Skip to main content

Full text of "Jezus Christus in de bergrede: vergeleken met Jesus Christus in het overige ..."

See other formats


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 



vShoV i;h HlHVAftLl LlliftAHV 



AH uaiM u 



JEZUS (MISTIJS \fi m BERGREDE 



TEEGELEKEN MET 



JEZUS cnRisms m het oveiiice 1 1 






(HHJR 



A F. n. Bt^A^TLnV 



nilONJSOBN, — rt,. J SflUEtlBKEJi. 

ISÏO. 



Digitized by 



Google 



sa? 




AndöVer-'HArIM^ 

IKEOLoeiaLUBEARY 




Digitized by VjOOQ IC 



Digitrzed by VjOOQIC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 




Digitized by VjOOQ IC 



Digiti 



zedby Google 



JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE 



VEBOET^KEN UET 



JEZUS CHRISTUS IN HET OVERIGE NIEUWE TESTAMENT. 



Digitized by VjOOQ IC 



^ Digitized by VjOOQ IC 







^ 



JEZUS CflRISm IN DE BERGREDE 

VERGEIiEKEN MET 

JEZUS CHRISTUS IN HËT OVERIGE NIEUWE TESTAMENT. 

Academisch Proefschrift 

TER VERKRIJQINO VAN DEN QRAAD VAN 

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID, 

AAN DB 

fil006BS6HII®l. TS 8R®HIIISSia > 

OP 0£ZAO VAN DEN BECXOK MAGNIFICUS 

Mr. B. D. H. TELLEGhEN, 

Hoogleeracar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, 
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN 



AUGUST FREDERIK HENDRIK BLAAUW, 

GEBOREN TE DELFT. «ZL 



-OOO^OOO- 



GKONINGEX, — R. J. SCHIERBEEK. 
1870. 



Digitized by VjOOQ IC 



Gedrukt bij R. J. Schier beek, te Groningen, 



Digitized by VjOOQ IC 



Si 1.1 



AAN MIJNE OUDERS. 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Het is mij een heerlijk voorrecht^ bij het verlaten der 
Hoogeschooly dit proefschrift aan mijne innig geliefde Ouders 
te itmnen opdragen. Tevens is het mij eene lelwefte hier een, 
enkel woord te doen, voorafgaan om mijn hartelijken dank te be- 
tuigen aan zoo vele anderen^ die tot de gewenschte voltooiing 
mijner academische studiën^ op verschillende wijzen hebhen mede- 
gewerkt. 

Ontvangt Gij allen de verzekering mijner dankbaarheid; 
ime namen zal ik niet noemeti^ maar in mijn verder leven hoop 



Digitized by VjOOQ IC 



ii te tooften dat zij , wel verre van door mij te worden vergeten , 
mij steeds de aangename verpUcMing zullen herinneren om te 
beantwoorden aan de belangstelling die Gij mij hebt beiwezen^ 
aan het vertrouwen dai Gij in mij hebt gesteld^ aan de liefde 
waarmede Gij mij hebt geholpen. 

Aan U in het bijzonder mijn dank^ Hoogleeraren wier 
lessen ik heè bijgewoond. Met groote ingettmnenheid zal ik aan 
uw aller onderwijs en aan den vriendschappelijken omgang met 
velen uwer blijven denken. 

Onder de aangenaamste herinneringeti zal ik die wen stellen 
welke ik gedurende vier jaar mst vele goede vrienden^ op de 
vergaderingen van //Belgicis Litteris Sacrum," in uw 
gezelschap h^ doorgebracht^ Hooggeleerde Moltzeb! Moge dat 
genootschap . zich altijd in vme voortreffelijke medewerking blijven 
verheugen. 

Gij bovenal Hoogleeraren der theologische faculteit Hof- 
stede DE Groot, Muurling en Diest Lorgion h^t aan- 



Digitized by VjOOQ IC 



spraak op mijne erkentelijkJmd\ hoog waardeer ik het voorrecht 
uw onderwijs en uwe wehoillendheid te hebben genoten. 

Wat ik^ aan U verschuldigd ben Hooggeachte Hofstede 
DE Gboot, in wien ik te gelijk een voortreffelijken leermeester^ 
raadsman en vriend heb gevonden^ laat zich niet onder woorden 
brengen. Ik hoop dat Gij er getuige van zult wezen niet aan 
een onwaardige uwen kostbaren tijd^ uwe veelomvaitende kennis 
en uwe heilzame vriendschap te hébben gewijd, In de laatste 
jaren , inzonderheid bij de bewerking van mijn proefschrift , heb 
ik aan moe verstandige en vriendelijke leiding zeer veel te 
danken. Be doctorale graad dien ik op uw aanraden en met 
uw hulp heb trachten te verkrijgen , zal mij aansporen om mijne 
zwakke krachten dienstbaar te maken , aan die wetenschap en aan 
die Kerk waaraan Gij uw geheele leven hebt gewijd. Bai moge 
U het bewijs zijn mijner dankbaarheid. 

^Eindelijk vinde hier nog een enkel afscheidswoord zijn 
plaats: Ik neem de vrijheid mij aan te bevelen in de belang- 



Digitized by VjOOQ IC 



stellhif) en vriendschap^ die ik gedurende mijn bijna vijfjarig 
verblijf aa7i de Groninger Hoogeschool van vele Hoogleeraren en 
Studenten , Predikanten en andere Stadgenooten heo mogen onder- 
vinden. Daar mij het voorrecht is geschonken^ in deze provincie 
te Wirdum beroepen te zijn^ en ik derhalve niet ver uit uwe 
ow/jeving wegga ^ troost ik mij met de hoop TI nog dikwijls te 
zullen ontmoeten. 



Digitized by VjOOQ IC 



INHOUD. 



INLEIDING BI. 1. 



EEKSTE DEEL. 

JEZUS CHBISTUS IN DE BERGREDE OP ZICH ZELVE. 



§ 1. Overzicht van den inhoud der Bergrede BI. 7. 

§ 2. Doel van de Bergrede // 10. 

§ 3. Hoofddenkbéfelden in de Bergrede // 12. 

§ 4. Slotsom van de Bergrede // 30. 

§ 5. De uitwerking der Bergrede // 31. 



Digitized by VjOOQ IC 



T^WnEDE , DEEL. 

JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE, VERGELEKEN MET 

JEZUS CHRISTUS IN HET GEHEELE NIEUWE 

TESTAMENT. 



§ 6. Plan van behandeling . BI. 34. 

§ 7. ])e negen hoofddenkbeelden van de Bergrede 

in het overige N. T , // 35. 

§ 8. Slotsom van Jezus' onderwijs in het overige 

Nieuwe Testament // 118. 

§ 9. Uitwerking van Jezus' onderwijs in het overige 

Nieuwe Testament // 120. 

BESLUIT ....// 123. 



Digitized by VjOOQ IC 



HSTLEIÜHSTG. 



Onder de schoonste bladzijden van de nieuwtestamentische 
schriften moeten zonder twijfel die worden gerekend, welke ons 
in het midden eener schilderachtige landstreek verplaatsen, om 
onzen geest de koesterende stralen te doen genieten van een licht 
zoo zacht en liefelijk, zoo levenwekkend en versterkend > als 
er op aarde nergens weder een heeft geschenen. Ieder, voor 
wien het N. T. geen gesloten boek bleef, heeft zich altijd 
bijzonder aangetrokken gevoeld tot die eerste prediking van 
Jezus, waarin de heerlijke schatten van een nieuw leven voor 
de menschheid worden ontsloten. ^) 

Die de Bergrede leest en herleest, zal telkens weder den 
diepen indruk gevoelen, welken haar rijke inhoud wel moet 
maken op ieder, wien het niet geheel aan godsdienstzin en zede- 
lijken ernst, aan een streven naar het ideale ontbreekt. 

Het verwondert ons dan ook niet, dat zij langen tijd in' 
het geheugen der eerste Christenen bewaard is gebleven, gelijk 



') „Jcdes Wort in dieser Rede Jesa ist geistig und Eeligion des 
Herzens." Herder, Eeden und Ilomilien, bl. 5, uitgave 1826. 

1 



Digitized by VjOOQ IC 



blijkt uit verscheidene plaatsen in de brieven van het N. T. 
en in de oudste gedenkstukken der christelijke letterkunde. *) 

Evenmin bevreemdt het ons , dat zij , zoo als wij haar Matth. 
V, VI en Vil vinden opgeteekend, reeds aan den kerkvader 
Augustinus aanleiding gaf tot het schrijven van een afeonderlijk 
werk , Be Sermone Domini in Morde (T. UI , ed. Bened.) , aan 
Luther, Auslegung dea 5, 6, 7 Cap. Mt. (B. VIT, uitg. van 
Walch) en aan zoovele anderen tot in dezen tijd toe, onder 
welke vooral verdiend te worden genoemd Dr. A. Tholuck, 
Atisfilhfliche Auslegung der Bergpredigt Ckristi noch ML , waar- 
van eene vierde uitgave in 1856 te Gotha het licht zag. Bij 
hem wordt een opgave van de meeste schriften over de Bergrede 
gevonden, derde uitg. bl. 51 v.v. *) Wij hebben er nog bij 
te voegen het werk van Dr. L. Proes, Be Bergrede dea 
Keer en in hare toepasdng op het christelijke leven verklaard^ 
nieuwe uitgave 1870 te Leeuwarden hij Suringar^ en Prof. J. 
Heringa Ez., Verklanng der Bergrede van Jezus ^ 1814, 

Hoe hoog de Bergrede staat aangeschreven zelfs ook bij de 
meest geachte woordvoerders der Nieuwe Richting, blijkt uit 
bijna al hunne geschriften, waar zij ter sprake komt. Dr. P. 
Chr. Baur noemt haar in zijn werk , Bas Christenthvm und die 
christliche Kirche der dr ei er sten Jahrhunderte ^ tweede uitgave 
1860, bl. 25, 26: //Die die ganze öffentliche Wirksamkeit 



ï) Zie o.a. 1 Cor. IV: 12, VH: 10, 1 Petr. Dl: 9, IV: 14, Jac. 
rV: 9, V: 12. En, wat het gebruik betreft van de Bergrede door de 
apostolische vaders gemaakt, vergelijk de aanhalingen uit Matth. V — ^VII 
in de Indices Locorum SSde, gevoegd by de uitgaven der Patres Apostolici 
van Hbfelb, Dbessel en anderen. 

>) Zie ook Dr. K. Hase, Leben Jesuy 1865, bl. 146. 



Digitized by VjOOQ IC 



3 

Jesu so bedeutungsvoll eröfifnende Bergrede." Het is , zegt hij 
verder, //das Inhaltsschwere der Rede, das die Person selbst 
erst in ihrem wahren Licht erscheinen lasst, es ist die Sache 
selbst die hier spricht, die innere, unmittelbar an die Herzen 
der Menschen dringende Macht der "Wahrheit, die sich hier in 
ihrer weltgeschichtlichen Bedeutung ankündigt ;" hij vindt daarin 
het //Principielle des Christenthums." In zijn Neutestam. Theo- 
logie bl. 64 , 65 , zegt hij : //Dieses sittliche Element , wie es 
in den einfachen Satzen der Bergrede als der reinste und 
lauterste Inhalt der Lehre Jesu sich kund gibt, ist der eigentlich 
substanzielle Kern des Christenthums , zu welchem alles andere, 
so grosse Bedeutung es haben mag, in einem mehr oder minder 
secundaren und zufalligen Verhaltniss steht, die Grundlage, auf 
welche erst alles andere gebaut werden kann, die, so wenig sie 
auch noch die Porm und Parbe des geschichtlich gewordenen 
Christenthums hat, doch an sich schon das ganze Christenthum ist." 
Zoo ook z^, H. Lang, Ein Gang durch die christUche 
Welty wanneer hij bl. 11 v.v. op de Bergrede wijst: //Wann 
werden die christlichen Confessionen dazu gelangen , in dieser ein- 
fach-praktischen Prömmigkeit , welche die Eeligion Christi selbst 
ausmachte, ihren Einigungspunkt zu finden?" Eenan schrijft 
in zijn Tïe de Jésus^ als hij de Bergrede bespreekt, bl. 82: 
//Toutes les vertus d'humilite, de pardon, de charité, d'abné- 
gation, de dureté pour soi-même, vertus qu'on a nommées ^ 
bon droit chrétiennes, si Ton veut dire par Ih. qu'elles ont éié 
vraiment prêchées par Ie Christ, étaient en germe dans ce premier 

enseignement. 11 n'y avait pas encore de chrétiens; Ie vrai 

1* 



Digitized by VjOOQ IC 



christianisme cependant était fondé, et jamais sans doute il ne 
fut plus parfait qu'è. ce premier moment. Jésus n'y ajoutera 
plus rien de durable." D. P. Strauss betuigt, Bas Leben 
Jesiij fur das deutsche Volk bearbeitet^ Leijpz. 1864, bl. 204: 
//Als den Kem der synoptischen Christusreden hat man mit Eecbt 
von jeher die Bergrede angesehen , in deren Eingange schon die 
neue christliche Weltanscbauung wie ein befracbtender Prühlings- 
regen sich ausscbüttet." Péijx Pecaut noemt in zijn werkje, 
Le CAristianisme libéral et Ie miracle^ bl. 65, Jezus //rhomme 
nouveau, Tbomme du sermon sur la montagne, de Toraison 
dominicale." 

Zulke uitspraken, waarin liooge waardeering van het eene 
bijna tot geringschatting van het andere overslaat, gaven mij 
aanleiding, om, ten einde het wezen des Christendoms uit eene 
door allen als zuiver geëerbiedigde bron beter te leeren kennen , 
na te gaan, wat die Bergrede bevat, vooral in 't geen de persoon- 
lijkheid van Jezus Christus betreft, en het gevondene te verge- 
lijken met den overigen inhoud van het N. T. 

Is er toch veel over de Bergrede geschreven, voor zoover 
ik weet, is zij op die wijze nog niet beschouwd. *) Welkom 



^) Het is toch iets anders , dan hetgeen gedaan is door M. N. Rinq- 
KALDA, Disi. Theol. de Orat, Montana, Traj. ad Rhenum 1858. Hij heeft 
in de eerste vijf hoofdstukken van zijne verhandeling over de bezwaren ge- 
sproken, welke de Bergrede in hare samenstelling oplevert, en getracht die 
op te lossen. En na in het zesde hoofdstak een schets te hebben gegeven 
van den gang der gedachten in de Bergrede, heeft hij in hoofdstuk VU 
het verband tnsschen haar en het Mozaïsme aangewezen. Eindelijk in 
het laatste hoofdstuk (slechts zeventien bladzijden) heeft hij getracht, 
„praecipua doctrinae rcügionis placita exponere, ut pateat, haec placita 
omnino contineri oratione montana." 



Digitized by VjOOQ IC 



is mij dit, omdat mijn proefschrift nu geen gevaar loopt het 
afechijnsel van een meer degelijk onderzoek te worden, en ik 
word genoodzaakt meer zelfstandig te werk te gaan. Evenwei 
is mijn doel niet, iets nieuws te leveren of voor anderen licht 
te verspreiden, waar het vroeger nog niet recht helder was, of 
de gevoelens van sommige theologen aan te prijzen, die van 
anderen te bestrijden ; neen , mijn onderzoek beschouw ik vooral 
als cene nieuwtestamentische studie , ten dienste van mijne eigene 
(mtwikkeling en vorming. Het bezwaar aan den aard van mijn 
onderwerp verbonden , van subjectief te zijn en eigene meeningen 
op den voorgrond te stellen, heb ik niet voorbij gezien. Wel zal 
ik trachten zooveel mogelijk het te overwinnen, maar in het 
bewustzijn mijner zwakheid, roep ik de toegevendheid in van 
allen die weten, hoe moeilijk het is, zoo iets te vermijden. 

Kan ik door mijne studie wellicht anderen eenigen geringen 
dienst bewijzen, dit zal mij eene aangename toegift zijn. 

Even als in bovengenoemde werken en over het algemeen 
onder de benaming Bergrede^ wat wij Matth. V, VI en VTI vin- 
den , wordt bedoeld , zoo zal ook ik mij geheel daaraan houden , 
zonder in eene opzettelijke vergelijking met de redactie van een 
gedeelte er van in Lucas VI te treden; zonder de mogelijkheid 
te overwegen, dat een of ander misschien niet zóó op den berg 
of waarschijnlijk bij een andere gelegenheid door Jezus is ge- 
sproken ; ook zonder mij aan tekstcritiek en conjecturen te wagen. 
Neen, ik onderstel met vele godgeleerden van elke richting, dat 
Jezus eene rede van min of meer dezen inhoud niet zeer lang 
na zijn optreden zal hebben gehouden; verder stel ik mij voor, 



Digitized by VjOOQ IC 



6 

de Bergrede en ook het overige van het N. T. zoo te nemen, 
als wij ze volgens de beste codices kennen. Zoo zal althans 
ééuQy zeker niet minder gevaarUjke, klip van subjectiviteit door 
mij worden ontweken. 

De wijze, waarop ik mijn onderwerp wil behandelen, kan 
over 't geheel duidelijk genoeg uit de inhoudsopgave worden 
a%eleid. 

