  langwerpig  stuk 
uit  de  helling  van  den  berg  is  uitgescheurd ;  maar  de  dus  ont- 
stane kloof  is  sedert  lang  weder  van  den  bodem  tot  de  randen 
met  dicht  geboomte  bedekt.  Niets  doet  hier  dus  de  aanwe- 
zigheid van  een  krater  vermoeden,  dan  alleen  de  bewegelijke, 
bleeke  nevelen ,  die  men  soms  in  de  hoogste  deelen  der  kloof  uit 
het  donkere  groen  van  het  bosch  ziet  opstijgen ,  en  die,  daar  zij 
zich  ook  bij  volkomen  heldere  lucht  vertoonen,  gemakkelijk  als 


Digitized  by  VjOOQIC 


344 

vulkanische  dampen  erkend  worden.  Elimt  men  door  de  kraterspleet 
naar  boven,  dan  ontmoet  men  werkelijk  in  hare  hoogste  streken , 
waar  tevens  de  plantbekleeding  ijler  wordt,  heete  bronnen  en  twee 
groote  fumarolen ,  waardoor  zich  massa's  waterdamp  onder  hevig 
bruisen  ontlasten,  en  nog  een  weinig  hooger  een  rotsdam^  die 
dwars  door  den  bodem  der  kloof  bijna  hare  geheele  breedte 
doorloopt,  maar  toch  van  hare  zijwanden  door  dalkloven  met 
schuimende  beken  gescheiden  blijft.  Die  rotsdam  heeft  al  het 
aanzien  van  een  eruptiekegel  en  vormt  het  hoogste  punt  in  de. 
kraterspleet,  door  Junghuhn ,  met  behulp  van  een  barometer, 
op  eene  verheffing  van  1167  meters  bepaald.  Het  gelukte  name- 
lijk dien  koenen  reiziger,  door  het  klonteren  over  de  vervaarlgke 
lavabrokken  van  een  ingestort  gedeelte,  dit  hoogste  punt  te  be- 
reiken, ofschoon  de  rug  van  den  dam  onder  zijne  voetstappen 
verbrokkelde.  Overal  sissen  hier  vulkanische  dampen  door  tallooze 
kleine  openingen  in  den  met  zwavel  bezwangerden  grond.  Aan 
de  binnenzijde  is  die  rotsdam  of  eruptiekegel  door  een  zacht 
glooiend  dal  ^  op  welks  oneffen  bodem  u  twee  kleine  groenachtig 
blauwe  meren  tegen  schitteren ,  gescheiden  van  den  bergwand 
die  de  geheele  kraterspleet  in  het  noordwesten  sluit  en  als  een 
loodrechte  muur  zich  ter  hoogte  van  naar  gissing  400  meters 
tot  aan  de  nok  van  den  geheelen  berg  verheft.  Uitstekende  spit- 
sen, die  men  als  de  overblijfselen  des  kraterrands  van  een  voor- 
maals  kegelvormigen  vulkaan  zou  kunnen  aanmerken,  zijn  hier 
nergens  voorhanden,  en  voor  zoover  wij  kunnen  nagaan  heeft 
de  Galoenggoeng  nooit  een  anderen  krater  gehad  dan  die  zijde- 
lingsche  spleetvormige ,  die  door  de  uitbarsting  van  1822  niet 
ontstaan,  maar  zeer  in  omvang  toegenomen  is  '). 

De  ligging  van  Singapama . Jeerden  wij  reeds  vroeger  kennen, 
toen  wij  Mangoen  Redjo  bezochten ').  Het  is  eene  groote ,  welva- 


*)  Junghnhn  beklom  dezen  krater  in  1837  in  gezelschap  yan  Dr.  Fritze 
en  onderzocht  het  uitwerpingsterrein  nogmaals  in  1846.  Tot  mijne  verbazing 
zijn  dit,  zoover  mij  bekend  is,  de  eenige  onderzoekingen  van  dezen  merk- 
waardigen  vulkaan  dio  ooit  hebben  plaats  gehad.  Teysmann  beschrijft  het 
nitwerpingsterrein  in  vluchtige  trekken  in  het  verslag  zijner  botanische  reis 
van  1854,  Nat  T.  v.  N.  I.  VIII.  213  y. 

')  Zie  boven,  bl.  332. 


Digitized  by  VjOOQIC 


845 

rende  kampong,  met  een  fraaien  pasanggrahr.n.  "Wie  zich  vandaar 
naar  Garoet  begeven  wil,  gaat  gemeenlijk,  om  moeilijke  berg- 
paden te  vermijden ,  de  Tji  Woelan  over  naar  Mangoen  Redjo  en 
houdt  den  rechteroever  dier  rivier  tot  het  punt  waar  zij  de  Tji 
Eorai  opneemt  en  de  grenzen  van  Singaparna^  Penjeredan  en 
Soetji  elkander  ontmoeten ,  waarna  men  nog  een  eind  weegs  den 
rechteroever  van  de  Tji  Korai  volgt.  Een  groot  deel  van  den 
weg  is  langs  deze  rivier  in  de  helling  van  een  bergrug  uitge- 
kapt,  zoodat  men  tusschen  een  loodrechten  wand  ter  rechter  en 
een  afgrond  ter  linker  doorrijdt.  Eindelijk,  na  de  Tji  Korai  te 
zijn  overgestoken ;  komt  men  in  het  eerste  Limbangansche  dis- 
trict, Soetji.  Het  heuvelachtige  terrein  dat  men  nu  doorreist,  is 
wel  zeer  romantisch,  maar  weinig  geschikt  voor  cultuur,  en 
even  arm  aan  hoog  geboomte  als  aan  kampongs.  De  eenige 
plaats  van  eenige  beteekenis  die  men  doorkomt,  is  Pasanggrahan^ 
de  tegenwoordige  pakemitan  van  het  district  Soetji,  dat  echter 
ook  een  gelijknamig  dorp  bevat,  meer  noordwaarts  tusschen 
Garoet  en  Tji  Sangkang  gelegen.  De  geheele  afstand  van  Singa- 
pama  tot  Garoet  bedraagt  langs  dezen  omweg  26  palen,  t.  w. 
3  tot  Mangoen  Redjo,  19  vandaar  tot  Pasanggrahan  en  4  van 
Pasanggrahan  tot  Garoet,  terwgl  de  werkelijke  afstand  in  rechto 
lijn  maar  17  palen  groot  is.  En  toch  is  ook  deze  weg  eigenlijk 
slechts  voor  pedati's  en  ter  nauwer  nood  voor  rijtuigen  geschikt, 
welke  laatste  dikwijls  door  bufifels  tegen  de  hellingen  opgetrokken 
en  door  menschenhanden  weder  nedergelaten  moeten  worden  *). 
Garoet  ligt  aan  den  rechteroever  der  Tji  Manoek,  op  slechts 
drie  palen  afstands  van  Trogong,  welks  schoone  ligging  niet 
ver  van  den  tegenovergestelden  oever  en  aan  den  voet  van  den 
berg  Goentoer  wij  vroeger  leerden  kennen  ').  Het  is  de 
hoofdplaats  van  het  district  Limbangan ,  dat  zelf  in  de  wande- 
ling dikwijls  Garoet  genoemd  wordt ,  en  vormde  vroeger  met  zijn 
onmiddellijken  omtrek  een  afzonderlijk  district,  dat  thans  by 
Panembong,  met  Tji  Gedoeg  als  pakemitan,  is  ingelijfd.  De 
pasar  van  Garoet  is  bijzonder  druk  en  levendig;  doch  de  woning 
van   den   armen,    diep  in  schulden  stekenden  Regent  heeft  veel 

')  Teysmann,  t.  a.  p.  212  v.    *)  Boren,  bl.  288 v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


346 

van  een  verkoophuis  van  oude  Europeesche  meubelen.  Het  dorp 
is  zeer  regelmatig  aangelegd^  met  rechtlijnige  straten^  die  aan 
beide  zijden  met  aaneengeschakelde  huizen  bebouwd  zijn.  In 
bekoorlijkheid  van  ligging  en  indrukwekkende  grootschheid  der 
omgeving  doet  het  voor  Trogong  niet  onder,  en  als  het  middel- 
punt der  wegen  van  Limbangan  is  het  de  meest  geschikte  plaats 
om  tot  uitgangspunt  te  dienen  voor  het  bezoeken  der  voornaamste 
merkwaardigheden  waaraan  het  kleine  regentschap  zoo  rijk  is  ^)* 
Wij  beginnen  met  het  bezoek  van  twee  merkwaardige  dorpen, 
Tji  Ela  en  Tji  Boeroei,  beide  in  het  district  Panembong  gelegen. 
Om  Tji  Ela  te  bereiken  volgt  men  den  13  palen  langen  weg 
naar  Tji  Gedoeg,  die  een  zuidwestelijke  richting  heeft,  inaar 
verlaat  dien  bij  den  T^en  paal,  waar  een  voetpad  van  een  paal 
lengte  langs  het  kleine  meer  Tji  Gember  en  om  den  voet  van 
een  heuvel  heen  naar  de  kampong  voert.  Zij  bevat  slechts  een 
klein  aantal  huizen,  evenwijdig  tegenover  elkander  geplaatst, 
maar  onder  deze  trekt  dadelijk  eene  woning  de  aandacht,  omdat 
zij  zich  onderscheidt  door  de  opgehoogde  aarde  diehaar  twee  voet  bo- 
ven den  grond  verheft,  door  een  met  alang-alang  bedekte  voorpoort 
en  door  een  omheining  van  pluimriet  en  andjoewang  >),  die  haar  als 
een  gewijde  plek  kenmerkt.  Het  huis  wordt  bewoond  door  zekere  Nji 
(of  Njai)  Agëra,  die  als  koentjen  of  bewaarster  der  oude  overblijf- 
selen of  poesaka's,  die  er  in  een  groote  kist  en  twee  doezen  of 
valiezen  geborgen  zijn,  bij  de  bevolking  in  hoog  aanzien  staat. 
Deze  overblijfselen  zijn  afkomstig  van  zekeren  regent  van  Tim- 
bang  Anten,  die  den  titel  van  Soenan  Lawas  Djaja  voerde,  en 
voor  ongeveer  drie  eeuwen  hier,  vermoedelijk  in  naam  als  vazal 
van  Mataram,  maar  met  bijna  onafhankelijk  gezag  ƒ),  het  bestuur 
in  handen  had!  Tot  zijn  gebied  behoorde,  behalve  het  tegen- 
woordige district  Timbang  Anten,  ook  het  aangrenzende  district 
Panembong,  waarin  Tji  Ela  gelegen  is.  De  hier  aanwezige 
poesaka's  zijn:  een  geelkoperen  kanonnetje,  vier  krissen,  het 
ijzer  eener   lans,    een  wimpel  met  het   dubbele  zwaard  dzoe'1- 


M   Junghuhn,  Java,  II.  245;  Croockewit  in  Gids  voor  1866,  II.  307. 
«)  Calodracon  Jacquiniu  Vgl.  boven,  bl.  209.    ')  Vgl.  Dl.  II.  bl.  274  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


347 

Ir  ^)  en  eenige  andere  prullen;  maar  daaronder  komt  één 
stuk  voor  dat  zoowel  voor  de  politieke  als  voor  de  cultuur- 
geschiedenis van  Java  van  zeer  groot  belang  is.  Het  is  een  lap 
grof  katoen,  waarop  een  kaart  van  West- Java  tot  aan  Tjeribon 
en  de  Segara  Anakan  geteekend  is.  Het  gebied  van  Timbang 
Anten  neemt  het  middenvak  der  kaart  in  en  is  buiten  alle  ver- 
houding groot.  Trouwens  alles  is  daarop  zeer  wanstaltig  getee- 
kend, maar  toch  kan  den  vervaardiger  eene  in  vele  opzichten 
juiste  kennis  van  het  terrein  niet  ontzegd  worden.  Het  is  hier 
de  plaats  niet  om  over  dit  merkwaardig  overblijfsel  der  Javaan- 
sche  oudheid  in  nadere  bijzonderheden  te  treden;  de  heer  E. 
P.  Holle  heeft  het,  door  de  uitgave  van  een  fac-simile  op  |  der 
ware  grootte,  voor  alle  beoefenaars  der  Javaansche  geschiedenis 
en  letterkunde  toegankelijk  gemaakt  '). 

Dit  stuk  placht  voor  de  bewoners  van  Tji  Ela  en  omstreken 
een  voorwerp  van  diepe  vereering  te  zijn;  het  werd  des  avonds 
vóór  vrijdag  door  de  koentjen,  onder  het  prevelen  van  Arabische 
gebeden  en  het  branden  van  wierook,  voor  de  oogen  der  buiten 
het  huis  staande  bevolking  ontrold,  en  was  overigens  voor  ieder, 
wie  hij  ook  zyn  mocht,  volstrekt  ontoegankelgk,  daar  de  Nji 
Agëm  de  overtuiging  wist  levendig  te  houden,  dat  iedere  tekort- 
koming in  eerbied  voor  de  heilige  poesaka's  met  zware  rampen 
zou  gestraft  worden.  Zelve  bevond  zij  zich  zeer  wel  bij  het  ont- 
zag dat  zg  wist  in  te  boezemen.  Haar  huis  en  erf  werden 
kosteloos  door  de  bevolking  onderhouden  en  zij  bezat  een  over- 
vloed van  huisraad,  door  geschenken  bijeengebracht. 

Maar  ook  in  het  afgelegen  Tji  Ela  is  de  geest  der  nieuwere 
tijden  doorgedrongen.  Het  vroeger  zoo  woest  en  eenzaam  oord 
waarin  het  dorp  ligt,  is  ^welvarend  en  volkrijk  geworden ,  sedert 
de  heer  Holle  in  1862,  in  de  onmiddellijke  nabijheid  dezer  plaats,  de 
theeonderneming    Waspada   stichtte,  die   later   door  toevoeging 

1)  De  dzoe^l-faqftr ,  het  beroemde  zwaard  van  AU,  komt  in  denind.  Archi- 
pel dikwijls  op  vlaggen  en  dergelijke  voor.  Zie  Jaynboll ,  „een  Atjineesche 
vlag,"  in  T.  v.  N.  I.  1873,  II,  bl.  331,  336. 

*)  Dit  fao-simile  komt  voor  in  deel  XXIV  van  het  T.  v.  T.  L.  en  Vk.  v. 
K.  I.  De  toelichtende  aanmerkingen  van  den  heer  Holle  leest  men  aldaar, 
bl.  168—176.  De  origineele  kaart  is  215  bij  90  centimeters  groot. 


Digitized  by  VjOOQIC 


348 

van  nieuwe  perceelen  belangrijk  is  uitgebreid  ^),  en  de  reorga- 
nisatie van  bet  Preanger-stelsel  aan  de  bevolking  meer  tijd  liet 
om  baar  eigen  belangen  te  bebartigen.  De  bekwame  landheer, 
beter  dan  iemand  met  de  taal  en  het  karakter  der  bevolking  ver- 
trouwd, ijverde,  in  vereeniging  mot  zijn  vriend,  den  verlichten 
hoofdpangoeloe  van  Limbangan  '),  met  onverdroten  volharding 
aan  de  bevordering  van  haar  welzgn  en  mocht  zich  den  eernaam  van 
„de  vriend  der  Soendaneezen"  verwerven.  De  vroeger  woeste  streken 
in  dezen  omtrek  zijn  thans  allen  bebouwd,  hetzij  met  inlandsche 
landbouwgewassen,  hetzij  met  vrij  willigen  koffieaanplant.  Nieuwe 
kampongs  zijn  ontstaan,  oude  uitgebreid  of  verbeterd,  en  op  de  goed 
onderhouden  wegen  ontmoet  men  thans  de  inlanders,  waarvan  vooral 
het  vrouwelijk  deel  zeer  schamel  placht  gekleed  te  zijn  '),  in  korte, 
rood,  paars  of  groen  gekleurde  badjoe's,  lachend  en  kakelend  van 
den  veldarbeid  terugkeerende.  Maar  dit  is  niet  de  eenige  verande- 
ring. Ook  het  bijgeloof  heefk  een  schok  gekregen.  De  hoofdpriester 
van  Limbangan  heeft  daartoe  het  voorbeeld  gegeven  door  zelf,  in  te* 
genwoordigheid  van  een  Europeaan ,  de  woning  van  Nji  Agëm  te 
betreden  en  de  poesaka's  te  onderzoekeif.  Eenige  hoofden  hebben, 
schoon  aanvankelijk  niet  zonder  schroom,  dat  voorbeeld  gevolgd, 
en  de  heiligheid  van  Tji  Ela  is  allengs  aanmerkelijk  gedaald, 
vooral  echter  sedert  de  koentjen,  die  ook  als  doekoen  raad  placht 
te  geven,  zelve  in  eene  gevaarlijke  ziekte  de  hulp  van  den  heer 
Holle  heeft  ingeroepen  *). 

Niet  anders  is  het  gegaan  met  de  heiligheid  van  Tji  Boeroei, 
de  tweede  der  bedoelde  kampongs.  Zij  ligt  verder  zuidwaarts 
dan  Tji  Ela,  12  palen  van  Garoet  en  5  van  Tji  Gedoeg,  opeen 
afgezonderde  plaats,  hoog  op  de  helling  van  den  Tji  Korai.  Zij 
is  grooter  dan  Tji  Ela  en  telt  een  honderdtal  huisgezinnen.  Ook 
hier  staat  in  H  midden  van  een  omheind,  steeds  met  zorgschoon- 
gehouden  erf,  een  klein  huis  op  palen ,  dat  onder  de  hoede  van 
een  koentjen,  met  erfelijke  waardigheid,  gesteld  is.  Hier  bestaan 

')  Kolon.  Versl.  over  1878,  Bijl.  WW,  bl.  8.  Zie  verder  over  Waspada 
het  „verslag  betreffende  de  theeonderaeming  Waspada  onder  uit*'  Juni  1861*, 
in  T.  V.  N.  I.,  1868,  II.  139;  Croockewit,  t.  a.  p.,  bl.  308. 

*)  Zie  over  hem  D.  I.,  bl.  445.  »)  Zie  Dl.  I.   bl.  604. 

*)  Zie  de  reeds  aangehaalde  toelichtingen  bjj  de  kaart,  bl.  170,  172,  175. 


Digitized  by  VjOOQIC 


349 

de  poesaka'B  alweder  gedeeltelgk  uit  oude  prullen,  als  een  bril, 
een  tafelschel,  een  afgebroken  drietand,  maar  anderdeels,  gelukkig! 
uit  voorwerpen  van  groote  waarde,  nam.  een  verzameling  van  13 
oude    handschriften,    sommige   in  de   Eawi-taal,    andere  in  een 
mengsel   van   Javaansch   en  Soendaasch  vervat.  Negen  zijn  met 
Eawi-quadraatletter  geschreven    op  reepen  nipah-blad,  waarvan 
iedere  zijde  vier  regels  bevat  en  die  met  een  koord  zijn  aaneen- 
geregen. Zij  zijn  nog  geheel  ongeschonden  en  de  inkt  is  gitzwart 
gebleven.  Nauwkeurig  passen  zij,  ieder  afzonderlgk,  in  verlakte, 
deels  effen  roodbruine  ^  deels  met  z wartachtige  bloemen  en  krullen 
versierde  doozen,  die  ieder  weder  in  een  eigen    zakje   gestoken 
en,  zorgvuldig  in   vele  stukken  grof  katoen   gewikkeld,  in  twee 
gesloten  doozen  verdeeld  en  met  deze  in  twee  inlandsche  valiezen 
geplaatst   en    vastgesnoerd   worden.   Al   deze   handschriften    zijn 
vóór-Islamisch  en  handelen  over  Boeddhistische  theologie  en  zede- 
leer, maar  het  verstand  er  van  wordt  door  vele  technische  termen 
bemoeilgkt.  Van  de  vier  andere  zijn  één  op  lontarblad  en  drie  op 
bamboestokjes  gegriffeld  in  een  kleiner  of  cursief  Eawi-schrift.  Het 
handschrift  op  Ion tar- blad  schijnt  van  soortgelgken  inhoud  als  de 
vorige,  maar  de  bamboestokjes  zijn  vermoedelijk  slechts  voor  horos- 
kooptrekkerij  bestemd  geweest ').  Het  eerste  is  ook  in  een  doos 
besloten,  terwijl  van  de  laatste  twee  stellen  in  een  kokertje,  het 
derde  door  een  gevlochten  ring  worden  bijeengehouden.  Geen  con- 
servator van  een  museum  kan  angstvalliger  voor  zijne  schatten 
zorgen  dan  de  inlander  voor  zijne  kaboejoetans. 

In  de  maand  Moeharram  wordt  te  Tji  Boeroei,  ter  eere  dezer 
schatten,  een  feest  gevierd.  De  geheele  kampong  met  al  hare 
huizen  en  erven  wordt  schoon  gemaakt,  en  de  inwoners  tooien 
zich  met  nieuwe  kleederen.  Alle  in  de  Preanger  verspreide  Tji- 
boeroejers  keeren  op  dien  dag  naar  hun  geboorteplaats  terug  om 
aan  de  feestviering  deel  te  nemen.  De  geesten  der  voorvaderen, 
die  op  den  top  van  den  Tji  Eorai  wonen,  en,  zoo  het  schijnt; 
ook  die  der  oude,  vóór-Mohammedaansche  regenten  van  Tjeribon, 
worden  op  dien  dag  door  offermalen  vereerd '). 

O  Deze  handschriften  z|jn  een  deel  der  in  Dl.  I,  bl.  448,  Termelde. 
^  Brumund  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIIL  96  vv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


360 

Zelfb  onder  de  oonseryatieve  Soendaneezen  is  de  vasthoudend- 
heid der  Tji-boeroejers;  de  jjtoekoeh  Tji  Boeroei",  ten  spreek- 
woord geworden;  en  toch  hebben  ook  hier  nieuwe  begrippen 
zich  doen  gelden.  De  vroeger  ontoegankelijke  poesaka's  zgn 
herhaaldelijk  aan  Europeesche  geleerden  vertoond  en  zelfs  tgde- 
lijk  ten  onderzoek  afgestaan,  de  toegang  tot  het  dorp  wordt 
niet  langer  aan  vreemdelingen  geweigerd  ^  de  reuk  van  heiligheid 
is  sterk  aan  het  a&emen,  en  men  brandt  er  zelfs  j^etroleum, 
schoon  de  twijfelachtige  weldaad  van  dat  nieuwe  licht  er  gekocht 
werd  door  een  brand  die  30  huizen  vernielde  en  aan  vgf  men- 
schen  het  leven  kostte  ')• 

Wij  bevinden  ons  hier  reeds  een  aanmerkelijk  eind  op  weg 
naar  den  top  van  den  Tji  Korai,  op  wiens  grootsche  verschij- 
ning wij  reeds  zoo  dikwijls  den  blik  mochten  richten.  Wij  zullen 
de  wandeling  derwaarts  voortzetten ,  na  te  hebben  opgemerkt  dat 
de  tegenwoordige  districtsUoofdplaats  van  Panembong,  Tji  Gedoeg, 
—  de  voormalige,  zelve  Panembong  geheeten^  ligt  nabg  de  Tji 
Manoek,  4  ei  5  palen  dichter  bij  G-aroet,  —  op  den  westelgken 
voet  van  den  Tji  Eorai  ligt;  en  door  een  weg  over  zijne  helling 
met  het  ons  reeds  bekende,  op  den  zadel  tusschen  dezen  berg 
en  den  Pepandajan  gelegen  Tji  E^djang  ')  verbonden  is. 

De  Tji  Eorai  is  een  prachtige  kegelberg,  die  van  al  de  ber- 
gen tusschen  den  Gedé  en  den  Tjerimai  de  grootste  hoogte, 
namelijk  die  van  2813  meters,  bereikt;  maar  een  krater  is  aan 
dezen  berg  niet  meer  duidelijk  te  onderscheiden.  Hij  is  aan 
zijne  lagere  hellingen  met  koffietuinen^  hooger  op  met  de  prach- 
tigste bosBchen  bedekt,  die  al  de  gewone  verscheidenheid  en 
meer  dan  den  gewonen  luister  der  Javaansche  bergwouden  ten 
toon  spreiden.  De  kanaal vormige  paden  der  rhinocerossen ,  die 
elkander  menigwerf  kruisen ,  zijn  ook  hier  den  reiziger  van  veel 
nut  om  gemakkelijker  den  top  te  bereiken.  Die  top  vormt  een 
klein,  rondachtig  plat;  50  voet  lang  en  30  voet  breed,  en  van 
den  scherp  begrensden  rand  af  steil  naar  de  met  woud  bedekte 
hellingen  afdalende,    behalve  dat  hij  aan  de  west-zuidw^tzijde , 

O  Holle  in  T.  v.  T.  Ld.  en  Vk.  v.  N.  I.  XXIV.  175  v. 
^)  Zie  boven,  bis.  329,  330,  333. 


Digitized  by  VjOOQIC 


351 

omstreeks  25  k  80  voet  lager  ^  nog  een  vry  raimen  voorsprong 
heeft.  Waarschijnlijk  is  de  spits  een  deel  Tan  den  voormaligen , 
naar  het  zuidoosten  heen  geheel  verbrijzelden  kratermuur,  terwiji 
de  zijdelingsche  spleet  of  kloof,  die  zich  naar  die  zijde  opent 
en  waaruit  de  meergemelde  rivier  Tji  Korai  afdaalt,  wellicht  een 
vervorming  van  den  voormaligen  ketel  is.  Heerlgk  is  het  uitzicht 
dat  zich  op  den  liefelijken  top ,  met  zgne  schoone  Alpen-flora,  naar 
alle  zgden  opent.  Uit  vgf  vuurmonden,  de  kraters  van  den  Gedé, 
den  Goentoer,  den  ELawa  Manoek,  denPepandajanendenSlamat, 
ziet  men  de  damp  wolken  omhoog  stijgen,  terwijl  daartusschen 
zeven  andere  nog  meer  of  min  werkzame  vulkanen  verrgzen, 
de  Tankoeban  Prahoe,  de  Tampomas  '),  de  Patoeha,  de  Wa- 
jang,  de  Telaga  Bodas,  de  Galoenggoeng  en  de  Tjerimai,  wier 
dampen  vanhier  niet  zichtbaar  zijn. 

Ook  op  den  top  van  den  Tji  Eorai  worden,  evenals  op  dien  van 
den  Boekiet  Toenggoel,  den  Tampomas  ^  den  Salak  en  andere 
hooge  kegelbergen,  de  sporen  van  kunstmatige  bearbeiding  aan- 
getroffen. Die  top  is  door  menschenhanden  gelijk  gemaakt  en 
door  omgangen  in  eenige  boven  elkander  liggende  terrassen  ver- 
deeld. Ook  ziet  men  er  eenige  vierkante ,  drie  k  vier  voet  diepe, 
regelmatig  gevormde  gaten,  waarvan  de  bestemming  niet  récht 
duidelijk  is.  Dat  ook  de  top  van  den  Tji  Eorai  den  vromen  zin 
der  Soendaneezen  een  geschikte  bidplaats  scheen  aan  te  bieden, 
is  klaar,  en  niet  onwaarschijnlijk  is  het,  dat  dit  in  eenig  ver- 
band staat  met  de  vereering  der  daar  wonende  geesten  der  voor- 
vaderen ,  die  wij  in  het  dorp  Tji  Boeroei  aantroffen '). 

Wij  keeren  thans  naar  Garoet  terug,  om  van  daar  een  laat- 
sten  uitstap  in  oostelijke  richting  te  maken  naar  den  top  van 
den  Goenoeng  Telaga  Bodas,  den  Berg  van  het  Witte  Meer  ^). 


*)  Zie  boven,  blz.  243. 

*)  Junghuhn  spreekt  in  zijn  ^Java,**  U,  bl.  119,  over  den  Tji  Korai  Blechts 
met  een  enkel  woord,  maar  beschrijft  aldaar,  bl.  542—556,  uitvoerig  zijne 
beklimming  van  dien  berg  in  1844.  De  geographische  ingenieur  G.  A.  de 
Lange  beklom  den  Tji  Korai  in  1855.  Zie  Nat.  T.  v.  N.  1.  XL  76,  79. 

')  De  beklimmingen  van  dezen  berg  zjjn  menigvuldig.  Zie  b.  v.  De  Wilde , 
Preanger  Reg.  114;  Junghuhn,  Reisen.  210,  Java,  IL  120;  Nat.  T.  v.  N.  I. 
lY.  141,  YUI.  204;  Jagor,  BeiseBkizzen.  155;  Groneman,  Bladen.  64. 


Digitized  by  VjOOQIC 


352 

W{j  volgen  daartoe  den  rijweg  die  van  Garoet  over  Soetji  noord- 
oostwaarts  gaat  naar  Tji  Sangkang,  het  voormalige  hoofddorp 
van  het  district  Wana  Radja.  Hier,  op  zeven  palen  afstands  van 
Garoet,  splitst  zich  de  weg.  De  ééne  tak  g:iat  noordwaarts  naar 
Wanakerta,  de  voormalige  pakemitan  van  hot  gelyknamig  district, 
en  van  daar  meer  noordwestelijk  en  later  westelyk  over  Baloe- 
boer  Limbangan  naar  Tji  Tjalengka;  doch  op  een  paal  afstands 
van  Tji  Sangkang  zondert  zich  daarvan  eeo  zijtak  af  naar  het 
tegenwoordige  hoofddorp  van  Wanakerta,  Tji  Koelahan,  dat  in 
het  geheel  13  palen  van  Garoet  verwijderd  is.  Tji  Eoelahanligt 
aan  den  zuid  westelijken ;  het  dorp  Wanakerta  aan  den  westelgken 
voet  van  den  berg  Sida  Keling,  en  tusschen  heide  dorpen  wordt 
in  den  bodem  van  het  Gttroet-dal  eene  warme  bron  aangetroffen  *). 
Doch  om  den  Telaga  Bodas  te  bereiken  laten  wij  te  Tji  Sang- 
kang den  noordelijken  weg  aan  de  linkerhand  liggen  en  volgen 
den  oostelijken  naar  Wana  Seda,  de  tegenwoordige  hoofdplaats 
van  het  district  Wana  Radja,  en  daarom  ook  zelve  dikwijls  Wana 
Radja  genoemd.  Wij  bereiken  die  plaats  na  slechts  twee  palen 
te  hebben  afgelegd,  zoodat  zij  in  het  geheel  negen  palen  van 
Garoet  verwijderd  is.  Bij  Wana  Seda  voert  rechls  van  den  weg 
die  naar  het  meer  leidt,  een  slingerpad  naar  een  diep  ravijn, 
waardoor  een  kleine  bergstroom  vloeit.  Wij  slaan  dit  in,  door- 
waden de  beek  en  gaan  daarna  steil  tegen  de  helling  van  den  berg 
op,  totdat  wij,  een  paal  beoosten  Wana  Seda,  een  dicht  en  som- 
ber bamboebosch  bereiken,  waarin  eene  ompaggerde,  zorgvuldig 
schoon  gehouden  vierkante  ruimte,  met  een  door  hagen  van 
andjoewang  omzoomden  toegang,  de  kaboejoetan  van  het  dorpje 
Tji  Malaka  aanwijst.  Hier  wordt  in  een  op  palen  drie  voet  boven 
den  grond  staand  huisje,  onder  bewaring  van  een  koontjeU;  een 
werkelijk  belangwekkende  verzameling  van  oudheden  aangetrof- 
fen. Men  vindt  er  een  beeldje  in  menscbelijke  gestalte  en  twee 
karbouwen,  allen  gevoegelijk  tot  het  Javaansche  type^)  te  bren- 
gen, uit  proenggoe  of  klokkenmetaal ,  een  mengsel  van  vgf  dee- 
len  zink  met  één  deel  rood  koper,  gegoten;  voorts  twee  offerschellen. 


»)  Junghuhn,  Java,  II.  1322.  =)  Zie  Dl.  U,  bl.  146. 


Digitized  by  VjOOQIC 


353 

twee  goed  bewerkte  komforen,  eenige  fraaie  metalen  buikplaten 
van  vierkanten  Torm ,  krissen ,  lanspnnten ,  een  kanonnetje ,  aarden 
potten  en  een  verglaasd  aarden  leeuwtje  van  Chineeschen  oorsprong, 
en  vele  andere  snuisterijen,  waaronder  ook  een  menigte  duiten 
yan  vroegeren  en  tateren  tyd.  De  koentjen,  ofschoon  dien  post 
bij  erfenis  bekleedende,  weet  niets  yan  den  ouderdom  en  de 
herkomst  der  yoorwerpen  te  zeggen.  Niet  ver  van  Tji  Malaka, 
maar  door  een  ravijn  daarvan  gescheiden,  stonden  vroeger  drie 
ruwe  beelden  van  Padjadjaran-type  als  voorwerpen  van  de  ver- 
eering der  bevolking.  Een  gverig  priester  liet  ze  in  het  ravijn 
werpen,  waaruit  later  twee  werden  opgedolven,  die  thans  te 
Garoet  op  het  erf  der  controleurs-woning  bewaard  worden.  Van 
het  derde  is  geen  spoor  meer  gevonden  *). 

Maar  wij  keeren  terug  tot  den  weg  naar  het  meer,  die  weder,  als 
naar  gewoonte ,  eerst  door  koffie  tuinen,  later  door  prachtige  bos- 
schen  voert,  en  bij  den  terugblik  heerlijke  vergezichten  aanbiedt. 
Eindelijk  kondigen  eigenaardige  plantenvormen  de  nabijheid  aan 
van  een  kratergebied  en  terwijl  de  zeer  steile  weg  allengs  vlak 
is  geworden ,  brengt  ons  een  laatste  bocht  eensklaps  voor  den 
bijna  melkwitten  spiegel  van  het  schoone,  kalme,  rimpellooze  kra- 
termeer ^  dat,  behalve  aan  de  zijde  waar  wij  het  naderen,  aan 
alle  kanten  door,  hier  bijna  loodrechte,  ginds  terrasvormige,  maar 
overal  welig  begroeide  rotswanden  omgeven  is.  De  reiziger  vindt 
hier.  steeds  een  kleine  overdekte  pont  gereed  liggen ,  om  hem  naar 
den  anderen  oever  te  brengen.  De  spiegel  van  hei  meer  ligt  1696 
meters  boven  het  zeevlak  en  986  meters  hooger  dan  Garoet; 
het  laagste  zuidelijke  deel  van  zijne  oevers  wordt  gesneden  door 
de  beek  Tji  Bodas,  die  het  overvloedige  water  van  het  meer, 
nog  lang  met  behoud  zijner  -witte  kleur,  naar  de  Tji  Manoek 
afvoert.  De  omtrek  van  het  meer  is  bijna  cirkelvormig,  met  eene 
doorsnede  van  ongeveer  1200  meters.  Zoowel  uit  zijn  bekken  als 
uit  vele  punten  zijner  hooge  oevers  stijgen  zwaveldampen  op; 
maar  de  plaats  waar  in  1837,  toen  Junghuhn  voor  het  eerst 
deze  plek  bezocht;  de  krachtigste  dampzuil  omhoog  steegs  vond 


»)  Brumund,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  98  w. 

m. 


Digitized  by  VjOOQIC 


354 

Groneman  in  1859  geheel  werkeloos.  Groote  massa's  zwavel  en 
aluinaarde  waren  er  vermengd  met  het  puin  van  het  gesteente , 
welks  verwering  alleen  nog  getuigde  voor  de  werking  die  hier 
door  de  vulkanische  dampen  was  uitgeoefend.  Zijne  kleur  is  het 
meer  alleen  verschuldigd  aan  den  weerschijn  van  het  bezinksel 
van  zuivere  aluinaarde  dat  zijn  bodem  bedekt  ^). 

Ten  noordwesten  van  het  meer  en  een  paar  honderd  meters 
tager  wordt,  aan  de  helling  van  den  berg,  nog  eene  andere  merk- 
waardigheid aangetroffen.  Zij  bestaat  uit  een  kale  plek  van 
grauwachtig-gele  kleur,  waarvan  de  bodem  uit  grootendeels  ver- 
gane en  uiteen  gevallen  steenmassa's  bestaat.  Die  plek  bevindt  zich 
bij  den  oorsprong  van  een  klein  dal  en  is  rondom  van  houtgewas 
omgeven.  Men  vindt  in  haren  omtrek  doorgaans  eene  menigte 
doode  dieren,  vooral  vlinders  en  kevers,  maar  toch  ook  vogels 
en  kleinere  zoogdieren ^  enkele  malen,  naar  men  beweert,  zelfs 
tijgers  en  rhinocerossen ,  en  vooral  verdient  het  opmerking,  dat 
de  beenderen  dezer  dieren  spoedig  vergaan ,  maar  de  zachte 
deelen,  haren  en  vederen  in  goeden  staat  bewaard  blijven.  De 
inlanders  geven  ook  aan  deze  plek  den  naam  van  Padjagalan, 
d.  i.  slachtplaats  *).  Dat  zich  hier  van  tijd  tot  tijd  gassen  ont- 
wikkelen die  voor  de  ademhaling  ongeschikt  zijn ,  is  onmisken- 
baar, ofschoon  het  zeker  is  dat  er  ook  tijden  zijn  waarin  de 
bodem  dezer  plek  zonder  gevaar  kan  betreden  worden.  Maar  raad- 
selachtig blijft  het,  wat  steeds  zoovele  dieren  naar  dit  gevaar- 
lijke plekje  lokt,  waar  zij  voedsel  noch  drinkwater  vinden;  nog 
raadselachtiger,  waarom  hier  die  deelen  het  spoedigst  vergaan, 
die  elders  het  langst  getuigenis  geven  dat  een  levend  orga- 
nisme tot  ontbinding  is  overgegaan. 


»)  Vgl.  Dl.  I,  bl.  61.  2)  Zie  boven,  bl.  223. 


Digitized  by  VjOOQIC 


VIERDE  BOEK. 
CHOROGRAPHIE. 


MIDDEN-JAVA. 


EERSTE  HOOFDSTUK. 

Tegal  en  Fekalongan. 

Het  smalle  gedeelte  van  het  eiland  Java  dat  zich  tusschen 
Tjeribon  en  de  Preanger  ten  westen,  en  Samarang,  Eadoe  en 
Jogjakarta  ten  oosten  uitstrekt,  vormt  door  de  eenvoudigheid  zijner 
terreinformatie  een  sterk  contrast  met  het  ingewikkeld  stelsel  van 
bergen,  dalen  en  hooge  of  lage  vlakten,  dat  men  zoowel  ten 
oosten  als  vooral  ten  westen  daarvan  aantreft.  In  hoofdzaak  heeft 
men  hier  slechts  een  enkele  bergketen,  Java's  Centraalgebergte, 
dat  bijna  midden  over  dit  gedeelte  des  eilands  loopt,  en  welks 
uitloopers  noord-  en  zuidwaarts  zachtkens  naar  de  vlakten  afdalen 
die  hier  aan  beide  zijden  de  zee  begrenzen.  De  kam  van  dit 
gebergte  vormt  eene  waterscheiding  die  door  geen  enkele  rivier 
doorbroken  wordt.  Zuidwaarts  heeft  men  het  stroomgebied  van 
de  Serajoe  en  de  B&gaw&nta,  noordwaarts  een  aantal  kleine  rivieren 
die,  in  hoofdrichting  eenigszins  evenwijdig,  van  het  gebergte  met 
weinig  kronkelingen  en  zijtakken  naar  zee  gaan.  Over  dien  kam 
is  tevens  de  politieke  grens  getrokken  die  de  residentiên  der 
noord-  en  die  der  zuidkust  van  elkander  scheidt.  Ten  zuiden  liggen 
Banjoemas  en  Bagelen,  die  echter  ten  opzichte  van  elkander 
eenigszins  ingewikkelde  verhoudingen  toonen ,  welke  ons  het  vol- 

23* 


Digitized  by  VjOOQIC 


356 

gend  hoofdstuk  zal  leeren  kennen;  maar  ten  noorden  liggen  naast 
elkander  vijf  regentschappen :  Brebes^    Tegal,  Pemalang,  Peka« 
longan  en   Batang,   die  allen   van  het  Centraalgebergte  tot  het 
strand   reiken.   Alleen   moet   worden  opgemerkt  dat  het  regent- 
schap Tegal  slechts  wigvormig  tusschen  Brebes  en  Pemalang  voor- 
uitdringt,  het  Centraalgebergte  alleen  rakende  met  den  scherpen 
kant   der   wigge,    die  juist    op    den  top   van   den   Slamat,    de 
hoogste  spits  der  keten ,  gericht  is.  Die  vijf  regentschappen  vor- 
men de  twee  kleine  residentiên  Tegal  en  Pekalongan,  tezamen 
weinig    grooter    dan    Krawang    en   nagenoeg  gelijk   in   omvang 
aan  Samarang.  De  drie  eerstgenoemde  regentschappen  behooren 
tot  Tegal,  de  beide  andere  tot  het  nog  veel  kleinere  Pekalongan, 
dat   van   de  'geheele  strook  slechts  ruim  een  derde  beslaat.  De 
beide  gewesten   verkeeren  uit  physisch-geographisch  oogpunt  in 
geheel    gelijksoortige    omstandigheden,    en    er   is    geen    enkele 
reden  voor  afzonderlijke  behandeling,  of  het  moesten  de  historische 
betrekkingen  zijn,  die  hier,  gelijk  elders  zoo  dikwgls,  scheiden 
wat  van   nature  bijeen   behoort,  en  vereenigen  wat  van  nature 
gescheiden  is.  Ik  acht  het  in  het  belang  mgner  chorographische 
schet-s,   om   ze   als    één  geheel  te  beschouwen.  De  meeste  aan- 
zienlijke plaatsen  dezer  residentiên ,  t.  w.  al  de  regentschaps-  en 
onderscheidene  districtshoofdplaatsen ,  liggen  in  de  nabijheid  van 
het  strand   en   zijn  onderling  verbonden  door  den  groeten  post* 
weg,  die  somtijds  schier  rakelings  langs  het  stand  gaat  en  zich 
nergens  meer  dan  zes  palen  daarvan  verwijdert.  Wij  zullen  dus 
in   onze-  denkbeeldige  reis  door  dit  gebied  den  groeten  postweg 
volgen ;  en  alleen  waar  het  noodig  is  om  met  eenig  belangwek- 
kend   punt   dieper  binnenslands    of  in  het   gebergte   kennis    te 
maken,  de  daarop  uitkomende  zijwegen  inslaan. 

Onze  reis  door  Tjeribon  bracht  ons  in  oostwaartsche  richting 
tot  aan  de  Tj*  Sangaroeng,  ook  Tji  Losari  geheeten  ').  Men 
houdt  deze  rivier  voor  de  grens  tusschen  de  Soendalanden  en 
het  eigenlijke  Java,  en  die  onderscheiding  is  zoo  diep  in  het 
spraakgebruik   gedrongen,    dat  de  vreemdeling  te  Batavia  soms 


»)  Zie  boTen,  bl.  198. 


Digitized  by  VjOOQIC 


357 

de  verrassende  vraag  moet  hooren:  „Gaat  gij  ook  naar  Java/ 
terwijl  hij  meent  er  reeds  te  zijn.  Oude  overleveringen  leeren 
echter  dat  niet  de  Losari,  maar  de  Pamali,  de  rivier  waaraan 
Brebes  ligt,  de  grens  tusschen  Madjapahit  en  Padjadjaran  is 
geweest.  Ik  kom  op  dit  punt  beneden  nog  terug;  zeker  is  het 
dat  in  de  geheele  strook  lands  tusschen  de  rivieren  Sanga* 
roeng  en  Pamali  Soendasche  taal  en  Soendasche  zeden  nog  een 
zeker  overwicht  hebben,  ofschoon  in  de  kuststreek  de  bevol- 
king het  Javaansch  wel  verstaat,  wat  vooral  aan  volkplantingen 
van  Javanen  is  toe  te  schrijven;  die  zich  te  midden  der  Soen* 
daneezen  gevestigd  hebben.  Men  merkt  op  dat  de  lieden  van 
beide  stammen  afzonderlijke  dorpen  'bewonen  en  zich  niet  ver- 
eenigen. In  het  meer  afgelegen,  zich  langs  de  grens  vanBanjoe- 
mas  uitstrekkende  bergdistrict  Salem  schijnt  alles  zuiver  Soen- 
daasch  te  zijn  *). 

Zoodra  wij  de  Tji  Sangaroeng  zijn  overgestoken,  wat  in  den 
regentijd  met  een  pont  pleegt  te  geschieden,  bevinden  wij  ons 
in  het  Tegalsche  regentschap  Brebes,  waarvan  het  eerste  district, 
evenals  het  laatste  Tjeribonsche ,  Losari  heet.  Wij  zijn  hier  aan 
het  begin  eener  uitgestrekte  vlakte,  die  tot  aan  de  hoofdplaats 
Tegal  ongeveer  de  helft  der  breedte  van  de  geheele  residentie 
beslaat,  maar  verder  oostwaarts  wat  smaller  wordt.  Aan  deze 
vlakte  ^hijnt  de  residentie  haren  naam  verschuldigd  te  zijn; 
want  vlakte  of  vlak  veld  is  de  eigenlijke  beteekenis  van 
het  woord  tegal  '). 

Yan  de  Tjeribonsche  grens  tot  Brebes,  de  hoofdplaats  van 
het  regentschap,  bedraagt  de  afstand  17^  palen,  terwijl  van 
Brebes  tot  Tegal,  de  hoofdplaats  der  residentie,  nog  8;  palen  zijn 
af  te  leggen.  Over  schier  die  gansche  uitgestrektheid  loopt  de 
weg  op  2  èi  3  palen  afstands  van  den  zeeoever,  en  alleen  waar 
de  hoek  van  Brebes  in  zee  vooruitsteekt,  wordt  die  afstand  wat 
grooter.   Die  weg  is   vrij    vervelend.    Al   is   de  vlakte  die  men 


»)  Zie  Kussendrager,  Java.  148. 

«)  V.  Rijckevoreel ,  Brieven.  837;  Bleeker  in  T.  v.  N.'I.  1849.  II.  178;  v. 
Hoëvell,ReiB,  I.  83;  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  144,  146;  Roorda  v.  Eysinga, 
Ld.  en  Vk.  III.  UI.  5,  13.  Zie  ook  D.  I.  bl.  145,  en  dit  deel,  bl.  196. 


Digitized  by  VjOOQIC 


358 

doorrijdt,  grootendeels  wèl  bevolkt  en  in  de  nabijheid  der  dor- 
pen met  sawahs  bedekt,  toch  is  ze  van  eentonigheid  niet  vrij 
te  pleiten.  In  weerwil  der  allengs  zeer  uitgebreide  cultuur,  ont- 
waart men  aan  de  zeezijde  nog  steeds  over  groote  uitgestrekt- 
heden  niets  dan  laag  kreupelbosch ,  zich  tën  hoogste  30  voet 
verheffend ,  uit  rhamneeën ,  acacia-  en  cassiasoorten  samenge- 
steld, afgewisseld  door  grasplekken,  en  tal  van  kleine  moeras- 
sen en  poelen  onder  zyne  schaduw  verbergend.  Aan  de  andere 
zijde  ziet  men  niet  veel  meer  dan  dezelfde  tooneelen,  want 
ofschoon  men  het  Koembang-  en  het  Pembarisan-gebergte  M 
en  den  verder  oostwaarts  zich  uit  het  laatste  plotseling  tot  ver- 
vaarlijke hoogte  verheffenden  Slamat  aan  den  horizon  ziet  afge- 
teekend,  bevinden  zij  zich  op  te  groeten  afstand,  dan  dat  men 
er  iets  meer  dan  de  algemeene  omtrekken  van  zou  kunnen 
herkennen.  Men  rijdt  over  tal  van  riviertjes,  waarover  doorgaans 
houten  bruggen  liggen ,  maar  ze  vlieten  langs  lage  boorden  naar 
zee  en  bieden  niets  schilderachtigs  aan.  Soms  echter  kan  het 
oog  doordringen  tot  de  golven  der  Ja  va-zee,  die  van  den  hoek 
van  Losari  tot  aan  den  hoek  van  Brebes  een  vrij  diepen  inham 
vormt,  en  kan  men  die  bedekt  zien  door  een  vloot  van  majangs 
of  visscherspinken ,  behoorende  aan  de  bewoners  van  eenige 
kleine  dorpen  die  men  voorbijkomt,  zooals  Kloewoet  aan  deze  en 
Limbangan  aan  gene  zgde  van  Brebes,  in  welke  men  op  andere 
tijden  de  netten  in  de  zon  kan  zien  te  drogen  hangen.  Overigens 
bestaat  schier  de  eenige  afwisseling  in  de  wilde  varkens  die 
nu  en  dan  uit  het  kreupelhout,  de  geliefkoosde  verblijfplaats 
dier  dieren,  te  voorschijn  schieten,  of  in  troepen  tamme  eenden 


O  Vgl.  D.  I,  bl.  88.  Ik  zwgg  echter  hier  opzettelijk  van  den  Goenoeng 
Bongkok;  want  ofschoon  deze  op  de  kaart  van  Junghuhn  werkelgk  op  de 
daar  aangeduide  plaats  voorkomt,  en  het  gezag  van  Bleeker,  in  T.  v.  N.  I., 
1849,  II.  177,  hare  voorstelling  schijnt  te  bevestigen»  ligt  de  G.  Bongkok 
volgens  de  topographische  kaarten  bijna  tien  minuten  meer  westelgk,  op  de 
grens  der  afdeeling  Tjelatjap  met  Eoeningan ,  vrg  juist  ter  plaatse  waar  hg  * 
op  de  kaart  van  van  de  "Velde  voorkomt.  De  naam  Pembarisan  voor  het 
Centraal  gebergte  is  aan  de  kaarten  van  v.  d.  Velde  en  Ie  Clercq  en  aan 
Blecker  t.  a.  p.  ontleend ;  doch  de  laatste  spreekt  hier  zeker  ten  onrechte  van 
„trachietbergen.^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


359 

(bêbek)  die  inlandsche  hoeders  als  schapen  voor  zich  uitdrijven  *). 
De  eieren  dezer  eenden,  die  gezouten  en  overal  heen  verzonden 
worden,  leveren  aan  de  bewoners  van  Tegal  belangrgk  voordeel  op. 
Het  eerste  station  op  dezen  weg  is  Tandjoeng,  tegenwoordig 
de  hoofdplaats  van  het  district  Losari,  4t  paal  van  de  voorma- 
lige verwijderd  ^).  Een  paal  verder  oostwaarts  zondert  zich  een 
zijweg  af  naar  Lemah  Abang  en  Ketanggoengan  West,  en  nog 
I  paal  verder  een  tweede,  die  met  den  vorigen  evenwijdig  loopt 
naar  Ketanggoengan  Oost.  Lemah  Abang  is  eene  suikerfabriek, 
die  op  vrijwillige  overeenkomst  met  de  bevolking  werkt,  en 
behoort  aan  den  heer  L.  F.  Gonsalves.  Deze  is  tevens  eigenaar 
van  Ketanggoengan  West  of  Kersana,  het  eerste  particuliere  land 
dat  wij  beoosten  de  Tji  Manoek  ontmoeten,  en  dus  ook  het 
eerste  welks  rechtstoestand  niet  door  het  reglement  op  de  landen 
bewesten  de  Tji  Manoek  beheerscht  wordt.  Ver  verwijderd  van 
het  rayon  waarin  de  overige  particuliere  landen  van  deze  klasse 
gelegen  zijn ,  heeft  Ketanggoengan  bijzondere  lotgevallen  gehad. 
Het  vormde  in  November  1813,  toen  het  door  Raffles,  niet, 
gelijk  zoovele  andere  grondstukken ,  verkocht ,  maar  als  een  vrije 
gift  aan  den  Regent  van  Brebes  geschonken  werd ,  een  stuk 
land  te  midden  der  vlakte,  van  4|  paal  in  het  vierkant,  geheel 
onbebouwd  en  onbewoond,  en  daarom  ook  waarschijnlijk  aan 
geenerlei  voorwaarde  bij  den  afstand  onderworpen.  Sedert  bleef 
het  in  het  erfelgk  bezit  der  familie  van  dien  Regent,  tot  het  in 
1861  tusschen  twee  erfgenamen  verdeeld  werd,  hetgeen  de 
Regeering  gelegenheid  gaf  het  ééne  deel  van  den  eigenaar 
terug  te  koopen  en  weder  onder  haar  eigen  beheer  te  brengen. 
Het  overige,  het  thans  nog  bestaande  landgoed,  onderging  bij 
eene  volgende  successie  eene  nieuwe  splitsing,  maar  in  1872 
werden  al  de  aandeelen  achtereenvolgens  door  den  heer  Gonsal- 
ves   opgekocht.  Het  land  is  nu  nog  groot  3197  bouws,  waarvan 

»)  Junghuhn,  Java,  IL  6Ó2,  603;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  144;  Bleeker 
in  T.  T.  N.  I.,  1849,  II.  177;  Teysmann  in  N.  T.  v.  N.  I.  VIII.  286. 

')  Op  blz.  198  kende  ik  die  waardigheid  nog,  in  oyereensiemming  met  de 
kaart  van  Jungliuhn  en  den  Atlas  van  N.  I. ,  aan  Losari  toe.  Ik  bemerkte 
te  laat  mijne  dwaling,  maar  de  veranderingen  in  de  districtshoofdplaatsen 
zgn  zoo  menigvaldig,  dat  er  geen  oog  op  te  houden;  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


360 

2417  met  padi  en  suiker  zijn  beplant,  en  bevat  27  desa's 
met  een  bevolking  van  ongeveer  11000  zielen.  Daarvan  planten 
thans  een  600tal,  tegen  eene  belooning  in  belastingvrije  sawah^s, 
voor  den  landheer  suikerriet,  dat  op  de,  een  weinig  bezijden 
den  weg  van  Tandjoeng  hierheen  gelegen  fabriek  LemahAbang 
verwerkt  wordt  *).  Het  dorp  Ketanggoengan ,  in  Ketanggoengang 
lor  en  kidoel  (d.  i.  noord-  en  zuid-Eetanggoengan)  verdeeld, 
behoort  niet  tot  het  tegenwoordige  landgoed ,  maar  tot  het  door 
de  Regeering  teruggenomen  gedeelte.  De  tweede  vermelde  weg 
loopt  daarlangs  en  beide  zijn  zuidwaarts  doorgetrokken  tot  zij 
elkander  bij  Mandalajoe,  12^  paal  van  Tandjoeng,  ontmoeten. 
Dit  dorp  ligt  nog  in  Losari,  maar  nabij  de  grens  van  Tjeribon 
en  van  het  district  Salem,  en  aan  het  uiteinde  der  vlakte.  Yan 
hier  begint  de  bodem  allengs  te  rijzen  en  vertoont  hij  weder 
die  liefebjke  en  afwisselende  tooneelen^  die  alom  de  bergstreken 
van  Java  onderscheiden,  ofschoon  het  binnenland  van  Tegal  in 
dit  opzicht  doorgaans  geacht  wordt  voor  het  aangrenzende  Tje- 
ribon onder  te  doen. 

De  verbinding  van  de  bergen  van  Brebes  en  de  aangrenzende 
deelen  van  Banjoemas  met  die  van  Koeningan  in  Tjeribon, 
waardoor  ze  dan  weder  met  den  Tjerimai  samenhangen,  wordt 
gevormd  door  verschillende  afzonderlijke  st rocken  van  tertiair 
gebergte,  hoofdzakelijk  uit  kalk  bestaande,  en  de  gewone 
romantische  vormen,  vol  holen  en  grotten,  der  kalkgebergten 
vertoonende.  Prachtige  bosschen  tooien  deze  bergen ,  die  meest 
overal  met  een  laag  zwarte  vruchtbare  aarde  bedekt  zijn,  welke 
ze  uitnemend  geschikt  maakt  voor  de  koffiecultuur  ').  Zij  berei- 
ken hunne  grootste  hoogte  in  den  Goenoeng  Eoembang,  een 
bergreeks  die  van  de  grenzen  van  Eoeningan  dwars  door  Brebes 
gaat  tot  dicht  bij  het  dal  der  rivier  Pamali,  waar  zij  weder 
met  de  jukken  van  het  Centraalgebergte  samenloopt.  Het  Eoem- 
bang-gebergte  stijgt  in  zijn  hoogste  verheffing  tot  1223  meters, 
en  is  hier  bij  uitzondering  hooger  dan  de  kam  van  de  Centraal- 


>)  Rapport  omtrent  de  partio.  landergen  beoosten  de  Tji  Manoek  (Batavia, 
1878),  123,  340  vv. 
-)  Junghuhn ,  Java ;  II.  1 71 ;  Hageman ,  Java.  133 ;  Eussendrager ,  Java.  157, 


Digitized  by  VjOOQIC 


361 

keten,  over  welken  de  grenslgn  tusschen  Tegal  en  Banjoemas 
getrokken  is,  daar  deze  zioh  van  de  grens  van  Koeningan  tot 
aan  den  pas  van  Petoegoeran,  waarover  de  weg  naar  Banjoe- 
mas loopt,  nergens  zelfs  tot  800  meters  verheft  *).  Tusschen  het 
Koembang-  en  het  Centraal-  of  Pembarisscngebergte  strekt  zich 
eene  schoone,  in  verschillende  richting  door  heuvelen  doorsneden 
hoogvlakte  uit^  waarop  Salem,  het  voormalige  hoofddorp  van 
het  gelijknamig  district,  op  een  afstand  van  15^-  palen  van 
Mandalajoe,  is  gelegen.  De  weg  kan  slechts  te  voet  of  te  paard 
gebruikt  worden  en  is  wegens  de  steile  hellingen  en  diepe 
ravijnen  zeer  bezwaarlijk,  maar  levert  schilderachtige  toonee- 
len  op  *). 

Dit  Koembang  gebergte ;  beter  bekend  in  Java's  legendaire  ge- 
schiedenis, dan  in  de  beschrijvingen  van  het  eiland,  die  er  nauwe- 
lijks gewag  van  maken,  wordt  door  de  inlanders  beschouwd  als 
de  plaats  van  herkomst  van  een  zeer  gevreesden ,  vaak  hevig  uit 
het  zuidwesten  waaienden  wind,  die,  onder  den  naam  van  Angin 
Koembang  bekend  is.  Men  zegt  dat  deze  wind  vaak  de  kracht 
heeft  om  boomen  te  ontwortelen,  en  dat  hij  de  ademhaling  be- 
lemmert en  de  borst  beklemt  ').  Hoe  met  deze  verschijnselen  de 
bewering  strookt,  dat  de  schadelijke  invloed  van  dien  wind 
vooral  is  toe  te  schrijven  aan  de  moerassen  van  Brebes^  durf  ik 
niet  bepalen;  maar  het  schijnt  mij  dat  niet  alleen  de  oorzaak, 
maar  ook  de  verschijnselen,  aan  een  nader,  wetenschappelijk 
onderzoek  groote  behoefte  hebben. 

Van  Salem  naar  Bantar  Eawoeng,  de  tegenwoordige  districts- 
hoofdplaats, bedraagt  de  afstand  IH  palen.  De  weg  voert  over 
eenige  bergruggen,  wier  hellingen  op  vele  plaatsen  met  koffie 
beplant  zijn ,  in  oost-zuidoostelijke  richting  naar  de  vallei  van  de 
Pamali ,  aan  wier  linker-oever  het  dorp  gelegen  is.  De  Tji  Pamali 

*)  De  G    Pajoeng,  die  stellig  een  der  hoogste  toppen  is ,  stijgt  tot  765  meters 
')  Kussendrager ,   Java.    155,   157;   Janghuhn,   Reisen.  277,  waar  Rum- 

bang  een  drukfout  is   voor  Kam  bang.    Wat  Hageman   in   Ind,  Archief, 

I.  246,  van  het  Eoembang-gebergte  zegt,  is  met  de  topographische  kaart  van 

Tegal  niet  overeen  te  brengen. 
')  Kussendrager ,  Java.  147 ;  Hageman ,  Ind,  Arch. ,  1. 246 ;  Roorda  v.  Eysinga, 

Ld.  en  Vk.  III.  III.  2,  13. 


Digitized  by  VjOOQIC 


362 

of  Kali  Pamali  (want  als  scheidsrivier  tusschen  de  Soendaeohe 
en  Javaansche  landen  duldt  zij  zoowel  het  Soendasche  Tji  als 
het  Javaansche  Kali  vóór  haren  naam  '))  ontspringt  in  het  dis- 
trict Boemi  Ajoe  op  den  Goenoeng  Tiga,  een  der  laatste  weste- 
lijke voorbergen  van  den  Slamat.  Die  met  zwaar  bosch  bedekte 
voorbergen  zijn  eigenlijk  de,  een  soort  van  keten  vormende 
toppen,  uitstekende  uit  een  zware  rib  die  van  de  westzijde  van 
den  Slamat  uitgaat,  en  behouden  de  aanzienlijke  hoogte  van  1800 
k  2100  meters,  tot  zij  langzaam  overgaan  in  de  lage  breede 
tusschenruimte,  die  den  pas  van  Petoegoeran  vormt  en  tusschen 
het  systeem  van  den  Slamat  en  de  vroeger  beschreven  neptunische 
bergen  gelegen  is.  De  hoogte  van  deze  tusschenruimte  boven 
de  alluviale  vlakte  zal  nauwelijks  200  meters  bedragen,  zoodat 
op  dit  punt,  dat  voor  de  gemeenschap  tusschen  Tegal  en  Ba- 
njoemas  de  gunstigste  gelegenheid  biedt,  de  Centraalketen  bijna 
verbroken  schijnt  '). 

De  Kali  Pamali  sngdt  deze  tusschenruimte  in  westelgke  richting 
en  wringt  zich  vervolgens  in  sterk  kronkelenden,  maar  over  het 
algemeen  noordwestelijken  loop  door  een  kloof  van  het  neptunische 
gebergte,  die  allengs  in  een  schoone,  breede  vallei  overgaat,  te 
midden  van  welke  de  rivier  over  eene  groote  uitgestrektheid  de 
grens  beschrijft  tusschen  de  districten  Salem  en  Boemi  Ajoe, 
voorts  de  Eali  Herang  opneemt  en  na  Bantar  Eawoeng  besproeid 
te  hebben,  een  noord  waar  tsche  richting  aanneemt,  die  zij,  de 
geheele  residentie  doorsnijdende,  ofschoon  zij  sterke  kronkelingen 
vormt,  in  het  algemeen  tot  hare  monding  behoudt. 

Yan  Bantar  Eawoeng  is  niets  bijzonders  te  vermelden,  dan 
dat  ruim  8  palen  zuidwaarts  van  deze  plaats,  in  het  bosch  Pa- 
ngebatan,  eene  warme  bron  wordt  aangetroffen,  met  die  in  het 
bosch  Tji  Soeroe,  ruim  11  palen  noord  westwaarts  vandaar,  de 
eenige  bekende  in  het  district ').  Yan  Bantar  Kawoeng  naar  Boemi 
Ajoe  bedraagt  de  afstand  8{  palen.  De  weg  gaat  door  rystvelden 
en  koffietuinen  niet  ver  van  den  linkeroever  der  Pamali,  over- 
schrijdt de  rivier   en   de  districtsgrens  bij  Tandjoeng  Sari,  een 

»)  Vgl.  D.  I,  bl.  71.         -)  Zie  Junghuhn,  Java,  II.  171,  186,  604. 
»)  Nat.  T.  V.  N.  I.  XX.  113. 


Digitized  by  VjOOQIC 


363 

weinig  boven  de  monding  der  Kali  Herang,  en  volgt  dan  op 
eenigen  afstand  den  linkeroever  van  dit  riviertje  tot  de  groote, 
bloeiende,  schoon  gelegen  desa  Boemi  Ajoe  bereikt  wordt.  Zij 
wordt  soms  ook  Eali  Herang  genoemd,  daar  dit  uit  bet  westen 
komende  stroompje  met  nog  een  ander,  Eali  Eroeh  geheeten,  hare 
rijstvelden  besproeit.  Die  Eali  Herang  is  eigenlijk  de  uitwate- 
ring  van  het  meertje  Tel&g&  Randjong,  dat,  in  rechte  richting 
ruim  11  palen  van  Boemi  Ajoe,  op  den  westelijken  voet  van 
den  Slamat  en  nabij  de  grens  van  Banjoemas  is  gelegen  ^). 
Boemi  Ajoe  is  een  gewichtige  plaats  voor  het  verkeer  met 
Banjoemas;  er  gaat  vandaar  naar  Adjibarang,  de  hoofdplaats 
van  een  gelijknamig  district  in  deze  residentie,  een  postweg  die 
tot  aan  Petoegoeran  op  de  Tegalsche  grens  7|  en  vandaar  tot 
Adjibarang  nog  6  palen  lang  is.  Boemi  Ajoe  ligt  in  een  kleine 
dalkom,  schier  geheel  door  heuvels  omringd,  op  eene  hoogte  van 
omstreeks  780  meters ;  en  heeft  ten  gerieve  der  reizigers  die 
dezen  weg  volgen ,  een  bijzonder  goed  ingerichte  pasanggrahan  ^). 
De  naam  Boemi  Ajoe,  die  liefelijk  oord  beteekent,  is  voor 
deze  plaats  welverdiend. 

Daar  wij  Banjoemas  eerst  later  willen  bezoeken,  gaan  wij 
van  Boemi  Ajoe  noordwaarts  naar  het  121  paal  verwijderde 
Margasari,  dat  door  liefelijke  tooneelen  omgeven  is,  en  waar 
men  nog  de  frissche  berglucht  inademt  ').  Maar  nu  heeft  men 
weldra  den  rand  der  noordelijke  vlakte  bereikt,  en  ofschoon 
men  nog  eenige  heuvelruggen  kruist,  is  het  grootste  gedeelte 
van  den  weg  naar  Djati  Barang,  de  121  paal  verwijderde  hoofd- 
plaats van  het  district  Brebes,  weder  even  eentonig  als  al  de 
andere  wegen  die  deze  onafzienbare  vlakte  kruisen.  Hier  is  zij 
echter  sterk  bevolkt,  zoodat  de  bosschen  schier  geheel  ontbre- 
ken, maar  daarentegen  de  desa's  en  sawah's  des  te  talrijker 
zijn.  Djati  Barang  heeft  niets  bgzonders,  behalve  de  onder  den- 

')  Yan  dit  meer  spreekt  Junghuhn,  Java,  II.  206,  maar  met  zeer  onvol- 
doende kennis. 

')  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Vk.  III.  14;  de  Zieke  Reiziger.  77;  Ha- 
geman  in  Ind.  Arch.I.216;  Losse  aanteekeningen  in  T.  v.  N.  I.,  1860. 1.  175. 

>)  De  Zieke  Reiziger,  t.  a.  p.  De  schrijver  noemt  de  plaats  verkeerdelijk 
Mungal  8aroe. 


Digitized  by  VjOOQIC 


364 

zelfden  naam  bekende  suikeronderneming,  met  een  aanplant 
van  400  bouws;  doch  een  weinig  ten  zuidoosten  vandaar  liggen 
te  Soera,  naby  de  Eali  Gangsa,  die  hier  de  grens  tusschen 
de  regentschappen  Brebes  eh  Tegal  vormt,  op  eene  dicht  met 
kreupelhout  bewassen  en  door  hoog  geboomte  overschaduwde 
plek,  graven  die  door  de  inlanders  als  heilig  vereerd  worden, 
ofschoon  de  herinnering  van  de  namen  en  daden  dergenen  wier 
stof  er  rust,  verloren  schijnt  te  zijn  gegaan.  Een  halve  paal  ver- 
der vindt  men  op  een  dergelijke  plek  de  graven  der  oude  regen- 
ten van  Brebes,  en  in  denzelfden  omtrek,  meer  zuidwaarts,  ligt 
nog  een  plek  die  door  de  Javanen  als  tan  ah  angker  '),  d.  i. 
als  een  onheilspellende,  slechts  met  groot  gevaar  te  betreden 
grond,  beschouwd  wordt,  en  daarom  zorgvuldig  wordt  vermeden, 
met  het  natuurlijk  gevolg  dat  er  zich  vele  apen  en  andere 
dieren,  soms  zelfs  tijgers,  ophouden  '). 

Van  Djati  Barang  begeven  wij  ons  naar  het  8^  paal  verwij- 
derde Brebes.  Na  8  palen  in  noordwestelijke  richting  te  hebben 
afgelegd;  bereiken  wij  den  groeten  postweg,  slaan  dan  links 
om  en  rijden,  na  dezen  nog  |  paal  gevolgd  te  hebben,  de  ge- 
noemde hoofdplaats  van  het  regentschap  binnen.  Zij  ligt  aan 
den  rechteroever  der  Eali  Pamali  en  om  haar  van  de  westzijde 
te  naderen  moet  men  de  50  meters  lange  houten  brug  overgaan, 
die  over  deze  breede  rivier  is  geslagen.  Ofschoon  deze  brug  12 
meters  boven  den  gewonen  waterstand  ligt  en  door  50  zware 
balken  wordt  geschoord,  heeft  zij  in  den  regentijd  dikwijls  veel 
van  den  sterken  stroom  te  lijden,  en  wordt  zij  wel  eens  geheel 
weggeslagen.  Brebes  is  eene  vrij  groote  en  volkrijke  negerie , 
met  een  vriendelijk,  net  en  welvarend  voorkomen.  De  Regent 
bewoont  een  zeer  fraaien  dalem  en  men  vindt  er  een  vry  groot 
aantal  steenen  huizen,  terwijl  in  de  Chineesche  wijk  veel  drukte 
en  vertier  heerscht. 

Een  weinig  boven  Brebes  wordt  de  plaats  aangewezen  waar 
het  verdrag  gesloten  werd,  dat  deze  rivier  als  grens  tusschen 
het  gebied  van  Padjadjaran  en  Madjapahit  aanwees.  De  legende 


»)  Zie  boven,  bl.  132.       «)  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk.,  III.  III  8. 


Digitized  by  VjOOQIC 


^  365 

zegt  dat  bij  die  gelegenheid  een  boom  opschoot,  die  zich  ont- 
wikkelde tot  twee  groote  takken,  waarvan  de  ééne  naar  het 
oosten,  de  andere  naar  het  westen  wees.  Een  boom  is  op  zich 
zelf  geen  ^monumentum  aere  perennius,^  en  in  weerwil  van 
hetgeen  sommige  schrijvers  er  van  verhalen,  blijkt  het  niet 
dat  één  hunner  hem  zelf  gezien  heef);,  en  sta  ik  er  niet  voor 
in  dat  hij  bij  menschengeheugenis  te  zien  is  geweest.  Maar  bij 
vergelgking  met  den  paal  of  toegoe,  niet  ver  van  Samarang, 
die,  volgens  een  ander  gevoelen,  bedoelde  grens  zou  aanwijzen, 
heeft  deze  boom  ten  minste  dit  voor,  dat  hij  op  eene  meer 
aannemelijke  plaats  is  verrezen  '). 

Noordwaarts  van  Brebes  ligt  aan  de  Tji  Pamali  hel  dorp 
Sawoe  Djadjar,  dat  zijn  naam  mededeelt  aan  de  beneden-rivier 
en  aan  het  kleine  delta-eiland,  gevormd  door  hare  beide  mondings- 
armen, en  dat  het  verst  in  zee  vooruitstekend  punt  van  den 
hoek  van  Brebes  vormt  •). 

Van  Brebes  den  postweg  vervolgende ,  hebben  wg  tot  de  hoofd- 
stad Tegal  een  afstand  van  8J  palen  af  te  leggen,  en  overschrijden 
wij  de  grens  tusschen  de  regentschappen  waarvan  zij  de  hoofd- 
plaatsen zijn,  door  het  overgaan  der  Eali  Gangsa,  die  dikwijls 
met  de  Kali  Goeng  of  rivier  van  Tegal  verward  wordt.  Ifa 
^  dezen  overgang  wendt  de  weg  zich  eenigszins  noordoostwaarts  en 
nadert  zoowel  daardoor,  als  door  het  op  nieuw  inspringen  der 
kustlijn  oostwaarts  van  den  hoek  van  Brebes,  meer  en  meer 
tot  het  strand,  totdat  hij  door  een  kleine  wending  noordwaarts 
de  aan  zee  gelegen  hoofdplaats  Tegal  bereikt. 

Tegal  behoort  tot  de  aanzienlijkste  steden  van  Java  en  is 
door  hare  bedrijvigheid  en  scheepvaart  van  veel  belang  voor  de 
geheele  residentie.  Niet  alleen  worden  er  belangrijke  hoeveel- 
heden koffie  en  suiker  verscheept^  maar  ook  de  inlandsche  han- 
del  en  visscherij    zijn  er   van   groot   belang,    zoodat   het  op  de 


>)  Vgl.  ü.  II,  bl.  145. 

')  Zie  over  Brebes  en  de  beneden-rivier  Bieeker  in  T.  v.  N.  L  1849.  IL 
179;  V.  Hoëvell,  Reis,  I.  83;  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  145  w.;  Roorda  v. 
Eysinga,  Ld.  en  Yk.  IIL  UI.  13;  Planfcinga's  O.-Indië.  129;  T.  v.  N.  L 
1860,  L  172. 


Digitized  by  VjOOQIC 


366 

reede  van  grootere  en  kleinere  prauwen  wemelt  Reeds  Yalentijn 
noemt  Tegal  „eene  van  de  groote  strandsteden ,  in  welke  wel 
acht  duizend  huisgezinnen  zijn',  en  geeft  eene  teekening  van 
het  fort,  hier  door  de  Compagnie  gesticht  om  tot  verblgf  te 
strekken  voor  het  garnizoen  en  de  beambten,  aan  wier  hoofd 
een  onderkoopman  was  gesteld ').  De  Regeering  verschaft  thans 
in  hare  statistieke  mededeelingen  omtrent  Java  volstrekt  geene 
gegevens  betre£fende  de  plaatselgke  bevolking,  en  daar  ook  de 
meeste  andere  berichten  daarover  zwijgen ,  heb  ik  tot  dusver  mij 
schier  nergens  aan  eene  opgave  van  het  bevolkingscgfer  ook 
der  aanzienlijkste  negeriên  durven  wagen.  Dr.  Bleeker  heeft 
echter  op  zijne  reizen  over  Java  zich  in  de  hoofdplaatsen  zooveel 
mogelijk  omtrent  hare  bevolking  doen  inlichten,  en  ofschoon 
zijne  cijfers  reeds  van  1845  of  1846  dagteekenen,  kan  het  toch 
nog  nut  hebben  ze  mede  te  deelen,  omdat  men  daaruit  het 
betrekkelijk  gewicht  dier  plaatsen  althans  bij  benadering  leert 
kennen.  Hij  schatte  de  bevolking  van  Tegal  op  29536  zielen, 
bestaande  uit  25889  Javanen,  1860  Arabieren,  Bengaleezen  en 
Maleiers,  1579  Chineezen  en  208  Europeanen.  De  grondvlakte 
der  stad  berekent  hij  op  5  vierkante  palen  ').  Indien  de  hoofd- 
plaats in  dezelfde  verhouding  als  de  geheele  residentie  in  be- 
volking mocht  zijn  toegenomen  ^  zou  thans  haar  zielental  wel 
80000  moeten  bedragen.  Er  is  echter  veel  reden  om  te  gelooven 
dat  de  ontwikkeling  van  de  welvaart  der  hoofdstad  door  ongun- 
stige omstandigheden  is  belemmerd,  en  daarom  ook  voor  haar 
de  vermeerdering  der  bevolking  geen  gelijken  tred  met  die  in 
de  desa's  heeft  gehouden. 

De  min  gunstige  omstandigheden  waarop  ik  het  oog  heb,  zijn 
inzonderheid  gelegen  in  den  slechten  toestand  der  haven.  De 
reede  van  Tegal  ligt  geheel  open ,  maar  de  E^li  Goeng  of  rivier 
van  Tegal;  die  op  den  Slamat  ontspringt  en  door  het  oostelyk 
gedeelte  der  stad  loopt,  vormt  aan  hare  uitwatering  eene  haven, 
waarvan  men  in  1852  getracht  had  de  bruikbaarheid  door  de 
uitlegging   van    een  zeehoofd    te    vergrooten.    Dit  werk   sohgnt 

»)  Valentijn,  IV.  1.  25.    =)  Bleeker  in  T.  v.  N.  L,  1849.  IL  181. 


Digitized  by  VjOOQIC 


367 

echter  met  weinig  overleg  tot  stand  te  zgn  gebracht  Reeds  in 
1858  klaagde  men  dat  het  niet  slechts  veel  van  den  westmoeson 
en  van  den  paalworm  had  te  lijden;  maar  dat  het  ook  door 
verkeerde  plaatsing  de  verzanding  van  deo  mond  der  rivier  had 
te  weeg  gebracht,  zoodat  Tegal  nu  feitelijk  zonder  haven  was. 
De  prauwen  voor  het  laden  en  lossen  moesten  er  op  eenigen 
afstand  van  den  wal  blijven  liggen,  en  de  goederen  moesten 
door  koeli's  over  de  bank  en  door  de  branding  heen  van  en 
naar  den  wal  worden  gedragen.  Bg  sterke  branding  stond  het 
verkeer  dikwyls  dagen  achtereen  geheel  stil  ').  Zoo  bleef  de 
toestand  jaren  lang,  tot  men  in  1871  naar  middelen  van  herstel 
begon  om  te  zien,  bestaande  in  de  vernieuwing  en  verbetering 
der  havenhoofden,  het  weren  van  het  bandjirwater  uit  de  haven 
ten  einde  de  verzanding  tegen  te  gaan^  en  het  uitdiepen  en 
door  het  aanleggen  van  een  kaaimuur  verbeteren  der  binnen- 
haven. Bij  die  werken  werden  echter  allerlei  tegenspoeden  en 
vertragingen  ondervonden.  De  langzame  voortgang  werd  jaarlijks 
in  de  Begeeringsverslagen  geschetst  en  betreurd^).  In  1878  kon 
echter  getuigd  worden,  dat  de  werken  die  ten  doel  hadden  het 
bandjirwater  buiten  de  haven  te  houden,  voltooid  waren,  en  dat 
dien  ten  gevolge  de  baukvorming  vóór  den  havenmond ,  zeer  ten 
gerieve  van  de  kleine  prauwvaart,  sterk  was  afgenomen.  Bg  gemis 
van  een  baggermolen  had  men  echter  aan  het  vaarwater  nog  niet 
de  vereischte  diepte  kunnen  geven  en  voorloopig  werd  dus  voor 
de  groote  prauwen  van  een  tijdelijk  los-  en  laadhoofd  gebruik 
gemaakt.  Het  blijkt  echter  uit  het  verslag  van  1879,  dat  einde- 
Igk  een  stoombaggermolen  beschikbaar  was  gekomen  en  de 
haven  nu  behoorlijk  op  diepte  kon  gehouden  worden  ').  Die 
verbeteringen  zijn  echter  nog  te  versch  dan  dat  zij  nu  reeds 
veel  invloed  kunnen  geoefend  hebben,  en  dat  de  treurige  toe- 
stand der  haven  gedurende  eene  lange  reeks  van  jaren  de  ont- 
wikkeling van  den  handel  moet  gestremd  hebben ,  behoeft  zeker 
niet  nader  te  worden  aangetoond. 


O  T.  V.  N.  I.  1859.  IL  259. 

')   Zie  de  op  blz.  194 ,  noot  1 ,  bij  het  spreken  over  de  haven  yan  Tjeri- 
bon  aangehaalde  plaatsen. 

»)  KoL  VersL  1878,  bL  143,  1879  bl.  132. 


Digitized  by  VjOOQIC 


368 

Tegal  is  zeer  regelmatig  aangelegd,  met  breede,  goed  be- 
grinte,  door  witte  muren  omzoomde  straten,  die  elkander  onder 
rechte  hoeken  kruisen  en  met  tamarindeboomen  en  de  uit  Zuid- 
Amerika  naar  Java  overgebrachte  Djati  Waland& ')  beplant  zijn. 
De  woningen  der  Europeanen  staan  nabij  het  strand,  gedeeltelijk 
aan  een  langwerpig  vierkant,  met  hoog  geboomte  beschaduwd  plein, 
waaraan  ook  het  Gouvernements-  of  Residentiehuis  en  het  fortje  ge- 
legen zijn.  Het  eerste  is  een  fraai  gebouw,  op  de  grondslagen  van  het 
oude  Gouvernements-buis  opgetrokken;  het  laatste  heeft  sedert 
lang  niet  meer  als  versterking  dienst  gedaan,  maar  wordt  ge- 
deeltelijk als  kazerne  der  pradjoerits,  gedeeltelijk  als  gevan- 
genis gebruikt.  Achter  het  Residentiehuis  ligt  een  tweede  plein, 
waarop  de  zware  fundamenten  van  eene  oude  koepelkerk  de 
aandacht  trekken.  Tot  den  nienweren  tijd  behooren  de  mede  aan 
het  strand  liggende  Gouvemements-pakhuizen.  Yan  het  sombere, 
onoogeiyke  logement  kan  niet  veel  goeds  gezegd  worden.  De 
dalem  van  den  Regent  is  geheel  van  steen  en,  behoudens  de 
vele  muren  die  hem  op  Javaansche  wijze  omgeven,  in  Europee- 
schen  smaak  ingericht.  In  den  onmiddel  lij  ken  omtrek  der  stad 
verdienen  de  goed  onderhouden ,  met  vele  monumenten  prijkende 
Christen-begraafplaats,  en  de  fraaie  zoogenaamde  toerwegen,  die 
met  een  dubbele  rij  kanarie-,  katapan-  of  tamarindeboomen 
beplant  zijn,  onze  opmerkzaamheid. 

In  weerwil  van  de  bezwaren  die  den  handel  van  Tegal  druk- 
ken, is  er  toch  veel  vertier,  vooral  in  het  fraaie  Chineesche 
kamp,  dat  aan  de  zuidzijde  der  stad  gelegen  is,  ter  plaatse 
waar  men  haar  langs  den  postweg  binnenrijdt.  Men  beweert  dat 
de  vestiging  der  Chineezen  te  Tegal  de  oudste  op  Java  is.  In 
de  tiende  eeuw  zou  hier  een  Chineesch  vaartuig  gestrand  zijn, 
waarvan  de  schipbreukelingen  zich  over  Tegal,  Saraarang  en 
Djapara  verspreidden.  Een  hunner  wist  de  verbazing  van  het 
inlandsch  hoofd  van  Tegal  op  te  wekken  door  de  vertooning 
van  een  wondersteen,  waarmede  men  denkt  dat  een  zeilsteen 
bedoeld  is,  daar  de  Chineezen  sedert  lang  met  het  kompas  be- 


')  Gucusuma  tomerUosa. 


Digitized  by  VjOOQIC 


369 

kend  zjjn.  Yol  eerbied  voor  een  adept  in  zoo  geheimnis volle 
wetenschap,  vergunde  hun  het  hoofd  zich  met  zijn  gevolg  te 
Tegal  neer  te  zetten  ').  De  Chineezen  hebben  hier  een  groote 
menigte  toko's ,  en  zopwel  de  handel  met  het  binnenland  als  de 
kusthandel  virordt  voornamelgk  door  hen  gedreven.  Maar  ook 
de  inlanders  hebben  hier  vele  winkels,  waarin  vooral  een  over- 
vloed van  kleedingstukken  voorhanden  is.  Tegal  is  gunstig  bekend 
om  de  bekwaamheid  zijner  steenhouwers,  timmerlieden  en  sme- 
den; en  men  beweert  dat  nergens  op  Java  beter  rood  wordt 
geverwd. 

Deze  stad  had  vroeger  den  naam  van  zeer  ongezond  te  zijn ;  maar 
door  het  dempen  der  moerassen  rondom  het  fort,  schijnt  de 
toestand  veel  verbeterd  te  wezen.  Dr.  Bleeker  bevond  bij  een  onder- 
zoek dat  zich  over  vijfjaren  uitstrekte,  de  sterfteverhoudingen 
merkelijk  gunstiger  dan  te  Batavia.  Zeker  is  het  dat  in  de  eerste  helft 
dezer  eeuw  Tegal  herhaaldelijk  door  zware  epidemiën  is  geteis- 
terd,  die  zelfs  tijdelijk  tot  eene  verplaatsing  van  den  zetel  des 
bestuurs  naar  Bandjaran,  zes  palen  ten  zuiden  van  de  hoofd- 
plaats, aanleiding  hebbon  gegeven  '). 

Wij  slaan  thans  dien  zuidwaartschen  weg  in,  om  andermaal  eenige 
der  belangrijkste  punten  van  het  binnenland  te  bezoeken  en  de 
omstreken  van  den  Slamat  te  leeren  kennen.  De  weg  is  over 
eenige  palen  zoo  dicht  met  desa's  bebouwd,  dat  men  nauwelijks 
bemerkt  de  hoofdplaats  verlaten  te  hebben.  Geen  plekje  is  hier 
onbewoond  gebleven  en  het  voorkomen  der  bevolking  getuigt  van 
welvaart.  Op  3|  paal  afstand  van  Tegal  passeeren  wij  de  sui- 
kerfabriek Pagongan.  Schoon  is  vaak  op  dezen  weg  de  blik  naar 
het  gebergte  heen ,  met  den  trotschen  Slamat  aan  den  gezichteinder. 

Het  reeds  genoemde  Bandjaran,  het  eerste  poststation,  is  een 


»)  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Vk.  III.  III.  13. 

")  Zie  over  Tegal  Roorda  v.  Eysinga,  Reizen  en  Lotg.  III.  74  vv. ,  Ld. 
en  Vk  III.  III.  9,  en  Aardrijksbeaohrjjving  v.  N.  1.  220;  v.  Serenho- 
ven  in  T.  v.  N.  L,  II.  1.  328;  Losse  aanteeken.,  in  T.  r.  N.  1. 1860,1.  177; 
van  Hoevell,  Reis,  L  84;  Bleeker  in  T.  v.  N.I.  1849,  II.  181 ;  Buddingh,N. 
O.  L,  I.  147,  149;  van  Rijckevorsel ,  Brieven.  337.  De  oudere  berichten  spre- 
ken over  een  ruim  en  fraai  stadhuis  uit  de  dagen  der  Compagnie,  met  een 
tuin  met  grotwerk;  maar  in  de  nieuwere  vind  ik  het  nergens  vermeld. 

m.  24 


Digitized  by  VjOOQIC 


370 

groot  en  bloeiend  dorp,  ^besproeid  door  de  rivier  van  Tegal, 
met  vele  steenen  huizen  en  een  drukken  pasar.  Dicht  bij  deze 
plaats  ligt  in  de  priesterlijke  desa  Pasarèan  (d.  i.  rustplaats) 
het  nog  door  een  jaarlijks  gezantschap  uit  Soerakarta  vereerde, 
door  een  planken  huisje  overdekte,  door  onderscheiden  muren 
omgeven  en  door  prachtig  geboomte  omplante  graf  van  Soesoe- 
hoenan  Tegal  Aroem,  dien  de  geschiedenis  van  Java  ons  als 
een  bloeddorstig  dwingeland  heeft  leeren  kennen  '). 

Bij  Bandjaran  splitst  zich  de  weg  dien  wij  volgden,  in  drie  takken. 
Rechts  gaat  men  naar  Oedjoeng  Roesi ,  de  districtshoofdplaats  van 
Erangdon,  slechts  i  palen  van  Bandjaran  verwijderd,  en  deze  is  weder 
met  een  31  paal  langen,  in  zuidwaartsche  richting  voerenden  weg 
verbonden  met  Slawi ,  het  hoofddorp  van  het  district  Doekoe  Wri- 
ngin ,  gelegen  tusschen  de  suikerfabrieken  Eemanglen  ten  noorden 
en  Doekoe  Wringin  ten  zuiden ,  beide  ondernemingen  die  wegens 
goede  leiding  en  goede  resultaten  in  de  geschiedenis  der  suiker- 
cultuur op  Java  een  eervolle  plaats  innemen.  Op  het  prachtige 
landhuis  te  Eemanglen,  omgeven  door  de  vruchtbare  vlakte, 
die  echter  zuidwaarts  spoedig  in  de  voorbergen  van  den  Slamat 
overgaat,  heeft  men  een  bijzonder  vrij  gezicht  op  dezen  reusach- 
tigen  vulkaan,  die  zich  in  het  zuid-zuidoosten  voordoet  als  een 
massieve  kegel,  met  schuins  afgeknotten  top  en  met  steile  hellingen 
aan  de  oost- ,  veel  zachtere  aan  de  westzijde.  Met  eene  hoogte  van 
8427  meters ;  is  hij  na  den  Smèroe  de  hoogste  bergtop  van  Java, 
en  wordt,  zoowel  uit  dezen  hoofde ,  als  om  zijn  verbazenden  omvang, 
ook  dikwijls  Goenoeng  Gede  of  de  Groote  berg  genoemd*) 
Links  gaat  van  Bandjaran  een  weg  naar  Pangka  en  verder, 
dien  wij  straks  nader  zullen  leeren  kennen.  Wij  volgen  thans 
den  weg  die,  recht  door^  over  Eetapang  naar  Lebaksioe  voert, 
dat  acht  palen  van  Bandjaran  verwijderd  is.  Van  Eetapang,  3J  paal 
voorbij  Bandjaran,  gaan  wederom  dwarswegen  uit,  rechts  over 
de   suikerfabriek   Eemanglen  ,  die  in   weinige  minuten    bereikt 

»)  D.  II»  bl.  341-^368.  Zie  over  dit  graf  v.  Sevenhoven,  T.  t.  N.  L,  II.  1. 
830;  Roorda  t.  Eysinga,  Ld.  en  Yk.  III.  IIL  8;  Hageman,  Ind.  Archief,  I 
247:  T.  Hoëvell,  Reis,  I.  85. 

')  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.,  1849,  II.  186  v.;  van  Rhgn,  Reis.  88  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


371 

wordt,  Daar  het  ons  reeds  bekende  Djati  Barang  *)  y  links  over  Boga- 
res^  waar  ook  de  weg  over  Pangka  op  uitkomt,  naar  Djati  Negara, 
het  hoofddorp  van  het  district  Gantoengan,  dat  wij  later  door- 
kruisen zullen. 

Lebaksioe  ligt  14  palen  van  de  hoofdstad  ,  even  over  de  grenzen 
van  het  regentschap  Tegal,  waarin  hier  het  tot  Brebes  behoo- 
rende  district  Lebaksioe  een  diep  inspringenden  hoek  vormt 
Reeds  eer  men  deze  plaats  bereikt,  begint  de  weg  allengs  te 
stijgen:  men  heeft  de  vlakte  achter  zich,  men  is  in  het  gebergte. 
Lebaksioe  biedt  aan  de  bezoekers  van  Tegal  de  gelegenheid  tot 
een  aangenamen  uitstap,  waarvan  velen  gebruik  maken.  Er  is 
een  zeer  goede  pasanggrahan ,  waarachter  men  het  bruisende ,  tot 
een  bad  noodigende  water  van  een  kristalhelderen  bergstroom 
in  de  diepte  ziet  vloeien.  Het  klimaat  is  frisch  en  aangenaam 
en  de  gezichten,  zoowel  in  het  gebergte,  als  over  de  schoone, 
vruchtbare  vlakte  tot  in  zee ,  zijn  vol  bekoorlijke  afwisseling  '). 

Yan  Lebaksioe  vervolgen  wij  onzen  weg  zuidwaarts,  door  het 
district  waarvan  het  het  hoofddorp  is ,  naar  Eali  Bakoeng,  dat  door 
een  zijweg  rechts  met  het  ons  reeds  bekende  Margasari  verbon- 
den is,  en  vervolgens  naar  Boemi  Djawa^  waar  wij  nog  14  pa- 
len in  zuidwestelijke  richting  van  Boemi  Ajoe  verwijderd  zijn.  De 
afstand  van  Lebaksioe  tot  Boemi  Djawa  bedraagt  10^  paal.  In  deze 
bergstreken  rijden  wij  dikwijls  langs  of  door  koffietuinen  en  steeds 
hebben  wij  den  machtigen  Slamat  vóór  ons ,  als  wij  den  blik  een 
weinig  links  af  wenden.  Eenige  palen  ten  zuiden  van  Boemi 
Djawa  wordt,  op  de  noordwestelijke  helling  van  dien  berg,  in 
het  bosch  Remboel  en  bij  het  gelijknamige  dorp  een  warme 
bron  gevonden  *j ,  gelijk  er  nog  meerdere  in  dezen  omtrek  schij- 
nen  voor  te  komen.  Om  echter  den  berg  dichter  te  naderen, 
volgen  wij  van  Boemi  Djawa  den  weg  oostwaarts  naar  Simpar, 
gelegen  in  het  weder  tot  het  regentschap  Tegal  behoorende 
district  Gantoengan,  in  de  spitse  punt  waarmede  Tegal  tusschen 


»)  Boven,  blz.  863. 

')  ▼.  HoëveU,  Reis,  I.  87;  Bleeker  in   T.   v.    N.  I. ,  1849.  II.  187;  Losse 
aanteekeningen,  in  T.  v.  N.  I.,  1860.  I.  175;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  149. 
»)  Nat.  T    v.  N.  I.  XX.  112;  Junghuhn,  Java,  II.  206. 

24* 


Digitized  by  VjOOQIC 


372 

de  beide  andere  regentschappeD  naar  den  Slamat  vooruitdringt. 
Vroeger  waren  hier  Gouvernements -theetuinen ,  maar  met  de 
gansche  Gouvernements-theecaltuur  zijn  zij  lang  opgeheven  ').  De 
pasanggrahan  van  Simpar  ligt  reeds  hoog  tegen  den  Slamat, 
en  als  men  vandaar  nog  een  weinig  h^  pad  opwaarts  volgt  en 
dan  rechts  afslaat,  bereikt  men  een  vierhoekige,  16  schreden 
lange  en  12  breede^  met  andjoewang  en  andong  *)  omplante  en 
zorgvuldig  schoon  gehouden  ruimte,  die  door  de  bewoners  der 
omringende  desa's  in  hooge  eere  wordt  gehouden  en  waar  tot 
zelfs  de  ronggengs  zegen  komen  vragen  op  haar  bedrijf.  Toch 
worden  de  machtige  geesten  wier  bescherming  onder  o£fer8  van 
wierook  en  bloemen  wordt  afgesmeekt,  slechts  vertegenwoordigd  door 
een  hoop  meestal  ruwe ,  maar  eenigszins  kunstmatig  gerangschikte 
steenen.  Eén  is  een  lingga-pedestal;  door  menschenhanden  ge- 
vormd '). 

Yan  Boemi  Djawanaar  Simpar  zijn  6  palen;  verder  oostwaarts, 
6{  palen  van  Simpar,  ligt  Moga,  de  hoofdplaats  van  het  district 
Bongas,  dat  tot  het  regentschap  Pemalang  behoort.  Dit  dorp 
met  zijn  pasanggrahan  ligt  aan  den  noord-noordoostelijken  voet 
vanden  Slamat,  op  eene  hoogte  van  800  meters,  van  de  alluvi- 
aal-vlakte  ten  noorden  gescheiden  door  onderscheidene  zeer  ro- 
manesk  gelegen  dwarsche  heuvelstrooken.  Op  kleinen  afstand  ten 
westen  en  noorden  van  Moga  stroomt  de  Tjomal ,  de  grootste  rivier 
Van  Tegal,  die  ten  zuiden  van  Moga  op  den  Slamat  ontspringt, 
en  een  weinig  verder  oostwaarts  de  grensscheiding  vormt  tus- 
schen  de  districten  Bongas  en  Mandi  Radja.  Dit  laatste  schijnt  ge- 
noemd te  zijn  naar  het  mot  koel,  kristalhelder  water  gevulde 
bekken  dat  in  de  nabijheid  van  Moga  de  gelegenheid  biedt  tot 
een  heerlijk  bid,  't  welk  onder  den  naam  van  Mandi  Radja,  d.  i. 
Koningtibfid ,    bekend    is.    Het    is  een  van   die    baden,  zooals  er 


^)  Eene  afbeelding  dezer  theeplantsoenen,  met  den  diamat  op  den  achter- 
grond, komt  voor  in  de  Reis  van  v    Hoëvell,  tegenover  bl  88  van  D.  I. 

')  Calodtacon  Jacquinii  en  Calodracon  terminalis  In  het  gebruik  der  beide 
iulandsobe  namen  schijnt  verwisseling  voor  te  komen  van  deze  beide  soorten 
onderling  en  met  Cordyline  flexuoaa, 

')  Brumund  in  Verhh.  t.  h.  Bat.  Gen.  XXXUI.  140. 


Digitized  by  VjOOQIC 


373 

ook  aan  de  Banjoemasche  zijde  van  den  Slamat  voorkomen,  welke 
gevormd  worden  door  het  bergwater  dat  door  de  poreuse  lava- 
gesteenten langs  onderaardsche  kanalen  afdaalt,  om  zich  ten 
laatste  met  geweld  een  uitweg  te  banen.  Op  de  plaatsen  waar 
dit  geschiedt,  graven  dan  de  inlanders  een  vierkanten  bak  of 
vijver,  waarin  het  water  hoog  opwelt  en  dien  ze  met  goudvis- 
schen  en  goerami's  bevolken.  Daar  dit  water  snel  uit  de  hoogere 
streken  afdaalt,  zonder  met  de  dampkringslucht  in  aanraking  te 
komen,  is  zijne  temperatuur  steeds  een  paar  graden  lager  dan 
de  gemiddelde  luchtwarmte  der  plaats  waar  het  uitbreekt^  en 
diensvolgens  buitengewoon  verfrisschend.  Moga  zelf  wordt  naar 
dit  bad  ook  wel  Mandi  Radja  genoemd  en  was  vroeger  het 
hoofddorp  van  het  district  Mandi  Radja,  terwijl  het  24 J  palen 
van  Moga  verwijderde  Bongas,  in  den  zuidoostelijken  uithoek 
van  Tegal  gelegen,  het  hoofddorp  van  Bongas  was.  Maar  de 
grenzen  tusschen  die  districten  waren  toen  geheel  anders  dan 
na.  Mandi  Radja  was  het  zuidwestelijke  en  Bongas  het  zuidoos- 
stelijke  deel  van  het  regentschap  Pemalang  en  de  Tjomal  vloeide 
tot  Randoe  Donkal  midden  door  Mandi  Radja,  om  eerst  bij  genoemde 
plaats  het  gebied  van  Bongas  te  betreden  '). 

Ten  zuidwesten  van  Moga  worden ,  op  een  afstand  van  3  en  4 
palen,  twee  heilige  plekken  aangetroffen,  die  te  eer  onze  aan- 
dacht verdienen,  daar  Tegal  aan  deze  soort  van  merkwaardig- 
heden arm  is.  De  eerste  heet  Gamboang,  en  men  vindt  er 
eenige  voorwerpen  uit  kalksteen  gehouwen,  t.  w.  een  zeer  ruwen 
Ganesa  van  Javaansch  type,  een  fragment  van  een  tweeden 
Ganesa  en  eenige  meer  of  min  geschonden  lingga's;  de  tweede, 
Goemilang  geheeten,  heeft  bijna  niets  te  toonen,  dan  een  om- 
streeks vier  voet  hoogen ,  in  den  grond  bevestigden  steen ,  waar- 
van het  boveneinde  tot  een  zeer  ruw  hoofd  is  gevormd,  terwijl 
langs  het  lichaam  zeer  dunne  handelooze  armen  afhangen.  Men 
noemt  dit  beeld,  dat  tot  het  Padjadjaran-type  moet  gerekend  worden^ 
Eaki-Eaki,  en  brengt   daaraan  offers  op  een  er  voor  liggenden 


»)  Junghnhn,  Java,  IL  173;  Bleeker  in  T.  v  N.  I.»  1849,  II.  189  .Kus- 
sendrager ,  Java ,  bl.  49.  Op  do  kaart  van  Tegal  in  den  Atlas  van  Ned.  Indië 
is  het  bad  Mandi  Radja  op  yeel  te  groeten  afstand  van  Moga  geplaatst. 


Digitized  by  VjOOQIC 


374 

tafelsteen  van  trachiet.  Daarvoor  staat  nog  een  stuk  van  een 
ander  beeldje  ^  en  alles  te  zamen  is  met  een  vierkant  van  kei- 
steenen  omlegd  *). 

Yan  beklimmingen  van  den  Slamat  is  niet  veel  bekend,  wat 
eenigszins  bevreemdend  is,  daar  bij  zoowel  van  Tegal  als  van 
Banjoemas  uit,  zoo  het  schijnt,  zonder  bijzondere  moeite  kan  beste» 
gen  worden.  Wij  zullen  bij  onze  tochten  door  laatstgenoemde 
residentie  de  op  de  oostelijke  helling  van  den  Slamat  gelegen, 
1200  meters  hooge  bergvlakte  leeren  kennen,  waarop  de  desa 
Priatin  is  gebouwd.  Het  is  van  dit  punt  dat  de  Slamat  in  1847 
door  Junghuhn  en  den  assistent-resident  van  Tjelatjap  Noordziek 
beklommen  werd  *);  denzelfden  weg  volgde  Jagor  in  1858*), 
en,  nadat  inmiddels  op  den  top  een  geographisch  signaal  was 
opgericht,  ten  bewijze  dat  ook  de  geographische  dienst  hier  was 
werkzaam  geweest,  de  controleur  Lange  in  1875  *).  Eene  vroe- 
gere bestyging  door  Junghuhn,  in  het  gezelschap  der  heeren 
Borst,  secretaris  van  Tegal,  Dr.  Fritze  en  Dr.  Holle,  die  in 
A.ugustus  1838  plaats  had,  ging  uit  van  Moga.  De  resident  van 
Tegal  Varke visser  had  vooraf  paden  laten  maken  door  het 
openkappen  van  het  woud  ,  waarmede  de  berg  tot  op  eene  hoogte 
van  2400  meters  geheel  bedekt  is^  en  had,  zoowel  op  een 
hoogte  van  omstreeks  1 200  meters ,  als  op  den  top ,  voor  de 
reizigers  hutten  laten  oprichten.  Te  paard  vertrokken ,  togen 
zij  eerst  in  zuidwestwaartsche  richting  door  een  bamboerijke 
streek,  waarin  zij  verscheiden  nieuw  aangelegde  dorpjes  aantrof- 
fen, en  daarna  tegen  de  noordelijke  helling  van  den  vulkaan 
omhoog.  Den  nacht  brachten  zij  door  in  de  eerstvermelde  hutten, 
waar  zij  den  volgenden  morgen  de  paarden  achterlieten ,  om 
den  tocht  te  voet  voort  te  zetten.  Reeds  te  één  ure  hadden 
zij  den  top  bereikt.  Hier  hadden  de  reizigers  veel  van  den 
scherpen    oostenwind    te   lijden,    zoodat    zij    een    zeer    kouden 


•)  Brumund,  Verhli.  r.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  140  ▼. 

-)  Junghuhn,  Java,  IL   195,  203.  ')  ReiBeskizzen ,  206. 

*)  Nat  T.  V.  N.  I.  XXXVIII.  22  Bestijgingen  van  den  Slamat  in  1812  of 
1813  door  den  Engelschen  resident  en  den  heer  van  Winkelman  en  in  1823 
door  den  resident  Besier  vermeldt.  Eassendrager,  Java.  158. 


Digitized  by  VjOOQIC 


375 

nacht  doorbrachten,  ofschoon  de  thermometer  niet  lager  dan 
5^  C.  viel.  Bij  het  afstijgen  vonden  zij  den  volgenden  morgen ,  te 
8  ure^  1000  en  meer  meters  beneden  de  kruin,  nog  rijp  op  in 
de  schaduw  staande  planten  en  struiken^  waaruit  zij  opmaakten 
dat  de  temperatuur  op  den  top  door  de  vulkanische  dampen 
minstens  5.5^  C.  was  verzacht. 

Terwijl  de  Slamat  in  zijne  zuidelijke  af  helling  naar  het  bed 
der  Serajoe  eene  reeks  van  uitgestrekte  terrassen  vormt  ^  daalt 
hij  aan  de  noordzijde  gelijkmatig  glooiend  tot  bg  Moga  af.  Aan 
de  oostzijde  merkt  men,  op  eene  hoogte  van  omstreeks  2400 
meters,  een  vooruitstekende  punt  op,  die  een  overblijfsel  is  yan 
een  ouderen  vorm  van  den  vulkaan ,  toen  zgne  uitbarstingen  hem 
nog  niet  tot  zgne  tegenwoordige  hoogte  hadden  opgebouwd. 

Op  de  hoogte  van  2400  meters  houdt  de  vegetatie  op  den 
Slamat  schier  geheel  op.  Uit  de  fraaie  boschjes  van  Vaccinium- 
en  Yiburnum-soorten  die  de  Javaansche  Alpenflora  kenmerken ,  be- 
treedt men  hier  het  geheel  kale  gebied  van  den  bovensten  koe- 
pel van  den  Slamat^  waar  geen  grashalmpje  meer  groeit  en 
zwartachtig  grauwe  lavakorsten ,  grootendeels  met  zand  en  puin 
overdekt,  het  eenige  zijn  wat  zich  aan  onze  blikken  vertoont. 
Junghuhn  meende  hier  de  sporen  te  vinden  van  de  uitbarsting  van 
1885,  van  welke  hem  echter  alleen  door  de  mededeelingen  eeniger 
Europeesche  ingezetenen  van  Tegal  iets  bekend  was;  maar  toen 
in  1875  de  heer  Lange  den  bergtop  beklom,  vond  hij  er  alles 
in  ongeveer  denzelfden  toestand  als  die  door  Junghuhn  was 
beschreven,  ofschoon  in  1860  eene  nieuwe  uitbarsting  had  plaats 
gehad,  waarbij  in  de  afdeeling  Pemalang  een  aschregen  neder- 
viel  »). 

De  kruin  van  den  Slamat  is  van  geringen  omvang  en  grooten- 
deels vlak,  maar  in  het  west-zuidwesten  door  een  bjjoa  cirkel- 
vormigen  krater  doorboord.  De  grootste  diameter  van  de  kruin 
loopt  van  het  zuidwesten  naar  het  noordoosten  en  bedraagt  600 
meters ,  waarvan  iets  minder  dan  een  derde  op  den  krater  komt. 
Aan  de  zuidwest-  en  westzijde  is  de  rand  van  den  krater  zeer  smal, 


')  Nat.  T.  v.  If.  J.  XXII,  136. 


Digitized  by  VjOOQIC 


376 

en  daar  hij  naar  buiten  onmiddellijk  in  de  steile  bergbelling 
overgaat,  geheel  ontoegankelijk;  maar  aan  de  noord-noordoostzijde 
is  hij  slechts  de  grens  eener  vlakte  die  met  zeer  fijn  grauw  zand  be- 
dekt is.  Die  vlakte  wordt  in  noord-noordoostelijke  richting  allengs 
smaller  en  gaat  eindelijk  over  in  een  kloof  die  de  bergkruin 
doorsnijdt  en  als  eene  rivierbedding  bergafwaarts  loopt.  Echter  is 
die  bedding,  geljjk  de  meeste  dergelijke  in  de  hoogere  streken 
van  den  Slamat,  geheel  droog,  dewijl  het  water  door  de  hoUig- 
heden  of  luchtbellen  in  de  lava  doorsijpelt  en  langs  verborgen 
kanalen  naar  den  voet  gaat,  zooals  óns  reeds  vroeger  gebleken  is. 
Ter  wederzijde  is  die  zandvlakte  begrensd  door  rotsen,  die  uit  over 
elkander  liggende  en  op  vele  plaatsen  gespleten  lavalagen  bestaan 
en  zich  van  60  tot  100  voet  boven  de  vlakte  verheffen.  Zijsluiten 
zich  aan  aan  den  smallen  westrand  des  tegen  woordigen  kraters  en 
teekenen  met  dezen  rand  den  omtrek  van  den  ouden.  Aan  de  zuid- 
oostzijde  zijn  die  rotsen  eigenlijk  slechts  de  afhollende  grens  eener 
woeste  bergvlakte,  met  lavabrokken  van  allerlei  grootte  bezaaid^ 
en  het  oostelijk  deel  van  den  bergtop  vormend.  Eerst  zacht 
naar  het  zuiden  afloopende,  gaat  die  vlakte  welhaast  in  de  steile 
berghelling  over^  terwijl  zij  in  het  noordoosten  door  eene  smalle 
zuidoostwaarts  gerichte  kloof ,  door  het  regenwater  uitgegraven, 
van  een  stompe  bergnok  gescheiden  is ,  die  zich  nog  ongeveer  hon- 
derd voet  boven  het  midden  der  vlakte  verheft  en  het  hoogste 
deel  van  de  gansche  kruin  uitmaakt.  Op  die  eenzame  woeste 
vlakte  vertoont  zich  geen  spoor  van  plantaardig  of  dierlijk  leven; 
niets  breekt  de  doodsche  stilte  af,  dan  het  onheilspellend  gebul- 
der van  den  krater. 

Den  bovensten  rand  van  den  krater  noemde  ik  cirkelvormig; 
hij  heeft  echter  een  menigte  punten  die  hoekig  en  onregelmatig 
naar  binnen  vooruitspringen.  Schier  loodrecht  daalt  de  wand  in 
de  ontzachlijk  diepe  kraterkolk  af,  uit  welker  ganschen  omvang 
een  witte  rookwolk  opstijgt ,  die  het  den  bezoeker  slechts  zelden 
veroorlooft  een  blik  in  de  diepte  te  werpen.  Men  hoort  daarbij 
steeds  een  geweldig  bruisen  als  van  een  waterval.  Wanneer  een 
goedgunstige  windvlaag  de  rookwolk  een  oogenblik  verdrijft 
of  verdeelt,  ontwaart  men  dat  de  afgrond  cilindervormig  is  en  naar 


Digitized  by  VjOOQIC 


377 

onder  in  omtrek  afneemt,  en  dat  de  wanden  door  tallooze  spleten 
verdeeld  zijn  in  teerlingvorroige,  los  op  elkander  gestapelde  stuk- 
ken van  bleekgele  kleur,  wier  hier  en  daar  vooruitstekende 
ribben  ieder  oogenblik  met  afbrokkeling  schijnen  bedreigd  te 
worden.  De  bodem  der  kolk  vertoont  zich,  wanneer  de  blik  er 
een  enkele  maal  in  kan  doordringen,  grootendeels  blinkend  geel, 
als  ware  hij  met  zwavel  overdekt,  en  uit  honderden  spleten  en 
gaten  worden  hier  de  dampzuilen  uitgebracht^  die^  zich  in  het 
opwaarts  stijgen  vereenigende,  de  rookwolk  vormen ,  welke  gewoon- 
lijk den  ganschen  ketel  vervult.  Aan  den  voet  van  het  west- 
noordwestelijke  gedeelte  van  den  wand  bespeurde  Junghuhn  eene 
inspringende  gewelfde  bocht,  die  tot  op  een  derde  der  hoogte 
van  den  muur  reikte,  en  welker  achterwand  onderscheidene 
groote  fumarolen  bevatte^  terwijl  uit  een  gat  in  den  ondersten , 
schuin  en  diep  afloopenden  linkerhoek  dier  bocht  de  dikste 
dampzuil  zich  draaiend  en  met  geweldig  geraas  verhief;  doch 
den  heer  Lange  kwam  het  in  1875  voor,  dat  de  hoofdope- 
ning waaruit  de  dichtste  rook  opsteeg,  niet  aan  de  westzijde, 
maar  aan  de  noordoostzijde  gelegen  was.  Het  sissen  en  stoomen 
der  zich  door  de  gaten  wringende  dampen  brengt  dat  hevig 
geloei  te  weeg,  waarvan  reeds  hierboven  gesproken  is. 

Men  geniet  van  den  Slamat ,  als  men  de  woudgrens  overschre- 
den heeft,  een  prachtig  gezicht.  Noordwaarts  ziet  men  zijne  voor- 
bergen zich  verliezen  in  de  vlakte  van  Tegal^  door  de  Javazee 
omzoomd;  zuidwaarts  overziet  men  de  heuvelen  en  vlakten  van 
Banjoemas^  begrensd  door  het  onmetelijk  gebied  der  RatoeLoro 
Eidoel,  de  Vorstin  van  den  zuider  Oceaan;  westwaarts  ziet  men 
aan  den  horizon  den  Tjerimai  de  trotsche  kruin  hoog  boven  het 
daarvoor  liggend  gebergte  verheffen;  oostwaarts  rijst  vulkaan 
naast  vulkaan,  de  Sindar&  naast  den  Prahoe  en  den  Soembing, 
de  Merapi  naast  den  Merbaboe,  tot  eene  hoogte  opwaarts  die 
van  2500  tot  3300  meters  afwisselt.  Schoon  vooral  is  de  aanblik, 
wanneer  men ,  duizenden  voeten  beneden  zich ,  de  wolkenlaag 
drijven  en  ontelbare  stapelwolken  hare  scherpbegrensde  scha- 
duwen over  bet  onafzienbaar  landschap  werpen  ziet  *). 

^)  Jagor,  ReiBeskizzen.  207. 


Digitized  by  VjOOQIC 


378 

De  keten  die  oostwaarts  van  den  beschreven  vulkaankegel  tot 
aan  het  Diëng-gebergte  voortloopt,  wordt  van  eerstgenoemden 
of  liever  van  het  tegen  hem  leunend  plateau  van  Priatin ,  geschei- 
den door  eene  merkelijk  lagere  vlakke  tusschenruimte ,  waarover 
een  tweede  weg  loopt  die  Tegal  met  Banjoemas  verbindt.  Wan- 
neer wij  van  de  bestijging  des  bergs  naar  Moga  terugkeeren  ^ 
kunnen  wg  dien  weg  bereiken,  na  langs  een  anderen,  die  zich 
over  de  lagere  hellingen  van  den  Slamat  in  zuidoostelijke  richting 
langs  en  door  de  koffietuinen  slingert,  10^  paal  te  hebben  afge- 
legd. Het  punt  der  samenkomst  is  het  dorp  Belik,  dat,  op  nog 
2  palen  afstands  van  de  grens,  aan  de  noordelijke  helling  van 
den  op  het  grenspunt  tot  830  meters  siijgenden  pas,  op  eene 
vooruitpringende,  schotsvormige  vlakte  gelegen  is.  Aan  de  noord- 
zijde rijst  uit  die  750  meters  hooge  vlakte  de  kolossale  stompe 
rots  Mandelem  weder  tot  865  meters  omhoog  ^  om  aan  de  andere 
zijde  honderden  voeten  naar  de  vlakte  af  te  dalen.  Langs  den 
westelijken  voet  dier  rots  gaat  nu  de  weg  noordwaarts  naar  Ran- 
doe  Dongkal,  de  tegenwoordige  hoofdplaats  van  het  district  Mandi 
Radja,  wier  uitgestrekte  sawah's  door  de  wateren  der  Eiili 
Tjomal  besproeid  worden.  Men  is  hier  op  8  palen  afstands  van 
Belik  reeds  tot  230  meters  gedaald.  In  de  nabijheid  van  Randoe 
Dongkal  worden  twee  zoutwaterbronnen  gevonden,  de  eene  1^ 
paal  ten  noorden  van  zijn  pasanggrahan  bij  het  dorp  Asinan  of 
Ngasinan,  de  andere  drie  palen  oostwaarts  vandaar  bij  het  dorp 
Semingkier.  Het  water  is  geel,  zelfs  eenigszins  groenachtig  van 
kleur  en  wordt  door  het  hoornvee  en  de  paarden  met  graagte  ge- 
dronken. De  hoeveelheid  water  die  hier  opwelt,  is  echter  te 
onbeduidend  om  voor  den  zoutaanmaak  in  aanmerking  te  komen  >). 

Yan  Randoe  Dongkal  7  palen  iu  west-noordwestelijke  richting 
afleggende ,  keeren  wij  uit  het  regentschap  Pemalang  terug  in  het 
regentschap  Tegal  en  bereiken,  even  over  de  grens,  Djati  Negara,  het 


1)  Wanneer  men  de  plaatsen  in  het  N.  T.  v.  N.  I.  waar  van  deze  zoutbron- 
nen  wordt  gewag  gemaakt  (IV.  899,  XXII.  113,  XXVI.  115),  nauwkeu- 
rig  met  elkander  en  met  de  kaarten  vergeljjkt ,  zal  men  het ,  geloof  ik ,  met 
mg  eens  zgn,  dat  het  bestaan  van  twee  zoutbronnen  in  de  nabijheid  van 
Bandoe  Dongkal  moet  worden  aangenomen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


379 

tegenwoordige  hoofddorp  van  het  district  Gantoengan.  Om  tot  deze 
plaats  te  komen  moet  men  de  Elali  Ramboet  overgaan ,  die ,  aan  de 
noordelijke  helling  van  den  Slamat  ontspringende,  schier  over  hare 
geheele  lengte  de  grens  tusschen  de  regentschappen  Tegal  en  Pema- 
lang  vormt.  Djati  Negara  ligt  nabij  den  linkeroever  der  rivier  en 
heeft  ten  zuiden  een  heuvelreeks,  die,  in  Lebaksioe  aanvangende, 
het  district  Gantoengan  van  west  naar  oost  doorsnijdt,  en  bij 
de  Elali  Ramboet  eindigt.  Over  deze  heuvelreeks  loopt  de  weg 
van  Djati  Negara  naar  het  vroeger  door  ons  bezochte  Simpar, 
een  afstand  van  10 1  paal.  Het  dorp  Guntoengan,  dat  aan  het 
district  zijn  naam  geeft,  ligt  aan  de  zuidelijke  helling  van  de 
gemelde  heuvelen  en  wordt  door  den  weg  gesneden.  Aan  de 
noordelijke  helling  liggen  ^  tusschen  Djati  Negara  en  Lebak  Wangi, 
de  bronnen  der  rivier  Tjatjaban  wetan  (oost-Tjatjaban) ,  die  de 
noordelijke  helft  van  Gantoengan  in  noordwestelijke  richting 
doorsnijdt,  en  bij  Doekoe  Djati,  op  de  grens  van  Gantoengan 
en  Doekoe  Wringin  ,  zich  vereenigt  mot  de  uit  Lebaksioe  komende 
Tjatjaban  koeion  (west-Tjatjaban).  Na  de  vereeniging  behoudt  de 
rivier  den  naam  van  Tjatjaban,  verlaat  spoedig  weder  het  dis- 
trict Doekoe  Wringin,  dat  hier  slechts  met  een  punt  tusschen 
Gantoengan  en  Pangka  inschiet,  en  vervolgt  dan,  als  een  vrij  breede 
stroom,  door  de  districten  Pangka  en  Maribaja  haren  weg  naar  zee. 
In  het  laatstgenoemde  district  zullen  wg  haar  straks  weder  ont- 
moeten *). 

Yan  Djati  Negara  hebben  wij  9}  palen  in  noordwestelijke 
richting  af  te  leggen  tot  het  reeds  .vermelde  wachthuis  Bogares  ') 
en  vandaar  nog  anderhalven  paal  noordwaarts  naar  Pangka,  de 
hoofdplaats  van  het  gelijknamig  district.  Hier  zijn  wij  weder 
geheel  tot  de  strandvlakte  teruggekeerd,  d.  i.  tot  de  streek  die 
het  gunstigst  is  voor  de  suikercultuur.  Bij  Pangka  ligt  dan  ook 
eene,  op  contract  met  het  Gouvernement  werkende  suiker-onder- 

*)  Met  den  loop  der  hier  yermelde  riyieren  zjjn  de  kaarten  van  Jnnghahn 
en  in  den  Atlas  van  Ned.  IndiS  erg  in  de  war;  veel  beter  stemt  de  kaart 
van  Y.  d.  Velde  met  de  topographische  kaart  overeen.  Onderde  besohryvingen, 
die  meestal  ook  van  groote  verwarring  getuigen,  onderscheidt  zich  gunstig 
die  van  Kussendrager ,  Java,  bl.  150  v. 

^  Boven,  bl.  371. 


Digitized  by  VjOOQIC 


380 

neming,  met  een  aanplant  van  500  bouws,  thans  behoorende  aan 
den  heer  W.  J.  H.  van  Rijck.  Zij  is  zeker  eene  der  meest  be- 
kende suikerfabrieken  van  Java.  Jammer  dat  ik  er  moet  bijvoe- 
gen: meer  berucht  dan  beroemd!  want  zij  dankt  die  bekendheid 
niet  aan  bijzonder  uitstekende  werkwijze  of  buitengewone  pro- 
ductie, maar  aan  het  ongunstig  licht  dat  hare  geschiedenis  op  het 
cultuurstelsel  heeft  geworpen  en  aan  de  blaam  die  de  handelingen 
te  haren  opzichte  in  de  Kamerzitting  van  1860 — 1861  der  Re- 
geering hebben  op  den  hals  gehaald  ^). 

Wij  brengen  onzen  tweeden  uitstap  naar  het  binnenland  ten 
einde  door  van  Pangka  over  het  5  palen  verwijderde  Bandjaran 
naar  de  hoofdstad  terug  te  keeren  en  vervolgen  thans  vandaar 
den  strandweg  in  oostwaartsche  richting  naar  de  Pekalongansche 
grens.  De  tooneelen  die  de  weg  aanbiedt;  zijn  ongeveer  dezelfde 
als  op  den  weg  van  Losari  naar  Tegal,  maar  hij  loopt,  althans 
tot  aan  de  Eali  Ramboet,  veel  dichter  langs  het  strand,  en  aan 
onze  rechterzijde  vertoont  zich  het  gebergte  op  gedurig  kleineren 
afstand.  Uit  het  district  Tegal  komt  men  "spoedig  in  Maribaja , 
waarvan  de  hoofdplaats  Eramat  5[  paal  van  Tegal  verwijderd 
is.  Spoedig  nadat  nien  deze  plaats  voorbij  is,  gaat  men  met  een  goede 
houten  brug  de  hier  ongeveer  100  voet  breede  Tjatjaban  over. 
Een  weinig  rechts  van  den  weg  ligt  aan  die  rivier  de  desa 
Maribaja ;  de  rivier  zelve  wordt  hier  dikwijls  de  Kali  Maribaja 
genoemd.  Men  beweert  dat  Maribaja  eene  samentrekking  is  van 
Moeara  boewaja,  d.  i.  krokodillenmond  ').  Dit  zou  dan  eigenlijk 
de  naam  van  den  mond  zijn,  die  op  de  geheele  benedenrivier, 
de  desa  die  er  aan  ligt,  en  het  district  dat  ze  doorsnijdt,  zou  zijn 
overgedragen. 

Onderscheidene  andere  riviertjes  worden,  doorgaans  over  hou- 
ten bruggen,  gepasseerd,  tot  men  eindelijk  de  Ramboet ,  de  grens- 
rivier  tusschen   de  regentschappen  Tegal  en  Pemalang;  bereikt. 


*)  Zie,  wat  het  eerste  betreft,  vooral  «Pleitredenen  voor  den  Hoogen  Raad  in 
de  zaak  van  H.  P.  Hoevenaar  tegen  de  Regeering  van  N.  Ind.**  Zalt- Bom- 
mel, 1854,  en  wat  het  tweede  betreft,  van  HoSveil,  Parlementaire  redevoe- 
ringen, IV.  107—127. 

')  Hageman  in  Ind.  Archief,  I.  247. 


Digitized  by  VjOOQIC 


381 

Deze  rivier  wordt  hier  doorgaans  Kali  Palawangan  genoemd  '), 
naar  eene  gelgknamige  desa,  die  men  bereikt  zoodra  men  ook 
bier  de  houten  brug  over  den  stroom  is  overgegaan.  Sommigen 
noemen  haar  ook  „rivier  van  Pemalang''  '),  maar  anderen  geven 
dezen  naam,  zoo  het  schijnt,  aan  de  kleine  Eali  Eoneng,  die 
even  voorbij  Palawangan  in  zee  valt  en  dicBter  langs  de  hoofd- 
plaats Pemalang  heengaat,  of  aan  de  nog  kleinere  Eali  Tan- 
djoeng  Sari,  die  baar  doorstroomt.  Eort  nadat  men  de  Eali  Eo- 
neng  is  overgegaan,  buigt  de  weg  zich  zuidoostwaarts  om,  en 
weldra  rijdt  men  de  hoofdplaats  van  het  regentschap  binnen, 
die  13^  paal  van  Eramat  en  19  palen  van  Tegal  verwijderd  is. 
De  negerie  Pemalang  bekoort  het  oog  van  den  reiziger  door 
haar  netten  aanleg.  Zij  strekt  zich  ruim  een  paal  ver  langs  den 
groeten  postweg  uit,  die  hier  met  steenen  muren  is  afgezet  en  door 
een  heerlijke  laan  van  hooge,  breedgetakte  tamarindeboomen  wordt 
beschaduwd.  Achter  die  muren  liggen  de  woningen  der  inlanders 
in  het  groen  verscholen.  De  Regent  heeft  er  eene  fraaie  woning 
aan  een  niet  minder  fraaie  aloen-aloen.  Op  den  pasar  is  veel 
vertier  en  hij  prijkt  met  een  lange  rij  Chineesche  en  inlandsche 
toko's  ').  Het  Europeesch  gezag  wordt  er,  even  als  te  Brebes, 
vertegenwoordigd  door  een  assistent-resident.  Bijzondere  merk- 
waardigheden vindt  men  er  niet,  of  het  moest  het  graf  zijn  van 
zekeren  Arabischen  heilige,  een  der  medgezellen  van  Kaden 
Pakoe  *\  die  zich  van  hem  afscheidde  om  den  Islam  meer  westwaarts 
te  verkondigen,  en  op  zijnen  tocht  te  Pemalang  overleed  *).  Ook 

I)  B.  V.  op  de  kaarten  van  Junghubn  en  van  de  Velde,  bij  Bleeker  in  T. 
V.  N.  I.  1849,  II.  188,  en  bg  Hageman,  Ind.  Arch.  I.  247. 

*'  B  V.  de  kaart  in  den  Atlas  v.  N.  Ind.  en  het  Aardr.  en  Stat.  Wdbk. 
van  Ned.  Indiê  op  Pamalang.  De  reden  waarom  ik  niet  bepalen  durf,  of  de 
Pamalang,  door  Bleeker  en  Hageman  t.  a.  pp.  en  door  de  kaart  van  van  de  Velde 
van  de  Palawangan  onderscbeiden,  de  K.  Koneng  of  de  K.  Tandjoeng  Sari  der 
topographische  kaart  is,  ligt  in  de  onnauwkeurigheid  der  voorstelling  fan 
de  Tegalsche  rivieren  op  alle  oudere  kaarten,  die  steeds  van  misstellingen 
wemelen. 

»)  Buddingh.  N.  O.  I.,  I.  154;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1849,  II.  189. 

■*)  Zie  Dl    II.  bl.  189. 

^)  Hageman,  Handl.  II.  132,  en  Ind.  Arch  II.  219.  Hg  noemt  dezen  ge- 
loofaheld  Seijid  Rakidien.  Roorda  v.  Eysinga,  Ld.  en  Vk.  III.  III  SjSchqjft^ 
Saldi  Prakidien. 


Digitized  by  VjOOQIC 


882 

zegt  men  dat  nergens  op  Java  zulke  fijne  en  smakelijke  oesters 
gevonden  worden  als  de  kleine  soort  die  bier  op  de  kust  wordt 
geviscbt  *). 

De  omstreken  van  Pemalang  zijn  vruchtbaar  en  goed  bebouwd. 
Men  vindt  er  o.  a.  op  4  palen  afstands  de  suikerfabriek  Bandjar 
Dawa  van  den  heef  von  Bultzingslöwen,  werkende  op  contract 
met  het  Gouvernement,  met  een  aanplant  van  400  bouws.  Ook 
ligt  omstreeks  tien  palen  ten  zuid-zuidwesten  van  Pemalang, 
naby  den  linkeroever  der  Eali  Ramboet  en  nabij  de  grens  van 
het  district  Pemalang  met  Mandi  Radja,  eene  merkwaardige  rots, 
de  Qoenoeng  Gadjah  of  Olifantsberg  *)  geheetcn.  Zij  ontleent  dezen 
naam  aan  een  fantastische  gelijkenis  op  een  reusachtigen ,  lig- 
genden  olifant,  en  verheft  zich  tot  eene  hoogte  van  316  meters, 
in  den  vorm  van  een  geknolten  en  half  verbrijzelden  kegel.  De  kolos- 
sale, schuins  overhangende  rotsbrokken  van  dezen  berg,  die  ieder 
oogenblik  dreigen  neer  te  storten,  doen  vermoeden  dat  hij  vroe- 
ger een  veel  aanzienlijker  hoogte  heeft  gehad.  Hij  is  bijna  geheel 
kaal  en  slechts  aan  de  zuidzijde,  die  alleen  beklimbaar  is,  nog 
eenigszins  begroeid. 

Yan  Pemalang  gaat  de  weg  bijna  recht  oostwaarts  naar  Oeloe 
Djami,  gelegen  aan  de  Eali  Sragi  of  rivier  van  Oeloe  Djami, 
die  de  grens  vormt  tusschen  Tegal  en  Pekalongan.  De  afstand 
bedraagt  14  palen.  Daar  de  kustlijn  tot  aan  den  hoek  van  Pema- 
lang aanmerkelijk  noordwaarts  oploopt  en  zich  aan  de  andere 
zgde  met  veel  zachter  helling  terugbuigt,  is  de  afstand  tusschen 
den  weg  en  het  strand  hier  overal  veel  grooter  dan  in  het 
gedeelte  van  Tegal  naar  Pemalang.  Na  de  geheele  vlakte  van 
het  district  Pemalang  doorreden  te  hebben,  komen  wij  in  het 
gebied  dat  naar  de  Eali  Tjomal  genoemd  wordt  en  in  de  districten 
Tjomal  lor  en  Tjomal  kidoel  (noord-  en  zuid-Tjomal)  gescheiden 
is.   De  weg  zelf  vormt  hier,  over  een  afstand  van  eenige  palen, 


»)  V.  SeYenhoyen  in  T.  y    N.  L,  Il    1.  332. 

-)  Op  de  topographische  kaart  staat  G.  Gladjah,  wat  echter,  bigkens  den 
Begeeringsalmanak  y.  1879,  Bijl  Y,  bl.  CLXXYII,  stellig  slechts  een  Yersohrg- 
ying  is.  Zie  over  dezen  berg  Roorda  y.  Ëysinga,  Ld.  en  Yk.  III.  III.  11,  en 
Kussendrager ,  Jaya.  161. 


Digitized  by  VjOOQIC 


883 

de  grens  iusschen  die  beide  districten  en  kruist  de  Tjomal  een 
weinig  benoorden  het  naar  haar  genoemde  dorp,  de  hoofdplaats 
van  Tjomal  kidoel.  De  rivier  Tjomal,  die  wij  in  haren  boven- 
loop te  Moga  en  Randoe  Dongkal  leerden  kennen ^  doorstroomt, 
na  een  eind  weegs  de  grens  tusschen  de  districten  Bongas  en 
Mandi  Radja  beschreven  te  hebben,  de  oostelgke  helft  van  het 
laatstgenoemde  met  sterke  kronkelingen  in  noordoostelijke  rich- 
ting, tot  zij  op  de  grens  van  Tjomal  kidoel  komt,  waarna  ze 
nog  een  eind  weegs  de  scheiding  tusschen  dit  district  met  Mandi 
Radja  vormt.  Op  dit  gedeelte  is  zij  aan  de  linkerzijde  nog  door  de  laat- 
ste uitloopers  van  het  gebergte,  aan  de  rechter  reeds  geheel  door  de 
vlakte  begrensd.  Waar  zij  geheel  in  de  vlakte  komt,  strekt  Tjomal 
kidoel  zich  langs  hare  beide  oevers  uit  en  besproeit  zij  weldra  de 
rgst-  en  suikerrietvelden  van  het  hoofddorp  Tjomal,  waarbij 
eene  op  contract  met  het  Qouvernement  werkende  suikerfabriek, 
met  een  aanplant  van  300  bouws,  thans  behoorende  aan  de  er- 
ven Jhr.  F.  J.  Th.  van  der  Wijck,  is  gelegen.  De  fabriek  is 
van  den  post,  die  aan  de  snijding  van  den  groeten  weg  door  de 
rivier  ligt,  nog  IJ  paal  verwijderd;  de  rivier,  die  men  met  een 
vlot  van  bamboe  overgaat,  is  hier  150  voet  breed,  en  de  wel 
20  voet  hooge  oevers  zijn  in  den  regentijd  moerassig.  Zij  komt 
nu  in  Tjomal  lor  en  doorsnijdt  dit ,  steeds  kronkelende^  in  noord- 
westelijke richting,  tot  zij  zijne  grens  met  het  district  Pemalang 
raakt,  die  zij  dan  verder  volgt  tot  zij  zich  b{j  den  hoek  van  Pema- 
lang in  zee  stort.  Deze  grootste  der  Tegalsche  rivieren  is  tot 
60  palen  van  hare  monding  voor  visschersprauwen  bevaarbaar  ^). 
Van  den  post  Tjomal  tot  Oeloe  Djami,  de  hoofdplaats  van 
Tjomal  lor,  is  de  afstand  nog  3^  paal.  Oeloe  Djami  was  in  den 
tijd  der  Compagnie  de  hoofdplaats  van  een  particulier  land ,  ver- 
huurd aan    den  Kapitein  der  Chineezen   te  Samarang  >) ;  zij  werd 


')  Eussendrager,  Java.  149.  De  naam  der  rivier  wordt  gemeenlek  Tji 
Omal  geschreven ;  maar  de  topographische  kaart  heeft  Tjomal.  De  samentrek- 
king van  Tji  Omal  tot  Tjomal  zon  niets  yreemds  zgn;  maar  het  Soendasche 
Tji  past  niet  in  de  samenstelling  van  den  naam*  eener  Javaansohe  rivier. 
Echter  zgn  wy  hier  nog  niet  zoo  ver  van  de  Soendasche  grenzen,  dat  wg 
haar  bepaald  onaannemelijk  kunnen  achten. 

5)  Zie  Dl.  IL  522. 


Digitized  by  VjOOQIC 


384 

toen  als  eene  der  welvarendste  plaatsen  van  Java  geroemd.  Nog 
heden  is  zg  bijna  alleen  door  Chineezen  bewoond,  die  er  allen 
steenen  huizen  hebben ,  en  heerscht  er  groote  drukte  en  levendig- 
heid *).  De  Sragi,  wier  bovenloop  in  Pekalongan  ligt,  heeft  hier 
een  aanzienlyke  breedte.  Na  haar  met  een  vlot  te  zgn  over- 
gestoken ,  bevinden  wg  ons  in  de  residentie  en  in  het  regentschap 
Pekalongan,  en  in  het  district  Sragi,  dat  aan  de  rivier  zijnen 
naam  ontleent,  en  dat  zg  in  haren  middenloop  doorkronkelt  tot 
op  het  punt  waar  zij  de  grens  bereikt  en  de  Eali  Toembal  opneemt, 
die  tot  dus  ver  de  rol  van  grensrivier  heeft  vervuld. 

De  naam  Pekalongan  beteekent  „verblijf  der  kalongs^,  en  is, 
volgens  het  gewone  gevoelen,  werkelijk  aan  deze  dieren  ont- 
leend, die  men  zegt  dat  nergens  menigvuldiger  dan  in  de  om- 
streken der  hoofdstad  voorkomen  2).  In  Hoog  Javaansch  wordt 
dit  gewest  ook  Pangasalan  genoemd. 

De  afstand  van  Oeloe  Djami,  welk  dorp  gedeeltelijk  op  den 
Pekalonganschen  oever  der  rivier  ligt ,  tot  aan  de  hoofdstad  Peka- 
longan bedraagt  8J  palen.  De  weg  loopt  steeds  voort  op  3  ^  4 
palen  van  het  strand,  snijdt  de  districten  Sragi  en  WirMes^, 
en  buigt  zich,  in  het  district  Pekalongan  gekomen,  een  weinig 
noordwaarts,  om  de  nog  geen  twee  palen  van  zee  verwijderde 
hoofdplaats  te  bereiken.  Aan  dezen  weg  liggen  de  post  Peda  wetan, 
2\  paal  van  Oeloe  Djami,  en  1|  paal  verder  de  districts-hoofdplaats 
Wiradesa ,  eene  zeer  oude  desa ,  in  de  vorige  eeuw  de  hoofdplaats 
van  een  afzonderlijk  regentschap  3).  In  den  bloeitijd  van  het  cul- 
tuurstelsel  was  hier  een  indigofabriek.  De  teelt  van  indigo  leverde 
echter  in  Pekalongan,  meer  nog  dan  elders,  treurige  resultaten 
en  werd  in  1858  in  deze  residentie  finaal  ingetrokken.  De  too- 


»)  V.  Sevenhoven  in  T.  v.  N.  I.,  II.  333. 

2)  V.  Sevenhoven,  T.  v.  N.  L,  II.  1.  334;  Roorda  v.  Eys.,  Ld.en  Vk.  III. 
III.  16;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  155;  Hageman,  Java.  126.  Zie  over  de  ka- 
longs  D.  I,  bl.  255. 

5)  Hageman  in  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.  IV.  373;  Vgl.  boven  Dl.  II.  522. 
Op  de  kaart  in  den  Atlas  van  N.  I  heet  deze  plaats  Goomawang  kidoel, 
en  op  de  topographische  kaart  van  Pekalongan ,  Mritjan ,  waarschgnlyk  omdat 
ze  uit  verschillende  kampongs  is  samengesteld,  en  de  wad&n^  of  het  districts- 
hoofd nu  de  eene,  dan  de  andere  bewoonde. 


Digitized  by  VjOOQIC 


885 

neelen  die  hier  de  postweg  aanbiedt,  zgn  geheel  yan  denzelfden 
aard  als  in  Tegal,  behalve  dat  aan  weerszijden  van  den  weg 
het  bouwland  nergens  door  bosch  is  afgebroken.  Zelfs  de  groote 
kudden  tamme  eenden  ontbreken  niet;  want  ofschoon  men  hier 
minder  werk  maakt  van  het  zouten  harer  eieren ,  worden  zij  des  te 
meer  aangefokt  om  ze  te  rooken.  De  bebek  asap  of  gerookte  eenden 
yan  Pekalongan  zijn  over  geheel  Java  vermaard  en  gezocht  *). 

De  hoofdplaats  Pekalongan  behoort  tot  de  aanzienlijke  steden 
van  Java.  De  groote  postweg  zelf  vormt  hare  voornaamste  straat. 
Hij  is  hier  met  een  laan  van  tamarinden  beplant  en  wordt  ge- 
sneden door  de  frissche  en  breede  rivier  van  Pekalongan ,  die  zich 
kronkelend  door  de  stad  slingert  en  waarover  hier  ter  plaatse 
eene  groote  brug  van  djatihout  is  gelegd.  Ylak  bij  dit  punt 
ligt  het  oude  fort,  dat  bij  zijn  opbouw  den  naam  van  «de  Be- 
schermer'^  ontving.  Het  werd  gesticht  in  1753  en  lag  toen 
aan  het  strand,  terwijl  het  er  thans  van  gescheiden  is  door  een 
ruim  1^  paai  broeden  zoom  van  aangeslibd  en  moerassig  land, 
dat  echter  gedeeltelijk  bewoond  en  op  yele  plaatsen  metnipah 
beplant  is.  Het  fort  heeft  steenen  wallen  en  vier  bastions,  maar 
doet  thans  uitsluitend  dienst  als  gevangenis  en  kazerne  van  de 
pradjoerits. 

De  Europeanen  wonen  voornamelijk  aan  den  linker-oever  der 
rivier,  deels  langs  den  postweg,  deels  aan  een  groot  vierkant 
plein,  door  hooge  waringins  beschaduwd^  waaraan  ook  het 
residentiehuis ,  de  bureelen,  het  postkantoor  en  de  in  1852 
gebouwde  protestantsche  kerk  gevonden  worden.  Evenwel  worden 
ook  nog  aan  den  rechter-oever  ^  langs  de  voortzetting  yan  den 
postweg,  yele  Europeesche  woningen  gevonden,  en  onder  andere 
ligt  daar  het  logement.  Vooral  echter  verdienen  aan  dezen  oever 
de  dalem  van  den  Regent  met  de  ruime  aloen-aloen,  waaraan 
ook  als  naar  gewoonte  een  groote  moskee  is  gebouwd,  en  de 
uitgestrekte,  uit  nette  steenen  huizen  bestaande  Chineesche 
wijk  de  aandacht  Onder  de  Chineezen  en  inlanders  ziet  men  hier 
veel  handel   en  bedrijvigheid,    waarvan   de  pasar,  die  met  een 


»)  Buddingh.  N.  O.  I.,  I.  154.  - 

m.  26 


Digitized  by  VjOOQIC 


386 

groot  aantal  in  rijen  staande  toko's  en  warongs  bebouwd  en 
dicht  bij  de  aloen-aloen  gelegen  is,  natuurlijk  het  middelpunt 
yormt.  Onder  de  daar  verhandelde  waren  verdienen  de  hier  ter 
plaatse  geweven  en  gebatikte  sarongs,  de  zoo  gezochte  kaïn  Pe- 
kalongan ,  bijzonder  de  aandacht  Tusschen  aloen-aloen ,  pasar  en 
Chineesche  wijk  liggen  ook  nog  eenige  ruim  gebouwde  inlandsche 
wijken,  en  het  hier  beschreven  geheel  is  bovendien  nog  aan  alle 
kanten  door  een  gordel  van  inlandsche  kampongs  omslingerd.  De 
bevolking  werd  door  Bleeker  in  1848  op  15000  zielen  geschat, 
waaronder  250  Europeanen,  1900  Chineezen  en  500  Arabieren, 
Bengaleezen,  Maleiers  en  Boegineezen;  thans  is  zg  ongetwijfeld 
veel  grooter.  Wegens  het  aangenaam  klimaat,  zeer  veel  koeler 
dan  gewoonlijk  aan  de  stranden  door  de  frissche  winden  die  van 
het  gebergte  waaien,  en  wegens  de  goedkoopte  der  levensmiddelen 
was  Pekalongan  sedert  lang  de  geliefde  verblijfplaats  van  ge- 
pensioneerde ambtenaren  en  weduwen  *). 

Op  het  plein  vóór  het  residentiehuis  staan,  zoo  zij  niet  in  de 
laatste  jaren  als  zoovele  andere  naar  elders  vervoerd  zijn,  de 
nog  voor  Pekalongan  bewaard  gebleven  beelden  uit  den  Hindoe- 
tgd,  die  bij  verschillende  gelegenheden  van  het  Diëngplateau 
derwaarts  zgn  overgebracht.  Die  beelden  zijn  natuurlgk  alle  van 
het  Indo-Eaukasisch  type.  Yroeger  mocht  Pekalongan  op  een 
veel  grooter  aantal  bogen,  maar  de  meeste  en  beste  zgn  naar 
elders  verspreid,  en  sommige  zelfs  bg  al  dat  heen  en  weer  reizen 
spoorloos  verdwenen.  Drie  Ganesa's,  ééne  Doerga,  vijf  in  Boeddha- 
honding  zittende  en  nog  een  paar  staande  beelden  vormen  het 
overschot  der  verzameling,  en  slechts  één  dezer  beelden,  een 
zittend  met  vier  armen,  maar  dat  zeer  beschadigd  is  en  onder 
andere  het  hoofd  heeft  verloren,  bezit  eenige  kunstwaarde '). 

Aan  de  noordzijde  van  Pekalongan  voert  een  goede  rijweg 
naar  het  strand,  waar  een  uitkijk  is  gebouwd  die  een  schoon 
gezicht  op  dé  reede  en  de  Java-zee  te  genieten  geeft.  De  reede 


»)  V.  Sevenhoven  in  T.  v.  N.  I.,  IL  I.  882/  Bleeker,  T.  r.  N.  I.,  1849,  II. 
267;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  155  t.;  JuDghiüin,  Reisen.  278;  y.  Hoe  veil, 
Reis,  I.  90;  Oosterling,  I.  268. 

s)  Bramond,  Yerhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  142. 


Digitized  by  VjOOQIC 


387 

is  open  en  heeft  van  vier  tot  zeven  vademen  water,  doch  de 
gemeenschap  Tan  de  stad  met  de  reede  is  hier  al  even  onbevre- 
digend als  in  al  de  havens  van  Ja?a's  noordkust.  Yan  eene  monding 
der  rivier  kan  nauwelijks  sprake  zijn;  eene  uitgestrekte  zandbank, 
die  zich  daarbg  nog  gedurig  verplaatst  en  waarop  voortdurend 
een  sterke  branding  staat,  maakt  het  verkeer  zelfs  voor  kleine 
prauwen  en  scheepssloepen  onzeker  en  gevaarlgk  en  in  den  noord- 
westmoeson  onmogelijk.  In  de  laatste  jaren  tracht  men  door 
baggeren  uit  de  hand  een  geul  open  te  houden,  maar  aan  het 
uitbrengen  van  een  havenhoofd  schijnt  zelfs  niet  gedacht  te  worden, 
niettegenstaande  de  stad,  als  een  haven  der  tweede  klasse  ^), 
voor  den  groeten  handel  is  opengesteld  >). 

Wij  willen  thans  een  uitstap  naar  het  binnenland  maken  en 
aan  eenige  der  voornaamste  punten  in  het  regentschap  Pekalongan 
een  vluchtig  bezoek  brengen.  Het  einddoel  van  onzen  tocht  is 
de  berg  Mg&  Djambangan ,  de  hoogste  top  in  het  gebergte  dat 
den  Slamat  met  den  Diëng  verbindt,  en  de  eenige  berg  in  die 
keten  dien  men  om  zijn  zuiver  kegelvormige  gedaante  bij  den 
eersten  oogopslag  als  een  vulkaan  meent  te  kunnen  begroeten.  Wij 
volgen  den  weg  die  van  Pekalongan  zuidwaarts,  steeds  door  de 
dicht  bevolkte  en  dicht  bebouwde  vlakte,  naar  de  suikerfabriek 
W&n&  PringgIL  gaat,  die  9^  palen  van  de  hoofdstad  verwijderd 
is.  Men  komt  voorbij  Pasangan ,  waar  vroeger  een  indigo-plantage 
was  en  de  zetel  van  den  wadlinlL  van  het  district  Pekalongan, 
doch  dat  thans  geheel  onbeduidend  is,  daar  de  indigo-cultuur  is 
ingetrokken  en  de  wadlLn&  in  een  der  kampongs  van  de  hoofdstad 
woont.  Na  het  district  Pekadjangan  bereikt  te  hebben,  komt  de 
weg  weldra  aan  een  punt  waar  hij  zich  splitst  in  een  recht  zuid- 
waarts doorloopenden  tak,  die  eindigt  hg  Kedoeng  Woeni,  de 
hoofdplaats  van  het  district,  ook  al  vroeger  door  de  indigo-cultuur 
bekend,  en  een  tak  die  eerst  een  eind  westwaarts  gaat,  maar  zich 
dan  ook  weder  zuidwaarts  ombuigt  en  ons  weldra  de  genoemde 
suikeronderneming  te  gemoet  voert,  die  thans  aan  den  heer  D. 
F.  W.  Lucassen  behoort  en  een  contract  met  het  Gouvernement 


')  Zie  boren,  bl.  185. 

^)  T.  T.  N.  I.  1859 ,  II.  259,  en  de  koloniale  verslagen  der  laatste  jaren. 

26« 


Digitized  by  VjOOQIC 


388 

heeft  voor  een  aanplant  van  700  bouws.  De  velden  voor  de  onderne- 
ming  beschikbaar  liggen  gedeeltelijk  nog  in  het  district  Pekadjangan, 
grootendeels  reeds  in  het  ten  zuiden  daaraan  grenzende  uitgestrekte 
district  Sawangan,  dat  met  het  ten  westen  daaraan  palende  dis- 
trict Bandjar  Goemiwang  de  grootste  zuidelijke  helft  van  hefe 
regentschap  beslaat.  De  suikertuinen  strekken  zich  uit  tot  voorbjj 
Earang  Anjar,  het  hoofddorp  van  Sawangan,  dat  }  paal  van 
WILn&  Pringg^  in  zuidwaartsche  richting  verwijderd  is.  Yoorbg 
Earang  Anjar  heeft  men  spoedig  het  einde  van  de  vlakte  bereikt, 
en  naarmate  men  zich  in  het  gebergte  verdiept,  wint  het  land- 
schap in  schoonheid  wat  het  in  vruchtbaarheid  en  volkrijkheid 
verliest  De  desa's  zijn  hier  dun  gezaaid  en  de  woeste  gronden 
hebben  een  groote  uitgestrektheid ,  waarom  reeds  onderscheidene 
perceelen  in  het  district  Sawangan  in  erfpacht  zyn  uitgegeven, 
meest  voor  de  cultuur  van  koffie  bestemd  '). 

Yan  Earang  Anjar  bereiken  wy,  na  IO4  paal  in  zuid-zuidoos- 
telijke richting  te  hebben  afgelegd,  de  pasanggrahan  Sedli. 
Wij  laten  daarbij  aan  onze  linkerhand  den  450  meters  hoogen 
berg  R&g&  Manik  of  R^g&  Sel&  liggen^  op  welks  top  eene 
in  drie  nog  goed  aan  elkander  passende  stukken  gescheurde 
trachietplaat  moet  liggen ;  met  een  opschrift  in  oude,  nog  niet  ont- 
cijferde karakters.  Onder  de  inlanders  is  de  meening  verspreid,  dat 
de  inscriptie  betrekking  heeft  op  eenige  heilige  beelden,  die  de 
Boeddhisten  bij  hunne  vlucht  voor  de  krijgers  van  den  Islam 
te  dezer  plaatse  zouden  begraven  hebben.  In  1819  liet  de  resident 
van  Palembang  zich  door  deze  praatjes  verlokken  om  onder  en 
om  den  steen  den  grond  tot  eene  diepte  van  18  voet  te  laten 
omwoelen,  maar  zonder  dat  iets  gevonden  werd.  Aan  den  voet 
van  den  berg  ligt  het  graf  van  een  Mohammedaanschen  heilige, 
door  het  volk  Ejahi  R&g&  Sel&  genoemd  '). 

Sed&  ligt  in  een  rijk  bewaterde  dalkom,  die  door  een  hoogen 
bergrug  is  gescheiden  van  een  kolossale  kolk,  den  ingezakten 
krater  van  een  vulkaan  van  onmetelijken  omvang.  De  bodem  van 
dezen  krater,  die  wel  zes  k  zeven  kilometers  in  doorsnede  heeft, 

■)  Regeerings-almanak  1879,  bl.  810. 

-)  Brumond,  Yerhlu  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIIÏ.  142. 


Digitized  by  VjOOQIC 


889 

ligt  840  meters  boven  de  zee  en  bestaat  uit  verweerd  trachiet, 
met  veel  ijzer  en  kalk  gemengd.  De  rand  van  den  krater  wordt 
gevormd  door  twee  booge  bergruggen,  waarvan  de  zuidelijke ge- 
deeltelgk  langs  de  Banjoemasehe  grens  gaat  en  zicb  in  den  meer- 
gemelden  RILg&  Djarobangan  tot  zijne  grootste  hoogte,  die  van 
2177  meters,  verheft.  De  kam  van  den  noordelijken  rug  is  slechts 
weinig  lager  dan  de  hoofdkam  en  stijgt  het  hoogst  in  den  Goe- 
noeng  Mr&ngg^ ,  die  tegenover  den  Blgl  Djambangan,  maar  wat 
meer  westelijk  ligt.  Slechts  op  één  punt  is  de  rotswand  doorbro- 
ken, te  weten  aan  de  westzijde,  ten  zuiden  van  den  MrlLnggl: 
de  beide  ruggen ,  ieder  in  een  steilen  top  eindigend ,  naderen  zoo 
dicht  tot  elkander,  dat  er  slechts  even  genoegzame  ruimte  is  voor 
den  bergstroom  die  de  wateren  uit  den  krater  afvoert.  Deze 
omstandigheden  wettigen  het  vermoeden,  dat  de  krater  eenmaal 
overdekt  was  door  een  meer,  dat  zich  op  deze  plaats  door  een 
doorbraak  heeft  ontlast. 

Het  inwendige  van  dezen  krater  levert  schoone  tooneelen  op , 
die  hem  een  bezoek  overwaardig  maken.  Wij  zetten  ons  daarom 
te  Sed&  te  paard  .en  rijden  naar  S&ng&  Wedi ,  dat  aan  de  zuide- 
Igke  binnenhelling  van  den  krater  op  eene  hoogte  van  870  meters 
is  gelegen.  Yandaar  het  riviertje  Moentjar  met  zijn  prachtigen 
waterval ,  den  Tjoeroeg  Moentjar ,  in  zijn  loop  door  den  kraterbodem 
opwaarts  volgende,  bereiken  wij  den  pasanggrahan  Petoeng  Kri- 
j&n&,  die  recht  over  den  R&g^  Djambangan  aan  de  noordelijke 
binnenhelling  op  eene  hoogte  van  960  meters  ligt.  Yan  dit  punt 
heeft  men  een  schoon  gezicht  op  twee  steile  scherpgerande  kloven, 
die  van  den  top  van  den  R&g&  Djambangan  afdalen,  en  op  onder* 
scheidene,  200  k  300  voet  hooge  watervallen,  die  zich  vanden 
zuidelijken  binnenwand  naar  beneden  storten.  Maar  rondom  deu 
ganschen  binnenwand  gaat  een  hier  en  daar  vrij  moeilijk  bergpad^ 
dat  de  verstrooide  desa's  verbindt  die  op  de  inspringende  zijden 
van  dien  wand  gelegen  zijn ,  en  de  gelegenheid  biedt  om  de  koffie* 
tuinen  te  bezoeken  die  hier  op  vele  punten,  soms  op  schier 
loodrechte  hellingen,  zijn  aangelegd.  Er  zijn  echter  ook  paden 
waarlangs  voetgangers  dwars  door  den  kraterbodem  kunnen  heen- 
gaan, maar  die  te  paard  niet  bruikbaar  zijn.  Waar  * 


Digitized  by  VjOOQIC 


890 

was  is  die  bodem  in  sawah's  herschapen ,  maar  zij  worden  afge- 
wisseld door  eenige  poelen,  die  den  naam  yan  pakis  dragen. 
Nagenoeg  in  het  midden  is  een  gewgde  plek,  door  de  Javanen 
Ant&  Baj&  genoemd,  waar  men  een  groot  en  eenige  kleinere 
altaren ,  eenige  beeldjes  en  een  lingga  vindt.  Hem  die  dezen  laatsten 
tusschen  de  armen  kan  opnemen,  zal  geluk  ten  deel  vallen. 
Noordwaarts  gaat  uit  dezen  krater  een  pad  over  de  desa  Mr&nggIL, 
die  een  paar  honderd  meters  beneden  den  top  des  bergs  ligt, 
naar  den  pasanggrahan  Pekoeloeran  en  vandaar  naar  de  desa 
D^&,  die  aan  den  weg  van  Earang  Anjar  naar  Bandar  Sidajoe , 
de  hoofdplaats  van  het  Batangsche  district  van  dien  naam,  is 
gelegen.  Yan  laatstgemelde  plaats  is  D^&  10,  van  Earang  Anjar  5^, 
van  Petoeng  Erij&n&  14  |  palen  verwijderd. 

De  merkwaardige  plek  die  ik  hier  gepoogd  heb  te  beschrgven , 
behoort  tot  een  gedeelte  van  Java  dat  eerst  in  den  laatsten  tijd 
wat  beter  is  bekend  geworden.  Zelfs  Junghuhn  heeft  deze  streek 
nooit  bezocht,  en  wg  wisten  van  den  R&g&  Djambangan  niets, 
dan  dat  de  zoo  vaak  door  mij  vermelde  *)  Cornelius  dien  in  1790 
bestegen  had  en  er  een  solfatara  met  groote  hoeveelheden  zwavel 
had  aangetroffen ').  Die  solfatara  schijnt  tot  nog  toe  niet  te  zyn 
wedergevonden,  doch  dit  is  weinig  te  verwonderen,  daar  men 
zich  ook  in  later  tijd  om  dien  hoogsten  top  van  den  kraterrand 
weinig  bekommerd  heeft.  Maar  ook  de  geheele  kolossale  krater 
dien  ik  beschreven  heb,  is  eerst  sedert  weinige  jaren  in  zijn 
ware] ^natuur  erkend  geworden^  en  het  is  niet  onwaarschijnlijk 
dat  juist  zijn  reusachtige  grootte  die  heeft  doen  voorbgzien.  De 
zuivere  kegelvorm  van  den  B&g&  Djambangan,  die  hem  op  een 
afstand  steeds  voor  een  volledigen  vulkaan  heeft  doen  houden , 
schijnt;  nu  hij  blijkt  slechts  een  fragment  van  een  kraterrand  te  zijn , 
als  iets  meer  toevalligs  te  moeten  beschouwd  worden.  De  heer  N. 
A.  T.  Arriêns,  resident  van  Pekalongan,  was  de  eerste  die  in  1864 
het  licht  der  wetenschap  over  dit  verwaarloosd  terrein  deed  opgaan '). 

»)  Dl.  II.  54,  91. 

»)  Horafield,  on  the  Mineralogy  of  Java.  45  ( in  D.  VIII  der  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.) 
»)  Nat.  T.  T.  N.  1.  XXVIII.  197  vv.    De  topographische  kaart  van  Peka- 
longan heeft  mij  minder  dienst  bewezen  om  mjj  de  beschrijving  van  den  heer 
Arriëns  te  verduldelgken,  dan  ik  gehoopt  had. 


Digitized  by  VjOOQIC 


391 

Ten  oosten  van  den  R&g&  Djambangan  ligt,  in  den  zuidooste- 
Igken  hoek  van  het  regentschap  Pekalongan^  nog  een  andere 
vulkanische  berg,  die  Sikoetjang  of  Goenoeng  Tel&g&  Endr&, 
d.  i.  de  Berg  van  het  meer  van  Tndra,  genoemd  wordt.  De  hoogte 
van  den  bolvormigen  top  zal  omstreeks  1900  meters  bedragen. 
Aan  de  Pekalongansche  zijde  dalen  van  den  berg  twee  zich  ver 
uitstrekkende  ribben  af,  dieeene  hoefijzervormige  kloof  omvatten, 
waarvan  de  steile  wanden  dicht  begroeid,  maar  desniettemin 
onbeklimbaar  zijn.  Aan  het  boveneinde  der  kloof  ligt  nabij  den 
steilen  wand  het  meertje,  dat  vroeger  veel  grooter  van  omvang 
was^  maar  een  kleine  honderd  jaar  geleden  door  een  aardstorting 
grootendeels  moet  gedempt  zgn  en  door  eene  herhaling  van  derge- 
lijke gebeurtenissen  op  beperkter  schaal  gedurig  kleiner  wordt.  Dit 
meer  is  de  oorsprong  van  de  rivier  van  Pekalongan,  die  dus  de 
geheele  residentie  van  zuid  naar  noord  doorstroomt.  De  kloof 
zelve  is  weder  een  doorgebroken  krater ,  waarvan  de  hier  en  daar 
heuvelachtige  bodem,  ten  gevolge  derzelfde  aardbeving  die  het 
meer  heeft  opgevuld,  met  het'puin  van  den  verbrijzelden  top 
overdekt  is  *).  In  die  kraterkloof  ligt,  ruim  1380  meters  boven 
de  zee,  de  desa  Mangoenan  ^  welke  door  een  weg  die  over  Bermi 
noordwaarts  gaat  en  op  den  zoo  even  vermelden  weg  van  D&r& 
naar  Bandar  Sidajoe  uitkomt,  met  deze  plaatsen  verbonden  is, 
terwijl  een  bergpad,  dat  als  een  vervolg  van  dien  weg  te  beschouwen 
is,  eerst  west-  en  dan  zuidwaarts  van  Mangoenan  naar  de  Banjoe- 
masche  grens  loopt.  Mangoenan  is  van  DILr^  164,  ^^^  Bandar 
Sidajoe  18,  van  de  grens  van   Banjoemas  5?  palen  verwijderd. 

Ten  westen  van  den  RILg&  Djambangan  schakelt  het  gebergte 
zich  voort  in  den  Simeg^,  wiens  waaiervormige  ribben  zich  in 
vele  takken  over  Pekalongan  verspreiden.  De  westelijke  tak 
vormt  echter  den  hoofdkam ,  maar  voorbij  den  Goenoeng  Joeng- 
koeng  daalt  bij  af  tot  een  geringe  hoogte,  om  zich  in  den  Goe- 
noeng Langiet  weder  tot  ruim  1550  meters  te  verheffen,  ofschoon 
toch  in  het  algemeen  gesproken  de  hoogte  der  toppen  van 
het  oosten  naar  het  westen  gedurig  afneemt.  Over  het  bedoelde 


^)  Arriêns ,  t.  a.  p.  195  y. 


Digitized  by  VjOOQIC 


892 

lage  gedeelte  loopt  weder  een  pad  naar  Banjoemas ,  terwgl  juist 
aan  de  grens  eene^  zich  over  die  residentie  uitstrekkende, 
met  desa's  en  sawah's  bedekte  vlakte  begint,  die  oorspron- 
kelijk een  meer  of  moeras  was  en  Rawa  Poetjang,  of,  naar  een 
nog  tot  Pekalongan  behoorend  dorp,  Eawa  Eali  Genteng  heette. 
Maar  hoe  laag  het  gebergte  op  dit  punt  ook  moge  zgn^  het  houdt 
niet  op  de  waterscheiding  te  vormen,  en  de  rivier  van  Peninggaran, 
waardoor  dit  voormalige  moeras  naar  de  noordzijde  afwatert,  komt 
door  onderaardsche  kanalen,  onder  de  waterscheiding  door,  naar 
Pekalongan  '). 

Om  het  hier  beschreven  punt  te  bereiken,  keeren  wi)  terug 
naar  Sed&  en  volgen  van  daar  een  bergpad,  dat  na  een  paar  palen 
uit  het  district  Sawangan  in  het  aangrenzende  Bandar  Goemiwang 
komt,  en  vervolgens,  het  enge  bed  der  Eali  Loetoeng  dicht  bij 
haren  oorsprong  overschrijdende,  op  7 1  paal  afstands  van  Sed&  den 
gemelden  weg  naar  Banjoemas  op  nog  1^  paal  van  de  grens 
ontmoet.  Daar  wg  ons  onderzoek  van  het  grensgebergte  nog  verder 
willen  voortzetten ,  gaan  wij  nu  de  rivier  van  Peninggaran  over,  die 
in  haar  eng  dal  den  voet  van  schier  loodrecht  opgeheven  ruggen 
schuurt  en  er  nu  en  dan  brokken  van  afscheurt,  zoodat  het  terrein 
uit  hoopen  van  steenklompen  bestaat,  waard^oor  de  rivier  soms 
is  opgedamd  en  gedwongen  geworden  zich  met  geweld  een  door- 
tocht te  banen.  Na  de  rivier  te  zijn  overgetrokken  stuiten  wij 
tegen  den  voet  van  een  bergrug  die  van  den  Goenoeng  Langiet 
afstraalt  en,  zoo  het  schijnt,  uit  geologisch  oogpunt  als  de  laatste 
te  beschouwen  is  die  nog  tot  het  verder  oostwaarts  gelegen  Diêng- 
gebergte  behoort.  Van  dezen  rug  daalt  men  af  in  het  dal  der 
rivier  van  Bodas,  aan  welks  andere  zijde  de  ruggen  verryzen  die 
als  uit  een  middelpunt  of  knoop  uitstralen  uit  den  Goenoeng 
Tjoepoe,  een  weinig  verder  westwaarts  op  de  grens  van  Tegal 
met  Banjoemas  gelegen.  Deze  ruggen  schijnen  te  bestaan  uit  zuiver 
neptunische  gesteenten ,  die  wel  opgeheven  maar  niet  geheel  door- 


')  Eali  Genteng  en  de  Rawa  Poetjang  zijn  op  de  kaart  van  Junghnhn 
geheel  ten  onrechte  dicht  b|j  Bandar  Ooemiwang  geplaatst.  Het  blijkt  trou- 
wens uit  zgn  Java,  II.  206,  dat  hem  de  nauwkeurige  kennis  der  lokaliteit 
ontbrak,  die  w|i  aan  Arriêns,  t.  a.  p.,  bl.  204,  yerschuldigd  zgn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


898 

broken  zgn ,  en  yerliezen  zich  onder  de  machtige  ribben  die  zich 
yan  den  Slamat  in  alle  richtingen  verbreiden. 

De  desa  Bodas  ligt  op  eêne  hoogte  van  omstreeks  450  meters, 
in  een  terrein  dat  nit  witachtig-grauwe  en  weinig  samenhangende 
klei  bestaat,  van  melk  witten  kalkspaat  dooraderd.  Het  woord  bodas 
beteekend  wit,  doch  in  de  Soendasche  taal;  indien  men  dus  den 
naam  van  het  dorp  met  de  kleur  van  den  bodem  in  verband  wil 
brengen,  moet  men  hier  een  spoor  van  Soendaasch,  te  midden 
van  eene  Javaansch-sprekende  bevolking,  erkennen  '). 

Het  riviertje  waaraan  Bodas  ligt,  ontspringt  verder  zuidwaarts, 
in  den  uitersten  zuidelgken  hoek  van  Pekalongan,  uit  een  vallei 
of  kom  die  eenmaal  een  meer  moet  zijn  geweest  en  nog  den 
naam  draagt  van  Tel&g&  Djadjar.  De  vallei  beeft  een  oneffen 
bodem,  bestaande  uit  dezelfde  soort  van  fijne,  onvaste  klei  die 
wij  te  Bodas  aantroffen ;  zij  is  van  alle  zijden  ingesloten ,  behalve 
op  één  punt  aan  de  noordzijde ,  waar,  wellicht  ten  gevolge  eener 
aardbeving,  het  meer  eene  uitwatering  heeft  gevonden  door  eene 
doorbraak,  die  een  enge  kloof  met  zeer  steile  wanden  in  den 
bergrug  heeft  gegraven ,  en  allengs  zoo  diep  is  uitgespoeld,  dat  het 
geheele  meer  is  leeg  geloopen.  Grondverschuivingen  hebben  hier 
gedurig  plaats,  en  de  desa  Eelesem,  die  op  een  in  de  dalkom 
vooruitstekend  gedeelte  van  haren  hoogen  rand  rust,  heeft  eene 
zoo  gevaarlijke  ligging ,  dat  zij  ieder  oogenblik  met  den  onder- 
gang bedreigd  wordt.  Naast  de  beschreven  dalkom  en  door  een 
smallen  bergrug  daarvan  gescheiden,  ligt  een  tweede  dalkom  ge- 
heel van  denzelfden  aard,  eveneens  met  eene  doorbraak,  maar 
die  haar  water  naar  Banjoemas  afvoert.  Hieruit  verklaart  zich 
de  naam  van  Tel&g&  Djadjar,  die  met  „aaneenliggende  meren'' 
kan  vertaald  worden  '). 

De  rivier  van  Bodas,  wier  oorsprong  hier  beschreven  werd, 
behoort  tot  het  stroomgebied  der  Eali  Sragi  of  rivier  van  Oeloe 
Djarai,  die  wg  reeds  in  haren  benedenloop  leerden  kennen,  en 
is  met  haar  verbonden  door  verschillende  riviertjes,  die  zich 
telkens  het   een   in  het  ander  storten  en  de  taak  van  elkander 


O  Ygl.  wat  boven ,  bl.  383,  noot,  over  den  naam  der  rivier  Tjomal  gezegd  is. 
')  Arriëns,  t.  a.  p.  205  vv.  ')  Boven,  bL  384. 


Digitized  by  VjOOQIC 


894 

overnemen  om  de  grens  tusseben  Tegal  en  Pekalongan  te  vormen  *). 

Langs  de  desa  Bodas  loopt  een  pad  dat  een  derden  gemeen- 
scbapsweg  tusseben  Pekalongan  en  'Banjoemas  aitmaakt.  Wij 
volgen  het  eerst  naar  Sigoegoer,  op  3|  palen  afstands  van  de 
Banjoemasche  grens ,  en  van  daar  naar  het  8}  paal  verder  gelegen 
Tempoeran.  Hier  splitst  zich  de  weg  in  twee  takken.  De  linker 
gaat  naar  Eesesi,  dat  half  op  den  Pekalonganschen,  half  op  den 
Tegalsohen  oever  der  Ejtli  Genteng,  hier  de  grensrivier ,  is 
gelegen.  Deze  weg  is  8'  palen  lang  en  gaat  nog  grootendeels 
door  bet  gebergte,  overschrijdt  de  grens  van  de  districten  Bandar 
Goemiwang  en  Sragi  en  brengt  ons  dicht  bij  Eesesi  in  de  breede 
vrachtbare  vlakte  terug,  die  de  noordelgke  helft  van  het  regent- 
schap Pekalongan  uitmaakt. 

De  rechtertak  gaat  naar  Eadjen,  thans  de  districtshoofdplaats 
van  Bandar  Goemiwang,  die  door  een  weg  westwaarts,  vier  palen 
lang,  met  Earang  Anjar  in  Sawangan  verbonden  is,  terwijl  Goemi- 
wang, de  vroegere  hoofdplaats  van  Bandar,  l\  paal  verder  aan 
den  weg  noordwaarts  ligt.  Yan  Goemiwang  hebben  wij  dan  nog 
9i  paal  in  dezelfderichtingaf  te  leggen  naar  bétons  reeds  bekende 
Wir&des^,  zonder  eenige  plaats  van  beteekenis  te  ontmoeten. 
De  weg  gaat  eerst  door  het  noordelijk  deel  van  Bandar  Goemi* 
wang,  een  schaarsch  bevolkt  district,  dat  echter  waarschgnlijk 
meerdere  ontwikkeling  zal  erlangen,  sedert  ook  hier  eenige 
perceelen  woeste  grond,  vooral  voor  de  koffiecultuur ,  in  erfpacht 
zijn  uitgegeven.  Daarna  komt  hij  tegelyk  in  de  vlakte  en  in  den 
westhoek  van  het  district  Pekadjangan ,  welk  laatste  hg  weldra 
met  WirSdesS  verwisselt. 

Van  Kadjen  voert  eindelijk  ook  een  weg  westwaarts,  die  met 
een  groote  bocht  door  de  vruchtbare  vlakte  gaat  en  onderscheiden 
riviertjes  snijdt,  welke  grootendeels  hare  wateren  aan  de  B^ali  Sragi 
toevoeren.  Die  weg  nadert  Eesesi  tot  op  een  paal  afstands  en  is  door 

O  Zoo  moeten  wij  ons  de  zaak  voor^teUen,  als  wg  ons  houden  aan  het 
spraakgebruik,  dat  de  rivier  die  zich  door  het  district  Sragi  kronkelt,  als  de 
hoofdriyier  beschouwt.  Maar  met  even  veel ,  zoo  niet  meer  recht  houdt 
Arriëns,  t.  a.  p.  bl.  205,  de  Kali  Bodas  voor  dezelfde  rivier  die,  na  de  Pe- 
ninggaran  en  Loetoeng  opgenomen  en  herhaaldelgk  van  naam  verwisseld  te 
hebben,  bg  Oeloe  Djami  in  zee  valt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


895 

een  zijweg  daarmede  verbonden.  Yan  het  verbindingspunt  gaat  hij 
noord-noordoostwaarts  naar  de  distriotshoofdplaats  Sragi,  waarbg  de 
suikeronderneming  der  erven  Yitalis,  met  een  aanplant  van  400 
bouws,  is  gelegen.  De  afstand  van  Eadjen  naar  Sragi  bedraagt  langs 
den  beschreven  weg  14f  palen,  en  van  Sragi  naar  Wir&des^  zijn  nog 
5i  palen  af  te  leggen,  grootendeels  langs  een  voortzetting  van  den- 
zelfden weg,  die  tussohen  Oeloe  Djami  en  Peda  wetan  op  den 
groeten  postweg  uitkomt. 

Wij  spoeden  ons  thans  terug  naar  de  hoofdstad,  om  vandaar 
den  weg  oostwaarts  voort  te  zetten  en  ook  een  bezoek  te  brengen 
aan  het  regentschap  Batang,  dat,  vergeleken  met  bet  westelijk 
regentschap,  zich  veel  verder  langs  de  zee,  maar  lang  zoo  ver 
niet  langs  de  grens  van  Banjoemas  uitstrekt.  De  hoofdplaats 
Batang  is  langs  den  postweg  slechts  5(  paal  van  de  hoofdstad 
der  residentie  verwijderd ,  en  is  door  niets  bijzonders  van  andere 
dergelijke  regenten-  en  adsistent-resident-zetels  onderscheiden. 
De  Eali  Batang,  die  bg  de  zuidgrens  der  residentie  op  den  G. 
Boetak  ontspringt,  stroomt  langs  deze  negerie  naar  zee ,  en  tusschen 
haar  en  het  omstreeks  2^  paal  verwijderde  strand  ligt  de  suiker- 
onderneming Elidang,  die  op  vrijwillige  overeenkomst  met  de 
bevolking  berust.  De  strandvlakte  is  hier  reeds  veel  smaller  ge- 
worden en  neemt  voorbij  Batang  zoo  snel  in  breedte  af,  dat  na 
eenige  weinige  palen  slechts  een  zeer  smalle  strook,  vlak  langs 
zee,  overblijfk,  die  nog  op  enkele  plaatsen  door  heuvels  wordt 
afgebroken.  Vroeger  liep  de  postweg  van  Batang  langs  Elidang 
naar  den  mond  der  rivier,  en  vandaar  over  de  gemelde  vlakke 
strook  tot  aan  de  Samarangsche  grens.  De  moerassigheid  van  het 
terrein,  de  vrees  voor  aanvallen  van  zeeroovers,  die  hier  soms, 
zegt  men ,  de  reizigers  besprongen ,  en  de  overweging  dat  een  weg 
door  een  onbewoonde  en  onbewoonbare  streek  aan  de  residentie 
zelve  geen  voordeel  kon  brengen ,  schijnen  de  aanleiding  tot  een 
verlegging  te  zijn  geweest ,  die  den  tocht  wel  bezwaarlgker,  maar 
veel  aangenamer  voor  de  reizigers  gemaakt  heeft.  De  weg  gaat 
nu  van  Batang  zes  palen  oost-zuidoostwaarts  tot  den  post  Toelis, 
en  vandaar  met  eenige  slingeringen  21 1  palen  oostwaarts,  op  4 
k   6   palen  afstands  van  het  strand.  Hij  voert  door  de  wijduit- 


Digitized  by  VjOOQIC 


896 

gestrekte  bosschen  die  den  in  heuvelrijen  nitloopenden  voet  van 
het  Diëng-gebergte  bedekken,  welke  echter  hier  en  daar  door  desa's 
met  haren  kring  van  sawah's  worden  afgewisseld.  De  bossohen 
bestaan  nu  eens  uit  djatiboomen,  die  alle  andere  boomen  en 
schier  alle  slingerplanten  uit  hunne  nabijheid  bannen,  zoodat  het 
woud  steeds  iets  ijls  behoudt ');  dan  weder  uit  geboomte  van 
verschillende  soort,  waaronder  reusachtige  vijgeboomen  de  overhand 
hebben ;  en  dat  door  lianen  en  spartelend  struikhout  tot  een 
ondoordringbare  groene  massa  is  samengepakt.  Men  rijdt  over 
heuvel  en  dal,  vaak  in  de  dichte  schaduw  der  takken  die  den 
weg  overwelven ,  en  telkens  over  de  houten  bruggen  die  de  talrijke 
kleine  rivieren  overspannen,  wier  bed  veelal  met  rolsteenen  van 
trachiet  is  opgevuld.  In  zulke  laag  gelegen  wildernissen,  vaak 
door  plekken  van  alang-alang  afgewisseld,  levon  doorgaans  vele 
tijgers,  en  dat  zij  ook  hier  niet  ontbreken,  wordt  door  hun  besten* 
digen  medgezel  den  pauw ')  of  door  het  gezicht  van  tijgervallen 
dikwgls  aan  de  reizigers  herinnerd.  Echter  is,  ten  gevolge  der 
toegenomen  bevolking  en  bebouwing  en  der  premiën  voor  gedoode 
tijgers  door  de  Regeering  uitgeloofd,  deze  plaag  aanmerkelijk 
verminderd  en  weinig  meer  te  duchten.  Op  vele  plaatsen  is  deze 
weg  zoo  moeielijk,  dat  men  zich  door  een  voorspan  van  trage 
buffels  tegen  de  hellingen  moet  laten  opsleepen  *).  Gewoonlijk  wordt 
deze  geheele  boschstreek  met  den  naam  van  ,bo8ch  van  Wiléri^ 
bestempeld.  Deze  naam  is  ontleend  aan  de  desa  Wiléri,  die 
aan  de  voortzetting  van  dezen  weg  in  het  Samarangsohe  dis- 
trict Eendal  ligt,  en  was  misschien  gepast  toen  alles  tot  aan 
en  voorbij  die  plaats  één  onafgebroken  woud  vormde;  maar  past 
weinig  meer  voor  een  uitgestrekte  strook  lands,  waar  bosch  en 
bouwland  elkander  gedurig  afwisselen. 

De  beschreven  weg  loopt  bijna  geheel  door  de  stranddistricten 
Ba  tang  en  Soebah. 

Yan  den  post  Toelis  tot  aan  de  twee  palen  verder  gelegen 
desa  Simbang  snijdt  de  weg  een  voormalig  buurland,  dat  in  de 


»)  Zie  D.  I,  bl.  148.  «)  Zie  D.  I,  bl.  241. 

')  Junghuhn,  Reisen.  278;    v.  Hoëvell,  Reis,  I.  95;  Buddingh,  N.  O.  I., 
I.  158;  V.  BiJokeToreel,  Brieven.  339. 


Digitized  by  VjOOQIC 


397 

geschiedenis  van  Nederlandsch  Indiê  een  treurige  vermaardheid 
heeft  erlangd.  In  1828  werd  door  den  Resident  van  Pekalongan , 
namens  de  Regeering,  met  den  heer  L.  Petei  een  contract  aan- 
gegaan, waarbij  aan  dezen  „de  woeste  landen  van  Simbang, 
gelegen  in  het  district  Soebah,  regentschap  Batang^,  voor  25 
jaren  in  huur  werden  afgestaan.  De  uitgestrektheid  bedroeg  toen 
niet  minder  dan  7590  bouws.  Al  aanstonds  hadden  de  huurders 
groote  moeite  om  het  noodige  werkvolk  voor  de  ontginning  van 
zoo  uitgestrekte  onbewoonde  streken  te  verkrijgen;  doch  vooral 
toen  de  opdrijving  van  het  cultuurstelsel  hel  der  bevolking  schier 
onmogelijk  maakte  bare  arbeidskracht  aan  particulieren  te  verhuren , 
werd  hunne  taak  eene  uiterst  ondankbare.  Sommige  eenigszins 
dubbelzinnige  bepalingen  van  het  contract  werden  steeds  in  hun 
nadeel  uitgelogd.  Eindelgk  wendde  zich  in  1843  een  latere  huur- 
der, de  heer  Herderschee,  met  een  bezwaarschrift  tot  het  Gouverne- 
ment, en  werkelijk  werden  hem  nu  veranderingen  in  het  huurcontract 
toegestaan  die  het  hem  mogelijk  maakten  zich,  door  het  aanleggen 
van  nieuwe  kampongs  voor  van  elders  aangeworven  boedjangs, 
een  kern  van  vast  werkvolk  te  verschaffen,  dat  niet  tevens  tot 
het  bewijzen  van  cultuur-  en  heerediensten  aan  de  Regeering 
verbonden  was.  Nu  ging  gedurende  17  jaren,  van  1845—1862, 
het  land  belangrijk  vooruit,  en  schoon  het  den  ondernemer  nog 
geene  groote  winsten  opleverde ,  scheen  het  eene  schoone  toekomst 
te  gemoet  te  gaan.  De  ambtenaren  en  inlandsche  hoofden  zagen 
echter  met  leede  oogen ,  dat  vele  inlanders  uit  de  Gouvernements- 
districten vrijwillig  naar  het  buurland  begonnen  te  verhuizen.  De 
bevolking  tegen  den  landheer  op  te  ruien  en  de  bewoners  der 
naburige  desa's  te  beletten  of  te  verbieden  op  Simbang  te  gaan 
werken,  waren  de  middelen  die  werden  aangewend  om  de  zaak 
te  bederven  en  den  huurder  tot  het  opgeven  der  onderneming 
te  nopen.  De  geschillen  liepen  zoo  hoog,  dat  de  Regeering  een 
plaatselgk  onderzoek  gelastte  en  als  uitkomst  daarvan  den  Resi- 
dent van  Pekalongan  hare  ontevredenheid  betuigde  over  „de 
hartstochtelijke  wyze  waarop  hij,  ten  nadeele  van  de  belangen 
der  bevolking  en  van  den  huurder  van  Simbang  bg  contract 
verzekerde   rechten  **    was  te  werk  gegaan  ^  en  dat  hem  als  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


398 

uitdrukkelgke  wil  der  Regeering  werd  te  kennen  gegeven ,  dat 
bet  contract  zou  worden  nageleefd  in  den  geest  waarin  het  was 
aangegaan.  Ongelukkig  stierf  kort  daarna  de  heer  Herderschee; 
de  erven  verlangden  ontbinding  van  een  zaak  waarmede  zy  geen 
raad  wisten;  de  crediteuren,  vertegenwoordigd  door  een  Com* 
missie  van  liquidatie,  achtten  voor  het  behoud  der  kapitalen  in 
Simbang  gestoken  eene  toezegging  van  verlenging  der  huur  na 
afloop  van  het  contract  wenschelijk,  doch  konden  niet  meer  ver- 
Werven  daneene  belofte  van  eventueele  voorkeur,  later  vervangen 
door  een  verklaring,  dat  hun  verzoek  voorloopig  buiten  beschikking 
zou  blijven.  De  zaak  werd  jaren  lang  sleepende  gehouden,  en 
zelfs  na  afloop  van  het  contract  werd  het  herhaaldelijk  voor  één 
jaar  verlengd,  totdat  eindelijk  tot  eene  nieuwe  verhuring,  ingaande 
1  Januari  1872,  werd  overgegaan,  die  echter  beperkt  werd  tot 
de  ruim  1500  bouws  die  reeds  voor  koffie-  en  suikercultuur  ont- 
gonnen waren,  en  wel  in  twee  perceelen,  Simbang  en  Segajoeng, 
waarvan  het  eerste  G42,  het  andere  925  bouws  groot  is.  De  overige 
6000  bouws  zijn  tot  den  gewonen  rechtstoestand  teruggekeerd  *). 
Yan  Simbang  den  postweg  verder  volgend,  bereiken  wy,na5( 
paal  te  hebben  afgelegd,  Soebah,  het  hoofddorp  van  het  district 
van  dien  naam.  Omstreeks  drie  palen  ten  zuiden  van  die  plaats 
wordt,  bg  de  desa  Gombong,  een  fraaie  waterval  aangetroffen  in 
de  Kali  Oerang,  die  hier  van  den  stellen  rand  van  het  gebergte 
als  met  een  vervaarlijken  sprong  naar  de  vlakte  afdaalt  ').  Zes 
en  een  hdlven  paal  voorbij  Soebah  overschrydt  de  postweg  de 
grenzen  van  het  district  Eali  Salak ,  dat  hier  met  een  hoek  noord- 
waarts uitspringt,  en  na  nog  1^  paal  komen  wij  in  het  district 
Eeboemen,  dat  zich  langs  de  geheele  oostgrens  van  Pekalongan 
uitstrekt,  terwijl  nog  een  zestal  palen  verder  ons  brengen  tot 
Gringsing  aan  de  'Kali  Eoetoe,  welke  rivier  op  de  noordelijke 
helling  van  den  Prahoe  ontspringt  en  zich  grootendeels  als 
een  woeste  bergstroom  door  een  klippig    bed  met  steile  oevers 


')  F.  H.  J.  I^etscher,  Recht  en  onrecht  of  de  toestand  der  gewestel.  besturen 
in  Indië  tegenoTer  de  partic.  industrie,  *b  Grav.  1864;  (J.  A.  KrigenbrinJc),  de  laken 
van  het  land  Simbang  nader  toegelicht,  *b  Orav.  1866;  Kolon.  verslag  1868. 
180,  1870.  183,  1871.  180.  *)  Arriëns  in  N.  T.  v.  N.  1.  XXVIU,  187. 


Digitized  by  VjOOQIC 


399 

den  weg  naar  zee  baant.  Zij  heet  echter  in  haren  bovenloop 
Eali  Laropier  en  ontvangt  eerst  den  naam  van  Eali  Eoetoe  nadat 
zij  zich  met  een  aantal  andere  riviertjes;  die  van  de  noordelijke  hel- 
ling van  den  Prahoe  komen,  vereenigd  heeft.  Zij  is  tot  op  een  halven 
paal  van  haren  mond  bevaarbaar;  bij  zware  regens  kan  haar  water 
geweldig  zwellen  en  verwoestende  bandjirs  veroorzaken.  Toen  men 
om  den  weg  naar  Samarang  te  vervolgen,  de  rivier  nog  met  een 
pont  of  sasak  bij  Gringsing  moest  oversteken ,  gebeurde  het  bij 
zulke  gelegenheden  niet  zelden,  dat  de  voerlieden  zich  niet  aan 
den  overtocht  durfden  wagen,  en  de  reiziger  in  een  inlandsch 
huisje  het  oogenblik  moest  verbeiden  waarop  de  woede  van  den 
verbolgen  stroom  tot  bedaren  kwam;  doch  in  1856  heeft  men 
over  deze  rivier  een  Amerikaansche  brug  gelegd,  die,  althans 
zoolang  zij  niet  wordt  weggeslagen,  den  reiziger  een  gemakke- 
Igker  overtocht  verzekert  ').  De  geheele  afstand  van  Pekalongan 
tot  de  plaats  van  overtocht  bedraagt  33 i  palen. 

De  binnenlandsche  districten  van  Batang  zijn  schier  geheel 
bedekt  met  de  uitloopers  van  het  Diëng-gebergte,  waarvan  de  hoogste 
top,  de  Prahoe,  in  den  zuidoosthoek  van  het  regentschap  is  gelegen, 
ter  plaatse  waar  de  grenzen  van  Pekalongan  met  die  van  Banjoemas 
en  Bagelen^  Eadoe  en  Samarang  op  één  punt  samenkomen.  Yan 
den  Prahoe  zet  zich  dan  dit  gebergte  in. een  reeks  van  kraters, 
die  wij  gedeeltelijk  reeds  leerden  kennen ,  westwaarts  voort  tot 
nabij  de  grenzen  van  Tegal.  Het  merkwaardigste  gedeelte  van 
het  aan  merkwaardigheden  van  natuur  en  kunst  beide  zoo  einde- 
loos rijke  gebergte  wordt  echter  gevonden  in  de  meer  onmid- 
dellijke  nabijheid  van  den  Prahoe,  en  wel  op  de  zuidelijke  hel- 
lingen, die  tot  de  residentiêo  Banjoemas  en  Bagelen  behooren. 
Ofschoon  zeer  vele  reizigers  het  Diêng-plateau  en  de  meren  en 
kraters  die  het  omgeven ,  van  Pekalongan  uit  bezoeken ,  en,  daar 
zij  het  overschrijden  der  grenzen  niet  vermelden,  de  lezers  in 
den  waan  brengen  dat  al  die  merkwaardigheden  nog  tot  Pekalo- 
ngan behooren ,  is  het  zeker  voor  ons  verkieslijk,  ten  einde  deze  ver- 
warring te  vermijden,  op  onze  denkbeeldige  tochten  het  Diêng-plateau 

»)  Roorda  v.  Eysinga,  Ld.  en  Vk.,  III.  III.  367;  Bleeker,  T.  r.N.L,  1849, 
II.  270;  Baddingh,  N.  O.  I.,  I.  160.  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


400 

en  zijne  omgeving  van  de  zuidzijde  te  betreden,  waartoe  ons  het 
volgende  hoofdstuk  de  gelegenheid  bieden  zal.  Hier  meen  ik  te 
kunnen  volstaan  met  de  korte  vermelding  van  nog  enkele  merkwaar- 
dighedeU;  die  zich  aan  de  noordelijke  helling  voordoen  en  dus  bepaald 
tot  Pekalongan  behooren.  Misschien  ware  het  verkieslijk  geweest 
het  gansche  gebergte  onafhankelijk  van  alle  politieke  grenzen  te 
beschouwen  en  te  beschrijven ,  doch  dit  liet  zich  nu  eenmaal  met 
het  plan  van  dit  gedeelte  van  mijn  werk  niet  overeenbrengen. 

Ik  verzoek  dus  mijne  lezers  zich  in  gedachten  weder  met  my 
te  verplaatsen  op  den  postweg,  en  wel  in  de  desa  Tamanan,  die 
3^  paal  oostwaarts  van  Soebah  ligt.  Yan  hier  gaat  een  zijweg 
zuidwaarts  naar  het  slechts  2%  palen  verwijderde  Eali  Salak, 
het  hoofddorp  van  het  uitgestrekte  district  van  dien  naam ,  dat 
zich,  evenals  Eeboemen  ten  oosten  en  Bandar  Sidajoe  ten 
westen,  tot  aan  de  zuidgrens  uitstrekt.  De  uitgifte  van  landen  in 
erfpacht  heeft  zich  in  deze  streken  tot  nu  toe  bepaald  tot 
eenige  perceelen  in  Bandar  Sidajoe  en  een  klein  perceel  gedeel- 
telgk  in  Eeboemen  en  gedeeltelijk  in  Soebah  gelegen,  in  welk 
laatste  district,  behalve  de  vroeger  vermelde  buurlanden,  ook 
nog  een  achttal  perceelen,  te  zamen  meer  dan  2000  bouws  groot; 
voor  de  teelt  van  koffie,  tabak  en  inlandsche  gewassen  in  erf- 
pacht zijn  uitgegeven.  Yan  Bandar  Sidajoe  gaat  de  weg  oostwaartsi 
over  het  slechts  J  paal  verwijderde  Limpang,  naar  Ters&D&;  het 
hoofddorp  van  Eeboemen,  3{  paal  van  Limpang.  Ters&n^  heeft 
ook  nog  een  andere  verbinding  met  den  postweg,  namelijk  door 
een  zijweg  dien  men  bij  den  28Bt6n  paal  inslaat;  want  overTer- 
s^&  kan  men  gemakkelgk  bet  bekende  badétablissement  Plan- 
toengan  bereiken.  Het  établissement  zelf  ligt,  wel  is  waar^  op 
den  Samarangschen  oever  der  grensrivier  en  zal  dus  eerst  later 
door  ons  bezocht  worden;  maar  de  vallei  die  door  hare  warme 
bronnen  zoo  vermaard  is  geworden ,  wordt  door  die  grensrivier  in 
dier  voege  gesneden,  dat  de  bronnen  over  beide  oevers  verdeeld  zijn 
en  niet  de  minst  krachtige  op  den  Pekalonganschen  oever  opwelt  *). 


*)  Dr.  Mandt,  Topogr.  geneesk.  yeralag  oTer  de  vallei  van  Plantoengan, 
in  Nat  en  Gen.  Arch.  II.  277 ,  286 ;  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1849 ,  IL  270} 
Y.  HoöTell ,  Reis ,  I.  97. 


Digitized  by  VjOOQIC 


401 

De  afstand  van  Ters^n^  tot  aan  de  Samarangsche  grens  bij  Plan- 
toengan  bedraagt  nog  6{  paal.  Vandaar  gaan  wij  nu  eerst  4} 
paal  zuid  westwaarts  en  daarna  8  palen  zuidwaarts,  om  de  Ba- 
njoemasche  grens  in  de  richting  naar  het  Diêng-plateau  te  bereiken. 
Omstreeks  die  laatste  wending  ligt  het  dorp  Simbang  Elawen^ 
waarbij,  zooals  ons  vroeger  is  gebleken  *),  de  sporen  aanvangen 
van  de  Boeddhawegen ,  die  eenmaal  ook  uit  Pekalongan  over 
den  berg  Pager  Eentang,  die  zich  ten  westen  aan  den  Prahoe 
aansluit,  naar  de  priesterstad  op  het  Diëng-plateau  voerden.  Verder 
westwaarts  volgen  op  den  Pager  Eentang  de  toppen  Eepakisan^ 
Tjimat,  Alang,  Timbang,  Boedak;  op  welker  zuidelijke  hellingen 
onder  andere  de  kratermeren  van  Leri  en  Dringoe ,  onderscheiden 
solfatara's  en  het  bekende  Doodendal  of  Pakaraman  gelegen  zijn; 
doch  aan  wier  noordzijde  wij  slechts  de  overblijfselen  van  één 
enkelen  krater  aantreffen.  Omtrent  dat  merkwaardig  punt  zijn  wij 
het  eerst  onderricht  door  den  heer  Mickler,  ter  gelegenheid  zijner 
opneming  van  het  Diëng-gebergte  in  1859i,  terwijl  het  eenige 
jaren  later  nader  onderzocht  en  beschreven  is  door  den  Resident 
van  Pekalongan  Arriëns  *).  Tusschen  den  berg  Timbang  ten 
oosten  en  den  berg  Boedak  ten  westen  ligt,  ongeveer  210  meters 
lager  dan  de  top  van  laatstgenoemden,  een  plateau,  dat  door 
die  beide  bergen  en  aan  de  zuidzijde  door  den  Goenoeng  Tegal 
Terbes  als  door  een  ringmuur  is  omsloten ,  terwijl  aan  de  laagste 
of  noordzijde  het  riviertje  Terbes  zich  een  doortocht  heeft  ge- 
baand. Het  plateau  is  als  een  groote  kraterketel  te  be- 
schouwen, welks  rand  een  eivormige  gedaante  heeft,  met  een 
omtrek  van  omstreeks  3000  meters.  Stellig  hebben  wg  ook  hier 
te  doen  met  een  voormalig  kratermeer,  dat  zich  door  eene  door- 
braak ontlast  heeft,  ofschoon  de  bodem  nog  altijd  zeer  moerassig 
is  gebleven.  Wellicht  is  dus,  zooals  de  heer  Arriëns  gist,  Tegal 
Terbes  verbasterd   uit  Tel&g&  Terbes,   ofschoon  bet  toch   ook 


')  Dl.  IL  57. 

2)  Zie  Nat.  T.  t.  N.  I.  XXm.'SS  r.  XXVni.  185,  195  tv.  Mickler  Bchrgft 
Trepes,  doch  Tolgens  Arriëns  moet  men  Terbes  lezen,  dat  in  het  Javaansch 
doorzfjpelen  zou  beteekenen.  Het  Jav.  Wdbk.  van  Prof.  Roorda  heeft 
echter  daarvoor  den  vorm  Trabas. 

IIL  26 


Digitized  by  VjOOQIC 


402 

niet  ongergmd  is  aan  zulk  een  vlakte  den  naam  van  Tegal,  d. 
i.  veld,  toe  te  kennen.  De  bodem  bestaat  uit  zeer  vruchtbare 
aarde  en  er  groeiea  in  overvloed  bramen  en  frambozen,  van 
welke  laatsten  de  vruchten  een  aangenamen  smaak  hebben.  Het 
riviertje  Terbes  vereenigt  zich  met  een  ander,  waardoor  de  Telaga 
Dringoe  uitwatert,  om  de  Kali  Simbang  te  vormen,  welke  nabij 
bare  monding  in  de  Javazee,  naar  eene  daaraan  gelegen  desa, 
den  naam  van  Kali  Roban  krijgt.  Iets  verder  westwaarts  ontspringt 
aan  den  voet  van  den  G.  Eendang,  den  eerstvolgenden  hoogen  berg- 
top, aan  welken  zich  nog  meer  naar  het  westen  de  vroeger  beschreven 
Goenoeng  Telag^  Eodra  aansluit ,  de  Eali  Batang.  De  beide  kali's 
hebben  een  bijna  parallellen  loop  noordwaarts  tot  bij  Bandar  Sidajoe , 
de  reeds  meer  dan  eens  genoemde  hoofdplaats  van  het  gelijkna- 
mig district.  Tusschen  die  beide  rivieren  ligt  een  weg  die  van 
Batoer  ia  Banjoemas  noordwaarts  naar  Bandar  Sidajoe  gaat  en 
over  een  bergrug  loopt  die  op  één  punt  zoo  smal  is,  dat  hij  geen 
drie  ruiters  naast  elkander  doorlaat,  en  van  welken  men  de  rivier 
rechts  600  en  de  rivier  links  400  voet  beneden  zich  ziet  stroomen. 
Ofschoon  de  weg  gedeeltehjk  in  de  rots  is  ingehouwen ,  blijft  hij 
tamelijk  bezwaarlijk.  Aan  de  Banjoemasclie  grens  is  hij  slechts 
200  meters  lager  dan  de  top  van  den  meer  dan  1800  meters 
hoogen  Boedak.  Van  Gerlang,  dat  nog  slechts  een  paal  van  de 
Banjoemasche  grens  en  evenver  van  het  plateau  van  Tegal  Terbes 
verwijderd  is,  heeft  men,  langzaam  dalende,  lU  paal  tot  Bandar 
Sidajoe  af  te  leggen.  Hoe  steil  hij  ook  hier  en  daar  wezen  moge , 
heeft  toch  deze  weg,  als  de  voornaamste  verbinding  van  Peka- 
longan  met  de  regentschappen  Bandjar  Negara  in  Banjoemas  en 
Wanusuba  in  Bagelen,  gewoonlijk  een  drukke  passage  ^). 

Bij  Bandar  Sidajoe  buigt  zich  de  Kali  Batang  noordwestwaarts 
om^  terwijl  de  Kali  Simbang  haren  noordwaartschen  loop  ver- 
volgt. De  weg  wendt  zich  in  dezelfde  richting  als  de  Kali  Batang, 
overschrijdt  die  rivier  na  eenige  palen  en  komt  dan  in  het  district 
Masin,  waarvan  het  gelijknamige  hoofddorp,  op  10}  palen afstands 
van  Bandar  Sidajoe,  aan  de  rivier  van  Pekalongan^  hier  nog  Kali 


^)  Arriens  in  N.  T.  v.  N.  I.  XXIU.  194  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


403 

Eoepang  genoemd,  gelegen  is.  Bij  Masin  splitst  zich  de  weg.  De 
liiikscho  tak,  4  palen  lang,  gaat  naar  de  hoofdstad  Pekalongan, 
de  rechtsche  brengt  ons,  na  5^  paal  te  hebben  afgelegd,  te  Ba- 
tang  terug,  vanwaar  wij  ons  spoeden  om  over  den  ons  reeds  be- 
kenden postweg  zoodra  mogelijk  de  Samarangsche  grens  weder 
te  bereiken. 


TWEEDE  HOOFDSTUK. 


Banjoemas  en  Bagelón. 

Yan  den  kam  van  het  Centraal-gebergte  tot  aan  het  zuiderstrand 
en  van  de  Tji  Tandoewi  ten  westen  tot  aan  de  B^gaw&nta  ten 
oosten,  strekt  zich  dat  gedeelte  van  Java  uit,  dat  tot  1830  de 
westelijke  Muiitja-negara  of  buitenstreken  van  het  gebied  der 
Vorstenlanden  uitmaakte,  en  eerst  in  het  genoemde  jaar,  ten 
gevolge  van  den  krijg  met  Dip&  Negar&,  aan  het  Nederlandsch 
ge^zag  overging  *;.  Er  bestaat  dus  tusschen  beide  gewesten 
een  historisch  verband,  even  als  zij  in  natuurlijke  gesteldheid 
met  elkander  overeenkomen,  in  zooverre  zij  een  vlakke,  lage, 
moerassige  kuststrook,  slechts  nabij  haar  onderlinge  grens  door 
het  voorgebergte  van  Karang  Bóloug  afgebroken,  en  een  in 
het  algemeen  in  de  richting  naar  het  Centraal-gebergte  steeds 
hooger  rijzend  binnenland  met  elkander  gemeen  hebben.  De  ver- 
deeling van  dit  gebied  tusschen  de  beide  residentiên  is  echter 
eene  minder  natuurlijke.  In  het  noorden  strekt  zich  Banjoemas 
over  de  gansche  zuidelijke  helling  van  het  Centraal- gebergte  van 
de  Tjeribonsche  grens  tot  aan  den  Prahoe  uit,  zoodat  dit  land- 
schap langs  de  grens  van  Tegal  en  Pekalongan  ongeveer  dubbel 
zoo  breed  is  als  aan  het  strand.  Bagelèn  daarentegen  vormt 
een  eenigszins  onregelmatigen  driehoek ,  waarvan  zich  de  breede 
basis  langs  het  strand   uitstrekt,    en    die   alleen  met   de    spits 


»)  Zie  D.  II,  bl.  665. 

26* 


Digitized  by  VjOOQIC 


404 

van  den  tophoek,  welke  tusschen  Banjoemas  en  Eadoe  yooruit- 
dringt,  het  Centraal-gebergte  raakt.  Die  noordelijke  punt  yan 
Bagelen  wordt  beslagen  door  bet  schoone  en  rijke  landschap 
Ledoky  dat  oorspronkelgk  niet  tot  Bagelen  behoorde,  maar  een 
aizonderiyk  gewest  onder  het  gezag  van  den  Sultan  had  uitge- 
maakt j  en  dien  ten  gevolge  ook  bij  de  inlijving  in  het  Nederlandsoh 
gebied  aanvankelijk  tot  eene  afzonderlijke  residentie  werd  be- 
stemd. Doch  de  kleine  omvang  van  het  gewest  deed  tot  eene 
verandering  besluiten  eer  nog  de  reeds  benoemde  resident  zijne 
functiën  aanvaard  had.  Ledok  werd  echter  destijds  bij  Kadoe  en 
niet  bij  Bagelen  gevoegd;  eerst  in  1832  is  het  tot  een  deel  van 
laatstgenoemde  residentie  verklaard  *).  Had  men  de  aanwijzing 
der  natuur  willen  volgen,  dan  had  men  Ledok,  dat  een  zeer 
klein  deel  van  de  zuidelijke  helling  van  het  Centraal-gebergte 
met  de  bronnen  van  de  Kali  Serajoe  of  rivier  van  Banjoemas  bevat, 
tot  de  residentie  Banjoemas  moeten  brengen;  hiertegen  pleitte 
echter  dat  deze  toch  reeds  Bagelen  aanmerkelijk  in  uitgebreidheid 
overtrof,  sedert  het  vroeger  onder  den  naam  Banjoemas  bekende 
landschap  door  toevoeging  van  het  district  Earang  Eobar  ^), 
van  het  eiland  Noes4  Kambangan,  en  van  een  paar  kleine,  tot 
dusver  tot  Tjeribon  en  Tegal  gerekende  stukken  vergroot  en  tot 
zijn  tegen woordigen  vorm  gebracht  was. 

De  nieuwe  residentiën  Banjoemas  en  Bagelen  werden,  tegelgk 
met  de  inlijving  van  Ledok  bij  laatstgenoemde,  ieder  in  vier 
regentschappen  verdeeld.  Herhaaldelijk  is  sedert  zoowel  in  denamen 
als  in  de  grenzen  dier  afdeelingen  verandering  gebracht ').  Thans 
bevatten  die  residentiën  ieder  vijf  regentschappen,  waarvan  in  elke 
één  onder  het  onmiddellijk  bestuur  van  den  Resident  staat,  ter- 
wjjl  in  de  overige  het  Nederlandsoh  gezag  door  een  assistent-re- 
sident wordt  .vertegenwoordigd.  In  Banjoemas  strekt  zich  het  re- 
gentschap Tjëlatjap  uit  over  het  westelijk  deel  der  residentie 
en  het  geheele  strand.  Het  oostelijkste  regentschap  is  Bandjar 
Neg&r&.  Tusschen  Tjëlatjap  en  Bandjar  Negar^  liggen  Poerw^kerta 


O  Van  Deventer,  Bgdragen,  IL  144,  434.    ')  Zie  daaroTer  D.  II,  bl.63». 
*;  Van  Deventer,  B|)dr.  II.  144. 


Digitized  by  VjOOQIC 


405 

en  Poerb&Iingga  langs  de  noordergrens.  Het  regenisobap  Banjoemas 
ligt  tosschen  beide  laatstgenoemde  en  Tjëlatjap ,  docb  dringt  met 
een  spitse  punt  tussohen  PoerwStkert&  en  Poerbllingg&  tot  aan 
den  Slaroat,  en  oostwaarts  met  een  smalle  strook  tusschen  Poer- 
b&lingg&  en  Bandjar  Neglr&  ten  noorden  en  de  Bagelensche  grens 
ten  zuiden  vooruit.  In  Bagelen  is  het  regentschap  Ambal,  dat 
zich  in  een  smalle  strook  langs  het  geheele  zuiderstrand  uitstrekte, 
bg  besluit  van  den  Gouverneur  Oen.  van  17  Maart  1872  ingetrokken 
en  tusschen  de  regentschappen  Karang  Anjar,  Keboemen  enKoetI 
Ardja  verdeeld.  Terwijl  Ledok  den  geheelen  noordelijken  hoek  en 
Poerwaredj&  het  oostelijk  deel  der  residentie  beslaat,  volgen  thans 
de  drie  eerstgenoemde  regentschappen,  over  de  geheele  breedte  tus- 
schen het  strand  en  de  grenzen  van  Banjoemas  en  Ledok ,  in  de 
genoemde  orde  op  elkander  van  het  westen  naar  het  oosten. 

De  naam  Banjoemas  beteekent  goudwater  en  is,  zoo  men 
wil,  aan  de  hoofdplaats  gegeven  door  haren  stichter  Aij^Soereng 
Kini*),  omdat  het  stofgoud,  afgevoerd  door  de  rivier  Serajoe, 
waaraan  zij  gebouwd  werd,  hem  deze  plek  tot  eene  vestiging 
deed  kiezen.  Volgens  eene  andere  meening  echter  leverde  niet 
de  Serajoe  zelve  het  stofgoud  op,  maar  een  Eali  Mas  geheeten 
riviertje,  dat  zich  hier  met  haar  vereenigt  '). 

De  naam  van  Bagelen  schijnt  met  den  Siwa-dienst  in  verband  te 
staan.  Wij  vonden  van  dien  dienst  de  duidelijke  sporen  in  de  tempel- 
grotten  van  Koeta  Ardj&  ') ;  ik  mag  er  nog  bijvoegen ,  dat  in  de  desa 
Bagelen  (regentschap  Poerwaredj&,  district  Tjangkreb),  welke 
baren  naam  aan  de  residentie  heeft  medegedeeld,  eene  steenen 
lingga-zuil  wordt  aangetroffen,  die  thans  van  haar  voetstuk  afge- 
worpen op  den  grond  ligt,  maar  nog  het  voorwerp  van  de  ver- 
eering der  bevolking  is.  Het  lichaamsdeel  door  den  lingga  voorge- 
steld, heet  in  het  Kawi  Pagëlèn,  en  de  Javanen,  die  Pagelèn 
en  Bagelen,  als  naam  der  residentie,  door  elkander  gebruiken, 
beweren  dat  de  eerste  vorm  de  ware  is.  De  desa  heet  dus  ver- 
moedelijk naar  die  lingga-zuil ,  te  eerder  daar  het  op  Java  niet  onge- 
woon is  de  desa's  te  noemen  naar  het  een  of  ander  merkwaardig 

>)  Zie  D.  II,  bl.  336.   ^  Hageman,  Ind.  Arch.  IV.  163;  Kussendrager,  Java.  220. 
5)  DL  II,  bl.  67  V. 


Digitized  by  VjOOQIC 


406 

voorwerp  dat  binnen  haren  kring  of  in  haren  omtrek  gevonden 
wordt.  Er  bestaat  echter  eene  legende  die  van  dezen  naam  een 
geheel  andere  verklaring  geeft  en  toch,  merkwaardig  genoeg,  met 
dezelfde  lingga-zuil  in  verband  wordt  gebracht.  Zij  luidt  als  volgt. 

Zekere  Awoe-Awoe  Langit  zette  zich,  ofschoon  van  vorstelijke 
afkomst,  in  het  Eelir- gebergte,  op  de  grens  van  Bagelèn  en 
Jogjakarta,  als  landbouwer  neder  en  huwde  er  de  Njai  Roro 
Benganis,  meer  bekend  onder  den  naam  van  Njai  Bagelèn,  die 
even  hartstochtelijk  het  weven  van  kleedjes  als  hij  zelf  den  veld- 
arbeid beminde.  Uit  hun  huwelijk  sproten  drie  kinderen.  Op  een  dag 
dat  Awoe-Awoe  Langit  met  het  vullen  zijner  padischuur  onledig  was, 
vermiste  de  moeder  twee  harer  kinderen ,  en  toen  zij  vol  bezorgdheid 
haren  man  ondervroeg,  kreeg  zij  tot  antwoord,  dat  dit  niet  zou  ge- 
beurd zijn ,  indien  zij  zich ,  in  plaats  van  met  weven  y  met  hare 
kinderen  had  bezig  gehouden.  Beide  gingen  echter  de  kinderen  zoe- 
ken en  vonden  ze  ten  laatste  in  de  rijstschuur  onder  de  padi  bedol- 
ven en  gestikt.  De  schuld  lag  dus  blijkbaar  aan  den  man,  die  de 
kinderen,  die  daar  gespeeld  hadden  en  in  slaap  gevallen  waren, 
niet  opgemerkt  en  met  padi  overdekt  had.  Hevige  tooneelen  hadden 
nu  tusschen  de  echtgenooten  plaats,  die  daarmede  eindigden ,  dat 
Awoe-Awoe  Langit  zich  met  het  eenig  overgebleven  kind  naar 
elders  begaf  en  Roro  Renganis  in  doffe  neerslachtigheid  verviel, 
waaruit  niets  meer  in  staat  was  haar  op  te  beuren  totdat  zij  op 
wonderdadige  wijze  in  den  hemel  werd  opgenomen  ').  Die  beschreven 
zielstoestand  wordt  in  het  Javaansch  uitgedrukt  door  het  woord 
pëgël,  waarvan  Pagelèn  of  Bagelèn  zou  afstammen.  De  plaats 
waar  de  lingga-zuil  ligt,  wordt  door  de  inboorlingen  voor  de 
offerplaats  van  Roro  Renganis  gehouden. 

Zonderling  is  het  dat  men  de  patricische  geslachten  in  Bagelèn, 
die  zich  door  den  titel  van  ken  tol  onderscheiden,  hoe  weinig 
dit  ook  in  den  samenhang  der  legende  voegt ,  vaak  als  de  afstam- 
melingen van  Roro  Renganis  voorstelt.  Volgens  een  meer  aan- 
nemelijk gevoelen  zijn  de  ken  tol  s,  die  nog  in  deze  residentie  in 


>)  Men  w|JBt  echter  haar  graf  aan  te  Bedoek ,  in  het  district  Tjangkreb. 
Zie  T.  T.  N.  L  1860,  I.  209,  waar  hare  gansche  geschiedenis  geheel  anders 
verhaald  wordt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


407 

hoog  aanzien  staan  en  daarom  ook  door  het  Gouvernement  met  on- 
derscheiding behandeld  worden ,  de  afstammelingen  der  40  mantri 
domas,  die  eenmaal  door  den  vorst  van  Demak  met  het  bestuur 
over  even  zoovele  dorpen  of  distrieten  in  Bagelèn  belast  waren.  De 
overlevering  weet  nog  al  de  desa's  aan  te  wijzen  waar  deze  hoofden 
eenmaal  hun  zetel  hadden  '). 

Onzen  tocht  door  de  residentie  Banjoemas  beginnen  wij  bij 
Moeara,  het  punt  waar  de  Tji  Djolang,  de  grensrivier  tusschen 
Banjoemas  en  Tjeribon,  zich  uitstort  in  de  Tji  Tandoewi,  de 
grensrivier  tusschen  Banjoemas  en  de  Preanger  Regentschappen. 
Dit  punt  is  door  een  rijpad  verbonden  met  het  vroeger  door  ons 
bezochte  Bandjar  in  laatstgenoemde  residentie  ^),  en  als  wij  de 
Tji  Tandoewi  zijn  overgestoken,  brengt  ons  de  voortzetting  van 
dit  pad ,  nadat  wij  zes  palen  door  een  heuvelachtige  streek  en  langs 
eenige  koffietuinen  hebben  afgelegd,  in  de  desa  Madoera,  aan 
de  rivier  Tji  Begandjing,  die  zich  op  geringen  afstand  vandaar 
met  de  Tji  Tandoewi  vereenigt.  Madoera  met  het  omliggende  land 
werd  vroeger  tot  Tjeribon  gerekend,  maar  in  1830  bij  het  toen 
pas  voor  Nederland  verkregen  Banjoemas  gevoegd,  om  zijne  grenzen 
beter  af  te  ronden.  Het  is  nu  een  deel  van  het  district  Daja  Loe- 
hoer.  Deze  laatste  naam  duidde  vroeger  een  van  Banjoemas  geheel 
afgescheiden,  aan  den  Soesoehoenau  behoorend  landschap  aan, 
ongeveer  in  omvang  gelijk  staande  met  de  tegenwoordige  districten 
Daja  Loehoer,  Madjenang  en  Pegadingan.  Met  toevoeging  van 
den  kustzoom  (Tjëlatjap  en  Adiredj^)  werd  dit  landschap,  na  de 
inlijving  van  Banjoemas,  een  der  regentschappen  van  die  residentie; 
het  verwisselde  echter  later  zijn  naam  met  dien  van  Tjëlatjap,  terwijl 
Daja  Loehoer  slechts  de  naam  bleef  van  bet  westelijkste  district '). 

Dit  district  is  zonderling  samengesteld :  het  bevat  twee  in  natuur- 
lijke gesteldheid  zeer  onderscheiden   gedeelten.  Noordwaarts  van 


')  A.  van  de  Poel  in  T.  t.  N.  I.  YIII.  3.  173;  K.  F.  Holle  in  T.  v.  T. 
T.  L.  en  Tk.  XVI.  377.  Vgl.  boven  D.  I,  bl.  666  noot,  D.  U,  bl.  224,  op 
welke  plaatsen  ten  onrechte,  zoo  bet  ecbijnt,  de  titel  van  Kentol  als  uitge- 
storven is  voorgesteld.       *)  Zie  bl.  337. 

»)  Zie  D.  II.  485;  van  Deventer,  Bijdragen,  II.  144;  G.  A.  de  Lange, 
Geodesische  triangulatie  van  Banjoemas,  bl.  15. 


Digitized  by  VjOOQIC 


408 

de  Tji  Tandoewi  en  haren  linker  zijtak  de  Tji  E^woeng^  die 
zich  eenige  palen  lager  dan  de  Tji  Djolang  met  haar  vereenigt, 
en  tot  aan  de  grenzen  van  Tjeribon,  strekt  zich  een  steeds  hooger 
stijgend,  door  de  zuidelijke  hellingen  en  dwarsjukken  van  het 
Koeninganscbe  Kendang-gebergte  ')  gevormd  bergland  uit,  woest, 
schaars  bevolkt  en  zelden  door  reizigers  bezocht  Het  voorma- 
lige hoofddorp  Daja  Loehoer  ligt,  door  sawahs  omgeven,  zeven 
palen  N.  N.  W.  van  Madoera,  in  een  mild  bewaterde  vallei, 
en  is  door  rijpaden  met  Madoera  (10^  paal)  en  met  Bingking 
op  de  grens  van  Tjeribon  (8^  paal)  verbonden.  De  zetel  vanden 
WadanI  is  eerst  van  Daja  Loehoer  naar  Madoera  en  later  van- 
daar naar  SoenuISj^ ,  thans  WJinILredja  genoemd ,  een  weinig  ten 
oosten  van  Madoera  verplaatst.  Eeeds  in  dit  noordelijk  deel  van 
het  district  vindt  men  eenige  moerassen  in  den  onmiddellijken 
omtrek  der  Tji  Tandoewi,  onder  andere  de  Rawa  Qedé,  recht 
ten  westen  van  Madoera,  waaruit  zich  de  118  meters  hooge  heu- 
vel Fasir  Lereng  verheft  ^);  doch  het  gedeelte  ten  zuiden  van 
de  Tji  Eawoeng  behoort  nagenoeg  geheel  tot  den  breeden,  on- 
bewoonbaren  moeraszoom  die  zich  tot  aan  de  Segara  Anakan 
langs  den  linker  oever  der  Tji  Tandoewi  uitstrekt,  en  midden- 
door gesneden  wordt  door  de  grenslijn  die  de  districten  Daja 
Loehoer  en  Fegadingan  van  elkander  scheidt.  Yan  de  meer  dan 
20  palen  lange  en  van  1  tot  4  palen  breede  strook  van  dit 
moerasland  die  tot  Daja  Loehoer  behoort,  is  niets  te  vermelden 
dat  onze  aandacht  waardig  is. 

Yan  WIln&redjIL  (3J  paal  van  Madoera)  gaat  een  weg  noord- 
oostwaarts  naar  Madjenang  (7^  paal),  de  hoofdplaats  van  het 
gelgknamig  district,  zuidwestwaarts  naar  Fegadingan  (12  palen), 
dat  ook  zijn  naam  aan  een  district  gegeven  heeft,  maar  zijn 
rang  als  hoofddorp  in  de  laatste  jaren  aan  het  zuidelijker  gele- 
gen Sid&redj&  beeft  moeten  afstaan.  Het  noordelijk  deel  van  het 
district  Madjenang  bestaat  uit  de  zuidelijke  hellingen  der  bergen 
die   den    Slamat  met  het  Eocningansch  gebergte  verbinden   ^). 

>)  Zie  boven,  bl.  202. 

^)  De  Lasge,  Verslag  van  de  geodesische  triangulatie  van  Banjoemas, 
bl,  17.        »)  Zie  boven,  bl.  3öl. 


Digitized  by  VjOOQIC 


409 

Het  hoofddorp,  omgeven  door  een  breedeo  zoom  van  sawahs, 
die  door  de  Tji  Djaloe besproeid  worden,  ligt  aan  den  voet  van 
het  gebergte  en  aan  den  noordehjken  rand  eener  uitgebreide, 
zeer  lage  en  schier  geheel  met  moeras  bedekte  vlakte  van  ruim 
elf  palen  lengte  en  vijf  palen  breedte.  Die  vlakte  is  aan  de 
zuidzijde  begrensd  door  de  Tji  Eawoeng,  in  welke  de  wateren 
samenvloeien  van  de  verbazende  menigte  riviertjes  die  haar  door- 
snijden.  Echter  ligt  ook  nog  aan  de  zuidzijde  dier  rivier  de  groote 
rawa  Tjiliwong  Pandjang,  die  tot  h^t  district  Pegadingan  wordt 
gerekend.  Te  zamen  met  dit  aanhangsel  is  de  bedoelde  vlakte  ook 
aan  de  zuidzijde  ingesloten  door  heuvelland ,  dat  haar  scheidt  van 
de  veel  grootere  moerassige  vlakte  ten  zuiden ,  welke  zich  allengs 
in  den  onzekeren  omtrek  van  de  Segara  Anakan  verliest. 

Van  het  district  Pegadingan  behoort  de  grootere  noordooste- 
lijke helft  tot  dit  heuvelland,  waarmede  het  ook  nog  voor  een 
klein  deel  tot  de  Tegalsche  grens  reikt,  de  kleinere  zuidweste- 
lijke tot  de  zoo  even  gemelde  moerassige  vlakte,  die  zich  west- 
waarts tot  aan  de  Tji  Tandoewi  uitstrekt  en  zuidoostwaarts  nog 
een  aanzienlijk  deel  van  het  district  Tjëlatjap  beslaat  ').  De  moe- 
rassen zijn  veelal  met  kreupel-  en  wildhout  begroeid  en  strekken 
tot  verblijf-  en  weideplaatsen  aan  vele  bantings  en  rhinocerossen. 
Het  hoofddorp  van  Pegadingan,  Sid&redja,  ligt  op  den  uitersten 
rand  dier  moerasstreek,  nog  iets  meer  zuidwaarts  vooruitgescho- 
ven dan  het  meer  bekende  Sindéh,  dat  vroeger  een  tijdlang 
de  hoofdplaats  van    het  district  is  geweest. 

De  bergstreken  der  drie  Dajaloehoersche  districten  zijn,  na  aan- 
vankelijke mislukking  der  koffiecultuur  *),  slechts  op  enkele  plaat- 
sen daaraan  dienstbaar  gebleven  en  worden  dus  zelden  bezocht.  Zij 
zijn  echter  in  1856  bereisd  door  de  geographische  ingenieurs  G.  A. 
de  Lange  en  Dr.  van  Limburg  Brouwer,  die,  onder  andere,  seinpalen 
oprichtten  op  den  berg  Soebang,  den  boogsten  top  van  het  grens- 
gebergte  met  Tjeribon,  nabij  de  grens  van  Eoeningan  met  Galoeh, 
en  op  den  berg  Mroejoeng,  den  hoogsten  top  op  de  grens  met 
het   Tegalsche  district   Brebes.  Zij  beschrijven  deze  bergstreken 


»)  Vgl.  D.  I,  bl,  59.        2)  Van  Deventer,  Bydr.  II.  432  v. 


Digitized  by 


Google 


410 

als  volslagen  wildernis,  slechts  op  enkele  punten  afgewisseld 
door  kleine  vlakten  of  plateaux  voor  rijstbouw  geschikt  en  ver- 
bonden door  paden,  die,  wegens  de  onregelmatigheid  van  het 
terrein,  uiterst  bezwaarlijk  waren,  vooral  wanneer  hevige  regens 
den  grond  glibberig  hadden  gemaakt.  Niet  genoeg  konden  zij  de 
deugd  roemen  van  de  paarden  in  deze  bergstreken,  die  hen 
tot  hunne  verbazing  veilig  over  de  moeilijkste  punten  brachten. 
Den  berg  Soebang  hebben  wg  reeds  op  onze  tochten  door  Tje- 
ribon  leeren  kennen  *).  De  heeren  de  Lange  en  van  Limburg 
Brouwer  vonden  zijne  beklimming  van  de  Banjoemasche  zijde 
hoogst  bezwaarlijk,  ofschoon  zij  daarin  geholpen  werden  door 
ruwe  houten  trappen^  op  de  steilste  punten  aangebracht,  endoor 
in  de  rots  over  eene  lengte  van  40  ellen  uitgehouwen  treden 
nabij  den  top.  Deze  inrichtingen  staan  in  verband  met  de  bede- 
vaarten die  ook  de  bewoners  van  Daja  Loehoer  naar  dezen  berg- 
top verrichten.  De  heer  de  Lange  vond  dien  top  verdeeld  in 
vier  om  wallingen,  die  naar  het  noorden  hooger  opliepen,  terwijl 
in  het  midden  der  zuidelijkste  omwalling  het  goed  onderhouden 
graf  van  een  heilige  gevonden  werd.  Dit  graf  kon  naar  zijn 
oordeel  niet  veel  meer  dan  50  jaren  oud  zijn ;  maar  ofschoon 
een  weinig  beneden  den  top  nog  de  overblijfselen  voorhanden 
waren  van  de  kleine  woning  en  het  huisraad ,  die  naar  de  meening 
der  inlanders  ten  dienste  van  den  daar  wonenden  kluizenaar  gestrekt 
hadden,  plaatsten  toch  de  Javanen,  als  naar  gewoonte,  zijn  leeftijd 
in  de  dagen  van  M^dj&pahit.  Elaarblijkeiijk  is  dit  een  geheel  andere 
heilige  plek  dan  die  welke  de  heer  Wilsen  op  denzelfden  berg 
in  de  nabijheid  van  bet  dorp  Legok  Herang  bezocht. 

Ook  op  den  berg  Mroejoeng,  die  slechts  tot  eene  hoogte  van 
736  meters  stijgt,  werd  eene  heilige  plek  door  den  heer  Lange 
gevonden,  bestaande  uit  een  aanplant  van  andong  *)  rondom 
een  bijzonder  goed  bewaarde  joni.  Hij  verhaalt  ons  dat  de  in- 
landers   van   hunne    vereering   dezer  plek  een  geheim  maakten, 


^)  Zie  boven ,  bl.  204.  Ik  heb  daar  de  hoo^e  op  omstreeks  1600  meters 
gesteld,  omdat  de  heer  "Wileen  daarvoor  ±  5000  voet  opgeeft.  De  heer  de 
Lange  vond  echter  slechts  1201  meters. 

^)  Bl.  372,  noot  2. 


Digitized  by  VjOOQIC 


411 

maar  dat  bet  geboomte,  'twelk  voor  de  oprichting  van  het 
signaal  gekapt  was,  zorgvuldig  opgeruimd  werd  gevonden,  zon- 
der dat  men  ontdekken  kon  door  wien  dit  was  geschied. 

Wat  wij  van  deze  open  bidplaatsen  in  het  westelijk  deel  van 
Banjoemas  lezen ,  stemt  geheel  overeen  met  alles  wat  ons  omtrent 
den  eenvoudigen  en  kunsteloozen  eerdienst  der  Soendaneezen 
door  bet  bezoek  van  talrijke  heilige  plekken  in  de  Preanger  en 
Tjeribon  bekend  is.  Inderdaad  is  dan  ook  de  bevolking  der 
Dajaloehoersche  districten  nog  geheel  Soendasch  '),  evenals 
die  in  de  aangrenzende  deelen  van  Tegal ,  en  daaruit  laat 
zich  onder  andere  verklaren,  dat  de  rivieren  nog  het  woord 
Tji  vóór  haren  naam  dragen.  De  roeening  ligt  dus  voor  de  hand 
dat  ook  het  eerste  lid  van  Tjilatjap,  zooals  de  naam  der 
bekende  havenplaats  op  de  zuidkust  van  Banjoemas,  en  van 
het  district  en  het  regentschap  waarin  zij  ligt,  gewoonlijk  door 
de  Europeanen  wordt  geschreven  en  uitgesproken,  niets  anders 
zijn  zal ,  dan  dit  bekende  Soendasche  woord.  Er  is  echter  in  den 
omtrek  der  bedoelde  plaats  geen  spoor  van  een  rivier  Latjap 
te  vinden,  de  Javanen  schrijven  Tjëlajap  en  dat  dit  de  ware 
vorm  is  schijnt  meer  en  meer  te  worden  erkend  '). 

Yan  Sindéh  (3  palen  van  SidJiredja)  gaat  midden  door  het 
district  Tjëlatjap  en  over  de  heuvels  die  de  oostzijde  der  moe- 
rassen omzoomen ,  een  te  paard  bruikbare  weg  naar  de  genoemde 
hoofd-  en  havenplaats.  Wil  men  haar  echter  per  as  bereiken,  dan 
moet  men  een  groeten  omweg  nemen,  zonder  zekerheid  evenwel 
van  ook  dan  den  weg  overal  bruikbaar  te  vinden,  vóórdat  men 
den  43  palen  verwijderden  post  Sampang,  aan  den  groeten  weg  van 
Banjoemas  naar  Tjëlatlap,  heeft  bereikt.  Men  gaat  dan  eerst  van 
Sindéh    over    Karang   Poetjang,    dwars  door  het  district  Pega- 


0  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850.  II.  98. 

')  Tjt^latjap,  of  Tjlatjap  heeft  den  grammatischen  vorm  van  een  frequen- 
tativum  van  tjatjap  Zie  Roorda,  Jav.  Gr.  §  197.  De  grondbeteekenis 
van  tjatjap,  zoowel  in  het  Soendasch  als  Javaansch,  schgnt  te  zijn:  uit, 
door  en  door.  ten  einde  toe.  Kan  dua  de  naam  ook  samenhangen  met 
de  ligging  van  Tjëlatjap  op  een  uitersten  landhoek  ?  Nu  vind  ik  echter  in 
den  jongsten  Kegeeringsalmanak  den  vorm  Têlatjap,  dien  ik  meen  ook  wel 
elders  gelezen  te  hebben. 


Digitized  by  VjOOQIC 


412 

dingan,  naar  Adjibarang  in  het  regentschap  Banjoemas  (23)  paal). 
Dit  is  een  belangrijke  plaats,  gelegen  aan  de  Kali  Tadjoem,  een 
zijtak  der  Serajoe-rivier,  te  midden  van  uitgestrekte  sawahs.  Zij 
is  de  hoofdplaats  van  een  gelijknamig  district,  en  is  door  groote 
wegen  noordwaarts  met  Boemi  Ajoe  in  Tegal,  oostwaarts  met 
Poerw&kert&  verbonden.  Eerstgenoemden  weg,  die  over  den 
westelijken  voet  van  den  Slamat  loopt,  leerden  wij  reeds  vroeger 
kennen  tot  nabij  het  punt  waar  hij  bij  Kranggan  de  Banjoemasche 
grens  bereikt  ').  Hij  loopt  vandaar  verder  door  eene  sohoone, 
volkrijke,  met  rijstvelden  bedekte  vlakte,  besproeid  door  de  Kali 
Ka  wang,  een  zijtakje  van  de  Tadjoem,  dat  door  zijne  bevallige 
kronkelingen  het  landschap  verlevendigt  en  telkens  door  den 
reiziger  moet  worden  overgestoken.  De  schoonheid  der  ligging  van 
Adjibarang  en  de  goede  inrichting  van  zijn  pasanggrahan,  zoowel 
als  het  heerljjk  uitzicht  dat  men  van  een  heuvel  in  diens  nabijheid 
geniet,  worden  zeer  geprezen.  Bezoekers  van  deze  plaats  gaan 
gewoonlijk  ook  de  op  een  paal  afstands  gelegen  8a]k  belah,  ,de 
gekloofde  of  gespleten  rots*',  bezien.  Er  is  daarin  den  bodem  een 
onpeilbaar  diepe  spleet,  ongeveer  40  voet  lang  en  tien  voet  breed, 
wier  wanden  uit  afgebroken  steenen  en  scherpe  rotspunten  gevormd 
zijn.  Aan  deze,  waarschijnlijk  door  een  aardbeving  gevormde  kloof 
is  de  herinnering  verbonden,  dat  de  Javaansche  hoofden,  die  Ba- 
njoemas, eer  het  Qouvernementsland  werd,  namens  de  Torsten 
bestuurden,  niet  zelden  personen  die  iets  misdreven  hadden  of 
hun  hinderlijk  waren,  in  stilte  lieten  opvatten  en,  met  de  han- 
den tegen  het  lyf  gebonden ,  in  deze  spleet  werpen ,  om  er  een 
jammerlijk  uiteinde  te  vinden  -). 

Een  weg  van  mindere  klasse  gaat  van  Adjibarang  zuidwaarts 
naar  Djati  La  wang,  hoofdplaats  van'  het  district  Djamboe  (12? 
palen).  De  weg  volgt  het  dal  van  de  Tadjoem,  die  zich  een 
doortocht  heeft  gegraven  door  de  kalkheuvelen  ten  zuiden  van 
Adjibarang,  maar  komt,  een  weinig  voorbij  de  hal  verwegen  ge- 
legen desa  Djamboe,  die  aan  het  district  haren  naam  heeft  ge- 
geven,   maar    thans    onbeduidend    is,   op  nieuw  in  de  vlakte. 

»)  Boven,  bl.  363. 

2)  T.  V.  N.  I.  1855,11.251,1860.1  176;  d' Almeida,  Lifein  Java,  II.  245  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


413 

Hier  ligt  Djati  Lawang,  eene  groote  desa,  wier  rijstvelden  be- 
sproeid worden  door  de  Tadjoem,  welke  rivier,  na  baren  loop 
nog  een  eindweegs  oostwaarts  met  sterke  kronkelingen  te  hebben 
voortgezet,  zich  op  de  grens  der  districten  Djamboe  en  Adiredj& 
met  de  Serajoe  vereenigt.  De  Tadjoem  heeft  bij  de  samenvloeiing 
eene  breedte  van  450  voet.  De  weg  van  Djati  Lawang  over  Patik 
R4dj&  naar  Poerw&kertIL  nadert  tot  zeer  dicht  aan  dit  punt  bij 
Babakan,  en  is  vandaar  door  een  2^  paal  langen  dwars  weg,  die 
by  Tjindaga  over  de  Serajoe  voert,  verbonden  met  den  post 
Sampang,  dicht  bij  de  desa  Djemblem,  aan  den  grooten  weg 
van  Banjoemas  naar  Tjëlatjap.  De  afstand  van  Djati  Lawang  tot 
Sampang  bedraagt  6}  palen. 

Wij  volgen  nu  den  grooten  weg,  die  eerst  in  zuidwest-,  dan 
in  meer  zuidwaartsche  richting,  nu  dichter  bij,  dan  verder  ver- 
wijderd van  den  linkeroever  der  naar  zee  kronkelende  Serajoe, 
de  vlakte  van  het  stranddistrict  Adiredj4  over  een  afstand  van 
9  palen  doorloopt,  aleer  hij  Adip^lu,  de  hoofdplaats  van  het  ge- 
noemde district;  die  ook  zelve  vaak  Adiredja  genoemd  wordt, 
bereikt.  Deze  plaats  was  in  den  bloeitijd  van  het  cultuurstelsel 
een  middelpunt  van  de  kaneelcultuur.  Zij  was  door  kaneeltuinen 
omgeven,  die  zich  ook  langs  een  groot  gedeelte  van  den  weg 
vanhier  naar  Tjëlatjap  uitstrekten,  en  bezat  een  fabriek  voor  de 
bereiding  van  het  product  *).  Bij  de  intrekking  der  kaneelcultuur  in 
1865  zijn  de  daarvoor  gebezigde  gronden  aan  de  bevolking 
teruggegeven. 

De  weg  van  Adiredj^  naar  Tjëlatjap  is  13J  paal  lang  en  aan 
beide  zijden  met  djati  hoornen  beplant'),  zooals  dat  langs  vele 
wegen  in  deze,  overigens  geene  djati- bosschen  bezittende  residentie 
het  geval  is  ^),  Deze  geheele  weg  gaat  door  vlak,  op  vele  plaatsen 
moerassig  land,  waarin  bosch  en  allang- allangvelden  omstreeks 
de  weinige  en  kleine  desa's  met  rijstcultuur  afwisselen,  op  ge- 
ringen afstand  van-  en  evenwijdig  met  het  strand  der  Schild- 
paddenbaai.  Op  2|  palen  van  AdiredjIL  moet  men  de  Serajoe  weder 

»)  Aardr.  en   Stat.    Wdbk.   art.    Adire<yo;   Teysmann  in  N.  T.  v.  N.  I. 
VIII.  225. 
O  Teysmann  in  N.  T.  y.  N.  I.  VIU.  225.        »)  Ind.  Archief.  IV.  131. 


Digitized  by  VjOOQIC 


414 

oversteken.  Deze  rivier  heeft  hier,  nabij  haren  mond,  eene aan- 
zienlijke breedte,  die  op  600  voet  wordt  geschat.  Men  gaat  haar 
over  met  een  drijvende  brug  tusschen  Welahar  en  Selarang,  een 
weinig  boven  de  plaats  waar  het  kanaal  begint  dat  haar  met 
de  reede  van  Tjëlatjap  vereenigt,  en  dat  men,  den  weg  naar  die 
hoofdstad  verder  volgende,  steeds  op  eenigen  afstand  aan  zijn 
linkerhand  heeft.  In  de  monding  ligt  een  eilandje,  waardoor  zij 
in  twee  takken  verdeeld  wordt,  maar  er  is  ook  nog  een  kleine 
uitwatering  door  een  oostelijken  zijarm.  Ofschoon  niet  zeer  diep 
is  de  Serajoe  tot  12  palen  boven  de  hoofdplaats  Banjoemas  be- 
vaarbaar, maar  daar  haar  mond  door  de  sterke  branding  onbruik- 
baar  wordt  gemaakt,  zou  zij  ssonder  het  bedoelde  kanaal  voor 
den  afvoer  der  producten  van  weinig  nut  zijn    *). 

De  ligging  van  Tjelatap,  zoo  bijzonder  gunstig  voor  den  han- 
del en  voor  de  verdediging  van  Java,  gelijk  reeds  by  onze 
beschouwing  van  Java's  kusten  in  het  eerste  deel  van  dit  werk 
werd  uiteengezet  '),  is  echter  hoogst  ongunstig  uit  een  sanitair 
oogpunt,  ten  gevolge  van  het  modderachtige  strand  en  den  moe- 
rassigen  omtrek.  Vooral  in  den  westmoeson  heerschen  hier  kwaad- 
aardige  koortsen,  ofschoon  in  de  laatste  jaren  door  drooglegging 
van  een  aanzienlijk  deel  van  het  moerassig  terrein  veel  verbetering 
is  aangebracht.  In  den  tijd  toen  Tjëlatjap  nog  onder  de  Javaan- 
sche  vorsten  stond,  was  het  een  verbanningsoord,  waar  men 
doorgaans  van  de  ballingen  niet  lang  last  had. 

Onder  het  Nederlandsch  bestuur  is  Tjëlutjap  al  spoedig  geheel 
van  gedaante  veranderd  en  eene  der  fraaiste  plaatsen  van  Java 
geworden.  Zij  is  door  elkander  rechthoekig  snijdende  wegen, 
die  veelal  prachtige  lanen  vormen ,  in  eenige  langwerpige  blok- 
ken verdeeld,  en  wordt  doorsneden  door  het  meergemelde  kanaal, 
de  Eali  Sesoekan.  Ten  westen  van  dit  kanaal  heeft  men  de 
eigenlijke  stad.  De  groote  pasar  ligt  hier  vlak  aan  den  kanaal- 
oever en  is  omgeven  door  de  Ghineesche  wijk.  Verder  west- 
waarts  ligt  de   paséban    met   de    woningen    van  den  Assistent- 


')  Bleekor,    T.  v.    N.    I,    1850.  11.  95,  98;  Teysmann,  t.  a.  p.  225    V^l. 
OTor  de  Serajoe  en  het  kanaal  D.  I.    42,  91. 
^)  BI   41-43. 


Digitized  by  VjOOQIC 


415 

reeident  en  enkele  andere  Europeanen,  den  pasanggrahan 
en  den  dalam  van  den  Regent.  lolandsche  kampongs  ooiriagen 
de  gemelde  pleinen  en  gebouwen  ^).  Aan  de  oostzijde  van  het 
kanaal  vindt  men  de  Gouvernementspakhuizen  en  zijn  twee  ha- 
venhoofden in  de  reede  uitgebracht  om  het  laden  en  lossen 
gemakkelijk  te  maken.  Ook  liggen  hier  de  gebouwen  vereischt 
voor  de  huisvesting  en  oefening  van  het  talrijke  garnizoen,  dat 
tevens  in  den  dienst  der  op  het  eiland  Noesa  Kambangan  te  Earang 
Bölong  en  Batoe  Njapa  opgeworpen  versterkingen  en  van  de  in 
1878  eindelijk  voltooide  kustbatterij  op  de  landtong  van  Tjëiatjap  ^), 
eenige  minuten  van  de  stad ,  voorziet.  De  versterking  van  Earang 
Bolong  behoort  tot  de  merkwaardigheden  van  Tjëiatjap  en  verdient 
wel  een  enkel  woord  meer  dan  er  in  mijn  eerste  deel  gevoegelijk 
aan  kon  gewijd  worden.  Zij  is  gebouwd  op  de  naar  binnen  ge- 
keerde rotsige  noordwestpunt  van  het  eiland  en  bewapend  met 
granaatstukken  van  het  zwaarste  kaliber.  Alle  ruimten  zijn  in 
de  levende  rots  uitgehouwen  en  daardoor  van  zelve  bomvrij. 
Aan  de  zeezijde  ongenaakbaar,  is  zij  aan  de  landzijde  tegen 
overrompeling  beschermd  door  een  hechten  toren  op  den  top  van 

»)   Bleeker,  t.  a.  p.  96  r.;    Buddingh,  N.  O.  I.  I.  213. 

^j  Koloniaal  verslag  1879,  bl.  4.  Ten  gevolge  eener  opmerking  van  Prof. 
de  Hollander  (vgl.  zijne  Land-  en  Volkenkunde ,  I,  3"  druk  ,  bl.  327),  heb 
ik  in  de  verbeteringen  op  mgn  eerste  deel,  die  ik  vóór  het  tweede  plaatste, 
den  bl.  43 ,  reg.  2  v.  b. ,  voorkómenden  naam  Karang  Bólong  in  Karang 
Baudong  veranderd ;  doch  ik  meen  thans  die  verandering  te  moeten  terug- 
nemen. Het  is  mogelyk  dat  de  geheele  oostpunt  van  Noesa  Kambangan  eigen- 
lek Karang  Bandong  heet,  ofschoon  de  topographische  kaart  van  Banjoemas 
dien  naam  tot  de  zuidoostelyko  spits  beperkt,  bg  welke  de  D.  I,  bl.  45,  ver- 
melde rotsen  gelegen  zijn;  maar  dat  er  behalve  Karang  Bölong  in  Bagelèn 
ook  een  Karang  Bólong  op  Noesa  Kambangan  ligt,  en  wel  ter  plaatse  waar  de 
bedoelde  sterkte  gebouwd  is,  wordt  door  zoovele  schrijvers  getuigd,  dat  ik 
bet  niet  kan  in  twgfel  trekken.  Zie  b.  v.  Bleeker,  t.  a.  p.  97 ;  Teysmann,  t.  a. 
p.  213;  de  Yajnes  van  Brakell,  de  verdediging  van  Ned.  lud.,  bl.  270  v. 
(welke  schrijver  uitdrukkelijk  onderscheidt  tusschen  „de  twee  gelijkvormige 
kapen,  Karang  Bolong  Bagelènven  Karang  Bölong  Noesa  Kambangan '*);d'A  1- 
meida,  Life  in  Java.  IL  240  (die  bovendien  van  den  naam  Karang  Bölong  eene 
verklaring  geeft ,  die  met  het  oog  op  <ie  beteekenis  van  bölong  in  't  Jav. 
(namelijk  gat),  zeer  aannemelijk  is,  waar  hij  zegt:  „the  name  Karang  Bolong  is 
derivedfrom  a  roche  percée ,  which  stands  prominently  in  the  sea,  a  short  distance 
from  the  fort**).  Vgl.  ook  de  Topographische  kaart  en  de  kaart  van  Junghuhn. 
Doch  laat  het  zijn  dat  de  naam  Karang  Bölong  voor  deze  plaats  eigenlijk  verkeerd 
is ,  dan  heeft  hg  toch  door  het  algemeen  gebruik  recht  van  bestaan  gekregen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


416 

de  rots.  Men  heeft  aan  deze  rotsbatterij  dikwijls  den  naam  van 
, klein  Gibraltar**  gegeven,  een  eerenaam  waarop  hare  ligging 
en  inrichting  haar  wel  eenigszins  aanspraak  geven  *). 

Het  schijnt  echter  dat  de  werken  die  later  tot  versterking  der 
positie  van  Tjëlatjap  zijn  aangelegd,  in  het  grootsche  karakter 
van  Karang  Bólong  niet  deelen.  Er  wordt,  naar  het  schijnt,  door 
velen  thans  minder  gunstig  over  Tjëlatjap  als  militaire  positie 
gedacht;  en  het  gevolg  daarvan  is,  dat  men  aan  de  geprojecteerde 
werken  slechts  tragelijk  en  met  inkrimping  der  vroegere  plan- 
nen  heeft  gearbeid,  terwijl  het  thans  een  pant  van  overweging 
uitmaakt,  of  er  nog  iets  meer  tot  bevestiging  van  deze  stelling 
zal  worden  gedaan. 

Maar  het  zijn  niet,  althans  niet  in  de  eerste  plaats,  de  merk- 
waardige werken  der  genie,  die  zoovele  bezoekers  van  Java  naar 
Tjëlatjap  lokken ;  het  zijn  veeleer  de  natuurwonderen ,  die  in  den 
omtrek  dezer  plaats  worden  aangetroffen:  de  halfslachtige,  door 
rhizophoren  omboorde  Segara  Anakan,  met  hare  paaldorpen  en 
kjökkenmöddinger,  en  het  daarvóór  liggende  rotseiland  Noesa 
Eambangan  met  zijne  mofetten  en  druipsteenholen,  zijne  Patma' 
én  Widjaj&  Eoesoema.  Dat  alles  echter  werd  reeds  in  het 
eerste  deel,  bij  de  beschrijving  van  Java's  kusten,  zoo  uitvoerig 
vermeld'),  dat  mij  hier  slechts  overblijft  daarnaar  te  verwijzen. 
Alleen  heb  ik  er  nog  bij  te  voegen  ^  dat  de  naam  Segara  Ana- 
kan, waarvan  men,  op  grond  der  gewone  vertolking  door  «Kin- 
derzee" ,  wellicht  geneigd  zou  zijn  den  oorsprong  in  eene  legende 
te  zoeken,  waarschijnlijk  eenvoudig  „kleine  zee^  beteekent,  —  eene 
zee  die,  om  zoo  te  zeggen,  in  vergelijking  met  den  Oceaan  slechts 
een  kind  is^).  Op  Noesa  Kambangan  verdient  ook  nog  de  door 
zijn  reusachtige  randoe  alas  *)  bekende  post  Banteng  Mati  op  de 
uiterste  noord westspits  vermelding.  Een  kleine  bezetting,  die 
daar  den  toegang  tot  de  Segara  Anakan  uit  de  Mauritsbaai  be- 
waakt, heeft  door  een,  schier  het  gansche  eiland  in  de  lengte  door- 

>)  De  Vayneg  Van  Brakell,  Verd.  van  Java,  bl.  271. 

')  Bl.  41—46.        ')  Buddingh,  t.  a.  p.  215;  Teygmann.  t.  a.  p.  223, 

*)  Salmalia  Malabarica;  zie  D.I.  567. 


Digitized  by  VjOOQIC 


417 

snijdend  voetpad  met  de  reede  van  Tjëlatjap  gemeensohap  ')• 
Wg  keeren  thans  van  Tjëlatjap  naar  Adiredj&  terag ,  om  vandaar 
in  de  eerste  plaats  den  strandweg  in  oostelgke  riohting  te  ver- 
volgen en  een  bezoek  te  brengen  aan  het  rotsig  voorgebergte 
Earang  Bólong  in  Bagelèn.  De  weg  van  Adiredjil  tot  Djetis, 
gelegen  aan  de  rivier  van  denzelfden  naam ,  die  de  grens  tussohen 
Banjoemas  en  Bagelèn  uitmaakt,  is  18i  palen  lang,  en  snijdt  een 
paar  palen  ten  oosten  van  Adiredj&  den  wijden ,  bgna  als  een 
zeeboezem  te  beschouwen  mond  van  een  kustrivier,  ELali  Benga* 
wan  geheeten,  met  behulp  eener  zeer  lange,  vlottende  bamboezen 
brug.  Yerder  gaat  hij  bijna  Ignrecht  door  de  strandvlakte,  aan  de 
rechterzijde  het  gezicht  biedende  op  den  zandigen  zeeoever,  aan 
de  linker-  op  een  moerassige  streek,  die  gedeeltelgk  in  rgke 
sawahs  herschapen  is.  De  opbrengst  van  rgst  is  hier  zeer  over- 
vloedig en  lokt  in  den  snijtijd  het  landvolk  van  heinde  en  ver 
naar  dit  oord  *)•  De  Eali  Djetis  ontspringt  op  het  gebergte  dat, 
ten  zuiden  der  hoofdstad  Banjoemas,  de  breede  vallei  van  de 
Serajoe  van  de  strandvlakte  scheidt,  en  soms  ook  al  Eendaog- 
gebergte  genoemd  wordt,  maar  hier  in  het  vervolg  door  den 
naam  van  Zuid  Serajoe-gebergte  zal  worden  aangeduid,  dien 
Junghuhn  daaraan  gegeven  heeft  ').  Het  hangt  samen  met  de 
uitloopers  van  den  Soembing  en  beslaat  eene  breede  strook  lands 
aan  weêrszgden  der  grenzen  tussohen  Banjoemas  en  Bagelèn. 
In  dit  gebergte  ontspringen  bijna  al  de  rivieren  die  de  strand- 
vlakten van  Banjoemas  en  Bagelèn  besproeien.  Het  gebergte  is 
uit  geologisch  oogpunt  zeer  belangwekkend.  Het  geheel  is  ter- 
tiair, laagsgewijs  gevormd,  maar  bevat  ontelbare  traohietische 
puinbrokken,   die  in   andere  gesteenten  als  ingekneed  zijn,  en 

>)  Zie  OYer  Noesa  Kambangan  en  de  Segara  Anakan  T.  t.  N.  I.,  I.  2.  54 ; 
Janghohn,  Jaya.  I.  259,  365;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  II.  97,  237; 
Buddingh,  N.  O.  L.  I.  214-220;  Teygmann,  N.  T.  v.N.  L  VIU.  218-225, 
IX.  849;  Blame  in  Ind.  Mag.  2e  twaalftal,  II.  179;  de  Hollander,  Ld.  en 
Yk.  I  (3e  druk).    327;  Jagor,  ReiseBkizzen.  193. 

*)  Teysmann,  N.  T.  v.  N.  I.,  YIII.  125.  Den  naam  Eali  Bengawan  ontleen 
ik  aan  de  topographisohe  kaart  van  Banjoemas.  Anderen  noemen  haar  Eali 
Adiredj^,  en  Teysmann,  die  haar  als  een  zeeboezem  besohrjjft,  eenvoudig 
„de  Adirecyo.'^ 

')  Junghuhn,  Jara.  IIL  409. 

m,  27 


Digitized  by  VjOOQIC 


418 

allerlei. metamorphische  Tormingeni  zelfe  geheele  bergen  die  uit 
glimmerschiefer  en  jaspis  bestaan.  Het  vormt  talrjjke  ketenen, 
met  groote  afwisseling  van  karakter ,  en  is  door  een  menigte  smalle 
sterk  vertakte  dalen,  met  westelijke  strekking,  doorsneden'). 

De  Djetis  begint  eerst  de  grens  tussohen  Banjoemas  en  Bagelèn 
te  vormen,  nadat  zij  haren  voornaamsten  voedingstak,  de  Kali  Idjo , 
heeft  opgenomen,  die  tot  op  dat  pnnt  deze  taak  vervult.  Uit  Bagelèn 
neemt  zij  slechts  weinig  water  op,  maar  belangrijken  toevoer 
ontvangt  zy  nit  de  Banjoemasche  moerassen.  Echter  heeft  haar 
bed,  ofschoon  breed  (bij  de  monding  wel  300  meters),  slechts 
geringe  diepte.  Tot  op  zes  palen  van  hare  uitwatering  doet  de 
vloed  zich  bespeuren  en  tot  zoover  is  zij  ook  bevaarbaar.  Ofschoon 
aan  de  Bagelènsche  zijde,  bij  Ajah,  dat  tegenover  Djetis  ligt,  en 
verder  zuidwaarts  het  Karangbólong-gebergte  onmiddellijk  aan 
haren  oever  oprijst,  wgkt  dit  een  weinig  ten  noorden  van  Ajah 
genoegzaam  terug,  om  ook  hier  ruimte  te  laten  voor  een  uitge- 
strekte moerasstreek.  Wegens  het  duinstrand  aan  de  Banjoemasche 
en  het  rotsgebergte  aan  de  Bagelènsche  zgde  is  de  Djetis 
de  eenige  afwatering  voor  het  moerassig  terrein  daarachter; 
maar  de  afvoer  is  ontoereikend  en  kan  in  het  geheel  geen  plaats 
hebben,  wanneer  de  vloed  het  water  in  de  rivier  opstopt  en 
opdrijft  ').  Yan  Ajah  gaat  over  het  zeewaarts  vooruitspringend 
gebergte  ')  een  8^  paal  lange,  voor  rijtuig  bruikbare  weg  naar 
de  desa  Earang  Bólong. 

De  naam  Karang  Bólong  wordt,  gelgk  zoovele  van  dien  aard, 
in  verschillende,  deels  engere,  deels  ruimere,  beteekenissen  ge- 
bruikt. Ofschoon  hij  ook  aan  het  geheele  district  wordt  gegeven 
en  het  gansche  heuvelland  tusschen  de  Djetis  ten  westen  en 
de  Tjinting  goeling,  de  uitwatering  der  Rawa  Babah  B&j&,  ten 
oosten,  gewoonlijk  het  Earangbólong-gebergte  (zeldzamer  het 
Ajah-gebergte)  genoemd  wordt,  is  toch  de  naam  Earang  Bólong, 
in  overeenstemming  met  zyne  beteekenis  van  ^doorboorde  rots^. 


>)  Junghuhn,  Java,  III.  194  vv.,  409;  Epp,  T.  v.  N.  I.  1849.  IL  825  v.; 
Schilderungen,  447  ;  N.  T.  t.  N.  I.  XXII.  128. 
9)  y.  8ohmidt  auf  Altenstadt,  Atlas  van  Bagelèn,  bl.  5;  KoBsendrager,  Java.  221« 
>)  Vgl.  over  dit  voorgebergte  D.  I.  bl.  40. 


Digitized  by  VjOOQIC 


419 

oorspronkelgk  slechts  eigen  aan  eene  enkele,  door  het  water 
niCgeholde  rotspunt,  die  wg  straks  nader  zallen  leeren  kennen, 
terwijl  hij  in  de  eerste  plaats  is  uif^breid  tot  het  geheel 
van  het  kleine  bergstelsel,  uit  de  rotsige  kammen  en  spit- 
sen bestaande  die  de  slechts  weinig  boven  het  zeevlak  ver- 
heven eivormige  dal  vlakte  omringen,  waarop  (en  zie  hier 
nog  weder  eene  andere  beteekenis  van  denzelfden  naam)  het 
dorp  Earang  Bólong  is  gelegen.  Dit  bergstelsel  is  waarschijnlijk 
niets  anders  dan  een  uiteengeslagen,  verbrijzelde  vulkaan,  de 
uiterste  grens  eener  zuidwaarts  van  de  hoofdlijn  der  vulkanische 
werkzaamheid  divergeerende  opheffing,  die  hier  nogmaals  tot 
eruptie  gekomen  is.  De  vlakte  die  het  dorp  draagt ,  is  de  krater- 
bodem, en  de  kammen  en  spitsen  daaromheen  zgn  de  overblijf- 
selen van  den  kraterwand.  Aan  de  zuidzijde  draagt  die  wand 
den  naam  van  Earang  Eoeda.  Hij  verheft  zich  daar  slechts  181 
meters  boven  het  zeevlak,  en  aanhoudend  door  de  woedende  golven 
bestookt,  is  hij  sterk  uitgehold^  zoodat  hij  niet  slechts  over  het 
water  heen  hangt,  maar  ook  eene  reeks  van  diepe  holen  bevat, 
waarin  de  eypselus  zijne  eetbare  nesten  bouwt.  Dit  zijn  de 
zoo  beroemde  vogelnestklippen  van  Earang  Bólong,  waarvan 
reeds  meermalen  in  dit  werk  werd  gewaagd  ').  Aan  de  zuidoost- 
zijde is  de  kraterwand  doorbroken  door  een  beek ,  de  Eali  Mangis, 
die  een  diepe ,  thans  met  duizenden  kokospalmen  bedekte  spleet  heeft 
uitgespoeld,  waardoor  haar  water  naar  zee  gaat  tot  het,  na  nog 
de  uit  een  dwarsdal  komende  Eali  Pelet  te  hebben  opgenomen, 
door  de  kokende  branding  als  verzwolgen  wordt.  Aan  de  oostzijde 
is  over  den  kraterrand,  die  hier  niet  veel  hooger  dan  150  meters 
stijgt,  een  weg  gelegd,  die  naar  Soewoek  aan  de  Tjinting goeling 
voert.  Hij  slingert  zich  gedeeltelgk  door  bosch  en  biedt  op  zgn 
hoogste  punt  een  heerlijk  gezicht  op  het  zuidelijk  voorgebergte, 
de  bruisende  zee  en  de  velden  der  Bagelènsche  vlakte.  Het  hoogst 
is  de  kraterrand  aan  de  westzijde,  waar  hg  tot  meer  dan  300 
meters  stijgt,  maar  noordwaarts  lager  wordt  tot  hg  in  het  noord- 
westen, waar  hem  de  weg  naar  Ajah  snijdt,  den  gemakkelijk- 


O  D.  I.,  bL  40,  818.  Zie  ook  bL  240. 

27* 


Digitized  by 


GooQle 


420 

sten  toegang  tot  den  dalketel  vormt ').  In  dien  ketel  zelven  ligt , 
in  de  schaduw  van  kokospalmen  en  andere  vruohtboomen ,  de 
bevallige  desa  Earang  Bólong,  aan  wier  uiteinde  de  woning  van 
den  opziener  der  vogelnestklippen  is  (of  altiians  voor  korten  tgd 
was)  gelegen,  en  op  een  kleine  hoogfce  een  bamboesen  koepel  is 
gebouwd,  van  welken  men  door  de  zuidoostelijke  kloof  het  ge- 
zicht heeft  op  den  Oceaan.  Bij  deze  woning  bevindt  zich  ook 
het  pakhuis,  bestemd  voor  de  opberging  der  nestjes,  die  driemaal 
in  het  jaar  geplukt  worden ,  en  dat  tevens  het  tooneel  is  van  de 
voorafgaande  feestviering,  waarbij  het  vroeger  beschreven  para- 
debed der  Ratoe  Loro  Eidoel  wordt  gespreid  ').  Op  een  heuvel  nabg 
het  dorp,  waarschijnlijk  een  jongere  uit  het  dal  uitgebroken  erup- 
tiekegel '),  werd  na  1830  een  kleine  driehoekige  redoute  gebouwd, 
waarin  5  Europeanen  en  20  inlanders,  onder  de  bevelen  van  een 
sergeant,  garnizoen  hielden,  en  die  met  twee  stukken  geschut  be- 
wapend was.  Zij  was  zeer  pitoresk  gelegen  en  het  verbljjf  aldaar 
werd  voor  bgzonder  gezond  gehouden,  ook  om  de  buitengewoon 


*)  Ik  Tlod  bg  Dr.  Epp,  Sohildenmgen  aas  HoUAnd.  Ost-Indiën,  452 ,  alsmede  in 
T.  Y.  N.  I.  YIII.  1.  314,  de  Yolgende  namen  Yoor  de  verschillende  deelen  of 
spitsen  van  den  kraterrand:  Kiotto  ten  O.,  Pangarengan  of  Pangarangan  ten 
K.  (of  ook  ten  O.),  Keboronbo  of  Koborando  ten  W.,  Badoeriko  ten  NW. 
Geen  dezer  namen  wordt  gevonden  op  de  topographisohe  kaart  van  Bagelèn, 
en  zij  zgn  te  onzeker  of  te  zeer  verminkt  om  er  voor  myne  beschrgving  ge- 
bruik van  te  maken.  Bovendien  kan  ik  de  tegenstrydigheden  ten  opzichte  der 
ligging  niet  oplossen.  De  Pangarangan  ligt  volgens  het  T.  v.  N.  I.  ten  noorden  en 
ook  Epp  zegt ,  bl.  451 ,  „die  nördliohe  Kraterwand  Pangarangan'^ ;  maar  daar- 
entegen zegt  hg ,  bl.  452 :  „die  noch  stehenden  Kraterwande  sind  östlich  ^er 
Pangarangan**  enz.  Ook  begrgp  ik  niet  hoe  aan  den  voet  van  den  noor- 
delgken  kraterrand  zich  een  holle  gang  kan  bevinden,  waarin  zich  de 
golven  der  zee  uitstorten,  zooals  Epp,  bl.  451,  en  T.  v.  N.  I.  1849,11.  325, 
zegt.  Kwam  het  niet  tweemaal,  zoowel  in  zgn  vroeger  Hollandsch  als  in 
zijn  later  Duitsch  opstel  voor,  ik  zou  het  voor  een  drukfout  houden. 

')  Zie  D.  1.,  bL  318,  Eene  uitvoerige  beschrjjving  der  feestviering  en  van 
den  pluk  geeft  het  T.  v.  N.  L  YIII.  I.  315.  De  heer  Buddingh,  K.  O.  1., 
1.  194,  voegt  er  nog  eenige  bgzonderheden  aan  toe;  maar  wat  hg  aan  het 
hem  door  eene  vriendelgke  hand  geboden  HS.  ontleent ,  is  in  hoofdzaak  slechts 
eene  wat  gewgzigde  redactie  van  hetzelfde  stuk.  Ygl.  voorts  de  dichterlijke 
beschrgving  van  v.  Höevell,  Uit  het  Ind.  leven,  110.  en  de  zeer  prozaïsche 
van  Carlier  in  T.  v.  T.  Ld.  en  Yk.  v.  N.  I.,  I.  304,  en  van  Teysmann, 
N.  T.  V.  N.  I.  YIII.  227. 

')  Yolgens  T.  v.  N.  I.  YIII.  I.  314  KaUbelet  geheeten. 


Digitized  by  VjOOQIC 


421 

gunstige  gelegenheid  tot  het  gebruik  van  zeebaden,  dié,  zooals 
wij  straks  zien  znllen ,  Earang  Bölong  aanbiedt.  De  bezetting  is 
lang  ingetrokken,  maar  de  sporen  der  sterkte  zelve  zullen  nog 
wel  voorhanden  zgn. 

Ofschoon  de  berg  Earang  Bólong  geen  fumarolen,  solfataren^ 
mofetten  of  andere  sporen  van  vulkanische  werkzaamheid  meer 
aanbiedt ,  schgnt  toch  zgne  vulkanische  natuur  uit  zijn  beschreven 
vorm,  die  met  dien  van  den  Baloeran  op  Java^s  noordoosthoek 
veel  overeenkomst  heeft)  veilig  te  kunnen  worden  opgemaakt. 
Het  Earangbölong-gebergte  in  ruimeren  zin,  ofschoon  bgna  geï- 
soleerd^ hangt  echter  nog  door  lage  heuvelruggen  samen  met  het 
Zuid  Serajoe-gebergte,  heeft  dezelfde  samenstelling  en  is  in  zijn 
hoogst  gelegen  deelen  met  kalkbanken  bedekt ;  maar  de  vulkanische 
berg  waarin  het  eindigt,  bestaat  uitsluitend  uit  een  conglomeraat  van 
veelal  scherphoekige,  trachietische ,  meer  of  min  fijnkorrelige^  in  ba- 
salt overgaande  steensoorten  ').  De  plantengroei  van  dit  gebergte  is 
zeer  eigenaardig  en  leverde  den  botanicus  Teysmann  een  rijken 
oogst,  waaronder  vele  exemplaren  van  de  kolossale  orchidee 
Aerides  subulatum ,  die  ter  lengte  en  breedte  van  meer  dan  een 
vadem  van  het  geboomte  afhangt  >). 

Een  tweetal  kleine  wandelingen  zgn,  ofschoon  niet  van  dege- 
makkelgkst^;  bgzonder  aan  te  bevelen  aan  den  bezoeker  van 
Earang  Bólong ,  die  met  de  natuurlijke  schoonheden  dezer  merk- 
waardige plek  meer  van  nabij  wil  kennis  maken.  De  eerste  gaat 
van  het  dorp  langs  een  over  de  steile  hellingen  aangelegd  slingerpad 
naar  het  strand,  en  brengt  den  wandelaar  naareene  aan  den  zuid- 
oostelijken  hoek  van  den  berg  in  zee  uitstekende  rotsspits.  Door 
deze  rots  loopt  een  onderaardsche  gang,  die  omstreeks  160  voet 
lang  is,  en,  terwijl  de  ingang  aan  de  landzijde  eene  breedte 
heeft  van  60  voet,  zich  allengs  tot  25  voet  vernauwt  en  uitkomt 
aan  den  oever  der  rivier  Tjinting  goeling,  vlak  bij  haren  wgden 

1)  Epp,  T.  Y.  N.  I.  1849.  II.  825,  826,  en  SchildeniiigeD.  447.:  Jnnghuhn 
Java,  III.  184;  Atlas  yan  Bagelèn,  bl.  8.  Horsfield,  On  the  mineralogy  of 
Java.  47,  gewaagt  van  hier  Toorhandene  ^^immense  piles  ofcaloareonsrooks*', 
en  is  door  anderen  nagesproken,  maar  schgnt  in  eene  grove  fout  yeryaUen 
te  zijn. 

O  Teysmann,  t.  a.  p.  YIII.  226. 


Digitized  by  VjOOQIC 


422 

mond^  waarin,  bij  onstuimige  zee,  de  vloed  met  groote  kracht 
binnendringt.  Wanden  en  bodem  en  de  hooge  gewelven  zijn 
gevormd  uit  opeengestapelde  traohiet- conglomeraten  en  geven, 
fantastisch  door  flambouwen  verlicht,  een  tooveraohtig^i  indruk. 
Maar  het  treffendste  is  het  donderend  geraas  der  branding ,  die 
hare  schuimende  golven  tot  diep  in  het  hol  drijft.  Zij  zgn 
daar  echter  niet  zeer  te  duchten,  tenzij  men  bang  is  om  nat  te 
worden ;  want  gebroken  en  getemperd  door  de  voorliggende 
klippen,  hebben  ze  slechts  genoegzame  kracht  behouden  om 
de  ledematen  van  wie  hier  een  zeebad  zoekt,  door  zachte 
bespoeling  te  verkwikken.  Wacht  men  het  oogenblik  af  waarop 
het  water  weder  terug  vloeit,  dan  kan  men  zelfs  zonder  veel 
moeite  naar  buiten  komen  en  een  der  meer  verheven  rotspunten 
bestijgen,  die  door  de  ziedende  branding  worden  gebeukt.  Maar 
welhaast  stijgt  het  water  booger  om  ons  heen  en  vervormt  zich 
het  bestegen  trachietblok  tot  een  rotseiland.  Wij  zgn  omgeven 
door  het  woedend  geklots  der  golven ,  die  zich  op  de  steile  kust 
te  barsten  stoeten  en,  verstuivend  in  millioenen  sneeuwvlokken, 
hoog  boven  ons  tot  het  hart  der  rotsen  opvliegen.  In  den  rood- 
grauweU;  hier  en  daar  met  festoenen  van  groen  getooiden  rots- 
wand;  die  zich  van  hier  naar  het  westen  uitstrekt,  bespeuren 
wg  tal  van  kloven  en  holen  die  tot  op  en  beneden  den  water- 
spiegel afdalen,  en  waarin  telkens  de  kokende  golfslag  binnen- 
dringt, om  straks  weder  met  kracht  te  worden  uitgedreven. 
Te  midden  van  het  fijne  waterstof  vliegen  de  gierzwaluwen  in 
tallooze  zwermen  heen  en  weder  om  hunne  nestjes  aan  de  wanden  der 
spelonken  vast  te  hechten ,  en  boven  hen  zweeft  in  groote  kringen 
de  zeearend ,  die  zijne  prooi  met  doordringende  blikken  bespiedt '). 
De  tweede  wandeling  voert  ons  van  Earang  Bólong  langs  een 


1)  y.  HöoTell,  t.  a.  p.  UI  y.;  Junghuhn ,  Java  III.  187;  Ëpp,  Sohilderongen. 
452  V.  —  Teysmann ,  t.  a.  p. ,  bl.  226 ,  beschrgft  een  dergelijk  tooneel » waarbjj 
hg  zgne  standplaats  had  genomen  op  een  andere  doorboorde  rots ,  die  hg  voor 
de  eigenlgke  Karang  Bólong  schijnt  te  houden,  maar  waarvan  de  juiste  ligging 
niet  door  hem  is  aangeduid.  Daar  hg  ook  den  onderaardsohen  gang  vermeldt , 
en  daarbg  in  parenthesi  de  woorden  „ook  een  Karang  Bölong** voegt,  sohgnt 
werkelgk  hier  ergens  nog  een  tweede  doorboorde  rots,  in  den  vorm  eener 
kolossale  poort,  aanwezig  te  zgn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


423 

tamelgk  steil ,  maar  toch  zelfs  voor  een  Javaanschen  klepper  niet 
onbegaanbaar  pad  naar  den  kam  van  den  Earang  £oeda,  en 
biedt  ons ,  behalve  den  trotschen  aanblik  van  den  strijd  der  elementen 
aan  onze  voeten  en  het  onbelemmerd  uitzicht  over  de  strandvlakte , 
de  gelegenheid  om  bekend  te  worden  met  de  zware  taak,  den  Javanen 
opgelegd,  die  met  den  pluk  der  nestjes  belast  zijn.  Langs  een  lange 
rotanladder,  die  stevig  aan  een  rotsspits  bevestigd  is  en  over  den 
afgrond  hangt,  dalen  zg  tot  eene  diepte  van  200  voet  naar  be- 
neden. Op  de  plaats  der  nederdaling  staat  een  wachthuisje  en 
daarbg  een  waroeboom,  die  zijne  takken  over  den  rand  der 
rotsen  uitstrekt.  Hier  verzamelen  zich  op  het  bestemde  oogen- 
blik  een  honderdtal  plukkers,  en  na  nogmaals  voor  het  laatst  bij 
den  waroeboom  geofferd  en  een  schietgebed  tot  de  Njai  Loro  Eidoel 
opgezonden  te  hebben,  dalen  zg,  de  een  na  den  ander ^  langs 
den  loodrechten  wand  naar  beneden.  Genaderd  tot  het  hol 
waarin  zij  plukken  willen,  wachten  zij  het  oogenblik  af  dat 
de  golfslag  buiten  is,  en  slingeren  zich  dan  met  een  zwaai 
naar  binnen ,  om  de  stellingen  van  bamboe  te  bereiken ,  die 
overal  langs  den  wand  der  spelonken  zijn  bevestigd,  en  die 
hun  voet  een  steunpunt  bieden,  terwijl  zg  met  de  hand  of 
met  lange  haken  den  kostbaren  buit  naar  zich  toe  halen.  In- 
middels dringen  aan  hunne  voeten  de  golven  elk  oogenblik  naar 
binnen,  om  weder  te  worden  uitgedreven  in  eindelooze  opvol- 
ging. Duizenden  gevaren  bedreigen  hen:  bij  het  afdalen  langs 
de  rotanladder  kan  een  duizeling  hen  bevangen;  de  vloed  kan 
opzetten  en  hen  in  het  hol  verzwelgen;  het  rotsbrok  waaraan 
de  stellage  bevestigd  is,  kan  loslaten  en  in  den  afgrond  verdwij- 
nen: maar  kalm  en  onbevreesd  gaat  de  Javaan  die  gevaren 
te  gemoet^  vertrouwende  op  de  bescherming  der  machtige  godin  van 
den  Oceaan  aan  wie  hij  zijne  offers  heeft  gebracht,  en  gerust 
dat  hg  niet  zal  sterven  als  de  voorbeschikte  dag  nog  niet  ge- 
komen is '). 

De  vogelnestklippen  zijn  op  geheel  Java,  de  Yorstenlanden 
niet  uitgezonderd,  voor  zoover  zg  niet  op  particuliere  landen 
voorkomen,   een   eigendom  van  den  Staat,  die  ze  exploiteert  5f 

*)  Van  HoSvell  en  Epp   t.  a.  pp.;  Jagor,  ReiBeakizzen.  198. 


Digitized  by  VjOOQIC 


424 

in  eigen  bebeer,  6f  door  verhuring  aan  de  bevolking,  6f  door 
verpachting  aan  de  meestbiedenden.  In  het  district  Earang  Bólong 
was  vroeger  de  bevolking  tegen  geringe  betaling  verplicht  den 
pluk  te  bezorgen;  de  daarvoor  aangewezen  personen  waren  van 
heerediensten  vrijgesteld.  Later  geschiedde  de  exploitatie  eenige 
jaren  lang  in  vrgen  arbeid;  maar  op  1  Augustus  1871  heeft 
eene  uitbesteding  daarvan  plaats  gehad ,  tengevolge  waarvan ,  te 
beginnen  mei  1  Januari  1872,  de  exploitatie  is  toegewezen 
aan  den  hoogsten  inschrgver  voor  een  tijdvak  van  25  jaren  en 
tegen  een  pachtschat  van  ƒ  37,100  *s  jaars  '). 

Een  weinig  ten  noorden  van  Karang  Bólong  wijkt  bet  gebergte 
genoeg  van  den  rechteroever  der  Tjinting  goeling  terug  om  bij 
de  desa  Djladri  een  vlak  terrein  te  vormen,  dat  bij  vloed  door 
het  zeewater  overstroomd  wordt,  en  daarom  werd  aangewend 
tot  den  aanleg  van  vischvijvers ,  waaruit  de  visch  eens  ^  twee 
malen  's  jaars  verkocht  wordt,  terwijl  de  opbrengst  deels  aan 
het  onderhoud  der  vijvers  en  sluizen  besteed,  deels  onder  de 
bevolking  van  Soewoek  en  Djladri,  die  hier  de  wacht  houdt, 
verdeeld  wordt*). 

Wg  steken  thans  de  Tjinting  goeling  over,  om  de  groote 
Bagelènsche  vlakte  te  doorkruisen ,  die  zich  van  genoemden  stroom 
langs  het  strand  uitstrekt  tot  aan  de  Bag&w&nta.  Zij  is  te  be- 
schouwen als  een  voormalige  zeeboezem,  die  eenmaal  tot  aan 
den  voet  van  het  Zuid  Serajoe-gebergte  vooruitdrong,  en  links 
en  rechts  door  de  daarmede  samenhangende  Earangbólong-  en 
Eelir-gebergten  werd  begrensd.  Die  vlakte  heeft  van  west 
naar  oost  eene  lengte  van  40  palen  en  van  noord  naar 
zuid  een  breedte  die  van  10  tot  15  palen  afwisselt.  Bagelèn 
behoort  in  het  algemeen  tot  de  sterkst  bevolkte  gedeelten  van 
Java;  maar  binnen  den  omvang  der  residentie  hebben  de  dis- 
tricten in  deze  vlakte  gelegen  weder  verre  de  overhand  boven 
die  in  het  gebergte.  In  dit  opzicht  staan  de  meer  binnenwaarts 
liggende,  maar  toch  nog  geheel  tot  de  vlakte  behoorende  distrio- 


O  De  Lonter,  Haodl.  2e  drok,  179;  Epp,  Schildeniogen.  454;  Atlas  vao 
Bagelèn.  28;  RegeeringBTenUg    1871.  67.        «)  T.  t.  N.  L  YIIL  L  214. 


Digitized  by  VjOOQIC 


425 

ten  Poerw&redja  en  Eoet&  Ardj&  boven  aan^  terwijl  Djenar  en 
de  vlak  aan  strand  gelegen  districten  Petanahan  en  Ambal  den 
tweeden  rang  innemen.  Met  eene  gezamenlijke  uitgestrektheid 
Tan  180  vierkante  palen  bevatten  die  5  districten  op  1  Januari 
1870  eene  bevolking  van  262,000  zielen ,  of  1450  per  vierkanten 
paal,  terwgl  in  de  geheele  residentie  gemiddeld  677  zielen  per 
vierk.  paal  gevonden  werden.  Het  allergrootst  was  het  relatieve 
cgfer  in  Poerw&redj&,  waar  het  1750  zielen  per  vierk.  paal  be- 
droeg *).  Met  uitzondering  van  de  smalle  duinstrook,  die  het 
strand  van  den  Oceaan  vormt,  is  hier  bgna  geen  plekje  over- 
gebleven dat  niet  aan  den  landbouw  is  dienstbaar  gemaakt, 
terwijl  bet  Gouvernement  bjjzondere  zorg  heeft  gedragen  om  de 
verdeeliog  van  het  water  tot  bevloeiing  der  rijstvelden  te  regelen, 
en  den  afvoer  van  bet  overtollige ,  die  door  het  duinzand  geweerd 
werd,  te  bevorderen.  De  grootsohe  werken  daartoe  aangelegd, 
vooral  die  tot  verschaffing  van  een  kunstmatigen  mond  aan  de 
Lo  Oeloe  of  rivier  van  Eeboemen  en  tot  drooglegging  van  het  groot- 
ste deel  der  Rawa  Wawar,  zijn  zeker  de  belangrijkste  merkwaar- 
digheden die  deze  vlakte  oplevert.  Zij  werden  reeds  in  het  eerste 
deel ')  van  dit  werk  in  eenige  hoofdtrekken  beschreven.  Ik  kan 
er  nu  bijvoegen,  dat  ook  sedert  de  verschijning  van  dat  deel, 
ijverig  aan  de  voortzetting  dezer  werken  door  het  leggen  van 
dijken  en  het  graven  van  nieuwe  kanalen  is  gearbeid,  en  dat 
de  toestand  van  Bagelèn  met  betrekking  tot  bevloeiing  en 
draineering  gedurig  beter  wordt.  Yan  de  oppervlakte  van 
7268  bonws,  door  de  Rawa  Wawar  beslagen,  waren  in  1872 
reeds  8900  voor  den  landbouw  gewonnen,  en  men  rekende 
door  de  voortzetting  der  werkzaamheden  dit  getal  tot  6000 
te  brengen.  In  het  genoemde  jaar  werd  het  westelijk  deel 
der  rawa  afgesloten  door  een  dijk  van  Gentang  tot  Wawar 
en  werd  de  watertoevoer  door  de  Gebang  geregeld  door  een 
dam  met  sluis,  even  be westen  Gentang  in  de  rivier  gelegd  *). 
In  1873  werd  het  Eeta wang- kanaal  voltooid,  waardoor  aan  het 
water  der  rawa  een  uitweg  naar  zee  langs  de  districtshoofdplaats 

>)  Atlas  Ysn  Bagelèn ,  bl.  8  en  kaart  lY. 

=)  Bl.  58  VT.  Vgl.  Atlas  van  Bagelèn,  bl.  5—7.      »)  Kol,  Verslag  1878. 208. 


Digitized  by  VjOOQIC 


42d 

Ketawang  werd  gegeven  ').  Een  dergelijk  kanaal  ^  meer  west- 
waarts bij  Wawar,  kwam  gereed  in  1874*).  In  1875  werd  een 
dam  in  de  Lo  Oeioe  gelegd ,  ten  einde  haar  water  op  te  stuwen 
in  de  leiding  Eedong  Samah  ').  In  de  beide  volgende  jaren  be- 
paalden zich  de  werkzaamheden  tot  een  sluis  in  de  monding 
der  leiding  Sedagaran ,  die  ook  al  tot  het  groote  plan  der  droog- 
legging ^81^  i^  Rawa  Wawar  behoort  ^).  Het  in  1878  opge- 
vatte plan,  om  door  het  leggen  van  een  dijk  langs  het  Eeta wang- 
kanaal van  Seng&r&  tot  Patoet  het  nut  van  dat  kanaal  te  ver- 
meerderen en  het  water  der  rivier  Djali  buiten  de  rawa  te  sluiten, 
zal  vermoedelijk  ook  wel  reeds  een  begin  van  uitvoering  gekregen 
hebben  *).  De  vlakte  van  Bagelèn  levert  juist  aan  Nederlandsche 
ingenieurs  een  bij  uitnemendheid  geschikt  terrein  om  hunne 
bekwaamheid  in  het  ontwoekeren  van  land  aan  de  macht  der 
watergoden  te  toonen.  Eer  Bagelèn  Nederlandsch  werd^  was 
hier  alles  aan  de  krachten  der  natuur  overgelaten;  sedert  de 
inlijving  wordt  zijne  vlakte  door  de  werken  der  genie  tot  een 
tweede  Nederland  gemaakt ,  en  men  heeft  zich  door  de  aanwinst 
van  uitstekende  gronden  voor  den  landbouw  beloond  gezien.  Maar 
ook  hier  blgft  steeds  het  gevaar,  dat  de  krachten  der  natuur, 
verbolgen  over  den  haar  opgelegden  dwang,  zich  losrukken 
en   vreeselgk  wreken  zullen. 

De  cultuur  van  indigo  en  kaneel,  vroeger  in  de  Bagelèn- 
sche  vlakte  op  last  der  Regeering  gedreven,  heeft  opgehou- 
den te  bestaan;  maar  de  Handelmaatschappg  heeft  er  nog  eene 
indigo-onderneming,  waarvoor  de  gronden  in  verschillende  di- 
stricten van  de  bevolking  gehuurd  worden.  In  1875  werden  5956, 
in  1876  9846,  doch  in  1877  slechts  ongeveer  2500  kilogram- 
men indigo  verkregen.  De  te  groote  uitgebreidheid  en  verspreiding 
der  aanplantingen  heeft  in  de  laatste  jaren  tot  aanmerkelijke 
beperking  geleid  ').  Wat  den   inlandschen  landbouw  betreft  is 


»)  KoL  Verel.  1874. 182.    «)  Kol.  Versl.  1875. 179.    »)  Kol.  Versl.  1876. 129. 
*)  KoL  Verel.  1877.  153;  1878.  181. 

O  Het  Verelag  over   1879,  bl.  130,  spreekt  slechts  in  het  algemeen  over 
verbeteringen  aan  de  waterleidingen. 
•)  Kol.  Versl.  1877.  205;  1878  193.  Vgl.  Atlas  ran  Bagelèn.  28. 


Digitized  by  VjOOQIC 


427 

natuorljjk  rgst  het  boofdproduot,  maar  daarnevens  wordt  op  belang- 
rijke Bobaal  de  cultuur  van  djagoeng,  katjang,  kedelé,  katèla, 
kapas,  djarak  en  tabak  ^)  gedreven. 

Het  is  evenzeer  te  verwaobten ,  dat  in  deze  vlakte  de  soboonste 
en  volkrijkste  desa's  en  negeriën  van  deze  residentie  zullen  ge- 
vonden worden,  aU  dat  de  natuur  er  weinig  bijzonder  opmer- 
kenswaardigs  zal  opleveren.  Yolgen  wij  den  weg  door  de  voor- 
malige Ambalscbe  districten,  die  op  1  &  1  ^  paal  afstands  tamelgk 
evenwijdig  met  bet  strand  loopt,  dan  bereiken  wy  van  Earang 
Bólong  uit  de  distriotsboofdplaatsen  Poering  en  Petanaban  na 
6(  en  11  palen  te  bobben  afgelegd.  Yan  Petanaban  naar  de 
voormalige  regentscbapsboofdplaats  Ambal  bebben  wg  weder  11 
palen  af  te  leggen  en  gaan  daarbij  de  Lo  Oeloe  of  Kali  Troen- 
toeng  ')  over,  door  middel  van  de  fraaie  steenen  boogbrug, 
waarvan  de  bouw  in  1871  aangevangen  en  in  1877  voltooid  werd. 
Eene  barer  bogen  beeft  eene  spanning  van  34  meters.  Zelfs  onder  de 
bruggen  dezer  residentie ,  waarvan  verscbeidene  als  meesterstukken 
van  arcbitectuur  geroemd  worden ,  neemt  zg  eene  eereplaats  in  *). 

Ambal  is  een  nette,  stille  plaats,  met  een  groote  aloen-aloen, 
beplant  met  pracbtige  waringins;  zij  drijft  een  belangrijken  rgst- 
bandel  met  Jogjakarta,  docb  biedt  niets  dat  ons  tot  eenig  op- 
ontbond  kan  nopen.  Wij  reizen  dus  dadelijk  door  naar  Eetawang, 
de  12}  paal  verder  gelegen  districtsboofdplaats  van  W&n&r&t&. 
Op  weg  derwaarts  passeeren  wg  bet  Wawar- kanaal,  en  daar  aange- 
komen kunnen  wij  dat  van  Eetawang  leeren  kennen.  De  voormalige 
districtsboofdplaats  W&n&rlLt&  ligt  nog  3^  paal  verder,  en  vandaar 
bebben  wij  nog  8v  paal  af  te  leggen ,  om  bg  Dj&g&baj&,  en  tegen- 
over Tjongot  of  Semanggi,  bet  punt  der  vereeniging  van  de 
Lerang  met  de  B&g&w&nt&  te  bereiken.  Het  is  eerst  van  dit 
punt  af  en  tot  aan  bare  monding  dat  de  B&g&w&nt&,  die  overi- 
gens gebeel  tot  Bagelèn  beboort,  de  grens  tusscben  die  residentie 
en  Jogjakarta  vormt.  Opmerking  verdient  bet  dat  dit  gedeelte, 
niettegenstaande  de  Lerang  zicb  onder  een  nagenoeg  reeb- 
ten  boek  in   de  B%&w&nt&   stort,    door    de   inlanders   als  de 

>)  Zie  over  deze  producten  D.  I.  532,  534,  585,  537,  545,  546. 

«)  Zie  D.  I,  bl.  5».         >)  Kol.  Versl.  1872.  111;  1874.  129  v.;  1878.  130. 


Digitized  by  VjOOQIC 


428 

voortzetting  van  de  laatste  en  niet  Tan  de  eerste  ^  en  das  de 
B&g&w&nt&  niet  als  de  hoofd-  maar  als  de  bijrivier  beschouwd 
wordt.  Zelfs  op  de  topograpbische  kaart  van  Bagelèn  wordt  de 
mond  Moeara  Eali  Lerang  genoemd.  De  oorzaak  is  dat  aan  de 
Mataramsche  prinsen  de  overtooht  der  B&gaw&nt& ,  die  noodlottig 
was  voor  een  hunner  voorzaten,  door  de  adat  is  ontzegd.  Toen 
nu  Dip&  Negar^,  tegen  het  einde  van  den  oorlog  op  Java,  zich 
genoodzaakt  zag,  ten  einde  het  bepaalde  roondgesprek  met  Generaal 
de  Eock  te  houden,  de  Bllg&w&nt&  over  te  steken,  werd 
dit  gedeelte  voor  den  overtocht  gekozen,  nadat  's  prinsen  vol- 
gelingen hadden  uitgemaakt,  dat  men  hier  met  de  Lerang  en  niet 
met  de  B&gaw&nta  te  doen  had,  en  dus  van  den  overgang  hier 
ter  plaatse  geen  gevaar  was  te  duchten  *). 

Ten  noorden  van  Semanggi  vormt  de  B&gaw&nt&  niet  langer 
de  grens  tusschen  de  beide  residentiën,  maar  tusschen  de  dis- 
tricten Djenar  en  Poerwaredji  ten  westen  en  Tjangkreb  ten 
oosten,  terwijl  zij  nog  hooger  midden  door  het  district  Loano 
stroomt.  Yolgens  de  tegenwoordige  indeeling  behoort  Djenar  nog 
tot  het  regentschap  Eoet&  Ardj&,  waartoe  ook  Wan&r&t&  gebracht 
is.  De  drie  andere  hier  genoemde  districten  vormen  het  regent- 
schap Poerw&redj&. 

De  groote  weg  van  Jogjakarta  naar  PoerwS,redj&,  de  hoofdstad 
van  Bagelèn ,  loopt  van  Dj&g&b&jl  op  eenigen  afstand  van  den 
rechteroever  der  kronkelende  B&gawant&  over  altijd  vlak  terrein , 
met  rgstvelden  en  desa's  bedekt.  Ook  de  linkeroever  der  rivier, 
in  het  district  Tjangkreb,  biedt  dezelfde  tooneelen  aan,  doch 
de  vlakte  gaat  hier  naar  het  oosten  al  spoedig  over  in  de  hel- 
lingen van  het  allengs  hooger  stggend  Eelir-gebergte,  dat  het 
grootste  gedeelte  van  Tjangkreb  en  schier  het  geheele  aangrenzende 
district  Nangoelan  in  Jogjakarta  beslaat.  De  noordelijke  voort- 
zetting dezer  bergen  over  de  oostelijke  streken  van  Loano  en  een 
deel  van  het  Jogjasche  landschap  Eali  Bawang  wordt  het  Tjatja- 
bansche  gebergte  genoemd ,  en  nog  verder  noordwaarts ,  omstreeks 
de  grenzen  van  Loano  met  Ledok  en  Eadoe,  maakt  deze  naam 
weder  plaats  voor  dien  van  gebergte  van  Menoreh.  Al  deze  namen 

')  KuBsendrager ,  Java.  217.  Yg.  boveR,  D.  ü,  bl.  662. 


Digitized  by  VjOOQIC 


429 

zgn  intU88chen  vaag  en  duiden  slechts  de  Tersobillende  onmerk- 
baar in  elkander  ovei^aande  deelen  van  een  bergreeks  aan,  die, 
Tan  den  Soembing  uitstralende,  zioh  tot  zeer  nabij  Semanggi,  en 
derhalve  tot  op  een  kleinen  afstand  van  het  zuiderstrand  voortzet, 
en  dus  de  Bagelènsche  vlakte  aan  de  oostzijde  omlgst,  gelijk 
het  Earangbólongsche  gebergte  aan  de  wedtzijde.  Over  de  hoogste 
toppen  van  het  Eelir- gebergte  gaat  de  grenslyn  van  Bagelèn 
met  Eadoe  en  Jogjakarta.  De  Eoenir ,  op  de  grens  van  Loano  met 
het  district  Menoreh  in  Kadoe,  stijgt  tot  969,  de  Gepak,  op  de 
grens  van  Tjangkreb  met  Nangoelan ,  tot  857  meters.  Een  weinig 
ten  noorden  van  laatstgenoemden  berg  verheft  zich,  evenzeer 
op  de  grens,  de  Ot,  Eelir,  waaraan  de  naam  van  het  gebergte 
is  ontleend,  en  die  zelf,  naar  men  beweert,  zoo  genoemd 
wordt,  omdat  zijn  steile  kalkwand  aan  het  wit  katoenen 
scherm  doet  denken,  waarachter  de  wajang-poppen  vertoond 
worden  *)•  Wg  zullen  dezen  berg  en  de  druipsteengrotten  in  zijne 
nabijheid  nader  leeren  kennen,  wanneer  wij  tot  de  residentie 
Jogjakarta  genaderd  zijn ,  en  dan  ook  zal  ik  over  het  geognostiach 
karakter  van  het  gebergte,  dat  alleen  aan  die  zgde  wat  nader 
onderzocht  is,  in  eenige  bijzonderheden  treden.  EUerzg  het  genoeg 
op  te  merken,  dat  het  grootendeels  schijnt  te  bestaan  uit  over- 
blijfselen van  opgeheven  koraalbanken ,  rustende  op  een  basis 
van  trachiet^).  De  koffiecultuur  is  in  het  district  Tjangkreb  nogal 
belangrijk,  ofschoon  niet  in  die  mate  als  in  Loano ^  dat,  zoo  wij 
het  regentschap  Ledok  uitzonderen,  het  rijkste  ko£Bedistrict  van 
Bagelèn  is.  In  Loano  vindt  men  nog  de  zoute  bron  Banjoe  Asin , 
die  echter  zeer  weinig  te  beteekenen  heeft '). 

Tusschen  den  voet  van  het  gebergte  en  den  oever  der  Baga- 
wanta  loopt  een  te  paard  bruikbare  weg,  die  bij  Semanggi  aan- 
vangt en  bij  de  districtshoofdplaata  Tjangkreb  uitkomt  op  den 
weg  die  van  Sent&l&  en  Jogjakarta  dwars  door  het  Eelir-gebergte 
naar  Poerwaredja  voert.   Aan  dezen  weg  liggen  o.  a.   de  deEa's 

>)  Zie  D.  I.  bl  452  v. 

*)  Ik  Terwgs  voorloopig  over  dit  gebergte  naar  de  berichten  der  mijn- 
ingenieursAmtzenias  en  van  Dijk.  In  N.  T.  v.  K.  I,  l.  XXVIII.  284—288, 
en  Jaarb.  v.  h.  Mfjnwezen  in  K.  I.,  I.  1.  168—187. 

»)  N.  T.  V.  N.  I.  XX    384,  XXIL  128. 


Diditized  by  VjOOQIC 


430 

Bedoek,  Bagelèa  en  Gangeng.  In  de  eerste  wordt  het  graf  der 
Njai  Bagelèn  gewezen;  de  tweede^  naar  hare  lingga-iuil  genoemd , 
gaf  haren  naam  aan  de  geheele  residentie;  en  te  Gangeng  ligt 
Pangeran  Dj&j&  Eoesoemi  begraven  y  een  van  het  hof  zgns  vadera 
gebannen  M&dj&pahitache  prins,  die  de  stichter  werd  van  het 
rijkje  Banjoe  Oerip,  waarvan  wg  straks  de  overblijfselen  zullen 
bezoeken  ').  Men  is  te  Tjangkreb  nog  slechts  2(  paal  van  de 
hoofdplaats  van  Bagelèn  verwgderd.  Den  vroeger  vermelden  weg 
langs  den  anderen  rivieroever  volgende,  bereikt  men  haar  over 
Poerwadadi,  de  tegenwoordige,  en  Djenar  de  voormalige  hoofd« 
plaats  van  het  district  Djenar,  en  heeft  men  Tan  Djagabaja 
naar  Poerwadadi  6,  vandaar  naar  Djenar  1,  van  Djenar  tot 
Poerwaredja  7  palen  af  te  leggen. 

Poerwaredja  ligtaandeBagawanta^  over  welke  hier  een  fraaie 
steenen  brug  ligt.  Tijdens  den  Java-oorlog  waren  hier  een  paar 
schansen  gebouwd,  Brenkelan  en  Gedong  Eebo  genaamd,  waarbg 
eene  onregelmatige  en  gedeeltelgk  vrij  onoogelgke  desa  lag.  Na 
de  inlijving  van  Bagelèn  in  het  Nederlandsch  gebied,  werd  deze 
plaats,  om  hare  schoone  ligging  in  een  vruchtbare  vlakte  en  aan 
een  frissche  rivier,  tot  de  hoofdplaats  der  nieuwe  residentie  be- 
stemd, en  ontving  zij  den  naam  van  Poerwaredja,  „ontluikende 
bloei ^  ')•  De  naam  Gedong  Eebo,  veelal  ten  onrechte  Eedong 
Eebo  uitgesproken,  bleef  echter  eigen  aan  het  ten  zuiden  der 
stad  aangelegde  militair  kampement,  dat  met  casemes,  cantines, 
officierswoningen  en  hospitaal  is  toegerust,  en  waar  ook  in  1848 
de  pupiUenschool  Toor  onverzorgde  kinderen  van  Europeesche 
militairen  werd  gevestigd,  doch,  hoe  goed  ook  overigens  ingericht, 
zoo  slecht  werd  gehuisvest,  dat  op  12  Maart  1856  de  drie  ge- 
bouwen, uitmakende  de  kaserne,  gymnastie-  en  ambachtszaal 
van   het  corps,   bij   een  hevigen  storm  plotseling  ineenzakten, 


>)  T.  V.  N.  I.  1860,  I.  207.  Zie  verder  boven  bl.  406  v. 

3)  PoerwHre^jii  is  de  naam  van  onderscheidene  plaatsen  op  Java.  Hg  is 
ontleend  aan  het  Sanskriet  en  schgnt  eigenlgk  „oostelgk  rgk*  te  beteekenen 
(xie  Boorda,  Jav.  Wdbk.  187  b).  De  Javaan  neemt  hec  echter  met  die  Sans- 
krietnamen  zoo  nauw  niet,  en  hecht  vrellicht  inderdaad  aan  dien  naam  Poer- 
ware<]ya  de  in  den  tekst  vermelde  en  door  verschillende  sohrgvers  opgegeven 
beteekenis. 


Digitized  by  VjOOQIC 


431 

loodat  een  sergeant  en  veracheidene  pupillen  ellendig  omkwamen. 
De  overige  leerlingen  zouden ,  van  alle  woning  verBtoken,  onder 
den  blooten  hemel  hebben  moeten  bij) ven,  zoo  niet  de  offioie- 
ren  en  andere  Europeanen  hen  by  troepen  van  12  tot  14  onder 
dak  hadden  genomen.  De  Gouverneur-Qeneraal,  van  de  ramp 
onderricht,  gelastte  de  verplaatsing  dezer  nuttige  inrichting  naar 
Qombong,  waar  wij  haar  op  het  vervolg  van  onzen  tocht  door 
Bagelèn  zullen  aantreffen.  Ofschoon  Poerwaredja,  tengevolge  der 
krygsgebeurtenissenin  1825 — 1830,  een  militair  centrum  gewor- 
den waS;  heeft  men  echter  spoedig  afgezien  van  het  plan  om 
er  belangryke  versterkingen  op  te  richten.  Er  is  dan  ook  slechts 
een  klein  fort  of  blokhuis  nabg  de  rivier  gebouwd,  dat  de  wegen 
naar  Semanggi  en  Eeboemen  bestrijkt  Toch  heeft  Poerwaredja 
nog  altijd  een  tabgk  garnizoen ,  wat  waarschjjnljjk  is  toe  te  schrgven 
aan  de  steeds  voortdurende  onzekerheid  omtrent  het  voor  Java 
het  best  passende  defensiestelsel.  Men  heeft  er  onder  andere  op 
gewezen,  dat^  in  geval  van  een  oorlog,  Poerwaredja  de  meest 
geschikte  plaats  zou  zijn  voor  de  vestiging  van  de  Hooge  Regee* 
ring^  en  dat  het  daarom  raadzaam  zou  zjjn  reeds  in  vredestijd 
haar  daarvoor  in  te  richten.  Zoolang  men  nu  hiervan  niet  be- 
paaldelijk heeft  afgezien,  is  het  natuurlijk  dat  men  de  zaken  te 
Poerwaredja  laat  zooals  ze  zgn,  in  de  overtuiging  dat,  wel  is 
waar,  de  plaats  waar  het  algemeen  bestuur  gevestigd  is,  bevrijd 
moet  blijven  van  het  oorlogsrumoer  en  daarom  geen  hoofdpunt 
der  defensie  mag  wezen,  maar  dat  zulk  een  plaats  toch  ook  niet 
geheel  open  en  zonder  wgkplaats  mag  gelaten  worden. 

Poerwaredja  onderscheidt  zich  door  een  ruimen  en  grootschen 
aanleg;  door  een  groote  aloen-aloen,  waaraan  tegenover  den 
dalem  van  den  Regent  een  fraai  en  uitgestrekt  residentiehuis  is 
gebouwd,  terwgl  aan  datzelfde  plein  in  1837  een  groote,  steenen 
moskee  gesticht  is;  door  onderscheidene  breede  en  fraai  beplante, 
met  levende  heggen  bezoomde  wegen  en  dwars  wegen;  door  nette 
inlandsche  kampongs,  en  door  een  grootendeels  uit  steenen 
huizen  bestaande  Chineesche  wijk.  De  woningen  der  Europeanen, 
deels  aan  de  aloen-aloen,  deels  langs  de  voornaamste  wegen,  hetzij 
van  steen  of  hout  gebouwd,  zijn  wel  is  waar  veelal  eenvoudig, 


Digitized  by  VjOOQIC 


432 

maar  dit  Terhindert  niet  dat  Poerware^ja  met  zgne  talrgke  bevolking 
tot  de  soiioonste  plaatsen  van  Java  behoort,  gelgk  bet  ook  tot 
de  ganstigBte  voor  de  gezondheid  gerekend  wordt.  In  de  kampong 
Brenkelan  aan  de  noordzgde  der  hoofdplaats,  langs  den  weg 
naar  Loano,  wordt  des  Zondags  en  Donderdags,  en  te  Qedong 
Eebo  aan  de  zuidzgde  wordt  des  Dinsdags  en  Yrgdags  pasar 
gehouden.  Yooral  de  pasar  van  Brenkelan  heeft  een  groeten 
naam  en  wordt  druk  bezocht,  daar  hij  door  de  vele  takken  van 
inlandsche  ng verheid  die  te  Poerwaredja  bloeien,  rgkelgk  voor- 
zien wordt  van  al  wat  aantrekkelgk  is  in  de  oogen  der  bevol- 
king. Weven  ^  blauwverwen,  batikken,  touw  slaan ^  netten  breien, 
matten  vlechten,  geelgieten,  steenen  en  pannen  bakken,  meu- 
belen maken,  olie  persen  en  vervaardiging  van  deloewang  of  Ja- 
vaansch  papier  zijn  de  voornaamste  takken  van  nijverheid  die  te 
Poerwaredja  worden  uitgeoefend.  De  laatstgenoemde  industrie  is 
hier,  gelijk  elders,  schier  geheel  in  handen  der  geestelgkheid  ')• 
Aan  de  reizigers  die  Poerwaredja  bezoeken ,  is  een  uitstap 
naar  den  6  4  6  palen  oostwaarts  van  daar  in  het  Kelir-gebergte, 
district  Loano,  gelegen  Qoenoeng  Wanggi  bgzonder  aan  te  bevelen. 
Hij  is  een  der  hoogste  toppen  van  dit  gebergte  en  verheft  zich  tot 
ongeveer  700  ii  800  meters.  Men  wgst  er  het  graf  van  Raden 
Djaroboe,  een  Mataramschen  prins,  die  het  eerst  den  Islam  in 
Bagelèn  zou  hebben  verkondigd,  en  hier  een  tempel  stichtte,  waarvan 
de  plaats,  ten  westen  van  het  graf,  door  twee  groote  steenen, 
overschaduwd  door  heerlgk  bloeiende  boomen,  is  aangewezen* 
Bij  het  graf  bevinden  zich  nog  twee  kleinere,  waarin  de  priesters 
begraven  liggen  die  Baden  Djamboe  in  zgne  taak  behulpzaam 
waren,  en  binnen  de  omheining  van  het  graS  werd  ook  het 
stoffelgk  overschot  van  Baden  Toemenggoeng  Pringgli  Di  Wira, 
een  vroom  man   uit  Loano,  op  zgn  eigen  verlangen  ter  aarde 


*)  Ygl.  over  het  inlandsche  papier.  D.  L  bl  591.  De  hier  over  Poerwaredja 
medegedeelde  bgzonderheden  zijn  getrokken  uit  Bleeker,  T.  y.  N.I.ylSdO.II. 
79 ;  Buddingh ,  N.  O.  I.,  I.  1 87 ,  189 ;  Roorda  yan  Eywnga,  Ld.  en  Vk.  UI.  S.  60; 
Atlas  van  Bagelen.  34,  38;  de  Yaynes  yan  Brakell,  yerdediging  enz.  293 
y.;  Losse  aanteekeningen  in  T.  y.  N.  L,  1860.  L  204,  en  wat  de  pupillen- 
school  betreft  T.  y.  N.  L  1850.  U.  71;  1851.  L  89;  1856.  II.  133. 


Digitized  by  VjOOQIC 


433 

besteld.  «Goenoeng  Wanggi^  wordt  door  de  inlanders  verklaard: 
«berg  waarvan  de  heilige  geur  des  geloofs  is  uitgegaan.* 

Eene  andere  merkwaardigheid  van  dezen  berg  bestaat  daarin, 
dat  hy  volgens  de  meening  der  Javanen  de  eenige  plaats  is 
waar  eene  soort  van  waroeboom  groeit,  die  onder  den  naam  van 
Waroe  Goenoeng  Wanggi  bekend  is^  en  bgzonder  geschikt 
wordt  geaobt  voor  het  maken  van  lansschachten,  zoodat  eene  en* 
kele  schacht  van  dit  hout  met  30  k  40  gulden  betaald  wordt. 
De  grootste  stammen  zijn  25  k  30  voet  hoog  en  hebben  24  k 
30  rijnl.  duimen  in  omtrek.  De  stam  groeit  recht  op  en  heeft 
een  gryswitte  kleur  en  een  sterk  vertakten  top;  iedere  stam 
levert  van  4  tot  8  schachten.  Bij  het  kappen  der  boomen  worden 
zeer  by  zondere  voorzorgen  in  acht  genomen.  Eerst  wordt  de  kruin 
afgehouwen  en  daarna  de  stam  van  onder  tot  boven  in  tweeën 
gespleten,  maar  zorgvuldig  met  banden  bgeengehouden,  totdat 
de  ééne  helft  aan  den  voet  is  afgehakt ,  waarna  zij  met  veel  voor- 
zichtigheid naar  beneden  wordt  gelaten;  want  indien  zij  viel  zou 
zij  alle  waarde  verloren  hebben.  Daarna  wordt  evenzoo  met  de 
andere  helft  gehandeld.  De  schachten  uit  dit  hout  vervaardigd 
worden  ook  steeds  met  denzeifden  eerbied  behandeld.  In  de 
fitmilie  der  regenten  van  Poerw^edj^  worden  er  twee  bewaard, 
die  met  edelgesteenten  bezet  zijn  en  ieder  hun  eigen  naam 
hebben,  zooals  trouwens  dikwgls  bij  in  bijzondere  achting  staande 
wapenen  het  geval  is. 

Een  wonderiyke  legende  is  met  deze  waroeboomen  verbonden 
en  wordt  als  grond  hunner  heiligheid  aangevoerd.  In  ouden  tijd 
zou  een  persoon,  met  bovennatuurlgke  kracht  begaafd  (waarschgn- 
lijk  een  sangt&p&),  op  dezen  berg  gewoond  hebben.  Eens  was  hg 
door  de  hem  vijandige  bewoners  van  den  omtrek  in  het  nauw  ge- 
bracht en  toen  het  hem  aan  middelen  tot  ver  wering  begon  te  falen, 
liet  hg  een  groote  slang  uit  de  lucht  vallen,  ving  ze  en  hieuw  ze  in 
tweeën,  begroef  het  bovendeel,  maar  plantte  den  staart  in  den 
grond.  Deze  schoot  onmiddellijk  wortel  en  bracht  in  een  ommezien 
een  waroeboom  voort,  uit  welks  hout  hg  de  lansschachten  ver- 
vaardigde waarmede  hij  zonder  moeite  zijn  vijanden  overwon  ')• 

•)  T.  V.  N.  I.  1860.  I.  206  y. 

HL  28 


Digitized  by  VjOOQIC 


434 

Op  4  &  5  palen  ten  zuidwesten  van  Poerwaredja  ligt  de  desa  Banjoe 
Oerip,  die  voor  iiet  overblijfsel  gebonden  wordt  van  den  aiouden 
zetel  van  een  rijkje  van  dien  naam,  dat  door  een  vazal  van  Madja- 
pabit  werd  bestuard.  Ook  wordt  een  weinig  westwaarts  vandaar  te 
Mendiran  het  als  heilig  vereerde  graf  aangewezen  van  Ejai  Ageng 
Mendiran';  die^  volgens  de  overlevering,  een  zoon  was  van  eene 
door  Amangkoe  Rat  II  weggevoerde  dochter  van  den  in  1680 
door  hem  ten  val  gebrachten  Pangéran  van  Giri,  en  wiens  naam 
als  bestuurder  van  deze  streek  bg  de  bevolking  in  gezegend 
aandenken  is  gebleven  '). 

Wij  willen  thans  van  Poerwaredja  naar  Banjoemas  terugkeeren 
langs  den  grooten  weg  die  de  vlakte  van  Hagelen  op  grooteren 
afstand  van  het  strand  doorsnijdt,  en  ons  met  de  hoofdplaatsen 
en  eenige  der  aanzienlgkste  desa's  van  de  regentschappen  Eoet& 
Ardja,  Eeboemen  en  Earang  Anjar  zal  bekend  maken.  De 
geheele  weg,  minder  rechtlijnig  dan  die  langs  het  strand, 
ofschoon  de  afstand  tusschen  beide  slechts  van  vijf  tot 
tien  palen  afwisselt,  heeft  van  de  hoofdstad  van  Bagelèn 
tot  aan  de  Banjoemasche  grens  een  lengte  van  47 i  palen; 
waarbij  dan  nog  18  4  palen  komen  voor  den  afstand  van  die 
grens  tot  aan  de  Banjoemasche  hoofdstad.  Deze  geheele  wég,  voor 
zoo  ver  hij  door  Bagelèn  gaat^  biedt  ons  weinig  meer  dan  bet 
gezicht  op  aaneengeschakelde  desa's  en  sawah's,  doch  zal  ons,  bg 
eenigszins  langer  verwijl  in  eenige  der  plaatsen  die  wij  door- 
trekken, de  gelegenheid  bieden  om  door  kleine  uitstapjes  met 
sommige  merkwaardigheden  kennis  te  maken. 

Reeds  op  7|  paal  afstands  van  Poerwaredja  bereiken  wij  de 
negeri  Eoeta  Ardj&of  Eoet&Redj& '),  gelegen  aan  de  Djali-rivier, 
die  hier  de  regentschappen  Poerwaredja  en  Eoeta  Ardja  vaneen 
scheidt  De  plaats  zelve  heeft  niets  merkwaardigs ;  maar  ontleent 
eene  zekere  vermaardheid  aan  de  bekende  tempelgrotten ,  die  echter 
wel  in  het  regentschap  Eoet&  Ardja,  maar  op  8  è,  10  palen  afstands 
van  de  hoofdplaats,  meerendeels  in  het  district  Eemiri,  gelegen 
zijn.  Om  ze  te  bereiken  volgen  wij  den  grooten  weg  nog  5  palen 

>)  T.  V.  N.  I.  1860.  I.  207.  Vgl.  boven,  D.  IL  388. 
')  Ardyü  en  Recy^  zgn  woorden  van  ééne  beteekenis. 


Digitized  by  VjOOQIC 


435 

ver  westwaarts  en  slaan  dan  een  zijweg  rechts  in ,  die  ons  voert  naar 
het  3  palen  verder  gelegen  Pitoeroeh,  hoofdplaats  van  een  district 
van  gelijken  naam.  Yan  bier  vervolgen  wij  den  weg  noordwaarts 
en  bereiken  weldra  bet  einde  der   vlakte.  Na  de   eerste   lage 
heavelrij   overschreden  te  hebben,    komen  wij  bg  de  desa  Eali 
Tepoes  in  het  gebied  der  Eali  Glagah ,  een  sterk  kronkelende,  in  den 
westmoeson  vrjj   waterrijke  rivier.   In   honderd  bochten  slingert 
zich  de   weg  door  de  diepe,  vaak  schilderachtige  vallei,  terwijl 
telkens  de  rivier  moet  doorwaad  worden  tot  men  den   dicht  be- 
groeiden bergrug  Goenoeng  Lawang  bereikt  *).  Hier  vindt  men  de 
belangrijkste  grottengroep ;  de  tweede,  die  van  G.  Tebasan,  ligt 
een  paal  verder  noordwaarts  en  men  volgt,  derwaarts  rijdende, 
steeds  hetzelfde  riviertje.  Om  de  grotten  van  Watoe  Lawang  te 
bezoeken,  moeten  wij  op  onzen  weg  tot   voorbij  de  desa  Eali 
Tepoes  terugkeeren;  terwijl  die  van  Merden  westwaarts  vandaar, 
deels  bij ,  deels  over  de  grens  van  Pitoeroeh  met  het  Eeboemensche 
district  Premboen  gelegen  zijn  ').  Wij  hebben  die  grotten  zelve, 
als    merkwaardige    gedenkteekenen    van   het  Siwaïsme   in  deze 
streken,  reeds  vroeger  leeren  kennen  '). 

Op  den  groeten  weg,  ter  plaatse  waar  wij  dien  verlieten,  terug- 
gekeerd, hebben  wij  nog  3i   paal  af  te  leggen  tot  Premboen, 
de  gelijknamige  hoofdplaats  van  het  eerste  district  in  het  regent- 
schap Eeboemen.  Wij  hebben  echter  even  weinig  reden  om  ons 
hier  op  te  houden,  als   bij    de  nu  volgende  districtshoofdplaats 
Kedong  Tawon ,  die  weder  ö|  palen  verder  ligt ,  en  eerst  de  nog  11 
palen  vandaar  verwijderde  regentschapshoofdplaats  Eeboemen  is 
belangrijk  genoeg  om  ons  tot  een  kortstondig  oponthoud   te  nopen. 
Eeboemen    ligt    aan    de   Lo  Oeloe,   die  ook   wel  rivier  van 
Eeboemen  genoemd  wordt.  Deze  stroom  heeft  bier  pas  het  gebergte 
verlaten  en  is  zelfs  aan  de  overzijde  nog  bezoomd  door  een  heu- 
velrij, die   eerst  tegenover  Eeboemen  eindigt.  Hg  voert  uit  het 
gebergte  eene  groote  verscheidenheid  van  trachietische  rolsteenen 
af,  die   dikwijls  schoone  kristallen  van   kwarts  en    veldspaatb 


')  Op  de  topographiBobe  kaart  staat  G.  Lanang. 
Ó  Kinder  in  T.  v.  L  T.  Li  en  Vk.  I.  90    98  v. 
»)  Zie  D.  II ,  bl.  67. 


SI8* 


Digitized  by  VjOOQIC 


436 

bevatten.  De  negerie  Eeboemen  ia  ruim  aangelegd  en  door- 
sneden  van  goede  wegen,  die  bier  en  daar  met  lommerrgk  ge- 
boomte prijken.  De  gebeele  plaats  heeft  een  aangenaam  en  vrien- 
delijk voorkomen,  ofschoon  geen  enkel  gebouw  er  bijzondere 
aandacht  verdient,  behalve  den  dalem  van  den  Regent,  waar- 
voor  een  fraaie  pand&p&  prijkt,  versierd  met  snywerk,  rood  en 
verguld,  en  opschriften  in  gouden  letters,  en  gestoffeerd  met 
groote  spiegels  en  fraaie  lampen  '). 

Een  uitstap  van  Eeboemen  in  het  Zuid  Serajoe-gebergte  is 
niet  van  belang  ontbloot  Acht  palen  ten  noorden  van  Eeboemen , 
bij  de  desa  Samb&d^ ,  en  drie  palen  oostwaarts  vandaar  bij  Wadas . 
Malang  worden  aan  den  oever  der  Lo  Oeloe  bronnen  van  zoutachtig 
water  aangetroffen,  waaraan  zich  de  karbouwen  gaarne  vergasten, 
maar  die  bij  hoogen  waterstand  geheel  door  het  rivierwater  over- 
dolven  worden ').  Westwaarts  van  de  rivier  worden,  by  den  ruim 
400  meters  hoogen  berg  Tjondong,  twee  plaatsen  aangewezen  waar 
vroeger  warme  bronnen  ontsprongen ,  die  echter  sedert  omstreeks 
30  jaren  hebben  opgehouden  te  vloeien.  Het  terrein  waarop  zij 
voorkwamen,  heeft  het  aanzien  van  een  ingestorten  kraterbodem. 
Het  is  omgeven  door  reusachtige  rotswanden  en  bezaaid  met 
soms  30  ellen  hooge,  los  op  den  grond  liggende  brokken,  die  uit 
een  zeer  hard  trachiet-conglomeraat  zijn  gevormd '). 

Voorbij  Eeboemen  wordt  de  weg  aangenamer.  Wel  loopt  hij 
nog  steeds  door  vlak  en  moerassig  terrein,  maar  aan  de  rechterzijde 
vertoonen  zich  meer  en  meer  de  vooruitdringende  heuvelrijen 
van  het  bergland  dat  zich  noordwaarts  tot  aan  het  dal  der  Serajoe 
uitstrekt.  Aan  de  andere  zijde  der  Lo  Oeloe,  op  slechts  {  paal 
afstands  van  Eeboemen,  ligt  Pedjagoan,  de  hoofdplaats  van  het 
district  Soka,  het  eerste  van  het  regentschap  Earang  Anjar, 
welks  gelijknamige  hoofdplaats  wij  zeven  palen  verder  bereiken. 
De   negerie  Earang  Anjar   ligt  aan    het  riviertje  Abang,  dat, 


*)  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  205;  Bleeker,  T.  y.  N.  L  1850.  II.  84:  Kpp, 
Sohilderangen.  447—449,  en  T.  v.  K.  I.  1849.  II.  326;  T.  t.  K.  I.  1860. 
I.  208. 

«)  N.  T.  V.  N.  I.  XX.  383,  XXII.  131  v.;  Junghuhn,  Java.  II.  1350. 

»)  N.  T.  V.  N.  I.  XX    384,  XXU.  129. 


Digitized  by  VjOOQIC 


437 

met  zoovele  andere,  zijne  wateren  aan  de  Rawa  Babah  B&j4 
toevoert.  De  plaats  doet  in  vriendelijk  voorkomen  voor  Keboemen 
niet  onder,  al  is  zij  minder  aanzienlijk.  De  bevolking  is  vrij 
talrgk  en  des  dingsdags  en  vrijdags  wordt  er  op  de  groote  markt- 
plaats een  druk  bezochte  pasar  gehouden  '). 

Wederom  rijden  wg  5  palen  verder  en  bereiken  de  districts- 
hoofdplaats Gombong,  die  vooral  bekend  is  door  de  belangrijke 
rol  welke  haar  in  het  defensiestelsel  van  Java  door  den  Gouv. 
Gen.  van  den  Bosch  was  toegedacht.  Maar  ook  hier  weder 
bleek  de  veranderlijkheid  der  inzichten  die  zich  zoo  vaak  in 
Indische  zaken ,  maar  nergens  meer  dan  in  de  militaire  aangele- 
genheden, doet  gelden.  Onder  de  directie  van  den  Generaal  van 
der  Wijck  werd  hier  de  aanvang  gemaakt  met  het  boawen  van 
een  duchtige  sterkte,  die  den  naam  van  Generaal  Cochius  zou 
dragen,  ter  herinnering  aan  een  der  helden  van  den  Javaanschen 
oorlog.  In  1846  was  het  centrale  gedeelte  of  zoogenaamde  reduit, 
een  steenen  achthoek,  die  door  kenners  bewonderd  wordt ,  nagenoeg 
voltooid,  maar  ontbraken  nog  al  de  buitenwerken,  toen  plotse- 
ling de  arbeid  op  hooger  last  gestaakt  werd.  De  strijd  over  de 
strategische  waarde  dezer  plaats  schgnt  tot  heden  niet  te  zijn  opgelost; 
ten  minste  men  heeft  de  versterkingen  in  statu  quo  gelaten. 
Inmiddels  is  de  pupillenschool,  na  de  ramp  die  haar  in  1856  te 
G^dong  Kebo  overkwam,  naar  de  sterkte  te  Gom bong  verplaatst, 
waar  deze  nuttige  inrichting  tot  heden  onder  de  waakzame  zorg 
der  Begeering  in  stand  is  gehouden  '). 

De  omstreken  van  Gombong  bieden  gelegenheid  tot  belang- 
wekkende uitstapjes  in  dat  gedeelte  van  het  Zuid  Serajoe-gebergte 
dat  meer  bijzonder  onder  den  naam  van  Karang-anjarsch  gebergte 
bekend  is  en  langs  de  westzijde  van  Gombong  heen  in  lage 
hcuvelreeksen  zuidwaarts  uitloopt,  tot  het  in  het  ons  reeds  bekende 
Earangbólong-gebergte  overgaat  Terwgl  in  dit  laatste  trachiet 
het  hoofdgesteente  is ,  vertoont  zich  van  Bangkah  aan  de  Tjinting 


')  Bloeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  H.  84. 

«)  Epp.  Schilderungen.  449  v.;  Bleeker  ,  T.  v.  N.  I.  1850.  IL  85;  Bnd- 
dingh,  K.  O.  I.,  I.  205;  de  Yaynes  van  Brakell,  Yerdedigiog  van  N.  L290; 
de  Louter,  HandL  2e  dr.  313. 


Digitized  by  VjOOQIC 


488 

goeling  noordwaarts  voornamelgk  kalk,  die  echter  op  tnawjhiet  rust, 
terwijl  een  groenachtige  zandsteen  als  verbindend  lid  optreedt.  De 
kalkheuvelen  spreiden  de  schilderachtigste  rotspartijen  ten  toon,  en 
in  de  dalkloven  ziet  men,  te  midden  van  den  praohtigsten  plan- 
tengroei ,  bruisende  watervallen  zich  van  kolossale  trachietbrokken 
afstorten.  Waar  men  daarentegen  een  vrij  uitzicht  genieten  kan, 
ziet  men  steeds  de  reusachtige  massa's  van  Slamat,  Prahoe,  Sind&ra 
en  Soembing  aan   den   horizon  verrijzen.    In   het  kalkgesteente 
vindt  men  vele  druipsteengrotten,  die  aan  tal  van  vledermuizen 
en  slangen,  enkele  malen  zelfs  aan  tygers  tot  schuilplaats  strekken; 
vooral  munt  de   grot  van  BJLg&d&n^^  omstreeks  vijf  palen  zuid- 
zuidwest  van    Gombong,  door  prachtige  stalaktieten  uit  Slechts 
op   eenige   weinige    plaatsen   vindt   men    koffietuinen   en    djati- 
plantsoenen,   maar    over  het  algemeen   wisselt  het  hooge  woud 
af  met  alang-velden  en  kreupelbosschen.  Tygers  komen  nog  dik- 
wgls  hier  voor,  en  soms  ontmoet  men  ook  rhinocerossen  enban- 
tengs,  die  echter  meer  en  meer  wijken  voor  de  zich  allengs  uit- 
breidende  cultuur.   Aan   vele  localiteiten  zijn  ook  hier  legenden 
verbonden,    en    vele    overblijfselen    der    oudheid^    bronzen    en 
looden  beeldjes,  gouden  ringen,  eene  klok  van  witkleurige com- 
positie] en  dergelijke,  zijn  in  deze  streken  opgegraven*).  Byzon- 
dere  vermelding  verdient  nog  eene  minerale  bron  nabij  de  desa 
Sempoer,     die    zeven     palen    noord-noordwest    van    Gombong 
aan  den  voet  van  den  berg  Marababoe  is  gelegen.  Men  wandelt 
vandaar   nog  een   paal    verder   langs  den    steilen  rotswand  van 
den   Wagir   Soeroe,    doorwaadt   de   rivier  van  Djati  Negiri  en 
beklimt  dan,   dwars  door   het    struikgewas  en   over  losliggende 
steenbrokken,   den    150   voet  hoogen  G.  Sangoel&rl,  op  welken 
tusschen   het  gesteente  het  helder   gekleurde,  naar  zwavel  rie- 
kende en  zoutachtig  smakende  warme  water  uit  den  grond  borrelt 
en    langs   den   rotswand   afsijpelt.   De  inlanders   vangen   het  in 
bamboeleden  op  en  gebruiken  het  tot  wassching  by  huidziekten. 
Ka  zware  regens  is  de  weg  naar  deze  bron  geheel  onbruikbaar  *). 