Eerst beschouw ik Jezus Christus , gelijk hij in de Bergrede 
spreekt en is , alleen en op zich zelve , om , na gezien te hebben , 
hoe hij zich hier doet kennen, voorts te onderzoeken, in hoe- 
verre deze Jezus Christus der Bergrede overeenstemt met dien 
van het overige N. T. , opdat, zoo hij hier in de Bergrede en 
ginds in het overige N. T. mocht blijken dezelfde te zijn , aldus 
eene bijdrage te leveren tot hoogere waardeering van de oorkonden 
des Christendoms. 



o>9io 



Digitized by VjOOQ IC 



ERSTE Deel. 






JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE OP ZICH ZELVE. 



% 1. Orerzicht Tan den inhoud der Bergrede. 

Jezus begint zijne rede met eene negen maal , herhaalde 
zaligspreking van hen, die door verschillende eigenschappen ge- 
schikt zijn en behoefte gevoelen, om opgenomen te worden in 
het koninkrijk der hemelen, tot welks stichting hij reeds sinds 
eenigen tijd openhjk was opgetreden, en 't welk als eene blijde 
boodschap door hem in de synagogen den Joden was aange- 
kondigd. ^) Telkens voegt hij er kort maar kernachtig enkele 
woorden bij, vol vertroosting, opwekking en bemoediging. In 
het elfde vers heeft hij zich meer bepaald tot zijne apostelen 
gericht, en toont nu v. 13 — 16 in enkele beelden aan, dat zij 
tot heil hunner medemenschen en ter verheerlijking van den Vader 
werkzaam moesten zijn. — Van v. 17 — 48 stelt Jezus zijne ver- 
houding tot Israëls wet en profeten en die van het rijk zijner 



O Zie Matth. IV: 17—25. 



Digitized by VjOOQ IC 



stichting tot de joodsclie theocratie voor, als die van innerlijke 
zedelijkheid tot uitwendige rechtvaardiglieid , van waren gods- 
dienstzin tot wettischen vormendienst. Hij spreekt dit eerst uit 
in het algemeen en stelt het daarna in zes voorbeelden voor 
oogen, terwijl hij tegenover de aanhalingen uit de wet en hare 
inachtneming zijne eigene voorschriften en zienswijze doorgaans 
in korte spreuken *) verkondigt, en met het: //weest gij dan 
volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is," eindigt. 

In h. VI: 1 — 18 zet Jezus zijne inzichten uiteen omtrent 
de ware mededeelzaamheid, omtrent het gebed *) en het vasten 
tegenover het misbruik, dat daarvan bij Joden en Heidenen 
bestond. Hij wekt v. 19 — 34 op tot hemelsgezindheid , tot 
onbezorgd vertrouwen op den hemelschen Vader en tot het streven 
naar de rechtvaardigheid , die het koninkrijk der hemelen eischt. 
De waarde van het eeuwige tegenover die van het vergankehjke 
wordt daar in levendige kleuren geschilderd. 

Verder toont Jezus h. VII: 1 — 20 aan, hoe wij ons te 
gedragen hebben jegens den naaste, die het een of ander heeft 
misdaan; spreekt daarna over den vasten grond der gebedsver- 
hooring, over den breeden weg, die ten verderve, densmallen, 
die ten leven leidt, en doet uitkomen, hoe het karakter van den 



1) Enkele spreuken , die in de Bergrede voorkomen , vinden wij elders in 
Mattheus en in do overige Evangeliën bij andere gelegenheden terug. 
Gaarne pnderschi'ijf ik, wat Hase daaromtrent opmerkt, bl. 144: „Dass 
Jesus einzelne Sprüche' zu verschiedenen Zeiten wiederholt ^abe, wider- 
steht zwar auf den ersten Anblick der Vorstellung von seiner Geistesfülle, 
ist aber hinsichtlich sprüchwörtlicher Beden unleugbar, und liegt in der 
SteUung eines Lehrers, der nicht sich sondern andem predigt." 

2) Aan den samenhang, waarin het „Onze Vader" bij Luc. XI: 1 
v.v. voorkomt, wordt doorgaans, zoo ook door Hase, de voorkeur gegeven. 
Bruno Baüer daarentegen zegt : „Der Anlass , von dem Lukas spricht , ist 
gemacht und sehr unglücklich gemacht." Hij geeft aan Marcus de voorkeur , 
die „von der ganzen Angelegenheit noch gar nichts weiss." 



Digitized by VjOOQ IC 



meiiscli uit zijue daden wordt gekend. Eindelijk li. VII: 21 — 27 
geeft hij te kennen , dat het uiterlijke noch nu , noch in den dag 
des gerichts waarde zal hebben, en besluit met eene geUjkenis, 
waarin elk, die zijne woorden hoort en er naar handelt, bij een 
verstandig man , die dit niet doet , bij een dwaas wordt vergeleken. 

Over het geheel komt de inhoud der Bergrede, die door 
Hase //ein wohlgegliedertes , durch Einen Gedanken zusammen 
gehaltnes Ganze" wordt genoemd, hierop neder: //Zalig de 
mensch, die in vertrouwen op Jezus burger wordt van het 
koninkrijk der hemelen; zal hij zich hjden en vervolging daar- 
voor moeten getroosten, na dit leven wacht hem een heerlijk 
loon; God is zijn Vader. Staan de zedelijke eischen van het 
nieuwe koninkrijk veel hooger dan die der oude theocratie, 
God is vergevingsgezind; door het gebed in QoAs gemeenschap 
te leven en onvermoeid te streven naar zijne volmaaktheid, 
zie daar de rechtvaardigheid , welke Jezus verlangt van hen , 
die door hem zonen willen worden van God, dien hij als 
Vader van alle menschen aankondigt; gelukkig, die daarop 
vertrouwt en daarnaar handelt; het fundament van zijn gods- 
dienstig en zedelijk leven staat vast als eene rots." 

In vijf afdeelingen splitst Hase, bl. 145, puntig den 
inhoud: 

//lm 1 Theile [bis V: 48] ist das Verhaltniss des Gottes- 
reichs zur jüdischen Theokratie allgemein und nach einzelnen 
Beispielen als das der innem Sittlichkeit zur ausseren Gerechtig- 
keit dargethan. lm 2 Theile [bis VI: 18] der Gegensatz dieser 
sittlichen Erfüllung des Gesetzes zur pharisaischen Auffassung 
desselben als Werkheiligkeit in Almosen, Easten und G^bet. 
lm 3 Theile [bis VI: 34] die Scheidung des Verganglichen 
und des Ewigen, der alleinige Werth von diesem, aber nach 
der vollen Hingabe an dasselbe die heitere Bewegung in jenem. 



Digitized by VjOOQ IC 



10 

Tm 4 Theile [bis VII: 12] vereinzelte Sentenzen des Sittenge- 
setzes imd der Lebensweisheit. lm 5 Theile [bis VII: 27] 
mit erschüttemder Mahnung die ZurückfiihruBg aller Theorie 
auf That iind Gesinnung.'" 



% 2. Doel Tan de Bergrede. 

Om over haar doel te kmmen spreken, moeten wij vooraf 
weten, waar, wanneer en voor wie de rede werd uitgesproken. 

Het is niet twijfelachtig, of Jezus was reeds sinds eenigeu 
tijd onder het volk opgetreden; het blijkt uit Matth. IV, dat 
hij reeds gepredikt, zich eenige apostelen uitgekozen en vele 
zieken genezen had. Ja hij had reeds zooveel opzien verwekt, 
dat het gerucht van hem uitging in geheel Syrië en dat vele 
scharen, uit allerlei streken van Palestina hem volgden (Matth. 
rV : 24 , 25) , ofschoon Jezus volgens Mattheus en Lucas nog 
niet buiten Galilea had gepredikt. 

Op zekeren dag, hier volg ik Lucas ter verklaring 
van de omstandigheden waaronder de Bergrede werd uitge- 
sproken, had hij zich van zijne woonplaats Kapernaum ^) 
verwijderd, om den nacht biddende door te brengen, op een 
der schilderachtige terrassen, die zich aan den westelijken oever 
van het meer Genezareth verheifen. Eene belangrijke zaak had 
de Zoon den Vader voor te dragen; hij wilde uit de groote 
schare , die hem volgde , een twaalftal bijzondere leerlingen kiezen , 
die hij opzettelijk wilde vormen, zoodat hij, als hij eindigde, 
hun de voortzetting van zijn werk zou kunnen toevertrouwen. 

Toen hij terugkeerde , kwamen hem zijne leerlingen tegemoet. 
Hij deed uit hen de keuze van de twaalf apostelen. Daarna 



O Verg. Matth. VIII: 5 en Luc. VII: 1. 



Digitized by VjOOQ IC 



11 

verder van de hoogte afdalende, kwam Jezus met de zijnen in 
de vruchtbare vlakte van Genezareth, ^) die zich tusschen het 
meer en den berg *) uitstrekt. 

Hier had zich nu een groote menigte menschen *) verza- 
meld, die op zijne terugkomst wachtten, sommigen om genezen 
te worden, aUen om zijne prediking te hooren. Lucas verhaalt, 
dat Jezus na allen genezen te hebben zijne oogen naar zijne 
leerlingen opsloeg en *) zijne rede begon. Waarschijnlijk heeft 
hij daarbij verzwegen, dat Jezus vooraf de glooiing van den 
berg weer een eindwegs opging; want een vlakke plaats is min- 
der geschikt , om voor zulk een groote schare te spreken ; en zoo 
keeren wij terug tot Mattheus: //Toen Jezus nu de scharen 



1) „Znr Zeit Jesu war vor allem die Ebene Genezareth ein lachender 
Garten. Wegen der üppigen Fruchtbarkeit, sagt Josbphüs {Bell. UI, 10, 
8) kommt hier jedes Gewachs fort , und alles ist aufs Beste angebaut. Die 
milde Luft begunstigt die Fflanzen. Nussbaüme, welche die Eühle be- 
dürfen, wachsen in unermesslicher FüUe neben den Palmen, welche nur 
in der Hitze gedeihen, neben Feigen- und Olivenbaumen , denen eine 
gemassigtere Temperatur zusagt. Es ist wie ein Wettstreit der Natnr, das 
Widersprechende auf einem Punkte zu vereinen, wie ein schoner Kampf 
der Jahreszeiten , deren jede das Land für sich in Anspruch nimmt. Der 
Boden bringt die verschiedensten Obstarten nicht nur einmal im Jahr 
henror, sondem zu den verschiedensten Zeiten. Die königlichen Früchte : 
Weintrauben und Feigen liefert er zehn Monate lang unausgesetzt, 
wahrend die übrigen das ganze Jahr neben ihnen heranreifen." Prof. A. 
Hausbath, Neutestamentlicke Zeitgeschickte , D. I, bl. 349. 

*) Onder tÓ OQO^ bij Matth. en Luc. moeten hier waarschynlijk 
worden verstaan de aan de westzijde van het meer „sich stufenweis abda- 
chenden fruchtbaren Terrassen" (Hausrath). Aan den Thabor valt èn 
om zijne ligging èn om zijn vorm hier niet te denken. 

3) Waarschijnlijk Pharizeën en Schriftgeleerden uit alle vlekken van 
Galilea en Judea en uit Jeruzalem; men denke aan Luc. V: 17 en Matth. 
V: 17— -20. Iets dergelijks vinden wij Luc. IX: 37, Mare. IX: 14, Matth. 
XVII: 14. 

^) Hier moet bij gedacht worden „ten aanhooren des volks j" zie 
Luc. VU: 1. 



Digiti 



zedby Google 



12 

zag, klom lüj deu berg op en nadat hij zich had nedergezet, 
kwamen zijne leerlingen tot hem." 

Deze en in de eerste plaats zijne apostelen, die hier wel 
onder (Aa^ijTal ^) moeten worden verstaan , begaven zich in zijne 
onmiddellijke nabijheid, terwijl de overige schare, waarvan de 
zieken nu genezen waren, zich een weinig verder verwijderd in 
een grooten kring tot luisteren zette. 

Als we nu met het oog op de hier aangewezen omstandig- 
heden den inhoud van het door Jezus gesprokene nagaan, dan 
kunnen wij daaruit het doel der rede afleiden. Het komt hier 
op ne«r, dat hij als in eene grondwet van het rijk, 't welk hij 
b^on te stichten, de beginselen van het koninkrijk der heme- 
len, het doel er van, de plaats, die hij daarin bekleedt, de 
verplichtingen en voorrechten der deelgenoten, t^nover de 
theocratie, de wet en de gerechtigheid der Joden helder in het 
licht wilde stellen. *) 



§ 3. Hoofddenkbeelden In de Bergrede. 

a. Zaligheid, 

//Zalige' is het woord, waarmede Jezus zijne rede begint; 
vriendelijker en te gelijk heiliger aanhef laat zich zeker wel niet 



O Verg. Matth. VIII: 23, XTV: 19 enz. 

^ Hase, Ltben Jesu^ bl. 145 zegt van de Bergrede: „Sio ist an das 
versammelte Volk, weiter an die ganze Christenheit gerichtet, als eine 
Constitation des Gottesreichs durch die sittlich religiöse Gesinnung, in der 
Gestalt einer Gesetzesreform.** Tboluck bl. 7 zegt, na den inbond der 
Bergrede te hebben opgegeven: „Es ergiebt sich demnach als Zweck 
dieser Rede: es soll im Gegensatz zu den gangbaren pharis&ischen Bc' 
griffen von der Gerechtigkeit die ideale Gerechtigkeit des zu stiftenden 
Rcichs Gottes dargestellt und indirekter Weise der Besitz derselben ver- 
heissen werden.*' Men verg. aldaar bl. 13 v.v. do inzichten van anderen 
over het doel der Bergrede. 



Digitized by VjOOQ IC 



13 

denken ; ^) negen maal wordt het achtereenvolgens aan het hoofd 
van de negen uitspraken , die de Bergrede openen , gehoord. En 
juist dat ongewone, negen maal herhaalde fiaxaqioi doet ons 
reeds dadelijk met eerbied en liefde de oogen opslaan naar 
hem, die om zóó te kunnen spreken een verheven bewustzijn 
van eigenwaarde aan innige menschenliefde moet paren. Ja 
Jezus treedt op als iemand, die niet alleen zalig prijst, maar 
ook overtuigd is, zaligheid te zullen schenken. 

Zal hij in eene rede de beginselen ontwikkelen van het 
werk , waartoe hij zich geroepen voelt en waartoe hij reeds sinds 
eenigen tijd is opgetreden , hij begint terstond als hoofddoel van 
zijne komst de zaligheid ^) der menschen te verkondigen. *) En 
dat deze zaligheid, eene zuiver geestelijke, zich verre verheft 
boven het gewone aardsche geluk, blijkt zonneklaar uit elke uit- 
spraak. Zij beperkt zich ook niet tot de aarde : /rZalig zijt gij ," 
z^ Jezus , //verheugt u en weest blijde ; want uw loon is groot 
in de hemelen." *) — Zoo doen dan Jezus' eerste woorden reeds 
vermoeden, dat hij is, wat hij later door daden zal toonen te 
zijn, de zjJigmaker der menschen. **) 



1) „Sein erste» öffcntliches "Wort spricht uns Seligkeit^ Vertrauen und 
gtUen Muth zu.*' Hbbdeb, 1.1. bl. 4. 

3) „Er war nicht der Gesetzbotc, der wie dort, als Moses von der 
Welt gehn soUte, den Fluch vom Berge herabrief; zu suchen und «e% zu 
machen das verloren ist, war Er gekommcn." Herdeb, 1.1. bl. 4. 

») Matth. V: 11, 12. 

*) „De zaligheid bestaat daarin , dat men in volkomen harmonie leeft 
met zijn geweten en met zijn God, dat men aan het beeld Gods beant- 
woordende het goddelijke leven deelachtig is, dat zich openbaart in vroom- 
heid en adel der ziel." Gbabwinckbl, Geloof en Vrijheid t 6e afl. 1869, bl. 24. 

*) „Tiefer nnd umfassender können wir nirgends in den innersten 
Mittelpunkt der Grundanschauung und Grundstimmung hinein blieken , aus 
welcher das Christenthum hervorgegangen ist, als in den Makarismen der 
Bergrede." Baub, Das. Christenthum der drei ersten JahrKy bl. 26. 