»)  Epp,  Sohildenmgen,  447,  449   v.   en  T.  v.  N.  I.  1849.  II.  326;  Atlas 
yan  Bagelen.  2. 
«)  N.  T.  V.  N.  I.  XX.  328.    XXII.  130;  Epp,  Schüdenmgen.   450. 


Digitized  by  VjOOQIC 


439 

Yan  Gombong  naar  de  BaDJoemasche  grens  bedraagt  de  af- 
stand  nog  6  palen.  De  weg  loopt  door  de  rijstvelden  van  Sel&- 
kert&  en    Bawang  en   over  het  laagste  gedeelte  der  verbinding 
tusschen   het  Zuid    Serajoe-  en   Karangbólong-gebergte.   Na  het 
grensriviertje  Kali  Idjo  te  zijn  overgegaan,  bevinden  wg  ons  in 
het  district  Ealiredj&,    het  zuidelijkste  van  het  regentschap  Ba- 
njoemas.  Het  deel  van  het  district  dat  aan  onze  linkerhand  ligt , 
is  laag  en   moerassig  en  behoort  tot  de  strandvlakte;  aan  onze 
rechterhand  rijst,  op  kleinen  afstand  van  den  vireg,  het  Zuid  Serajoe- 
gebergte  langzaam  omhoog.  Het  ligt  nog  gedeeltelijk  woest,  maar 
toch  zijn  er  sedert  de  vestiging  van  het  Nederlandsch  gezag  een 
menigte  nieuwe  desa's  verrezen  en  op  vele  plaatsen  is  het  bosch 
gekapt   en   het  terrein   voor   den  aanleg  van  sawahs  en  enkele 
koffietuinen   gezuiverd.   Op   51  paal  van   de  grens  bereiken  wij 
het  hoofddorp  Ealiredj^,    gewoonlijk   Soempioeh  geheeten,    be- 
sproeid  door  de  Eali  Djaring,  die  zich  weldra  in  de  moerassen 
verliest,   en    bekend  door   zijn  groote  marktplaats.  Zeven  palen 
verder,   bij  den  post  Boentoe,  splitst  de  weg  zich  in  twee  tak- 
ken. In  west- noordwestelijke  richting  voortgaande  zouden  wij,  na 
5t  paal  te  hebben  afgelegd,  het  ons  reeds  bekende  Sampang  *) 
bereiken;  wg  kiezen  echter  den  weg  die  ons  noordwaarts,  dwars 
door    het    heuvelland,    over    een    juiBt     even    groeten    afistand 
naar     de   hoofdstad    Banjoemas     voert.    De    bergrug    ')    waar- 
over   deze    weg  gelegd  is,  stijgt  tot  ongeveer   180  meters  en 
bereikt  zijn  hoogste  punt  bij  de  desa  Pager  Alang,  waar  uitkap- 
pingen  van  meer  dan  50  voet  diep  zijn  noodig  geweest  om  hem 
berijdbaar   te  maken.  Heeft   men,  na   een  op  vele  punten  steile 
klimming,   deze  pashoogte  bereikt,  dan  ziet  men  de  bekoorlijke 
vallei   der   Serajoe  in   de  diepte   voor  zich.   Onder  het   afdalen 
trekken    de  Europeesche   begraafplaats,    met  hare   hooge  witte 


1)  Zie  boven,  bl.  418. 

^  Ik  ben  zeer  onzeker  omtrent  den  naam  yan  dezen  bergrug.  Bleeker  (T. 
y.  K.  I.  1850.  II.  85),  dien  ik  bier  oyerigens  yoomamelgk  yolg.  noemt 
bem  G.  Kalongan,  de  kaart  yan  Jnngbubn  O.  Earang  Raoe,  de  topogra- 
pbiscbe  kaart  G.  Blombangan.  Ook  komt  op  de  laatste  bier  geen  dorp  Pager 
Alang  (Jnngb.)  of  Pagralen  (Bleeker)  voor.  Zie  oyer  dezen  weg  ook  nog 
Teysroann  in  N.  T.  v.  N.  L  VIII.  231. 


Digitized  by  VjOOQIC 


440 

tomben  y  en  daarachter  het  nog  op  vrij  grooten  afstand  van  de 
stad  gelegen,  maar  door  een  schoenen,  rechten  weg  met  haar 
verbonden  prachtige  residentiehuis,  met  zijn  fraaie  bijgebouwen 
en  sierhjke  tuinen,  het  oog,  terwijl  nog  verder  de  regelmatige, 
door  ruime  en  fraai  beplante  rgwegen  doorsneden  vierkanten  en 
de  nette  Europeesche  huizen  van  de  stad  zelve  steeds  duidehjker 
te  voorschijn  treden. 

Banjoemas  is  heerlijk  gelegen  in  een  met  rgstvelden  bedekte 
vlakte  of  kom,  waarvan  de  zuidelijke  helfl;  door  het  zoo  vaak 
reeds  vermelde  Zuid  Serajoe-gebergte,  de  noordelijke  door  de 
kronkelende  Serajoe  zelve  wordt  omsloten.  Het  is  een  vroolijke 
en  levendige  plaats,  ofschoon  het  bevolkingscijfer  niet  groot 
is.  De  inlandsche  kampongs  bevatt'en  nu  een  dertig  jaren 
geleden  omstreeks  4000  Javanen,  welk  getal  echter  na  dien 
tijd  zeker  meer  dan  verdubbeld  is.  Dat  der  Chineezen,  toen  op 
200  begroot,  zal  vermoedelijk  ook  belangrijk  zijn  toegenomen. 
Overigens  bevat  de  plaats  zelve  geene  bijzondere  merkwaardig- 
heden, maar  des  te  meer  verdienen  een  paar  uitstapjes  aanbe- 
veling, waartoe  de  schoone  omstreken  uitlokken  '). 

Het  eerste  tochtje  ondernemen  wij  te  water,  in  eene  gemak- 
kelijke tentprauw  gezeten ,  om  de  schilderachtige  tooneelen  gade 
te  slaan  die  de  kronkelende  Serajoe  aanbiedt,  waar  zij,  na  eerst 
haren  loop  westwaarts  langs  den  voet  van  het  Zuid  Serajoe-gebergte 
te  hebben  voortgezet,  zich  omstreeks  6  palen  beneden  de  hoofd- 
stad, langs  den  stroom  gerekend,  zuid-zuid  westwaarts  wendt, 
om  door  de  kloof  heen  te  breken,  die  het  genoemd  gebergte 
scheidt  van  de  ons  reeds  eenigermate  bekende  kalkheuvelen  welke 
ten  zuiden  van  Adjibarang,  langs  de  grens  der  districten  Adjibarang 
en  Poerwakerta  met  Djamboe,  de  laatste  uitloopers  van  het  Dajaloe- 
hoersche  gebergte  vormen  ').  Verder  dan  de  desa  Gambar  Sari,  waar 
de  rivier  op  omstreeks  tien  palen  afstands  van  Banjoemas  de  kloof 
verlaat,  om  haren  weg  naar  het  nog  10  palen  verder  gelegen 
Selarang  ')  door  de  strandvlakte  voort  te  zetten,  willen  wij  onzen 
tocht  niet  uitstrekken;  want  hier  verliest  de  vaart  het  grootste 


»)  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  II.  94.     O  Zie  bl.  412      »)  Boven,  bl.  414. 


Digitized  by  VjOOQIC 


441 

deel  hirer  bekoorlgkheid.  Maar  zoolang  wg  tnasohen  het  gebergte 
blgTeo,  weiden  onze  blikken  over  de  schoonste  landschappen 
die  men  zich  kan  voorstellen.  De  kloof  is  op  sommige  ponten 
nauwelgks  een  halven  paal  breed  en  is  over  hare  geheele  lengte 
langs  de  rivieroevers  met  desa's  getooid.  Daarachter  verhe£fen 
zich  links  en  rechts  de  tallooze  koppen  en  koepels  van  het 
gebergte,  die  tot  ongeveer  300  meters  boven  het  zeevlak  oprg- 
zen,  na  eens  bedekt  met  het  prachtigste  plantenkleed ,  dan  weder 
de  steile,  witte  wanden,  nagenoeg  naakt,  prijs  gevende  aan  het 
brandende  zonlicht,  dat  door  den  witten  kalksteen  in  hellen 
gloed  wordt  temggekaatst  '). 

Yan  geheel  anderen  aard  is  een  tweede  uitstap  dien  wij  van 
Banjoemas  uit  ondernemen,  met  het  oogmerk  om  het  heerlgk  pano- 
rama te  genieten  dat  zich  voordoet  aan  den  verrukten  blik  der 
beklimmers  van  den  berg  Eoemawi,  die  3  &  4  palen  oost-zuidoost 
van  de  hoofdstad,  op  de  grenzen  der  districten  Banjoemas  en 
Kaliredj& ,  zich  boven  alle  omliggende  toppen  van  het  Zuid  Serajoe- 
gebergte  verheft.  Op  de  kruin  is  een  pasanggrahan,  die  ons  de 
gelegenheid  biedt  om  rustig  den  blik  te  laten  weiden  over  de 
onafzienbare  landkaart  aan  onze  voeten  uitgespreid.  De  zware 
nevel  die,  naar  wij  ons  voorstellen,  op  het  oogenblik  onzer  aankomst 
nog  het  landschap  bedekt,  trekt  langzamerhand  op,  en  zoo  wordt 
het  ons  oog  vergund  zuidwestwaarts  door  te  dringen  tot  Tjelatjap 
en  Noesa  Eambangan  en  vandaar  langs  de  gansche  kustlijn  de 
branding  op  het  strand  te  zien  breken.  West-  en  noord  westwaarts 
vertoont  zich  op  den  achtergrond  het  woeste  Dajaloehoer-ge- 
bergte,  en  langs  den  noordelijken  voet  der  Zuid  Serajoe-bergen, 
in  wier  midden  wij  ons  bevinden  ,  zien  wij  de  glinsterende  wateren 
der  Serajoe  kronkelen,  omzoomd  door  het  geboomte  der  desa's 
die  langs  hare  boorden  elkander  gedurig  opvolgen,  en  gevoed 
door  de  talrijke  bergstroomen  die  van  de  hellingen  van  den 
Slamat  afdalen.  Dat  trotsche  berggevaarte  rijst  in  het  noord-noord- 
westen aan  den  gezichteinder  omhoog.  Yan  den  Slamat  hebben 
de    lavastroomen  zich  in  alle  richtingen  verspreid  over  het  nep- 


>)  Bleeker  T.  v.  N.  I  ,  1850.  II.  95. 


Digitized  by  VjOOQIC 


442 

tanischeland  aan  zgn  roet,  zuidwaarts  tot  aao  de  diepe  insngding 
door  het  bed  der  Sersjoe  geTormd,  oostwaarts  tot  omstreeks 
Poerbalinggi,  waar  de  tertiaire  gronden  weder  te  voorschgn  treden. 
Zeer  gelgkmatig  gaat  de  Slamat  aan  de  zaidzgde  over  in  een 
tameiyk  effen  en  glooiend  terrein ,  dat  zich  in  een  wgden  haWen 
kring  over  zgn  voet  uitbreidt,  uitgestrekte  golvende  terrassen 
vormende,  die  deze  streek  tot  eene  der  vruchtbaarste  en  voor 
den  rgstbouw  meest  geschikte  van  Java  maken.  Tal  van  bloeiende 
dorpen,  van  Adjibarang  tot  Poerbalinggu,  zgn  in  boogvormige 
rangschikking  op  dien  zacht  hellenden  bodem  gelegen  en  door  goede 
rijwegen  verbonden,  die  wij  straks  nader  zullen  leeren  kennen. 
Slechts  op  één  punt  noordwest  ten  noorden  van  onze  standplaats, 
bg  de  desa  Eemoetoek,  vertoonen  zich  aan  de  helling  van  den 
grooten  berg  een  paar  spitse,  duidelijk  begrensde  voorgebergte- 
koppen.  Het  gansche  gebogen  en  afbellende  vlak  ligt  voor  ons 
uitgespreid,  en  als  wij  den  blik  verder  oostwaarts  laten  dwalen, 
dan  volgen  wij  steeds  verder  de  slangvormige  bochten  van  de 
Serajoe  en  van  haren  voomaamsten ,  van  den  RagIL  Djambangan 
komenden,  later  bijna  evenwijdig  met  haar  loopenden  zgtak,  de 
Pekatjangan,  die  echter,  alvorens  zich  met  haar  te  vereenigen, 
op  Javaansche  manier  zijn  naam  met  dien  van  Eali  Eelawèn 
verwisselt ,  na  een  kleinen  uit  het  noorden  komenden  stroom  van 
dien  naam  te  hebben  opgenomen.  Verder  oostwaarts  verliest  zich 
de  Serajoe  voor  ons  oog  in  het  diepland  van  Bandjar  Neg&r&, 
maar  zien  wij  aan  hare  noordzijde  het  hoogland  van  Earang 
Eobar  verrijzen,  terwijl  aan  den  horizon  de  Prahoe,  de  Sind&r& 
en  de  Soembing  hunne  hooge  toppen  tot  in  de  wolken  heffen. 
Het  glinsterend  zilver  der  kronkelende  rivieren,  de  bekoor- 
lijke verscheidenheid  van  het  groen  en  de  omlijsting  door  het 
blauwe  gebergte  vormen  een  geheel  waaraan  zich  de  blik  niet 
verzadigen  kan  '). 

Omstreeks  drie  palen  oostwaarts  van  den  Eoemawi  loopt  de 
grens  tusschen  de  districten  Banjoemas  en  Poerw&redj&,  welk 
laatste  zich  uitstrekt  van  de  Serajoe ,  die  zijne  noordelijke  grens 


')  T.  V.  N.  I.  1860.  I.  177,  aangevuld  uit  Junghulin,  Java.  ü.  119. 


Digitized  by  VjOOQIC 


443 

tegen  Tjahj&D&  en  Bandjar  uitmaakt,  tot  aan  Kaliredja  en  het 
Bagelènsche  district  Gombong.  In  Poerw&redja  liggen  een  paar 
heilige  graven,  die  bij  de  bevolking  in  hoog  aanzien  staan.  Het 
eerste  is  het  graf  van  den  Panembahan  Goemelem,  dien  men 
voor  den  grootvader  houdt  van  den  Sen&pati,  grondlegger  van 
het  huis  van  Mataram.  Het  ligt  even  buiten  de  desa  Goemelem, 
waarvan  de  bevolking  met  het  onderhoud  van  dit  graf  is  belast. 
Kiet  ver  van  daar  vindt  men  op  een  moeielijk  toegankelijke  bergspits 
het  graf  van  Djaja-ning-Rat  Panembahan  Girilangan,  een  M&- 
dj&pahitschen  prins  die  den  Islam  aangenomen  en  in  deee  streken 
zou  gepredikt  hebben.  Een  langwerpig  vierkante  zerk,  waar- 
over een  houten,  door  een  steenen  muur  omgeven  gebouwtje 
is  opgericht,  is  hier,  gelijk  gewoonlgk,  alles  wat  de  rustplaats 
van  zulke  heiligen  kenmerkt  ^). 

Na  het  bezoek  dezer  graven  begeven  wg  ons  naar  de  dis- 
trictshoofdplaats Poerw&redj& ,  die  aan  de  Serajoe  ligt ,  ter  plaatse 
waar  zg  de  Eali  Sapi  opneemt  en  hare  bevaarbaarheid  aanvangt. 
Dit  dorp  is  oostwaarts,  door  een  weg  langs  de  Serajoe,  die  21  ^ 
paal  lang  is ,  met  Bandjar  Neg&ra  verbonden.  Wij  zullen  echter 
die  plaats  langs  een  anderen  weg  bereiken  ^  en  keeren  nu  naar 
Banjoemas  terug,  langs  een  elf  palen  langen,  steeds  door  desa's 
en  rijstvelden  voerenden  weg,  die  eveneens  den  loop  der  rivier 
volgt ,  maar  op  grooteren  afstand  en  zoodat  hij  hare  talrijke  kron- 
kelingen afsnijdt.  De  gansche  weg  van  Banjoemas  tot  Bandjar 
Negara  is  met  djatiboomen  beplant  ^). 

Te  Banjoemas  teruggekeerd,  gaan  wij  de  Serajoe  over  en 
volgen  den  groeten  weg  die  noordwaarts  naar  de  4$  palen  verwij- 
derde districtshoofdplaats  Soekaredjl  leidt.  Deze  ligt  aan  de  Peloes , 
een  der  tallooze  riviertjes  van  het  stroomgebied  der  Serajoe ,  dat 
zich  echter  niet  rechtstreeks,  maar  door  tusschenkomst  van  de 
Eelawèn  met  haar  vereenigt.  Het  district  Soek&redj&  strekt  zich 
met  een  lange ,  scherpe  punt  tusschen  de  districten  Poerw&kert& 
en  Poerbalingga  tot  aan  den  top  van  den  Slamat  uit,  en  bevat 
op  de   hoogere   hellingen   van   dien   berg  de  voor  tabakscultuur 


1)  T.  V.  N.  I.  1860.  I.  178.  ^)  TeysmsDn  in  N.  T.  v.  N.  I.  VUI.  282. 


Digitized  by  VjOOQIC 


444 

beBtemde  laoden  van  Tji  Bèrèm,  de  eenige  die  tot  nog  toe  in 
Banjoemas  in  erfpacht  zijn  uitgegeven  *).  Te  SoeklLredj&  splitst  zich 
de  groote  weg  in  twee  takken.  De  eene  gaat  westwaarts  naar 
Poerw&kert&,  op  een  afstand  van  zes  palen  gelegen,  de  andere 
noordoostwaarts  naar  Poerb&Iingg&,  dat  8}  paal  verwijderd  is. 
Poerw&kert&  is  de  hoofdplaats  van  het  gelgknamig  regentschap 
en  is  een  uitgestrekte,  fraaie  en  belommerde  plaats,  met  eenige 
Europeesche  huizen  en  een  aloen-aloen  die  met  zeer  schoone 
waringins  beplant  is  ').  Zg  is,  zooals  reeds  vroeger  werd  opge- 
merkt, door  een  groeten  weg  met  Adjibarang  (11 1  palen)  en 
over  deze  plaats  met  de  residentie  Tegal  verbonden  '),  en  zij  wordt 
besproeid  door  de  Kali  Bandjaran  of  rivier  van  Poerw&kert&, 
die,  na  zich  met  de  Kali  Logawan  vereenigd  te  hebben,  zich  juist 
aan  den  noordelijken  ingang  der  boven  beschreven  kloof  van  de 
Serajoe  in  deze  uitstort.  De  weg  van  Poerw&kerta  naar  het 
bij  dit  punt  gelegen  dorp  Patik  R&dj&  werd  reeds  vroeger  ver- 
meld *).  Hier  kan  er  nog  worden  bijgevoegd,  dat  Patik  Ridji 
ook  door  een  recht  oostwaarts  voerenden  weg  met  den  post  Eali 
Ori,  op  den  weg  van  Banjoemas  naar  SoekSiredj&,  verbonden  is. 

Poerb&lingga,  46  meters  boven  het  zeevlak  gelegen,  is  de  hoofd- 
plaats van  een  gelijknamig  regentschap^  dat  uit  de  districten  Poerb&- 
lingg& ,  Eert&  Neg&r&  en  T]ahj&n&  bestaat.  De  keurig  nette  hoofd- 
negene,  die  eene  fraaie  woning  voor  den  adsistent-resident  bevat,  is 
bekoorlgk  gelegen  aan  de  ons  reeds  bekende  Eelawèn,  welke 
rivier  hier  een  vrij  aanmerkelgke  breedte  heeft  *). 

Yan  Poerb&l]ngg&  rijden  wij,  langzaam  stggende,  noordwaarts 
naar  Bobot  Sari ,  de  hoofdplaats  van  het  district  Eert&  Neg&r&. 
Vandaar  gaan  hoofdzakelijk  twee  wegen  uit,  waarvan  de  eene 
in  noordwestelijke  richting  voert  naar  het  tegen  den  Slamat  leu- 
nende plateau  van  Priatin,  terwgl  de  andere,  die  meer  recht 
noordwaarts  gaat,  eene  tweede,  ons  reeds  bekende  verbinding 
van  Banjoemas  met  Tegal  vormt.  De  eerste  weg  is  slechts  te 
voet  of  te  paard  bruikbaar  en  brengt  ons  in    bijna  recht  west- 


»)  Kol.  Tersl.  1879.  BgL  YY.  24.       «)Bud<iingh,  N,  O.  I.,  I.  223. 

»)  Boven,  bl.  412.        *)  Boven,  bl.  418.       »)  Bnddlngh,  N.  O.  I.,  I.  228. 


Digitized  by  VjOOQIC 


445 

waartscbe  richtiog  naar  de  desa  Serajoe.  Een  weinig  bezijden 
het  pad  derwaarts  kunnen  wij  hier  de  wording  der  Kali  Aroes 
gadeslaan,  die  ontstaat  nit  het,  te  midden  van  horizontale  lava- 
banken,  met  groote  kracht  te  voorschgn  dringende  water  eener 
springbron,  dat  uit  sommige  gaten  wel  een  halven  voet  hoog 
opwelt.  Het  water  is  zoo  overvloedig;  dat  de  beek  zich  al  aanstonds 
over  een  bed  van  omstreeks  vyf  voet  breedte  uitbreidt.  Dit  ver- 
schgnsel  doet  aan  de  springbronnen  van  Handi  Radja  in  Tegal 
denken,  en  moet,  gelijk  andere  gelijksoortige  aan  de  zuidzijde  van 
den  Slamat,  in  den  omtrek  van  Adjibarang  en  elders,  op  dezelfde 
wijze  verklaard  worden  '). 

Niet  minder  merkwaardig  is  de  schilderachtige  waterval  dien, 
vlak  bg  Serajoe,  een  wat  aanzienlijker  beek,  de  Eali  Sasso  vormt. 
Langs  den  rand  van  een  dichtbegroeiden  rotswand  stort  zich  een 
krachtige  waterstraal  af,  die  wordt  opgevangen  in  een  ondiep, 
bijna  kringvormig  bekken,  waarvan  het  middendeel  een  vijver 
vormt,  door  slanke  bamboestruiken  beschaduwd.  Hier  vinden  de 
inlanders  eene  heerlijke  koele  badplaats.  Een  groot  deel  van  het 
water  wordt  echter  door  een  soort  van  goot  afgevoerd  naar  een 
tweede  bekken  en  vervolgens  naar  een  diepen,  ronden  ketel,  welks 
donkere,  uit  tuf  gevormde  wanden  dicht  met  varens  begroeid  zgn  '). 

Te  Serajoe  bevinden  wij  ons  op  een  hoogte  van  880  meters 
boven  het  zeevlak;  wij  hebben  dus  tot  het  omstreeks  1250  meters 
hooge  plateau,  overeen  afstand  van  7  &  8  palen  hemelsbreedte, 
nog  meer  dan  900  meters  te  stijgen,  eer  wg  Priatin  bereiken. 
De  weg  gaat  meest  door  koffietuinen ,  die  op  dit  punt  veel  hooger 
dan  elders  langs  de  hellingen  van  den  Slamat  opstijgen  en  ons 
zelfs  op  het  plateau  niet  verlaten.  De  grond  dien  wij  overtrekken  , 
is  met  eene  dikke  laag  humus  bedekt,  behalve  op  de  plaatsen 
waar  wg  eene  beekbedding  kruisen.  Tenzij  na  zware  regens 
zijn  op  de  hellingen  van  den  Slamat,  boven  een  hoogte  van  600 


*)  Jagor,  Reiseekizzen.  205;  Junghahn,  Java.  I£.  176.  Zie  over  deyerkla- 
ring  boYen,  bl.  372. 

')  Jagor,  Reisoskizzen.  206-,  Junghuhn,  Java.  U.  174;  Roorda  v.Ejs.,  Ld. 
en  Yk.  III.  3.  69.  Jagor  noemt  den  naam  der  rivier  niet;  R  v.  £.  noemt 
haar  Kali  Sopo,  Jongbahn  Kali  Sosso,  eo  de  topographisohe  kaart  Kali  Sasso. 


Digitized  by  VjOOQIC 


446 

meters,  de  waterloopen  doorgaans  geheel  droog  en  staat  alleen  in 
de  diepste  hoUigheden  eenig  koffiekleurig  rooht,  zoodat  de  laya, 
door  wier  luchtbellen  het  water  heen  sijpelt,  bloot  en  glad  ge- 
spoeld aan  den  dag  komt.  Zg  vertoont  zioh  als  eene  yaste,  harde, 
lichtgrauwe  massa,  waarin  verheTenheden  en  gaten  elkander 
afwisselen. 

Uit  dezelfde  lava  zijn  ook  de  heuvels  en  heuvelstrooken  opge- 
bouwd, die  de  bergvlakte  van  Priatin  omgeven.  In  een  dezer  heuvels, 
Djengkol  geheeten,  vindt  men  reohts  van  den  weg,  {  paal  van  Pria- 
tin,  een  klein  hol  aan  den  voet  van  een  loodrechten  rotswand, 
door  ontelbare  vledermuizen  bewoond.  Het  is  vooral  belangryk 
voor  den  geoloog,  die  hier  de  poreuse,  fraai  gekroesde  lava  ge- 
heel bloot  liggende  kan  gadeslaan  ')• 

Het  dorp  Priatin  zelf  is  alleen  door  zijne  hooge  ligging 
merkwaardig:  het  strekt  gewoonlijk  tot  station  voor  hen  die  den 
Slamat  van  de  Banjoemasche  zijde  willen  beklimmen.  Na  in  een 
rit  van  ongeveer  een  kwartier  in  west-noordwestelyke  richting 
de  schier  geheel  bebouwde  bergvlakte  doorkruist-  te  hebben, 
ziet  men  zich  verplaatst  in  een  oorspronkelijk  woud  van  zware 
boomen,  die  een  bg  uitstek  ruig  en  harig  voorkomen  hebben 
door  de  ontelbare  varens,  mossen  en  orchideeën  waarmede  zij 
behangen  zyn.  Inzonderheid  onderscheidt  men  daaronder  de 
fraaie  mossoort  Meteorium  speciosum,  die,  in  ellen  lange  festoe- 
nen van  de  takken  afhangende,  door  het  geringste  zuchtje  gewie- 
geld wordt  Eerst  door  droge  beekkloven,  hooger  op,  waar  men 
de  paarden  moet  achterlaten,  vooral  door  rhinocerospaden,  ziet 
men  zich  den  weg  naar  de  hoogte  gebaand,  naar  de  zone  der 
Javaansche  alpenflora,  die  zich  nergens  schoener  en  weliger 
dan  op  dezen  bergtop  vertoont  Treft  men  hier  een  vroolijken 
zonneschijn,  dan  vereenigen  zich  het  hooge  geurige  gras,  de 
veelkleurige  bloemen ;  het  gegons  van  ontelbare  insecten ,  de  zacht 
glooiende  helling,  de  reine  lucht,  om  deze  streek  tot  een  lusthof 
van  Flora  te  maken,  die  echter,  wanneer  wg  verder  trekken, 
maar    al    te  spoedig  in  de  woeste  werkplaatsen  van  Yulcanus 


*)  Jonghahn,  Java,  IL  175,  176. 


Digitized  by  VjOOQIC 


447 

overgaat.  Op  ongeveer  180  meters  beneden  de  uiterste  grens 
van  den  plantengroei  ziet  men  hier  de  dwarsohe  rib  van  den 
G.  Lanang  uitsteken  als  een  kleine  op  den  Slamat  staande  bgberg, 
in  welken  wij  reeds  vroeger  een  overblijfeel  van  het  oudere 
geraamte  des  vulkaans  meenden  te  herkennen  ').  Maar  verder 
willen  wij  onzen  tocht  thans  niet  voortzetten,  daar  wij  top  en 
krater  reeds  van  Tegal  uit  hebben  bezocht. 

De  tweede  verbindingsweg  van  Banjoemas  met  Tegal,  dien  wij 
reeds  aan  de  Tegalsche  zijde  leerden  kennen  '),  heeft  van  Bobot 
Sari  tot  aan  de  gi'ens  nog  eene  lengte  van  8  palen,  en  doorsnijdt 
een  door  massa's  lava  overstroomd  terrein ,  dat  door  den  bovenloop 
der  Eali  Eelawèn  besproeid  wordt.  Dit  riviertje  vormt  ten  noorden 
van  Bobot  Sari  een  merkwaardigen  waterval,  die  de  schoonste 
rotsontblootingen  te  aanschouwen  geeft.  Tusschen  16  voet  hooge 
zijwanden  stroomt  de  beek  over  een  glad  geschuurde  bedding, 
in  welker  midden  zij  een  dieper  kanaal  heeft  gegraven ,  tot  zij  zich 
eensklaps  van  een  veertig  voet  hoogen  rotsmuur  in  een  halfcirkel- 
vormig  bekken  van  omstreeks  1 50  voet  diameter  nederstort.  De 
zijwanden  blijven  in  gelijke  hoogte  het  bekken  omgeven  en  loopen 
dan  verder  oostwaarts,  nu  tot  55  voet  boven  den  dalbodem  stijgende. 
De  onderste  helft  van  den  wand  waarlangs  het  water  afstort,  is 
tot  eene  diepte  van  wel  10  voet  uitgehold,  zoodat  men  zonder 
bezwaar  achter  den  waterval  door  kan  gaan.  Men  kan  zich  dus 
hier  gemakkelijk  overtuigen,  dat  het  naar  binnen  springende  ge- 
deelte van  den  wand  uit  eene  lichter  weg  te  spoelen  ophooping 
van  vulkanische  rolsteenen  bestaat,  en  dat  de  bedding  van  harde 
lava,  ter  dikte  van  20  voet,  op  de  rolsteenen  rust  en  eenige  voeten 
vooruitspringt  '). 

Wij  hebben  hier  tevens  gelegenheid  om  van  wat  naderbij 
een  blik  te  werpen  op  het  zeer  eigenaardig  gevormde  gebergte, 
dat  zich  aan  de  oostzijde  van  den  pas  waarover  de  weg  loopt, 
verheft  en  tot  aan  den  R&g&  Djambangan  voortschakelt.  De  zuid- 
zijde van  dit  gebergte  vertoont  zich  geheel  anders  dan  de  noordzijde, 

1)  BoTen ,  bl.  375.  Ik  heb  OTerigens  hier  nog  een  en  ander  aan  Janghuhn^s 
Java,  n.  194  yv.  ontleend. 
')  Boven,  bl.  378.  *)  Jonghuhn,  Java.  II.  178. 


Digitized  by  VjOOQIC 


448 

die  wij  in  Tegai  en  Pekalongan  waarnamen.  De  breede  nok  en 
de  noordei^ke  helling  van  het  gebergte  bestaan  uit  valkanisohe 
gesteenten;  de  zuidzyde  vertoont  sicb  als  de  vaneen  gereten 
deelen  van  een  neptuniscbe  formatie,  die  door  plotselinge  vul- 
kanische  ophe£Bng  werd  verwrikt  ea  opgesohenrd.  Die  brok- 
stukken, die  de  Tersehillende  namen  van  G.  Eelir,  G.  Plana, 
G.  Sitimar,  G.  Boetak,G.  Lawit  enz.  dragen,  hebben  het  aan- 
zien van  kolossale,  van  onderen  zeer  breede ;  maar  steeds  smal- 
ler en  steiler  wordende  schotsen,  die  naar  den  kant  der  vulka- 
nische nok  schefp  zijn  afgeknot.  Zij  volgen  op  elkander  in  een 
lange  reeks,  met  sterk  gekartelden kam ,  en  gaan  aan  hun  voet 
vrij  plotseling  over  in  het  terras wjj  ze  zachtkens  naar  de  Serajoe 
afbellende  terrein,  door  de  sawah's  van  Poerb&lingg&  beslagen  *). 

Een  dezer  schotsvormige  bergen,  de  Goenoeng  Lawit,  is  voor 
den  geloovigen  Javaan  eene  plaats  der  bedevaart;  want  op  dien 
berg  ligt  het  graf  van  Pangéran  DjamboeElarang,  één  der  wali's 
of  heilige  mannen  die  aan  den  Islam  de  zegepraal  op  Java 
verschaft  hebben. 

Om  deze  plaats  te  bezoeken,  stggen  wg  te  Bobot  Sari  te  paard 
en  rijden  zes  palen  oostwaarts  tot  Eert&  NeglLr&,  aan  het  riviertje 
T&mbrIL,  dat  hier  de  grens  vormt  tusschen  de  districten  Eert&Neg&r& 
en  Tjahj&n&.  Dit  laatste  is  het  derde  district  van  het  regentschap 
Poerb&linggH  en  staat  in  naam  en  faam  met  de  legende  vanden 
genoemden  heilige  in  het  nauwste  verband.  Men  verhaalt  name- 
lijk dat  Djamboe  Earang  een  prins  was  van  Padjadjaran,  die 
een  nieuw  rjjk  in  de  omstreken  van  den  Lawit  stichtte,  daar 
in  oorlog  geraakte  met  4e  scharen  van  den  Islam,  door  een 
Arabisoben  zendeling  aangevoerd,  en  eene  nederlaag  leed;  waarbij 
zyne  volgelingen  geheel  verstrooid  werden.  Dit  bracht  hem  tot 
nadenken,  en  terwijl  h^  in  het  gebergte  rondzwierf,  openbaarde 
zich  heku  de  noerboeah  of  tjahj&  kannabéan,  de  glans  die  van 
den  Profeet  afstraalt')  en  het  kenmerk  is  zijner  goddelgke  zen- 


')  Janghuhn  Java,  II.  171. 

«)  Junghuhn,  Java  IL  172;  T.  v.  N.  I.  1860,  I.  178. 
>)    Het  gebrekkige  lieriohi  dat  ik  genoodzaakt  ben  te  volgen  (T.  v.  N.  I. 
1860,  I.  178),  laat  hem  Pacyadjaran  verlaten  om  de  noerboeah  te  zoeken, 


Digitized  by  VjOOQIC 


t 


449  .    • 

ding.  Dit  geschiedde  op  den  heuvel  die  nog  oQder  den  naam  van 
Gt>enoeng  Tjahj&*)y  berg  van  den  liohtglans ,  bekend  is,  en  daar 
hij  nu  eed  vurig  aanhanger  van  den  Islam  werd,  sneed  hij  zich, 
als  een  teeken  der  aflegging  van  den  ouden  mensch,  haren  en 
nagels  af,  die  hij  op  den.  genoemden  heuvel  begroe£  Nu  begon 
hij  zelf  de  nieuwe  leer  te  verkondigen  eu  gaf  zijne  dochter  ten 
huweiyk  aan  den  Arabischen  zendeling  die  hem  de  nederlaag 
had  toegebracht.  Uit  dit  huwelijk  sproten  nieuwe  helden  en  hei- 
ligen, die  den  Islam  in  deze  streken  door  leer  en  zwaard  verbreidden, 
reeds  lang  voor  Madjapahit  was  ten  val  gebracht,  "^ali  Perkasa, 
een  achterkleinzoon  van  Pangéran  Djamboe  Earang,  wordt  ge- 
noemd onder  de  acht  heiligen  die  aan  de  stichting  der  moskee 
van  Demak  behulpzaam  waren,  en  werd  door  den  Sultan  van 
dat  rijk  met  het  bestuur  over  het  landschap  Tjahjlina  beleend, 
welks  naam  de  legende  ongetwijfeld  bedoelt  met  de  tjahja  of 
den  profetischen  lichtglans  in  verband  te  brengen  ^). 

Nadat  wij  de  Tambra  zijn  overgestoken,  rijden  wij  21  paal 
verder  oostwaarts  tot  aan  de  desa  Pepedsui;  aan  den  voet  van 
den  heuvel  Tjahja  of  Tjahjana ,  en  vandaar  noordoostwaarts ,  langs 
den  rechteroever  van  de  Eali  Earang,  naar  de  perdikan-desa 
Makam,  aan  welker  bevolking  het  onderhoud  van  het  graf  van 
Djamboe  Earang  en  eenige  zijner  volgelingen  is  opgedragen.  De 
graven    zelve   leveren   niets    merkwaardigs  op.  Van  een  hoogen 

die  b|j  Yond  op  den  berg  Lawit,  en  strijdt  hg  eerst  daarna  tegen  den  Islam. 
Men  gevoelt  hoe  ongergmd  dit  is  en  kan  er  een  nieuw  voorbeeld  in  zien 
van  de  hopelooze  verwarring  in  de  verhalen  die  men  uit  den  mond  der 
Javanen  opvangt.  Ik  vlei  mij  door  eenige  wijziging  van  het  verhaal  den 
oorspronkeljjken  zin  naderb|j  te  zgn  gekomen»  Noerboeah ,  noerboeat  en  noe- 
boeah  zyn  de  verschillende  Javaansche  vormen  van  het  Arab.  noeroe'n-naboeah , 
waarvan  »tjalga  kannabéan"  de  JaV.  vertaling  is.  De  profetische  lichtglans 
van  Mohammed  speelt  eene  groote  rol  in  de' mystische  theologie  der  Moslemen. ' 
Zie  b.  v.  Niemann,  Inleid,  t.  d.  kennis  van  den  Islam,  bl.  355.  Men  kan 
hieruit  opmaken  wat  men  te  denken  heeft  van  de  volgende  med»deeling  in 
het  T.  V.  N.  I. ,  t.  a.  p.:  ^^^ij  ging  op  reis  om  de  tjahija  noerboead 
(een  heilig  vuur  of  vlam)  te  zoeken,  't  welk  hij  meende  dat  hem  gelukkig 
zou  maken.  Dit  vond  hü  op  den  berg  Lawit.*^ 

*)  Op  de  topographische  kaart  staat  G.  TjahjSnü. 

2)  Behalve  in  het  T.  v.  N.  I.,  t.  a.  p.,vind  ik  van  Pangéran  Djamboe  Ka- 
rang  ook  met  een  woord  melding  gemaakt  bjj  Junghuhn,  Java,  II.  175.  De 
plaats  van  zgn  graf  is  op  de  kaart  van  Junghuhn  aangewezen, 

UI.  29 


.• 


Digitized  by  VjOOQIC 


450 

muur  omgeven,  liggen  zg  in  stille  donkere  boscbages^  op  moei- 
lyk  toegankelijke  heavelspitsen.  De  bewoners  der  desa  zijn  in 
bet  bezit  van  een  Javaansoh  verbaal  in  pégon-sebrift,  dat  de  gesobie- 
denis  van  hnnnen  held  bevat '). 

Yan  bet  bezoek  dezer  beilige  plaats  keeren  wg  terug  naar 
Pepedan,  dat  door  verscbillende  paden  zuid  westwaarts  met  Poer* 
b&lingga  (lOJ  p.),  zuidwaarts  met  Boek&tedj&  (9}  p.),  oost-zuid- 
oostwaarts met  W&nadadi  (15^  p.)  verbonden  is.  Welk  dezer 
paden  wij  ook  volgen ,  steeds  moeten  wij  de  Kali  Qintoeng  over- 
steken ,  die  van  haren  oorsprong  af  de  grens  vormt  tusscben  de 
districten  Tjabjan&  en  Bandjar,  en  dus  ook  tusscben  de  regent- 
schappen Poerb&lingg&  en  Bandjar  Neg&r&,  maar  een  weinig 
bezuiden  Pepedan  dwars  door  Tjabj&n&  westwaarts  gaat,  om  hare 
wateren  naar  de  Tambra  en,  vereenigd  met  deze,  naar  de  Eelawèn  te 
voeren.  Poerbalingga  kennen  wg  reeds.  Boekatédja  is  het  tegenwoor- 
dige hoofddorp  van  Tjabjana  en  ligt  in  de  vlakte  tusscben  de  Peka- 
tjangan  en  Serajoe  tegenover  Poerw&redj&.  De  weg  daarheen  gaat 
over  Lamoek ,  dat  aan  de  Pekatjangan  is  gelegen  en  vóór  korten 
tijd  het  hoofddorp  yan  Tjabjana  was.  Daar  echter  deze  plaatsen 
niets  merkwaardigs  aanbieden,  slaan  wij  den  weg  in  naar  WIL- 
n^adi,  bet  hoofddorp  van  Bandjar,  hooger  op  aan  de  Peka- 
tjangan gelegen.  Om  vanhier  naar  Bandjar  Negara,  het  eigenlijk 
doel  van  onzen  tocht  te  komen,  kunnen  wij  6f  een  weg  zuid- 
waarts inslaan ,  die  ons ,  na  2|  paal  afgelegd  te  hebben  ^  waarbij  wg 
de  Serajoe  moeten  oversteken,  bij  Mantri  Anom  op  den  groeten 
weg  tusscben  Poerwaredja  en  Bandjar  Negara  brengt,  óf  het  rijpad 
volgen  dat,  over  een  afstand  van  4  palen,  naar  de  desa  Bandjar 
leidt,  die  baren  naam  aan  het  district  heeft  gegeven.  Van 
Bandjar  gaat  een  zeer  belangwekkende  weg,  dien  wij  nader  zullen 
leeren  kennen,  in  noord-noordoostelijke  richting  naar  EarangEobar ; 


1)  T  T.  N.  I.  180.  De  naam  der  desa  wordt  daar  niet  genoemd;  maar  op 
Janghnhn's  kaart  yindt  men  hier  eene  desa  Makan  aangeduid,  met  de  bg- 
Toeging  «perdikan-desa.  '*  Op  de  topographische  kaart  Tan  Bai^oemas  heet  zg 
Makam,  en  dit  is  zonder  twgfel  de  juiste  sohrgfwgze;  want  het  Arab.  woord 
m  a  k  ó  m  (standplaats,  plaats)  is  in  het  JaT.  gebruikelgk  in  den  zin  van  graf, 
inzonderheid  Tan  heilig  graf.  De  Toorberg  Tan  den  Lawit  waarop  eigen- 
lek het  graf  ligt ,  heet  op  de  topographische  kaart  „G.  Makam  pan^ang.* 


Digitized  by  VjOOQIC 


451 

dicht  bg  Easenet,  1^  paal  voorbg  Bandjar,  leidt  een  sgtak 
zuid-zuidoostwaarts,  die  ons^  nadat  wg  drie  palen  hebben  afge- 
legd, tegenover  Bandjar  Neg&r&^  aan  de  Serajoe  brengt. 

De  ligging  van  Bandjar  Neg&r&  is  zeer  schoon.  Onmiddellijk 
achter  de  negerie  stijgen  de  rijstvelden  terraswijze  langs  de  steile 
bellingen  van  bet  Zuid  Serajoe-gebergte  omhoog.  Yoor  zich  ziet 
men  den  sohuimenden  vloed,  waarover  een  schilderachtige  bam* 
boebrng  ligt  en  met  een  dubbele  rij  bogen  een  waterleiding  gaat 
die  de  plaats  van  goed  drinkwater  voorziet  en  bijna  aan  een 
Romeinschen  bouw  zou  doen  denken.  Aan  de  overzgde  strekt 
zich  het  met  desa's  bezaaide  Bandjar-neg&rlische  diepland  uit, 
door  de  bergen  van  Earang-Eobar  omgrensd,  eo  teekenen  zich  de 
trotsche  profielen  van  den  BAgk  Djambangan,  den  Prahoe,  den 
Sind&r&  en  den  Soembing  aan  den  horizon  *).  Maar  de  plaats  zelve 
maakt  geen  aangenamen  indruk.  Noch  de  ruime  aloen*aloen, 
noch  de  dalam  van  den  Regent,  noch  de  adsistent-residents  woning 
munten  door  fraaiheid  uit;  de  Europeesche  huizen  zijn  weinige 
in  getal,  en  de  plaats  heeft  eensomberen  verlaten  voorkomen '). 

Wij  willen  thans  den  tocht  door  het  Serajoe-dal  tot  W&n&s&ba, 
de  hoofdplaats  van  Ledok,  voortzetten  en  zullen  dus  weldra  de 
grenzen  tusschen  Banjoemas  en  Bagelèn  weder  overschrijden. 
Wij  vervolgen  tot  dat  einde  den  grooten  weg  langs  den 
linkeroever  der  rivier  eerst  tot  Singllmert&  (3i  paal),  welke 
plaats  haren  naam  heeft  gegeven  aan  het  district  van  Bandjar 
Neg&r^  waarin  ook  de  hoofdplaats  gelegen  is.  Even  voorbij  Si- 
ngmert&  valt  de  Eali  Toelis,  die  van  het  Diëng-plateau  komt,  in 
de  Serajoe,  nadat  zg  over  hare  geheele  lengte  de  grens  tusschen 
de  Banjoemasche  districten  Earang  Eobar  en  Bandjar  en  de  Ba- 
gelènsche  Eali  Alang  en  Leks^n^  heeft  uitgemaakt  Yan  het  vereeni- 
gingspunt  af  strekt  zich  echter  het  district  Singamerta  nog  7-^  paal 
oostwaarts  uit  in  een  lap  gronds ,  bijna  in  de  gedaante  van  een  recht- 
hoek ,  die  willekeurig  uit  het  Ledoksche  gebied  schijnt  uitgesneden. 
De  noordelgke  grenslijn  wordt  gevormd  door  de  Serajoe  zelve. 


>)  Jagor,  Reiseskizzen.  210. 

')  Bleeker  in  T.  v.  N.  L  1850.  H.  145;  Buddingh,  N.  O.  I. ,  I.  223 ;  Teya- 
mann,  N.  T.  v.  N.  I.  YIIL  282. 

29* 


Digitized  by  VjOOQIC 


452 

de  zuidelgke  door  den  kam  van  de  noordelijkste  keten  der 
Zuid  Serajoe- bergen,  die  het  hoogst  stggt  in  den  zich  tot  1044  meters 
verheffenden  G.  Midangan,  naar  welken  een  deel  van  die  keten  soms 
het  Midangan-gebergte  genoemd  wordt.  De  zuidelijke  helling  dier 
bergen  behoort  gedeeltelgk  tot  het  district  Eeboemen^  maar  juist 
Tan  den  Midangan  af,  tot  Eali  Wir&,  mede  een  district  van  Ledok. 
De  noordelgke  en  zuidelijke  grens  van  dezen  uithoek  zijn  van 
twee  tot  drie  palen  van  elkander  verwijderd ;  de  oostelijke  bestaat 
uit  eene  geheel  willekeurig  van  noord  naar  zuid  bij  de  desa 
Sawangan  getrokken  lijn.  Vanhier  af  stroomt  nu  de  Serajoe  geheel 
door  Ledoksch  gebied  en  maakt  de  scheiding  tusschen  de  dis- 
tricten Leksan^  ten  noorden  en  Eali  Wirli  ten  zuiden.  De  weg 
splitst  zich  bij  Sawangan  in  twee  takken.  De  oude  weg  gaat 
weldra  de  rivier  over  en  bereikt  op  twee  palen  afstands  van  de  grens 
de  districtshoofdplaats  Leks&n^  aan  den  rechteroever  der  Serajoe , 
die  hier  de  Eali  Pring  opneemt.  Het  district  Leksana  is  bedekt 
met  tertiair  gebergte,  dat  overal  dicht  tot  den  rechteroever 
van  de  Serajoe  nadert,  zich  het  hoogst  verheft  in  den  tot  1335 
nieters  stijgenden  Tjowet,  en  noordwaarts  zich  verliest  onder  de 
hellingen  van  den  2363  meters  hoogen  Bisrn^,  den  zuidweste- 
lijken  top  des  onmetelijken  kraterwands  van  het  Diëng-gebergte. 
Het  dal  van  de  Serajoe  heeft  zijn  nauwste  gedeelte  tusschen 
de  samenvloeiing  der  rivier  met  de  Toelis  en  met  de  Begaloe ,  welke 
laatste  {  paal  boven  Leksana  plaats  heeft.  Terwijl  de  bergen  van 
Leksana  haar  nauw  aan  den  linkeroever  insluiten,  zet  zich  aan 
hare  andere  zijde  het  Midangan-gebergte  voort  in  een  aangescha- 
kelde reeks  van  toppen,  die  nagenoeg  recht  van  west  naar  oost 
loopt  en  wier  hellingen  tot  aan  haren  rechteroever  reiken.  Te- 
genover Leksana  verheft  het  zich  weder  tot  een  aanmerkelijke 
hoogte  in  den  G.  Beser,  naar  welken  dat  gedeelte  soms  het  Beser- 
gebergte genoemd  wordt.  Yerder  oostwaarts  schakelt  zich  dit 
gebergte  voort  in  den  Tjindé ,  den  Genteng ,  den  Wedoes  en  den 
Eoekoesan.  Deze  laatste  is  door  een  kleinen  heuvelrug  met  een 
uitlooper  van  den  Soembiug  verbonden,  waardoor  de  scheiding  tus- 
schen het  stroomgebied  der  Serajoe  en  dat  der  B&gHwanta  voltooid 
irordt.  De  Begaloe  komt  van  den  Soembing  en  stroomt  aanvanke- 


Digitized  by  VjOOQIC 


453 

lijk  in  WGBt-noordwesteljjke  richting,  twee  h.  drie  palen  ten  noorden 
van  genoemde  waterscheiding,  en  van  den  Eoekoesan  afgezon- 
derd door  de  voortoppen  G.  Rembet  en  G.  Sirandil.  Tot  dicht 
aan  den  G.  Wodoes  genaderd ,  verandert  zij  hare  richting  in  een 
recht  westelijke  en  volgt  na  den  voet  van  het  Beser-gebergte 
totdat  de  samenvloeiing  met  de  Serajoe  plaats  heeft,  juist  op 
het  punt  waar  deze  rivier  haren  tot  nog  toe  zuid-zuidwestelijken 
loop  met  een  westelijken  verwisselt,  en  waar  haar  de  weg  dien 
wij  van  Leks&na  af  volgden,  oversohrgdt,  om  zich  te  vereenigen 
met  den  nieuwen  weg,  die ,  langs  haren  rechteroever  voerende,  om 
tot  die  vereeniging  te  geraken,  van  zgnen  kant  de  Begaloe  overschre- 
den moet  Er  is  dus  van  hier  af  weder  slechts  één  groote  weg,  die 
den  linkeroever  der  Serajoe  op  eenigen  afstand  volgt  en,  nadat 
zes  palen  zgn  afgelegd,  de  hoofdplaats  van  Ledok,  het  bekoorlijke 
W&n&8Jib& ,  bereikt.  Nog  moet  ik  opmerken ,  dat  boven  de  veree- 
niging de  Serajoe  de  grens  vormt  tusschen  de  districten  Leksana 
en  W&n^Uba,  terwijl  de  Begaloe  ,  dit  laatste  eerst  van  £ali 
Wiri  en  later  gedeeltelijk,  d.  i.  tot  aan  den  voet  van  den  G.  Si- 
randil, van  Sapoeran  scheidt. 

Het  bovendeel  van  het  dal  der  Serajoe,  tot  aan  het  pnnt  harer 
westwaartsche  ombuiging,  is  niet  ten  onrechte  wel  eens  met 
den  naam  van  het  Bagelènsche  Tempé  begroet  ').  Schoener 
vereeniging  van  grootsche  enliefelijketooneelen,  dan  dit  aanbiedt, 
is  wel  nauwelijks  denkbaar.  Aan  de  noordzijde  daalt  het  af  van 
de  hellingen  van  den  trotschen  Diëng;  aan  de  oostzgde  ziet  er  de 
majestueuse,  van  woud  ontbloote  kegel  van  den  Sindar^  op  neder; 
meer  in  het,  zuidoosten  verheft  zich  de  even  ontzagwekkende  en 
even  naakte  Soembing,  en  aan  de  westzijde  reiken  de  bergen  van 
Leks&n&  tot  aan  den  rivieroever.  De  hooge,  zuidwaarts  afbellende 
dalbodem,  door  deze  gevaarten  ingesloten,  is  als  een  toonbeeld  van 
leven  en  bloei.  Yan  de  anders  zoo  schaarsche  bevolking  van  Ledok 
is  een  zeer  aanzienlyk  deel  in  deze  vallei  opgehoopt,  die  allerwegen 


O  Buddingh  in  T.  v.  N.  I. ,  II.  1 .  855,  en  N.  O  I.,  I.  206.  Ofschoon  die  schrgver 
den  naam  van  Tempé  aan  geheel  Ledok  toekent ,  bedoelde  hy  natuurlgk  sleohtB 
dat  gedeelte  dat  werkelgk  tot  de  rergelgking  aanleiding  geeft,  en  dat  hij  ook 
alleen  gezien  had,  nam.  het  dal  van  de  Serajoe. 


Digitized  by  VjOOQIC 


454 

met  desa's  en  rgstvelden  bedekt  is.  Daartussohen  bieden  de  koffie- 
tainen  en  maïsvelden  eene  bekoorlijke  afwisseling;  bloemen  en 
kruiden  ontspruiten  in  eindelooze  verscheidenheid  den  vruchtbaren 
bodem,  en  de  milde  lucht  wordt  er  met  wellust  ingeademd. 

De  vallei  wordt,  van  het  punt  der  vereeniging  vanSerajoeen 
Begaloe  noordwaarts ,  nog  eenigermate  verengd  door  de  lage  heu- 
velreeksen die  zich  in  den  hoek  tusschen  de  beide  rivieren  ver- 
beffen,  maar  opent  zich  wyd  naar  de  oostzijde  wanneer  wij  W&nli8&- 
b&  naderen.  Terwijl  zich  de  top  van  den  Sind&r&  juist  in  het 
noordoosten  vertoont ,  wijken  zijne  uitloopers  vlak  oost  van  W&n&8ab& 
aanmerkelijk  terug,  en  daar  de  Soembing,  wiens  kruin  oost  ten 
zuiden  van  de  hoofdplaats  verrgst,  merkelijk  verder  oostwaarts  ligt 
en  de  hellingen  van  beide  bergen  naar  het  westen  heen  een  breede 
kloof  vrijlaten,  die  eerst  langzamerhand  opstijgt  tot  den  hoogen 
rug  die  beide  verbindt,  heeft  men  te  W&n&sab^  vooral  in  zuid- 
zuidoostelijke  richting  eene  uitgestrektegolvende  vlakte  voor  zich, 
wier  grootste  breedte  ongeveer  acht  palen  bedraagt  en  die  midden- 
door wordt  gesneden  door  den  weg  die ,  over  Kretek  en  Semilir , 
'W&nlk8&b&  met  Sapoeran  en  het  dal  van  de  Bag&w&ntIL  vereenigt. 
Bjjna  recht  oost  van  W&nSs&b^  verliest  zich  de  blik  in  de  geheim- 
zinnige spleet  tusschen  SindlLr&  en  Soembing,  die,  daar  zij  een 
oost-noordoostwaartsche  richting  krijgt ,  al  spoedig  door  den  berg 
Loehoer,  een  zuidwestelijken  voortop  van  den  Sind&r&,  voor 
ons  oog  wordt  bedekt  Vlak  achter  'WSLn&8&b&  stijgen  de  kalkbergen 
van  Leks&n&  in  den  Tjowet  tot  hunne  grootste  hoogte  op  *). 

Aan  deze  onvergelijkelgk  schoone  ligging  beantwoordt  het 
vriendelijk  voorkomen  der  negerie,  die  tot  de  aangenaamste  en 
gezondste  plaatsen  van  Java  mag  gerekend  worden.  Z|j  ligt  op  eene 
hoogte  van  800  meters  boven  de  zee  en  heeft  dus  een  koel  klimaat , 
bij  uitnemendheid  geschikt  voor  de  teelt  van  Europeesche  groen- 
ten en  bloemen.  De  aloen-aloen  is  groot  en  van  goede  gebouwen 
omgeven;  achter  de  woning  van  den  adsistent-resident  is  eene 
uitmuntende  badplaats  met  heerlijk  koel  water.  Ten  behoeve  der 
thee-  en  koffiecultuur  zijn  er  groote  pakhuizen  gebouwd  ').  Het 

>)  Bleeker,  T.  v.  N.  I.,  1850.  II.  156  y;  T.  t.  N   L  1860.  I.  188. 
*)  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  206. 


Digitized  by  VjOOQIC 


455 

fortje  echter,  uit  den  tijd  van  den  Java-oorlog  afkomstig,  heeft, 
schoon  lang  in  stand  gehouden,  ten  laatste  den  weg  gevolgd  van  schier 
alle  versterkingen  tot  beteugeling  van  een  inlandschen  vijand  op 
Java  gesticht ,  en  is  in  1875  uit  de  rij  der  fortificatiën  weggevallen  *). 
Onder  dei  merkwaardigheden  van  W&n&s^b&  nemen  de  sporen 
der  Boeddhawegen,  die  in  den  Hindoetgd  naar  de  heilige  pries- 
terstad op  het  plateau  van  den  Diëng  voerden  ^  en  die  reeds 
een  weinig  ten  noorden  van  deze  negerie  aanvangen  ') ,  de  eerste 
plaats  in.  Ik  heb  echter  in  het  tweede  deel  van  dit  werk  over 
alles  wat  in  deze  streken  uit  oudheidkundig  oogpunt  belangrijk 
is  zoo  uitvoerig  gesproken,  dat  ik  thans,  met  verwijzing 
daarheen'),  mg  tot  de  vermelding  van  eenige  natuurlijke  merk- 
waardigheden die  zich  op  den  weg  van  W&n&s&bl  naar  het  dorp 
Diëng  voordoen,  wensch  te  bepalen.  Ik  zal  echter  dien  15^  palen 
langen  weg  thans  niet  verder  volgen  dan  tot  aan  de  zuidelijke 
buitenhelling  van  den  veeltoppigen  ouden  kraterwand  waaruit 
het  Diêng-gebergte  eigenlijk  bestaat,  dewijl  wg  den  onuitputte- 
lijken  rgkdom  van  merkwaardigheden  die  binnen  dien  wand 
besloten  liggen  ^  straks  van  de  Banjoemasche  zijde  over  het  hoog- 
land van  Karang  Kobar  zullen  bereiken. 

Nauwelijks  hebben  wij  de  hoofdplaats  van  Ledok  verlaten,  of 
de  weg  overschrijdt  de  grens  van  het  district  Kali  Alang^  het 
noordelijkste  en  belangwekkendste  van  geheel  Bagelèn.  Lang- 
zamerhand rgst  de  bodem  van  het  dal,  dat  echter  tot  Mendjer 
nog  geheel  met  sawah's  bedekt  is,  slechts  hier  en  daar  door 
ko£Betuinen  afgewisseld.  De  hellingen  der  bergen  aan  weerszijden 
treden  dichter  naar  elkander  toe,  de  lijnen  worden  gedurig  scherper 
en  grootscher.  Menigvuldig ,  schoon  meest  nog  weinig  bekend , 
zijn  in  de  vulkanische  streek  die  wij  doorreizen ,  de  minerale  en 
warme  bronnen.  Men  vindt  er  reeds  eene  bg  Mangli ,  in  den  on- 
middellijken  omtrek  van  W&n&sab&;  maar  meer  bekend  is  do 
warme  bron  Kali  Anget,  die  twee  palen  van  de  hoofdplaats 
dicht  bij  den  weg  gevonden  wordt  in  een  kleine  beekkloof ,  welke 
in  west-zuidwestelijke  richting   over    den  vlakken  voet  van  den 

')  De  Yaynes  Tan  Brakell,  Y6rdedigiiig,bl.  295;  Kol.  Yersl.  van  1876, bl  39. 
2)  D.  n,  bL  55.         »)  D.  U,  bl.  49-67. 


Digitized  by  VjOOQIC 


456 

Sind4r&  loopt.  Het  water  beeft  reuk  ooch  smaak  en  zet  een  geel- 
achtig bezinksel  af,  uit  ijzeroxjde  bjdraat  bestaande  ').  Nadat 
wij  nu  Eali  Beber,  het  voormalige  hoofddorp  van  Eali  Alang, 
links  van  den  weg  hebben  laten  liggen,  komen  wij,  op  vgf  palen 
afstands  van  WILn&8&b&,  op  een  punt  waar  de  uitloopers  van  den 
Bism&  en  den^  Sindlir^  voor  den  doortocht  der  Serajoe  slechte 
een  smalle  spleet  overlaten,  en  waar  ^  paal  bewesten  den  weg, 
bjj  de  desa  Tegal  Sari,  onderscheiden  warme,  zwavelhoudende 
bronnen  opwellen,  die  bij  den  naam  van  Banjoe  koening  (geel 
water)  bekend  zijn  ^).  Op  5|  paal  van  Wanasaba  bereiken  wij 
Garoeng^  het  tegenwoordige  hoofddorp  van  Kali  Alang.  Een  kleine 
paal  verder  gaat  van  den  weg  een  pad  aan  de  linkerzijde,  eigenlijk 
de  oude  weg  naar  Diêng,  naar  boven  ^  dat  door  de  rgstvelden 
van  Mendjer  en  Maron  voert,  dorpen  die  aan  het  zuidelijk  uit* 
einde  van  het  meer  van  Mendjer  gelegen  zijn.  Wij  vinden  dit 
bekoorlijke  meer  op  dat  gedeelte  der  zuidelijke  buitenhelling 
van  het  Diêng-gebergte  dat  onder  den  naam  van  Goenoeng 
Ser&dja  bekend  is;  het  vormt  daar,  op  eene  hoogte  van  1100 
meters  boven  de  zee,  een  diepe  kom,  die  de  glooiing  plotseling 
afbreekt.  Het  meer  is  rond  en  heeft  ruim  300  meters  in  door- 
snede; de  diepte  verschilt  van  eenige  voeten  tot  50  vademen. 
Het  is  omgeven  door  een  rotswand ,  die  deel  uitmaakt  van  eene 
van  den  Ser&dj&  afdalende  rib,  welke  zich,  hoe  lager  zij  komt, 
in  te  meer  vertakkingen  splitst.  Het  volgt  uit  de  ligging  van  het 
meer  in  het  midden  eener  sterke  helling,  dat  de  noordelijke 
oever  veel  hooger  is  dan  de  zuidelijke.  Terwijl  de  eerste  60 
meters  boven  den  waterspiegel  stijgt,  is  er  aan  de  zuidzijde  een 
punt  waar  de  oever  zich  ter  nauwer  nood  daarboven  verheft. 
Op  dit  punt  is  ook  een  spleet,  waardoor  zich  het  overtollige 
water  ontlast  in  een  beek  die  naar  de  Serajoe  afstroomt.  Slaat 
men  bet  meer  van  de  hoogere  hellingen  van  den  Ser&dj&  gade, 
dan  maakt  de  blauwe,  rimpellooze  spiegel  van  het  vischrgke 
water  een  liefelijken  indruk.  Wèl  zgn  de  omringende  rotswanden 


>)  Junghuhn,  Java.  II.  1849;  N.  T.  t.  N.  I.  XX.  884. 
»)  N.  T.  T.  N.  I.  XXII.  133. 


Digitized  by  VjOOQIC 


457 

gedeeltelijk  kaal  of  Blechts  met  grove  grassoorten  bedekt,  maar 
deels  aan  de  west-,  deels  en  vooral  aan  de  oostzijde  zijn  zij 
thans  bedekt  door  de  theetuinen  van  Tempoeran ,  en  de  duizenden 
in  regelmatige  rijen  geplante  en  in  levendig,  glanzig  groen  gedoste 
heesters  van  de  schoone  CameUia-soort  die  ons  den  geliefden 
volksdrank  verschaft,  blinken  ons  uit  de  verte  vriendelijk  tegen  *). 
De  weg  die  ons  tusschen  de  desa^s  Maron  en  Tel4g&  schier 
in  onmiddellgke  aanraking  met  het  meer  bracht,  loopt  nu  verder 
langs  zijne  oostzgde  midden  door  de  theeplantsoenen  van  Tempoeran, 
en  verwgdert  zich  vervolgens  van  het  meer  in  noord-noordooste- 
lijke richting,  om  de  theetuinen  van  Erio  en  Serang  te  kruisen. 
Bij  de  desa  Serang  heeft  men  in  het  oost-noordoosten  het  gezicht 
op  den  G.  Telèrèp,  het  halfcirkel vormig  overblijfsel  van  een 
voormaligen,  thans  vernielden  vulkaan ;  wiens  hellingen  zoowel 
noordwestwaarts  met  die  van  den  Prahoe,  als  zuidoostwaarts 
met  die  van  den  minder  verwijderden  Sind&r&  een  zadel  vormen. 
In  zuidoostelijke  richting  geniet  men  hier  een  geheel  vrijen  blik 
op  den  8ind&r&,  van  zijn  uit  de  vallei  opstijgenden  voet  tot  aan 
zijn  kegelvormigen,  een  weinig  afgeknotten  top,  terwijl  zijn  veel 
lagere  voortop  de  G.  Eembang,  die  op  zij a  zuidwestelijke  helling 
verrijst,  nog  grootendeels  aan  het  oog  onttrokken  is.  Bij  de  desa 
Kedjadjar  komen  wij  op  den  nieuwen  rijweg  naar  Diëng  terug, 
dien  wij  een  weinig  voorbij  Garoeng  verlieten.  Wg  volgen  dien 
thans  zuidwaarts  langs  den  voet  van  den  Telèrèp,  in  de  eerste 
plaats  naar  Tambi  y  waar  wederom ,  nu  ten  oosten  van  den  weg, 
schoone  theetuinen  gelegen  zijn ,  door  welke  zich  het  pad  slingert 
dat  over  den  zadel  tusschen  Telèrèp  en  Sind&r&  oostwaarts  naar 
Djoemprit,  in  de  aangrenzende  residentie  Eadoe,gaat.  Yoor  het 
dorp  Sigedang,  dat  op  eene  hoogte  van  ruim  1800  meters,  eenzaam, 
slechts  door  djarak* heesters  beschaduwd,  op  een  plateauvormig 
verbreeden,  van  den  Telerep  afgedaalden  lavastroom  gelegen  is, 
vormt  deze  weg  het  eenige  middel  tot  gemeenschap  met  de 
buitenwereld  ^).    Tambi  is  3^  paal  van  de  grens  van  Eadoe  en 


1)  Zie  over  het  meer  Jungholm,  Java.  II.  229;  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1850. 
IL  156;  Buddingh  in  T.  v.  N.  I.,  IL  1.  335. 
')  Junghuhn,  Java.  IL  275,  279  y.;  Bleeker  T.  y.  N.  I.  1850.  IL  155. 


Digitized  by  VjOOQ IC 


458 

2t  paal  van  Garoeng  verwyderd.  Yan  deze  laatste  plaats  keeren 
wg  thans  zonder  oponthoud  naar  W&nis&b^  terug,  om  nu  vandaar 
in  oost-zuidoostelijke  richting,  dwars  door  de  Serajoe-?allei ,  den 
weg  naar  het  5}  paal  verwijderde  Eretek  te  volgen.  Yan  deze 
plaats  gaat  oost-noordoostwaarts ,  over  den  rug  die  SindHriL  en 
Soembing  verbindt,  de  groote  weg  naar  Temangoeng  in  de  resi* 
dentie  Eadoe.  Ook  deze  weg  voert  weder  door  uitgestrekte  thee- 
plantsoenen te  Djoerang  djero  en  Retja  en  komt  op  Bj  paal  afstands 
van  Kretek  aan  den  post  Kledoeng,  die  op  eene  hoogte  van  1405 
meters  boven  het  zeevlak,  juist  op  de  grens  van  Bagelèn  met 
Eadoe,  is  gelegen. 

Yan  Eretek  tot  de  districtshoofdplaats  Sapoeran  hebben  wg 
nóg  zes  palen  af  te  leggen.  Het  uitzicht  wordt  nu  evenzeer  door 
den  Soembing  als  tot  dusver  door  den  Sind&r&  beheerscht.  Even 
voorbij  Eretek  overschrijden  wij  de  grens  tusschen  de  districten 
WS.n&B&b^  en  Sapoeran,  daarop  steken  wij  de  Begaloe  en  vervol- 
gens ,  bij  de  theetuinen  van  Semilir  *),  de  reeds  beschreven  water- 
scheiding tusschen  Serajoe  en  BILg&w&nt&  over.  Ook  het  dal  van 
laatstgemelde  biedt  ons  eene  heerlijke  verscheidenheid  van 
fichoone  gezichten.  Sapoeran  zelf  is  alleen  merkwaardig  door  de 
in  de  nabijheid  liggende  theetuinen  van  Tandjong  Sari  en 
door  het  graf  van  zekeren  Ejai  Goesti.  Al  de  tot  dusverre  ver- 
melde theeplantsoenen  van  Ledok  zijn  sedert  eenige  jaren  onder 
den  naam  van  „Ledoksche  tlieetuinen^  door  de  Regeering  in  huur 
uitgegeven  aan  de  heeren  van  den  Berg,  Holle  en  Jacobson, 
en  leverden  in  1878  eene  opbrengst  van  ongeveer  300,000  kilo- 
grammen ,  op  eene  uitgestrektheid  van  640  met  thee  beplante 
bouws.  Die  uitkomst  is  zeker  niet  bijzonder  schitterend,  en  daar 
aan  de  theecultuur  in  Ledok  het  groote  bezwaar  verbonden  is, 
dat,  bij  gebrek  aan  bosschen ,  brandhout  en  houtskool  slechts  tot 
hoogen  prijs  te  bekomen  zijn ,  heeft  zij,  om  zich  staande  te  houden, 
behoefte  aan  groote  productie  en  —  wat  in  den  laatsten  tijd  ook 
al    te   wenscben  heeft   overgelaten    —    aan   voordeeligen  afeet. 

')  Op  de  topographisobe  kaart  staat  Semitie,  doch  dit  moet  een  font  zgn. 
Zie  Atlas  yan  Bagelèn,  kaart  IX  en  bl.  22,  en  Begeerings- Almanak,  1879, 
bl.  304. 


Digitized  by  VjOOQIC 


439 

IntnsseheD  loopt  het  oontnct  in  1885  tm  dnde,  o&  het  blgkt 
mg  niet  dat  oyer  Tenndering  in  erfjpacht  onderhandeld  is,  waarooi 
ik  Trees  dat  de  toekomst  der  Ledoksehe  theetninen  niet  Tolko- 
men  Terzekerd  is  te  achten  *). 

Wat  nn  het  graf  Tan  Ejai  €k>esti  betreft^  men  hondt  desen 
persoon  Toor  een  legerhoofil  Tan  Midj&pahit,  die,  in  den  strgd  met 
Baden  Patah  oyerwonnen ,  zich  in  dese  toen  woeste  streken  Terborg 
en  er  stierC  Men  bewaart  bg  het  graf  een  ouden  Chineeschen 
schotel  waaruit  hg  gegeten,  en  een  oud  zadel  waarop  hg 
gereden  zou  hebben.  De  JaTanen  houden  dit  zadel  Toor  onyergan- 
keltjk.  Het  is  inderdaad  zeer  zwaar  en  sterk  en  het  maaksel 
pleit  Toor  hoogen  ouderdom  *). 

De  weg  gaat  nu  Terder  zuidwaarts  naar  Loano ,  hoofddorp  Tan 
het  district  Tan  dien  naam,  dat  20|  palen  Tan  Sapoeran,  maar 
nog  slechts  7  palen  Tan  PoerwJlredji,  de  hoofdstad  Tan  Bagelèn, 
Terwjjderd  is.  De  weg  Tolgt  den  loop  Tan  de  B&g&w&nt&  en 
leTcrt  overal  schoone  gezichten  op ;  doch  bgzondere  merkwaardig* 
heden  worden ;  zooTeel  ik  weet,  nergens  aangetroffen.  Een  paal 
benoorden  Loano  komt  deze  weg  samen  met  den  groeten  weg 
Tan  Poerw&redj&  naar  Magelang,  en  op  dat  punt  is  hg  nog  7i 
palen  Tan  de  Eadoesche  grens  Terwtjderd. 

Daar  wij  nog  een  toer  Tan  Bandjar  Neg&r&  uit  naar  het  Dieng-ge- 
bergte  wenschen  te  ondernemen ,  Tolgen  wij  thans  Tan  Sapoeran  een 
pad  dat  ons  over  den  met  ko£Betuinen  bedekten  G.  Koekoesan  en  langs 
den  Toet  Tan  den  G.  Wedoes  tot  dicht  bij  de  boorden  Tan  de  Begaloe 
brengt.  Wij  rijden  Tervolgens  vanhier  over  de  noordelijke  hellingen 
Tan  het  met  ko£Betuinen  omkranste  Beser-gebergte ,  met  de  Begaloe 
aan  de  rechter-  en  een  bergstroompje,  de  Kali  Poetih ,  dat  zich  bij 
Sawangan  in  de  Serajoe  stort,  aan  de  linkerhand.  Etcu  Toordat  dit 
rgpad,  dicht  bg  de  Tereeniging  van  Begalèn  en  Serajoe,  de  desa 
Sein  Neg&r&  bereikt,  wordt  het  gesneden  door  een  zich  van  den 


O  Zie  EoL  versl.  1879,  Bgl.  YY,  bl.  24;  Atlas  van  Bagelèn,  bl.  22.  YgL 
verder  de  belsngrgke  verslagen  over  de  Ledoksehe  theetuinen  van  den 
heer  W.  de  Jong,  in  D.  XVI  en  XYII  (Nieuwe  serie,  D.  XI  en  XII)  van  het 
Tgdschr.  v.  Nijv.  en  Lbw.  in  N.  I.     ^ 

»)  T.  V.  N.  I.  1860.  I.  208. 


Digitized  by  VjOOQIC 


460 

nieuwen  v/eg  afzonderenden  zgtak,  die  eerst  de  Eali  Poetih  en  daarna 
den  kam  yan  het  Beser-gebergte  overschrijdt,  om  aan  diens  andere 
zijde  af  te  dalen  naar  Eali  Wir&,  het  hoofddorp  van  het  gelijknamig 
district.  Deze  desa  is  langs  het  bedoelde  pad  3^  paal  van  den  nieuwen 
weg,  31  van  zijne  vereeniging  met  den  ouden,  en  4  palen  van  Lek- 
san&  verwgderd.  Het  district  Eali  Wir&  is  geheel  met  heuvelrgen  tot 
het  Zuid  Serajoe-gebergte  behoorende  bedekt  en  wordt  doorkronkeld 
door  vele  beken ,  die  meest  allen  samenvloeien  met  de  Eali  Gehang, 
welke  op  de  zuidelijke  uitloopers  van  het  Beser-gebergte  ontsprin- 
gende rivier  het  district  schier  in  zyne  geheele  lengte  doorsnijdt 
en  later,  in  de  Bagelènsche  vlakte  gekomen,  zich  in  de  Bawa 
Wawar  verliest.  Daar  Eali  Wiri  geene  bijzondere  merkwaar- 
digheden schgnt  op  te  leveren,  laten  wij  ons  niet  tot  afwijking 
van  het  gevolgde  pad  verlokken,  dat  ons  weldra,  dicht  bij  de 
Banjoemasche  grens,  op  den  groeten  weg  naar  Bandjar  Negara 
terugvoert 

Yan  Bandjar  Negara  gaat  nu  onze  weg  over  het  algemeen 
noordwaarts  naar  de  13  palen  verwijderde  districtshoofdplaats 
Earang  Eobar.  Wij  rijden  aanvankelijk  door  de  vlakte,  maar 
als  wg  den  weg  van  Bandjar  naar  Earang  Eobar  dicht  bij  Easenet 
bereikt  hebben  '),  bevinden  wg  ons  weldra  aan  den  voet  eener  reeks 
yan  talrgke,  steile  en  schilderachtige  bergspitsen ,  die,  om  zoo  te 
zeggen,  den  zuidelgken  grensmuur  van  het  gebergte  vormen  en 
plotseling  uit  het  diepland  oprijzen.  Wij  rijden  rechtstreeks  aan 
op  een  dier  toppen^  den  1250  meters  hoogen  Pawinian,  en 
ontdekken  hier  in  den  rotsmuur  de  poort  die  ons  den  toegang 
naar  het  hoogland  opent.  Een  kloof  met  steile  wanden  scheidt 
den  bergtop  in  twee  spitsen.  De  merkwaardigste  is  die  aan  de 
oostzgde,  die  bg  de  bevolking  den  naam  van  G.  Lawéh  draagt,  een 
ontzettende,  kale  rotsklomp,  uit  trachietmassa's  gevormd,  die  in 
concentrische,  6  tot  10  voet  dikke  lagen  om  en  op  elkander 
liggen.  Yan  ter  zijde  gezien  vertoont  hg  zich  bijna  als  een  pilaar, 
maar  naar  het  oosten  is  hij  verlengd  in  een  langgerekten  kam^ 
die  een  loodrechten  wand  vormt.  Wanneer  wij,  door  dien  bergpas 


1)  Zie  boTen,  bl.  450. 


Digitized  by  VjOOQIC 


461 

opstijgende,  teragzien,  genieten  wg  een  heerlgk  panorama;  want 
het  gansche  Bandjar-negarasche  diepland  ligt  voor  ons,  aan  den 
horizon  door  het  Zuid  Serajoe-gebergte  begrensd  *).  Voor  onsnit 
weiden  onze  blikken,  terwijl  wij  verder  trekken ,  o?er  ontelbare , 
sterk  verbrokkelde,  van  diepe  kloven  doorsneden,  in  woeste  wanorde 
dooreenliggende ,  maar  niet  hooge  bergtoppen,  waartussohen  de 
Soeren  en  Mroewoe  zich  al  bruisend  een  doortooht  banen,  en 
die  hier  en  daar  met  terrasgewgze  oploopende  sawahs  en  welige 
koffietuinen  prijken.  Onder  de  bekoorlijkste  afwisselingen  die  de 
wilde  natuur  bieden  kan,  wordt  ten  laatste  de  desa  Earang  Kobar 
bereikt. 

De  hutten  van  Earang  Eobar  liggen  schilderachtig  verstrooid 
in  een  liefelijk,  met  sawahs  bedekt  dal,  dat  zich  uitbreidt  aan 
den  voet  van  den  berg  Tel&g^  Lèlè,  die  wellicht  als  een  uitge- 
brande eruptiekegel  te  beschouwen  is.  De  berg  verheft  zich  aan- 
merkelijk boven  zijn  onmiddellijke  omgeving;  maar  noordwaarts 
vandaar,  in  de  richting  naar  de  hooge  toppen  die  den  R&g*^ 
Djambangan  met  den  Diêng  verbinden,  rgst  het  terrein  meer 
regelmatig  op  tot  een  uitgestrekt  hoogland,  dat  zich  evenwel 
door  een  zeer  zonderling  aanzien  onderscheidt.  De  kam  van  het 
centraal-gebergte  daalt  eerst  van  300  tot  400  meters  steil  af  en 
gaat  dan  over  in  een  soort  van  plateau ,  maar  dat  met  ontelbare 
kleine,  door  labyrinthisch  kronkelende  kloven  gescheiden  toppen 
bezaaid  is.  Zg  zijn  kaal  of  met  grauwkleurig  gras  begroeid, 
en  slechts  op  enkele  punten  wordt  hun  eentonig  voorkomen 
door  de  bruinkleurige  hutten  van  een  dorpje  afgewisseld.  Yoor 
een  40tal  jaren  vond  men  tusschen  Earang  Eobar  en  den  voet 
van  den  Rlg&  Djambangan,  op  eene  hoogte  van  meer  dan  1348 
meters ,  de  thans  verlaten  theetuinen  van  Pegoendangan  '). 

Yan  Earang  Eobar  rgden  wij  ll|  palen  in  over  het  algemeen 
noordoostelijke  richting  naar  Batoer ,  de  hoofdplaats  van  het  gelijk- 
namig district,  dat  den  uitersten  oosthoek  van  Banjoemas  vormt.  De 


')  Janghabn,  Java.  II.  209,  die  G.  Labet  achrgft  in  plaate  ran  Gt,  Laweh; 
T.  v.  N.  I.  1860.  I.  180;  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850.  II.  148;  Jagor, 
Reiseskizzen.  210. 

•)  Junghulm,  Java.  U.  210;  T.  v.  N.  I.  1860.  L  181. 


Digitized  by  VjOOQIC 


462 

weg  biedt  overal  het  gezicht  op  schoone  bergprofielen ,  maar  de 
vegetatie  is  op  deze  hoogte  schraal  en  vooral  de  hoornen  zijn  klein  en 
weinig  tairgk.  Hier  en  daar  is  echter  de  bodem  met  eene  menigte  Glei  • 
oheniaceeên  en  andere  varens  bedekt ').  Bg  Pr&djiw&,  een  aar  voor- 
dat men  Batoer  bereikt,  zondert  zich  van  den  weg  dien  wg  volgen, 
het  pad  af  dat  over  de  westelijke  helling  van  den  Goenoeng  Feta* 
rangan  naar  Bandar  Sidajoe  in  de  residentie  Pekalongan  voert, 
en  dat  wij,  voor  zoover  het  tot  die  residentie  behoort,  reeds  vroeger 
leerden  kennen '). 

Batoer  ligt  op  eene  hoogte  van  1624  meters,  aan  den  voet 
van  den  achter  het  dorp  steil  opstijgenden ,  schier  geheel  van 
geboomte  beroofden  G.  Petarangan,  die  zich  in  zgn  hoog- 
sten  top,  den  vroeger  vermelden  Goenoeng  Boedak'),  tot  2221 
meters  verheft.  De  plaats  heeft  een  zeer  eigenaardig  aan* 
zien;  geboomte  wordt  er  niet  gevonden  en  zijne  schaduw  is 
er  ook  minder  gewenscht,  daar  zelden  de  zonnestralen  dopr  de 
bewolkte  lucht  dringen.  Daar  er  behalve  de  Gigantochloa  Atter 
geen  bamboe  gevonden  wordt ,  zgn  de  huizen  er  meest  al  opger 
trokken  uit  houten  stijlen  en  beschotten  van  glaga-riet;  de  hetere 
soort  zijn  met  planken  beschoten,  doch  daar  het  hout  met  veel 
moeite  van  den  Prahoe  moet  worden  aangevoerd,  is  dit  voor  de  mees- 
te bewoners  te  kostbaar.  Overal  in  den  omtrek  van  Batoer  zijn  alle 
boomen  reeds  lang  voor  het  droogstoken  der  hier  op  groote 
schaal  geteelde  tabak  gekapt ,  zoodat  men  zich  thans  behelpen 
moet  met  het  brandhout  van  jonge  boompjes  en  struiken,  die 
gelukkig  op  den  vruchtbaren  bodem  welig  opschieten.  De  hoofd- 
straat is  regelmatig  in  een  rechte  Ign  gebouwd,  maar  er  zijn 
ook  onderscheidene  dwarsstraten,  die  een  minder  gunstig  voor- 
komen hebben.  De  bevolking,  voor  zoover  zg  uit  Javanen  bestaat, 
is  er  uit  verschillende  streken  samengevloeid,  maar  men  vindt 
er  ook  een  groot  aantal  Chineezen,  die  er  leven  vanden  handel, 
inzonderheid  van  het  opkoopen  van  tabak.  Zoowel  Javanen  als 
Chineezen  onderscheiden  zich  door  een  gezond  en  krachtig  voor- 
komen en  zel£s  door  een  blozend  gelaat ;  het  klimaat  is  hier  trouwens 

»)  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850.  n.  144 
*)  Zie  bl.  402.  ')  Boven,  bL  401. 


Digitized  by  VjOOQIC 


463 

zoo  weinig  warm,  dat  men  dikwgis  Ctiineezen  ontmoet  die 
zich  tegen  de  koude  in  sobapenvellen  gewikkeld  hebben.  Batoer 
heeft  een  drak  bezochten  pasar  en  voor  Enropeesohe  reizigers 
een  goede  en  ruime  pasanggrahan,  van  hout  gebouwd  met  glazen 
ramen  en  met  tweegemetselde  vuurhaarden^  die  vooral  des  avonds 
goede  diensten  bewgzen.  De  vloer  is  uit  vierkante  gehouwen 
steenen  gemetseld,  die  van  het  Diëng-gebergte  zgn  aangebracht, 
en  behalve  de  binnen-  en  voorzaal  heeft  men  er  een  zestal  logeer- 
kamers. Yóór  het  gebouw  staan,  of  stonden  althans  niet  lang  geleden, 
eenige  oud-Javaansche  beelden  van  het  Diëng-plateau  afkomstig  '). 
Vele  Europeesche  groenten  en  vruchten  komen  hier  goed  voort 
en  worden  ook  door  Chineesche  kweekers  verbouwd.  Er  ware 
echter  van  het  gunstige  klimaat  ongetwgfeld  veel  meer  voordeel 
te  trekken,  b.  v.  voor  de  teelt  van  tarwe,  die  het  gemis  der 
hier  niet  meer  groeiende  rgst  rgkelijk  aan  de  bevolking  zou  ver- 
goeden •). 

Onder  de  merkwaardigheden  die  in  de  omstreken  van  Batoer 
een  bezoek  verdienen ,  is  in  de  eerste  plaats  de  Te1&g&  Dringo  te 
vermelden,  een  meer  dat,  ofschoon  doorgaans  tot  de  Diëng-meren 
gerekend,  toch  strikt  genomen  nog  niet  tot  den  kring  van  het 
Diëng-gebergte')  behoort,  zooals  ook  door  Junghuhn  erkend 
wordt  ^).  Het  ligt  op  eene  hoogte  van  1960  meters  op  den  Goe- 
noeng  Dringo ,  een  zuidwestelijken  voortop  van  den  zich  tot  2205 

•)  Brumand  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXUI.  161;  vgl. boven,  D.II.bl.  67. 

^  Teysmann,  N.  T.  v.  N.  I.  Vni.  234-238;  BleekerinT.v.N.1. 1850.  II. 
144;  T.  T.  N.  I.  1860.  I.  181;  Jagor,  Reiseskizzen.    210. 

')  Ik  zal  hier  de  Toornaamste  literatuor  over  het  Diëng-gebergte  kortelij  k 
opgeven ,  en  verder  slechts  bg  enkele  bgzonderheden ,  waar  dit  ter  rechtvaar- 
diging mguer  voorstelling  noodig  schijnt,  bijzondere  aanhalingen  voegen: 
Horsfield,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  D.  YIII,  Essay,  p.  40,  142.  —  Buddingh, 
T.  V.  N.  L,  II.  1.  315.  —  Junghuhn,  Reisen  durch  Java.  316. —  Junghuhn, 
Java.  II.  207.  —  Teysmann  in  N.  T.  v.  N.  I.  VIÏI.  238.  —  Mickler  in 
N.  T.  V.  N.  L  XXIU.  54.  —  Arriëns  in  N.  T.  v.  N.  I.  XXVIII.  185.  - 
Bleeker  in  T,  v.  N.  I.  1850.  II.  144.  —  Losse  aanteekeningen  in  T.  v.  N.  I. 
1860.  I.  181.  —  Bmmund  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXUI.  156.  —  Jagor, 
Reisseskizzen.  210.  —  Heynen,  Drie  bergvlakten.  33.  —  T.  ▼.  h.  Aardrgksk. 
Gen.  II.  859.  —  Notulen  van  het  Bat.  Gen.  op  de  plaatsen  in  D.  II  van 
dit  werk,  bL  55,  aangehaald.  ->  G.  Leemans  in  Versl.  en  Meded.  d.  K.  Ak. 
V.  Wet.  Afd.  Letterkunde,  D.  VIII. 

*)  Jooghuhn,  Java.  IL  226. 


Digitized  by  VjOOQIC 


464 

meters  yerheffendeD  Goenoeng  Alang,  en  reikt  met  zijn  noordelgken 
rand  joist  tot  aan  de  nok  van  den  bergrug.  Wg  volgen  om  het  te 
bereiken,  aanTankeiijk  den  weg  van  Batoer  naar  Diëng,  maar  slaan 
weldra  links  af  een  zijpad  in ,  dat  langs  het  dorp  Timbang  naar  het 
meer  voert.  De  bijna  cirkelvormige  kom  van  het  meer  heeft  ongeveer 
600  meters  in  doorsnede  en  is,  met  uitzondering  eener  diepere 
plek  in  het  midden,  die  ongeveer  150  meters  middellgn  heeft, 
geheel  bedekt  met  het  geurige  kalmoes-riet '),  dat  zijn  Javaansohen 
naam  dringo  aan  het  meer  heeft  medegedeeld.  Honderden  wilde 
eenden  hebben  deze  bekoorlijke  plek  tot  hun  verblgf  gekozen. 
De  oevers  van  het  meer  stijgen  met  zachte  glooiing  tot  omstreeks 
70  meters  omhoog  en  zijn  aan  de  westzijde  met  gras,  aan  de 
oostzijde  met  welig  woud  getooid.  Aan  de  zuidzgde  is  in  dien 
wand  een  kleine  spleet,  waardoor  een  beekje  vliet;  doch  de 
voorname  uitwatering  van  het  meer  heeft  plaats  naar  de  Peka- 
longansche  zgde  door  middel  van  een  onderaardsch  kanaal  of 
natuurlgken  tunnel ').  Nadafc  dit  water  weder  te  voorschijn  is 
getreden^  vormt  het,  in  vereeniging  met  de  uitwatering  van  het 
meer  Terbes,  de  EaU  Sim  bang,  zooals  vroeger  beschreven  werd  '). 
Wanneer  wij  van  het  meer  Dringo  oostwaarts  gaan ,  bereiken 
wij  spoedig  de  kloof  waardoor  het  op  den  G.  Alang  ontspringende 
riviertje  Eali  Poetih  beneden waarts  vloeit,  tusschenden  G.  Dringo 
en  den  oostwaarts  daarmede  verbonden  G.  Tjimat.  In  de  bedding 
van  dit  riviertje  ligt,  omstreeks  160  meters  lager  dan  het  meer, 
de  solfatara  Eawah  Dringo ,  een  met  troebel  water  gevuld  bekken 
van  15  il  20  voet  in  doorsnede,  waaruit  aanhoudend  witte  dam- 
pen opstijgen ,  schilderachtig  afstekende  tegen  het  welig  groen 
der  boomen  en  varenkruiden  die  den  warmen,  uit  lapilli 
en  trachiet  bestaanden  bodem  tooien.  Het  water  wordt  door  den 
damp  in  gedurige  beweging  gehouden  en  soms  wel  vier  vijf  voet 
naar  boven  gestuwd.  Lager  in  het  dal  ziet  men  onderscheiden 
gaten ,  waaruit  met  hevig  geraas  dampen  opstijgen ,  en  kokend 
water,  opborrelend  in  eene  tweede,  gelijksoortige  solfatara,  die  door 
den  naam   van   Eawah   Seg&r&wedi  wordt  onderscheiden  *).    Zg 

M  Acorus  Calamus.  ')  AmënB,  t.  a.  p*  192. 

>)  Boven ,  bl.  402.  *)  Miokler,  t  a.  p.  64. 


Digitized  by  VjOOQIC 


466 

ontleent  dien  naam  aan  eene  plek  die^  op  kleinen  afetand,  wat 
lager  gelegen  is ,  en  die ,  ofschoon  veel  minder  bekend  dan 
het  dal  Pakaraman,  dat  wg  straks  zullen  bezoeken,  volgens 
de  inlanders  in  yroeger  jaren,  in  nog  hoogere  mate  dan  dit,  de 
eigenschap  moet  bezeten  hebben,  menschen  en  dieren  die  er 
zich  in  waagden,  ja  zelfs  de  er  overheen  vliegende  vogels,  door 
de  daaruit  opstijgende  gassen  te  dooden.  Men  zegt  dat  toen  geen 
halmpje  hier  tierde;  de  naam  Seg&r&wëdi,  die  letterlijk  z and- 
zee  beteekent,  zal  toen  zeker  meer  gepast  zijn  geweest  dan 
thans,  nu  dit  geheele  door  aard  verzakking  gevormde  terrein 
met  welig  gras  en  kreupelhout  bedekt  is  ^). 

Nog  lager  in  hetzelfde  dal  af  klimmende  komen  wij ,  dicht  bij 
het  punt  waar  wij  den  weg  van  Batoer  naar  Diëng  weder  bereiken , 
aan  de  Soemoer  DJ&1&  Toend&.  Het  woord  soemoer  beteekent 
put,  en  werkelijk  heeft  men  hier  eene  nauwe,  diepe,  trechtervor- 
mige verzakking  met  schier  loodrechte  wanden  voor  zich  >  op  wier 
bodem  een  plas  water  van  omstreeks  150  meters  in  omtrek  wordt 
waargenomen.  De  wand  is  het  laagst  naar  de  zijde  van  den 
groeten  weg;  plaatst  men  zich  op  dit  punt,  dan  ziet  men  eene 
wel  40  meters  hooger  stijgende  helling  tegenover  zich  en  het 
water  diep  onder  zijne  voeten.  Even  als  het  Eleurenmeer  op  den 
Megamendoeng^)  vertoont  ook  dit  water  gedurige  kleurverandering, 
waarschijnlijk  door  de  breking  der  lichtstralen  veroorzaakt.  De 
bijgeloovige  inlander  hecht  eene  gewichtige  beteekenis  aan  de 
kleur  die  het  den  bezoeker  vertoont.  Is  die  groen  dan  zal  hem 
dit  geluk,  is  zij  geel  dan  zal  het  hem  ongeluk,  is  zij  blauw 
dan  zal  het  hem  gezondheid  aanbrengen  enz.  Evenzeer  is  hij 
overtuigd  dat  wassching  met  dit  water  aan  het  lichaam  duurzame 
jeugd  en  kracht  verzekert '). 

Noordwestelijk  van  Soemoer  Dj&l&  Toend&  en  wat  hooger 
aan  de  berghelling  ligt  nog  eene  dergelijke,  geheel  met  water 
gevulde  aard  verzakking,  de  Tel&g&  Nil&,die  een  cirkelvormigen 
omtrek  heeft  van  170  meters;  wij  laten  die  echter  onbezocht; 
daar   gewichtiger   verschijnselen    ons   tot    voortzetting   van   den 

>)  Miokler  t.  a.  p.  bL  62  v.        *)  Zie  boven  bl.  93. 

')  Mickler  t.  a.  p.  bl  64;  Jagor  t.  a.  p.  bL  211, 

m  80 


Digitized  by  VjOOQIC 


466 

tooht  in  andere  richting  aanmanen.  Den  grooten  weg  naar  Diëng 
verder  volgende  bereiken  wij  weldra  het  punt  waar  ons  een 
sgpad,  flleobts  {  paal  lang,  aan  de  bemohte  mofette  Pakaraman 
brengt,  naar  welke  de  G.  Tjimat,  aan  wiens  helling  zg  gevonden 
wordt,  ook  G.  Pakaraman ')  genoemd  wordt  Men  ziet  hier  een 
min  of  meer  kegelvormig  bekken ,  waarvan  de  noordelgke  rand 
omstreeks  90,  de  zuidelijke  omstreeks  30  meters  hoog  is,  met  wan- 
den die  vrij  steil  en  met  den  sohoonsten  plantengroei  getooid  zgn ; 
maar  waarvan  de  vlakke  bodem,  omstreeks  15  vierkante  meters 
groot,  geheel  kaal  is,  omdat  zich  hier^  gelgk  op  zoovele  plaat- 
sen op  Java  '),  vrij  koolzuur  ontwikkelt,  dat,  zwaarder  dan  de 
dampkringslucht,  boven  den  bodem  big  ft  hangen,  vooral  wanneer 
het,  zooals  hier,  schier  geheel  aan  de  inwerking  van  den  wind  is 
onttrokken.  De  gasontwikkeling  is  op  deze  plek  zeer  onge- 
lijkmatig en  thans  over  het  geheel  van  weinig  beteekenis.  Vroeger 
moet  zg  veel  belangrgker  geweest  zijn,  zoodat  men  hier  door- 
gaans eene  menigte  gestikte  dieren  vond;  maar  tegenwoordig  is 
zg  meestal  zoo  geringd  dat  de  proeven  die^  ten  gevalle  der 
reizigers,  met  kippen  of  honden  genomen  worden,  gewoonlijk 
mislukken.  De  plek  rech vaardigt  dus  geenszins  de  vreeselgke 
schilderingen  die  men  in  vele  reisverhalen  er  van  aantreft.  Men 
houdt  haar  voor  het  beruchte  Doodendal ,  waarvan  de  Javaansche 
overlevering  zooveel  weet  te  berichten,  en  welks  verschrikkingen, 
door  zekeren  Foersch*),  een  chirurgijn  in  dienst  der  Oost-Indische 
Compagnie,  ten  breedste  uitgemeten,  de  grondslag  zijn  geworden 
van  de  overdrevenste  voorstellingen ,  en  zelfs  den  Engelschen  too- 
neelschrijver  Colman  Jr.  de  stof  hebben  geleverd  voor  een,  gelukkig 
blgeindend!   drama  %    De  bgzondere   toegankelgkheid   van   de 

')  B.  T.  door  Horefield  en  Jonghahn. 

^)  Zie  b.  T.  boyen  bl.  228,  854. 

*)  Het  verhaal  van  Foersch  werd  in  Januari  1784  door  zekeren  Heydinger, 
HoogduitBoh  boekverkooper  te  Londen ,  medegedeeld  in  het  „Uniyersid  Maga- 
line,''  en  daaruit  oTergenomen  in  de  Nieuwe  Ned.  Bibliotheek,  D.  IV*  St. 
II,  en  in  de  Yaderlandsche  Letteroefeningen,  D.  YI,  St.  IL  De  YoUedigste 
xnededeeling  omtrent  alleB  wat  over  het  Doodendal  geschreven  is,  gaf  Prof  G. 
J.  Mulder  in  het  Natuur-  en  Scheikundig  Archief,  D.  Y  (Jaarg.  1837),  bl.  242. 

*)  The  Law  of  Java,  het  eerst  opgevoerd  in  Co  vent  Garden  Theatre,  Mei 
11,  1822. 


Digitized  by  VjOOQIC 


467 

Pakaraman,  die  oorzaak  is  dat  geen  reiziger  die  den  Diëng 
betreedt,  haar  onbezocht  Iaat,  is  zeker  wel  de  reden  waarom 
hier  het  beruchte  Doodendal  bg  voorkeur  gezocht  wordt.  Eigenljjk 
schijnt  het  mg,  dat  de  hierboven  vermelde  mofette  Seg&r4wëdi 
op  die  onderscheiding  al  zooveel  aanspraak  heeft. 

Het  oudste  mg  bekende  bericht  omtrent  de  Doodenvallei  wordt 
aangetroffen  in  de  Amoenitates  exoticae  van  Eaempfer'),  die  de 
Javaansche  berichten  welke  klaarblgkelgk  den  grondslag  van  de 
vreeselgke  verhalen  van  Foersch  uitmaken,  in  haren  eenvou- 
digsten  vorm  weergeeft.  Reeds  dit  eerste  bericht  berust  op  de 
verwarring  van  twee  zaken:  de  opstgging  van  verstikkende  gas- 
sen  in  sommige  holen  en  valleien  van  Java^  en  de  vergiftigende 
kracht  van  het  sap  van  den  Javaanschen  giftboom,  Antiaristoxi- 
caria  ').  De  Doodenvallei  wordt  als  de  groeiplaats  van  den  gift* 
boom  gedacht,  en  de  doodende  werking  van  het  koolzuur 
wordt  voorgesteld  als  door  de  uitwasemingen  van  den  gevaarlijken 
boom  teweeggebracht  ^). 

Wanneer  wij,  na  dit  bezoek  aan  de  Stikvallei  den  weg  naar 
Diëng  tusschen  de  hellingen  van  den  Tjimat  ten  noorden  en  den 
zuidwaarts  oprijzenden  Goenoeng  Nag&sari  vervolgen,  hebben  wij 
weldra  het  gebied  van  den  eigenlijken  voormaligen  verhefiSngs- 
krater  van  den  Diëng  bereikt.  Het  zijn  voornamelijk  vgf  hooge 
bergtoppen,  die  met  hunne  verbindende  ruggen  de  overblgfselen 
van  den  verbrgzelden  en  verbrokkelden  kraterrand  vormen:  de 
Tjimat  ten  noordwesten,  de  Prahoe  ten  noordoosten,  de  Sr&dj& 
ten  zuidoosten,    de  Bism&   ten  zuidwesten  en  de  N%&sari  ten 

>)  Verschenen  in  1712;  zie  ald.  bl.  575.        «)  Zie  D.  I,  bl.  152. 

*)  Eene  historische  bgzonderheid  in  D.  II,  bl.  504,  medegedeeld  omtrent 
het  vonnis  aan  eenige  vroawen  te  Soorakarta  door  middel  Tan  het  vergif  van 
Antiaris  toxioaria  voltrokken,  steunt,  zooals  ik,  tot  mlJn  spgt,  te  laat  be- 
merkte ,  in  den  grond  slechts  op  het  niet  zeer  vertrouwbaar  gezag  van  Foersch. 
Ik  zie  echter  geen  reden  om  daarom  ook  dat  verhaal  te  verwerpen.  Foersch 
heeft  vooral  daarin  gezondigd ,  dat  h[j  alles  wat  de  Javanen  verhaalden,  voor 
goede  munt  opgenomen  en  uit  gdelheid  als  resultaat  van  eigen  onderzoek  en 
aanschouwing  medegedeeld  heeft.  Bovendien  staat  het  bedoelde  feit  met  de 
verdichtselen  aangaande  de  Doodenvallei  in  geen  rechtstreeksch  verband ,  en 
zou  Foersch  zich ,  daar  de  Compagnie  ook  andere  dienaren  te  Soerakarta  had , 
door  een  verdicht  verhaal  van  dien  aard  aan  het  gevaar  hebben  blootgesteld 
van  als  leugenaar  betrapt  te  worden. 

80* 


Digitized  by  VjOOQIC 


468 

westen.  De  Tjimat  zet  zich  langs  de  noordzijde  van  den  krater- 
grond  voort  in  den  Eepakisan  en  den  Pager  Eëndëng,  welke 
laatste  zich  voordoet  als  een  enkelvoadige  bergrug,  maar  inder- 
daad  een  eruptiekegel  is,  waarvan  de  kruin  bestaat  uit  een 
smallen  rand,  die  een  bijna  volkomen  cirkel  beschrijft  om  een 
ketelvormigen  trechter  van  omstreeks  100  meters  diepte.  Op  den 
bodem  van  dien  ketel  ligt  het  dorp  Pager  Eendeng  en  zijne 
hellingen  zijn  schier  geheel  bebouwd.  Het  water  dat  zich 
hier  verzamelt,  breekt  door  den  rand  des  ketels  heen  en 
stort  zich  aan  den  voet  des  bergs  in  het  meertje  Tel&g&  Leri, 
dat  tevens  gÏBVoed  wordt  door  menigvuldige  warme  beekjes,  die 
in  zijn  omtrek  uit  den  poreusen  en  modderachtigen  grond  opbor- 
relen ').  Op  den  Pager  Eendeng  volgt  de  G.  Tjitjing,  die  reeds 
als  een  voortop  van  den  Prahoe  te  beschouwen  is  en  waarop  de 
Eali  Toelis  ontspringt,  die,  het  plateau  van  Diêng  middendoor 
kruisende,  de  grens  tusschen  Banjoemas  en  Bagelèn  vormt  en 
in  het  zuidwesten  den  kraterbodem  verlaat,  door  het  laagste 
deel  van  den  rand  tusschen  Bism&  en  Mgasari  afvloeiende.  In 
den  Prahoe,  die  een  gebogen  bergrug  met  zeer  smalle  nok  en 
binnenwaarts  gekeerde  holle  zijde  vormt ,  erkennen  wij  het  hoogste 
deel  van  den  kratérrand,  dat  zich  tot  2557  meters  verheft.  De 
Prahoe  is  zuidoostwaarts  verbonden  met  den  Telèrèp  en  zuidwaarts 
met  den  voormaligen  eruptiekegel  Pakoew&dj&,  uit  wiens  verbrij- 
zeling de  thans  door  een  kloof  gescheiden  toppen  Eendil  en 
Pakoew&dj&  zijn  ontstaan^  zooals  reeds  elders  in  dit  werk  ') 
uitvoeriger  werd  uiteengezet.  Zich  aansluitende  aan  den  Pakoe- 
w&dj&  beschrijft  de  kringvormige  Sr&dj&  een  halven  cirkel  rondom 
het  lage,  duistere  dal,  waarin  het  meer  Tjebong  en  aan  zijnen 
oever,  op  eene  hoogte  van  2078  meters,  de  desa  Simboengan 
wordt  gevonden,  met  de  reeds  genoemde  desa  Pager  Eendeng, 
die  ongeveer  op  dezelfde  hoogte  boven  de  zee  ligt,  het  hoogste 
dorp  van  Java.  Met  den  SrlLdj&  door  den  Pager  Tipis  verbonden , 
vormt  eindelijk  de  Goenoeng  BismlL  den  zuidwesthoek  van  het 
geheele  steliiel  en  verheft  zich  tot  eene  hoogte  van  2363  meters , 


>)  Mickler  t.  a.  p,  bl.  58  v.       *).  D.  II,  bl.  58. 


Digitized  by  VjOOQIC 


469 

de  grootste  na  die  yan  den  in  den  tegenovergestelded  Kuidoost- 
hoek  zijn  toppunt  bereikenden  Prahoe ,  van  welken  de  Bism^  in 
rechte  lijn  door  een  afstand  yan  7^  kilometer  is  gescheiden. 

Ongeveer  in  het  midden  van  den  dus  omlijsten  kraterbodem 
verheft  zich  nog  een  dubbel  uitgeboorde  eruptiekegel ,  die  den 
naam  draagt  van  G.  Panggonan.  Hij  vormt  twee  trechtervormige 
ketels,  die  door  een  smallen  stellen  rand  zgn  gescheiden,  en 
waarvan  de  noordwestelijke  en  grootste,  Merd&dSl  geheeten,  het 
eivormige  Tel&gJL  Merd&d&  bevat,  na  het  Tel&gSl  Mentjer  het 
grootste  der  Diêng-meren.  Het  ligt  op  eene  hoogte  van  2115 
meters  en  wordt  het  gemakkelgkst  bereikt  door  een  voetpad  dat 
van  de  desa  Earang  tengah,  aan  den  westelijken  voet  van  den 
berg,  derwaarts  opstijgt.  Langs  dit  voetpad  loopt  eene  waterleiding 
die  de  desa  uit  het  meer  van  goed  water  voorziet.  De  omtrek 
van  het  meer,  vroeger  2200  meters  bedragende,  is  door  den  aanleg 
der  waterleiding  tot  1700  meters  verminderd.  De  tweede  krater, 
Tikel  Panggonan,  heeft  eene  meer  vierkante  gedaante ,  maar  met 
afgeronde  hoeken.  De  binnenwanden ,  die  van  60  tot  90  meters 
hoog  zijn,  prijken  met  dicht  boomgewas ,  dat  zijne  donkere  schadu- 
wen werpt  over  het  welige  gras  dat  den  vlakken  bodem  bedekt. 

Tusschen  den  Panggonan  ten  westen  en  den  Prahoe  ten 
oosten,  met  den  Pager  Eendeng  ten  noord-noordwesten  en  den 
Pakoew&dj&  ten  zuid-zuidoosten ,  strekt  zich  het  met  gras  bedekte 
plateau  uit ,  waarop  eenmaal  de  heilige  priesterstad  was  gelegen, 
wier  nog  van  vroegeren  luister  getuigende  overblijfselen  elders 
in  dit  werk  uitvoerig  beschreven  zijn  ').  Naast  die  overblijfselen 
der  oudheid  is  er  het  heden  vertegenwoordigd  door  een  nieuw 
dorp,  Diëng  geheeten  en  in  Oost-  en  West-Diëng  verdeeld. 
Midden  op  het  plateau  vindt  men  het  meertje  Balé  Eambang  en 
nabij  zijn  zuidoosteinde,  doch  er  van  afgezonderd  door  een  dwar- 
schen  uitlooper  of  zijtak  van  den  bergrug  die  de  oostzgde  van 
het  plateau  begrenst  >),  de  meertjes  Wern&  en  Pengilon,  die 
slechts  door  een  strook  van  moerassigen  grond  van  elkander  zijn  ge- 
scheiden.  Te  zamen  zgn  zg  geheel  door  heuvelen  omringd.  Het 


O  D.  II,  bl.  50-67.        5)  Zie  D.  II,  bl.  60. 


Digitized  by  VjOOQIC 


470 

meer  Peng^on  is  donkerbruin  gekleurd;  het  meer  Wem&  daar- 
entegen vertoont  eene  merkwaardige  kleursohakeering,  hier 
appelgroen,  daar  geel-  en  witachtig,  waarschijnlijk  ten  gevolge 
van  een  bezinksel  op  den  bodem  dat  zijn  oorsprong  aan  een 
sol&tara  verschuldigd  is.  Het  stille,  rimpellooze  watervlak  levert, 
vooral  in  den  avond,  een  heerlijk  schouwspel,  wanneer  men  het 
gadeslaat  van  den  bergrug  ten  oosten  die  met  een  der  lengteribben 
van  den  Prahoe  samenhangt.  Als  de  zonnestralen,  door  de 
opstijgende  dampen  gebroken,  door  de  wouden  aan  zijne  west- 
zijde heenschemeren ,  prijkt  het  met  een  heerlijk  groen,  dat  de 
kleur  der  jooge  pisang-bladeren  voor  den  geest  roept. 

Wat  verder  westwaarts,  tusschen  het  plateau  en  den  Panggonan, 
ligt  het  meertje  Troes,  kleiner  dan  de  beide  vorige,  schier  geheel 
bedekt  met  kalmoesriet  en  door  tallooze  eenden  bewoond.  De  oevers 
zgn  zeer  moerassig  en  door  dicht  woud  begrensd  en  midden  door  het 
meer  stroomt  de  Eali  Toelis,  die  vervolgens,  wild  bruisende 
door  een  schilderachtig  rotsbed,  haren  weg  voortzet  door  den 
breeden  dalgrond  die  den  Panggonan  van  den  Pager  Tipis  en  den 
BismSl  scheidt.  In  dezen  dalgrond  vindt  men,  dicht  bij  den  voet 
van  den  Panggonan,  eed  aantal  solfatara's:  de  Eawah  Tj&ndr&  di 
Moek&,  door  welken  een  pad  ligt  dat  de  dorpen  Diêng  en 
Sikoenang  verbindt,  twee  die  den  naam  van  Eawah  Eidang  dra- 
gen ,  en  eindelijk  de  Kawah  Eaten  en  de  Eawah  Boentoe.  Zy  liggen 
allen  aau  den  rechteroever  van  de  Eali  Toelis.  Nog  verder 
westwaarts  ligt  het  dorp  Boentoe  aan  de  zuidwestelijke  helling 
van  den  Panggonan ,  die  hier  niet  in  lengteribben ,  maar  in  drie 
boven  elkander  liggende ,  vlakke  en  met  gras  begroeide  terrassen 
naar  den  dalbodem  afdaalt  Boentoe  ligt  op  het  bovenste  terras, 
dat  wel  de  beklimming  waardig  is^  om  het  zeer  eigenaardig 
gezicht  dat  men  vandaar  geniet.  De  blik  weidt  er  over  het  gansche 
hoogland  van  Elaraug  Eobar  met  zgn  tallooze  rotsspitsen  en  de 
dun  gezaaide  dorpen  die  met  bruinen  gloed  op  zijn  vaalkleurigen 
bodem  uitkomen.  In  het  zuidwesten  is  het  gezicht  gedeeltelijk 
begrensd  door  de  rotsmassa  van  den  Goenoeng  Lawé,  maar  kan 
het  oog  toch  ook  doordringen  tot  een  deel  der  vlakten  die  het  hoog- 
land van  Earang  Eobar  van  het  Zuid  Serajoe-gebergte  scheiden, 


Digitized  by  VjOOQIC 


471 

en  zelft  over  die  blauwende  bergen  heen  tot  in  zee.  In  het  verre 
westen  rijst,  hoog  boven  de  wolken  die  over  de  labyrinthische 
dalen  van  Earang  Eobar  zweven  ^  de  Slamat  in  al  zijne  majes- 
teit, in  schemerig  blauw  gehuld  en  met  een  statig  oprijzende 
rookkolom,  als  met  een  witten  vederbos,  getooid. 

De  weg  van  Batoer  naar  Diëng,  die  in  het  geheel  zeven  palen 
lang  is,  loopt,  wanneer  hij  den  kraterbodem  van  het  Diëng- 
gebergte  heeft  bereikt,  door  een  anderen  broeden  dalgrond,  die 
zich  uitstrekt  tusschen  den  Tjimat  en  Pagar  Eendeng  ten  noorden 
en  den  N&g&sari  en  Panggonan  ten  zuiden.  Dit  dal  wordt  be- 
sproeid door  de  Eali  Dolog,  die  het  aan  zijn  boveneinde  door  een 
nauwe  bergkloof  betreedt  en  zich' aan  zgn  benedeneinde,  tegenover 
de  mofette  Pakaraman,  door  een  even  nauwe  kloof  bruisend 
naar  beneden  stort.  In  het  midden  van  het  dal  worden,  niet  ver 
van  het  ons  reeds  bekende  Earang  tengah,  eenige  door  au'd- 
beving  ontstane  ketelvormige  verzakkingen  met  bochtig  uitge- 
sneden rand  aangetroffen,  die,  met  water  gevuld,  allengs  tot 
een  soort  van  meer,  de  Tel&g&  Sewiwi,  zijn  samengeloopen,  en 
welig  met  waterkers  ^)  begroeid  zgn. 

Yan  Diëng  gaat  de  weg,  die  nu  geheel  door  Bagelènsch  gebied 
naar  W&n&s&b&  voert,  om  den  rand  van  het  plateau  heen  naar 
dedesaBadak  Banteng,  waar  hij  een  anderen  dalgrond  bereikt, 
zich  uitstrekkende  tusschen  de  hellingen  van  den  Prahoe  en  een 
reeds  vermelden  bergrug,  die  in  zonderlinge  kronkelingen  een 
der  van  den  Prahoe  afdalende  lengteribben  voortzet  en  aan 
welks  andere  zijde  het  zuidelgk  deel  van  het  plateau  en  de  meren 
Wem&  en  Pension  gelegen  zgn.  Vroeger  liep  de  weg  over  de 
op  sommige  punten  uiterst  smalle  nok  van  dien  bergrug;  thans 
is  hij  meer  oostwaarts  verlegd  naar  het  liefelijk  dal,  dat  de  zachte 
kleurenpracht  ten  toon  spreidt  eener  weide  met  ranonkels  en 
viooltjes  bezaaid.  Op  de  plaats  waar  de  hellingen  van  den  Pakoe- 
w&dj&  en  de  van  den  Prahoe  afdalende  ribben  elkander  het 
dichtst  naderen,  gaat  dit  dal  over  in  een  nauwe  bergkloof ,  waar- 
door de  Serajoe,  die  tot  dusverre  met  zacht  gemurmel  door  zgn 


')  Nasturtmm  officinaU. 


Digitized  by  VjOOQIC 


472 

bodem  ruiBchte,  zich  schaimend  en  klotsend  naar  beneden  wentelt. 
Wg  bereiken  na  spoedig  Eedjadjar  tot  waar  wij  van  W&n&s&b^ 
uit  onzen  tocht  naar  den  Diëng  voortzett'en.  Wij  staken  dus  hier 
onzen  tocht  door  een  gebergte  dat  ongetwijfeld  de  aan  merk- 
waardigheden rijkste  plek  van  geheel  Java  vormt  en  terecht  in 
dit  opzicht  onuitputtelgk  is  genoemd.  Een  groot  deel  dier  merk- 
waardigheden moest  ik  onaangeroerd  laten;  slechts  de  hoofdzaken 
mocht  ik  in  vluchtige  omtrekken  schetsen.  Onvermogend  is  mijne 
pen  —  iedere  bladzgde  van  dit  werk  getuigt  het  —  om  den 
indruk  dien  de  Javaansche  natuur  op  het  ontvankelijk  gemoed 
maakt;  naar  waarde  weder  te  geven;  maar  waarschijnlijk  ben 
ik  wel  nergens  verder  beneden  de  waarde  van  mijn  onder- 
werp gebleven ,  als  waar  ik  het  waagde ,  in  de  weinige  bladxgden 
die  ik  te  mijner  beschikking  had,  de  grootsche  natuurwonderen 
te  schetsen  die  dit  gebergte  aan  alle  zgden  aanbiedt. 


DERDE  HOOFDSTUK. 


Samarang  en  Zadoe. 

Op  Pekalongan  volgt  aan  Java's  Noordkust  de  residentie 
Samarang  y  in  hoog  Javaansch,  volgens  eene  meermalen  voorko- 
mende verandering,  Samawis  geheeten  ^).  Zij  strekt  zich  langs 
de  zee  uit  van  de  Kali  Koetoe ,  de  grensrivier  tegen  Pekalongan , 
tot  aan  de  Kali  Tangoel  Angin,  de  grensrivier  tegen  Djapara.  Onder 
deze  residentie  door  reikt  zg  nog  omstreeks  evenver  oostwaarts 
tot  zij  de  grens  van  Bembang  ontmoet.  Hare  gedaante  doet  aan 
een  vogel  denken  met  een  groeten  vierkanten  kop,  naar  rechts 
en  links  breed  uitgespreide  vleugels  en  een  korten,  erg  geha- 
venden  staart  De  kop  ligt  tegen  Djapara  aan  en  bestaat  hoofd- 
zakelijk  uit  de   noordelijke   helft   van  het  regentschap  Demak; 

O  Zoo  heet  ook  Hataram  in  hoog  Jar.  Hatawis.  Zie  meer  yoorbeelden  bg 
Boorda,  Jav.  Chramm.  I.  104.  f. 


Googk 


Digitizedby  VjOOQ' 


473 

Eendal  Tormt  den  linker- ,  Grobogan  den  rechtervleugel ,  Salatiga 
den  door  Soerakarta  begrensden  «taart.  Yan  het  lichaam  maakt 
het  regentschap  Samarang  de  aan  Kendal  grenzende  westelijke, 
het  zuiderdeel  van  Demak  de  aan  Grobogan  grenzende  oostelijke 
helft  uit.  Tusschen  den  kop  en  linkervleugel  beschrijft  de  Javazee 
een  bocht,  beantwoordende  aan  die  tusschen  kop  en  rechtervleugel 
door  een  deel  van  Djapara  gevormd.  Tusschen  den  rechtervleugel , 
en  den  staart  schiet  een  westelijke  uithoek  van  Madioen  en 
een  deel  van  Soerakarta  in,  terwijl  eindeljjk  de  residentie 
Kadoe  de  ruimte  tusschen  den  linkervleugel  en  den  staart 
inneemt.  Het,  van  eenige  hoeken  en  spitsen  afgezien,  eivormige 
landschap  Kadoe  grenst  verder  ten  westen  aan  Bagelèn,  ten 
zuiden  aan  Jogjakarta.  Het  is  na  Pekalongan  de  kleinste  resi- 
dentie van  Java,  en  bestaat  uit  slechts  twee  regentschappen: 
Temanggoeng,  dat  de  noordelgke,  en  Magelang,  dat  de  zuidelijke 
helft  beslaat.  De  stand  van  het  ovaal  is  schuin,  zoodat  de  as  vrij 
nauwkeurig  naar  het  noordwesten  en  zuidoosten  gericht  is.  De  zuid- 
westzijde  van  Eadoe  grenst  geheel  aan  Bagelèn ,  het  zuidelijk  einde 
aan  Jogjakarta;  Soerakarta  schuift  zich  met  een  kleinen  hoek 
aan  de  zuidoostpunt  tusschen  Samarang  en  Jogjakarta  in.  Eadoe 
vormt  eene  natuurlijke  eenheid:  het  stroomgebied  der  boven- 
Pr&g&,  en  bestaat  dus  uit  een  enkele  groote  vallei  met  de  daaruit  op- 
rjjzende  hellingen.  Indien  de  naam,  gelijk  men  beweert,  diep- 
land  beteekent  *),  is  hij  zeker  bijzonder  gepast.  Desniettemin 
was  het  vroeger  in  een  Soerakartasch  en  een  Jogjakartasch 
gedeelte  gesplitst,  die  tot  het  tegenwoordige  gewest  vereenigd 
zijn ,  nadat  beide  door  de  Javaansche  vorsten  bg  het  contract  van 
1811  aan  Daendels  waren  afgestaan,  en  de  werkelijke  overgave  in 
het  volgende  jaar  door  Raffles  was  afgedwongen.  Aanvankelijk  met 
Pekalongan  vereenigd,  werd  Eadoe  in  1817  door  Commissarissen- 
Generaal  tot  een  afzonderlgke  residentie  verheven ').  Daarentegen 
was  Samarang  een  oude  bezitting  der  Compagnie,  maar  het  is 


O  Roorda  v.  Eya.,  Ld.  en  Vk.  III.  lil.  48.  Vgl.  het  woord  Këdoeng, 
diepte  in  eene  rivier. 

^  Boven  D.  n,  bl.  566,  586;  Java  Annnal  Directory  for  1816;  Stbl.  v. 
N.  I.,  1817  n*.  18,  1819  n».  16. 


Digitized  by  VjOOQIC 


474 

door  Baffles  yergroot  geworden  met  de  te  gelijker  tijd  en  op 
dezelfde  wgze  als  Eadoe  verworven  afdeeling  Ghrobogan  en  daar- 
door tot  zijn  tegenwoordigen  omvang  gebracht  *). 

Samarang  is  de  eerste  residentie  beoosten  de  Tji  Manoek 
waarin  wij  weder  particulier  landbezit  op  eenigszins  belangrgke 
schaal  aantreffen.  Verreweg  de  meeste  perceelen  zijn  verkocht 
ten  tijde  van  Daendels  en  Raffles,  maar  in  enkele  gevallen  klimt 
de  vervreemding  reeds  tot  vroeger  tijdvak  op.  De  meeste  dezer 
perceelen  liggen  in  de  afdeeling  Samarang,  die  361  desa's  op 
particuliere  landen,  tegen  475  Gouvernements-desa's  telt.  Het 
district  Samarang,  of  de  onmiddellgke  omtrek  der  hoofdplaats, 
is  bgna  geheel  in  handen  van  particulieren ,  de  districten  Seron- 
dol ,  Singen  Eoelon  en  Grogol  voor  een  niet  onbelangrgk  gedeelte. 
Een  drietal  perceelen  komen  nog  voor  in  dat  gedeelte  van  het 
regentschap  Demak  dat  aan  Grogol  grenst.  In  de  regentschappen 
Salatiga  en  Grobogan  liggen  eenige  kleine  stukken  lands  die  aan 
Soerakarta  behooren,  doch  geheel  in  Samarangsch  gebied  geen- 
claveerd  zijn.  Vroeger  werden  de  in  Salatiga  gelegene  deels  tot 
Soerakarta,  deels  tot  Jogjakarta  gerekend.  Daendels  liet  ze  bij 
de  overeenkomsten  met  de  vorsten  van  Januari  1811  aan  het 
Nederlandsch  Gouvernement  afstaan  ') ;  doch  daar  deze  traktaten 
geene  uitvoering  erlangden,  dan  voor  zoover  zg  in  1812  door 
Baffles  vernieuwd  werden ,  en  bg  die  vernieuwing  over  die  enclaves 
niet  meer  gesproken  werd ,  schijnt  de  oude  toestand  gebleven  te 
zijn,  behalve  dat  deze  grondstukken,  bij  de  regeling  der  grenzen 
van  de  beide  rgken  in  1830,  in  haar  geheel  tot  Soekawati  ge- 
rekend en  dus  aan  den  Soesoehoenan  toegekend  werden  ').  Anders 
is  het  gegaan  met  het  landschap  Sel&  of  Sesel^  Warong,  dat  in 
Grobogan  geëndaveerd  ligt  Dit  landschap  behoorde  in  1811  aan 
Jogjakarta  en  werd  in  het  traktaat  van  dat  jaar  uitdrukkelijk 
genoemd  onder  de  landen  die  de  Sultan  aan  Nederland  moest 
afstaan,  terwijl  men  in  1812  van  meening  schijnt  te  zijn  geweest, 
dat  Sel&  in  den  afstand  van  Grobogan  begrepen  was.  Maar  in 
1813  is  het  aan  den  Sultan,  die  er  hoogen  prgs  op  stelde  omdat 

>)  Zie  DL  n,  bL  521  t.,  566,  586,  595. 
«)  Zie  Dl.  II,  bL  566.        »)  DL^H,  W.  664. 


Digitized  by  VjOOQIC 


475 

daar  de  grayen  van  vele  zijner  voorouders  lagen,  teruggegeven 
als  een  soort  van  vergoeding  voor  de  landen  die  hij  aan  Prins 
Pakoe  Alam  moest  overgeven  ').  Bij  de  grensrejgeling  van  1830 
bleven  de  vorstelijke  begraafplaatsen  van  Sel&,  Pasar  gedé  en 
Im&giri  het  gezamenlgk  eigendom  der  beide  vorsten,  maar  met 
dien  verstande,  dat  de  Sultan  het  bestuur  over  de  in  zijneigen 
rijk  geënclaveerde  landen  van  Pasar  gedé  en  Im&giri,  en  de 
Soesoehoenan  het  bestuur  over  het  landschap  Sel&  erlangde  ^). 

Om  met  de  voornaamste  merkwaardigheden  van  Samarang  en 
Kadoe  nadere  kennis  te  maken,  beginnen  wij  onzen  denkbeeldi- 
gen  tocht  door  deze  residentiën  op  het  punt  waar  de  groote 
postweg  de  Eali  Eoetoe  overschrijdt,  die  wij  als  de  grensrivier 
tusschen  Pekalongan  en  Samarang  leerden  kennen  ').  Aan  den 
Samarangschen  oever  der  rivier  ligt  hier  de  desa  Earang  anom, 
vanwaar  wij  nog  slechts  2i  paal  hebben  af  te  leggen  om  Wiléri 
te  bereiken.  Reeds  die  kleine  tocht  geeft  ons  gelegenheid  om 
op  te  merken,  dat  de  uitloopers  van  het  Diëng-gebergte,  die 
zich  aan  gene  zijde  der  rivier  tot  aan  het  strand  voortzetten^ 
hier  weder  aanmerkelgk  terugwgken.  Tusschen  den  mond  der 
Kali  Eoetoe  en  Eali  Woengoe,  waar  op  hunne  beurt  de  uitloo- 
pers van  den  Oengaran  naar  zee  vooruitdringen,  heeft  zich  een 
breede  alluviale  kom  gevormd,  die  met  desa's  en  schoone  rijst- 
velden bedekt  is,  en  nagenoeg  het  geheel  der  districten  Troekoe , 
Eendal  en  Perboean  beslaat.  Yan  het  voormalige  bosch  van  Wi- 
léri  ^)  is  te  Wiléri  zelf  nagenoeg  niets  meer  te  bespeuren.  De 
sawah's  van  dit  oord  worden  besproeid  door  de  Eali  Wiléri,  die 
hooger  op  den  naam  van  Eali  Damar  draagt. 


»)  Dl.  II ,  bl.  587. 

')  Hageman,  Java.  II.  188,  en  GeBchied.  y.  d.  oorlog  op  Java,  bl.  421; 
Nahuys ,  Offioiëele  rapporten,  1, 218,  waar  echter,  ten  gevolge  van  een  drukfout, 
verkeerdelgk  staat,  dat  de  Sultan  het  land  kreeg  voor  het  onderhoud  der  gra- 
yen van  SelH,  en  de  Soesoehoenan  dat  voor  het  onderhoud  der  graven  in  het 
Mataramsche  bestemd.  Voor  het  overige  hebben  een  aantal  schrgvers  de 
lotgevaUen  van  Sel&  verkeerd  voorgesteld  door  het  gebeurde  in  1812  en  1830 
met  elkander  te  verwarren.  Zoo  b.  v.  Bleeker  in  T.  v.  N.  1 ,  1850.  I.  30  ;v. 
Hoëvell,  Reis,  I.  120;  Buddingh,  N.  O.  L,  I  171;  de  Hollander,  Ld.  en 
Volk.  3e  dr.  I.  78 ,  noot  2. 

>)  Zie  boven,  bl.  399.       *)  Boven,  bL  396. 


Digitized  by  VjOOQIC 


476 

Eer  wg  den  poetweg  van  Wiléri  over  de  distrietBhoofilplaais 
Troekoe  naar  Eendal  TerrolgeD,  willen  wg  het  ten  smdai  aan 
Troekoe  grenzende  district  Selokaton  bezoeken,  dat  op  de  toot- 
bergen  van  Prahoe  en  Telèrèp,  die  het  schier  geheel  bedekken , 
een  bekoorlgke  afwisseling  ?an  koffietninen,  djati-  en  andere 
bosschen  en  mild  b^;roeide  Talleien  met  terraswgze  aangelegde 
sawah's  draagt.  Beeds  te  Wiléri  ziet  men,  op  2(  paalabtands, 
op  een  yoorbergrog  van  den  Prahoe  het  dorp  Sid&moekti  Uggm, 
met   e^i    gelgknamig   kofBeland,   dat,    Troeger  in  haar,  sedert 

1877  in  erfpacht  bezeten,  zich  over  682  boaws  aitstrekt  en  in 

1878  1083  pikols  koffie  opbracht  '). 

Te  Sid&moekti  verwisselen  wij  de  vlakte  met  het  heavelland 
en  het  gebied  van  Troekoe  met  dat  van  SelUuiton.  Bg  het  land- 
hais  van  Sid&moekti  slaan  wg  een  smal  pad  in,  dat,  op  eene 
hoogte  van  omstreeks  200  meters,  in  zoid-znidwestelgke  richting 
over  een  der  voorbergen  van  den  Prahoe  naar  de  desa  Gebangan 
voert  Dit  kleine,  eerst  sedert  1838  opgekomen  dorp  heeft e^ie 
verwonderlgk  schoone  ligging  en  een  gezond  en  aangenaam  kli- 
maat. Het  ligt  op  eene  hoogte  van  omstreeks  250  meters  en  aan 
den  voet  van  een  met  vrachtboomen  beplanten  hen  vel,  die  nog 
een  30  meters  hooger  stggt.  Yan  die  hoogte  den  blik  latende 
rondgaan,  overziet  men  in  alle  richtingen  heavelketens  enravg* 
nen  met  de  rgkste  schakeeringen  van  groen  getooid,  en  als  men 
zich  noordwaarts  wendt,  ziet  men  de  vrachtbare  golvende  vlakte 
begrensd  door  de  blauwe  wateren  der  zee,  waarin m^n,  o£9choon 
de  afttand  omstreeks  9  palen  bedraagt,  bg  helder  wed»  de 
schepen  ziet  voorbgzeilen. 

Op  een  halven  paal  afstands  van  het  dorp,  in  zoidwestelgke 
richting  ligt  de  bron  die  het  bekende  joctiumhoudende  Gebangan* 
water  oplevert  *).  Op  den  w^  daarheen  ziet  men  tallooze  blok* 
ken  trachiet-conglomeraat  van  allerlei  grootte  en  vorm  wild 
en  woest  door  elkander  liggen,  en  hoort  m^n  in  een  diep  ravgn 
het  rnischen  eener  onstoimige  woadbeek,  die  zich  over  warme 
rolsteenen  den  weg  naar  de  Kali  Damar  baant  Slechts  een  paar* 


>)  Kolon.  YeraL  1879,  BgL  TT,  bL  18.       ^mD.l^hL  132. 


Digitized  by  VjOOQIC 


477 

honderd  Bchreden  boven  hare  uitwatering  kronkelt  zich  deze  beek 
in  noordelijke  richting  om  een  heuyel  heen,  en  het  is  op  dit  punt 
dat  het  minerale  water  vlak  aan  haren  oever  opwelt.  Het  komt  in 
een  kleine  holte,  die  1^  voet  in  doorsnede  heeft  en  3i  voet  diep  is, 
op  vier  plaatsen  uit  het  trachiet-conglomeraat  te  voorschgn.  Boven 
deze  holte  steken  aan  de  noordzgde  een  paar  groote  steenen  uit^ 
en  sedert  de  ontdekking  der  bron  is  dit  natuurlijk  begin  eener 
bekkenvorming  door  het  aanbrengen  van  andere  trachietstukken 
voltooid,  zoodat  thans  het  water  in  een  onregelmatig  ronde, 
meer  of  min  vgf  hoekige  kom  is  besloten.  Boven  het  water  is  een 
dak  op  stijlen  gebouwd,  maar  tenzg  in  den  laatsten  tijd  verbe- 
tering mocht  zijn  aangebracht,  zgn  de  genomen  voorzorgen 
ontoereikend  om  het  water  bij  zware  regens  voor  vermenging  en 
verslapping  te  bewaren.  Ook  van  het  bouwen  van  een  badhuis  ^ 
waarover  vroeger  veel  gesproken  is,  schgnt  niets  gekomen  te  zijn. 
Het  eigenaardig  karakter  van  den  Diëng,  voor  zoover  dit  in 
een  onuitputtelijken  rgkdom  van  merkwaardige  vulkanische  ver- 
schijnselen bestaat,  verloochent  zich  ook  niet  op  de  noordelgke 
buitenhelling  van  den  Prahoe  waarop  wij  ons  thans  bevinden. 
Eene  tweede  niet  minder  merkwaardige  minerale  bron  ligt  zes 
k  zeven  palen  zuidoostwaarts  van  Gebangan.  Wij  bereiken  haar 
langs  een  weg  die,  afwisselend  rijzend  en  dalend,  over  Soek&- 
mangli  naar  de  desa  Kali  Loempang  voert,  die  op  eene  hoogte 
van  omstreeks  250  meters  gelegen  is.  Yan  hier  daalt  men  aan- 
houdend totdat  men,  na  nog  een  paar  palen  te  hebben  afgelegd, 
bg  het  gehucht  Alas  Asinan  de  minerale  bron  bereikt,  die  ook  zelve, 
wegens  den  zouten  smaakdes  waters,  Asinan  of  Ngasinan  genoemd 
wordt.  Zij  ligt  in  een  zwaar  bosch  van  djati- ,  dadap-  en  cassia- 
boomen ,  op  eene  hoogte  van  70  k  80  meters  boven  het  zeevlak, 
en  is  kort  na  hare  ontdekking  ,  die  in  1845  plaatshad,  door 
uitgraving  van  een  ruimer  bekken  voorzien  en  door  een  boven 
haar  opgericht  bamboezen  hutje  beschut.  Het  jodiumgehalte  van 
deze  bron  is  nagenoeg  geljjk  aan  dat  van  de  bron  te  Gebangan ; 
maar  daar  de  bron  van  Ngasinan  wel  zesmaal  zooveel  water  als  die 
te  Gebangan  oplevert^  zou  er  ook  zesmaal  meer  jodium  uit  kunnen 
bereid  worden.  De  hoeveelheden  die  men  jaarlijks  uit  beide  bron- 


Digitized  by  VjOOQIC 


.  478 

nen  zou  kannen  yerkrggen,  werden  in  1 853  door  den  heer  P.  J.  Maier 
op  12  kilo  Toor  Gebangan ,  73.7  kilo  voor  Ngasinan  begroot  '). 

De  waarde  van  deze  beide  bronnen  werd,  vooral  in  den  eer- 
sten tgd  na  de  ontdekking,  zooveel  te  hooger  geschat,  omdat 
die  ontdekking  ongeveer  samenviel  met  de  oprichting  van  het 
reeds  vroeger  vermelde  bad-établissement  te  Plantoengan  *), 
waarvan  zij  slechts  weinige  uren  verwyderd  zgn. 

Om  van  de  bron  Ngasinan  derwaarts  te  komen,  rijden  wij  eerst 
over  Kali  Tjas  naar  Bedaka  (3  palen) ,  en  vandaar  naar  de  vier 
palen  meer  westwaarts  gelegen  desa  Sel&katon.  Op  dezen  laat- 
sten  weg  passeert  men,  omstreeks  hal  verwegen,  de  districtshoofd- 
plaats Soek&redj&,  vanwaar  een  weg  zuidoostwaarts  gaat  die  na 
3^  paal  Bedjen  op  de  grens  van  Eadoe  bereikt.  Twee  palen 
westwaarts  van  Soek&redj&  ligt  het  dorp  Sel&katon.  In  deze  stre- 
ken nemen  de  erfpachtslanden  van  Tjoeroek  en  Foetjoeng  Sel&- 
katon,  beide  hoofdzakelgk  voor  koffiecultuur  bestemd,  eene  aanzien- 
lijke ruimte  is.  De  bodem  bestaat  overal  uit  heuvelen  van  trachiet, 
die  tot  klei  ontbonden  of  in  humus  overgegaan  is,  en  spreidt 
eene  zoo  uitnemende  vruchtbaarheid  ten  toon,  dat  hij  op  een 
onaCsienbaren  tuin  gelgkt.  De  desa  Sel&katon  ligt  op  eene  hoogte 
van  ruim  600  meters;  zg  is  volkrijk,  maar  onregelmatig  gebouwd, 
en  heeft  een  fraaie  moskee  en  een  buiten  het  dorp  onder  prach- 
tig geboomte  verscholen  marktplein.  Het  schoone  plateau  waar- 
over men  hier  den  blik  laat  weiden,  vertoont  de  bekoorlijkste 
afwisseling  van  koffietuinen,  sawah's  en  tabaksvelden  en  biedt 
meer  naar  het  zuiden  een  heerlgken  blik  op  de  trotsche  profielen 
van  Prahoe,  8ind&r&  en  Soembing.  Bg  het  landhuis  van  Sel&- 
katon  staat  eene  verzameling  Hindoe-beelden,  15  in  getal,  van 
li  tot  5  voet  hoog,  maar  waarvan  slechts  enkele  zich  nog 
in  redelgken  toestand  bevinden.  Men  ziet  er  een  Siwa  als 
asceet  '),   een  Doorga,   drie  Ganesa's,  een  Yischnoe  enz.  Deze 

»)  Maier  in  N.  T.  v.  N.  I.  V.  265. 

3)  Boven  bl.  401.  De  naam  wordt  nu  eens  Pelatoengan  of  Platoengan, 
dan  eens  Pelantoengan  of  Plantoengan  geschreven.  Beide  laat  sdch  verdedigen 
omdat  in  het  Javaansch  de  aardolie,  waaraan  de  naam  ontleend  is,  zoowel 
lantoeng  als  latoeng  genoemd  wordt. 

*;  Zie  D.  n.  159. 


Digitized  by  VjOOQIC 


479 

beelden  zijn  omstreeks  1850  door  den  toenmaligen  landheer  van 
Sel&katon  byeengebracht  en  deels  van  den  Diêng  afkomstig,  deels 
yan  de  desa's  Djambean  en  Gedong,  die  verder  zuidwaarts  op 
en  over  de  grens  van  Eadoe  zgn  gelegen  en,  te  oordeelen  naar 
de  inlandsche  verhalen ,  een  nader  onderzoek  van  oudheidkundi- 
gen overwaardig  zouden  zijn  ^). 

Het  badétablissement  Pelantoengan  wordt  dikwgls  Selakaton 
genoemd ,  omdat  het  op  het  land  van  dien  naam  is  gelegen,  maar 
is  van  de  desa  Sel&katon  nog  5i  paal  in  de  richting  van  west 
ten  zuiden  verwgderd.  De  weg  beklimt  nu  eens  heuvelruggen, 
om  straks  af  te  dalen  in  ravijnen,  waarin  kristalheldere  bergstroo- 
men  ruisohen.  Ook  hier  is  elke  bruikbare  plek  met  rijst,  koffie 
en  tabak  beplant,  schoon  de  bebouwing  natuurlgk  bij  die  van 
het  boven  beschreven  plateau  achterstaat.  Heeft  men,  na  vele  wen- 
dingen, bij  de  desa  Wkai  Eembang  den  laatsten  bergrug  beste- 
gen die  Sel&katon  van  het  dal  der  Eali  Koetoe ,  hier  nog  Kali 
Lampier  geheeten  ^),  scheidt,  dan  biedt  zich  een  verrassend 
gezicht  aan.  In  het  nauwe  ravgn  waardoor  de  rivier  hier  geperst 
wordt,  wijkt  de  oostelijke  oever  terug  en  vormt  eene  halfronde 
ruimte,  met  een  straal  van  omstreeks  300  meters,  waarvan  de 
bodem  een  zacht  naar  de  rivier  afhollend  vlak  vormt.  Yan 
den  steil  afdalenden  bergrug  in  de  diepte  neêrblikkende,  ontwaart 
men,  te  midden  van  grootsche  natuurtooneelen,  de  nederige, 
onregelmatig  verstrooide  gebouwen  van  het  badétablissement  met 
hunne  witte  of  gele  muren  en  zwarte  daken ,  en  wordt  daardoor 
onweerstaanbaar  herinnerd  aan  de  huisjes  van  een  Neurenberger 
speeldoos,  door  de  hand  van  een  kind  opgezet. 

Men  vindt  ook  eene  minerale  bron  op  den  smallen  Fekalong- 
anschen  rivieroever  ');  hier  hebben  wij  ons  echter  alleen  met 
de  bronnen  aan  de  oostzijde  bezig  te  houden.  De  geheele  ooste- 
Igke  oeverrand  is  door  het  op  wel  twintig  plaatsen  opborrelend 
water,  dat  overal  eene  belangrijke  hitte  heeft,  ondermijnd,  en 
zelfs  in  het  midden  van  het  rivierbed  stuit  men  bg  het  doorwa- 
den  op   plekken  waar   de   warmte  voor  den  blooten  voet  zeer 

»)  Bramimd  in  Verhli.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXm.  144. 
')  Zie  boyen,  bL  899,       *)  Boren ,  bl.  400, 


Digitized  by  VjOOQIC 


480 

gevoelig  is.  De  meeste  dezer  wellen  zijn  echter  van  geringe  be« 
teekenis;  alleen  bij  de  hoofdbron  willen  wg  nog  een  oogenblik 
verwijlen.  Zg  ligt  aan  den  voet  van  den  heuvel  die  de  znidelgke 
grens  der  vallei  vormt ,  en  het  op  drie  plaatsen  uit  den  zandach- 
tigen  bodem  opborrelende  water  vult  eene  kom  die  10^  meter 
in  omtrek  en  omtrent  1  meter  diepte  heeft;  terwgl  het  overtollige 
vocht  door  eene  opening  in  den  rand  naar  de  slechts  14  meters 
verwijderde  rivier  afstroomt.  De  bron  stoot  veel  koolzuurgas  nit 
en  in  haren  omtrek  bespeurt  men  een  sterken  reuk  van  jodium 
en  petroleum.  Aardolie  komt  trouwens  overal  in  deze  vallei  en 
zelfs  op  zeer  geringen  afstand  van  de  wel  te  voorscbgn ,  maar  de 
hoeveelheid  is  te  gering  en  de  hoedanigheid  te  slecht ,  om  er 
eenige  waarde  aan  toe  te  kennen. 

Het  plan  om  te  Plantoengan  een  badétablissement  op  te 
richten  9  werd  in  1842  door  het  militair  departement  opgevat  en 
in  1844  waren  de  gebouwen  voltooid.  De  resultaten  waren  aan- 
vankelgk  zeer  gunstig,  en  men  meende  dat  zelfs  melaatschen  te 
Plantoengan  genezing  van  hunne  afzichtige  kwaal  konden  vinden. 
Wel  werd  de  onderneming  in  1854  door  Dr.  Mandt,  die  haar 
van  den  aanvang  af  bestuurd  had,  van  de  Regeering  overgeno* 
men  en  verder  voor  eigen  rekening  beheerd,  maar  er  werden 
niettemin  de  noodige  schikkingen  voor  de  verpleging  van  zieke 
militairen  getroffen  en  steeds  werden  ze  in  groeten  getale  naar  deze 
inrichting  gezonden.  Intusschen  schgnt  men  de  waarde  der  wateren 
van  Plantoengan  aanvankelijk  zeer  overschat  te  hebben;  van 
jodium  althans  zgn  er  bg  nauwkeurig  onderzoek  slechts  zeer 
geringe  sporen  in  gevonden.  Groote  moeilijkheden  beletten  boven- 
dien om  Plantoengan,  op  de  wgze  der  groote  badplaatsen  van 
Europa,  tot  een  vereenigingspunt  der  beau-monde  te  maken.  De 
aanwezigheid  van  zoovele  zieke  militairen,  waaronder  steeds 
vele  melaatschen ,  is  weinig  uitlokkend.  Middelen  om  zich  te 
verstrooien  ontbreken  er  bijna  geheel,  tenzij  men  een  net  aan- 
gelegde bloemtuin  met  een  vischvgver  in  het  midden  of  het 
schoone  gezicht  op  den  Prahoe  daartoe  wil  rekenen;  doch  met 
zoo  weinig  zijn  de  meeste  badgasten  op  den  duur  niet  tevreden. 
De  geheele  inrichting  heeft  iets  nederigs  en  primitiefr,   dat  alle 


Digitized  by  VjOOQIC 


481 

vergelgking  met  plaatsen  als  Baden*Baden  of  Monaco  buitensluit, 
en  zelfe  over  de  geschiktheid  van  het  klimaat  bestaat  groot 
verschil  yan  meening.  Desniettemin  heeft  de  plaats  als  gezond- 
heidsétablissement  nog  steeds  een  goeden  naam  en  mag  zij  zich 
in  betrekkeljjken  bloei  verheugen  '). 

Yan  Plantoengan  keeren  wg  weder  naar  Sel&katon,  om  vandaar 
den  10|  palen  langen  weg  te  volgen,  die  eerst  dwars  over  het 
plateau  en  voorts,  na  veel  klimmen  en  dalen  over  een  hoogen 
bergrug,  van  welks  kam  men  het  heerlgkste  panorama  geniet, 
naar  Sid&moekti  en  vandaar  naar  Wiléri  terugvoert. 

Te  Wiléri  zijn  wg  langs  den  groeten  postweg,  dien  wij  nu 
weder  volgen,  5  palen  verwgderd  van  de  distriotshoofdplaats 
Troekoe  en  11  i  van  Eendal,  de  in  het  gelgknamig  district  gele- 
gen hoofdplaats  van  het  regentschap.  De  weg  gaat  steeds  door 
de  strandvlakte,  eerst  noordoost-  en  dan  oostwaarts,  en  over- 
sobrgdt;  ongeveer  in  het  midden  tusschen  Troekoe  en  Eendal,  de 
rivier  Bodri,  waarover  eene  brug  van  meer  dan  40  meters  lengte 
is  geslagen.  De  Bodri,  dikwgls,  maar  zoo  het  schgnt  ten  onrechte , 
Eali  Poetri  ')  genoemd,  ontstaat^  op  de  grens  van  het  regent- 
schap Eendal  met  Eadoe,  uit  de  samenvloeiing  van  de  Eali 
Logang  en  de  Eali  Loetoet,  vormt  grootendeels  de  grens  tusschen 
de  districten  Troekoe  en  Perboean  en  besproeit  Pengadon,  de 

')  De  ligging  der  bronnen  yan  Ngasinan,  Gebangan  en  Plantoengan  is  op  de 
kaarten  van  Jonghnhn  en  Versteeg  hoogst  gebrekkig  aangewezen,  zoodat  de 
lezer  moet  gewaarschuwd  worden,  die  kaarten  hier  niet  te  gebruiken.  De 
literatanr  over  deze  bronnen  is  nog  al  rgk  en  in  de  meeste  stakken  worden  zij 
gezamenlijk  behandeld.  Ik  geef  hier  eenige  der  Toornaamste  stukken  op, 
zonder  te  vermelden  wat  ik  aan  ieder  afzonderlijk  ontleen ,  wat  veel  te  veel 
ruimte  Torderen  zon.  In  het  Nat.  en  Gen.  Arch.  schreven  daaroTer  de  genees- 
kundigen Bleeker,  Mandt  en  Fromm,  I.  149,  152,  827  (1844),  II.  277,  362, 
634,  694  (1845),  III.  494,  513  (1846),  IV.  170  (1847);  in  het  T.  v.  N.  I. 
een  ongenoemde,  IV.  2.  122  (1842),  Bleeker.  1850.  I.  18;  in  het  N.T.y.N. 
I.  Maier,  I.  33,  115  (1851)  en  XXX.  413  (1868).  Zie  verder  de  brochures  van 
Prof.  G.  J.  Mulder  over  Gebangan's  en  Asinan's  water,  Rott.  1845  en  1847; 
Junghuhn's  Java,  n.  264,  1348;  Buddingh,  N.  O.  I.  I.  159 ;  Kol.  Versl.  1854 
(uitg.  Kemink),  bl.  60;  Pr.  P.  A.  v.  d.  Lith,  Ned.  O.  I.  56 

^)  Fromm  in  Nat.  en  Gen.  Arch.  II.  494;  Kussendrager,  Java.  179  v.  Uit 
de  vergelijking  met  de  topographische  kaart  van  Samarang  ziet  men  dat  ook 
de  loop  dezer  rivier  op  de  vroegere  kaarten  geheel  verkeerd  was  geteekend  • 
behalve  op  die  van  van  de  Velde. 

in.  81 


Digitized  by  VjOOQIC 


482 

hoofdplaats  van  het  laatste.  Zg  Toert  in  den  westmoeson  eene 
yrg  groote  watermassa  klotsend  en  bnüsend  door  het  ravgn 
dat  zg  in  de  vlakte  heeft  uitgespoeld,  en  is  dan  selfs  voor  kleine 
vaartuigen  eenige  palen  ver  bevaarbaar;  maar  in  den  oost- 
moeson  is  zg  soms  bijna  geheel  droog. 

Eendal  is  een  fraaie  en  volkrgke  negerie,  op  drie  palen 
afstands  van  zee  gelegen ,  bgzonder  net  aangelegd,  met  breede  door 
hoog  geboomte  beschaduwde  wegen  en  een  sohoone  aloen-aloen. 
De  regents woning,  die  bijna  geheel  als  eene  Enropeesche  hee- 
renhuizing in  deze  gewesten  is  ingericht,  wordt  ook  om  de  pracht 
en  den  goeden  smaak  waarmede  zg  gemeubileerd  is,  door  vele 
bezoekers  geprezen  ').  Yoor  de  pend&p&  vindt  men  ook  biereen 
aantal  Hindoebeelden,  geteerd  of  beschilderd  ^  die  althans  ten 
deele  uit  de  ons  reeds  bekende  desa's  Djambean  en  Gedang  af- 
komstig zgn  *)• 

Yan  E^dal  gaat  de  weg  zuidoostwaarts  naar  Ealiwoengoe  (5 
palen).  Deze  districtshoofdplaats  ligt  onmiddellijk  aan  den  voet  van 
het  gebergte,  dat  hier  tot  op  4  palen  van  het  strand  vooruitdringt. 
Wat  er  zoo  nog  van  de  strandvlakte  overblgft,  bestaat  grooten- 
deels uit  moeras.  In  de  nabijheid  ligt  de  suiker-onderneming  Eali- 
woengoe, met  een  aanplant  van  500  bouws. 

Yan  Ealiwoengoe  tot  aan  de  hoofdstad  Samarang  hebben  wg 
nog  14  palen  af  te  leggen,  in  over  het  algemeen  oostelgke  richting. 
De  weg  gaat  hier  langs  den  voet  of  over  de  laatste  uitloopers 
der  heuvelrgen,  die  uit  traohiet  gevormd  en  met  blokken  en  rol- 
steenen  van  trachiet  bedekt  zijn ,  is  doorgaans  zeer  schilderachtig 
en  biedt  aan  de  linkerhand  het  gezicht  op  schier  onafgebroken 
sawah's,aan  de  rechter  op  boscbjes,  vooral  van  djatihont,  en  hier 
en  daar  op  koflSetuinen ').  Zeven  palen  aan  deze  zijde  van  Samarang 
staat  dicht  bg  den  weg  de  toegoe  of  paal  dien  de  Javanen  houden 
voorde  aanwgzing  der  grens  tusschen  Padjadjaran  en  Madjapabit; 
wat  hg   werkelijk  schijnt  te  zgn,  is   reeds  elders  aangeduid  *). 

»)  Buddingh,  N.  O.  I.  I.  161;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1860,  I.  11;  vanHoö- 
Teil,  Reis,  I.  96  ;  Tan  SeTenhoTen,  T.  t.  N.  I.  II.  1.  855. 

3)  Bnunund,  Yerhli.  t.  h.  Bat.  Oen.  XXXUI.  144,  146. 

*)  Fromm  in  Nat.  en  Gen.  Arch.  III.  494;  Bleeker,  in  T.  v.  N.  I.  1850. 
I.  12.  *)  D.  U,  bl.  145. 


Digitized  by  VjOOQIC 


483 

Thans  ligt  hier  de  grens  tussohen  de  districten  Ealiwoengoe  en  Bodja, 
waaryan  het  laatste  een  gelgknamig  hoofddorp  heeft ,  dat,  12  palen 
Tan  Ealiwoengoe,  ter  hoogte  van  ruim  300  meters,  op  den  noord- 
westelgken  voet  van  den  Oengaran  ligt.  Slechts  met  een  zeer 
smalle  strook  reikt  Bodja  tot  aan  zee ,  zoodat  wij  reeds  na  weinige 
oogenblikken  de  grens  van  het  regentschap  Samarang  overschrgden. 
Langs  een  aaneenschakeling  ran  desa's  bereiken  wg  Bodjong^ 
dat,  schoon  nog  1}  paal  yan  het  stadhuis  van  Samarang  verwg- 
derd,  als  een  voorstad  dier  hoofdplaats  wordt  aangemerkt.  Het 
eerst  wat  er  in  het  oog  valt  is  het  zoogenaamde  Huis  van  Bodjong, 
een  hoog  en  prachtig  gebouw  ^  voormaals  het  Hotel  van  den  Gou- 
verneur van  Java's  Noordoostkust  O»  thans  de  woning  van  den 
Resident  van  Samarang.  Yóór  dat  huis  is  een  fraai,  heerlgk 
belemmerd,  ofschoon  niet  zeer  uitgestrekt  voorplein,  dooreenige 
andere  groote  gebouwen  omgeven ,  en  achter  het  huis  een  schoon 
aangelegde  tuin,  waarin  zich  van  een  kleine  hoogte  een  ruischende 
waterval  naar  beneden  stort. 

Het  gedeelte  van  den  postweg  dat  dit  hotel  met  de  eigenlgke 
stad  verbindt,  is  beplant  met  hooge  kanarie-  en  tamarinde-boomen, 
en  zou  de  Lichten thaler-allee  van  Java  mogen  genoemd  worden. 
Aan  weêrszgden  van  deze  heerlijke  laan  liggen  fraaie  villa's,  te 
midden  van  smaakvol  aangelegde  parken  en  plantsoenen :  het  zijn  de 
woningen  der  meer  aanzienigke  en  vermogende  Europeesche  bewo- 
ners van  Samarang,  en  steeds  nemen  zg  in  aantal  toe ,  terwijl  zg 
de  inlandsche  kampongs  meer  en  meer  verdringen.  Samarang  —  het 
zal  ons  zoo  aanstonds  nader  blgken  —  is  schier  nog  meer  onbewoon- 
baar dan  het  oude  Batavia,  en  wie  kan  ontvlucht  hare  hitte,  haar 
stof,  haar  stank  en  hare  muskieten  in  eene  der  beter  bedeelde 
buiten wgken  en  bg  voorkeur  in  Bodjong,  terwijl  hij  de  stad  slechts 
bezoekt  voor  zgne  dagelgksche  bezigheden,  of  voor  de  weinige 
vermaken  die  zg  oplevert  Als  de  avond  zijne  in  do  tropische 
gewesten  zoo  hoog  gewaardeerde  koelte  brengt,  wemelt  het  in  de 
Bodjongsche  laan  van  fraaie  equipages  en  van  wandelaars  te  voet 
of  te  paard,  en  zou  men  wanen  zich  in  eene  wgk  van  Nieuw- 
Batavia  verplaatst  te  zien. 

>)  Zie  Dl.  U,  bl.  521. 

81« 


Digitized  by  VjOOQIC 


4d4 

De  BodjoDgsche  laan  voert  naar  den  linkeroever  der  Kali  Nga- 
ran  of  rivier  van  Samarang ,  aan  welker  overzijde  de  eigenlgke 
stad  ligt,  en  over  welke,  schoon  zij  niet  veel  beter  is  daneene 
moddersloot,  een  kapitale  brug  is  geslagen.  Een  gedeelte  der 
eigenlyke  stad^  en  wel  het  fraaiste ,  ligt  echter  nog  aan  de  westzijde 
van  de  rivier.  Hetis  hetgedeelt«datonderdennaamvan,dePaséban*  . 
bekend  is,  en  bestaat  uit  de  aloen-aloen,  een  groot  langwerpig 
vierkant  plein,  omringd  door  eenige  der  voornaamste  gebouwen, 
zooals  de  dalem  van  den  Regent ,  de  woning  van  den  Patih ;  de  fraaie 
moskee,  het  groot  militair  Hospitaal,  het  Stadhuis,  de  gouvemements 
koj£e-  en  zoutpakhuizen ,  enz.  Het  tegenwoordige  hospitaal  was 
mede  vroeger  een  paleis  van  den  Gouverneur  der  Noordoos&ust, 
en  is  later  gebruikt  voor  de  in  1818  door  den  Hoogleeraar  Beinwardt 
gestichte,  maar  in  1826,  in  weerwil  harer  zeer  geprezen  resul- 
taten, als  een  offer  aan  den  afgod  der  bezuiniging  gevallen 
kadettenschool.  Het  groote  en  hooge,  geheel  vrijstaande  en  van 
alle  zijden  door  een  tuin  omringde  gebouw  staat  aan  de  noordzgde 
van  de  aloen-aloen,  met  het  front  naar  de  rivier,  dicht  bg  de 
brug  en  bevat  beneden  en  boven  ruime,  zindelgke  en  doelmatig 
ingerichte  ziekenzalen,  waarin  550  Europeesche  Ijjders  kunnen 
verpleegd  worden.  Yoor  inlandsche  militairen  is  eene  afzonder- 
lijke ziekenzaal,  gescheiden  en  verwijderd  van  het  hoofdge- 
bouw ingericht '). 

Tegenover  het  Groote  Hospitaal  staat  het  nieuwe  Stadhuis  van 
Samarang,  opgericht  ter  vervanging  van  het  in  1852 afgebrande, 
dat  op  de  markt  in  de  oude  stad  stond.  De  bouw,  in  1 854  aangevangen, 
heeft  wel  tien  jaren  geduurd,  wat  tot  groote  ongelegenheden  aanlei- 
ding heeft  gegeven,  daar  het  nieuwe  gebouw  de  verschillende  resi- 
dentie- en  politie-bureaux,  het  post-  en  geldkantoor  en  de  zalen  voor 
de  zittingen  van  den  Baad  van  Justitie  binnen  zgne  wanden  moest 
bergen.  In  weerwil  van  den  langen  tijd  aan  den  opbouw  besteed, 
is  het  nieuwe  stadhuis  voor  Samarang  geen  sieraad  geworden. 


^)  Zie  oTer  het  hospitaal  en  alles  wat  gezondheid  en  ziekenyerpleging  te 
Samarang  betreft  Dr.  M.  J.  £.  Maller,  Geneeskandige  Torpog.  van  Sama- 
rang, in  Nat.  en  Geneesk.  Archief  U.  430;  UI.  88,  257.  (Ook  overgedrukt 
in  T.  V.  N.  I.  Jg.  VU,  D.  UL  en  Jg.  VUI,  D.  I.  en  II.) 


Digitized  by  VjOOQIC 


485 

Het  mist  allen  stijl  en  karakter  en  kan  het  best  vergeleken  wor- 
den met  een  groote  fabriek  ')• 

Achter  het  hospitaal  begint  de  Pontjolsohe  weg,  die  door  een  dwars- 
weg  langs  den  ringmunr  van  dat  gebouw  met  den  Bodjongschen 
weg  vereenigd  is.  Hij  loopt,  ten  noorden  Tan  laatstgenoemden , 
in  het  algemeen  in  dezelfde  richting,  doch  zoo,  dat  hij  zich  over 
zijne  eerste  helft  steeds  verder  daarvan  verwgdert,  en  dan ,  zich 
ombuigend,  dien  meer  en  meer  nadert,  tot  hij ,  dicht  bg  het  voor- 
malige Java-hdtel,  thans  het  hotel  van  den  Generaal  Majoor, 
kommandant  der  2^«  militaire  afdeeling,  van  welke  Samarang 
de  hoofdzetel  is,  weder  op  den  Bodjongschen  weg,  tegenover  het 
residentiehuis,  uitkomt  Deze  weg  voert  door  de  voorstad  Pontjol, 
die  wel  grootendeels,  maar  niet  zoo  uitsluitend  als  Bodjong,  door 
Europeanen  wordt  bewoond.  Vroeger  lagen  hier  de  weinige  steenen 
huizen  van  Europeanen  op  groote  erven,  die  meestal  ook  kleine 
inlandsche  kampongs  bevatten ,  welker  bewoners  het  recht  om  hier 
te  verblgven,  betaalden  met  de  verplichting  om  de  erven  en 
huizen  te  bewaken  en  schoon  te  houden.  Hierin  is  waarschijnlijk 
thans  veel  verandering  gekomen,  daar  in  den  laatsten  tgd  vele 
nieuwe  huizen  op  Pontjol  verrezen  zijn.  In  de  onmiddellgke  nabij- 
heid van  het  hospitaal  ligt,  of  lag  althans  nog  voor  weinige  jaren, 
eene  grootere  inlandsche  kampong ,  Petikan  geheeten. 

Rechts  van  den  Pontjolschen  weg,  op  het  punt  waar  deze  zijne 
van  den  Bodjongschen  weg  afwgkende  richting  met  eene  conver- 
geerende  verwisselt ^  ligt,  te  midden  van  rijstvelden  die  de  be- 
volking aan  de  strandmoerassen  ontwoekerd  heeft,  het  fort  Prins 
van  Oranje. 

In  den  tijd  der  Compagnie  was  de  kom  der  stad  Samarang 
geheel  omwald,  hoofdzakelijk  met  het  doel  om  haar  tegen  den 
aanval  van  een  inlandschen  vijand  te  dekken.  Deze  versterking, 
die  zelfs  tegenover  een  Europeeschen  vijand  niet  te  verachten 
zou  geweest  zgn,  bewees  goede  diensten  in  de  belegering  die 
de  stad  in  1741  van  de  Chineezen  en  hunne  Javaansche  bond- 
genooten  te  verduren  had*).  Men  besloot  echter  in  1824  tot  het 

')  Zie  Mee886n*B  photographiën,  n^  39;  QeTers  Deynoot,  Beis,  bL  90. 
Ó  Zie  Dl.  II.  bL  459—468. 


Digitized  by  VjOOQIC 


486 

slechten  der  wallen  en  dempen  der  grachten  over  te  gaan;  wat 
later  wel  eens  betreurd  werd,  daar  nn,  bij  het  uitbreken  Tan 
den  krgg  met  Dip&  Neg&r&,  Samarang  zonder  eenig  verdediginga- 
middel  voor  een  ygandelgken  aanval  blootstond.  GMukUg  werd 
het  niet  aangetast! 

De  versterking  die  Bamarang  aan  den  Generaal  van  den  Bosch 
verschuldigd  is,  staat  met  die  vroegere  gebeurtenissen  in  geen 
verband,  maar  is  slechts  opgericht  met  het  oogmerk  om  in  een  oorlog 
te  dezer  plaatse  vasten  voet  te  kunnen  houden ,  ten  einde  het  rustig 
bezit  eener  zoo  aanzienlijke  plaats  aan  den  vijand  te  betwisten. 
Het  schgnt  echter  dat  dit  doel  met  eene  minder  kostbare  en 
tevens  aan  de  algemeene  verdediging  van  Java  beter  dienstbaar 
te  maken  sterkte  had  kunnen  bereikt  worden.  Er  is  inderdaad 
zeer  veel  aan  dit  fort  ten  koste  gelegd.  Daar  het  op  een  moe- 
rassigen,  uiterst  slappen  bodem  werd  gesticht,  is  reeds  bg  den 
opbouw  op  aanzienlgke  verzakkingen  gerekend.  Dank  zij  dier  voor* 
zorg  is  het  bomvrije  kasteel,  dat  tot  reduit  dient,  niettegenstaande 
het  wel  een  meier  diep  gezakt  is,  in  zijn  geheel  gebleven ,  zon- 
der schade  van  eenige  beteekenis  te  Igden.  Toch  is  de  verzak- 
king nog  grooter  geweest  dan  zg  berekend  was,  en  het  gevolg 
is  dat  de  begane  grond  te  laag  is  geworden ,  zoodat  men  in  den 
westmoeson  soms  veel  last  van  het  water  heeft.  Het  fort  heeft 
vier  bastions  en  een  artesischen  put  '). 

Ten  noorden  van  de  Paseiban  ligt,  langs  den  westelgken 
rivieroever^  het  zoogenaamde  Maleische  kamp,  dat  zich  in  een 
nauwe  bochtige  hoofdstraat,  waarop  eenige  dwarsstraatjes  uitko- 
men^ naar  de  reede  en  de  strandbatterij  uitstrekt.  Deze  wgk 
bestaat  uit  lage,  onoogelgke,  aan  elkander  sluitende  huisjes  van 
gebakken  steen,  met  pannen  gedekt,  en  bewoond  door  Maleiers, 
Bengaleezen,  Elingaleezen  en  Arabieren,  tusschen  welke  zich  echter 
ook  vele  inlanders  en  Chineezen  hebben  gevestigd.  Men  vindt  hier 
een  moskee  met  een  in  Moorschen  trant  gebouwd  torentje,  maar 
overigens  is  er  niets  dat  onze  aandacht  verdient,  behalve  de  groote 
drukte  en  levendigheid,  die  er  nog  den  ganschen  dag  heerschen, 

>)  Roorda  y.  Eyringa,  Ld.  en  Yk.  IIL  8.  29,  ft  Y.;de  Y aynes  van  BrakeU, 
Yerded.  y.  N.  I.  816. 


Digitized  by  VjOOQIC 


487 

offlchoon  de  spoorweg  en  bet  hayenkanaal  oorzaak  zijn  dat  in  de 
laatste  jaren  de  groote  drukte  van  het  goederenvervoer  naar  de 
oostzijde  der  stad  is  verlegd. 

De  Chineezen  wonen  echter  slechts  voor  een  klein  deel  in  het 
Maleische  kamp;  de  groote  massa  heeft  haar  verblgf  in  het  Chinee* 
sohe  kamp)  dat  zich  ten  zuiden  van  de  Paseiban  en  van  de  oude 
Europeesche  stad,  die  geheel  aan  den  rechter  rivieroever  ligt,  en 
dus  langs  beide  oevers  der  Kali  Samarang  uitstrekt.  Steenen  poorten 
scheiden  dit  kamp  van  de  overige  stadsdeelen.  In  deze  door 
deels  rechte  en  vrg  breede,  deels  smalle  en  bochtige  straten 
doorsneden  wgk  wonen  eenige  duizenden  Chineezen,  meest  koop- 
lieden en  winkeliers,  in  veelal  smalle,  diep  inloopende,  donkere, 
morsige  en  bedompte,  van  gebakken  steen  opgetrokken  en  met 
pannen  gedekte  huizen.  Echter  steekt  het  algemeene  voorkomen 
van  dit  kamp  gunstig  af  bg  dat  van  het  Chineesche  kamp  te  Batavia. 
De  kapiteins  en  luitenants  der  Chineezen,  die  den  Chineeschen 
Baad  vormen,  en  eenige  andere  vermogenden  hebben  er  ruimere 
en  nettere  huizen,  met  groote  vertrekken  en  binnenplaatsen. 
Enkele  dier  woningen  zijn  om  de  smaakvolle  inrichting  en  de 
fraaie  tuinen  de  bezichtiging  waard.  De  talrijke,  steeds  rustelooze 
bevolking,  die  hare  waren  voor  een  groot  deel  tot  ver  op  de 
straat  uitstalt,  maakt  dat  de  smallere  stegen  in  deze  wijk  soms 
nauwelgks  te  passeeren  zgn. 

Terwgl  het  Chineesche  kamp  aan  de  oostzjjde  door  den  groe- 
ten weg  naar  de  Bovenlanden  begrensd  wordt,  is  het  aan  de 
westzgde  van  Bodjong  gescheiden  door  de  minder  aanzienlijke 
voorstad  Peloran,  die  door  eenige  weinige  Europeanen  en  vele 
Javanen  bewoond  wordt.  Aan  de  zuidzijde  zgn  Peloran  en  het 
Chineesche  kamp  door  eene  menigte  Javaansche  kampongs  om- 
zoomd, terwgl  andere,  hier  en  daar  door  Europeesche  woningen 
a%ewisseld,  zich  tot  op  aanmerkelijken  afstand  van  de  stad, 
waartoe  zij  echter  nog  gerekend  worden,  aan  beide  zijden  van 
den  genoemden  weg  naar  de  Bovenlanden  uitstrekken. 

De  oude  Europeesche  stad,  die  nog  altijd  als  de  kern  van 
Samarang  moet  beschouwd  worden,  ligt  in  haar  geheel  aan  den 
linker  rivieroever  en  heeft,  sedert  zij  van  hare  wallen  en.  grach- 


Digitized  by  VjOOQIC 


488 

ten  beroofd  is,  geheel  het  aanzien  yan  een  Nederlandsch  land- 
stadje.  Ongeschikter  bouwwgze  met  het  oog  op  het  tropische 
klimaat)  dan  in  dit  gedeelte  van  Samarang  wordt  aangetroffen, 
is  nauwelijks  denkbaar.  De  huizen,  ongeveer  600  in  getal,  zijn 
in  16  it  18  straten,  die  meestal  rechtlgnig  en  yan  18  tot 30  voe* 
ten  breed  zijn,  dicht  tegen  elkander  gebouwd.  De  voorzijde  der 
huizen  komt  vlak  aan  de  straat  uit;  van  achteren  hebben  zij  een 
klein  erf,  dat  door  de  keuken,  de  verblijven  der  bedienden,  de 
stallen  en  de  muren  der  belendende  huizen  van  alle  zgden  is 
ingesloten.  Meestal  hebben  de  huizen  eene  verdieping,  of  althans 
onder  het  dak  nog  eenige  zolderkamertjes.  Yóór  het  huis  ligt 
een  stoep ,  die  den  toegang  geeft  tot  eene  voorgalerg ,  welke  de 
geheele  breedte  van  het  huis  beslaat,  maar,  daar  vele  huizen 
uitermate  smal  zyn,  zich  dikwijls  slechts  als  een  ongeveer  vierkant 
vertrekje  van  10  it  12  voet  lengte  en  breedte  vertoont.  Een  gang 
verbindt  de  voorgalerij  met  de  achtergalerg ,  en  het  is  op  dien  gang 
dat  aan  ééne  of  aan  beide  zgden  de  overige  vertrekken  uitkomen. 
Het  bovenhuis  is  veelal  op  dezelfde  wijze  verdeeld.  De  vloeren 
bestaan  gewoonlgk  uit  roode,  slecht  gebakken  plavuizen ,  die,  als 
de  bewoners  welgesteld  zijn,  met  rotan-matten  bedekt  worden. 
Muren  en  vloeren  geven  overal  bewgzen  van  de  vochtigheid  van 
den  bodem ,  die  in  sommige  wgken  in  den  regentijd  onder  water 
staat.  De  niet  of  slecht  geplaveide ,  maar  uiterst  drukke  en  woe- 
lige straten  zijn  bij  droog  en  warm  weder  even  ondragelijk  door 
het  stof,  als  bij  regenweér  onbegaanbaar  door  de  modder.  De 
hitte  is  vaak  ondragelgk,  vooral  daar  alle  schaduwgevend  ge- 
boomte gemist  wordt,  en  de  zonnestralen  dubbel  branden  wgl 
zg  door  de  witgepleisterde  gevels,  die  de  geheele  stad  kenschet- 
sen, fel  worden  teruggekaatst.  De  inrichting  der  latrienen  is 
hoogst  gebrekkig;  de  afvoer  van  het  vuile  water  uit  keukens  en 
stallen  door  de  vrg  diepe  open  riolen,  die  zich  doorgaans  aan  de 
ééne  zijde  der  straten  bevinden,  zeer  onvolkomen,  en  vele  oude, 
lang  verwaarloosde  huizen  zijn  verpest  door  wandluizen,  schor- 
pioenen, duizendpooten,  stinkmuizen  en  groote  ratten,  waar 
echter  tegenover  staat  dat  van  de  plaag  der  witte  mieren  Sama- 
rang  schier   geheel  vrij  is.   Opmerking  verdient  het  ook,  dat 


Digitized  by  VjOOQIC 


48d 

deze  stad,  blgkens  de  eryariog,  niet  zoo  ongezon^  is  als  men 
yan  de  vele  vochtige,  bekrompen  en  slecht  ingerichte  huisjes 
zou  verwachten. 

De  hier  in  hare  hoofdtrekken  beschreven  oude  stad  is  ver- 
deeld in  vgf  wijken,  die  elk  op  zich  zelve  een  klein  en  ge- 
zamenlgk  een  groot  vierkant  vormen.  Open  pleinen  van  eenige 
beteekenis  zgn  er  geene,  behalve  de  Paradeplaats ,  die  ongeveer 
honderd  schreden  lang  en  zestig  breed  is  en  het  centrum 
der  stad  vormt.  Hier  is  het  fraabte  gedeelte  der  oude  stad ,  maar 
het  heeft  in  1852  veel  geleden  door  het  afbranden  van  het 
oude  stadhuis,  een  nog  hecht  en  sterk  gebouw  uit  de  vorige 
eeuw.  Op  dat  plein  bevindt  zich  een  in  1841  tot  eene  diepte  van 
71  meters  geboorde  artesische  put,  die  uitmuntend  en  overvloedig 
drinkwater  oplevert,  dat  niet  alleen  voor  de  bewoners  der  stad, 
maar  ook  voor  de  ter  reede  liggende  schepen  een  ware  weldaad 
is.  Eene  leiding  voert  het  water  naar  een  gemetseld  reservoir 
bij  de  Bodjongsche  brug,  dat  eene  gemakkelijke  gelegenheid 
biedt  om  de  door  prauwen  derwaarts  gebrachte  ledige  waterva- 
ten  van  de  schepen  te  vullen. 

Langs  de  zuidzijde  van  het  Faradeplein  loopt  de  hoofdstraat 
die  de  oude  stad  middendoor  sngdt.  Zg  draagt  den  naam  van 
Heerenstraat  en  maakt  een  deel  uit  van  den  groeten  postweg, 
die  zich  dwars  door  de  stad  voortzet  in  de  richting  naar  Demak. 
Eenige  schreden  voorbg  het  plein  ligt,  mede  aan  de  noordzijde, 
de  in  1794  gebouwde  Protestantsche  kerk,  die  een  koepeldak, 
twee  torens  en  een  goed  orgel  bezit,  maar  zich  meer  door 
netheid  dan  door  schoonheid  onderscheidt.  Nog  wat  verder  vindt 
men  in  dezelfde  straat  het  Heerenlogement,  dat  ook  al  een 
allesbehalve  vroolgk  en  opwekkend  voorkomen  heeft.  Trouwens 
gebouwen  die  aan  den  gekuischten  kunstsmaak  voldoen,  moet 
men  in  het  geheel  in  Samarang  niet  zoeken.  De  stad,  die  zoo 
echt  Nederlandsch  is  in  het  aantal  en  de  goede  inrichting  harer 
nuttige  en  liefdadige  gestichten,  zooals  het  oude  mannen-  of 
proveniershuis,  de  weeshuizen  der  Hervormde  en  der  Katholieke 
gemeente,  waarvan  het  laatste  binnen  zgn  ringmuur  zelfs  een 
eigen  artesischen   put  bevat,  het  bedelaarsgesticht  of  lazaret. 


Digitized  by  VjOOQIC 


490 

een  uur  buiten  de  stad^  voor  arme  inlanders  die  aan  ongenees* 
Igke  en  besmettelgke  ziekten  Igden,  enz.,  —  die  stad  verloochent 
evenmin  haar  Nederlandsch  karakter  in  de  onverschilligheid  voor 
uitwendigen  tooi  en  behagelijke  vormen  waarvan  hare  straten 
overal  getuigen  en  die  haar  alle  aantrekkelijkheid  voor  den  vreem- 
deling zou  doen  missen,  indien  niet  de  natuur  in  vele  opzichten 
de  tekortkomingen  der  kunst  vergoedde. 

Het  gedeelte  van  Samarang  dat  in  den  laatsten  tijd  de  meeste  ver- 
andering ondergaan  heeft,  is  zeker  wel  de  ten  noorden  der  eigenlgke 
stad  gelegen  voorstad,  die  bg  den  naam  van  «het  Zeestrand^  bekend 
is.  Zij  bestond  eenige  jaren  geleden  uit  een  aantal  op  groote, 
meest  als  klappertuinen  aangelegde  erven  gelegen  huizen,  die 
de  ruimte  besloegen  tusschen  den  rechter  rivieroever  en  een  op 
het  strand  uitloopenden  rgweg.  De  plaats  van  straten  werd  er 
ingenomen  door  twee  voor  wagens  bruikbare  wegen  en  door 
voetpaden  die,  te  midden  van  stinkende  slooten  met  brak  water 
en  van  de  moerassen  waaraan  de  tuinen  ontwoekerd  waren ,  van 
het  ééne  erf  naar  het  andere  voerden.  De  woningen ,  veelal  nog 
vochtiger  en  vunziger  dan  die  in  de  stad,  hadden  slechts  weinig 
voordeel  van  haren  vrgen  stand ,  daar  zg  doorgaans  aan  de  ach- 
terzijde eene  geheel  met  muren  afgesloten  plaats  hadden.  De 
met  kreupelhout  begroeide  strandmoerassen,  die  onmiddellgk 
achter  deze  wgk  een  aanvang  namen^  verspreidden  er  hare  ver- 
pestende miasmen,  millioenen  muskieten  maakten  het  schier 
onmogelgk  hier  des  avonds  de  vrge  lucht  te  scheppen^  en  in 
den  regentgd  was  deze  buurt  in  hoogen  graad  aan  overstroomin- 
gen blootgesteld.  In  de  dagen  der  Compagnie  moeten  juist  in 
deze  wijk  vele  fraaie  huizen  en  tuinen  zgn  gelegen  geweest; 
maar  in  een  tgd  die  meer  acht  begon  te  geven  op  de  eischen 
der  gezondheidsleer,  werd  zg  meer  en  meer  verlaten,  en  behield 
zg  als  bewoners  slechts  eenige  oudgasten,  die,  op  de  plaats 
zelve  geboren,  voor  de  bezwaren  die  zg  opleverde,  door  de 
gewoonte  ongevoelig  waren. 

In  dit  gedeelte  van  Samarang  heeft  de  aanleg  van  den  spoor- 
weg die  deze  stad  met  de  Yorstenlanden  verbindt,  in  de  laatste 
jaren  groote  verandering  aangebracht.  Deze  spoorwegverbinding, 


Digitized  by  VjOOQIC 


491 

waarTOor  in  1862  aan  den  heer  W.  Poolman  c.  s*  eene  oonoes- 
flie  werd  verleend,  die,  na  bg  de  wet  yan  6  Juli  1863 bekrach- 
tigd te  zijn ,  in  handen  der  naamlooze  Tennootschap  ^de  Neder- 
landsch-Indische  Spoor wegmaatsohappy  overging,  erlangde  een 
begin  van  uitvoering  in  Maart  1864,  terwgl  den  IT^en  Jmii  de 
Gouverneur-Generaal  baron  Sloet  van  de  Beele  de  eerste  spade 
voor  de  eerste  sectie  in  den  grond  stak.  Op  het  einde  van  1872 
was  de  geheele  weg  voltooid  en  den  2lBten  Mei  1878  kon  ook 
de  laatste  sectie  voor  het  publiek  verkeer  worden  geopend.  De 
lengte  van  dezen  weg  bedraagt  202.1  kilometers.  De  eerste 
sectie,  lang  84.2  kilom.,  gaat  van  Samarang  naar  Kedoeng- 
Djati,  en  kruist  te  Broemboeng,  op  13.1  kilom.  afstands  van  de 
hoofdstad,  den  groeten  weg  die  haar  met  Poerw&dadi  verbindt. 
Te  Kedoeng-Djati  splitst  zich  de  spoorweg  in  twee  takken.  De 
linkertak  gaat  oostwaarts  tot  Goendih  en  vandaar  zuidwaarts 
tot  Soerakarta.  Dit  gedeelte  vormt  de  tweede  sectie  en  heeft  eene 
lengte  van  73.9  kilometers.  De  verbinding  van  Soerakarta  met 
Jogjakarta,  lang  57.6  kilom.,  wordt  geacht  de  derde  sectie  uit  te 
maken.  De  vierde  sectie  eindelijk  is  de  zgtak  die  van  Kedoeng- 
Djati  in  west-zuidwestelgke  richting  naar  Ambarawa  gaat^  en  is 
36.4  kilom.  lang.  De  eerste  en  vierde  sectie  liggen  geheel  op 
Samarangsch  grondgebied,  behalve  dat  laatstgenoemde  een  paar 
kleine  Solosche  enclaves  snijdt;  de  derde  sectie  betreedt  afwisse- 
lend Samarangsch  en  Soerakartasch  grondgebied,  totdat  zg,  op 
ongeveer  12  kilom.  a&tands  van  Goendih ,  het  Samarangsch 
grondgebied  voor  goed  verlaat.  Ofschoon  wg  op  onze  verdere 
tochten  door  de  Residentie  ons  liever  van  de  gewone  wegen 
zullen  bedienen,  die  ons  gunstiger  gelegenheid  bieden  om  de 
merkwaardigheden  van  natuur  en  kunst  te  leeren  kennen,  zullen 
wg  natuurlgk  den  spoorweg  meermalen  op  onze  reizen  ontmoeten. 
Het  stationsgebouw  te  Samarang,  dat  in  eenvoudigheid  en 
karakterloosheid  niet  onderdoet  voor  den  gewonen  stgl  der  Sa- 
marangsche  gebouwen  O  9  ^^^^  opgericht  in  de  nabgheid  van 
het  strand,  op  een  punt  waar  het  met  het  havenkanaal,  waar- 


*)  Zie  MeeB8eii*B  photographiën ,  n"  40 


Digitized  by  VjOOQIC 


492 

over  straks  nader,   gemakkelijk  door  een  spoor  kon  verbonden 
voorden,   terwgl   het   door   een   ander   spoor,   door   een  afeon- 
derlgken  ondernemer  gelegd  en  geëxploiteerd,  in  verband  is  ge- 
bracht met   de  Gouvemements-pakhuizen.  Natnurlgk  heeft  het 
nieuw   leven   gebracht   in   de  buurt  waar  het  werd  opgericht. 
Ruime   lokalen  voor  de  bureaux  van  administratie  en  controle, 
magazijnen  voor  goederen  en  materieel,  werkplaatsen  van  vol- 
doende  uitgestrektheid   en   van    alle    vereischte   werktuigen  en 
gereedschappen    voor   de    vervaardiging   van  materieel  en   het 
aanbroDgen  van  noodige  herstellingen  voorzien ,  verrezen  rondom 
het  hoofdgebouw.   In   die   werkplaatsen   werden  al  dadelgk  het 
grootste  deel  der  wagens   en  rgtuigen   gebouwd,    vele  der  uit 
Nederland    gezonden    ijzeren    bruggen  ineengezet,  en  van  het 
ijzer-  en  houtwerk,  voor  de  gebouwen  vereischt,  een  belangrgk 
gedeelte  gereed  gemaakt.   Zij    werden  op  zoo  groote  schaal  in- 
gericht,  dat  zg   in   het  vervolg  in  de  behoeften  van  alle  even- 
tueele  verlengingen  of  zgtakken,  ja  van  alle  spoorweg-onderne- 
mingen op  Java  en  zelfs  van  de  particuliere  industrie  kunnen 
voorzien.  Geen  wonder  dan  ook  dat  het  Zeestrand  zich  uit  zgn 
diep  verval  begon  op  te  beuren,  en  zelfs  vroeger  geheel  onbe- 
woonde terreinen  langzamerhand  tot  deze  buurt  getrokken  werden '). 
Niet  minder  heeft  daartoe  bggedragen  de  aanleg  van  het  reeds 
met  een  woord  vermelde  havenkanaal ,  waardoor  men  getracht  heeft 
verbetering  te  brengen  in  den  ellendigen  toestand  waartoe  de  reede 
van  Samarang  vervallen  was  ten  gevolge  der  toenemende  aanslib- 
bing langs  de  kust  en  der  verslgking  van  de  rivier ,  die  vroeger 
hier  de  eenige  gemeenschap  met  de  reede  vormde.  Die  rivier  is 
sedert  lang  niet  meer  dan  een  moddersloot,  wier  onvoldoende 
breedte  en  diepte  reeds  op  zich  zelve  een  ramp  voor  de  stad  is, 
daar  zg  het  soms  plotseling  zwellende  water  niet  behoorlijk  kan 
afvoeren  en  haar   dus  in  den  regentijd  aan  verwoestende  over- 
stroomingen ter  prooi  laat.  Maar  nog  treuriger  was  het,  vooral 
in  verband  met  den  toenemenden   handel  van  Samarang,  dat 

>)  Zie  over  dezen  spoorweg,  behalve  de  Koloniale  Yeralagen,  Tooral  het  Yer- 
Blag  van  den  Baad  yan  Beheer  der  Ned.-Ind.-Spoorweg-Maatsohappg  orer 
het  tiende  boekjaar  (1873). 


Digitized  by  VjOOQIC 


493 

sedert  lang  de  stapelplaats  der  produoten  Tan  bijna  geheel 
Midden*Java  is  en  als  eindpunt  van  den  hierboven  beschreven 
spoorweg  in  de  laatste  jaren  nog  veel  grooter  gewicht  heeft 
erlangd,  dat  de  gemeenschap  tnsschen  de  stad  en  de  schepen 
op  de  reede  onzeker  en  in  den  westmoeson;  wanneer  vaak  een 
sterke  branding  op  de  bank  voor  den  riviermond  staat,  in 
hooge  mate  gevaarlgk  was.  De  traagheid  en  het  gebrek  aan 
veerkracht  waarmede  de  maatregelen  tot  verbetering  van  den 
onhondbaren  toestand  zgn  ontworpen  en  uitgevoerd,  was  jaren 
lang  een  schande  voor  de  Regeering,  die  destgds,  uit  vrees 
van  het  batig  slot  te  zien  inkrimpen,  ook  tegenover  de  noodza* 
kelgkste  verbeteringen  tot  ellendige  palliatieven  de  toevlucht 
nam.  Eindelijk  is  men  er  in  1858  toe  overgegaan  om  hier  (even* 
als  te  Batavia  veel  vroeger  geschied  was)  een  van  de« rivier 
a%escheiden  kanaal  te  graven,  dat  aan  de  prauwen  die  de  ge- 
meenschap  van  de  stad  met  de  reede  onderhouden  moeten , 
grootere  veiligheid  verschaffen  zou.  Maar  toen  dit  kanaal  bgna 
tot  aan  zee  gereed  was,  begon  men  twgfel  te  koesteren  omtrent 
de  doelmatigheid  van  het  werk,  waarom,  volgens  besluit  van  den 
Qouv.  Qen.,  in  Aug.  1864  de  arbeid  aan  het  havenkanaal  voor- 
loopig  gestaakt  werd,  terwgl  men  daarentegen  pogingen  begon 
aan  te  wenden  om  aan  de  rivier  een  tweeden  mond  te  geven, 
die,  om  de  zandbank  heen,  meerdere  diepte  aan  de  vaartuigen 
zou  aanbieden.  In  1867  is  echter  de  arbeid  aan  het  kanaal 
hervat,  terwgl,  in  afwachting  zgner  voltooiing^  de  nieuwe  geul 
zooveel  mogelgk  op  de  vereischte  diepte  gebracht  en  gehouden 
werd.  In  het  Yerslag  over  1873  kon  de  Regeering  berichten , 
dat  de  meest  vooruitspringende  gedeelten  of  hoofden  van  het 
kanaal,  uit  ruwe  stortingen  van  kalksteen  bestaande,  die  zooveel 
mogelgk  in  verband  gelegd  en  geprofileerd  waren,  in  1872  vol- 
tooid waren,  maar  dat  men  de  gemeenschap  niet  verzekerd 
achtte  wanneer  men  het  kanaal  in  open  verbinding  met  de  rivier 
bracht;  waarom  men  in  1871  den  bouw  eener  kapitale  schut- 
sluis had  ter  hand  genomen.  Bovendien  had  men  nu  weder  in 
de  monding  van  het  kanaal  met  gedurige  neiging  tot  verzanding 
te  worstelen,  waarom  men  een  plan  in  overweging  nam  om  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


494 

hoofden  te  yerlengen  tot  aan  het  pont  waar  eene  diepte  van  vier 
meters  werd  aangetrofEim ,  de  dammen  meer  oostwaarts  aan  te 
brengen  en  het  westelgke  hoofd  200  meters  yoorbg  het  ooste- 
Igke  te  doen  schieten.  Maar  ofiM^hoon  de  schntslois  in  1874 
voltooid  en  het  kanaal  voortdurend  uitgediept  werd,  scheen 
het  plan  tot  verlenging  der  hoofden  het  stadinm  der  overweging 
alweder  niet  gemakkelgk  te  kunnen  te  boven  komen.  Een  veel 
grootscher  plan  drong  sioh  naar  den  voorgrond,  en  toonde  op 
nieuw  boe  vaak  «Ie  mieux  Tennemi  du  bien'  is.  Niet  slechts 
de  gemeenschap  met  de  reede  is  te  Samarang  slecht,  ook  de 
reede  selve  is  in  den  westmoeson,  waarvoor  ase  geheel  opraligt, 
in  hooge  mate  onveilig.  Men  heeft  dus  het  denkbeeld  opgevat 
om  ook  voor  Samarang  te  doen  wat  thans  door  den  aanleg  der 
havens  te  Tandjong  Priok  voor  Batavia  gedaan  wordt.  Eene  com- 
missie werd  benoemd  om  te  onderzoeken,  of  het  mogelgk  zou 
zijn  eene  veilige  havenkom ,  of  althans  eene  goede  aanlegplaats 
voor  groote  zeeschepen  te  Samarang  of  op  eenig  geschikt  punt 
in  de  nabijheid,  des  noods  zelfs  te  Djewana,  aan  te  leggen, 
en  natuurlgk  werd ,  terwgl  dit  omslachtig  en  langdurig  onderzoek 
in  gang  was,  tot  verbetering  der  reeds  bestaande  werken  slechts 
het  allemoodigste  verricht.  Tegen  het  advies  der  Samarangsche 
Kamer  van  Koophandel  besloot  men  zelfs  alle  pogingen  om 
de  rivier  zelve  voor  de  prauwvaart  bruikbaar  te  houden,  ge- 
heel op  te  geven.  In  1876  kwam  de  Commissie  tot  de  oondu* 
sie,  dat,  wegens  de  voortdurende  veranderingen  van  den  zeebo- 
dem, te  Samarang  zelve  de  bouw  van  eene  haven  geschikt  voor 
groote  schepen  niet  mogelgk  was;  zg  zette  echter  haar  onder- 
zoek nog  voort  op  andere,  meer  verwgderde  punten  van  de  kust; 
en  eerst  in  1877  kwam  men  tot  de  overtui^g,  dat  Samarang  langs 
dezen  weg  in  het  geheel  niet  te  helpen  was.  Dit  had  ten  minste 
het  voordeel,  dat  nu  met  meer  kracht  aan  de  verbetering  van 
het  bestaande  werd  gearbeid.  Het  Koloniaal  Verslag  van  1879 
meldt,  dat  thans  de  verlenging  van  het  westerhoofd  voltooid  en 
het  in-  en  uitvaren  der  prauwen  daardoor  veel  veiliger  gewor- 
den is,  en  dat  men,  met  hulp  van  een  grooten  uit  Europa  ont* 
vangen   baggermolen,  er  in  geslaagd  is,  gedurende  het  a%6loo* 


Digitized  by  VjOOQIC 


495 

pen  jaar,  den  mond  Tan  het  havenkanaal  behoorlijk  open  te 
honden,  zoodat  eene  Torleng^g  yan  het  oosterhoofd  Tooreerst 
niet  noodig  wordt  geacht  ^). 

De  reede  yan  Samarang  heeft  althans  dit  bg  die  yan  Batayia 
yoornit,  dat  zg  een  oneindig  schoener  gezicht  opleyert.  De  stad 
met  hare  boomrijke  omstreken  en  de  bergprofielen  op  den  ach- 
tergrond yormen  een  liefelijk  panorama.  In  het  zuidwesten  yer- 
heffen  zich  de  Prahoe,  de  Sind&r&  en  de  Soembing,  en  recht  in  het 
zuiden  rgst  de  Telem&j&  omhoog,  achter  welken  zich  de  breede, 
yeeltoppige  kruin  yan  den  Merbaboe  aan  den  horizon  toekent. 
Tusschen  den  Soembing  en  den  Sind&r&  treedt  de  Oengaran  ') 
aanmerkelgk  meer  naar  yoren.  Zgne  schilderachtige ,  trachietische 
en  met  trachietblokken  bedekte  yoorheuyels  strekken  zich  uit  tot 
in  de  nabijheid  der  stad,  en  men  kan  yan  de  reede  hunne  ruwe 
omtrekken ,  hunne  breede  afgeronde  kruinen  en  hunne  spaarzame 
yegetatie  met  het  ongewapende  oog  onderscheiden.  Achter  die 
omstreeks  250  meters  hooge  heuyels  stggt  de  Oengaran  op  met 
zacht  rgzende  hellingen,  allengs  oyergaande  in  het  donkergroen 
zgner  dichtbewassen  kruin,  die  met  maagdelijke  bosschen  be- 
dekt is. 

Nog  bekoorlijker  wordt  de  blik  op  dit  schoone  landschap  wanneer 
men  het  gadeslaat  yan  het  koepeldak  der  in  het  midden  yan  het  oude 
Samarang  gelegen  protestantsche  kerk ,  dewgl  dan  het  oog  ook  de 
stad  met  hare  wit  gepleisterde  huizen,  hare  lachende  kampongs, 

')  De  geheele  gesohiedeiuB  dezer  werken  kan  men  in  de  Koloniale  Versla- 
gen vinden.  In  de  vroegere  werd  daarover  gehandeld  onder  het  hoofd  ,  Handel 
en  Scheepyaart'' ,  sedert  1866  onder  dat  van  ^Openbare  werken.* 

*)  EUgenlgk  Ngaran,  waarnaar  ook  de  rivier  van  Samarang,  die  op  dezen 
berg  ontspringt,  bg  de  inlanders  Kali  Kgaran  heet.  Maar  de  Europeanen 
spreken  den  voor  hen  lastigen  naam  met  een  voorslag  „Oengaran*  uit,  wat 
vervolgens  in  het  bon  nog  beter  mondende  „Oenarang*  verbasterd  is.  Zie 
Friederioh  in  T.  y.  I.  T.,  Ld.  en  Yk.  XIX.  éll.  „Kgoenaran*,  zooals 
Hageman,  Java  II.  19,  schrift,  is  denkelijk  een  andere  verbastering;  maar 
dat  bg  Bleeker,  T.  v.  K.  I.  1850,  I.  14  vv.,  herhaaldelgk  „Kgoengroengan* 
als  naam  van  dezen  berg  voorkomt,  sohgnt  mg  op  een  misverstand  te  be- 
rusten. EuBsendrager »  Java»  bl.  180  en  186,  spreekt  van  een  gebergte  „Kroen- 
roengan*,  dat  hg  den  zuidelgksten  bergrug  van  den  „Oengaran*  noemt.  Ik 
gis  dat  deze  naam  „Ngoengroengan*  moet  luiden,  en  door  Bleeker  tot  het 
gansohe  gebergte  is  uitgebreid. 


Digitized  by  VjOOQIC 


496 

hare  woelige  reede,  hare  van  mensohen  en  lastdieren  weme- 
lende wegen,  hare  breede  Bo^jongsche  laan,  de  rgke  sawahs 
harer  omstreken  beheerscbt,  en,  terwgl  bet  zuidwaarts  sgn  ge- 
zicbtskring  door  de  reeds  genoemde  bergen  begrensd  adet,  noord- 
waarts onbelemmerd  weiden  kan  over  de  tintelende  golven  der 
Javazee. 

Ook  aan  gelegenheid  tot  schoone  wandelingen  en  rgtoeren  is  te 
Samarang  geen  gebrek.  Heeft  men  zich  ten  laatste  zelfs'verzadigd  aan 
de  heerlgke  Bodjongsche  laan ;  waar  bg  zonsondergang  bet  getjilp 
yan  myriaden  op  het  lommerrijke  geboomte  neêrstrgkende  rgst- 
vogeltjes  de  lucht  vervult,  dan  kan  men  tot  afwisseling  den  weg 
bewandelen ,  die,  evenwijdig  met  het  havenkanaal,  naar  het  strand 
gaat  en  meer  en  meer  met  Europeesche  woningen  bezet  raakt. 
Oostwaarts  van  de  stad  voeren  aangename  wandelingen  langs 
Earang  Bid&r&  of  Eebon  Djait  naar  het  Europeesche  kerkhof, 
dat  door  een  hek  omsloten  is  en  met  honderden  grafoaalden  en 
tomben  prgkt  Laugs  die  begraafplaats  bereikt  men  dan  weldra 
den  postweg  van  Samarang  naar  Demak,  die  tot  aan  de  kleine 
opeengehoopte  kampongs  van  Torbaja,  op  een  paal  afstands  van 
de  stad  op  het  gelgknamige  land  gelegen,  schier  geheel  door 
inlandsche  woningen  en  erven  bezoomd  is.  Onder  de  kampongs 
langs  den  weg  behooren  het  van  ouds  bekende  Eali  Gawé 
dicht  bij  Torbaja ,  en  Tawang  vlak  hg  de  stad.  Het  particulier 
land  Torbaja  werd  ten  tgde  van  Baffles  door  den  Begent  van 
Samarang  gekocht,  en  is  thans,  ten  gevolge  van  den  af- 
stand van  een  aanzienlgk  terrein  aan  de  Ned.  Indische-Spoorweg^ 
Maatschappij  in  1868,  gesplitst  in  een  westelijk  deel  dat  tot  het 
disirict  Samarang,  en  een  oostelijk  dat  tot  het  aangrenzende 
district  Singen  Eoelon  gerekend  wordt  Beide  behooren  nog  aan 
de  erfgenamen  van  den  eersten  kooper  en  worden  door  den  Begent 
van  Samarang  en  een  broeder  van  hem  bestuurd.  De  rijstvelden 
van  westelijk  Torbaja,  die  echter  wegens  den  ziltigen  bodem  van 
weinig  beteekenis  zgn,  worden  besproeid  door  de  rivier  van 
Torbaja,  ook  de  Elali  Gawé  genoemd,  die  op  de  oostzgde  van 
den  Oengaran  ontspringt.  Vroeger  ontlastte  zij  zich  door  ver- 
schillende voor  kleine  prauwen  bevaarbare  mondingsarmen ;  door 


Digitized  by  VjOOQIC 


welke  de  in  den  tijd  der  Compagnie  nog  al  belangrijke  *)  handek-' 
en  viBschersplaatBen  Torbaja  en  £ali  Gawé  gemeenschap  met  de 
zee  hadden.  Doch  het  terrein  schijnt  hier  deels  door  de  aanslib- 
bing, die  deze  plaatsen  meer  en  meer  van  het  strand  verwijderde 
en  het  vaarwater  bedierf,  deels  ook  in  verband  met  den  spoorweg- 
aanleg, groote  veranderingen  ondergaan  te  hebben.  Er  is  nu 
slechts  één  bruikbare  riviermond,  die  tevens  de  oostelgke  grens 
van  de  reede  van  Samarang  bepaalt.  De  spoorweg  passeert  de 
rivier  met  een  brug  tusschen  Torbaja  en  het  strand,  en  zij  zelve 
wordt  nog  slechts  bezocht  door  de  prauwtjes  die  aan  de  vis- 
schers  van  Torbaja  behooren;  want  daar  de  omstreek  voor  den 
landbouw  zoo  weinig  geschikt  is,  zoeken  de  bewoners  van  dit 
dorp  voornamelijk  het  levensonderhoud  als  koeli's,  handwerkslie- 
den of  visschers  en  door  den  aanleg  van  vijvers  voor  kunstma- 
tige vischteelt  >). 

Vooral  echter  is  aan  de  bezoekers  van  Samarang  de  zooge- 
naamde  ^groote  toer^  aan  te  bevelen ,  waarvoor  men  zich  in  de 
stad,  tot  den  matigen  prgs  van  ƒ6. —  (ten  ware  in  den  laatsten  tijd 
het  tarief  mocht  verhoogd  zijn),  van  een  wagen  met  vier  paarden 
voorziet.  Wij  volgen  nu  den  weg  die  langs  de  oostzijde  der  stad  van 
den  postweg  zuidwaarts  voert  naar  de  bovenlanden.  Ik  merkte  reeds 
op,  dat  ook  die  weg  tot  een  aanmerkelijken  afstand  van  de  stad 
met  tot  haar  gerekende  kampongs  en  hier  en  daar  met  Europeesche 
woningen  bezoomd  is.  Een  groot  deel  dezer  kampongs  behoort 
tot  het  particuliere  land  Paterongan,  dat  geheel  binnen  het 
stadsgebied  ligt,  thans  in  het  bezit  is  van  den  Chinees  Beh  Biauw 
Tjoan,  en  met  rijst  en  kokosboomen  beteeld  wordt.  Als  men  het 
dorp  Paterongan  even  voorbij  is,  en  alvorens  men  Djoemblang, 
de  hoofdplaats  van  het  district  Serondol,  bereikt,  buigt  men  vlak 
aan  de  grens  rechts  om  en  vervolgt,  over  heuvelen  en  dalen  en 


O  VgL  D.  n,  bL  468. 

*)  Zie  over  het  land  Torbaja  het  Rapport  omtrent  de  particuliere  landerijen 
beooBten  de  Iji  Manoek ,  bL  273.  De  ligging  van  Torbaja  en  Kali  Gawé  is 
aangeduid  op  de  kaart  van  Samarang  in  den  Atlas  van  N.  I.;  maar  men 
zoekt  die  plaatsen  te  vergeefs  op  de  topographische  kaart.  Wat  Kussendra- 
ger,  Java,  bl.  180,  over  de  rivier  zegt,  past,  blijkens  de  kaarten,  niet  meer 
op  haren  tegenwoordigen  toestand. 

m.  33 


Digitized  by  VjOOQIC 


498 

onder  het  genot  der  schoonste  gezichten ,  zijn  weg  langs  het  land 
Tjandi,  dat,  na  een  tgdlang  in  Arabische  handen  te  zgn  geweest^ 
thans  tot  een  Enropeeschen  landheer  is  teruggekeerd.  Dit  land 
dankt  een  zekere  yermaardheid  aan  een  vroegeren  eigenaar, 
den  heer  Johannes,  nog  algemeen  bg  den  naam  van  Toewan 
Johannes  bekend,  en  wiens  graftombe  is  geplaatst  op  de  plek 
▼anwaar  men  het  sbhoonste  gezicht  geniet  Ook  was  hier  vroe- 
ger een  aangename  badplaats,  die  echter,  toen  het  land  in  het 
bezit  Tan  een  Arabier  was  gekomen,  zeer  in  verval  is  geraakt 
NvL  gaat  de  weg  verder  langs  tal  van  Chineesche  graven  en 
eene  Javaansche  begraafplaats,  totdat  men  uitkomt  bg  het  huis 
van  Bodjong,  vanwaar  men  langs  de  Bodjongsche  laan  naar  de 
stad  terugkeert.  Doch  alvorens  Bodjong  te  bereiken,  kan  men  door 
een  kleinen  uitstap  nog  eene  grot  bezoeken ,  die  eene  bgzondere 
heiligheid  bezit  in  de  oogen  der  Chineezen.  Zg  is  van  een  houten 
voorbouw  voorzien,  die  tevens  tot  verblgfplaats  der  bewakers  strekt, 
en  alles  is  hier  overvloedig  met  Chineesche  karakters  beschreven. 

Men  weet  dat  idle  opgaven  omtrent  plaatselgke  bevolkings- 
cgfers  in  de  mededeelingen  der  Regeering  gemist  worden,  zoodat 
men  ook  dat  van  Samarang  slechts  bg  ruwe  gissing  kan  bepalen. 
Omstreeks  1850  werd  de  bevolking  geschat  op  28,000  &  30,000 
zielen,  en  wel  op  ruim  20,000  Javanen,  4000 Chineezen,  1500 
Makassaren  en  Maleiers  en  850  Arabieren.  Het  aantal  Europeanen 
werd  op  1500  k  1600  begroot  ^).  Als  die  cgfers  eenigszins  te 
vertrouwen  zgn ,  schgnt  het  mg  niet  gewaagd  het  tegenwoordige 
bevolkingscijfer  op  minstens  50,000  zielen  te  schatten. 

Samarang  beeft  geheel  bet  karakter  eener  aanzienlgke  han* 
delsplaats  en  de  drukte  van  het  verkeer  drgft  er  een  krachtigen 
levensstroom  door  al  de  aderen  der  stad.  Op  de  kantoren  en  in 
debureauz  is  er  de  Europeesche  bevolking  rusteloos  bezig,  en  de 


')  Teenstra,  Ned.  Oyerz.  Bez.,  bl.  174;  Roorda  v.  Eysioga,  Ld.  en  Yk.,  III 
8.  28.  Beider  opgaven  komen  vrg  wel  OTereen,  behalve  dat  B.  y.  E.  slecbts 
Tan  600  Europeanen  spreekt,  waarvoor  ik  meen  dat  1600  moet  gelezen  wor- 
den. Wat  het  aantal  Chineezen  betreft  stemt  ook  Bleeker,  T.  v.  N.  1.  1850, 
I.  18,  hiermede  overeen,  en  als  hg  op  bl.  17  het  aantal  steenen  huizen  in  de 
oude  stad  op  600  begroot,  mag  men  daaruit  wel  met  zekerheid  besluiten,  dat 
hg  zich  de  Europeesche  bevolking  veel  grooter  dacht  dan  600  zielen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


499 

inlandsohe  ngverhmd  staat  er  op  een  betrekkelijk  zeer  hoogen 
trap.  Men  vindt  er  vele  meubelmakers ,  metselaars;  timmerlieden ^ 
kleermakers,  schoen-  en  laarzenmakers,  goud-  en  zilversmeden 
en  koperslagers,  en  de  Samarangsohe  sarongs  genieten  over 
geheel  Java  een  zekere  vermaardheid.  De  inlandsohe  ambachts- 
lieden zien  er  welgesteld  uit  en  bewonen  nette,  meest  houten 
huizen.  Nevens  de  Arabieren  en  Chineezen  onderscheiden  er 
zich  ook  de  Eliogaleezen  of  zoogenaamde  Mooren  als  wakkere 
en  rustelooze  handelaars  in  ^t  groot  en  klein,  terwijl  zij  met 
de  Chineesche  vrouwen  wedgveren  in  't  stikken  met  goud-  en 
zilverdraad.  De  straten  der  stad  wemelen  onophoudelijk  van 
mannen  die  kasten  en  stoelen,  zadels  en  tuigen,  zweepen  en 
sporen,  hoeden  en  met  goud  gestikte  mutsen,  knoopen  en  wan- 
delstokken ^  ^arpoe's  of  Arabische  muilen  en  rozenkransen, 
katoenen  en  lakens,  van  vrouwen  die  sarongs  en  slendangs, 
hoofd-  en  zakdoeken  te  koop  bieden.  Wel  is  waar  zijn  de  meeste 
artikelen  niet  zeer  soliede,  maar  zij  bevelen  zich  aan  door  een 
gunstig  uiterlijk  en  een  lagen  prgs.  Handel  in  edelgesteenten 
wordt  vooral  door  Arabieren  en  Mooren  gedreven.  Het  onop- 
houdelgk  vervoer  van  stapelproducten  met  karren  die  den  weg 
van  de  bovenlanden  naar  de  stad,  met  prauwen  die  de  rivier 
van  Samarang  bedekken,  heeft  natuurlijk  grootendeels  voor  ver- 
voer langs  den  spoorweg  en  het  ha  venkanaal  plaats  gemaakt, 
maar  de  drukke  handelsbeweging  is  daardoor  niet  verminderd, 
maar  slechts  naar  het  Zeestrand  verplaatst  ')• 

Doch  gelijk  in  niet  weinige  handelsplaatsen  ook  in  Europa,  is 
te  Samarang  schaarsch  te  vinden  wat  het  leven  versiert  en  ver- 
edelt. Een  klein  liefhebberg-tooneel,  waarop  met  lange  perioden 
van  stilstand  nu  en  dan  gespeeld  wordt,  en  de  harmonische  tonen 
van  de  harp ,  het  lievelings-instrument  der  Samarangsohe  nonna's, 
die  er  u  uit  vele  kleine  huizen  te  gemoet  klinken,  —  ziedaar  wat  er 
de  kunst  vertegenwoordigt  Yoor  gezellig  verkeer  hebben  er  de 
hoeren  hun  sociëteit,  hun  vrijmetselaarsloge,  de  burgerlieden  en 
kleurlingen   hunne   avondwandelingen  in  de  begoten  straten  en 

>)  Bleeker,  T.  y.  N.  L  1850.  I.  19;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  163;  ysq 
Eees,  Herimieringen  (Se  druk),  I.  223. 

82» 


Digitized  by  VjOOQIC 


50Ö 

hunne  praatjes  op  de  stoep  voor  de  dear  der  huizen,  op  oud* 
yaderlandsche  wijze,  waarbij  de  nonna's  zich  gaarne  yertoonen 
in  witte  japonnetjes  en  met  geurige  bloemen  in  het  haar '). 

Zoo  is  het  leven  in  Samarang,  —  althans  zoo  was  het  voor 
weinige  jaren.  Maar  ook  in  Indië  leeft  onze  tijd  snel  en  was  Teel 
wat  eeuwen  lang  stand  hield ,  in  de  laatste  jaren  aan  yerbazende 
veranderingen  onderworpen.  Wie  durft  hier  zeggen,  tenzg  hij 
kersversch  uit  Indië  is  teruggekeerd ,  hoe  het  thans  met  het  leven 
te  Samarang  gesteld  is,  en  wie  durft  verzekeren,  dat,  als 
deze  dingen  heden  nog  alzoo  zjjn,  zg  ook  morgen  nog  alzoo 
zullen  wezen  P 

Maar  het  wordt  tgd  dat  wg  van  de  hoofdstad  afscheid  nemen 
en  andere  plaatsen  in  deze ,  aan  merkwaardigheden  zoo  rgke , 
residentie  bezoeken.  Wij  vervolgen  daartoe  den  postweg  in  oost* 
noordoostelijke  richting  en  bereiken,  na  171  paal  te  hebben  af- 
gelegd, het  in  Java's  oude  geschiedenis  zoo  beroemde  Demak,  de 
hoofdplaats  van  het  gelijknamig  regentschap.  Na  te  Tenggang ,  een 
weinig  voorbij  Torbaja,  het  district  Samarang  verlaten  te  hebben, 
doorsnijdt  de  weg  de  beide  oostelgkste  districten  van  het  regent- 
schap van  dien  naam ,  Singen  Eoelon  en  Grogol ,  die  geheel  en  al 
vlak  zijn  en  uit  vruchtbaar  alluvie-terrein  bestaan ,  dat  door  vele 
riviertjes  doorsneden  wordt  en  nagenoeg  geheel  door  den  rijst- 
bouw  is  ingenomen.  De  hoofddorpen  Genoek  en  Earang  tengah, 
die  men  op  4|  en  13}  palen  afstands  van  Samarang  passeert, 
bieden  niets  bijzonders.  Het  grootste  gedeelte  van  den  weg  loopt 
langs  of  door  particuliere  landen ,  waaronder  het  uitgestrekte ,  met 
Sajoeng  en  Batoe  één  geheel  vormende  Gemoelak  in  Singen  Eoelon 
vermelding  verdient,  omdat  in  den  naam  een  spoor  schijnt  overig 
te  zgn  van  de  schahbandarij  Gemoelak  of  Goemoelak,  die  in 
den  tijd  der  Compagnie  onder  de  handelsplaatsen  in  de  nabgheid 
van  Samarang  genoemd  wordt  ')•  Is  men  even  voorbg  Earang 
tengah  de   Eali  Boejaran  of  Eali   Eondang,    een    een   weinig 


O  Van  Bees,  t  a.  p.  22é  v.;  Gerdessen,  Ygf  jaar  gedetacheerd.  87. 

^)  Zie  Dl.  II.,  bl.  468.  Ik  moet  evenwel  hier  herhalen  wat  ik  aldaar  in 
de  noot  opmerkte ,  dat  op  oude  kaarten  (die  yan  Yalentgn  en  die  in  het  VU*" 
deel   yan   de   Jongens   ^Opkomst**)  de  riyier  yan   Gemoelak  gelegen  is  ter 


Digitized  by  VjOOQIC 


501 

hooger  zich  Tan  de  Kali  SampaDgan  afiMheidende  mondiDgsarnii 
OYei^estokeii ,  dan  beTindt  men  nch  in  het  district  Demak  en 
doorkrnist  het  particulier  land  Eali  Eondang ,  steeds  door  tooneelen 
yan  hetzelfde  karakter  omgeyen.  Nog  yerdient  opmerking,  dat 
langs  den  postweg  een  kanaal  loopt  dat  Samarang  met  Demak 
verbindt  en  dat  zich  van  Demak  in  dezelfde  oost-noordoostelgke 
richting  voortzet  tot  Tangoel  An^  aan  de  rivier  van  dien  naam , 
die  de  grens  tnsschen  Samarang  en  Djapara  vormt.  Dit  kanaal 
dankt  het  aanzijn  aan  de  in  1808,  onder  het  bestuur  van  Daendels, 
door  den  Regent  van  Demak  verordende  maatregelen  om  den 
moerassigen  bodem  der  vlakte  van  Demak  droog  te  leggen  en 
duizenden  bunders  land  voor  den  rgstbouw  te  winnen,  door  het 
overtollige  water  naar  de  rivieren  van  Demak  en  Tangoel  Angin 
af  te  voeren.  Het  ongeveer  80  voet  breede  kanaal  is  in  den 
oostmoeson  op  onderscheiden  plaatsen  droog,  maar  in  den  west- 
moeson  is  het  voor  zeer  kleine  prauwen  bevaarbaar  en  bewgst 
het  aan  den  binnenlandschen  handel  niet  onbelangrgke  diensten, 
vooral  ook  wijl  de  reis  over  zee  dan  minder  veilig  is  '). 

De  tegenwoordige  beteekenis  der  negerie  Demak  beantwoordt 
niet  aan  hare  historische  vermaardheid;  te  minder  behoeven  wij 
er  lang  bij  stil  te  staan,  daar  de  overblijfselen  die  aan  de  over* 
levering  omtrent  de  vroegere  grootheid  gezag  bijzetten,  slechts 
weinige  in  getal  zijn.  De  beroemde  moskee  van  Demak,  het 
werk  van  haar  eersten  Sultan,  is  in  1845  verbouwd  en  heeft 
van  den  ouden  bouw  slechts  eenige  met  snijwerk  versierde  pila- 
ren bewaard  ').  Op  de  plaats  van  het  oude  vorstenverblijf  is 
later  het  zontpakhuis  verrezen  ').  Alleen  de  graven  der  drie 
vorsten  die  te  Demak  geheerscbt  hebben,  PanembahanDjimboen^ 
Pangéran  Sabrang  Lor  en  Pangéran  Trangg^&,  worden  nog  in 
de  nabijheid  der  moskee  aangewezen:  dat  van  eerstgenoemden 

plaatse  waar  op  nieuwere  de  Eali  Eondang  Yoorkomt,  die  op  de  topogra- 
pbische  kaart  van  Samarang  Eali  Boejaran  heet.  Deze  nu  ligt  merkelijk  meer 
oostwaarts  dan  bet  tegenwoordige  Gemoelak. 

M  Daendels,  Staat.  112,  gebruikt  een  wel  wat  sterke  uitdrukking,  als  bjj 
die  moerassen  een  ,, binnenzee*  noemt.  Zie  verder  Eussendrager ,  Java,  181  y.; 
Roorda  y.  Eys.  Ld.  en  Vk.  III.  3.  25;    Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  ' 
IlocbuBBen,  Toelichting,  146.  *}  Zie  Dl.  II.  194.  *)  Dl.  n. 


Digitized  by  VjOOQIC 


502 

overdekt  door  een  tombe  van  gebakken  steen,  die  zich  alleen 
door  grootere  lengte  van  andere  dergelgke  onderscheidt,  —  die 
zijner  beide  opyolgers  te  zamen  met  andere  graven,  boven  welke 
ze  in  geen  enkel  opzicht  uitsteken ,  onder  het  dak  van  een  plan- 
ken graf  huis;  maar  zelfs  die  graven  zijn  van  twgfelachtige 
authenticiteit,  daar  de  begraafplaats  latere  veranderingen  en  her- 
stellingen ondergaan  heeft  en  opsohrifiken  die  hunne  echtheid 
waarborgen,  geheel  en  al  ontbreken  ^). 

Demak  is  thans  niets  meer  dan  eene  gewone  regentschaps- 
hoofdplaats, die  er  niet  onaardig  uitziet  en  roet  een  firaaien 
dalem  prijkt,  maar  verder  niets  opmerkelgks  oplevert.  De  oost- 
zijde der  negerie  wordt  besproeid  door  de  rivier  Sampangan, 
die  van  hier  af  tot  aan  zee  gewoonlijk  den  naam  van  Eali  Demak 
draagt.  Aan  den  oever  der  rivier  ligt  de  aanzienlgke  marktplaats. 
De  Javanen  gelooven  dat  in  de  rivier  van  Demak  nog  een  witte 
krokodil  en  een  witte  schildpad  leven,  welke  voedsterlingen 
waren  van  den  eersten  vorst  van  Demak.  De  prauw  van  dien 
vorst  was  eenmaal  op  de  rivier  door  een  aantal  krokodillen  aan* 
gevallen,  die  echter  allen  overwonnen  werden.  Sedert  mogen  ge- 
wone krokodillen  zich  niet  meer  in  de  rivier  ophouden;  de  witte 
krokodil,  die  haar  bewaakt,  vergunt  hun  slechts  eenmaal  in  ^t 
jaar  een  kortstondig  bezoek  op  den  stroom '). 

Het  regentschap  Demak  heeft  alleen  bergen  in  zijn  zuidelgk, 
tusschen  het  Samarangsche  district  Singen  koeion  en  hetGrobo- 
gansche  Poerw&dadi  door,  tot  aan  de  grenzen  der  residentie  met 
Soerakarta  reikende  district  Manggar.  Daar  wachten  ons  nieuwe 
natuurwonderen ;  doch  de  drie  noordelijke  districten  van  het 
regentschap,  Demak,  Wedoeng,  en  Samboeng,  vormen  te  zamen 
eene  uitgestrekte  vlakte,  die  tot  de  minst  aantrekkelijke  deelen 
van  Java  behoort.  Wel  is  zij  in  alle  richtingen  met  sawahs 
bedekt,  waarvoor  de  lage,  moerassige  bodem  op  zich  zelf  niet 


»)  Bnimund.  Verhh.  v.  h.  Bat  Gen.  XXXIII.  1^8.  Bleeker,  T.  v.  N.  I. 
1850.  I.  27 ,  plaatst  de  graven  der  Sultans  één  paal  ten  zuidoosten  van  Demak , 
nabjj  den  weg  naar  Poerw&dadi.  Misschien  bestaan  daaromtrent  yerscbiUendo 
overleyeringen. 

O  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  U  27. 


Digitized  by  VjOOQIC 


603 

ongescbikt  is,  maar  in  geen  ander  gedeelte  van  Java  komen  zoo 
dikwijls  en  op  zoo  groote  schaal  wanoogsten  voor.  De  voorname 
schold  daarvan  draagt  het  gemis  van  een  behoorlgke  irrigatie; 
want  die  sawahs  zijn  nu  eens  aan  de  vernieling  van  hevige 
bandjirs  blootgesteld,  dan  weder,  door  het  gemis  van  besproeiings- 
kanalen ,  in  tgden  van  droogte  van  het  noodige  water  verstoken. 
Het  middengedeelte  van  het  aangrenzende  regentschap  Ghrobogan^ 
dat  door  de  Loesé,  den  rechterarm  der  rivier  van  Tangoel  Angin, 
besproeid  wordt,  deelt  in  dezelfde  bezwaren;  want  van  Eoewoe 
af  bestaat  de  breede  vallei  van  de  Loesé  uit  een  bodem  van 
geheel  dezelfde  gesteldheid  als  de  vlakte  van  Demak,  waar- 
mede zg  ten  nauwste  samenhangt  De  maatregelen  in  Daendels' 
tijd  genomen  hebben  de  bebouwing  der  vlakte  mogelijk  gemaakt, 
maar  haar  geene  duurzame  goede  oogsten  kunnen  waarborgen. 
Bg  zware  regens  was  de  grond  te  sompig  om  te  bewerken  en 
ging  telkens  het  geplante  verloren '),  en  het  onvoldoende  der 
bestaande  werken  leidde  tot  hare  verwaarloozing ,  terwgl  de  zorg 
voor  het  batig  slot  van  de  kostbare  werken  terughield,  voor  een 
afdoende  verbetering  gevorderd.  Een  plan  daartoe,  van  den  ingenieur 
van  Tiel  afkomstig,  strekte  om  de  oude,  verwaarloosde  kanalen 
door  nieuwe  te  vervangen ,  waardoor  eene  voldoende  draineering 
verkregen  zou  worden,  en  tevens  de  rivier  van  Demak  af  te  dammen, 
om  nit  haar  waterleidingen  door  de  Demaksche  landen  te  kunnen 
aanleggen,  die  in  droge  seizoenen  het  noodige  water  aan  den 
rgstbouw  zouden  verschaffen  >). 

De  Gouverneur-Generaal  Bochussen  schonk  in  1847  zgne 
aandacht  aan  dit  plan  en  droeg  den  Besident  van  Samarangop, 
het  door  den  plaatselgken  ingenieur  te  doen  onderzoeken.  De 
nieuwe  werken  waren  echter  nauwelijks  en  op  weinig  doelmatige 
wijze  aangevangen,  toen  de  jaren  1848  en  1849,  die  zich  door 
groote  onregelmatigheid  der  moesons  en  buitengewone  regens 
kenmerkten ,  Java  in  een  poel  van  ellende  stortten.  Geen  gewesten 
hadden  echter  meer  daarvan  te  lijden  dan  Demak  en  Grobogan. 


*)  Engelhard,  Bestuur  yan  Daendels.  283. 
^}  Bochussen»  Toelichting.  147. 


Digitized  by  VjOOQIC 


504 

In  die  ongelukkige  regentschappen  heerschte  in  1849  een  volslagen 
hongersnood ,  die  vele  duizenden  ten  grave  sleepte^).  De  Begeering, 
die  in  voorzorg  zoo  zeer  was  te  kort  geschoten,  spaarde  thans 
kosten  noch  inspanning  om  de  ramp  te  lenigen :  verbetering  der 
irrigatiên  en  intrekking  van  bezwarende  cultures  werden  verordend 
en  de  gevluchte  bevolking  keerde  allengs  terug.  Tot  eene  alge- 
meene ,  doortastende  verbetering  scheen  echter  de  kracht  te  ont- 
breken ,  en  ofschoon  voortdurend  veel  over  den  ongunstigen  staat 
van  den  landbouw  in  Demak  en  Grobogan  gedacht,  geschreven 
en  gesproken  werd,  bleek  eerst  het  nieuwe,  nog  slechts  met  de 
uiterste  inspanning  afgewend  gevaar,  dat  deze  gewesten  in  de  laat- 
ste maanden  van  1872  en  de  eerste  van  1873  bedreigde^  een 
genoegzaam  sterke  prikkel  om  tot  afdoende  maatregelen  te  leiden. 
In  1873  werd  een  brigade  ingenieurs  met  opnemingen  en  technische 
onderzoekingen  in  Demak  belast ,  en  nadat  deze  commissie  onder 
velerlei  tegenspoeden  hare  taak  in  1875  had  ten  einde  gebracht, 
deels  zelfs  voordat  zij  nog  geheel  gereed  was ,  werden  een  nieuw 
aftappingskanaal  tot  afvoer  van  het  water  dat  het  prauwvaart- 
kanaal  van  de  riviertjes  Djadjar  en  Brandjangan  ontving, 
eene  verlegging  van  den  rechter  Toentang-dijk  van  Goeboek 
tot  Djeketr&,  het  verbreeden  van  het  bed  der  Djadjar  gepaard 
met  een  verlegging  van  haren  mond,  een  nieuwe  brug  over  de 
rivier ,  en  een  dubbele  schutsluis  in  het  prauwvaartkanaal  bij  de 
hoofdplaats  Demak,  achtereenvolgens  ter  hand  genomen  en  in 
1879  voltooid.  Inmiddels  is  het  onderzoek  ook  tot  Grobogan 
uitgebreid ,  en  dit  ligt  thans  voor  de  uitvoering  der  noodzakelijkste 
werken  aan  de  beurt.  Het  blijkt  echter  uit  het  koloniaal  verslag 
van  1879  dat  ook  in  Demak  het  meeste  nog  te  doen  is  en  dat 
de  volkomen  uitvoering  der  beraamde  verbetering  van  wateraf- 
voer  en  irrigatie  in  die  afdeeling  zeker  nog  vele  jaren  vorderen  zal '). 
Wij  zullen  den  eentonigen,  slechts  door  den  blik  op  den 
Moerj&  of  berg  van  Djapara  verlevendigden  rit  langs  den  post- 


>)  Yan  Soest,  GeBchiedeniB  van  het  Eultaurstelsel ,  III.  217. 

«)  Kol.  Verel  1873,  bl.  5  v.;  1876,  bl.  128;  1877,  bl.  143;  1878,  bl.  130; 
1879,  bl.  129.  Lezenswaardig  zgn  de  beschouwingeu  over  de  delta  van  Demak 
van  den  heer  van  Wales  in  T.  t.  N.  I.  1873.  I.  396. 


Digitized  by  VjOOQIC 


505 

weg  van  Demak  tot  Tangoel  Angin  niet  afleggen.  De  weg  is 
13^  paal  lang,  schier  yolkomen  lijnrecht  en  over  sijne  gansche 
lengte  door  het  boven  beschreven  kanaal  begeleid ,  en  voert  langs 
geen  enkele  plaats  van  beteekenis  totdat  hg  aan  de  rivier  van  Tan- 
goel Angin,  die  de  grens  tusschen  Demak  en  de  residentie 
Djapara  vormt,  de  zooeven  genoemde  hoofdplaats  van  het  district 
Wedoeng  bereikt,  waaraan  de  rivier  haren  naam  ontleent.  Thans 
wordt  deze  plaats  veelal  Earang  Anjar  geheeten. 

Van  Demak  gaat,  aanvankelgk  in  zuidoostelijke ,  later  in  oost- 
zuidoostelijke  richting,  een  uitstekende  groote  weg  naar  Poer- 
w&dadi,  de  hoofdplaats  van  Grobogan.  Op  zes  palen  afstands 
van  Demak  betreedt  men  het  district  Samboeng  en  een  halven 
paal  verder  zijne  hoofdplaats  Dempet.  Vandaar  rgdt  men  nog 
zeven  palen  in  dezelfde  zuidoostelijke  richting  door  tot  Boegel, 
de  hoofdplaats  van  het  district  Manggar.  Zij  ligt  onmiddellgk 
aan  de  grens  der  beide  districten  en  aan  de  rivier  de  Tangoel 
Angin,  die  hier  reeds  de  grens  tusschen  Samarang  en  Djapara 
uitmaakt  ').  Te  Boegel  wonen  vele  Chineezen  en  er  is  een  druk 

1)  Ik  heb  reeds  D.  I,  bl.  60  en  93,  het  naar  aanleiding  yan  Junghuhns 
kaart  vr|j  algemeen  geworden  gebruik  gevolgd,  om  deze  rivier  van  Penawan. 
gan  af,  dat  is  van  het  punt  der  vereeniging  van  de  Serang  met  de  Loesé, 
de  Tangoel  Angin  te  noemen,  zoodat  de  Serang  en  de  Loesé  beschouwd 
worden  als  confluenten  uit  wier  vereeniging  de  Tangoel  Angin  ontstaat.  Ik 
hond  mg  ook  hier  gemakshalve  daaraan ,  hoewel  stellig,  volgens  der  Javanen 
spraakgebruik,  de  naam  Kali  Tangoel  Angin  (d  i.  rivier  van  Tangoel  Angin) 
alleen  toekomt  aan  het  benedeneinde  der  rivier,  van  de  desa  Tangoel  Angin 
af,  en  zjj  overigens  na  de  vereeniging  den  naam  van  Serang  behoudt, 
zoodat  de  Loesé  als  een  afBuent  van  de  Serang  beschouwd  wordt.  Deze 
voorstelling  strookt  echter  weinig  met  onze  begrippen ,  en  eer  zouden  wiJ 
nog  de  Loesé  als  hoofd-  en  de  Serang  als  bgrivier  beschouwen.  Ik  moet 
hier  nog  een  woord  bijvoegen  over  den  naam  Tji  Doenan,  mede  volgens 
Junghuhns  kaart,  D.  I,  bl.  93,  als  synoniem  met  Serang  opgegeven.  Beeds 
het  eerste  lid  Tji ,  dat  tot  de  Soendasche  taal  behoort ,  bewijst  dat  wg  hier 
met  een  corrupten  naam  te  doen  hebben.  De  ware  naam  is  echter  niet  moeie- 
Igk  op  te  sporen.  Aan  de  Tangoel  Angin  ligt,  op  kleinen  aÜBtand  van  haren 
mond,  eene  desa  Tedoenan ,  en  vandaar  krggt  het  riviergedeelte  van  Tedoenan 
af  tot  aan  zee  soms  ook  wel  den  lokalen  naam  van  Kali  Tedoenan.  Eussen- 
drager,  Java.  181,  geeft  den  naam  Tedoenan  aan  de  geheele  rivier  die  bg  de 
Javanen  Serang  en  gedeeltelgk  Tangoel  Angin  heet.  Junghuhn,  die  de  desa 
Tedoenan  niet  kende ,  heeft ,  bij  zjjne  gebrekkige  taalkennis ,  geen  bezwaar 
gezien  daaruit  Tji  Doenan  te  maken ,  en  terwgl  hg ,  uitgaande  van  de  mee- 
ning dat  de  namen  Tji  Doenan  en  Serang  synoniem  waren ,  het  gebruik  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


606 

bezochte  pasar.  Te  dezer  plaatse  vereenigt  zich  een  binnenw^, 
die  yan  Samarang  over  Broemboeng  en  Goeboek  naar  Boegel 
gaat,  met  den  groeten  weg  van  Demak  naar  Poerw&dadL  Langs 
den  grooten  weg  over  Demak  is  Boegel  80-},  langs  den  binnen- 
weg 29i  paal  van  Samarang  verwijderd. 

Yan  Boegel  loopt  de  weg«  op  kleinen  a&tand  van  de  rivier, 
maar  Ignrecht,  zoodat  hare  talrijke  kronkelingen  worden  afge- 
sneden, naar  Penawangan  (7|  paal).  De  uit  het  zaiden  komende 
Serang,  die  zich  bi)  die  plaats  met  de  uit  het  oosten  komende 
Loesé  vereenigt,  vormt  van  hier  opwaarts  de  grens  tusschende 
regentschappen  Demak  en  Ghrobogan.  Penawangan  ligt  nog  aan 
de  Demaksche  zijde,  in  het  district Manggar;  maarzoodra  wij  de 
250  voet  lange  bonten  brug  die  boven  het  vereenigingspont 
over  de  Serang  ligt,  zgn  overgegaan,  bevinden  wij  ons  in  het 
Grobogansche  district  Poerw&dadi.  Het  vervolg  van  den  weg 
(5i  paal)  voert  ons  door  de  vallei  van  de  Loesé ,  op  kleinen  afstand 
van  den  linkeroever  dier  sterk  kronkelende  rivier,  naar  de  negerie 
Poerw&dadi,  de  tegenwoordige  hoofdplaats  van  het  regentschap 
Grobogan.  De  oude  hoofdplaats,  Grobogan,  ligt  aan  de  andere 
zijde  van  de  Loesé  (die  hier  de  grens  tusschen  de  districten 
Grobogan  en  Poerw&dadi  aanwijst)  en  aan  den  voet  van  het  kalk- 
gebergte  Goenoeng  Tjingkal  Séwoe,  waarover  de  grens  tusschen 
het  regentschap  Grobogan  en  de  residentie  Djapara  loopt  Om 
Grobogan  te  bezoeken  gaat  men  te  Poerw&dadi  de  Loesé  over 
en  volgt  eenige  palen  ver  den  weg  die  noordwaarts  voert  naar 
Lemah  Abang,  juist  op  de  Djaparasche  grens.  De  a&tand  van 
Poerw&dadi  tot  Grobogan  bedraagt  4|,  die  van  Grobogan  tot 
Lemah  Abang  5^  paal. 

Zoo  weinig  als  een  bezoek  aan  Ghrobogan  de  moeite  loonen 
zou,  zoo  weinig  kan  ons  ook  Poerw&dadi  tot  een  eenigszins 
langer  oponthoud  nopen.  Het  plaatsje  is  net  aangelegd,  met 
rechthoekige,  door  houten  hekken  afgezette  straten,  heeft  eene 
goed  bevolkte  Chineesche  wijk  en  een  fraaie  woning  voor  den 
Adsistent-resident,  maar  biedt  verder  niets  opmerkelijks  aan. 

laatstgenoemden  naam  tot   den  linker  boYenarm  beperkte,  diezelfde  beper- 
king ook  op  den  naam  Tji  Doenan  toegepast. 


Digitized  by  VjOOQIC 


607 

De  weg  van  Poerw&dadi  naar  Wir&sari,  de  hoofdplaats  van 
bet  derde  der  Orobogansche  districten,  ligt  aan  den  rechter  of 
Ghroboganschen  rivieroeyer.  Wg  moeten  dus  de  Loesé  oyersteken 
en  een  halven  paal  ver  den  weg  naar  Grobogan  volgen,  maar 
slaan  dan  rechtsaf,  om  in  bijna  recht  oostwaartsche  richting  de  13 
nog  overige  palen  tot  Wir&sari  af  te  leggen.  Aanvankelgk  voert 
ons  onze  weg  nog  steeds  door  de  met  sawahs  bedekte  vlakte: 
eene  padizee,  waarin  de  desa's  en  doekoeh's  een  archipel 
van  ontelbare  eilanden  vormen.  Toch  is  hier  in  het  Loesé-dal 
die  vlakte  door  de  kalkheuvelen  ten  noorden  en  zuiden  binnen 
ved  nanwer  grenzen  besloten ,  dan  in  de  onafzienbare  velden  van 
Demak,en  wanneer  wg  de  desa  Majahan^  omstreeks  vier  palen 
van  Poerw&dadi,  voorbij  zgn,  begint  de  weg  zelfs  min  of  meer 
te  golven,  daar  de  noordelgke  henvelenrij  hare  uitloopers  tot 
dicht  bg  het  rivierbed  uitzendt.  Een  halven  paal  voorbij  Majahan 
bevinden  wg  ons  eensklaps  op  Soerakartasch  grondgebied.  Wg 
hebben  namelgk  de  enclave  Sel&  betreden,  die,  zooals  wij  reeds 
zagen'),  aan  den  Soesoehoenan  bleef  toebehooreu;  ofschoon  zg 
van  alle  zgde  door  Qrobogansch  gebied  is  ingesloten. 

De  hoofddesa  Sel&  ligt  op  een  paal  afstands  rechts  van  den 
weg,  en  ofschoon  zij  daarmede  door  een  zijtakje  verbonden  is, 
Bchgnt  dit  toch  de  voorname  reden  te  zijn,  waarom  schier  alle 
reizigers  deze  plaats  laten  liggen  zonder  er  eenige  aandacht  aan 
te  schenken.  Men  zegt  dat  te  Sel&  een  merkwaardig  doolhof 
gevonden  wordt,  maar  Bleeker,  de  eenige  mij  bekende  schrgver 
die  het  vermeldt ,  had  geene  gelegenheid  het  te  bezichtigen.  Aan 
Brumund  danken  wg  de  wetenschap ,  dat  het  graf  waarom  Sel& 
hoofdzakelijk  in  eere  wordt  gehouden,  dat  is  van  Ejai  Ageng 
Sel&,  dien  de  inlandsche  geslachtsregisters  doen  afstammen  van 
den  laatsten  vorst  van  M&dj&pahit ,  als  den  eersten  van  zijn  geslacht 
beschouwen  die  den  Islam  aannam ,  en  tot  kleinzoon  den  bekenden 
Ejai  Ageng  Pamanahan  geven ,  wiens  zoon  de  stichter  werd  van  het 
Mataramsche  rijk  ').  De  Ejai  rust  bier  nevens  twee  zijner  vrouwen , 
in  oen  hoogst  eenvoudige  tombe,  waarover  een  houten  graf  huis 
is  gebouwd ,  dat  in  een  staat  van  diep  verval  verkeert.  De  moskee 

>)  Boven ,  bl.  474.  «)  Zie  D.  II.  258  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


sod 

bij  het  graf  is  yan  ruw,  ongeschilderd  boot  gebouwd  en  adet  er 
uit  als  een  oude  stal;  en  de  muren  die  het  kerkhof  omringen, 
ofschoon  van  later  tijd  dagteekenende ,  dreigen  in  te  storten. 
Trouwens  reeds  in  1846  berichtte  van  Hoëyell,  dat  de  graven  van 
Sel&  zich  in  een  zeer  vervallen  en  armzaligen  toestand  bevonden, 
dat  de  Soesoehoenan  er  zich  niet  veel  aan  liet  gelegen  zijn,  en 
meende  genoeg  te  doen  door  eene  jaarlgksche  som  van  f  100 
voor  het  onderhoud  te  betalen,  zonder  om  te  zien  naar  het  gebruik 
dat  er  van  gemaakt  werd.  Yoor  't  overige  is  Sel&  niet  het  eenige 
belangrgke  dorp  van  dit  district.  Ruim  een  paal  voordat  men 
aan  den  dwarsweg  naar  Sel&  komt,  laat  men,  evenzeer  aan  zijn 
rechterhand  en  op  ongeveer  gelijken  afstand  van  den  weg,  de 
desa  Dj&n&  liggen ,  die  bekend  is  door  een  druk  bezochten  pasar 
en  door  eenige  modderwellen ,  die  veel  ziltig  water  opwerpen, 
waaruit  door  de  inlanders  keukenzout  bereid  wordt ').  Op  deze 
laatste  bijzonderheid  kom  ik  zoo  aanstonds  terug. 

Het  district  Wir&sari,  dat  wij  thans  weldra  betreden,  strekt, 
even  als  ook  het  laatste  district  Eradénan,  zich  over  de 
geheele  breedte  der  afdeeling  Grobogan  aan  beide  zijden  van  de 
Loesé  uit.  De  gelijknamige  hoofddesa  heeft  eene  talrijke  Javaansche 
en  Chineesohe  bevolking,  en  ook  hier  zijn  de  straten  met  witte 
houten  hekken  afgezet  De  Loesé ,  die  de  sawahs  van  Wir&sari  be- 
sproeit, is  hier  nog  een  smal  riviertje  en  het  heuvelachtig  terrein 
strekt  zich  uit  tot  haren  oever.  De  fossiele  soorten  van  moUusken  en 
polypen  die  in  deze  heuvels  worden  aangetroffen  en  allen  behooren 
tot  soorten  die  nog  in  de  Javazee  leven,  getuigen  van  den  jongen 
oorsprong  der*  kalk  waaruit  zij  bestaan.  Waar  het  terrein  niet 
bebouwd  is,  wordt  hier  de  vegetatie  vooral  door  het  menigvuldig 
voorkomen  van  den  Pl&s^-boom  f)  gekenmerkt,  wiens  als  vurige 
kolen  gloeiende  bloemen  op  vele  plaatsen  het  sieraad  der  gras- 
wildernissen van  Midden-Java  uitmaken. 


>)  Brunmnd,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  173;  van  Hoë?ell,  Reis  I. 
120;  Bleeker  in  T.  y.  N.  I.  1850  I.  30.  In  plaats  Yan  Djlin!l  sobrijft  Bleeker 
Drftnü;  de  kleine  Yerandering,  die  ik  vertrouw  dat  een Yerbeteringifi,  ontleen 
ik  aan  de  de  topographiBobe  kaart  van  Soerakarta. 

=)  Butea  frondoaa.  Zie  D.  I,  bl.  143. 


Digitized  by  VjOOQIC 


5Ó9 

In  het  gebergte  ten  noorden  van  Wirlisari,  waaraan  Boms  de 
naam  van  Goenoeng  Soer&pati  gegeven  wordt;  komen  eenige 
druipsteengrotten  voor,  die  een  bezoek  o  ver  waardig  zijn.  De  weg 
voert  over  een  oneffen  terrein ,  begroeid  met  afwisselend  struik- 
gewas ,  dat  weldra  nu  eens  voor  djati-  dan  eens  voor  aocacia-woud 
plaats  maakt  *).  Slechts  enkele  open  plekken ,  voor  sawahs  ont- 
gonnen en  behoorende  tot  de  desa's  of  doekoeh's  Ngalian,  Bekoe, 
Siwalan,  Gedangan,  Babar,  Tl&g&  Manik,  Widoeri  en  Batoer, 
doen  zich  aan  ons  voor.  Het  terrein  vertoont  zich  als  een  opvolging 
van  kleine  bergvlakken ,  met  brokken  kalksteen  van  allerlei  grootte 
bezaaid  en  door  klare  bergstroomen ,  zooals  de  Eali  Widoeri| 
doorsneden.  In  de  nabgheid  der  grotten  is  ten  behoeve  der  reizigers 
een  soort  van  pasanggrahan  gebouwd.  Deze  grotten  zijn  vier  in 
getal  en  daar  zij  driemaal  's  jaars  eene  opbrengst  van  4^5  kati's 
vogelnestjes  opleveren ,  worden  zij  voor  eene  som  van  ±  f  200 
aan  de  bevolking  der  desa  Eemadoeh  Batoer  verpacht.  Niet  alle 
zgn  zij  evenzeer  toegankelijk  en  gedeeltelijk  kunnen  zij  zelfs  door 
den  Europeaan  slechts  met  levensgevaar  bezocht  worden ,  waar- 
om de  reizigers  zich  veelal  met  het  bezichtigen  van  één  of  twee 
tevreden  stellen.  Het  algemeen  karakter  dezer  grotten,  met  hare 
veelvuldige  vertakkingen  ,  hare  boogvormige  gewelven  ,  hare 
festoenen ,  draperiên ,  zuilen  en  kegels  van  druipsteen ,  in  de  gril- 
ligste, eindeloos  afwisselende  vormen,  komt  zeer  overeen  met 
hetgeen  ons  de  grotten  van  Han,  Tilf  en  Remouchamps  in  België 
of  de  Banmanns-  en  Bielshöhle  in  het  Harzgebergte  bieden, 
maar  in  de  niet  zoo  dagelgks  door  &kkels  berookte  grotten  van 
Java  hebben  de  stalaktieten  vaak  nog  een  witheid  en  frischheid 
bewaard,  waardoor  zij   het  ver  van   de  Europeesche  winnen'). 

Yan  Wir&sari  gaan  twee  wegen  naar  de  residentie  Bembang: 
de  eene  oostwaarts  langs  den  rechteroever  der  Loesé ,  in  de  richting 
van  Blora,  de  andere  zuidoostwaarts  over  Eoewoe  naar  de  dis- 
trictshoofdplaats  Kradenan  en  vandaar  mede  oostwaarts  in  de 
richting  van  Bandoe  Blatoeng.  De  afstand  tot  aan  de  grens  langs 
den  eersten  weg  bedraagt  11^  9  die  van  Wir&sari  tot  Eradenan 

»;  Vgl.  D.  I,  bL  147,  148. 

')  Dr.  Fromberg,  Yogelnest-grotten  bg  Wirosarie,  in  IncU  Aroblef,!!.  158. 


Digitized  by  VjOOQIC 


510 

7  en  die  van  Eradenan  tot  de  grens  8^  palen.  Wg  zullen  ons 
bepalen  tot  een  rit  van  Wir&sari  naar  Eoewoe  en  ometreken , 
omdat  wij  daar  binnen  kleinen  omtrek  bet  belangrijkste  bgeen 
vinden  dat  het  district  Eradenan  onderscheidt. 

Het  terrein  ten  zuiden  van  Wir&sari  is  weder  geheel  vlak, 
bedekt  met  desa's  en  sawah's.  Wij  steken  de  Loesé  over,  bereiken 
na  omstreeks  drie  palen  te  hebben  afgelegd,  de  grenzen  van  Eradenan^ 
en  laten  schier  onmiddellijk  daarna  met  verbazing  den  blik  weiden 
over  een  kleine  vlakte  van  het  zonderlingst  voorkomen,  die  in 
de  richting  van  Eoewoe,  maar  op  nog  een  paal  afstands  van  dat 
dorp,  is  gelegen.  Het  is  de  zoogenaamde  slgkvulkaan  van  Eoewoe, 
door  de  Javanen  Bledoeg  genoemd.  De  naam  slgkvulkaan  is 
echter  even  weinig  als  de  ook  soms  gebezigde  van  modderwel 
geschikt,  om  ons  een  juiste  voorstelling  te  geven  van  het  vreemde 
verschijnsel  dat  zich  hier  voordoet.  Het  terrein  der  Bledoeg  is  nage- 
noeg cirkelvormig  en  heeft  omstreeks  een  halven  paal  in  doorsnede ; 
het  bestaat  uit  blauwe  of  loodkleurige  modder,  waarvan  de  bolvor- 
mige massa  zich  hoogstens  3  meters  boven  de  omliggende  vlakte 
verheft.  Die  modder,  steeds  week  en  vochtig  gehouden  door 
doorbrekende  gassen  en  doorsijpelend  water,  biedt  slechts  een  uiterst 
zwakken  steun  voor  den  voet,  zoodat  dit  terrein  aan  den  omtrek 
alleen  met  behulp  van  daarop  gelegde  bamboezen  horden,  maar 
meer  naar  het  midden ,  inzonderheid  bg  de  hoofdpunten  van  eruptie, 
in  het  geheel  niet  kan  betreden  worden.  De  uitbarstingen,  die  zich 
openbaren  in  ontploffingen  van  witten  damp ,  waarbg  zwarte  massa's 
tot  eene  hoogte  van  16  k  20  voet  worden  opgeworpen,  hebben 
op  verschillende  punten  plaats ,  doch  voornamelijk  op  twee.  Voor- 
dat eene  ontploffing  begint^  vertoont  zich  op  die  plekken  een 
kleine  holte,  die  echter  volstrekt  niet  den  vorm  van  een  trechter 
of  byis  aanneemt;  bg  de  ontploffing  rgst  de  bodem  omhoog,  de 
kleine  holte  zwelt  over  een  omtrek  van  eenige  voeten  tot  een 
bolvormige  massa  aan ,  een  doffe  doch  vaak  op  grooten  afstand 
hoorbare  slag  doet  zich  vernemen ,  het  gas  dat  de  opheffing  ver* 
oorzaakt,  ontsnapt  als  witte  damp,  en  de  vloeibare  modder  valt 
hoorbaar  in  de  middenpunten  van  eruptie  terug.  Daar  blgft  zg 
dan   rustig  liggen,  totdat  na  weinige  seconden  nieuwe  uit  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


511 

diepte  opstjlgende  gassen  kracht  genoeg  verkrijgen  om  den  zwakken 
weerstand  der  weeke  massa  te  overwinnen,  en  hetzelfde  verschijnsel 
zich  herhaalt. 

Eene  nauwkeurige  waarneming  der  verschijnselen  leert  duidelgk 
genoeg,  dat  hier  geene  eigenlijke  uitwerping  van  modder  of  slijk 
plaats  heeft,  maar  dat  het  uit  modder  gevormde  terrein  zelf  in 
aanhoudende  beweging  is.  Vandaar  dan  ook  dat,  ofschoon  dit 
versohgnsel  volgens  de  inlandsche  overleveringen  reeds  tot  de 
dagen  van  M&djipahit  opklimt  en  wij  uit  de  mededeelingen  van 
Horsfield  weten  dat  het  althans  70  jaren  geleden  zich  reeds  evenzoo 
als  thans  vertoonde,  van  ophooging  van  het  terrein  geen  zweem 
is  te  bespeuren.  De  aanhoudende  uitbarstingen  boezemen  dan  ook 
aan  de  inlanders  niet  de  geringste  onrust  in.  De  omtrek  van 
het  terrein  is  aan  alle  zgden  bebouwd  en  bewoond.  De  pasang- 
grahan  van  Eoewoe  grenst  er  onmiddellgk  aan,  en  de  kokospalmen 
waarin  Grabagan  verscholen  ligt,  strekken  zich  uit  tot  aan  zijn 
rand.  Bondom  de  kale  plek  groeit  in  menigte  de  baloentas  ^),  een 
aan  de  strandmoerassen  eigen  heester,  die  zijn  weligen  groei 
in  dit  hem  anders  vreemde  oord  aan  de  bezwangering  van  den 
bodem  door  het  zout  van  het  opwellend  water  te  danken  heeft. 

Het  zoutgehalte  van  dit  water  is  inderdaad  zeer  aanmerkelijk, 
en  bedraagt  meer  dan  2^  percent.  Eene  eigenaardige  industrie 
is  in  deze  streek  daaruit  ontstaan.  De  inlanders  hebben  verzamel- 
bakken  voor  het  met  zout  bezwangerde  water  gegraven  en  boven 
of  naast  die  bakken  duizenden  doorgekliefde  bamboes  op  horizontale 
rekken  geplaatst.  Hierover  wordt  het  water  aanhoudend  uitgegoten , 
opdat  het  door  de  warmte  der  lucht  verdampe  en  het  zout  achterlate. 
Op  deze  eenvoudige  en  kunstelooze  wijze  worden  jaarlijks  belang* 
rgke  hoeveelheden  zout  verkregen.  Hetzelfde  geschiedt,  mis- 
schien zelfs  op  nog  ruimer  schaal,  uit  de  reeds  gemelde  wellen 
van  Dj&n&  in  Sel4.  Een  derde  plek,  die  insgelijks  veel  zout 
water  opgeeft,  wordt  gevonden  by  Tjrèwèk,  2^  paal  tenZ.  Z.  W. 
van  Koewoe.  Andere  minder  belangrijke  wellen  van  dien  aard 
in  denzelfden  omtrek  ga  ik  met  stilzwijgen  voorby.  Bij  de  groote 
gemakkelijkheid  en  de  geringe  kosten  waarmede  de   bevolking 

*)  Coiiyza  Indica. 


Digitized  by  VjOOQIC 


512 

van  Grobogan  het  haar  noodige  zout  wint,  kan  men  gemakkelgk 
nagaan,  dat  het  Gouyernements-zoutmonopolie  in  deze  afdeeling 
niet  is  te  handhaven,  te  minder  daar  het  ook  niet  in  de  Yorstenlanden 
werkt  en  Se\&  tot  Soerakarta  behoort.  De  aanmaak  van  zout  uit 
deze  modderwellen  is  dan  ook  aan  de  bevolking  bg  uitzondering 
toegestaan,  maar  van  dat  zout  wordt  een  cijns  geheven,  ten 
bedrage  van  een  vijfde  zgner  waarde,  naar  den  laatsten  plaat- 
selgken  marktprgs  berekend.  Dit  zout  mag  echter  alleen  naar 
Soerakarta  worden  uitgevoerd;  uitvoer  naar  elders  b  op  straffe 
van  boete,  gevangenis  en  verbeurdverklaring  verboden  '). 

Er  ligt  in  het  district  Kradenan  nog  eene  andere  merkwaardige 
plek,  omstreeks  6  palen  recht  oostwaarts  van  Eoewoe,  zeer  nabg 
de  grens  van  Blora.  Ik  bedoel  de  doekoeh  Medang  Eamoelan  of 
Mendang  Kamoelan,  die,  naar  de  meening  der  Javanen,  de  plaats  aan- 
wijst waar  de  hoofdstad  van  het  oude  rijk  van  Mendang  Eamoelan 
was  gelegen  ^).  Hoe  onwaarschgnlijk  die  meening  ook  zgn  moge, 
de  bewoners  van  den  omtrek  twgfelen  geenszins  aan  hare  juist** 
hèid  en  verhalen  van  die  streek  allerlei  wonderen.  Vooral  vervult 
hen  de  voorstelling  met  vrees,  dat  deze  plek  bewaakt  wordt  door 
een  vervaarlgk  groeten  tijger,  afstammende  uit  den  tijd  toen  de 
kraton  van  Mendang  Eamoelan  nog  stondeen  wiens  pooten  door 
ouderdom  zoo  krom  staan,  dat  hij  op  zgne  enkels  moet  loepen. 
Tusschen  twee  hoornen  ligt  hier  een  steen  waarop  offers  aan  de 
geesten  van  dit  oord  gebracht  worden.  Doch  afgescheiden  van  die 
fantastische  redenen  voor  belangstelling  in 'deze  plek,  bestaan  er 
ook  meer  wezenlijke.  De  naam  Mendang  Bamèsan  of  Mendang 
Paramèsan  moge  soms  als  synoniem  met  dien  van  Mendang  Eamoe* 
lan  aan  de  geheele  plek  gegeven  worden  ^),  meer  bgzonder  wordt 
daardoor,    volgens  de  getuigenis   der  reizigers,  een  ten  westen 


1)  Zie  over  deze  Terschgnselen  Domis,  Oosterling,  U.  2.  45;  Janghtthn, 
Java,  II.  349  en  1176;  van  Hoëvell,  Reis.  I.  121 ;  Maier  in  N.  T.  y.  N.  I., 
I.  127;  Yooral  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  L  31.  Over  het  Grobogansohe 
zont  zie  de  Waal,  Aantt.  over  Kol.  Onderw.  III.  219,  en  Staatobl.  v.  N.  I. 
1876.  n°  258. 

^}  Zie  Dl.  U,  bL  89.  De  naam  der  daar  rermelde  desa  Ngroeroet  wordt 
op  de  topographisohe  kaart  Ngroenoet  gesohreyen. 

^)  Roorda  Jay.  Handwdbk.,  bl.  797  ^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


513 

van  die  plaats  liggend  meertje  aangewezen,  dat  een  halven 
paal  in  omtrek  heeft  en  in  welks  midden  het  water  schijnt 
te  koken  en  hoog  opborrelt,  omdat  zich  daaruit,  vooral  in 
den  regentgd,  veel  waterstofgas  ontwikkelt,  dat  zich  boven  het 
water  laat  ontvlammen.  0£9choon  de  bodem  in  den  omtrek  droog 
is,  verzekert  men  dat,  waar  men  er  ook  een  spade  in  den  grond 
steekt,  het  water  onmiddellijk  naar  boven  springt.  Dioht  bij  dat 
meertje  wgst  men  ook  nog  een  6^7  voet  diepen ,  door  de  natuur 
gevormden  put,  Soemoer  Oepas  geheeten,  die  tien  voet  in  doorsnede 
heeft  en  steeds  met  water  gevuld  is,  dat,  hoeveel  men  er  ook  uit- 
sohept,  altijd  weder  tot  dezelfde  hoogte  stijgt ').  De  weg  van  Koe- 
woe  naar  Mendang  Eamoelan  voert  bij  afwisseling  door  sawah's  en 
djati-bossohen  en  is  een  aangename  toer  om  te  paard  af  te  leggen. 
Yan  Eoewoe  rgden-wij  ruim  een  paal  zuidwaarts  tot  Bandjar 
Lor  en  komen  daar  op  een  bgna  lijnrechten  zijweg,  die  ons  door 
de  vlakte  aan  den  linker-oever  der  Loesé,  na  een  rit  van  15| 
paal,  aan  het  punt  brengt  waar  hij  den  weg  sngdt  die  van  Lemah 
Abang  aan  de  Bembangsohe  grens  over  Grobogan  en  Poerwlldadi 
zuidwaarts  naar  de  grens  van  Soerakarta  gaat.  De  afstand  van 
die  grens  bedraagt  op  dit  punt  nog  13^  paal.  Nog  ruim  vier  palen 
rijden  wij  voort  in  dezelfde  westwaartsche  richting,  steken  de 
Serang  over  en  bevinden  ons  weder  in  de  vlakte  van  Manggar. 
Omstreeks  14  palen  ver  rijden^g  nu  door  deze  schoone,  geheel  met 
sawah's  bedekte  vlakte,  tot  aan  den  post  Glapan  nabij  de  rivier 
de  Toentang,  die  hier  de  grens  vormt  tusschen  de  districten  Manggar 
en  Singen  Eidoel.  Yan  Glapan  hebben  wg  nog  5|  paal  af  te 
leggen,  langs  een  boogvormigen,  de  kronkelingen  van  de  Toentang 


^)  Omtrent  de  jaiste  ligging  van  het  meer^'e  Mendang  Bamèsan  kan  ik 
geen  zekerheid  yerkrggen.  "Wat  in  den  tekst  oyer  de  yerwisseling  der  namen 
Mendang  Eamoelan  en  Mendang  Ramèsan  gezegd  is,  noopt  mg  om  het  (even 
als  Jnnghuhn  deed)  in  de  onmiddellgke  nabgheid  yan  het  dorp  te  zoeken ;  maar 
de  berichten  yan  y.  Hoëvell,  Bleeker  en  Hasskarl  komen  slechts  daarin  oyereen , 
dat  het  ergens  aan  den  weg  tusschen  Eoewoe  en  Mendang  Eamoelan  ligt, 
maar  yerschillen  zoozeer  omtrent  den  onderlingen  afstand ,  dat  geen  oyereen- 
brenging  mogeljjk  is.  Van  het  dorp  Easonggo ,  waarbg  eene  modderbron  liggen 
zou ,  die  Jnnghuhn  yoor  identisch  houdt  met  het  meertje  Mendang  Ramèsan, 
heb  ik  in  het  geheel  geen  spoor  kunnen  yinden.  Zie  oyerigens  y.  Hoêyell, 
Beis,  1. 123;  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1850.  L  84;  Junghuhn,  Java  II.  350  en  1182. 


Digitized  by  VjOOQIC 


514 

aan  haren  reohteroever  in  het  groot  volgenden;  maar  de  kleine 
bochten  afsnijdenden  weg,  en  ten  laatste  de  rivier  over  te  steken, 
om  het  aan  haren  linkeroever  leunende  Goeboek,  het  hooMdorp 
van  Singen  Kidoel,  te  bereiken.  De  geheele  afstand  van  Eoewoe 
tot  Goeboek  bedraagt  langs  dezen  weg  41  palen  en  brengt  ons 
door  geen  enkele  belangrijke  of  door  iets  bijzonders  gedenkwaardige 
plaats.  Daarentegen  biedt  hij  schier  aanhoudend  de  heerlijkste 
vergezichten,  zooals  men  zich  gemakkelijk  kan  voorstellen,  wanneer 
men  zich  herinnert,  dat  men  door  niet  minder  dan  negen  zich  van 
1600  tot  3400  meters  verheffende  vulkanen  omringd  is.  In  de  vlakte 
van  Manggar  heeft  men  den  Moerji  of  berg  van  Djapara  in  het  N.  O. 
ten  N.  en  den  Prahoe  in  het  W.  t.  Z.;  in  het  W.  Z.  W.  verheft 
zich,  meer  op  den  voorgrond,  de  breede  Oengaran,  terwgl 
zich  achter  diens  noordelijke  helling  een  deel  van  den  Sind&r&  en 
achter  de  zuidelijke ,  recht  in  het  Z.  W.,  de  Soembing  vertoont 
Laat  men  den  blik  verder  zuidwaarts  glijden,  dan  rust  hij  in  het 
Z.  W.  t.  Z.  op  den  Tel&m§j&,  in  het  Z.  t.  W.  op  den  Merbaboe 
en  den  daarachter  te  voorschijn  tredenden  Merapi,  terwgl  eindelijk 
in  het  Z.  O.  t.  Z.  zich  de  reusachtige  Lawoe  verheft.  De  lage, 
maar  vriendelijke  heuvelen  van  Grobogan  vullen  in  het  Oosten 
de  breede  ruimte  aan  die  tusschen  de  toppen  van  Moerj&  en  Lawoe 
overblgft. 

Wij  hebben  thans  hoofdzakelijk  jiog  het  regentschap  Salatiga, 
het  schoonste  gedeelte  der  residentie  Samarang,  te  bezoeken;  doch 
moeten  vooraf  van  Goeboek  nog  een  kleinen  uitstap  maken ,  om 
het  merkwaardig  verschijnsel  te  leeren  kennen,  dat  onder  den 
naam  van  het  „heilige^  of  „eeuwige  vuur,*  bij  de  Javanen  onder 
dien  van  „Merapi'',  bekend  is.  Wg  volgen  tot  dat  einde  den  weg 
van  Goeboek  naar  Dempet,  totdat  wg,  op  Si  paal  afstands  van 
eerstgenoemde  plaats,  aan  onze  rechterhand  den  dwarsweg  naar 
Boegel  kunnen  inslaan ,  die  de  grens  tusschen  de  districten  Sam- 
boeng  en  Manggar  volgt.  Na  nog  een  kleinen  paal  te  hebben 
afgelegd,  bereiken  wij  aan  de  rechter-  of  Manggarsche  zgde  de 
desa  Melati  darat.  Midden  in  de  sawahs  dezer  plaats  wordt  eene 
opene  plek  zwarte  aarde  van  ongeveer  20  voet  diameter  aange- 
troffen ,  die  door  in  het  rond  geplante  bamboestoelen  beschaduwd 


Digitized  by  VjOOQIC 


515 

wordt  Men  viodt  er  doorgaanS;  op  kleine  bakjes  ofpisang-bladen, 
rgst,  Tisch,  bloemen  en  dergelijke  als  offeranden  geplaatst;  want  de 
inlanders  verhalen  dat  Soenan  Kali  Dj&g&,  een  der  acht  Wali's 
die  zich  met  Baden  Patah  verbonden  om  den  Islam  op  Java  te 
doen  zegevieren  ^)y  op  zekeren  tgd  op  reis  zijndQ,  hier  door  den 
regen  overvallen  werd,  en, zich  verkleumd  gevoelende,  zyn  stok  in 
den  grond  stak ,  waarop  onmiddellgk  vlammen  opstegen ,  om  hem 
te  verwarmen.  Werkelijk  zag  de  heer  Hasskarl,  toen  hij  deze 
plek  bezocht,  uit  eenige  trechtervormige  gaten  in  den  grond,  die 
8  Ji  14  duim  breed  en  omstreeks  een  voet  diep  waren,  en  in 
wier  gedeeltelijk  met  gebrande  aarde  bedekten  bodem  hij  een 
aantal  kleine  openingen  bespeorde,  een  gas  opstijgen,  waarvan 
hg,  denkelijk  wijl  hij  het  brandende  vond,  aannam  dat  het  door 
de  enkele  aanraking  met  de  dampkringsluoht  ontvlamde,  en  dus, 
uitgeblnscht  zijnde^  dadelijk  van  zelf  weder  in  brand  vloog  ^).  Andere 
reizigers  hebben  zich  evenwel  kunnen  overtuigen,  dat  het  gas, 
wanneer  de  vlam  is  uitgedoofd,  wat  6f  door  krachtig  blazen,  6f 
door  stampen  op  de  plaats  van  ontwikkeling,  óf  ook  door  het 
opgieten  van  water  geschieden  kan,  eerst  bij  vernieuwde  aan- 
raking met  vuur  weder  ontvlamt  Hierbg  is  nog  op  te  merken, 
dat,  wanneer  bij  het  stampen  het  rechte  punt  niet  geraakt 
wordt,  de  vlam  juist  des  te  levendiger  opbrandt,  gelijk  ook  ge- 
schiedt wanneer  men  een  bamboepijp  in  de  opening  steekt,  als 
wanneer  het  gas,  verhinderd  zich  te  verspreiden,  met  des  te 
meer  kracht  door  de  opening  der  pijp  stroomt;  en  voorts,  dat  als  de 
vlam  door  water  wordt  uitgeblnscht,  de  gasontstroomiug  daar- 
door niet  lang  verhinderd  wordt,  maar  na  weinige  oogenblikken 
het  gas  weder  in  genoegzame  hoeveelheid  door  het  water  is  ge- 
drongen, om  bg  de  geringste  aanraking  met  brandend  stroo  of 
papier  op  nieuw  te  ontvlammen.  In  den  regentgd  ziet  men  de 
vlam  vaak  tot  e^n  hoogte  van  een  paar  voet  opschieten,  maar 
na  lange  droogte  is  zij  veel  zwakker  en  stggt  slechts  tot  een 
halven  voet  of  minder,  ja  verdwgnt  soms  geheel,  zoodat  het,  om 


»)  Zie  Dl.  n,  bl.  193. 

^  Beise  naoh  dem  Berge  von  Djaparaund  den  Schlamm-qiiellen  von  Koewoe, 
in  Flora,  Botan.  Zeitung,  Regensburg,  1847,  bl.  641, 

83* 


Digitized  by  VjOOQIC 


516 

eene  nieuwe  ontvlamming  te  verkrijgen,  noodig  is  de  bovenkorst 
van  den  grond  ter  diepte  van  eenige  duimen  weg  te  graven. 
Eenige  schreden  ten  oosten  van  deze  plek  wordt  een  tweede  der« 
gelijke ,  doch  kleinere  aangetroffen ,  die  door  de  inlanders  doed& , 
d.  i.  weduwnaar,  genoemd  wordt.  In  de  nabgheid  dezer  tweede 
vuurbron  is  een  stuk  grond  van  50  passen  in  den  omtrek,  dat 
altijd  schuimt  en  borrelt,  maar  zonder  warm  te  zijn  *). 

Eenige  palen  ten  zuiden  van  Goeboek  bij  Ngambok  verdient  nog 
eene  plaats  onze  opmerkzaamheid,  waar,  op  een  uitspringend  kalk- 
gebergte,  vanwaar  de  blik  den  omtrek  in  groote  uitgestrektheid 
bebeerscht,  de  overblijfselen  te  vinden  zijn  eener  bid-  en  offer- 
plaats  uit  den  Hindoetijd.  Die  plaats  is  kenbaar  aao  de  roode  gebak- 
ken steenen,  deels  goed  bewaard,  deels  vergruisd,  die  over  een 
omtrek  van  meer  dan  honderd  schreden  verspreid  liggen,  en  waarbij 
nog  een  zwaar  beschadigde  Ganesa  en  enkele  andere  fragmenten  van 
beeldhouwwerk  worden  aangetroffen.  Ook  een  beeld  dat  te  Goeboek 
op  het  erf  van  den  Wad&nl  staat,  is  van  Ngambok  afkomstig '). 

Wij  keeren  thans  naar  Goeboek  terug,  om  ons  vandaar  naar  het 
omstreeks  8^  paal  verwijderde  spoorwegstation  Kedoeng-Djati 
te  begeven,  waar  de  zijtak  naar  Ambarawa  een  aanvang  neemt. 
Wq  leggen  vandaar  bgna  zeven  kilometers  af  tot  aan  de  halte 
Teropoeran.  Deze  plaats  ligt  aan  de  Toentang,  die  hier  het  riviertje 
Sintj§j&  opneemt  en  over  welke  hier,  een  weinig  boven  de  vereeniging, 
een  niet  onbelangrijke  spoorwegbrug  met  eene  overspanning  van 
28  meters  is  geslagen.  De  Toentang  vormt  op  dit  punt  de  scheiding 
tusschen  het  district  Singen  Kidoel ,  dat  nog  tot  het  regentschap 
Demak  behoort,  en  den  noordelijken  hoek  van  het  dbtrict  Sala- 
tiga,  dat  tegenwoordig  met  het  verder  zuidwaarts  gelegen  Tengaran 
de  adsistent-residentie  Salatiga  vormt,  terwijl  de  beide  overige 
meer  westwaarts  gelegen  districten  van  het  regentschap  Salatiga, 
t.  w.  Ambarawa  en  Oengaran,  de  adsistent-residentie  Ambarawa 
uitmaken.  Wanneer  wij  aan  de  halte  Tempoeran  den  spoortrein 
voor  eenige  uren   verlaten,   is   het  alleen  om  de   overblijfselen 

O  Van  HoSveU.  Reis  I.  118;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  I.  34;  Buddingh, 
H.  O.  I.,  I.  170. 
^)  Brumund,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXKI.  162. 


Digitized  by  VjOOQIC 


517 

van  een  oud  bouwwerk  te  leéren  kennen,  die,  omstreeks  drie 
palen  ten  noordwesten  van  die  plaats,  in  Singen  Eidoel  gOTonden 
worden.  Wij  zetten  ons  te  paard  en  rijden  langs  een  moeielijk, 
sterk  kronkelend  boschpad,  totdat  wij  ondereen  hoogen  boom  een 
menigte  ruwe  steenen  vinden  opgestapeld.  Het  pad  gaat  hier  naar 
boven  en  brengt  ons  op  de  omstreeks  24  voet  breede  kruin  van 
een  dijk,  die  zich  in  zeer  ongelijke  hoogte,  van  vier  tot  veertig 
voet  afwisselend,  boven  het  omringend  terrein  verheft.  Ofschoon 
dit  werk,  dat  wellicht  tot  den  vóór-Demakschen  tijd  opklimt, 
maar  waaraan  geene  overlevering  verbonden  schijnt,  grootendeels, 
vooral  door  de  kracht  der  tropische  regens,  verwoest  en  de  dijk 
zelfs  op  verscheiden  plaatsen  met  zwaar  geboomte  begroeid  ist 
kan  men  toch  nog  duidelijk  onderkennen,  dat  zoowel  de  kruin  als 
de  zacht  afloopende  glooiingen  aan  weêrszgden  met,  wel  is  waar 
niet  behouwen ,  maar  toch  meer  of  min  plaatvormige  steenen  zijn 
bedekt  geweest,  zoodat  men  hier  ongetwijfeld  de  overblijfselen 
van  een  ouden  heerweg  aanschouwt^). 

Wanneer  wij  op  den  spoorweg  weder  plaats  nemen,  bereiken 
wij,  7.8  kilometers  verder,  de  halte  G&g&  dalem,  gelegen  in  het 
midden  eener  uitgestrekte  tot  Soerakarta  behoorende  enclave.  Een 
weinig  verder  bevinden  wij  ons  weer  in  een  van  alle  kanten  door 
het  gebied  des  Soesoehoenans  ingesloten,  bgna  cirkelvormig  stukje 
grond  dat  tot  Samarang  gerekend  wordt,  maar  om  weldra  stil  te 
houden  aan  de  halte  Bringin,  die,  op  5.4  kilometer  afstands  van 
de  vorige,  wederom  in  het  gebied  van  Soerakarta  is  gelegen. 
Wij  verlaten  hier  andermaal  den  trein,  om  den  goeden,  5{  paal 
langen  rijweg  te  volgen,  die  vanhier  in  de  richting  van  zuid 
ten  westen  naar  Salatiga  voert.  Yan  dien  weg  loopen  nog  meer 
dan  twee  derden  over  Soerakarta schen  bodem,  terwijl  in  den 
omtrek  nog  onderscheidene,  ten  deele  zeer  kleine  stukjes  kei- 
zerlijk grondgebied  op  de  zonderlingste  wgze  tusschen  de  Gouver- 
nementslanden  verstrooid  liggen. 

Salatiga  behoort  tot  de  aangenaamste  plaatsen  van  Java ;  gelegen 
op  eene  hoogte  van  omstreeks  580  meters,  vereenigt  het  een  heerlgk 


')  Brumund,  Verhh   y.  h.  B.  G.  XXXIII.  166. 


Digitized  by  VjOOQIC 


518 

koel  en  gezond  klimaat  met  de  bekoorlijkste  omstreken.  Men 
behoeft  zich  slechts  de  ligging  dezer  plaats  voor  den  geest  te 
brengen ,  om  te  gelijker  tijd  overtuigd  te  zijn,  dat  ook  de  verschillende 
wegen  waarlangs  men  haar  bereiken  kan,  aan  alle  zijden  de  grootste 
verscheidenheid  van  trotsche  en  liefelijke  gezichten  opleveren. 
Het  zijn  vooral  twee  bergkolossen ,  de  Oengaran  in  het  noordoosten, 
de  Merbaboe  in  het  zuid-zuidwesten,  die  het  karakter  van  het 
landschap  bepalen.  De  rechte  afietand  van  Salatiga  tot  de  kruin 
van  den  Oengaran  bedraagt  omstreeks  13 ,  die  tot  de  kruin  van  den 
Merbaboe  8  geographische  minuten.  De  eerste  keert  aan  Salatiga 
de  buitenzijde  toe  van  den  boogvormig  gekromden  verbindings- 
rug welke  zijn  noordoostelijken  top,  Soer&I&j&,  die  tot  omstreeks 
1800  meters  opstggt,  verbindt  met  den  veel  steileren  zuidwes- 
telijken  top  Soem^w^& ,  die  zich  tot  2048  meters  verheft  ').  Zoowel 
deze  toppen  als  hunne  helling  zijn  bedekt  met  een  dikke  laag 
humus,  die  alle  rotsen  verbergt  en  waarop  een  buitengewoon  welig, 
dicht  opeengepakt  woud  tiert.  Aan  dien  milden  plantengroei  is  het 
ook  toe  te  schrijven ,  dat  op  dezen  berg;  slechts  een  weinig  beneden 
den  top,  bijzonder  rijke  bronnen  ontspringen,  en  dat,  in  weerwil 


^)  Er  is  verschil  in  de  berichten  omtrent  de  namen  en  de  hoogte  der  ver- 
schillende toppen  van  den  Oengaran.  Ka  zorgvuldige  vergelgking  der  ver- 
schillende opgaven  bg  Junghnhn,  Java,  II.  331,  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850. 
I.  250,  en  Friederich  in  T.  v.  T.  L.  en  Yk.  van  N.  I.  XIX.  503,  met  de 
topographische  kaart  en  de  hoogte-opgaven  in  den  Regeeringsalmanak » meen 
ik  het  volgende  te  mogen  aannemen:  1®  dat  de  hoogte  door  de  Lange  en 
V.  Asperen  aan  den  SoerSlSjH  toegekend,  inderdaad  de  hoogte  is  van  den 
SoemHwSnR ,  zoodat  verwisseling  der  beide  namen  heeft  plaats  gehad ;  2^  dat 
de  BoerSllijlL  meer  dan  200  meters  lager  is  dan  de  SoemHwünA;  3^  dat  de 
derde  door  Junghnhn  zeer  losweg  onder  den  naam  van  Samangli  vermelde 
top,  dezelfde  is  die  door  de  Lange  en  van  Asperen  Boetak  wordt  geheeten, 
en  dat  Junghnhn  dien  ten  onrechte  veel  lager  noemt  dan  de  beide  andere , 
daar  hg  volgens  de  Lange  en  van  Asperen  tot  2029  meters  reikt ,  en  volgens 
Friederich  zelfs  de  hoogste  van  allen  zou  zgn;  4*^  dat  de  Boetak  (waarvan 
de  naam  kaalhoofd  beteekent  en  wijst  op  het  ontbreken  van  boschbeklee- 
ding)  weder  in  twee  toppen  onderscheiden  wordt:  Boetak  Wetan  (Oost- 
Boetak)  of  Boetak  Gadjah  Moengkoer,  en  Boetak  Eoelon  (West-Boetak)  of 
Boetak  Ngoengroengan ;  en  b^  dat  de  Boetak  Ngoengroengan  dus  genoemd 
wordt,  omdat  hij  overgaat  in  den  boschrgken  zuidelgksten  bergrog  van  den 
Oengaran ,  Ngoengroengan  geheeten.  (Eerst  na  het  afdrukken  van  het  vorige 
vel  heb  ik  opgemerkt ,  dat  mgne,  bL  495,  n.  2,  omtrent  den  naam  Ngoengroengan 
geopperde  gissing  door  Friederich,  bl.  502,  ten  volle  bevestigd  wordt.) 


Digitized  by  VjOOQIC 


619 

zijner  betrekkelyk  geringe  boogte;  zijne  bovenhelft  schier  altijd 
in  wolken  gehuld  is,  terwijl  de  van  woud  ontbloote  Merbaboe  ook 
waterarm  is  en  slechts  door  enkele,  op  eene  hoogte  van  een  paar 
duizend  meters  langs  zgne  zijde  zwevende  wolken  beschaduwd 
wordt.  Aan  de  helling  van  den  Oengaran,  in  de  richting  van  Bawen, 
bespeurt  men  twee  kleine ,  klokvormige  kegels ,  die  als  tweelingen 
met  elkander  verbonden  zijn,  en  vandaar  zuidwaarts  vertoonen 
zich  eenige  breede,  zich  in  den  vorm  van  platten  uitstrekkende 
en  opvolgend  lager  wordende  bergruggen ,  waarvan  de  afgebroken 
top  naar  de  kruin  des  bergs  gericht  is  en  aan  die  zgde  steil 
afdaalt.  Daarna  gaat  de  voet  des  vulkaans  over  in  een  oneffen 
hoogland,  waarop  zich  nogmaals  eene  op  zich  zelve  staande  heu- 
velmassa verheft,  die,  evenals  de  genoemde  tweelingskegels,  tot 
de  trachietische  voorbergen  van  den  Oengaran  behoort,  zooals  er  bij 
de  meeste  vulkanen  van  Java  worden  aangetroffen.  Zuidoostwaarts 
verlengt  zich  dat  hoogland  naar  en  voorbij  Bawen ,  tot  het  met  den 
noordelgken  voet  van  den  Merbaboe  samenloopt,  waarop  wat  meer 
naar  het  oosten  Salatiga  gelegen  is.  Westwaarts  van  het  beschreven 
hoogland  ligt  tusschen  den  zuid^zuidoostelijken  voet  van  den  Oenga- 
ran en  den  noordelgken  van  den  tot  1883  meters  rijzenden  TelamILjIi 
en  de  overige  daaraan  palende  voorbergen  van  den  Merbaboe,  op  eene 
hoogte  van  omstreeks  470  meters  boven  het  zeevlak,  de  dalketel  van 
Ambarawa,  die  een  meer  zou  vormen,  wanneer  niet  de  Kali  Toentang 
een  groot  deel  der  watermassa  door  de  romantische  rotskloof,  waar- 
door ze  zich  met  een  opvolging  van  grooter  en  kleiner  watervallen 
een  doortocht  gebaand  heeft ,  afvoerde  naar  de  vlakte  van  Demak  '). 
De  zooeven  vermelde  TelamS.j&  neemt  het  midden  in  van  een  uit- 
gebreid voorgebergte  aan  de  noordzijde  van  den  Merbaboe,  dat  uit 
verschillende  kegelvormige  spitsen  bestaat,  waarvan  de  westelijkste, 
de  Dj&k&pekik  en  Andong,  tot  ver  in  Eadoe  reiken,  terwijl  de 
oostelijkste ,  Eopèng ')   genaamd ,  oost  ten  zuiden  van   Salatiga 


»)  Vgl.  D.  L,  bl.  60. 

')  Yolgens  Junghahn,  Java,  II.  350  y.,  wordt  ook  de  Kopeng  soms  Gadjah 
Hoengkoer  genoemd,  wat  tot  een  wonderlgke  Yerwanïng  Tan  dezen  berg  met 
den  Boetak-Gadjah  Moengkoer  van  het  Oengaran-gebergte,  in  het  Aardr.  en 
Stat,  Wdbk.  v.  K.  I.,  art.  Oengaran,  aanleiding  heeft  gegeven. 


Digitized  by  VjOOQIC 


520 

zich  steil,  bijna  in  den  vorm  van  een  suikerbrood ,  boven  de 
gelijkmatig  dalende  oppervlakte  der  berghelling  verheft.  Het  heeft 
het  aanzien  alsof  de  lavastroomen  van  den  Merbaboe  tegen  dezen 
reeds  bestaanden  kegel  aanvloeiden  en  dien  van  alle  zijden  omring* 
den,  terwgl  zij  zich  allengs  tot  het  om-  en  voorliggend  hoogland 
opbouwden.  Het  tusschenland  tusschen  deze  voorbergspitsen  en 
den  Merbaboe  zal  1300  k  1400  meters  hoog  zijn,  totdat  het  zich 
in  de  berghelling  zelve  weder  hooger  begint  te  verheffen,  en  vormt 
een  vlak ,  rijk  bebouwd  plateau ,  uitnemend  geschikt  voor  de  teelt 
van  thee,  tarwe  en  Europeesche  groenten,  en  dat,  als  handelsbelang 
niet  zwaarder  woog  dan  de  voorschriften  der  gezondheidsleer, 
bijzonder  zou  zijn  aan  te  bevelen  om  eene  Europeesche  hoofdstad 
voor  Midden- Java  te  bouwen ,  ter  vervanging  van  het  zoo  ongunstig 
gelegen  Samarang.  Boven  dit  hoogland  verheft  zich ,  met  breede 
ribben  en  zacht  glooiende  hellingen ,  waarvan  aan  de  noordoos- 
telijke naar  Salatiga  gekeerde  zgde  de  eerste  regelmatiger  gevormd , 
de  andere  eenigszins  sterker  zgn  dan  aan  de  overige  zijden  van  den 
berg,  de  breede  kale  kruin  van  den  Merbaboe,  die  aan  Salatiga 
twee  spitsen  toekeert,  door  eene  groote  kloof  of  insngding  in  den 
kraterwand  gescheiden.  Deze  kloof  daalt  langs  de  noord-noord- 
oostelijke helling  benedenwaarts ,  is  breed  aan  het  begin,  maar 
loopt  allengs  smaller  uit,  en  vormt  een  aan  beide  zgden  door 
een  scherpen  rand  begrensde  diepe  spleet,  die  deze  zijde  des 
bergs  in  rechtlijnige  richting  tot  aan  den  voet  doorsnijdt. 

De  omstreken  van  Salatiga  kenmerken  zich  ook  door  groote 
vruchtbaarheid  en  een  bewonderenswaardigen  rijkdom  der  vegetatie. 
Overal  prijken  de  berghellingen  met  het  frissche  groen  der  sawahs  en 
met  het  donkere,  glanzige  loof  van  onafzienbare  koffietuinen,  afgewis- 
seld door  djati-  en  andere  wouden  en  door  de  bevallige  dorpsboschjes, 
onder  wier  milde  schaduw  zich  de  desa's  en  doekoeh's  der  Ja- 
vanen verschuilen. 

Men  zegt  dat  de  opkomst  dezer  plaats  van  1628  dagteekent, 
toen  er  de  eerste  pasanggrahans  zouden  zijn  opgericht  en  er  zich  een 
kleine  bevolking  onder  een  inlandsch  hoofd  zou  verzameld  hebben ; 
maar,  indien  het  waar  is,  gelijk  andere  overleveringen  willen ,  dat 
de  naam,  die  eigenlijk Sel&  tig&,  d.  i.  drie  steenen,  moet  luiden,  wgst 


Digitized  by  VjOOQIC 


521 

op  drie  steenen  tempels,  die  hier  vroeger  gestaan  hebben ,  maar  van 
wier  afbraak  in  1749  het  thans  gesloopte  fort  de  Hersteller  gebouwd 
is ,  dan  zal  men  wel  moeten  aannemen,  dat  dit  oord  reeds  in  den 
voor-lslamietischen  tijd  de  aandacht  van  Brahmaansche  of  Boeddhis- 
tische priesters  getrokken  had.  Die  tempels  moeten  gestaan  hebben 
bij  de  beroemde  badplaats,  bekend  onder  den  naam  van  Eali 
Taman,  die  omstreeks  een  paal  bezuiden  het  dorp  gelegen  ia. 
Er  welt  daar  uit  verschillende  bronnen  een  groote  hoeveelheid 
koud  en  kristalhelder  water  op,  dat  verzameld  wordt  in  een 
groeten  gemetselden  vijver,  Ben&j&  geheeten ,  omgeven  door 
een  tuin  vol  geurige  bloemen  en  waarbij  een  planken  huisje  ten 
dienste  der  badenden  is  opgericht.  De  badplaats  behoort  thans 
aan  een  der  Europeesche  ingezetenen  van  Salatiga;  maar  de  toegang 
wordt  aan  niemand  geweigerd.  Het  overtollige  water,  door  ver- 
schillende kanalen  uit  den  vjjver  afgeleid,  wordt  voor  de  besproeiing 
van  rijstvelden  gebruikt;  een  weinig  meer  oostwaarts  vindt  men 
nog  een  tweede  dergelgke  badplaats,  waarvan  zich  de  mindere  klasse 
der  inlandsche  bevolking  bedient  ^). 

In  den  bloeitgd  van  het  Mataramsche  rgk  was ,  gelgk  Oengaran 
de  eerste,  zoo  Salatiga  de  tweede  rustplaats  voor  hen  die  als 
gezanten,  of  tot  het  bewijzen  van  hulde,  van  Samarang  naar  de 
Hofstad  optogen ,  en  waren  de  bewoners  dier  beide  plaatsen  ver- 
plicht zonder  betaling  in  al  de  behoeften  der  naar  het  Hof  opgaande 
reizigers  te  voorzien.  Maar  ook  andere  historische  herinneringen 
zijn  aan  Salatiga  verbonden.  Den  17<len  Maart  1755  werd  hier 
door  het  beleid  van  Nikolaas  Hartingh  de  overeenkomst  tot  stand 
gebracht  waardoor  de  langdurige  strijd  tusschen  de  leden  van  het 
Mataramsche  huis  beëindigd  en  de  algemeene  vrede  van  Java 
bezegeld  werd'j,  en  den  IS^®^  Sept  1811  toekende  de  Generaal 
Janssens  te  Salatiga  de  capitulatie,  waarbij  Java  en  Onderhoo- 
righeden  aan  de  Engelschen  werden  overgegeven  ^). 

Salatiga  wordt  middendoor  gesneden  door  den  groeten  weg  van  Sa- 
marang naar  Soerakarta ,  langs  welken  de  nog  al  talrijke^  veelal  van 

»)  Domjs  in  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  X.  108;  Buddingh',  N.  O.  I.,  I.  175; 
Gerdessen ,  Yijf  jaar  gedetacheerd.  47. 
*)  D.  II,  bl.  494.  »)  Zie  Dl.  II,  bl.  577. 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


523 

gCDs  levert  deze  weg  niet  veel  opmerkelgks;  doch  bij  Tingkir,  twee 
palen  ten  zuiden  van  Salatiga,  zondert  zich  aan  de  linkerband  een 
ruim  twee  palen  lange  en  vrij  hobbelige  dwarsweg  af  naar  Ploembon , 
mede  eene  Soerakartasche  enclave,  en  mede  aan  een  Europeeschen 
landheer  verhuurd.  Dit  land  is  bijna  geheel  aan  de  kofSecultuur 
dienstbaar  gemaakt  en  ook  de  weg  derwaarts  is  grootendeels 
door  koffieaanplantingen  bezoomd.  Yan  genoemden  dwarsweg  gaat, 
op  i  paal  afstands  van  Tingkir,  een  voetpad  zuidwaarts  naarde 
desa  Ngadiproew^,  in  welker  nabgheid  de  badplaats  SintjSj&  ligt, 
die  bij  de  Javanen  beroemd  is  om  de  kracht  die  er  aan  wordt  toe- 
gekend, om  de  daarin  badende  vrouwen  vruchtbaar  te  maken. 
Yele  mgner  lezers  zullen  zich  herinneren,  dat  men  niet  verder 
behoeft  te  gaan  dan  de  Sauvenière  te  Spa,  om  in  Europa  sporen  van 
dergelijk  bijgeloof  te  vinden ,  en  zullen  zich  dus  niet  verwonderen, 
dat  het  bad  SintjSLtj&  vooral  door  hooggeboren  Javaanscbe  vrou- 
wen die  naar  kinderen  verlangen,  bezocht  wordt ').  Er  zgn  hier  één 
groot  vierkant  bekken  en  onderscheidene  kleinere,  waarvan  de 
bodem  uit  trachiet-conglomeraat  en  vulkanisch  puin  bestaat.  De 
meeste  zgn  bevat  binnen  een  muurtje  van  opeengestapelde ,  vier* 
kante,  door  geen  cement  verbonden  trachietsteenen.  Het  kristal- 
helder water  is  heerlijk  om  te  drinken  en  voedt  een  groot  aantal 
barbeelen  en  zoetwatermoUusken  van  het  geslacht  Melania.  Het 
overtollige  water  wordt  door  onderscheiden  beekjes  naar  do  in  de 
nabgheid  ruischende  £ali  Sintj&j&  afgevoerd,  en  een  rijke  vegetatie 
van  boomen  en  struiken  siert  de  bevallige  plek.  Men  zegt  dat 
hier  vroeger  beelden  gestaan  hebben ,  doch  sedert  lang  is  daarvan 
niets  meer  te  vinden,  behalve  dat  men  soms  metalen  beeldjes, 
zoo  het  schgnt  tot  den  Boeddha-dienst  in  betrekking  staande, 
in  de  nabgheid  der  bekkens  heeft  opgedolven  ')• 

Yan  dezen  uitstap  naar  het  zuiden  te  Salatiga  teruggekeerd,  gaan 
wg  den  groeten  weg  naar  Samarang  in  noordwestelijke  richting 
op  tot  aan  het  station  Toentang,  dat  9.9  kilometers  verder  ligt 


1)  Domis  en  Bnddingh  in  de  op  blz.  521,  noot  1,  aangehaalde  plaatsen 
yerhalen  hetzelfde  Tan  het  bad  Kali  Taman  te  Salatiga;  doch  daar  schijnt 
dit  meer  tot  een  vroeger  tijdyak  te  behooren. 

»)  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850.  I   810. 


Digitized  by  VjOOQIC 


524 

dan  de  halte  Bringin  en  waar  weder  eene  groote  brug,  met 
een  overspanning  van  20  meters,  over  de  Eali  Toentang  is  geslagen. 
Op  den  weg  naar  Toentang  passeert  men  de  desa  Pragoeman ,  in 
welker  nabijheid  de  overblijfselen  worden  gevonden  van  een  Tjandi, 
die  naar  het  volksgeloof  het  graf  is  van  den  hond  van  wien  de 
Kalangs  afstammen  ').  De  Ealangs  zijn  een  zwervende  volksstam 
op  Java,  die  het  voorwerp  is  van  diepe  minachting,  welke  zich 
vooral  ook  uitspreekt  in  de  legenden  die  over  zijn  oorsprong  in 
omloop  zijn.  Wij  leerden  ze  reeds  ter  loops  in  de  geschiedenis 
van  Java  kennen  *);  maar  bij  de  beschrgving  der  Yorstenlanden 
zullen  wg  gelegenheid  vinden  over  dit  uit  ethnologisch  oogpunt 
bij  uitnemendheid  belangwekkend  deel  der  be?olking  van  Java 
in  eenige  nadere  bijzonderbeden  te  treden.  Den  vriend  der  natuur 
is  bijzonder  aan  te  bevelen  om  bij  Toentang  af  te  dalen  in  de 
diepe,  romantische  kloof  der  naar  dat  dorp  genoemde  rivier.  Yan 
de  vele  watervallen  die  zij  vormt,  is  de  schoonste  de  omstreeks 
80  voet  hooge  en  zeer  breede  val  dien  zg  vormt  bij  de  desa  Soe- 
soehan.  Men  merkt  in  deze  kloof  ook  het  graf  op  van  een  op 
jeugdigen  leeftijd  gestorven  genie- officier,  wiens  kameraden  zich 
beijverd  hebben  den  door  hem  uitgesproken  wensch  te  vervullen, 
dat  dit  schoone  oord  zijne  laatste  rustplaats  wezen  zou  ^). 

Yan  Toentang  zijn  met  den  spoorweg  nog  6.4  kilometers  af 
te  leggen  om  het  eindstation  van  den  zijtak  bg  de  vesting  Willem  I 
te  bereiken.  Dit  gedeelte  van  den  weg  ligt  weder  bijna  geheel 
in  eenè  Soerakartasche  enclave,  maar  die  zich  ook  wederom  in 
handen  van  een  Europeeschen  huurder  bevindt.  Bgna  de  geheele 
streek  tusschen  de  Toentang  en  het  dorp  Bawen,  dat  wg  straks  nader 
zullen  leeren  kennen ,  wordt  namelijk  ingenomen  door  het  met  dui« 
zenden  Javanen  bevolkte  landgoed  Ngasinan,  waarop  een  voormalige 
huurder ,  de  heer  de  la  Brethonière,  een  fraai  landhuis  gebouwd 
en  uitgestrekte  koffietuinen  aangelegd  heeft ,  maar  dat  thans  onder 
het  beheer  staat  der  liquidateuren  van  de  Oost-indische  Maat- 
schappij van  Administratie  en  Lijfrenten ,  wier  geheel  onverwachte 


1)  T.  y.  T.  Ld.  enVk.  van  N.  I.  XXIV.  437, 

«)  DL  IL,  bl.  835.  ^)  Bleeker,  T.  v.  N.  L  1850.  I.  269. 


Digitized  by  VjOOQIC 


625 

val  Yoor  eenige  jaren  aan  de  welvaart  van  velen,  zoowel  in  het 
Moederland  als  op  Java,  znlk  eene  diepe  woncle  heeft  toegebracht. 

De  vesting  Willem  I ,  een  regelmatig  vierkant  met  vier  reduits 
binnen  en  vier  bniten  den  aarden  hoofdwal,  fraaie  kazernes,  officiers- 
woningen  9  hospitaal,  sociëteit  en  wat  verder  tot  zulk  een  établisse- 
ment behoort,  ligt  in  de  westelgke  helft  van  den  dalketel  van  Ambara- 
wa,  dien  wg  reeds  in  een  ander  deel  van  dit  werk  *)  als  een  vulkanische 
bodemverzakking  leerden  kennen ,  wier  diepste  middendeel  wordt 
beslagen  door  een  groot ,  ondoorwaadbaar ,  grootendeels  met  water- 
planten bedekt  moeras ,  de  Rawa  Pening.Het  dal  heeft  de  gedaante 
van  een  halve  maan ,  waarvan  de  bolle  zgde  naar  noord  ten  oosten 
gekeerd  is ;  het  heeft  eene  lengte  van  8  en  eene  breedte  van  4  palen 
en  wordt  door  het  nagenoeg  eironde ,  van  noord  naar  zuid  bgna 
drie  palen  lange,  van  oost  naar  west  omstreeks  2  palen  breede 
moeras  verdeeld  in  eene  oostelijke  en  westelijke  helft,  die  slechts 
verbonden  zijn  door  smalle  strooken  ten  noorden  en  zuiden  der 
rawa,  waarvan  eerstgenoemde  den  spoorweg  draagt.  De  vallei  is 
bevat  tusschen  de  ribben  die  den  Merbaboe  en  Tel&migll  met 
den  Oengaran  verbinden.  Het  hoogland  dat  haar  ten  oosten  begrenst , 
werd  boven  reeds  in  zijne  hoofdtrekken  beschreven.  Hooger  is 
het  gebergte  dat  haar  ten  westen  bepaalt  en  van  Kadoe  scheidt, 
en  onder  den  naam  van  Djamboe-gebergte  zijn  .afgeronde,  met 
grasvelden  of  koffieaanplantingen  bedekte  kruinen  tot  omstreeks 
1000  meters  boven  de  zee  of  500  boven  het  dal  verheft.  Alle 
wateren  der  omliggende  hellingen,  die  zachtkens  naar  de  vallei 
afdalen,  verzamelen  zich  in  de  rawa  Pening,  die  zich  op  hare 
beurt  door  de  Toentang  ontlast.  De  vallei  is  bij  uitnemendheid 
vruchtbaar  en  volkrijk.  Met  uitzondering  van  de  rawa  en  het  ter- 
rein der  vestingwerken  vormt  zij  eene  aaneenschakeling  van  desa's 
en  sawah's,  en  langs  de  boorden  van  de  rawa  streeft  de  landbouw 
met  aanhoudende  inspanning  naar  uitbreiding  van  zgn  terrein 
ten  koste  van  het  watervlak. 

In  natuurlijke  schoonheid  en  schilderachtige  tooneelen  behoeft 
de  vallei  van  Ambarawa  nauwelijks  voor  eenig  ander  deel  van 
Java  onder  te  doen.  Zoo  bekoorlgk  als  het  is  van  de  vallei  uit 

1)  DL  L,  bl.  60. 


Digitized  by  VjOOQIC 


626 

de  veelvormige  bergtoppen  ea  ruggen  die  haar  omringen ,  met 
hunne  rgk  geschakeerde  vegetatie  gade  te  slaan ,  zoo  verrukkend 
is  het  van  die  toppen  en  ruggen  neder  te  zien  op  de  waterrijke 
vlakte  met  hare  talrijke  in  de  lommer  van  veelsoortige  vrucht* 
boomen  bedolven  dorpen,  en  op  de  ten  haren  opzichte  veelal 
scherp  begrensde  berghellingen  die  uit  haar  opstijgen.  Het  schoonst 
is  wellicht  nog  het  gezicht  dat  men  geniet  van  de  platte  daken 
der  vestinggebouwen,  vanwaar  men  de  geweldige  trachietmassa's 
der  omliggende  vulkanen  misschien  het  best  in  al  hare  pracht 
kan  gadeslaan.  Yooral  trekt,  als  men  den  blik  naar  het  zuiden 
wendt,  een  zonderling  gevormd  deel  van  het  Djamboe-gebergte , 
dat  zich  aan  de  noordwestzijde  van  den  Tel&m&j&  aansluit, 
hier  onwederstaanbaar  ons  oog.  Twee  toppen,  waarvan  de  Ja- 
vanen  den  oostelgken  Goenoeng  Wir&g&m& ,  den  westelijken  Goe< 
noeng  Eëlir  noemen ,  vormen  de  beide  uiteinden  van  een  hoefgzer- 
vormigen  rug,  die  een  wgde  en  diepe  kloof  omvat,  welke  echter 
in  de  benedenhelft  zich  gedurig  vernauwt  en  in  den  massieven 
voet  van  den  berg  nog  slechts  een  smalle  spleet  vormt.  De  gapende 
kloof  is  naar  den  top  toe  bedekt  met  maagdelijk  woud  en  draagt 
in  het  midden  enkele  dorpen,  te  midden  eener  spaarzame  boom- 
vegetatie;  maar  de  voet  van  den  berg  is  alom  mettalrgke  desa's 
en  welige  koffietuinen  bedekt,  terwijl  zoowel  de  vormen  der  ruggen 
die  de  kloof  begrenzen,  als  de  kleurschakeeringen  harer  plant- 
bekleeding  klaar  en  scherp  zijn  geteekend '). 

Tegenover  dit  heerlijk  natuurschoon,  boezemt  ons,  als  toeristen, 
de  vesting  zelve  slechts  matige  belangstelling  in,  vooral  daar  in 
den  laatsten  tijd  zich  ook  bij  de  mannen  van  het  vak  meer  en  meer 
de  overtuiging  gevestigd  heeft,  dat  hare  strategische  waarde  niet 
beantwoordt  aan  de  grootsche  verwachtingen  die  zij  heeft  opgewekt. 
Met  het  bouwen  dezer  vesting  werd  in  1833  een  aanvang  gemaakt: 
zij  was  door  den  Generaal  van  den  Bosch  tot  het  hoofdpunt  der  defen* 
sie  van  geheel  Java  bestemd.  Willem  I  ligt  namelijk  een  weinig  ten 
zuidwesten  van  Ba  wen,  waar  de  groote  weg,  die  van  Sama- 
rang  zuidwaarts  voert,  zich  splitst  in  een  tak  over  Salatiganaar 
de   Yorstenlanden   en   een    tak    over   Ambarawa   naar  Eadoe 


»)  Bleeker  in  T.  y.  N.  L  1850.  I.  254  w. 


Digitized  by  VjOOQIC 


527 

(Tan  waar  de  bekende  Maleische  naam  Tangan  tiga  of  de  „drie 
armen '^),  en  beheerscht  dus  een  der  gewichtigste  punten  van  Midden 
Java.  Ook  biedt  het  terrein  een  belangrijk  voordeel  in  de  moge- 
Igkheid  om  door  inundatie  de  vesting  in  het  oosten ,  zuiden  en 
zuidwesten  voor  den  vijand  ontoegankelijk  te  maken.  Over  eene 
lengte  van  4  en  eene  breedte  van  2  k  S  kilometers  kan  het  terrein 
onder  water  worden  gezet,  in  dier  voege  dat  de  geinundeerde  bodem 
zich  onmiddellijk  aansluit  aan  het  moeras,  dat  ongeveer  een 
kilometer  van  de  vesting  verwgderd  is.  Tegen  dat  voordeel  schijnt 
echter  oppervlakkig  een  groot  nadeel  over  te  staan;  men  zou 
verwachten  dat  het  garnizoen  op  zulk  een  terrein  zeer  aan  ma- 
laria-koortsen  zou  zijn  blootgesteld  en  door  groote  sterfte  zou 
bezocht  worden.  Spotternijen  van  vreemdelingen  over  de  kikvor- 
schennatuur  der  Nederlanders ,  die  bij  voorkeur  in  de  moerassen 
huizen,  zijn  dan  ook  niet  achterwege  gebleven  ').  Echter 
heeft  de  ervaring  geleerd,  dat,  wel  is  waar,  ziektegevallen  te 
Willem  I  zeer  menigvuldig  zijn,  maar  de  sterfteverhouding  er 
niet  ongunstig  is.  Men  verklaart  dit  daaruit,  dat  het  water  in  het 
moeras  door  den  gedurigen  toevloed  van  de  bergen  en  afvloed 
door  de  Toentang,  steeds  in  beweging  is,  en  ook  de  sawahshet 
grootste  deel  van  het  jaar  met  stroomend  water  bedekt  zgn.  Doch 
er  zijn  andere  nadeelen  aan  de  positie  verbonden ,  die  het  moeten 
doen  betreuren ,  dat  er  zoovele  milloenen  schats  aan  zijn  ten  koste 
gelegd.  „Zelfs  leeken ,'  zegt  Dr.  Epp,  „moet  het  in  het  oog  vallen , 
wat  ook  de  generaal  von  Gagern  vermoedde ,  dat  dit  bolwerk  niet 
houdbaar  is.^  En  indien  men  reeds  in  1852  zoo  oordeelde,  wat 
zal  men  er  wel  van  zeggen  sedert  de  jongste  oorlogen  geleerd 
hebben,  hoe  weinig  eene  in  de  vlakte  gelegen  vesting  vermag 
tegen  het  getrokken  geschut  op  de  haar  bestrijkende  hoogten 
geplant  P  Hierbij  komt  nog  het  gevaar  van  de  aardbevingen,  waar- 
aan het  terrein  van  Ambarawa  in  zoo  hooge  mate  is  blootgesteld. 
In  1865  werd  daardoor  aan  Willem  I  belangrijke  schade  toegebracht, 
terwijl  het  kampement  van  Banjoe  Biroe,  uit  officierswoningen 
en  kazernen  samengesteld,  en  drie  palen  ten  zuiden  der  vesting 
gelegen,  geheel  vernield  werd.  Men  heeft  zich  toen  beijverd  de 

')  £pp>  Sobilderungen»  438. 


Digitized  by  VjOOQIC 


528 

schade  zooveel  mogelijk  te  herstellen  ,  doch  in  1872  hebben  zich 
weder  zware  schokken  doen  gevoelen,  die ,  ofschoon  zij  geen  zeer 
belangrijke  verwoesting  aanrichtten ,  toch  op  nieuw  hebben  getoond 
hoe  weinig  men  op  het  duurzaam  bestaan  dezer  werken  rekenen 
kan.  Maar  ook  al  deze  bezwaren  daargelaten,  schgnt  de  vraag 
geoorloofd ,  of  op  een  eiland  als  Java  eene  vesting  in  het  middenpunt 
des  lands  op  groeten  afstand  van  de  hoofdplaats ,  op  wier  verdedi- 
ging men  naar  het  schijnt  in  de  eerste  plaats  moet  bedacht  zyn, 
wel  ooit  zoodanigen  hinderpaal  aan  de  bewegingen  des  vgands 
kan  in  den  weg  stellen,  dat  men  daardoor  genoegzaam  tegen  vreemde 
invasie  gewaarborgd  is.  Het  probleem  der  verdediging  van  Java 
zal  altgd  een  hoogst  moeilijk  blijven,  zoolang  de  hoofdzetel  der 
Regeering  te  Batavia  gevestigd  blgft ,  en  er  heerscht  tegenwoordig 
vrij  algemeen  een  weinig  bemoedigende  twijfel,  of  men  in  de  oplos- 
sing van  het  probleem  wel  gelukkig  is  geweest. 

Ambarawa,  de  hoofdplaats  der  naar  haar  genoemde  adsistent- 
residentie,  bestaat  uit  de  aan  elkander  sluitende  desa's  Pandjang , 
Ambarawa,  Losari  en  Eoepang,  en  ligt  op  nog  geen  paal  afstands 
ten  noorden  der  vesting,  aan  den  groeten  weg  van  Bawen  naar 
Eadoe.  Sedert  de  stichting  der  vesting  is  zoowel  de  bevolking 
als  het  vertier  er  zeer  toegenomen  en  wordt  er  een  belangrijke 
kleinhandel  gedreven;  doch  behalve  den  groeten  pasar  levert  de 
plaats  niets  opmerkelijks  op.  In  een  a&onderlijke  wgk,  met  vele 
nette  steenen  huizen,  wonen  er  eenige  honderden  Chineezen ,  ter- 
wijl er  ook  eenige  Arabieren,  Moeren  en  Bengaleezen  gevestigd 
zgn.  Het  getal  Europeanen  te  Ambarawa  zal  400  k  500  bedragen. 

Heeft  Ambarawa /elf  niets  dat  den  reiziger  bgzonder  aantrekt, 
des  te  overvloediger  vindt  hg  het  in  de  heerlijke  omstreken,  die 
ook  ons  nopen ,  alvorens  de  residentie  Samarang  te  verlaten ,  nog 
eene  denkbeeldige  excursie  te  ondernemen  naar  de  minerale  wa- 
teren  van  Banjoe  Eoening,  het  reconvalescenten-gesticht  te  Oenga- 
ran  en  den  top  van  den  berg  van  dien  naam,  die  van  Salatiga 
gezien  onze  belangstelling  reeds  zoozeer  gaande  maakte. 

Om  de  bronnen  van  Banjoe  Eoening  te  bereiken  kunnen  wg  ver- 
schillende paden  inslaan;  ik  mee^  het  beste  te  kiezen  door  den 
groeten  weg  naar  Eadoe  eerst  een  eindweegs  te  volgen  en  dan 


Digitized  by  VjOOQIC 


529 

alvorens  de  desa  Djamboe  te  bereiken,  rechts  afslaande  een  noord* 
waarts  loopend  pad  te  volgen,  dat  met  steile  hellingen  naar  den 
Eendil  voort.  Deze  bergrug,  die  niet  meer  dan  een  paal  hemelsbreedte 
van  Ambarawa  verwgderd  is  en  zich  300  k  350  meters  boven  de 
vallei  verheft ,  biedt  een  gezicht  aan  dat  onder  de  schoonste  mag 
gerekend  voorden  die  Java  te  genieten  geeft.  Het  volkrijke  Amba- 
rawa, het  kampement  en  de  vesting  ziet  men  aan  zyne  voeten 
liggen,  en  daarachter  den  blik  over  de  vallei  latende  weiden, 
ziet  men  ze  als  een  schaakbord  in  vakken  verdeeld.  Hier  wordt 
een  veld  door  karbouwen  voor  een  nieuwen  oogst  beploegd ,  ginds 
prijkt  een  ander  met  het  lichte  groen  der  jonge  padihalmen,  daar  is 
een  derde  in  het  donkerder  gewaad  van  het  endere  rijstgewas 
gehuld,  elders  een  vierde  geel  gekleurd  door  de  onder  hun  rijpen 
last  bukkende  aren.  Boschjes  van  vruchtboomen ,  die  de  tot 
doekoehs  en  desa's  vereenigde  woningen  der  inlanders  verbergen , 
liggen  als  eilandjes  daartusschen  verstrooid.  Blikt  men  dieper 
den  dalketel  in,  dan  bespeurt  men  in  zijn  midden  een  uitge- 
strekt grgsachtig  veld,  afgewisseld  door  groote  waterplassen, 
maar  geheel  van  akkers  en  boschjes  beroofd.  Het  is  de  rawa, 
die  door  hare  doodsche  kaalheid  evenzeer  afsteekt  bg  de  niet 
minder  rijk  bebouwde  en  bevolkte  streek  die  zich  aan  hare 
andere  zgde  uitbreidt,  dan  bg  die  welke  haar  van  Ambarawa 
scheidt.  Maar  wat  vooral  dit  gezicht  zoo  indrukwekkend  maakt 
zijn  de  grootsche  bergprofielen  die  de  overzijde  van  den  dalketel 
begrenzen;  meer  op  den  voorgrond  de  Eelir,  de  Wirlig&m&  en 
de  Telllm4j&,  en  ver  in  het  zuiden  de  breede  kruin  van  den 
trotschen  Merbaboe  ^). 

Het  pad  vervolgende  dat  ons  naar  den  Eendil  voerde,  komen 
wg  weldra  uit  op  den  voetweg  van  Ambarawa  naar  Taroekan, 
die,  terwijl  hij  ons  steeds  het  genot  van  schoone  vergezichten 
biedt,  zich  over  de  lagere  hellingen  van  het  Djamboe-gebergte 
kronkelt.  Ook  te  Taroekan  kan  men  zich  weder  in  een  heerlijk 
vergezicht  verlustigen:  er  bevindt  zich  een  pasanggrahan  vanwaar 
men  het  geheele  gedeelte  van  Midden-Java  overziet  dat  beschre* 


»)  Bleeker  in  T.  v   K.  I    1850,  I.  267. 

m.  öi 


Digitized  by  VjOOQIC 


530 

yen  wordt  door  eene  Ign  die  van  den  Oengaran  naar  den  Tel&m&j& 
en  Merbaboe,  vandaar  naar  den  Lawoe  en  van  dezen  naar  de 
Blorasche  heuvelen  getrokken  wordt.  Men  heeft  er  den  top 
van  den  Oengaran  in  N.  N.  W.,  den  Merbaboe  in  Z.  Z.  O., 
den  Merapi,  die  gedeeltelijk  achter  den  laatsten  te  voorschijn 
treedt,  in  Z.  Z.  O.  t.  Z.,  en  den  Lawoe  in  O.  Z.  O.,  terwijl 
men,  in  het  Z.  W.,  tusschen  Oengaran  en  Tel&m3j&  door  en 
over  het  DJamboe-gebergte  heen,  zich  den  majestaeusen  Soem- 
bing  ziet  verheffen.  In  dezelfde  zuidwestelgke  richting  is  Banjoe 
koening  omstreeks  een  paal  van  Taroekan  verwijderd.  Het  ge- 
zicht verandert  gedurig,  maar  blijft  steeds  even  schoon.  De  reeds 
met  een  woord  vermelde  ^)  trachietmassa  die  het  dal  van  Am- 
barawa  aan  de  noordzijde  afsluit,  verbergt  haar  slechts  ten  deele 
voor  onzen  blik,  en  noord  westwaarts  kan  deze  onbelemmerd  weiden 
over  de  gansche  vlakte  van  Demak  tot  aan  de  heuvelen  die 
hare  oostzijde  begrenzen  ^). 

De  wateren  van  Banjoe  koening  zijn  de  meest  bekende  onder 
de  talrijke  minerale  bronnen,  die  aan  de  hellingen  van  den 
Oengaran  allerwegen  opwellen  ').  Zg  komen  voor  in  de  onmid- 
dellgke  nabijheid  der  naar  hen  genoemde  desa,  hebben  een  warmte 
van  22^  C.  en  mogen  onder  de  krachtige  zure  staalbronnen  ge- 
rekend worden.  Het  aangename,  frissche,  heldere  en  reuklooze 
water  heeft  veel  overeenkomst  met  Selterswater  en  wordt  door 
sommige  Europeanen  te  Ambarawa  gedronken.  Het  welt  over- 
vloedig op  uit  een  spleet  van  drie  voet  lengte  en  1  voet  breedte, 
18  voet  beneden  het  niveau  van  een  traohietisch  bekken  dat  28 
voet  lang  en  10  breed  is  en  door  fraai  geboomte  beschaduwd 
wordt  Het  omliggende  terrein,  vooral  de  groeve  waardoor  zich 
het  water  in  het  in  de  nabijheid  vlietende  sprui^'e  Kali  Pawan 
ontlast,  is  geheel  met  ijzeroxyde  bedekt;  schijnbaar  wordt  het 
water  daardoor  roodachtig  geel  gekleurd ,  en  het  is  waarschijnlijk 
daaraan  dat  de  naam  Banjoe  koening  (geel  water)  ontleend  is  *). 

»)  Zie  bl.  519.  =)  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  254  en  250. 

8)  Zie  Waitz,  Ind.  Mag.,  letwaalft.,  D.  UI,  bl.  253  tv.j  Nat.  T.  v.  N.  L 
VI.  526.  vv.,  XX.  173  vv.:  Junghulm,  Java,  II.  329  v.,  344,  1347. 

*)  Zie  behalve  de  schrövers  in  de  vorige  noot  aangehaald,  ook  Bleeker  in 
T.  V.  N.  I.  1850,  1.  251. 


Digitized  by  VjOOQIC 


531 

Voorden  toerist  wordt  de  aantrekkelijkheid  die  deze  minerale  bron 
aan  Banjoe  koening  verleent ,  nog  yerre  overtroffen  door  die  welke 
het  verschuldigd  is  aan  de  bouwvallen  van  negen  Hindoe-tempels,  die, 
boven  het  dorp  aan  de  helling  van  den  Soem^wan^  gelegen,  bij  den 
naam  van  Tjandi  Sanga  bekend  zgn.  Zij  liggen  op-,  één  zelfs  over  de 
grens  van  Eadoe,  dat  hier  met  een  kleinen  uitspringenden  hoek 
tot  aan  den  top  van  den  berg  reikt  Wij  zullen  die  tempels,  hoe 
belangrijk  ook,  thans  met  stilzwijgen  voorbijgaan,  wyl  zij  reeds 
in  een  ander  gedeelte  van  dit  werk  beschreven  zgn  ^). 

Maar  eer  wij  Banjoe  koening  verlaten  willen  wij  nog  even 
een  blik  werpen  in  den  vlakken  dalgrond,  die  zich  een  wei- 
nig bewesten  die  plaats  begint  te  vormen  en  eene  scheiding 
maakt  tusschen  de  westelijke  hellingen  van  den  Oengaran 
en  de  voortzetting  van  het  Djamboe-gebergte,  dat  hier,  om 
zoo  te  zeggen,  zijne  verbinding  met  den  Oengaran  latende  varen, 
zich  op  eenigen  afstand  daarvan  in  noordwestelijke  en  vervolgens 
langs  de  noordgrens  van  Eadoe  in  westelijke  richting  voortzet 
tot  het  zich  verliest  in  de  hellingen  van  den  Prahoe.  De  kam 
van  dit  Djam boe-gebergte  zou  eigenlijk  de  natuurlijke  grens  van 
Eadoe  zgn ,  dat  alsdan  ongeveer  de  gedaante  zou  hebben ,  die  op  de 
kaart  van  Junghuhn,  maar  in  strijd  met  de  administratieve  indeeling, 
aan  dat  gewest  gegeven  is.  Zelfs  ligt  in  dezen  hoek  van  Eadoe , 
nabij  het  begin  van  den  genoemden  dalgrond ,  het  dorp  Soem&wana , 
dat  zijn  naam  aan  het  noordoostelijk  district  van  die  residentie 
heeft  gegeven ,  ofschoon  dit  thans  Ealoran  tot  hoofddorp  heeft.  Het 
dal  is  komvormig,  maar  heeft  slechts  geringe  diepte,  loopt  in  een 
halven  cirkel  om  den  voet  van  den  Oengaran  en  wordt  besproeid 
door  de  Eali  Gètas ,  die  al  de  wateren  medevoert  welke  hier  van  den 
Oengaran  afvlieten.  Aan  den  noordwestelijken  voet  van  den  berg 
wordt  echter  de  dalgrond  vlakker,  terwijl  ook  de  noordwaarts 
zich  over  het  district  Bodja  verbreidende  takken  van  het  Djam- 
boe-gebergte  slechts  een  vlakken,  nauwelijks  530  meters hoogen 
bergwal  vormen,  die  met  zgne  donkere  djatibosschen  de  val- 
lei ten  westen  begrenst  De  dalgrond  is  geheel  met  desa's  en 
sawah's  bedekt    en   zgn  fnsch  groen  steekt  bekoorlijk  af  tegen 

1)  Dl  U,  bL  87  vv. 

84» 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


533 

Weinige  plaatsen  op  Java  genieten  een  beteren  naam  wat 
gezondheid,  aangenaam  klimaat  en  Bchoone  ometreken  betreft, 
dan  het  op  eene  hoogte  van  313  meters  gelegen  Oengaran,  de 
hoofdplaats  van  het  gelgknamig  district.  De  nabijheid  van  Sama- 
rang,  waarvan  het  langs  den  groeten  weg,  die  hier  overal 
verrukkelijk  schoone  uitzichten  en  een  tooneel  van  verwonder- 
lijke bedrijvigheid  biedt,  slechts  13^  paal  verwijderd  is,  heeft 
niet  weinig  tot  die  bekendheid  bggedragen,  daar  zelden  een  be- 
zoeker van  die  hoofdstad  een  uitstap  naar  Oengaran  verzuimt. 
De  plaats  was  reeds  belangrijk  ten  tijde  van  Yalentgn,  en  moest 
toen ,  zooals  reeds  vroeger  herinnerd  werd  '),  kosteloos  voorzien 
in  de  behoeften  der  doortrekkenden  die  de  hoft-eis  naar  Mataram 
deden,  maar  was  daarentegen  dan  ook  van  alle  andere  lasten 
vrijgesteld  ').  In  1786  is  er  een  fortje  gebouwd,  dat  onmiddel- 
lijk aan  den  groeten  weg  is  gelegen  en  met  steenen  wallen  en 
twee  bastions  is  toegerust.  Toen  in  1846  Dr.  Bosch,  destijds 
Chef  van  den  Geneeskundigen  Dienst,  eene  plaats  zocht,  geschikt 
voor  een  convalescenten^établissement  en  de  behandeling  van 
chronische  ziekten,  had  hg  wel  is  waar  aanvankelijk  het  oog 
laten  vallen  op  het  een  paar  palen  zuidelijker  gelegen  Kali  Alang, 
maar  werd  toch  ten  slotte  de  keuze  op  Oengaran  bepaald,  waar 
het  fort  zonder  groote  kosten  voor  de  verpleging  van  een  TOtal 
Igders,  onder  het  opzicht  van  een  officier  van  gezondheid  van 
het  Nederlandsch-Indische  leger,  kon  worden  ingericht.  De  resul- 
taten waren  zoo  gunstig,  dat  weldra  ook  een  aantal  ambtenaren 
en  particulieren,  die  aan  de  gewone  Indische  kwalen  leden 
en  aan  de  stranden  niet  op  hun  verhaal  konden  komen,  naar 
Oengaran  togen.  Er  verrees  tegenover  het  fort  een  vrij  vol- 
doend logement  en  er  vestigden  zich  zelfs  eenige  Europeesche 
familiën  met  der  woon,  die  met  eenige  tientallen  Chineezen  en 
eenige  honderden  Javanen  de  bevolking  van  het  plaatsje  uit- 
maken '). 


»)  Boven,  blz.  521.  *)  Valentgn,  IV.  I.  31. 

^  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  218;    do  Vaynes  van  Brakell,  Verdedi- 
ging, bl.  333. 


Digitized  by  VjOOQIC 


534 

Yan  Oeogaran  blikt  men  in  westzuidwestelijke  riobting  in  een 
kloof,  door  twee  Tan  den  berg  Oengaran  afstralende  ribben  ge- 
vormd, die  by  de  namen  van  G-oenoeog  Tjoeroeg  en  Goenoeng 
Tjandi  —  den  Watervalberg  en  den  Tempelberg  —  bekend 
zijn.  In  deze  nauwe  vallei  stort  zich  van  den  top  van  eerst- 
gemelden  berg  een  riviertje  naar  beneden,  dat  in  zijn  bed  van 
trachietroteen  met  lava  vermengd  een  aantal,  grootendeels  zeer 
schoone  watervallen  vormt,  waarvan  sommige  meer  dan  100  voet 
hoog  zijn.  Ter  zijde  van  dezen  bergstroom  en  nog  geheel  in 
zijn  rotsbed  breken  onderscheidene  heete  staalw ellen  uit,  waar- 
van het  omstreeks  52^  C.  >warme  water  op  sommige  punten 
straalsgewgs  omhoog  schiet.  Op  ééne  plaats  heeft  zich  een  kom 
in  de  gedaante  van  eene  urne  gevormd,  van  1^  voet  diameter 
en  3  voet  diepte,  waarin  het  heete  water  met  groote  kracht 
opborrelt.  De  bodem  in  den  omtrek  der  rivier  en  der  wellen  is 
veenachtig,  met  poreuse  lava  vermengd  en  met  gzeroxydehydraat 
overtogen,  en  overal  in  den  omtrek  der  wellen  is  hij  sterk 
verhit ,  zelfs  in  het  bed  der  koude  rivier.  De  oorsprong  der  rivier 
schijnt  onbereikbaar,  omdat  de  oevers  met  ondoordringbaar  woud 
omzoomd  zgn  en  in  het  rotsige  bed  steüten  voorkomen,  die  het 
onmogelijk  is  te  beklimmen.  Ofschoon  deze  plek  een  in  de  hoogste 
mate  belangwekkend  en  schilderachtig  schouwspel  oplevert ,  schijnt 
zij  slechts  zeer  weinig  bekend  te  zijn;  misschien  omdat  zij  niet 
te  bereiken  is  dan  ten  koste  van  meer  inspanning  dan  meestal 
den  Europeeschen  bewoner  van  Nederlandsch  Indië  lief  is  *). 
Het  pad  dat  van  Oengaran  over  Lèrèb  naar  Indrlkil&  gaat, 
brengt  tot  dicht  in  hare  nabijheid,  maar  er  blijven  dan  nog 
groote  zwarigheden  te  overwinnen. 

Indr&kil^,  bij  verkorting  Derkil&,  is  het  hoogst  gelegen  dorp 
op  de  noordoostelijke  helling  van  den  Oengaran,  en  onderscheidt 
zich  door  de  groote  brokken  trachietlava  welke  hier  nog  onver- 
weerd  uitsteken  uit  den  bruinrooden,  leemachtigen  bodem,  die 
al  de  hellingen  van  den  Oengaran  bedekt.  Men  heeft  daar  reeds 
eene  hoogte  van  meer  dan  800  meters  bereikt  en  is  er  dus  reeds 

O  Waitz  in  Indisch  Magazijn ,  Ie  Twaalft. ,  Hl.  253. 


Digitized  by  VjOOQIC 


535 

een  aanmerkelijk  eind  op  weg  om  tot  de  kruin  op  te  klimmen  ^). 
Dat  die  zelden  bezocht  wordt  en  weinig  onderzocht  is,  kan  niet 
zeer  bevreemden;  want  het  dicht  saamgepakte,  vochtige  woud, 
de  doorweekte  humusgrond,  de  wolkennevel,  de  oorverdoovende 
insectenkoren  en  de  duizenden  springbloedzuigers  maken  er  het 
verblijf  schier  ondragelijk. 

Vroeger  heb  ik  reeds  geschetst  hoe  zich  de  toppen  van  dezen 
berg  te  Salatiga  vertoonen ,  thans  wil  ik  ook  trachten  in  hoofd- 
trekken  te  beschrijven,  welke  voorstelling  men  van  den  berg 
krijgt  als  men  hem  van  die  toppen  gadeslaat.  De  Soeril&j&  en 
Soem&w&n&,  door  een  boogvormigen  verbindingsrug  vereenigd, 
blijken  alsdan  een  wijden  dalgrond  te  omvatten ,  die,  gelijk  alles 
wat  hem  omringt,  met  een  dicht  en  donker  woud  is  bedekt  en 
naar  het  noorden  en  noordwesten  zachtkens  afdaalt.  De  binnen* 
helling  van  de  toppen  en  hunnen  verbindingswand  is  zeer  steil 
en  vertoont  nergens  de  naakte  rots.  Naar  het  westen  is  de  dal- 
grond begrensd  door  den  meer  geïsoleerden  tweetoppigen  Boetak. 
Die  verschillende  toppen  hebben  geheel  het  aanzien  van  over- 
blijfselen van  een  ringmuur,  die  eenmaal  den  krater  omtoog.  De 
dalruimte  schijnt  dus  de  plaats  van  den  krater  aan  te  wijzen, 
doch  in  dier  voege,  dat  de  noordelijke  helft  van  zijn  voormaligen 
rand  geheel  is  vernield.  De  oude  trachietrotsen  zijn  overal  ver- 
vormd tot  leem  en  klei,  maar  zóó  dat  men  de  schoonste  gele- 
genheid heeft  om  den  trapsgewijzen  overgang  gade  te  slaan.  Uit 
zulke  rotsen  van  trachiet  en  trachietlava,  maar  in  de  meest 
verschillende  graden  van  verweering  en  met  schier  onmerkbare 
wijzigingen  van  de  hardste  rotsblokken  in  de  weekste  leemaarde 
overgaande,  zijn  de  talrijke  heuvelen  samengesteld,  die  den  noor- 
delijken, noordoostelijken  en  oosteljjken  voet  van  den  Oengar^n 
hier  en  daar  kransvormig  omringen,  en  vooral  aan  de  noord- 
noordwestzgde  zich  uitstrekken  tot  schier  in  de  onmiddellijke 
nabijheid  van  het  strand.  Aan  de  zuidelijke  helling  van  den 
Oengaran  stijgen^  nabij  het  hoogste  westelijk  gedeelte  van  de  kruin, 
nog  dampen  uit  een  solfatara  op.  Deze  vormt  het  bovenste,  ketel- 

')  Zooals  Jnnghubn  deed  den  24»*«»  April  1838,  toen  hij  den  nacht  op  den 
SoerÜlUjli  doorbracht.  Zie  zijn  „Java",  II.  338. 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


B37 

die  van  andere  riviertjes  vermengende ,  ontlast  de  Eali  Gëtas 
zich  bg  Eendal  in  de  Javazee. 

Wij  keeren  na  deze  vermoeiende,  maar  rnim  beloonde  kruis- 
tochten door  het  gebergte,  naar  Oengaran  en  vandaar  naar  Am- 
barawa  terug.  Thans  volgen  wg  geheel  den  groeten  weg  ^  die  ons 
eerst  over  Babadan  en  Merak  Mati  naar  Ba  wen  voert;  dat  op 
9{  paal  afstands  van  Oengaran  is  gelegen.  De  geheele  weg  is 
schoon  en  levert  de  liefelijkste  tooneelen  op,  vooral  wordt  hij 
belangwekkend  waar  hg  langs  de  oostelijke  helling  gaat  van  de 
reeds  een  paar  malen  vermelde  *),  domvormige  en  791  meters 
hooge  trachietmassa,  die  door  Junghuhn  Tali  S&t&,  doorBleeker 
en  den  Regeerings-almanak  Eendali  S&d&  genoemd  wordt  ^).  Bawen 
is  eene  groote  desa,  maar  die  alleen  door  hare  ligging  aan  den 
driesprong  merkwaardig  is.  Vandaar  hebben  wij  nog  slechts  2^ 
paal  af  te  leggen  om  Ambarawa  weder  te  bereiken. 

Van  Ambarawa  hebben  wij  thans  nog  7|  palen  langs  den 
groeten  weg  af  te  leggen,  aleer  wij  de  residentie  Kadoe  betreden. 
De  weg  blijft  nagenoeg  vlak  tot  aan  den  post  Djamboe,  die  op 
omstreeks  3  palen  van  Ambarawa,  op  eene  hoogte  van  492 
meters ;  d.  i.  slechts  14  meters  hooger  dan  het  fort  Willem  I, 
is  gelegen.  Hier  begint  hij  echter  vrij  steil  naar  het  Djamboe- 
gebergte  te  stijgen  ^  dat  zijn  vermoedelijk  van  de  Europeanen 
afkomstigen  naam  aan  genoemde  plaats  te  ontleenen  schjjnt.  De 
weg  gaat  al  kronkelend  over  het  gebergte,  waarin  zich  tusschen 
de  veelal  boomlooze  toppen  wèlbebouwde  en  lachende  valleien 
slingeren.  De  desa's  zijn  niet  menigvuldig,  maar  de  aanplant 
van  koffie  is  belangrijk.  Dicht  bij  den  post  Pingit,  die  op  eene 
hoogte  van  686  meters  legt,  overschrijdt  men  de  grens ,  en  nu 
bevindt  men  zich  in  de  residentie  die  door  hare  bijnamen  van 
,tuin  van  Java'  en  „Javaasch  Arcadië''  als  eene  der  schoonste 
wordt  gekenmerkt.  Nog  5  palen  ver  rijden  wij  door  het  Djam- 
boe-gebergte,  dat  gedurig  vriendelgker  aanzien  krggt,  en  hebben 


^)  Boven,  bL  519  en  530. 

*)  Junghuhn.  Java,  II.  336;  Bleeker,  T.  t.  N.  I.  1850,  I.  250;  Regee- 
riugs-almanak  Yoor  1880,  bl.  240.  Op  de  topographisohe  kaart  van  8aniarang 
is  geen  naam  daaraan  gegeven. 


Digitized  by  VjOOQIC 


538 

dan  het  op  eene  hoogte  van  628  meters  liggende  Med&n&  be- 
reikt. Dit  is  de  hoofdplaats  van  het  district  Prapak,  waartoe 
ook  Pingit  behoort,  en  ligt  tusschen  twee  riyieren:  de  Kali 
Moerang,  een  kleinen  tak  van  de  Prig&,  ten  noorden,  en  de  Kali 
El^  of  E11&,  de  voornaamste  zijrivier  van  dienzelfden  stroom,  ten 
zuiden.  De  laatste  ontstaat  uit  de  samenvloeiing  van  onderschei- 
den beken,  die  van  de  westelijke  hellingen  van  het  Djamboe- 
gebergte  en  de  voorbergen  van  den  Merbaboe  afstroomen,  en 
begint  weldra  daarna  de  grens  te  vormen  tusschen  de  districten 
Prapak  en  Ngasinan,  waarvan  het  eerste  tot  het  regentschap 
Temanggoeng ,  het  andere  tot  het  regentschap  Magelang  behoort. 
Daar  Med&n&  niets  bijzonders  oplevert,  verwisselen  wg  er  slechts 
van  paarden  en  vervolgen  onmiddellijk  den  groeten  weg  tot  het 
een  paal  verder  gelegen  punt  waar  zich  aan  de  rechterhand 
een  zijweg  naar  Kranggan,  eene  groote  desa  aan  de  route  van 
Magelang  naar  Temanggoeng,  afzondert.  Die  d warsweg  is  5^ 
paal  lang,  terwijl  wij,  van  het  punt  waar  hij  aanvangt,  tot  den 
driesprong  bij  Setjang  doorrijdende  en  vandaar  den  weg  naar 
Temanggoeng  volgende,  zeven  palen  tot  Kranggan  zouden  af  te 
leggen  hebben.  Op  nog  3^  paal  afstands  van  Ej*anggan  in  noord- 
westelijke richting  ligt  Temanggoeng,  de  hoofdplaats  van  het 
noordelgke,  vroeger,  maar  met  andere  grenzen,  Menoreh,  thans 
met  den  naam  zijner  hoofdplaats  genoemd  regentschap,  en  tevens 
van  het  district  Djetis,  dat  het  zuidwestelijk  deel  daarvan  uitmaakt  ^). 
Op  ongeveer  2^  paal  afstands  van  Temanggoeng  passeert  men 
de  Pr&g&,  die  Kadoe  van  het  noorden  naar  het  zuiden  door- 
sngdt.  Zij  heeft  hier  eene  breedte  van  omstreeks  50  voet  en 
stuwt  hare  omstuimige  wateren  over  een  bed  van  trachiet-rolsteenen 
voort.  Sedert  1853  heeft  de  overgang  plaats  door  middel  eener 
Amerikaansche  brug  *). 


1)  De  veelyuldige  veranderingen  die  de  administratieYé  indeeling  van  Kadoe 
sedert  het  herstel  van  het  Nederlandsch  gezag  ondergaan  heeft,  en  die  het 
recht  verstand  der  oudere  berichten  over  dit  gewest  vaak  in  hooge  mate 
bemoeileken,  zijn  nauwkeurig  uiteengezet  en  door  acht  schetskaarten  toege- 
licht in  het  zesde  hoofdstuk  van  het  werk:  «de  residentie  Kadoe  naar  de 
uitkomsten  der  statistieke  opgave  en  andere  officiëele  bescheiden'^  (Batavia, 
1871).      ')  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1850,  II.  158;  de  residentie  Kadoe,  bl.  28. 


Digitized  by  VjOOQIC 


539 

Het  regentschap  TemanggoeDg  is  kleiner,  minder  bevolkt  en 
in  vele  opzichten  minder  merkwaardig  dan  het  regentschap  Magelang, 
maar  niet  minder  vruchtbaar  en  rijk  aan  natuurschoon.  Het  is 
thans  verdeeld  in  de  vijf  districten  Prapak,  Djetis,  Kadoe,  Soe- 
m&w&nlL  en  Lempoejang,  terwgl  Magelang  er  zeven  telt.  De  tegen- 
woordige regent  van  Temanggoeng ,  die  in  Dec,  1878  zijn  eervol 
ontslagen  vader  ^)  opvolgde ;  draagt  den  vreemd  luidenden  naam 
Baden  Temanggoeng  Holland  SoemlL  Dirdj&.  Daar  zijn  voor- 
ganger Baden  Adipati  ArjSL  Holland  Soem&  di  Lhgk  heette, 
schijnt  die  naam  Holland  in  de  familie  erfelijk  te  zijn.  De 
aanleiding  tot  het  voeren  van  dien  naam  is  zegt  men  deze,  dat 
de  vorige  regent  geboren  is  op  denzelfden  dag  waarop  in  1816 
de  Commissarissen-Generaal  ter  reede  van  Batavia  kwamen  om 
voor  Holland  het  bestuur  over  Java  weder  te  aanvaarden  '). 

Temanggoeng  ligt  in  het  midden  van  het  dal  van  S[adoe, 
nabg  de  noordgrens  van  het  district  Djetis,  aan  het  riviertje  Kali 
Eoewas,  dat  zich  met  de  Fr&g&  vereenigt,  en  ruim  een  paal  bewesten 
laatstgenoemde  rivier,  die  hier  de  districten  S^adoe  en  Djetis  van 
Soem&w&n&  en  Prapak  scheidt,  op  eene  hoogte  van  583  meters 
boven  de  zee.  Wanneer  men  eene  rechte  Ign  van  den  top  van 
den  Prahoe  naar  dien  van  den  Merbaboe  en  eene  tweede  van 
den  top  van  den  Soembing  naar  dien  van  den  Oengaran  trekt, 
zullen  zij  elkander  nagenoeg  kruisen  op  het  punt  waar  Temang- 
goeng gelegen  is.  De  eerste  Ign  zal  ongeveer  de  richting  hebben 
van  W.  N.  W.  naar  O.  Z.  O.,  de  tweede  van  Z.  W.  t.  W. 
naar  N^.  O.  t.  O.,  en  zij  zullen  elkander  snijden  onder  een  hoek 
van  omstreeks  56"".  De  rechte  afstand  van  Temanggoeng  tot  den 
top  van  den  Prahoe  bedraagt  30,  tot  dien  van  den  OengaraQ 
23,  tot  dien  van  den  Merbaboe  34,  tot  dien  van  den  Soembing 
14  kilometers.  De  top  van  den  Sind&r&  ligt  bijna  recht  Wr  van 
Temanggoeng,  ter  nauwer  nood  één  graad  meer  noordelijk,  en 
is  bijna  evenver  van  den  top  van  den  Prahoe  als  van  dien  van 
den  Soembing,  namelijk  14  kilometers  van  dien  des  eersten  en 

*)  Uit  het  Kol.  Versl.  voor  1879,  bl.  2,  blijkt  niet  duidelijk  in  welke  fa- 
miliebetrekking hij  tot  zgn  voorganger  staat.  Hg  zou  ook  een  jongere  broeder 
kunnen  zijn.  <)  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  186. 


Digitized  by  VjOOQIC 


540 

ruim   12   van  dien  des  anderen  verwgderd    terwgl  zijn  afstand 
van  Teroanggoeng  20  kilometers  in  rechte  Ign  bedraagt.  Nagenoeg 
recht  ten  noorden  van  Temanggoeng  ligt  de  898  meters  hooge 
kruin   van   den   Goenoeng   Erikil,   een  der  hoogste  toppen  van 
een    gebergte   welks  golvende  kamlijn  zich  van  daar  westwaarts 
over  den  Banaran ,  Alap-alap ,  Moekoes  ^  Tl&mp&  en  Pring  Wedoes 
naar   den    Prahoe,    oostwaarts   over  den   Djongol,  Ngingrang, 
Eatèr,   Tjengken  en  Sapoe  Angin  naar  den  Oengaran  uitstrekt, 
en   de   vallei   van   Eadoe  ten  noorden  afsluit.    Dit  gebergte  is, 
zooals  reeds  boven  werd  aangeduid ,  eene  zich  westwaarts  ombui- 
gende  voortzetting  van  het  verbindingsjuk  tusschen  den  Oengaran 
en  den  noordwestelgken  voorberg  van  den  Merbaboe,  den  Tel&m§j&, 
dat  wg  reeds  onder  den  naam  van  Djamboe-gebergte  leerden  kennen, 
en  dat  op  het  punt  dier  ombuiging  reeds  van  den  Oengaran  geschei- 
den wordt  door  den  dalgrond  waarin  het  dorp  Soem&wlLn&  ligt.  Al- 
leen naar  het  zuiden  toe  ligt  het  dal  van  Eidoe  meer  open,  o&choon 
ook  daar,  maar  eerst  aan  de  zuidgrens  der  geheele  residentie, 
op   een  afstand  van   38   meters  van  Temanggoeng,  het  kalkge- 
bergte  van  Menoreh  in  het  zuidwesten  en  de  uitloopers  van  den 
roet  den  Merbaboe  samenhangenden   Merapi  in  het  zuid-oosten 
zoo  dicht  tot  elkander  naderen ,  dat  er  slechts  een  geringe  ruimte 
voor  den  afvloed  der  wateren  van  het  dal  overblgft.  Bij  dit  alles 
herinnere  men  zich,  dat  de  Soembing  3336,  de  8ind^&  3124, 
de   Prahoe    2568,   de  Oengaran   2048,  de  Merbaboe  3116,  de 
'  Merapi   2866   meters   hoog  zijn;    dat  de  Soembing  de  gedaante 
heeft  van  een  stompen  kegel,  met  schoone ,  omstreeks  850  meters 
beneden  de  spits  aanvangende ,  door  kloven  gescheiden,  zich  naar 
beneden  gedurig  meer  vertakkende  ribben,  de  regelmatigste  die 
aan  eenigen  vulkaan  van  Java  worden  aangetroffen,  en  met  een  zuid- 
oostwaarts verin  het  dal  vooruitspringend  trachietisch  voor- gebergte, 
de  Goenoeug  Gandoe '),  dat  recht  ten  zuiden  van  Temanggoeng 
den  blik  volkomen  onderschept;  dat  de  kleinere,  steilere  Sind&r&, 
de  schoonste  kegelberg  van  Java,  nagenoeg  geen  kloven  heeft, 
en   wat   zgn   top    betreft   een   suikerbrood  gelijkt,  waarvan  het 

M  Junghuhn,   Java,   II.   301,   noemt   het  G.  SelJi  GrijK  naar  een  daarop 
gebouwden  tjandl.  Zie  boven  D.  II.  69. 


Digitized  by  VjOOQIC 


641 

bovenstuk  is  afgeslagen;  dat  de  Prahoe  aan  de  zuidoostzyde 
grootendeels  bedekt  wordt  door  den  daar  voorliggenden ,  1950 
meters  hoogen  puinhoop  van  den  verbrijzelden  vulkaan  Telèrèp, 
terwgl  wat  meer  noordelyk  het  Djamboe-gebergte  zich  met  zgne 
helling  vereenigt  en  schijnt  op  te  stggen  naar  zgn  top;  dat  de 
Oengaran,  die  van  zijne  toppen  den  Boetak  en  den  Soem&w&nli 
naar  Eadoe  toekeert,  door  het  daarvoor  liggende  lagere  Djam- 
boe-gebergte  slechts  gedeeltelijk  bedekt  wordt;  dat  de  Merbaboe 
zgn  ontzachlgk  breede  kruin  verheft  boven  zijne  kolossale  tra- 
chietische  voorbergen')}  die  zelven  zich  voordoen  in  de  grootsche 
vormen  van  kegelbergen  van  den  tweeden  rang,  van  welker 
toppen  divergeerende  ribben  naar  beneden  loopen,  en  wier  wes- 
telijkste spitsen,  de  Qoenoeng  Andong  en  de  iets  lagere ,  meer  zuid- 
waarts gelegen  Goenoeng  Tjelengan ,  met  hunne  hellingen  in  he^ 
dal  van  de  Kali  E1&  afdalen;  eindelgk  dat  langs  de  westzyde 
van  den  Merbaboe  in  het  verre  verschiet  de  getande  kruin  van 
zgn  tweelingbroeder  den  Merapi  nog  even  zichtbaar  wordt.  Ieder 
die  wel  eens  den  blik  over  een  hoog  gebergte  heeft  laten  weiden 
en  van  de  gave  der  verbeelding  niet  geheel  verstoken  is,  zal 
zelfs  uit  deze  dorre  topographische  details  een  bergpanorama  van 
onvergelijkelijke  grootschheid  en  schoonheid  voor  het  oog  zgns 
geestes  zien  oprijzen. 

Het  is  merkwaardig  dat  een  groot  deel  der  bergen  die  het 
dal  van  Eadoe  omringen ,  geheel  van  bosch  is  ontbloot.  De  zui- 
delijke hellingen  van  het  Diëng-gebergie ,  de  hellingen  van  den 
Telerep,  den  Sind^r^,  den  Soembing  aan  de  west-  en  die  van 
den  Merbaboe  aan  de  oostzijde  van  Eadoe  missen  allen  bijna 
volkomen  de  woudbekleeding,  met  uitzondering  van  eenige  steile 
spitsen  en  ontoegankelgke  kloven.  Dat  men  dit  niet  aan  vul- 
kanische werking  kan  toeschrijven,  is  genoegzaam  zeker ,  daar 
de  vernielende  kracht  van  de  lava's  en  gloeiende  steenen,  door 
de  kraters  uitgeworpen,  zich  altgd  tot  de  kruin  bepaalt  en  niet 
lager  dan  500  meters  daarbeneden  afdaalt,  en  daarom  ook  niet 
verhinderd  heeft  dat  de  Gedé,  Slamat,  Merapi,  Smèroe  en  andere 


')  Zie  boven  blz.  519. 


Digitized  by  VjOOQIC 


542 

tot  de  werkzaamste  behoorende  vulkanen  van  Java  met  ondoor- 
dringbaar bosch  bedekt  zijn,  waarboven  slechts  de  woeste  spits 
zich  boomloos  verheft.  En  dat  ook  de  Eadoesche  bergen  daarop 
geene  uitzondering  maken ,  bewgst  ten  overvloede  de  aard  van  den 
bodem  op  den  geheelen  Soembing  en  de  benedenhelft  van  den 
Sindar&,  daar  er  de  bovenste  aardlaag  nergens  uit  zand  of  ascb,  maar 
geheel  uit  vruchtbare ,  roodachtig  bruine  aarde  bestaat.  Het  schijnt 
dus  dat  wg  hier  aan  eene  ontwouding  op  groote  schaal  door  de 
hand  des  menschen  te  denken  hebben,  te  verklaren  uit  de 
behoefte  aan  bouwgrond,  die  zich  sedert  eeuwen  in  dit  sterk 
bevolkte  gewest  heeft  geopenbaard.  Tot  op  eene  zeer  aanzienlijke 
hoogte  zijn  de  Soembing  en  de  Sind&r&  bebouwd.  Tot  om- 
streeks 950  k  1000  meters  boven  de  zee  vindt  men  er  desa's 
met  uitgestrekte  sawah's;  hoogerop,  tot  ongeveer  1570  meters, 
zag  men  er  vroeger  belangrijke  tbeeplantsoenen,  voornamelgk 
bij  Eledoeng  *),  op  den  verbindingsrug  tusschen  beide  vulkanen; 
doch  deze  kuituur  is  geheel  vervallen  sedert  in  Maart  1848  het 
Gouvernement  de  hand  er  van  aftrok^).  Maar  vooral  merkwaar- 
dig zijn  de  aanplantingen  van  tabak  en  groenten,  inzonderheid  kool 
en  uien,  die  tot  op  eene  hoogte  van  2200  meters,  d.  i.  in  eene 
zone  waar  de  ruwheid  van  het  klimaat  de  kuituur  van  tropische 
gewassen  verbiedt,  op  groote  schaal  voorkomen.  De  grond  die 
niet  bebouwd  wordt,  is  in  deze  streken  heinde  en  vermetalang- 
alang  bedekt;  en  eerst  boven  de  2200  meters  vertoonen  zich  de 
armelijke,  vaak  nog  door  de  bgl  gedunde  Alpenboschjes ^  die 
voomamelgk  uit  Dodonaea's  en  Yacciniums  bestaan.  Op  den 
waterrijkdom  dezer  hellingen  heeft  de  ontwouding  klaarblgkelijk 
een  allerongunstigsten  invloed  gehad.  Terwijl  van  de  met  bosch 
bekleede  toppen  van  den  Qedé,  den  Lawoe,  den  Merapi  en 
andere  hooge  kegelbergen,  de  stortbeken  van  eene  hoogte  van 
2500  meters  naar  beneden  bruisen ,  zijn  de  hellingen  van  Sind&r& 
en  Soembing  boven  de  1250  meters  geheel  waterloos,  zoo  zg 
niet  door  den  regen  gedrenkt  worden. 

Eene  herhaling  derzelfde  verschijnselen  vindt  men  aan  de  oostzijde 


1)  Ygl.  boven,  bL  458.  ^  De  residentie  Kadoe,  bL  116. 


Digitized  by  VjOOQIC 


543 

der  vallei  op  de  hellingen  van  den  Mer baboe,  die  door  de  herschep- 
pende menschenhand  bijna  nog  meer  van  haren  oorspronkelij ken 
woudtooi  beroofd  zijn  dan  die  van  den  Soembing,  en  meestal 
slechts  grasvelden  vertoonen,  die  deels  met  alang-alang,  glagah 
en  andere  grove  grassoorten  begroeid  zijn,  deels  door  fijnere 
grassen  aan  paarden  en  rundvee  uitmuntende  weiden  bieden.  Men 
mag  echter  hierbij  het  verschil  tusschen  de  oost-  en  westzijde  der 
bergen  niet  over  het  hoofd  zien.  Het  is  een  natuurlgk  gevolg  van  de 
omstandigheden  die  het  klimaat  van  Java  beheerschen,  dat  de  weste- 
lijke berghellingen  koeler  en  vochtiger  zgn  dan  de  oostelijke.  G-elijk 
by  den  Sind&r&  en  Soembing  deBagelènsche  zijde  minder  kaal  is  dan 
deSladoesche,  is  daarentegen  op  den  Merbaboe  de  Eadoesche  zgde 
minder  volkomen  van  hare  wouden  beroofd  dan  de  Soerakartasche, 
en  zijn  er  op  eerstgenoemde  in  de  streken  boven  de  1600  meters 
nog  eenige  meer  aaneengeschakelde  boschjes  overgebleven.  Ove- 
rigens is  ook  ten  aanzien  der  kultuurgewassen  en  der  schaarsch- 
heid  van  water  de  Merbaboe  het  evenbeeld  van  den  Soembing. 
Ook  hier  zijn  de  lagere  zonen  tot  op  eene  hoogte  van  ruim 
1000  meters  grootendeels  met  sawahs  bedekt,  waarop  dan  velden 
van  bergrijst,  maïs  en  keukengroenten  volgen;  ook  hier  is  de 
theecultuur  opgegeven,  die  vroeger  vooral  te  Ledok  Sewoe,  op 
het  noordwestelijke  voorland  van  den  Merbaboe,  gedreven  werd. 
Yan  Temanggoeng  zelf  is  niets  bgzonders  te  vermelden.  De 
plaats  is  volkrijk^  en  telt  een  30  k  40  Europeesche  gezinnen, 
wier  woningen  aan  de  uitgestrekte  aloen-aloen  gelegen  zijn.  De 
omstreken  van  Temanggoeng  zijn  mede  sterk  bevolkt,  rgk  in  sawah's 
en  koffietuinen,  en  kenmerken  zich  door  eene  menigte  rondach- 
tige  heuvels  van  10  tot  30  meters  hoogte,  die  zonder  eenige 
orde  of  samenhang  in  de  rijstvelden  verstrooid  liggen  en  groo- 
tendeels met  gras  begroeid  zijn ,  terwijl  op  enkele  graven  worden 
aangetroffen  door  Plumeria  acutifolia  ')  beschaduwd.  Deze  heuve- 
len liggen  vooral  ten  westen  van  Temanggoeng  in  de  vlakten 
die  den  voet  van  den  Soembing  omringen ,  maar  komen  ook  nog 
aan  de  oostzgde  van  den  Frkgi,  voor.  Zij  bestaan  uit  steenklompen. 


')  Zie  U.  I,  bl.  645. 


Digitized  by  VjOOQIC 


544 

door  zand  en  aarde  tot  eene  massa  samengepakt,  en  hebben  veel 
overeenkomst  met  de  henvels  welke  wg  vroeger  aan  den  voet  van  den 
Galoenggoeng  opmerkten  ').  Ongetwgfeld  zgn  deze  hoogten  door 
eene  uitbarstmg  van  den  Soembing  gevormd  en  de  verbrgzelde 
noordoostzgde  van  zgn  kratermuur  wijst  duidelgk  op  de  plaats 
van  waar  de  steenen  herkomstig  zgn.  In  de  oogen  der  Javanen 
echter  waren  die  steenhoopen  eenmaal  rgsthoopen,  die  door  eene 
vertoornde  godheid  in  steenen  veranderd  zgn '). 

Yan  Temanggoeng  voeren  twee  wegen  naar  het  aan  den  noor- 
delgken  voet  van  den  Soembing  gelegen  Parakan,  de  hoofdplaats 
van  het  district  Kadoe.  De  groote  of  militaire  weg  loopt  over 
het  dorp  Eadoe,  dat  aan  het  district  zgn  naam  geeft ,  beschrgft 
daardoor  een  boog  en  is  7 {  paal  lang;  de  tweede,  die  de  koorde 
van  dien  boog  vormt,  bekort  den  afstand  tot  5 i  paal.  Parakan  ligt 
W.  N.  W.  van  Temanggoeng,  aan  den  noordelgken  voet  van 
den  Soembing  en  dicht  bg  de  grens  van  het  district  Djetis,  en 
is  een  aanzienlijke  desa  met  schoone  ligging,  waterrijke  rijst- 
velden en  talrijke  bevolking.  Yroeger  was  het  dorp  schier  ge- 
heel door  Chineezen  bewoond,  die  hunne  huizen  omringd  hadden 
met  hooge  muren ,  opgetrokken  met  de  steenen  die  door  de  beken 
worden  afgevoerd ,  waardoor  de  Chineesche  buurt  uit  kleine  ves- 
tingen samengesteld  scheen  ').  Nog  altijd  is  hier  de  Chineesche 
bevolking  talrijk  en  in  een  afzonderlijke  kampong  vereenigd.  De 
groote  weg  gaat  van  Parakan  in  zuidwestelijke  richting,  tusschen  den 
voet  van  SindlLr&  en  Soembing  en  over  den  rug  die  beide  ver- 
bindt, naar  de  grens  van  Eadoe  met  Bagelèn.  De  afstand  be- 
draagt 7i  palen.  Yooral  bij  den  blik  achterwaarts  zijn  de  pano- 
rama's die  men  geniet,  boven  alle  beschrijving  schoon  en  liefelijk. 
Het  vervolg  van  dien  weg  door  de  residentie  Bagelèn  leerden  wij 
reeds  vroeger  kennen  ^). 

Een  tweede  weg  voert  van  Parakan  in  noordwestelijke  richting 
langs  den  voet  van  den  Sind&rIL  naar  Ngadiredj&,  vroeger  het 
hoofddorp   van  het  district  Eadoe  (5i  paal).  Yan  deze  desa  zet 


1)  Zie  boven  bL  342.  >}  Janghuhn ,  Relse ,  S.  324. 

*)  Janghuhn ,  Java ,  II.  293 ;  de  residentie  Eadoe.   79. 
V  Zie  boven,  bL  458. 


Digitized  by  VjOOQIC 


545 

zich  de  groote  weg  in  nagenoeg  noordwaarfceche  richting  over 
Moentoeng  voort  tot  Tjandi  R^t& ,  het  hoofddorp  van  het  district 
Lempoejang  (5  palen),  en  van  daar  tot  Bedjen  aan  de  Samarang- 
Bche  grens ,  vanwaar  men  nog  8  ^  paal  tot  het  ons  reeds  bekende 
Sel&katon  heeft  af  te  leggen').  Deze  weg,  die  van  Moentoeng  af 
over  het  Djamboe-gebergte  voert,  is  op  sommige  plaatsen  moeilijk 
met  rijtuig  te  passeeren.  Genoemd  gebergte  wordt  hier  in  de 
richting  van  Z.0.  naar  N.0.  doorsneden  door  de  valleien  der 
Kali  Poepoe,  Kali  Loetoet  en  Kali  Logoeng,  die  allen  op  de 
hellingen  van  den  Prahoe  ontspringen.  Laatstgenoemde  maakt  de 
grens  uit  tusschen  het  district  Lempoejang  en  het  Eendalsche 
district  Sel&katon.  De  ten  zuiden  van  haar  stroomende  Loetoet 
beschrgft  over  de  laatste  helft  van  haren  loop  de  zuidoostgrens 
van  een  lange  tot  Kadoe  behoorende  landtong,  die  palen  ver  in 
het  gebied  van  Samarang  vooruitdringt,  en  vereenigt  zich  aan  de 
uiterste  spits  daarvan  met  de  Logoeng,  om  te  zamen  de  vroeger  be- 
schreven Kali  Bodri  te  vormen  ').  De  Eali  Poepoe  eindelijk,  de 
zuidelijkste  der  drie,  in  wier  te  dezer  plaatse  aanmerkelijk  verbreed 
dal  Tjandi  R&t&  gelegen  is,  vereenigt  zich  met  de  Eali  Logoeng 
bij  de  desa  Tempoeran ,  ongeveer  in  het  midden  van  dat  gedeelte 
van  haren  loop  waarin  zg,  op  de  beschreven  wijze,  de  grens 
tusschen  Eidoe  en  Samarang  vormt.  Op  7^  kilometer  rechten 
afstand  ten  westen  van  Tjandi  Rat&  ligt,  tusschen  de  Logoeng  en  de 
Loetoet,  op  de  helling  van  den  Prahoe,  het  dorp  G-edong,  van  welks 
oudheden  reeds  met  een  woord  werd  gesproken  ^).  Op  een  pla- 
teau van  eenigen  omvang  moeten  er  nog  overblijfselen  van  eene 
verzameling  van  beelden  voorhanden  zijn,  ofschoon  de  belang- 
rijkste stukken  sedert  lang  naar  Sel^katon,  Eeodal  en  Temang- 
goeng  vervoerd  werden.  De  Regent  te  Temanggoeng  zal  wellicht 
nog  in  het  bezit  zgn  van  een  Banaspati ,  door  onze  berichtgevers 
met  een  Medusa-hoofd  vergeleken ,  die  van  Oedong  derwaarts  is 
overgebracht,  en  daar  zulke  Banaspati's  doorgaans  als  kroonstuk- 
ken  boven  een  ingang  of  nis  geplaatst  werden,  is  het  waar- 
schijnlijk dat  Qedong   in  vroeger  tijden  met  een  tjandi  geprgkt 


')  Vgl.  boven  bl.  478.    ^)  Boven,  bl.  481.    »)  Boven,  bL  479, 

ÜL  85 


Digitized  by  VjOOQIC 


546 

heeft.  Volgens  de  JavaaDsche  oyerlevering  heeft  de  Njai  Dewi 
Renganis ,  die ,  van  eene  hemelnimf  of  Wid&dari  afstammende , 
zich  evenzeer  door  wondermacht  als  door  schoonheid ,  vroomheid 
en  reinheid  van  wandel  onderscheidde,  onder  de  vele  lastver- 
blijven  die  zg  bezat,  er  ook  een  bewoond  in  de  omstreken  van 
CFedong  en  Djambean,  waarin  zg  verzeld  werd  door  tygers, 
bantings  en  rhinocerossen ,  die  haar  bewaakten  en  vertrouwelijk 
met  haar  omgingen ,  gelgk  zij  ook  met  elkander  in  vrede  leefden  *). 
Of  er  tusschen  deze  vrome  Njai  en  de  vroeger  vermelde ')  Roro 
Renganis  eenige  betrekking  bestaat,  zou  ik  niet  durven  bepalen. 
Yan  Ngadiredj^,  waarheen  wij  thans  terugkeeren,  gaan  nog 
twee  wegen  uit,  die  wy  moeten  loeren  kennen.  De  eene  voert 
oostwaarts,  langs  en  over  den  zuidelijken  voet  van  het  Djamboe- 
gebergte  en  door  de  tot  Lempoejang  behoorende  desa's  Djoem^  en 
Eebraman ,  naar  Maleb& ,  in  het  district  Soem&wlLn&  op  een  zuidelij- 
ken uitlooper  van  het  genoemd  gebergte  gelegen,  en  vervolgens  oost- 
zuidoostwaarts  ,  over  Eendang  en  Pringtali  naar  Ejtloran,  het  hoofd- 
dorp van  SoemlLwlln&,  dat  14^  paal  van  Ngadiredj&  verwijderd  en, 
langs  een  weg  die  met  vele  slingeringen  in  noordoostelgke  rich- 
ting dwars  door  het  gebergte  gaat  en  9  ^  paal  lang  is,  met  het  dorp 
Soem&w&n&  aan  den  voet  van  den  Oengaran  verbonden  is.  Met  den 
groeten  weg  van  Setjang  naar  Temanggoeng  heeft  Ealoran  gemeen- 
schap door  een  in  zuid^zuidwestwaartsche  richting  voerenden  en 
6(  paal  langen  rgweg,  die  bg  het  ons  reeds  bekende  Elranggan 
op  genoemden  weg  uitkomt.  De  vallei  waarin  het  dorp  Soem&- 
w&n&  ligt,  leerden  wij  reeds  kennen  ');  zij  is  in  het  district  van 
dien  naam  het  aantrekkelijkste  punt.  In  het  algemeen  heeft  het 
Djamboe-gebergte,  dat  de  districten  Lempoejang  en  Soem&w&na 
schier  geheel  bedekt,  voor  den  reiziger  minder  aanlokkends  dan 
eenig  ander  gedeelte  van  Kadoe.  Schier  overal  bestaat  er  de  bodem 
uit  ijzerhoudende  leem-  en  kleigronden,  met  schrale  vegetatie, 
en  nergens  in  deze  residentie  is  de  bevolkingsdichtheid  geringer 
dan  in  deze  districten.  Misschien  is  echter  verbetering  in  den 
toestand  dezer  beide  gewesten  te  verwachten  van  de  uitgifte  van 

»)  Brumund,  Verhh.  v.  h.  B.  Qt.  XXXIII.  Ui  v.     »)  Boven,  bl.  406. 
*)  Zie  bl.  581. 


Digitized  by  VjOOQIC 


547 

woeste  gronden  in  huur  of  in  erfpacht,  die  in  de  laatste  jaren 
hier  nog  al  belangrijk  is  geweest,  en  zich  op  het  einde  van  1878 
uitstrekte  over  3580  bonws;  schier  uitsluitend  voor  de  cultuur 
van  koffie  bestemd  ^). 

Belangwekkender  en  schoener  is  de  weg  die  van  Ngadiredj& 
zuidwestwaarts  gaat  en  over  den  zadel  tusschen  den  Telèrèp  en 
den  Sind&r&  naar  de  residentie  Bagelèn  voert  ').  De  afstand  van 
Ngadiredj&  tot  aan  de  grens  bedraagt  61  paal.  Als  men  ruim  een 
paal  op  dien  weg  gevorderd  is,  zal  men  weldoen  dien  voor  eenige 
oogenblikken  te  verlaten  voor  eene  wandeling  naar  het  links  van 
den  weg  gelegen  dorp  Perot,  waar  de  Tjandi  Perot  nog  steeds 
schilderachtig  omklemd  is  door  de  tallooze  luchtwortels  van  een 
kolossalen  vijgeboom,  zoodat  alles  te  zamen  een  zwaren  cylinder 
van  steenen  en  stammen  vormt,  waartusachen  ook  de  overblgfselen 
van  beeldhouwwerk  &ntastisch  te  voorschijn  komen ').  Ongeveer  hal- 
verwegen tusschen  Ngadiredj&  en  de  grens  ligt  de  desa  Djoempriet  ^), 
in  welker  nabgheid  een  zeer  merkwaardig  natuur verschgnsel  onze 
aandacht  vraagt.  Op  de  noordoostelijke  helling  van  den  Sindar& 
treedt,  op  eene  hoogte  van  1235  meters  boven  den  zeespiegel,  de 
Pr&g&  eensklaps  als  een  waterrijke  beek  te  voorschgn  uit  den 
achtergrond  eener  grot,  die  aan  den  ingang  zes  meters  hoog  is^ 
doch.  op  een  afstand  van  9  tot  12  meters  van  de  opening  het 
karakter  krggt  eener  spleet,  die  geheel  met  het  daarin  met  groote 
kracht  opwellende  water  is  gevuld.  De  wanden  dezer  kloof  zijn 
gevormd  uit  een  conglomeraat  van  lava-  en  trachietblokken , 
waarvan  verschillende  lagen  over  elkander  liggen ,  de  benedenste 
meer  uit  grootere  brokken,  de  bovenste  uit  fijnere,  meer  zand* 
achtige  stof  gevormd,  en  vermoedelijk  van  verschillende  uitbar* 
stingen  afkomstig.  Deze  merkwaardige  en  pittoreske  plek  wordt 


O  Koloniaal  verslag  voor  1879 ,  Bijl.  YY ,  bl.  25  vv.    *)  Zie  boven ,  bL  57. 

^)  Over  dezen  Tjandi  en  den  nabijgelegen  Tjandi  Pringapoes  sprak  ik  reeds 
met  een  vroor d  D.  II,  bL  68.  Uit  Jagor's  Reiseskizzen ,  bl.  215,  en  de  Re- 
sidentie Eadoe,  bl.  2,  blgkt  dat  dit  zonderlinge  huweiyk  van  een  levenden 
boom  met  een  onde  tempelrnine  althans  tot  voor  zeer  vreinige  jaren  nog  niet 
was  ontbonden. 

*)  In  het  eerste  deel  van  dit  werk,  bL  90,  in  navolging  van  Junghohn 
minder  jnist  „I^ombret^  genoemd, 

85' 


Digitized  by  VjOOQIC 


Digitized  by  VjOOQIC 


549 

aantal  Javanen  als  gemzen  door  het  kreupelbont  zag  springen, 
die  zijne  bagage  zonder  vragen  opnamen  en  in  aller  ijl  naar  den 
bergtop  voerden.  Nu  werd  de  tocht  natuurlijk  weder  voortgezet, 
waartegen  ook  de  koeli's  minder  bezwaar  maakten  nu  zij  niets  meer 
te  dragen  hadden.  Den  top  naderende ,  bleef  Junghuhn  van  ver- 
bazing stilstaan.  Het  is  de  moeite  waard  het  tooneel  in  zijne 
eigene  woorden  te  schetsen.  „Zag  ik  voor  mijne  oogen  den  woesten 
top  van  den  SindSlr&,  of  was  het  een  bazar  of  een  kermis  welke 
ik  hier  aanschouwde?  Hier  waren  hutten  opgeslagen,  ginds 
jBikkerden  de  vlammen  van  een  aantal  vuren  omhoog;  daar  werd 
gekookt  en  gebraden,  terwijl  verder  op  groepen  van  Javanen 
waren  gezeten,  waarvan  sommige  zich  met  vroolijke  gesprekken, 
andere  met  spelen  bezig  hielden.  Allen  waren  even  lustig.  Na 
trad  een  wellevend  districtshoofd  nader  en  geleidde  mg  naareene 
tafel,  waarop  Pomona's  rijkste  gaven  prijkten  en  waarbg  een 
voorraad  van  den  heerlijksten  wijn  niet  vergeten  was.  Toen  de 
hoofdman  mij  hier  in  naam  van  zgn  heer  en  meester  welkom 
heette,  richtte  ik  onwillekeurig  het  oog  naar  het  zuiden,  51^  ten 
oosten,  waar,  beneden  in  het  dal  naast  den  kleinen  berg  Tidar, 
de  toovenaar  woonde,  die  den  top  van  den  Sind&r&  zoo  schoon 
herschapen  had.  —  Leve  Hartmann,  Resident  van  Eadoe!^  ^) 

Men  zou  werkelijk  bgna  aan  tooverij  denken,  zoo  Junghuhn 
ons  niet  in  het  voorbijgaan  gemeld  had,  dat  hij  aan  den  Resident 
van  zijn  voornemen  bericht  had  gegeven.  In  allen  gevalle  was 
deze  hulde  aan  den  man  der  wetenschap  den  Resident  waardig, 
dien  de  dankbare  Junghuhn  zoo  zeer  prijst  als  den  „werkzamen 
ambtenaar,  die  zich  met  onvermoeiden  ijver  bezig  hield  met  het 
aanleggen  van  wegen  en  alles  aanwendde  wat  strekken  kon  tot 
bevordering  van  den  aanbouw  en  tot  verfraaiing  zgner  residentie  '). 

De  Sind&r&  stijgt  uit  de  zacht  glooiende  vlakte  tusschen  Parakan 
en  Ngadiredjil  zoo  langzaam  en  gelijkmatig  op,  dat  het  niet 
mogelijk  is  te  bepalen  waar  de  voet  des  bergs  aanvangt.  Eerst 
op  eene  hoogte  van  1400  è  1500  meters  wordt  de  helling  steiler 
en  stggt   zij    stouter   omhoog   naar   de   zich  grootsch  boven  de 


*)  Junghuhn,  Java,  II .  295  y.    *)  Junghuhn,  Java,  U.  323. 


Digitized  by  VjOOQIC 


550 

wolken  verhefFende  spits  Tan  dezen  schoonsten  kegelberg  van 
Java.  Heeft  men  de  hoogte  van  2200  meters  bereikt,  dan 
ziet  men  de  hellingen  bedekt  met  groote  steenbrokken ,  dienaar 
de  spits  toe  steeds  talrijker  worden.  Zg  rusten  op  de  oppervlakte 
der  eigenlijke  lavastroomen,  zgn  nog  niet  verweerd  en  steken 
zelfs  tegen  den  karigen  plantengroei  die  hen  omringt,  scherp  door 
hunne  kaalheid  af.  Ook  enkele  bergkloven  worden  aangetro£Fen , 
die  door  de  regens  glad  zgn  uitgespoeld ,  maar  alle  oneffenheden  zgn 
onbeduidend  in  vergelgking  van  den  omvang  des  ganschen  bergtops 
en  doen  op  eenigen  afstand  in  het  minst  geen  afbreuk  aan  de 
volkomen  gelgkvormigheid  der  belling. 

Heeft  men  den  rand  van  de  rondachtige  kruin  bereikt,  dan 
overziet  men  een  met  boomen  en  struiken  bedekt  plateau ;  dat 
zich  vertoont  als  het  plat  eener  dwarsohe  kegelsnede,  zoo  vlak 
dat,  als  men  het  van  den  top  van  den  Soembing gadeslaat,  zel& 
het  gewapende  oog  er  geen  oneffenheid  in  kan  ontdekken.  En  toch 
bevat  dit  plateau  den  bodem  van  twee  meren  en  zelfs  een  krater; 
doch  dezen  laatsten  bespeurt  men  slechts  als  men  tot  zgn  onmid- 
dellijke nabgheid  is  genaderd,  daar  hij  zeer  klein,  misschien  de 
kleinste  van  Java  is,  en  eensklaps,  zonder  eenige  randverheffing, 
uit  de  vlakte  in  de  diepte  afdaalt  Hij  vormt  een  onregelmatig 
ovaal  van  100  meters  lengte  en  50  breedte,  met  grauwe,  lood- 
recht afdalende  wanden  en  zeer  ongelgke  diepte.  Alleen  aan  de 
oost-  en  zuidoostzijde  zgn  die  wanden  met  puinbrokken  bedekt 
en  nemen  zij  daardoor  een  meer  glooiende  richting  aan,  die  het 
afdalen  in  den  krater  vergunt.  De  bodem  bestaat  uit  zand,  gruis 
en  halfvergane  steenen;  de  wanden  zgn  deels  uit  naast  elkander 
liggende  lavaplaten ,  deels  uit  verticaal  naast  elkander  geplaatste 
of  elkander  vooruitspringende  zuilen  van  een  paar  meters  door- 
snede gevormd.  Het  diepste  deel  van  den  krater  bestaat  uiteen 
bijna  vierkante  kloof,  waardoor  het  regenwater  wegloopt,  ofSschoon 
zich  daarbg  eene  wat  hooger  gelegen  kleine  kom  bevindt,  waar- 
uit het  water  geen  uitloop  heeft  en  die  dus  in  den  regentgd  een 
meertje  vormt. 

Yan  de  beide  meerbodems  ligt  de  eerste  in  het  middendeel 
van  de  kruin,  die  hier  het  hoogst  is,  maar  zich  toch  nauw  acht 


Digitized  by  VjOOQIC 


551 

meters  boven  het  laagste  gedeelte  verheft,  en  ten  noordwesten 
van  den  krater.  Hij  vertoont  zich  als  een  ovaalronde  verzakking 
van  ongeveer  drie  meters  diepte ,  die  zich  in  het  droge  jaarge* 
tijde  als  een  zandvlakte,  in  den  regentijd  als  een  ondiep  meer 
voordoet.  Ten  westen  van  dien  meerbodem  en  van  den  krater 
strekt  zich  eene  tweede,  beneden  de  aangrenzende  streken 
dalende,  smalle,  halvemaanvormige,  met  de  hoornen  oostwaarts 
gebogene  zandvlakte  nit,  die  alleen  in  eenige  der  noordoostelijkste 
gedeelten  in  den  regentijd  met  water  bedekt  is.  Midden  door  hare 
zuidelijke  helft  gaat  eene ,  aan  den  noordwesthoek  des  kraters 
aanvangende,  zeer  enge,  maar  onpeilbaar  diepe  scheur;  hier  en 
daar  met  puin  opgevuld,  welks  tegen  elkander  leunende  brokken 
op  verscheidene  plaatsen  eene  natuurlgke  overbrugging  vormen. 
In  het  midden  der  zandvlakte  verbreedt  zich  deze  spleet  tot  twee 
langwerpig  ronde  gaten  van  7  k  8  meters  middellijn,  waaruit, 
gelijk  ook  uit  enkele  andere  deelen  der  scheur ,  met  zacht  gebruis 
zwavelig  zure  dampen  oprijzen,  terwgl  de  wanden  der  spleet  op 
die  plaatsen  met  zwavelkristallen  en  een  geel  beslag  van  gesub- 
limeerde zwavel  bedekt  zijn.  Jungbuhn's  aanbeveling  aan  de 
natuuronderzoekers  om  zich  aan  een  touw  in  de  scheur  te  laten 
afdalen  en  zoo  tot  de  werkplaatsen  der  Cyclopen  door  te  dringen , 
is,  zoo  ver  ik  weet^  nog  door  niemand  opgevolgd. 

Tusschen  en  om  den  krater  en  de  zandvlakten  groeien  ver- 
strooid of  tot  boschjes  vereenigd  Myrica's ,  Yacciniums  en  andere 
boompjes,  in  wier  loof  kleine,  gele  Fringilla's  kweelen ;  de  Yac- 
ciniums tieren  zelfSs  tot  in  de  onmiddellijke  nabijheid  derscheur^ 
waar  ze  met  een  zwavelachtig  beslag  overtogen  zijn.  Daaronder 
bedekken  mossen  den  bodem  ^  wier  bekleedsel  de  steenen  der 
ontbinding  te  gemoet  voert.  G-eheel  van  plantengroei  ontbloot  is 
slechts  de  krater,  binnen  welks  ruimte  de  stilte  alleen  gestoord 
wordt  door  de  zwevende  vlucht  van  eenige  zwaluwen,  die  in  de 
rotskloven  hare  nesten  bouwen. 

De  zeer  eigenaardige,  op  Java  althans  niet  geëvenaarde  vorm 
van  den  Sind&r^  en  zijn  krater  heeft  Junghuhn  geleid  tot  de 
meening,  dat  in  een  betrekkelijk  laat  tijdvak,  toen  de  Soembing 
geen  lava  meer  uitbraakte,  uit  den  SindIrJi  gelijkmatige  en  zachte, 


Digitized  by  CjOOQIC 


552 

maar  oyervloedige  uitstortingen  van  lava  plaats  hadden ,  die,  over 
den  kringvormigen  rand  des  kraters  heenvloeiende,  dien  over- 
dekten en  allengs  ook  de  tusschenruimte  opvulden,  zoodat  slechts  in 
het  midden  eene  opening ,  de  tegenwoordige  krater,  overbleef.  Het 
gemis  van  een  kraterrand  wordt  door  die  onderstelling  volkomen 
verklaard;  en  men  kan  zich  nu  ook  voorstellen  hoe  de  terrassen 
aan  de  Bagelènsche  zijde  van  den  Sind&r&  en  de  platten  tusschen 
dien  berg  en  den  Telèrèp  door  de  afkoeling  en  verharding  der 
zich  verbreedende  lavastroomen  ontstaan  zyn,  terwijl  de  brokken 
van  lavapuin  die,  vooral  aan  de  Kadoesche  zyde,  over  de  glad 
geworden  oppervlakte  der  oude  lavastroomen  verspreid  liggen,  hun 
ontstaan  aan  latere  uitbarstingen  te  danken  hebben.  Nadientgd 
schijnt  nog  alleen  asch  te  zijn  uitgebraakt. 

De  scheur  in  de  kruin  van  den  SindlLr&  moet  naar  Junghuhn's 
gevoelen  van  jongeren  oorsprong  zgn  dan  de  halfkringvormige 
meerbodem;  want  sedert  het  samenvlietende  water  door  die  spleet 
kon  wegloopen,  kon  zich  geen  meer  hier  ter  plaatse  vormen. 
Daar  nu  eenige  bejaarde  Javanen,  die  op  den  top  des  bergs  met 
hem  waren,  hem  verzekerden,  dat  die  scherp  begrensde  meerbodem 
in  1832  nog  een  meer  was,  komt  hij  tot  het  besluit  dat  die  scheur 
eerst  na  dat  jaar  moet  ontstaan  zijn.  Hiertegen  kan  alleen  worden 
aangevoerd,  dat  zulk  een  peilloos  diepe  scheur  in  de  vaste  rots- 
massa  slechts  door  een  geweldigen  schok  kon  ontstaan,  waarvan 
echter  in  dat  tydvak  geen  spoor  is  te  vinden.  De  uitbarsting  van 
1811,  die  aan  Junghubn  bekend  was,  schijnt  ook  van  veel  te 
weinig  belang  te  zijn  geweest.  Die  van  1806,  welke  aan  Jung- 
huhn  onbekend  bleef,  is  wel  de  nieuwste  die  als  oorzaak  van  die 
scheur  kan  in  aanmerking  komen  '). 

>)  Junghuhn,  Java,  II.  287—300,  en  over  de  uitbarsting  van  1806,  de 
Residentie  Eadoe.  13,  14.  In  van  der  Aa's  „Nederlands  Oost-indiê,*  III.  307, 
lees  ik  over  den  SindHrS  het  volgende:  ,.Deze  berg  heeft  tot  dusverre  het 
grootste  verschil  in  den  stand  van  den  thermometer  op  Java  opgeleverd.  De 
luitenant  Heyland,  die  hem  in  de  maand  Mei  1813  beklom,  bevond  dat  in 
den  voomacht  de  thermometer  36*^ ,  des  nachts  44® ,  en  bg  den  dageraad  26<» 
F.  toekende,  terwjjl  een  tweede  thermometer  30°  aanwees.  Hij  vond  op  een 
aldaar  gelegen  meer  des  morgens  ijs  ter  dikte  van  6  tot  12  strepen ,  en  ver- 
moedde dat  het  water  den  vorigen  dag  niet  ontdooid  was.  Het  water  in  een 
bord   was   des   nachts   geheel    bevroren  en  het  gs  2  duimen  dik.*  Hierbg  i 


Digitized  by  VjOOQIC 


553 

Wg  keeren  du  naar  Parakan  terug,  en  willen  vandaar  thans 
ook  den  Soembing  bestggen ,  die,  in  weerwil  zijner  grootere  hoogte, 
daar  hij  een  zeer  veel  grooteren  omtrek  beslaat,  veel  minder 
steil  is  dan  zijn  tweelingbroeder.  De  paardjes  waarvan  wij 
ons  op  deze  tochten  bedienen ,  zijn  weinig  geschikt  om  den  roem 
van  het  Eadoesche  paardenras  te  handhaven,  die  berust  op  de 
vroeger  in  het  district  Eadoe,  vooral  in  de  streek  Margo wati, 
aanwezige  stoeterijen,  waar  paarden  van  Bimaneesch  ras  werden 
aangefokt,  om  de  stallen  der  Mataramsche  vorsten  te  voorzien. 
Schoon  voor  60  jaren  reeds  geen  spoor  van  die  stoeterijen  meer 
te  vinden  was,  blijft  de  voortreffelijkheid  der  Eadoesche  paarden 
nog  leven  in  de  herinnering ,  maar  wordt  helaas !  veelal  te  ver^ 
geefs  in  de  werkelgkheid  gezocht  *).  De  meest  gebruikelijke  weg 
naar  den  top  van  den  Soembing  voert  over  de  desa  Eatjepit^ 
dio;  op  eene  hoogte  van  omstreeks  1200  meters,  bgna  recht  zuid 
van  Parakan ,  slechts  een  weinig  naar  het  westen,  aan  de  helling 
des  bergs  gelegen  is').  Hier  vindt  men  nog  bamboe  en  pisang, 
maar  hooger  op  houdt,  wegens  gebrek  aan  water,  alle  cultuur 
op,  en  ziet  men  slechts  wilde  grassoorten,  aanvankelijk  afge- 
wisseld door  boschjes  van  Cytisus  Cajan  L.,  die,  ofschoon  met 
fraaie  gele  bloemen  prijkende,  toch  met  hunne  op  jonge  wilgen 
gelijkende  stammetjes  en  hun  ijl  gebladerte  slechts  een  schrale 
vegetatie  vertegenwoordigen.  De  goede  weg  naar  den  top,  die  door 
den  resident  Hartmann  werd  aangelegd  en  door  de  naar  deze  zijde  in 


Roorda  v.  Eysinga^s  Ld  en  Yk.  III.  3.  56  aangehaald;  doch  men  leest  daar 
ter  plaatse  van  die  bijzonderheden  geen  woord  Het  is  mij  niet  gelukt  de  bron 
yan  dit  bericht  op  te  sporen ,  waarom  ik  er  in  den  tekst  niet  van  heb  durven 
gewagen.  Toch  yond  ik  het  belangrgk  genoeg  om  er  de  aandacht  op  te  yes- 
tigen.  Het  hier  vermelde  meer  kan  ook  het  kleinere,  hooger  liggende,  ten 
noordwesten  van  den  krater  zfjn,  en  kan  dus  niet  ten  bew^ze  van  den  zeer 
jongen  oorsprong  der  scheur  die  door  de  kruin  gaat,  worden  bggebracht. 

')  De  Besidentie  Kadoe,  bL  118. 

3)  Een  verhaal  van  een  beklimming  des  Soembings  over  Eatjepit  in  1820 
leest  men  in  het  Ind.  Magazijn ,  2<>  twaalft.  I.  76,  en  over  genoemd  dorp  voert 
ook  de  door  den  resident  Hartmann  naar  de  kruin  van  den  Soembing  aan- 
gelegde weg,  waarlangs  hy  zelf,  met  Junghuhn  en  Fritze,  in  1838  den  berg 
beklom.  Junghuhn ,  Java ,  H.  323 ;  Reisen.  324.  Ook  vermeldt  Junghuhn, 
Java,  II.  324,  eene  beklimming  door  den  Gen.  Maj.  v.  d.  Wijck,  mede  door 
den  resident  Hartmann  vergezeld,  in  Aug.  1843. 


Digitized  by  VjOOQIC 


554 

den  kraterrand  bestaande  opening  tot  in  het  hart  yan  den  krater 
Toert ,  maakt  de  beklimming  van  dezen  berg  bijzonder  gemakkelijk. 
Bedoelde  opening  is  naar  het  noordoosten  gekeerd  en  beslaat 
ongeveer  een  vierde  van  den  kringvormigen  kraterrand.  De  hoogte 
van  dien  rand  is  zeer  ongelijk  en  verheft  zich  hier  en  daar  tot 
spiteen,  waaronder  een  znilvormige  spits  ten  westen  van  het 
middelpunt  des  kraters  boven  al  de  andere  uitsteekt  en,  terwijl 
zg  zich  130  meters  boven  den  kraterbodem  verheft  '),  het  hoogste 
punt  van.  den  Soembing  uitmaakt^  waarom  ook  op  die  spits  de 
seinpaal  van  den  Geographischen  Dienst  is  opgericht.  Om  deze 
spits  te  beklimmen ,  begint  men  met  den  kraterrand  te  bestggen 
waar  hij,  juist  ten  noorden  van  het  middelpunt  des  kraters,  naar 
de  opening  afdaalt,  waarna  men,  een  weinig  beneden  den  hoogsten 
rand,  langs  de  buitenhelling  voortkloutert  tot  men  de  spits  bereikt 
heeft,  die  eveneens  aan  de  buitenhelling  beklommen  wordt,  waar 
dit  alleen  mogelgk  is.  De  geheele  tocht  is  zeer  moeielgk^  vooral 
dewgl  men  een  paar  steile  kloven  moet  overtrekken,  die  diepe 
insnijdingen  in  den  kraterrand  vormen,  en  zou  misschien  onuit- 
voerbaar zijn,  indien  men  zich  niet  kon  vastklemmen  aan  de  stam- 
men en  takken  der  welig  opgroeiende  Alpenboompjes,  die  vooral 
de  noordwest-  en  westzijde  van  den  Soembing  in  de  hoogere 
zonen  tooien. 

De  binnenzijde  van  den  kraterrand  vormt  bijna  overal  een 
loodrechten  rotswand  uit  opeengestapelde  lagen  opgebouwd,  die 
door  kleine  vooruitspringende  hoeken  gescheiden  zijn.  De  wanden 
der  lagen  zgn  grauw  en  kaal,  doch  de  kleine  terrassen,  door  de 
uitspringende  hoeken  gevormd,  ^'n  met  het  wollige  loof  van 
onderscheiden  Gnaphalium*soorten  getooid. 

Het  binnenste  van  den  krater  is  zeer  oneffen;  zelfs  waar  hg 
naar  de  noordoostzgde  openligt,  heeft  hij  geen  gelgkmatige  glooiing, 
maar  is  de  ruimte  bijna  opgevuld  met  woest  dooreenliggende 
rotsblokken,'  die  een  berg  van  puin  vormen,  welke  zich  aan  de 
ééne   zijde  tot  diep  in  het  hart  van  den  krater ,  aan  de  andere 


*)  Ten  minste  indien  de  metingen  yan  de  Lange  en  Jnnghuhn  juist  zgn, 
waarvan  de  eerste  aan  de  hoogste  spits  een  hoogte  van  3336,  de  laatste  aan 
den  kraterbodem  eene  hoogte  van  3204  meters  toekent. 


Digitized  by  VjOOQIC 


655 

over  eenige  honderden  meters  eteil  langs  de  helling  benedenwaarts 
Toortzet.  Die  puinberg  is  vlak  bolvormig,  maar  zeer  oneffen  van 
gedaante,  schilderachtig  door  de  uitstekende  brokken,  die  zich  als 
zuilen,  torentjes  of  ridderkasteelen  eenige  meters  boven  het 
overige  puin  verheffen,  en  met  het  sierlgke  loof  van  de  berg- 
acacia  ^)  en  van  Gnaphalium-  en  Yaccinium-soorten  getooid  zijn. 
Tusschen  den  puinberg  en  het  noordelijk  einde  van  den  kraterrand 
liggen  nog  een  aantal  alleen  staande  blokken  van  verbazenden 
omvang,  afgewisseld  door  tot  torens  opgestapelde  stukken,  die 
slechts  op  de  spits  fraaie  boschjes  van  dezelfde  boomsoorten  dra- 
gen. Die  woeste  puinberg  is  een  stroom  van  lava,  die,  slechts 
ten  halve  gesmolten,  in  gloeienden  staat  werd  uitgebraakt  en  zich 
vereenigde  met  het  puin  van  het  noordoostelijk  deel  des  krater- 
muurs,  dat' door  dezelfde  uitbarsting  werd  verbrijzeld. 

Behalve  dien  puinberg  bevinden  zich  in  den  kraterbodem  nog  drie 
van  elkander  gescheiden  vlakke  deelen.  Het  eerste  is  een  kale,  hori- 
zontale,  rondachtige,  witachtig  grgze  zandvlakte,  die  in  den  regentijd 
den  bodem  van  een  meertje  vormt,  en  door  een  kleine,  met  rolstee- 
nen  opgevulde  kloof  verbonden  is  met  eene  tweede  gelijksoortige 
zandvlakte,  aan  welker  noordwestrand  met  zacht  gedruis  zwavel- 
dampen opstggen,  die  het  gesteente  met  bleek  geel  beslag  be- 
dekken en  het  troebele  witachtige  water  van  kleine  plassen 
waar  zg  doorheen  dringen,  in  borrelende  beweging  houden. 
Deze  beide  zandvlakten,  waarvan  de  laatste  na  den  puinberg 
het  hoogste  deel  van  den  kraterbodem  vormt,  liggen  tusschen 
dezen  en  het  noordwestelijk  en  westelijk  deel  van  den  krater- 
rand.  Yan  die  hoogst  gelegene  vlakte  ongeveer  30  meters  afda- 
lende, komt  men  in  de  derde  ruimte,  een  langen,  smallen ,  half- 
kringvormigen  dalbodem,  volkomen  effen  en  horizontaal,  schoon 
met  enkele  rotsbrokken  bestrooid,  en  bedekt  met  het  groengrijze 
kleed,  door  de  zoden  van  Festuca  nubigena  gevormd. 

De  geschiedenis  meldt  ons  niets  van  de  uitbarstingen  van  den 
Soembing.  De  oplettende  beschouwing  van  den  berg  en  zgn 
plantengroei   leert  ons   echter  dat  hij  hevige  uitbarstbgen  moet 


')  Albizzia  monfana. 


Digitized  by  VjOOQIC 


566 

ondergaan  hebben,  waardoor  een  vierde  van  zyn  kraterrand  werd 
verbrijzeld ,  en  dat  de  jongste  wel  is  waar  ouder  zijn  dan  die 
van  den  Sindar^,  maar  niet  veel  vroeger  dan  de  zestiende  eeuw 
onzer  jaartelling  kunnen  hebben  plaats  gehad  *). 

Yan  onze  beklimming  van  den  Soembing  koeren  wij  naar 
Temanggoeng  terug,  om  vandaar,  den  groeten  weg  volgende,  ook 
aan  het  zuidelijk  regentschap  van  Eadoe  een  bezoek  te  brengen.  Wg 
rijden  terug  over  Eranggan,  vanwaar  wij,  na  4}  paal  te  hebben 
afgelegd,  den  post  Setjang  in  het  district  Magelang  bereiken,  't  Is 
hier  dat  de  wegen  die  van  MedlLn^  en  van  Temanggoeng  naar  de 
hoofdplaats  Magelang  voeren,  zich  vereenigen  in  een  enkelen  weg , 
die  bijna  recht  zuidwaarts,  met  den  Soembing  en  zyn  voorberg 
den  G.  Gandoe  ter  rechter-  en  den  Merbaboe  ter  linkerhand,  het 
dal  van  Eadoe  midden  doorsnijdt,  totdat  op  6^  paal  afstands  van 
Setjang  de  hoofdplaats  der  residentie  is  bereikt. 

Het  district  Magelang,  waardoor  deze  weg  loopt,  is  het 
middendeel  van  het  gelijknamig  regentschap  en  bestaat  uit  de 
smalle^  bochtige  strook  tussohen  de  rivieren  Pr&g&  en  E1&,  van 
de  grens  van  Temanggoeng  tot  aan  het  punt  van  beider  ver- 
eeniging,  nabij  de  zuidgrens  der  residentie.  Dat  district  heeft  das 
een  volkomen  natuurlijke  begrenzing;  maar  het  heeft  ook  een 
zeer  eigenaardig  karakter.  Het  bestaat  uit  een  vlakken  lavastroom, 
die  naar  de  diepe  dalkloven  aan  weerszijden  zacht  glooiend  afbelt, 
en  vormt  dus  een  eenigszins  verheven  middenrug,  van  den  voet 
der  bergen  die  het  gansche  dal  van  Eadoe  begrenzen ,  links  door 
het  ravgn  van  de  E1&,  rechts  door  het  nog  veel  diepere  van  de 
onstuimige  Fr&g&  gescheiden.  Dit  merkwaardige  district  is  bij 
uitnemendheid  vruchtbaar  en  verreweg  het  volkrijkste  der  in  het 
algemeen  sterk  bevolkte  residentie. 

Tnsschen  Setjang  en  het  2\  paal  verder  gelegen  Pajaman  wordt, 
een  weinig  rechts  van  den  weg,  een  allerzonderlingst  natuurver- 
schijnsel aangetroffen.  Er  is  daar  eene  plek  die  gekenmerkt  wordt 
door  verscheiden  groote  bekkens  of  kommen,  in  wier  bodem  wijde 
gaten    worden  gevonden  waaruit  het  water  met  zulk  een  kracht 


O  Junghulm,  Java,  II.  325. 


Digitized  by  VjOOQIC 


557 

opwelt,  dat  te  gelgk  daarmede  steenen  van  belangryke  grootte 
worden  omboog  gedreven.  De  daaruit  ontstaande  kristalheldere 
beek,  Eali  Bening  '),  zon,  door  den  groeten  waterrijkdom,  al 
aanstonds  voor  prauwen  bevaarbaar  zgn,  indien  zg  zich  niet 
met  sterk  verval  naar  de  FtêLgk  spoedde.  Daar  deze  bronnen  op 
aanmerkelgken  afetand  van  alle  bergen  liggen  en  daarvan  door 
diepe  kloven  gescheiden  zijn,  kunnen  zij  hun  water  slechts  ont- 
vangen door  hevelvormige  kanalen,  die  hnn  toevoer  uit  hoogere 
streken ,  hetzij  op  den  Soembing  of  op  den  Merbaboe,  ontvangen 
en  onder  de  bedding  van  de  Pr&g&  of  Elli  heenloopen '). 

De  hoofdplaats  Magelang  ligt  op  eene  hoogte  van  384  meters, 
aan  den  oostelgken  oever  van  de  Pr&g&.  Het  is  een  ruim  open 
vlek,  met  breede  wegen  en  dwarswegen  doorsneden  en,  gelgk 
alle  meer  aanzienlgke  plaatsen  van  Java,  in  eene  Europeesche, 
Chineesche  en  Europeesche  wijk  verdeeld.  De  Europeesche  wijk 
ligt  in  de  nabijheid  van  de  Fr^&  en  bevat  verscheiden  goede 
steenen  huizen,  waaronder  ook  een  logement.  Hier  staat  ook  het 
reèidentie-huis ,  dat  als  gebouw  onbeduidend  is ,  maar  zich  onder- 
scheidt door  een  heerlijken  tuin,  versierd  met  vele  beeldhouwwerken 
uit  den  Hindoestijd,  die  van  den  Blur&  Boedoer  en  andere  gewijde 
plaatsen  in  de  omstreken  zgn  bgeengebracht ,  en  waarondermen 
een  met  kunstige  basreliefs  behouwen  steen  in  de  gedaante  van 
een  sarkophaag  onderscheidt.  Aan  het  einde  van  dezen  tuin  ge- 
komen, blikt  men  bgna  50  meters  neder  in  een  diep  ravijn,  het 
bed  der  ontstuimige  Pr&g&,  en  aan  de  overzijde  verheft  zich 
vrg  en  grootsch  de  Soembing,  wiens  voet  met  een  kleed  van 
groene  sawahs  bedekt  is ,  die  in  tallooze  terrassen  aan  zgne  hellingen 
opstijgen.  Juist  in  het  N.W.  ziet  men  den  Qoenong  Gandoe^ 
den  hoogsten  der  talrijke  steile  koppen  die  het  eerste  dwarslig- 
gende trachietisch  voorgebergte  vormen,  waarin  de  oost-zuidoostelgke 
helling  des  Soembings  zich  op  nieuw  verheft,  na  eerst  in  een  vlak 
hoogland  te  zgn  overgegaan;  en  recht  in  het  westen  glgdt  de 
blik  langs  de  hellingen  van  een  tweede  gelijksoortig  voorgebergte , 
dat  verder  zuidwaarts,  eveneens  in  overdwarsche  richting,  met 

')  „Bening*  beteekent  helder,  zuiver. 

')  JoDghohn,  Java,  U.  278,  1365;  de  Residentie  Kadoe.  18. 


Digitized  by  VjOOQIC 


558    . 

lang  gestrekten  kam  van  dea  Soembing  uitstraalt  en  Goenong 
Beser  geheeten  wordt.  De  uitgestrekte  Chineesche  wgk  van  Mage- 
lang  ligt  in  het  zuidelgk  deel  der  plaats,  langs  den  weg  naar 
Jogjakarta.  De  aloen-aloen ,  waaraan  als  naar  gewoonte  de  kraton 
van  den  Regent,  die  zeer  groot  is,  en  de  moskee  liggen,  beslaat 
het  hoogste  gedeelte  van  Magelang,  en  heeft  aan  zijne  zuidzijde 
het  fort,  een  vierkante  aarden  .schans  met  zware  vuurmonden, 
die  op  in  de  bastions  gemetselde  fondamenten  op  een  gzeren 
spil  kunnen  worden  rondgedraaid.  De  wallen  van  dit  fort  geven 
den  wandelaar  aan  alle  zgden  den  heerlgksten  blik  op  de  omstre- 
ken te  genieten.  De  inlandsohe  kampongs  bevatten  niets  bijzonders, 
maar  de  pasar  verdient  een  bezoek  om  zgne  twee  lange  rgeu 
van  inlandsohe  en  Chineesche  winkels  in  van  steen  gebouwde 
loodsen ;  die  ruim  voorzien  zgn  van  rgst,  koffie,  zout,  garens, 
alsook  van  de  vele  tot  huisraad  en  kleeding  dienende  artikelen , 
gouden  sieraden,  zadels,  pajongs,  krbsen  en  fijne,  uit  pandan- 
bladeren  gevlochten  matten,  die  door  de  bevolking  van  Eadoe 
worden  vervaardigd  ^). 

Een  weinig  ten  zuiden  van  Magelang  ligt  een^  kleine  kegel- 
vormige heuvel,  de  Goenong  Tidar  genaamd,  die,  ofschoon  hg 
zich  slechts  tot  eene  hoogte  van  504  meters  boven  het  zeevlak 
of  120  meters  boven  den  bodem  waarop  Magelang  ligt,  verheft, 
een  bezoek  overwaardig  is  om  het  heerlgke  panorama  dat  men 
van  zijnen  top  geniet.  Kergens  misschien  heeft  men  schoener, 
vrijer  blik  op  de  majestueuse  tweeling-bergen  Merbaboe  en  Merapi, 
die  op  de.  grenzen  van  Eadoe  met  de  Yorstenlanden  verrijzen. 
Bij  de  Javanen  echter  wekt  die  berg  eene  geheel  andere  soort 
van  belangstelling  op.  Zg  beschouwen  hem  als  de  poes  er  of  het 
middelpunt  van  Java  en  meenen  dat  door  zgne  kruin  de  groote 
spgker  is  gedreven  waarmede  het  eiland  aan  de  aarde  is  gehecht. 
Op  den  top  van  dezen  heuvel  is  een  hoogvereerd  heilig  graf*). 

^)  Kassendrager ,  Java.  192  v. ;  Roorda  v.  Eysioga,  Ld.  en  Vk.  III.  3.  50; 
Jonghulm,  Beisen.  820;  Bleeker  in  T.  y.  N.  I.  185Ó,  II.  156;  Baddingh, 
N.  O.  L,  I.  177;  Jagor,  Beiseskizzen.  217;  d'Almeida,  Life  in  Java,  II. 
186;  de  Besidentie  Kadoe.  12,  123. 

')  Kassendrager,  Java.  108;  Boorda  v.  Eysinga ,  Ld.  en  Yk.  HL  8.  56; 
Buddingh,  N.  O.  L,  L  177. 


Digitized  by  VjOOQIC 


559 

Rechts  van  den  door  het  district  Magelang  gevormden  midden- 
rug liggen  de  districten  Bandoengan  en  Menoreh,  die  wij  thans 
in  de  eerste  plaats  wat  nader  willen  leeren  kennen. 

Het  district  Bandoengan  bevat  de  zuidoostelijke  helling  van  den 
Soembing  en  het  noordelijkste  zijner  twee  voorgebergten ,  terwijl 
de  kam  van  het  zuidelijkste  grootendeels  de  grens  tusschen  Ban- 
doengan en  Menoreh  uitmaakt;  het  is,  nevens  Ngasinan,  het  belang- 
rgkste  district  voor  de  koffiecultuur  in  deze  aan  koffiegronden 
zoo  ryke  residentie.  De  hoofdplaats  Bandoengan  ligt  2{  paal  W. 
N.  W.  van  Magelang,  in  het  vlakkere  gedeelte  tusschen  de  beide 
voorgebergten.  Yan  Bandoengan  gaat  een  pad  naar  Sapoeran  in 
Ledok ,  dat  bij  het  dorp  Eali  Anggrèk,  op  eene  hoogte  van  meer 
dan  800  meters,  over  het  zuidelijke  voorgebergte  voert.  In  een 
der  kloven  van  het  andere  voorgebergte  staat,  op  niet  veel  minder 
hoogte,  bg  de  desa  8etr&  djanan  ^),  de  oude  Siwa-tempel  Selli 
Grij&,  in  1875  door  den  Resident  Hartmann  ontdekt  en  reeds 
elders  in  dit  werk  ter  sprake  gebracht  ^). 

Het  district  Menoreh,  dat  van  zijne  noordgrens  zuidwaarts  voor 
een  groot  deel  door  de  uitloopers  van  den  Qoenong  Beser  wordt 
beslagen,  is  langs  zgne  oost-  en  zuidgrens,  waar  het  aan  Bagelèn 
paalt,  bedekt  door  dat  gedeelte  van  het  Eelir-gebergte ,  dat  onder 
den  naam  van  ^gebergte  van  Menoreh^  bekend  is°).  Hetisheteenige 
gebergte  van  Neptunische  formatie  in  de  residentie  Eadoe,  bestaat 
hoofdzakelijk  uit  kalk,  en  biedt  in  zijne  puntige  torenvormige 
rotsen  en  zijne  talrijke  holen  de  gewone  romantische  tooneelen 
der  kalkgebergten  aan.  De  namen  door  de  Javanen  aan  de  meest 
in  het  oog  loopende  toppen  gegeven,  zijn  niet  minder  fan- 
tastisch dan  hunne  vormen.  Den  hoogsten  hebben  zij,  met  den 
naam  van  Indra's  hemel,  Soer&l&j4  genoemd ;  een  tweeden  heeten 
zij  Goenong  Sel&  Eapal ,  berg  van  den  paardesteen ,  omdat  zg  in 
eenige  witte  plekken  op  zijn  stellen  wandde  gedaante  van  een 
paard  zien,  ofschoon  daartoe  bijzonder  veel  goede  wil  noodig 
is;  een  derde  heet  Goenong  Eoekoesan,  naar  de  bekende  kegel- 


^)  Zoo   luidt  de    naam  op  de  topographisohe  kaart;  Buddingh  in  T.  y.  N. 
L,  I.  2.  407,  sohrgft  „Setro  We^'annan.^ 
''^  D.  n,  bl.  69.        «)  Boven,  bl,  428,  429. 


Digitized  by  VjOOQIC 


560 

vorinige  rgstmanden  van  dien  naam  ^).  Wie  echter  eenige  berg- 
streken  van  ons  eigen  werelddeel  bereisd  heeft,  kan  hebben 
opgemerkt  dat  dezelfde  fantastische  manier  van  naamgeving  ook 
daar  in  het  geheel  niet  onbekend  is. 

Do  tegenwoordige  hoofdplaats  van  het  district  heet  Salaman  en 
ligt  Z.W.  van  Magelang,  op  een  afstand  langs  den  weg  van  10^ 
paal.  De  oude  hoofdplaats  Menoreh  ligt  een  weinig  meer  zuide- 
lijk ,  dieper  in  een  kloof  van  het  gebergte  verstoken.  Bij  Salaman 
buigt  zich  de  weg  noordwestwaarts  om;  hg  volgt  die  richting 
tot  Erasak  (2^  paal)  en  gaat  dan  zuid  west  waarts ,  het  gebergte 
overschrgdende,  naar  Loano,  de  hoofdplaats  van  het  gelgknamig 
Bagelènsch  district,  om  weldra  Poerw^redji,  de  hoofdplaats  van 
Bagelèn  y  te  bereiken. 

Het  district  Menoreh  bevat  het  schoonste  monument  der  Javasche 
oudheid,  den  wereldberoemden  Bar&-boedoer.  Ik  gaf  in  het  historische 
deel  van  dit  werk  eene  uitvoerige  beschrijving  van  dit  gebouw  ^) 
en  heb  er  hier  slechts  bg  te  voegen,  dat  men  het  van  Salaman 
bereikt  langs  een  weg  die  in  de  richting  van  oost  ten  zuiden  voert 
en  6i  paal  lang  is.  Ten  opzichte  van  Magelang  is  de  richting 
zuid  ten  westen  en  de  afstand  lU  paal,  waarvan  de  eerste  4 f 
langs  den  groeten  weg  van  Magelang  naar  Jogjakarta,  de  5 
volgende  langs  een  zijweg  worden  afgelegd,  die  uitkomt  op  het 
pad  dat  den  B&ra-boedoer  met  Tjandi  Mendoet  verbindt,  op  1^ 
paal  afstands  van  den  eersten  en  \  van  den  laatsten.  Overigens 
moge  hier  nog  slechts  de  legende  een  plaats  vinden^  die  den 
Javaan  de  verklaring  geeft  van  den  oorsprong  van  dezen  reuzen- 
bouw. 

Déwa  Eoesoem^,  zoon  van  een  priester  en  machtig  heer  over 
een  groot  deel  van  Java,  had  een  zijner  hofbeambten  zwaar  be- 
leedigd.   Ziedende  van  toorn,  verschafte  de  hoveling  zich  wraak 


O  Jongbahn,  Java,  lY.  826;  Brunmnd  in  T.  y.  N.  I.  1 858 ,  II.  383.  Jong- 
huhn  noemt  het  geheele  Menorehsche  gebergte  G.  Toenggoengan  (lees :  Toeng- 
gangan),  maar  eigenlijk  is  dat  slechts  de  naam  van  een  top  op  de  oostgrens 
van  het  district.  Van  den  Selft  Eapal  zegt  Brumand,  dat  de  Javanen  hem 
^^jaran*^  noemen;  maar  dit  maakt  geen  verschil.  Een  paard  heet  djaran 
in  Ngoko ,  en  k  a  p  a  1  in  Er&m& ,  zooals  reeds  D.  I.  bl.  585,  werd  opgemerkt, 

«)  D.  II,  bl.  69-83. 


Digitized  by  VjOOQIC 


561 

door  het  beeldschoone,  tweejarige  dochtertje  van  zgn  beleediger, 
den  appel  zgner  oogen,  heimelijk  weg  te  voeren  en  zoo  te  ver- 
bergen ,  dat  ook  de  wanhopigste  pogingen  vruchteloos  bleven  om 
het  spoor  van  het  verloren  kind  te  ontdekken.  De  troostelooze 
vader  verlaat  zijn  paleis  en  zijn  hofstad  en  zwerft  vele  jaren 
lang  rond  in  de  steeds  verydelde  hoop  van  zijn  kind  weer  te 
vinden.  Op  zekeren  dag  ontmoet  hij  op  zgn  eenzamen  weg  een 
onvergelgkelijk  schoone,  bloeiende  maagd.  Een  stormachtige  be< 
geerte  om  haar  te  bezitten  maakt  zich  van  hem  meester;  zg 
wordt  hem  ter  vrouwe  en  zij  baart  hem  een  kind.  Nu  eerst  is 
de  wraak  van  den  beleedigde  volkomen ;  hg  openbaart  den  vader 
het  vreeselgk  geheim  dat  hij  in  bloedschendigen  echt  zijn  eigen 
dochter  omhelsd  heeft.  Voor  die  misdaad  is  het  in  der  priesteren 
oog  geen  verschooning  dat  zij  in  onwetendheid  gepleegd  is; 
vader,  moeder  en  kind  moeten  tot  straf  het  overige  hunner  dagen, 
tusschen  vier  muren  opgesloten ,  in  gebed  en  boete  doorbrengen. 
Er  is  echter  één  middel  om  den  toorn  der  goden  af  te  wenden ; 
het  is  dat  de  vader  in  tien  dagen  tijds  een  wonderbouw  tot  stand 
brengt,  waarvan  hem  het  plan  wordt  voorgelegd.  Nu  stelt  De w& 
Eoesoem&  al  zijn  kunstenaars  en  ambachtslieden  tewerk,  en  na 
tien  dagen  is  het  grootsche  gebouw  gereed  en  doorwandelt  hij  met 
zgne  priesters  en  rijksgrooten  de  rijk  versierde  galerijen.  Maar 
eenklaps  verbleekt  hij  en  deinst  vol  ontzetting  terug.  Er  ont- 
breekt één  beeld,  —  misschien  vergeten,  misschien  gestolen ;  — 
hoe  het  zg ,  aan  den  eisch  der  goden  is  niet  voldaan.  Met  vrouw 
en  kind  wordt  Dew&  Eoe8oem&  tusschen  de  muren  opgesloten. 
Wg  vinden  hen  versteend  terug  in  de  drie  kolossale  beelden, 
die  ons  de  vroegere  beschrgving  van  Tjandi  Mendoet  als  in  zgne 
inwendige  ruimte  gevonden  leerde  kennen  *). 

De  weg  van  B&r&-boedoer  naar  Tjandi  Mendoet  kruist  de  Pr&g& 
en  de  E1&  een  weinig  boven  het  punt  hunner  vereeniging  en 
brengt  ons  over  in  het  district  Probolinggo,   waarvan  Moentilan 


1)  D.  IL  bl.  85  De  hier  TerHaalde  legende  is  ontleend  aan  BrumundinT. 
Y.  N.  I.  1868,  U.  853,  en  Buddingh  in  T.  ▼.  N.  L,  I.  2.  401  en  K.  O.  I., 
I.  1 83.  Men  sal  zich  wel  niet  verwonderen  dat  yerschillende  verhalen  omtrent 
den  oorsprong  van  B&r&  Boedoer  in  omloop  t^n;  dooh  ééne  proeve  is  zeker  genoeg. 

m,  36 


Digitized  by  VjOOQIC 


562 

de  hoofdplaats  is.  Tassohen  de  zuidzgde  van  dit  district  en  de 
grens  Tan  Jogjakarta  strekt  zicli  als  een  zeer  spitse  driehoek  het 
district  Bemaneh  uit,  met  de  Pr&g&  als  basis  en  met  den  tophoek 
uitlóopende  op  de  kruin  van  den  Merapi.  Het  hoofddorp  Soetjèn 
ligt  aan  den  weg  van  Magelang  naar  Jogjakarta,  1)  paal  van  de 
grens  van  Eadoe  en  3^  paal  van  Moentilan.  Een  veel  grooter 
segment  van  de  hellingen  van  den  Merapi  behoort  tot  het  dis- 
trict Probolinggo,  maar  toch  beslaat  het  Eadoesche  gedeelte  nog 
niet  het  vierde  van  den  omvang  des  vulkaans.  Het  overige  behoort 
tot  de  Yorstenlanden ,  binnen  wier  grens  ook  de  krater  begrepen 
is.  De  beschrijving  van  dezen  steeds  verwoesting  dreigenden 
vnurberg  is  daarom  meer  eigenaardig  in  het  volgende  hoofdstuk 
te  huis.  Evenwel  vertoonen  ook  zgne  westelgke,  zich  over 
Eadoe  uitbreidende  hellingen  te  veel  eigenaardigs,  om  niet  een 
oogenblik  onze  aandacht  te  vergen. 

De  Merapi  is  een  der  werkzaamste  vulkanen  van  Java.  Niet 
alleen  werpt  hij  zonder  ophouden  een  zware  rookkolom  uit,  maar 
tot  in  den  jongsten  tijd  herhalen  zich  vaak  hevige  uitbarstingen, 
die  de  gedaante  zijner  kruin  groote  veranderingen  doen  ondergaan 
en  niet  geringe  verwoestingen  aanrichten.  De  vroegere  zijn ,  zooals 
bg  de  meeste  vulkanen  van  Java,  gebrekkig  bekend;  in  de  tegen- 
woordige eeuw  hebben  er  meer  of  minder  belangrijke  plaats  gehad 
in  1822,  1823,  1832,  1837,  1846,1849,1863,  1869  en  1872- 
Ook  deze  laatste  heeft  opnieuw  de  juistheid  van  Junghuhn's  opmer- 
king bevestigd,  dat  de  grootste  hevigheid  dier  uitbarstingen  zich  door- 
gaans richt  naar  de  zijde  van  Eadoe,  omdat  naar  die  zijde  de 
slakken  van  den  eruptiekegel  vrij  en  steil  van  den  berg  beneden- 
waarts  rollen,  zonder  door  een  ringmuur  te  worden  opgehouden '). 
Terwijl  de  eruptie  van  1872  voor  Jogjakarta  tamelgk  onschade- 
Igk  was,  kostte  zij  in  Eadoe  zelfs  aan  vele  menschen  het  leven '). 
Geen  wonder  dan  ook  dat  in  de  dbtricten  Probolinggo  en  Remaneh 
de  ko£5ecultuur  op  lagen  trap  blgft,  daar  de  aanplant  steeds  met 
verwoesting  door  de  gloeiende  uitwerpselen  van  den  Merapi  wordt 
bedreigd '). 

1)  Jonghahn.  Java  IL  386.    *)  Kolon.  TenL  1872,  bL  5. 
^)  Pe  residentie  Kadoe,  bL  111. 


Digitized  by  VjOOQIC 


563 

Overal  toooen  de  westelijke  hellingen  van  den  Kerapi  de  sporen 
van  verwoesting  en  omkeering;  zand  en  steenbrokken  liggen  ter 
hoogte  van  honderden  voeten  opeen  gestapeld,  diep  doorgroefd 
door  de  kloven  der  beken,  en  na  het  vallen  van  zware  regens 
ziet  men  hier  telkens  steile  wanden  instorten ,  nieuwe  puinmassa's 
aanslibben,  en  zware  rotsblokken,  door  het  water  meegesleurd, 
tot  in  de  vlakte  afdalen. 

De  erosie-kloven,  djoerang  geheeten,  hebben  een  breede 
grondvlakte  en  loodrechte  met  scherpen  rand  voorziene  wanden, 
zoodat  zij  in  doorsnede  nagenoeg  vierkant  zijn,  en  in  vele  ge- 
deelten dezer  kloven  vormen  de  duizenden  steenbrokken  lange 
rgen,  zoodat  men  zich  gemakkelijk  overtuigen  kan,  dat  zij  bg 
eene  uitbarsting  als  het  ware  in  stroomen  naar  beneden  zgn  ge- 
schoven ,  terwijl  het  eene  steenblok  het  andere  voortstuwde.  Die 
kloven  zetten  zich  voort  tot  aan  het  dal  van  de  E1& ,  zoodat  men 
er  op  den  weg  van  Soetjèn  over  Moentilan  naar  Magelang  een 
aantal  te  passeeren  heeft. 

Yan  deze  djoerangs  is  geene  woester  en  wilder  dan  die  van 
de  Pabelan,  een  riviertje  dat  wel  is  waar  op  den  Merbaboe  ont- 
springt, maar  door  zgn  zuidwestelgken  loop  in  het  gebied  der 
uitbarstingen  van  den  Merapi  komt  en  zich  met  de  in  west- 
noordwestelgke  richting  van  den  Merapi  afdalende  Djoerang  Apoe 
vereenigt.  Beide  vormen  tot  aan  dit  vereenigingspunt  de  grens 
van  Eadoe,  want  de  scherpe,  inspringende  hoek  tusschen  beide 
behoort  nog  tot  Soerakarta. 

De  wanden  dezer  kloof,  gevormd  uitzandenrolsteenen,metgroote 
rotsbrokken  vermengd,  zgn  honderden  voeten  hoog,  volkomen  dor 
en  kaal,  en  zoo  los  opeengestapeld,  dat  de  reiziger  ieder  oogen- 
blik  moet  vreezen  onder  het  puin  begraven  te  worden.  Tusschen 
de  millioenen  steenbrokken,  in  de  wildste  verwarring dooreenge- 
worpen,  vormt  zich  de  schuimende  beek  hare  telkens  van  plaats 
veranderende  bedding.  Een  paar  palen  benoorden  Moentilan  voert 
zij  hare  bruisende  wateren  de  E1&  te  gemoet. 

Moentilan  is  bekend  door  de  zeer  gezochte  matjes  die  in  zgne 
omstreken  van  gespleten  pandan-bladeren  gevlochten  worden, 
maar  biedt  overigens  niets  bgzonders.  Yan  Soetjèn  is  die  plaats 

8ö» 


Digitized  by  VjOOQIC 


564 

Si  paal ,  van  Magelang  10  palen  verwijderd.  Ook  gaat  vandaar  over 
Banjoe  Timoempang,  eerst  in  noordoostelijke,  dan  in  meer  oostelgke 
richting ,  een  weg  naar  de  Soerakartasohe  grens ,  die,  juist  door  den 
beschreven  inspringenden  hoek,  over  den  zadel  tussohen  Merapi  en 
Merbaboe  naar  Sel&  voert  Het  terrein  dat  nog  ten  noorden  van  dien 
hoek  tot  het  district  Probolinggo  behoort,  is,  zooals  men  gemakkelgk 
kan  nagaan,  reeds  bedekt  door  de  zuidwestelijke  hellingen  van 
den  Merbaboe,  die  met  zijne  in  wijden  omvang  uitstralende  ribben 
en  voorbergen  ook  de  beide  nog  overblijvende  districten  van 
Eadoe,  Balak  en  Ngasinan,  geheel  bedekt. 

Het  district  Balak  strekt  zich,  langs  de  noordzijde  van  het 
district  Probolinggo,  van  de  E1&  tot  aan  den  top  van  den  Mer- 
baboe uit.  Zijn  hoofddorp  Tegal  RedjIL  is  slechts  6  palen  van 
Magelang  verwijderd  en  van  Moentilan  het  gemakkelgkst  langs 
den  omweg  over  die  plaats  te  bereiken ,  al  zijn  er  ook  voetpaden 
die  meer  rechtstreeks  derwaarts  voeren.  Hoe  de  Merbaboe  zich 
van  deze  zijde  vertoont,  is  reeds  vroeger  geschetst  '),  en  eene 
nadere  kennismaking  met  zijne  kruin  moet  tot  het  volgend  hoofdstuk 
bewaard  blijven.  Yan  Tegal  Bedj&  gaat  over  Pakis  een  lOi  paal 
lange  weg  tegen  de  berghellingen  op  naar  het  vroeger  door 
zijne  theetuinen  zoo  bekende  Ledok  Sewoe,  in  het  district  Ngasinan, 
op  het  noordwesteiyk  voorland  van  den  Merbaboe  en  op  eene 
hoogte  van  omstreeks  1400  meters  gelegen.  Rechts  van  dien  weg, 
ter  plaatse  waar  hij  zich,  nabg  de  grens  van  Ngasinan,  meer 
noordwaarts  ombuigt,  en  veel  dichter  bij  de  kruin  van  denMer* 
baboe,  ligt,  op  eene  hoogte  van  ruim  1700  meters,  het  dorp 
Gedakan,  waar  in  een  bamboezen  hutje,  op  eene  plek  waar 
vroeger  een  Hindoe-dorp  verrees,  de  op  bladeren  geschreven 
aanteekeningen  bewaard  moeten  worden  van  een  in  de  nabgheid 
begraven  Boeddha-priester,  Panembahan  Win  doe  S&n&  geheeten, 
wiens  nakomelingen,  schoon  tot  den  Islam  overgegaan,  zijne 
nagedachtenis  in  hooge  eere  houden '). 

O  BI.  539-543. 

')  Ik  Bchrgf  deze  bgEonderheden,  niet  zonder  eenigen  sohroom,  in  de  voor- 
onderetelling,  dat  Gedakan  op  de  topographisohe  kaart  ran  Kadoe,  Eada* 
kang  op  de  kaart  van  Jonghuhn,  Kedagan  bg  Kossendrager ,  ,  Java,*'  bl.  201 , 
en  Kedaka,  „residentie  Kadoe,**  bl.  8,  vermeld,  allen  verooheidenbeden  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


565 

De  helIiDgen  van  den  Merbaboe  zgn  in  het  district  Balak  rijkelijk 
met  koffie  beplant;  maaft  bet  doet  in  dat  opzicht  toch  onder  voor 
het  district  Ngasinan ,  waar  de  koffiecultaur  minstens  met  die  van 
Bandoengan  gelgk  staat,  zoo  zg  die  niet  overtreft.  Gelgk  in  de 
afdeeling  Malang  in  Pasoeroean  is  ook  hier  de  koffiecultuur  in 
sommige  streken  eene  volkscnltuur  geworden ,  dat  wil  zeggen  eene 
cultuur  waaraan  zich  de  bevolking  zonder  eenigen  dwang  uit 
vrije  beweging  wgdt.  De  trachietische  voorbergen  van  den  Merba- 
boe, de  Dj&k&pekik,  de  Andong,  de  Tjelengan'},  die  een  groot 
deel  van  dit  district  bedekken ,  bieden  daartoe  schoone  gelegenheid. 
Yooral  op  het  Andong-gebergte  komen  aanzienlijke  vrijwillige 
aanplantingen  voor  en  worden  de  erven  der  inlanders  vaak  geheel 
met  koffieheesters  volgeplant  '). 

De  hoofdplaats  van  het  district  Ngasinan  heet  Grabak  en  ligt 
in  het  zeer  breede  en  waterrijke  dal  van  de  EI& ,  west-noordwest 
van  den  Dj&k&pekik  en  den  Andong ,  op  een  rechten  afstand  van 
hoogstens  drie  kilometers  van  Med&n&,  de  eerste  belangrijke 
plaats  die  wij  op  Eadoeschen  bodem  betraden  *).  Wil  men  echter 
per  as  van  Qrabak  naar  Med&na  reizen,  dan  heeft  men  een  weg 
te  maken  die  8^  paal  lang  is;  men  moet  dan  van  Grabak  west- 
waarts gaan,  tot  men,  op  {  paal  afstands  van  Setjang,  den  weg 
van  die  plaats  naar  Med3n&  bereikt ,  en  dan  dezen  weg  in  noord- 
oostelijke richting  volgen.  Ook  van  Tegal  Redj&  kan  men  Grabak 
slechts  langs  groeten  omweg  met  rijtuig  bereiken.  Men  moet 
dan  6f  den  weg  naar  Ledok  Sewoe  volgen  en  vandaar  naar 
Grabak  afdalen ,  6f  een  weg  kiezen  die  Tegal  Redj4  met  den  groeten 
weg  van  Temanggoeng  naar  Magelang  verbindt ,  en  ,  na  dien  een 
halven  paal  gevolgd  te  hebben ,  den  dwarsweg  inslaan  die  over 
Poetjang  voert.  Langs  eerstgenoemden  bedraagt  de  afstand  17, 
langs  den  tweeden  16  palen. 

Niet  ver  van  Grabak,  aan  den  voet  van  den  berg  Andong ,  komt 
in  het  geheel  met  sawahs  bedekte  dal  eene  warme  bron  te  voor- 

denzelfden  naam  zgn,  en  met  het  doel  om  de  herinnering  aan  die  hand. 
schriften  te  verlevendigen,  die  in  een  statiBtisohe  beschrij ring  van  Kadoe  van 
1822    vermeld    worden,  maar  sedert  weder  in  vergetelheid  zgn  geraakt. 

')  Zie  boven,  bl.  519,  541.    ')  De  residentie  Kadoe,  bl.  111. 

»)  Boven,  bl.  538. 


Digitized  by  VjOOQIC 


566 

schijn,  de  oenige  die  in  den  onmiddellijken  omtrek  van  den 
Merbaboe  bekend  is.  In  de  nabijheid  liggen  vele  gehouwen , 
teerlingYormige  steenen  en  hier  en  daar  fragmenten  van  beelden 
verstrooid,  die  het  bewijs  schijnen  te  leyeren  dat  hier  eenmaal 
een  aan  den  Siwadienst  gewgde  Tjandi  stond.  Een  gedeelte  dier 
steenen  is  aangewend  om  rondom  de  bron  een  ruim,  vierkant 
bekken  aan  te  leggen.  Toen  Junghuhn  die  plaats  in  Mei  1838 
bezocht,  bedroeg  de  warmte  van  het  water  85.5^  C.  bg  eene 
warmte  van  den  dampkring  van  24.5®.  Onophondelgk  stegen 
gasbellen  uit  het  water  op,  maar  het  was  geheel  zonder  reuk 
of  smaak  '). 


VIERDE  HOOFDSTUK. 


De  VoTstenlanden. 

Onder  den  naam  van  Yorstenlanden  worden  de  residentiên 
Soerakarta  en  Jogjakarta  samengevat,  die  te  zamen  eene  uitge- 
strektheid hebben  van  nagenoeg  165  vierkante  geographische 
mglen,  of  bijna  jV  der  oppervlakte  van  Java.  De  naam  duidt 
den  bijzonderen  politieken  toestand  aan ,  waarin  deze  residentiên 
verkeeren.  Uit  ons  overzicht  van  Java's  geschiedenis  is  ons  geble- 
ken ,  dat  deze  gewesten  het  geringe  overschot  zgn  van  het  eenmaal 
machtige  rgk  van  Mataram;  dat  dit  kleine  gebied  nog  tusschen 
vier  vorsten:  den  Soesoehoenan  van  Soerakarta,  den  Sultan  van 
Jogjakarta  en  de  van  dezen  onafhankelijke  prinsen  Mangkoe 
Neg&r&  en  Pakoe  Alam  verdeeld  is;  en  datdemacht  dier  vorsten, 
door  de  verschillende  overeenkomsten  die  zij  genoodzaakt  zijn 
geworden  met  het  Europeesch  gezag  aan  te  gaan,  zoodanig  is 
beperkt,  dat  aan  den  overgang  van  hun  zelfbestuur  tot  het 
rechtstreeksche  bestuur  van  den  Nederlandschen  Staat  slechts 
zeer  weinig  meer  ontbreekt.  De  troonopvolging  wordt  in  overig 
met   de  Kederlandsche  Begeering  geregeld;  de  Bgksbestuurders 

1)  Jonghnlm  Java,  II   857,  1851;  resid.  Kadoe,  18. 


Digitized  by  VjOOQIC 


567 

of  eerete  staatsdienaars  worden  door  den  Gouverneur-Generaal 
benoemd  en  ontslagen  en  door  den  Nederlandsohen  Staat  bezoldigd ; 
Nederlandsohe  residenten,  op  de  hoofdplaatsen  der  beide residentiên 
gevestigd,  voeren  het  rechtstreeksch  bestuur  over  alle  in  de  Yor- 
stenlanden  wonende  Europeanen  en  vreemde  oosterlingen ,  waken 
voor  de  naleving  der  contracten,  en  honden  nauwkeurig  toezicht 
op  de  geheele  inrichting  van  het  beheer,  de  handhaving  van 
het  recht  en  de  politie,  de  heffing  der  belastingen  en  de  indëe- 
ling  en  wapening  der  troepen,  die,  althans  voorden Soesoehoenan 
en  den  Sultan,  enkel  bestaan  uit  een  corps  staatsietroepen, 
geheel  ongeschikt  voor  den  krijg  en  slechts  als  lijfwachten 
dienst  doende.  Toorts  zgn  de  bosschen  en  vogelnestklippen  eigen- 
dom van  den  Staat;  wordt  het  recht  tot  verkoop  van  opium 
hier,  gelgk  overal  elders  op  Java,  in  naam  en  ten  bate  van 
den  Staat  verpacht;  zijn  voor  de  in-  en  uitvoerrechten  de  Vor- 
stenlanden  geheel  in  het  Nederlandsch-Indisch  tolgebied  begrepen; 
mogen  de  verhuringen  van  land  aan  Europeanen,  die  in  deze 
gewesten  op  zoo  groote  schaal  plaats  hebben  en  natuurlijk  den 
Enropeesehen  invloed  zeer  bevorderen,  niet  plaats  hebben  dan 
met  goedkeuring  van  den  Directeur  van  Binnenlandsch  Bestuur 
te  Batavia  en  overeenkomstig  de  door  de  Nederlandsch-Indische 
B^;eering  vastgestelde  voorwaarden;  wordt  de  bestraffing  van 
misdrgven ,  reeds  vroeger  in  het  belang  der  menschelgkheid  door 
het  Europeesch  bestuur  aan  eenige  beperkende  bepalingen  onder- 
worpen, thans  uitsluitend  beheerscht  door  de  bepalingen  van  het 
Strafwetboek  voor  Inlanders,  door  de  Nederlandsche  Regeering 
vastgesteld;  en  is  eindelijk  in  1878  in  Soerakarta  ook  de  hand- 
having der  politie  in  banden  van  Europeesche  ambtenaren  over- 
gegaan, terwgl  daarvoor  vier  assistent-residenten  benoemd  zgn,  wier 
standplaatsen  door  de  Nederlandsche  Regeering  zgn  aangewezen. 
Ofschoon  deze  beperkingen  van  de  macht  der  Torsten  zich  in 
het  algemeen  ook  tot  de  zoogenaamde  onaf  hankelgke  Prinsen  uit- 
strekken ,  genieten  dezen  wel  iets  meer  Vrijheid  in  de  regeling  der 
binnenlandsche  aangelegenheden  van  hun  klein  gebied.  Ook  staan 
zij  tot  het  Gouvernement  in  eene  andere  verhouding  dan  de  Soe- 
soehoenan en   Sultan;  want  zij   zijn  tevens  de  aanvoerders  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


568 

inlandsche  krijgskorpsen ,  Legioenen  genaamd,  die  zij  steeds  vol- 
tallig moeten  honden  en  oefenen  tot  erentueelen  bijstand  aan  bet 
Qouvernement.  Het  Legioen  van  Mangkoe  Neg&r&  bestaat  uit 
infanterie,  caYallerie  en  artillerie^  dat  van  Pakoe  Alam  alleen 
uit  de  beide  eerstgenoemde  wapens;  de  gezamenlijke  sterkte  is 
omstreeks  1300  man.  De  inrichting  en  uitrusting  dezer  corpsen 
is  zooveel  mogelijk  gelijk  aan  die  der  inlandsche  compagniën 
rechtstreeks  in  dienst  van  het  Qouvernement,  maar  zy  staan 
onder  eigen  o£5cieren,  door  de  prinsen-kommandanten  uit  hun 
eigen  familie  gekozen ,  ofschoon ,  althans  wat  de  hoogere  rangen 
betreft,  in  overleg  met  de  Regeering  benoemd.  Prins  Mangkoe 
]Sreg&r&  heeft  den  rang  van  kolonel  en  ontvangt  een  traktement 
van  /* 36,720.  Bovendien  betaalt  het  Gouvernement  nog  ruim 
f  53,000  aan  traktementen  en  soldijen  voor  zijne  onderhoorigen. 
Prins  Pakoe  Alam  heeft  den  rang  van  luitenant-kolonel  en  ont- 
vangt voor  zich  en  zijn  korps  ruim  f  51,000,  die  hem  in  jaar- 
lijksche  termijnen  worden  uitbetaald,  maar  waarmede  hij  heeft 
te  voorzien  in  alle  uitgaven  voor  de  instandhouding  van  zijn  Legioen 
gevorderd.  De  goede  houding  en  geoefendheid  van  de  infonterie 
dezer  corpsen ,  inzonderheid  van  die  van  Prins  Mangkoe  Negara, 
wordt  doorgaans  zeer  geprezen,  maar  de  cavallerie  en  artillerie 
laten  nog  al  te  wenschen  over.  Behalve  het  Legioen  heeft  Mangkoe 
Neg&r^  nog  een  corps  van  300  man,  die  mede  als  de  Inlanders 
bij  het  Nederlandsch-Indisch  leger  gekleed,  maar  met  lansen, 
waaraan  vlaggetjes  wapperen ,  gewapend  zijn ,  en  een  tweede  van 
100  man,  op  Javaansche  wijze  gekleed  en  insgelijks  met  lansen 
gewapend,  die  bij  feestelijke  gelegenheden  als  zijne  lijfwacht 
dienst  doen ').  De  voormalige  corpsen  Lijfwachten-dragonders, 
die  deels  uit  Europeanen  en  hunne  afstammelingen ,  deels  uit 
Amboneezen  bestonden,  en,  onder  bevel  der  Residenten ,  den 
Soesoehoenan  en  Sultan  tot  militair  geleide  dienden,  hebben  in 
1874  opgehouden  als  afzonderlijke  corpsen  te  bestaan,  en  zijn, 
even  als  de  Djajang-sekars  in  de  Gouvernementslanden ,  bij  het 
regiment  Oost-indische  cavallerie  ingelijfd '). 

')  PoerwH  LelSnlL  Vgl.  wat  de  Legioenen  betreft  het  RegeeringSTerslag  ran 
1849,  bl.  23.  «)  Stbl.  1873,  n»  271,  1874,  n»  163. 


Digitized  by  VjOOQIC 


569 

Bij  de  oyereenkomBten  die  den  SoesoehoeDan  en  Sultan  traps- 
gewijze in  grondgebied  en  gezag  beperkten,  werden  bnn  tevens 
aanzienlijke  schadevergoedingen  in  geld  toegekend,  en  de  groote 
sommen  die  zij  uit  ^slands  kas  ontvangen,  stellen  hen  in  staat 
nog  altijd  den  ouden  luister  hunner  hofhouding  eenigermate  op 
te  houden,  zich  met  een  groot  aantal  volgelingen  te  omringen 
en  hunne  persoonlijke  waardigheid  in  de  oogen  der  bevolking 
te  handhaven.  De  schadeloosstellingen  jaarlijks  op  de  Indische 
begrootingen  gebracht,  bedragen  niet  minder  dan  ƒ471,600 
voor  Jogjakarta,  en  /*  805,3 18  voor  Soerakarta.  De  Soesoehoenan 
inzonderheid,  als  vertegenwoordiger  van  het  oude  Mataramsche 
huis,  oefent  nog  altijd  eenig  prestige  op  de  Javaansche  bevol- 
king uit,  ook  buiten  de  grenzen  van  zijn  rijkje.  Yoor  zoover  het 
bestaanbaar  was  met  de  toenemende  besnoeiing  van  der  Vorsten 
macht,  is  de  oude  inrichting  hunner  hoven,  de  oude  luisterrijke 
viering  der  garëbëgs,  de  oude  staatsie  waar  de  vorsten  zich  in 
het  openbaar  vertoonen,  tot  heden  gehandhaafd;  zijn  de  rangen, 
titels ,  attributen  en  wgze  van  bezoldiging  der  ambtenaren  dezelfde 
gebleven,  en  verrichten  zij  nog,  maar  steeds  onder  het  wakend 
oog  der  Europeescbe  residenten  en  assistent-residenten^  hunne 
oude  dienstplichten.  Soerakarta  en  Jogjakarta,  de  hoofdsteden 
der  beide  rijkjes,  zgn  dus  nog  tot  zekere  hoogte  middelpunten 
gebleven  van  het  Javaansche  leven  ^  en  wie  zich  heden  een 
denkbeeld  wil  vormen  van  de  oude  gebruiken  en  instellingen  der 
Javaansche  maatschappij ,  kan  niet  beter  doen  dan  den  blik  naar 
de  Yorstenlanden  wenden,  en  daar  de  overblgfselen  gadeslaan 
waaruit  hij  voor  zijne  verbeelding  het  voormalig  samenstel  recon- 
strneeren  kan. 

Ik  mag  mg  niet  onttrekken  aan  de  taak  om  van  die  overblijf- 
selen van  zoo  eigenaardige  instellingen  een  kort  overzicht  te  geven , 
maar  stuit  daarbij  op  een  groote  moeielijkheid.  Het  is  thans 
welhaast  40  jaren  geleden,  dat  de  heer  C.F.  Winter,  die  langen 
tijd,  als  translateur  voor  het  Gouvernement  en  onderwijzer  aan 
het  Instituut  voor  de  Javaansche  taal,  te  Soerakarta  was  werk- 
zaam geweest,  die  instellingen,  zooals  zij  destyds  nog  in 
genoemde  hoofdstad  van  kracht  waren,  in  verschillende  stukken 


Digitized  by  VjOOQIC 


$70 

uitvoerig  beschreef^).  Doch  die  opstellen,  ofschoon  van  nauw- 
keurige kennis  getuigende ,  geven  van  de  zaken  geen  geleidelijk 
overzichten  toonen  hier  en  daar,  in  eenige  duisterheid  en  ver- 
wardheid,  de  sporen  van  de  gebrekkige  vorming  des  in  Indië 
geborenen  en  opgevoeden  schrijvers.  Maar  is  het  reeds  moeilgk 
de  verspreide  mededeelingen  van  Winter  in  een  algemeene  schets 
samen  te  vatten,  onmogelijk  is  het  te  bepalen,  welke  verande- 
ringen in  den  loop  van  zoovele  jaren  die  instellingen  en  ge- 
bruiken ondergaan  hebben.  Yoor  zoover  deze  het  rechtstreeksch 
gevolg  zgn  van  overeenkomsten  met  de  Regeering ,  zgn  zg ,  met 
het  Indisch  Staatsblad  in  de  hand,  gemakkelgk  na  te  gaan;  maar 
wat  wij  verder  hier  en  daar  in  verstrooide  aanteekeningen  opge- 
merkt vinden,  kan  ons  het  gemis  van  een  goed  geordend  geheel, 
door  een  kundig  waarnemer  van  den  tegenwoordigen  tgd  te  boek 
gesteld,  in  geenen  deele  vergoeden.  Mij  rest  dus  geen  andere 
weg,  dan  die  instellingen  zoo  goed  mogelgk  te  beschrijven ,  zooals 
de  mededeelingen  van  Winter  ze  ons  leeren  kennen,  en  daarna 
de  veranderingen  op  te  geven,  die  ik  weet  dat  daarin  hebben 
plaats  gegrepen,  in  het  midden  latende  hoeveel  bovendien  nog 
gewijzigd  is,  zonder  dat  er  uit  de  mg  bekende  geschriften  van 
blgkt. 

Aan  het  hoofd  van  het  Rgk  staat  de  Soesoehoenan ,  als  tevens 
geestelgk  en  wereldlijk  opperhoofd  '),  meteene  macht  die  alleen, 
maar  dan  ook  op  afdoende  wgze,  door  de  overeenkomsten  met 
het  Nederlandsch  Oouvemement  en  het  voor  hare  naleving  wakende 
toezicht  zijner  ambtenaren  beperkt  is.  De  vorst  draagt  de  namen 
en  titels  van  Soesoehoenan,  Pakoe  boew&n&,  Sen&pati 
ing-ngal&g&,  Ngabdoe'r-rahman,  Sajidtn,  Pan&t&- 

')  Die  stukken  zijn :  Instellinf^eu ,  gewoonten  en  gebruiken  der  Javanen  te 
Soerakarta  (in  T.  v.  N.  1.  Jg.  V,  D.  I,  1843);  Rechtspleging  over  de  onder- 
danen van  Z.  H.  den  Soesoehoenan  van  Soerakarta  (in  T.  v.  N.  I.  Jg.  VI, 
D.  I,  1844);  Javaansohe  zamenspraken  over  verschillende  onderwerpen,  D. 
I,  1845.  Ook  de  zoo  leerzame  «Bijvoegselen  betreffende  de  staathuishoude- 
Igke  inrichting  der  Javanen  te  Soerakarta",  achter  de  uitgave  en  vertaling 
van  het  Javaansche  wetboek  Nawolo  Pradhoto  (in  T.  v.  N.  I.  Jg.  YI ,  D.  I , 
bl.  330)  zyn,  blgkens  T.  v.  N.  I.  Jg.  VI,  D.  III,  bL  18,  in  hoofdzaak  van 
den  beer  Winter  afkomotig. 

')  Zie  Deel  I ,  bl.  372. 


Digitized  by  VjOOQIC 


571 

g&iD&,  diemeo  vertalen  kan:  Zijne  Heiligheid,  de  spijker 
der  wereld,  de  opperbeyelhebber  in  den  krgg,  de 
dienaar  des  Barmhartigen,  de  Heer  van  den  eer- 
dienst  ^),  de  regelaar  van  den  godsdienst. 

De  tweede  persoon  in  den  staat  is  de  aangewezen  troonopvolger, 
de  Kroonprins.  Een  e  vaste  regeling  der  troonopvolging  is  aan 
de  wetten  van  den  Islam  onbekend;  de  polygamie  en  de  daarnit 
als  van  zelve  voortvloeiende  begunstiging  van  het  ééne  kind  boven 
het  andere  ,  hebben  het  opkomen  van  een  volstrekt  eerstgeboorte- 
recht  bij  de  opvolging  verhinderd.  Meestal  wgst  de  regeerende 
Torst  bi)  zgn  leven  zgn  opvolger  aan  en  kiest  daartoe  dien  zijner 
zonen,  hetzg  uit  een  wettige  vrouw  of  uit  een  slavin  geboren, 
met  wien  hij  het  meest  op  heeft  of  te  wiens  behoeve  zijne 
moeder  met  het  beste  succes  heeft  weten  te  intrigeeren.  Strijdige 
aanspraken  en  bloedige  successie-oorlogen  zgn  van  dit  gebrek 
aan  regeling  vaak  het  noodlottig  gevolg,  en  ook  de  vroegere 
geschiedenis  van  Java  heeft  ons  daarvan  vele  voorbeelden  doen 
zien.  Echter  schijnt  door  de  Javaansche  denkwgze  de  mogelgk- 
heid  dat  de  keuze  op  den  zoon  eener  goendik  vallen  zou ,  tenzij  in  bni- 
tengewone  gevallen ,  buitengesloten ,  en  is  door  het  gebruik  van 
later  tijd  de  keuze  van  den  oudsten  zoon  uit  een  wettige  echtgenoot  zoo ^ 
goed  als  verzekerd.  Altijd  moet  zij  echter  ter  goedkeuring  aan  de 
Nederlandsch-Indische  Regeering  worden  medegedeeld.  Bezit  de 
Torst  zulk  een  zoon,  dan  heeft  zijne  verheffing  tot  Kroonprins' 
vaak  reeds  in  zijn  derde  jaar  of  nog  vroeger  plaats.  Hem  worden 
bij  die  gelegenheid  landergen  toegewezen ,  waaruit  hg  aanzienlijke 
inkomsten  trekt,  een  groot  aantal  ambtenaren  en  dienaren  worden 
hem  toegevoegd,  en  hij  krijgt  den  titel  van  Pangéran  Adipati 
Anom ,  Soedibj&  R&dj&poetr& ,  Narendr&  Mataram ,  d.  i.  de  jonge 
prins-opperheer,  de  doorluchtige  koningszoon,  vorst  van  Mataram.  De 
Kroonprins  is  het  hoofd  van  al  de  mannelijke  leden  der  vorstelijke  fa- 
milie die  van  echte  geboorte  zijn,  en  die,  als  onder  hem  staande , 
worden  samengevat  onder  den  naam  van  Kadipatèn  (in  Kr&m& 
Eladospatèn),  afgeleid  van  den  titel  Adipati,  die  aan  dezen  Prins 
bij  uitnemendheid  toekomt.  Wanneer  nog  geen  opvolger  benoemd 

>)  YgL  orer  den  titel  Sigidtn  D.  I,  t.  a.  p. 


Digitized  by  VjOOQIC 


572 

18,  en  vermoedelijk  ook  gedurende  de  minderjarigheid  yan  den 
benoemde,  worden  zijne  fanctiën  aan  het  Hof  aan  een  anderen 
pangéran  opgedragen  '). 

Eene  voorname  plaats  aan  het  Hof  bekleedt  ook  de  oudste 
wettige  broeder  van  den  Soesoehoenan ,  die  den  titel  voert  van 
Pangéran  Eamisepoel),  en  gesteld  is  over  al  de  zonen,  klein- 
zonen en  broeders  des  Soesoehoenans ,  die  uit  goendiks  geboren 
zijn.  Vandaar  dat  dezen ,  als  één  lichaam  met  den  Pangéran 
Eamisepoeh  als  hoofd,  den  naam  van  ELamisepoehan  dragen.  Is 
geen  wettige  broeder  van  den  vorst  in  leven ,  dan  moet  natuur- 
lijk een  ander  bloedverwant,  b.  v.  een  oom,  als  Eamisepoeh 
optreden  *). 

De  vrouwen  van  het  gezin  des  Soesoehoenans  worden  samen- 
gevat onder  den  naam  van  Eapoetrèn,  welk  van  poetri, 
d.  i.  vorstendochter  of  prinses,  afgeleid  woord  te  gelgk  ook  het 
vrouwen  verblijf  aanduidt,  gewoonlijk,  waar  van  Mohammedaansche 
hoven  sprake  is,  de  harem  genoemd.  Deze  bevindt  zioh  in  het 
binnenste  van  den  Eraton;  mannen,  buiten  den  Yorst  zei  ven, 
worden  daar  nooit  toegelaten  en  de  dienst  wordt  er  geheel  door 
vrouwen  verricht.  In  den  harem  vindt  men  de  verblgven  van 
's  Vorsten  moeder,  boven  allen  geëerd  en  den  titel  voerende 
van  Ratoe  Ageng  of  Orootvorstin ;  voorts  van  's  vorsten  wettige 
vrouwen;  van  zijne  goendiks;  van  de  weduwen  zijner  manne- 
lijke bloedverwanten;  van  al  dejonge  en  nog  ongehuwde  vrouwen 
die  tot  zijn  familie  bebooren ,  en  van  de  vrouwen  die  binnenshuis 
bij  den  Soesoehoenan  dienst  doen.  Ook  verblijven  daar  de  vor- 
stelijke kinderen  onder  het  toezicht  hunner  moeders,  maar  de 
knapen  worden  vandaar  verwgderd,  zoodra  zij  de  besngdenis 
hebben  ondergaan.  De  geheele  Eapoetrèn  staat  onder  de  bevelen 
van  eene  vrouwelijke  beambte  van  den  hoogsten  rang,  die  den 
titel  voert  van  Njai  Mas  Adipati  Sedah  Mirah.  Zg  heeft  ver- 
scheidene andere  vrouwelgke  beambten  onder  zich,  die  op  ge- 
lijke wijze  als  de  mannelijke  beambten  in  rangen  en  klassen  zijn 
verdeeld ,  en  als  zij ,  gelijk  bg  sommige  gelegenheden  geschiedt, 
den  Soesoehoenan  in  het  openbaar  vergezellen,  dezelfde  kleeding 

>)  Zie  T.  ▼.  N.  L  VI.  1.  335.  ^)  Zie  T.  t.  N.  I.  t.  a.  p. 


Digitized  by  VjOOQIC 


573 

dragen  als  de  mannelijke  beambten  ran  gelijken  rang,  gelijk  zij 
ook  op  dezelfde  wgze  met  landerijen  bezoldigd  worden.  Wanneer 
in  de  Eapoetrèn  eenige  strafbare  orertreding  plaats  heeft,  wordt 
die  door  den  Torst  zelren,  in  overleg  met  de  Adipati  Sedah 
Mirah^  onderzocht  en  bestraft.  Ook  mag  hierbij  nog  yermeld 
worden,  dat  aan  de  Sri  Menganti,  de  binnenste  poort  van  den 
Eraton,  waardoor  geen  man  onaangemeld  mag  binnentreden, 
steeds . eenige  Trouwen  de  wacht  houden,  die  onder  de  bevelen 
staan  van  eene  beambte  harer  sekse,  wier  hooge  rang  door  den 
titel  Njai  Toemenggoeng  wordt  aangeduid.  Deze  Njai  moetallen 
die  een  gehoor  van  den  Yorst  verlangen ,  bij  hem  aandienen  en 
binnenleiden ,  en  alle  voor  hem  bestemde  boodschappen  aannemen. 

De  wettige  gemalinnen  van  den  Yorst,  die ,  volgens  de  wetten 
van  den  Islam ,  nooit  een  viertal  te  boven  gaan ,  voeren  den  titel 
van  Ratoe;  de  dochters  door  den  Yorst  bij  haar  verwekt,  zoo- 
lang zg  ongehuwd  zijn,  dien  van  Raden  Ajoe,  welken  zij,  als 
zij  huwen,  met  dien  van  Ratoe  verwisselen.  De  goendiks,  in 
den  grond  als  slavinnen  beschouwd,  hebben  natuurlijk  geen  adellijk 
praedicaat,  maar  hare  dochters  bij  den  vorst  krijgen  den  titel 
van  Raden  Adjeng  en  worden  door  een  huwelijk  Raden  Ajoe.. 
De  oudste  harer  krijgt,  als  bijzondere  gunst,  wanneer  zg  trouwt, 
wel  eens  den  titel  van  Batoe,  maar  dan  met  toevoeging  van 
Alit  of  Angger,  welke  bijvoegsels  altijd  nog  een  zekere  minder- 
heid aanduiden.  Dezelfde  titels  die  de  dochters  der  goendiks 
voor  en  na  haar  huwelijk  voeren ,  dragen  ook  de  kleindochters 
en  achterkleindochters  van  den  Yorst  uit  wettige  huwelijken  ge- 
boren. Yerdere  vrouwelijke  afstammelingen  verliezen  meer  en 
meer  den  adellijken  rang  en  titel ,  en  worden  bij  afdalende  trappen 
Raden  Nganten,  Raden  Mas  Ajoe,  Mas  Adjeng,  Embok  Mas 
en  Embok  Adjeng  genoemd,  terwijl  hg  de  titels  Raden  en  Mas, 
in  plaats  van  andere  epitheta,  gewoonlijk  R&r&,  d.  i.  maagd, 
gevoegd  wordt,  wanneer  zg  door  nog  ongehuwden  gedragen  wor- 
den >). 

De  Mohammedaansche  vorsten  hebben  altgd  nevens  zich  een 

eersten   staatsdienaar,   aan  wien  zij  hetzij  volkomen,  hetzij  be- 

^)  Yg;l.  bier  wat  D.  I,  bl.  663— 667,  over  den  JnYaanschen  adel  gezegd  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


574 

perkte  volmacht  geven,  om  de  zaken  in  hunnen  naam  te  bestaren. 

^  In  het  Arabisch  draagt  die  beambte  den  welbekenden  naam  van 
vezier,  die  eigenlijk  lastdrager  beduidt.  In  den  Indischen 
Archipel  bestaat  overal  eene  dergelijke  waardigheid,  maar  de 
naam  vezier  of,  zooals  men  in  het  Javaansch  uitspreekt,  wadjir^ 
wordt  niet  gebruikt  waar  bepaaldelijk  van  de  inheemsche  toe- 
standen sprake  is.  Men  bezigt  dan  inlandsche  namen,  waarvan 
het  gebruik  reeds  tot  den  tijd  vóór  de  invoering  van  den  Islam 
opklimt,  omdat  ook  reeds  toen  eene  dergelijke  waardigheid  be» 
stond.  Op  Java  is  die  naam  patih,  en  elke  prins  of  hoofd* 
ambtenaar  heeft  daar  iemand  naast  zich,  die  dezen  titel  draagt, 
en  die  zijn  raad  en  medehelper,  de  uitvoerder  zijner  bevelen, 
en  bg  ziekte  of  ontstentenis  zijn  vertegenwoordiger  is.  De  patih 

/van  den  Oppervorst  wordt  door  de  Europeanen  van  oudsher  , de 
Rijksbestuurder'^  genoemd;  aan  het  Hof  voert  hij  ambtshalve 
den  titel  van  Raden  Adipati.  Zijne  waardigheid  is  een  der  weinige 

/die  aan  de  Javaansche  hoven  niet  erfelgk  zgn,  al  is  het  dat 
ook  te  zynen  opzichte  niet  licht  wordt  afgeweken  van  den  regel 
om  den  oudsten  zoon  van  den  vorigen  titularis  daarvoor  te  kiezen. 

-De  Nederlandsche  Regeering  heeft  er  steeds  naar  gestreefd,  de 
Rgksbestuurders  aan  zich  te  verbinden  en  van  hare  gunst  afhan- 
kelijk te  maken.  Zij  heeft  daarom  bij  de  contracten  met  beide 
Javaansche  hoven  bedongen,  dat  de  Rgksbestuurders  met  hare 
medewerking  zullen  gekozen  worden,  en  aan  ieder  hunner  eene 
vaste  jaarwedde  van  f  12000  toegelegd. 

Yan  den  ambtsnaam  patih  is  het  woord  Eapatijan  gevormd 
dat  het  verblgf  van  den  Rijksbestuurder,  zgn  werkkring  en  ook 
het  corps  der  onder  zijne  bevelen  staande  beambten  aanduidt 
De  geestelijkheid  en  de  militaire  officieren  vormen  echter,  ieder 
onder  hun  eigen  hoofd,  een  afzonderlgk  corps,  want  schoon  het 
gezag  des  Rgksbestuurders,al8^B  Vorsten  vertegenwoordiger,  zich 
over  het  geheele  rgk  uitstrekt,  is  hg  meer  bijzonder  met  het 
toezicht  op  het  civiel  bestuur  en  de  rechtspraak  belast.  De  Ea« 
patijan  omvat  dus  de  burgerlijke  ambtenaren,  wier  verbazend 
groot  aantal  in  de  volgende  rangenis  verdeeld:  L  Toemeng- 
{[oeng^Sy   2.  £Uwon*8|  8.  Fanéwoe*8|  4.  Fanatoea%  vaak  ook  bjj 


Digitized  by  VjOOQIC 


675 

nitnemendheid  Mantri's  genoemd,  ofschoon  deze  naam  eigenlijk 
aan  Terschillende  klassen  van  ambtenaren  gemeen  is '),  5.  Pané- 
ket's,  6.  Penglawé's.  De  namen  Panéwoe,  Panatoes^Panéketen 
Penglawé  zgn  a^eleid  van  de  telwoorden  héwoe,  duizend, 
hatoes,  honderd,  héket,  Tijftig,  en  lawé,  yjjf-en^wintig  '). 
Zij  zijn  thans  niets  anders  dan  aanduidingen  yan  hooger  of  lager 
rang;  over  de  oorspronkelijke  beteekenis  heb  ik  reeds  Troeger 
eene  gissing  gewaagd  '). 

De  Toemenggoengs  zgn  twintig  in  getal.  Hun  ambt  is  erfelijk 
op  denzelfden  voet  waarop  dit  bij  alle  ambtenaren,  met  uit* 
zondering  van  den  Raden  Adipati,  den  Mas  Pangoeloe  en  de 
Djëks&'s ,  het  geval  is.  De  oudste  of  eenige  wettige  zoon  heeft 
den  voorrang;  zonen  uit  goendiks  komen  eerst  in  aanmerking 
als  er  geen  wettige  zijn,  broeders  van  den  overledene  als  hij 
in  het  geheel  geene  zonen  heeft  nagelaten.  De  Toemenggoengs 
zgn  de  eenige  ambtenaren  die  het  diploma  hunner  aanstelling, 
hun  piagem,  zooals  men  in  het  Javaansoh  zegt,  van  den  Yorst 
zélven  ontvangen,  met  diens  eigen  zegel  of  tjap  voorzien. 
Alle  mindere  beambten  krggen  hun  piagem  en  tjap  slechts  van 
den  Rgksbestuurder. 

Om  den  werkkring  der  verschillende  Toemenggoengs  goed 
duidelgk  te  maken,  moet  ik  vooraf  wijzen  op  eene  verdeeling 
des  Rgks ,  die .  ongetwgfeld  reeds  opklimt  tot  den  tgd  toen  de 
macht  der  Javaansche  vorsten  nog  ongebroken  was.  Men  stelle 
zich  het  Rijk  voor  als  bestaande  uit  eenige  concentrische  kringen. 
Het  middelpunt  vormde  de  Eraton,  de  groote  ommuurde  ruimte 
waarin  de  vorst  met  zgne  bloedverwanten ,  hovelingen  en  staats- 
dienaren woonde.  Daar  omheen  lagen  in  wijden  kring  de  kampongs 
der  geringe  lieden  ,  die  meer  bgzonder  aan  den  dienst  van  den 
vorst  en  zijn  gevolg  verbonden  waren,  en  vormden  met  den 
Kratonhet  binnenste  district,  waarom  een  grens  getrokken  was, 
door  tolboomen  of  barrières  afgesloten.  Deze  tolboomen  heetten 


^)  Ygl.  Profl  Boorda^B  Handwoordenboek  der  Jav.  taal,  bl.  795. 
^  Gewoonlijk  worden   die   telwoorden  met  bet  yerroegsel  sa  vermeerderd 
en  dus  séwoe,  satoes,  séket  en  Belawó  uitgesproken* 
')  Peel  U,  bl.  180. 


Digitized  by  VjOOQIC 


576 

rangkah,  en  wat  daarbinnen  lag  noemde  meo  de  Neg &r&  (Er. 
Negari),  welk  woord  wij  in  dezen  zin  door  ,de  hoofdstad'  kun- 
nen Tertalen,  of  ook  sadjëronning-rangkah  (Er.  salë- 
bëtting-rangkah),  d.  i.  ,wat  binnen  de  barrières  ligt''.  Om 
de  Neg&r&  heen  lagen  de  uitgestrekte  landerijen  waarran  de 
inkomsten  óf  door  den  yorst  zelven  getrokken  werden  óf  aan 
zijn  bloedverwanten,  hoTelingen  en  beambten  tot  hun  levens- 
onderhoud waren  afgestaan.  Dit  gedeelte  heette,  in  tegenstelling 
met  het  eerste,  sadjabanning-neg&r&,  ^buiten  de  hoofd- 
plaats'^,  of  sadjabanning-rangkah,  , buiten  de  barrières', 
en  de  grenzen  hiervan  waren  tevens  de  grenzen ,  w  a  t  e  s ,  van  het 
rijksgebied  in  engeren  zin.  Maar  als  buitenste  kring  kwamen  daarbij 
nog  de  m  &  n  t  j  &  n  e  g&  r  a  of  afgelegen  landen ,  die  als  leenge westen 
bestuurd  werden  door  Regenten,  die  ieder  in  hun  gebied  op 
kleinere  schaal  een  Eraton ,  eene  NeglLr&  en  eenige  daarbuiten 
liggende  districten  hadden,  en  aan  den  Rijksvorst  eene  schatting 
opbrachten,  in  oorlog  hem  met  troepen  bgstonden  en  van  tijd 
/  tot  tijd  zijn  Hof  bezochten  om  hem  de  vereischte  hulde  te  bewgzen. 
Thans,  nu  het  eigenlijk  rijksgebied  tusschen  de  vorsten  van 
Soerakarta  en  Jogjakarta  verdeeld  is,  zijn  er  natuurlijk  twee 
hoofdsteden,  ieder  uit  een  Eraton  en  zijne  omgeving  bestaande, 
en  twee  kringen  van  buiten  die  hoofdsteden  gelegen  landen. 
Jogjakarta  is  als  het  ware  een  kopie  van  Soerakarta  in  wat 
kleineren  maatstaf.  M&ntj&  negari  hebben  deze  rijken  niet  meer, 
daar  het  laatste  overschot  daarvan  in  1830  bg  het  Nederlandsoh 
gebied  werd  ingelijfd  ^).  De  onafhankelijke  prinsen  hebben  hun 
aandeel  zoowel  in  de  Neg&r&  als  daarbuiten.  In  de  eerste  hebben 
zij  een  eigen  Eraton 'en  daarbij  behoorende  wgk,  en  buiten  de 
barrières  onderscheidene  meer  of  minder  aaneenliggende  land- 
streken, door  het  gebied  der  Torsten  ingesloten. 

Van  de  twintig  Toemenggoengs  van  den  Soesoehoenan  zjjn  er 
dertien  wier  werkkring  uitsluitend  tot  de  NeglLr&  betrekking 
heeft,  en  zeven  wier  functiên  bestaan  in  de  handhaving  van  orde 
en  veiligheid  daarbuiten.  De  eerstgenoemden  worden  met  het  oog 
op  hun  ambt  Boepati,  d.  i.  heer,  regent,  geheeten.  De  Neg&r& 

^}  Zie  D.  II,  bl  664  yy. 


Digitized  by  VjOOQIC 


577 

des  Soesoehoenans ,  die  een  omtrek  heeft  van  niet  minder  dan 
15  palen,  is  namelgk  in  13  districten  of  wijken  gesplitst,  en 
elke  Boepati  is  bestuurder  van  eene  dezer  afdeelingen ,  die  daarom 
kaboepatens  heeten.  Elke  kaboepaten  heet  naar  haren  Boepati 
en  bevat  weder  een  grooter  of  kleiner  aantal  kampongs,  ieder 
onder  haar  eigen  hoofd.  De  dalems  en  erven  der  Pangérans  zgn 
echter  niet  onder  de  kaboepatens  begrepen,  daar  iedere  prins 
meester  is  op  zijn  eigen  terrein.  Het  aanzienlijke  deel  der  Neg&r& 
dat  tot  de  Mangkoe-negaran  behoort,  is  er  uit  den  aard  der  zaak 
buitengesloten. 

Onder  deze  13  Boepati's  zijn  er  weder  acht  die  de  waardigheid 
bekleeden  van  Naj&k&  of  Rijksraad,  en  als  zoodanig  een  raad- 
gevend college  vormen,  dat  den  Rjjksbestuurder  in  de  zaken 
van  zgn  beheer  is  toegevoegd.  Vier  van  deze  acht  hebben  hunne 
pasébans  of  de  plaats  waar  zij  ambtshalve  zittiog  houden  en 
gehoor  verleenen,  in  den  kraton  zelven,  binnen  de  poort  Sri 
Menganti,  en  heeten  daarom  Wad&n&  djëro  (of  lëbët), 
,binnen-Wad&o&'s;^  de  vier  andere,  Wad&n&  dj&b&  (of 
djawi)  ^buiten-Wad&n&'s^  genoemd,  hebben  hun  paséban  bui- 
ten den  eigenlijken  kraton,  aan  de  noordelijke  aloen-aloen.  Dit 
hangt  tevens  samen  met  eenige  werkzaamheden  die  zij  voor  het 
opzicht  en  onderhoud ,  gene  van  het  inwendige  des  kratons ,  deze 
van  het  voorplein  en  de  daarbg  behoorende  gebouwen,  te  ver« 
vullen  hebben.  Met  het  oog  op  deze  werkzaamheden  is  in  elke 
der  beide  klassen  één  der  vier  wad&n&'s  de  loerah  of  chef  der  drie 
overige.  Nog  moet  worden  opgemerkt ,  dat  deze  wad&nll's  steeds 
ter  beschikking  van  den  Soesoehoenan  zijn  voor  aj  ah  hans  of 
commissies,  ook  zendingen  buiten  de  grenzen  daaronder  begrepen. 

De  vijf  overigeBoepati's  behooren  tot  de  klasse  der  Hanonnanon, 
waartoe,  behalve  hen,  ook  de  geestelijken,  de  schrijvers  van  den  Vorst 
en  de  in  zijnen  dienst  staande  handwerkslieden  worden  gerekend.  De 
Hanonnanon  kunnen  niet  tot  ajahhans  gebezigd  worden ,  behoudens 
enkele  gevallen  die  tot  hunne  functiën  in  rechtstreeksche  betrekking 
staan,  en  zgn  vrg  van  de  betaling  van  takërtoeroen,  een 
belasting  in  geld  die  door  de  overige  ambtenaren  aan  denYorst 
moet  worden  gekweten.  Aan  de  vgf  hier  bedoelde  Toemenggoengs 

m  37 


Digitized  by  VjOOQIC 


578 

zgii;  buiten  hanDe  taak  als  Boepati,  ook  nog  andere  gewichtige 
werkzaamheden  opgedragen,  die  ons  nopen  over  ieder  hnnner  een 
woord  afzonderlijk  te  zeggen. 

De  eerste  is  de  Wad&n&  Eaoem  of  het  hoofd  der  priesters. 
Hg  is  namelijk  niemand  anders  dan  de  Mas  Pangoeloe  of  Opper- 
priester, die,  ofschoon  hij  in  kerkelijke  zaken  het  hoogste  gezag 
oefent,  tevens  als  Boepati  van  de  wgk  der  priesters,  die  een 
bgzonder  gedeelte  van  de  stad  in  de  nabghoid  der  groote  moskee 
bewonen,  tot  de  Eapatijan  behoort  en  aan  den  Rijksbestaarder 
ondergeschikt  is. 

De  tweede  isdeWad&n&Djeks&  of  fiskaal  des  Soesoehoenans. 
Hij  draagt  den  titel  van  Among  PrMj&  en  was  vroeger  als  zooda- 
nig voorzitter  van  de  rechtbank  der  Prad&t&,  maar  sedert  de 
reorgaDisatie  van  het  rechtswezen  in  Soerakarta  van  1847  ^)  neemt 
hij  bg  deze  rechtbank  het  openbaar  ministerie  waar.  Wg  komen 
daarop  beneden  terug. 

De  derde  is  de  Wadlln&  p a  w o n ,  d.  i.  het  hoofd  der  keoken , 
de  hof-  en  victualiemeester  des  Soesoehoenans.  Het  woord  pawon, 
eigenlgk  „stookplaats  ^  haard, ^  en  vandaar  „keuken',  is  afgeleid 
van  awoe,  asch. 

De  vierde  is  de  Wad&n&  geladag,  de  opperleverancier 
der  transportmiddelen.  O  e  la  dag  is  de  naam  van  een  plaats 
buiten  den  noordelijken  ingang  van  de  aloen-aloen ,  waar  de  lastdra- 
gers, vrachtpaarden  en  karren  ten  behoeve  van  het  hof  moeten  gele- 
verd worden.  De  Wad&n&  geladag  heeft  eenige  ambtenaren  onder  zich, 
die  Prijaji  geladag  of  Mantri  geladag  genoemd  worden.  Midden  op  de 
geladagstaateenpoort,  deEori  geladag,  en  binnen  die  poort 
vindt  men  rechts  en  links  de  pand&p&'s  waarin  de  ambtenaren  voor 
het  transportwezen  hunne  pasébans  of  zitdagen  houden  ')• 

De  vgfde  eindelijk  is  de  Wad&n&  Ealang,  die  gezag  voert 

•)  Zie  D.  I ,  bl.  344. 

')  In  de  Goavernementalanden  geeft  men  den  naam  van  geladagB  aan  de 
yerzamelhuizen  langs  de  groote  wegen,  waar  de  koeli's  voor  'slands  dienst 
en  de  paarden  voor  het  postwezen  moeten  gereed  staan.  Daar  de  paarden 
Yoor  de  transportdiensten  gebruikt  veel  te  IQden  hebben  en  spoedig  alle 
goede  eigenschappen  verliezen ,  heeft  op  Java  bg  de  Europeanen  het  woord 
geladag  in  den  yemederlandschten  vorm  gladakker  de  beteekenis  gekregen 
Vftn  een  slecht,  versleten  paard,  en  vervolgens  van  een  mauTBii  sujet. 


Digitized  by  VjOOQIC 


579 

over  eene  klasse  yao  menschen  die  vroeger  als  houthakkers  in  de 
bossohen  voor  den  Soesoehoenan  dienst  deden,  thans  nog  als 
timmerlieden  in  den  kraton  werkzaam  zijn.  Men  noemt  ze  Ealangs 
en  ze  zijn,  zoo  niet  geheel,  dan  toch  grootendeels  af  komstig  yan 
een  bijzonderen  yolksstam,  die  reeds  herhaaldelijk  door  mij  ge- 
noemd werd ,  maar  waaroyer  ik  tot  dusyer  nog  in  geene  byzonder- 
heden  kon  treden. 

In  het  geschiedkundig  gedeelte  yan  dit  werk  heb  ik  yerhaald  *), 
dat  Sultan  Ageng  yan  Mataram ,  na  de  yeroyering  yan  Balam- 
bangaU;  een  groot  deel  der  bewoners  yan  dat  gewest  naar  Mataram 
oyerbracht,  waar  hunne  afstammelingen  nog  onder  den  naam 
Pinggir  eene  bijzondere  klasse  der  beyolking  uitmaken,  en  dat 
hij  te  gelgker  tgd  den  stam  der  Ealcmgs  schatplichtig  maakte 
en  dwong  zich  in  de  nabijheid  zijner  hoofdplaats  neer  te  zetten. 
In  dat  bericht  is  een  misyerstand  ingeslopen  ').  De  Ealangs  ,  die 
yroeger  een  zweryend  leyen  in  de  bosschen  leidden  en  met  hout- 
yellen  den  kost  wonnen,  zijn  inderdaad  door  Sultan  Ageng  ge- 
noodzaakt yaste  woonplaatsen,  waaraan  men  den  naam  yan 
Ealangans  gaf,  te  kiezen,  en  een  hoofdgeld  te  betalen  waaraan 
^8  Vorsten  oyerige  onderdanen  niet  onderworpen  waren ;  maar  of- 
schoon die  Ealangs  yooral  in  Mataram  in  groeten  getale  y oorkwamen 
en  nog  te  Soerakarta  en  Jogjakarta  afzonderlgke  buurten  bewonen , 
zijn  zij  inderdaad  oyer  geheel  Midden- Jaya  yerspreid  gebleven, 
en  kan  men  de  sporen  yan  hun  aanwezen  In  alle  residentiën  yan 
Rembang  tot  Banjoemas ,  zoowel  in  vroegere  als  latere  berichten 
volgen ').  In  de  gewesten  die  door  de  Mataramsche  vorsten  aan 
de  Compagnie  waren  afgestaan,  zijn  de  hun  opgelegde  hoofd- 
gelden ook  namens  de  Compagnie  geïnd  ^).  De  Ealangs  oefenden 
doorgaans  bijzondere  beroepen  uit;  velen  waren  kopersmeden, 
anderen  vervaardigden  zweepen  uit  rotan  ^) ;  maar  gedachtig  aan 

')  D.  II,  bi.  335. 

'}  Waartoe  de  sclurlJTers  waaraan  het  ontleend  is,  Winter  in  T.  v.  K.  I. 
II.  2.578,  MounierinT.  v.  N.  I.  YI.  1.  317,  en  Hageman,  Java,  1.105, 
wel  eenige  aanleiding  gaven. 

»j  Zie  de  Jonge,  YI.  193,  YII.  207;  Ketjen  m  Tijdschr.  y.  Ind,  T.  L.en 
Yk.  XXIY.  421—423.  *)  KeQen,  bl.  422. 

*)  Yan  Mnsechenbroek  bg  A.  B.  Meyer ,  die  Ealangs  anf  Java  (in  do 
„Leopoldina,**  Heft  XHI,  n,  13-14,  Aug.  1877),  S,  4, 

87* 


Digitized  by  VjOOQIC 


580 

hunne  vroegere  levenswijze,  hielden  zij  zich  toch  yoomamelijk 
bezig  met  het  vellen  en  bewerken  van  hout ,  deels  tot  hun  eigen 
voordeel,  deels  als  heeredienst  aan  de  vorsten  bewezen.  Zoo 
blijkt  onder  anderen  dat  zij  in  Samarang  soms  hout  moesten 
leveren  voor  het  bouwen  van  oorlogsprauwen  ten  behoeve  des 
Soesoehoenans,  maar  vooral  is  het  van  algemeene  bekendheid, 
dat  zg  in  Mataram  het  houtwerk  voor  de  kratons  der  vorsten 
moesten  leveren  en  daaraan  het  noodige  timmerwerk  verrichten. 
Zg  waren  daar  in  de  IS^e  eeuw  zoo  talrijk,  dat  bij  de  acte  van 
verdeeling  van  het  Mataramsche  rijk  in  1755  aan  den  Soesoehoenan 
en  Sultan  ieder  3000  tjatjahs  van  Ealangs  werden  toegekend  ^), 
en  dat  in  het  wetboek  Nawlll&  Prad&t&  omtrent  hen,  zoowel  als 
omtrent  de  Pinggirs ,  eenige  bijzondere  bepalingen  zgn  gemaakt  'J. 

De  naam  waardoor  deze  menschenklasse  wordt  aangeduid, 
Wong  Ealang  ^),  geeft  geen  licht  over  hunne  herkomst,  en  evenmin 
bestaan  daaromtrent  overleveringen  die  eenig  vertrouwen  ver- 
dienen. Een  enkel  op  zich  zelf  staand  bericht  meldt  dat  zij  uit 
westelijk  Balambangan  afkomstig  zouden  zgn  ^);  eene  bijzonder- 
heid die  niet  van  belang  ontbloot  zou  wezen  met  het  oog  op  hunne 
religieuse  begrippen,  indien  zich  maar  niet  de  twgfel  aan  ons 
opdrong,  of  dat  bericht  niet  eenvoudig  een  gevolg  is  van  verwarring 
der  Ealangs  met  de  Pinggirs,  die  zoo  dikwijls  in  éénen  adem 
met  hen  genoemd  worden. 

Tegenover  een  volkomen  gemis  van  vertrouwbare  historische 
gegevens,  staan  een  menigte  ongerijmde  verdichtselen ,  die  toonen 
dat  de   Javanen    van    oudsher  met  minachting  en  afkeer  jegens 

*)  De  Jonge,  X.  374,  375. 

')  Zie  over  den  tijd  der  samenstelling  van  dit  wetboek  D.  I,  bL  347,  en 
over  bedoelde  bepalingen,   D.  II,  bl.  325. 

')  In  Erümii  doesoen  (zie  over  de  beteekenis  van  dien  term  Roorda,  bekn. 
Jav.  Spraakk.,  bl.  4)  noemt  men  de  Ealangs  ook  Hjtmbeng.  Yolgens  Mounier,  T.  t. 
K.  I.  VI.  1.  3 17,  beteekent  kalang  (passief  Tan  al  ang)  iemand  die  verhinderd, 
tegengehouden  wordt ,  in  casu  om  tot  een  hoogeren  rang  dan  dien  van  Panéwoe 
te  stygen.  Ook  Eetjen,  t.  a.  p.  bl.  427,  wil  het  woord  van  alang  aflei- 
den, maar  maakt  over  de  beteekenis  weder  een  geheel  andere  gissing. 
Belangrijker  zou  het  zgn  indien  het  bericht  van  Eetjen,  bL  429,  bevestigd 
werd,  dat  op  het  Maleieob  Schiereiland  de  onbeschaafde  bergbewoners 
Orang  Ealang  heeten. 

*)  Eetien,  bl.  422, 


Digitized  by  VjOOQIC 


681 

de  Ealangs  zijn  bezield  geweest.  Zeer  algemeen  zijn  op  Java 
legenden  verspreid  die  aan  dezen  volksstam  een  afkomst  uit 
een  tegennatunrlgke  verbintenis  toedichten.  In  een  Javaansche 
babad ')  wordt  verhaald ,  dat  Watoe  Goenoeng,  vorst  van  het  rijk 
Giling  Wësi,  dat  sommigen  in  de  nabijheid  van  den  Smèroe, 
maar  anderen  in  de  Preanger  plaatsen'),  twee  vrouwen  had, 
van  welke  de  ééne,  Dewi  Sint&;  hem  27  kinderen  had  geschonken. 
Eens  toen  hg  zich  met  ontbloot  hoofd  op  een  balei-balei  had  uit* 
gestrekt,  ontwaarde  Dewi  Sint&  eene  kale  plek  tusschen  zijne  haren, 
en  op  hare  vraag  hoe  hij  daaraan  gekomen  was,  antwoordde  hij ,  dat 
hij  eens  als  kind  van  zijne  moeder  een  slag  op  het  hoofd  had 
ontvangen,  terwijl  zij  bezig  was  gekookte  rijst  met  een  waaier 
af  te  koelen.  Dewi  Sinta  herkende  met  schrik  op  dat  verhaal 
in  haar  echtgenoot  haar  eigen  zoon.  Zij  zon  nu  op  een  list  om 
het  huwelijk  te  verbreken,  zonder  de  onwillekeurige  misdaad  aan 
den  vorst  te  openbaren ,  en  spoorde  hem  aan  om  aan  zijne  groot- 
heid en  roem  de  kroon  op  te  zetten  door  te  streven  naar  de  hand 
eener  wididari  of  hemelnimf ,  wel  overtuigd  dat  zulk  eene  ver- 
metele poging  hem  het  leven  zou  kosten.  Wat  zij  voorzien  had 
gebeurde.  Bat&r&  Goeroe,  de  hemelvorst,  deed  hem  den  oorlog 
aan,  en  hij  sneuvelde  in  den  strijd;  maar  de  zonen  uit  zijne 
bloedschendige  verbintenis  met  zijne  eigen  moeder  werden  de 
stamvaders  der  Ealangs. 

Veel  meer  verbreid  en  algemeen  door  de  Javanen  voor  waar 
gehouden,  is  de  meening  dat  de  Ealangs  afstammen  van  een 
hond;  maar  de  legenden  daaromtrent  loopen  zoozeer  uiteen, 
dat  de  hond  nu  eens  als  de  vader,  dan  weder  als  de  moeder  van 
hunnen  stam  wordt  voorgesteld.  Slechts  één  dezer  verhalen, 
dat  mede  aan  eene  Javaansche  babad  ontleend  is,  wil  ik  hier 
kortelijk  mededeelen.  Ratoe  Bak& ,  vorst  van  Mendang  Eemoelan , 
belaagde  de  knischheid  van  zijne  eigen  dochter,  de  schoone 
Dewi  Retna  Tjendila,en  daar  zij  weigerde  hem  ter  wille  te  zijn, 
verbande  hij  haar  naar  een  afgelegen  oord ,  waar  zij  zich  slechts 
met    weven    bezig    hield.    Dj&k&    Bandoeng,    de    zoon    eener 

*)  Babad  Tanah  Djawi,  nitg.  door  J.  Meinsma ,  bl.  2  yy. 

")  Zie  Dl.  11,  bl.  143,  en  Müiasnia'a  Aantt.  op  de  Babad  Tanah  Djawi,blz  17. 


Digitized'by  VjOOQIC 


582 

éndang*),  zag  haar,  werd  op  haar  verliefd  en  vroeg  hare  hand  Tan 
haarvader,  die  ze  hem  toezeide  op  voorwaarde  dat  hg  in  éénen  nacht 
de  Tjandi  Séwoe')  zon  bouwen.  Hij  nam  het  aan,  maar  toen 
het  werk  op  een  tiental  beelden  na  voltooid  was,  werd  hij  gestoord 
door  het  padi-stampen  der  meisjes  van  Prambanan,  dat  het  aan- 
breken van  den  dag  verkondigde.  Terwijl  hg  aan  zijn  ontevre- 
denheid in  een  over  die  meisjes  uitgesproken  vloek  lucht  gaf, 
vatte  hij  het  voornemen  op  nu  de  prinses  te  ontvoeren.  Hij 
deelde  dit  aan  zgne  moeder  mede,  die  hem  dat  plan  ontraadde; 
steeds  levendiger  werd  hun  woordenstrijd,  tot  eindelijk  de  éndang 
haren  zoon  vervloekte  en  veranderde  in  een  bruinen  hond.  Die 
metamorphose  bracht  geene  verandering  in  zijne  neiging  te 
weeg;  huilende  bleef  hij  om  de  woning  der  verbannen  prinses 
rondwaren ;  en  was  er  alzoo  getuige  van  dat  zij  haar  wevers- 
spoel liet  vallen,  en,  dien  niet  kunnende  wedervinden,  de  ge- 
lofte deed;  dat  zij  tot  man  zou  nemen  wie  hem  haar  terug- 
bracht. De  hond  vond  den  spoel  en  legde  hem  voor  de  prinses  neder , 
die ,  daarin  eene  beschikking  der  Déwa's  erkennende,  zich  met  hem 
verbond ,  maar ,  beschaamd  over  hare  samenleving  met  een  dier , 
zich  met  hem  in  een  bosch  verborg,  waar  zij  hem  een  zoon 
baarde,  die  de  stamvader  der  Ealangs  werd  '). 

Maar  het  is  den  Javanen  niet  genoeg  door  een  onzinnig  samenweef- 
sel van  eenige  der  telkens  terugkeerende  trekken  hunner  eentonige 
legenden  een  klad  op  de  afkomst  der  Kalangs  te  werpen,  en 
zelfs  in  de  desa  Pragoeman  in  Samarang  het  graf  van  hun  ver- 
meenden stamvader  aan  te  wijzen^),  zij  beweren  ook,  dat  schoon 
zij  zich  voor  het  uitwendige  naar  de  gewoonten  hunner  landge- 
nooten  en  de  voorschriften  van  den  Islam  voegen,  zij  in  het 
geheim  heidenen  zijn  en  onder  elkander  zekere  vreemde  gebrui- 
ken  volgen,   waarbij  steeds  de  hond  een  groote  rol  speelt.  Zie- 

>)  Zie  D.  I.  bl.  385.  2)  Zie  D.  II ,  bl.  96. 

')  Dit  verhaal  is  medegedeeld  door  den  heer  te  Mechelen,  in  T.  v.  I.  T. 
L.  en  Vk.  XXIV,  bl.  438.  Een  ander  meer  uitvoerig,  maar  vrij  walgelijk 
verhaal  wordt  medegedeeld  door  den  heer  Ketjen  in  hetzelfde  tijdschrift, 
t.  a.  p.,  bl.  431.  Een  vierde  verhaal  geeft  Winter  in  het  T.  v.  N.  I.  II.  2, 
bl.  579.  De  Solosche  versie  dezer  legenden,  waarin  de  hond  als  de  moeder 
optreedt,  vermeldt  de  heer  te  Mechelen  t.  a.  p. ,  bl.  440. 

*)  Zie  boven,  bl.  524. 


Digitized  by  VjOOQIC 


583 

hier   het   YoornaamBte   wat  ik   daaromtrent   viod  opgeteekend. 

Als  een  hnwelgk  onder  hen  zal  plaats  hebben,  worden  acht 
dagen  te  voren  alle  familieleden  opgeroepen  en  nitgenoodigd  om 
hnnnen  voorraad  van  kleederen  af  te  geven,  die  dan  gezamenlijk 
met  die  van  braidegom  en  bruid  in  een  groote  koperen  pan 
gepakt  en  onder  het  dak  geborgen  worden.  Daarna  veegt  men 
het  huis  schoon  en  bestrooit  den  vloer  met  asch.  Yan  nu  af 
komen  acht  nachten  lang  alle  familieleden  van  beide  seksen  daar 
bgeen  om  te  waken ,  en  als  zij  in  de  uitgestrooide  asch  het  spoor 
van  een  hond  waarnemen,  wordt  dat  aangemerkt  als  een  bewijs 
dat  de  voorouders  het  huwelgk  goedkeuren.  Wat  er  gebeurt  als 
zich  geen  hondensporen  vertoonen,  wordt  daarbij  niet  gemeld. 
Is  het  bewijs  van  goedkeuring  verkregen,  dan  wordt  een  feest- 
maal aangerecht,  en  op  het  weefgetouw  worden  twee  stukjes 
roodkleurig  doek,  maar  met  ruiten  van  verschillend  patroon, 
opgezet,  die  nog  denzelfden  dag  moeten  zijn  afgeweven,  en 
waarvan  het  ééne  voor  de  bruid,  het  andere  voor  den  bruidegom 
bestemd  is.  Vervolgens  worden  de  onder  het  dak  geborgen 
kleederen  weder  te  voorschijn  gehaald  en  aangetrokken,  de  ga- 
melan geslagen  en  soms  een  buffel  of  koe  geslacht,  terwijl  over 
het  hoofd  van  bruidegom  en  bruid  water  uit  een  gendi  wordt 
uitgestort,  waarna  zij  het  overblgvende  drinken,  's  Avonds  worden 
de  verloofden  tot  elkander  gebracht  en  moet  de  bruidegom  met 
zijn  kris  een  wit  katoenen  draad  doorsnijden,  waarmede  zijne 
bruid  is  omwonden.  Zij  blijven  nu  den  gebeelen  nacht  bij  het 
feest  zitten  en  bekleeden  zich  des  morgens  met  de  voor  hen 
geweven  stukjes  doek,  die  als  djimats  (talismans)  bewaard 
blijven. 

Bg  een  sterfgeval  worden  de  oude  kleederen  van  den  over- 
ledene dadelijk  na  de  begrafenis,  en  de  nieuwe  bij  het  offermaal 
op  den  duizendsten  dag  na  die  plechtigheid  verbrand.  Ook  op  den 
derden  en  zevenden  dag  hebben  offermalen  plaats.  Sommigen 
zeggen  dat  op  den  duizendsten  dag  ook  een  houten  pop ,  1  &  1  i 
voet  lang,  verbrand  wordt,  die  den  overledene  moet  voorstellen. 
Nog  worden  vele  bgzonderheden  verhaald  omtrent  de  viering  van 
een  feest,   sidekah   gaboengan   genaamd,  en   dat  steeds  op  een 


Digitized  by  VjOOQIC 


584 

vrgdag-wagé  of  een  dinsdag-wagé  ^)  moet  plaats  hebben ,  omdat 
deze  dagen  de  sterfdagen  zijn  yan  de  vrouw  en  van  den  hond 
waarvan  zij  afstammen.  Alle  familieleden  komen  dan  bgeen  ten 
huize  van  het  oudste  lid,  en  ieder  brengt  eenig  geld  mede  om 
de  kosten  der  feestviering  te  bestrijden.  Nadat  de  spijzen  zgn 
gereed  gemaakt  worden  zij  vóór  de  slaapplaats  op  den  grond 
gezet  en  de  kleederen  der  aanwezigen  worden  daarbij  nederge- 
legd.  Nadat  er  nu  een  bakje  met  zand  of  asch  bijgeplaatst  isi 
begeven  zich  allen  naar  buiten  en  roepen,  terwijl  zij  tegen  den 
pager  kloppen:  ,,gij  kunt  binnentreden,  want  uwe  kinderen 
hebben  het  eten  gereed  gemaakt  en  volgens  gewoonte  klaar  gezef 
Daarna  keeren  zij  terug  om  te  onderzoeken  of  ook  het  spoor 
van  een  hond  in  de  asch  of  het  zand  is  afgedrukt ,  en  blijkt  dit 
het  geval  te  zijn,  dan  wordt  het  feest  als  den  voorvaderen  wel- 
gevallig aangemerkt  en  worden  de  aangerechte  spijzen  genuttigd. 
Of  deze  feestviering  dezelfde  is  als  die,  waarbg  zg ,  volgens  een 
ander  bericht,  zeker  om  een  hond  na  te  doen ,  met  hcmgend  hoofd 
op  handen  en  voeten  loopen,  moet  ik  in  het  midden  laten. 

Verder  wordt  beweerd  dat  de  Ealangs  houten  beelden  in  de 
gedaante  van  een  hond  vereeren  en  onder  elkander  bij  het  afleggen 
van  eeden  aanroepen ;  dat  onder  hen  de  vaders  met  hunne  eigen 
dochters  vóór  haar  huwelgk  het  jus  primae  noctis  oefenen,  en 
dat  de  moeders  dikwijls  in  bloedschendige  betrekking  met  hare 
zonen  staan ,  ja  dat  zelfs  wereldsch  geluk  en  rijkdom  als  het 
gevolg  dier  verbintenissen  beschouwd  worden  *) 

Er  is  zeker  vrij  wat  reden  om  aan  te  nemen ;  dat  althans  de 
afzichtigste  trekken  van  deze  schildering  van  de  zeden  der 
Ealangs  eenvoudig  het  uitvloeisel  zijn  van  de  minachting  die 
de  Javanen  voor  hen  koesteren,  en  rechtstreeks  samenhangen 
met  de  fabelen  omtrent  hunne  afkomst  verpreid.  Intusschen 
geeft  ons  dit  het  recht  niet  alles  te  loochenen  wat  van  de  bij- 
zondere gebruiken  der  Ealangs  verhaald  wordt,  en  mogen  wij 
niet  uit  het  oog  verliezen  ,  dat,  al  zijn  zij  thans  weinig  meer  van 
de  overige  bevolking  onderscheiden ,    zg    in    vroeger  tijd   steeds 


O  Zie  D.  I,  bl.  503.  »)  Ketjen,  t.  a.  p.,  bl.  414-426. 


Digitized  by  VjOOQIC 


585 

op  zioh  zelven  woonden  en  zich  niet  door  hawelijksverbinteniBsen 
met  de  Javanen  yermeogden.  De  vraag  is  dus  gewettigd,  of  er 
ook  in  hun  uiterlijk  yoorkomen  sporen  worden  gevonden  van  eene 
afkomst  die  hen  van  de  overige  bevolking  scheidt,  en  of  men 
daarin  grond  kan  vinden  om  gelgk  te  geven  aan  eenige  geleerden 
van  onzen  tijd ,  die  hen  beschouwen  als  een  overblijfsel  van  eene 
oudere  bevolkingslaag,  die  op  Java  lang  vóór  de  Hindoe-periode 
door  het  Maleische  ras  verdrongen  of  onderworpen  is.  Mocht 
dit  werkelijk  het  geval  zijn,  dan  zouden  zij  uit  ethnologisch 
oogpunt  hoogst  merkwaardig  zijn  te  achten ,  en  op  dit  oogenblik 
te  meer  eene  zorgvuldige  studie  verdienen,  naarmate  het  zeker- 
der is  dat  zij  in  den  laatsten  tjjd  zich  meer  en  meer  onder  de 
massa  der  bevolking  van  Java  verliezen. 

Ook  de  Javanen  schrijven  aan  de  Ealangs  physische eigenaardig- 
heden toe,  maar  zijn  ook  hier  weder  meer  phantastisch  dan 
waar.  Gelijk  de  Maleiers  op  Bomeo  beweren,  dat  sommige  Da- 
jaksche  stammen  met  een  rudimentairen  staart  prijken  *),  zoo 
wordt  ook  hetzelfde  door  vele  '  Javanen  van  de  Kalangs  ver- 
zekerd. 

Yan  meer  gewicht  is  de  meening  van  Dr.  A.  B.  Meyer,  den 
bekenden  reiziger  op  Nieuw-Guinea,  dat  de  Ealangs  eigenlijk  be- 
hooren  tot  den  zwarthuidigen  kroesharigen  stam  der  Australische 
Negers,  en  meer  bgzonder  verwant  zijn  met  de  Nigrito's  der 
Philippijnsche  eilanden,  de  Semangs  van  het  Maleisch  Schiereiland 
en  de  bewoners  der  Andaman-eilanden  ').  Deze  meening  berust 
hoofdzakelijk  op  een  photographisch  portret,  door  den  Heer  van  Mus- 
schenbroek  vervaardigd ,  van  een  arbeider  in  den  botanischen  tuin  te 
Buitenzorg,  Ardi  genaamd,  die  daar  algemeen  voor  een  Ealang  schijnt 
gehouden  te  worden.  Dit  portret  is,  photographisch  vergroot,  door 
den  heer  Meyer  ^) ,  en  in  een  niet  zeer  nauwkeurige  houtsnede  door 

^)  Zie  mijn  Borneo's  Wester-afdeeling ,  D.  I,bl.  167,  noot  5.  Laatstelgk 
heeft  weder  do  reiziger  Garl  Bock ,  die  aan  het  bestaan  van  staartmenschen 
schijnt  te  gelooven,  ernstige,  maar  steeds  vruchtelooze  pogingen  aangewend, 
om  ze  onder  de  Dajaks  te  vinden.  Zie  Aardrijksk.  Weekblad,  1880,  n^  30, 
bl.  57.  Wij  kannen  dien  reiziger  de  kennismaking  met  Dr.  Mohnike^s  boekske 
«über  geschwUnzte  Henscben**  ^Munster,  1878)  ten  sterkste  aanbevelen. 

*)  Meyer,  t.  a.  p  ,  S.  T'l. 

')  Op  eene  plaat  bij  de  aangehauldo  verhandeling. 


Digitized  by  VjOOQIC 


586 

den  heer  von  Rosenberg  ^)  gereproduceerd.  Wat  dezen  persoon 
kennelijk  onderscheidt ,  is  een  zeer  sterk  uitgedrukt  prognathismus^ 
dat  aan  zijn  gelaat  grootere  oyereenkomst  geeft  met  een  anthropo- 
morphischen  aap ,  dan  wellicht  nog  ooit  in  een  menschelijk  individu 
is  waargenomen.  Is  deze  Ardi  werkely keen  Ealang,  wat  evenwel 
door  anderen  bepaald  geloochend  wordt '),  dan  verdient  zijn 
prognathismus  zeker  bijzonder  de  aandacht  in  verband  met  het- 
geen mij  de  heer  van  Musschenbroek  mondeling  verzekerde,  dat 
hij  ook  bij  andere  Ealangs  dien  eigenaardigen  gelaatshoek  had  op- 
gemerkt, en  met  een  photographisch  portret  van  een  Ealang  te 
Jogjakarta,  dat  ik  aan  Dr.  Groneman  verschuldigd  ben ,  en  waarin, 
schoon  het  anders  met  het  portret  van  Ardi  niet  de  geringste 
overeenkomst  heeft,  toch  ook  een  vrij  sterk  prognathisme  niet  te 
miskennen  is.  Maar  dit  is  dan  toch  het  eenige  punt  van  overeenkomst 
met  de  zwarte  rassen  dat  ik  in  de  Ealangs  kan  ontdekken.  Hunne 
huidkleur  is  doorgaans  niet  donkerder,  hun  haar  is  niet  meer 
kroezig  dan  bg  de  andere  Javanen,  en  de  heeren  Eetjen  en 
Groneman  zeggen  uitdrukkelgk'),  dat  zij  lichamelijk  niet  van  de 
overige  bevolking  te  onderscheiden  zgn.  Zelfs  Ardi  heefl;  geene 
bijzonder  donkere  huidkleur,  en  over  zijn  haar  valt,  zooals 
Meyer  zelf  erkent  ^),  moeielgk  te  oordeelen,  daar  het  zeer  kort 
is  afgeschoren.  Alleen  zijn  sterke  baard  heeft  een  weinig  Javaansch 
voorkomen ,  maar  het  reeds  vermelde  portret  van  een  Jogjaschen 
Ealang  vertoont  een  volkomen  baardeloos  gelaat. 

Zonder  bepaald  te  willen  loochenen,  dat  de  Ealangs  oorspronko- 
Igktot  een  van  de  gewone  Javanen  verschillend  menschenras  kunnen 
behooren,  waarvan  dan  echter  de  zuiverheid  reeds  zooveel  geleden 
heeft,  dat  het  moeilgk  herkenbaar  is ,  acht  ik  het  in  den  tegen woor- 


*)  Der  Malayisclie  Archipel,  S.  569.  Von  Rosenberg  zwijgt  echter  gehetl 
over  de  afkomst  yan  dezen  Ardi. 

^  Dr.  Qroneman  te  Jogjakarta  schrijft  mg  in  een  brief  van  24  Sept.  1880: 
^De  door  Heyer  als  photogram  gereprodaoeerde  Ealang  is  geen  Kalang, 
heeft  niets  mei  de  Jogjasche  Kalangs  gemeen,  en  wordt  door  mijn  bericht- 
gever, den  architect  van  Pangéran  Joed^  NegSrü,  bepaald  als  stamgenoot 
geloochend." 

3)  Ketjen,  t.  a.  p. ,  bl.  424;  Groneman  in  bovengemelden  brief. 

*)  T.  a.  p.,  bl.  6. 


Digitized  by  VjOOQIC 


587 

digen  stand  der  quastie  hoogst  gewaagd ,  iets  omtrent  hunne  afkomst 
te  willen  bepalen ,  en  daar  het  niet  duidelijk  blykt  in  hoeyer  ze 
in  andere  gedeelten  van  Java  thana  nog  met  genoegzame  zeker- 
heid van  het  gros  der  bevolking  kunnen  onderscheiden  worden  ^ 
zal  ik  mg  in  de  volgende  regelen  tot  de  beschrijving  van  hun 
tegenwoordigen  toestand  in  de  Yorstenlanden  beperken,  en  wel 
inzonderheid  te  Jogjakarta,  dewijl  ik  daaromtrent  nauwkeurige 
schriftelijke  mededeelingen  aan  Dr.  Groneman  verschuldigd  ben, 
vervat  in  een  antwoord  op  eenige,  door  het  Eon.  Saksisch  Mu- 
seum van  anthropologie  en  ethnographie ,  dat  onder  directie  van  Dr. 
Heyer  staat,  aan  eenige  Indische  autoriteiten  gerichte  vragen. 

Dr.  Groneman  kreeg  zgne  inlichtingen  van  Mas  Ngabéhi  Br&dja 
Denta,  kleinzoon  van  een  voormalig  hoofd  der  Ealangs  van  Jog- 
jakarta en  zelf  architect  van  Pangéran  Joed&  Neg&r&.  Zelf  rekent  deze 
persoon  zich  tot  de  Ealangs  en  hg  acht  zich  met  zijne  stamgenooten 
afkomstig  van  Hindoes  en  Arabieren  met  Javanen  vermengd. 
Hij  begroot  het  aantal  der  Jogjasche  Ealangs,  evenals  dat  der 
nog  in  dat  rijk  aanwezige  Pinggirs,  op  wel  honderd,  welk 
woord  echter  naar  inlandsch  spraakgebruik  slechts  dient  om  een 
belangrijk  aantal  aan  te  duiden,  zoodat  zij  in  werkelykheid  veel 
talrijker  kunnen  zijn.  Velen  wonen  in  eigen  kampongs  bijeen,  die 
nog  den  naam  van  Ealangans  dragen,  maar  men  vindt  in  dezelfde 
kampongs  toch  ook  soms  Javanen,  zelfs  bij  Ealangs  inwonende , 
terwijl  omgekeerd  niet  zelden  ook  Ealangs  bij  Javanen  in  Javaansche 
kampongs  gehuisvest  zijn.  Wel  zgn  er  Javanen  die  van  samenwoning 
met  de  Ealangs  niet  willen  weten,  maar  dit  is  volstrekt  niet  algemeen, 
en  zelfs  zijn  voorbeelden  van  aanhuwelijking  tusschen  Ealangs 
en  Javanen  niet  zeldzaam.  De  zuster  van  Mas  Ngabehi  Br&dj& 
Dent&,  Mas  adjeng  Prapignja  Moerti  geheeten,  is  goendik  van 
Pangéran  Djoeroe,  oud-Rijksbestuurder  van  Jogja,  en  moeder 
van  twee  zgner  kinderen.  Raden  Ria  Moert&  Rëdj&,  zoon  van 
wijlen  Pangéran  Mangkoe  Eoesoem^,  is  ook  met  eene  Ealang- 
vrouw  gehuwd  geweest,  wier  kinderen  nog  in  leven  zgn,  en 
vele  andere  voorbeelden  zouden  kunnen  worden  aangehaald. 

De  Ealangs  van  Jogjakarta  zijn  deels  kooplieden,  deels  tim* 
merlieden,   deels   magangs  van  Javaansche  prinsen  en  hoofden. 


Digitized  by  VjOOQIC 


588 

Dr.  Groneman  zag  dikwijls  Ealangs  in  den  kraton  des  Sultans  als 
timmerlieden  werkzaam,  en  getuigt  dat  er  te  Pasar  gëdé  yelen  wonen 
die  door  den  handel  tot  welstand  zijn  geraakt.  „Allen/  zegt 
hij ,  , staan  bekend  als  zeer  arbeidzaam  en  onderling  zeer  hulp- 
vaardig.* 

De  Ealangs  yan  Jogjakarta  onderscheiden  zich  van  de  Javanen 
evenmin  door  kleeding  en  taalgebruik,  als  door  physisch  voor- 
komen; er  zijn  er  echter  onder  hen  die  eene  onwelluidende 
uitspraak  hebben.  Ook  in  den  godsdienst  onderscheiden  zij  zich 
niet;  de  besnijdenis  wordt  getrouw  door  hen  in  acht  genomen, 
en  er  komen  zelfs  hadji's  onder  hen  voor. 

In  weerwil  van  dit  alles  blijft  onder  de  lagere  klassen  der 
Javanen  en  onder  de  bijgeloovige  inlandsche  kinderen  nog  veel 
vooroordeel  tegen  de  Ealangs  bestaan;  aan  de  praatjes  omtrent 
hunne  staarten  en  hun  bloedschendigen  omgang  met  hun  eigen 
kinderen  wordt  nog  hier  en  daar  geloof  gehecht,  en  soms  weer- 
houden die  vooroordeelen  de  Javaansche  vrouwen ,  om  een  anders 
voordeelig  huwelgk  met  een  Ealang  aan  te  gaan. 

Heeft  volgens  deze  berichten  de  samensmelting  van  de  Ealangs 
met  de  gewone  Javaansche  bevolking  in  Jogjakarta  reeds  groote 
vorderingen  gemaakt,  niet  minder  moet  dit  volgens  den  heer  te 
Mechelen  in  Soerakarta  het  geval  zijn.  Toen  de  Soesoehoenan , 
zoo  leert  ons  die  schrgver,  nog  de  vrge  beschikking  had  over 
de  houtbosschen ,  was  aan  de  Ealangs  de  zorg  voor  het  kappen 
en  vervoeren  van  het  hout  naar  het  hof  opgedragen,  en  waren 
zij  bepaaldelijk  onderscheiden  van  de  Nlir&  wreksa's  of  hoftim- 
merlieden ,  die ,  zooals  hunne  Eawi-benaming  ook  aanduidt ,  tot 
het  hofpersoneel  werden  gerekend.  Sedert  echter  de  Yorst  ge- 
noodzaakt werd  de  bosschen  aan  het  Gouvernement  af  te  staan, 
zijn  deze  beide  kategoiiën  geheel  samengesmolten ,  en  worden 
zij  gezamenlijk  met  den  naam  Ealang  genoemd,  die  daar  thans 
niet  meer  op  bgzondere  afstamming,  maar  alleen  op  bijzondere 
beroepsbezigheden  wijst.  De  naam  Ealai^  omvat  het  geheele 
corps  hoogere  en  lagere  ambtenaren ,  dat,  met  den  Wad&n&  Ealang 
aan  het  hoofd,  met  het  toezicht  op  de  hoftimmerlieden  belast 
is,  te  zamen  met  al  hunne  ondergeschikten ,  zelfs  de  opgezetenen 


Digitized  by  VjOOQIC 


589 

der  landerijen,  die  hun  krachtens  hun  ambt  tot  hun  leyenson- 
derhoud  zijn  toegekend.  Het  volgt  reeds  hieruit^  en  evenzeer  uit 
het  eerst  kort  geleden  opgeheven  recht  der  ambtenaren  om  hun 
ambten  en  de  daaraan  verbonden  bevoegdheden  te  verkoopen, 
dat,  hoevele  echte  Ealangs  zich  ook  nog  in  dit  corps  mogen 
bevinden,  de  naam  alleen  ons  geenszins  het  recht  geeft  hen 
als  zoodanig  te  beschouwen.  De  Wad&n&Ealang  zal  zeker  wel 
nooit  een  echte  Ealang  geweest  zyn;  want  van  ouds  was  het 
een  wet  in  Mataram,  dat  geen  Ealang  tot  hoogeren  rang  dan 
dien  van  Panéwoe  kon  opklimmen  *);  hg  zal  wel  altgd  een 
Javaansch  hoofd  zgn  geweest,  die  over  de  Ealangs  gesteld  werd 
als  een  Europeesch  officier  over  een  compagnie  inlandsche  soldaten. 
Het  schijnt  echter  dat  de  Wad^n^  Ealang  eenigszins  minder  dan 
zijne  ambtgenoot^n  geacht  wordt;  maar  de  heer  te  Hechelen 
verzekert  ons  uitdrukkelijk,  dat  dit  is  toe  te  schrgven  aan  het 
minder  gewicht  zgner  functiën,  geenszins  aan  de  betrekking 
waarin  hij  staat  tot  een  ras  van  menschen  van  wier  voormalige 
gebruiken  en  instellingen  wel  is  waar  nog  eenige  herinnering  is 
overgebleven,  maar  zonder  dat  iemand  meer  weet,  waarin  zij 
eigenlijk  bestonden'). 

Aan  elk  der  dertien  Toemenggoengs  wier  werkkring  wg  thans 
hebben  leeren  kennen,  zgn  onderscheidene  mindere  beambten 
toegevoegd ,  t.  w.  één  kliwon ,  van  twee  tot  vijf  panéwoe^s  ^  van  vier 
tot  twintig  mantri's  of  panatoes',  eenige  panèketsen  een  aantal 
mindere  ambtenaren  evenredig  aan  den  aard  en  de  uitgebreid- 
heid hunner  ambtsbezigheden.  Al  deze  beambten  van  lageren 
fftDg  krggen  hun  piagem  en  tjap  slechts  van  den  Bgksbestuurder.  ^ 

De  Bgksbestuurder,  zelf  patih  van  den  Soesoehoenan ,  heeft  op  ^ 
zijne  beurt  een  eigen  patih  of  vicaris  en  bovendien  eea  eigen 
djek8&  of  fiskaal,  die  den  titel  voert  van  Djeks&  neg&r&.  Deze 
ambtenaren  hebben  den  rang  van  kliwon.  Voorts  heeft  de  Rijks* 
bestuurder  de  noodige  klerken  (tjariks)  en  gerechtsdienaars 
(djinemman)  te  zgner  beschikking. 

De   Toemenggoengs  hebben  eveneens  een  patih  en  een  tjarik 

1;  Monnier  in  T.  v.  K.  L  TI.  1.  817 ;  vgL  boren  bL  580,  noot  4. 
')  T.  V.  L  T.  L.  en  Vk.  XXIV.  488, 


Digitized  by  VjOOQIC 


590 

iD  hunnen  bgzonderen  dienst;  doch  deze  worden  niet  als  ambte- 
naren aangemerkt  Een  der  panéwoe's  die  aan  eiken  Toemeng- 
goeng  zijn  toegevoegd,  dient  hem  tevens  als  djeks&i  doch  de 
persoon  die  als  zoodanig  den  Wad&n&  Djeks&  en  zoo  ook  den 
Djeks^  Neg^r&  ter  zijde  staat,  wordt  djedjenang  genoemd,  wat 
men  gevoegelyk  met  onder*djeks&  zou  kannen  vertalen. 

De  Toemenggoengs  wier  werkzaamheden  betrekking  hebben 
tot  het  land  buiten  de  barrières  of  het  dorpsland ,  zyn  belast  met 
de  zorg  voor  de  openbare  veiligheid  en  voor  het  onderhoud  van 
wegen  en  bruggen.  Zij  worden  door  de  Europeanen  meestal 
Regenten  van  politie  geheeten,  maar  hun  inlandsche  naam  is 
Toemenggoeng  Goenoeng,  in  Er&m&  Toemenggoeng  Rödi,  welke 
naam  zich  daaruit  laat  verklaren,  dat  alle  ambtenaren  van  wat 
rang  ook,  die  met  de  handhaving  der  politie  belast  zgn, 
Goenoeng,inEr.  Rëdi,  betiteld  worden^).  Vandaar  ook  dat  men 
ie  soms  Hoofdgoenoengs  genoemd  vindt  Een  van  hen ,  die  tevens 
de  eerste  in  rang  en  het  hoofd  of  de  loerah  der  overigen  is, 
woont  in  de  Neg&r&,  en  heet  in  de  Gouvemements-stukken  de 
Hoofdregent  van  politie.  Ten  tgde  van  Winter  waren  de  landen 
van  den  Soesoehoenan  voor  de  politie  verdeeld  in  drie  districten : 
B&jUali,  Elaten  en  Soek&  Winangoen,  en  in  elk  van  deze 
hielden  twee  regenten  van  politie  hun  verbljjf. 

Het  is  mg  niet  bekend,  dat  in  de  inrichting  der  Eapatijanf 
die  wg  het  Civiel  Departement  zouden  kunnen  noemen ,  voor  zoo 
ver  het  bestuur  der  Neg&r&  betreft ,  eenige  belimgrgke  verandering 
sedert  Winter^s  tgd  heeft  plaats  gegrepen,  dan  alleen  wat  de 
rechterlijke  funotiën  van  sommige  ambtenaren  aangaat,  waar- 
over ik  straks  nog  afisonderlijk  zal  spreken.  Maar  de  slechte  toestand 
der  politie  buiten  de  Neg&r&  heeft  herhaaldelgk  de  tusschenkomst 
der  B^^ring  tot  verscherping  van  het  toezicht  gevorderd.  Wat  te 
dien  aanzien  in  de  overeenkomsten  met  den  Soesoehoenan  van 
1847,  1854 en  1873  bepaald  werd,  is  in  het  historisch  gedeelte 


1)  Winter  in  T.  v.  K.  L  VI.  I.,  bl.  122,  noot.  Goenoeng  of  rëdl  beteekent 
berg;  de  reden  waarom  een  politie-beambte  zoo  graoemd  wordt,  is  »y  niet 
doidelgk. 


Digitized  by  VjOOQIC 


591 

van  dit  werk  in  hoofdtrekken  geschetst  ')•  Het  resultaat  is,  dat 
thans  de  regenten  van  politie ,  die  een  tijd  lang  slechts  zes 
in  getal  waren ,  maar  later  weder  op  zeven  zijn  gebracht ,  behalve 
de  apanage  die  zij  van  den  Soesoehoenan  genieten ,  ƒ  300  's  maands 
uit  's  lands  kas  ontvangen,  maar  daarentegen  ook  slechts  in  overleg 
met  den  Resident  verkozen  en  ontslagen  kunnen  worden,  terwijl  het 
Gouvernement  hunne  standplaatsen  regelt;  en  voorts  dat  zij  gebracht 
zijn  onder  het  toezicht  van  den  Resident  en  Europeesche  assistent- 
residenten, waarvoor  het  geheele  Soerakartasche  dorpsland ,  dat  van 
Prins  Mangkoe  Keg^r&  daarin  begrepen ,  in  vier  assistent-residents 
afdeelingen  verdeeld  is.  Yan  deze  regenten  van  politie ,  die  thans  ook 
den  titel  van  Boepati  voeren,  woont  één,  tevens  het  hoofd  of  de 
loerah  der  overigen,  in  deKeg&r&,  de  anderen  ieder  in  hun  re- 
gentschap of  kaboepaten. 

Uit  deze  regeling  is  eene  nieuwe  indeeling  der  residentie 
Soerakarta  voortgesproten ,  die  schier  geheel  met  die  der  Gouverne- 
ments-residentiên  overeenstemt ;  want  dat  het  aantal  der  regent- 
schappen en  afdeelingen  verschilt,  komt  ook  in  andere  resi- 
dentiên  voor.  Men  kan  namelgk  Soerakarta  thans  beschouwen 
als  bestaande  uit  5  afdeelingen :  1^  de  Neg&r&  of  afdeeling  van  den 
Resident,  wien  een  assistent-resident  ter  hoofdplaats  is  toegevoegd; 
2^.  Sragèn,  bestaande  uit  het  regentschap  van  dien  naam,  met 
uitzondering  van  het  district  Earang  Doeren,  en  verder  uit  de 
daarin  geënclaveerd  liggende  Mangkoe-neg&r&sche  landen;  3°.  B^&- 
lali ,  gevormd  uit  de  regentschappen  B&j&lali  en  Ampel  en  eenige 
geënclaveerde  Mangkoe-neg&r&sche  desa's ;  4°.  Elatèn ,  waartoe  de 
regentschappen Eiatèn,  EartasoeraenSoek&  ardj&  en  nogmaals  eenige 
Mangkoe-neg&r^che  desa's  behooren,  en  eindelgk  5^  W&n&giri,  be- 
staande uit  het  samenhangende  Mangkoe-negILr&sche  gebied  dat  in 
het  oosten  en  zuidoosten  der  Residentie  is  gelegen,  het  in  Jogjakarta 
geënclaveerde  Mangkoe-Neg&r&sche  landschap  Ngawèn,  het  tot 
het  regentschap  Sragèn  behoorende  district  Earang  Doeren  en 
eenige  enclave's  van  het  gebied  dés  Soesoehoenans  ')• 

1)  DL  n,  bL  673. 

3)  Stbl.  1874 ,  I,  n^  209.  In  weerwil  dat  daar  SoekS-ar^j^  (vroeger  La- 
rangan)  van  een  kawadanan  tot  een  kaboepaten  wordt  verheven,  noemt  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


692 

Wij  hebben  thans  de  Kadipatèn,  Eamiaepoehan ,  Eapoetrèn 
en  Eapatijan  leeren  kennen.  De  twee  nog  overige  afdeelingen 
des  bestuurs  zjjn  de  Pangoelon  en  de  Pradjoeritan,  die  wg  het 
Eerkelgk  en  het  Militair  Departement  zouden  kunnen  noemen. 
De  Pangoelon  ontleent  haren  naam  aan  den  Mas  Pangoeloe  of 
Opperpriester,  die  aan  haar  hoofd  staat.  Hare  organisatie  is  echter 
reeds,  in  verband  met  die  der  priesterschap  in  het  algemeen , 
beschreven  in  het  hoofdstuk  aan  den  godsdienst  der  Javanen 
gewgd'),  en  ik  zal  er  daarom  hier  niets  anders  over  zeggen 
dan  dat  ik  aan  een  welwillende  mededeeling  van  den  Regent 
van  Eoedoes ,  die  mg  op  een  aantal  grootere  en  kleinere  leemten 
en  fouten  in  dit  werk  heeft  opmerkzaam  gemaakt,  de  zekerheid 
dank  dat  ook  de  Soer&n&t&'s  onder  het  gezag  van  den  Mas  Pang* 
oeloe  gesteld  zijn  *).  De  Pradjoeritan  wordt  dus  genoemd  naar 
het  woord  pradjoerit,  krggsman;  zg  omvat  alle  militairen 
van  hoogeren  en  legeren  rang  met  hunne  huisgezinnen  en  staat 
onder  het  hoofd  van  des  Soesoehoenans  lijfwacht.  Eigenlgk  is, 
zooals  ik  reeds  opmerkte,  de  geheele  militaire  macht  van  den 
Soesoehoenan  tot  eene  bloote  Igfwacht  ingekrompen,  en  ofschoon 
zg  nog  eenige  duizenden  sterk  is ,  uitgerust  en  gewapend  op  eene 
wgze  die  haar  alleen  voor  vertooning  geschikt  maakt  en  alle  mi- 
litaire waarde  ontneemt.  De  hoogste  rangen  onder  de  officieren 
zijn  toegekend  aan  personen  van  edele  geboorte,  maar  beneden 
hen  wordt  eene  lange  reeks  van  afdalende  rangen  tot  op  de  aanvoer- 
ders van  zeer  kleine  afdeelingen  aangetroffen.  De  pradijoerits  bewo- 
nen, althans  zeker  ten  deelCi  afzonderlgke  kampongs  in  den  kraton. 

De  bestuursafdeelingen  die  wij  thans  achtereenvolgens  hebben 
leeren  kennen,  worden  met  een  Javaansch  woord  golongngan 
of  gegolongngan  genoemd,  welk  woord  het  best  door  groep 
kan  vertaald  worden.  Men  vindt  nu  eens  van  vijf,  dan  weder 
van  zes  golongngans  gewaagd.  Dit  hangt  daarvan  af  of  de  ka- 

Regeerings-almaaak  dit  gewest  ook  later  steeds  een  onder-regentschap,  en 
voert  de  regent  een  minderen  titel. 

1)  Zie  D.  I,  bl.  876  v. 

*)  De  zeer  belangrgke  aanteekeningen  ran  den  Regent  van  Koedoes  op  het 
eerste  deel  van  dit  werk  zollen  eerlang  in  het  TgdsohrifI  van  het  Aardrgks- 
kondig  Oen.  het  lioht  zien« 


Digitized  by  VjOOQIC 


593 

poetrën,  die  zeker  niet  zoo  geheel  met  de  andere  op  ééne  Ign  kan 
gesteld  worden  j  al  of  niet  wordt  medegerekend. 

Het  rechtswezen  ^)  behoort  niet  nitsluitend  tot  eene  dezer 
goloQgngans,  daar  er  zoowel  eene  geestelijke  als  eene  burger- 
Ijjke  rechtspraak  bestaat  en  nog  eene  afisonderlijke  voor  de  leden 
van  het  yorstelyk  gezin.  Deze  laatste  draagt  den  naam.  van  Ea- 
dipatèn.  De  o?ereenkomst  met  den  Soesoehoenan  van  1847  be- 
vat daaromtrent  het  volgende:  „De  Eadipatèn  bestaat  uit  zoo- 
vele en  zoodanige  Pangérans  en  Toemenggoengs  als  Z.  H.  de 
Soesoehoenan,  bg  voorkomende  gelegenheden,  daartoe  benoemen 
zal.  Alle  geschillen  tusschen  de  Sent&n&'s  en  die  in  welke  de 
Sent&n&'s  als  gedaagden  voorkomen ,  worden  door  deze  rechtbank 
beslist.  Yan  de  uitspraken  der  Eadipatèn  kan  voor  de  Prad&t& 
worden  geappelleerd.'  Winter  vermeldt  deze  rechtbank  niet  bg 
name,  maar  bedoelt  haar  klaarblijkelijk  waar  hij,  van  de  voor- 
rechten der  Poetr^  Sent&n&'s,  d.  i.  der  kinderen  en  kindskinde- 
ren van  den  Vorst,  ten  opzichte  der  rechtsbedeéling  gewagende, 
ons  meldt,  dat  sedert  het  Javaansche  jaar  1762  (1835)  de  zaken 
tusschen  de  Poetra  Sentana's  door  den  Soesoehoenan ,  in  overleg 
met  den  Pangéran  Adipati  Kgabéhi  (d.  i.  den  oudsten  der  uit 
goendiks  geboren  prinsen  ')  en  eenige  andere  prins^  van  het 
hof  behandeld  en  afgedaan  worden  '). 

De  geestelijke  rechtbank  draagt  den  naam  van  Soerambi ,  ont- 
leend aan  het  voorportaal  der  groote  moskee  waarin  zijr gehouden 
wordt.  Zg  wordt  gepresideerd  door  den  Mas  Pangoeloe  en  had 
in  Winters  tijd  tot  leden  twee  of  drie  Ngoel&m&'s,  acht  Eetibs 
en  zes  Modins ,  terwijl  er  ook  een  Djeks&  of  fiskaal  en  een  Eori 
of  deurwaarder  aan  verbonden  waren  ^).  Zij  sprak  recht  volgens 


>)  Behalve  de  stukken  Tan  den  Heer  Winter  bezitten  wg  over  dit  onder- 
werp nog  eene  verhandeling  Tan  den  heer  R.  de  Filietaz  Bonsqaet,  in  de 
Kederlandsohe  Jaarboeken  Toor  Rechtsgeleerdheid  en  WetgeTing,  D.  Y,  St. 
I,  bl.  5   TT. 

^  Zie  D.  I,  bl.  664  De  titel  Adipati  is  te  Terklaren  nit  hetgeen  D.  I, 
bl.  665,  gezegd  is. 

•)  T.  T.  N.  L  Jg.  VI,  D.  I,  bl  485. 

^)  De  sameastellhig  wordt  anders  besohreTen  door  Boosquet,  die  slechts 
2es  Ketibs  en  geene  Modins  vermeldt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


594 

de  Sarengat  ^),  maar  raadpleegde  in  gevallen  waaria  deze  niet 
Toorzien  had,  ook  de  Javaansche  wetboeken.  Zoowel  de  vroegere 
veel  uitgestrekter  bevoegdheden  dezer  rechtbank  aU  hare  be- 
snoeiing door  de  overeenkomst  van  1847  zijn  elders  in  dit  werk 
omschreven  '). 

De  civiele  rechtspraak  was  tot  1847  in  Soerakarta  aan  twee 
rechtbanken  toevertrouwd,  de  Balémangoe  en  de  Prad&t&.  De 
eerste  kwam  bijeen  in  de  pand&p4  vóór  de  woning  van  den  Baden 
Adipati  of  Ryksbestuurder,  werd  door  dezen  hoogen  ambtenaar 
zei  ven  gepresideerd,  en  bestond  verder  uit  de  acht  Najak&'s  en 
de  Mantri  sad&8&,  dus  genoemd  omdat  zg  oorspronkelijk  tien 
in  getal  waren ,  ofschoon  hun  aantal  later  tot  vijftien  vermeerderd 
werd.  Acht  dezer  mantri's  waren  gekozen  uit  de  panéwoe^s  der 
Najaka's,  de  overige  uit  de  beambten  van  de  Eadipatèn,  de 
Eamisepoehan ,  de  Pradjoeritan ,  den  Wad&n&  geladag  enz. ').  Als 
fiskaal  by  deze  rechtbank  fungeerde  de  Djëks^  Neg&r&.  Do  Balé- 
mangoe  deed  uitspraak  volgens  de  Angger  8ad&s&,  d.  i.  de  bepalin- 
gen of  instructies  voor  de  Mantri  sadasa  opgesteld,  en  in 
sommige  gevallen  volgens  de  Angger  ageng  *). 

De  Prad&t&  vergadert  onder  een  pand&p&  op  de  aloen-aloen, 
aan  de  noordzgde  der  buitenpoort  van  de  groote  moskee.  Hare 
samenstelling  was  tot  1847  de  volgende.  Ak  voorzitter  fungeerde 
de  Among  Pr&dj&,  als  leden  de  Djëks&'s  der  Kadipatèn,  der 
Kamisepoehan,  der  PangoeloU;  der  Pradjoeritan,  der  achtNajaka's, 
der  Hanonnanon,  van  den  Wadana  geladag  en  van  den  Wadana 
Ealang ,  en  de  Djëksa  Negara.  Elk  lid  der  Pradata  had  tot  zgne 
beschikking  een  Eori  of  deurwaarder  en  een  S&rajoed&  die  de 
zaken  onderzocht  en  voor  de  verschgning  der  procesvoerenden 
vóór  de  rechtbank  had  te  zorgen.  Het  richtsnoer  voor  de  uitspraken 
der  Pradata  was  tot  1847  de  Angger  Pradata,  maar  waar  deze 
te  kort  schoot,   werd  ook  hier  de  Angger  ageng  geraadpleegd. 

De  onderlinge   verhouding  dezer   rechtbanken  was  als  volgt 


')  Zie  D.  I,  bl.  848.  ')  D.  I,  bl.  843,  845. 

')  Van  de  Mantri  sadHsS  worden  slechts  12  door  Winter  in  T.  v.  K.  I. 
TI,  T,  bl.  lOt  nader  omsohreyen ,  ofiBohoon  hg  hun  ^eEamenl^k  aantal  in  noot 
1  op  16  Btelt.  *)  Vgl.  a  I,  bl.  847, 


Digitized  by  VjOOQIC 


595 

De  Soerambi  was  de  hoogste;  hare  yonnissen  konden  noch  door 
de  Baléinangoe,  noch  door  de  Pradata  vernietigd  worden,  maar 
waren  alleen  onderworpen  aan  een  revisie  van  de^  Baden  Adipati 
met .  zgn  raad ,  waarna  zy  ter  approbatie  aan  den  Resident  en 
ten  slotte  aan  den  Soesoehoenan  werden  aangeboden.  De  Soerambi 
had  de  macht.de  vonnissen  der  Balémangoe  en  der  Pradata  te  vernie- 
tigen, terwijl  de  Balémangoe  de  uitspraken  der  Pradata  casseeren 
kon.  Ook  de  vonnissen  van  de  Balémangoe  én  de  Pradata  kregen 
eerst  kracht  van  gewijsde  door  de  goedkeuring  van  den  Rijks- 
bestuurder, den  Resident  en  den  Soesoehoenan. 

De  moeilijkste  en  ingewikkeldste  vraag  die  zich  hier  voordoet , 
is  die  omtrent  de  grenzen  der  rechtsbevoegdheid  tusschen  de 
Balémangoe  en  de  Pradata.  Wat  ons  daarover  door  de  heeren 
Bousquet  en  Winter  wordt  medegedeeld,  is  duister,  dubbelzinnig, 
in  ouderlingen  strijd;  het  li)kt  ons  of  alleen  toeval  en  willekeur, 
in  plaats  van  een  vast  beginsel  of  logische  onderscheiding ,  bepaald 
hadden,  welke  zaken  door  de  ééne  of  door  de  andere  dezer 
rechtbanken  behoorden  beslist  te  worden.  Maar  de  vraag  heeft 
sedert  beider  samensmelting  in  1847  alle  praktisch  belang  ver- 
loren en  wij  zullen  er  ons  daarom  hier  niet  verder  in  verdiepen. 

De  reeds  zoo  dikwijls  vermelde  overeenkomst  van  1847  heeft 
in  het  rechtswezen  van  Soerakarta  eene  groote  vereenvoudiging  ^ 
gebracht.  Alle  strafzaken  werden  aan  de  Soerambi  onttrokken 
en  zij  hield  geheel  op  hof  van  cassatie  te  zyn.  Alle  civiele  zaken, 
met  uitzondering  van  hetgeen,  tot  huwelijken  en  nalatenschappen 
betrekking  heeft,  waarin  alleen  de  Soerambi  volgens  deSarengat 
heeft  te  beslissen,  en  alle  strafzaken  zonder  uitzondering  moeten  thans 
voor  de  Pradata  gebracht  worden  y  terwijl  de  Balémangoe  geheel  is 
opgeheven.  De  Rgksbestuurder ,  vroeger  voorzitter  der  Balémangoe,  A 
is  thans  voor;&itter  der  Pradata;  de  Among  Pr^dj& ,  vroeger  voorzitter 
der  Pradata,  neemt  nu  bij  deze  het  openbaar  ministerie  waar.  De 
overeenstemming  der  rechtspraak  met  de  voorschriften  van  den 
Islam ,  vroeger  eenigszins  gewaarborgd  door  de  macht  der  Soerambi 
om  vonnissen  der  andere  rechtbanken  te  casseeren ,  is  thans  alleen 
nog  eenigermate  verzekerd  door  het  recht  van  den  Mas  Pangoeloe 
om  de  zittingen  der  Pradata  als  adviseerend  lid  bij  te  wonen, 

88* 


Digitized  by  VjOOQIC 


596 

on  dezelfde  wijze  als  in  de  Gouvernementalanden  de  PaDgoeloe 
der  Residentie  de  zittingen  van  den  Landraad  bg  woont.  Leden 
der  Pradata  zijn  thans  alleen  zes  Toemenggoengs,  door  den  Soe- 
soehoenin  gekozen ,  en  het  haar  als  richtsnoer  harer  uitspraken 
aangewezen  wetboek  is  uitsloitend  de  Angger  ageng. 

Ofschoon  nu  het  rechtswezen  door  die  overeenkomst  niet  slechts 
vereenvoudigd,  maar  ook  de  controle  van  het  Europeesch  gezag, 
inzonderheid  in  strafisaken,  zeer  versterkt  was,  en  indepraktgk 
zelfs  nog  sterker  was  geworden  dan  de  letter  der  overeenkomst 
scheen  te  bedoelen  '),  bleek  het  toch  weldra,  dat  de  opdracht  der 
geheele  rechtspraak  in  burgerlijke  en  strafzaken  aan  één  enkele 
ter  hoofdplaats  gevestigde  rechtbank,  aan  de  landen  buiten  de 
Negllr&  geene  genoegzame  rechtszekerheid  verschaft  had.  Dit  heeft 
geleid  tot  de  reeds  vroeger ')  vermelde  instelling  van  rechtbanken 
voor  civiele  en  minder  gewichtige  strafzaken  op  de  hoofdplaatsen 
der  zes  regentschappen ,  Pradata  Eaboepatèn  genoemd.  Deze  zgn 
thans  samengesteld  uit  den  Regent  van  politie  als  president, 
één  kliwon  en  één  panéwoe  als  leden,  een  tweeden  panéwoe  als  djëks& 
en  den  plaatselijken  priester  als  adviseerend  lid.  De  vonnissen 
dezer  lagere  rechtbanken  moeten  in  den  regel,  alvorens  voor 
executie  vatbaar  te  zijn,  ter  goedkeuring  en  bekrachtiging  aan 
de  Pradata  ter  hoofdplaats  worden  opgezonden,  die  thans  door 
den  naam  van  Pradata  Negara  of  Pradata  gedé  wordt  onderscheiden. 

De  hervormingen  met  betrekking  tot  politie  en  rechtswezen 
door  het  Gouvernement  in  Soerakarta  tot  stand  gebracht,  omvatten 
ook,  gelijk  in  de  bovenstaande  mededeelingen  hier  en  daar  door- 
schemert, de  Mangkoe  Negaran,  zooals  het  gebied,  het  bestuur 
en  de  hofhouding  van  prins  Mangkoe  Neg&r&  genoemd  worden. 
Deze  heeft  in  de  Neg&rll  zijn  kraton  met  de  daarom  heen  liggende 
verbazend  talrijke  kampongs,  welke  te  zamen  met  den  kraton  datgene 
der  vier  onder-regentschappen  van  zijn  gebied  uitmaken,  dat  gewoon- 
Igk  zgn  , gebied  ter  Hoofdplaats'  wordt  genoemd.  Hij  heeft  er  zijn 

')  Er  is  namelgk  Btrijd  tussolien  art.  7  der  overeenkomst  en  de  gewoonte 
dat  de  strafzaken  op  eene  rol  gebracht  en  aan  den  Resident  voorgelegd  wor- 
den, die  ze  dan  gedeeltelgk  zelf,  slechts  in  overleg  met  den  Hoofdregent 
van  politie,  afdoet,  en  alleen  wat  hg  daarvoor  niet  vatbaar  acht  naar  de 
fradSt^  verwgst.  Zie  de  Louter,  bL  278.  ^  D.  U,  bL  674. 


Digitized  by  VjOOQIC 


597 

Patib  met  den  titel  van  Baden  Toemenggoeng,  zgn  hoofd-goe- 
noeng  Tan  politie,  zijn  djëkB&  en  zijn  pangoeloe;  zijn  hof  is  er, 
ofschoon  nataurlgk  op  veel  kleiner  schaal,  naar  het  model  van 
dat  des  Soesoehoenans  ingericht ;  maar  alles  is  er  netter  en  beter 
onderhouden  dan  bij  dezen,  voor  wien  de  adat,  die  verbiedt 
de  zaken  uit  den  ouden  tgd  te  veranderen ,  de  oorzaak  of  het 
voorwendsel  is  van  den  vervallen  toestand  waarin  vele  deelen 
en  inrichtingen  van  den  kraton  verkeeren.  Buiten  de  Neg&r&  be- 
hooren  aan  Prins  Hangkoe  Negara  eenige  door  alle  deelen  van 
het  rijk  verspreide  en  alleen  in  het  zuiden  en  zuidoosten  daarvan 
een  meer  aaneengeschakeld  gebied  vormende  landen,  welke  in 
de  drie  onder-regentschappen:  Earang  Anjar,  W&n&gari  en 
Batoe  Betn&  verdeeld  zijn.  Deze  landen  zijn,  zooals  wij  gezien 
hebben ,  naar  hunne  ligging  ingedeeld  bij  de  verschillende  assistent- 
residents  afdeelingen  waarin  het  Gouvernement  voor  eenige  jaren 
de  Soerakartasche  landen  verdeeld  heeft:  de  vierde  dezer  afdee- 
lingen, W&n&giri,  bestaat  echter  voor  het  grootste  gedeelte  uit 
Maugkoe-negarasch  gebied. 

Omtrent  politie  en  rechtsbedeeling  op  de  Maugkoe-negarasche 
landen  zijn  door  de  Indische  Begeering  in  Febr.  1848  en  Sept. 
1874  bepalingen  vastgesteld,  die  den  toestand,  behoudens  de 
kleinere  schaal  der  inrichting ,  geheel  met  dien  in  des  Soesoehoe- 
nans gebied  in  overeenstemming  hebben  gebracht  *j.  Hij  heeft 
dezelfde  bevoegdheid  als  de  Soesoehoenan  om ,  bij  geschillen  tus- 
schen  de  Sent&n&'s  of  waarin  zij  betrokken  zijn,  zelf,  in  overleg 
met  eenige  prinsen  van  zijn  huis,  en  alleen  in  zeer  belangrjjke 
gevallen  met  raadpleging  van  den  Besident ,  te  beslissen ;  hij  heeft 
een  Soerambi ,  voorgezeten  door  zijn  Pangoeloe ,  met  door  hem  be- 
noemde  priesters  als  leden  en  met  dezelfde  rechtsbevoegdheid  als  die 
des  Soesoehoenans;  hg  heeft  eene  Prad&tl  ter  hoofdplaats,  met 
zijn  Patih  als  voorzitter,  zes  door  hem  benoemde  hoofden  als 
leden,  zijn  Djëks^  als  fiskaal,  zgn  Pangoeloe  als  adviseerend 
lid,  en  rechtsprekende  volgens  de  Javaansche  Anggers;  hg  heeft 
in  zijn  gebied  buiten  de  Neg&r&  ambtenaren  voor  de  politie  onder 
de  namen  van  Hoofd-goenoengs  en  Goenoengs,  en  hij  heeft  ook 

^)  Deel  II,  bL  674. 


Digitized  by  VjOOQIC 


598 

eene  Pradata  Eawadanan  op  de  hoofdplaats  der  afdeeling  W&D&giri, 
die  in  samenstelling  en  rechtsbevoegdheid  geheel  met  de  Pra- 
data Eaboepatèn  in  de  landen  des  Soesoehoenans  oyereenkomt. 
In  alles  wat  mij  van  de  inrichting  der  Mangkoe-negaran  bekend  is , 
kan  ik  slechts  één  spoor  van  een  zekere  ondergeschiktheid  van  den 
Prins  aan  den  Oppervorst  vinden :  misdrgven  waarop  volgens 
de  inlandsche  wetten  de  doodstraf  staat,  "^door  's  Prinsen  onder- 
danen bedreven,  worden  steeds  door  de  Pradata  des  Soesoehoe- 
nans berecht. 

De  inrichting  van  het  hof  en  het  inlandsche  bestuur  in  bet 
rijk  van  Jogjakarta  is  nooit  zoo  opzettelijk  en  in  bgzonderheden 
beschreven ;  maar  wat  er  hier  en  daar  als  in  het  voorbijgaan  van 
gezegd  wordt,  toont  ons  de  fragmenten  van  een  samenstel  dat 
aan  de  inrichting  van  het  broederrijk ,  met  enkele  uitzonderingen , 
geheel  gelijkvormig  is,  terwijl  ook  de  inrichting  der  Pakoe-Ala- 
man  het  kleinere  evenbeeld  van  dat  der  Hangkoe-Negaran  mag 
genoemd  worden.  Deze  overeenkomst  strekt  zich  echter  niet  uit 
tot  politie  en  rechtswezen;  want  ofschoon  het  Gouvernement  ook 
^  in  Jogjakarta  in  de  regeling  daarvan  heeft  ingegrepen ,  hebben 
die  hervoriningen  met  die  in  het  Soerakartasche  in  geenen  deele 
gelijken  tred  gehouden. 

De  vorst  des  rijks  draagt  den  naam  en  titels  van  Sultan, 
Hamangkoe  boewlin^^  Senlipati  ing-ngal&g&,  Ngab- 
doeVrahman,  Sajidtn,  Pan&t&g&mli,  EaIipatoe*llah. 
Hamangkoe  Boewana  beteekent  beheerscher  (letterlijk  om* 
vatte r)  der  wereld;  over  den  titel  Ealipatoe'llah ,  d.  i.  plaats- 
vervanger Gods,  heb  ik  reeds  elders  gesproken  ^);  de  overige 
zijn  gelijk  aan  die  des  Soesoehoenans.  De  vijf  ofzesgolongngans 
van  Soerakarta  vindt  men  te  Jogjakarta  terug;  evenzoo  de  ver- 
deeling des  lands  in  de  Negara  en  het  dorpsland,  maar  niet  die 
van  de  Negara  in  Eaboepatèns  of  wijken ').  De  priesterschap 
schgnt  in  Jogjakarta  eenigszins  anders  georganiseerd  te  zijn.  Den 
opperpriester  vind  ik  Ejai  Pangoeloe,  maar  elders  toch  ookHas 
Pangoeloe  genoemd ,  waarom  ik  geen  werkelijk  verschil  in  titel 
met  dien  te  Soerakarta  durf  aannemen;  maar   in   laatstgenoemd 

»)  D.  I,  bl.  372.  «)  Hageman,  Java,  bL  193,  194. 


Digitized  by  VjOOQIC 


69d 

rgk  Tind  ik  geen  melding  van  aanzienlijke  priesters,  in  rang 
op  den  Pangoeloe  en  zgn  plaatsvervanger  volgende,  zooals  de 
Patok  Neg&r&  (d.  i.  steunsels  des  rijks) ,  die  in  Jogjakarta  vier  in 
getal  zgn  en  ieder  in  het  njk  hun  geestelijk  gebied  hebben.  De 
samenstelling  der  Soerambi  schgnt  ook  te  verschillen,  daar,  vol- 
gens den  heer  Boasquet ,  daarin ,  nevens  den  Mas  Pangoeloe  als 
voorzitter ,  zeven  Eetibs  en  30  Ngoel&m&^s ,  Eabajans  en  Herbots 
zitting  hebben.  Ik  geloof  echter  dat  in  dit  bericht  eenig  misver* 
stand  heersoht.  Eabajans,  d.  i.  boden,  kunnen  wél  dienaren, 
maar  niet  leden  eener  rechtbank  zijn.  Ook  schijnen  mij  hier  m  e  r- 
bots  ten  onrechte  in  plaats  van  modins  genoemd  te  zijn;  die 
teropeldienaars  of  kosters,  die  men  merbots  noemt,  vervullen 
wel  eens  functiên  die  eigenlgk  aan  de  modins  zijn  opgedragen, 
maar  zullen  toch  wel  nergens  tot  de  priesterschap  gerekend  wor- 
den. Een  der  Eetibs  schijnt  gedesigneerd  te  zijn  om ,  zoo  noodig 
als  plaatsvervanger  van  den  Pangoeloe  op  te  treden  ^). 

De  djeksi  van  den  Sultan  wordt  niet  Among  Pr&djl,  maar/ 
Niti  Pr&dj&  genoemd,  zoodat  wg  hier  een  voorbeeld  vinden  van 
een  verschil  in  titel,  zooals  er  waarschgnlijk  vele  zullen  voor- 
komen. Hg  wordt  in  Qouvernements-stukken  vooral  vermeld  als 
het  openbaar  ministerie  waarnemende  in  eene  bgzondere  recht- 
bank, welker  wedergade  nergens  op  Java  wordt  aangetroffen, 
en  welker  bestaan  het  minder  noodig  maakte  dat  Jogjakarta  deelde 
in  de  latere  hervormingen,  die  in  het  rechtswezen  in  Soerakarta 
zgn  ingevoerd.  Ik  bedoel  de  reeds  herhaaldelijk  vermelde  ')  Recht- 
bank voor  crimineele  zaken,  in  1831  opgericht.  iNevens  haar  heeft  / 
Jogjakarta  nog  zijn  Balémangoe  en  Pradata,  waarvan  de  eerste 
aan  de  Eadipatèn  in  Soerakarta  beantwoordt ') ,  de  andere  met 
de  geheele  civiele  rechtspraak  belast  is ,  met  uitzondering  alleen 
van  de  zaken  tot  huwelijken  en  nalatenschappen  betrekkelijk, 
die  ook  hier  voor  de  Soerambi  komen.  Maar  noch  de  Soerambi 
noch  de  Pradata  mogen  crimineele  zaken  behandelen;  de  onder- 

1)  Omtrent  de  priesterschap  iQ  Jogjakarta  leert  men  een  en  ander  nit  t. 
HoëveU,  Uit  het  Indische  leven,  bl.  210.  211. 

«)  D.  I,  bl.  844,  D.  II,  bl.  673.  Hare  oprichting  berust  op  art.  6  van  het 
traktaat  met  Jogjakarta,  den  Sden  Not.  1880  gesloten. 

>)  Zie   Regeerings-Almanak  voor  1872,  bl.  80. 


Digitized  by  VjOOQIC 


y 


600 

danen  van  den  Sultan ,  met  nitzondering  dier  prinsen  en  grooten 
wier  zaken  de  Sultan  en  de  Balémangoe  beslissen ,  worden  voor  bin« 
nen  het  rijk  gepleegde  inisdrijyen  uitsluitend  voor  den  orimineelen 
Raad  terecht  gesteld.  De  Residentis  krachtens  zijn  ambt  voorzitter  van 
deze  rechtbank;  leden  zgn  deRadèn  AdipatiofRijksbestnurder  en 
eenige  inlandsche  grooten  met  den  rang  van  Toemenggoeng,  daar- 
toe door  den  Gouverneur-Generaal  benoemd*  Vroeger  bedroeg  het 
aantal  dezer  Toemenggoengs  slechts  één  of  twee;  in  de  jongste 
opgaven  yind  ik  Pangéran  Soerj&  Win&t&  en  acht  Raden  Toe- 
menggoengs als  leden  dezer  rechtbank  vermeld  *).  Behalve  den 
hoofd-djeks^  Raden  Toemenggoeng  Niti  Pr&dj&,  is  er  ook  nog  een 
adjunct-djeks&.  Bij  de  behandeling  van  hals-  en  andere  zware 
misdaden  is  de  hoofdpangoeloe  adviseur,  anders  een  geestelgke 
yan  minderen  rang.  De  griffier  is  een  Europeaan.  Yan  alle  ge- 
pleegde misdaden  en  alle  aanklachten  moet  de  djëks&  den  Resi- 
dent kennis  geven,  die  de  bevoegdheid  heeft  de  kennismaking 
yan  sommige  feiten  van  minder  ernstigen  aard,  indien  hg  dit 
gepast  oordeelt,  aan  deze  rechtbank  te  onttrekken,  en  daarover i 
alleen  door  den  Rjjksbestuurder  geadsisteerd ,  te  beslissen.  Doch 
deze  beyoegdheid  yervalt  zoodra  op  het  misdrgf  eene  zwaardere 
straf  gesteld  is  dan  drie  maanden  arbeid  in  den  ketting  of  ƒ  &0 
boete.  Alle  vonni3sen  dezer  rechtbank  moeten  ter  revisie  aan 
het  Hoog  Gerechtshof  worden  opgezonden.  Het  spreekt  wel  yan 
zelf  dat  bij  deze  half-Europeesche  rechtbank  het  door  de  Regee- 
ring uitgevaardigde  Wetboek  yan  strafrecht  voor  Inlanders  wordt 
toegepast. 

Yan  de  Prad&t&  te  Jogjakarta  wordt  zelden  iets  vernomen.  Yol- 
gens  den  heer  Bousquet,  wiens  bericht  echter  reeds  van  1848 
dagteekent,  is  de  Hoofd-djëks&  of  Niti  Pradja  yoorzitter  en  zijn 
hem  als  leden  24  Panéwoe^s  en  Hantri's  toegevoegd,  die  allen 
den  titel  yan  Mantri  Djedjenang  voeren. 

Met  de  zorg  voor  de  politie  is  in  Jogjakarta  de  Rijksbestuur- 
der  belast.  Hij  zelf  moet  de  veiligheid  en  orde  ter  hoofdplaats 
handhaven;  in  het  land  buiten  de  Neg&r&  wordt  hij  bijgestaan 
door   de   Regenten   van    politie,    waarvan   tegenwoordig  zes  den 

*)  RegeeringB-ümanak  voor  1880,  bl.  90. 


Digitized  by  VjOOQIC 


601 

titel  van  Raden  Toemenggoeng  hebben,  één  dien  yan  Raden 
Ronggo  en  de.  achtste  dien  yan  Raden  Rio.  Yan  de  drie  laod- 
schappen  waaruit  Jogjakarta  bestaat:  Mataram  koeion,  Mataram 
wètan  en  Goenoeng  Eidoel,  bevat  het  eerste  de  regentschappen 
Kali  Bawang^  Nangoelan  *),  Pengasih  en  Sent&1&;  het  tweede,  be- 
halve de  Negara,  de  regentschappen  Soeleman  of  Sleman,  Ea- 
lasan  en  Bantoel  Elarang,  vaak  enkel  Bantoel  genaamd;  terwijl 
het  minder  yruchtbare  en  schraal  bevolkte  Qoenoeng  Eidoel 
slechts  één  regentschap  uitmaakt,  ofschoon  de  drie  districten 
W&n^ari,  Semanoe  en  Plajen,  waaruit  het  bestaat,  ieder  afzon- 
derlijk zich  met  de  uitgestrektheid  van  het  grootste  der  andere 
regentschappen  kunnen  meten.  In  het  eerste  dezer  districten  ligt 
het  aan  Prins   Mangkoe   Negara  behoorende  landschap  Ngawèn 


De  Pakoe  Alaman  bestaat  uit  een  gedeelte  der  Negara ,  waar 
de  Prins  zelf,  zijn  Patih,  Djeksi,  Imam  en  verdere  beambten 
verblgf  houden ,  en  het  regentschap  E[arang  Eemoening ,  dat  het 
zuidelijk  deel  of  de  kuststrook  van  Mataram  Eoelon  beslaat,  en 
waar  de  Regent  te  Brosot  zijn  zetel  heeft. 

De  agrarische  toestanden ,  zulk  een  overwegende  factor  in  het 
levenslot  van  den  kleinen  man,  zgn  in  de  Yorstenlanden  in  meer 
dan  één  opzicht  van  die  in  het  overige  van  Java  verschillend. 
Ik  wees  er  reeds  op  dat  het  land  dat  de  tegenwoordige  njkjes  van  den 
Soesoehoeuan ,  den  Sultan  en  de  onafhankelijke  prinsen  uitmaakt, 
de  eigenlgke  kern  is  van  het  oude  Mataramsche  rijk ,  —  dat  gedeelte 
waarvan  de  opgezetenen  belasting  in  geld ,  producten  en  arbeid  y 
met  4indere  woorden  padjeg  en  heerediensten ,  6f  aan  den  Vorst  zel- 
ven  opbrachten,  6f  aan  de  prinsen  en  ambtenaren  aan  wie  de  lan- 
den als  apanage  waren  toegekend,  in  tegenstelling  met  de 
M&ntj&  Neg&r&,    die    meer   als   leenrjjken  werden   bestuurd  '). 


1)  Over  de  tgdel|jke  afBoheiding  yan  Kali  Bawang  en  Kangoelan  van  het 
Bultansgebied  is  gehandeld  D   II,  bl.  668. 

')  Boven,  blz.  576.  Ik  mag  echter  niet  onopgemerkt  laten,  dat  ook  in  de 
M8n^^  Keg&rli  enkele  grondbtukken  tot  zulke  apanages  bestemd  waren ,  wier 
Ymohtgebroikers ,  door  den  afstand  dier  gewesten  aan  het  Gtouyemement  ge- 
depossedeerd ,  door  de  Vorsten  nit  de  mime  hun  toegekende  geldelgke  toelagen 
zooTeei  mogelgk  werden  schadeloos  gesteld  (T.  v.  N.  I.  YI.L  342, 845); doch 


Digitized  by  VjOOQIC 


602 

Y  Ook  is  ons  uit  de  geschiedenis  van  Java  gebleken  y  dat  de 
vruchtgebruikers  dier  apanages  hunne  landen  op  groote  schaal 
aan  Europeesche  ondernemers  hebben  verhuurd,  onder  voor- 
waarden die  door  het  Gouvernement  in  het  Reglement  op  den 
Landverhuur  van  1857  zijn  samengevat').  Hieruit  blgktdusdat 
de  grondstukken  in  de  Yorstenlanden  in  drieërlei  rechtstoestand 
verkeeren.  Dit  verschil  bestaat  echter  hoofdzakelijk  alleen  ten 
opzichte  van  hen  aan  wie  de  belastingen  worden  opgebracht, 
niet  ten  aanzien  van  hen  die  ze  opbrengen ;  want  de  Vorst  draagt 
slechts  zgn  recht  op  de  opbrengsten  en  diensten  der  opgezete« 
nen  over  aan  de  bezitters  van  de  apanagiën,  en  ook  den  Euro- 
peeschen  huurder  kan  geen  meerder  recht  worden  overgedragen, 
dan  de  verhuurder  bezit 

Wat  de  Yorst  volgens  de  adat  het  recht  heeft  te  eischen ,  wordt 
gewoonlijk  gesteld  op  {  van  den  oogst  en  één  dag  in  de  week 
beschikking  over  den  arbeid  van  elk  werkbaar  man;  die  twee* 
vijfden  zijn  echter  een  gemiddeld  bedrag,  want  van  sawahs 
wordt  dikwijls  de  helft,  van  tegal velden  slechts  een  derde  geno- 
men. Deze  heffingen  worden  echter  niet  rechtstreeks  aan  den 
Vorst  opgebracht:  in  de  landen,  die  hij  voor  zich  zelven  reser- 
veert, worden  zij  gepacht  door  de  Gbenoengs  of  ambtenaren  van 
politie,  die  aan  den  Vorst  slechts  bepaalden  pachtschat  opbren- 
gen, wat  steeds  op  de  Garebeg  Moeloed  plaats  heeft,  en  voor 
zich  houden  wat  zij  meer  van  de  bevolking  ontvangen;  in  de 
^r apanagelanden  zgn  het  gewoonlijk  mindere  hoofden,  Bekels  ge- 
heeten,  die  als  pachters  optreden  en  aan  de  eigenlijke  geapana- 
geerden  jaarljjks,  of  ook  ineens,  eene  bepaalde  som  daarvoor 
voldoen.  Waar  de  Europeesche  landhuurders  in  de  plaats  der 
Goenoengs  en  Bekels  getreden  zgn,  wordt  door  hen  aan  de 
Vorsten  en  geapanageerden ,  bij  huur  op  lange  termijnen,  door- 
gaans veel  meer  betaald  dan  de  vroeger  erlangde  pachtsom, 
en  toch  de  bevolking  minder  gedrukt.  In  plaats  van  de  gewone 
heffingen   treden    overeenkomsten   omtrent  de   gronden   door   de 


dit  waren   zeldzame  uitzonderingen,  die  op  het  algemeen  karakter  Tan  het 
beBtuor  dezer  meer  afgelegen  gewesten  geen  inbreuk  maakten. 
')  D.  II,  bl   621 ,  670. 


Digitized  by  VjOOQIC 


603 

bevolking  af  te  staan  en  den  arbeid  door  haar  te  praesteeren  voor 
de  teelt  van  producten  geschikt  voor  de  Europeesche  markt. 

De  bevolking  kent  hier  het  gemeenschappelijk  grondbezit  niet;  )[ 
ieder  landbouwer  bebouwt  zijn  eigen  stukje  grond,  dat  vaak 
niet  meer  dan  een  kwart-bouw  bedraagt,  en  gaat  persoon- 
lijk met  den  Goenoeng  of  Bekel  eene  overeenkomst  aan 
omtrent  hetgeen  hij  zal  hebben  op  te  brengen ,  wat  in  den  regel 
slechts  mondeling,  maar  in  tegenwoordigheid  van  eenige  buren 
als  getuigen,  geschiedt.  De  overeenkomst  loopt  over  een  jaar, 
een  tijd  waarin  in  de  meeste  gevallen  twee  oogsten  begrepen 
zgn,  en  de  opbrengst  wordt,  zoo  ze  in  nature  plaats  heeft,  ge- 
kweten in  halQaarlijksche  termgnen ,  t  w.  op  de  Garebeg  Moeloed 
en  op  de  Cbrebeg  PoewlLs^  *))  ^n  200  zij  in  geld  plaats  heeft, 
vooruit  of  ineens  bij  het  sluiten  der  overeenkomst  Dit  alles  ver- 
valt natuurlijk  op  de  landen  door  Europeanen  gehuurd,  waarde 
betaling  van  geld  en  producten  door  beschikbaarstelling  van  grond 
en  arbeid  vervangen  is. 

De  landen  die  de  Torsten  voor  zich  houden ,  zijn  weder  gesplitst 
in  de  zoodanige  waarvan  de  inkomsten  tot  bestrijding  hunner 
persoonlijke  uitgaven  strekken,  en  de  zoodanige  die  het  ^ 
benoodigde  voor  de  algemeene  rijksuitgaven  moeten  leveren. 
Doch  dit  verschil  van  bestemming  heeft  geen  invloed  op  de 
opbrengst  zelve.  Deze  draagt  den  naam  van  padjeg,  d.  i. 
letterlijk  het  vast  bepaalde.  Van  dit  woord  stamt  de  naam 
pamadjeggan,  waarmede  de  voor  den  Vorst  gereserveerde  lan- 
den dikwgls  worden  aangeduid.  In  Jogjakarta  worden  in  het 
landschap  Pengasih,  dat  bepaald  voor  het  onderhoud  van  den 
Sultan  zelven  is  aangewezen,  namens  dien  Vorst  ambtenaren 
gesteld ,  die  de  padjeg  naar  een  vasten  maatstaf  heffen  en  geheel 
uitkeeren,  behoudens  eene  percentsgewijze  belooning. 

De  apanage  wordt   paloenggoehan,    in  Er&mlL  paleng-< 
gahan  genoemd,  en  dit  beteekent  letterlijk  hetgeenmenbe- 
zit  ')•  Er  zijn  hoofdzakelgk  twee  klassen  van  personen  die  daarop 
recht  hebben;    maar  het  schijnt   dat  ook   wel   eens   uit  bloote 

')  VgL  D.  I,  bl.  394. 

')  VgL  wat  OTer  baar  gezegd  is  D.  II,  bL  621. 


Digitized  by  VjOOQIC 


604 

gnnst  apaDages  worden  toegekend.  De  eerste  klasse  der  recht- 
A  hebbenden  zijn  de  Pangérans,  prinsen  yan  den  bloede ,  en  het 
bezit  dier  landen  gaat  bij  erfenis  over  op  hun  oudsten  zoon,  die 
yerplicht  is  zijne  jongere  broeders  uit  de  opbrengst  te  onderhouden. 
Op  denzelfden  voet  is  nog  in  het  volgende  geslacht  de  paloeng- 
goehan  erfelijk ,  doch  daarna  kan  zij ,  naar  het  goedvinden  der 
Torsten  y  worden  ingetrokken.  In  de  tweede  plaats  worden  pa- 
loenggoehans  toegekend  aan  de  ambtenaren  van  hoogeren  en 
lageren  rang,  daaronder  begrepen  de  geestelijke  leden  der  8oe- 
ranibi  en  de  vrouwelijke  beambten  van  de  Eapoetrèn.  Met  enkele 

j^itzonderingen  (zooals  de  Raden  Adipati  en  de  Pangoeloe)  zijn 
alle  voorname  ambten  erfelijk,  in  dier  voege,  dat  de  ambtenaar 
door  zgn  oudsten  wetligen  zoon  wordt  opgevolgd,  en  de  zonen 
der  goendiks  daarop  eerst  aanspraak  krijgen  als  wettige  zonen 
ontbreken.  De  opvolger  moet  echter  bereid  zijn  de  schulden  van  zgn 
voorganger  te  betalen,  en  ingeval  hij  zich  daartoe  niet  wil  of 
kan  verbinden,  moet  een  andere  bloedverwant  des  overledenen, 
die  daartoe  wel  in  staat  en  geneigd  is,  met  het  ambt  bekleed 
worden.  Met  dit  ambt  gaat  ook  de  paloenggoehan  aan  den  op- 
volger over,  doch  als  er  zonen  zijn  die  wegens  onvermogen  tot 
afdoening  der  schulden  van  de  opvolging  moeten  afstand  doen, 
moet  de  werkelijke  opvolger  te  hunnen  behoeve  een  deel  zijner 
inkomsten  afstaan.  Sterft  een  ambtenaar  zonder  zonen  na  te 
laten,  dan  heeft  de  oudste  dochter  aanspraak  op  het  ambt  en  de 
daaraan  verbonden  inkomsten ,  maar  dan  wordt  de  waarneming  op* 

X gedragen  aan  haar  wali  of  voogd,  die,  als  z|j  gehuwd  is,  haar 
echtgenoot  zelf  is.  Heeft  deze.  een  zoon  bij  haar  verwekt,  dan 
gaat  het  recht  der  moeder  op  dezen  over.  Bij  ontstentenis  van 
echte  dochters  kunnen  ook  dochtera  van  goendiks  het  ambt  op 
dezelfde  wijze  erven.  Sterft  een  ambtenaar  geheel  kinderloos, 
dan  komen  in  de  eerste  plaats  zijn  broeders  voor  de  opvolging 
in  aanmerking,  daarna  zgne  ooms,  neven ,  oudooms ,  doch  alleen 
van  vaderszijde.  Is  een  ambtenaar  wegens  een  misdrijf  ontslagen , 
dan  is  de  opvolging  ook  voor  zijne  bloedverwanten  verloren ;  maar 
verbeurt  hg  zgn  ambt  slechts  om  een  verzuim  of  om  schulden,  dan 
erven  het  de  bloedverwanten  op  denzelfden  voet  alsof  hij  over* 


Digitized  by  VjOOQIC 


605 

leden  was.  Men  ziet  hieruit ,  dafc  de  opvolging  in  de  ambten  en 
de  overgang  der  paloenggoehoens  zorgvuldig  geregeld  is;  maar 
door  misbruiken  wordt  daarop  niet  zelden  inbreuk  gemaakt.  In- 
zonderheid vindt  men  gewag  gemaakt  van  het  zoogenaamde 
n  gë  s  o  e  r ,  't  welk  daarin  bestaat  dat  men  een  Wadftn&  omkoopt  om 
een  zijner  ondergeschikten  onder  eenig  voorwendsel  van  zijn  ambt 
te  ontzetten  en  den  wettigen  opvolger  ter  zijde  te  stellen. 

Ofschoon  de  ambtenaren  in  de  Yorstenlanden  aan  eenige  hef-  X 
fingen  onderworpen  zijn  j  wordt  echter  van  de  inkomsten  hunner 
paloenggoehans  niets  aan  de  Vorsten  opgebracht  Doch  bij  aan- 
vaarding van  het  ambt  betaalt  ieder  ambtenaar  aan  zgn  Wad&n& 
de  zoogenaamde  paloenggoeh  of  palenggah ,  ten  bedrage  van  vier 
realen  voor  eiken  djoeng  sawah  waaruit  zijn  apanage  bestaat. 
De  ambtenaren  van  de  hoogste  rangen,  de  Toemenggoengs  en 
Eliwons ,  betalen  deze  belasting  aan  den  Vorst  zelven.  Nog  moet 
worden  opgemerkt ,  dat  met  het  bezit  eener  paloenggoehan  het 
recht  tot  het  dragen  van  de  kopjah  of  staatsiemuts  *)  verbonden  is. 

De  ambtenaren  zijn  natuurlijk  niet  in  de  gelegenheid  hun  pa- 
loenggoehan zelven  te  bewonen  ,  en  stellen  dus  personen  in  hunne  \ 
plaats  aan,  die  zij  met  een  stuk  van  hun  land  beleenen  en  die 
hun  de  opbrengsten  van  het  overige  moeten  verantwoorden.  Dit 
nu  zijn  de  meergenoemde  Bekels ,  onder  welke  men  verschillende 
rangen  onderscheidt  en  die  hier  als  dorpshoofden  optreden.  Men  noemt 
ze  ook  vaak  Loerah,  terwijl  hij  dien  zij  vertegenwoordigen  hun  Loerah 
tabon  of  Loerah  babok  heet.  Het  ambt  der  Bekels  is  volgens  de  adat  V 
ongeveer  op  dezelfde  wgze  erfelijk  als  de  andere  ambten  en  vordert 
soortgelgke  opbrengsten  of  geschenken  bij  de  aanvaarding,  maar 
in  werkelijkheid  wordt  het  doorgaans  aan  den  meestbiedende  ver-  . 
kocht  Op  welke  wjjze  nu  de  Bekels  met  de  dessabewoners  omtrent  de 
betaling  der  padjeg  overeenkomen,  is  reeds  boven  uiteengezet, 
maar  ik  moet  hierby  nog  het  afschuwelijke  misbruik  vermelden , 
dat  deze  laatsten  tot  een  tweede  betaling  derzelfde  belasting 
gedwongen  worden,  als  de  Bekel  wegens  wanbetaling  aan  zijn 
meester  wordt  afgezet. 

Ik  heb  gemeend  deze  agrarische  toestanden  in  de  Vorstenlan- 

')  Zie  D.  I,  bl  607. 


Digitized  by  VjOOQIC 


606 

den  met  eenige  uitvoerigheid  te  moeten  beschrgveni  aU  een  ka- 
rakteristieke bgdrage  tot  de  kennis  der  aan  zich  aeWe  orergelaten 
Javaansohe  Maatschappij.  Zij  sgn  wel  geschikt  om  ons  met  den 
landverhanr  aan  Europeanen  te  yerzoenen;  want  al  moge  het 
ook  daarbg  niet  mogelgk  zgn  alle  yerkeerdheden  te  weren, 
grove  misbruiken  worden  zoowel  door  het  belang  der  huurders 
als  door  het  wakend  oog  der  Regeering  tegengegaan. 

Daar  de  paloenggoehans  in  vele  gevallen  zeer  klein  en  dikwgls 
nog  versnipperd  zgn^  en  de  Europeesche  huurder  voor  zgne 
cultuur  aan  een  groote  uitgestrektheid  gronds  behoefte  heeft,  moet 
de  stichter  eener  landbouwonderneming  in  de  Yorstenlanden  niet 
zelden  met  groote  zwarigheden  kampen.  Kan  hg  zich  de  rechten 
van  een  hoofdambtenaar  ,  soms  zelfs  van  den  Vorst  zelven ,  op  een 
stuk  van  aanzienlijken  omvang  doen  afstaan,  dan  is  dit  meestal 
niet  slechts  gemakkelijker,  maar  ook  voordeeliger,  dan  wanneer 
hij  moet  trachten  door  onderhandeling  met  een  groot  aantal ,  soms 
honderd  en  meer  personen,  de  noodige  perceeltjes  voor  zgne 
onderneming  bgeen  te  krijgen;  want  die  moeilgkheid  lost  zich 
doorgaans  in  de  betaling  van  hoogeren  pachtsohat  op. 

Een  tweede  moeilgkheid  voor  den  Europeeschen  huurder  is 
daarin  gelegen ,  dat  de  paloenggoehans  aan  hunne  bezitters  slechts 
precario  zgn  afgestaan,  en  de  Vorst  steeds  de  bevoegdheid  behoudt 
ze  terug  te  nemen.  Hieruit  werd  een  onzekerheid  geboren ,  nood- 
lottig voor  elke  onderneming,  maar  vooral  voor  dezulke  die  met 
fabriekarbeid  verbonden  zgn ,  —  eene  onzekerheid  die  er  toe  geleid 
heeft,  dat  men  het  contract  van  cessie,  of  het  zoogenaamde  huur- 
contract, vooraf  aan  den  Vorst  ter  goedkeuring  aanbood.  De  on* 
zekerheid  was  nu  opgeheven ;  want  wanneer  ook  de  paloenggoehan 
aan  een  ander  werd  overgedragen,  was  nu  de  nieuwe  bezitter 
verplicht  in  den  afstand  te  berusten  voor  den  tgd  waarvoor  die 
was  aangegaan.  Maar  de  vgandige  geest  tegen  deze  landverhu- 
ringen,  die  zich  nog  van  tijd  tot  tgd  bij  de  Indische  autoriteiten 
openbaart,  heeft  hieruit  een  geducht  wapen  tegen  de  huurders  ge- 
smeed. De  Vorsten  hadden  in  gemeenschappelijk  overleg  bepaald , 
dat  voor  iedere  piagem  (contract)  een  zeker  vast  recht  zou  vol- 
daan worden  I  bestaande  in  ^25  voor  de  tjap  (zegel)  die  er  op 


Digitized  by  VjOOQIC 


607 

werd  geplaatst  Deze  maatregel  werkte  ongelyk.  Wie  het  geluk 
had  Tan  een  enkelen  Vorst  of  G-roote  genoegzamea  grond  voor 
sgne  geheele  onderneming  te  verkrggen,  behoefde  slechts  een- 
maal ƒ26  te  betalen;  wie  met  hetzelfde  doel  afstand  yan  grond 
yan  honderd  personen  had  moeten  verwerven,  moest  100  maal 
ƒ  25  yoldoen.  De  Regeering  zorgde  voor  evenredige  betaling,  niet 
door  den  last  voor  de  meest  bezwaarden  te  verlichten ,  maar  door 
dien  yoor  de  meer  bevoorrechten  te  verzwaren.  Zij  bepaalde  dat 
voor  dat  zegelgeld  niet  f  25  per  piagem ,  maar ,  onafhankelijk 
yan  het  aantal  der  piagems,  5  pCt  yan  den  paohtschat  over  al  de 
jaren  waarover  de  cessie  liep ,  zou  yoldaan  worden.  De  som  van 
ƒ  25  steeg  daardoor  voor  sommige  ondernemingen  tot  /  20,000 
en  meer;  want  volgens  het  reglement  wordt  de  overeenkomst  den 
eersten  keer  yoor  20  jaren  gesloten ,  zoodat  5  pCt.  juist  met  den 
pachtschat  voor  één  jaar  overeenkomt  Zoo  werd  een  buitenspo- 
rig yoordeel  ten  koste  der  Nederlandsche  nijverheid  als  het  ware 
opgedrongen  aan  de  Vorsten,  die  zei  ven  het  niet  yerlangden,  en 
zelfs,  om  den  slag  af  te  wenden  die  den  landverhuur  in  gevaar 
bracht,  uit  eigen  beweging  aan  de  ondernemers  de  meest  moge« 
lijke  faciliteiten  in  de  betaling  toestonden. 

Een  derde  moeilijkheid  yoor  den  landhuurder  was  teyens  een 
waarborg  voor  de  bevolking.  De  opgezetenen  der  paloenggoehans 
moesten  yroeger  wel  \  van  hun  oogst  afstaan,  maar  waren  yrij 
om  hun  grond  al  of  niet  te  bewerken  en  er  op  te  telen  wat  hun 
goed  dacht  Deze  toestand  was  voor  de  nieuwe  heeren  onhoud- 
baar, en  zg  moesten  wel  met  de  bevolking  oyereenkomsten  aan- 
gaan, waarbg,  wel  is  waar^  de  oude  heffing  eenigermate  als  basis 
diende,  maar  waarbg  de  ondernemers  zich  verzekerden  van  grond 
en  yan  werkkrachten  voor  hunne  cultures.  In  de  bijzonderhedeu 
zgn  thans  die  overeenkomsten  naar  de  locale  omstandigheden  op 
velerlei  manier  gewgzigd;  doch  yoor  de  beyolking  is  het  een 
groot  voordeel, dat  zij  het  in  de  hand. heeft  te  hooge  eischen  af 
te  wgzen  en  6f  tot  de  oude  betaling  van  |  yan  haren  oogst  terug 
te  keeren ,  6f  zelfs  naar  andere  gronden ,  waar  haar  een  beter  lot 
wacht,  te  verhuizen.  De  landheeren,  dit  beseffende,  yinden  zich 
natuurlgk  genoopt  de  beyolking  door  goede  regeling  yan  den  ar* 


Digitized  by  VjOOQIC 


608 

beidi  beperking  der  heerediensten,  goed  loon  roor  het  daarbo- 
ven gepraesteerde  werk ,  zorg  voor  hun  eigen  landbonw  door  den 
aanleg  van  irrigatie- werken ,  in  één  woord  door  alles  wat  haar 
lot  kan  Yorbeteren,  zooveel  mogelijk  aan  hun  persoon  en  aan 
hnnne  ondernemingen  te  verbinden. 

In  weerwil  van  alle  moeilgkheden  en  alle  tegenwerking  heb- 
ben de  landbonwondememingen  van  Europeanen  op  gehuurde 
paloenggoehans  thans  een  hoogst  belangrgken  omvang  bereikt^ 
ofschoon  zg  tot  bijzondere  gedeelten  der  inlandsohe  rykjes  be- 
perkt zgn.  In  Jogjakarta  waren  in  1878  54  ondernemingen, 
gelegen  in  de  regentschappen  Sleman,  Ealasan  en  Bantoel, 
die  met  de  hoofdstad  het  landschap  Mataram  wétan  vormen ,  en 
ééne  in  het  gebied  van  prins  Pakoe  Alam.  De  gozamenlgke  uit- 
gestrektheid der  gehuurde  landen  besloeg  78,029  bouws^  waar- 
van 16,436  met  producten  voor  de  Europeesche  markt  beplant 
waren ,  en  de  pachtsom  bedroeg  ƒ  566,000.  De  geteelde  produo* 
ten  waren  suiker,  indigo,  tabak  en  koffie,  doch  de  laatste  heeft 
in  deze  residentie  weinig  te  beteekenen.  De  productie  bedroeg  in 
dat  jaar  272,431  pikols  suiker,  514,251  kilo's  indigo,  204,156 
kilo's  tabak  en  184  pikols  koffie. 

In  Soerakarta  heeft  zich  de  Europeesche  landbouw  tot  veel 
gropter  proportiên  ontwikkeld.  De  ondernemingen  waren  er  in 
1878  171  in  getal  en  verbreid  over  alle  regentschappen;  zg 
omvatten  286,860  bouws,  waarvan  40,941  met  producten  voor 
de  Europeesche  markt  beplant  waren.  De  pachtsom  was  /'840^000 
's  jaars.  De  producten  zijn  over  het  algemeen  dezelfde  als  in  het 
kleinere  rijk,  maar  suiker  en  indigo  zgn  er  betrekkelijk  van 
minder,  tabak  en  koffie  van  veel  grooter  belang.  De  opbrengst 
bedroeg  in  1878  249,440  pikols  suiker,  202,240  kilo's  indigo, 
2,466,243  kilo's  tabak  en  34,337  pikols  koffie.  Dit  laatste  pro- 
duct bleef  in  het  genoemde  jaar  ver  beneden  het  gewone  bedrag 
en  had  in.  1877  103,154  pikols  opgeleverd.  Nog  werden  in  1878 
op  twee  ondernemingen  in  Soerakarta  1122  kilo's  rameh  verkre- 
gen ;  maar  in  het  algemeen  schijnen  zich  de  planters  tot  de  vier 
genoemde  stapelproducten  te  bepalen  '). 
^)  Ik  heb  de  gegevens  voor  hetgeen  bier  over  de  agrarisobe  toestondeii  ge- 


Digitized  by  VjOOQIC 


609 

Om  met  de  vele  merkwaardigheden  van  natuur  en  kunst  in 
de  Yordtenlanden  nadere  kennis  te  maken  j  beginnen  wij  met  d^i 
groeten  weg  van  Moentilan  in  Eadoe  naar  de  hoofdplaats  Jog- 
jakarta  te  volgen,  die  ons,  nadat  wij  5^  paal  hebben  afgelegd, 
op  de  grens  der  gelgknamigo  residentie  brengt.  Die  grens  wordt 
hier  gevormd  door  de  rivier  Krasak,  een  op  den  Merapi  ontsprin- 
genden  tak  van  de  Pr&g&,  en  als  wg  de  fraaie  brug  zgn  over- 
gegaan die  over  dezen  stroom  is  geslagen ,  zetten  wij  bg  den  post 
Tempel  den  voet  op  Jogjakartaschen  bodem.  Wij  hebben  dan 
nog  6i  paal  af  te  leggen ,  om  de  regentschaps-hoofdplaats  Sleman 
te  bereiken.  Het  noordelijk  deel  van  Jogjakaria  vormt  een  vrij 
regelmatigen ,  nagenoeg  gelijkzijdigen  driehoek,  waarvan  twee  zij- 
den ,  die  op  de  kruin  van  den  Merapi  samenkomen ,  en  waarvan 
die  ter  linker  geheel  door  de  Erasak  van  haren  oorsprong  tot 
hare  monding  wordt  beschreven,  tevens  grenslgnen  der  residen- 
tie zijn.  Eene  Ign  die  mede  van  de  kruin  van  den  Merapi  over 
een  aanmerkelijken  afotand  zuidwaarts  gaat,  snijdt  dien  driehoek  zoo  - 
danig,  dat  ruim  twee  derden  van  diens  inhoud  aan  hare  westzijde , 
het  overige  aan  hare  oostzijde  liggen.  Het  westelijk  deel  behoort 
aan  het  regentschap  Sleman,  het  oostelijk  aan  het  regentschap 
Ealasan,  die  dus  te  zamen  de  hellingen  van  den  Merapi,  voor 
zoo  ver  zg  tot  Jogjakarta  behooren,  omvatten.  Met  de  derde  zijde 
rust  de  driehoek  op  de  noordelijke  langere  zgde  van  den  hier  en 
daar  wat  ingesneden  of  uitspringenden  rechthoek ,  die  het  overige 
der  residentie  vormt;  hij  ligt  daarop  in  dier  voege,  dat  hij  on- 
geveer een  derde  daarvan  bedekt,  maar  wat  aan  de  oostzgde  onbe- 
dekt  blgft  en  door  Boerakarta  begrensd  wordt,ongeveer  het  dub- 
bel bedraagt  van  het  aan  de  westzijde  onbedekt  gebleven,  door  Eadoe 
begrensde  deel  *).  De  tegenoverstaande  of  zuidelijke  lange  zijde  van 
dien  rechthoek  is  de  kustljjn ,  bespeeld  door  den  Indischeu  Oceaan. 
De  rechthoek  ligtschuin;zgnelangezijdenloopen  van  west-noord- 
west naar  oost-zuidoost;  van  de  korte  zijden  grenst  de  noordelijke 

£6gd  is  hoofdzakelgk  ontleend  aan  Mounier  in  T.  y.  N.  I.  YI.  I.  341  t?.;  yan 
Deyenter,  Bgdragen,  I.  177  vv.;  Hageman,  Jaya,  bL  187, 19d;MirandolleinT. 
V.  N.  I.  1867.  II.  281  yy.;  de  Lonter,  Handleiding,  bl.  883  yy.  en  het  Koloniaal 
Yerelag  oyer  1879. 

')  Vgl  Bleeker  in  T.  y.  N.  I.  1850,  II,  bl.  4, 

m.  89 


Digitized  by  VjOOQIC 


610 

aan  Bagelèn ,  de  oostielgke  nog  geheel  aan  Soerakarta ,  dat  het  broe- 
derrijk  yan  den  top  van  den  Merapi  tot  even  beooBten  de  Badeng- 
baai  omyleugelt. 

Over  Sleman  zelf  is  niets  bijzonders  te  zeggen ,  maar  de  streek 
waarin  het  ligt,  is  een  opmerkzame  besohonwing  overwaardig. 
De  voet  van  den  Merapi ,  die  aan  de  noordzijde  reeds  op  eene 
hoogte  van  omstreeks  1480  meters  dien  van  den  Merbaboe  ont- 
moet,  waardoor  een  tusschenzadel  gevormd  wordt  welken  wg  bg 
ons  bezoek  aan  Soerakarta  zullen  loeren  kennen,  heeft  naar  alle 
andere  zijden  eene  verbazend  breede  ontwikkeling.  In  Eadoe  strekt 
hij  zich  uit  tot  aan  het  bed  van  de  EI&  en ,  nadat  deze  zich  met  de 
Pr&g&  vereenigd  heeft,  tot  aan  de  heuvelen  op  den  linkeroever 
der  laatste;  oost-  en  zuidoostwaarts  in  Soerakarta  verbreidt  hg 
zich  over  B&j&Iali,  Eart&soer&  en  Elatèn  tot  aan  de  Solo-rivier 
en  haren  zijtak  de  Denkeng  ');  in  Jogjakarta  beslaat  hg  den  ge- 
heelen  beschreven  driehoek  en  zet  zich  over  zijne  zuidelijke 
denkbeeldige  grenslijn  voort,  tnsschen  het  bed  van  dePr&g&ten 
westen  en  dat  van  de  Oepak  ten  oosten ,  totdat  hij ,  tusschen  de 
nauw  8  kilometers  van  elkander  verwijderde  mondingen  van  deze 
beide  doorgaans  convergeerende  stroomen  ,  gestuit  wordt  door  den 
Indischen  Oceaan.  De  diep  ingesneden  beddingen  van  E1&  en 
Pr&g&,  van  Oepak,  Denkeng  en  S&l&-rivier,  wgzen  de  grenzen 
aan  tot  waar  de  oude  lava-stroomen  van  den  Herapi  zijn  voort- 
geloopen.  Yan  den  top  des  vulkaans,  die  2866  meters  hoog  ist 
gaat  de  helling  aan  deze  zgde  aanvankelijk,  tot  op  eene  hoogte 
van  omstreeks  1100  meters,  steil  afwaarts;  tot  op  dit  punt  is  zg , 
van  de  hoogte  van  2300  meters  af,  met  boschjes  van  Alpenstrui- 
ken, van  die  van  1900  meters  beneden waarts ,  met  oorspronke- 
lijke wouden  bedekt  Nog  meer  dan  600  meters  boven  de  bosch- 
grens  verheft  zich  de  kruin  als  een  kale,  zwarte ,  gedurig  steiler 
wordende  wand ,  uit  een  korat  van  grauwe  asch  en  groote  steen- 
brokken  opgebouwd ,  en  door  talrijke,  maar  ondiepe  kloven  door- 
ploegd. Beneden  de  boschgrens  nemen  weldra  de  bebouwde  vel- 
den en  woningen  der  menschen  een  aanvang;  de  helling  blgft 
echter  nog  steil,    maar  met  meer  gelijkmatigheid,  tot  op  eene 

V  VgL  D.  I.  W.  96. 


Digitized  by  VjOOQIC 


611 

hoogte  van  600  meters.  Hier  gaat  zg  over  ia  eene  zachte  glooiing  ^ 
die  allengs  het  karakter  krijgt  eener  nog  slechts  weinig  afhol- 
lende vlakte  I  —  de  vlakte  van  Jogjakartai  in  welker  midden  de 
hoofdplaats  zelve  gelegen  is  *). 

Die  vlakte  van  Jogjakarta,  slechts  ten  zuiden  der  hoofdstad 
hier  en  daar  door  kalkheuvelen  a^ebroken  ^  vormt  ook  een  drie- 
hoek, die  zyne  basis  met  den  reeds  beschrevenen  gemeen  heeft , 
wiens  wat  langere  beenen  door.de  Pr&g&  en  de  Oepak  gevormd 
worden,  en  wiens  tot  aan  zee  reikende  top  een  weinig  is  afge- 
knot.  Beide  driehoeken^  die  het  vulkanische  gedeelte  van  het 
Jogjasche  terrein  uitmaken,  vormen  tezamen  eene,  natuurlijk  niet 
geheel  regelmatige,  ruit,  waarvan  de  lange  diagonaal,  van  de 
kruin  van  den  Merapi  tot  aan  den  mond  van  de  Oepak,  eene 
lengte  heeft  van  54  kilometers;  terwgl  die  van  de  korte  nau- 
welyks  de  helft  daarvan  bedraagt. 

Wil  men  zich  van  de  bodemgesteldheid  der  geheele  residentie  eene 
gemakkelyke  en  eenvoudige,  voorstelling  vormen,  dandenkemen 
zich  aan  weerszyden  van  de  beschreven  vulkanische  ruit  een  recht- 
hoek van  tertiair  gesteente,  tegen  de  gelgkbeeuige  zyden  van  den 
zuideiyken  driehoek  gelegen.  De  grootere  rechthoek  ten  oosten 
beslaat  ongeveer  de  helft  van  het  gansche  terrein  der  residentie ; 
aan  de  ruit  behooren  iV;  aan  den  rechthoek  ten  westen  van  de 
Pr&g&  1^.  Laatstgenoemde  is  grootendeels  bedekt  door  het  Eelir- 
gebergte,  de  rechthoek  beoosten  de  Oepak  geheel  door  den  Goe- 
noeng  Eidoel  of  het  Zuider- gebergte.  Yan  eene  vroegere  ver- 
binding tttsschen  die  beide  kalkgebergten  kunnen  de  verstrooide 
kalkheuvelen  ten  zuiden  der  hoofdplaats  getuigen ;  doch  met  deze 
geringe  uitzondering  is  de  bodem  van  het  geheele  ruitvormige  mid- 
dendeel gevormd  door  de  uitwerpselen  van  den  nog  van  tgd  tot 
tyd  werkzamen  Merapi,  nadat  misschien  die  van  den  ouderen, 
thans  sedert  lang  uitgedoofden  Merbaboe  den  zeeboezem  groeten - 
deels  hadden  opgevuld,  die  hier  in  lang  vervlogen  tijden  schgnt 
te  hebben  bestaan  '). 


>)  Jnnghuhn,  JaTa,  II,  bl.  871  v.,  876  v. 

*)  Van  Dgk,  Geolo^flohe  beaohrgving  Tan  Djodkjakarta ,  in  Jaarboek  van 
het  M^nwesen  in  N.  I.,  Jg.  I,  D.  I,  bl  150,  152,  156  v. 

3»* 


Digitized  by  VjOOQIC 


612 

By  het  onderzoek  van  den  bodem  van  Jogjakarta,  dat  nit 
geologisch  oogpunt  tot  de  *be8t  bekende  gedeelten  van  Java  be- 
hoort ,  heeft  men  overal  als  de  oadste  en  diepstliggende  laag  vast  tra- 
chietgesteente  gevonden  ^  dat  de  basis  vormt  waarop  zich  eoceene  la- 
gen vol  nummulieten  hebben  afgezet  Opheffingen  bier,  verzakkingen 
ginds;  de  werkzaamheid  der  polypen  aan  de  randen  der  afzet- 
tingen; nieuwe  uitbarstingen  van  halfgesmolten  lava  of  trachiet- 
breccie,  die  het  oud-tertiaire  bekken,  op  sommige  plaatsen  tot 
aan  zijn  uitersten  rand ,  overdekten ;  eene  langdurige  mioceene  af- 
zetting van  mergel-  en  kalksteenlagen  in  de  met  eilandjes  be- 
zaaide bocht  9  die  een  naar  het  zuiden  geopenden  zeeboezem 
vormde;  daarna  de  algemeene  opheffing  van  Java  door  de  kracht 
der  thans  nog  werkende  of  althans  nog  herkenbare  vulkanen,  ge- 
paard  met  uitgestrekte  verscheuringen,  die  onder  andere  den 
stellen  rand  der  zuidkust  deden  ontstaan;  de  door  opvolgende 
uitbarstingen  allengs  volbrachte  drooglegging  der  groote  zeebocht, 
wier  vroegere  eilanden  of  ondiepten  zich  nu  hier  en  daar  als 
kalksteenheuvelen  vertoonen ;  —  ziedaar  eene  vluchtige  opsomming 
der  voornaamste  feiten,  wier  opvolging  in  de  geschiedenis  van 
Jogja's  bodem  men  in  de  voorhanden  sporen  meent  te  kunnen  vol- 
gen*  De  bovenste  bekleeding  der  vlakte  bestaat  overal  uit  een 
helder  grijskleurige  vulkanische  asch  of  uiterst  fijn  zand,  dat,  als 
men  de  hoogere,  steilere  hellingen  van  den  vuurberg  nadert,  meer 
en  meer  met  stukjes  puimsteen ,  puinbrokken  en  gruis  van  andere 
gesteenten  vermengd  is.  Maar  de  ng  verheid  der  bevolking  heeft 
dien  bodem,  beginnende  van  het  punt  waar  de  steile  helling  in 
zachte  glooiing  overgaat,  bijna  geheel  in  sawah's  herschapen, 
waarop  honderden  dorpsboschjes  en  de  talrijke  ruïnes  van  vor- 
stelijke lustverblijven,  die  er  in  verstrooid  liggen,  met  scherpe 
lijnen  uitkomen.  De  vruchtbaarheid  van  dezen  bodem  is  schier  uit- 
sluitend van  kunstmatige  besproeiing  afhankelijk ,  en  in  de  droogste 
en  helderste  maanden,  in  Augustus  en  September ,  lost  zijne  opper- 
vlakte zich  op  en  wordt  in  het  fijnste  stof  veranderd.  Wanneer 
dan  de  in  Jogjakarta  vaak  heerschende  znidewinden  over  dejdorre 
sawah's  strijken,  ziet  men,  bg  eene  gloeiende  hitte ^  die  des  na* 
jniddagB  te  2  i  3  uren  baar  masimum  bereikt,  alom  eene   me* 


Digitized  by  VjOOQIC 


613 

Digte  zandhozen  ontstaan ,  die ,  in  de  bosclijes  der  dorpen  gebroken , 
gedurig  door  nieuwgevormde  vervangen  worden. 

Wanneer  men  van  Sleman  naar  den  top  van  den  Merapi  staart, 
glijdt  de  blik  langs  de  westzijde  van  een  dubbelen  voorberg  van 
dien  vulkaan ,  die  den  naam  draagt  van  Qoenoeng  Plawangan  en 
veel  overeenkomst  heeft  met  de  voorbergspits  van  den  Merbaboe 
bij  Eopeng  *).  Om  dit  merkwaardig  punt  te  bezoeken ,  leggen  wij 
in-noordoostelijke  richting  een  rechten  afstand  van  10  kilometers 
af,  langs  paden  die  door  de  sawahs  en  de  aanplantingen  der  Euro- 
peesohe  ondernemers  langzaam  opwaarts  voeren  naar  de  desa 
Sawoengang,  op  eene  hoogte  van  525  meters  gelegen  aan  de 
Kali  Koeningy  die ,  van  den  Merapi  afdalende ,  hier  de  grens  vormt 
tusschen  de  regentschappen  Sleman  en  Kalasan.  Men  bevindt 
zich  hier,  opruim  vier  kilometers  afstands,  recht  ten  zuiden  van 
den  Plawangan ,  die  aan  dezen  kant  zijne  twee  stompe ,  met  woud- 
geboomte  en  bamboestoelen  bedekte,  door  een  diepe  kloof  ge- 
scheiden en  door  eenige  kleinere  spitsen  omringde  kegels  ten  toon 
spreidt,  terwijl  hij  zich,  van  ter  zijde  gezien,  als  een  lange,  zich 
eerst  ver  boven  de  overige  verheffende,  en  dan  plotseling  steil 
afdalende  rib  van  den  Merapi  vertoont.  De  naam  Plawangan ,  die 
van  lawang  afstamt  en  poort  of  doorgang  beteekent,  is  aan 
gemelde  kloof  ontleend.  Het  schijnt  dat  de  lavastroomen  hier  tegen 
een  reeds  bestaande  hoogte  zijn  gestuit,  maar  zich  tegelijk  een 
doortocht  door  de  genoemde  kloof  gebaand  hebben.  Op  twee  pun- 
ten vormen  echter  de  lavabanken  een  steilen,  lijnrechten  wand, 
waarlangs  zich  de  uit  een  smalle  spleet  te  voorschijn  komende 
beek  Tel&g&  Moentjak ,  eerst  van  eene  hoogte  van  80 ,  later  van 
eene  van  25  voet  naar  beneden  stort.  De  wanden  bestaan  uit 
zeer  vaste,  zwartkleurige ,  basaltachtige ;  in  horizontale  lagen  ge- 
spleten lava,  afgewisseld  door  eene  roode,  kleurafgevende  aardts 
in  de  dwarsloopende  spleten,  die  uit  de  verweering  der  vele 
ijzerdeelen  bevattende  lava  ontstaan  is  ').  De  geographische  dienst 
beeft  op  den  hoogsten  top  van  den  Plawangan,  d.  i.  op  eene 
hoogte  van    1272    meters,    een    seinpaal    opgericht    Dicht   bij 


^)  Boven,  bl.  519.  ^  Jangbahn,  Java,  L  382. 


Digitized  by  VjOOQIC 


614 

den  oostelijken  voet  van  den  Plawangan  gaat ,  tusschen  de  dorp- 
jes Andong  en  Rangka,  een  diep  en  steil,  kanaal vormig,  welig 
begroeid  en  roet  bevallige  boomvarens  getooid  ravijn  (djoerang) 
naar  beneden ,  waarin ,  een  weinig  lager  dan  Andong,  de  EaU 
Eoening  ontspringt  ^).  Het  terrein  legt  aan  de  beklimming  van 
den  Merapi  aan  deze  zijde  schier  onoverkomelijke  zwarigheden  in 
den  weg.  Nogtans  gelukte  het  Junghuhn ,  in  Sept  1835,  toen 
hij  voor  het  eerst  dezen  berg  beklom,  van  Sawoengang,  over  Eftli 
Oerang  en  Andong,  Rangka  te  bereiken,  en  vandaar,  met  de  hulp 
van  een  Javaanschen  gids,  dien  zijne  medgezellen  den  Eapala 
Qoenoeng  (het  berghoofd)  noemden,  onder  duizend  gevaren,  tot 
den  top  op  te  stygen  ').  Wij  zullen  hem  niet  volgen  op  dezen 
weg,  dien  het  een  minder  geharden  reiziger  niet  geraden  zon 
zijn  te  kiezen,  te  minder  daar  het  ons  blijken  zal,  dat  van  Soe- 
rakarta  uit  de .  kruin  van  dezen  vulkaan  met  vrij  wat  minder 
moeite  te  bereiken  is. 

Wg  keeren  dus  thans  naar  Sleman  terug  en*  volgen  van  daar 
zuidwaarts,  acht  palen  ver,  den  groeten  weg  naar  de  Neg&r&.  Haar 
noordelijk  uiteinde  is  in  rechten  afstand  9  kilometers  van  Sleman , 
haar  zuidelijk  21  kilometers  van  het  zuiderstand  verwijderd ;  de  stad 
zelve  meet  tusschen  die  uiteinden  6  kilometers ,  bg  eene  afwisselende 
breedte,  waarvan  het  maximum  4  kilometers  bedraagt.  Zg  ligt 
op  het  hellend  vlak  dat  van  den  Merapi  naar  den  Oceaan  af- 
daalt, op  slechts  113  meters  boven  de  zee.  Yan  het  verba- 
zend aantal  riviertjes  die  over  de  zachte  helling  zuidwaarts  gaan , 
heeft  zg  de  Bëdog ,  die  tot  het  gebied  van  de  PrSlg^  behoort,  ten 
westen,  en  de  Godéan,  die  zich  met  de  Oepak  vereenigt,  ten 
oosten,  terwijl  tal  van  kleinere  spruiten  hare  kampongs  en  sa- 
wahs  besproeien.  Zij  is  geene  aaneenliggende  stad,  maar  eene 
verzameling  van  uitgestrekte  kratons,  van  Europeesche  en  Chi- 
neesche  buurten  en  van  inlandsche  dorpen,  in  alle  richtingen 
doorsneden  van  breede  lanen,  overschaduwd  door  de  lommerrijke 
kruinen  van  eerbiedwaardige  waringins  of  hooge  kanari-boomen , 
die  aan  beide  zijden  geplant  zgn.  Het  is  dus  wel  niet  te  ver- 
wonderen ,    dat    het   bevolkingscijfer   niet    aan  den  reuscu^htigen 

O  Ibid.  385.  >)  Reisen  daroh  Jaya,  S.  118  ff. 


Digitized  by  VjOOQIC 


615 

omvang  beantwoordt.  In  1845  werd  het  gesteld  op  43000  of,  de 
militairen  medegerekend ,  omstreeks  45000  zielen ,  waaromder  ruim 
1000  Ohineezen,  ruim  50  Arabieren  en  Bengaleezen  en  ongeveer 
600  Europeanen.  De  bevolking  der  geheele  residentie  bedroeg 
toen  347,500  zielen,  maar  was  in  1878  tot  445,000  gestegen. 
Zoo  wij  aannemen  dat  die  der  hoofdstad  evenredig  daarmede  ge- 
klommen is,  zou  deze  thans  56,000  k  57,000  zielen  tellen.  Eer 
ik  beproef  haar  meer  in  bijzonderheden  te. beschrijven,  ga  nog 
eene  enkele  opmerking  vooraf. 

De  geschiedenis  van  Java  heeft  ons  geleerd,  dat  de  rijkszetel 
telkens  verplaatst  werd,  en  de  Javanen  beschouwen  de  tgden 
van  duur  van  eiken  dier  rijkszetels  als  zoovele  perioden  in  hunne 
geschiedenis  *).  Wij  willen  hier  niet  teruggaan  tot  de  Hindoe- 
periode, waarvan  de  geschiedenis  te  duister  is  om  ons  te  ver- 
gunnen iets  omtrent  den  duur  en  de  opvolging  van  de  zetels  der 
Oppervorsten  te  bepalen ;  maar  in  de  Mohammedaansche  periode , 
welker  duur  wij  thans  op  vier  eeuwen  kunnen  stellen,  vinden 
wij  achter  elkander  vier  rgkszetels,  die,  naar  de  voorstelling  der 
Javanen  ,  ieder  gedurende  een  eeuw  den  Oppervorst  binnen  hunne 
muren  hebben  gehuisvest:  Demak^  Pasar  gedé  (Earta),  Earta- 
soera  en  Soerakarta  ').  Met  die  honderd  jaren ,  die  naar  de  Mo- 
hammedaansche  tijdrekening  slechts  ongeveer  97  van  onze  jaren 
uitmaken ,  moet  men  het  niet  al  te  nauw  nemen.  Demak  en  Pasar 
gedé  zgn  werkelijk  gedurende  weinig  meer  dan  honderd  Moham* 
medaansche  jaren  de  rijkszetels  geweest;  maar  de  periode  van 
Kartasoera,  aanvangende  in  het  jaar  1681  onzer  tijdrekening,  is 
in  1744  geëindigd,  en  de  periode  van  Soerakarta  heeft  dus  thans 
reeds  136  jaren  geduurd.  Men  zegt  echter  dat  voor  eenige 
jaren  de  Soesoehoenan  meende,  dat  de  tyd  voor  de  verplaatsing 
van  den  Kraton  gekomen  was ,  en  dat  het  de  Regeering  vrg  wat 
moeite  gekost  heeft  hem  van  het  voornemen  terug  te  brengen  om 
tot  die  verplaatsing  over  te  gaan ;  men  zou  hem  beduid  hebben , 
dat  dan  ook  het  fort  en  het  residentie^huis,  om  in  de  nabijheid 
van  den  Eraton  te  bjijven  ,  verplaatst  zouden  moeten  worden ,  en 

>)  Vgl.  D.  I,  bL  346,  noot  1. 

<)  Zie  D.  JI,  bl.  197  (vgl.  203),  259  (ygL  310),  390  en  469. 


Digitized  by  VjOOQIC 


616 

dat,  daar  de  Regeering  bg  de  zaak  hoegenaamd  geen  belang  had  , 
dit  dan  op  koaten  van  Z.  H.  zon  moeten  geschieden.  Yoor  dit  argn- 
mentnm  ad  crumenam  zou  de  Soeaoeboenan  gezwicht  zgn  '). 

In  yerband  roet  deze  verwisseling  van  njkszetels  staat  na  ook 
de  zonderlinge  adat,  om  een  yorstelgk  yerblijf  schier  van  het 
oogenblik  dat  het  voltooid  is,  te  laten  vervallen.  Natnorlgk  wor- 
den de  reparatiên  verricht  die  volstrekt  noodig  zgn,  om  de  ge- 
bouwen die  niet  ontruimd  kunnen  worden ,  in  bewoonbaren  staat 
te  houden ;  maar  daartoe  bepaalt  men  zich ,  en  wat  van  den  Kra- 
ton  geldt,  geldt  tot  zekere  hoogte  ook  van  de  gebeele  Neg&r&. 
De  prinsen  van  het  Mangkoe-neg^r&sche  huis ,  die  met  een  voor- 
uitstrevenden geest  bezield  zijn  en  zich  in  vele  opzichten  de 
denkbeelden  van  den  Europeaan  hebben  eigen  gemaakt,  mogen 
voor  het  onderhoud  en  de  verfraaiing  van  hun  kraton  en  al  wat 
hun  behoort  zorg  dragen,  in  bet  algemeen  bestaan  zoowel  Jog- 
jakarta  als  Soerakarta  voor  een  groot  gedeelte  uit  puinhoopen 
en  stee)^t  niemand  de  hand  uit  om  ze  op  te  ruimen;  want  ook 
te  Jogja  worden  dezelfde  begrippen  gehuldigd,  ook  daarheen  is 
dezelfde  adat  overgewaaid.  Waarschijnlijk  acht  de  Sultan  zich 
even  zeer  gerechtigd  als  de  Soesoehoenan ,  om  zich  alsdeaeige* 
Igken  erfgenaam  van  de  Mataramsche  vorsten  te  beschouwen, 
en  meent  hij  dus  hetzelfde  recht  te  hebben  om  van  rijkszetel  te 
veranderen  en,  indien  de  omstandigheden  gunstig  zijn  en  het  Gbu- 
vernement  niet  weerstreeft,  zijn  thans  reeds  120  jaar  ouden 
kraton  met  een  nieuw  verblijf  te  verwisselen.  Alleen  een  meer- 
derheid in  rang  schijnt  de  Sultan  vroeger  aan  den  Soesoehoenan 
te  hebben  toegekend,  zonder  daarom  iets  te  laten  afdingen  van 
zijne  aanspraken  op  volkomen  onafhankelijkheid.  Men  verhaalt 
namelijk  dat,  een  25  jaren  geleden,  de  gewoonte  bestond,  dat  de 
Sultan  in  zijn  landhais  te  Gowok,  eene  volkrijke  desa,  aan  den 
weg  naar  Soerakarta  tusschen  zijne  hoofdstad  en  Ealasan  gele- 
gen,  jaarlijks  een  bezoek  ontving  van  zijn  ouderen  broeder,  den 
Soesoehoenan,  en  bij  die  gelegenheid  zijn  troon  naderde  na 
de  sandalen  te  hebben  afgelegd,  en  hem,  zich  nederbuigende , 
hulde  bewees.  De  Regeering,  wenschende  aan  die  bezoeken  een 

*)   Y.    RiJokeTorsel ,   Brieven,  80;  d'Almeida,  Life  in  Java,  II  91. 


Digitized  by  VjOOQIC 


617 

einde  te  maken,  bracht  den  Salian  onder  het  oog,  dat  hij  in  de 
oogen  der  Europeanen  nooit  geheel  onafhankelijk  zou  zijn,  zoo 
lang  hij  den  Soesoehoenan  als  zgn  meerdere  huldigde.  Toen  dus 
de  tijd  yan  het  bezoek  weder  daar  was,  yerscheen  de  Sultan  te 
Go  wok  in  militaire  nniform  en  plaatste  zich  op  een  stoel  naast 
den  zetel  des  Soesoehoenans ,  waar  hij  bleef  zitten  zonder 
een  zweem  van  neiging  te  toonen,  om  de  nu  als  vernederend 
beschouwde  ceremonie  te  herhalen.  De  Soesoehoenan  voelde  zich 
beleedigd,  ofschoon  hij  zijn  toorn  wist  te  verbergen,  en  de  jaar- 
lijksche  samenkomsten,  die,  naar  het  schijnt,  tevens  als  een 
soort  van  volksfeest  gevierd  werden,  zijn  sedert  niet  meer  her- 
haald *).  Doch  hoe  dit  ook  zij,  zeker  is  het  dat  verval  en  ver- 
waarloozing  zich  te  Jogjakarta  niet  slechts  evenzeer  als ,  maar  in 
nog  hoogere  mate  dan  te  Soerakarta  vertoon  en,  wat  vermoedelijk 
vooral  is  toe  te  schrijven  aan  de  menigvuldige  aardbevingen, 
waaraan  de  stad  door  de  nabijheid  van  den  steeds  werkzamen  Merapi 
blootgesteld  en  waardoor  zij  ook  nog  in  de  laatste  jaren  geteisterd  is. 
Yooral  die  van  10  Juni,  1867,  heeft  in  de  Neg&r&  vreeselijke 
verwoestingen  aangericht.  Alle  steenen  gebouwen  in  den  Eraton 
zijn  ingestort  of  zwaar  beschadigd  en  het  residentie-huis  is  ver- 
nield. Die  verwoestingen  hebben  zich  toen  tot  een  groot  deel  der 
Residentie  uitgebreid.  Yan  de  Tjandi  Séwoe  is  het  beste  om- 
vergeworpen dat  de  tand  des  tjjds  nog  gespaard  had.  Schier 
overal  zijn  de  bruggen  onbruikbaar  gemaakt,  tal  van  indigo-  en 
suikerfabrieken  zijn  geheel  of  gedeeltelijk  ingestort,  van  Pasar 
gedé,  de  bekende  marktplaats  ten  zuiden  der  hoofdstad,  is  bijna 
geen  huis  staande  gebleven ,  en  de  menschen  die  bij  die  ramp  het 
leven  verloren,  worden   op  omstreeks  500  geschat  ^. 

Onder  de  zaken  die  vroeger  van  de  grootheid  van  Jogjakarta 
getuigden ,  maar  waarvan  nauwelijks  een  spoor  schijnt  overig  tezgn, 
behooren  de  muren  en  het  sterke  paalwerk,  die  eenmaal  de  gansche 
reusachtige  stad  omgaven.  £r  voerden  toen  slechts  vier  wegen  naar 
de  stad ,  die  uitliepen  op  hare  vier  houten  poorten ,  uit  zware  djati- 

M  D'Almeida,  Life  in  Java,  II.  98  f.  Die  onderhoudende  sohrgver  heeft 
Tele  dergelgke  Terhalen,  die  men  elders  ie  vergeefs  zoekt,  en  waarbg  het 
alleen  te  betrearen  is,  dat  niet  biykt  in  hoever  men  er  op  kan  staat  maken. 

2)  N.  T.  V.  N.  I.  XXX,  bl.  480;  ▼.  Rgckevorsel,  Brieven,  bl.  79. 


Digitized  by  VjOOQIC 


618 

balken  samengesteld  *).  Thans  is  zij  een  open  stad  of  Tlek  en 
ziet  men  bij  den  noordelijken  ingang  eene  gedenkzuil  Tan  de  diepe 
Ternedering  die  een  harer  Sultans  in  1811  Tan  den  Maarschalk 
Daendels  moest  Terduren  ').  Yan  dien  noordelijken  ingang  Toert 
de  zoogenaamde  Hofstraat,  een  kromme  doorgaans  zeer  loTon- 
dige  weg,  naar  de  aloen-aloen,  waarachter  de  uitgestrekte  Tier- 
hoek  gelegen  is ,  die  door  den  Eraton  wordt  beslagen.  Eer  men 
de  aloen-aloen  bereikt,  laat  men  aan  zijn  linkerhand  het 
GouTemements-kantoor;  de  Protestantsche  kerk,  het  Residentie- 
huis  en  de  Bocieteit  liggen,  terwijl  tegenoTer  al  deze  gebouwen 
aan  de  rechterhand  het  fort  Rustenburg  Torrgst.  Yan  de  Euro- 
peesche  woningen  liggen  enkele ,  en  wel  de  grootste  en  fraaiste , 
langs  den  bedoelden  weg  en  elders  Terstrooid,  maar  de  meeste 
zijn  in  een  kleinen  Tierhoek  samengedrongen ,  die  ten  oosten 
Tan  het  fort  gelegen  en  door  een  met  gras  begroeid  plein  daarTan 
gescheiden  is,  door  eenige  parallel  loopende  straten  doorsneden 
wordt  en  meest  slechts  lage  en  onaanzienlgke  huizen  boTat.  Nog 
Terder  oostwaarts,  aan  de  andere  zijde  Tan  het  riTiertje  dat  de 
oostzijde  der  Europeesche  wijk  bespeelt,  ligt  de  kleinere,  maar 
toch  ook  uitgestrekte  kraton  Tan  Prins  Pakoe  Alam.  Ten  noor- 
den Tan  het  fort  liggen  de  pasar,  de  Cbineesche  kampong  en 
de  Europeesche  begraafplaats ,  op  welke  laatste  men  o.  a.  eenige 
gedenkteekenen  opmerkt,  gewijd  aan  de  Engelsche  krygslieden  die 
by  de  bestorming  Tan  den  Eraton  in  1812  het  loTon  lieten  ').  Al  de 
OTerige  ruimte  is  aan  alle  zijden  ingenomen  door  talrijke  Ja- 
Taansche  kampongs  en  de  daartusschen  liggende  uitgestrekte 
erTon  Tan  inlandsche  prinsen  en  groeten,  die  zich  meestal  ken- 
merken door  omgestorte  muren ,  aan  welker  herstelling  niemand 
de  hand  slaat. 

Aan   deze   Tluchtige  algemeene   omtrekken   wensch  ik    thans 


^)  Teeostra,  Besohrgy.  d.  Ked.  orerz.  bez.,  bl.  185. 

')  In  het  Aardr.  en  Stat.  W^bk.  yan  K.  I.,D.  I,  bL  301,  wordt,  in  plaats 
yan  IStl,  het  jaar  1808  genoemd,  en  ook  de  omsohrgving  yan  het  gebeurde 
is  daar  zeer  onnauwkeurig.  Zie  D.  II  yan  dit  werk,  bl.  565.  De  indruk  door 
de  groote  stoutmoedigheid  yan  Daendels  gemaakt,  heeft  tot  allerlei  legenden 
aanleiding  gegeyen ,  waaryan  èen  merkwaardig  staaltje  yoorkomt  bg  d' Almeida, 
IL  129-132.  »)  Zie  Dl   U,  bl.  586. 


.  Digitized  by  VjOOQIC 


619 

eenige  bijzonderheden  over  de  yoornaamste  geboawen  toe  te 
Toegèn. 

Het  fort  Rastenburg  werd  in  1760  geetioht,  te  gelgker  tijd 
met  den  Eraton ,  dien  het  dan  ook  geheel  beheer  acht.  Het  is  met 
een  gracht  omgeven  en  heeft  steenen  wallen  en  vier  bastions, 
elk  met  schietgaten  voor  twee  stakken.  De  kazernen  voor  de 
Europeesche  militairen,  de  offioierswoningen ,  het  hospitaal  en  de 
magazijnen  zgn  allen  in  het  fort  begrepen ,  waarin  een  half  batal- 
jon infanterie  en  een  detachement  artillerie  garnizoen  honden. 
Yoor  de  verdediging  van  Java  heeft  dit  fort  geene  beteekenis  en 
tegen  een  Enropeeschen  vijand  zou  het  niet  lang  bestand  zijn.' 

Het  Residentie-huis  heeft  door  de  aardbeving  van  1867  zooveel 
geleden,  dat  het  geheel  moest  vernieuwd  worden.  Het  oude  ge- 
bouw wordt  door  velen  die  het  gezien  hebben ,  fraai  genoemd , 
maar  ontleende  toch  zijn  voornaamste  aantrekkelijkheid  aan  zijn 
groeten ,  keurig  aangelegden  tuin ,  die  slechts  voor  dien  van  het 
Residentie-buis  te  Samarang  onderdoet.  Nu  is  in  de  plaats  van 
het  oude  een  nieuw  residentie-huis  van  reusachtige  afmetingen 
.verrezen,  dat  prachtig  en  smaakvol  gemeubileerd  is ,  voor  zoover 
dat  bestaanbaar  is  met  het  Indische  gebruik ,  om  de  decoratie  der 
wanden  alleen  aan  den  witkwast  over  te  laten.  En  dat  in  een 
land  waar  de  hand  der  natuur  de  fraaiste  marmersoorten  heeft 
toebereid ,  die  slechts  op  den  ondernemenden  ontginner  wachten , 
om  geheel  Indië  van  het  schoonste  bouwmateriaal  te  voorzien  *)! 
Het  fraaist  is  de  kolossale  troonzaal,  dus  genaamd  omdat  aan 
haar  ééne  uiteinde ,  onder  een  blauwen ,  met  goud  versierden  he- 
mel ,  waarvan  geel  zgden  gordgnen  afhangen-,  op  een  kleine ,  met 
een  Deventersch  tapijt  bedekte  verhevenheid,  een  canapé  is  ge- 
plaatst, waarop  bij  feestelijke  gelegenheden  de  Sultan  en  de  Re* 
sident  plaats  nemen.  De  eetzaal,  die  achter  aan  het  huis  is 
aangebouwd,  is  alleen  merkwaardig  om  hare  kolossale  afmetingen  ; 
want  zij  is  62  meters  lang  en  bevat 'overvloedige  ruimte  voor 
800  gasten.  De  officiêele  feestmalen  zijn  trouwens  te  Jogjakarta , 
meer  zelfs  nog  dan  te  Soerakarta,  een  zaak  van  groot  gewicht , 
en  het  Residentie-huis  is  er  minstens  even  goed  voor  ingerichte 

^)  Zie  DL  I,  bL  127. 


Digitized  by  VjOOQIC 


620 

als  de  paleizen  van  den  Oouverneur-Generaal  te  Batavia  en  Bui- 
tenzorg.  Een  bezoeker,  die  er  180  lampen  telde,  waarbij  hg  de 
vele  lusters  met  vier  of  zes  lichten  slechts  als  één  rekende,  en 
bet  aantal  der  in  het  huis  voorhanden  tafels  op  63 ,  dat  der 
stoelen  op  400  begrootte,  geeft  ons  daardoor  althans  eenigermate 
een  denkbeeld  van  de  reusachtige  schaal  waarop  hier  alles  is 
iugericht.  Jammer,  dat  de  voorzijde  zoozeer  van  een  goed  uitzicht 
verstoken  is;  over  het  plein  heen  dat  het  gebouw  van  den  weg 
scheidt,  ziet  men  weinig  meer  dan  de  wallen  van  het  fort,  die 
zeker  geen  vroolijken  aanblik  bieden. 

Doch  wat  voornamelijk  te  Jogja  onze  aandacht  verdient ,  is  de 
Eraton ,  binnen  welks  uitgestrekte  wallen  schier  al  de  merkwaar- 
digheden zijn  opeengehoopt,  die,  als  karakteristiek  Javaansch, 
onze  aandacht  bijzonder  verdienen  *). 

De  Kraton  vormt  een  rechthoek ,  die  alleen  langs  de  oostzijde 
van  de  aloen-aloen  met  een  kleineren  rechthoek  uitspringt  en 
wiens  zijden  3600  en  2400  voet  lang  zjjn.  Hij  heeft  meer  dan 
een  uur  in  den  omtrek,  bevat  binnen  zijne  muren  een  aantal 
gebouwen  en  pleinen,  straten  en  wegen,  kanalen  en  vgvers, 
kampongs  en  lusthoven,  en  wordt  door  omstreeks  15000  men- 
schen  bewoond.  Hij  is  dus  veel  meer  dan  een  vorstelijk  paleis 
en  het  eigenlyke  Sultansverblijf  neemt  daarin  slechts  een  betrek- 
kelijk kleine  ruimte  iu.  Het  geheel  is  omgeven  door  een  muur, 
waarvan  de  hoogte  14  voet  bedraagt  en  die  op  sommige  plaat- 
sen 15  voet  dik  is.  Aan  de  vier  hoeken  ziet  men  bastions  met 
wachttorens,  en  het  geheel  is  door  een  gracht  omringd,  terwijl 
binnen  tegen  den  muur  aarden  wallen  zijn  opgeworpen,  waarop 
hier  en  daar  stukken  geschut  zgn  geplant,  die  echter  vernageld 
zijn  en  dus  alleen  voor  staatsie  dienen. 

De  noordelijke  of  hoofdingang  tot  den  Eraton  wordt  slechts  bereikt 

*)  Van  den  Kraton  zgn  mg  twee  platte  gronden  bekend.  De  eerste 
komt  voor  in  Thom*8  „Merooir  of  theconqnest  of  Java*',  en  werdgeteekendin 
1812,  de  tweede  is  gevolgd  naar  een  Javaansch  origineel,  in  1 870  ter  plaat- 
se zelve  vervaardigd,  en  met  een  beschrijving  van  den  Eraton,  volgens  de 
beste  inlichtingen  samengesteld,  uitgegeven  door  den  heer  H.  C.  Rogge  in 
den  Volksalmanak  der  Mg.  t.  N.  van  *t  Alg.  1878.  De  vergelgking  toont  dat 
in  den  langen  tusschentgd  geene  belangrijke  veranderingen  in  de  verdeeling 
hebben  plaats  gehad. 


Digitized  by  VjOOQIC 


621 

over  de  reeds  herhaaldelijk  vermelde  aloen-aloen ,  een  groot  vier- 
kant plein,  door  een  muur  ingesloten  en  door  eene  poort,  de  Eori 
pamoerakan  genoemd,  gescheiden  van  de  geladag,  een  kleiner 
plein  dat  voor  haar  ligt  en  dat  men  betreedt  door  de  Eori  geladag, 
die  de  eigenlijke  hoofdpoort  is  voor  alle  tot  den  Eraton  behoo- 
rende  gebouwen  *).  Langs  de  voorzgde  is  de  aloen-aloen  met 
breedgetakte  waringins  beplant,  die,  volgens  de  eischen  der  adat , 
in  den  vorm  van  pajongs  of  zonneschermen  geschoren  worden. 
Overigens  is  dit  plein  een  kale  zandvlakte;  want  dezelfde 
adat  verbiedt,  er  ook  maar  een  enkelen  grashalm  te  laten  op* 
schieten  '),  en  alleen  twee  op  het  midden  staande  reusachtige 
waringins,  ieder  afzonderlgk  door  een  sierlijk  hek  omsloten,  en 
vroeger  de  toevlucht  der  verongelijkten,  die,  in  het  witte  gewaad 
der  smeekelingen,  de  bescherming  van  den  Sultan  kwamen  inroepen , 
maken  daarop  een  uitzondering.  In  den  zuidoostelijken  hoek  van 
de  aloen-aloen  is  het  hok  waarin  de  tjjgers bewaard  worden,  die  bij 
het  eerste  feest,  door  den  Vorst  gegeven,  aan  het  volk  het  vermaak  moe- 
ten verschaffen  van  een  wanhopigen  strijd  meteen  karbouw  te  voeren 
of  door  de  lansen  van  Javaansche  krijgslieden  te  worden  gerampokt '). 
Het  was  vroeger  het  uitsluitend  voorrecht  der  Vorsten,  hunne  onder* 
danen  op  die  wreede  spelen  te  onthalen ,  en  nog  heden  kan  men  ze 
alleen  aan  hunne  hoven  met  al  de  formaliteiten  en  al  de  staatsie , 
door  de  adat  gevorderd,  zien  opvoeren.  In  den  strijd  van  den 
tijger  met  den  buffel  is  de  laatste,  wiens  horens  vooraf  worden 
gescherpt,  in  den  regel  overwinnaar,  ten  gevolge  zgner grootere 
kracht;  in  den  strijd  met  de  menschen  moet  de  meerdere  kracht 
van  den  tijger  onderdoen  voor  het  groote  aantal  zijner  in  een 
vierkant  geplaatste  bestryders,  die  hem,  als  hij  door  het  carré 
wil  heenbreken ,  van  alle  zgden  de  gevelde  lansen  voorhouden ,  en 
als  hij  in  wanhoop  ten  slotte  den  sprong  over  hun  hoofd  waagt, 
op  de  omhoog  gestoken  lansen  opvangen.  Aan  eene  uitvoeriger 
beschrgving  van  deze  zoo  vaak  door  pen  en  teekenstift.  geschetste 

>)  Ygl.  boven  bl.  568.  Te  Soerakarta  Btaat,  zooals  daar  gezegd  werd,  de 
Kon  geladag  op  het  midden  yan  de  geladag,  in  een  maur  die  haar  in  tweeen 
deelt,  maar  te  Jogjakarta  Bohgnt  dit  niet  het  geval  te  zgn  Zie  van  Hoëvell, 
Uit  het  IndiBohe  leven ,  bl.  200. 

';  Zie  vim  Bijokevorsel,  Brieven,  bL  88.  *)  Vgl  D.  I,  bl.  254. 


Digitized  by  VjOOQIC 


622 

tooneelen  *)  bestaat,  naar  ik  meoD,  geen  behoefte ,  en  liever  wgd 
ik  eenige  regelen  aan  andere,  minder  algemeen  bekende  feeste- 
Igkheden,  waarvan  evenzeer  de  aloen-aloen  getuige  ia. 

Ik  heb  hiermede  echter  niet  het  oog  op  de  Bënènana  of  tornooien '), 
die  eiken  Maandag  en  Donderdag  plachten  gebonden  te  worden ; 
want  zg  zgn  hier  sedert  eènige  jaren  geheel  in  onbruik  geraakt 
en  er  is  alleen  de  karakteristieke  formaliteit  van  overgebleven , 
dat  op  die  dagen  de  Sultan  twee  Toemenggoengs  tot  den  Besi* 
dent  zendt,  om  hem  te  boodschappen,  dat  Z.  H.  het  tomooi  niet  kan 
bijwonen ,  geheel  zooals  dat  vroeger  in  geval  van  verhindering 
geschiedde.  Maar  wat  nog  niet  wordt  verzuimd  zgn  de  muzikale 
uitvoeringen  op  eiken  Zaterdag-middag,  in  een  gebouw  dat  ten 
noorden  van  het  tggerhok  op  de  aloen-aloen  staat ,  en  die  in  het 
bespelen  der  gamelan  monggang  bestaan,  waarover  reeds  elders 
met  een  woord  werd  gesproken  ');  en  evenmin  zijn  de  plechtigheden 
in  onbruik  geraakt  die  van  ouds  in  de  vastenmaand,  ter  gele- 
genheid der  malëmmans  ^),  op  de  aloen-aloen  plaats  vonden. 

De  viering  der  malëmmans  te  Jogjakarta  schgnt  een  eenigs- 
zins  bijzonder  karakter  te  dragen  en  hoofdzakelgk  te  bestaan  in 
een  soort  van  pick-nick ,  door  de  ambtenaren  des  Sultans  op  de 
aloen-aloen  gehouden ,  waarbij  echter  door  den  Yorst  zelven  ge- 
zonden spgzen  wel  niet  zullen  ontbreken.  Honderden  korven  met 
eetwaren,  ieder  door  twee  of  meer  mannen  gedragen,  worden 
reeds  te  voren  aangebracht  en  in  orde  gerangschikt,  en  tegen  vgf 
uren  in  den  namiddag  verzamelen  zich  alle  ambtenaren  op  het 
plein,  dat,  zoodra  de  duisternis  begint  te  vallen,  met  duizenden 
fakkels,  hier  en  daar  afgewisseld  door  de  fraaie  lampen  van 
aanzienlijke  hoofden ,  verlicht  wordt.  Als  alles  in  orde  is ,  komt  de 


^)  Zie  bescliryTixig  door  t.  HoeyëU  in  T.  r.  K.  I.  Jaarg.  1X1,  Dl.  I,  bL 
298,  en  Uit  het  Indische  leyen,  bL  186;  door  Jnnghohn  in  T.  t.  K.  I.  Jg. 
YII,  D.  Il,  bl.  205;  door  een  onbekendein  bet  yerbaal  der  reis  Tanden  Gout.- 
Cto.  de  Eerens  over  Jaya,  in  T.  y.  K.  I.,  Jg.  1850,  Dl.  I,  bL  454,  en  yele 
andere.  Eenfe  afbeelding  yan  een  rampokfeest ,  door  Jhr.  L.  H.  W.  M.  de  Stuers, 
komt  yoor  in  het  chromolithographisohe  plaatwerk  «de  Indische  Archipel,  tafe- 
reelen  nit  de  natuur  en  het  yolksleyen  in  Indiê'',  yan  1865  tot  1868  in  6  afley. 
versohenen  bg  den  heer  C.  W.  Mieling  te  *b  (Jrayenhage. 

*)  Vgl.  daarover  DL  I,  bl  585. 

»)  DL  I,  bL  475.  *)  YgL  DL  I,  bL  395. 


Digitized  by  VjOOQ IC  , 


623 

Sultan  in  bof  kleeding  te  paard  en  door  tal  van  volgelingen ,  ook 
door  den  Resident,  en  een  oorps  muzikanten,  die  Europeesche 
stukken  op  onze  gewone  instrumenten  uitvoeren,  vergezeld,  om 
de  bonte  menigte  te  overzien  en  van  den  Rijksbestuurder,  op 
zijne  vraag  of  allen  tegenwoordig  zijn,  het  onveranderlgk  toe- 
stemmend antwoord  te  ontvangen.  Daarop  spreekt  de  Pangoeloe 
een  gebed  uit,  dat  met  een  langgerekt  Amtn  uit  aller  mond  be- 
sloten wordt,  waarna  de  Vorst  zich  verwgdert  en  de  feestvie- 
renden zich  nederzetten  onder  de  waringins,  of  in  de  open  huisjes 
die  aan  de  vier  zgden  van  het  plein  langs  den  muur  zijn  ge- 
bouwd. Er  heerscht  eene  groote  drukte  en  levendigheid,  vooral 
bevorderd  door  het  gebruik  om  het  dienstpersoneel  gedurig  langs  de 
rijen  te  doen  heen-  en  wedergaan,  ten  einde  aan  veraf  gezeten 
vrienden  eenig  geschenk  van  de  medegebrachte  spijzen  over  te 
brengen.  Te  acht  uren  in  den  avond  is  de  maaltgd  geëindigd  en 
weldra  is  het  levendig  tooneel  door  doodsche  stilte  vervangen  '). 

Aan  de  westzgde  van  de  aloen-aloen  bevindt  zich  in  het  mid- 
den de  poort  die  den  toegang  verleent  tot  de  groote  moskee, 
welk  gebouw  echter  ook  één  of  meer  ingangen  buiten  den  Eraton 
heeft.  Het  ligt  met  zijne  bggebouwen  op  een  ruim  plein ,  door 
een  eigen  ringmuur  omsloten ,  en  aan  welks  achterzijde  de  pries- 
terwgk  paalt.  De  moskee  zelve  is  een  groot,  vierkant,  somber 
gebouw,  dat  zeker  meer  dan  2000  menschen  bevatten  kan,  en 
dat  aan  de  noordzijde  eene  afgezonderde  galerij  heeft  voor  de 
vrouwen,  die  de  openbare  godsdienstoefeningen  willen  bijwonen. 
Yóór  het  hoofdgebouw  is  een  groot,  overdekt,  aan  drie  zgden 
open,  langwerpig  vierkant  voorportaal,  dat  wij  reeds  onder  den 
naam  van  Soerambi  leerden  kennen,  en  waarvan  het  bovendeel 
kan  gezien  worden  over  den  muur  heen  die  de  moskee  van  de 
aloen-aloen  scheidt,  terwgl  de  metalen  toren  van  het  hoofdge- 
bouw daarachter  hoog  uitsteekt  Rondom  het  gansche  gebouw 
is  een  vijver  gemetseld,  die  ongeveer  acht  voet  breed  en  ander- 

*}  Bogge,  t.  a.  p;  Bleeker  in  T.  t.  K  I,  1850,  II,  bl.  10.  Bleeker  stelt  het 
Toor  alsof  die  maaltgden  geheel  doorden  Sultan  werden  gegeven,  maar  Rogge, 
die  zijne  inlichtingen  ontying  van  Raden  Mas  Ismangoen ,  die  nitmnntend  met 
het  Jogjasohe  hof  bekend  is,  beschrijft  ze  als  gemeenschappelijke  maalt^den, 
wsartoe  ieder  het  zgne  bgdraagt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


624 

half  Toet  diep  en  met  helder  water  gevuld  is.  Er  is  geen  middel 
om  in  het  godshuis  te  komen  zonder  dien  tij  ver  te  doorwaden , 
en  niemand  kan  zich  dus  aan  de  verplichting  onttrekken  om  het 
heiligdom  slechts  met  gereinigde  voeten  te  betreden,  of  hij 
moest  zich ,  gelijk  Europ^esche  bezoekers  soms  doen ,  op  de  schou- 
ders van  een  stevigen  inlander  door  het  water  laten  dragen.  Aan 
beide  zgden  is  de  moskee  geflankeerd  door  open  gebouwen^  be- 
stemd voor  de  gamelan  sekatèn ,  die  in  de  maand  moeloed  met 
veel  plechtigheid  hierheen  wordt  gebracht,  om  er  zeven  dagen 
lang ,  ook  gedurende  den  nacht ,  bespeeld  te  worden  *).  In  den 
avond  van  het  moeloedfeest,  dien  wij  den  avond  vóór  het  feest 
zouden  noemen  —  maar  de  Moslem  begint  den  dag  met  zonson- 
dergang —  wordt  in  dit  gebouw  door  een  groot  aantal  priesters 
een  plechtige  dikir  gehouden.  Zij  verzamelen  zich  vooraf  in  het 
voorportaal ,  waar  zij ,  op  matjes  gezeten ,  door  eene  dicht  opeenge* 
drongen  schaar  van  nieuwsgierigen,  mannen ,  vrouwen  en  kinderen, 
begluurd  worden.  De  meisjes  schijnen  dien  avond  meer  dan  ge- 
wone vrijheid  te  genieten:  „spectatum  veniunt,  veniunt specten- 
tur  ut  ipsae.^  Ook  de  lokkende  gebaren  en  verleidelgke  blikken 
van  de  talèdèks  worden  er  niet  gembt,  en  het  bewijs  wordt  maar 
al  te  zeer  geleverd,  dat  ook  op  Java  bij  feesteljjke  gelegenheden, 
die  groote  samenscholingen  van  personen  van  beiderlei  sekse  met 
zich  brongen ,  in  weerwil  zelfs  van  het  godsdienstig  karakter  der 
samenkomst,  de  tucht  en  de  eerbaarheid  vaak  maar  al  te  zeer 
vergeten  worden  '). 

Op  den  dag  die  op  de  dikir  moeloed  volgt;  maar  ook  even- 
zeer op  de  beide  andere  garëbëgs,  is  de  aloen-aloen  het  tooneel  van 
een  ander  druk  en  levendig  schouwspel^dat  op  soortgelijke  wijze 
ook  te  Soerakarta  wordt  vertoond,  maar  toch  in  het  nog  veel 
meer  dan  de  zusterstad  aan  oude  gewoonten  en  ceremoniën  ver* 
slaafd  gebleven  Jogjakarta  iets  vermakelgks  en  onweerstaanbaar 
lachwekkends  heeft,  dat  te  Soerakarta,  waar  de  troepen  meer  op 
Europeesche  wijze  gekleed  zijn,  niet  in  die  mate  wordt  aange- 
troffen. Het  is  een  groote  parade  der  vorstelijke  staatsietroepen, 

»)  Zie  D.  I,  W    470. 

V  Rog{;e,  t    a.  p.}  v.  HoSvell,  Uit  het  Indische  loven,  bl.  205-4212. 


Digitized  by  VjOOQIC 


625 

die  van  heinde  en  ver  duizenden  toeschouwers  lokt.  Reeds  met  het 
aanbreken  van  den  dag  loopen  de  pradjoerits  in  hunne  eigenaardige 
monteeringen  op  de  aloen-aloen  te  hoop,  om  zich  ieder  onder 
zgn  vaandel  te  scharen ,  en  in  statigen  optocht  begeven  zich  ook 
de  rijksbestuurder,  de  toemenggoengs  en  kliwons,  met  hunne 
gamelans  en  pajongs  en  hunne  met  pieken  gewapende  volgelin- 
gen ,  naar  dit  plein ,  waar  alles  in  de  vereischte  orde  wordt  gerang- 
schikt. Later  op  den  dag,  als  de  Sultan,  vergezeld  door  den 
Resident  en  omringd  door  zijne  vrouwen  en  hofbeambten  en  de 
aanzienlijkste  Europeanen  ter  hoofdplaats  woonachtig,  in  de  bang- 
sal  wit&n&  (wat  dit  is  zullen  wij  aanstonds  zien)  op  zijndampar 
of  vorstelijken  zetel  zal  hebben  plaats  genomen,  moeten  die 
troepen  voor  hem  defileeren.  Deze  plechtigheid  levert  den  Euro- 
peaan die  het  geluk  beeft  tot  de  bangsal  wit&n&  te  worden 
toegelaten ;  de  schoonste  gelegenheid  om  de  krijgslieden  van  den 
Sultan  in  al  den  luister  hunner  uitrusting  en  al  hunne  krijgs- 
haftigheid te  bewonderen.  De  soldaten,  drie  k  vierduizend  in 
getal,  zijn  in  verschillende  afdeelingen  verdeeld ,  waarvan  elk  hare 
oflBcieren,  haar  vaandel,  hare  eigene  kleeding,  alsmede  twee 
tamboers  en  twee  pijpers  heeft.  Terwgl  op  deze  instrumenten 
een  lang  verouderd  marscbje  wordt  gespeeld ,  treedt  een  Javaansch 
officier  vooruit,  gehuld  in  gelen  rok  en  groene  broek,  met  groote 
zwarte  laarzen  aan  de  beenen,  een  driekanten  hoed,  waarop  een 
groote  bloemruiker  de  plaats  van  een  pluim  inneemt,  op  het 
hoofd,  een  broeden,  ronden  sabel  in  de  hand,  en  een  groeten, 
groenen  bril  op  den  neus.  Als  hij  den  troon  nadert^  verandert 
hg  zijn  stap  in  een  potsierlijken  dans,  met  vreemde  wendingen 
en  draaiingen  van  het  lichaam ,  en  vóór  den  Sultan  aangekomen 
begroet  hij  den  Yorst  met  de  wonderlijkste  sprongen  en  grimassen, 
waarna  hij  zich  al  tandakkende  verwijdert.  De  manschappen  die 
hem  volgen,  hebben  pieken  in  plaats  van  een  sabel,  en  missen 
alleen  den  bril,  maar  evenaren  hem  overigens  in  hunne  kleeding, 
zoowel  als  in  de  kunst  van  hun  lichaam  en  leden  op  de  zonder- 
lingste wijze  te  verwringen.  Op  dezelfde  wijze  volgen  andere 
benden,  nu  eens  met  krissen,  zwaarden  en  schilden,  dan  eena 
met  pieken  en  geweren  gewapend,  nu  eens  meer  op  Javaansohoi 
HL  iO 


Digitized  by  VjOOQIC 


626 

maar  toch  altgd  ouderwetsche  wgze  in  sarongs  en  korte  of  lange 
broeken  gekleed  en  met  de  zonderlingste  hoofddeksels  getooid, 
dan  weder  in  het  kostuum  der  compagniestroepen  in  de  vorige 
eeuw:  driekante  hoeden  of  hooge  spitse  mutsen,  korte  spanbroe- 
ken, gele,  roode,  blauwe  of  zwarte  rokken,  witte  kousen,  schoe- 
nen met  tinnen  of  zilveren  gespen ,  terwgl  meestal  de  officieren  een 
groenen  bril  dragen,  die  het  teeken  hunner  waardigheid  schijnt 
te  zijn.  Op  de  tandakkende  soldaten  volgen  de  eigenlyke  potse- 
makers of  clowns,  op  de  zonderlingste  wijze  toegetakeld,  met 
geel  blanketsel  besmeerd  en  de  belachelijkste  sprongen  en  kluchten 
vertoonende.  Ernstig,  deftig,  onbewegelijk,  zonder  zelfs  het  gelaat 
tot  een  glimlach  te  plooien ,  staren  de  Sultan  en  zijne  volgelingen, 
volgens  de  eischen  der  Javaansche  hofetiquette,  het  dwaze 
schouwspel  aan,  terwijl  de  Europeanen  telkens  naar  den  zakdoek 
grijpen  om  een  schaterlach  te  bedwingen,  die  als  hoogst  onge- 
past  zou  worden  aangemerkt  *). 

Wat  er  overigens  op  die  Gbrëbëgs  zoo  al  plaats  heeft ,  verschilt 
te  Jogjakarta  nauwelijks  van  hetgeen  wij  later  op  nog  grooter 
schaal  te  Soerakarta  zullen  zien  vertoonen,  en  kan  dus  hier  met 
stilzwygen  worden  voorbijgegaan.  Wij  moeten  thans  zien  wat  de 
reeds  vermelde  bangsal  witana  is.  Tegenover  den  noordelijken 
toegang  tot  de  aloen-aloen  is  aan  de  zuidzijde  een  doorgang 
tusschen  twee  groote  gebouwen,  voor  de  zittingen  van  de  Cri- 
mineele  rechtbank  en  den  Residentieraad  bestemd,  en  vervoK 
gens  tusschen  twee  wachthuisjes  door,  waardoor  men  komt  op 
een  kleiner  plein,  op  welks  midden  eene  vierkante,  van  boven 
vlakke  en  van  aarde  gevormde  hoogte  is  gemaakt,  tot  welke 
men  langs  een  steenen  trap  van  12  treden  opklimt.  Dit  is  de 
zoogenaamde  siti  inggil,  meestal  bij  samentrekking  sitinggil 
genoemd ,  de  hooge  grond ,  waarop  zich  de  Sultan  bij  feestelgke 
gelegenheden  den  volke  vertoont  Midden  op  dezen  kunstmatigen 
heuvel  staat  een  pand&p& ,  d.  i.  een  op  pilaren  rustend ,  aan  alle 
zijden  open  gebouw,  vervaardigd  van  djatihout,  en  met  een 
steenen  vloer,   die  in  twee  terrassen  oprijst,  terwgl  zich  op  een 


1)  Tan  HoSveU^  Uit  het  Indiaobe  loven,  bl  218,  226-229;  Bogge,t.a.p. 


Digitized  by  VjOOQIC 


627 

Tóoruitapringend  deel,  dat  naar  de  aloen-aloen  is  toegekeerd, 
een  kleinere  pand&pa  verheft,  de  eigenlijke  plaats  vanwaar  de 
Sultan  de  verzamelde  menigte  op  het  voorplein  gadeslaat.  Dit 
nu  is  de  bangsal  wit&n&.  Rechts  en  links  van  de  sitinggil 
staan  de  gebouwtjes  waarin  de  gamelan  monggang  en  de  gamelan 
sekatèn  bewaard  worden ,  tot  de  tgd  weder  daar  is  dat  zij  op  de 
feesten  moeten  dienst  doen.  Ter  rechterzgde  van  ^et  kleine  plein 
waarop  wg  ons^  bevinden,  verdienen  nog  de  stallingen  voor  rgtuigen 
en  koetspaarden  onze  aandaoht.  Men  vindt  daar  een  verbazend 
aantal  rgtuigen ,  waaronder  allerlei  even  zooderlinge  en  antieke 
modellen  als  wij  in  de  kleeding  van  des  Sultans  troepen  opmerkten. 
Het  jfraaiste  rijtuig  is  de  staatsiekoets  vWaarmede  de  Sultan  den 
Gouverneur-Generaal  afhaalt ,  als  deze  de  Yorstenlanden  bezoekt. 
De  paarden  moeten  zeer  de  bezichtiging  waard  zijn. 

Wanneer  wij  van  den  sitinggil  aan  de  zuidzgde  weder  afda- 
len, staan  wij  voor  de  poort  Bradj&o&l&,  die  den  ingang  tot 
den  eigenlijken  kraton  vormt;  want  het  kleinere  plein,  zooeven 
vermeld,  moet  nog  als  een  aanhangsel  van  het  voorplein  be- 
schouwd worden.  Bij  de  breede  poort,  waarnaast  op  vier  hooge 
palen  een  klokkenhuis  staat,  heeft  een  Europeesch  soldaat  de 
wacht,  wien  tevens  de  rol  van  uurwerk  is  opgedragen;  want 
hij  moet  zorg  dragen  dat  ieder  uur  de  hier  hangende  klok  aan 
de  bewoners  van  den  kraton  verkondigt  hoe  laat  het  is.  Deze 
buiten  poort  wordt  van  de  biunenpoort,  Mandoengan,  gescheiden 
door  een  pleintje,  waarop  niets  te  zien  is  dan  een  groote  pan* 
d&p&.  Deze  tweede  poort  wordt  door  inlandsche  schildwachten 
bewaakt  en  verleent  weder  toegang  tot  een  vierkante  ruimte, 
die  wat  dieper  ligt  dan  de  vorige,  als  voorplein  van  het  eigen- 
Igke  vorstenverUgf  beschouwd  wordt,  en  twee  langwerpige 
pand&p&'s  bevat,  bestemd  tot  wachtkamers  voor  den  rijksbe- 
stuurder, de  gezanten  of  andere  aanzienlijke  personen,  die  bij 
den  Sultan  wenschen  toegelaten  te  worden.  De  Europeesche 
lijfwacht  van  den  Sultan  is  op  dit  plein  geposteerd. 

Wg  zgn  thans  genaderd  tot  de  Sri  Menganti,  de  derde  of 
binnenste  kratonpoort,  die  ons  eindelijk  den  toegang  baant  tot 
de  Pelataran,  de  ommuurde  ruimte  waarop  of  waaromheen  de 

40« 


Digitized  by  VjOOQIC 


628 

verschillende  gebouwen  staan  waarin  de  Sultan  Toornamelijk 
zijn  leven  slijt.  Tan  het  voorplein  kan  men  er  niets  van  sien; 
want  de  poort  is  opzettelijk  zoo  gebouwd,  dat  de  hoekige  door- 
gang den  blik  onderschept.  Het  midden  der  ruimte  neemt  de 
bangsal  kenij^n^  of  gouden  pand&p&  in.  Zij  is  wel  het  fraaiste  wat  er 
in  den  kraton  te  zien  is ,  niet  groot ,  maar  oud  en  karakteristiek 
Javaansch.  De  schuin  oploopende  binnenzijden  van  het  op  gebeeld- 
houwde pilaren  rustende  dak  vertoonen  hare  balken  geheel  onbe- 
dekt, zoodat  het  gesneden  en  met  goud  overtogen  lofwerk, 
waarmede  het  hier  en  daar  versierd  is ,  prachtig  uitkomt  op  het 
ongeverfde  hout,  dat  door  ouderdom  eene  donkere  kleur  heeft 
aangenomen.  Het  van  boven  vlakke  middendeel  van  het  dak 
is  aan  den  binnenkant  verdeeld  in  zes  caissons,  van  elkander 
gescheiden  door  sterk  geprofileerde  balken,  die  naar  boven  toe 
trapsgewijze  breeder  worden,  zoodat  de  caissons  zeer  diep  liggen. 
Te  zamen  zijn  zij  gevat  in  een  breeden  vlakken  rand,  dooreen 
zwaar  geprofileerde  lijst  omgeven.  Dit  alles  nu  is  bedekt  met 
het  rijkste  snijwerk,  bloemen,  dieren,  arabesken ,  alles  verguld, 
terwijl  het  fond  van  rood  en  blauw  slechts  even  doorschemert. 
Tusschen  al  het  donkere  hout  maakt  deze  zoldering  een  prach- 
tige vertooning.  Overigens  is  deze  pand&p&  met  marmer  bevloerdf 
en  stijgt  men  er  naar  op  langs  breede  trappen  *). 

Achter  de  pand&p&  bevindt  zich  een  lange  open  galerij ,  die  bg 
groote  feesten  als  eetzaal  dient,  en  links  daarvan ,  tegen  den  ach- 
termuur der  Pelataran ,  het  theehuis ;  patéan ,  waarin  de  thee  voor 
des  Sultans  gasten  bereid  wordt.  De  gansche  linkerzijde  van  de 
ommuurde  ruimte  is  belend  door  de  groote  stallingen  voor 
's  Vorsten  rjjpaarden,  waaronder  men  schoone  exemplaren  van 
de  edelste  rassen  aantreft.  Rechts  van  de  pand&p&  liggen  naast 
elkander  de  gedong  koening  of  het  gele  huis,  en  de  dalem  of 
prab&j&sa.  De  eerste  is  de  eigenlijke  woning  van  den  Sultan ,  de 
tweede  die  zijner  Sultane  favorite,  maar  officieel  als  verblijf  van 
den  Sultan  erkend.  Onder  de  kleinere  gebouwen  wekken  de 
verblijven  der  honden  bevreemding,  daar  de  Moslem  die  dieren 
als  ten  hoogste  onrein  beschouwt. 

V  Zie  vooral  v.  BgckeTorsel,  Brieven  uit  Insuiinde,  bL  81. 


Digitized  by  VjOOQIC 


629 

In  dit  oDBchendbaar  Terblijf  is  de  Sultan  alleen  door  vrouwen 
omgeven  en  mannen  mogen  het  slechtB  bij  uitzondering  en  nooit 
onaangemeld  betreden  '),  maar  bet  is  tevens  voor  hem  een  soort 
van  gevangenis;  want  door  de  contracten  met  de  Nederlandsche 
Regeeriug  is  het  hem  ontzegd  buiten  zijne  residentie  te  vernach- 
ten, eeue  bepaling  die  ten  doel  heeft  het  bezoek  der  heilige 
grotten  te  voorkomen,  waarin  meermalen  Javaansobe  vorsten 
uit  den  gewaanden  omgang  met  de  Njai  hkA  Kidoel  de  inspi- 
raties  geput  hebben,  waardoor  zg  tot  verzet  tegen  het  Neder- 
landsch  gezag  werden  aangevuurd  '). 

Achter  de  woonhuizen  van  den  Sultan,  en  dus  verder  west- 
waarts, spreiden  eenige  hooge  sawo-boomen  ')  hunne  schaduw 
aan  den  rand  van  een  park  met  velerlei  planten  en  bloemen, 
vijvers  en  tempeltjes,  waart usschen  hier  en  ginds  de  witte  wo- 
ningen uitkomen,  in  welke  de  vrouwen  en  goendiks  en  het 
gansche  vrouwelijke  hofpersoneel  zijn  gehuisvest.  Dit  is  dus  de 
harem  of  kapoetrèn^  die  voor  alle  mannen,  behalve  den  Torst, 
onverbiddelijk  gesloten  is.  Dit  neemt  echter  niet  weg  dat  de 
Sultan  aanzienlijke  gasten  niet  zelden  in  tegenwoordigheid  van 
zijne  wettige  vrouwen  en  dochters  ontvangt,  en  vele  Europeauen 
in  de  gelegenheid  zgn  geweest  de  schoonheid  der  dames  van  het 
Jogjasche  hof  te  bewonderen  ^).  De  beer  van  Rijckevorsel  ont- 
moette niet  alleen  bij  den  Sultan  twee  zijner  echtgenooten ,  maar 
zag  de  geheele  familie  van  den  Pangéran  Ngabéhi,  die  kort  daarna,  in 
1877,  tot  Sultan  werd  verheven.  Destijds  was  hij  nog  Kroonprins, 
en  dus  vermoedelijk  gehuisvest  in  de  Kadipatèn,  die  achter  de 
stallen  der  rijpaarden  in  het  oostelijk  gedeelte  van  den  kraton 
ligt,  en  waartoe  de  plangkoeng  kadipatèn ,  een  poort  in  den  noor- 
deifrouur  van  den  kraton^  beoosten  de  aloen-aloen,  den  toegang 
vormt ').  De  prins  ontving  zijne  bezoekers  recht  huiselijk  in  de 


»)  Vgl    boven,  bl.  572  ▼.        «)  Zie  DL  II,  bl.  259,  640,  666. 

*)  Mimusops  Kauki  L.  of  miBschien  Mimusopa  Manükara  Don.,  die  op  Jaya 
in  tuinen  gekweekt  Toorkorot  en  onder  denzelfden  naam  begrepen  wordt. 

*)  Ygl  het  portret  van  drie  Jogjasche  prinseseen  in  „Eigen  Haard,*  1875, 
n^  86,  waarby  ik  een  bijschrift  voegde,  onder  den  titel:  „de  Javaansobe 
gratiën.*' 

*)  „Pangeran  Ngabéhi*'  is  eigenlijk  de  titel  van  den  oudsten  der  oit  goendiks 


Digitized  by  VjOOQIC 


630 

voorgalerg  van  zgn  woonhuis^  in  bet  gezelschap  zgner  eenige 
vrouw,  eene  Javaansche  sohooaheid  Tan  den  eersten  rang,  en 
van  vijf  dochters,  waarvan  drie  volwassen  waren.  De  vrouw  is 
eene  dochter  van  den  bekenden  Sentot  ^);  zij  werd  bg  eene 
Europeesche  familie  opgevoed,  moet  twee  huwelgksaanzoeken 
van  Europeanen  ontvangen  hebben,  en  werd  eerst  in  den  echt 
verbonden  met  Prins  Pakoe  Alam  ^) ,  maar  liep  na  drie  dagen 
van  hem  weg  en  vluchtte  tot  den  Kroonprins.  Deze  nam  haar 
zelf  tot  echtgenoot  en  stelde  Pakoe  Alam  tevreden  door  hem 
in  ruil  eene  zijner  zusters  aan  te  biedeo.  Bij  het  bedoelde  bezoek 
had  de  Ratoe  boven  haar  lichtbruine  sarong  een  kleed  van 
violet  met  goud  doorwerkt;  de  prinsesjes  droegen  allen  groen 
satgn  met  goud.  De  schitterende  zwarte  oogen  deden  schier  den 
glans  der  diamanten  tanen,  die  in  de  zwarte  haren  waren  ge- 
vlochten. Het  geheele  huis,  tot  zelfs  de  badkamers  toe  met  hun 
waterspuweoden  steenen  olifant ,  werd  aan  de  Europeesche  gasten 
vertoond,  waarvan  de  yoornaamste  de  Ratoe  zelve,  vijf  andere 
de  jonge  prinsessen  aan  den  arm  door  het  gansche  paleis  rond- 
voerden ').  Zeker  mag  men  uit  dit  alles  opmaken ,  dat  onder  den 
tegenwoordigen  Sultan  de  ouderwetsche  defdgheid  van  het  Jogja- 
sche  hof  groot  gevaar  loopt,  en  wellicht  vele  belachelijke  ge- 
bruiken, die  daar  zoo  lang  gehandhaafd  werden,  allengs  zullen 
worden  afgeschaft.  Wie  weet ,  hoevele  schreden  op  dien  weg 
misschien  reeds  sedert  1877  zijn  gedaan! 