H. Lang, 1.1. bl. 15. „Hinauf zu Ihm, der am besten uns sagen kann, 



Digitized by VjOOQ IC 



14 

b. Kmmihtijk der hemelen of van God, 

De Bergrede begint met de aankondiging van het konink- 
rijk der hemelen , 't welk wordt toegezegd aan hen , die arm zijn 
van geest, en (v. 10) aan de vervolgden ter wille der gerechtig- 
heid. De voorrechten, aan dat koninkrijk verbonden, worden 
(v. 4 — 9) opgenoemd, en die daarvan zullen genieten, zaüg 
geprezen. Geen wonder dan , dat het burgerschap van dit konink- 
rijk veel hooger wordt gesteld dan het bezit van stoffelijke 
welvaart en geluk: //zoekt eerst het koninkrijk Grods en zijne 
gerechtigheid." ^) 

Koninkrijk Gods (VI : 33) , dit is de tweede naam , die 
van hetzelfde rijk in de Bergrede voorkomt; het hemelrijk is 
derhalve het rijk van God. Dit vinden wij ook h. TI: 9, 
10: //Onze Yader, die in de hemelen zijt, uw koninkrijk 
kome." De koning van het rijk wordt hier als Vader aange- 
sproken; de stichting, welke Jezus bedoelt, is dus, gelijk hier 
en uit het voorgaande blijkt, die van een rijk, waarin God 
Vader, de menschen als zonen van den Vader (V : 9) , door 
het zoeken van de gerechtigheid (VI : 33) en door het volbren- 
gen van den wil des Vaders (Vil: 21), zouden streven 
naar des Vaders volmaaktheid (V: 48) en, onder lijden en 
vervolging, in vertrouwen op Jezus zelven, volhardende (V: 
11), de eeuwige zaligheid zouden deelachtig worden (V: 10 
12). Maar met het oog hierop komt thans de naam konink- 
rijk ons minder gesclükt, althans minder eigenaardig voor. — 
Waarom Jezus dezen gebruikte, wordt echter duidelijk, als wij 
letten op het volk, waaronder hij optrad. 



was es heisse : ein Christ zu sein. In den Eingangsworten seiner Bergrede 
entwirft er uns in der Form von sieben Seligpreisungen ein Bild des 
Christen." 

») Matth. VI: 25—34. 



Digitized by VjOOQ IC 



I6r 

Het hoofddenkbeeld van Israëls Wetgever en Profeten ^) 
was het bestaan der theocratie, der regeering van God als Ko- 
ning over zijn uitverkoren volk. 

Na alle verdrukkingen en moeielijklieden , die het volk in 
de laatste eeuwen te lijden had gehad , werd nu sinds vele jaren 
eene nieuwe regeling, een vaste en blijvende organisatie van de 
Godsregeering verwacht, ^) door een profeet, dien Mozes reeds 
voorspeld had, ^) door den Messias, die als plaatsbekleeder van 
Grod zou regeeren over Israël en zijn rijk over de geheele aarde 
zou uitbreiden. Zóó wordt dat rijk ij ^aaiXeia tov '&éov ge- 
noemd in een der zoogenoemde Salomonische Psalmen , *) welke 
door een onbekende, omstreeks den eersten inval van Pompejus 
zijn gedicht, en de komst van den Messias voorspellen. ^) 

Dat het Messiaansche rijk door Jezus' tijdgenooten verwacht 
werd, blijkt ook uit vele plaatsen in het N. T. ^) en uit de 
geschiedenis van Jeruzalems verwoesting. '^) — Om den aard 
zijner stichting, de vereeniging van menschen door hem, onder 
God, hoeveel overigens ook van de gewone verwachtingen 
van het Messiasrijk verschillende, voor zijne tijdgenooten 
begrijpelijk te maken , heeft Jezus derhalve zich naar de bestaande 
wijze van voorstelling geschikt. Hij zou anders althans door 
zijne eerste toehoorders zeer zeker niet zijn begrepen. — Dat 
koninkrijk der hemelen en koninkrijk Gods beiden hetzelfde 



ï) Jes. XXXni: 22. 

2) Zie A. Hauseath, NeuU Zeitgeschichte , bl. 172. 

3) Deut. XVm: 15. -») Ps. XVIl: 4. 

*) Dit wordt opgemerkt door Hauseath 1.1. bl. 176. Zie hieroyer 
ook het pas verschenen werk van Hilgenfeld, Messias Judaeoruniy Pro- 
legomena, bl. 11 — 18. 

«) Luc. XVH: 20, XIX: 11, XXHI: 52, enz. 

^ Zie Hauseath, 1.1. bl. 180. Verg. J. Kutoess, Cz. De idee 
van het Koninkrijk Gods volgens Jeztis naar de Synoptische Evangeliën ^ 
Gron. 1869, bl. 61—66. 



Digitized by VjOOQ IC 



16 

beteekenen en door Jezus waarschijnlijk bij afwisseling zijn gebruikt, 
blijkt daaruit, dat volgens het rabbijnsche spraakgebruik voor 
den naam a^Sij^ heel dikwerf D'py voorkomt; en bovendien is 
de naam koninkrijk der hemelen zeer eigenaardig, omdat een 
rijk wordt bedoeld, waarin als in eene kolonie van den hemel 
op aarde , gelijk het door sommigen is genoemd , aarde en hemel 
beiden worden omvat, zoodat de grensscheiding tusschen die 
beiden wegvalt. ^) 

Uit al het bovenstaande blijkt duidelijk, dat Jezus dadelijk, 
zonder in eene opzettelijke vergelijking te treden of zonder be- 
paald er op te wijzen, het groote verschil heeft doen uitkomen 
tusschen het rijk , dat liij op het oog had , en het Messiaansche 
volgens de algemeen heerschende denkbeelden ; *) maar toch zijn 
de punten van overeenkomst zoo groot, dat een zich aansluiten 
aan den naam en eenige daarmede verbonden hoofdbegrippen 
voor de hand lag. B. v. ook dit , — en zoo komen wij tot 
iets, hetwelk wij boven nog niet hebben opgemerkt, — dat de 
Messias in het nieuwe rijk koning zijn zou onder Grod, en 
onder Grod dit rijk blijven besturen. Welnu, Jezus treedt niet 
alleen op ab stichter van het koninkrijk der hemelen, maar 
stelt zich ook als een koning aan het hoofd van alle burgers 



1) Baur, Neutestam, Theologie ^ bl. 71: „Auch als ^a(SiXeia r&v 
OVQCCV&V darf daher das Reich Gottes nicht blos als cin jenseitiges ge- 
dacht werden. Das Diesseitige hangt von sclbst mit dem Jenseitigen , das 
Irdische mit dem Himmlischen , die Gegenwart mit der Zukunft zusammen ; 
es ist eine von einem bestimmten Punkte aasgehende , durch die Realisirung 
derselben Idee innerlich zasammenhangende , Erde und Himmel umfas- 
sende Entwicklung." 

*) Baür, Neutestam. Theologie, bl. 70: „Der Begriff des messi- 
anischen Beichs ist von Jesn so vergeistigt worden, dass die paffiXeicc 
TOV '0'iOV oder T&v ovgap&v in seinem Sinne nur eine auf sittlich- 
religiösen Bedingungen beruhende Gemeinschaft ist, deren lettter £nd- 
zweck nicht in der sinnlichen, sondem der übersinnlichen Welt liegt. 
Diess crhelt vor allem ans dem ganzen Inhalt der Bergrede." 



Digitized by VjOOQIC 



17 

des rijks; want al noemt hij zich hier nog niet met name 
zoo y de zaak zelve Ëgt toch blijkbaar in zijne manier van spreken 
en in sommige uitdrukkingen opgesloten. Gelijk de Messias 
zou wezen, is Jezns, zoo als hij zich in de Bergrede voordoet, 
de vert^enwoordiger van God (Vu: 21), door wien Gtod zijn 
wü openbaart (verg. Y : 16 , 22—26 , 28—80 , 34—37 , 39—42, 
44, 48, enz. met YU: 21S.) Letten wij verder op h. Y: 11. 
Ter wiUe van Jezus zullen de burgers van het koninkrijk 
vervolging hebben te verduren, 'tge«i alleen dan kon worden 
gezegd, wanneer hij niet slechts eens de stichter was geweest, 
maar altijd de koning en het hoofd des rijks bleef. En de naam 
KÜQio^, die over het algemeen door den mindere aan den meer- 
dere wordt toegekend, beteekent in h. YII: 21, ov na^ 6 

r&p ovQocv&Vj uitgesproken met het oog op het ingaan in het 
koninkrijk , zooveel als koning , heer van dat rijk. — Uit alles , 
gelijk wij ook bij de behandeling der overige hoofdpunten zullen 
zien, blijkt, dat Jezus is onder God de koning van het nieuwe 
rijk, en dat de bede aan den hemelschen Yader: ffmo konink- 
rijk kome" het recht niet uitsluit , ods: van Christus' koninkrijk , 
zoo als later door zijne leerlingen is gedaan, ^) te spreken. 

c. De Gerechtigheid, 

In het koninkrijk der hemelen is verzadiging voor hen , die 
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid h. Y: 6. Hierin is, 
gelijk Baur, Netdesi, TheoLhl, 67, zegt, /^das Bewusstsein einer 
durch Jesus gekommenen Kraffc der Erlösung und Yersöhnung 
ausgesprochen." Zij zal een oorzaak van vervolging wezen, 
maar zij is dat lijden waard, want zij waarborgt het bezit des 



O Verg. o.a. Eph. V: 5; 2 Petr. I: H. 



Digitized by VjOOQ IC 



18 

koninkrijks, vs. 10, waarmede zij zoo nauw is verbonden, dat 
ze beiden in één adem worden genoemd, h. VI: S3. — Wat 
hebben wij onder 8iKaioat/pij te verstaan? De Joden bedoelden 
daarmede de hoogste zedelijkheid, die volgens hunne meening 
kon worden bereikt in het' vervullen van de wet, zoó als dat 
door de Schriftgeleerden en Pharizeën bovenal werd gedaan. — 
En Jezus gebruikt dat woord, dewijl ook hij de hoogste zede- 
lijkheid bedoelde. Maar deze was in zijn oog niet die, welke 
er gewoonlijk onder gemeend werd; neen, zij moest veel hooger 
staan (h. V: 20) dan die der schriftgeleerden, welke voor den 
to^ang tot het koninkrijk niet voldoende was. //Durchaus ist es 
sowohl," zegt Baue, NeutesL TheoL bl. 48, //in diesem 
Theil der Bergrede als auch in dem weitem Inhalt derselben, 
die Reinheit und Lauterkeit der Gesinnung oder die nicht blos 
in der aussem That , sondem im Innereu der Gesinnung beste- 
hende Sittlichkeit und der jede wiUkürliche Ausnahme und Be- 
schrankung , jeden falschen heuchlerischen Schein , jede Halbheit 
und Getheiltheit ausschliessende sittliche Ernst der Gesetzesbefol- 
gung, worauf Jesus mit allem Nachdruck dringt, was er zum 
Princip der Gerechtigkeit oder des dem Reich Gottes adaquaten 
Yerhaltens macht." Ter verkrijging van de ware SiKaioatfv^ was 
een andere wetsvervulling noodig, die, welke door Jezus zelven 
zou worden betoond en geëischt, zoodat het vervolgd worden 
ter wille van de gerechtigheid, en ter wille van Jezus, één en 
hetzeKde zou wezen, h. V: 10, 11. De hoogste zedelijkheid 
zou daarin bestaan, Gods wil te volbrengen op aarde gelijk het 
geschiedt in den hemel, TI : 10 , verg. VEE : 21. En de beoefe- 
ning van die zedelijkheid moest uit een goed beginsel voortkomen , 
niet uit zucht om vertooning te maken , VI : 1, waardoor zij hare 
waarde , de zekerheid van Gode welgevaUig te zijn, zou verliezen. 
/fDie Si^aioQtliffi steht in der unmittelbarsten Beziehung zu 



Digiti 



zedby Google 



19 

der paöiXéia tov ^éot;, sie betrifft nicht blos das Verhaltniss 
des Menschen zu sich selbst , wie es im sittHchen Selbstbewusst* 
sein bestinunt wird, sondem das Verhaltniss des Menschen zu 
Grott, ohne welches es kein religiöses Bewusstsein gibt, sie ist 
wesentiich identisch mit jener Vollkommenheit , in welcher die 
höchste Aufgabe fur den Menschen in der Porderung gestellt 
wird, vollkommen zu sein, wie der Vater im Himmel voll- 
kommen ist."" Batjr, Rentest, TheoL bl. 65. 

d. Israëls wet, 

//Meent niet , dat ik gekomen ben , om de wet en de profeten 
te ontbinden. Ik ben niet gekomen om ze te ontbinden, maar 
te vervullen." (Matth. V: 17.) Zoo begint Jezus te spreken 
over zijne verhouding tot Israëls wet, waarop hij, hoewel o 
voiiog nal ol TcqócpiiTai het geheele O. V. beteekent , hier meer 
bepaald het oog heeft , gelijk uit het vervolg blijkt. En wat ver- 
staat Jezus hier onder de wet? Niet de verzameling van aUe 
kleine en groote geboden in de vijf boeken van Mozes vermeld , 
gelijk die daar letterlijk staan opgeteekend, en de talrijke door 
de overlevering daarbij gevoegde voorschriften. ^) Als Jezus 
werkelijk bedoeld had, die te komen vervullen, dan zou het 
zeer vreemd zijn, hem kort daarna (vs. 21 — 4^4) tegenover die 
geboden de zijne te hooren steUen , welke dikwijls geheel anders 
klinken. — Neen, juist uit deze verzen blijkt, dat Jezus het 
innerlijke wezen van de wet beoogde, de wet naar hare rein 
geestelijke, zuiver zedelijk-godsdienstige bedoeling, waarop zoo 
dikwijls door de profeten was gewezen. 



') BÉYiLLE, L*ensetgnement de Jêsus Christ, Paris 1870, bl. 25: 
„liliomme , fils de Dieu de nature, doit devenir parfait comme son Père 
céleste, et pour cela, saus s*occupcr davantage de textes et préceptes de 
détail, suivre les aspirations du pur amour de Dieu et du prochain.*' 

2* 



Digitized by LjOOQIC 



20 

De uitdrukking o pófios ^<^^ ol nQÓcp^Ttti zou dan ook 
in Ys. 17 ffAe profetische opvatting en ontwikkeling der mozaïsche 
wet," te kennen geven, verg. Van Hasselt, De verhouding 
van Jezus tot de Mozaïsche wet volgens de synoptische Evange- 
liën^ Gron. 1863, bl. 86, en zijne aanteekening uit Ritschl: 
//Wenn also Jesus Gtesetz und Propheten in ihrer Einheit zu- 
sammenfesst, so meint er das Gesetz in seiner Portbil- 
dung und Auslegung durch die Propheten unter 
dem Zwecke der Gerechtigkeit." 

Steker is het, dat Jezus hier het religieuse element van de 
wet op het oog heeft, dit blijkt uit het vervolg; maar de uit- 
drukking op zich zelve geeft, waar zij ook voorkome, altijd het 
geheele oude verbond te kennen. *) 

En hij is gekomen, om — wat nooit gebeurd was, gelijk 
ook door de profeten wordt erkend — die wet geheel te ver- 
vullen in zyn persoon; van haar, zegt hij, zal nooit het geringste 
vervallen, totdat ze geheel zal zijn geschied, d.i. totdat het 
menschdom haar geheel in zich zal hebben opgenomen (vs. 18). *) 
//En wie een van de kleinste geboden van die wet verbreekt en 
de menschen aldus leert, zal de kleinste in het koninkrijk der 
hemelen worden genoemd, maar wie ze doet en leert, deze zal 
groot worden genoemd in dat rijk." 

Met die jota's en tittels, de kleinste geboden in de wet 



ï) Verg. J. EuTGERS Cz., 1.1. bl. 128, 129. 

2) RéviLLB, 1.1. bl. 24: „Eh bienl si rhomme est appelé k devenir 
fils de Dien, il faut qne son obéissance k Dien soit sincère, soit réelle, 
inspirée par ramour de Dien, et non par Ie désir interesse de se confor- 
mer servilement anx textes d*nne loi. Et voilli les antitheses dn sermon 
de la Montagne. Elles ont tontes ponr caractère conunnn de ramener dans 
rintérienr de lliomme la sainteté réeUe qne Ie point de vne légal laisse 
an dehors, et de baser la véritable obéissance sar Ie mobile, rintention, Ie 
sentiment inspiratenr." 



Digitized by VjOOQ IC 



21 

zouden hier volgens Baur, Neutest. TheoL bl. 49 — 56, zie 
ook Van Hasselt, bl. 95 — 97, de minst beteekenendé plech- 
tigheden, de geringste rituëele zaken bedoeld zijn, en dewijl 
later in de Evangeliën blijkt, dat Jezus veeleer een ophefling 
daarvan beoogde, zouden vs. 18, 19 niet oorspronkelijk zijn, 
öi waarschijnlijk met het judaïstische karakter van het eerste 
Evangelie samenhangen. Naar het mij voorkomt, heeft G. W. 
Stemler, in Waarheid in Liefde^ 1869, bl. 204 — 206, die 
bezwaren geheel opgelost door aan te toonen, vooral op grond 
van VS. 20, dat Jezus wel degelijk iets anders daarmede heeft 
bedoeld. //De schriftgeleerden hielden noch toom, noch begeer- 
lijkheid in het hart, noch lichtzinnige eedzweering, noch haat 
jegens den vijand voor overtreding der wet. Dat waren die 
tittels en jota's. Maar Jezus beweerde, dat ook de eerst-e be- 
ginselen der zonden voor God zonden waren." ^) 

/rHet is derhalve,'' gelijk door Dr. L. Proes terecht wordt 
opgemerkt, //de bedoeling van den Heer, de schare te doen ver- 
staan , dat de voorschriften en grondstellingen der zedewet , door 
Mozes gegeven, door de profeten gehandhaafd, en door Christus 
ontwikkeld, uitgebreid en nader aangedrongen, eene onvergan- 
kelijie kracht en duurzaamheid behouden en geldig blijven zullen, 
zoolang deze aardsche inrigting voor het menschdom bestaat." 