Wg  hebben  nog  slechts  een  klein  gedeelte  van  den  kraton 
bezocht ,  maar  de  bouwvallen  die  er  een  groot  deel  van  bedekken , 
trekken  ons  niet  aan,  en  van  de  pradjoerits,  wier  wijk  in  het 
zuidwestelijk  gedeelte  ligt,  hebben  wij  reeds  meer  dan  genoeg 
gezien.  Meer  belangstelling  verwekken  de  wijken  der  werklieden 
die  aan  den  dienst  van  den  kraton  verbonden  zijn  en  eigenlgk 
eene  klasse  van  erfelijke  ambtenaren  vormen.  Zij  maken  op  zich 

geboren  zonen ,  die  in  den  kraton  een  afzonderlijk  verblgf  heeft,  de  Ngabéan. 
Maar  ik  geloof  te  mogen  aannemen  dat  de  Pangéran  Ngabéhi,  nadat  hg  in 
1872  tot  Kroonprins  was  verheyen  (zie  DL  II,  bl.  669),  zgn  verbluf  naar  de 
Eadipatèn  heeft  overgebracht. 

»)  Zie  D.  U,  bL  646,  652.  656,  660  v.        s)  Zie  D.  U,  bL  670. 

>)  Y.  Bgckevorsel,  Brieven,  bL  81—83. 


Digitized  by  VjOOQIC 


681 

selven  eene kleine  stad  uit,  waarin  de  meest  yeraohillende  beroepen , 
soms  met  niet  geringe  kanstvaardigheid,  worden  uitgeoefend ,  en 
waarin  de  zoon  onveranderlijk  hetzelfde  ambacht  drgft  als  zijn 
rader.  Naast  het  werk  der  goud-  en  ijzersmeden ,  der  timmerlieden 
en  metselaars ,  der  kleermakers  en  huisschilders ,  Tordienen  onder- 
scheidene eigenaardig  Javaansche  zaken  die  hier  gemaakt  worden , 
met  een  woord  vermelding.  Fraai  gedamasceerde  lansen  en  krissen , 
keurig  snijwerk  in  hout,  kolossale  pajongs,  vooral  ook  de  kost- 
bare, maar  altijd  gedrochtelijke  wajangpoppen ,  behooren  tot  de 
voortbrengselen  der  Javaansche  industrie,  die  nergens  beter  dan 
in  de  vorstelgke  kratons  vervaardigd  worden. 

Er  is  echter  in  den  kraton  nog  één  gebouw  dat  wij  niet 
onbezocht  kunnen  laten ,  tenzij  wij  ons  bloot  willen  stellen  aan 
het  gewone  verwijt,  dat  den  reiziger  treft  die  zich  vermeet  een 
enkele  gevierde  merkwaardigheid  over  te  slaan,  —  dat  hij  het 
voornaamste  verwaarloosd  en  eigenlijk  zoo  goed  als  niets  gezien 
heeft.  Ik  bedoel  het  beroemde  waterkasteel,  eene  der  talrijke 
stichtingen  van  den  bouwlustigen  Sultan  Amangkoe  Boew&n& 
den  tweeden ,  die  in  1 792  de  regeering  aanvaardde  *).  De  inrich- 
ting van  het  kasteel  maakt  het  waarschijnlijk,  dat  het  tot  een 
toevluchtsoord  der  vorstelgke  familie  bij  opstand  of  oorlog  bestemd 
was.  De  overlevering  zegt  dat  het  ontworpen  werd  door  een 
Spaansch  of  Portugeesch  ingenieur,  die  als  schipbreukeling  op 
het  zuiderstrand  was  geworpen;  maar  het  echt  Javaansch karak- 
ter van  het  gebouw  schijnt  daarmede  in  strijd.  Ofschoon  het 
thans  in  een  staat  van  diep  verval  verkeert ,  heeft  het  toch|  ten 
deele  juist  daarom,  iets  pittoresks  en  aantrekkelijks,  dat  het  een 
bezoek  dubbel  waardig  maakt  *). 

Het  gebouw,  dat  bij  de  Javanen  den  naam  Taman-sari,  d.  i. 
bloemtuin  of  lusthof,  draagt,  ligt  ongeveer  in  het  midden  der 
westelijke    helft  van  den  kraton,  ten  zuidwesten  van  de  kapoe- 

»)  D.  II,  bL  509. 

*)  Afbeeldingen  van  dit  gebonw  vindt  men  bij  Tbom,  Memoir,  tegenover 
bh  292 ,  en  bg  Buddingb ,  N.  O.  I. ,  I ,  tegenover  bl.  252.  Onder  de  menig- 
vnldige  besobrgvingen  is  die  van  Rogge,  t.  a.  pi.,  zeker  ^rel  de  nauwkeu- 
rigste. Ygl.  ook  d*AJmeida ,  Life  in  Java ,  II ,  bL  126 ,  die  er  echter  zeer 
ten  onrecbte  Daendels  bg  te  pas  brengt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


632 

trèn,  en  ten  zuidoosten  en  oosten  van  de  ngabéan  of  het  paleis 
van  den  Pangéran  Ngabéhi  '),  dat  door  een  afzonderlijken  ingang 
in  den  vorstelijken  kratonmuur,  de  plangkoeng  ngabéan,  met  , 
de  buitenwereld  gemeenschap  heeft.  Ook  het  waterkasteel  kan 
men  rechtstreeks  van  buiten  bereiken  door  een  rechten  weg  die 
er  heenvoert  van  de  plangkoeng  Taman-sari,  een  ingang  in  den 
noordelijken .  kratonmuur ,  ten  westen  van  de  priesterwijk.  Het 
gebouw  ligt  op  een  terrasvormig  eiland,  in  een  uitgestrekten 
vijver  die  het  van  alle  kanten  omringt,  en  om  dit  eiland  te 
bereiken,  is  er  geen  ander  middel  dan  twee  tunnels  of  onder- 
aardsche  gangen,  die  onder  den  vijver  doorvoeren,  zoodac  men 
beginnen  moet  met  24  treden  af  te  dalen.  De  tunnels  verkeeren 
sedert  lang  in  zeer  vervallen  toestand  en  zijn  half  gevuld  met 
water,  maar  er  zijn  steeds  Javanen  bg  de  hand  die  gaarne 
hunne  schouders  leenen  om  vreemdelingen  er  door  te  dragen, 
die  zich  niet  door  de  aanwezigheid  van  tallooze  vleermuizen, 
hagedissen  en  andere  dierlijke  bewoners  van  zulke  vochtige  en 
donkere  verblijven  laten  afschrikken.  Maar  bevatten  de  tunnels 
te  veel  water,  de  vijver  zelf  bevat  te  weinig,  en  is  op  sommige 
plaatsen  zoo  modderig  en  zoo  volgegroeid ,  dat  hij  bgna  het 
aanzien  heeft  van  een  moeras.  De  tunnels  ontvangen  licht  en 
lucht  door  vier  torentjes,  die  zich  uit  den  vgver  omhoog  heffen. 
Het  kasteel  heeft  een  verdieping  en  zware,  doch  op  vele  plaat- 
sen gebarsten  muren.  Daar  het  onbewoond  is  en  niemand  er 
zich  om  bekreunt,  kan  men  het  vrij  binnentreden,  de  half  ver- 
gane trappen  op-  en  afwandelen  en  de  tallooze  grootere  en  klei- 
nere ,  zonder  eenige  regelmaat  gebouwde  en  op  de  ingewikkeldste 
wijs  verbonden  vertrekken  bezoeken.  De  eenmaal  prachtige 
versiering  heeft  veel  geleden,  maar  overal  ziet  men  aan  deuren 
en  vensters  en  balken  nog  overblijfselen  van  beeldhouwwerk  en 
verguldsel  In  een  der  kamers  staat  nog  een  gedeelte  van  een 
verguld  ledikant,  waarin  een  der  oude  vorsten  ^)  moet  geslapen 

1)  Zie  D.  I .  bl.  664. 

^  Volgens  Rogge  de  stichter  van  Jogjakarta,  volgens  Buddingh,  l.bl.  258, 
de  stichter  van  het  vorstenhuis  van  Mataram,  volgens  d*Almeida,  p.  128, 
Sultan  Amangkoe  Boewana  lY ,  ofschoon  uit  bl  232  bl{jkt,  dat  hg  Amangkoe 
Boewana  II  bedoelt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


633 

hebben I  en  waarvan,  naar  men  meent ,  zel&  de  aanraking 
ongeluk  brengt. 

De  tuinen  rondom  het  gebouw,  deels  op  het  eilandje,  deels 
op  den  anderen  oever  van  den  vijver  gelegen,  verkeeren  eveneens 
in  een  staat  van  diep  verval;  de  tempeltjes,  de  badplaatsen  met 
gemetselde  waterbakken ,  de  steenen  beeldjes  die  tot  fonteinen 
gediend  hebben,  alles  is  begroeid  met  varens  en  slingerplanten 
en  bezit  slechts  het  schilderachtige  van  een  bouwval.  Eén  punt 
verdient  nog  bijzondere  vermelding;  het  is  een  ronde,  tamelijk 
hooge  toren,  die  op  het  westeinde  van  het  eilandje  is  opgericht 
en  bekend  is  onder  den  naam  van  „de  Doolhof.^  Om  er  in  te  komen 
heeft  men  geen  ander  middel ,  dan  door  drie  met  water  gevulde 
kiinalen,  zoodat  men  zich  van  een  schuitje  bedienen  moet  Be- 
halve deze  ingangen  te  water,  zgn  er  in  den  buitensten  ringmuur 
slechts  hooge  vensters.  Is  men  nu  in  den  toren  aangeland,  dan 
bevindt  men  zich  tusschen  twee  muren,  waarvan  de  binnenste  slechts 
ééne  deur  heeft.  In  de  groote  tusschenruimte  zijn  een  aantal 
trappen  en  gangen ,  maar  steeds  wordt  men  weder  naar  hetzelfde 
punt  teruggevoerd.  In  tusschen  geniet  men  van  de  hoogste  ver- 
trekken  een  verwonderlijk  schoon  uitzicht.  Men  overziet  er  den 
geheelen  kraton  en  de  daaromheen  liggende  stad ;  in  het  zuidoosten 
rust  de  blik  op  de  dichte  bosschen  van  het  Zuider-gebergte  en 
in  het  noorden  ziet  men  de  vlakte  langzaam  oprijzen  naar  den 
Merapi,  wiens  trotsche  kruin  zich  in  de  wolken  verliest. 

De  vijver  die  het  waterkasteel  omgeeft,  is  oostwaarts  door 
een  breed  kanaal  verbonden  met  een  tweede  bassin ,  waarin , 
achter  de  stallingen  der  rijpaarden,  het  Eenanga-eiland  (Poelo 
kenang&)  ')  ligt,  en  hierop  verrijst  een  ander  slechts  onder  het 
water  door  toegankelijk  gebouw,  van  veel  jonger  dagteekening, 
uit  een  toren  van  aanzienlijke  hoogte  en  een  door  wallen  met 
kleine  bastions    ingesloten  ruimte  bestaande  *).  Een  weinig  be- 

^)  De  naam  is  ontleend  aan  de  Cktnanga  odorata.  Zie  D.   I,  bl.  598. 

3)  Rogf^e  beschrgft  dat  gebouw  in  het  geheel  niet ,  maar  het  komt  voor  op 
z|jn  platten  grond.  De  eenige  mg  bekende  schrgver  die  er  melding  van  maakt, 
is  Thom,  t.  a.  p.,  die  het  tijdens  het  bestuur  van  Raffles  nog  in  aanbouw 
zag.  Bleeker,  T.  v.  N.  I.,  1850,  II,  bL  8,  heeft  Poelo  ken&ngil  met  hot 
waterkastoel  verward. 


Digitized  by  VjOOQIC 


684 

westen  dit  tweede  bsBsin  is  het  verbindingskanaal  overbrngd 
voor  den  weg  die  over  de  zuidelijke  aloen-aloen  naar  de  plang« 
koeog  gading,  de  poort  in  den  zuidelijken  kratonmuur,  voert. 
De  zuidelijke  aloen-aloen  is  veel  kleiner  dan  de  noordelgke, 
maar  op  dezelfde  wgze  ingericht,  zoodat  ook  hier  noch  sitinggil, 
noch  bangsai  wit&nSi,  noch  waringins  in  het  midden  ontbreken, 
terwijl  aan  hare  westzijde  de  stal  voor  des  Sultans  olifanten 
paalt,  dieren  die  op  Java  vreemd  zijn  en  hier  alleen  gehouden 
worden  om  de  staatsie  bij  groote  optochten  te  vermeerderen. 
De  plangkoeng  gading  is  de  laatste  poort  in  den  kratonmuur 
die  mij  te  vermelden  bleef;  want  de  poort  die  nog  indenooste- 
lijken  muur  gebouwd  werd,  is  sedert  lang  weder  dichtgemetseld. 

Wij  besluiten  onze  bezichtiging  van  Jogjakarta  met  een  vluch- 
tigen  blik  op  het  verblijf  van  Prins  Pakoe  Alam.  Ook  zijn  kraton 
beslaat  een  uitgestrekt  terrein  en  heeft  eene  buiten  poort ,  Eidangan  y 
en  eene  binnenpoort^  D&n&w&r&  geheeten,  en  bij  deze  poorten  ziet 
men  bij  plechtige  gelegenheden  de  troepen  paradeeren  die  onder 
s  prinsen  bevelen  staan.  De  merkwaardigheden  die  men  hier 
den  bezoeker  toont,  worden  door  een  reiziger  aldus  opgesomd: 
^een  merkwaardig  boek,  een  paar  wapens,  een  vuil  staatsiebed 
en  een  oranje  vaandel.^  Het  bedoelde  boek  bevat  een  geslachts- 
register  der  familie  en  een  aantal  gedichten ,  door  de  voorzaten 
van  den  Prins  vervaardigd.  Het  boek  is  omstreeks  twee  voet 
hoog,  zeer  dik  en  gebonden  in  leder,  met  goud  en  edelgesteen- 
ten  ingelegd.  Het  wordt  door  twee  man  binnengebracht  en  niet 
geopend  voordat  twee  gele  satgnen  kussens  onder  den  rug  zijn 
gelegd  om  alle  beschadiging  te  voorkomen  ^). 

Is  de  hoofdstad  rijk  aan  merkwaardigheden,  niet  minder  zgn 
het  hare  omstreken,  die  over  een  groeten  omtrek  met  vorstelijke 
paleizen,  lusthoven,  badplaatsen  en  graven,  grootendeels  geheel 
vervallen ,  bedekt  zijn.  Wg  zullen  ze  niet  allen  bezoeken ,  maar 
ons  bepalen  tot  de  belangrijkste,  en  daar  wij  ons  juist  aan  het 
oosteinde  der  Neg&r&  bevinden,  zullen  wij  het  eerst  een  blik 
werpen   op  Poerwiredji   en   Rëdja  Winangoen,   welke  plaatsen 

•)  Buddingh,  N.  O.  I.,  I,  bl.  2ö5;  v.  Röckevowel,  Brieven,  bL  84-,  d'Al- 
meida,  Life  in  Java,  II,  162. 


Digitized  by  VjOOQIC 


686 

beide  een  paar  kilometers  ten  oosten  der  stad  en  op  nanwelijks 
een  kilometer  afstands  van  elkander  gelegen  zijn.  Bij  Poerw&redj&, 
aan  de  Eali  Eeljawoeng,  omstreeks  twee  kilometers  ten  zuiden 
Tan  bet  reeds  vermelde  Gowok,  ziet  men  de  ruïnen  van  een 
uitgestrekten  kraton ,  maar  z|)  bieden  niets  dan  een  schilderaohtig 
tooneel  van  verwoesting ,  ten  gevolge  van  de  gewone  worsteling 
der  tropische  vegetatie  met  de  werken  van  's  menseben  band  *). 
Het  meer  zuidelijk  gelegen  Rëdj4  of  Ardj3k  Winangoen  is  een 
lustbof  in  de  manier  van  bet  waterkasteel ,  met  terrasvormigen 
aanleg,  vijvers  en  fonteinen,  en  een  kloosteracbtig  gebouw  met 
een  ingang  die  door  een  monsterkop  met  uitgestoken  tong  is 
gekroond ,  en  een  paar  groote  en  vele  zeer  kleine  vertrekken ,  die 
nog  slecbts  door  zwaluwen  en  vleermuizen  bewoond  worden ,  en 
gebeel  door  slinger-  en  woekerplanten  bedekt  zijn  *).  Vandaar  beb* 
ben  wij  weder  een  paar  kilometers  inzuidwaartsohericbtingaf  te 
leggen  naar  Pasar-Gedé,  8  4  paal  van  de  boofdplaats,  eneeniger- 
mate  als  een  voorstad  daarvan  te  bescbouwen.  Het  is  een  markt- 
plaats, zooals  reeds  de  naam  aanduidt,  en  volgens  de  verzekering 
van  Poerw&  Lel&n&  wonen  er  vele  Javanen,  hadji's  of  santri's, 
die  groeten  rgkdom  bezitten  en  die,  in  weerwil  van  bet  in  den 
Koran  uitgesproken  verbod  om  geld  op  rente  uit  te  zetten, 
aan  andere  Javanen,  Chineezen  en  zelfs  Europeanen,  kleine 
voorscbotten  geven  tegen  40  tot  100  pCt.  in  bet  jaar,  en  voor 
't  overige  bnnne  sobatten  in  den  grond  begraven.  Van  den  kraton 
hier  door  Sen&pati,  den  stichter  van  bet  Mataramsche  rgk,  ge- 
bouwd en  door  Sultan  Ageng  verfraaid  en  vergroot  '),  is  thans 
weinig  meer  overig,  maar  de  Astana  of  begraafplaats  wordt  nog 
steeds  met  eenige  zorg  onderhouden  *),  ofschoon  de  aardbeving 
van  1867  hier  groote  verwoesting  heeft  aangericht.  De  begraaf- 
plaats bestaat  uit  verschillende  hoven ,  omringd  door  muren  wier 
poorten  met  snijwerk   versierd  zijn,  en   die  onder  houten^  door 

M  D*Almeida,  Life  in  Java,  II.  120. 

s)  D'Almeida,  t.  a.  pL,  122  vv.;  Junghuhn,  Reisen,  1,  75,  en  T.  v.  N. 
I.  VL  2.  368.  Laatstgenoemde  Bohrgver  geeft  de  verminkte  namen  van  drie 
andere  vervallen  lusthoven ,  allen  in  de  onmiddellijke  nabijheid  van  Recya 
Winangoen. 

»)  Zie  D.  n,  bL  259,  340.        *)  Zie  boven,  bb,  475. 


Digitized  by  VjOOQIC 


636 

priesters  bewaakte  gebouwen  de  graven  van  het  regeerend 
vorstenhuis  en  van  enkele  vroegere  vorsten  bevatten.  Het 
voornaamste  en  meest  geëerde  dier  graven  is  dat  van  den 
Sen&pati  zelven  *).  Na  drie  hoven  te  zijn  doorgegaan  komt  men  in 
eene  ruimte  waar  de  graven  terrassen  vormen,  die  als  trappen 
boven  elkander  liggen,  en  overdekt  zijn  door  een  latwerk  dat 
met  wit  katoen  behangen  is,  wat  hun  het  voorkomen  van 
ouderwetsohe  ledikanten  en  aan  de  geheele  ruimte  het  aan- 
zien van  een  groote  slaapzaal  geeft  De  gordijnen  blijven  hangen 
tot  ze  vergaan  zijn,  doch  er  worden  van  tijd  tot  tgd  nieuwe  over. 
heen  gespannen.  Yan  deze  plaats  afdalende,  komt  men  aan  een 
kleinen,  vierkanten  vijver,  onder  een  pannen  dak,  dat  de  daarin 
levende  heilige  visschen  en  heilige  schildpadden  overschaduwt. 
De  visschen  zijn  een  soort  van  meervallen,  door  de  Javanen 
ikan  léléh  genoemd');  de  schildpadden  zijn  wit  van  kleur,  wat 
als  iets  zeer  bijzonders  beschouwd  wordt 

Eene  andere  merkwaardigheid  van  Pasar  gedé  is  een  gladde 
blauwe  steen,  vier  en  een  halven  voet  lang  en  bijna  vier  voet 
breed,  die  in  de  nabijheid  der  begraafylaats  op  een  door  vier 
prachtige  waringins  overschaduwd  plekje  ligt.  Men  ziet  in  dezen 
steen  twee  langwerpige  afdrukselen,  in  de  manier  van  de  door 
Bonnivard's  voeten  in  den  bodem  van  het  kasteel  van  Chillon 
uitgeholde,  en  die  het  volksverhaal  beweert  dat  er  door  de 
beenen  van  een  zittend  mensch  in  gesleten  zijn,  hetzij  van  een 
Sultan  die  dien  steen  bestendig  als  dampar  gebruikte,  hetzij  van 
een  Europeeschen  schipbreukeling,  die  op  last  van  een  der  Sultans 
door  een  keten  aan  dien  steen  zou  geklonken  zgn.  Het  laatste 
is  zeker  meer  in  overeenstemming  dan  het  eerste  met  de  zonder- 
linge opschriften,  die  met  ontzettend  veel  moeite  en  geduld  in 
den  steen  gesneden  en  over  het  geheel  nog  zeer  goed  leesbaar 
zgn.  In  een  vierkant  staan  om  de  vermelde  sporen  heen  de  woorden : 
ad    aeternam    |    memoriam    |   sortis   |   infelicis.    Om 


>)  Zie  Sterrenberg  bij  de  Jonge,  Opkomst.  X,  45;  T.  t.  N.  L,  1860,  I. 
214,  en  Poerw&  LelHnH. 

s)  Zie  D.  I,  bl.  212.  Over  de  \7itte  Bchildpadden  verdient  Teysmann,  in 
N.  T.  V.  N.  I.,  YIII.  267  v.,  nagelezen  te  worden. 


Digitized  by  VjOOQIC 


637 

dit  vierkant  leest  men  in  een  kring:  ainsi  tb  Ie  monde  | 
zoo  gaat  de  wereld  |  oosi  va  il  mondo  |  ita  move- 
tur  mundus.  En  deze  kriog  is  weder  omgeven  door  een  vier- 
kant, door  de  volgende  uitdrukkingen  gevormd  :in  fortuna  con- 
sortes  indigni  valete  |  quid  stupeatis  insani  |  vi- 
dete  ignari  et  ridete  |  contemnite  vos  contemtu 
vere  digni.  Uit  eenige  onder  en  boven  deze  laatste  volzinoen 
geplaatste  afzonderlijke  letters  en  woorden  is  niets  te  maken. 
Het  geheel  heeft  een  zeer  raadselachtig  voorkomen  en  heeft  tot 
velerlei  legenden  aanleiding  gegeven  ;  een  bevredigende  oplossing 
van  het  raadsel  is  echter  nooit  gevonden.  De  zaak  wordt  niet 
dnidelgker  door  den  zwaren  steenen  vijzel  die  naast  den  steen 
is  geplaatst,  en  in  wiens  voetstuk  eenige  holten  zgn,  die  drie 
steenen  ballen  van  verschillende  grootte  en  kleur  bevatten  *). 

Van  Pasar  gedé  vervolgen  wij  onzen  weg  naar  het  vier  palen 
verder  gelegene  Plèrèd,  dat,  ten  zuidwesten  van  de  hoofdstad,  door 
de  Oepak  bespeeld  wordt.  Hier  liggen  de  ruïnen  van  een  ouden, 
door  Sultan  Ageng  gestichten  kraton^  dien  wij  reeds  in  de  ge- 
schiedenis van  den  krijg  met  Dip&  Neg&r&  leerden  kennen ,  toen  hg 
langen  tijd  het  middelpunt  van  den  weerstand  was.  Behalve  de 
overblijfselen  der  20  voet  hooge  muren,  geheel  door  dicht  en 
zwaar  geboomte  overschaduwd,  is  er  niets  meer  dat  onze  aandacht 
trekt  *).  Maar  wij  moeten  van  ons  verblgf  te  Plèrèd  gebruik  maken 
tot  een  uitstapje  naar  de  zuidkust,  om  eenige  merkwaardige  plaat- 
sen te  leeren  kennen ,  die  wij  van  hier  het  gemakkelgkst  bereiken 
kunnen.  Zij  liggen  in  eene  tot  de  regentschappen  Ejtlasan  en  Bantoel, 
en  dus  tot  Mataram  gerekende  strook  lands,  diO;  daar  zij  zich  langs 
de  overzijde  van  de  Oepak  uitstrekt,  volgens  de  natuurlgke  indeeling 
der  Residentie  eer  tot  Goenoeng  Eidoel  zou  moeten  behooren.  Het  is 
echter  een  strook  van  eenigszinsbgzondere  natuur,  bedekt  met  eene 
reeks  van  ruggen  en  voorheuvelen ,  die  in  meestal  noordwestelijke 

»)  Junghuhn,  T.  t.  N.  I.  VL  1.  370  en  Reiaen,  8.  76;  d*Almeida.  t.  a. 
p..  1 07—  1 1 8 ;  V.  Rijckevorael .  Brieven ,  bl.  85  t.;  Buddingb.  N.  O.  I.,  I.  254  v.  Van 
den  genoemden  steen  geeft  laatstgemelde  een  afbeelding  en  eenige  ophelde- 
ringen in  T.  Y.  N.  I.  II.  1.  46.  Ygl  ook  nog  eene  aanteekening  ald.  bl.  201. 

')  Brumnnd ,  Indiana.  L  229;  Weitzel ,  Oorlog  op  Java ,  I,  269.  YgL  bovoQ 
D.  U^  Ï)L  645. 


Digitized  by  VjOOQIC 


633 

richÜDg  van  het  gebergte  uitstralen  en  zgn  hoogst  onregelmatigen , 
zaohtkens  oprgzenden  en  sleohts  met  gras  en  stniikgewas  of  kleine 
boschpartgen  getooiden  voet  vormen ,  terwgl  de  kleine,  vlakke 
bochten  die  ze  vaneen  scheiden,  overal  aan  de  rgstkuliaur  sgn 
dienstbaar  gemaakt. 

Op  één  dezer  ruggen,  5'  paal  van  Plèrèd,  ligt  de  vorstelgke 
begraafplaats  Magiri  of  Im&giri ,  eene  der  stichtingen  van  Sultan 
Ageng.  Men  doorwaadt  de  omstreeks  200  voet  breede  rivier, 
hetzij  te  paard  of  in  zijn  rijtuig,  op  ongeveer  een  paal  afstands 
van  deze  plek,  en  na  in  de  desa  Imagiri  te  zijn  a^estegen, 
beklimt  men  den  bergrug  langs  360  ongelijke  treden,  die  zich 
bochtig  naar  boven  dringen,  en  komt  dan  door  een  massieve 
poort  op  een  kleine  ruimte ,  waarvan  in  drie  richtingen  nog  broe- 
dere trappen  opstijgen.  Die  in  het  midden  opgaande,  ziet  men 
weldra  een  vierkanten  gemetselden  vijver  voor  zich,  waarin 
de  geloovigen  de  voeten  reinigen,  en  nog  hooger  geklommen, 
komt  men  door  een  tweede  zware  poort  in  een  ommuurde  ruimte, 
waarin  op  steenen  paaltjes  groote  martavanen  staan,  alweder 
met  reinigingswater  gevuld.  Steeds  klimmende  bereikt  men  ver- 
volgens een  derde  poort,  waarvan  de  djati-houten  deuren  met 
snijwerk  versierd  zijn.  Men  betreedt  nu  een  ommuurden  hof  met 
nog  altgd  opstijgenden  vloer ,  waarin  een  groot  aantal  aanzienlgke 
Javanen  begraven  liggen,  die  echter  niet  tot  de  vorstelijke  fami- 
lie behooren.  In  een  volgenden,  evenzeer  ommuurden  en  door 
een  poort  afgesloten  hof  liggen  een  aantal  Pangérans  en  in  over- 
dekte huisjes  twee  vrouwen  van  Sultan  Ageng.  Van  hier  leidt 
een  derde  poort  naar  den  binnensten  hof,  waar,  nevens  eenige 
andere  graven,  door  kaneel- en  kruidnagelboomen  overschaduwd, 
onder  een  oude  vervallen  loods  het  stoffelgk  overschot  van  Sultan 
Ageng  zelven  rust.  Heerlijk  is  van  deze  hoogte  de  blik  op  de 
blauwe  zee,  wier  golven  zich  op  een  afstand  van  slechts  drie 
uren  tegen  den  stellen  rotswand  met  donderend  geraas  te  barsten 
storten ;  maar  weinig  verhe£Fends  biedt  de  aanblik  der  vorstelijke 
graven ,  steenhoopen  door  ruwe  planken  of  hemels  van  mada- 
poUam  overdekt.  En  ook  de  overige  ommuurde  plaatsen,  rechts  en 
links I  die  wg  nog   zouden   kunnen   bezoeken,   evenzeer  opga- 


Digitized  by  VjOOQIC 


639 

vuld  met  de  graven  van  verscheiden  Pakoe  Boewan&'e,  van  de 
eerste  Amangkoe  BoewSna's  en  van  een  groot  aantal  hunner 
familieleden,  leveren  al  heel  weinig  aantrekkelijks  op.  In  den 
eerbied  dien  de  geringe  Javaan  voor  de  graven  zijner  voorvade- 
ren koestert;  schijnende  Vorsten  slechts  weinig  te  deelen ;  althans 
de  uiterlijke  teekenen  daarvan  in  zorgvuldige  bewaring  en  ver- 
siering worden  geheel  en  al  gemist.  Het  eenige  wezenlijk  sohoone 
dat,  behalve  het  prachtig  uitzicht,  Imagiri  oplevert ,  is  het  geboomte 
dat  de  graven  beschaduwt ,  waaronder  vele  nagasari's  ^) ,  zoo 
geacht  om  hun  geurigen  bloesem ,  en  eenige  prachtige  kruid- 
nagelboomen,  een  gewas  dat  anders  op  Java  niet  wil  tieren, 
maar  hier  den  weligsten  wasdom  ten  toon  spreidt  *J. 

Wij  rijden  van  Im^ri  2^  paal  westwaarts,  om  op  den  weg 
te  komen  die  van  de  hoofdplaats  naar  Mantjingan  voert ,  en  zetten 
dan  den  tocht  nog  9}  paal  ver  in  zuidelijke  richting  voort.  Man- 
tjingan ')  ligt  ruim  drie  palen  ten  oosten  van  den  zonderling 
gevormden  mond  van  de  Oepak ,  wier  wateren ,  tegen  het  duin- 
strand  stuitende,  een  groote  zakvormige  naar  het  westen  gerichte 
ruimte  vullen,  terwijl  zij  zich  slechts  op  één  punt,  ongeveer  in 
het  midden  daarvan ,  een  weg  naar  zee  hebben  gebaand.  De  berg 
Mantjingan,  die  achter  de  gelijknamige  desa  verrijst,  is,  om  zoo 
te  zeggen  de  hoekpijler  van  het  Zuider-gebergte ,  of,  beter  wel- 
licht, van  het  uitgestrekte,  in  zijn  hoogste  ruggen  tot  omstreeks 
700  meters  rijzende,  plateau,  dat  zich  van  hier  noordoostwaarts 
in  de  richting  van  Prambanan  uitstrekt,  aan  zgn  zuidrand  tot 
Patjitan  toe  den  stellen  oever  van  Java  zelven  tot  grens  heeft, 
en  aan  zijn  noord-  en  oostzgde  met  talryke  voorheuvels  allengs 
in  het  dal  der  S&ISi-rivier  afdaalt 

Nog  een  paar  palen  oostwaarts  van  Mantjingan  blijft  het  strand 
zandig  en  vlak,  maar  wordt  door  de  steile  berghellingen  tot 
gedurig   kleiner    ruimte  beperkt.   Aan  den    voet  van  een  dezer 

')  Me8ua  ferrea, 

^  Bmmund,  Jndiana,  I.  222—241;  Jnngbahn,  Beisen,  86;  Teysmaim  in 
N.  T.  V.  N.  I.,  VIII.  269  r. 

')  In  1880  is  YolgenB  de  Ind.  dagbladen  een  plan  geopperd  om  te  Mui^ingan 
eene  haven  te  maken.  Of  het  ondersoek  voldoende  uitkomsten  heeft  opgele- 
verd» il  mg  niet  bekend« 


Digitized  by  VjOOQIC 


640 

hellingen  treedt,  in  een  kleine  met  gras  en  kruiden  begroeide  strook 
lands  tussohen  de  rots  en  het  duin ,  de  warme  bron  Earang  panas  te 
▼oorschijn,  die  een  bijzondere  sterke  lucht  van  zwavel-waterstofgas 
ontwikkelt,  en  die  een  der  Sultans  in  een  diep  vierkant  bekken 
heeft  doen  insluiten  en  met  een  soort  van  koepel  overdekken  ')• 
In  hare  nabijheid,  nog  wat  meer  oostwaarts ,  vormt  zich  een  rot- 
sige  uitlooper  van  het  gebergte,  welks  schedel  met  Pandanus 
Ktoralis  en  andere  struiken  gekroond  is  en  in  welks  naar  zee 
gekeerd  einde  eene  opening  ter  breedte  en  hoogte  van  Qikl  voet 
wordt  gevonden,  die  den  toegang  geeft  tot  eene  der  schoonste 
druipsteengrotten  van  Java.  De  ingang  is  beschaduwd  door 
vruchtboomen ,  die  de  rots  in  hoogte  overtreffen.  De  grot  is 
scheef,  onregelmatig  getand,  15  voet  lang,  7  voet  breed  en  ner- 
gens meer  dan  10  voet  hoog;  maar  van  haar  gewelf  hangen 
tallooze  blauwachtig  witte,  uit  concentrische  lagen  gevormde 
stalaktieten  af,  in  den  vorm  van  ijskegels,  orgelpijpen  of  kleine 
pyramiden.  De  wanden  der  grot  hebben  den  vorm  van  zuilen  > 
van  elkander  gescheiden  door  diepe  kloven ,  waarin  van  de  punten 
en  tanden  aan  't  gewelf  altijd  door  water  druppelt,  zoodat  een 
natuurlijk  druip-  of  regenbad  ontstaat ,  en  het  is  aan  dit  ver- 
schijnsel dat  de  grot  haren  naam  van  Earang  trètès,  druipende 
grot ,  te  danken  heeft.  Het  kalkhoudende  water  zet  zich  deels  in 
den  vorm  van  kleine  trappen  op  den  bodem  af,  en  verzamelt 
zich  deels  in  kleine  bekkens ,  vanwaar  het  zacht  murmelend  naar 
buiten  vloeit.  Aan  den  ingang  der  grot  groeien  varens  en  mossen, 
die  van  onderen  op  door  het  kalkwater  geincrusteerd  zijn,  zoo- 
dat zg  van  boven  nog  groenen  en  groeien ,  terwijl  zij  aan  het 
benedeneinde  reeds  in  een  steenmassa  zijn  overgegaan.  Dit  nu  is 
de  beroemde  grot  der  Ratoe  IAtSl  Eidoel ,  met  wie ,  zooals  de 
legende  wil,  de  stichter  van  het  huis  van  Mataram  in  de  nauwste 
betrekking  leefde,  en  wier  raad  en  omgang  ook  de  latere  vorsten 

')  Jonghulin,  Reisen.  83,  en  in  T.  y.  K.  I.,  lY.  2,  102.  Men  noemt  die 
bron  ook  Earang  Wédang  (Eussendrager ,  Java.  238).  Roorda  Tan  Eysinga, 
Ld.  en  Yk.,  III.  8.  123,  heeft  dien  naam  abusieTeliJk  overgedragen  op  de 
grot  Earang  trètèB,  en  van  der  Aa,  N.  O.  I.,  lY.  241,  beeft  cicb daardoor 
laten  misleiden  om  het  bestaan  van  twee  a&onderlgke  grotten»  Earang  Wé* 
dangp  en  Earang  tritis  (lees  trètès),  aan  te  nemen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


641 

vaa  dat  huis  hier  vaak  kwamen  zoeken.  Zg  hadden  zelfa  met 
dat  doel  nabij  de  grot  eene  woning  voor  zich  laten  bouwen, 
waarvan  de  overblijfselen  nog  in  eenige  muurbrokken  en  een 
waterput  voorhanden  zijn. 

Van  Mantjingan  gaat  onze  reis  naar  Plèrèd  terug ,  terwijl  wij 
vandaar  langs  een  weg  van  7  i  paal  lengte,  die  rechtstreeks  naar 
Jogjakarta  voert,  de  hoofdplaats  weder  bereiken. 

Wij  zouden  thans  in  den  omtrek  der  stad  ook  eene  of  meer  siram- 
mans  of  badplaatsen  kunnen  bezoeken ,  gevoed  door  stroomen 
van  levend  water  en  door  fraaie  plantsoenen  omringd  '),  of  de 
plek  kunnen  in  oogenschouw  nemen  die  jaarlijks,  drie  dagen  achter- 
een, het  doel  is  der  samenkomst  van  duizenden  bedevaartgangers , 
ouden  en  jongen,  mannen  en  vrouwen,  Javanen  en  Chineezen, 
ten  einde  zich  te  reinigen  en  voor  ziekten  en  rampen  te  behoe- 
den door  te  baden  in  het  in  waarheid  alles  behalve  reine  water  der 
Eali  Winoengan,  een  riviertje  dat  uit  de  samenvloeiing  van 
eenige  de  hoofdplaats  besproeiende  beken  gevormd  wordt  en 
zich  met  de  Oepak  dicht  bij  haren  mond  vereenigt  ').  Doch  het 
minder  belangrijke  mag  slechts  even  worden  aangeduid,  waar 
nog  zooveel  gewichtigs  onze  aandacht  vergt. 

Wg  verplaatsen  ons  derhalve  naar  den  Goenoeng  Gamping ,  een 
groep  van  woest  '  door eenge  worpen  kalkrotsen,  die  drie  palen 
ten  westen  van  Jogjakarta  plotseling  tot  een  hoogte  van  omstreeks 
000  voet  uit  de  vlakte  oprijzen.  Vervaarlijke  rotsbrokken ,  deels 
steil  opgericht ,  deels  schuin  over  elkander  liggende ,  zoodat  diepe 
holen  en  kloven  gevormd  worden,  vertoonen  zich  als  het  puin 
van  een  ingestort  gebergte,  zonder  eenige  orde  opgestapeld.  Uit 
het  midden  verheft  zich  een  torenvormige  rots  met  geelachtig 
witte  wanden,  vol  diepe  spleten,  schier  loodrecht  tot  een  hoogte 
van  omstreeks  150  voet.  Overigens  is  de  geheele  massa,  met  al 
hare  uithollingen  en  duistere  diepten,  met  een  dik ,  ondoordringbaar, 
met  duizend  bloemen  getooid  plantenkleed  overtogen.  Piperaceeën 

^)  ZaUc  eea  badplaats  wordt  beschreven  door  d'Almeida,  t.  a.  p.  132.  Zg 
Bchgnt  eene  andere  te  zgn  dan  de  badplaat»  van  den  Sultan,  die  op  de  to- 
pographische  kaart  der  Residentie  nabg  het  zaidwesteinde  der  stad  is  aan- 
geduid. 

')  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk.  XXV,  bl.  213, 

m,  41 


Digitized  by  VjOOQIC 


642 

én  OiBsus-raiikeii  klimmen  langa  de  steile  hellingen  omboog/ en 
Begonia's  en  andere  sappige  planten  in  de  grootste  yerscheiden- 
heid  versieren  den  ingang  der  geheimzinnige  holen.  Aan  den 
zuidelijken  voet  dezer  rots  is  eene  groef  waar  de  Javanen  kalk 
breken,  die  in  kleine,  door  karbouwen  getrokken  karren  ver- 
zonden wordt  en  tot  in  wijden  omtrek  in  de  behoefte  aan  dit 
materiaal  voorziet.  De  naam  van  den  berg  is  daaraan  ontleend; 
want  gamping  is  de  Javaansche  naam  der  kalk. 

Op  kleinen  afstand  naar  het  zuiden  heen  ligt  een  tweede  meer 
afgeronde  kalkberg,  wiens  kruin  met  de  prachtigste  waringins 
begroeid  is  en  wiens  zuidelijke  helling  loodrecht  naar  beneden 
daalt.  Aan  dien  wand  sluiten  zich  een vondige,  door  verschillende 
ingangen  doorbroken  en  een  vierkante  ruimte  omvattende  muren 
aan,  waarop  zich  de  overblijfselen  van  eenige  kleine,  op  terras- 
vormig verhoogden  bodem  opgerichte  gebouwen  vertoonen.  Boven 
de  ingangen  zijn  overal  nog  de  sporen  van  symmetrische,  in  de 
kalk  gehouwen  en  met  levendige  kleuren  getooide  figuren  zicht- 
baar. Het  is  weder  de  ruïne  van  een  voormalig  lustslot  die  wij 
hier.  voor  oogen  hebben. 

Een  tweede  heuvel,  die  zich  ten  zuidoosten  van  den  Qt>enoeng 
Gamping  verheft,  draagt  eene  dergelyke  ruïne  op  zgne  kruin. 
Het  is  een  vierkant,  omstreeks  80  voet  hoog,  door  verschillende 
muren  omgeven  gebouw,  dat  in  een  onder-  en  bovenkamer  ver- 
deeld is.  Twee  van  buiten  aangebrachte  trappen  voeren  naar  het 
bovenvertrek  en  vereenigen  zich  vóór  zgn  ingang  tot  een  klein 
plat.  De  leuningen  dezer  trappen  zijn  met  fraai  uitgevoerde  figuren 
van  sphinxen  en  krokodillen  getooid.  De  plaats  voor  dit  lustslot  was 
uitstekend  gekozen,  en  wie  den  moed  heeft  zich  door  het  struik- 
gewas en  de  slingerplanten  een  weg  te  banen,  kan  nog,  als  hg 
door  de  vier  openingen ,  in  den  muur  van  het  bovenvertrek  aan- 
gebracht, zijn  blik  over  de  vruchtbare  vlakte  laat  weiden,  door 

^*t  Aardrgk  van  vloed  doorwaad, 
„Waar  kraid  en  boom  beblaad 
„Bg  H  bigde  bloemken  staat, 
,Zyn  oog  op  lost  onthalen.^ 

Nog  verder  naar  het  zuiden  en  westen  strekken  zich  met  in  het  al- 


Digitized  by  VjOOQIC 


643 

gemeen  znidwaartBobe  richting  nog  een  aantal  reeksen  van  kalkbeu- 
▼elen  uit,  die  zich  slechts  tot  een  hoogte  van  een  paar  honderd  voet' 
Terhe£Fen.  Zg  bedekken  westwaarts  het  terrein  tot  aan  den  oever 
van  de  Pr&g&,  maar  bereiken  nergens  het  zeestrand.  Deels  uit 
kalk,  deels  uit  een  fijne  zandsteensoort  gevormd,  zgn  zg  in  H 
oogloopend  kaal  en  waterloos  en  slechts  schraal  met  grassoorten 
begroeid.  Yan  deze  hoogten  blikt  men  neder  in  het  van  16  tot 
30  en  meer  voeten  diepe  bed  van  de  Pr&g&,  dat  op  vele  plaatsen 
de  opvolging  der  lagen  waaruit  de  bodem  bestaat ,  dnidelgk  ver- 
toont. Onder  een  laag  van  vruchtbare  bruine  aarde  ligt  er 
eene  van  grauw  zand,  gevolgd  door  zandsteen-conglomeraten  en 
eene  witte ,  zachte  zandsteensoort.  Trachiet  vertoont  zich  nergens 
in  massa ,  maar  trachietpuin  is  overal  met  de  verschillende  lagen 
samengekneed  '). 

Aan  den  oostelijken  voet  dezer  heuvelen  ligt  Bantoel,  op  8^ 
paal  afstands  van  de  hoofdplaats,  waarmede  het  door  een  rg weg 
verbonden  is.  Wij  volgen  thans  dien  weg  nog  7^  paal  in  zuid- 
westwaartsche  richting  door  schier  onafgebroken  desa's,  tot  wij 
bg  Serandakan  de  hier  minstens  600  voet  breede  Pr&g&  voor 
ons  zien.  Op  een  afstand  van  niet  meer  dan  zes  kilometers  van 
den  oceaan ,  welks  golfslag  tegen  het  zuiderstrand  duidelijk 
hoorbaar  is,  stuwt  hier  de  vroeger  zoo  onstuimige  stroom  zijne 
wateren  over  eene  zandige,  hoogstens  drie  voet  diepe  bedding 
kalm  en  gelijkmatig  naar  zee.  Met  een  bamboezen  vlot  gaan  wij 
de  rivier  over,  waarna  wij  weldra  Brosot,  de  hoofdplaats  van  het 
Pakoe-alamsche  regentschap  Earang  Eemoening,  bereiken.  Wg  vin- 
den er  een  nette  pasanggrahan ,  waar  wij  ons  een  weinig  versterken 
voor  den  verderen  tocht ^  die  ons  na  nog  SJ  paal  te  Galoer  brengt, 
eene  desa  waarnaar  dit  regentschap  voormaals  genoemd  werd , 
en  die  besproeid  wordt  door  een  riviertje,  de  Kali  Galoer,  dat 
de  wateren  van  een  ten  noorden  van  den  weg  gelegen  moeras 
naar  den  mond  van  dé  Pr&g&  afvoert.  Wij  bevinden  ons  hier  op 
een  terrein  van  gelijken  aard  als  de  kuststrook  van  het  aangren- 


JuQghuhn»  Reisen,  76  ff.;  Jara,  I.  134,  IL  375,  III.  326.  Afbeelding 
van  den  G.  Gamping  op  pi.  X  van  den  bg  laatstgenoemd  werk  behoorenden 
jiatlas  Yan  platen." 

41' 


Digitized  by  VjOOQIC 


644 

zende  Bagelën.  De  weg  gaat  door  laag  en  moerassig  land,  dat 
door  een  breede  zandige  kast  van  de  zee  is  gescheiden.  Schoon 
wèl  bevolkt  en  bebouwd  biedt  de  streek  geene  schoone  gezichten 
aan ;  zelfs  de  heuvelen  van  het  zoo  schilderachtige  Eelirgebergte 
vertoonen  zich  op  te  groeten  a&tand  om  eenige  belangstelling 
te  wekken  ').  Dezelfde  weinig  aantrekkelgke  toooeelen  zou 
den  ons  blgven  vei|;ezellen ,  indien  wg  den  bgna  lijnrechten, 
evenwijdig  met  het  strand  loopenden  weg  vervolgden  tot  Glaheng, 
dat  12{  paal  van  Ghiloer  eo  nog  slechts  i  paal  van  de  Bagelèn- 
sche  grens,  hier  door  de  B&g&w&nt&  gevormd,  verwijderd  is>). 
Daar  wg  Bagelèn  reeds  kennen  en  vooral  het  Jogjasche  ge- 
deelte  van  bet  Eelir-gebergte  wenschen  te  bezoeken^  gaan  wg 
van  Galoer  noordwaarts,  naar  het  8{  paal  verwijderde,  aan  den 
rechteroever  der  Pr&gIL  liggende  Sentali,  de  hoofdplaats  van  het 
gelgknamig  regentschap.  Op  kleinen  afstand  vandaar  liggen 
de  hoofdplaatsen  van  twee  andere  der  kleine  regentschappen 
waarin  dit  gedeelte  van  Jogjakarta  gesplitst  is,  Pengasih  ten 
westen  en  Nangoelan  ten  noorden.  De  eerste  is  door  een 
weg  van  4i,  de  tweede  door  een  van  6}  palen  met  Sent&l& 
verbonden.  Beide  liggen  aan  den  voet  van  het  Eoelon-Pr&g& 
of  Eelir-gebergte  dat  den  geheelen  noordwestkant  van  Jog- 
jakarta en  de  aangrenzende  doelen  van  Bagelèn  en  Eadoe 
bedekt  ^).  Door  de  overigens  met  geen  succes  bekroonde  onder- 
zoekingen van  de  ingenieurs  Arntzenius  en  van  Dijk  op  het 
bruinkolen  veld  van  Eali  S&ng&,  dat  zich  over  het  noordelgke 
deel  van  Nangoelan  en  de  aangrenzende  deelen  van  Eali  Bawang 
uitstrekt,  is  dat  zelden  bereisd  gedeelte  van  Java  wat  nader 
bekend  geworden  *).  Hei  gebergte  rgst  noch  zoo  plotseling  noch 
zoo  steil  uit  de  vlakte  op  als  de  Goenoeng  Eidoel,  en  wordt 
allengs  hooger,  tot  het  op  de  grens  met  Bagelèn  eene  grootste 
hoogte  van  ongeveer  1000  meters  bereikt.  Zgn  kern  bestaat  uit 
trachiet  of  trachietbreocie,  maar  oud- tertiaire  lagen,  vol  num- 
mulieten  en  fossiele  schelpjes,  liggen  tegen  de  bergwanden  aan , 
ofschoon  zij  slechts  over  een  beperkte  oppervlakte  aan  den  dag 

')  Bleeker,  T.  ▼.  N.  L.  1850,  IL  12.        »)  Zie  boTen,  U.  187. 
"J  Vgl.  boven,  blz.  429,  432  en  652.        <)  Zie  D.  I,  W.  X19  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


646 

komen.  Zij  zgn  overdekt  door  regelmatige  lagen  zandsteen, 
mergel  en  infbsoriën-kleisteen ,  en  deze  weder  door  dikke,  bijna 
horizontale  lagen  van  kalksteen ,  zoogenaamde  grof  kalk.  Die  kalk* 
Bteenbodem  neemt  naar  het  zniden  allengs  in  hoogte  af,  tot  hg 
overgaat  in  het  lage  en  moerassige  land  dat  het  gebergte  van 
het  duinstrand  sebeidt  en  dat  wg  reeds  leerden  kennen.  Detra- 
chietbreocie  vervalt  een  zeer  eigenaardige  rol.  Zij  is  niet  slechts 
overal  als  een  mantel  over  het  vaste  trachiet  verspreid,  maar 
wordt  ook  op  vele  plaatsen  als  overdekking  der  tertiaire  lagen 
aangetroffen,  zoodat  men,  ofschoon  geene  kraters  in  de  toppen 
der  trachietbergen  zgn  waargenomen,  toch  tot  de  onderstelling 
gedrongen  wordt,  dat  door  jonge  vnlkanbche  werking ^  half  ge- 
smolten lava's,  vol  gloeiende  brokstukken,  zich  met  moeite  een 
dooi^ng  hebben  gebroken. 

Aan  den  minnaar  van  romantische  natuurtooneelen  is  een  wan- 
deling door  dit  gebergte  bijzonder  aan  te  bevelen.  De  grillige 
vormen  dier  lange  aaneenschakeling  van  spitse  bergtoppen  die 
het  grensgebergte  kenmerkt,  zijn  even  belangwekkend  als  de 
prachtige  vergezichten  die  zich ,  zoowel  naar  de  zijde  van  Bagelèn 
als  naar  die  van  Jogja,  voor  het  oog  ontrollen,  als  men  den  kam 
heeft  bestegen.  Inzonderheid  merkwaardig  is  de  berg  Kelir, 
waarnaar  vaak  het  geheele  gebergte  wordt  genoemd.  In  den  ver- 
tikaal  afgesneden  kalkwand  van  dezen,  6^  paal  westelgk  van 
Nangoelan  gelegen  berg  ziet  men,  links  van  het  pad  en  een  weinig 
daarboven,  uit  een  grot  die  den  vorm  heeft  van  een  cirkelsegment, 
een  broeden  stroom  kristalhelder  water  vloeien,  die  den  naam 
draagt  van  Eembang  Sokah.  Bechts  van  het  pad  stort  deze  beek 
zich  raet  steilen  val  in  een  valleitje,  waarin  zg  den  naam  van 
Eali  Pringtali  aanneemt.  In  den  door  dezen  waterval  schoon- 
gewasschen  bergwand  vindt  men  de  sporen  terug  van  bruinkool- 
lagen,  geheel  van  dezelfde  soort  als  de  op  tien  kilometers 
afstand  en  honderden  meters  lager  gelegene  bruinkolen  van  Eali 
S&nga.  Dit  getuigt  voor  eene  groote  verbreiding  dezer  bruinkolen, 
die,  al  zijn  ze  van  geringe  waarde,  toch  bij  gebrek  aan  brand- 
hout voor  deze  streek  van  eenig  gewicht  zgn,  en  tevens  voor 
eene  merkwaardige  verscheuring  van  het  terrein.  Den  weg  verder 


Digitized  by  VjOOQIC 


646 

noordwaarts  voortzettende,  bereikt  men  weldra  de  op  eenige 
honderden  meters  van  elkander,  niet  ver  van  de  desa  Djoerangrang 
gelegen  druipsteengrotten  Sibendo  en  Semitro.  De  eerste  is  de 
ruimste.  Een  gang  in  westelgke  richting  voert  naar  een  groote 
overwelfde  zaal,  uit  welke  twee  andere  gangen  in  zuidelijke 
richting  dieper  in  het  hart  van  het  gebergte  voeren.  Het  indrin- 
gen in  deze  gangen  wordt  zeer  bemoeilijkt  door  vernauwingen 
en  modderpoelen;  nu  en  dan  hoort  men  het  water  in  een  afgrond 
nederstorten ,  en  de  bruggetjes  van  boomstammen  die  men  pas- 
seeren moet,  verkeeren  in  vervallen  staat.  De  tweede  grot  geeft 
meer  bezwaar  bij  den  ingang,  daar  de  bezoeker  op  handen  en 
voeten  moet  kruipen ,  maar  beloont  de  moeite  doordien  hier  een 
aantal  stalaktieten  en  stalagmieten  tot  zware,  rijkversierde 
kolommen  zijn  samengegroeid.  Echter  zijn  'fantastische  druip- 
steenvorming  en  fraaie  lichteffecten  aan  beide  gemeen  '). 

Djoerangrang  ligt  aan  den  zuidelijken  voet  van  den  Pager 
Goenoeng,  en  om  den  noorder  voet  van  dien  berg  heen  wendt 
zich  de  weg  die  van  Jogjakarta  naar  Tjangkreb  in  Bagelën  voert ') 
en  een  halven  paal  voorbij  de  desa  Tjebongan  de  Bagelènsche 
grens  bereikt.  Langs  bedoelden  weg  naar  de  hoofdstad  terug- 
keerende,  vinden  wij  dien,  op  7}  paal  afstands  van  Tjebongan,  in 
de  onmiddellgke  nabijheid  van  de  PrSg&,  gekruist  door  den  weg 
die  Sent&l&  en  Nangoelan  met  het  meer  noordwaarts  gelegen 
Bandjaran,  het  hoofddorp  van  Kali  Bawang,  verbindt  Yan  dit 
punt  hebben  wij  nog  13}  paal  af  te  leggen  om  Jogjakarta  weder 
te  bereiken. 

Terwijl  de  genoemde  weg  van  de  Pr&g&  af  door  het  regent- 
schap Sleman  voert,  gaat  de  groote  weg  van  Jogjakarta  naar 
Soerakarta  oostwaarts  door  het  regentschap  Kalasan.  Tot  aan  de 
gelijknamige  hoofdplaats  heeft  men  8^  palen,  en  vandaar  tot 
Prambanan  op  de  Soerakartasche  grens  nog  2{  paal  af  te  leggen. 
Beide  plaatsen  zijn  tevens  halten  op  den  spoorweg,  die,  op  klei- 
nen  afstand  van   den   postweg  en    ongeveer   parallel    daarmede 

^)  Van  Dgk  in  Jaarboek  van  het  Hgnwezen,  Jg.  I,  D.  I,  bl.  172—188; 
T.  V.  N.  I. .  VL  4.  389  v.v. 
«)  Zie  bl.  429. 


Digitized  by  VjOOQIC 


647 

loopende,  sedert  Juni  1872  de  beide  Javaansche  hoofdsteden 
yerbindt.  En  geen  wonder!  want  die  weg  doorloopt  eene  plek 
die  meer  dan  eenige  andere  van  Java  bezaaid  is  met  de  prach- 
tige OTerblgfselen  der  Hindoekunst,  die  wg  in  het  tweede  deel 
van  dit  werk  hebben  leeren  kennen.  Die  geheele,  in  merkwaar- 
digheden zoo  rgke  streek  is  daar  zoo  uitvoerig  beschreven ,  dat 
ik  thans  met  eene  verwijzing  daarheen  kan  volstaan  '). 

Wij  zouden  thans  onze  denkbeeldige  reis  onmiddellgk  naar 
Soerakarta  kunnen  voortzetten,  ware  het  niet  dat  wg  nog  een 
blik  behooren  te  werpen  op  het  uitgestrekte  regentschap  Goe- 
noeng  Kidoel,  dat,  wel  is  waar,  wegens  zgn  kleine  bevolking  en 
zgne  armoede,  uit  economisch  oogpunt  weinig  belangrijk  is;  maar 
dat  in  natuurlijke  schoonheid  nauwelgks  voor  eenig  ander  deel 
van  Java  onderdoet.  Junghuhn  schreef  ergens,  dat  alleen  de 
gedachte  aan  dit  gebergte  genoeg  was  om  hem  te  doen  terugdeinzen 
voor  het  donkbeeld  om  het  verblijf  op  Java  weder  met  dat  in 
Europa  te  verwisselen  ').  De  samenstelling  van  het  zuider- 
gebergte heeft  groote  overeenkomst  met  die  van  het  Kelir- 
gebergte,  maar  de  tooneelen  die  het  aanbiedt,  hebben  zeer  veel 
eigenaardigs.  Voor  gewone  reizigers  heeft  het  echter  weinig 
uitlokkends  wegens  gebrek  aan  wegen  en  onveiligheid  door  wild 
gedierte;  in  de  geschiedenis  van  Java  is  het  hoofdzakelijk  slechts 
bekend  als  het  laatste  toevluchtsoord  van  wederspannige  hoofden, 
die  het  Nederlandsch  gezag  tot  het  uiterste  bleven  trotseeren  '). 
De  voornaamste  weg  die  er  door  voert  en  de  eenige,  niet  eens 
altijd  bruikbare,  voor  een  wagen,  snijdt  het  middendoor  in  over 
het  algemeen  zuidoostelijke  richting,  heeft  een  oostelijken 
zgtak  naar  Nglarang,  dat  in  de  Mangkoe-neg&r&sche  enclave 
Ngawèn  *)  is  gelegen ,  en  naar  Tjandi  Prigi  verder  oostwaarts 
op  de  Soerakartasche  grens,  en  eindigt  aan  de  zuidkust  in  den 
zuidoosthoek  der  residentie  bij  Rongkob,  dat  langs  dezen  weg 
50  palen  van  de  hoofdstad  verwijderd  is.  Dien  weg  volgende 
zullen  wij  voldoende  gelegenheid  hebben,  om  met  de  meest  ka* 


»)  D.  n,  bL  90-108,        »)  Jftvft,  II,  bL  874. 

>)  Zie  DL  U,  bL  488,  486,  491,  658,  660.  *)  Boyen,  bL  591. 


Digitized  by  VjOÖQIC 


648 

rakteristieke    trekken    van   dit  bergland   bekend    te   worden  '). 

Wanneer  men  langs  den  weg  die  van  de  hoofdplaats,  een  weinig 
ten  zuiden  van  den  postweg  naar  Soerakarta,  in  oost-zuidoosteljjke 
richting  door  Lot  regentschap  Ealasan  voert,  de  van  denMerapi 
komende  Oepak  overschreden  heeft,  komt  men  in  het  gebied 
der  voorbergen  van  den  Goenoeng  Eidoel,  tasschen  twee  zich 
daarvan  afzonderende  dwarsrnggen,  den  Gt>enoeng  Idjoe  aan  de 
linker-,  den  Goenoeng  Blitaran  aan  de  rechterhand.  Indemimte 
tusBchen  beide  verheffen  zich  vele  kleine ,  geisoleerde,  uit  zachten 
zandsteen  bestaande  heuvelen,  als  eilanden  in  den  gestolden 
lavastroom,  met  vulkanisch  zand  overspreid.  Inzonderheid  rgst 
de  steile  Goenoeng  Gompol  dicht  bij  den  weg  van  alle  zijden 
vrij  uit  de  vlakte  op.  De  Goenoeng  Blitaran,  wiens  noordelijke 
helling  tot  dicht  aan  dezen  heuvel  nadert,  is  langs  de  zijden 
bedekt  met  dicht  bosch ,  hier  en  daar  door  alang-alang  afgewis- 
seld, en  waarboven  zich  de  kam  als  een  witachtig  grauwe, 
uit  evenw[)dige  lagen  gevormde  rotswand  ter  hoogte  van  20  & 
80  meters  verheft.  Om  den  voet  van  den  berg  liggen  eene 
menigte  puinbrokken  van  verbazenden  omvang  tusschen  de  ter- 
raswijze  aangelegde  sawahs  verspreid  ')• 

Yer volgt  men  den  weg  nog  een  weinig  verder,  dan  staat  men 
bg  de  desa  Pioengan,  op  omstreeks  acht  palen  afstands  van  de 
hoofdstad,  plotseling  vóór  den  stellen  wand,  die  de  grens  van 
het  hoofdgebergte  vormt,  en  langs  welks  voet  zich  een  riviertje, 
de  Eali  Boentaran,  kronkelt,  in  welks  bed  men  de  ontbloote 
lagen  van  kalkhoudenden  zandsteen  en  lichtkleurige  mergel  ge- 
makkelijk onderscheidt.  Langs  een  steil  bergpad  stijgt  men  over 
dit  laagvormig  gesteente  omhoog ,  tot  men  een  20  meters  boven 
het  riviertje  de   daaroverheen   gespreide  trachietbreccie  bereikt. 


')  Zy  zgn  0D8  bekend  door  Junghuhn,  Reisen,  S.  95— tt 3,  Java,  T,  262-- 
276,  342—344,  II,  373—375,  III,  60  v.,  326  v.;  Teysmano,  N.  T.  r.  N. 
I.,  VIII.  260—266,  en  van  Dijk  in  Jaarboek  voor  het  Mgnwozen,  T,  1,  149 
vv. ,  188  vv.  Overigens  bestaat  er,  zooveel  ik  weet.  over  dat  merkwaardig 
land  geen  noemenswaardige  literatuur.  In  den  Atlas  van  Junghuhn^s  Java  vindt 
men  gezichten  van  den  Qoenoeng  Séwoe  en  van  de  Zuidkust  beoosten  Rongkob. 

')  Junghuhn,  Reisen,  90  vv.,  die  ook  nog  een  paar  bladzgden  aan  een 
verderen  t^)cht  door  het  Blitaran-gebergte  wydt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


649 

waacTan  de  grens  onmiddellijk  in  het  oog  valt,  omdat  zij  een 
uitweg  verleent  aan  langs  den  steilen  bergwand  afloopend  bron- 
water. Overigens  is  de  gansche  helling  met  prachtig  bosch  getooid, 
slechts  hier  en  daar  afgewisseld  met  plekken  die  een  lichteren 
tint  aan  het  daarop  groeiende  alang-alang  ontleenen.  Heeft  men^ 
op  eene  hoogte  van  omstreeks  830  meters  boven  Pioengan,  de 
kruin  van  den  rand  bereikt,  dan  geniet  men  een  verrukkelgk 
gezicht.  Naar  het  zuiden  weidt  het  oog,  zoover  het  reiken  kan ,  over 
het  golvende  hoogland  van  Goenoeng  Kidoel,  dat  zich  vertoont 
als  een  onafgebroken  woud,  hier  en  daar  echter  in  diepe  ketel- 
vormige  of  langwerpige  laagten  afdalende,  om  zich  elders  langs 
de  helling  van  een  steilen  rotskam  tot  eene  hoogte  van  600 
nieters  te  verheffen.  Blikt  men  daarentegen  terug  op  den  afge- 
legden  weg,  dan  ziet  men  het  bebouwde  land  voor  zich  met 
zgne  lichtgroene  rgstvelden ,  overal  door  bet  donkerder  groen  der 
ontelbare  dorpsboscbjes  getijgerd ,  tot  alles  te  zamen  wegsmelt  in 
het  nevelig  blauw  dat  aan  den  horizon  den  Merapi  omhult. 

Yan  den  bergrand  voert  de  weg  in  zuid-zuidoostelijke  richting 
zachtkens  afwaarts  naar  de  5  palen  verder  gelegen  desa  Semingkir , 
aan  den  zuider  voet  van  het  gebergte  dat  het  noordelijk  deel  van 
Goenoeng  Kidoel  bedekt,  en  waarover  de  grens  met  Soerakarfa 
getrokken  is.  De  hoogste  top  daarvan,  de  Goenoeng  Ngangleran, 
waarnaar  de  heer  van  Dgk  aan  deze  geheele  berggroep  den  naam 
van  Ngangleran-gebergte  heeft  gegjeven,  verheft  zich,  vlak  ten 
noorden  van  Semingkir,  tot  680  meters  en  is  uit  trachietconglo- 
roeraat  en  breccie  gevormd.  Bij  Semingkir  splitst  zich  de  weg. 
Yolgt  men  oostwaarts  den  weg  naar  Nglarang,  dan  bereikt  men 
weldra  de  desa  Ngalang,  in  welker  nabgheid  de  plek  ligt  waar 
men  meende  dat  bruinkool  gevonden  werd,  tot  het  onder- 
zoek van  den  mgningenieur  Arntzenius  de  illusie  verstoorde  '). 
Wij  volgen  echter  den  anderen  tak  van  den  weg,  die  zuid- 
oostwaarts naar  W&nasari  voert ,  de  hoofdplaats  van  het  regent- 
schap. Die  weg  loopt  door  uitgestrekte  djatibossohen  en  gaat 
bg   Boender  over  de  Kali   Ojo,   die  zich  later  met   de   Oepak 


»)  D.  I,  W.  41». 


Digitized  by  VjOOQIC 


650 

yereenigt  Deze  rivier  ligt  nog  baiten  hefc  gebied  der  kalksteen- 
banken  ,  die  het  zuidelijk  deel  van  Goenoeng  Kidoel  bedekken , 
en  is  de  eenige  in  deze  streken  die  in  den  oostmoeson  niet  geheel 
opdroogt. 

W&n&sari  ligt  op  23  (  paal  afstands  van  de  hoofdstad  in  de 
uitgestrekte,  slechts  door  geringe  oneffenheden  afgebroken  hoog* 
vlakte  die  het  middendeel  van  Goenoeng  £idoel,  tusschen  het 
noordelijke  Ngangleran- gebergte  en  den  Goenoeng  Séwoe  of  het 
Duizend-gebergte,  inneemt.  Het  plateau  meet  van  W.  naar  O. 
ruim  20,  van  N.  naar  Z.  11  kilometers  en  zal  weinig  minder 
dan  200  vierk.  kilometers  beslaan.  Het  helt  zeer  zacht  naar  het 
zuiden  af  en  is  grootendeels  met  alang-alang  bedekt,  waartus- 
schen  zich  hier  en  daar  boompjes  van  Papilionaceeên ,  inzonder- 
heid de  fiutea  frondosa  met  hare  vuurroode  bloeroen ,  vertoonen , 
terwijl  fraaie  Cyperus-soorten  de  plaatsen  aanwijzen  waar  poelen 
en  moerassen  onder  het  hooge  gras  verscholen  zgn.  Op  deze 
hoogvlakte  liggen  slechts  zeer  enkele  dorpen  verstrooid.  Na  Wi- 
n&sari  zfjn  de  voornaamste  Plajen  en  Semanoe.  Het  eerste  ligt 
een  weinig  rechts  van  den  weg,  eer  wij  W&n&sari  bereiken,  in 
den  noordwesthoek  van  het  plateau ,  en  is  als  distrietshoofddorp 
in  de  plaats  getreden  van  het  iets  meer  noordelijk  gelegen  Awoe- 
awoe,  waar  men  van  eene  kleine  hoogvlakte  een  schoenen  blik 
heeft  op  al  de  bergreeksen  die  het  plateau  begrenzen ,  en  waar- 
achter zich  in  het  noordelijk  gebergte  een  paar  hoogere, 
getande  ruggen  verheffen,  die  hier  een  dichte  boschbeklee- 
ding,  ginds  naakte,  steile  rotswanden  vertoonen.  Semanoe 
is  gelegen  aan  het  vervolg  van  onzen  weg,  aan  den  rand  van 
het  Séwoe-gebergte,  4  palen  van  W^&sari,  en  is  slechts  te  be- 
reiken door  het  overtrekken  eener  smalle,  met  varens  en  lyco- 
podiên  begroeide,  door  hooge  boomen  overschaduwde  kloof,  in 
welker  diepte  een  bergstroom  ruischt.  In  dit  zuidoostelijk  gedeelte 
is  de  vlakte  meer  bebouwd  en  heeft  de  alang-alang  op  vrg  breede 
schaal  voor  sawahs  plaats  gemaakt. 

Wanneer  wij  van  Semanoe  onzen  weg  in  oostelijke  richting 
vervolgen  naar  het  7{  paal  verder,  op  nog  slechts  \\  paal  van 
de    Soerakartasche    grens    gelegene   Bed&j&,   betreden   wij    het 


Digitized  by  VjOOQIC 


651 

gebied  van  den  Goenoeng  Séwoe ,  een  der  merkwaardigste  bodem- 
formaties  van  Java.  Het  bestaat  uit  eene  verbazend  dikke,  op 
zandsteen  rustende  kalkbank,  dicht,  hard  en  witaohtig  geel  van 
kleur.  Junghuhn  berekent  de  dikte  op  minstens  400  voet,  zoodat 
zij  tot  vijf-  k  zeshonderd  voet  klimt  in  de  100^  200  voet  hooge, 
half  bolvormige,  ieder  op  zioh  zelf  staande  en  volkomen  op  elk- 
ander  gelijkende  toppen,  die  bet  uitgestrekte  terrein  bij  vele 
honderden  bedekken,  en  daarom  terecht  den  naam  van  Goenoeng 
Séwoe  of  Duizend-gebergte  dragen.  In  de  nu  eens  meer  kom-, 
dan  meer  kanaalvormige  holten  tusschen  deze  heuvels,  wordt 
bgna  al  het  water  dat  hier  valt,  en  dat  niet  kunstmatig  wordt 
opgehouden,  door  trechtervormige  gaten  in  den  bodem,  loe- 
wangs  genaamd,  verzwolgen.  Slechts  waar  deze  verstopt  of 
niet  geheel  doorboord  zijn,  vindt  men  hier  en  daar  eenig  vocht 
in  kleine  ondiepe  plassen  of  meertjes,  maar  het  meeste  wordt 
langs  onderaardsche  wegen  naar  zee  gevoerd.  Daar  welt  het, 
dikwijls  op  aanmerkelijken  -afstand  van  de  kust,  weder  op, 
zoodat  het  indigoblauw  der  baren  wankleurig  wordt  door  het 
troebele,  geelachtige  mengsel  dat  er  met  kracht  in  opborrelt. 

Een  paar  palen  westelgk  van  Semanoe  en  op  16  kilometers 
rechten  afstand  van  de  zee,  bevindt  zich  bg  de  desa  Wilajoe  een 
der  diepst  landwaarts  gelegen  loewangs,  Soerong  geheeten, 
waarin  men,  daar  het  dak  gedeeltelijk  is  ingestort,  zonder  moeite 
afdalen  en  den  kronkelenden  waterloop,  op  een  diepte  van  23 
meters  onder  den  grond ,  over  een  aüstand  van  omstreeks  30 
meters  volgen  kan,  totdat  men  stuit  op  een  tweeden  trechter  of 
loodrechte  schacht,  die  in  den  drogen  tijd  der  bevolking  het 
noodige  water  levert,  dat  met  een  bamboe  van  wel  zeven  metera 
lengte  wordt  geschept.  Het  water  dezer  loewang  komt  verder 
oostwaarts  in  een  verdieping  van  den  bodem  weder  te  voorschgn, 
maar  slechts  om  op*  korten  afstand  andermaal  en  nu  voor  goed 
te  verdwijnen. 

Aan  den  linkeroever  van  de  Oepak,  dicht  bij  den  mond,  met  den 
berg  Mantjingan  aanvangende,  heeft  de  Goenoeng  Séwoe  aanvanke- 
lijk slechts  een  geringe  breedte ,  die  echter  weldra  tot  ongeveer  tien 
kilometers  toeneemt;  verder  oostwaarts  echter  wordt  het  gebergte 


Digitized  by  VjOOQIC 


652 

gedurig  breeder ,  daar  de  binnenrand ,  langs  het  plateau ,  niet  recht 
oostwaarts  gaat,  maar  een  neiging  heef);  naar  het  noorden,  en 
de  buitenrand,  langs  de  zee,  een  voel  sterkere  neiging  naar  het 
zuijclen.  Daarbij  omvleugelt  het,  nabij  de  grens  van  Soerakarta 
gekomen,  de  geheele  oostzijde  van  het  plateau,  tot  het  stuit 
tegen  den  790  maters  hoogen  Goenoeng  Pangoeng,  een  top  van 
het  Nganglerang-gebergte ,  die  ten  noordoosten  van  het  plateau, 
juist  op  de  grens  van  Jogjakarta  met  Soerakarta,  verrijst.  Op  dit 
punt  zijner  grootste  ontwikkeling  zal  de  Goenoeng  Séwoe 
omstreeks  80  kilometers  breed  zijn.  Aan  de  zuidzijde  valt  dit 
merkwaardig  gebergte  steil  in  zee;  zijne  grens  is  als  het  ware 
loodrecht  afgekapt  en  zelfs  de  bolvormige  heuvelen,  voor  zoo  ver 
zg  zich  in  de  nabijheid  van  den  oceaan  verheffen,  zyn  aan  de 
zeezijde  scherp  doorgesneden,  zoodat  de  hoogte  van  den  rots* 
muur  van  60  tot  meer  dan  100  meters  afwisselt,  naar  gelang 
hij  óf  door  de  doorsneden  der  heuvelen  óf  door  de  lagere  tus- 
schenruimten  gevormd  wordt.  In  weerwil  van  het  wegzakken  des 
waters  zijn  de  heuvelen  tot  aan  den  scherpen  rand  overal  met 
hetzelfde  liefeliike  plantenkleed  getooid. 

In  dit  zonderlinge  strand  vormen  zich  een  aantal  grotten  en 
vogelnestklippen ,  waarvan  de  meest  bekende  gelegen  zijn  een 
weinig  ten  westen  van  de  kleine  Sadong-baai,  op  welke  de 
oostgrens  tusschen  Jogjakarta  en  Soerakarta  zou  uitloopen, 
indien  deze  zich  niet,  omstreeks  vier  kilometers  voor  zg  het 
strand  bereikt,  plotseling  oostwaarts  omboog,  en  eerst  ruim 
vier  kilometers  verder,  na  grillige  bochten  beschreven  te  hebben, 
aan  den  zeeoever  uitkwam ,  zoodat  nog  een  aanmerkelijk  stuk 
kust  aan  Jogjakarta  wordt  toegevoegd,  en  de  strook  waarmede 
Soerakarta,  tusschen  het  broederrijk  en  Patjitan  in,  zich  langs 
de  zee  uitstrekt,  tot  ruim  8  kilometers  lengte  beperkt  wordt. 
De  bedoelde  grotten  dragen  de  namen  van  Goewa  Tjèlèng- 
mati,  Goew&  Moloerang  en  Goew&  Sigar.  Deze  laatste  is 
de  beroemde  vogelnestgrot  van  Rongkob,  eene  desa  die  hier 
nabij  het  strand,  15 i  paal  ten  zuiden  van  Bed&j&  is  gelegen. 
Aan  de  wijze  waarop  de  kleine  gierzwaluwen  in  de  holen 
dringen ,     was    ik    bij     mijne     schets     van    Java's    gevogelte 


Digitized  by  VjOOQIC 


653 

indachtig  ');  de  manier  van  inzameling  hunner  zoo  hooggeschatte 
eetbare  neefjes  hebben  wij  reeds  te  Earang  Bolong  leeren  ken- 
nen ');  de  vereen  Dg  die  ook  hier  aan  de  Njai  L&r&  Eidoel  ten 
deel  valt,  om  hare  gnnst  bij  den  pluk  te  verwerven,  is  in  mijn 
overzicht  van  der  Javanen  bijgeloof  beschreven ').  Genoeg  zij  het 
dus  hier  thans  nog  even  aan  te  stippen,  dat  men  vao  den 
rotswand  van  Rongkob  niet  slechts  een  praohtigen  blik  op  den 
Oceaan  geniet,  maar  ook  de  steile  kust  met  het  oog  kan  volgen , 
westwaarts  totdat,  op  drie  kilometers  afstand,  de  blik  door  een 
uitspringenden  landhoek  onderschept  wordt,  maar  oostwaarts 
geheel  onbelemmerd,  tot  zij  zich  verliest  in  de  blauwe  nevelen 
van  het  verschiet. 

Wij  keeren  thans  van  onzen  uitstap  naar  het  strand  tot 
Bed&j&  terug,  om  vandaar  onzen  weg  door  den  Ooenoeng  Séwoe 
oostwaarts  te  vervolgen.  In  weinige  minuten  hebben  wg  de  grens 
van  Soerakarta  bereikt,  en  5>  paal  verder  is  SambirlLt&  onze 
eerste  haltplaats.  Nog  4^  paal  onzen  tocht  voortzettende  komen 
wy  aan  een  kruispunt.  Een  weg  die  aan  het  zuiderstrand  bg 
Patoek  Pakis  begint,  sngdt  den  recht  doorgaanden  weg,  die  5 
palen  verder  oostwaarts  de  grenzen  van  Patjitan,  thans  een 
deel  der  residentie  Madioen,  bereikt.  Den  weg  oostwaarts  verlatende, 
slaan  wij  aan  onze  linkerhand  dien  noordwaarts  in,  welke  ons,  na 
nog  vijf  en  een  halven  paal,  uit  het  gebergte  overbrengt  in  het  dal 
van  dé  Kali  Penambangan ,  door  Bleeker  het  dal  van  W&n&giri 
genoemd  *)  De  geheele  strook  die  dat  dal  van  den  Oceaan  scheidt, 
die  vroeger  het  district  Samboejan  of  Sembojang  vormde,  en 
waardoor  de  tot  nu  toe  afgelegde  wegen  voeren,  is  nog  bedekt 
door  het  Duizend*  gebergte^  hier  ook  soms  gebergte  van  Samboejan 
geheeten  '),  en  levert  nc^  steeds  soortgelgke  tooneelen  op,  als  wg 

')  Dl.  I,  bl.  240.  «)  Boyen,  W.  423. 

»)  Dl.  I,  W.  817  T.  ^)  T.  V.  N.  I.,  1850.  I.  406. 

»)  Soerakarta  was  vroeger  verdeeld  in  de  kuMUchappen  Soekftwati  of  de 
noordoosteiyke  en  Pac^ang  of  de  luidwestelgke  helft.  Tot  Soek^wati  behoor- 
den de  districten:  Selft  en  Ngastnan,  beide  in  Samarang  geênclaveerd  (zie 
boven,  bl  507  en  524),  Ampel ,  mede  door  Samarangsoh  gebied  geheel  van  het 
overige  van  SoekJlwati  gescheiden,  maar  gedeeltelgk  rakende  aan  het  Pacyangsche 
district  BÖjSlali ,  en  verder  Qagatan ,  Gétas ,  Sinüiwalan,  SoekHwati  koeion,  SoekS- 
wat!  wétan,  Laban,  AribHjli,  Angg^b^an,  Eadoewang  en  Wir&kS.  Pa^jang 


Digitized  by  VjOOQ IC 


654 

in  het  Jogjakartasche  landschap  Goenoeng  Eidoel  aansohoawden. 
Andere  beelden  yertoont  ons  de  liefelijke  vallei  die  wij  thans 
gaan  betreden,  westwaarts  begrensd  door  de  kalkbergen  Tan 
Padjang,  die  met  het  Ngangleran-  en  Pangoen-gebergte  samen- 
hangen, oostwaarts  door  de  kalkbergen  van  Eadoe wang,  waarvan 
de  hoogste  kam,  op  sommige  kaarten  Pager  Goenoeng  genoemd , 
een  deel  van  de  grens  met  Patjitan  vormt ,  en  die  zioh  noord- 
waarts uitstrekken  tot  over  den  voet  van  den  Lawoe,  de  mach- 
tige bergmassa  die  de  breede  vallei  van  Soerakarta,  waarin  het 
dal  van  W&n&giri  aan  het  noordeinde  uitmondt,  evenzoo  aan  de 
oostzijde  bepaalt^  als  de  tegenoverliggende  massa's  van  Merapi 
en  Merbaboe  aan  de  westzijde  '). 

Nadat  wg  het  dal  bereikt  hebben,  snijden  wij  het  in  noord- 
oostelijke richting,  totdat  wij,  na  nog  omstreeks  2|  paal  te 
hebben  afgelegd,  bij  de  kleine  desa  Djanglot  uitkomen  op  den 
groeten  weg  van  Soerakarta  naar  Patjitan.  Wij  zgn  op  dit  punt 
zeven  palen  van  Glongong  op  de  Patjitansche  grens,  en  12 
palen  van  W&n&giri  verwijderd.  Eer  wg  noordwaarts  den  weg 
naar  laatstgenoemde  plaats  volgen ,  willen  wg  even  dien  zuidwaarts 
inslaan  en  vier  palen  houden  tot  de  desa  Eakap ,  vanwaar  nog 
drie  palen  in  zuidoostelijke  richting  ons  te  Glongong  zouden 
brengen.  Eakap  ligt  in  het  dal  der  Eali  Wanjang ,  niet  ver  van 
de  plaats  waar  het  in  het  dal  van  W&n&giri  uitmondt,  is  de  zetel 
van  een  wad&nlL  en  werd  vroeger  ook  wel  Wirak&  genoemd,  als 
hoofdplaats  van  het  voormalige  Mangkoe-negl^r&sche  district  van 
dien  naam.  Treft  men  er  een  marktdag,  dan  heerscht  er  een 
groote  levendigheid;  want  de  pasar  van  Eakap  wordt  druk  door  de 
bewoners  van  het  omliggende  gebergte  bezocht.  Een  goede 
pasanggrahan  biedt  er  gelegenheid  tot  overnachten.  Maar  de  plaats 


bestond  uit  de  districten:  BSjftlali,  Eart8soer&,  Elatèn,  Laroh  en  Sambo€Jan. 
Deze  yerdeeling,  door  Bleeker,  T.  y.  N.  I.,  1880.1. 898,  yermeld»  kan  men  yrg 
goed  Tolgen  op  de  kaart  van  Janghuhn.  Ofschoon  thans  eene  andere  yerdeeling 
is  ingevoerd  (zie  boven  >  bl.  59))  worden  de  oude  benamingen  nog  dikwgis 
gebezigd,  en  kan  men  hare  kennis  niet  geheel  ontberen.  Zoo  zgn  b.  y.  de 
namen  ,,gebergte  yan  Sambocgan"  en  „gebergte  van  Kadoewang'*  aan  deze  oude 
yerdeeling  ontleend. 
>)  Vgl.  hier  D.  I.  bl.  96. 


Digitized  by  VjOOQIC 


655 

is  Tooral  een  bezoek  waard  om  hefc  schoone  gezicht  dat  men  er 
genieten  kan  van  den  kalkrug  waartegen  zij  leant^  ofBohoon, 
niettegenstaande  de  hoogte  slechts  300  ii  400  Toet  boven  het  dal 
bedraagt,  de  beklimming  eenige  inspanning  vordert.  Wil  men 
echter  zich  wat  moeite  getroosten  voor  het  bereiken  van  een 
pont  dat  den  verwonderlijk  schoenen  omtrek  nog  beter  beheerscht, 
dan  zette  men  de  wandeling  nog  een  paar  palen  voort  over  een 
plateau ,  dat  den  lagen  mg  achter  Kakap  van  een  merkelijk  hoo* 
geren  scheidt,  van  welken  men  het  geheele  dal  van  W&nagiri  in  al 
zijne  bekoorlijkheid  en  scherpe  begrenzing  kan  overzien.  Naar  alle 
andere  zijden  ziet  men  de  zonderlinge  toppen  van  het  kalkge- 
bergte  in  de  meest  afwisselende  vormen  verrijzen.  Hier  gaat 
het  met  zachte  hellingen  in  den  omringenden  bodem  over,  daar 
is  het  door  den  plantengroei  en  de  regens  der  tropen  uiteenge^ 
werkt  en  ontbonden  tot  los  opeengestapelde  blokken,  die  ieder 
oogenblik  kunnen  neerstorten.  Nu  eens  laten  vertikale  wanden 
de  naakte  kalkrots  doorblinken ,  dan  weder  is  alles  met  een  dicht 
plantenkleed  getooid,  dat  zich  hier  in  den  nederigen  vorm  van 
grasveld ,  ginds  als  een  woud  van  veelvormig  geboomte  vertoont. 
Op  enkele  punten  is  het  gebergte  door  diepere  valleien  door- 
groefd, waarvan  het  met  sawahs  bedekte  dal  der  KaliWanjang, 
die  hare  wateren  aan  de  Kali  Penambangan  toevoert,  verreweg 
het  grootste  is  *). 

Wij  keeren  thans  terug  naar  het  punt  waar  wg  den  weg  van 
Sambir&t&  naar  Wanagiri  verlieten ,  en  ryden  vandaar  5  palen  tot 
Betal ,  steeds  de  sterk  kronkelende  Penambangan  op  een  afstand 
van  2  tot  4  palen  aan  de  linkerhand  latende  liggen.  Betal  ligt 
aan  de  Eali  Eoeloei'  en  is  oostwaarts  met  een  weg  die  ISj  paal 
ver  door  de  lange  en  breede  vallei  dier  rivier  voert,  met  Toelakan 
verbonden.  Te  Betal  heeft  men  een  schoon  en  ruim  gezicht  op  de 
vallei  van  Wanagiri  en  de  bergen  die  haar  insluiten.  In  het 
westen  ziet  mèn  er  de  breede  ruggen  van  den  Eidang  lajang  en 
den  E^apoean,  in  het  noord-noordwesten  de  talrijke  toppen  van  den 


>)  Bloeker  in  T.  v.  N.  I.,  1850,  I.  408  r.  Den  naam  van  Eali  Waigang 
ontleende  ik  aan  de  Topographisohe  kaart  van  Soerakarta ;  Bleeker  besohouwt 
deie  als  een  deel  van  de  E.  Penambangan. 


Digitized  by  VjOOQIC 


656 

Goenoeng  Ghtding ,  en  in  het  noardnióordooBteQ  den  Goenoeng  Idjoe. 
Tassohen  deze  beide  laatsten  gaat  het  wjjde  dal  over  in  een 
smalle  kloof,  waardoor  de  Penambangan  baren  weg  yervolgt,  en 
waarin,  op  zeven  palen  afstands  van  Betal ,  Wanagiri  gelegen  is  '). 

£er  men  Wanagiri  bereikt,  beeft  de  kloof  zioh  weder  verwijd , 
en  de  desa  is  bevallig  gelegen  tussoben  den  linkeroever  van  de 
Penambangan  en  den  voet  van  drie  steile,  van  500  tot  800  voet  hooge 
heuvelen,  de  noordoostelgke  toppen  van  bet  Ghiding -gebergte, 
dat  zelf  een  der  oostelgke  uitloopers  van  het  Pangoen-gebergte  is. 
De  middelste  dezer  heuvels,  Goenoeng  Gandoel  genaamd,  ligt 
juist  ten  westen  van  Wanagiri,  en  heeft  e^  spitsen  top,  die 
zoozeer  overhelt^  dat  hy  bet  afstorten  nabjj  sohijnt.  Meer  naar 
het  noordwesten  ligt  de  G.  Toengangoen^  de  laagste  der  drie; 
de  derde,  G.  Seloboean  geheeteo,  heeft  een  hakkelige,  veel- 
toppige  kruin ,  en  ligt  in  bet  zuid-zuidwesten.  Allen  zijn  met  een 
schrale  boomvegetatie  bedekt  Ik  heb  reeds  Qlders  opgemerkt  dat 
de  Kali  Penambangan,  die  deze  plaats  besproeit ,  kan  beschouwd 
worden  als  de  bovenloop  van  de  Sal&*rivier,  en  dus  niet  te 
onrecht  op  eenige  kaarten  reeds  £ali  Bengawan  gebeeten  wordt  ^). 

Wanagiri  is  een  belangrijke  plaats,  het  hoofddorp,  zooalsoos 
vroege  reeds  bleek,  van  bet  Maogkoe-neg^r&sche  gebied  buiten 
de  hoofdplaats ,  de  zetel  van  een  assistent-resident ,  van  een  regent 
en  Tan  een  rechtbank.  Er  is  een  ruime  houten  pasanggrahan , 
en  het  yerblijf  zou  er  in  alle  opzichten  aangenaam  ayn ,  zonder 
de  sterke  luobtstroomen  die  door  de  kloof  geperst  worden,  zoo 
vaak  het  evenwicht  van  den  dampkring  in  de  valleien  vau 
Wanagiri  en  Soerakarta  verbroken  is  ^). 


')  Sedert  Bleeker  deze  streken  bereisde,  moeten  de  wegen  en  de  namen 
der  desa's  veei  verandering  hebben  ondergaan.  Betal  beantwoordt  aan  zgn 
I>joeari;  van  een  tweeden  weg  die  van  'W&aëgiri  langs  den  westelgken  oever 
der  Penambangan  over  Kali  M^&  naar  Kakap  voerde  en  veel  langer  was, 
vind  ik  op  de  topographische  kaart  geen  spoor  meer.  Bleeker  ging  (in  1846) 
vanWanagari  langs  den  westelgken  weg  naar  Kakap,  en  kwam  terug  langs 
den  oosteLgkea,  die  toen  nog  nieuw  en  nog  niet  geheel  voltooid  was.  T.  v. 
N.  L,  1850,  I,  bl.  408. 

')  Zie  D,  I.  bl.  96.  Ook  ep  de  topographische  kaart  van  Soerakarta  wordt 
8Ö  Bengawan  genoemd, 

»)  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.,  1850,  I.  408. 


Digitized  by  VjOOQIC 


657 

Yan  W&n&giri  gaat  oostwaarto  een  weg  naar  Ifadioen^  in  de 
richting  van  P&n&r&g&,  door  het  ro  mandsche  gebergte  yan  Eadoe- 
wang,  dat  hier  eene  bonte  soha keering  van djatibosBohen ,  koffie- 
tuinen  en  desa's  met  hare  bosohjes  en  rijstvelden  ten  toon  spreidt 
De  voornaamste  plaatsen  aan  dien  weg  zgn  Bakalan ,  —  vanwaar 
een  weg  noordwaarts  loopt  naar  Sangen ,  die  zich  daar  splitst  in 
een  tak  noord  westwaarts  naar  de  hoofdstad ,  en  een  tak  noord- 
oostwaarts  naar  Earang  pandan ,  —  vervolgens  Gbenoeng  Sahari  en 
Marg&m&dj&.  Tussohen  Bakalan  en  Goenoeng  Sahari  ligt,  op  eenigen 
afstand  rechts  van  den  weg,  het  dorp  E^adoewang  of  Eoet&,  de 
zetel  van  een  wad&n&,  aan  de  Kali  Eadoewang,  die  zich  een 
weinig  boven  W&n&giri  met  de  Penambangan  vereenigt  De 
geheele  afstand  van  W&n&giri  tot  de  Madioensche  grens  bedraagt 
28;  palen. 

Met  de  hoofdplaats  is  W&n&giri  rechtstreeks  verbonden  door 
een  weg  van  23  palen ,  met  noord-noordwestelgke  richting.  Twee 
palen  voorbij  W&n&giri  bereikt  men  het  einde  der  kloof  en  betreedt 
men,  nog  een  weinig  met  zachte  helling  dalende,  de  vallei  van 
Soerakarta,  die  inderdaad  den  naam  eener  uitgestrekte  vlakte 
verdient.  Tnsschen  de  hellingen  en  uitloopers  van  den  Merapi 
ten  westen  en  van  den  Lawoe  ten  oosten  zal  hare  breedte  omstreeks 
35  kilometers  bedragen ;  zg  is  geheel  effen,  overal  bebouwd  en  sterk 
bevolkt  Ten  noorden  van  de  hoofdstad  krggt  echter  het  land 
onmiddellgk  een  ander  aanzien ;  een  golvende ,  heuvelachtige  streek, 
eigenlgk  een  uitlooper  ?an  het  kalkgebergte  in  het  noorden  der 
Besidratie,  op  de  grens  met  Samarang  '),  pnaakt  hier  de  schei- 
ding tusschen  het  dal  der  Solo-rivier  ten  oosten  en  de  vlakte 
door  welke  de  spoorweg  van  Soerakarta  naar  Samarang  voert, 
ten  westen. 

Schilderachtig  is  het  landschap  langs  den  geheelen  weg  van 
W&n&giri  naar  Soerakarta.  Overal  in  de  vlakte  ontwaart  men 
bloeiende  dorpen  en  rgk  bewaterde  sawah's.  In  het  westen  en 
noordwesten  blijven  de  toppen  ?an  Merapi  en  Merbaboe  steeds 
zichtbaar,  en  in  het  oosten  vertoont  zich  de  breede ,  schuins  a^e- 
knotte  en  eenigermate  hakkelige  top  van  den  Lawoe.  Overal  wemelt 

•)  Vgl.  D.  I,  bL  95. 

m.  42 


Digitized  by  VjOOQIC 


658 

de  weg  van  meest  goed  gekleede  Javanen,  terwjjl  de  zilveren  siera- 
den waarmede  vrouwen  en  kinderen  getooid  zijn ,  een  ganstig  denk* 
beeld  geven  van  de  welvaart  dezer  streken.  Bjj  Nambangan,  6t  paal 
van  W&n&giri,  sngdt  de  weg  de  sterk  kronkelende  Penambangan, 
die  hier  reeds  meer  dan  honderd  voet  breed  is,  maar  wier  zandige 
bedding,  althans  in  den  drogen  moeson,  te  paard  kan  doorwaad  wor- 
den. Den  weg  vervolgende  naar  den  51  paal  verder  gelegen  post 
Larangan,  moet  men  de  Kali  Arib&j&  oversteken,  ter  plaatse 
waar  zij  de  groote  desa  van  dien  naam ,  die  de  zetel  is  van  een 
wad&n&,  met  hare  wateren  besproeit  Een  paar  palen  voordat 
men  de  hoofdstad  bereikt,  moet  bg  de  desa  Batjem  nogmaals 
eene  rivier  worden  overgestoken.  Zij  is  geene  andere  dan  die  welke 
wij  onder  den  naam  van  Penambangan  leerden  kennen,  maar 
heeft  een  weinig  hooger  de  Kali  Denkeng  opgenomen,  en  van 
dit  punt  af  wordt  haar  de  naam  van  rivier  van  S&1&  of  Eali 
Bengawan  door  niemand  meer  betwist  *)•  Den  naam  van  rivier 
van  S&I&  ontleent  zg  aan  de  hoofdstad  zelve,  die  te  Batavia 
bijna  nooit  anders  dan  Solo  genoemd  wordt.  Soms  wordt  beweerd 
dat  dit  Solo  de  Soendasche  naam  van  Soerakarta  is  ') ;  maar 
ofschoon  daarin  misschien  iets  waars  ligt,  als  men  op  het  ge- 
bruik acht  geeft ,  is  de  naam  toch  wel  degelijk  van  Javaanschen 
oorsprong  en  ontleend  aan  een  kampong  SI11&,  die  reeds 
bestond  toen  hier  de  zetel  van  het  Ifataramsche  rgk  werd  ge- 
vestigd, en  die  nog  in  de  nabijheid  van  den  kraton  moet  te 
vinden  zgn  '). 

De  stad  Soerakarta  ligt  in  het  midden  der  vaUéi  tusschen  den 
Merapi  en  den  Lawoe;  een  rechte  lijn,  zoo  getrokken,  dat  zg 
de  hoogste  toppen  van  deze  bergen  verbond ,  zou  het  zuidelgk  deel 
van  de  stad  doorsngden ,  en  door  haar  in  twee  nagenoeg  gelgke 
helften ,  ieder  van  omstreeks  40  kilometers ,  verdeeld  worden.  Hare 
hoogte  boven  de  zee  bedraagt  volgens  Junghuhn  92,  volgens  van  der 

*)  Ik  kon  hier  alleen  Bleeker  volgen,  T.  v,  N.  L,  1850,  I,  bl.  407,  maar 
met  wijzigingen  volgens  de  Topographisclie  Kaart  en  den  afstandswgser  van 
Soerakarta,  Ind.  Siaatsbl.,  1872,  n^  230.  Alle  vroegere  kaarten  zgn  voor  de 
residentie  Soerakarta  grootendeels  onbruikbaar. 

»)  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.  van  N.  L,  D.  m,  bl.  449,  art.  Solo. 

»)  Prof.  Boorda,  Jav.  Hwbk.,  bl.  454.  Vgl.  boven,  D.  Il,  bl.  469. 


Digitized  by  VjOOQIC 


659 

Wgok  105  meten.  De  rangkah  of  stadsgrenzen  hebben  een  omtrek 
yan  15  palen ,  en  zel£s  de  kleinste  diameter  is  wel  een  nar  gaans  lang. 
Het  Yoorkomen  der  stad  is  over  het  algemeen  gunstiger,  bloeiender 
dan  dat  van  Jogjakarta ;  zij  behoort  tot  de  aangenaamste  plaatsen 
van  Java,  maar  geeft  even  weinig  als  hare  mededingster 
den  indruk  dien  men  van  eene  hoofdstad  verwacht.  De  dichte 
belemmering  van  tamarinde-  en  vijgeboomen,  a^ewisseld  door 
de  pluimen  der  kokospalmen,  leidt  de  aandacht  geheel  af  van  de 
meest  onaanzienlgke  gebouwen.  Het  algemeen  karakter  der  stad 
komt  geheel  overeen  met  dat  van  Jogjakartfi^  en  het  bevolkings- 
cijfer beantwoordt  hier  even  weinig  aan  den  verbazenden  om- 
vang als  daar;  het  wordt  zelfs  eer  lager  dan  hooger  geschat.  In 
1852  begrootte  de  heer  Hageman  de  gezamenlijke  bevolking  op 
38,000  zielen,  waaronder  23,800  onderdanen  des  Soesoehoenans , 
9,600  onderdanen  van  Prins  Mangkoe  Neg&r&  en  4,600  Gouver- 
nements-onderdanen  met  inbegrip  der  militairen.  De  schrijver 
erkent  echter  zelf  dat  die  cijfers  slechts  op  gissingen  en  combi- 
natiën ,  niet  op  tellingen  berusten.  De  heer  Bleeker  schatte  reeds 
eenige  jaren  vroeger  de  Javaansche  bevolking  op  ongeveer 
40,000  ')  zielen,  en  thans  zal  zg  vermoedelgk  wel  tot  50,000 
en  meer  zgn  gestegen.  Het  getal  Europeanen,  door  den  heer 
Hageman,  behalve  de  militairen,  op  860  begroot,  zal  thans  wel 
1500  k  1600  bedragen ,  terwgl  de  cgfers  der  Chineezen  (1650)  en  der 
vreemde  Aziaten  (1500)  die  wij  bg  dien  schrgver  aantreffen ,  zeker , 

*)  B[j  de  beschrgving  van  Soerakarta  heb  ik  gebruik  gemaakt  yan  een 
„Platte  grond  ran  het  fort  en  de  wgken  der  Europeanen  en  Chineezen*',  in 
T.  y.  N.  I.  1850,  D.  I,  yan  een  „Kaart^  yan  de  hoofdplaats  op  de  schaal 
yan  1:  20000",  in  T.  y.  I.  T.  L.  en  Vk/vm,  met  toelichtende  aanteeke- 
ningen,  bL  318,  en  yan  een  „Plan  van  Soerakarta**  en  een  groote  kaart  yan 
den  „Kraton  yan  Soerakarta**,  beide  in  HS.  berustende  op  de  bibliotheek 
der  Leidsche  Uniyersiteit,  en  beide  geteekend  door  of  onder  opzicht  yan  wijlen 
Prof  T.  Roorda.  De  uitvoerigate  beschrgving  leyert  een  anoniem  stuk  (af- 
komstig yan  den  heer  Brnmund)  in  T.  y.  N.  I.  Jg.  V,  D.  II,  bl.  453.  Verder 
zgn  geraadpleegd:  Junghuhn,  in  T.  y.  N.  I.  YII.  2.  205  yy.,  Bleeker  in  T. 
y.  K.  I.  1850,  I,  401  yy.,  yan  Rhjjn,  Reis  door  den  Ind.-Archipel ,  141  yyv, 
Bnddingh  N.  O.  L,  1.229  yy.,  Gerdessen,  Vjjf  jaren  gedetacheerd ,  50  yy.,  van 
Rgckeyorsel,  Brieven,  70—79,  90-92,  94—98,  d'Almeida,  Life  in  Jaya,  II , 
39—88. 

O  T.  y,  N.  I.  1860,  I.  bl.  403..  Er  staat  eigenlijk  4000,  maar  dat  biereen 
nul  te  weinig  gedrukt  is,  mag  wel  als  ontwgfelbaar  beschouwd  worden. 

42* 


Digitized  by  VjOOQIC 


660 

vooral  wat  de  66r9teQ  beirefc,  thans  mede  aanmerkelgk  zouden 
moeten  verhoogd  worden. 

De  oostzijde  van  Soerakarta  wordt  bespeeld  door  de  Sltl&-ri- 
vier  of  Bengawan  en  wel  door  het  gedeelte  van  die  rivier  dat 
zich  uitstrekt  tusschen  de  mondingen  van  twee  sgtakken:  de  uit 
de  samenvloeing  van  een  aantal  beken  gevormde  Eali  Samen  ten 
zuiden,  en  de  Eali  Tj&b&  ten  noorden,  welke  te  zamen  haar  een  groot 
deel  van  de  wateren  toevoeren  die  van  de  westelgke  hellingen 
van  den  Lawoe  afdalen.  Tusschen  deze  beide  neemt  zij  aan  den 
anderen  oever  eenige  riviertjes  op  die  de  stad  doorsnijden.  De 
Wingk&  en  de  Djenes  zijn  zeer  onbeduidend;  maar  van  meer 
belang  is  de  Eali  Pépé,  die  in  het  B&j&lalische  ontspringt,  door 
de  stad  gaat  in  de  richting  van  het  noordwesten  naar  het  zuid- 
oosten, langs  de  noordzijde  van  het  fort  Yastenburg  en  de  Eu- 
ropeesche  wijk  stroomt ,  en  zich  achter  deze  laatste  vereenigt  met 
de  Eali  Batoe  rILnIL,  die  zich  om  de  zuidzgde  van  den  Eraton 
heen  door  de  stad  slingert ,  en  zich  bij  de  Eampong  Beton  in  de 
Bengawan  ontlast.  Over  de  Eali  Pépé  liggen  twee  bruggen:  de 
oude  tegenover  het  Residentiehuis ,  en  de  nieuwe,  eene  Ameri- 
kaansche  hangbrug,  aan  den  weg  die  tusschen  het  fort  en  de 
Ëuropeesche  stad  loopt.  In  den  westmoeson  voert  zij  vrg  wat 
water  af,  maar  in  den  oostmoeson  kan  zg  meestal  door  een  kind 
doorwaad  worden. 

Nadat  men  te  Batjem  de  Bengawan  is  overgestoken,  bereikt 
men  weldra  de  tot  de  Neglr&  behoorende  kampongs^  waarvan 
Orogol  de  zuidelgkste  is.  Vandaar  loopt  de  weg  bijna  recht  aan 
op  de  poort  die  den  toegang  geeft  tot  de  zuidelgke  aloen-aloen 
van  den  ELraton.  Deze  uitgestrekte  verzameling  van  gebouwen, 
straten  en  pleinen ,  door  een  gemeenschappelgken  muur  omgeven 
en  door  meer  dan  10,000  menschen  bewoond,  is ,  volgens  de  Ja- 
vanen, gebouwd  naar  het  model  van  het  paleis  van  Bat&r&  Endr& 
(Indra)  in  den  Soer&l&jlL  of  het  verblgf  der  goden  en  hemellingen. 
Doch  ofschoon  zooveel  mogelijk  naar  de  voorstellingen  van  dit 
hemelsch  paleis  gevolgd ,  kan  toch  de  Eraton  in  pracht  en  luister 
niet  daarmede  wedgveren.  Zoo  zijn,  b.  v.,  de  geheel  gouden  waringin- 
boomen  op  de  aloen-aloen  van  het  hemelsche  paleis,  op  die  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


661 

het  aardsohe  door  gewone,  ofsehooD  zeer  fraaie,  exemplaren  van 
Urostigma  benjaminum  vervangen.  De  boomen  evenwel  dragen 
dezelfde  namen  als  bnnne  gouden  modellen  en  onderscheiden  zich 
daardoor  van  de  talrijke  andere ,  naar  luim  of  behoefte  op  de 
aloen-aloen  geplante  waringins,  die  geen  bijzondere  namen  dra- 
gen. Ook  kan  niet  alles  op  aarde  dezelfde  bestemming  hebben 
als  in  den  hemel.  Daarom  beantwoorden  de  Qeladags  b^  het 
aardsche  paleis  aan  de  parken  of  kampen  waarin,  tot  vermaak 
van  Bat&ra  Endr&,  tamme  herten  worden  gehouden  ^  —  de 
pasébans  op  de  aloen-aloen  aan  de  balé  pawatangan  of  hemel- 
sche  tuighuizen,  waarin  de  lansen  voor  de  tornooien  der  goden 
bewaard  worden  ,  —  de  kapoetrèn  eindelyk  ,  om  niet  meer  te  noe- 
men ,  aan  het  verblijf  der  wid&dari's  of  hemelnimfen. 

Na  de  uitvoerige  beschrijving  die  ik  van  den  geheel  gelijk- 
soortigen  en  ook  in  de  verdeeling  en  inrichting  grootendeels  met 
den  Soerakartaschen  o?ereenkomenden  kraton  van  Jogjakarta  heb 
gegeven,  zullen  mijne  lezers  mg  zeker  niet  euvel  duiden,  dat  ik 
mg  thans  tot  de  aanwijzing  van  eenige  eigenaardige  bgzonder- 
heden  in  het  Solosche  vorstenverblijf  bepaal  ').  Eene  bgzondere 
merkwaardigheid  van  dezen  kraton  is  een  houten  wachttoren ,  op- 
gericht in  het  noordoostelijk  deel  van  de  Pelataran.  Zijn  hoogte 
zal  omstreeks  90  voet  bedragen ,  en  het  bestijgen  daarvan  is  aan 
lederen  bezoeker  bijzonder  aan  te  raden,  omdat  men  vandaar 
een  volkomen  vrij  gezicht  heeft  over  den  geheelen  kraton,  over 
de  stad  en  over  een  groot  deel  der  sterk  bevolkte  omstreken. 
Het  beklimmen  is  zeer  gemakkelijk,  en  de  wenteltrap  die  naar 
den  koepel  op  den  top  voert,  ontvangt  door  een  aantal  openingen 
overvloedig  lucht  en  licht. 

In  de  tweede  plaats  moet  ik  een  woord  zeggen  over  eenige  oude 
stukken  geschut,  die  deels  op  de  groote  aloen-aloen ,  deels  op  de  Si- 
tinggil  bewaard  worden,  en  waaraan  zich  allerlei  legenden  en  bijge- 
loovige  voorstellingen  knoopen.  Op  de  aloen-aloen  ligt  onder  andere 

*)  Om  in  geene  herhalingen  te  rer vallen  verwijs  ik  voordePann^pèn  ofhet 
keizerlijk  kabinet  en  de  Soer^natan  of  hofkapel  naar  D.  I,  bl.  377, 
onder  opmerking,  dat  de  eerstgenoemde  onmiddellijk  ten  noorden  van  de 
Pr^bi^jlisH  en  de  tweede  op  een  plein  ten  noorden  van  de  Pannëpèn  is  ge- 
legen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


663 

een  zeer  groot  kanon,  afkomstig,  zoo  men  meent,  van  den  Sultan  van 
Padjang,  prgkende  met  eene  Jayaansche  inscriptie  en  bekend 
onder  den  naam  van  sapoe  djagad  (bezem  der  wereld).  De  Ja- 
vanen gelooven  dat  de  geest  die  bet  bewoont,  goede  en  kwade 
droomen  zendt.  Bij  dit  kanon  liggen  andere  van  minder  grootte, 
waarop  men  een  kasteel  en  twee  arenden,  de  namen  van  twee 
Haagscbe  burgemeesters  en  van  den  maker  Koenraad  Antonisz. 
en  het  jaartal  1599  onderscheidt  ').  Twee  andere,  zeer  lange 
kanonnen,  van  Javaansch  maaksel  zoo  men  zegt,  liggen  bij  de 
waringin-boomen  ten  noorden  van  de  Pagelaran,  eeue  met  een 
plat  dak  van  bamboe  overdekte  ruimte ,  ten  noordoosten  van  de 
Sitinggil  ');  zij  dragen  de  namen  van  Eoemb&-Eoemb&  enWani 
Eoemba,  maar  worden  ook  wel  Eoèmb&  r&w&  eu  Eoemb&  rawi  ge- 
heeten.  Maar  het  meest  beroemde  van  alle  in  den  Eraton  bewaarde 
kanonnen  is  de  Satomi,  die  tot  de  regalia  behoort  ^)  en  op  de 
Sitinggil  bewaard  wordt.  Ejai  Sat&m&  en  zijn  vrouw  Njai  Satomi 
zijn  bij  de  Javanen  mythische  wezens  wier  zielen  in  twee  ka- 
nonnen zijn  gevaren,  die  nu  ook  hunne  namen  dragen.  Het 
vroeger  vermelde  stuk  geschut  te  Batavia  *)  wordt  te  Soerakarta 
voor  den  Ejai  Sat&ma  gehouden ,  en  men  gelooft  er  dat  dit  kanon , 
zonder  hulp  van  meusoh  of  lastdier ,  naar  Batavia  reisde  en ,  toen 
men  het  vandaar  naar  Mataram  teruggebracht  en  in  den  Eraton 
aan  een  keten  gelegd  had,  in  den  nacht  losbrak  en  zich  ander- 
maal naar  Batavia  op  weg  maakte,  waar  het  evenwel  ook  niet 
tot  rust  kon  komen.  Nadat  het  zich  had  laten  vallen  op  den  voet 
van  een  der  Javanen  die  het  vervoeren  wilde,  en  deze  man 
daardoor  de  elephantiasis  gekregen  had,  boezemde  het  zoo  groote 
vrees  in,  dat  niemand  het  durfde  aanraken,  totdat  het^  door  de 
gebeden  van  een  hadji  tot  bedaren  gebracht,  zich  eindelgk  zgne 

')  D*Almeida,  II,  p.  81.  Ik  kan  zgn  beriobt ,  dat  door  blikbare  fouten  mis- 
Yormd  is ,  met  geene  andere  oontroleeren.  Zoo  staat  er  b.  y.  H  a  c  o  e ,  waar- 
Toor  ik  meen  H  a  g  a  e  te  moeten  lezen. 

')  Onder  de  Pagelaran  staat  in  bet  zuiden  een  kleine  pand^p&,  Bangsal 
pangrawit  gebeeten ,  waaryan  bet  bemelscbe  model  van  goud  is ,  en  waaronder 
de  vorst  zicb  vroeger  des  Maandags,  Donderdags  en  Zaterdags  aan  zijne 
ambtenaren  placbt  te  vertoonen,  terwgl  daarvoor,  in  de  overige  overdekte 
ruimte,  matjes  waren  gespreid,  op  welke  de  ambtenaren  volgens  rangorde  ge- 
jseten  waren»  ')  Zie  D.  II,  bl.  368.  *)  Boven,  bl  16, 


Digitized  by  VjOOQIC 


663 

tegenwoordige  plaats  liet  welgevallen.  Wij  hebben  vroeger  gezien , 
dat  het  Bataviasche  kanon  door  eene  andere ,  even  dwaze  over- 
levering in  een  soortgelijk  verband  wordt  gebracht  tot  het  oude 
kanon  dat  op  het  strand  dicht  bg  Banten  ligt  ^).  De  Satomi  is 
met  een  rood  kleed  overdekt  en  verder  door  een  daaroverheen 
geplaatst  vlechtwerk  van  bamboe  beschermd,  en  de  Javanen  ge- 
loeven  dat  de  Soesoehoenan  met  den  geest  van  het  kanon  in 
nanwe  betrekking  staat  en  door  hem  voor  dreigende  gevaren  ge- 
waarschuwd wordt. 

Aan  weerszgden  van  het  plein  vóór  de  Sitinggil  waarop  de 
Pagelaran  staat,  bevinden  zich  twee  andere  pleinen,  met  het 
eerstgenoemde  verbonden  door  poorten  die  den  naam  van  Kori 
Pamengkang  dragen  en  ook  rechtstreeks  gemeenschap  hebben 
met  de  aloen-aloen  door  twee  van  boven  niet  overdekte  ingangen, 
onder  den  naam  van  Soepit  oerang  of  kreeftenschaar  bekend.  Op  het 
plein  ten  westen  ligt  in  den  zuidwesthoek  het  koetshuis ,  dat  een 
groot  aantal  rijtuigen  van  allerlei  vormen,  men  zegt  wel  150, 
bevat.  Het  meest  trekt  er  de  aandacht  de  fraaie  staatsiekoets,  op 
last  van  Pakoe  Boewaü^  YII,  in  de  fabriek  van  de  heeren 
M.  L.  Hermans  en  C*^  te  ^s  Gravenhage  vervaardigd ,  maar  eerst 
na  des  Soesoehoenans  dood,  in  1859,  naar  Java  overgebracht. 
Aardig  is  de  uitdrukking  van  de  verbazing  die  het  gezicht  van 
dit  prachtstuk  bg  Poerw&  Lel&n&  opwekte.  Hg  geeft  daarvan  in 
zgn  reisverhaal  een  korte  beschrgving,  die  hij  besluit  met  de 
woorden:  „wanneer  men  hem  niet  zelf  gezien  heeft,  kan  men 
aan  het  bestaan  van  zulk  een  schoenen  wagen  niet  gelooven  *).' 
Ten  westen  van  het  koetshuis  en  het  plein  waarop  het  staat ,  ligt 
de  Selomprettan  of  wijk  der  vorstelgke  trompetters ,  bestaande 
uit  de  woningen  van  Europeesche  ordonnansen,  trompetters, 
koetsier  en  voorrgder. 

De  gebouwen  waarin  de  Soesoehoenan  zgne  bezoekers  ontvangt, 
maken  geen  zeer  aangenamen  indruk;  het  meeste  wat  men  er 
ziet  is  vervallen ,  armoedig ,  smakeloos  en  vuil.  De  groote  pand^pa , 

»)  Boven,  bl.  112. 

')  Eene  nityoerige  beBohr^Ting  yan  deze  koets,  van  eene  afbeelding  yer- 
gezeld,  is  gegeven  in  de  Handelingen  en  geschriften  van  het  Indisch  Ge- 
liootsohap,  D.  VI,  bl  877. 


Digitized  by  VjOOQIC 


664 

het  eigenlyke  staatsieyertrek-,  prgkt  wel  is  waar  met  verguld 
Igstwerk  en  met  zuilen  die  met  vogels  en  bloemen  besneden 
zijn ,  maar  kan  bij  dien  van  Jogjakarta  niet  halen.  Meer  dan  door 
het  gebouw  zelf  verdient  onze  aandacht  getrokken  te  worden 
door  hetgeen  er  bij  eene  plechtige  receptie  te  zien  is.  Stellen  wij 
ons  een  oogenblik  voor  dat  wij  tot  dit  schouwspel  worden  toe* 
gelaten. 

Langs  drie  zijden  van  de  pandlLp&,  of  ook  in  een  halven  cirkel, 
zgn  stoelen  geplaatst,  en  tegenover  de  opengelaten  zijde  staat  in 
het  midden  de  dampar  of  vorstelgke  zetel,  een  groote,  langwerpig- 
vierkante  tabouret  van  rood  fluweel  met  goud-passement  en  met 
ivoren  pooten  en  tot  de  rijksinsigniën  behoorende  ').  Aan  weers- 
zijden van  den  dampar  zitten  de  Europeanen  en  die  Pangérans 
en  Radens ,  die ,  als  officieren ,  recht  hebben  op  het  dragen  eener 
Europeesche  uniform,  met  nauwkeurige  inachtneming  van  hun 
rang,  op  de  stoelen;  alle  andere  inlanders,  van  hoe  boegen  rang 
ook^  zitten  met  gekruiste  beenen  op  den  grond  gehurkt,  mogen 
zich  slechts  kruipend  voortbewegen  en  zgn  gekleed  in  het  bekende 
hofkostuum ,  waarbg  het  bovenlgf  geheel  bloot  blgft  en  met  gele 
boreh  is  ingesmeerd  ').  Achter  den  dampar  zitten  eenige  hofdames  , 
die  de  kroonsieraden  of  vorstelgke  poes&k&'s  houden,  welke  ook  ge- 
deeltelijk den  Soesoehoenan  als  hg  in  staatsie  uitgaat  worden  nage- 
dragen. Zg  worden  in  het  Javaanseh  de  oep&-tj&r&  genoemd  en  kun- 
nen tot  twee  klassen  gebracht  worden.  De  eerste  bestaat  uit  eenige 
kostbare,  massief  gouden  voorwerpen,  die  geen  ander  gebruik 
hebben  dan  bg  feesten  en  plechtigheden  te  paradeeren ;  zg  stellen 
mythische  wezens  of  dieren  voor  en  dragen  de  volgende  namen : 
de  Pëksi  groed&  of  vogel  (ïaroeda,  de  Sawoeng  galing  of  haan, 
de  Ard&  walik&,  een  vogel  met  een  kop  die  zoo  wat  het  midden 
houdt   tusschen   een   menschenhoofd   en    een  slangenkop ,  twee 


O  6g  de  receptie  door  den  heer  van  R^ckevorsel  bggewoond,  wordt  in 
plaats  yan  de  dampar  een  canapé  yermeld,  waarop  naast  den  Soesoehoenan 
de  generaal  yan  Swieten  plaats  nam.  Dit  is,  geloof  ik,  iets  zeer  bgzonders. 
Als  de  Gouyemeur-Generaal  den  Soesoehoenan  bezoekt,  wordt  de  dampar  van 
den  yorst  geplaatst  ter  linkerzgde  yan  den  troon  waarop  de  landvoogd  ge- 
zeten is.  Zie.T.  y.  N.  L,  1859,  I.  451. 

*)  Zie  DL  I,  bL  603,  605  y.,  610. 


Digitized  by  VjOOQIC 


665 

Gadjah's  of  olifanten,  de  Eidang  of  reebok^  endeBanjakofgans. 
Deze  voorwerpen  worden  door  de  Javanen  met  bijzonderen  eerbied 
behandeld.  De  heer  Mr.  T.  C.  T.  Deeleman  ^  di,e  vergunning  kreeg 
om  ze  af  te  teekenen,  mocht  ze  echter  nooit  aanraken,  en  de 
Sant&nSi  onder  wiens  hoede  zij  gesteld  waren ,  maakte  steeds  een 
sembah ,  zoo  vaak  hij  ze  opnam  of  weer  nederzette.  De  overige 
regalia  zijn  zaken  die  de  Soesoehoenan  voor  zgn  eigen  gemak 
of  genoegen  gebruikt,  of  althans  kan  gebruiken,  en  die  daarom  ook 
steeds  in  plechtigen  optocht  worden  medegevoerd ,  wanneer  hij  den 
Eraton  verlaat.  Zij  bestaan  uit  bet  volgende:  een  matje,  dat  bijna  altijd 
opgerold  blijft,  een  stoffer  uit  vederen  van  den  paradij svogel  samen- 
gesteld ,  een  gouden  koker  voor  lange  Javaansche  sigaren ,  een  hou- 
ten ,  met  goud  versierde  tabaksdoos ,  een  opiumpijp ,  een  wandelstok, 
een  kwispedoor,  dat  een  vrouwelgke  gunsteling  steeds  bij  de  hand 
houdt,  omdat  het  sirih-kauwen  telkens  het  gebruik  daarvan  vordert, 
een  zilveren,  met  goud  versierde  doos  met  debenoodigdheden  voorde 
sirih-pruim,  een  zilveren ,  met  goud  opgelegde  lampetkom  en  daarin 
een  gouden  kan  meteen  groen  fluweelen  deksel,  een  twee  voet  hooge^ 
met  goud  opgelegde  zilveren  kist,  waarin  kleederen  worden  medege- 
voerd, voor  het  geval  dat  de  Soesoehoenan  zich  na  het  baden 
verkleeden  wil,  twee  waaiers  van  pau  wen  veeren,  een  gouden 
kammetje^  een  bamboezen  toUetkofiertje  en  een  tjarak  of  hoorn 
met  water  gevuld ,  om  den  mond  van  's  vorsten  paard  te  ver- 
frisschen.  Eindelijk  komen- hierbij  nog  de  dampar  en  eenige  kost- 
bare met  goud  en  juweelen  versierde  wapens:  boog,  koker  met 
pijlen,  schild ,  zwaard  en  25  rijk  gemonteerde  toembaks  of  lansen  *). 
Zij  die  deze  insigniën  dragen,  ook  wanneer  het  bg  uitzondering 
mannen  zijn,  worden  onderscheiden  door  de  samir,  een  langen, 
vier  ii  vijf  centimeters  broeden  band  van  gele,  groene,  roode  of 
purperen  kleur,  die  om  den  hals  is  geslingerd. 
Achter   de   hofdames  die   deze   poes&k&'s    dragen,   ziet   men 


>)  De  optelling  der  oep§-^&rft  is  gevolgd  naar  Deeleman  in  Bgdr.  t.  d. 
Taal-  Land-  en  Yk.  Tan  N.  I.,  N.  Y.,  D.  II ,  bl.  85S ,  waar  men  ook  al  deze 
Toorwerpen  op  een  paar  na  vindt  afgebeeld.  Winter,  T.  v.  N.  I.,  Y.  1.  789,  noemt 
gedeeltelijk  andere  voorwerpen  en  geeft  aan  dezelfde  gedeeltelijk  andere  namen. 
De  25  toembaks  worden  niet  door  Deeleman,  maar  wel  door  Winter  tot  de 
QÜrR  gerekend,  en  worden  ook  vermeld  door  Buddingh,  blz.  281. 


Digitized  by  VjOOQIC 


666 

andere  vroawen ,  die,  als  Amazonen  met  boog  en  pglen  gewapend , 
op  ééne  knie  liggen.  Het  zijn  de  vronwelgke  lijfwachten  van  den 
Yorst,  die  wij  reeds  als  de  wacht  houdende  bg  de  binnenste 
kratonpoort  leerden  kennen ') ;  met  zeldzame  uitzonderingen  zgn 
het  oude,  rimpelige  Sibyllen,  die  haar  kostuum,  dat  hals  en  schou- 
ders bloot  laat'),  niet  veel  eer  aandoen.  De  boezem  is  echter 
altijd  bedekt;  daar  hg  het  hofkostuum  de  tapih  steeds  gedragen 
wordt  als  pindjoeng,  dat  is  tot  onder  de  armen  opgetrokken. 

Rondom  of  tusschen  deze  yrouwelijke  lijfwachten  ziet  men  ook 
een  aantal  ongelukkige  wezens^van  beide  seksen,  dwergen  en 
gebrekkigen,  die  mede  van  de  keizerlijke  staatsie  onafscheidelgk 
zijn.  Of  zij ,  zooals  sommigen  meenen ,  aan  het  hof  verpleegd 
worden,  omdat  ze,  in  hun  hulpeloozen  toestand ^  onvermogend 
zijn  voor  zich  zelven  te  zorgen,  zullen  wg  in  het  midden  laten. 

Bij  zulke  recepties  heerscht  een  in  de  hoogste  mate  omslachtig 
en  vervelend  ceremonieel;  alles  is  stgf,  koud,  afgepast;  alle 
luidruchtigheid  wordt  zorgvuldig  vermeden,  men  spreekt  weinig 
en  op  fluipterenden  toon.  De  vrouwen,  die  den  Soesoehoenan 
bedienen,  mogen  hem  slechts  kruipende  naderen,  en  kruipen, 
zoowel  in  eigenlijken  als  in  figuurlijken  zin  ,  kenmerkt  alles  wat 
voor  de  inlanders,  ook  van  den  hoogeten  rang,  tenzg  de  Euro- 
peesche  uniform  hun  eenige  meerdere  vrijheid  geeft,  bg  zulke 
gelegenheden  passend  wordt  geacht.  Er  wordt  thee  gepresenteerd , 
die  niet  mag  geweigerd  worden ;  later  ook  eenige  wgnen.  Alleen 
het  vreemde  van  het  schouwspel  maakt  de  plechtigheid  voor  den 
Europeaan ,  althans  voor  eenige  oogenblikken ,  dragelgk ;  zg  is , 
zooals  do  heer  van  Bgckevorsel  bet  aardig  uitdrukt  «interessant 
vervelend.* 

De  Javanen  van  alle  standen  zgn  groote  liefhebbers  van  feest- 


0  Boven ,  bl.  358. 

*)  Dit  Bchgnt  in  strijd  met  D.  I,  bL  605,  waar  ik  de  sikëpan  genoemd 
heb  als  tot  het  hofkostuum  der  vrouwen  behoorende.  De  waarheid  is  dat  de 
Bikijpan^s ,  die  door  de  Trouwen  gedragen  worden  als  zg  aan  de  Kratonpoort 
de  wacht  houden,  zoodra  zij  binnen  het  erf  van  het  hof  komen,  Yoor  bioote 
armen  en  schouders  moeten  plaats  maken.  Zie  de  aanteekeningen  van  den 
Regent  van  Koedoes  op  de  aangehaalde  plaats  en  Winter,  in  T.  v.  N.  L,  Y. 
1. 738. 


Digitized  by  VjOOQIC 


667 

vieren;  norgeDs  echter  zgn  de  feesten  menigyuldiger  en  luister- 
YoUer ,  dan  in  den  Eraton  te  Soerakarta.  Merkwaardig  ia  het  dat 
ook  de  Europeesche  nieuwjaarsdag,  die  de  Javanen  natuurlijk 
in  het  geheel  niet  aangaat,  als  een  gunstige  gelegenheid  voor 
praalvertooning  te  Soerakarta  wordt  aangegrepen  ,  —  nog  merk- 
waardiger dat  de  viering  daarvan  geheel  in  overeenstemming 
met  de  Javaansche  zeden  en  gebruiken  plaats  vindt.  Een  Euro- 
peaan die  de  maanden  December  en  Januari  voor  zijn  gezondheid 
te  Soerakarta  doorbracht ') ,  was  in  dien  korten  tijd  getuige  van 
de  viering  van  ^sEonings  verjaardag,  van  des  Soesoehoenans ' 
kroondag,  van  de  verjaring  van  Prins  Mangkoe  Negar^»  van 
den  Europeeschen  nieuwjaarsdag  en  van  den  verjaardag  van  den 
Soesoehoenan.  Door  de  viering  van  het  Chineesche  nieuwjaar, 
die  acht  dagen  duurt,  werd  die  reeks  van  feesten  op  oorverdoo- 
vende  wgze  besloten.  Ik  zal  aan  dien  schrijver  een  kort  verslag 
van  de  nieuwjaarsviering  ontleenen.  Het  zal  althans  eenigermate 
een  denkbeeld  geven  van  het  volks-  en  hofleven  in  de  Vorsten- 
landen,  waaromtrent  ieder  aandachtig  beschouwer  zeker  met  de 
ontboezeming  van  Junghuhn  zal  instemmen:  „Wie  denkt  (ja, 
om  het  welzijn  der  Javanen  zelven,  wenscht)  niet  in  stilte, 
dat  dit  thans  nog  altijd  prachtige ,  ofschoon  weinig  beteekenende , 
onbeduidende,  zich  dikwijls  slechts  in  uiterlijken  pronk  en  cere- 
monieel vertoonende  hofleven  van  de  Javaansche  vorsten  het  lot 
van  al  het  aardsche  ondergaan  en  ophouden  moge  te  bestaan  P 
Maar  wie  wenscht  dan  ook  niet  tevens,  dat  het  ten  minste  in  de  kro- 
niekeu  moge  voortleven,  om  eene  bijdrage  te  zijn  tot  de  beoor- 
deeling van  de  ontwikkelings-geschiedenis  der  Indische  volkeren , 
wier  oorspronkelgkheid,  wel  is  waar,  hoe  langer  hoe  meer  door 
Europeeschen  invloed  verdrongen  wordt,  maar  wier,  zoo  al  niet 
moreele,  dan  toch  politieke  en  industriêele  volmaking  steeds 
onwederstaanbaar  vooruit  gaat  *).' 

Beeds  des  morgens  te  vijf  uren  van  den  Iflten  Januari  worden 
de  bewoners  van  het  Besidentiehuis  uit  den  slaap  gewekt  door  de 

1)  Mr.   T.    C.    T.  Deeleman.  Zie  zijn  reeds   aangehaald  opstel  „de  nieuw- 
jaarsdag te  Soerakarta,*  in  Bgdr.  Tf  d.  L  T.  L.en  Vk.,  N.  V.,D.II,  bl.348. 
*)  Junghuhn  in  T.  t.  N.  I.,  VII.  2.  221. 


Digitized  by  VjOOQIC 


668 

hoornmuziek  yan  het  bataljon  iDfanterie,  weldra  yervangen  door 
de  schelle  valsche  tonen,  voortgebracht  door  de  trompetten  van 
twee  vorstelyke  ordonnansen  te  paard,  wier  roode  lakensche 
rokken  nog  een  herinnering  zijn  aan  de  dagen  van  het  Engelsche 
tnsschenbestuur.  Gelukkig  worden  die  barbaarsche  geluiden  wel- 
haast vervangen  door  de  nog  al  dragelijke  uitvoering  van  des 
Soesoehoenans  muzikanten-corps,  door  een  Europeeschen  kapel- 
meester bestuurd.  De  woning  van  den  Resident  wordt  inmiddels  be- 
stormd door  ontelbare  bezoekers,  die  hem  hun  zegenwenschen  komen 
aanbieden,  en  zich  tevens  de  geschenken  in  geld  of  kleederen, 
die  hun  als  bewijs  van  dankbaarheid  geboden  worden,  gaarne 
laten  welgevallen.  De  muzikanten  van  des  Soesoehoenans  Euro- 
peesche  en  inlandsche  Igfwacht,  die  van  Prins  Man gkoeNeg&r&, 
de  wacht  van  den  Eraton ,  de  oppassers,  de  dwergen  en  gebrekkigen, 
de  kornaks  van  's  vorsten  olifanten,  de  boogschutters,  en  wat  niet 
al,  volgen  elkander  op  in  dichte  drommen,  en  daar  al  deze  ge- 
lukwenschers  zouden  meenen  aan  hun  waardigheid  te  kort  te 
doen,  indien  zij  niet  roet  muziek  kwamen,  verneemt  men  een 
onophoudelijk  geraas  van  fluiten,  trompetten  en  trommen,  waarbg 
men  op  het  punt  staat  het  verstand  te  verliezen.  Tegen  tien  uren 
begint  echter  dat  gejoel  en  getier  te  verminderen.  Alsdan  komen 
de  civiele  en  militaire  autoriteiten,  Mangkoe  Negar&,  de  Rijks* 
bestuurder  en  de  voornaamste  inlandsche  groeten  den  Resident 
op  de  Europeesche  wijze  begroeten.  De  groote  plechtigheid  evenwel 
wordt  voor  den  avond  bewaard.    ' 

Om  haar  bij  te  wonen  zijn  de  ambtenaren  en  officieren,  de 
landheeren  uit  den  omtrek  en  de  notabelen  van  Soerakarta  reeds 
dagen  te  voren  uitgenoodigd.  Zij  verzamelen  zich  te  vijf  uren  in 
het  Residentiehuis,  terwijl  een  aantal  koeirs  onder  de  Pand&p& 
van  den  Resident  eene  groote  gamelan  plaatsen  en  de  ipuzikanten 
samenstroomen  die  straks  deze  instrumenten  zullen  bespelen. 

Het  Residentiehuis,  gewoonlijk  de  Lodji ')  genaamd,  is 
met  de  noordelijke  aloen-aloen  verbonden  door  een  prachtige 
tamarinden-laan.  Thans  ziet  men  het  fijngevinde,  lichtkleurige 
loof   dezer    schoone   boomen    afgewisseld  door  talrijke  vlaggen, 

Ij  D.  i.  de  loge.  De  nitdrokking  Btamt  nit  den  tgd  der  Compagnie. 


Digitized  by  VjOOQIC 


669 

die  aan  lange  bamboestaken  gehecht  zgn.  TaBschen  de  boomen 
zijn,  op  regelmatige  afstanden,  die  Toemenggoengs  of  Boepati's 
gezeten,  die  hunne  werkzaamheden  buiten  den  Eraton  hebben. 
Zy  zitten  op  den  grond  onder  hun  groene,  met  Bmallen  gouden 
rand  versierde  pajoengs,  die  het  teeken  hunner  waardigheid  zijn , 
omstuwd  door  hunne  in  rijen  geschaarde  volgelingen,  die  allen 
lansen  met  vlaggetjes  in  de  hand  dragen,  en  de  kleur  van  het 
hoofil  dat  zij  dienen ,  in  hunne  badjoe's  vertoonen.  Elke  Boepati 
wordt  door  zgn  gamelan  vergezeld. 

Omstreeks  halfzes  komen  twee  Binnenregenten  om  den  Resident 
plechtig  aan  te  zeggen,  dat  Zyne  Hoogheid  gekleed  is  en  gereed 
staat  hem  te  ontvangen.  De  toespraak  geschiedt  in  het  Javaansch, 
en  de  Resident,  hetzg  hij  ze  verstaat  of  niet,  weet  wat  ze  be- 
teekent  en  beantwoordt  ze  met  een  buiging. 

Langzaam  en  statig,  zooals  ze  gekomen  zijn,  koeren  de  zen- 
delingen naar  den  Eraton  terug,  en  als  men  mag  aannemen  dat 
zij  de  aloen-aloen  weder  bereikt  hebben ,  komt  de  staatsie  coupé 
voor,  waarin  de  Resident  en  Adsistent* resident  plaats  nemen, 
om  naar  den  Eraton  te  rgden  en  den  Vorst  af  te  halen.  Twee 
oppassers  staan  achter  op  het  rgtuig  en  houden  den  Resident 
een  geheel  gouden,  den  Adsistent-resident  een  half  gouden,  half 
witten  pajoeng  boven  het  hoofd;  want  de  Regeering  heeft  het 
noodig  gevonden  dit  Javaansche  teeken  van  waardigheid  niet  te 
onthouden  aan  die  Europeesche  hoofdambtenaren,  die  gedurig 
met  de  inlanders  in  aanraking  komen.  De  af  te  leggen  weg  is 
niet  lang;  al  spoedig  ontstaat  er  in  de  laan  een  groote  drukte 
en  gejoel,  en  de  gamelans  van  al  de  daar  verzamelde  Regenten 
doen  als  om  strgd  hare  tonen  hooren.  Het  is  het  teeken  dat 
de  Soesoehoenan  in  plechtigen  optocht  nadert.  Aan  de  spits  van 
den  trein  rijden  twintig  ruiters,  die  tot  de  hof  bedienden  behoo- 
ren.  Dan  volgen  een  aantal  bedienden  te  voet,  die  water,  houts- 
kool en  eenige  ketels  met  rgst  dragen;  want  straks  zal  dat  ge- 
liefkoosde voedsel  door  hen  bereid  en  in  den  naam  des  Soesoe- 
hoenans  onder  de  menigte  verdeeld  worden.  Al  die  zaken  worden 
gedragen  onder  gouden  pajoengs;  want  dat  teeken  der  hoogste 
waardigheid  moet  alles  overschaduwen  wat  van  den  Vorst  komt 


Digitized  by  VjOOQIC 


670 

of  hem  toebehoort  Nu  volgt  ^b  Keizers  Earopeesche  lijfw^acht  te 
paard,  daarna  de  Javaansche  ia  haar  nationaal  kostuum ,  dan. 
een  aantal  vrouwen  met  bloote  schouders  en  armen  en  met  de 
hoog  opgetrokken  sarongs  door  prachtige  buikgordels  om  het 
middel  gehecht,  zuchtende  onder  den  last  der  reeds  beschreven 
rijksinsigniën,  die  in  zulke  optochten  worden  medege?oerd.  Nu 
komt,  terwyl  de  muziek  het  Wilhelmus  aanheft ,  de  staatsiekoets 
van  den  Soesoehoenan  te  voorschyn,  waarin  naast  hem  ook  de 
Besident  is  gezeten.  Zij  is  bespannen  met  acht  paarden ,  die  met 
fluweelen  kleeden  bedekt  en  met  pluimen  gesierd  zijn  en  ieder  door 
een  pikeur  geleid  worden.  Deze  paarden  verrichten  geen  anderen 
dienst,  dan  enkele  malen  in  het  jaar  de  staatsiekoets  te  trekken. 
Twee  wapenkoningen ,  met  lange  in  zilveren  knoppen  eindi- 
gende stokken ,  «gaan  voor  het  rijtuig  uit.  Achter  deze  staatsiekoets 
volgt  die  van  den  Kroonprins,  waarin  ook  de  Adsistent-resident  is 
gezeten  en  die  met  zes  paarden  bespannen  is ;  daarop  de  rijtuigen 
der  verschillende  Pangerans  met  hun'  gevolg  te  paard,  terwijl 
vele  honderden  volgers  te  voet  den  optocht  besluiten.  Zelden 
ziet  men  in  het  hedendaagsch  Europa  een  schouwspel  dat  met 
zulk  een  Javaanschen  optocht  kan  vergeleken  worden ,  en  zoo  al 
somtijds  de  maskerades  die  ons  in  andere  landen  of  tijden  ver- 
plaatsen,  eenige  overeenkomst  daarmede  toonen,  blijft  er  toch 
dit  groote  verschil  bestaan,  dat  op  Java  bij  dit  alles  eene  deftige 
stilte  heerscht,  terwgl  bg  ons  het  gejoel  en  gedrang  van  de 
menigte  steeds  veel  aan  den  indruk  schaadt. 

Terwgl  de  wagen  van  den  Soesoehoenan  het  terras  der  Lodji 
oprgdt,  houden  de  andere  rijtuigen  buiten  het  hek  stil.  De  Pan- 
gerans stijgen  uit,  maken  hun  sembah  en  zetten  zich  op  den 
grond  totdat  de  Yorst  uit  zgn  wagen  is  gestapt.  De  troonhemel  is 
in  de  achter-binnengalerij  opgeslagen  en  de  weg  van  den  wagen 
derwaarts  voert  over  een  lang  rood  kleed,  dat  slechts  door  den 
Soesoehoenan  en  den  Resident,  die  Zijne  Heiligheid  aan  den  arm 
voert,  mag  betreden  worden.  Om  ontwgding  te  voorkomen  wordt 
bet  achter  hen  haastig  opgerold ,  naarmate  zij  vorderen  op  hunnen 
weg.  Ondet  den  troonhemel,  die  met  geel  satijnen  draperiën  met 
gouden  franje  behangen  is,  staaa  op  een  kleed  van  blauw satgn 


Digitized  by  VjOOQIC 


671 

twee  geschilderde  stoelen.  De  eene  is  voor  den  Soesoehoenan , 
die  zioh  echter  in  stede  daarvan  van  zijn  medegevoerden  dampar 
bedient,  de  andere  is  yoor  deu  Resident  bestemd.  Na  de  trappen 
die  tot  den  zetel  voeren,  te  zgn  opgestegen,  bhjflt de Soesoehoe- 
nan  staan  aan  de  rechterhand  van  den  Resident  Nu  zetten 
de  troonopvolger  en  enkele  voorname  Pangérans  zich  links  van 
den  Soesoehoenan  op  stoelen  neder,  terwijl  die  rechts  van  den 
troon  worden  ingenomen  door  den  Adsistent-resident  en  de  on- 
derscheiden genoodigden,  nadat  zy  den  Yorst  en  den  Resident 
hnn  compliment  hebben  gemaakt.  De  gamelan  van  den  Vorst 
wordt  in  de  voorgalerij  gebracht ,  en  twaalf  mannen  ,  die  met  een 
soort  van  koorgezang  de  dansen  der  vorstelgke  bayadères  zullen 
begeleiden  '),  plaatsen  zich  daarbij  op  den  voorgrond. 

Terwijl  de  gamelan  bespeeld  wordt  komen  de  danseressen ,  ten 
getale  van  negen,  van  achter  den  troon  ter  linkerzgde  te  voor- 
schgn.  De  bayadères  die  men  aan  de  hoven  vindt,  zgn  steeds 
schoonheden  van  den  eersten  rang,  uit  de  voornaamste  familiën 
gekozen  om  deze  rol  te  vervullen  en  tevens  als  goendiks  het 
vorstelgk  bed  te  jdeelen.  Bg  het  dansen  wordt  echter  hare  schoon- 
heid in  de  óogen  der  Europeanen  bedorven ,  omdat  het  aangezicht 
geheel  met  gele  boreh,  en  het  voorhoofd,  om  het  haar  in  schijn 
lager  te  doen  komen,  gedeeltelijk  met  zwarte  verf  bedekt  is. 
Aan  hare  kleeding  wordt  de  grootste  zorg  besteed.  Reeds  den 
avond  voor  een  feest  worden  zij  gekapt,  en  om  den  haartooi  voor 
verwarring  te  behoeden,  moeten  zij  den  geheelen  nacht  slape- 
loos doorbrengen.  Het  haar  is  met  juweelen  doorvlochten  en  op 
de  borst  dragen  zij  drie  gouden  halve  manen.  Hare  sarongs 
hebben  een  bgzonder  patroon,  dat  niemand  anders  dragen  mag  en  dat 
in  den  Eraton  vervaardigd  wordt  Ieder  harer  wordt  begeleid  door 
een  oude  vrouw,  die  al  hare  bewegingen  gadeslaat  en  dadelgk 
te  hulp  moet  komen,  als  er  iets  aan  de  kleeding  mocht  ontbre- 
breken  of  losraken.  Om  het  middel  hebben  zg   een  lichtblauwe 

^)  Dat  de  heer  Deeleman  hier  terecht  yan  twaalf  koorzangers  melding  maakt, 
en  de  eerimpi's  en  bedlij H*8  niet  zelve  zingen,  zooals  men  uit  eene  nitdruk- 
kinpc,  D.  I,  bl.  482,  zou  kannen  opmaken,  blgkt  uit  de  aanteekening  van 
den  Regent  van  Eoedoes  op  die  plaats:  „deze  serimpi's  en  bedSj&'s zingen  bjj 
het  dansen  niet,  maar  dat  wordt  door  een  mannenkoor  verricht.** 


Digitized  by  VjOOQIC 


672 

slèndaDg,  die  gebruikt  wordt  om  het  effect  te  verhoogen  der 
slanke,  bevallige  wendingen  waaruit  haar  dansen  alleen  bestaat. 
Ziet  men  dit  voor  de  eerste  maal,  dan  bewondert  men  de  vol- 
komen gelijkheid  in  de  bewegingen ,  niefc  slechts  van  het  lichaam , 
maar  ook  Van  de  ledematen,  tot  zelfs  van  de  leden  der  vingers. 
De  Javanen  worden  het  nimmer  moede  deze  dansen  aan  te  staren ; 
maar  de  Europeaan  vindt  ze,  als  de  prikkel  der  nieuwheid  ver- 
stompt is,  eentonig  en  vervelend  ')• 

Deze  dans,  die  met  eerbiedige  sembahs  begonnen  en  besloten 
wordt,  duurt  twee  volle  uren.  Daarop  begeeft  zich  de  Soesoe- 
hoenan,  gearmd  mefc  den  Resident,  onder  het  spelen  van  een  militai* 
ren  marsch  naar  de  voorgalerg,  terwijl  al  de  aanwezigen  volgen. 
Tweemalen  wordt  dus  de  zaal  in  processie  rondgewandeld,  waarna 
de  muziek  het  sein  geeft  dat  het  bal  voor  de  Europeesche  jeugd 
een  aanvang  neemt.  De  Soesoehoenan  echter  begeeft  zich  met  de 
voornaamste  hofgrooten  en  notabelen  ncuir  een  afzonderlgke  kamer 
en  speelt  er  zijn  partij  whist,  waarbij  hg  altijd  winnen  moet, 
terwijl  ten  slotte  een  door  het  Gouvernement  bekostigd  souper 
wordt  gegeven ,  waarop  jaarlijks  dezelfde  oflBciëele  toasten  door  den 
Soesoehoenan  of  den  Resident  worden  ingesteld.  Na  den  afloop 
hiervan  beginnen  de  gasten  af  te  trekken  en  brengt  de  Resident 
den  Vorst  naar  zgn  Eraton  terug. 

»)  Ik  heb  aan  de  hier  beschreven  danseressen  den  naam  van  serimpi's 
niet  durven  geven,  ofschoon  do  heer  Deeleman  ze  zoo  noemt,  omdat  hg 
tegelijk  zegt  dat  zjj  ten  getale  van  negen  zgn  Zooals  reeds  gezegd  werdD.  I,  bl.  482, 
zjjn  steeds  de  serimpi's  slechts  vier  in  getal.  Intusschen  geloof  ik  thans ,  dat  in 
het  daar  gezegde  oen  misverstand  heerscht.  Uit  Raffles,  Java,  I,  879  vv., 
wordt  duidelijk,  dat  serimpi  enbedHjH  eigenlijk  de  namen  zgn  yan 
dansfiguren,  waarvan  de  eerste  vie$'y  de  andere  zeven  of  negen  personen 
vordert.  De  figuur  serimpi  mag  alleen  aan  het  hof,  de  bedHj^  ook  in  de  da- 
lams  van  Pangèrans  en  Regenten,  maar  dan  slechts  door  zeven  danseressen 
(aan  het  hof  door  negen)  gedanst  worden.  De  danseressen  zgn  in  beide  gevallen 
veelal  goendiks  van  hooge  geboorte.  Niet  het  getal  der  danseressen  zelve  schijnt 
bepaald  te  zijn,  maar  wel  het  aanttil  dat  voor  iedere  soort  van  dans^  ge« 
Yorderd  wordt ;  maar  het  is  gewoonte  geworden  op  de  danseressen  zelve  de  namen 
der  dansen  over  te  dragen  Die  aan  de  hoven  schgnt  men  serimpi's  te  noemen ,  in 
weerwil  dat  ziJ  ook  de  bed^^  dansen ,  en  die  van  de  Pangèrans  en  Regenten 
bed^j^'s,  omdat  zij  alleen  dezen  dans  mugen  uitvoeren.  Laatstgenoemden 
doen  dit,  in  afwgking  van  wat  «de  stgve  hofetiquette  eischt,  met  allerlei 
vreemde  bgvoegselen,  zooals  het  schermen  met  krissen,  het  afschieten  van 
pistolen  en  dergelijke. 


Digitized  by  VjOOQIC 


673 

De  wijze  waarop  de  groote  kerkelgke  feesten  of  zoogenaamde 
garëbëgs  op  Java  gevierd  worden ,  ie  elders  door  mg  beschre- 
Ten  ^);  maar  reeds  toen  is  opgemerkt  dat  in  de  Yorstenlandeii 
eenige  eigenaardige  plechtigheden  daarmede  verbonden  zijn.  Bij 
de  beschrijving  van  Jogjakarta  vond  ik  gelegenheid  reeds  eenige 
bgzonderhedeu  omtrent  de  viering  van  het  moeloed- feest  aldaar 
te  vermelden ,  die  van  meer  plaatselijken  aard  zijn ;  maar  in  het 
algemeen  worden  de  garëbëgs  aan  de  beide  hoven  in  ongeveer 
dezelfde  vormen  gevierd.  De  Europeesche  antoriteiten  nemen  er 
op  dezelfde  wgze  deel  aan^  de  optochten  zijn  van  denzelfden 
aard  en,  hoe  vreemd  het  ons  schgne,  ook  op  de  kerkelijke  feesten 
wordt,  in  weerwil  van  des  Profeten  verbod,  wijn  gedronken  (ofschoon 
enkele  zeer  nauwgezette  personen  dien  door  thee  vervangen)  bij  de 
verschillende  toasten  die,  ongeveer  op  dezelfde  wgze,  ook bg  die 
gelegenheden  worden  ingesteld.  Moge  de  kerkelgke  viering  der 
drie  garëbëgs  eenig  onderling  verschil  aanbieden,  de  hoffeesten 
bg  die  gelegenheid  zijn  zoodanig  aan  elkander  gelijk,  dat  de  be- 
schrijving van  één  daarvan  ook  voor  de  overige  kan  volstaan. 
Daar  echter  in  enkele  ondergeschikte  pnnten  wellicht  eenig  ver« 
BchU  bestaat  '),  acht  ik  het  voorzichtiger,  bepaaldelijk  de  be- 
schrijving van  een  der  feesten  aan  eene  goede  autoriteit  te  ont^ 
leenen,  dan  te  beproeven  ze  in  een  algemeene  beschrijving  samen 
te  vatten,  en  daar  de  heer  Winter  ons  in  zijn  Javaansche  sa- 
menspraken het  moeloed-feest  te  Soerakarta  kort  en  duidelgk 
geschetst  heeft  ,  wensch  ik  mij  tot  de  overneming  dier  beschrijving, 
door  enkele  aan  een  ander  werk  van  denzelfden  schrgver  ont- 
leende trekken  aangevuld  '),  te  bepalen. 

De  feestelijkheden  worden  reeds  te  voren  door  het  dagelijksch 
bespelen  der  gamelan  sekatèn  binnen  den  ringmuur  der  groote 
moskee,  van  den  6den  tot  den  12den  der  moeloedmaand ,  aangekon- 
digd %  Op  den  feestdag  zelven  zendt  de  Soesoehoenan  's  morgens 
te  tien  uren  twee  hofbeambten  naar  den  Resident,  om  hem   te 

»)  D.  I,  bL  898,  895,  897. 

*)  Ik  yennoed  b.  v.  dat  er  eenig  yersohil  is  in  de  offerspijzen ,  daar  het  mij 
voorkomt  dat  op  de  garëbëg  besar  vleesohspyzen  niet  zullen  mogen  ontbre- 
ken. Vgl.  D.  I ,  bl.  897.  »)  T.  V.  N.  I.  Jg.  V.  D.  I,  bl.  712. 

*)  V^L  boven,  bL  624. 

ra.  48 


Digitized  by  VjOOQIC 


674 

noodigen  in  den  Kraton  te  komen.  Weldra  yerschgnt  nn  de 
Resident  in  zijn  staatsierijtnig  en  met  hem  tal  van  oflBcieren  en 
notabelen,  alsmede  Prins  Mangkoe  NeglLr&  en  zgn  familie.  In 
de  groote  pand&p&  worden  zij  door  den  Yorst  en  zgn  gevolg 
afgewacht.  Na  wederzgdsche  begroeting  gaan  allen  op  rijen  zitten , 
de  Resident  links  van  den  Soesoehoenan  en  allen  op  de  door 
hun  rang  bepaalde  plaatsen,  deels  op  stoelen^  deels  op  den  grond. 
Nadat  de  receptie  en  voordiening  van  sirih  is  afgeloopen ,  begeven 
zich  de  Soesoehoenan,  hand  aan  hand  met  den  Resident,  en  de 
Kroonprins,  hand  aan  hand  met  den  Secretaris,  naar  buiten  op 
de  sitinggil,  om  zich  aan  hunne  op  de  aloen-aloen  verzamelde 
onderdanen  te  vertoonen.  Alle  ambtenaren  der  Neg^r&  en  alle 
dorpshoofden  van  het  rijk  zijn  verplicht  op  dien  dag  voor 
den  Yorst  te  verschijnen,  en  de  Rijksbestuurder,  Toemeng- 
goengs  en  Kliwons  brengen  hunne  vaandels  en  gamelans  mede 
en  plaatsen  ze  in  orde  op  het  uitgestrekte  plein.  De  Yorst 
gaat  met  den  Resident  onder  de  bangsal  wit&n&  zitten,  waar 
twee  hofbeambten  een  kleine  ronde  tafel  en  een  gouden  schenk- 
blad  voor  hem  plaatsen;  het  overige  gezelschap  neemt  beneden 
dit  gebouwtje  plaats.  Nu  worden,  onder  het  bespelen  der  gamelan 
monggang  '),  de  vorstelijke  offerspyzen,  die  bij  de  poort  Eaman- 
doengan  gereed  staan,  langs  de  westzijde  van  de  sitinggil  naar 
de  groote  moskee  gedragen.  De  offers  bestaan  uitrijst,  vruchten, 
eieren,  suikergebak  en  andere  lekkernijen,  en  zijn  geplaatst  in 
ronde,  van  boven  spitse,  maar  naar  beneden  breed  uitloopende 
manden,  die  dus  eenigszins  den  vorm  van  een  berg  nabootsen, 
en  daarom  goenoengan  genoemd  worden.  De  troepen  die  aan 
weerszijden  van  de  sitinggil  geschaard  staan,  bewijzen  aan  die 
goenoengans,  terwijl  zij  hun  worden  voorbijgedragen,  de  hoogste 
millitaire  eer. 

Wanneer  de  goenoengans  allen  voorbij  zijn ,  geeft  de  Vorst  eerst 
een  teeken  om  het  spel  der  gamelan  monggang  te  doen  ophouden , 
terwijl  vervolgens,  in  de  plaats  daarvan,  zich  op  zijn  last  een  andere 
gamelan ,  Ejai  Sëkar  daliml  geheeten ,  laat  hooren.  Onder  dit 
spel  worden  de  toasten  ingesteld,  die  gewoonlgk  acht  in  getal 

1)  Zie  blz.  622. 


Digitized  by  VjOOQIC 


676 

zgn  en  door.  de  drieyoudige  salvo's  der  keurbenden  Pradjoerit 
Tamt&m&  en  Midji  pimilih  worden  begroet.  Die  toasten  zijn:  1. 
op  het  feest  yan  den  dag,  2.  op  de  gezondheid  vanden  Koning 
der  Nederlanden ,  8.  op  die  yan  den  Gonyemeur-generaal ,  4.  op 
die  yan  den  Soesoehoenan,  5*  op  die  yan  den  Resident,  6.  op  die 
yan  den  Kroonprins,  7.  op  die  yan  des  Soesoehoenans  familie, 
8.  op  het  welzgn  vaa  het  eiland  Jaya.  Inmiddels  heeft  de  Soesoe- 
hoenan  door  twee  Toemeoggoengs  aan  den  op  de  Pagelaran  gezeten 
Rijksbestnurder  last  doen  geyen ,  om  de  goenoengans,  nadat  de  Mas 
Pangoeloe  het  gebed  daaroyer  zal  hebben  uitgesproken,  onder  al  zijne 
dienstdoende  ambtenaren  te  yerdeelen.  Na  de  terugkomst  dier  amb- 
tenaren wordt  nogmaals  sirih  en  daarna  gebak  gepresenteerd, 
waarop  de  Yorst  den  last  yerstrekt,  dat  het  bespelen  der  op  de 
aloen-aloen  geschaarde  gamelans  zal  aanyangen.  Onder  dit  spel 
keert  de  Yorst  met  zijn  geyolg,  in  dezelfde  orde  waarin  zjj  ge- 
komen zijn,  naar  den  Kraton  terug,  plaatst  zich  weder  onder  de 
pand&p&  en  drinkt  een  kop  koffie  met  melk.  Daarna  nemen  de 
Resident  en  het  oyerige  gezelschap  yan  den  Soesoehoenan  plechtig 
afscheid;  *  maar  de  Kroonprins,  al  de  Prinsen  yan  het  hof,  de 
Rgksbestuurder  en  de  Toemenggoengs  gaan  met  hem  naar  het 
Residentiehuis,  om  het  middagmaal  te  gebruiken.  De  Kroonprins 
gaat  met  den  Resident  in  denzelfden  wagen  en  wordt,  naafloop 
yan  het  maal,  door  den  Secretaris  naar  huis  begeleid.  Op  het 
oogenblik  dat  hij  het  fort  passeert  worden  13  kanonschoten  te 
zgner  eere  gelost 

Nog  een  enkel  woord  oyer  de  wgze  waarop  de  malemmans  te 
Soerakartff  gevierd  worden,  moge  dit  oyerzicht  der  feesten  aan 
het  hof  yan  den  Soesoehoenan  besluiten. .  Yroeger  is  gezegd  op 
welke  dagen  der  maand  Ramelan  die  malemmans  geyierd  worden, 
en  welke  herinneringen  uit  het  leyen  yan  den  Profeet  daaraan 
yerbonden  zgn.  Te  Soerakarta  bestaat  de  yiering  in  het  houden 
yan  groote  uitdeelingen  yan  spgzen,  die  tegen  zonsondergang 
onder  den  blooten  hemel  op  de  aloen-aloen  plaats  yinden. 
Op  den  2lBten  der  maand  geschiedt  de  uitdeeling  namens  den 
Soesoehoenan,  op  den  238ten  namens  den  Kroonprins,  op  den 
258ten  namens  de  oyerige  Pangérans  yan  Het  Hof,  op  den  27Bten 

43* 


Digitized  by  VjOOQIC 


676 

ttamens  den  Bgksbestuarder ,  en  op  den  29ftton  namens,  de  Toe- 
menggoengB. 

Door  de  be?olking  van  den  Eraton  worden  te  Soerakarta ,  eyen- 
als  teÏÏogjakarta  '),  onderscbeideoe  takken  van  ng  verbeid  met  goeden 
uitslag  beoefend;  vooral  de  goudsmids  en  zadelmakers  worden 
gezegd  uitstekend  werk  te  leveren.  Hoogst  ongunstig  is  echter 
de  toestand  der  bevolking  van  den  Eraton  uit  zedelyk  oogpunt. 
Zoowel  onder  bet  volk  als  onder  de  groeten  moet  er  eene  ont- 
zettende verdorvenheid  van  zeden  heerschen;  afgrgselyke  ver- 
halen zgn  daaromtrent  in  omloop. 

Links  van  de  noordelijke  aloen-aloen  ligt  ook  bier,  evenals 
te  Jogjakarta,  de  groote  moskee,  die  zich  van  die  der  zusterstad 
in  niets  bijzonders  onderscheidt,  dan  dat  de  toren  of  koepel  die 
het  hoofdgebouw  kroont,  geheel  verguld  is.  Ten  noorden  van  dezen 
tempel  ligt  de  kaoeman  of  priesterwgk. 

Wg  willen  thans  den  Eraton  en  zijn  voorplein  verlaten  om  nog 
eene  kleine  wandeling  door  de  stad  te  doen*  Wij  gaan  de  poort 
Pamaroekan  door  en  bevinden  ons  dan  op  een  veel  smaller  plein , 
de  Geladag  genaamd,  op  welks  midden  zich  de  Qeladag-poort 
veiheft  ').  Rechts  en  links  van  deze  ruimte  strekt  zich  een 
groot  drassig  veld  uit,  dat  met  kangkoeng  ')  beplant  is  en 
daaraan  den  naam  van  E^ngkoengan  ontleent.  De  kangkoeng  is 
eene,  ook  in  het  wild  op  moerassige  plaatsen  voorkomende oon- 
volvulaoee ,  die  fraaie  bloemen  draagt  en  waarvan  de  jonge  bla- 
deren en  stengels  eene  aangename  groente  opleveren. 

De  Geladag  overgaande  komen  wg  in  de  reeds  vermelde 
prachtige  tamarindelaan ,  die  recht  noordwaarts  naar  het  Besiden- 
tiehuis  voert  en  waarmede  de  weg  naar  B&j&lali ,  die  tusschen  de 
westelijke  Eoenkoengan  en  de  Protestantsche  kerk  door  recht  west- 
waarts loopt,  een  rechten  hoek  vormt.  De  kerk  werd  in  1832 
door  de  leden  der  gemeente  grootendeels  op  eigen  kosten  gesticht; 
de  Soesoehoenan  stond  den  grond  kosteloos  af  en  legde  zelfden 
eersten  steen,  en  de  Javaansche  grooten  schonken  op  zgn  voor- 
beeld bijdragen  voor  den  bouw.  Het  nette  en  vrg  ruime  gebouw 

»)  Zie  bl.  680  v.  O  Boven  bL  678  en  621 ,  noot  1. 

')  Jpomaea  reptans  Poir. 


Digitized  by  VjOOQIC 


677 

heeft  den  vorm  van  een  langwerpig  vierkant  en  drie  ingangen , 
waarnaar  men  met  eenige  trappen  opklimt 

Yoorbij  de  kerk  liggen  aan  de  westzijde  der  laan  de  kazerne 
en  stallen  der  lyfwachten- dragonders ,  de  civiele  gevangenis  en 
eenige  aanzienlijke  hnizen  van  Europeanen ;  aan  de  oostzijde  ligt , 
tusschen  twee  vijvers,  de  toegang  tot  het  fort,  dat  den  naam  van 
Yastenburg  draagt,  in  1779  gebouwd,  in  1832  vernieuwd  werd 
en  een  regelmatig  vierkant  vormt ,  met  stee.nen  wallen  en  gracht , 
vier  met  geschut  beplante  bastions,  officierswoningen,  hospitaal, 
kazernes  enz.  Men  vindt  het  in  sommige  beschrijvingen  een 
9 geduchte^  sterkte  genoemd;  een  officier  die  er  de  beschrijving 
van  geeft  welke  ik  hier  laat  volgen,  schijnt  van  een  langer 
verblijf  daarbinnen  een  anderen  indruk  gekregen  te  hebben. 
^Netter,  zindelijker  plekje  dan  het  fort  of  de  benting  te  Solo, 
bestaat  geloof  ik  niet.  op  de  geheele  wereld,  ^t  Is  of  alles  zoo 
pas  uit  een  doosje  genomen  en  in  elkander  gezet  is ,  zoo  poppe- 
rig zien  de  pas  geschoren  boomen,  de  tuintjes  en  de  belder  groen 
en  wit  geschilderde  huisjes  op  „de  cour*'  er  uit.  Een  steenen 
muur,  netjes  besmeerd  en  bepleisterd,  met  een  kanon  in  elk 
van  de  vier  hoeken  of  bastions,  een  grachtje  met  „heusch^  water 
en  een  ophaalbrug,  ziedaar  de  geheele  schilderij,  waaraan  de 
naam  van  fort  „ Yastenburg'  is  gegeven,  'k  zou  haast  denken  bg 
wijze  van  parodie;  want  meermalen  zag  ik,  bij  het  doen  van 
saluutschoten  uit  het  fort,  dat  de  kanonnen  dezelfde  uitwerking 
hadden  alsof  ze  met  scherp  geladen  er  tegenover  hadden  ge- 
staan. Hoeveel  oppervlakte  die  muren  omsluiten,  weet  ik  niet 
juist,  maar  wel  dat  er  een  groote  mate  van  vindingrijkheid  toe 
noodig  is  geweest  om  daarbinnen  aan  600  menschen  huisvesting 
te  verschaffen.  Er  is  dan  ook  geen  hoekje  zoo  klein  of  het  is 
ingenomen,  hier  door  een  magazijntje,  daar  door  een  loodsje  of 
bergkamertje^  elders  weer  door  een  bokje  waarin  een  paar  ge- 
huwde officieren  met  hunne  geheele  familie  geborgen  zijn  'V 

Achter  het  fort  ligt  het  exercitie  veld ,  wederom  met  fraaie 
tainarindeboomen  omplant  en  middendoor  gesneden  door  een  pad 
dat  naar   de   Lodji  wètan  of  Europeesche  stad  voert.  Deze  ligt 

*)  Gerdessen ,  Vgf  jaren  gedetacheerd ,  bL  57. 


Digitized  by  VjOOQIC 


678 

in  den  hoek,  gevormd  door  de  samenyloeiing  van  bet  riyiertje 
Batoe  r&na  en  de  Eali  Pépè  j  en  is  doorsneden  door  drie  breede 
straten:  de  Heerenstraat,  de  Bloemstraat  en  de  Erakeelstraat, 
en  eenige  nanwe  dwarsstraten  en  stegen.  Yroeger  bevatte  zij  vele 
onaanzienlijke  huizen,  veelal  achter  gekalkte  muren  verborgen; 
doch  in  de  laatste  jaren  is  deze  Europeesche  stad  zeer  verfraaid ,  de 
muren  zijn  grootendeels  weggebroken  en  vele  woningen  kunnen  met 
de  fraaiste  in  Nederlandsch-Indiê  wedy veren.  Yroeger  was  de 
zoogenaamde  Europeesche  bevolking  van  Soerakarta  in  denk-  en 
levenswgze  meer  dan  half  gejavaniseerd ;  doch  ook  daarin  heeft 
de  tijd  eenige  verandering  gebracht. 

Aan  de  zuidzijde  der  Europeesche  stad  paalt  de  oude  Euro- 
peesche begraafplaats,  die  sedert  lang  niet  meer  gebruikt  wordt, 
en  in  den  hoek  dien  deze  met  het  exercitie-plein  vormt,  lag  de 
bekende  Soerakartasche  kweekschool  voor  inlandsche  onderwgzers, 
die  in  1875  naar  Magelang  in  Kadoe  werd  verplaatst.  Sedert  1851 , 
toen  zg  in  werking  kwam,  was  zg  in  de  inlandsche  hoofdstad 
van  Java  een  middelpunt  van  beoefening  der  Javaansche  taal 
en  tot  zekere  hoogte  een  vergoeding  voor  het  hier  in  1831  op- 
gerichte Instituut  voor  de  Javaansche  taal,  dat  in  1843,  in  ver. 
band  met  de  stichting  eener  afdeeling  voor  de  opleiding  van 
Indische  ambtenaren  aan  de  Akademie  te  Delft,  was  ingetrok- 
ken. Aan  die  inrichting  was  de  beroemde  kenner  der  Javaansche 
taal  Oarel  Frederik  Winter  als  onderwijzer  werkzaam ,  terwgl  hy 
na  hare  opheffing  al  zijne  krachten  wgdde  aan  de  samenstelling 
en  uitgave  van  geschriften,  die  de  studie  van  het  Javaansch  in 
Nederland  konden  bevorderen  en  gemakkelgk  maken.  In  1799 
te  Jogjakarta  geboren,  overleed  hg  in  1859  te  Soerakarta,  zonder 
ooit  het  eiland  Java  verlaten  of  zelfs  de  van  de  Yorstenlanden 
verder  verwgderde  residentiën  bezocht  te  hebben.  Winter  was  op 
het  gebied  der  Javaansche  taal  de  vraagbaak  niet  slechts  voor 
den  Europeaan,  maar  ook  voor  den  inlander,  en  stond  in  hoog 
aanzien  aan  het  hof  des  Soesoehoenans.  De  onwaardeerbare  dien- 
sten die  hg  aan  Java  en  Kederland  bewezen  heeft ,  zijn  door  zgne 
dankbare  leerlingen  en  vereerders  gehuldigd  door  de  oprichting 
van  een  marmeren,  met  zijn    borstbeeld   prijkend   gedenktee- 


Digitized  by  VjOOQIC 


679 

ken,  dat  den  lO^n  Februari  1867  te  Soerakarta  onthuld  werd  ^). 

De  nieuwe  Europeesche  begraafplaats  ligt  op  eenigen  afstand 
ten  zuiden  yan  de  oude,  tusscben  de  oostzijde  yan  den  Eraton 
en  de  riyier  Batoe  rana.  Te  midden  yan  het  lange  gras  verheffen  er 
zich  eene  menigte  grafteekens,  wier  opschriften  toonen,  dat  do 
dooden  die  hier  rusten,  schier  alle  natiën  yan  Europa  yertegen- 
woordigen. 

In  den  noordwestelij  ken  hoek  yan  de  Europeesche  wijk  ligt 
het  logement ,  in  welk  gebouw  de  Europeesche  ingezetenen  teyens 
hunne  sociëteit  houden.  Men  yerhaalt  dat  zij  yroeger ,  des  zater- 
dags ayonds ,  ook  door  den  Soesoehoenan  werd  bezocht ,  die  er  dan 
een  deftige  partg  biljart  speelde,  maar  dat  de  Yorst  die  bezoeken 
staakte,  nadat  een  pas  aangekomen  kolonel ,  die  een  sterke  speler 
was,  maar  de  étikette  niet  kende,  zich  verstout  had  het  spel 
van  den  Keizer  te  winnen. 

Yan  hier  langs  de  noordzijde  van  het  fort  in  de  tamarindelaan 
terugkcerende,  bereiken  wij,  terwgl  wij  ons  noordwaarts  wen- 
den, weldra  het  ruime  Besidentiehuis,  met  het  daaraan  palende 
kantoor,  en  als  wij  de  brug  voorbijgaan  die  hier  over  de  Pépé 
ligt,  het  kleine  schouwburglokaal,  waar  soms  door  liefhebbers 
gespeeld  wordt.  Westwaarts  van  daar  ligt  de  uitgestrekte  Mang- 
koe-negaran.  De  prinsen  van  het  Mangkoe-negar&sche  huis  ver- 
tegenwoordigen in  de  hofstad  het  vooruitstrevende  element.  Alles 
wat  hun  toebehoort  of  onder  hunne  bevelen  staat,  onderscheidt 
zich  gunstig  van  alles  wat  hier  keizerlijk  heet.  De  thans  regee- 
rende  Prins  heeft  zich  zelfs  veel  aan  het  onderwijs,  zoowel  in 
den  Eraton  als  op  zijne  landen ,  laten  gelegen  zijn ,  ofschoon  met 
weinig  bevredigende  resultaten,  waarom  het  Qouyernement ,  bij 
zijne  plannen  om  het  in  zgn  naam  gegeven  onderwijs  ook  over 
de  Yorstenlanden  uit  te  breiden,  geen  uitzondering  voor  het 
Mangkoe-negir&sehe  gebied  heeft  kunnen  maken  *).  De  bezoe- 
kers van  's  Yorsten  Eraton  ondervinden  echter  dat  hier  een 
geheel    andere   geest   heerscht    dan    aan   het  keizerlijk  hof.  Of- 

^)  Zie  over  'Winters  leyen :  HandeliDgen  en  Geschriften  van  het  Ind.  Oen., 
6e  Jaarg.,  bl.  51,  en  een  afbeeldsel  van  het  monujnent  met  bijschrift  vanD. 
H(artevelt)  in  T.  t.  N,  I.  Jg.  1867,  D.  I,  bl.  523. 

^  Zie  BegeeringBverslag ,  1879,  bL  106,  1880,  bL  94. 


Digitized  by  VjOOQIC 


680 

schoon  er  ongeveer  betzelfde  ceremonieel  wordt  in  acht  ge- 
nomen,  voelt  men  er  zich  veel  meer  op  zgn  gemak.  De  groo- 
te  pand&p&,  die  op  zeer  hooge  zuilen  rust  en  een  verbazen- 
den omvang  beeft,  is  er  op  Europeesche  wijze  gemeubeld  en 
prijkt  met  niet  minder  dan  700  petroleumlampen ,  wier  schijnsel » 
ofschoon  door  een  lichtblauw  plafond  en  een  wit-marmeren  vloer 
teruggekaatst,  toch  nog  nauwelijks  toereikend  is  omhetgansche 
gebouw  naar  eisch  te  verlichten.  Het  plafond  is,  naar  men  zegt, 
volgens  de  plannen  van  den  Pangéran  zelven  fraai  beschilderd. 
Schoone  beelden  en  portretten  van  Europeeschen  oorsprong  wor- 
den in  den  Eraton  van  Mangkoe-neg&r&  aangetroffen ;  toch  is  er 
de  goede  smaak  niet  tot  die  hoogte  ontwikkeld,  dat  ook  alles 
verbannen  zou  zijn  wat  in  het  oog  van  den  beschaafden  Euro- 
peaan daarmede  een  hinderlijk  kontrast  vormt.  Noordelgk  van 
den  Eraton  van  Mangkoe  Neg^r&  ligt  een  uitgestrekte  aloen-aloen , 
die  tot  exercitie  veld  dient  van  het  onder  zijne  bevelen  staande 
legioen. 

Gaan  wij  de  brug  over  die  bg  het  Residentiehuis  over  de  Pépé 
voert ^  dan  bereiken  wij  het  Chineesche  kamp.  De  steenen  huizen, 
eenige  honderden  in  getal ,  zgn  gedeeltelijk  gebouwd  rondom  een 
uitgestrekt  marktplein,  waar  dagelijks  Javanen  én  Ohineezen 
hunne  waren  te  koop  brengen  en  waar  groote  bedrgvigheid 
heerscht.  De  nieuwe  Amerikaansche  brug  over  de  Pépé  verbindt 
het  oostelijk  uiteinde  der  Chineesche  wijk  rechtstreeks  met  de 
Europeesche  stad. 

Het  overige  van  de  Neg&r&  bestaat  uit  inlandsche  kampongs, 
waartusschen  de  woningen  der  prinsen  van  het  keizerlijke  en  van 
het  Mangkoe-neg&r&sche  huis  verstrooid  liggen.  Alles  is  door- 
sneden van  breede  lanen  met  hoog  geboomte,  die  aangename 
wandelplaatsen  aanbieden.  Onder  het  geboomte  ontwaart  men 
aan  beide  zgden  ontelbare  warongs,  hier  en  daar  afgevrisseld 
door  een  opium-kit.  De  kampongs  zelve  liggen  verborgen  in  dicht 
groen  of  achter  hoog  opgetrokken  muren  en  zgn  omgeven  van 
gegraven  slooten ,  waarover  planken  en  ruwe  boomstammen  gewor- 
pen zijn  om  als  brug  te  dienen.  Het  voorkomen  der  bevolking  van  de 
hoofdstad  is  niet  gunstig.  Er  heerscht  onder  haar  veel  armoede, 


Digitized  by  VjOOQIC 


681 

veel  morsigbeid ,  veel  zedeloosheid.  Het  treurig  gevolg  is ,  dat  er 
vele  a&ichtige  ziekten  onder  haar  worden  aangetroffen.  Aan  de 
oostzijde  der  stad,  naby  den  oever  van  de  Bengawan,  bezuiden 
den  weg  naar  Ngawi  en  op  kleinen  afstand  van  de  Ealang- 
an  ^),  ligt  de  kampong  Eedoeng  Eopi,  waar,  in  een  soort  van 
lazaret  of  armengesticht ,  de  Igders  aan  besmettelijke  ziekten  en 
ongeneselijke  kwalen  worden  bijeengebracht;  maar  de  verzorging 
is  er  zoo  slecht ,  dat  zij  gemakkelijk  ontvluchten  en  men  ze  in 
menigte  onder  de  bevolking  ziet  ronddwalen  of,  vooral  in  de  na- 
bijheid der  poststations,  aan  den  weg  liggen ,  om  de  reizigers  een 
aalmoes  af  te  smeeken.  Wanneer  men  van  de  zijde  van  B&j&lali 
de  hoofdstad  nadert,  wordt  men  reeds  te  Ealitan ,  op  acht  palen 
van  de  hoofdstad,  door  het  gezicht  van  velen  dezer  ongelukkigen 
pijnlijk  getroffen. 

De  residentie  Soerakarta  is  als  met  een  web  van  wegen  o  ver- 
spreid, waarvan  de  hoofdplaats  het  middelpunt  vormt  In  de 
eerste  plaats  verdientdaaronder  de  spoorweg  vermelding,  waarvan 
het  station  even  ten  noorden  der  stad  ligt.  Door  dezen  weg  is 
Soerakarta  zuidwestwaarts  met  Jogjakarta  verbonden.  De  baan 
der  sectie  Soerakarta — Jogjakarta/  lang  57.6  kilometers,  d.  i. 
slechts  2  kilometers  meer  dan  de  rechte  afstand  der  eindpunten , 
is  voor  bijna  de  helft  horizontaal  en  heeft  over  de  andere  helft 
slechts  geringe  helling,  nergens  meer  dan  1  op  200,  daar  zij  over 
de  laagste  verlengsels  der  ribben  van  den  Merapi  loopt ,  op  welken 
berg  de  reiziger  overal  een  vrij  gezicht  heeft.  Over  de  halten  Poer- 
w&dadi,  Delangoe  en  Tjèpèr,  voert  zij  naar  Elatèn,  eene  aan- 
zienlijke desa,  die  wg  reeds  als  regentschaps-  en  afdeelings- 
hoofdplaats  en  als  zetel  eener  Prad&t&  leerden  kennen  *).  Meer 
nog  is  zg  bekend  door  haar  in  1797  ')  gebouwd  fort,  dat  op  dezelfde 
wijze  als  dat  te  Soer&karta  ingericht,  maar  kleiner  is,  terwijl 
de  bezetting,  althans  gedeeltelijk ,  uit  een  strafdetaohement  van 
Europeanen  bestaat.  Dit  fort  ligt  op  eene  hoogte  van  21 1  meters  *) , 


')  Zie  boren,  bl.  579.  O  Boren,  bl.  590,  591,  D.  II.  bl.  674. 

>)  Zie  D.  II,  bL  54  noot. 

*)  Volgens   Jnnghuhn.   Yolgens   r.    d.    Wgck   zon  die  hoogte  slechts  180 
meters  bedragen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


682 

en  de  spoorweg  stijgt  tot  zijne  grootste  hoogte  eeo  weinig  voor- 
dat bij  Klatèn  bereikt.  De  afstand  van  Soerakarta  tot  Elatèn 
bedraagt  langs  den  spoorweg  raim  30  kilometers.  Yan  Elatèn  zijn 
nog  12  kilometers  af  te  leggen,  eer  de  post  Prambanan ,  vlak  bg 
de  grens  van  Jogjakarta,  is  bereikt.  De  schoone  overblyfselen 
der  oudheid  waaraan  de  omstreken  dezer  plaats  zoo  rgk  zgn, 
werden  reeds  elders  in  dit  werk  vermeld  ').  De  geheele  hier  be- 
sohreven  spoorwegsectie  loopt  door  eene  volkrijke  en  vruchtbare 
streek,  besproeid  door  talrijke  riviertjes,  die  van  de  hellingen  van  den 
vuurberg  afstroomen,  en  uit  eene  aaneenschakeling  van  desa's 
met  hare  rijstvelden  en  landbouwondernemingen  van  Europeesche 
huurders  bestaande.  De  grens  tusschen  Soerakarta  en  Jogjakarta  gaat 
over  eene  wat  hoogere  rib ,  die  den  Merapi  met  het  Znidergebergte 
verbindt  en  de  waterscheiding  vormt  tusschen  de  Solo-rivier  en  de 
Kali  Oepak  »). 

De  postweg  van  Soerakarta  naar  Jogjakarta  is  tot  Eartasoera 
dezelfde  als  de  weg  naar  Bajalali  en  snijdt  den  spoorweg  even 
voorbij  Poerw^dadi.  De  weg  loopt  over  heuvelachtig  terrein  en 
biedt  de  bekoorlgksto  afwisseling  van  tooneelen.  De  afstand  van 
den  tegenwoordigen  tot  den  ouden  rljkszetel  —  want  als  zooda- 
nig werd  Eartasoera  reeds  dikwijls  door  mg  vermeld  —  be- 
draagt zeven  palen,  maar  wie  meenen  mocht  in  de  voormalige 
hof  plaats  veel  merkwaardigs  aan  te  treffen,  zou  zich  zeer  be- 
driegen. De  plaats  is  grootendeels  ontvolkt  ^  de  oude  vorstenver- 
blgven  zijn  geheel  verlaten  en  slechts  steenhoopen  zgn  er  van 
overig.  Een  kwart  paal  voorbg  Eartasoera  splitst  zich  de  weg, 
en  juist  bij  den  driesprong  ligt  een  keizerlijk  lustverblgf ,  Langen 
Ardja  geheeten,  een  tempel  van  slechten  smaak ,  waar  alles  op  kakel- 
bonte wijze  geschilderd  en  de  troonhemel  met  verlept  groen  en 
geel  gaas  behangen  is  ').  De  links  afslaande  weg  nadert  gedurig 
meer  de  spoorbaan  tot  een  weinig  voorbg  de  halte  Delangoe  en 
loopt  verder  nagenoeg  evenwijdig  daarmede  voori  Yan  den  drie- 

»)  D.  n,  bl.  94—102.  *)  Bleeker  T.  ▼.  N.  I.  1850,  II.  2. 

»)  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  228;  ▼.  Rijokevorsel ,  Brie  ven,  bl.  76.  Ik  heb  hier 
aangenomen  dat  het  door  ▼.  RgckeYorsel  beschreTen  buitenyerblöf  hetzelfde 
is  als  het  door  Buddingh  yermelde.  Mocht  ik  mg  hierin  Tergissen,  dan  zal 
eene  terechtwgzing  mg  welkom  zgn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


683 

sprong  tot  Klatén  bedraagt  langs  dezen  vegdea&tand  16palen, 
terwijl  er  vandaar  tot  de  Jogjakartasche  grens  nog  negen  zgn 
af  te  leggen. 

Yervolgt  men  daarentegen  den  weg  recht  door,  dan  bereikt 
men  eyen  yoorby  de  splitsing  het  reeds  yermelde  Ealitan ,  waar 
Bleekor  langs  den  weg  een  menigte  oude  Hindoe-beelden  zag 
staan  9  geheel  of  gedeeltelijk  beschilderd  ');  dat  zg  er  nog  staan 
zou  ik  niet  durven  verzekeren,  daar  ik  ze  later  niet  meer  ver- 
meld vind. 

Een  weinig  voorbij  Ealitan  slaat  een  rijweg  links  af,  die 
naar  het  3  palen  in  noordoostelijke  richting  verwgderde  Malang 
Djiwan  voert.  Deze  aanzienlijke  desa  behoort  tot  het  gebied 
van  Prins  Mangkoe  NegSkr&,die  er  eene  prachtige  suikerfabriek 
heeft,  onder  de  leiding  van  een  Europeaan.  Aanzienlgke gasten 
van  den  Prins  worden  doorgaans  op  een  tochtje  naar  deze  fabriek 
onthaald ,  waarop  de  eigenaar  niet  weinig  trotsch  is ').  Yan 
Malang  Djiwan  gaat  ook  een  weg  rechtstreeks  naar  de  hoofdplaats , 
ter  lengte  van  ?{  palen. 

Wg  vervolgen  thans  den  weg  westwaarts  naar  B&j&lali,  dat 
op  104  paal  afstands  van  Kartasoera,  op  den  oostelijken  voet 
van  den  Merapi,  aan  een  tak  van  de  Eali  Pépé  gelegen  is  en 
een  for^e  bezit,  dat,  in  de  vorige  eeuw  gebouwd,  na  het  einde 
van  den  oorlog  met  Dip&  Neg&r&  in  1831  vernieuwd  werd.  Als 
zetel  van  een  adsistent-resident,  een  regent  en  een  prad&t&, 
zoowel  als  door  het  bezit  dezer  versterking,  staat  B&j&lali  met 
Klatèn  op  ongeveer  gelgke  Ign.  Het  fort  ligt  op  eene  hoogte 
van  omstreeks  400  meters;  hoe  meer  de  langzaam  en  gelgkmatig 
rijzende  weg  Bajalali  nadert,  hoe  meer  de  aaneenschakeling  van 
desa's  en  sawahs  door  koffietuinen  wordt  afgewisseld.  Eene  warme 
minerale  bron  met  gering  zoutgehalte,  die  niet  ver  van  Bajalali 
te  Bradjan  bij  Gtempol  wordt  aangetroffen,  zou  hier  nauwelijks 
vermelding  verdienen ,  indien  niet  nog  zoo  uiterst  weinig  omtrent 


')  T.  V.  K.  I.  1850,  I.  314. 

')  T.  RgokeTorael,  Briereii,  bl.  75;  Gerdessen,  Ygf  jaren  gedetacheerd ,  bl. 
97.  Ook  PöerwH  LelSnü  spreekt  met  eenigen  ophef  ran  deze  stichting  Tan  zgn 
schoonrader. 


Digitized  by  VjOOQIC 


684 

minerale  bronnen  in  den  omtrek  yan  Morapi  en  Merbaboo  bekend 
was '). 

Te  Bajalali  krijgt  de  postweg  eene  noord westwaartsche  riofating;  hij 
loopt  daarna  gedeeltelijk  over  een  in  het  Soerakartasohe  geënclaveerd 
stuk  van  de  residentie  Samarang,  naar  het  reeds  vroeger  ^)  yer- 
melde  Ampel,  dat  op  de  oostelijke  helling  van  den  Merbaboe 
ligt.  Weinige  Europeescbe  landbouwondememingen  op  Java  kun- 
nen met  Ampel  in  vermaardheid  wedijveren ,  en  het  dankt  zijnen 
roem  geheel  aan  zijn  stichter  den  heer  Dezentjé,  wiens  erven 
thans  nog  als  huurders  van  Ampel  bekend  staan.  Men  ziet  er 
nog  eene  begraafplaats  van  deze  familie,  die  met  fraaie  graftomben 
prijkt.  Ampel  is  een  vlak,  rijk  bebouwd  hoogland,  dat  op  eene 
hoogte  van  640  meters  nog  een  groot  aantal  onder  kokosboomen 
verscholen  desa's  bevat,  door  welige  koffietuinen  afgewisseld, 
en  waaraan  zich  ten  noordwesten  het  nog  veel  hooger  gelegen 
plateau  om  den  berg  Eopèng  sluit,  dat  wg  in  de  residentie 
Samarang  leerden  kennen ').  Op  de  vlakte  van  Ampel  leefde  de 
heer  Dezentjé  als  een  oostersch  vorst,  in  een  landhuis  dat ,  op  de 
wjjze  der  dalams  van  Javaansche  Pangérans  en  Regenten,  door 
een  hoogen,  dikken  muur  met  vier  bastions  omringd  was,  en 
waarbinnen  men  de  gardoe's,  pondoks,  vijvers,  badplaatsen, 
de  kooien  met  boschhanen  en  tortelduiven ,  de  gamelan ,  de 
lontjèng  *) ,  de  lansen  en  trommen ,  alles  wat  de  gewone  omgeving 
der  inlandsche  groeten  vormt,  terugvond.  Dit  alles  laat  zich 
verklaren  door  het  huwelijk  van  den  huurder  met  een  Soerakar- 
tasche  prinses,  die  den  titel  van  Baden  Ajoe  voerde  en  ook  steeds 
daarmede  werd  aangesproken  ^). 

Zonder  de  boven  vermelde  enclave  mede  te  rekenen ,  is  de  hoofd- 
desa Ampel  nog  1  { paal  van  de  Samarangsche  grens  verwy derd,  waar- 
om wg  onzen  denkbeeldigen  tocht  in  deze  richting  hier  staken  en 
naar  Bajalali  terugkeeren,  om  vandaar  den  zadel  tusschen  den 
Merapi  en  Merbaboe  te  bestijgen  en  naar  de  kraters  dier  twee- 
lingsvulkanen op  te  klimmen. 

»)  N.  T.  ▼.  N.  L,  D.  XXVII,  bL  474.  «)  Boven,  bU  622. 

>)  Boven,  bl.  520.  Zie  overigens  Jonghnhn,  Jara.  U.  852;  Teysmann  in 
N.  T.  V.  N.  I.  YIII.  282.  ^)  Groote  klok  of  bengel. 

•    «)  Baddingh,  N.  O.  I.,  1.227. 


Digitized  by  VjOOQIC 


685 

^Ü  stijgen  met  dat  doel  te  Bajalali  te  paard  en  slaan  een 
binnenweg  in  die  westwaarts  naar  Qebiok  voert.  Steeds  sterker 
stggende,  door  een  dicht  met  koffieplantsoenen  bedekte  streek, 
bezoeken  wij  genoemde  plaats,  waar,  op  eene  hoogte  van  om- 
streeks 1500  k  1550  meters  een  tuin  voor  het  kweeken  van 
Europeesche  groenten  is  aangelegd.  De  bodem ,  die  hier  door- 
gaans met  een  fijnkorrelig,  heldergrijs  zand  bedekt  is,  bezit 
uitnemende  vruchtbaarheid;  evenwel  merken  wg  plekken  op  waar 
de  harde  rots  niet  diep  genoeg  ligt ,  wat  dadelyk  aan  het  kwgnend 
voorkomen  der  koffiestruiken  kan  bespeurd  worden.  Niet  ver  van 
Gebiok  ligt  een  tweede,  zeer  uitgestrekte  groentetuin,  Aglé  geheeten, 
op  een  stuk  gronds  dat  door  den  Soesoehoenan  ten  gebruike  der 
Residenten  werd  afgestaan.  Er  is  een  aangenaam  gelegen  houten 
woonhuis,  waarvan  de  voorzijde  naar  den  Merapi  gekeerd  is, 
wiens  noordelijke  hellingen  zich  hier  in  volle  majesteit  vertoonen. 
Het  gezicht  op  den  Merbaboe  wordt  door  een  rij  van  met  gras 
bedekte  voorheuvels  onderschept;  naar  het  oosten  heen  kan  de 
blik  tot  ver  in  het  benedenland  reiken.  De  Resident  Hartmann 
bracht  hier  vele  Europeesche  bloemen  en  ooftboomen  te  zamen , 
waarvan  misschien  nog  eenige  rozen  en  perzikboomen  zgn  over- 
gebleven, maar  het  kweeken  van  groenten,  waarvoor  de  plaats 
door  klimaat  en  bodem  zoo  uitnemend  geschikt  is ,  werd  er  later 
meer  uitsluitend  ter  hand  genomen.  De  kool  bereikt  er  eene  kolossale 
grootte,  de  aardappelen  verschillen  in  voorkomen  niet  van  Euro- 
peesche, tuinboonen,  artisjokken,  aardbeziën  slagen  uitnemend, 
en  wanneer  andere  soorten  ontbreken,  is  dit  waarschjjnlijk  meer 
aan  gebrek  aan  zaden,  dan  aan  ongeschiktheid  van  den  grond 
toe  te  schrgven.  De  hier  beschreven  tuin  ligt  in  de  nabijheid 
van  Sél&  en  wordt  meestal  met  den  naam  van  die  plaats  genoemd  *). 

De  zadel tusschen  den  Merapi  en  Merbaboe,  waarop  de  genoemde 
plaatsen  en  tuinen  gelegen  zijn,  is,  wat  de  bovenlaag  betreft, 
geheel  eene  schepping  van  den  jongeren ,  nog  werkzamen  vuurberg. 
De  voet  yan  den  Merbaboe  verloopt  onder  de  vlak  uitgebreide 
lagen  van  zand  en  rolsteenen,  die  de  jongere  uitbarstingen  van 

^)  JoDghiüm ,  Beisen,  8.  182,  Java  IL  860;  Teysmann  in  N.  T.  v.N.  L, 
TUI.  280. 


Digitized  by  VjOOQIC 


686 

den  Merapi  daarover  hebben  uitgebreid.  Yan  de  wgze  waarop 
dit  geschied  is ,  kan  men  zich  tweeërlei  voorstelling  vormen.  Het 
kan  zijn  dat  de  Merbaboe  reeds  lang  uitgeblusoht  was,  toen  de 
Merapi  eerst  aanving  zich  te  vormen;  het  kan  ook  zgn  dat  beide 
afwisselend  werkzaam  waren  om  den  zadel  met  over  elkander 
vloeiende  lagen  op  te  hoogen,  iji  welk  geval  dan  toch  het  laatste 
woord  aan  den  Merapi  gebleven  is.  De  djoerangs  of  kloven'), 
die  ook  in  dezen  zadel  sterke  insngdingen  vormen,  dringen 
echter  niet  dieper  dan  30  k  35  meters;  eerst  wanneer  men  eene 
doorsnede  ter  diepte  van  een  paar  duizend  meters  erlangen  kon , 
zou  met  zekerheid  kunnen  blijken ,  welke  van  deze  voorstellingen 
met  de  waarheid  overeenkomstig  is.  De  kloof  die  hier  het  meest 
onze  aandacht  verdient,  is  de  Djoerang  Djoewé,  die  zich  langs 
de  westzgde  van  Sélk  uitstrekt,  en  de  zadel  is ,  topographisoh  be- 
schouwd, niets  anders  dan  het  vooruitstekende  juk  dat  haar  ten 
oosten  begrenst  en,  terwgl  het  aanvankelijk  eene  smalle ,  zich  van 
den  Merapi  afzonderende  rotsgraat  vormt,  zich  allengs  tot  eene 
aanzienlijke,  uit  lavauitwerpselen  bestaande  vlakte  verbreedt  '). 

Yan  Séll  uit  biedt  zich  de  meest  geschikte  gelegenheid  aan 
om  naar  den  top  zoowel  van  den  Merbaboe  als  van  den  Merapi 
op  te  stggeD ;  want  daar  de  Merapi  tot  2866  en  de  Merbaboe ,  in  zgn 
hoogsten,  noordelijken  top ^  tot  3116  meters  stijgt,  heeft  men  te 
Sél&,  welks  hoogte  van  1585  meters  langs  zachte  hellingen  zoo 
gemakkelijk  bereikt  wordt,  in  ieder  geval  reeds  de  groote  helft 
der  stijging  achter  zich.  Toch  blijft  de  weg  naar  den  Merbaboe , 
die  veelal  over  ruwe  ruggen  voort  en  van  tijd  tot  tgd  den  wan- 
delaar, die  zich  den  doortocht  schier  versperd  ziet,  noopt  om, 
dwars  door  eene  diepe  kloof,  een  anderen  rug  te  zoeken ,  welke  hem 
een  beter  pad  schijnt  te  beloven,  nog  altijd  moeielijk  genoeg; 
maar  de  vriend  der  natuur  vindt  ruime  vergoeding  in  het  heer- 
lijke plantenkleed,  dat  overal  met  de  bevalligste  bloemen  bestip- 
peld  is.  Ofschoon  de  Merbaboe  ook  aan  deze  zijde  heteigenlgke 
woudkleed  mist,  is  zijne  flora  even  schoon  als  rijk.  Hier  zijnde 
vlakke  ruggen  en  hare  hellingen  bedekt  met  dichte  graszoden, 
waartusschen   viooltjes   en  ranonkels  de  teedere  hoofdjes  ophef- 

^}  Zie  boven,  bl.  563.  ^)  Jongholm,  Java,  II.  890  t. 


Digitized  by  VjOOQIC 


687 

fen.  Elders  zijn  de  steilste  hellingen  met  de  kleine  struiken  van 
Melastoma  Malabatbricum  en  versohillende  soorten  yan  Rubus  be- 
dekt, in  wier  schaduw  sappige  balsaminen  tieren.  Ginds  yertoonen 
zich  verstrooid  de  rechte  stammetjes  yan  Gnaphalinm  Jayani- 
oum,  die,  naarmate  men  hooger  komt,  zich  meer  en  meer  tot 
boscbjes  aaneensluiten ,  en  wier  witachtig  groen  bekoorlijk  afwis- 
selt met  de  levendiger  tinten  der  grassen  en  van  groepjes  van 
fijngevinde  Acacia's.  Stijgt  men  nog  hooger,  dan  vertoonen  zich  de 
Gualtheria-  en  Yaccinium-soorten  en  de  roodachtige  loof  kroontjes 
van  Myrica  Javanica ,  en  hangen  van  de  verschrompelde  takken  der 
struiken  lange ,  witte  baardmossen  af,  die  in  dit  tropische  Alpen- 
landschap de  sneeuw  schgnen  te  vertegenwoordigen.  Steeds  grooter 
wordt  de  rijkdom  van  blad-  en  levermossen  en  andere  cryptogamische 
planten,  aan  de  stammen  en  takken  der  struiken  opgehangen, 
gelijk  de  gaven  aan  den  dennenboom,  die  op  kersavond  het  kin- 
derhart  verblijden.  En  bij  dat  alles  wat  heerlijke  blik,  wanneer 
men  het  oog  naar  het  zuiden  wendt  en ,  over  de  bewegelijke  wol- 
kenzee  heenziende,  den  grauwen,  kalen  top,  de  witte  zuil  van 
dampwolken  en  de  wonderlijk  getande,  met  bosoh  bekleede 
jukken  van  den  Merapi  ontwaart! 

De  kruin  van  den  Merbaboe  bestaat  uit  onderscheiden,  bg 
afwisseling  rjjzende  en  dalende  en  eenige  kleine  toppen  vormende 
nokken,  die  omstreeks  1300  meters  van  elkander  verwijderd  zijn 
en,  nevens  eenige  kleinere  kloven,  een  groote  en  diepe  ketel  vor- 
mige  kraterkloof  insluiten ,  die  in  noord-noordwestelijke  richting 
langs  de  helling  afdaalt.  Er  is  een  noordelijk  juk  met  een  enkele 
spits,  de  noordoostelij kste  van  allen,  een  zuidelgk  juk  met  drie 
spitsen,  en  een  dwarsjuk,  in  gebogen  richting,  ten  oosten ,  dat  de 
beide  andere  verbindt  De  sporen  van  de  hand  des  menschen, 
vermoedelijk  uit  den  Hindoetgd  afkomstig,  zijn  op  verschillende 
punten  merkbaar.  Hier  en  daar  bespeurt  men  dikke  uitgeholde 
steenen ,  waarin  het  water  samenloopt ,  en  de  noordoostelijke  spits 
is  door  kunst  geëffend  en  door  een  verhoogden  rand  omsloten. 
Het  is  deze  spits,  waartoe  den  van  Sel&  komenden  het  dwarsjuk 
den  weg  baant ,  die  gewoonlgk  door  de  bezoekers  van  den  Mer- 
babo^  wordt  bestegen ,  en  sonunigen  zijn  vandaar  westwaarts  in 


Digitized  by  VjOOQIC 


688 

de  kraterkloof  afgedaald,  in  welker  midden  nog  eenige  zwak 
dampende  fumarden  en  heete  modderpoelen  door  de  daaruit  opstg- 
gende  gasaen  in  gedurige  beweging  worden  gehouden ,  maar  door 
den  weligen  plantengroei,  die  uit  de  gewone  Alpenboompjes  be* 
staat,  aan  het  oog  der  reizigers  worden  onttrokken.  Yan  uitbar-. 
stingen  van  den  Merbaboe  is  niets  bekend,  en  men  kan  verzekerd 
zijn,  dat  zioh  hier  sedert  eenige  eeuwen  geen  spoor  van  ?ulka- 
nische  werking  heeft  vertoond. 

Het  gezicht  dat  men  van  den  beschreven  top  geniet ,  is  trotsch 
en  vol  verscheidenheid.  Diep  beneden  zich  ziet  men  de  wolken 
zich  vormen ,  maar  in  de  zuiverder  lucht  boven  deze  damplagen 
schijnen  aan  de  overzijde  der  uitgestrekte  vlakte  van  Soerakarta 
de  blauwende  kruinen  van  den  Lawoe  en  van  den  meer  verwy- 
derden  Wilis,  en  over  het  dal  van  Eadoe  heen,  de  spitsen  van  den 
Soembing  en  Sind&r&  op  het  wolkenmeer  te  drijven.  Dat  bg  helder 
weder  de  blik  zoowel  noord-  als  zuidwaarts  tot  in  zee  reikt,  is 
een  natuurlijk  gevolg  van  Java's  vorm.  Dichter  om  zich  heen 
ziet  men  den  Eopèng  in  het  noorden ,  den  Telem&j&  en  Oengaran 
in  het  noord-noordwesten,  den  Andong  in  het  noordwesten  en 
recht  in  het  zuiden  de  zwarte  kruin  van  den  MerapL 

Met  de  liefelijke  tooneelen  die  de  hellingen  van  den  Merbaboe 
opleveren,  maakt  de  woeste,  met  diepe  spleten  doorgroefde,  maar 
toch  schilderachtig  schoone  Merapi  een  sterk  contrast  Een  ver 
uitstekend  hoof<yuk,  hetzelfde  dat  zich  ten  laatste  tot  den  vlak- 
ken zadel  tusschen  de  beide  vulkanen  verbreedt,  verdeelt  aan 
deze  zijde  zijne  helling  in  twee  helften.  De  westelijke  vertoont 
slechts  de  bruingrauwe  kleur  van  de  asch  en  het  puin  waarmede 
zij  bedekt  is;  alleen  de  kloof  die  het  juk  onmiddellyk  begrenst, 
prijkt  met  het  frissche  groen  van  een  acaciabosch.  De  oostelgke 
helft  maakt  in  hare  gedaante  belangrgke  inbreuk  op  den  regelmatigen 
kegel  vorm.  Hare  jukken,  vooral  de  twee  die  de  Djoerang  Gbmdoel 
begrenzen,  verlengen  zich  op  een  groote  hoogte  aanmerkelijk 
naar  het  oosten,  alvorens  gelijkmatig  met  de  overige  hellingen 
af  te  dalen ,  om  zich  ten  laatste  nogmaals  in  een  stompen ,  meer 
dan  800  meters  hoogen,  naar  den  kant  van  den  Merapi  steil 
afvallenden  en  slechts  met  gras  bedekten  kegel  te  verheffen.  Yan  dit 


Digitized  by  VjOOQIC 


689 

gedeelte  Tormen  de  jukken  grauwe  rotswanden,  yan  elkander  geschei- 
den door  metaoada's  bedekte  uitstekken,  waardoor  zij  zich  vertoonen 
als  smalle  eyenwijdige  strepen  tusscben  het  groen.  Langs  het 
steile  I  gedurig  smaller  wordende  en  eindelgk  in  een  scherpe  rots- 
kam  overgaande  hoofdjuk  gaat  de  weg  van  Sél&  naar  bo?en ,  tot 
men  9  in  wolkennevels  gehuld  en  yan  allen  plantengroei  yerlaten, 
de  kruin  ten  laatste  bereikt. 

De  Merapi  —  het  bleek  ons  reeds  vroeger  ')  —  is  een  nog 
altijd  werkzame  vulkaan,  en  sgn  kruin  heeft  nog  in  de  laatste 
jaren  zoo  gri)ote  veranderingen  ondergaan,  dat  de  bestaande  be- 
schrijvingen niet  meer  op  den  tegenwoordigen  toestand  passen.  De 
beste  bescbrgving  is  ook  hier  weder  van  Junghuhn ,  maar  zijne 
bezoeken  aan  den  berg  vallen  in  de  jaren  1836  en  1838^  en  na 
dien  tgd  hebben  nog  vijf  uitbarstingen  plaats  gehad.  Yolgens 
zijne  waarnemingen  bestond  de  kruin  uit  het  overblgfsel  van  een 
voormaligen  oostelgken  kratermuur,  die  in  het  midden  eene 
hoogte  bereikte  van  2773  meters  en  van  het  noord-noordwesten 
naar  het  zuid-zuidoosten  liep.  Eene  aschvlakte,  ter  hoogte  van 
2630  meters  gelegen ,  aan  de  zuidzgde  geopend  en  aan  de  noord- 
westzijde door  een  wrong  van  asch  begrensd,  lag  aan  den  westelyken 
voet  van  dien  kratermuur  en  scheidde  hem  van  den  eruptiekegel 
des  vulkaans,  die,  daar  hg  uit  millioenen  zeer  poreuze,  met  tallooze 
gaten  doorboorde,  sponsachtige  en  deels  zwartachtiggrgze,  deels 
koolzwarte  lavaslakken  bestond,  door  Junghuhn  gewoonlgk  met 
den  naam  van  slakkenkegel  wordt  bestempeld.  Deze  kegel;  die 
de  gedaante  had  van  een  halven  bol ,  was  alleen  aan  de  zuidzgde 
door  het  halfkringvormige  overblgÜBel  van  een  getanden  kratermuur 
omvat;  aan  de  noord-  en  noordwestzgde  lagen  overal  slakken 
over  de  berghelling  uitgespreid.  De  moeielgk  te  beklimmen  sche- 
del van  dessen  slakkenkegel,  steeds  in  dikke,  witte  damp  wolken 
gehuld,  steeg  naar  gissing  100  k  130  meters  hooger  dan  de 
zuidelgke  kraterwand,  waarvan  het  zuid-zuid westelgke  gedeelte 
op  het  hoogste  punt  zich  2866  meters  boven  de  zee  verhie£  Aan 
de  binnenzgde  daalde  deze  scherp  begrensde  kraterrand  50^70 
meters  volkomen  loodrecht  naar  benedeuienonmiddellgkaanden 

')  BI.  662. 

IIL  a 


Digitized  by  VjOOQIC 


690 

voet  van  den  wand  begonnen  zioh  de  slakken  van  den  kegel 
te  yerheffen.  Slechts  aan  zgne  zuidwestsgde  zag  men  tasschen 
hem  en  den  muur  een  paar  kleine  aschrlakten,  die  niet  met 
slakken  bedekt  waren. 

Of  de  Merapi  na  zgne  jongste  uitbarsting,  die  Tan  1872,  door 
eenigen  reiziger  bestegen  is  en  op  de  kroin  zelve  waarnemingen 
omtrent  zijne  tegenwoordige  gesteldheid  gedaan  zgn,  kan  ik  niet 
met  zekerheid  zeggen,  maar  wat  van  Jogjakarta  uit  omtrent  de 
vormverandering  van  den  berg  kon  worden  waargenomen,  is 
door  den  heer  Groneman  zorgvuldig  opgeteekend.  Het  blgkt  uit 
zgne  mededeelingen ,  dat,  zoowel  vódr  als  na  de  langdurige  uit- 
barsting  van  1869,  de  eruptiekegel  een  hoogen,  a%erond  puntigen 
top  vormde,  dien  men  te  Jogjakarta  duidelgk  boven  de  krater- 
wanden  kon  zien  uitsteken.  Na  de  eruptie  van  1872  is  niets  meer 
van  dien  kegel  te  zien.  Thans  heeft  de  bergkruin  een  broeden, 
afgeplatten  vorm,  hoekig  ingesneden  door  de  hetzg  oude  of  nieuw 
ontstane  kloven  en  spleten  van  een  kraterrand,  van  welken  de 
oostelijke  hoek  een  weinig  hooger  is  dan  de  zuidelgke  en  we8«* 
telgke  gedeelten,  en  dus  ook  den  hoogsten  top  van  den  berg  vormt. 
Over  de  geheele  breedte  van  Kien  top  welt  een  dichte  dampmassa 
op,  die  een  blanke  wolkenlaag  schgnt  te  vormen.  De  slakken- 
kegel  schgnt  dus,  geheel  of  gedeeltelgk,  hetzij  ingestort,  hetzg 
uitgeworpen  te  zijn,  en  wellicht  is  ook  een  deel  van  den  ouden 
verweerden  kraterrand  met  hem  naar  beneden  gekomen.  De  heer 
Qroneman  gist  dat  van  de  bij  die  uitbarsting  vernielde  desa's 
enkele  niet  onder  niettw  gevormde  lava-massa's,  maar  onder  het 
puin  van  den  ingestorten  bergtop  zullen  bedolven  zgn  '). 

Wg  verlaten  thans  de  schilderachtige  en  belangwekkende  stre* 
keu  tusschen  den  Merapi  en  Merbaboe ,  om  een  vluchtigen  blik  te 
gaan  werpen  op  de  noordelgke  deden  van  Soerakarta,  die  mis- 
schien veel  merkwaardigs  bevatten,  maar  waar  voor  denkbeeldige 
reizigers,  gelijk  wg,  die  van  de  berichten  van  anderen  afhan- 
kelijk zgn ,  zeer  weinig  valt  op  te  merken.  Wg  gaan  op  den  weg 
die  ons  van  de  hoofdstad  naar  den  zadel  tusschen  de  vulkanen 
bracht,  terug  tot  7^  paal  voorbg  B&j&lali,  en  vinden  dan  aan  de 

V  Zie  TödsohrifI  ysn  het  Aardr.  Gen.  D.  II,  bl.  808, 


Digitized  by  VjOOQIC 


691 

linkerhand  een  weg  die  ons  na  8  palen  te  Sim&  brengt,  de  hoofd- 
plaats van  het*  Troegere  diBtriot  Sim&walan. 

Dese  streek  is  over  het  geheel  schraal,  niet  zeer  waterrgk en 
schaars  bevolkt;  de  weinige  riviertjes  die  wg  aantreffm,  vereenigen 
zich  tot  de  Kali  As&  of  Ejtli  JSs&,  een  vrg  belangrijken  linker- 
zgtak  van  de  S&l&-rivier.  Nog  11  palen,  deels  in  noordelgke, 
deels  in  westelgke  richting  afgelegd,  brengen  ons  te  Ejtranggedé, 
dat,  zoo  het  niet  dezelfde  plaats  is,  die  vromer  Gtötas  werdge« 
noemd,  toch  in  hare  onmiddellgke  nabijheid  gelegen  en  er  voor  in  de 
plaats  getreden  is.  Wg  bevinden  ons  hier  in  het  gebied  der  Kali 
Serang,  die,  nit  Samarang  komende,  haren  weg  door  den  noord- 
westhoek van  Soerskarta  vervolgt,  om  weldra  op  nienw  den 
Samarangschen  grond  te  betreden  en  er,  vereenigdmetdeLoesi, 
de  Tangoelangin  te  vormen.  De  rivier  is  onbevaarbaar,  maar 
hare  wateren,  in  vele  kanalen  afgeleid,  zgn  van  uitnemend  nut 
voor  den  landbouw.  Aan  deze  rivier  ligt,  ndordwestwaarts  van 
Earang  gedé,  ook  Ghigatan.  Gëtas  en  Gagatan  waren  onder  eene 
vroegere  verdeeling  van  het  Soerakartasche  gebied  districten  van 
het  regentschap  Ampel,  ook  Ampel  en  Gagatan  genoemd,  en  vor*^ 
men  thans  te  zamen  het  district  %arang  gedé.  Ook  in  dit  gedeelte 
van  Soerakarta  zgn  uitgestrekte  landen  aan  Europeanen  verhuurd 
en  wordt  veel  werk  gemaakt  van  de  koffiecultuur. 

Beeds  van  Sim&  af  behoort  het  gansohe  terrein  dat  wg  hier 
doorreisd  hebben,  tot  het  tweede  kalkgebergte  vim  Java,  dat  sich 
over  het  geheele  noordelgke  deel  van  Soerakarta,  gelgk  ook  over 
de  aangrenzende  doelen  van  Samarang,  uitbreidt ').  Wg  waren  er 
echter  niet  ver  van  het  gebied  der  vulkanen  Merbaboe  en  Oe- 
ngaran  verwgderd,  waaraan  wg  onder  andere  herinnerd  worden 
door  hetgeen  wg  vernemen  van  het  groote  aantal  zout  of  aardolie 
opleverende  bronnen  die  hier  yoorkomen,  maar  waarvan  noch 
de  plaats  nauwkeurig  bekend,  noch  de  hoedanigheid  behoorlgk 
onderzocht  is  *). 

Na  dit  uitstapje  vervolgen  wij  den  weg  terug  naar  de  hoofd- 
plaats, om  kennis  te  maken  met  den  spoorweg  die  bgna  recht 
noordwaarts  vandaar  naar  de  grens  van  Samarang  gaat  Yroe* 

*)  Zie  Deel  I,  bL  96.  *)  Zie  N.  !•  v.  N.  I.  XX.  106, 


Digitized  by  VjOOQIC 


6Ö2 

gér  had  de  gewone  gemeenschap  van  Soerakarta  met  Samarang  plaats 
langs  den  weg  die  over  B&j&lali  en  Ampel  naar  Tengaran  en  Salatiga 
voert  ');  maar  er  loopt  ook  een  weg  bijna  recht  noordwaarts  van 
Soerakarta  naar  Poerw&dadi,  vanwaar  men  over  Boegel  en  Demak 
naar  Samarang  kan  reizen  *)•  Deze  weg  bereikt  de  noordgrens 
der  Residentie  op  23  (  palen  van  de  hoofdstad.  De  spoorbaan  volgt 
met  dien  weg  over  het  algemeen  gelijke  richting  en  sngdt  dien 
op  verschillende  punten  Yan  het  station  Soerakarta  afreizende, 
bereikt  men  na  10.8  kilom.  te  hebben  afgelegd,  de  eerste  halte 
Eali  A8&  of  Eali  J&8&,  waarlangs  zich  de  rivier  van  dien  naam 
naar  de  Bengawan  spoedt.  Acht  en  een  halven  kilometer  verder 
ligt  de  halte  Salem,  6.6  kilometer  vandaar  de  onbeduidende 
halte  Djengkilon  en  nog  2.8  kilometer  verder  de  insgelijks  onbe- 
langrijke halte  Lawang,  de  laatste  op  Soerakartasch  grondgebied. 
Eali  As&  ligt  in  een  sterk  bevolkte  streek  en  het  personenver- 
voer tusschen  deze  plaats  en  de  hoofdstad  is  zeer  aanraerkelgk. 
Op  dezen  spoorweg  reizende  heeft  men  aan  de  rechterhand  het 
gezicht  op  den  uitlooper  van  het  noordelijk  kalkgebergte  die  zich 
tusschen  den  spoorweg  en  de  S&l&'rivier  zuidwaarts  dringt,  aan 
de  linkerzijde  tot  Lawang^  wAr  men  geheel  tusschen  de  bergen 
komt|  op  onafgebroken  rgstvelden,  met  het  gebergte  op  den 
achtergrond. 

Yan  het  station  Soerakarta  gaat  een  zeer  kleine  dwarslgn  tot 
aan  de  S&l&-rivier,  het  begin  eener  nieuwe  spoorweglgn ,  die  van 
Staatswege  zal  worden  aangelegd  en  de  Javaansche  hoofdstad  zal 
verbinden  met  Madioen  en  bg  Sid&-ardj&  met  delgnSoerabaja — 
Pasoeroean.  De  richting  van  den  geprojecteerden  weg  volgt  tot 
Sragen  geheel  die  van  den  postweg  naar  Ngawi,  maar  wgktbg  ge- 
melde plaats  een  weinig  zuidwaarts  af,  om  de  Madioensche  grens 
bg  de  halte  Eedoeng  Banteng  te  bereiken.  Zoowel  de  geprojec- 
teerde spoorweg  als  de  postweg  loopen  door  de  vlakte  waardoor 
zich  de  8&1&-rivier  kronkelt  en  die  aan  de  zuidoost*  en  zuidzijde 
begrensd  wordt  door  de  laatste  verlenging  der  machtige  ribben 
van  den  Lawoe,  aan  de  noordwest-  en  noordzijde  door  het  kalk- 
gebergte, totdat  de  rivier  er  bg  Ngawi  doorheen  breekt.  De  post- 

>)  Zie  bl.  522  ')  Zie  bL  513 ,  505  en  500. 


Digitized  by  VjOOQIC 


6d3 

yiteg  Tan  Soerakarta  naar  Ngawi  gaat  eerst  8i  paal  oostwaarts 
tot  Paloer;  de  riyier  steekt  men  over  met  een  vlot,  wat  wegens 
de  hooge  steile  oevers  soms  niet  zonder  bezwaar  is.  Bij  Paloer  splitst 
zich  de  weg;  den  oost-zuidoostelgken  tak,  die  naar Earang Pan- 
dan  voert,  zullen  wg  zoo  aanstonds  nader  leeren  kennen.  De 
postweg  zelf  heeft  tot  aan  de  Madioensohe  grens  eene  noordoos- 
telijke richtbg.  De  voornaamste  plaats  die  er  aan  ligt,  is  de 
afdeelings-  en  regentsohapshoofdplaats  Sragèn ,  die  16|  palen 
van  Paloer  en  10^  van  de  Madioensohe  grens  verwijderd  is. 
Ongeveer  halverwegen  tusschen  Paloer  en  Sragèn,  liggen  twee 
aanzienlijke  desa's,  Masaran  en  Soek&winaDgoen^  zoo  diclit  bg 
elkander,  dat  zg  bijna  ineenloopen.  Yan  Sragèn  gaat  nog  een 
weg  door  de  vlètkte  noordwestwaarts  naar  Soek&wati  aan  de 
S&l&-rivi6r,  welke  plaats  haren  naam  aan  de  gansche  noordoostelijke 
helft  van  het  rijk  van  Soerakarta  heeft  medegedeeld  '). 

De  vlakte  waardoor  de  weg  naar  Ngawi  loopt,  is  als  het  ware 
eene  zee  van  sawah's,  omzoomd  door  bergen  die  vaak  schoone 
gezichtspunten  opleveren.  De  vruchtbaarheid  van  den  bodem ,  die 
nit  fijne,  grijze  vulkanische  asch  bestaat,  welke  bg  droogte  hard 
en  hobbelig  wordt,  is  geheel  van  regelmatige  be  watering  af  han- 
keiijk.  Het  onderhoud  van  den  weg,  zooals  van  alle  wegen  in  de 
Yorstenlanden,  heeft  dikwgls  veel  te  wenschen  overgelaten;  maar 
de  verschrikkiogeD ,  waardoor  die  weg  zoo  berucht  is,  ik  meen 
het  gevaar  van  tggers ,  dat  hier  grooter  schijnt  dan  bgna  ergens 
elders  op  Java,  moet  men  vooral  zoeken  op  het  gedeelte  dat 
over  de  Soerakartasche  grens  ligt,  waarom  ik  er  in  het  volgende 
hoofdstuk  op  zal  terugkomen  *).  In  de  vlakte  wordt  de  wegge- 
sneden door  eenige  riviertjes,  die  het  water  van  de  noordweste- 
lijke hellingen  van  den  Lawoe  naar  de  S&1&-rivier afvoeren;  een 
paar  der  voornaamste  worden  op  onze  kaarten  E^li  Sangë  en 
Eali  Ejidoengbang  genoemd* 

Ik  zou  nu  nog  den  weg  kunnen  vermelden  die  van  Soerakarta 
in  zuidoostelgke  richting  naar  het  3i  paal  verwgderde,  vroeger 
door  zgne  suikerfabriek  bekende  Laban  gaat  en,  vandaar  de  Eali 

1)  Zie  bl  653,  noot  5. 

«)  Zie  T.  i:jS.  I.  Yn.  2.  120  v.;  d'Almeida,  Life  in  Java,  IL  32. 


Digitized  by  VjOOQIC 


694 

Samen  angdende  en  over  de  hellingen  ?an  den  Lawoe  yoortloo- 
pende,  zich  te  Sangen,  22  palen  van  de  hoofilstad ,  aansluit  aan 
het  vroeger  beschreven  wegennet  ten  westen  en  zuiden  van  dien 
machtigen  vulkaan ;  doch  meer  genot  mogen  wg  ons  beloven  zoo 
wg  thans  onze  tochten  door  de  Yorstenlanden  besluiten  meteen 
bezoek  aan  Earang  Pandan,  het  buitenverblijf  van  Prins  Mangkoe 
Neg&r&i  en  de  vele  merkwaardigheden  van  zijn  omtrek  i  waaronder 
de  het  best  van  hier  te  bereiken  top  van  den  Lawoe  zeker  niet 
de  laatste  plaats  inneemt. 

Yan  Paloer  rgden  wg  zes  palen  oostwaarts  naar  Earang 
Anjar;  de  weg  begint  nu  langzamerhand  te  stijgen,  en  als  wg 
het  9'  paal  verder  gelegene  lustslot  hebben  bereikt,  bevinden 
wij  ons  op  eene  hoogte  van  678  meters.  Het  huis,  dat  geene  ver- 
diepingen heeft  en  van  hout  gebouwd ,  maar  op  Europeesche  wgs 
ingericht  en  gestoffeerd  is,  ligt  op  een  heuvel ,  die  naar  alle  zgden 
steil  afdaalt,  behalve  aan  de  oostzgde,  waar  zgne  helling  spoe- 
dig  die  van  den  Lawoe  bereikt  Door  deze  ligging  beheerscht 
het  den  geheelen  omtrek.  Het  bestaat  uit  een  middenzaal  die  aan 
weerszijden  door  eene  rij  kleinere  vertrekken  geflankeerd  is  en 
zoowel  aan  de  voor-  als  achterzgde  uitloopt  op  de  galerg  die  het 
geheel  omringt.  Het  klimaat  is  hier  aangenaam  en  aan  het  schoone 
uitzicht,  dat  zich  over  lange  bergruggen  en  breede  vlakten ,  over 
onafzienbare  rgstvelden  en  ontelbare  dorpen  uitstrekt,  kan  de  blik 
zich  niet  verzadigen.  De  prins  gaat  hier  dikwijls  heen  om  te 
jagen  en  doet  ook  Europeesche  en  andere  gasten  in  dit  genot 
deelen ;  hg  heeft  er  groote  hertenkampen ,  waarin  zoowel  gevlekte 
als  gewone  grgze  herten  bewaard  worden  '). 

Onder  de  merkwaardigheden  die  de  omtrek  van  Earang  Pan- 
dan  oplevert,  behooren  de  kleine  stikgrot  van  Djoerang  Djeroek 
en  de  warme  bronnen  van  Pablingan.  Om  eerstgenoemde  plaats 
te  bezoeken,  daalt  men  in  zuidwestelgke  richting  ongeveer  H 
paal  schuin  langs  de  berghelling  af.  Men  brengt  er  den  reiziger 
bg  een  kleine  kloof,  welker  wanden  uit  half  vergaan  en  verweekt 
trachiet  zgn  gevormd,  dat  bgna  het  voorkomen  heeft  van  mergel, 

*)  Janghahii,  Java,  IL  462;  Teysmann,  N..T.  v.  N.L  YIIL27d;Biiddiiigh, 
K.  O.  I.,  I.  288;  Gerdessen,  Ygf  jaren  gedetacheerd,  bl.  98. 


Digitized  by  VjOOQIC 


695 

en  over  welker  bodem  een  kleine  beek  vloeit.  Op  twee  plaatsen  y 
die  zoodanig  met  planken  zijn  belegd ,  dat  zg  den  vorm  hebben 
gekregen  Tan  een  vierkant  bekken  dat  met  een  deksel  kan  ge- 
sloten worden  ^  stggt  hier  het  koolzaur  op.  Het  spreekt  baast  van 
zelf,  dat  men  er  onthaald  wordt  op  proeven  met  kippen  of  gei- 
ten, die  men  echter  doorgaans  zorgt  niet  zoo*ver  te  drijven,  dat 
de  arme  dieren  voor  goed  bezwgken. 

Nog  1\  paal  lager  in  dezelfde  richting,  op  eene  hoogte  van 
omstreeks  480  meters,  ligt  Pablingan,  bg  welke  plaats  in  een 
moerassig  terrein ,  aan  den  voet  van  een  stellen  trachiet-heuvel , 
die  aan  de  oppervlakte  slechts  eene  half  zand-  half  kleiachtige 
massa  vertoont ,  binnen  eene  ruimte  van  nanw  30  vierk.  meters 
onderscheidene  warme  bronnen  opwellen.  Sommige  van  deze  bron- 
nen  zgn  in  bekkens  besloten  en  door  het  aanbrengen  van  trappen 
voor  baden  geschikt  gemaakt.  Zij  hebben  allen  een  meer  of  min 
zouten  smaak,  zetten  een  geelachtig  bezinksel  af  en  bezitten 
een  nog  al  uiteenloopenden,  maar  in  geen  geval  hoogen  warm- 
tegraad  *). 

Van  dezen  uitstap  naar  Djoerang  Djeroek  en  Pablingan  naar 
Earang  Pandan  teruggekeerd,  zetten  wij  den  tocht  bergopwaarts 
voort  naar  Eemoening ,  een  der  voornaamste  van  de  vele  koffie- 
établissementen  die  aan  de  hellingen  van  den  Lawoe  gevonden 
worden.  Eemoening  ligt  ongeveer  3  palen  oost-noordoost  van 
Earang  Pandan,  en  is  nagenoeg  even  zoover  verwgderd  zoowel 
van  de  verder  oost-noordoostwaarts  gelegen  oudheden  van  Tjët&, 
als  van  de  ien  zuidoosten  liggende  oudheden  van  8oekoeh,  die 
beide  van  hier  zonder  veel  bezwaar  te  paard  kunnen  bezocht 
worden.  Soekoeh  ligt  op  de  hoogte  van  1145,  T]ët&  op  die  van 
1371  meters.  Wg  hebben  deze  merkwaardige  overblg&elen  van 
den  lateren  Hindoetgd  reeds  vroeger  leeren  kennen  ')  en  gaan 
ze  dus  thans  stilzwggraid  voorbij.  Yan  Eemoening  af  kon  Teys- 


1)  Junghnhn,  Jata,  II.  465  tt.,  T.  t.  K.  I.  lY.  2. 109  en  t03.  Tan  mine- 
rale bronnen  in  den  omtrek  van  den  Lawoe  is  weinig  bekend.  Jonghnhn 
vemeldt  er  nog  een  van  niterst  gering  belang  te  Gamping  aan  de  noord- 
noordwestelgke  helling  van  den  berg,  Java  II.  230,  T.  v.  N.  I.  IV.  2.  104. 
Onderscheidene  andere  zijn  genoemd,  maar  ook  niet  meer  dan  genoemd,  in 
N.  T.  V.  N.  L  XX.  105.  ^  D.  II,  bl.  104. 


Digitized  by  VjOOQIC 


696 

mann  den  weg  naar  den  top  nog  ongeveer  een  paal  ?er  te  paard 
voortzetten ;  de  verdere  afstand ,  dien  hg  op  ongeveer  10  palen  stelt^ 
moest  te  voet  langs  hoogst  bezwaarlijke  paden  worden  afgelegd. 
Junghuhn ,  die  in  1838  langs  de  noordelijke  helling. van  den  Lawoe 
overTarik  en  Balong  opklom,  ontdekte  op  zgn  tocht  vandaar  naar 
den  top  bij  toeval  de  ruïnen  van  Tjët^,  gelegen  te  midden  der 
ijëm&r&-  of  casuarinenwouden ,  die  de  hoogere  hellingen  van  dezen 
berg  kenmerken  ^).  In  de  nabijheid  van  deze  plek  zag  hij  een 
verbazend  aantal  boomstammen  tegen  den  grond  liggen ,  die  eerst 
sedert  korten  tijd  ontworteld  waren,  een  verschijnsel  dat  hg 
meende  te  moeten  verklaren  uit  de  wijze  waarop  hier  het  geboomte 
zich  loodrecht  op  de  steilste  hellingen  verheft,  zoodat  wellicht 
de  toenemende  zwaarte  der  parasietplanten  die  zg  dragen ,  of 
het  strakker  worden  der  lianen  die  ze  omslingeren  en  boom  aan 
boom  vastschakelen ,  ten  laatste  alleen  genoegzaam  is  om  ze  met 
wortel  en  al  uit  den  grond  te  rukken. 

Er  liggen,  wanneer  men  den  berg  dus  aan  de  noord-noord- 
westzgde  beklimt,  drie  toppen  achter  elkander,  die  telkens  den 
volgenden  voor  het  oog  bedekken ,  en  waarvao  eerst  de  laatste  de 
hoogste  is.  Tweemaal  dus  vindt  de  niet  gewaarschuwde  reiziger 
zich  bedrogen  in  de  verwachting,  dat  hg  het  eindpunt  van  zgn 
tocht  reeds  bereikt  heeft.  Op  den  eersten  top,  die  een  rondach- 
tigen  vorm  heeft  van  30  meters  doorsnede,  vindt  men  in  het 
midden  een  vierkante  uitholling,  waarvan  de  rand  vroeger  door 
een  kunstmatigen  muur  moet  zijn  gevormd  geweest.  Zelfs  in  den 
omtrek  van  dezen  top  komen  nog  verstrooid  staande  tjëm&r&-boomp- 
jes  voor.  Heeft  men  dit  punt  bereikt,  dan  ziet  men  in  bet  zuid- 
zuidoosten den  tweeden  reeds  wat  hoogeren  top,  waarvan  men 
gescheiden  is  door  een  diep  tusschendal,  welks  met  gras  bekleede 
bodem  eerst  overgaat  in  een  met  dicht  woud  bedekte  kloo^  die  zich 
vervolgens  vernauwt  tot  eenspleet,  waardoor  het  water  afstroomt 
der  beek  die  langs  Tarik  naar  de  vlakte  daalt,  om  als  zoovele 
andere  de  S&l&-rivier  te  voeden. 

Aan  den  tweeden  top  ziet  men  steile  hellingen  met  afgebroken 
rotswanden,  die  op  vele  punten  bgna  loodrecht  en  volstrekt  on- 

V  Zie  D.  I,  bL  162  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


6d7 

beklimbaar  zgn.  Hij  is  nog  Binaller  dan  de  vorige  top ,  maar  heeft 
een  langer  gerekten  vorm  in  de  richting  van  noord  naar  snid. 
De  plantengroei  bestaat  hoofdzakelgk  uit  vacoiniom-straiken ,  in 
wier  schaduw  eene  in  de  aarde  groeiende  orchidee  met  rozen- 
roode  bloemen  *)  den  bodem  siert  Ook  hier  zijn  sporen  van 
mensohelyken  arbeid  te  zien ;  de  kleine  oppervlakte  van  dezen  top 
is  tot  vierkante  ruimten  vervormd,  waarvan  de  randen  uit  opeen- 
gehoopte  riviersteenen  zijn  samengesteld. 

^Op  dit  punt  rondziende,  bemerkt  men  spoedig  dat  nog  de 
hoogste  top  niet  bereikt  is.  Aan  de  andere  zijde  eener  wgde, 
diepe,  zaohthellende ,  boogswgzeomloopendetusschenruimte,  ver- 
toont zich,  weder  aan  de  zuid-zuidoostzgde  en  dus  in  rechte  lijn 
met  de  beide  vorige ,  een  derde  top ,  de  hoogste  van  allen ,  op  welks 
spits  Junghuhn  met  verbazing  een  huisje  opmerkte.  Deze  top  ver- 
lengt zich  naar  het  westen  in  een  minder  hoogen  bergrug  en 
heeft  een  meer  kaal  en  winterachtig  voorkomen;  de  casuarina's 
komen  hier  niet  meer  voor.  De  tusschenruimte  tusschen  den 
tweeden  en  derden  top  bestaat  ten  deele  uit  een  plateau,  door- 
sneden door  eene  diepe  kloof  met  onbeklimbare  wanden.  Slechts 
door  den  weg  te  nemen  door  het  noordelijk  en  oostelijk  deel  van 
dit  tusschendal,  kan  men  er  in  slagen  den  hoogsten,  uit  steen- 
brokken  en  rapilli  bestaanden  top  te  bestggen.  Zoowel  aan  de 
noordelgke  als  aan  de  oostelijke  helling  treft  men  weder  eenige 
door  kunst  gevormde  terrassen  aan,  door  ruw  op  elkander  ge- 
stapelde steenbrokken  omringd;  zg  staan  klaarblgkelijk  in  verband 
met  het  vermelde  huisje  op  de  spits  en  doen  ons  de^e  plek  als 
een  bid-  en  offerplaats  kennen.  Junghuhn  beschrijft  deze  spits 
als  een  kunstmatig  geëffende  vlakte  van  15  voet  in  doorsnede, 
omgeven  door  een  drie  voet  hoogen  muur  van  ruw  opeengesta- 
pelde steenen.  Het  planken  huisje,  ofschoon  het  grootste  deel  dier 
ruimte  beslaande,  was  slechts  even  groot  genoeg  om  hem  te  vergunnen 
er  uitgestrekt  in  te  liggen.  Hij  vond  hier  uitgebrande  kolen  en  sporen 
van  welriekende  bloemen  die  als  offer  gediend  hadden.  Later  ontdekte 
hg  een  ander  huiqe,  meer  dan  300  meters  lager  aan  de  oostelgke  hel- 
ling, beneden  de  reeds  gemelde  terrassen.  Alles  kenmerktedeze  plaats 

1)  ThelymUra  angustifolia  B.  Br. 


Digitized  by  VjOOQIC 


698 

als  een  verblijf  tan  kluizenaars ,  en  ook  de  verhalen  der  inlanders 
waren  daarmede  in  overeenstemming.  Thans  staat  op  dezen  top 
het  signaal  van  den  geogiaphischen  dienst,  waarvoor  het  huisje 
misschien  heeft  moeten  plaats  maken.  De  hoogte  van  dit  hoogste 
punt  bedraagt  3254  meters. 

Het  uitzicht  op  de  omliggende  hoogten ,  door  dezen  top  geboden , 
is  aan  de  ééne  zijde  even  schoon  en  liefelgk,  als  woest  en  schrik- 
wekkend aan  de  andere.  De  noorddgke  helling  is  beneden waarts 
met  het  bevalligste  struikgewas,  vacciniums,  acacia's  engnapha- 
liums  begroeid.  EJeine,  zacht  oprgzende  hoogvlakten  breken  op  tal 
van  punten  de  glooiing  af  en  spreiden  haren  malschen  grasbo- 
dem ten  toon  tusschen  bevallige  heuvels,  met  groepen  van  tjë- 
m&r&-boompjes  gekroond.  In  het  zuiden  daarentegen  is  alles  dor 
en  kaal.  Beneden  den  top  ligt  een  ketelvormige  vlakte ,  geelachtig 
bruin  van  kleur,  de  teekenen  dragend  van  periodiek  met  water 
bedekt  te  zijn  en  op  een  uitgedoofden  krater  gelykende.  Zg  draagt 
den  naam  van  Tel&g&  Eoening  (het  gele  meer)  en  is  omgeven 
door  een  vlakken  rand,  die  de  kom  bijna  in  cirkelvorm  om- 
geeft, met  het  gewone  geboomte  dezer  streken  prgkt  en  in  het 
zuiden,  waar  hij  het  hoogst  is,  het  lager  deel  der  berghelling  voor 
het  oog  bedekt;  slechts  ziet  men  in  het  zuiden,  5*  oost,  een 
ver  verwijderden ,  met  woud  bedekten  bergtop  zich  als  voorberg 
van  den  Lawoe  verheffen.  Naar  het  zuidwesten  heen  blikt  men 
neder  in  eene  niet  ver  verwgderde  diepe  en  woeste  kloof,  gevormd 
door  een  boogvormigen  rug,  die  van  de  hoogste  spits  eerst  west- 
en dan  zuidwestwaarts  loopt,  buiten  waarts  overgaat  in  het  tusschen* 
dal  dat  den  tweeden  en  derden  top  scheidt,  maar  aan  de  binnenzijde 
loodrechte,  naar  het  Tel&g&  Éoening  gekeerde  rotswanden  vormt, 
die  volkomen  het  aanzien  van  een  kraterwand  hebben.  De  wgd  ge- 
opende, met  kreupelhout  bedekte  kloof  ligt  tusschen  de  helling  van 
den  rand  van  het  Tel&g&  Eoening  en  den  halfkringvormigen  muur, 
welke  laatste  eindigt  in  een  pilaar  die,  aan  de  zuid-  en  oostzgde 
rechtstandig  oprgzende ,  zich  stout  en  scherp  tegen  de  lucht  toekent. 

Is  het  gezicht  in  de  nabijheid  afwisselend  en  treffend,  ook  het 
panorama  dat  zich  voor  onzen  blik  ontrolt,  is  grootsch  en 
boeiend.   Naar  het  oosten  overziet   men  de   vruchtbare   vlakte 


Digitized  by  VjOOQIC 


699 

van  Madioen,  begrensd  door  de  breede  kruin  van  den  zaohtglooi- 
enden  Wilia,  en  achter  dezen  wat  meer  links  den  Eeloet  en  den 
Smeroe  en  verder  noordwaarts  den  ArdjoenL  Westwaarts  reikt  de 
blik  over  de  vlakte  van  Soerakarta  heen  tot  den  Merapi  en  meer 
noordwaarts  tot  den  Merbaboe;  ja  men  ziet  abhter  dezen  den 
Soembing  ter  linker-  en  den  Sind&r&  ter  rechterzgde  hunne 
toppen  verheffen ,  terwgl  in  het  blauwe  verschiet  zelfs  de  Slamat 
nog  als  een  kleine  kegelspits  te  onderscheiden  is. 

Maar  om  het  merkwaardigste  tooneel  te  overzirai  dat  de  Lawoe 
te  aanschouwen  geeft,  moeten  wg  ons  van  den  top  verwijderen 
en,  afdalende  naar  het  Tel&g&  Eoening,  ons  met  het  hakmes  in  de 
hand  een  weg  banen  door  de  struiken  die  zgn  zuidrand  bedek- 
ken* Van  dien  rand  blikt  men  neder  op  een  vooruitsprin- 
gend gedeelte  van  den  berg,  dat  wederom  al  het  aanzien  van  een 
krater  heeft,  en  deels  bezaaid  is  met  zwartgrgze  steenblokken , 
die  er  uitzien  als  slakken,  deels  in  allerlei  richtingen  door  tal- 
rijke scheuren  doorgroefd  is.  Aan  gene  zgde  van  den  westrand 
van  dezen  krater  loopt  die  geduchte  kloof  die  wg  reeds  leer- 
den kennen.  Van  den  pijler  waarin  het  kringvormig  gebergte 
eindigt,  ziet  men  haar  zuidwaarts  steil  naar  beneden  gaan  en  een 
vreeselgken  afgrond  vormen ,  waaruit  zich  een  aantal  onregelma- 
tige toppen  en  rotsmassa's  verheffen,  vermoedelijk  de  overblijf- 
selen van  een  bergwand ,  die  door  eene  uitbarsting  vernield  werd. 
Uit  een  misschien  duizend  meters  lager  dan  de  bergkruin  gelegen 
deel  deser  spleet  ziet  men  eene  rotsmassa  tot  verbazende  hoogte 
oprijzen,  wier  schedel  nog  met  woudgeboomte  bedekt  is,  terwgl 
aan  de  naakte  wanden  vervaarlgke  brokken  hangen,  die  men  ieder 
oogenblik  verwacht  in  den  afgrond  te  zien  nederstorten.  Aan  den 
znidelgken  voet  van  dien  rotstoren  ziet  men  zich  al  draaiend  damp- 
wolken  verheffen ,  die  zgne  lagere  deelen  in  nevel  hullen ,  terwgl  de 
daarboven  zwevende  top  aan  een  werkelgk  luchtkasteel  doet  denken. 
En  wat  dat  vreeselgk  tooneel  nog  te  treffender  maakt,  is  het  scherpe 
contrast  dat  deze  barre  afgrond  vormt  met  het  vriendelgke  groen  dat 
bem  omgeeft,  en  de  in  het  zonlicht  badende  wanden  der  benedenhcl* 
lingen,  waarvan  men  een  deel  aan  gene  zgde  van  den  kraterrand 
ontwaart. 


Digitized  by  VjOOQIC 


700 

Verplaatsen  wg  ons  thans  een  oogenblik  aan  den  zuidelgken 
rand  van  dezen  tweeden  krater,  die  meer  den  Torm  van  een 
terras  dan  Tan  een  ketel  heeft.  Deze  rand  ia  van  scheuren  door- 
groefd en  daalt  zonder  scherpe  grenslgn  Trij  en  tamelgk  steil 
naar  de  zuidelgke  helling  van  den  Lawoe  benedenwaarts.  Die  sui- 
delgke  helling  is  bedekt  met  de  ons  reeds  bekende  struikgewassen, 
ofschoon  zg  in  allerlei  richtingen  opgescheurd  en  met  zwart- 
achtige  rotsklompen  bezaaid  iS|  —  puinhoopen  die  zich  verder  be- 
nedenwaarts  aan  den  blik  onttrekken  omdat  zij  door  schaduwrgke 
bosschen  overdekt  zgn.  Yan  dezen  rand  ontwaart  men  hoe  de  hel- 
ling zuidwaarts  door  een  keten  van  talrgke,  in  de  richting  van 
oost  naar  west  voortgeschakelde  toppen  wordt  afgebroken ,  waarvan 
de  hoogste,  Goenoeng  Dj&b&  Larangan,  zuid-zuid westwaarts  ligt  Zg 
vormen  met  de  helling  van  den  eigenlijken  Lawoe  een  tusschen* 
zadel  in  den  vorm  van  een  oneffen  hoogland,  deels  mei  woud, 
deels  met  alang-alang  bekleed  en  slechts  voor  een  klein  gedeelte 
bebouwd.  Op  dien  zadel  liggen  de  bruine  hutten  van  het  dorp 
G&nd&soeli  en  verder  oostwaarts,  in  het  Madioensche  gebied,  een 
liefelgk  bergmeer,  het  Tel&g^  Pasir,  aan  welks  oever  het  dorp 
Sarangan  verrijst;  ook  loopt  daarover  een  weg  die  beide  dorpen 
verbindt,  de  hoogstgelegen  weg  die  uit  Soerakarta  naar  Madioen 
voert. 

Junghuhn  volgde  deze  zuidelgke  helling  om  van  Gind&soeli 
naar  Slarang  Pandan  terug  te  keeren;  de  dichte  boschbekleeding 
had  het  ware  karakter  van  het  terrein  aan  zgn  oog  onttrokken. 
Yan  den  kraterrand  tot  den  tusschenzadel  bestond  de  geheele 
helling  uit  millioenen  blokken  van  trachiet  en  trachiet-lava^  van 
S  tot  25  voet  in  doorsnede,  door  spleten  van  3  tot  10  voet  wijd 
gescheiden,  vlak  van  zijden,  scherp  van  hoeken,  zonder  eenige 
regelmaat  van  vorm ,  zoo  woest  op  en  door  elkander  geworpen , 
dat  zij  soms  tot  torens  van  50  è  60  voet  hoog  oprijzen  en  vaak 
het  hooger  liggende  blok  de  lagere  slechts  op  een  paar  punten 
raakt  Alleen  de  wilde  plantengroei,  die  overal  natuurlgke brug- 
gen over  de  kloven  biedt,  maakt  het  mogelgk,  zg  het  ook  met 
de  uiterste  inspanning ,  langs  deze  helling  af  te  dalen.  Zelfii  een 
geharden  bergklimmer  als  Junghuhn  werd  de  taak  ten  laatste  te 


Digitized  by  VjOOQIC 


701 

swaar,  en  terwijl  zgne  JaYanen  allen  moed ,  alle  geestkracht  ver- 
loren hadden,  was  hy  schier  op  het  punt  van  Termoeidheid  en 
dorst  te  bezwijken ,  toen  het  vinden  van  sporen  van  menschen , 
van  een  beek  met  helder  water,  dat  echter^  helaas!  van  wrangen 
smaak  bleek  te  zgn,  eindelgk  van  een  brug  van  bamboe  over 
een  kloof  geslagen  en  die  hem  weldra  op  bovenbedoelden  weg 
bracht,  bij  allen  de  vrees,  de  vertwijfeling  verbande  en  de 
arme  Javanen ,  die  zoo  zelden  aan  hunne  gewaarwordingen  lucht 
geven,  in  de  uitbundigste  vreugde  deed  uitbarsten. 

Het  tooneel  van  verwoesting  dat  wij  hier  gadesloegen,  kan 
slechts  door  eene  uitbarsting  van  den  vulkaan  ontstaan  zijn ;  maar 
het  hoogstammig  woud  dat  zich  op  de  puinhoopen  verheft,  toont 
duidelijk  dat  zij  niet  van  jonge  dagteekening  kan  zijn.  Van  den 
Lawoe  is  slechts  eene  enkele  uitbarsting  bekend.  Zij  had  plaats 
op  1  Mei  1752;  maar  hare  geschiedenis  is  ons  in  te  vage  trek- 
ken medegedeeld ,  om  te  bepalen  welk  aandeel  haar  toekomt  in 
de  gebeurtenissen  die  den  berg  zijn  tegenwoordigen  vorm  gaven. 
Ontzetting  grgpt  ons  aan  bg  het  gezicht  van  wat  hier,  zonder 
dat  een  menschelijk  oog  er  getuige  van  was,  in  de  geheime 
werkplaatsen  der  natuur  werd  gewrocht.  Thans  slaapt  de  reuzen- 
kracht  die  de  massa  van  een  kolossaal  berggevaarte  tot  mil- 
lioenen  brokstukken  verbrijzelde;  wie  zegt  ons  of  zy  nog  ooit 
weder  ontwaken  zalP 


VIJPDE  HOOFDSTUK. 


Madioen  en  KedirL 

De  gewesten  Madioen  en  Eediri ,  vroeger  de  oostelijke  M&n- 
tj&neg&r&  uitmakende,  werden  bij  het  einde  van  den  Ja  va-oorlog 
in  1880  door  de  Vorsten  aan  Nederland  afgestaan.  In  dien  afstand 
was  echter  Patjitan ,  thans  het  zuidelgkste  regentschap  van  Madioen, 
niet  begrepen,  dewijl  dit  landschap  behoorde  tot  de  districten  die 


Digitized  by  VjOOQIC 


702 

de  Javaansche  Yorsten  zioh  reeds  in  1812  gedwongen  hadden  genen 
aan  het  Briteche  tussohenbestuur  o?er  te  geren  ').  Maar  toen  in 
1830  bepaald  werd,  dat  de  oostelgke  M&ntj&neg&r&  twee  redden- 
tien  zouden  uitmaken  ,  Madioen  en  Eediri  geheeten,  werdPatjitan 
aan  eerstgenoemde  toegevoegd.  Deze  beschikking  .maakte  echter 
reeds  den  6<len  Juni  1832  plaats  voor  eene  regeling,  waarbjj 
Patjitan  gesteld  werd  onder  een  op  zich  zelf  staanden  adsistent- 
resident  ')•  Toen,  bg  de  verordening  van  20  Juni  1866  '),  de 
zelfstandige  adsistent-residentien  werden  opgeheven ,  werd  Patjitan, 
hoe  klein  ook,  eene  afsonderlgke  residentie,  doch  reeds  bg 
besloit  van  11  Dec.  deszelfden  jaars  *)  werd  hierop  teruggeko- 
men en  Patjitan  op  nieuw  tot  eene  afdeeling  van  Madioen  verlaagd. 

Madioen,  uit  physisch-geographisch  oogpunt  beschouwd,  is  het 
stroomgebied  van  de  Eali  Gentoeng,  met  de  hoogste  kammen 
van  het  gebergte  dat  dit  gebied  omsluit ,  tot  grens.  Genoemde  rivier 
ontspringt  aan  de  noordzijde  van  het  gebergte  dat  de  afdeeling 
Patjitan  van  het  overige  der  Residentie  afzondert  en  de  water- 
scheiding vormt  tusschen  de  Eali  Gentoeng  of  Madioen-rivier  en 
de  Eali  Grindoeloe  of  rivier  van  Patjitan.  Het  is  dus  stellig  on- 
juist te  zeggen  dat  Patjitan  het  kustgebied  van  Madioen  is.  De 
natuur  heeft  het  gevormd  tot  een  op  zich  zelfstaand gewest,  dat 
alleen  om  administratieve  redenen  aan  Madioen  is  toegevoegd. 

Madioen  bevat  thans,  behalve  Patjitan,  nog  vier  regentschap- 
pen, die  even  zoovele  afdeelingen  uitmaken;  Ngawi  in  het  noord- 
westen, Madioen  in  het  oosten  en  noordoosten.  Magetan  in  het 
westen,  P&n&r&g&  in  het  zuiden.  Het  voormalige  regentschap 
Poerw&dadi  is  thans  ingedeeld  bg  Magetan,  evenals  Soem&r&t&  bg 
P&n&r&g&.  Tgdens  de  inlijving  waren  ook  nog  Dj&gMg&,  thans 
behoorende  bg  Ngawi,  Maospati  en  Tjaroeban,  later  gevoegd  bg  Ma- 
dioen, Toeloeng,  Ardj&winangoen  en  P&l&redj&,  nu  deel  uitmakende 
van  Panaraga,  afzonderlijke  regentschappen;  maar  het  Gouver- 
nement heeft  er  steeds  naar  gestreefd,  het  getal  regentschappen  te 
verminderen  en  tot  een  normaal  cgfer  terug  te  brengen  en  daar- 
voor van  elke  voorkomende  vakature  gebruik  gemaakt. 

1)  Zie  D.  U,  bl.  586.  ')  Tan  Deventer  BQdr.  I.  141. 

^)  SlaftieU.  n*.  6.  *)  StaatsbL  n^'.  144, 


Digitized  by  VjOOQIC 


703 

De  gedaante  der  residentie  Madioen,  met  inbegrip  van  Patjitan, 
doet  denken  aan  een  torso  in  scbuinschen  stand,  met  breede  borst 
en  schouders,  don  middellijf  en  sterk  ontwikkelde  benpen ,  de 
laatste  door  Pajitan  vertegenwoordigd. 

Eediri,  in  boog  Jaraanscb  Kedinten,  is  Tan  natnre  minder 
Boberp  begrensd  dan  Madioen.  Het  is  in  bet  algemeen  de  vallei 
van  de  Brantas;  maar  deze  rivier  beeft  in  de  residentie  noob 
baren  oorsprong,  noob  bare  nitwatering.  Wanneer  men  sicb  de 
residentie  voorstelt  langs  bare  grenzen  zuiver  a^|;ekoipt,  zooals 
zg  op  de  topograpbisobe  residentiekaarten  voorkomt,  dan  beeft  bare 
gedaante  zulk  een  treffende  overeenkomst  met  die  van  Engeland , 
dat  men  op  den  eersten  aanblik  meenen  zou  e^ie  kaart  van  G-root 
Brittanje's  zuiderdeel  voor  zicb  te  bebben.  Eediri  beeft  vijf  re- 
gentscbappen ,  die  te  samen  slecbts  vier  afdeelingen  vormen.  Het 
noordelijke  deel  heetBerbek,  bet  daaraan  grenzende  middendeel 
Eediri,  bet  zuidwestelijk  deel  Ngr&w&,  bet  zuidoostelijk  Blitar. 
Deze  namen  worden  zoowel  aan  de  regentschappen  als  aan  de 
afdeelingen  gegeven;  doch  in  de  afdeeling  Ngr&w&  is  ook  nog 
bet  regentschap  Trenggalek  begrepen. 

Beide  residentiën  zijn  niet  alleen  nauw  verbonden  door  hare 
lotgevallen ,  maar  komen  ook  in  natuurlijke  gesteldheid  zeer  over- 
een. Het  zijn  twee  groote  dalen,  beide  zich  uitstrekkende  van 
bet  zuiden  naar  het  noorden,  beide  van  den  Oceaan  gescheiden 
door  bet  Zuidergebergte  en  beide  ten  noorden  door  het  tweede 
kalkgebergte  begrensd.  Zij  worden  van  elkander  gescheiden  door 
den  machtigen  Goenoeng  Wilis,  wiens  zuidelgke  uitloopers  zich 
roet  het  Zuidergebergte  vermengen. 

Wij  zullen  onse  kennismaking  met  de  voornaamste  plaatsen 
en  merkwaardigheden  deser  schoone  reside&tiSn  aanvangen  met 
een  bezoek  der  afdeeling  Patjitan,  waartoe  wg  den  groeten  weg 
van  Soerakarta  naar  Patjitan  vervolgen  van  het  grenspunt  Glon- 
gong,  tot  waar  wg  dien  in  het  vorige  hoofdstuk  leerden  kennen  ')• 
Yijf  en  een  kwart  paal  voorbg  Glongong  treft  deze  weg  samen 
met  de  tweede  verbinding  der  residentie  Soerakarta  met  Patjitan 


O  Blz.  654. 


Digitized  by  VjOOQIC 


704 

door  den  weg  die  van  SaDibir&t&  komt  ^),  en  2{  paal  Toorbg 
het  vereenigiDgspunt  bereiken  wg  Poenoeng^  de  op  eene  hoogte 
van  370  meters  boven  het  zeerlak  gelegen  hoofdplaats  tan  het 
district  Pringkoekoe.  De  weg  heeft  eene  zaidoostwaartsche  rich- 
ting en  behoudt  die  tot  aan  de  hoofdplaats  Patjitan,  die  nog  9  (paal 
Tan  Poenoeng  verwijderd  is.  Met  uitzondering  van  de  drie  of  vier 
laatste  palen  voert  de  gansche  weg  door  het  gebergte ,  dat  ge- 
heel de  gewone  physionomie  van  het  Znidergebergte  behoudt. 
Schilderachtiger  land  dan  in  het  algemeen  deze  afdeeling  aan- 
biedt, kan  men  zich  bezwaarlijk  voorstellen ;  de  heuvels  bereiken 
wel  is  waar  nergens  een  grooter  hoogte  dan  600  k  700  meters, 
maar  zg  vormen  een  chaos  van  reeksen  en  toppen  waaruit  zich 
de  meest  fiintastisch  gevormde  rotsen  verheffen ,  terwgl  daartus- 
schen  een  drietal  bekoorlgke  kleine  vlakten,  in  welke  de  hoofd- 
dorpen Patjitan,  Ngadir&dj&  en  Panggoel  gelegen  zgn,  aan  den 
blik  des  reizigers  rustpunten  aanbieden,  waarvan  hg  zich  moeilgk 
kan  afwenden. 

De  weg  van  Glongong  tot  Patjitan  voert  meestal  door  schaars 
bevolkte  streken;  de  desa's  zijn  gering  in  getal,  klein  in  omvang 
en  liggen  veelal  nog  verwijderd  van  den  weg.  Tusschen  Poenoeng 
en  Patjitan  treft  men  geen  enkele  plaats  van  eenige  beteekenis 
aan ;  de  vegetatie  is  er  schraal  en  rechts  van  den  weg  strekken 
zich  uitgestrekte  alang-alang-velden  tot  aan  zee  uit.  Steeds 
vreemder  wordt  de  gedaante  der  heuveltoppen,  die  nu  eens  op 
pyramiden,  straks  op  battergen,  ginds  weder  op  stoute  koepels 
gelgken.  Is  eindelgk  de  laatste  heuvel  waarover  de  weg  loopt, 
en  daarmede  ook  een  der  hoogste  punten  op  dien  weg  bereikt, 
dan  ontwikkelt  zich  eensklaps  een  panorama  dat  even  verrassend 
als  verrukkend  is.  Eene  alluviale  vlakte  van  eenige  weinige  palen 
lengte  en  breedte  vormt  als  de  voortzetting  eener  schoone  en 
uitgestrekte  baai,  wier  blauwe  wateren,  waarop  zich  nu  en  dan 
ook  een  Europeesche  koopvaarder  wiegelt,  omboord  zgn  door  een 
wit  glinsterend  strand,  welks  halve  cirkel  door  het  schuim  der 
branding  wordt  geteekend.  Baai  en  vlakte  te  zamen  zgn  begrensd 


*)  Blz.  658. 


Digitized  by  VjOOQIC 


705 

door  stei]  oprijzend  gebergte,  waarvan  de  witte  wanden  met 
Bohrale  vegetatie  bedekt  zgn.  In  de  ylakte  zeWe  wisselt  het  lichte 
groen  der  sawah's  bekoorlgk  af  met  de  donkerder  kleur  der  klap- 
perboBschen  waaronder  zich  de  desa's  yerbergen ,  en  met  het  zilve- 
ren lint  dat  er  de  Eali  Grindoeloe  doorheen  slingert ,  welke  zich  aan 
de  oostzgde  der  baai  in  zee  stort.  Op  den  rechteroever  van  den 
stroom  schittert  de  hoofdplaats  door  haar  witgeplebterde  gebou- 
wen,  en  de  breede,  rgk  belemmerde  rg  wegen  die  haar  noord  west- 
waarts met  Soerakarta  en  noordoostwaarts  met  P&n&r&g&  verbindeni 
ziet  men  als  donkergroene  strepen  het  landschap  sngden.  Ten 
noorden  van  de  hoofdplaats  wordt  de  kleine  vlakte  middendoor 
gedeeld  door  een  rib  van  lage  kalkheuvelen ,  tegenover  welke 
zich  aan  hare  oostzgde  de  vgf  scherpe  toppen  van  den  tot  773 
meters  rgzenden  Goenoeng  Lima  verheffen ,  die  aan  de  schepen 
welke  de  Fatjitan-baai  bezoeken ,  een  veilig  baken  aanbieden. 
Achter  de  baai  strekt  zich  de  onmetelijke  zee  uit,  die  in  den 
zonnegloed  schittert  als  een  gepolgste  plaat ')« 

Fatjitan  zelf  heeft  niet  veel  merkwaardigs.  Er  is  een  fraaie , 
ruime  woning  voor  den  adsistent-resident,  er  is  een  in  1834 
gebouwd  for^e,  met  steenen  wallen  en  huisvesting  voor  een  klein 
garnizoen I  er  is  een  steenen  gevangenis  met  acht  vertrekken,  er 
zgn  groote  gouvememenspakhuizen ,  er  is  een  zeer  kleine  Euro- 
peesche  en  Chineesche  bevolking  enerzgninlandschekampongs, 
een  dalem  voor  den  regent  ^  een  moskee  en  een  Gouvernements- 
school  voor  inlanders ,  —  niets  wat  wg  niet  overal  op  Java  weer- 
vinden. Op  een  rots  nabg  het  strand  wgst  men  er  de  Astana 
Gentoeng  aan,  de  ,  begraafplaats  van  den  aarden  pof  In  een 
spleet  in  den  berg  wordt  daar,  onder  een  koepelvormige  bedek- 
king van  arèn-vezelsy  een  gesloten  aarden  pot  bewaard ,  waarin 
ak  een  talisman  voor  het  eiland  Java  een  been  bewaard  wordt 
't  welk,  naar  het  geloof  der  Javanen,  de  eigenaardigheid  bezit,  dat 
zgne  grootte  niet  kan  bepaald  worden,  daar  die  zich  aan  lederen 
beschouwer  als   verschillend  vertoont  *)•  De  rivier  waaraan  Pa- 


0  Bleeker  in  T.    t.  N.  I.  1850,  I.  409  t.;  Knssendrager,  Java,  256  v.; 
Buddingh  N.  O.  L,  I.  858;  T.  v.  N.  L  VU.  2.  184. 
*)  Poerw&  IMnL 

UL  45 


Digitized  by  VjOOQIC 


roe 

ijitan  ligt,  ontstaat  uit  Teraohillende  beken  die  op  het noordelgk 
grensgebergte  der  afdeeling  ontspringen ,  stroomt  de  vlakte  nm 
Patjitan  langs  den  roet  van  den  Goeno^g  lama  binnen  en  is  voor 
pranwen  van  matige  grootte  bevaarbaar  van  den  mond  tot  boven 
de  hoofdplaats,  bg  welke  t^,  ook  in  den  drogen  moescm,  een 
breedte  heeft  van  25  k  80  meters*  Door  het  dal  der  Kali  Grin- 
doeloe  loopt,  na  de  vlakte  verlatm  te  hebben,  grootendeels  de 
weg  naar  Panaraga,  die  over  het  algemeen  eene  noord westelgke 
richting  volgt. 

Het  beste  en  belangrgkste  wat  Patjitan  bent,  is  agne  sohoone 
baai,  die  een  diepen  blinden  eak  vormt ,  met  eene  nanwe  opening 
aan  de  zeezgde,  en  eene  veilige  ankerplaats  oplevert,  waarvan 
in  oorlogstgd  een  vgandelgk  eskader  maar  al  te  goed  sou  kunnen 
gebruik  maken.  Men  heeft  daarom  wel  ems  plannen  geopperd 
om  den  ingang  der  baai  te  versterken,  maar  tot  uitvoering  ign 
zg  nooit  gekomen.  Deze  baai  heeft  eene  lengte  van  2  palen ,  eene 
breedte  van  1 1  paal  en  de  opening  is  ongeveer  een  paal  wgd. 
De  hoofdplaats  ligt  op  eenigen  afstand  van  het  strand,  maar  is 
door  een  weg  van  2{  paal  lengte  verbonden  met  de  strand'^esa 
Eoetjoér,  waar  zioh  een  koffiepakhuis  bevindt  en  een  lang  laad- 
hoofd  in  zee  is  uitgebouwd ,  waarover  de  produkten  gevoerd  worden 
naar  de  prauwen ,  die  wegens  de  sterke  branding  bet  strand  niet 
kunnen  naderen.  De  groote  schepen,  die  op  meerderen  afttand 
moeten  ankeren,  ontvangen  hunne  lading  van  de  prauwen*  Door 
deze  inrichting  is  Patjitan  eene  belangrgke  plaats  geworden  voor 
den  afvoer  der  Gouvemementskoffie  ^). 

De  baai  heeft  zich  vroeger  ongetwgfeld  veel  dieper  landwaarts 
uitgestrekt ,  tot  aan  den  vodt  der  bergen  die  de  vlakte  omzoomen. 
Die  vlakte,  door  alluviSn  gevcmnd,  breidt  zidi  door  aanslibbing 
nog  steeds ,  langzaam ,  maar  gestadig,  uit.  Tnsschen  de  baai  en  de 
hoofdplaats  is  het  terrein  moerassig,  wat  op  den  gezondheidstoe- 
stand van  Patjitan  geen  gunstigen  invloed  oefent.  De  moerassige 
plekken  zgn,  voor  zoover  s^  niet  in  rijstvelden  zgn  herschapen , 
wat  in  de  laatste  jaren  op  groote  schaal  heeft  plaats  gehad ,  met 

>)  Andere  bgzonderheden  omtrent  deze  bsai  zgn  reeds  D.  I,  bl.  40,  rer- 


Digitized  by  VjOOQIC 


707 

rhiasophoren  begroeid,  terwgl  het  strand  self,  dat  grootendeelB 
bard  en  zandig  isi  met  ontelbare  exemplaren  yan  Oypems  ro- 
tnndus,    Crinum  asiatioum  en  Ipomoea  pes-caprae  bedekt  is  *)• 

Op  een  rechten  a&tand  van  ruim  18  kilometers  westwaarts 
Tan  Patjitan ,  4  kilometers  ran  de  Soerakartasche  grens  ,  en  na- 
genoeg even  ver  yan  het  strand,  ligt  in  het  gebergte  de  desa 
Ealak,  bekend  door  eene  in  hare  nabgheid  gelegen  druip- 
steengrot, die  somtijds  als  de  schoonste  van  Java  geroemd  wordt, 
en  tooh  weinig  bekend  is,  wegens  den  langen  moeilgken  weg 
dien  men  moet  afleggen  om  haar  te  bereiken.  Haar  ingang  is  hoog 
en  boogTormig;  zuilen  ran  kalk  en  druipsteen  verdeelen  haar  in 
Torschillende  vertrekken  en  de  stalaktieten  bootsen  er  op  tref- 
fende wgze  het  werk  na  van  's  menschen  handen  en  vertoonen 
zich  hier  als  orgelpgpen,  ginds  als  doopvonten,  die  met  bas-reliefs 
overdekt  schgnen.  Men  vermoedt,  dat  de  grot  zeer  diepe  gangen 
heeft,  maar  daar  de  grond  steil  afloopt  en  de  fakkels  moeilgk 
brandende  zgn  te  houden,  heeft,  zoo  ver  mg  bekend  is,  nog 
nimnand  gewaagd  tot  de  diepere  deelen  door  te  dringen.  In  de 
nabgheid  der  grot  wordt  in  den  grond  een  spleet  aangewezen , 
die  45  meters  breed  en  meer  dan  100  meters  diep  is,  en  tot  welks 
bodem  het  oog  bg  helder  weder  kan  doordringen  ^). 

Na  dezen  uitstap  westwaarts  vervolgen  wg  onze  reis  van  Patji- 
tan in  oostelgke  richting  en  slaan  den  weg  in  die  door  het  ge- 
bergte, over  W&n&cyig&  en  Toelakan,  voert  naar  het  op  16i  paal 
van  Patjitan  gelegen  punt  waar  hg  zich  splitst  in  een  tak  die 
noordoostwaarts  over  Mrajan  naar  Slaboeng,  en  een  tak  die  zuid- 
oostwaarts naar  Ngadir&dj&  loopt.  Op  het  punt  der  splitsing 
wgzen  oudere  kaarten  en  reisverhalen  de  dessa  Nimbang  aan, 
waar  doortrekkenden  hun  intrek  namen  in  een  particuliere  pasang- 
grahan,  door  een  adsistent^resident  van  Patjitan  gebouwd.  Dat 
dorp  schgnt  geh^l.  vervallen  te  zgn ,  zelfs  zgn  naam  is  van  de 
kaarten  verdwenen;  maar  toch  willen  wg  op  de  plek  verwglen 
om  er  een  tweede  druipsteengrot  te  loeren  kennen,  die  op  een 
half  uur  afstands  van  den  vervallen  pasanggrahan  is  gelegen.  Om 

')  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  420  v.;  T.  v.  N.  I.  TH.  2.  135. 
»)  T.  v.  N.  I.  VIL  2.  132;  Buddingh,  N.  O.  L,  L  852. 

45» 


Digitized  by  VjOOQIC 


708 

den  ingang  te  bereiken ,  moet  men  ran  Nimbang  af  den  berg 
die  haar  in  zgn  sohoot  bevat  y  langs  een  steil  en  kronkelend  pad 
grootendeelfl  omrgden.  Na  een  brugje  te  zgn  overgegaan,  staat 
men  onverwachts  voor  een  boogvormige  poort,  30  voet  hoog  en 
50  voet  breed  I  met  dicht  gebladerte  behangen ,  waardoorheen 
men  in  een  duisteren  a%rond  blikt ,  slechts  door  het  zwakke 
licht  der  inmiddels  ontstoken  &kkels  verhelderd.  Eene  wel  die 
in  de  grot  ontspringt  en  wier  water  naar  buiten  stroomt,  laat 
slechts  de  rechterzgde  van  den  ingang  vrg.  Weldra  stuit  men 
op  een  rg  van  druipsteenpilasters,  door  de  meest  üemtastische 
formaties  omslingerd  en  verbonden.  Eene  openingi  hoog  genoeg 
voor  onbelemmerden  doorgang,  leidt  naar  eene  tweede  afdeeling 
der  grot,  een  langen  gang  tusschen  twee  als  in  banken  oprg- 
zende  theaters,  waarvan  dat  ter  rechterzgde  zelÜB  kan  beklommen 
worden.  Nog  rgker  en  zonderlinger  zijn  hier  de  vormen  der  sta- 
laktieten ,  die  op  vele  plaatsen  tot  laag  van  het  gewelf  afdalen ; 
aan  een  der  wanden  heeft  de  natuur  zelb  een  nis  gevormd , 
waarin  een  vrouwenbeeldje  schgnt  te  staan ,  dat  aan  een  Ma- 
donna met  het  heilige  kind  in  den  arm  doet  denken.  In- 
tusschen  wordt,  naarmate  men  verder  komt,  de  gang  steeds 
nauwer,  de  grond  steeds  glibberiger;  men  gaat  nog  een  eind 
weegs  bukkende  voort,  maar  stuit  dan  tegen  den  ondoordring- 
baren  rotswand.  De  Javaan  beschouwt  zulke  grotten  als  heilig, 
hg  betreedt  ze  slechts  na  voorafgaand  vasten  onder  het  prevelen 
van  gebeden;  maar  ook  de  Europeaan  kan  die  geheime  werk- 
plaats der  natuur,  waar  niets  gehoord  wordt  dan  het  droppelen 
van  het  met  kalk  bezwangerde  water,  en  niets  gezien  wordt  dan 
wat  door  het  zwakke  schgnsel  der  obors  een  oogenblik  üemtas* 
tisch  wordt  verlicht ,  niet  zonder  eerbiedige  huivering  betreden  '). 
Yan  het  punt  waar  de  weg  zich  splitst,  heeft  men  nog  zes  palen 
eerst  zuidoost-  en  daarna  weder  meer  zuidwestwaarts  af  te  leggen, 
eer  men  Ngadir&dj&  bereikt.  Deze  desa  is  de  hoofdplaats  van  het 
district  Lorog   ')  en  ligt  in  de  tweede  der  bovengemelde  kleine 


^)  T.  Y.  N.  L  Vn.  2.  129  YY.;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  851. 
*)  De  ge'wone  sclurgfwyze  Lorok  hoad  ik  Yoor  foutief.  Lorog  is  een  bo« 
kend  Jav.  woord,  dat  een  gleuf  tuBschen  twee  hellingen  aanduidt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


709 

vlakten,  gewoonlijk  de  vlakte  van  Lorog  genoemd,  en  schier  in 
alle  opzichten  het  verkleinde  evenbeeld  van  de  vlakte  van  Patjitan. 
Zij  is  I  evenals  deze ,  door  steile  bergen ,  en  aan  de  znidzjjde  door 
eene  baai,  de  baai  van  Damas,  ook  baai  van  Lorog  genoemd, 
ingesloten ,  en  wordt,  evenals  deze,  besproeid  door  eene  rivier,  de 
Eali  Lorog,  die  zich  in  de  baai  uitstort;  maar  de  vlakte  is  veel 
smaller,  de  rivier  onbednidender,  de  baai  kleiner,  minder  beschut 
en  voor  de  scheepvaart  weinig  bruikbaar.  Detooneelen  echter  die 
baai  en  vlakte  aanbieden,  zijn  niet  minder  schilderachtig.  Langs 
de  Tivier,  die,  zoo  men  zegt,  vele  houtversteeningen  medevoert '), 
strekken  zich  de  kampongs  en  sawahs  van  Ngadiradja  tot  dicht 
aan  de  baai  uit,  en  wel  tot  aan  de  plaats  waar  op  oudere  kaarten 
de  desa  Lorog  wordt  aangewezen,  die  thans  met  Ngadiradja 
schijnt  te  zijn  samengesmolten.  De  baai  is  aan  de  westzgde  be- 
grensd  door  een  klein,  rotsachtig  schiereiland,  dat  in  den  50 
meters  hoogen  hoek  van  Lorog  eindigt,  en  waarvan  de  isthmus,  ten 
gevolge  van  het  diep  indringen  van  een  inham  aan  weerszijden,  op  het 
smalste  punt  nauw  800  meters  breed  is.  Ten  westen  van  dat 
schiereiland  ligt  de  open  baai  van  Eoeripan,  waarbij  in  een  zeer  kleine, 
door  het  rivier^e  Eali  Toenggo^  *)  doorsneden  alluvievlakte  de  desa 
Eoeripan  met  hare  sawahs  gelegen  is ,  zoodat  zich  hier  op  zeer  kleine 
schaal  de  formatie  der  vlakten  van  Patjitan  en  Lorog  herhaalt  Yan 
het  beschreven  schiereilandje  overziet  men  deze  baai  tot  aan  den 
hoek  Poelau  Watoe  Eoeroeng,  die  haar  aan  de  westzijde  begrenst 
en  het  begin  uitmaakt  van  het  zich  van  hier  tot  aan  de  baai  van 
Pa^tan  uitstrekkende,  steil  uit  de  zee  oprijzende  voorgebergte 
waarvan  de  vijf  diepere  insnijdingen ,  Seg&r&  Glandang,  S.  Oeloeh  , 
8.  Blawong,  S.  Sangléjan  en  S.  Srengat,  tezamen  onder  den  naam 
van  Seg&r&  lim&,  de  vgf  baaien,  bekend  zijn. 

Aan  de  oostzgde  der  baai  van  Damas  steekt  een  minder  ge- 
accidenteerde  en  meer  aderende  landhoek  uit,  die  aan  de  andere 


»)  T.  V.  N.  I.  Vn.  2.  135. 

9)  Zoo  heet  het  op  de  kaarten  yan  Jnnghohn  en  Yerateeg ;  op  de  topogra- 
phisohe  kaart  heet  het  Kali  Goejangan,  en  uit  de  wgze  waarop  het  geteekend 
18,  moet  men  opmaken,  dat  het,  gelijk  yele  rivieren  in  het  Zuidergebergte , 
een  gedeeltelgk  onderaardsohen  loop  heeft.  De  desa  Toenggoe,  waarnaar  het 
gewoonl^k  Bchgnt  genoemd  te  worden,  is  op  de  topographische  kaart  aangewezen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


710 

zgde  begrensd  is  door  de  baai  ran  Eoeniri  waarop  die  ran 
Bawoer  en  eindelijk  de  Panggoel-baai  volgt ,  welke  laatrte  weder 
van  meer  gewicht  is  en  door  ons  bezocht  zal  worden,  nadat wg 
de  reis  van  Ngadiradja  naar  Panggoel  over  land  zullen  hebben 
voortgezet.  Wg  hebben  daartoe  slechts  16  palen  af  te  leggen, 
den  weg  volgende  die  eerst  langs  de  kampongs  en  sawahs  van 
Ngadiradja  zuidwaarts,  en  dan  door  het  gebergte ^  op  kleinen  af- 
stand van  het  strand,  oostwaarts  voert,  en  waaraan  geene andere 
plaats  van  eenige  beteekenis  ligt  dan  de  desa  Tembawoer, 
vanwaar  men ,  na  nog  ruim  vgf  palen  den  rand  der  vlakte  be- 
reikt waarin  Panggoel  gelegen  is. 

Deze  is  de  derde  der  vroeger  vermelde  alluviale  vlakten  die  in 
Patjitan  de  bergen  afwisselen.  Zg  is  nauw  tusschen  het  gebergte 
ingesloten,  en  is  eigenigk  niet  veel  meer  dan  de  vallei  der  uit  het 
noorden  komende  Eali  CFedangan  benevens  de  dwarsvallei  der  Kali 
Asem,  die,  in  zuidwestwaartsche  richting  stroomende,  zich  een 
weinig  ten  zuiden  van  den  mond  van  eerstgenoemde  rivier  ont- 
last. Het  gebergte  in  den  hoek  tusschen  beide  valleien  draagt 
den  naam  van  Roengko.  Aan  de  vlakte  paalt  ook  hier  een  baai , 
die  het  water  van  beide  rivieren  opneemt,  naar  de  zuidwestzgde 
geheel  openligt,  aan  den  ingang  vier  en  dieper  landwaarts  twee 
kilometers  breed  is,  en  door  een  rg  eilandjes,  Poelau  6&d&,  buiten  den 
mond  der  Gedangan-rivier  gelegen,  in  tweeën  gedeeld  wordt.  De  oos- 
telgke  helft  wordt  somtgds  Asem-baai  genoemd ,  en  aan  dit  gedeelte 
ligt,  zoo  dicht  mogelijk  bij  het  strand ,  een  zoutverkooppakhuis,  dat 
door  een  weg  van  li  paal  met  het  meer  landwaarts  in  aan  de  rivier 
gelegen  Panggoel  verbonden  is.  Yroeger  bevond  zich  in  de 
Asem-baai  een  laad-  en  loshoofd  en  kwamen  de  schepen  daar  ten 
anker,  maar  de  ondiepte  en  onveiligheid  der  baai  hebben  later  tot 
eene  verplaatsing  van  het  hoofd  geleid.  Even  ten  zuiden  van  het 
pakhuis  valt  de  Asem-rivier  in  de  baai,  en  op  haren  linker* 
oever  verrgst  de  berg  Sangoeng^  die  door  een  kleine  bin- 
nenbaai,  waaraan  de  doekoeh  Dj&ketr&  is  gelegen,  gescheiden 
wordt  van  den  360  meters  hoogen  'berg  Gentoeng  ten  zuiden. 
De  baai  van  Djaketra  is  een  bgna  zuiver  vierkant,  waarvan  alle 

ten  450  meters  langzgn,  en  hare  strekking  landwaarts  is  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


711 

west  naar  oost,  Zg  gelijkt  op  een  kunstmatig  bassin,  tassohen 
twee  eyenwijdige  steile  rotswanden  ingesloten.  Ten  oosten  is  zij. 
begrensd  door  de  kleine  vallei,  ofliever  het  ravijn^  van  Djaketra, 
maar  naar  de  westzgde  is  zij  geheel  en  al  ongedekt,  daar  zg 
yerder  zuidwaarts  ligt  dan  de  kustlgn  reikt  die  de  westzgde  der 
Panggoel-baai  begrenst  Maar  gedurende  het  grootste  deel  van 
het  jaar  is  zg  volkomen  veilig,  en  laat  niets  te  wenschen  over 
dan  genoegzame  ruimte.  Ten  gevolge  der  sterke  valwinden  die 
van  het  gebergte  komen  en  de  tusschen  steile  rotsen  besloten  baai 
soms  hevig  teisteren ,  is  er  bg  hooge  zeeSn  of  springtg  slechts 
plaats  voor  een  paar  schepen.  Overigens  zijn  de  ankergrond,  de 
diepte,  het  gemak  om  uit  en  in  te  komen,  te  laden  en  te  lossen, 
zoo  goed  als  men  maar  wenschen  kan.  Daarom  zgn  dan  ook  te 
I>j&ketr&  koffiepakhuizen  opgericht  en  is  een  laadhoofd  in  de  baai 
aangebracht,  terwijl  de  weg  van  Panggoel  naar  het  zoutpakhuis 
om  den  berg  Sangoeng  heen  tot  Djaketra  verlengd  is.  De  rotsen 
Poelau  Earang  Malang,  die,  door  ondiepten  met  het  strand  ver- 
bonden, het  Gentoeng-gebergte  nog  een  eind  in  zee  voortschake- 
kelen ,  vergrooten  nog  eenigszins  het  oppervlak  dat  hier  tegen  zuid- 
westenwinden beschermd  is  ').  Over  de  voortreffelgke  marmer- 
soorten die  aan  de  Panggoel-baai ,  en  wel  bepaald  op  den  landhoek 
die  ten  noorden  der  Djaketra-baai  inde Asem-baai voornitdringt, 
gevonden  worden,  en  over  de  uitmuntende  gelegenheid  die  de 
Djaketra-baai  voor  den  afvoer  van  het  marmer  zou  bieden,  als 
eenmaal  aan  de  ontginning  der  groeven  de  hand  werd  geslagen, 
is  reeds  elders  in  dit  werk  gesproken  *).  Opmerking  verdient 
het  nog,  dat  in  de  kalkbergen  van  Panggoel  dicht  bg  de  opper- 
vlakte vele  petrefkcten,  vooral  moUusken-schelpen  en  echinodermen, 
gevonden  zgn  *). 

Ik  behoef  er  niet  nader  op  te  wgzen,  dat  ook  de  vlakte  van 
Panggoel  in  de  hoofdtrekken  het  evenbeeld  van  die  van  Pa^itan 
is.  Het  dorp  zelf  levert  niets  bijzonders  op  en  heeft  slechts  de 
gewone  attributen  eener  districtshoofdplaats.  Het  district  is  het 
oostelgkste  der  vier  (Pringkoekoe,  Patjitan,   Lorog,  Panggoel), 

>)  Van  Bgk  in  Jaarbk.  t.  h.  Minwezen,  1872,  L  200. 

«)  Deel  I,  W.  226  V.  »)  N.  T.  v.  N.  L  HL  19. 


Digitized  by  VjOOQIC 


712 

die  laDgB  de  zuidkast  Tan  Patjitan  elkander  in  de  riobting  van 
west  naar  oost  opvolgen,  en  grenst  onmiddellgk  aan  Eediri,  dat 
met  een  westwaarts  yer  voomitspringenden  hoek  het  district  Pang- 
goel  aan  de  zuidzijde  grootendeels  in  dier  voege  omvat,  dat  Djaketra 
met  veel  meer  dan  een  kilometer  van  zijne  grens  verwgderd  is. 
Het  eenige  district  van  Patjitan  dat  wij  nog  niet  bezocht 
hebben ;  is  Semanten,  dat  ten  noorden  van  Patjitan  ligt  en  het  district 
Pringkoekoe  in  het  zuidwesten,  de  residentie  Soerakarta  in  het 
noordwesten,  het  Madioensohe  regentschap  P&n&r&g&  in  het  noord*- 
oosten  en  het  district  Lorog  in  het  zuidoosten  heeft.  Door  het 
district  Semanten  gaat  een  weg,  die  grootendeels  het  zich  spoedig 
vernauwend  en  door  steile  trachietwanden  ingesloten  dal  van  de 
Grindoeloe  volgt ,  van  Patjitan  naar  de  7  palen  noordoostwaarts 
aan  genoemde  rivier  gelegen  districtshoofdplaats  Ardj&sari  en 
vandaar^  over  Ngerki  (8^  paal),  Tegal&mb&(7i  paal)  euTjeloem- 
prit  bij  de  Panaragasche  grens  (7|  paal),  naar  het  nog  5|  paal 
verder  liggende  Slahoeng,  waar  deze  weg  zich  vereenigt  met  den 
reeds  vermelden  ') ,  die  van  Ngadir&dj&  over  Toelakan  derwaarts 
gaat.  Met  uitzondering  der  kleine  met  sawahs  bedekte  vlakte 
waarin  Ardj&sari  gelegen  is,  en  die  door  een  verbreeding  van  het 
dal  der  Grindoeloe,  in  het  welk  hier  een  paar  d warsdalen  monden , 
gevormd  wordt ,  is  het  district  geheel  door  den  Goenoeng  Ejdoel  be- 
dekt. Dit  gebergte  behoudt  overal  hetzelfde  karakter  en  levert  zeer 
weinig  verschil  van  formatie  op;  trachiet  en  trachietbreccie ,  over- 
dekt door  dikke  lagen  poreuze  grof  kalk,  en,  op  enkele  hooge 
punten,  eenig  ouder  sedimentair  gesteente  tusschen  die  beide,  vor- 
men overal  het  uit  geologisch  oogpunt  hoogst  eentonig  samen- 
stel van  het  door  zgne  fantastische  vormen  zoo  schilderachtig 
Zuidergebergte  *).  Yan  jongere  vulkanische  werking  vindt  men 
nergens  eenig  spoor.  Minerale  bronnen  van  eenige  beteekenis  zgn 
in  Patjitan  niet  bekend,  ofschoon  van  een  warme  en  een  koude 
bron,  die  tot  baden  gebruikt  worden,  te  Earang  Gajam  op  de 
grens    van   Semanten   met  Soerakarta  wordt  gewag  gemaakt  *). 

Of  er  voldoende  grond  bestaat  voor  de  gissing,  dat  de  bergen 

•^^— ^^— — ^— ^_  ' 

»)  Zie  bL  707.  »)  Van  Dgk  m  Jbk.  v.  h.  Mijnwezen,  1872.  L  195. 

»)  N.  T.  v.  N.  L  XX.  113;  vgL  XVI.  431. 


Digitized  by  VjOOQIC 


713 

yan  Semanten  goudaderen  beyatten ,  —  een  gissing  die  berust  op 
het  yeelvnldig  yoorkomen  yan  een  steensoort ,  mas-oerat  gebeeten , 
die  in  de  mgnen  yan  Gorontalo  op  Celebes  steeds  in  de  nabjjbeid 
der  goudertsen  geyonden  wordt '),  durf  ik  niet  bepalen. 

Slahoeng,  het  hoofddorp  yan  bet  district  Djèbèng,  ligt  aan  den 
yoet  yan  den  Pagar  Gbenoeng ,  het  gebergte  dat  Patjitan  yan  de 
yallei  der  riyier  yan  Madioen  scheidt.  Yan  den  kam  yan  dat  gebergte 
gaan  de  wegen  zoo  steil  naar  béneden,  dat  zg  in  het  ongunstige 
jaargetijde  niet  zonder  geyaar  te  berijden  zijn.  Doch  een  schoone 
liefelijke  aanblik  lokt  den  reiziger  naar  het  yriendelgke  dalland  yoor 
hem,  dat  met  groene rifstyelden  bedekten  yan  honderden  beken  door- 
sneden is.  Na  yan  Slahoeng  af  181  pc^l  meest  door  deylaktete 
hebben  afgelegd,  bereikt  men  P&n&r&g&,  de  hoofdplaats  yan  het 
gelijknamige  regentschap. 

P&n&r&g&,  eigenlijk  Pr&nJLr&g&  en  in  hoog- Jayaansch  PrSnIragi, 
is  een  zeer  nette  en  welyarende  plaats ,  gebouwd  aan  weerszgden 
yan  een  broeden  hoofdweg,  en  bekend  door  een  kleine  gemeente 
yan  inlandsche  christenen  en  door  de  astana  of  begraafplaats  yan 
Bat&r&  Eatong;  een  prins  uit  het  M&dj&pahitsche  Yorstenhuis ,  die 
tot  regent  yan  Panaraga  werd  aangesteld  en  wiens  nakomelingen  het 
bestuur  oyer  dit  regentschap  bleyen  yoeren ,  zoo  ik  meen  tot  den  hul- 
digen dag  *).  De  afstammelingen  yan  dit  yorstenhuis  in  de  zgliniën 
yormen  den  zoogenaamden  Panaragaschen  adel,  die  zeer  arm  is  en  als 
de  gewone  Jayanen  yoor  zijn  leyensonderhoud  op  den  akker  moet 
arbeiden ,  maar  steeds  door  de  oyerige  bevolking  met  onderscheiding 
behandeld  wordt.  De  grafkoepel  yan  Bat&r&  Eatong  is  door  zeyen 
dikke  steenen  muren  omgeyen;  den  koepel  zeWen  binnen  te  gaan 
wordt  aan  niemand  yergund.  De  Jayanen  beweren  dat  de  hoo- 
rnen die  bij  dit  graf  staan,  er  hunne  kruinen  steeds  yan  af- 
wenden, en  dat  de  yogels  die  er  oyer  heen  yliegen,  dood 
nederyallen  ').  Te  Panaraga  worden  groote  hoeyeelheden  in- 
landsch  papier  yeryaardigd,  dat  om  zgne  deugdzaamheid  ge- 
roemd en   in   groote  partijen   naar  elders   yerzonden  wordt  *). 

~^T.  V.  N.  I.  VII.  2.  136;  Buddingh  N.  O.  I.,  I.  849. 

3)  Baddingh,  N.  O.  I.,  I.  844,  rerbetord  naar  Aardr.  en  Stat  Wdbk.  yan 
N.  L,  art.  Ponorogo^  en  Baffles,  Jara,  IL  134.  »)  PoerwH  Lel&na. 

*)  T.  T.  N.  I.  Vn.  2.  126  V.  VgL  boven  D.  I ,  bL  591. 


Digitized  by  VjOOQIC 


714 

Panaraga  is  het  middelpunt  van  ondersoheiden  wegen ,  die  het  oost- 
en zuidwaarts  verbinden  met  de  groote desa's  Sing^sarijPoeloengy 
Djaboeng,  ArdjUwinangoen  (Tamansari)  en  Balong,  noordwaarts, 
zooals  straks  nader  blijken  zal,  met  de  hoofdplaats  Madioen,  west* 
waartSi  in  een  richting  die  over  de  rivier  van  Madioen  voert,  met 
de  voormalige  regentsohaps-,  thans  slechts  districtshoofdplaats 
Soem&r&t&,  die  4^  paal  van  Panaraga  en  nog  8|  paal  van  de 
Soerakartasche  grens  verwgderd  is.  Het  vervolg  van  dezen  laatsten 
weg,  die  bijna  recht  oostwaarts  voortloopt  naar  Wanagiri,  leerden 
wg  in  het  vorige  hoofdstuk  kennen  '). 

De  omstreken  van  Panaraga  bieden  veel  merkwaardigs  aan ;  in 
de  eerste  plaats  behoort  daartoe  de  desa  Tegalsari  met  hare  op 
gansoh  Java  beroemde  pesantrèn  of  priesterschool.  Wij  volgenden 
met  fraaie  tamarindeboomen  beplanten  weg  naar  Ardj&winangoen , 
die  gedeeltelijk  dezelfde  is  als  de  weg  naar  Slahoeng,  tot  aan 
den  post  Ngotok,  vanwaar  een  zgpad  ons  in  tien  minuten  tot 
ons  doel  brengt.  Gelijk  de  meeste  perdikan-desa's  onderscheidt 
zich  ook  Tegalsari  door  de  netheid  ssijner  huizen  en  erven ,  die , 
als  een  bewijs  van  de  gegoedheid  der  bewoners,  veelal  met  stee- 
nen  muren  omgeven  zgn.  De  desa  dankt  haren  bloei  aan  hare 
school  en  haren  druk  bezochten  pasar.  Hare  bevolking  bedraagt 
omstreeks  1700  zielen,  de  oppervlakte  harer  sawahs  800  bouws. 
Het  meest  verdienen  er  onze  aandacht  de  gebouwen  die  met  de 
school  in  verband  staan. 

De  stichter  van  deze  school  was  Pakoe  Boew&n&  H,  wiens 
vlucht  naar  P&n&r&g&,  toen  in  1742  zijne  hoofdstad  Eartasoera  in 
handen  der  opstandelingen  onder  Mas  (ïarendi  geyallen  was,  in 
het  historisch  gedeelte  van  dit  werk  werd  vermeld  ')•  De  vorst 
spaarde  geene  pogingen  om  door  gebeden  en  boete  de  gunst  van 
Allah  te  verwervra ,  en  wendde  zich  ten  laatste  om  raad  tot  een 
heilig  man,  die  zich  in  deze  streken  een  kluizenaarshut  temid- 
den van  een  uitgestrekt  bosch  had  gebouwd.  Terw^l  hg  zich  voor 
dien  heilige  verootmoedigde  en  zgne  voorspraak  bij  God  a&meekte, 
deed  hij  de  gelofte,  dat,  zoo  hg  in  zgn  waardigheid  hersteld 
werd,   hij  dit  oord  tot  eene  perdikan-desa  zou  maken,  die  hjj 

')  BL  657.  «)  D.  II,  bL  465. 


Digitized  by  VjOOQIC 


715 

Toor  altijd  aan  den  Ejahi  en  zgne  nakomelingen  zou  afstaan.  Kort 
daarop  wendde  zich  des  SoeBoehoenans  lot,  de  wapenen  der  Gom* 
pagnie  herstelden  hem  op  den  troon,  en  indachtig  aan  zgne  ge- 
lofte j  ?erhief  hg  den  heilige  van  Panaraga  tot  Ejahi  Agoeng 
Tan  Tegalsari  en  stelde  hem  aan  het  hoofil  eener  school ,  waarin 
jongelieden  in  de  leer  van  den  Islam  onderwezen  en  tot  pries- 
ters gevormd  zouden  worden.  Weldra  zag  men  yan  alle  zgden 
leerlingen  naar  Tegalsari  stroomen ,  die  soms  al  wat  zg  bezaten 
te  gelde  maakten ,  om  het  onderwgs  yan  den  Ejahi  te  kunnen  ge- 
nieten. Eene  moskee  werd  gebouwd,  verblij^laatsen  yoor  de  scholie- 
ren werden  gesticht  en  tot  op  hoogen  leeftijd  bleef  Ejahi  Agoeng  zich 
aan  de  belangen  zijner  leerlingen  wgden.  Zijn  opvolger  trad  in 
zijne  voetstappen ,  maar  stierf  ontgdig ;  de  derde  Ejahi  verwaar- 
loosde de  belangen  zgner  leerlingen  en  werd  omstreeks  het  jaar 
1800  afgezet  en  vervangen  door  een  jongeren  broeder,  die  eene 
nicht  van  Pakoe  Boewana  lY  huwde,  aan  welke  als  huwlgksgift  de 
desa  Earang  Ctebang  werd  geschonken,  waar  nog  haar  graf  door  de 
bevolking  onderhouden  wordt.  Bg  den  overgang  van  Madioen  aan 
het  Qouvemement  in  1830  werden  de  rechten,  door  de  Soesoe- 
hoenans  aan  de  perdikan-desa^s  en  hare  priesters  geschonken,  gehand- 
haafd en  plechtig  gewaarborgd.  De  vierde  Ejahi  van  Tegalsari 
overleefde  lang  zgne  echtgenoote  en  stierfin  1862  op  honderdjari- 
gen leeftgd,  na  aan  de  school,  door  de  keuze  van  geschikte 
onderwijzers ,  een  nieuw  tijdperk  van  bloei  te  hebben  verzekerd. 
Bij  zgn  dood  telde  de  pesantrèn  300  leerlingen ;  hare  tegenwoordige 
inrichting  is  op  een  maximum  van  400  berekend,  en  is  wel  ge- 
schikt om  ons  te  doen  twgfelen  aan  de  juistheid  der  verhalen 
die  het  aantal  harer  leerlingen  kort  na  de  stichting  tot  wel  2000 
doen  opklimmen  ^). 

De  gewone  inrichting  der  pesantrèns  en  het  daar  gegeven  onder- 
wijs wetd&i  vroeger  beschreven,  en  wg  hebben  dus  thans  slechts  een 
blik  te  werpen  op  de  gebouwen  die  tot  de  school  in  verband  staan* 
Zij  verrijzen  in  het  midden  der  desa.  De  tegenwoordige  Ejahi 
woont  in  een  groot  steenen  huis,  dat  met  het  bgbehoorend  erf 
en  den  daarop  gebouwden  pand&p&  door  een   hoogen  steenen 

^)  Zie  D.  I,  U.  884. 


Digitized  by  VjOOQIC 


716 

muur  omringd  is,  die  het  scheidt  van  de  ten  noordwesten  gele- 
gen moskee.  Dit  huis  is  verrezen  op  de  plaats  waar  eenmaal  de 
kluis  van  Ejahi  Agoeng  stond.  De  moskee  is  een  vrg  groot 
steenen  gebouw,  met  sirappen  gedekt;  de  vloer  ligt  omstreeks 
vier  voet  boven  den  beganen  grond ,  en  men  klimt  daarnaar  op 
met  een  steenen  stoep  van  twee  treden,  waarin,  merkwaardig 
genoeg,  groote  steenen  uit  het  Hindoe-tgdperk  gemetseld  zgn, 
die  gedeeltelijk  nog  sporen  van  daarin  gehouwen  jaartallen  ver- 
toonen.  Het  dak  van  de  soerambi  of  het  voorportaal  rust  op  net 
geschilderde  pilaren ;  de  minbar  of  predikstoel ,  met  zgn  door  vier 
net  bewerkte  stijltjes  gedragen  hemel,  is  van  hout,  sierlgk  uit- 
gesneden, rood  geverfd  en  met  gouden  randen  afgezet.  Eene  af- 
zonderlijke galerij  voor  de  vrouwen  is  aan  den  rechterkant  afge- 
schoten. Dicht  bij  de  moskee  staan  een  viertal  pondoks ,  gebouw- 
tjes van  hout  en  bamboe,  met  sirappen  gedekt  en  tot  verblyf- 
plaatsen  voor  de  santri's  bestemd.  Elke  pondok  heeft  een  mid- 
dengang ,  met  vgf  cellen  aan  weerszijden ,  en  iedere  cel  is 
tot  studeervertrek  voor  ten  hoogste  tien  leerlingen  bestemd.  Des 
nachts  leggen  zij  zich  veelal  in  den  gang,  in  de  soerambi  of 
zelfs  in  de  moskee  ter  ruste;  hun  padi-voorraad  bewaren  ze  in 
kleine  loemboengs,  waarbij  zg  om  beurten  de  wacht  houden. 

De  santri's  die  de  school  te  Tegalsari  bezoeken ,  komen  uit  de 
meest  verschillende  doelen  van  West-  en  Midden- Java ;  doch  uit 
de  gewesten  oostwaarts  van  Madioen  komen  er  geene  leerlingen , 
dewijl  ook  Soerabaja  op  beroemde  priesterscholen  kan  wijzen. 
Schoolgeld  wordt  te  Tegalsari  niet  betaald ;  ook  wordt  de  hulp 
der  santri's  voor  de  bewerking  der  sawahs  van  de  plaats 
niet  gevorderd,  daar  de  Ejahi  daartoe  over  de  krachten  der  be- 
volking beschikken  kan.  Meer  vermogende  leerlingen  geven  soms 
aan  den  Ejahi  eenig  geschenk;  maar  in  het  algemeen  is  het 
onderwgs  geheel  kosteloos.  Doch  in  hun  onderhoud  moeten  de 
santri's  zelven  voorzien,  en  de  minvermogenden,  waartoe  verre- 
weg het  grootste  deel  behoort,  doen  dit  door  hun  arbeid  voor 
het  bewerken  van  sawahs  en  het  snijden  van  padi  in  de  nabu- 
rige desa's  te  verhuren,  of  door,  tegen  het  genot  der  gewone 
bidgelden ,  den  dienst  bg  de  begrafenis  van  gegoede  inlanders  te 


Digitized  by  VjOOQIC 


717 

yerrallra.  Op  donderdag-avond  wordt  in  de  moskee  een  maaltgd 
gegeven ,  waaraan  de  santri's  en  ook  andere  geloovigen  kannen 
deelnemen  I  en  waarvan  de  kosten  door  den  Ejahi  uit  de  opbrengst 
der  djakat  bestreden  worden  ')• 

Andere  merkwaardigheden  van  Panaraga's  omstreken  zullen 
wij  leeren  kennen  op  een  krnistooht  naar  en  door  het  Wilis- 
gebergte,  waartoe  wg  ons  thans  aangorden.  De  WiliS|  minder 
hoog  dan  de  Lawoe  —  de  hoogste  top  stggt  tot  2551  meters  *— 
is  daarentegen  meer  in  de  breedte  ontwikkeld  en  bestaat  uit 
verscheiden  ruggen ,  seer  verschillend  in  hoogte  en  vorm  en  door 
tusschenruggen  met  elkander  verbonden.  Men  kan  drie  hoofdruggen 
onderscheiden.  De  oostelgkstCi  het  hoogst  rgzende  in  den  a%e- 
knotten  top  Gkdjah  Moengkoer ,  ligt  geheel  in  Eediri ;  de  middelste , 
de  eigenlijke  Wilisi  vormt  een  dwarsliggenden  gekerfden  kam, 
die  zich  het  hoogst  verheft  in  den  zuidwestelgken  topD&rilwati; 
de  westelgkstOi  de  aanmerkelgk  minder  hooge  Ngebel,  ligt  het 
dichtst  bg  de  negenen  Madioen  en  Panaraga,  en  de  vlakte  waarin 
die  plaatsen  gelegen  zgn,  breidt  zich  uit  aan  zgn  westelgken 
voet  Te  Panaraga  ziet  men  dra  hoogsten  top  van  den  Ngebel  in 
het  oosten  80*  noord,  en  den  hoogsten  top  van  den  Wilis  ten 
oosten  6*  noord,  terwijl  men  in  het  westen  85*  noord  den  hoog- 
sten top  van  den  Lawoe  bespeurt  Al  de  ruggen  en  nokken  van 
den  Wilis  zgn  tot  de  kruin  met  somber  woud  bedekt,  en  de  voet  is 
geheel  door  djati-bosschen  omsingeld,  die,  als  debloeitgd  ten  einde 
spoedt,  door  de  vaalgrgze  kleur  der  reusachtige  bloempluimen  op 
een  afstand  schier  den  indruk  geven  van  een  streek  die  van  allen 
plantengroei  verstoken  is. 

Wij  beginnen  onzen  tocht  met  van  P&n&r&g&  uit  den  Ngebel 
te  bestggen,  wiens  talrgke  ruggen  een  zeer  onregelmatig  beloop 
hebben  en  door  een  doolhof  van  diepe  en  wgde  dalen,  vaak  met 
steile  wanden,  doorslingerd  zijn.  Nokken,  kloven  en  wanden  zgn 
allen  gelgkelgk  met  woud  bedekt,  waarvan  het  groen  alle  scha* 


O  Deze  bgzonderheden  zgn  ontleend  aan  eene  uitvoerige  beeolurgTing  der 
pi  iestenchool  te  Tegalsari  door  F.  Fokkens,  in  T.  t.  T.  L.  en  Yk,  y.  N.  I., 
D.  XXIY,  bL  818—886.  Men  Ydrgelgke  daarmede  wat  D.  I,  bL  884  y.,  over 
de  pesantrèns  in  het  algemeen  gezegd  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


718 

keeringen  <loorioopt.  Het  j^ati-bosch  aan  dmi  roet  maakt  welhaast 
plaats  Toor  sohoone,  lommerrgke  wonden  van  ficns-  en  acada- 
soorten,  waartusschen  men  nu  en  dan  de  goudgele  bloemtrossen 
van  Oassia  fistula  ziet  prgken.  Eoffieplantsoenen  en  dorpjes ,  door 
pinang-  en  kokospalmen  beschaduwd,  bieden  hier  en  daar  een 
bekoorlijke  afwisseling.  Zoo  naderen  wij  gedurig  meer  een  hoogen 
dalrandi  en  wanneer  wij  dien  bestegen  hebben,  breidt  sich  aan 
onze  roeten  een  rerrukkeiyk  schoon  meer  uit,  welks  spiegel  de 
beyallige  acacia's  weerkaatst  die  zgn  stellen  oever  bedekken. 
Langs  slingerende  paden  dalen  wg  in  den  diepen  ketel  af,  totdat 
wg  den  rand  van  het  watervlak  bereiken.  Hier  neemt  ons  een 
inlandsch  vaartuigje  op  en  wg  laten  ons  rondroeien  op  den  nier- 
vormigen  plas ,  wiens  grootste  diameter  omstreeks  600  meten  lang 
zal  zgn.  Het  meer  is  rijk  aan  visschen  en  schildpadden.  Zijn 
spiegel  ligt  op  eene  hoogte  van  734  meters,  zgne  diepte  zal 
nagenoeg  70  meters  bedragen,  zgne  wanden  bestaan  uit trachiet- 
breccie  van  zeer  geringe  vastheid.  Aan  de  zuid-zuidoostzgde  is 
de  rand  die  het  omringt,  door  een  kloof  doorboord,  waardoor 
het  meer  zgne  uitwatering  heeft;  aan  de  opst-noordoostzgde  van 
het  meer  rgst  de  Goenoeng  Ngebel ,  waaraan  het  den  naun  van 
Tel&g&  Ngebel  ontleent^  tot  zgne  grootste  hoogte  op.  De  ketel 
van  het  meer  heeft  het  aanzien  van  een  trechter  vormigen  krater, 
en  de  bergrug  die  het  aan  de  westzgde  in  den  vorm  van  een 
halven  kring  omgeeft,  gelijkt  zeer  op  een  kratermuur;  maar 
sporen  van  jongere  vulkanische  werking  ign  hier  nergens  te 
bespeuren. 

Eenige  minuten  zuidoostwaarts  van  het  meer  vindt  men ,  in  de 
kloof  der  Kali  Pandoesan,  een  plekje  van  zwarte,  modderachtige 
aarde,  zonder  spoor  van  plantengroei,  dat  een  aantal  trechter- 
vormige gaten  bevat,  die  gedeeltelgk  droog,  gedeettelfjkmetslgkerig* 
grgskleurig  water  gevuld  zijn,  dat  door  het  opstijgen  van  gasvormige 
stoffen  in  gedurige  beweging  wordt  gehouden ,  terwgl  uit  enkele 
dezer  gaten  met  zacht  gedruis  zwavelaohtige  dampen  opstggen. 
Ongeveer  duizend  schreden  verder  sgpelt  in  dezelfde  kloof,  in 
de  bedding  der  beek  zelve,  tusschen  de  voegen  en  reten  der 
trachietrotsen  die  haren  wand  vormen,  en  de  rolsteenen  die  haren 


Digitized  by  VjOOQIC 


719 

bodem  bedekken,  heet  water  uit  den  grond,  met  den  smaak  ran 
keukenzout.  Nog  yerder  zuidoostwaarts  vindt  men  in  het  diepe , 
met  woud  bedekte  dal  der  Eali  Bedali,  te  midden  van  hoog  gras, 
een  kleine,  glooiende  ruimte,  waarin  eenige  kale  plekken  met 
onregelmatig  gevormde  gaten  voorkomen.  Uit  die  gaten  ontwik- 
kelt zioh  koolzuur,  welks  verstikkende  werking  te  bespeuren  is 
aan  de  doode  slangetjes  en  vogel^'es  die  men  in  de  spleten  liet 
liggen. 

Om  don  Wilis  zelven  te  bestggen ,  begeven  wij  ons  vanhier ,  door 
dalen  die  met  de  prachtigste  bamboe-vegetatie  getooid  zgn ,  naar 
het  nog  verder  oostwaarto ,  aan  de  zuidelgke  helling  van  dien  berg , 
op  eene  hoogte  van  1015  meters  gelegen  dorp  Boedak.  De  omtrek 
van  dit  dorp  is  bedekt  met  gras ,  waarop  buffels ,  koeien  en  geiten 
grazen ;  waarschgnlijk  zijn  hier  de  wouden ,  die  op  andere  punten 
veel  lager  afdalen ,  ten  gevolge  van  vroegere  bebouwing  uitgeroeid. 
Den  hoogsten  top  van  den  Wilis  ^  D2jr&wati  geheeten,  ziet  men 
vanhier  in  het  noorden,  35®  post.  Hooger  stijgende  betreedt  men 
weldra  lommerrgke  wouden,  waarin,  nevens  velerlei  eikensoorten 
en  woudreuzen  als  Engelhardtia  spioata,  ook  de  slanke,  palm- 
vormige  stammen  van  Polyadenia  subumbelliflora  rgkelgk  aan* 
wesig  zgn.  Deze  boomsoorten  verdwynen  om  voor  oasuarinen 
plaats  te  maken,  als  men  de  kruin  van  den  Qoenoeng  Boedak 
bereikt ,  die  door  een  diepe  kloof  gesoheiden  is  van  een  tweeden , 
juist  op  de  grens  van  Eediri  gelegen  top,  den  zioh  met  onbe- 
klimbaar  steile  helling  verheffenden  Goenoeng  Tj&ndr&GënL 

Yerder  dan  de  kruin  van  den  Boedak  kan  men  te  paard  niet 
komen.  Men  vervolgt  dM  weg  te  voet  over  de  van  1  tot  8  meters 
breede ,  aan  weerszgden  door  ontzett^id  diepe  kloven  begrensde 
nok  waarin  zich  deze  top  verlengt  Eerst  noord-,  dan  oostwaarts, 
onder  afwisselend  rgzen  en  dalen  voortgaande,  stuit  men  ten 
laatste  tegen  den  dwars  voorbg  de  nok  loopenden  wand  van  den 
D&r&wati,  die,  in  weerwil  zijner  vervaarlgke  steilte,  met 
struikgewas  en  groepen  van  casuarinen  bekleed  is.  Een  zigszags- 
wgze  aangelegd  pad  brengt  ons  eindelgk  op  deze  hoogste  spits 
van  den  Wilis ,  die  nog  een  kroon  van  zich  ak  pyramiden  verheffen- 
de ^em&r&'s  draagt.  Wg  bespeuren  nn  dat  wg  ons  bevinden  op 


Digitized  by  VjOOQIC 


720 

een  nok  die  van  1  tot  8  meters  breed  is  en  een  halven  kring 
vormt  9  aanvangende  in  het  zuiden  bg  den  Tj&ndr&  Qëni,  waarvan 
zg  door  een  kleine  kloof  gescheiden  is,  en  door  het  oosten 
heen ,  over  den  top  waarop  wg  ons  bevinden ,  omloopende  naar  den 
Goenoeng  Liman  in  het  noorden.  West-  en  suidwestwaarts  zien 
wg  neder  op  de  lager  liggende  nokken  waarlangs  wg  zgn  op- 
geklommen j  noord  westwaarts  in  een  diepen ,  ketelvormigen ,  geheel 
met  woud  gevnlden  afgrond,  die  in  het  noord-noordwesten  in 
een  beneden waarts  loopende  kloof  overgaat ,  en  die  aan  de  ééne 
zgde  door  den  binnenwand  van  den  Qt>enoeng  Liman,  aan  de 
andere  door  de  meer  geïsoleerde  en  minder  hooge  massa 
yan  den  Goenoeng  Ealangan,  die  door  een  dwarsjnk  verbonden 
is  met  den  rug  die  van  den  Boedak  naar  den  Darawati  gaat, 
als  door  de  overblijfselen  van  een  vernielden  kratermuur  wordt 
begrensd.  Oostwaarts,  naar  de  zgde  van  Eediri ,  ontwaren  wg ,  in 
plaats  van  een  gelijkmatige  helling,  nieuwe  bergtoppen  die  zich 
opheffen  uit  de  diepte  der  met  woud  bedekte  tussohendalen  en 
kloven,  en  met  elkander  door  een  doolhof  van  lagere  nokken  ver- 
bonden zgn.  Het  somber  bladgewelf  op  de  hoogste  toppen  verheft 
zich  als  eilandjes  uit  de  witte  oppervlakte  der  wolkenmeren  die 
de  dalkloven  overdekken.  Li  het  zuidoosten  ligt  de  Toempak 
Ngloeroep,  wiens  zuidelgke  helling  de  merkwaardige  oudheden 
draagt  die  wg  elders  onder  den  naam  van  Penampikan  hebben 
loeren  kennen  ');  in  het  oosten ,  meer  zuidwaarts ,  de  Grondong  en, 
meer  noordwaarts,  de  Gadjah  Moengkoer,  sohgnbaar  even  hoog 
als  de  Darawati  en  het  begin  vormende  van  eene  zich  ver  noordwaarts 
uitstrekkende  nok,  die  ruwer  en  steiler  dan  eenig  ander  deel 
van  het  gebergte  benedenwaarts  loopt  '). 


I)  DL  II,  bL  106. 

')  Ik  had  voor  mijne  schets  van  den  Wilis  geen  anderen  gids  dan  Jonghuhn , 
Reisen,  848  t.,  en  Java,  II.  475^  doohhet  is  onmogelgk  zgne  beschrgving  op 
de  topographische  kaarten  te  volgen,  omdat  de  namen  zoo  geheel  andera 
lolden.  De  namen  Toempak  Ngloeroep  (bg  Jungh.  Loeroep)  en  Grondong 
(by  Jungh.  Eronong)  en  de  ligging  der  oudheden  van  Penampikan  heb  ik  van 
de  topographische  kaart  overgenomen.  De  namen  Gai^ah  Moengkoer  en  Tj^n- 
dr^  Geni  heb  ik  behouden,  omdat  ik  die  door  Junghuhn  vermelde  toppen 
niet  met  zekerheid  met  op  de  topographische  kaart  voorkomende  namen  kan 
identifiêeren.   Op  de  kaart  van  Junghuhn  is  de  Gacyah  Moengkoer  ook  blgkens 


Digitized  by  VjOOQIC 


721 

De  zware  wouden  die  den  geheelen  Wilia  bedekken ,  de  dikke 
laag  hamns  die  over  al  zgne  rotsen  gespreid  is,  geven  de  zekere 
bewgzen  dat  hg  in  vele  eeuwen  geene  uitbarstingen  gehad  heeft. 
Maar  het  trachietisch  gruis  dat  overal  zijn  voet  omgeeft,  en  de 
warme  bronnen  en  mofetten  die  op  zgne  hellingen  worden  aan- 
getroffen, leveren  het  even  zekere  bewgs,  dat  hg  vroeger  een 
vulkaan  moet  geweest  zgn.  Moeielgk  is  echter  uit  de  tegenwoor- 
dige gedaante  de  ligging  van  den  voormaligen  krater  op  te  maken. 
Heeft  de  afgrond  tusschen  de  jukken  Liman  en  Ealangan  het 
aanzien  van  een  kraterUoof ,  het  meer  Ngebel  vertoont  ons  het 
beeld  van  een  diepen  vulkanisohen  ketel  in  nog  veel  scherper 
trekken.  ^Misschien  ^^^  ik  zeg  het  Junghuhn  na,  ^was  de  Wilis 
eenmaal  een  hooge  kegelberg,  die,  nadat  zgn  rotsgeraamte 
honderden  van  jaren  door  zure  dampen  was  doordrongen  gewor- 
den, instortte  en  de  thans  aanwezige,  breede  bergmassa  vormde^ 
welker  onregelmatig  door  elkander  geworpen  toppen  en  jukken 
men  slechts  als  de  ruïnen  van  den  voormaligen  vulkaan  moet 
beschouwen. '^ 

Wg  koeren  thans  naar  P&n^&g&  terug,  om  den  postweg  naar 
Madioen  in  te  slaan,  die  over  den  westelgken  voet  van  den  Goe- 
noeng  Ngebel  ligt.  Na  6i  paal  te  hebben  a%elegd,  bereiken  wg 
de  desa  Melilir  en  omstreeks  een  paal  verder  ligt,  weinige  mi- 
nuten ten  oosten  van  den  weg  en  midden  in  een  djatibosch ,  de 
desa  Prajan ,  waarbg  zich  een  warme  bron  bevindt,  welker  water 
in  een  put  wordt  opgevangen,  die  tot  2 ^  voet  boven  den  grond 
is  opgemetseld.  Het  water  ontspringt  uit  twee  wellen ,  den  eenen 
dag  met  meer  kracht  dan  den  anderen ,  is  lauw ,  smaakt  ziltig , 
bevat  veel  koolzuur  en  bruist  bg  vermenging  met  fijne  witte 
suiker  op  evenals  Selterswater.  Bg  afsluiting  van  de  gewone 
uitgangen  wordt  het  geleid  naar  een  in  de  nabgheid  opgericht 
badhuisje,   waar   het,   ten  behoeve   dergenen  die  zich  door  een 

Ja?a,  II.  487 ,  op  eene  verkeerde  plaats  geteekend ,  gel|jk  in  het  geheel  de 
OYereenstemming  tossohen  Janghuhn'B  beschrgyiiig  en  kaart  te  wenschen  over- 
laat. Op  de  topographische  kaart  vindt  men  den  naam  Tj8ndr&  Gfêni  en,  zoo 
het  sohgnt,  in  den  vorm  Katja  Moenggoer »  ook  den  naam  Gac^ah  Moengkoer 
terug;  maar  beider  ligging  wgkt  geheel  en  al  af  van  de  plaats  die  zg  bij 
Jonghohn  innemen. 

m. 


Digitized  by  VjOOQIC 


722 

bad  willen  YerfriBSchen  of  veroterkeB ,  in  een  bak  vaii  12  TOet 
in  't  Tierkant  wordt  opgenomen.  Dese  bron  is  sedert  lang  be* 
kend  en  vermaard.  Volgens  de  overleyering  was  zg  reeds  in  den 
Hindoetijd  een  bid-  en  badplaats ,  en  in  den  omtrek  vindt  men 
gehouwen  steenen  en  overblgfiBelen  van  beelden  die  dese  verha- 
len bevestigen  ')•  Zij  werd  reeds  vroeger  met  een  woord  ver- 
meld '),  in  verband  met  de  vermoedelgke  overblyfiralen  van 
een  kraton' of  kedaton,  die  wat  meer  noordwaarts  aan  den- 
zelfden weg  9  tussohen  Melilir  en  het  S{  paal  vcirder  gelegen 
Dël&p&,  worden  aangetrofiEen.  De  desa  Qlang  of  Gilang,  waarby 
deze  overblg&elen  liggen,  wordt  ook  Ngoerawan  genoemd  ')  en 
komt  onder  dezen  naam  voor  op  de  topographisehe  kaart  van 
Madioen.  Men  zou  hierin  wellicht  eene  aanduiding  kunnen  vinden 
dat  in  deze  ruïnen  niet  de  oude  zetel  van  het  rgk  DiiA  *)j 
maar  die  van  het  rgk  Ngoerawan  ')  te  zoeken  is.  De  ware  lig^ 
ging,  uitgestrektheid  en  grenzen  dier  oude  Hindoergkea  zgn  op 
grond  van  het  wankelen  der  overlevering  nog  aan  velerld 
twgfel  onderhevig. 

Yan  Del&p&  zgn  nog  2{  palen  af  te  l^;gen  tot  de  distriets- 
hoofdplaats  Oeteran ,  die  nog  7i  palen  van  de  hoofdplaats  Madioen 
verwgderd  is.  De  weg  ligt  op  eenigen  afstand  van  den  rechter- 
oever der  rivier,  dien  hg  echter,  van  Oeteran  af,  gedurig  meer 
nadert. 

Madioen  ligt  op  de  hoogte  van  69  meters  boven  het  teevlak, 
aan  den  oostelgken  of  rechteroever  der  rivier ,  en  heeft  den  top 
van  den  Lawoe  in  het  westen  ^i  dien  van  den  WiUs  in  hei 
zuidoosten;  beide  bergen  zgn  er  in  hun  geheele  breedte  zichtbaar. 
Het  is  een  fraai  aangelegde  plaats,  met  breede  wegen  en  nette 
woningen.  De  Europeesche  wgk,  in  het  noordelgk  deel  der  negari 
gelegen,  bestaat  uit  een  breede  lommerrgke  laan ,  die  aan  weers- 
zijden met  eenige  huizen  in  den  gewonen  Indischen  trant  bebouwd 
is,    onder    welke  het  residentiehuis  door  grootte  en  fraaiheid 


')  T.  V.  N.  I.  lY.  2.  104;  Jungbuhn,  Java.  H.  475;  K.  T.  ▼.  N.  I.  XX. 
193,  XXIII.  46.  VT.;  Hoepermans  in  T   ▼.  I.  T.  L.  en  Vk.  XXI.  150. 
»)  D.  n,  bl.  105.  •)  N.  T.  T.  N.  I.  XXIIL  56. 

V  ZooalB  D.  n,  bl.  105,  werd  aangenomen.  *)  D.  II,  bL  108. 


Digitized  by  VjOOQIC 


723 

uilmimt.  Het  fortje  of  blokhois,  tegeaover  het  residentiehms  ge- 
legen, is  sedert  kng  niet  meer  bezet.  De  Ghineesohe  kampong 
ligt  aan  het  znideinde,  aan  den  weg  naar  P&n&r&g&.  De  bevolking, 
▼oor  roim  80  jaren  door  Bleeker  op  6000  Javanen,  800  Ghi- 
neezen  en  40  Europeanen  begroot,  is  sedert  ongetwijfeld  be« 
langrgk  toegenomen ;  de  Eoropeesche  bevolking  zal  thans  op  wel 
360  &  400  üelen  kannen  gesteld  worden.  Bgzonderheden  zgn  hier 
niet  te  zien,  behalve  een  steenen  nandi,  die  op  een hoogen  pilaar 
is  geplaatst.  Yoor  de  commnnicatiën  is  Hadioen  reeds  nu  een 
punt  van  gewicht,  daar  er  drie  groote  wegen  samenkomen  die 
de  plaats  over  Ngawi  met  Soerakarta ,  over  Tjaroeban  met  Eediri 
en  over  Panaraga  met  Patjitan  verbinden ;  maar  het  zal  nog  van  veel 
grooter  gewicht  worden ,  als  de  ontworpen  spoorwegen  van  Madioen 
naar  Soerakarta  en  Sid&ardj&  voltooid  zgn.  Het  station  te  Ha- 
dioen zal  een  groote  uitgebreidheid  erlangen,  daar  er  de  centrale 
werkplaatsen  voor  de  Ignen  in  Oost-Java  zullen  gevestigd  worden  *). 
De  rivier  waaraan  Madioen  ligt ,  wordt  door  Junghuhn  en  an- 
deren Kali  Gentoeng  genoemd ,  —  een  naam  dien  ik  ook  vroeger  in 
dit  werk  gebezigd  heb  *) ,  maar  omtrent  welks  juistheid  door  de 
nieuwere  kaarten  twgfel  bg  mg  is  opgewekt.  In  het  vervolg  zal 
ik  haar  steeds  door  den  meer  gebruikelgken  naam  van  Bengawan 
Madioen  of  rivier  van  Madioen  aanduiden.  Zg  ontspringt  op  de 
zuidwestelgke  helling  van  den  Wilis,  stroomt  langs  Ardj&wi- 
nangoen,  neemt  daarna  de  van  het  Patjitansche  grensgebergte 
komende  Eali  Slahoeng  op,  die  misschien  met  meer  recht  zelve 
als  haar  bovenloop  zou  kunnen  beschouwd  worden,  en  sngdt 
vervolgens  den  weg  die  Panaraga  met  Soem&r&t&  verbindt.  Na 
het  regentschap  Panaraga  verlaten  te  hebben  vormt  zg  tot  hare 
vereeniging  met  de  van  den  Lawoe  afkomende  Eali  Gandong 
welke  een  weinig  boven  de  negari  Madioen  plaats  heeft,  de  grens 
tttsschen  de  regentschappen  Madioen  ten  oosten  en  Magètan  ten 
westen,  terwgl  het  westwaarts  uitspringende ,  tot  Madioen  behoo- 
rende  district  Maospati  door  de  Eali  Gandong  zelve  tegen  het 
regentschap  Magètan  begrensd  wordt 
Op  2{  paal  afstands  van  Madioen  zondert  zich  van  den  ons 
'>  KoL  verdag  1880,  bL  115,  *)  1>.  H,  bl.  97. 