Zoo heeft Israëls wet volgens Jezus, wat haar innerlijk 
wezen betreft, nog kracht, vs. 17 — 19. Maar wat haar uiterlijken 

') Men vindt deze opvatting reeds in de aanteekening van Schobtt- 
OBKIU8, Hora HebraiccBj op vs. 19: „Quando igitur Christus h. 1. Tvegl 
ivTOK&v TOt/T(OP loqnitnr, eas virtates indigitat, de quibas a v. 3 seqq. 
egerat, nimiram humilitatem , mansuetudinem , famem et sitim jnstitise, 
misericordiam etc. Eas vocat iXu^ilfTa^ non ex mente sna, sed Phari- 
fieoram et populL De his aatem dicit: Qai eas leges vel virtates in iis 
pneceptas aboleverit, is nullo plane numero erit in regno Messi», quod 
est Ecclesia Christiana» per consequens etiam in vita SBtema. Nam is ea 
negligit, quas gravissima snnt, nempe amorem Dei et hominum.*' 



Digitized by VjOOQ IC 



22 

vorm betreft, is zij verouderd; ^) want Jezus zegt, dat de wets- 
vervulling der Schriftgeleerden en Pharizeën, van hen die juist 
aan de uiterlijke vormen en aan bijzaken bleven hangen, welke 
tot het wezen van de wet niets afdeden, een 8ixaio(StIpij te weeg 
bracht, welke in zijn koninkrijk geen waarde had. Tegenover 
het telkens herhaalde, iQQrj<^ij toTs o^xa/oij, wordt kuipóv rt 
verwacht. En dit komt ook : de geest en de bedoeling van de 
wet blijft bestaan; maar voor den uiterhjken vorm, die verou- 
derd is, geeft Jezus iets nieuws, vs. 21 — 44. 

e. Jezm Ckrislm de Wetgever. 

Tegenover de grovere plichten, welke in eenige geboden 
den ouden waren opgelegd, stelt Jezus in de Bergrede zijne 
veel strengere eischen , h. V : 22 v.v. en treedt zoo op als wet^- 
gever in het rijk , dat hij stichtte. Dit pleit ook voor het boven , 
sub a opgemerkte, dat Jezus koning was in zijn rijk; want 
wetgever en koning was oudtijds doorgaans één. Opmerkelijk 
is ook, dat Jezus niet spreekt, zooals de profeten des Ouden 
Yerbonds en zelfs Mozes, in den naam van God, en telkens 
bij het geven zijner geboden, herhaalt, //de Heer zegt," of iets 
dergelijks, maar als hoog boven die allen staande, zijn eigen 
gezag voldoende acht en eenvoudig zijn, iyo) di Xiyoo vfup, 
//Ik evenwel, ik zeg u," vooropstelt. Die eischen, in verschil- 
lende vormen voorgedragen, laten zich tot de volgende bevelen 
terugbrengen. 

1. Word niet toornig op uwen broeder. Matth. V : 22. 

2. Zie geen vrouw aan met wulpschen zin. V: 28. 

ï) „Zoolang God door Mozes en de profeten tot Israël sprak , waren 
hare voorschriften naar bestaande behoeften gewijzigd; maar nadat Uy in 
later dagen door den Zoon gesproken hoeft, is die zinnelijke vorm wegge- 
vallen en het eng beslotene met nieuwe kracht in wgder kring te voorschyn 
getreden." Dr. L. Pboes, De Bergrede des ffeeren, bl. 101. 



Digitized by VjOOQ IC 



23 

3. Laat u niet scheiden van uwe vrouw , dan alleen wegens 
overspel, en huw eene verstootene niet. V: 32. 

4. Zweer niet, spreek altijd waarheid. V: 34, 37. 

5. Neem geen wraak, wees barmhartig en toegevend jegens 
iedereen. Y: 39—42. 

6. Heb zelfs uwe vijanden lief. V: 44. 

7. Doe goed zonder vertooning. VI: 1 — 6, 16 — 18. 

8. Bid zonder omhaal van woorden. VI: 7. 

9. Wees vergevingsgezind jegens den naaste. VI: 14, 15; 
verg. VH: 1—5. 

10. Verzamel u schatten in den hemel. VI: 19 — 21 en 
24—34. 

Eindelijk vinden wij nog twee geboden in h. VII, die niet 
in den gewonen vorm van voorschriften gegeven zijn , maar toch 
het karakter daarvan dragen. 

11. Doe den wil van mijn Vader in de hemelen, vs. 21. 

12. Bewaar mijne geboden, vs. 24. 

Het wezen en de bedoeling van deze bevelen komen in 
't algemeen overeen met die van Israëls wet; even als deze 
beoogen zij de godsdienstige zedelijkheid des menschen door de 
uitvoering van Gods wil. Maar zij staan veel hooger; zij eischen 
heiligheid van hart en zin, zoodat de vervulling niet tot eene 
uiterlijke handeling kan beperkt blijven. Zij dringen door tot 
het binnenste des menschen, tot zijne gemoedsgesteldheid en 
gezindheid. Zij geven niet spoedig eene zedelijke rust, uit 
overtuiging van eigen voortrefielijkheid geboren , zoo als de oude 
wet lichtelijk deed, maar wekken een voortdurend streven naar 
volmaaktheid, waarbij altijd het besef van zonde en de behoefte 
aan schuldvergeving blijft bestaan. Zoo wordt het dan ook uit 
die geboden duidelijk, dat Jezus ze niet afkondigt, om eene 
nieuwe wet te geven, maar om voor hen, die nog behoefte 



Digitized by VjOOQ IC 



24 

hadden aan gebod, dewijl zij de vrijheid nog niet gewoon waren , 
tot voorbereiding voor iets hoogers te dienen, om zoo langza- 
merhand in den mensdi te wekken, bij het besef van tekortko- 
ming en gebrek, ook het beginsel der liefde en het streven naar 
de volmaaktheid des Yaders, in plaats van naar de dienstbaar- 
heid onder eene wet. — Op die wijze zal Jezus de bedoeling 
van Israëls wet, die hij in zich zelven vervult, ook in zijn rijk 
door de zijnen doen vervuild, en, wat die wet voorbereidde, 
tot voleinding brengt. 

f. Jezuê Christus de Wetverklaarder. 

Dat Jezus geen blinde gehoorzaamheid aan zijne geboden , 
geen slaafeche onderwerping, maar op den duur e^i zelfstandige 
opvolging uit eigen overtuiging bedoelt, blijkt uit de verklaring 
die hij , als reden en wettiging er van , aan elk zijner geboden 
toevoegt. Hij geeft die in korte voorbeelden of in spreuken , 
opdat zijne hoorders die goed begrijpen , in het geheugen bewa- 
ren en tot nadenken aanwenden. 

Maar opmerkelijk is vooral dit, dat Jezus in het gebod zijn 
gezag op den voorgrond stelt. Hij treedt niet in overleg met 
de menschen, noch doet een beroep op het geweten zijner hoor- 
ders, om daarop een stelling of voorschrift te bouwen. Neen, 
zijn gebod geeft hij, en dat Uj het zegt, acht hij voldoende. 
//Tot de ouden is gezegd: — Ik evenwel, ik zeg u." Ziedaar 
dai wetgever! Daarna treedt hij in eene verklaring van de 
rechtmatigheid en natuurlijkheid zijner bevel^i. Beeds het werpen 
van een ontuchtigen bUk op eene vrouw is immers eene zonde I 
Liefde, die beter zal zijn dan die van den grooten hoop, moet 
op Gods liefde gelijken , en dus ook vijanden wddoen I Aldus wil 
hij de oogen zijner leerlingen voor de waarheid openen en hen tot 
zelfetandigheid brengen. Ziedaar den wijsgeer! — Zoo wordt, 



Digitized by VjOOQ IC 



25 

wat Mozes en Plato elk afeonderlijk geweest zijn, in Jezus ver- 
eeuigd. Eerst beveelt hij , als Mozes ; daarna geeft hij reden 
van zijn bevel, als Plato. Dat is diepe paedagogische wijsheid, 
welke bewust of onbewust door eiken vader in» de vorming zijner 
kindere wordt gevolgd. Eerst moeten zij leeren gehoorzamen; 
daarna mogen zij grond en reden vernemen der hun gestelde 



Zoo iets vinden we ook in de Mozaïsche wetgeving; immers 
wij lezen Deut. XXy : 11 — 14: //Want dit gebod, hetwelk ik 
u heden gebiede, dat is van u niet verborgen, en dat is niet 
verre. Het is niet in den hemel, om te zeggen: wie zal voor 
ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale , en ons hetzelve 
hooren late, dat wij het doen? Het is ook niet aan gene zijde 
der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren naar gene 
zijde der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve hooren 
late, dat wij het doen? Want dit woord is zeer nabij u, in 
uwen mond en in uw hart, om dat te doen." Jezus toont 
aldus wel geboden, maar geene willekeurige te geven; alleen 
zulke, die ook reeds in het hart des menschen zijn gegriffeld, 
doch niet door allen worden gelezen. Hij leert ze lezen. 

g. Jezuê Christm de RecMer. 

Is het gebleken, dat Jezus in het koninkrijk der hemelen, 
koning en wetgever is, hij treedt ook op als rechter. Deze 
drie waardigheden kunnen moeilijk worden gescheiden; zij be- 
hooren bij elkaê.r en waren in de joodsche voorstelling van God 
nauw vereenigd. //Want de Heer is onze rechter, de Heer is 
onze wetgever, de Heer is onze koning." ^) — Treedt Jezus 
nu op als Messias, de plaatsvervanger van God, al is het 



O J€Z. XXXni: 22. 



Digitized by VjOOQ IC 



2d 

dan ook niet, gelijk verwacht werd, in een aardscli, maar 
in een geestelijk rijk, liij moest dan ook die drie waar- 
digheden in zich vereenigen. En als we nu letten op h. 
Vu: 22 en 23, dan vinden wij Jezus als rechter ook reeds 
in de Bergrede : //"Velen zullen te dien dage ," — iv ixeiytj rfj 
ijfiiqa, de vast staande uitdrukking, om den dag des gerichts 
te kennen te geven, — //tot mij zeggen: Heer, Heer! hebben 
wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen naam booze 
geesten uitgedreven, en in uwen naam vele krachten gedaan? 
En dan zal ik hun verklaren: ïk heb u nooit gekend; gaat 
weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt I" 

Ook door Baue, Neutestament, Theologie^ bl. 86, wordt 
erkend, dat Jezus alleen zoo kon spreken, wanneer hij zich 
zelven als den wereldrechter beschouwde. Maar hij beweert , dat 
VS. 21 — 23 in deze rede niet passen. Mochten het woorden van 
Jezus zijn, zij zouden dan tot een later tijdperk van zijn leven 
behooren. Want: //das so bestimmt ausgesprochene Bewusstsein Jesu 
von seiner weltrichterlichen Macht hat in der ganzen Bede nichts 
Ajialoges." Dat heeft het intusschen wel degelijk; immers wij 
hebben gezien , hoe Jezus zich als koning in zijn rijk heeft doen 
kennen, hoe hij vervolgens als wetgever is opgetreden, en zoo 
even hebben wij opgemerkt, hoe nauw zich hiermede in de 
voorstelling der Joden het rechterambt vereenigde. Juist zeer 
goed passen deze woorden aan het slot van Jezus' rede; hij treedt 
daarin op als handhaver van de wetten, die hij vooraf heeft gegeven. 
Ook de samenhang, die volgens Baur niet de minste schade 
zou lijden, wordt door het uitlaten van vs. 21 — 23 zwakker. 
Het geluk van den wijze, die Jezus geboden vervult, en de 
ellende van den dwaas, die ze niet vervult, in zulke levendige 
kleuren vs. 24 — 27 geschilderd, vindt juist alleen zijn grond 
in de woorden , die Baxjk wil weglaten. Ook de uitdrukking 



Digitized by VjOOQ IC 



27 

van nmijimi Vader'" in vs. 21 , die volgens Baue in deze rede , 
waar Jezus overal van nar^Q vfiwp spreekt, niet zou passen, 
laat zich door den inhoud van het vers , waarin hij zijne buiten- 
gewone betrekking tot den Vader doet uitkomen, geheel recht- 
vaardigen. ^) Zoo vinden wij om dezelfde reden die uitdrukking 
Matth. X: 32, 33 gebruikt, terwijl in vs. 20 en 29 van //uw 
Vader" wordt gesproken. Ten slotte merk ik nog op, dat 
Jezus hier reeds door van het wereldgericht te spreken, dat 
universalistische karakter zijner messiaansche waardigheid open- 
baart , hetwelk op grond van volgende plaatsen in het Evangelie 
hem door .Batjr bl. 121 wordt toegekend. Het is bovendien 
reeds aangeduid door hetgeen Jezus Matth. V : 13 , 14 tot zijne 
apostelen zegt: /^gij zijt het zout der aarde y"* //gij zijt het licht 
der wereld,'''' 

h. Jezm Christus niet aan de andere menschen gelijk. 
Dat Jefcus zich als koning, wetgever en rechter van alle 



■ 1) RUDOLF Stibb, Die Reden des Herm Jesu tnsonderheit nach Mat* 
thaus, D. I, 1843, bl. 283, 284. „Nicht: euer Vater wird euch nicht 
kennen und annehmen — sondem: Ich! Derselbe, der schon vs. 11 
den argen Menschen sich einzig ansnemend gegenüberstellte , steht hier 
mit einfach erhabenem Worte als der Bichter am Ziele da, wie er der 
Gesetzgeber auf dem Wege war. Yermessenheit, wenn er auch zu 
den argen Menschen nnd fanlen Bamnen gehorte , ganz natürlich aber und 
nnnmganglich für das Zeagniss der Wahrheit, wenn er der ist, der (hier 
znm erstenmal in der ganzen Bede gewaltig hervorbrechend) sagen darf 
uns gegenüber auf dem Bichtstuhle : M e i n Vater — als der Sohn , der 
Herr. Auch dies nur VoUendung des Kap. 5, 22 — 25, ja schon vs. 20 
Vorbereiteten. Er entscheidet jetzt und einst, wer in das Himmelreich 
kommt und wer hinaus geworfen wird in den Kerker. Das Ende geht 
überaU genau in den Anfang zurück, die ganze Fredigt ist ein Bau, an 
dem jeder Stein vom ersten bis zum letzten zur vorbedachten Einheit sich 
zusammenfiigt. Sie sagt als Anfangspredigt schon, wie alles nachherigd 
Beden vor dem Volk, das grosse: Ich bins! für Jeden, der Ohrei^ hat 
zu horen, ohne es ganz ofïen schlechthin zu sagen.'* 



Digitized by VjOOQ IC 



28 

burgers in het koninkrijk onderscheidt, hebben wij reeds opge- 
merkt, maar bij een aandachtige lezing van de Beigrede kan 
het ons ook niet ontgaan, dat hij t^nover zijne toehoorders, 
als menschen , eene geheel eigenaardige bonding aanneemt , waar- 
door hij zich hoog boven hen stelt. Zoo noemt hij zich, waar 
men het eigenlijk zou verwachten, niet t^lijk met hen; hij 
zegt niet: //laat ona volmaakt zijn;" maar: //weest gij dan vol- 
maakt," V: 48. Hij z^ niet: ffwij zijn," maar: ff gij zijt 
het zout der aarde," ff gij zijt het licht der wereld," V: 13, 
14. Zoo ook VS. 16 niet: >/zoo schijne ons licht;" maar: //zoo 
schijne uw licht voor de menschen." Hij zegt nietj ffwij heb- 
ben," maar: ff gij hebt gehoord, dat den ouden gez^ is: Gij 
zult niet doodslaan" enz. Aldus stdt hij zich, als een vreemde 
in het joodsche volk , tegenover de wet. Verder meiden wij op , 
hoe Jezus steeds spreekt van uw Vader en mijn Vader, h. V: 
16, 48, VI: 32, Vil: 21 *) enz., terwijl hij juist daar, waar 
hij zijne discipelen leert bidden, zegt: ff gij dan bidt aldus: 
Onze Vader enz." Ook kunnen wij hier wijzen op h. V : 11 ; 
daar zou na vs. 10 een gewocm mensch hebben gesproken: 
//zaKg zijn wij ^ als men on^ smaadt en vervolgt, en liegende 
allerlei booze woorden tegen ons spreekt om des koninkrijks 
wil;" maar Jezus zegt: //zalig zijt gij ^ als men n smaadt, om 
mijnentwil^ ^ Eindelijk blijkt die ongelijkheid met de andere 
menschen ook daaruit, dat Jezus alle geboden, die hij geeft, 
alle aanmerkingen, die hij maakt, nooit op zich zelven toepast. 



1) Zie de voorgaande bladzijde. 

^) „AUes verlasflen za können und ihin nach zn folgent Leib iind 
Leben aufgeben zu mussen nnd doch nichts verloren za haben, sondem 

fröhlich zu seyn, dass man etwas hÖheres gefunden • « Christus, 

kannte kein anderes Christenthiim als dies.'' Hsrdsr, LI. bl. 6. 



Digitized by VjOOQ IC 



29 



i. Jezu8 Christus de Zoon van God, 

Dat Jezus niet aan de overige menschen gelijk is, hebben 
wij zoo even gezien ; wat hij dan wél is, komt niet minder duidelijk 
aan 't licht. Zegt Jezus V : 9 : //zalig de vredelievenden , want zij 
zullen zonen Gods genoemd worden ;" blijkt dit de naam te zijn 
voor de burgers van het koninkrijk, het spreekt dan van zelf, 
dat de stichter van dat rijk zelf zoon van God is. En zoo 
komt hij ook overal voor, als een Godsgezant, staande in eene 
buitengewone betrekking tot Gk)d, en gekomen, om anderen te 
doen worden , wat hij zelf van nature is. *) Zoo staat hij boven 
de menschen. Doch evenzeer blijkt , dat hij beneden God staat ; 
niet zijne eigene verheerlijking, maar die des Vaders beoogt 
hij, V: 16Ö; voor zich zelven verlangt hij slechts navolging, 
V: 11 ; voor den Vader aanbidding, VI: 9 — 13; als het hoogste 
ideaal stelt hij niet zijne volmaaktheid, maar die des Vaders 



1) Dr. Bernh. Weiss, Lehrhuch der hibl Theol des N, T. Berlin 
1 868 , merkt bl. 63 daaromtrent zeer terecht op : „ Allerdings lehrt er anch 
seine Anhanger eu Gott als ihrem Vater beten nnd redet von ihm als ihrem 
Vater; dennoch stellt er nie sein Sohnesverhaltniss mit dem ihrigen auf 
die gleiche Stnfe, nie betet er zu unserm Vater and redet von Gott als 
nnserm Vater." Verder: „Wenn Jesns den Sohnesnamen als Ansdruck 
fdr sein einzigartiges Verhaltniss zu Gott gebraucht, so liegt darin zn nachst 
dass er sich der vollen sittlichen Wesensahnlichkeit mit Gott bewnsst ist. 
Seine Anhanger sollen erst wahrhaft Söhne Gottes werden, indem sie 
durch . die Feindesliebe die Liebe Gottes nachbilden nnd volkommen wer- 
den, wie Gott volkommen ist (Matth. V: 45, 48). Er, der in volkommener 
Weise Sohn Gottes ist, mnss sich also dieser Wesensahnlichkeit als einer 
bereits vorhandenen bewnsst sein." 

Rbnan, 1.1. bl. 77: „Mais il est probable que, dès ses premiers pas, 
il s'envisagea avec Dien dans la relation d'nn fils avec son père* Lk est 
son grand acte d'originalité; en cela il n'est nnllement de sa race." Verg. 
bl. 74, 75: „Il se croit en rapport direct avec Dien, il se croit fils de 
Dien. La plns haute conscience de Dien qui ait existé au sein de Thuma- 
nité a été celle de Jésus." 



Digitized by VjOOQ IC 



30 

voor, V: 48; en daar hij God zijn Vader noemt, VII: 21, 
stelt hij zich natuurlijk beneden Hem. 

Jezus de zoon van God bezat ook de macht , om wonderen 
te doen. Ook dit blijkt uit de Bergrede, als wij slechts letten 
op "Vil : 22 , waar Jezus zegt, dat velen in den dag des gerichts 
tot hem zullen zeggen: //hebben wij niet in uwen naam 
geprofeteerd , en in uwen naam booze geesten uitgedreven , en in 
uwen naam vele krachten gedaan?" Indien hier gezegd wordt, 
dat menschen wonderen zouden doen in Jezus^ naam, dat is 
door het geloof in hem en door zijn kracht , *) dan is daarbij 
blijkbaar ondersteld, dat Jezus zelf wonderen gedaan had. Wij 
vinden daarvan dan ook reeds in Matth. IV: 23, 24 melding 
gemaakt. 

Jezus deed derhalve wonderen èn zelf èn door anderen. 

§ 5. Slotsom Tan de Bergrede. 

Met Vil: 23 heeft Jezus zijne rede eigenlijk geëindigd; 
wat hij er nog vs. 24 — 27 aan toevoegt, is de slotsom van al 
het gesprokene, zoo als Tholuck zegt, //in erschiittemder pa- 
rabolischer Rede." //Ieder dan, die deze mijne woorden hoort 
en ze doet." Stier , 1.1. bl. 297 , merkt hieromtrent zeer terecht 
op: //Diese Meine Reden, Worte, Ausspriiche, Zeugnisse, 
wie ich sie jetzt in Einem grossen, voUstandigen Zusammen- 
hange gegeben habe — das setzt auch in dem rotfrovs eine 
besonders feierliche Hauptpredigt voraus, und istihrerhabener 
Schluss, ihr unmittelbar andringendes Dm, womit sie 



1) „Indem wir deinen Namen anriefen nnd derselbe unser Glaubens- 
bewusstsein erfüllte.'* Tholucjk, Db Wette. 

„lm Nomen oder in Beziehung anf den Namen Jesn etwas thun d. h. 
wie sein Beanftragter, indem man ihn als den Herrn anerkennt, auf seine 
Autoritat sich stützt." Bleek, Syn, Erhh 



Digitized by VjOOQ IC 



31 

sich als Wort des künftigen Richters dem Gewissen einhefteii 
und mitgeben will, ehe die Xóyoi fiir diesmal auf horen." Verg. 
bl. 300. 

Jezus stelt dan nog eens het gewicht en de waarheid zijner 
woorden als ontwijfelbaar voor, en treedt zelf nog eens in zijne 
volle waardigheid op. In eenvoudige taal en in een beeld, dat 
in Jezus** omgeving geheel voor de hand lag, ^) spreekt hij hier 
over zijne eigene rede met zooveel bewustzijn van eigen groot- 
heid en met zoo vaste overtuiging van de waarheid, als vóór 
en nd hem door niemand is gesproken. Die verstandige man, 
in de geUjkenis, hij die Jezus' woorden hoort en ze doet, is 
der zaligheid deelachtig, welke in het b^n der Bergrede werd 
aangekondigd. Vrij mochten stortvloeden stroomen en stormen 
waaien , zijn geluk bleef ongedeerd. Zalig te maken allen , die 
om zijnentwil hjden willen verduren , allen , die zijne woorden 
willen hooren en betrachten, ziedaar Jezus' doel in het begin 
en in het einde der Bergrede. 

Jezus Christus, de Zoon van God, de koning, wetgever 
en rechter in het rijk des Vaders , is de zaligmaker der menschen. 



§ 5. De nitwerklng der Bergrede. 

Het verwondert ons niet, dat de Bergrede een diepen in- 
druk op de toehoorders maakte. 

De grootsche denkbeelden, die daarin voorkomen, de heer- 
lijke en reine geest, dien zij ademt, de moeilijke taak , waartoe 
de mensch wordt opgeroepen, de hemelsche vooruitzichten, die 
zich voor hem openen, de aanwijzing van God als Vader en 
van liefde als de hoogste deugd; en dan de houding, die Jezus 
zelf daarin aanneemt, waarop wij in § 3 meer bepaald onze 

^) Zie Tholuck, Bergpredigt, bl, 458. 



Digitized by VjOOQ IC 



82 

aandacht hebben gevestigd, vervullen ons nu nog bij het lezen 
met de heiligste gewaarwordingen. Wat moet het geweest zijn , die 
rede te hooren uitspreken ! te hooren uitspreken door den Heer ! 

Geen wonder derhalve , dat wij Matth. VII : 28 , 29 lezen : 
//En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, 
dat de scharen verslagen stonden over zijne leer. Want hij 
leerde hen als machthebbende en niet als de schriftgeleerden." ^) 

De Joden beriepen zich toen en later steeds op het gezag 
hunner leeraars, 't Is altijd in den Talmud : //Eabbi die en die 
zegt." Zelfs ffie Schriftgeleerden waren in hun onderwijs gewoon , 
zich op de meeningen van andere schriftgeleerden te beroepen : de 
lateren op hen, die vroeger geleefd hadden; en zij die door 
hunne veelvuldige menschelijke wetenschap hadden uitgeblonken , 
stonden bij het beuzelend nageslacht in hooge eere, zoodat hunne 
gevoelens, bij de uitlegging van de wet en de profeten, als 
orakelen geëerbiedigd werden. Het laat zich daarom ligtelijk 
verklaren , dat het gezag , waarmede Jezus sprak , die een gdieel 
anderen toon aansloeg en met niemands meening raadpleegde , de 
scharen verbazen en ontzetten moest." *) Ook de vorm , waarin 
Jezus sprak, levendigheid van stijl gevoegd bij kortheid en 
evenredigheid, bracht er veel toe bij, dat zijne rede zulk een 
diepen indruk maakte. Het zal onnoodig zijn dit aan te toonen, 
als ik verwijs naar het welsprekende beto<^ van Dr. C. H. Van 



1) Stier, 1.1. bl. 300, 301. „Das war jedenfalls der natürlich noth- 
wendige, erste Eindruck der Bergpredigt, auch wenn ilm das Volk nicht 
80 ausgeprochen hatte, der ihnen innerlich bewusste nnd fülübare Grond 
für das sich aussemde iKnXrj(S(Si(Sd'ai> Es war so: dess erinnert sich der 
Apostel gar wohl, indem sein eignes Gefiihl bei jenem Horen ihm wieder 
lebendig wird. Nicht wie die Schriftgelehrten! Darin ist zngleich 
noch einmal sehr treffend der grosse Gegensatz, welcher die ganze Rede 
seit Kap. 5: 20 durchdrang, zusammengefasst.'* 

2) Dr. L. Pboes, 1.1. bl. 309. 



Digitized by VjOOQIC 



33 

Herwerden C.Hz. , Jezus ChriêUis in de Bergrede beschouwd als 
een voorbeeld voor den iansehredefiaar ^ bl. 19 — 37. Men lette ook 
op de talrijke hyperboKsclie uitdrukkingen : //wie u op de rechter- 
wang slaat , keer hem ook de andere toe ," /^doe eerst den balk uit 
uw oog w^ , en dan moogt gij den splinter uit het oog uws broe- 
ders zien weg te doen ," en andere , die juist geschikt waren , om lang 
in het geheugen bewaard te blijven , en voor den oosterling nog 
heden een bijzondere aantrekkelijkheid hebben. Zoo ook het oxy- 
moron , VI : 23 : //indien dan het licht , dat in u is , duisternis is," 
verg. V: 13. Eindelijk is het hoogst merkwaardig, hoe Jezus 
zich omtrent vele dingen nog niet duidelijk uitlaat , maar toch het 
vermoeden daarvan reeds wekt. Veel kan hij nog niet uitspreken , 
maar om dit later te kunnen doen, moest hij het 'nu reeds niet 
geheel verborgen houden ; daarom doet hij het vermoeden. Het is, 
wat zich korter in het Grieksch laat zeggen met den raad , dien 
Apollo aan Socrates gaf: ot; li/etv, ov XQxfnTétv , dlXd atifiaivHV. 
Hij zegt nergens in de Bergrede met ronde woorden , dat hij de 
Messias is , en toch geeft hij het duidelijk te kennen , gelijk wij 
later bevestigd zullen zien. Hij voorspelt niet, dat hij zal lijden; 
dit toch zou het vermoeden, dat hij de Messias zijn kon, geheel, 
ook bij zijne apostelen, hebben vernietigd; toch doet hij aan de 
mc^lijkheid daarvan denken door van het lijden zijner volgelingen 
gewag te maken. Zoo zegt Jezus ook niet, dat hij- de wet van 
Israël zal opheffen , maar duidt de mogelijkheid daarvan reeds aan. 
Waarom Jezus zoo deed? Deze vraag vindt haar antwoord in de 
woorden van Baue , Neutest. Theol, bl. 94 : //Da er kein Messias 
im Sinne des Volks sein wollte , so konnte er das in ihm selbst erst 
aUmalig entwickelte messianische Bewusstsein erst dann entschie- 
dener aussprechen, nachdem er durch seine ganze Thatigkeit 
der reinem Messias-Idee , wie er sie auflasste, ihre nöthige 
Begründung gegeben hatte." 

3 



Digitized by VjOOQ IC 



Ty/eede Deel. 

JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE, 



TEBOELEKEN MET 



JEZUS CHRISTUS IN HET GEHEELE NIEUWE 
TESTAMENT. 



§ 6. Plan Tan behandeling. 

In dit tweede deel zal ik , gelijk aan het slot der Inleiding 
bl. 6 , is gezegd , onderzoeken , in hoeverre de voorstelling van 
Jezus Christus in de Bergrede overeenstemt met die in het 
overige N. T. Daartoe zaï ik, om zoo veel mogelijk volledig- 
heid aan kortheid te paren, de hoofddenkbeelden; die ik in de 
Bergrede met het oog op Jezus heb aangeduid , nu in dezelfde 
volgorde en op dezelfde wijze in de overige schriften ^) nasporen. 
Zoo zal het tevens blijken , of het overige N. T. bij de Berg- 



1) In deze zal ik mij echter doorgaans bij het voomaamste moeten 
bepalen, en de „Openbaring van Johannes" om haren eigenaardigen inhoud 
meestal laten rusten. 



Digitized by VjOOQIC 



35 

rede past, dan wel of het Christendom in deze rede iets anders 
is dan in het overige N. T. Het Evangelie van Mattheus zal 
ik daarbij steeds eerst alleen houden , opdat het op nieuw uitkome, 
of de Bergrede in het bijzonder past in dit Evangehe , gelijk het 
daar voor ons ligt, en dus dit Evangelie ook in zooverre één 
wel gesloten geheel uitmaakt, dan wel of het eene losse bijeen- 
voeging is van allerlei redenen en daden des Heeren. 

% 7. De negen hoofddenkbeelden van de Bergrede in 
het orerige N. T. 

a. Zaligheid. 

//Zalig zijt gij, als men u smaadt en vervolgt, en liegende 
allerlei booze woorden tegen u spreekt om mijnentwil !'' luidt 
Jezus' woord Matth. V: 11. Hij achtte dus de zaligheid in zijn 
rijk zoo hoog, dat het lijden dezer aarde daarbij niets betee- 
kende; en hij achtte die zaligheid zoo zeer aan zijn persoon 
verbonden, dat het lijden, 't welk men er voor onderging, een 
hjden moest zijn om zijnentwil. 

Evenzoo vinden wij verder in het Evangelie van Mattheus , 
dat Jezus anderen zalig prijst , omdat zij hem kennen , hem erken- 
nen als den Zoon van Gk)d, en doen wat hij wil: //Zalig is 
hij, die zich aan mij niet ergert," XI: 6. Tot zijne trouwste 
leerlingen zegt hij : //Zalig uwe oogen , omdat zij zien , en uwe 
ooren, omdat zij hooren. Want, voorwaar ik zeg u, dat vele 
profeten en rechtvaardigen verlangd hebben te zien hetgeen gij 
ziet, en hebben 't niet gezien, en te hooren hetgeen gij hoort, 
en hebben 't met gehoord," XIII: 16, 17. De zoon van Jona 
wordt door hem zalig geprezen , omdat hij henL erkent voor den 
Christus, den Zoon des levenden Gods, XVI: 17; en in eene 

3^ 



Digitized by VjOOQ IC 



36 

gelijkenis noemt hij den dienstkueclit zalig, die de taak door 
den meester liem opgel^, heeft volbracht, XXIV: 46. Intus- 
schen verbindt hij deze zaligheid ook allemauwst aan zijn per- 
soon. //Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn 
leven verliest om mijnentml^ zal het vinden," Matth. X: 39, 
En: nhl wie verlaten heeft huizen of broeders, of zusters, of 
vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers om mijns 
naams ml^ zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven 
beërven," XIX: 29. Verg X: 18, XVI: 25. 