46* 


Digitized  by  VjOOQIC 


724 

reeds  bekenden  weg  tuBsohen  die  plaats  en  P&n&r&g&  een  dwarsweg 
af  I  die  de  riyier  van  Madioen  even  beasniden  hare  samenTloeiing 
met  de  Eali  Gandong  sngdt  en  door  het  Hagetansohe  district 
Gorang  Gareng  voert ,  dat  juist  den  hoek  beslaat  door  de  beide 
rivieren  gevormd.  Bg  den  negenden  paal  van  Madioen  af  ligt  de 
desa  Simbatan,  waar  een  vermoedelgk  uit  den  Hindoetgd  stam- 
mend bad  gevonden  wordt.  Het  is  van  kubieke  steenen  bpgemetseld 
en  het  water  stroomt  er  in  door  de  borsten  van  een  Doerga- 
beeld  ').  Bg  den  post  Gorang  Gareng  wordt  die  weg  recht- 
hoekig gesneden  door  een  anderen,  die  de  {  paal  verder  zuidwaarts 
gelegen  hoofdplaats  van  het  district  Gorang  Gareng,  Redj&sari 
geheeten,  rechtstreeks  met  den  weg  van  Madioen  naar  Ngawi, 
even  voorbij  Maospati ,  verbindt.  Bij  deze  districtshoofdplaats  ligt 
de  fabriek  eener  bekende  suiker-onderneming ,  die  nu  eens  Redj&- 
sari  dan  weder  Gorang  Gareng  genoemd  wordt  en  nevens  die 
van  Poerw&dadi  de  eenige  is  in  de  residentie.  Zuidwestwaarts 
van  Redj^ari  ligt  bij  Giripoem&  een  lage  heuvelreeks,  op  welker 
hoogste  punt  het  graf  van  Sentot ,  bekend  bg  den  naam  van  AJi 
Bassa,  den  held  van  den  krijg  met  Dip&  Neg&r&,  wordt  aan- 
gewezen *). 

Zeven  palen  voorbg  den  post  Gorang  Gareng  ligt  Magètan, 
de  hoofdplaats  van  het  gelgknamige  regentschap.  Zg  behoort  tot 
de  aangenaamste  plaatsen  van  Java;  aan  hare  ligging  op  de 
oostelijke  helling  van  den  Lawoe,  op  een  hoogte  van  446  meters, 
dankt  zij  een  frisch  en  gezond  klimaat,  ver  te  verkiezen  boven 
dat  der  heete  vlakte  die  wij  verlaten  hebben.  De  Regent  heeft 
een  fraaien,  in  menig  opzicht  op  Europeesche  wijs  ingerichten 
dalem,  en  de  geheele  plaats  is  bijzonder  net  en  goed  onderhouden. 
Een  breede  grintweg  deelt  haar  in  twee  gelgke  helften,  hoog 
en  lommerrgk  geboomte  beschaduwt  haar  en  tairgke  kanaaltjes 
van  frisch  bergwater  besproeien  er  de  tuintjes  der  inlandsche 
woningen. 

Yan  Magètan  zetten  wg ,  steeds  stggende ,  den  weg  in  west- 


O  Jungbuhn  in  T.  v.  N.  I.  VI.  3.  375 ;  Hoepermana  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en 
Vk.  XXI.  160.  De  eerste  noemt  het  dorp  Simpattan,  maar  op  de  topographiBche 
kaart  ie  de  naam  Simbatan  geschreren.        ')  D'Almeida,  Life  in  Jara,  U.  i. 


Digitized  by  VjOOQIC 


725 

waartsche  richting  voort  j  eerst  naar  Plaoesan  ,  de  boofdplaats  van 
het  district  Balé  pandjang  (7  palen),  vervolgens  naar  Sarangan 
aan  het  bekoorlijke  bergmeer  Tel&g&Pasir,  welks  heldere  spiegel 
liefelgk  door  zachtglooiende ,  met  gras  bedekte  hoogten  omkransd  is 
(2i  paal);  en  eindelijk  naar  Tjem&r&  Sewoe  (2|  paal),  dat  nog 
slechts  \  paal  van  de  grens  van  Soerakarta  verwijderd  is  *).  Ten 
noorden  van  dezen  weg  zijn  de  vruchtbare  hellingen  van  den 
Lawoe  met  uitgestrekte  koffietuinen  bedekt. 

Om  van  Magètan  naar  Maospati  te  komen ,  is  de  kortste  weg 
de  rechtstreeksche  verbinding  van  Magètan  met  den  postweg  van 
Madioen  naar  Ngawi,  die  in  noordoostelgke  richting  gaat  over 
Brantjang,  het  hoofddorp  van  het  district  Boeloe.  De  afstand  van 
Magètan  tot  den  postweg  bedraagt  alsdan  8|  paal,  terwijl  men 
nog  een  paal  in  de  richting  van  Madioen  heeft  terug  te  gaan  om 
Maospati  te  bereiken.  Het  is  eene  groote  desa,  waar  vele  Chinee* 
zen  wonen,  en  de  hoofdplaats  van  een  district,  dat  vlak,  vrucht- 
baar, rijk  aan  desa's  en  aan  rijstvelden  is;  doch  daar  er  ni«ts 
bijzonders  valt  op  te  merken,  kunnen  wij  zonder  schade  van 
het  punt  waar  wij  op  den  postweg  komen,  dadelijk  de  richting 
noordwaarts  naar  Ngawi  volgen.  Wg  bereiken  dan  na  2  palen  te 
hebben  afgelegd  de  fabriek  der  suiker-onderneming  Poerw&dadi 
en  {  paal  verder,  aan  de  rechterhand,  een  dwarsweg  die  over 
Poerw&dadi  en  Eeniten,  hoofddorpen  van  gelijknamige  districten, 
den  weg  van  Madioen  naar  Ngawi  met  dien  van  Madioen  naar 
Eediri  verbindt.  Yan  het  begin  van  bedoelden  dwarsweg  tot 
Ngawi  is  de  afstand  nog  11 1  paal.  Het  land  dat  wij  doortrekken 
is  geheel  vlak,  grootendeels  voor  rijstcultuur  gebezigd,  maar 
schaars  bevolkt,  zoodat  het  aantal  desa's  gering  is. 

Een  andere  weg  van  Magètan  naar  K'gawi  gaat  van  eerstge- 
noemde plaats  14  palen  in  noordoostelijke  richting  naar  Dj&g&r&g&, 
vroeger  hoofdplaats  van  een  regentschap,  thans  nog  van  een 
district  van  dien  naam.  Dit  district  en  het  ten  westen  daaraan 
grenzende  Sinéh,  waarvan  de  hoofddesa  Sempoe  heet,  strekken 
zich  uit  over  de  noordwestelijke  hellingen  van  den  Lawoe.  In 
het  district  Sinéh  moeten  overblijfselen  uit  den  Hindoetgd  voor- 

^)  Zie  boven,  bl.  700. 


Digitized  by  VjOOQIC 


726 

komen,  waarvan  nog  slechts  een  kleine  inscriptie  is  bekendge- 
maakt, en  di^  vermoedelijk  met  de  oudheden  van  Soekoeh  en 
Tjët&  in  eenig  verband  staan  ^).  Yan  Djagaraga  gaat,  door  een 
schaars  bevolkte  en  gedeeltelijk  woeste  streek,  een  weg  van 
16|  paal  in  noordoostelijke  richting  naar  Ngawi  en  bereikt  den 
postweg  van  Soerakarta  naar  Ngawi  op  nog  H  paal  afstands 
van  laatstgenoemde  plaats. 

Ngawi  is  belangrijk  door  zgne  ligging  bg  het  vereenigingspont 
van  drie  groote  wegen,  die  naar  Soerakarta,  Rembang en  Eediri 
voeren,  en  van  de  rivier  van  Madioen  met  den  groeten  waterweg 
van  Soerakarta  naar  Madioen,  die  door  de  rivier  van  8&1&  ge- 
vormd wordt,  üit  dien  hdofde  is  er  dan  ook  eene  belangrijke 
sterkte  gebouwd,  het  fort  van  den  Bosch,  dat  in  den  noord- 
oostelgken  hoek  der  negari,  aan  den  linkeroever  der  rivier  van 
Madioen,  is  gelegen,  juist  op  het  punt  waar  zg  hare  wateren  in 
de  S&l&-rivier  uitstort,  zoodat  het  de  beide  rivieren  bestrgkt. 
Desniettemin  wordt  de  keuze  van  het  punt  door  deskundigen 
ongelukkig  geacht,  daar  het  door  de  heuvels  die  het  van  drie 
zgden  beheerschen,  veel  meer  in  defensief  vermogen  verliest,  dan 
het  wint  door  de  hooge,  moeilijk  toegankelgke  rivieroevers,  die 
het  van  drie  kanten  insluiten ').  In  de  nabijheid  van  het  fort  ligt 
een  buskruidmolen.  De  vereeniging  der  rivieren  zelve  is  zeer 
belangwekkend.  Zg  verschillen  niet  veel  in  diepte  en  breedte; 
toch  is  de  watermassa  die  de  S&l&-rivier  zacht  en  kalm  door  haar 
effen  bed  voortstuwt,  vrg  wat  aanzienlgker  dan  die  welke  de 
rivier  van  Madioen  bruisend  tusschen  klippen  in  haar  uitstort 
Deze  klippen,  die  ten  deele  boven  het  watervlak  uitsteken ,  zgn 
sterk  uitgespoeld,  vol  holen  en  nissen,  en  behooren,  evenals  al 
het  gesteente  dat  in  de  rivierbeddingen  aan  den  dag  komt,  tot 
een  fijne  zandsteenaardige  en  gemakkelgk  te  verbrokkelen  brecde, 
hier  en  daar  met  trachietbrokken  samengekneed.  Zoowel  deze 
als  de  sterke  stroom  maken  het  voor  de  prauwen  zeer  bezwaar- 
lijk om  uit  de  hoofdrivier  in  die  van  Madioen  te  komen.  In  de 
rivier  zelve  ziet   men  hier  en  daar  gasbellen  opstggeu,  die  de 

»)  Vgl.  D.  n,  bl.  28. 

*)  De  Yaynes  ran  Brakel,  Verdediging  van  Ked.  Ind.,  bL  846. 


Digitized  by  VjOOQIC 


727 

plaats  van  kleine  welleoi  met  zoutaobtigen  emaak,  aanwijzen  ')• 
Aan  den  oever  prijkt  op  het  punt  der  yereeniging  hoog  en  breed- 
getakt  geboomte ,  waaronder  zitbanken  geplaatst  zijn ,  die  aan  de 
Europeesche  bevolking  van  Ngawi  eene  aangename  rustplaats 
aanbieden. 

Yoor  't  overige  heeft  Ngawi  niet  veel  bgzonders.  De  plaats  is 
ruim  en  goed  aangelegd  en  heeft  een  groote  aloen-aloen,  waar- 
aan de  woning  van  den  Adsistent-resident,  de  dalem  van  den 
Regent,  de  steenen  met  een  ringmuur  omgeven  gevangenis, 
eenige  pakhuizen  en  de  voornaamste  Europeesche  woningen  lig- 
gen. Deze  aloen-aloen  ligt  in  het  zuiden  van  Ngawi,  op  een  kwar- 
tier afstands  van  het  fort.  De  ruimte  tusschen  beide,  geheel  tus- 
schen  den  bochtigen  rechteroever  der  S&1&-  en  den  niet  minder 
kronkelenden  linkeroever  der  Madioen-rivier  besloten,  is  door 
Chineesche  en  inlandsche  kampongs  en  verspreide  Europeesche 
woningen  aangevuld. 

Noch  Ngawi  zelf,  noch  zgne  omstreken,  kunnen  eenige  aanspraak 
maken  op  schoonheid.  Poerw&  Lel&n&  noemt  Ngawi  het  slechtste 
regentschap  van  geheel  Java,  en  inderdaad  is  de  geheele  streek 
dor  en  onvruchtbaar,  terwijl  de  warmte  er  zeer  drukkend  is. 
Men  vindt  op  Java  weinig  reden  den  offider  of  ambtenaar  te 
bengdeui  wien  Ngawi  als  standplaats  is  aangewezen.  Een  uit- 
zondering zou  men  wellicht  moeten  maken  voor  den  hartstochte*- 
Igken  jager,  die  de  gevaren  niet  schroomt  aan  de  jacht  op  tijgers 
en  wilde  zwgnen  verbonden;  want  aan  deze  dieren  zijnNgawi's 
omstreken  buitengewoon  rijk.  Tusschen  het  kalkgebergte  op  de 
Bembangsche  en  Samarangsche  grens,  om  welks  zuidelgken  voet 
zich  de  rivier  van  8&I&  kronkelt,  en  de  noordelijke  en  noordwes« 
telijke  hellingen  van  den  Lawoe,  ligt  eene  streek  waardoor,  op 
eenigen  afstand  ten  zuiden  der  rivier,  haren  loop  volgende  doch 
hare  bochten  afsnijdende,  de  postweg  van  Ngawi  naar  Soerakarta 
gaat.  Hg  voert  door  de  districten  Sepreh  en  Gendingan,  langs 
de  desa's  Ngali,  B&g&,  Gendingan  en  Poelei,  en  bereikt  op  24 
palen  afstands  van  Ngawi  de  Soerakartasche  grens  ')•  Yooralin 


')  Janghahn,  Reisen.  888  t.;  Jaya,  n.  422.  *)  Zie  verder  bl.  693. 


Digitized  by  VjOOQIC 


728 

de  Dabijheid  van  die  grens  en  tot  dicht  bg  Sragen ,  in  het  noord- 
oosten, noorden  en  noord-noordwesten  van  den  Lawoe,  loopt  die 
weg  door  heete,  droge  en  dorre  wildernissen  van  alang-alang  en 
glagah,  waaruit  hier  en  daar  verstrooide  of  tot  kleine  groepen  ver- 
eenigde,  lage  en  kromgegroeide  wondboomen;  vooral  Bntea  fron- 
dosa  ')  en  Teotona  grandis  '),  opschieten.  Dicht  bg  Ngawi  is  de 
bodem  minder  dor,  zoodat  het  geboomte  dichter  staat  en  hooger 
rgst  en  hier  en  daar  door  sawahs  wordt  afgewisseld;  over  het 
algemeen  echter  is  deze  streek,  die  gedeeltelgk  zelfs  wel  eens  door 
den  naam  van  „het  tggerbosch^  wordt  aangeduid,  onherbergzaam 
en  woest  en  het  geliefkoosd  verblgf  van  tijgers ,  die  men  er  soms 
zelfs  op  klaarlichten  dag  ziet  rondloopen,  terwgl  men  op  vele 
punten  tijgervallen  tot  zelfs  in  de  onmiddellgke  nabijheid  van  den 
weg  kan  opmerken.  Ofschoon  deze  streek  over  het  geheel  arm 
aan  water  is ,  hebben  vele  ontginningen  in  de  laatste  jaren  ge- 
loerd, dat  oordeelkundige  leiding  en  verdeeling  van  den  voorhanden 
voorraad  groote  verbetering  van  den  toestand  kan  aanbrengen. 
De  ergste  tafereelen  van  de  verschrikkingen  van  dezen  weg  vindt 
men  dan  ook  in  reisverhalen  die  reeds  eenige  jaren  oud  zgn,  en 
wij  mogen  gerust  aannemen,  dat  de  tgd  steeds  nader  komt  waarin 
men  er  slechts  aan  gedenken  zal,  wanneer  men  van  het  verle- 
dene  gewaagt  ').  Dat  in  het  district  Gendingan  een  bron  van 
aardolie,  en  in  het  district  Sepreh  minerale  bronnen,  met  water 
van  ziltigen  bitterachtigen  smaak,  gevonden  worden ,  verdient  als 
bgdrage  tot  de  kennis  van  den  Lawoe  in  het  voorbijgaan  ver- 
melding ^). 

De  watermassa  die  de  S&l&-rivier  bg  Ngawi  uit  deBengawan 
Madioen  ontvangt^  is  zeker  niet  vreemd  aan  de  veranderde 
richting,  op  dit  punt  door  haren  loop  aangenomen,  en  aan  de 
kracht  die  haar  in  staat  stelt,  een  weinig  ten  noorden  van 
I^gawi  door  het  kalkgebergte  heen  te  breken  en  de  aangrenzende 
residentie  Rembang  te  bereiken.  In  meer  noordoostelgke  richting 


>)  De  ploso-boom.  Zie  D.  I,  bl.  143.  *)  De  4jati-boom. 

»)  Junghuhn,  Java,  II.  421  vv.,  623  yt.;  T.  v.  N.  I    VU.  3.  121;  d'Al- 
meida,  Life  in  Jaya,  n.  32  yy^  Buddingh  K.  O.  L,  I.  343. 
*)  N.  T.  Y.  N.  I.  XX.  193. 


Digitized  by  VjOOQIC 


729 

gaat  van  Ngawi  een  weg  naar  Bembang,  die  reeds  op  5{  paal 
van  die  hoofdplaats  de  grens  van  Madioen  raakt.  Op  weinige 
minuten  van  die  grens  ligt  de  post  Kedawak,  door  de  zandsteen* 
groeven  in  de  nabijheid  bekend  '). 

Wanneer  men  van  Ngawi  naar  Eediri  den  postweg  wil  volgen, 
moet  men  over  de  ons  reeds  bekende  plaatsen  Foerw&^^l  on 
Maospati  naar  Madioen  en  vandaar  over  Nglames,  hoofdplaats 
van  het  district  Bagi,  naar  Tjaroeban  gaan.  Ongeveer  parallel 
met  den  postweg  loopt  een  andere  zijweg  meer  rechtstreeks  naar 
Maospati.  Deze  gaat  langs  den  rechteroever  der  8&l&-rivier  naar 
Eandangan,  het  tegenwoordige  hoofddorp  van  het  district  Dero, 
en  sngdt  de  rivier  bij  de  desa  Fendem.  Doch  op  beide  wgzen 
bereikt  men  Tjaroeban  slechts  langs  een  groeten  omweg.  Yeel 
korter  is  de  zgweg  die  zich,  1^  paal  ten  zuiden  vanKgawien2 
palen  voordat  men  te  Eandangan  komt,  van  laatstgemelden  weg  af- 
zondert, en  oost-zuidoostwaarts  door  het  district  Dero,  later, 
na  het  Madioensche  district  Tjaroeban  bereikt  te  hebben,  van 
Moening  af  met  zuidoostwaartsche  strekking ,  naar  de  voormalige 
regentschaps-hoofdplaats  Tjaroeban  gaat.  Al  deze  wegen  loepen 
door  de  vlakte  en  bieden  niet  veel  meer  dan  het  gezicht  op 
sawahs,  dat,  hoe  aangenaam  ook,  op  den  duur  wat  eentonig 
wordt;  maar  bg  Tjaroeban  verandert  het  tooneel,  daar  hier  uit- 
gestrekte djati wouden  een  aanvang  nemen ,  die  het  golvend  terrein 
tuBSchen  den  Wilis  ten  zuiden  en  den  Pandan  ten  noorden  be- 
dekken. Deze  laatste  is  een  kleine  vulkanische  berg,  die  zich, 
nabij  het  punt  waar  de  grenzen  van  Madioen ,  Eediri  en  Rembang 
samenkomen,  midden  uit  het  kalkgebergte  tot  eene  hoogte  van 
900  meters  verheft  Yan  alle  zijden  rgzen  de  hellingen  gelijkma- 
tig op  naar  zgn  bolvormige  kruin,  maar  zij  zijn  het  meest  naar 
de  westzgde  verlengd.  Hg  ligt  te  midden  van  de  diepste  een- 
zaamheid der  wouden  en  is  zelf  van  zgn  voet  tot  zijn  kruin  met 
dicht  bösch  bedekt.  Aan  zgne  noordoostzijde  bevindt  zich  een 
solfatara.  Over  de  Hindoebeelden ,  overblgfselen  van  oude  muren 
en  fossiele  zoogdierbeenderen  die  op  en  om  dezen  berg  gevonden 

')  Zg  staan  aangeduid  op  de  kaart  vaü  Jnnghnhn ;  maar  of  er  nog  heden 
steen  gebroken  wordt,  kan  ik  niet  bepalen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


730 

2iJD,  U  reeds  elders  in  dit  werk  gesproken  ').  Op  zgne  kruin 
verrijzen  nevens  elkander  twee  toppen,  waarvan  de  eene  seer 
steil  en  misschien  nog  nooit  beklommen  is ,  de  andere  eene  kleine 
vlakte  draagt^  die  waarsobynlyk  door  menschenhanden  is  geëf- 
fend. Op  die  vlakte  vindt  men  een  tweearmig  beeld,  2|  voet 
hoog,  zonder  versierselen  en  in  boogst  indecenten  stand;  som- 
mige doelen  die  van  bet  lichaam  zijn  afgeslagen  zgn  er  later 
weder  aangeveegd  ').  De  bevolking  noemt  het  beeld  Ejahi  Derpl 
en  hondt  het,  zegt  men,  voor  een  priester  die  om  zgneontnch- 
tige  levenswgze  in  steen  werd  veranderd  '). 

De  bosschen  waardoor  de  wegnaarEediriloopt,  bedekken  een 
als  baren  golvend  terrein,  dat  uit  eene  dikke  laag  of  bank  van 
afgeronde  blokken  trachiet  en  traohiet«lava  bestaat,  diednidelgke 
sporen  van  wrgving  vertoonen.  Junghnhn  hield  zich  overtuigd ,  dat 
zij  eenmaal  door  de  zee  bedekt  moeten  geweest  zgn,  en  daardoor 
den  vorm  van  rolsteenen  gekregen  hebben.  Enkele  onbedoidende 
posten  liggen  eenzaam  in  deze  wouden,  totdat  men, op  10 {palen 
afstands  van  Tjaroeban,  de  grens  van  Kediri,  en  {  paal  verder, 
den  post  Wilangan  in  het  regentschap  Berbek  bereikt.  Hier  verhef- 
fen zich  de  baren  der  rolsteenen  tot  ware  heuvelen  en  zg  gelgken 
een  stroom  die  regelrecht  van  het  middelste  juk  van  den  Wilis 
afdaalt  Maar  nu  is  ook  het  einde  der  groote  rolsteenbank  en 
der  golfvormige  oneffenheid  van  den  bodem  bereikt  Bg  Bagor, 
hoofdplaats  van  het  district  Gtemenggeng,  8^  paal  voorbg  Wi' 
langan  gelegen,  komt  men  in  een  vlak  en  vruchtbaar  land,  en  het 
vale  grijs  der  djati- wouden  wordt  door  groene  sawahs  vervan- 
gen. Yier  en  een  halven  paal  voorbg  Bagor,  bg  Ngandjoek,het 
hoofddorp  van  een  gelijknamig  district,  splitst  zich  de  weg.  De 
groote  of  postweg,  die  naar  de  hoofdstad  Eediri  gaat,  wendt  zich 
nagenoeg  recht  zuidwaarts;  de  andere  weg  gaat  bgna  recht oost- 


*)  D.  I,  U.  112,  D.  II,  U.  109,  bg  weUse  plaats  vooral  ook  de  «Yorbete- 
ringen*  zgn  te  raadplegen.  Zie  overigenB  over  de  foBsiele  beenderen  K.  T. 
V.  N    I.  XVI.   70,  XXVIII    394  en  XXIX.  468. 

*)  Bramund  in  Yerh.  y    b.  Bat.  Gen.  XXXIU.  216 

>)  KuBsendrager ,  Java,  261.  Die  scbrgver  maakt  het  beeld  12  voet  boog, 
en  ▼•  d  Aa,  Ned.  O.  I ,  lY-  202,  vond  dit  nog  niet  genoeg  en  maiJcte  er 
12  el  8  palm  van. 


Digitized  by  VjOOQIC 


731 

waarts  door  het  smalle  noordelgke  gedeelte  der  Residentie ,  loopt 
eerst  door  sawahs,  daarna  door  bosch,  en  doet  geene  plaatsen  van 
eenige  beteekenis  aan  totdat  hiji  op  15}  paal  Tan  Ngandjoek,  de 
gewichtige  plaats  Eert&8&n&  bereikt,  aan  de  Brantas  en  zeer  nabg 
de  grens  van  Eediri  met  Soerabaja  gelegen. 

Wij  Tolgen  den  weg  zuidwaarts^  3i  paal  ?er,  tot  Lotjeret, 
waar  zioh  yan  den  postweg  rechts  een  tak  afzondert ,  die  ons,  na 
2{  paal,  in  de  regentschapshoofdplaats  Berbek  brengt.  Deze  plaats 
is  net  aangelegd  en  door  een  broeden  hoofdweg  en  eenige  dwars* 
wegen  doorsneden  en  is  bekend  door  haren  druk  bezochten  pasar. 
Zg  ligt  in  een  bekoorlgke  vallei ,  tusschen  de  noordoostelgke  rib- 
ben van  den  Liman  en  den  Wilis,  en  biedt  een  schoenen  blik 
op  de  dicht  begroeide  hellingen  en  toppen  dezer  bergen.  Noord- 
oostwaarts  van  Berbek  ziet  men  uitgestrekte  velden  die  voor  de 
£Eibriek  Djati,  i  paal  van  Lotjeret  gelegen,  met  suikerriet  be- 
plant zijn.  Wg  zullen  den  weg  van  Berbek  opwaarts  naar  Tje- 
p&k&,  de  districtshoofdplaats  van  Siwalan  (3  palen) ,  vandaar  naar 
den  op  eene  hoogte  van  877  meters  gelegen  pasanggrahan  van 
Sawahan  (6  palen)  en  verder  langs  voetpaden  niet  voortzetten ,  daar 
wg  den  top  van  den  Wilis  reeds  bezocht  hebben  en  schier  zijne 
gansche  oostelijke  helling  eene  door  vele  tijgers  bewoonde  wildernis 
is,  slechts  schaars  door  kleine  desa's  en  kleine  koffieplantsoenen 
afgewisseld.  Wij  behoeven  evenwel  om  de  reis  naar  Eediri  te 
vervolgen ,  niet  naar  Lotjeret  terug  te  koeren ,  daar  een  dwars  weg 
van  3  palen  van  Berbek  oostwaarts  ons  weder  op  den  postweg 
brengt,  waarna  wg  nog  een  paal  hebben  af  teleggenomPatjeh, 
de  hoofdplaats  van  het  district  Godean,  te  bereiken.  Te  dezer 
plaatse  vindt  men ,  gelgk  op  zoovele  punten  in  de  residentie  Eediri, 
eenige  Hindoe-oudheden,*die  al  zeet  weinig  bekend  zgn:  over- 
blgfselen  van  een  ijandi  en  eenige  gebroken  beelden ,  waaronder 
twee  met  tggerkoppen  en  groote  starende  oogen  ')• 

Yan  Patjeh  tot  Eediri  bedraagt  de  afstand  nog  12  palen,  die 
in  znidoostelgke  richting,  dwars  door  de  vlakte  van  Eediri,  worden 
afgelegd.  De  districtshoofdplaats    M&dj&r&t&,  die  men  passeert 

^)  Yan  den  tjandi  spreekt  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  387,  van  de  beelden 
d'Almeida,  Life  in  Java,  I.  803. 


Digitized  by  VjOOQIC 


732 

alvorens  Eediri  te  bereikea^  maakt  met  de  hoofdstad  bgna  één 
geheel  uit. 

De  hoofdstad  neemt  in  de  meergemelde  vlakte  nagenoeg  het 
middelpunt  in;  zg  ligt  echter  ongeveer  5  kilometers  dich- 
ter bij  het  kalkgebergte  dat  zich  in  het  noorden  over  de  grens 
tnsschen  Eediri  en  Rembang  uitstrekt,  dan  bg  het  Zuidergebergte 
dat  ook  door  deze  residentie  zijnen  weg  langs  het  strand  voort- 
zet, maar  hier  zoo  laag  is,  dat  men  ter  hoofdplaats  nauwe- 
Igks  zgn  profiel  aan  den  horizon  geteekend  ziet.  De  stad  zelve 
ligt  op  eene  hoogte  van  64  meters  boven  het  zeevlak;  denhoog- 
sten  top  van  den  Wilis  heeft  men  er  nagenoeg  recht  in  het 
westen,  dien  van  den  Eeloet  in  het  oost-zuidoosten  Westwaarts, 
naar  den  voet  van  den  Wilis,  en  oostwaarts,  naar  dien  vanden 
Eeloet  en  de  keten  welke  zich  daaraan  noordwaarts  aansluit, 
door  Junghuhn  de  Loesongo-keten  genoemd ,  gaat  de  vlakte,  die 
over  het  algemeen  goed  bebouwd  en  vruchtbaar  is ,  zachtkens  op- 
rgzende  over  in  eene  wildernis,  die,  vooral  aandeoostzgde,een 
broeden  woesten  gordel  vormt,  waardoor  de  voet  van  den  berg 
van  het  bewoonde  land  wordt  gescheiden.  Het  losse  vulkanische 
zand^  door  den  Eeloet  bij  verschillende  uitbarstingen^  zelfs  nog 
in  de  tegenwoordige  eeuw,  uitgeworpen,  heeft  de  overhand  over 
een  uitgestrekt  gebied,  waaruit  bevolking  en  cultuur  schier  geheel 
verbannen  zijn  In  het  noorden  reikt,  om  zoo  te  zeggen,  de  vlakte 
van  Eediri  de  hand  links,  om  den  Wilis  heen,  aan  de  vlakte 
van  Madioen,  rechts  aan  die  van  Soerabaja,  die  zich  tusschen  het 
kalkgebergte  en  den  Ardjoeni  uitstrekt.  In  het  zuiden  is  zg  aan 
de  westzijde  begrensd  door  de  in  het  Zuidergebergte  overgaande 
hellingen  van  den  Wilis ,  maar  verlengt  zg  zich  oostwaarts  voorbg 
Blitar  en  Wlingi,  tusschen  den  Eeloet  en  den  Eawi  aan  de  ééne 
en  het  Zuidergebergte  aan  de  andere  zgde,  om  daarna,  allengs 
hooger  rgzende,  in  de  vlakte  van  Malang  over  te  gaan.  De  don- 
kerkleurige  kleigrond,  waaruit  de  vlakte  van  Madioen  bestaat, 
heeft  hier  plaats  gemaakt  voor  een  bodem  uit  fijn  vulkanisch 
zand  gevormd ,  die  echter,  waar  tgd  tot  verwering  niet  ontbroken 
heeft,  in  een  helder  grijze  klei  is  overgegaan,  welke  bg  droogte 
hard  en  korstig  wordt,  bij  overvloedige  besproeiing  in  een  taaie 


Digitized  by  VjOOQIC 


783 

modder  verandert.  Deze  kleibodem  ia  echter  uitstekend  geschikt 
voor  bebouwing  en  vormt  de  schoonste  rgstvelden.  De  lossere, 
meer  met  humas  vermengde  grond,  die  gevonden  wordt  waar  de 
bosschen  eerst  in  later  tgd  zijn  weggeruimd,  is  meer  geschikt 
voor  de  koffieteelt,  die  in  deze  Residentie,  bij  uitzondering,  in  de 
▼lakte  gedreven  wordt  Toen  Eediri  in  1830  onder  het  Neder- 
landsch  Qouvemement  kwam,  heeft  men,  om  het  zeer  boschrijke 
en  schaars  bevolkte  gewest  zoo  spoedig  mogelgk  productief  en 
welvarend  te  maken,  in  verband  met  het  aanleggen  van  groote 
wegen,  de  bosschen  op  groote  schaal  opgeruimd  en  herschapen 
in  aanplantingen  van  koffie,  die  er,  hoe  heet  deze  vlakte  ook  zijn 
moge,  onder  de  schaduw  der  dadapboomen  vrg  welig  en  krachtig 
tieren,  al  vormen  zij  niet  zulk  een  lommerrgk  bladerengewelf 
als  in  de  koeler  en  vochtiger  bergstreken.  De  gemiddelde  jaar- 
Ijjksche  temperatuur  is  in  deze  vlakte  slechts  weinig  beneden 
die  der  plaatsen^ aan  Java^s  noorderstrand,  maar  het  verschil  van 
warmte  in  den  natten  en  drogen  moeson  is  er  sterker  uitgedrukt. 
Wegens  de  meerdere  droogte  van  den  bodem  is  er  het  verblijf 
gezonder  en  wordt  men  er  door  geen  muskieten  gekweld,  maar 
lastig  is  de  zuidenwind,  die  er  bg  helder  weder  bgna  zonder 
tusschenpoozen  waait,  en  te  sterker  en  onaangenamer  wordt, 
naarmate  de  droogte  langer  aanhoudt  *). 

De  vlakte  van  Eediri  wordt  van  het  zuiden  naar  het  noorden 
doorsneden  door  een  breede,  schoone,  voor  kleine  schepen  bevaar- 
bare rivier,  die  bij  de  Europeanen  algemeen  onder  den  naam  van 
de  Eali  Brantas  bekend  is,  maar  bg  de  inlanders,  als  zoovele 
andere,  verschillende  namen  draagt  in  de  verschillende  gedeelten 
van  haren  loop.  Onder  den  naam  van  Eali  Brantas  betreedt  zij, 
van  de  hoogvlakte  van  Malang  komende,  de  residentie  Eediri 
tusschen  de  zuiderhellingen  van  den  Eavri  en  het  Zuidergebergte 
en  stroomt  eerst  west-,  later  meer  noord  westwaarts,  tot  Ngoe- 
djang,  17i  paal  van  Eediri,  waar  haar  loop  een  noord  waartsche 
richting  krggt.  Yolgens  sommigen  wordt  zij  hier  ook  wel  Eali 
Ngoedjang   genoemd,    welke   naam    echter   weinig   gebruikelgk 

I;  Janghnhn,  Java,  U.  626;  A^rdr.  en  Stat  Wdbk.  vanN  I.,  art.  Koffie, 
bl    212. 


Digitized  by  VjOOQIC 


734 

is  *).  Een  weinig  lager^  bij  Slarang  Re4j&^  hoofdplaats  van  het  dis- 
trict PakoentjèD,  vereenigt  aij  zich  met  hare  yoornaamste  zgri- 
vier,  die  bij  een  lastige  verscheidenheid  van  namen  bekend  ia 
en  nu  eens  Kali  Ngr&w& ,  dan  eens  Eali  Toeloeng  Agoeng ,  dan 
weder  Eali  Bening  genoemd  wordt,  soms  ook  verward  wordt 
met  de  Eali  Bend&  of  Eali  Trenggalek,  die  eigenlijk  een  sgtak 
van  haar  is  waarmede  zg  zich  eenige  palen  boven  Toeloeng 
Agoeng  vereenigt,  voorts  in  haren  bovenloop  tot  hare  vereeni- 
ging  met  de  Eali  Bend&  ook  Eali  Tjampoer  wordt  geheeten,  ^n 
eindelgk,  vooral  bg  oudere  schrjjvers,  van  haren  oorsprong  af  de 
rivier  van  Eediri  genoemd  en  dan  als  de  eigenlgke  hoofdrivier 
beschouwd  wordt,  die,  zooals  men  zich  uitdrukt,  bg  Ejurang 
Redj&  de  Brantas  opneemt.  Yoor  dit  laatste  pleit  dat  werkelgk 
de  rivier,  wanneer  wij  haar  als  de  voortzetting  der  Brantas  besohou. 
wen,  na  de  vereeniging  aanmerkelgk  van  richting  verandert,  maar 
daarentegen  de  noord-noordoostelgke  strekking  van  de  Eali 
Ngr&w&  in  haar  geheelen  verderen  loop  door  de  Residentie  blgft 
behouden.  Doch  de  Eali  Brantas,  die  bij  de  vereeniging  reeds  een 
veel  langeren  loop  achter  zich  heeft,  moet  niettemin,  naar  onze 
Europeesche  wjjze  van  zien ,  als  de  eigenlgke  hoofdrivier  beschouwd 
worden.  En  dit  is  dan  ook  thans  bij  onze  geografen  algemeen 
in  zwang,  terwgl  de  naam  „rivier  van  Eediri^  slechts  op  vage 
wgs  als  een  synoniem  van  den  naam  Kali  Brantas,  althans  in 
haren  middenloop,  beschouwd  wordt. 

De  Eota  Eediri  ligt  hoofdzakelgk  op  donrechter' of oostelgken 
oever  der  rivier.  Alleen  het  residentiehuis,  de  bureaux  en  pakhui- 
zen ,  het  fort  of  blokhuis  en  eenige  der  voornaamste  Europeesche 
huizen  liggen  aan  den  linkeroever,  en  wel  aan  den  groeten  weg 
langs  welken  wg  de  stad  binnenkomen,  en  die  hier  met  lommer- 
rgk  geboomte  is  beplant  en  een  schoon  uitzicht  biedt  op  den 
Wilis.  Tegenover  het  blokhuis  ligt  over  de  rivier  eene  brug  van 
165  meters  lengte,  zeker  eene  der  langste  van  Java.  De  rivier 
heeft  een  snellen  stroom  en  hare  bandjirs  hebben  meer  dan  eens 

>)  Zie  Bigg,  Tour  from  Sourabays  throngh  Kediri  enz.,  in  Jonrn.  of  the 
Ind.  Arohip.  III.  202.  Volgens  dien  schryver  zou  de  ririer  den  naam  van 
Eali  Ngoe^jang  dragen  van  de  grenzen  ran  Malang  af. 


Digitized  by  VjOOQIC 


736 

aan  de  brag  groote  schade  toegebraoht  Bg  de  uitbarsting  van 
den  Eeloet  in  1848  werden  de  palen  waarop  zg  rustte,  althans 
in  het  midden,  door  de  mei  tak  en  wortel  medege voerde  zware 
boomstammen  geheel  vernield.  Men  heeft  toen  de  in  stand  ge- 
bleven ^eelen  met  elkander  verbonden  door  een  soort  van  hang- 
brug van  gevlochten  bamboe,  die  echter  slechts  als  noodbrug 
moest  dienen,  en  in  1856  is  een  aanvang  gemaakt  methetbou- 
wen  eener  steenen  brug  met  n^en  bogen,  die,  bg  gebrek  aan 
werkvolk,  jaren  lang  onder  handen  is  geweest,  zoodat  ook  de 
houten  brug  moest  worden  in  stand  gehouden  '). 

Het  residentiehuis  is  fraai  en  ruim;  of  in  den  aangrenzenden 
tuin  de  verzameling  van  Hindoebeelden,  door  verschillende  oude- 
re reizigers  vermeld,  nog  gevonden  wordt,  durf  ik  niet  bepalen , 
daar  zooveel  van  dergelgke  zaken  in  den  laatsten  tgd  naar  Ba- 
tavia vervoerd  is  ')•  De  beelden  waren  allen  klein,  slechts  twee, 
hoogstens  drie  voet  hoog;  een  Boeddha-beeld,  een  nandi  en  de 
kop  van  een  naga  of  slang  stonden  daar  vreedzaam  naast  el- 
kander. Een  kwart  paal  ten  zuidwesten  van  het  residentiehuis 
staat  op  een  kleine  droge  plek  te  midden  der  sawahs  en  onder 
de  schaduw  van  een  prachtigen  waringinboom  een  groep  van 
drie  Hindoe-beelden,  waarvan  het  voornaamste,  een  mannelgke 
godheid  voorstellende,  zes  voet  hoog  en  onder  den  naam  van 
Artj&  Goeroe,  het  beeld  van  den  leermeester,  bekend  is.  De  beide 
andere,  uit  hetzelfde  steenblok  gehouwen ,  zgn  vrouwelgke  figuren 
aan  weerszijden  van  het  hoofdbeeld  geplaatst  en  nauwelgks  tot 
aan  zgne  heupen  reikende.  Men  gist  dat  het  mannelgke  beeld  een 
Yischnoe  moet  voorstellen,  maar  het  is  zeer  geschonden.  Het 
beeldhouwwerk  is  niet  zonder  verdienste,  schoon  het  onderdoet  voor 
dat  van  Prambanan.  In  de  nabijheid  liggen  ook  eenige  Mohamme- 


1)  Van  Wales  in  T.  y.  If.  I.  1874,  II.  472;  Bigg  t.a.p.  bL,89;  Bleeker 
in  T.  T.  N.  I.  1850,  I.  168  (waar  260  voet  naar  ik  vermoed  een  drakl<mtis 
Toor  560  Yoei);  Bnddingh,  N.  O.  L,  1.860;  d'Almeida,  1,290;  Aardr.  en  Stat. 
Wdbk.  art.  KediH;  Kol.  versl.  voor  1856,  Bgl.  I,  bl  47,  1857,  BgL  I,  bl. 
46,  1858,  BgL  L,  bl.  118.  Uit  de  latere  regeeringsvsralagen  blgkt  niet  doi- 
deljjk  of  de  bogenbmg  ooit  is  gereed  gekomen. 

*)  Zg  waren  aanwezig  toen  d'Almeida  omstreeks  1863  Kediri  bezocht.  Life 
in  Java,  IL  291. 


Digitized  by  VjOOQIC 


786 

daantohe  grayen,  en  de  inlanders  toonen  door  de  offers  die  se 
hier  brengen,  dat  de  plaats  in  hunne  oogen  heilig  is  ')• 

De  brog  overgaande  vindt  men  aan  de  oversgde  der  rivier  nog 
een  paar  Europeesche  bnnrten  en  de  begraafplaats  voor  Euro- 
peanen in  het  noordelyk  deel  der  kota;  voorts  het  Chineesche 
kamp,  grootendeels  uit  steenen  huizen  bestaande,  in  haar  noord- 
westelijk deel,  en  in  het  zuiden  de  fraaie  aloen-aloen  met  den 
dalem  van  den  Regent  en  wat  daar  verder  bg  behoort  De  ove- 
rige ruimte  der  kota  wordt  aangevuld  door  de  woningen  en  erven 
der  inlanders,  die  hier  meestal  door  muren  van  gebakkensteen, 
en  slechts  bg  uitzondering  door  heiningen  van  gevlochten  bam- 
boe omringd  zgn.  De  wegen  die  deze  woningen  in  groepen  ver- 
deelen,  zgn  recht,  breed,  goed  onderhouden  en  met  fraaie 
tamarinde-boomen  beplant.  Aan  den  hoofdweg  ligt  nog  in  het 
midden  der  stad  een  merkwaardig  monument,  bekend  onderden 
naam  van  Astana  gedong.  Het  is  een  oude  begraafplaats  voor 
de  familie  der  Regenten  van  Eediri.  Men  treedt  haar  binnen  door 
een  poort,  die  uit  regelmatig  gehouwen  trachietblokken  is  opge- 
trokken, waarschgnlgk  van  oude  Hindoe-tempels  af  komstig.  Bin- 
nen de  poorten  ziet  men  den  8  il  10  voet  hoogen ,  van  eene  niet 
zeer  harde  witte  steensoort  opgetrokken  onderbouw  van  eene 
moskee  die  lang  verdwenen  is.  De  steenen  zgn  met  groeven  en 
rosetten  bewerkt,  maar  op  vele  plaatsen  geheel  weggebrokkeld. 
Achter  dit  overblgfsel  der  moskee  liggen  een  aantal  graven,  door 
de  bekende  kambodja-boomen  ')  beschaduwd.  Eenige  der  voor- 
naamste zgn  beschut  door  een  overbouw  van  planken  huisjes, 
die  zorgvuldig  worden  gesloten  gehouden  '). 

Er  is  te  Eediri  veel  vertier  door  de  prauwen  die  de  gemeen- 
schap met  Soerakarta  onderhouden  en  de  druk  bezochte  pasars , 
waarop  de  tabgke  Chineezen  de  voornaamste  rol  spelen. 

Gelgk  in  Eediri  overblgfselen  uit  den  Hindoetgd  overal  de 
aandacht  van  den  reiziger  tot  zich  trekken,  zoo  nemen  ook  onder 

1)  Rigg,  t.  a.  p.,  bl.  197 i  Jonghuhn,  Java,  U.  635. 

')  Zie  D.  I  ,  bL  645. 

')  Rigg,  t  a.  p.,  bl  199;  Raffles,  Java,  II.  88.  Het  is  eene  verkeerde 
voorstelling  van  Buddingh ,  N.  O.  I.,  I.  829,  de  Astana  gedong  eenvoudig 
eene  uit  de  steenen  van  onde  Hindoetempels  opgetrokken  moskee  te  noemeOt 


Digitized  by  VjOOQIC 


73? 

de  merkwaardigheden  van  den  omtrek  der  Eota  de  tempelgrotteü 
van  Sel&  Mangling  de  eerste  plaats  in.  Maar  hoe  belangrgk  z^ 
ook  zgn  mogen ,  mgne  ruimte  yerbiedt  mg  er  meer  yan  te  zeggen 
dan  reeds  vroeger  in  dit  werk  is  aangeteekend  ').  Alleen  wil  ik 
nog  met  een  paar  woorden  aanduiden  waar  zg  te  yinden  zgn. 
Een  rechte  weg  gaat  yan  het  residentiehuis  westwaarts  en  brengt 
den  reiziger ;  nadat  hij  nog  geen  drie  palen  dwars  door  de  sawahs 
heeft  afgelegd  I  aan  den  yoet  van  een  475  meters  hoogen  heuvel , 
den  Goenoeng  Elotok,  die  geheel  met  bosch  is  bedekt  en  zgn 
naam,  naar  men  zegt,  ontleent  aan  de  overeenkomst  zgner  ge- 
daante met  de  houten  klokjes  die  om  den  nek  der  karbouwen 
gehangen  worden.  Werkelijk  kan  hij,  vooral  bg  maanlicht  gezien , 
de  gedachte  aan  zulk  een  klokje  opwekkeu,  en  een  kleine  ver- 
hevenheid die  in  het  midden  tusschen  zgne  breede  schouders  ver- 
rijst, neemt  daarbg  de  plaats  in  van  dat  gedeelte,  waardoor  het 
koord  wordt  gestoken.  De  Goenoeng  Elotok  is  een  dier  voorber- 
gen die  overal  bij  de  vulkanen  van  Java  kunnen  worden  opge- 
merkt, en  ontmoet  aan  zijne  westelijke  helling  spoedig  de  ribben 
die  van  den  hoofdberg,  den  Wilis,  afdalen.  Aan  den  voet  van  een 
rotsigen  stellen  wand,  waarachter  de  top  van  den  Goenoeng  Elotok 
zich  vertoont,  vindt  men  een  door  kunst  vlak  gemaakt  plekje, 
waarop  eenig  beschadigd  beeldhouwwerk  wordt  —  misschien  moest 
ik  zeggen:  eertgds  werd  —  aangetroffen,  dat  naar  allen  schijn  uit 
de  grotten  afkomstig  is.  Yan  dit  terras  kan  men  door  het  dichte 
kreupelhout  over  een  hobbeligen  rotsgrond  opklimmen  tot  de  beide 
openingen  die  den  ingang  tot  de  grotkamers  vormen  ^. 

Wij  keeren  van  dezen  uitstap  naar  de  grotten  terug  naar  de 
Eota  Eedirii  om  thans  den  groeten  weg  zuidwaarts  te  volgen, 
die ,  niet  ver  van  den  rechteroever  der  rivier  en  daarmede  nage- 
noeg evenwgdig,  naar  het  boven  reeds  genoemde  Ngoedjang 
voert.  In  dezelfde  richting  en  vlak  langs  den  genoemden  weg  zal 
de  geprojecteerde  spoorweg  loepen,  diO;  zoo  wg  hopen,  binnen 
weinige  jaren  Eediri  met  Toeloeng  Agoeng  en  vandaar  met  Bli- 
tar,  dus  met  de  hoofdplaatsen  der  beide  zuidelijke  afdeelingen  zal 


*)  D.  II,  bl.  106.  *)  Rigg,  t.  a.  p.  193;  Janghnhn,  Java,  II.  681. 

ra.  47 


Digitized  by  VjOOQIC 


738 

verbinden,  evenals  hg  noordwaarts,  den  loop  van  de  rivier  en  van 
den  daarlangs  aangelegden  postweg  naar  Soerabaja  volgende,  ook 
aan  Eediri  eene  snellere  gemeenschap  met  Eert&s&n&i  de  belangrgkste 
plaats  in  de  vierde  afdeeling,  verzekeren  zal.  Den  weg  zoidwaarts 
inslaande  bereiken  wij,  op  7}  paal  a&tands  van  de  stad,  Ngadiloewih, 
thans  officieel  Poerw&kert&  genoemd,  de  hoofdplaats  van  het  dis- 
trict Djambéan^  en  tien  palen  verder  Ngoedjang,  dat  om  geen 
andere  reden  onze  aandacht  verdient,  dan  om  zgne  ligging  aan  een 
belangrijken  driesprong.  De  weg  splitst  zich  hier  in  een  tak  die, 
met  de  tot  dusverre  gevolgde  richting  bgna  een  rechten  hoek 
vormende,  oostwaarts  naar  Blitar  gaat,  en  in  een  tak  die,  de 
vroegere  richting  voortzettende  en  de  Eali  Brantas  sngdende,  na 
nog  4i  paal  Toeloeng  Agoeng  bereikt.  De  brug  die  ons  hier  over 
de  rivier  voert,  verdient  de  aandacht  als  de  eerste  en  misschien 
de  beste  Amerikaansche  brug  die  op  Java  gemaakt  is.  Zg  was 
het  werk  van  een  jong  ingenieur,  8.  E.  Hein,  die  hare  vol- 
tooiing slechts  korten  tgd  overleefde.  Zg  draagt  aan  hare  beide 
uiteinden  het  cijfer  1843  als  het  jaar  der  stichting,  maar  terecht 
merkt  de  heer  Bigg  t)p;  dat  men  daarnevens  den  naam  van  den 
bouwmeester  had  behooren  te  plaatsen.  Doch  men  heeft  in  de  In- 
dische ambtenaarswereld  niet  veel  begrip  van  het  ^honos  alit  artes', 
en  vooral  in  ondergeschikte  betrekking  mag  men  er  zelden  veel 
eer  van  zijn  werk  genieten ;  en  moet  men  die  overlaten ,  hetzg 
aan  zgn  chef,  hetzij  aan  het  abstracte  begrip  van  een  corps  waar- 
toe men  behoort.  De  brug  is  46  schreden  lang  en  5jt  breed  ') 
en  vormt  als  het  ware  een  koker  of  tunnel  van  traliewerk,  die, 
ofschoon  zwak  en  broos  voor  het  oog,  inderdaad  door  de  wgze 
waarop  de  drukking  is  verdeeld,  een  groot  weerstandsvermogen 
bezit.  De  rivier  is  op  deze  plaats,  waar  de  Brantas  den  groe- 
ten toevloed  der  wateren  van  de  Eali  Ngr&wS  nog  niet  opgenomen 
heeft,  slechts  40  voet  breed.  Hare  bedding  is  zelfs  op  de  diepste 

1)  Volgens  Rigg.  p.  201.  Jungbuhn,  Java,  II.  637,  schat  hare  lengte  slechts 
op  60  Toet.  Misschien  schyut  dit  meer  in  oyereenstemming  met  de  geringe 
breedte  der  rivier,  maar  Bigg  merkt  nitdmkkeljjk  op,  dat  de  brug  zich  aan 
beide  zgden  ver  voorbij  den  oever  uitstrekt,  zoodat  de  rivier  ruimte  heeftom 
bg  hoogen  vloed  buiten  hare  oevers  te  treden,  zonder  schade  aan  do  brug 
te  veroorzaken. 


Digitized  by  VjOOQIC 


789 

^aatsen  louter  in  een  bodem  van  ynlkanisch  zand  uitgespoeld , 
zonder  dat  zich  een  spoor  yan  rotsen  of  vaster  gesteente  yertoont 

Toeloeng  Agoeng  is  de  hoofdplaats  yan  het  regentschap  NgrSlw& 
en  tevens  van  de  afdeeling  van  dien  naam,  die  ook  het  regent- 
schap Trenggalek  omvat.  Aan  de  uitgestrekte,  met  gras  be- 
groeide, door  prachtige  waringins  beschaduwde  aloen-aloen, 
verrijst,  behalve  den  dalam  van  den  Regent,  ook  eene  nette  wo- 
ning voor  den  Adsistent-resideni  Ook  verdient  hier  opmerking  het 
mime  en  uitmuntend  ingerichte  steenen  schoollokaal,  dat  op  eigen 
kosten  der  hoofden  is  gebouwd.  Al  de  andere  gebouwen  die  om 
de  aloen-aloen  staan,  zijn  goed  gewit  en  zorgvuldig  onderhouden , 
zoodat^  men  van  de  plaats  een  aangenamen  indruk  krijgt, 
die  niet  weinig  verhoogd  wordt  door  haren  groeten  en  druk  be« 
zochten  pasar  ').  Deze  plaats  ligt  aan  de  Eali  Ngrawa,  over  wier 
verschillende  namen  en  vereeniging  met  de  Eali  Brantas  ik  reeds 
vroeger  gesproken  heb.  Zg  ontspringt  in  den  zuidoosthoek  der 
residentie;  heeft  aanvankelgk  een  sterk  kronkelenden  loop ,  gaat 
door  de  diepe  en  vischrijke  Bawa  Bening,  wier  helder  water  zij 
gedeeltelijk  afvoert,  en  vereenigt  zich  tusschen  Tjampoer  darat^ 
de  hoofdplaats  van  het  district  Wadjak,  en  het  langs  den  gewonen 
weg  negen  palen  daarvan  verwgderde  Toeloeng  Agoeng,  met  de  vrg 
belangrgke  uit  het  westen  komende  Eali  Bend&  of  rivier  van 
Trenggalek.  Het  gemelde  Tjampoer  darat,  dat  zelf  ook  wel  eens 
Wadjak  genoemd  wordt,  ligt,  op  eene  hoogte  van  100  meters ,  aan 
den  rand  van  het  Zuidergebergte,  dat  hier  plotseling  de  vlakte  af- 
breekt. Het  gebergte  van  Wadjak  verdient  een  bezoek,  zoowel 
om  de  schoone  natuurtooneelen  die  het  oplevert,  als  om  de  Hindoe- 
oudheden  die  er  gevonden  worden  en  die,  voor  zoo  ver  bekend 
is,  uit  een  paar  grotkamers  en  de  overblgfiselen  van  vier  of  vijf 
van  den  gewonen  bouwtrant  nog  al  afwgkendeHijandi's  bestaan  '). 

Wij  zullen  van  ons  verblijf  in  deze  streken  gebruik  maken  om 
ook  enkele  belangrijke  punten  van  het  regentschap  Trenggalek 
te  bezoeken,  dat  zich,  volgens  Poerw&  Lel&nfi,  van  alle  andere 


»)  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  333;  van  "Walea  in  T.  v.  N.  I.  1874.  II.  459, 
welke  sohrgyer  ook  de  negari  NgrHwft  noemt.  Orer  den  pasar  ygl.  boren  D. 
I,  bl.  335.  *)  Reeds  met  een  woord  yermeld  D.  II,  bl.  106. 

47* 


Digitized  by  VjOOQIC 


740 

Kediriaohe  regentschappen  gunstig  onderscheidt  door  welvarende 
desa's,  fraaie  erfen  en  zeldzaamheid  van  misdrgveni  alles  ten 
gevolge  der  hier  algemeene  onthouding  van  het  opiumschmyen , 
die  het  G-ouvernement  ook  genoopt  had  dit  regentschap  voor  den 
opiumpachter  te  sluiten.  Of,  sedert  de  loslating  van  het  stelsel  der 
verboden  kringen,  voor  Trenggalek  die  gunstige  toestand  ge- 
bleven is,  durf  ik  niet  bepalen;  zeker  is  het  dat  de  residentie 
Eediri  in  het  algemeen  door  haar  groot  aantal  opiumschuivers 
berucht  is. 

Wg  slaan  van  Toeloeng  Agoeng  den  weg  westwaarts  in  naar 
het  vier  palen  verwijderde  Ejtlangbret,  het  hoofddorp  van  een 
gelijknamig  district,  dat  nog  tot  Ngr&w&  behoort,  en  een  belang- 
rijke marktplaats.  Yan  hier  gaat  de  weg  zuidwestwaarts  naar 
Doerenan,  hoofdplaats  van  het  district  Pakis,  en  overschrgdt,  op 
den  afstand  van  8  palen ,  eerst  de  grens  van  Trenggalek  en 
daarna  de  Kali  Bend&,  aan  welker  tegenoverliggenden  of  rechter- 
oever Doerenan,  ook  Pakis  genoemd,  gelegen  is.  Yanhieraf 
volgt  de  weg,  in  west-noord westelgke  richting,  den  loop  van  de 
Eali  Bend&,  die  zich  kronkelend  slingert  om  den  voet  van  den 
Tj&ndr&  Gëni  *),  den  zuidelgken  voortop  van  den  Wilis.  De  kof- 
fiecultuur,  diO;  schoon  nog  niet  geheel  uit  de  vlakte  verbannen , 
toch  daar  zelden  meer  die  aaneenschakeling  van  plantsoenen 
van  tuin-  en  boschkoffie  vormt  waarvan  vroegere  reizigers  ge- 
wagen, is  ook  in  Eediri  meer  en  meer  langs  de  hellingen  der 
bergen  opgestegen,  en  heeft  vooral  dat  zuidelgke  voorgebergte  van 
den  Wilis  bijna  geheel  ingenomen.  De  weg  blgft  in  de  onmid- 
dellijke nabgheid  der  rivier  tot  Nglemboe,  hoofdplaats  van  het 
district  Goenoeng  Lor,  om  vandaar  in  westelgke  richting  dwars 
over  te  steken  naar  eeti  uitlooper  van  het  Zuidergebergte,  die 
hier  het  dal  der  Eali  Bend&  aan  de  andere  zgde  begrenst.  Daarop 
wendt  hg  zich  noordwaarts,  overschrgdt  de  rivier  en  brengt  ons 
aan  hare  overzgde  na  weinige  minuten  te  Trenggalek,  dat  weder 
tusschen  een  paar  ribben  van  het  Wilis-gebergte,  op  een  hoogte 
van  100  meters  boven  de  zee,  gelegen  en  vanNglemboeöipaal, 

O  Kamelgk  den  TjSudr&  Qëni  der  topographiBche  kaart,  niet  dien  van 
Jonghuhn.  Zie  bl.  720,  noot  2. 


Digitized  by  VjOOQIC 


741 

van  Toeloeng  Agoeng  in  het  geheel  21  i  paal  verwgderd  is.  Treng- 
galek  heeft,  behalve  zgne  schoone  ligging,  niets  opmerkelgks  dan 
zijn  belangrgken  pasar.  Onzen  weg  vandaar  naar  de  Madioensche 
grens  vervolgende,  bereiken  wij  die  na  nog  8  palen  te  hebben 
afgelegd.  Een  halven  paal  voorbij  het  grenspant  ligt  Balong,  van- 
waar de  afistand  tot  Panaraga  over  Sewoe,  Ardj&winangoen  en 
Ngotok  nog  18}  palen  bedraagt.  Nemen  wij  daarbg  van  Kediri  af  den 
weg  die  langs  den  linkerover  der  Kali  Brantas  naar  Pakoentjen  en 
vandaar  rechtstreeks  naar  Ealangbret  voert,  dan  beschrgven  wij 
een  vrij  onregelmatigen  halven  cirkel,  die  den ganschen zuidelij- 
ken voet  van  den  Wilis  omringt  De  geheele  weg  is  voor  rijtuigen 
geschikt  en  zijne  gezamenlijke  lengte  bedraagt  61|  paal. 

Het  schoonste  en  schilderachtigste  gedeelte  van  de  regent- 
schappen Trenggalek  en  Ngr&w&  vormt  de  rotsige  zuidkust,  diep 
ingesneden  door  een  aantal  baaien,  waarvan  de  Soembreng- ,  Prigi- 
en  Oemak-baai  de  voornaamste  zijn.  De  Soembreng-baai  ligt 
het  dichtst  bg  Madioen  en  is  de  eerste  van  eenige  beteekenis 
na  de  vroeger  beschreven  Panggoel-baai.  Dan  volgt  de  Prigi- 
baai,  ook  Sog&r&  Wedi  of  Zandzee  geheeten,  die  aan  beide 
zgden , .  maar  vooral  aan  den  westkant ,  door  ver  in  zee  rei- 
kende en  in  grillige  hoeken  en  spitsen  nitloopende  voorgebergten 
begrensd  is.  De  Soembreng-  en  Prigi-baai  hebben  veel  over- 
eenkomst met  de  vroeger  beschreven  baaien  in  Patjitan,  daar 
zg  beide  in  een  alluviale,  met  sawahs  bedekte  vlakte  over- 
gaan; doch  die  van  Prigi  mist  een  rivier.  De  Gemak-baai,  die 
zich  in  schoonheid  met  de  beide  andere  niet  kan  meten ,  is  slechts 
door  het  in  Oedjoeng  Siroei  eindigende  voorgebergte  van  die 
van  Pngi  gescheiden  en  is  geheel  door  rotsen  omzoomd  '). 

Wij  zullen,  eer  wg  deze  streken  verlaten,  aan  de  Prigi-baai, 
die  voor  de  schoonste  gehouden  wordt,  een  vluchtig  bezoek  bren- 
gen^ en  kiezen  als  punt  van  uitgang  Doerenan  (Pakis),  aan 
den  weg  van  Toeloeng  Agoeng  naar  Trenggalek.  Yan  genoemd 
punt    in  zuid-zuidwestelgke   richting  den    weg  naar   Bandoeng 


O  Van  Wales  in  T.  r.  K.  I.  1874,  IL  429  v.;  Eussendrager,  Java.  266; 
Boorda  r.  Eysinga ,  Ld.  en  Yk.  UI.  8.  383 ;  Buddiogh ,  K.  O.  L,  I.  334  v. 
VgL  D.  I,  bL  39. 


Digitized  by  VjOOQIC 


742 

Tolgende,  bereiken  wg  weldra  het  Ngr&w&sohe  district  Tuiggoel, 
waarvan  thans  Bandoeng  het  hoofddorp  is.  Deze  plaats  ligt  aan 
de  Eali  Kgr&w&,  een  weinig  ten  noorden  van  de  Rawa  Bening , 
4  palen  van  Pakis ,  5  van  Tjampoer  darat  en  4|  van  Sripit.  Wg 
rijden  door  naar  het  laatstgenoemde  dorp,  verlaten  daar  oneen 
wagen  en  leggen  te  paard  eenige  palen  langs  moeilgke  bergpaden 
af,  totdat  wij  de  vlakte  bereiken  waarin,  dicht  aan  het  strand,  het 
dorp  Prigi  of  Eetawang,  8  palen  van  Sripit,  gelegen  is.  Het  is 
gebouwd  aan  het  meest  beschutte  oostelgke  deel  der  baai  en 
heeft  aan  het  strand  een  zeer  goeden  pasanggrahan  en  eenige 
pakhuizen,  terwgl  een  over  de  branding  geslagen  hoofd  aan 
de  schepen  gelegenheid  geeft  in  de  nabgheid  van  het  dorp  te 
ankeren  en  de  producten  der  residentie  af  te  halen. 

De  Prigi-baai  bestaat  eigenlgk  uit  twee  afdeelingen,  geschei- 
den door  een  ronden,  zacht  getanden  landhoek,  waarop  de  496 
meters  hooge  rots  Eoemb&  Katuo  zich  verheft.  De  eigenlgke 
Prigi-baai,  die  tot  dusver  beschreven  werd,  dringt  noordwaarts 
in;  de  andere,  die  Damasbaai  genoemd  wordt  en  mede  een  kleine 
strandvlakte  heeft ,  die  door  het  riviertje  KaU  Damas  wordt  door-^ 
sneden,  dringt  westwaarts  vooruit,  maar  schgnt,  daar  zg  naar  het 
oosten  geheel  openligt,  voor  de  scheepvaart  van  minder  waarde 
te  zijn.  Waar  de  voorgebergten  die  beide  baaien  gezamenlgk  in- 
sluiten, elkander  het  dichtst  naderen ,  laten  zg  slechts  eene  ruimte 
van  3|  kilometer  vrij;  maar  wanneer  men  van  het  strand  der 
baai  naar  buiten  staart,  wordt  de  blik  nog  onderschept  door  on- 
derscheidene, op  grooteren  of  kleineren  a&tand  van  haren  ingang 
gelegene  rotseilanden ;  waarvan  Poelo  Anakan  en  Poelo  Solemo 
door  vogelnestgrotten  zijn  gekenmerkt 

Men  kan  zich  gemakkelgk  voorstellen  welk  een  rgke  en  be- 
koorlijke verscheidenheid  van  kleuren  en  tinten,  van  vermenen 
Ignen,  die  afwisseling  van  land  en  water,  van  vlakte  en  bergen , 
van  kust  en  eilanden;  van  grauwe  rotsen  en  groene  sawahs,  van 
huizen  en  schepen  moet  opleveren;  hoe  liefelgk  de  aanblik  moet 
zgn ,  wanneer  bij  helderen  hemel  de  blauwe  gladde  waterplassen 
als  gepolgst  staal  in  het  zonlicht  glimmen ,  omringd  door  groe- 
nende heuveltoppen,  van  wier  kruin  boomen  en  struiken  hun 


Digitized  by  VjOOQIC 


743 

een  Triendeljjken  groet  toewaiven  ^  terwijl  ook  de  zee  niet  verzuimt 
hare  statige  golven  met  hooge  witte  kammen  en  pluimen  te 
tooien;  hoe  trotsch  en  overweldigend  het  schouwspel  moet  wezen, 
wanneer,  bg  onstuimig  weder,  de  loeiende^  peillooze  oceaan  zijne 
bergenhooge  baren  met  titanenkracht  tegen  de  met  de  kust  even- 
wgdig  loopende  bank  werpt,  zoodat  zg  als  met  den  knal  van 
een  kanonschot  uit  elkander  stuiven.  Vooral  moet  het  heerlijk 
zijn  dit  trotsche  tooneel  gade  te  slaan  van  eene  hoogte  vanwaar 
men  het  in  al  zijn  omvang  en 'rijkdom  kan  overzien.  Gelegen- 
heid daartoe  is  zeker  in  den  omtrek  der  Prigi-baai  ruimschoots 
te  vinden,  en  de  vriend  der  natuur  zal  ze  niet  verzuimen,  al  geldt 
er  in  hooge  mate  het  woord  van  den  dichter,  dat  de  Goden  aan 
den  mensch  niets  goeds  hebben  geschonken  dat  hij  niet  betaalt 
met  zijn  zweet 

Wij  koeren  terug  tot  Ngoedjang  en  kiezen  thans  den  weg 
oostwaarts  naar  Blitar,  die,  op  een  aanvankelijk  geringen,  maar 
allengs  toenemenden  afistand,  den  rechteroever  der  Eali  Brantas 
volgt,  terwijl  daarentegen  de  geprojecteerde  spoorweg  van  Toe- 
loeng  Agoeng  naar  Blitar  aan  den  linkeroever  zal  blijven  tot  hij 
bij  de  halte  Kademangan  zich  noordwaarts  wendt ,  de  rivier  over- 
gaat en  weldra  Blitar  aan  de  zuidzijde  bereikt.  Over  een  aan- 
merkelijken  afetand  maakt  de  Eali  Brantas  hier  de  grens  uit 
tusschen  het  Blitarsche  district  Srengat  ten  noorden  en  het  Ngr&- 
w&sche  district  Ngoenoet  ten  zuiden.  De  hoofddesa  Ngoenoet,  die 
ook  een  spoor  weghalte  moet  worden,  ligt  9^  paal  vanToeloeng 
Agoeng  aan  den  linker  rivieroever  en  aan  den  weg  van  Toeloeng 
Agoeng  naar  Ealipang,  die  tot  Eademangan  in  het  algemeen  de- 
zelfde richting  als  het  spoorweg-tracé  volgt.  De  hoofddesa  Sren- 
gat ligt  niet  aan  den  weg  zelven  van  Ngoedjang  naar  Blitar, 
maar  is  er  door  een  noord  waartschen  dwars  weg  van  H  paal  mede 
vwbonden;  doch  van  Majangan,  2i  paal  voorbij  Ngoedjang,  gaat 
een  andere  weg  naar  Srengat  uit,  die  4}  paal  voorbij  die  plaats 
weer  op  den  weg  naar  Blitar  uitkomt  en  vroeger  de  gewone  weg 
van  Ngoedjang  naar  Blitar  moet  geweest  zijn  ').   Wat  vroegere 

O  Bit  is  vooral  doidelgk  uit  de  kaart  van  Eediii  in  den  Atlas  Tan  Ned. 
Jndiê.   YgL  Rigg.  t.  a.  p.  202,  285,  en  Bleeker,  T.  y.  K.  I.,  1850,  I.  176. 


Digitized  by  VjOOQIC 


744 

berichten  melden  omtrent  de  woestheid  der  streek  waardoor  een 
groot  deel  van  deze  wegen  liep,  en  de  geringheid  der  bevolking 
in  de  districten  Srengat  en  Blitar  in  het  algemeen  '),  is  op  den 
tegen woordigen  toestand  niet  meer  geheel  toepasselgk.  De  ge- 
noemde w^gen  loopen  thans  grootendeels  door  een  aaneenscha- 
keling yan  desa's  en  sawah's;  de  koflSetninen  in  de  vlakte  van 
Eediri  worden  thans  wel  het  meest  in  de  districten  Srengat, 
Ngoenoet  en  Blitar  aangetroffen,  en  de  tabakscultuur  op  vrijwillige 
overeenkomsten  met  de  bevolking  heeft  in  de  laatste  jaren  vooral 
in  deze  streken  eene  groote  vlucht  genomen,  ofschoon  de  bg- 
zondere  wisselvalligheid  dezer  cultuur  daarbij  dikwgls  zeer  be- 
lemmerend heeft  gewerkt.  Nogtans  zijn  er  in  deze  districten 
nog  steeds  uitgestrekte  gronden  die  door  herhaalde  uitbarstingen 
van  den  Eeloet  verwoest  en  voor  alle  cultuur  ongeschikt  zgn 
gemaakt.  De  krater  van  den  Eeloet  is  met  water  gevuld,  dat 
zich  bg  zjjne  uitbarstingen  met  het  vulkanische  zand  vermengt 
tot  een  dikke  kokende  brei,  die,  overal  waar  zg  zich  verspreidt, 
alle  leven  doodt.  Het  terrein  door  deze  uitbarstingen  geheel 
onvruchtbaar  gemaakt  en  in  een  zandzee  verkeerd ,  wordt  op  een 
uitgestrektheid  van  80  a  100  vierkante  palm  geschat.  Beginnende 
boven  aan  den  Eeloet  verdeelt  het  zich ,  waar  de  helling  minder 
steil  wordt,  in  twee  armen,  die  als  de  tanden  van  een  vork  de 
oase  omvatten,  waarop  de  welvarende  hoofddorpen  Blitar  en 
Srengat  gelegen  zijn.  De  eene  arm  strekt  zich  ten  noorden  van 
deze  plaatsen  westwaarts  uit,  de  andere,  die  eene  breedte  heeft 
van  drie  palen,  scheidt  Blitar  ten  oosten  van  het  district 
Wlingi ,  dat  tot  het  gebied  van  den  Eawi  moet  gerekend  worden  '). 
Srengat  is  een  groot,  onregelmatig  dorp,  waarvan  niets  bg- 
zonde/s  te  vermelden  is,  dan  dat  aan  zijn  noordoosteinde  een  kleine , 
ongeveer  een  paal  lange  en  een  paar  honderd  voet  hooge,  met 
boomen  bedekte  heuvelrg  eene  aangename  afwisseling  aan  de  wel 
wat  eentonige  vlakte  geeft.  Blitar,  eenmaal  eene  belangrgke 
plaats,   was,  toen  Eediri  in  ons  bezit  kwam,  zeer  onbeduidend 


>)  Rigg,  t  a.  p.,bL  202. 

*)  P.  C.  Huyser,  iets  over   de  adBistont-resideatie  Blitar,  in  T.  v.  N*  I. 
1874 ,  I.  819. 


Digitized  by  >^00QIC__ 


745 

geworden,  maar  is  allengs  tot  nieuwe  welvaart  ontwaakt  Toen 
Blitar  nog  onder  de  Javaansche  vorsten  stond ,  werd  er  bet  ge- 
zag gevoerd  door  een  hoofd  met  den  titel  van  Pandji;  die  bg  de  oude 
Javanen  een  boogen  militairen  rang  aanduidde.  Aan  dezen  titel 
ontleende  bet  verblijf  van  dit  boofd  den  naam  van  Ejtpandjèn. 
De  aloen-aloen  met  den  dalam  lag  op  eenigen  afstand  ten 
oosten  van  bet  dorp  Blitar  ^  en  Eapandjèn  werd  nog  lang  als  de 
eigenigke  hoofdplaats  van  bet  regentsobap  besobouwd,  te  meer 
daar  ook  aan  den  Nederlandscben  controleur  die  plaats  ten 
verblijf  was  aangewezen  ').  Tbans  ecbter  is  Ejtpandjèn  met 
Blitar  samengesmolten  en  wordt  zgn  naam  niet  meer  genoemd, 
zoodat  Blitar  zelf  de  waardigheid  van  hoofdplaats  van  een  regent- 
schap en  (naar  de  tegenwoordige  inrichting  van  het  bestuur)  van 
een  adsistent-residentsafdeeling  bezit  Voorts  heeft  deze  plaats 
een  belangrgken  pasar  en  in  verband  daarmede  eene  volkrgke  Chi- 
neesche  kampong.  De  ontworpen  spoorweg  door  Eediri ,  waarvan 
Blitar  bet  eindstation  wordt,  zal  ongetwijfeld  aan  de  welvaart 
der  plaats  in  hooge  mate  bevorderlijk  zgn. 

Onder  de  punten  in  den  omtrek  van  Blitar  die  een  bezoek 
verdienen ,  vermeld  ik  in  de  eerste  plaats  de  desa  Oaprang ,  op 
nauw  drie  palen  afstands  ten  zuidoosten  van  het  hoofddorp  gele- 
gen,  en  beroemd  door  de  oudheden  die  in  de  nabgheid  in  een 
open  schuur  bewaard  worden.  De  voornaamste  zijn  twee  tegen- 
over elkander  geplaatste,  zittende,  mannelgke  gestalten,  geheel 
naakt  en  in  de  onbetamelijkste  houding ,  die  juist  de  reden  is 
waarom  Javaansche  vrouwen  die  naar  het  bezit  van  kinderen 
baken,  hier  bare  geloften  komen  afleggen  *).  Ook  Ealipang,  de 
hoofdplaats  van  het  district  Loed&j&,  verdient  hier  met  een  woord, 
vermelding.  Zg  ligt  mede  ten  zuidoosten  van  Blitar,  maar  op 
grooteren  afstand.  De  weg  derwaarts  snijdt  de  Brantas,  die  de 
noordgrens  van  bet  district  yormt,  en  is  8  è  paal  lang,  schoonde 
rechte  afstand  wel  een  derde  minder  is.    Het  district  Loed&j&, 

')  Rigg,  t  a.  p.,  bl   238. 

')  De  kieschheid  verbiedt  mg,  er  meer  ran  te  zeggen.  Men  xie  Rigg,  t. a. 
p.,  bl.  249.  die  steUig  ontkent  dat  het  tweede  beeld,  zooaU,  onder  yelen. 
ook  Poerw&  Lelftnft  meent,  eene  vrouw  moet  voorstellen.  Alleen  de  zware 
beschadiging  van  het  beeld  geeft  een  schgn  van  grond  aan  die  moening. 


Digitized  by  VjOOQIC 


746 

eenmaal  een  deel  van  het  rijk  yan  Soerapati')^  is  een  der  meeat 
woeste  en  minst  bevolkte  gedeelten  yan  Jaya,  wat  yooral  aan 
gebrek  aan  water  is  toe  te  schrgyen.  Het  is  schier  geheel  bedekt 
door  het  Zuidergebergte,  waarin  het  water  zich  in  den  grond 
yerliest,  zoodat  er  geene  noemenswaardige  rivieren  ontspringen; 
er  zijn ,  wel  is  waar ,  een  aantal  beekbeddingen,  waardoor  bg  zware 
regens  veel  water  naar  de  Brantas  vloeit,  maar  als  de  regens 
ophouden,  zgn  zg  na  weinige  dagen  weder  geheel  droog.  Sawahs 
vindt  men  hier  in  het  geheel  niet,  droge  rgstvelden  alleen  in 
de  nabgheid  van  de  Brantas;  al  het  overige  is  wildernis,  onder 
den  naam  van  Alas  Loed&j&  bekend.  Door  aftappingen  uit  de 
rivier  zou  hierin  wellicht  verbetering  zgn  aan  te  brengen;  doch 
slechts  met  groote  kosten  van  aanleg  en  onderhoud  ').  Schier 
de  eenige  weg  door  deze  wildernis  is  een  17  palen  lang  voetpad 
van  Eaiipang  naar  Tambak,  dat  aan  Java's  zuidkust  gelegen  is 
aan  een  kleine  baai,  aan  welker  westzgde  een  vogelnestgrot  wordt 
gevonden.  Nog  verdient  opmerking  dat  te  Eaiipang  een  gamelan 
voorhanden  is,  die  slechts  bij  feestelgke  gelegenheden  wordt 
bespeeld,  en  die  door  de  bevolking  zoozeer  in  eere  wordt  ge- 
houden, dat  zij  met  boreh  besmeerd  wordt  en  dat  er  des  vrgdags 
wierook  voor  wordt  gebrand. 

Ongeveer  even  ver  van  Blitar  als  Eaiipang,  maar  in  meer  oostelgke 
richting,  ligt  de  desa  Pakèl,  die  haren  naam  ontleent  aan  eenige 
pakèl-boomen,  die  er,  nevens  eenige  doerians,  in  lang  verleden 
tgd  geplant  zijn ,  maar  nog  groote  lekkere  vruchten  opleveren,  die 
grootendeels  aan  den  Regent  en  Adsistent-resident  ten  geschenke 
worden  aangeboden.  Ook  worden  daar  in  twee  groote  zakken 
oude  kleederen  van  de  Njahi  L&r&  Eidoel  bewaard,  die  bg  de 
bevolking  in  groote  eer  zijn  en,  naar  zg  meent,  onder  de  hoede 
staan  van  twee  tggers,  die  bg  het  jaarlijksch  onderzoek  naarde 
voltalligheid  steeds  tegenwoordig  zgn  '). 

Het  is  ons  reeds  gebleken    dat  in  de  omstreken  van  Blitar 

*)  Ygl.  D.  II,  bl.  418,  noot,  waar  ten  onrechte  gezegd  werd ,  dat  de  naam 
LoedSj&  yan  de  kaarten  verdwenen  is. 
»)  Huyser  in  T.  v.  N.  I.  1874,  I,  320. 
')  PoerwH  lielHnft.  De  pakèl  is  eene  groote  soort  van  mangga^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


747 

veeWuldige  oYerblgfiselen  der  oudheid  getuigenis  geven  yan  de 
voormalige  beteekenis  dezer  landstreek.  Yan  meer  belang  dan  de 
tot  dusverre  vermelde  is  een  tjandi  van  gebakken  steen ,  met 
fraai  gebeitelde  sieraden  in  levenden  steen,  te  Gedog,  een  paar 
palen  ten  noordoosten  van  Blitar  ^  in  Baffles'  „  Java^  *)  vermeld.  In 
zjjn  tijd  bestond  nog  een  groot  deel  der  zijmuren;  daar  ik  bg  latere 
schrijvers  van  dit  monument  geen  melding  meer  vind,  dringt 
zich  mij  de  vraag  op;  of  het  thans  wellicht  geheel  is  gesloopt. 
Daarentegen  is  in  den  laatsten  tgd  bijzondere  aandacht  geschon- 
ken aan  den  schoenen  tjandi  van  Panataran ,  of,zooalshg  volgens 
sommigen  eigenlgk  heeten  moet,  Palataran  *),  die  noord-noord- 
oostelgk  van  Blitar  in  een  woeste,  eenzame  streek,  te  midden 
van  hoog  geboomte,  is  gelegen.  Deze  tjandi  behoort  tot  de  schoonste 
overblgfselen  der  Javaansche  oudheid,  maar  werd  reeds  vroeger 
zoo  uitvoerig  door  mij  beschreven  als  de  aard  van  dit  werk 
toelaat  ').  Er  is  van  Blitar  een  goede  rijweg  naar  die  bouw- 
vallen aangelegd,  die  Si  palen  lang  is  en  eerst  langs  rgatvelden 
en  koffietuinen  loopt,  maar  vervolgens  door  wildernis  en  bosch 
tegen  de  hellingen  van  den  Eeloet  opwaarts  voert. 

Ten  oosten  van  het  district  Blitar  ligt  het  district  Wlingi  of 
Wilingi,  een  schoon  en  vruchtbaar  gewest,  van  het  bebouw  de  land 
van  Blitar  gescheiden  door  de  lahar  Siwalan,  zooals  de  vroeger  reeds 
vermelde  zandstrook  genoemd  wordt  Dat  district  breidt  zich  uit  over 
de  zuidwestelijke  helling  van  den  ELawi ,  het  eenig  gedeelte  van  dien 
sedert  lang  rustenden  en  dien  ten  gevolge ,  in  tegenstelling  met  den 
barren,  zandigen  Eeloet,  even  woud-  als  waterrijken  vulkaan,  dat  tot 
Eediri  behoort  Een  aanvankelgk  ongeveer  een  vierde  van  den 
voet  des  vulkaans  beslaande,  later  plotseling  zich  sterk  versmallende 
en  allengs  in  een  scherpe  punt  op  den  2860  meters  hoogen  Boetak, 
de  hoogste  nok  van  den  Ejtwi ,  uitloopende  strook  is  alles  wat  van 
dezen  berg  tot  Eediri  behoort,  waarom  wg  de  nadere  beschrij- 
ving zijner  kruin  tot  het  hoofdstuk  over  de  residentie  Pasoeroean 
besparen.  Wlingi  kon  een  der  schoonste  en  rgkste  districten  van 


')  U.  40.  «)  Zie  Huyeer  in  T.  v.  N.  L  1874.  I.  319. 

*)  D.  II,  bl.  106.  YgL  Toor  de  Ugging  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  886;Rigg, 
t  a.  p.  236. 


Digitized  by  VjOOQIC 


748 

Java  zgn,  indien  niet  de  heerlgke  Eawi-helling,  met  haar  koel 
klimaat,  haren  van  tallooze  diepe  ravijnen  doorsneden  bodem 
en  haren  overvloed  van  levend  water,  aan  de  woeste  natuur  over- 
gelaten en  van  bevolking  en  gemeenschapsmiddelen  nagenoeg 
geheel  verstoken  was.  Duizenden  bouws  van  een  voor  den  aan- 
plant van  koffie  bij  uitnemendheid  geschikten  bodem  liggen  daar 
onbebouwd;  zg  zouden,  evenals  de  woeste  streken  vanLoed&j&, 
den  arbeid  der  bevolking  door  ruime  oogsten  kunnen  beloonen, 
terwijl  de  koffiecultuur  nog  steeds  in  Blitar  in  de  vlakte  gedreven, 
bij  schrale  opbrengst  hoogst  drukkend  voor  den  Javaanschen 
landman  is  ').  In  de  laatste  jaren  heeft  echter  eerst  de  vrije 
tabakscultuur  en  vervolgens  de  uitgifte  in  erfpacht  van  onder- 
scheiden perceelen  voor  de  teelt  van  tabak  en  koffie  in  dien 
toestand  eenige  verbetering  gebracht. 

Kaar  het  hoofddorp  Wlingi  voert  van  Blitar  een  weg  over 
Garoem  en  Taloen,  in  alles  lang  14{  palen,  en  door  een  zijtak 
met  Bapoh  verbonden.  Wlingi  ligt  op  eene  hoogte  van  298 
meters ;  men  heeft  er  de  kruin  van  den  Eawi  in  het  noordoosten 
en  die  van  den  Eeloet  in  het  noorden,  en  bespeurt  er  slechts 
weinig  van  het  bynavlakketusschenland,  dat,  met  zachte  glooiing 
naar  beide  zijden  oprijzende,  den  naam  van  v^rbindingsrug  ter 
nauwernood  verdient.  Langs  den  westelyken  voet  van  den  Eawi 
en  vervolgens  over  genoemden  rug  loopt  een  weg  van  Wlingi 
naar  Ngantang,  die  na  10}  palen  de  grens  van  Pasoeroean 
bereikt;  hij  volgt  den  loop  van  de  Eali  Leks&,  een  waterrgke 
beek,  die  meer  noordwaarts  op  den  Eawi  ontspringt  en  langs 
Wlingi  hare  wateren  aan  de  Brantas  toevoert.  Een  andere  weg 
naar  de  residentie  Pasoeroean  gaat  van  Wlingi  om  den  zuide- 
Igken  voet  van  den  Eawi,  in  de  richting  van  Eepandjèn,  en 
bereikt  de  grens  na  13è  |>aal. 

Om  met  den  G-oenoeng  Eëloet  en  het  kratermeer  op  zijn  top 
nadere  kennis  te  maken,  koeren  wg  terug  naar  Blitar  en  rgden 
vandaar  naar  het  eenzaam,  te  midden  der  wildernis,  nabg  de  grens 
van  het  district  Blitar  met  het  tot  de  afdeeling  Eediri  behoorende 
district  Djambean  gelegene  Bërni.  Dit  armzalig,  uit  weinige  bam- 
')  Huyser.  t.  a.  pi.,  bl.  321;  Janghuhn,  Java,  IL  702. 


Digitized  by  VjOOQIC 


749 

boe-hutten  en  djagong-plantsoenen  bestaande  dorpje  is  in  reehte 
lijn  11}  kilom.  van  Blitar,  4  yan  de  ruïnen  van  Panataran  en 
bijna  15  van  den  top  van  den  Eeloet  yerwgderd.  Het  pad  naar 
dezen  laatsten,  in  1844  door  Junghuhn,  in  1854  door  den  heer 
Arriëns  en  zgne  reisgenooten  gevolgd,  voert  overdelaharGbdog, 
een  dier  zandstroomen,  door  de  Javanen  zoo  eigenaardig  Eali 
lahar  ')  genoemd ,  die  aan  den  omtrek  van  don  Eëloet  zgo  eigen- 
aardig karakter  geven.  Zg  is  aanvankelgk  een  vlakke  zandstreep 
van  een  paar  honderd  meters  breedte,  ongeveer  8  meters  lager 
dan  de  vlakte  aan  weerszgden ,  volkomen  gelgkende  op  het  droge 
bed  eener  stortbeek.  De  zacht  glooiende  randen  zgn  spaarzaam 
met  glagah  begroeid  en  de  woeste  zandbodem,  door  die  schrale 
vegetatie  begrensd ,  vormt  een  treffend  contrast  met  de  weelderige 
bosBchen  die  den  rand  aan  weerszgden  omzoomen.  Naarmate 
men  voortgaat  rgst  de  bodem  zachtkens  opwaarts,  wordt  het  bed 
smaller,  de  wanden  steiler  en  het  gras  spaarzamer,  tot  het  eindelijk 
geheel  ophoudt  en  de  bodem  alleen  bedekt  is  met  steenblokken , 
die  de  zonnestralen  gloeiend  heet  terugkaatsen.  Nu  vertoont  zich 
in  het  midden  van  den  effen  bodem  een  tweede  kleinere  lahar, 
die  een  paar  meters  dieper  ligt  dan  de  eerste,  en  daar  dit  ver- 
schgnsel  zich  een  en  andermaal  herhaalt,  vertoont  zich  ten  laatste 
de  geheele  kloof  als  een  regelmatig  gegraven  kanaal,  waarvan 
de  wanden  in  drie  terrassen  of  trappen  van  ongelijke  hoogte  naar 
het  diepste,  in  het  midden  gelegen  gedeelte,  dat  nog  slechts  een 
breedte  van  8  &  10  meters  heeft,  afdalen.  Soms  verdwgnen  die 
terrassen,  om  straks  weder  te  voorschgn  te  komen,  eneindelgk 
bereikt  men  een  punt  waar  men  verrast  wordt  door  het  mischen 
en  klotsen  eener  over  de  bedding  der  lahar  stroomende  beek, 
die  altgd  water  schgnt  te  bevatten,  maar  zich  ten  laatste  in 
het  zand  verliest  De  kloof  is  nu  nog  slechts  een  vloedbed, 
tusschen  meer  dan  80  meters  hooge,  steil,  ofiM^hoon  niet 
volkomen  loodrecht,  opstijgende  zandwanden,  en  waarin  de 
beek   telkens   watervallen   vormt   over   op  elkander  gestapelde 

*)  Lahar  of  ladoe  scb^nt  in  het  algemeen  do  naam  te  zgn  van  de  stof- 
feii  die  door  vnlkanisohe  uitbarstingen  of  overstroomingen  worden  medegOToerd 
en  op  lage  gronden  bezinken  en  achterblgTen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


750 

rotsblokken  en  afgestorte  zandmassa's.  Daarna  komt  men  aan  een 
plaats  waar  de  kloof  zich  aanmerkelgk  verbreedt  en  hare  voort- 
durend hooger  wordende  wanden,  een  langwerpige  dalroimte 
insluitende,  twee  lange  bergnokken  vormen,  die  zieh  ten  laatste 
met  den  dwars  voor  de  kloof  loopenden  kraterrand  vereenigen. 
Juist  op  het  punt  waar  de  zuidelijke  nok  dien  rand  bereikt,  ver- 
heft deze  zich  tot  de  zuidelgke  spits  van  den  Eeloet,  die  echter 
in  hoogte  door  de  straks  te  vermelden  noordelgke  en  oostelgke 
spitsen  overtroffen  wordt.  De  dalruimte  wordt  door  een  van  den 
kraterrand  uitschietend  tusschengebergte ,  dat  met  een  woud  van 
Anggring-boomen  *)  bedekt  is,  in  twee  langwerpige  dalgronden 
gescheiden;  de  waterloopen  die  zich  in  deze  dalgronden  vormen, 
vereenigen  aan  het  einde  van  dezen  tusschenrug  hun  kristalhelder 
vocht  tot  de  boven  beschreven  beek,  die  het  hooger  deel  der 
lahar  doorstroomt 

Over  de  smalle  noordelgke  nok  beklom  Junghuhn ,  in  weerwil 
van  alle  door  de  Javanen  daartegen  ingebrachte  bezwaren,  den 
dwarsloopenden  kraterrand,  en  zag  daarbij  aan  de  andere  zijde 
neder  in  de  schrikbarend  diepe,  ontoegankelijke  kloof  der  lahar 
Bedali  ^  de  diepste  spleet ,  zoo  het  hem  voorkwam ,  van  het  gansche 
gebergte,  die  met  verscheidene  trappen  van  den  weatelgken 
kraterrand  afdaalt;  zgn  oor  hoorde  in  de  voor  het  oog  onbe- 
reikbare diepte  ook  hier  eene  klotsende  beek  heenbruisen.  Aan 
gene  zijde  van  de  lahar  Bedali  zag  hij  zich  den  stellen  wand 
eener  rib  verheffen ,  die  van  den  kraterrand  uitstraalde  ter  plaatse 
waar  deze  de  noordelgke  spits  vormt.  Door  boschjes  van  Anggring, 
Albizzia  montana  en  boomvarens  heendringende,  bereikte  hg 
eindelijk  de  plaats  waar  de  nok  in  den  scherp  begrensden  krater- 
rand overgaat.  Hier  verraste  hem  de  aanblik  van  een  verscheidene 
honderden  voeten  beneden  den  rand  zich  uitstrekkenden ,  blauw- 
achtig groenen  waterplas,  het  kratermeer  van  den  Eeloet,  van 
alle  zgden  door  kringvormigO;  onbeklimbaar  steile  wanden  om- 
geven; maar  te  gelgker  tgd  bemerkte  hg  met  ontzetting,  dat  die 
gansche  wand  uit  louter  los  zand  bestond,  waarop  zich  ter  linker 
en  rechter  de  versche  sporen  van  instortingen  vertoonden.  Langs 

')  Parasponia  parvifiora.  Zie  D.  I ,  bl.  162. 


Digitized  by  VjOOQIC 


751 

660  weg  béter  geschikt  voor  gemzen  dan  yoor  mensohen,  haastte 
hij  zich  op  eene  wat  verder  noordwaarts  gelegen  rotspunt  een 
veiliger  standplaats  te  bereiken,  die  hem  een  even  schrikwekkend 
als  schilderachtig  uitzicht  bood.  Aan  alle  zgden  daalde  de  rots 
honderden  voeten  loodrecht  benedenwaarts.  Schaduwrgke,  sombere 
kloven,  welker  bodem  het  oog  niet  kon  peilen,  gaapten  hem 
overal  aan;  rechts  van  hem  verhief  zich  de  noordelijke,  op 
veel  grooter  afstand  links  de  zuidelijke  en  tegenover  hem,  aan  de 
andere  zijde  der  kraterkolk,  de  hoogste,  tot  1731  meters  oprgzende 
oostelijke  spits,  allen  even  steil  en  ongenaakbaar,  en  diep  in  de 
kolk  rustte  het  liefelgke,  maar  onheilspellende  meer,  uit  welks 
boezem  zich  reeds  zoo  vaak  verwoesting  en  verderf  over  het 
omliggende  land  had  verspreid ,  en  dat  in  nauwsluitenden  kring 
omgeven  was  door  een  hoogen  muur  van  los  opgeworpen  zand, 
die  ieder  oogenblik  dreigde  ineen  te  storten. 
.  Mgn  bestek  verbiedt  mij  stil  te  staan  bij  velerlei  merkwaardigs 
dat  de  Eeloet  aan  den  kundigeu  bezoeker  aanbiedt:  hetsyeniet, 
welks  voorkomen  in  een  vulkaankrater  Junghuhn  zoozeer  ver- 
raste en  verbaasde;  de  bantengs,  die  zich  overal  paden  banen 
door  het  Anggring-woud ,  dat  boven  op  den  Eeloet  alle  hoogten 
en  laagten  bedekt;  de  horzelen,  wier  vergiftige  steken  minder  te 
ontwgken  en  daarom  meer  te  duchten  zgn  dan  de  aanvallen  van 
het  woudgedierte;  de  reusachtige;  zonderling  gevormde,  maar 
walgelijk  stinkende  bloemkolven  der  hier  menigvuldig  voorkomende 
Brachyspatha  variabilis.  Evenmin  mag  ik  vertoeven  bg  de  ge- 
schiedenis  van  dezen  vulkaan ,  die  zgne  gevreesde  kracht  nog  in 
onze  eeuw  in  de  uitbarstingen  van  1811,  1826,  1885,  1848 
en  1864  op  geduchte  wijze  heeft  geopenbaard.  Hoe  veranderlgk 
het  terrein  van  den  Eeloet  en  zijne  omgeving  moet  wezen,  kan 
men  na  het  omtrent  zgn  bouw  gezegde  zich  gemakkelijk  voor- 
stellen. Uit  het  bericht  van  den  heer  Arriëns  blgkt  dan  ook,  dat 
door  de  uitbarsting  van  1848  eene  nieuwe  lahar,  ten  zuiden  van  de 
lahar  Gedog,  moet  zijn  ontstaan,  en  dat  de  bedding  dezer  laatste  eene 
geheel  andere  gedaante  heeft  bekomen.  Yan  afstortingen  van  de 
sp^'tsen  van  den  kraterrand  in  het  meer,  alleen  door  den  wind 
veroorzaakt,  was  die  reiziger  zelf  getuige ;  de  omtrek  van  het  meer 


Digitized  by  VjOOQIC 


762 

zelf  had  echter  in  1854  nog  weinig  verandering  ondergaan  ^). 
In  Jannari  1875  is  een  groot  deel  van  den  kraterrand  ingestort,  met 
het  noodlottig  gevolg  dat  een  modderbandjir  ontstond,  die  1451 
erven,  1579  bouws  sawah  en  788  bouws  tegal velden  overstroomde, 
aan  verscheidene  mensohen  het  leven  kostte  en  velen  aan  gebrek 
en  armoede  ter  prooi  liet,  ofschoon  Regeering  en  particnlieren 
sich  om  strgd  beg  verden  om  de  ramp  aooveel  mogelgk  te  lenigen  *). 
Om  ten  besluite  van  dit  hoofdstuk  nog  een  vlaohtig  bezoek  te 
brengen  aan  eenige  der  belangrgkste  plaatsen  in  de  noordooste- 
lijke  districten  van  Eediri,  koeren  wg  thans  temg  naar  Blitar 
en  vandaar  naar  Srengat,  en  slaan,  een  paal  voorbg  die  plaats^ 
den  weg  noordwaarts  in  die  ons  tot  in  de  nabgheid  der  Eota 
Eediri  terugvoert,  maar  als  wg  dan  rechts  afslaan,  naar  de  slechts 
i\  paal  van  die  hoofdstad  verwgderde  suikerfabriek  Pesantrèn 
brengt,  waar  wij  nog  op  13  palen  afstands  zgn  van  het  oostnoordoos- 
telgk  vandaar  gelegen  Pare.  Deze  hoofdplaats  van  het  district  Soek&« 
redj&  vormt  met  hare  rijstvelden  en  koffietuinen  eene  soort  van  oase 
in  de  wildernis,  die  ook  den  noordwestelijken  voet  van  den  Eeloet 
omgeeft  Op  2|  paal  van  Pare  ligt  een  tjandi,  dien  wij  reeds  onder 
den  naam  van  Soer&win&  leerden  kennen '),  en  die  dezelfde  schijnt 
te  zgn  als  de  tempel  van  Sentoel  die  ons  door  Baffles  beschreven 
wordt  *).  Yan  Pare  gaat  de  weg,  weder  geheel  door  bosch  en 
wildernis ;  oostwaarts  door  naar  het  7^  paal  verder  in  een  in 
Pasoeroean  ver  vooruitdringenden  uithoek  der  residentie  Eediri 
gelegen  Eandawangan,  waar  men  noordwaarts  2|  paal  van  de 
grens  van  S.oerabaja  in  de  richting  van  Ng&r&,  zuidwaarts  2 
palen  van  de  grens  van  Pasoeroean  in  de  richting  van  Ngantang 
verwgderd  is.   Genoemde  uithoek  is  bedekt  met  uitloopers  van 


O  De  tocht  van  den  heer  ArriSns  naar  den  Eeloet  is  beschreven  in  K.  T. 
V.  N.  I.  YII.  458;  het  schgnt  dat  de  nieuwe  lahar  door  hem  yermeld  de 
„lahar  Soeroeau*'  der  topographische  kaart  van  Eediri  is,  en  dat  de  lahar 
Gedog  van  Junghuhn  daarop  in  hare  veranderde  gedaante  voorkomt,  maar 
onder  den  naam  van  lahar  Gebok.  De  uitwerkselen  der  uitbarsting  van 
1864  beschreef  de  heer  Hageman  ald.  XXYIII.  472. 

O  Eol.  verslag  1875,  bl    5.  •)  D.  I.  bl.  108. 

*)  Java  II.  88,  De  beschryving  van  v.  d.  Aa,  N.  O.  I.  IV.  246,  is  uit 
Raffles  vertaald.  £en  dorp  Sentoel  ligt  op  de  topogr,  kaart  een  paar  palen 
ten  noorden  van  Pare, 


Digitized  by  VjOOQIC 


753 

het  Ardjoeni-gebergte,  aan  wier  voet  Kandangan  gelegen  is  in 
een  gordel  van  sawahs,  die  van  de  oase  yan  Pare  weder  door 
Bohier  ona^broken  wildernis  is  gescheiden. 

Naar  Pare  teruggekeerd ,  slaan  wg  thans  den  weg  westwaarts 
in  naar  het  10}  palen  verder  gelegen  Papar,  de  hoofdplaats  van 
het  gelgknamig'  district.  Zg  ligt  aan  de  Brantas  en  aan  den  langs 
den  rechtefoeyer  dier  rivier  loopenden  postweg  yan  EotaEediri 
naar  den  post  Bandar  djec|jer,  het  grenspunt  yan  de  residentie  Eediri 
met  Soerabaja,  en  is  yan  de  Eota  Eediri  11,  van  genoemden 
post  13 i  palen  yerwgderd.  In  het  district  Papar  ligt  de  fraaie, 
yan  baksteen  gebouwde  Tjandi  Boedang,  die  reeds  vroeger  ver- 
meld werd  j  en  dien  ik  voor  denzelfden  houd  als  de  door  Raffles 
beschreven  Tjandi  Proedoeng  *). 

Bandar  djedjer  is  slechts  een  kwart  paal  van  de  Brantas  ver- 
wijderd, aan  welker  tegenovergestelden  oflinker  oever  hier  Eertlt- 
8Sn&  ligt,  eene  belangrgke  plaats,  wier  verbinding  met  Madioen 
wij  reeds  vroeger  leerden  kennen  ^) .  Met  Soerabaja  is  zg  ,  behalve 
door  den  weg  over  Bandar  djedjer ,  ook  nog  verbonden  door  een 
militairen  weg ,  die  op  6i  paal  afstands  de  Eali  Widas  overschrgdt , 
een  linker  zgrivier  van  de  Brantas,  die  zich  bij  Tambak,  8} 
paal  beneden  Eert&s&n&  met  haar  vereenigt.  Aan  de  overzgde 
van  de  Widas  ligt  Lengkong,  hoofdplaats  van  een  gelijknamig 
district,  waarin  eene]  weinig  bekende,  in  de  djatibosschen  ver- 
scholen minerale  bron  wordt  aangetroffen  ').  Te  Lengkong  komt 
de  weg  samen  met  den  weg  die  door  het  noordelgkst  deel  van 
Eediri  van  Redj&8&  naar  Moenoeng,  op  de  grens  van  Soerabaja, 
gaat ,  en  langs  welken  de  afstand  van  Lengkong  tot  Moenoeng 
nog  7i  palen  bedraagt. 


1)  RaffleB,  Java,  II.  39;  ook  bij  y.  d.  Aa,  t.  a.  p.,  bl.247.  De beschrgving 
stemt  zeer  oyereen  met  die  yan  Tjandi  Boedang»  boven  D.  II.  bl.  108. 
Tjandi  Proedoeng  ligt ,  volgens  B.  8  (.Eng.)  mglen  zuidwest  van  Sentoel.  Aan- 
genomen dat  het  bedoelde  Sentoel  hetzelfde  is  dat  op  de  topogr.  kaart  van  Kediri 
een  paar  palen  ten  N.  van  Pare  ligt ,  en  dat  de  bepaling  der  ligging  van 
Tjandi  Proedoeng  bg  Baffles  ongeveer  juist  is,  dan  zou  de  tempel,  om  nog 
binnon  Papar  te  liggen,  op  de  zuidgrens  van  het  district  te  zoeken  zgn, 
dichter  bg  Eediri  dan  bg  de  districtshoofdplaats.  Ik  zou  echter  geneigd  zgn 
hem  dichter  bg  laatstgenoemde  te  zoeken. 

»)  Boven,  bl.  731.  »)  N.  T.  v.  N.  I.  XX.  145. 

48 


Digitized  by  VjOOQIC 


764 

Eert&8&D&  is  dus  em  gewichtig  punt  voor  verkeer  en  bi&nen- 
laodflchen  handel ,  en  sal  dit  nog  meer  worden  wanneer  de  spoor- 
wegen gereed  zgn  die  de  plaats  met  Madioen ,  Eediri  en  M&dj&kert& 
ssnllen  verbinden.  Zg  wordt  dan  een  hoofdpunt  in  het  Javasohe 
spoorwegnet  De  bmg  die  hier  over  de  breede  en  snelvlietende 
Brantas  gelegd  wordt  en  der  voltooiing  zeer  nabg  is,  wordt  als 
een  bewonderenswaardig  kunststuk  van  waterbouwkunde  geroemd. 

Reeds  Valentijn  spreekt  van  dra  groeten  rijsthandel,  dm 
fraaien  pasar,  de  sohoone  aloen-aloen,  de  nette  moskee  van 
Eert&s&n&  '),  en  geen  van  deze  voordeelen  heeft  de  plaats  in 
later  tgd  verloren.  In  de  omstreken  worden  weder  merkwaardige 
oudheden  aangetroffen,  omtrent  welke  wg  echter  slechts  zeer 
gebrekkig  onderricht  zijn:  overbljjfseleB  van  een  kraton,  welks 
muren,  evenals  die  van  den  kraton  van  Plered ,  van  tichelsteenen 
zyn  opgetrokken ,  ea  van  een  fraai  gebouwde  badplaats ,  van  zes 
waterlddingen  en  fonteinen  met  weluitgevoerd  beeldhouwwerk 
voorzien  *). 


ZESDE  HOOFDSTUK. 


Djapara  en  Aembang* 

Yan  de  westgrens  van  de  residentie  Soerabaja ,  die  ten  noord- 
oosten aan  Eediri  paalt  ^  strekt  zich  langs  Java^s  noordkust^ 
bijna  in  den  vorm  van  een  scheef  hoekig  parallelogram  met  groo- 
tere lengte-  dan  breedte-zgden,  de  residentie  Rembang  uit,  totdat 
zg  in  het  westen  half  tegen  de  residentie  Djapara ,  half  tegen 
de  zich  daar  beneden  uitstrekkende  Samarangsche  afdeeling  Gro- 
bogan  stuit.  Rembang  bevat  vier  regentschappen,  die  ook  even 
zooveel  afdeelingen  vormen:  Toeban  in  het  noordoosten,  B&dj&- 

>)  Valenten,  IV.  1.  42. 

^)  Van  Wales  in  T.  y.  N.  I.  1874,  II.  427;  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.  yan 
N.  I.,  art.  Kertosono. 


Digitized  by  VjOOQIC 


756 

neg&ii  in  het  zoidooBten,  Bembang  in  het  noordwesten  ^  Blora 
in  het  zuidwesten.  De  afdeeling  Rembang,  die  zich  bepaaldelgk 
aan  Djapara  aansluit,  bestaat  voor  een  deel  uit  laag,  alluyiaal 
terrein,  dat  zioh  westwaarts  over  de  residentie  Djapara  voortzet , 
zoodat  tussohen  beide  residentiên  geene  natuurljjke  grens  bestaat 
behalve  het  onbeduidende  riviertje  Bandoe  Goenteng.  Maar  in 
Djapara  vormt  die  alluviale  strook  niet  tevens  den  kustzoom;zij  ligt  er 
tussohen  den  berg  Moeri&y  die  met  zgn  machtige  uitloopers  de  geheele 
noordelgke  helft  der  residentie  bedekt,  en  tussohen  het  kalkge- 
bergte  dat,  als  voortzetting  eener  door  het  zuiden  der  afdeeling 
Rembang  loopende  heuvelreeks ,  de  zuidgrens  van  Djapara  vormt. 
Het  rondachtige  terrein  door  den  Moerii  beslagen ,  is  in  het  noord- 
oosten, noorden  en  noordwesten  door  de  Javazee  begrensd,  in 
het  zuidwesten  door  de  rivier  de  Tangoel  angin ,  die  het  van  de 
Samarangsche  afdeeling  Demak  scheidt;  het  doet  denken  aan  een 
ruig  hoofd,  geplaatst  op  een  korten ,  broeden  nek ,  door  de  alluviale 
strook  gevormd.  Om  het  beeld  vol  te  houden  zou  men  het  kalk- 
gebergte  aan  de  zuidgrens  als  eene  om  dien  nek  geslagen  kraag 
kunnen  voorstellen.  Met  nog  geen  derde  der  uitgestrektheid  van 
Rembang,  maar  met  een  bevolkingscgfer  dat  bijna  in  de  ver- 
houding van  5  tot  6  tot  dat  der  grootere  residentie  staat  '),  ia 
ook  Djapara  in  vier  regentschappen ,  tevens  afdeelingen,  gesplitst: 
Djapara  in  het  noordwesten,  Eoedoes  in  het  zuidwesten ,  Cjeewana, 
dat  een  smalle  strook  over  de  geheele  oostzgde  der  residentie 
vormt,  en  Pati ,  dat  in  bgna  driehoekigen  vorm  tussohen  Eoedoes 
ten  westen  en  Djoewana  ten  oosten ,  met  de  grens  der  residentie 
als  basis,  ligt  ingesloten. 

Om  de  voornaamste  plaatsen  en  merkwaardigheden  van  deze 
residentiên  te  loeren  kennen,  beginnen  wg  in  den  tot  het  regentschap 
Eoedoes  behoorenden  zuidwesthoek  van  Djapara,  waar  het  kalk- 
gebergte  van  Tjengkal  Sewoe  aan  den  rechteroever  van  de  Tangoel 
angin  een  aanvang  neemt.  Tussohen  de  rivier  en  het  gebergte 
ligt  hier  een  gordel  van  sawahs,  waardoor  de  weg  loopt  die  ons 
van  de  met  Poerw&dadi   in   Samarang  verbonden   grensplaats 

O  Volgens  de  laatste  opgave  (Koloniaal  verslag  van  1880)  had  Djapara 
834,416)  Rembang  1,017,800  inwoners. 

48* 


Digitized  by  VjOOQIC 


756 

Selonjari  eerst  langs  den  suider  voet  der  kalkbergen  naar  Klam- 
boe (5{  paal)  en  vandaar,  noordwaarts  omboigende,  naar  den  post 
Babalan  (11  palen)  voert.  Wg  bevinden  ons  hier  in  het  district 
Oenda&n,hetinidelgkste  van  het  regentschap  Eoedoes,  waarvan 
thans  Praw&t&  (vaak  Proew&t&  uitgesproken)  het  hoofddorp  is. 
Deze  in  de  oude  geschiedenu  van  Java  beroemde  plaats  *)  ligt  aan 
het  zuidelgk  uiteinde  der  Groote  Bawa  ').  Het  ware  wenschelgk 
dat  eens  onderzocht  werd,  of  niet  in  bouwvallen  of  overleveringen 
sporen  van  de  vroegere  beteekenis  dezer  plaats  zijn  overgebleven. 
Wg  weten  slechts  dat  de  berg  Makam-d&w&,  die  zich  achter  Praw&t& 
verheft,  zijn  naam  heet  te  ontleenen  aan  een  waarzegger  van  den 
eersten  vorst  van  Demak;  en  dat  het  graf  van  dien  persoon 
op  den  berg  wordt  aangewezen  ').  Even  voordat  men  Babalan 
bereikt,  zondert  zich  een  dwarsweg  naar  Prawata  af;  de  afiitand 
dezer  plaats  van  Babalan  bedraagt  3}  palen. 

Van  Babalan  den  tocht  naar  Eoedoes  vervolgende,  rgdt  men 
3i  palen  langs  de  Tangoel  angin  en  door  ona%ebroken  sawahs 
tot  Djati ,  aan  den  postweg  van  Demak  naar  Eoedoes.  Deze  laatste 
plaats  is  langs  dien  weg  S[  paal  van  genoemde  grensrivier  ver- 
wgderd  en  ligt  op  een  punt  waar  de  zuidelgke  hellingen  van  den 
Moeri&  allengs  uit  de  alluviale  vlakte  oprgzen. 

Eoedoes  is  eene  der  welvarendste  plaatsen  van  Java  en  dankt 
haren  rgkdom  aan  den  handelsgeest  harer  bevolking.  Poerw& 
Lel&n&,  onder  welken  naam,  gelgk  men  weet ,  de  tegenwoordige 
regent  van  Brebes,  tot  voor  korten  tgd  nog  regent  van  Eoedoes, 
schuilt,  leert  ons  dat  beide  seksen  er  denkostmethandeldrgven 
winnen,  de  vrouwen  door  hare  waren  in  de  stad  en  op  de  mark- 
ten in  den  omtrek  te  venten ,  de  mannen  door  verre  handelsrei- 
zen te  ondernemen ,  die  vaak  een  k  twee  jaren  duren  en  slechts 
door  halfjarige  perioden  van  rust  worden  afgebroken,  totdat  zg 
genoegzame  middelen  hebben  vergaard  om  zich  een  schoon  huis 
te  bouwen  en  het  overige  hunner  dagen  in  overvloed  te  genieten. 


M  Zie  D.  II ,  bl.  252.  De  daar  voorkomende  oi^jaiBte  bewering ,  dat  de  lig- 
ging van  Prawgtft  onbekend  zon  zgn,  werd  reeds  in  de  ^Yerbeteringen'*  op 
dat  deel  aangewezen.  ^)  Zie  D.  I.  bl.  59. 

')  Brumund  ia  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  175. 


Digitized  by  VjOOQIC 


757 

Alle  hoofdplaatsen  en  steden  van  Java  worden  door  handelaars 
van  Eoedoes  bezocht;  maar  bij  yoorkeur  reizen  zij  naar  dePre- 
anger,  waar  zij  wel  eens  de  Chineezen  der  Soendalanden  genoemd 
worden.  Een  vermogen  van  tienduizend  gulden  iS;  volgens  genoemden 
reiziger,  te  Eoedoes  lang  niet  zeldzaam,  en  men  vindt  er  ingezetenen 
wier  rijkdom  op  80,000  gulden  geschat  wordt.  Die  welvaart 
Bchgnt  er  algemeen  in  al  de  kampongs,  die  de  stad  in  wijden 
kring  omgeven.  De  galerijen  der  meeste  huizen  bestaan  uit  plan- 
ken die  van  boven  tot  beneden  met  fijn  lofwerk  zijn  uitgebeiteld  , 
waarachter  goudpapier  is  gelegd  om  het  snijwerk  te  beter  te  doen 
uitkomen ;  vóór  de  huizen  is  een  ruim  en  fraai  plein  met  een  put 
en  een  steenen  kom,  waarin  goudvisschen  gehouden  worden.  Ook 
vindt  men  bij  de  meeste  gezinnen  groote  Chineesche  hanen. 

Men  onderscheidt  Eoedoes  in  een  oude  en  nieuwe  stad;  de 
eerste  draagt  vooral  roem  op  het  graf  van  Pangéran  Eoedoes, 
wiens  groote  rol  in  den  krijg  waardoor  Madjapahit  werd  ten 
val  gebracht,  de  geschiedenis  van  Java  ons  heeft  doen  kennen  *), 
en  op  de  oude  moskee,  die  daarnevens  omhoog  rijst  ').  De  hei- 
ligheid dezer  plaats  is  oorzaak  dat  er  het  getal  van  kaoems, 
hadji's  en  santri's  buitengewoon  groot  is;  de  naam  zelf  beteekent 
heiligheid,  indien  hij  werkelijk,  gelijk  men  beweert,  van 
Arabischen  oorsprong  is.  Ongelukkig  ontbreken  er  ook  de  pries- 
teressen der  ontucht  niet;  het  aantal  talèdèks  wordt  er  door 
Poerw&  Lel&n&  op  wel  80  geschat,  die  onder  het  medisch  opzicht 
van  een  doctor  Djawa  staan. 
.De  eigenlgke  stad,  bewoond  door  den  adsistent-resident  en  den 
regent ,  wiens  dalam  niet  door  fraaiheid  uitmunt,  en  door  de  Euro- 
peesche  ingezetenen,  wier  aantal  200  k  250  zal  bedragen,  is  net 
en  regelmatig  gebouwd,  en  de  hoofdstraat  is  met  een  witten  muur 
afgezet.  Zg  is  omgeven  door.  een  groote  menigte  inlandsche  kam- 
pongs, door  Bleeker  in  1846  op  een  aantal  van  75  geschat.  De 
bevolking  werd  destgds  begroot  op  14000  zielen ;  waaronder  2000 
Chineezen ;  door  Poerw&  LelSLn&  wordt  ze  op  22,000  zielen ,  waar- 
onder 4000  Chineezen,  gesteld. 


»)  D.  n,  W.  197  v. 

')  Het  graf  en  de  moskee  zgn  beschreven   D.  n,  bL  204. 


Digitized  by  VjOOQIC 


758 

De  groote  postweg  zet  zioh  van  Eoedoes  om  den  zuidelgken  voet 
van  den  Moeri&  eerst  bl  paal  bijna  recht  oostwaarts  voort  tot  Dje- 
koeloe,  hoofdplaats  van  het  district  Tengeles,in  wiernabgheidde 
suikerfabriek  Elaling  gelegen  is  op  den  voet  van  de  beuvelreeks 
Patiajam ,  een  ver  zuidwaarts  vooruitdringend  deel  van  het  tertiaire 
gebergte  waaruit  eenmaal  de  Moeri.&  is  opgerezen ,  en  bekend  door 
ign  verbazenden  rijkdom  aan  fossiele  overblijfselen  van  dieren  '). 
De  weg  gaat  dan  9  palen  verder  in  noordoostelijke  richting 
naar  Pati,  de  hoofdplaats  der  residentie ,  welke  wij  later  langs  een 
anderen  weg  zullen  bereiken.  Thans  noodig  ik  mijne  lezers  om  met 
mg  van  Eoedoes  den  weg  noordwaarts  naar  Baë  in  te  slaan  en  van- 
daaruit  een  deel  van  den  berg  Moeri&  te  bestijgen. 

Baë,  3  palen  van  Eoedoes  verwgderd,  is  het  hoofddorp  van  het  dis- 
trict Tjend&n&^  het  noordelgkste  van  het  regentschap  Eoedoes.  Wij 
zgn  hier  reeds  eenige  meters  gestegen ,  maar  gaan  nu  tegen  sterker 
helling  opwaarts ,  tot  wg  na  negen  palen  in  noordelgke  richting , 
met  geringe  afwgking  naar  het  oosten ,  te  hebben  afgelegd ,  den 
pasanggrahan  van  Tj&l&  bereiken,  die  op  eene  hoogte  van  725 
meters  gelegen  is.  De  desa  TjU&  is  een  der  hoogste  dorpen  in 
de  residentie,  en  ligt  reeds  in  de  zone  die  voor  de  teelt  van 
Europeesche  groenten  geschikt  is,  gelijk  er  dan  ook  een  kleine 
groententuin  wordt  aangetroffen.  Achter  Tjhlk  verheft  zich  een 
voorsprong  van  het  gebergte,  waaraan  de  naam  Moeri&  eigenlgk 
alleen  toekomt,  ofschoon  die  gewoonlijk  tot  het geheele gebergte 
wordt  uitgebreid.  Op  dien  voorsprong  toch  ligt  bet  graf  van  Soe- 
soehoenan  of  Soenan  Moeri&,  een  der  bondgenooten  van  Raden 
Patah  in  den  strgd  voor  den  Islam  '),  maar  die  naar  het  schgnt 
zich  reeds  vroeg  aan  de  wereld  onttrokken  en  een  ascetisch  leven 
in  stille  afzondering  op  het  gebergte  geleid  heeft.  Het  graf  is 
omringd  door  de  overblijfselen  van  zijne  woning  die ,  grootendeels 
door  tijd  en  vuur  is  gesloopt.  Zg  was  opgetrokken  van  gebak- 
ken, maar  door  geen  cement  verbonden  steenen,  evenals  de  mina- 
ret en  muren  der  oude  moskee  van  Eoedoes ').  Met  een  trap  van 
40  treden  van  gehouwen   steen   klimt   men  naar  de  ruïne  op, 

>)  Reeds  vermeld  D.  I,  bl.  111.  Zie  yooral  N.  T.  y.  N.  I    XIV    215. 
3)  Zie  D,  U,  bL  193  v.  »)  n.  II,  bl.  204. 


Digitized  by  VjOOQIC 


759 

ivaarna  men  door  een  poort  zonder  dak  op  een  pleintje  komt, 
om  Teryolgens  door  een  tweede  poort,  van  een  dak  met  onder- 
scheiden verhoogingen  voorzien,  een  tweede  plein  te  bereiken^ 
waarop,  naast  de  bouwvallen  eener  moskee^  nit  lage  muurgedeelten 
en  voetstukken  van  pilaren  bestaande,  en  tusschen  hoog  ge- 
boomte wèarin  muurbrokken  verspreid  liggen  die  de  plaats  der 
woning  aanwgzen ,  het  graf  van  den  Soenan  ligt ,  dat  in  den  vorm 
van  een  bakoven  van  gehouwen  steen  opgetrokken  en  met  een 
houten  deur  gesloten  is.  Over  het  graf  is  een  loods  van  planken 
gebouwd,  met  sirappen  gedekt  ')•  De  bergtop  waarop  het  graf 
ligt,  kan  uithoofde  der  steilte  en  van  den  dichten  plantengroei 
slechts  met  veel  moeite  beklommen  worden.  In  1870  deed  de 
adsistent-resident  Westenberg  eene  inspectiereis  naar  de  boven 
TJ&1&  gelegd  ko£Setuinen,  waarbg  hem  de  regent  van  Eoedoes 
vergezelde;  er  werd  toen  ten  behoeve  der  reizigers  een  pad  naar 
de  bouwvallen  gebaand  dat  tot  een  merkwaardige  ontdekking 
leidde.  Bij  de  Javanen  dier  streken  bestond  eene  overlevering, 
dat  in  den  omtrek  van  het  graf  van  Soenan  Moeri&  ook  dat  van 
ign  vader  Pangéran  Gadoeng  was  gelegen,  en  dat  dit  kenbaar 
was  aan  de  teekening  eener  volle  maan  op  den  noordelgken 
grafiiteen ;  dat  er  echter  slechts  twee  menschen ,  beide  lang  over- 
leden, in  het  regentschap  waren  geweest,  die  dat  graf  gezien 
hadden;  dat  op  ieder  die  het  graf  van  den  Soenan  Moeri&  ging 
bezoeken,  de  verplichting  rustte  om  ook  naar  dat  graf  van  zgn 
vader  onderzoek  te  doen;  maar  dat  het  alleen  zichtbaar  zou 
wezen  voor  de  zoodanigen  wier  wenschen  zouden  vervuld  worden. 
De  heer  Westenberg,  die  voorop  liep,  ontdekte  nabij  het  paadje 
een  grafsteen  die  met  zorg  was  behouwen,  en  dit  noopte  hem 
onder  de  struiken  en  bladeren  ook  naar  den  tweeden  te  laten  zoeken. 
Een  hoogbejaarde  wad&n&,  die  hierbij  tegenwoordig  was,  sprak 
middelerwgl  het  vermoeden  uit,  dat  de  gevonden  steen  tot  het 
graf  van  Pangéran  Gadoeng  zou  behooren ,  en  had  juist  het 
kenteeken  opgegeven,  dat,  in  geval  zgn  vermoeden  juist  was, 
bg  het  vinden  van  den  tweeden  ste^i  de  zaak  zou  uitmaken, 

*)  Bramimd  in  Yerhh.  y.  h.  Bat,  Oen.  XXXIII.  172;  Teysmann  in  K.T. 
V.  N.  L,  XI.  121. 


Digitized  by  VjOOQIC 


760 

toen  werkelgk  een  steen  met  de  duidelgke  teekening  eener 
Yolle  maan  werd  te  voorBchijn  gebracht  De  veelvuldige  pogingen 
door  Javaansche  hoofden  aangewend  om  het  verloren  graf  te 
vinden,  waren  steeds  zonder  gevolg  gebleven,  naar  de  meening 
der  inlanders  om  geene  andere  reden ,  dan  dat  zg  niet  waren 
voorbestemd  geweest  om  hunne  wenschen  vervuld  te  zien.  Thans 
heerschte  er  onder  het  gevolg  van  onze  reizigers  groote  blijd- 
schap, omdat  iedereen  zich  vleide  met  de  hoop,  dat  hgzgndeel 
zou  hebben  aan  het  geluk  van  den  heer  Westenberg,  die  nu  op 
de  vervulling  zgner  wensohen  kon  rekenen.  De  regent  vanEoe* 
does  liet  het  graf  in  goeden  staat  brengen  en  ompaggeren,  en 
zorgde  tevens  dat  het  gemaakte  pad  onderhouden  werd,  opdat 
ieder  die  een  bedevaart  naar  het  graf  van  Soenan  Moeri&  onder- 
nam, ook  de  gelegenheid  zou  hebben  dat  van  zijn  vader  te  be- 
zoeken *). 

De  voorsprong  die  in  strikteren  zin  den  naam  van  G.  MoerilL 
draagt,  en  de  daarboven  nog  hooger  oprgzende  die  G.  Pasar 
Setan  wordt  geheeten,  liggen  aan  de  zuidelijke  helling  van  den  berg- 
top Merg&  Djembangan,  die  zich  tot  eene  hoogte  van  1406  meters 
verhefk.  Hij  is  echter  niet  de  hoogste  spits  van  het  Moeri&-ge- 
bergte,  maar  wordt  in  hoogte  overtroffen  door  den  1507  meters 
hoogen  Retawoe,  die  in  noordwestelijke  richting  van  eerstge- 
noemden  top  ligt,  en  nog  veel  meer  door  den  Soet&rengg&,  die 
1895  meters  hoog  iS;  en  meer  bepaald  den  naam  van^bergvan 
Djapara''  schijnt  te  dragen ').  Op  deze  drie  hoogste  spitsen  zijn 
signalen  van  den  geographischen  dienst  geplaatst.  Genoemde 
steile  toppen  vormen  met  eenige  andere  en  met  delgstvormige, 
smalle,  loodrecht  oprgzende,  door  diepe,  ontoegankelgke  kloven 
gescheiden  kammen,  die  ze  verbinden,  den  vaneen  gespleten 
schedel  van  den  voormaligen  kegelberg,  die,  even  als  de  Sa  wal 
en  de  Wilis,  sedert  lang  verbrgzeld   en  uitgedoofd  is.  Yan  een 


')  Notulen  Tan  het  Batav.  Oen.,  D.  VIU.  Bijl.  bl.  VII. 

S)  Ik  ?olg  hier  in  namen  en  hoogte-opgaven  de  topographische  kaart.  De 
Begeerings-alnianak  schrgft   Argo   Qjembangan  in  plaats  yan  Mergo  Djem- 
bangan   en  Betahoe    in    plaats   yan  Betawoe  en  geeft  aan  den  SoetSrengg 
slechts  1595  in  plaats  van  1895  meters  hoogte. 


Digitized  by  VjOOQIC 


761 

krater,  een  solfatara  of  zelfe  maar  een  warme  bron  is  in  dit 
gebergte  nergens  een  spoor  gevonden. 

Om  den  top  yan  den  Merg&  Djembangan,  denoosteljjksten  der 
drie,  te  bereiken ,  stijgen  wg  van  het  graf  van  Soenan  Moeri&  op 
langs  een  vreeselij  ken  afrond  met  loodrechte  wanden ,  die  echter 
zoodanig  met  geboomte  bezet  zgn  dat  het  oog  de  diepte  niet  kan  peilen. 
De  rug  zélf  is  echter  alleen  in  een  strook  langs  den  afgrond 
met  boomen  en  struiken  bezet,  en  overigens  bedekt  met  alang- 
alang,  waartusschen  zich  slechts  hier  en  daar  een  Emblica  o£Sci- 
nalis  vertoont.  De  woudboomen  die  hier  voorkomen,  zijn  hoofdzake- 
lijk een  soort  van  eik,  met  kleine,  smalle,  van  onder  zilverachtige 
bladeren,  Albizzia  stipulata,  soorten  van  Wendlandia  en  velerlei 
palmen  en  pandanen.  De  bergtop  zelf  daalt  naar  drie  zijden ,  ten  oos- 
ten, noorden  en  westen,  zoo  steil  naar  beneden,  dat  men,  zich  op 
den  scherp  begrensden  rand  wagende ,  bg  een  blik  in  den  afgrond 
gevaar  loopt  door  een  duizeling  te  worden  aangegrepen ;  alleen  aan 
de  zuidzijde  verbreedt  zich  de  top  en  daalt  hij  met  zachter  hellingen 
af,  die  echter  door  diepe  ravijnen  doorsneden  worden,  waarin  zich 
het  water  verzamelt  dat  de  rijstvelden  van  Tj&l&  besproeit  In 
de  bosschen  houden  zich  ontelbare  wilde  varkens  op,  en  de  landman 
moet  in  deze  streken,  als  het  gewas  tot  rijpheid  komt,  groote  zorg  be- 
steden om  z^ne  velden  voor  de  verwoestingen  dier  gasten  te  bewaren. 
De  steile  wand  van  den  berg  bestaat  geheel  uit  klei  en  het  is 
onbegrgpelijk  dat  hij  kan  staande  blijven  '). 

Het  is  niet  mogelijk  om  van  den  beschreven  bergtop  een  der 
omliggende  spitsen  te  bereiken,  tenzij  door  naar  Tjala  terug  te 
koeren,  waar  de  ravgnen  die  den  door  ons  betreden  bergrug  van 
de  andere  scheiden,  niet  meer  zoo  diep  en  steil  zijn.  Wij  zullen 
thans  den  vermoeienden  tocht  niet  verder  voortzetten,  daar  hij 
ons  slechts  soortgelijke  tooneelen  zou  aanbieden  als  wg  reeds 
aanschouwd  hebben,  maar  wg  zullen  op  onze  verdere  reis  door 
de  residentie  Djapara  nog  meer  dan  eens  gelegenheid  vinden  om 


»)  Deze  beBchrg?ing  is  ontleend  aan  Teysmann,  U.  T.  v.  N.  I.,  XI.  121  — 
128.  Wj  geeft  wel  is  waar  aan  den  door  hem  bestegen  bergtop  geen  naam, 
maar  ik  meen  daarin  met  zekerheid  den  Herg&  Djembangan  der  topographi- 
sche  kaart  te  kannen  herkennen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


762 

onzen  blik  naar  de  hellingen  en  toppen  yan  het  uitgestrekte  ge- 
bergte te  richten  '). 

Wij  keeren  thans  naar  Eoedoes  terug,  met  het  plan  om  in  de 
eerste  plaats  den  fraaien,  broeden  weg  vandaar  naar  Djaparate 
loeren  kennen,  die  ons  aanvankelgk  in  noordwestelgke,  later  in 
noord-noordwestelijke  richting  door  de  vlakte  voert  die  den  voet 
van  den  Moeri&  eerst  van  de  Tangoel  angin  en  vervolgens  van 
dat  deel  der  Ja  va-zee  scheidt,  dat  de  westzijde  der  residentie 
bespeelt.  De  grens  tussohen  de  regentschappen  Eoedoes  enl)ja- 
para  wordt  overschreden  bij  den  post  Tjahgan,  ruim  vgf  palen  van 
Eoedoes,  en  de  afstand  tusschen  de  beide  hoofdplaatsen  bedraagt 
in  het  geheel  22}  palen.  De  eerste  belangrgke  desa  in  Djapara 
is  Majong  Lor,  7  palen  van  Eoedoes,  hoofdplaats  van  het  dis- 
trict Majong  en  bekend  door  de  lange  houten  brug  die  hier  over 
de  Eali  Eeles,  een  zijtak  van  de  Tangoel  angin,  voert,  en  door 
de  suikeronderneming  de  Hoop,  wier  fabriek  tusschen  Majong 
Eidoel  en  Majang  Lor  nabg  den  weg  is  gelegen.  Het  terrein,  dat 
aanvankelgk  vlak  was,  is  hier  reeds  aangenaam  golvend,  daar 
de  weg  over  den  uitersten  voet  van  den  Moeri&  loopt,  wiens 
hoogste  toppen  men  in  het  noordoosten  en  aoord-noordoosten 
ontwaart.  Tusschen  Majong  Lor  en  den  post  Erasak,  5  palen 
verder,  passeert  men  het  historisch  merkwaardige  Ejüi  Njamat, 
eenmaal  de  zetel  der  Djaparasche  vorsten  *),  eene  plaats  die  wellicht 
een  opzettelijk  onderzoek  naar  de  sporen  van  vroegere  grootheid  zou 
waardig  zgn.  Een  dwarsweg  van  4{  paal  lengte  voert  vandaar 
in  zuidelgke  richting  naar  Welahan,   een    groote  desa  aan  de 

*)  De  literataar  over  den  Moeri&  is  zeer  arm.  Junghahn ,  die  hem  niet  be- 
klom, 18  er  zeer  kort  over  (Java,  II.  845—347);  hg  heeft  echter  in  de  tweede 
uitgave  (bl.  383  v.)  zgn  kort  bericht  vermeerderd  met  een  uittreksel  uit 
Hasskarrs  „Reise  nach  dem  Berge  von  Djapara  und  den  Schlammquellen 
von  Kubu,''  opgenomen  in  de  ,  Flora  oder  allgemeine  botanische  Zeitung/ 
1847,  bl  641  Hasskarl  heeft  onderscheiden  toppen  van  den  Moerift  bestegen, 
maar  wegens  het  groote  verschil  in  de  namen,  is  het  niet  mogelgk  zyn  ver- 
haal op  de  topographische  kaart  van  Djapara  te  volgen.  Teysmann  bezocht 
slechts  het  boven  beschreven  gedeelte.  Van  de  oudheden  die  op  de  topogra- 
phische kaart  onder  de  namen  van  Oudheden  van  Tjandi  Anom  en  Oudhe- 
den van  Watoe  pajong  aan  de  noordelgke  helling  van  den  Soet&renggft  zgn 
aangeduid,  is  mg  verder  hoegenaamd  niets  bekend. 

3)  Zie  D.  n,  bl    252»  268,  306. 


Digitized  by  VjOOQIC 


763 

TaDgoel  angin,  met  eene  aanzienlijke  Chineesohe  kampong.  Bij 
den  post  Elraaak  ligt  de  desa  Bondjot  en  yanhieraf  zijn  de 
velden  langs  den  steeds  heavelachtigen  weg  voor  een  deel  be- 
plant met  suikerriet  voor  de  onderneming  PetjangaSn,  die  eene 
fftbriek  heeft  te  Bondjot  en  eene  tweede  bg  het  11  paal  voorbij 
Erasak  gelegene  Tambak,  de  zetel  van  den  wad&n&  van  het  dis- 
trict Djapara.  Inmiddels  zijn  de  sawahs  en  desa's  spaarzamer  ge- 
worden, en  voorbij  Tambak  komt  men  in  een  woeste ,  hier  en  daar 
zeer  romantische  streek ,  met  een  vegetatie  van  Calotropis,  Conyza 
en  djati,  een  geliefkoosd  verblgf  van  talrijke  poejoeh's  ')  en 
boschhanen.  Yoorbg  den  post  EedongBoelé,  31  paal  van  Tambak 
en  nog  5c  van  Djapara  verwijderd,  neemt  de  bebouwing  allengs 
weder  toe  en  worden  de  desa's  talrgker;  de  gezichten  op  den 
Moeri&  ter  rechter  en  op  de  Javazee  ter  linker  bieden  meer  en 
meer  een  bekoorlgke  afwisseling,  en  men  betreedt  de  stad  Djapara 
wanneer  men  nog  een  paal  van  hare  aloen-aloen,  het  punt  vanwaar  de 
afistanden  gerekend  worden ,  verwijderd  is.  De  bevolking  is  in  deze 
welvarende  streken  goed  gekleed  en  de  kinderen  zijn  aan  armen 
en  beenen ,  hals  en  heupen  met  zilveren  sieraden  behangen.  Onder 
de  vrouwen  onderscheiden  zich  vele  door  aangename  gelaats- 
trekken ^). 

Djapara ,  juister  Djap&r&  of  Djëp&r&  en  in  hoog  Javaansch  ook 
Djèpanten ,  is  eene  der  oudste  en  vermaardste  steden  van  Java.  De 
Javaansche  babads  mengen  niet  zelden  haren  naam  in  de  legenden 
omtrent  de  Hindoeperiode  '),  en  de  Javaansche  handelaren  die 
de  Portugeezen  bg  hun  aanval  op  Malakka  in  die  stad  woonachtig 
vonden,  waren  voor  een  deel  uit  E^'apara  afkomstig  *).  Tgdens 
den  krgg  voor  de  zege  van  den  Islam  werd  lang  om  haar  be- 
zit door  Mohammedaansche  en  Heidensche  hoofden  gestreden  '). 
Zg  wordt  als  een  belangrijke  stad  vermeld  in  de  verhalen  van 
Mendez  Pinto  *),  en  had,  na  de  ontbinding  van  hetrgkvanPa- 
ngéran  Trangg&n&,  eene  vorstin  die  de  vijanden  der  Portugeezen 

O  Zie  D.  I,  bl.  237. 

s)  Bleeker  in  T.  y.  N.  L  1850,  I.  bl    37,  38;  Buddingh.  N.  O.  L,  1.262 

3)  Baffles,  Jaya,  U.  98;  Hageman,  Ind.  Arch.,  I.  610,  611,  612. 

^)  BoTen  D.  II,  bl.  215.  ^)  D.  IE,  bL  222,  224—228,  238. 

8)  D.  U,  bl.  242,  247. 


Digitized  by  VjOOQIC 


764 

met  machtige  y loten  ondersteande  ')•  In  1613  werd  door  den 
Gouvemenr-Generaal  Both  een  Nederlandsch  kantoor  teDjapara 
gesticht;  maar  in  het  bouwen  eener  sterkte  werden  onze  land- 
genooten  door  de  wispelturigheid  der  Mataramsche  vorsten  ge- 
dwarsboomd, en  zelfs  werd  in  1618  de  Nederlandsche  loge  af- 
geloopen,  een  feit  dat  door  Koen  in  1619  met  het  tweemaal  in 
brand  schieten  der  stad  werd  gestraft  ').  Het  duurde  echter  tot 
1651  eer  weder  een  bezetting  te  Djapara  werd  gelegd ').  Sedert 
eyenwel  wist  de  Compagnie  er  zich  onder  velerlei  lotwisseling 
te  handhaven  en  bleef  zij  er  gevestigd  tot  aan  haren  val  *).  In- 
middels handhaafde  de  plaats  hare  voormalige  beteekenis  niet 
Terwgl  de  reede  vroeger  zelfs  voor  groote  schepen  eene  veilige 
ankerplaats  aanbood,  is  zg  door  de  werkzaamheid  der  koraal- 
dieren  meer  en  meer  bedorven,  zoodat  zij  thans  ondiep,  mod- 
derig en  ongezond  is,  en  zoo  reddeloos  wordt  geacht,  dat  zelüs 
van  plannen  tot  verbetering  niet  meer  gerept  wordt.  De  rivier  van 
Djapara  is  door  een  bank  gesloten ,  het  voormalige  palenhoofd  door 
aanslibbing^  bedolven ,  de  eilandjes  Poelo  Pandjang  en  Poelo  Eélor 
hebben  hunne  waarde  voor  de  beschutting  der  reede  tegen  westen- 
en noordwestenwinden  verloren,  omdat  toch  grootere  schepen 
niet  meer  daarachter  kunnen  ankeren,  en  zelfe  is  Poelo 
Eélor  allengs  met  den  vasten  wal  vereenigd  geraakt.  De  toene- 
mende onbmikbaarheid  der  haven  is  oorzaak  dat  de  voormalige 
uitvoer  van  koffie,  suiker  en  rgst  naar  elders  verlegd  is;  het 
verval  van  den  vroeger  zoo  belangrgken  bonthandel  is  bovendien 
bevorderd  door  gebrek  aan  zorg  voor  de  instandhouding  der  bosschen, 
en  een  Gouvernements-houtzaagmolen,  die  hier  omstreeks  1760  was 
opgericht  en  in  de  behoefte  van  gezaagd  hout  voor  's  lands  geboa* 
wen  te  Samarang  en  Soerabaja  voorzag,  is  in  1849  voor  afbraak 
verkocht.  Bij  dat  alles  is  ook  nog  de  verlegging  van  den  zetel 
des  bestuurs  der  residentie  gekomen,  om  aan  de  welvaart  van 
Djapara  geheel  den  bodem  in  te  slaan.  Djapara,  reeds  zeer  vervallen 

')  D.  II,  bl    249,  257  v. 

5)  D.  II,  bl.  808,  809.  »)  Do  Jonge,  Opkomst  VI.  XLV. 

*)  Zie  de  Ijjst  van  opperhoofden  yan  Djapara  bg  Yalenign,  lY.  I.  29,  die 
echter  niet  verder  gaat  dan  1723;  en  Stayorinaa,  Eng.  yert.  yan  'WHoook, 
II.  149  y. 


Digitized  by  VjOOQIC 


765 

en  in  een  ver  voornitapringenden  uithoek  gelegen ,  kon  geen  aan- 
spraak maken  om  door  den  postweg  van  Daendels  met  de  andere 
handelsplaatsen  langs  Java's  Noordkost  Terbonden  te  worden ; 
de  weg  werd  door  de  Tla^te  bezuiden  den  Moeri&  over  l^et 
bevallige  en  bloeiende  Pati  gelegd  |  en  Djapara  bleef  van  dien 
weg  meer  dan  20  palen  verwgderd.  Geen  wonder  dan  ook  dat  de 
zetel  des  bestours  in  1810  door  Daendels  naar  Pati  verlegd  werd, 
ofschooni  wegens  het  gemis  van  een  geschikt  residentiehois  aldaar, 
de  Resident  nog  eenige  jaren  te  Djapara  bleef  wonen '). 

Het  is  echter  meer  in  het  karakter  van  Nederlandsch- 
Indische  stad,  dan  van  Javaansche  negari,  dat  men  van  een 
verval  van  Djapara  kan  spreken.  Er  is  nog  steeds  een  tairgke, 
op  8000  k  10000  zielen  begroete  Javaansche  bevolking,  verspreid 
in  de  kampongs  Bengkol,  Bapangan,  Saripan,  Patrojoedan, 
Dj&h&koel& ,  Satoesan ,  Boeloe ,  Bagoesan ,  Plajaran  en  Earang- 
waroe,  allen  op  de  gewone  wijze  van  boot  en  bamboe  gebouwd. 
Het  wemelt  er  van  vreemde  Oosterlingen :  Chineezen ,  Bengaleezen , 
Arabieren,  Perzen,  Boegineezen  en  Maleiers,  waarvan  velen  de 
door  de  Europeanen  grootendeels  verlaten  huizen  der  eigenlgke 
Eeta  hebben  betrokken.  Nog  steeds  wordt  er  een  uitgebreide 
inlandsche  handel  gedreven,  zgn  de  reede  en  de  voor  middel- 
matige prauwen  bevaarbare  rivier,  die  de  stad  doorsngdt;  met 
kleine  inlandsche  vaartuigen  bedekt,  en  gaat  er  vrg  wat  om  op  het 
groote  marktplein,  dat  op  den  rechter  rivieroever  gelegen  is. 
Nog  steeds  staat  er  de  inlandsche  industrie  op  betrekkelgk  hoogen 
trap  en  handhaven  de  kastenmakers,  van  ouds  beroemd  door 
hunne  tegen  uiterst  geringe  prgzen  met  geheele  scheepsladingen 
.  naar  Batavia  verzonden  meubelen  van  djatihout ') ,  de  goud-  en 
zilversmeden,  de  kopergieters,  de  steen-  en  pottenbakkers  en 
de  kalkbranders ,  die  steeds  een  der  belangrijkste  artikelen  voor 
Djapara's  handel  leverden,  in  meerdere  of  mindere  mate  hun 
ouden  roem. 


O  Roorda  v.  Eysinga,  Ld.  en  Vk.  III.  III.  160;  Kussendrager,  Java.  273; 
(Lants),  Handleiding  tot  de  Aardr.  y.  N.  O.  I.  bezittingen,  "oitg.  door  do 
M.  t.  N.  V   »t  A.,  bl.  67;  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.,  art.  Japara. 

')  J    C    Baane,  ReiB  naar  een  ged.  y.  d.  Ked.  O.  I.  bezittingen,  bl.  215. 


Digitized  by  VjOOQIC 


766 

De  eigenlijke  Eota  ligt  ten  Noorden  van  al  de  genoemde 
kampongs  en  heeft  grootendeels  het  aanrien  Tan  een  Hollandsch 
stadje,  met  rechte  straten ,  die  Troeger  met  tal  van  nette  woningen 
prgkten.  Yoor  zoover  deze  nog  door  Europeanen  of  afstammelingen 
van  Europeanen  bewoond  worden ,  die  te  zamen  hier  nog  mim 
tachtig  hubgezinnen  tellen,  hebben  zg  hun  gunstig  Toorkomen 
veelal  bewaard ;  maar  voor  zoo  ver  zg  door  vreemde  Oosterlingen 
betrokken  zgn,  hebben  zg  doorgaans  een  vervallen  en  morsig 
voorkomen.  De  meeste  Europeanen  die  hier  wonen,  zgn  personen 
die  er  na  volbrachten  diensttgd  in  stilte  van  hun  pensioen  leven. 
Het  voormalige;  thans  door  den  adsistent-resident  bewoonde 
residentiehuis I  dat  nabg  de  aloen-aloen  en  aan  de  rivier  ligt,  is 
ruim,  maar  heeft  geheel  het  karakter  van  een  ouderwetsche 
Hollandsche  woning.  Om  de  aloen-aloen  liggen  ook  als  gewoonlijk 
de  dalam  van  den  Regent  en  de  moskee.  De  laatste  heeft  een  gun- 
stig voorkomen  en  de  verschillende  daken  die  zich ,  als  gewoonlgk , 
het  een  boven  het  ander  verheffen,  zgn  met  pannen  gedekt.  Yan 
de  aloen-aloen  voert  een  breede  houten  brug  over  de  Eali  Djapara, 
die  hier  ruim  60  voeten  breed  is. 

De  grootste  merkwaardigheid  van  Djapara  zijn  de  overblgfselen 
van  het  oude  fort,  dat  men,  den  weg  die  den  pasar  sngdt ,  langs 
den  rechter  rivieroever  volgende ,  nabg  hare  uitwatering  bereikt. 
Die  weg  loopt  over  een  der  ribben  vandenMoeri&,  die  zich  door 
de  stad  heen  tot  aan  de  rivier  uitstrekt,  en  waarop  ook  de 
Europeesche  begraa^laats  ligt ,  die  in  zeer  vervallen  staat  verkeert 
en  geheel  met  gras  en  struiken  begroeid  is.  Het  fort  is  gebouwd 
op  het  uiteinde  van  die  rib,  op  eene  hoogte  van  omstreeks  50 
voet,  en  biedt  van  zijne  muren,  die  alleen  nog  zgn  staande 
gebleven,  een  heerlijk  uitzicht  op  de  Java-zee.  Bij  zeer  helder 
weder  kan  het  oog  van  hier  de  Earimon-Djawa  eilanden  bereiken , 
eene  groep  van  24  eilandjes ,  waarvan  alleen  het  grootste  bewoond 
is  en  bestuurd  wordt  door  een  posthouder,  die  onder  den  resident 
van  Djapara  staat. 

Wanneer  het  fort  te  Djapara  gebouwd  is  en  of  werkelgk  de 
grondslagen  van  den  bouw ,  gelgk  sommigen  beweren  ') ,  door  de 

')  De  Hollander  Ld    en  Vk.  I.  319  ;  Buddingh,  5.  O    L,  I.  263. 


Digitized  by  VjOOQIC 


767 

Portugeezen  gelegd  zijn,  dnrf  ik  niet  beslissen.  Yalentgn  zegt; 
dat  het  in  1708,  bg  de  verlegging  van  het  hoofdkantoor  naar 
Samarang,  grootendeels  is  ontmanteld  *) ,  maar  als  ik  zijne  bedoeling 
wel  begrip  y  is  de  toen  gebouwde  nieuwe  woning  van  het  opper- 
hoofd,  met  den  pagger  die  haar  omgaf,  binnen  de  enoeinte  van 
het  oude  fort  geplaatst.  Na  zijn  tijd  hebben  nieuwe  veranderingen 
plaats  gehad ;  die  wij  evenwel  in  de  schaarsche  berichten  niet  in 
bijzonderheden  kunnen  volgen.  Toen  Stavorinus  in  1774I]japara 
bezocht,  lag  de  residentswoning  reeds  bij  de  aloen-aloen,  geheel 
afgezonderd  van  het  fort,  welk  laatste  hij  besohrgft  als  driehoekig, 
met  één  bastion  naar  de  zee  en  twee  naar  het  land  gekeerd, 
terwgl  de  poort  zich  bevond  in  het  midden  der  conrtine  die  de 
beide  laatste  verbond.  Het  was  toen  goed  onderhouden  en  met 
onderscheiden  stukken  van  verschillend  kaliber  beplant*).  In 
1880  is  het  fort ,  dat  alle  strategische  waarde  verloren  had ,  wegens 
den  bouwvalligen  toestand  waarin  het  geraakt  was,  van  binnen 
gesloopt'),  zoodat  thans  alleen  de  klipsteenen  muur  met  de  drie 
bastions,  zonder  geschut  maar  van  86  schietgaten  voorzien,  in 
stand  is  gebleven  *).  Die  overblijfselen  geven  den  indruk  dat  zij 
den  tand  des  tgds  nog  lang  zullen  kunnen  weerstaan,  tenzij 
men  mocht  willen  overgaan  tot  de  opzettelgke  slooping  eener 
sterkte,  nutteloos  voor  de  verdediging  van  Java  en  gevaarlgk  zoo 
een  vgand  er  zich  in  nestelde  O- 

Voordat  wij  Djapara  verlaten  moet  ik  nog  een  woord  zeggen 
over  de  wgze  waarop  hier  zeker  feest,  b&d&  lomban  ge- 
naamd, gevierd  wordt.  Men  geeft  dezen  naam ,  misschien  ook  wel 
elders,  maar  toch  meer  speciaal  te  Djapara,  aan  den  achtsten 
dag  der  maand  Sawal  (Sjaww&l)^  d.  i.  den  bigden  dag  volgende 
op  de  sawalan  of  de  zesdaagsche  vasten  der  maand  Sawal, 
die  als  de  toegift  van  de  groote  vasten  der  maand  Ramëlan  wordt 
beschouwd  ^).  De  viering  van  dien  dag  heeft  ook  elders  plaats, 
maar  zóó,  dat  zg  zich  bepaalt  tot  een  slamëttanofoffermaalvan 
këtoepat,  d.  i.  van  rgst  met  een  weinig  zout  gaar 'gestoomd 

»)  Valentgn.  IV.  I.  28.  -)  Stavorinus,  vert,  van  Wiloock,  II.  147. 

>)  EoBBendrager,  Java,  27S.  *)  Bleeker  in  T.  v.  N.  1 ,  1850.  I.  89. 

*)  De  Vaynes  van  Brakell,  Verdedig,  van  N.  I.  837. 
•)  Vgl.  boven  D.  I,  bL  896. 


Digitized  by  VjOOQIC 


768 

en  tot  een  raste  massa  samengepakt  in  mandjes  ter  grootte  van 
een  kleine  Tuist,  die  in  ▼erschillenden  Torm  netjes  van  jonge 
kokosbladeren  gevlochten  worden  '). 

Yoor  het  Djaparasohe  feest  worden  reeds  dagen  te  voren  toe- 
bereidselen  gemaakt  door  het  huren  van  prauwen,  diemenselb 
van  de  naburige  plaatsen  laat  komen  en  die  met  guirlandes  van 
geurige  bloemen  en  aan  elkander  gebonden  ketoepat,  met  vlag- 
gen en  doeken  van  allerlei  kleuren  en  met  aangekleede  poppen  ver- 
sierd en  hier  en  daar  met  gele  boreh  bestreken  worden.  Voorts  be- 
reidt men  groote  hoeveelheden  ketoepat,  die  men  zorgt  vast  samen 
te  pakken  ,  en  verzamelt  groote  hoopen  kolang-kaling,  de  ronde 
vruchten  van  den  arèn-boom,  en  bedorven eendeneieren. Deregent 
en  de  dorpshoofden^  nemen  aan  deze  toebereidselen  ijverig  deel  en 
eerstgenoemde  laat  naar  Poelo  Eélor  twaalf  op  wielen  geplaatste 
bamboezen  schermen  brengen,  die  met  kalk  bestreken  en  met 
figuren  van  tijgers  en  draken  beteekend  zgn. 

Is  de  feestdag  daar,  dan  neemt  ieder  in  den  vroegen  morgen 
een  bad,  waarna  men  zich  netjes  kleedt  en  tegen  acht  uren  scheep 
gaat.  De  regent  en  andere  gegoeden  nemen  een  gamelan  mede  in 


O  Yandaar  de  naam  van  taoen-baroe  ketoepat ,  ketoepat-nieuwjaar, 
waardoor  de  inlanders  dit  feest  aanduiden,  wanneer  zij  met  Europeanen  spre- 
ken. Ik  beb  elders,  D.  I,  bl.  895,  opgemerkt,  dat  de  Europeanen  het  feest  na 
het  einde  der  vasten  van  Ramplan  als  het  inlandsche  nieuwjaar  beeohouwen; 
de  inlanders,  zich  schikkende  naar  die  onjuiste  opvatting ,  noemen  het  ook 
zelven  in  den  omgang  met  hen  taoen-baroe ,  en  geven  nu  ook  denselfden 
naam ,  met  hot  onderscheidende  bijvoeg^l  ketoepat,  aan  het  een  week  later 
gevierde  soortgel^ke  feest  De  naam  b&  d  j  H  1  o  m  b  a  n  (of  1  o  e  m  ba  n)  is 
samengesteld  uit  b^dH  (andere  vorm  voor  bakd^),  eene  verbastering  van 
het  Arabische  ba*  da,  dat  na,  na  afloop  van  beduidt,  en  lom  ban , 
dat  eigenlgk  baden  schijnt  te  beteeken  en.  De  letterl^ke  vertaling  zou  dus 
zijn  na  het  bad,  t.  w  het  bad  dat  de  vasten  besluit,  en  hieruit  laat  zich 
verklaren,  dat  bHdh  lomban  ook  gebruikt  wordt  van  de  opheffing  der 
vrijwillige  vasten  bg  groote  droogte,  die  ook  door  een  bad  wordt  besloten. 
Het  schijnt  evenwel  dat  b  a  k  d  ü ,  een  den  Javanen  vreemd  woord ,  door  hen 
vaak  in  den  zin  van  feest  wordt  opgevat ,  en  dat  aan  lomban  ofloem- 
ban  (dat  veelal  de  bgzondere  beteekenis  heeft  van  zich  baden  tot  vermaak, 
al  badende  spelen  en  stoeien  en  elkaar  met  water  gooien)  te  Djapara,  in  de  ver- 
binding bSd^  loemban,  het  begrip  van  spelevaren,  spelen  en  stoeien 
op  een  watertochtje,  gehecht  wordt,  Zie  de  opmerkingen  over  deze 
namen  van  de  hoeren  JuynboU ,  van  den  Berg  en  van  der  Kemp,  in  Indische  Gids. 
1881),  I    192;  1881  .  I.  130,  987  v.,  en  KUnkert  in  T.  v.  N    I.  1868,  II.  86. 


Digitized  by  VjOOQIC 


769 

het  Taartaig,  en  onder  het  spelen  van  den  JavaanBchen  feest- 
marsohy  taboeh  giro,  varen  allen  het  riviertje  van  Djapara  uit 
naar  zee.  Weldra  is  het  spiegelgladde  water  bedekt  door  honder- 
den praawen,  vol  menschen;  die  onder  uitbandig  gejoel  zich  be- 
ijveren Poelo  pandjang  te  bereiken.  Onder  het  zeilen  daagt  de 
een  den  ander  uit,  jaagt  hem  na,  en  geeft  hem  reeds  door  het 
werpen  met  de  gevoelig  aankomende  ketoepats ,  de  als  netels  op 
de  huid  brandende  kolang-kaling  en  de  stinkende  eieren,  en  door 
het  schieten  met  Chineesche  voetzoekers  en  pistolen  met  los  kruid, 
een  voorsmaak  van  het  later  te  houden  spiegelgeveoht.  Is  de  tijd 
voor  het  middagmaal  daar,  dan  legt  men  aan  bg  Poelo  Eélor, 
waar  ieder  kookt  en  bakt  wat  hg  heeft  medegebracht  of  koopt 
van  de  rond  venters  van  vruchten,  spgzen  en  dranken,  die  zich 
in  menigte  naar  het  eiland  begeven  hebben,  wgl  op  dien  dag 
in  de  stad  geen  markt  wordt  gehouden.  Is  deze  vreedzame 
pique-nique  afgeloopen,  dan  gaat  men  ter  bedevaart  naar  eenige 
op  het  eiland  aanwezige  graven ,  en  offert  er  bloemen  en  wierook. 
Inmiddels  zgn  de  bamboezen  schermen  in  een  kring  opgezet; 
terwgl  de  Regent  met  zgne  üeimilie  en  andere  aanzienlgke  Java- 
nen, soms  ook  enkele  Europeesohe  toeschouwers,  plaats  nemen 
in  een  opzettelgk  daarvoor  opgeslagen  pand&p&.  De  voorraad 
van  ketoepat  en  andere  projectielen  wordt  nu  aan  wid  gebracht, 
de  voornaamste  strgders  plaatsen  zich  achter  de  schermen, 
of  bedekken  zich  met  ronde  schilden,  en  welhaast  snorren  dui- 
zenden ketoepats,  vuile  eieren  en  groene  arèn*vruchten  door  de 
lucht.  Ook  het  geringe  volk  dat  rondom  staat,  neemt  alras  een 
werkdadig  aandeel  aan  bet  gevecht,  dat  onder  allerlei  kluchtige 
tooneelen  voortduurt  totdat  de  Regent  het  teeken  van  den  aftocht 
geeft.  Nu  begeven  zich  allen  weder  aan  boord  en  zeilen  of 
roeien ,  onder  het  spelen  der  gamelans ,  naar  Djapara  terug.  Tegen 
drie  uren  is  alles  afgeloopen  en  bgna  ieder  spoor  van  de  luid- 
ruchtige b&d&  lomban  verdwenen  '). 

In  den  onmiddellgken  omtrek  der  stad  Djapara  liggen  de 
particuliere  landen  Teloek  Awoer  en  Bodrolangoe,  te  zamen 
behoorende   aan  den  Chinees  Beh  Ik  Sam,  en  Soembring,  het 

1)  Zie  KUnkert ,  het  P&d^loemban-feest  te  Japara,  in  T.  y  N.  1. 1868.  IL  85. 

ra.  ^» 


Digitized  by  VjOOQIC 


T70 

eigendom  der  fieimilie  Soekias,  die  van  Annenisohe  afkomst  is. 
De  landen  yan  Teloek  Awoer  en  Bodrolangoe,  te  zamen  groot 
107  bouwsy  zgn  in  1829  en  1830  afgestaan  aan  den  toenmali- 
gen  Regent  van  Djapara;  sjj  liggen  aan  het  znidwestelgk  uit- 
einde der  negari  Djapara ,  en  beslaan  een  strook  langs  de  kost, 
waarin  de  kaap  van  Teloek  Awoer  begrepen  is.  Er  bevinden  üch 
op  die  landen  twee  kampongs,  wier  bevolking  deels  van  de  visoh- 
vangst  en  de  bereiding  van  agar-agar  leeft,  deels  ongeveer  50 
bonws  sawah  bewerkt,  waarvan  de  helft  der  rgstopbrengst  voor 
den  landheer  is,  terwgl  hem  ook  -1  der  tweede  gewassen  moet 
worden  afgestaan.  De  klapperaanplant,  op  ongeveer  7000  boomen 
berekend,  behoort  den  landheer,  en  moet  door  de  opgezetenen, 
evenals  het  erf  en  de  wegen,  in  heeredienst  onderhouden  wor- 
den. Ook  het  branden  van  kalk  geschiedt  in  heeredienst, 
ofschoon  aan  de  arbeiders  voedsel  verstrekt  wordt;  maar  het 
inzamelen  van  het  koraal  geschiedt  t^;en  betaling.  Daar  bet 
perceel  zich  door  aanslibbing  steeds  uitbreidt,  is  er  een  groote 
uitgestrektheid  strandbosch,  die  bg  toeneming  der  bevolking  tot 
sawahs  kan  worden  aangelegd.  De  toestand  van  dit  land  is  niet 
ongunstig,  de  veiligheid  Iaat  niets  te  wenschen  over  en  de  be- 
volking is  tevreden;  maar  de  eigenaar  is  niet  geheel  buiten 
verdenking  van  deel  te  hebben  aan  het  smokkelen  van  opium, 
waarvoor  deze  landen  maar  al  te  gunstig  gelegen  zgn,  en  niet 
zelden  beweert  men,  dat  hg  ze  met  het  oeg  op  die  omstandi|^ 
beid  heeft  gekocht. 

Yeel  belangrgker  is  het  land  Soembring,  dat  onmiddellgk  ten 
noorden  aan  de  stad  Djapara  paalt,  de -kapen  Oedjong  Eoeniran 
en  Oedjong  Boebel  bevat,  1900  bouws  groot  is  en  in  tien  desa's 
eene  bevolking  van  meer  dan  5000  zielen  telt  Er  worden 
omstreeks  300  bouws  sawah  met  rgst  en  75  met  suikerriet  be« 
plant,  welk  laatste  bewerkt  wordt  op  eene  op  het  land  aanwe- 
zige fabriek,  dicht  bg  Djapara  gelegen,  aan  den  weg  die  vandaar 
door  het  land  Soembring  naar  Bangsri,  de  hoofdplaats  van  het 
district  Bandjaran,  voert  Niet  ver  van  deze  fabriek  ligt  een 
heilig  graf,  dat  door  de  bevolking  zeer  In  eer  wordt  gehouden. 
Het  bevat  het  stoffelgk  overschot  van  een  der  oude  Torsten  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


771 

Djapara  en  id  omringd  door  de  graven  zgner  vrouwen  en  kin- 
deren.  De  grayen  hebben  niets  byzonderB,  maar  eene  onde,  half 
in  puin  liggende  moskee,  die  in  de  nabijheid  werd  gebouwd, 
vertoont  de  overblgfselen  van  keurig  beeld-  en  lofwerk,  dat 
wellicht  van  een  ouden  Hindoe-tempel  afkomstig  is.  Men  meent 
dat  deze  graven  de  plaats  van  het  oude  Djapara  der  Javanen 
aan wy zen,  welks  bevolking  zich,  nadat  de  Europeanen  de  tegen- 
woordige kota  gesticht  hadden,  allengs  derwaarts  zou  hebben 
verplaatst  '). 

Het  land  Soembring,  vroeger  als  bruiker  door  den  Regent 
van  Djapara  geadministreerd,  is  later,  door  koop  van  het  Gouver- 
nement, het  eigendom  geworden  van  den  toenmaligen  Resident 
Dirk  van  Hogendorp.  Yan  de  opbrengst  der  rgst  ontvangt  de 
landheer  de  helft,  vün  die. der  tweede  gewassen  t,  de  klap- 
perboomen  zgn  aan  de  opgezetenen  afgestaan,  tegen  eene  jaar- 
lijksche  betaling  van  f  0.70  per  boom.  De  bevolking  is  rustig, 
goedaardig  en  werkzaam,  maar  weinig  talrgk,  zoodat  de  aanleg 
van  sawahs  en  de  oprichting  van  kalkbranderijen  op  de  aange- 
slibde gronden  riechts  zeer  langzaam  toeneemt.  De  desa's  op  dit 
land  bestaan  meest  reeds  van  oudsher;  alleen  W&n&redj&  is  in 
later  tgd  verrezen  op  het  terrein  van  een  a%eschreven  kofiSetuin ')• 

Om  het  district  Bandjaran,  het  noordelgkste  van  het  regent- 
schap Djapara,  te  loeren  kennen,  volgen  wij  den  reeds  vermelden 
weg  door  het  land  Soembring,  die  in  noord-noordoostelgke 
richting  voortgaat  tot  aan  de  desa  Mlonggo ,  aan  de  overzijde  van 
een  gelijknamig  riviertje ,  en  zich  dan  oostwaarts  ombuigt,  om ,  in 
de  nabgheid  van  Bangsri  gekomen,  eene  noordoostelgke  richting 
aan  te  nemen.  Deze  plaats,  die  lOf  paal  van  Djapara  verwgderd 
is,  maakt  één  geheel  uit  met,  of  grenst  althans  onmiddellgk aan 
Bandjaran,  dat  op  andere  kaarten  als  het  hoofddorp  voorkomt 
en  zgn  naam  aan  het  district  heeft  gegeven;  zg  ligt  op  den 
noordwestelijken  voet  van  den  Moeri&,  op  eene  hoogte  van  80 


')  Het  liier  gezegde  benut  op  combinatie  yan  een  berioht  bg  StaTorinns, 
tap.,  bl.  149,  met  hetgeen  blgkt  uit  de  topographisohe  kaart  Tan  Djapara. 
IntoBBchen  verdient  de  toestand  dezer  monumenten  een  nader  onderzoek. 

*)  Rapport  omtrent  de  partio.  landerjjen  beoosten  de  1^'imanoek,  bl  848—360. 

49* 


Digitized  by  VjOOQIC 


772 

meters  boven  het  zeeTlak.  De  eigenlgke  rgweg  hoadt  hier  op ; 
maar  langs  een  binnenweg  bereiken  wij  in  oost-noordoostelgke 
richtbg,  na  een  rit  van  seven  palen,  Eeling,  vanwaar  wg  in 
weinige  minaten  aan  de  grens  komen  van  een  noordwestwaarts 
voornitspringenden  hoek  van  het  regentschap  Djoewana.  In  het 
geheele  district  dat  wg  zgn  doorgetogen  y  zien  wg ,  behalve  eenige 
koffietuinen,  niet  veel  meer  dan  djatibosschen  en  graswilder- 
nissen, de  verblg^laats  van  vele  bantings  en  tggers.  De  inlan« 
ders,  wier  stallen  vaak  door  de  tijgers  geplunderd  worden  en  die 
zelfs  in  de  nabgheid  hunner  woningen  de  aanvielen  dier  gevaar- 
Igke  buren  te  duchten  hebben,  zullen  het  nimmer  wagen  van 
deze  zijde  den  Moerii  te  beklimmen,  en  ook  de  meest  onder- 
nemende  Europeaan  wordt  daarvan  afgeschrikt,  niet  enkel  door 
de  onveiligheid,  maar  ook  door  het  volkomen  gemis  aan  wegen 
en  het  groote  bezwaar  om  met  het  kapmes  zich  een  pad  door 
de  vele  gedoomde  heesters  en  pandanen  te  laten  openen.  Langs 
den  weg  ziet  men  vele  tggervallen  opgericht;  maar  onverschillig- 
heid of  vooroordeel  houdt  de  inlanders  terug  van  alle  pogingen 
om  die  dieren  te  lokken ,  zoodat  er  slechts  zelden  gevangen  worden. 
Ook  wanneer  wg  van  Eeling  den  weg  noordwaarts  inslaan,  die  over 
Banjoemanis  naar  het  in  rechten  afstand  omstreeks  tien  kilometenv 
van  Eeling  verwijderde  zeestrand  voert,  big  ven  de  tooneelen  die  de 
weg  oplevert  dezelfde ;  behalve  dat  wg  aan  onze  rechterhand 
het  gezicht  op^den  Moerii  met  dat  op  zgn  voorgebergte  Goenoeng 
Tjelering  verwisselen  en  dat  de  plantengroei  meer  en  meer  in 
eene  aan  merkwaardige  planten  rgke  strandvegetatie  overgaat. 
De  Tjelering  is  even  zulk  een  nieuwe  verheffing  van  ribben  die 
van  den  Moeri&  uitstralen,  als  wg  reeds  bg  vele  vulkanen  van 
Java  hebben  waargenomen.  Het  is  een  veeltoppige ,  zich  van  den 
Moerii  tot  aan  het  noorderstrand  uitstrekkende  bergrug,  die 
zich  in  zijn  hoogste  kruin ,  den  Goenoeng  Genoek,  tot  713  metera 
verheflt.  Tot  zgne  lagere  hellingen  is  hier  en  daar  de  cultuur 
doorgedrongen,  maar  overigens  is  hg  tot  aan  zgne  hoogste  toppen 
met  dicht  en  zwaar  geboomte  bedekt.  Ook  deze  wouden  strekken 
tot  woonplaats  aan  zoo  vele  tggers  en  andere  wilde  dieren,  dat 
zonder  bijzondere  voorzorgen  aan  eene  beklimming  van  dit  gebergte 


Digitized  by  VjOOQIC 


773 

niet  te  denken  ralt  De  Tjelering  eindigt  in  de  landengte  van 
Oedjong  Watoe,  waartegenover  het  eiland  Mandalike  ligt;  dat 
wg  reedB  bij  onze  vroegere  denkbeeldige  omzeiling  van  Java's 
kosten  leerden  kennen  '). 

Den  weg  voorbij  genoemden  hoek  langs  het  strand  volgende, 
bereiken  wg  weldra  de  dorpjes  Melawar  en  Oedjong  Watoe ,  aan 
den  voet  van  den  Kendit,  den  noordelijksten  top  van  den  Tjele- 
ring,  en  vervolgens  |  om  den  noordoostelgken  voet  van  dat  gebergte 
zuidwaarts  ombuigende  en  ons  allengs  van  het  strand  verwgde- 
rende,  de  desa  Tjelering,  die  haren  naam  aan  het  gebergte 
gegeven  heeft.  Een  weinig  ten  oosten  van  Tjelering  komen  wg 
aan  de  Kali  M&dj&  Eajoe ,  die  hier  de  grens  vormt  tusschen  het 
district  Bandjaran  en  het  eerste  district  van  het  regentschap 
Djoew&n&;  dat  den  naam  draagt  van  Mergoetoehoe ;  en  nog  wat 
verder  oostwaarts  aan  het  in  een  oase  van  kofiSetuinen  te  midden 
der  vrildemis  gelegen  Poentjal,  thans  gewoonlijk  W&n&redj& 
genoemd.  Yan  Eeling  tot  Poentjal  hadden  wg,  om  den  toer 
om  het  Tjelering-gebergte  te  volbrengen ,  slechts  voor  voetgangers 
en  voor  ruiters  bruikbare  paden  tot  onze  beschikking; 'hier 
komen  wij  weder  op  een  groeten  weg,  langs  welken  wg,  eerst 
het  oostelgk  strand  der  residentie  naderende  en  dan  zuidwaarts 
ombuigende,  na  101  p^al  te  hebben  afgelegd,  Tajoe,  het  hoofd- 
dorp van  Mergoetoehoe,  bereiken.  Op  dien  weg  komt,  op  weinige 
minuten  afstands  van  het  genoemde  dorp,  ook  de  weg  uit  dien 
wg  te  Eeling  verlieten,  en  die  over  de  lagere  ribben  tusschen 
den  Moeri&  en  den  Tjelering  oostwaarts  gaat.  Die  weg  vormt  de 
kortste  verbinding  van  Bangsri  met  Tajoe ,  en  de  afstand  tusschen 
beide  plaatsen  bedraagt  daarlangs  23  palen. 

Tajoe  ligt  weder  in  eene  bebouwde  en  goed  bevolkte,  maar 
in  het  noordoosten  nog  door  strandbosschen  begrensde  streek, 
op  ongeveer  een  kilometer  afstand  van  de  zee.  De  Moeri&  levert 
van  hier  een  treffend  gezicht  op  en  de  EaU  Tajoe,  die  van  zijne 
oostelijke  hellingen  afdaalt,  schiet  voorbij  het  dorp,  welks  rgst« 
velden  zg   besproeit,  de  zee  te  gemoet   Bij   Tajoe  of  nog  wat 

1)  D.  I.  bl.  30.  Oedjong  Batoe ,  zooals  ik  daar  scbreef ,  is  eigenlek  de 
Maldsobe  Tonn  Tan  den  naam. 


Digitized  by  VjOOQIC 


774 

verder  noordwaarts  begint  de  lange  reeks  van  tambaks  of  vischvgvers 
die  het  oostelgk  strand  dezer  residentie  omzoomen  en  tot  de  hoofd- 
plaats Djoew&n&  een  steeds  broeder  wordenden  gordel  vormen,  die 
vandaar  tot  de  grens  van  Rembang  weder  langzamerhand  a&eemt  ^). 

Yan  Tajoe  gaan  twee  wegen  zuidwaarts  uit:  de  eene  dichter 
langs  het  strand ,  langs  desa's  en  sawah's  die  tot  de  districten 
Mergoetoehoe  en  Djoew&n&  behooren ,  en  over  Boeloemanis  en 
Djetah,  naar  de  16i  paal  verder  gelegen  hoofdplaats  Djoew&ol^; 
de  andere  meer  westelijk  i  over  de  laatste  uitloopers  van  den 
Moeri&i  naar  de  hoofdplaats  der  geheele  residentie ,  PatL  Wg 
volgen  den  laatstgenoemden,  die  ons  in  zoid-zoidwestwaartsche 
richting  na  2}  paal  aan  de  sniker&briek  Patds  brengt  en  vandaar 
nagenoeg  parallel  met  eerstgenoemden  voortloopende ,  de  grens 
der  regentschappen  I)]oew&n&  en  Pati  overschrijdt,  vervolgens 
een  dwarsweg  voorbijgaat  die  de  beide  wegen  langs  de  suiker- 
fabriek van  Trangkil  verbindt,  en  ons  kort  daarna  te  Wedari 
brengt,  het  hoofddorp  van  het  Patische  district  Sel&wesi. 

In  dit  district  liggen  eenige  plaatsjes  die  bg  de  inlanders  eene 
zekere  vermaardheid  hebben  om  daar  aanwezige  graven  of  andere 
overblijfselen  der  oudheid.  Zoo  vindt  men  in  de  desaPangoenan, 
een  paar  palen  rechts  van  den  weg,  kort  nadat  men  de  grens  van 
het  district  overschreden  heeft,  een  steenen  graf  huisje,  waarin 
geen  minder  persoon  zou  begraven  liggen  dan  Pandoe  Dew&n&t&j 
die  er  door  zgne  vermeende  zonen,  de  vijfPand&w&'s,deheM 
van  de  Br&t&  Joedk  '),  plechtig  zou  zijn  ter  aarde  besteld., 
volksgeloof  zou  doen  vermoeden,  dat  wij  hier  met  een  overt 
van  Hindoeschen  oorsprong  te  doen  hebben ,  wat  echter 
door  nader  onderzoek  kan  worden  uitgemaakt.  Niet  ver' 
is  waarschgnlgk  Sem&rant&k&  te  zoeken,  waar  in  eene 
keien  ommuurde  ruimte  het  graf  ligt  van  Pangéran 
zoon  van  den  Sultan  van  Padjang,  dien  ons  degeschie 
Java  als  Adipati  van  Djipang  leerde  kennen  '). 


')  Van  SpaU  in  T.  v.  Ngv.  en  Ldbw.  in  N.  I.,  D.  XI,  bl.  7 
»)  D.  I,  bl.  422. 

3)  D.  II,  bL  160  T.  Zie  orer  de  hier  genoemde  oudheden  6m 
Y.  b.  Bat.  Gen.  XXXUI,  174  r. 


M 


GooQle 


edbyi^OOg 


775 

Bg  Wedari  neemt  de  weg  dien  wg  volgen ,  eene  westwaarts 
dWergeerende  richtiDg  aan  en  voert  ons,  eerst  nog  door  het  district 
Sel&wesi,  Tervolgens  door  het  district  Pati,  naar  de  gelgknamige 
hoofdplaats  van  het  laatste,  die  tevens  de  hoofdplaats  van  het 
regentschap  Pati  en  van  de  geheele  residentie  is. 

Pati  ligt  aan  den  groeten  postweg  tnsschen  Koedoes  enDjoe- 
w&n&.  De  verbinding  met  eerstgenoemde  plaats  leerden  wy  reeds 
kennen  *),  die  met  IDjoewana  komt  soo  aanstonds  ter  sprake. 
Het  gedeelte  van  den  weg  dat  door  de  stad  loopt,  is  door  hooge 
tamarindeboomen  beschaduwd,  die  hier  een  te  aangenamer  indruk 
maken,  daar  de  w^en  in  Djapara  meestal  beplant  zgn  met 
kajoe  koed&  *) ,  een  wel  is  waar  hooge  boom ,  maar  die ,  daar 
h§  als  onze  knotwilgen  behandeld  wordt,  alle  bekoorlgkheid 
mist.  Aan  den  postweg  liggen  de  meeste  Eoropeesche  huizen  en 
de  aloen-aloen ,  die  met  eeae  der  fraaiste  regentswoningen  van  Java 
en  eene  zeer  nette  moskee  prijkt.  Het  residentiehuis,  een  kolossaal 
gebouw,  voor  omstreeks  40  jaren  opgericht,  ligt  op  eenigen 
afstand  van  de  stad  in  de  richting  van  Eoedoes ,  geheel  a%ezon- 
derd,  op  een  open  terrein.  Op  de  trappen  die  naar  den  ingang 
leiden,  heeft  men  twee  raksasa's  geplaatst,  die  in  een  bosch  in 
het  district  Sel&wesi  moeten  gevonden  zjjn.  Zg  zijn  van  middel- 
bare grootte  en  de  houding  die  hun  de  beeldhouwer  gegeven 
heeft,  is  bg  zulke  tempelbewakers  een  zeer  gewone;  het  ééne 
been  is  recht  achteruit  onder  het  lichaam  geslagen,  en  het  andere 
met  gebogen  knie  er  voor  geplaatst.  De  knods,  de  slagtanden,  de 
buikband,  de  oepavita,  al  de  gewone  attributen  zgn  voorhanden. 
Het  is  jammer  dat  de  herkomst  dezer  beelden  niet  nauwkeuriger 
bekend  is;  zg  zouden  ons  anders  wellicht  op  het  spoor  van  een 
Hindoesch  heiligdom  in  Djapara  kunnen  brengen  '). 

Ten  noorden  en  zuiden  van  de  Europeeschewgk,  die  misschien 
een  800  zielen  telt ,  liggen  een  aantal  inlandsche  kampongs ,  die 
zeker    meer   dan    10,000   Javanen  bevatten.  In  eene  van  deze, 

1)  Blï.  758. 

')  Odina  gummiftra  BL  {Spondias  Wirtgenü  Hassk.),  D.  I,  bL591,  ver- 
meld onder  den  Soendaschen  naam  van  Kadongdong. 

')  Bleeker  T.  t.  N.  I.  1858,  I.  40;  Buddingh ,  K.  O.  L,  1. 265 ;  Teysmann, 
K.  T.  T.  N.  I.  XI.  U2  ;  Bmmnnd,  Verhh.  r.  h.  Bat.  Oen.  XXXIIL  178. 


Digitized  by  VjOOQIC 


776 

PareDgan  geheeten  y  ligt  een  heilig  graf  door  een  mnnr  imiringd. 
Het  zou  het  stoffehjk  oyerschot  bevatten  van  zeker  Sjeikh, 
MahoeI&n&  Mahoeliki  geheeten ,  een  door  den  Soenan  van  Eoedoea 
uitgezonden  zendeling,  die  hier  door  de  ongeloovigen  zou  ver* 
moord  zgn.  In  de  desa  Eemiri  koeion ,  die  tot  den  naasten  omtrek 
van  Pati  behoort,  liggen  eenige  heilige  steenen  en  twee  oude 
roarta vanen,  die  aan  het  water  dat  er  zich  in  verzamelt,  naar 
de  meening  der  inlanders,  genezende  kracht  schenken  ')• 

Pati  ligt  aan  den  zuidoostelij  ken  voet  van  den  Moeri&,  tegen 
welken  een  weg  opwaarts  gaat  naar  de  bergdorpen  Ooew&  en 
Djloebing,  gelegen  op  een  hoogte  van  175  en  571  meters.  Tot 
Goew&,  61  palen,  is  die  weg  voor  rgtuig  geschikt,  verderop  is 
hg  niet  meer  dan  een  voetpad.  Tusschen  Pati  en  Goew&  loopt  deze 
weg  langs  de  dorpjes  Rendoelé  en  Sani ,  beide  weder  tot  het  district 
Sel&wesi  behoorende  en  beide  door  hunne  oudheden  bekend. 
Te  Rendoelé  staat  een  oude  poort,  die  door  zekeren  Ejai  Ageng 
zou  vervaardigd  zijn  ten  behoeve  der  door  Soenan  Moeri&  gebouwde 
moskee  *),  maar  door  dezen  zou  zijn  afgewezen  omdat  een 
banaspati,  dus  een  heidensch  sieraad,  boven  den  ingang  was 
geplaatst  ')•  Te  Sani  wgst  men  een  ouden  put,  welke  zgn  oorsprong 
zou  te  danken  hebben  aan  een  wonderdaad  van  den  Soenan  Kali 
I>j&g&  *)y  die  een  waterstraal  te  voorschgn  bracht  door  zgn  stok 
in  den  grond  te  steken  *).  De  naam  Goew&  beteekent  grot;  maar 
de  onderstelling  van  het  aanwezen  eener  merkwaardigheid, 
waartoe  deze  naam  en  de  aanleg  van  een  rijweg  naar  dit  dorp 
aanleiding  geeft,  wordt  door  geene  mg  bekende  berichten  gestaafd. 
Een  paar  kilometers  rechts  van  Rendoelé  ligt  de  fabriek  der 
suikeronderneming  Langsé,  op  2i  paal  afstands  van  Pati  langs 
een  dwarsweg,  die  nabg  de  stad  den  postweg  sngdt 


>)  Bnimand,  t.  a.  p.  174.  ^)  Zie  hierboYen,  bL  758  y. 

')  Eene  dergelgke,  maar  grootere  poort,  met  daarvan  gescheiden  torenYor- 
mige  flankBtukken,  wordt  gevonden  op  hot  plein  vóór  de  moskee  van  Djipang, 
een  desa  op  de  ooBtgrens  van  het  district  Tengeles,  ruim  twee  palen  ten 
zuidwesten  van  Eoedoes.  De  overblgfselen  zgn  in  den  styi  der  gebouwen  bg 
de  moskee  van  Eoedoes  (D.  II,  bl.  204)  en  behooren  tot  hetzelfde  tgdvak. 
Zie  Brumund  t.  a.  p. 

O  D.  U,  bl.  202.  »)  Brumund,  t.  a.  p.  174  r. 


Digitized  by  VjOOQIC 


777 

Naar  alle  andere  sgden  is  Pati  omge?eii  door  de  ?rachtbare 
en  volkrgke  ylakte  die  den  Moeria  van  het  E[alkgebergte  scheidt, 
en  die,  met  nitzondering  van  de  Groote  Bawa,  welke  ongeveer 
negen  kilometers  ten  zuidwesten  van  Pati  begint,  uit  een  schier 
onafgebroken  aaneenschakeling  van  rijstvelden  bestaat  De  Eali 
Djoew&n&,  waardoor  het  moeras  uitwatert,  nadert  in  haren  noord- 
oostelgken  loop  het  zuidoosten  der  stad  tot  op  een  paar  kilometers  en 
maakt  de  grens  uit  tusschen  de  districten  Tengeles  en  Pati  ten  noor- 
den  en  de  districten  Tjengkal  Séwoe ,  Angkatan  en  Glonggong  ten 
zuiden ,  van  welke  de  beide  laatste  klein  van  omvang,  maar  de  meest 
bevolkte  van  geheel  Djapara  zgn.  Een  weg  die  op  bijna  drie  palen 
afstands  van  Pati  de  rivier  kruist,  gaat  naar  Eajen,  het  hoofddorp 
van  het  district  Tjengkal  Séwoe,  en  vandaar  over  de  desa  van  dien 
naam  naar  het  ons  reeds  bekende  Praw&t&  ')•  De  afstand  van  Pati  tot 
Eajen  bedraagt  11|,  tot  Praw&t&  26  palen.  Men  nadert  opdien 
weg  steeds  meer  het  Ealkgebergte ,  dat  de  zich  uren  ver  uit- 
strekkende rgstvelden  als  met  een  hoogen,  maar  verbrokkelden 
muur  omzoomt,  en  waar  het  kale  plekken  toont,  de  opvallende 
zonnestralen  met  kracht  van  zgne  witte  wanden  terugkaatst 
Yer  daarachter  ziet  men  den  statigen  Lawoe  zijn  stompe  kruin 
hoog  boven  de  wolken  verheffen  ').  Een  tweede  weg  gaat  van 
Pati  bgna  recht  zuidwaarts  naar  Gaboes,  het  hoofddorp  van  het 
district  Angkatan  (7  palen),  voorts  van  Gaboes  noordoostwaarts 
naar  Winong;  waar  de  Wad&nli  van  Glonggong  zijn  zetel  heeft 
(4  palen),  en  van  Winong  noordoostwaarts  naar  de  desa  Glonggong 
(4i  palen),  waar  hjj  zich  oostwaarts  ombuigt,  om  weldra  de 
grenzen  van  het  zuidoostelijk  district  van  Pati,  Bogorame  ge- 
naamd, te  overschrijden  en  na  2^  paal  zgne  hoofdplaats 
Djakenan  te  bereiken.  Al  deze  plaatsen  liggen  in  de  met  onafge- 
broken rgstvelden  bedekte  vlakte  ,  op  aanmerkelijken  afstand  van 
het  haren  zuidoostrand  omzoomende  Ealkgebergte,  dat  hier,  naar 
den  379  meters  hoogen  Goenoeng  Soer&pati,  die  op  de  grens 
van  Bogorame  met  het  Grobogansche  district  Wir&sari  verrijst, 
veelal  het  Soer&pati-gebergte  genoemd  wordt  '). 

O  BoTen,  blz.  756.  ')  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850.  I.  40 

>)  Zie  daaroYer  bl,  509. 


Digitized  by  VjOOQIC 


778 

De  postweg  gaat  yan  Pati  naar  Djoew&n&  grootendeels  lijnrecht 
in  oo8t-noordoo8telgke  richting  steeds  door  de  vrnchtbarei  maar 
eentonige  sawah- vlakte.  Bij  den  post  Goejangan  (5{  palen)  wordt 
de  grens  tusschen  de  regentschappen  Pati  en  Djoew&n&  OTor* 
schreden.  De  weg  is  op  dit  pont  seer  dicht  tot  de  Eali  Djoe- 
w&n&  genaderd ,  die  yaDhieraf  met  kronkelenden  loop  de  grens 
Tormt  tusschen  het  district  Mantoep  ten  zuiden  en  het  district 
D|joew&n&  ten  noorden.  Op  3^  paal  afstands  yan  Qoejangan  ligt 
Djoew&n&  aan  den  noorder-  of  linkeroever  der  rivier. 

Djoew&n&  werd  in  den  tgd  der  Compagnie  onder  de  belang- 
rijkste handelsplaatsen  van  Java  gerekend ;  ook  waren  er  scheeps- 
timmerwerven  waar  groote  zeeschepen  gebouwd  werden.  Men 
schreef  destijds  haren  naam  gewoonlgk  Joana  of  zel£i  Joanna, 
en  verviel  later  in  een  andere  fout,  toen  de  spelling  Djawana  of 
Djewana  in  zwang  kwam.  Yalentjjn  schatte  de  bevolking,  waar- 
schijnlijk zeer  overdreven,  op  9000  huisgezinnen  ');  de  plaats  is 
echter  nog  heden  vrij  volkrgk  en  huisvest  eenige  duizenden 
Javanen,  meer  dan  duizend  Chineezen  en  een  40tal  Europeesche 
gezinnen,  en  het  vertier  is  er  niet  onbelangrgk.  De  rivier  heeft 
hier  eene  breedte  van  180  voet  en  eene  diepte  van  18  tot  80, 
en  er  zouden  dus  yrg  groote  schepen  tot  voor  de  stad  kunn^i 
komen ,  indien  de  breede  modderbank  vóór  den  in  rechte  lijn 
omstreeks  5  kilometers  van  de  stad  verwgderden  riviermond  dit 
niet  verbood.  De  groote  schepen,  die  hier  koffie  en  suiker  komen 
laden  ,  moeten  op  aanmerkelljken  afstand  van  het  strand  ankeren. 
Het  uiterlijk  der  stad  is  zeer  onaanzienlijk.  Het  Europeesche 
gedeelte  doet  meer  dan  eenige  andere  plaats  van  Java  aan  een 
oud  Hollandsch  stadje  denken,  maar  de  meeste  huizen  zien  er 
vervallen  uit,  en  ook  bet  eenmaal  vrij  aanzienlijke  fort,  dat  aan 
den  rivier-oever  is  gebouwd  en  een  steenen  vierkant  met  vier 
bastions  vormt ,  maar  thans  geheel  ontwapend  is  en  als  Gt>nveme- 
mentspakhuis  gebezigd  wordt,  ziet  er  oud  en  verwaarloosd  uit. 
De  wijk  der  Chineezen ,  uit  een  reeks  van  langs  den  groeten  weg 
gebouwde  steenen  woningen  in  de  nabijheid  van  het  fort  be- 
staande, heeft  een  onzindelgk  voorkomen.  De  dalam  yan  den  regent, 

»)  IV,  1.  30. 


Digitized  by  VjOOQIC 


779 

de  aloen-aloen,  de  groote  pasar ,  de  bamboezen  woningen  der 
inlanders  met  de  dwars  wegen  en  bij  paden  die  ze  scheiden,  heb- 
ben niets  aantrekkelijks;  alleen  een  laan  yan  hoog  geboomte, 
die  echter  slechts  een  geringe  lengte  heeft,  strekt  de  kom  der 
Eota  tot  sieraad  '). 

Ik  mag  niet  verzuimen  hier  met  een  enkel  woord  eene  onder- 
neming te  vermelden,  die  aan  Djoew&n&  eene  betere  toekomst 
belooft  en  van  overwegend  belang  zal  zgn  voor  de  ontwikkeling 
yan  een  der  vruchtbaarste  en  volkrijkste  gedeelten  van  Java.  In 
September  1881  heeft  zich  te  Amsterdam  eene  vennootschap 
gevormd  voor  den  aanleg  van  een  stoomtram,  die  Samarang 
pver  Demak,  Eoedoes  en  Pati  met  Djoew&n&  zal  verbinden.  De 
weg  zal  een  lengte  hebben  van  87  kilometers ;  en  het  kapitaal 
der  onderneming  is  op  vier  millioen  gesteld.  Ofschoon  het  bedrag 
i^et  geheel  is  volteekend,  is  toch  het  tot  stand  komen  der 
onderneming  aan  geen  redelgken  twgfel  onderhevig.  Er  zal  een 
begin  gemaakt  worden  met  de  sectie  Samarang-Koedoes;  in  het 
belang  der  Djaparasche  suikerfabrieken  is  het  te  hopen,  dat 
spoedig  de  middelen  zullen  gevonden  worden ,  om  er  ook  de  tweede, 
kleinere  helft  aan  toe  te  voegen. 

Na  de  rivier  van  Djoew&n&  met  een  drijvende  brug  te  zyn 
overgegaan,  komen  wij  in  het  district  Man  toep,  dat  zich  langs 
de  grens  van  Bembang  in  een  smalle  strook  tot  aan  de  zuid- 
grens der  residentie  Djapara  uitstrekt  De  postweg  gaat  door  dit 
district  recht  oostwaarts  en  verwgdert  zich  dus  steeds  meer  van 
de  noordoostwaarts  loopende  rivier.  Na  een  paar  palen  te  hebben 
afgelegd,  bereikt  men  Ngerang,  het  hoofddorp  van  Man  toep,  dat 
een  weinig  rechts  van  den  weg  ligt.  De  laatste  post  op  Djapa- 
rasch  gebied  is  Mangoenan,  dat  5  f  palen  van  Djoew&n&  en  H 
paal  van  het  30  voet  breede  grensriviertjo  Randoe  Gentoeng  ver- 
wijderd is.  Nog  steeds  loopt  de  weg  door  ona%ebroken  sawab's, 
maar  aan  de  linkerzgde,  waar  hij*  van  1  tot  3 ^  kilometer  van 
het  strand   verwijderd  is,  biedt  hij  nu  en  dan  een  blik  op  den 


>)  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1850,  I.  41;  Buddingh,  N.  O  I.,  I.,  266.  Ofer  de 
riYier  van  I^oewlUi&  heb  ik  reeds  D.  I,  bL  59,  eenige  bgzonderheden  mede- 
gedeeld. 


Digitized  by  VjOOQIC 


780 

breeden  zeespiegel,  waarop  zioh  soms  een  menigte  seilen  bewe- 
gen j  terwgl  men  ver  voor  zich  uit  in  het  ooeten  den  trachietisehen 
berg  G.  Argo  op  den  boek  yan  Lasem  ontwaart  '). 

Nauw  is  men  de  grensrivier  overgestoken,  of  de  tooneelen  die 
de  weg  aanbiedt,  beginnen  geheel  van  aard  te  veranderen.  Wg 
hebben  het  grondgebied  eener  residentie  betreden,  die,  in  het 
algemeen  gesproken,  zich  onder  de  gewesten  van  Java  dooreen 
dorren,  schralen  bodem  onderscheidt  en  tot  de  minst  bevoor- 
rechte streken  van  het  schoone  eiland  moet  gerekend  worden* 
Echter  zal  het  ons  blijken,  dat  ook  deze  residentie  veel  belang- 
rgks  aanbiedt  en  noch  aan  schoone  natnnrtooneelen ,  noch  aan 
gewichtige  producten ;  noch  aan  merkwaardige  overblgfiielen  van 
vroeger  eeuwen  gebrek  heeft  '). 

In  de  teelt  van  producten  voor  de  Europeesche  markt  staat 
Rembang  bij  alle  andere  residentiën  van  Java  achter.  De  Gh>u- 
vemementskoffiecultuur,  die  er  steeds  erbarmelijke  resultaten 
heeft  opgeleverd,  is  er  sedert  lang  geheel  opgeheven  ').  De 
suikercultuur  bepaalt  er  zich  tot  ééne  enkele  onderneming  die 
nog  in  contract  met  het  Gouvernement  werkt,  en  drie  vrge  onder- 
nemingen, welke  allen  gezamenlijk  in  1879  in  rond  cgfer  40,000 
pikols  suiker  opbrachten,  d.  i.  nog  geen  tachtigste  der  geheele 
productie  van  Java  voor  zoover  die  bekend  is.  Ook  wat  de 
tabakscultuur  betreft  heeft  Rembang  het  hooge  standpunt  niet 
gehandhaafd,  dat  het  reeds  in  1854  ten  gevolge  van  de  invoe- 
ring der  vrge  tabaksteelt  had  ingenomen.   De  weifelende  houding 


O  Bleeker,  t.  a   p.  43. 

^)  By  Rembang  verlaten  ons  de  topographische  kaarten,  die  voor  deze  en' 
alle  nog  volgende  residentiën  nog  niet  zgn  uitgegeven.  Het  gemis  wordt  ons 
eenigszins  vergoed  door  de  in  1878  vervaardigde,  maar  eerst  voor  weinige 
maanden  verkrggbaar  gestelde  ,, Etappe-kaart  van  Java  en  Madoera,  schaal 
1  :  500,000 ,"  onder  leiding  van  den  It.  kol.  W.  J.  Havenga ,  ohef  van  den 
topographischen  dienst,  samengesteld  door  den  In  luit.  G.  B.  Hooyer.  Deze 
kaart  kan  toch  als  een  resumé  der  topographische  opneming  beschouwd  worden. 

3)  In  1859  waren  bjj  de  kofBecultunr  in  deze  residentie  werkzaam  3,221 
huisgezinnen,  die  142.82  pikols  koffie  produceerden,  geoogst  van  194,655 
vruchtdragende  boomen,  zoodat  1363  boomen  slechts  één  pikol  opleverden, 
en  de  productie  per  gezin  0.04  pikol  bedroeg.  De  betaling  door  de  bevol- 
king genoten  bedroeg  ƒ  2,713.16,  d.  i.  f  0.84  per  huisgezin.  Zie  Aardr.  en 
Stat.  Wdbk.  art.  Rembang. 


Digitized  by  VjOOQIC 


781 

der  Begeering  ten  opzichte  van  den  Trgen  arbeid  heeft  daaraan 
den  eersten  knak  toegebracht,  en  later  heeft  die  uiterst  wissel- 
vallige cultanr  groote  tegenspoeden  ondervonden.  Vooral  de  natte 
weersgesteldheid  van  het  jaar  1879  is  voor  de  tabak  zeer  ver- 
derfelgk  geweest  In  dat  jaar  is  in  Bembang  het  aantal  tabaks- 
ondernemingen  van  Europeanen,  dat  in  1875  13  en  in  1878  nog 
9  bedroeg,  tot  slechts  6  gedaald.  De  opbrengst,  die  in  1875 
932,580  en  in  1876  1,386,900  kilogr.  bedroeg,  is  in  1878  tot 
707,600  en  in  1879  tot  het  zeer  ontmoedigend  bedrag  van  slechts 
62,450  kilogr.  verminderd  ').  De  verwachting  in  1857  door  de 
Regeering  uitgedrukt  *),  dat  de  tabakscultuur,  als  volkscultuur, 
langs  de  boorden  der  Solo-rivier  (het  vruchtbaarst  deel  der 
residentie)  eene  rgke  bron  van  welvaart  voor  de  bevolking  en 
voor  de  Europeesche  ondernemers  zon  worden,  is  dus  voor  het 
oogenblik  schier  geheel  verijdeld.  Kr  b  echter  geen  reden  om  de 
hoop  op  beter  tgden  te  laten  varen. 

De  grootste  rijkdom  van  de  residentie  Rembang  bestaat  in 
hare  bosschen,  en  het  djatihout  neemt  onder  hare  voortbreng- 
selen de  voornaamste  plaats  in.  Yan  oudsher  was  Rembang  onder 
de  gewesten  van  Java  bg  uitnemendheid  het  gewest  der  ^'ati- 
wonden,  en  groot  was  de  invloed  dien  er  het  overvloedig  voor- 
komen dezer  uitnemende  houtsoort  op  de  ngverheid  en  de 
welvaart  uitoefende.  Scheepsbouw,  visscherg  en  meubelmakerg 
stonden  in  deze  residentie  op  betrekkelgk  hoogen  trap.  In  de 
hoofdplaats  Rembang  had  de  Oost-indische  Compagnie  eene  groote 
scheepstimmerwer^  die  aan  honderden  inlanders  werk  verschafte, 
en  te  Lasem,  Bantjar,  Toeban  en  vele  kleinere  kustplaatsen 
werden  tal  van  inlandsche  handels-  en  visschersvaartuigen  gebouwd. 

Ongelukkiger  wgze  is  niet  slechts  in  den  Goenong  Eidoel,  in 
Djapara,  in  Tjeribon  en  andere  boschrgke  streken  van  Java  het 
djatihout,  ten  gevolge  van  overmatigen  en  zorgeloozen  aankap,  zoo 
vernield,  dat  er  nauwelgks  van  bosschen  meer  sprake  kanzgn; 
maar  is  ook  in  Rembang,  dat  maar  al  te  zeer  als  een  onuitput- 
telijke voorraadschuur  beschouwd  werd ,  zoo  roekeloos  gekapt,  dat 

•)  KoL  VersL  van  1877,  bl.  203,  van  1880,  bl.  175. 
*)  Staatsoonrant  van  4  April. 


Digitized  by  VjOOQIC 


782 

de  iDdustriëD  die  van  den  houtrijkdom  afbatakelgk  sgn,  aHengs 
schier  geheel  zijn  weggekwgnd.  Reeds  in  het  laatst  der- vorige 
eeuw  waren  de  bosschen  in  den  omtrek  der  hoofdplaats  Bembang 
zoozeer  uitgeput,  dat  het  hout  met  veel  moeite  en  kosten  van 
yerre  moest  worden  aangevoerd.  Te  gelijker  tgd  werden  dé 
djatibosschen  langs  de  Solo-rivier,  die  zulk  een  schoone  gele- 
genheid voor  den  afvoer  der  houtwerken  bood,  geplunderd  ten 
behoeve  der  scheepstimmerwerven  van  Gresik.  Toch  werd  onder 
het  Britsche  tusschenbestuur  nog  bepaald,  dat  al  het  benoodigde 
hout  bg  voorkeur  uit  Rembang  moest  getrokken  worden,  en  ook 
later  moest  hoofdzakelgk  die  residentie  in  de  behoefte  aan  hout 
voor  's  lands  werken  voorzien.  In  den  Java- oorlog  van  1825 — 
1830  werd  ontzettend  veel  djatihout  vernield,  maar  nog  nood- 
lotdger  voor  de  bosschen  waren  de  maatregelen  der  Regeering 
die,  na  de  bevrediging,  overal  fabrieken  tot  bereiding  van  tropi- 
sche producten  deden  verryzen.  Werden  elders  de  bosschen  vooral 
ten  behoeve  der  suikerfobrieken  vernield,  in  Rembang  hebben 
het  meest  de  tabaksondernemingen  het  roekeloos  verspillen  van 
djatihout  in  de  hand  gewerkt  *). 

Het  zou  belachelijk  zgn  ontbossehing  in  het  algemeen  te  v^> 
oordeelen;  zg  is  een  onvermgdelgk  gevolg  van  toenemende  bevol- 
king en  voortschrgdende  ontwikkeling  van  den  landbouw.  Maar 
zg  vordert  beleid,  overleg  en  matiging,  zal  zg  eenig  land  niet 
van  het  kostbaarst  materiaal  voor  zgne  ng  verheid  en  den  besten  waar- 
borg voor  de  instandhouding  zgner  vruchtbaarheid  berooven.  Dat 
dit  zoo  laat  algemeen  is  ingezien  en  de  lessen  der  wetenschap 
zoo  weinig  zgn  behartigd,  heeft  aan  vele  landen  onberekenbare 
schade  toegebracht.  Ook  in  vele  gedeelten  van  Java  is  dit  tot 
zekere  hoogte  het  geval  geweest,  en  de  regeling  van  het  bösch- 
wezen  van  1866 /in  1874  door  eene  in  vele  opzichten  verbeterde 


>)  Gordes ,  de  DjatibosBchan  in  Ned.  Indië,  in  Tgdachr.  t.  h.  A.  G. ,  P.  I*» 
bl.  275,  by  welk  opstel  eene  overzichtskaart  der  djatibosschen  in  Bembang, 
volgens  de  opneming  in  1861—1863,  is  geyoegd.  Eene  hoogst  belangryke 
monographie  oTer  het  (^atihoat  heeft  dezelfde  schrgver  in  het  thans  löopende 
jaar  (1881)  te  Batavia  in  het  licht  gegeven,  onder  den  titel:  ,de  Djatibos- 
sohen  op   Java,  hunne  natnnr,  verspreiding,  gesohiedenis  en  exploitatie.^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


788 

▼enrangeni  is  niets  te  vroeg  gekomen  om  groote  nadeelen  te 
verhoeden.  De  gunstige  gevolgen  dier  regeling  zgn  onmiskenbaar. 
Ofschoon  ongetwijfeld  nog  wel  het  een  en  ander  te  verbeteren 
valt  *) ,  kan  thans  bet  bosch wezen  genoemd  worden  een  belang- 
rgke,  wel  ingerichte  en  zoowel  voor  den  Staat  als  voor  particulieren 
belangrgke  tak  van  beheer.  Terwijl  de  bosschen  onder  behoorlgk 
beheer  en  toezicht  zijn  gesteld  en  de  exploitatie  aan  vaste  regelen 
onderworpen  is,  kan  zoowel  de  Regeering  als  het  publiek  zich 
veel  gemakkelgker  en  op  beter  voorwaarden  het  noodige  houtwerk 
verschaffen,  dan  tgdens  het  vroegere  wanbeheer ,  toen  bg  overvloed 
van  hout  op  stam  en  zelfs  op  de  stapelplaatsen ,  de  ng  verheid 
zich  vaak  het  noodige  niet  kon  verschaffen ,  en  trekt  de  Regeering 
uit  de  boschexploitatie  niet  onbelangrgke  inkomsten,  die  in  1878 
f  1,046,000  en  in  1879  f  1,028,000  bedroegen. 

Yan  de  verdeeling  der  bosschen  in  djati-  en  wildhout-bosschen 
heb  ik  reeds  vroeger  melding  gemaakt');  in  Rembang  zgn  de 
laatste  van  zeer  ondergeschikt  belang ,  maar  de  djati-bosschen 
des  te  belangrgker. 

Met  het  oog  op  de  djati*bosschen  is  Java  thans  in  dertien  bosch- 
districten  verdeeld,  waarvan  één  de  residentie  Djapara  omvat, 
één  de  westelgke  helft  van  Rembang  of  de  afdeelingen  Rembang 
en  Blora,  één  de  afdeelingen  Toeban  en  Bodjo-negoro,  die  de 
oostelgke  helft  der  residentie  uitmaken.  Vooral  in  Blora  en 
Bo^jon^poro  beslaan  de  djati-bosschen  nog  een  groote  uitgestrekt- 
heid. In  Rembang  is  een  breede  kuststrook  er  geheel  van 
verstoken.  Eene  opmeting  der  djatibosschen  van  Java,  waarvoor 
in  1860  eene  Regeerings-oommissie  werdin  dienst  gesteld,  bracht 
aan  het  Ucht,  dat  in  Rembang  de  uitgestrektheid  der  djaü- 
bosschen  2846   vierk.  kilometers  bedroeg.  De  vergelgkisg  met 


*)  De  exploitatie  der  4iatibo88ohen  heeft  tliang  plaats  door  tasschenkomst 
TAD  psrdoiilieren ,  hetzg  op  dien  voet  dat  zg  over  het  hout  yrge  beschikkiiig 
hebben  tegen  betaling  yan  pachtBchat,  hetzg  in  dier  voege  dat  zij  tegen 
betaling  yan  kap-,  sleep-  en  yeryoerloon  hei  noodige  hout  aan  het  Oonver- 
nement  leyeren.  De  heer  Gordes  i^  yan  oordeel  dat  rechtstreeksohe  exploitatie 
yan  Staatswege  betere  resultaten  zon  opleyeren.  Tegen  dit  geyoelen  zgn  ge- 
wichtige bedenkingen  geopperd  in  het  T.  y.  K.  L,  Jg.  1881 ,  DL  IL,  bl.  281  yy, 

O  Boyen,  bL  148. 


Digitized  by  VjOOQIC 


784 

den  omvang  in  eenige  andere  der  meest  boaohrijke  residentiën, 
zooals  Samarang  (875  y.  Em.),  Soerabaja  (834  y.  Em.),  Madioen 
(920  y.  Em.),  Djapara  (225  y.  Em.) ,  is  het  beste  middel  om 
tiet  byzonder  gewicht  yan  Bembang  yoor  het  bosohwezen  te 
doen  in  't  oog  vallen  '). 

Na  deze  kleine  uitweiding  zullen  wij  thans  onzen  denkbeel- 
digen  reistocht  hervatten  en  in  de  eerste  plaats  langs  den 
postweg,  die  hier  op  geringen  afstand  bijna  parallel  met  de  kust 
loopt,  de  7{  palen  afleggen  die  de  hoofdstad  Rembang  van  de 
grens  van  Djapara  scheiden.  De  bodem  waarover  de  zandige, 
glinsterende,  met  schoeiingen  van  witte  houten  hekken  afgezette 
en  met  tamarindeboomen  beplante  weg  «voert,  is  laag,  modderig, 
door  zeewater  gedrenkt,  en  daardoor  weinig  geschikt  om  planten 
te  voeden,  zoodat  de  desa's  die  men  doortrekt,  kaal  en  zonder 
schaduw,  een  weinig  aantrekkelyken  aanblik  bieden.  Nogtans 
wgzen  bier  en  daar  de  vele  dicht  bgeenstaande  huizen  op  eene 
talrgke  bevolking,  die,  wel  is  waar,  den  landbouw  slechts  op 
kleine  schaal  uitoefent,  maar  daarentegen  het  veld  harer  werk- 
zaamheid en  de  bron  harer  welvaart  voornamelgk  vindt  in  de  zee,  die 
de  boomlooze  woesteng  met  hare  golven  beukt.  Nevens  de 
visscherg  werd  hier  vroeger  de  aanmaak  van  zout  op  groote 
schaal  gedreven.  De  zoutpannen  lagen  in  de  nabgheid  van  het 
dorp  Paradesi,  aan  het  riviertje  Delok,  dat  door  den  weg  ge- 
sneden wordt,  maar  zijn,  evenals  die  van  Elandang  Hawor  en 
Sidajoe,  in  1851  ingetrokken.  Het  beginsel  waarop  deze  maat- 
regel steunde,  namelgk  om  den  zoutaanmaak  in  het  belang 
van  een  goed  beheer  en  een  werkzaam  toezicht  op  een  klein 
aantal  plaatsen  te  ooncentreeren  '),  heeft  sedert  nog  volkome- 
ner  toepassing  gevonden,  toen  de  zoutaanmaak  voor  rekening  der 
Begeering  tot  Madoera  beperkt  werd  ').  De  plaats  der  zout- 
pannen van  Paradesi  is  thans  gedeeltelgk  ingenomen  door  den 
aanleg  van  tambaks  of  vgvers  voor  kunstmatige  vischteelt,  die 
zich  ook  in  deze  residentie  gedurig  meer  uitbreidt  *).  Het  district 

O  Cordes,  de  Djatibossohen  op  Java,  bl.  154. 

')  De  Waal,  Aanteekeningen  OTer  koloniale  onderwerpen,  IIL  258. 

O  Zie  D.  L,  bL  628. 

*)  Yan  Spall,  in  T.  v.  Kgv.  en  Landb.  in  N.  L  XI.  10. 


Digitized  by  VjOOQIC 


785, 

waarin  wg  ons  hier  bevinden,  draagt  den  naam  van  Waroe, 
even  als  zijne  volkryke  hoofdplaats,  die  wg  op  onzen  weg  aan- 
treffen It  paal  vóórdat  wij  de  hoofdplaats  Rembang  bereiken , 
welke  in  hetzelfde  district ,  op  nagenoeg  gelijken  afstand  van  zgne 
oost-  en  zgne  westgrens,  gelegen  is. 

De  hoofdplaats  Rembang  heeft  eene  langwerpige  gedaante  en 
strekt  zich  met  eene  harer  lengtezijden  nit  langs  het  strand,  dat 
hier  droog  en  zandig,  en  dienvolgens  dor,  maar  niet  ongezond 
is.  Het  riviertje  Geneng  begrenst  de  stad  aan  de  westzgdC;  en 
onmiddellgk  daaraan  paalt  de  wijk  der  Chineezen,  die  groeten- 
deels  nit  steenen  hnizen  bestaat,  voornamelijk  gelegen  aan  den 
de  geheele  stad  in  de  letfgte  doorsnijdenden  postweg;  en  die  zich 
onderscheidt  door  een  fraaien,  rgk  versierden  tempel,  bg  welks 
ingang  twee  steenen  leenwen  de  verwondering  der  vreemde 
bezoekers  wekken  door  den  kunstig  in  hun  muil  gehouwen  bah 
Verder  oostwaarts  ligt  de  Europeesche  wgk,  een  stadje  op  zich 
zelf,  met  rechtlijnige  straten  en  witgepleisterde  steenen  huizen , 
die,  evenals  de  zandige  wegen,  het  scherpe  zonlicht  veelvuldig 
terugkaatsen.  Hier  vindt  men  de  in  1829  door  vrijwillige  bijdra- 
gen gestichte  protestantsche  kerk ,  die  in  een  park  van  hooge  ^ 
lommerrijke  boomen  staat,  nit-  en  inwendig  even  net  is,  en 
waarvan  de  predikstoel  rust  op  een  fraai  met  wgogaardbladen 
en  druiventrossen  besneden  voetstuk  *);  voorts  het  in  1845  vol- 
tooide logement,  de  ruime  en  luchtige  steenen  gevangenis,  en 
eindelgk  het  residentiehuis ,  een  groot,  hecht  en  sterk  gebouw, 
met  verdieping,  in  de  vorige  eeuw  gebouwd  te  midden  van  het 
bg  Yalentgn  a%ebeelde  fort,  waarvan  de  muren  en  bastions  nog 
gedeeltelgk  bestaan,  maar  dat  als  versterking  sedert  lang  alle 
waarde  heeft  verloren.  Het  benedenhuis  mist  door  die  muren 
schier  alle  uitzicht,  maar  uit  de  bovenvertrekken  geniet  men  een 
heerlgk  panorama  op  het  ona&ienbare,  vaak  met  schepen  bezaaide 
vlak  der  Javazee  vóór  zich ,  den  berg  Moeri&  ter  linker-  en  den 
berg  van  Lasem  ter  rechterzgde.  Dit  residentiehuis  ligt  op  nauw 
40  schreden  van  het  strand,  zoodat  men  hier  eene gemakkelgke 
gelegenheid  vindt  om  in  het  zuivere ,  maar  soms  vrg  onstuimige 

»)  Vgl.  D.  I,  bl.  449. 

60 


Digitized  by  VjOOQIC 


Ï8Ö 

zeewater  Ie  baden.  Op  het  erf  van  eene  der  Eoropeesche  wonin- 
gen staat  I  of  stond  voor  weinige  jaren  (want  in  den  laatsten  tgd 
18  veel  van  dien  aard  naar  Batavia  we^;evoerd),  een  groep 
Javaansche  beelden ,  afkomstig  van  den  berg  Pandan  en  in  1823 
door  den  resident  de  Salis  hierheen  gebracht,  en  bestaande  nit  drie 
Ganesa^s,  waarvan  een  met  een  mensohengelaat,  ofeohoon  de 
neus  tot  een  olifantssnuit  is  verlengd,  verder  een  Doorga,  twee 
Baksasa'Sy  een  zittend  vrouwenbeeld  met  doorboorde  borsten, 
zooals  men  meermalen  op  oude  badplaatsen  aantreft,  een  staand 
vrouwenbeeld  eo  een  fraai  afgewerkte  lingga-zuil. 

Ghrootendeels  ten  oosten ,  maar  gedeeltelijk  ook  ten  zuiden  van 
de  Europeesohe  stad,  liggen  de  inlandsche  wijken;  de  woning 
van  den  Regent  met  de  aloen-aloen  en  moskee  is  ingesloten 
tusschen  de  priesterwgk  of  Eaoeman  ten  westen^  en  de  wgken 
Pandéan,  Easingan  en  Pandjoenan  ten  noorden ,  oosten  en  zuiden. 
In  de  inlandsche  wijken  worden  vele  takken  van  Javaansche 
ng verheid  uitgeoefend,  zooals  het  weven  en  batikken  van  hoofd- 
doeken, sarongs  en  slendangs,  het  vervaardigen  van  karoeng. 
matten  en  gemoeti-touw  voor  de  visschersprauwen ,  het  bereiden 
van  toeak,  trasi,  troeboek  en  kroepoek  *)•  Ten  zuiden  looptom 
de  stad  een  wandelweg  die  met  bevallige  bamboestruiken  omzoomd 
is  en  heerlgke  gezichten' biedt  op  de  zee. 

Bembang  had  in  1846 ,  volgens  Bleeker ,  eene  bevolking  van  200 
Europeanen,  1300  Chineezen,  900  Arabieren,  Boegineezen  en 
Haleiers  en  8000  Javanen.  Sedert  is  die  bevolking  ongetwijfeld 
belangrijk  toegenomen;  de  Europeesche  althans  kan  men  nu  zeker 
wel  op  het  dubbel  stellen.  Hoe  onaangenaam  te  Rembang  ook  de 
hooge  temperatuur  en  het  gebrek  aan  schaduw  zgn ,  de  plaats  heeft 
den  naam  van  gezondheid  en  de  levensbehoeften  zgn  er  goedkoop  *)• 


^)  Dit  laatste  is  een  toespgs  bg  de  rgst,  bereid  nit  de  binnenste  vleesch- 
aohtige  deelen  der  buffelhuid,  of  ook  uit  yisoh,  en  broos  in  olie  gebraden. 
Troeboek  is  de  tot  een  soort  Tan  kaviaar  bereide  kuit  van  Alausa  macrurd, 

')  Zie  V.  HoëveU,  Reis,  I.  129  vv. ;  Buddingh,  N.  O.  I.,  1. 269 ;  Bleeker, 
T.  V.  N.  I.  1850,  I.  43;  Brumund,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXUL  175; 
Bengers,  Dagboek  in  Bgdr.  t.  d.  kennis  der  Ned.  en  rr.  koloniën,  jg.  1845, 
bl.  170,  en  het  plan  van  Rembang  op  de  kaart  der  residentie  van  dien  naam 
in  den  Atlas  van  N.  Ind. 


Digitized  by  VjOOQIC 


181 

Alvorent  den  postweg  langs  het  strand  te  ver?olgen|  willen 
wg  tbantf  van  Rembang  een  uitstap  doen  naar  de  zuidwaarts  Tan 
die  plaats  gelegen  districten ,  en  den  weg  inslaan  die  over  Soelang 
en  Karang-^jati  naar  Blora  roert  Langzamerhand  rijst  het  terrein  > 
om  allengs  over  te  gaan  in  het  heuvelland  van  Blora,  dat  eene 
Toortzetting  is  van  het  Soer&pati-gebergte  tussohen  Grobogan  en 
PatL  Het  district  Soelang,  waarvan  de  gelijknamige  hoofdplaats 
84  paal  van  Rembang  verwijderd  is,  heeft,  evenals  het  ten 
oosten  aangrenzende Pamotan,  een  schralen,  steenachtigen  bodem,  is 
weinig  bebouwd  en  heeft  daarom  nog  veel  djatibosch  behouden, 
dat  echter  sedert  lang  van  de  kostbaarste  bopmen  beroofd  is. 
Ten  zuiden  grenzen  aan  Soelang  de  Blorasche  districten  Ngawèn 
en  Earang-djati,  die  in  het  noorden  nog  eene  tamelgk  samen- 
hangende djatibosoh-streek  bezitten,  oostwaarts  grenzende  aan  de 
bosschen  van  Djepon,  die  thans  nog,  zooals  ons  later  blijken 
zal,  de  schoonste  en  rijkste  van" de  residentie  zgn.  Wanneer  wg 
echter  Earang-djati ,  de  141  paal  van  Soelang  verwgderde  hoofd- 
plaats van  het  gelgknamig  district,  naderen,  zien  wg  de  tamelgk 
vruchtbare  vallei  van  de  Loesi-rivier  voor  ons,  waar  het  bosch 
groOtendeels  voor  de  rgstcultuur  heeft  plaats  gemaakt.  In  dit 
dbtrict  ligt  ook  Blora,  de  hoofdplaats  van  het  zuidwestelgk 
regentschap.  De  weg  van  Earang-djati  derwaarts  komt,  nadat 
één  paal  in  zuidwaartsche  richting  is  afgelegd,  i  paal  ten  westen 
van  dien  regentszetel  uit  op  den  weg  die  van  Djepon  naar  Blora 
gaat  en  zich  vandaar  over  de  districtshoofdplaats  Ngawèn  vport- 
^zet  naar  de  grens  van  Samarang,  in  de  richting  van  Wir&sari  ^). 
De  afstand  van  Blora  naar  Ngawèn  bedraagt  9,  die  van  Ngawèn 
tot  de  genoemde  grens  8^  palen.  Blora  is  een  kleine  negeri  op 
den  rechteroever  derLoesi,  nabg  den  zuidelgken  voet  der  gemelde 
kalkheuvelen ,  en  levert  niets  opmerkenswaardigs  op,  of  het 
moesten  de  bamboezen  hekken  zijn  waarmede  er  de  straten  zgn 
afgezet  ').  Daar  ook  het  bezoek  van  Ngawèn,  dat  een  paar 
palen  rechts  van  de  Loesi  ligt,  de  moeite  weinig  beloonen  zou, 


O  Zie  boYen,  bL  509. 

»)  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1860,  L  48,   190  v.;   v.  Hoëvoll,  Eeis,  L  129; 
Teysmaim  in  N.  T.  v.  N.  L  XL  126. 


Digitized  by  VjOOQIC 


7Sd 

en  de  TogelneBtklippen  teh  Tinapaa,  dat  nabg  de  Samarangsche 
grens  op  eenigen  afstand  rechts  van  den  weg  gelegen  is  *)|  alle^i 
niet  belangrgk  genoeg  schgnen  om  ons  tot  een  langen  tocht  in 
die  richting  te  doen  besluiten,  willen  wg  ons  tiians  van  Blora 
rechtstreeks  naar  het  verder  zuidwaarts  gelegen  Randoe*blatong 
begeyen.  Ofschoon  de  afstand  ran  Blora  tot  dit  districtshoofd- 
dorp niet  minder  dan  19 ^  paal  bedraagt,  voert  de  weg  langs 
geene  enkele  plaats  van  eenige  beteekenis.  Het  district  is  bgna 
geheel  met  kalkheu velen  en  djatibosschen  bedekt;  doch  maar  al 
te  zeer  blgkt  ook  hier,  hoe  juist  de  schoonste  plekjes  djatibosch 
door  de  bevolking  voor  den  aanleg  van  tegalvelden  vernield  zgn. 
De  bewoners  van  dit  gewest  schijnen  van  oudsher,  wellicht  om 
zich  aan  de  drukkende  blandong-diensten  te  onttrekken,  bg 
voorkeur  een  meer  zwervend  leven  geleid  en  de  samenwoning  in 
geregelde  desa's  vermeden  te  hebben.  Het  gevolg  van  den  door 
haar  gepleegden  roofbouw  is,  dat  de  uitgestrektheid  die  nog 
wezenlgk  fraai  bosch  bevat,  in  dit  district  zeer  gering  is  '). 
Omtrent  het  kalkgebergte  dat  zich  ten  zuiden  van  Bandoe-bla* 
tong  over  de  grenzen  van  Madioen  tot  aan  de  Solo-rivier  uit- 
strekt, valt  voornamelijk  op  te  merken,  dat  het  een  groot  aantal 
holen  bevat,  die  allen  door  ontelbare  vledermuizen  van  de 
geslachten  Nycticejus,  Rhinolophus  en  Yespertilio  bewoond  zgn. 
De  mest  dezer  dieren  vermengt  zich  met  de  deels  uit  alluvium, 
deels  uit  vergane  rotsen  ontstane  aarde,  die  den  bodem  dezer 
holen  bedekte  Reeds  voor  de  komst  der  Europeanen  in  Indie 
wisten,  zoo  men  wil,  de  bewoners  dezer  streken  uit  die  aarde 
salpeter  te  bereiden  ').  De  verbinding  van  het  dorp  Randoe- 
blatong.  met  Eoewoe  in  de  residentie  Samarang  hebben  wg  reeds 
vroeger  leeren  kennen  *).  De  a&tand  van  Randoe-blatong  tot  de 
grens  bedraagt  nog  11|  paal. 


»)  Te  Meohelen  in  Bgdr.  t.  d.  T.  L.  en  Vk.  v.  N.  L  XXV.  170. 

^)  Oordes,  de  Djatibosschen  op  Jaya,  bl.  171. 

*)  Junghnhn,  Java,  II.  428;  vgl.  Crawfard,  Diotion. ,  art.  Nitre.  Wan« 
neer  de  laatste  verzekert  dat  8endfiw&,  de  naam  van  salpeter  in  Jav.  en 
Mal.,  ^a  parelj  natiye  word"  is,  dan  zal  hg  daarmede  wel  een  nieUEuropeeseh 
bedoelen;  want  het  woord  is  inderdaad  Sanskriet  en  a^eleid  yan  den  naam 
yan  het  landschap  Sind.  *)  BoYon,  blz.  509. 


Digitized  by  VjOOQIC 


780 

Van  Randoe-blatong  2^  paal  langs  den  weg  naar  Blofa 
teruggaande,  vinden  wij  aan  de  rechterhand  een  kronkelend, 
Toor  voetgangers  en  ruiters  geschikt  en  14{  palen  lang  pad, 
dat  naar  Ploentoeran  of  Tjepoe  voert,  de  tegenwoordige  hoofd- 
plaats van  het  district  Panolan,  dat  echter  zijn  naam  ontleent 
aan  een  voormalige  hoofddesa ,  die  verder  zuidwaarts  is  gelegen  ')• 

Het  district  Panolan  is  minder  dor  dan  de  overige  districten 
van  Blora;  bet  is  ten  zuidoosten  door  de  uit  Madioen  komende 
Solo-rivier  tegen  het Bodjonegorosche district Padangan  begrensd, 
en  wordt  besproeid  door  niet  minder  dan  drie  van  de  weinige 
noemenswaardige  bgrivieren  die  deze  stroom  in  het  Rembangsohe 
opneemt:  de  Kali  Eedoean,  waaraan  hooger  op  Randoe-blatong 
gelegen  is  en  die  de  Solo-rivier  even  boven  Panolan  bereikt;  de 
Kali  Grobogan ,  die  den  weg  van  Randoe-blatong  naar  Ploentoe- 
ran op  ongeveer  gelgken  afstand  van  die  beide  plaatsen  sngdt, 
en  de  Kali  Batokan,  die  tot  aan  hare  vereeniging  met  de  Solo- 
rivier  ,  een  weinig  beneden  Ploentoeran ,  de  oostelijke  grens  vormt 
van  Djepon  en  Panolan  tegen  Tinawoen,  het  eenige  Bodjonegoro- 
sche district  dat  aan  den  linkeroever  der  Solo-rivier  is  gelegen. 
Ofschoon  tusschen  Panolan  en  Ploentoeran  de  kalkheuvelen  zich 
tot  aan  den  oever  der  rivier  voortzetten,  bevat  het  district 
Panolan  toch  ook  eenige  vlakke  streken  en  is  het  alleen  in  zgne 
noordelgke  helft  met  djatibosschen  bezei 

De  Solo-rivier  heeft  te  Ploentoeran  eene  breedte  van  250  voet 
en  eene  zandachtige  bedding,  die  bij  lagen  waterstand  soms 
gedeeltelgk  droog  ligt;  aan  haren  tegenovergestelden  oever  ligt, 
wat  verder  oostwaarts,  op  1$  V^  afstands  van  Ploentoeran ,  de 
desa  Padangan,  het  hoofddorp  van  het  reeds  genoemde  gelijk- 
namige district.  Er  is  hier  over  de  rivier  geen  brug  geslagen, 
maar  men  passeert  haar  met  een  vlot  Zg  levert  met  hare  sterke 
kronkelingen,  haar  vaak  met  prauwen  bedekt  watervlak,  hare 
vruchtbare  en  boomrijke  oevers  en  de  talrijke  dorpen  die  haar 


*)  Ploentoeran  moet,  als  de  oode  kaarten  eenigszinB  te  vertrouwen  zgn, 
ongeveer  op  dezelfde  plaats  liggen  waar  in  Yalentgns  tgd  Tritrepoe  stond « 
dat  hg  (lY.  1.  39)  besohrgft  als  een  aanzienlijke  plaats,  met fraaien pasar, 
twee  moskeeSn  en  4000  huisgezinnen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


790 

omzoomeD;  gepaard  met  de  steeds  op  den  achtergrond  Terrgzende 
heuvels ,  bekoorlgke  gezichten  op ;  inzonderheid  wordt  de  ligg^g 
Tan  Padangan  geroemd.  De  riyier  heeft  zich  hier  door  het 
tweede  Ealkgebergte  heengewrongen,  dat  van  Ngawi  af  hare 
oevers  als  omklemde,  en  oostwaarts  opent  zich  de breede vallei, 
die  het  eerste  en  tweede  Ealkgebergte  vaneen  scheidt.  Het  is 
daar  vooral  dat  hare  ontelbare  bochten  een  eigenaardig  schouw- 
spel opleveren.  Tegenover  iedere  bocht  ligt  natuurlijk  een  uiter- 
waard, die  dikwijls  het  karakter  heeft  van  een  schiereilandje, 
waarvan  vaak  de  landengte  zoo  smal  is,  dat  men  daaroverheen 
den  waterspiegel  weder  zien  kan.  Men  zou  verwachten  dat  die 
landengten  door  de  hier  zoo  vaak  voorkomende  bandjirs  in 
weinige  jaren  zouden  worden  doorgespoeld;  daar  dit  het  geval 
niet  is,  blgkt  het  dat  de  bodem  eene  vaste  grondlaag  hebben  moet, 
waarop  de  bandjir  te  vergeefs  zijne  krachten  verspilt  Daar  intus- 
schen  die  menigvuldige  bochten  en  schiereilanden  de  bandjirs 
in  hunne  vaart  stuiten ,  worden  de  oevers  dikwgls  in  den  regentijd 
overstroomd,  een  bezwaar  dat  wellicht  door  het  doorsteken  van 
de  kleine  landengten  aanmerkelgk  te  temperen  ware  *). 

Padangan  is  eene  groote  desa  en  wordt  dóór  sommigen  (' 
beschouwd  als  een  overblgfisel  van  de  oude  hoofdstad  van  het 
landschap  Djipang,  dat  zich  inderdaad  over  het  regentschap 
Bodjo  Negoro  en  eenige  aangrenzende  districten  heeft  uitgestrekt 
Waarschgnlgk  is  echter  de  plaats  van  den  ouden  rgkszetel  wat 
hooger  aan  de  Solo-rivier  te  zoeken,  hetzg  in  het  slechts  vgf 
palen  boven  Padangan  gelegen  Djipang-pasar,  hetzg  in  het  nog 
eenige  palen  verder  verwgderde  Djipang-oeloe.  Beide  plaatsen  toch 
hebben  niet  alleen  den  naam  van  I)jipangbewaard,maarin  beide 
waren  ook ,  omstreeks  30  jaren  geleden ,  nog  vele  muurfragmenten 
en  puinhoopen  van  roode  baksteenen  te  vinden,  die  thans  echter 
grootendeels  zijn  weggehaald  ').  Wellicht  hebben  de  vorsten  van 
Djipang,   evenals   'zoovele   andere   Javaansche   vorsten,   hunne 

')  Bleeker,  T.  v.  N.  L  1850,  I.  189,  190;  Hassehnaim,  T.  v.  N.  1. 1866, 
IL  221;  van  Waey,  T.  y.  N.  L  1875,  IL  407. 

*)  Boorda vanEyBin^,  Ld.  en  Yk.  UI.  8. 173.  YgL  over  Cjipang  boven ,  D. 
n,  bL  252. 

»)  Bnunand,  Yerhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXm.  177. 


Digitized  by  VjOOQIC 


791 

rijkszetek  wel  eens  verlegd  en  nieuwe  kratous  gebouwd,  en  zijn 
beide  plaatsen  beurtelings  hunne  residentie  geweest. 

Padangan  is  gunstig  gelegen  voor  het  verkeer,  daar  het  niet 
alleen  over  den  waterweg  langs  de  Solo-rivier  kan  beschikken, 
maar  ook  het  punt  der  samenkomst  van  drie  belangrijke  wegen  is. 
De  eerste  vormt  de  reeds  vermelde  verbinding  met  Ploentoeran 
en  verder  noordwestwaarts  met  Djepon ;  de  tweede  gaat  oostwaarts , 
niet  ver  van  den  rechteroever  der  Solo-rivier,  maar  al  hare 
bochten  a£sngdende,  over  Kali  Tidoe,  het  tegenwoordige,  en 
Ngoempak ,  het  vroegere  hoofddorp  van  het  district  Ngoempak , 
naar  Bodjo  Negoro,  en  heeft  een  zijtak  naar  Malo,  het  hoofddorp 
van  Tinawoen,  aan  den  linker  rivieroever.  Eali  Tidoe  ontleent 
zgn  naam  aan  een  riviertje  dat  een  weinig  lager  in  de  rivier 
van  Solo  valt,  en  is  lU  paal  van  Padang^,  10|  van  Bodjo 
Negoro  en  4|  van  Malo  verwgderd.  De  derde  weg  eindelgk 
gaat  naar  de  grens  van  Madioen  en  verder  naar  Ngawi,  en  heeft 
tot  aan  de  grens  nabij  Eadawak  *)  eene  lengte  van  19i  paal. 
Deze  weg  voert  door  deels  vlakke,  deels  zacht  golvende  streken , 
tot  dicht  bg  het  10  palen  van  Padangan  verwijderde  Ngrahoe 
of  Rahoe ;  bg  dit  dorp  begint  hij  echter  zoo  snel  te  stijgen ,  dat 
men,  als  men  het  achter  den  rug  heeft,  weldra,  over  het  geheele  land 
van  Blora  en  Rembang  heen ,  tot  in  zee  kan  zien.  Hier  en  daar 
rgdt  men  door  djatibosch  en  struikgewas,  maar  afgewisseld  door 
velden  die  de  schrale  bevolking  zich  voor  natten  en  drogen 
rgstbouw  ten  nutte  maakt.  Voorbij  ^Ngrahoe  krggt  men  weder 
schier  onafgebroken,  doch  veelal  sterk  nitgekapt  bosch,  waarin 
zich  vele  vrilde  zwgnen  en  pauwen  en  waarsohijnlgk  ook  wel 
tijgers  ophouden;  het  terrein  begint  steil  te  klimmen  en  te  dalen, 
en  daar  hier  geene  buffels  of  ossen  gestationneerd  zgn  om  als 
trekdieren  te  dienen ,  worden  de  rgtuigen  door  macht  van  koeli's 
over' de  naakte,  grgze  rotsen  getrokken.  Evenwel  stijgen  de 
bergen  niet  hooger  dan  tot  omstreeks  300  meters,  terwgl  de  weg, 
zoodra  men  de  grens  bereikt  heeft,  minder  bezwaarlijk  wordt 
en  langzaam  dalende  afwaarts  gaat  De  blauwachtig  grgze  zand- 
steen waaruit  deze  heuvels  bestaan,  is  zeer  zacht  wanneer  zg 

')  Zie  boven ,  U.  720. 


Digitized  by  VjOOQIC 


79è 

gedolven  wordt,  en  kan  dan  gemakkelgk  bewerkt  worden,  maar 
wordt  bard  en  neemt  een  donkerder  klenr  aan  wanneer  zg  aan 
de  lucht  is  blootgesteld.  Die  steensoort  strekt  zich  uit  langs  de 
oevers  der  Solo-rivier  over  eene  groote  uitgestrektheid  en  wordt, 
of  werd  althans  vroeger ,  in  Toeban ,  Sidajoe  en  Gresik  op  vele 
plaatsen  gegraven,  onder  anderen  om  de  zerken  te  leveren  voor 
de  graven  van  Javaansche  vorsten  en  groeten.  Ook  is  die  steen 
in  groote  hoeveelheden  uitgekapt  voor  den  bouw  der  vesting- 
werken  te  Ngawi.  Zg  is  bg  de  Javanen  onder  den  naam  van 
watoe  tjend&n&  (sandelhoutsteen)  of  watoe  kembang  (bloem- 
steen)  bekend  "). 

Wg  keeren  thans  terug  tot  Ploentoeran ;  om  vandaar  den  weg 
naar  Djepon  (17^  paal)  te  volgen.  Omstreeks  halverwegen  tus- 
schen  de  dorpen  Grobogan  en  Tjabah  gaan  wij  de  grens  over 
van  de  districten  Panolan  en  Djepon.  Nog  steeds  voert  de  weg 
over  kalksteenheuvelen  en  door  djatibosschen,  welke  laatste  in 
dit  district,  ten  gevolge  van  den  verren  afstand  van  goede  af  voer- 
wegen  ,  minder  dan  elders  hebben  geleden  en  zooveel  van  hunne 
oorspronkelijke  gedaante  behouden  hebben ,  dat  zij  als  het  ware 
gedenkteekenen  zijn  van  den  rijkdom  aan  dit  kostbaar  hout 
die  eenmaal  aan  schier  de  geheele  residentie  gemeen  was.  Vele 
djati-stammen  onderscheiden  zich  hier  ook  door  Ignrechten  groei. 
Dicht  tot  Djepon  genaderd  betreedt  de  weg  de  vallei  van  de 
Loesi,  waarin  genoemd  hoofddorp  te  midden  van  lachende  vel- 
den gelegen  is.  Nog  4}  palen  door  die  vallei  in  westwaartsche 
richting  langs  den  rechteroever  der  Loesi  afgelegd  brengen  ons 
terug  te  Blora.  De  rijstvelden  langs  de  boorden  dier  rivier  be- 
slaan eene  breedte  van  vier  tot  twaalf  kilometers,  en  zgn  aan 
weêrszgden  ingesloten  door  djatibosschen,  die  zich  door  zware 
en  fraaie  stammen  onderscheiden '). 


>)  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  188  t.;  Teyraianii,  N.  T.  v.  N.  1.,  XL 
127  YT. ;  Junghuhn,  Jara,  II.  422  v.  Wat  boven,  bL  729,  over  de  zand- 
BteengroeTen  te  Kadawak  gezegd  is,  wordt  door  het  hier  gezegde  nader  op- 
gehelderd. Bg  Teysmann  zgn  in  de  corrupte  namen  Beo  en  Kawada  slechts 
te  naawemood  Eahoe  en  Kadawak  te  heikennen. 

*)  Gordes,  de  Djatibosschen  op  Java,  bL  169  yt.;  Bleeker  in  T.  y.  K.  I. 
1850,  I.  188,  190. 


Digitized  by  VjOOQIC 


793 

Yan  Blora  spoeden  wg  ona  terug  naar  Rembang ,  om  thans 
den  postweg  langs  bet  strand  te  yeryolgen.  Na  aobt  palen  te 
bebben  a%elegd  bereiken  wg  Lasem,  eene  groote  en  bloeiende 
plaats,  met  meerendeels  Chineesohe  bevolking ,  die  in  steenen 
huizen  woont  en  wier  rijkdom,  naar  men  zegt,  voornamelgk 
de  ymcht  is  van  het  smokkelen  van  opinm.  Deze  plaats  ligt  op 
een  paar  palen  afstands  van  het  strand  aan  de  rivier  van  Lasem, 
die  slechts  tot  aan  dit  dorp  bevaarbaar  is,  en  is  tegenwoordig 
de  hoofdplaats  van  het  district  Binangoen.  De  Javaansche  be- 
woners van  Lasem  honden  zich  veelal  bezig  met  de  vischvangst, 
zoodat  de  postweg  in  de  nabijheid  dier  plaats  verlevendigd  wordt 
door  het  gezicht  der  talrijke  vbscherspinken ,  wiegelend  in  het 
blanke  schuim  der  groene  golven  van  de  Java-zee,  of  in  trage 
rust  beddende  in  het  mulle  oeverzand.  In  de  Javaansche  ngver- 
heid  neemt  Lasem  eene  voorname  plaats  in  door  zgn  scheeps- 
bouw en  meubelmakerg.  Hier,  gelgk  te  Rembang  en  Bantjar, 
bestonden  vroeger  belangrgke  scheepstimmerwerven ,  waarop 
groote  schepen  gebouwd  werden  ')•  Meer  en  meer  moest  men 
zich  echter  wegens  de  schaarschte  en  duurte  van  het  hout  tot 
visscherspinken  en  andere  kleine  vaartuigen  bepalen  ^  en  toen 
de  toenemende  bezwaren  in  de  verkrijging  van  het  noodige  ma- 
teriaal ook  dezen  tak  van  volksindustrie  schier  geheel  hadden 
doen  verkwijnen,  bleef  nogtans  de  ngvere  bevolking  aan  den 
arbeid  in  hout  de  voorkeur  geven.  Tal  van  meubelmakers  en 
timmerlieden  die  deze  plaatsen  bewonen,  verlaten  tegenwoordig 
jaarlgks  hunne  woning  om  tot  in  Soerabaja  en  Eediri  werk  te 
gaan  zoeken  *}• 

Te  Lasem  is  de  scheepsbouw  thans  voornamelgk  nog  verte- 
genwoordigd door  de  werf  der  firma  Nering  Bogel  en  Dunlop , 
die  te  Dasoen,  tusschen  Lasem  en  het  strand,  aan  de  rivier  is  gelegen 
en  daardoor  gemakkelijke  gemeenschap  met  de  zee  heeft,  of- 
schoon de  ondiepte  vóór  de  monding  der  rivier  een  hinderpaal 
voor  het  bouwen  van  schepen  van  groeten  diepgang  oplevert  De 


')  Yan  H5eYeU,  Beis,  I.  184;  Bleeker,  T.  r.  N.  I.  1850.  49;  Bnddingh, 
N.  O.  L,  L  272;  Poerw&  LeUbiL 
*)  Te  Meohelen  ia  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.,  Dl.  XXV.  170. 


Digitized  by  VjOOQIC 


794 

Europeeache  eigenaars  weten  zich  het  hout  nog  tot  matige  prij- 
zen te  verBcliaffen  en  de  loonen  zijn  bijzonder  laag.  Er  zgn  hier 
twee  vaste  kappen  waaronder  gebouwd  wordt,  een  stoomboot- 
zagerij  met  balkengat  en  een  smederg  met  een  handboormachine. 
De  aanwending  van  machinerie  staat  echter  op  lagen  trap;  zoowel 
hout  als  Toorwerpen  van  metaal  worden  schier  uitsluitend  met 
de  hand  bewerkt  ^). 

Een  weinig  ten  zuiden  yan  Lasem ,  tegen  de  helling  van  het 
gebergte,  ligt  Eadja,  bekend  door  een  daar  gelegen  landhuis  of 
optrek  van  den  Resident  van  Rembang,  vanwaar  men  een  heerlgk 
gezicht  geniet  op  de  sa wah- velden  die  zich  uitstrekken  tot  aan 
het  strand,  op  de  woningen  en  plantsoenen  van  Lasem,  en  op  de 
Java-zee,  die  hier  een  bocht  vormt,  de  baai  van  Lasem  geheeten  *). 

Omstreeks  6  palen  van  Lasem,  even  voorbg  het  poststation 
Ngindin,  en  voordat  men  komt  aan  het  voormalige  hoofddorp 
Binangoen,  waarnaar  het  district  nog  genoemd  wordt,  ligt  het 
bloeiende  visschersdorp  Bonang ,  bekend  als  de  verblgfplaats  van 
den  voomaamsten  apostel  van  den  Islam  in  deze  streken,  den 
Soesoehoenan  van  Bonang,  die  daar  ook  overleed  en  begraven 
werd,  maar  wiens  Igk  later  naar  zgne  geboorteplaats  Toeban 
werd  overgebracht,  waar  wg  later  zijn  grafzuilen  loeren  kennen '). 

Bonang  ligt  aan  de  noordwestelijke  helling  van  een  berg,  die 
gemeenlgk  de  berg  van  Lasem,  soms  ook  Goenong  Argo,  G. 
Gedé  en  G.  Njamplong  genoemd  wordt.  Ik  merkte  reeds  op  dat 
men  hem  voor  zich  ziet,  wanneer  men  van  Djoew&n&  naar  Bembang 
rgdt  *).  Is  men  Rembang  voorbg ,  dan  worden  de  gezichten 
op  den  berg  gedurig  fraaier.  Hg  verschilt  in  natuur  zeer 
van  de  Rembangsche  kalkheuvelen ,  waarvan  hij  ook  bgna  geheel 
geïsoleerd  is,  en  staat  tot  die  heuvelen  in  ongeveer  dezelfde 
verhouding  als  de  Moeri&  tot  de  kalkbergen  van  Djapara  en 
Grobogan.  Door  zgne  vele  ruggen  en  toppen,  waarvan  de 
bgzondere  namen  zoo  verschillend  en  gedeeltelgk  zoo  blgkbaar 
foutief  worden   opgegeven  ^   dat  het  veiligst  is  ze  onvermeld  te 


O  Koloniaal  Yenl.  yan  1878 ,  bL  220. 

*)  Yan  HoëToU,  Beis,  I.  186;  Bnddingh^  N.  O.  L,  I.  278. 

')  Zie  over  hem  D.  II ,  bl.  190.  «)  Blz.  780. 


Digitized  by  VjOOQIC 


786. 

laten*,  tot  juistere  kaarten  meer  licht  geven;  door  de  pporen 
van  den  kegel  vorm  die  hg  duidelijk  vertoont;  door  het  trachietische 
gesteente  waaruit  hg  gevormd  is;  door  de  evenwgdige  lagen  van 
vulkanisch  zand  en  trachiet-conglomeraat  die  men  waarneemt 
aan  zgn  noordwestelijk  voorgebergte,  soms  Q.  Lasem  in  engeren 
zin  genoemd  en  in  den  zandigen  hoek  Oedjong  Lasem  eindigende; 
door  de  solfatara  eindelijk  die  men  zegt  dat  aan  zijne  noordelijke 
helling  wordt  aangetroffen,  doet  hg  zich  voor  als  een  verbrijzelde 
valkaan,  die  in  vele  opzichten  het  verkleinde  evenbeeld  van  den 
Moeri&  is.  Zgn  hoogste  top  verheft  zich  tot  806  meters  ^).  De 
postweg  gaat  om  den  noordelgken  stellen  voet  van  dezen  berg 
van  Binangoen  -over  Seloeké,  Talang  en  het  door  zijne  kokos- 
en  lontarpalmen  eene  aangename  afwisseling  in  de  gezichten 
biedende  Bandangan,  naar  Eragan ,  de  17i  paal  van  Lasem  gelegene 
hoofdplaats  van  het  gelijknamige  district,  eenmaal  bekend  door  zijne 
zijdeplantage  aan  de  oostelijke  helling  van  den  berg.  Een  weg  die 
van  Lasem  langs  de  westelijke  berghelling  zuidwaarts  gaat  naar 
het  6i  paal  verwijderde  Pamotan,  mede  de  hoofdplaats  vaneen 
gelgknamig  dbtrict,  dat  reeds  vroeger  vermeld  werd,  buigt  zich 
daar  oostwaarts  om  en  loopt  over  den  zuidelgken  voet  van  het 
gebergte  zeven  palen  ver  naar  Sedan,  wederom  een  districtshoofd- 
dorp, gelegen  aan  den  noordelgken  rand  der  djatibosschen 
die  de  geheele  zuidelgke  helft  van  het  district  Sedan  bedekken 
en  daar,  hoewel  sterk  geplunderd,  nog  rgk  zgn  aan  kost* 
baar  geboomte  *).  Daar  nu  Sedan  met  den  postweg  door  twee 
wegen  verbonden  is,  waarvan  de  ééne^  8  palen  lang,  over 
de  oostelgke  helling  van  den  berg  noordwaarts  gaat  en 
drie  palen  voordat  men  Eragan  bereikt,  op  den  hoofdweg  uitkomt, 
de  andere,  6|  paal  lang,  rechtstreeks  naar  Eragan  voert, 
blgkt  het  dat  men  den  berg  van  Lasem,  evenals  den  Moeri&, 
geheel  langs  gebaande  wegen  kan  omtrekken ,  die  echter  bg  den 
laatsten  eene  gezamenlgke  lengte  van  861,  bg  den  eersten  van 
slechts  35  i  palen  hebben. 


>)  Janghnlm,  Java,  II.  848;  Bleeker,  T.  ▼.  N.  I.  1850,  I.  42,  49. 
*)  Cordes,  de  DjatiboBSohen  op  Java,  U.  173. 


Digitized  by  VjOOQIC 


796 

Hetzij  wg  ons  tbans  yan  Eragan  over  den  postweg  langs  bet 
strand  naar  Bantjar  begeven^  hetzg  wg  van  Sedan  in  zuidoos- 
telgke  ricbting  den  weg  naar  Djatir&g&  volgen ,  in  beide  gevallen 
verwisselen  wg  weldra  bet  regentscbap  Rembang  met  bet  re- 
gentsobap  Toeban ,  dat  de  andere  regentsebappen  dezer  residentie 
verre  in  rgkdom  van  merkwaardigbeden  overtreft.  Op  den  eersten 
weg  passeeren  yrg  vele  vissebersdorpen ,  die  overal  door  de 
praawen  in  zee  en  op  bet  strand,  de  werkplaatsen  voor  den 
prauwenbouw  en  de  ter  droging  uitgespannen  netten,  bet  bedr^f 
der  bevolking  ten  toon  dragen ,  en  ook  vele  Chineesebe  bewoners 
tellen ,  door  de  gelegenbeid  tot  bandel  en  smokkelarg  aangelokt.  Het 
voornaamste  is  Boeloe,  op  8i  paal  afetands  van  Eragan ;  reeds 
in  bet  district  Bantjar  gelegen  en  nog  6  palen  van  bet  boofd- 
dorp  Bantjar  verwijderd.  De  kalkacbtige,  door  zgne  in  bet 
zonlicbt  scbitterende  witbeid  bet  oog  vermoeiende  weg,  voert, 
evenals  tusscben  Binangoen  en  Eragan  ,  op  vele  punten  bgna 
rakelings  langs  zee,  maar  levert,  bebalve  den  blik  op  den  waterspiegel 
en  vele  levendige  tooneelen  op  bet  strand,  niets  opmerkelgks  op ; 
alleen  verdient  vermelding  dat  Boeloe  ook  door  een  zuidoost- 
waarts loopenden  dwarsweg  met  den  weg  van  Sedan  naar 
Djatir&g&  verbonden  is  en  dien  bereikt  '  paal  voorbg  de  contro- 
leurswoning en  bet  zoutpakbuis  van  Djatir&g&,  die  nog  een 
balven  paal>an  bet  dorp  zelf  verwgderd  zijn. 

Van  Sedan  recbtstreeks  naar  Djatir&g&  bedraagt  de  afstand 
14{  palen,  en  zoowel  ten  noordoosten  van  bet  boofddorp  tot 
aan  de  grenzen  van  Bantjar,  als  vooral  ten  zuidwesten  tot  aan 
de  grenzen  van  Djepon  en  Tinawoen,  is  bet  district  van  dien 
naam  nog  met  even  uitgestrekte  als  fraaie  en  rijke  djatibosscben 
bedekt.  In  Tinawoen  daarentegen,  dat  vroeger  zeer  rijk  aan  djati» 
bout  was,  is  bet  bout  zeer  verminderd  ten  gevolge  der  Gou- 
vernements-boscbexploitatie  die  bier  en  in  Panolan  van  1854  tot 
1866  geregeld  werd  voortgezet,  en  waarbij  een  groot  deel  der 
bosscben  peroeelswgze  geveld  werd.  Gelukkig  dat  die  uitgekapte 
perceelen  weder  veel  goeds  voor  de  toekomst  beloven  ')I 

In  Tinawoen  ligt,   niet  ver  van  den  linkeroever  der  grensri- 

•)  Qordos,  t.  a.  p.,  bl.  172,  173. 


Digitized  by  VjOOQIC 


797 

vier  met  Djepon  en  Paaolan ,  de  ons  reeds  bekende  Eali  Batokan,  het 
dorp  DandangNgilo,  dat  wg  van  Djatir&g&  bereiken  kannen  langs 
een  voetpad  dat  omstreeks  1 5  of  1 6  palen  lang  zal  zg  n.  Dit  dorp  is  ver« 
maard  door  zgne  petroleumbron ,  waarover  reeds  vroeger  in  dit  werk 
eenige  bgzonderbeden  zgn  medegedeeld ').  Omtrent  haren  oorsprong 
wordt  de  volgende  legende  verhaald.  In  den  tgd  der  invoering 
van  den  Islam  op  Java  leefde  in  den  omtrek  van  Bonang  een 
priester  van  de  Hindoe-leer  en  gverig  voorstander  van  den  ouden, 
godsdienst,  Blatjak  Ngilo  geheeten.  De  Soenan  van  Bonang 
trachtte  hem  te  vergeefs  tot  omhelzing  van  den  Islam  over  te 
halen  en  besloot  eindelijk  hem  met  geweld  te  verdrijven»  Blatjak 
Ngilo  nam  nu  de  wijk  naar  Tinawoen  en  vestigde  zich  in  het 
dorp  Dandang  Ngilo.  Kort  daarna  werd  zgne  vrouw  ongesteld, 
en  daar  zg  aan  eene  verzachtende  en  genezende  olie  behoefte 
had,  bracht  Blatjak  N^o,  alleen  door  den  grond  met  zgn  staf 
aan  te  raken  ^  deze  wel  van  aardolie  te  voorschijn.  Later  even- 
wel werd  zgne  wondermacht  door  de  grootere  van  Soenan  Bonang 
te  schande  gemaakt,  evenals  die  van  de  Egyptische  toovenaars 
door  die  van  Mozes  en  AEron.  Blatjak  Ngilo  had  het  gewaagd 
zich  weder  in  het  gebergte  van  Njamplong  in  het  district  Binangoen 
te  vertoonen,  waar  hg  door  Soenan  Bonang  werd  opgemerkt. 
De  Mohammedaansche  geloofsheld,  wenschende  het  pleit  zonder 
bloedvergieten  te  beslechten,  noodigde  zgn  tidgenstander  uit  tot 
een  wedstrgd,  die  zou  toonen  wiens  wonder  vermogen  het  grootste  , 
en  wiens  leer  dienvolgens  de  ware  was.  Blatjak  Ngilo  greep 
zgn  muts  en  wierp  die  in  de  lucht  met  zoodanige  kracht  dat  zg 
in  de  wolken  verdween ;  maar  Soenan  Bonang  schopte  met  den 
voet  een  zgner  sandalen  omhoog,  die,  na  evenzeer  in  de  wolken 
verdwenen  te  zgn ,  terugkwam  en  op  de  aarde  viel  met  de  muts 
van  den  Hindoe-priester  onder  zich  neérgetrapt.  Bla^'ak  Ngilo 
verklaarde  zich  overwonnen  en  werd  een  belgder  van  den  gods- 
dienst van  Mohammed'). 

Wg  koeren  thans  terug  naar  Djatir&g&  en  slaan  van  daar 
den  weg  in  die  zuidoostwaarts  naar  Ngawoen  voert,  het  tegen- 
woordige hoofddorp   van  het  district  Singahan.  Deze  weg  loopt 

>)  DL  ly  bL  180.  O  ^«n  HoëveU,  Bels,  L  141. 


Digitized  by  VjOOQIC 


798 

door  een  heayelaohtïg  terrein  op  eeoigen  a&tand  yaa  den  linkeroeTer 
der  Kali  Eening,  den  voomaamsten  sijtak  van  de  Solo-ririer  in 
Rembang ').  Na  12i  palen  bereikt  hg  Djoedjoegan  ,  gelegrai  aan  de 
Eali  Nglirip,  een  paar  palen  boTen  het  pnnt  waarzg  ziohmetde 
Kali  Eening  vereenigt  Yan  dat  punt  gaat  een  voetpad,  24è  paal  lang, 
deels  langs  en  OTor  deNgliripi  naar  Toeban;  het  brengt  ons  weldra  op 
een  plek  waar  ons  een  der  heerlijkste  natunrtooneelen  waeht  die 
Java  te  aansohonwen  geeft.  Bruisend  en  gedeeltelgk  in  miUioenen 
droppels  uiteenspattend ,  stort  zich  de  beek  met  donderend  geweld 
in  een  a%rond  van  meer  dan  tachtig  voet  diepte.  In  den  regen- 
tgd  is  de  sware  stroom ,  die  als  ééne  enkele  massa  langs  den 
rotswand  daalt ,  bruin  gekleurd  door  de  aarddeelen  die  hg  uit 
de  hooger  gelegen  heuvelen  medevoert;  bg  lager  waterstand 
vertoont  zich  een  drievoudige,  zilverwitte  straal,  hier  en  daar 
in  zgn  val  door  vooruitspringende  rotsblokken  zoodanig  ge- 
broken, dat  zich  tal  van  kleinere  waterstralen  vormra,  in  wier 
vlokkig  schuim  het  zonlicht  een  nooit  rustend  kleurenspel  toovért 
De  steil  afdalende  rotswanden  zgn  hier  met  ontelbare  reuzen- 
varens  en  met  de  lange  pluimen  van  vroolgk  wuivende  grassoorten 
getooid,  terwgl  zg  ginds,  naakt  en  kaal,  een  somberen  achter- 
grond vormen,  waartegen  het  schuimende,  sneeuwwitte  water 
en  de  malsche  festoenen  van  groen  bekoorlgk  afsteken.  Vervolgt 
de  reiziger  zgn  pad  slechts  weinige  schreden  verder,  dan  biedt 
dit  hem  een  tooneel  dat  met  het  beschrevene  een  treffend  contrast 
vormt  Tusschen  groene  oevers  zachtkens  voortschietende,  ver- 
breedt zich  het  beekje  tot  een  kom,  waarin  zich  de  knoestige 
stammen,  de  breede  met  woekerplanten  bedekte  en  met  lianen 
omstrikte  takken  en  de  donkere  kruinen  van  trotsche  woudreuzen 
spiegelen,  en  biedt  het  langs  zgne  schaduwrgke  boorden  den 
wandelaar  een  verkvrikkende  rustphiats  aan.  Maar  wij  mogen 
hier  onze  wandeling  nog  niet  staken;  wg  moeten  ze  minstens 
nog  een  drietal  palen  voortzetten  tot  aan  de  desa  Goew&  teroes, 
waar  ons  een  geheel  verschillend,  maar  niet  minder  aangrgpend 
natuurtooneel  wacht  Twee  kale,  loodrechte  wanden  verheffen 
zich  daar,  over  de  lengte  van  een  kwart  paal,  aan  beide 
')  Zie  D.  I,  W.  91. 


Digitized  by  VjOOQIC 


799 

leti  Tan  het  op  den  bodem  der  kloof  zich  yoortslingerende 
pad,  tot  eene  hoogte  yan  tachtig  voet.  Somber  en  donker  yer- 
toont  rich  de  kloof,  die  zoo  eng  is  dat  Tan  bet  blauwe  lucht- 
ruim  slechts  een  smalle  strook  kan  gezien  worden,  en  zoo  stil 
en  doodsch,  dat  men  zijn  adem  zou  kunnen  hoeren,  indien  men 
er  niet  door  het  hoefgetrappel  zijner  paarden  in  Torhinderd  werd  ')• 

Yan  Djoedjoegan  over  de  oude  districtshoofdplaats  Singahan  naar 
Ngawoen  zijn  nog  6| ,  Tan  daar  tot  Bodjo  Negoro ,  de  hoofdplaats  Tan 
het  zuidoostelijk  regentschap,  nog  10}  palen  af  te  lej^en.  Daar 
echter  deze  wegen  geene  bgzondere  merkwaardigheden  schgnen 
op  te  leTeren,  zullen  wg  hiejr  den  tocht  in  deze  richting  staken 
en  tot  den  strandweg  terugkeeren ,  om  later  Bodjo  Negoro  Tanuit 
Toeban  Tia  Rengel  te  bezoeken. 

Vijf  palen  Toorbg  Boeloe  bereiken  wij  Bantjar.  Het  was  Troeger 
meer  dan  thans  door  zgne  scheepstimmerwenren  bekend,  terwgl  ook 
de  kleine  redoute,  die  met  het  oog  op  deze  de  haTcn  dekte,  niet 
meer  onderhouden  wordt.  Alleen  Tisscherg  en  inlandsche  handel 
gOTon  nog  eenig  gewicht  aan  de  tamelgk  Tolkrgke  plaats. 

Van  Bantjar  tot  Djenoe,  de  hoofdplaats  Tan  het  Tolgend  district, 
loopt  de  weg  grootendeels  oyer  droog,  ligt  goWend  terrein, met 
spaarzame,  schrale  TOgetatie,  terwgl  de  bodem  op  Tole  plaatsen 
met  onregelmatige  kalkblokken  yan  allerlei  grootte  bezaaid  is. 
OTor  den  afstand  Tan  18  palen  die  de  genoemde  plaatsen  Taneen 
schmdt,  worden  geene  dorpen  Tan  eenige  beteekenis  langs  den 
weg  aangetroffen,  en  ook  Tan  Djenoe  zelf  is  niets  bgzonders  te 
melden.  Daarentegen  zgn  eenige  punten  in  den  omtrek  een  bezoek 
OTcrwaardig ,  en  daar  ook  de  strandweg  Tan  Djenoe  naar  Toeban 
niets  aanbiedt  dat  onze  aandacht  Tordert,  zullen  wij  de  gelegenheid 
zoeken  om  langs  binnenwegen  eerst  de  belangrgkste  punten  in 
het  district  Djenoe  en  daarna  Toeban  te  bereiken. 


')  Te  Mechelen  in  T.  t.  T.  L.  on  Vk.  v.  N.  I.,  XXV.  178,  174.  Zie 
ook  T.  Hodvell,  Reis,  I.  147;  Baddingh,  K.  O.  L,  I.  278.  De  afbeelding  Tan 
den  wateryal  in  het  bekende  plaatwerk  „Java,  naar  Mbildergen  en  teekeningen 
Tan  A.  Saim,**  is,  Tolgens  hot  oordeel  yan  den  heer  Te  Meohelon,  leer  ge- 
brekkig; daarentegen  worden  twee  photographiën  yan  den  heer  H.  Veen, 
die  den  wateryal  yan  twee  yersohillende  punten  temggeyen ,  zeer  door  hem 
gepresen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


800 

Wg  beginnen  met  een  bezoek  te  brengen  aan  de  wellen  van 
TobOiOinstreeks  8  palen  ten  westen  van  Djenoei  aan  den  voet 
van  den  Goenong  Ealaag  of  G.  Ealang  Wilis.  Zg  zgn  twee  in  getal, 
dooh  de  kleinere  is  zeer  onbedoidend;  de  andere  vormt  een  kom 
van  ongeveer  drie  meters  middellgn,  gevuld  met  water  dat  door 
het  uit  den  grond  opstggendei  sterk  naar  aardolie  riekende  gas 
in  krachtige  en  altgddurende  opborreling  wordt  gehouden,  maar 
geene  verhoogde  temperatuur  bezit  De  inlanders  kennen  aan 
dat  gas  eene  verstikkende  kracht  toe  en  beweren  dat  in  de 
nabgheid  vaak  doode  dieren  gevonden  worden,  doch  die  gift- 
dampen  schgnen  slechts  in  hunne  verbeelding  te  bestaan  *)• 

Van  dit  verste  westelijke  punt  terugrgdende ,  komen  wg,  op 
i  k  5  palen  afstands  ten  zuidwesten  van  Djenoe,  aan  de  desa 
Toewiri  wètan,  waar,  over  eene  uitgestrektheid  van  ongeveer  34 
bouws,  een  zwarte  veengrond  wordt  aangetroffen,  die  als  brandstof 
kan  worden  aangewend,  ofschoon  de  als  proef  daarvan  vervaar- 
digde turven  veel  klei  en  schelpen  bleken  te  bevatten  en  een 
sterken  zwavelgeur  verspreidden.  De  laag,  die  van  }  tot  li  voet 
dik  is,  ligt  van  i  tot  2  voet  onder  den  beganen  bodem,  die 
geheel  ids  sawah-grond  gebruikt  wordt  en  buitengewoon  vruchtbaar 
is.  Een  scheikundig  onderzoek  heeft  geleerd ,  dat  die  vruchtbaarheid 
te  verklaren  is  uit  de  groote  hoeveelheid  koolzure  kalkaarde 
die  hg  bevat,  maar  dat  de  voor  verbranding  vatbare  stoffen  in 
te  geringe  hoeveelheid  aanwezig  zgn ,  om  het  gebruik  als  brandstof 
aan  te  bevelen^). 

Van  Toewiri  wètan  begeven  wgons  naar  de  verder  zuidwaarts , 
op  6  palen  rechten  afstand  Z.Z.W.  van  Djenoe  en  omstreeks 
even  ver  nagenoeg  recht  west  van  Toeban  gelegen  desa  Eapoe. 


O  K.  T.  T.  K.  L  XX.  91.  Dese  wellen  sgn  ongetwijliald  deaelfde  die  Kus- 
sendrager,  Java,  281 ,  onder  den  naam  Tan  Scn^o  Taban,  en  Tan  HoStcII, 
Beis ,  J.  147 ,  onder  dien  Tan  Tojo  Toban  besohrgTen,  en  die  zQ  ,  ten  onrechte 
100  het  Boh^nt,  met  den  naam  Tan  moddenrellen  bestempelen.  Bod- 
dingh,  K.  O.  I.,  L  278,  heeft  blikbaar  Tan  HoëTell  sleohts  nagesobreTen* 
Jnnghahn  plaatst  op  sgne  kaart  Tojo  Toban  Trg  nanwkenrig  op  deiellde 
plaatB  waarop  Tobo  in  den  Atlas  Tan  Ked.  Ind.,  kaart  Tan  oostelgk  Rem- 
bang,  is  aangeduid. 

*)  K.  T.  T.  I.  XXni.  882  T.  Men  Tindt  soortgelgke  Teengronden ,  looals 
nader  blaken  lal,  ook  in  de  residentie  Besoeki« 


Digitized  by  VjOOQIC 


801 

In  de  nabgheid  dezer  plaats  kan  men  in  een  ruim  gewelfd 
rotshol,  Goew&  Sroengg&geheeten,  een  riviertje  met  kristalhelder 
water  zien  te  voorsohgn  treden,  dat  zich  daarna  weder  onder 
den  grond  verliest  en,  zijn  onderaardschen  loop  vervolgende, 
wellicht  het  aanzgn  geeft  aan  de  zoetwaterwellen  die  te  Toeban 
bg  het  strand,  een  paar  honderd  schreden  ver  in  zee,  worden 
aangetroffen.  Het  water ,  naar  de  naburige  velden  geleid ,  is  in  deze 
waterarine  streken  voor  den  landbouw  van  veel  waarde.  De  grot 
is  voor  het  kluizenaarsleven  ingericht,  en  men  wgst  er  den  reiziger 
een  lantierpaal  (wantillan),  die  bestemd  is  geweest  om  een  olifant 
aan  te  binden  *)• 

Yan  Eapoe  onzen  weg  oostwaarts  in  de  richting  van  Toeban 
voortzettende ,  komen  wg ,  op  een  paar  palen  afstands  van  die 
plaats,  aan  een  andere  merkwaardige  grot,  de  Goew&  Abar.  Zg 
ligt  in  eene  tamelgk  groote,  met  dor  gras  en  eenige  hooge 
boomen  bedekte  vlakte,  en  wordt  niet  opgemerkt  tot  men  aan 
haren  ingang  genaderd  is.  Voorgelicht  door  brandende  &kkels, 
waardoor  gewoonlgk  een  menigte  vleermuizen  worden  opgeschrikt, 
die  den  reiziger  om  het  hoofd  vliegen,  daalt  men  af  in  de  ruime, 
maar  stikdonkere  gewelven ,  die  zich  met  een  aantal  vaak  elkan- 
der kruisende  vertakkingen  in  alle  richtingen  uitstrekken.  Men 
zegt  dat  men  het  einde  dezer  gangen  nog  nooit  heeft  kunnen 
vinden.  Na  daardoor  gedurende  een  kwartier  of  langer  te  zijn 
rondgeleid,  komt  men  langs  een  anderen  weg  terug  tot  hetzelfde 
punt  waar  men  de  grot  is  binnengegaan.  De  overlevering  zegt 
dat  deze  grot  aan  den  reeds  genoemden  Blatjak  Ngilo  een  tgd 
lang  tot  schuilplaats  heeft  gestrekt  ')• 

Nog  een  weinig  verder,  slechts  !(  paal  van  Toeban,  ligt  de 
desa  M&dj&  Agoeng*  of  Medjagoeng.  Hier  vindt  men  een  soemoer 


^)  T.  HodveU,  Reis,  I.  145;  Baddingh,  N.  O.  L,  I.  278;  te  Meohelon  in 
T.  V.  T.  L.  en  Vk.  t.  N.  I.  XXV.  168  v. 

*)  y.  HoSvell,  Reis,  I.  141;  Buddingh,  K.  O.  I. ,  L  279.  Die  reizigers  maken 
geen  gewag  Tan  de  stikluolit  die,  volgens  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk. 
in,  8.  169,  de  gangen  dezer  grot,  door  hem  GoewH  Akbar  genoemd,  zou 
vermllen.  Wat  Eussendrager,  Java,  280  t.,  oyer  de  merkwaardigheden  van 
Toehan  en  omstreken  mededeelt,  is  zoo  verward  dat  het  voor  mg  geheel 
onbmikbaar  was. 

m.  51 


Digitized  by  VjOOQIC 


8Ó2 

of  put,  die  tot  eene  diepte  van  meer  dan  80  voet  in  den  harden 
kalksteen  is  uitgegraven,  en  waaruit  het  water,  door  middel  yan 
eeu  soort  van  windas,  in  timba's  of  emmers  Tan  lontarbladeren 
wordt  opgehaald.  In  den  omtrek  Tan  die  plaats  Tindt  men  nog  Tier 
dergelgke  putten  en  men  wgst  er  ook  nog  één  aan  in  het  district 
Bantjar.  Volgens  de  meening  der  Jfi vanen  zou  zekere  Arabier, 
dien  zij  Ejahi  Pamor  noemen,  de  kracht  Tan  zgn  geloof  bewe- 
zen hebben  door  al  die  putten  in  éénen  nacht  uit  te  graTen. 
Te  Medjagoeng  toont  men  ook  het  heilige  graf  Tan  een  der 
apostelen  Tan  den  Islam  in  deze  streken,  die  Soenan  Medjagoeng 
genoemd  wordt '). 

Eindelgk  betreden  wg  de  negeri  Toeban  aeWe,  waar  onsTele 
nieuwe  merkwaardigheden  wachten  en  die  aan  historische  her- 
inneringen bijzonder  rgk  is  *)•  Yalentgn  beschrgft  haar  als  een 
fraaie  zeestad ,  gelegen  aan  een  zeer  Termakelgke  riner.  «Zg  is*, 
zegt  hg,  «ten  deele  bemuurd  en  men  ziet  hier  en  daar  nog  era 
poort,  fraai  op  de  JaTaansche  wgze  gemaakt  Zg  wordt  nu  door 
een  Toemenggoeng  bestuurd,  die  daar  een  groeten  staat  houdt 
en  een  fraaie  woniog  gedeeltelijk  van  steen  beeft,  waarbg  Tor- 
scheiden  prgaji's  en  groeten  almede  hunne  woningen  hebben, 
die  aan  deze  aloude  stad  Trg  wat  luister  gOTen.  Zg  heeft  een 
zeer  fraaien  Moorschen  tempel,  een  heerlgke  pasdban  en  Ter- 
scheiden  huizen  waar  de  Toemenggoeug  allerlei  Tee  en  gedierte 
opkweekt/  waarin  de  JaTaansche  grooten  Teel  Termaak  Tinden. 
In  oude  tgden  had  men  hier  ook  een  menigte  stallingen  Toor 
een  groot  aantal  oli£Euiten,  paarden  enz.,  die  de  Yorst  TOor  zgn 
Termaak  placht  te  houden ;  doch  thans  is  't  al  wel  als  de  Toe- 
menggoeng er  één  of  twee  op  stal  heeft.  De  huisgezinnen  Tan 
deze  stad  worden  gehouden  een  getal  Tan  ruim  5000  uit  te 
maken ,  die  zich  Toomamelgk  met  den  rgst-  en  houthandel  bezig 
houden.  Ook  is  er  dagelijks  een  groote  markt,  waar  men  allerlei 
Truchten ,  Tee  en  geTOgelte  Toor  zeer  weinig  geld  bekomen  kan  ')•' 

Het  tegenwoordige  Toeban  is  nog  altgd  een  regdmatig  aange- 
legd, net,  loTcndig  en  goed  bcTolkt  zeestadje.  Het  ligt  aaneen 

>)  V.  HoSreU,  Beis,  I.  UI;  Budcöngh  N.  O.  L,  I.  277. 

^  Zie  b.T.  D.  n.  190,  229,  278.  »)  Valentjn  IV.  1.  88. 


Digitized  by  VjOOQIC 


808 

ruime  baai,  met  een  zandig,  niet  moerassig  strand. De  rivier  b 
seer  onbeduidend  en  de  omtoek,  die  nit  droge  kalk-  of  mergel- 
aarde  bestaat,  heeft  gebrek  aan  stroomend  water,  omdat  de 
kalkmergel  het  regenwater  absorbeert  Men  verwondert  sdch  dan 
ook  niet,  dat  het  naburig  terrein  door  zoovele  uitgestrekte  grotten 
ondermgnd  is,  waarvan  wg  de  voornaamste  reeds  hebben  leeren 
kennen  of  later  nog  bezoeken  zullen.  Yan  dien  sohralen  bodem 
kan  men  natuurlgk  geen  groote  vruchtbaarheid  verwachten; 
echter  wil  op  sommige  plaatsen  de  maïs  goed  gedgen,  welk 
graan,  vermengd  met  de  knollen  der  in  het  wild  groeiende 
gadoeng,  hier  het  gewone  volksvoedsel  uitmaakt  *).  Voor  som- 
mige planten  is  echter  die  kalkbodem  bgzonder  geschikt,  en  het 
zgn  juist  eenige  wonderen  van  het  plantenrijk  waaraan  Toeban 
een  groot  deel  zgner  vermaardheid  verschuldigd  is.  De  geurige 
kenanga-boomen  ')  zgn  er  zoo  menigvuldig,  dat  men  in  zee  den 
Uefelgken  reuk  op  verren  afstand  reeds  bespeurt,  en,  naar  men 
zegt^  inlandsche  schippers,  die  verdwaald  zgn,  de  nabgheid  der 
stad  daaraan  zoo  zeker  herkennen,  dat  hun  die  geur  als  baak  dient  ')• 
Op  of  nabg  de  astuia  of  vorstelgke  begraafphiats,  waarop  ik 
straks  nader  terugkom ,  ziet  men  pisang-boomen  van  zeer  buiten- 
gewonen omvang,  die  misschien  tot  een  bgzondere  soort  behoo- 
ren  %  De  vlak  bg  de  stad  gelegen  suikerfiEtbriek  Waringin 
Agong,  de  eenige  die  nog  in  Bembang  op  contract  met  het 


>)  Yan  Waej  in  T.  v.  N.  I.  1876 ,  II.  178.  Oyer  de  gadoeng  neboTea  D. 
I,  U.  515. 

*)  Zie  Deel  I,  bl.  588.  *)  Poerwa  LelSnü. 

*)  Deie  bHiODderlieid  yermeldt  yan  Waey,  t.  a.  p.  bis.  168 ,  met  dese  woor- 
den: ^ki  Ter  yan  de  grayen  etaan  monBterachtige  pisangboomen,  welker 
oaderetam  raim  anderhalf  el  diameter  hebben  sal,  en  die  yoor  het  oyerige 
niterl^k  set  de  gewone  pisangboomen  oyereenkomen ,  hoewel  ik  m^  niet 
herinneren  kan  daaraan  ymohten  genen  te  hebben.*^  Men  weet  dat  de  pisang- 
boemen  lich  yemienwen  door  de  jonge  planten  die  gedurig  nit  den  kruipenden 
wortelstok  uitschieten ,  en  dat  de  oude  stammen ,  als  zij  gebloeid  en  yruoht 
gedragen  hebben ,  worden  weggekapt.  Kan  men  xulke  reusachtige  pisang- 
boomen Terkr^gen  door  den  ouden  stam  te  laten  doorgroeien?  Het  bericht 
klinkt  als  een  fabel,  maar  lou  misschien  geloofwaardiger  worden  als  het 
duidelgker  en  beter  toegeHoht  was.  Wat  yerstaat  de  schryyer  door  ^onder- 
stam*^  f  Z^  ock  de  j<mge  i^ruiten  rondom  dexen  stam  opgeschoten  als  een 
deel  daaryan  beschouwd? 

51* 


Digitized  by  VjOOQIC 


804 

Goayernement  werkt  ')i  onileeot  baren  naam  aan  een  waringin- 
boom  y  die  eiken  bezoeker  tot  een  bewonderaar  maakt  door  den  rena- 
aohtigen  omvang  van  zgn  stam  en  de  krachtige  ontwikkeling  sgner 
bijstammen  *).  Maar  vooral  is  Toeban  beroemd  door  den  voorbeel- 
deloos  zwaren  randoe  alaa  of  wilden  kapokboom  '),  die  vele 
jaren  lang  de  trots  der  stad  was,  maar  haar  voor  korten 
tgd  is  ontvallen^).  Eigenlek  waren  er  twee  boomen  van  die 
soort,  en  ook  de  kleinere,  die  waarschgnlgk  nog  in  leven  is, 
overtrof  de  omringende  boomen  ver  in  hoogte,  maar  was  toch 
met  den  anderen  vergeleken  een  dwerg  naast  een  rens  '),  en 
bet  gevolg  daarvan  is  dat  vele  schrgvers  slechts  den  grootsten 
boom  vermelden  *).  Deze  randoe  alas  was  meer  dan  200  vOet 
hoog;  zgn  stam  had  vlak  boven  den  grond,  met  inbegrip  der 
uit  de  wortels  uitschietende  loten,  een  omtrek  van  72  voet^  en  20 
voet  hooger,  waar  hg  van  deze  takken  vrg  was,  van  nog  meer 
dan  30  voet^  terwgl  de  kruic  eene  doorsnede  had  van  140  voet 
Zelfs  de  dunnere  takken  zouden,  van  den  stam  gescheiden,  voor 
zware  boomen  hebben  kunnen  doorgaan.  Zoo  hoog  stak  de  boom 
boven  alle  andere  uit^  dat  hg  den  zeelieden  op  groeten  afrtand  tot 
herkenningsteeken  diende^  en  dat  men  van  Bodjo  Negoro  over  de 
hoogten  ten  zuiden  van  Toeban  die  stad  naderende,  den  zeespiegel 
boven   de  kruinen  van  alle  andere  boomen,  maar  beneden  die 


1)  Zie  boven,  bL  780.  >)  Yan  HoSvell,  Reis  L  188.     . 

')  Salmalia  Malabarica  Soh.  et  EndL 

Ó  Te  Meohelen  in  Bgdr.  t.  <L  T.  L.  en  Yk.  Tan  N.  L  XXY.  169. 

*)  Bengen,  Dagboek,  in  Bgdr.  t.  d.  kennis  der  Ned.  en  vr.  KoL  1845^ 
bl.  174.  Yan  Waey  in  T.  t.  N.  L  1875,  IL  169,  venneldt  ook  beide  boomen , 
maar  sonder  van  het  groote  yenohil  van  beider  grootte  te  gewagen.  Eyenmin 
doet  dit  Boorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk.  IIL  8.  169,  Jie  tevens,  londerUng 
genoeg,  deze  boomen  waringins  noemt.  Men  behoeft  tooh  waarlgk  geen 
botanicus  te  zgn  om  boomen  van  zoo  geheel  yeraohillenden  habitus  als  de 
randoe  alas  en  de  waringin  te  onderscheiden.  Tooh  schgnt  ook  v.  Hoövell , 
Beis,  L  138,  in  dezelfde  fout  vervallen  te  zgn;  want  zonder  met  een  woord 
van  den  randoe  alas  van  Toeban  te  spreken ,  gewaagt  hg  van:  ,de  sohooms 
haloon-haloon ,  met  oude,  breedgekruinde  waringins  beplant.* 

*>  Te  Mechelen,  t.  a.  p.;  Buddingh,  N.  O.  L,  L  275,  vrelke  laatste  zelik 
soo  ver  gaat  van  den  randoe  alas  van  Toeban  met  dien  van  Koes&  Eamba« 
ngan ,  boven  bL  416  vermeld ,  voor  de  eenige  van  Java  te  houden*  Dat  die 
boomsoort  daar  niet  zeldzaam  is  blgkt  reeds  uit  D.  I,  bL  567;  vgL  Miquel, 
Flora,  I"    167, 


Digitized  by  VjOOQIC 


805 

van  den  randoe  alas  kon  zien  schitteren.  Tal  van  namen  waren 
van  oudsher  in  den  boom  gesneden,  maar  zijn  voortdurende 
groei  had  de  letters  zoo  hoog  boven  den  grond  verheven  en  tevens 
zoo  kolossaal  en  onduidelgk  gemaakt,  dat  de  phantasie  te  haren 
opzichte  vrg  spel  erlangde  en  de  inlanders  geloofden  de  namen 
van  legendarische  personen  daaronder  te  kunnen  aanduiden.  De 
boom  stond  bg  hen  in  hoog  aanzien  en  zelfs  in  reuk  van  hei- 
ligheid; men  begverde  zich  er  loten  van  meester  te  worden 
om  die  als  stekken  te  planten. 

De  aloen-aloen  die  met  dezen  boom  en  zgn  kleiner  evenbeeld 
prijkte,  is  groot  en  in  het  midden  der  stad  gelegen,  en  wordt 
gesneden  door  den  postweg  die  haar  van  het  westen  naar  het 
oosten  doorsngdt  en  gedeeltelijk  door  witte  steenen  muren  is 
afgezet.  Aan  de  noordzgde  van  de  alóen-aloen  ligt,  te  midden 
van  een  fraaien  tuin ,  de  ruime  woning  van  den  Assistent-resident. 
Verder  liggen  daaromheen  de  dalam  van  den  Regent,  de  moskee, 
het  gevangenhuis  en  het  logement.  De  talrijke  Chineezen^  die 
ook  hier,  zoo  men  wil,  hun  rgkdom  aan  den  smokkelhandel  in 
opium  verschuldigd  zijn,  wonen ,  evenals  de  Europeanen,  in  steenen 
huizen;  de  Javanen  meestal,  gelijk  elders,  in  woningen  van 
bamboe ,  die  in  dichte  bosschen  van  vruchtboomen  verscholen  zijo. 
Maar  ofschoon  dit  alles  op  Java  zeer  gewoon  is ,  maakt  Toeban 
toch  op  den  reiziger  een  eigenaardigen  indruk,  Yele  huizen 
hebben  er  een  ouderwetsch  voorkomen,  meer  dan  elders  ziet 
men  er  vrachtossen  met  zware  pakzadels  beladen ;  en  de  zee  ver- 
spreidt er  een  weldadige  frischheid. 

Tot  de  bijzondere  merkwaardigheden  van  Toeban  behooren  de 
reeds  met  een  woord  vermelde  zoetwaterbronnen ,  die  op  de  reede 
in  zee  gevonden  worden.  Zg  zgn  vier  of  vgf  in  getal  en  liggen 
in  eene  Ign  die  zich  ter  lengte  van  omstreeks  duizend  schreden 
uitstrekt.  De  afstand  van  de  kust  bedraagt,  naarmate  van  den 
waterstand,  van  60  tot  200  schreden.  Bg  vloed  zgn  ze  geheel 
door  het  zeewater  overdekt,  zoodat  men  er  niets  van  bespeurt, 
maar  zoodra  is  niet  de  vloed  geweken ,  of  zij  komen  weder  te 
voorschijn.  Zij  geven  een  zeer  goed  drinkwater;  maar  het  zonder- 
lingste is  dat  een  dezer  wellen  omringd  is  met  een  gemetselden 


Digitized  by  VjOOQIC 


806 

muur ,  hoog  genoeg  om  ook  bg  vloed  te  yerhoeden  dat  de  zoute 
golven  zich  met  baar  water  vermengen.  Yan  het  strand  nadert 
men  dien  put  over  een  opgeworpen  zeehoofd,  en  zoowel  de 
bewoners  der  naburige  kampongs  als  de  sloepen  der  zeeschepen 
komen  zich  hier  van  drinkwater  voorzien.  Die  put  in  zee,  zelb 
bg  de  laagste  eb  door  de  golven  omspoeld,  wekt  het  vermoeden 
dat  het  strand  door  de  zee  afgeknaagd  en  voor  de  golven 
teruggetreden  is  sedert  dat  bouwwerk  werd  vervaardigd ,  en  inder- 
daad kan  men  zich  moeielgk  een  denkbeeld  maken  van  een  in 
het  water  zelf  opgerichten  muur  die  de  zoute  wateren  afweert 
van  de  zoete  wateren  die  er  in  opwellen.  Men  kan  zich  ech- 
ter eenigermate  voorstellen  dat  dit  mogelgk  zou  zgn,  wanneer 
men  verneemt  dat  men  op  de  plaats  dezer  wellen  wel  eens  bg 
zeer  lage  eb  den  hollen  stam  van  een  lontarpalm  in  den  grond 
heeft  gedreven,  en  wanneer  dan  het  zand  uit  den  stam  was 
gebaggerd ,  een  zeer  goed  drinkwater  verkreeg.  Wat  den  oor- 
sprong dezer  wellen  betreft  verdient  mgns  inziens  de  gissing 
vermelding,  dat  zg  eigenlgk  niets  anders  zijn  dan  de  uitwatering 
van  onderaardsche  riviertjes,  die  in  den  poreusen  kalkbodem 
van  Bembang  even  goed  kunnen  voorkomen  als  in  het  Zuider- 
gebergte in  Jogjakarta,  waar  ik  op  een  soortgelgk  versohgnsol 
heb  gewezen  ')• 

Bgzondere  opmerkzaamheid  verdient  de  astana  van  Toeban, 
zeker  een  der  oudste  van  de  op  Java  bestaande  begraafplaatsen. 
Voor  den  inlander  is  zg  vooral  belangrgk  door  het  graf  van 
Soesoehoenan  Bonang  en  door  het  wonder  waaraan  Toeban  te 
danken  heeft,  dat  het  op  het  bezit  der  asch  van  dien  heilige 
mag  bogen  *).  Voor  ons  is  zij  inzonderheid  merkwaardig  door 
de  schoone  overblijfselen  der  oudheid  die  zg  bevat,  inzonderheid 
door  die  oud-Javaansche  poorten  die  ook  aan  de  opmerkzaamheid 
van  Yalentgn  niet  zgn  ontgaan.  Zg  ligt  achter  de  moskee;  maar 
de  gewone  toegang  bevindt  zich  in  een  zgstraat  en  voert  over 


')  Zie  boTen  blz.  651.  Men  lie  over  de  weUen  bg  Toeban  Béngen,  t  a. 
p.  178;  Buddingh,  K.  O.  I.,  L  275;  yan  Waey  in  T.  y.  N.  1. 1875.  IL  168; 
te  Meobelen  t.  a.  p. 

^)  Zie  daaroyer  reeds  D.  II ,  bL  190.' 


Digitized  by  VjOOQIC 


807 

yier  pleinijet ,  waarvan  men  het  eerste  binnengaat  door  een  lage 
poort  yan  later  tgd ,  die  niets  opmerkelijks  heeft.  Het  belangrijkst 
zgn  de  poort  die  naar  het  tweede  plein  Toert,  en  die  waarmede 
men  de  eigenlgke  begraafplaats  betreedt.  Zij  zijn  in  den  stijl  yan 
M&dj&pahit  gebouwd  en  ontwikkelen  haar  massief  breede  flanken 
in  een  groeten  rgkdom  yan  nit-  en  inspringende  lijsten.  De 
poorten  van  het  derde  en  yierde  plein  zijn  in  denzelfden  stgl, 
maar  lager,  en  zij  missen  de  kolossale  kroonstukken ,  die  de 
hoofdpoorten  onderscheiden.  Ik  merk  hierbij  nog  op,  dat  ook  het 
plein  yóór  de  moskee  door  een  hooge  poort  en  twee  zgpoorten, 
geheel  yan  hetzelfde  karakter,  betreden  wordt.  Deze  aanwending 
yan  den  Hindoestgl  hg  gebouwen  door  belijders  yan  den  Islam 
gesticht,  verplaatst  ons  in  hetzelfde  tgdvak  als  de  soortgelijke 
monumenten  yan  Eoedoes ,  die  echter  yan  de  Toebansche  daarin 
yersohillen,  dat  deze  laatste  yan  gehouwen  kalksteen  |  die  yan 
Eoedoes  yan  roode  gebakken  steenen  zijn  opgetrokken  ')•  Maar 
er  'is  op  de  Toebansche  begraafplaats  nog  meer  te  bewonderen. 
Om  alleen  het  belangrijkste  te  noemen,  wgs  ik  op  de  pandSp& 
ranté,  een  langwerpige  pand&p&,  die  rechts  yan  de  binnenzijde 
der  eerste  groote  poort  yerrgst.  Ofschoon  zg  door  een  sirappen 
dak  yan  later  tijd  gedekt  is ,  heeft  zij  yeel  yan  den  tand  des  tijds 
geleden;  maar  men  herkent  ze  niettemin  nog  als  een  smaakvol 
kunstwerk  in  oud-Javaanschen  stgl.  Prachtig  snijwerk  bedekt 
zoowel  hare  boven-dwarsbalken  als  de  acht  stijlen  waarop  zg 
rust  De  overlevering  zegt,  dat  deze  pand&p&  van  M&dj&pahit  naar 
Toeban  is  overgebracht,  en  dat  ze,  tijdens  zij  den  Maharadja  eene 
plaats  bood  om  van  de  staatszorgen  uit  te  rusten ,  met  een  tralie- 
werk van  gouddraad  omgeven  was.  Tegenover  deze  paiid&p&, 
rechts  van^  de  lagere  poort  die  naar  het  derde  plein  voert,  staat 
onder  een  kleine  pand&p&,  op  een  gemetseld  voetstuk ,  een  ander 
merkwaardig  kunststuk,  een  keurig  oud  snijwerk,  gevormd  uit 
een  stuk  djati-stam  met  |afgeknotte  takken').  Men  ziet  er  boomen, 


>)  De  bedoelde  Eoedoesohe  monamenten  zgn  boTen,  blz.  757,  slechts  met 
een  woord  Termeld,  omdat  er  reeds  D.  II,  bis.  204,  over  gesproken  was. 

O  Volgens  Yan  Hoëvell,  Reis,  I.  144,  uit  den  omgekeerden  wortel  van 
een  nangka-boom  met  drie  opstaande  worteltakken.  Deselfde  schr^Ter  zegt 


Digitized  by  VjOOQIC 


808 

woniDgen,  een  fraaien  tjandi  en  allerlei  figuren  in  uiterst  fijne 
bewerking.  Het  tegenstuk  yan  dit  kunstwerk ,  dat  eenmaal  aan 
de  andere  zijde  der  poort  stond,  is  verdwenen,  —  zooals  de  inlan- 
ders meenen,  door  een  wonder;  alleen  de  pand&p&  en  het  voet* 
stuk  zijn  nog  overig. 

Het  scherpziend  oog  van  den  oudheidkenner  vindt  in  deze 
Toebansche  astana,  ofschoon  zg  slechts  graven  van  Mohammedaan- 
sche  vorsten  en  heiligen  bevat,  vele  andere  alles  behalve  orthodoxe 
overblijfselen  als  sieraden  gebezigd  of  in  nieuwere  bouwwerken 
ingemetseld,  —  zaken  die  de  echte  Mohammedaan  als  haram 
moet  beschouwen ,  maar  waaraan  de  onkundige  Javaan  geen  aan- 
stoot neemt.  Ook  de  verbazend  kolossale,  met  Igstwerkbebeitelde 
steenbrokken  die  te  Toeban  achter  de  pasarloodsen  op  de 
aloen-aloen  staan ,  geven  hem  geen  ergernis.  Hg  noemt  ze 
,watoe  tiban* ,  uit  de  lucht  gevallen  steenen,  en  beweert  dat  de 
naam  van  Toeban  van  die  gevaarten  afkomstig  is.  Brumund  heeft 
echter  in  die  steenen  lingga-pedestallen  van  buitengewone  afine- 
tingen herkend  '). 

Aan  de  zuidzgde  van  Toeban  voert  een  aangename,  door  vele 
desa's  bezoomde  weg  van  vier  palen  lengte  naar  de  beroemde 
badplaats  Bekti  of  Boekti.  Zg  ligt  op  den  rand  van  het  djati- 
woud  en  bestaat  uit  een  vrg  uitgestrekt  gebouw ,  opgericht  bg 
een  groeten,  vierkanten,  gemetselden  vgver,  die  met  kristalhelder 
bronwater  gevuld  is.  Een  paar  kolossale  schildpadden  en  een  menigte 
visschen  zwemmen  in  dien  vgver  rond;  zg  worden  als  heilig 
beschouwd,  mogen  niet  gevangen  worden,  maar  zgn  gewoon 
door  de  bezoekers  te  worden  gevoederd.  De  vgver  is  overscha- 
duwd door  hooge,  bladerrgke  waringins ,  waarin  zich  eene  kolonie 
van  grgze  apen  gevestigd  heeft,  die  gaarne  komen  deelen  in  de 
goede  gaven  door  de  vreemdelingen  medegebracht.  Springend  en 
gillend  dalen  zg  naar  beneden ,  zoodra  zij  een  bezoeker  ontwaren. 
Maar  ook  in  deze  kolonie  heerscht  orde  en  tucht;  geen  dezer 
apen  zal  het  wagen  naar  het  voedsel  te  grgpen ,  voordat  zich  de 


dat   dit  snijwerk  den  berg  Toorstelt  waaronder  in  het  gedioht  BXm&  het  Igk 
van  D88&moek&  bedoWen  wordt. 

»)  Brumund,  Yerhh.  v.  h.  Bat.  Gen,  XXXIII.  177-180, 


Digitized  by  VjOOQIC 


809 

k  o  e  w  o  6  of  apenkoning  verzadigd  heeft ,  die  zich  door  ouderdom , 
grootte  of  kracht  boven  al  zgne  onderdanen  verheft ').  Het  over- 
tollige water  vloeit  weg  door  een  kabbelende  beek,  die  zich  in 
het  donker  geboomte  verliest ,  en  wier  weldadig  vocht  later  tot 
besproeiing  van  rijstvelden  wordt  aangewend  *). 

Toeban  ligt  in  het  district  Rembes,  dat, tezamen  met DjenoOi 
ten  zniden  begrensd  is  door  het  district  Bèngel|  't  welk  zich  tot  aan 
de  Solo-rivier  nitstrekti  en  welks  noordelgk  deel  met  Djenoe  en 
Rembes  een  rotsigen  bodem,  die  slechts  schraal  djatihont  voort* 
brengt,  maar  ook  merkwaardige  grotten  en  wellen  gemeen  heeft. 
De  weg  van  Toeban  naar  de  districtshoofdplaats  Rèngel  gaat  eerst 
7{  paal  znid-znidoostwaarts  over  Eèpet  tot  aan  de  grens  van 
Rembes  en  Rèngel ,  en  splitst  zich  daar  in  twee  takken ,  waarvan 
de  linker,  dezelfde  richting  voortzettende  en  de  grenslijn  tusschen 
beide  districten  volgende,  na  10  palen  de  Solo-rivier,  juist  tegen- 
over Babat,  het  grenspnnt  tusschen  Rembang  en  Soerabaja, 
bereikt  Links  van  den  weg  ligt  een  uitgestrekte  rawa,  bij  den 
naam  van  rawa  Mlanggi  bekend.  De  rechter  tak  bereikt  na 
Ui  palen  Rèngel,  en  heeft  aan  de  linkerzgde  lage,  vlakke^hier 
en  daar  moerassige  streken,  maar  woeste  kalkheuvelen  aan  de 
rechter. 

De  desa  Rèngel  heeft  hare  vermaardheid  te  danken  aan  eene 
merkwaardige  grot,  die  in  het  gemelde  kalkgebergte,  even  ten 
noorden  dier  plaats,  wordt  aangetroffen.  De  grot  maakt  met  hare 
diepe  en  donkere  gewelven  een  zeer  somberen  en  melancholischen 
indruk,  en  er  komt  een  sterke  waterstroom  uit  te  voorschgn, 
die  een  riviertje  vormt  dat  zich  later  in  de  Solo-rivier  ontlast. 
Of  dit  riviertje  in  de  grot  zelve  ontspringt  of  haar  langs  onder- 
aardsche  kanalen  bereikt,  is  niet  uitgemaakt ;  men  heeft  te  vergeefs 
beproefd  het  ook  maar  een  eind  weegs  op  te  varen,  omdat 
de  stikstof  die  zichJn  het  hol  ontwikkelt,  reeds  wanneer  men  er 
40  &  50  voet  diep  in  is  doorgedrongen,  de  ademhaling  belemmert 
en  alle  fakkels  uitdooft.  Er  is  echter  eene  omstandigheid  die  de 


O  YgL  boven  bl    226. 

')  Van  HoSveU,  Reis,  I.  189;  Baddingh,  N.  O.  I.,  I.  276;  Rengen,  Dag- 
boek, bl.  179. 


Digitized  by  VjOOQIC 


810 

meeoing  begansHgt  dat  de  riyier  een  langeren  onderaardsohen 
loop  heeft;  haar  doorgaans  kristalhelder  water  wordt  namelgk 
troebel,  wanneer  het  regent  aan  de  andere  zgde  van  het  gebergte 
waaruit  zg  te  voorschgn  treedt.  Bg  den  ingang  der  grot  wemelt 
het  water  van  yisBchen,  doch  het  bggeloof  der  Javanen  verbiedt 
hen  die  visschen  te  vangen  en  te  nuttigen,  tenzg  ce  ver  genoeg 
afdwalen  om  onder  de  brug  te  komen,  ter  plaatse  waar  het  rivier- 
tje door  den  weg  gesneden  wordt.  Toen  echter  tijdens  den  Java- 
ooriog  een  detachement  te  Bengel  geposteerd  was  ,  maakten 
de  Enropeesohe  soldaten  geen  bezwaar  zich  aan  de  visschen  te 
goed  te  doen,  en  werden  daarin  schoorvoetend  door  de  inland- 
sohe  soldaten  gevolgd,  zonder  dat  zij  eenig  nadeel  ondervonden. 
Dicht  bg  den  ingang  der  grot  wordt  een  pasar  gehouden,  en 
gelgk  overal  waar  marktplaatsen  in  de  nabgheid  der  bosschen 
voorkomt ,  worden  vele  apen  door  de  eetwaren  daarheen  gdokt 
Zg  nemen  van  de  koopvrouwen  een  tol  die  hun  meestal  vrgwillig 
wordt  betaald,  doch  dien  zij  niet  aarzelen  met  geweld  te 
heffen,  indien  hg  hun  geweigerd  wordt.  Volgens  de  inlandsche 
verhalen  moet  de  grot  vroeger  door  twee  groote  slangen,  een 
zwarte  en  een  groene ,  bewaakt  zijn ,  en  waren  die  dieren  gelegerd 
tusschen  de  kronkelende  boomwortels  die  door  de  spleten  der 
kalkrotsen  boven  den  ingang  der  grot  naar  beneden  dalen ;  doch 
die  slangen  zouden,  door  het  gemelde  detachement  gestoord,  zich 
in  het  water  hebben  laten  vallen  en  de  grot  binnengezwommen 
zgn ,  om  zich  nooit  meer  te  vertoonen.  De  hier  beschreven  grot  b 
onder  den  naam  van  Bong  Bengel,  d.  i.  bet  hol  van  Bengel,  bekend  '). 
Zes  k  zeven  palen  ten  noorden  van  deze  grot,  maar  over  de 
grenzen  van  Bengel  met  Bembes ,  vindt  men ,  bij  de  desa  Der* 
mawoe,  eene  plek  waar  op  een  aantal  plaatsen  een  warme,  sterk 
naar  zwavel  riekende  vloeistof  uit  den  grond  opborrelt.  Yooma- 
melgk  heeft  dit  plaats  op  een  heuvel  die  op  een  afgeknotten 
kegel  geiykt^  welke  van  boven  ongeveer  8  voet  in  doorsnede  heeft 
De  aarde  is    hier  met  gedegen  zwavel   bezwangerd.  Eene  an- 


>)  Yan  Waey  in  T.  t.  N.  I.  1875,  IL  170yy.;  van  Ho6?eU,  Beis.I.  H6; 
Buddingh,  N.  O.  I.,  L  276;  te  Meohelen,  in  Bgdr.  t.  d.  T.  Ld.  en  Yk.  y. 
N.  I.  XXV.  168. 


Digitized  by  VjOOQIC 


811 

dere  wanne ,  naar  zwayel waterstof  riekende')  bron Tindt men bg 
Soendoelani  eene  desa  gelegen  aan  d«i  weg  die  van  Bengel 
naar  Bodjo  Negoro  gaat.  Deze  weg  snijdt  de  Solo-rivier  op  7f 
palen  afrtands  van  Bengel;  daarna  heeft  men  nog  4  palen 
langs  den  rechtor-rivieroeYer  opwaarts  af  te  leggen  ^  om  genoemde 
regentschapshooMplaats  te  bereiken. 

Bodjo  Negoro  is  de  gewone  en  offioiëele  sobrgfwgse  van  een  naam 
die«  zoo  ik  meen ,  eigenlgk  Boe4j&  Neg&r&  zou  moeten  luiden.  De 
dufl  geheeten  regentscbapshoofdplaats  ligt  in  het  distriet  Temajang, 
nabg  den  rechteroever  der  Solo-rivier ;  zg  is  een  net,  stil  plaatqe, 
maar  levert  ho^^naamd  niets  op  dat  onze  aandadit  verdient.  Het 
gewiobt  dezer  plaats  dagteekent  eerst  van  1826  en  1827,  toen 
de  zetel  van  den  B^ent  en  den  Adsistent-resident  van  Bowem& 
daarheen  werd  overgebracht  De  plaats  heette  vroeger  Badjeg 
wesi;  te  gelgk  met  hare  naamsverandering  werd  zg  echter  wat 
meer  noordwaarts  verlegd  ea  kreeg  zg  een  geheel  ander  aanzien, 
daar  aan  een  groote  en  fraaie  aloen-aloen  woningen  voor  den 
Begent  en  den  Assistent-resident  werden  opgetrokken ,  waarvan 
ook  de  eerste  geheel  in  Europeeschen  trant  werd  gebouwd.  Behalve 
de  ons  reeds  bekende  wegen,  die  Bodjo  Negoro  metEaliTidoe 
en  Padangan,  met  Ngawèn  en  Djatir&g&,  met  Bengel  enToeban 
verbinden  I  gaat  ook  nog  een  weg  van  daar  zuid-oostwaarts  naar 
Eapas,  districtshoofdplaats  van  Temajang  (6^  paal),  en  vandaar 
oost-noord-oostwaarts  eerst  naar  Pelem ,  hoofddorp  van  een  district 
van  denzelfden  naam  (5i  paal)  en  vervolgens  naar  B&wem&  of  Bro*> 
wem&  (81  paal),  welke  plaats ,  schoon  zg  den  naam  draagt  van  een 
beroemd  rgk  uit  den  Hindoetgd,  thans  ook  niets  meer  dan  de 
hoofdplaats  van  een  gelgknainig  district  is.  Wg  zagen  reeds  dat 
zg  een  halve  eeuw  geleden  de  zetel  van  een  regent  en  van  een 
assistent-resident  was ;  maar  van  de  woning  van  laatstgenoemden , 
met  haar  tuin ,  vischvg ver ,  badplaats  en  stallen ,  is  geen  spoor  meer 
te  vinden,  en  de  voormalige  aloen-aloen  is  geheel  met  kreupel- 
hout begroeid.  Van  Bowem&  zgn  nog  5\  palen  af  te  leggen, 
eer  men  hg  Babat  de  grens  van  Soerabaja  bereikt  *).    De  hier 

')  N.  T.  T.  N.  L  XX.  91. 

«)  Van   Wales  T.   t.  N.  I.  1874.  II.  423  v. ;  Hasselmann  in  T.  v.  N.  I. 


Digitized  by  VjOOQIC 


812 

genoemde  districten  sgn  alleen  ynichtbaAr  en  goed  berolkt  in 
het  noorden,  in  de  nabgheid  dor  Solo-rivier.  Daar  liggen  hunne  hooM- 
plaatBon  en  vele  andere  dorpen,  door  rgetvelden  omringd  en 
door  groote  wegen  verbonden.  De  veel  grootere  zuidelgke  helft 
dier  districten  is  schier  niets  dan  djaübosch  en  wildernis,  maar 
ook  het  djatiboBch  bevat  weinig  zware  stammen,  en  vooral  in 
Bowem&  is  het  van  zeer  geringe  waarde.  Over  eene  oppervlakte 
van  nagenoeg  70  vlerk,  kilometers  bestaat  dit  district  nit  zeer 
schraal  en  rotsig  bergterrein,  waarvan  de  onvrnchtbare  kalkbo- 
dem  begroeid  is  met  dunne,  kortstammige ,  schier  voor  alle 
gebruik  ongeschikte  djati-boompjes,  hier  en  daar  door  eenige 
plekken  alang-alang-veld ,  nergens  door  veldoultuur  afgewisseld '). 
Dat  in  het  zuiden  van  Bodjo  Negoro ,  vooral  in  en  om  den  berg 
PandaU;  op  de  grens  met  Madioen  en  Eediri^  eenige  Hindoe* 
oudheden  verspreid  liggen ,  is  ons  reeds  herhaaldelgk  gebleken '). 
Hierbij  kan  nog  gevoegd  worden  dat  nabij  Ngloejoe,  een  dorpje 
niet  ver  van  de  zuidgrens  van  het  district  Temajang,  een  kleine 
groep  Hindoebeelden  in  het  bosch  gevonden  wordt ,  uit  een  Doerga , 
een  Nandi  en  een  paar  tweearmige  Ganeea's  bestaande. 

Door  deze  bosschen  en  wildernissen  voeren  enkele  voetpaden; 
maar  de  eenige  weg  van  beteekenis  is  die  van  Ngoempak,  over 
welks  verbinding  met  Bodjo  Negoro  reeds  met  een  woord  gesproken 
is')|  naar  Dander  (6i  palen)  en  vandaar  naar  Tritik,  dat  op  den 
oostelgken  voet  van  den  Pandan  gelegen  is,  191  palen  van  Dander, 
maar  slechts  twee  van  de  grens  van  Eediri  en  6i  van  het  eerste  be- 
langrijke dorp  in  die  residentie,  Bedj&8&  ^).  De  weg  is  tot  Dander 
een  groote  rijweg,  maar  vandaar  af  slechts  een  paardenpad, 
eentonig  en  in  geen  enkel  opzicht  belangrijk;  wg  volgen  hem 
dus  slechts  tot  de  genoemde  plaats,  die  aan  de  vuurwellen  in 
haren  omtrek  een  zekere  vermaardheid  verschuldigd  is. 

Dander  heeft  eene  schoone  ligging  en  was  vroeger  eene 
badplaats  voor  de  bewoners  van  Racyeg  wesi ,  daar  hier  uit  een 

1866,  II.  221;  Gevers  Deynoot,  HerinneriDgen,  92;  Bnddingh,  N.  O.  L,  I. 
282.  Ygl.  oTer  Bowem&  boven  D.  II,  bl.  109. 

>)  Oordes,  de  Djatibossohen  op  Java,  blz.  133. 

*)  D.  II,  bl.  109,  en  de  verbeteringen  op  die  plaats;  boven,  bl.  729  v. 

»J  Zie  W.  791.  *)  Zie  bl.  753. 


Digitized  by  VjOOQIC 


813 

kaUdaag,  die  zeer  fraaie  kalk  oplevert ,  eene  frisBohe  en  heldere 
bron  te  Toorsohijn  komt.  Yan  Dander  gaat  men  o?er  een  kron- 
kelend yoetpad,  dat  ongeveer  4(  paal  lang  is,  in  west-znidwes- 
telgke  richting  naar  de  Eajangan  api,  de  yaurwel,  die  temidden 
Yan  het  djatibosch  is  gelegen. 

De  Eajangan  api  is  een  rond  gat  van  ongeveer  8  meters 
middellgn  en  ter  diepte  Yan  nagenoeg  drie  meters  kegelvormig  toe- 
loopende;  het  is  door  omlegging  met  gebakken  steenen  tot  een 
soort  van  kom  gevormd.  In  de  diepte  is  de  bodem  gebarsten 
en  stroomt  uit  de  spleet  een  brandbare  gassoort,  die  een  vlam 
voedt  van  5  è  6  voet  diameter  en  die  gemeenlgk  ongeveer  4, 
maar  soms  tot  9  è  10  voet  hoog  opstggt  ').  Om  het  gat  heen 
bespeurt  men,  nu  in  meerdere  dan  in  mindere  mate,  een  sterken 
renk  Yan  zwavelig  znor.  In  den  regentgd  is  het  gat  met  water 
gevold^  waardoor  het  gas  heenborrelt;  de  vlam  is  dan  over 
dag  onzichtbaar,  maar  als  men  er  een  stuk  hout  in  steekt,  vat 
dit  onmiddellijk  vuur.  Wanneer  het  water  in  het  gat  vermindert, 
maar  de  grond  beneden  nog  modderig  is,  wordt  wel  eens  eenige 
modder  uitgeworpen,  die  ons  echter  het  recht  niet  geeft  van  dezen 
Yunrpoel  als  van  een  modderpoel  te  spreken.  Sommigen  hebben 
de  gissing  geopperd,  dat  hetvunrdezer  wel  niet  van  zelf  ontstaat, 
maar  dat,  wanneer  het  is  nitgedoofd,  de  inlanders  hetuitbgge- 
loof  weder  ontsteken ;  doch  anderen  meenen  voldoenden  grond  te 
hebben  om  aan  de  zelfontbranding  vast  te  houden.  Wij  hebben 
vroeger  met  hetzelfde  Yorschil  Yan  gevoelen  ten  opzichte  van  het 
.eeuwige  vuur''  in  Demak  kennis  gemaakt,  maar  tevens  verno- 
men,  dat  nauwkeuriger  onderzoek  daar  het  pleit  ten  voordeele  der- 
genen die  aan  menschelijke  tusschenkomst  gelooven ,  beslist  heeft  '), 
en  dit  geeft  wel  eenigen  grond  om  van  gelgk  nauwkeuriger 
onderzoek  ten  opzichte  der  Eajangan  api  gelgke  uitkomst  te  ver- 
wachten. Hoe  dit  zgi  omstreeks  50  schreden  ten  westen  van 
de  beschreven  vuurwel  is  eene  tweede ,  waarvan  algemeen  erkend 


')  Poenr&  Lel&n&  Yond  de  kom  droog  ea  spreekt  Yan  een  groot  geraas 
waarmede  deylam  opsteeg  tot  eene  hoogte  Yan  omstreeks  15  voet,  soodathg 
aanTankeiyk  meende  een  brandend  huis  te  lien. 

*)  Boven,  U.  515. 


Digitized  by  VjOOQIC 


814 

wordt  dat  het  gasi  schoon  brandbaar,  slechts  ontrlamt  wanneer  het 
is  aangestoken*  In  den  omtrek  dezer  tweede  wel  wordt  gzererts 
gevonden  en  een  sterke  lucht  van  zwayelwaterstofgas  en  aard- 
olie waargenomen.  Om  beide  wellen  heen  groeien  djatiboomen 
en  Yersohillende  heesters,  welker  loof  gewoonlgk  niet  van  het  mar 
schijnt  te  Igden ,  ofschoon  enkele  Torzengde  takken  het  bewgs 
loTeren,  dat  het  somtgds  hoog  genoeg  opbrandt  om  schade  aan 
de  planten  toe  te  brengen  ')• 

Na  dezen  kleinen  nitstap  naar  het  woeste  zuiderdeel  van  Bodjo 
Negoro  haasten  wg  ons  naar  Toeban  terag  te  koeren  en  den 
strandweg  te  yerTolgen.  Na  nog  8}  paal;  veelal  door  sawahs, 
afgewisseld  door  klapperboomen  en  bamboeboschjeS|  te  hebben 
afgelegd,  bereiken  wij  de  districtshoofdplaats  Bembes,  thans  De- 
mari  geheeten,  waar  de  Regent  van  Toeban  een  Insthuis  met 
tnin  heeft  doen  aanleggen,  en  nog  8}  palen  verder  Legoeng, 
waar  wg  nog  slechts  enkele  minuten  van  de  grens  tan  Soera« 
baja  verwgderd  zgn. 


ZEVENDE  HOOFDSTUK. 


Soerabaja. 

Ofechoon  in  de  dagen  der  Oost-indische  Compagnie  het  land- 
schap Soerabaja  tot  Java's  Oosthoek  gerekend  werd  en  de  stad 
Soerabaja  de  hoofdstad  en  zetel  van  den  (Gezaghebber  dier  afdee- 
ling  was  '),  heb  ik  het  beter  geacht  in  dit  werk  ook  Soerabaja 
nog  tot  Midden* Java  te  br^gen,  dewgl  het,  bg  een  natuur* 
Igke  verdeeling  des  eilands,  naar  zgne  lig^ng  daarby  behoort ,  en 
uit  ethnologisch  oogpunt  nog  meer  zuiver  Javaansch  is,  terwQl 
het  Madoereesch  element  eerst  oostwaarts  vandaar  het  overwicht 
krggt.   De  band  die ,  ook  na  het  herstel  van  het  Nederlandscfa 

1)  Zie  over  dese  wellen  de  Togel  sn  8toya  Psrré,  in  N.  T.  v.  K.  t  XYL 
820  VT.  *)  Zie  D.  H,  bL  522, 


Digitized  by  VjOOQIC 


Ö16 

gemg  op  JaTEi  tusscheD  Soerabaja  en  het  eiland  Madoera  heeft 
bestaan^  was  hooMsakelgk  Bleobts  van  administratieTen  aard. 
Onder  het  Engelsch  bestuur  vormde  de  westeUjke  helft  van 
Madoera  met  de  zuidelgke  helft  Tan  het  tegenwoordige  Soerabaja 
de  residentie  Soerabaja,  terwijl  de  oostelgke  helft  van  Madoera 
de  residentie  Soemenep,  de  noordelgke  helft  yan  Soerabaja  de 
residentie  Grissee  (Gresik)  uitmaakte.  Maar  in  1817  werden  de 
beide  helften  van  Madoera  tot  één  residentie ,  onder  den  naam 
Tan  Madoera  en  Soemenepi  hereenigd.  In  1826  werd  Ghnssec 
door  den  Commissaris  du  Bus,  als  een  maatregel  Tan  bezuiniging, 
aan  Soerabiya  toegoToegd,  en  niettegenstaande  de  aanzienlgke 
Tergrooting  die  de  residentie  daardoor  reeds  ondergaan  had, 
trof  in  het  Tolgende  jaar  ook  Madoera  hetzellde  lot;  Termoe* 
delgk  omdat,  bij  de  maoht  die  nog  aan  de  eigen  Torsten  Tan 
dat  eiland  gelaten  was ,  de  zorg  Tan  het  Europeesch  bestuur  daar* 
Toor  binnen  enge  grenzen  beperkt  bleef  Eerst  in  1857  werd  Madoera 
weder  Tan  Soerabaja  gescheiden  en  als  zelfistandige  residentie  her- 
steld, nadat  door  Terschillende  maatregelen  de  maoht  der  Vorsten 
beperkt  en  de  bestnurszorg  uitgebreid  was  ^). 

De  doelen  waaruit  de  residentie  Soerabaja  thans  is  samenge- 
steld, Tormen  zes  r^entschappen:  Sidajoe  in  het  noorden,  aan  de 
JaTa-zee;  Lamongan  in  het  besten,  aan  Bembang  en  Eediri 
grenzende;  Gresik,  Soerabaja  en  Sidoardjo  in  het  oosten,  langs 
de  straat  Tan  Madoera,  en  Modjokerto  in  het  zuiden^  grenzende 
aan  Eediri  en  Pasoeroean.  Modjokerto  heette  Troeger  mapan; 
maar  Torkreeg  zgn  t^;enwoordigen  naam  bg  regeeringsbesluit  Tan 
11  Bept.  1838,  zoo  men  zegt  op  Torzoek  der  beTolUng,  die 
zioh  aan  den  naam  Djapan  ergerde  *). 

Het  is  Tooralsnog  dikwgls  een  ^del  stroTon  naar  de  Torklaring  Tan 
JaTaansche  namen  te  zoeken,  en  ik  heb  Tan  de  wilde  gissingen 


')  Stbl.  1817  n(»  58,  1826  n^  58,  1857  vP  44;  Koloniaal  Verslag  1856 
bl.  22,  1857  bL  23.  Yan  de  vereeniging  van  Madoera  met  Soerabaja  in  1827 
wordt  in  het  Staatsblad  geen  melding  gemaakt ;  maar  zg  blgkt  uit  de  onder- 
linge Tergelgking  der  Begeeringsalmanakken  ran  1826—1828. 

^)  De  Terklaring  die  y.  Ho6?ell ,  Beis ,  L  172 ,  daanran  geeft,  is  mg  niet 
duidelgk.  Ik  ken  geoi  JaTaansch  Woordenboek  dat  z^e  TertoDdng  van 
pdljapan''  door  traa^ ,  lui ,  bekostigt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


816 

die  daaromtrent  nu  en  dan  geopperd  worden,  aleohts  zelden  mei* 
ding  gemaakt.  Bg  den  naam  Soerabaja  wil  ik  echter  een  oogen- 
blik  stilstaan,  omdat  een  Nederlandsch  geograaf  dien,  in  de 
vooronderstelling  dat  hij  yan  Portugeesche  afkomst  is,  door  ,Yei« 
lige  haven''  heeft  verklaard.  Die  verklaring  zou  allicht  geloof 
vinden  bij  onkimdigen,  die  niet  weten  dat  snra  bahia  geen 
Portngeesch  is^  maar  segnra  bahia  zou  moeten  zgn,  en  die 
evenmin  bekend  zijn  met  de  gewoonte  der  Javanen  om  eigen- 
namen van  voorname  personen  en  plaatsen  uit  Sanskrietwoorden 
samen  te  koppelen.  De  naam  van  dit  gewest  heeft  in  het  Javaansch , 
naar  het  verschil  der  taaisoort,  onderscheiden  vormen,  t  w. 
Soer&blg&,  Soer&pringgi,  Soer&banggl  en  Soer&wèsti.  Soeri,  dat 
in  al  deze  namen  terugkeert,  schgnt  het  begrip  van  heldhaf- 
tigheid of  stoutmoedigheid  uit  te  drukken,  terwgl  aan 
de  woorden  b&j&,  pringgi,  wanggi  en  wèsti  de  beteekenis  van 
gevaar  of  moeite  gemeen  is. 

Behalve  de  zes  genoemde  regentschappen,  die  even  zoovele 
afdeelingen  vormen,  is  aan  Soerabaja  nog  ^ene  zevende  afdee* 
ling  toegevoegd,  t  w.  het  ^land  Bawéan,  dat  recht  ten  noorden 
van  den  ingang  van  Straat  Madoei^a  op  een  afirtand  van  20  geo- 
graphische  mglen  is  gelegen  ^  en  eene  uitgestrektheid  heeft  van  3.6 
vierk.  geogr.  mglen  of  87  vierk.  palen.  De  bevolking,  reeds  in  1846 
op  ongeveer  80,000,  in  1851  op  35,000  zielen  geschat,  en  sedert  on* 
getwgfeld  vermeerderd,  wordt  geacht  van  Madoereesche  afkomst 
te  zgn  en  spreekt,  zegt  men,  de  Madoereesche  taal  met  eenig 
niet  veel  beteekenend  verschil.  Hare  kleederdracht  herinnert  eoh* 
ter  meer  aan  de  Boegineesche ,  wat  niet  zeer  te  verwonderen 
is  wanneer  men  in  aanmerking  neemt,  dat  onder  bovengenoemd 
bevolkingscgfer  van  1845  niet  minder  dan  1400  Boegineezen  en 
Mandareezen  begrepen  waren.  Yan  de  geschiedenis  van  dit  eiland 
is  weinig  bekend ;  waarschgnlgk  werd  het  reeds  lang  tot  Soera* 
baja  gerekend  en  is  het  aan  de  Compagnie  gekomen  toen  in  1743 
die  provincie  «met  alle  onderhoorige  r^entschappen  en  districten* 
door  den  Soesoehoenan  werd  afgestaan  ').  Het  bleef  toen  onder 

*)  Dit  Bohjjnt  ook  hot  gotoolon  van  den  hoor  Boorda  van  EyiiiigSyLd.en 
Vk«   III.  8.  226,  als  hg  sohrgft:  «yrooger  stond  het  onder  Matamm ,  doeh 


Digitized  by  VjOOQIC 


817 

het  toesioht  Yan  den  Gezaghebber  van  Java's  Oosthoek '} ;  maar 
had  een  uüandschen  regent,  met  den  rang  yanPangéranof Toe- 
menggoeng.  In  1782  werd  met  dit  hoofd  een  oyereenkomst  gesloten 
tot'  wering  van  zeeroof  en  smokkelarij.  Er  werd  een  bezetting  op 
het  eiland  geplaatst;  de  boekhonder  Hendrik  Frederiksz  werd  er 
de  eerste  vertegenwoordiger  van  het  Nederlandsch  gezag  en 
was  ook  de  stichter  yan  het  in  1801  gebouwde  fort  Frederiksz- 
stad,  ter  hoofdplaats  Sangkapoera,  dat  nog  tot  woning  yan  den 
Adsistent-reaident  verstrekt.  Ook  worden  leveringen  van  katoenen 
garens  en  klapperolie  aan  de  Compagnie  in  1787  vermeld  ')• 
Men  gaf  aan  het  eiland  in  dien  tgd^  en  zelfs  nog  in  den  aanvang 
dezer  eeuw,  doorgaans  den  naam  van  Baviaan,  eene  verbastering 
geboren  uit  dezelfde  zucht  om  aan  de  vreemdklinkende  Indische 
namen  een  meer  gemeenzamen  vorm  te  geven,  die  ook  aan 
Joanna  voor  Djoew&n&,  Phaëton  voor  Palton,  Bandieten-eiland 
voor  Pandit&-eiland  en  andere  dergelyke  het  aanzgn  gaf.  Nog 
vroeger  schijnt  het  eiland  van  de  zeevaarders  den  naam 
van  Lubeck  ontvangen  te  hebben;  ten  minste  ik  acht  het 
waarschijniykst  dat  dit  de  oorspronkelijke  vorm  is,  waaruit  de 
verbasteringen  Ltibek,  Loebak,  Lobok  enz.  ontstaan  zgn.  Zoolang 
Gresik  eene  afzonderlijke  residentie  uitmaakte,  werd  Bawéan  daar- 
toe gerekend  ') ,  maar  te  gelgk  met  die  geheele  residentie  is  het 
later  aan  Soerabaja  toegevoegd.  Tot  1870  had  het  eiland  een  eigen 
regent  en  was  het  in  drie  districten  verdeeld ;  doch  den  278ten 
Mei  van  dat  jaar  is  er  het  inlandsche  bestuur  gereorganiseerd  en 
op  eenvoudiger  voet  gebracht:  de  betrekkingen  van  regent  en 
patih  zijn  ingetrokken,  en  het  bestuur  is,  onder  den  Adsistent- 
resident,  opgedragen  van  één  enkel  districtshoofd ,  met  een  bezol- 
diging van  ƒ  200  ^s  maands  *).  Het  fort  te  Sangkapoera  is  sedert 
lang  niet  meer  bezet  en  het  is  daarom  vurig  te  hopen,  dat  de 
zeeroof,  die  nog  in  1844  en  1849  dit  eiland  zoo  vreeseljjkteister- 

nnds  1741  onder  de  Compagnie.^  Latere  beriohtgeTera  hebben  zich  dikwjjls  tot 
het  afschrgTen  van  dit  korte  bericht  bepaald,  zonder  de  dmkfout  1741  yoor 
1743  op  te  merken.  Uet  hier  bedoelde  contract  is  behandeld  D.  II ,  bL  467. 