Merken wij verder op, wat de overige Evangelisten ons 
daaromtrent z^gen. Wij vinden bij Lucas h. VI slechts vier 
zaligsprekingen, waarvan de drie eerste mij voorkomen in oor- 
spronkelijkheid voor de parallellen bij Matth. onder te doen. Luc. 
VI: 22 komt overeen met Matth. V: 11 en uit vs. 23 blijkt 
evenals uit Matth. V : 12 , dat de zaligheid met den dood niet 
ophoudt. Voorts stemmen de volgende plaatsen van Lucas met 
de reeds aangehaalde uit Mattheus overeen: Luc. Vil: 23 met 
Matth. XI: 6, Lucas X, 23, 24 met Matth. XHI: 16, 17, 
Luc. Xn: 37, 38 en 43 met Matth. XXIV: 46. In den 
zelfden geest hooren wij ook Luc. XI: 28 het woord des Hoe- 
ren tot eene vrouw: //Zalig, die het woord Gt)ds hooren en 
bewaren," dat is het woord, zoo als het door hem wordt gepre- 
dikt. Hiermede wees hij er haar op, dat zij zelve daardoor een 
geluk kon verkrijgen niet geringer dan dat van de door haar 
zaHg geprezene moeder van Jezus. Wij letten ook n(^ op Luc. 
XIV: 14, waar de zaligheid als een voortdurend geluk wordt 
voorgesteld. Jezus zegt daar na eene opwekking tot weldoen 
zonder hoop op vergelding: //En gij zult zaUg zijn, omdat zij 
niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden wor- 
den bij de opstanding der rechtvaardigen." Wellicht de meest 
beteekenisvolle plaats is Luc. IV: 17 — 21. De woorden uit 



Digitized by VjOOQ IC 



37 

Jezaja, h. LXI: 1,2, eenigszins onnauwkearig, waarschijnlijk 
uit het hoofd, door Lucas opgeteekend, schijnen aan Jezus aan- 
leiding te hebben gegeven, om in een rede, die ons niet wordt 
medegedeeld (vs. 21, 22), de zaligheid te schetsen, welke hij, 
door God daartoe verordend, aan zijn volk kwam brengen, eene 
zaligheid te vergelijken bij die, welke Jezaja aankondigde, toen 
de terugkeer der Joden uit Babel nabij was, een zaligheid, 
die, toen niet tot stand gekomen, eerst heden zou worden 
vervuld door Jezus. Wat de terugkeer uit Babel niet had 
kunnen te weeg brengen, zou nu gebeuren. Wel moest Jezus 
innig bewust zijn van de hooge waarde der zaligheid, die hij 
aanbracht, om de woorden van den profeet op zich zelven te 
durven toepassen. 

Bij Marcus komt het woord fia%dQto$ niet voor, bij Johan- 
nes slechts tweemaal , doch op dezelfde wijze als in de Bergrede. 
Immers Jezus zegt daar h. XIII: 15, 17 na de voetwas- 
sching: //Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, 
gelijk ik u gedaan heb." //Indien gij dit weet , zalig zijt gij , 
zoo gij het doet." Hetgeen hier op neer komt : indien gij mijn 
voorbeeld volgt door met verloochening van u zelven anderen te 
dienen, zoo zijt gij zaUg. En Joh. XX: 29 noemt Jezus na 
zijne opstanding hen zalig, die zonder hem met eigen oogen te 
zien, toch in hem zullen gelooven. Wij vinden dus, dat Jezus 
ook hier zaligheid belooft en zich zelven als de bron dier zalig- 
heid doet kennen. 

Een afgeleid woord van fAanaQiog , om den persoon te ken- 
nen te geven, die fiaxaQiog maakt, bestaat er niet; ons woord 
zaligmaker vinden wij in het N. T. door atoTijQ uitgedrukt, 
ofschoon daarin meer het denkbeeld van //verlossen, vrijmaken" 
ligt oj^esloten. In onze nieuwe Bijbelvertaling wordt het dik- 
wijls door //Hdland" , in de oude meest door //Zaligmaker" ver- 



Digitized by VjOOQ IC 



38 

taald. Als zoodanig wordt Jezus in de overige schriften voor- 
gesteld, en dit, als wij het bovenstaande nagaan, geheel in 
overeenkomst met de wijze, waarop hij het //zalig" uitsprak. 
//Dezen" (Jezus), zegt Petrus, Hand. V: 31, //heeft Grod door 
zijne rechterhand tot Vorst en Zaligmaker verhoogd." En Hand. 
XIH: 23 lezen wij: //Uit het zaad van dezen (David) heeft 
God, naar de belofl», voor Israël als Zaligmaker Jezus verwekt." 
Verder wordt Jezus Christus onze Zaligmaker genoemd : 2 Tim. 
I: 10, Tit. I: 4, U: 13, ni: 6, 2 Petr. I: 1, 11, 
II: 20, III: 2, 18, 1 Joh. IV: 14. En wanneer God onze 
Zaligmaker wordt geheeten , dan is dit meest met het oog op de 
zaligheid ons door Hem in Christus geschonken. 

Leefde de oude wereld onder den druk van velerlei ellende, 
vloeiden Israëls heilige schriften over van klachten wegens het 
ongeluk der vromen , verlangden Jezus' tijdgenooten naar verlos- 
sing uit al den jammer, waaronder het volk gebukt ging*): 
nu brak er een nieuwe tijd aan, de tijd van hulp, redding en 
zaligheid, eerst uit het bederf der zonde en dan uit de vertwij- 
feling van ramp en dood, nu met de stichting van het Nieuwe 
Verbond, of van de christelijke kerk, of van het koninkrijk der 
hemelen door Gods Zoon. 

b. Koninkrijk der Aemélm. 

Bekleedt het denkbeeld van het koninkrijk der hemelen , 
en wel als van een rijk, dat, aanvankeHjk op de aarde ge- 
sticht , zich verder dan de aarde uitbreidt , ook den hemel omvat 
en in den hemel voltooid wordt, in de Bergrede een groote 
plaats : dit is ook in het geheele overige Evangelie van Mattheus 



O Lac. I: 68—79, II: 38. 



Digitized by VjOOQIC 



39 

het geval. In IV: 17 treedt Jezus reeds dadelijk op met de 
prediking: //Bekeert u; want het koninkrijk der hemelen is 
nahij.^ IX: 35 lezen wij weder: //En Jezus trok al de steden en 
vlekken rond, leerende in hunne synagogen, en predikende het 
evangelie des koninkrijks, en genezende elke ziekte en elke 
kwaal." Zoo ging met de prediking het wonderen doen ge- 
paard; ja Jezus wil, dat men uit die wonderen de komst van 
het koninkrijk opmake , XTT : 28. Jezus beveelt ook aan zijne apos- 
telen de stichting van het koninkrijk der hemelen te prediken, 
X : 7. Later 2egt hij , dat de bhjde boodschap des koninkrijks zal 
worden gepredikt in de geheele wereld, XXTV: 14; verg. V: 
13 , 14 , waar het upiversalistische karakter van Jezus' prediking 
ook reeds aan het licht komt. 

Dat dit koninkrijk aanvankeUjk bestaat op aarde, dat 
het een zuiver geesteUjk rijk is, dat er verschil van hoeda- 
nigheid bestaat onder de burgers, hebben we in de Bergrede 
gezien 1). Wij vind^ heizelfde terug: XVIII: 1, 3; verg. 
XIX: 14; het mag de vraag niet zijn, wie de meeste is in het 
koninkrijk der hemden, kinderHjke nederigheid is een vereischte; 
XX : 26 , 27 : //die onder u groot wil worden , zij uw dienst- 
knecht ;" XI : 11b , de minste in het koninkrijk der hemelen is 
meerder dan hij (Johannes de dooper) ; XIII : 11 , niet de groote 
schare van Jezus leerhngen alleen zijne apostelen konden in den 
begione de verboi^nheden van het koninkrijk der hemelen be- 
grijpen; XVlil: 21 — 35, vei^vingsgezindheid bHjft een der 
eerste plichten van de burgers des koninkrijks, en zij zelven 
hebben behoefte aan vergeving van den hemelschen Vader. Be- 
langrijk zijn ook de zes gelijkenissen , die in h. XTTT voorkomen. 
Die van den zaaier vs. 4 — 22 leert ons omtrent het koninkrijk 



1) Men denke, wat het laatste betreft, aan h. V: 19. 



Digitized by VjOOQ IC 



40 

der hemelen 9 dat de j^^vediking van het koninkrijk bij velen 
slechts op gebrekkige wijze ingang vindt, dat daarvoor slechts 
weinigen voor goed worden gewonnen en ook hunne hoedanig- 
heid verschillend is. Die van het onkroid in den akker vs. 
21 — 30 wijst op dezulken, die de ware vereischten voor het 
burgerschap niet bezitten; zij zijn niet uit Jezus, die goed zaad 
zaaide, maar uit den booze, die onkruid zaait, dat zijnzulk^, 
die niet uit geloof in Jezus, maar uit onzuivere beginselen zijn 
toetreden; na den dood zullen zij het hemelsche koninkrijk 
niet ingaan. Dat het koninkrijk , in een enkel wezen zign b^in 
nemende, langzamerhand tot groote uitbreiding zal komen en 
eindelijk de geheele wereld zal omvatten , wordt in de gelijk^iis 
van het mosterdzaad vs. 31 , 32 en in die van het zuurdeeg 
vs. 33 aangewezen. 

De groote waarde van het burgerschap des koninkrijks, 
boven alle andere goederen , wordt voorgesteld in de gelijkenissen 
van den schat in den akker en van den koopman, die schoone 
parelen zocht, vs. 44 — 46. Eindelijk in de gelijkenis van het 
vischnet vs. 47, 48 wordt weder gewezen op de scheiding, die 
er eenmaal tusschen de waardige en onwaardige burgers van 
het godsrijk zal tot stand komen. Het zal onnoodig zijn, hier 
meer plaatsen aan te halen, om te bewijzen, dat, even als in 
de Bergrede ook in het overige Evangelie, het koninkrijk der 
hemelen een hoofddenkbeeld van Jezus' prediking is en dat er 
overal op dezelfde wijze over wordt gesproken. 

Omtrent het voltooide koninkrijk in den hemel moet het 
volgende nog worden opgemerkt: gelijk in de Bergrede is aan- 
gewezen, dat het koninkrijk zich niet tot de aarde beperkt, 
zoo kunnen wij hier op plaatsen wijzen, waaruit blijkt, dat 
het rijk door Jezus op aarde gesticht reeds in den hemel be- 
stond, waardoor de uitdrukking, dat de christelijke kerk is 



Digitized by VjOOQ IC 



41 

/f een kolome van den hemel op aarde" ^) , zich laai rechtvaar- 
digen, — en dat na den dood de burgers van het godsrijk op 
aarde in dit hemelsche rijk zullen worden opgenomen. Hiervoor 
pleit Matth. VIII: 11, 12; velen van Oosten en AVesten, dat 
zijn de Heidenen, zullen door hun geloof in Jezus, verg. het 
verhaal van den heidenschen hoofdman vs. 5 — 10, hier tot het 
godsrijk toetreden, eenmaal worden oj^nomen in het hemel- 
sche koninkrijk, waar Abraham, Izaiik en Jakob leven; maar 
van de kinderen des koninkrijks, van de Joden, voor wie het 
koninkrijk in de eerste plaats was bestemd, zullen velen dat 
liemelsche rijk niet ingaan, dewijl ze op aarde door hun onge- 
loof en onwü^) zich zelven den to^ang tot het koninkrijk 
hebben ontz^. Aan een uitsluiten uit dat hemelsche rijk moet 
ook worden gedacht, als Jezus zegt, Matth. XXTV: 48 — 51, 
dat die dienstknecht, welke, door een lang uitblijven van zijn 
meester, d. i. door een lang leven, tot zorgeloosheid gebracht, 
adjne verplichtingen heeft verzuimd, zijn deel zal hebben bij de 
geveinsden, waar het geween en het tandengeknars wezen zal. 
Evenzoo doet de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden 
Matth. XXY: 1 v.v. ons daaraan denken. Zij, die waakzaam 
en met het oog op Jezus hebben geleefd, zullen het hemelsche 
koninkrijk ingaan. De Zoon des menschen zal hun aanze^en: 
/rBeërft het koninkrijk, dat u bereid is v<5<5r de grondle^ing der 
wereld" vs. 34. Jezus' getrouwe leerlingen zullen na den dood 
in dat hemelsche rijk met Jezus worden vereenigd, Matth. 
XXVI: 29. 



1) L. G. Pabbau, Waarheid in Liefde 1839, bl. 342, De aard der 
christelijke hemehchgezindheid opgehelderd door de voorstelling, dat de Chris- 
telijke Gemeente is eene kolonie des hemelschen Vaderlands, 

2) Verg. Matth. XXHI: 37. 



Digitized by VjOOQ IC 



42 

Ten slotte teekenen wij aan , dat Jezus zelf XVI : 28 , door 
van zijn koninkrijk te spieken, als koning in dat rijk optreedt; 
verg. XX: 21, waar de moeder van de zonen van Zebedeus 
tot Jezus zegt: nuw koninkrijk." 

Wij gaan nu over tot de andere schriften. Bij Marcus en 
Lucas vinden wij een groot aantal plaatsen , die geheel overeen- 
komen met de parallellen bij Mattheus: Mc. 14, 15, IV: 11, 
80, IX: 1, 47, X: 14, 15, 23—25, XIV: 25. — Luc. IV: 
43, VII: 28, VHI: 10, IX: 2, 11, 27, X: 9, 11,XI:2, 
20, XII: 31, XIII: 18, 20, 23, 29, XTV: 16 v.v., XVI: 
16 V.V., XVm: 16, 17, 24, 25, XIX: 11, XXI: 31 en 
XXII: 16, 18. Zij spreken evenwel altijd van koninkrijk 
Gk)ds, over welke benaming wij boven reeds hebben gehandeld. 
Omtrent Luc. VI: 20 merken wij op, dat armoede tegenover 
rijkdom , die den to^ng tot het koninkrijk zoo moeiUjk maakte , 
wel veel kon bijdragen tot het deelgenootschap aan Christus' 
rijk, maar geen vereischte behoefde te wezen; hetgeen de Heer 
gezegd heeft, wordt hier waarschijnlijk minder goed weergaven 
dan bij Mattheus. Dat de voorrechten van het koninkrijk Gk)ds 
zich niet tot de aarde beperken , blijkt duidelijk uit Luc XV 111: 
29, 30: die ter wille van het koninkrijk Gods veel opoffert, 
zal veelvuldig terug ontvangen (andere schatten) in dezen tgd, 
en in de toekomende eeuw, dat is na den dood, het eeuwige 
leven, d.i. de zaligheid. 

Mare. IV: 26 — 29 wordt, in eene gelijkenis, die wij elders 
niet vinden, de langzame en trapsgewijze ontwikkeling van het 
koninkrijk Gods voorgesteld. Even als die van het mosterdzaad 
en het zuurdeeg, bewijst zij, hoever Jezus er van af was, eene 
spoedig op handen zijnde voUedige vestiging van het koninkrijk 
in zijn geheele volmaaktheid te verwachten. Ware dit het ge- 
val geweest, hij zou in de Bergrede niet zoo nadrukkelijk op 



Digitized by VjOOQ IC 



43 

vervolging en verachting ter wille van hem en zijn koninkrijk 
hebben gewezen. Hiermede komt overeen Luc. XVII : 20 , 21 , 
waar Jezus zegt : //Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk 
vertoon, en men zal niet zeggen: zie hier! of zie daarl want 
zie het koninkrijk Gods is onder u." Zoo wordt de vraag be- 
antwoord der Pharizeën, die de luisterrijke vestiging van een 
aardsch koninkrijk naar de grof zinnelijke Messiaansche voor- 
stelling verwachtten. Neen, het koninkrijk bestond reeds; men 
denke aan de Bergrede h. V: 13, 14: //Gij zijt het zout der 
aarde, gij djt het licht der wereld." 

Merkwaardig is ook Mare. XII: 34. Nadat de schriftge- 
leerde liefde tot God en den naaste als de hoofdbedoeling van 
Israëls wet heeft erkend, met terzijdestelling van brandoflers, 
die niet tot het wezen van de wet behoorden, zegt Jezus: /f Gij 
zijt niet verre van het koninkrijk Gods," dat is van de christe- 
lijke kerk en van de wetsvervulling in haar, die Jezus in de 
Bergrede bedoelde, V: 18, 19. Hem ontbrak alleen het vaste 
vertrouwen in Jezus , waardoor het gebouw van zijn godsdienstig 
leven voor wankelen zou worden behoed, verg. h. Vil: 24, 
V: 11. Dat het burgerschap des koninkrijks inderdaad afhan- 
kelijk wordt gesteld van het volgen van Jezus en van het zich 
geheel overgeven aan hem, blijkt uit Luc. IX: 57 — 62, en 
tevens, hoe streng de eischen waren, die Jezus zelf aan elk 
stelt, om zijn volgeling te kunnen worden; verg. Matth. X: 37. 
Dit komt geheel overeen met Matth. V: 11, waar Jezus even- 
zeer de zaligheid in het koninkrijk der hemelen, derhalve het 
deelgenootschap van dat rijk, nauw verbindt met het onder 
groote opofferingen volgen van hem. 

Dat Jezus zich zelven aan het hoofd des koninkrijks stelde , 
blijkt ook uit Luc. XXII : 29 , 30 : //En ik beschik u het 
koninkrijk, gelijk mijn Vader het mij beschikt heeft, opdat gij 



Digitized by VjOOQ IC 



44 

in mijn koninkrijk aan mijne tafel eet en drinkt''. Luc. XXIIT : 
42 neemt Jezus het wooid van den medekroiseling aan : //Gedenk 
mijner, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt." 