>)  Ygl.  D.  U,  bl.  526,  noot  2. 

»)  Hageman  in  T.  v.  T.  Ld.  en  Vk.  v.  N.  I.  IX.  291  t. 

')  Hageman  in  T.  y.  N.  L  1858  U.  85.  *)  StbL  n<^  54, 

m.  62 


Digitized  by  VjOOQIC 


818 

de  '),  niet  opnieuw  io  dese  wateren  het  hoofd  opsteken  en  het 
Tan  verdedigingsmiddelen  beroofde  Bawéan  bedreigen  saL 

De  hoofdplaats  Sangkapoera  ligt  aan  eene  baai  aan  de  sEoidsyde 
Tan  het  eiland  ^  op  een  a&tand  van  84  Engelsohe  mglen  of  13 
uren  stoomtgd  yan  Soerabaja,  en  wordt  geregeld  bezocht  door  de 
stoombooten  die  éénmaal  's  maands  van  Soerabiga  naar  Banc(]er- 
masin  en  vioe  versa  varen;  ook  heeft  het  eiland  goede  wegen, 
waarlangs  men  het  kan  rondreizen,  meestal  op  geringen  abtand 
van  het  strand  blgvende.  Men  gaat  van  Sangkapoe^  oostwaarts 
naar  Daoen  Timoer  (Sj  paal),  vandaar  langs  de  oost-  en  ver- 
volgens langs  de  noordkust  naar  Tamb{^k(14}paal),  van  Tambak 
in  zuidwestelgke  richting  dicht  langs  het  strand  naar  Soewari 
(111  p&ftl)i  ^^  ^^^  Soewari  weder  oostwaarts  naar  Sangkapoera 
(5t  paal).  Bovendien  is  er  een  weg  van  minder  klasse  dwars 
door  het  eiland,  van  Zuid  naar  Noord,  die  Sangkapoera  recht- 
streeks met  Tambak  verbindt  en  12  palen  lang  is.  Men  ziet 
hieruit  dat  fiawéan  gemakkebjk  te  bereizen  is;  ik  mag  er 
bijvoegen  dat  zijne  natuurlgke  schoonheid  het  een  bezoek  over- 
waardig  maakt.  Men  vindt  er  het  bekoorlijke  bergmeer  Tel&g& 
East&b&');  een  CK>ew&of  onderaardschen  gang, *die  met  de  schoon- 
ste grotten  van  Java  kan  wedijveren;  den  zeer  romanesken 
waterval  van  de  Soengei  T&p&,  die  ruim  70  voet  hoog  is.  Over 
het  algemeen  is  het  eiland  hoog  en  boschrgk,  ofrchoon  de  hoog- 
ste toppen,  de  G.Tinggi  en  de  G. Radja,  zich  niet  veel  meer  dan 
600  meters  boven  het  zeevlak  verheffen.  Yan  den  top  van  den 
CK>enoeng  Tinggi,  die  in  1843  het  eerst  door  Europeanen  werd 
bestegen,  geniet  men  een  panorama  dat  het  geheele  eiland  om- 
vat en  door  weinige  in  schoonheid  overtroffen  wordt  Slechts 
nabg  het  strand  vindt  men  hier  en  daar  vlakten,  waarvan  de 
voornaamste,  3^  vierk.  paal  groot,  die  is  waarin  de  hoofdplaats 
is  gelegen.  De  drie  natuurrgken  wedg veren  op  het  eiland  in 
merkwaardige  producten.  Wat  het  delfstoffenrijk  betreft,  herinner 
ik   aan   de   bruinkolen  die  men  er  gevonden  heeft  en  waarover 

')  zie  T.  T.  N.  L  1861.  I,  bL  161,  162. 

^  Waanran  eene  afbeelding  gegeven  is  in  T.  t.  N.  I.  1851.  I,  togenoYer 
bl.  158. 


Digitized  by  VjOOQIC 


819 

reeds  elde»  in  dit  wwk  is  gesproken  ');  aan  het  ^ne  witte 
kwartssand  dat  van  Bawéan  in  belangrgke  hoeyeelheden  naar 
Soerabiya  wordt  versoheept,  om  zgne  uitnemende  geschiktheid  tot 
het  bekleeden  yan  smeltoTens;  aan  het  voorkomen  op  dit  eiland 
van  zeer  merkwaardige  ronde,  roodachtige,  laagswgze  gevormde 
steentjes,  die  de  inlanders  als  kogels  voor  hunne  lëla's  gebruiken ,  en 
die  men  giBi  dat  door  afzettingen  van  minerale  wateren  gevormd  zyn'). 
In  het  plantenrgk  verdient  de  buitengewone  ontwikkeling  en  schoon- 
heid van  het  hout  der  tjamplongs  ')  evenzeer  opmerking,  als  de  rgk- 
dom  van  sommige  streken  aan  kigoe-poetih-boomen,  waarvan  ech- 
ter de  inlanders  slechts  de  bladeren  en  vrucht  als  geneesmiddel 
aanwenden,  daar  zg  de  bereiding  der  bekende  kajaput-olie  niet 
verstaan  ^).  Eindelgk  is  het  dierenrgk  merkwaardig  door  eene 
alleen  hier  voorkomende  hertensoort,  Oervus  Eühlii  *);  door 
een  klein ,  maar  deugdzaam  paardenras ;  door  de  grootte  der 
civetkatten  en  de  bgzonder  goede  hoedanigheid  van  het  civet; 
door  het  voorkomen  aan  het  strand  van  vele  sponsen,  die, 
ofschoon  niet  van  uitstekende  hoedanigheid,  toch  zeer  bruik- 
baar zgn.  Ook  verdienen  de  geaardheid,  de  levenswgze  en  de 
maatsehappelgke  toestand  van  de  bevolking  de  aandacht  van  den 
vreemden  bezoeker*  Afkeerig  van  den  landbouw  beperkt  zg  den 
veldarbeid  op  hare  individueel  bezeten  akkers  lie&t  tot  het  strikt 
noodige,  maar  daarentegen  is  zg  vol  geestdrift  voor  het  zeele- 
ven, en  heeft  zg  in  visscherg  en  overzeeschen  handel  de  bronnen 
gevonden  voor  een  welvaart  en  rgkdom  die  zich  onder  andere 
uitdrukken  in  de  zucht  om  woningen  en  huisraad  met  fraai  sng- 
werk  te  versieren  ').  Schilderachtig  zgn  de  tooneelen  die  in  de 
maanden  Juni — Augustus  de  nachtelijke  vischvangst  langs  het 
klippige  zeestrand  bg  het  licht  van  honderden  flambouwen  ople- 
vert In  gver  voor  den  Islam ,  in  zorgvuldige  opvolging  der  voor- 


')  D.  I,  bl.  109.  ')  N.  T.  V.  N.  L  XXIX,  472,  485. 

*)  CalophyUum  imphyUum  L. 

*)  Dat  hier  aan  den  echten  kigapui-boom ,  MeUüeuca  Ck^upuH  Bxb. ,  te  den- 
ken is,  aou  ik  niet  dnrroi  ?enekeren.  De  naam  kigoe  poetih  is  gemeen  aan 
ondenoheiden  boomen  yan  yenohillende  familiSn,  waarvan  de  meeste  aro- 
matiflche  oliën  opleTeren. 

»)  Zie  D.  I ,  bl.  250.  «)  Zie  D.  1 ,  bl.  450. 

52» 


Digitized  by  VjOOQIC 


820 

gesohreven  godadienstpliohten,  in  vereering  van  heilig  geachte 
graven  y  in  rnime  deelneming  aan  de  bedevaart,  overtreft  debe» 
volking  van  Bawéan  verre  de  massa  der  Javanen;  maar  men 
heeft  er  de  opmerking  gemaakt  dat  juist  de  menigvuldigheid 
der  badji's  ten  gevolge  heeft,  dat  sg  er  van  de  sgde  der  bevol- 
king niet  langer  het  voorwerp  van  eenige  bgzondere  onderschei- 
ding zijn. 

In  eenige  vluchtige  omtrekken  heb  ik  het  landje  willen  schet- 
sen dat,  schoon  door  eene  breede  zee  van  Java  gescheiden, 
tot  het  grootere  eiland  in  zoo  nauwe  betrekking  staat;  aan  eene 
nauwkeurige'  beschrijving  viel  echter  hier  niet  te  denken.  Zg 
zou  een  afisonderlijk  hoofdstuk  eischen  en  daarvoor  ook  ruime  stof 
opleveren;  de  noodzakelijkheid  van  beperking  dwingt  mg  naar 
de  beschrg vingen  van  Alting  Siberg,  de  Groot,  van  Hoëvell, 
van  Vleuten,  Wiselius  en  van  Waey  te  verwgzen,  die,  terwgl 
zij  elkander  aanvullen,  te  zamen  een  juist  en  volledig  beeld  van 
Bawéan  voor  den  geest  van  den  lezer  doen  verrgzen  ')• 

Wg  zullen  thans  onze  denkbeeldige  reis  over  Java  voortzet- 
ten. Na  de  Kali  Legoeng  '),  de  grensrivier  van  Bembang  met 
Soerabaja^  overschreden  te  hebben ,  bevinden  wg  ons  in  het  regent- 
schap Sidajoe.  De  postweg  loopt  voort  op  kleinen  afstand  van 
het  strand,  eerst  in  oostelgke,  later  in  zuidoostelijke  richting. 
Waar   hg    zich   van  het  strand  verwgdert  veert  hg  over  zacht- 

*)  De  literataor  over  het  eiland  Bawéan  is  betrekkelgk  rgk,  en  de  berichten 
onderaoheiden  zich  door  nauwkeurigheid  en  volledigheid.  De  voornaamste 
stukken  zgn: 

J.  Alting  Siberg,  Beschrg  ving  van  het  eiland  Bawéan.  T.  v.  K.  I.  Jg. 
ym,  D.  I.  279-312. 

C.  de  Groot,  het  eiland  Bawéan.  N.  T.  v.  N.  I.,  U.  262—274. 

W.  R.  van  Hoëvell,  Bawéan  en  de  Zeeroovers.  T.  v.K.1. 1851.  L  158—165. 

Yan  Yleuten,  een  en  ander  omtrent  het  landbezit  op  Bawéan.  T.  v.  N.  L 
1872.  I.  337—347. 

J.  A.  B.  Wiselius,  Geschiedkundige  en  maatschappelgke  beschrpving  van 
het  eiland  Bawéan.  T.  v.  N.  I.  1874.  I.  249—278,  417—447. 

H.  W.  van  Waey,  de  Baweaners.  T.  v.  N.  I.  1875.  II.  233—235. 

3)  Het  vorige  blad  was  nauwelgks  afgedrukt,  toen  ik  daarin,  bL  814,  r. 
15,  eene  missteUiug  ontdekte.  De  afstand  van  Rembes  tot  aan  de  grensrivier 
is  3J  paal,  en  het  dorp  Legoeng  ligt  enkele  minuten  verder  aan  den  weg» 
dus  reeds  in  Sidigoe. 


Digitized  by  VjOOQIC 


821 

glooiende  en  lage  heavelribben  ^  grootendeels  met  djatihout  be- 
groeid, dat  echter  bier  en  daar  wordt  afgewisseld  door  Pitho- 
colobinm  umbellatum,  Butea  frondosa  en  Salmalia  Malabarica. 
Waar  de  weg  dichter  langs  het  strand  gaat,  verheffen  zich  boven 
de  aoacia^B,  de  ricinus-planten,  de  heesters  van  de  Calotropis 
gigantea  en  Euphorbia  tirucalli ,  eene  groote  menigte  lontarpalmen. 
Het  water  is  hier  zeer  schaarsch ,  geen  enkele  rivier  van  eenige 
beteekenis  kruist  den  weg ;  de  enkele  kleine  spruitjes  zouden,  zonder 
de  houten  bruggen  die  er  over  geslagen  zijn ,  dikwfjls  ter  nauwer- 
nood  worden  opgemerkt.  Maar  in  weêrvril  dezer  dorheid  van  den 
bodem  liggen  aan  den  weg  verscheiden  volkrijke  dorpen,  zoo- 
als  Prambon,  Sidajoe  lawas,  Brondong,  ook  Blimbing genaamd , 
waar  vele  visschersvaartuigentehuis  behooren,  Qenting,  Sentoel, 
Pantjen  en  Wadon.  Tusschen  Qenting  en  Sentoel  ligt ,  een  paar 
palen  rechts  van  den  weg,  de  desa  Dradjat,  die  met  het  omliggende 
terrein ,  groot  ruim  86  bouws ,  waarvan  iets  meer  dan  een  vierde 
bebouwd  is,  ten  gevolge  eener  schenking  van  het  Engelsch 
bestuur,  particulier  eigendom  is  van  de  familie  der  geestelgke 
Pangérans  die  hier  met  de  bewaking  van  het  graf  van  den 
Soenan  van  Dradjat  ^)  belast  waren.  De  tegenwoordige  eigenaar, 
zoon  en  opvolger  van  den  laatsten,  in  zeer  hoogen  ouderdom 
gestorven  Pangéran,  wordt  Baden  Q&nd&  Eoesoem&  genoemd ,  en 
schijnt  dus  den  voorvaderlijken  titel  niet  meer  te  voeren;  hij 
gaat  echter  voort  van  de  bevolking  belasting  en  heerendiensten 
te  vorderen;  maar  de  juiste  omvang  zgner  rechten  is  nooit  be- 
hoorlgk  omschreven  «).  Bg  Wadon  wordt  de  weg  vlakker,  en 
van  hier  tot  Sidajoe  loopt  hij  door  sawahs.  De  geheele  weg  van 
de  grenzen  tot  Sidajoe  is  8S{  palen  lang.  Bij  den  laatsten  paal 
voordat' men  die  plaats  bereikt,  gaat  een  d warspad  van  4^  paal 
naar  Oedjong  Pangka,  dicht  bg  de  kaap  van  dien  naam,  die 
laag  en  zandig  is  en  de  westgrens  van  straat  Madoera  vormt. 
Tusschen  Oedjong  Pangka  en  den  meer  westwaarts  gelegen 
hoek  Oedjong  Pakis  merkt  men  drie  langwerpig  vlakke  heuvels 


>)  Zie  D.  II,  bU  191  en  204. 

O  Zie  Rapport  betr.  de  partic.  landergen  beoosten  de  Tji  Manoek,bl.455; 
TgL  Reg.  Alm.  v.  1881  bL  378. 


Digitized  by  VjOOQIC 


822    ' 

op,  die  den  naam  van  de  Doodkisten  dragen.  Op  Oedjong  Pangka 
iB  een  ylaggestok  geplaatst  tot  bet  geven  ?an  seinen,  en  de 
schepen  die  Soerabaja  door  het  Westgat  bezoeken  willen,  voor-* 
zien  zich  doorgaans  hier  van  een  loods.  Op  eenigen  afstand  van 
Oedjong  Pangka,  wat  dieper  de  straat  in,  drgfk  een  licbtscbip  tot 
aanwgzing  der  boTaarbare  genl. 

Het  tegenwoordige  Sidajoe,  of,  in  Er&ni&,  Sidadjeng,  de 
hoofdplaats  van  het  regentschap  van  dien  naam  en  van  het  dis- 
trict Tambangan,  ligt  op  aanmerkelgken  afstand  van  het  onde, 
dat  de  geschiedenis  yan  Java  ons  in  den  aanvang  der  17de  eeuw 
als  een  belangrijke  zeehaven  deed  kennen  ').  Dit  laatste  lag, 
volgens  Yalentgn,  niet  ver  van  de  Rembangsche  grens,  tnsschen 
Legoeng  en  Brondong  *) ,  op  de  plaats  waar  nog  de  kaarten  Sidajoe 
lawas,  d.  i.  ond-Sidajoe,  aanwgzen.  Daarentegen  komt  bg  dien 
schrgver  daar  waar  het  tegenwoordige  Sidajoe  ligt,  een  dorp 
Sondanadan  voor.  Het  schgnt  dos  dat  de  zetel  van  den  Regent 
verplaatst  en  de  onde  naam  op  de  nienwe  hoofdplaats  overgegaan 
is ,  ofschoon  ik  van  dit  feit  nergens  eenige  melding  heb  gevonden. 
Sidajoe  is  gunstig  voor  den  handel  gelegen  en  wordt  veel  door 
inlandsche  pranwen  bezocht;  het  schgnt  zeer  welvarend  te 
zgn  en  heeft  een  bevallig,  zindelgk  en  vroolgk  aanzien.  Het 
groote  witte  huis  van  den  Regent  is  bg  de  zeelieden  bekend 
onder  den  naam  van  ^het  Huis  van  Sidajoe''  en  dient  hun 
eenigermate  tot  baken.  Het  is  echter  een  ouderwetsch  en  somber, 
van  binnen  donker  gebouw ,  ofschoon  de  groote^  met  straatsteenen 
geplaveide  binnenplaats,  die  met  een  vijver  in  het  midden  prgkt, 
het  eenigszins  vervroolijkt.  De  aloen-aloen  is  zeer  ruim  en  de 
moskee  van  meer  dan  gewone  afmetingen.  De  huizen  der  kóta 
staan  grootendeels  in  geregelde  straten  bg  elkander  ')• 

Yan  Sidajoe  gaat  de  postweg  zuidwaarts  en  bereikt  na  weinig 
meer  dan  een  paal  Ngawen ,  eene  desa  die  gelegen  is  aan  de  Kali 


*)  D.  II,  bL  278  T.  «)  ValetttSn  IT,  1-88. 

*)  Boorda  yan  Eyainga,  Ld.  en  Yk.  IIL  8.  200;  Olivier,  Tafer.  enMerkw. 
uit  O.  I.,  I.  228;  Tan  HoSyeU,  Beis,  I.  151;  Baddingh,  K.  O.  I.,  I.  285; 
Bleeker  in  T.  y.  H.  I.  1850.  I.  98.  AUeen  de  laatsto  kreeg  van  Sidigoe  een 
ODgunstigen  indnik. 


Digitized  by  VjOOQIC 


828 

Ngawen,  een  rivier  van  omstreekB  50  voet  breedte,  die  denoor- 
delgke  mondingsarm  der  Solo-rivier  en  de  noordgrens  harer 
delta  is.  Zg  scbeidt  zich  van  de  hoofdrivier  af  juist  waar  deze 
de  grens  van  het  regentschap  Gresik  bereikt,  en  vormt  tot  aan 
hare  monding  de  scheiding  tossohen  de  regentschappen  SKdajoe 
en  Gresik.  Eer  wij  de  delta  zelve  betreden,  willen  wg  een  blik 
werpen  op  den  loop  der  rivier  midden  door  het  regentschap 
Bidajoe,  van  Babat  af,  waar  zg  de  residentie  Rembang  verlaat, 
tot  waar  zich  de  Eali  Ngawen  van  haar  a£iondert.  In  sterk 
kronkelenden  loop  besproeit  zij  de  uitgestrekte,  ten  deele  moe- 
rassige vlakte  waaruit  het  grootste  deel  der  districten  Pridjek  en 
Eedokan  bestaat,  van  welke  de  hoofdplaatsen  Waringin  Anom  en 
Mentani  aan  haren  rechteroever  gelegen  zgn.  Van  Waringin  Anom 
gaat  een  dwars  weg,  lang  7{  palen,  overde  heuvelen  ten  noorden 
naar  Brondong;  ook  Mentani  is  met  eensoortgelgkendwarsweg, 
die  101  palen  lang  is,  met  den  postweg  verbonden,  op  éénpunt 
dat  nagenoeg  halverwegen  tusschen  Genting  en  Sentoel  daarop 
uitkomt  Tusschen  de  beide  districtshoofdplaatsen  ligt  aan  een 
sterke  zuidwaartsche  bocht  der  rivier,  in  het  district  Eedokan,  de 
desa  Ngadib&j&  of  Eib&j&,  bij  de  Javanen  befaamd  als  de  ver* 
blgfplaats  van  Ejai  Boew&j&  Sing&res&,  den  Loerah  of  Vorst  der 
krokodillen  ').  Doch  deze  desa's  zijn  niet  de  eenige  die  langs  de 
rivieroevers  gevonden  worden;  over  het  geheel  zijn  zij  sterk 
bebouwd,  o&choon  de  talrijke,  onder  hooge  boomen  verscholen 
dorpen  hier  en  daar  door  kale  en  onbewoonde  plekken  worden 
afgewisseld.  De  rivier  zelve  heeft  aanvankelgk  nog  hooge  steile 
oevers,  die  echter  allengs  lager  en  vlakker  worden,  terwgl  de 
breedte  van  den  stroom  aanmerkelgk  toeneemt  De  vaart  levert 
niet  meNdr  de  hindernissen  op  die  haar  hoogerop  zoozeer  belem- 
meren'), maar  wordt  nu  eens,  bg  lagen  waterstand,  door  de  vele 


1)  Boorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk.  III.  8.  201.  Bg  hem  heet  het  dorp 
fob^&  y  dooh  ik  twgfel  niet  of  dit  is  hetzelfde  als  Ngadib^ft  op  de  kaart 
van  Yersteeg.  De  namen  beteekenen  hetielfde:  KibSjft  staat  yoor  Ejahi  büjft 
en  Ngadib&jS  is  hetzelfde  als  Adi  hSj&.  Adi  en  I^faki  zgn  eeretitels  die  leer 
goed  met  elkander  kannen  verwiaseld  worden,  en  b8j&  of  boew^&  beteekemt 
krokodil.  <)  Zie  D.  1,  bl.  98. 


Digitized  by  VjOOQIC 


824 

ondiepten,   dan   weder,  bij  hooge  vloeden,  door  het  met  kracht 
uit  zee  opkomende  water  bemoeilgkt  '). 

De  linkeroever  der  rivier  ie  niet  ver  verwgderd  van  den 
znidelgken  voet  der  nog  met  eenige  overblg&elen  van  djatibosoh  ^) 
getooide  kalkheuvelen  die  het  noorderdeel  van  het  regentschi^ 
Sidajoe  bedekken;  doch  aan  de  rechterzgde  van  den  etroom  strekt 
zich  de  vlakte  uit  over  het  zuiderdeel  der  drie  districten  van 
Sidajoe  en  over  het  voormalige  Lamongansche  district  Benga wan 
djero.  Zij  wordt  hier  besproeid  door  een  net  van  riviertjes ,  waarvan 
de  Eali  Lamong  lor  en  de  Bengawan  djero  de  voornaamste  zgn. 
De  eerste  is  de  afwatering  van  de  Rawa  Lamong,  meer  zuid- 
waarts in  het  Lamongansche  district  Lingkir  gelegen,  maar 
voedt  zich  ook  met  het  haar  door  verschillende  spruiten  toe- 
stroomende  water  uit  de  Rawa  Sekaran  en  Rawa  Boeloe,  die 
in  het  zuiden  van  Pridjek  gevonden  Avorden.  Zg  stort  zich  in  de 
Solo-rivier  juist  op  de  plaato  waar  deze  de  grenslijn  sngdt 
tusschen  de  districten  Eedokan  en  Tambangan.  De  Bengawan 
djero  ontstaat  uit  onderscheiden  beken  die  in  het  gebergte  van 
Lamongan  ontspringen^  en  verdeelt  zich  bg  de  desa  Bilawi  in 
twee  armen,  waarvan  de  noordelijkste  den  naam  van  Bengawan 
djero  behoudt  en  zich  met  de  Solo-rivier  vereenigt  een  weinig 
beneden  het  punt  waar  zich  de  Ngawen  van  haar  heeft  a%e- 
zonderd,  terwgl  de  zuidelijke,  de  Eali  Bilawi,  na  bgdeinstroo* 
ming  van  andere  riviertjes  herhaaldelgk  van  naam  gewis* 
seld  te  hebben,  zich  ten  slotte  met  de  Eali  Miring  vereenigt, 
op  geringen  afstuid  van  haren  mond  ').  De  Bengawan  djero 
gaf  vroeger  haren  naam  aan  twee  der  door  haar  besproeide,  onmid* 
dellijk  aan  elkander  grenzende  districten ,  waarvan  het  westelgkste, 
met  het  hoofddorp  Pedangdangan ,  tot  het  regentschap  Lamongan 

»)  Hasselman,  T.  v.  N.  I.  1866,  II.  222;  van  Waey,  T.  v.  N.  I.  1875, 
If.  408;  Boorda  van  Eysin^,  Ld.  en  Yk.  III.  8.  201. 

')  Gordes,  de  DjatibosBohen  op  Jara.   175. 

>)  In  een  opstel  OTer  de  Solo-rivier  Tan  den  heer  Tan  Waey,  in  het  T.'  t. 
N.  !•  1875 ,  II.  1)1.  407 ,  het  eeni^  mg  bekende  waarin  de  benedenloop  der 
rivier  in  eenige  bgsonderheden  wordt  besohroTen ,  heerseht  zulk  een  merk- 
waardige verwarring,  dat  het  op  dit  pont  geheel  onbmikbaair  ia  te  aohten. 
De  Bengawan  cfjero  wordt  er  Toorgesteld  als  een  mondingsarm  Tan  de  Solo- 
rivier  en  Blawi  (Bilawi)  als  gelegen  waar  hare  afzondering  plaats  heeft. 


Digitized  by  VjOOQIC 


825 

behoorde ,  het  oostelgkste ,  met  Boenga  tot  hoofdplaats ,  het  noor* 
delgk  deel  van  het  regeDtsohap  Gresik  uitmaakte ;  thana  evenwel 
18  het  LamoDgansche  BoDgawan  djero  tot  het  dbtrict  Tengahan 
getrokken ,  terwgl  daarentegen  yan  het  uitgestrekte  district  Ling- 
kir  het  oostelgk  gedeelte,  onder  den  naam  yan  Mantoep,  tot  een 
afzonderlgk  district  is  verheven.  De  naam  Bengawan  djero  be* 
toekent  binn  en  rivier ,  en  is  aan  dezen  bijstroom  gegeven  in  tegen- 
stelling met  de  Solo*rivier,  die  door  de  Javanen  gewoonlijk  bij 
uitnemendheid  ,Bengawan,*  ,de  stroom,''  wordt  genoemd  O- 

Een  paar  palen  boven  het  punt  waar  de  Ngawèn  zich  afzon- 
dert,  wordt  de  Solo-rivier  gesneden  door  den  weg  die  van  Sida- 
joe  naar  de  regentsohapshoofdplaats  Lamongan  voert.  Eigenlijk  is  hij 
meer  een  verbindingsweg  tussohen  de  groote  wegen  van  Toeban  naar 
Sidajoe  en  van  Babat  naar  Gresik ,  en  verlaat  hg  eerstgenoemden 
2i  paal  voordat  men  Sidajoe  bereikt,  om  op  den  tweeden  beoos- 
ten  Lamongan  uit  te  komen.  Om  die  hoofdplaats  te  bereiken 
heeft  men  !(  paal  westwaarts  terug  te  gaan  en  dan  nog  langs 
een  zijweg  i  paal  af  te  leggen.  De  geheele  afstand  tusschen  de 
beide  hoofdplaatsen  bedraagt  184  paal.  De  overgang  der  rivier 
heeft  plaats  op  3  palen  afstands  van  den  noordelijken  en  10} 
van  den  zuidelijken  der  genoemde  wegen,  en  geschiedt  met  een 
vlot,  op  het  punt  waar  aan  den  linkeroever  Doekoen  en  aan  den 
rechter  Karang  Winangoen  ligt.  Doekoen  is,  evenals  het  aan- 
palende Gedang,  een  bgzonder  groote  desa,  door  vele  Chineezen 
bewoond,  en  met  een  aantal  huizen  die  door  pannen  daken  gedekt 
zgn*).  Earang  Winangoen  was  60jaren  geleden  grootendeels  door 
afetammelingen  van  Europeanen  bewoond  en  vertoonde  een  van 
den  Javaanschen  trant  merkelgk  afwgkenden  huizenbouw  '); 
waarschgnlgk  zullen  de  sporen  daarvan  nog  wel  niet  geheel  ver- 
dwenen zijn.  Tusschen  Earang  Winangoen  en  Lamongan  liggen 


O  Bengawiui als appellativunm  beteekent bepaaldelgk een  groote  rivier, 
een  stroom.  Ik  wil  echter  hiermede  niet  betwisten  dat  de  Solo-riyier  nabg 
hare  monding  ook  wel  Bengawan  gedé  wordt  genoemd  (Van  Waey,  t.  a.  p. 
bL  407) f  maar  dan  is  dit  op  lioh  self  OTertollige  gedé  seker  uit  de  tegen- 
stelling met  de  Bengawan  4jero  te  verklaren. 

^  Boorda  van  Bysinga,  Ld.  en  Yk.  III.  8.  201. 

*)  Van  Waey,  t,  a.  p.  410. 


Digitized  by  VjOOQIC 


826 

aan  of  nabg  den  weg  de  reeds  yermelde  dorpen  Bilawi  (Blawi , 
Blaweh)  en  Pedangdangan. 

Beneden  het  punt  waarde  Ngawen  zich  afzondert,  maar  boven  dat 
waar  de  groote  weg  van  Sidajoe  naar  Gresik  de  riner  sngdt,  ligt  nog 
een  andere  groote  desa,  M&dj&poer&  geheeten.  Zy  strekt  zich  aan 
een  noordwaartsche  bocht  wel  een  half  uur  gaans  langs  de  rivier 
nit,  en  de  inlandsche  woningen  zgn  er  met  eenige  Cbineescbe 
vermengd.  M&dj&poer&  behoort  met  Ngadib&j&  en  Gedang  tot  de 
belangrgkste  handelsplaatsen  aan  de  Solo-rivier.  De  talrgke  zeil- 
prauwen  die  aan  de  bevolking  dezer  dorpen  behooren,  onder- 
houden op  haar  een  levendig  verkeer  *). 

Wij  koeren  na^deze  uitweiding,  die  ons  tevens  met  het  binnm- 
landsch  gedeelte  van  het  regentschap  Sidajoe  heeft  bekend  ge- 
maakt ,  naar  Ngawen  terug,  om  de  reis  naar  Gresik  te  vervolgen. 
Onze  weg  voert  nu  ruim  vier  palen  ver  over  dat  deel  der  delta 
dat  zich  tusschen  de  Eali  Ngawen  en  de  hoofdrivier  uitstrekt 
en  waarop  ook  M^dj&poer&  gelegen  is,  en  biedt  ons  het  gezicht 
op  eene  afwisseling  van  desa's,  waaronder  het  voor  omstreeks 
80  jaren  aangelegde  Kemangi,  van  rijstvelden ,  moerassen  en  visch- 
vgvers.  Een  halven  paal  voordat  men  aan  de  Solo-rivier  komt, 
ontmoet  men  het  reeds  vermelde  Boenga,  dat  thans  nog  slechts 
eenig  belang  heeft  als  districtshoofdplaats  van  Bengawan  djero, 
maar  tot  1826  mocht  bogen  op  het  bezit  een  er  rijks-scheeps- 
timmerwerf,  en  tot  1867  hoofdstapelplaats  was  van  het  ten  behoeve 
der  Regeering  gekapte  hout  ').  Na  de  rivier^  die  ook  op  dit 
punt,  uit  hoofde  der  aanzienlijke  breedte  en  lage,  moeras- 
sige oevers,  niet  overbrugd  is,  met  een  pont  te  zgn  overgezet, 
komen  wg  aan  het  poststation  Sembajat,  waarnaar  het  beneden- 
einde  van  den  stroom  soms  Kali  Sembajat  genoemd  wordt  Bg 
deze  plaats  ontlast  zich  weder  een  deel  van  haar  water  door  de 
Eali  Poetjoek ,  wier  naam  vervolgens  in  dien  van  Eali  Hiring 
overgaat,  of  juister,   die   zich    later  in   het   kustriviertje  Eali 


1)  Boorda  Tsn  Bjsinga ,  Ld.  en  Yk.  III.  8.  201 ;  Hassehnsn ,  T.  t.  If.  L 
1866 ,  U.  222. 

^  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.  art.  Boenga;  Cordes,  de  Djatibosaolien  op  Java, 
bil.  218,  225  T.,  258;  Staatsbl.  1867,  n*  54. 


Digitized  by  VjOOQIC 


827 

Miring  uitstort.  Dit  riTiertje  moet  als  de  zuidgrens  der  delta  van 
de  Solo-rivier  beschouwd  worden;  wg  zagen  reeds  dat  het  even 
Toor  zyne  uitwatering  in  zee  nog  de  Kali  BUawi  opneemt,  hier 
Eali  Manjar  geheeten. 

Het  is  hier  de  plaats  om  nog  eenige  oogenblikken  te  yerwglen 
bg  de  gesteldheid  yan  den  mond  der  Solo  rivier,  eene  zaak  van 
overwegend  belang  voor  de  Toortdurende  bevaarbaarheid  der 
straat  yan  Madoera,  meer  bepaald  van  den  westelgken  toegang 
tot  de  reede  van  Soerabaja  of  het  zoogenoemde  Westgat.  Het 
is  namelgk  in  de  laatste  jaren  meer  en  meer  gebleken ,  dat  de 
reeds  in  het  eerste  Deel  ')  vermelde  werken  tot  verlegging  van 
den  mond,  waarvan  de  resultaten  aanvankelijk  zeer  geprezen 
werden,  volstrekt  ontoereikend  zijn  om  het  verder  bederf  van 
bedoeld  vaarwater  te  voorkomen.  Dit  heeft  tot  nieuwe  overwe- 
gingen en  nieuwe  plannen  geleid,  doch  tot  nog  toe  is  de  Begee- 
ring voor  de.groote  kosten  teruggedeinsd.  Thans  echter  zijn  op 
de  koloniale  begrooting  voor  1882  de  noodige  gelden  voor  de  uit* 
voering  van  het  doelmatigst  geachte  plan  uitgetrokken.  Om  van 
den  toestand  en  het  ontwerp  tot  verbetering  een  denkbeeld  te 
geven,  kan  ik  niet  beter  doen  dan  hier  een  uittreksel  uit  de 
Memorie  van  Toelichting  in  te  lasschen. 

„In  de  koloniale  renlagen  der  laatste  jaren  is  mededeeling  gedaan 
Tan  de  onderzoekingen  welke  de  Indische  Regeering  heeft  doen  instel- 
len naar  de  middelen  om  yerbetering  te  brengen  in  den  ongunstigen 
toestand  van  het  vaarwater  in  den  noordelgken  ingang  van  Straat 
Madoera  (het  zoogenaamde  Westgat  yan  Soerab^ga).  Terwgl  dat  vaar- 
water vroeger  langs  Oec^ong  Pangka  en  den  wal  van  Sidajoe  liep, 
is  het  in  den  loop  dezer  eenw  meer  en  meer  oostwaarts ,  naar  de  z^de 
van  den  Madoerawal,  opgedrongen.  Kadat  in  1843,  naar  aanleiding  van 
een  waargenomen  verondieping ,  het  vroegere  vaarwater  door  den 
luitenant  ter  Zee  H.  H.  Jansen  was  opgenomen,  werden  tot  behond 
daarvan  verschillende  middelen  in  overweging  genomen.  Kaar  aanlei- 
ding daarvan  werd  in  1858  de  nitwatering  der  Solo-rivier  in  noorde- 
Igke  richting  verlegd,  nadat  in  1847  het  tegenwoordige,  toen  nienwe 
vaarwater,  en  nn  reeds  weder  onder  den  naam  van  ,het  onde  vaar- 
water"  bekend,   in   gebruik  was  genomen.  Het  gevolg  daarvan  was. 


>)  BI.  85. 


Digitized  by  VjOOQIC 


828 

xooali  Yorwaoht  werd ,  dat  het  Troegere  raarwater  meer  en  meer  met 
banken  opgevuld  werd.  Het  duurde  echter  niet  lang  of  ook  in  het  toen 
nieuwe  vaarwater  vertoonden  zich  verondiepingen.  De  bankvorming 
nam  hand  over  hand  toe,  en  thans  is  de  toestand  volgens  de  laatste 
waarnemingen  van  dien  aard,*  dat,  indien  niet  spoedig  maatregelen 
tot  voorziening  worden  genomen,  de  geheele  vernietiging  van  het 
vaarwater  binnen  weinige  jaren  te  vrachten  staat  Alsdan  zal  nog 
eene  geul  te  bevaren  zgn,  die  in  1872  in  de  nabgheid  der  klippen 
van  Madoera  werd  ontdekt.  Dit  vaarwater,  het  „nieuwe  vaarwater* 
geheeten,'  is  echter  zeer  smal  en  zal,  bg  het  oostwaarts  opdringen 
der  banken,  mettertgd  ook  verloren  gaan. 

j,De  oorzaak  van  dezen  voortdurenden  achteruitgang  is  gelegen  in 
de  ontzaglgke  massa's  slibstoffen  welke  de  Solo-rivier  afvoert  Bg  de 
in  1877  en  ^78  gedane  waarnemingen  bevond  men,  dat  die  rivier 
in  de  24  uren  van  37,000  tot  60,000  kubieke  meters'  sUb  in  zee 
brengt ,  welke  voor  verreweg  het  grootste  gedeelte  in  de  Straat  bezin- 
ken Dientengevolge  heeft  eene  steeds  doorgaande  bankvorming  aan 
beide  zgden  der  riviermonding  en  daarvoor  plaats,  welke  het  vaar- 
water hoe  langer  hoe  meer  vemauvrt  en  het  ten  laatste  geheel  dreigt 
te  vernietigen. 

„Sedert  het  tegenwoordige  vaarwater  in  gebruik  is  genomen,  hebben 
herhaaldeiyk  opnemingen  daarvan  plaats  gehad  en  zijn  middelen  beraamd 
om  verbeteringen  in  den  toestand  te  brengen'.  In  1876  begreep  de 
Indische  Begeering  echter,  dat  voor  het  nemen  eener  op  goede 
gronden  steunende  beslissing  meer  nauwkeurige  gegevens  omtrent  de 
stroomen ,  diepten  en  getgen  in  Straat  Madoera  noodig  waren ,  dan 
waarover  men  tot  dusverre  te  beschikken  had,  en  bg  een  besluit  van 
14  Febr.  van  dat  jaar  bepaalde  zg ,  dat  die  gegevens  zouden  worden 
verzameld,  en  dat  voorts  van  wege  het  departement  der  burgerlgke 
openbare  werken  een  onderzoek  zou  worden  ingesteld  naar  de  moge- 
Igkheid  om  de  Solo-rivier  ergens  in  de  nabgheid  der  grens  tusschen 
de  residentiSn  Rembang  en  SoeralMga  in  de  Ja  va-zee  te  doen  uitmonden  >)... 
Bg  een  besluit  van  16  Aug.  1878  werdep  de  ingenieur  der  U  klasse  J.  J* 


*)  Er  heeft  eenmaal  plan  bestaan  op  eene  doorgraving  loopende  van  Warin- 
gin  anom  aan  de  Solo-rivier  naar  Sidi^oe  lawas  aan  de  noordkust  Het 
gevonden  tracé  door  de  kalkheuvels  heen  leverde  geen  bezwaren  op.  De 
grootste  ingraving  was  ±  40  meters  en  rotsen  waren  niet  op  te  ruimen.  Op 
verschillende  plaatsen  werd  geboord  en  de  ondergrond  bleek  te  bestaan  uit 
klei ,  leem  en  veel  gzer  houdende  aarde.  De  geraamde  kosten  vraren  echter  ± 
14  millioen.  Overigens  hing  de  zaak  samen  met  plannen  voor  de  irrigatie 
der  afdeelingen  Lamongan,  Grissee  en  Sidajoe  in  Soerabiga,  en  Bo^jo 
Kegoro  en  Toeban  in  Rembang,  die  voor  de  welvaart  dier  straten  van  over- 
wegend belang  zou  zgn.  Ik  dank  de  kennis  dezer  bgzonderheden  aan  de 
mededeelingen  van  den  heer  ingenieur  J.  L.  Pierson. 


Digitized  by 


Goook 


829 

Dökstra. .  en  de  luitenant  ter  Zee  H.  Nggh ...  tot  een  commissie  rereenigd, 
om  gezamenl^k  te  Terriohten  wat  tot  Yoorliohting  der  Begeering  nog 
te  doen  yiel...  Op  grond  van  de  door  haar  yerrichte  waarnemingen 
betreffende  de  stroomen  kwam  zg  tot  de  oonclosie,  dat  het  volstrekt 
niet  noodig  was  den  mond  der  Solo-rivier  zoo  ver  bewesten  Straat 
Madoera  te  verleggen,  als  in  de  bedoeling  van  het  besluit  van  14 
Febr.  1876  had  gelegen,  maar  dat  het  voldoende  zon. zyn  wanneer 
men  de  rivier  liet  uitmonden  bg  Oe^jong  Pangka.  Zou  de  verlegging 
naar  Oecyong  Pangka  veel  minder  kosten  dan  de  (op  11  &  12  millioen 
geraamde)  verlegging  naar  de  grens  van  Rembang,  zg  verdiende 
vooral  de  voorkeur ,  omdat  zg  in  8]^  jaar  kan  worden  tot  stand  ge- 
Inracht,  terwgl  de  verlegging  naar  de  grens  van  Bembang  8  2i  9 
jaren  vorderen  zou.  De  Commissie  tooh  achtte  het  niet  twgfelachtig , 
dat  een  zóó  tgdroovend  werk  geen  nut  meer  zou  kunnen  aanbrengen, 
dewgl  het  vaarwater  in  het  Westgat  van  Soerabaja  vóór  de  voltooiing 
reeds  reddeloos  bedorven  zou  zgn.  Het  ingesteld  onderzoek  had 
geleerd,  dat  sedert  de  opneming  van  1872  de  bank  vóór  de  Solo- 
rivier zich  weder  aanmerkelgk  had  uitgebreid,  namelgk  ter  plaatse 
der  uitmonding  van  de  geul  tot  een  afstand  van  1000  meters  haaks 
op  de  richting  van  het  vaarwater,  en  van  ruim  1000  meters  in  de 
richting  van  de  geul ,  terwgl  het  op  die  hoogte  nu  meer  dan  één  voet 
droogvallend  gedeelte  in  1872  eene  diepte  had  van  meer  dan  21  voet 
onder  laagwater. 

«Ten  einde  den  mond  der  Solo-rivier  in  noordelijke  richting  naar 
Oecyong  Pangka  te  verleggen,  achtte  de  Commissie  noodig  het  uitgraven 
en  uitbaggeren  van  eene  coupure  ter  lengte  van  8000  meters  waardoor 
de  rivier  bg  Tancyong  Kapala  in  de  bocht  van  Sidajoe  zou  geleid  worden^). 
Vervolgens  zou  over  eene  lengte  van  7000  meters  eene  geul  door  de 
zeebank  moeten  worden  gebaggerd.  De  kosten  van  deze  werken  en 
van  de  daarmede  in  verband  staande  afdamming  van  den  benedenloop 
der  Solo  en  van  de  Kali  Miring  (een  zgtak  van  de  Solo)  werden  op 
2  millioen  geraamd....  Ka  de  bovenbedoelde  10,000  meters  big  ven 
nog  ongeveer  6000  meters  over  eer  Oe^ong  Pangka  bereikt  is. 
Yoor  deze  uitgestrektheid  werden  door  de  Commissie  geene  bgzondere 
werken  noodig  geacht.  Om  echter  te  kunnen  zorgen,  dat  de  Solo  zich 
in  dit  laatste  en  diepste  gedeelte  der  bocht  van  Sidi^oe  een  weg  in 
rechte  richting  naar  Oecyong  Pangka  zou  banen ,  en  om  de  oevervor- 
ming aldaar  te  begunstigen,  meende  zg  dat  gedurende  een  zestal  jaren 
(wellicht  wat  korter  of  wat  langer)  omstreeks  1}  ton  per  jaar  beschik- 
baar gesteld  zou  moeten  worden.  De  Commissie  ging  uit  van  het 
denkbeeld,  dat  de  Solo-rivier,  eenmaal  in  de  bocht  van  Sidiyoe  geleid 


*)  Tancyong  Kapala  is  een  oostwaarts  in  Straat  Madoera  vooruitstekende 
kaap,  vlak  ten  noorden  van  den  mond  der  Kali  Kgawen« 


Digitized  by  VjOOQIC 


830 

en  daardoor  buiten  den  in?loed  geraakt  Tan  de  strooming,  wdke  thans 
hare  monding  meer  en  meer  oostwaarts  doet  ombuigen,  gëleidelgk  in 
noordelgke  riohtiDg  hare  banken  zon  Toomitsohniyen  en  sioh  een  weg 
naar  Oedjong  Pangka  ion  banen.  Jnist  ten  gerolge  Tan  het  ontbreken 
Tan  een  noemenswaardigen  stroom  in  de  bocht  Tan  Bidijoe  en  bg 
Oedjong  Pangka  zon  er  Tolgens  de  Commissie  geen  gOTaar  bestaan, 
dat  de  afgeroerde  slibstoffen  na  de  hier  besproken  yerlegging  nadeelig 
op  het  Taarwater  souden  werken.*' 

GFesteund  door  bet  gunstig  advies  Tan  alle  ter  ssake  gehoorde 
aatoriteiten  en  de  goedkeuring  der  Indische  Regeering ,  heeft  thans 
het  Gbuyemement  het  hier  ontwikkelde  plan  bepaaldelgk  tot  het 
zijne  gemaakt,  en  daarvoor  op  de  begrooting  Toor  1882  een 
millioen  uitgetrokken.  Volgens  het  oordeel  van  in  Nederland  ge- 
raadpleegde deskundigen  zullen  echter  ook  nog  andere  kostbare 
weAen  noodig  zyn,  om  den  achteruitgang  van  het  vaarwater 
tegen  te  houden  gedurende  den  tgd  die  nog  verloopen  moet,  alvorens 
tot  de  sluiting  van  den  tegenwoordigen  Solo-mond  kan  worden  over- 
gegaan. Ook  rekent  de  Begeering  reeds  bg  voorbaat  op  de  latere 
totstandkoming  van  een  sobeepvaartkanaal ,  dat  voor  de  praow- 
vaart  op  de  Solo-rivier  onmisbaar  zal  zgn ,  wanneer,  na  de  afdam- 
ming  der  Kali  Miring,  de  prauwen  uit  zee  niet  meer,  gelgk 
thans,  de  Solo  door  deze  rivier  kunnen  bereiken,  Tegelgkertgd 
zgn  in  Indië  ook  nieuwe  plannen  in  bewerking  tot  kunstmatige  irri- 
gatie van  meer  dan  100,000  bon ws akkerland,  in  de  vlakte  van 
Sidigoe,  Lamongan  en  Oresik  gelegen.  Het  b  te  hopen  dat  niet 
misplaatste  zuinigheid  aan  Java  de  gelden  zal  onthouden  die  het 
voor  deze  tot  zgne  ontwikkelling  onmisbare  werken  behoeft. 

Van  Sembajat  zetten  wij  de  reis  voort  naar  Manjar,  dat  54 
paal  verder  aan  den  postweg  ligt  en  zgn  naam  geeft  aan  de 
reeds  vermelde  Eali  Manjar.  Het  b  een  groote  dessa,  waar 
vromer,  toen  de  aanmaak  van  Gouvemementtaout  ook  in  de 
omstreken  van  Gresik  op  groote  schaal  plaats  had,  een  pakhuis 
tot  bergbg  van  het  gewonnen  zout  was  opgericht  Sedert  de 
zoutaanmaak  tot  het  eiland  Madoera  beperkt  werd ,  is  natuurlgk 
deze  inrichting  met  al  de  zoutpannen  in  deze  streken  vervallen. 
Het  dorp  bestond  toen,   evenals  de  tusscben  Maigar  en  Gresik 


Digitized  by  VjOOQIC 


881 

gelegen  en  erenieer  Toor  den  aoutaanmaak  aangewezen  desa's 
Tenger  en  Boem&,  uit  eene  opoenhooping  yan  armoedige  bam- 
boehutten, die  onbeschaduwd  te  midden  der  zoutpannen  lagen, 
en  Tertoont  ongetwgfeld  ook  nu  nog  de  sporen  yan  het  vroeger 
bedrjjf  der  bevolking.  Yan  Manjar  verder  reizende  gaat  men  de 
Kali  Manjar,  die  hier  180  è  200  voet  breed  is,  met  een  houten 
brug  over;  het  eerste  dorp  aan  de  overzgde  is  het  door  zjjne 
historisdhe  herinneringen  en  heilige  graven  bekende  Leren  '). 
Wg  bevinden  ons  hier  in  het  voormalige,  naar  de  veelvuldige 
tambaks  dus  genoemde ,  district  Petambakan  ,  dat  Soetji  tot  hoofd- 
èoTf  had,  maar  thans  in  zgn  geheel  tot  het  district  Gresik  is 
getrokken,  'twelk  destgds  alleen  uit  de  stad  Gresik  met  haar 
onmiddellgken  omtrek  bestond.  Door  de  reeds  genoemde  dorpen 
Tenger  en  Boem&  rgden  V7ij  verder  naar  Gresik ,  dat  5i  paal  van 
Manjar  verwijderd  is.  De  vegetatiedezer  lage,  moerassige  streken 
bestaat  hoofdzakelgk  uit  Rhizophoren  en  Bruguiera's,  die  er  bg 
duizenden  tieren.  De  tambaks  of  vischvgvers,  die  wij  vroeger 
leerden  kennen,  zgn  het  voorname  middel  van  bestaan  der 
bevolking  *)•  Eerst  wanneer  men  de  hoofdstad  Gresik  nadert,  wordt 
het  landschap  iets  levendiger  '). 

Gresik  is  een  der  merkwaardigste  plaatsen  van  Java;  maar 
eer  wg  ons  met  hare  beschouwing  bezig  houden,  willen  wg  ook 
den  weg  loeren  kennen  waarlangs  men  haar  van  Babat  over 
Lamongan  bereikt.  Wg  zullen  daarbg  tevens  een  blik  werpen  op 
het  regentschap  Lamongan,  dat,  hoewel  het  weinig  biedt  dat 
het  oog  bekoort,  toch  niet  van  merkwaardigheden  ontbloot  is. 

De  weg  gaat  van  Babat  aanvankelgk  door  bet  zuidelgk  moe* 
rassig  deel  der  Sidajoesche  districten  Pridjek  en  Eedokan,  over 
de  desa's  Tesam  en  Poetjoek,  bg  wQlke  laatste  aan  de  linker- 
sgde  een  dwarsweg  noordwaarts  gaat  naar  Waringin  Anom ,  en 
bereikt,  na  de  rivier  Lamong  lor  gesneden  te  hebben ,  het  Lamon- 
gansche  district  Tengahan.  Yan  de  grens  af  loopt  hij  over  de  desa 
Eroewoet  verder  oostwaarts  tot  aan  het  punt  waar  hg,  op  18( 

»)  Zie  D.  n,  bl.  185  v.  «)  Zie  D.  I,  bL  478. 

')  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1850,  I.  93;  Buddingh ,  K.  O.  L,  L  285;  van 
HoSvell,  Beis,  L  151  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


832 

palen  afttandi  van  Babat,  samenkomt  met  den  reeds  Termelden 
zgweg  naar  Lamongan,  welke  tot  die  plaats  sleehts  {  palen 
lang  is^  maar  Tan  daar  nog  12(  paal  zuidwaarts  gaat  naar  de 
distriotshoofdplaats  Mantoep.  Den  hoofdweg  yenrolgende  ontmoet 
men  na  !(  paal  aan  de  linkerhand  den  reeds  besohreren  weg 
naar  Sidajoe  en  Jiog  114  paal  verder ,  na  de  grens  yan  Lamongan 
met  het  regentschap  en  district  Gresik  overschreden  te  hebben, 
aan  de  rechterhand  den  d warsweg  naar  Tjarmé,  hoofddorp  yan 
het  Gresiksche  district  (ïoenoeng  Eendeng.  Ygf  en  driekwart 
paal  voorbij  dit  pnnt  komt  de  hoofdweg  nit  op  den  postweg  van 
Gresik  naar  Soerabaja,  op  welken  men  If  paal  terug  moet  gaan 
om  Gresik  te  bereiken.  De  geheele  afstand  van  Lamongan  naar 
Gresik  bedraagt  op  deze  wgze  21  i  palen;  doch  men  ontmoet,  eer 
men  aan  den  postweg  komt ,  aan  de  linkerhand  een  dwarswegi 
die  meer  rechtstreeks  naar  Gresik  gaat  en  den  geheelen  a&tand 
een  paol  bekort. 

Ik  noemde  zooeven  den  naam  Goenoeng  Eendeng,  die  telkens 
op  Java  terngkeert  en,  zooals  men  weet,  bergketen  beteekeni. 
In  de  residentie  Soerabaja  is  hg  gemeen  aan  drie  naast  dkan- 
der  liggende  districten  y  waarvan  het  westelgkste  tot  het  regent- 
schap Lamongan,  het  middelste  tot  het  regentschap  Gresik,  het 
oostelgkste  tot  het  regentschap  Soerabaja  behoort.  De  naam  is 
vermoedelgk  ontleend  aan  de  meer  keten vormige  gestalte  van 
het  kalkgebergte  dat  ze  doorsngdt,  ofschoon  die  op  de  bestaande 
kaarten  niet  zeer  in  't  oog  valt  Het  Lamongansche  Goenoeng 
Eendeng  grenst  ten  zniden  aan  het  district  Tengahan  en  heeft 
tot  hoofddorp  Eembang  Baboe,  dat  8^  paal  west  van  den  weg 
van  Lamongan  naar  Mantoep  en  8i  paal  van  Lamongan  gele- 
gen is.  Lingkir ,  het  derde  district  van  Lamongan,  schuift  zich 
ten  oosten  van  Gt>enoeng  Eendeng  en  Tengahan  tusschen  deze  dis- 
tricten en  Bodjo  Negoro  in,  totdat  het  de  grens  van  Sidajoe 
ontmoet,  en  heeft  tot  hoofdplaats  Eedoeng  Pring,  dat  1}  paal 
ten  oosten  van  den  weg  ligt  die  van  Babat  zuidwaarts  naar 
Djombang  in  de  afdeeling  M&dj&kert&  gaat.  Eedoeng  Pring  is 
van  Babat  7^,  van  Lamongan  18  palen  verwgderd.  Vroeger 
omvatte   Lingkir,    nevens    het  gemelde  ingeschoven  stuk,    de 


Digitized  by  VjOOQIC 


833 

gansohe  zaidelgke  helft  van  het  regenUohap  Lamongan,  doch 
wg  zagen  reeds  dat  daarvan  thans  het  oostelgk  deel  onder  den 
naam  van  Mantoep,  met  gelgknamig  hoofddorp,  is  a^esoheiden. 

Van  geen  der  genoemde  districtshoofdplaatsen  is  zoover  ik  weet 
iets  bijzonders  te  vermelden ,  behalve  dat  Eembang  Bahoe  een  zont- 
pakhois  heeft*  De  regentschapshoofdplaats  Lamongan  is  zeer  stil , 
maar  heeft  een  bevallig  aanzien ,  daar  zg  geheel  in  welig  geboomte 
verscholen  ligt.  De  bgzonder  fraaie  dalam  van  den  Regent  bevindt 
zich  bmten  het  dorp;  bezgden  het  huis  is  een  groote  vierkante 
waterkom ,  die  geen  uitloop  heeft  en  dient  om  het  regenwater  te 
verzamelen,  daar  zich  in  dit  regentschap  de  schaarschte  van 
levend  water  schier  overal  pgnlgk  doet  gevoelen  *)•  Zulke  water- 
kommen zijn  dan  ook  hier  niet  zeldzaam.  De  bevolking  heeft 
op  een  aantal  van  de  Solo-rivier  verwgderde  plaatsen,  om 
in  de  behoefte  van  drinkwater  te  voorzien,  op  lage,  goed  be- 
schaduwde plekken  dergelgke  kommen  ingedijkt,  die  in  den 
drogen  moeson  als  gemeente -regenbakken  dienst  doen.  Daar 
de  fijne  blauwe  klei,  waaruit  een  groot  deel  van  den  bodem  van 
Lamongan  bestaat,  het  water  niet  licht  doorlaat,  beantwoorden 
deze  kommen  in  zooverre  aan  het  doel,  dat  het  water  wordt 
bijeengehouden;  natuurlgk  laat  echter  de  frischheid  vaak  veel  te 
wenschen  over,  en  is,  als  de  droogte  lang  aanhoudt,  de  voorraad 
spoedig  verdampt  Wanneer  men  in  den  bodem  van  Lamongan 
eenige  voeten  diep  graaft ,  stoot  men  overal  op  zeezand  en  schelpen. 
De  blauwe  klei  die  de  oppervlakte  bedekt,  is  in  den  regentgd 
glibberig  als  zeep  en  in  het  droge  jaargetgde  in  tallooze  scheu- 
ren en  spleten  opgebarsten  % 

Li  het  zuiden  der  districten  Lingkir  en  Mantoep  worden  nog 
uitgestrekte  djatibosschen  aangetro£Fen ,  welke  met  die  der  aan- 
grenzende deelen  van  M&dj^ert&  een  samenhangend  geheel 
vormen  van  ongeveer  260  kilometers.  De  bosschen  van  Lingkir 
hebben  echter  veel  geleden  door  het  ruwe  kappen  dat  hier  van 
1854  tot  1864  heeft  plaats  gehad,  toen  een  uitgestrektheid  van 
34   vierk.  kilometers  ter  velling  aan  den  heer  van  Boyen  was 

O  Roorda  van  EyBinga,  Ld.  en  Yk.  III.  8.  208. 
«)  Van  Wales  in  T.  v.  N,  L  1874,  IL  422. 

HL  63 


Digitized  by  VjOOQIC 


8d4 

afgestaan.  Sommige  perceelen  bosoh  zijn  toen  geheel  yerdweDen 
en  door  bouwland  vervangen  *).  In  dit  gedeelte  van  Lamongan 
ontbreekt  bet  water  niet  gebeel.  Uit  de  samenvloeiing  van  onder- 
scheiden beken  ontstaat  er  de  rivier  Lamong  Eidoel,  die  om 
hare  ondiepte  en  sterk  kronkelenden  loop  onbevaarbaar  is,  maar 
voor  den  afvoer  der  djati-balken  goede  diensten  bewast  Na 
Lamongan  verlaten  te  hebben  vormt  zg  de  grensscheiding  tns- 
schen  het  Gresiksche  en.  het  Soerabajasche  Goenoeng  Eendeng  en 
bezuiden  Gresik  valt  zij ,  onder  den  naam  van  Kali  Tangi ,  in  de 
Straat  van  Madoera*  In  een  der  djati-bosschen  van  Lingkir, 
Kréka  geheeten  en  behoorende  tot  de  desa  Melati ,  wordt  een  merk- 
waardig overblijfsel  der  oudheid  aangetroffen,  namelijk  de  muur* 
fragmenten  eener  oude  schans^  Eoeta  Rosan  genaamd  y  waarover  in 
het  historisch  deel  van  dit  werk  reeds  broeder  gesproken  is  '). 

In  het  district  Mantoep,  dat  sedert  1874  van  Lingkir  is  afgezonderd, 
verdient  een  heuvel  onze  aandacht  die  den  naam  van  Goenoeng 
Titr&  draagt,  tot  het  gebied  der  desa  Mgl  behoort,  en  deel  uit- 
maakt van  het  tertiaire,  uit  mergel,  klei  en  zandsteen  bestaande 
gebergte,  dat  aan  den  linkeroever  der  Brantas  verrijst.  Oüschoon  mj 
in  formatie  van  het  omliggend  gebergte  niet  verschilt,  onderscheidt 
zich  deze  hoogte  door  de  ontelbare  minerale  bronnen  die  op  hare 
kruin  in  een  zeer  beperkte  ruimte  uit  den  grond  opborrelen.  Er 
ligt  namelijk  op  den  top  van  den  heuvel,  die  zich  nauwelijks 
150  voet  boven  het  vlak  der  zee  zal  verheffen,  een  plateau, 
waarvan  het  middendeel,  ongeveer  2  bouws  groot,  het  tooneel 
is  der  opwelling  van  die  menigte,  deels  warme,  deels  koude 
bronnen,  die  zich  ten  laatste  in  een  beekje  vereenigen,  dat  in 
een  der  omliggende  valleien  verdwgnt  Door  het  water  wordt 
veel  koolzure  kalk  afgezet,  die  in  weinig  tgds  alle  voorwerpen 
omkorst  waarmede  het  in  aanraking  komt.  Daarom  wordt  ook  op 
het  bronnen» terrein  geen  spoor  van  plantenleven  aangetroffen, 
behalve  eenig  gras  op  plaatsen  waar  de  bronnen  zgn  opgedroogd; 
maar  rondom  het  terrein  groeien  schrale  djati-boomen  en  eenig 
kreupelhout.  Het  water  riekt  naar  zwavelwatersto^as  en  is  in 
sommige   bronnen   troebel  wit,  in  andere ,  ten  gevolge  van  een 

1)  Cordes,  de  Djatibossohen  op  Java,  bl.  175.        *)  D.  II,  bl.  127. 


Digitized  by  VjOOQIC 


835 

okergeel  bessinksel,  licht  brain  van  kleur.  De  inlanders  noemen 
de  bruinachtig  gekleurde  oude  en  de  witachtige  nieuwe 
bronnen.  De  smaak  is  over  het  algemeen  zUtig,  maar  sommige 
bronnen  geven  water  van  sterk  zouten  smaak,  waarom  het  den 
inboorlingen  als  surrogaat  van  zout  dient  en  bij  de  bereiding  van 
zekere  lekkerng  wordt  gebruikt. 

Aan  den  voet  van  denzelfden  heuvel  worden  nog  twee  andere 
bronnen  aangetroffen,  die  eene  geringe  hoeveelheid  aardolie 
opleveren ,  en  aan  de  oppervlakte  een  lichtbruin  schuim  afzetten , 
dat  de  inlander  als  middel  tegen  huiduitslag  gebruikt.  Yeel  be« 
langrgker  is  echter  eene  andere  aardoliebron ,  die  niet  ver  vandaar 
bg  de  desa  Lantoeng')  op  een  weinig  geaccidenteerd  terrein,  te 
midden  van  een  djati-bosch,  onder  de  wortels  van  een  doeden 
boom  ontspringt.  Dicht  langs  de  bron  stroomt  een  beekje, 
waarvan  het  water  door  de  smalle  strook  aarde  die  beide  scheidt, 
in  de  bron  sijpelt.  De  opborrelende  aardolie,  dus  met  het  water 
vermengd,  stroomt  weg  zonder  dat  de  inlanders  er  veel  nut  van 
trekken.  Echter  zijn  zg  met  het  lichtgevend  vermogen  dezer 
aardolie  niet  onbekend,  en  verzamelen  zij  die  soms  in  een  koker 
van  bamboe  of  andere  stof,  waarin  zij  een  pit  hangen  om  als 
lamp  te  dienen,  of  gebruiken  ze  tot  het  maken  van  fakkels. 
Ook  wordt  soms  de  huid  der  paarden  met  deze  olie  ingewreven  *). 

Ziedaar  het  weinige  wat  ik  van  Lamongan ,  zeker  een  der  minst 
bezochte  gedeelten  van  Java ,  weet  mede  te  deelen.  Daarentegen  ver- 
heugen wij  ons ,  wat  Gresik  betreft ,  in  een  rgkdom  van  berichten , 
waarbg  het  alleen  soms  moeilgk  is  de  juiste  grenzen  te  trekken 
tusschen  hetgeen  vroeger  bestond  en  hetgeen  nog  heden  bestaat 


1)  Lantoeng  beteekent  aardolie,  zooals  reeds  bl.  478,  noot  2,  werd 
opgemerkt. 

<)  Zie  over  deze  bronnen  Wiselios  in  N.  T.  y.  N.  I.  XXXIII.  404.  Yan  de 
bronnen  van  Tjitr&  was  reeds  vroeger  melding  gemaakt  in  hetzelfde  tijd- 
schrift, D.  XYI,  bL  355,  terwgl  eene  analyse  van  het  water  gevonden  wordt 
D.  XXYI,  bl.  363.  De  aardoHebronnen  yan  l^itr^  waren  ook  bekend  aan 
den  ingenieur  de  öreve;  zie  T.  v.  Ngv.  en  Ldb.  in  N.  I.  XL  341.  Doch  van 
de  bron  van  Lantoeng  vind  ik  elders  geen  melding,  en  daar  de  heer  Wise- 
lins  ze  in  1873  in  het  district  Lingkir  plaatst ,  dat  toen  ook  nog  het  district 
Mantoep  omvatte,  laat  hg  mg  in  de  onzekerheid  of  Lantoeng,  dat  ik  op 
geene  kaart  vinden  kan,  thans  tot  Lingkir  of  tot  Mantoep  behoort. 

53* 


Digitized  by  VjOOQIC 


836 

to,  de  oude  gesohiedenis  van  Java  vervult  Greaik  eene  voor- 
name rol.  Zy  was  reeds  een  gewichtige  handelsplaats  in  het 
M&dj&pahitsche  tgdvak,  maar  treedt  vooral  op  den  voorgrond  in 
den  tijd  der  invoering  van  den  Islam  op  Java,  als  woonplaats 
der  voornaamste  zendelingen  en  middelpunt  waarvan  de  prediking 
uitging ').  Als  een  gevolg  daarvan  bleef  zg  langen  tgd  de  zetel 
eener  dynastie  van  priestervorsten ,  wier  macht  allengs  door  de 
vorsten  van  Mataram  ondermijnd  en  eindelijk  vernietigd  werd  <), 
en  nog  heden  geven  de  Astana  of  vorstelijke  begraafplaats  te 
Gresik,  en  het  heiligdom  op  den  heuvel  Giri  in  de  nabgheid  der 
stad,  getuigenis  van  het  aanzien  eenmaal  door  die  vorsten  genoten. 
De  naam  Grësik  of  Garsik  schijnt  een  vasten  bodem  te 
beteekenen ,  —  hetzelfde  dus  als  Tandës ,  dat  in  hoog*  Javaansch  als 
de  naam  dezer  stad  wordt  gebruikt,  . —  en  is  vermoedelgk  daaruit 
te  verklaren ,  dat  te  midden  der  strandmoerassen  een  strook  harde 
zandgrond  voor  de  vestiging  dezer  plaats  was  gekozen ').  In  de 
zestiende  eeuw  werd  Gresik  veelvuldig  door  de  schepen  der 
Portugeezen  aangedaan  *) ;  de  zonderlinge  verbastering  van  den 
naam  tot  Agasim,  Agasin,  Agasi  of  Agasai,  waaronder  de 
stad  bg  hunne  schrgvers  voorkomt,  staat  aan  de  zekerheid 
harer  herkenning  niet  in  den  weg  ').  De  Nederlanders  stichtten  er 
de  eerste  hunner  iactoriën  in  Oost- Java');  zg  noemden  de  plaats 
.-Gerrioi,  Gressic  en  het  meest  Grissee,  wat  tot  heden  de  gewone 
vorm  is  gebleven.  Ook  maken  onze  oude  schrgvers  dikwgls  gewag 
van  eene  soort  van  voorstad  of  handelswijk  van  Gresik,  die  zg 
doorgaans  Joartan  noemen,  een  naam  die  waarschgnlijk  uit 
Djaratan  of  Padjaratan  verbasterd  is');  doch  met  het  einde  der 
17de  eeuw  verdwijnt  deze  naam  geheel  uit  de  geschiedenis. 

Gresik  heeft  eene  even  schoone  als  gunstige  ligging.  Het 
verheft  zich  op  de  noordoostpunt  van  den  hoek  die  in  het  midden 

')  Zie  Dl.  II,  bL  184-190. 

2)  D.  II,  bL  202,  256,  301  Y.,  327,  364.  866,  888. 

')  Zie  Roorda,  Jay.  Wdbk.  bl.  330,  Ie  kolom,  verg.  met  van  Ho$Tell, 
Reis.  I,  bL  153. 

*)  D.  II,  bL  229  v.    *)  D.  U,  bL  215,  noot  4.    «)  D.  n,  bL  285. 

Ó  D.  II,  bL  278,  noot.  Padjaratan  beteekent  in  het  JavaanBch  be- 
graafplaats* 


Digitized  by  VjOOQIC 


837 

Tan  het  Nauw  der  etraat  van  Madoera  vooruitspringt^  aan  den 
voet  van  den  in  de  geschiedenis  der  stad  zoo  gewichtigen  heuvel 
Qitij  behoorende  tot  eene  reeks  van  kalkrotsen  die  zich  te  mid- 
den der  uigestrekte  strandvlakte  verheft.  De  veilige  reede  wemelt 
veelal  van  inlandsche,  gedeeltelijk  ook  Europeesche  en  Ameri- 
kaansche  schepen,  waarvan  vele  de  gelegenheid  tot  vertimmering 
zoeken  op  de  hier  aanwezige  scheepstimmer werven.  Deze  schijnen 
echter  vroeger  van  meer  belang  te  zijn  geweest  dan  thans.  De 
nog  aanwezige,  slechts  twee  in  getal ,  zgn  alleen  voor  het  bouwen 
en  herstellen  van  kleine  vaartuigen  ingericht.  De  voornaamste 
behoort  aan  een  Europeaan,  den  heerBerest^de  tweede,  die  vrij 
onbeduidend  is,  aan  zekeren  Hadji  Mohammed  ').  Het  strand  neemt 
te  Gresik  sterk  door  aanslibbing  toe ,  zoodat  het  havenhoofd , 
waaraan  de  schepen  komen  laden  en  lossen ,  van  tijd  tot  tijd 
verlengd  is  moeten  worden  en  thans  honderden  schreden  in  zee 
uitsteekt.  Dit  havenhoofd  levert  eene  alleraangenaamste  wandel- 
plaats  op,  waar  men  de  irissche  zeelucht  kan  genieten  en  zich 
verlustigen  in  de  schoone  gezichten  op  de  nauw  een  Duitsche 
mgl  verwgderde  kust  van  Madoera ,  en  op  de  reede  van  het  nabij 
gelegen  Soerabaja ,  waarmede  Gresik  eene  geregelde  gemeenschap 
door  middel  eener  kleine  stoomboot  onderhoudt.  Voor  eenige  jaren 
bevond  zich  op  het  verst  uitstekend  gedeelte  van  dit  havenhoofd 
een  houten  koepel,  die  veel  door  de  Europeesche  ingezetenen 
bezocht  werd;  of  die  nog  bestaat,  durf  ik  niet  bepalen.  Niet 
minder  fraai  is  het  gezicht  dat  men  uit  zee  op  Gresik  en  den 
heuvel  Giri  geniet;  de  hooge  witte  gevels  der  Europeesche  wgk , 
pikant  afstekende  tegen  de  roode  pannen  daken,  het  mastbosch 
op  de  reede,  en  het  lage,  vlakke  strand,  geheel  met visohvijvers 
bedekt,  roepen  den  Nederlander  het  verre  vaderland  in  de  her- 
innering terug. 

Gresik  wordt  dikwijls  een  stadje  genoemd;  men  denkt  dan 
echter  slechts  aan  de  Europeesche,  ten  hoogste  ook  aan  de 
Arabische  en  Chineesche  wijken;  want  als  men  het  dertigtal 
inlandsche  kampongs  mederekent ,  die  om  de  genoemde  wijken 
verspreid  liggen,  dan  beslaat  zij  eene  uitgestrektheid  van  wel  3 

>)  Koloniaal  Yenlag,  1878,  bl.  221. 


Digitized  by  VjOOQIC 


838 

vierkante  palen  en  is  de  bevolking  op  meer  dan  20,000  zielen 
te  stellen.  In  1845  telde  men  er,  volgens  Bleeker,  156  Europe- 
anen of  afstammelingen  van  Europeanen ,  512  Chineezen,  1085 
Arabieren,  Bengaleezen  en  Maleiers,  en  18877  Javanen.  Latere 
opgaven  omtrent  de  bevolking  zgn  mg  niet  bekend;  maar  uit 
de  Naamlgst  der  Europeesche  ingezetenen  van  1881 ,  die  72  namen 
telt  *);  zou  ik  opmaken,  dat  het  totaal  der  Europeesche  bevolking 
thans  minstens  het  dubbel  van  1845  moet  bedragen.  De  meeste 
dezer  familiën  zgn  hier  sedert  een  lange  reeks  van  jaren  gevestigd. 

De  Europeesche  wgk  van  Gresik  vormt  een  langwerpig  vierkant, 
dat  men  óf  als  een  zeer  breede  straat,  óf  als  een  lang  en  smal 
plein  kan  beschouwen.  Daarvan  zgn  drie  zgden  bebouwd  met 
hooge  en  zeer  nette  steenen  huizen ,  maar  de  vierde  of  oostzgde 
is  open  en  komt  onmiddellijk  aan  zee  uit,  zoodat  men  er  de 
schepen  op  de  reede  ziet  liggen.  Dit  plein  is  beplant  met  twee 
rgen  oude^  hooge  en  zware  tamarindeboomen ,  die  eene  heerigke 
schaduw  verspreiden.  Yroeger  stond  aan  het  zuidoosteinde  het 
fort,  waarvan,  schoon  het  grootendeels  tot  kantoren  en  pakhuizen 
verbouwd  is,  nog  enkele  overblijfselen  te  zien  zgn.  Het  in  1829 
dicht  bg  het  strand  gestichte  kerkje  is  een  eenvoudige,  maar 
luchtige  steenen  pand&p& ,  waarin  eenmaal  's  maands  door  een 
der  predikanten  van  Soerabaja  wordt  dienst  gedaan.  De  Arabische 
wgk  ligt  ten  noorden  ^  de  Chineesche  ten  zuiden  der  Europeesche 
stad.  De  aloen-aloen ,  die  niets  opmerkelijks  biedt  dan  eene  meer 
door  grootte  en  ouderdom  dan  door  fraaiheid  merkwaardige  moskee 
en  een  eenigermate  steedsch  aanzien ,  ligt  aan  het  zuidelijk  uit* 
einde  der  plaats^  en  het  is  tusschen  hare  oostzgde  en  het  strand 
dat  zich  de  Chineesche  kampong  inschuift,  die  geenszins  door 
zindelijkheid  uitmunt.  De  inlandsche  wgken  vormen  eene  menigte, 
meestal  zeer  bekrompen  straten  of  gangen. 

Er  worden  te  Gresik  verschillende  takken  van  industrie  uit- 
geoefend: visscherg  en  vischteelt,  weverg,  kalkbranderg,  koper- 
gieterg  en  koperslagerg ,  de  laatste  vooral  door  de  hier  zoo 
menigvuldige  Arabieren ,  aan  wie  ook  de  meeste  handelsvaartuigen 
behooren,   terwgl  de  handel  in  edelgesteenten,   goud  en  oliën 

')  (behuwde  vrouwen  en  kinderen  zijn  daarb(j  niet  yermeld. 


Digitized  by  VjOOQIC 


839 

Bchier  uitsluitend  door  hen  gedreyen  wordt.  Met  andere  handelstak- 
^en,  zooals  het  debiet  van  Ijjn waden,  zgden  stoffen,  rotan  enz. , 
houden  zich  vooral  de  Chineezen  bezig.  In  1848  bestond  de  handels- 
vloot van  Gresik  uit  83  vaartuigen,  waarvan  slechts  4,  te  zamen 
227  last  metende,  aan  Europeanen  behoorden^  al  de  overige, 
metende  3742  last,  aan  Arabieren  en  Chineezen.  Opgaven  van 
latere  dagteekening  zgn  mg  niet  bekend.  Vele  ingezetenen  van 
Chresik  zgn  gegoed  en  de  plaats  is  in  het  algemeen  welvarend. 
Het  grootste  bezwaar  dat  zg  voor  de  bewoners  oplevert,  is  het 
gebrek  aan  goed  drinkwater,  zoodat  deze  onmisbare  behoefte  op 
groeten  afstand,  meest  van  Soetji,  moet  gehaald  worden. 

Na  aldus  een  blik  op  den  algemeenen  toestand  van  Gresik  te 
hebben  geworpen,  zullen  wg  de  voornaamste  merkwaardigheden 
van  stad  en  omstreken  in  oogenschouw  nemen.  In  de  eerste  plaats 
bezoeken  wg  de  inlandsche  begraafplaats  of  astana,  die  aan  den 
groeten  weg  naar  Soerabaja  aan  den  uitgang  der  negeri  is  gele- 
gen. Zg  bestaat ,  evenals  de  begraafplaatsen  die  wg  te  Eoedoes  ^ 
Toeban  en  elders  leerden  kennen,  uit  verscheiden  ommuurde 
pleinen  en  pleintjes,  waarop  de  graven  verspreid  liggen.  Het 
oudste  gedeelte  vertoont  ook  hier  den  Hindoestgl.  Behalve  aan 
eenige  uit  gehouwen  kalksteen  of  baksteenen  opgetrokken  muur- 
gedeelten, is  deze  kenbaar  aan  de  beide  hoofdpoorten,  die  dan 
ook  veel  van  den  tand  des  tgds  geleden  hebben.  De  hoogste,  de 
Gapoer&  wètan')  (oosterpoort),  heeft  een  kroonstuk  waarvan  de 
hoogte  die  van  het  lichaam  der  poort  evenaart;  men  kan  ze  niet 
aanzien  zonder  zich  te  verbazen,  dat  de  draagbalken  zulk  een 
vracht  van  steenen  zoo  lang  hebben  kunnen  torsen,  zonder  te 
bezwijken.  Men  heeft  dan  ook  een  ingang  bezgden  de  poort 
gemaakt,  om  de  gewijde  plaats  te  betreden.  Het  voornaamste 
monument  is  de  ons^  reeds  bekende  ^)  marmeren  sarkophaag  van 
Malik  Ibrabim,  den  oudsten  apostel  des  Islams  op  Java.  Deze 
tombe  is  geheel  open;  sommige  andere  zgn  overdekt  met  gemet- 

')  Oapoerft  wètan  is,  volgens  v.  HoSveU,  Reis.!.  158,  de  naam  der  begraaf- 
plaats zelve.  Dit  komt  mg  aeer  onwaanchpügk  voor,  maar  ik  ben  geneigd 
te  gelooven,  dat  het  gedeelte  der  stad  (de  kampong)  waarin  de  begraaQ>laat8 
ligt,  naar  de  hier  vermelde  poort  Qapoer&  wètan  genoemd  wordt. 

^  Zie  D.  n,  bL  184. 


Digitized  by  VjOOQIC 


840 

selde  pand&plk's  ,  die  met  fijn  en  kunstig  sngwerk  Yoorzieii  zgn.Yoor 
den  ingang  van  één  dezer  pandUp&^s  staat  een  uit  trachiet  gehoawen . 
waterbak,  waarop  men  het  jaartal  1346 ,  natunrlgk  der  JaTaansche 
jaartelling ,  heeft  ontcijferd.  Men  verhaalt  dat  deze  van  M&dj&pahit 
hierheen  is  gebracht ;  thans  biedt  hg  den  bezoekers  der  heilige  plaats 
de  gelegenheid  om  zich  te  reinigen.  Nog  andere  waterraten  en 
nrnen  nit  den  Hindoe-tgd;  met  jaartallen  en  opschriften,  staan 
hier  en  daar  verspreid.  Ook  op  verscheidene  minder  beteekenende 
graven  en  poorten  vindt  men  inscripties,  deels  in  het  Arabisch, 
deels  in  het  Javaansch.  Merkwaardig  is  het  Javaansch  opschrift 
op  het  graf  van  zekeren  Toemenggoeng  Poespli  Neg&r&  van 
Tandes ,  omdat  daarin  melding  wordt  gemaakt  van  den  twist  van 
Soesoehoenan  Amangkoe  Bat  met  zgne  broeders  Pangéran  Poer- 
b&j&  en  Pangéran  Blitar,  en  van  de  krggsverrichtingen  van  Qene- 
raal  Bergman,  die  in  1723  met  de  onderwerping  der  opstande- 
lingen eindigden  ^).  Op  deze  beroemde  begraafplaats  worden  ook 
thans  nog  voorname  personen  en  geestelgken  begraven;  het  ia 
eene  eer  die  op  groeten  prijs  wordt  gesteld. 

In  een  ander  gedeelte  vanGresik,  de  kampongEeboengsoeng, 
wordt  het  hoog  geëerde  graf  gevonden  van  de  NjaigedéPanaté, 
de  pleegmoeder  van  Raden  Pakoe,  meer  bekend  onder  den 
naam  van  Soenan  Giri').  De  begraafplaats  waarop  zij  rust,  ligt 
aan  een  nanw  straatje  öf  gangetje,  en  bestaat  nit  drie  pleintjes 
vol  graven,  waartoe  eene  zwaar  beschadigde  poort,  alweder  in 
Hindoe-stgl,  toegang  verleent.  Het  graf  der  Njai  wordt  dooreen 
afdak  beschermd,  maar  levert  niets  bgzonders  op. 

Van  meer  belang  is  het  graf  van  Raden  Pakoe  zelven,  dat 
wg  thans  gaan  bezoeken.  De  begraafplaats  ligt  twee  k  drie  palen 
van  Gresik ,  op  den  top  van  den  heuvel  Giri ,  die  zich  ter  hoogte 
van  400  voet  achter  de  stad  verheft.  Langs  de  hellingen  liggen 
de  tairgke  woningen  van  de  desa  Giri ,  eene  der  volkrijkste  van 
deze  streken.  De  begraafplaats  heeft  twee  poorten ,  die  thans  van 
boven  open  zijn ,  maar  waarschgnlgk  ook  een  kroonstuk  hebben 
gedragen;   zg    behooren   althans    tot  hetzelfde  overgangstgdperk 

')  Zie  Dl.  II,  bl.  444^447.  Men  vindt  op  den  steen  ook  het  jaartal  1645 
der  Jav.  aera.  ^  D.  II,  bl.  189. 


Digitized  by  VjOOQIC 


841 

van  Hindoeïsme  op  Islamisme ,  waarran  ons  te  Eoedoes,  Toeban, 
Gresik,  reeds  vooyele  monnmeDten  zgn  voorgekomen.  Het  houten 
grafhais  van  Raden  Pakoe,  die,  sooals  wg  reeds  weten ,  gewoon- 
Igk  Soenan  Giri  genoemd  wordt,  is  van  later  tijd;  het  is  met 
verguld  sngwerk  op  roeden  grond  rgk  versierd.  Rechts  en  links 
van  den  nauwen  ingang  tot  de  tombe  is  een  naga  of  groote 
slang  gebeiteld,  —  een  nieuw  voorbeeld  van  de  zonderlinge 
vermenging  van  Hindoesche  met  Mohammedaansche  voorstellingen, 
die  men  zoo  vaak  op  Java  aantreft.  Over  de  kris  die  bg  dit 
graf  in  een  gzeren  kist  bewaard  wordt  ^  heb  ik  reeds  vroeger 
gesproken  *).  Niet  ver  van  het  grafhuis  verrgst  eene  oude  mos- 
kee, en  rondom  het  graf  van  Raden  Pakoe  liggen  nog  een  aantal 
andere.  Wg  voelen  ons  echter  het  meest  aangetrokken  door  het 
bekoorlgke  gezicht  op  Ghresik  en  de  Straat,  dat  men  van  deze, 
iem  ganschen  omtrek  beheersohende  hoogte  geniet 

Van  geheel  anderen  aard  is  de  merkwaardigheid  die  thans 
onze  aandacht  vordert.  De  heuvelenreeks  waartoe  de  Giri  behoort, 
schakelt  zich  voort  in  noordwestelijke  richting.  Op  vgf  palen 
afstands  van  Gresik,  en  een  weinig  bewesten  den  weg  van 
Gresik  naar  Manjar,  ligt  aan  den  voet  dezer  heuvelen  Soetji, 
een  groot  dorp,  voormaals  het  hoofddorp  van  het  district  Petam- 
bakan;  het  is  vandaar  dat  de  Europeesche  bewoners  van  Gresik 
gewoonlijk  hun  drinkwater  erlangen.  Soetji  dankt  zgn  bekendheid 
voornamelijk  aan  de  salpetermakerg  die  hier  vele  jaren  bestaan 
heeft,  en  waarvoor  de  menigvuldige  grotten,  die  in  de  nabij- 
gelegen kalkheuvelen  gevonden  worden,  een  overvloed  van 
materiaal  leverden.  Het  in  1791  te  Sid&g&r&,  in  hetzelfde  dis- 
trict, opgericht  salpeter-établissement  werd  in  1796  door  den 
Gezaghebber  van  den  Oosthoek,  Dirk  van  Hogendorp,  naar 
Soetji  verplaatst.  Yan  1811  tot  1816  stonden  de  werkzaamheden 
stil,  omdat  het  toenmalige  Engelsche  bestuur  zich  het  salpeter 
met  minder  kosten  uit  Bengalen  kon  verschaffen ;  doch  bij  het 
herstel  van  het  Nederlandsch  gezag  werden  zg  dadelijk  hervat, 
om  in  1818  op  nieuw  gestaakt  te  worden.  De  aanleiding  daartoe 
meen  ik  te  moeten  zoeken  in  het  minder  gunstig  rapport  door 

>)  D.  n,  bl.  190. 


Digitized  by  VjOOQIC 


842 

den  Hoogleeraar  Reinwardt  over  de  bestaande  inrichting  oitge- 
bracht;  wel  werd  door  hem  tevens  de  weg  tot  verbetering  aan- 
gewezen '),  maar  men  mag  aannemen,  dat  daaraan  meerkosten 
en  bezwaren  verbonden  waren,  dan  zg  der  Regeering  waard 
scheen.  Het  dnnrde  toen  tot  1837  eer  de  werkzaamheden  hervat 
werden;  maar  reeds  in  1839  maakte  de  Begeering  er  nogmaab 
een  einde  aan,  en  in  1841  werd  het  geheele  établissement  inge- 
trokken ,  echter  met  last  om  de  gebouwen  en  de  salpeter-beddin- 
gen in  stand  te  houden.  Het  schgnt  dat  ook  nu  het  uit  Britsdi 
Indië  aangevoerde  salpeter  voordeeliger  uitkwam  dan  het  eigen 
fabrikaat,  doch  dat  men  de  gelegenheid  wilde  openhouden  om, 
indien  de  aanvoer  door  de  omstandigheden  mocht  belemmerd 
worden ,  de  werkzaamheden  te  Soe^i  dadelgk  te  hervatten.  Daar- 
toe schgnt  zich  echter  geene  aanleiding  te  hebben  voorgedaan. 
Kunnen  wij  derhalve  thans  met  de  salpeter&bricatie  geen 
kennis  maken ,  het  blgft  ons  vrij ,  zoowel  de  schoone  panorama's 
te  genieten  die  wg  van  den  top  der  kalkheuvelen  kunnen  gade- 
slaan ,  als  de  holen  te  bezoeken  waardoor  ze  op  een  aantal  plaat- 
sen doorboord  zijn  ').  De  grotten  vormen  donkere,  huivering- 
wekkende gewelven,  waarin  het  daglicht  nimmer  doordringt,  en 
die  men  slechts  met  behulp  van  flambouwen  kan  bezoeken.  Zg 
leveren  de  gewone  tooneelen  van  zulke  grotten  op ,  en  zgn  bewoond 
door  ontelbare  scharen  vledermuizen  van  verschillende  soort, 
vooral  van  de  ook  te  Batavia  zoo  gemeene  Dysopes  tennis.  De 
voorwaarden  voor  de  vorming  eener  goede  salpeteraarde  zgn 
hier  dus  in  ruime  mate  aanwezig.  Het  kalksteen  zelf  is  daartoe 
onmisbaar,  en  te  meer  geschikt  naarmate  bet  losser  van  bouw  is 
en  gemakkelgker  door  lucht  en  vochtigheid  kan  doortrokken 
worden.  Maar  even  noodzakelijk  is  het  aanwezen  van  dierlgke 
of  plantaardige  zelfistandigheden ,  die,  door  verrotting  ontbonden 


^)  Het  rapport  komt  voor  als  3a  bglage  (bL  181—198)  achter  het  levens- 
bericht Tan  Reinwardt,  geplaatst  voor  zjjne  „Reis  naar  het  oostelijk  gedeelte 
van  den  Ind.  Archipel  in  1821^  (Amst.  1858). 

')  Het  aantal  der  grotten  bedraagt  volgens  Buddingh  84 ,  volgens  Teenstra 
24,  Yolgens  Reinwardt  meer  dan  20.  Waarschgnlgk  behoort  daartoe  de  grot 
Poeljak  wangi,  waarvan  de  meststof  onderzocht  is  door  de  hoeren  Rost  van 
Tonningen  en  Fromberg.  Zie  N.  T.  v.  N.  I.  IX.  157,  169. 


Digitized  by  VjOOQIC 


843 

zgnde,  door  de  inwerking  van  lucht  en  vochtigbeid  allengs  wor- 
den omgeTormd  tot  de  grondstoffen  die  voor  de  salpeterbereiding 
yereischt  worden.  De  bgzonder  poreuse  gesteldbeid  van  het 
kalksteen  der  grotten  van  Soetji  y  en  de  vleermuizen  wier  mest 
daar  in  ontzettende  hoeveelheden  ligt  opgehoopt,  leveren  dus 
groote  natuurlijke  voordeelen  op,  waarvan  voor  den  aanleg  van 
kunstmatige  salpeterbedden  partg  kan  getrokken  worden  '). 
Zulke  bedden  zijn ,  of  waren  althans  voor  eenige  jaren ,  in  de 
kamers  en  gangen  dezer  holen  in  menigte  te  vinden.  Eén  of  ander- 
halven voet  boven  den  grond  verheven,  8  voeten  ongeveer  lang 
en  3  &  4  voeten  breed,  en  met  vette  zwarte  aarde  bestrooid, 
hebben  zij  geheel  het  voorkomen  van  graven,  en  daar  zg  dus 
aan  de  grotten  het  aanzien  van  katakomben  geven,  werken  zij 
niet  weinig  mede  om  den  somberen  indruk  van  het  geheel  te 
vergrooten.  De  losse  structuur  van  het  kalksteen  te  Soetji  maakt 
het  ook  zeer  geschikt  tot  de  vervaardiging  van  leksteenen.  In 
eenige  der  grotten  worden  tevens  eetbare  vogelnestjes  ingezameld  '). 
Wij  nemen  thans  afscheid  van  Gresik  en  vervolgen  de  reis 
naar  een  nog  veel  belangrgker  plaats ,  naar  de  hoofdstad  Soera- 
baja.  De  afstand  bedraagt  lli  palen.  De  postweg  gaat  eerst 
recht  zuidwaarts  ;  het  landschap  is  aanvankelijk  eenigszins 
heuvelachtig  en  niet  onbevallig,  doch  spoedig  ziet  men  zich  weer 
door  laag  en  moerassig  land  omringd.  Na  omstreeks  vier  palen 
te  hebben  afgelegd ,  bereikt  men  de  ongeveer  honderd  voet  breede 
Eali  Tangi,  die  de  grensscheiding  maakt  tusschen  de  regent- 
schappen Gresik  en  Soerabaja ,  en  na  deze  rivier  met  een  houten 
brug  te  zijn  overgegaan,  bevindt  men  zich  in  het  district  Soera- 
baja, dat,  daar  het  de  stad  en  haren  naasten  omtrek  bevat, 
gewoonlijk  Eóta  wordt  genoemd,  in  tegenstelling  met  het  ten 
zuidoosten  daaraan  grenzend  district  Djabakóta,  waarvan  de 
naam    , buiten   de   kóta^  beteekent.    Nauwkeurig  zijn  echter  die 


*)  Reinwardt,  t  a.  p.,  bl.  181,  182. 

^)  Orer  Ghresik  en  zgne  merkwaardigheden  zjjn  vooral  te  raadplegen :  Ren- 
gers,  Dagboek,  bL  186;  Jnkes,  Yoyage  of  the  Fly,  II.  139  vy.;  van  Hoö- 
veU,  Bels,  I.  152—158;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  94  y.97  ▼.;  Boddingh, 
N.  O.  I.,  I.  298;  Bmmnnd,  Yerhh.  y  h.  Bat.  Gen.,  XXXIII.  182;GeYera 
Deynoot,  Herinneringen.  98;  Bickmoro,  Travels.  56. 


•  Digitized  by  VjOOQIC 


844 

namen  thans  niet,  daar  Ebta  ook  het  westelijk  deel  der  yoormalige 
Ommelanden ,  Djabakóta  slechts  de  zuidelgke  en  oostelijke  deelen 
daarvan  omvat.  Na  den  overgang  der  rivier  komt  men  in  de  desaEali 
Tangi ,  vervolgens  te  Smemi  of  Soememi ,  waarop  het  geheel  door 
moerassen  omringde  Brandjangan  volgt,  en  daarna  Doepak ,  dat  met 
Soememi  in  armoedigheid  van  uiterlijk  wedijvert.  De  weg  wordt  her- 
haaldelgk  door  kleine  riviertjes  gesneden  en  levert  niets  belangrgks 
op  dan  de  lange  reeksen  van  vischvijvers,  die  ook  hier  worden 
aangetroffen.  De  toegang  tot  de  volkrijkste  stad  van  Nederlandsch 
Indië  is  van  deze  zijde  alles  behalve  schoon  te  noemen  ^). 

Het  zal  wellicht  menigeen  verwonderen  Soerabaja  de  volkrgk- 
ste  stad  van  Nederlandsch  Indie  te  hooren  noemen,  daar  men 
ongetwgfeld  algemeen  geneigd  is  opk  in  dit  opzicht  aan  Batavia^ 
zoo  vaak  ,de  Koningin  van  het  Oosten '^  genoemd ,  den  voorrang 
toe  te  kennen.  Niettemin  berust  de  qualifioatie  op  o£Sciêele  gege- 
vens, die,  zoo  zij  al  niet  volkomen  te  vertrouwen  zgn,  echter 
den  toestand  bij  benadering  doen  kennen.  Zij  zgn  van  zeer  recente 
dagteekening,  daar  zij  ontleend  zijn  aan  het  koloniaal  verslag 
van  1881,  en  terwgl  zij  toonen,  dat  vroeger  in  dit  werk  de 
bevolking  van  Batavia  en  Samarang  te  laag  is  geraamd,  blijkt 
er  tevens  uit,  dat  niettemin  het  bevolkiilgscijfer  van  Soerabaja 
dat  der  beide  andere  hoofdsteden  van  Java  overtref);  ').  Ik 
laat  hier  een  vergelijkend  overzicht  der  bevolking  van  Java's 
drie  hoofdsteden  volgens  de  jongste  opgave  volgen. 


')  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1850,  I.  98. 

3)  De  cgfers  komen  voor  in  Bglage  A,  n^  I,  bl.  3,  van  het  Koloniaal 
Verslag  over  1881.  Zg  hebben  betrekking  tot  den  toestand  op  het  laatst 
van  1879,  en  zgn  wat  Samarang  betreft,  nauwkeuriger  dan  die  over  1878 
in  het  Yerslag  van  1880,  omdat  daar  als  cgfer  der  bevolking  dat  van  het 
district  in  plaats  van  dat  der  stad  Samarang  was  opgegeven.  In  1880 
is  voor  de  eerste  maal  eenige  opgave  omtrent  de  bevolking  der  drie  hoofd- 
steden Torstrekt.  Ik  stel  in  die  opgaven  geen  onbepaald  vertrouwen,  maar 
de  meening  door  sommige  Indische  dagbladen,  naar  aanleiding  van  het 
cgfer  der  in  1881  aan  de  cholera  bezwekenen,  uitgesproken,  dat  de  bevol- 
king der  stad  Batavia  inderdaad  wel  200,000,  misschien  300,000  zielen  zou 
bedragen,  komt  mg  zeer  overdreven  voor.  Wat  boven,  bl.  27  en  498, 
over  de  bevolking  van  Batavia  en  Samarang  gezegd  is,  moet  na  deze  offi- 
ciSele  opgave  vervaUen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


845 

Earopeanen.  ChiaeezeiL  Anbieron.  Andere     Inla&den.       TotBaL 

Batayia  Tr.Oosteri. 

(stad  en  voorsteden)  4,888  23,539  796      114     73,675  102,901 

Samarang 

(hoofdplaats)             2,830     9,086  653  2,196     54,374     69,141 

Soerabaja 

(hoofdplaats)             4,293     6,677  1,176      350     107,86  120,164 

Soerabaja  klimt  niet  tot  zoo  hoogen  ouderdom  op  als  Toeban 
en  Gresik.  De  geschiedenis  heeft  ons  in  de  kampong  Ampel, 
de  verblijfplaats  van  Raden  Rachmat,  doorgaans  de  Soenan  van 
Ampel  geheeten,  het  begin  der  stad  doen  kennen,  binnen  wier 
wallen  zg  nog  is  begrepen  *)  Het  graf  van  dien  geloofshel4 
en  de  daaraan  palende  moskee  werden  als  het  ware  de  kern 
waarom  zich  een  nieuwe  stad  vormde,  die  weldra  in  de  geschie- 
denis van  Java  een  belangrgke  rol  zou  vervullen.  Hare  uitne- 
mende ligging  aan  den  mond  der  Eali  Mas,  den  noordelijken 
groeten  mondingsarm  der  Eali  Brantas ,  en  de  veiligheid  .harer 
reede  hebben  grootelijks  tot  hare  spoedige  ontwikkeling  bijge- 
dragen. Hoe  groot  de  macht  was  van  de  Adipati's  of  Regen- 
ten van  Soerabaja  is  ons  in  het  historisch  deel  van  dit  werk 
telkens  gebleken.  Yalentijn  verzekert  ons,  dat  zg  een  prachti- 
gen  staat  voerden  en  een  firaaien  dalam  bewoonden ,  die  ook 
een  stal  bevatte  voor  de  olifanten  die  zij  bij  plechtige  bezoeken 
gewoon  waren  als  rgdieren  te  gebruiken  ').  Bg  het  verdrag 
van  1743  werd  Soerabaja  met  alle  onderhoorigheden  door  den 
Soesoehoenan  aan  de  Compagnie  afgestaan ,  die  er  den  zetel  ves- 
tigde van  den  Gezaghebber  van  Java's  Oosthoek,  terwijl  de 
koopman  Eeyzer  de  eerste  was  die  als  zoodanig  optrad.  Maar 
veel  vroeger  reeds,  in  1679,  wordt  melding  gemaakt ')  van  eene 
versterking  of  pagar  door  de  Compagnie  hier  gebouwd,  waarvoor 
de  bezetting  in  1705  op  100  man  bepaald  werd  ^).  Dit  behoeft 
ons  trouwens  niet  te  bevreemden,  wanneer  wg  ons  herinneren, 
dat  de  Compagnie  in  1677  Soerabaja  tweemaal  op  den  rebel 
Troen&  Djij&  voor  den  Soesoehoenan  veroverde  *).   Zulke  dien- 

1)  Zie  D.  I,  bL  188.  «)  Valentjn,  lY.  1.  47. 

»)  Hageman,  in  Bgdr.  t.  d.  T.  L.  en  Vk.  van  N.  I.  IX.  273. 

*)  Valentgn,  lY.  1.  48  en  113.  *)  D.  H,  bL  363,  376, 


Digitized  by  VjOOQIC 


846 

•ten  liet  zg  zioh  gewoonlgk  door  handelsTOordeeleii  en  het  reoht 
om  die  te  beschermen,  vergelden.  Het  schgnt  dat  die  eerate 
Testing  eenvoudig  «de  Pagar*  genoemd  werd.  Later  verrees  op 
hare  plaats  het  fort  Belvedère ,  dat  onder  het  bestuur  van  Daen- 
dels  geslecht  werd  ').  Daarentegen  werd  toen  een  steenen  fort 
aan  het  rechter-havenhoofd  aangelegd.  Dit  werk  stond  in  verband 
met  belangrgke  havenwerken,  die  terzelfder  tgd  werden  uitge- 
voerd. Omtrent  den  vroegeren  toestand  der  haven  vindt  men  al 
zeer  weinig  aangeteekend.  In  een  Engelsch  reisverhaal  van 
1789  leest  men,  dat  de  stad  aan  den  rivieroever  op  I4  Eng. 
mgl  afstands  van  het  strand  gelegen  was,  zoodat  men  van 
de  reede  alleen  den  vlaggestok  zien  kon ;  dat  de  rivier  tot  aan 
de  stad  voor  schepen  van  honderd  tonnen  last  bevaarbaar  was, 
en  dat  aan  de  ééne  zgde  de  oever  voor  het  opsleepen  van 
vaartuigen  was  ingericht.  Vooral  de  Chineezen  dreven  er  dea- 
tgds  een  belangrijken  handel  *).  Ofschoon  in  dit  bericht  geen 
melding  is  van  havenhoofden,  waren  zij  ongetwijfeld  aanwezig, 
daar  Daendels ,  om  de  verondieping  der  rivier  tegen  te  gaan , 
de  hoofden  450  roeden  deed  vooruitbrengen ,  waarbg  de  rivier 
op  eene  diepte  van  16  voet  werd  gebracht  '). 

Daendels  was  ook  de  stichter  van  den  Constructiewinkel  voor 
het  militair  materieel,  en  zorgde  door  den  opbouw  van  het  thans 
gesloopte  fort  Lodewgk^)  en  door  onvoltooid  gebleven  steen- 
stortingen  die,  ten  oosten  der  reede,  Java  met  Madoera  moesten 
verbinden  en  slechts  de  volstrekt  noodige  ruimte  voor  de 
scheepvaart  vrglaten,  dat  aanslagen  als  waaraan  Oresik  en 
Soerabaja  in  1807  van  den  kant  van  den  Engelschen  admiraal 
Pellew  hadden  bloot  gestaan,  in  het  vervolg  niet  meer  te  duchten 
waren  *). 

De  meest  ingrgpende  verandering  die  Soerabaja  ooit  ondergaan 


O  Hageman,  t.  a.  p.  274,  en  T.  v.  N.  I.  1860,  L  275. 

*)  Deze  bgsonderheden  zgn  ontleend  aan  een  nittreksel  nit  het  Jonmaal 
van  Kapt.  Bligh,  Yoorkomende  in  een  noot  des  Eng.  yertalers  van  de  reiien 
Tan  Stayorinus,  U.  127. 

O  Daendels,  Staat,  bl.  92. 

*)  Zie  daarover  D.  I,  bl.  81  en  34,  en  D.  II,  bl.  550. 

*)  Zie  D.  n,  bL  54. 


Digitized  by  VjOOQIC 


847 

heeft,  vloeide  voort  uit  de  plaanea  ter  versterking  vao  Java, 
ontworpen  door  den  Gonvemear-Qeneraal  van  den  Bosch.  Ik 
ontleen  aan  een  militair  schrgver  de  volgende  korte  niteensetting 
van  het  gewicht  eener  voldoende  bevestiging  deaer  stad  voor 
het  defensie-stelsel  van  Ned   Indië. 

^Soerabiga  is  de  eenige  rersterkte  plaats  van  ons  Indisch  rgk, 
die  den  naam  yan  „yeBting'^  met  allereoht  kan  dragen;  zelüs  Willem  I 
zou  men  in  Europa  niet  anders  noemen  dan  een  ^groot  fort^ ,  terwgl 
aan  SoeralMga ,  door  een  zeer  beduidend  aantal  bolwerken  omgeven,  met 
hare  sterke  en  prachtige  citadel ,  zelfs  in  Europa  de  naam  ^groote  ves- 
ting^ niet  zou  onthouden  worden.  De  reden  voor  de  stichting  dezer 
vesting  springt  gereedelgk  in  het  oog,  als  men  bedenkt  dat  Soerab%ja 
onze  groote  militui#  stichtingen  bevat,  zonder  welke  geen  oorlog  te 
voeren  is,  terwgl  de  eenige  haven  aldaar  wordt  aangetroflfen,  waar 
onze  zeemacht  in  zekerheid  kan  worden  gebracht.  Men  was  uit  dien 
hoofde  aan  de  plaats  gebonden;  werd  ze  niet  versterkt,  ongetw^feld 
zou  de  vfjand  ze  onmiddellgk  na  het  uitbreken  van  een  oorlog  bezet- 
ten ,  en  om  dit  te  beletten  zouden  wg  er  onze  hoofdmacht  moeten  op- 
stellen j  afziende  van  de  binnenlandsche  defensie  die  de  oorlogskansen 
in  ons  voordeel  moet  dan  overslaan ;  ja ,  wij  zouden  van  de  algemeene 
defensie  van  het  eiland  Java,  als  onmogelgk,  geheel  moeten  afzien, 
omdat  Soerab^ja  aan  een  zijner  uiteinden  gelegen  is.  Wg  zouden  dan 
voor  Soerabaja  moeten  doen,  wat  voor  Batavia  met  zooveel  aandrang 
bestreden  is ;  want  het  verlies  der  plaats  zou  ook  de  val  onzer  heer- 
schappij zgn  geweest. 

„Er  bleef  dus  geene  keus  over.  Soerabiga  moest  noodwendig  in 
duchtigen  staat  van  tegenweer  gesteld  worden,  geschikt  om  door  een 
garnizoen  binnen  het  bereik  onzer  krachten  te  worden  verdedigd, 
totdat  ons  leger  uit  de  binnenlanden  tot  ontzet  kan  opdagen  en 
het  beleg  doen  opbreken.  De  gelegenheid  was  gunstig,  wgl  het  ter- 
rein benoorden  en  bewesten  uit  ten  eenenmale  onbegaanbaar  moeras 
bestaat,  en  dat  beoosten  zoo  laag  gelegen  is,  dat  men  bg  de  minste 
ingraving  op  water  stuit.  In  zulk  terrein  nu  kunnen  geene  loopgraven 
geopend  worden,  zoodat  de  onmianteling  der  vesting  zich  aan  drie 
kanten  tot  zeer  eenvoudige  fortifioatiewerken  kon  bepalen.  Alleen  aan 
den  zuidkant  is  het  terrein  hoog  genoeg  om  een  geregeld  beleg  moge- 
Igk  te  maken.  Daar  bevindt  zich  dienvolgens  het  natuurlek  front 
van  aanval,  en  daar  moet  derhalve  de  kunst  het  evenwicht  met  de 
andere  fronten  herstellen.*' 

De  schrgver  toont  hierna  aan  dat  dit  laatste  nog  niet  in  vol- 
doende  mate  heeft  plaats  gehad  en  de  versterking  van  het  soid- 


Digitized  by  VjOOQIC 


846 

front,  boewei  niet  verwaarloosd,  in  geene  behoorlgke  evenredig- 
heid  staat  tot  den  rijkdom  van  verdedigingswerken,  waarmede  de 
citadel  en  de  overige  forten  zijn  toegerust.  Daarna  gaat  hg  op 
volgende  wijze  voort. 

,De  vesting  is  over  geheel  den  omtrek  door  een  stelsel  van  inon- 
datie-kommen  ingesloten,  die,  onafhankelgk  van  de  rivier,  uit  zee 
worden  gevoed.  Dat  was  daarom  noodzakelgk  dewgl ,  bgaldien  de  vgand 
er  tgdig  op  bedaoht  is,  de  mogelgkheid  bestaat  om  de  rivier  af  te 
leiden,  waardoor  de  vesting  van  een  goed  verdedigingsmiddel  zon 
beroofd  worden. . . .  Overigens  mogen  wfj  niet  verzuimen  om  ook  van  het 
rivierwater ,  als  een  sterken  bondgenoot  tot  vermeerdering  van  het 
defensief  vermogen  der  vesting ,  part|j  te  trekken.  Bjjna  de  geheele 
omtrek  kan  op  eenvoudige  w^ze  van  ui^de  bovenrivier  onder  water 
gezet  worden  en,  met  behulp  van  afdamming  door  penanten-stelsels 
binnen  de  vestingwerken ,  in  de  Kali  Mas  en  Pegirian ,  onder  water 
worden  gehouden,  zoolang  de  bovenrivier  nog  niet  door  den  vgand 
zal  afgeleid  zgn.  Dit  werk  zal  hem  groot  oponthoud  veroorzaken; 
want  zoo  lang  het  water  niet  verdwenen  is,  kan  hg  zgne  loopgraven 
niet  openen ,  en  intussohen  komt  ons  leger  uit  de  binnenlanden  tot 
ontzet  aanrukken^  *)• 

Deze  uittreksels  zullen  den  lezer  in  staat  stellen  eenigszins  te 
oordeelen  over  de  motieven  die  in  1835  en  volgende  jaren  eene 
omverwerping  en  omkeering  van  een  groot  deel  van  Soerabaja 
hebben  te  weeg  gebracht,  tot  ontzettend  ongerief  en  schade  van 
de  bevolking,  tot  tydelijke  verstoring  van  den  bloei  en  vooruit- 
gang der  stad ,  en  ten  koste  van  het  zweet  en  bloed  van  ontel- 
bare Javanen ,  die  hunne  akkers  en  veldarbeid ,  hunne  vrouwen 
en  kinderen  moesten  verlaten,  en  vaak  een  afstand  van  30  en 
meer  palen  moesten  afleggen,  om  hier  tegen  het  karig  loon  van 
15  duiten  daags  aan  de  vestingwerken  te  arbeiden.  Een  sohrg- 
ver  die  Soerabaja  vóór  1835  nauwkeurig  heeft  gekend,  en  de 
veranderingen  die  het  sedert  onderging,  met  eigen  oog  heeft  gade- 
geslagen, beschrijft  de  omkeering  in  woorden  die  van  veront- 
waardiging tintelen').  Ik  zal  trachten  de  hoofdtrekken  van  zgn 
omstandig  relaas  in  weinige  woorden  weer  te  geven. 


O  De  Yaynes  van  Brakell,  de  Verdediging  van  Ned.  Ind.,  bL  874—876. 
^  Higeman  in  T.  v.  N.  I.  1860,  I,  bL  267. 


Digitized  by  VjOOQIC 


849. 

.  Toen  het  plan  om  het  centrale  gedeelte  van  Soerabaja  fo^eeft 
Testing  van  den  eersten  rang  om  te  scheppen  ')^  in  het  breia  des 
ontwerpers  gevormd  werd,  bestond  de  stad  met  voorsteden  én  om- 
melanden uit  eene  aaneengeschakelde  massa  van  volkrgke ,  yreed-» 
zame,  rgkbelommerde  kampongs ,  gehachten,  desa's,  doorsneden  met 
vele  fraaie  wandelwegen  en  natuurlijke  kanalen,  bewoond  door 
eene  nijvere^  rustige,  welvarende  bevolking,  uit  Javanen  en  Madoe- 
reezen,  Chineezen  en  andere  vreemde  Oosterlingen  en  Europe^ 
anen  met  hunne  afstammelingen  samengesteld.  Het  geheel  telde 
268  wijken,  waarvan  192  tot  Stad  en  voorsteden,  en  76  tot  de 
Ommelanden  ten -westen  en  zuiden  behoorden.  De  stad  lag  aan 
de  hoofdrivier,  de  Kali  Mas,  en  hare  beide  takken,  de  Eali  Sapi 
of  Eali  Pegirian  en  de  Eali  Anak  of  E^ali  Erambangen,  waarvan 
de  beide  eerste  beneden  de  scheiding  nog  door  twee  kanaaltjes 
verbonden  waren.  De  hoofdrivier  vormde  de  Groote-,  de  Pegi-r 
rian  de  Oosterhaven,  en  de  Eali  Anak,  die  zich  ten  westen  der 
stad  langs  aangename  wandelwegen  in  snelle  vaart  naar  zee 
spoedde ,  vormde ,  een  weinig  beneden  Doepa,  den  ingang  voor  den 
aanvoer  van  balken.  Een  zijarm  die  vroeger  de  Eali  Anak  met 
de  hoofdrivier  verbond,  was  wel  is  waar  reeds  toen  gedempt  en 
in  een  breede  straat  herschapen ,  maar  zond  toch  nog  twee  door 
sluizen  geregelde  kanaaltjes  af,  die  eenige  der  westelgke  kam* 
pongs  van  de  stad  besproeiden.  In  die  stad  lagen  in  Ampel  en 
onderscheiden  andere  kampongs  hoogvereerde  heilige  graven. 
De  groote  tornooiplaats ,  waarvan  reeds  Yalentgn  gewag  maakt, 
had  nog  hare  oude  waardigheid  behouden;  aan  hare  noordzijde 
stond  nog  de  dalem  der  voormalige  „prinsen '^  van  Soerabaja, 
aan  de  oostzijde  de  gevangenis ,  aan  de  westzgde  de  groote  moskee, 
aan  de  zuidzijde  lagen  de  pasar  en  de  executieplaats.  Denoord- 
oostelijke  voorstad  Pegirian  vormde  eene  welvarende,  volkrijke 
wijk,  door  handelaars  en  zeelieden  bewoond,  en  had  een  druk 
bezochte  markt.  De  zuider-voorsteden  langs  de  groote  rivier 
waren  levendig,  sterk  bevolkt  en  bloeiend.  De  kampongs  der 
Javanen  waren   dicht  begroeid   met  bamboestruiken  en  tuinen. 

')  Er  s0n  in    Ked.  lodiS  slechts  twee  Testing^n  van  den  eersten  rang.  De 
andere  is  Willem  I  (boven,  blz.  526).  Zie  de  olaisifioatie  in  ^tbL  1363,  nHl» 

m;  54 


Digitized  by  VjOOQIC 


850 

Overal  was  frisch  water  en  lommer  tot  waar  men  aan  de  noord- 
oost-, noordwest-  en  westzijden  het  gebied  betrad  der  nitgestrekte 
strandmoerassen ,  die  deels  in  yischygTers  herschapen  waren, 
deels,  met  kreapelhont  en  nipahpalmen  begroeid,  aan  de  bevol- 
king nuttig  materiaal  leverden.  Zoodanig  was  het  aanzien  der  onde 
stad;  zien  wij  thans  hoe  zij  tot  de  tegenwoordige  herschapen  werd. 

Millioenen  zgn  besteed  aan  het  opwerpen  van  aarden  wallen, 
het  graven  van  grachten  en  het  bouwen  van  metselwerken.  Een 
groot  aantal  kampongs  werden  onteigend,  vernield,  verbrand; 
van  de  192  kampong's  en  wgken  van  Stad  en  voorsteden  bleven 
slechts  138  in  wezen  ^  en  daarvan  behooren  thans  slechts  46  tot 
de  eigenlijke  stad.  De  wijken  der  Europeanen,  Chineezen,  Ara- 
bieren, Elingaleezen  zijn  in  de  vestingstad  begrepen,  maar 
de  inlandsche  bevolking  is  grootendeels  daarbuiten  gebannen 
en  heeft  slechts  weinige  kampongs  binnen  de  wallen  behouden. 
De  rivieren,  verdeeld  en  afgeleid  in  grachten,  met  sluizen  en 
duikers,  verspreiden  niet  langer  frisohheid  en  leven  door  de 
wijken ;  de  Eitli  Anak  of  Erambangan  is  geheel  in  een  ingemetselde 
gracht  herschapen  en  gaat  met  een  duiker  onder  den  hoogen 
wal  door.  Aan  de  westzgde  zijn  de  wallen  gevormd  uit  de 
modder  der  moerassen,  aan  de  zuidzgde  uit  den  grond  waarop 
dicht  bevolkte  kampongs  verrezen  waren.  En  de  handen  die  aan  de 
aard-  en  steenhoopen  het  aanzgn  gaven ,  zijn  de  handen  der  Javaan* 
sche  landbouwers,  die  tot  uit  Rembang ,  Eediri  en  zelfii  Banjoe- 
wangi  moesten  opkomen,  om  deel  te  nemen  aan  het  werk  dat 
aan  de  vreemde  beheerschers  van  Java  het  duurzaam  bezit  van 
het  eiland  moest  verzekeren. 

Wat  Daendels  voor  de  bevestiging  van  Soerabaja  gedaan  heeft, 
is  alles  te  niet  gegaan  zonder  ooit  eenig  nut  aan  de  defensie 
bewezen  te  hebben.  Het  fort  Lodewijk,  later  in  Oranje  en  Erf* 
prins  herdoopt,  heeft  nimmer  een  schot  gelost,  en  ging  op  de 
vreedzaamste  wijze  eerst  in  Franscbe,  toen  in  Engelsche  handen 
over.  In  1857  werd  het  voor  afbraak  verkocht;  de  plaats  werd 
aan  de  zee  wedergegeven  en  de  kooper  ging  bankroet.  Het  zee- 
fort  in  den  Trechter  ten  oosten  der  stad,  bij  Eoeanjer,  dat  in 
een  diepte  van  16  voet  waters  moest  gefondeerd  worden,  heeft 


Digitized  by  VjOOQIC 


851 

sioh  nooit  boven  de  baren  verheven  en  komt  op  de  zeekaarten 
als  klip  voor,  onder  den  naam  van  het  , Gezonken  fort.^  Het 
fortje  Kali  MaSy  op  een  eilandje  aan  den  ooster-rivieruithoek,  heeft 
alleen  dienst  gedaan  om  drie  man  en  een  sergeant ,  Javanen ,  te 
huisvesten  en  buskruid  voor  schepen  van  particulieren  te  bergen , 
totdat  in  1837  de  bliksem  in  het  kruidhuisje  sloeg;  in  1852 
V7as  er  van  den  wal  niets  meer  over.  Thans  is  het  terrein 
v^aarop  het  stond,  geheel  door  het  uitgestrekte  Marine-établissement 
bedekt.  Tot  zoover  de  mededeelingen  van  den  heer  Hageman ! 

Zal  ook  de  nieuwe  werken  een  dergelijk  lot  treffen? 
Sedert  veranderde  inzichten  de  willekeurige  beschikking  over  de 
werkkrachten  der  bevolking  niet  meer  veroorloofden,  en  daar- 
door de  kosten  aan  de  vestingwerken  te  besteden  aanzienlijk 
vermeerderden,  schgnt  men  zich  in  Indiê  ernstiger  te  hebben 
afgevraagd,  of  men  zich  met  betrekking  tot  het  defensiewezen 
wel  op  den  rechten  weg  bevond,  en  of  de  vestingwerken  de 
ontzettende  offers  waard  waren  die  er  voor  gevorderd  werden. 
Die  twijfel  heeft  ook  Soerabaja  getroffen.  Sedert  1860  is  aan 
hetgeen  nog  te  doen  was  overgebleven,  tragelijk  voortgewerkt , 
zoo  het  niet  geheel  is  gestaakt;  men  las  in  de  regeeringsver- 
slagen  telkens  van  overwegingen,  in  hoeverre  en  op  wat  wijze 
de  werken  te  Soerabaja  moesten  voltooid  worden,  maar  niets 
van  flinke  besluiten  of  krachtige  maatregelen  ter  uitvoering.  De 
verwaarloozing  leidde  tot  verval,  het  verval  tot  slooping;  waar 
ruimte  voor  nieuwe  stichtingen  noodig  was,  werd  een  deel  der 
wallen  geslecht,  en  de  vreemdeling  die  Soerabaja  bezoekt,  ver- 
baast zich  bg  den  zonderlingen  aanblik  der  ledige  ruimten  die 
de  stad  van  hare  omstreken  scheiden.  Ook  de  nieuwe  vesting  is 
dus  vervallen  en  half  ontmanteld,  voordat  zg  aan  een  enkel 
vgandelgk  schot  werd  blootgesteld. 

Met  meer  welgevallen  dan  bg  werken  die,  ook  al  hadden 
zg  aan  het  doel  beantwoord,  alleen  nut  konden  bewijzen  wanneer 
Java  door  den  oorlogsfakkel  bedreigd  werd,  en  waarvan 
men  dus  vurig  moest  wensohen,  dat  zg  het  bewgs  hunner 
waarde  of  onwaarde  nooit  zouden  leveren,  verwijlen  wg  bg 
de   werken  des   vredes,    bestemd  om  de  welvaart  der  stad  te 


Digitized  by  VjOOQIC 


8t^ 

bevorderen  en  het  levensgenot  harer  ingezetenen  te  verhoogeo. 
Ik  heb  hier  bepaaldelgk  het  oog  op  den  spoorweg  die  sedert 
korten  tijd  Soerabaja  met  Pasoeroean  en ,  door  dwarslijnen  die  bg 
Sid&ardjik  en  Bangtl  aanvangen  y  ook  met  Eert&8&n&  en  Malang  ver- 
bindt ').  Yan  de  hoofdlgn  gaat  de  eerste  sectie,  die  te  Gempol 
aan  de  Kali  Pórong  eindigt  en  35  i  kilometer  lang  is ,  geheel  door  de 
residentie  Soerabaja;  het  tweede  gedeelte  zullen  wij  bij  ons  bezoek 
aan  Pasoeroean  leeren  kennen.  De  lijn  S]d&ardj&-Eert&8&n&  ligt 
ook  nagenoeg  geheel  in  de  residentie  Soerabaja  en  b  gesplitst  in 
de  secties  Sid&ardj&M4dj&kert&  en  M&dj&kert&-Eert&s&n& ,  waar- 
van de  eerste  eene  lengte  heeft  van  ruim  31,  de  tweede  van 
ruim  38  kilometers;  deze  spoorwegen  Ziijn  van  staatswege  aan- 
gelegd en  worden  van  staatswege  geëxploiteerd. 

Wat  voor  het  behoud  van  den  westelijken  toegang  tot  de  reede 
van  Soerabaja  thans  door  de  Regeering  is  ontworpen,  werd 
boven  uiteengezet;  maar  ook  de  behoeften  van  den  toegang  door 
den  Trechter,  of  het  zoogenaamde  Oostgat,  zijn  aan  hare  aandacht 
niet  ontgaan.  En  geen  wonder,  wanneer  wi)  bedenken  hoe  over- 
groot het  belang  is  dat  Soerabaja  bij  het  behoud  van  dit  vaarwater 
heeft.  Zelfs  de  schepen  die  uit  het  noorden  derwaarts  komen, 
kiezen^  als  zg  diep  geladen  zgn,  thans  den  weg  om  Madoera 
heen  door  straat  Sapoedi,  om  Soerabaja  van  de  oostzgde  te  be- 
reiken. Het  onderzoek  der  heeren  Dgkstra  en  Nggh  heeft  zich  ook 
tot  het  Oostgat  uitgestrekt ,  en  hunne  opneming  heeft  getoond,  dat 
ook  daar,  sedert  1847,  een  verontrustende  achteruitgang  in  het 
vaarwater  heeft  plaats  gegrepen ,  en  dat  het  onvermgdelgk  zal  zgn 
maatregelen  te  treffen  om  te  beletten,  dat  de  doorgaans  zoovele  vaste 
stoffen  medevoerende  bandjirs  zich  bg  voortduring  door  de  Eali 
Has  en  het  kanaal  van  W&n&kr&m&  in  dat  vaarwater  ontlasten. 
De  plannen  daaromtrent  zijn  echter  nog  niet  tot  rgpheid  geko- 
men, en  nadere  voorstellen  worden  uit  Indië  gewacht  '). 


>)  Van  den  weg  van  Sidüar^jft  naar  Madioen  Egn  de  secties  SidSardjft- 
Mft^j&kertft  en  MH4j&kertft-Kert&8an& ,  na  het  afdrukken  Tan  hetgeen  boyen, 
bL  754,  oyer  dien  spoorweg  werd  medegedeeld,  gereed  en  in  exploitatie 
gekomen.  De  beide  nog  overige  seoties,  Kert^s^H-Wilangan  en  Wilangan* 
Hadioen,  zullen  vermoedelgk  in  1882  gereed  komen. 

*)  Memerio  van  toelichting  op  de  begrooting  voor  N.  L  voor  1882,  blz.  28« 


Digitized  by  VjOOQIC 


863 

Ik  zal  thaDs  beproeven  eenig  denkbeeld  te  geyen  van  het  tegen- 
woordige Soerabaja  en  de  merkwaardigheden  die  het  oplevert, 
ofschoon  die  taak,  bij  het  gemis  van  nauwkeurige  berichten  van 
recente  dagteekening  en  van  een  vertrouwbaren  platten  grond  *),  aan 
velerlei  misvattingen  onderhevig  is,  waarom  ik  van  den  lezer  meer  dan 
gewone  toegevendheid  voor  de  volgende  bladzijden  moet  inroepen. 

Wanneer  men  Soerabaja  van  de  zeezijde  nadert,  wordt  men 
getroffen  door  een  gewoel  en  drukte  op  de  reede  en  in  de  haven 
zooals  geene  andere  plaats  op  Java  te  aanschouwen  geeft.  Talrgke 
zeil-  en  stoomschepen ,  zoo  koopvaarders  als  oorlogsbodems,  lig- 
gen hier  steeds  ten  anker,  en  daartusschen  is  een  gewemel  van 
booten  en  prauwen,  van  allerlei  vorm  en  kaliber,  een  geraas 
en  geschreeuw ,  in  het  bontste  mengelmoes  van  allerlei  talen  uit- 
gestooten,  waarbjj  men  schier  gevaar  loopt  het  hoofd  te  verlie- 
zen. Dat  rumoer  vergezelt  u,  wanneer  gij  door  den  kunstmati- 
gen  mond  van  de  Eali  Mas,  in  een  tambangan ,  als  in  een  oud- 
vaderlandsche  trekschuit,  naar  de  ruim  1\  paal  verwijderde  stad 
wordt  opgesleept.  Dóór  de  noodzakelijkheid  om  de  havenhoofden^ 
wegens  de  toenemende  aanslibbing,  telkens  vooruit  te  bren- 
gen, heeft  de  Eali  Mas,  van  de  stad  af  tot  aan  hare  uitwate- 
ring,  de  gedaante  gekregen  van  een  recht  en  breed  kanaal, 
ingesloten  tusschen  loodrechte,  gemetselde  kaaimuren,  met 
den  weg  naar  den  Boom  ten  westen  en  den  weg  naar  het 
Maritieme  établissement  ten  oosten.  Aan  de  andere  zijde  van 
die  beide  wegen  is  de  bodem  geheel  moerassig  en  grootendeels 
onbewoond.  De  Boom  is  eigenlijk  niets  dan  een  tolhuis,  maar 
heeft  zijn  naam  behouden  uit  den  tgd,  toen  nog  een  werkelijke 
afsluiting  van  de  rif  ier  door  een  slagboom  plaats  had.  Dit  tol- 
huis ligt  aan  de  rivier  ongeveer  halverwegen  tusschen  hare  uit- 
watering  en  de  stad.  Over  het  Maritieme  établissement  moet  ik 
iets  meer  zeggen,  al  is  ook  een  gedetailleerde  beschrgving  van 
hetgeen  door  de  Europeesche  overheerschers  op  Java  is  tot 
stand  gebracht,  van  het  plan  van  dit  werk  uitgesloten. 

1)  De  Platte  grond  van  G.  P.  F.  Cronenberg,  in  1864  te  Batavia  uitgege- 
ven, 18  verouderd  en  zoo  zonderling  ingericht,  dat  het  gebroik  misleidenden 
tgdroovend  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


854 

Het  Maritieme  établissement  is  de  roem  van  Soerabaja  en 
de  meest  grootsche  stichting  waarop  de  stad  kan  bogen.  Het  paalt 
onmiddellijk  aan  het  rechter-  of  oostelijke  havenhoofd,  en  bestaat 
uit  een  uitgestrekt  bassin ,  met  drijvend  dok  en  een  ruim  en 
diep  toegangskanaal,  evenwydig  aan  de  rivier,  en  verder  uit 
werkplaatsen,  hellingen,  magazijnen  en  woningen  voor  het  personeel 
van  verschillenden  rang  en  stand.  Al  deze  uitgestrekte  stichtingen 
zijn  verrezen  of  ingegraven  op  een  plek  geheel  door  de  kunst 
daarvoor  geschapen,  daar  vroeger  hier  niets  dan  moeras,  mod- 
derbank  en  water  te  zien  was.  Yoor  het  bouwen  van  zulk  een 
établissement  z^n  reeds  van  1822  af  verschillende  plannen  ge- 
opperd, doch  weder  ter  zgde  gelegd;  eerst  toen  de  plaatselyke 
inspectiën  van  den  Schoutbijnacht  van  den  Bosch  en  den  Qene- 
raal-majoor  von  Gagern  in  1845  tot  de  keuze  van  het  thans 
daarvoor  gebezigde  terrein  geleid  hadden,  kon  het  werk  met 
kracht  worden  aangevangen,  en  werd  het  onder  de  bekwame 
en  energieke  leiding  van  den  ingenieur  Geil  in  weinige  jaren 
voltooid.  Merkwaardig  is  het  vooral  dat,  in  tegenstelling  met  de 
vestingwerken  van  Soerabaja,  die  van  de  overdrgving  der 
heerediensten  en  de  daardoor  veroorzaakte  ellende  zulke 
treurige  tafereelen  opleverden,  het  Maritiem  établissement  in 
vrijen,  door  dagloon  betaalden  arbeid  is  tot  stand  gebracht,  -7 
.het  eerste  groote  werk  op  Java*  dat,  tegenover  de  beweerde 
onmogelijkheid,  proefondervindelijk  bewezen  heeft,  dat  de 
Javaan,  bg  goede  behandeling  en  betaling,  ook  zonder  dwang 
tot  den  arbeid  te  bewegen  is  ').  In  1864  werd  een  begin 
gemaakt  met  eene  belangrijke  uitbreiding  van  het  établissement, 
ten  gevolge  van  het  besluit  om  de  Gouvemements-fabriek  voor 
de  marine  en  het  stoom  wezen,  uit  de  stad  zelve,  waar  sg 
de  plaats  der  in  1849  door  het  Gouvernement  aangekochte 
particuliere  fabriek  Phoenix  had  ingenomen ') ,  naar  de   oevers 


^)  Wie  de  geschiedemi  en  de  inrichting  van  het  Maritiem  établissement 
nader  wil  leeren  kennen,  vindt  daartoe  gelegenheid  in  de  «Mededeelingen 
over  de  maritieme  werken  te  SoeralMga^,  door  D.  L.  WolÜBon,  in  het  Tgd- 
Bchr.  V.  Ngy.  in  N.  I.,  D.  II  (1855),  bl.  55-96. 

^  Koloniaal  Yersl.  1850,  bl.  57  (uitgave  van  Kemink  en  Zn.). 


Digitized  by  VjOOQIC 


855 

Tan  het  bassin  te  verplaatsen  ').  De  zoo  gewenschte  yereeniging 
der  beide  établissementen  heeft  echter,  ten  geyolge  van  allerlei 
moeielgkheden  en  van  herhaaldelijk  veranderde  inzichten,  tot 
heden  haar  beslag  niet  erlangd  ').  De  voornaamste  gebouwen 
van  het  établissement  liggen  op  de  smalle  strook  lands  die  de 
Kali  Mas  van  het  bassin  scheidt,  en  voorbij  die  gebouwen, 
op  de  uiterste  punt  van  den  landhoek,  Oedjong  geheeten, 
is  een  kustbatterg  opgericht,  die  de  reede  bestrijkt  en  zoo- 
wel den  ingang  der  Kali  Mas  als  dien  van  bet  bassin  beschermt , 
maar  volgens  sommigen  te  zwak  zon  zijn  om  de  werking  van 
haar  eigen  geschut  te  kunnen  weerstaan.  De  afstand  van  het 
Residentie-kantoor  (het  zoogenaamde  Stadhuis}  te  Soerabaja  tot 
aan  den  hoek  waarop  de  ooster-kustbatterg  is  opgericht,  be« 
draagt  2  f  palen. 

Wanneer  men  de  Kali  Mas  tot  1 800  meters  van  den  riviermond 
is  opgevaren,  komt  men  aan  de  citadel  Prins  Hendrik.  Zij 
ontving  dezen  naam  ter  gedachtenis  aan  het  bezoek  door  den 
beminden  en  nog  door  allen  die  hem  gekend  hebben,  diep  be- 
treurden Prins  in  Juni  1837  aan  de  stad  Soerabaja  gebracht, 
op  het  tijdstip  dat  de  Citadel  nog  in  aanbouw  was  ').  De  Cita- 
del ligt  op  den  oostelgken  oever  der  Kali  Mas,  aan  het  noorde- 
lijk uiteinde  der  oude  stad ,  vormt  een  regelmatigen  vierhoek ,  is 
door  sterke  buitenwerken  omringd,  en  kan  aan  ruim  1500  man 
plaats  verleenen,  schoon  duizend,  zegt  men,  meer  dan  toereikend 
zijn  voor  een  krachtdadige  verdediging.  Bg  het  opbouwen  bleek  dat 
de  vaste  bodem  onder  het  kasteel  te  diep  lag  om  aan  het  ge- 
bouw door  het  inheien  van  palen  genoegzame  stevigheid  te  geven,  en 
het  gevolg  daarvan  heeft  zich  weldra  vertoond  in  eene  belangrijke 
zakking,  die  echter,  daar  zij  volkomen  gelgkmatig  was,  de  hechtheid 
van  het  geheel  niet  heeft  benadeeld,  niettegenstaande  m^i  het 
aan  de  hoogst  gewaagde  proef  van  een  geweldig  kanonvuur, 
tegelijk  uit  vele  aaneenlig^ende  kazematten  geopend ,  heeft  bloot- 
gesteld   ^).     De  Citadel   wordt  als  een  schoon   monument   van 

1)  Koloniaal  Teral.  1864,  bL  44.        ^  Kol.  Tenl.  1881,  bL  51. 
')  Overzicht  der  reis  In  N.  L  door  Z.  E.  H.  Prins  Hendrik  der  Nederlan- 
den gedurende  het  jaar  1837  (Bat  1838) ,  bl.  51. 
<)  De  Vaynes  Yan  BrakeU,  Verded.  t.  N.  L,  bL  870. 


^  Digitized  by  VjOOQ IC 


856 

miGtaire  bouwkunst  geprezen;  maar  waar  blgft  hare  waarde 
wanneer  Soerabaja  niet  zonder  Bohade  als  yesting  kan  worden 
gehandhaafd ,  ja  zelfs  ernstige  twijfel  gekoesterd  moet  worden ,  of 
Straat  Madoera,  tegenover  de  middelen  waarover  thans  een  vijand 
zou  kunnen  beschikken,  ooit  dengdeljjk  genoeg  kan  worden 
afgesloten,  om  die  stad  thans  nog  tot  een  volkomen  veilige 
oorlogshaven  voor  onze  marine  te  maken  P  ') 

Meer  dan  de  Citadel  hebben  de  overige  vestingwerken  de  ge- 
volgen van  dien  twijfel  ondervonden.  De  Citadel  is  voltooid, 
maar  de  in  verband  daarmede  de  geheele  oude  stad  omsluitende 
linie  miste  nog  een  groot  deel  der  werken  die  voor  hare  verdedig- 
baarheid onmisbaar  zyn,  toen  de  twijfel  omtrent  hare  waarde  begon 
veld  te  winnen.  Deze  linie  begint  bij  de  oostelijke  buitenlynen 
der  Citadel,  beschrijft  met  haar  een  ovaal,  waarvan  de  lengte- 
doorsnede van  het  noordelijk  punt  der  Citadel  tot  het  zuidelijk 
punt  der  wallen  ruim  2700  meters  lang  is,  en  de  breedte-diame- 
ter langs  eene  lijn  die  van  het  oosten  naar  het  westen  over 
het  Stadhuis  getrokken  wordt,  omstreeks  1850  meters  bedraagt. 
Zij  was  berekend  op  17  bastions  en  onderscheiden  lunetten,  en 
wordt  door  de  Eali  Mas,  die,  aan  het  zuidelijkste  punt  in  de 
stad  komende ,  deze  midden  doorsnijdt  en  langs  de  westzijde  van 
de  Citadel  weder  verlaat,  in  twee  nagenoeg  gelgke  helften  ver- 
deeld, terwyl  de  oostelyke  helft  nog  tweemaal  door  dePegirian 
wordt  gesneden.  Yan  het  westerfront  zyn  de  wallen  nooit  afge- 
werkt, en  de  oostelijke  en  zuidelijke  fronten  zouden  belangrijke  ver* 
beteringen  hebben  moeten  ondergaan ,  om  tegen  een  beleg  bestand 
te  zyn,  toen  reeds  de  slooping  een  aanvang  nam.  Een  voorbeeld 
van  de  wijze  waarop  thans  met  die  vestingwerken  wordt  omgespron- 
gen ,  verstrekt  de  aanleg  van  het  Spoorwegstation  te  Soerabaja.  Om 
daarvoor  de  noodige  ruimte  te  verkrijgen,  is  de  om  walling  van  bastion 
n°.  YU  geslecht,  het  daarop  staande  kruidhuis  ontruimd,  en  de 
exercitie-batterij  die  er  was  opgericht,  naar  elders  overgebracht '). 


1)  Men  le^e  q.  a.  j,I>e  yerdediging  yan  Java**  door  X.,  in  T.  t.  N.  I.  Jg. 
1869,  I    472,  U.  42. 

')  Tweede  jaarTerelag  over  de  opneming  en  den  aanleg  van  Staatsspoorwegen 
op  Java  (Bglage  BB.  yan  het  Eolon.  Verslag  yan  1877),  bl   7. 


Digitized  by  VjOOQIC 


867 

Dit  bastion  lag  aan  het  zoideinde  der  stad,  ten  oosten  der 
ri?ier,  en  ook  een  deel  ?an  den  weg  die  langs  den  oostelijken 
oever  yan  de  £ali  Mas  gaat,  is  aan  het  stations-terrein  getrok- 
ken. Indien  eenmaal  het,  Yoor  als  nog  van  de  uitvoering  van 
andere  werken  af hankelgk  gemaakt  plan,  om  den  spoorweg  tot 
aan  het  havenhoofd  door  te  trekken,  tot  uitvoering  komen  mocht, 
zal  het  ,cedant  arma  togae^  wel  andermaal  in  toepassing  ge- 
bracht worden. 

Wg  zagen  reeds  dat  de  Eali  Mas  de  oude  stad  middendoor 
sngdt.  Yan  de  westelijke  helft  wordt  de  geheele  rivierzgde,  in 
eene  strook  die  in  het  midden  het  breedst  is,  door  de  Eiiro- 
peesche  wijken  iugenomen;  maar  overal  gaat  westwaarts  dit 
stadgedeelte  over  in  inlandsche  kampongs,  die  de  tnsschen- 
ruimte  tusschen  de  Europeesche  straten  en  de  bolwerken  aan- 
vullen ,  en  waarvan^  van  het  noorden  af,  Eali-Mas^  Petoekangan , 
Eebalen ,  Dapoean ,  Pesapen ,  Kramat  Oedjoeng  en  Krainbangan  de 
voornaamste  zijn.  De  postweg  die,  van  Gresik  komende,  Soera- 
baja  aan  de  westzijde  bereikt,  snijdt  deze  kampongs  en  de  Euro- 
peesche buurten  bijna  recht  middendoor,  tot  hij  bg  het  Stadhuis 
aan  de  Eali  Mas  uitkomt,  ter  hoogte  waar  eene  groote  houten 
brug;  onder  den  naam  van  „Roode  brug'  bekend,  de  Euro- 
peesche wijk  met  de  wijken  der  vreemde  Oosterlingen  in  de 
oostehjke  helft  der  stad  verbindt.  Daar  het  Stadhuis  nagenoeg 
het  centrum  der  stad  vormt,  deelt  genoemde  weg  de  Europee- 
sche buurten  en  aangrenzende  kampongs  in  eene  noordelijke  en 
zuidelijke  helft.  Aan  de  Eali  Mas  buigt  hg  zich  zuidwaarts  om 
en  den  westelijken  oever  dier  rivier  over  eenigen  afstand  vol- 
gende, verlaat  hg  de  oude  stad  aan  de  ziiidzijde,  om  verder, 
als  postweg  naar  Sid&ardj&,  de  buiten wgken  of  nieuwe  stad  te 
doorsngden. 

Het  Europeesche  gedeelte  van  de  oude  stad  heeft  veel  over- 
eenkomst met  Oud-Batavia  en  meer  nog  met  oud-Samaradg ;  het 
is  niet  in  die  mate  als  het  eerstgenoemde  door  de  Europeesche 
ingezetenen  verlaten ,  en  overtreft  beide  ver  in  drukte  en  leven- 
digheid. Het  heeft  lage  steenen  huizen ,  in  blokken  bg  elkander 
staande ,  zonder  door  tuinen  of  ruime  erven  gescheiden  te  zijn ,  en 


Digitized  by  VjOOQIC 


868 

wordt  door  tal  yan  straten,  stegen  en  grachten  doorsneden.  Het  bevat 
een  aantal  belangrgke  gebouwen  en  établissementen ;  maar  daar- 
onder is  weinig  dat  zich  door  schoonheid  of  kunstwaarde,  of  selfe 
maar  door  een  eigenaardig  karakter  onderscheidt.  Hen  vindt  er  al 
die  bureanx  en  kantoren ;  die  inrichtingen  voor  veiligheid,  voor 
onderwijs  en  liefdadigheid,  die  vergaderplaatsen  voor  gezellig 
genot  en  godsdienstige  stichting,  die  men  in  eene  Nederlandsch- 
Indische  stad  van  dat  gewicht  mag  verwachten;  en  ook  het  een 
en  ander  dat  men  er  misschien  niet  zou  verwachten,  b.v.  een 
stadhuis  en  een  schouwburg.  Het  Stadhuis  is  bevreemdend, 
omdat  men  bg  een  dus  genoemd  gebouw  van  zelf  denkt  aan  een 
daarin  gezeteld  gemeente-bestuur,  hetwelk  echter  Soerabaja, 
evenals  alle  Ned. -Indische  steden,  geheel  mist.  De  bevreemding  wgkt 
als  men  zich  herinnert,  dat  ook  Batavia  en  Samarang  gebouwen 
bezitten  die,  als  herinnering  aan  den  tgd  der  Compagnie,  den 
naam  van  Stadhuis  dragen,  maar  inderdaad  als  residentie-kantoor 
dienst  doen,  wat  dan  ook  met  het  Soerabajasche  het  geval  is. 
Ook  met  den  schouwburg  moet  men  het,  evenals  te  Samarang, 
niet  te  nauw  nemen.  Hij  is  een  vrg  groot,  wèlgeëvenredigd,  van 
buiten  net  geverwd  en  gepleisterd  gebouw,  in  het  zuidweste- 
lijk deel  der  stad;  staande  op  een* plein  dat  door  o£Scierswonin- 
gen  en  kazernen  omringd  is  en  dat  men  van  de  Heerenstraat, 
zooals  de  postweg  in  zijn  loop  door  de  stad  genoemd  wordt,  door 
de  Boomstraat  bereikt,  —  een  gebouw,  waar  nu  eu,  dan  liefheb- 
berg-voorstellingen  en  concerten  gegeven  worden,  maar  van 
welks  roem  als  tempel  van  Melpomene  of  Thalia  de  wereld  nog 
weinig  heeft  hooren  gewagen.  En  toch  is  er  in  1854  nog  een 
tweede  tooneelgebouw  uit  vrijwillige  bgdragen  gesticht,  uitslui- 
tend bestemd  voor  voorstellingen  door  de  onderoffideren  van 
het  garnizoen.  De  Protestantsche  en  Roomsche  Christenen  heb- 
ben  te  Soerabaja  ieder  eene  kerk,  —  nette  gebouwen  die  aan  de 
behoefte  voldoen ,  maar  zich  door  niets  bijzonders  onderscheiden ; 
de  eerste  is  gelegen  aan  de  noordzgde  der  Heerenstraat,  op  den 
hoek  van  het  Willemsplein  en  zeer  nabg  het  Stadhuis ;  de  andere 
ligt  verder  zuidwaarts,  aan  een  kleine  straat,  welke,  blijkens  de 
naambordjes,  die  hier  overal  den  vreemdeling  omtrent  zgnen  weg 


Digitized  by  VjOOQIC 


859 

iDliohten,  de  Roomsohe-Eerk-straat  wordt  geheeten.  Met  een 
enkel  woord  moet  hier  ook  nog  de  oude,  thans  niet  meer  ge* 
bruikte  begraafplaats  der  Europeanen  ten  zuiden  van  de  Hee- 
renstraat en  bewesten  de  Eali  Anak  vermeld  worden ,  die  als  het 
ware  den  overgang  tot  de  inlandsche  kampongs  Eramat  Oedjoeng 
en  Elrambangan  vormt,  en  ontelbare  dicht  opeen  gehoopte  tom- 
ben en  grafnaalden  bevat,  waarvan  echter  de  kunstwaarde  zeer 
problematiek  is.  Gebrek  aan  ruimte  en  de  moerassige  gesteld- 
heid van  het  terrein  in  den  regenmoeson  zijn  oorzaak,  dat  voor 
weinige  jaren  eene  nieuwe  Christen-begraafplaats  ten  oosten  der 
stad  is  gesticht. 

Yerreweg  de  belangrgkste  gebouwen  die  in  de  Europeesche 
wgken  van  Soerabaja  gevonden  worden,  zgn  fabrieken  en 
établissementen  van  ngverheid;  want  Soerabaja  is  bg  uitne- 
mendheid de  stad  der  industrie,  en  de  inlander  zelf  schijnt  er 
zijne  gemakzucht  te  verloochenen,  om  met  den  Chineesohen 
werkman  in  vlijt  en  bekwaamheid  te  wedijveren.  Onder  de  &- 
brieken  nemen  twee  groote  Gouvemements-inrichtingen:  deCon- 
structiewinkel  en  de  Fabriek  voor  de  marine  en  het  stoomwezen, 
de  eerste  plaats  in.  Eerstgenoemde ,  oorspronkelijk  eene  schepping 
van  Daendels,  werd  in  1850,  toen  de  fabriek  Phoenix  uit  par- 
ticuliere handen  in  het  bezit  van  het  Gouvernement  was  over- 
gegaan, tot  een  uitsluitend  militaire  inrichting,  behoorende  tot 
het  wapen  der  artillerie,  onder  den  naam  van  ,^ Artillerie-con- 
structie winkel^,  gereorganiseerd ').  De  aangekochte  fabriek  Phoenix 
werd  ter  zelfder  tgd  onder  het  beheer  der  Marine  gesteld  en,  onder 
den  naam  van  „Fabriek  voor  de  marine,  het  stoomwezen  en  de 
ngverheid*  naar  de  lokalen  van  den  Constructiewinkel  overge- 
bracht. Aanvankelijk  werden  in  die  £Etbriek  ook  vele  particuliere 
bestellingen  uitgevoerd,  doch  de  omvang  der  werkzaamheden 
nam  zoodanig  toe,  dat  de  Regeering  in  1857  besloot  de  voorzie- 
ning in  de  behoeften  van  's  Rijks  zeemacht  en  stoomwezen  tot  het 
hoofddoel  der  inrichting  te  verklaren ,  wat  echter  niet  zou  verhin- 


>)  Over  den  Ck>n8tniotiewinkel  in  zgne  yroegere  periode  en  OYer  de  yoorma- 
lige  Munt  te  Soerabaja  zie  men:  de  Oosterling  II.  2.  4—11,  en  Olivier, 
Tafereelen  en  merkwaardigheden  uit  O.  I.,  I.  205—211. 


Digitized  by  VjOOQIC 


860 

dereD,  dat  ook  werk  voor  de  OTorige  DepartemeDten  van  Algemeen 
Bestanr  kon  yerrioht  worden.  Bestellingen  yan  particniieren 
2onden  in  het  yervolg  slechts  bg  uitzondering  worden  aangenomen, 
en  wel  alleen  in  het  geyal  dat  de  particuliere  nijverheid  niet  bg 
machte  was  het  verlangde  te  leveren.  Bij  die  verandering  werd 
de  naam  der  inrichting  tot  ^Fabriek  voor  de  marine  en  het 
stoom  wezen'  bekort  ').  De  kolossale  gebouwen  en  werkplaatsen 
dezer  beide  inrichtingen  bevinden  zich  in  het  noordwestelyk  deel 
der  stad  9  aan  of  in  de  nabijheid  van  de  Werfttraat,  die  aan  de 
westgde  van  de  Prptestantsche  kerk  pp  de  Heerenstraat  uitkomt. 
Beide  zgn  roemvol  bekend  om  het  goede,  degelgke  werk  dat 
er,  grootendeels  door  Javaansche  werklieden^  onder  opzicht  van 
Europeanen,  wordt  vervaardigd.  Over  de  geprojecteerde  verplaat- 
sing der  Fabriek  voor  de  marine  en  het  stoomwezen  en  hare 
vereeniging  met  het  Marine  établissement  heb  ik  reeds  bij  de 
beschrijving  van  dit  laatste  gesproken. 

Nevens  deze  Gouvernements-inrichtingen  heeft  ook  de  parti- 
culiere industrie  te  Soerabaja  groote  fabrieken  en  werkplaat- 
sen gesticht,  deels  voor  den  scheepsbouw,  deels  en  vooral 
voor  voorziening  in  de  behoeften  der  in  deze  residentie  zoo  ge- 
wichtige suikercultuur  ingericht.  De  werkplaatsen,  vroeger  be- 
hoorende  aan  de  firma  Cores  de  Vries,  maar  thans  aan  de 
naamlooze  vennootschap  ,de  Nederlandsch-Indische  Industrie''  te 
Rotterdam,  zijn  verbonden  met  een  gieterij,  een  ketelmakerg 
en  een  gemetseld  droogdok  voor  schepen  van  niet  te  groote 
afmetingen.  Die  .der  firma  Deacon  en  Co.  zijn  van  jongere  dag- 
teekening;  zij  zgn  flink  ingericht,  van  een  stoomhamer  voorzien 
en  met  een  gieterij  en  bootmakerij  verbonden.  De  Nederlandsch- 
Indische  Stoomvaartmaatschappg  heeft  hier  een  établissement  uit- 
sluitend bestemd  voor  het  onderhoud  en  de  herstelling  van  hare 
eigene  schepen,  machines  en  ketels;  het  wordt  gedurig  verbe- 
terd  en  uitgebreid  en  is  reeds  in  het  bezit  van  een  stoomhamer, 
eenige  banken ,  een  bootmakerij  en  een  werkplaats  voor  scheeps- 
beschieting.    De  zeer  bescheiden  werf  van   de  firma  Tromp  de 

*)  Eolon.  Terslag    Yoor    1850  (uitg.  Eemink),   bl.  8;  1857,  bL  152;  StbL 
1850,  ii«  28  en  29,  1857,  n^  109. 


Digitized  by  VjOOQIC 


861 

Haas  Sohey  en  Co.  is  alleen  voor  het  bouwen  yan  kleine  bouten^ 
taartuigen  ingericbi;.  Al  deze  werkplaatsen  waarin  de  scheeps- 
bouw op  den  voorgrond  staat,  zgn  natuurlijk  te  zoeken  aan  de 
boorden  van  de  Kali  Mas.  De  fabriek  ^de  Volharding^ ,  behoo- 
rende  aan  den  Heer  Bayer  ligt  in  de  nabijheid  van  het  spoor- 
wegstation en  is  daarmede  te  water  verbonden.  Zy  is  op  groote 
schaal  aangelegd  en  hare  werkplaatsen,  waaronder  eeaketelma- 
kerij ,  zgn  ruim  voorzien  van  alle  werktuigen  en  gereedschappen  tot 
bewerking  van  yzer.  Ook  de  ateliers  van  Young  en  Oill  hebben 
stoomhamers  en  tal  van  banken,  een  gieterg,  een  ketelmakerg 
en  een  loopkraaa  van  8  meters  spanning,  terwgl  eindelijk  de  fabriek 
van  de  firma  Steen  velt  en  Co.  een  gieterij;  een  stoomkraan  en 
verschillende  machines  voor  ijzerbewerking  bezit  '). 

Of  al  deze  fabrieken  nu  ook  in  het  Europeesch  gedeelte  van  Soera > 
baja,  aan  de  westzijde  der  Eali  Mas,  te  vinden  zijn ,  kan  ik  niet 
met  zekerheid  zeggen,  te  minder  daar  het  Europeesch  element 
oök  in  andere  opzichten  hier  en  daar  de  rivier  overschreden  en 
vooral  de  kade  langs  haren  oostelij  ken  oever  ingenomen  heeft. 
Daarentegen  worden  ook  in  de  westelgke  helft  der  stad  eenige 
gebouwen  aangetroffen  die  meer  voor  de  inlanders  van  gewicht  zijni^ 
Wanneer  men  van  het  Stadhuis  den  postweg  zuidwaarts  volgt, 
vindt  men  bg  het  zuidelgk  uiteinde  der'  stad,  tegenover  de 
o£Sciers-societeit  Concordia,  aan  zijne  rechterhand  de  kleine  aloen- 
aloen,  waaraan  de  nieuwe,  fraaie  woning  van  den  Regent  is 
gelegen ,  en  waarop  zich  des  zondags  de  beau  monde  van  Soera- 
baja  verzamelt  om  de  uitvoeringen  der  militaire  muziek  aan  to: 
hoeren  ^).  De  oude,  veel  grootere  aloen-aloen,  waarop  Yalen- 
tijn  meermalen  schitterende  tomooien  door  den  Adipati  van  Soera^ 
baja  en  zijne  broeders  zag  houden,  is  th^ns  deels  door  de  vestingwer- 
ken  ingenomen,  deels  buiten  de  wallen  gesloten,  en  de  oude  dalem 

»  ')  Dit  ovenioht  der  particuliere  fabrieken  te  Soerabaja  is  ontleend  aan  het 
Kol.  Yeralag  tan  1878,  bL  220.  De  juiste  ligging  der  &brieken  is  er  niet. 
nit  op  te  maken.  Alleen  blgkt  er  stellig  uit,  dat  de  fabrieken  yan  Deaoon  en 
Go.  en  yan  de  Ned.  Ind.  Stoom vaartmaatschappg  aan  den  linkeroever  der 
Eali  Mas  te  zoeken  zgn. 

^  ^)  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  814,  zegt  dat  dit  geschiedt  op  „een  fraai  plein, 
bewesten  den  dalem  en  de  aloen-aloen  yan  den  regent ^^  maar  heeft 
0oh,  geloof  ik,  niet  juist  uitgedrukt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


862 

en  bouwYallige  moskee  die  er  aan  paalden,  zgn  geslecht  Maar 
m  de  plaats  dier  moskee  is  eene  nieuwe  aan  de  tegenwoordige 
aloen-aloen  yerrezen,  het  werk  yan  een  Indo-earopeesohen 
bouwmeester,  den  heer  Wardenaar.  Het  is  een  koepel? ormig  ge- 
bouw, aan  iedere  zgde  geflankeerd  door  een  ronde,  75  Toet 
hooge  minaret,  met  een  kwistigen  overvloed  van  versierse- 
len, nn  eens  aan  Griekschen,  dan  eens  aan  Gothischen,  dan 
weder  aan  Moorschen  bouwstijl  ontleend ,  die  aan  het  geheel  een 
zeer  bont,  maar  toch  niet  onbevallig  aanzien  geven.  Over  de 
fraaie  vloersteenen  waarmede  deze  moskee  geplaveid  is,  heb  ik 
reeds  elders  gesproken  ').  De  minarets ,  die  voor  Indische  gebou* 
wen  eene  buitengewone  hoogte  bereiken,  vergunnen  een  ruim 
uitzicht  over  de  lage  woningen  van  Soerabaja,  zoodat  de  blik 
den  geheelen  omtrek  omvatten  kan. 

Wij  willen  thans  een  bezoek  brengen  aan  de  wyken  der 
vreemde  Oosterlingen,  gelegen  aan  de  oostzyde  der  rivier,  waar 
slechts  weinige  Europeesche  woningen  worden  aangetroffen.  Op 
verschillende  plaatsen  zijn  de  beide  rivieroevers  door  stevige 
houten  bruggen  verbonden;  de  reeds  gemelde  Roode  brug  voert 
rechtstreeks  van  de  Europeesche  stad  naar  het  Chineesche  kamp , 
dat  het  aanzienlijkste  deel  van  de  oostelijke  helft  der  stad  uit- 
maakt. Het  strekt  zich  ver  langs  den  oever  der  rivier  uit  en 
bevat  een  aantal  flinke,  van  steen  gebouwde  huizen,  wier 
bewoners  gedeeltelyk  zeer  vermogend  zijn.  Het  kamp  heeft  een 
fraaien  Chineesohen  tempel  en  vele  groote  winkels ,  en  onderscheidt 
zich  evenzeer  door  netheid  en  zindelijkheid  als  door  bedry  vigheid. 

Het  Maleische  kamp  grenst  ten  noorden  aan  het  Chineesche 
en  is  door  zijne  armoedigheid  en  onreinheid  vrij  wat  minder  aan- 
trekkelgk;  maar  in  zijne  nabijheid  is  een  merkwaardigheid  die 
geen  bezoeker  van  Soerabaja  mag  verzuimen  te  gaan  zien,  — 
ik  meen  den  beroemden  grooten  pasar,  een  uitgestrekte  ruimte, 
overdekt  met  talryke  op  steenen  pilaren  rustende  daken,  waar- 
onder  op  marktdagen  een  eindelooze  verscheidenheid  van  koopwaren 
ligt  opgestapeld,  en  verkoopers  en  koopers  elkander  verdringen. 

Aan  de  Maleische  wgk  palen   weder  de   buurten   der  Moo- 

>)  D.  I.  bL  126. 


Digitized  by  VjOOQIC 


863 

ren  en  fiengaleezen  en  der  Arabieren.  Hier  zijn  de  straten 
en  wegen  allen  even  nauw,  de  huizen  allen  even  Yuil,  en  het 
Yoorkomen  der  bewoners,  niet  het  minst  van  de  veelal  in  het 
wit  gekleede  Arabieren,  in  de  hoogste  mate  morsig.  In  en  nabij 
deze  wgken  treft  men  een  verbazend  aantal  winkeltjes  aan, 
waarin  allerlei  snuisterijen,  als  ijzeren  pannen ,  hangsloten ,  mes- 
sen, sleutelringen ;  paardeogebitten ,  koperen  sporen,  gespen  en 
sirih-doozen ,  kleine  tinnen  bordjes,  lederen  breukbanden ,  beenen 
braceletten,  sluitmandjes,  ringen^  knoopen  en  dergelijke  te  koop 
liggen,  en  die  afgewisseld  worden  door  waroengs,  waarvan  vele 
draagbaar  en ,  onder  een  pigoeng  van  nipah-bladeren ,  aan  een 
langen  bamboestok  bevestigd,  tegen  den  muur  van  een  inlandsch 
huisje  opgeslagen  zgn.  Nergens  op  Java  vindt  men  zulk  een 
groot  aantal  Arabieren  bijeen  als  te  Soerabaja.  Yan  de  10,000 
waarop  hun  getal  op  het  eiland  geschat  wordt,  bewoont  een 
vgfde  de  residentie  Soerabaja,  en  van  dezen  weder  drie  vijfden 
de  hoofdstad.  Zij  hebbeu  daar  in  hunne  wgk  een  eigen  bedehuis, 
en  volgen  —  wat  opmerking  verdient,  —  met  weinige  uitzon- 
deringen, de  leerstellingen  der  Hanefietische  school  ').  Voor 
zoover  zij  echte  Arabieren  zijn,  stammen  zij  veelal  uit  Zuid- 
Arabiê  en  van  de  kusten  der  Roode  Zee,  maar  de  groote 
meerderheid  zijn  mestiezen,  uit  Javaansche  moeders  gesproten. 
Allen  dragen  echter  de  Arabische  kleederdracht:  den  langen  tabbaard 
en  den  tulband  om  de  geschoren  kruin.  Doorgaans  zgn  zg  in- 
halig, trotsch  en  onmeêdoogend ;  hudne  vrouwen  hebben  een 
hard  lot  en  mogen  enkel  des  avonds  en  onder  geleide  buitens- 
huis komen.  Yoor  den  handel  bezitten  zg  veel  geschiktheid,  en 
sommigen  hebben  zich  daardoor  een  groot  vermogen  verworven  ')• 
Ten  oosten  en  noorden  van  de  wgken  der  vreemde  Ooster- 
lingen vinden  wg  weder  een  groot  aantal  inlandsohe  kampongs, 
die  door  de  Pegirian  in  twee  groepen  verdeeld  en  door  een 
paar  bruggen  over  die  rivier  met  elkander  verbonden  worden. 
De  woningen  in  deze  kampongs  hebben  allen  pannen  daken,  ten 
gevolge  eener^  den  22steii  Jan.  1861  door  den  Gouverneur-Generaal 

»)  VgL  D.  I.,  bl.  860. 

>)  Hageman  in  T.  t.  N.  I.  1859 ,  I.  20  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


864 

uitgeTaardigde  yerordening,  dat  vóór  ult^  Deoember  1865  in  d^ 
Stad  en  voorsteden  van  Soerabaja  alle  daken  van  atap  of  andera 
licht  ontvlambare  stoffen  door  een  bedekking  van  pannen  moesten 
vervangen  zijn  ').  In  deze  kampongs  worden  velerlei  takken 
van  nijverheid  gedreven «  en  wel  in  den  regel  in  dier  voege, 
dat  de  beoefenaars  van  hetzelfde  handwerk  in  eene  eigene  kampong 
bijeenwonen.  Zoo  zijn  er  kampongs  van  pottenbakkers ,  koper- 
slagers enz.,  die  steeds  dezelfde  voorwerpen  voor  dejnlandsche 
markt  vervaardigen. 

De  meest  bekende  der  inlandsche  kampongs  is  Ampel  of 
Ngampel,  die  wij  reeds  als  het  begin  yan  Soerabaja  hebben 
leeren  kennen.  Zij  ligt  in  het  noord-oostelijk  deel  der  stad,  van 
alle  zgden  door  Javaansche  kampongs  omgeven,  behalve  in  het 
zuidwesten,  vifaar  zij  aan  het  Arabische  kamp  grenst,  en  be- 
staat uit  eene  ellendige  verzameling  van  hutten  van  klei  en 
baksteen,  uit  wier  midden  zich  een  oude  moskee  verheft  met 
een  hooge  minaret.  Ten  noorden  van  deze  moskee  ligt  een  Ja« 
vaansche  begraafplaats,  omgeven  door  bamboebosschen  en  poelen^ 
en  als  gewoonlgk  bestaande  nit  eenige  met  muren  omgeven 
pleintjes.  Op  een  dezer  pleintjes  bevindt  zich  het  graf  van  Raden 
Bachmat,  den  Soesoehoenan  van  Ngampel').  Het  vertoont  zich 
als  een  gewoon  inlandsch  graf,  slechts  wat  hooger  dan  de  overige ^ 
en  onderscheidt  zich  door  niets  bijzonders,  maar  is  met  de  aan- 
palende moskee  voor  vrome  Javanen  een  oord  der  bedevaart^ 
De  bezoekers  worden,  zooals  gewoonlijk  op  zulke  plaatsen,  be-^ 
stormd  met  beden  om  aalmoezen  door  een  heirleger  van  kreupelen  j 
lammen,  blinden  en  melaatschen,  die. in  open  gebouwen  bij  den 
tempel  zgn  gehuisves^t .  Onder  al  den  rommel  van  puin  en  steen*' 
brokken,  die  op  de  begraafplaats  verspreid  ligt,  ontdekte  de 
heer  Brumund  twee  wydbuikige  watervaten  van  trachiet  uit  den 
Hindoetgd ,  ^n  in  den  gang,  die  naar  het  graf  van  Soeni^n  Ngampel 
leidt,  twee  voetstukken  van  trachiet,  met  Teel  omamentwerk, 
ongetwijfeld  van  Hindoe-oorsprong,  even  als  de  watervaten,  en 
voorwerpen  van  vereering,  ofschoon  zij  tot  niets  nut  zijn.  Te 
Batoe  poetih,   dat   aan  de  oostzijde  van  de  Pegirian,  tegenover 

•)  StbL  1861,  n»  1.  ^  Zje  Dl.  II,  bl.  188. 


Digitized  by  VjOOQIC 


865 

Ngampel  ligt,  vindt  men  eene  andere  oade  begraafplaats,  waar 
wederom  twee  oude  water  vaten  worden  opgemerkt'  )•  Verder  zuid-» 
oostwaarts  liggen,  midden  tusschen  de  vesting  werken ,  eenige  oude 
heilige  graven,  door  een  bouwvalligen  muur  van  opgestapelde 
steenen  omsloten,  gespaard  van  de  voormalige  kampong  Tjantian , 
die  voor  den  aanleg  van  bastions  en  wallen  geslecht  is.  Volgens  de 
inlanders  zijn  het  de  graven  van  Adji  S&k&  en  zijne  volgelingen, 
gewoonlijk  slechts  door  den  vagen  naam  van  fiong  sabrang, 
of  menschen  van  over  de  zee,  aangeduid^).  De  oude  inlandsche 
begraafplaats  van  kampong  Eepasan  is  thans  buiten  de  wallen 
gesloten. 

Hetzij  wij  de  Europeesche  stad ,  de  buurten  der  vreemde  Oos- 
terlingen of  de  Javaansche  kampongs  doorkruisen,  hetzij  wij 
den  blik  op  de  straten  en  pleinen  of  op  de  rivier  laten  rusten, 
overal  is  Soerabaja  even  druk  en  woelig.  Honderden  werklieden 
dwalen  als  marskramers  door  de  straten,  en  venten  de  zaken 
die  zij  zelven  vervaardigd  hebben  en  diO;  al  zi|n  het  juist  geen 
artikelen  van  Parijs  of  Weenen ,  toch  van  veel  handigheid  getuigen, 
wanneer  men  de  hoogst  primitieve  werktuigen  in  aanmerking 
neemt  waarmede  zij  vervaardigd  worden.  Allerlei  voorwerpen 
uit  ivoor,  schildpad,  parelmoer,  hoorn  en  been  gedraaid  of  gesne- 
den, zooals  kamnien ,  wandelstokken,  cigarenkokers,  vouwbeenen, 
linialen,  ringen,  armbanden,  haarspelden;  allerlei  verscheidenhe- 
den van  gouden  en  zilveren  knoopen  en  spelden,  van  met  goud- 
en zilverdraad  gestikte  kamermuilen  en  van  kunstig  uitgesneden 
hoorns  en  schelpen,  worden  den  vreemdeling  hg  iedere  schrede 
door  de  stad,  of  zelfs  als  hy  rust  zoekt  in  zgn  logement,  te  koop 
aangeboden,  en  men  laat  hem  niet  met  vrede  totdat  hij  voorden 
aandrang  bezweken  is.  Des  avonds  vooral  vertoont  zich  de  bloe* 
menverkooper ,  aan  wiens  pikolan  het  afgeschild  boveneinde  van 
een  pisang-stam  hangt,  waarin  kenanga's,  tjempaka's,  melati'Si 
seroeni's  en  velerlei  andere  geurige  en  kleurige  bloemen  gesto- 
ken  zijn,  die  de  inlandsche  schoenen  koopen  om  er  zich  mede 
te  tooien.  En  al   die   venters  zgn  hier  niet,  gelijk  te  Batavia | 

*)  Brumnnd,  VerhlL  y.  h.  Bat.  Gen.  XXXïïL  183  v. 

')  Boorda  van  EyuDga,  Ld.  en  Yk.,  IIL  3.  184. 

HL  55 


Digitized  by  VjOOQIC 


868 

Toornamelgk  Ohineezen;  het  zgn  eobte  Jayanen,  die  hier,  te 
midden  van  het  eeuwig  geklop  en  gehamer,  de  yan  yaartaigen 
en  zwemmers  wemelende  riyier,  de  door  karren  en  yoetgangers 
half  yerstopte  straten,  de  met  rookpluimen  getooide  schoor- 
steenen  en  het  de  Inoht  yerduisterende  stof,  —  in  één  woord 
yan  eene  menigte  geheel  on-Jayaansche  zaken,  —  ook  hun 
nationaal  karakter  schijnen  te  yerloochenen. 

Wg  yerlaten  thans  de  oude  metropole,  om  een  bezoek  te 
brengen  aan  hare  bekoorlijke  dochter,  de  nieuwe  stad,  die  zich 
ten  zuiden  yan  haar  uitbreidt.  Hier  y inden  wg  rust  en  kalmte, 
heldere,  onbesmette  lucht  en  lommerrijk  geboomte.  De  nieuwe  stad 
beslaat  yeel  grooter  oppervlakte  dan  de  oude,  en  wordt  door  breede, 
met  tamarinden  en  wariogins  beplante  wegen  doorsneden ,  waar- 
achter zich  hier  en  daar  verstrooide  groepen  yan  kokos-  en 
arènpalmen  toonen,  terwgl  de  boschjes  waarin  de  inlandsche 
kampongs  verscholen  liggen,  zich  in  de  verte  als  groene  eilanden 
voordoen.  Langs  de  wegen  verrgzen  in  steeds  toenemend  aantal 
de  villa's  der  hoogere  ambtenaren  en  rijke  Europeesche  kooplieden 
en  industriëelen ,  met  huizen  wier  witte  muren  en  ranke  pijlers,  door 
bloemperken  omstuwd,  overal  door  het  geboomte  gluren.  Dit  is 
vooral  het  geval  langs  den  postweg  naar  Sid&ardj4,  die  tot  op 
een  paar  palen  afistands  van  de  vesting  werken  tevens  de  weg  is 
naar  Simpang,  de  voornaamste  wijk  der  nieuwe  stad,  waarin 
de  eenige  belangrijke  publieke  gebouwen  die  zg  bevat,  het  Be- 
sidentiehuis^  het  nieuwe  Clubgebouw  en  het  Militaire  Hospitaal, 
gelegen  zgn.  In  de  overige  wgken  van  nieuw-Soerabaja  verdienen 
onder  de  gebouwen  slechts  de  Yrijmetselaarsloge  en  onder  de 
pleinen  de  reeds  genoemde  aan  de  vestingwerken  palende  groote 
aloen-aloen  vermelding,  terwijl,  als  men  dit  plein  yoorbg  is,  het  oog 
alras  getrokken  wordt  door  een  menigte  inlandsche  en  chineesche 
winkels  en  warongs ,  die  in  een  kleine  buurt  zgn  bgeengebouwd. 
Simpang  ligt  links  van  den  postweg,  tusschen  dezen  en  de 
Kali  Mas.  Wanneer  men  deze  schoone  voorstad  nadert,  bevindt 
men  zich,  eer  men  het  vermoedt,  in  een  yoor  weinige  jaren  (om- 
streeks 1860)  door  ingezetenen  yan  Soerabaja  op  eigen  kosten 
aangelegd  park,  dat  het  duidelijk  bewijs  levert,  hoe  weinig  het 


Digitized  by  VjOOQIC 


867 

'yserit  arbores  quae  alteri  saeculo  prosint''  op  Ja?a  toepasBolyk 
is.  Tueschen  bloembedden  met  bibiscus-  en  nepentbes-soorten 
beplant  en  boschjes  van  oioadeeên  en  vaaierpalmen ,  slingeren 
zich  bekoorlijke  wandelpaden ,  die  naar  dicht  belemmerde  rust- 
plaatsen voeren.  Hier  zyn  op  de  hoeken  waar  de  paden  elkander 
snijden,  oude  Javaansche  beelden  geplaatst ,  uit  de  ruïnen  ?an 
M&dj&pahit  afkomstig;  elders  trekken  Tg  vers  met  vroolijk  spar- 
telende vissohen ,  en  volières  met  fraai  gevederde  vogels ,  of  han- 
gende mandjes  met  geurige  orchideeën,  het  oog  des  bezoekers. 
Ten  laatste  openen  zich  de  boschjes  en  laten  een  ruime  plaats 
vrij,  waarop  men  een  prachtig  gebouw  ziet  verrgzen.  Het  is 
het  beroemde  residentiehuis  te  Simpang,  het  voormalig  hotel  van 
den  Gezaghebber  van  Java's  Oosthoek,  op  eenigszins  rgzenden 
bodem  15  meters  boven  het  zeevlak  gelegen,  door  donker-ge* 
welfd  geboomte  overschaduwd,  aan  de  achterzgde  door  den  broeden, 
statigen  stroom  der  Kali  Mas  besproeid,  en  vooral  naar  het  zuid- 
westen een  prachtig  vergezicht  biedende;  dat  door  de  hooge 
toppen  van  het  ArdjoenJi-gebergte  begrensd  wordt. 

Op  het  plein  vóór  het  residentiehuis  staat  het  belangrgkste  der 
steenen  beelden ;  die  voorlang  uit  de  ruïnen  van  M&dj^pahit  bierheen 
zijn  overgebracht.  Het  wordt  door  de  inlanders  Dj&k&  Dölög  genaamd 
en  is  zeer  smakeloos  beschilderd.  Met  de  boenen  kruiselings  onder 
het  lijf  geslagen  en  een  zonnescherm  boven  het  hoofd ,  zit  het  op  een 
troon ,  door  mede  uit  steen  gehouwen  draken  omgeven.  Eenige  klei- 
nere beelden  en  twee  steenen  met  onleesbare  opschriften  staan  er 
om  heen.  Vroeger  stond  dit  beeld  bg  de  Javanen  in  hooge  eer, 
omdat  men  geloofde  dat  onvruchtbare  vrouwen  die  hier  offerden, 
v.erhooring  vonden  van  hare  bede  om  kroost  Men  vond  het 
toen  vaak  met  bloemen  behangen  en  met  parëm  ')  besmeerd. 
Maar  men  zegt  dat  de  teleurstelling  door  sommige  vrouwen  onder- 
vonden, het  beeld  sedert  vele  jaren  in  discrediet  heeft  gebracht , 
schoon  andere  berichten  nog  altgd  van  eerbiedige  vereering 
big  ven  gewagen. 

Een  weinig  ten  zuidoost^i  van  het  residentiehuis  ligt,  mede 
aan  de  Kali  Mas,  een  ander  indrukwekkend  gebouw,  het Groote 

^)  Een  aromaüsoh  smeereel,  uit  Terscbillende  kruiden  bereid. 

55* 


Digitized  by  VjOOQIC 


668 

Militaire  Hospitaal  j  dat  algemeen  als  een  der  beste  inriohtmgen 
van  zijne  soort  wordt  geprezen.  Het  met  eene  verdieping  op* 
getrokken  gebouw  is  met  het  front  naar  het  noordoosten  gericht 
en  omgeven  door  een  breede ,  koele  galerg ;  de  beide  zy vleugels 
zijn  eveneens  van  galerijen  voorzien.  Men  vindt  er  afzonderlgke 
zalen  voor  de  verschillende  militaire  rangen  en  ruime  woningen 
voor  de  Officieren  van  Gezondheid  en  andere  beambten.  Dit  alles 
is,  te  gelijk  met  een  fraaien  tuin  j  door  water  omgeven.  De  lokalen 
zgn  allen  luchtig  en  voor  de  verpleging  van  omstreeks  400  zieken 
voortreffelijk  ingericht.  Ook  civiele  ambtenaren  en  particulieren 
kunnen  hier  tegen  billgke  betaling  verpleegd  worden.  Aan  de 
oostzijde  der  rivier  is,  tegenover  het  Hospitaal,  eene  begraafplaats 
aangelegd,  waar  vooral  zij  die  in  het  gesticht  overleden  zgn^de 
laatste  rustplaats  vinden. 

Te  Simpang  is  de  nieuwe  stad  nog  niet  geëindigd ;  zij  zet  zich 
nog  een  eind  verder  zuidwaarts  langs  den  postweg  voort.  Het 
laatste  buurtje  dat  er  nog  toe  wordt  gerekend,  draagt  den 
naam  van  DenSj&i  en  is  nauwelijks  nog  een  paar  palen  verwijderd 
van  de  eerste  spoorweghalte  WILn&kr&m&,  dieopSt  paal  afstands 
van  het  stadhuis  van  Soerabaja  ligt.  Den&j&  was  vroeger  een 
kavallerie-kampement  met  exercitieplein,  maar  is  in  1845  bij 
openbaren  verkoop  in  handen  van  een  Arabischen,  en  later  van 
een  Chineeschen  eigenaar  overgegaan.  Men  vindt  er  thans  nog 
slechts  een  paar  woonhuizen ,  een  verlaten  arakfabriek ,  een  in- 
landsche  kampong  met  omstreeks  140  zielen,  en  een  aanplant 
van  suikerriet  die  weinig  te  beteekenen  heeft '). 

Wg    moeten   thans  ^og  een  blik  werpen  op  de  zoogenaamde 

^)  Eapport  over  de  particuliere  landen  beoosten  de  Tjimanoek.  464.  Be- 
halve de  reeds  aangehaalde  werken  zgn  door  mg  over  Soerabcga  Toomamelgk 
de  volgende  geraadpleegd:  Bengers ,  Dagboek.  192  ;  KuBsendrager ,  Java.  291 ; 
Junghuhn,  Reise.  851 ;  Jokes,  Voyage  of  the  Fly,  I.  401 ,  418,  II.  133  ; 
Y.  Hoëvell,  Beis,  I.  169,  186,  202,  U.  100;  Bleeker,  T.  t.  N.  I.,  1850, 
I.  99;  Roorda  van  Eysinga,  Ld.  en  Yk.  UI.  3.  177;  van  Bhgn,  Reis.  158; 
Hageman,  Java,  II.  84;  Buddingh,  N.  O.  I. ,  I.  310;  Plantenga^s  O.  IndiS. 
97 ;  Gevers  Dejnoot ,  Herinneringen.  94 ;  d*Almeida ,  Life  in  Java  ,  I.  95 ; 
Friedmann,  Ost.  Asiat.  Inselwelt,  I.  127,  186;  Bickmore,  Travels.  37; 
Gerdessen ,  Ygf  jaar  gedetacheerd.  181 ;  Greiner,  Over  land  en  see.  126 ; 
Zdllor,  Rund  um  die  Erde,  IL  349,  358;  W.  v.  Gelder,  Besohrgving  van 
Java  en  zgne  bewoners,  IV,  11. 


Digitized  by  VjOOQIC 


869 

Ommelanden  van  Soerabaja,  begrepen  in  de  districten  Eota  en 
Djabakota.  Een  groot  gedeelte  daarvan  is  gedurende  het  bestuur 
van  Raffles  en  Daendels  door  verkoop  ,  deels  ook  door  schenking, 
onder  zekere  voorwaarden  in  het  bezit  van  particulieren  gekomen. 
Sedert  zijn  die  grondstukken  y  op  yerschillende  wijzen  vereenigd , 
gesplitst,  vermengd,  door  erfenis  of  verkoop  in  andere  handen 
overgegaan,  en  thans  bevindt  zich  verreweg  het  grootste  getal 
in  handen  van  Chineezen  ,  Arabieren  of  Javanen.  In  Eota  behooren 
van  381  desa's  en  kampongs  243 ,  en  in  Djabakota  van  223  desa's 
74  tot  de  particuliere  landen  *)  en  zijn  dus  ten  opzichte  der 
Regeering  merdik&'  of  vrij.  De  rechtstitels  van  de  eigenaars  dezer 
gronden  zgn  grootendeels  onzeker  of  kwalijk  geregeld,  zoodat 
daarover  telkens  qnaesties  rijzen,  die  eene  algemeene  regeling 
zeer  wenschelijk  zouden  maken.  Eenige  kleine  grondstukken  zijn 
geheel  door  kampongs  ingenomen ;  andere  bevatten  eene  grootere 
of  kleinere  uitgestrektheid  bouwgronden,  waarop  padi,  sui- 
kerriet, katjang,  klappers,  soms  ook  indigo,  worden  geteeld, 
terwyl  hier  en  daar  kleine  suikerfabrieken  in  werking  zijn.  In 
Eota  zijn  van  vele  dezer  grondstukken  gedeelten  afgescheiden, 
om  ze  met  huizen  en  erven  te  bebouwen ,  die  thans  tot  de  voor- 
steden van  Soerabaja  behooren.  Dit  is  o.  a.  het  geval  met  het 
land  Eepoetran  Lor ,  ten  westen  van  Simpang  gelegen ,  dat  voor 
een  groot  deel  bij  nieuw-Soerabaja  is  ingelijfd ') ;  van  het  aan- 
grenzende land  Eoepang  is  in  1850  een  deel  afgenomen  voor 
een  Chineesche  begraafplaats'),  en  het  kleine  grondstuk  Petoen- 
djoengan  is,  na  herhaalde  splitsing,  bijna  geheel  in  gewone  erven 
opgelost,  op  een  van  welke  de  Vrgmetselaarsloge  verrezen  is^). 
Ook  Pesawahan,  Tagal  Sari,  Boeboetan  zgn  eveneens  geheel  of 
gedeeltelgk  in  woonhuizen  en  erven  overgegaan,  wier  bewoners 
aan  de  landeigenaars  huur  betalen '). 

Slechts   zeer  enkele  dezer  grondstukken  behooren  aan  Euro- 


*)  Volgens   den  Reg.   Almanak  Yoor    1881,  bl.   207.  Ygl.  de  ogfen  van 
Hageman  in  T.  t.  N.  I.  1859 ,  1. 81 ,  die  echter  door  drukfeilen  misTormd  zgn* 
Ó  Rapport  oYer  de  part.  landen  beoosten  de  l^jimanoek.  881. 
^  Aangeh.  rapport.  867,  876  noot.        *)  Aangeh.  rapport.   401. 
O.Aangeh.  rapport.   884,  899',  402. 


Digitized  by  VjOOQIC 


870 

peesohe  eigenaars,  en  deze  zijn  boTendien  van  oiterst  geringe 
beteekenis,  met  uitzondering  van  de  uitgestrekte  bezittingen  Tan 
den  heer  G.  Ton  Bultzingslöwen ,  Duitsch  Consul  te  Soerabaja, 
zoo  roemrijk  bekend  door  zijne  pogingen  om  de  rampen  Tan  den 
Atjeh-oorlog  te  lenigen.  De  landen  Tan  den  heer  t.  Bultzingslöwen 
liggen  langs  de  beide  oeTers  Tan  de  Eaii  Mas,  in  het  zuiden 
Tan  het  district  Eota  en  de  aangrenzende  deelen  TanDjabakota, 
en  bestaan  uit  de  peroeelen  Goenoeng  Sahari  en  Djagir,  waar- 
Tan  het  eerste  in  1809,  het  andere  in  1813  werd  afgestaan 
aan  den  heer  Bothenbühler ,  Gezaghebber  Tan  JaTa's  Oosthoek. 
Goenong  Sahari  beslaat  218  bouws,  met  drie  desa's,  maar 
heeft  grootendeels  heuTolachtige ,  onbebouwde  gronden,  die 
slechts  wat  hout  opleveren;  Djagir,  ook  Ngagel  genoemd,  is 
groot  784  bouws,  waarvan  360  met  padi  en  suikerriet  bebouwd 
worden,  en  de  overige  de  gronden  uitmaken  der  22  desa's  die 
op  het  perceel  gelegen  zijn  ').  Welk  een  voortreffelijke  ontvangst 
de  heer  von  Bultzinglöwen  op  zijn  landhuis  Ngagel,  dat  aan 
alle  zgden  door  desa's  en  suikerrietvelden  omgeven  is,  aanzgne 
Europeesche  bezoekers  weet  te  bereiden,  blgkt  uit  het  verhaal 
der  tochten  van  den  heer  ZöUer,  die  in  1879  en  1880,  als  lid 
der  redactie  van  de  Eölnisohe  Zeitung,  eene  reis  rondom  de 
wereld  maakte  *).  Op  Djabakota  kom  ik  later  nog  terug. 

Wij  hebben  den  postweg  van  Soerabaja  naar  Sid&ardj&  leeren 
kennen  tot  Den&j&,  d.  i.  zoo  ver  als  hij  door  de  voorsteden  der 
hoofdstad  voert ,  en  reeds  gezien  dat  wij  spoedig  daarna  W&n&kr&m& 
bereiken,  waar  ook  eene  halte  van  den  Spoorweg  wordt  aangetroffen. 
Het  dorp  W&n&kr&m&  ligt  op  een  particulier  land  van  gelgken 
naam,  dat  in  1817  werd  afgescheiden  van  Eatintang  en  thans 
behoort  aan  den  Chinees  Tan  Bien  Djang,  die  ook  eigenaar  is 
van  het  zuidelijk  deel  van  het  land  Eoepang  (Pakis)  en  op 
W&n&kr&m&  een  suikerfabriek  heeft ').  Om  Soerabaja  zooveel 
mogelgk  voor  de  gevolgen  van  bandjirs  in  de  Kali  Mas  te  vry- 
waren,  is  van  .W&n&kr&m&  een  kanaal  gegraven,  waardoor  sdch 
het  overtollige  water  in  het  kustriviertje  Medokan  ontlast  ^). 

O  Aangeh.  rapp.  862,  422.        >)  ZöUer,  Band  urn  die  Erde,  11.361,  364. 
*)  Aangeh.  rapp.  411,  414  t.        *)  VgL  boTen  blz.  862. 


Digitized  by  VjOOQIC 


871 

De  postweg  gaat  te  W&n&kr&iD&  o?er  een  meer  dan  200  schre- 
den lange  houten  brug^  die,  de  beide  ooTers  der  Elali  Mas 
verbindende,  den  reiziger  uit  Eota  in  Djabakota  overbrengt 
Wanneer  men  echter  den  weg  volgt  die  van  hier  langs  den  linker- 
oever, nagenoeg  parallel  met  den  stroom ,  naar  boven  voert ,  komt 
men  na  nog  geen  volle  drie  palen  te  hebben  afgelegd ,  in  de  kleine 
desa  Goenoeng  Sahari,  tot  hot  reeds  vermelde  particuliere  land  van 
dien  naam  behoorende.  De  vlakke  rivieroever  gaat  hier  over  in 
een  heuvelachtig  terrein,  en  op  eene  dezer  kleine  hoogten,  die, 
schoon  nauwelijks  80  meters  bereikende,  vrg  steil  opwaarts 
rjjst,  ligt  het  eenvoudige  landhuis,  vanwaar  een  voetpad  naar  het 
grafteeken  van  den  voormaligen  eigenaar  Kothen bübler  voert, 
die  in  1837  als  Raad  van  Indiê  overleed.  Vanhier  afdalende  komt 
men  in  eene  kleine  vallei,  begreosd  door  woeste  en  onbebouwde 
maar  bevallig  door  acacia's  begroeide  heuvelrijen.  Op  den  bodem 
van  dit  dal  welt,  in  de  schaduw  van  een  ouden  tamarinde-boom 
en  een  Salmalia,  een  bron  op,  door  de  inlanders  Pelantoengan 
genoemd,  waarvan  het  water  verzameld  wordt  in  een  bekken 
van  1 2  voet  in  het  vierkant ,  door  een  dak  van  bamboe  beschut. 
Dit  water,  dat  doorgaans  in  groote  hoeveelheid  te  voorschijn  komt , 
bevat  eenig  jodium,  en  te  gelijk  met  het  water  welt  aardolie  op, 
die  zich,  ofschoon  slechts  in  geringe  hoeveelheid,  op  de  opper- 
vlakte verzamelt  Daar  de  inlanders  dit  water  gaarne  bezigen 
voor  de  bereiding  van  zekere  van  rijst  vervaardigde  lekkernij, 
die  den  naam  van  poeli  draagt,  wordt  het  door  hen  veelal 
ajer  poeli  geheeten  '). 

Westwaarts  van  deze  bron  vindt  men  nog  onderscheidene  andere, 
die  deels  zuivere  aardolie,  deels  aardolie  en  water  opleveren; 
men  zegt,  dat  men  in  deze  streek  op  vele  plaatsen  slechts  een 
stok  in  den  grond  behoeft  te  steken ,  om  aardolie  te  doen  opwel- 
len,  en   dat   die    stof  door  de  inboorlingen  vlijtig  verzameld  en 

')  Yolgeng  Roorda,  Jav.  Hwdbk.,  bl.  684,  wordt  poeli  bereid  uit  gekookte 
rgst,  die,  gestampt  en  met  kalkwater  gekneed,  in  vormen  yanbladen gedaani 
en  zoo ,  koud  en  Btijf  geworden ,  met  geraspte  kokosnoot  gegeten  wordt.  Hot 
water  uit  de  bron  treedt  dus  hier  in  de  plaats  van  kalkwater.  Over  de  bron 
zie  Bleeker  in  T.  v.  N.  I.  1849.  II.  18;  P.  J.  Haier  in  N.  T.  v.  N.  L, 
D.  I,  bL  387;  de  Grere  in  T.  v.  Ngv.  en  Ldb.  in  N.  I.,  XL  341. 


Digitized  by  VjOOQIC 


872 

te  Soerabaja  tot  goeden  prijs  verkocht  wordt  ^).  Zeker  is  het  althans, 
dat  zg  op  vele  plaatsen  voorkomt  en  verzameld  wordt  in  het  ten 
westen  aan  Eota  grenzende  district  Goenoeng  Eendeng,  het  derde 
van  het  regentschap  Soerabaja,  onder  welks  schaarsche  merkwaar- 
digheden ook  een  aantal  zoutbronnen  en  modderwellen  behoor^n. 
Dit  met  kalkheuvelen  bedekte  en  voor  caltnres  weinig  geschikte 
district  heeft  ook  een  betrekkelijk  geringe  bevolking,  welke  nog 
hoofdzakelgk  is  opgehoopt  langs  de  E[ali  Mas,  die  het  ten  zuiden 
van  Sid&ardjl^  en  de  Kali  Tangi,  die  het  ten  noordwesten  van 
het  Qresiksche  Goenoeng  Eendeng  scheidt ').  Wanneer  men  van 
Goenoeng  Sahari  den  weg  langs  de  Eali  Mas  verder  volgt,  be- 
reikt men  al  spoedig  de  grens  van  Goenoeng  Eendeng  en  ver- 
volgens, over  Eebraon ,  Boeloe  en  Bambe,  het  hoofddorp  Drio  of 
Tjangkir,  dat  van  W&n&kr&m&  10  {  paal  verwijderd  is.  Bg 
Eebraon  liggen  de  minerale  bronnen  van  Boeloe  pinger  en  Gt>gor 
of  Dj&jSsongo,  welke  laatstejodiumhoudend  is  met  bovendrijvende 
aardolie,  en  worden  op  een  plek,  Lidah  geheeten,  dooc de  inlan^ 
ders  patten  gegraven,  waarin  zg  verzekerd  zijn  steeds  een  soort 
van  aardolie  of  bergteer  te  zullen  vinden  %  Een  weinig  voorbij 
Boeloe  komt  men  aan  een  zgweg  die  rechts  van  den  groeten 
weg  afgaat  Dien  volgende  gaat  men  langzaam  naar  boven  en 
bereikt  na  een  half  uurrijdens,  al  kronkelende  door  de  heuvels, 
eene  hoogte  van  ongeveer  800  voet,  beneden  wier  top  eene 
minerale  bron  voorkomt,  die  de  aandacht  trekt  door  de  witach* 
tige,  eenigermate  op  ijs  gelijkende  zoutkorst,  die  het  over  den 
rand  loopend  mineraalwater  bij  het  verdampen  afzet.  In  de  bron 
heeft  een  rijkelijke  gasontwikkeling  plaats,  die  een  sterken  reuk 
van  zwavelwaterstofgas  verspreidt;  het  water  is  bijna  melkwit  en  met 
-kleine  kristallen  bedekt,  en  is  vooral  belangrijk  omdat  daaruit 
aanzienlijke  hoeveelheden  jodium  zouden  kunnen  bereid  worden. 
Deze  bron  wordt  genoemd  naar  de  nabijgelegen  desa  Moeloeng, 
maar  is  niet  de  eenige  die  hier  de  aandacht  verdient  Op  de 
westelgke  helling  van  den  heuvel  ligt  een  tweede  bron,  Paraa 
geheeten,   met   helder   mineraal   water,  dat  mede  veel  jodium 

<)  Bleeker,  t  a.  p.  19.  *)  Ygl.  boren,  bl.  882. 

»)  N.  T.  T.  N.  I.,XVL354;  de  Orere  inT.  t.  Növ.eiiLdb.inNa.,XI.341. 


Digitized  by  VjOOQIC 


873 

bevat  en  een  zwakken  reuk  van  zwaTelwaterstofgas  en  aardolie 
Tan  zioh  geeft.  Maar  bet  merkwaardigst  is  wel  de  bron  die  aan  de 
zoidoostsljde  van  den  heuvel  gevonden  wordt,  onder  den  naam 
van  Genoek  watoe,  d.  i.  steenen  pot,  bekend  is,  en  aan  den 
heuvel  zelven  den  naam  van  Goenoeng  Genoek-watoe  doet  geven. 
Deze  bron  is  geheel  verborgen  onder  een  dikke  steenkorst,  die 
uit  het  minerale  water  zelf  door  langzame  verdamping  gevormd 
is.  Door  de  deels  natuurljjke,  deels  door  menschenhanden  ge- 
vormde openingen  in  deze  korst,  ziet  men  een  troebel,  groen- 
achtig mineraal  water,  waaruit  zich  eenig  koolzuurgas  ontwikkelt. 
Ook  deze  bron  bevat  jodium.  De  afgeronde  rand  der  natuurlgke 
gaten  in  de  korst  wekt  de  voorstelling  van  voor  het  opvangen 
van  water  in  de  aarde  ingegraven  potten ,  en  is  de  oorzaak  van 
haren  naam.  Het  water  sijpelt  door  de  korst  heen,  vloeit  langs 
de  zuidzijde  van  den  heuvel  af  en  vereenigt  zich  aan  den  voet 
met  het  water  der  beide  andere  bronnen  tot  een  beekje^  dat 
zich  weldra  weder  in  den  grond  verliest  '). 

Vervolgt  men  den  weg  langs  de  Kali  Mas,  dan  komt  men, 
op  9  palen  afstands  van  Tjangkir,  aan  een  binnenweg,  dien 
men  een  paal  vervolgt,  om  een  andere  merkwaardige  plek 
te  bezoeken,  die  haren  naam  ontleent  aan  de  desa  Gedong 
Waroe.  Een  kring  van  heuvelen,  waarvan  de  hoogste  zich  tot 
85  meters  boven  de  omliggende  vlakte  verheffen,  omsluit  een 
effen  terrein  van  ongeveer  een  paal  middellijn,  dat  omstreeks  10 
meters  boven  het  zeevlak  gelegen  is.  In  het  midden  van  dat 
terrein  bevindt  zich  eene  moddervlakte  van  nagenoeg  200  meters 
in  omtrek,  en  waarin,  uit  een  groot  aantal  openingen,  zout-  en 
jodiumhoudend  water ,  soms  helder ,  soms  met  modder  gemengd, 
opwelt.  De  bronnen  verplaatsen  zich  telkens  en  drogen  ,van  tgd 
tot  tyd  op.  In  den  westmoesou  zijn  zij  het  minst  in  aantal,  ver- 
moedelgk  omdat  dan  het  bronwater  ongemerkt  uit  den  slijkerigen 
bodem  kan  wegvloeien ;  in  den  oostmoeson  treden  zij  duidelijker 
te  voorschijn,  omdat  dan  de  modder  der  vlakte  hard  enondoor<» 
dringbaar  wordt.  De  groote  veranderlijkheid  van  het  terrein  en 
de  omstandigheid   dat  te  midden  der  vele  kleine  gaten  ook  een 

^)  N.  T.  T.  N.  I.,  1.  394 ,  XVI.  354 ,  XXI.  276 ,  XXVI.  356. 


Digitized  by  VjOOQIC 


874 

klein  aantal  grootere  wórdt  aangetroffen,  sgn  oorzaak  van  de  ver- 
bazend  uiteenloopende  berichten  die  omtrent  de  boeyeelheid  der 
bronnen  worden  gegeven.  Het  onderzoek  van  dit  water  heeft 
geleerd,  dat  het  eene  buitengewone  hoeveelheid  jodium  bevat  en 
meer  dan  eenig  ander  mineraalwater  van  Java  grond  geeft  voor 
de  uitspraak  van  den  heer  Maier,  dat,  indien  men  de  bereiding 
van  jodium  op  Java  op  groote  schaal  wilde  ter  hand  nemen, 
dat  artikel  bg  pikols  in  den  handel  zou  kunnen  gebracht 
worden  '). 

Wanneer  men  overweegt  hoe  groot  de  waarde  is  van  het 
jodium,  en  hoe  slecht  de  hoedaDigheid  van  het  gewone,  door 
verdamping  van  zeewater  op  Java  verkregen  zout^  dan  zalmen 
zich  niet  verwonderen,  dat  de  Europeesche  nijverheid  althans 
ééne  ernstige  poging  gedaan  heeft  om  van  den  rijkdom  der  wel- 
len in  Goenoeng  Eendeng  voordeel  te  trekken.  In  1853 — 1854 
zijn  de  bronnen  van  Moeloeug  en  Genoek  watoe  voor  den  tijd 
van  10  jaren  ter  exploitatie  afgestaan  aan  den  heer  Buwalda  te 
Soerabaja,  die  daarop  ter  hoofdplaats  eene  fabriek  van  keuken- 
zout en  jodium  heeft  opgericht,  ooder  de  leiding  van  den  heer 
Ereyenberg.  Men  hoopte  met  het  keukenzout  alleen  de  kosten 
der  ondememiug  te  dekken ,  zoodat  het  verkregen  jodium  zuivere 
winst  zou  zijn.  Er  werd  zeer  mooi  en  zuiver  zout  vervaardigd, 
maar  de  conservatieve  Javaan  bleef  aan  het  ruwe  zout  waaraan 
hij  gewoon  is,  de  voorkeur  geven ;  de  productie  van  jodium 
bleef  gering  omdat  het  den  ondernemers  aan  praktische  kennis 
haperde.  Op  deze  wijze  kon  de  zaak  slechts  verlies  opleveren; 
zij  werd  dan  ook  in  1861  opgegeven.  Maar  zeer  is  het  te  be- 
treuren, dat  in  Indie  nuttige  ondernemingen,  wanneer  zg  niet 
dadelijk  goede  vruchten  afwerpen,  vaak  zoo  haastig  gestaakt 
worden.  Er  is  alle  reden  om  te  denken ,  dat,  wanneer  deze  zaak 
door    meer   ervarenen   ter   hand   genomen    werd   en    men   niet 

')  N.  T.  V.  N.  L,  I.  473, XVI. 353, XXVL  78, 349.  XXVII. 461,  XXVUI. 
288;  T.  T.  NiJT.  en  Ldb.  in  N.  I.,  II.  250.  Er  is  nog  een  zont-  en  jodinm- 
bevattende  modderwel  in  hetzelfde  district,  bg  de  deea  Laban,  onderdistriot 
Lopang;  maar  ik  kan  met  de  voorhanden  kaarten  hare  ligging  niet  bepalen. 
Zg  is  Tooral  merkwaardig  door  de  aanwezigheid  Tan  het  zoo  zelden  yoor* 
komende  boorzuur.  Zie  over  haar  N.  T.  v.  N.  I.,  VI.  889  en  XVL  353. 


Digitized  by  VjOOQIC 


^    876 

schroomde  daarin  grootere  kapitalen  te  steken,  teu  einde  tijd  te 
Tinden  om  de  zwarigheden  te  boven  te  komen ,  de  fabricatie  Tan 
sout  en  jodinm  op  JaTa  tot  groote  nitkomsten  zon  kannen 
leiden  >). 

Wg  keeren  Tan  dezen  uitstap  terng  naar  W&n&krSm&,  gaan 
de  groote  brug  over  en  boTinden  ons  dan  in  het  district  Djaba- 
kota,  waarvan  het  hoofddorp  Djemoer  2|  paal  Terder  aan 
den  postweg  gelegen  is.  Over  de  particuliere  landen  in  dat  dis- 
trict werden  reeds  eenige  algemeene  opmerkingen  gemaakt ,  en 
daarbg  ook  het  land  Tan  den  heer  Ton  Bultzingslöwen  ter  sprake 
gebracht  ').  Yan  de  OTorige  zgn  wel  de  belangrijkste  Earah 
en  Eetabangy  beide  aan  Chineesche  eigenaars  behoorende.  Op 
Earah  is  een  suikerfabriek  met  een  belangrgken  aanplant  van 
riet  Op  Zuid-Eetabang  (want  dit  land  is  in  een  noordelijk  en 
zuidelijk  deel  gesplitst)  was  Troeger  ook  een  suikerfabriek  in 
werking  die  in  contract  stond  met  het  Gouvernement;  maar 
het  geringe  voordeel  dat  zij  den  eigenaars  opleverde,  heeft  in 
1873  of  1874  tot  staking  van  den  arbeid  geleid,  met  het  gevolg 
dat  thans  op  Eetabang  niets  dan  padi  verbouwd  wordt  ').  Met 
de  opmerking  dat  ook  in  dit  district  te  Gbenoeng  Anjar  en 
Poempoengan  zout  en  jodium  bevattende  bronnen  voorkomen, 
en  te  Eoeti  op  een  sawahveld,  na  den  padi-oogst,  putten  van 
aanmerkelgke  diepte  worden  gegraven,  waaruit  men  water  met 
aardolie  opschept,  doch  die  in  den  planttyd  weder  gedempt  wor- 
den ^) ,  stap  ik  ook  van  Djabakota  af,  behoudens  de  algemeene 
opmerkingen  die  ik  my  nog  zal  veroorloven  over  de  zoo  merk- 
waardige delta  van  de  Eali  Brantas,  —  waartoe  dat  district  en  het 
geheele  regentschap  Sid&ardj&  behooren ;  —  ook  na  hetgeen  reeds 
daarover  in  het  historische  gedeelte  van  dit  werk  werd  in  het 
midden  gebracht  '). 

De  delta  van  de  Eali  Brantas  strekt  zich  uit  tussohen  hare 
beide  groote    mondingsarmen,  de  Eali  Mas  en  de  Eali  Troesan 


^)  N.  T.  T.  N.  t,  XYI.  854  ,  XXVI.  78,  35'6,  405.      »)  Boven,  blz,  870. 
*)  Rapp.  OTer  de  part.  land.   beooRten  de  Tjimanoek ,  bl.  420 ,  429  r, 
*)  N.  T.  T.  N.  I.,  XVI.  353;  T.  v.  Ngr.  en  Ldb.  in  N.  I.,  XI.  34K 
»)  D    II,  bl.  128-134. 


Digitized  by  VjOOQIC 


876 

of  Eali  Pórong,  welke  laatste  de  zuidelgke  grens  van  8id&ardj& 
tegen  Ma4j&kert&  en  het  Pasoeroeansche  regentschap  Bangil  be^ 
Bchrgft.  Zy  is  de  grootste  en  merkwaardigste  delta  van  Ja?a 
en  is  Tan  het  noorden  naar  het  zuiden  24  palen  breed  en  Tan 
het  oosten  naar  .het  westen  29  palen  lang.  ^Deze  delta  was 
(het  zijn  woorden  van  Dr.  Bleeker  die  ik  hier  aanhaal),  eenige 
eeuwen  geleden,  de  ruime  baai,  nabij  welker  strand  de  hoofd- 
stad gelegen  was  van  het  rijk  van  MJldj&pahit,  welker  rulneo 
thans  26  palen  hemel sbreedte  van  de  zee  verwijderd  liggen. 
Evenals  de  delta's  van  alle  groote  rivieren  oorspronkelijk  een- 
voudige zand-  of  modderbanken  waren,  was  zulks  ook  het  geval 
met  de  delta  van  Soerabaja.  In  vroeger  tgden  eindigde  de  rivier 
van*^  Eediri  nabij  de  hoofdstad  van  M&dj&pahit  in  zee.  Toen  de 
delta  zich  boven  de  wateren  verhief,  verlengde  zich  de  rivier 
met  twee  breede  armen  allengs  tot  Soerabaja  en  Pórong.  De 
delta  zelve  is  met  meerdere  kleinere  rivieren  doorsneden ,  welke 
haar  water  ontvangen  deels  uit  de  hoofdarmen,  deels  utt  de 
rgstvelden,  welke  het  uit  de  hoofdarmen  afgeleide  water  opnemen 
en  meer  nabij  het  strand  weder  afgeven.  De  delta  is  daardoor 
tot  een  der  vruchtbaarste  gedeelten  van  Java  geworden  en  bevat 
thans  de  volkrijkste  districten  van  Soerabaja^  ^). 

Deze  korte  en  klare  beschrgving  is  geheel  in  overeenstemming 
met  hetgeen  ons  onze  vroegere  beschouwing  van  het  terrein  geleerd 
heeft,  en  als  zij  juist  is ,  levert  zij  tevens  het  onmiskenbaar  bewijs , 
dat  hier  het  rijk  Djenggalli  nooit  kan  gestaan  hebben.  Het  is  waar 
dat  de  vier  noordelijke  districten  van  Soerabaja  nog  allen  den 
naam  Djengg^i,  met  bijvoeging  der  cijfers  van  I  tot  lY  tot 
onderlinge  onderscheidiog,  dragen  ;  maar  die  naam  schgnt  in  het 
Ejtwi  wildernis  te  beteekenen  en  kan  oorspronkelijk  zeer  wel 
aan  de  natuur  des  lands  ontleend  zyn.  Hg  zou  dan  niet  kwalijk 
voegen  bg  den  naam  Bawapoelo,  die  aan  de  beide  zuidelgkste 
districten  van  het  regentschap,  langs  de  Eali  Pórong  gelegen, 
gemeen  is^  en  dien  men  zoo  het  schijnt  door  eilandmoeras 
zou  kunnen  vertolken. 

In    de    delta-districten   zijn  rijst  en  suiker  de  belangrgkste 

*)  Bleeker  in  T.  v.  N.  1. 1849 ,  II.  bl.  19.  Ygl.  Jukes ,  Yoyage  of  the  Fly ,  n.  161. 


Digitized  by  VjOOQIC 


877 

cnltores.  Van  de  19  saikeronderneiniDgen  die  in  1879  in  de  residentie 
op  contract  met  het  Qouvernement  gedreven  werden ,  liggen  1 1 , 
t.  w.  Waroe,  Sroeni,  Boedoeran;  Tjandi,  Balongbendo ,  Erian , 
Eetegan,  Tangoelangin ,  Pórong,  Erembong  en  Watoetoelis,  op 
de  delta,  de  8  overige  in  M&dj&kert&.Yoor  die  elf  fabrieken  waren 
4810  bouws  door  tusschenkomst  van  het  Gouvernement  en  480 
vrijwillig  op  van  de  bevolking  gehuurde  gronden  beplant.  Het  was 
het  laatste  jaar  waarin  de  fabriekanten  nog  van  den  vollen  Gou- 
Ternementsaanplant  konden  oogsten ;  want  op  den  aanplant  voor 
den  oogst  van  1880  is  de  eerste  vermindering  met  A  toegepast  ^). 
Behalve  deze  nog  grootendeels  op  gedwongen  arbeid  rustende 
ondernemingen,  kan  Sidaardj^  nog  de  particuliere  suikeronder- 
nemingen Pandjoenan,  Popoh,  Ta  wangsari  en  Toeloengan  aan- 
wezen, die  geheel  op  vrijwillige  overeenkomsten  met  de  bevol- 
king werken ;  terwijl  Djabakota  daar  nog  den  suikeraanplant  van 
het  partikuliere  land  Earah  aan  toevoegt.  Voor  de  fabriekanten 
is  de  spoorweg,  die  midden* door  Sid&ardj&  gaat,  een  onbereken- 
baar voordeel,  en  meer  en  meer  wordt  daarvan  voor  het  suiker- 
transport gebruik  gemaakt. 

Hetzij  men  den  postweg  of  den  dicht  bij  dezen  gelegden  en  hem 
even  voor  Sid&ardjil  en  nogmaals  te  Tangoelangin  kruisenden  spoor- 
weg volgt,  nergens  kan  het  oog  in  deze  landstreek  een  onbebouwd 
plekje  ontdekken.  Overal  ziet  men  rgst-  en  suikerrietvelden ,  slechts 
afgewisseld  door  talrijke,  dicht  bevolkte  desa's  en  door&brieken 
wier  rockende  schoorsteenen  van  bedrgvigheid  en  welvaart  getui- 
gen. Natuurlijk  verdient  voor  hem  die  het  land  wil  leeren  kennen 
een  rit  langs  den  postweg  de  voorkeur  boven  den  glenden  spoor- 
wagen ;  te  meer  wordt  die  Toorkeur  door  de  schoonheid  van  den 
postweg  zelven  gewettigd.  Die  weg  is  breed ,  effen,  keurig  onder- 
houden, met  lommerrijke  tamarinde-boomen  beplant,  doorsneden 
door  tal  van  riviertjes,  in  wier  kalmen  stroom  zich  een  menigte 
prauwen  spiegelen ,  en  wier  door  wuivend  bamboeloof  bescha- 
duwde oevers  door  niet  zelden  schilderachtige  bruggen  van  allerlei 
Torm  en  samenstel  verbonden  zijn. 

Er  is   slechts  één  gedeelte  van  de  delta  dat  niet  in  de  alge- 

1)  KoL  Verslag  1880,  blz.  109.  Zie  boven  Deel  I ,  blz.  553,  D.  U,  bl  689. 


Digitized  by  VjOOQIC 


878 

meene  vraöbtbaarheid  eti  Tolkrijkheid  deelt;  het  is  bet  zich  door 
aanslibbiug  gedurig  oostwaarts  uitbreidende  zeestrand,  waar,  te 
midden  der  moerassen,  slecbts  visscbers  en  bouders  van  yiscfa- 
ygvers  gelegenbeid  vinden  tot  de  uitoefening  van  bun  bedrijf. 
IntusBchen  drijft  de  beboefte  de  steeds  toenemende  bevolking  tot 
een  gedurige  worsteling  met  de  elementen,  om  bouwland  aan 
het  moeras  te  ontwoekeren. 

Na  deze  algemeene  schets  zal  de  delta  ons  niet  lang  bezig 
houden;  want  bijzondere  merkwaardigheden,  die  op  eene  broe- 
dere vermelding  aanspraak  maken,  heeft  zij  niet  vele  aan  te 
wgzen.  Even  over  de  grens  van  Djabakota  met  Djengg&l&  I 
bereiken  wij  Waroe,  op  twee  palen  a&tands  van  Djemoer.  Er 
is  bier  een  suikerfabriek  en  een  halte  van  don  spoorweg,  en  de 
postweg  vertakt  er  zich  in  den  groeten  binnenweg  naar  M&dj&- 
kert&  en  Eediri,  dien  wy  straks  nader  zullen  leeren  kennen. 
Twee  en  een  kwart  paal  verder  ligt  Gedangan ,  de  hoofdplaats 
van  het  distrist  Djengg«Ll&  I,  waar  wij  weder  eene  spoorweghalte 
en  de  suikerfabriek  Sroeni  aantreffen.  Yan  deze  volkrijke  desa 
gaat  een  weg  oostwaarts  af,  waaraan  een  paar  palen  verder  de 
desa  Poeloengan  ligt,  in  welker  nabjjheid,  te  midden  van  een 
effen,  met  rijstvelden  bedekt  terrein,  het  modderheuveltje  is  gele- 
gen welks  kratervormig  uitgeholde  kruin  Junghuhn  in  1838 
bedekt  vond  met  puin  van  M&dj&pahitsche  baksteenen,  dat  hg 
te  geljjk  met  de  taaie  mo*dder  naar  buiten  gedreven  achtte  ')• 
De  heer  Hageman^  die  het  gevoelen  van  Junghuhn  omtrent  dea 
zeer  nieuwen  oorsprong  der  delta  ijverig  bestrgdt,  beweert  dat 
de  steenen  afkomstig  zijn  van  een  gebouw  dat  op  den  heuvel 
zelven  gestaan  heeft,  en  dat  hjj  Tjandi  Soemoer  noemt').  Later 
hebben  zich  hier,  zoo  het  schijnt,  de  modder-uitvloeiingen  ver- 
plaatst en  is  op  den  top  des  heuvels  een  graftieeken  opgericht. 
Een  halven  paal  verder  oostwaarts  en  nog  slechts  anderhalven 
paal  van  zee  ligt  een  tweede  modderheuvel,  naar  de  desa  Ealang 
anjar  gebeeten.  Er  verrijst  hier  een  gebergte  in  miniatuur ,  vaal- 


1)  Zie  boven  D.  II,  bl.  131. 

')  Hageman,  Over  de  modderwellen  van  Ealangai^Jar  en  Poeloengan,  in 
N.  T.  v.  N.  I.,  XXIX,  bl.  874,  380. 


Digitized  by  VjOOQIC 


879 

grauw  van  kleur,  met  vérsohillende  kleine  toppea  eo  kloyen,  waariu 
de  yoornaamste  wel,  de  „modder-krater^,  aan  de  zuidoostzijde  gele- 
gen is.  De  vloeibare  modder  stggt  er  tot  aan  en  o?er  den  rand.  der 
krater-opening  en  vloeit  langs  de  zgden  van  den  heuvel  af,  dien 
steeds  met  nieuwe  lagen  bedekkende.  Uit  de  modder  stijgen  aan- 
houdend gasblazen  op,  die,  na  den  omvang  van  eenige  doimen  ver- 
kregen te  hebben,  bersten  en  het  gas  laten  ontsnappfen.  Het  water 
van  Ealang  anjar  is  onderzocht  door  den  heer  Maier,  die  er  belang- 
rijke hoeveelheden  jodmagnesium  en  broommagnesium  in  vond, 
en  het,  als  met  bjjzonder  geneeskrachtige  hoedanigheden  begaafd, 
zeer  in  de  aandacht  der  geneeskundigen  aanbeveelt  '). 

Yier  en  drie  kwart  palen  verder  dan  Gedangan  ligt,  in  het  district 
Djengg&l&IIy  de  hoofdplaats  van  het  regentschap  Sid&ardj&,  dat 
in  het  begin  van  1859  van  het  regentschap  Soerabaja  werd 
afgescheiden  *).  Het  heette  toen,  evenals  zjjne  hoofdplaats, 
Sid&kari ;  maar  kort  daarna  is  bij  eene  beschikking  der  Regee- 
ring ')  de  naam  van  hoofdplaats  en  regentschap  beide  in  Sid&- 
ardj&  veranderd. 

Van  deze  hoofdplaats  is  weinig  byzonders  te  melden.  Zij  heeft 
een  groeten  pasar,  veel  vertier,  een  talrijke  Chineesche  bevolking , 
een  spoorwegstation,  en  bruggen  over  de  Kali  Tamba,  dieeene 
vrij  aanzienlijke  breedte  heeft,  voor  den  spoorweg  en  den  post- 
weg. Overblijfselen  der  oudheid  die  eenigen  steun  kunnen  geven 
aan  de  veel  verspreide  meening ,  dat  hier  eenmaal  de  zetel  van 
het  rijk  van  Djengg&l&  bloeide,  worden  te  vergeefs  gezocht. 
Toen  in  1843  onder  de  Javaansche  desa-bewoners  in  de  omstre- 
ken van  Soerabaja ,  ten  gevolge  der  stille  werkzaamheid  van  het 
«Christelijk  genootschap'  der  hoofdplaats,  zich  hier  en  daar  eenige 
neiging  begon  te  vertoonen  om  de  leer  des  Ohristendoms  te  om- 
helzen, kon  Sid&kari  welhaast  op  eene  der  aanzienlijkste  gemeen- 
ten van  inlandsche  Christenen  en  op  het  bezit  van  nette,  uit 
bamboe  vervaardigde  gebouwen  voor  kerk  en  school  bogen.  Later 


^)  Over  de  modderwellen  Tan  Poeloengan  en  Ealang  aigar  zie  men  Jong- 
hnhn,  Beise.  852;  Java,  II.  1184,  1186;  Bleeker  ia  T.v.  N.  I.  1849,11.21  i 
Hogeman,  t.  a.  p.  867  w.;  Mayer  in  N.  T.  v.  N.  I.  XXX.  226. 

^)  Stbl.  n»  6*.  »)  Stbl.  1859,  n»  82. 


Digitized  by  VjOOQIC 


880 

evenwel  is  die  gemeente  schier  geheel  yerloopen ,  en  de  hoofdsetel 
van  het  Christendom  in  deze  residentie  naar  Mlldj&wam&  verplaatst. 
Yier  palen  voorbg  Sid&ardj&  bereiken  wij  Tangoelangin  in  het 
district  Bawapoelo  I.  Hier  is  weder  eene  halte  voor  den  spoorweg 
en  eene  suikerfabriek  en  langs  de  desa  stroomt  een  rivier  zee* 
waarts,  die  Kali  Tangoelangin  genoemd  wordt.  Nog  2i  paal 
verder  ligt  Pórong,  het  hoofddorp  van  Kawapoelo  I,  waar 
alweder  een  spoorweghalte,  eene  suikerfabriek  en  een  talrgke 
Chineesche  bevolking  te  vermelden  zijn ,  en  ook  eene  rivier,  die 
gewooniyk  de  Kali  Pórong  genoemd  wordt.  Maar  deze  laatste  is 
van  meer  beteekénis  dan  de  vroeger  genoemde ;  het  is  de  rechter 
mondingsarm  van  de  Brantas,  die  de  zuidelijke  grens  van 
Sid&ardj&  vormt.  Wil  men  de  reeds  elders  in  dit  werk  beschreven 
ruinen  van  Tjandi  Pari,  de  eenige  belangrijke  Hindoe-overblijf- 
selen in  dit  regentschap,  bezoeken ;  dan  moet  men,  even  voordat 
men  Pórong  bereikt,  den  weg  inslaan ,  die  westwaarts  naar  Boe- 
lang,  het  hoofddorp  van  Bawapoelo  U,  voert ,  en  dien  volgen  tot 
Erembong,  waar  wij  alweder  een  suikerfabriek  aantreffen,  ea 
vanwaar  een  voetpad  naar  de  desa  Tjandi  Pari  leidt,  die  haren 
naam  aan  de  ruïnen  ontleent  *).  De  weg  derwaarts  biedt  prach- 
tige gezichten  aan  op  den  Penangoengan  en  het  Ardjoen&-gebergte, 
maar  die  nog  overtroffen  worden  door  den  heerlijken  aanblik 
dien  men  geniet,  midden  op  de  fraaie  brug  die  bij  Pórong  over 
de  rivier  is  geslagen ,  waar  men  achter  een  uitgestrekten,  op  een 
meer  gelijkenden  waterplas,  door  den  bochtigen  loop  van  den  stroom 
gevormd,  den  Penangoengan  ziet  opstijgen  als  een  kegel  die  zich 
in  regelmatige  gestalte  boven  de  bultige  uitwassen  aan  zgue  hel- 
ling verheft^  terwgl  de  met  casuarinen  begroeide  ribben  en 
ravgnen  van  het  tweemaal  zoo  hooge  Ardjoen&-gebergte  zich  in 
trotsche  Ignen  op  den  achtergrond  teekenen,  gekroond  door  de 
rookwolk,  die  uit  den  Walirang  opstijgt  ').  De  brug  overgaande 
zetten  wg  te  Gempol  den  voet  op  Pasoeroeanschen  grond. 


O  2ie  D.  II,  bl.  129. 

^  Rengere,  Dagboek,  bl.  265,  Ygl.  met  Bleeker,  T.v.  N.  L,  1849,II.24« 
Eerstgenoemde  Bchrgver  is  eohter  ten  deele  onverstaanbaar  door  de  topogra* 
phiBohe  misvattingen  waarin  hjj  bg  gebrek  yan  voldoende  kaarten  is  vervallen* 


Digitized  by  VjOOQ IC 


881 

1 

W{j  keèren  ia  gédaobten  terug  naar  Waroe,  om  thans  déQ 
widg  in  te  slaan  die  vandaar  westwaarts  naar  M&dj&kert&  voerty 
Deze  weg  loopt  ongeveer  parallel  met  de  Eiali  Mas ,  op  eenigen 
a&tand  van  haren  rechteroever,  en  doorsngdt  de  districten 
Djengg&l&  lYen  Djengg&lalIL  Bg  Taman ,  hoofddorp  van  Djeng- 
g&l&  lY,  2 il  paal  van  Waroe  verwgderd,  is  het  terrein  met 
kalkheavelen  bedekt;  bij  Erian,  hoofddorp  van  Djengg&lIL  III, 
9{  paal  verder  gelegen,  treft  men  weder  een  groote  suikerfabriek 
aan.  De  Mangitan,  een  rechter-,  tot  een  kanaal  vervormde 
mondingsarm  van  de  Kali  Mas,  stroomt  dicht  langs  dat  dorp^ 
en  zijne  afwatering  is  er  door  een  sluis  geregeld.  ELrian  is  oost';' 
waarts,  door  een  weg  van  12  palen,  ook  rechtstreeks  met 
Sid^rdj&  verbonden;  een  weg  van  !(  paal  lengte  gaat  ^an-< 
daar  f  de  Kali  Mas  sngdende,  noordwaarts  naar  Djerebeng, 
waar  een  zoutpakhuis  is,  op  4i  paal  afstands  van  Tjangkir, 
aan  den  weg  van  W&n&kr&m&  naar  M^dj&kertH;  eindelijk  gaat 
een  weg  van  6  palen  lengte  van  Erian  zuidwaarts  naar  Pram- 
bon,  in  Rawapoelo  U,  by  welke  plaats  de  in  aanbouw  zijnde 
spoorweg  van  SidSardj^  naar  M&dj&kerti  de  Eali  Pèrong  zal 
overgaan.  Den  weg  van  Erian  naar  Madj&kert&  vervolgende, 
passeeren  wij  de  suikerfiAbriek  Balongbend&  en  het  dorp  W&-* 
n^ri^  en  komen  wij,  na  10 1  paal  te  hebben  afgelegd  en  de 
Eali  Mas  te  zijn  overgegaan,  te  Melirip,  in  het  M&dj&kert&sche 
district  MadjJkkasri,  welke  plaats  onze  aandacht  vordert,  daar  zg 
juist  aan  de  scheiding  van  de  Eali  Mas  en  Eali  Pórong  gele- 
gen is.  Ik  moet  hier  opmerken ,  dat  de  naam  van  Eali  Mas  striU 
genomen  aan  den  linkerarm  eerst  gegeven  wordt  beneden  Per- 
jiing,  en  dat  het  bovendeel  van  dien  stroom  eerst  Eali  Melirip 
jsn,  na  de  ontlasting  van  een  deel  zijner  wateren  door  de  Mang- 
itan,  Eali  Singkalan  genoemd  wordt,  terwijl  hg  den  naam 
van  Eali  Mas  eerst  erlangt  na  de  Eali  Gèdèk  en  Eali  G^dong 
SkAj  kleine  mondingsarmen  die  zich  hoogerop  in  het  district 
Eaboh  van  de  Brantas  scheiden,  weder  te  hebben  opgenomen ')« 


^)  Van  dit  riviernet  geren  de  bestaande  kaarten  Terwarde  en  onderling 
0tirydige  Toorstellingen ,  zoodat  ik  lang  niet  eeker  ben  het  rechte  getroffen 
te  hebben.  '     ^  ,  - 

m.  56 


Digitized  by  VjOOQIC 


683 

Het  is  eohter  thans  gebraikelgk  Tan  Melirip  ^f  aan  den  linker- 
arm den  nnAm  Tan  Kali  Mas  te  geven,  en  gemakshal?e  houd  ik 
mg  aan  dat  gebruik. 

Melirip  is  beroemd  door  de  bij  die  plaats  gelegen  groote 
sluiswerken,  waarvan  de  strekking  is  in  den  westmoeson  de  over- 
vloedige watermassa  der  Brantas  door  de  Eali  P6rong  af  te 
leiden,  die  anders,  uit  hoofde  der  hoogere  ligging  van  het  bed 
van  laatstgenoemde  rivier,  sich  in  de  Eali  Mas  storten,  hare 
oevers  oversohrgden  en  in  de  delta  onberekenbare  schade  aan- 
richten zou;  te  gelgker  tgd  geeft  die  sluis  gelegenheid  om  in 
den  oostmoeson  de  bevaarbaarheid  van  den  noordelijken  arm 
door  het  inlaten  van  meer  water  te  onderhouden.  Het  reus- 
achtige werk,  waarvoor  verbazende  hoeveelheden  baksteen  en 
massieve  granietblokken  uit  Europa  zgn  aangevoerd ,  kwam  in 
October  1846  gereed,  nadat  eerst  in  1843  de  eerste  steen 
daarvoor  gelegd  was  *).  Deze  sluizen ,  waarvan  de  eer  vooral  toe- 
komt aan  den  ingenieur  A.  H.  Tromp,  maken  op  alle  bezoe- 
kers door  hun  grootsche  conceptie  en  uitnemend  geslaagde  uit- 
voering een  hoogst  gunstigen  indruk;  echter  is  dit  gewichtige 
en  gevaarlgke  punt  ook  later  nog  vaak  het  voorwerp  van  de 
zorg  der  Begeering  geweest,  en  heeft  de  Waterstaat  nog  ver- 
schillende andere  werken  tot  stand  gebracht,  om  de  verkregen 
Yoordeelen  te  verzekeren;  maar  daarover  in  bgzonderheden  te 
treden  zou  het  bestek  van  dit  werk  te  buiten  gaan. 

In  verband  met  den  spoorweg-aanleg  en  de  nieuwere  waterwerken 
Bcbgnt  het  terrein  bij  Melirip  en  de  weg  tusschen  W&n&sari  en 
M&djfikert&  belangrgke  veranderingen  ondei^^aan  te  hebben.  Vroeger 
bleef  de  weg  aan  den  rechteroever  der  Eali  Mas ,  totdat  hg  bg  (be- 
dong Angoen  met  een  groote  houten  brug  over  de  Eali  Pörong 
ging,  zoodat  Melirip  rechts  aan  den  anderen  rivieroever  bleef 
liggen  ^).  Thans  gaat  men  bg  Melirip  de  Eali  Mas  over  en  volgt 


')  Van  HoöveU,  Beis ,  I.  171 ;  J.  Rigg ,  in  Joum.  of  the  Ind.  Aroh.  III.  78 ; 
Bleeker,  T.  v.  N.  1.  1850,  I.  166;  Buddingh,  N.  O.  I.,  1.  825;  Jukes , 
Yoyage  of  the  Fly,  II.  184;  d'Almeida,  Life  in  Java,  1.  275,  waar  Toor 
„Kola  Lentrong"  klaarblgkelgk  Kota   Lengkong  moet  gelezen  worden. 

^  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1850,  L  166,  gehe^  in  overeenstemming  met  de 
Kaart  van  Junghuhn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


888 

den  weg  vandaar  over  het  door  zgn  stuwdam  bekende  Leng- 
kong  naar  (}èdèk,  het  hoofddorp  van  het  distriot  M&dj&kasri, 
doeh  draait  op  3(  paal  voordat  men  aan  die  plaats  komt,  links 
1^  om  de  Kali  Pörong  over  te  gaan  en  onmiddeliyk  aan  hare 
andere  zijde  M&dj&kert&  te  bereiken  ')• 

M&dj&kasri  werd  vroeger  Eaboh  geheeten;  zgn  tegenwoordige 
naam  is,  evenals  die  van  alle  districten  in  M&dj&kert&,  met  het 
woord  M&dj&  samengesteld,  om  genoegen  aan  de  bevolking  te 
geven,  die  daaraan  waarde  hecht  om  de  toespeling  op  den 
naam  van  het  oude  M&dj&pahit.  Dit  district,  door  de  Brantas 
van  de  overige  districten  van  MILdj&kert&  afgezonderd,  komt  in 
zgne  natnarlijke  gesteldheid  overeen  met  de  aangrenzende  land- 
schappen Lingkir  en  Goenoeng  Eendeng,  d.  i.  met  dat  gedeelte 
der  residentie  dat  een  schralen  kalkbodem  heeft  en  welks  voor- 
name rijkdom  in  djatibosschen  bestaat  ').  Ook  aan  onbebouwde 
en  woeste  streken  is  hier  geen  gebrek,  en  ten  noorden  van 
Gèdèk  ligt  een  uitgestrekte  rawa.  Het  plan  om  aan  de  onvrucht- 
baarheid van  dit  gewest  te  gemoet  te  komen  door  den  aanleg 
van  een  besproeüngskanaal,  dat  onder  den  naam  van  Eaboh- 
kanaal  zgn  water  uit  de  Brantas-rivier  zou  ontvangen,  is;  nia 
jaren  lang  in  overweging  te  zgn  geweest,  eindelgk  geheel  op- 
gegeven, deels  wegens  technische  moeielgkheden ,  deels  omdat 
men  inzag,  dat  het  doel  slechts  in  zeer  geringe  mate  zou  bereikt 
worden  ')•  Door  M&dj&kasri  loepen  voornamelijk  twee  w^en.  De 
eerste  is  de  weg  die  van  Babat  zuidwaarts  naar  Djombang  gaat  ^)  en 
in  M&dj&kasri  komt  een  weinig  ten  noorden  van  het  oude  hoofddorp 
Eaboh;  de  andere  is  de  weg  die,  den  loop  der  Brantas  volgende, 
van  Gëdèk  naar  Boender  op  de  grens  van  Eediri  en  vandaar 
over  Uoenoeng  naar  Lengkong  ^)  voert.  Deze  beide  wegen  sngden 
elkander  te  P1&S&,  dat  nabg  de  Brantas,  4^  paal  van  Eaboh 
en  13|  paal  van  Gèdèk  is  gelegen.  Aan  de  overzijde  der  Bran* 


^)  Zoo  althans  lees  ik  de  étappekaart  vanlEüivengai  waarop  intossohen 
wel  Lengkong,  maar  niet  Melirip  Yoorkomt,  terwgl  het  omgekeerde  plaats 
heeft  op  den  jongsten  afstandaanwijzer  van  Soerabiga  (StbL  1880,  n*  27), 
wat  de  yergelgking  zeer  bemoeielgkt.  ')  Ygl.  boven,  bl.  883. 

»)  Kol.  Yeral.  1875 ,  bL  178 ;  1877 ,  bl.  143.  *)  Zie  blz.  882. 

»)  Zie  blz.  753. 

60« 


Digitized  by  VjOOQIC 


884 

t^  ligt  hier  0616k,  dat  van  Djombang,  het  hoofddorp  ran  het 
district  M&dj&redj&,  aan  den  groeten  weg  van  Midj&k^t&  naar 
Eert&8&n&  gelegen,  nog  6}  palen  verwgderd  is.  De  spoorweg  die 
eerlang  de  beide  laatste  plaatsen  verbinden  zal,  sngdt  den  poat- 
weg  eerst  een  weinig  ten  oosten  en  dan  een  weinig  ten  wes- 
ten van  Djombang,  en  heeft  een  halte  op  geringen  afetand  van 
die  desa. 

M&djlikert&  is  een  nette,  welvarende  en  volkrgke  plaats,  met 
een  fraaie  woning  voor  den  Adsistent-resident,  een  in  modernen 
stijl  gebouwden  en  op  Europeesche  wgze  gemeubileerden  dalam 
voor  den  Regent ,  en  een  ruime  aloen-aloen,  door  witte  muren  en 
poorten  omringd,  en  waarop  onder  de  schaduw  van  twee  praoh- 
tige  waringin's,  wier  stammen  gezamenlijk  door  een  steenen 
omheining  (koeroeng)  omgeven  zjjn,  een  druk  bezochte  pasar 
wordt  gehouden.  De  straten  zijn  breed  en  deels  met  muren ,  deels 
met  bamboehekken  a%ezet,  en  bevatten  vele  goede  steenen  hui- 
zen *) ;  maar  met  dat  al  zou  de  plaats  den  vreemdeling  door  geene 
bijzondere  merkwaardigheden  tot  een  bezoek  uitlokken,  indien 
niet  over  haar  de  weg  lag  naar  de  ruïnen  van  het  oude  Mi- 
dj&pahit.  Om  deze  te  bereiken  volgen  wij  den  weg  naar  Eert&- 
s&n&  eerst  5^  paal  in  zuidwaartsche  richting  tot  Gtemekan,  en 
ontmoeten  ze  wanneer  wg  vandaar  in  zuidwestwaartsche  richting 
doorrijden  naar  het  5  palen  verder  gelegen  M&dj&  agoeng, 
het  hoofddorp  van  het  district  van  denzelfden  naam ,  dat  vroeger 
Ngoemplak,  nog  vroeger  Wir&s&b&  werd  geheeten. 

Bij  de  ruïnen  van  M&dj&pahit  zullen  wg  ons  thans  niet 
ophouden,  daar  zij  in  het  tweede  deel  van  dit  werk,  bg  het 
onderzoek  naar  de  sporen  van  het  oude  rgk  van  dien  naam, 
uitvoerig  beschreven  zijn  ').  De  streek  waarin  deze  ruinen  liggen, 
is  grootendeels  woest  en  met  djati,  bamboe  en  bidoeri ')  begroeid. 


»)  Bleeker,  T.  v.  N.  1.  1850,  1. 166 ;  v.  HoëreU,  Reis,  I.  172 ;  Buddingh, 
K.  O.  I. ,  I.  319;  Wallace,  Insulinde,  I.  170;  d'Almeida,  Life  in  Java,  L 
276.  LaatBtgenoemde  schrgyer  zegt ,  dat  de  inlanders  het  insloiten  ran  twee 
.waringinboomen  door  een  soort  van  muurtje,  wat  dikwgls  voorkomt  (vgL 
Roorda ,  Jav.  Woordenbk. ,  bL  249),  als  een  soort  van  huwelgk  tossclien  die 
boomen  beschouwen.  ,')  Blz.  187—142. 

')  Calotropis  gigantea  B.  Br. 


Digitized  by  VjOOQIC 


885 

M&clj&  agoeng  zelf  ligt  op  een  open  plek  te  midden  der  bos- 
schen  en  heeft  een  ruime  aloen-aloen,  door  steenen  gebouwen 
en  tuinen  omgeven.  De  terreinhoogte  bedraagt  omBtreeks  40 
meters,  dus  nog  slechts  weinig  meer  dan  te  M&dj&kert&^  waar 
de  bodem  zich  29  meters  boven  de  zee  verheft  '). 

H&dj&  agoeng  is  9{  palen  verwgderd  van  de  volkrgke  desa 
Djombang ,  reeds  als  het  hoofddorp  van  bet  district  M&dj&redj& 
vermeld.  Dit  district  is  goed  besproeid  door  eenige  beken,  die 
haar  water  aan  de  Kali  Brantas  toevoeren  en  zich  grootendeels 
vereenigen  in  een  riviertje,  dat  op  sommige  kaarten  onder  den 
naam  van  Kali  Wir&8&b&  voorkomt.  Het  district  Mlldj&redj& 
heeft  twee  suikerondernemingen  die  op  contract  met  het  QoU'< 
vemement  werken,  ééne  bij  Djombang,  de  andere,  bg  welker 
ingang  men  een  paar  groote  oud- Javaanscbe  beelden ,  in  de 
naburige  bosschen  gevonden  ^  heeft  opgericht  >) ,  te  Qoeik  op 
de  zuidgrens  van  het  district.  Yan  Djombang  zijn  langs  den 
groeten  weg  in  slingerende  richting  nog  11  palen  af  te  leggen 
tot  Bandardjedjer,  op  de  grens  van  Eediri  ^). 

Belangwekkender  dan  de  eentonige  weg  door  deze  vlakke  streken 
is  een  uitstapje  van  Madj&  agoeng  zuidwaarts  naar  W&n&salem,  ge- 
legen aan  de  hellingen  van  het  Andjoem&rl-gebergte ,  de  westelijke 
voortsohakeling  van  den  ArdjoenH  *).  Die  hellingen  zijn  gedeeltelijk 
dienstbaar  gemaakt  aan  de  koffiecultuur,  waarvoor  ook  enkele 
perceelen  in  erfpacht  zjjn  uitgegeven,  maar  overigens  bedekt 
met  eeuwenoude  bosschen,  waarin  wellicht  nog  vele  overblijf* 
selen  der  oudheid  verborgen  liggen ,  even  merkwaardig  als  de 
vroeger  beschreven  Tjandi  Ngrimbi,  aan  de  helling  van  den 
Eoekoesan,    nabg   de  zuidgrens   van  het  district  M4dj&kert&  ^). 


>)  Domis  in  de  OosterKng,  II,  I.  89;  Bleeker ,  T.  v.  N.  I.  1850,  L  168; 
JukeB,  Yoyage  of  the  FJy,  II.  129;  Wallaoe,  InBalinde,  L  170,  172.  In 
het  Aardr.  en  Stat.  Wdbk.,  art.  Mo<yo  Agong,  wordt  gezegd,  dat  deze  plaats 
vermaard  is  door  een  merkwaardigen  put  en  door  het  graf  van  den  Soesoe- 
hoenan  M84jft  agoeng;  maar  dit  is  eene  verwarring  van  M^djH  agoeng  in 
Soerabaja  met  M&djft  agoeng  of  Medjagoeng  in  Rembang,  waar  ons  die  put 
en  dat  graf  reeds  z|jn  voorgekomen.  Zie  boven,  bl.  802. 

«)  Zie  D.  II,  bL  126.         »)  Boven,  bl.  758.        *)  Zie  D.  I,  bL  99. 

>)  Zie  D.  n,  bL  124. 


Digitized  by  VjOOQIC 


886 

Om  W&n&salem  te  bezoeken  Tolgen  wij  eerat  den  weg  die 
zaid*zvidwe8twaart8  naar  M&d}&warn&  gaat,  en  bereiken  die 
merkwaardige  plaats  na  6i  palen  te  hebben  afgelegd.  M&dj&- 
wam&  is  een  desa  van  Christen-Javanen,  door  den  zendeling 
Jellesma  gesticht  op  een  stnk  grond  dat  weinige  jaroi  te 
Toren  door  een  gedoopten  Javaan,  Abisai  geheeten,  te  midden 
van  de  dnistere  wildernis  ontgonnen  was.  Jellesma  zelf  vestigde 
er  zich  in  1850,  er  verrezen  eene  kerk  en  eene  school,  en  de 
gemeente  breidde  zich  uit,  ook  onder  zijne  opvolgers  Hoezoo  en 
Emyt,  en  telde  in  1877  1460  zielen.  Kleinere  gemeenten  vindt 
men  in  eenige  naburige  dorpen,  vooral  te  Eert&redj&,  8|  paal 
znidwestwaarts  van  M&dj&wam&,  en  te  Ng&r&,  H  p&ftl  meer 
zuidwaarts,  nabg  de  grens  van  Eediri.  De  gemeente  te  Ng&r& 
is  eigenlgk  de  oudste,  en  werd  door  zekeren  Coolen,  zoon 
van  een  Russischen  vader  en  eene  Javaansche  moeder,  gesticht 
op  een  stuk  grond  dat  hij  in  de  bosschen  van  H&dj&  agoeng 
gehuurd  en  ontgonnen  had.  Het  aantal  Christenen  bedroeg  in 
1877  te  Eert&redj&  187,  te  Ng&r&  183,  terwyl  er  nog  ruim 
800  in  andere  desa's  en  in  de  stad  Soerabaja  verspreid  woon- 
den. Deze  Javaansche  Christenen  zgn  alleszins  eene  opzettelgke 
studie  waardig,  doch  hier  is  het  daarvoor  niet  de  plaats  ^). 

Yan  H&dj&wam&  tot  W&n&salem  zgn  nog  9{  palen  langs  de 
berghelling  in  zuidoostelijke  richting  af  te  leggen.  Nog  wat  ver- 
der  dan  het  dorp  is  een  signaal  van  den  geographischen  dienst 
opgericht,  op  eene  hoogte  van  882  meters.  W&n&salem  heeft 
een  pasanggrahan  ten  gerieve  der  reizigers ,  is  omringd  door  koffie- 
tuinen,  bamboeboschjes  en  grasvelden  en  levert  heerljjke  uit- 
zichten op;  Wallace,  die  er  zich  eenige  dagen  ophield  om  vogels 
te  schieten,  vond  er  zich  echter  eenigszins  teleurgesteld,  daar 
het  woud  in  den  naasten  omtrek  is  opgeruimd,  en  hij  de  bos- 
schen  te  ver  van   de  plaats  verwgderd  vond  voor  dagelgksohe 


O  Men  zie  daaroTer  o.  a.  Bnunund,  Beriohten  omtrent  de  evangeliBatie  Tan 
Java  (Anut.  1854);  J.  Graandgk ,  het  Ned.  Zendelinggenootsohap  in  zgn  willen 
en  werken  (Bott.  1869),  en  tal  yan  opstellen  in  de  Mededeelingen  van  wege 
het  Ned.  Zendeling-Gen.  De  c^hn  in  den  tekst  ontrent  het  aantal  der  ge- 
meenteleden zgn  ontleend  aan  genoemd  Tijdschrift,  Dl.  XXII,  U.  348. 


Digitized  by  VjOOQIC 


887 

wandelingen  daarheen.  Hg  bemachtigde  er  wel  is  waar  een  aantal 
panw^,  waanroor  de  plaats  beroemd  is,  maar  verplaatste  sioh 
welhaast  naar  het  lager  gelegen  Djapanan,  dat  hij,  wegens  de 
boschachtige  plekken  die  het  omgeven,  beter  voor  ^n  doel 
geschikt  achtte.  In  de  prachtige  bosschen  die  aan  de  berghelling 
▼an  W&D&salem  gevonden  worden,  ontdekte  Wallace  de  onder 
het  dichte  loof  verscholen  overblijfselen  van  een  tjandi,  met  mt* 
voerig  beeldhouwwerk,  waaronder  eenige  voorstellingen  van 
dieren  bijzonder  zijne  aandacht  trokken.  Dit  monument  staat  op 
een  kleine  verhevenheid  ter  zgde  van  den  weg,  heeft  30  voet 
in  het  vierkant  bij  eene  hoogte  van  20  voet,  en  is  door  planten 
bedekt  en  omslingerd  en  door  reusachtig  geboomte  beschaduwd» 
Voor  zooverre  mg  bekend  is,  werd  er  nog  door  niemand  anders 
de  aandacht  op  gevestigd '). 

Ons  rest  nog  een  bezoek  te  brengen  aan  de  distrieten  H&- 
dj&sari  lor  en  H&dj&sari  kidoel,  die  den  zuidoosthoek  van  het 
regentschap  H&dj&kert&  uitmaken,  en  zich  uitstrekken  over  de 
oostelgke  hellingen  van  den  Penanggoengan  en  de  noordoostelijke 
van  het  Ardjoeni-gebergte,  terwijl  de  westelijke  en  zuidwesteiyke 
tot  de  residentie  Pasoeroean  behooren.  Deze  districten  mogen, 
zoowel  wat  natuurlgke  schoonheid,  als  wat  merkwaardige  over- 
blgfselen  der  oudheid  betreft,  tot  de  belangrijkste  van  Boerabaja 
gerekend  worden;  de  laatste  hebben  wg  echter  reeds  in  het 
tweede  deel  van  dit  werk  leeren  kennen  '),  zoodat  ik  hier  met 
eene  korte  aanduiding  der  ligging  kan  volstaan. 

Van  W&n&salem  voert  ons  een  weg  bergafwaarts,  in  noord- 
noord-oostwaartsche  richting,  naar  Djabong  en  Djatiredj&,  en 
vandaar  oostwaarts  over  Delangoe  naar  Eetanan,  bekend  door 
zgne  suikerfabriek  en  door  zgne  fraaie  ligging  op  eene  hoogte , 
die  op  de  bergen  en  valleien  in  den  omtrek  een  beerlek  uitzicht 
biedt.  Er  is  daar  een  pasanggrahan,  waarlangs  een  helder  stroo* 
mend  water  over  groote  steenen  bruist ,  en  in  de  bosschen  in  den 
omtrek  zgn  een  waschbak  en  eenige  beelden  uit  den  Hindoetgd 
gevonden  ').  Nog  wat  verder  oostwaarts  ligt,  23  palen  van  W&n&- 

O  Wallaoe,  InBiiliiide ,  I.  172,  178,  178,  180.  Zie  ook  Jnkes,  Yojage  of 
the  Fly,  U.  126,  128.      *)  Bi.  118—124.      ')  DomiB,  OoBterling  L  I.  93. 


Digitized  by  VjOOQIC 


888 


galem,  de  deMMSdj&poeri,  wiar  de  weg  ridi  BoordwMiis  weodt 
naar  bet  7|  peel  Terirgderde  Pranboo  aan  de  Sjüi  Pdfong,  dat 
wg  boTen  leerden  kennen ').  HalTenregen  Hgt  aan  ffiea  weg,  weder 
geheel  in  de  Tiakte,  H&djisari,  bet  hoofiUorp  van  Midj&aari  Ier, 
«1  in  de  nabgbeid  dier  plaats  de  snikMimdemeniing  Ki»ing 
Willem  IL  Hen  beeft  bier  d^i  topTandenPenanggoenganinbet 
xindootten,  en  beginnende  bg  Bangari,  omstreeks  5  palen  ooet 
fan  H&dj&sari,  Tindt  men  rondom  zgn  Toet  of  aan  zgne  helUngm 
de  ralnen  Tan  Tjandi  Djedoeog  en  Tan  de  badplaatson  Balahan 
en  Djélok  Toendi,  de  grot  bg  Orang*orang,  of,  sooals  de  ktere 
kaarten  sehrgven,  Oeroeng-oeroeng,  een  plaats  die  bgna  recht 
znid  van  M&dj&sari  ligt  en  er  door  een  weg  van  8  palen  redtt- 
streeks  mede  is  Torbonden,  en  eindelgk  de  oudheden  der  desa 
Trawas,  die  4{  pirlen  yan  Oeroeng-oeroeDg  en  nog  li  paal  van 
de  Pasoeroeansche  grens  in  de  riehtiDg  vanPrigen  Torwgderdis. 
Is  Trawas  merkwaardig  om  zgne  onde  beelden ,  het  is  het 
niet  minder  om  zgne  schoone  ligging  in  het  breede  ravgn  Djoe- 
rang  Eoemb&l&,  waardoor  men  opstijgt  tot  den  zadel  die  den 
PenaDggoengan  met  den  Walirang,  den  naastbg  gelegen  top  yan 
het  Ardjoeni-gebergte  yerbindt  Een  beyallig  slingerpad  leidt 
naar  een  mime  pasanggrahan ,  met  op  pilaren  mstende  yeran- 
da*s,  omringd  door  een  fraaien  tnin ,  die  door  zgne  rozen  beroemd 
is.  Het  gebonw  staat  op  eene  hoogte  yan  763  meters  ea  is  zoo 
geplaatst,  dat  men  aan  de  yoorzgde  het  gezicht  heeft  op  eene 
rijke  afwisseling  yan  sawah^s,  bosschages  en  kleine  desa's,  met 
den  Penanggoengan  op  den  achtergrond,  en  dat  aan  de  ach- 
terzgde  de  blik  mst  op  den  Gk>enoeng  Boetak  en  den  daarachter 
yerrgzenden  steeds  rookenden  Walirang,  waaryan  eerstgenoemde 
een  yoorberg  is.  In  den  toin  merkt  men  een  yischygyer  op  en 
een  zitplaats,  door  een  prachtigen  boom  beschadawd ,  waar  men 
het  uitzicht  geniet  op  een  groeten  wateryal,  en  die  tuin  wordt 
besproeid  door  eene  waterleiding  met  het  helderste  bronnat^  dat 
zich  op  yerschillende  punten  oyer  trappen  yan  gehouwen  tra- 
chietblokken  in  kleine  wateryallen  a&tort.  Op  het  midden  yan  een 
dier  trappen  is  een  zittend  yrouwenbeeldje  geplaatst,  met  een  wa- 

^}  Biz.  881, 


Digitized  by  VjOOQIC 


869 

terkruik  in  de  hand ,  waarin  zich  aan  de  ééne  zgde  het  afstroomende 
water  verzamelt,  terwgl  het  aan  de  andere  weder  uitTloeit  ^). 
Het  Ardjoen&-gebergte  behoort  meer  tot  Pasoeroean  dan  tot 
Soerabaja  en  zal  in  een  volgend  hoofdstok  beschreven  worden; 
maar  een  enkel  woord  over  den  Penanggoengan  moge  het  tegen- 
woordige hoofdstak  besluiten.  Hij  is  een  geheel  uitgedoofde  vul- 
kaan, die  met  zgne  hoogte  van  1650  meters  nauwelgks  de  helft 
der  hoogte  bereikt  van  de  hoogste  toppen  van  den  Ardjoen^, 
zoodat  hij  door  hen  die  dezen  laatsten  bestygen ,  in  zijn  geheel  kan 
overzien  worden.  Terwijl  de  Ardjoen&  als  een  kolossaal  veeltoppig 
gevaarte  oprijst,  vertoont  zich  aan  de  andere  zijde  van  den  ver- 
bindenden zadel  de  Penanggoengan  als  een  lage,  enkelvoudige,, 
maar  tamelgk  steile  kegel ,  welks  vlak-bolvormige  schedel  stomp 
uitloopt  en  gesloten  is.  De  Javaan  vindt  daarin  iets  zonderlings, 
dat  hg  zich  verklaart  door  eene  legende  omtrent  boet&'s,  die,  daar 
zg  last  hadden  gekregen  de  toppen  van  den  Ardjoen&  met  één  te 
vermeerderen,  den  Penanggoengan  van  verre  hierheen  droegen, 
maar  toen  zg  reeds  het  dool  van  hunnen  tocht  nabij  waren,  het 
touw  zagen  breken  dat  den  berg  aan  bet  draagj  uk  verbond,  zoodat  hg 
nederplofte  waar  hij  tot  heden  is  blijven  liggen.  De  benedenhelfb 
des  bergs  en  de  tusschenzadel  zijn  grootendeels  met  woud  be- 
dekt, maar  de  bovenhelffc  vertoont  zich  als  van  plantengroei 
geheel  verstoken.  De  bleeke,  geelachtig  grijze  kleur  dier  kale 
hellingen  doet,  op  een  afstand  gezien,  aan  een  nog  werkzamen 
vulkaankegel  denken,  wiens  hellingen  met  zand  en  puin  bedekt 
zgn;  maar  met  den  kijker  ontwaart  men,  dat  omstreeks  van  het 
derde  zijner  hoogte  tot  aan  de  kruin  zich  een  grasveld  uitstrekt , 
vermoedelijk  uit  alang-alang  bestaande,  waactusschen  zich  ver- 
strooide stukjes  bosch  verheffen.  Men  mag  vermoeden,  dat  de 
berg  eenmaal  geheel  werd  overschaduwd  door  wouden  die  later 
door  de  bijl  zgn  geveld.  Allerwegen  gaan  divergeerende  rib- 
ben langs  de  hellingen  beneden waarts ,  maar  reeds  spoedig 
vormen  zg   een   viertal  stompe,   buitachtige  voorsprongen,   die 


1)  DomiB,  OoBterling,  I.  L  93:  van  HoSvellj  Reis,  I.  105.  Daar  deze  be- 
BohrgyiDgen  zoo  oud  zijn ,  kan  bier  natuurlijk  veel  veranderd  wezen ;  maar 
latere  beBobrijvingen  van  Trawas  zijn  m|j  niet  bekend. 


Digitized  by  VjOOQIC 


890 

JoBghnhn  rioh  Tooratelt  als  ontstaan  door  opgestuwde  of  zg- 
waarts  nitgeyloeide  lavastroomen ,  Bleeker  als  de  overblgfiielen 
yan  een  lageren  TerheflBDgskrater,  waaruit  de  nieuwe  top  is  op- 
gerezen. Yan  uitbarstingen  yan  dezen  berg  is  niets  bekend; 
waarsehgnlijk  beeft  de  tbans  yerstopte  erruptie-sobacbt  met  den 
Ardjoen&  een  gemeenscbappelijken  baard  gebad.  Ofscboon  de 
top  yan  den  Penanggoengan  yermoedelgk  yan  Trawas  zonder 
Teel  moeite  te  bereiken  zou  zgn,  scbgnt  bg  de  belangstelling 
der  bergbestggers  weinig  te  bebben  getrokken;  altbans  is  mg 
geen  bericbt  yan  eenige  beklimming  bekend  ^). 


1)  Jnnghuhn,  Jara,  II.  1168;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1849,  II.  24;  Hering, 
in  ,de  GidB«  Yoor  1878,  Dl.  L,  bL  80. 


Digitized  by  VjOOQIC 


VIERDE  BOEK. 
CHOROGRAPHIE. 


MADOERA  EN  DE  OOSTHOEK. 


EERSTE  HOOFDSTUK. 

Madoera. 

Madoera,  in  hoog  JavaaoBoh  Madoenten,  is  in  phyBisoh-geogra- 
phischen  sin  de  voortzetting  van  Java's  noordelijk  Ealkgebergte, 
waarin  de  zee  slechts  de  diepe  voor  heeft  geploegd ,  die  den  naam 
▼an  Straat  Madoera  draagt  *) ;  uit  ethnograpbisch  oogpunt  de  ba- 
kermat van  een  der  drie  volksstammen  die  het  eiland  Java 
bewonen  f  omdat  zijne  bevolking  door  kolonisatie  zich  over  den 
geheelen  Oosthoek  van  dat  eiland  heeft  uitgestort '),  en  wat  zgne 
geschiedenis  betreft,  een  onderdeel  van  het  oude  rijk  der  Maha- 
radja's  van  Java,  dat  in  alle  lotwisselingen ,  in  alle  lief  en  leed 
van  het  grootere  eiland  gedeeld  heeft ,  en  daarmede  van  de  vroegste 
tijden  onaftcheidelijk  verbonden  is  geweest.  Alleen  uit  administratief 
oogpunt  bestaat  eenig  verschil.  Madoera,  dat  in  omvang  met  eene 
residentie  van  Java  van  gemiddelde  grootte  gelijk  staat  '),  telt 
slechts  vier  afdeelingen ,  waarvan  drie  tevens  als  regentschappen 

O  Zie  Deel  I.,  bL  83  en  95.      »)  D.  L,  bl.  263,  265;  DL  n.,  bL  502. 

')  Het  is  kleiner  dan  de  Freanger,  Banten,  Rembang  en  Madioen,  aan- 
merkelgk  grooter  dan  Erawang,  Tagal ,  Pekalongan,  Djapara,  Eadoe,  Jog^ 
Jakarta,  Bagelen,  Probolinggo  en  Banjoewangi,  maar  komt  met  Batavia, 
Samarang,  Soerabiga,  Pasoeroean,  Eediri,  Soerakartaen  Baigoemas  tamelgk 
wel,  met  Tjeribon  en  Besoeki  nanwkenrig  in  omyang  oTereen* 


Digitized  by  VjOOQIC 


892 

worden  bescheuwd,  de  vierde,  Sampang,  ak  eigenlgk  aan 
Bangkalan  ondergeschikt ,  slechts  een  onderregentschap  uit- 
maakt; en  van  die  drie  regentschappen  is  slechts  één,  Pamakaaan, 
geheel  op  den  gewonen  voet  eener  afdeeling  van  Java  georga- 
niseerd '),  terwijl  in  de  overige  nog  eenige -sporen  van  het 
vroeger  zelfbestuur  der  regenten,  afstammelingen  van  de  voor- 
malige vorsten,  zgn  overgebleven.  Echter  is  dat  zelfbestuur  bg 
elke  gepaste  gelegenheid  meer  besnoeid,  waartoe  de  Indische 
regeering  vooral  genoopt  werd  door  den  vooruitgang  die,  sedert 
de  inlijving  van  Pamakasan  bij  het  Nederlandsch  gebied,  in  dat 
gewest  werd  waargenomen,  en  die  zeer  gunstig  afstak  bij  den 
kwgnenden  toestand  waarin  de  leenrijkjes Bangkalan,  of  Madoera 
in  strikteren  zin ,  en  Soemenep  verkeerden.  Wij  hebben  in  het 
historisch  deel  van  dit  werk  de  lotgevallen  van  Bangkalan  tot 
1847,  het  jaar  van  den  dood  des  tweeden  Sultans,  leeren  ken- 
nen  ').  Zijne  opvolgers  moesten  zich  weder  met  den  ouden  titel 
van  Panembahan  vergenoegen,  en  toen  in  1862  de  eerste  Pa- 
nembahan  van  deze  nieuwe  reeks  overleden  was,  achtte  de 
Indische  regeering  het  dringend  noodig,  den  staat  van  het  rijk 
in  overleg  met  den  bestemden  opvolger  in  ernstige  overweging 
te  nemen.  Toen  derhalve  in  Juni  1863  het  bestuur  door  den 
tegen woordigen  regent,  Panembahan  Tj&kr&  Adi-ning-Rat,  aan- 
vaard werd,  geschiedde  dit  op  voorwaarden  waardoor  de  reoht- 
streeksohe  invloed  van  het  Nederlandsch  gezag  aanmerkelijk 
werd  vermeerderd.  Het  recht  tot  belastingheffing,  dat  een  rgke 
bron  van  knevelargen  geweest  was,  werd  op  de  Regeering  over- 
gedragen ,  die  ten  spoedigste  daarvan  gebruik  maakte  om  eenige 
voor  handelsvertier  en  nijverheid  schadelgke  heffiogen ,  zooals  de 
verplichte  heffing  op  den  in-  en  uitvoer  van  goederen  en  vee, 
bekend  onder  den  naam  van  belasting  der  bandargen,  af  te 
8cha£Een,   en  andere  verpachte   middelen  met  de  voor  de  Gou- 


^)  Sedert  1858.  Zie  Ind.  Stbl.  van  dat  jaar,  n<»  54.  Mangkoe  Adi-ningr-Rat, 
de  laatste  Panembalian  van  Pamakasaii,  stierf  in  1842.  Daarop  werd  tot  1858 
het  landje  bestnnrd  door  Pangéran  Adipati  AriK  SoeriR  KoesoemK.  Toen  ook 
deze  overleden  was,  kwam  het  voorloopig  onder  QonTemementsbeheer,  totdat 
eindelgk  in  1858  de  nieuwe  regeling  haar  beslag  kreeg.       *)  D.  II,  bL  592. 


Digitized  by  VjOOQIC 


698 

yernemeDtolanden  op  Java  beBtaande  bepaliDgen  in  overeeiratem^' 
ming  te  brengen.  Het  gemis  dezer  inkoniBten  werd  den  Begent 
yergoed  door  de  opheffing  van  onderscheidene  op  hem  rustende 
beswarende  verplichtingen,  en  door  eene  maandelgksche  tegemoet- 
koming van  f  5000,  Voorts  nam  de  Regent  op  zich ,  tot  betere 
handhaving  van  orde  en  veiligheid,  zijn  rgkje  in  acht  districten 
te  verdeelen,  en  in  elk  district  een  wed&n&  te  plaatsen,  dien 
hg  niet  langer,  gelijk  tot  dusverre  de  gewoonte  was  geweest, 
in  landergen  en  desa's,  maar  in  geld  zou  bezoldigen  ').  De  Begeering 
ging  daarop  over  tot  eene  organisatie  van  het  Europeesch  bestuur 
van  dit  regentschap,  waarbij  het  in  twee  adsistent-residents- 
afdeelingen  werd  gesplitst.  De  afdeeling  Madoera  werd  uit  vgf 
districten  samengesteld:  Bangkalan  daja,  Bangkalan  tengah , 
Bangkalan  laoet,  Balega  daja  en  Balega  laoet;  de  drie  overige: 
Sampang  daja,  Sampang  tengah  en  Sampang  laoet,  werden  tot 
de  afdeeling  Sampang  vereenigd;  en  terwgl  in  de  eerste  de 
handhaving  der  inlandsche  politie  werd  opgedragen  aan  den  patih 
van  den  Panembahan ,  wiens  ambt  de  plaats  van  de  te  gelijker 
tgd  opgeheven  waardigheid  van  Bgksbestunrder  verving,  is  inde 
tweede  daarvoor  een  Onderregent  of  Bonggo  aangesteld,  wiei^ 
eene  jaarwedde  van  /3600  van  regeeringswege  is  toegelegd'). 

Terwgl  door  deze  maatregelen  de  toestand  in  het  westelijk 
deel  des  eilands  aanmerkelgk  werd  verbeterd,  liet  die  in  het 
oostelijk  regentschap  of  Soemenep  nog  steeds  veel  te  wenschen 
overig.  Toen  de  oude  Sultan  van  Soemenep  in  1854  overleed'), 
verviel  de  hem  als  persoonlijk  gunstbewijs  toegekende  titel.  Een 
zijner  zonen  volgde  hem  toen  op,  onder  den  titel  van  Panembahstn 
N&t&  Eoesoem&,  en  toen  deze  den  268ien  Mei  1879  gestorven 
was,  werd  het  bestuur  voorloopig  door  den  Besident  in  handen 
genomen,  even  als  dit  in  1853  ten  opzichte  van  Pamakasan 
had  plaats  gehad;  en  het  laat  zich  aanzien,  dat  ook  hier  de 
tegenwoordige  voorloopige  toestand  voor  rechtstreeksch  bestuur 
door  Nederlandsche  ambtenaren  zal  plaats  maken.  Toen,  na  den  dood 
van  den  Panembahan,  kwade  praktijken  van  den  Bijksbestuorder 

O  Kol.  YerBl.  1862,  bl.  10;  1868,  bl.  9  en  129. 
,    ^)  Stbl.  1864,  n»  58,  171.  >)  Zie  D.  U,  bl.  594. 


Digitized  by  VjOOQIC 


894 

aan  het  lioht  kwamen ,  die  strafrechterlgke  verrolging  noodig 
maakten,  is  het  ambt  yan  rgkebestuarder  opgeheven  en  zgn 
de  fimotiën  daaraan  yerbonden  aan  een  patih  opgedragen ;  en  thana 
18,  Tolgens  de  laatste  berichten,  ook  de  Patih  in  zgn  ambt  ge« 
schorst,  omdat  ook  tegen  hem  eene  vervolging  wegens  knevelarg 
moest  worden  ingesteld  '). 

Aan  de  geringe  mate  van  zelfbestuur  die  nog  aan  den  Panemba- 
ban  van  Bangkalan  gelaten  werd,  is  ook  verbonden  dat  hg  in 
zijn  rgk  het  hoofd  is  van  den  godsdienst,  dat  hg  bg  plechtige 
gelegenheden  in  het  gebed  voorgaat,  en  dat  in  de  op  Yrgdag 
gehouden  preek  voor  hem  gebeden  wordt  In  Soemenep  wordt, 
of  werd  althans  nog  zóer  onlangs ,  ook  de  naam  van  den  Sultan 
van  Türkge  in  het  Vrijdaggebed  genoemd;  maar  de  overled^i 
Panembahan  bemoeide  zich  weinig  met  den  godsdienst  en  liet 
geene  gelegenheid  voorbggaan  om  zijne  minachting  voor  den 
Islam^  zelfs  openlijk,  te  betoonen.  Het  bidden  «voor  den  Begent 
en  voor  den  Sultan  van  Turkge  heeft  overigens  geen  bijzonder 
gewicht;  het  heeft  ook  op  Java  nog  hier  en  daar  plaats,  ofochoon 
men  er  zich  op  de  meeste  plaatsen  tot  het  bidden  voor  het  hdl 
aller  geloovigen  bepaalt*). 

Madoera  heeft  voor  den  reiziger  niet  veel  aantrekkelgks;  voor 
zoover  wij  het  kennen  —  en  die  kennis  laat  nog  steeds  zeer  veel 
te  wenschen  over'),  —  levert  het  noch bgzonder sohoone natnur- 

>)  Kol.  VersL  1880,  bl.  3;  1881,  bl.  3. 

*)  Deze  bgzonderheden  zgn  ontleend  aan  een  opstel  over  de  Mohammedaan- 
Bche  geestelgkheid  en  de  geestelgke  goederen  op  Java  en  Madoera,  door  Hr. 
L.  W.  G.  van  den  Bergh,  dat  ik  Tooralanog  slechts  ken  uit  een  o?erdnik 
dien  hg  de  goedheid  had  mg  te  zenden,  maar  dat  zal  voorkomen  in  het  hier 
te  lande  nog  niet  verkr^gbare  XXYII*  Deel  Tan  het  T.  t.  T.  Ld.  en  Tk. 
Tan  K.  I.  Door  het  opzettelijk  onderzoek  yan  den  Heer  van  den  Bergh  is 
yeel  aan  het  licht  gebracht  dat  tot  preciseering  en  aanvulling  van  het  door 
mg,  D.  I ,  U.  372—8^5 ,  over  deze  stof  bggebrachte,  kan  worden  aangewend. 

*)  De  beste  besohrgving  is  van  Bleeker ,  die  het  eiland  in  1846  doorreisde. 
Zie  Indisch  Archief,  L  266—317  en  T.  v.  K.  I.  Jg.  IX,  D.  I,  bL  107— 
111.  üit  later  tgd  verdient  vooral  vermelding  Hageman ,  Bgdrage  tot  de  ken- 
nis der  residentie  Madura,  in  T.  v.  N.  I.  1858,  I,  321—352,  II,  1—25. 
Yerder  zgn  geraadi^eegd:  Q.  M.  B.  Yerhuell,  Herinneringen  van  eene  reis 
naar  de  Oost-Indiën,  H,  50—71,  90—93  (1835);  H.  J.  Domis»  het  eiland 
Madura,  Oosterling,  IL  1.  97—126  (1886);  Boorda  v.  Eysinga,  Ld.enVk. 
UI.  8.  214-226  (1850);  van  Hoövell,  Beis,  U.  1-99  (1851);  CdeOroot, 


Digitized  by  VjOOQIC 


896 

tooneeleD ,  nooh  uit  historisoh  of  aesthetisoh  oogpunt  bijzonder 
belangrgke  overblgfselen  der  oudheid  op.  Wat  de  reizigers  die 
het  bezochten,  er  Tan  verhalen ,  bepaalt  zich  dikwijls  in  hooMzaak 
tot  de  ontvangst  die  hun  van  de  vorsten  ten  deel  viel  en  die 
vaak  den  aangenaamsten  indruk  bij  hen  achterliet ;  maar  de  vorsten 
van  Pamakasan  en  Soemenep  hebben  hunne  rol  afgespeeld,  en 
die  van  den  vorst  van  Bangkalan  is  van  geringe  beteekenis  ge- 
vrorden.  Spoediger  dan  eenige  residentie  van  Java  zullen  wg  het 
eiland  kunnen  afzien;  toch  vordert  het  een  hoofdstuk  voor  zich, 
omdat  de  zee  het  grenzen  heeft  gesteld,  die  het  scherp  van  het 
hoofdeiland  scheiden. 

Het  is  echter  niet  zeer  bezwaarlgk  die  grenzen  te  overschreden. 
Wie  Madoera  bezoeken  wil,  begeeft  zich  gewoonlgk  naar  Soerabaja 
en  huurt  daar  een  tembangan ,  waarmede  hij  in  minder  dan  een 
uur  naar  de  overzijde  geroeid  en  bg  het  visschersdorp  Eamal 
aan  land  gezet  wordt  Men  heeft  op  dien  tocht  gelegenheid  een 
blik  op  de  kust  van  het  eiland  te  werpen ,  die  zich  vertoont  als 
een  breede  gordel  van  tropische  vegetatie,  waaruit  zich  hier  en 
daar  kleine  witte  pieken,  met  steile,  soms  loodrechte  rotsen, 
verheffen,  zoodat,  bg  alle  verschil  in  plantengroei,  de  aanblik 
aan  de  schilderachtige  Klinten  van  het  eiland  Möen  herinnert. 
Elamal  ligt  op  de  zuidwestpunt  van  Madoera  en  biedt  door  een  lang 
hoofd  van  klipsteen ,  dat  in  zee  is  uitgebouwd ,  eene  gemakkelgke 
landingsplaats  aan;  echter  liggen  vóór  de  haven  eenige  droogten ^ 
die  omzichtigheid  noodzakelgk  maken.  Te  Eamal  is  een  oude 
steenen  pasanggrahan ,  die  den  reiziger  gelegenheid  geeft  zich 
te  ververscben,  aleer  hij  zgn  reis  te  paard  of  met  rijtuig  vervolgt 
langs  den  fraaien  weg  die  vandaar,  in  noordwaartsche  richting, 
over  Pèding  naar  het  negen  palen  verwgderde  Bangkalan  leidt. 
Yan  de  vruchtbaarheid  des  lands  geeft  die  slechts  van  één  tot 
drie  palen  van  de  westkust  verwgderde  weg  al  aanstonds  geen 
gunstigen  indruk.  De  aanplant  van  padi  is  gering  en  de  schrale 


het  eiland  Madnra,  N.  T.  t.  K.  L,  lY.  444--450  (1858);  H.  ZoUinger,  iets 
OTer  de  nataurlgke  gesohiedenis yan  Madoera,  N.  T.  y.  N.  I.,  XYIL  248— 
248  (1858)ï  Bnddingh,  N.  O.  I.,  1.  298—810  (1859. 


Digitized  by  VjOOQIC 


896 

bodem  wordt  bg  voorkeur  aan  de  teelt  van  djagoeng  en  katjang 
dienstbaar  gemaakt  *)• 

Bangkalan  is  de  hoofdplaats  van  bet  rijkje  dat  de  westelgke 
belft  van  Madoera  beslaat  en,  met  inbegrip  van  Sampang^,  dat 
er  een  deel  van  uitmaakt,  grooter  is  dan  Pamakasan  en  Soemenep 
te  zamen.  Wwkeljjk  heeft  zij  het  karakter  van  een  inlandsoh 
vorstenverbljjf,  een  navolging  op  kleine  schaal  van  de  Ja vaansche 
Keizers-  en  Sultansstad.  Het  belangrgkste  gebouw  is  natuorlgk 
de  kraton,  eigenigk  meer  een  verzameling  van  gebouwen  te 
noemen,  omgeven  door  een  muur  en  een  gracht  en  door  ver- 
schillende poorten  en  voorhoven  toegankelijk.  De  zoogenaamde 
troonzaal  schittert  van  goud  en  prijkt  met  vele  p'oesaka's  van  het 
vorstelgk  geslacht  Zg  is  omringd  door  een  eetzaal  en  vier 
logeerkamers,  en  door  eerstgenoemde  heeft;  men  den  toegang  tot 
de  pand&p&  of  gehoor-  en  feestzaal,  die  zeer  rgk  met  goud 
versierd,  maar  bijzonder  laag  van  verdieping  is.  Reizigers  die 
vroeger  de  gastvrgheid  van  den  Sultan  genoten,  maakten  zich 
wel  eens  vroolgk  over  het  vervallen  voorkomen,  de  smakelooze 
pracht,  de  wonderlijke  opeenstapeling  van  kostbare ,  maar  gehed 
misplaatste  meubelen,  de  kolossale  spiegels,  overdwars  geplaatst 
omdat  de  hoogte  der  zaal  voor  rechtstandige  plaatsing  ontoerei- 
kend was,  het  vermoeiend  getik  van  ontelbare  klokken  en  pen- 
dules en  de  muziek  van  allerlei  spelende  schildergen.  Na  den 
dood  des  Sultans  is  echter  de  kraton  veel  verfraaid  en  het 
ameublement  met  meer  smaak  gerangschikt 

Verder  bevat  de  kraton  onderscheiden  bggebouwen  en  wacht^ 
huizen  voor  de  zoogenaamde  barisan8,de  troepen  die  de  Panem- 
bahan  nog  altijd  verplicht  is  te  onderhouden  ten  dienste  van  het 
Gouvernement^  dat  alleen  voor  Europeesche  instructeurs  he^ 
te  zorgen.  De  barisan  van  Bangkalang  bestaat,  volgens  de  for- 
matie, uit  34  officieren  en  1319  minderen,  in&nterie,  ka vallerie^ 
artillerie  en  pioniers,  doch  de  voltalligheid  laat  veeltewenschen 
over.   Zulke  barisans  bestaan  ook  in  Pamakasan  en  Soemenep; 


;  1)  Yan  Hoeven,  Beis,  II.  8  y.;  Bnddingh,  K.  O.  L,  I.  203;  vati  Gelder i 
BesohrgYing  van  Java,  lY.  22;  Plantenga's  Oost-Indiê.  145 ;  Juke»,  Yoyage 
of  the  Fly,  I.  400. 


Digitized  by  VjOOQIC 


897 

maar  worden  in  het  eerstgenoemde  gewest,  sedert  zgne  inlijving,  en 
vermoedeiyk  ook  voorloopig  in  Soemenep,  door  het  Qouvemement 
zelf  onderhouden.  Voor  ^t  overige  wordt  op  die  inlandsohe  hulp- 
troepen door  onze  regeering  veel  prijs  gesteld;  want  de  Madoe- 
reezen  zijn  voortreffebjke  soldaten,  en  daar  zij  aan  onze  oorlogen 
in  Indiê  bijna  altijd  een  werkzaam  ^aandeel  hebben,  wordt  de 
krijgsmansgeest  hg  hen  sterk  onderhouden.  Men  kan  het  ook 
onder  de  geringere  klassen  velen  aanzien  dat  zij  gediend  hebben , 
niet  enkel  door  de  bronzen  en  zilveren  medailles  die  hunne 
borst  versieren,  maar  ook  door  de  flinke  houding  en  goede  ma- 
nieren waardoor  zij  zich  onderscheiden  *). 

Onder  de  verdere  gebouwen  van  den  kraton  verdienen  de 
stallen  vol  paarden  vermelding  en  een  groot  koetshuis,  opgevuld 
met  vele  en  daaronder  zeer  ouder wetsche  rijtuigen.  De  harem  of 
het  vrouwenverblgf  is  links  van  het  hoofdgebouw  achter  een 
hoogen  muur  verborgen. 

Bij  den  kraton  behoort  natuurlijk  een  groote  aloen-aloen,  en  bij 
de  aloen-aloen  eene  met  de  waardigheid  der  plaats  overeenkomende 
moskee.  De  moskee  van  Bangkalan  bezit  een  sieraad  dat  in  andere 
Mohammedaansche  landen  dikwijls  in  de  tempels  wordt  gezien, 
maar  op  Java  en  Madoera  eene  bijzondere  merkwaardigheid  wordt 
geacht,  een  lijst  of  rand  die  van  binnen  hetgeheele  gebouw  rond- 
loopt en  met  een  afschrift  van  de  drie  eerste  soera^s  des  Korans, 
in  fraaie  Arabische  karakters,  beschilderd  is.  Achter  de  moskee  is 
voor  den  laatsten  Sultan  en  zijne  nakomelingen  'een  steenen  graf- 
huis  opgetrokken,  dat  uitwendig  geheel  op  een  gewoon  Euro- 
peesch-Indisch  woonhuis  gelijkt.  De  grafzerk  is  zeer  eenvoudig, 
maar  bestaat  uit  eene  fijne  soort  van  kalksteen,  die  in  Soemenep 
voorkomt,  en  werd  door  den  Sultan  van  Soemenep  als  geschenk 
gezonden. 

Voor  het  overige  zijn  de  gebouwen  van  Bangkalan  van  wei- 
nig belang.  De  prinsen  van  den  bloede  wonen  buiten  de  gracht  van 


^)  Ik  zal  mij  hier  niet  verdiepen  in  de  Tragen  over  het  drukkende  Tan 
den  krijgsdienst  Toor  de  beToiking  en  het  gevaar  dat  die  Madoereesche  hulp- 
troepen bij  een  oorlog  met  een  Europeeschen  vyand  voor  het  Qouvernemeut 
opleTeren.  Zie  daarover  T.  t.  N.  I.  1856,  I.  3. 

UL  57 


Digitized  by  VjOOQIC 


8d8 

den  kraton  in  hier  en  daar  verspreide  y  deels  Trij  goede  huizen.  De 
wijken  der  Ohineezen  en  Europeanen  liggen  ten  noorden  yan  het 
vorsten  verblijf;  in  de  Ohineesehe  wijk  zijn  vele  woningen  van 
steen  gebouwd,  maar  zy  zijn  weinig  aanzienlgk.  Ook  de  Europeesohe 
wijk,  die  om  een  plein  is  gebouwd,  bevat  slechts  eenvoudige 
huizen;  het  fortje  dat  in  1747  door  de  Compagnie  daarbij  gesticht 
werd,  is  sedert  jaren  niet  meer  bewapend.  Aan  dit  plein  lag 
vroeger  ook  de  woning  van  den  Adsistent-resident ,  die  in  niets 
boven  de  overige  huizen  uitmuntte ;  in  later  tijd  schijnt  een  fraai  huis 
voor  di^i  ambtenaar  buiten  de  kota  gebouwd  te  zgn  ')•  Maar 
de  stad  is  groot  en  volkrijk  en  bevat  een  aantal  inlaudsche, 
onder  lommerrijke  vruchtboomen  verscholen  kampongs,  vooma- 
lüelijk  ten  zuiden  van  den  kraton  gelegen  '). 

Bangkalan  ligt  aan  een  riviertje,  dat  naar  de  stad  genoemd 
wordt,  met  kleine  prauwen  ongeveer  drie  palen  opwaarts  bevaar- 
baar is,  700  bouws  sawah  door  zijn  vocht  besproeit  en  vrucht- 
baar maakt,  en  zich  even  beneden  de  stad  ontlast  in  de  bocht 
die  den  ingang  tot  Straat  Madoera  vormt.  De  monding  vormt 
eene  kleine  haven ,  waarin  veel  vertier  is ;  want  er  wordt ,  inzonder- 
heid met  Java,  een  belangrijke  handel  gedreven.  Te  Bangkalan 
wordt  veel  werk  gemaakt  van  de  teelt  van  vruchten ;  vooral  naar 
Soerabaja  is  de  verzending  van  ooft  aanzienlgk  '). 

Een  gewone  uitstap  voor  de  bezoekers  van  Bangkalan  was 
vroeger,  toen  het  fort  Erfprins  nog  bestond,  een  rit  naar  het 
dorp  Sambilangan,  dat  op  den  westelij ksten  uithoek  van  het 
eiland  aan  den  nauwen  noordelijken  ingang  van  Straat  Ma- 
doera is  gelegen.  Men  werd  dan  vandaar  in  een  kwartier  roeiens 
met  een  sloep  naar  het  fort  Erfprins  overgebracht ,  dat  wel  een 
bezook  verdiende.   De  weg  naar  Sambilangan  is  zes  palen  lang 

^)  Yan  Qelder,  BeBohrgTuig  van  Java,  lY.  81. 

')  Bij  Laats,  HandL  t.  d.  Aard.  y.  K.  I.,  bl.  78,  vind  ik  gewag  gemaakt 
van  twee  kolossale  raksasa-beelden ,  die  te  Bangkalan  aan  den  weg  (welken 
weg?)  staan,  en  in  Plantinga*s  O.  I.,  bl.  145,  lees  ik,  dat  in  de  nabgheid  van 
Bangkalan  overbl^fselen  gevonden  worden  van  „groote  steenen  beelden,  ge- 
denkstukken van  den  ouden  Brahma-dienst.*'  Klaarblijkelijk  bedoelen  beide 
berichten  hetzelfde;  maar  hoe  komt  het  dat  yan  de  bovengemelde  schrgyers,  die 
zelven  Bangkalan  gezien  hebben,  geen  enkele  die  beelden  vermeldt? 

^)  Yan  Gelder,  t.  a.  p.;  vgl.  Bleeker,  in  Ind.  Archief,  bl.  306. 


Digitized  by  VjOOQIC 


899 

en  loopt  dicht  langs  en  bijna  evenwijdig  met  het  strand,  dat 
hier  moerassig  en  met  eene  rijke  rhizophoren-vegetatie  bedekt 
is.  Sedert  het  fort  geslecht  is  heeft  een  tochtje  naar  Sambilang* 
an  veel  van  zijne  aantrekkelijkheid  verloren;  want  het  is  die 
plaats  niet  meer  aan  te  zien ,  dat  zg  eenmaal  de  zetel  der  vorsten 
van  West-Madoera  was  *). 

Belangwekkender  is  een  uitstapje  naar  Arisbaja ')  en  de  vor- 
stelijke begraafplaats  Ajer  mata.  Arisbaja  ligt  bij  Oedjong  Wodong, 
den  noord westelgken  uithoek  van  het  eiland,  10  palen  ten 
noorden  van  Bangkalan.  De  weg ,  die  de  richting  van  het  Wes- 
terstrand  op  geringen  afstand  volgt ,  leidt  door  eene  matig  bevolkte 
en  weinig  sporen  van  welvaart  toonende  streek,  ofschoon  de 
rijstbouw  overal  op  sawah's  wordt  gedreven.  De  vegetatie  houdt 
het  midden  tusschen  die  van  het  strand  en  van  het  vlakke  bin- 
nenland, en  verandert  naarmate  van  de  moerassige  of  kalkaohtige 
gesteldheid  van  het  terrein.  Kokos-  en  arènpalmen,  bamboe  en 
djarak  van  verschillende  soorten,  wisselen  af  met  bidoeri;  bi- 
dara ,  kajoe  oerip ,  soelasih  (of  toelasih)  en  gali-gali  °).  De  hal- 
werwegen  liggende  desa  Lantjing  is  bekend  door  twee  reusachtige 
waringins  met  menigte  van  bgstammen.  Overigens  wordt  de  weg 
verlevendigd  door  de  gezichten  op  zee,  die  zich  nu  eens  zeer 
nabij,  dan  weder  op  grooteren  afstand  vertoont. 

Arisbaja  is  eene  in  de  geschiedenis  van  Madoera  zeer  bekende 
plaats,  zoowel  omdat  er  de  Islam  het  eerst  gepredikt  en  de 
eerste  moskee  gebouwd  werd  ^),  als  omdat  er  de  eerste,  juist 
niet  veel  voor  de  toekomst  belovende,  aanrakingen  met  Neder- 
landsche  zeevaarders  plaats  hadden  ').  Het  was  in  die  dagen 
de  zetel  van  een  der  vorstjes  waaronder  Madoera  verdeeld  was , 
en  bleef  dit  totdat  Sultan  Agoeng  zijn  gunsteling  Frasen^ ,  on- 
der den  naam  van  Tjakra-ning-Bat ,  te  Sampang  als  leenvorst 
van  geh.eel  Madoera  aanstelde ').   Maar  Arisbaja  bleef  ook  toen 


')  Zie  D.  U,  bl.  470,  472,  624. 

^)  Over  deze  Bohrgfwgze,  in  plaats  van  de  gewone  Ar osbaja,  zie  D.  II, 
bl.  253. 

')  Calotropis  gigantea  R.  Br. ,  Zizyphus  jt^juba  Lam. ,  Euphorhia  tirucaUi  L., 
Crinium  basilicum  L.,  Düivaria  üicifolia  Juss.     *)  D.  Il ,  bL  191 ,  258. 

*)  D.  II ,  bl.  279 ,  281.        •)  D.  11 ,  bl.  318  w. 

6T« 


Digitized  by  VjOOQIC 


900 

een  plaats  van  beteekenis.  Yolgens  Yalentga  stond  zy  onder  een 
Toemenggoeng,  die  een  machtig  heer  was,  telde  wel  acht  dui- 
zend huisgezinnen,  dreef  een  aanzienlgken  handel,  en  had  een 
groote  aloen-aloen,  twee  fraaie  moskeeën  en  twee  aanzienlgke 
pasars ').  Die  luister  is  echter  voorbijgegaan.  De  ruime  haven 
is  door  aanslibbing  in  land  verkeerd ,  en  de  plaats  is  thans  twee 
ik  drie  palen  van  de  zee  verwijderd;  slechts  de  rivier  van  Aria- 
baja,  een  60  voet  breede  stroom,  die  de  plaats  middendoor  sngdt, 
onderhoudt  thans  nog  hare  gemeenschap  met  de  zee ;  maar  zg  is 
een  armoedig  en  vervallen  visschersdorp ,  waar  weinig  welvaart 
heerscht,  en  zou  op  een  bezoek  van  den  vreemden  reiziger 
nauwelijks  aanspraak  kunnen  maken ,  indien  niet  de  vorstelgke 
begraafplaats  Ajer  mata ')  in  hare  nabijheid  gelegen  was.  Deze 
begraafplaats  ligt  op  den  hoogsten  van  een  groep  steile  kalkheuvels, 
die  een  kring  vormen  in  welks  midden  twee  bronnen  van  zoet  water 
ontspringen ,  Ajer  mata ,  d.  i.  oogwater  of  tranen ,  genaamd ,  en 
door  wel  spaarzaam,  maar  schilderachtig  geboomte  beschaduwd. 
Er  is  een  legende  in  omloop,  dat  hier  eenmaal  een  goede  geest 
woonde,  die  gaarne  de  jeugd  in  het  aanknoopen  van  teedere 
banden  behulpzaam  was,  en  wien  de  verloofden  offers  van  gele 
rijst  brachten.  Bij  die  gelegenheden  rees  dan  een  gamelan  uit  den 
grond,  die,  zonder  zichtbaren  speler,  door  hare  harmonische  tonen 
hun  verbond  bezegelde.  Maar  eenmaal  kwam  een  jeugdig  paar 
offeren  dat  wel  de  gamelan  zag  verrgzen,  maar  hare  tonen 
niet  vernemen  mocht.  Niet  wetende  waaraan  zg  deze  ongenade 
te  danken  hadden,  stortten  zg  zulk  een  tranenvloed,  dat  daar- 
door de  bekkens  gevuld  werden  die  de  weder  verzinkende  ga- 
melan in  den  bodem  achterliet.  De  Madoereezen  gebruiken  deze 
bronnen  als  badplaatsen,  maar  daarbg  bedienen  zich  de  mannen 
alleen  van  de  bron  die  uit  de  tranen  der  bruid ,  de  vrouwen  van 
die  welke  door  de  tranen  des  bruidegoms  gevormd  is. 

De  begraafplaats  zelve  bevat  een  groot  aantal  graven ,  geene 
echter  die  ouder  zijn  dan  ruim  een  paar  eeuwen ;  de  zerken  zijn 
allen  gehouwen   uit   een   zachte  kalksteensoort  en  met  figuren 

')  IV.  1. 44.  *)  Gelijk  vele  Madoereesohe  namen  wordt  ook  deze  gewoonl^k 
in  den  Maleischen  vorm  geschreven ;  de  Madoereesche  zou  «Aèng  mata"  zgn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


901 

nitgesDeden.  De  priesters  die  de  graven  bewaken^  zorgen  dat  ze 
telkens  met  versche  takjes  van  de  geurige  soelasih  bestrooid  wor- 
den. Er  zijn,  als  naar  gewoonte,  verschillende  ommnurde  plein- 
tjes waarop  geestelijken  en  hoofden  begraven  liggen ;  inzonderheid 
wijst. men  den  bezoeker  een  kleine  zerk,  waaronder  het  stof 
van  een  vorstelgk  kind  rnst,  dat  door  onvoorzichtigheid  zijner 
voedster  in  een  ketel  met  kokende  was  den  dood  vond.  De 
vader ,  zoo  wordt  verhaald ,  woedend  over  de  achteloosheid  die 
hem  zoo  dnnr  te  staan  kwam  ,  liet  met  de  voedster  negen-en-dertig 
andere  aan  zijn  hof  dienende  vrouwen  ter  dood  brengen ,  en  de  gra- 
ven  dier  40  offers  liggen  rondom  het  graf  van  het  ongelukkige  kind. 

Op  den  top  van  den  heuvel ,  die  den  geheelen  omtrek  beheerscht , 
verheft  zich  het  sombere  grafhuis  der  vorstelgke  familie ,  een 
eenvoudig  vierkant  gebouw ,  met  witte  gordijnen  behangen ,  waarin 
de  graven  van  den  eersten  Snltan,  zijn  vader,  grootvader  en 
overgrootvader  besloten  zijn.  Een  in  de  kale  wanden  van  den 
heuvel  uitgehouwen  trap  voert  van  den  bodem  der  vallei  naar 
dit  grafhuis  op.  Niet  ver  vandaar  is  ook  edne  moskee  gelegen, 
zooals  gewoonlijk  in  dergelijke  astana's  gevonden  wordt. 

Yan  Arisbaja  bij  den  Noordwesthoek;  tot  Lapa,  nabij  Tan* 
djong  Lapa ,  de  uiterste  Oostpunt  van  het  eiland,  loopt  langs  de 
geheele  Noordkust  van  Madoera,  dicht  bij  en  parallel  met  het 
strand ,  een  weg  die  een  groot  aantal  visschersdorpen  met  elkander 
verbindt  en  omstreeks  honderd  palen  lang  is.  De  voornaamste  dezer 
dorpen  zijn:  het  volkrijke  Elampis;  Sepoeloeh,  het  hoofddorp  van 
het  district  Bangkalan  daja ,  door  een  dwarsweg  rechts  met  Doerin , 
aan  de  rivier  van  Bangkalan ,  verbonden ;  Banjoe  sangka ;  Telaga 
biroe;  Tepanga,  vanwaar  een  dwarsweg  rechts  naar  Doerdjan, 
het  hoofddorp  van  Baléga  daja^  voert;  Ketapang,  waar  een  rijweg 
zich  afscheidt  die  dwars  door  het  eiland,  bijna  recht  van  noord 
naar  zuid;  naar  het  aan  de  Zuidkust  liggende  Sampang  gaat; 
Patatiang,  het  eenige  noordknstdorp  dat  tot  Pamakasan  behoort, 
daar  dat  regentschap  een  onregelmatigen  driehoek  vormt,  waarvan 
alleen  de  afgestompte  tophoek  aan  de  zee  ten  noorden  reikt;  voorts,  in 
het  regentschap  Soemenep,  Bira  en  Tamboeroeh,  metdwarswegen 
naar  Sampang,  die  zich  na  eenige  palen  vereenigen;  Kapok,  Pasang- 


Digitized  by  VjOOQIC 


902 

Bangan  en  PadaDgdangan ;  Amboenten,  door  een  dwaraw^, 
die  recht  zuidwaarts  gaat,  met  Doeko,  het  hoofddorp  van  het 
Soemenepsohe  district  Barat  daja,  yerbonden;  Seloping,  Kerta, 
Dasok;  Sergaog,  weder  met  een  d warsweg,  die  over  Handing 
naar  de  hoofdplaats  Soemenep  voert;  Legoeng  en  Lombang. 

Behalve  de  enkele  topographische  bgzonderheden ,  in  dese 
naamlijst  ingeweven,  is  mg  van  geen  dezer  dorpen  iets  merk- 
waardigs bekend.  Om  een  algemeenen  indrnk  van  het  landschap 
te  verkrijgen,  schijnt  eene  prauwvaart  langs  de  kust  boven  den 
eentonigen  landweg  te  verkiezen  te  zijn.  Yan  zee  gezien  biedt 
het  strand  op  vele  plaatsen  bevallige  gezichten  aan.  De  heo- 
velrjj  die  men  zich  overal  op  kleinen  afstand  van  de  kust 
ziet  verheffen,  wordt,  vooral  in  het  Bangkalansche  gebied,  hier 
en  daar  afgewisseld  door  kleine  vlakten  van  alluvium,  die  geheel 
bebouwd  en  wel  bevolkt  zijn.  Het  hoofdbedrijf  der  bevolking, 
de  vischvangst,  geeft  overal  leven  en  drukte;  tal  van  prauwen, 
met  twee  of  drie  koppen  bemand ,  zweven  over  den  waterspiegel ; 
andere  liggen  aan  de  kust  voor  anker  of  zjjn  op  het  land  gehaald. 
De  woningen  der  visschers  staan  voor  een  groot  deel  zonder 
eenige  schaduw  aan  het  strand.  De  heuvels  op  den  achiergprond 
verheffen  zich  met  tallooze,  maar  weinig  geïsoleerde  toppen  tot 
slechts  enkele  honderden  voeten  boven  de  zee,  en  bestaan  uit 
eene  kalkformatie,  waarin  vermoedelijk  dezelfde  polypensoorten 
de  overhand  hebben  die  nog  levend  in  de  Javazee  voorkomen.  In 
het  Soemenepsche  gebied  hebben  sommige  dezer  heuvels  eene 
gedaante  of^  in  verhouding  tot  de  omgeving ,  meer  in  't  oog  vallende 
hoogte,  die  hen  geschikt  maakt  tot  herkenningsteekenen  voor  de 
zeevaarders,  bij  wie  ze  onder  door  henzelven  gegeven  namen 
bekend  zijn.  Zoo  verrijst  achter  Patatiang  het  Dubbelpiekje; 
achter  Bira  de  Klipberg,  op  wiens  steile  hellingen  geen  humus 
zich  vormen,  geen  plantengroei  zich  wortelen  kan,  zoodat  de 
naakte  witte  wanden,  die  het  zonlicht  fel  terugkaatsen ,  op  een 
afstand  eenigszins  het  voorkomen  hebben  van  een  uitgestrekte, 
op  heuvelen  gebouwde  stad;  eindelijk,  ten  zuiden  van  Kapok, 
de  Tafelberg.  Enkele  andere  heuvels  zijn  meer  of  uUq  onder 
inlandsche  namen  bekend;  maar  wat  beteekenen  namen,  wanneer 


Digitized  by  VjOOQIC 


903 

zioh  daaraan  geen  voorstelling  hecht  P  Reeds  meer  dan  te  veel 
hebben  wij  er  yemomen. 

Maar  na  wij  eenmaal  eene  prauwvaart  hebben  aangevangen, 
zallen  wij  die  tot  Soemenep  vervolgen,  en  dus  beginnen  met  de 
uiterste  spitse  Oostpunt  van  het  eiland,  Tandjong  Lapa,  om  te 
varen.  Yóór  deze  kaap  ligt  op  kleinen  afstand  een  eiland  dat 
GiliaU;  Gilingsang  of  Pondi,  soms  ook  Gilian-Pondi  genoemd 
wordt,  laag,  vruchtbaar,  welbebouwd,  met  een  zevental  kleine 
desa's,  een  rif  ten  noorden  en  een  bank  ten  zuidwesten.  De 
straat  die  het  van  Tandjong  Lapa  scheidt,  heeft  genoegzame 
breedte,  maar  de  bevaarbare  geul  is  zeer  nauw,  waarom  groote 
schepen  den  weg  kiezen  ten  oosten  van  het  eiland,  door  de 
breede  en  veilige  straat  Sapoedi,  aan  de  andere  zijde  begrensd 
door  een  veel  grooter,  maar  even  laag  eiland,  met  veel  talrijker 
bevolking,  over  een  grooter,  maar  niet  wel  te  bepalen,  aantal 
dorpen  verdeeld  ').  Het  wordt  Poelo  Sapoedi  geheeten  en  is  het 
tweede  in  grootte  en  waarschgnlijk  het  volkrijkste  van  de  groep 
der  Soemenepsche  eilanden,  maar  even  als  die  geheele  groep,  die  zich 
oostwaarts  tot  ongeveer  den  116<ien  graad  O.  L.  van  Greenwich  in 
tal  van  eilanden  voortzet,  uiterst  gebrekkig  bekend.  Over  de  his- 
torische betrekking  van  die  eilanden  tot  Madoera  werd  in  het 
tweede  deel  van  dit  werk  met  een  enkel  woord  gesproken  ') ; 
maar  in  welke  physisohe  betrekking  zij  tot  het  grootere  eiland 
staan,  is  niet  met  zekerheid  te  bepalen ,  zoolang  het  ten  eenenmale 
aan  wetenschappelijk  onderzoek  der  eilanden  ontbreekt.  Yoor  zoover 
zich  Madoera  in  die  eilanden  oostwaarts  voortsohakelt,  kunnen  zij 
tot  twee  groote  groepen  gebracht  worden ,  de  Sapoedi-groep  en  de 
Eangean-groep.  Deze  laatste,  waarvan  Kangean  of  Eeangilan, 
met  eene  uitgestrektheid  die  op  72,5  vierkante  palen  geschat  wordt, 
het  hoofdeiland  is,  ligt,  schoon  zij  nog  een  district  van  Soe- 
menep heet  te  vormen ,  geheel  buiten  den  kring  onzer  beschou- 
wing. De  Sapoedi-groep,  waartoe  zoowel  Giliang  als  Sapoedi, 
en,  behalve   eenige    kleinere,  waarvan  niets   dan  de  namen  en 

^)  De  opgaven  yerBchillen  van  9  tot  24 ;  natuurlijk  hangt  het  cjjfer  daarvan 
af,  of  men  de  gehuchten  of  buurten  (doekoeh) ,  die  nog  geen  eigen  dorpsbe- 
Btuur  hebben ,  al  of  niet  medetelt.  ')  BL  526. 


Digitized  by  VjOOQIC 


904 

de  ligging  en  zelfs  deze  nog  nauwelijks  bekend  zgn,  ook  nog 
Poelo  Raas,  ten  oosten  van  Sapoedi,  behoort,  wordt  tot  eTen 
zooveel  distrieten  gebracht,  als  zij  hoofdeilanden  telt.  De  bevol- 
king dezer  eilanden  heeft  vaak  veel  van  de  zeeroovers  te  Igden , 
en  neemt  soms,  gedwongen  of  vry willig,  aan  hunne strooptoohten 
deel.  De  eilanden  zijn  over  het  geheel  rijk  in  timmerhout  en 
kokos-  en  pinangpalmen ;  er  wordt  tripang  en  schildpad  gevischt, 
klapperolie  geperst,  matwerk  en  aardewerk  vervaardigd,  en  in 
de  verschillende  producten  der  natuur  en  der  nijverheid  met  Bawean 
en  Bali ,  niet  minder  dan  met  Soemenep ,  handel  gedreven. 

Nog  een  derde  groep  wordt  tot  de  Soemenepsche  eilanden  ge 
rekend ,  die  men  tot  onderscheiding  de  Zuidergroep  zou  kunnen 
noemen.  Zij  bestaat  uit  de  reeks  van  eilanden  die  vóór  de  beide 
bochten  aan  de  zuidoostzgde  van  Madoera  gelegen  zgn ').  Het 
noordelijkste  en  grootste  wordt  gewoonlijk  Poelo  Poeteran  genoemd^ 
is  met  zijn  noordwesteinde  slechts  een  halven  paal  van  de  kust 
van  Soemenep  verwgderd,  en  strekt  zich  van  west  naar  oost  tot 
een  lengte  uit  van  nagenoeg  12  palen  bg  eene  breedte  van  hoogstens 
drie.  Het  aantal  dorpen  wordt  door  sommigen  op  80  gesteld, 
maar  het  meerendeel  zijn  onbeduidende  gehuchten ,  en  de  eigen- 
lijke desa's  schijnen  slechts  zes  in  getal  te  zgn.  Het  heeft  echter 
eene  vrij  talrijke  bevolking,  die  handel  drijft  in  rgst,  kokosolie 
en  rotan,  en  zich  ook  bezig  houdt  met  het  branden  van  kalk. 
Door  de  kokospalmen  die  het  strand  bedekken,  en  de  vele  af-  en  aan- 
varende prauwen,  die  van  groote  bedrijvigheid  getuigen,  biedt  het 
van  zee  gezien  een  vriendelgken  aanblik.  De  voornaamste  desa's 
zijn  Telangoe  en  Tjabéa,  de  eerste  op  den  Noordwesthoek,  de 
andere  op  de  Zuidkust,  bijna  even  ver  van  de  beide  uiteinden, 
gelegen.  Men  kan  ze  beide  als  districtshoofdplaatsen  beschouwen ; 
want  de  hoofden  dier  dorpen  verdeelen  onder  elkander  het  gezag 
over  het  geheele  eiland.  Al  de  overige  op  eene  lijn  vóór  den 
zuidelijken  inham  gelegen  Zuider-eilanden  vormen  de  districten 
Gili  Qenting  en  Gili  Radja ,  het  eerste  met  vier ,  het  andere  met 
zeven  desa's.  Eigenlgk  zijn  Gili  Qenting  en  Gili  Radja  de  namen 
der  twee  grootste  eilanden,   om  welke  zich  de  overige  scharen, 

»)  Zie  D.  I,  bl    82  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


905 

ierwgl  het  Taarwater  daaromheen  door  vele  ri£Fen  en  klippen 
wordt  onveilig  gemaakt  Yele  der  kleinere  eilandjes  zijn  on- 
getwijfeld niets  dan  koraalrotsen,  en  zelfs  de  grootere  schgnen 
meerendeels  uit  koraalkalk  te  bestaan.  Dit  schijnt  ook  het  woord 
Gili,  waarmede  hunne  namen  ten  deele  zijn  samengesteld  (Gili 
loewak,  Gili  doea)  aan  te  duiden;  want  gili  beteekent  eigenlgk 
een  bergrug,  een  zich  boven  het  water  verhe£Fende  bank  of 
klip,  en  mag  niet  rechtstreeks,  zooals  men  gewoonlijk  aan- 
neemt, als  een  Madoereesche  naam  voor  eiland  beschouwd 
worden.  Ook  de  beide  groote  eilanden  zullen  dus  vermoedelgk 
hun  naam  aan  een  rif  of  klip  hebben  ontleend,  terwijl  Gilian, 
welke  naam,  behalve  aan  het  reeds  vermelde  grootere  eiland,  ook 
aan  een  kleiner,  ten  zuidwesten  van  Gili  Radja,  gegeven  wordt, 
wellicht  als  een  collectief-vorm  van  gili  kan  worden  aangemerkt. 
Is  deze  opvatting  juist,  dan  wordt  daardoor  tevens  de  op  vele 
kaarten  voorkomende  combinatie  Poelo  Gili  Genting,  Poelo  Gili 
Badja  enz.  verklaard  en  gewettigd  ^). 

Wanneer  wij,  na  het  kanaal  tusschen  Tandjong  Lapa  en  Poelo 
Gilian  tezgn  doorgevaren,  in  onze  prauw  de  zuidwestelijke  strekking 
der  kust  van  Madoera  volgen ;  bereiken  wij ,  zonder  iets  opmer- 
kelijks te  ontmoeten,  als  de  omstandigheden  gunstig  zijn  na 
weinige  uren  de  landingsplaats  van  Eali  Anget ,  een  dorp  dat 
aan  den  noordelijken  ingang  van  het  smalle  kanaal  tusschen 
Madoera  en  Poeteran,  op  de  noordzijde  van  een  schiereilandje  >), 
dat  tusschen  een  kleine,  omstreeks  een  paal  ver  landwaarts 
indringende  baai  en  de  groote  baai  van  Soemenep  vooruitspringt, 
is  gelegen.  Hier  zetten  wij  dus  den  voet  op  Soemenepschen  grond. 

')  Zie  de  ware  beteekenis  van  gili  in  Boorda's  Jav.  Handwbk.  in  voce. 
Wel  geeft  de  heer  Yreede,  in  zijne  Handleiding  tot  de  beoefening  der  Mad. 
taal,  St.  II ,  bl.  251  ,  voor  het  Madoereesch  ook  de  beteekenis  eiland  op; 
maar  dat  was  zijnerzijdB  slechts  een  toegeven  aan  het  gewone  gevoelen ,  dat 
tegen  zgn  nader  onderzoek  niet  is  bestand  geweest. 

')  Dit  schiereiland  schijnt  den  naam  van  Qresik  poetih  te  dragen;  ten 
minste  in  het  Eolon.  Verslag  van  1875  (bl.  208)  wordt  melding  gemaakt 
van  een  schiereilandje  van  dien  naam,  ongeveer  5  palen  van  Soemenep. 
Wanneer  men  den  afstand  van  Soemenep  tot  Eali  Anget  rekent  van  het  huis 
van  den  te  Maringan  wonenden  Adsistent-resident ,  bedraagt  de  afstand  wer- 
kelgk  vgf  palen,  en  op  de  kaarten  kan  ik  geen  ander  schiereiland  vinden, 
op  den  bedoelden  afstand  van  Soemenep  gelegen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


906 

Eali  Anget  is  het  oostelijk  eindpunt  van  den  grooten  weg 
die,  te  Bangkdan  beginnende,  geheel  Madoera  doorsnydt,  al  de 
voornaamste  plaatsen  des  eilands:  Baléga,  Sampang ,  Pamakasan 
en  Soemenep,  met  die  vorstelgke  hoofdplaats  verbindt ,  maar  over 
het  geheel  zoo  dicht  langs  de  zeekust  voert ,  dat  hg  ons  van  het 
centrale  gedeelte  des  eilands  nagenoeg  niets  te  aanschouwen 
geeft.  Deze  richting  van  den  hoofdweg  is  zeker  de  voorname  reden, 
waarom  wg  bij  de  reizigers  over  Madoera  altijd  wederom  be- 
schrgvingen  van  dezelfde  plaatsen  ontmoeten,  en  de  berichten 
over  het  binnenland  zoo  buitengewoon  schaarsch  zgn.  Wg  kunnen 
op  onzen  denkbeeldigen  tocht  slechts  de  wegen  volgen  waarop 
ons  werkelgke  reizigers  zijn  voorgegaan;  maar  zullen  toch  geene 
enkele  poging  onbeproefd  laten,  om^  waar  het  ons  bekend  is  dat 
iets  belangrijks  op  grooteren  afstand  van  den  weg  gevonden  wordt, 
dat  langs  dwarswegen  en  zijpaden  te  bereiken. 

De  hoofdplaats  Soemenep  is  langs  den  geschetsten  postweg  negen 
palen  van  Eali  Anget  verwijderd ;  wanneer  men  haar  van  deze 
zijde  nadert,  bereikt  men  eerst,  na  vier  palen  te  hebben  afgelegd, 
het  in  1785  door  de  Compagnie  gestichte  fort;  en  een  paal  verder 
de  Europeesche  wijk  Maringan.  Het  fort,  dat  eene  vierkante 
gedaante,  steenen  wallen  en  vier  bastions  heeft,  zal  thans  wel 
een  paal  van  het  strand  der  baai  van  Soemenep  verwgderdzgn, 
maar  was ,  zegt  men ,  tijdens  zijne  stichting  bijna  vlak  aan  zee 
gelegen.  Het  strand  moet  hier  dus  nog  in  de  laatste  eeuw  be- 
langrgke  veroveringen  op  de  zee  gemaakt  hebben ;  zeker  is  het 
dat  de  geheele  streek,  van  de  hoofdstad  tot  aan  zee,  uit  alluviegrond 
bestaat  en  op  vele  plaatsen  zeer  moerassig  is.  In  den  ziltigen 
bodem  kan  geen  plantengroei  zich  ontwikkelen,  en  men  ziet  er 
dan  ook,  in  plaats  van  sawahs  en  onder  palmen  en  bamboe- 
halmen verscholen  woningen  ^  schier  niets  dan  een  onafzienbare 
reeks  van  zoutpannen,  onderscheiden  in  vorm  en  uitgestrektheid, 
maar,  evenals  de  sawahs,  door  dgkjes,  „galangans*^,  ter  hoogte 
van  anderhalven  voet,  omzoomd  en  van  elkander  gescheiden,  en 
daartusschen  de  dorpjes  der  zoutmakers,  die,  zonder  eenige 
schaduw,  aan  de  gloeiende  zonnehitte  zijn  blootgesteld.  De  be- 
volking dier  dorpjes  is  tot  den  aanmaak  en  de  levering  verplicht 


Digitized  by  VjOOQIC 


907 

en  onder  het  speciaal  toezicht  van  goayernements-ambteiiaren 
gesteld.  Zij  ontvangt  Toor  het  geleverde  zout  f  10  perkojanvan 
30  pikols ,  en  wydt  den  tijd  die  haar  van  de  werkzaamheden  voor  de 
zoutwinning  overblijft,  aan  de  visohteelt  in  dezelfde  reservoirs,  en 
gedeeltelgk  aan  de  vervaardiging  der  netten  (kadjang)  waarmede 
het  zout  overdekt  wordt,  wanneer  het  regent' terwijl  het,  na  de 
inzameling,  nabij  de  pannen  voor  het  drogen  ligt  uitgespreid. 
De  zoutmakers  zijn  betrekkelijk  welgestelde  lieden,  maar  vormen 
een  zeer  geïsoleerden  stand ;  zij  leven  gewoonlijk  onder  elkander  en 
komen  met  de  overige  bevolking  weinig  in  aanraking.  Nadat  in 
1870  de  zoutaanmaak  te  Tanara  in  Banten  en  te  Boender  in 
Pamakasan  definief  was  ingetrokken,  bleef  Soemenep,  waar  de 
zoutproductie  steeds  bijzonder  overvloedig  was  geweest,  als eenig 
zoutétablissement  op  Java  en  lladoera  over.  Toen  echter  de 
voorraad  die  nog  in  de  depots  der  ingetrokken  établissementen 
voorhanden  was,  allengs  zeer  begon  te  verminderen,  bleek  het 
dat  de  pannen  van  Soemenep,  die  gemiddeld  24,000  kojans 
's  jaars  leveren ,  niet  alleen  in  de  op  44,000  kojans  geraamde 
behoefte  konden  voorzien.  Dienvolgens  is  in  1875  tot  het  herstel 
van  het  voormalige  zoutétablissement  te  Ragoeng  en  Pengaringan 
in  het  onderregentschap  Sampang  besloten '). 

Maringan  geeft  of  ontleent  zgn  naam  aan  een  riviertje,  dat 
zich  ten  zuiden  van  die  plaats  in  de  baai  van  Soemenep  stort. 
Bij  de  monding  van  dit  rivierlje  is  eene  tweede  landingsplaats  en 
daarbg  een  tolhuis  of  zoogenaamde  „ boom",  daar  de  handelswaren 
langs  de  Maringan  naar  de  stad  worden  opgesleept.  Echter  laat  de 
Soemenepsche   reede   veel  te   wenschen    over.   De  baai  is  zeer 


')  De  bereiding  Tan  het  zont  en  de  gesohiedenis  van  het  zontmonopolie 
is  kortelijk  beschreven  D.  I,  bL  622  t.  on  D.  II,  bL  608  yt.  In  de  laatste 
jaren  hebben  ten  aanzien  der  aanmaakplaatsen  telkens  nieuwe  beschikkingen 
plaats  gcTonden ,  waarvan  een  overzicht  wordt  gegeven  in  het  Kol.  Verslag 
over  1875,  bl.  208.  Uit  een  en  ander  blijkt,  dat  de  zontaanmaak  thans  wel 
niet  meer  uitsluitend  tot  Soemenep,  muar  toch  tot  het  eiland  Madoera beperkt 
is.  Ook  de  in  1875  ontworpen  vestiging  van  een  établissement  te  Gresik  poetih, 
waarvan,  blijkens  het  Kol.  Verslag  van  1879,  bl.  212,  weder  is  afgezien, 
toen  een  opzettelgk  onderzoek  had  aangetoond  dat  de  plaats  daarvoor  minder 
geschikt  was,  zou  geene  inbreuk  hierop  hebben  gemaakt.  Zie  wat  bl  905, 
noot  2,  over  de  ligging  van  Gresik  poetih  gezegd  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


908 

ondiep;  zij  heeft  sleohtB  drie  Tademen  en  nabij  het  etrand  sleohts 
enkele  Toeten  water,  waarom  grootere  schepen  buiten  de  eigen- 
lijke baai  onder  de  kust  van  Poeteran  moeten  ankeren.  Yó6r 
de  nitwatering  der  rivier  strekt  zich  een  bank  uit,  die  bg  eb 
bgna  droog  ligt,  zoodat  het  aan  land  komen  zelfs  Toor  kleine 
pranwen  soms  zeer  moeielijk  is,  vooral  wanneer  er,  gelgk  vaak 
het  geval  is,  eene  hevige  branding  staat. 

Maringan  is  eene  vrij  uitgestrekte  plaats,  want  ofischoon  de 
Europeesche  bevolking  er  nauwelgks  400  zielen  zal  tellen,  bevat 
zg  onderscheiden  belangrijke  gebouwen.  Hiertoe  behoort  het  residen- 
tiehuis ,  door  den  Adsistent-resident  van  Soemenep  bewoond ,  en 
waarbij  ook  een  pand&p&  voor  het  gebruik  als  kerk  is  afgezonderd ; 
groote  pakhuizen  voor  het  zout;  de  steenen,  met  een  ringmuur 
omgeven  en  zeer  goed  ingerichte  gevangenis,  en  de  nieuwe 
moskee  (masdjid  anjar) ,  een  net  gebouw  met  twee  daken  en  een 
fraai  bewerkte  steenen  poort.  De  handel  brengt  hier  veel  leven- 
digheid en  vertier  aan  en  de  pasar  wordt  druk  bezocht.  Bg 
den  oostelgken  ingang  dezer  plaats  liet  de  Adsistent-resident  van 
Bronkhorst  eene  eerezuil  oprichten  ter  gedachtenis  van  Phe£Ferkoni 
en  Weising,  die,  in  de  verdediging  van  een  hem  toebehoorend  vaartuig 
tegen  een  aanval  van  zeeroovers,  den  heldendood  gestorven  waren. 
Toen  Weising  gesneuveld  was  en  de  kapitein  Phe£Ferkom  de 
hoop  moest  opgeven  om  zijn  schip  tegen  de  overmacht  zgner 
vijanden  te  verdedigen,  veinsde  hij  zich  te  willen  overgeven; 
maar  toen  het  vaartuig  vol  roevers  was,  stak  hij  den  brand  in 
het  kruid ,  zoodat  het  met  vriend  en  vijand  in  de  lucht  vloog. 
Slechts  twee  mannen ,  die  den  dood  ontkwamen ,  konden  getui- 
genis geven  van  de  heldendaad  des  kapiteins. 

Tusschen  Maringan  en  de  eigenlijke  stad,  gewoonlgk  K&ta 
genoemd ,  liggen  de  wijken  der  Maleiers,  Arabieren  en  Chineezen , 
en  de  kota  zelve  bevat,  behalve  den  kraton  en  wat  er  toe  behoort; 
19  inlandsche  kampongs.  De  bevolking  van  de  kota  bedroeg  in 
1846,  volgens  eene  mondelinge  opgave  van  den  Sultan  aan 
Dr.  Bleeker,  ruim  15,000  zielen. 

Yan  de  vele  wegen  en  buurten  der  kota  vormt  de  kraton  bet 
middelpunt.   Hg  bestaat  uit  drie  elkander  omsluitende  en  door 


Digitized  by  VjOOQIC 


909 

muren  omgeyen  pleinen  en  even  zoovele  poorten ,  die  men  door- 
gaat om  de  hoofdgebouwen  op  het  binnenste  plein  te  bereiken. 
Daar  vindt  men ,  na  een  open  ruimte ,  met  bloemen  en  vrucht- 
boomen  beplant^te  zijn  overgegaan,  de  luchtige,  aan  drie  zijden 
open ,  met  meer  smaak  dan  pracht  gemeubileerde  receptie-pand&p&, 
alsmede  den  dalem  of  de  bjj  zondere  woning  van  den  vorst  en  de 
gebouwen  waar  hg  zijne  gasten  placht  te  huisvesten.  Zoo  althans 
Tertoonde  zich  deze  kraton  toen  er  nog  een  vorst  van  Soemenep 
was,  terwijl  hg  zich  tevens  door  ongewone  netheid  onderscheidde; 
maar  of  in  den  tegenwoordigen  interimairen  toestand  voor  die 
gebouwen  al  of  niet  voldoende  zorg  wordt  gedragen ,  kan  ik  niet 
beslissen.  Yóór  den  kraton  ligt  aan  de  uitgestrekte  aloen-aloen 
de  oude  moskee  (masdjid  ladjoe)  ')• 

De  gasten  der  vorsten  plachten  doorgaans  te  worden  rondgeleid 
door  hunne  lustverblijven ,  die  in  den  omtrek  van  Soemenep, 
in  groeten  getale,  dicht  bij  elkander  gelegen  waren ,  minder  door 
schoone  of  prachtige  gebouwen  gekenmerkt ,  dan  door  uitstekende 
vruchtboomen ,  geurige  en  kleurige  bloemen  ,  uitgestrekte  vijvers 
en  voortre£Felijke  badinrichtingen  met  het  helderste  water.  De  in 
1854  overleden  Sultan,  die  aan  de  Europeanen  zooveel  genegenheid 
placht  te  toonen ,  had  een  dezer  buitenverblijven ,  Batoean  geheeten, 
aan  den  Adsistent-resident  ten  gebruike  afgestaan  '). 

Maar  het  belangrijkste  wat  in  de  omstreken  van  Soemenep  den 
vreemdeling  gewezen  wordt ,  is  de  vorstelgke  begraa^laats ,  Asta 
genaamd ,  eene  op  Madoera  gebruikelijke  afkorting  van  het  bekende 
Astana').  Zij  ligt,  op  3  palen  afstands  van  den  kraton,  op  een 
heuvelachtig  terrein,  en  is,  even  als  de  vermelde  lusthoven ,  een 
gedenkteeken  van  den  goeden  smaak  des  stichters,  den  herhaaldelijk 
yermelden  Sultan.  Het  hoofdgebouw  is  het  praalgraf  van  des  Sultans 
vader,  den  in  1812  overleden  Panembahan  N&t&  Eoesoem&,  en 

O  Ladjoe  is  een  Madoereesoh  woord  dat  oud  beteekent. 

)  De  namen  dezer  buitenv  erblgven  luiden  geheel  anders  bg  Bleeker ,  Ind. 
Arch.,  I,  bl.  295,  dan  bg  yan  Hoêyell,  Reis,  H,  bl.  86,  terwg]  nog  weer  een 
paar  andere  namen  veorkomen  bgOlivier,  Taf.  en  Merkw.  uit  O.I.,  II.  240. 

^  Gewoonlgk  sohrjjft  men  Hasta  en  houdt  dit  voor  een  eigennaam; 
doch  in  de  Handleiding  t.  d.  beoef.  d.  Mad.  taal  van  Stokmans  en  Marinissen 
wordt  Asta  onder  de  Madoereesohe  woorden  Toor  begraafplaatsvermeld. 


Digitized  by  VjOÓQIC 


dio 

overtreft  alles  van  dien  aard  wat  op  Java  wordt  aangetroffen. 
Met  een  dertigtal  zeer  breede  trappen  stijgt  men  op  naar  de 
hoogte  waarop  het  mausoleum  gelegen  is,  een  groot  vierkant 
gebouw,  uit  eene  fijne  kalksteensoort  opgetrokken,  uit  welks 
midden  zich  een  kolossale  en  hooge  koepel  in  Moorschen  trant 
verheft.  Juist  onder  de  koepelspits  ligt,  midden  in  het  gebouw, 
de  zerk  van  batoe  bintang  ^)  die  het  stof  van  den  Panembahan 
dekt.  In  hetzelfde  gebouw  rusten  ook  de  overblijfselen  yan  eene 
dochter  en  van  eene  kleindochter  des  Sultans.  Het  gebouw  is 
omgeven  door  een  uitgestrekt  plein,  besloten  binnen  een  hoogen 
muur,  die  door  zwaar  geboomte  wordt  beschaduwd.  Aan  weerszgden 
van  de  trap  is  een  woning  voor  de  bewakers  van  het  praalgraf 
opgericht 

De  Asta  bevat  echter  ook  nog  andere  merkwaardigheden, 
waaronder  een  zonderling,  fantastisch  gebouw,  van  Troegere 
dagteekening,in  hetwelk  de  overgrootvader  van  den  Sultan  met 
yrottw  en  kinderen  begraven  ligt.  Later  zijn  daar  ook  andere 
leden  der  vorstelijke  familie  bijgezet,  en  te  midden  van  deze  ook 
des  Sultans  baboe  of  voedster,  eene  bgzonderheid  die  het  hart 
van  dien  vorst  eer  aandoet 

Op  den  heuvel  waarop  deze  graven  liggen,  geniet  men  bovendien 
een  verrukkelijk  uitzicht,  dat  de  geheele  vlakte  waarin  de  hoofdstad 
gelegen  is,  de  baai  van  Soemenep,  de  eilanden  die  Madoera's 
Zuidoostkust  omzoomen,  en  de  wateren  die  ze  bespoelen ,  omvat 

Soemenep  is  het  middelpunt  van  een  net  Tan  wegen,  die  het 
met  de  voornaamste  plaatsen  Tan  het  regentschap  verbinden,  en 
waarvan  vele  door  den  Sultan  en  zijn  vader,  die  steeds  een 
open  oog  hadden  voor  het  belang  hunner  onderdanen,  zijn  aangelegd. 
Den  weg  naar  ELali  Anget  leerden  wij  reeds  kennen;  andere 
Terbinden  de  hoofdplaats  met  de  reeds  genoemde  desa's  Lapa 
aan  de  Oost-,  euLegoeng,  Sergang  enA  mboenten  aan  de  Noordkust; 
weder  een  andere  weg  gaat  dwars  door  het  regentschap  westwaarts, 
over   Limboeng,    Gadoe   en  Batoe  Ampar,**  naar  de  grens  van 

*)  Wat  batoe  bintang  (lett.  Bterresteen)  is,  weet  ik  niet.  Ver- 
huell  vertaalt  het  door  „yulkanisch  kristal*'.  Die  sohrgyer  geeft  D.  II , 
tegenover  bis.  91 ,  eene  afbeelding  van  dit  praalgraf. 