In het Evangelie van Johannes komt de benaming konink- 
rijk Qods slechts op twee plaatsen voor: h. UI: 3 en 5, in 
den mond van Jezos zelven: //Indien iemand niet wordt weder- 
geboren, hij kan het koninkrijk Gkxls niet zien" en: //Indien 
iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan het ko- 
ninkrijk Gods niet ingaan." Het hier genoemde vereischte , om 
burger te worden van Gods koninkrijk , hebben wij niet in den- 
zelfden vorm bij de drie eerste Evangelisten gevonden , maar de 
zaak zelve komt er wel degelijk voor; verg. Matth. XVI: 25, 
XVm : 3 , XIX : 21 en de gelijkluidende plaatsen bij Mare. en 
Luc. Zie ook de talrijke plaatsen, waar van bekeering sprake 
is, [ifTuifoia, fiirayotiPf intavQiqtHP^), En ook in de Berg- 
rede ligt dezelfde gedachte dikwijls ten grondslag, al vinden wij 
dezelfde uitdrukkingen niet, verg. o.a. h. V: 3, 6, 8, 11, 27 
V.V., 38 V.V., 43 v.v. VI: 33, TEI: 24 v.v. — Joh. XVHI: 
36 spreekt Jezus, even als in de voorgaande Evangeliën, van 
^Jn koninkrijk en zegt hij , dat het niet van deze wereld is , geen 
aardsch koninkrijk derhalve gelijk de Joden verwachtten, verg. 
Luc. XVII : 20 , 21 ; vs. 37 erkent Jezus zelf de koning van 
dat rijk te zijn, en den naam //koning Israëls" in den zin van 
Messias laat hij zich Joh. I: 50, XII: 13 en elders welgevallen, 
geheel in overeenstemming met hetgeen door ons in de Bergrede 
is opgemerkt. 

Eindelijk zij hierop onze aandacht nog gevestigd , dat Johan- 
nes dikwijls de uitdrukking //het eeuwige leven" of //het leven" 



*} Van dezo woorden komt alleen het laatste , en slechts eenmaal, 
by Joh. Toor h. XQ: 40. 



Digitized by VjOOQ IC 



45 

gebruikt, waar bij de Synoptici die van /^koniDkrijk Gods" of 
//koninkrijk der hemelen" voorkomt. Met deze heeft iJezus meer 
op het geheel gelet en zich meer aan de bestaande Joodsche 
denkbeelden aangesloten, met gene meer het individu op den 
voorgrond gesteld of de verwerkelijking van het koninkrijk Grods 
in enkele personen, en meer aan de behoefte zijner reeds ver- 
gevorderde geheel aan het Judaïsme ontwassene leerlingen, vol- 
daan. Het bevreemdt ons dus ook niet, juist bij Johannes zulk 
een verschil in voorstelling te vinden, vooral wanneer wij be- 
denken, dat hij blijkbaar voor niet-Joden, waarschijnUjk zelfs 
alleen voor Christenen heeft geschreven. 

In de Bergrede hebben wij geleerd, dat God in het konink- 
rijk der hemelen Vader is: welnu het eeuwige leven is het 
leven van hen, die Grod kennen, zoo als Hij door Jezus Chris- 
tus is geopenbaard, namelijk als Vader, zie Joh. XVII: 3. 
Jezus treedt in de Bergrede op als de stichter van het konink- 
rijk , bij Johannes als de gever van het eeuwige leven; zie Joh. 
XVH: 2. Gods wil te volbrengen is in de Bergrede een ver- 
dschte voor het koninkrijk der hemelen: dien zelf te vervullen 
en door anderen te doen vervullen, blijkt ook bij Johannes 
Jezus' bedoeling te zijn, zie Joh. IV: 34, V: 30, VI: 38, 
VU: 17; en is in de Bergrede het koninkrijk der hemelen een 
rijk , dat door den dood niet wordt begrensd , het eeuwige leven , 
in dat rijk te smaken, begint op aarde en wordt na den dood 
in den hemel voortgezet; zie Joh. Til: 36, V: 24, VI: 47, 
50, 51, 54, 58, Vni: 51, 52, XI: 26, XX: 31. EindeHjk 
even als in de Bergrede , h. V : 13 , 14 , de stichting van Jezus 
voor de geheele wereld blijkt bestemd te zijn, komt die bedoe- 
ling ook uit bij Joh. XVU: 20—23. 

In de Handelingen der Apostelen h. I: 3 wordt verhaald, 
dat Jezus bij zijne verschijningen na den dood nog sprak //over 



Digitized by VjOOQ IC 



46 

het koninkrijk Gods." Uit vs. 6 blijkt, dat de leerlingen weder 
aan de mogelijkheid van een aardsch rijk dachten; maar de 
woorden van Jezus in de volgende vss. pogen hen aan het 
tegendeel te doen denken. H. VIII: 1^ wordt verhaald, dat 
Philippus het evangelie verkondigde van het koninkrgk Gods; 
verder wordt van de prediking van dit koninkrijk gewag ge- 
maakt h. XIX: 8, XX: 25, XXVIII: 23, 31. En letten 
wij op de vereischten , die worden gesteld , om het koninkrijk 
in te gaan , dan vinden wij ook hier bekeering en geloof in 
Jezus, zie h. II: 38, XXVI: 18, 20, XXVin:25— 27, zoo 
ook XI: 21, XVI: 31. Verder wordt de doop «?<? tó ovofAa 
^Iijaov meermalen vermeld. Gehoorzaamheid aan God, het doen 
van zijn wil, h. V: 32, verg. XXTV: 16, wordt van de bur- 
gers des koninkrijks verlangd; zie ook h. XXVI: 20. Eindelijk 
wordt h. XrV : 22 door Paulus en Bamabas op de verdrukkin- 
gen gewezen, die men zich moet getroosten, om het koninkrijk 
Grods in te gaan. 

In de brieven komt de uitdrukking //koninkrijk Gk)ds" slechts 
zelden, maar wederom in den zelfden geest als in de Bergrede 
voor. Rom. XIV : 7 : //Want het koninkrijk Gods is niet spijs 
en drank, maar gerechtigheid en vrede en blijdschap in den 
Heihgen Geest;" verg. Matth. V : 6 , 9 , 12 , VI : 19 , 20, 31, 38. 
1 Cor. VI: 9, 10: //Of weet gij niet, dat geen onrechtvaardi- 
gen Gk)ds koninkrijk zullen beërven? Dwaalt niet! Noch hoe- 
reerders enz. zullen QoAa koninkrijk beërven." Hiermede komt 
overeen Eph. V: 5, waar wij bovendien de uitdrukking /rko- 
ninkrijk van Christus en van God" niet onopgemerkt laten ; verg. 
Matth. V: 8, VU: 21. Die uitdrukking komt eenigszins ver- 
anderd ook voor 2 Petr. I: 11: //de ingang in het eeuwig ko- 
ninkrijk van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus." 2 Thess. 
I: 5: //een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, om u het 



Digitized by VjOOQ IC 



47 

koninkrijk Gods waardig te achten, voor hetwelk gij- ook lijdt." 
Eindelijk Jac. II: 5: //erfgenamen te zijn van het koninkrijk, 
dat Hij beloofd heeft aan die Hem liefhebben." Volgens deze 
plaatsen doet de volharding . in het geloof onder vervolging en 
de liefde tot God het koninkrijk beërven; verg. Matth. V: 10, 
11, VI: 9, VII: 11. 

Waar verder in de Evangeliën van het koninkrijk Gods wordt 
melding gemaakt, daar wordt in de Paulinische brieven van 
ixxXrjdiu Tov 'Q'êov of van a&fia Xgiavov gesproken ^). Zie 
o.a. 1 Oor. XTE: 27, 28: //Gij nu zijt het lichaam van Chris- 
tus en leden daarvan." Eph. V: 23: //Christus hoofd der ge- 
meente ," VS. 24 : //de gemeente aan Christus onderdanig" : vs, 29 , 
30: //Memand toch heeffc ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar 



') Een dergelijk beeld, namelijk dat van den wijnstok en de ran- 
ken, is ter verranging van de uitdrukking koninkrijk Gods door Jezus 
gebruikt volgens Joh. XV: 1 v.v. Het is dus ver gezocht, als Dr. A. 
RÉviLLB 1.1. bl. 71 wil doen uitkomen, dat het denkbeeld van „kerk" 
niet in het onderwijs van Jezus zou thuis behooren : „L'églisé , dont Jésus 
n'a jamais parlé dans les documents authentiques , est fondée. Elle est 
rëpouse du Christ. (Apoc. XXII: 17)." Andere beelden zijn niet altijd 
andere zaken. Al mochten de woorden van E^ville, hier aangehaald, waar 
zijn: de bedoeling, waarmede hij het zegt, is niet gerechtvaardigd. 

J. J. Van Oosteezeb , De Theologie des Nieuwen Verbonds,, bl. 236 : 
„De kerk of do gemeente des Heeren (beide zijn in het spraakgebruik van 
Paulus identisch) is [bij Faul'us] geenszins hetzelfde, ali? het koninkrijk 
van God en van Christus. Het laatste is eene volmaakte geestelijke maat- 
schappij, waarvan het ideaal eerst in de toekomende eeuw ten volle 
verwezenlijkt wordt (1 Cor. VI: 10, XV: 50, Eph. V: 5); de eerste is de 
vereeniging van hen , die reeds hier op aarde door geloof en liefde burgers 
van het koninkrijk zijn." Het is waar, dat Paulus de uitdrukking „ko- 
ninkrijk Gods" bij voorkeur heeft gebruikt voor de vereeniging der zaligen 
in den hemel, en met het woord „kerk of gemeente," de vereeniging der 
burgers van dat r^k op aarde heeft bedoeld; maar dit is geenszins in 
strijd met hetgeen ik boven heb gezegd. Jezus gebruikte volgens de Syn- 
optici voor het Godsrijk op aarde en dat in den hemel denzelfden naam, 
Paulus gaf aan elk een afzonderlijken naam. Dit is het eenige verschil. 



Digitized by VjOOQ IC 



48 

hij voedt «n koestert het, even als Christus de gemeente; want 
wij zijn leden van zijn lichaam." Col. I: 18: //En hij (Chris- 
tus) is het hoofd van het lichaam, de gemeente," verg. vs. 24. 
1 Tim. UI: 15: ^Opdat gij moogt weten, hoe men verkeeren 
moet in het huis Gods, 't welk de gemeente is des levenden 
Gods." 

Jezus Christus staat dus ook in de brieven aan het hoofd van 
de vereeniging door hem gesticht, aan het hoofd als Heer en 
bestuurder van Ae kerk^ de gemeente^ cxx^ijaia , welke naam daar 
reeds blijkt meer en meer voor die van koninkrijk Gods in ge- 
bruik te komen. In latere eeuwen wordt van de gemeente Gods, 
de kerk van Christus, ook wel van het christendom of van het 
Godsrijk gesproken, wa«r hetzelfde wordt bedoeld als de Evan- 
geliën met koninkrijk Gt)ds of der hemelen willen te kennen ge- 
ven. Dat het gebied van het koninkrijk , van de kerk of de ge- 
meente zich ook in Paulus' brieven niet tot de aarde beperkt, 
blijkt o. a. uit 1 Cor. XV: 50: nDii nu beweer ik, broeders! 
dat vleesch en bloed het koninkrijk Gods niet beërven kunnen, 
en de vergankelijkheid de onvergankelijkheid niet beërft." Uit 
het vervolg toch wordt het duidelijk, dat Paulus hier met 
koninkrijk Gods het rijk in den hemel bedoelt. 

De schrijver van den Brief aan de Hebreen heeft ook zijne 
eigenaaardige uitdrukking , om de geestelijke vereeniging te ken- 
nen te geven, welke door Jezus in de Bergrede koninkrijk der 
hemelen wordt genoemd. Hij zegt: //wij zijn het huis omo^ 
van Christus," UI: 1 — 6. En gelijk Jezus zijn koninkrijk 
stelt tegenover of ter vervanging van de gebrekkige theocratie 
onder de Joden, zoo spreekt hij van een nieuw, van een 
beter verbond door Jezus gegrondvest in plaats van het oude 
verbond, VHI: 6, 7, 13, IX: 15 enz. 

In den eersten brief van Johannes wordt de kerk van 



Digitized by VjOOQ IC 



49 

Clmstus voorgesteld als eene vereeniging van kinderen Gods, 
die leven in gemeenschap //met den Vader en met zijnen Zoon 
J«Gus Christus", als een heilige familie, 1 Joh. I: 3, II: ^, 
28, ni : 1 , IV : 11. En in den eeraten brief van Peèrus wordt 
het koninkrijk der hemelen als een door Christus Gode gewijd 
volk beschouwd, 1 Petr. Il: 5, 9, 10. Op vele plaatsen 
echter komt de voorstelling weder met die van Johannes overeen , 
1 Petr. I: 2», II: 17, Hl: 8, IV: 8. i) De bedoeUng is 
in beide schriften blijkbaar dezelfde en stemt weder geheel samen 
met die in de Bergrede. 

Zoo hebben wij dan in het vervolg van Mattheus* Evan- 
gelie het k(minkrijk der hemelen in zijn oorsprong, karakter en 
streven nader leuren kennen. Kon de Bergrede daaromtrent nog 
eenigen twijfel bij ons overlaten, wij zijn versterkt in de op- 
vatting^ waartoe wij meenden, dat zij ons reeds recht gaf. En 
trofien wij in sommige der overige schriften verschil in voorstel- 
ling aan, het wierp de beschouwing, die de Bfergrede ons gaf, 
niet omver, maar verspreidde er veeleer een helderder licht over. 
Overal bleek het, dat de stichting van Jezus van zuiver gees- 
telijken aard en van goddelijken oorsprong was, dat Jezus in 
nauwe betrekking tot haar blijft staan, en door haar op aarden 
menschen in ea voor den hemel wil opleiden. 

c. De Gerechtigheid, 

Is in een rijk gerechtigheid eene eerste deugd, wij hebben 
in de Bergrede gezien, dat haar ook in het koninkrijk der he- 
mden een eerste plaats wordt toegekend. In het overige van 
Mattheus' Evangelie wordt het woord dmatoat/pij slechts twee 



O Verg. A. DiEMONT, Disqmsitio de Ecclesia christiana e Christi 
mente; Gron, 1844, p. 14, 15. 

4 



Digitized by VjOOQ IC 



50 

keer gevonden. III: 15 z^ Jezus' door Joliannes gedoopt willende 
worden: /rWant zoo betaamt liet ons naaap dtxaioatfpfjp te ver- 
vuUen," Hij verplaatst zich blijkbaar, om de tegenkanting des 
Doopers t^en de doopsbediening aan hem te overwinnen , geheel 
op het standpunt van den Dooper. XXI : 32 lezen wij : // Jo- 
hannes is tot u gekcMnen op den weg der gerechtigheid." Hier 
verklaart Jezus, in verband met het voorgaande en volgende, 
dat Johannes werkelyk de ware zedelijkheid beoogde. Doch dat 
Jezus evenwel de dixaioaifpij j zooals hij die opvatte en beli- 
chaamde , aan den Dooper niet toekende , blijkt uit XI : 11. Zij , 
die de ware gerechtigheid hebben gezodit in het kcminkrijk van 
den Zoon des menschen , ol dinaiot , /rzullen schitteren gelijk de 
zon in het koninkrijk huns Vaders." XIII: 43. Dit komt 
overeen met hetgeen Jezus in de Bergrede zegt: //Zalig die 
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid." Zie ook XTTT : 
49, XXV: 87, 46, waar eveneens de zaligheid na den dood 
aan de dUaioi wordt toegekend. 

Dat ook in het vervolg van Mattheus' Evangelie de dixaio- 
aJpij door Jezus niet als de vrucht van uitwendige handeling^, 
maar van de innerlijke gemoedsgesteldheid wordt beschouwd, 
blijkt uit de bestraflSng der Schriftgelearden en Pharizeën 
XXni: 23—28. 

Bij de drie overige Evangelisten vinden wij betrekkeHjk 
weinig omtrent de diHatoatfvij. Het woord zelf komt bij Mar- 
cus niet voor, bij Lucas slechts I: 75, in den lofizang van Za- 
charias, en bij Johannes alleen XVI: 8 en 10, waar Jezus 
zegt , dat de naQ&nXijTog zal komen , //om de wereld te overtui- 
gen van zonde en van gerechtigheid." Zij wordt dus geheel in 
den geest van het elders gevondene als hemelsgezindheid tegen- 
over de zonde als aardsgezindheid gesteld. Bij Lucas, I: 6 en 
17, II: 25, XVIII: 9, XX: 20, XXUI: 50 wordt gespro- 



Digitized by VjOOQ IC 



51 

ken van dUaioi volgens de Joodsche wet naar de beschouwing 
dier dagen , en daarin zelfe ondersteld (1 : 6) , dat er mogelijk- 
heid bestond, onberispelijk al de rechten en eischen der wet te 
volbrengen. XIV : 14 wcMrden de rechtvaardigen naar «Fezus^ be- 
doeling genoooad. XVI: 15 worden zij, die de rechtvaardigheid 
stelden in de toen geldende wetsvervulling, door Jezus bestrafk, 
en XVni: 14 zegt hij, dat de tollenaar naar zijn huis ging 
/^gerechtvaardigd" meer dan de Pharize^. Beide plaatsen 
doen ons denken aan het woord van Jezus in de Bergrede, dat 
hij een andere gerechtigheid dan die der Schriftgeleerden en 
Pharizeën verlangde, Matth. V: 20 verg. Matth. VI: 12a. Bij 
Marcus en Johannes komt het woord SiT^aiog slechts een paar 
keer voor zonder beteekenis voor ons onderzoek. 