Digitized  by  VjOOQIC 


911 

Pamakasan,  en  bereikt  die  bij  Lebak ,  dat  24  palen  yan  de  kota 
Soemenep  verwijderd  is.  Eindelijk  verbindt  de  postweg  de  hoofd- 
plaats zuidwaarts  met  Tambangan  en  Baloeto,  en  vervolgens 
langs  de  Zuidkust  oostwaarts  met  Pamakasan ,  terwijl  van  Baloeto 
ook  nog  een  weg  in  west-noordwestelijke  richting  over  Galoe , 
het  hoofddorp  van  het  district  Barat  laoet,  naar  Lebak  gaat, 
waar  hij  zich  aan  den  zooeven  vermelden  westelijken  weg  aansluit. 
Behalve  de  acht  eiland-districten  die  vroeger  reeds  vermeld 
zgn ,  is  het  geheele  regentschap  verdeeld  in  zes  districten ,  waarvan 
de  hoofdstad  met  hare  19  kampongs  onder  den  naam  van  Eota 
of  Eota  dalam  het  eerste,  de  streek  ten  zuiden  der  hoofdstad, 
met  87  dorpen,  onder  den  naam  van  Kota  loewar,  het  tweede- 
uitmaakt.  De  vier  overige:  Timor  daja,  Barat  daja,  Timor  laoet 
en  Barat  laoet,  ontleenen  hunne  namen  aan  de  hemelstreken,  daar 
deze  eenvoudig  het  Noordoosten,  Noordwesten,  Zuidoosten  en 
Zuidwesten  beteekenen.  Ik  moet  echter  opmerken  dat  ik  deze 
namen  hier  geef  in  de  Maleische  vormen ,  waaronder  ze  op  de 
kaarten  en  in  de  regeeringsbescheiden  voorkomen,  maar  dat  ze 
in  't  Madoereesch  Témor  dödjö,  Börö  dödjö,  Témor  lao  en  Börö 
lao  moeten  luiden;  eindelijk  dat,  ofschoon  de  vormen  Maleisch 
zgn ,  d  a  j  a  in  die  namen  het  noorden ,  1  a  o  e  t  het  zuiden  aanwijst, 
overeenkomstig  het  Madoereesch  spraakgebruik,  terwgl  in  de 
Maleische  landen  juist  het  omgekeerde  het  geval  is.  De  districts- 
hoofden in  Soemenep  zgn  afstammelingen  van  't  regentenhuis  en 
hebben  den  rang  van  Raden  of  Mas.  De  grenzen  der  districten  waren 
steeds  even  wisselvallig  als  hunne  hoofdplaatsen;  doorgaans  toch 
bleef  het  nieuwe  districtshoofd  de  desa  bewonen  waarin  hij  geves- 
tigd was ,  en  deze  werd  alsdan  hoofdplaats ,  vaak  ook  dan  wanneer 
daarvoor  de  grenzen  van  het  district  moesten  gewgzigd  worden  ^). 

1)  Yolgens  Hageman,  in  T.  y.  N.  L  1858,  I.  881,  en  de  Kaart  yan  Madoera 
in  den  Atlas  van  Ned.  Indie,  waren  omstreeks  1858  de  volgende  dorpen 
distriotshoofdplaatsen :  In  E6ta  de  kampong  Pamaloang;  in  Loear  K6ta  Pe^i- 
nan;  in  Timor  diga  Batang-batang ;  in  Barat  d^ja  Doeko;  in  Timor  laoet 
Baloeto ;  in  Barat  laoet  Goeloe-goeloe.  Na  dien  tgd  sohgnt  hierin  niet  veel 
verandering  te  hebben  plaats  gehad ,  daar  de  étappenkaart  van  Havenga  nog 
Dooko ,  Baloeto  of  Bloeto  en  Galoe  (bl^kens  de  ligging  6f  foutieve  6f  verbe- 
terde Bchrgfwgze  voor  Goeloe-goeloe)  als  districtBhoofdplaatsen  vermeldt ,  en , 
^yi  20  geene  andere  aanwgst,  in  het  midden  laat  vrelke  de  overige  sgn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


912 

Wanneer  men  met  het  hoogere  heuvelland  in  het  binnenste 
van  Soemenep  wil  kennis  maken,  doet  men  best  den  westelgken 
weg  omstreeks  16  palen,  d.  i.  tot  drie  palen  aan  deze  zgde  Tan 
Batoe  Ampar,  te  volgen,  en  dan  een  voetpad  naar  de  een  paar 
palen  rechts  van  den  weg  gelegen  desa  Tamboeko  in  te  slaan. 

De  alluvievlakte  waarin  de  hoofdstad  ligt,  en  die  zich  tusschen 
de  noordelijke  en  zuidelijke  heuvelreeksen  indringt,  vruchtbaar 
en  goed  bebouwd,  voor  zoover  ze  niet  moerassig  en  ziltig  is, 
en  besproeid  door  de  riviertjes  Maringan  en  Sarokan,  waaruit 
talrgke  selokans  ten  behoeve  van  den  akkerbouw  zgn  afgeleid, 
heeft  men  op  dezen  weg  spoedig  achter  zich,  en  het  land  krijgt 
treffende  overeenkomst  met  de  minder  bevoorrechte  streken  van 
Java  die  wg  in  Grobogan,  Blora,  Toeban  en  Sidajoe  leerden 
kennen,  en  die  met  Madoera  dezelfde  tertiaire  kalkformatie 
gemeen  hebben.  Alles  heeft  een  even  schraal  en  dor  aanzien; 
noch  de  fantastische  gelijkenis  der  kalkrotsen  op  torens  en 
kasteelen,  noch  de  grotten  en  onderaardsche  gangen  ontbreken. 
Weldra  loopen  de  heuvelreeksen  ten  noorden  en  zuiden  ineen  en 
vormen  de,  zich  slechts  een  weinig  verheffende  knoopen  van  een 
verward  en  onregelmatig  net ,  waarin  steenachtige  vlakten  van  ge- 
ringen omvang  de  mazen  vertegenwoordigen.  Bij  het  aangeduide 
punt  wordt  het  net  het  dichtst  en  bereiken  de  heuvelen  de 
grootste  hoogte,  die  inderdaad,  blijkens  de  resultaten  der  topo- 
graphische  opneming,  merkelijk  aanzienlijker  is,  dan  in  vroegere 
beschrg  vingen  werd  aangenomen.  Tamboeko  ligt  aan  den  zuide- 
lijken voet  der  aanzienlgkste  hoogte  van  het  geheele  eiland, 
den  Goenoeng  Fedjoedan,  ook  G.  Tamboeko  genaamd,  die  vol- 
gens de  meting  van  Flory  en  Soeters  tot  470  meters  stijgt  ^). 
Een  kruistocht  door  deze  heuvels  laat,  in  weerwil  der  armelijke 
vegetatie,  den  botanischen  onderzoeker  niet  geheel  onbevredigd. 
Hij  treft  er  op  de  naakte  kalkrotsen ,  op  eene  hoogte  van  200  k 
250  meters,  eene  merkwaardige  balsaminee  aan,  door  Zollinger 
Semeiocardium  Arriênsii  genoemd,  en  vindt  het  hoogste  gedeelte 
van  den  Fedjoedan  bedekt  met  Scepasma  parvifolium  RZ. ,  door 

1)  Zie  de  Hoogte-tafel  in  den  Regeerings-almanak.  Zollinger ,  in  K.  T.  v. 
N.  I.  XYII.  244 ,  bepaalt  de  hoogte  op  1325  B.  voeten. 


Digitized  by  VjOOQIC 


913 

de  inlanders  kajoe  bUis,  d.  i.  mierenhout,  genoemd,  een  struik 
die  veel  oyereenkomst  heeft  met  onze  beuken,  maar  ze  ver  in 
sierlijkheid  overtreft  ^). 

Dooh  keeren  wij  van  dezen  uitstap  naar  Soemenep  terug ,  om 
thans  in  zuidelijke  richting  den  postweg  naar  Baloeto  in  te  slaan. 
Na  vijf  palen  te  hebben  afgelegd  bereiken  wij  de  desa  Tambangan , 
gelegen  aan  den  zuidelgken  oever  van  de  Sarokan ,  de  voornaamste 
rivier  van  het  eiland ,  die  op  de  grens  van  Pamakasan  ontspringt , 
geheel  Soemenep  van  west  naar  oost  doorstroomt,  tot  vrg  diep 
landwaarts  in  voor  prauwen  bevaarbaar  is,  en  zich  omstreeks 
drie  palen  beneden  Tambangan  met  een  wgden  mond  in  het 
zuiden  der  baai  van  Soemenep  ontlast.  Men  moet  zich  evenwel 
door  deze  beschrgving  niet  laten  misleiden  om  haar  voor  meer 
dan  eene  aanzienlijke  beek  te  houden.  Zg  is  bij  Tambangan  70 
k  80  voet  breed,  en  hare  oevers  zgn  er  zeer  moerassig  en 
daarom  op  ruime  schaal  aan  den  aanplant  van  nipah  dienstbaar 
gemaakt. 

Twee  en  een  halven  paal  verder  bereikt  men  Baloeto  of  Bloeto , 
het  hoofddorp  van  het  district  Timor  laoet.  Tusschen  Tambangan 
en  Baloeto  bestijgt  men  de  zuidelgkste  rij  der  Soemenepsche 
kalkheuvels,  en  ofschoon  de  hoogte  dier  heuvels  gering  en  de 
weg  niet  zeer  steil  is^  worden  buffels  voor  het  rijtuig  gespannen  ; 
want  de  Madoereesche  koetsiers  onderscheiden  zich  door  eene  aan 
het  belachelijke  grenzende  bezorgdheid  voor  hunne  paarden.  De 
kalkbodem  der  heuvels  is  slechts  met  eene  dunne  laag  roode 
aarde  bedekt,  en  overal  ziet  men,  evenals  in  het  Rembangsche, 
groote  verweerde  kalkbrokken  verspreid  liggen;  de  vegetatie  is 
uiterst  schraal  en  biedt  weinig  opmerkelijks  behalve  eenige  ver- 
strooide lontarpalmen. 

Een  weinig  voorbij  Baloeto  buigt  de  weg  zich  bgna  rechthoekig 
om ,  en  volgt  nu ,  op  geringen  afstand  van  het  strand ,  de  zuidkust 
des  eilands.  Op  !(  paal  van  Baloeto  houden  wij  een  oogenblik 
stil  bij  Aèng  daki,  om  van  een  verheven  punt  der  kalkheuvels 
den  heerlijken  aanblik  van  straat  Madoera  te  genieten.  Op  kleinen 

*)  Zollinger,  t.  a.  p.  245.  Deze  beide  ontdekkingen  Tan  den  ZYritseraohen 
botanicus  zgn  aan  Miquel  in  zgne  Flora  ontgaan. 

m.  58 


Digitized  by  VjOOQIC 


914 

a&iand  van  de  kust  liggen  GKli  Genting  en  Gili  Radja  en  tee« 
kenen  zieh  met  Boheipen  omtrek  op  de  blauwe  wateren.  De 
eilanden  hebben  met  hunne  bevallige ,  in  dichte  lommer  yerscholen 
stranddorpen  en  hun  groeten  rgkdom  aan  kokospalmen  een  Triende- 
Ijjk  en  welvarend  voorkomen;  de  zee  wemelt  van  visschers-  en 
handelspraauwen.  De  lage  kust  van  Java,  meer  dan  30  palen 
verwgderd,  onttrekt  zich  aan  het  oog;  maar  de  toppen  vanden 
Idjen,  den  Ringgit,  den  Jang  en  den  Tenger  teekenen  hunne 
vormen  in  licht  kenbare  Ignen  aan  den  horizon. 

Ook  verder  langs  den  weg  openen  zich  van  tijd  tot  tgd  mime 
zeegezichten ;  de  dorpen,  hoewel  talrgk,  hebben  veelal  geringe 
bevolking  en  slechts  een  kleinen  kring  van  sawahs,  die  echter 
doorgaans  met  veel  zorg  zgn  aangelegd*  Vele  onbevaarbare 
riviertjes^  kruisen  den  weg  en  eindigen  allen  in  zee  met  eene 
bocht  naar  het  westen,  gevormd  door  de  bank  die  zich  aan  de 
monding  uit  het  water  afzet.  Waar  de  bodem  voor  bebouwing 
te  dor  is,  ziet  men  Calotropis  gigantea  en  Euphorbia  timcalli 
naast  cacteeën  en  bamboe-halmen  oprgzen.  De  desa  Eapedi,  vgf 
palen  voorbg  Aèng  daki,  dankt  eene  zekere  vermaardheid  aan 
eene  heldere  bron,  waarin,  naar  het  zeggen  der  inlanders,  sedert 
onheugelgke  tijden  vier  palingen  leven,  [wier  aantal  nooit  ver- 
meerdert of  vermindert ').  Drie  palen  verder ,  tusschen  Eapedi 
en  Pragahan,  ligt  eene  warme  bron,  Aèng  panas,  of,  in  Malm- 
schen  vorm,  Ajer  panas  genoemd,  wat  beide  warm  water 
beteekent.  Ongetwgfeld  heeft  Madoera  aan  warme  bronn^  geen 
gebrek;  men  vindt  er] in  eigennamen  en  "ook  in  hetgeen  inlanders 
aan  de  reizigers  mededeelden,  menigvuldige  sporen  van,  maar 
slechts  zeer  enkele  zgn  enigszins  nader  bekend.  De  hier  bedoelde 
is  de  meest  bekende  van  allen  en  werd  in  1846  beschreven 
door  den  Officier  van  Gezondheid  Yerschoor^).  Zg  ligt  in  de 
nabijheid  der  zee,  ongeveer  20  voet  boven  hare  oppervlakte, 
aan  den  voet  van  kalkheuvels  die  zich  plotseling  50  ^  60  voet 
verheffen ,  verder  landwaarts  een  dal  vormen,  en  dan  weder  allengs 
tot  veel  aanzienlgker  hoogte  oprgzen.   De  bron  heeft  twee  wel- 


>)  Boorda  van  Ejsmga,  Ld.  en  Yk.  in.  8.  225. 
^  Natuur-  en  Geneesk.  Archief,  U.  884. 


Digitized  by  VjOOQIC 


915 

openingen,  waanran  de  oostelgke  ruim  1^  voet  in  doorsnede 
heeft;  de  andere  is  iets  grooter,  maar  haar  water  gaat  grooten- 
deels verloren.  Het  overige  water  wordt  verzameld  in  een  vier- 
kante badkom  van  12  tot  14  voet  diameter,  omgeven  door  een 
vruchtbaren  tuin ;  en  is  overvloedig  genoeg  om  aan  de  badenden 
steeds  verschen  toevoer  aan  te  bieden.  In  een  glas  gezien,  is 
het  water  kristalhelder,  reuk  en  smaak  zijn  zwavelaohtig ,  de 
temperatuur  is  84°  C.  bg  een  luchtwarmte  van  25®  tot  28®  O. 
's  Morgens  zag  de  heer  Yersohoor  er  een  weinig  aardolie  op 
drgven,  en  in  verband  daarmede  verdient  opmerking,  dat  op  een 
afstand  van  omstreeks  een  paal  landwaarts  in,  bij  de  desa  Lantong, 
een  grootere  aardolie- wel  wordt  aangetroffen,  wier  vroeger  be- 
langrgke  opbrengst  echter  allengs  zeer  onbeduidend  is  geworden. 
Dit  is  trouwens  overal  op  Madoera  het  geval ;  in  al  de  afdeelingen 
wordt  aardolie  gevonden,  maar  de  jaarlgksche  opbrengst  wordt 
voor  het  geheele  eiland  op  slechts  240  flesschen  van  0.8  liter, 
en  de  gezamenlijke  waarde  ter  plaatse  zelve  op  nauwelgks  30 
gulden  geschat  ^). 

Een  kleine  uitstap  van  Aèng  panas,  groot  1^  paal  in  noordoos- 
telijke richting,  kan  ons  doen  kennis  maken  met  een  ander 
opmerkelgk  natuurverschijnsel,  eenige  koude  modderbronnen , 
die  te  midden  van  een  djagoengveld  worden  aangetroffen.  Het 
water  is  blau w-grijs  van  kleur,  heeft  geen  bgzonderen  reuk, 
maar  een  zouten,  tevens  eenigszins  naar  aardolie  zweemenden 
smaak;  en  eene  temperatuur  van  29.5®  O.  bg  28.5®  luchtwarmte , 
en  ontwikkelt,  na  bgmenging  van  zureu;  eene  groote  hoeveelheid 
koolzuurgas. 

Twee  palen  voorbg  Aèng  panas  bereiken  wg  Pragahan,  en 
nog  vgf  palen  verder  Eadoeara.  Dikwgls  treft  den  reiziger  Mer 
en  elders  de  veerijkdom  van  Madoera;  inzonderheid  wordt  veel 
werk  gemaakt  van  het  eigenaardig  runderras ,  klein  en  kort  ineen- 
gedrongen van  gestalte,  laag  op  de  pooten,  stevig  gebouwd  en 


»)  N.  T.  T.  N.  1.  IV.  449  T.  XXVL  76.  Vorflohoor  plaatst  de  aardoliewel 
op  4  èt  5  palen  afbtands  Tan  Ajer  panas,  maar  was ,  zoo  het  sohgnt ,  ver- 
keerd onderrioht.  De  Greve,  in  T.  t.  iNiJr.  en  Ldbw.  in  N.  I.,  XI.  842, 
schat  de  opbrengst  van  het  geheele  eiland  op  3.6  pikols. 

68* 


Digitized  by  VjOOQIC 


916 

tegen  zware  Termoeienissen  bestand,  waarom  het  in  Jaya's  Oost- 
hoek zeer  als  trekyee  gewild  is  en  yeel  naar  Soerabaja  wordt 
nitgevoerd.  Ook  paarden  zgn  tamelijk  oyervloedig  en  alleen 
de  buffels  zgn  schaarsch.  Eyen  yoorbg  Eadoearan  wgst  een 
onbedoidend  riyiertje  de  grens  aan  yan  het  Soemenepsche  ge- 
bied, en  betreden  wg  den  bodem  yan  het  regentschap  Pamakasan. 

Toen  dit  kleine  regentschap  nog  onder  zgne  eigen  yorsten stond, 
was  het  yerdeeld  in  yier  districten ,  die  de  ons  reeds  uit  Soemenep 
bekende  namen  Timor  daja ,  Timor  laoet ,  Barat  daja  en  Barat  laoet 
droegen.  De  beide  eerste  yormden  de  oostelijke,  de  beide  andere 
de  westelgke  helft  yan  het  regentschap,  maar  allen  liepen  samen 
in  de  niet  in  deze  yerdeeling  begrepen  hoofdplaats,  waartoe 
echter  yier  kampongs  gerekend  werden  die  ieder  tot  één  der 
districten  behoorden.  Sedert  het  landje  onder  Gbuyernements- 
bestuur  is  gekomen,  heeft  deze  zonderling  kunstmatige  yerdeeling 
plaats  gemaakt  yoor  eene  meer  eenyoudige  en  doelmatige  in 
drie  districten.  Het  grootste,  noordelgke  district  heet  Lambang 
lor'),  heeft  Gantenan  tot  hoofdplaats  en  beyat  de  noordelgke 
helft,  die  aan  het  noorderstrand  slechts  eene  breedte  yan  1  k 
H  paal  inneemt  en  zich  zuidwaarts  allengs  yerbreedt ;  de  zuide- 
lijke helft,  wier  grootste  breedte  bgna  14  palen  zal  bedragen '), 
ofschoon,  wegens  den  groeten  landhoek  die  tegenoyer  het  eiland 
Gili  Radja  in  Oedjong  Qemian  eindigt,  de  kustlgn  ruim  18  palen 
lengte  heeft,  is  thans  gesplitst  in  de  districten  Boender  ten 
oosten  en  E6ta  ten  westen,  die  beide  yeel  welyarender  en  yolkrgker 
zgn  dan  het  noordelgk  district  Boender  had  yroeger  Boelai, 
maar  heeft  thans  Galis  tot  hoofdplaats,  Pamakasan  zelf  huisyeat 
den  wad&n&  yan  Eóta. 

Het  district  dat  wg  het  eerst  betreden,  is  Boender;  het  ontleent 
zijn  naam  aan  de  zeer  bekende  desa  Boender,  yroeger  een  der 
hoofdzetels  yan  den  zoutaanmaak,  thans,  nu  deze  is  ingetrokken. 


>)  Het  woord  lambang  beteekent  Yolgens  Hageman,  T.  y.  K.  L  1858, 
I.  844,  Btreek,  landstreek. 

^)  Van  Vleuten,  Het  grondbezit  in  het  regentschap  Pamekasan  (Bott  1873), 
eene  brochure  die  rele  gewichtige  byzonderheden  over  dit  landschap  mede- 
deelt, stelt  bl.  2  de  breedte  langs  het  zuiderstrand  op  slechts  dz  10  paaL 
Pit  is  echter,  naar  de  kaarten  te  oordeelen,  stellig  veel  te  weinig. 


Digitized  by  VjOOQIC 


917 

aaomerkelgk  in  gewicht  gedaald.  De  eerste  desa  waarlangs  de 
weg  hier  voert,  is  het  vlak  aan  het  strand  liggende,  even  be- 
drgyige  als  volkrgke  Talang,  waar  vele  yissohers  en  handels- 
prauwen  te  huis  behooren.  Yoorbg  Talang  verlaat  de  weg 
het  strand  en  doorsngdt  eene  nog  al  vrachtbare  streek,  die, 
daar  de  kalkhenvelen  hier  verder  van  de  kust  terugwgken , 
eene  uitgestrekte^  in  zeer  lichten  graad  golvende  vlakte  vormt, 
en  met  vele  desa's  en  sawah's  prijkt.  Tot  die  vlakte  behoort 
ook  de  zooeven  vermelde  landhoek,  die  den  eersten  inham  waar- 
door het  eiland  oostwaarts  versmald  wordt,  aan  de  westzijde 
bepaalt,  en  een  slechts  in  geringe  mate  stompen  driehoek  vormt, 
geheel  ter  linkerzgde  van  den  groeten  weg  gelegen.  Hij  wordt 
echter  door  vertakkingen  van  dien  weg  doorsneden.  Een  weinig 
voorbg  Talang  gaat  een  dwarsweg  af  naar  Galis ,  dat  slechts  i 
paal  ter  zijde  van  den  grooten  weg  ligt,  en  op  kleinen 
afstand  van  die  districtshoofdplaats  vindt  men,  aan  het  oostelijke 
strand  van  den  landhoek,  de  havenplaats  Tjandi.  Boender ,  door 
een  weg  van  8|  palen  met  Oalis  verbonden ,  ligfc  meer  zuidwaarts, 
aan  een  riviertje  dat  slechts  bg  hoog  water  een  eind  weegs 
bevaarbaar  is.  Daar  is  het  land  weder  kaal  en  moerassig  en 
alleen  geschikt  voor  den  zontaanmaak  en  de  kunstmatige  visch- 
teelt.  De  zontwater-reservoirs,  die,  toen  hier  nog  de  zont&bri- 
catie  gedreven  werd,  alleen  in  den  westmoeson  als  vischvgvers 
dienst  deden,  kunnen  nu  het  gansche  jaar  door  tot  dat  einde 
gebezigd  worden.  Een  hoogen  trap  van  ontwikkeling  heeft  echter 
de  vischteelt  ook  nu  nog  daar  niet  bereikt  ')•  Te  Salolok ,  ander- 
halven paal  aan  deze  zgde  van  de  hoofdplaats  Pamakasan,  ver- 
eenigt  zich  een  weg  die  van  Boender  noordwestwaarts  gaat, 
met  den  postweg.  Die  hoofdplaats  is  van  Eadoeara  9^,  van 
Boender  4  palen  verwgderd. 

Pamakasan  is  een  zindelgke ,  welvarende,  tamelgk  volkrgke 
plaats,  die,  sedert  zg  onder  het  Nederlandsch  gezag  is  gekomen, 
veel  vooruitgaat  en  met  een  flink  residentiehuis  verrgktis;  maar 
biedt  den  vreemdeling  niets  bgzonders,  met  uitzondering  van  den 
in   1831    door  den  Pangéran  gebouwden,  nu  door  den  Regent 

O  "Van  Vleuten  ,  t.  a.  p.  bL  5  en  55. 


Digitized  by  VjOOQIC 


918 

bewoonden  kraton.  Deze  is  een  steenen,  met  pannen  gedekt  ge- 
bonw,  dat  geheel  het  voorkomen  yan  een  gewoon  Indo-^Euro- 
peesch  huis  heeft,  maar  is  tooh,  op  de  wgze  van  een  inlandsoh 
Yorstenverbiyf,  omgeven  door  bijgebouwen,  geplaveide  pleinen, 
voorhoven  en  vruchtboomen,  terwgl  rondom  dat  alles  een  hooge 
witgepleisterde  muur  is  opgetrokken ,  die  door  vier  poorten  toe- 
gang verleent  De  receptie-pand&p&  verdient  lof  zoowel  wegens 
hare  hoogte  en  ruimte,  als  wegens  den  goeden  smaak  waarmede 
zg  gemeubileerd  is.  Het  schoonste  van  Pamakasan  zgn  echter 
de  lanen  van  tamarinde-boomen  en  kokospalmen,  die  de  toegan- 
gen tot  de  plaats  vormen. 

Een  weinig  ten  zuidwesten  van  Pamakasan  ligt  een  suikeronder- 
neming, Tédjah  geheeten,  die  als  de  eenige  landbouwonderneming 
van  Europeanen  op  geheel  Madoera  melding  verdient  Tédjah  is 
omstreeks  1835  met  behulp  van  een  Europeaan  door  den  toen- 
maligen  Panembahan  gesticht,  maar  toen  Pamakasan  Gou veme- 
mentsland  geworden  was,  in  eene  op  contract  met  het  Gou- 
vernement werkende  onderneming  veranderd.  Na  afloop  van  het 
contract  in  1872  is  deze  voortgezet  op  vrijwillige  overeenkomst 
met  de  bevolking.  De  met  suikerriet  beplante  velden  behooren 
deels  tot  Boender,  deels  tot  Ebta'). 

Yan  Pamakasan  gaat  een  weg  van  10  palen  noordwaarts  naar 
Gantenan,  dat  ook  oostwaarts  verbonden  is  met  den  weg 
die,  zooals  wij  boven  zagen,  van  Galoe  in  Soemenep  naar  de 
grensplaats  Lebak  gaat.  Hier  hebben  wg  weder  de  streek  der 
dorre,  kale  kalkheuvels  bereikt,  waardoor  ook  grootendeels  het 
14  palen  lange  pad  van  Gantenan  naar  Tamboeroeh  aan  het 
Noorderstrand  voert.  De  grootste  hoogte,  hoogstens  300  meters, 
bereiken  deze  heuvels  een  paal  ten  noorden  van  (ïantenan; 
vandaar  loopt  het  land  min  of  meer  glooiend  af,  zoowel  naar  het 
Noorder-  als  naar  het  Oosterstrand '). 


^)  De  gesohiedeniB  dezer  onderaeming  vindt  men  b|j  Tan  Ylenten,  ta.p., 
bL  24  en  87. 

*)  Yan  Ylenten,  t  a.  p.,  bl.  4;  Hageman,  T.  t.  N.  L  1858.  I.  837,  schat 
de  hoogste  heuTelen  in  Pamakasan  op  slechts  100  voet ,  en  dit  is  nog  te  hoog 
als  de  opgaven  bg  v.  Hoëvell ,  Reis ,  II.  40 ,  omtrent  de  afzonderlgke  toppen 
juist    z^'n;  maar  blijkens  de  resultaten  der  topographische  opneming  zpn  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


919 

De  groote  weg  gaat  van  Pamakasan  zuidwestwaarts  en  komt, 
na  5  paleD,  te  Brantah,  weder  in  de  nabgbeid  van  het  etrand, 
dat  hij  nu  tot  Sampang  blgft  yolgen.  Brantah  heeft  yele  en  dicht 
bgeenstaande  huizen,  maar  nagenoeg  geen  geboomte.  Ook  daar 
plachten  de  zontpannen  zich  palen  ver  langs  het  strand  uit  te 
strekkeo,  en  zgn  ze  slechts  gedeeltelgk  als  Tisohvgyers  overgeble- 
ven ;  de  bevolking  leeft  schier  geheel  van  de  vischvangst  en  bezigt 
daartoe  een  groot  aantal  pranwen.  In  de  nabgheid  van  Brantah 
wordt,  op  den  grond  der  desa  Larangan  Tokol^  eene  plaats  aangetrof- 
fen waar,  als  men  putten  van  een  paar  voet  diepte  graaft,  ontvlam- 
bare gassen  uit  den  bodem  opstggen.  Wegens  de  nabgheid  der  kust 
en  het  belang  der  reede  van  Brantah ,  is  men  op  het  denkbeeld  ge- 
komen om  deze  vuurbron  als  natuurlijk  kustlicht  te  gebruiken,  en  tot 
dat  einde  de  vlam  door  eene  trechtervormige  pijp  op  te  voeren  ').  Of 
daarvan  ooit  iets  gekomen  is,  heb  ik  niet  kunnen  nagaan. 

Brantah  is  de  laatste  belaugrgke  desa  van  Pamakasan  *) ,  het 
vier  palen  verder  liggende  Tandjoeng,  insgelijks  een  groot  vis- 
sohersdorp,  waarbg  een  rivier  van  40  k  50  voet  breedte  in  zee 
valt,  behoort  reeds  tot  Sampang. 

Het  onderregentschap  van  dien  naam  is  al  niet  veel  belang- 
rijker dan  Pamakasan.  Reeds  lang  vóór  de  tegenwoordige  orga- 
nisatie') was  het  een  eenigszins  zelfstandig  deel  van  het  rijkje 
Bangkalan,  en  bestond  uit  de  Eöta  en  de  Ommelanden;  maar 
hetzelfde  was  ook  het  geval  met  Baléga,  en  in  de  geschiedenis 
van  het  eiland  Madoera  komen  beide  kóta's  als  vorstenzetels 
voor  ^).  Nevens  deze  beide  landschappen  bestond  Bangkalan  zelf 
eveneens  uit  de  Eóta  en  de  Ommelanden,  maar  bovendien  ook 
nog  uit  de  landschappen  Lambang  lor,  Lambang  tengah  en 
Lambang  kidoel  ^) ,  waarvan  ligging  en  grenzen  zoo  het  schijnt 
ongeveer   dezelfde   waren    als    van   de  t^BWoordige  districten 


bergen  Tan  Madoera  over  het  algemeen  aanzienlek  hooger  dan  men  ze 
TToeger  heeft  voorgesteld. 

1)  N.  T.  V.  N.  I.  XXIV.  468 ,  488. 

')  De  grens  van  Pamakasan  is  op  de  kaart  Tan  Madoera  in  den  Atlas  van 
Ked.  Indië,  althans  in  het  zuiden,  te  Ter  westelgk  getrokken.  ')  Zie  boTon,  bL  893. 

«)  Zie  D.  U,  bL  318  t.,  852,  408  t.,  524  t. 

O  Hageman  in  T.  v.  K  L  1858,  L  348. 


Digitized  by  VjOOQIC 


920 

Bangkalan  daja,  B.  tengah  en  B.  laoet.  Dit  te  weten  baat  ons 
echter  weinig,  daar  ook  van  deze,  bg  gemis  van  goede  kaarten, 
de  ligging  slechts  in  het  algemeen  naar  de  namen  kan  bepaald 
worden.  Hetzelfde  geldt  ook  yan  de  lig^g  en  grenzen  der 
tegenwoordige  districten  yan  Sampang  en  Baléga.  Ik  zal  derhalye, 
bij  de  plaatsen  die  wg  nog  te  bezoeken  hebben,  slechts  in 
enkele  geyallen  kunnen  aanwijzen  tot  welk  district  ze  behooren. 

De  afstand  yan  Eóta  Pamakasan  tot  Eóta  Sampang  bedraagt 
21  palen,  en  daaryan  zal  nog  ongeyeer  een  derde  binnen  de 
grens  yan  Pamakasan  liggen.  Het  strand  is  hier  oyeral  sterk 
beyolkt,  en  yooral  wanneer  men  Sampang  nadert,  yolgtdeééne 
desa  schier  onmiddellijk  op  dé  andere.  Vermelding  yerdienen 
Dakowan  of  Tjomplong,  een  dorp  aan  de  Eali  Tjomplong ,  schier 
geheel  door  yisschers  bewoond,  en  in  de  geschiedenis  bekend 
door  de  nederlaag  daar  in  1745  door  Sterrenberg  geleden'); 
Tadam,  buitengewoon  rijk  aan  kokosboomen,  waaruit  hier,  gelgk 
in  yele  streken  yan  Madoera,  groote  hoeyeelheden  olie  bereid 
worden,  en  Boemaroe,  welk  uitgestrekt  dorp  eerst  eindigt  bg 
de  eerste  huizen  yan  Sampang  en  met  dat  stadje  als  het  ware 
ineensmelt. 

Sampang  was  in  Yalentijns  tyd ,  naar  zgne  beschrgying  te 
oordeelen'),  een  aanzienigker  plaats  dan  thans,  maar  is  nog 
bloeiend  door  yisscherg  en  handel ,  en  heeft  een  druk  bezochten 
pasar  en  een  Ohineesche  kampong.  Zg  wordt  besproeid  door  de 
Eali  Sampang,  een  yan  de  yoornaamste  der  Madoereesche  riyiertjes, 
hier  80  k  90  yoet  breed.  Deze  kali  stort  zich  eyen  yoorbg  de  Eóta 
in  een  kleinen  inham  der  straat  yan  Madoera,  juist  tegenoyer  het 
onbewoonde  eilandje  Eambiug  of  Mendjangan ,  dat  hier  op  acht 
palen  yan  de  kust  is  gelegen.  Aan  het  strand  bg  Sampang 
worden,  naar  het^yolksgeloof,  oesterschelpen  geyonden  die  aan 
een  soort  yan  zeesnippen  het  leyen  geyen;  de  inlander  tracht 
zich  op  die  wgze  het  plotseling  yerschijnen  yan  groote  zwermen 
dier  yogeltjes  te  yerklaren. 

Yan   Sampang  rgden  wg  4^  paal  in  noord westelgke  richting 

O  Zie  D.  II.  bL  478,  waar  ook  orer  de  schrgfwijze  Tan  den  naam  Tjom- 
plong gehandeld  wordt.  *)  IT.  I.  46. 


Digitized  by  VjOOQIC 


921 

naar  Tordjoen.  Halverwegen  tasschen  de  beide  plaatsen  passeeren 
wg  den  weg  die  dwars  door  het  eiland  bgna  recht  noord  naar 
Eetapang  voert,  een  afstand  van  27  palen.  Eer  wg  Tordjoen 
bereiken,  wordt  de  grond  weder  heuvelachtig  en  dor,  zoodat 
bonwland  zeldzaam  is.  Yan  Tordjoen  gaat  rechts  een  weg  naar 
Bagoeng  en  Pengaringan,  de  dorpen  wier  bevolking  voor  de  nienw 
aangelegde  zontpannen  in  het  Sampangsche  is  in  dienst  gesteld. 
De  groote  weg  herneemt  bg  Tordjoen  zgne  meer  westelgke  richting 
en  voert  tnsschen  die  plaats  en  den  6  palen  verder  gelegen  post 
Trengeh  weder  door  vlakker  en  meer  bebouwd  terrein ;  in  het  noor- 
den wordt  de  gezichtskring  door  vrg  hooge  heuvelen,  vaak  met  naakte 
kalkwanden,  begrensd.  Yier  palen  verder  west  ligt  aan  een  riviertje 
van  ongeveer  60  palen  breedte  de  volkrijke  en  levendige  marktplaats 
Pasar  Lomair.  Nog  twee  palen  verder  brengen  ons  te  Baléga. 
Deze  plaats  ligt  aan  de  Eali  Baléga,  die  hier  50  &  60  voeten 
breed  is  en  in  den  omtrek  eenige  vruchtbaarheid  verspreidt.  De 
plaats  is  levendig  en  volkrgk  en  heeft  een  nog  al  aanzienlgke 
moskee,  overigens  niets  dat  aan  hare  vormalige  beteekenis  her- 
innert. YanMer  gaat  een  weg  naar  het  zuiderstrand,  waar  hg 
uitkomt  op  een  pad  dat  van  Sampang  langs  de  kust  naar  Eamal 
voert.  Yan  Baléga  af  is  die  weg  geheel  berijdbaar;  de  voor- 
naamste plaats  daaraan  gelegen  is  Eoeanjar,  tgdens  den  oorlog 
met  Troen&  Dj&j&  door  Speelman  verwoest  *) ,  thans  districts- 
hoofdplaats van  Bangkalan  laoet.  Zg  is  13^  paal  van  Baléga 
en  4  palen  van  Eamal  verwgderd,  en  heeft  ook  door  een  noord- 
westwaarts  loopenden  weg  gemeenschap  met  het  op  zeven  palen 
afstands  gelegen  Ngeroendong,  waar  wij  op  den  postweg  naar 
Bangkalan  terugkomen. 

Wg  verkiezen  den  postweg  geheel  te  volgen,  omdat  hg  meer 
afwisseling  aanbiedt  en  over  de  natuurlijke  gesteldheid  van  Madoera 
meer  licht  geeft.  Het  terrein  wordt  meer  en  meer  heuvelachtig 
en  bereikt  zijn  hoogste  punt  bg  Djati  Rongkong,  even  over  de 
grens  van  de  Balégasche  districten.  De  hoogte  zal  hoogstens  hon- 
derd meters  bedragen ,  maar  dit  is  op  Madoera  genoeg  om  buffels 
voor  den  wagen  te  doen  spannen.  Wanneer  men  hier  den  blik 
~Vz^  dTiT,  bl.  864. 


Digitized  by  VjOOQIC 


922 

kat  rondweiden ,  krggt  men  een  goed  denkbeeld  yan  het  Bang- 
kalansche  henyelland.  Het  is  een  niet  te  ontwarren  labjrinth 
van  nn  convergeerende,  dan  divergeerende ,  strake  elkander  kmi- 
sende  heuTelrijen ,  gescheiden  door  dalgroeven  met  meestal  zachte 
hellingen.  De  hoogte  wisselt  af  yan  100  tot  600  yoet;  het  ge- 
mis yan  alle  regelmaat  in  richting  of  helling  doet  yermoedoi, 
dat  erosie  eene  groote  rol  in  de  yorming  yan  het  terrein  heeft 
gespeeld.  Te  midden  yan  dien  doolhof  kan  men  echter  eene 
heuyelreeks  yan  yaster  formatie  yolgen,  die  zich  yrg  regelmatig 
yan  west  naar  oost  uitstrekt  en  hier  hooger  dan  ^ds  boyen 
de  jongere  lagen  is  opgeheyen.  Men  noemt  ze  de  lyDoodkisten^, 
en  geeft  meer  bgzonder  dien  naam  aan  den  hoogsten  dezer 
heuyels,  den  Goenoeng  Geger,  een  koepelyormige  rots,  met 
boschrijke  kruin ,  waaryan  de  hoogste  westelgke  spits  tot  iets 
meer  dan  800  yoet  stijgt  *).  Het  terrein  in  den  omtrek  yan  dien 
berg  leyert  eenige  merkwaardige  natuuryerschgnselenop,  geheel 
oyereenkomstig  met  die  welke  wg  in  Soerabaja  op  dergelgk  terrein 
hebben  aangetroffen,  en  die  ons  nopen  yan  een  der  yolgende 
stations,  Sawah  Eller  of  Telengkoh,  een  uitstap  derwaarts  te 
ondernemen,  aleer  wg  den  weg  naar  Bangkalan  yeryolgen. 

De  berg  Gteger  ligt  rechts  yan  den  weg,  op  een  afstand  yan 
5  è  6  palen.  Het  terrein  dat  wij  doortrekken,  is  grootendeels  met 
djatihout  begroeid,  en  hier  en  daar  yertoont  zich  ook  een randoe- 
alas,  die  met  zgn  hooge  kruin  en  wijd  uitgespreide,  kale  takken 
het  op  dit  eiland  doorgaans  niet  zeer  hooge  djatihout  beheerscht 
In  het  algemeen  komt  de  Tectona  grandis  op  Madoera  slechts 
yerstrooid  yoor,  en  is  het  hout  yan  geringe  hoedanigheid  en  alleen 
yoor  den  bouw  yan  inlandsche  huizen  geschikt ');  nergens  elders 
schgnt  het  er  zoo  oyervloedig  te  zgn  als  in  de  streek  die  wg 
hier  betreden  hebben.  Tussohen  het  geboomte  ziet  men  hier  en 
ginds,  eyen  als  in  het  Toebansche,  kalkbrokken  yerspreid ,  geyormd 
uit  resten  yan  dezelfde  polypensoorten  die  nog  in  de  naburige 
zeeën  leyen. 

^)  YolgeuB  Zollinger ,  t.  a.  p.  244.  De  in  den  BegeeringBalmanak  opgegeTen 
hoogte  van  247  meters  is,  zooals  er  uitdmkkelgk  is  bggeyoegd,  nt^  die 
van  de  hoogste  spits. 

^  Cordes,  de  Djatibossohen  op  Java.  176;  y.  Hoëyellf  Reis,  II.  31. 


Digitized  by  VjOOQIC 


928 

De  heuyeloD  waartoe  de  Gbger  behoort,  zgn  van  die  langs  de 
NoordkuBt  gescheiden  door  eene  vallei ,  waarin  zioh  het  dal  der 
Solo-rivier  voortzet,  gelijk  de  hoogten  ten  noorden  en  zuiden  de 
voortzettiog  der  Soerabajasohe  kalkbergen  zijn.  Dit  dal  is  kom- 
vormig,  naar  de  westzgde  open,  naar  de  oostzgde  weldra  door 
het  ineenloopen  der  heuvelreeksen  begrensd.  De  naar  het  dal 
gekeerde  helling  van  den  Geger  bestaat  uit  steile  kalkmuren, 
en  ook  op  de  hoogste  spits  vertoont  zich  kalk  in  schier  lood- 
rechte lagen,  die  uitgespoelde  ribben  vormen,  met  graten  zoo 
scherp  als  messen.  De  kalk  is  kristalljjn ,  vol  blaasruimten  en 
wordt  a%evrisseld  door  kleilagen.  De  geheele  bouw  van  den 
berg  herinnert  aan  het  koepelvormig  gewelf  boven  de  bron  van 
Genoek  Watoe ')  en  wekt  het  vermoeden  dat  wij  hier  voltooid 
zien  wat  daar  nog  in  wording  is ').  Aan  de  noordzijde  van  het 
dal,  tegenover  den  Geger,  verheft  zich  dekalkbergBandjar,  een 
steile,  eenigszins  naaldvormige  rots,  uit kiezelkalk  en  schelpgruis 
bestaande,  en  die,  terwgl  zg  noordwaarts  zachthellend  afdaalt, 
zioh  naar  het  zuiden  als  een  stellen  muur  vertoont. 

In  het  dus  gevormd  dal  ligt  de  slgkvulkaan  van  BanjoeEning, 
dien  men  reeds  op  een  afstand  herkent  aan  den  kalen  kegel  van 
klei,  welke  zich  tot  eene  hoogte  van  meer  dan  10  meters  ver- 
heft. Op  den  top  bevindt  zich  een  onpeilbaar  diepe  modderpoel, 
met  een  krater  van  vijf  voet  middellgn;  aanhoudend  daaruit 
opstggende  gasbellen  voeren  het  slijk  mede  en  doen  het  over 
den  rand  wegloopen.  Het  water,  door  het  slgk  a%escheiden,  is 
helder,  en  prikkelend,  alkalisch-ziltig  van  smaak.  Op  weinige 
schreden  afistands  van  dezen  slgkvulkaan,  en  door  een  beekje 
van  mineraal  water  daarvan  gescheiden,  ligt  een  ronde  modder- 
poel, van  ruim  drie  meters  middellgn,  gevuld  met  loodgrijze, 
ziltige  klei,  waaruit  gashoudend  water  opwelt.  Dit  water  komt 
geheel  overeen  met  dat  uit  den  slijkvulkaan,  en  vermoedelgk 
hebben  virg   hier  dus  een  herhaling  van  hetzelfde  verschgnsel, 

^)  Boven,  bl.  878.  Dr.  Sohneider,  Geogr.  Torapreid.  d.  mio.  bronnen  in 
den  L  Aroh.,  Bijblad  No.  7  yan  het  T.  v.  h.  Aardr.  Gton. ,  bL  16 ,  beBohrgft 
nog  een  andere  bron  met  dergelijk  klokvormig  gewelf,  Tjisopan  geheeten  en 
gelegen  in  de  Preanger,  afd.  Taaik  Bfalaja. 

*)  Dit  vermoeden  is  nitgesp  roken  door  Dr.  Sohneider,  t.  a.  pL,  bl.  16  en  24. 


Digitized  by  VjOOQIC 


924 

met  dit  yersohil  dat  de  kleikegel,  door  de  regens  ondermgnd, 
iDgestort  en  weggespoeld  ie.  Ongeyeer  een  paal  oostwaarts  Tan 
deze  plaats  verrgst;  midden  nit  bet  dal,  een  500  yoet  hooge  henyel, 
met  een  yoornitspringend  platean  aan  de  znidelijke  helling, 
waarop  zich  weder  eyen  zulk  een  modderpoel  als  de  reeds  be- 
schreyene  yertoont.  Het  water  yan  al  deze  sigkpoelen  beyat 
eenig  jodium;  boyendien  moeten  ook,  eenige  palen  yerder  oost- 
waarts, bg  eene  plaats  Batoe  Eabam  geheeten,  nog  andere 
jodinmbronnen  yoorkomen,  deels  in  de  ylakte,  deels  op  lage 
heuyels  gelegen '). 

Doch  keeren  wij  yan  dezen  uitstap  tot  den  weg  naar  Bangka- 
lan  terug.  Op  Telengkoh  yolgt  de  post  Tanah  mérah,  daarna 
het  reeds  yermelde  Ngeroendong,  nog  slechts  5  palen  yan  de 
hoofdplaats  yerwgderd.  Als  'men  deze  nadert,  yoert  de  weg 
tuBSchen  twee,  zeer  romanesk  uit  een  ylakker  terrein  oprijzende 
kalkheuyels  door,  en  biedt  hg  daarna  bekoorlgke  gezichten  op 
de  yruchtbare,  rgk  bebouwde  en  yolkrgkeylakteyanBangkalan, 
waarin,  op  21  palen  afstands  yan  Baléga,  de  hoofdplaats  yan 
West-Madoera  gelegen  is. 

Wg  hebben  hiermede  onzen  tocht  oyer  het  eiland  yolbracht, 
en  nemen  daaryan  afscheid  met  de  opmerking,  dat  Madoera, 
terwgl  het  als  het  ware  eene  yerlenging  is  der  kalkformatie  yan 
Rembang  en  het  noorderdeel  yan  Soerabaja,  ook  geacht  kan 
worden  in  dezelfde  yerhouding  te  staan  tot  de  yulkanen  yan 
Pasoeroean  en  Bezoeki,  als  de  kalkformatie  der  genoemde  ge- 
westen tot  den  Lawoe,  den  Wilis  en  den  Ardjoen&.  Wanneer 
eenmaal,  na  eeuwen,  de  straat  yan  Madoera  door  uitbrdding 
der  delta  yan  de  Brantas  geheel  zal  zgn  opgedroogd,  zal  Oost- 
Jaya  eene  compacte  massa  yormen ,  waaryan  de  noordelgke  helft 
eyenzeer  op  Rembang  en  Soerabaja  gelgkt,  als  de  zuidelgke 
in  alle  hoofdtrekken  met  Madioen  en  Eediri  oyereenkomt ')• 


*)  Zie   over  de   slgkyalkanen   en  jodiambronnen  Tan  Madoera  Schneider, 
t  A.  p.,  bl.  24.  ^  YgL  Bleeker,  in  Ind.  Archief,  L  266. 


Digitized  by  VjOOQIC 


925 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 
Pasoeroean  en   Frobolinggo. 


Wg  zgn  genaderd  tot  het  soboonste  en  teyens  meest  typische 
gewest  van  geheel  Java,  ik  meen  de  residentie  Pasoeroean,  die 
door  de  verscheidenheid  der  haar  samenstellende  deelen  als  het 
ware  de  samenvatting  is  in  klein  bestek  van  alle  hoofdtrekken 
die  het  geheele  eiland  kenmerken.  Tusschen  de  lage  strandvlakte 
langs  de  straat  van  Madoera  en  de  huiveringwekkend  woeste 
kalkbergen  van  den  Goenoeng  Eidoel  langs  den  Zuider-Oceaan , 
tusschen  de  vuurmonden  van  den  Ardjoen&  en  den  geduchten 
Eeloet  aan  de  ééne , .  en  den  uiteengeslagen  Tenger- vulkaan , 
waar  zich  de  rockende  Br&m&  uit  eene  uitgestrekte  zandwoestgn 
opheft,  aan  de  andere  zijde,  ligt  hier  het  paradijsachtige  hoogland 
van  Malang,  de  verwezenlijking  van  bet  beroemde  woord  van  een 
Engelschen  dichter,  „beauty  lying  in  the  lap  of  terror'^ ,  dat  men 
wellicht  zou  kunnen  vertolken  door  den  versregel: 

„De  schoonheid  liggend  aan  den  hoezem  der  yenohrikkiiig*'. 

Men  vindt  in  Pasoeroean  in  den  Smèroe  den  hoogsten  van 
Java's  bergen,  in  de  meren  Elindoengan  en  Eoemb&l&  twee  der 
bekoorlijkste  en  merkwaardigste  waterbekkens  van  het  eiland , 
in  de  Brantas  een  zgner  schoonste  rivieren,  in  de  ruïnen  van 
Sing&sari  eenige  zijner  schilderachtigste  overblijfselen  uit  den 
voortijd.  Is  de  strandvlakte  rgk  in  rgst  en  suiker ,  de  hoogvlakte 
brengt  voortre£felijke  tabaksoogsten  voort  en  overtreft  in  den  over- 
vloed harer  ko£Seproductie  alle  andere  gewesten  van  Java. 

Het  woord  pasoeroean  of  pasoeroehan,  afgeleid  van  soeroeh, 
betel,  in  't  Maleisch  si  rib,  beteekent  in  de  Javaansche  taal 
«beteltuin'.  In  Er&m&  wordt  soeroeh  vervangen  door  se  dab. 
Daar  nu  ook  de  naam  der  residentie  in  Er&mll  Pasëdahan  luidt, 
schijnt  werkelijk  de  betel-  of  siribplant  den  naam  aan  dit  gewest 
gegeven  te  hebben,  o&cboon  de  reden  daarvan  niet  recht  dui- 
del^k  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


926 

Pasoeroean  bevat  drie  regentschappen  en  daaraan  beantwoor- 
dende afdeelingen :  Bangil ,  Pasoeroean  en  Malang.  Het  kleinste 
regentschap^  Bangil,  omvat  den  Noordwesthoek  der  residentie, 
van  de  toppen  van  den  Penanggoengan  en  den  Ardjoen&  bene* 
denwaarts  tot  aan  de  Eali  Pórong,  die  de  grens  met  Soerabaja 
vormt,  en  tot  aan  de  straat  van  Madoera ,  die  echter  slechts  even 
door  den  oosthoek  van  Bangil  wordt  aangeraakt  Het  geheele 
overige  deel  der  vlakte  langs  de  Straat,  zuidwaarts  oprijzende 
tot  aan  de.  toppen  van  den  Goenoeng  Toengangan,  zooals  de 
westelgkste  verlengingsrib  van  den  Tenger  genoemd  wordt,  die  zich 
westnoord  westwaarts  tot  aan  den  voet  van  den  Ardjoen4  uitstrekt  j 
maakt  de  afdeeling  Pasoeroean  uit.  Al  de  overige  deelen  der  Resi- 
dentie, meer  dan  twee  derden  van  het  geheel,  vormen  de  uitge- 
strekte afdeeling  Malang,  die  wel  vele  vruchtbare  en  volkrijke 
streken,  maar  ook  de  uitgestrekte  woestengen  van  Seng&r&  en 
Gondang  Legi  omvat 

Ten  Oosten  grenst  aan  Pasoeroean  de  veel  kleinere  residentie 
Probolinggo,  die  ik  meen  in  dit  hoofdstuk  bg  Pasoeroean  te 
mogen  voegen,  omdat  zg  de  oostelgke  hellingen  van  den  Tenger 
en  den  Smèroe  tot  haar  gebied  rekent ;  want  het  is  ongetwgfeld 
een  voordeel,  wanneer  wg  die  merkwaardige  gebergten  als  één  ge- 
heel in  oogenschouw  kunnen  nemen ,  zonder  ons  te  bekreunen  om 
de  willekeurige  en  denkbeeldige  lijn  die  de  politieke  indeeling  daar- 
over getrokken  heeft.  Dit  gewest  strekt  zich  met  zijne  Noordzijde 
langs  de  Straat  van  Madoera  uit  van  de  Eali  Lawean,  op  de  grens 
met  Pasoeroean,  tot  aan  de  Eali  Matakan,  op  de  grens  met  Besoeki. 
De  oostelgke  grenslijn  gaat  dan  zuidwaarts  tot  aan  den  Arg&poer& , 
den  westelijken  en  hoogsten  top  van  het  Jang-gebergte,  dat 
echter  nagenoeg  geheel  tot  Besoeki  behoort.  Dan  buigt  de  grenslgn 
zich  westwaarts  om  tot  in  de  nabgheid  van  den  Lamongan, 
welke  kleine,  bgna  op  zich  zelf  staande  vulkaan,  echter  in^gn 
geheel  aan  Probolinggo  is  toegedeeld;  want  eer  zij  dien  bereikt 
wendt  de  grenslgn  zich  zuidwaarts  en  volgt  de  Eali  Getem  tot 
aan  het  Zuiderstrand.  In  het  zuiden  is  dus  deze  residentie  veel 
smaller  dan  in  het  noorden ,  daar  zg  hier  aanmerkelgk  ten  behoeve 
van  Besoeki  terugwijkt  In  verscheidenheid  van  terrein,  in  voort* 


Digitized  by  VjOOQIC 


927 

brengselen  en  Truobtbaarbeid ,  in  den  aard  der  in  beide  gewes- 
ten eyen  sterk  met  Madoereezea  vermengde  bevolking,  gelijkt 
Probolinggo  veel  op  Pasoeroean ;  maar  de  contrasten  zijn  minder 
scherp,  de  rijkdom  van  merkwaardigheden  van  natuur  en  kunst 
wordt  er,  zoo  wg  de  gebergten  aan  de  westgrens  uitzonderen  , 
betrekkelgke  armoede. 

Probolinggo  was  tot  1855  een  regentschap  van  Besoeki,  en 
werd  eerst  den  4^^t^  Febr.  van  dat  jaar,  ten  gevolge  van  het 
steeds  toenemend  gewicht  van  Java's  Oosthoek,  tot  eene  aCzon- 
derlgke  residentie  verheven.  Zij  werd  echter  bg  die  gelegenheid 
wèl  in  afdeelingen  gesplitst ,  maar  bleef  één  enkel  regentschap 
Tormen.  Yan  die  afdeelingen  beslaan  Probolinggo  en  Eraksaan 
of  Eareksan  te  zamen  de  kleinere  noordelijke,  het  minder  be- 
volkte Loemadjang  alleen  de  iets  grootere  zuidelijke  helft. 

De  residentie  Pasoeroean  heeft  in  de  geschiedenis  van  Java 
eene  niet  onbelangrijke  rol  vervuld,  die  wij  in  het  historisch 
deel  yan  dit  werk  hebben  leeren  kennen;  maar  tevens  is  ons 
daaruit  gebleken,  van  hoe  weinig  belang  nog  in  de  vorige  eeuw 
en  tot  in  Daendels'  tijd  Probolinggo  werd  geacht.  Na  de  onder- 
werping van  den  geheelen  Oosthoek  aan  de  Compagnie  werd 
het  geheele  gewest  voor  een  onbeduidende  som  aan  Chineezen 
verhuurd,  en  ook  de  verkoopprgs  dien  Daendels  er  voor  bedong, 
was  gering  in  yerhouding  tot  de  intrinsieke  waarde  der  rgke 
residentie  *).  Eerst  nadat  het  Gouvernement ,  onder  het  bestuur 
van  Ba£9es ,  dit  schoone  gewest  weder  had  ingekocht ') ,  kon  het 
allengs  tot  dien  trap  van  ontwikkeling  geraken ,  die  het  waardig 
maakte  als  eene  op  zich  zelve  staande  residentie  bestuurd  te  worden. 

Om  onzen  tocht  door  de  residentie  Pasoeroean  aan  te  vangen, 
verplaatsen  wij  ons  in  de  gedachten  weder  naar  Gempol,  dat 
tegenover  Pórong  aan  de  grensrivier  met  Soerabaja,  de  Eali 
Pórong,  is  gelegen').  Gempol  is  tevens  de  naam  van  een  der 
zes  districten  waaruit  het  regentschap  Bangil  bestaat,  en  de  be- 
doelde  desa  is  van  dat  district  de  hoofdplaats.  Het  is  een  aanzien- 
Igk  dorp  met  een  Chineesche  kampong,  meest  uit  steenen  huizen 
bestaande.  Vroegere  schrijvers  vermelden  eene  groote  rawa,  die 

')  D.  IL  bL  524,  577.       «)  D.  IL  590,  591.       »)  Zie  boven  bla.  880. 


Digitized  by  VjOOQIC 


928 

zioh  ten  zuidwesten  van  die  plaats  uitstrekte,  en  wel  is  waar 
in  den  oostmoeson  kon  beplant  worden ,  doch  in  den  regentgd, 
door  de  buiten  hare  oevers  tredende  rivier  in  een  meer  werd 
herschapen,  dat  met  vlotten  bevaren  werd.  De  hier gel^^n  desa's 
vormden  dan  als  zoovele  eilandjes  in  den  wijden  plas.  Eene 
dezer  desa's,  Ngrahos  geheeten  en  dicht  bij  de  Soerabajaaohe 
grens  gelegen,  dankte  eene  zekere  vermaardheid  aan  twee 
kolossale  beelden ;  die  zoo  het  schgnt  Baksasa's  voorstelden  en 
wellicht  overblijfselen  waren  van  een  voormaligen  tjandi,  die 
door  de  overstroomingen  vernield  is  *).  De  beelden  zullen  er 
waarschgnlgk  nog  staan,  maar  van  de  rawa  is  op  de  nieuwere 
kaarten  geen  spoor  te  vinden;  waarsohgnlijk  is  zg  door  den 
verbeterden  waterafvoer  van  de  Eali  Pórong  in  droog  land  her- 
schapen. 

Eer  wg  van  Gempol,  hetzg  langs  den  post-  of  langs  den  spoorweg , 
naar  Bangil  gaan ,  willen  wg  een  bezoek  brengen  aan  de  streken 
van  het  Ardjoen&-gebergte,  die  ons  met  eenige  bekoorlgke 
natuurtooneelen  zullen  doen  kennismaken.  Wg  slaan  daartoe  den 
weg  in  die  van   Gempol   zuidwaarts  voert  naar  Pandakan ,  de 


O  Domis,  de  Residentie  Pasoeroean,  bl.  166  t.;  vgl.  Rengers,  Dagboek, 
bl.  265 ,  die  missohien  met  het  r,gTOote  meer ,  gevormd  in  den  boohtigen  loop 
der  rivier  zelve**  (de  Elali  Pörong) ,  niets  dan  de  hier  vermelde  rawa  bedoelt, 
in  vrelk  geval  hg  boven,  bl.  880 ,  verkeerd  door  mg  begrepen ,  en  dos  mgne 
voorstelling  daar  ter  plaatse  wellicht  niet  geheel  juist  is.  In  het  geheel  heeft 
mij,  by  het  gemis  eener  goede  uitvoerige  kaart,  die  den  tegenwoordigen 
toestand  weergeeft,  het  regentschap  Bangil  groote  zwarigheden  opgeleverd, 
waartoe  vooral  de  zonderlinge  verwarringen  der  geraadpleegde  schrgvers  en 
kaarten  ten  opzichte  der  Kali  Ai^'ar  hebben  bggedragen.  Eerst  na  lange 
overweging  en  vergelgking  der  verschillende  berichten  en  voorstellingen 
is  het  mg  dnidelgk  geworden,  dat  van  degenen  die  de  streek  uit  eigen  aan- 
schouwing kennen  ,  sommigen  den  naam  Kali  Ai^jar ,  in  navolging  der  kaart 
van  Baffles,  aan  de  Kali  Pörong  zelve  geven,  anderen  (wier  voorbeeld  ik 
gemeend  heb  te  moeten  volgen)  dien  naam  toekennen  aan  de  rivier  van 
Bangil,  welke  zich  even  beneden  de  desa  Kali  Aigar  in* de  Kali  Pórong,  nabg 
haren  wgden  mond,  ontlast,  en  niet,  zooalsDomis  (de  Residentie  Pasoeroean, 
bL  18)  zich  ongelukkig  liet  ontvallen,  in  zee.  Uit  die  dubbelzinnigheid  nu  zgn 
bg  degenen  die  het  land  niet  zelven  gezien  hebben,  alleriei  zonderlinge  mis- 
vattingen geboren,  niet  het  minst  bg  Buddingh,  K.  O.  I.,  I.  854,  die  het 
wel  is  waar  doet  voorkomen,  alsof  hg  deze  streek  had  bereisd,  maar  ¥riens 
onbestaanbare  voorstelling  mg  den  indruk  geeft  van  uit  verwarde  herinneringen 
van  vroeger  lectuur  te  zgn  samengeflanst. 


Digitized  by  VjOOQIC 


929 

hoofdplaats  van  bet  gelijknamig  districfc^  aoht  en  een  halven  paal 
vanGempol  verwgderd.  De  weg  is  aangenaam  en  fraai  beplant; 
hg  voert  door  een  dicht  bevolkte  streek  en  een  aaneenschakeling 
van  bouwlanden.  In  zijne  nabijheid  wgst  men  het  graf  van 
Poetri  Batang,  zuster  van  den  Soesoehoenan  Tegal  Aroem'), 
en  ofschoon  haar  lijk  reeds  lang  geleden  naar  Mataram  werd  ver- 
voerd ,  ziet  men  inlanders  die  aan  gevaarlgke  kwalen  Igden ,  nog 
dikwijls  op  die  plaats  o£fers  brengen ,  in  de  hoop  van  daarvan  te 
herstellen ,  omdat  dit  eenmaal  aan  die  prinses  moet  zgn  te  beurt 
gevallen.  Wat  verder  zuidwaarts  is,  een  weinig  ter  zgde  van 
den  wegi  de  desa  Pelem  bevallig  gelegen  aan  den  voet  van  den  Goe- 
noeng  Prauw ,  een  lageren ,  met  de  overblijfselen  van  een  mishan- 
deld djati-bosch  bedekten  berg,  waarachter  zich  de  kale  kruin 
van  den  Penangoengan  verschuilt.  Men  heeft  hier. lang  geleden 
eene  goed  bewaarde  inscriptie  in  Eawi-schrift  gevonden,  maar 
het  is  mij  niet  bekend  wat  daarvan  later  geworden  is  ').  Allengs 
stggende  biedt  de  weg  van  de  hoogten  bij  Pandakan ,  over  de  lage 
strandvlakte  heen,  een  schoenen  blik  op  de  zee.  Rechts  heeft 
men  er  den  Penangoengan,  aan  welks  oostelijken  voet  Pandakan 
is  gelegen ,  dat  nagenoeg  ineenloopt  met  de  groote  en  welvarende 
desa  Easëri.  Hier  heeft  een  controleur  zijn  zetel  en  er  zgn  ko£Se- 
en  zoutpakhuizen  opgericht,  terwijl  de  omtrek  eenige  vermaard- 
heid dankt  aan  de  overblgfselen  van  Tjandi  Poetri  Djawi,  die 
in  het  tweede  deel  van  dit  werk  beschreven  zgn  ')•  Bij  deze  desa 
zondert  zich,  een  halven  paal  voor  men  Pandakan  bereikt,  van 
den  weg  een  zgtak  af  naar  Prigèn.  Dien  weg  zullen  wij  inslaan. 

Prigèn  ligt  op  4}  paal  afstands  van  Easëri,  aan  de  hellingen 
van  het  Ardjoen&-gebergte,  of  liever  van  den  zadel  die  Penan- 
goengan en  Ardjoen^  verbindt.  Wg  komen  er  zeer  in  de  nabgheid 
van  ons  reeds  bekende  streken;  want  Prigèn  is  slechts  1}  paal 
verwgderd  van  de' Soerabajasche  grens,  en  8^  van  het  bekoorlijke 
Trawas ,  dat  nagenoeg  even  ver  van  die  grens  aan  de  Soerabajasche 
zgde  gelegen  is. 

Wg  bevinden  ons  hier  in  een  der  schoonste  gedeelten  van 
Java,  eene   streek  die  niet   slechts  alles  bezit  wat  de  natuur 

1)  Dl.  U ,  bL  367.    O  Domis ,  de  Residentie  Pasoeroeang ,  bL  168.    ')  Blz.  118. 

m.  59 


Digitized  by  VjOOQIC 


van  dat  eiland  zoo  grootaoh  en  indrukwekkend  maakt ,  maar  die  ook 
verleyendigd  wordt  door  de  sporen  van  het  aanzijn  en  de  werk- 
zaamheid der  menschen^  waardoor  die  sombere  eentonigheid  ge- 
broken wordt,  welke  gewoonlijk  de  keerzgde  van  het  Javaansche 
landschap  uitmaakt  De  rijke  kooplieden  en  fabrikanten  van  Soera- 
baja  en  Pasoeroean  hebben  in  deze  koele  bergstreek,  op  eene 
hoogte  van  twee  tot  yier  duizend  voet,  eene  toevlucht  gezooht, 
waar  zg  de  gloeiende  hitte  van  het  strand  ontwijken;  zg  hebben 
er  op  de  schoonste  punten,  vooral  op  vooruitspringende  terreinen , 
welke  een  ruim  en  vrij  uitzicht  gunnen ,  kleine  villa's  aangelegd , 
waarvan  de  witte  woonhuizen ,  die  in  den  drogen  moeson ,  de  geheele 
week  door,  aan  vrouw  en  kinderen ,  en  des  Zaterdags  en  Zondags 
ook  aan  het  hoofd  des  gezin s  tot  verblgf  strekken,  als  blanke 
vogels  op  het  onafzienbare  groene  veld  zgn  neergestreken.  Pri- 
gèn,  Plembon  en  Trètès  zgn  de  namen  van  drie  dicht  bg  elkander 
gelegen  desa's ,  die ,  om  deze  eigenaardige  bekoorlgkheid ,  den  naam 
van  de  ^drie  Gratiën  der  Ardjoen&*helling*  waardig  zgn,  waar* 
mede  een  gevoelvol  schrgver  ze  begroet  heeft  ').  Misschien  zou 
hg  er  ook  het  in  denzelfden  kring  gelegen  Ledoeg  bggevoegd 
hebben,  indien  het  gekozen  beeld  der  Gratiën  hem  niet  aan  het 
drietal  gebonden  had. 

Verplaatsen  wij  ons  met  hem  een  oogenblik  naar  de  voorgalerg 
van  den  pasanggrahan  te  Plembon ,  op  het  oogenblik  dat  de  ten 
ondergang  neigende  zon  op  het  punt  staat  van  achter  de  bergen 
te  verdwijnen.  De  tuin  van  den  pasanggrahan  prgkt  met  een 
in  Indië  zelden  geêvenaarden  overvloed  van  Enropeesche  bloe- 
men, —  rozen  en  dahlias,  fuchsia's  en  pelargoniums,  —  waaraan 
de  Nederlander  steeds  geneigd  is  de  voorkeur  te  geven  boven  de 
inheemsche,  misschien  het  meest  om  de  herinnering  aan  het 
Vaderland  die  er  mede  verbonden  is.  Dicht  vóór  den  pasang- 
grahan ligt  een  bevallig  klapperboschje ,  in  welks  gevederde 
kruinen  de  avondzon  speelt,  om  met  rozengloed  langs  de  slanke 
stammen  af  te  dalen  en  met  zachten  glans  op  den  eeuwig  groenen 
bodem  te  rusten.  Aan  weerszijden  van  die  boomengroep  breidt 
zich  een  prachtig  vergezicht  uit.  Links  verheffen  zich  de  ribben 

^)  P.  Heering ,  een  bezoek  aan  het  Ar^joeni-gebergte ,  Gids ,  1878 ,  D.  I ,  U.  79« 


Digitized  by  VjOOQIC 


931 

van  den  Ardjoen&,  doorsneden  van  ravgnen,  wier  randen  met 
een  malsch  grastapgt  en  wier  hellingen  tot  op  den  bodem  met 
dicht  geboomte  zijn  bekleed,  en  besproeid  door  klaterende 
beken,  die  in  snelle  vaart  de  laagte  te  gemoet  klotsen.  Bechts 
breiden  zich  aan  onzen  voet,  omstreeks  2000  voet  beneden  ons, 
de  geelgroene  sawahs  der  strandvlakte  uit,  afgewisseld  door  de 
in  de  dorpsboschjes  verscholen  desa's,  besproeid  door  zilveren 
rivieren  en  begrensd  door  het  blinkend  vlak  der  zee.  De  zon 
werpt  nog  hare  laatste  stralen  op  de  hoogste  bergtoppen  en 
kleedt  ze  in  zachten  pnrperglans ;  waar  haar  licht  niet  kan  reiken , 
onttrekken  zich  vormen  en  Ignen  steeds  meer  aan  den  vorschenden 
blik,  en  hullen  zich  rotsen  en  kloven  in  den  valen  sluier  van 
den  nacht,  maar  een  volle  gouden  gloed  wordt  nog  een  oogenblik 
opgevangen  en  teruggekaatst  door  de  groene  sawahvlakte  en  de 
blauwe  wateren.  Het  is  de  laatste  groete  der  in  sluimering  weg- 
zinkende natuur. 

Maar  een  ander  genot  wacht  ons  wanneer  de  ochtendzon  haar 
tot  een  nieuw  leven  oproept.  Wij  gaan  naar  Trètès ,  beroemd  door 
zgn  waterval.  De  naam  schgnt  eigenlgk  dezen  laatsten  aan  te 
duiden,  en  op  de  nabij  gelegen  desa,  gelgk  ook  op  de  rivier ,  de 
Eali  Trètès,  die  op  den  Ardjoen^  ontspringt,  te  zijn  overgedragen; 
want  hij  beteekent  ,,gedroppel^  en  is  vermoedelgk  ontleend 
aan  den  regen  van  waterstof ,  waarin  de  schuimende  massa  zich 
oplost,  na  door  een  zwarten  rotsklomp  in  hare  vaart  gestuit 
en  gebroken  te  zijn.  Er  is  in  de  Residentie  nog  een  tweede  water- 
val, die  hetzelfde  verschgnsel  aanbiedt,  denzelfden  naam  draagt 
en  dien  eveneens  aan  eene  nabjjliggende  desa  mededeelt.  Wg  zullen 
dien  later  in  het  district  Ngantang,  regentschap  Malang,  loeren 
kennen;  hier  bepalen  wg  ons  tot  dien  van  het  district  Panda- 
kan, regentschap  Bangil,  die  somtgds,  waarom  is  niet  geheel 
duidelgk ,  door  den  naam  Trètès  Bandjir  onderscheiden  wordt  ')• 

O  Zoo  ten  minste  bg  Domis,  de  Residentie  Pasoeroeang,  bL  15,  die 
OTerigens  alleen  den  waterval  in  Ngantang  naawkeuriger  besohryft,  terwgl 
daarentegen  die  in  Pandakan  uitvoerig  beschreyen  wordt  door  t.  Hoëvell, 
Bels,  II.  120—123.  Met  een  enkel  woord  spreekt  Domis  nog  daarvan  blz. 
17;  ook  wordt  hg  vermeld  door  Enssendrager ,  Verzameling  van  Ondheden ,  bl. 
14,  en  Java,  bl.  815  (op  welke  laatste  plaats  ^50  voet  hoogte*^   een  drok- 

59* 


Digitized  by  VjOOQIC 


932 

Om  dezen  waterval  te  bezichtigen  moet  men  bg  den  paaang- 
grahan  van  Trètès  afdalen  langs  de  steile  wanden  yan  een  diep 
raygn,  dat  zioh  als  een  geopenden  afrond  vertoont;  wantgelgk 
zoo  vaak,  toont  ook  hier  de  natuur  haar  verborgen  schoon  alleen 
aan  hem  die  het  genot  met  zgn  zweet  wil  betalen.  Slechts  klau- 
terend en  grijpend  naar  alles  wat  aan  de  handen  een  houvast 
biedt,  kan  men  den  bodem  van  het  ravijn  bereiken,  waardoor 
een  kristalheldere  stroom,  door  honderden  voeten  hooge  wanden 
ingesloten,  zich  bevallig  kronkelt,  maar  niet  dan  na  zich  met 
bliksemsnelheid  en  donderend  geraas  langs  een  bgna  loodrechten 
wand  van  ruim  honderd  meters  hoogte  daarin  te  hebben  neder- 
gestort.  De  waterstraal  is  aanvankelgk  slechts  smal,  maar  door 
het  reeds  vermelde  rotsblok  opgevangen,  verdeelt  hg  zich  in 
een  stofregen  van  milliarden  dropjes ,  die  zioh  voordoen  als  wol* 
ken  van  rook ,  terwijl  het  invallende  zonlicht  in  de  verbrgzelde 
waterkolom  het  betooverende  kleurenspel  zijner  ontbonden  straal- 
bundels  schept.  Aan  den  voet  der  rots  herzamelt  zich  het  in  damp 
opgeloste  water  in  een  halfronde  kom  en  wordt  onmiddellgk  eene 
rivier  van  eenige  breedte,  wier  melkschuim  zich  welhaast  in  de 
ondoordringbare  gewelven  van  het  dichte  geboomte  verliest  Het 
is  vooral  de  eindelooze  rgkdom  van  den  plantengroei  die  zulke 
tooneelen  op  Java  zoo  aangrijpend  maakt.  Ter  wederzgde  van 
den  val  heeft  de  vegetatie  haren  lioom  van  overvloed  over  de 
rots  uitgestort  en  die  hier  met  de  breede  bladeren  van  den  wilden 
pisang ,  ginds  met  het  fijne  loof  der  sierlgk  wiegelende  bamboe- 
struik  ,  elders  met  de  bevallige  festoenen  van  kronkelende  lianen 
en  de  veelvormige  vederbossen  van  tallooze  varens  getooid,  en 
loof  en  bloemen  openbaren  den  rgkdom  hunner  kleurschakeering 
in  het  schitterend  licht  der  tropische  zon. 

Te  Trètès  zgn  wg  reeds  een  heel  eind  op  weg ,  wanneer  w§ 


font  is  voor:  „850  voet  hoogte,*  zooals  op  de  eerste  gelezen  wordt  en  beter 
met  de  „800  Toet"  van  Domis  en  de  „honderden  Toeten"  van  y.  HoSyell 
overeenstemt).  Een  wonderlijke  Terwarring  van  beide  watervallen  vindt  men 
bg  T.  d.  Aa,  K.  O.  I.  IV.  808,  en  de  verkeerde  voorstelling ,  alsof  de  Trètès 
Bandjir  in  de  onmiddellgke  nabijheid  van  Bangil  lag,  waartoe  troawens  de 
hier  verbazend  onnauwkeurige  kaart  van  Junghuhn  eenige  aanleiding  geeft, 
bg  Baddingh ,  N.  O.  I. ,  I.  855. 


Digitized  by  VjOOQIC 


933 

den  Ardjoen&i  bepaaldelijk  zijn noordelgkenhoekkegel,  den 'Wali'» 
rang,  willen  bestijgen^).  De  vijf  toppen  waaruit  het  gebergte 
bestaat,  liggen  nagenoeg  in  eene  rechte  lijn,  die  van  N.N.W.  naar 
Z.Z.0.  loopt  en  op  de  grens  van  Soerabaja  met  Pasoeroean  met 
den  nog  werkzamen  Walirang  aanvangt,  vervolgens  de  grens 
beschrgft  tusschen  de  regentschappen  Bangil  en  Malang;  en  eindigt 
in  den  hoogsten  top,  den  Wid&darèn,  gelegen  op  het  punt  waar 
het  vroeger  tot  het  regentschap  Pasoeroean ,  maar  thans  tot  Bangil 
gerekende  district  Poerworedjo ')  in  een  westwaarts  gekeerde 
scherpe  punt  uiüoopt.  De  Wid&darèn  wordt  veelal  als  de  eigenlgke 
Ardjoenl  beschouwd  en  dikwijls  ook  zoo  genoemd;  volgens  de 
metingen  door  de  heeren  van  Asperen  en  Soeters  verricht,  be- 
draagt zgne  hoogte  8333,  die  van  den  Walirang  3150  meters. 
Yan  de  drie  tusschen  beide  liggende  toppen,  waarvan  de  twee 
noordelgkste  den  tweelingsberg  G.  Eembar  vormen  ')  en  de  derde, 
de  G.  Bakal,  nader  met  den  Wid&darèn  samenhangt^  zijn  mg 
geene  eenigszins  nauwkeurige  hoogte-opgaven  bekend.  Al  deze 
toppen  zijn  kegelvormig,  en  op  een  hoogte  van  ongeveer  65 
tot  170  meters  beneden  hun  schedel  met  elkander  vereenigd, 
zoodat  zij  van  daar  af  gemeenschappelijk  de  hellingen  van  den 
Ardjoenl  vormen,  wat  echter  niet  verhindert,  dat  de  omtrekken 


1)  Beklimmingen  van  den  Walirang  zgn  beschreyen  door  D.  S.  in  „Indisch 
Magszgn*' ,  2e  Twaalft. ,  no.  1  en  2 ,  bl.  48—47  (welk  stukje  ten  onrechte 
den  titel  «Tocht  naar  den  Penangoengan^  draagt),  en  door  P.  Heering,  in 
,de  Gids**,  t.  a.  p.  De  beklimming  van  den  Wid&darèn  door  Junghuhn  is 
beeohreTen  in  zgn  Java,  II.  1143  ty.  Uit  een  opstel  van  Zollinger  in  het 
T.  V.  N.  I.,  Jg.  VIII,  D.  I,  bL  183—148,  blgkt  dat  deze  niet  aUeen  den 
Widüdarèn  van  Prigèn  nit,  maar  ook  den  Penangoengan  Tan  Trawas  uit 
beklommen  heeft.  Ik  heb  dit  bericht  bg  hetgeen  ik  op  bL  890  oyer  den 
Penangoengan  zeide ,  over  het  hoofd  gezien,  maar  het  voegt  weinig  nieuws 
toe  aan  hetgeen  ik  orer  dien  berg  heb  kunnen  mededeelen. 

«)  StbL  1876,  n»  194. 

*)  Junghuhn  kon  van  den  hot  naast  aan  den  Walirang  grenzenden  top  den 
naam  niet  te  weten  komen.  Ik  heb  het  gewaagd  aan  te  nemen,  dat  hij  onder 
den  naam  Eembar  begrepen  is,  dewijl  deze  naam  „tweelingen'*  beteekent  en 
de  beide  toppen  zeer  met  elkander  oyereenkomen.  Heering  spreekt  ook 
van  de  vgf  toppen,  maar  Zollinger  noemt  tusschen  den  Walirang  en  den 
WidSdarèn  alleen  den  Gr.  Eembar  en  schgnt  den  G.  Bakal  slechts  als  een  deel 
van  den  Widfidarèn  te  beschouwen.  Vgl.  nog  Bleeker,  T.  t.  N.  I.,  Jg.  1849, 
II.,bl.  24. 


Digitized  by  VjOOQIC 


934 

Tan   ieder   in   het  bgzonder  tot  aan  hnn  voet  vrg  duidelijk  te 
onderkennen  zgn. 

Wg  zullen  eerst  den  Walirang  boBtijgen,  wat  ie  belangrgker 
is  omdat  Jnnghuhn,  die  dezen  top  sleohts  yan  de  kruin  des 
WidILdarèns  gadesloeg ,  zich  yan  zgn  krater  een  verkeerde  voor* 
stelling  gevormd  heeft,  welke  op  zgn  gezag  ook  door  anderen  is 
overgenomen;  daarna  zullen  wjj  ook  den  Wid&darèn  een  vluchtig 
bezoek  brengen. 

Wg  verlaten  Trètès  vroeg  in  den  morgen  te  paard  en  rgden  den 
eersten  dag  tot  een  optrekje,  Lali  djiw&  geheeten,  dat  op  eene  hoogte 
van  2200  k  2500  meters  is  gelegen  en ,  met  toestemming  van  den  ei- 
genaar natuurlijk,  tot  ons  nachtverblijf  is  be8temd.DeArdjoen&  is  tot 
geene  groote  hoogte  bewoond.Grogol ,  een  weinig  hooger  slechis  dan 
Trètès ,  is  de  laatste  plaats  waar  eenige  hutten  bijeen  staan;  een  hoop 
steenen  wgst  er  den  inlanders  een  offer-  en  bidplaats  aan.  Weldra 
hebben  wg  niet  alleen  desa's  en  sawah's,  maar  ook  koffietuinen 
en  alles  wat  van  's  menschen  werkzaamheid  getuigt,  achter  ons 
gelaten,  en  stggen  wij  langs  een  kalen ,  slechts  met  gras  begroeiden 
bergwand  naar  boven,  met  den  blik  aan  onze  rechterhand  op 
den  Penangoengan.  Op  een  150  meters  misschien  eer  wij  de 
hoogte  bereiken  waar  wg  over  zgne  kruin  kunnen  heenzien, 
begint  het  eentonige,  ijle,  bgna  schaduwlooze  tjem^&-woud. 
Tggers  huizen,  zegt  men,  in  menigte  in  de  ravgnen  langs  den 
weg;  de  Javaan  noemt  ze  eerbiedig  met  den  naam  van  Ejai, 
maar  zal  het  niet  wagen  het  woord  matjan  uit  te  spreken, 
als  hg  het  aanwezen  dier  dieren  in  de  nabgheid  vermoedt.  Mis- 
schien treffen  wg  eene  enkele  berookte  en  omheinde  hut  aan , 
bestemd  tot  tijdelijk  verblgf  voor  menschen  die  zwavel  (walirang) 
halen  uit  den  krater  van  den  berg,  welke  aan  dit  mineraal  zijn 
naam  ontleent,  en  daarvan  een  grooten  voorraad  bijeenzamelen,  dien 
ze,  in  vrachten  van  zeventig  kati's,  in  manden  aan  een  draagstok 
hierheen  brengen.  Later  voeren  zg  dien  voorraad  verder  beneden- 
waarts ,  totdat  hunne  makkers  van  Bangil  hun  te  gemoet  komen  om 
het  product  af  te  halen  en  voor  den  prijs  van  7  of  8  centen  per  kati  te 
Soerabaja  of  elders  te  verkoopen.  Eindelijk  treft  ons  oog,  temid- 
den der  eindelooze  tjem&r&'s ,  een  vriendelgk  groen  geverfd  huisje , 


Digitized  by  VjOOQIC 


9S5 

waaruit  een  blauwe  rookzuil  op8ti|gt,  en  dat  in  zgn  yoorgeyel 
den  naam  Lali  djiw&  draagt,  in  letters  door  natuurlgk  gekromde 
takken  gevormd.  Inwendig  bootst  het  op  bedriegelgke  wgze  eene 
Bcheepskajuit  na ,  met  tal  van  schuifdeuren  die  den  toegang  ver- 
leenen  tot  de  couchettes  of  hutten  die  ze  omringen ,  en  om  de 
begoocheling  volkomen  te  maken ,  wordt  onder  den  houten  vloer 
het  ruischen  der  bron  gehoord ,  waarbij  Lali  djiw&  is  gebouwd. 

Na  een  nacht  waarin  jassen  en  dekens  eene  gewenschte  bescher- 
ming tegen  de  koude  verleenen ,  wordt  de  tocht  door  het  suizende 
<jem&r&-woud  te  voet  voortgezet ,  en  na  twee  en  een  half  uur 
ongeveer  de  top  van  den  Walirang  bereikt.  Het  hoogste  gedeelte 
van  de  berghelling  is  schier  geheel  onbegroeid;  slechts  eenige 
verschrompelde,  dikbladige  struiken  schieten  uit  de  puinbrokken 
te  voorschgn.  Het  pad  bestaat  ten  laatste  uit  een  ruwe  steenen 
trap,  die  met  zeer  korte  wendingen  in  zigzag  naar  boven  voert , 
en  u  telkens  onverhoeds  voor  een  honderden  meters  diepen 
afgrond  plaatst ,  zoodat  reeds  het  opstijgen  u  met  angstige 
bekommering  vervult  voor  den  terugtocht ,  die  u  het  gevaar  met 
zooveel  grooter  duidelijkheid  zal  onder  de  oogen  brengen.  Ein- 
delgk  is  de  top  bereikt^  eene  horizontale  vlakte  van  vrg  wat 
belangrijker  afineting  dan  men  hier  verwachten  zou,  uit  zand  en 
verweerd  gesteente  bestaande,  waarop  geen  enkel  plantje,  geen 
grassprietje  groeit  Te  midden  van  het  eentonig  grauw  van  dit 
doodsche  tooneel  herkent  het  oog  den  geopenden  krater,  wijd  van 
omvang  en  aanzienlgk  van  diepte,  aan  den  door  zwavelkristallen 
geelgetinten  rand  en  den  zich  hoog  verheffenden  westelijken  wand, 
waarvan  de  stompe  spits  zich  over  den  afgrond  heenbuigt.  Een- 
maal zal  het  oogenblik  daar  zijn  waarop  die  vervaarlijke  massa 
met  een  donderenden  slag  nederstort ;  de  gedachte  doet  u 
ijzen ,  dat  wellicht  de  arme  zwavelhalers ,  die  om  schamel  gewin 
in  den  krater  afdalen,  getuigen  en  slachtoffers  van  zulk  een 
katastrophe  zouden  kunnen  worden. 

Yergelgken  wij  den  toestand  waarin  de  krater  zich  bevindt, 
met  de  voorstelling  die  Junghuhn  er  zich  van  vormde ,  dan  vin« 
den  wg  een  duidelgk  bewgs  hoe  gevaarlijk  het  is  zulk  een  bergtop 
te  beschrg  ven  naar  hetgeen  men  uit  de  verte  omtrent  zijne  gesteldheid 


Digitized  by  VjOOQIC 


936 

meent  waar  te  nemen.  De  krater  is  niet  naar  hei  zuidwesten  geopend, 
gaat  niet  aan  die  zgde  zonder  eenigea&cheidingin  de  berghelling 
over,  en  heeft  niet  in  zgn  afwaarts  loopenden  bodem  drie  nevens  elkan- 
der gelegen  hoofdopeningen ,  waaruit  verblindend  witte  dampznilen 
opstijgen ;  maar  hg  is  van  alle  zgden  door  een  hoogen  wal  ingesloten , 
er  rgzen  zoo  zwakke  zwaveldampen  uit  op  dat  zg  boven  den 
rand  niet  meer  zichtbaar  zgn ,  en  de  drie  witte  wolken  stggen  niet 
uit  den  krater  zelven  omhoog ,  maar  uit  drie  solfataren  cUe  zidi  in 
de  zuidwestelgke  berghelling  hebben  gevormd. 

Van  deze  kruin  kan  men  het  oog  laten  weiden  over  de  uit- 
gebrande kraters  der  toppen  die  den  Walirang  van  den  Wid&- 
darèn  scheiden ,  en  over  den  scherpen  rug  die  dezen  laatsten 
verbindt  met  den  meer  oostwaarts  gelegen  Indr&kil&i  welke  als 
een  aanhangsel  van  het  Ardjoeni-systeem  te  beschouwen  is.  Doch 
beter  nog  zal  onze  blik  dat  aUes  beheerschen  van  de  grootere 
hoogte  van  den  Wid&darèn,  en  daarom  verplaatsen  wg  ons 
thans,  zonder  over  de  gevaren  van  den  terugtocht  uit  te  weiden, 
in  gedachten  weder  naar  Qrogol ,  van  waar  wg ,  op  het  voetspoor 
van  ZoUinger,  dwars  over  de  door  ravgnen  gescheiden  ribb^ 
die  van  den  tweetoppigen  Kembar  uitstralen,  den  bezwaarlgken 
marsch  naar  den  hoogsten  zuidelijken  top  voortzetten.  De  bestg« 
ging  van  den  Wid&darènisaandezezgdemet  grootemoeielgkheid 
verbonden;  want  de  berg  die  aan  de  oost-  zuid-  en  westzijden  den 
regelmatigen  kegelvorm  heeft  behouden ,  schijnt  aan  de  noordzgde 
vanéén  gescheurd.  De  G.*  Indr&kil&,  door  Zollinger  G.  Rin^t 
genoemd,  die  zich  thans  als  een  afeonderljjke  berg  voordoet,  b 
door  een  zeer  diepe  kloof  van  de  andere  toppen  gescheiden ,  waaruit 
de  noordelijke  helling  van  den  Wid&darèn  en  de  rug  die  zgne  kruin 
aan  de  oostzijde  met  den  Indr&kil&  verbindt,  als  een  schier  loodrechte 
muur  van  omstreeks  500  meters  hoogte  oprijzen.  Volgens  Zollinger 
beantwoordt  de  kleinere  berg  juist  aan  de  gaping  die  door  de 
vooronderstelde  gewelddadige  scheiding  is  ontstaan.  In  de  diepte 
der  kloof  liggen  eenige  kleine  vakken ,  die  sawah-sawahan  genoemd 
worden ,  dewijl  het  water  zich  daar  verzamelt  en  er  soms  langen 
tijd  op  blijft  staan.  Zg  zgn  begroeid  met  korte  grassen  en  grgs- 
viltige  Gnaphalium's  en  zgn  een  geliefde  verblijfplaats  der  herten. 


Digitized  by  VjOOQIC 


937 

Yan  de  moeilijkheid  waarmede  Zollinger  te  kampen  had, 
heeft  JuDghahn  niets  ondervonden ,  omdat  hg  den  berg  van 
Malang  uit^  dos  van  de  zuidzgde,  heeft  bestegen^  yan  welken 
kant  de  beklimming  weinig  bezwaar  oplevert  en  men  bgkans 
tot  den  top  te  paard  kan  voortkomen.  Die  reiziger  beschrgft  de 
lagere  hellingen,  nadat  hij  het  bewoonde  land  verlaten  had,  als 
een  graswildemis  van  alang-alang ,  hier  en  daar  afgewisseld  door 
glagah;  de  woudgrens  wordt  eerst  bereikt  op  eene  hoogte  van 
omstreeks  1800  meters.  Op  dit  pnnt  lag  de  pasanggrahan  Toeng- 
goei  B&n&,  van  welker  terras  hg  een  verrokkelgk  vergezicht 
genoot  over  het  land  van  Malang ,  dat  zich  aan  zgn  voeten  uitbreidde. 
Het  geboomte  bestond  hier  aanvankelgk  vooral  uit  kleine  eiken ,  die 
hooger  op  steeds  meer  door  tjem&r&«boomen  werden  vervangen ,  in 
wier  wijde  tusschenruimten  een  welige  flora  van  kruidachtige  Alpen- 
plantjes en  dichte  bedden  van  viooltjes  opschoten.  De  steeds  smaller 
wordende  rib ,  waarover  de  wegliep ,  bracht  den  reiziger  ten  laatste 
tot  aan  de  bovenste  woudgrens ,  die  op  den  Ardjoeni  wellicht  hooger 
ligt,  dan  op  eenigen  anderen  bergtop  van  Java.  Dit  woud  bestaat 
grootendeels  uitsluitend  uit  tjemILr&'s,  die  met  de  toenemende 
hoogte  steeds  meer  dwergachtig  en  verschrompeld  worden.  Op 
enkele  punten  is  echter  de  kale  top  begrensd  door  lage,  maar 
dichte,  boscbjes  van  Quercus  pruinosa  BI.  Op  de  kruin  zelve 
groeit  slechts,  in  dichte  op  eilandjes  gelijkende  massa's,  de  gras- 
soort die,  als  geheel  tot  het  gebied  der  wolken  beperkt,  van 
Junghuhn  den  naam  van  Festuca  nubigena  ontving.  Door  hare 
vntachtig  gele  kleur,  scherp  a&tekende  tegen  den  blauwachtig 
groenen  mantel  der  Casuarinen ,  geeft  zg  aan  de  kruin ,  wanneer 
men  die  van  de  omliggende  bergen  gadeslaat,  een  eigenaardige 
grgsgele  tint.  De  Javanen  beweren  dat  de  top  zoo  wit  is  omdat 
het  daar  nooit  regent;  want  dat  het  groene  plantenkleed  zoover 
strekt  als  er  regen  valt.  Deze  meening  is  echter  moeilgk  overeen 
te  brengen  met  de  omstandigheid,  dat  Zollinger  drie  aarden  pot- 
ten, bij  een  oude  grafstede  op  de  kruin  vlakte  in  den  grond 
gezet,  met  water  gevuld  vond,  dat  met  een  zeer  dun  gsvlies 
was  bedekt. 

Over  de   overblijfselen   van   oude  bouwwerken   die   nog  op 


Digitized  by  VjOOQIC 


988 

den  top  van  den  Wid&darèn  gevonden  worden,  heb  ik  reeds 
vroeger  met  een  enkel  woord  gesproken  ').  Staan  wg  thans  nog 
eenige  oogenblikken  stil  bg  den  vorm  van  de  kruin  en  bg  hei 
heerlgk  vergezicht  dat  men  vandaar  geniet.  De  pontige,  nit  los 
op  elkander  gehoopte  rotsblokken  gebouwde  top  heeft  de  gedaante 
van  een  halve  maan  met  opwaarts  gekeerde  hoornen,  waarvan 
de  kleinere  en  hoogste  N.N.0.  van  den  slechts  weinig  lageroi 
maar  wat  broederen  znid-zuidwestelijken  is  gelegen.  Naar  de 
buitenwaarts  gekeerde  zgde ,  d.  L  naar  het  zuidoosten ,  gaat  de 
uit  beider  vereeniging  gevormde  kruin  eerst  steil,  later  met 
zachtere  glooiing  in  de  berghelling  over;  aan  de  binnenzgde 
daalt  de  smalle  rand,  het  meest  bg  den  oost-noordoostelgken 
hoorn,  loodrecht  af  in  de  diepte  die  ik  reeds  vroeger  beschreven 
heb.  In  de  richting  van  den  zuid-zuid westelgken  hoorn,  die  door 
eene  tusschenruimte  van  160  meters  diepte  van  den  G.  Bakal  ge- 
scheiden is,  zet  het  gebergte  zich  voort  tot  aan  den  Walirang.  Het 
vormt  als  het  ware  vgf  schoorsteenen,  die  op  een  rg  zgn  geplaatst 
en  één  gemeenschappelijken  vulkanischen  haard  hebben,  —  allen 
werkelgke  eruptiekegels,  van  welke  vermoedelgk  de  Wid&darèn 
het  eerst  is  uitgebroken,  zoodat  de  vulkanische  werking  zich 
noordwaarts  voortzette ,  nieuwe,  kleinere  kegels  opwerpende, 
terwijl  in  den  jongsten,  den  Walirang,  zich  thans  nog  een  gering 
overblijfsel  van  hare  kracht  openbaart.  De  Goenoeng  Bakal,  wiens 
gesteldheid  wegens  de  grootere  nabgheid  het  best  kan  worden 
waargenomen,  heeft  een  stompen,  ronden,  eenigszins uitgeholden 
schedel,  met  gras  begroeid,  dat  hier  en  daar  door  donkerder 
gekleurd  struikgewas  en  verstrooide  <jem&r&'s  is  bestippeld;  aan 
zgne  zuidzijde  zag  Junghuhn  uit  eenige  scheuren  nog  zwakke 
dampen  opstijgen.  De  naaste  top  van  den  Eembar  vormt  een 
halven  kring  rondom  eene  in  puinhoopen  samengestorte,  wit- 
kleurige  massa  ,  en  is  met  zgne  geopende  zgde  naar  den  Bakal 
gekeerd.  Ook  de  andere  top  is  een  onvolkomen  en  ten  deele, 
en  wel  naar  dezelfde  zgde,  ingestorte  kegel.  Dat  de  Walirang 
vanhier  niet  goed  kan  worden  waargenomen,  hebben  wg  reeds 
opgemerkt. 
>)  D,  II,  bl.  125. 


Digitized  by  VjOOQIC 


989 

Wg  zagen  reeds,  dat  de  ooBt-noordooBtelijke  hoorn  zich  noord- 
ooBtwaarts  naar  de  zijde  yan  denlndr&kil&  verlengt,  en  overgaat  ia 
een  zeer  smallen ,  scherpen  rand ,  waarvan  de  binnenwaarts  gekeerde 
zijde  een  hoogen ,  onbeklimbaren  rotsmunr  vormt.  Deze  wordt  echter 
lager  naarmate  hij  den  Indr&kil&  nadert ;  en  verdwgnt  geheel  aan 
den  voet  van  dezen  stompen ,  met  woud  bedekten  kegel,  in  welken 
de  oostelgke  helling  van  den  Wid&darèn  zich  op  nieuw  verheft 
tot  een  hollen  ingedrukten  schedel,  die  omstreeks  800  è  850 
meters  beneden  zijn  hoogsten  top  blgft.  Aan  de  noordwestzgde 
paalt  de  voet  van  den  Indr&kil&  onmiddellijk  aan  de  gelgkmatig 
afdalende  helling  van  den  Walirang.  De  halve  kring  door  den 
Wid&darèn  beschreven,  beginnende  aan  het  onder  den  naam 
van  G.  Ambar  bekende  uiteinde  van  den  zuid-zuidwestelijken 
hoorn,  en  eindigende  waar  de  verlenging  van  den  noord-noord* 
oostelijken  zich  in  den  Indr&kil&  verliest ,  heeft,  volgens  Junghuhn , 
geheel  het  aanzien  van  de  overgebleven  helft  van  een  voorma- 
ligen  kratermuur,  waarvan  de  beide  hoorns  de  hoogste  punten 
zgn.  Het  ruime ;  tamelijk  vlakke,  oostwaarts  af  hellende  bergvlak , 
aan  de  zuidzijde  door  dien  kring  omsloten,  waarin  de  hellingen 
van  den  Bakal  en  den  Eembar  met  zachte  glooiing  overgaan, 
zou  dan  als  de  bodem  van  den  ingestorten  krater  beschouwd 
moeten  worden.  Yan  de  door  Zollinger  vermelde  grasplekken 
spreekt  ook  Junghuhn,  maar  met  uitzondering  van  deze  is, 
volgens  hem,  alles  met  ijem&r&-woud  bedekt. 

Grootsch  is  het  panorama  dat  zich  op  den  top  van  den  Wi- 
d&darèn voor  onze  blikken  ontrolt.  Zgne  eigenaardige  schoonheid 
is  het  vooral  verschuldigd  aan  de  nabgheid  van  de  zee  en 
van  lage  vlakten,  niet  veel  hooger  dan  de  waterspiegel,  door 
breede  stroomen  doorsneden,  die  zich  schier  aan  den  voet  van 
het  gebergte  met  wijde  mondingen  in  de  zee  ontlasten.  Yan 
alle  zgden  is  de  Ardjoen&  omspoeld  door  de  wateren  van  de 
Brantas,  met  hare  talrijke  bijri?ieren  en  mondingsarmen,  nu 
eens  zich  verliezende  in  schaduwrijke  wouden,  om  dan  weder 
met  schitterenden  zilverglans  te  voorschijn  te  treden.  De  rgk 
bebouwde  alluviale  vlakte  van  Pasoeroean  levert  een  liefelgk 
tooneel  op,  dat  een   scherp  contrast  vormt  met  den  verheven 


Digitized  by  VjOOQIC 


040 

aanblik  der  berggevaarten  die  men,  bg  helderen  hemel,  zich  in 
alle  andere  richtingen  aan  den  horizon  ziet  yerheffdn.  Eerst 
breidt  in  den  onmiddellijken  omtrek  de  Ardjoen&  zgne  trotsohe 
vormen  voor  u  uit,  omstuwd  door  den  afzonderleken  bergtop  yan  den 
Indr&kil&,  den  nabggelegen  Penangoengan  en  de  lange  Andjo6mJLr&- 
keten,  die  van  de  znidwestelgke  helling  van  den  Walirang 
westwaarts  uitstraalt  en  het  hoogland  Tan  Bakir  en  Ngantang 
ten  noorden  omsluit,  gelijk  het  aan  de  zuidzijde  begrensd  wordt 
door  den  Eeloet  en  den  Eawi  en  de  ruggen  die  ze  verbinden. 
Langs  die  beide  vulkanen  glijdt  de  blik  verder  westwaarts  in 
de  richting  van  den  breeden,  gekartelden  Wilis,  die  aan  deze 
zgde  den  geziohteinder  bepaalt.  Oostwaarts  ziet  men  aan  de  an- 
dere zgde  der  schoone  hoogvlakte  van  Malang  het  Tenger-ge- 
bergte verrgzen,  waarin  de  Br&m&  zgne  dampzuil  omhoog  zendt, 
en  kan  men  de  verbinding  van  het  Tenger-systeem  met  Java's 
hoogsten  bergtop ,  den  machtigen  Smèroe,  gadeslaan ,  terwgl  over 
den  verbindingsrug  heen,  in  het  verre,  verre  verschiet,  de  Jang 
en  de  Baoen  u  nog  een  groet  schgnen  toe  te  werpen. 

Daar  wij  het  zooeven  genoemde  hoogland  later,  van  Malang  uit, 
willen  bezoeken,  keeren  wg  thans  uit  de  Ardjoen&-streken  naar 
Oempol  terug,  om  in  de  eerste  plaats  de  wegen  te  leeren  ken- 
nen die  vandaar  naar  Bangil  en  Gempeng  voeren.  Ware  er 
geen  bgzondere  reden  om  met  deze  wegen  kennis  te  maken ,  dan 
konden  wg  ook  rechtstreeks  van  Pandakan  naar  Bangil  gaan, 
langs  een  weg  die  in  noordoostelijke  richting  derwaarts  voert, 
en  met  den  weg  van  Gempol  naar  Pandakan  en  den  postweg 
van  Oempol  naar  Bangil  een  bgna  gelgkzgdigen  driehoek  vormt 
Yan  deze  drie  wegen  zgn  namelgk  de  eerste  en  de  laatste  ieder 
71  palen  lang;  de  derde  is,  zooals  boven  reeds  bleek,  i  paal  langer. 

De  postweg  voert  door  de  met  sawahs  bedekte  alluviale  vlakte , 
langs  de  dorpen  Patoek ,  Gondang  legi  en  Toeren ,  en  levert  trotsche 
gezichten  op,  eerst  op  het  Ardjoeni-systeem ,  later  ook  meer  en 
meer  op  dat  van  den  Tenger  en  Smèroe.  Dicht  bg  Gondang  legi 
gaat  rechts  een  smal  voetpad  af  naar  de ,  slechts  weinige  mina* 
ten  verwgderde  desa  Derm&,  waar,  in  een  ouden  koflBetuin,  de  niet 
veel  beteekenende  overblijfselen  gevonden  worden  van  een  tjandi 


Digitized  by  VjO.OQ IC 


941 

van  gebakken  steen,  vermoedelijk  uit  den  laatsten  tijd  van  het 
M&dj&pahitsche  rgk  afkomstig.  Men  meent  dat  z{j  het  graf  is  van 
zekere  Njai  B&nd&  Derm&,  die  in  de  omstreken  van  Gempol  om 
hare  Troomheid  en  milddadigheid  hoog  geëerd  was  en  yan 
wie  de  volgende  legende  verhaald  wordt. 

Een  jongeling,  van  het  zoiderstrand  afkomstig,  had  zich  in  het 
district  Gempol  in  dienst  begeven  van  eene  vermogende  vronw, 
wier  sawahvelden  hg  met  den  meesten  ijver  en  toewijding  bewerkte; 
doch  in  weerwil  van  zgn  noesten  arbeid  bleven  de  sawahs  on- 
vruchtbaar, en  het  geringe  product  was  nauwelgks  toereikend 
om  den  onverzadelijken  eetlust  van  den  dj&k&  (jongeling)  te 
stillen.  Dit  had  ten  gevolge  dat  zgne  meesteres  hem  ontsloeg  en 
hl)  aan  prangenden  nood  werd  prijs  gegeven.  In  zijn  verlegenheid 
zocht  hy  hulp  en  raad  bij  de  r&nd&  (weduwe)  Derm&,  die,  met 
zgn  lot  begaan ,  hem  als  een  zoon  in  haar  huis  nam ,  onder  voor- 
waarde dat  hij  nu  hare  sawahs  bewerken  zou.  Zijn  gver  was 
even  groot,  maar  de  uitkomst  was  even  bedroevend;  slechts  ledige 
halmen  werden  welhaast  op  de  akkers  der  weduwe  gevonden.  Doch 
op  zekeren  dag  ontdekte  de  dj&ka,  met  niet  geringe  verbazing,  dat  de 
halmen ,  waarin  voor  eenige  dagen  in  't  geheel  geen  koren  aan- 
wezig was,  geheel  met  goudkorrels  gevuld  waren.  Hij  sneed  een 
tómpó  ')  vol  van  dit  wondergraan,  bracht  het  in  de  goeboeg  '), 
en  noodigde  zijne  meesteres  om  den  schat  te  komen  bezichtigen. 
De  plotseling  zoo  rijk  geworden  weduwe  besloot  een  vgfde  van 
den  oogst  af  te  staan  aan  hen  die  bij  het  sngden  van  het  graan 
behulpzaam  waren ,  en  hieruit  zou  de  gewoonte  op  Java  ontstaan 
zgn,  om  aan  de  maaiers  een  vijfde  van  de  opbrengst  des  akkers 
als  loon  te  geven. 

Niet  lang  daarna  kwamen  te  Gempol  zeven  djoeragans  (koop- 
lieden) van  Bomeo,  die  dwaas  genoeg  geweest  waren  in  den 
pasanggrahan  van  de  desa  Djago  al  hun  geld  in  hanengevech- 
ten en  weddenschappen  te  verspillen.  De  fitam  van  den  rgk- 
dom  der  weduwe  Derm&  noopte  hen  bij  deze  goede  vrouw  hulp 


*)  Tómpó  is  een  ronde,  van  bamboe  gevlochten  r^stkorf,  waanran  de  inhoud 
in  verschUlende  streken  zeer  Terschilt. 
*)  Wachthui^je  op  den  akker. 


Digitized  by  VjOOQIC 


942 

te  zoeken,  en  niet  te  vergeefs  werd  deze  ingeroepen.  De  aan- 
zienlijke Bommen,  door  haar  yoorgeschoten,  stelden  de  djoera^ 
gaan  in  staat  hunne  handelszaken  te  hervatten  en  tot  groot  yer* 
mogen  te  geraken.  Maar  toen  zij  naar  Gempol  terugkeerden  om 
hunne  rekening  met  de  weduwe  te  verefEen,  vernamen  zg  met 
groot  leedwezen  dat  zij  kort  te  voren  overleden  was.  Zij  beslo- 
ten om  te  harer  eere  een  prachtige  grafstede  of  tjandi  te  stich- 
ten en  een  luisterrgk  oflPerfeest  of  sidekah  te  vieren.  De  vrucht* 
baarheid  van  den  bodem  dezer  streek  en  de  welvaart  die  de 
bewoners  van  Derm&  genieten,  wordt  aan  het  aanwezen  dezer 
grafstede  toegeschreven  '). 

Yan  den  in  Mei  1878  voor  het  verkeer  geopenden  spoorweg 
van  Soerabaja  naar  Fasoeroean  hebben  wy  de  sectie  van  Soerabaja 
tot  Porong  vroeger  leeren  kennen ').  Vandaar  gaat  hg  over  een 
yaste  brug  met  drie  openingen ,  ieder  van  30  meters ,  naar  het  aan 
de  overzijde  liggende  Gempol.  De  geheele  lengte  van  den  spoor- 
weg, behalve  den  later  te  beschrijven  zgtak naar  Malang,  is  nage- 
noeg 63  kilometers,  waarvan,  in  ronde  cijfers,  35  tot  de  residentie 
Soerabaja  behooren,  12  den  afstand  vormen  van  Porong  tot 
Bangil ,  en  1 6  dien  van  Bangil  tot  Fasoeroean.  Tusschen  Gempol 
en  Bangil  in  slechts  ééne  halte,  dicht  bij  de  nog  al  moeielgke 
passage  Goenoeng  Gangsir,  ten  behoeve  der  nabggelegen  belang- 
rijke desa  Eemlaten.  Het  station  te  Bangil  is  gebouwd  aan  het 
Westeinde  der  plaats,  zooveel  mogelijk  in  de  nabijheid  van  den 
pasar  en  het  Chineesche  kamp,  en  daar  hier  de  zijtak  naar 
Malang  begint,  heeft  het  een  vrg  aanzienlijke  uitgestrektheid.  Het 
stationsgebouw  is  fraai  en  ruim  en  heeft  eenvoudige  doch  nette 
wachtkamers  en  een  wel  voorzien  buffet.  Aan  gene  zgde  van  het 
station  overschrgdt  de  baan  de  rivier  van  Bangil  over  eene  vaste 
brug  met  twee  openingen ,  ieder  van  20  meters.  De  menigvuldige , 
deels  natuurlijke,  deels  kunstmatige  waterloopen  die  door  den  weg 
gesneden  worden ,  hebben  een  verbazend  aantal  kunstwerken  nood- 

ï)  Domis,  de  Residentie  Posoeroeang,  bl.  161—165.  —  Buddingb,  K.  O.  I.,  L 
855,  Teenstra,  Ned.  Overz.  Bez.,  225,  en  anderen  noemen  het  monoment 
waartoe  deze  legende  betrekking  heeft,  Kaboe-tjandi. 

*)  Blz.  852 ,  870 ,  877 ,  880.  De  eerste  sectie  wordt  in  de  verslagen  na 
eens  slechts  tot  Porong,  dan  weder  tot  Gempol  uitgestrekt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


943 

zakelijk    gemaakt ,    waarvan   echter   verreweg   de   meeste   van 
geringe  beteekenis  zgn. 

Wg  zullen  thans  een  bezoek  brengen  aan  de  köta  Bangil  zelve. 
Zij  is  de  hoofdplaats  van  het  regentschap  en  tevens  van  het 
district  van  dien  naam,  maar  loopt  ook,  ongeveer  als  Hamburg 
met  Altona,  ineen  met  Gempeng,  de  hoofdplaats  van  het  ge- 
lijknamige district,  dat  zich  van  hier  oostwaarts  tot  aan  de  grens 
van  het  regentschap  Pasoeroean  uitstrekt.  De  Adsistent*resident 
van  Bangil  heeft  zijne  woning  en  kantoor  in  eene  tot  Gempeng 
behoorende  buurt,  nog  een  halven  paal  verder  oostwaarts  aan 
den  postweg  gelegen.  De  kóta  Bangil  wordt  door  de  rivier  van 
Bangil,  die,  in  het  Ardjoen&-gebergte  bg  Tjed&n^ ontspringende, 
hier  tot  eene  breedte  van  omstreeks  80  voeten  is  aangewassen , 
in  twee  deelen  gesplitst.  Anderhalven  paal  beneden  de  kóta  besproeit 
deze  rivier  het  welvarende  visschersdorp  Kali  anjar  ^) ,  en  nog  een 
paar  palen  lager  vereenigt  zij  zich  met  de  Kali  Porong. 

Bangil  heeft  een  zeer  net  en  welvarend  voorkomen ,  maar  biedt 
niets  bgzonders.  De  lange  en  hooge  witte  muren  waarmede  alle 
wegen  en  dwarswegen  zgn  afgezet ,  geven  aan  de  plaats  iets  stjjfs  en^ 
gedwongens ,  en  doen  aan  een  benteng  of  sterkte  denken.  Onder 
de  belangrgkere  gebouwen  is  de  dalem  van  den  Begent  schier 
geheel  gelgk  aan  eene  gewone  Indo-Europeesche  woning;  van 
de  moskee  kan  men  zeggen  dat  zg  net  is,  van  de  Europeesche 
en  vele  Chineesche  woningen  dat  zg  een  goeden  indruk  maken; 
maar  iets  merkwaardigs  is  er  niet  te  vinden.  Het  aantrekkelijkst 
is  wel  de  groote  marktplaats,  die  zich  door  een  druk  vertier 
onderscheidt  In  de  geschiedenis  van  Java  is  Bangil  bekend  door 
den  laatsten  strijd  van  Soerapati,  die  hier  de  wonde  ontving 
waaraan  hg  kort  daarna  bezweek  ').  In  de  omstreken  van  Bangil 


^)  Kali  anjar  beteekent  nieuwe  rivier.  Tot  nadere  toeliehting  der  op  bl. 
928 ,  noot ,  in  het  gebruik  Tan  dien  naam  opgemerkte  tegenstrgdigheden  , 
kan  misschien  de  gissing  dienen,  dat  de  Kali  aigar  yroeger  eenmaal  een 
nieuwe  uitwateringsarm  yan  de  K.  Porong  geweest  is,  die  langs  het  dorp 
Kali  aigar,  waar  zg  de  rivier  yan  Bangil  opnam,  rechtstreeks  naar  zee 
stroomde.  Is  die  gissing  juist,  dan  heeft  het  terrein  hier  ter  plaatse  in  de 
laatste  halye  eeuw  zeer  groote  yeranderingen  ondergaan. 

«)  Zie  D.  n.  bl.  429. 


Digitized  by  VjOOQIC 


944 

yerdient  de  badplaats  van  den  Regent,  Mindit  geheeten,  en  aan 
den  weg  die  over  Goenoeng  Sari  naar  Fandakan  loopt  gelegen  |  onge- 
twijfeld om  haren  aardigen  aanleg  een  bezoek^  indien  ze ,  wat  ik 
niet  dnrf  yerzekeren ,  nog  in  goeden  staat  van  onderhond  verkeert '). 
De  hoofdstad  Pasoeroean  zullen  wij  later  leeren  kennen;  ik 
noodig  mgne  lezers  uit  thans  in  gedachten  met  mij  plaats  te  nemen 
op  den  spoorweg  van  Bangil  naar  Malang,  die  ons  met  geheel 
andere  tooneelen  zal  bekend  maken.  Deze  zgtak|  die  den  208teii 
Juli,  1879,  voor  het  verkeer  werd  geopend,  heeft  eene  lengte 
van  ruim  48  kilometers  en  halten  te  W&nlUcert&,  SoeklLredji, 
Singon,  La  wang  en  Sing&sari.  Hg  loopt,  in  over  het  geheel  vrg 
rechte  lijn  ,  van  N.  N.  O.  naar  Z.  Z.  W.  over  het  terrein  dat  tnsschen 
de  hellingen  van  den  Ardjoen&  en  den  Eawi  ten  westen  en  die  van 
den  Tenger  en  Smëroe  ten  oosten  ligt  ingesloten.  Het  hoogste  ge- 
deelte van  dit  terrein  wordt  gevormd  door  den  zadel  die  het  Ardjoen&- 
en  het  Tenger-gebergte  verbindt;  van  dezen  is  zelfs  het  laagste  punt 
nog  ongeveer  530  meter  boven  de  zee  verheven.  In  dit  deel  van  Java 
zijn  twee  waterscheidingen ,  waarvan  de  genoemde  zadel  de  noor- 
delijke ,  de  kam  van  het  Zuidergebergte  met  den  Smèroe  de  zuide- 
Igke  vormt  Ten  noorden  van  de  eerste  en  ten  zuiden  van  de 
laatste  vindt  men  slechts  kleine  stroomen  met  korten  loop  en 
sterk  verval,  maar  de  wateren  van  het  tusschenbeide  gelegen 
vak  verzamelen  zich  nagenoeg  allen  in  de  Brantas  en  vinden 
met  deze  een  uitweg  naar  het  westen  door  het  dal  dat  den 
Eawi  van  het  Zuidergebergte  scheidt.  De  kleine  voedingstakken 
van  de  rivieren  ten  noorden  van  den  zadel  en  de  gedeeltelgk  veel 
grootere  van  de  Brantas  doorsngden  den  spoorweg  op  een  aan- 
tal punten,  die  nu  eens  ondiepe  geulen,  maar  vaak  ook  diep 
ingesneden  ravgnen  vormen.  In  den  oostmoeson  bevatten  de  meeste 
zeer  weinig  water,  maar  in  den  westmoeson  zgn  zg,  soms 
slechts  gedurende  weinige  uren,  vernielende  bergstroomen ,  die 
alles  wat  hun  in  den  weg  staat  in  hun  woeste  vaart  medesleepen. 
Dien  ten  gevolge  heeft  de  aanleg  van  dezen  weg  een  verbazend 


1)  Zie  over  Bangil;  Domis,  Besidontie  Pasoeroeang.  18;  Bengers,  Dag- 
boek, 265;  T.  HoSyell,  Reis,  II.  125;  Bleeker,  T.  y.  N.  L,  1849,  IL  25; 
Baddingh,  K.  O.  I.,  I.  354. 


Digitized  by  VjOOQIC 


945 

aantal  bruggen^  grootendeela  met  ruime  doorlaten,  gevorderd.  De  me-* 
nigyoldige  kanaal^es  Yoor  de  besproeiing  yan  sawahs  hebben  boven- 
dien het  aantal  der  kleine  kunstwerken  aanzienlgk  doen  toenemen. 

Yan  den  meermalen  genoemden  zadel  daalt  het  terrein  naar  de 
vlakten  ten  noorden,  eerst  met  steile ^  daarna  met  flauwe  hel- 
ling af.  Terwijl  het  station  Bangil  op  eene  hoogte  van  9.5  meters 
boven  het  zeevlak  is  gelegen,  bedraagt  de  hoogte  van  de  halte 
Soek^edj^  239,  van  Singon  310,  van  Lawang  490  meters.  Het 
hoogste  punt  van  den  weg  ligt  bg  de  desa  Eali  Getih  op  534 
meters.  Naar  de  zuidzijde  is  de  helling  minder  sterk,  zoodat 
Sing&sari  nog  op  eene  hoogte  van  486  en  Malang  zelf  van  443 
meters  ligt.  Daar  het  vervoer  van  goederen  in  de  richting  Malang- 
Pasoeroean  veel  belangrijker  is  dan  in  de  omgekeerde,  is  het 
voor  den  spoorweg  een  niet  onbelangrijk  voordeel,  dat  de  maxima 
der  klimming,  die  in  de  richting  zuidwaarts  z\  bedragen,  inde 
richting  noordwaarts  niet  meer  zijn  dan  ■^.  Met  deze  hellingen 
kon  de  baan  in  het  algemeen  de  golvingen  van  het  terrein  in  rechte 
lijn  volgen;  slechts  op  enkele  punten  is,  om  ze  niet  te  over- 
schrgden^  eene  grootere  lengteontwikkeling  noodig  geweest  ^). 

Yan  den  spoorweg  Bangil-Malang  behoeft  men  evenmin  gebruik 
te  maken  om  den  tocht  door  een  vervelende,  eentonige  streek 
zooveel  mogelgk  te  bespoedigen,  als  men  hem  behoeft  te  schu- 
wen, omdat  men,  gelgk  elders  zoo  vaak  het  geval  is,  bg  het 
spoorwegvervoer  verstoken  blgft  van  het  genot  der  schoonheden , 
die  bij  het  volgen  der  gewone  wegen  voor  ons  oog  onthuld 
worden.  Deze  weg  over  eene  golvende ,  rijk  bewaterde  en  vrucht- 
bare hoogvlakte,  die  aan  weerszgden  door  trotsche  berggevaar- 
ten  wordt  ingesloten,  is  zoo  rijk  als  weinige  aan  afwisselend 
natuurschoon,  en  ontrolt  dat  zoo  duidelgk  en  geleidelgk  voor 
het  oog,  dat  de  snelheid  van  den  tocht  den  reiziger  niet  verhin- 
dert daaraan  recht  te  doen  weervaren.  Nauw  heeft  men  het  station 
verlaten  of  de  blik  weidt  over  uitgestrekte  rijstvelden  en  sui- 
kerriettuinen ,  terwgl  men  op  den  achtergrond  de  hooge  schoor- 
steenen   van   eenige   fabrieken  ziet  rooken;  dan  vervnsselt  men 

*)  Zie  het  eerste  Jaanrerslag  over  de  Staatsspoorwegen  op  Java,  in  het 
Koloniaal  Verslag  oyer  1876,  Bgl.  OC.  bL  5. 

IEL  eo 


Digitized  by  VjOOQIC 


«46 

de  vlakte  Toor  woeste  streken,  waar  de  baan  mglen  Ter  ia 
ingegrayen  en  kolossale  steenmassa's  aan  weerszgden  Torspreid 
liggen,  maar  waar  teyens  de  fraai  gelegen  halten  van  W&n&k6rt&, 
Soek&redj&  en  Singon  op  den  langen  doortocht  een  bekoorlgke 
afwisseling  bieden.  Yan  deze  laatste  plaats  af  begint  men  echter 
eerst  recht  de  stoutheid  van  dezen  bergweg  te  waardeeren. 
Boven  het  hoofd  des  reizigers  zweven  talrgke  bonten  bmggen 
en  waterleidingen  die  op  sierlijke  gemetselde  bogen  msten,  ter- 
wijl elders  de  baan  door  middel  van  lange  viaducten  over  dui- 
zelingwekkende a%ronden  voert.  De  grootste  en  stoutste  dier 
viaducten  is  die  van  Sentoel,  die  op  fraaie  gzeren  pglers  rast 
en  twee  steenen  landhoofden  verbindt ,  welke  door  een  wgd  giq>en« 
de  kloof  gescheiden  zgn,  terwgl  een  wilde  bergstroom  sgne 
bruisende  wateren  in  de  met  rotsblokken  bezaaide  diepte  ontlast. 
Nauw  is  deze  afgrond  overschreden  of  men  bereikt  de  halte 
van  Lawang,  waar  men  reeds  geheel  door  het  gebergte  inge- 
sloten is  en  de  temperatuur  door  een  frisschen  bergwind  wordt  gele- 
nigd.  Men  ziet  de  kruinen  van  den  Ardjoen&  zich  in  de  wolken  ver- 
liezen en  Br§.m&  en  Smèroe  hunne  rookwolken  omhoog  zenden;  m^ 
ziet  de  uitgestrekte  koffietuinen  van  Malang  van  den  voet  der  beiden 
tot  hoog  langs  hunne  zijden  opklimmen ;  men  ziet  de  witte  woningen 
der  Europeesche  tabaks-  en  koffieplanters  aan  de  helling  hangen ,  en 

„AIb  sneeawwitte  bloesems  op  't  moflkleed  geworpen^ 
schitteren  in  het  donker  plantsoen '). 

1)  Yoor  deze  beBohrgving  van  den  spoorweg  is  Yoomamelök  gebruik  ge- 
maakt Tan  een  opstel  in  de  „Looomotief^,  oyergenomen  in  de  Nieuwe  Bot- 
terdamsche  Conrant  van  10  Sept.  1879.  Over  het  regentschap  Malang  is  de 
literatnor  misschien  rgker  dan  over  eenig  ander  gedeelte  yan  Java.  Behalye  de 
algemeenebeschrgyingenTan  Java  of  yan  de  residentie  Pasoeroean  en  de  reisver- 
halen van  Rengers,  Bleeker,  Bnddingh,  Rigg»  Jukes,  d^Almeida  ens.^  die 
tevens  andere  deelen  van  Java  omvatten ,  verdienen  de  volgende  speciale 
beschrgvingen  van  Malang  of  eenig  gedeelte  daarvan  vermelding. 

P.  A.  Schill,  Iets  over  Lawang  en  omstreken.  T. v.  K.L  Jaarg.  lY,  D.  U,  bL  42—51. 

L.  Burer,  Aanteekeningen  op  eene  reis  naar  en  in  de  omstreken  vaa 
Malang.  Biang-lala  L  2,  bl.  1—45  ,  105—134,  202—249. 

(J.F.  G.  Bnimund) ,  Eenige  dagen  in  de  Besidentie  Pasoeroean ,  Biaog-lala 
IV.  1 ,  bL  53—76,  141—162 ,  2 ,  bL  42—70. 

J.  Hageman  JGzn.,  Schetsen  Tan  Malang  en  omstreken.  Tgdschr.  r.  Ind. 
Taal-,  Land-  en  Yolkenkonde.  L  42—76. 


Digitized  by  VjOOQIC 


947 

Wy  willen  te  Lawaog  uitstappen ,  eensdeels  omdat  dese  plaats, 
met  hare  bekoorlgke  omstreken,  een  langer  opontiiond  dubbel 
waardig  is;  anderdeels  omdat  de  18  kilometers  ongeyeer  die 
nog  vandaar  tot  Malang  sgn  af  te  leggen ,  ofiBchoon  yan  schoon- 
heid niet  ontbloot,  tot  geene  bgzondere  opmerkingen  aanleiding 
geyen,  en  wij,  om  met  al  de  schoonheden  yan  deze  heerlgke 
streek  bekend  te  worden,  beter  zullen  doen  de  paden  te  kiezen 
die  men  te  yoet  of  te  paard  kan  betreden. 

Lawang ')  is  gelegen  op  de  grens  yan  het  voormaals  tot  het 
regentschap  Pasoeroean,  thans  tot  Bangil  gerekende  en  in  de 
districten  W&n&redj&  en  Poerw&redj&  gesplitste  landschap  Pórong 
en  het  Malangsche  district  Earanglo,  waiurtoe  het  behoort 
Velen  meenen  dat  zgn  naam,  die  ingang,  poort  of  deur 
beteekent,  aan  deze  omstandigheid  ontleend  is '),  ter wgl  anderen 
met  meer  recht  aannemen ,  dat  daaraan  de  beteekenis  yan  be  rgpas 
moet  gehecht  worden,  en  dat  Lawang  dien  naam  draagt  omdat 
het  ligt  op  het  hoogste  deel  yan  den  eenigen  bruikbaren  pas  die  tus- 
schen  de  hellingen  yan  Ardjoen&  en  Tenger  het  noorden  en  zuiden 
der  Residentie  yerbindt ').  Nog  weder  anders  luidt  de  yerklaring 
der  inlanders,  die  beweren  dat  Lawang  de  ywinddeur^  beteekent, 
omdat  de  oostmoeson  yaak  met  zoo  yeryaarlijke  kracht  door 
dezen  pas  dringt  ^).  Lawang  is  eene  op  zich  zelf  weinig  belangrgke , 
ofschoon  welyarende  desa,  uit  een  lange  rg  langs  den  weg 
gebouwde,  zeer  onregelmatige  hu^es  bestaande,  met  eenige  weinige 
huizen  en  bamboezen  optrekjes  yan  Europeanen  en  een  pasar 
waarop  des  donderdags  groote  drukte  heerschb  Het  meest  yer- 
dient  de  pasanggrahan  opmerking,  die  op  een  omheind  stuk 
grond  yan  200  passen  lengte  en  breedte  is  opgericht  en  omringd 
door  schoone  bloemperken,  waarop  yooral  welig  groeiende  en 

P.  Heering ,  Brieyen  uit  Malang.  Serie  van  brieyen ,  medegedeeld  in  de 
K.  Bott  Conr.  yan  27  Febr.,  2,  4,  6,  9  en  12  Maart  1881. 

^)  Yolgens  Bleeker ,  T.  y.  N.  L  1849 ,  L  85 ,  zon  de  naam  eigenlgk 
Dilawang  zgn,  en  deze  yorm  is  ook  gebruikt  in  de  hypsometriBche  tabellen 
in  den  Begeeringsalmanak. 

S)  SchiU  in  T.  y.  N.  L  lY.  2.  48 ;  Biang-lala ,  IV.  1.  147. 

')  Hageman  in  T.  y.  I.  T.  L.  en  Yk.  I.  44;  ygL  L.  Bnrer  in  Biang-lala, 
L  2 ,  bL  2  ,  en  Bigg  in  Joum.  of  the  Ind.  Arohip.  UI ,  p.  544. 

*)  Heering,  Brieyen  uit  Malang»  Ie  brief. 


Digitized  by  VjOOQIC 


948 

bloeiende  rozen  hare  beyalligheid  ten  toon  spreiden.  Het  uitlicht 
is  hier  bgzonder  schoon ;  aan  de  Toorzgde  bg  het  hek  in  noord- 
oostelijke  richting  naar  het  benedenland  ziende,  kan  men  bg 
helder  weder  de  straat  yan  Madoera  en  de  ter  reede  van  Pasoeroean 
liggende  schepen  onderscheiden.  Een  paar  honderd  schreden  achter 
den  pasanggrahan  ligt  een  heerlgke  badplaats  van  koud  wa- 
ter, dat  op  den  Ardjoen&  ontspringt  In  den  laatsten  tgd  ia 
nabg  La  wang  een  houten  gebouw  yerrezeui  dat  tot  logement 
bestemd  is. 

Maar  beteekent  Lawang  op  zich  zelf  niet  veel ,  het  dankt  eene 
bengdenswaardige  yermaardheid  aan  zgne  schoone  omstreken. 
Van  alle  zijden  is  het  omringd  door  bergen  en  heuyelen,  bedekt 
met  bosschen  en  de  prachtigste  koffietuinen^  en  doorstroomd 
door  beken,  met  klaterende  watervallen,  die  leven  enfrischheid 
verspreiden ,  terwijl  de  zuivere  bergwind  die  er  waait,  de  zenuwen 
stgft  van  den  door  de  warmte  der  strandvlakte  verslapten  bezoeker. 
In  deze  frissche  lucht  schgnt  ook  in  de  wereld  der  dieren  meer 
opgewektheid  te  heerschen,  dan  doorgaans,  bg  dag  althans,  inde 
tropische  gewesten  wordt  waargenomen.  Pauwen  en  apen  ^kalongs 
en  neushoomvogels  vervullen  de  lucht  met  hun  gekrgsch  en  gegons, 
en  het  ontbreekt  niet  aan  liefelgke  boschzangers,  waartoe  ik 
echter  het  schel  en  doordringend  geluid  der  garengs  of  cicaden 
niet  wil  rekenen,  wier  al  te  gverige  zanglust  de  oorzaak  is 
geworden,  dat  het  van  hun  naam  a%eleide  werkwoord  anggareng 
in  het  Javaansch  de  beteekenis  van  drenzen  of  zanikken 
heeft  erlangd.  De  Javanen  gelooven  dat  deze  dier^'es  van  zelf 
uit  den  grond  voortkomen,  geen  voedsel  gebruiken  en  slechts 
40  dagen  leven ,  en  dat  den  40Bton  jag  nadat  hunne  stem  het 
eerst  vernomen  is,  de  regens  zullen  bedaren.  Wie  zich  Anakreons 
ode  op  de  cicade  ')  herinnert,  zal,  misschien  niet  zonder  eenige 
bevreemding,  opmerken ,  hoezeer  deze  voorstellingen  met  die  der 
oude  Ghieken  overeenkomen. 

Omstreeks  anderhalven  paal  links  van  den  pasanggrahan  rgst  uit 
den  bergrug  een  kleine,  maar  zeer  spitse  top  omhoog,  die  zich 


')  No.  48. 


Digitized  by  VjOOQIC 


94d 

een  300  meten  boven  het  omliggende  landschap  verheft  en  den 
naam   van  Eewedon  draagt.   Niet  zonder  eenige  moeite  kan  hg 
beklommen   worden,   maar  die  inspanning  wordt  mim  beloond 
door   het   onvergelijkelijk  sohoone  panorama,   dat   men  van  de 
kmin  geniet.  De  ontzaglgke  Tenger-mggen ,  in  een  donker  woud- 
kleed  gehuld,  ziet  men  zich,  den  een  achter  den  ander,  in  golvende 
lijnen  en  stoute  spitsen   verheffen;   terwgl  zij^  naar  het  strand 
allengs  lager  afloopende,  om  ten  laatste  zich  met  zachte  glooiing 
in  de  blauwe  wateren  te  verliezen,  en  in  het  zuidoosten  naar 
den    Smèroe  stijgende,   als   het  ware  eene  Titansbrug  vormen, 
waarlangs    de    zonen   van    Gkiea   uit  het  vlakke  strand  zullen 
opklimmen,  om  de  Goden  in  hun  wolkenburg  aan  te  tasten.  Aan 
de   westelgke   helling   van  den   Smèroe  ziet  men  een  machtige 
rookkolom  den  krater  ontstijgen,  die,  door  het  zonlicht  als  ver- 
zilverd ,  naarmate  zij  zich  hooger  boven  den  kalen  bergtop  ver- 
heft, meer  en  meer  zich  uitbreidt  als  een  statige  pluimveer,  in  de 
hoogere  dampkringslagen,  door  sterker luchtstrooming  verwaaid, 
in    steeds   lichter   wolkjes   weggedoezeld.   Naar  die  bergruggen 
stijgt  het  hoogland  van  Malang,  met  zgne  helder  getinte  sawah's^ 
zijne   rijke   koffieplantsoenen ,  zijne   kronkelende  beken  en  zijne 
bloeiende  desa's   in  zachte  golving   op,  —  een  eeuwig  groene 
tuin,    door   een    donker   grauwen   rotsmuur   omheind.   Aan    da 
westzijde  verrijst  eerst  in  het  zuiden  de  breede  Eawi,  aan  welks  voet 
Malang  gebouwd  is,  en  dien  een  zadel  met  maagdelijk  woud  bekleed 
schakelt  aan  den  Eeloet.  Die  zadel  is  op  zijne  beurt  door  de  schil- 
derachtig woeste  Ind&r&wati-  en  Andjasm2lr&*keten  verbonden  met 
het  Ardjoen&-gebergte^  welks  hoogsten  top  wij  zeer  van  nabij,  dicht 
achter  den  pasanggrahan,  zich  zien  verheffen ,  terwgl  van  zijne  zijden 
een  geelachtig-groen  alang-alang-kleed  afhangt,  waarop  zich  hier 
kale,  elders  met  donker   tjem&r&-woud  begroeide  plekken  ver- 
toonen,  en  dat  aan  zgn  benedeneinde  omzoomd  is  door  een  broeden 
rand  van  welig  bosch  en  vruchtbare  sawah^s.  Dan  dwaalt  het  oog 
naar  het  noorden ,  en  overziet  de  stroomen  en  velden ,  de  bosschen 
en  akkers  van  het  vruchtbaar  benedenland ;  het  volgt  de  bochtige 
kustlijn  met  hare  uithoeken  en  inhammen,  en  herkent  aan  blin- 
kende strepen  de  plaats    waar  een  stroom  zgne  wateren  in  zee 


Digitized  by  VjOOQIC 


950 

{pet,  9aii  hei  liobt  dat  op  de  oitgespaimeii  aeilen  valt,  de  kielen 
die  de  wateren  yan  Straat  Madoera  doorplo^;ai  ')• 

Bg  den  eersten  nitstap  dien  wg  van  Lawang  ondememeB, 
znllen  wg  de  grens  yan  Malang  met  Bangil  oyersohrgden  en, 
ons  noordoostwaarts  wendende,  Poerw&redj&  en  'W&n&redj& besoe- 
ken.  Door  die  districten  yoert  de  groote  weg  die  Lawang  met  de 
hoofdstad  Pasoeroean  yerbindt,  en  eene  lengte  heeft  yan  22|  palen. 
Daar  de  meeste  plaatsen  langs  dien  weg  thans  andere  namen 
dragen,  dan  waaronder  zg  op  ondere  en  ten  deele  zelfs  nog  op 
zeer  nienwe  kaarten  yoorkomen,  eischt  hier  de  dnidelgkheid  eenlge 
dorre  details,  waarbg  wg  ons  zoo  kort  mogelgk  willen  ophouden. 
De  weg  gaat  yan  Lawang  eerst  recht  noordoost  naar  Poerw&dadi, 
dat  yroeger  meer  onder  den  naam  yan  Djatisari  bekend  was 
(34  paal);  yan  Poerw&sari  is  zgne  richting  meer  noord-noord-ooat 
tot  Poerw&dadi,  de  2i  paal  yerder  gelegen  hoofdplaats  yan  het 
district  Poerw&redj&,  die  yroeger  Prótong  werd  geheeten.  Yan 
Poerwlldadi  legt  men  zes  palen,  weder  in  noordoostelgke richting, 
af  tot  W&n&redj&,  de  hoofdplaats  yan  het  gelgknamig  district 
Hier  is  men  6i  palen,  langs  een  meer  oostelijk  loopend  we^e- 
deelte ,  yerwgderd  yan  Eadjajan ,  het  hoofddorp  yan  het  Pasoeroean- 
sche  district  Wangkal,  terwijl  ongeyeer  halyerwegen  tnssohen 
W&n&redj&  en  Eadjajan  de  tegenwoordige  grens  tnsschen  de 
regentschappen  Bangil  en  Pasoeroean  oyerschreden  wordt.  Deygf 
palen  die  nog  in  noordoostelijke  richting  yan  Eadjajan  tot  de 
hoofdstad  zgn  af  te  leggen ,  zullen  wij  beneden  nader  loeren  kennen. 

Omtrent  het  district  W&n&redj^  yalt  niets  bgzonders  op  te  merken 
dan  dat  daarin,  nabg  het  hoofddorp,  de  insgelgks  W&n&redj& 
geheeten  suiker&briek  gelegen  is,  waaryoor,  yolgens  oyereenkomst 
met  het  Gouyemement,  thans  nog  326  bouws  met  riet  beplant 
worden,  maar  welker  contract  in  1891  ten  einde  loopt  Onze 
uitstap  geldt  dan  ook  yoornamelgk  het  dichter  bg  Lawang  gelegen 
Poerw&redj&,  waar  de  landen  Geboeg  en  Alkmaar  in  erfpacht 
zgn  uitgegeten.  Geboeg  bestaat  uit  twee  perceelen ,  één  yan  499 


^)  Deze  beschrgying  is  met  eenige  bekorting  en  vrgaging  ontleend  aan  het 
opstel  „Eenige  dagen  in  de  residentie  Pasoeroean*,  in  Biang-Jala,  lY.  1,  bL 
155-157. 


Digitized  by  VjOOQIC 


951 

boaws,  nitgegeven  in  1874^  en  één  yanOl  bonw8,nitgegeTenin 
1878,  bdde  voor  de  cnltunr  yan  koffie  bestemd. 

Het  land  Alkmaar  sal  ons  wat  langer  bezig  houden.  Het  heeft 
merkwaardige  lotgeyallen  gehad  en  beyat  een  oyerBchoonen  water- 
yal,  dien  wg  niet  onopgemerkt  mogen  yoorbggaan. 

Het  land   Alkmaar  werd  in  1829  door  het  Gouyemement  in 
hnnr  afgestaan  aan  den  heer  Hofland ,  die  het  ten  behoeye  der 
koffiecultnur  wilde  ontginnen.  Yan  Pasoeroean  tot  Protong,  dat 
thana  binnen  de  grenzen  yan  dat  perceel,  maar  nabg  zgn  noor- 
delgken    rand,   is  gelegen,  kon  men  toen  reeds  yan  een  rgtnig 
gebruik  maken;   maar  hier  begon  eene  geheel  woeste  streek, 
bedekt  met  bosschen  en  struiken,  die  eyenwel  door  de  zwaarte  der 
boomen  en  de  dichtheid  yan  het  kreupelhout  yan  de  hoedanigheid 
des  bodems  de  beste  getuigenis  gayen.    In  weerwil  daaryan  le- 
yerde  het  aan  de  opyolgende  huurders  slechts  yerlies  op,  tot- 
dat het  in  handen  kwam  yan  den  heer  J.  R.  W.P.  P.  A.  Rauws, 
aan  wiens  beleid  het  gelukte  de  hier  gestichte  suikerfabriek  tot  eene 
der  yoordeeligste  yan  geheel  Jaya  teyerheffen.  In  1866  werden 
500  bouws  met  suikerriet  beplant,  waaryan  289  op  den  grond  yan 
het  perceel  gelegen  waren,  de  oyerige  211  ingeyolge  contract  met 
de  bevolking  in  den  omtrek  werden  bewerkt,  en  van  dien  aanplant 
werden  19,000  pikols  suiker,  dus  40pikolsper  bouw ,  verkregen. 
Er  was  toen  op  het  land  eene  gevestigde  bevolking  van  2276 
zielen,  waaronder  623  landbouwers.  Ieder  die  er  zich  als  land- 
bouwer  nederzette,   kreeg  een  bouw  sawah   in  vruchtgebruik, 
ook   voor   het  tweede  gewas,  zonder  eenigen  anderen  last,  dan 
dat  hg    verplicht  was  om  een  halven  bouw  suikerriet  voor  den 
ondernemer  te  planten,   die  hem   daarvoor  nog  ƒ  45  betaalde. 
Voorschotten  werden  niet  verleend ,  behalve  dat  aan  de  arbeiders 
het  noodige  vee  werd  verschaft,  't  welk  in  vierjaren  door  verre- 
kening  met  het  plantloon  werd  terugbetaald.  Het  is  wel  niet  aan 
gebrek  van   geschikt  terrein ,  maar  aan  gebrek  van  handen  toe 
te  schrgven ,  dat  de  huurder  zgn  aanplant  nog  zoo  ver  over  de  aan- 
grenzende Oouvemementsgronden  uitbreidde,  en  daartoe  met  de 
bevolking   contracten    sloot;    want   de   uitgestrektheid  van  het 
huurland  bedroeg  niet   minder  dan  1910  bouws.  Eerst  langza- 


Digitized  by  VjOOQIC 


952 

merhand  heeft  zich  eene  yaste  bevolking  op  het  peroeelgeyestigd* 
Nog  van  het  jaar  1855  vind  ik  aangeteekend ,  dat  de  koeli*i 
die  daar  arbeidden, van Toeban,Pati,I>joew&n& en Eoedoes kwa- 
men en  er  werkten  voor  een  loon  van  30  daiten  daags ,  en  dat  zg ,  na 
hier  van  drie  tot  zes  maanden  vertoefd  te  hebben,  metdeover- 
gewonnen  penningen  huiswaarts  keerden  ^  om  in  het  volgende 
jaar  terug  te  komen.  De  heer  Bauws  verkocht  bg  zijn  terugkeer 
naar  Europa  zgne  rechten  op  dit  land  aan  een  Arabier,  doch 
het  is  weldra  weder  in  Europeesohe  handen  geraakt.  De  be* 
volking  en  de  producten  zgn  allengs  aanmerkelgk  vermeerderd. 
In  1874  leverde  het  land  zelf  600  arbeiders  op  het  veld  en 
135  voor  de  bereiding  van  het  product,  terwgl  bovendien  nog 
van  20  tot  600  niet  op  het  perceel  gevestigde  arbeiders  afwis- 
selend in  dienst  waren.  Het  product  bedroeg  27,000 pikols,  ver- 
kregen van  418  bouws  aanplant  op  het  land  zelf  en  60  daarbui- 
ten, dus  ruim  56  pikols  per  bouw.  Bg  besluit  van  5  Juni  1875 
werd  aan  de  toenmalige  huurders,  W.L.  Homans  en  G.  Scheep- 
maker, conversie  van  de  huur  in  er^acht  toegestaan,  maar 
tevens  de  uitgestrektheid  van  het  land  tot  1768  bouws  beperkt. 
Het  grootste  product  is  verkregen  in  1877,  t.  w.  37,200  pikols 
suiker  van  400  bouws  aanplant  op  het  land  zelf  en  150  daar- 
buiten, dus  bijna  68  pikols  per  bouw.  Er  waren  toen  boven- 
dien 800  bouws  met  padi  en  200  met  ka^ang  beplant  Voor  de 
verponding  is  dit  land  op  eene  waarde  van/ 1,3 12,000  geschat  ^). 
De  ontginning  van  het  land  Alkmaar  leidde  ook  tot  de  ont- 
dekking van  den  waterval,  gevormd  door  de  Eali  Simpel  of 
Eali  Welang,  de  voornaamste  rivier  die  van  den  zadel  noordwaarts 
afvloeit,  en  gewoonlijk  genoemd  naar  den  heuvel  Bawen  of 
Bawong,  aan  wiens  voet  hij  zich  neerstort  ').  Hg  ligt  tusschen 
Djatisari  en  Protong,  niet  ver  van  laatstgenoemde  plaats,  onge- 
veer 20  minuten  gaans  bezijden  den  weg,  en  men  bereikt  hem 
door  bg  de  desa  Blimbing  een  kronkelend  voetpad  in  te  slaan  ^ 
dat  naar  een  pand&p&  voert  welke  ten   gerieve  der  bezoekers 

O  Zie  over  dat  land  Béngen,  Dagboek,  273  t.;  Biang-lala  lY.  1.  150; 
T.  y.  N.  L  1871.  I.  128  vv.  en  de  koloniale  yeralagen  sedert  1875. 

s)  Schill,  t.  a.  p.,  bL  49,  Bohryft  Ba¥mn,Hageman,  t.  a.  p.,  bL 58,  Bawen, 
d'  Almeida ,  Life  in  Java,  L  218,  Baong. 


Digitized  by  VjOOQIC 


953 

tegenover  den  breeden  wateniraal  opgericht  is.  Deze  stort  zicb 
yan  eene  hoogte  van  86  Yoet  bulderend  in  een  rotskom  neder  ^), 
maar  daar  de  toeschonwer  zich  hier  nagenoeg  op  gelgke  hoogte 
met  het  hoofd  van  den  val  bevindt,  en  er  van  gescheiden 
is  door  een  wgde  en  steile  kloof,  waarvan  de  zgden  en  bodem 
met  uitstekende  rotspunten ,  zwaar  geboomte  en  dicht  struikgewas 
bedekt  z^'n,  onttrekt  zich  hier  de  waterzuil  schier  geheel  aan 
zgn  oog.  Wie  er  iets  van  zien  wilde  moest  vroeger,  liefst  op 
den  buik  liggende,  over  den  rand  in  den  a%rond  staren  en 
pogen  met  een  blik  door  het  dicht  gebladerte  en  de  opstijgende 
waterstofwolken  door  te  dringen ,  —  eene  taak  waarvoor  slechts 
weinigen  berekend  waren;  —  aan  het  bezoek  van  een  Gouver- 
neur-Generaal dankt  thans  de  reiziger  een  niet  te  moeielijk  slin- 
gerpad, dat  hem  langs  de  helling  der  kloof  naar  beneden  leidt, 
en  hem  in  staat  stelt  plaats  te  nemen  op  een  glibberig  rots- 
blok, waar  hg,  onder  een  regen  van  spattend  en  stuivend 
water,  den  val  in  zgne  geheele  lengte  en  breedte  kan  meten 
en  aan  zijne  voeten  zien  koken.  Deze  is  verbazend  waterrijk;  hij 
stort,  zelfs  na  lange  droogte,  in  een  breeden  band,  met  schui- 
menden  stroom,  naar  beneden,  en  kookt  en  bruist  in  de  kom 
wiens  wanden  hg  met  driftige  golfslagen  beukt.  Die  kom  heeft 
een  ruimen  om?ang  en  is,  zegt  men,  door  het  water  tot  een 
diepte  van  meer  dan  30  voet  uitgehold.  De  loodrecht  afdalende 
achterwand  is  een  kale  rots,  hooger  op  grauw  afgebrokkeld, en 
van  boven  met  een  kroon  van  geboomte  getooid.  Het  woud  dat 
de  kloof  aan  weerszgden  bekleedt,  verhindert  dat  de  zonnestra- 
len  in  de  diepte  doordringen,  maar  niet  dat  zij  een  prachtigen 


O  De  opgayen  omtrent  de  hoogte  venohillen  zeer.  Domis,  de  Besidentie 
Passoeroeang ,  bl.  15 ,  zegt  „150  voet** ,  Bengers  «omstreeks  200  Toet^  ,  Teenstra, 
I.  227  «200  Yoet^ ,  Hageman ,  t.  a.  p.  «ongeveer  100  k  120  yoet<<,  d'Almeida, 
t.  a.  p.  «niet  meer  dan  60  voet.'^  Het  door  mg  in  den  tekst  opgegeven 
ogfer  is  ontleend  aan  den  ongenoemden  schrgver  van  «Eenige  dagen  in  de 
residentie  Pasoeroean'^  (den  heer  J.  F.  G.  Bnunnnd) ,  in  Biang-lala,  lY. 
1 ,  bL  154 ,  die  de  beste  beschrijving  van  den  waterval  heeft  gegeven.  De 
heer  Bnddingh,  N.  O.  I.,  I.  378,  spreekt  van  «mim  80  voef  Hg  wil  ons 
doen  gelooven  dat  hg  den  val  zelf  gezien  heeft,  maar  zgne  beschrgving 
komt  zoo  nauwkeurig  met  die  in  de  Biang-lala  overeen,  dat  twgfel  aan  hare 
oorspronkelgkheid  zeker  gewettigd  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


954 

boog  op  den  waterstraal  werpen,  waaryan  de  teedere  kleureii 
in  warrelende  beweging  schgnen  te  dansen.  Daaronder  yertoonen 
sdch  de  ingangen  yan  twee  diepe,  zwarte  grotten,  die  door  de 
natuur  geyormd  sohgnen  om  aan  de  geesten  yan  dit  oord  tot 
woonplaats  te  yerstrekken. 

Wie  thans  den  goeden  weg  tussohen  Lawang  en  Profamg 
bergdt,  denkt  niet  meer  aan  den  tgd  toen  het  hier  onmogelgk 
was  te  paard  yoort  te  komen,  en  de  reizigers  in  draagstoelffli 
yeryoerd  werden;  maar  ofsohoon  ook  de  wilde  yegetatie  ten 
deele  yoor  de  cultuur  heeft  plaats  gemaakt,  is  er  nog  yeel  yao 
het  oorspronkelijk  woud  oyergebleyen.  Yele  bloemdragende  boo- 
men  en  heesters  worden  in  deze  bossohen  aangetrofifen ;  inzon- 
derheid is  zg  beroemd  door  de  praohtezemplaren  yan  de  Easoemb& 
Eling  ')  die  hier  in  het  wUd  yoorkomen  en  de  gekweekte,  die 
oyeral  op  Jaya  worden  aangetrofifen,  yerre  in  schoonheid  oyer- 
trefifen.  De  in  trossen  groeiende  bloem  yan  dezen  kleinen  boom 
zweemt  in  gedaante  naar  eene  lelie  en  prgkt  met  het  bekoor* 
lijkste  rozenrood. 

Pórong,  het  oude  hoofddorp  yan  het  district  yan  dien  naam, 
dat  nu  in  PoerwSredj&  en  W&n&redj&  gesplitst  is,  ligt  thans 
niet  meer  aan  den  weg  naar  Protong,  maar  een  weinig  ten  oosten 
daaryan,  en  wel  op  zoo  kleinen  aüstand  yan  Lawang,  dat  het  op 
eene  wandeling  oyer  de  desa's  Watoe  toegel  en  Paras  gemak- 
kelijk te  bereiken  is*  Men  herkent  nog  het  yoormalige  hoofd- 
dorp aan  de  aloen-aloen  en  haar  waringin-paar  en  aan  een  stee- 
nen  gebouw  dat  yroeger  de  moskee  was ,  doch  thans  als  langgar 
of  dorpsschool  dienst  doet.  Maar  de  kawedanan  ')  is  met  den 
wed&n&  zelyen  yerdwenen,  de  gamelan  is  yerstomd,  en  de  post- 
weg, die  yroeger  oyer  dit  dorp  liep,  heeft  eene  andere  richting 
erlangd.  De  desa  yerdient  dan  ook  slechts  een  bezoek  omeene 


O  Bixa  OréUana  L.;  zie  D.  I,  bl.  544.  Zie  oyer  haar  voorkomen  in  dexe 
streken  Bengers,  Dagboek,  275;  vgL  ook  DonÜB,  Besidentie  Pasoeroeang, 
bL  51.  Ik  vestig  de  aandacht  op  deze  bgzonderheid,  omdat  lOquel  er  geen 
kennisvan  schgnt  te  hebben  gedragen,  en  het  voorkomen  in  het  wild  op  Java 
van  een  boom  die  nit  Amerika  afkomstig  wordt  geacht,  nader  onderzoek 
en  opheldering  vereisoht. 

')  Woning  van  den  wed&n&. 


Digitized  by  VjOOQIC 


955 

sseer  pitoreske  badplaats  in  hare  nabijheid,  die  het  beat  bg  den 
naam  van  Tel&g&  bekend  ia  en  drnk  door  de  inlanders  wordt 
bezocht.  Het  fnssohe  bergwater  yerzamelt  zich  in  eene  diepe 
kom,  waaromheen  de  bodem  naar  alle  zijden  steil  oploopt, 
en  waaraan  de  wegen  samenkomen  die  van  wel  zes  of  zeven 
omliggende  dorpen  of  gehnchten  herwaarts  voeren.  Die  rgzende 
bodem  is  aan  alle  zijden  bedekt  met  de  slanke,  hooge  halmen 
yan  het  met  de  teederste  loof^ederen  prijkende  bamboeriet,  en 
terwgl  de  geheele  omtrek  in  donkere  schaduw  ligt,  is  slechts  het 
midden  yan  den  plas  aan  de  felle  zonnestralen  blootgesteld,  die 
het  als  met  metaalglans  doen  schitteren  ^). 

Een  ander  tochtje,  ook  niet  meer  dan  een  wandeling,  brengt 
ons  yan  Lawang  in  zoidwestwaartsche  richting  naar  Polaman, 
eene  plaats  waaryan  het  bezoek  den  Europeaan  die  te  Lawang 
komt^  eyenzeer  als  plicht  wordt  aangerekend,  als  het  bezoek 
yan  Broek  aan  den  Engelschman  die  den  yoet  zet  in  Amster- 
dam. Yoor  wie  er  iets  heel  bgzonders  yerwacht,  is  de  tocht  in 
beide  geyallen  even  teleurstellend;  want  ook  Polaman  biedt 
niets  dat  men  niet  op  yele  andere  plaatsen  yan  Java  weéryindt. 
Toch  is  het  een  bekoorlgk  plekje,  waarvan  de  liefelgkheid  het 
oog  eene  aangename  afwisseling  biedt,  nadat  het  zich  heeft  moê 
gestaard  op  de  grootsche,  maar  sombere  tooneelen  die  het 
Javaansche  hooggebergte  alom  ie  aanschouwen  geeft.  Polaman 
is  eigenlgk  de  naam  van  een  gehucht  dat  nauwelgks  een  uur 
gaans  van  Lawang  verwgderd  is,  en  dat  men  bereikt  door  den 
groeten  postweg  te  volgen  tot  even  voorbg  de  spoorweghalte, 
waarna  men  rechtsaf  een  zgpad  inslaat  dat  er  over  hoogten 
en  laagten  heenvoert 

Het  zgn  voornamelijk  twee  zaken ,  —  geen  van  beide  zeldzaam 
op  Java,  —  waarop  de  roem  van  Polaman  berust :  een  kunstma* 
tige  grot  en  een  meertje  met  heilige  visschen.  Yooral  de  eerste  is 
weinig  beteekenend,  tenzg  men  ze  beschouwt  in  den  lichtglans 
waarin  het  bggeloof  en  de  legenden  der  Javanen  haar  hullen. 
Zg  is  uitgehouwen  in  een  vervaarlgke  rots,  van  welker  met 
een  p&nd&p&  gekroonden  top  men  een  heerlgk  uitzicht  geniet, 

*)  Heering,  ygfde  en  zesde  brief. 


Digitized  by  VjOOQIC 


956 

en  ligt  op  een  kwartier  afistands  van  het  meertje.  Eyen  voor- 
dat men  ze  bereikt,  gaat  het  pad  vrg  -sterk  naar  benedan  en 
brengt  ons  naar  eene  lage,  Tochtige  plek,  door  dicht  geboomte 
OYerschaduwd,  waaronder  zich  de  ingang  bevindt.  Die  ingang 
is  een  kunstmatige  poort,  bestaande  uit  een  drempel  en  een 
zeer  lagen  boog  van  yierkante  steenen ,  zoodat  men  slechts  bukkend 
kan  binnentreden.  Maar  ook  daarbinnen  is  het  gewelf  zoo  laag; 
dat  men  slechts  in  dezelfde  houding  kan  voortgaan.  Bodem  en 
vloer  van  den  hoogstens  vier  voet  hoogen ,  maar  acht  voet  broeden 
gang  zgn  even  ruw  en  oneffen;  het  geheel  maakt  den  indnik 
van  een  door  menschenhanden  gegraven  tunnel.  Treedt  men  dieper, 
dan  wordt  de  gang  lager  en  nauwer,  en  daar  het,  in  weervril 
van  de  schietgebeden  der  Javanen  om  licht,  erg  donker  blgft,  en 
men  slechts  door  het  ontsteken  van  lucifers  eene  poging  doen  kan 
om  iets  bgzonders  te  out  waren ,  die  echter  steeds  onbeloond  blgft , 
heeft  nog  geen  Europeaan  lust  gehad  om  te  beproeven ,  of  hg 
door  dezen  gang  naar  het  twee  uren  verwgderde  Sing&sari  kon 
komen,  wat,  volgens  de  inlanders  ,  niet  slechts  mogelgk,maar, 
daar  het  gewelf  verderop  weder  hooger  wordt,  niet  eens  zoo 
bijzonder  moeilgk  is ;  noch  ook  om  het  door  anderen  vermelde  punt 
op  te  sporen,  waar  de  gang  zich  in  twee  armen  splitst,  waarvan 
de  ééne  naar  Sing&sari^  de  andere  naar  Eediri  voert.  Yan  den 
oorsprong  en  de  bestemming  der  grot  wordt  op  verschillende 
wijzen  rekenschap  gegeven.  Yolgens  den  een  was  zg  vroeger  de 
verblijfplaats  van  T&p&  Oed&r&,  ook  genaamd  Ejai  Semb&dj&, 
den  vader  van  dien  beroemden  held  der  Javaansche  overlevering 
Damar  Woelan.  Terwgl  de  zoon  tot  groot  aanzien  geraakte  en 
zelfs  regent  van  M&dj&pahit  werd ,  groef  de  vader  voor  zich  deze 
grot  in  de  rots,  en  leefde  daar  als  t&pli  of  kluizenaar,  ter  vol« 
doening  aan  eene  gelofte  die  hij  ten  behoeve  van  zgn  zoon  had 
aangegaan.  Hij  voedde  zich  enkel  met  boschvruchten  en  boom^ 
bladeren  en  dronk  het  water  eener  thans  opgedroogde  bron ,  en  hg 
bereikte  door  vasten  en  boetedoening  een  zoodanigen  graad  van 
heiligheid,  dat,  toen  hij  gestorven  was,  het  wild  gedierte  het 
niet  waagde  de  nagels  in  zijn  lijk  te  slaan  of  aan  zijn  gebeente 
te  knagen.   De  platte   steen   die  nog  bg   den  ingang  van  het 


Digitized  by  VjOOQIC 


957 

hol  ligt,  was  de  plek  waarop  hg  zgn  gebeden  verrichtte,  ea 
de  oneffenheden  die  zich  daarop  yertoonen,  worden  als  de  indruk- 
selen  zgner  yoeten  en  knieën  beschouwd.  Doch  naast  deze  legende 
staat  eene  geheel  andere,  die  het  ontstaan  der  grot  toeschrgft  aan 
het  boYennatuorlgk  yermogen  van  den  legendairen  held  El&n& 
B&ngg&  Poespit&  van  Bali,  wien  de  hand  der  Sing&sarische  prinses 
Dewi  Eili  Soetji  door  haren  vader  geweigerd  was.  De  Balische 
vorst  voerde  zgn  lieQe  met  zich  langs  dezen  onderaardschen 
weg  '),  en  toen  hg  aan  den  uitgang  gekomen  was ,  verdween  hg 
onmiddellgk  met  haar  in  de  Incht.  Zooals  wg  nader  zien  zullen, 
deed  hg  later  haren  vader  den  oorlog  aan,  om  de  ontvangen 
beleediging  te  wreken. 

Yeel  aantrekkelgker  dan  deze  grot  is  het  meertje^  dat  met 
zgne  omgeving  een  waar  paradijsje  vormt.  Onder  de  schaduw 
van  oude,  breedgekruinde  waringins  verruimt  zich  eene  kristal- 
heldere beek  tot  een  vrg  omvangrgken  plas,  waaruit  zich  een 
dicht  begroeid  eilandje  verheft.  Een  vrg  hooge  boom  vormt  het 
middelpunt  van  het  boschje,  en  van  den  rand  des  waters  verheft 
zich  telkens  hooger  struikgewas  tot  aan  zgne  kroon*  Tegenover 
het  punt  waar  de. beek  in  het  meertje  overgaat,  vernauwt  zich 
de  bedding  weder,  en  het  zich  tusschen  steenen  voortspoedende 
water  verdwgnt  weldra  onder  den  grond,  om  eenige  schreden 
verder  op  nieuw  te  voorschijn  te  treden  en  andermaal  een  bek- 
ken, maar  van  kleiner  omvang,  te  vormen,  dat  met  zgn  wand 
van  rotsblokken,  zgn  bodem  van  vast  kiezelzand  en  zgne  diepte 
van  nauwelgks  vier  voet,  een  uitgezocht  plekje  voor  een  bad 
oplevert.  Aan  de  boorden  van  den  grooteren  plas  bereidt  de 
rijke  lommer   koele   zitplaatsen,  en  de  plechtige  stilte  die  hier 

1)  Dese  tweede  legende  van  het  ontstaan  der  grot  wordt  vermeld  in  ^Eenige 
dagen  in  Pasoeroean'*  (Biang-lala,  lY.  1)»  bl  59.  De  sohrgyer  noemt  echter 
daar  geen  namen ,  maar  yerhaalt  later  dezelfde  geschiedeniB  mtroeriger  en 
met  de  namen  (lY,  2,  bl.  45),  ssonder  de  identiteit  op  te  merken.  Er  be- 
staat inderdaad  verschil;  want  in  het  tweede  verhaal  (waarmede  dat  van 
Bnrer,  Biang-lala,  I.  2,  bL  10,  overeenkomt)  wordt  de  prinses  ontvoerd  door 
een  re^  in  den  ^andi  van  SingSsari  (de  boven  D.  II,  bL  109) ,  waarin  haar  vader 
haar  had  opgesloten.  De  sohrgver  heeft  overigens  zelf  gezien  dat  de  beide  ge- 
Bohiedenissen  behondens  dit  verschil  (dat  m|j  niet  meer  dan  eene  andere 
lezing  schijnt)  geheel  gelgk  zijn. 


Digitized  by  VjOOQIC 


958 

heersohti  wordt  slechts  gestoord  door  het  marmelen  van  het 
water,  het  fladderen  en  tjilpen  yan  enkele  YOgels  in  't  geboomte 
en  het  smakken  der  yischjes  die  het  meer  in  ontelbare  soharen 
boTolken. 

Deze  yischjes,  behoorende  tot  de  soort  die  de  Javanen  ikan 
wader  noemen,  zgn  10  è  12  oentimeters  lang,  donkergroen  op 
den  mg  en  zilyerkleurig  op  den  buik,  en,  daar  zg  gemeenlgk 
door  de  bezoekers  dezer  plaats  gevoederd  worden,  zoo  mak, 
dat  zg  bg  de  komst  van  vreemdelingen  dadelgk  in  dichte  drom- 
men  toeschieten,  en  elkander  schier  uit  het  water  dringen  om 
den  gehoopten  buit  machtig  te  worden.  Het  is  dan  niet  modelgk 
ze  met  de  hand  te  grijpen ,  maar  de  Javanen,  die  er  een  soort  vui  hd- 
ligen  eerbied  voor  koesteren,  laten  ze  altgd  met  vrede  en  zien  dit  ook 
liever  van  anderen.  Het  is  op  znlke  plaatsen  dat  zg  gaarne  hunne 
slamatans  of  offermalen  houden  tot  voldoening  hunner  geloften, 
wanneer  hunne  beden  om  herstel  van  krankheid  of  uitredding 
uit  gevaren  verhoord  zgn '). 

Het  district  Earanglo,  waarin  Lawang  gelegen  is,  heeft  tot 
hoofddorp  Pagentan,  dat  ook  wel  Earanglo  genoemd  wordt ,  maar 
meest  den  naam  van  het  voormalige  rijk  Sing&sari  draagt,  zoo  ver- 
maard in  de  oude  geschiedenissen  van  Java.  Pagentan  is  langs 
den  firaaien,  de  schoonste  gezichtspunten  biedenden  postweg  5} 
paal  van  Lawang  verwgderd,  en  wg  kiezen  dezen  boven  den 
spoorweg,  omdat  wg  den  klassieken  bodem  dien  wg  hier  be- 
treden, meer  van  nabg  willen  leeren  kennen.  Buim  drie  palen 
bezuiden  Lawang  wordt  de  weg  gesneden  door  de  Kali  Oetih, 
de  Bloedrivier.  De  naam  doet  eene  bijzondere  kleur  van  het  water 
vermoeden,  doch  het  wordt  bg  de  nadering  zelfi9  bgzonder  hel- 
der bevonden;  de  naam  is  dan  ook  volgens  de  overlevering  slechts 
ontleend  aan  den  strgd  die  hier  gevoerd  is  tusschen  Lemboo 
Amidj&]&,  vorst  van  Sing&sari^  enEl&n&B&ngg&Eoesoem&,patih 
van  El&n&  B&ngg&  Poespit&,  vorst  van  Bali,  die  dezen  veldheer 
tegen  Sing&sari  had  uitgezonden,  omdat  Lemboe  Amidj&j&  hem  de 
hand  zgner  dochter  Dewi  Eili  Soetji  geweigerd  had.  De  vlakte  van 
Bedali^  waardoor  de  rivier  stroomt ,  was  het  tooneel  van  den 

>)  Heering,  2e  brief;  Sohill,  bL  44  y.;  Biang-lala  I.  2.  2,  IV.  1.  158. 


Digitized  by  VjOOQIC 


959 

Éirgd,  die  den  Torst  Tan  SiDg&sari  op  eene  gedachte  nederlaag 
te  staan  kwam.  Het  bloed  der  verslagenen,  dat  door  de  aarde 
niet  yerz wolgen  kon  worden,  vormde  de  rivier ,  die  nog  den  naam 
van  Bloedrivier  draagt.  Yan  dit  oogenblik  begon  de  loister  van 
Sing&sari  te  tanen  ')• 

Eort  nadat  men  de  rivier  is  overgegaan,  vindt  men  aan  de  west- 
zijde van  den  weg  de  breede  laan  die  naar  de  ruïnen  van  Sing&sari 
leidt,  waaraan  reeds  eenige  bladzijden  in  het  tweede  deel  van 
dit  werk  gewijd  werden ').  Ik  heb  dus  alleen  nog  te  melden,  dat 
de  desa  Sing&sari  of  Pagentan  een  welvarend  voorkomen  heeft, 
en  dat  er  eene  groote  marktplaats,  koffie-  en  zontpakhuizen  en 
eene  spoorweghalte  worden  aangetroffen.  Langs  den  postweg, 
die  ook  hier  zgne  schoonheid  niet  verloochent;  zijn  zeven  palen 
af  te  leggen  tot  Malang.  Bg  Blimbing,  iets  meer  dan  halver- 
wegen, zondert  zich  een  zgtak  af  naar  Toempang,  de  hoofd- 
plaats van  het  district  Pakis;  een  paar  palen  verder  verwisselen 
wg  het  district  E^aranglo  met  het  district  Pakis,  dat  zgn  naam 
aan  de  hoofdplaats  van  het  regentschap  onüeent. 

Malang  ligt  op  eene  hoogte  van  443  meters  boven  de  zee, 
aan  de  snelvlietende  Brantas,  waar  zg  zich  kronkelt  om  den 
oostelgken  voet  van  den  Eawi,  en  slechts  een  weinig  beneden 
het  pont  waar  de  Kali  Bango  zich  in  haar  uitstort,  in  welke 
zich  vooraf  een  aantal  beken  hebben  vereenigd,  die  van  de 
wesielgke  helling  van  den  Tenger  komen.  Men  moet,  om  Malang 
te  bereiken,  de  Brantas  met  eene  brug  overgaan;  aan  deze  zijde 
der  brug  ligt  het  oude  blokhuis,  sedert  lang  niet  meer  bezet, 
en  later  tot  een  militair  reconvalescentenhuis  ingericht.  Onder- 
scheiden reizigers  vermelden  een  nabij  het  blokhuis  gelegen 
steenen  pasanggrahan ,  met  bloemtuin  en  grasperk ^  en  waar  men, 
als  in  een  logement,  alles  wat  men  verlangde  tegen  betaling 
bekomen  kon  ');   maar  dat  deze  inrichting  nog  bestaat,  nu  ze 


O  Barer,  in  Biang-lala,  I.  2.  7;  Baddingh,  N.  O.  L,  I.  379  v.;  ygl.  Hage- 
man  in  T.  v.  I.  T.,  L,  en  Vk.,  1. 61 ;  Eigg ,  Joum.  of  the  Ind.  Arohip.  III,  544. 

')  Blz.  109—112. 

')  Bengere,  Dagboek,  216;  Jnkes,  Voyage  of  the  Fly,  IL  98;  Rigg, 
Jonnu  of  the  Ind.  Arch.,  IIL    586;   Biang-lala,  lY.  2.  57;  Hageman  ,  in 


Digitized  by  VjOOQIC 


960 

door  het  in  de  stad  gevestigde  logement  minder  noodig  is  ge- 
worden, dnrf  ik  niet  verzekeren.  De  spoorweg,  die  tnssoh^a 
Pagentan  en  Malang  den  postweg  een  paar  malen  sngdt,  komt 
uit  aan  de  noordwestzgde  van  Malang  en  neemt  hier  een  einde. 
Het  station  ligt  aan  een  nieuwen  karrenweg  en  is  door  de 
Brantas  van  Malang  gescheiden.  Men  heeft  niet  noodig  geacht 
het  meer  in  het  centrum  der  plaats  te  brengen ,  waarvoor  kost- 
bare onteigeningen  en  een  dure  spoorwegbrug  noodig  zouden 
zgn  geweest,  omdat  reeds  de  karren  weg  de  rivier  met  eena 
goede  brug  sngdt  en  dus  de  gemeenschap  der  stad  met  het 
station  geen  bezwaar  oplevert ,  en  omdat  het  emplacement  zeer  gun- 
stig is  voor  den  aanvoer  van  de  tabak  en  andere  producten,  die 
met  den  spoorweg  worden  verzonden.  Westelgk  van  het  station 
vindt  men  het  goed  ingerichte  hospitaal,  en  er  is  sprake  van  om 
het  terrein  dat  er  tegenover  ligt,  in  te  richten  voor  een  troepen- 
kampement ^). 

Over  Malang  wordt  zooveel  gesproken,  dat  het  voor  velen 
wellicht  eenigszins  teleurstellend  zal  zgn  te  vernemen,  dat  er  van 
de  plaats  zelve  niets  bgzonders  te  vermelden  is.  Zij  dankt  haren 
roem  niet  aan  bgzondere  merkwaardigheden,  maar  aan  haar 
frisch  en  gezond  klimaat  en  aan  hare  schoone  omstreken^  Overi- 
gens gelgkt  zg  volkomen  op  meest  alle  andere  regentschaps- 
hoofdplaatsen. Een  groot  vierkant  plein,  de  aloen-aloen^  met  een 
schoenen  waringin-boom  in  het  midden,  is  omgeven  door  de 
woning  van  den  Adsistent-resident ,  den  dalem  van  den  Begent, 
de  moskee,  de  gevangenis,  het  logement  en  eenige  koffiepak- 
huizen  en  Europeesche  woningen.  Yan  dit  middelpunt  loepen 
in  alle  richtingen  breede  en  nette  straten  en  wegen,  waarlangs 
in  eene  afisonderlgke  buurt  de  steenen  huizen  der  Chineezen, 
elders  de  bamboezen  woningen  der  inlanders,  a^wisseld  door 
eenige  villa's  van.  Europeanen,  gebouwd  zgn.  Men  vindt  er  ook 
buurten  van  Maleiers  en  Arabieren ,  ieder  onder  hun  eigen  hoofd. 


Bgdr.  t.  d.  L  T.,  L.  en  Tk.,  I.  50;  Jonghnlm,  Jaya,  II.  736;  Baddingh, 


N.  O.  I^  I.  883. 


')  Eerste  Jaarverslag  over  de  Staatsspoorwegen  op  Java,  in  EoL  YersL 
over  1876  ,  BgL  CC,  bL  5. 


Digitized  by  VjOOQIC 


dei 

De  kleine  christen-begraafplaats  ligt  op  een  heuvel  waarvan  de 
voet  door  de  Brantas  wordt  omkronkeld,  en  prgkt  met  een  eer* 
waardigen  Lo-boom  ^),  wiens  wortelen  en  stam  de  steenen  omstren- 
gelen  van  het  graf  van  zekeren  Mail ,  die  eenmaal ,  als  sergeant , 
militair  gezagvoerder  te  Malang  moet  geweest  zgn.  De  bevolking 
dezer  plaats,  vroeger  op  10,000  k  11,000  zielen  geschat,  is  onge- 
twgfeld  in  de  laatste  jaren  zeer  toegenomen;  het  Europeesche 
element  vooral  heeft  zich  zoozeer  uitgebreid ,  dat  zelfs  de  oprich- 
ting eener  sociëteit  wenschelgk  en  mogelgk  is  geworden '). 

Terwgl  aan  de  westzyde  van  Malang  de  Eawi  allengs  omhoog 
rgst|  verheft  zich  aan  de  oostzgde,  op  twee  of  drie  palen  afstands 
van  de  stad,  de  breede  heuvel  Boering,  die  tot  de  voorbergen 
van  den  Tenger  kan  gerekend  worden.  Yóór  dertig  jaren  bloeide 
hier  een  kofiSetuin,  de  eenige  in  het  district  E6ta  Malang,  dat 
trouwens  slechts  geringe  uitgestrektheid  heeft.  Of  thans  op  deze 
hoogte,  grootendeels  met  alang-alang  bedekt,  ook  nog  koffie  groeit ,, 
is  mg  niet  met  zekerheid  bekend;  maar  het  schoone  uitzicht, 
dat  men  er  destijds  genoot,  moge  door  de  vermeerdering  der 
cultuur  eenige  wgziging  ondergaan  hebben,  het  is  zeker  niet 
in  schoonheid  verminderd.  Wederom  ligt  hier  de  gansche  vallei 
van  Malang,  met  den  krans  van  bergen  die  haar  omringt,  en  hare 
rgke  afwisseling  van  donkere  bosschen  en  lichtkleurige  sawah's , 
voor  onzen  blik  uitgebreid;  nogmaals  het  panorama  in  bgzon- 
derheden  te  schetsen,  zou  nuttelooze  herhaling  zijn.  In  de  legendaire 
geschiedenis  van  Java  wordt  deze  heuvel  genoemd  als  de  plaats 
waarheen  B&ng^  Perm&n&,  vorst  van  Soepit  Oerang  en  laatste 
verdediger  van  het  Siwaïsme  in  deze  streken ,  nadat  zgne  hoofd- 
stad door  de  scharen  van  den  Islam  veroverd  was,  dewgknam, 
zonder  ooit  meer  van  zich  te  doen  hooren.  In  de  zeer  dicht  bij  Malang 
gelegen  ruinen  van  eene  oude  sterkte ,  Eoeta  Bedah  geheeten , 
die  reeds  in  het  tweede  deel  van  dit  werk  beschreven  ign ,  zien 


O  UrosHgma  luceseens  Miq. 

')  Zie  oTer  Malang  Bengers,  t.  a.  p.;  van  Wales  in  T.  t.  N.  L,  1874, 
n.  438;  Jokes,  t.  a.  p.;  Bleeker,  T.  t.  N.  L,  1849j  L  87;  Burer,  Biang- 
lala,  I.  2.  20;  Brnmund,  Biang-lala,rV.2.57; Jnnghnlin, JaTa,II.786— 740; 
Hageman,  t.  a.  p.  59  y.;  Bigg    t.  a.  p.;  d*Almeida,Lifein  Java,  1.226—228, 

m.  61 


Digitized  by  VjOOQIC 


962 

de  bewoners  dezer  streken  de  OYerblgfiBelen-  van  het  te  raar  en 
te  zwaard  yerwoeste  Soepit  Oerang  *). 

De  kóta  Malang  is  het  middelpunt  van  een  net  van  wegen 
die  haar  met  de  hoofdplaatsen  der  yerschillende  districten  van 
het  Begentsohap  verbinden ,  en  die  inderdaad  niet  anders  zgn  dan 
de  verlenging  der  voornaamste  straten  die  de  kóta  zelve  door- 
sngden.  Behalve  den  weg  naar  Pagentan,  die  tevens,  door  den 
pas  van  Lawang  gaande,  de  eenige  reohtstreeksohe  verbinding 
vormt  met  de  noordelgke  regentschappen,  loopt  een  weg  ooet- 
waarts  naar  Toempang,  de  hoofdplaats  van  het  district  Pakis;  een 
derde  gaat  in  zuidelijke  richting  naar  Boeloe  lawang,  het  hoofd* 
dorp  van  Gh>ndang  legi,  een  vierde  in  zuid-zuidwestelgke  naar 
Eepandjan,  het  hoofddorp  van  Seng&r&,  vanwaar  hg  zich  dan 
verder  westwaarts  wendt  naar  de  Eedirische  grens,  en  ein- 
delgk  een  vgfde  in  noord westelgke  richting  naar  Batoe  of  Sisir, 
de  hoofdplaats  van  het  district  Penangoengan ,  en  vandaar ,  meer 
recht  westwaarts ,  naar  Eaoeman ,  het  hoofddorp  van  het  district 
Ngantang,  om  eindelgk,  weder  in  noordwestwaartsche  richting,  een 
ander  punt  van  de  grens  van  Eediri  te  bereiken.  Deze  beide 
laatste  wegen  omvatten  als  twee  armen  den  broeden  kolos  van 
het  Eawi-gebergte,  dat  zich  van  het  aan  zgn  oostelgken  voet 
gelegen  Malang  tot  ruim  2300  meters  boven  die  plaats  en  tot 
2860  meters  boven  het  zeevlak  opheft.  Yan  den  pasanggrahan 
van  Malang  gezien,  vertoont  de  Eawi  zich  in  al  de  majesteit 
zijner  grootsche  Ignen.  Het  meest  treedt  hier  dezuidelgkstetop, 
de  Goenoeng  Bitrang,  op  den  voorgrond,  dien  men  recht  in  het 
westen  voor  zich  heeft.  Meer  rechts  of  naar  het  noorden  vertoonen 
zich ,  een  weinig  terugwgkend ,  de  beide  hoeken  van  den  T]eni&r& 
Eendeng;  achter  wiens  gekartelden  top  zich  de  kratermuur  van 
den  G.  Boedak,  het  hoogste  punt  van  het  geheele  stelsel,  en  de 
ten  halve  daardoor  ingesloten  vlakte  van  Oro-Oro  verbergt;  nog 
meer  naar  het  noorden  ontwaart  men  den  G.BokongofEoekoe- 
san,  die  eer  een  bergjuk  dan  een  kegel  is  te  noemen,  en  ein- 
delgk ^  dicht  bg  Batoe,  de  spits  van  den  voorberg  Panderman, 

^)  Zie  orer  Eoeta  Bedah  en  Soepit  Oerang  D.  n.  bL  118,  218  v.,  248. 
Zie  ?erder  Borer,  t.  a.  p.,  bL  17  —20  en  35,  en  Hageman ,  t.  a.  p.,  bl.  66  en  66. 


Digitized  by  VjOOQ IC 


»6d 

die  de  hoogte  der  overige  toppen  op  verre  sa  niet  bereikt  ^). 

De  geographisohe  dienst  heeft  ook  op  den  Eawi  zgn  signaal 
opgericht  en  de  hoogte  van  den  bergtop  bepaald;  maar  van  de 
overige  resultaten  van  zgn  onderzoek  is  weinig  bekend,  daar 
deze  niet  voor  schriftelgke  mededeeling  aan  het  publiek  bestemd 
schgnen  en  de  graphische  voorstelling,  zoolang  de  topographi- 
sche  kaart  van  Pasoeroean  ons  blgft  ontbreken,  zioh  tot  het 
kleine  deel  van  het  gebergte  dat  tot  Eediri  behoort,  bepaalt.  De 
kennis  van  den  Eawi  heeft  dus  slechts  weinig  vordering  gemaakt 
sedert  Junghuhn  de  uitvoerige  beschrgving  in  het  licht  gaf  van 
de  beklimming  die  hg  in  1844,  uitgaande  van  Blitar  in  Eediri, 
ondernam,  en  waarbg  hij  van  den  top  in  noordoostelgke  rich- 
ting naar  Batoe  afdaalde.  Ik  houd  mg  overtuigd  dat  het  niet 
onmogelgk  zgn  zou  van  Malang  een  meer  rechtstreekschen 
weg  naar  dien  top  te  vinden ;  mg  dunkt  de  cultuur ,  die  zich  ook 
vroeger  reeds  aan  deze  zgde  van  den  berg  tot  veel  grooter  hoogte 
heeft  uitgestrekt  dan  aan  zijne  westzgde  '),  en  die  in  de  laatste 
jaren,  waarin  de  koffieproductie  van  Malang  met  zulke  reuzen- 
schreden  is  vooruitgegaan  '),  ongetwgfeld  zich  meer  en  meer  heeft 
uitgebreid,  moet  van  zelve,  tot  zekere  hoogte ,  de  middelen  daar- 
toe geschapen  hebben*  Maar  op  onzen  denkbeeldigen  tocht  zgn 
vrg  toch  genoodzaakt  ons  tot  een  der  door  Junghuhn  gevolgde  wegen 
te  bepalen ,  indien  wg  ons  althans  eenige  voorstelling  willen  vormen 
van  de  tooneelen  die  de  Eawi  oplevert.  Het  voorkomen  der  weste- 
Igke  helling  hebben  wg  reeds  bij  onze  omzwervingen  door  Eediri  in 
eenige  hoofdtrekken  leeren  kennai  ^);  daarom  zullen  vrg  thans  den 
weg  naar  Batoe  inslaan ,  om  vandaar  de  noordoostzgde  van  den 
Eawi  te  bestggen. 

Batoe  is  twaalf  palen  van  Malang  verwgderd.  De  weg  derwaarts 
kan  met  de  schoonste  in  Malang  wedg veren,  en  is,  in  weerwil 
van  het  golvende,  hier  en  daar  nog  al  sterk  stggende  terrein, 
gemakkelgk  te  borgden.  De  berggezichten  zgn  even  schoon  als 
afwisselend,  de  bevolking  wordt  echter  schraler  en  de  verhouding 
van  het  bebouwde  land   tot  het  woeste  minder  gunstig,  naar- 

0  Jnnghuhn,  Java,  U.  786.  ')  Zie  Uz.  748.  s)  Zie  D.  L  bL  559  v. 
*)  Boven,  W.  747  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


d64 

tuate  men  zich  verder  van  Malang  verwgdert.  Noohtans  staat  de 
koffiecultaar  ook  in  het  district  Penangoengan  op  hoogeo  trap; 
de  geschiktheid  der  gronden  en  de  vlgt  der  grootendeels  Madoe- 
reesche  bevolking  doet  haar  zulke  goede  resultaten  afwerpen, 
dat  het  geheele  district  voor  de  Gouvemements-koffiecoltuur 
gereserveerd  is,  en  geene  voor  den  aanplant  van  koffie  geschikte 
gronden  daarin  in  erfpacht  mogen  worden  uitgegeven.  Dit  is 
trouwens  in  Pasoeroean  niets  bgzonders;  hetzelfde  is  voor  alle 
Malangsche  districten  bepaald,  met  uitzondering  van  die  gedeelten 
van  Seng&r&  en  Gondang  legi,  die  ten  zuiden  van  de  Brantas, 
de  Lesti  en  de  Bambang  gelegen  zijn,  en  geldt  ook  voor  de 
Bangilsche  districten  Pandakan  en  Poerw&redj&  en  voor  het 
Pasoeroeansche  district  Tenger.  De  landen  Geboeg  in  Poerw&redj4 , 
waarvan  reeds  vroeger  sprake  was'),  die  van  Soemboel ,  Eembar 
en  W&n&sari  in  Earanglo  en  die  van  DjoengIL  en  Gangsiran  in 
Penangoengan ,  maken  hierop  eene  uitzondering ;  want  op  die  allen 
wordt  inderdaad  koffie  gekweekt  Doch  de  uitgifte  van  deze  peroee- 
len  heeft  plaats  gehad  vóórdat  de  Begeering,  bg  Eon.  besluit  van 
1  Oct.  1878'),  de  grenzen  der  gereserveerde  gronden  voor  deze 
residentie  had  vastgesteld ').  De  ondernemingen  Djoeng&  en  Gang- 
siran liggen  beide  in  de  nabgheid  van  Batoe,  de  eerste  ten 
noorden,  aan  de  zuidwestelijke  helling  van  den  Ardjoenl,  de  andere 
ten  zuiden,  aan  de  noordwestelgke  van  den  EawL 

Op  geringeu  afstand  rechts  van  den  weg  van  Malang  naar 
Batoe,  en  nagenoeg  parallel  daarmede,  heeft  zich  de  Brantas  haar 
bed  gegraven,  en  bg  Pendem,  !{  palen  van  Malang,  zondert 
zich  van  den  weg  een  zgpad  af,  dat,  de  Brantas  sngdende ,  naar 
Earang  P1&B&  gaat  en,  vandaar  westwaarts  loopende,  op  den 
weg  van  Malang  naar  Sing&sari  uitkomt.  De  naam  der  gemelde 
desa  herinnert  ons  natuurlijk  het  menigvuldig  voorkomen  in  deze 
streken  van  den  Pl&s&-boom  ^) ,  die  het  landschap  door  zgne  groote , 


')  Boven  bl,  950.  «)  Ind.  Stbl.  n\  189. 

')  Het  verwondert  m^  dat  de  heer  Heering,  die  in  den  derden  zgner 
Malangsche  brieven ,  in  1880  geschreven ,  zoo  nadmkkelgk  wgst  op  de  gevaren 
die  de  Gouvemements  koffiecultuor  in  Malang  door  de  uitbreiding  der  parti- 
culiere cnltunr  bedreigen,  met  geen  woord  gewag  maakt  van  de  grenzen  reeds 
in  1878  door  de  Begeering  aan  deze  laatste  gesteld.  *)  Butea  frondosa.  Bxb. 


Digitized  by  VjOOQIC 


965 

taurroode,  ^liDderronnige ,  in  trossen  groeiende  bloemen  verle- 
Tendigt,  maar  aan  zijn  soortnaam  frondosa  (d.  i.  loofrijk) 
geen  eer  aandoet ,  daar  zijn  gebladerte  ijl  en  vooral  in  den  bloeitijd 
nauwelijks  merkbaar  is  ')•  In  de  nabijheid  van  Pendem  stroomt 
de  Brantas  langs  den  voet  van  den  Goenoeng  Woekir ,  een  henvel 
die  door  zgn  Buikerbroodyorm  de  aandacht  tot  zich  trekt.  Yan 
de  desa  Aroeman  of  Earoeman ,  die  tnssohen  Malang  en  Pendem 
ligt,  wordt  de  volgende  karakteristieke  legende  yerhaald. 

Een  Javaan ,  wiens  overleden  vronw  hem  een  nog  zeer  jeng- 
digen  zoon ,  Aroeman  geheeten ,  had  nagelaten ,  had  aan  dit  kind 
een  stiefmoeder  gegeven ,  Ma  Ealoan  genaamd ,  die  het  op  gruw- 
zame wijze  mishandelde.  De  knaap  had  dit  eerst  geduldig  ver- 
dragen, maar  eindelgk  aan  zijn  vader  geklaagd,  die  intusschen 
zoo  verblind  was,  dat  hij  de  partg  zijner  ontaarde  echtgenoote 
koos,  en  den  jongen  sloeg  omdat  hij  de  beschuldigingen  niet 
wilde  intrekken.  De  vrouw  wist  eindelijk  den  gehaten  zoon  bij 
zijn  vader  zoo  zwart  te  maken,  dat  hij  besloot  zich  van  zgn 
kind  te  ontdoen  en  het,  aan  handen  en  voeten  gebonden,  inde 
rivier  wierp  met  de  woorden:  ^Gij  zgt  het  ongeluk mgns levens; 
moogt  gij  mg  nooit  meer  onder  de  oogen  komen !*  —  » Vader, 
vader* !  riep  het  kind,  terwijl  de  stroom  het  medevoerde:  /^wg 
zullen  elkander  zeker  wederzien.*  Intusschen  onderhielden  een 
visch  en  een  krokodil  elkander,  lager  in  de  rivier,  over  de 
schaarschheid  van  voedsel  op  dat  tijdstip,  en  toch  lieten  zg 
Aroeman  ongemoeid^  die  dit  gesprek  hoorde  terwijl  hg  hun 
voorbij  dreef.  ^ Waarom  verslindt  gij  mij  dan  nietP*  zeide  hij, 
^mg  die,  door  mijn  stiefmoeder  mishandeld,  door  mijn  vader 
vervolgd,  niets  liever  verlang  dan  te  sterven!*^  —  „Neen,  dat 
mogen  wij  niet,*  was  het  antwoord,  ,gij  blijft  voor  een  groot- 
sche  bestemming  bewaard.*  Daarop  brachten  zij  den  knaap  naar 
den  oever ,  maakten  de  touwen  los  waarmede  hg  gebonden  was , 
en  deden  aan  zijne  voeten  een  paar  waterschoenen,  waarmede 
hg    op    de   rivier   kon    wandelen   als  op   het  droge.   Aroeman 


^)  Het  yeelyaldig^  Toorkomen  van  de  Butea  frondoaa  In  deze  streken  is  opge- 
merkt door  Rigg ,  Jonm.  of  the  Ind.  Archip.  III.  585 ,  en  logenstraft  de  meening 
▼an  Janghnhn  (Java.  I.  311),  dat  de  boom  alleen  aan  Midden- Ja  va  eigen  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


966 

dankte  zgne  yriendelgke  verzorgers  en  wandelde  op  zgne  won* 
dersohoenen  de  riyier  af  tot  aan  haren  mond,  waarna  hg  op 
den  oceaan  bleef  zwerven  |  totdat  hem  het  verlangen  bekroop 
om  men&ohelgke  wezens  weder  te  zien.  Hg  richtte  dos  zgne 
schreden  naar  een  schip ,  waarvan  de  Nakhoda  hem  met  verbazing 
zag  naderen,  maari  na  zich  overtuigd  te  hebben  dat  hg  van 
vleesch  en  bloed  was,  hem  een  maal  liet  voorzetten  en  hem 
zgn  lotgevallen  liet  verhalen.  Inmiddels  vielen  de  oogen  van  d^i 
schipper  op  de  waterschoenen ,  en  daar  hg  zeer  verlangde  die  te 
bezitten,  sloeg  hg  aan  Aroeman  eene  ruiling  voor  met  eene 
badjoe,  die  hg  slechts  behoefde  aan  te  trekken  om  tot  vliegen 
in  staat  te  zijn.  Aroeman  bewiUigde  in  den  mil  en  streek,  na  de 
badjoe  te  hebben  aangetrokken,  welhaast  als  een  vogel  over 
het  water;  maar  de  Nakhoda  was  minder  gelukkig.  Nauw  had 
hg  zich  met  de  schoenen  op  de  golven  gewaagd,  of  hg  begon  te 
zinken  en  zou  verdronken  zgn,  indien  hg  zich  niet  op  het 
zwenmien  verstaan  had,  waardoor  hg  nog  ter  nauwer  nood  den 
dood  ontkwam.  Aroeman,  door  medelgden  bewogen,  vloog  naar 
het  schip  om  den  Nakhoda  toe  te  spreken,  maar  werd  zeer  slecht 
door  hem  ontvangen  en  voor  een  bedrieger  uitgescholden.  ZeUs 
viel  de  schipper  met  zgn  kris  op  hem  aan,  doch  met  dit  onge- 
lukkig gevolg  voor  hem  zelven,  dat  hij  door  Aroeman,  die  den 
strijd  te  vergeefs  had  willen  ontwgken,  verslagen  werd,  waarop 
deze  onmiddellijk  zgne  vlucht  richtte  naar  de  ouderiijke  woning. 
In  het  voorbg  vliegen  werd  zijn  aandacht  getrokken  door  een  vallei 
waarin  diepe  holen  onder  het  hooge  geboomte  verborgen  waren. 
Hij  liet  zich  neder,  betrad  een  der  holen,  en  zag  daarin ,  te  mid- 
den der  diepste  duisternis,  in  geheimzinnigen  lichtglans  een 
afzichtige  heks  verschgnen,  met  een  levende  duif  in  de  ééne, 
een  schedel  in  de  andere  hand.  De  eerste  hield  zg  boven  haar 
hoofd,  en  eene  bezwering  prevelende,  liet  zij  haar  los,  waarop 
de  vogel  eenige  kringen  in  de  lucht  beschreef,  en  inmiddels 
langzamerhand  de  gestalte  aannam  van  een  man ,  op  wiens  gelaat 
afschuw  en  berouw  sprekend  waren  uitgedrukt.  Yervolgens  plaatste 
zij  den  schedel  op  een  altaar  waarop  wierook  brandde ,  en  onmid- 
dellijk   sloegen  de  vlammen  uit  de  oogkassen.  Daarop  begon  zg 


Digitized  by  VjOOQIC 


?t 


967 

den  Bohedel  met  steenljeB  te  werpen ;  en  als  deze,  terugstuitende,  den 
grond  raakten,  veranderden  zg  in  kleine  soldaten  zonder  hoofd, 
die  om  het  altaar  dansten  tot  zg  uitgeput  nederrielen.  Nu  ver- 
rees echter  plotseling  uit  de  diepte  een  jonge  maagd,  schoon  als  een 
wid&dari  ') ,  die  door  Aroeman  met  verrukking  werd  aangestaard. 
Een  oogenblik  later  verzwond  dit  vizioen,  de  dichtste  duisternis 
verving  den  lichtglans,  en  Aroeman,  in  den  donker  naar zgn  weg 
tastende ,  raakte  verward  in  doomige  struiken  of  viel  over  de  steen- 
brokken  waarmede  de  weg  bezaaid  was,  totdat  de  heks,  die  over 
hem  waakte,  twee  tggers  opriep  om  hem  te  begeleiden  en  door 
het  licht  in  hunne  oogen  zgn  weg  te  doen  onderscheiden.  In  aller 
gl  vervolgde  hg  nu  zijne  reis,  en  niet  ver  van  de  ouderlgke  woning 
ontmoette  hem  zgn  wreede  vader  ^  op  wiens  gezicht  hg  zoo  ver- 
toornd werd,  dat  hg  op  het  punt  stond  hem  de  kris  in  het  hart  te 
drukken,  toen  de  herinnering  aan  het  vizioen  van  de  duif  zgn 
arm  terughield.  ^Chi  naar  Mekka,''  riep  hg  hem  toe,  en  ^reinig 
u  in  de  wateren  van  Zemzeml^  Op  deze  woorden  vlood  de  vader 
weg  en  niets  meer  werd  ooit  van  hem  vernomen.  Nu  trad  Aroe- 
man het  huis  binnen  en  vond  Ma  Ealoan  bezig  met  de  beschouwing 
harer  kostbaarheden.  Hij  greep  haar  aan  en  bond  haar  met  koor- 
den, nog  aarzelend  wat  hg  met  haar  doen  zou,  tot  eene  nach- 
telijke ingeving  hem  aanwees  dat  hg  haar  naar  het  bosch  moest 
brengen,  waar  hg  haar  in  een  vreeselgk  ravijn ,  tusschen  twee  rotsen 
geklemd,  boven  een  afgroud  liet  zweven,  in  welke  houding zg^ 
kermende  en  vloekende,  tot  den  huldigen  dag  daar  vertoeft,  als 
een  waarschuwend  voorbeeld  voor  alle  onbarmhartige  stiefinoeders. 
Een  tijd  lang  leefde  nu  Aroeman  stil  in  het  dorp  waar  hg  gebo- 
ren was,  verzorgd  door  zijne  voedster  Soemar,  bg  wie  hij  ook 
zoo  vaak  hulp  en  troost  had  gevonden ,  toen  Ma  Ealoan  hem  als 
kind  mishandelde.  Maar  het  gerucht  van  zgne  daden  en  lotgevallen 
bereikte  den  vorst  van  Mlidj&pahit,  die  hem  noodigde  aan  zijn 
hof.  Tot  zijne  verbazing  zag  hij  hier  de  schoone  maagd  weder 
die  hem  in  het  vizioen  verschenen  was.  Hij  vernam  dat  zij 
'skonings  eenige  dochter  was,  en  verblgdde  zich  welhaast  in 
het  bezit  harer  hand.  Soemar  die  hem  gevolgd  was ,  werd  nu  ook 
')  Zie  D.  I,  bL  820,  419. 


Digitized  by  VjOOQIC 


968 

de  Yoed&ter  ssgner  kinderen.  Zelfis  volgde  hg  zgn  sohoonyader  op 
in  de  regeering,  leefde  lang  en  gelukkige  en  Toerde  vele  oor* 
logen,  van  welke  hij  steeds  als  overwinnaar  temgkeerde. 

Dit  sprookje  is  een  der  meest  geliefde  onder  de  volksyerhalen 
waaraan  het  hart  en  de  verbeelding  der  Javanen  zióh  laven,  en 
scheen  mg  daarom  hier  eene  plaats  te  verdienen.  Natnurlgk  onder- 
gaat het  in  den  mond  der  vertellers  gedurige  veranderingen  en  opsie- 
ringen ,  waaronder  de  oorspronkelijke  vorm  niet  licht  te  herken* 
nen  is;  maar  in  de  verschillende  lezingen  zgn  toch  steeds  de 
hoofdtrekken  bewaard  gebleven  ')• 

Doch  vervolgen  wg  onzen  weg.  Deze  stggt  al  meer  en  meer,  en 
slechts  twee  palen  aan  deze  zijde  van  Batoe  brengt  hg  ons  in  de  desa 
Bodji,  waar  men  de  ruïnen  wgst  van  een  ouden  tempel  en  een  paar  seer 
geschonden  en  onkenbare  beelden.  Overblgfselen  van  dien  aard  vindt 
men  in  deze  streken  schier  in  elk  dorp ;  de  belangrijkste  hebben  wg 
vroeger  leeren  kennen ')  en  wg  zullen  er  dus  verder  niet  bg  stilstaan. 

Batoe,  ook,  schoon  zeldzamer,  Sisir  genoemd ^  welke  naam 
echter  in  de  jongste  regeeringsstukken  weder  is  aangenomen ,  ligt 
reeds  aanmerkelgk  hooger  dan  Malang;  men  schat  de  hoogte 
van  den  pasanggrahan  op  880  k  890  meters  boven  het  zeevlak. 
De  plaats  leunt  tegen  den  bergrug  Radjeg  wësi ,  den  dwarsdam 
die  den  Eawi  verbindt  met  den  Eoekoesan,  den  eersten  top 
in  de  westelijke  voortzetting  van  den  Ardjoeni,  die  reeds 
meermalen  door  den  naam  Andjasm^ri-keten  werd  aangeduid. 
De  Radjeg  wësi  heeft  een  harden,  steenachtigen  bodem ^  die 
schier  alleen  met  alang-alang  en  glagah  bewassen  is,  en  slechts 
hier  en  daar  een  enkelen  bgna  bladerloozen  boom  draagt,  en 
voert  dus  zgn  naam,  die  „gzeren  heining'  beteekent,  niet  ten 
onrechte.  Hg  maakt  de  scheiding  tusschen  het  hoogland  van 
Bakir  en  het  dal  van  de  Brantas,  en  over  zijn  kam  is  de 
grens  getrokken    tusschen   de   districten  Ngantang   en   Penan- 

0  Ik  heb  deze  gesohiedenis,  zooveel  mog^elijk  bekort,  teniggegeyen  zooals  zg 
Yoorkomt  bg  d*Almeida,  Life  in  Java,  I.  239—251.  Zg  is  Teel  ait?oeriger  en 
hier  en  daar  met  belangrgke  afwgking  verhaald  door  den  heer  J.  A.  üilkens, 
in  een  werkje  getiteld  ,,Aroeman,  eene  Jayaansche  legende^ ,  en  eenige  jaren 
geleden ,  zonder  jaartal ,  bjj  G.  G.  T.  van  Dorp  te  Samarang  YerBchenen. 

»)  D.  II,  bl.  113  TV. 


Digitized  by  VjOOQIC 


969 

goeDgan,  gelgk  hy  ook  de  waterscheiding  Tormi  tassohen  de 
Kali  Brantas  en  de  Eali  K&nt&.  Hoe  sterk  men  nog  yan  Batoe  af 
te  stggen  heeft  om  den  Radjeg  wësi  te  overschrgden ,  kan  men 
hiemit  opmaken,  dat  het  hoogste  pnnt  van  den  weg  zich  1186 
meters  bo^en  het  zeevlak  verheft,  o&choon  bet  reeds  na  een 
sterk  kronkelenden  rit  van  nauw  anderhalf  nar  bereikt  wordt. 
De  oostelgke  helling  ?an  den  dam  kan  dan  ook  met  recht  zeer  steil 
genoemd  worden,  terwijl  hg  daarentegen  naar  de  westzijde  zich 
uitbreidt  als  een  golvend  plateau,  dat  aanvankelijk  dezelfde 
hoogte  als  de  rand  behoudt  en  in  het  geheel  met  zeer  zachte 
glooing  westwaarts  afdaalt  ^).  De  dwarsdam  is  geheel  van  geboomte 
ontbloot  en  slechts  met  gras  begroeid.  Nagenoeg  recht  ten  noorden 
van  Batoe  ontspringt  de  Brantas  op  de  zuidwestelgke  helling  van 
den  Ardjoen&.  Op  eene  hoogte  van  zes-  &  zevenduizend  voet, 
schiet  zg  uit  eene  enge  en  donkere  rotskloof ^  door  hooge  wan- 
den ingesloten ,  met  onstuimige  vaart  klotsend  en  kokend  te  voor- 
schgn,  en  klaterend  en  schuimend  stort  zij  zich  langs  een  door 
steenen  gebroken  helling  naar  beneden.  Yan  eene  houten  brug, 
die  dicht  bij  dit  punt  hare  beide  oevers  verbindt,  kan  men 
het  trotsche  tooneel  gadeslaan  en  zich  met  den  blik  verdiepen 
in  de  geheimzinnige  rotspoort,  die  den  toegang  tot  het  verblgf 
der  onderaardsche  machten  schgnt  te  banen  *).  In  haren  verde- 
ren loop  tot  Batoe,  welks  sawah's  zij  bespeelt,  stroomt  de 
Brantas  zuidwaarts,  dicht  langs  den  weg  die  over  Poenten  en 
D]oeng&  naar  de  Soerabajasche  grens  (8^  paal)  en  vandaar  over 
Patjet  en  Pandan  naar  M&dj&poer&  voert  '). 

Batoe  heeft  een  controleurswoning,  koffie-  en  zoutpakhuizen 
en  een  ruime,  goed  ingerichte  pasanggrahan ,  waarvoor  eenige 
oude  beelden  liggen  ^)  en  die  door  vruchtboomen  omringd  is.  Yan 
een  pand&p&  die  bij  de  pasanggrahan  is  gebouwd,  geniet  men 
een  zeer  schoon  uitzicht,  maar  dat  dikwgls  beneveld  is;  de  tem- 
peratuur  is   te  Batoe  vaak  gevoelig  koud  voor^hen  die  aan  de 

»)  Jnnghnhn,  Java,  II.  1193. 

•)  Zie  de  plaat  „de  rivier  Brantas  als  bergstroom',  de  12de  in  het  werk 
„Java,  naar  sohildergen  en  teekeningen  van  A.  Salm,  in  steen  gebracht 
door  J.  C.  Greive  Jr." 

»)  Boven  blz.  888.  <)  Bnimund,  Verh.  v.  h.  Bat.  Gen.  XXXIII.  211, 


Digitized  by  VjOOQIC 


970 

warmte  der  strandYlskte  gewoon  zgn  en  de  weersgesteldheid  is 
in  het  algemeen  minder  aangenaam  dan  te  Malang.  Over  hei  geheel 
is  de  plaats  stil;  doch  des  Zondags  wordt  er  markt  gehouden 
en  heersoht  er  veel  levendigheid  en  dmkte.  De  omstr^en 
zijn  rgk  bebonwd  en  leveren  vooral  eene  groote  hoeveelhdd 
ko£Be  op.  In  verband  daarmede  staat  de  koffiepelmol^i  voor  de 
zoogenaamde  Westindische  bereiding  of  natte  pelling,  die  hier 
in  1887  werd  opgericht,  en  nog,  o&choon  de  nevelige  lucht  van 
Batoe  voor  het  drogen  niet  altgd  gunstig  is  en  dikwgls  tot 
staking  van  den  arbeid  dwingt,  de  voornaamste  inrichting  van 
dien  aard  is  die  op  Java  bestaat  ^).  In  het  Koloniaal  Yeralag 
over  1881  ')  wordt  medegedeeld,  dat  door  drie  particuliere  onder- 
nemers in  Pasoeroean,  die  volgens  de  in  1873  gemaakte  bepa- 
lingen *)  voor  de  inlanders  de  kofiSe  pellen  welke  ze  aan  het  Gou- 
vernement moeten  leveren,  in  1880  ruim  6500  pikols  superieurOi 
op  Westindische  wgze  bereide,  kofiSe  waren  ingeleverd.  De  dus 
behandelde  koffie  wordt  aficonderlgk  opgeschuurd,  en  wegens  de 
hoogere  marktwaarde  worden  aan  de  ondernemers  premiën  uitge- 
keerd, die,  bg  een  verschil  van  minstens  f  2.50,  twee  gulden, 
en  bg  een  verschil  van  meer  dan  ƒ  5.00 ,  drie  gulden  per  pikol 
bedragen.  Genoemde  inrichtingen  hadden  gezamenlgk  ƒ  19,676 
aan  die  premiën  ontvangen,  maar  daar  aan  den  ondernemer  van 
Batoe  alleen/  18,895  daarvan  waren  ten  goede  gekomen , blgkt 
reeds  hieruit  ten  duidelijkste  hoezeer  zgne  inrichting  de  overige 
in  gewicht  overtreft 

Onder  de  plaatsen  die  in  den  omtrek  van  Batoe  een  bezoek 
verdienen,  behooren  Segoendoe,  Toenggoel  B&n&,  Ngaglik  en 
vooral  Sing&riti.  Segoendoe,  drie  palen  noord  van  Batoe,  aan  de 
Ardjoen&-helling,  is  bekend  door  zijn  moestuinen  en  boomgaar- 
den, waar  Europeesche  groenten,  aardbeziën,  pruimen  en  zelfii 
perziken  geteeld  worden ,  en  door  een  zonderlingen  waringin  die 
met  een  nangka-  en  een  anderen  wilden  boom  zoo  is  samenge- 
groeid,  dat   één   stam    drie  soorten  van  bladeren  en  vruchten 


')  Zie  over    de    gesohiedeniB  yan  dien  pelmolen  L.  Bnrer  in  Biang-lala, 
I.  2,  bL  111 ;  Bigg  in  Jonmal  of  the  Ind.  Archip.  IIL  507. 
»)  BI.  168.  »)  StbL  n^  54. 


Digitized  by  VjOOQIC 


971 

Bohgnt  te  dragen;  hg  is  door  de  inlanders  ter  beveiliging  met 
een  bamboezen  pagar  omgeven  ^).  Toenggoel  B&a&  is  een  kleine 
pasanggrahan  met  bijgebouwen  en  stallingen,  die  ongeveer  5 
palen  O.N.0.  van  Batoe  op  een  vooruitspringende  rib  van  den 
Wid&darèn,  ter  hoogte  van  1786  meters  |  is  gebouwd.  Wij  zagen 
reeds  dat  de  plaats  door  Junghuhn  bezocht  werd,  toen  hij  genoemden 
bergtop  besteeg,  en  dat  hg  met  verrukking  gewaagt  van  het 
schoone  uitzicht  dat  men  op  het  terras  vóór  het  aan  de  drie 
andere  zgden  door  het  woud  ingesloten  gebouwtje  geniet  ')• 
Ngaglik  is  eene  badplaats  een  paal  west  van  Batoe  en  ten  noor- 
den van  den  weg,  met  merkwaardige  overblgfselen  uit  den 
Hindoetijd,  die  wij  reeds  leerden  kennen  ').  Ook  Sing&riti  *) 
bevat  zulke  overblg&elen ,  maar  bovendien  merkwaardige  mine- 
rale bronnen,  die  vermoedelgk  reeds  in  den  Eindoetgd  tot  bad- 
plaats ingericht  zgn  geweest.  Deze  plaats  ligt  drie  k  vier  palen 
W.Z.W.  van  Batoe,  in  een  kleinen  dalgrond,  aan  drie  zgden 
omsloten  door  grazige ,  vrg  steile  hellingen ,  —  met  andere  woorden 
in  den  hoek  gevormd  door  den  Radjeg  wSsi  en  den  Goenoeng 
Pandërman,  den  noordelgken  voorberg  van  den  Eawi.  Alleen 
naar  de  noordoostzgde  is  het  dal  geopend  en  in  die  richting 
daalt  de  beek  die  het  al  murmelend  doorstroomt,  naar  het  hoofd- 
dal van  Batoe  af.  De  bron  die  zich  door  deze  beek  ontlast,  behoort 
dus  tot  het  gebied  van  den  Eawi,  aan  wiens  noordoostelgken voet 
zg  opwelt;  zg  ligt  echter  op  een  aanmerkelijken  afstand  van  den 
centralen  bergtop ,  die  door  een  sedert  lang  uitgebluschten  krater 
doorboord  is.  Er  bestaat,  wel  is  waar,  een  bericht  dat  de  Eawi 
nog  in  1825  eene  uitbarsting  zou  gehad  hebben  *);  doch  dit 
moet  uit  een  of  ander  misverstand  ontstaan  zgn  en  wordt  door 
de  gesteldheid  van  den  top  stellig  weersproken. 

De  wateren  van  Sing&riti  worden  opgevangen  in  twee  uit 
steen  gemetselde  bekkens,  ongeveer  20  schreden  van  elkander 
gelegen.  Het  hoogste  is  vierkant ,  met  een  middellgn  van  een  paar 

')  Bnrer  in  Biang-lala,  L  2.  113.     ^  BoTen,  bL  937.    »)  D.  H,  bL  113. 

*)  De  naam  wordt  zeer  yerscMUend  gescbreyen:  Singoriti,  Singoeriti, 
Sigoriti ,  Songoriti ,  Songgoriti ,  SaDggaretti  en  zelfs  Singore^jo  (op  de  kaart 
Tan  Ie  Clercq).  Ik  heb  den  Yorm  gekozen  die  mg  de  waarscbgnlgkste  dunkt, 
maar  zekerheid  ontbreekt  mij.      ^)  Melyill  van  Cambee ,  in  T.  t.  N.  I.  YI.  621. 


Digitized  by  VjOOQIC 


972 

meters  en  ligt  open  nabij  de  grondslagen  der  muren  yan  het 
tempeltje  waarvan  hier  de  OTerblyfselen  worden  aangetroffen.  In  het 
water,  dat  geen  reuk  rerspreidt  ^  stijgen  yele  gasbellen  yan  koolzuur 
op;  de  temperatuur  bedraagt  32.5^  O.  Het  benedenste  bekken ,  dat  2 
meters  lengte ,  14  decimeters  breedte  en  6  decimeters  diepte  heeft, 
is,  ten  behoeve  der  badenden,  met  een  bamboehuisje  overdekt. 
Bodem  en  zg  wanden  zijn  beslagen  met  een  oranjegele  korst 
(gzeroxyde-hydraat) ,  afgezet  door  het  water ,  dat  veel  warmer  is 
dan  dat  der  andere  bron  (nagenoeg  60^  O.) ,  geen  gasbellen  ver** 
toont  en  een  minder  zoutachtigen  smaak  heeft.  Yan  dit  water 
wordt  beweerd,  dat  het  niet  slechts  huidziekten,  maar  ook  lam- 
heid geneest,  en  er  bestaat  zelfs  een  verhaal  vaneen  vrouw  die, 
krankzinnig  geworden  toen  een  bandjir  haar  te  gelijk  van  gade 
en  kind  had  beroofd,  door  het  gebruik  dezer  wateren  hare  vermo- 
gens ten  volle  terugkreeg.  In  de  nabgheid  der  wel  treft  men 
eene  groote  massa  gele  aarde  (oker)  aan,  die  als  cement  ter 
bestrijking  van  muren  en  bamboezen  wanden  gebezigd  wordt  ')• 
Om  den  Eawi-top  langs  de  door  Junghuhn  gewezen  paden  te 
bereiken ,  gaan  wg  den  groeten  weg  naar  Pendem  terug,  tot  wg 
aan  onze  rechterhand  een  gebaand  pad  ontmoeten  dat  langs  de  Eali 
Ghmgsiran  opwaarts  voert  en  die  kronkelende  beek  herhaalde  malen 
met  kleine  bamboebruggen  overschrgdt.  De  kloof  waardoor  wg , 
met  den  voorberg  Pandërman  aan  onze  rechterhand,  omhoog 
stijgen,  is  aanvankelijk  vrij  wijd,  maar  wordt  gedurig  nauwer; 
de  rijst-  tabak-  en  maïsvelden  verdwgnen  langzamerhand,  en 
eindelijk  stggen  wg  uit  de  kloof  op  tot  eene  gedurig  smaller 
wordende  lengterib  van  den  Eawi,  eerst  door  een  alang-alang 
wildernis,  vervolgens  door  een  bamboe-bosch  bedekt.  Dit  laatste 
hebben  wij  nauw  achter  ons  of  wg  bereiken  de  eigenlgke  woudgrens; 
de  nok  waarop  wg  ons  voortbewegen,  en  die  aan  weerszijden 
door  een  kloof  begrensd  is,  voert  ons  eerst  westwaarts,  dan 
noord  westwaarts,  en  is  begroeid  metcasuarinen,  die  ook  verstrooid 
op  den  grasbodem  der  kloven  voorkomen,  van  welke  die  aan 
onze  rechterhand  veel  steiler  en  dieper  is  dan  de  andere.  Einde- 

')  Jung^hnhn  Java,  II.  1190  yt.;  Bigg  in  Journ.  o.  t.  L  Arohip.  UL505; 
Barer  in  Biang^-lala,  T.  2.  118  ty.;  Altheer  in  N.  T.  y.  N.  L  YUI.  329  tv. 


Digitized  by  VjOOQIC 


973 

Igk  bereiken  wg  een  geheel  vlakken  voorsprong,  tasBcben  den 
eigenlijken  Eawi  en  den  Pandërman  gelegen,  schier  geheel  met 
eikenwoud  bedekt  en  Goenoeng  Sewantel  geheeten.  Hier  vinden 
wij  eene  geschikte  rustplaats. 

In  hetgeen  tot  hiertoe  van  den  weg  gezegd  werd,  is  wellicht 
het  een  en  ander  dat,  ten  gevolge  van  nieuwe  ontginningen  of 
den  aanleg  van  nieuwe  paden ,  niet  meer  aan  den  tegen woordigen 
staat  van  zaken  beantwoordt.  Minder  gevaar  loopen  wij  om  te  zeer 
van  de  waarheid  af  te  wijken,  bij  de  beschrgving  der  hoogere 
streken,  waardoor  wij  nu  onzen  weg  vervolgen.  Wij  komen 
weder  op  een  rib,  waarlangs  wg  in  zuid-zuidwestelijke  richting 
hooger  stijgen;  de  bodem  is  week  en  papachtig,  de  helling  over 
het  algemeen  zacht,  doch  hier  en  daar  door  steiler  verheffing 
afgewisseld;  het  bosch,  aanvankelijk  nog  alleen  uit  eikenhout 
bestaande,  is  hooger  op  uit  eiken  en  casuarinen gemengd,  waar- 
onder zware  boomen  voorkomen,  en  waartusschen  nu  en  dan 
exemplaren  van  eene  half  boomachtige  varen,  die  zich  tot  zes 
voeten  hoogte  verheft,  worden  aangetroffen.  De  breede ,  nu  steile , 
dan  effen  terrassen  vormende  rib  is  aan  onze  linkerhand  begrensd 
door  de  steeds  dieper  wordende  kloof  der  Eali  Sibaloe;  aan 
de  overzijde  verheft  zich  de  noordelgke  helling  van  den  Tjem^ri 
Kendeng,  met  een  buitengewoon  dichte,  slechts  vier  ^  vijf  voet 
hooge  vegetatie ,  waartusschen  zich  op  groote  afstanden  onderling 
eenige  weinige  tjem&r&'s  vertoonen.  De  Elali  Sibaloe  volgende  en 
den  halvemaanvormigen  rug  van  den  G.  Bokong  aan  de  rech- 
terhand latende  liggen,  bereiken  wij  de  vlakte  Oro-oro,  die  zich 
over  de  breede  kruin  van  den  Eawi  uitbreidt.  Die  Oro-oro- vlakte 
is  de  voormalige  kraterbodem,  en  de  nok,  Goenoeng  Boetak 
geheeten,  die  in  een  halven  kring  daarom  heen  loopt  en  aan  de 
binnenzijde  steil  in  de  vlakte  afdaalt,  is  de  zuidwestelgke  helft 
van  den  voormaligen  kratermuur,  terwgl  de  Tjem&r&  Eendeng, 
die  tegenover  dien  halven  kring  ligt,  het  eenig overgebleven  deel 
is  van  de  noordoostelijke  wederhelft.  De  Tjem&r&  Eendeng  vormt 
eene  stompe,  half  bolvormige  massa,  die  eindigt  in  een  vlakken, 
platvormig  afgesneden  schedel.  Op  het  hoogste  middengedeelte 
van  den  G.  Boetak  staande,  dat  door  Junghuhn,  toen  hy  den 


Digitized  by  VjOOQIC 


974 

Eawi  van  de  Eedirisohe  zgde  beklom,  eerder  werd  bereikt  dan 
al  wat  tot  dusver  werd  beschreven ,  en  hem  aanstonds  gelegen- 
heid gaf  de  gesteldheid  van  de  kruin  met  één  oogopslag  te  over- 
zien, zag  hg  over  d'e  Oro-oro-vïakte  heen  dien  bergtop  recht 
tegenover  zich ,  en  kon  hij  tevens  bespeuren ,  hoe  aan  weerszgden 
van  den  Tjem&r&  Eendeng,  tusschen  dezen  en  de  uiteind^i  van 
het  staande  gebleven  deel  van  den  kratermuur,  diepe  kloven  naar 
beneden  dalen,  waardoor  de  wateren  van  het  plat  worden  a%e- 
voerd,  rechts  die  van  de  Kali  Mitri,  links  die  van  de  ons 
reeds  bekende  Eali  SibaloO;  die  beide  ten  laatste  hunne  wateren 
afstaan  aan  de  Brantas,  welken  stroom  zij  in  hun  oostwaartsehen 
loop  ontmoeten.  Aan  de  Eedirisohe  of  buitenzijde  gaat  de  kra- 
terrand  zachtkens  in  de  berghelling  over,  en  men  bemerkt  dus 
niets  van  de  vlakte ,  hare  gedeeltelijke  afsluiting  door  den  Tjem&r& 
Eendeng  en  haren  overgang  in  de  noordwestelgke  helling^  eer 
men  den  bovenrand  van  den  muur  heeft  bereikt.  Ook  den 
samenhang  van  den  eigenlijken  Eawi  met  den  Bitrang  en  dea 
Bokong  kan  men  het  best  van  het  hoogste  punt  des  kratermaurs 
gadeslaan.  Den  Bitrang  of  zuidelgken  top,  een  stompen  kegel, 
waarvan  de  schedel  ongeveer  100  meters  beneden  het  hoogste 
punt  van  den  Boetak  blijft,  en  drie  achter  elkander  liggende 
kratervormige  uithollingen  vertoont,  heeft  men  daar  aan  de  rech- 
terhand, maar  men  is  er  door  eene  tusschenruimte  ter  diepte 
van  omstreeks  170  meters  van  gescheiden.  Broeder  en  dieper 
nog  is  de  tusschenruimte  die  aan  de  linkerhand  den  Eawi  scheidt 
van  het  met  wouden  begroeide  en  oogenschgnlgk  lange  en  smalle 
bergjuk  Goenoeng  Bokong,  dat,  in  een  dwarsche  richting  ten 
opzichte  van  den  midden-Eawi,  ongeveer  van  hei  westzuidwesten 
naar  het  oostnoordoosten  omloopt. 

Maar  er  is  nog  veel  meer  op  die  hoogste  spits  te  zien :  in  de 
eerste  plaats  het  heerlgke  vergezicht,  datden  Wilis,  denEeloet, 
den  vgftoppigen  Ardjoen&,  den  Tenger  en  den  Bmèroe,  en  de 
daartusschen  liggende  dalen  en  vlakten  omvaL  Over  den  ver- 
bindingsrug der  beide  laatsten  heen  ziet  men  zelfs  den  meer  dan  20 
geographische  mglen  verwgderden  Ajang,  en  de  plaats  van  den 
tusschenbeide  liggenden,  wegens  zgne  geringe  hoogte  onzichtba- 


Digitized  by  VjOOQIC 


975 

ren  Lamongan  is  kenbaar  aan  de  hoog  opstggende  dampzoil, 
die  men  zich  achter  den  zoom  van  den  Tenger  ziet  verheffen. 
In  de  tweede  plaats  de  sporen  van  mensohelgken  arbeid  die 
zich  ook  op  dezen  hoogsten  top,  ter  plaatse  waar  de  nok  het 
breedst  is,  vertoonen  in  twee,  naast  elkander  liggende,  door 
kunst  geëffende  en  omheinde  vierkante  ruimten,  die  door  mid- 
del van  poortvormige  openingen  met  elkander  gemeenschap 
hebben,  en  wier  uit  ruwe  steenen  en  aarde  opgebouwde  muren 
tot  de  hoogte  van  bgna  twee  meters  stggen*  In  de  derde  plaats 
de  gesteldheid  der  Oro-oro-y lakte  zeWe,  zeker  een  der  merk- 
waardigste plekken  van  Java,  maar  die  wg  nog  beter  kunnen 
leeren  kennen,  wanneer  wg ,  Tan  den  kratermuur  weder  afdalende, 
wat  wg  daarboTen  zagen  met  hetgeen  wg  daarbeneden  opmerken,  in 
een  algemeene,  zg   het  dan  ook  vluchtige,  schets  samenvatten. 

De  Oro-oro-vlakte,  van  boven  gezien,  doet  zich  voor  als  een 
tamelgk  effen  terrein,  echter  doorsneden  door  de  kloven  van 
drie  beken  die  daarop  haren  oorsprong  hebben;  de  ons  reeds 
bekende  Eali  Sibaloe  en  Kali  Mitr&  en  aan  den  binnenvoet  van 
den  Tjem&r&  Eendeng  eene  derde,  vrg  onbeduidende,  die  zich 
met  de  Mitr&  vereenigt.  Yan  nabg  gezien  blgkt  echter  de  vlakte 
niet  horizontaal  te  zgn,  maar  te  bestaan  uit  een  vlak  midden- 
deel, met  een  langzaam  in  breede  golven  oprgzenden  omtrek. 
Over  de  uitgestrektheid  kan  men  eenigszins  oordeelen  naar  de 
volgende  zeer  globale  cgfers.  De  Ign  die  de  beide  uüBfaiden  van 
den  halven  kratermuur  verbindt ,  heeft  eene  lengte  van  ongeveer 
1400  meters;  de  horizontale  afstand  van  den  kratermuur  tot  den 
voet  van  den  Tjem&r&  Eendeng  bedraagt  ongeveer  600  meters.  Deze 
cgfers  doen  ons  dus  de  wgdte  der  krateropening  kennen;  de 
bodem,  voor  zoover  die  eenigszins  vlak  kan  genoemd  worden, 
heeft  een  grootste  lengte^loorsnede  van  650  en  eene  breedte 
van  350  meters.  Voegen  wg  er  dadelgk  bg,  dat  het  middelpunt 
der  vlakte  170  meters  lager  ligt  dan  het,  volgens  de  meting 
van  Soeters,  op  2860  meters  te  stellen  hoogste  punt  van  den 
kratermuur,  en  omstreeks  100  meters  lager  dan  de  schedel  van 
den  Tjem&r&  Eendeng  *). 

*)  Door  Soeters  is,  rolgens  den  Begeerings-almanak ,  in  het Kawi-gebergte 


Digitized  by  VjOOQIC 


976 

Met  uitzonderiDg  van  een  kleine  ^  geheel  kale  middenplek,  is 
de  Oro- vlakte  met  eene  grassoort  (de  bekende  Festuca  nubigena) 
begroeid  en  geheel  van  geboomte  verstoken.  Alleen  naar  de 
zgden  heen,  aan  den  voet  van  den  ringmaur,is  zg  door  groepen 
Tjem&r^-boompjes  omzoomd.  Merkwaardig  is  het  echter  dat  niet 
slechts  de  gansche  Tjem&r&  Eendeng,  maar  ook  reeds  dat 
gedeelte  der  Mitr^-kloof  dat  nog  binnen  de  Oro- vlakte  ligt,  met 
eiken  bedekt  is,  die  hier,  even  als  dit  ook  op  de  baitenhellingen 
van  den  Elawi  wordt  opgemerkt ,  zoo  scherp  van  den  grasbodem 
gescheiden  zgn,  dat  geen  enkele  de  grens  overschrgdt.  Op  twee 
plaatsen  ziet  men  ook  op  de  vlakte  vierkante ,  regelmatig  gevormde , 
tot  zekere  hoogte  door  maren  omgeven  ruimten,  die  in  een  aan- 
eengeschakelde rij  op  elkander  volgen ,  en  op  dezelfde  wyze  met 
elkander  verbonden  zgn  als  de  soortgelgke  ruimten  op  den 
kratermuur.  Bovendien  vindt  men,  in  een  ketelvormige inzakking 
aan  het  begin  der  Sibaloe-kloof ,  een  door  ringmuren  ingeslotett 
en  uit  ruwe  steenen  vervaardigd  gebouw ,  met  trapswgze  boven 
elkander  rgzende  verdiepingen,  en  op  het  boven-terras  een  lang- 
werpig vierkante  verhooging  dragende,  die  als  een  grafheuvel  ia 
gevormd.  Dit  een  en  ander  maakt,  met  de  overblgfiselen  van  een 
tempel  en  beeldwerk  die  door  Junghuhn  aan  de  westelgke  hel- 
ling van  den  Eawi,  op  eene  hoogte  van  ongeveer  1800 meters, 
werden  ontdekt,  de  oudheden  van  dit  gebergte  uit;  maar  hoe 
geschikt  zg  ook  mogen  schgnen  om  tot  het  nader  onderzoek  van 
den  Elawi  te  prikkelen,  zg  zgn  tot  dusverre  onvermogend  geweest 
om  daartoe  op  te  wekken.  Eenzaam  en  verlaten  is  thans  ook  de 
Oro- vlakte;  zg  is  slechts  een  lustperk  der  herten,  die  er  bg  hem- 
derden op  den  grasbodem  ronddolen. 

De  Elawi  is  een  volkomen  nitgebluschte  vulkaan;  op  den  hoog- 
sten  middentop  althans  zijn  noch  dampen,  noch  verhitte  plekken, 
noch  borrelend  water  te  bespeuren.  De  bronnen  van  Sing&riti 
zgn ,  voor  zoover  bekend  is ,  het  eenige  spoor  van  vulkanische  wer- 


de  boogie  der  volgende  ponten  bepaald:  G.  Boetak  2860,  0.  Ee^iri  2292, 
0.  Argoelan  2720,  G.  Eawi  2445  meters.  Ik  zie  geene  kans  de  drie  laatste 
namen  met  voldoende  zekerbeid  te  identifiSeren  met  de  toppen  die  bg  Janghnhn 
onder  gebeel  andere  namen  voorkomen. 


Digitized  by  VjOOQIC 


king  dat  in  den  omtrek  van  het  geheele  gebergte  is  te  yinden* 
Janghnhn  wijst  met  nadruk  op  de  uitmuntende  gelegenheid  die 
de  Oro-Oro-vlakte  voor  de  oprichting  van  een  sanatorium  zou 
opleveren.  Het  koele  klimaat  van  dit  hoogplat  (IS'^  è  19^  C), 
waarin  geen  tijger  kan  leven,  de  ruime  uitgestrektheid,  de 
vruchtbare  bodem,  de  zuivere  lucht ,  de  overvloed  van  drink  water , 
de  hooge  bergrug  die  de  vlakte  tegen  westen-  en  zuidwestenwin- 
den beschermt,  de  gebaande  wegen  waarlangs  men  haar  van 
Batoe  kan  bereiken,  dit  alles  schijnt  samen  te  werken  om  de  plek 
aan  te  bevelen  voor  een  oord  tot  genezing  van  kranken  die  door 
de  aanhoudende  hitte  verzwakt  en  ondermijnd  zijn.  Maar  het 
blgkt  niet  dat  tot  hiertoe  eenige  aanstalte  is  gemaakt  om  aan 
den  wenk  van  Junghuhn  gevolg  te  geven;  waarschijnlgk  vindt 
men  het  al  te  fontastisch ;  om ,  ver  van  het  gewoel  en  de  genie- 
tingen der  wereld,  op  eene  hoogte  van  2700  meters,  op  een 
eenzamen  bergtop  te  gaan  leven. 

Maar  genoeg  van  den  Eawi!  Eeeren  wg  thans  naar  Batoe 
terug,  om,  alvorens  wij  den  westelgken  hoek  der  residentie 
Pasoeroean  verlaten,  ook  nog  den  dwarsdam  Radjeg  wësi  te 
overschrgden  en  een  bezoek  te  brengen  aan  het  district  Ngantang. 

Dit  district;  als  een  geheel  beschouwd ,  ligt  tusschen  den  Radjeg 
wësi  ten  oosten ,  de  Andjasm&r&-keten  ten  noorden ,  den  Elawi  en 
den  Eeloet  met  den  vlakken  zadel  die  ze  verbindt,  ten  zuiden ,  en  in 
het  westen  de  geheel  geïsoleerde  Loesongo-keten  *),  die  aan  den 
noordelijken  voet  van  den  Eeloet  oprgst  en  zich  met  een  zeer 
smallen,  scherpen  kam  voortzet  van  zuid  ten  westen  naar  noord 
ten  oosten.  De  Loesongo-keten  en  Andjasm&r&-keten  sluiten  echter 
niet  aanéén ,  daar  laatstgenoemde  in  den  Goenoeng  Sel{ind&  ein- 
digt alvorens  de  andere  te  bereiken;  er  blgft  dus  eene  opening 
waardoor  de  weg  van  Ngantang  naar  de  residentie  Eediri  in  de 
richting    van  Eandangan  en  Pare  loopt  ^).  De  wateren  van  het 


*)  Zie  boTen  bl.  732.  Do  namen  Loesongo-keten  en  Andjasm^rE-keien  zgn 
beide  door  Junghuhn  aan  toppen  in  die  bergreeksen  ontleend ,  daar  de  inlan- 
ders zelden  voor  aaneengeschakelde  bergen  een  gezamenlijken  naam  hebben, 
behalve  het  bekende,  telkens  terugkeerende ,  Goenoeng  Kendeng. 

')  Zie  boven,  bl.  752,  waar  Kandawangan  in  Kandangan  moet  veranderd  worden. 

m.  62 


Digitized  by  VjOOQIC 


978 

hoogland I  die  zich  allen  in  eene  hoofdbeek,  de  Kali  Eontoh, 
Terzamelen,  kannen  echter  door  deze  opening  geen  oitweg  Tin- 
den,  daar  de  kleine  vlakte  naar  het  noorden  rgst,  en  Maden 
das  noodwendig  een  meer  moeten  vormen,  indien  zg  niet  een 
loozingskanaal  hadden  gevonden  door  eene  dwarskloof  die  den 
Keloet  van  het  znidelgkste  deel  der  Loeeongo-keten  scheidt  Das 
afgevoerd  naar  het  diepland  van  Kediri,  wendt  de  Kali  Kontoh 
zich  noordwestwaarts  en  ontUst  zich  in  de  Brantas  vier  palen 
ten  noorden  van  Papar.  Door  het  dwarsjak  Ind&r&wati,  dat  van 
den  Gt.  Sel&nd&  znidwaarts  loopt,  en  van  den  zadel  die  den 
Keloet  met  den  Elawi  verbindt,  slechts  door  de  kloof  van  de 
Kali  Eontoh,  waarait  het  met  steile  helling  oprijst,  wordt  geschei- 
den ,  heeft  de  natnar  het  ketel vormige ,  van  alle  zgden  door  bergen , 
of  althans  door  rijzend  terrein,  omgeven  hoogland  nog  weiet 
in  twee  bekkens  gesplitst,  die  gewoonlijk,  naar  de  voornaamste 
daarin  gelegen  desa's,  het  hoogland  van  Bakir  en  het  hoogland 
van  Ngantang  worden  genoemd. 

Dit  merkwaardige  hoogland  is  even  beroemd  om  zgn  koel  en 
gezond  klimaat;  als  om  den  overvloed  van  pittoreske  tooneelen  waar- 
door het  zich  zelfs  in  het  aan  natnarschoon  zoo  rijke  Java  on- 
derscheidt. Wg  zallen  ze  genoegzaam  voor  ons  doel  loeren  ken- 
ken  door  een  denkbeeldigen  rit  over  den  16^  paal  langen  weg  van 
Sisir  naar  Ngantang,  en  een  kleinen  nitstap  naar  het  één  paal 
links  van  den  weg  gelegen  Bakir. 

Yan  Batoe  af  gaat  de  weg  door  schier  ona%ebroken  sawahs, 
totdat  hg  den  oostelgken  voet  van  den  dwarsdam  Badjeg  wësi 
bereikt  ter  plaatse  waar  zich  het  zgpad  a£Bondert  dat  znidwaarts 
naar  Sing&riti  voert.  De  weg  loopt  na  in  zigzag  tegen  de  helling 
van  den  Badjeg  wësi  omhoog,  en  overschrgdt  dien  bg  een  pand&p& 
op  eene  hoogte  van  1160  meters.  Zoo  bereikt  men  het  golfror- 
mige,  slechts  in  het  groot  genomen  als  vlakte  te  beschoawen 
hoogland,  dat  met  zeer  geringe  glooiing  naar  het  westen  afhelt 
Frissche  groene  grasvlakten,  a^wisseld  door  boomen  en  boom- 
groepen  ,  vooral  door  welige  koffieplantsoenen ,  en  een  van  alle  zijden 
door  woudrgke  bergen  bepaalde  horizon,  dit  zgn  de  liefelgke 
tooneelen  die  de  over  het  laagste  deel  der  noordelgke  Eawi-ribbeo 


Digitized  by  VjOOQIC 


979 

gokende  weg  ons  aanbiedt,  totdat  wy  de  diepe  kloof  (djoerang) 
der  Ladjoe  ontmoeten  ^  die  langs  de  helling  yan  den  Eawi  afistroomt, 
en  in  het  lagereland  aan  onze  rechter  zich  met  de  hoofdkloof 
der  Eali  Eontoh  vereenigt.  Nog  een  paar  beekkloven  kruisende 
bereiken  wg,  op  8^  paal  van  Batoe,  Eedoeng  redj&;  waar  zich 
een  kofiSepakhuis  bevindt,  en  waar  zich  het  zypad  naar  Bakir 
yan  den  weg  afzondert,  dat  ons  die  plaats  in  weinige  minuten 
doet  bereiken. 

Bakir  ligt  in  het  zuidwestelgk  deel  yan  het  naar  die  plaats 
genoemde  bekken,  op  een  yoorsprong  yan  de  Elawi-helling ,  en 
wordt  yan  de  steile  hoogten  yan  den  Ind&r&wati  door  de  diepe 
kloof  der  Kali  Eontoh  gescheiden.  Deze  schoone  bergstroom  ont- 
springt in  den  noordoosthoek  yan  het  bekken ,  op  of  nabg  den 
Qoenoeng  Der8&n&,  een  der  ribben  yan  de  Andjasm&r&-keten  , 
waarin,  yolgens  berichten  der  inlanders,  ook eene Goew& oepas , 
d.  i.  een  mofet  of  stikgrot,  moet  worden  aangetroffen,  die, zoo- 
yer  ik  weet,  nooit  door  een  Earopeaan  is  onderzocht.  De  Eali 
Eontoh  stroomt  eerst  zuidwest-,  yeryolgens  zuidwaarts,  en  be- 
houdt deze  richting  tot  zij  in  de  kloof  treedt  die  den  yoet 
yan  den  Ind&r&wati  ter  rechter-  yan  een  langen  nederwaarts 
loopenden  rug  yan  den  Kawï  ter  linkerhand  scheidt.  Eene  yan 
den  bodem  tot  den  rand  met  bosch  beUeede  spleet,  die  nu  eens 
zoo  nauw  is  dat  de  beek  de  beide  tot  elkander  naderende ,  soms 
yan  60  tot  100  meters  hooge  en  yaak  loodrechte  rotswanden 
beyochtigt,  en  dan  weder  zich  tot  60 ,  ja  tot  100  meters  yerbreedt, 
slingert  zich  in  tallooze  bochten  om  den  Ind&r&wati  heen,  en 
wordt  door  den  weg  naar  Ngantang,  die  door  despleet  is  gelegd, 
yeertienmaal  door  middel  yan  houten  of  bamboezen  bruggen 
oyerschreden ,  en  ongeyeer  in  het  midden  yan  het  dal  stort  zich 
yan  de  linker-  of  Eawi-zgde  een  wateryal  daarin  neder,  die 
nieuwe  bekoorlijkheid  aan  deze  romantische  tooneelen  bgzet. 
Bakir  bezit  buiten  zgne  schoone  ligging  niets  bgzonders,  maar 
de  wateryal,  die  den  naam  yan  Trètès  met  een  yroeger  beschre- 
Tenen  gemeen  heeft ,  yerdient  wel  dat  wg  er  nog  een  oógenblik 
bg  yertoeyen. 

Het  water  yan  dezen  yal  komt  als  sneeuwwit  schuim  te  yoor- 

62* 


Digitized  by  VjOOQIC 


980 

Bchgn  uit  een  nauwe  kloof  tussohen  twee  rotswanden ,  en  stort 
zich  van  eene  hoogte  van  omstreeks  25  meters  in  de  bmisende 
en  snelvlietende  Eontoh.  Eenige  voeten  beneden  de  kloof  valt 
het  neder  op  een  uitstekende  rots,  die  het  in  een  dichten | 
fijnen  regen  doet  uiteen  spatten,  zoodat  de  geheele  rots  als  met 
een  gazen  sluier  wordt  omhuld.  Het  welig  gewas  van  slioger- 
planten  dat  langs  de  zgden  van  het  rotsgevaarte  opwaarts  kruipt, 
voelt  nauw  den  last  van  het  daarop  neerspattend  water,  maar 
spreidt,  door  den  doorzichtigen  sluier  heen,  iederen  stengel  en 
ieder  blaadje  ten  toon.  In  zijn  verderen  val  zich  gedeeltelgk 
herzamelend,  stort  het  water  zich  met  hollen  klank  neder  in  een 
bekken,  dat  het  veelsoortig  gebladerte  van  het  omringend  geboomte 
terugkaatst ;  maar  de  welige  vegetatie  van  bamboe  en  varen ,  van 
pisang  en  caladium,  die  den  waterval  omgeeft,  is  tot  op  aanmer- 
kelgken  afstand  bedauwd  met  vocht,  dat  zich  op  de  groote  bladeren 
allengs  tot  zware  droppels  vormt,  die  als  kwikzilver  over  hare 
fin  woelen  oppervlakte  rollen. 

Wanneer  men,  over  den  Ind&r&wati  heen,  in  het  tweede  bek- 
ken gekomen  is,  ziet  men  door  het  gier  wordend  bladergewelf  de 
kokospalmen  en  sawah-terrassen  voor  zich  die  in  een  zacht 
glooiend  dal  het  vriendelgke  Ngantang  (ook  als  Antang  uitge- 
sproken en  in  denieuwsteRegeeringsstukkenEaoeman  genoemd) 
omringen.  De  pasanggrahan ,  die  reeds  op  groeten  afstand  zicht- 
baar is,  belooft  den  reiziger  eene  goede  rustplaats,  en  naderbg 
gekomen  bemerkt  hg,  dat  ook  hier  eenige  Hindoe-overblg&elen 
bg  dat  gebouwtje  verzameld  zgn.  In  de  omstreken  vindt  men 
andere  Hindoe-overblgfselen ,  reeds  vroeger  beschreven  '),  te  Botjok 
en  Bajem,  terwgl  men  te  Bantjing,  een  tot  de  desa  Djatoes 
behoorend  gehucht,  in  de  onmiddellgkenabgheideener zoetwater- 
bron, eene  kleine  wel  van  bitterachtig  zout  w^ter  aantreft, 
waarin  versteende  voorwerpen  worden  gevonden. 

Doch   meer   dan    dit  alles  trekt  ons  de  schoone  ligging  van 

Ngantang  aan,   op   een  rijzenden  grond,  aan  den  ingang  eener 

vallei,    en  tegenover  den  noordoostelgken  voet  van  den  Eeloet, 

waarvan  men   slechts   door  de   Eontoh-kloof  is  gescheiden.  De 

-)  D.  n,  bl.  114. 


Digitized  by  VjOOQIC 


981 

Eeloet,  die  zich  nauwelijks  1000  meters  boven  het  kleine  Ngan- 
tang-plateau  verheft,  zal  zeker  van  dit  pnnt  met  weinig  moeite  te 
beklimmen  zijn.  Hg  vertoont  zich  hier  aan  ons  oog  als  met  diepe 
kloven  en  spleten  doorploegd ,  en  men  ziet  hoe  zgn  oostelijke 
voet  zich  met  den  westelgken  van  den  Eawi  vereenigt  door 
middel  van  een  met  wouden  bedekten  tusschenzadel,  die  over 
eene  groote  uitgestrektheid  eene  uiterst  zwakke  glooiing  bezit 
en  in  het  midden  volkomen  vlak  is.  Over  het  laagste  gedeelte 
van  dezen  zadel  loopt  de  weg  naar  Welingi  in  Eediri,  en  het 
paspunt,  dat  met  Ngantang  ongeveer  op  gelijke  hoogte  ligt,  wordt 
recht  in  het  zuiden  gezien.  Dicht  bij  de  Eedirische  grens,  die 
tien  palen  van  Ngantang  verwijderd  is,  trekt  een  hooge  steile  klip 
het  oog;  die  aan  het  eind  van  een  der  talrijke  ribben  van  den 
Eawi  oprgst  en  naar  een  naburig  bergdorp  soms  G*  Gresik 
wordt   genoemd  '). 

Wg  hebben  thans  den  eindpaal  van  onzen  voorgenomen  tocht 
door  den  westeljjken  uithoek  van  Pasoer oean  bereikt,  en  zoo  wij 
niet  langs  denzelfden  weg  willen  terugkeeren ,  zullen  wij  het  best 
doen,  ons  langs  de  reeds  aangeduide  route,  naar  Welingi  in  Eediri  te 
begeven ;  en  vandaaar  verder  den  weg  te  volgen  die  ons  om 
den  zuidelgken  voet  van  den  Eawi  heen  naar  het  Malangsche 
terugvoert  ^).  Deze  weg  gaat  door  het  dal  van  de  Brantas,  dat 
den  Eawi  scheidt  van  het  zuidelijk  Ealkgebergte ,  waaraan  ook 
hier  weder  de  naam  van  Goenoeng  Eendeng  (Eetengebergte) 
gegeven  wordt,  die  zoo  dikwijls  terugkeert,  dat  hg  nauwelijks 
als  een  eigennaam  kan  beschouwd  worden.  De  grens  overschrij- 
dend betreden  wij  hier  het  Malangsche  district  Seng&r&  en  berei- 
ken daarna  eerst  de  desa  Soember  poetjoeng;  die  3i  paal  van 
de  grens  verwijderd  is,  en  vervolgens,  4f  paal  verder,  de  hoofd- 

')  Over  het  district  Ngantang  zie  men  Jnnghnhn,  Java,  II.  1193—1200 
en  1165-1167;  L.  Burer,  Biang-lala,  I.  2,  bl.  125— 130;Hageman,t.a.pl., 
71  V.;  Jukes,  Voyage  of  the  Fly,  II.  119—125;  d'Almeida,  Life  in  Java, 
I.  258—264 ;  Rigg  in  Jonrnal  of  the  Ind.  Archip.  III ,  p.  500-504.  Over 
den  waterval  van  Trètès  zie  nog  Domis,  Residentie  PasBoeroeang ,  bl.  15  v. 
De  berg  dien  ik  G.  Gresik  heb  genoemd,  omdat  ik  op  Jnnghuhns  kaart 
hier  een  dorp  Gresik  vind  aangeduid ,  heet  op  de  kaarten  van  van  de  Velde  en 
Ie  Glercq,  G.  Kresi  of  Kressi ,  terwgl  Rigg  den  naam  van  het  dorp  Eiriflie  schrgfl, 

«)  Zie  boven ,  bL  748. 


Digitized  by  VjOOQIC 


982 

plaats  van  Senglrl,  Eepandjèn  geheeten.  Bij  het  aanleggen  van 
den  weg  werd,  voor  een  aantal  jaren,  5^  paal  west  vanEepan- 
djèn,  nudden  in  het  bosoh ,  een  kolossaal  staande  Ganésa-beeld  van 
zeer  yerdienstelgke  bewerking  ontdekt,  dat  men,  zoo  ik  mg  niet 
bedrieg,  op  de  yindplaats  heeft  laten  staan  en  dat  zeker  een 
bezoek  overwaardig  is  *).  Eepandjèn  is  Z.Z.W.  van  de  Eota 
Malang  gelegen  en  er  mede  verbonden  door  een  weg  die  over 
Ngadim&l&  en  Pakis  adji  loopt,  12t  paal  lang  is,  en  in  schilderach- 
tigheid en  verscheidenheid  over  het  geheel  verre  onderdoet  voor 
de  wegen  die  wij  tot  dusverre  in  het  Malangsche  leerden  kennen. 
Het  hoofddorp  is  omringd  door  uitgestrekte  rijst-  en  maïsvelden  eo 
koffietuinen,  aan  den  horizon  door  donker  woud  omzoomd,  heeft 
een  koffie-  en  zoutpakhuis ,  maar  is  overigens  slechts  van  belang 
als  het  middelpunt  der  wegen  die  het  noordelijk,  meer  bevolkt 
gedeelte  van  de  uitgestrekte  districten  Sengliri  en  Gondang  legi 
doorkruisen.  Naar  den  kant  der  Zuiderzee  wordt  de  groote  weg 
Van  Malang  naar  Eepandjèn  nog  Si  paal  in  dezelfde  richting  voort- 
gezet tot  Boemi  ajoe,  eene  desa  gelegen  nabij  het  punt  waar  de  van 
den  Smèroe  komende  en  langs  den  noordelgken  rand  van  het  Zuider- 
gebergte stroomende  Lesti  zich  met  de  Brantas  vereenigt,  en  wel 
tusschen  deze  laatste  en  de  kronkelende,  hare  wateren  tusscheo 
hooge  en  steile  oevers  onstuimig  voortstuwende  Eali  Mitr&  of 
Metr&,  welker  oorsprong  op  den  Eawi  wg  boven  leerden 
kennen  >),  en  die  zich  een  weinig  lager,  bg  het  gehucht 
Oeloe  laras,  in  de  Brantas  stort.  Een  paal  bezuiden  Eepan- 
djèn gaat  van  den  weg  naar  Boemi  ajoe  ook  nog  een  rg- 
weg  uit  naar  Gondang  legi,  het  voormalige  hoofddorp  van 
het  district  van  dien  naam,  maar  dat  zijn  waardigheid  alskawe- 
danan   aan   het  meer  noordwaarts  gelegen  Boeloe  lawang  heeft 

1)  Bnunund ,  Verhh.  t.  h.  Bat  Gen.  XXXIII.  209. 

>)  Blz.  975.  Junghuhn  schrijft  Mitro,  Bnrer,  Biang-lala,  I.  22,  Mettro; 
Hageman,  T.  I.  T.  L.  en  Yk.  I,  bl.  57,  alsmede  de  étappe-kaart  van  Harenga 
hebben  Metro.  De  loop  dezer  riyier  is  op  de  kaarten  yan  Jnnghnhn  en 
Yersteeg  verkeerd  voorgesteld;  zg  valt  niet  boven  Malang  in  de  Brantas, 
maar  na  haren  oostwaartsohen  loop  tot  nabij  die  plaats  te  hebben  voortgezet , 
buigt  zij  zioh  znidzoidwestwaarts  om  en  loopt  in  ,die  richting  vele  palen  ver 
nagenoeg  evenvrgüg  met  de  Brantas ,  tot  zg  deze  ontmoet  in  den  westwaaii* 
echen  loop  dien  zg  na  hare  vereeniging  met  de  Lesti  aanneemt. 


Digitized  by  VjOOQIC 


983 

moeten  afstaan.  Dit  laatste  lïgt  aan  den  groeten  weg  die,  van 
Malang  met  eenige  kronkelingen  bijna  recht  zuidwaarts  gaande, 
te  Gondang  legi  eindigt,  en  is  van  eerstgemelde  plaats  7^,  van 
laatstgenoemde  7i  paal  verwijderd.  Boeloe  lawang  heeft  een 
koffiepakhuis  en  Gondang  legi  een  pasanggrahan ;  maar  dit  is 
ook  alles  wat  ik  van  die  plaatsen  te  vermelden  weet  Yan  Gon- 
dang legi  gaat  de  rijweg  nog  oostwaarts  tot  Toeren  (4{  paal), 
waar  een  zontpakhuis  ligt  en  een  controleur  zijn  zetel  heeft.  Hier 
is  men  nog  slechts  door  de  in  deze  streek  zuidwaarts  stroomende 
en  zich  eerst  later  westwaarts  ombuigende  Lesti  gescheiden  van 
den  voet  van  den  Smèroe,  aan  welks  woeste  hellingen  geene 
dorpen  van  beteekenis  worden  aangetroffen.  De  groote  wegen 
houden  hier  dus  op,  behalve  dat,  op  geringen  afstand  van  de 
Lesti,  nog  een  pedatiweg  noordwaarts  loopt,  die  Toeren  over 
Sanan  en  Wadjak,  het  eerste  met  een  kofiSepakhuis ,  het 
tweede  met  eene  pasanggrahan,  en  beide  nog  tot  het  district 
Gondang  legi  behoorende,  verbindt  met  Toempang,  de  door  haar 
schoenen  tjandi  bekende  hoofdplaats  van  het  district  Pakis,  die 
9  palen  van  Wadjak  en  14{  palen  van  Toeren  verwijderd  is. 

Het  gedeelte  der  districten  Seng&r&  en  Gondang  legi  dat 
wij  hier  in  ijlende  vaart  hebben  doorrend,  begrensd  door  de 
E.  Metr&  ten  W.  en  door  de  E.  Lesti  ten  O.  en  Z.  en  door- 
sneden door  de  Brantas,  die  hier  de  grens  tusschen  Seng&r&en 
Gondang  legi  beschrgft,  behoort  nog  tot  de  oultuurvlakte  van 
Malang,  die  overal  rgke  oogsten  van  koffie  en  tabak  voortbrengt, 
maar  toch,  naarmate  men  verder  zuidoostwaarts  doordringt,  veel 
van  hare  weelderige  vruchtbaarheid  verliest,  daaï  de  bruine, 
leemachtige,  humusryke  gronden  allengs  overgaan  in  een  bodem 
die  met  fijn  zand  is  bedekt  ').  In  Seng&r&  vindt  men,  in  de  nabij- 
heid van  de  Lesti  en  Brantas,  bgna  de  eenige  djatibosschen  in 
deze  residentie  die  nog  bruikbaar  timmerhout  opleveren,  waarom 
hier  in  1879  eene  perceelsgewgze  exploitatie  is  aangevangen. 
Vroeger  moet  het  ook  in  de  afdeeling  Pasoeroean  en  in  het 
Bangilsche  district  Gempol  niet  aan  djatihout  ontbroken  hebben; 


*)  Junghnhn,  Jaya,  n.  742. 


Digitized  by  VjOOQIC 


984 

maar  dit  is,  vooral  ten  behoeve  der  Buiker&brieken,  achrome- 
lyk  vernield  ').  In  de  laatste  jaren  zgn  in  de  districten  SeDg&ri 
en  Gondang  legi  vele  uitgestrekte  perceelen  land  in  erfpacht 
uitgegeven  voor  de  cultuur  van  koffie ,  enkele  ook  voor  die  van 
kina  en  rameh,  en  eenige  tabaksondernemingen  door  vrgwillige 
overeenkomsten  met  de  bevolking  tot  stand  gebracht.  De  gronden 
voor  die  verschillende  ondernemingen  gebezigd  zgn  deels  in  de 
beschreven  vlakte,  deels  ook  op  de  berghellingen,  vooral  op  die 
van  den  Eawi  gelegen;  die  van  den  Smèroe  schgnen  daarvoor 
niet  veel  gelegenheid  te  bieden.  De  Lesti;  en  de  Brantas  na  hare 
vereeniging  met  de  Lesti,  kunnen  zeker  nóg,  in  het  algemeai 
gesproken ,  als  de  grens  der  cultuur  in  Pasoeroean  beschouwd 
virorden.  Eene  topographische  opmerking  zij  mg  hier  nog  ver- 
oorloofd. De  westwaartsche  ombuiging  der  Lesti  gaat  gepaard 
met  hare  versterking  door  den  toevloed  der  Eali  Genting,  die 
op  de  zuidwestelijke  helling  van  den  Smèroe  ontspringt,  evenals 
die  der  Brantas  door  den  toevloed  der  Lesti.  Indien  wg  de  Gen- 
ting,  het  stuk  der  Lesti  tusschen  de  beide  vereenigingspunten  en 
de  Brantas  na  hare  ombuiging  te  zamen  als  ééne  rivier  aanmerken, 
krggen  wij  een  stroom  die  geleidelijk  dezelfde  richting  volgten  ia 
zgn  geheel  de  noordgrens  van  het  woeste  Zuidergebergte  bepaalt 
Lieten  wg  dan  die  rivier  in  haar  geheel  den  naam  van  Gen- 
ting,  dan  zouden  wij  de  Lesti,  de  Brantas  en  de  Metr&  als 
affluenten  daarvan  moeten  aanmerken ,  die  allen  in  zuidwestelijke 
richting,  met  ongeveer  evenwijdigen  loop,  de  hoofdrivier  toe- 
stroomen.  Er  zou  veel  voor  pleiten  om  zich  dit  waternet  zoo 
voor  te  stellen,  doch  het  spraakgebruik  der  inlanders  heeft  het 
anders  gewild '). 

De  natuur  en  het  voorkomen  van  dit  zuidelijk  gedeelte  van 
Malang  komen  geheel  overeen  met  die  van  het  aangrenzend  gedeelte 
van  Eediri,  de  Alas  Loed&j&  ').  Ook  hier  bestaat  om  dezelfde 
reden   gebrek   aan  water,   en  als  gevolg  daarvan  schier  geheel 


^)  Cordes,  de  Djatibossohen  op  Ja?a,  176. 

')  Dergelgke  opmerkingen   omtrent  de  rivieren  van  Java  beb  ik  meermalen 
gemaakt.  Zie  D.  I,  bl.  81 ,  D.  III ,  bl.  393  v. ,  505. 
»)  Boven,  blz.  746. 


Digitized  by  VjOOQIC 


985 

gemis  Tan  akkerland,  van  dorpen,  van  wegen.  De  breedte  dezer 
v^oeste  landstreek  zal  gemiddeld  ongeveer  16  palen ,  hare  opper- 
vlakte omstreeks  700  vierk.  palen  bedragen.  Het  Eendeng-ge- 
bergte  doorsnijdt  haar  in  eene  lijn  die  parallel  met  de  znidknst 
loopt,  bereikt  eene  hoogte  van  800  tot  500  meters  en  bedekt 
haar  geheel  met  zijne  nitloopers  *)•  Eene  vaste  bevolking  wordt 
hier  dan  ook  op  slechts  zeer  enkele  punten  gevonden ;  de  dieren 
der  wildernis,  tijgers,  bantengs,  herten,  zwijnen,  apen  en  roof- 
vogels, deelen  met  elkander  de  heerschappij  over  deze  eenzame 
streken.  Ofschoon  de  weinige  beken,  waarvan  de  voornaamste 
allen  naar  het  zniderstrand  afvloeien^  in  den  Oostmoeson  schier 
waterloos  zijn,  valt  er  regen  genoeg  om  eene  dichte,  schier 
ondoordringbare  vegetatie  te  onderhouden,  die  zich  onderscheidt 
door  reusachtige  exemplaren  van  den  Bend&-boom  '),  waarvan 
de  bast  tot  touw  wordt  verwerkt  en  het  melksap  als  vogellijm 
dient,  en  in  de  nabgheid  van  het  strand  door  het  veelvuldig 
voorkomen  van  Eleinhovia  hospita  L.,  een  boom  die  het  fraai 
wit  en  zwart  gevlekte  pèlèthout  oplevert,  dat  door  de  Javanen 
zoozeer  voor  krisscheeden  gezocht  wordt,  en  waarvan  sommige  stuk- 
ken,  die  aan  hunne  grillige  eischen  beantwoorden,  met  buitensporige 
prgzen  worden  betaald  ^).  Ook  ontbreekt  het  er  niet  aan  de 
boomsoorten  waarin  gaarne  de  bijen  nestelen  en  aan  tallooze  zwer- 
men van  deze  insekten  gelegenheid  gegeven  wordt  hunne  koloniën 
te  vestigen*  Deze  gansche  huiveringwekkend  wilde  streek  staat , 
naar  het  oordeel  der  Javanen,  onder  de  heerschappij  van  de 
Ratoe  Loro  Eidoel ,  aan  wier  macht  de  demons  gehoorzamen  die 
hier  de  bosschen  en  klippen  bewonen  en  wier  rust  het  zeer 
bedenkelijk  is  te  storen.  De  kust  zelve,  klippig,  woest ^  onher- 
bergzaam en  ongenaakbaar ,  met  de  baaien  Plelot  of  Pelolot  en 


')  Hagemon,  T.  t.  I.  T.  L.  en  Yk.  L  55. 

')  Artocarpus  pubescens  BI. ,  Artocarpus  Blumei  "Willd. 

>)  Toen  ik  D.  I.,  bl.  39  en  522,  over  het  pèlèthout  sprak ,  was  de  herkomst 
mij  niet  bekend.  Wat  ik  sedert  bij  Hasskarl,  Aanteek.  n<^855;  Filet,  Plantk. 
Wdbk.,  n«  3597 ;  Miquel,  Flora  t.  N.  I.,  1. 2. 186;  Jagor ,  Singapore .  Malacca, 
Java,  bl.  185;  Lehnert,  Urn  die  Erde.  762,  over  Kleinhoma  ho8püa]&8^ 
had  mg  reeds  overtuigd  dat  het  slechts  van  dezen  boom  kon  afkomstig  zgn, 
toen  ik  dit  door  Teysmann ,  N,  T.  v.  N.  I.  XI.  117,  uitdrukkelgk  bevestigd  vond. 


Digitized  by  VjOOQIC 


986 

8rig^iitj&  en  het  woeste  eiland  Sempoe,  dat  door  een  smal 
kanaal  yan  de  kust  wordt  gescheiden ,  beschreef  ik  reeds  op  de 
denkbeeldige  knstyaart  om  het  eiland  Jaya  waaraan  het  tweede 
hoofdstuk  yan  het  eerste  deel  yan  dit  werk  werd  gewgd  ^)«  Wg 
willen  thans  de  beide  paden  —  wegen  mag  men  ze  niet  noemen  — 
leeren  kennen  die  oyer  het  Eende;ig-gebergte  naar  de  zuidkust 
yoeren  en  in  deze  gansche  woeste  streek  de  eenige  zgn  die  op 
yermelding  aanspraak  maken. 

Het  uitgangspunt  yan  het  eerste  pad  is  Pangganglélé ,  yan  welke 
desa  Ardj&wilangoen ,  dat  ongeyeer  op  dezelfde  plaats  op  de 
jongste  kaarten  yoorkomt,  een  nieuwere  naam  schijnt  te  zgn  *)• 
Dit  dorp  ligt  aan  den  yoet  yan  hetKendeng-gebergte,  W.  Z.  W. 
yan  Eepandjèn ,  op  eenigen  afstand  yan  den  linkeroeyer  der 
Brantas  en  niet  yeel  yerder  yan  de  Eedirische  grens.  Men  kan 
het  yan  Eepandjèn  op  twee  wijzen  bereiken.  Het  gemakkelijkst 
is  langs  den  grooten  weg  naar  Eediri  tot  1|  paal  yoorbg  Soember 
poe^'oeng  te  rijden  en  daar  de  Brantas  oyer  te  steken ,  waarna 
men  nog  8  palen  heeft  af  te  leggen,  zoodat  de  geheele  afetand 
yan  Eepandjèn  12^  paal  bedraagt.  Aantrekkelijker  sohgnt  het  mg 
toe  den  weg  te  nemen  oyer  Seng&r& ,  het  yoormalige  'hoofddorp 
yan  het  district  dat  denzelfden  naam  draagt,  en  in  de  nieuwere 
geschiedenis  yan  Jaya  bekend  door  het  zonderlinge,  gelukkig 
zonder  yeel  moeite  onderdrukte  complot  tot  omyerwerping  yan 
het  Nederlandsch  gezag  dat  er  in  1822  gesmeed  werd  onderde 
leiding  yan  een  90jarigen,  half  blinden  en  halflammen  grgsaard, 
die  onder  den  naam  yan  Ejai  Seng&r&  bekend  was  ')•  Thans  is 
dit  dorp  schier  geheel  yerlaten.  Een  weinig  yerder  daalt  men, 
niet  zonder  moeite,  af  naar  de  steile  bedding  yan  de  Brantas  ^),  gaat 

»)  BI.  38  T. 

')  Mocbt  bei  eene  andere  desa  zgn,  die  misBchien  in  den  laatsten  tgd  ten 
koste  van  Pangganglélé  is  opgekomen,  dan  ligt  zp  toch  zeer  in  de nabgheid. 

')  Burer,  Biang-lala,  I.  2.227.  Burer  zegt  dat  SengfirH  vroeger  Selorok  werd 
genaamd,  Hageman,  T.  v.  I.  T.  L.  en  Yk.  I  67 ,  dat  de  weg  over  Selorok  en 
SengSrft  loopt,  en  de  kaarten  van  van  de  Velde  en  Versteeg  plaatsen  Selorok 
en  SengürR  op  zoodanigen  afstand  van  elkander,  met  de  Metr&  tnsscbenbeide, 
dat  SengKr^  over  Selorok  sleohts  langs  een  zeer  grooten  omweg ,  met  herliaal- 
den  rivierovergang,  zon  te  bereiken  zjjn.  Wat  is  hier  de  waarbeidf 

^)  Bnrer,  t.  a.  p.  229,  zegt  „de  Metro^S  wat  stellig  een  vergissing  is. 


Digitized  by  VjOOQIC 


987 

de  rivier  oyer,  en  volgt  dan  de  vallei  die  zg  doorstroomt,  aan 
haren  linkeroever,  langs  een  pad  dat  zich  allengs  verder  van  haar 
verwijdert,  tot  men  Pangganglélé  bereikt  Natuurlijk  dat  deze  vallei 
nog  niet  geheel  deelt  in  de  woestheid  die  het  Eendeng-gebergte 
kenmerkt.  De  weg  loopt  dan  ook  aan  beide  zijden  der  rivier 
door  de  djatibosschen  die,  zooals  wij  reeds  opmerkten,  nogeene 
vrij  groote  uitgestrektheid  in  dit  gedeelte  van  Seng&r&  beslaan. 
Naarmate  men  Pangganglélé  nadert  ziet  men  echter  inhetboscb 
meer  en  meer  open  plekken,  met  djagoeng  en  aardvruchten 
beplant,  en  waarop  kleine  goeboegs  (op  bamboezen  palen  rus- 
tende wachthuisjes)  verrijzen,  om  de  wilde  zwynenendetggers, 
waarvoor  deze  streken  berucht  zgn,  te  bespieden  en  door  geraas 
te  verdrgven,  tot  beveiliging  van  het  plantsoen  of  van  eigen 
leven.  Pangganglélé  en  omstreken  zijn  de  zetel  van  een  bgzonde- 
ren  tak  van  industrie;  want,  ofschoon  de  bevolking  arm,  luste- 
loos en  aan  opium  verslaafd  is,  munt  zij  uit  in  het  vervaardi- 
ging van  karoengs  of  stroozakken ,  die  hier  van  beter  en  fijner 
hoedanigheid  zgn  dan  gewoonlgk.  De  reden  is  dat  zij  hier 
de  gewone  kleeding  der  bevolking  uitmaken ,  wanneer  zij  zich  soms 
voor  een  tgd  van  twee  of  drie  maanden  in  de  bosschen  van  het 
Zuidergebergte  begeefl  om  hout  te  kappenofhonigen  waste  ver- 
zamelen. Deze  zonderlinge  kleedg,  die  door  velen  zelfs  als  gewone, 
dagelgksche  dracht  is  aangenomen,  wordt  somtgds  daaraan  toe- 
geschreven, dat  de  bevolking  buiten  staat  is  zich  een  betere 
te  verschaffen,  en,  wat  het  dragen  daarvan  bij  het  zoeken 
van  boschproducten  betreft,  aan  de  goede  bescherming  die 
deze  stroozakken  verleenen  tegen  de  steken  van  muskieten  en 
bgen  ^);  maar  andere  schrijvers  leeren  ons  dat  zulke  ka- 
roengs en  de  daarbij  behoorende  voetzolen  van  arènvezelen  het 
kostuum  uitmaken  dat  den  Javaan  uitsluitend  past,  wan- 
neer hij  het  waagt  het  rijk  der  Ratoe  Loro  Eidoel  te  betre- 
den ^  eene  daad  waartoe  hg  zich  bovendien  door  offeren,  bidden 
en    vasten    dagen   lang  voorbereidt  '}.   Even   eenvoudig  als  de 


1)  Burer,  tap.  282. 

^  Domis,  de  Besidentie  Pasoeroean,  6  t.;  Hageman  in  T.  y.  I.  T.  L.  en 
Yk.  I.  69.  Ygl.  ook  D.  I  van  dit  werk,  bl.  89. 


Digitized  by  VjOOQIC 


988 

kleedÏDg  dezer  zwervers  is  ook  hunne  overige  levenswgze:  honne 
rustplaatsen  bereiden  zg  zioh  in  de  boomen,  hun  voedsel  bestaai 
uit  sago  die  zg  uit  den  stam  van  den  arèn-palm  verkrggen;  of 
uit  gadoeng  *),  hun  kookgereedschap  uit  bamboeleden,  terwgl 
zij  zich  vuur  verschaffen  door  twee  stukken  bamboe  tegen  elkan- 
der te  wrijven. 

Yan    Pangganglélé    gaat   de   weg  door  alang-alang  en  glagah 
tot  aan  den  voet  van  den  Goenoeng  Eendeng,  waarvan  do  kam 
veel  dichter  bg  de  Brantas  en  Lesti  dan  bg  het  Zuidergebergte 
ligt    en  dienvolgens  de  noordelijke    helling   veel  steiler  is  dan 
de   zuidolgke.   De   pas  ligt  op  eene   vrg  aanmerkelgke  hoogte 
en   de   hier  en  daar  afgebrokkelde ,  elders  glibberige  kalksteen 
waaruit   het  gebergte   bestaat,  dwingt  den  ruiter  of  voetganger 
tot   de  uiterste  voorzichtigheid,  om  niet  neder  te  storten  in  de 
afgronden   en  kloven   die   hij  overal  ziet  gapen.  Over  het  alge- 
meen loopt  het  pad  door  wouden  van  dicht  en  zwaar  geboomte, 
waarin   een   doodsche   stilte  heerscht,   die  slechts  enkele  malen 
door  de   kreten   van   de  dieren  der  wildernis  wordt  verbroken. 
Het   pad,   nauwelgks  twee  voet   breed,   gaat  over  steilten  en 
door  ravijnen   tamelijk   recht  op   het  strand  aan.  Yeel  valt  er 
dikwijls  in  deze  bosschen  op  te  merken ,  maar  natuurlgk  brengt 
de  tgd   daarin  aanhoudende  verandering.  Zoo  beschrgft  een  rei« 
ziger  twee  zonderling  ineengegroeide  boomen,  die  als  het  ware 
een  gewelfde  poort  vormden,   waar  juist  het  pad  doorheen  liep, 
en,  eenige  palen  verder,  aan  de  zuidelijke  afhelling  van  het  ge- 
bergte, een  natuurlijke  berceau,  door  het  veelsoortigste  gebladerte 
gevormd ,  met  een  groote  verscheidenheid  van  kleurige  bloemen 
getooid,   en  door  tal  van  fraaie  en  liefelijk  kweelende  vogeltjes 
verlevendigd.  Een  geheel  ander  tooneel  werd  gevormd  door  eene 
kleine   nederzetting  voor  het   vellen  van  hout  en  het  inzamelen 
van   boschproducten,   die   uit  een   12tal  huisgezinnen  bestond, 
maar  ongetwijfeld  lang  is  opgeruimd,  daar  de  nomadische  bevol- 
king dezer  streken  zelden  langer  dan  zeven  of  acht  maanden  op 
dezelfde  plaats   blijft,    en  wanneer  zg    vertrekt  hare  hutten  in 
den  brand  steekt.  Sporen  van  tggers  worden  dikwijls  waargeno- 
^)  Zie  over  deze  aardymcbt  D.  I.,  bl.  535. 


Digitized  by  VjOOQIC 


989 

men,  en  waar  hunne  nabgheid  vermoed  wordt,  zullen  de  inlan- 
ders het  niet  wagen  het  woord  matjan  uit  te  spreken,  om- 
dat zg  vreezen  dat  de  koning  der  wildernis  het  noemen  van  zijn 
naam  als  een  gebrek  aan  eerbied  beschouwen  en  bloedig  wre- 
ken zal.  Pa  man  (oom)  of  kaki  (grootvader)  zijn  de  vleiende 
benamingen,  waardoor  zij  doorgaans  pogen  zijne  goede  gezind* 
heid  te  wekken.  Eindelijk  begint  men  het  bruisen  en  bulderen 
der  baren  te  vernemen,  maar  de  hooge  rotswanden  en  duinen 
die  het  strand  tegen  hare  aanvallen  beschermen ,  onttrekken  nog 
de  zee  aan  den  blik.  Ten  laatste  bereikt  men ,  na  1 7  palen  van 
Pangganglélé  te  hebben  afgelegd,  een  door  de  hevige  winden 
gebeukten  pasanggrahan,  die  veelal  eenige  herstelling  vordert 
eer  hg  tot  nachtverblijf  kan  dienen.  Deze  plaats  wordt  Oondang 
t&w&  genoemd,  naar  een  riviertje  dat  zich  hier  in  zee  stort,  en 
is  voornamelijk  bekend  om  hare  in  het  bosch ,  op  eenigen  afstand 
van  het  strand,  gelegen  vogelnestklip ,  die  echter  sedert  lang 
door  de  salanganen  verlaten  is.  Maar  het  meest  wordt  de  tocht 
beloond  door  het  heerlgk  gezicht  op  den  oceaan  en  langs  de 
kust,  dat  men  van  de  uit  spierwit  zand  bestaande  duinen  geniet. 
Het  strand  is  omzoomd  door  een  keten  van  klippen  in  allerlei 
verscheidenheid  van  vorm  en  grootte,  waartegen  zich  de  hooge, 
woedende  golven  te  bersten  stoeten,  zoodat  hun  sneeuwwit 
schuim  hoog  tegen  de  wanden  opstuift ,  en  zg ,  in  fijnen  regen 
opgelost,  in  de  zee  worden  teruggeworpen  '). 

Het  tweede  pad  begint  bij  Gondang  legi  en  gaat  naar  de 
pasanggrahan  Srigfintj^,  die  aan  den  kleinen  inham  van  dien 
naam  is  opgericht.  Yan  Gondang  legi  gaat  men  omstreeks  vier 
palen  zachtkens  dalend  afwaarts  tot  men  de  vallei  van  de  Lesti  be* 
reikt.  Is  men  deze  doorgetrokken,  dan  heeft  men  een  geheel 
gelijksoortigen  weg  over  het  Kendeng-gebergte  af  te  leggen  als 
zoo  even  beschreven  werd.  De  paden  zgn  even  klippig  en  steil, 
het  woud  vertoont  hetzelfde  karakter  en  bevat  dezelfde  boom- 
soorten ,  en  het  gezicht  dat  de  oceaan  oplevert  is  niet  minder 
verheven  en  treffend.  Alleen  is  de  weg  iets  minder  eenzaam, 
daar   men,   na  de  Lesti   te  zgn  overgestoken,  eerst  het  dorpje 

')  Al  deze  bgzonderheden  z^n  ontleend  van  Barer,  t.  a.  p.  226—249. 


Digitized  by  VjOOQIC 


990 

Tjelompret,  vervolgens  het  dorpje  Watoe  gèsèk  ontmoet,  en 
eindelijk,  na  van  Gondang  legi  af  12^  paal  te  hebben  a%el6gd| 
het  grootere  dorp  Bantoer  bereikt,  waar  men  nog  8}  paal  van 
de  zee  verwijderd  is  '). 

Op  het  pnnt  waar  de  grenslgn  tusschen  de  districten  Gh>ndang 
legi  en  Pakis  tegen  die  tussohen  de  residentiên  Pasoeroean  en 
Probolinggo  stnit ,  verheft  zich  de  Mahamèroe  of  Smèroe ,  de 
hoogste  der  Javaansohe  bergtoppen ,  waarvan  de  kruin  zich,  vol- 
gens de  meest  vertronwbare  metingen,  3672  meters  boven  het 
zeevlak  verheft.  Deze  bergreus  strekt  zijn  broeden  voet,  waar- 
onder zich  het  Eendeng-gebergte  verliest,  tot  aan  het  znider- 
strand  nit,  en  bedekt  met  zgne  ontzaglgke  ribben  zoowel  het 
noordoostelijk  en  oostelijk  deel  van  Gondang  legi,  als  het  aan- 
grenzend gedeelte  van  de  Probolinggosche  afdeeling  Loemadjang. 
Die  ribben  stellen  tnsschen  de  bevolking  van  Gondang  legi  en 
Loemadjang  een  onoverkomelijken  slagboom.  Zg  zgn  niet  enkel 
begroeid  met  ondoordringbaar  bosch,  maar  vormen  een  terrdn 
dat  nit  een  opeenvolging  van  steile  bolwerken,  door  diepe  klo- 
ven gescheiden,  schgnt  te  bestaan.  Waarschgnlgk  zgn  zg  ge- 
vormd door  stroomen  van  lava  of  lava-puin ,  van  den  Smèroe  af- 
komstig, wier  schrikwekkende  woestheid  aan  het  oog  onttrokken 
wordt  door  het  dichte  woudkleed  dat  alle  oneffenheden  van  het 
terrein  bedekt  Deze  geheele  zuidzgde  van  den  Smèroe  is,  of 
was  althans  voor  weinige  jaren,  onbewoond.  Het  laatste doqqe, 
Loemadjang  tengah  '),  uit  een  pasanggrahan  van  bamboe  en  een 
paar  hutten  bestaande ,  ligt  Z.  Z.  W.  van  den  top ,  op  eene  hoogte 
van  422  meters,  en  op  ongeveer  5  palen  afstands  van(}ondang 
legi ,  van  welke  plaats  of  van  Toeren  het  gemakkelgk  kan  bereikt 
worden.  Deze  plaats  was  dan  ook  het  uitgangspunt  der  eerste 
bekende  bestgging  van  den  Smèroe ,  die  den  Sden  Augustus  1836 
door  den  resident  van  Pasoeroean  van  Nes  en  den  adsistent-resi- 
dent  van  Malang  Dickelman  met  hun  gevolg  ondernomen  werd.  Of- 


0  Hageman,  t.  a.  p.  67. 

^  Jnnghahn,  Java,  II.  742,  sohrgft  Matjan  tengah,  de  kaart  van  Versteeg 
Mac^jang  tengah,  Hageman,  t.  a.  p.  67,  Lemacyang  tengah,  de  Begeerings- 
almanak  in  de  hypBometrisohe  tabellen  Loemacyang  tengah. 


Digitized  by  VjOOQIC 


991 

schoon  zg  het  doel  niet  geheel  bereikten,  hebben  zg  voor  latere  reizi- 
gers een  weg  door  de  wonden  gebaand,  die  in  1838  door  den  heer 
Clignett  en  in  September  1844  door  Jnnghuhn,  beide  met  gun* 
stiger  nitkomsten ,  gevolgd  is  ').  Zollinger  die  aoht  dagen  na 
Jnnghnhn  den  Smèroe  beklom,  volgde  almede  denzelfden  weg ')• 
In  den  laatsten  tgd  zgn  de  beklimmingen  zeker  veel  menigvnl- 
diger  geweest ,  in  verband  vooral  met  de  werkzaamheden  van  den 
geographischen  dienst;  ook  heeft  men  wel  eens  andere  wegen 
daarbg  ingeslagen.  Zoo  beklom  in  September  1877  de  heer 
P.  Heering  met  zgn  reisgezelschap  den  Smèroe  met  de  desa 
P&ntj&  Koesoem&,  in  het  district  Pakis,alspunt  van  uitgang.  Hij 
besteeg  eerst  den  Djambangan ,  een  der  toppen  van  de  boogvor- 
mige keten  die  aan  Junghuhn  den  naam  van  Gbenoeng  Ch>embar 
verschuldigd  is,  welken  hij  gewoonlgk  op  onze  kaarten  draagt,  en 
die  den  stompen  kegel  omgeeft  welke  van  denzelfden  schrgver  den 
naam  van  Ooenoéng  Garoe  ontving.  Yan  den  Djambangan  werd 
daarna  de  tocht  voortgezet  door  het  dal  dat  den  Goembar  van 
den  Qaroe  scheidt,  tot  het  punt  waar  de  Smèroe  daaruit  oprgst, 
die  vervolgens  tot  aan  de  kruin  werd  beklommen.  Ik  zal  om 
van  den  Smèroe  een  zoo  goed  mogelijk  denkbeeld  te  geven,  in 
gedachten  Junghuhn  volgen  in  zijne  opstijging,  en  daarna  afistg- 
gen  langs  den  weg  door  fleering  genomen,  maar  moet  hier  reeds  de 
opmerking  maken,  dat  ik,  bij  verschil  in  namen,  aan  die  van 
Heering  boven  die  van  Junghuhn  gezag  toeken ,  daar  deze  laatste 
dikwijls  met  de  namen  zeer  lichtvaardig  is  omgesprongen  en  niet 
weinige  verkeerde  of  verminkte  in  omloop  heeft  gebracht.  En 
zoo  zal  dan  ook  in  het  vervolg  van  mgne  beschrgving  de  Qaroe 
den  naam  van  Eapala,  het  Hoofd,  dragen,  waarop  hg  omzgne 
ligging  aanspraak  heeft  en  waaronder  hg  algemeen  bg  de  nabu- 
rige bevolking  bekend  is  ''). 

Wij   zetten    ons   dan  in  den  vroegen  morgen  te  Loemadjang 


*)  De  beklimming  door  van  Nes  is  beBcbreyexi  T.  y.  N.  I.  YI,  D.  UI,  bl. 
1158;  die  door  Oli^ett  T.  y.  N.  I.  Jg.  I,  D.  II,  bL  46;  die  door  Janghahn 
JaYa,  I,  bL  745,  T.  y,  N.  L  1849,  I.  bl.  112. 

«)  T.  V.  N.  I.  Jg.  Vm,  D.  I.,  bU  150. 

^)  Heering  Yerhaalt  zjjn  tocht,  in  ,De  Gids^  Yoor  1878, D. II,  bL441  Y.en 
spreekt  oTor  de  namen  Garoe  en  Kapala  bL  450. 


Digitized  by  VjOOQIC 


992 

tengah   te   paard    en  dringen  in  oost-noordoostelijke  richting  de 
oorspronkelyke    wouden    binnen,    die    het   meer   vlakke  terrein 
bedekken  dat  om  den  voet  van  den  Smèroe  is  gelegen.  Gelukkig 
dat  wij  een  pad  gebaand  vinden;  want  de  moeilgkheden  zouden 
anders  onoverkomehjk  zijn.  Het  papachtige  slijk  dat  wg  op  vele 
plaatsen  te  doorwaden   hebben,  de  zwermen  van  muskieten  en 
springbloedzuigers  die  ons  belagen,  de  duffe,  vunzige  lucht  die 
getuigt  van  de  massa  plantaardige  zelfstandigheden  welke  in  het 
binnenste   van  het  woud  liggen  te  vermolmen,  zijn  toch  reeds 
meer  dan  genoeg  om  aan  onze  bergbeklimming  het  karakter  van 
een  pleiziertochtje  geheel  te  ontnemen.  Het  pad  voert  achtereenvol- 
gens over  acht  beken ,  waarvan  de  eerste ,  de  Pamoetang ,  door  een 
vrij  diepe  kloof,  reeds  in  de  nabgheidvan  het  dorp,  afstroomt,  de 
Pringapoes,  bg  welke  het  terrein  zich  sterker  begint  te  verheffen '), 
eene  met  rolsteenen  gevulde  bedding  vertoont,  en  de  laatste  en 
grootste,  de  Mandjing;    bij   welke  de  helling  veel  steiler  wordt 
en   het  bosch  een  geheel  ander  karakter  krggt,  beschaduwd  is 
door  eene  reusachtige  bamboesoort,  wier  zwaarste  halmen  eene 
doorsnede  hebben   van   25  centimeters  en  zich  tot  eene  hoogte 
van   20  meters  recht  omhoog  heffen,  slechts  aan  de  toppen  een 
weinig  omgebogen  ').  Het  bed  dezer  beek,  7^9  meters  breed, 
wordt   gevormd    door   de  met   rolsteenen  bedekte,  maar  geheel 
glad  gespoelde  oppervlakte  van  een  lavastroom.  Een  weinig  bene- 
den  de  plaats  waar  de  weg  dit  bed  doorsngdt,  daalt  de  lavastroom 
plotseling   zoo   sterk,  dat  de  beek  zich  met  koenen  sprong  van 
eene  hoogte  van  20  of  meer  meters  stort.  Daar  de  zg  wanden  van 
het  vloedbed  in  de  steile  daling  van  de  bedding  zelve  niet  doelen, 
maar  hunne  vroegere  hoogte  behouden ,  verliest  zich  deze  waterval 
in   een  donkere  rotsspleet;  welker  bodem,  waartoe  het  zonlicht 
nooit  kan  doordringen,  geheel  met  schuimend  water  bedekt  is. 


*)  Na  het  oTersteken  yan  de  Pringapoes  in  de  wildernis  Oetan  Soengei 
Petoeng  gekomen,  zag  de  heer  Tan  Nes  c.s.  op  een  heurel^e,  rechts  van 
het  voetpad,  eenige  beelden,  opschriften  en  andere  oudheden,  die,  Tolgens 
Hageman ,  T.  ▼.  I.  T.,  Ld.  en  Yk.  I.  67 ,  sedert  naar  elders  yerroerd  zgn. 

^  Zie  nader  daaroYer  D.  I.,  bl.  159.  Ygl.  wat  de  heer  ran  Hasselt  orer  de 
Bantoeng  itam  zegt  in  zgne  lijst  van  bamboesoorten  (Midden  Somatra,  Nat. 
Hist.  XIII,  bl.  87),  no,  5. 


Digitized  by  VjOOQIC 


993 

Na  dit  tooneel  bewonderd  te  hebben ;  trekt  men  verder  door  de 
droge  bedding  der  Kali  Sat,  een  diepe  kloof  ten  deeie  gevuld 
met  zwartaohtig  zand.  Daarna  gaat  men  steeds  steiler  opwaarts , 
door  een  woud  waarin  zich  meer  en  meer  eiken  met  de  bam- 
boehalmen mengen,  vervolgens  Casuarina's,  Acer  laorinum 
Hassk.  en  boom  varens  de  overhand  krggen,  terwgl  kleinere 
varens  en  lycopodiën,  met  Platycentrum  robustum  Miq.  vermengd, 
den  bodem  bedekken.  Weder  anders  vertoont  zich  de  planten- 
groei als  men  een  smalle  zandrib  bereikt  heeft,  die  zich  hier 
en  daar  tot  een  kleinen  grasbodem  uitbreidt,  waarop ,  —  onder  ver- 
spreide hooge  en  met  baardmossen  behangen  tjem&r&'s,  —  berenoor-, 
balsamien-,  ranonkel-  en  weegbree-soorten  welig  tieren  en  het  Euro- 
peesoh  voorkomen  van  de  gansohe  vegetatie  luide  predikt,  dat 
men  reeds  eene  aanzienlijke  hoogte  bereikt  heeft.  De  rib  verder 
volgende  komt  men  ten  laatste^  op  eene  hoogte  van  2085  meters, 
aan  eene  broedere  met  gras  begroeide  plaats,  door  de  Javanen 
Goenoeng  Wid&darèn  genoemd,  die  gewoonlijk  tot  rustplaats' 
wordt  gekozen  en  vroeger  als  het  hoogste  punt  gold  dat  op  den 
Smèroe  te  bereiken  was.  Op  deze  plek,  vanwaar  men  nog  een 
paar  uren  te  stijgen  heeft  aleer  men  de  noordelijke  wondgrens 
bereikt,  vertoont  zich  de  top  van  den  Smèroe  in  al  zgne  woest- 
heid; als  een  naakte  zandkegel  die  ver  boven  de  wouden  uitsteekt 
en  bij  het  licht  der  op-  en  ondergaande  zon  in  een  roodachtig 
schgnsel  gloeit,  dat  Zollinger  aan  het  Alpengloeien  van  zgn  heerlijk 
vaderland  herinnerde  *).  Ook  een  ander,  niet  minder  treffend 
versohgnsel,  dat  zich  op  den  Smèroe  dagelijks  voordoet,  kan 
van  dit  punt  voortrefiFelgk  worden  waargenomen.  Uit  den  rech- 
terhoek der  bergkruin,  die  het  verst  naar  het  oosten  ligt  en 
eigenlijk  een  a&onderlijken  top  vormt,  wat  lager  dan  de  hoofd- 
top,  rgst  bij  tusschenpoozen  een  rookkolom  omhoog,  en  levert, 
vooral  wanneer  de  nacht  reeds  gevallen  is,  een  zonderling  schouw- 
spel op.  Junghuhn  had  zulk  eene  uitbarsting  reeds  in  den  morgen 
waargenomen,  een  tweede  vertoonde  zich  des  namiddags  te  vijf 
uren,  toen  hij  een  paar  uren  op  den  Wid&darèn  had  doorgebracht, 

^)  Zie  zgn  opstel  „Werkzaamheid  van  den  berg  Smèroe  in  Jan.  1845**,  in 
Natuur-  en  Qeneeskundig  Archief  v,  N.  I.»  II.  543. 

in.  63 


Digitized  by  VjOOQIC 


994 

dene   derde   volgde  te  zeven  aren  bg  het  Uoht  der  maan,  twee 
andere  hadden  plaats  gedurende  zgn  verblijf  op  den  top ,  en  in 
het  geheel   15  gedurende   de   twee  dagen  die  hg  in  de   streek 
van   den    Smèroe   doorbracht.  Zollinger  v^as,  terwgl  hg  zich  op 
den   top   bevond,    getuige   van  drie  uitbarstingen ,  Heering  van 
vgf  of  zes  ').  Die  uitbarstingen  kannen  bezwaarlgk  in  algemeene 
trekken    beschreven    worden,    daar   de   indruk  natuurlgk   zeer 
verschillend   is  naar  den  graad  van  heftigheid,  de  windrichting, 
den  tgd  van  den  dag  en  den  afstand  waarop  men  ze  waarneemt.  Ik 
zal  mg  dus  bepalen  tot  de  opmerking,  dat  eerst  de  stilte  plot- 
seling door  een  gesis  en  geloei  in  den  krater  wordt  verbroken, 
waarna  een  aanvankelijk   lichte,    doch   steeds  dichter  wordende 
dampkolom  opstijgt,  en  eindelgk,  onder  sterk  gebrul,  eene  zwarte 
rookmassa  wordt  uitgebraakt,  die  zich  rond  wentelend  met  onbe- 
grgpelijke  snelheid   omhoog  vliegt.  Zand  en  steenbrokken ,  door 
de  dampzuil  medegevoerd,  die  des  nachts  in  vuurgloed  gehuld  is, 
hoort  men  kletterend  neervallen ,  maar  zg  komen  voor  het  grootste 
gedeelte  weder  terecht  in  de  opening  waaruit  zg  zijn  opgerezen, 
en  slechts  enkele  kleine  stukken  worden  over  den  kraterwand 
heengeslingerd.    Dat  werkelijk  in  de  tegenwoordige  periode  niet 
veel  vulkanisch  puin  door  deze  uitbarstingen  over  den  berg  ver- 
spreid wordt,  kan  men  daaruit  besluiten,  dat  Zollinger  in  1844 
zonder   modte   de    flesch   weervond  die  Clignett  in  1838   onder 
eenige  steenen  verborgen  had.  Zichtbaar  blgvende  gevolgen  van 
eenige  beteekenis  zgn  dan  ook  niet  aan  deze  uitbarstingen  ver* 
bonden.    Yan   hevige,    verwoestende   eruptiên   van  dezen  beigy 
die   hare   vernielende   werking  op  groeten  afistand  deden  gevoe- 
len,  is   aan    de   Javanen   niets  bekend.  Toch  moet  er  een  tgd 
geweest  zgn    waarin  dit  terrein  door  titanische  krachten  is  op- 
gescheurd  en  vervormd    en    geweldige  lavastroomen  zijn  uitge- 
braakt,  zooals,  om  niet  meer  te  noemen,  alleen  reeds  door  de 
vroeger  vermelde   ')  ribben   aan  den  zuidelgken  voet  duidelgk 
bewezen  wordt. 
Wanneer  men  van  de  rustplaats  op  den  Widadarèn  zgn  weg 


*)  Zie  ook  Bleeker  in  T.  y.  N.  I.  1849,  IL   43.  ^)  BL  990. 


Digitized  by  VjOOQIC 


d95 

verTÖlgt,  wordt  de  rug  waarover  men  voortsohrgdt  gedurig 
smaller  en  steiler  en  krijgt  eindelgk  het  karakter  eener  scherpe 
zandgraat,  die  nanwelgks  twee  voeten  breedte  behoudt  en  aan 
weerszijden  door  eene  diep  in  het  zand  uitgespoelde  kloof  wordt 
begrensd.  Aanvankelgk  ziet  men  nog  een  menigte  welige  strui- 
ken, ofeohoon  de  Casuarinen  gedurig  kleiner  worden ;  maar  gedu- 
rig  kaler  wordt  het  pad,  en  tal  van  geknakte  stammen,  die  aan 
zgne  zijden  in  het  zand  bedolven  liggen,  getuigen  van  zandstortingen 
die  het  geboomte  hebben  medegesleept  Op  sommige  plaatsen 
doet  het  pad  denken  aan  de  brug  die  naar  Mohammeds  paradgs 
voert,  en  heeft  men  vrg  wat  koelbloedigheid  noodig  om  niet  te 
duizelen  bg  de  gedachte  aan  het  gevaar  waaraan  men  is  bloot- 
gesteld. Op  eenigen  afstand  bespeurt  men  nog  altgd  het  woud, 
maar  de  zandwoestgn  is  meer  en  meer  als  met  lange  tongen 
tusschen  het  groen  ingedrongen  of  heeft  eilandvormige  groepen 
geboomte  overgelaten,  die  gedurig  meer  onder  het  aandringende 
zand  worden  begraven. 

Heeft  men  eindelgk  de  uiterste  woudgrens  bereikt ,  dan  is  men 
het  gevaarlijkste  gedeelte  van  den  tocht  te  boven ,  maar  de  moeie- 
Igkheid  schgnt  eerst  recht  te  beginnen.  Men  ziet  hier  den  eigen- 
Igken  zandkegel  voor  zich,  die  naar  alle  zijden  gelgkmatig  afdaalt 
en  nog  niet,  gelijk  lager,  in  ribben  met  tusschenkloven  verdeeld 
is;  slechts  door  een  onnoemelgk  aantal  kleine,  onregelinatig  door 
elkander  loopende  groeven ,  die  hun  ontstaan  aan  het  afvlietende 
regenwater  te  danken  hebben ,  b  de  oppervlakte  ruw  en  oneffen 
gemaakt.  Het  geheel  is  een  zandwoestgn ,  waarin  geen  spoor  van 
plantengroei  te  bespeuren  is,  maar  een  zandwoestgn  in  het  gebied 
der  wolken.  De  helling  bedraagt  33  graden,  eene  steilte  die 
voor  den  klimmer  reeds  groot  bezwaar  oplevert  waar  hg  vasten 
grond  onder  de  voeten  heeft,  maar  hier^  uithoofde  van  de  fijnheid 
en  bewegelijkheid  van  het  zand,  wanhopige  inspanning  vordert. 
Gelukkig  echter  dat  de  moeielijkheid  als  men  hooger  komt  eer 
af-  dan  toeneemt;  het  fijnste  zand  ligt  beneden,  hoogerop  is  het 
meer  en  meer  met  steenen  vermengd,  en  de  grootste  steenblok- 
ken  vindt  men  in  de  nabgheid  van  de  kruin.  Ofschoon  de  afistand 
van  de  woudgrens  tot  den  top  niet  meer  dan  1 500  meters  bedraagt , 

63* 


Digitized  by  VjOOQIC 


996 

mag   men  aannemen   dat  zel&  een   krachtig  en  geoefend  berg- 
klimmer  twee  k  drie  uren  behoeft  om  dien  af  te  leggen. 

De  kruin  van  den  Smèroe  wordt  nu  eens  als  twee-,  dan  als 
drietoppig  voorgesteld.  De  reden  is  dat  de  noordwestelgke  of 
hoogste  9  elliptisch  ronde ,  top ,  dien  Junghuhn  voor  den  voormali- 
gen  krater  houdt,  maar  die  thans  gesloten  is,  naar  het  oosten 
een  40  k  50  voet  lageren  voorsprong  heeft,  die  soms  ais  een 
afzonderlijke  top  wordt  aangemerkt.  Aan  den  tweeërlei  vorm 
van  den  naam  des  bergs,  Mahamèroe  en  Smèroe,  zijn  denamen 
ontleend  waardoor  men  den  eigenlyken  top  en  den  voorsprong 
onderscheidt,  —  zeker  een  minder  gepaste  aanduiding,  betzg 
men  die  —  wat  ik  in  het  midden  moet  laten  —  als  Europeesche 
of  Javaansche  vinding  te  beschouwen  heeft.  Beide  te  zamen 
beschouw  ik  als  den  noord  westelijken  top.  De  andere  ligt  meer 
zuidelgk,  een  weinig  naar  het  oosten,  is  door  een  vrg  scherpen 
tusschenzadel  met  den  noordwestelijken  verbonden,  draagt  den 
naam  van  Djonggring  Sël&k&  en  bestaat  uit  een  enkelen  kring- 
vormigen  rand,  die  aan  de  zuidwestzijde  60  k  70  meters  lager 
is  dan  de  noordwestelijke  top,  maar  aan  de  zuidoostzgde  zijne 
hoogte  bijna  evenaart.  Die  rand  vormt  den  wand  des  kraters 
waardoor  thans  nog  de  Smèroe  zgne  rookwolken  en  gloeiende 
steenen  en  rapilli  omhoog  werpt.  De  grootste  diameter  van  den 
krater  zal  ongeveer  300  meters  bedragen,  en  men  kan  er  van 
den  noord westelgken  top  gedeeltelijk  in  nederzien.  De  rand  is 
aan  de  zuidoostzgdo'  door  een  diepe  kloof  doorsneden,  die  langs 
de  berghelling  afdaalt.  Zoowel  de  noordwestelijke  top,  als  de 
oostelijke  voorsprong,  de  tusschenzadel  en  de  hellingen  vanden 
kraterrand  bestaan  uit  een  ophooping  van  zand  en  millioenen 
steenbrokken ,  met  zwartachtig  grgze,  hier  en  daar  in  het  rood- 
achtig spelende  kleur. 

De  fijnheid  der  lucht,  waardoor  op  alles  een  fel  licht  valt,  dat 
op  groeten  afstand  de  kleinste  bgzonderheden  nog  scherp  doet  uit- 
komen ;  de  scherpe ,  koude  wind ,  die  echter  voor  het  oor  nauw 
waarneembaar  is,  daar  niets  zijne  vaart  belemmert;  de  wolkenzee 
die  men  ver  beneden  zich  ziet  drijven ,  die  het  vlakke  land  aan 
den  blik  onttrekt  en  waarboven  zich,  behalve  den  Smèroe,  slechts 


Digitized  by  VjOOQIC 


997 

enkele  der  hoogste  bergtoppen  verheffen ,  —  dat  alles  strekt  om  den 
geheel  eigenaardigen  indruk  te  verhoogen  dien  de  reiziger  op 
den  top  van  den  Smèroe  ontvangt.  Het  gebergte  dat  den  Smèroe 
met  den  Tenger  verbindt,  onthulde  zich  slechts  ten  deele  voor 
Junghuhn's  oog;  een  blik  derwaarts  gaf  hem  de  overtuiging,  dat 
uit  het  dal  tusschen  het  ringgebergte  en  den  Qoenoeng  Kapala 
de  Smèroe  het  gemakkelijkst  zou  te  beklimmen  zijn.  Die  weg, 
door  Junghuhn  aangeprezen,  is  werkelijk  door  latere  reizigers 
gevolgd  en  heeft  nieuwe  schoonheden  aan  het  licht  gebracht,  die 
hij  meer  vermoeden  dan  genieten  kon.  Aan  de  hand  van  Hee- 
ring  volgen  wij  dien  bg  onze  afdaling. 

De  nederdaling  zelve  tot  in  het  dal  dat  het  ringgebergte  van 
den  G.  Eapala  scheidt,  behoeft  ons  niet  lang  bezig  te  honden. 
Tot  aan  de  woudgrens  heeft  de  kale  kegel  van  alle  zijden  het- 
zelfde karakter;  willens  of  onwillens  daalt  men  met  den  storm- 
pas,  daar  het  mulle  zand  de  schreden  als  van  zelve  verhaasten 
verlengt.  Ook  het  woud,  in  hoofdzaak  tjem&rli-bosch,  blijft  zich 
vrij  wel  gelgk;  eene  enkele  rustplaats,  eene  kleine  open  plek 
in  het  woud,  die  den  naam  van  Betj&  Tkdk  draagt  en  waarde 
Javaan  zgn  eerbied  bewgst  aan  een  paar  kleine  afgodsbeeldjes, 
welker  herkomst  geheel  onzeker  is,  verdient  een  woord  van 
vermelding. 

De  tjem&r&'s  verzeilen  den  reiziger  tot  het  dal,  maar  het  is 
noodig  eer  wij  verder  gaan  iets  naders  over  zijne  ligging  te  zeggen. 
De  zuidelijke  rand  van  de  Dasar,  het  zandmeer  van  het  Tengersche 
gebergte,  daalt  aan  de  buitenzgde  vrij  steil  af  tot  op  ongeveer 
2200  meters ,  en  gaat  dan  over  in  een  uitgestrekt  hoogland ,  dat 
in  het  zuiden  door  de  toppen  van  den  Smèroe  wordt  begrensd. 
Uit  dat  hoogland  verheft  zich  de  Eapala ,  aan  de  westzijde  omgeven 
door  een  wgden  halven  kring  van  bergen ,  waarvan ,  in  het  noorden 
te  beginnen,  de  Ajèk-Ajèk,  de  Eoetoegan  en  de  Djambangan, 
aan  welken  laatsten  zich  de  Smèroe  aansluit,  de  hoogste  toppen 
zijn.  Het  dal  tusschen  dien  halven  bergring  en  den  Eapala  is 
dus  inderdaad  een  hoogland  van  zeer  aanzienlgke  verheffing,  en 
loopt  aan  de  oostzgde,  zich  als  het  ware  vermengende  met  de 
helling  van  den  Eapala ,  steil  af  naar  het  lage  land  van  Loemadjang. 


Digitized  by  VjOOQIC 


998 

Daar  de  grens  tasschen  de  residentiën  Pasoeroean  en  Probolioggo 
over  den  kam   van   bet  halfkringvormig  gebergte  getrokken  ü, 
behoort  het  hoogland  dat  er  naar  het  westen  door  wordt  a^^ 
sloten,  evenals  de  Eapala  zelf,  eigenlijk  in  zgn  geheel  tot  Probo- 
linggo.  Is  men  nu  van  den  Smèroe  in  het  hoogland  a^edaald, 
dan   ligt  de  weg  naar  P&nt]&  KoesoemS  over  den  top  van  den 
Djambangan.  Het  dal  echter  waarin  wg  ons  bevinden,  is  te  be- 
koorlgk  om  er  niet  eenigen  tgd  in  te  vertoeven  en  een  wandeling 
te  ondernemen  naar  het  vriendelijk  meer ,  dat  tasschen  den  Ajèk- 
Ajèk  en  den  Eapala  is  gelegen.  Dit  is  het  meer  van  Eoemb&l&, 
dat  op  de  kaart  van  Junghnhn,  die  het  zelf  niet  zag,  naar  de 
opgaven  der  inlanders  niet  geheeljuistis  geplaatst ')•  Wij  hebben, 
om  het  te  bereiken^  van  den benedenbosohrand slechts eene wan- 
deling van  een  paar  uren  af  te  leggen ,  waarbg  wij  den  Djambangan 
aan   de   linkerhand  laten  en  gedeeltelijk  over  den  voet  van  den 
aan  de  rechterhand  verrijzenden  Eapala  voortschrijden.  Een  krans 
van  heuvelen  slingert  zich  om  het  meer.  Wanneer  wij  deze  be- 
stegen hebben,   staan  wg  verrukt  bg  den  vriendelijken  aanblik 
van  den  waterspiegel,  die,  omwuifd  door  de  lommer  van  hooge 
boomen ,  welke  vlak  aan  zgn  oever  verrgzen,  en  waarvan  vele,  door 
ouderdom   omgevallen,   den   reiziger  een  heerlgke.  zitplaats  aan- 
bieden, het  donker  blauw  des  hemels  weerkaatst    De  heuvelen 
zijn    met   een  mollig  graskleed   bedekt  en   hunne  kruinen  met 
dichte  boscbjes   bekranst.    Afdalende  tot   aan  den  meeroever  is 
men  door  die  heuvelen  tegen  te  ruwe  winden ,  door  het  geboomte 
tegen  te  feilen  zonneschijn  volkomen  beschut,  en  kan  men  zich 
verlustigen  in  den  rijkdom  van  dierlijk  leven  waarvan  dit  schoone 
plekje   wemelt,   en  het  voorbeeld  der  kleine  eenden,  die  in  het 
heldere   water  plassen   en   duikelen^   volgen    in    het  genot  van 
een  verfrisschend  bad.  Welk  een  contrast  met  de  woeste,  sombere 
tooneelen,  die  weinige  uren  te  voren  de  top  van  den  Smèroe  te 
aanschouwen   gaf!   Welk  een   lachende  oase  na  den  tocht  door 
de  barre  woestgn! 
Na  een  wandeling  om  het  meer,  oostwaarts  voortgezet  tot  aan 


»)  Heering,  t.  a.  p.  450. 


Digitized  by  VjOOQIC 


999 

den  plotseliog  ontzaglijk  steil  dalenden  rand  van  het  hoogland , 
van  waar  wg  Loemadjang  overzien ,  in  het  zuiden  omzoomd  door 
de  schuimende  branding  van  den  zuider-oceaan ,  keeren  wg  temg 
tot  het  punt  waar  het  pad  over  den  ruim  3000  meters  boven 
het  zee  vlak  stggenden  Djambangan  voert,  van  welks  top  wg 
nog  eens  vol  bewondering  den  blik  over  het  grootsche  bergland- 
schap laten  weiden  dat  ons  omgeeft.  Yol  majesteit  is  vooral 
het  gezicht  dat  wij  genieten,  wanneer  wg  den  blik  noordwaarts 
wenden  ,  waar  wg  half  naast ,  half  over  den  Ajèk-Ajèk ,  aan  wiens 
voet  het  beschreven  meer  glinstert,  den  Ider-Ider,  zooals  de  zuide- 
lijke rand  van  het  Zandmeer  genoemd  wordt,  daarachter  de  nieuwe 
vulkaankegels  die  zich  uit  het  midden  der  Zandzee  verheffen,  en 
achter  deze  berggroep  de  hoogste  spitsen  van  den  noordelijken  rand, 
den  Moenggal,  Penanjaan  en  Poendak  lemboe  zien  verrgzen. 

Yan  den  Djambangan  gaat  de  tocht  benedenwaarts  door  eene 
vrildernis,  begroeid  met  eene  grassoort  die  ter  hoogte  van  vijf 
en  meer  voet  met  zware  stengels  opgroeit  en,  neergetrapt  zijnde, 
zoo  glad  is,  dat  men  er  slechts  met  veel  inspanning  op  kan  staande 
blijven.  Ofschoon  het  pad  steil  blijft,  is  het  eene  verademing 
wanneer  men  de  koffietuinen  bereikt  te  midden  waarvan  P&ntj& 
Eoesoema  met  zijn  koffiepakhuis,  op  eene  hoogte  van  omstreeks 
900  meters,  is  gelegen.  Vanhier  kan  men  te  paard  den  tocht 
benedenwaarts  vervolgen,  totdat  men,  na  3^  paal  te  hebben 
afgelegd,  op  den  reeds  *)  vermelden  weg  van  Wadjak  naar 
Toempang  uitkomt,  waarna  nog  3i  paal  in  meer  noordelgke 
richting  ons  laatstgenoemde  desa,  het  hoofddorp  van  het  district 
Pakis,  doen  bereiken. 

Toempang  wordt  vooral  bezocht  om  den  schoenen  tjandi, 
die,  naar  het  gehucht  waarin  hij  zich  bevindt ,  veelal  Tjandi 
Djag&,  maar  toch  ook  dikwijls  Tjandi  Toempang  wordt  gehee- 
ten,  en  elders  uitvoerig  door  mij  beschreven  is  ')•  Het  is 
een  goed  bevolkte  desa  met  rijke  koffietuinen  en  schoone  om- 
streken, die  haar  zeer  geschikt  maken  tot  het  middelpunt 
van  eenige  uitstapjes.  Terwijl  men  den  Smèroe,  die  zich  hier 
in  al  zgn  grootschheid  vertoont,  in  het  zuidoosten  ziet,  verheft 

>)  BL  988.  «)  D.  U,  bL  115. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1000 

zicb  de  Tenger  in  het  noordoosten  en  draagt  op  zijne  zaidoos- 
teljjke  helling,  op  eene  hoogte  van  1079  meters  en  op  71  paal 
afstands  van  Toempang,  het  heerlijk  gelegen  dorp  Ck>ebo^ 
Kelakah,  welks  ruime  pasanggrahan  den  reiziger  een  goede 
bescherming  tegen  de  vinnige  koude  biedt  en  een  verrakkelgk  uit- 
zicht over  de  Malangsche  vallei,  die  bg  helder  weder  geheel 
voor  den  blik  openligt.  In  de  nabijheid  stroomt  eene  klare  beek  door 
eene  enge  kloof  in  een  diepte  van  20  k  25  meters.  Zij  voorziet  het 
dorp  van  drinkwater,  doch  daar  zg  in  den  oostmoeson  uitdroogt,  heb- 
ben de  inlanders  van  gespleten  dikke  bamboehalmen  eene  op  sta- 
ken rustende  leiding  gemaakt,  waardoor  het  water  van  het  gebergte 
in  wgden  omtrek  verzameld  en  naar  dezen  plaats  gevoerd  wordt '). 
Een  andere  rit,  van  omstreeks  vijf  palen  lengte,  brengt  ons 
van  Toempang  in  zuidwestelijke  richting  naar  Eidal ,  nauwelijks 
minder  dan  Toempang  zelf  vermaard  door  zijn  tjandi ,  die  op  een 
fraaie  open  plek  te  midden  van  het  bosch  is  gelegen.  Ook  dit 
schoone  monument  is  vroeger  door  mij  beschreven  ');  maarniet 
zoo  gemakkelijk  is  het  mg  een  denkbeeld  te  geven  van  het  natuur- 
schoon dat  de  weg  derwaarts  in  zoo  kwistigen  overvloed  aanbiedt 
De  geheele  streek  waardoor  hij  voert,  is  zachtgolvend  en  prgkt  met 
de  bevalligste  afwisseling  van  liefelijke  boschjes,  kleine  alang- 
alang-vlakten  en  rgstvelden.  Hier  en  daar  verheft  zich  een 
rotsige  heuvel,  met  prachtig  geboomte  gekroond,  en  nergens  ont- 
breekt de  verfrisschende  aanblik  en  het  liefelijk  geklater  van 
glinsterende  beken  en  kanaaltjes,  terwgl  aan  den  gezichteinder 
een  wijde  kring  van  trotsch  gebergte,  die  alleen  aan  denoord- 
zijde  geopend  is,  het  prachtige  landschap  omlgst  ').  En  niet 
minder  bevallig  is  de  weg  van  Eidal  in  recht  noordwaartsche 
richting  naar  Pakis,  het  oude  hoofddorp  van  het  district,  dat  langs 
den  groeten  rijweg  4t  paal  van  Toempang  verwijderd  is  Dew^ 
van  Eidal  naar  Pakis  voert  door  de  gronden  van  het  voormalig 
koffieland  Genitri,  dat  in  1830  door  het  Gouvernement  in  huur 
werd  afgestaan  aan  den  heer  Watson.  Het  was  toen  nog  groo- 
tendeels met  bosch  en  graswildernis  bedekt,  maar  het  woud  is, 

')  Burer  in  Biang-lala  I.  2.  206  v.    ')   D.  II.,  bl.  114,    »)  Jokes ,  Voyage 
of  the  Fly,  II.  94. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1001 

door  plaDtsoenen  van  bosohkoffie ,  de  glagah  door  vruchtbare  sawahs 
vervangen.  Oenitri  ontleent  zgn  naam  aan  een  veelvuldig  in  deze 
streken  voorkomende  rietaohtige  plant,  wier  vrachten  steen- 
harde pitten  bezitten,  waaruit  de  inlanders  kralen  voor  hun 
rozenkrans^  knoopen  en  andere  snuisterijen  vervaardigen  '). 

Pakis  is  een  groote ,  uit  verschillende  kampongs  bestaande  desa, 
gelegen  rondom  eene  uitgebreide  grasvlakte,  die  doorsneden  wordt 
door  een  kleine  vallei  en  een  beek  waarvan  het  water  in  verschillende 
kommen  is  afgedamd.  Er  is  een  groote  marktplaats  en  een  pasang- 
grahan ,  en  het  geheel  is  door  uitgestrekte  koffieplantingen  omringd. 
Pakis  ligt 9  op  eene  hoogte  van  463  meters,  op  een  westwaarts 
vooruitdringenden  uitlooper  van  het  Tenger-gebergte,  waarvan 
de  groote  met  zand  opgevulde  krater,  indien  er  slechts  een  gebaand 
pad  bestond,  vanhier  in  recht  oostelijke  richting  zou  kunnen 
bereikt  worden.  De  gewone  weg  naar  den  Tenger  ligt  echter 
over  Tosari,  in  het  district  Tenger  van  het  regentschap  Pasoe- 
roean,  en  die  plaats  is  ook  met  de  hoofdstad  Pasoeroean  door  een 
goeden  weg  verbonden.  Dezen  zullen  wij  later  volgen  om  de 
merkwaardigheden  van  den  Tenger  in  oogenschouw  te  nemen; 
maar  hier  ter  plaatse  mag  de  opmerking  niet  ontbreken,  dat 
ook  van  Pakis  een  weg  naar  den  krater  voert,  die  eerst  noord- 
noordoost waarts  gaat  tot  B&d&  (11  palen),  en  zich  dan  oost- 
noordoostwaarts  ombuigt  en  in  die  richting  voortgaat  tot  hg  een 
weinig  voorbij  Tosari  op  den  weg  vandaar  naar  de  Dasar  uitkomt. 
Die  geheele  weg  is  wederom  van  de  meest  afwisselende  schoon- 
heid, en  loopt  eerst  door  een  vlakte  met  rijstvelden  en  dorpen, 
dan,  over  meer  of  min  steile  heuvelen,  door  boschjes  en  koffie- 
plantsoeneU;  totdat  voorbij  de  volkrgke  desa  DjaboengofSelam- 
par,  4|  paal  van  Pakis  verwijderd,  het  terrein  zoo  aanmerkelgk 
en  zoo  onregelmatig  begint  te  stggen,  dat  men  van  rijtuig  geen 
verder  gebruik  kan  maken  en  zijn  tocht  te  paard  moet  vervolgen. 
De  reden  is  dat  men  hier  den  vroeger  ')  reeds  vermelden  zadel  te 
overschrijden  heeft,  die  den  Tenger  met  den  Ardjoen& verbindt. 
Deze  verbinding  wordt  soms  Gebergte  van  Djaboeng  of  van  Selampar, 


OBurerinBiang-lala  1.2.  41;BramiindmBiang-ls]aIY.2.60.')Blz.944,947. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1002 

maar  door  de  inlanders  gewoonlgk  Ooenoeng  Toenggangan  genoemd, 
welk    woord,    van   toenggang,   Bchrglings   zitten  ala  op  een 
paard,  afgeleid^  waar  men   van  gebergten  spreekt  vrg  wd  aan 
ons    zadel   beantwoordt.    De    Toenggangan,   die   zgn    laagste 
pnnt   bg   Lawang  heeft,   bereikt  hier  eene  hoogte  van  1200  & 
1400  meters.  Hg  bestaat  nit  traehiet  en  is  met  vele  losse  traehiet- 
blokken  en  eene  dikke  laag  hnmus  bedekt  Uitgestrekte  koffieaan- 
plantingen  bekleeden  zijne  hellingen ,  doch  waar  de  steenachtige 
bodem  den  aanleg  daarvan  verbood,  schiet  het  bamboe  welig  op 
en   vormt   geheele   bossohen,   die  echter  niet  tot  den  hoogsten 
kam   stijgen.    Het  paspunt  van   dezen  bergrng   is  bg  de  kleine 
desa  Wangkit,  waar  ook  de  grenspaal  staat  tnssohende  regent- 
schappen Halang  en  Pasoeroean ,  wier  grens  door  het  Toenganggan* 
gebergte  wordt  gevormd.  Aan  de  andere  zgdeeenige honderden  voe- 
ten afdalende,  moet  men  de  breede  kloof  overtrekken  die  den  Toeng- 
gangan  scheidt  van  de  rib  waarop  Tosari  is  gelegen.  In  die  kloof  ligt 
B&d&aan  een  gelijknamig  riviertje,  dat  omstreeks  vijf  meters  breed 
is.   Vanhier   komt   men   langs  de  desa's  Gendr&  en  Eebon  Sari, 
welke  laatste   op  eene  hoogte  van  1023  meters  ligt,  door  eene 
schier  onafgebroken  reeks  van  koffietuinen,  aan  de  weder  aanmerke- 
lijk hooger  gelegen  desa  Mngk&  djadjar,  een  groot  dorp  met  een 
ruimen   pasanggrahan ,    vanwaar   men   een  schoon  uitzicht  heeft 
over  de  vlakte  van  Pasoeroean  ').  Hier  staken  wij  voor  het  oogen- 
blik  den  tocht  in  deze  richting,  omdat  wij  op  de  omstreken  van 
Tosari  later  een  blik  zullen  werpen,  als  wg  ons  van  Pasoeroean 
naar  de  Dasar  begeven.   Wg   keeren  thans  in  gedachten  terug 
naar  Pakis,  om  vandaar  de  terugreis  naar  Malang  voort  te  zet- 
ten. De  afstand  bedraagt  nog  8^  palen,  waarvan  61  zijn  af  te  leggen 
in   west-noordwestelijke  richting  tot  Blimbing^  op  den  weg  van 
Sing&sari  naar  Malang ;  het  overige  leerden  wg  reeds  kennen  *). 
De  weg  tot  Blimbing,  die  dicht  bij  deze  plaats  door  den  spoor- 
weg  gesneden   wordt,   verblijdt  ons  weder  door  dezelfde  beval- 
lige afwisseling  van  desa's,  sawah's  en  koiBetuinen,  van  kristal- 
heldere beken  en  den  weligsten  plantengroei,  die  overal  het  Halang- 

')  Bleeker  T.  t.  K.  I.  1849,  II.  39  v.;  Jokes  t.  a.  p.  82—89. 
')  BI.  958. 


Digitized  by  VjOOQIC 


lOOS 

Bohe  kenmerkt;  maar  noopt  ons  inzonderheid  stil  te  staan  bij 
een  dier  bekoorlgke  plekjes,  waaraan  dit  regentschap  zoo  rgk 
is,  die  hare  schoonheid  zedig  voor  den  blik  der  reizigers  schij- 
nen te  rerbergen.  Op  3^  paal  afstands  van  Pakis  ligt,  nabg  den 
weg,  de  liefelijke  badplaats  Wendit,  gerormd  door  eene  kleine 
vlakte,  die  schier  geheel  door  rotsige  hoogten  met  scherpe  hoe- 
ken en  ruwe  kanten  is  ingesloten.  Hier  ontspringen  onderschei- 
den bronnen,  waarvan  het  met  kracht  opwellende  water  gedeel- 
telijk in  badkommen,  door  trachietsteenen  van  oude  tempels 
gevormd,  wordt  opgevangen,  maar  grootendeels  wegvloeit  en  de 
kleine  vlakte  onder  water  zet,  zoodat  zij  op  eene  rawa  gelgkt 
De  plas,  waarnaar  men  met  eenige  trappen  afdaalt,  heeft  ge- 
meenschap met  het  rivier^'e  Kali  Sari,  een  der  voedingstakken 
van  de  Brantas.  Langs  de  boorden  van  den  plas  staan  eenige 
bamboezen  woningen,  door  vracht-  en  andere  boomen  bescha- 
duwd, en  zelden  worden  groepen  badende  inlanders  op  dat  beval- 
lige ple^e  gemist.  De  Javanen  kennen  aan  het  klare  water 
eene  bijzondere  kracht  toe,  en  gelooven  dat  de  geest  eener  prin- 
ses, die  vroeger  dit  oord  tot  hare  badplaats  had  verkoren,  nog 
aan  den  zoom  onder  het  geboomte  rondwaart.  Dezelfde  soort  van 
vischjes  die  zoo  overvloedig  in  het  meer  van  Polaman  voorkomt  ^) , 
ziet  men  ook  in  dezen  plas  menigvuldig  rondzwemmen.  Over  de 
oudheden  van  Malang  heb  ik  reeds  zoo  dikwijls  gesproken,  dat 
ik  er  den  lezer  niet  weder  mede  durf  lastig  vallen,  waarom  ik 
mg  bepaal  tot  de  opmerking,  dat  ontwijfelbaar  de  Hindoe- Java- 
nen eenmaal  een  groot  bouwwerk  met  beelden  en  basreliefs  bij 
de  wellen  van  Wendit  hebben  opgericht,  en  dat  daarvan  de 
overblgfselen 9  deels  in  de  nabijheid  van  den  plas,  deels  in  een 
vrgden  omtrek  daaromheen  worden  wedergevonden  '). 

Wg  willen  thans  Malang  verlaten ,  en  om  zoo  spoedig  mogelijk 
in  het  regentschap  Pasoeroean  te  worden  verplaatst,  keeren  wg 
met  den  spoorweg  naar  Bangil  terug  en  vervolgen  vandaar  den 


1)  BJ.  958. 

^  Hageman,  T.  ▼.  I.  T.  Ld.  en  Yk.  I.  61;  Burer,  Biang-lala,  I.  2. 
33—85;  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1849,  U.  88;  Buddingh,  N.  O.  I.,  I.  383;  Bra- 
nmnd,  Verhh  v.  h   B.  G.  XXXIII.  220. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1004 

tocht  met  hetzelfde  vervoermiddel  naar  de  hoofdstad.  De  spoor- 
weg loopt ,  gedeeltelijk  zeer  dicht  langs  het  strand,  aan  de  noord- 
zijde van  den  postweg  en  daarmede  nagenoeg  evenwgdig,  en  heeft 
tusschen  de  stations  van  Bangil  en  Pasoeroean  eene  lengte  van 
15  kilometers.  De  postweg  is  10  f  paal  lang  en  gaat  over  Gempengi 
Bendoengan  en  Eraton.  Het  terrein  is  in  geringen  graad  heuvel- 
achtig en  bestaat  uit  eene  zwarte  aarde ,  afkomstig  van  de  erop- 
tien  van  den  Tenger,  en  blijkens  de  ondervinding  uitnemend 
geschikt  voor  de  suikerteelt.  De  suikervelden  zijn  overal  langs 
den  weg  afgewisseld  door  sawahs,  met  rijst  of  tweede  gewassen 
beplant.  Oempeng  leerden  wjj  reeds  kennen  '),  Bendoengan  is 
het  eerste  dorp  in  de  afdeeling  Pasoeroean  en  behoort  tot  het 
district  waarvan  Eraton  de  hoofdplaats  is  en  dat  denzelfden 
naam  draagt.  In  de  nabijheid  van  het  dorp  Eraton  ligt  de  snikerfii- 
briek  Djakatra  Oost ,  werkende  op  contract  met  het  Gk)uvemement. 
Pasoeroean  is  eene  der  voornaamste  steden  van  Java ;  zoo  wg 
de  Yorstenlanden  niet  mederekenen  en  Meester  Cornelis  als  een 
voorstad  van  Batavia  aanmerken,  is  zij  de  vierde  in  rang. Hare 
bevolking  wordt  gesteld  op  38,816  zielen,  waaronder  732  Earope- 
anen,  2342  Chineezen,  217  Arabieren  en  56  andere  vreemde 
Oosterlingen  ').  Reeds  in  het  begin  der  vorige  eeuw ,  toen  zij  de 
zetel  was  van  Soerapati  ') ,  was  zg  eene  stad  van  gewicht.  Eenige 
jaren  nadat  die  dappere  krijgsman  ^  wiens  onaanzienlgk  graf  op 
het  kerkhof  te  Mantjilang,  een  half  uur  van  Pasoeroean  ^ 
getoond  wordt,  binnen  hare  vesten  gestorven  was  ^),  beschreef 
haar  Yalentgn  als  met  muren  en  veel  geschut  versterkt  en 
met  10^000  huisgezinnen  bevolkt  ').  De  inlanders  noemen  de 
stad  ook  Qembong ,  en  Eali  Gembong  is  de  naam  der  rivier 
die  haar  doorsnijdt  en  midden  in  de.  stad  door  eene  fraaie  breede 
brug  wordt  overspannen.  Deze  rivier,  die  uit  den  bergzadel 
tusschen  Tenger  en  Ardjoen&  ontspringt,  zal  niet  veel  broeder 
zijn    dan   16  ik   18   meters  en  is  slechts  voor  kleine  vaartuigen 

1)  BI.  943. 

*)  Regeerings- Almanak  voor  1882,  Ie.  ged. ,  bl.  4,  waar  Toor  het  eerat 
eene  tabel  is  medegedeeld  van  de  bevolking  der  steden  van  Java  met  meer 
dan  20,000  zielen. 

»)  Zie  D.  II,  bL  416  ,  426.        *)  Aid.  bl.  429.        ^)  IV.  1.  50. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1005 

beyaarbaar.  Zij  is  yan  de  stad  tot  aan  het  strand  tussohen  gemetselde 
kaden  besloten ,  en  daar  de  hayen  van  Pasoeroean  yoor  den  alge- 
meenen  handel  is  opengesteld,  ligt  daaraan  een  tolkantoor^  dat 
ook  hier  den  naam  van  „Boom''  draagt.  De  rivier  wemelt  door- 
gaans van  sloepen  en  prauwtjes,  die  de  gemeenschap  onderhouden 
met  de  schepen  op  de  reede  en  de  handelsgoederen  op-  en  afvoeren ; 
maar  treurig  is  het.  dat  de  verondieping  van  de  rivier  door  het 
slib  dat  zij  afvoert,  bij  lagen  waterstand  het  verkeer  niet  zelden 
belemmert.  Yóór  den  mond  ligt  eene  zandbank,  en  het  vaarwater 
dat  zg  vrg  laat,  is  te  midden  der  welige  strandvegetatie  nau* 
welgks  te  vinden.  De  groote  schepen  komen  op  1^  paalaüstands 
van  den  wal  in  5  &  7  vademen  water  ten  anker.  Het  blgkt  uit 
deze  gegevens,  dat  de  toestand  der  haven  van  Pasoeroean  niet 
veel  beter  is  dan  die  der  meeste  havens  van  Java's  noordkust 
In  1874  is  men  begonnen  de  haven  door  dwangarbeiders  te  laten 
uitdiepen  en  verruimen;  maar  bij  gebrek  aan  een  voldoend 
aantal  werklieden^  is  in  de  volgende  jaren  zoo  weinig  daarvan 
gekomen,  dat  eigenlijk  de  toestand  nog  onveranderd  is  gebleven. 
Men  troost  zich  met  de  gedachte,  dat  de  aanslibbing  betrek- 
kelijk gering  is  '). 

Pasoeroean  heeft  schoone,  breede  straten,  en  de  verschillende 
vreemde  natiën ,  Chineezen ,  Arabieren^  Bengaleezen,  Boegineezen , 
Mandareezen,  Maleiers,  hebben  er  afzonderlijke,  regelmatige  wijken. 
De  nette  huizen  en  villa's  der  Europeanen,  gedeeltelgk  langs  de 
door  een  dubbele  rij  prachtige  tamarinden  belemmerde  hoofd- 
straat, gedeeltelgk  langs  de  oostzijde  der  rivier  gelegen ,  getuigen 
van  den  rijkdom  en  de  welvaart  der  plaats;  maar  vooral  ook 
niet  minder  is  dit  het  geval  met  de  Chineesche  kampong,  die 
ten  westen  der  rivier  ligt,  en  eene  ruime  straat  van  kapitale 
huizen  vormt,  waar  de  eigenaardige  weelde  van  het  Hemelsche  Bgk 
in  woningen  en  tuinen  metzooveelglans  wordt  ten  toon  gespreid , 
dat  de  toeschouwer  zich  in  China  verplaatst  waant  Om  de  Europee- 
sche  en  Chineesche  wgken  liggen  de  kampongs  der  andere  vreemde 
oosterlingen^   der  Javanen  en  der  Madoereezen,  welke  laatsten 

')  Kol-  VersL  1874,  bL  131  ,  1875,  bl.  134,  1876,  bl.  131 ,  1877,  bL  147, 
1878,  bl.  184. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1006 

het  grootste  deel  der  beToltdng  uitmaken.  Ook  yerlengen  sioh  de 
inlandsche  kamponga  langs  de  ri?i6r  tot  aan  het  strand  ^dat  zeer 
moerassig  is  en  over  de  uitgestrektheid  van  eenige  vlerk,  palrai 
aan  den  aanleg  van  vboh vijvers  is  dienstbaar  gemaakt 

Pasoeroean  heeft  een  fraai  residentiehuis ,  een  kleine,  in  1829 
gestichte,  in  1857  vernieuwde  protestantsche  kerk,  goed  ing^chte 
schoolgebouwen,  een  schoon  societeitsgebouw  met  een  lief hebbe- 
rg-tooneel,  eene  in  1846  verbeterde  gevangenis,  een  zeer  goed 
logement,  een  gasfabriek,  een  telegraaf  kantoor,  eene  groote, 
druk  bezochte  marktplaats  met  loodsen ,  en  uitgestrekte  Gbuver- 
nementspakhuizen.  Het  aan  de  rivier  gelegen  fort  de  Phoenix, 
gebouwd  na  het  einde  van  den  krijg  met  Soerapati,  is  in  1845 
wegens  bouwvalligheid  afgebroken,  maar  ook  het  nieuwe  steenen 
fortje,  een  vierkant  met  twee  uitspringende  bastions  ^  dat  in  de 
plaats  daarvan  bewesten  de  stad  te  midden  van  rgstyeld^  werd 
gebouwd,  is  niet  meer  bezet.  Het  spoorwegstation  werd  op- 
gericht op  een  nagenoeg  vrij,  slechts  door  rgstyelden  ingenomen 
terrein  aan  het  noordeinde  der  stad;  een  gedeelte  dat  daarvoor  yan 
het  marktplein  moest  worden  afgenomen,  is  door  een  stuk  onteigende 
sawahgrond  vergoed.  Het  stationsterrein  is  zoodanig  in  yerband 
gebracht  met  de  aan  de  haven  gelegen  landspakhuizen,  dat  de  met 
koffie  geladen  spoorwagens  tot  Toor  de  deur  dier  gebouwen 
kunnen  gebracht  worden. 

In  de  inlandsche  wijken  yerdient  de  aandacht  de  groote  aloen- 
aloen^  waaraan  de  nette  regentswoning  en  de  goedgebouwde  moskee^ 
voorzien  van  een  steenen  bidtoren,  gelegen  zijn.  Langs  dit  plein 
liggen  ook  de  graven  der  vroegere  regenten  van  Pasoeroean  ^). 

Met  haar  onmiddellijken  omtrek  vormt  de  hoofdplaats  het  db« 
trict  Eota  Pasoeroean,  dat  schier  geheel  door  ryst-  en  suiker- 
cultuur is  in  beslag  genomen,  en  de  op  contract  met  het  Gbu- 
vemement  werkende  suikerondernemingen  Sari  Bedj&  en  Plèrèt 
bevat  Dwars  door  het  district  loopt  in  west-zuidwestelijke  rich- 

')  V.  HoSveU,  Reis,  n  135—137;  Jukea,  Voyage  of  the  Fly,  11.7; 
Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1849,  IL  30  w.;  Brumund  Biang-üda,  IV.  1.  74,141; 
Buddingh,  K.  O.  I.,  I.  357  v. ; d*Almeida,  Life  in  Java,  I.  120,  133;Plaii- 
tenga*B  O.  IndiS.  139 ;  ?aii  Gelder ,  Beschrijving  van  Java ,  lY.  49 ;  KoL 
YersL  1876,  BiJl.  CC,  bl.  4  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1007 

ting  de  weg  naar  Eadjajan,  hoofddorp  yan  het  district  Wangkal, 
waarin  wij  de  suikeronderneming  Eloerahan  aantreffen.  Eadjajan 
is  Tgf  palen  van  de  stad  verwgderd ;  maar  een  paal  voordat  men  het 
dorp  bereikt,  wordt  de  weggesneden  door  een  anderen  rijweg,  die 
de  districtshoofdplaatsen  Ngempit  en  Gondang  wètan  met  elkander 
yerbindt.  De  districten  heeten  Ngempit  en  Eebon  tjandi,  en  zy n  mede 
Toomame  zetels  yan  de  suikerindustrie,  in  het  eerste  vertegen- 
woordigd door  ,de  Onderneming** ,  in  het  tweede  door  „de  Qoede 
Hoop*^  en  „Chtjam^.  Het  dorp  Ngempit  ligt  8^  paal  rechts  van 
bet  kruispunt  en  is  noordwaarts  door  een  rijweg  met  Eraton 
verbonden.  De  verbinding  van  Eadjajan  met  W&n&redj&,  de  hoofd- 
plaats van  het  district  van  dien  naam,  dat  thans  tot  Bangil  is 
getrokken,  leerden  wij  boven  reeds  kennen  '). 

Slaan  wg  op  het  kruispunt  den  weg  oostwaarts  in ,  dan  bereiken 
wg  Gondang  wètan  (vroeger  Rangeh)  na  IJpaal  te  hebben  afge- 
legd. Dit  dorp  ligt  aan  een  driesprong:  zuidwaarts  gaat  de  weg 
naar  Ngepoh  (Paserpan),  de  hoofdplaats  van  het  district  Tenger , 
zuid-zuidoostwaarts  over  Tenggilis  naar  Gading ,  het  hoofddorp  van 
Winongan ,  é\  paal  van  Gondang  wètan  verwgderd.  In  Winongan 
en  bet  aangrenzende  Grati  is  nog  veel  belangrgks  voor  ons 
te  zien,  waarop  wg  later  terugkomen.  Thans  geldt  het  in  de 
eerste  plaats  een  bezoek  aan  het  Tenger-gebergte ;  waarom  wij 
den  weg  naar  het  51  paal  van  Gondang  wètan  verwgderde  Ngepoh 
inslaan.  Wij  verwisselen  hier  de  cultuurvlakte ,  die,  in  weerwil 
harer  vruchtbaarheid  en  der  in  deze  van  bergen  omkranste  resi- 
dentie altgd  schoone  vergezichten,  wel  wat  eentonig  wordt,  met 
een  meer  belangwekkend  terrein,  dat  niet  meer  met  rgtuig, 
maar  slechts  te  paard  of  te  voet  kan  bereisd  worden.  Een  der 
voornaamste  ribben  van  den  Tenger  volgende,  leggen  wg  over 
Poesp&  tien  palen  af  tot  Tosari,  welk  merkwaardig  dorp  gele- 
gen is  11  paal  aan  deze  zijde  van  het  punt  waar  de  weg  die 
van  N&ngk&  djadjar  naar  de  Dasar  voert,  zich  met  dien  van  Tosari 
daarheen  vereenigt  ').  Yan  dat  punt  is  N&ngk&  djadjar  7^  paal 
verwijderd. 


')  Bh.  950.  »)  Vgl.  boven  bl.  1002. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1008 

Weinige  plekjes  op  Java  zgn  zoo  merkwaardig  ab  deomstre- 
koD  van  Tosari.  Het  dorp  ligt  op  een  der  talrgke  ribben  van 
den  Tenger  ^),  die  straalswijze  van  den  rand  des  ontzetien- 
den  kraters  uitgaan,  op  eene  hoogte  yan  1780  meters.  Deze 
rib  heeft  zioh  verbreed  tot  een  klein  plateau,  terwgl  rechts 
en  links  het  terrein  honderden  voeten  steil  naar  beneden  daaU. 
Op  de  ribben  in  den  omtrek  liggen  zeer  onregelmatig  een  ver- 
bazend aantal  steile  heuvels  met  afgeronde  kruinen  verspreid , 
gevormd  door  uitgeworpen  steenen  en  asoh  en  gescheiden  door 
kloven  die  het  water  der  beken  daartusschen  heeft  uitgespoeld. 
Groote  uitkappingen ,  soms  ter  diepte  van  wel  20  meters,  zgn 
noodig  geweest  om  eenigszins  bruikbare  wegen  door  dit  verwarde 


1)  De  literataor  over  den  Tenger  is  seer  uitgebreid.  Ik  laat  hier  eene  op- 
gave volgen  der  yoornaamste  oorspronkelgke  berichten,  in  ohronologisohe  orde, 
niet  van  de  uitgave  der  stukken ,  maar  van  het  tgdstip  waarop  de  genoemde 
onderzoekers  het  gebergte  en  zgne  bevolking  bezocht  hebben. 
1785.  A..  Tan  Ryck,    berigt  wegens   de  zeden  en  gewoonten  der  opgezetenen 

yan  den  berg  Brama  (Yerhh.  v   h.  Bat.  Gen.  D.  YU,  n^  IL). 
ISOS.Leschenault   de  la  Tour,  Description  des  montagnes  de  Tingar  (Anna- 

les  des  Yoyages,  XIV,  1811,  p.  314  ss.). 
1806.  Th.   Horsfield,   brief  aan  de  Directie  van  het  Bat.  Gen«  over  de  Solo- 
rivier   enz.,  bl.  6—12  (Yerhh.  v.  h.  Bat.  Gen.,  D.  YII,  n*  IV;  zie  ook 
Voorrede  en  naschrift  van  Plant  ae  Javanicae  rariores ,  1852). 

1820.T ,   tochtje   naar  het  Tenggersche  gebergte    (Jav.  Ct.  van  24 

Juni ,  1820 ;  herdrukt  in  Indisch  Magazgn ,  2e  twaalf!.,  n®  1  en  2 ,  bL 
70-76). 
1827—1830.  H.  J.  Domis,  aanteekeningen  over  het  gebergte  Tenger  (Yerhh. 
Y.  h.  Bat.  Gen.  D.  XIII.  325—356;  ook  als  bglago  achter  het  werkje  vsn 
Domis :  „de  Residentie  Passoeroeang**). 
1830—1842.  J.  D.  van  Herwerden,  Bgdragen  tot  de  kennis  van  het  Teng- 
gersche gebergte  en  deszelfs  bewoners  (Yerhh.  v.  h.  Bat.  Gen.,  D.  XX, 
laatste  stuk.). 

1835.  Dr.  £.  A.  Fritze ,  1838.  ld.  met  Dr.  F.  Junghuhn,  1844.  tweemalen 
Junghuhn.  —  F.  Junghuhn  ,  Topographische  und  naturwissenschaftliche 
Reisen  durch  Java  (Magdeb.  1844),  bl.  365—376.  ld.  Java,  desselft 
gedaante  enz.,  II.  800—872. 

1836.  Yan  Waey,  het  offerfeest  van  den  Brommoh,  T.  v.  K.  L,  Jg.  1875, 
I,  bl.  339-346. 

1838. Gouverneur-Generaal  de  Eerens  met  gevolg.  Het  verhaal,  door  eender 
reisgenooten  geschreven  en  opgenomen  in  T.  v.  K.  I.,  1859 ,  D.  I,  han- 
delt bL  484—486  over  het  bezoek  aan  het  Tengersohe  gebergte. 

1844.  J.  Beete  Jukes  ,  Voyage  of  H.  M.  S.  Fly ,  Y.  II,  p.  63—81.  (In  de 
gedeeltelgke  Kederl.  vertaling  van  van  Hoëvell,  onder  den  titel  „Tochten 
van  een  Ëngelsohman**,  Zalt-Bommel,  1853,  D.  I,  bl.  147—170.) 


Digitizedby  Google  i 


lOOd 

net  yan  steile  hoogten  en  laagten  te  banen ,  en  zonder  den  zekeren 
tred  der  Javaansche  paardjes  zonden  sommige  pnnten,  in  weer- 
wil daaryan,  niet  vrij  van  gevaar  zgn.  Die  nitkappingen  zgn  tevens 
van  groote  waarde  voor  den  vorsohenden  blik  van  den  geoloog; 
zg  leeren  hem  dat  dit  terrein  gevormd  is  door  eene  reeks  van 
samengestelde  lagen,  van  2  tot  6  of  meer  voeten  hoog,  die 
ieder  ééne  uitbarsting  van  den  groeten  krater  vertegenwoordigen 
en  ieder  uit  een  bepaalde  opvolging  van  trachiet  en  puimsteen, 
puin,  grove  en  fijne  vulkanische  asch  zgn  samengesteld,  welke 
steeds  elkander  van  beneden  naar  boven  in  de  hier  opgegeven 
orde  opvolgen.  Yoeg  hierbij  dat,  naarmate  men  hooger  stijgt,  de 
plantenwereld  meer  en  meer  een  Europeesch  karakter  vertoont , 
waarin  de  tjem&r&'s  onze  pgnbossohen  vertegenwoordigen  en  aan 
onze  aardbeziën,  frambozen,  vlier,  leverkruid,  valeriaan  en  tal- 


1844.  S.  Buddingh ,  Keerlands  Oost-Indië ,  I ,  bL  359—369. 

1844.  H.  ZoUinger,  Bgdragen  tot  de  kennis  der  gebergte-systemen  in  oostelgk 

Java,  III.  het  systeem  der  Tenggerbergen.  (T.  y.  K.  I.  Jg.  YIII,  D. 

I,  bL  143—153.  Doitsoh  in:  üebersicht  der  Gebirgen  des  dstl.  Java, 

in   YierteljjahrsBohrift   der   Züricherschen  natnrforschenden  QesellBch. 

1841 ,   n^  25  en  26.  Zie  ook  Petermann*s  Mittheilungen  1858,  S.  62.) 

1847.  L.  Borer ,  aanteekeningen  over  Halang ,  hoofdst.  IX  (Biang-lala  I.  2, 
bL  218—225). 

1848.  Dr.  P.  Bleeker ,  Fragmenten  eener  reis  over  Ja?a ,  Hoofdst.  III.  De 
Tengger  (T.  v.  N.  I.  Jg.  1849,  II,  bl.  38-55). 

1854.  J.  £.  Teysmann,  Botanische  reis  door  Oost-Jaya,  bL  155—160  (N. 
T.  v.  N.  I.  Jg.  XL). 

1858.  Em.  Stöhr,  der  Krater  des  Ynlkans  Bromo  im  Tenger-Qebirge  (Peter* 
mann's  Mittheilungen,  1863,  S.  312  f.).  —  ld.  Der  Vulkan  Tengger  in 
Ost-Java.  Zfirich ,  1869.  (Yroeger  reeds  yersohenen  in  't  Ital. ,  naar 
eene  vertaling  yan  het  handschrift  door  Gi.  CaneBtrini,inhet  Annuario 
della  Societü  dei  Katuralisti  in  Hodena ,  anno  II ;  later  in  't  Kederl. 
vertaald  door  B.  E.  de  Haan  ,  in  T.  v.  N.  I.  1869  ,  II, bL  250-290. 
Aanmerkingen  op  die  vertaling  door  J.  Hageman  JCzn.  in  T.  y.  N.  I. 
1870  j  D.  I,  bL  280—284). 

1863.  D'Almeida,  Life  in  Java,  L  134—176. 

1864.  J.  Hageman  JCzn.  Op  den  Tenger  bg  HoengaL  (Éérst  opgenomen  in 
de  Jayasche  Tafereelen—  in  slechts  10  exemplaren  gedrukt—  Samarang 
1865;  herdrukt  in  T.  y.  N.  L  1870,  D.  I,  W.  284—287). 

1867.  EoL  de  Jongh ,  oyer  de  Tijdrekening  bg  de  Tengereezen.  (Uitgegeyen 
met  aanteekeningen  door  J.  J.  Meinsma,  in  Bgdr.  t.  d.  T.  Ld.  enYk. 
yan  N.  L,  4e  yolgr.,  D.  m,  bL  131-149.) 

1874.  F.  C.  Heynen ,  drie  bergy lakten  op  Java.  I.  Het  plateau  van  den 
Tenger,  bL  2—53.  (Oyerdruk  uit  het  Tgdschrift  ,onze  Wachter"). 

m.  64 


Digitized  by  VjOOQIC 


1010 

looze  andere  planten  yerwante  soorten  beantwoorden,  die  er  bg  den 
eersten  aanblik  Yolkomen  op  gelgken.  Intnsschen  ontbreekt  het 
toch  ook  niet  aan  plantenyormen  die  telkens  de  illnsie  storen, 
waaronder  het  genoeg  is  op  de  fraaie  boom  varens  te¥rg2en,die 
allerwegen  den  blik  tot  zich  trekken.  De  rgke  verscheidenheid 
der  in  omvang  en  luister  steeds  toenemende  vergezichten  die 
zich  gedurig  voor  den  blik  des  reizigers  openen,  voegt  zich  bg 
de  frissche  bergluoht  die  hij  inademt,  om  hem  eene  opgewekt- 
heid en  levenslust  te  schenken  waarvan  de  afmattende  hitte 
der  strandvlakten  in  de  tropische  gewesten  den  Europeaan  maar 
al  te  zeer  berooft.  Ten  laatste  staat  men  voor  de  steile  hoogte 
waarop  Tosari  ligt.  Hier  zgn  in  de  helling  een  soort  van  aarden 
treden  gemaakt,  waarlangs  men  zonder  van  het  paard  te  stggen 
naar  boven  komt.  Daar  vindt  men  op  een  uitspringend  deel  der 
bergrib  een  houten  pasanggrahan ,  die  een  heerlijke  rustplaats 
biedt,  maar,  wegens  de  menigvuldigheid  van  het  bezoek  des 
Tengers,  niet  altgd  voor  al  de  reizigers  voldoende  ruimte  heeft.  In 
dat  geval  moet  men  zich  tevreden  stellen  met  een  vertrek  in 
het  huisje  van  bamboe  dat  aan  den  voet  des  heuvels  is  opge- 
slagen. De  pasanggrahan  biedt  een  heerlgk  uitzicht  over  de  vlakte 
door  Ardjoen&  en  Eawi  begrensd,  maar  het  is  dikwgb  door  de  wol- 
kenzee  onderschept.  In  een  tuin  bg  het  gebouw  aangelegd  wor- 
den uitstekende  Europeesche  groenten  en  vrachten,  zelfis  druiven 
en  perziken^  gekweekt 

Tosari  zelf  bestaat  uit  een  veertigtal  lange  houten  hutten,  allen 
aan  elkander  gelgk.  De  bevolking  die  deze  hutten  bewoont,  is 
van  al  het  merkwaardige  dezer  streek  wel  het  merkwaardigste. 
Wg  hebben  in  de  afgelegenste  districten  van  Banten  in  de 
zoogenaamde  Badoefs  eene  bevolking  loeren  kennen  die  in  vele 
opzichten  aan  de  voorvaderlgke  zeden  en  begrippen  is  getronw 
gebleven  ');  de  bewoners  van  de  hoogere  Tenger-hellingen  zgn 
daarvan  in  alle  opzichten  een  tegenhanger.  Evenmin  als  de  Badoefs 
mag  men  hen  als  Siwaieten  voorstellen ;  zg  zgn ,  wat  de  massa  der 
Javanen  onder  de  Hindoe-heerschappg  altgd  gebleven  is,  aanhan- 
gers  van   den  voorvaderlijken  godsdienst,  met  eenige  aan  de 

')  Boven,  bl.  129-134. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1011 

Hindoe's  ontleende  yoorstellingen  gemengd.  Men  houdt  hen  voor  de 
afstammelingen  van  eene  schaar  die  geweigerd  heeft  zich  aan  den 
met  het  zwaard  gepredikten  Islam  te  onderwerpen ,  en  die  de  voor- 
yaderlgke  gewoonten  en  meeningen  in  de  moeilgk  toegankelgke 
wildernissen,  welke  de  Dasar  omgeven,  heeft  gered.  KjaiDadap 
Poetih ,  die  in  hunne  verwarde  overleyeringen  zoo  groote  plaats 
inneemt,  was  waarschgnlijk  de  aanvoerder  der  daarheen  uitge- 
weken bende. 

Tosari  is  wel  een  der  voornaamste  door  de  Tengereezen 
bewoonde  dorpen,  maar  niet  het  eenige.  Het  is  echter  bezwaar- 
lijk iets  omtrent  het  aantal,  niet  slechts  der  personen  of  huisge* 
zinnen,  maar  ook  der  dorpen  te  bepalen.  De  reden  is  dat  een 
groot  deel  der  Tengereezen,  uit  vrees  voor  de  Mohammedaan- 
sche  hoofden  onder  wier  gezag  zij  staan,  zich  in  vele  opzichten 
onderwerpen  aan  eene  wet  waarvan  zij  afkeerig  zijn  en  hunne 
ware  meeningen  verbergen;  dat  vele  anderen,  vooral  in  de  lager 
gelegen  dorpen,  zich  allengs  aan  de  levenswijze  hunner  naburen 
hebben  gewend,  en  hunne  eigenaardigheden  hebben  laten  varen , 
en  eindelijk,  dat,  inzonderheid  aan  de  Probolinggosche  zijde  van 
den  Tenger ,  honderden  Madoereezen  in  de  dorpen  der  Tengereezen 
zijn  ingedrongen.  Junghuhn  rekende  de  bevolking  van  den  Tenger 
op  6000  zielen ,  verspreid  in  50  dorpen,  maar  meende  dat  slechts 
de  helft  ongeveer  als  getrouw  aan  de  oude  leer  kon  worden 
aangemerkt  Bleeker  schat  de  Tengereezen  op  een  getal  van  7000, 
waarvan  4000  wonen  in  39  tot  Pasoeroean  behoorende  desa's,  de 
overige  in  19  desa's  die  tot  Probolinggo  gerekend  worden.  De 
heer  Heynen  zegt,  dat  men  voor  eenige  jaren  6000  Tengereezen 
telde  in  32  onvermengde  dorpen,  maar  dat  hun  aantal  afneemt  en 
zg  wellicht  eerlang  slechts  in  de  geschiedenis  hunne  plaats  zullen 
behouden  hebben.  Onttrekking  aan  den  invloed  van  het  districts- 
hoofd te  Paserpan  en  den  regent  te  Pasoeroean  acht  hg  het 
eenige  middel  om  deze  bevolking  voor  spoedige  verzwelging  door 
den  Islam  te  bewaren.  Zel&  de  offerfeesten  bg  den  Br^&,  waar- 
van straks  nader,  schgnen  door  de  bevolking  niet  meer  met  de 
vroegere  belangstelling  beschouwd  te  worden. 

De  hoogst  gelegen  dorpen  der  Tengereezeui  Lid&  Amb&(1972  m.) 

64» 


Digitized  by  VjOOQIC 


1012 

en   Ngadisari   (1954   m.)^    vindt  men   aan  de  Probolinggoeche 
zijde   Tan    den  Tenger;  aan  de  Pasoeroeansohe  zgde  stggen  sg 
niet  hooger  dan   omstreeks   1800  meters  en  liggen  yerstrooid 
op  de  ribben  boyen  en  beneden  Tosari.  De  inrichting  der  haisen  is 
gebaseerd  op  de  samenwoning  der  yerschillende  yan  dezelfde  oaders 
afstammende  gezinnen,  die  bg  de  Dajaks  en  yele  andere  beyol- 
kingen  yan  Ned.  Indiê,  in  eenigszins  meer  yerfijnden  yorm  ook 
bij  de  Maleiers  der  Padangsohe  Boyenlanden  yoorkomt  Hetzgn 
planken  loodsen   die   50  k  60  yoet  lang  zgn,  bg  eene  breedte 
yan  16  &  20  yoet ;  aan  de  boitenzgde  zijn  de  yoegen,  tot  beschutting 
tegen  den  scherpen  wind,  met  alang-alangdichtgestopt  Elk  gezin 
bewoont  een  afzonderlgk  yertrek,   en  al  de  deuren  komen   uit 
op  een  gemeenschappelijken  gang,  langs  welks  andere  zgde  zich 
eene  lange  breede  bank  of  balé-balé  uitstrekt,  waaryan  al  de  bewo- 
ners zich  bedienen  om  te  rusten,  of  huiselgken  arbeid  te  yerrichten,  of 
ook  om  eene  plaats  te  geyen  aan  wat  zg  niet  anders  weten  te  bergen. 
Aan  een  der  beide,  soms  aan  beide  einden  yan  den  gang  yindt 
men   den   gemeenschappelgken  haard,   waarop  het  yuur  steeds 
wordt  onderhouden,   aan   de   ééne  smalle  zgde  een  open  afiUk 
yoor  paarden   of  yee.  Dicht   bg   dien  stal  beyindt  zich  aan  de 
lange  zijde  de  eenige  deur  die  naar  buiten  yoert  en  steeds  naar 
den  Br&m&  is  toegekeerd.  De  gezamenlijke  huizen  yan  een  dorp 
zijn    door    een    omheining   yan    gevlochten    bamboe   omgeven. 
De  Tengereezen   yerschillen  ook  in  niterlgk  yan  de  andere 
Jayanen.  Zg  zgn  iets  donkerder  yan  kleur,  en,  schoon  niet  groot 
van   gestalte,   sterker   en   groyer  gebouwd.   Hoewel   schuchter 
yoor   yreemdelingen ,    dragen  zg  op  het  gelaat,  bg  nadere  ken- 
nismaking,   eene  uitdrukking  yan  goedhartigheid.   De  reinheid 
hunner  zeden,   hunne  eerlijkheid,   gastyrgheid,  huwelgkstronw 
worden  zeer  geprezen.  Die&tal  en  andere  misdrgyen  zgn   bon 
vreemd,  en   hunne  yerplichtingen  jegens  het  Bestuur  yervullen 
zg   stipt  en   trouw.  Daarentegen   laat   hunne  zindelgkheid  veel 
te  wenschen   oyer,  daar  zg  in  hunne  donkere,  rookerige hutteo 
te   midden   hunner   huisdieren   leyen   en  zich  nooit  baden.  Yan 
gebrek    aan    arbeidzaamheid    worden   zg    echter   ten   onrechte 
beschuldigd,     't  Is    waar   dat   zg,    wanneer  hun  werk  verricht 


Digitizedby  Google  J 


1013 

is,  bun  tijd  grootendeels  slapende  bij  bunne  vuren  doorbren- 
gen; maar  waarmede  zouden  zg  dien  al  anders  doodenP  Wie 
hunne  akkers  gadeslaat,  zal  eer  hunne  vlijt  bewonderen,  dan 
hunne  luiheid  laken.  Rijst  verbouwen  zij  niet,  daar  het  klimaat 
daarvoor  niet  deugt;  maar  des  te  meer  mals  en  vooral  kool, 
uien  en  aardappelen.  Hunne  tuinen  en  moesvelden  hangen  soms 
zoo  steil  tegen  de  berghellingen,  dat  men  zich  nauw  kan  voor- 
stellen hoe  zjj  voor  afschuiving  bewaard  blijven,  en  dat  de  regel* 
matig  verdeelde  akkers  eenigermate  den  indruk  maken  van  een 
opgehangen  kadastrale  kaart.  Op  die  slechts  met  veel  moeite  en 
inspanning  met  den  patjol  te  bewerken  akkers  is  de  vrouw  den 
man  in  den  arbeid  behulpzaam;  het  vervoeren  der  vruchten 
naar  de  markt  is  veelal  hare  bijzondere  taak.  Hunne  buffels  wei- 
den vrij  in  het  gebergte ,  maar  koeren  des  nachts  naar  hunne  stal- 
len terug,  ofschoon  ook  vele  in  half  verwilderden  staat  rondloopen, 
zonder  dat  iemand  er  zich  om  bekommert,  totdat  men  ze  bij  de 
nadering  van  het  groote  jaarlijksche  feest  bgeendrgft,  om  er  één 
tot  slachtoffer  te  kiezen. 

Qeen  product  staat  bij  de  Tengereezen  in  hooger  aanzien  dan 
de  uien ,  die  zij  als  een  bg  zonder  geschenk  des  hemels  beschou- 
wen. Yolgens  hunne  overleveringen  ontwaarden  zg ,  kort  nadat 
zij  zich  in  deze  streken  hadden  neergezet  ^  op  den  Smèroe  het 
aanwezen  van  menschen.  Ejai  Dadap  Poetih  besloot  te  gaan  onder- 
zoeken wie  zich  daar  ophielden,  en  vond  er  een  man  en  vrouw, 
die  het  t&p&leven  leidden.  In  den  benarden  toestand  waarin 
hg,  wegens  gebrek  aan  voldoend  voedsel,  met  zgne volgelingen 
verkeerde,  riep  hg  hunne  hulp  en  voorbidding  in.  Eort  daarna 
ontving  de  vrouwelijke  t&p&  in  den  slaap  twee  'zaden  in  de 
hand,  waarvan  het  ééne  rood,  het  andere  wit  was,  en  toen  zij 
die  des  morgens  aan  haren  man  vertoonde,  kon  deze  haar  berich- 
ten, dat  eene  stem  in  de  lucht  hem  in  een  droom  gezegd  had, 
dat  hij  de  zaden  bawang  abang  en  bawang  poetih  (roede  en  witte 
uien)  noemen  en  aan  Ejai  Dadap  Poetih  ter  hand  stellen  moest,  om 
ze  in  het  gebergte  te  planten.  Hg  en  zijne  nakomelingen  zouden 
daarin  een  ruim  bestaan  vinden;  aard-  en  peulvruchten  mochten 
zij    daarnevens  kweeken,  maar   van  de  teelt  van  padi  zouden 


Digitized  by  VjOOQIC 


1014 

zij  zich  zorgvuldig  moeten  onthouden,  zoo  zg  den  toorn  der 
goden  niet  op  zich  wilden  laden. 

De  Tengereezen  hebben  in  ieder  hunner  dorpen  een  doekoen  die 
teyens  priester  en  geneesheer  is.  Ook  hebben  zg  een  soort  Tan 
huisgoden,  bestaande  in  poppen  die  hun  dé wa^s  Toorstellen,  waar- 
onder hunne  voorouders  een  voorname  plaats  innemen.  De  Br&m&, 
de  nog  werkzame  eruptiekegel  op  de  Dasar,  is  hun  heilige  berg, 
en  van  de  zes  godsdienstige  feesten  die  zg  jaarlijks  vieren,  is 
de  slamatan  die  eens  in  het  jaar  aan  den  voet  van  den  berg 
op  de  dorre  zandvlakte  gehouden  wordt,  het  voornaamste.  Bene- 
den kom  ik  daarop  terug ^  terwgl  ik  hier  alleen  nog  aanmerk, 
dat  de  tijdrekening  door  de  Tengereezen  gevolgd  nog  de  oud 
Javaansche  is,  gelgk  zij  ook  op  Bali  is  gehandhaafd,  en  van 
allen  invloed  van  den  Islam  is  vrggebleven  '). 

Wij  gaan  ons  thans  gereed  maken  om  van  Tosari  tot  den 
kraterrand  op  te  stijgen  en  van  daar  in  de  Dasar  af  te  dalen. 
De  voorbereiding  zal  daarin  bestaan,  dat  ik  trachten  zal  in  eenige 
hoofdtrekken  een  algemeen  beeld  van  den  Tenger  te  ontwerpen. 

Het  Tenger-gebergte  rijst  van  het  strand  der  Madoera-straat 
langzaam  op  tot  aan  den  kraterrand,  die  in  zgne  hoogste  spits. 
Poendak  sapi,  in  hoogJav.  Poendak  lemboe  '),  geheeten,  tot 
2655  meters  boven  het  zeevlak  stggt.  Tegenover  deze  oostelgke 
spits,  wat  meer  naar  het  noorden,  ligt  die  van  den  (ïoenoeng 
Moenggal ,  de  vierde  in  hoogte ,  over  welke  op  2378  meters  de 
pas  van  Tosari  naar  den  krater  voert  In  het  noorden  stggt  de 
rand  het  hoogst  in  den  Penanja&n,  in  het  zuiden  in  den  Ider-Ider, 
beide  opgaande  tot  ongeveer  2410  meters.  Het  geheel  vormt  een 
afgeknotten  kegel,  met  een  basis  waarvan  de  omvang  eenigszint 
is  af  te  meten  naar  dien  van  den  kolossalen  krater  door  den  rand 
ingesloten,  en  die  waarschgnlgk  de  grootste  der  geheele  aarde 
is.  Men  geeft  aan  dien  krater,  waarvan  de  dasar  of  bodem  met 
een  ontzettende  hoeveelheid  zwartachtig  vulkanisch  zand  bedekt 

^)  YgL  D.  I ,  bl.  497  t.  Er  is  echter  in  de  tgdrekening  der  Tengereezen 
eenige  yerwarring ,  waarachgolgk  uit  fouten  bg  de  intercalatie  ontstaan. 

*)  Deze  naam  beteekent  runderschouder.  Men  yindt  dien  op  aller- 
hande wgzen  verminkt ,  zelfs  bg  Heering,  die  op  bl.  450 ,  terwgl  hg  Jonghohn 
verbetert,  zolf  Poentak  lemboe  schrgft. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1015 

is,  niet  zelden  den  naam  van  Zandzee,  ofschoon  meestal  bet 
Jayaansche  woord  Dasar  als  eigennaam  daarvoor  gebruikt  wordt. 
Die  zandvlakte  is  nagenoeg  horizontaal  en,  behoudens  een  naar 
het  westen  gekeerd  uitstek ,  bijna  cirkelvormig.  De  hoogte  boven 
het  zeevlak,  het  grootst  nabij  den  noorderrand,  bedraagt  van 
2080  tot  2150  meters;  de  doorsnede  wordt  gerekend  op  niet 
minder  dan  nagenoeg  vijf  geographische  minutenoflf  uur  gaans. 
De  eigenlgke  uitbarstingskegels,  vier  in  getal,  verheffen  zich 
midden  uit  den  bodem  van  den  krater.  Het  noordelgkst  ligt, 
geheel  op  zich  zelven,  330  meters  boven  den  kraterbodem  uit- 
stekende, de  regelmatig  geribde,  suikerbroodvormige  Goenoeng 
Batok,  die  grootendeels  met  struikgewas  en  oasuarinen  begroeid 
is,  ofschoon  zich  ook  geheel  kale,  grijze  zandvlakten  daarop 
vertoonen.  De  drie  andere,  Wid&darèn,  Seg&r&wedi  en  firlLm&, 
maken  te  zamen*één  geheel  uit  en  liggen  van 't  zuidwesten  naar 
't  noordoosten  achter  elkander,  als  ontzaglijke,  lang  gerekte,  in 
eerstgenoemden  ook  aan  het  zuidwestelgk  deel  van  den  krater- 
wand  sluitende  zandhoopen.  Yan  deze  is  de  Wid&darèn  de  hoogste 
en  stijgt  in  den  Eembang-top  tot  2591  meters.  Zoowel  als  de 
Seg&r&wedi  is  ook  hij  aan  den  buitenkant  begroeid,  en  beide 
zijn,  evenals  de  Batok,  sedert  lang  uitgedoofd.  Alleen  de  Br&m&, 
de  kleinste,  laagste  en  noordelgkste  der  drie  verbonden  bergen, 
is  nog  heden  ten  dage  werkzaam ,  en  vertoont  zich  naakt  en  kaal , 
met  grauwe  kleur ,  ten  gevolge  der  asch  die  zgne  kruin  en  hel- 
lingen bedekt.  De  kraterrand  van  den  Br&m&  is  ongeveer  2300 
meters  boven  den  zeespiegel  en  220  m.  boven  de  Dasar  verhe- 
ven, en  blijft  dus  aanmerkelijk  beneden  de  hoogte  van  den 
groeten  kraterrand,  die  gemiddeld  300  meters  boven  den  bodem 
der  Zandzee  stijgt. 

De  hooge ,  steile  wanden  om  de  Dasar  zgn  echter  op  één  punt 
afgebroken,  t.  w.  in  het  noordoosten,  waar  zich  een  breed,  diep 
ingesneden  splgtingsdal  in  de  berghelling  heeft  ingegraven.  Maar 
ook  hier  is  het  Zandmeer  gesloten  door  een  dam ,  T]8m&r&  lawang 
geheeten,  die  zich  wel  niet  zoo  hoog  als  de  kraterwanden  ver- 
heft, maar  toch  een  honderd  meters  ongeveer  boven  de  Dasar 
uitsteekt.  Naar  binnen  is  de  helling  van  dezen  dijk  even  steil 


Digitized  by  VjOOQIC 


1016 

als  die  der  kratermuren ,  maar  naar  buiten  gaat  zg  met  zachte 
glooiing  in  de  genoemde  dalkloof  over.  De  dam  is  ten  noord- 
westen door  den  PenanjaSn,  ten  zuidoosten  door  den  Poendak 
lemboe,  dus  door  twee  der  hoogste  spitsen  van  den  krater- 
wand  begrensd. 

Dit  zgn  de  hoofdtrekken  van  dezen  merkwaardigen  ynlkaani 
wiens  eigenaardige  gestalte  in  geen  anderen  bekenden  Tuurberg 
zgne  wedergade  heeft ,  schoon  Stöhr  een  gedeeltelyke  parallel 
meent  te  vinden  in  den  Eilauea  op  Hawaii,  Bleeker  een  meer 
Yolkomene  heeft  aangewezen  in  den  Gbenoeng  Api  yan  Banda  en 
de  fragmenten  van  een  kraterwand  die  hem  als  eilanden  omge- 
yen  ').  De  problemen  die  het  zoo  zonderling  geyormde  Tenger- 
gebergte en  zgn  samenhang  met  den  Smèroe  en  den  Lamongan 
aan  de  wetenschap  stellen ,  hebben  velen  genoopt  hunne  krachten 
aan  de  oplossing  te  beproeven.  Wilde  ik  trachten  daarvan  eenig 
denkbeeld  te  geven,  ik  zou  dit  bergstelsel  veel  meer  in  bijson- 
derheden  moeten  beschrijven  dan  de  aard  van  mgn  werk  toelaat, 
en  de  uitkomst  zou  niet  zeer  bevredigend  zijn ,  dewgl  het  meeste 
wat  daarover  is  in  het  midden  gebracht,  steunt  op  theoriën  die 
de  nieuwere  geologie  weder  als  onhoudbaar  heeft  prgs  gegeven, 
en  weinigen  zeker  zich  verzekerd  houden,  dat  wat  zg  getracht 
heeft  daarvoor  in  de  plaats  te  stellen,  niet  eerlang  denzelfden 
weg  zal  opgaan.  Aan  de  geologen  overlatende  zich  in  den  aard 
der  verschgnselen  te  verdiepen  en  hunne  oorzaken  op  te  sporen, 
wil  ik  mij  bepalen  tot  het  schetsen  van  den  indruk  dien  de 
beschouwing  van  den  Tenger-krater  op  den  reiziger  maakt. 

Yan  Tosari  langs  de  steeds  smaller  wordende  rib  waarop  het 
gelegen  is,  opwaarts  stggende,  zien  wg  ons  eerst  verlaten  door 
de  groente-tuinen,  dan  door  de  boomvarens,  terwgl  alleen  de 
tjem&r&^s ,  omgeven  door  struikgewas  en  kruiden  van  een  geheel 
Alpinisch  karakter,  ofschoon  kleiner  en  meer  verstrooid  dan  bene- 
den, ons  tot  den  kam  van  den  kraterrand  vergezellen.  Het  loont 
de  moeite  van  den  hoogsten  rand  den  blik  nog  eens  achterwaarts 
te  wenden.  Over  de  groene  ribben  heen  dwaalt  de  blik  over  de 
vlakte,    tot   waar  aan   de  rechterhand  de  zee,  in  elke  andere 

^)  Bleeker,  Reis  door  de  MinahasBa  en  den  MolnkBohen  Archipel,  IL  234. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1017 

richting  hei  gebergte  baar  begrenst;  hg  rust  in  hei  noordwes- 
ten op  den  regelmatigen  kegel  van  den  Penangoengan  met  zgn 
wratachtige  uitsteeksels,  in  het  westen  op  de  trotsche  kruinen 
Tan  den  Ardjoen&,  verder  zuidwaarts  op  den  kolossus  van  den 
Kawi,  en  tusschen  Ardjoen&  en  Eawi  door,  in  het  blauwe  ver- 
Bchiet,  op  den  kegel  yan  den  Eeloet.  Met  éénen  opslag  ziet  men, 
zélf  op  een  vulkaan  staande ,  vier  andere ,  gedeeltelgk  nog  werk- 
zame vuurbergen. 

Wanneer  wij  van  het  hoogste  punt,  waar  de vlaggestok  staat, 
een  weinig  naar  beneden  gaan ,  komen  wg  eensklaps  op  een  plaats 
waar  vnj  den  groeten  krater  kunnen  overzien.  Hier  is  het  uitzicht 
naar  het  westen  gesloten ,  maar  naar  het  oosten  opent  zich  een  ander 
zoo  grootsch,  zoo  eenig  in  zgne  soort,  dat  de  indruk  onuitwisch- 
baar  is.  Men  staat  aan  den  rand  van  een  duizelingwekkenden 
afgrond ;  vóór  den  reiziger  daalt  de  wand  ter  diepte  van  300  meters 
steU  en  plotseling  naar  beneden.  Het  geheimzinnige  Zandmeer 
ligt  zoo  diep  beneden  zgn  voet  en  strekt  zich  uit  over  een 
zoo  groeten  omvang,  dat  de  ruiters  die  er  in  ronddolen,  zich 
als  kleine  zwarte  stippen  voordoen.  De  zwartachtig  grijze,  van 
plantengroei  beroofde  vlakte,  is  aan  alle  zgden  omsloten  door 
den  kring  van  hooge  steile  wanden  op  welken  hij  staat.  Uit 
die  kale  sombere  vlakte  verheft  zich,  in  wonderbaar  regelmatige 
vormen,  met  ribben  of  stralen  die  van  boven  naar  beneden 
steeds  broeder  worden,  de  smaragdgroene  Batok,  als  een  half 
opgeslagen  zonnescherm.  Groen  zijn  ook  de  Seg&r&wedi  en  de 
Wid&darèn ,  met  hun  uitgedoofde  kraters  en  den  hoogen  Kembang- 
iop,  die  op  laatstgenoemden  het  hoogste  punt  van  den  kraterrand 
vormt ,  alsook  enkele  plekken  in  de  Dasar,  waar  het  samenloopend 
regenwater  de  ontwikkeling  van  een  licht  bekleedsel  van  gras  en 
cyperaceeën  mogelijk  heeft  gemaakt.  Maar  even  kaal  en  aschgrauw 
als  verreweg  het  grootste  deel  der  Dasar  zelve  is  de  Br&m&^ 
die  steeds  aan  de  uit  zijne  ingewanden  opstijgende  rookwolken 
kenbaar  is.  Snijdend  is  het  contrast  van  het  levendig  smaragd- 
groen met  het  sombere  grauw  waarop  het  zich  toekent,  en  van 
beide  met  den  donkerblauwen  hemel  die  er  zich  over  welft. 
Somber  is  de  indruk  der  doodsche  stilte  die  op  het  zonderlinge 


Digitized  by  VjOOQIC 


1018 

landschap  rust,  en  treflTend  zou,  zonder  de  groene  kegels  die  er 
uit  Terr^zen,  de  OToreenkomst  der  Dasar  zijn  met  de  sandwoes» 
tgnen  van  Arabiö  en  AfKka.  Zelfs  de  weryelende  zandhoozen 
ontbreken  er  niet,  wanneer  in  den  drogen  moeson  het  zand| 
door  de  zonnestralen  verhit  en  geelgekleurd,  zich  in  stofwolken 
oplost,  en  de  verticaal  opstijgende  luchtstroomen  worstelen  met 
de  horizontale  richting  van  den  heerschenden  zuidoostenwind ;  ja 
soms  roept  dan  zelfs  de  tooverstaf  der  Fata  Morgana  de  rer- 
rassende  yerschijnselen  der  zandspiegeling  in  het  aanzgn.  Hier  en 
daar  ziet  men  zich  in  de  Dasar  duinen  van  stuiizand  vormen  en 
de  sporen  die  de  tred  der  bezoekers  in  het  zand  groef,  word^i 
telkens  weder  uitgewischt.  Niet  slechts  de  vlakte  bestaat  uit  zand^ 
ook  de  bergen  die  uit  haar  verrgzen,  hebben  zand  tot  eenig 
zichtbaar  bestanddeel.  Welke  ook  de  vaste  gesteenten  mogen 
zijn  die  hunne  blgvende  vormen  bepalen ,  tot  in  hunne  diepet 
ingesneden  kloven,  tot  in  hunne  kraters  zelfr,  laat  zich  niets 
waarnemen  dan  zand.  Alleen  in  den  omtrek  van  den  Br&m&  is 
het  zand  vermengd  met  kleine  lavabrokken,  die  uit  den  berg 
zgn  uitgeworpen. 

Wanneer  men  den  bUk  over  de  Dasar  en  langs  den  Batok 
heen  laat  gigden,  ontwaart  men  aan  de  overzgde  den  lageren 
dwarsdam,  die  in  het  noordoosten  het  breede  spiytingsdal  van 
de  Zandzee  afsluit.  Door  de  dus  gevormde  opening  heen  siet 
men  in  het  oosten  den  rookenden  kegel  van  den  Lamongan. 
Yoegt  men  daarbij,  dat  men,  den  blik  zuidwaarts  wendende,  geheel 
op  den  achtergrond,  boven  alle  tusschenliggende  hoogten,  de 
rookzuil  ontwaart  die  uit  den  Smèroe  opstggt,  dan  blijkt  het  dat 
men  van  den  Tenger  zes  vulkanen  kan  gadeslaan ,  van  welke  hg 
zelf,  als  zevende,  het  middelpunt  vormt. 

Yan  den  groeten  kraterrand  daalt  men  langs  een  zigzagvormig 
pad,  in  de  steile  helling  ingegraven,  tot  den  bodem  der  Zandsee 
af.  De  Br&mll  is  daarbij  onzichtbaar:  hg  ligt  achter  den  Batok 
verscholen  en  men  moet  de  noordsgde  van  laatstgenoemden 
omrgden  om  den  pand&p&  te  bereiken  die  aan  den  noordelgken 
voet  van  den  Br&m&  is  opgericht,  en  tevens  de  grens  aanwgst 
tusschen  de  residentiên  Pasoeroean  en  Probolinggo,  die  zoodanig 


Digitized  by  VjOOQIC 


1019 

door  de  Dasar  is  getrokken,  dat  de  toppen  van  Br&mlL  en  Eem- 
bang  tot  laatstgenoemde  behooren.  Wij  hebben  hier  de  plaats 
bereikt  waar  bet  thans  in  onbruik  gerakende  groote  offerfeest, 
de  slamatan  der  Tengereezen  aan  den  geest  van  den  Br&m&,  eenmaal 
in  het  jaar  werd  gevierd.  Mannen,  vrouwen  en  kinderen,  in  feestge- 
waad gedost;  verzamelden  zich  toen  aan  den  voet  van  den  bergen 
legerden  zich  in  eenige  hutten,  op  de  dorre  zandvlakte  opgesla- 
gen. De  opperpriester  beklom  den  kraterrand,  ontstak  wierook  en 
wierp  offers,  uit  rijst  en  andere  spgzen  bestaande,  in  den  krater ,  ter- 
wgl  hij  den  zegen  van  den  groeten  Dew&  Br&m& ,  ook  Dew&  Soe- 
nan  Iboe  genaamd,  die  geacht  wordt  in  den  krater  te  wonen, 
over  zijne  beschermelingen  inriep.  Is  het  wonder  dat  de  fir&m& 
allengs  zijne  heiligheid  in  de  oogen  der  bevolking  verliest,  nu 
h^*  telkens  door  nieuwsgierige  vreemdelingen  bezocht  wordt;  nu 
om  de  opstijging  door  het  mulle  zand  en  de  bewegelijke  asch 
gemakkelgk  te  maken ,  een  breede  ladder  tegen  de  helling  gelegd 
en  van  een  leuning  voorzien  is;  nu  de  krater  zelf  door  leunin- 
gen is  omringd ,  die  ook  den  meest  vreesachtigen  een  veiligen  blik 
in  de  gapende  kolk  vergunnen?  De  kraterrand  vormt  een  tame- 
Igk  zwarte,  getande  graat,  die  de  ellipsvormige  kolk  omgeeft 
en  in  het  zuiden  het  hoogst  is.  Naar  binnen  daalt  de  rand  steil ,  met 
eene  helling  van  50  of  60  graden ,  hier  en  daar  nog  steiler ,  ja 
loodrecht,  naar  beneden.  De  kraterbodem,  nog  door  geensmen- 
Bchen  voet  betreden,  ligt  ongeveer  180  meters  beneden  den  noor- 
derrand.  Uit  eene  menigte  spleten  in  den  afgrond  stijgen  dam- 
pen omhoog,  die  de  wanden  met  een  gelen  aanslag  van  zwavel 
bedekken.  De  hoofdschoorsteen  echter  ligt  aan  de  oostzgde, 
waar  een  geweldige  dampzuil ,  aanhoudend  bruisend  en  sissend , 
opwelt,  en,  ten  bewgze  der  groote  kracht  waarmede  zg  zich 
aan  den  afgrond  ontworstelt,  zich  eerst  ver  boven  den  krater- 
rand tot  eene  rookwolk  uitbreidt. 

Oftchoon  het  ons  voornemen  is,  van  den  Tenger  nog  weder 
in  de  vlakte  van  Pasoeroean  af  te  dalen ,  willen  wg  toch  een 
vluchtig  bezoek  brengen  aan  het  splgtingsdal ,  waardoor  de  weg 
loopt  die  van  de  hoofdstad  Probolinggo  naar  den  Tenger  voert. 
De  breedte  van  het  splijtingsdal,  tusschen  den  Penanjaan  en  den 


Digitized  by  VjOOQIC 


1020 

Poendak  lemboe,  bedraagt  4300  meters,  en  oyer  deze  gansche 
breedte  is  de  kloof  door  den  Tjem&r&  lawang  yan  de  Dasar 
afgesloten.  Wg  moeten  dus  bennen  met  dien  steilen  dwarsdam 
te  beklimmen,  yan  welks  hoogte  men  een  soortgelgk  gesieht 
geniet  als  yan  den  Tosari-pas,  wel  minder  grootsoh  en  uitge- 
strekt, maar  daaryoor  yergoeding  biedende  in  de  grootere  dai- 
delgkbeid  waarmede  men,  op  deze  geringere  hoogte,  al  de 
bgzonderheden  der  Dasar  kan  oyerzien.  Men  heeft  yan  dit  stand- 
punt den  Br&mft  in  het  midden,  rechts  achter  hem  den  Wido- 
darèn  met  de  Eembang^spits,  nog  meer  rechts  en  meer  op  den 
yoorgrond  den  Batok,  links  yan  den  Br&m&  den  Seg&r&wedi, 
waarachter  zich,  nog  meer  links,  in  het  yerre  yerschiet  de  rook- 
zuil  yan  den  Smèroe  yertoont.  Naar  buiten  loopt  de  Tjem&r& 
lawang  zacht  glooiend  af,  met  eene  helling  yan  hoogstens  15  & 
20^.  De  boyenste  losse  zand-  en  aschlagen  zgn  doorsneden  yan  uii- 
spoelingskloyen ,  die  een  weinig  beneden  den  top  beginnen,  en 
eene  menigte,  aanyankelijk  parallelle,  beekbeddingen  beyatten,  die 
zich  lager  tot  de  groote  kloof  der  beek  Prahoe  yereenigen.  De 
ribben,  door  deze  kloyen  geyormd,  zgn  zoo  smal ,  dat  er  nauwe- 
Igks  plaats  yoor  een  yoetpad  oyerblgft.  Eene  dier  ribben  yol- 
gende  komt  men  aan  de  dicht  bij  elkander  liggende  dorpjes  Nga- 
disari  en  W&n&sari ,  tusschen  welke  weder  een  pasanggrahan  met 
een  gouyemementstuin  wordt  geyonden.  Ook  hier  is  de  groenteteelt 
der  beyolking  aanzienigk  en  strekken  zich  hare  kleine  yelden  tot 
yer  opwaarts  oyer  de  berghellingen  uit.  Men  zegt  dat  deyruoh- 
ten,  yoomamelgk  perziken,  hier  beter  yan  smaak  zgn  dab  te 
Tosari,  en  schrgft  dit  toe  aan  de  meer  beschutte  ligging  yan  het 
keteldal.  Dit  dal  behoudt  oyer  eene  aanzienlgke  lengte  de  aan* 
yankelijke  breedte,  en  yemauwt  zich  plotseling  door  eene  scherpe 
wending  naar  het  zuiden  door  den  noordelijken  wand  gemaakt,  en 
die  in  den  Goenoeng  Ringgit  als  hoekpilaar  eindigt.  Hier  b^nt  de 
eigenlgke  bergkloof ,  waarin  de  terrasyormige  trappen ,  reeds  in  het 
boyendeel  yan  den  yalleigrond  opgemerkt,  zich  op  dezelfde  wgze 
met  groote  tusschenruimten  yoortzetten.  Zoo  daalt  men  allengs  af 
tot  Soekapoera;  het  hoofddorp  yan  het  Probolinggosche  district 
Tenger ,  welk  dorp  nog  880  meters  boven  de  zee  en  dus  reeds  1200 


Digitized  by  VjOOQIC 


1021 

meters  lager  dan  de  spiegel  yan  het  Zandmeer  ligt.  Na  in  den 
pasanggrahan  van  Soekapoera  uitgerust  en  het  schoone  gezicht 
over  de  vlakte  yan  Probolinggo  met  den  blik  op  de  straat  en 
de  kust  van  Madoera  genoten  te  hebben ,  keeren  wg  over  Tosari 
naar  Ngepoh  terug,  om  vandaar  langs  een  omweg  over  Banjoe 
biroe  en  Chrati  de  hoofdstad  Pasoeroean  weder  te  bereiken. 

Banjoe  biroe ,  het  Blauwe  water,  ligt  oostwaarts  van  Ngepoh 
in  het  district  Winongan ,  drie  palen  van  zgn  hoofddorp  (dading , 
en  verdient  eigenlgk  ter  nauwer  nood  zgn  groeten  roem,  daar 
zgn  voorname  aantrekkelijkheid  bestaat  in  de  gelegenheid  tot  een 
verfirisschend  bad  in  het  heldere  water,  dat  zgn  naam  aan  de 
gesteldheid  van  zgn  bodem  te  danken  heeft.  Het  badétablissement 
met  een  groeten  pand&p&  en  vele  kamertjes  of  kabinetten,  door 
een  suikerfabrikant  van  Pasoeroean  gesticht,  verdient intussohen 
alle  aanbeveling  om  zgn  uitmuntende  inrichting  en  om  het  schoone 
gezicht  dat  de  hellingen  van  den  Tenger  vandaar  opleveren. 
Vooral  voor  reconvalesoenten  is  het  om  de  landelgke  rust,  de 
frissche  lucht  en  het  zuivere  bronwater  een  heerlijk  verblgf.De 
kom  is  omringd  door  prachtig  geboomte,  waarin  een  talrgke 
kolonie  van  zeer  tamme  grgze  apen  woont,  die  aan  de  badgas- 
ten, met  wie  ze  zeer  gemeenzaam  zgn,  de  gelegenheid  geven 
tot  een  aangenaam  tijdverdrgf,  en  is  bevolkt  met  ontelbare 
visschen  van  de  fraaie  soort  die  de  Javanen  ikan  tambra  noemen  '). 
Die  visschen  danken  aan  het  bggeloof  der  inlanders  volkomen 
veiligheid  zoolang  zij  in  het  bekken  blgven,  maar  de  Javaan 
maakt  geen  bezwaar  ze  te  vangen  en  te  eten,  wanneer  zg  zich 
wagen  in  het  riviertje  waardoor  de  kom  zich  ontlast.  Eenige 
Hindoe-beelden,  meest  van  geringe  kunstwaarde,  worden  bg  Banjoe 
biroe  bewaard  '). 

Yier  en  drie  kwart  paal  van  Banjoe  biroe  ligt  Grati,  vollediger 
Grati  Toenon  geheeten,  de  hoofdplaats  van  het  district  Ghrati.  Op 
den  weg  derwaarts  is  het  de  moeite  waardig  een  bezoek  te  breu" 


^)  Zie  D.  I ,  bl.  212. 

*)  Van  HoëveU,  Reis,  II.  140  v.;  Buddingh,  N.  O.I.,  L869  t.;  Bleeker  T. 
T.  N.  I.  1849,  n.  bL  32 ;  Heynen ,  t.  a.  p.  81 ;  Jokes,  V.  o.  fc.  Fly,  U.  11; 
d'Almeida,  lafe  in  Java,  I.  180;  Bromond  in  Biang-lala,  lY.  1.  55—66. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1022 

gen  aan  het  tussohen  de  districten  Qrati  en  Winongan  gel^^ 
landgoed  Eedawoeng.  Het  is  het  laatste  partionliere  land  dat  ik 
te  vermelden  heb ,  het  eenige  in  Pasoeroean  en  in  den  geheden 
Oosthoek.  Sedert  lang  was  het  reeds  aan  de  opvolgende  komman- 
danten  van  Pasoeroean  in  apanage  overgegaan  en  door  hen  van 
eene   wildernis  in   vruchtbaar   bouwland  herschapen,  toen  het, 
bg  besluit  yan  den  Gouv.  Qen.  Daendels  van  II  Juli  1808,  io 
eigendom  werd  afgestaan  aan  den  Drost  yan  Pasoeroean  J.  Hes- 
selaar.    Het  is   thans  onbekend  of  eenige  voorwaarden  aan   dea 
afetand  verbonden  waren.  Het  land  is  groot  850  bouws  en  bevat 
7  desa's,  met  eene  bevolking  yan  meer  dan  3000  zielen.  Jaarlgks 
worden  ±  435  bouws  met  padi  en  215  met  suikerriet  beplant; 
ook  wordt  er  katjang   en   tabak  geteeld.  De  regeling  van  het 
loon  dat  de  bevolking  voor  hare  diensten  geniet ,  berust  op  onder- 
linge overeenkomsten  tusschen  landheer  en  bevolking,  die  jaarlgks 
vernieuwd  worden.  Het  bezit  der  erven ,  wier  opbrengst,  evenab 
die  van  alle  tweede  gewassen ,  aan  de  opgezetenen  verblijft ,  is 
individueel    en    erfelijk,    zoolang  aan  de  verplichtingen  yoldaan 
wordt.   De  tegenwoordige  eigenaar,  de  Heer  G.  Lebret,  die  in 
1858   kooper  van  dit  land  werd,  mag  zich  beroemen  dat  onder 
zgne  bekwame  leiding  de  inlandsche  bevolking  even  welvarend  als 
tevreden  is ,  en  dat  de  teelt  en  fabricatie  yan  suiker  op  Eedawoeng 
resultaten  levert ,  die  op  geheel  Java  hare  wedergade  niet  vind^i. 
In    1864   bedroeg   de   productie  19,278  pikols  of  95  pikols  per 
bouw,  en  o&choon  dit  waarschgnlgk  een  exceptioneel  gunstig  jaar 
is  geweest,  is  er  alle  grond  om  aan  te  nemen,  dat  ook  sedert  jaarlgks 
uitkomsten  zijn  verkregen  die  het  gemiddelde  yer  te  boven  gaan  *). 
Grati  ligt  aan  den   noord westelgken  voet  van  den   Tenger, 
welke   hier   geheel   voor  het  oog  bloot  ligt,  en  is  over  geheel 
Java  en  ook  daar  buiten  bekend  door  de  gezouten  eendenderen 
die  in  aanzienlijke  hoeveelheden  vanhier  worden  uitgevoerd.  Het 
inzouten  heeft  eenvoudig  plaats  door  de  eieren  te  leggen  in  de 
natte  aarde   (padak)  der  yischygvers,  die  een  sterk  zoutgehalte 
heeft;   de  eieren   zgn  dan   spoedig  genoegzaam  van  zoutdeelen 

1)  Bapport  omtrent  de  particuliere  landergen  beoosten  de  l^imanoek,  bl. 
486  TT.;  T.  v.  N.  L  1871,  I,  bL  123. 


Digitized  by  VjOOQIC 


102S 

doortrokkoD.  Deze  kunstelooze  industrie  wordt  ook  elders  op 
Jaya  uitgeoefend ,  maar  nergens  op  zoo  groote  schaal  en  met  zulke 
uitstekende  resultaten  als  te  Qrati  en  in  het  naburige  Dawi  '). 
Natuurlgk  kon  dit  het  geyal  niet  zgn  indien  niet  de  omtrek  rgk 
aan  eenden  was;  maar  de  bevolking  yan  het  dorp  Bandilan,  tus- 
Bchen  Grati  en  Dawi,  wijdt  zich  aan  het  fokken  van  meliwi's,  die  in 
groote  Tluchten  op  het  nabijgelegen  meer  van  Grati,  de  Banoe 
Eelindoengan,  nederdalen.  Intusschen  is ,  zegt  men,  die  eendenteelt 
thans  eenigszins  vervallen  en  begint  de  roem  der  Grati-eieren  te 
tanen.  De  inlanders  schrijven  dit  toe  aan  het  verdwijnen  uit  het 
meer  van  een  soort  van  worm,  tjirit  kr&t|&  geheeten,  die  voor 
deze  vogels  eene  bgzondere  lekkernij  was  '). 

Dat  dit  besloten  meer,  welks  breede ,  kalme  spiegel  de  hooge 
groene  oevers  en  het  berggevaarte  waartegen  het  rust ,  in 
scherpe  trekken  terugkaatst,  van  vulkanischen  oorsprong  is 
behoeft  na  hetgeen  ik  daarvan  reeds  vroeger  ^)  gezegd  heb, 
nauw  herinnerd  te  worden.  Ook  over  de  ikan  léléh,  de  meer- 
vallen, die  zich  in  groeten  getale  in  het  meer  ophouden,  heb 
ik  reeds  elders  gesproken  ^).  Maar  zijne  grootste  vermaardheid 
dankt  het  meer  aan  de  krokodillen  die  er  zich  vroeger  in  moe- 
ten  hebben  opgehouden^  en  met  welke  de  hier  wonende  inlan- 
ders op  zeer  vertrouwelijken  voet  omgingen.  Het  voornaamste 
krokodillen-paar,  Ejai  Boedar  en  Njai  Boedar,  was  in  het  bezit 
van  een  gamelan,  die  bij  bruiloften  en  besngdenissen  door  de 
bevolking  geleend  werd.  Zg  plaatste  dan  een  eend  op  een  vlot, 
om  haar,  onder  het  branden  van  wierook,  als  offerande  aan  de 
krokodillen  aan  te  bieden,  met  de  woorden:  ^Kjai,  ik  zou  zoo 
gaarne  uw  gamelan  leenen ,  omdat  ik  verlang  mijn  kind  uit  te 
huwelijken,'^  of  «te  laten  besnijden.^  Kort  daarna  vond  men  dan 
de  instrumenten  op  het  droge ,  en  als  's  avonds  een  tandak- 
partij  gehouden  werd,  waarbg  de  gamelan  werd  geslagen ,  kwa* 
men   de   krokodillen   in   menschelgke  gedaante  daarbg  toezien. 

1)  Bleeker,  T.  y.  N.  I.  1849,  U.  51;  van  HoSveU,  Reis,  IL  142;  Bud- 
dingh,  N.  O.  L,  I,  bl.  378. 

^)  J.  Knebel,  Een  en  ander  over  het  meer  van  Ghrati,  uit  het  Javaansch 
overgezet,  T.  v.  I.  T.  L.  en  Vk.  XXVI,  bl.  545. 

»)  D.  I.  bL  61.  O  D.  I ,  bl.  188. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1024 

Zij  zorgden  echter  yoor  het  aanbreken  yan  den  dag  naar  het 
meer  terug  te  ijlen  en  weder  krokodil  te  worden.  Ook  bezat  de 
bevolking  in  het  voorzetten  aan  de  krokodillen  van  een  eend, 
die  op  een  vlot  yan  bamboe  en  pisang-bast  werd  geplaatst,  te 
allen  tijde  een  middel  om  de  nieuwsgierigheid  yan  vreemde  gasten 
te  voldoen,  die  de  krokodillen  wenschten  te  zien.  Een  man 
begaf  zioh  in  een  kleine  sampan  te  water ,  het  vlot  met  de  eend 
met  zich  voerende ,  en  riep  den  krokodil  aan  met  de  vriendelgke 
woorden:  ^Grootvadertje,  hier  nadert  uw  kleinzoon  omuteont* 
halen;  nuttig  nu  iets,  grootvadertje !^  Dan  kwam  de  krokodil 
boven  water  en  at  de  eend  op  '). 

Men  zegt  dat  sedert  een  jaar  of  twaalf  de  krokodillen  uit  het 
meer  verdwenen  zjjn  ');  maar  dat  zg  vroeger  door  vele  reizigers 
zijn  gezien,  ofschoon  de  proef  om  ze  door  een  eend  te  lokken, 
in  vele  gevallen  mislukte,  —  waarvoor  intusschen  hetbggeloof 
der  inlanders  steeds  eene  verklaring  wist  te  vinden,  — kan  niet 
betwgfeld  worden.  Het  probleem  blijft  dus  op  te  lossen,  hoe  deze 
dieren  gekomen  zijn  in  een  zoetwater-meer,  dat  noch  met  de 
zee  noch  met  eenig  ander  water  gemeenschap  heeft  '). 

Grati  is  slechts  een  halven  paal  verwgderd  van  den  postweg, 
waarop  wg  uitkomen  2^  paal  voorbg  Bedj&s&  lor ,  de  hoofdplaats 
yan  het  district  Redj&8&.  Hier  vervult  weder  de  suikercultuur  eene 
hoofdrol  en  vindt  men  de  &brieken  Soek^-redj4  en  Eawis-redj&. 
Aan  het  strand  worden  hier  vele  vischvgvers  gevonden  en  in 
zes  stranddorpjes  wordt  de  visscherg  met  klein  net  uitgeoe- 
fend ^).  Yan  Redj&s&  leggen  wij  nog  5  palen  af  en  zgn  dan  te 
Pasoeroean  terug. 

Nog  één  district  van  de  residentie  Pasoeroean  moeten  wg  loe- 
ren kennen,  het  noordoostelgke  stranddistrict  Djati.  Wg  vinden 
daartoe  gelegenheid  wanneer  wij,  ons  van  Pasoeroean  naarPro- 
bolinggo  begevende ,  den  postweg  terug  rgden  tot  het  punt  waar 

>)  Knebel,  t.  a.  p.,  bl.  542—544.  »)  ld.,  bl.  545. 

°)  Zie  over  het  meer  van  Ghrati  EuBsendrager ,  Yerzameling  van  oudheden 
in  de  resid.  Pasoeroeang,  bL  18—25;  Bengers,  Dagboek,  Bgdr.  1845,  bl. 
422  vv.;  van  HoeveU,  Reis,  U.  142  tv.;  Bleeker,  T.  v.  N.  L,  1849,11.31 
y.;  Bnddingh,  N.  O.  L,  I.  871,  vv.;  d*Almeida,  Life  in  Java,  L  183  tt. 

*)  Knebel,  Aanteekeningen  over  de  viBscherg  in  de  [controle-Jafdeding 
Grati,  T.  ?.  I.  T.  L.  en  Vk.,  XXVI,  W.  294. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1025 

wij  dien  bij  Grati  yerlieten  ,  en  dien  oostwaarts  vervolgen,  waar 
hij  eerst  eenige  palen  de  grens  tusschen  Grati  en  Djati  besohrgft  en 
daarna  laatstgenoemd  district  doorsnijdt  Het  hoofddorp  Ngoling 
ligt  6{  palen  van  Redj^s^  lor,  juist  op  de  Probolinggosche  grens. 
Tusschen  Grati  en  Djati  zijn  de  velden  verdeeld  die  beplant 
worden  voor  de  suikerfabriek  Dankbaarheid.  De  bevolking,  die 
in  sommige  districten,  zooals  Eebon  Tjandi,  schier  geheel  uit 
Madoereezen,  in  andere^  zooals  Winongan,  grootendeels  uit 
Javanen  bestaat,  is  hier  tusschen  beide  stammen  verdeeld. Djati 
is  een  groot  gedeelte  zijner  welvaart  verschuldigd  aan  de  vis- 
scherg,  die  hier  van  meer  belang  is  dan  in  eenig  ander  deel 
van  Pasoeroean.  Het  district  telt  acht  stranddesa's,  waaronder 
het  voormalige  hoofddorp  Melatèn,  die  voornamelijk  door  de  visch- 
vangst  bestaan.  Yan  hoeveel  beteekenis  die  is,  kan  eenigszins 
biyken  uit  het  bedrag  waarvoor  de  visschers  dier  acht  dorpen  in 
de  bedrijfsbelasting  zijn  aangeslagen,  en  dat  niet  minder  is  dan 
f  15,474;  ongerekend  nog  de  som  van  f  8900  die  door  twee 
desa's  voor  de  vischteelt  wordt  opgebracht  '). 

Yan  de  grens  rijden  wij  10  {  paal  door  de  districten  Tongas, 
Soember  kareng  en  Probolinggo ,  totdat  wij  in  het  laatstgenoemde 
de  hoofdstad  van  dien  naam'  bereiken.  De  fraaie  weg  is  voor  een 
groot  deel  door  heerlijke  tamarinden  beschaduwd.  De  merkwaar- 
digste der  vaak  schier  ineenloopende  desa's  zijn  Wedoesan, 
juist  op  de  grens,  beroemd  door  twee  waringin-boomen  van 
buitengewone  grootte  en  schoonheid  '),  de  districtshoofdplaats 
Tongas,  en  Pilang ,  waar  2^  paal  beoosten  de  hoofdstad  een  zijweg 
afslaat  naar  Petalan  en  vandaar  naar  Soekapoera  in  het  district 
Tenger,  welke  plaats  wg  reeds  leerden  kennen.  Yoorby  Pilang 
gaat  een  tweede  dwarsweg  naar  het  hoofddorp  Soember  kareng. 
Overal  heerscht  welvaart  in  deze  vruchtbare  streken,  waar  de 
suiker-industrie  door  de  fabrieken  Bajoeman  in  Tongas ,  Soember 
kareng  in  het  district  van  dien  naam  en  Oemboel  in  Probolinggo 
vertegenwoordigd  wordt.  De  gezichten  op  den  Tenger  en  de 
kraterkloof  die  men  op  deze  wegen  geniet,  zijn  schoon  en  belang- 

0  Enebel,  t.  a.  p.  289—294. 
^  d*Almeida ,  Life  in  Java ,  I.  193. 
m.  65 


Digitized  by  VjOOQIC 


1026 

wekkend.  Aan  de  zgde  van  het  strand,  waaryan  zich  de  postweg 
slechts  weinig  verwgderty  is  het  land  minder  yraohtbaar  en  hier 
en  daar  moerassig. 

Probolinggo,  door  de  inlanders  ge woonlgk  Banger  genoemd ,  is 
een  fraaie  en  welvarende  plaats,  met  breede,  prachtig  beplante, 
ongeplaveide,  maar  net  onderhouden  wegen >  die  elkander  recht- 
hoekig sngden  en  begrensd  zijn  door  de  omtuiningen  der  kam- 
pongs,  die  onder  vruohtboomen  verscholen  liggen.  De  bloei  der 
suikercnltuur  is  de  aanleiding  dat  er  zich  vele  Europeanen  neer- 
gezet en  nette  steenen  huizen  gebouwd  hebben.  Ook  wonen  er  een 
aantal  Ohineezen,  Arabieren ,  Maleiers  en  Boegineezen.  De  inland- 
sche  bevolking  bestaat  schier  geheel  uit  Madoereezen,  die  inde 
gansche  residentie  de  overhand  hebben.  En  dit  is  dan  ook  de 
reden  waarom  in  1875  de  derde  kweekschool  voor  inlandsche 
onderwgzers  op  Java  (waar  nevens  de  Javaansche  ook  de  Madoe- 
reesche  taal  onderwezen  wordt,)  te  Probolinggo  gevestigd  is  *)^ 
De  stad  bezit  een  gzeren  kerk,  die  in  de  £&briek  vanEnthoven 
en  C\  te  'sGravenhage  gegoten  en  op  een  steenen  voetstuk 
geplaatst  is.  De  wanden,  de  daksparren  en  bedekking,  de  ramen, 
de  zuilen,  het  portaal,  het  torentje  boven  het  firont,  alles  is  van 
gzer  in  zoogenaamd  Gothischen  stgl.  Het  fraaiste  gebouw  is  echter 
het  residentiehuis,  vanwaar  een  omstreeks  honderd  yoetbreede 
laan  naar  de  aloen*aloen  voert,  aan  welke,  als  naar  gewoonte, 
de  dalem  van  den  Regent  en  de  moskee  zijn  gelegen.  Ook  liggen 
daaraan  het  niet  meer  bewapende  zoogenaamde  fort,  eigenlgk 
slechts  een  langwerpig  vierkante,  door  een  ste^ien  muur  omge- 
ven ruimte,  de  in  1888  gebouwde  gevangenis,  het  Europeeacbe 
kerkhof  en  een  deel  der  beste  huizen. 

Yan  het  residentiehuis  is  het  havenhoofd  2\  paal  verwgderd, 
en  in  den  omtrek  daarvan  is  een  nieuwe  stad  verrezen,  die  men 
de  buitenstad  van  Probolinggo  zou  kunnen  noemen.  De  havenin- 
richtingen, omstreeks  1844  met  veel  moeite  en  kosten  tot  stand 
gebracht,  bestaan  in  een  groot  vierkant  bassin,  met  gemetselde 
kaden,  waarin  treden  zgn  aangebracht,  en  dat  met  pakhuizen 
voor  de  Gouvernements-producten  omringd  is.  Het  biedt  aan  de 

^)  Regeerings-alinanak  t.  1882,  I,  bl.  109. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1027 

laadpraawen  een  goede  ligplaats  aan,  en  is  door  een  gegraven 
kanaal,  dat  meer  dan  een  paal  lang  en  aan  weerszgden  door 
een  breede  beechoeiing  van  paal-  en  metselwerk,  met  aarde  en 
koraalsteen  aangevuld,  beschut  is,  met  de  reede  verbonden.  Aan 
het  einde  zijn  lange,  uit  paalwerk  gevormde  havenhoofden ,  om  den 
golfslag  te  keeren  en  de  uitvaart  der  prauwen  te  beveiligen.  Bg 
gebrek  van  de  noodige  zorg  voor  de  uitdieping  zgn  echter  kanaal 
en  bassin  langen  tijd  zoo  verslgkt  geweest,  dat  er  alleen  bij  hoog 
water  nog  gebruik  van  kon  gemaakt  worden.  Eindelgk  zgn  in 
1878  de  belangrgke  werken  tot  herstel  en  verbetering  ten  einde 
gebracht,  die,  onder  velerlei  tegenspoed ,  jaren  lang  waren  voort- 
gezet, en  na  wier  voltooiing  men  verwachtte,  dat  de  haven  van 
Probolinggo  weder  beter  dan  eenige  andere  aan  Java's  noord- 
kust  aan  de  vereischten  zou  voldoen.  Probolinggo  is  echter  wel 
voor  algemeenen  uitvoer;  maar  slechts  voor  beperkten  invoer 
opengesteld. 

De  rivier  van  Probolinggo,  eigenlijk  Eali  Banger  geheeten, 
stroomt  ten  oosten  der  stad ;  zg  is  zeer  onbeduidend  en  slechts 
aan  de  monding  bevaarbaar.  Noordoostwaarts  van  haren  mond 
ligt  in  de  Straat  van  Madoera  het  koraal-eilandje  Eetapan  of 
Erabben-eiland.  Het  is  onvruchtbaar  en  grootendeels  kaal,  en  men 
Tindt  er  slechts  eenige  visschershutten ,  die  tgdelgk  betrokken 
worden  *). 

Yan  Probolinggo  gaat  de  postweg  verder  dicht  langs  het  strand 
naar  Besoeki;  de  afstand  tot  aan  de  grens  bedraagt  27  palen. 
Men  doorsngdt  de  districten  Dringoe,  het  laatste  der  afdeeling 
Probolinggo ,  en  voorts  Gending ,  Padjarakan ,  Eraksaftn ,  Djaboeng 
en  Piston ,  die  te  zamen  de  afdeeling  Elraksa&n  vormen.  De  hoofd- 
plaatsen dier  districten  liggen  allen  aan  den  weg  en  dragen  allen 
den  naam  van  het  district.  De  ondheden  die  men  hier  aantreft: 
eenige  fundeeringen  van  oude  tempels  en  de  fraaie  tjandi  Djaboeng, 


')  Van  Hoë?eU,  Rois,  U.  155;  Bleeker,  T.  ?.  N.  I.  1849,  IL  124;  Rigg, 
Jonrn .  o.  t.  Ind.  Arch.  n.  541  en  563 ;  Jokes ,  Yoyage  of  the  Flj ,  II.  12 ; 
d'Almeida,  Life  in  Jaya,  I.  195;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  888;  Teysmann, 
N.  T.  V.  N.  I.  XI.  162  v.j  van  Gelder,  Besohrgving  van  Java,  IV.  68 j 
T.  V.  N.  L  1859 ,  II,  bl.  262 ;  Kol.  Veral.  1874 ,  bL  181 ,  1875 ,  bL  155 , 
1876,  bL  131,  1877,  bl.  147,  1878,  bl.  134. 

65* 


Digitized  by  VjOOQIC 


1028 

zijn  reeds  vroeger  beschreven  ^).  Uit  topographisch  oogpunt  verdient 
opmerking,  dat  men,  alvorens  Gending  te  bereiken,  over  een 
kalkrib  van  geringe  verheffing  trekt,  die  met  haren  voet  in  zee 
mst.  De  strandvlakte  der  residentie  wordt  daardoor  verdeeld  in 
een  kleiner  westelgk  en  een  grooter  oostelgk  deel,  welk  laatste 
men  de  vlakte  van  Eraksa&n  zou  kunnen  noemen.  Zg  wordt  in 
het  zuiden  begrensd  door  den  Lamongan  en  door  het  Jang-ge- 
bergte,  welk  laatste  juist  op  de  grens  van  Probolinggo  met 
Besoeki  zijn  grootste  hoogte,  8086  meters,  bereikt  in  den  top 
Arg&poerL  De  machtige  trachietribben  van  het  Jang*gebergte , 
nog  grootendeels  van  den  voet  tot  den  top  met  sombere  wouden 
begroeid,  bedekken  het  zuideljjk  deel  der  districten  Eraksaan 
en  Païton,  en  verlengen  zich  noordwaarts,  in  het  voorgebergte 
Tampora  in  Besoeki,  in  dier  voege  dat  zg  de  vlakte  vanErak- 
saan  aan  de  oostzgde  afsluiten.  Niet  die  verlengde  rib  zelve  vormt 
echter  de  grens  tusschen  Probolinggo  en  Besoeki,  maar  een  rivier- 
tje dat  ten  westen  daarvan  van  het  Jang-gebergte  afdaalt,  en  den 
naam  van  Eali  Matikan  of  Eali  Binor  draagt  Onderscheidene 
andere  riviertjes,  eveneens  van  de  Jang-hellingen  afdalende  en  met 
de  E!ali  Matikan  ongeveer  evenwgdig,  besproeien  de  vlakte  van 
Eraksaan,  maar  zij  zgn  allen  zeer  onbeduidend.  Het  belangrgk- 
ste  is  de  £^  Eraksa&n ,  die  langs  het  hoofddorp  van  dien  naam 
stroomt;  zijne  breedte  zal  echter  niet  meer  dan  12  è  14 meters 
bedragen. 

ElraksaSn  is  niet  slechts  de  hoofdplaats  van  het  district,  maar 
ook  van  de  afdeeling  van  dien  naam,  en  derhalve  de  zetel  van 
een  adsistent^resident.  Zg  is  dus  eene  belangrgke  plaats,  maar 
merkwaardigheden  levert  zij  niet  op,  tenzg  men  als  zoodanig 
het  fraaie  postgebouw  mocht  willen  noemen,  waarbg  intussohen 
ook  de  andere  in  deze  streken  niet  ver  achter  staan.  Zuidwaarts 
gaat  van  Eraksaan  een  voor  rijtuig  bruikbare  binnenweg  naar 
Seboroh  en  Wangkal ,  vanwaar  hij  zich  als  paarden-  of  voet* 
pad  voortzet  naar  Eroetjil,  en,  den  vlakken,  ongeveer  260  meters 
hoogen   tusschenzadel ,    waarin   zich   de  oostelijke  voet  van  den 


5)  D.  n,  bl.  116,  117. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1029 

Lamongan  met  den  westelgken  van  den  Jang  Tereenigt,  over- 
Bchrgdende,  naar  Tangoel,  Troeger  Eoeripan  geheeten,  in  de 
residentie  Besoeki  Toert  ').  Op  de  woeste  Jang-hellingen  tot  het 
district  Eraksa&n  behoorende,  heeft  sedert  1875  de  onltunr  den 
voet  gezet  door  den  afstand  in  erfpacht  yan  het  land  Alas  ajer 
dingin ,  dat  ruim  500  boaws  groot  en  Toor  de  koffieteelt  bestemd  is. 

Niet  minder  dan  ten  westen  van  Probolinggo  yormt  ook  in  de 
districten  ten  oosten  dier  plaats,  voor  zoover  zij  in  de  vlakte 
gelegen  zgn,  de  suikercultuur  een  hoofdtrek  in  het  landschap. 
Ieder  der  zes  districten  heeft  eene  eigene  suikeronderneming, 
thans  nog,  schoon  met  jaarlijks  yerminderen den  aanplant,  in  con- 
tract met  het  Gouvernement  werkende,  maar  met  het  vooruitzicht 
om,  op  grond  der  wet  van  21  Juli  1870,  na  1890  te  niet  te 
gaan ,  zoo  het  niet  gelukt  haar  voort  te  zetten  op  vrijwillige  over- 
eenkomst met  de  bevolking.  Die  fabrieken  heeten  W&n&langan, 
Oending,  Padjarakan,  Eandang  djati,  Djaboeng  en  Phaëton, 
het  laatste  eene  vrij  komische  verminking  van  den  districts- 
naam Païton.  De  overgang  in  vrijen  arbeid  zal  vermoedelijk  in 
Probolinggo  minder  zwarigheden  opleveren  dan  elders  op  Java, 
daar  de  maatschappelgke  toestand  en  geaardheid  der  bevolking 
hier  voor  vrije  ondernemingen  gunstiger  schijnt  te  zijn.  Reeds 
nu  bestaan  in  de  districten  Gending,  Eraksaan  en  Djaboeng  de 
vrije  suikerondernemingen  Maron,  Seboroh  en  Bagoe,  die  niet 
ongunstige  resultaten  opleveren.  Terwijl  de  contracts-fabrieken,  in 
het  belang  van  het  vervoer,  alle  aan  of  nabij  den  postweg  liggen, 
zgn  deze  vrije  fabrieken  dieper  in  het  binnenland  gevestigd ,  maar 
door  wegen  met  de  districtshoofdplaatsen  verbonden. 

De  streken  die  ik  hier  vluchtig  geschetst  heb,  leveren  geene 
bgzondere  merkwaardigheden  op.  De  postweg  is  fraai  en  door- 
gaans goed  belemmerd,  loopt  door  een  aaneenschakeling  van  wel- 
varende dorpen,  rgstvelden  en  suikerplantsoenen,  biedt  schoone 
gezichten  op  de  van  visschersprauwen  wemelende  straat  van  Madoera 
ter  linker  en  op  de  ruggen  en  toppen  van  den  Lamongan  en 
Jang  ter  rechter;  maar  wordt  toch  op  den  duur  wel  wat  eento- 


1)  Bleeker  T.  v.  N.  L  1849,  n.  125;  JonghiiliQ,  Java,  U.  1061—1063. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1030 

nig.  Wat  er  het  meest  de  aandacht  trekt  is  de  bevolking,  die 
in  Toorkomen,  taal,  kleeding,  gewoonten  en  maatschappelgken  toe- 
stand zeer  yan  de  gewone  Javanen  versoliilt;  want  wg  bevinden 
ons  hier  in  het  hart  der  streken  die  door  de  Madoereesche  volk- 
planters zgn  ingenomen. 

Yalt  het  reeds  in  Pasoeroean  in  het  oog  dat  een  belangrgk 
deel  der  bevolking  oit  Madoereezen  bestaat,  veel  sterker  treft 
ons  dit  versohgnsel  in  Probolinggo,  waar  althans  de  vruchtbare 
strandvlakte  zich  schier  geheel  in  handen  dezer  immigranten  bevindt, 
en  voor  het  kleine  aantal  Javanen  niet  veel  meer  daa  eenige 
woeste  bergstreken  zgn  overgebleven,  waar  zij  in  deng&g&bouw 
een  armelgk  bestaan  vinden.  In  Pasoeroean  heeft  het  gemeente- 
Igk  grondbezit  de  overhand  gekregen,  maar  in Probolinggo heb- 
ben de  Madoereesche  grondbezitters,  met  enkde uitzonderingen, 
zich  hunne  individueele  en  erfelgke  rechten  op  den  geoccupeer- 
den  grond  niet  laten  ontnemen.  De  eerste  immigranten,  die  de 
schoone  bouwgronden  in  de  vlakte,  welke  zg  verlaten  vonden ,  in 
bezit  namen  en  onder  elkander  verdeelden ,  hebben  hunne  mtslni* 
tende  rechten  ook  tegenover  hunne  opvolgers  weten  te  handha- 
ven; wel  is  het  hunne  taktiek  geweest  om  jonge  en  behoeftige 
Madoereezen  aan  te  moedigen  om  tot  hen  over  te  komen,  maar 
niet  om  ze  in  hun  landbezit  te  doen  deelen ,  maar  om  van  hunne 
diensten  gebruik  te  maken.  In  enkele  gevallen  mogen  deze  door 
den  afstand  van  een  stuk  grond  vergolden  zgn;  in  den  regel 
bestaat  het  loon  slechts  in  een  deel  van  de  opbrengst  De  grond- 
eigenaars, al  bezitten  zg  gewoonlgk  slechts  perceelen  van  mati- 
gen omvang,  dragen,  tegenover  hunne  onderhoorigen  of  di^ist- 
baren ,  den  naam  van  Eapala  of  Hoofd.  Ook  de  cultuurdiensten 
hebben  zich  naar  deze  verhouding  moeten  regelen.  Zij  die  daartoe 
zijn  aangewezen  en  geen  velden  bezitten,  planten  op  de  gronden 
hunner  Eapala's ,  en  het  plantloon  wordt  gelgkelgk  verdeeld  tas- 
schen  den  eigenaar  en  den  planter.  De  Madoereezen  hebben 
dorpshoofden  van  hunne  eigen  natie,  maar  de  hoog^«  inland- 
sche  ambtenaren ,  door  het  Gouvernement  over  hen  gesteld,  behoo- 
ren  doorgaans  tot  de  Javaansche  aristocratie. 

Zg   die  in  den  bloeitijd  van  het  oultuurstelsel,  toen  onder  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


1031 

Javanen  het  gemeentelijk  grondbezit  oyeral  regel  was  geworden, 
het  onbezorgde  leyen  der  Javaansche  beyolking  hadden  gadesla- 
gen, en  niet  nagedacht  over  de  gevolgen,  wanneer,  bg  de  snelle 
toeneming  van  haar  cijfer,  de  aandeden  te  veel  werden  gesmal- 
deeld  en  hét  terrein  voor  nienwe  ontginningen  steeds  schaarscher 
werd,  achtten  die  toestanden  onder  de  Madoereezen  dmkkend 
Yoor  hen  die  Tan  eigen  akkers  yerstoken  waren.  Toch  konden 
£|j  niet  ontkennen,  dat  in  den  Oosthoek,  bg  minder  gelgkheid, 
bg  meer  yerschil  in  stand,  de  cultunr  intensieyer,  deyoortbren- 
^g  yan  rgkdom  sneller ,  de  energie  en  arbeidzaamheid  der  beyol- 
king grooter  waren.  Toen  na,  bg  de  inkrimping  yan  het  cultnar- 
stelsel,  de  yrge  arbeid  oyeral  yeld  won,  bleek  het  dnidelgkdat 
die  yeel  beter  paste  in  den  maatschappc^lijken  toestand  der  Madoe* 
reezen ,  dan  in  dien  welke ,  met  uitzondering  der  Yorstenlanden,  in 
alle  door  Jayanen  bewoonde  residentiën  de  oyerhand  gekregen  had. 

De  Madoereezen  zijn  meer  zelfstandig,  minder  gedwee,  min- 
der  onderworpen  dan  de  Jayanen;  of  het  echter  waar  is,  wat 
men  beweert,  dat  diefstal  en  manslag  menigyuldiger  onder  hen 
voorkomen,  zon  slechts  door  statistieke  gegevens 'kannen  uit- 
gemaakt worden ,  en  ik  geloof  niet  dat  wg  die  in  genoegzame  mate 
bezitten.  In  allen  gevalle  kan  ik  mg  niet  herinneren  van  georga- 
niseerde ketjoe-partgen  onder  de  Madoereezen  gehoord  te  hebben  *). 

Om  de  zuidelgke  afdeeling  van  Probolinggo,  Loemadjang,  te 
bezoeken,  keeren  wg  langs  den  postweg  terug  tot  het  punt 
waar,  tusschen  Probolinggo  en  Dringoe,  een  rijweg  zuidwaarts 
afslaat,  die  ons,  nadat  wg  19^  paal  hebben  afgelegd,  te  Eelakah 
brengt.  De  weg  loopt  in  het  district  Probolinggo  door  vlak,  met 
sawahs  bedekt  terrein  tot  een  weinig  voorbij  den  post  Letjes, 
acht  palen  van  de  hoofdstad,  komt  daarna  met  een  bocht  oost- 
waarts aan  den  3|  paal  verder  gelegen  post  Malasan  (vroeger 
Drandang)  in  het  district  Dringoe  en  overschrijdt  een  weinig 

^)  Men  yergelgke  hier  Rengers,  Dagboek,  in  Bgdr.  1846,  bl.  265y.;Rigg, 
in  Joornal  o.  t.  Ind.  Archip.  II.  357  ▼. ;  Brumund  in  T.  y.  N.  I.  1859,  I. 
54 ;  Tan  Gelder ,  Besohrgving  van  Java  ,  lY.  64 ;  AardrgkBk.  en  Stat.  Wdbk. 
T.  N.  L,  art.  Suiker^  bl.  570;  Indische  Gids,  1880.  II,  bl.  677—680;  en 
wat  den  landbouw  betreft  Bleeker,  in  T.  t.  N.  I.  1849,  II,  bl.  119  en  123; 
TOorts  Deel  I  van  dit  werk,  bL  309,  849,  650,  en  D.  II,  bl.  502. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1032 

verder  de  grens  der  afdeeling  Probolinggo  met  Loemadjang. 
Letjes  ligt  aan  den  noordelijken  voet  van  den  zadel  toBsohen  het 
Tenger-gebergte  en  den  Lamongan  ^);  men  begint  dus  hier  zachtjes 
te  stijgen  en  bereikt  het  hoogste  punt  van  den  weg  op  200 
k  250  meters,  bg  het  station  Banoe  J&s&f  4|  paal  voorbg 
Malasan.  Dan  daalt  men  wederom  tot  Eelakah,  de  hoofdplaats 
van  het  district  Ranoe  Lamongan,  dat  zich  van  de  grens  der 
afdeeling  Probolinggo  ten  noorden  tot  aan  die  van  het  district 
Loemadjang  ten  zuiden  uitstrekt.  De  bodem  bestaat  hier  overal 
uit  fijn  vulkanisch  zand,  aan  de  oppervlakte  vruchtbaar  en  bruin 
gekleurd  door  de  vermenging  met  teelaarde.  Domis,  die  dezen 
weg  in  1827  bereisde,  vond  dien  van  Letjes  tot  Banoe  J&s& 
schier  geheel  onbewoond  en  met  zware  bosschen  bedekt,  en  zag 
slechts  hier  en  daar  kleine  woningen  van  Madoereezen  en  enkele 
Javanen,  die  bezig  waren  het  zwaar  geboomte  te  vellen  voor 
den  aanleg  van  tegalans.  Tusschen  Ranoe  JSs&  en  Eelakah  had 
de  cultuur  eenigszins  grootere  vorderingen  gemaakt,  en  zag  men 
eenige  kleine  desa's  en  stukjes  grond;  met  tabak,  djarak  en  pisang 
beplant  ').  Junghuhn  bereisde  denzelfden  weg  in  1844  en  kon 
reeds  toen  getuigen  ^  dat  hij  voortdurend  door  bebouwde  streken 
liep  ^),  zoodat  de  wensch  van  Domis,  dat  het  district  't  welk 
den  nij  veren  Madoerees  als  het  ware  tot  bearbeiding  noodigde, 
spoedig  een  talrijke  bevolking  zou  voeden,  binnen  weinige  jaren 
verhoord  was.  Het  gezicht  dat  men  op  het  hoogste  gedeelte  van 
dezen  weg  geniet,  is  zeer  schoon.  Men  ziet  een  zacht  gol- 
vend terrein  voor  zich,  waarin  rgst-  en  maïsvelden,  kofEeplant- 
soenen  en  dorpsboschjes  elkander  afwisselen,  en  dat  als  een 
uitgestrekt  perk  naar  de  hellingen  van  den  Lamongan  opstggt 
Daar  wordt  het  woud  dicht  en  onafgebroken  tot  het  de  kale  hoe- 
pen van  asch  en  slakken  bereikt  die  den  top  van  den  berg  vormen. 
Aan  de  rechterhand  weidt  het  oog  over  een  terrein,  uit  lage, 
kantige,  met  bosch  gekroonde  heuvels  bestaande,  waarop  de  som- 
bere massa  van  het  Tenger-gebergte  neerziet.  Blikt  men  achter- 
waarts, dan  overziet  men  de  bebouwde  vlaktO;  omzoomd  door  een 
gordel  van   strandbosschen  en  kokosboomen^   en  daarachter  de 

O  Zie  D.  I.  bL  102.    O  Domis  in  Oosterling,  IL  2.  57.    >j  Jsts,  IL  1104 


Digitized  by  VjOOQIC 


1033 

•traat   yan  Madoera  met  de  kust  yan  het  eiland  in  het  yerre 
yersohiet  ')• 

Eelakah  is  beroemd  door  zijn  meer,  de  Ranoe  Eelakah  of 
Ranoe  Lamongan,  aan  welks  oeyer  een  uitstekende  pasanggrahan 
te  midden  yan  een  schoenen  bloemtnin  is  opgericht.  Yan  de  met 
slingerplanten  omgeyen  yerandah  aan  de  achterzijde  yan  het  bam- 
boezen, op  een  terras  yan  gebakken  steen  geplaatste  gebouw, 
heeft  men  het  gezicht  op  de  schoone,  ronde  kom,  waarop  tal 
yan  eenden  en  waterhoenders  rondzwemmen  en  die  door  een  gor- 
del yan  dicht  geboomte,  met  slanghalsyogels,  neushoomyogels , 
zwermen  yan  yledermuizen  en  enkele  yliegende  katten  beyolkt, 
prachtig  omzoomd  is.  Achter  die  kom  rgst  de  kale  top  yan 
den  Lamongan  uit  het  woudkleed  aan  zijn  yoet  tot  een  hoogte 
yan  1669  meters  omhoog  en  spiegelt  zich  met  den  krans  yan 
rook  die  zgne  kruin  omkronkelt,  in  den  kalmen  plas.  Maar  de 
pasanggrahan  zelf  ligt  slechts  ongeyeer  230  meters  boyen  den 
zeespiegel,  zoodat  de  Lamongan  zich  1440  meters  yerheft  boyen 
het  punt  waaryan  hg  hier  wordt  gadegeslagen.  De  hoogte  schijnt 
dus  niet  onbelangrijk,  maar  is  inderdaad  in  yergelijking  yan  die  der 
meeste  Jayaansche  yulkanen  slechts  gering ,  eyenals  de  Lamongan 
ook  in  omyang,  bij  Tenger  en  Smèroe  yergeleken,  slechts  een 
miniatuur-yulkaan  heeten  mag.  Trouwens  ook  yan  zijne  werk* 
zaamheid,  hoeyeel  yertooning  die  ook  maken  moge,  heeft  Jung- 
huhn  niet  ten  onrechte  gezegd,  dat,  in  yergelijking  metdeyer- 
woestende  uitbarstingen  yan  sommige  andere  yulkanen,  die  yan 
den  Lamongan  slechts  een  yuurwerk  schgnen,  ter  yerlustig^g 
yan  de  toeschouwers  ontstoken  '). 

De  Lamongan  is  aan  de  oost-  en  westzijde  door  de  reeds 
yermelde  ylakke  zadels  met  den  Jang  en  den  Tenger  yerbonden, 
terwijl  de  noordelijke  en  zuidelgke  yoet  geheel  in  de  strandylakte 
oyergaan.  De  berg  rijst  dus,  in  het  algemeen  gesproken,  uit  ylakke, 
met  woud  bedekte  streken  omhoog,  zonder  dat  bij  door  ketenen 
met  duidelgk  ontwikkelde  yormen  met  eenig  ander  gebergte  yer- 
bonden is. 

De  gedaante  yan  den  Lamongan  zeWen  is  echter  yerre  yan 

^)  Jukes ,  Yoyage  of  the  Fly,  II.  22  y.;  Teysmann,  t.  a.  p.  163  y.  ^  Jaya,  IL  1 105. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1034 

den  regelmatigen  kegelvorm  Terwijderd:  hg  bestaat  inderdaad 
uit  twee  aan  elkander  verbonden  en  als  bet  ware  samengesmol' 
ten  kegels,  die  zicb  op  vier  vijfden  yan  bunne boogte  scbeiden en 
voor  bet  bovenste  vijfde  deel  afzonderlgke  bergtoppen  vormen,  die 
ten  opziobte  van  elkander  in  de  riobting  van  Z.  Z.  W.  en  N.  N.  O. 
gelegen  zgn.  De  noord-noordoostelgke  top,  de  oudste  enboogste, 
heet  in  het  bijzonder  Goenoeng  Taroeb;  hg  heeft  een  minder 
regelmatigen  vorm  dan  de  kratertop,  de  Lamongan  in  ergeren 
zin,  die  32  meters  lager  is.  Naar  bet  zuidwesten,  dus  naar  de 
zgde  van  den  lageren  top ,  vormt  de  G.  Taroeb  een  steile,  door 
elkander  kruisende  reten  in  groote,  scheef  gerichte ,  vaak  met 
scherpe  kanten  uitspringende  vierkanten  afgedeelden,  kalen  en 
grgskleurigen  rotswand.  De  kratertop  beeft  een  meer  regelmatige 
gedaante,  een  gladdere  oppervlakte,  en  rgst  gelijkmatig  tot  den 
kraterwand  op.  Yermoedelgk  beeft  de  berg  zgn  tegenwoordigen 
vorm  te  danken  aan  bet  ontstaan  van  een  zgdelingsche  spleet ,  waar- 
door hg  zicb  ontlastte  toen  de  krater  van  den  Taroeb  was  verstopt 
geraakt.  De  uitwerpselen,  hetzij  uit  lava,  hetzij  uit  aschenpuin 
bestaande,  vonden  hier  een  uitweg,  hoopten  zich  op  om  de  ope- 
ning, en  bereikten  door  de  telkens  terugkeerende  uitbraking^ 
allengs  eene  boogte  die  den  nieuwen,  zijwaartschen  kegel bgna 
tot  den  evenknie  van  den  oorspronkelijken  verhief.  De  kegel 
beeft,  van  waar  hg  zich  uit  het  woud  opheft,  eene  belder  gele  of 
lichtbruine  kleur,  maar  is  bedekt  met  een  donkerbruine  of  zwart- 
achtige  kap,  waarvan  een  menigte  lange,  donkerkleurigestrooken, 
als  vormden  zij  een  franje,  beneden waarts  dalen.  Men  ziet  aan 
de  berghelling  het  wisselende  spel  van  scheppende  en  verwoes* 
tende  natuurkrachten  in  strepen  geteekend;  want  terwgl  van 
boven  af  de  lavastroomen  hier  en  daar  in  bet  gebied  der  wouden 
indringen,  stggt  van  beneden  bet  groene  plantenleven  in  reten 
en  kloven  opwaarts,  waar  bet  slechts  vasten  voet  kan  winnen. 
De  rand  van  den  krater  ondergaat,  bg  de  telkens  herbaalde  uit- 
barstingen van  dezen  berg ,  gedurige  veranderingen ,  waarbg  de 
afbrokkeling  en  instorting  bier,  door  nieuwe  opbooging  ginds 
wordt  opgewogen. 
Wat  de  uitbarstingen  van  den  Lamongan  betreft,  moetonder- 


Digitized  by  VjOOQIC 


1035 

8cheid  worden  gemaakt  tussohen  de  gewone ,  dagelgks  herhaaldoi 
en  de  meer  geweldige^  die  zich  met  tosBchenpoozen  van  eenige 
jaren  voordoen.  Moeielijk  is  het  echter  tusschen  beide  soorten 
een  bepaalde  grens  te  vinden;  reeds  de  gewone  uitbarstingen, 
vergelijkbaar  met  die  van  den  Smèroe,  maar  elkander  nog  sneller 
opvolgend,  zgn,  vooral  in  den  nacht;  zoo  schoon  en  treffend, 
dat  de  indruk  der  heviger  verschijnselen  die  zich  nu  en  dan 
voordom,  nauwelgks  grooter  kan  zgn,  ienzg  door  de  vrees  en 
ontzetting,  die  donderend  gebrul,  beving  der  aarde,  gloeiende, 
langs  de  helling  afdalende  lavastroomen  en  in  wijden  omtrek 
vallende  aschregens  inboezemen.  Het  vuurwerk  van  roode  vlam* 
men ,  vonken  en  raketten ,  dat  reeds  in  de  hoofdstad  Probolinggo , 
op  een  rechten  afstand  van  16  geographische  minuten,  den  zuid- 
westelgken  horizon  in  de  duisternis  schitterend  verlicht,  schijnt 
zelden  of  nooit  de  reizigers  te  leur  te  stellen  die  den  nacht  in 
den  pasanggrahan  te  Eelakah  komen  doorbrengen,  om  van  dit 
treffend  schouwspel  getuigen  te  zgn  ')• 

De  versohgnselen  waarvan  Jungbuhn  in  1838  getuige  was, 
behoorden  tot  de  hevigere;  aan  beklimming  van  den  kratertop 
was  destgds  niet  te  denken,  en  toen  hg  beproefde  door  een 
vromer  gebaand  pad,  na  de  woudgrens  bereikt  en  een  hoogen 
muur  van  steenbrokken  beklommen  te  hebben,  langs  een  puin- 
stroom  hooger  op  te  stggen,  werd  hij  genoodzaakt  glings  de 
vlucht  te  nemen ,  om  niet  door  de  nedervallende  steenen  verplet- 
terd te  worden.  Yan  beklimming  van  den  anderen  top  werd  hg 
afgeschrikt  doordien  hg  niet  beschikken  kon  over  den  tijdduur 
die  noodig  zou  zijn  geweest,  om  door  de  volslagen  ongebaande 
wouden  aan  den  voet  des  bergs  heen  te  dringen.  Wat  Junghuhn 
in  1838  moest  nalaten,  werd  in  1845  het  eerst  door  Zollinger  vol- 


1)  Honfield,  Yerhh.  Bat.  Gen.  YII,  n^  IV,  bl.  19;  Domis,  Oosterling,  IL 
2,  bl.  56;  d'Almeida,  Life  in  Java,  I.  197;  Baddingh,  N.  O.  L,  L  891 
T.;  Junghuhn,  Beise.  360,  en  Java,  II.  1112—1119,  benevens  zgne  Kroniek 
▼an  den  Lamongan,  ald.  bl.  1120—1144,  aangerold  door  T.  y.  N.  L,  XX. 
99,  103,  XXVm.  287,  XXXIH.  108,  XXX VL  86,  XXXVHL  144.  Hors- 
field  en  Jonghnhn  maken  echter  van  tussohenpoozen  yan  geheele  rost  gewag, 
en  Jokes,  die  ook  den  passanggrahan  yan  Kelakah  bezocht,  Yoyage  o.  t. 
Fly,  n.  26,  spreekt  alleen  Tan  een  krans  yan  rook  die  zich  om  de  bergkroin  wond. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1036 

bracht.  Hij  beBteeg  den  Goenoeng  Taroeb  beginnende  YBn'Hris, 
eene  desa  met  pasanggraban  aan  den  oost-noordoosteijjken  voet 
des  bergs,  in  het  zuiden  van  het  district  Padjarakan,  gelegen ,  en 
van  het  hoofddorp  yan  dien  naam  te  bereiken  langs  den  binnen 
weg  naar  Wangkal  en  van  daar  langs  voet-  of  paardenpaden , 
waartoe  in  het  geheel  17{  palen  zijn  af  te  leggen.  Bij  Tiris  bevindt 
zich,  onmiddellijk  aan  den  voet  des  bergs^  eene  warme  bron  met 
zanr  water,  van  eene  temperatuur  van  40  k  42.5^  O.  Zg  ligt  vlak 
bg  de  rivier  Segaran,  hoogerop  rivier  van  Tiris  genaamd,  en  ont- 
last zich  in  dat  rivier^e  door  een  kleine  opening  in  den  8  yoet 
broeden  dam  waardoor  ze  er  van  gescheiden  is.  Het  water  borrelt 
op  uit  veelvuldige  kleine  wellen  in  een  eivormige,  met  zand  en 
steentjes  gevulde  kom,  waarvan  de  voornaamste  wel  het  middel- 
punt vormt  ').  Op  slechts  twee  palen  van  Tiris  ligt  een  soort- 
gelijk meer  als  dat  van  Eelakah,  maar  kleiner,  Ranoe  Tiris  of 
Banoe  Segaran  genaamd.  Grooter  is  weder  een  derde  meer,  Ranoe 
Agoeng  geheeten  en  3  palen  van  Tiris  verwijderd.  Een  vierde,  Banoe 
J&8&  of  Banoe  Bedali,  ligt  ten  noordwesten  vandenLamongan, 
dicht  bg  den  bovéngemelden  post  Banoe  J&s&,  die  er  zijn  naam 
aan  ontleent.  Andere  meren  van  dien  aard,  de  Banoe  Pakis, 
Banoe  Woeroeng,  Banoe  Lading,  Banoe  Logoeog,  om  slechts 
de  belangrijkste  te  noemen ,  liggen  aan  de  zuidwest-  en  zuidzgde 
van  den  berg,  weder  andere,  nader  in  het  volgende  hoofdstuk 
te  vermelden,  aan  de  zuidoostzijde  in  Besoeki.  De  Lamongan 
onderscheidt  zich  dus  onder  de  vulkanen  van  Java  door  een  gordel 
Tan  meren,  die  hem  in  wjjden  kring  omgeeft.  Junghuhn  be- 
schouwt deze,  tot  zeer  verschillende  hoogte  met  zoet  water  gevulde, 
met  loodrechte  wanden  afdalende,  grootendeels  alle  uitloozing 
missende  meren,  als  aardverzakkingen ,  waartegen  Jukes  *)  en 
Zollinger  *)  uit  de  ketel vormige  gedaante,  den  aard  en  de  opsta- 
peling der  wanden  en  den  wal  of  rand  die  ze  omgeeft,  besluiten, 
dat  wg  hier  overal  met  punten  van  eruptie,  met  oude  kraters, 
te  doen  hebben. 

Zollinger  verliet  Tiris   tegen    6   uren   ^s  morgens    en  had  te 

1)  N.  T.  T.  N.  I.  XX.  160;  Zollinger  in  Nat.  en  Gen.  Archief,  IL  169. 
«)  T.  a.  p.  48.    »)  T.  V.  N.  I.  Vin.  L  142. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1037 

2  aren  de  krain  van  den  Taroeb  bereikt.  Hem  trof  vooral  het 
botanisch  karakter.  Qteen  spoor  yan  de  oasuarinen,  die  meest 
alle  oost-Javaansche  bergen  tot  zekere  hoogte  bedekken,  wordt 
hier  aangetroffen.  Alang-alang  en  glagah  bekleedden  de  vlakten 
rondom  den  berg,  dan  volgde  een  bamboegordel,  vervolgens  een 
woud  van  pandanen,  waartnsschen  slechts  enkele  andere  planten 
sich  vertoonden,  daarna  een  schoone  Arcea-palm,  en  eindelijk  de 
weinig  karakteristieke  vegetatie  van  den  top.  Hier  omgeeft  een 
rand,  die  in  het  Z.  O.  het  hoogst  en  in  het  N.  W.  het  laagst 
is,  den  ketel  van  een  dooden  krater,  welks  bodem  eene  met 
zand  bedekte  vlakte  van  ongeveer  260  m.  lengte  en  160  m.  breedte 
vormt,  en  grootendeels  met  glagah  begroeid  is.  Naar  het  znid- 
oosten  loopt  een  kom,  die  aan  beide  zijden  in  een  halven  ketel 
het  overblijfsel  van  een  anderen  dooden  krater  schgnttetoonen; 
en  vervolgens  loodrecht  neerdaalt  in  den  afgrond  aan  welks 
andere  zgde  zich  de  top  van  den  tegen woordigen  krater  verheft, 
die  zich  ook  van  den  Taroeb  gezien  als  een  regelmatigen  zand- 
kegel  zonder  kammen  of  ravgnen  doet  kennen  ^). 

Wg  keeren  na  deze  uitweiding  naar  Eelakah  temg,  maar 
vervolgen  den  weg  vandaar  naar  de  hoofdplaats  Loemadjang  niet, 
zonder  nog  even  een  bezoek  gebracht  te  hebben  aan  de  Banoe 
Pakis,  twee  of  drie  palen  Z.  O.  van  Eelakah;  waar  men  uit 
een  pand&p&,  die  er  ten  behoeve  der  bezoekers  is  opgericht,  een 
bekoorlgk  gezicht  geniet.  De  landschappen  zgn  in  deze  streken 
meer  liefelijk  dan  grootsch;  zg  doen  meer  aan  het  Salzkammer* 
gut,  zel£9  aan  Thuringen  en  Devonshire,  dan  aan  Zwitserland  en 
Noorwegen  denken.  Op  de  plek  waar  wg  nu  vertoeven,  zien  wij 
den  stillen  kalmen  plas  20  meters  beneden  onze  voeten  liggen; 
van  den  oeverrand  gaat  de  met  alang-alang  bedekte  grond  naar 
alle  zijden  zacht  glooiend  naar  boven.  Naar  het  zuiden  blikt  men 
over  een  groene,  vruchtbare  vlakte,  hier  en  daar  met  donkere 
boschpartijen  bestipt  en  zachtkens  afdalende  naar  den  Zuider-oceaan, 
op  welks  18  &  20  geogr.  minuten  verwgderde,  in  het  zonlicht  schit- 
terende wateren  naar  het  oosten  heen  het  schaduwrijke  rotseiland 


')  ZoUinger  in  Nat.  en  Gen.  Arch.  II.  167  v.;  T.  ▼.  K.  I.  VUL  1. 143  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1088 

Noesa  BarooDg  sohijnt  te  dry  ven.  In  het  noordoosten  Torheft 
zich  de  Lamongan,  terwgl  het  groene  boschkleedy  om  zgn  voet  gesla- 
gen, met  een  lange,  zeer  zachte  helling  naar  bet  westen  afhangt. 
£n  het  zuidwesten  rgst  de  Smëroe  uit  een  kamvormigen  mg,  die 
nabg  de  zee  begint,  plotseling  als  de  hoogste ,  volkomenste  kegel- 
berg  van  Java  op.  Een  lange,  onregelmatige  bergreeks  strekt 
zich  yan  daar  noordwaarts  uit  tot  aan  den  Tenger.  Ook  in  die 
richting  is  de  yoorgrond  liefelijk,  gebroken  tot  kantige  heuvels 
van  geringe  verheffing,  met  groene  hellingen  en  boschrgke  kruinen ; 
en  over  de  gansche  streek  heerscht  een  bevallige  verscheidenheid 
van  bouwland,  boschpartijen  en  grasvelden,  met  hier  en  daar 
een  dorpje  dat  onder  zijne  boomgaarden  wegschuilt  '). 

Yan  Eelakah  naar  de  hoofdplaats  Loemadjang  bedraagt  de 
afstand  10|  palen.  De  weg  is  aangenaam  golvend  en  vroolgk 
door  den  rgkdom  van  dierlgk  leven,  herten,  wilde  varkens, 
pauwen  en  ander  gevogelte,  waardoor  dit  nog  minder  dicht 
bevolkte  gedeelte  van  Java  zich  onderscheidt.  Loemadjang  is  een 
groote  inlandsche  negerie ,  met  een  aloen-aloen  waaraan  de  woning 
van  den  Patih  ligt ,  die  hier  het  gezag  van  den  Regent  vertegen- 
woordigt, met  goede  regelmatig  gebouwde  woningen,  met  een 
pasanggrahan ,  een  koffiepakhuis  en  een  poststation.  De  koffie- 
en  tabakscultuur,  de  eerste  zoowel  op  erfpachts-  als  opGoaver- 
nementsgronden ,  de  laatste  in  deze  afdeeling  alom  op  groote 
schaal  op  vrijwillige  overeenkomsten  met  de  bevolking  gedre- 
ven, brengen  er  groote  drukte  en  vertier.  De  pasanggrahan  is 
kleiner,  maar  niet  minder  aangenaam  dan  die  te  Eelakah.  Hij  is 
fraai  gelegen  op  den  rand  eener  grazige  hoogte,  die  neeniet  in 
een  vallei,  van  een  beek  doorstroomd,  die  zich  wat  verder  in 
een  ravijn  verliest.  Het  gras  is  hier  zoo  frisch,  dat  het  met  de 
malsche  weiden  van  het  vaderland  wedgvert;  de  hellingen  van 
het  dal  zgn  hier  en  daar  door  boschjes  beschaduwd.  Boven  dezen 
bekoorlijken  voorgrond  verheft  zich  aan  den  horizon  de  rockende 
kegel  van  den  Smëroe,  door  zwarte  bergruggen  links  aan  den 
oceaan,  rechts  aan  den  Tenger  geschakeld  '). 

Loemadjang  is  het  middelpunt  der  voornaamste  wegen,  die  de 
O  Jokes,  t.  a.  p.  28—80.    O  Jokes,  t.  a.  p.  88;  89;  Tejsman  ta.p.  164. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1039 

Buidelgke  afdeeling  van  Probolinggo  doorsnyden.  Met  den  weg 
yan  Eelakah  hierheen  komen  er  drie  andere  samen,  waarover 
ik  nog  een  enkel  woord  moet  zeggen.  In  over  het  algemeen 
west-noordwestelijke  richting  gaat  de  weg  naar  Sendoer&,  het 
hoofddorp  van  Eandangan,  welk  noordwestelgk  district  van 
Loemadjang,  niet  het  minst  belangrijke  voor  de  koffie-  en  tabaks- 
teelt, zich  aan  den  oostelgken  voet  van  den  Smèroe  uitbreidt  en 
ten  noorden  door  het  Probolinggosche  Tenger  begrensd  wordt. 
Sendoer&  heeft  een  koffiepakhuis  en  ligt,  12  palen  van  Loema- 
4jang,  op  geringen  afstand  van  het  voormalige  hoofddorp  Ean- 
dangan,  waarover  het  pad  voert  dat  naar  het  reeds  vroeger  ') 
vermelde  Lid&  Amb&,  het  hoogste  Tengerdorp,  op  de  helling 
van  den  Poendak  lemboe,  voert.  De  weg  gaat  van  ELandangan  zacht 
rgzende  tot  aan  de  vrg  diepe  djoerang  of  kloof  van  de  Eali 
Mendjangan ,  wordt  dan  steiler  en  voert  deels  door  koffietuinen, 
deels  door  overblg&elen  van  het  gedeeltelgk  uitgeroeide  woud 
komt  vervolgens  in  een  wildernis  van  verstrooid  groeiende  bam- 
boehalmen en  leidt  verder  door  lommerrgk ,  hoogstammig ,  met 
mos  bekleed  woudgeboomte  naar  het  dorp  dat  de  laatste  rustplaats 
oplevert  aan  hen  die  aan  deze  zgde  in  de  Dasar  willen  afdalen  >)• 
De  tweede  weg  loopt  7^  paal  zuid-zuidwestwaarts  naar  Tempeh 
tengah,  deels  door  bebouwde  gronden,  deels  door  overblgfselen 
der  bossohen,  waarin  een  groote  verscheidenheid  van  statige 
woudreuzen  wordt  aangetroffen.  Bi)  Tempeh  tengah,  al  wedei 
met  een  koffiepakhuis,  overigens  een  onbeduidend  dorp,  verdeelt 
zich  de  weg.  De  rechtsche  tak  gaat  naar  Pasirian  (51  paal),  aan 
den  zuidoostelgken  voet  van  den  Smèroe.  Niet  ver  vandaar  ligt 
Doekoe  Penanggal  en  nabij  dit  dorp  vindt  men,  te  midden  der 
maagdelgke  bosschen  die  zich  tot  aan  het  strand  uitstrekken,  de 
weinig  bekende  overblijfselen  van  Tjandi  Ardipoer&  >).  De  linksche 
tak  van  den  weg  gaat  door  geheel  vlak ,  afwisselend  met  alang-alang 
en  bosch  bekleed  en  van  pauwen  wemelend  land,  naar  Paras 
gowong  (4i  paal);  nabg  den  Zuider-oceaan.  Hier  is  op  de  kruin 
eener  60  voet  hooge  klip  een  pandlp^  gebouwd,  die  eenprach- 


^)  61  1011.  ')  Jnnghulm,  Jara  I.  874  y.  >)  Zie  D.  II,  bL  117. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1040 

tig  gezicht  op  de  zee  biedt.  Aan  den  Yoet  yan  de  klip,  die 
eenmaal  door  de  golven  werd  gebeakt,  ligt  thans  een  kleine 
vlakte  van  zand  en  steentjes,  door  haar  detritus  gevormd,  waar- 
door een  kleine  beek  den  w^  naar  zee  vindt.  De  knst  is  vanhier 
oostwaarts  tot  aan  de  Kali  Djantoeng,  die  de  grens  van  Pro- 
bolinggo  met  Eediri  vormt,  bezoomd  door  een  smalle  strook 
zandduinen.  Voor  den  mond  der  Djantoeng  ligt  het  woeste  eiland 
Noesa  Baroeng ,  dat  echter  tot  Besoeki  behoort ,  en  daarom  eerst 
in  het  volgende  hoofdstak  nader  zal  vermeld  worden  '). 

De  laatste  weg  eindelijk  heeft  eene  zuidoostelgke  richting  en 
bereikt,  na  10{  paal  door  eene  vruchtbare  vlakte  met  vele 
kofiQetuinen ,  de  desa  J&s&wilangoen  juist  op  de  grens  van  Besoeki 
in  de  richting  van  Poeger^). 


DERDE  HOOFDSTUK. 


Besoeki. 

Wg  zijn  genaderd  tot  Besoeki ,  de  laatste  residentie  van  Java. 
Als  zoodanig  is  zg  den  lezer  van  dit  werk  tot  dusverre  niet 
voorgesteld.  Nog  vóór  weinige  maanden  vormde  de  uiterste  Oost- 
hoek van  Java,  die  ons  ter  beschouwing  overbleef,  twee  resi- 
dentiën:  Besoeki  en  Banjoewangi;  de  eerste  uit  drie  regentschap- 
pen, Besoeki,  Panaroekan  en  B&nd&w&s&,  de  andere  alleen  uit 
het  regentschap  Banjoewangi  bestaande.  De  laatste  stond,  wat 
den  omvang  betreft,  tot  de  eerste  bgna  in  de  verhouding  van  2 
tot  S  en  bezat  nog  geen  zevende  der  gezamenlgke  bevolking. 
Daarentegen  was  Banjoewangi  door  een  nauwen  administratieven 
band  verbonden  met  Bali  en  Lombok ,  daar  de  zaken  dier  beide 
eilanden  aan  den  Resident  van  Banjoewangi  waren  toevertrouwd. 
Maar  bg  besluit  van  4  Mei,  1882  '),  heeft  de  Gouvemeur-Gene- 


7  Jakes,  t.  a.  p.  n.  45-^48.    ')  Teysm^,  t.a.  p.  165.    ')  Staatsbl.  n^  127. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1041 

raal  's  Jakob,  daartoe  door  den  Koning  gemachtigd,  de  resi- 
dentie Banjoewaogi  opgeheven,  het  regentschap  Banjoewangi als 
een  afisonderlijke  afdeeling,  onder  hetbestaur  van  een  adsistent- 
resident,  bij  de  residentie  Besoeki  ingedeeld,  en  de  eilanden  Bali 
en  Lombok  met  de  kleinere  eilanden  daartoe  behoorende  tot  eene 
a&onderlijke  residentie  verheven,  onder  den  naam  van:  Residen- 
tie Bali  en  Lombok. 

Yóór  1849  omvatte  de  residentie  Besoeki  zoowel  Probolinggo 
als  Banjoewangi,  maar  in  dat  jaar  zag  zich  Banjoewangi  onder 
een  zelfstandigen  adsistent-resident  gesteld,  in  wiens  plaats  in 
1867  een  resident  is  getreden  ') ,  terwijl  in  1856  Probolinggo  tot 
een  afisonderlyke  residentie  werd  verheven  ^).  In  1858  werd 
daarop  de  tegenwoordige  indeeling  van  Besoeki  in  de  drie  regent- 
schappen Besoeki,  Panaroekan  en  B&nd&w&s&  vastgesteld ').  Door 
de  afscheiding  van  Banjoewangi  en  Probolinggo  was  Besoeki  kleiner 
geworden  dan  Ban  ten,  Madioen  en  Bembang  en  stond  het  nage- 
noeg gelgk  met  Tjeribon  en  Eediri.  Thans  is  het  weder  de  uit- 
gebreidste residentie  van  Java  geworden ,  met  uitzondering  der 
Preanger-regentschappen ,  waarvoor  het  ook  nog  onderdeed  toen 
het  Probolinggo  en  Banjoewangi  tevens  omvatte.  Naar  de  tegen- 
woordige indeeling  staat  de  omvang  van  Besoeki  tot  de  Preanger 
bgna  als  4  tot  7,  maar  tegen  de  1,250,000  zielen  die  thans  de 
Preanger  bewonen ,  kan  het  met  Banjoewangi  hereenigde  Besoeki, 
slechts  480,000  zielen  overstellen.  De  geheele  residentie  bevat 
thans  vier  regentschappen ,  waarvan  het  noord westelgke,  Besoeki, 
verreweg  het  kleinste  is,  het  noordoostelijke,  Panaroekan,  ook 
Sitoeb&nd&  genaamd ,  ongeveer  dubbel  zoo  groot  is  als  het  eerste , 
maar  het  zuidwestelijke,  B&nd&w&8&,  en  het  zuidoostelijke,  Ba- 
njoewangi, tot  de  uitgebreidste  regentschappen  van  geheel  Java 
behooren. 

Wanneer  men  van  J&s&wilangoen  de  breede  grensrivier  Eali 
Djantoeng  oversteekt,  verwisselt  men  de  grootendeels  met  dorpen , 
sawah's  en  koffietuinen  bedekte  vlakte  van  Loemadjang  met  de 
moerassige,  slecht  bevolkte,  maar  niet  onvruchtbare  vlakte  van 


')  Zie  boven,  bis.   146.  *)  Zie  bL  927.  »)  StbJ.  no.  7. 

m.  ea 


Digitized  by  VjOOQIC 


104Ö 

Poeger.  Aan  de  overzgde  der  rivier  ligt  het  dorp  Keting,  vanwaar 
men  26  palen  in  zuidoostelgke  richting  te  ryden  heeft  om  de 
districtshoofdplaats  Póeger  te  bereiken.  Men  heeft  op  dien  weg 
de  groote  rawa  Bèsëk  aan  de  linkerhand;  en  aan  de  rechter-,  tos- 
schen  den  weg  en  het  strand,  de  rawa's  Menampoe  en  Badak. 
Poeger  ligt  in  de  lage,  zandige  streek  tnsschen  de  Kali  Misini, 
die  het  water  van  de  rawa  Bèsèk  afvoert,  en  de  veel  grootere 
rivier  Bedadoeng,  veelal  rivier  van  Poeger  geheeten.  Yan  de 
Misini  is  Poeger  slechts  enkele  minaten  verwgderd,  maar  de  uit 
het  noordoosten  komende  Bedadoeng  blijft  op  grooteren  a&tand  van 
het  dorp  en  vereenigt  zich  met  de  Misini  een  paar  palen  lager  ^). 
Poeger  is  de  hoofdplaats  van  het  district  van  dien  naam,  dat 
vroeger  veel  uitgestrekter  was ,  maar  waarvan  in  1861  *)  het  noord- 
westelgk  deel,  onder  den  naam  van  Tangoel,  als  een  a&onderlgk 
district  werd  gescheiden.  In  vroeger  tgden  wordt,  als  onderhoorig- 
heid  van  Soerapati's  rgk,  later  als  een  deel  van  het  omstreeks 
1770  door  de  Compagnie  veroverde  rgk  Balambangan,  een  land- 
schap Poeger  vermeld ,  dat  zich  merkelgk  verder  *moet  hebben 
nitgestrekt  ').  Op  Yalentgns  kaart  neemt  het  langs  de  zuidkust 
de  geheele  ruimte  in  van  den  Smèroe  tot  de  baai  van  Ba^]^ 
wesi.  Het  dorp  Poeger  heeft  een  fraaie  aloen-aloen,  aan  welker 
noordzgde  een  zeer  nette  pasanggrahan  is  gebouwd.Het  fortje 
dat  er  in  den  tgd  der  Oompagnie  werd  opgericht,  is  lang  ver- 
dwenen. De  plaats  is  niet  onbelangrgk  voor  den  inlandachen 
handel  en  de  vischvangst,  welke  voomamelgk  gedreven  worden 
door  de  oude  kolonie  van  Boegineezen  en  Mandareezen  *) ,  die  hier, 
onder  hare  eigen  hoofden,  aan  het  leven  en  bedrgf  der  voorouders 
is  getrouw  gebleven.  Er  bestaat  van  hier  nog  al  prauwvaart  op 
Banjoewangi  en  Bali,  met  welke  gewesten  alle  rechtstreeksche 
gemeenschap  over  land  ontbreekt ;  oostwaarts  nemen  reeds  in  de 
onmiddellgke  nabgheid  van  het  dorp  de  met  dicht  bosch  bedekte 
wildernissen  een  aanvang  die  zich  tot  aan  de  uiterste  oostspits 
van  Java  op  het  schiereiland  Balambangan  uitstrekken  en,  met 


')  Vgl.  hierbg  D.  I,  bl.  59  en  106.  *)  StbL  n\  20. 

')  Zie  D.  II,  bL  501,  en  Yalentgn  lY.  1.  50.  YgL  zgne  kaart  Tan  Java. 

*)  Zie  D.  II,  bl.  522. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1043 

niteondering  van  zeer  enkele  punten ,  nooit  door  eens  menBchen 
Toet  betreden  worden  '). 

Ten  noorden  van  Poeger  verheft  zich  een  op  zichzelf  staande, 
breede,  rondgekruinde,  nit  tertiaire  koraalkalk  gevormde  heuyel, 
die  €K>enoeng  Sading  het;  hoe  dicht  ook  het  gesteente  moge  zijn, 
kan  men  er  de  madreporen  en  andere  polypensoorten  nog  duide- 
Igk  in  herkennen.  Hetzelfde  kan  men  zeggen  van  de  stof  waaruit 
de  Gbenoeng  Wetangan  is  opgebouwd ,  die  aan  den  linkeroever 
van  de  Bedadoeng-rivier  oprgst ,  en  door  zijne  westwaarts  vooruit- 
springende voorgebergten  den  vorm  van  haren  mond  bepaalt.  Aan 
de  binnenhellingen  van  dien  berg  ontspringen  eenige  kleine  beken 
met  kristalhelder  water,  die  een  groote  hoeveelheid  druipsteen  a£set- 
ten«  Eene  dezer  beken  ontlast  zich  in  een  vierkant  bekken,  dat 
tot  badplaats  is  ingericht.  Het  ligt  op  het  schilderachtig  punt 
waar  de  breede  rivier,  uit  de  vereeniging  van  Misini  en  Bedadoeng 
geboren ;  door  het  duinstrand  aan  haren  rechteroever  in  de  afwa- 
tering belemmerd  en  tot  voortzetting  van  haren  oostwaartschen 
loop  gedwongen,  maar  stuitende  tegen  den  bergwand,  zich  plot- 
seling zuidwaarts  wendt  en  zich  met  ontstuimige  vaart  tusschen 
het  duin  en  de  rots  een  engen  doortocht  naar  zee  breekt  ')* 
Boven  de  badkom  is  een  huisje  gebouwd  en  van  alle  zgden  is 
sg  omringd  door  woudboomen,  in  wier  schaduw  het  water  zjjne 
frischheid  bewaart  '). 

Ik  vooronderstel  dat  wij  ons  in  den  drogen  moeson  te  Poeger 
bevinden ,  zoodat  wij  van  ons  verblijf  aldaar  kunnen  gebruik  maken 
om  een  bezoek  te  brengen  aan  het  eiland  Noesa  Baroeng,  dat 
zuidwestwaarts  van  den  mond  der  Poeger-rivier ,  tegenover  den 
hoek  Tandjoeng  Pliendoe  en  den  mond  der  ten  westen  daarvan 
uitwaterende  Eali  IDjantoeng  is  gelegen   *).  In  den  westmoeson 

*)  Zie  oyer  het  Bohiereiland  Balambangan  en  de  kost  vandaar  tot  j^oeger , 
DL  I,  bL  36  Y. 

*)  Zie  dit  punt  broeder  beschreven,  D.  I ,  bl.  106 ,  waar  r.  21,  in  plaats  van 
westtcaartsche,  moet  verbeterd  worden  oosttvaartsche.  De  G.  Wetangan ,  die  ald. 
bL  105 ,  Yolgens  Junghuhn,  op  eene  hoogte  van  ongeveer  500  voet  is  geschat , 
Eon  volgens  de  hypsometrische  opgaven  in  den  Regeering8almanak491  meters  hoog 
sgn.  Zulk  eene  hoogte  kan  ik  niet  aannemen,  misschien  moet  191  gelezen  worden. 

s)  Junghuhn,  Java,  II.  876—882. 

*)  In  de  hoofdtrekken  leerden  w|j  dit  eiland  reeds  kennen  D.  I,  bl.  37.  De 

66» 


Digitized  by  VjOOQIC 


1044 

maken  de  hooge  zee  en  hevige  branding  op  de  Poegersche 
kast  en  het  in  den  riviermond  opgestuwde  water  den  overtocht, 
met  de  primitieve  vaartuigen  die  men  hier  te  zijner  beschik- 
king heeft,  onmogelijk.  De  vaartuigen  die  men  het  meest  te  Poeger 
ziet,  zgn  de  djoekoengs  der  visschers,  kleine,  zeer  smalle,  uit 
één  boomstam  vervaardigde,  aan  beide  einden  spits  opioopende 
bootjes,  die  door  bamboevlerken,  welke  aan  weerszgden  5  voet 
buiten  boord  uitsteken,  in  evenwicht  worden  gehouden.  Men 
vindt  er  echter  ook  koleks,  eene  soort  van  prauwen  van  hoog- 
stens 3  m.  lengte  en  8  m.  breedte,  toegerust  met  twee  roeren, 
die  ieder  een  paar  handen  en  voeten  vereischen  om  in  beweging 
gebracht  te  worden;  maar  deze  onhandelbare  vaartuigen,  waar- 
van men  zich  o.  a.  bedient  om  schildpadeieren  te  gaan  zoeken 
in  de  baai  van  Badjeg  wesi,  hebben  vrg  wat  meer  moeite  om 
naar  buiten  te  komen  dan  de  gewiekte  djoekoengs.  Jammer  dat 
dezen,  behalve  den  roeier,  slechts  één  man  kunnen  voeren. 

Zoolang  wjj  ons  bewegen  op  den  stillen,  gladden  spiegel  der 
ondiepe,  maar  vischrgke  Misini,  rust  ons  oog  op  een  rand  van 
welige  rhizophoren,  die  de  lage,  vlakke  oevers  bedekken  en 
vaak  door  de  rivier  onder  water  gezet  worden;  zg  vormen  een 
dicht,  laaggroeiend  woud,  dat  eenige  overeenkomst  heeft  met 
een  elzenbosch ,  en  zgn  bevolkt  door  tallooze  grgze  apen ,  die  zich 
hier  met  mosselen  en  krabben  voeden,  terwgl  in  de  rivier  zelve  kro* 
kodillen  lang  niet  zeldzaam  zgn.  Na  de  vereeniging  met  de  Beda- 
doeng  wordt  de  rivier  breeder,  maar  niet  dieper ;  men  krggt  nu  het 
oog  op  de  kale,  dorre  zandstrook  die  haar  nog  van  den  Oceaan 
scheidt,  en  die  aan  de  andere  zgde,  onder  donderend  geweld ,  door 
de  branding  gebeukt  wordt.  Slechts  op  enkele  punten  ziet  men  hier 
eenige  tropische  duinplanten ,  terwgl  de  landwaarts  gekeerde  rivier- 
oever met  het  groen  der  schoonste  wouden  getooid  is. 


nadere  bgzonderheden  die  ik  er  hier  over  mededeel ,  zgn  onüeend  aan  den 
controleur  P.  O.  Arende ,  die  in  1880  door  de  Regeering  belast  werd  met  een 
onderzoek  naar  de  geschiktheid  van  dit  eiland  voor  de  oprichting  Tan  kalk- 
branderijen,  het  fokken  Tan  Tee  en  de  Testiging  eener  strafkolonie.  Daar  er 
noch  kalk,  noch  weiden,  noch  drinkwater  zgn  te  Tinden,  was  de  uitkomst 
Tan  het  onderzoek  zeer  ongunstig.  Zie  Yerslag  Tan  een  reis  naar  Noesa 
Baroeng,  in  T.  t.  L  T.  L.  en  Vk.  XXVII.  173. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1045 

fToesi  BaroeDg,  te  Poeger  gewoonlijk  enkel  N068&  genoemd, 
Tertoont  zich  bij  de  nadering  als  een  groote  rotsklorop,  die  zich 
tot  eene  hoogte  van  20  ^  25  meters  loodrecht  en  kaal  verheft 
boven  de  golven  welke  zgn  voet  omspoelen ;  dan  gaat  hg  over  in  nog 
altijd  zeer  steile ;  met  zwaar  bosch  bedekte  hellingen ,  die  tot  onge- 
veer 200  meters  stggen.  Bondom  het  gansche  eiland  vormen  plot- 
seling in  zee  afdalende  ribben  twee  aan  twee  een  aantal  kleine 
inhammen  van  i  h  i  paal  diepte,  die  meestal  eindigen  in  een 
strookje  wit  zand,  datóf  weder  door  een  stellen  rotswand  begrensd 
18,  öf,  maar  zeldzamer ^  in  een  smal,  zacht  oploopend  ravgn 
overgaat.  Daar  in  het  eerste  geval  de  zandstrook  bg  vloed  geheel 
onder  water  wordt  gezet,  is  landen  alleen  doenlgk  waar  laatst- 
gemelde  formatie  zich  voordoet.  De  punten  dragen  den  naam 
van  t  an  d  j  o  e  n  g  en  zijn  de  nitloopers  van  bergruggen  die  nage- 
noeg evenwgdig,  van  noordoost  naar  zuidwest,  over  het  eiland 
loopen;  de  stukjes  strand,  die  de  inlanders  pasir  heeten,  vor- 
men de  uiteinden  der  smalle  kloven  die  de  ruggen  vanéén  scheiden. 
Elke  punt  en  elke  inham  dragen  namen  waaronder  zij  aan  alle 
Poegersche  visschers  bekend  zijn.  De  beste  landingsplaatsen  vindt 
men  aan  de  noordkust,  waar,  op  de  pasirs  Djeroek,  Xamal  en 
Tjambah,  de  djoekoengs  der  visschers,  zelfs  bg  vloed,  op  hei 
droge  kunnen  getrokken  worden.  Aan  de  zuidzijde  biedt  alleen  de 
aan  een  diepen  inham  gelegen  pasir  Eandangan  een  veilige  lig- 
plaats, maar  op  deze  kust,  zoowel  als  op  de  west'  enoostzgde, 
staat  altijd  eene  zoo  hevige  branding ,  dat  zg  zoo  goed  als  onge- 
naakbaar is. 

De  beste  landingsplaats  is  Djeroek ,  waar  ook  de  eenige  water- 
put  van  het  eiland  gevonden  wordt ,  dien  de  Chineesche  pachter 
der  vogelnestjes  voor  eenige  jaren  heeft  laten  graven.  Ofschoon 
het  water  brak  is,  wordt  het  toch  door  de  visschers,  die  hier 
soms  verscheiden  dagen  vertoeven  omdat  de  ontstuimigheid  der 
zee  hun  den  terugtocht  afsnijdt,  met  graagte  gedronken.  De 
Europeesche  reiziger  die  het  eiland  wil  bezoeken,  zal  wel  doen 
hier  een  pondok  door  voor  uitgezonden  inlanders  te  doen  oprichten. 

Yan  de  pasir  Djeroek  leidt  een  pad,  dat  de  vogelnestplukkers 
volgen  om  de  grotten  Darat  en  Qantong  te  bereiken,  door  het  zacht 


Digitized  by  VjOOQIC 


1046 

oploopend  ravijn  tusschen  de  raggen  Djeroek  en  Eatima.  Dit  rargn, 
dat  aanvankelyk  tusschen  zeer  steile  rotsen  eene  bodembreedte 
▼an  omstreeks  250  meters  beeft,  wordt  later,  waar  de  wederzgd- 
scbe  wanden  plotseling  tot  elkander  naderen,  vernauwd  tot  eene 
sobeor  van  sleobts  enkele  meters  breedte ,  waarin  de  welige  plan- 
tengroei bet  pad  vaak  onkenbaar  maakt.  Nog  moeilgker  is  't  bet 
recbte  spoor  te  volgen,  waar  bet  pad,  nog  wat  verder,  langs  de 
belling  van  den  oostelgken  rug  naar  boven  voert  De  verwaob- 
ting  dat  men,  op  de  boogte  van  dien  rug  gekomen,  een  vrij  nit- 
ziobt  over  bet  eiland  genieten  zal,  wordt  wreed  bedrogen;  men 
ziet  niets  dan  andere  raggen  van  gelyke  boogte,  maar  nog  stei- 
ler en  ruwer  dan  die  waarop  men  zicb  bevindt.  Wg  vinden  na 
ecbter  gelegenbeid  om  langzaam  zuidwaarts  af  te  dalen ,  en  bereiken 
alsdan  bet  meertje  Tel&g&  Djeroek,  eene  tusscben  drie  bergruggen 
geknelde  kom  van  15  meters  doorsnede,  waarin  zicb  eenig regen- 
water verzamelt.  In  bet  gebeel  bevat  bet  eiland  vier  zulke  meertjes, 
waarvan  bet  grootste,  de  Tel&g&  Gempol,  ten  zuiden  van  pasir 
Tjambab;  zelfs  in  den  drogen  tgd  eenig  water  beboudL 

Langs  een  der  ruggen  voortgaande,  komt  men  aan  een  punt 
waar  de  kloof  zicb  splitst  Gaat  men  westwaarts,  dan  bereikt  men 
de  zuidkust  bg  eene  120  meters  booge,  loodrecbte  rots^  aan 
wier  voet  zicb  de  grot  Gantong  bevindt;  kiest  men  den  weg 
oostwaarts,  dan  komt  men,  door  de  steenacbtige bedding  vaneen 
waterloop  afdalende  en  met  bet  kreupelbout  worstelende,  op  de 
insgelgks  aan  de  zuidkust  uitkomende  pasir  Darat  Zg  bestaat 
uit  glinsterend  wit,  grof  en  scberp  zand^  en  de  aan  weerszijden 
der  baai  oprgzende  rotsen  zijn  tot  aanzienljjke  boogte  kaal  en 
slecbts  door  eenige  pandanstruiken  gekroond.  Hoogst  indrukwek- 
kend is  bier  bet  gezicbt  op  de  branding,  die  den  reiziger  de  vol- 
komen overtuiging  scbenkt,  dat  bqt  onmogelgk  zijn  zou  bet  eiland 
aan  deze  zijde  te  naderen.  In  den  oostelgken  rotswand  ziet  men 
de  monding  van  de  grot  Darat,  die,  zooals  ook  bij  vele  andere 
vogelnestgrotten  aan  Java's  zuidkust  bet  geval  is ,  bg  vloed  onder 
water  staat,  zoodat  de  plukkers,  baar  bij  ebbe  binnengaande, 
moeten  zorgen  vóór  bet  opkomen  van  den  vloed  bun  oogst  in  vei- 
ligheid te  hebben.  Om  in  de  grot  te  komen ,  klauteren  de  plukkers 


Digitized  by  VjOOQIC 


1047 

aan  de  landzgde  langs  een  der  steile  ruggen  tot  vlak  boven  haren 
ingang;  maken  dan  een  rotantoaw  van  ongeveer  60  vademen , 
dat  zij  van  Poeger  medebrengen ,  aan  een  boom  of  rotspunt 
vast  en  laten  zich  aan  dat  touw  naar  beneden  tot  vóór  de  opening, 
waarna  zg  zich  met  groote  behendigheid  naar  binnen  zwaaien. 

Er  zijn  in  het  geheel  op  het  eiland  vgf  vogelnestklippen^  die 
ten  behoeve  van  den  pachter  door  een  mandoer  en  zgn  helper 
geplukt  worden;  de  opbrengst  is  dikwgls  zeer  onbeduidend.  De 
paden  waarlangs  die  van  Laïndi  en  Lobang  baroe  bereikt  worden , 
zgn  nog  moeielgker  dan  het  beschrevene,  die  van  Pekaraan  op 
de  Oostkust  wordt  gemakkelgker  genaderd.  Men  landt  daartoe  op 
de  pasir  Kamal,  oostwaarts  van  Djeroek,  en  vindt  vandaar  een 
pad  dat  door  dicht  struikgewas  voert  naar  de  pasir  PekaraSn., 
aan  de  zuidzgde  begrensd  door  de  donkere,  vooroverhangende 
massa  van  Tandjoeng  Tolé ,  en  aan  de  noordzijde  door  Tandjoeng 
Soepit,  waarvan  een  kolossaal  rotsbrok  schijnt  afgescheurd  om 
een  a&onderbjk  eilandje  te  vormen.  Yan  de  pasir  is  de  vogel- 
nestgrot  duidelgk  zichtbaar. 

Noesa  Baroeng  is  rgk  aan  goede  houtsoorten  en  biedt  eenige 
merkwaardige  diervormen.  De  berichten  omtrent  het  menigvul*- 
dig  voorkomen  van  herten  schgnen  overdreven.  Gebrek  aan  goed 
drinkwater  maakt  het  eiland  voor  elke  big  vende  vestiging  ongeschikt. 

Naar  Poeger  terugkeerende  vinden  wij  gelegenheid  de  over- 
eenkomst op  te  merken  die  de  Goenoeng  Wetangan  in  vorm, 
samenstelling  en  richting  met  Noesa  Baroeng  vertoont,  en  die 
het  vermoeden  opwekt,  dat  dit  laatste  een  overblijfsel  is  van 
een  gedeeltelijk  door  het  geweld  der  wateren  verbrgzelden  rand 
van  opgeheven  koraalrots,  die  eenmaal  ook  de  vlakten  van  Poeger 
en  Loemadjang  omzoomde  en  den  Wetangan  met  het  zich  thans 
onder  de  ribben  van  den  Smèroe  en  in  de  zee  verliezende  Zuider- 
gebergte verbond. 

Wg  hebben  nog  eenmaal  een  blik  gewaagd  op  hetgrootsche, 
maar  sombere  en  huiveringwekkende  gebied  der  Batoe  Loro 
Eidoel;  thans  wenden  wg  ons  daarvan  af  om  den  weg  in  te 
slaan  die  van  Poeger  in  noordoostelgke  richting  naar  het  31  palen 
verwgderde  Djember  voert.  Die  weg  volgt  in  het  algemeen  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


1048 

richtiDg  yan  de  Bedadoeng,  welke  in  hare  kronkelingen  het  dichtst 
tot  hem  nadert  bg  de  desa  R&w&Tantoe,  12  palen  aan  deze  zgde 
yan  Djember.  Yan  Poeger  af  gaat  de  weg  over  de  uiterst  zacht 
oprijzende  vlakte ,  door  streken  die  nog  lang  niet  overal  beboawd 
zijn  I  maar  toch  in  cultuur  en  bevolking  toenemen  ^  zoodat  de 
wildernis  meer  en  meer  door  ontbloote  plekken  wordt  afgewisseld. 
Yier  palen  voorbij  R&W&  Tantoe  gaat  een  zijweg  westwaarts  naar 
de  districtshoofdplaats  Tangoel,  en  nog  ruim  een  paal  verder 
komt  men  te  Rambi,  gelegen  aan  den  zuidelgken  voet  van  het 
Jang-gebergte ,  dat  zich  van  hier  recht  in  het  noorden  in  zgne 
breedste  ontwikkeling  toont.  Daar  Bambi  het  beste  punt  van 
uitgang  is  voor  hen  die  dit  gebergte  willen  bezoeken ,  zullen  wg 
hier  voor  het  oogenblik  de  reis  naar  Djember  staken,  om  ze  te 
vervolgen  nadat  wg  met  een  der  merkwaardigste  bergstelsels 
van  Java  hebben  kennis  gemaakt. 

Zien  wg  eerst  hoe  het  gebergte  zich  voordoet ,  wanneer  het 
van  Bambi  of  den  slechts  eenige  minuten  verder  gelegen  post 
Sjeboeng  wordt  gadegeslagen. 

De  bergmassa  die  onder  den  naam  van  Jang  of  Ajang  bekend 
i^,  doet  zich  vanhier,  en  van  ieder  punt  waar  ze  niet  gezien 
wordt  in  de  richting  harer  lengteas,  niet  voor  als  een  enkele 
kegelberg,  maar  als  een  tamelijk  lange  bergketen,  welker  leng- 
teas, dwars  op  die  van  Java  gericht,  van  het  zuidwesten  naar 
het  noordoosten  loopt  Achter  die  keten  verheft  zich  in  het  noord- 
noordwesten een  hooge  top^diegetuigenisgeeft  van  het  aanwezen 
eener  tweede  keten,  achter  de  eerste  in  dezelfde  richting  voort- 
loopende.  Wij  kunnen  deze  meer  noordelgke  keten  de  Arg-^poeri- 
keten  noemen,  omdat  zij  zich  in  gemelden  top,  die  den  naam 
van  Goenoeng  Arg&poerll  draagt ,  en  tevens  de  hoogste  spits  van 
het  geheele  gebergte  is,  het  hoogst  verheft.  De  jongste  metin- 
gen, verricht  door  de  ambtenaren  van  den  geographischen  dienst , 
kennen  aan  den  Arg&poerIL  eene  hoogte  toe  van  3086  m.  De 
hoogste  oostelijke  toppen ,  de  G.  Pingkang  en  de  G.  Bingging,  ziet 
men  van  Bambi  in  het  noord-noordoosten.  Al  wat  men  van  het 
gebergte  ontwaart  is  bekleed  met  een  dichten,  somberen  woud- 
mantel ,  die  van  de  kruin  langs  de  hellingen  en  tot  ver  over  de 


Digitized  by  VjOOQIC 


1049 

▼lakten   aan   zijn   voet  afhangt  en   nog   slechts  weinig  door  de 
vorderingen  der  onltuar  geschonden  is. 

Tot  October  1844  was  het  Jang-gebergte  door  geen  Europeaan 
bezochty  en  wist  men  zelfs  niet  of  ooit  inlanders  tot  zijne  hoogten 
waren  opgestegen.  „Is  het  éénebergketenof  bestaat  hg  uit  onder- 
scbeidene  ketenen  P  Uit  welke  steensoorten  is  hij  gevormd  P  Welke 
terreinvormen  worden  gevonden  tussohen  die  toppen  en  ketens  j 
die  zich  mijlen  ver  uitstrekken P  Worden  er  kloven,  kraters  of 
plateaus  aangetroffen  P  Welke  planten  tooien  zijne  hoogdalenP  Wor- 
den er  sporen  gevonden  van  voormalige  bewoners  dezer  streken  P 
Hoe  hoog  rijzen  die  nokken  opwaarts  P''  Ziedaar  eenige  der  vragen 
die  zich  bij  het  beschouwen  van  dit  gebergte  aian  den  geestvan 
Junghuhn  opdrongen,  en  hem  noopten  zgne  krachten  aan  de 
beklimming  te  beproeven.  De  controleur  te  B2nd&w&s&,  de  heer 
Ch.  Bosch,  wenschte  aan  den  tocht  deel  te  nemen;  toen  het 
plan  gemaakt  en  de  meeste  toebereidselen  getroffen  waren ,  werd 
Junghuhn  door  eene  ongesteldheid  aangetast,  die  hem  eenige 
dagen  terughield.  De  Heer  Bosch,  het  wachten  moede,  besloot 
den  tocht  alleen  te  ondernemen  en  vertrok  van  Djember  den 
238teii  Oct.,  vergezeld  door  den  R&ngg&  van  B&ndlLw&B&.  Na  zes 
dagen  was  er  nog  geen  bericht  van  hem  ontvangen.  Junghuhn, 
ongerust  geworden,  durfde  niet  langer  verwijlen  en  vertrok  den 
SOsten  naar  Rambi,  om  vandaar  de  bestgging  aan  te  vangen.  De 
reizigers  troffen  elkander  niet;  beide  bereikten  den  Arg&poer&, 
doch  de  heer  Bosch,  schaars  van  levensmiddelen  voorzien,  besloot 
zyn  tocht  door  het  gebergte  in  noordelijke  richting  voort  te  zet- 
ten, in  de  hoop  van  op  die  wijze  spoediger  bewoonde  streken 
te  zullen  vinden.  Hem  noodigden  de  schoone  velden  van  Wringin 
en  B&nd&w&s&,  die  hij  aan  zijne  voeten  zag  liggen.  Op  vele  hoog- 
ten van  den  bergrug  die  zich  van  den  Arg&poer&  noordwaarts  uit- 
strekt in  de  richting  van  Besoeki,  vond  hij  in  langwerpige ,  vier- 
kante  steenhoopen  de  overblijfselen  van  oude  graven.  Den  weg  nu 
klimmend  dan  dalend  vervolgende ,  had  hij  het  eigenlijke  hoogland, 
waarover  straks,  achter  den  rug,  toen  hem  door  een  snel  opkomen- 
den  nevel  het  uitzicht  geheel  werd  benomen.  Hierdoor  ontbrak  hem 
het  beste  middel  om  in  het  berglabyrinth  zijn  weg  te  vinden ,  en  van 


Digitized  by  VjOOQIC 


1050 

tijd  tot  tijd  geplaatst  voor  een  diep  ravgn,  langs  welks  steilen 
wand  het  onmogelijk  was  af  te  dalen ,  raakte  hg  het  spoor  geheel 
bijster  en  week  naar  het  westen  af,  in  plaats  van  zich  boo- 
yeel  mogelijk  naar  het  oosten  te  richten.  Zware  regens  maakten 
den  bodem  onbegaanbaar  en  deden  de  stroomen  zoodanig  zwellen, 
dat  het  gevaarlgk  was  hunnen  loop  te  Tolgen.  De  levensmiddelen 
waren  geheel  opgeteerd;  de  geweren  weigerden,  zoodat  het  middel 
was  afgesneden  om  door  jagen  den  kost  te  vinden;  ook  werd  het 
onmogelgk  vuren  te  ontsteken,  en  koude  en  regen  deden  de 
arme  inlanders  klappertanden  en  joegen  hun  de  koorts  op  het  lg& 
Den  27Bton  waren  de  reizigers  twee  dagen  zonder  eenig  voedsel 
geweest,  den  28sten,  op  welken  dag  een  waterval  hen  tot  een 
groeten  omweg  bergopwaarts  noodzaakte,  bestond  hun  voedsel 
uit  de  toppen  van  twee  pinangpalmen.  De  inlanders  hadden  allen 
moed,  alle  geestkracht  verloren,  de  B&ngg&  was  meer  dood  dan 
levend,  toen  te  één  ure  de  reizigers,  eene  uitgestrekte  vlakte  voor 
zich  ziende,  van  een  waterrgke  kali  doorstroomd,  zich  vaneene 
buitengewoon  steile  hoogte  eenige  honderden  voeten  lieten  afghj- 
den.  Beneden  gekomen  zagen  zij  drie  mannen  in  de  beek  visschen. 
Nu  maakte  de  verslagenheid  plaats  voor  eene  hartstochtelgke 
vreugde.  De  reizigers  vernamen  dat  zij  nog  drie  uren  verwijderd 
waren  van  het  naaste  bewoonde  punt,  de  doekoe  Doeren,  behoorende 
tot  de  desa  Peté,  in  het  Probolinggosche  district  Païton.  Deze 
rampspoedige  tocht  gaf  natuurlgk  geene  gunstige  gelegenheid 
voor  waarnemingen;  en  heeft  dus  onze  kennisvan  hetnoordelgk 
gedeelte  van  het  Jang-gebergte  niet  zooveel  verrgkt  als  wensche- 
Igk  ware  geweest  '). 

Gelukkiger  was  de  reis  van  Junghuhn.  Over  twee  kleine 
beken  kwam  hij  van  Bambi  in  een  uur  tgds  te  Eemoening 
kidoel,  een  half  uur  later  te  Eemoening  lor.  Van  dit  punt  af 
vond  hij  op  den  ganschen  weg  geen  spoor  van  bebouwing.  Nog 
een  half  uur  bracht  hem  aan  het  punt  waar  de  berg  zich  steiler 
begint  te  verheffen.  Te  paard  ging  hg  omhoog,  eerst  door  een 


1)  Zie  over  de  reis  Tan  den  heer  Bosch  Jonghnhn,  Jaya,  IL  1099—1102; 
Zollinger  in  T.  ▼.  N.  I. ,  TUI.  1.  161  v. ;  Bosch  in  T.  v.  I.  T.  L.  en  Yk. 
VI.  492-494. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1051 

bamboewildernis ,  vervolgens  door  hoog  woadgeboomte ,  toen  een 
hevig  onweder,  gepaard  met  regens  die  in  stroomen  nederplas- 
ten,  hem  noodzaakte  af  te  stggen  en  den  weg  te  voet  te  ver« 
volgen.  Soms  tot  de  knieën  door  de  modder  wadende,  bereikte 
hg  eene  plaats  in  het  woud  waar  kort  te  voren  eenige  hutten 
waren  opgericht,  en  die  de  inlanders  Pondok  Ampel  noemden.  Na 
twee  uren  rust  vervolgde  hij  den  tocht  bergopwaarts ,  steeds  in  den 
regen ,  die  echter  thans  minder  hevig  was.  De  helling  werd  gedurig 
steiler^  de  weg  ging  over  een  smal  toeloopende  bergrib ,  waaraan 
hg  ten  laatste  een  kleinen  voorsprong  vond ,  met  eene  wat  betere 
hut;  die  ook  weinige  dagen  te  voren  was  opgeslagen  en  den 
naam  van  Fondok  Pakis  pamor  had  gekregen.  Hier  besloot  Jung- 
huhn  den  nacht  door  te  brengen,  en  toen  het  des  avonds  hel- 
derder werd,  bespeurde  hg  dat  de  rib  waarop  hg  zich  bevond, 
den  oost-zuidoostelijken  rand  vormde  van  een  diepe  en  wijde 
bergkloof,  met  onafgebroken  woud  gevuld,  waardoor  zich  de 
Kali  Pitj&r&  een  weg  baant  om  zich  beneden  met  de  Bedadoeng 
te  vereenigen.  De  rib  of  keten  aan  de  overzgde  was  hooger  dan 
die  waarop  hg  zich  bevond ,  hcuur  binnenrand  steeg  ter  hoogte  van 
ongeveer  230  meters  steil  uit  de  kloof  opwaarts.  Naar  boven 
loopt  deze  rib  uit  in  een  tamelijk  scherpen  hoek,  dien  de  Java- 
nen Goenoeng  Pingkang  noemden;  de  rib  waarop  Junghuhn 
voortschreed,  eindigde  in  den  Tjem&r&  Kendeng. 

In  den  vroegen  morgen  van  den  31»^^  October  werd  de  tocht 
voortgezet.  Nu  vertoonden  zich  meer  en  meer  eiken  en  boomachtige 
araliaoeeën.  De  bodem ,  met  een  vruchtbare  aardlaag  gedekt,  voedde 
een  dicht  weefsel  van  Gleichenia's  en  andere  varens,  dat  den 
voortgang  allermoeielgkst  maakte.  In  steeds  toenemend  aantal  meng- 
den zich  de  tjem&r&'s  onder  de  eiken.  Op  den  top  van  den  2160 
meters  hoogen  Tjem&r&  Eendeng  bestond  het  woud  alleen  uit 
oude  exemplaren  dezer  boomsoort,  verstrooid  over  een  bodem 
die  met  welig  gras  was  begroeid. 

Heeft  de  Tjem&r&  Eendeng  aan  de  buitenzijde  eene  gewone 
glooiende  helling,  naar  binnen  daalt  hij  steil,  gedeeltelijk  zelfs 
loodrecht  in  de  kloof  neder,  die  ook  om  zijne  noordzijde  kring- 
vormig  heenloopt,  terwijl  zich  aan  den  overkant  de  drie  toppen 


Digitized  by  VjOOQIC 


1052 

van  den  Pingkang  verheffen,  welke  zioh  oost-en  ooBt-zuidooatwaarta 
voortzetten  in  een  keten  die  in  den  hoektop  Goenoeng  Ringging 
eindigt.  Yoorbij  dezen  top  verliest  zich  de  afdalende  kloof  in  de 
oostelijke  helling  van  de  bergmassa. 

Intussohen  is  tusschen  den  noordervoet  van  den  TjemSlr&  Eendeng 
en  den  zuider-  van  den  tweeden  Pingkang-top,  waar  de  kloof  haar 
hoogste  punt  bereikt,  een  soort  van  nataurlgke  brug  gevormd 
door  een  smal  en  niet  zeer  hoog  dwarsjuk,  dat  de  waterscheiding 
uitmaakt  tusschen  de  Eali  Pitj&r&  en  eene  oostwaarts  afvloeiende 
beek,  die  hare  wateren  aan  de  Eali  Sampéjan  toevoert.  Die  d wars- 
dam  scheen  Junghnhn  de  beste  gelegenheid  te  bieden  om  den 
Pingkang  te  bereiken.  Wel  lag  de  dam  diep  beneden  hem  en  maakten 
slechts  de  casuarinen  die  zich  overal  in  de  kleine  voorsprongen 
van  den  stellen  wand  des  Tjem&rI's  hadden  geworteld ,  het  moge- 
Igk,  maar  onder  gedurig  levensgevaar,  dien  zonder  behulp  van 
ladders  te  bereiken;  doch  die  zwarigheden  schrikten  hem  niet 
af.  Het  bleek  echter  dat  de  smalle,  scherpe,  sterk  getande  kam 
van  het  dwarsjuk  een  alles  behalve  veilig  en  gemakkelgk  pad 
opleverde,  en  dat  men  zich  ook  hier  slechts  door  de  hulp  der 
twggen  en  wortels  van  het  alles  bedekkende  geboomte  kon 
staande  houden.  Gelukkig  verloor  zich  de  dam,  naarmate  de 
overzgde  werd  genaderd,  meer  en  meer  in  de  dalkloof ,  waardoor 
het  Junghuhn  vergund  werd  zijn  weg  in  meer  zuidwaartscbe 
richting  door  de  kloof  zelve  voort  te  zetten  en  zgne  bamboepgpen 
met  het  water  der  Pitj&r&  te  vullen.  De  opstgging  uit  de  kloof 
naar  de  Pingkang-keten  leverde  vrij  wat  minder  bezwaar  op 
dan  hij  zich  had  voorgesteld.  Aanvankelijk  was  de  helling  steil , 
maar  weldra  ging  zg  over  in  eene  grasvlakte,  die  met  geringe 
helling  oprees.  Eene  reeks  van  zulke  zachtglooiende  plateaux, 
terrasvormig  boven  elkander  gelegen,  en  als  zoovele  trappen 
naar  het  hoogste  deel  van  het  Jang-gebergte ,  de  westelijke  keten 
met  den  Argltpoer&,  vormende,  bracht  den  reiziger  te  midden 
van  regen  en  nevel  al  verder  en  verder.  Hij  bevond  zich  lang  eer 
hij  het  vermoedde  op  het  Hoogland  van  den  Jang,  dat  de  geheele 
ruimte  tusschen  den  Pingkang  en  den  Arg^poeriL  beslaat;  hg 
erkende  dat  de  Pingkang-keten,   die  zich  uit  de  kloof  als  een 


Digitized  by  VjOOQIC 


1053 

steil  gebergte  had  voorgedaan^  niets  anders  was  dan  de  rand  ?an 
het  plateau y  en  zag  den  eersten  en  hoogsten  top  op  den  rand, 
dien  hg  bij  het  opstijgen  rechts  had  laten  liggen ,  reeds  ver  achter 
zich  verrijzen.  Men  kan  het  zich  nauwelijks  anders  voorstellen, 
dan  dat  bg  zijne  misrekening  een  optisch  bedrog  in  het  spel 
is  geweest. 

De  uitgestrekte  grasvlakten  waarover  nu  zgn  weg  liep ,  waren 
bedekt  met  poa-soorten  en  festuca  nubigena ,  waarover  afzonderlijk 
staande  casuarinen,  boschjes  van  eikeboomen,  beddingen  van  hooge 
varenkruiden  verstrooid  lagen.  Zij^  vormden  als  het  ware  een  natuur- 
lijk park ,  een  hertenkamp  van  de  grootste  afmetingen  en  bevolkt 
door  vele  duizenden  herten ,  die  zich  overal  in  troepen  van  ettelijke 
honderden  vertoonden.  En  om  de  illusie  nog  te  vermeerderen 
vlogen  telkens  pauwen  voor  zijne  voeten  op.  Waar  is  het  echter, 
dat  daarnevens  ook  talrijke  uitwerpselen  en  soms  zeer  versche 
sporen  van  tijgers  gevonden  werden.  Die  dieren  komen  elders 
op  Java,  evenmin  als  de  pauwen,  op  zulk  eene  hoogte  voor. 
Misschien  zijn  de  tijgers  hierheen  gelokt  door  de  gelegenheid  om 
zich  met  keur  van  herten vleesch  te  voeden,  en  men  weet  dat, 
naar  het  volksgeloof  der  Javanen,  de  pauw  steeds  den  tgger 
vergezelt  '). 

Ten  laatste  was  een  vlakke  bergwrong  bereikt,  die  het  noord- 
westelijk uiteinde  van  dit  trapswgze  rgzende  hoogland  vormt. 
Junghuhn  bracht  den  nacht  door  in  een  kleine  vallei ,  die  dezen 
wrong  scheidt  van  den  zuidelijken  voet  van  een  bergrug,  welke 
van  hier  naar  het  noordwesten  omloopt  en  door  het  westen 
heen  een  halven  kring  beschrjjfl;,  om  in  het  zuidwesten  te  eindigen. 
In  dien  kring^  maar  daaruit  oostwaarts  vooruittredende  als  een  hoog 
schiereiland  door  een  graszee  omgeven,  verheft  zich  de  Arg&* 
poer&,  dien  Junghuhn  recht  in  het  westen  voor  zich  had.  Doch 
hg  was  daarvan  gescheiden  door  eene  zoo  diepe  en  steile  kloof, 
—  hij  noemde  haar  het  Hertendal,  —  dat  hg  het  geraden  achtte 
niet  rechtstreeks  naar  het  westen  voort  te  gaan,  maar  den  weg 
meer  noordwaarts  te  nemen,  om  door  het  kleine  dal  heen  in  de 


')  Zie  D.  I,  bL  241. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1054 

grasTlakie  te  komen  die  den  kringvormigen  bergrug  van  d^ 
Arg&poer&  scheidt  en ,  deze  doorsnijdende ,  yervolgens  den  bergrag 
te  bestggen  en  te  volgen  tot  aan  het  punt  waar  hg  met  den 
Arg&poer&  samenhangt.  Hg  vond  die  grasvlakte,  later  doorZol- 
linger  Tegalan  Arg&poer&  gedoopt,  sterk  begroeid  met  versprdde 
tjem&r&'s,  doorsneden  door  beken,  bevolkt  door  herten,  in  alles 
het  verkleinde  evenbeeld  der  grasvlakte  die  hg  den  dag  te 
voren  had  doortogen,  behalve  dat  hier  eene  menigte  groote, 
swartaohtige,  doorgaans  onregelmatige  traohietblokken  op  den 
bodem  verspreid  lagen.  In  deze  vlakte  werd  ook  de  ruïne  van 
een  vierkant  gebouwtje  gezien;  zg  was  reeds  ontdekt  door  den 
heer  Bosch,  die  in  de  nabgheid  ook  een  3  meters  diepen  put 
met  steenen. wanden  en  een  horizontale  verlenging  in  de  diepte 
had  gevonden.  Dit  spoor  van  menschelgken  arbeid  was  verras- 
send genoeg;  het  was  de  voorbode  van  grootere  verrassingen. 

De  bergrug  verheft  zich  uit  deze  vlakte  met  platte,  boven 
elkander  rgzende  voorsprongen,  die  de  bestijging  gemakkelijk 
maakten.  Hg  vormt  geen  smallen  kam,  maar  is  breed  en  vlak 
en  heeft  ook  aan  de  buitenzijde  geheel  gelgksoortige  voor- 
sprongen ,  terwgl  hg  in  de  nabgheid  van  den  Arg&poer&-top  zelfs 
in  een  zacht  glooiend,  met  gras  bedekt  plateau  overgaat.  Maar 
alvorens  dit  plateau  te  bereiken  nam  Junghuhn  een  wending 
zuidwaarts,  steeg  in  de  grasvlakte  af  en  beklom  aan  hare  over- 
zijde met  weinig  moeite  de  vlakke  hoogte  die  hem  als  deArg&- 
poer&-top  was  aangewezen,  en  die  hg  tot  zgne  uiterste  verbazing 
met  een  krater  doorboord  en  met  ruïnen  bedekt  vond. 

De  krater  ligt  aan  de  oostzijde  van  het  kleine  bergplat.en 
doorboort  het  in  den  vorm  eener  kegelvormige  kolk.  Loodrecht 
storten  zich  zijne  naakte  wanden  beneden waarts ,  ofschoon  op 
eene  enkele  plaats  het  afdalen  daarin  niet  onmogelijk  schgnt 
De  tgd  dat  deze  duistere  afgrond  verwoesting  braakte,  is  lang 
voorbg ;  echter  vindt  men  aan  de  noordoostzgde  van  het  plat 
nog  rockende  solfatara's.  De  ruïnen  beslaan  op  dit  plat  eene 
aanzienlgke  ruimte;  zg  zgn  zelfs  vermengd  met  de  melkwit 
gekleurde  puinhoopen  eener  uitgedoofde  solfatara.  Waarschijn- 
Igk  zgn  hier  in  den  Hindoetgd,  lang  nadat  de  kraterketel  was 


Digitized  by  VjOOQIC 


1055 

nitgeblusolit,  één  of  meer  tjasdiU  met  hunne  bijgebouwen  opge- 
richt, die  door  een  yemieuwde  doorbraak  van  zwavelaohtige 
gassen  omvergeworpen  zijn ,  terwijl  de  steenen ,  onder  den  invloed 
der  zure  dampen,  verweerden  en  verbleekten.  De  hooge  ouder- 
dom dezer  ruïnen  laat  zioh  berekenen  naar  het  dichte  bekleedsel 
van  mos  en  gras  en  de  zware  stammen  der  Yacciniums  en 
andere  Alpenstruiken  die  tusschen  de  steenen  wortel  schoten. 
Aan  eenige  goetji's  of  groote,  uit  klei  gebakken  en  verglaasde 
aarden  potten,  die  hier,  gedeeltelijk  nog  in  goeden  staat,  inde 
aarde  ingegraven  werden  gevonden,  ontleende  Junghuhn  voor 
dit  bergplat  den  naam  van  Goenoeng  Goetji,  om  het  van  den 
Arg&poer&  in  den  engsten  zin  te  onderBcheiden. 

Want  nog  hebben  wij  het  hoogste  punt  niet  bereikt;  aan  de 
oostzgde  der  kraterkolk  wordt  de  cirkelronde  vlakte  die  haar 
omgeeft,  afgebroken,  en  rijst  de  rand  des  kraters  op  tot  een 
kleinen  bergrug,  die  aan  de  noord-  en  zuidzijde  in  het  kringvor- 
mige  plat  afdaalt,  maar  aan  de  oostzijde  met  eene  door  verschei- 
dene zacht  oploopende  voorsprongen  gekenmerkte  helling  de 
westzgde  van  het  Hertendal  vormt.  De  dus  gevormde  top  ver- 
heft zich  ruim  15  meters  boven  den  G.  Goetji,  en  is  blgkbaar 
het  hoogste  punt  van  het  Jang-gebergte.  De  kruin  is  plat,  maar 
de  kleine  vlakte  heeft  in  hare  grootste  doorsnede  nog  geen  10 
meters.  Die  vlakte  is  in  kleine  vierkante  kamers  a^edeeld,  die 
tot  op  eenige  diepte  in  den  bodem  zgn  ingegraven  en  die  ten  deele 
door  muren  van  vier  k  vgf  voet  hoogte  omringd  zgn.  Ook  aan  de  zui- 
delijke en  oostelijke  hellingen  van  den  kleinen  bergtop  rgzen  zulke 
ommuurde  ruimten  terrasvormig  boven  elkander.  Wij  hebben  hier 
de   hoogstgelegen   ruïne  van  geheel  Java  aanschouwd  '). 

Ziedaar,  zoo  kort  mogelgk  samengevat,  de  voornaamste  waar- 
nemingen door  Junghuhn  gedaan  in  het  zoo  aantrekkelijk  en  toch 
zoo  verwaarloosd  gebergte,  even  merkwaardig  uit arohaeologisch 
en  zoölogisch,  als  uit  geologisch  oogpunt.  In  Juni  1845  werd  het 
gebergte  nogmaals  bezocht  door  den  onvermoeiden  heer  Bosch ,  dit- 
maal vergezeld  door  den  natuuronderzoeker  ZoUinger.  Van  Maës- 
san ,  het  hoofddorp  van  het  district  Penangoengan,  uitgaande,  beste- 

')  Jnnglmlin,  Java  IL  1066—1086. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1056 

gen  zg  den  Goenoeng  Erintjing,  welks  top  ongereer  gevonden 
wordt  in  het  snijpunt  van  twee  lijnen ,  die  van  den  Gt.  Bingg^ng 
recht  noordwaarts,  van  den  Arg&poer&  reoht  oostwaarts  getrek- 
ken  worden,  —  misschien  iets  verder  naar  het  oosten.  De  weg 
van  de  oostzijde  naar  boven  is  niet  zeer  moeielgk;  zelden  noopte 
zgne  steilte  de  reizigers  tot  afstggen.  De  vegetatie,  krachtig 
tot  den  top,  bood  niets  belang wekkends ;  de  bamboegordel  ging 
onmiddellgk  in  het  oasaarinen«woud  over.  Een  weinig  boven  de 
helft  der  hoogte  gaat  de  weg  over  een  smallen  kam,  met  diepe 
afronden  aan  weerszijden.  In  beide  stort  zich  eene  beek  in  de 
diepte  en  vormt  een  hoogen  waterval ,  die  als  een  zilveren  streep 
door  de  groen  gevinde  bladeren  der  varens  trekt  welke  den  bergrand 
bekleeden.  Het  is  een  tooneel  zooals  men  in  Noorwegen  aan- 
schouwt, wanneer  men  uit  het  N&rodal  langs  een  in  zigzag  aange- 
legden  weg  de  steile  helling  van  den  Stalheimsklev  beklimt  De 
top  vormt  een  langen  en  zacht  hellenden  rug;  maar  niet  zonder 
ontzetting  kan  men  vandaar  nederzien  in  de  diepe ,  woeste  kloof^ 
die  den  berg  aan  de  west*  en  zuidzijde  van  de  overige  doelen  van 
het  Jang-gebergte  scheidt  Toch  moest  die  afrond  worden  door- 
getrokken. Meer  dan  600  meters  moesten,  langs  uit  trachietlagen 
gevormde,  dikwijls  kale,  elders  met  schoone gnaphaliën en ophe- 
lia's  bekleede  wanden ,  hier  en  daar  met  levensgevaar,  a%elegd  wor- 
den, eer  de  diepte  bereikt  was.  Aan  de  andere  zgde  der  kloof  waren 
weder,  gelukkig  met  minder  moeite,  eene  menigte  in  verschil- 
lende richtingen  loopende,  meest  van  west  naar  oost  afdalende 
ruggen  te  overklimmen,  met  gras,  met  tjem&r&'s,  met  varens 
bekleed,  door  kudden  van  honderden  herten  bevolkt,  en  a%e- 
wisseld  door  eene  grasvlakte  van  een  paal  lengte  en  een  halven 
paal  breedte,  maar  die  aan  alle  zgden  hare  armen  tosschen  de 
haar  omgevende  bergruggen  uitzendt.  Men  herkent  hier,  bij  al  het 
verschil  van  voorstelling  met  Junghuhn,  gemakkelijk  het  Hoog- 
land van  den  Jang.  Aan  de  zooeven  genoemde  vlakte  gaf  Zollin» 
ger  den  naam  van  Tegalan  Deloewang,  omdat  daarop  de  Kali 
Deloewang  ontspringt,  die  later,  tusschen  de  noordelgke  ribben 
van  den  Jang  afvloeiende,  zich  dicht  bg  Besoeki  in  zee  stort. 
Aan  deze  rivier  ligt,  op  de  noordelgke  helling  van  het  Jang-ge- 


Digitized  by  VjOOQIC 


1057 

bergte,  de  desa  Taman  Eorsi^  vanwaar,  yolgens  den  heer  Bosch  '), 
gemakkelijk  een  weg  naar  het  Hoogland  zou  te  banen  zgn. 
Omtrent  den  Arg&poer&  leeren  wij  nit  het  bericht  dezer  reizi- 
gers niet  yeel  nieuws.  Niet  alles  stemt  volkomen  met  Junghuhn^s 
bericht  overeen ,  maar  vermoedelgk  zijn  dit  schynstrijdigheden , 
die  zich  bg  nauwkeuriger  onderzoek  zouden  oplossen  >)* 

Maar  van  zulk  nader  onderzoek  is  mg  niets  bekend.  Met  1 845 
houden  de  toegankelgke  berichten  op,  waaraan  de  kennis  van  dit 
gebergte  kan  ontleend  worden.  Zonder  twgfel  kent  men  het  thans 
beter  en  zal  de  topographische  kaart  van  Besoeki,  als  zg  een- 
maal  verschenen  is,  het  beter  in  het  licht  stellen;  maar  van 
schriftelgke  mededeeling  hunner  ontdekkingen  hebben  ons  de 
ambtenaren  van  den  geographisohen  dienst  op  betreurenswaardige 
wijze  verstoken  gelaten. 

Aan  de  lagere  westhelling  van  den  bergrug  waaruit  deArgl- 
poer&  oprgst  en  die  ik  met  Junghuhn  ')  de  Arg&poer&-keten  noem , 
zeer  nabg  de  grens  van  Probolinggo  en  vier  &  vgf  palen  ten 
oosten  van  het  reeds  vroeger  *)  vermelde  pad  dat  van  Erak- 
sa&n  over  den  zadel  tusschen  het  Jang-gebergte  en  den  Lamongan 
naar  Tangoel  voert  ^  worden  eenige  overblijfselen  der  oudheid 
aangetroffen,  die  onder  den  naam  van  Kedaton  bekend  zgn.  Of 
het  mogelijk  is  van  den  top  van  den  Arg&poer&  derwaarts  af 
te  dalen,  kan  ik  niet  met  zekerheid  zeggen.  Ik  vertrouw  ech- 
ter dit  te  mogen  aannemen,  daar  de  kaarten  eene  eenigermate 
in  die  richting  afdalende  beekkloof  aanwijzen,  waardoor  het 
water  van  de  Tegalan  Arg&poer&  en  van  het  Hertendal  wordt 
afgevoerd ;  zg  wordt  op  Junghuhn^s  kaart  Kali  Mendjangan,  d.  i. 
Hertenrivier,  genoemd,  welken  naam  het  zeker  niet  te  gewaagd 
zal  zijn  met  dien  in  verband  te  brengen,  welken  deze  reiziger 
aan  het  dal  heeft  gegeven.  Ook  komt  het  mg  waarschgnlijk  voor  dat  • 
er  eenmaal  tusschen  de  gebouwen  van  Kedaton  en  die  op  den  top 
van  den  Arg&poer&  wel  eenig  verband  zal  hebben  bestaan.  Ik  noodig 
daarom  mgne  lezers  om  de  aangeduide  richting  te  volgen,  ten  einde 
in  het  district  Tangoel  te  komen  en  zgn  hoofddorp  te  bezoeken; 

')  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Yk.  YI.  494. 

^)  ZoUinger  in  T.  v.  N.  L ,  VÜI.  1. 1 63—  1 73.    »)  Java ,  II.  1 079.    *)  Bk.  1 028 . 

67 


Digitized  by  VjOOQIC 


1058 

Yoor  008  althans  is  geen  gevaar  daaraan  verbonden.  De  raïne 
van  Eedaton,  reeds  vroeger  vermeld  *),  draagt  links  van  de 
trap  een  viertal  in  een  vierkante  Igst  tussohen  tvree  rosetten 
geplaatste  cijfers,  waarait,  volgens  Friedrioh,  het  jaartal  1251  of 
1281  is  te  lezen.  In  den  omtrek  vindt  men  op  vele  plaatsen 
figuren  in  mensohelgke  gestalte  uitgebeiteld.  De  ruïnen  verdienen 
een  nader  onderzoek  en  eene  opzettelgke  vergelgking  met  die 
van  Tjandi  Penataran,  daar  zg,  indien  de , op  beide  voorkomende 
cijfers  met  juistheid  zijn  verklaard,  uit  hetzelfde  tgdvak  stam- 
men  ^).  Eene  andere  merkwaardigheid  dezer  streek  zgn  eenige 
kleine  meren,  Tel&g&  Wiar,  Tel&g&  Bang  en  Tel&g&  Arg&,  die 
hier  aan  den  oosteljjken  voet  van  den  Lamongan  liggen,  en  dus 
een  schakel  vormen  in  de  keten  van  meren  die  dezen  vulkaan 
van  alle  zijden  omringen,  en  waarvan  die  aan  de  Probolinggosohe 
zgde  reeds  vroeger  zgn  vermeld  ').  De  desa  het  dichtst  bg  de 
ruïne  van  Eedaton  gelegen,  heet  Andong  biroe;  een  paar  palen 
westwaarts  vandaar  ligt  Andong  Sari,  waar  wg  op  het  bedoelde 
pad  komen,  dat  ons  om  den  westelgken  en  zuidwestelgken 
voet  van  het  Jang-gebergte  naar  Tangoel  leidt.  Wg  kunnen 
op  dien  weg  de  vorderingen  der  cultuur  en  de  toeneming  der 
bevolking  gadeslaan  ^  die  zonder  twijfel  de  oorzaak  zgn,  waarom 
het  district  Tangoel  van  Poeger  werd  a%e8cheiden.  Onderschei- 
den perceelen,  zooals  Elatahan,  Goreng  redj&,  Bandjar  baroe, 
Bandjar  Sari,  Moemboel,  zgn  hier  ten  behoeve  der  tabakscul- 
tuur in  erfpacht  uitgegeven.  Ook  in  de  uitbreiding  van  de  Gou- 
vernements-koffiecultuur ,  die  in  de  laatste  jaren  in  deze  resi- 
dentie zoo  belangrgk  is  geworden,  hebben  de  Jang-hellingen 
ongetwgfeld  gedeeld. 

Twaalf  palen  van  Tangoel,  in  oostelgke  richting  a%elegd,  bren- 
ggen ons  terug  op  den  weg  naar  Djember,  waaraan  2  palen  verder 
Djeboeng  en  nog  6  palen  verder  genoemd  hoofddorp  zelf  gelegen  is. 

Djember  ligt  aan  een  zgtak  der  Slali  Bedadoeng;  de  beek, 
die  over  vulkanische  rolsteenen  van  verschillende  soort  van  den 
Jaog  afstroomt,  heeft  aan  de  linkerzgde  een  hooger  rgzenden 
oever,   waarop  de  keurig  nette  pasanggrahan ,  die  van  hout  op 

*)  D.  II,  bl.  117.    >)  VgL  D.  n,  bl.  107.    »)  Boven,  bl.  1086. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1059 

een  terras  is  opgericht,  liefelgk  is  gelegen.  Zoowel  in  de  vlakte 
die  Djember  nog  van  den  zuidwestelgken  voet  der  bergmassa 
scheidt  y  als  langs  hare  hellingen  opwaarts^  rust  het  oog  op  lom- 
merrgke  wouden.  Maar  terwgl  de  waringins  op  de  aloen-aloeUi 
die  aan  de  pasanggrahan  grenst,  het  bewgs  leveren  dat  de 
plaats  nog  van  jeugdigen  oorsprong  is ,  hebben  ook  in  dit  district 
bevolking  en  cultuur  zich  in  de  laatste  jaren  aanzienlgk  ver* 
meerderd.  De  koffietuinen  zijn  uitgebreid  en  de  tabakscultuur 
wordt  gedreven  zoowel  op  de  in  erfpacht  uitgegeven  landen 
Soek&redjS,  Adjoeng  en  Moektisari,  als  op  ondernemingen^  te 
Bambi  en  Djember  gevestigd ,  die  op  vrijmllige  overeenkomsten 
met  de  bevolking  berusten.  Die  bevolking  bestaat  hier  overal 
schier  uitsluitend  uit  Madoereezen ,  wier  aantal  tot  dat  der  Java- 
nen in  geheel  B^nd&w&s&  minstens  staat  als  5  :  1.  Ongaarne 
hebben  beide  natiën  omgang  met  elkander;  de  Javanen  schuwen 
de  Madoereezen  zoozeer,  dat  wanneer  zich  personen  van  de  laatste 
natie  in  eene  door  Javanen  bewoonde  desa  nederzetten,  dezen 
meestal  wegtrekken  om  zich  verder  zuidwaarts  in  de  wildernis  eene 
nieuwe  woonplaats  te  zoeken.  Uit  de  wijze  waarop  Madoereezen  en 
Javanen  hunne  sawahs  bewerken,  blijkt  al  aanstonds  de  meerdere 
geest-  en  werkkracht  der  eersten  boven  de  laatsten.  Ruwer  en 
minder  onderworpen  dan  de  Javaan,  vereischt  de  Madoerees  een 
strenge,  maar  vooral  eene  stipt  rechtvaardige  behandeling.  De  geest 
der  bevolking  bleek  duidelgk  toen  in  de  jaren  1847  en  1848 
vele  Madoereezen  (men  zegt  wel  10,000  zielen)  uit  Besoeki  weder 
naar  Madoera  uitweken,  omdat  zg  niet  wilden  geprest  worden 
voor  de  schaars  beloonde  diensten  aan  de  maritieme  werken  en 
vereterkingen  te  Soerabaja  en  dan  nog  door  hen  zelven  betaalde 
plaatsvervangers  voor  de  heerediensten  stellen.  Ofschoon  wel 
eens  plannen  geopperd  zgn  om  ook  in  Besoeki ,  ten  behoeve  der 
gouvernements-cultures ,  het  gemeentelijk  landbezit  in  te  voeren, 
heeft  men  het  echter  hier  nooit  gewaagd  aan  het  individueel  en 
erfelgk  bezit  der  Madoereezen  de  hand  te  slaan,  en  is  het  tot 
algemeene  tevredenheid  der  bevolking^  die  waarlijk  in  dit  opzicht 
geene  verandering  begeert,  veel  beter  nog  dan  in  Probolinggo 
tegen  alle  inbreuken  bewaard  gebleven.  De  Madoereezen  zgn 

67* 


Digitized  by  VjOOQIC 


1060 

slimmer  dan  de  Javanen,  hebben  meer  handelsgeest  ea  weten 
beter  de  vermeerdering  hnnner  welvaart  door  spaarsaamheid  te 
behartigen  ^). 

Van  Djember  naar  RedjSj»&  bedraagt  de  afstand  21  palen; hier 
splitst  zioh  de  weg  en  gaat  recht  door  over  Djeleboek  en  Soe* 
ger  lor ,  en  links  af  over  Soek&w&n&  en  Soek&kert&  naar  Maessan. 
Beide  wegen  voeren  door  het  district  Soek&kert&,  waarvan  Boe* 
k&w^&  het  hoofddorp  is.  Van  Djember  af  begint  het  terrein 
waarover  zg  loopen,  met  zachte  glooiing  naar  het  noord-noord- 
oosten  te  rgzen;  het  bereikt  zgne  grootste  hoogte ,  van  ongeveer 
330  meters,  een  weinig  ten  noorden  van  Djeleboek.  Van  dit 
punt  af  wordt  het  terrein  golvend;  de  westelgke  weg  gaat  over 
de  ribben  die  van  den  Jang  nitatralen  op  en  neder;  die  ribben 
strekken  zioh  nog  oostwaarts  van  dien  weg,  maar  steeds  lager 
dalende,  uit,  tot  zij  die  van  den  hoogen  kegelberg  Ooenoeng 
Baoen  ontmoeten,  zoodat  ook  hier  weder  een  breede,  vlakke 
tusschenzadel  gevormd  wordt.  Die  zadel  is  op  zgne  pashoogte 
minstens  80  meters  lager  dan  het  zoo  even  vermelde  hoogste 
punt  van  den  weg;  nochtans  vormt  hg  de  waterscheiding  tos- 
sohen  het  gebied  van  de  Eali  Bedadoeng  en  Kali  Majang  ten 
zuiden  en  de  Eali  Sampéjan  ten  noorden.  Naar  beide  zgden  zacht 
afbellende,  doet  dit  tussohenland  zich  aan  het  oog  voor  als 
eene  vlakte  waarin  overblgfiBolen  van  het  voormalige  woud  afwis- 
selen met  uitmuntend  onderhouden  koffietuinen,  door  dadapboo- 
men  beschaduwd ,  met  bebouwde  velden ,  die  de  allengs  talrgker 
wordende  dorpen  omringen ,  en  met  den  tabaksaanplant  der  op 
contract  met  de  bevolking  berustende  ondernemingen ,  die  naar 
Djeleboek,  Soek&w&n&  en  Soek&kerti  worden  genoemd.  Yoorb^ 
Soeger  lor  trekken  honderden  van  heuvelen  op  het  benedenste 
gedeelte  van  den  voet  des  Jangs  de  aandacht  Zij  zgn  rond  van 
gedaante,  van  6  tot  16  meters  hoog,  en  vormen  over  een 
groote  uitgestrektheid  een  waren  doolhof,  daar  zg,  deels  geïso- 
leerd, deels  onderling  verbonden,  zonder  eenige  regelmaat  door 
elkander  liggen.  De  eenige  vegetatie  op  die  heuvelen  bestaat  in 

>)  YgL  hier  T.  y.  N.  L  1849,  U.  860,  1859,  L  450;  Indische  Gids  1880, 
n,  bl.  680;  Bosob  in  T.  y.  I.  T.  Ld.  en  Yk.  YI,  bl.  489—491. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1061 

gras.  EyenalB  de  geheel  gelijksoortige  heayelen  die  wij  aan  den 
Toet  yan  den  (ïaloenggoeng  en  den  Soembing  opmerkten  '),  bestaan 
zij  nit  ynlkanische  puinbrokken,  de  nitwerpselen  yan  den  yoor- 
maligen  ynnrberg  *). 

Maessan  is  tegenwoordig  het  hoofddorp  yan  het  district  Penang- 
oengan,  dat  zich  oyer  de  hellingen  en  den  yoet  yan  den  Ring- 
ging  en  Erintjing  uitbreidt.  De  afstand  yan  Redj&s&  bedraagt 
11  palen,  9  zgn  nog  yandaar  af  te  leggen  tot  de  hoofdplaats 
BSnd&w&sL  Een  dorp  Penangoengan  ligt  eenige  palen  westwaarts 
yan  den  tegenwoordigen  weg.  Het  terrein  waaroyer  die  weg  loopt, 
is  nu  weder  ylak  geworden  en  daalt  in  zachte  glooiing  naar  het 
noorden  en  noordoosten  af.  Het  is  de  schoone  ylakte  yan  B&nd&- 
W&8&.  Alles  ademt  hier  weWaart.  De  wildernis  is  geheel  yer- 
dwenen,  de  wegen  en  bmggen  zgn  goed  onderhouden,  en  om 
zich  ziende  ontwaart  men  slechts  koffietuinen,  afgewisseld  door 
sawahs ,  door  de  kokospalmen  der  talrijke  dorpsboschjes  en  door 
op  hoog  gezag  aangelegde  djatibosschen ,  die  zich  onderscheiden 
door  het  schoone  yoorkomen  der  meerendeels  lijnrechte  boomen, 
terwijl  slechts  weinige  in  de  rijen  ontbreken  ')• 

B&nd&w&s&  is  een  nette,  welyarende  plaats,  oftchoon  zij  zeker 
door  de  slechte  uitkomsten  der  tabakscultuur  in  de  laatste  ongun- 
stige jaren  geleden  heeft.  Zg  heeft  natuurlijk  de  gewone  attri- 
buten eener  regentschapshoofdplaats  en  buitendien  eene  gezonde 
ligging  op  een  hoogte  yan  274  meters  boy  en  het  zeeylak  en 
fraaie,  lachende  omstreken,  met  talrijke  dorpen  in  de  schaduw 
yan  duizenden  kokospalmen  yerscbolen;  maar  iets  bgzonder  merk- 
waardigs heeft  zij  niet  aan  te  wijzen. 

De  ylakte  yan  B&nd&w&sit  is  eene  der  liefelijkste  van  Jaya; 
maar  de  gewone  eentonigheid,  de  diepe  rust,  het  gebrek  aan 
leyen  der  Jayaansche  landschappen  in  de  bebouwde  streken  worden 
er  in  hooge  mate  wedergeyonden.  Men  ziet  er  niets  dan  groen ,  — 
groen  wel  is  waar  in  de  rgkste  yerscheidenheid  yan  tinten ,  maar 
geen  naakte   rotsen ,  geen  sneeu wyelden ,  geen  gletschers,  geen 


')  Boyen,  bU  842,  543  y. 

s)  JoDghiüm,  Java,  II.  884—886. 

')  Jungliiihn,  Jaya,  IL  886  y.;  Gordes,  de  SJAtiboBSclien.  187. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1062 

grootsche  kunstwerken,  geen  boawvallen^  geen  parken,  geen 
TÜla's,  geen  gewoel  van  menschen,  in  één  opzicht  een  onyer- 
geiykbare  rijkdom,  in  alle  andere  eene  drukkende  armoede.  De 
vlakte  vormt  eene  trogvormige  vallei,  het  hoogst  aan  de  züde- 
lijke  grens,  door  den  zadel  tussohen  Jang  en  Baoen  gevormd. 
In  het  noorden  is  zij  begrensd  door  het  zich  in  den  hoogsten  top, 
Goenoeng  Bèsèr,  tot  1302  meters  verheffende  Ranoe-gebergte, 
den  kringvormigen  zuidelijken  rug  van  den  Ringgit  *);  in  het 
westen  door  den  Gt.  Krintjing,  den  noordoostelgken  hoekberg  van 
het  Jang-gebergte ,  die  op  zijn  oostelgke  helling  twee  kleine, 
zeer  steil  oprijzende,  geelachtig  grijze  toppen  draagt,  Goenoeng 
Saïng  geheeten,  nagenoeg  op  de  breedte  van  de  hoofdplaats.  In 
het  noordwesten  vormen  de  ineenloopende  hellingen  van  den 
Krintjing  ')  en  den  uit  de  Banoe-keten  vooruitspringenden  G. 
Bèsèr,  die  ook  ')  G.  Wringin  schijnt  genoemd  te  worden,  een 
zadel,  die  naar  gissing  160  meters  hooger  ligt  dan  de  Bind&- 
W&S&- vlakte,  een  boomlooze  en  met  gras  begroeide  streek ,  waarover 
de  weg  van  B^d&w&s&  naar  Wringin  en  Besoeki  voert,  en  waarop 
van  de  aanpalende  bergkammen  duistere  wouden  neerzien.  In  het 
zuidoosten  rgst  de  kolossale  kegelberg  Baoen,  die  met zgn  kale, 
afgestompte,  van  boven  gekartelde  en  aanhoudend  rookwolken 
uitblazende  kruin  ver  boven  de  woudgrens  uitsteekt,  uit  een 
vlakken  voet,  met  aanvankelijk  zeer  zachte,  later  steile  helling, 
tot  eene  hoogte  van  3330  meters^),  terwijl  zijn  noordelgke  voor- 
berg, de  Goenoeng  Soeket,  zich  voortzet  in  een  hoogen  bergrug, 
die  zich  onder  den  telkens  terugkeerenden  naam  van  Kendeng* 
gebergte  naar  het  noord-oosten  ombuigt.  Tusschen  de  uitloopers 
en  voorbergen  van  Banoe  en  Binggit  en  den  voet  der  lang  gestrekte 
ribben  van  Baoen ,  Soeket  en  Eendeng  daalt  de  vlakte  van  B&n- 
d&w&8&  met  zachte  glooiing  af  naar  de  vlakte  van  Fradjekan ,  die 
wij  later  zullen  leeren  kennen.  De  hoofdbeek  dezer  vlakten  is  de 
Kali  Sampéjan ,  die ,  op  den  Soeket  ontspringende ,  eerst  westwaarts 

')  D.  I.  bL  104. 

*)  Minder  juist,  maar  in  navolging  van  Jonghnhn^s  Java,  11.  925,  staat 
D.  I,  bL  104,  r.  17.  Bingging  in  plaats  van  Krintjing,  De  Binggiag  ligt  te 
ver  zuidelgk.    *)  Bleeker,  T.  t.  N.  I.  1849,  IL  130. 

^)  Volgens  Soeters;  Smits  verkreeg  3381,  Melvül  3400  nu 


Digitized  by  VjOOQIC 


1063 

loopt ,  al  de  wateren  die  van  den  zuidelijken  tusschenzadel  afkomen 
opneemt,  daarna  in  noordelijke  boofdrichting  Yoorbij  B&nd&w&8&,dat 
zg  een  weinig  westwaarts  laat  liggen,  door  de  vlakte  kronkelt 
en  zioh  dan  noordoostwaarts  naar  Fradjekan  ombuigt  ').  Op  de 
hoogte  yan  B&nd&w&8&,  dat  door  een  zgtak  der  kali  bespeeld 
wordt,  ligt  OTor  de  Sampéjan  een  stevige ,  uit  balken  en  planken 
samengestelde  brug,  die  men  moet  overgaan  hetzij  men  den 
noordoostelgken  weg  naar  W&n&sari,  het  hoofddorp  van  het 
district  yan  dien  naam,  en  vandaar  naar  Pradjekan  en  Sitoeb&nd& 
volgt,  hetzg  men  den  zuidoostelgken  inslaat,  die  naar  den  pasang- 
grahan  van  Fakisan  aan  de  helling  van  den  Raoen  voert  Wij 
kiezen  thans  geen  van  deze  wegen ,  maar  slaan  dien  in  naar  het 
acht  palen  verwgderde  Wringin,  waarop  wg  voorbg  Faler  het 
kleine  regentschap  Besoeki  betreden.  Wringin  is  het  hoofddorp 
van  het  gelgknamige  zuidoostelijke  district  van  Besoeki ,  het  eenige 
dat  niet  tot  aan  zee  reikt.  Wij  zgn  te  Wringin  nog  6  pcden  verwg- 
derd  van  Boedoean,  bg  welk  dorp  de  postweg  bereikt  wordt,  die  hier 
dicht  langs  het  noorderstrand  gaat.  Wij  moeten  dien  nog  vier  palen 
westwaarts  volgen  om  in  de  hoofdplaats  der  residentie  te  komen. 

De  geheele  afstand  van  B&nd&w&8&  tot  Besoeki  bedraagt  langs 
dezen  weg  18  palen.  Het  is  nog  betrekkelgk  kort  geleden  dat  hij 
voor  gebruik  met  rgtuig  is  geschikt  gemaakt  Toen  Junghuhn 
hier  reisde  (ia  1844)  was  hij  alleen  voor  voetgangers  en  ruiters 
bruikbaar,  en  maakte  men  met  rgtuig  den  langen  omweg  om 
den  Ringgit  heen,  over  Sitoeb&ndjl,  op  welke  wgze  de  afstand 
niet  minder  dan  51  palen  bedroeg  ^).  Te  verwonderen  is  dit  niet , 
want  het  terrein  was  voor  den  aanleg  van  een  groeten  weg  al 
zeer  ongeschikt  te  achten.  Besoeki  ligt  in  eene  kleine,  halvemaan- 
vormige,  door  duizenden  kokosboomen  beschaduwde  strandvlakte , 
als  het  ware  tusschen  twee  zich  tot  de  zee  uitstrekkende  berg- 
armen  gekneld,  rechts  den  Ringgit  en  het  ingewikkeld  net 
van  ruggen  tusschen  den  Ranoe  en  den  Erintjing,  links  de 
noordelgke  voortzetting  van  de  Arg&poer&-keten ,  welke  bg  Banjoe 
anget,  6  palen  west  van  Besoeki,  eindigt  in  een  trachietheuvel 
van   80  meters  hoogte,  die  met  den  voet  in  zee  rust  De  wils- 

^  Janghuhn,  Jaya,  ü.  923—928.  *)  Jonghuim,  Java  IL  925. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1064 

kracht  van  Daendels  heeft  gezegepraald  over  de  bezwaren  die 
de  natuur  aan  de  groote  Yerbinding  Tan  Java's  uiteinden  inden 
weg  legde.  In  de  zuidelijke  helling  van  den  GbenoengTampora  — 
zoo  heet  de  bedoelde  trachietheuvel  —  is  de  weguitgekapt;om 
den  noordelijken,  op  het  strand  rustenden  voet  van  den  lUnggit 
is  hg  heengelegd.  Natuurlgk  moest  de  behoefte  dringend  worden, 
eer  men  er  toe  kon  overgaan  ook  de  zwarigheden  van  het  ter- 
rein  tussohen  den  Ranoé  en  den  Erintjing  te  trotseeren. 

Yan  Banjoe  anget,  het  hoofddorp  van  het  district  Binoer, 
waarby  de  suiker&briek  de  Maas  ligt,  is  Besoeki  6{,  van  de 
desa  Binoer  11,  van  de  grens  van  Frobolinggo  12^  paal  ver- 
wgderd.  De  toegang  tot  het  stadje  van  de  Probolinggosche  zijde 
is  zeer  schoon.  Een  zeer  breede  laan  van  prachtige  tamarinde- 
boomen  loopt  recht  aan  op  het  residentiehuis ,  dat  oostwaarts 
van  de  kota  aan  een  ruim  plein  ligt,  een  eenigszins  ouder wetsch 
voorkomen  heeft  en  aan  de  achterzijde  een  schoon  uitzicht  biedt  op 
den  Ringgit  Het  middelpunt  der  plaats  is  de  aloen-aloen,  waaraan, 
als  altgd,  de  regentswoning,  de  moskee  en  eenige  andere  publieke 
gebouwen,  ook  een  fortje  met  een  kleine  bezetting,  gelegen  zijn, 
maar  zg  bieden  niets  opmerkelijks  aan.  De  steenen  huizen  der 
Europeanen ,  de  kampongs  der  vreemde  Oosterlingen  en  der  inlan- 
ders ,  meest  Madoereezen ,  zgn  geheel  als  overal  elders.  De  eenige 
merkwaardigheid  is  een  monument  aan  de  nagedachtenis  van  den 
resident  Mayor  gewijd.  Bleeker  schatte  in  1847  de  bevolking  op 
ruim  15000  zielen,  waaronder  200  Ohineezen ,  en  dubbel  zoo- 
veel Arabieren,  Maleiers,  Mandareezen  en  Balineezen  te  zamen. 
Een  riviertje,  dat  ook  Besoeki  heet,  doorsngdt  de  stad  en  stort 
zich  in  de  kleine  baai  waaraan  zij  ligt ,  en  die  een  heerlgken  aan- 
blik biedt,  maar  door  hare  ondiepte  bgna  onbruikbaar  is.  De 
groote  schepen  moeten  op  geruimen  afstand  ankeren,  slechts  kleine 
kunnen  dicht  bij  het  havenhoofd  komen  en  raken  dan  nog  bg 
laag  water  aan  den  grond.  De  gemeenschap  der  stad  met  de 
reede  door  middel  der  verslgkte  rivier  is  dikwgls  onmogelgk '). 

1)  Zie  over  Besoeki  Rengers,  Dagboek,  Bgdr.  1846,  bl.  262  ▼.;  Jnngbahn, 
Reize.  355;  van  HoëveU,  Reis,  II.  159-162;  Bleeker,  T.  t.  N.  I.  1849,11. 
129;  Buddingh,  N.  O.  L,  I.  397;  T.  v.  N.  1. 1859.  U.  263;  v.  Gelder,  Beschrg- 
ving  van  Java,  IV,  79  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1065 

Een  opmerkelgk  verBchijnsel  te  fiesoeki  is  de  sDelle  aanwas 
van  het  strand.  Er  heeft  zioh  een  breede  strandvlakte  gevormd, 
die  jaarlijks  toeneemt.  De  aangewonnen  grond  is  telkens  bebouwd, 
het  havenhoofd  verder  uitgebracht ,  en  toch  kon  men  weldra  weder 
bij  ebbe  het  gebied  der  zee  ver  voorbij  het  havenhoofd  bewan- 
delen. Behalve  de  gewone  aanslibbing,  die  wegens  de  onbedui- 
dendheid der  rivier  slechts  gering  kan  zijn ,  schijnt  hierbg  eene 
langzame,  maar  regelmatige  opheffing  van  den  bodem,  die  ook 
in  andere  gedeelten  van  Java  wordt  waargenomen,  in  het  spel 
te  zijn.  De  koortsen  die  de  bevolking  van  Besoeki  teisteren  en 
aan  de  stad  uit  het  oogpunt  van  gezondheid  een  kwaden  naam 
hebben  bezorgd,  schgnen  aan  de  bebouwing  van  dit  moerassige 
strand  te  moeten  worden  toegeschreven  ')• 

Wij  keeren  nu  terug  tot  Boedoean,  om  de  reis  verder  oost- 
waarts te  vervolgen.  Boedoean  ligt  in  het  district  MIandingan, 
het  derde  langs  het  strand  van  Probolinggo  af;  want  de  onmid- 
dellijke omtrek  van  Besoeki^  meir  eene  strook  landsdi0  zuidwaarts 
langs  de  hellingen  van  het  Jang-gebergte  opklimt,  vormt  het 
district  Besoeki.  In  MIandingan,  welk  district  grootendeels  tot  de 
vlakte  behoort,  daar  de  bergstreek  ten  zuiden  het  district  Wringin 
uitmaakt,  is  de  suikerindustrie  weder  vertegenwoordigd  door  de 
fabriek  die  den  naam  van  Boedoean  aan  het  zoo  geheeten  dorp  ont- 
leent. Het  hoofddorp  MIandingan ,  —  men  zegt  ook  Plandingan  *)  -- 
ligt  aan  den  postweg,  5^  paal  van  Besoeki;  op  gelijken  afstand 
van  MIandingan  ligt  Boegatan,  het  hoofddorp  van  het  laatste, 
gelgknamige,  district  der  afdeeling  Besoeki.  Bij  Boegatan  begint 
de  postweg  zich  om  den  noordelgken  voet  van  den  Ringgit  te 
buigen.  Aan  die  bocht  liggen  de  desa's  Petjaran  enElampokan, 
bg  welke  laatste  men  den  berg  reeds  eenigermate  achter  zich  heeft 
en  een  vrij  gezicht  krijgt  op  de  vlakte  en  de  ruime  baai  van 
Panaroekan.  De  tocht  om  den  Ringgit  heen  heeft  eigenaardige 
bekoorlijkheden.  Men  heeft  rechts  den  berg  zoo  nabij  zich,  dat  men 
de  boomen  aan  zijne  helling  schier  kan  tellen,  en  ziet  links  den 

')  Zie  orer  de  rgzing  van  Jaya's  bodem  Yooral  Stöhr,  die  Provinz  Banja- 
wangi,  8.  49—53,  en  in  N.  T.  v,  N.  I.,XXIX.  76— 81.  HistorisohegegevenB 
zgn  verzameld  door  Hageman,  N.  T.  t.  N.  I.  ,  XXX.  248—284. 

^)  Zie  Deel  II,  bl  354,  noot  2,  en  Bleeker,  T.  v.  N.  I.  1849,  IL  130. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1066 

golfslag  zich  breken  tegen  zijne  uitstekende  traohietkammen.  In 
de  moerassen  die  zich  in  de  yele  kleine  inhammen  vormen,  tieren 
Bhizophora-  en  Bmgaiera-,  langs  de  lagere  berghellingen  Acacia- 
en  Calotropis-soorten  y  hooger  op  eene  veelsoortige  vegetatie,  naar- 
mate het  terrein  zich  verheft  '). 

Van  het  Ringgit-gebergte  weten  wg  nog  altgd  zeer  weinig. 
De  reizigers  beschrjjven  ons  zijn  buitenomtrek;  maar  wat  tns- 
schen  den  noordelijken  top ,  den  Binggit  in  engeren  zin ,  en  de 
znidelgke  Banoe*keten  ligt,  is  niet  onderzocht,  tenzg  misschien  in 
de  laatste  jaren ,  door  de  nog  in  den  sluier  der  geheimzinnigheid 
gehulde  verrichtingen  van  den  geographischen  dienst.  Zelfs  de 
eigenlijke  Binggit,  die  door  zgn  merkwaardigen  vorm  zoozeer  de 
aandacht  trekt,  heeft  de  belangstelling  van  Nederlandsche  reizi- 
gers niet  kunnen  gaande  maken ;  zg  vergenoegen  zich  met  ons  te 
wgzen  op  de  als  een  hanekam  gevormde  kruin ,  die  hem  tot  den 
gemakkelijkst  herkenbaren  van  alle  Javaansche  vulkanen  maakt; 
op  de  groote  kloof  die  men  langs  de  noordelgke  helling  ziet  afda* 
len ;  op  de  schoone  gezichten  die  hg  oplevert ,  gezien  van  Besoeki , 
maar  vooral  verder  westelijk ,  wanneer  men,  voorbg  den  Qt>enoeng 
Tampora  gekomen,  het  eerst  aan  de  overzgde  der  baai  de  witte 
gebouwen  der  hoofdstad  ontwaart,  die  hier  tegen  de  blauwende 
hellingen  van  den  Binggit  schijnen  te  leunen  ').  De  hoogte  van 
den  top  is  door  de  hoeren  van  Isselmuden  en  Soeters  op  1249 
meters  bepaald. 

De  eenige  beschreven  beklimming  van  den  Bingg^t-top  ia  weder 
van  den  onvermoeiden  Junghuhn,  die  dezen  tocht  ondernam  toen 
hij  zich  in  1838  te  Besoeki  bevond.  Hg  begon  aan  de  west- 
noordwestzgde,  ter  plaatse  waar  nog  een  kleine  strook  rgstvelden 
den  berg  van  de  zee  scheidt.  Smalle  ribben,  die  als  scherpe  rots- 
graten aan  den  voet  van  den  pilaarvormigen  top  ontspringen, 
dalen  aan  die  zijde  benedenwaarts  en  zgn  bedekt  met  een  onooge- 
Igk  bosch  van  doomige  bamboe ,  rhamnus-soorten ,  wilde  pisang 
en  niet  uitgegroeide   djatiboomen.   De   ribben   bestaan   aan   de 

1)  Bleeker,  t.  a.  p.,  bL  tSl. 

>)  Yan  HoëreU,  Reis,  II.  t58  y.;  Bleeker,  t  a.  p.  126—131.  Men  kan  zioh 
Tan  dit  gezicht  eenige  yooratelling  maken  naar  PI.  XXII  in  de  Geziohten  Tan 
N.  L  Tan  t.  d.  Velde. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1067 

oppervlakte  uit  scherphoekige  blokken  van  eene  traohiet-lava^ 
vol  groote,  ledige  blaasruimten. 

Tusschen  dergelgke  ribben  gaat  aan  dezen  kant  een  kloof  berg- 
afwaarts |  in  welker  allengs  verbreed  benedendeel  het  dorpje 
Djoerang  Oerang  is  gelegen  *).  Op  den  bodem  der  kloof  liggen 
kolossale  rotsblokken  verspreid,  uit  blauwachtig  grijs  trachiet 
bestaande  I  afgewisseld  door  brecdên  die  uit  de  meest  heterogene 
stukken  zgn  samengesmolten.  In  het  bovendeel  der  kloof  is  een 
compacte  lavastroom  blootgespoeld  ^  die  de  bedding  eener  beek 
vormt  De  gladde ,  als  gepolgste ,  oppervlakte ,  gaat  golfvormig  op 
en  neder,  zoodat  het  water  hier  in  kommen  staan  blgft,  daar  zich 
over  het  gesteente  afstort.  De  oppervlakte  vertoont  zich  als  een 
mozaïek  van  roodachtige,  zwartachtige  en  grijze  lava-fragmenten, 
die  zoo  innig  vereenigd  zijn,  dat  nergens  voegen  kunnen  bespeurd 
worden.  Bgna  had  Junghuhn  het  punt  bereikt  vanwaar  de  toren- 
vormige  massa's  van  den  gespleten  top  met  naakte,  grgze  wan- 
den honderden  voeten  omhoog  ryzen ,  toen  onverwachts  drie  tggers 
uit  het  hout  te  voorschijn  sprongen;  en  schoon  het  den  reiziger 
gelukte  de  dieren  te  verschrikken  door  het  oorverdoovend  geschreeuw 
dat  hg  met  twee  aan  zijne  zgde  gebleven  Madoereezen  aanhief, 
was  de  lust  tot  de  voortzetting  van  den  tocht  hem  vergaan  en 
glde  hij  naar  Djoerang  Oerang  terug  '). 

De  grens  tusschen  de  regentschappen  Besoeki  en  Panaroekan 

1)  Daar  djoerang  kloof  beteekent ,  is  de  naam  klaarbl^kel|jk  Tan  de 
kloof  op  het  dorp  overgedragen. 

O  Junghuhn,  Reise,  355—358,  Jara ,  U.  944  y.  Ik  heb,  D.  I,bl.  104,  de 
door  Bleeker ,  Hageman^  y.  Hoëyell  en  anderen  beaamde  meening  van  Junghuhn, 
dat  de  bekende  uitbarsting  ran  «een  berg  achter  Panaroekan** ,  eene  uitbarsting 
Tan  den  Binggit  is  geweest,  die  bg  deze  gelegenheid  uit  elkander  is  geslagen 
en  in  hoofdzaak  zijne  tegenwoordige  gedaante  heeft  gekregen,  als  onbetwist 
aangenomen  en  Termeld.  Zollinger  was  de  eerste  die  twijfel  heeft  geopperd ;  maar 
ToOral  is  die  meening  nadrukkelijk  bestreden  door  Stöhr,  die  de  bedoelde 
uitbarsting  aan  den  Baoen  toeschrjjft.  Hageman,  die  vele  nasporingen  omtrent 
den  Ringgit  op  het  terrein  in  zijn  omtrek  en  in  oude  geschriften  en  archieven 
heeft  gedaan,  heeft  lang  de  meening  van  Junghuhn  met  nadruk  verdedigd, 
maar  is  ten  slotte  eenigszins  aan  het  wankelen  gebracht.  Wie  in  de  vraag 
belang  stelt,  kan  daarover  raadplegen  N.  T.  v.  I.  XIX.  441  TT.,XXyiLl32 
(Vertaling  van  een  opstel  van  Stöhr  in  „ Jahrbuch  fOr  Mineralogie*'  van  Leon- 
hard  en  Geitnitz,  1864),  XXVUI  294  vy.,  XXIX.  264  vv.,  en  Stöhr,  die  Pror. 
Baiguwangi.  110—113. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1068 

gaat  over  den  top  van  den  Binggit.  Elaropokan  ligt  reeds  in  hei 
tweede;  het  is  nog  5  palen  verwijderd  van  de  stad  Panaroekan, 
die  op  10^  paal  afstands  van  Boengatan  ligt.  Panaroekan  ib 
vermaard  in  de  geschiedenis  van  Java.  Yalentgn  noemt  haar 
9 de  aloude  en  machtige  stad  Panaroekan,  weleer  de  hoofdstad 
van  een  machtig  koningrijk.''  Te  zijnen  tyde  was  er  nog  groote 
handel,  vooral  in  rijst.  Ook  herinnert  hg  dat  de  Portugeesche 
handelaars  er  plachten  aan  te  loepen,  zooals  ook  in  het  geschied- 
kundig deel  van  dit  werk  vermeld  is  ').  Thans  echter  is  Pana- 
roekan van  vroegeren  luister  vervallen;  het  is  zelfs  niet  eens 
meer  de  hoofdplaats  van  het  tegenwoordige  regentschap ,  waaraan 
het  zijn  naam  gaf.  De  zetel  van  den  Begent  is  naar  Dowan  of 
Dawoean ,  thans  Sitoeb&nd&  geheeten,  overgebracht  en  Panaroekan 
is  slechts  de  hoofdplaats  gebleven  van  een  district.  De  havenwerken 
z(jn  verwaarloosd.  Er  bestond  vroeger  een  goed  havenhoofd,  doch 
dit  is  voor  eenige  jaren  weggeslagen  en  niet  hersteld;  de  laad- 
prauwen  liggen  er  thans  aan  twee  wankele,  uit  lichte  boomstam- 
men en  planken  getimmerde  steigers.  Echter  is  de  verscheping  van 
Gou  vernemen  ts-producten  en  de  uitvoer  van  rijst  naar  Madoera  nog 
altijd  belangrijk.  In  de  baai  vindt  men ,  even  als  te  Toeban,  eene 
plaats  in  zee,  waar  zoet  water  opborrelt.  De  Sampéjan,  die  aan 
haren  mond  eene  uitgestrekte  delta  heeft  gevormd,  stroomt  met 
haren  linker  mondingsarm  ^  die  niet  broeder  dan  60  voet  en  slechts 
voor  middelmatige  prauwen  bevaarbaar  is,  langs  het  stadje  naar 
zee.  Dit  is  dus  de  ware  Eali  Panaroekan ,  ofschoon  die  naam  ni^ 
zelden  aan  de  geheele  rivier  gegeven  wordt 

Ook  te  Panaroekan  bestaat  de  bevolking,  die  ongeveer  5000 
h  6000  zielen  tellen  zal,  voornamelgk  uit  Madoereezen.  Het  aan- 
tal Europeanen  is  gering;  de  Chineezen,  Arabieren,  Maleiersen 
Balineezen  zgn  eenigszins  talryker. 

Een  paal  oostwaarts  van  Panaroekan  ligt,  by  de  desa  Eringi, 

*)  D.  II ,  bL  232.  Over  Panaroekan  alB  rgkje  of  regentschap  lie  ald.  bL 
242,  246,  257,  267  t.,  407,  501  ,  528.  Indien  het  waar  is.  dat  Panaroekan 
door  de  nitbarethig  in  1586,  hetzg  dan  yan  Ringgit  of  Baoen,yemield  is,  moet 
het  spoedig  weder  zgn  opgebouwd ,  en  in  dat  geval  zal  yermoedelgk  de  plaats 
yan  het  nieuwe  niet  geheel  die  yan  het  oude  zijn ,  daar  de  Jayanen  de  oorden 
Bohuwen  die  eenmaal  door  een  groote  ramp  getroffen  z^. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1069 

de  soikerfabriek  Wringin  anom,  en  4i  paal  voorbg  Panaroekan 
komt  men  aan  de  tegenwoordige  hoofdplaats  van  het  regent- 
schap, Sitoeb&nd&,  in  het  gelijknamig  district  De  welvarende 
plaats  ligt  aan  de  Sampéjan,  die  hier  ook  wel  Eali  Dowan  of 
Kali  Pradjekan  genoemd  wordt.  In  de  nabgheid  van  dit  dorp 
wijst  men  u  'eene  afdamming  in  de  riyier,  die  aan  16000  bouws 
akkergrond  water  en  yruchtbaarheid  schenkt  Ook  ligt  ten  noor- 
den van  8itoeb&nd&,  op  de  delta  der  Sampéjan,  die  men,  daar 
sg  ver  in  zee  Tooruitdringt,  soms  het  schiereiland  of  de  landtong 
van  Panaroekan  noemt,  de  desa  Oléan,  met  eene  suikerfabriek  van 
denzelfden  naam.  Genoemde  landtong,  die  in  Tandjong  Tjina 
eindigt,  wordt  geheel  door  den  postweg  afgesneden.  Reeds  vroe- 
ger ')  werd  vermeld,  dat  er  ook  een  weg  is  die  8itoeb&nd&  over 
de  districtshoofdplaatsen  Pradjekan  en  W&n&sari  metB&nd&w&s& 
verbindt.  Het  district  Pradjekan  behoort  tot  het  regentschap  Pana- 
roekan en  vormt  een  nagenoeg  gelgkbeenigen  driehoek,  waarvan 
de  basis  bgna  parallel  loopt  met  den  postweg  en  de  top  uitkomt 
op  den  Ilaoen,  die  op  de  grens  van  Panaroekan  met  Banjoe- 
wangi  omhoog  rijst  Op  de  kruin  van  den  Raoen  komt  ook  de 
grens  uit  van  het  ten  westen  aan  Pradjekan  palende  Panaroe- 
kansche  district  W&n&sari  met  Soek&kert&.  Door  die  districten 
Pradjekan  en  W&n&sari  voert  de  weg  dien  wij  te  volgen  hebben, 
als  wg  van  Sitoeb&nd&  uit  den  krater  van  den  Raoen  willen  bezoeken. 

Yan  Sitoeb&nd&  naar  Pradjekan  bedraagt  de  afstand  7  palen. 
De  heete,  dorre,  zandige  vlakte  waarin  eerstgenoemde  plaats 
gelegen  is,  gaat  allengs  over  in  een  smallen  dalgrond,  gekneld 
tusschen  lage  heuvelruggen ,  die  uit  zandmassa's  gevormd  en  slechts 
hier  en  daar  met  wat  gras  en  enkele  emblica-boompjes  bekleed  zijn. 
Door  dat  dal  kronkelt  zich  de  Sampéjan,  wier  bochten  de  weg 
deels  volgt,  deels  door  middel  van  bruggen  afsnijdt.  De  bodem 
bestaat  hier  uit  vulkanische  tuf  van  heldergrijze ,  min  of  meer 
geelachtige  kleur,  ontstaan  door  den  invloed  van  het  opgestuwde 
water  der  Sampéjan  en  andere  beken  op  door  den  Ringgit  uit- 
geworpen stofiFen,  die  ze  stremden  in  haren  loop.  Hoogstmerk- 
waardig  is  het  bed  dat  de  Sampéjan  zich  in  deze  tuf  lagen  heeft 

1)  Bli.  1063. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1070 

uitgespoeld;  Tooral  bg  en  voorbij  Pradjekan  heeft  het  den 
vorm  van  een  nu  eens  smaller,  dan  weder  wijder  kanaal,  met 
loodrechte  wanden  en  efifen  rand.  Dit  kanaal  krggt  zgne  grootste 
diepte  ten  zuidwesten  van  Pradjekan ,  waar  het  water  5  m.  hoog 
staat  en  de  wanden  zich  ruim  13  m.  boven  den  spiegel  des  waters 
verhefiFen.  Men  ontwaart  de  beek  diep  beneden  zich  in  een  sche- 
merig licht ,  en  ofischoon  zg  eene  breedte  heeft  van  9  m.,  krggt 
men  den  indruk  dat  de  wanden ,  die  zich  volkomen  als  rotswan- 
den voordoen,  zoo  dicht  elkander  uaderen,  dat  men  de  oversgde 
met  een  forschen  sprong  zou  kunnen  bereiken  ^). 

Pradjekan  ligt  aan  de  Sampéjan  op  de  hoogte  van  ruim  80 
m.  en  heeft  aan  de  noordzgde  van  de  aloen-aloen  en  op  den 
rechteroever  der  kali  een  netten ,  goed  ingerichten  pasanggrahan , 
met  een  trap  aan  de  achtergalerg ,  die  16  m.  diep  naar  beneden 
tot  aan  de  bedding  der  Sampéjan  voert  Aan  de  overzgde  stggt 
het  terrein  in  noordwestelijke  richting  op  in  zacht  glooiende 
heuvelen ,  die  niets  anders  zgn  dan  het  oostelijk  gedeelte  van 
den  kringvormigen  Gbenoeng  Banoe,  en  waarvan  de  hoogere 
toppen  onder  de  namen  van  G.  Eoekoesan  en  G.  Pradjekan 
bekend  zijn.  Zuidwaarts  van  Pradjekan  breidt  zich  het  dal  weder 
uit  tot  eene  allengs  broeder  wordende  vlakte,  die,  zooals  reeds  vroe* 
ger  werd  opgemerkt  ') ,  met  de  vlakte  van  B&nd&w&si  ineenloopt 
Midden  in  deze  vlakte  ligt,  10  palen  van  Pradjekan  en  8  van 
£&ndliw&8&,  de  desa  W&n&sari.  Eer  men  het  district  bereikt  waar- 
van zg  het  hoofddorp  is,  kan  men  bg  de  desa  Salak,  eenige 
palen  links  van  den  weg,  op  een  rib  van  den  Gt.  Eendeng, 
twee  kleine  tempelgrotten  bezoeken,  kunstmatig  in  de  rots  uit- 
gehouwen en  van  zitplaatsen  voorzien  ')• 

Indien  men,  om  den  krater  van  den  Raoen  te  bereiken,  thans 
nog  het  best  doet  den  in  1844  door  Junghuhn  ingeslagen  weg 
te  volgen ,  rgdt  men  W&n&sari  nog  eenige  palen  voorbg  tot  dicht 
aan  de  brug  over  de  Sampéjan  en  vindt  dan  aan  de  linkerhand 
een  zgpad,  dat  over  eene  zacht  stijgende  helling  door  sawahs 
en  koffietuinen  naar  Pakisan  voert  Dit  dorpje  ligt  op  eene  hoogte 
van  464  m.  en  heeft  een  uitmuntenden  pasanggrahan.  In  de  nabg- 

1)  Junghuhn,  Java,  II.  928  v.    ')  BI  1062.     ^  Junghuhn,  Java,  IL  892,  noot. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1071 

beid  ligt  de  tweetoppige  G.  Woeloean,  een  geïsoleerde  voorberg 
van  den  Raoen ,  die  als  een  bergeiland  oprgat  oit  den  yerstijfden 
layastroom  waaraan  de  gelgkmatig  afdalende  belling  het  aanzijn 
dankt.  Een  tweede   dergelijke  voorberg  ligt  meer  noordelijk  ^). 

Yerder   dan  Pakisan   kan   men  met  rijtaig  niet  voortkomen ; 
men  vervolgt  zgn  weg  in  sobnine  ricbting  over  den  voet  van  bet 
gebergte,    eerst  nog  door  bebouwde  streken,   dan  weder  door 
eene  zaobt  glooiende,  met  alang-alang  en  glagab  bedekte  vlakte , 
waarin  door  de  scbrale  aardlaag  been  tal  van  boekige  puinbrokken 
uitsteken.  Hier  en  daar  treft  men  nog  enkele  dorpjes  aan ;  bet  laatste 
en  boogst  gelegene,  Ardisari,  bereikt  men  eerst  nadat  men  de 
benedengrens  van   bet   boogstammige  woud  beeft  oversebreden. 
Nu  begint  de  belling  zicb  steiler  te  verbefiFen.  Fagraea-  en  Myris- 
tica-soorten ,  Cedrela  Toona  en  in  bet  kreupelbout  Areoa  pumila 
met  vele  rotans  vermengd,  zgn  de  meest  kenmerkende  boomen. 
Nog  steiler  wordt  de  weg,  wanneer  men  bet  gebied  der  tjem&- 
r&'s  betreedt,  die  welbaast  alle  andere  boomen  verdringen.  Zoo 
bereikt   men,    dikwgls   tot  afstijgen   genoodzaakt,   de   djoerang 
Baloet,  een  omstreeks  100  m.  diep,  tusscben  twee  lengteribben 
besloten,   met   welig  woud  bedekt  ravgn,  welks  wanden,  door 
breede   spleten   gekloofd,   den  reiziger  bet  gevaar  van  aardstor- 
tingen ernstig  voor  oogen  stellen.  Die  kloof  aan  de  reobterzijde 
boudende,  stggt  men  op  over  een  zeer  smalle  rib,  tot  men  een 
minder  stellen  voorsprong  bereikt,  die  de  gelegenbeid  biedt  om 
eene   but   voor  nacbtverblijf  op  te  ricbten.  Hier  scbemert^  in 
zuid-zuid westeiyke  riobting,  de  kale,  geelkleurige  bergtop  door 
het  gier  geworden  geboomte  heen.  Deze  plaats ,  Pondok  Soemoer 
gebeeten,  ligt  1768  m.  boven  bet  zeevlak.  De  naam  is  ontleend 
aan  een  zonderling  gevormd  bol,  dat  met  zgne  kale,  steil  afda- 
lende wanden  geheel  het  aanzien  heeft  van  een  gegraven  put  *), 
en   wellicht  een   spoor  is   van   vroegere  bevolking  dezer  thans 
geheel  verlaten  streek.  Zet  mendentoobt  verder  voort,  dan  wordt 
bet  geboomte  lager  en  krggt  een  Alpinisoh  karakter,  terwijl  de 
bodem  bestaat  uit  heldergrgze  vulkanische  asch ,  die  tot  tufsteen 
verhard  is.  Het  geboomte  draagt  hier  alle  teekenen  van  jeugdigen 

V  Janghohn,  Java,  U,  888,  93t  v.     O  Soemoer  beteekent  put. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1072 

oorsprong  en  houdt  op  eene  hoogte  van  omstreeks  650  meters 
beneden  den  top  schier  plotseling  op.  Boven  deze  woudgrens 
stijgt  met  steile  helling  de  volkomen  dorre ,  geelachtig  grgse 
bergkoepel  omhoog,  die,  even  als  de  kegel  van  den  Smèroe,  een 
treffend  contrast  vormt  met  het  donkergroene  woodkleed.  Die  top 
is  geheel  gevormd  uit  fijn,  vulkanisch  zand,  met  kleine  trachiet- 
blokken  gemengd;  hij  wordt  door  tallooze  groeven,  waarvan 
sommige  door  het  afstroomend  water  zijn  glad  gespoeld ,  in  woeste 
wanorde  doorsneden.  Oschoon  de  bodem  tamelgk  vaat  mag  heeten, 
is  het  opstggen  op  vele  plaatsen  gevaarlijk.  Tal  van  hoekige 
lavabrokken,  waaronder  allerlei  verscheidenheden  worden  aange- 
troffen, bedekken  meer  en  meer  den  bodem  naarmate  men  verder 
voortschrydt. 

Eindelijk  bereikt  men  den  top  en  bevindt  zich  dan  onverwacht 
aan  den  rand  van  een  vreeselgke;  half  trechter-  half  bolvormige 
kolk,  van  verbazenden  omvang  en  diepte,  waaruit  aanhoudend 
dampwolken  opstijgen.  De  krater  is,  na  dien  van  den  Tenger, 
waarschgnlgk  de  grootste  en  diepste  van  Java  en  vertoont  zich 
bij  den  eersten  aanblik  aan  het  onthutste  oog  als  bestaande  uit 
een  opeenhooping  van  louter  losse  uitwerpselen ,  die  ieder  oogen- 
blik  dreigen  in  te  storten. 

Beschouwen  wg  dezen  krater,  op  welks  noordelgke  zgde  wg 
hebben  postgevat,  met  wat  meer  kalmte  en  aandacht,  dan  zien 
wg  dat  de  scherpe  rand,  eerst  loodrecht,  dan  meer  glooiend, 
honderden  meters  diep  in  den  ketel vormigen  afgrond  daalt,  en 
dat  de  vlakke,  ronde  bodem,  die  waarschgnlgk  vroeger  geheel 
met  water  bedekt  was,  nog  een  klein  moeras  of  meer  draagt, 
dat  op  eene  doorsnede  van  omstreeks  60  meters  kan  geschat 
worden.  Op  twee  plaatsen  nabg  den  zuid^zuidoostelgken  voet 
van  den  muur  stggen  dampen  op;  of  het  water  in  het  meertje 
verhit  en  in  borrelende  beweging  is ,  kan  wegens  de  groote  diepte 
niet  worden  waargenomen.  Is  het  gzingwekkend  in  dezen  afgrond 
neder  te  zien,  ook  de  scherp  getande  rand,  waarin  de  uit  louter 
uitwerpselen  gevormde  wanden  van  boven  eindigen,  kan  niet 
zonder  huivering  worden  gadegeslagen.  Hij  draagt  een  krans  van 
ontelbare  zeer  smalle,  naaldvormige  spitsen,  die,  van  dampen 


Digitized  by  VjOOQIC 


1073 

doortrokken ,  een  grjjze  of  witachtige  kleur  toonen,  en  het  best  met 
omgekeerde  ijskegels  kannen  vergeleken  worden.  Nergens  elders 
op  Java  vindt  men  het  evenbeeld  van  dit  verschgnseL  De  buiten- 
zgde  van  den  wand  vertoont  een  merkwaardige  mengeling  van 
geelachtig,  bruinachtig  en  roodachtig  grijze  tinten ,  en  in  de  boven- 
ste deelen  een  klein  aantal  heldergrgze  strepen,  gevormd  door 
zuilvormig  geribde  banden  van  trachiet-lava ,  die  tusschen  de 
zand-mass's  zijn  ingeschoven  ^). 

Het  volslagen  gemis  aan  plantengroei  dat  den  top  van  den 
BaoeUi  even  als  dien  van  den  Smèroe,  kenmerkt ,  scheen  Jung- 
huhn  een  raadselachtig  verschijnsel  toe.  Bij  den  Smèroe  laat  het 
zich  gemakkelgk  verklaren  uit  de  telkens  vernieuwde  uitbarstin- 
gen van  zand;  maar  niets  was  hem  bekend  van  uitbarstingen 
van  den  Baoen  die  in  het  historisch  tijdvak  zouden  hebben  plaats 
gegrepen  *).  Die  onwetendheid  zelve  intusschen  is  een  bewgs 
te  meer,  hoe  weinig  vóór  hem  de  Raoen  de  aandacht  der  natuur- 
onderzoekers getrokken  had,  die  toch  waarlijk  niet  onbeduidend 
genoeg  is  om  het  te  verdienen,  dat  zgn  naam  op  de  kaart  van 
Baffles  geheel  werd  weggelaten.  De  heer  Bosch ,  die,  drie  maan- 
den vroeger  dan  Junghuhn,  den  Baoen  het  eerst  tot  aan  den 
krater  had  bestegen,  en  dien  groeten  natuuronderzoeker  ook  op 
sgn  tocht  derwaarts  vergezelde,  heeft  een  historisch  onderzoek 
naar  de  uitbarstingen  van  den  Baoen  ingesteld,  waarvan  de  uit- 
komst hier  wel  kortelijk  mag  vermeld  worden.  Inlandsche  over- 
leveringen en  herinneringen  van  Europeanen  hebben  dien  schrgver 
geleid  om  uitbarstingen  aan  te  nemen  omstreeks  1638,  tusschen 
1720  en  1750,  tusschen  1787  en  1799,  tusschen  1800  en  1808, 
in  1812  en  in  1815  of  1816.  Vooral  de  beide  eerste  schijnen 
verschrikkelijk  geweest  te  zgn;  de  overleveringen  gewagen  van 
droogloopen  der  rivieren,  gevolgd  door  overstroomingen  van  gewel- 
dige kracht  en  omvang.  Ook  de  derde  en  zesde  uitbarsting  moeten 
van   beteekenis  zijn  geweest,  de  overige  waren  onbeduidend  '). 


»)  Junghulm,  Java,  II.  889-904  ;  Zollinger  in  T.  v.  N.  I.  Vin.  1. 182— 186 ; 
Stöhr,  die  ProTinz  Banjuwangi,  107—109.  ^)  Junghalm ,  t.  a.  p.  909. 

')  O.  J.  Bosch,  uitbarstingen  der  valkanen  Ic^jin  en  Baan,  in  T.  y.  T.  L. 
en  Vk.  T.  N.  L  YIL  279—282;  Stöhr,  t.  a.  p.  109  v. 

68 


Digitized  by  VjOOQIC 


1074 

De  veel  besproken  uitbarsting  van  een  vulkaan  in  Oost-Jaya 
in  1586,  die  Junghuhn  voor  eene  uitbarsting  van  den  Bing^ 
git  hield  y  wordt  door  Stöhr  almede  aan  den  Baoen  toesohre- 
ven '). 

Yoor  zoover  bekend  is  werd  de  Raoen,  na  de  beklimming  door 
de  hoeren  Bosch  en  Junghuhn,  alleen  nog  bestegen  door  Zollinger 
in  Juni  1845,  en  wel  langs  denzelfden  weg.  Stöhr  acht  het 
niet  te  verwonderen  dat  die  bezoeken  zoo  zeldzaam  zgn,  daar 
de  berg  schier  aan  alle  zijden  door  onbewoonde  woestengen  omge- 
ven wordt,  en  de  noordwestzgde  de  eenige  is  vanwaar  men  hem 
kan  genaken  ').  Daarom  was  ook  ik  verplicht  den  lezer  van 
dezen  kant  naar  den  krater  van  den  Baoen  te  voeren ,  ofschoon 
ik  anders  de  oostzgde  zou  verkozen  hebben,  d.  L  de  zgde  die 
gekeerd  is  naar  den  Idjèn,  waarmede  hg  door  het  hoogland  van 
Gending  Waloe  en  de  bergen  die  het  insluiten,  verbonden  is.  Op 
dien  samenhang  kom  ik  later  terug;  slechts  over  den  Goenoeng 
Soeket ') ,  die  alleen  bekend  is  door  hetgeen  Junghuhn  en  Zollinger 
van  den  top  van  den  Baoen  omtrent  hem  waarnamen,  moet  ik 
hier  nog  een  enkel  woord  bg  voegen.  Hg  kan  als  de  noord-noordoos- 
telgke  voortop  of  kleinere  tweelingsberg  van  den  Baoen  beschouwd 
worden,  en  is  met  hem  op  de  hoogte  van  omstreeks  2800  m. 
door  een  geheel  met  wouden  bedekten  zadel  verbonden.  Zgn 
schedel,  die  ongeveer  120  m.  lager  is  dan  die  van  den  Baoen, 
bestaat  uit  een  nok  die  een  halven  kring  vormt  waarvan  de 
geopende  zgde  naar  het  noordwesten  gekeerd  is  en  zich  ver« 
lengt  in  eene  kloof  die  langs  de  helling  benedenwaarts  gaat 
De  sporen  van  een  voormaligen  krater  zijn  ook  hier  niet  te 
miskennen  *). 


1)  Zie  bl.  1067,  noot  2.  De  gissing  dat  de  berichten  omtrent  eene  uitbar- 
sting in  1586  den  Baoen  gelden,  is  ook  reeds  uitgesproken  door  Bosch, 
t.  a.  p.  281  ,  noot  2.  *)  T.  a.  p.  107.  »)  Zie  blz.  1062. 

4)  Junghuhn,  t.  a.  p.,  bL  912,  noemt  dezen  berg  G.  Eoekoesan,  evenals 
de  kaart  van  v.  d.  Velde.  Zollinger,  T.  v.  N.  I.  VIII.  1. 176,  zegt  uitdrukke- 
Igk:  „De  Madoereesohe  beyolking  aan  zgn  Yoet  kent  er  geen  naam  yoor, 
die  yan  Banjoewangi  noemt  hem  in  het  algemeen  Soeket.^  De  laatste  naam 
komt  ook  yoor  op  de  kaart  yan  Besoeki  en  Baigoewangi  door  MelyiU  van 
Cambee  in  den  Atlas  y.  Ked.  Indië.  Op  de  kaart  van  Ie  Gleroq  ligt,  noord- 


Digitized  by  VjOOQIC 


1076 

Yan  Sitoeb&nc[&  naar  Soemberwaroe,  de  plaats  waardegroote 
postweg  Tan  Daendels  eindigde ,  oni;  15  palen  verder,  van  Badjoel- 
mati  weder  naar  Banjoewangi  te  worden  Yoortgezet,  bedraagt  de 
afstand  nog  24  palen.  De  weg  loopt  achtereenvolgens  door  de 
districten  Eapongan ,  Ealitikoes  en  Soemberwaroe ,  en  langs  hunne 
hoofddorpen  Eapongan,  Ardj^s^  en  Asembagoes.  In  deze  stre- 
ken worden  nagenoeg  geene  Javanen  aangetroiSén ,  de  bevolking 
bestaat  schier  alleen  uit  Madoereezen.  De  vlakte,  dor  aan  gene 
zijde  van  Sitoeb&nd&,  krggt  hier  weder  een  beter  aanzien  en  is 
opnienw  met  rgst-  en  suikerrietvelden  bedekt;  in  Eapongan  ligt 
de  op  contract  met  het  Gouvernement  werkende  suikerfabriek 
Pandji,  de  oostelgkste  van  geheel  Java.  Bg  de  desa  Eapongan , 
die  twee  palen  verder  oostwaarts  dan  de  fabriek  ligt,  nadert 
de  weg  wederom  het  strand.  Yoorbg  E^alitikoes ,  op  de  grens  van 
het  district  Ealitikoes  met  Soemberwaroe,  is  het  terrein  weder 
minder  bebouwd,  wat  echter  niet  aan  gemis  van  vruchtbaarheid , 
maar  van  bevolking  moet  worden  toegeschreven.  De  bosschen 
zgn  meerendeels,  van  Ealitikoes  tot  Asembagoes  zelfs  sedert 
lang,  geheel  opgeruimd;  doch  wegens  schaarschte  van  water 
bepaalt  zich  de  cultuur  meestal  tot  maïs-  en  drogen  rijstbouw.  Bg 
ArdjlLs&  wendt  zich  de  weg  weder  meer  van  de  zee  af,  om  te 
Soemberwaroe  den  westelijken  voet  van  den  G.  Boeloeran  te 
bereiken,  die  den  noordoostelgken  hoek  van  Java  bedekt  Men 
ziet  welhaast  niets  meer  van  het  zeestrand,  doch  des  te  duidelij- 
ker toekent  zich  aan  de  rechterhand  het  profiel  van  het  gebergte 
welks  kam  de  zuidgrens  van  het  uitgestrekte  district  Soember- 
waroe tegen  Banjoewangi  beschrijft^  en  welks  uitloopers  voorde 
strandvlakte  slechts  een  vrg  beperkte  ruimte  overlaten.  Dit  is  het 
Eendeng-gebergte,  dat  zich  van  den  Soeket  tot  den  Idjèn  ona%e- 
broken  voortzet,  behalve  dat  het  op  ééne  plaats  is  doorbroken  door 
eene  kloof,  waardoor  de  beroemde  zure  beek  Banjoe  Paït ,  ook  Eali 


oostdgk  van  dön  Raoen,  eent  de  Eoekoesan,  en  yerder,  op  ongeveer  gelijken 
afstand  van  dezen  laaisten,  de  Soeket.  Ik  geloof  echter  dat  men  met  Zollin- 
ger  (bL  177)  en  MelyiU's  kaart  den  G.  Eoekoesan  aan  het  andere  uiteinde 
van  den  G.  Eendeng  bj)  den  I^jèn  moet  zoeken.  De  Baoen  heet  op  de  kaar- 
ten van  van  de  Velde  en  Ie  Cleroq  ^G.  Rouw." 

68* 


Digitized  by  VjOOQIC 


1076 

Poeüh  g6D6utmdy  naar  zee  stroomfc.  Den  oorsprong  dezer  beek 
zullen  wy  straks  gaan  zoeken  op  het  plateau  waarvan  het  Eendeng- 
gebergte  den  noordelijken  rand  vormt.  De  meer  westelgk  stroo- 
mende  Kali  Tikoes,  wier  kanaalvormig  bed  met  kleine  rolsteenen 
is  opgevuld,  ontspringt  op  de  noordelgke  hellingen  van  het  Ken- 
deng-gebergte  ^). 

Eer  wg  ons  bezig  houden  met  de  van  ouds  beruchte,  maar 
thans  in  een  goeden  rgweg  herschapen,  verbinding  van  Soem- 
berwaroe  met  de  op  de  grens  van  Banjoewangi  gelegen  desa 
Badjoelmati,  acht  ik  het  wenschelijk  een  blik  te  werpen  op  den 
Goenoeng  Boeloeran,  over  welks  zuidoostelgken  voet  die  weg 
'is  gebaand. 

Over  den  Boeloeran  is  veel  geschreven,  maar  hg  is  door  wei- 
nigen bezocht  Junghuhn,  Bleeker,  Stohr  hebben  hem  alleen 
van  de  buitenzgde,  deels  te  land,  deels  ter  zee  waargenomen; 
Zollinger  heeft  het  meeste  recht  om  over  hem  mede  te  spre- 
ken, daar  hg  driemaal  langs  zijne  zuidzgde  gebotaniseerd  heeft, 
achtmaal  hem  is  voorbijge^aren,  en  eindelijk  in  April  1845  zgn 
hoogsten  top  heeft  bestegen  *). 

De  geheele  massa  van  dezen  uitgebluschten  vulkaan  wordt  door 
drie  verschillende  namen  aangeduid :  Goenoeng  Sedano ,  Goenoeng 
Boeloeran  (misschien  beter,  met  anderen,  Baloeran  geschreven) 
en  Tel&g&  woeroeng.  De  eerste  naam  schgnt  af  te  keuren  en 
alleen  ontleend  te  zijn  aan  de  Eaap  Sedano,  de  noordoostelgke 
hoekpunt  van  Java ,  door  een  uitlooper  van  den  berg  gevormd.  Boe- 
loeran of  Baloeran  is  volgens  sommigen  de  Madoereeschenaam, 
volgens  anderen,  zoowel  bij  Javanen  als  Madoereezen,  de  naam 
van  den  berg  aan  de  landzijde;  Tel&g&  woeroeng  (d.  i.  het  mis- 
lukte of  vergdelde  meer)  wordt  ons  nu  eens  als  de  bg  de  Java- 
nen, dan  weder  als  de  bij  de  zeevaarders  in  het  algemeen 
gebruikelijke   naam  voorgesteld.   De   hoogtebepalingen  zgn  bg 


^)  Bleeker,  T.  y.  K.  L  1849,  n.  132;  Teysmann  in  N.  T.t.üI.  LXL  171; 
Jimghuhn ,  Java ,  II.  920. 

s)  Jonghuhn,  Java,  U.  965—975;  Bleeker,  in  Indisch  Arobief,  1. 1. 289  en 
T.  V.  N.  I.  1849,  11.  132  en  136;  Zollinger,  T.  ▼.  N.  I.  VUL  1, 178— 180 en 
IT.  T.  Y.  N.  L,  XIII.  269—278;  Stohr,  die  ProYinz  Baiguwangi,  8.  1—12. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1077 

dezen  berg  ook  nog  vrij  onzeker.  Zollinger  vond  1448,  Smits 
1390 y  Melvill  1820,  Soeters  1248  m.  Waarschijnlijk  hebben 
echter  deze  metingen  niet  allen  op  denzelfden  top  betrekking. 
De  gekartelde  kammen  van  den  Boeloeran  omsluiten  een  nitge- 
strekten  ouden  krater,  welks  rand  naar  de  noordoost- of  zeezgde 
op  twee  plaatsen  doorbroken  is,  zoodat  de  krater  de  gedaante 
heeft  van  een  hoefjjzer.  Het  stuk  dat  tusschen  de  beide  openin- 
gen is  big  ven  staan,  vormt  een  op  zich  zelf  staanden  berg, 
met  steile  spits,  en  waarvan,  in  tegenstelling  met  de  andere 
deelen  van  den  rand ,  de  binnenhelling  minder  steil  is  dan  de 
buitenhelling.  Zollingers  meting  betreft  bepaaldelgk  den  door 
hem  bestegen  G.  Elosot,  de  zuidwestelgke,  hoogste  spits  van  den 
rand.  De  G.  Aling,  die  rechts  van  den  G.  Klosot  verrijst,  is  de  tweede 
in  hoogte,  en  de  op  zich  zelf  staande  spits  in  de  krateropening, 
G.  Talpat  geheeten  ^),  schijnt,  ofschoon  zij  van  de  zeezgde  het 
meest  in  het  oog  valt ,  wat  hoogte  betreft  eerst  de  derde  in  rang 
te  wezen. 

Als  geheel  beschouwd  is  de  Boeloeran  een  geïsoleerde,  althans 
slechts  door  een  uiterst  geringe  zadelvormige  verheffing  met  den 
G.  Eendeng  verbonden  eruptiekegeP),  wiens  kraterrand  door 
zgne  eigene  uitbarstingen  gedeeltelijk  vernield  is.  Van  modder- 
stroomen,  tuffen,  lapilli,  aschstortingen ,  alle  uitwerpselen  in  één 
woord  die  de  nog  werkzame  vulkanen  van  Oost- Java  kenmerken , 
is  hier  niets  te  bespeuren ,  en  overleveringen  of  herinneringen 
van  uitbarstingen  ontbreken  geheel.  Alles  toont  dat  de  Boeloeran 
een  sinds  lang  uitgedoofde  vulkaan  is;  volgens  de  meening  van 
Stöhr  kan  de  tertiaire  periode  als  de  waarschgnlgke  tijd  zijner 
werkzaamheid  worden  beschouwd. 

De  Boeloeran  levert  het  schoonste  gezicht  op  van  de  zeezijde. 
ITij  is  door  een  smalle,  vlakke,  over  het  algemeen  dorre  kust- 
strook van  het  gebied  der  golven  gescheiden ;  slechts  het  sappig 
groene,  fijngevederde  loof  van  verstrooide,  schermvormige  acacia's^). 


^)  Zollinger  teekent  aan,  dat  hg  voor  de  juisibeid  der  waarsobijnlijk  Madoe- 
reesche  namen  Elosot,  Aling  en  Talpat  niet  instaat. 
>)  Zie  D.  I.  bL  105.    *)  AUnzzia  sHpulata  Btb. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1078 

en,  nader  bij  de  zee,  eenige  andere  groote  loofboomen  en  enkele 
areca-palmen  Terlevendigen  den  barren  bodem ,  die  dicht  aan  het 
strand  steenrood  van  kleur  is,  maar  waar  hg  om  den  bergvoet 
golft,  met  Yuil  geel  alang-gras  is  bedekt.  Scherp  steken  tegen  den 
blauwen  hemel  de  ruwe ,  sombere  bergspitsen  af,  die  bgna  geheel 
in  het  donkere  groen  van  het  maagdelgk  woudkleed  gehuld  zgn. 
Eindelijk  is  alles  te  zamen  omzoomd  door  de  indigo-blauwe  wate- 
ren, wier  branding  aan  den  uitersten  kustrand  een  smalle  streep 
van  helderwit  zand  heeft  afgezet. 

De  streek  aan  de  landzgde  van  den  G.  Boeloeran  is  uitermate 
woest  en  onherbergzaam.  De  bodem  is  met  millioenen  trachiet- 
steenen,  waaronder  vele  van  meer  dan  drie  meters  doorsnede, 
bedekt,  en  stelde  aan  den  aanleg  van  een  goeden  weg  schier 
onoverkomelgke  bezwaren.  Het  pad  waarvan  men  zich  bedienen 
moest,  was  dan  ook  nauwelijks  een  pad  te  noemen.  Men  moest  het 
gansche  terrein  stapvoets  doortrekken^  daar  men  schier  nergens  een 
vrijen  voetstap  op  den  grond  kon  zetten  en  bij  snelle  beweging  zich 
niet  genoegzaam  tegen  de  onzachte  aanraking  der  kantige  stee- 
nen kon  beveiligen.  Gewoonlgk  wordt  deze  streek  hetboschvan 
Soemberwaroe  genoemd,  maar  zeker  is  het  dat  ze  weinig  gelgkt 
op  de  voorstelling  die  de  naam  bosch  bg  ons  opwekt.  De  boo« 
men  zgn  niet  hoog,  staan  niet  dicht  bijeen,  wisselen  op  vele 
plaatsen  af  met  dicht  struikgewas^  en  elders  met  uitgestrekte 
velden  waarin  de  alang-alang  ter  manshoogte  opschiet.  Yan 
oudsher  is  deze  wildernis  berucht  geweest  om  de  menigte 
harer  tijgers,  zoodat  niemand  er  zich  na  zonsondergang  in  durfde 
wagen;  daarom  is  ook  de  pasanggrahan  van  Soemberwaroe, 
waar  de  reizigers  bleven  overnachten,  omgeven  met  een  hooge 
omheining,  om  onverhoedsche  aanvallen  van  die  gevreesde  die- 
ren te  voorkomen.  Tot  1866  luiden  alle  verhalen  en  berichten 
omtrent  den  tocht  door  het  bosch  van  Soemberwaroe  even 
afschrikkend  *) ;  van  dien  tgd  af  is  er  verbetering  gekomen.  De 


')  Bleekep,  T.  v.  N.  L  1849,  n.  132  ▼.;  Buddingh,  N.  O.  L,  I. 
399  V.;  Teyamann,  N.  T.  v.  N.  L,  XI.  172;  Stöhr,  die  ProTin»  Baign- 
wangi.  6,7;  £pp,  Sohildemngen  aas  Holi.  O.  Ind.  456;  Janghulm ,  Jaya, 
n.  965  V. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1079 

uitrekking  der  oocbenille-teelt  bg  het  laodboaw-établissement  voor 
veroordeelden  nabij  de  hoofdplaats  Banjoewangi  stelde  toen  op 
eens  een  groot  aantal  arbeiders  ter  beschikking  van  de  Regee- 
ring, en  zij  besloot  van  deze  gunstige  gelegenheid  gebruik  te 
maken  om  het  nagenoeg  15  palen  lange  pad  van  Soemberwaröe 
tot  Badjoelmati  in  een  rijweg  1^  klasse  om  te  scheppen ,  en  dus 
tot  een  geheele  waarheid  te  maken  wat  men  ten  onrechte  gewoon 
was  te  zeggen ,  dat  de  groote  weg  van  Daendels  zich  yan  Anjer 
tot  Banjoewangi  uitstrekte.  Yan  beide  eindpunten  werd  tegelgk 
aangevangen  y  maar  de  verwijdering  der  ontzettende  massa  kolos- 
sale steenen  vorderde  ontzaglgk  veel  tgd  en  inspanning;  over 
de  rivier  van  Badjoelmati,  die  de  grens  tusschen  de  regent- 
schappen Panaroekan  en  Banjoewangi  vormt,  en  op  welker  rech- 
teroever het  dorp  Badjoelmati  gelegen  is  ^  was  een  groote  brug  te 
leggen ,  en  vele  andere  bruggen  werden  gevorderd.  Het  duurde 
tot  1875  eer  alle  werken  voltooid  waren,  en  ook  nu  nog  moet 
getuigd  worden,  dat,  ofschoon  de  nieuwe  weg  eene  belang- 
rijke verbetering  in  de  gemeenschap  met  Banjoewangi  heeft 
gebracht,  hg  aan  de  eischen  van  een  „groeten  postweg''  niet 
in  allen  deele  voldoet  '). 

Het  regentschap  Banjoewangi  is  slechts  voor  een  klein  gedeelte 
bewoond  en  bebouwd,  en  bevat  op  eene  uitgestrektheid  van  84 
vierk.  geogr.  mijlen  eene  bevolking  van  niet  meer  dan  63000 
zielen.  Verreweg  het  grootste  gedeelte  van  het  uitgestrekte  land- 
schap bestaat  uit  woeste  gronden,  met  onafgebroken  woud  bedekt; 
slechts  de  vlakkere  streken  langs  straat  Bali  zijn  bebouwd  en 
van  wegen  doorsneden.  Daar  het  met  zijne  geheele  oost-  en 
zuidzijde  aan  straat  Bali  en  den  Zuider-oceaan  grenst,  en  naar 
het  zuidoosten  in  een  lang  schiereiland  uitsteekt ,  heeft  het  eene 
zeer  uitgestrekte  kustlgn,  die  veel  merkwaardigs  aanbiedt,  maar 
die  wij  reeds  op  onze  denkbeeldige  omzeiling  van  het  eiland  Java 
leerden  kennen  ').  De  algemeene  gestalte  van  den  bodem  moest 
eene  betrekkelijk  ruime  plaats  innemen  in  de  beschryving  van 
Java's  rivier-   en  bergstelsel  ').  Ook  de  bevolking  geeft  mij  tot 


O  KoL  verel.  1866,  bL  104,  1876,  bl.  132.      «)  D.  I,  bL  35—87.   •)  Aid. 
bl.  106  Y. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1080 

niet  vele  opmerkingen  aanleiding.  Zij  is  de  meest  gemengde 
van  Java,  en  bestaat  uit  een  overschot  van  de  oude  Balam- 
banganners  en  uit  vroegere  of  latere  volkplanters :  Chineezen , 
Elingaleezen ,  Arabieren,  Mandareezen,  Maleiers,  Madoereezen, 
Balineezen ,  —  de  laatste  vooral  zgn  sterk  vertegenwoordigd,  —  en 
een  klein  getal  Europeanen.  Over  de  inheemsohe  bestanddeelen  der 
bevolking  te  spreken  is  bgna  overbodig,  over  de  vreemde  uit  te 
weiden  ligt  buiten  het  plan  van  dit  boek.  De  geschiedenis  van 
het  rijk  Balambangan,  waarvan  dit  gewest  de  kern  vormde, 
heb  ik  in  het  historisch  deel  van  dit  werk  zooveel  mogelgk  in 
het  licht  gesteld;  vooral  ook  de  oorzaken  der  geduchte  ontvol- 
king, waardoor  voor  den  lateren  toevloed  van  vreemdelingen  is 
plaats  gemaakt  ^). 

Dit  grootendeels  woeste  land  bezit  slechts  weinige  plekken  die 
voor  den  reiziger  belangwekkend  en  tevens  toegankelgk  zgu. 
Een  rit  door  de  vlakte,  eene  opstijging  naar  den  Idjèn-krater  en 
het  hoogland  van  Gending  Waloe,  een  bezoek  aan  de  zuidkust 
te  Gradjagan  zullen  toereikend  zgn  om  ons  zijne  merkwaardig- 
heden te  doen  kennen.  Het  zal  echter  daaruit  blijken  dat  het  zoo 
min  als  eenig  ander  gedeelte  van  Java  van  natuurlijke  schoonheid 
en  historische  belangrgkheid  verstoken  is. 

Yan  Badjoelmati,  waar  de  reizigers  in  een  goeden  pasanggra- 
han  herberg  vinden,  naar  de  hoofdplaats  Banjoewangi  bedraagt 
de  afstand  23  palen.  De  streek  waardoor  de  weg  loopt,  is  nau- 
welgks  minder  woest  dan  die  tusschen  Badjoelmati  en  Soember- 
waroe ;  slechts  bij  de  poststations  Bengkalingan ,  Soemoer ,  Watoe- 
dodol  en  Eetapang  vindt  men  eenige  armoedige  hutten,  die  de 
bewoners,  om  ze  voor  de  tggers  te  beveiligen ,  met  hooge  heggen 
of  palissaden  omtuind  hebben.  Aan  de  rechterzijde  ziet  men 
de  hoogste  toppen  van  het  Idjën-gebergte :  Wid&darèn,  Merapi, 
Pendil,  en  in  ^t  verschiet  den  Raoen,  nu  en  dan  het  hoofd 
boven  de  wouden  uitsteken;  te  Watoe-dodol  komt  men  aan  de 
zee  en  overziet  men  straat  Bali,  op  haar  smalste  gedeelte,  en 
heeft  men  een  schoenen  blik  op  de  Balineesche  kust  Hier  is  een 


')  D.  n  ,  bl.  500-502. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1081 

koraalbank  waar  door  dwangarbeiders  kalksteen  wordt  gebroken 
en  gebrand.  Uit   geologisch   oogpunt  is  Watoe-dodol  eene  zeer 
merkwaardige  plek.  Onmiddellijk  nit  de  zee  verheft  zich  een  steile 
basaltklip  tot   eene  hoogte  van  omstreeks  24  meters.  Zg  is  het 
einde  yan  een  lavastroom ,  die  eenmaal  in  lang  verylogen  eeuwen 
aan  den  Idjèn  ontvloeide,  Aan  dien  layastroom  zgn  ook  de  lage 
ruggen    waarover  hier  de  weg  voert,  het  aanzgn  verschuldigd, 
maar  hier  is  het  basalt  door  jongere  vulkanische  producten,  zand, 
asch  en   lapilli,   overdekt.  De  kalk  is  hier  mede  onbetwistbaar 
jonger  dan  het  basalt :  want  de  kalkbanken ,  meest  uit  astraeën , 
madreporen  en  eenige  schelpen  gebouwd ,  en  vol  holen,  die  door 
ontelbare  vleermuizen  bewoond  worden,  liggen  tien  &  twaalf  meters 
boven  de  zee,  leunend  tegen  den  basaltstroom  en  dien  grooten- 
deels bedekkend.  Ook  de  hier  veelvuldig  voorkomende  conglome- 
raten  van  jonge   vulkanische   tuffen,   die  door  deze  kalk  zijn 
samengebakken  en  dus  haren  nog  verschoren  oorsprong  bewezen , 
getuigen  van   eene  opheffing  des  bodems  die  in  geen  zeer  lang 
verleden  kan  geplaatst  worden  *).   De  plaats    is  overigens  een 
langer  oponthoud   van  den  reiziger  waard;  want  ongemeen  be- 
koorlijk  is  hier  een  punt  aan  het  strand,  waar,  aan  den  voet 
der  steile  met  dicht  bosch  begroeide  klip ,  een  door  vooruitsprin- 
gende rotswanden  tegen  branding  en  golfslag  beschut  en  door 
het   overwuivende  groen  koel  gehouden  plekje  is  gevormd,  dat 
onwederstaanbaar  noodigt   tot   het  genot  van   een  bad.  Uit  de 
kloven  van  den  basaltwand  komt  hier  en  daar  zoet  water,  gedeel- 
telgk  zelfs  in  zwakke  stralen,  te  voorschyn,  dat  vlak  bij  zee  samen- 
vloeit tot  een  beek,   welker   heerlijk   drinkwater  men  uit  alle 
bewoonde   plaatsen  in   den  omtrek,  tot  Banjoewangi  toe,  komt 
afhalen.  De  plaats  geldt  den   inlander  als  heilig;  hij  offert  er 
bloemen  en  vruchten  en  soms  geld,  en  niet  ligt  gaat  een  wan- 
delaar deze  plek  voorbij  zonder  zich  door  een  bad  of  door  een 
dronk  van   het  als  wonderdadig  beschouwde  water  der  beek  te 
verkwikken  «). 

1)  Stöhr,  die  Provinz  Banjuwaogi,  15—21;  zie  ook  een  vroeger  bericht  in  de 
Neue  Jahrb.  fOr  Mineralogie  van  Leonhard  and  Gteinitz,  1865. 
')  Stöhr,  die  Provinz  Banjawangi.  H  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1082 

Van  Watoe-dodol  loopt  de  weg  dicht  langs  bet  strand  en  OTerr 
schrgdt  een  aantal  beken  die  van  het  Idjèn-gebergte  afvloeien; 
bg  Eetapang  echter^  waar  een  kolossale  boom  den  zeevarenden 
tot  baak  dient,  buigt  de  weg  zich  weder  een  weinig  van  de 
kust  af.  Spoedig  verandert  nu  ook  het  karakter  van  het  land- 
schap, en  aangenaam  is  men  verrast  wanneer  men  eensklaps 
den  lachenden  omtrek  van  Banjoewangi,  met  zijn  amphitheater 
van  sawah*s,  koffie-  en  kokosplantsoenen,  tusschen  de  straat 
Bali  en  het  hooge  gebergte  geklemd,  zich  voor  zgn  blik  net 
ontrollen  *)• 

Banjoewangi  beteekent  g  e  n  r  i  g  w  a  t  e  r;  het  is  eigenlijk  de  naam 
van  het  stadje  dat  wg  thans  betreden,  maar  bg  uitbreiding  is  hg 
aan  het  geheele  landschap  gegeven.  De  oorsprong  van  den  naam 
wordt  verklaard  uit  de  volgende  legende.  Voor  meer  dan  400  jaren 
regeerde  in  dat  land  de  vorst  Sindoe  Redj&,  vnens  patih,  Sid& 
P&ks&,  eene  zeer  schoone  vrouw  had  van  Brahmaansche  af  komst , 
Sri  Tandjong  geheeten ,  die  den  Yorst  eene  onbedwingbare  harts- 
tocht had  ingeboezemd.  Om  zich  van  de  lastige  tegenwoordigheid 
van  haar  echtgenoot  te  ontslaan,  zond  hg  hem  naar  den  Idjèn  om 
vandaar  een  bloem  te  halen  die  eeuwige  jeugd  en  onsterfelgkheid 
schenken  kon,  overtuigd  dat  hij,  wegens  de  moeielgkheden aan 
den  tocht  verbonden,  zoo  ooit,  zeker  niet  spoedig  sou  terug- 
keeren.  In  zijn  afwezen  vervoegde  de  vorst  zich  ten  huize  der 
vrouw  en  trachtte  haar  te  spreken;  zg  weigerde  echter  hem  te 
woord  te  staan,  maar  liet  hem  door  eene  dienares  vragen  wat  hg 
verlangde,  en  toen  hg  hevigen  dorst  voorwendde,  liet  zg  hem 
door  dezelfde  dienares  een  dronk  water  reiken.  Met  woede  en 
wraakzucht  in  het  hart  begafzichde  vorst  weder  naar  zgn  dalem , 
en  toen  kort  daarna  de  Patih,  zeer  onverwachts  teruggekeerd, 
verslag  van  zijne  zending  kwam  doen,  maakte  Sindoe  Bedji  hem 
diets  dat  zgne  vrouw  hem  ontrouw  was  geworden,  en  bood  aan 
hem  het  bewijs  daarvan  te  leveren.  In  razende  gverzucht  ontstoken 


^)  Zie  over  den  weg  van  Ba^joelmati  naar  Bai^oewangi  Bleeker,  T.  t.  N. 
1.1849,  II.  134-137;  Teysmann,  N.  T.  v.  N.  I.  XI.  178  v.;  Baddingh,  N. 
O.L,  I.  402  T.;  Jonghuhn,  Jara,  U.  976—980;  Stöhr ,  die  Prov.  Bsj^wangi 
13  T.,  21 ;  Epp,  Schilderongen.  478. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1083 

Bnelde  de  Patih  naar  zgne  woDing,  sleurde  Sri  Tandjong,  in  weerwil 
dat  zij  hare  onschuld  met  de  duurste  eeden  bezwoer,  naar  de 
rivier  die  nog  Banjoewangi  besproeit,  en  stak  haar  den  kris  in 
het  hart.  Sri  Tandjong  had  den  moordenaar  voorspeld  dat ,  ten 
bewijze  harer  onschuld,  haar  bloed  wit  zou  zijn,  en  werkelgk 
vloeide  een  wit  in  plaats  van  rood  vocht  uit  hare  wonde.  De 
Patih,  verbaasd  over  dit  wonder,  trachtte  zijn  kris  in  de  rivier 
af  te  wasschen,  en  nu  geschiedde  een  nog  grooter  wonder:  de 
enkele  bloeddroppelen  die  aan  de  kris  waren  blijven  kleven^ 
schonken  aan  het  water  een  liefelijken  geur,  die  het  sedert 
moet  zijn  bijgebleven,  o&ohoon  het  nog  geen  Europeeschen 
bezoeker  gelukt  is  daarvan  iets  te  bespeuren.  Men  zegt  dat, 
sedert  deze  gebeurtenis,  elke  bewoner  van  Banjoewangi,  wan- 
neer hij  van  de  reis  komt,  het  eerst  zgn  eigene  woning  be- 
treedt, om  zich  niet  als  Sid&  Pliks^  door  valsche  berichten  te 
laten  misleiden  *). 

Banjoewangi,  ofschoon  slechts  eene  bevolking  van  hoogstens 
10,000  zielen  bevattende,  behoort  niet  tot  de  minste  der  steden 
van  Java;  jammer  slechts  dat  de  moerassen  die  hier  aan  de 
kust  gevonden  worden,  haar  door  hunne  miasmen  verpesten. 
De  stad  is  berucht  om  hare  ongezondheid,  en  niet  zelden 
heerschen  er  verderfelgke  heete  koortsen.  Overigens  is  de  lig- 
ging eene  der  schoonste  van  Java,  en  de  netheid  der  plaats  voor- 
beeldig, zoo  men  de  vuile  kampong  der  Balineezen  uitzondert. 
De  handel  is  er  niet  onbelangrgk  en  de  door  Straat  Bali  naar 
Europa  terugkeerende  schepen  doen  doorgaans  Banjoewangi  aan, 
om  een  voorraad  in  te  nemen  van  het  voortreffelgk  drinkwater 
dat  de  rivier  oplevert,  en  dat  door  eene  waterleiding  wordt  ver- 
spreid. De  haveninrichting,  die  ook  hier  vroeger  te  wenschen 
overliet;  is  in  de  laatste  jaren  veel  verbeterd.  De  haven  werd 
beschermd  door  een  ver  uitstekende  landtong,  die  echter  een 
zwakken  dam  vormde  tegen  den  golfslag  en  in  1872  door  een 
doorbraak  gedeeltelijk  weggeslagen  werd.  Men  heeft  toen  zoowel 


^)  Met  eenig  yergohil  wordt  deze  legende  rerhaald  door  Epp,  Sobilde- 
nmgen.  479  v.  en  T.  v.  N.  I.  1849 ,  II.  260  v. ,  en  door  Buddingh ,  N.  O. 
Lj  L  404  V. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1084 

aan  de  noordzgde,  als  aan  de  zuidzijde  bg  de  doorbraak,  eeii 
dam  aangebracht  ').  In  1877  was  dit  werk  voltooid  en  sedert 
wordt  door  den  snellen  stroom  tuBschen  deze  leidammen  de  haTon 
op  voldoende  diepte  gehouden.  Wel  vorderen  de  dammen  gedu- 
rige versterking  tegen  den  snellen  stroom,  maar  zg  vormen  nu 
ook  een  bescherming  tegen  den  afslag,  waarvan  de  kust  hier 
vroeger  op  onrustbarende  wgze  te  lijden  had  *). 

Ylak  bg  de  haven  staat  het  nog  in  den  tgd  der  Compagnie 
gebouwde  fortje  Utrecht,  met  steenen  gebouwen  voor  de  huis- 
vesting der  bezetting;  die  thans  uit  een  klein  detachement  van 
het  garnizoen  te  Soerabaja  bestaat.  In  1879  is  dit  fort,  dat 
vroeger  tot  de  versterkingen  der  derde  klasse  behoorde,  tot 
de  vierde  klasse  terruggebracht  ').  Men  heeft  van  de  platte 
daken  van  het  fort  een  schoon  gezicht  op  de  hooge  kust  van 
Bali.  Niet  ver  van  daar  vindt  men,  langs  de  zgden  van  een 
uitgestrekt  plein ;  het  residentiehuis ,  de  woningen  van  den 
geneesheer  en  eenige  andere  Europeanen,  een  logement  en  een 
rg  koffiepakhuizen. 

Dieper  de  stad  in  ligt  een  tweede  schoon  en  uitgestrekt  plein, 
de  aloen-aloen ,  waarop^  rondom  de  pand&p&  voor  de  zittingen  van 
den  landraad ,  vier  prachtige  en  omvangrgke  waringins  staan.  Om 
het  plein  zgn  als  naar  gewoonte  de  dalem  van  den  Reenten  de 
zeer  eenvoudige  moskee,  alsmede  de  gevangenis  gebouwd,  terwgl 
fraaie  lanen  langs  de  zijden  van  het  plein  daaraan  een  schilder- 
achtig voorkomen  geven. 

Banjoewangi  is  doorsneden  van  breede  wegen ,  door  witte  bam- 
boezen hekken  van  de  huizen  en  erven  gescheiden.  De  Chinee- 
sche  wgk  ligt  ten  zuiden  der  stad  aan  de  zee ,  geheel  afgeschei- 
den van  de  haven;  de  ingezetenen  zijn  meest  arme  vissohers 
en  kleinhandelaars  en  bewonen  onaanzienlijke  bedompte  buizen, 
maar  deze  wijk  prijkt  met  een  Chineeschen  tempel  die  voor  de 
oudste  van  Java  wordt  gehouden,  en  die  door  al  de  Chineezen 
van  het  eiland,  als  hunne  moederkerk,  met  bgzonderen eerbied 


^)  Kol.  rersL  1874,  U.  181.  ')  Kol.  yersL  1878,  bL  184. 

>)  StbL,  n».  69. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1085 

wordt  besohouwcL  Het  getal  der  Arabieren  en  Elingaleezen  is 
gering. 

Wat  de  beyolkingen  uit  den  Archipel  betreft  is  Banjoewangi 
eene  aardige  plaats  yoor  vergelg kende  ethnologische  studiën.  De 
Balambanganners,  die  de  kern  der  bevolking  uitmaken,  volgen  in 
het  algemeen  de  gewoonten  der  Javanen ,  maar  hunne  kampongs 
zijn  bgzonder  fraai  en  net  gebouwd,  en  hun  gedrag  is  zeer  vreed- 
zaam en  rustig.  De  Balineezen  zgn  grooter  en  krachtiger  gebouwd 
dan  de  Balambanganners,  maar  staan  op  een  lètger  trap  van  bescha- 
ving en  zijn  meestal  arm.  Zij  zgn  Siwtueten  en  hun  godsdienst 
stelt  tussohen  hen  en  de  overige  inlanders  een  onoverkomelgken 
scheidsmuur.  Vroeger  vond  men  in  deze  kampong  vóór  iedere 
hut  een  klein  offerhuis,  dat  veel  overeenkomst  had  met  een 
vogelkooi,  doch  voor  een  dertigtal  jaren  is,  midden  in  de  kam- 
pongf  een  altaar  van  gebakken  steen  opgericht,  waarop  de  wierook 
wordt  ontstoken.  De  Balineezen  houden  in  hunne  kleeding  van  spre- 
kende kleuren  en  zgn  groote  liefhebbers  van  hanengevechten. 
De  Mandareezen  leven  van  zeevaart  en  visscherg ,  maar  schuwen 
allen  anderen  arbeid;  zij  zijn  lui,  ijdel,  trotsch,  speelziek  en 
wraakzuchtig.  Hunne  woningen  verschillen  zeer  van  die  der 
andere  inlanders;  zg  rusten  hoog  boven  den  grond  op  palen, 
hebben  smalle,  spitse  deuren  en  vensters,  maar  zijn  ruim  en  net 
bewerkt.  De  Madoereezen  hebben  ook  hier  den  naam  van  zeer 
lichtgeraakt  en  tot  roof  en  moord  geneigd  te  zgn.  Hun  getal  is 
te  Banjoewangi  gering. 

In  de  kampongs  van  Banjoewangi;  vooral  in  die  der  Bali- 
neezen, worden  vele  takken  van  industrie  uitgeoefend.  Men 
vindt  er  gzer-,  goud-  en  zilversmeden,  koperslagers,  wevers, 
verwers,  tichelmakers,  kalkbranders  en  kunstwerkers  in  ivoor 
en  hoorn  '). 

Wg  kiezen  Banjoewangi  als  uitgangspunt  voor  een  tocht  naar 
het  I<^èn-gebergte.   De  weg  voert  ons  in  de  eerste  plaats  naar 


')  Van  HoSveU,  Reis,  U.  188,  189;  Epp  in  T.  r.  N.  I.  1849,  U.  249, 
Sohilderongen ,  477  v.;  Bleeker,  T.  r.  K.  I.  1849,11.  137;  Jonghahn  , 
Java,  II.  986  v.;  Teysmann  in  N.  T.  t.  N.I.,  XI.  174;  Stöhr,  dieProv.Ban- 
juwangi,  21  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1086 

Soeklir&dj&,  2{  paal  van  de  hoofdstad  verwijderd.  De  schoone 
rijweg  begint  al  spoedig  te  stijgen,  en  Soekaradja  ligt  reeds  84 
meters  boven  het  zeevlak.  Alle  bezoekers  van  Banjoewangi  wor- 
den getrojffen  door  de  yerrukkelijke  ligging  dezer  plek ,  waar  het 
Europeesche  hoofd  des  bestuurs  van  dit  gewest  een  gewoonlgk 
door  hem  bewoond  landhuis  heeft ,  door  schoone  tuinen  omgeven. 
Een  rijke  gordel  van  desa's,  sawah's  en  kokosbosschen  wordt 
omzoomd  door  het  donkerblauw  der  zee ,  waaruit  de  bergachtige 
kust  van  Bali  hoog  opwaarts  rijst.  Noord-  en  westwaarts  Ter- 
lustigt  zich  de  blik  in  de  rijke  vegetatie  der  trotsche  hellingen 
van  het  Idjèn-gebergte  en  de  dorpjes  welke  er  in  wegduiken  als 
de  schuchtere  schoone ,  die ,  terwijl  zy  zich  verbergt  in  't  bos« 
schage,  nog  omziet  in  de  hoop  dat  men  haar  bemerkt  heeft.  Het 
frissche  water  dat  tuinen  en  velden  doorstroomt,  en  de  zuivere 
lucht  die  men  inademt,  verdubbelen  het  genot  van  dit  paradgs- 
achtig  oord  voor  hem  die  nog  weinige  oogenblikken  te  yoren 
de  longen  met  de  bedorven  lucht  der  heete  strandvlakte  heeft 
gevuld  *). 

Met  het  lusthuis  van  Soekaradja  is  een  landbouw-établisse- 
ment  verbonden,  waar  de  Regeering  vroeger  door  tot  dwang- 
arbeid veroordeelden  proeven  met  verschillende  cultures  deed 
nemen.  De  inrichting  was  ongeveer  dezelfde  als  in  het  yroeger 
beschreven  landbouw-établisaement  in  Erawang  >).  Vooral  de 
nopalcultuur  ter  verkrijging  van  de  cochenille  werd  hier  langen  tgd 
van  Gouvemementswege  gedreven,  maar  daar  op  den  duur  de 
productiekosten  grooter  waren  dan  de  netto-opbrengst,  besloot  de 
Regeering  in  1865  er  van  af  te  zien.  Na  de  opheffing  dezer  cul- 
tuur is  een  groot  deel  der  veroordeelden  die  daarvoor  gebezigd 
waren,  in  dienst  gesteld  bg  den  aanleg  van  den  weg  van  Soember- 
waroe  naar  Badjoelmati,  zooals  reeds  vroeger  is  medegedeeld; 
anderen  zijn  gebruikt  voor  het  herstel  en  onderhoud  van  zeewe- 
ringen, bruggen  en  verdedigingswerken  en  voor  de  oprichtiBg  op 


O  Bleeker,  T.  r.  K.  L  1849,  U.  138  v.;  Epp  in  T.  v.  N.1. 1849, U. 255; 
Stöhr,  die  Provinz  Baigawangi,  29  i  Junghuhn,  Java,  U.  988. 
2    Zie  boven,  bl    152— 155. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1087 

het  établisBement  zelf  van  gebouwtjes  met  cellen  Toor  eenzame 
opalniting;  een  groot  aantal  eindelgk  zgn  te  Atjeh  in  dienst  gesteld. 
Sedert  1873  zgn  bij  de  Indische  Regeering  plannen  in  behandeling 
om  den  arbeid  der  yeroordeelden  buiten  de  gevangenissen  meer 
in  overeenstemming  te  brengen  met  den  regel,  dat  straf  moet  strek- 
ken tot  verbetering;  maar  het  geeft  geen  hoog  denkbeeld  van  de 
veerkracht  der  Indbche  administratie,  dat  men  het  in  1882  nog  niet 
verder  dan  tot  eenige  voorbereidende  maatregelen  gebracht  heeft. 
Inzonderheid  heeft  men  geweifeld  omtrent  de  vraag  of  men  de 
nieuwe  regeling  ook  op  de  vrouwelgke  veroordeelden  zou  toepas- 
sen, die  in  1881  ontkennend,  in  1882  weder  bevestigend  is  beant- 
woord. In  afwachting  der  eindbeslissing  verkeert  het  établissement 
te  Soekaradja  sedert  lang  in  onzekeren  toestand.  In  de  laatste  jaren 
heeft  men  hier  zooveel  mogelgk  de  vrouwelijke  veroordeelden  van 
geheel  Java  vereenigd,  omdat  het  de  eenige  plaats  was  die 
geschikte  gelegenheid  bood  deze  aan  den  arbeid  te  houden.  De 
in  1863  op  Soekaradja  aangevangen  proeven  met  de  zijde wor- 
menteelt  verschaften  aan  de  vrouwen  een  zeer  geschikt  arbeids- 
veld, maar  toen  ook  deze  wegens  de  aanhoudend  ongunstige 
uitkomsten  gestaakt  waren ,  werd  haar  een  deel  van  den  veld- 
arbeid opgedragen,  die  thans,  behalve  inrgstbouw,  voomamelgk 
bestaat  in  de  teelt  van  kokospalmen  en  van  de  Maranta  Indica 
L.,  die  het  bekende  arrowroot-meel  oplevert  '). 

Twee  en  drie  kwart  palen  voorbij  Soekaradja  ligt  het  kofiQe- 
pakhuis  van  Glagah,  nog  vier  palen  verder  de  pasanggrahan 
van  Litjin,  waar  de  rgweg  een  einde  neemt,  en  men  reeds 
eene  hoogte  heeft  bereikt  die  op  428  meters  gesteld  wordt.  De 
heuvel  waarop  de  pasanggrahan  bevallig  gelegen  is,  biedt  een  vrg 
uitzicht  over  de  vlakte  van  Banjoewangi ,  de  straat  en  een  groot 
gedeelte  van  Bali,  *waar  men  de  bergketenen  in  onderscheiden 
reeksen  ziet  oprgzen ,  en ,  over  het  knodsvormige  schiereiland 
heen  dat  den  zuidoosthoek  van  Java  vormt,  op  de  wateren  van 


')  KoL  verBl.  1864,  bL  168;  1865,  bl.  181  en  206;  1872,  bL  77;  1874, 
Byl.  E  bis,  bl.  4;  1875,  bl.  67;  1876,  bl.  64;  1877,  bl.  72;  1880,  bl.  61; 
1881,  bl.  62;  1882,  bL  60. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1088 

• 

den  Zuider-oceaan.  Tot  Litjin  was  het  woufl  door  rgatrel- 
den,  dorpabosohjeB  en  koffieplantsoenen  afgewisseld;  Tanhier  af 
strekt  zich  het  bladerdak  onafgebroken  over  de  hellingen  yen 
den  Idjèn  uit.  Doch  eer  wg  verder  gaan  is  het  noodig  ons 
een  oogenblik  bezig»  te  houden  met  de  namen  en  onderlinge 
betrekking  der.  bergtoppen  die  gezamenlgk  het  Idjèn-gebergte 
uitmaken. 

Niet  te  Litjin ,  maar  in  het  later  door  ons  te  bezoeken  Rig&- 
djampi  is  het  beste  punt  te  vinden,  vanwaar  men,  bgheljlereB 
hemel,  het  gansche  gebergte  kan  gadeslaan  dat  aan  de  suidzgde 
van  het  hoogland  Gending  Waloe  de  beide  werkzame  vulkanen 
Raoen  en  Idjèn  verbindt,  en  een  geheele  reeks  van  Icegelbergen 
bevat,  die  ongetwijfeld  allen  eenmaal  vulkanen  waren.  Op  den 
Raoen  volgt  naar  het  oost-noordoosten  heen  de  uitgedoofde  Gt. 
Pendil,  hoog  2370  m. ,  dan  in  dezelfde  richting  de  G.  Ranté, 
die  op  2640  m.  hoogte  geschat  wordt,  en  op  dezen  de  Merapi. 
Banté  en  Merapi  zgn  met  elkander  verbonden  door  een  zadel  die 
eene  hoogte  van  ruim  1800  m.  behoudt  en  Oengoep-oengoep 
genoemd  wordt,  en  over  dezen  zadel  heen  ziet  men  meer  achter* 
waarts  nog  een  kegelberg  uitsteken,  die  G.Pakpak  geüaamd  is. 
De  Merapi  behoort  tot  den  Idjèn  in  engeren  zin,  die  uit  twea 
hoofdtoppen  bestaat:  de  Merapi  en  de  Wid&darèn.  De  Merapi 
is  2800  meters  hoog;  de  Wid&d&rèn,  tot  welken  zich  thans  de 
vulkanische  werkzaamheid  van  den  Idjèn  beperkt,  is  het  zuid- 
westelijke voorterras  van  den  Merapi  en  is  niet  hooger  dan  2860 
m.  Al  deze  bergen  zgn ,  van  R&gadjampi  gezien,  in  het  dohkere, 
blauwgroene  woudkleed  gehuld;  slechts  de  Oengoep^engoep 
spreidt  lichtere,  geelachtige  tinten  ten  toon. 

De  wouden  die  men  doortrekt  als  men  van  Li^'in  naar  den 
zadel  Oengoep-oengoep  opstijgt,  bestaan  aan vankelgk  bgna  alleen 
uit  een  reusachtige  bamboesoort,  wier  halmen  zuilenbundels 
vormen  en  wier  gevederde  toppen  zich  tot  spitsbogen  samen- 
vlechten.  Onder  het  groene  gewelftreedt  men  voort  zonder  andere 
hindernis  dan  de  vele  omgevallen  en  half  vergane  halmen ,  en  de 
tallooze  orchideeën  die  in  den  papachtigen  bodem  geworteld  zijn. 
Op  de  hoogte   van  660  meters  zijn,  ten  behoeve  der  reizigers^ 


Digitized  by  VjOOQIC 


1089 
èov  rz 

2U;  «k  twee  haisjes  opgericht ,  die  ter  bescherming  tegen  het  wild  gedierte 

heUBp  met  een  hooge  heining  omtoind  zgn.  Deze  plek  heet  Dj&e&  Ambend&. 

iet  u)ot:  Nabg  dit  pont  yloeit  door  een  diep  ingesneden  kloof  de  Kali  Pendot , 

en  ode  waar  de  ontblooting  van  het  gesteente  aan  Stohr  de  gelegenheid 

Idjèo^  gaf  om  waar  te  nemen ,  dat  onder  dikke  klei-,  asch-  en  lapilli-lagen 

een  compact  gesteente  was  gelegerd,  dat  hg  als  augiet-andesiet 

ooekaS  herkende  01  dat  hg  beschouwde  ah  het  hoofdbestanddeel  van  den 

^yi  vulkaan.  Yan  dit  punt  in  oostelgI;e  richting  voortgaande,  beklom 

in  de  lik  Zollinger  in  1846  den  Merapi;  hg  kwam  op  dien  tocht  door  een 

^g^^  omgeworpen   woud,  dat  hem  grooter  zwarigheden  in  den  weg 

^g^  legde  dan  hem   nog  ooit  op  zgne  tochten  waren  voorgekomen; 

^^^  1^;  het  bleek  hem  dat  ook  de  Merapi  een  oude  vulkaan  is,  en  dat 

xgfi^  ^P  ^^^  kruin  de  sporen  van  den  voormaligen  krater  niet  ont- 

(r.  Bc  *breken  ').    De  merkwaardigheden  echter  waarom  het  ons  vooral 

jetü  ^  ^^^  ^>  '9^  ^^^^  ^^^  reiziger  even  goed  langs  gemakkelgker 

egflB^i  ^®g  *®  bereiken. 

^j--  Voorbg   de   genoemde  rustplaats   zet    zich    het  bamboewoud 

'     ^  nog  eenigen  tgd  voort;  het  wordt  echter  meer  en  meer  vermengd 

^^•3  met^  en  ten  laatste  verdrongen  door  Aren-  en  Pinang^almen.  Op 

r  ik  tD  ^^  hoogte  van  963  m.  verdwgnen  op  hunne  beurt  de  Arèn-palmen , 

1^  terwgl  de  slanke  Pinang-paknen  ^)  meer  met  loof  boomen  vermengd 

.    j  raken.    Halverwegen  tusschen  Litjin   en    Oengoep-oengoep  ligt 

j^  de  rustplaats  Sodong,  vanwaar  de  steilte  der  helling  aanmerke* 

^ji  Igk  toeneemt,  en  nog  400  meters  hooger  vinden  wg,  bg  de  kloof 

.^  der  beek  Linoe,   die  nogmaals  gelegenheid  biedt  zich  van  den 

_^  éard  van  het  gesteente  te  vergewissen,  de  laatste  rustplaats, 

^i^^  Banjoe  Linoe  geheeten.    Hier    is    de   vegetatie   weder   geheel 

^  veranderd  en  bestaat  uit  eiken  en  laurineeën,  met  orchideeën, 

«^  varens  en  baardmossen   bedekt;   later  volgt  een  breede  gordel 

van  hoog  kreupelhout,  waartusschen  vele  boom  varens  opschieten; 

eindelgk  een  geelachtig  alang^veld,  waarop  verstrooide  tjem&r&'s 


tftf*^        \ 

^  elile  O  Stöhr,  die  Pror.  Ba^juwangi,  bl.  69,  81 


4^ 


>)  Bedoeld  is  de  Pinang  oetan,  door  Miqael  Ptychoaperma  KüUii  f^m^oem^^ 
en  eene  andere,  minder  hooge  soort  met  zwaarderen  stam,  door  Stöhr  Toor 
«ili^i  eene  species  nova  gehouden  (t.  a.  p.  70). 

69 


Digitized  by  VjOOQIC 


1Ó90 

voorkomen,  en  dat  door  zgne  lichte  kleur  reeds  op  groeten  afirtand 
in  het  oog  valt  Zoo  wordt  eindelijk  de  zadel  Oengoep-oengoep 
bereikt,  waar  de  reiziger  wellicht  kans  heeft  nog  de  overblgfiielai 
eener  hut  aan  te  trefiEen,  die  zijne  voorgangers  tot  nachtverblgf 
heeft  gestrekt 

Yan  Oengoep-oengoep  gaat  thans  onze  weg  naar  den  Wid&darèn , 
waarop  de  Eawah  Idjèn,  de  Idjèn-krater,  gelegen  is.  Tot  hiertoe 
kan  men  te  paard  opstijgen;  van  hier  af  kan  men  slechts  te 
voet  voortkomen.  De  rib  waarlangs  men  opklimt,  wordt  gedu- 
rig smaller  en  steiler,  de  laatste  100  h,  130  meters  leveren  de 
grootste  bezwaren  op.  De  flora  wordt  gedurig  armlgker;  zg 
houdt  echter  eerst  geheel  op  in  de  onmiddellgke  nabijheid  van 
den  krater.  Op  het  hoogste  deel  van  den  kegel  lig^n ,  nevens 
andere  layabrokken,  groote  stukken  groenachtige,  half-verslakte 
zwavel,  van  nieuwe  uitbarstingen  afkomstig,  terwyl  de  zwavel- 
damp duidelgk  is  waar  te  nemen.  De  inlanders  durven  hier  nauwe- 
lijks den  mond  openen,  om  de  rust  van  den  Déwa  des  kraters 
niet  te  storen ,  en  geven  ook  tegen  de  Europeanen  vaak  aan  hunne 
bezorgdheid  lucht. 

Den  kraterrand  betreedt  men  zonder  dat  nog  iets  heeft  doen 
vermoeden  welk  een  tooneel  van  ijzingwekkende  schoonheid  men 
plotseling  zal  voor  oogen  krggen.  Men  stijgt  op  een  smallen  kam, 
uit  zand  en  verharde  asch  gevormd,  die  met  vrij  gelijkmatige 
hoogte  om  de  kraterkolk  heenloopt  en  slechts  aan  de  westzgde 
door  een  diepe  insngding  wordt  a%ebroken.  Naar  binnen  dalen  de 
wanden  200  en  meer  meters  buitengewoon  steil ,  gedeeltelijk  lood- 
recht af.  Alles  is  kaal  en  zonder  een  spoor  van  plantengroei. 
De  kleur  van  het  gesteente  is  over  het  algemeen  wit,  deels  zelfs 
glanzig,  maar  in  horizontale  strepen  met  grauwe,  geelachtige 
en  roodachtige  tinten  afgewisseld.  Op  eene  diepte  van  weinig 
minder  dan  300  meters  beneden  het  hoogste  punt  van  den  rand 
is  de  kraterbodem  bedekt  door  een  kalm  meer,  van  eigenaardige 
groenachtig-melkwitte  kleur,  waarop  groote,  lichter  gekleurde  brok- 
ken drgven,  die  men  met  den  verrekijker  als  zwavel  herkent 
De  witte  wanden,  het  geheimzinnige  meer,  de  hooguitstekende 
Merapi,    tot   de   kruin   met   tjem&r&'s  bedekt,  het  onbegrensde 


Digitized  by  VjOOQIC 


1Ö91 

uitzicht  aan  de  ééne  zgde  op  de  straat  van  Madoera,  —  Bali 
is  hier  achter  den  Merapi  Terborgen ,  —  aan  de  andere  zgde  over 
en  tassohen  de  boyengenoemde  bergtoppen  tot  yer  in  den  Zai- 
der-oceaan,  vormen  een  geheel  dat  in  het  grootsohe  Tan  den 
indruk  zelfs  op  Java  nauwelgks  zijne  wedergade  vindt. 

De  ketel  schgnt  op  den  eersten  aanblik  bgna  rond  te  zgn; 
wanneer  men  echter  den  kraterrand  in  noordelgke  richting  volgt, 
komt  de  elliptische  gedaante  allengs  aan  den  dag.  Aan  de  oo9t- 
zgde  van  het  meer  bespeurt  men  een  klein  voorland,  waaruU 
dampwolken  opstggen.  Hier  bevinden  zich  sol&taren ,  en  de  plaats 
wordt  door  de  inlanders  Dapoer ,  d.  i.  de  keuken ,  genoemd.  Toen 
in  1858  Stöhr  en  Zollinger  over  den  scherpen  kraterrand  voort* 
gaande  deze  keuken  zochten  te  bereiken,  werden  zg  verrast  door  een 
boschje  van  Albizzia  montana  Benth.  —  de  Acacia  vuloanioa  van 
Korthals  —  dat  van  de  buitenzgde  in  den  kraterwand  was  inge- 
drongen. Toen  Zollinger  in  1846  den  krater  bezocht  had ,  had  hg 
hier  nog  geen  spoor  van  plantengroei  gevonden ,  en  de  inlandsche 
gids  verzekerde,  dat  het  boschje  binnen  t  wee  jaren  moest  ontstaan 
zgn,  daar  er  nog  niets  van  te  bespeuren  was  toen  hg,  twee  jaren 
te  voren ,  dit  punt  voor  de  laatste  maal  bezocht  had.  Yoorbg  dit 
boschje,  waardoor  men  zich  met  het  kapmes  den  weg  moet 
banen,  wordt  de  helling  van  den  rand  minder  steil,  en  geven  de 
voren  die  er  door  erosie  in  geploegd  zijn,  eene  niet  al  te  bezwaar- 
Igke  gelegenheid  om  de  soliatara's  naderbij  te  komen,  ofschoon 
ten  laatste  een  loodrechte  lavawand  aan  Stöhr  en  Zollinger 
den  pas  afsneed  eer  zg  die  bereikt  hadden.  Leschenault  de  la 
Tour  was  in  1805  gelukkiger  geweest.  Door  middel  van  lange 
ladders  was  hg  tot  de  solfatara's  afgedaald,  die  echter  toen 
waarschgnlijk  op  eene  andere  plaats  lagen ;  gelgk  zij  ook  door 
Zollinger  bg  een  later  bezoek  in  eene  andere  ligging  gevonden 
en  werkelgk  bereikt  zgn.  Junghuhn  heeft  in  1844  den  krater 
slechts  van  den  zuidelijken  rand  gadegeslagen  en  dienvolgens 
onnauwkeurig  afgebeeld.  Tot  het  meer  zelfis  nog  geen  Europeaan 
afgedaald,  maar  een  inlander  heeft  voor  Leschenault  daaruit  met 
een  bamboe  water  geschept,  dat  later  door  Yauquelin  geanaly- 
seerd is. 

69* 


Digitized  by  VjOOQIC 


1U9^ 

Van  den  kraterrand  kan  men  westwaarts  het  geheele  hoogland 
van  Qending  Waloe  tot  aan  den  Raoen  als  eene  opengelegde  kaart 
overzien.  Het  is  een  uitgestrekt ,  halvemaanyormig,  golvend  ter- 
rein ^  besloten  tussohen  de  hooge  bergen  van  den  Idjèn  tot  den 
Raoen  aan  de  ééne  zgde,  en  de  lagere  Eendeng-reeks  aan  de 
andere.  Het  bestaat  deels  uit  grasveld  en  tjem&r&-woud,  deels 
uit  uitgestrekte  vlakten  met  wit  zand  bedekt  Het  is  rgk  aan 
herten ,  en  wordt  doorstroomd  door  een  aantal  beken ,  welke  zioh 
ten  laatste  alle  vereenigen  met  de  uit  het  kratermeer  stammende 
Banjoe  paït ,  die  door  eene  kloof  in  het  Eendeng-gebergte  afvloeit 
naar  het  noorderstrand ,  waar  wg  haar  reeds  hebben  loeren  kennen. 
Onder  de  heuvelen  op  het  hoogland  zijn  de  voornaamste  de 
Goenpeng  Renggé  (de  Wid&darèn  van  Junghuhn,  die  ook  hier 
wat  de  namen  betreft  geen  volkomen  vertrouwen  verdient)  en  de 
CK>enoeng  Belau.  Het  zijn  beide  uitgedoofde  eruptiekegelsi  met 
kraterinsngdingen  op  de  kruin,  die  thans  met  casnarinen  be- 
groeid zgn.  Als  voorgebergten  van  den  Idjèn  liggen  beide  in  de 
voortzetting  der  Ign  die  van  den  Merapi-top  naar  den  Idjèn- krater 
wordt  getrokken.  Meer  dergelgke  kleine  eruptiekegels  liggen 
verder  oostwaarts  en  andere  liggen  in  de  naar  het  hoogland  toe- 
gekeerde zgde  vóór  den  Pendil  en  den  Raoen,  zoodat  men  kan 
zeggen  dat  van  de  vulkanische  keten  die  het  hoogland  aan  drie 
zgden  omgeeft,  lage  uitloopers  zich  in  straalvormige  Ignen  daar- 
over voortzetten,  die  allen  kleine,  eenmaal  werkzame  kraters 
bevatten.  De  Ranté  schijnt  geene  sporen  van  een  krater  te  ver- 
toonen.  De  Raoen  is  door  een  diepe  kloof  van  het  hoogland 
gescheiden  en  nog  niemand  heeft  het  durven  wagen  de  bestg- 
ging  van  deze  zgde  te  beproeven. 

Nog  een  woord  over  de  beek  Banjoe  Paït  moet  deze  schets  van  het 
Idjèn-gebergte  besluiten.  Ten  tgde  van  Leschenault  schgnt  zich 
het  kratermeer  rechtstreeks  door  haar  ontlast  te  hebben;  latere 
bezoekers  kregen  meer  den  indruk,  dat  zg  ontstaat  uit  het  water 
dat  door  den  zanddam  aan  de  westzijde  van  het  kratermeer  door- 
sijpelt.  Zoowel  Horsfieid  als  Leschenault  hebben  op  het  eigenaardige 
van  deze  beek  opmerkzaam  gemaakt,  wier  water,  als  het  een  melk- 
achtig voorkomen  heeft,  onschadelgk  schgnt  te  zgn,  maar  zuur 


Digitized  by  VjOOQIC 


1093 

en  der  gezondheid  schadelijk  wordt,  wanneer  het  klaar  en  kleurloos 
is.  Stöhr  daalde  yan  den  zadel  Oengoep-oengoep  naar  de  beek 
af  OTer  grasvelden  door  groepen  van  tjero&r&'s  afgebroken,  en 
langs  de  bouwvallen  van  een  buisje,  dat  was  opgericht  door 
Javaansobe  hoofden,  die  hier  hunne  ofPers  aan  de  geesten  van 
den  krater  kwamen  aanbieden.  Vandaar  in  de  vlakte  gekomen 
ziet  men  de  beek  door  eene  der  diep  ingesneden  kloven  van  den 
Idjèn  afstroomen,  waarbij  zij  een  fraaien  waterval  vormt  van  12 
meters  hoogte.  De  temperatuur  van  het  water  verschilt  niet 
van  die  der  lucht,  maar  het  heeft  een  sterk  samentrekkenden 
alainsmaak. 

De  bekende  uitbarstingen  van  den  Idjèn  hebben  plaats  gehad 
in  1796  en  1817.  De  laatste  is  zeer  belangrijk  geweest  en 
heeft  groote  veranderingen  in  het  terrein  te  weeg  gebracht.  Yan 
de  eerste  beklimming  door  een  Europeaan  schgnt  de  eer  toe 
te  komen  aan  den  kommandant  van  Banjoewangi  de  Harris  in 
1789  >). 

Yan  ons  bezoek  aan  den  Idjèn  keeren  wg  terug  naar  Banjoe- 
wangi  en  vervolgen  dan  vandaar  onze  reis  naar  het  in  zuidwestelgke 
richting  9i  paal  verwijderde  R&g&djampi,  het  hoofddorp  van  het 
gelgknamig  district,  dat  de  zuidelijke  helft  van  het  regentschap 
beslaat.  Een  paal  voorbg  Banjoewangi  gaat  de  weg  over  een  strook 
lands  van   ruim  800  meters  breedte,  die  zich  van  bet  gebergte 


1)  De  YOornaamBte  geBohriften  over  den  Idjèn ,  zijne  uitbarstingen  en  beklim- 
mingen, zgn  de  volgende: 

G.  J.  Bosch,  uitbarsting  der  vulkanen  I^jin  en  Bann,  T.  v.  T.Ld.enyk. 
V.  N.  I.  Vn,  264  vv. 

Lesohenanlt  de  la  Tour,  de  Berg  Idjeng  in  Banjoewangi,  Batav. Gonr. van 
15  Maart  1817,  n^  11,  overgenomen  in  Ind.Magazgn,  2*  Twaalft^  I.  2—15 
en  N.  T.  v.  N.  I.  XVIII.  167—179.  (Vertaald  uit  Musée  d'Histoire  NatureUe, 

Vol.  xvni). 

Horsfield,  Verhh.  v.  h.  Bat.  Gen.  VII,  no.  IV,  bl.  23  w. 

Banjoewangi  en  de  zwavelberg  aldaar  door  een  Oudgast,  Batav.  Gour.  van 
21  en  28  Oot.  1820.  (Overgenomen  in  Ind.  Mag. ,  2*.  twaalft.,  I.  134—147). 

G.  G.  G.  Reinwardt,  Beis  naar  het  oostelgk  deel  van  den  Ind.  Archip.  in 
1821  (Amst.  1858),  bl.  613-618. 

Junghuhn,  Java,  II.  997—1042. 

Zollinger,  Het  gebergte-systeem  van  Banjoewangi,  T.  v.  K.I.  Vni.  1. 175—190. 

Stöhr,  die  Provinz  Banjuwangi ,  2^*  Abtheil.,  8.  64—118. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1094 

tot  de  zee  uitstrekt,  en,  te  midden  der  weligste  vegetatie  aan 
weerszgden,  schier  geheel  kaal  en  boomloos  is.  Dit  is  de  mod- 
derstroom die  bij  de  uitbarsting  yan  1817  uit  den  Idjèn  be- 
neden waarts  vloeide.  In  oudere  tuflagen,  waarvan  deze  nieuwe 
schier  in  geen  enkel  opzicht  verschilt,  heft  zich  wat  verder  de 
rivier  Tamboeng  haar  bed  gegraven,  dat  gedeeltelgk  de  grens 
tusschen  de  districten  Banjoewangi  en  R&dg2Ldjampi  beschrgft. 
Dicht  bg  deze  plaats,  rechts  van  den  weg,  brengen  de  reizi- 
gers gewoonlijk  een  bezoek  aan  den  buitengewoon  hoogen  en 
ouden  Oepasboom  (Antiaris  toxicaria)  die  door  de  beschrijving 
van  Leschenault  en  de  afbeelding  van  Blume  beroemd  is  ge- 
worden. De  schoone  boom  verdient  een  bezoek,  al  is  in  de 
bosschen  dezer  streek  de  vergiftboom  in  het  geheel  niet  zeld- 
zaam *).  B&dg&djampi  heeft  een  pasanggrahan ,  een  koffie-  en 
zoutpakhuis;  het  ligt  te  midden  van  bebouwde  velden,  maar, 
om  zoo  te  zeggen,  aan  de  grenzen  der  cultuur.  Wel  vindt  men 
meer  zuidwaarts  nog  enkele  dorpen,  maar  zg  zgn  als  oasen 
in  de  wildernis.  De  ligging  van  R^djampi  in  eene  goed 
besproeide  vlakte,  90  m.  boven  de  zee,  is  zeer  gezond ,  en 
noopte  den  heer  Zollinger  hier,  althans  voorloopig,  zgne  woon- 
plaats Ie  vestigen,  toen  hg  in  1856  van  de  Regeering  voor  50 
jaren  de  concessie  had  erlangd  om  in  deze  streken  eene  groote 
plantage  van  kokosboomen  aan  te  leggen.  De  onderneming  had 
met  groote  moeielgkheden  te  kampen.  Het  opruimen  der  bosschen 
vorderde  een  kolossalen  arbeid,  en  de  werkkracht  der  schrale 
bevolking  was  gering.  Bovendien  was  de  groote  vochtigheid 
van  het  jaar  1867  zeer  nadeelig,  daar  zg  het  verbranden  van 
boomen  en  ruigte  bemoeielgkte.  Maar  het  grootste  ongeluk 
dat  de  onderneming  kon  treffen,  trof  haar  in  1859  door  den 
dood  des  ondernemers,  die  spoedig  de  geheele  zaak,  ofischoon 
zg  goede  renten  beloofde,  aan  verwaarloozing  en  vernietiging 
prgs  gaf  •)• 


^)  Blume,  Romphia,  I,  pi.  XXII.  Zie  den  tekst  bl.  46—59.  Orer  de  Anti- 
aris vgl.  D.  I,  bl.  152,  en  bierboyen,  bl.  467,  alsook  van  Hoëvell,  Reis, 
II.  193—195,  en  Stöbr,  die  Pror.  Banjuwangi.  31. 

»)  St5br,  t.  a.  p.  33—37. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1095 

Te  midden  der  maagdelijke  wonden ,  die  hier  eene  verbazende 
verscheidenheid  van  de  schoonBte  woudreuzen  bevatten ,  en  de 
kostbaarste  hontsoorten ,  waaronder  ook  het  kajoe  pèlèt,  opleveren , 
liggen,  op  een  paar  palen  afstands  van  R&g&djampi,  de  merkwaar- 
dige ruïnen  van  Matjan  poetih,  waarvan  reeds  in  het  historisch 
deel  van  dit  werk  eene  beschrijving  is  gegeven*),  waarom  wij 
die  thans  met  stilzwggen  voorbijgaan. 

Onze  laatste  tocht  in  Banjoewangi  en  in  het  geheel  op  het 
eiland  Java  heeft  een  vluchtig  bezoek  ten  doel  aan  het  zuider- 
strand  bg  Gradjagan.  De  weg,  die  te  paard  moet  worden 
afgelegd,  voert  eerst  in  zuidoostelijke  richting  naar  het  dorpje 
Pare  Djati,  dat  te  midden  van  rijstvelden  op  een  der  bosch- 
rijke  voorheuvelen  van  den  Baoen  ligt.  Het  bebouwde  land 
houdt  echter  spoedig  op,  maar  niet  de  schoonheid  van  hetland- 
schap;  want  door  eene  kleine,  waterrijke  vallei,  begrensd  door 
lage ,  heerlijk  begroeide  heuvelen ,  rijdt  men  als  door  een  park 
naar  Gambiran,  dat  15i  paal  van  B&g&djampi  verwgderd  is.  Hier 
vindt  men  weder  een  goeden  pasanggrahan ;  men  heeft  er  den 
machtigen  kegel  van  den  Baoen  in  het  noorden  lU^  west,  en 
ziet  er  in  het  westen  een  koepelvormigen  heuvel  liggen ,  den 
Goenoeng  Erikil,  den  hoogsten  die  in  deze  richting  wordt  aan- 
getroffen. Al  de  heuvelen  in  den  omtrek  bestaan  uit  ophoopingen 
van  lavablokken.  Stöhr  acht  ze  afkomstig  van  oude  lavastroo- 
men,  van  den  Baoen  afgedaald,  die  bij  het  afkoelen  gebarsten 
zijn,  ofschoon  hg  ook  de  mogelijkheid  erkent,  dat  zij  van  uitge- 
worpen puinbrokken  zijn  gevormd.  Hoe  het  zg ,  zij  staan  in  ver- 
band met  den  Baoen,  van  wien  zg  in  rgen  uitstralen.  De  uit- 
werpselen van  dien  vulkaan  schgnen  tot  aan  het  zuiderstrand 
op  bgna  30  geogr.  minuten  van  zijn  top  verspreid  te  zgn.  Een 
sage  zegt  dat  in  den  berg  eenmaal  een  smid  woonde,  die  dag 
en  nacht  vlgtig  arbeidde.  Dit  verdroot  den  in  de  nabgheid 
wonenden  God  Bim&,  wien  de  vonken  in  huis  vlogen,  waarom 
hg  in  toom  de  geheele  smidse  omverwierp.  Uit  de  weggeslin- 
gerde  stukken ,  die  tot  aan  het  strand  vlogen ,  werden  deze  heu- 
velrgen  gevormd  *). 

*)  D.  II,  bl  210  VT.  =)  Stöhr,  t.  a.  p.  54  v. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1096 

Den  loop  der  Eali  Stahil  volgende,  waaraan  Gambiran  gele* 
gen  18,  yerToIgen  wg  onzen  weg  door  prachtige  bossohen  bijna 
recht  oostwaarts  naar  Kradenan,  9{  palen  van  Gttmbiran.  Hen 
kan  thans  van  R&g&djampi  Eradenan  ook  in  recht  zuidwaartache 
richting  bereiken  over  Soek&dadi ,  in  welke  plaats  ook  eene  kleine 
landbouwinrichting  voor  dwangarbeiders  heeft  bestaan ,  die  echter 
nooit  veel  heeft  beteekend  en  sedert  lang  te  niet  is  gegaan  *). 
Langs  dezen  weg  bedraagt  de  afstand  van  R&g&djampi  tot  Era- 
denan slechts  14}  palen,  terwijl  wg  bg  den  omweg  over  Gkm- 
biran  25  palen  moesten  afleggen,  die  echter  rnim  de  moeite 
beloonden.  Ook  Eradenan  heeft  een  pasang^ahan,  en  in  den 
omtrek  dier  plaats  bestaat  weder  eene  niet  onaanzienlgke  koffie- 
cnltnnr. 

Eindelgk  rijden^  wij  nog  9}  palen  in  recht  znidelgke  richting 
naar  Gradjagan.  Ook  hier  voert  de  weg  door  het  hoogstammig  wond, 
totdat  plotseling  het  bosch  ophondt  en  alles,  zoo  ver  het  oog  reikt, 
bedekt  is  met  het  hooge  glagah-gras,  waamit  slechts  enkele 
gehang-palmen  *)  en  acacia's  opschieten.  Na  een  vrg  langen  rit 
door  het  glagah-veld  bereikt  men  ten  laatste  de  strandvlakte,  eene 
moerassige,  van  natnnrlijke  kanalen  doorsneden  landstreek.  De 
baai  van  Gradjagan  bestaat  nit  een  buiten-  en  binnenhaal.  De 
eerste  is  zeer  uitgestrekt ,  de  laatste  bestaat  nit  een  langen ,  oost- 
waarts diep  in  het  land  dringenden  zeearm ,  door  een  smalle  land- 
tong van  de  bnitenbaai  gescheiden.  In  onze  eeuw  van  doorgra- 
vingen zou  het  vroeger  geopperd  denkbeeld  wel  eens  weder 
kunnen  worden  opgewarmd  om  deze  binnenbaai  door  een  kanaal 
te  verbinden  met  de  Pampang-baai,  die  aan  de  oostzgde  van 
Banjoewangi  even  diep  landwaarts  indringt  De  uiteinden  der 
beide  baaien  zullen  nauwelijks  zes  palen  van  elkander  verwijderd 
zijn,  en  het  uitwinnen  van  den  langen  weg  om  het  schiereiland 
Balambangan  heen  zou  voor  de  scheepvaart  een  niet  te  verachten 
voordeel  wezen  •). 

Gradjagan  is  een  klein  visschersdorp  dat  aan  de  binnenbaai 


«)  Bleoker  in  T.  v.  N.  I.  1849,  II.  159.        s)  Ooryphau  mbraguUfera  L, 
»)  Stöhr,  t.  a  p.,  bl.  67. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1097 

niet  ver  van  haren  ingang  ligt  De  landtong,  die  zicli  slecbts  weinig 
boven  de  zee  verheft,  is  zandig  en  met  Btruikgewas  en  gras  begroeid, 
maar  bevat  een  goede  zoetwater-wel.  Zoo  kalm  als  de  zee  is  in 
de  beschutte  binnenhaal,  zoo  hevig  wordt  de  landtong  aan  de  bui- 
tenzgde  door  de  zware  branding  van  den  Zuider- oceaan  bestookt. 
Aan  de  westzgde  der  binnenhaal  steekt  een  tien  meters  hooge 
klip  in  zee  uit,  en  ook  verder  westwaarts  is  de  baai  door  woeste 
klippen  omgeven^  die  hg  vloed  door  de  zee  gebeukt  worden, 
maar  er  bg  ebbe  door  eene  vlakte  van  weinige  schreden  van 
gescheiden  zgn.  De  klippen  van  Oradjagan  zijn  de  laatste  uit- 
loopers  van  den  Baoen.*  De  bewoners  van  dit  dorp  vinden  in 
de  waterea  in  den  omtrek  vele  eetbare  schelpdieren,  waaronder 
een  smakelgke  oestersoort,  en  een  overvloed  van  visch,  terwgl 
op  het  strand  de  schildpadeieren  bg  schotels  vol  worden  ingeza- 
meld *)•  Wg  hebben  hier  den  eindpaal  onzer  tochten  over  Java 
bereikt  en  bg  ons  afscheid  van  het  schoone  eiland,  zullen,  ver- 
trouw ik,  al  mgne  lezers  het  met  mij  steeds  klimmende  welvaart 
en  voorspoedige  out  wikkeling  toewenscheu. 


Op  het  oogenblik  dat  ik  gereed  sta  de  pen  neder  te  leggen, 
is  het  tien  jaren  geleden  dat  ik  met  dit  werk  een  aanvang  maakte. 
Ik  heb  die  tieo  jaren  in  den  geest  grootendeels  op  Java  door- 
leefd, en  verlaat  het  met  hetzelfde  weemoedige  gevoel ,  met  den- 
zelfden weerzin  om  te  scheiden ,  met  denzelfden  achterwaarts 
gerichten  blik,  alsof  ik  er  mg  na  tien  jaren  werkelijk  verblgf 
van  moest  afscheuren.  Wellicht  heeft  het  oog  der  verbeelding  de 
schoonheid  overschat,  en  zou  de  aanblik  der  werkelgkheid  een 
illusie  verstoren.  Er  zijn  er  ^  ik  weet  het,  die  zoo  oordeelen ;  maar 
er  zgn  er  ook  die  mijne  opvatting  staven.  Zelden  is  wel  is  waar 
de.  heerlijkheid  der  natuur  van  Java  door  Nederlandsche  dichters 


')  Stdhr  t.  a.  p.  bl  58,  62. 


Digitized  by  VjOOQIC 


1098 

bezoDgeo ;  maar  een  der  beste ,  schoon  niet  der  meest  gelezene ,  — 
een  der  zeer  weinige  die  Insalinde  door  eigen  aansohoawing 
kenden,  —  Hendrik  Amold  Meyer,  heeft  ze  meermalen  ia 
zijne  zangen  gehuldigd.  Men  yergnnne  m(j  met  de  volgende 
sohoone  regels  nit  zgn  „Yaarwel  aan  Jaya''  *)  deze  bladzgden 
te  beslaiten: 

^Jal   heerlgk  schoon  is  de  aanblik  van  die  dreven 

«Waar  eeuwge  jeugd  de  rgke  schepping  siert : 
„De  grond  geen  arbeid  eischt  om  Tracht  te  geren, 

„En  't  golvend  graan  tot  in  de  wolken  tiert  I 
„Ziet  hier  de  mige  klippen,  met  hun  holen, 

„Als  zwarte  reuzen,  badende  in  den  vloed; 
„Ginds ,  onder  't  wuivend  kokosbosch  verscholen , 

„De  witte  kampong,  die  van  't  strand  n  groet! 
„Die  grgze  rookspiralen,  langzaam  kronkelend 

„Door  't  loofgewelf  der  groene  boschvallei ; 
„De  watervallen  in  het  zonlicht  vonkelend 

„Als  zilver,  op  der  bergen  donkere  zg', 
„Het  berggevaarte ,  in  neevlig*  afstand  wgkend ; 

„Door  't  licht  gekleurd  met  blauw  en  violet, 
„Met  donzen  wolkjes  op  zgn  toppen  prgkend 

„Als  witte  veeren  op  't  gebronsd  heimet  !** 


>)  Aurora,  Jaarboekje  voor  1843. 


Digitized  by  VjOOQIC 


INHOUD. 


VIERDE    BOEK. 
CHOROGRAPHIE. 

EERSTE  AFDEELING. 
West-Javo. 

EERSTE  HOOFDSTUK. 
De  Hoofdstad Blds.        1 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 
De  residentie  Batavia a         62 

DERDE  HOOFDSTUK. 

Banten ,       100 

VIERDE  HOOFDSTUK. 

Erawaog ,       148 

VIJFDE  HOOFDSTUK. 

ajeribon ,       176 

ZESDE  HOOFDSTUK. 
De  Preanger  Begentsohappen ,       283 


Digitized  by  VjOOQIC 


1100 

TWEEDE    APDEELING. 
Midden-Java. 

EERSTE  HOOFDSTUK. 
Tegal  en  Pekalongan Bldz.    355 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 
Banjoemas  en  Bagelèn ,       403 

DERDE  HOOFDSTUK. 
Samarang  en  Eadoe «       472 

VIERDE  HOOFDSTUK. 
De  Yoratenlanden <*  r „       566 

VIJFDE  HOOFDSTUK. 
Madioen  en  Eediri. ,       701 

ZESDE  HOOFDSTUK. 
Djapara  en  Bembang ,       754 

ZEVENDE  HOOFDSTUK. 

Soerabiga ,       814 


DERDE  APDBELINa. 
Madoera    en    de    Oosthoek. 

EERSTE  HOOFDSTUK. 
Madoera ,       891 

TWEEDE  HOOFDSTUK. 
Pasoeroean  en  Probolinggo ^       925 

DERDE  HOOFDSTUK. 
Besoeki ,  .  .      .     1040 


Digitized  by  VjOOQIC 


i 


il.  i 


Digitized  by  VjOOQIC 


I 


*       *      i 

Digitizedby  Google  ^ 


YD 


; uo I  f       * 


ivi316873 


Ü.C.  BERKELEY  LIBRARIES 
■lllllllllll 


^£edby  Google 


Digitized  by  VjOOQIC