In de Handelingen der Apostelen vinden wij de uitdrukking 
i^/aZ^fS&ai dtxaioat/pyv X: 35 in den zin van nouTff x^p 
diKuioailpiip Matth. VI: 1, om daarmede de beoefening der 
hoogste zedelijMieid te kennen te geven; verg. Hand. X: 35. 
Over die gerechtigheid spreekt Paulus tot Telix, XXIV: 25. 
Van die gerechtigheid wordt zekere valsche profeet een vijand 
genoemd XIII: 10. Van een opstanding van rechtvaardigen 
en onrechtvaardigen wordt XXIV: 15 gesproken. Eindelijk, 
Xni: 39 predikt Paulus van een gerechtvaardigd worden door 
het geloof in Jezus, hetgeen niet kon plaats hebben door de 
wd;. Jezus wordt de Rechtvaardige genoemd m : 14 , Vil : 52 , 
XXn: 14. 

Veel meer wordt in de brieven over de gerechti^^id ge- 
sproken. Bij de eigeuAardige en rijk uitgewerkte beschouwing 
dauvan in de Paulinische brieven zullen wij eenigszins langer 
noeten stilstaan, om de verhouding, die Jezus daarbij tot de 
dixccimfp^ bekleedt, in het licht te stellen en met die iii de 
Bergrede te vergelijken. 

4^ 



Digitized by VjOOQ IC 



In de Evangeliën, ook in de Bergrede, wordt alleen ge- 
sproken van de rechtvaardigheid, die aan menschen eigen is 
door eigene wetsbetrachting tegenover de wet, dat is van reeht- 
vaardigheid in den zin van menschelijke deugd. Doch bij 
Paolus hebben wij eene wel niet daarmede strijdige , maar even- 
wel vrij wat andere beteekenis van rechtvaardigheid. 

De Joden achtten , gelijk wij reeds zien in Luc. 1:6, waar 
Zacharias en Elizabeth beiden //rechtvaardig voor God'^ worden 
genoemd, //wandelende in al de geboden en inzettingen des 
Heeren, onberispelijk", en in een dergelijke getuigenis over den 
vromen lijder der oudheid, Job I: 1, 8, II: 3, dat rechtvaar- 
digheid in de beteekenis van voUedige wetsbetrachting menlijk 
is en bij ware vromen werkelijk bestaat. Zoo had ook Paulus, 
te meer daar hij Pharizeër was , gemeend , dat de mensch waarhjk 
SUaiog kon worden en inderdaad rechtvaardig was, wanneer 
hij de Mozaïsche wet en de nagddoaig , op de toen gebruikelijke 
wijze, vervulde. Toen hij in Stephanus' prediking bemerkte, 
dat de volgers van Jezus van Nazaret die wet en overlevering 
wilden omverwerpen, ontstak hij in hevige woede en vervolgde 
hij hen met de meeste bitterheid. Het is, akof woede en bit- 
terheid te meer klommen, hoe minder voldaan hij in zijn bin- 
nenste werd. ïoch sloeg hi] de verzenen t^en de prikkels en 
bleef hij de gemeente vervolgen. Daar verschijnt hem Jezus, 
stuit hem in zijne woeste vaart, overtuigt hem, dat hij leeft, 
Gkxls Zoon, de zaligmaker der wereld is, en stelt dezen zijnen 
vijand, toen hij geloovig had gevraagd : //Heer, wat wilt gij , dat 
ik doen zal", tot zijn evangeliepediker aan. Nu komt er eene 
geheele omkeering in Paulus tot stand. Hij verwerpt de dusver 
gezochte rechtvaÉrdigheid uit de wet, als eene onmogelijke, ^m 
rechtvaardig te worden voor Qoi , of in de rechte betrekking te 
komen met Gk)d, door Gtods genade in Christus, welke hij door 



Digitized by VjOOQ IC 



53 

jsijn geloof aanneemt. Als Christen, toen zijn zedelijk gevoel 
hooger ontwikkeld was (Rom. VII) , erkent hij , dat de Joden de, 
wet niei hadden vervuld en ook niet konden vervullen (Eom. 
in : 9 — 19 , VII : 7 v.v.) ; daarom moest de bedoeling van God 
met de wet een andere geweest zijn, deze namelijk, de Joden 
tot een helder en diep bewustzijn van zondigheid en schuld te 
brengen. 1) (Rom.V: 20, Gal. Hl: 19, verg. Rom. Hl: 23). 
De mensch — zoo redeneert Paulus verder — kan zich 
derh^ve onmogelijk zelf gerechtigheid verwerven; toch is 
het zijn streven, om tot Qoi in de rechte betrekking te 
staan; maar wat hij zelf niet kan, dat wordt hem door God 
gegeven; de mensch, die uit zich zelven ddixos is, wordt door 
God als iixaiog beschouwd en behandeld ; dit is de genade van 
God, die zich openbaart in de zending van zijnen Zoon Jezus 
Christus en voornamelijk in diens dood, welke het onderpand 
der goddelijke genade wordt genoemd. Zoo is God den men- 
schen te hulp gekomen. Maar zij kunnen van hun kant die hulp 
afwijzen. Om er deel aan te krijgen , moeten zij gelooven ; het 
geloof in God , zoo als Hij zich in en door Jezus Christus heeft 
geopenbaard, of de nlarig ^Irjaov Xqkstov , het vertrouwen 
op de in Christus en vooral in zijn dood geopenbaarde liefde 
Gk)ds , wordt vereiseht. Door dat geloof wordt in den mensch 
een nieuw leven geboren, een leven, dat zich richt naar God 
henen. Daarop ziet God in welgevallen neder , en nu zijn de 
daden, die daar natuurlijk uit volgen moeten, voor God, die 
in het verborgen ziet, niet meer noodig; voor Hem is het 



') „Das Machtigste, was beido (Paulus und Jesus) von ein ander 
schied, kann nicht anderes gewesen sein, als was von jeher die Schule 
und Partei des Paulus, die Schriftgelchrten und Pharisaer, von Jesu 
geschieden, und das war, die Frage um das Gesetz und die Gesetzes- 
gcrechtigkeit." W. Beyschlag, TheoL StucL u. KHU 1870 , bl. 27. 



Digitized by VjOOQ IC 



54 

geloof, de gezindheid des menschen genoeg. Hij ziet op het 
geheel. Toor het oog der menschen alleen, dat geen blik in 
het innerlijke leven , zonder het zien van uitwendige handelingen 
ak openbaringen daarvan , slaan kan , zijn daden onmisbaar , om 
tot de gezindheid des menschen te kunnen besluiten. *) Rom. 
I: 17, ni: 5, 20—80, IV: 5, V: 1—9, X: 4—12, Gal. 
II: 16, III: 11, Phil. Hl: 9 enz. Wat derhalve door de 
^^qyu pófiov bij de Joden en door de gehoorzaamheid aan het 
geweten bi) de Heidenen niet kou worden verkregen, wordt nu 
als eene gave van Grod door God aangeboden en door 's men- 
schen geloof ontvangen, de gerechtigheid. En deze is volgens 
Faulus die verhouding van den mensch tot Grod, als zoon tot 
den Vader, waarin het bewustzijn van eigen onvolkomenheid 
gepaard gaat met het vaste vertrouwen op Gods genade, en de 
mensch zoo, zich ootmoedig aan God toevertrouwende, in de 
rechte betrekking tot God komt. Dezen toestand heeft God 
zelf door Jezus Christus doen geboren worden. 

2iOo zegt Paulus van Christus Jezus: èyevi\^fj dixaioai/pij 
ijfup ano 'Q'iav f 1 Cor. I: 30; omdat onze gerechtigheid door 
Jezus Christus is tot stand gebracht. Zoo spreekt hij van 
d<oQia rijg dixaioatfpijg did xov évó^ ^Iijaov Xgiarov , Bom. 
V : 17 ; van Sixaioaifpy ^fov did maremg ^Iijtsov Xqigtov eïg 
néprag Hal inl nuprag Tovg niarétfoprag , Bom. Hl: 22; 
ix mancog^ Bom. IX: 30, X: 6, 30; dixaioat/pi^ rijg 
maT€(og , IV : 11 ; StHocioatfpi] niavétog , IV : 13 ; dixatoatlpfj 
inl {op; het geloof is de oorzaak; dat wij de gerechtigheid 
aannemen) rfj niGvet, Phil. III: 9. ^) Het is bHjkbaar, 



O Verg. Kant , Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vemunftj 
Werlce, Band. IV (Leipzig 1839), bl. 210, 211. 

2) Verg. het „Paul. Lehrbegrir» bij Baur, NeuU Theol bl. 132—142 
en 153—186. 



Digitized by VjOOQ IC 



55 

dat wij hier bij Faolus een redeneering of pliilosophie viuden, 
die in Jezus' on^rwijs niet voorkomt. ^) Maar in deze drie hoofd- 
punten komt de dixuioatfifii volgens Paulus toch overeen met 
helgeen wij daaromtrent reeds uit de Bergrede konden opma- 
ken: zij kan door de toen heerschende wetsvervuUing niet wor- 
den verkregen , Matth. V : 20 , verg. vs, 6 : zij wordt door het 
geloof in Jezus des menschen ded, Matth. V: 10 verg. met vs. 
11; zij sluit het streven naar het volbrengen van Gods wil, 
door Paulus genoemd //het doen van goede werken'', in zich, 
verg. Eph. Il: 10, Col. I: 10, Rom. VI, VHI: 1—13 enz. 
met Matth. YI: 10b, 48, Vil: 21. Jixaiog in den gewonen 
zin van rechtvaardig komt bij Paulus voor o. a. Tit. Il: 12. 

Onze opmerkzaamheid zij nu nog op de overige schrijvers 
gevestigd. Die van den brief aan de Hebreen spreekt h. V : 13 
van //het woord der gerechtigheid", daarmede de evangdiepredi- 
king bedoelende , tlie de gerechtigheid doet kennen. Van Noach 
zegt hij XI: 7 hij werd //er^enaam der gerechtigheid xa^d 
niaiip.^^ De bedoeling schijnt hier dezelfde te wezen als bij 
Paulus. 2) 



*) Dr. EÉviLLE, 1.1. bl. 78, 79: „La dialcctique déroulec méthodi- 
quemcnt par l'apötre des Gentils et dont les moments saccessifs , tres 
distincts, sont Ie péché, la loi, la gi-ace, la foi, la nouvelle vie, est étran- 
gère k Tesprit comme a Tenseigiiement de Jésus. Sans doute Jësus croit 
tout homme pe'cheur, mais il pense que, moyennant la fUTapoia^ tout 
homme peut revêtir les dispositions qui mènent au salut, sans qu*il soit 
question pour cela d'une nouvelle ereation venant se grefFer sur Tan- 
cienne." Inderdaad heeft Paulus veel eigenaardigs in de wijze , waarop hij 
de zaken voorstelt; maar is zijn christendom daarom een ander dan dat 
van Jezus, is b v. do nieuwe schepping, waarvan hij spreekt, iets anders 
dan de (Jievdpoiu bjj Jezus? Ik hoop hier en elders het tegendeel te 



2) Baür, Neut. TheoL bl. 277: „In dem Lehrbegriff des Hebr'aer- 
briefs und dem der kleineren paulinische Briefe hat sich der Paulinismus 



Digitized by VjOOQ IC 



56 

In Jacobus' brief komt het woord diKccioatfpij Voor I: 20: 
//Want de toom eens mans werkt Gods gerechtigheid niet uit," 
d. i. de deugd, die Gk)d verlangt; verg. Matth. V: 4, 7, 9, 
22, 39, 44. En in : 18: ^En de vrucht der gerechtigheid 
wordt in vrede gezaaid voor hen, die vrede stichten." Met de 
vrucht der gerechtigheid worden hier de goede eigenschappen 
en werken bedoeld, welke in de voorgaande verzen zijn opge- 
noemd, verg. Matth. V: 20—48, VII: 17, 18. Opvallend is 
in dezen brief de voorstelling der rechtvaardiging uit de werken 
II: 21, 24, 25, niet uit het geloof alleen: //Het geloof is 
zonder de werken dood." Schijnbaar is dit geheel in tegenspraak 
met hetgeen wij bij Paulus hebben gevonden ; maar 't is meer iets 
anders, dan wel iets strijdigs; want de beteekenis van het woord 
nlarii is, zoo als door iedereen*) wordt erkend, bij beiden 
verschillend: verg. Rom. X: 6 — 8 met Jac. Il: 19. 

Jacobus heeft toch bet geloof en zoo ook de gerechtigheid 
aiiders opgevat dan Faulus; hij staat nog min of meer op het 
Joodsche standpunt en heeft zoo den grooten Heiden-apostel niet 
kunnen begrijpen. De gerechtigheid is bij hem eenvoudig de 
vrucht der gehoorzaamheid aan de zedewet, gelijk die nu door 
Jezus w^ volmaakt. Hij is blijven staan op de hoogte , waarop 
Jezus in de Bergrede waarschijnlijk zijne eerste leerlingen heeft 
gebracht, en schijnt nooit te hebben b^repen, wat de overigen 
ook eerst later hebben ingezien , dat het Jezus niet te doen was , 
om een nieuwe wet te geven, maar om den mensch in zijn 
geheel te veranderen, in eene nieuwe en inniger betrekking tot 
God te brengen. In dien toestand gekomen was de mensch 



weiter fortgcbildet Wenn anch in diesen Briefen nicht gerade die Scharfe 
des paulinischen Rcchtfertigangsbegriffs hervortritt, so enthalten sie doch 
auch nichts antipanlinisches." 

1) Zie o. a. Baur, Neutest. TheoL bl. 278, 279. 



Digitized by VjOOQ IC 



57 

rechtvaardig voor God, dat is in de dixatoailpij j die iu Faulod 
werd geboren, toen hij op den weg naar Damascus zijn ver- 
trouwen schonk aan den verheerlijkten Heiland. Ziedaar de 
gerechtigheid, waaruit wel werken moesten voortkomen (Gal. 
V : 19 — 22) , maar die , reeds vóór en dus ook in zooverre zon- 
der de werken, den mensch met God vereenigt. Daarvoor 
echter had Jacobus geen oog; anders zou hij niet hebben kunnen 
z^gen: /rGij ziet, dat de mensch uit werken gerechtvaardigd 
wordt, en niet uit geloof alleen." Il: 24». ^) 

De ware zedelijkheid, de gerechtigheid, die Jezus in de 
Bergrede bedoelde, laat zich met de zonde niet vereenigen, 
verg. Matth. VI: 24. Dit vinden wij terug in de woorden, 1 
Petr. II : 24 : >yOpdat wij van de zonde ontslagen der gerechtig- 
heid leven zouden." 2 Petr. Il: 21: //Want het ware hun 
beter, den w^ der gerechtigheid niet gekend te hebben, dan, 
na dien te hebben leeren kennen, terug te keeren van het hun 
overgeleverde heilige gebod," verg. vs. 20 en III: 12. 1 Joh. 
ni: 10: //Hierin zijn de kinderen Grods en de kinderen des 
duivels openbaar. Ieder, die geen gerechtigheid doet, is niet uit 
God , en die zijnen broeder niet lief heeft ;" en vs. 7 : //Wie 
de gerechtigheid doet, is rechtvaardig, gelijk hij rechtvaardig 
is." Die gerechtigheid heeft men wederom aan Jezus te danken , 
IJoh. Il: 29: //Indien gij weet, dat hij rechtvaardig is , erkent 
dan, dat ieder, die de gerechtigheid doet, uit hem is geboren." 
Jezus heeft de ware gerechtigheid doen kennen , en in het leven 
geroepen; de ho(^te zedelijkheid, waarop de Vader in welge- 



1) „Der Glanbe is dem Jacobus immer nar der Glanbe , von welchen 
Panlus 1 Cor. 13, 1 f sagt, dass cfer Mensch mit ihm für sich allein ein 
tönendes Erz and ein klingende Schelle bleibe. Diesem Glauben schrieb 
nun freilich aach Paalas keine rechtfertigende Kraft zu, er sagt vicimchr 
ovöip tiiféXovfiai" Baur, Neutest, TheoL bl. 279. 



Digitized by VjOOQ IC 



58 

vallen kan neerzien, is volgens hem die toestand, waarin de 
mensch vol vertrouwen en liefde zich aan God overgeeft. Daarom 
ziet hij in een kind het beeld van den Christen. Een kind kan 
nog geen goede werken doen ; toch weet de vader , dat het hem 
lief heeft, en dat is hem genoeg. In die betrekking tot den 
hemelflchen Vader wil Jezus den mensch brengen. Was dit in 
de Bergrede misschien nog minder duidelijk, de be^traflBng der 
Pharizeën (Matth. XXIII: £3—28) en de gelijkenis van den 
tollenaar (Luc. XVIII: 14) stelden helder in het licht, hoe 
Jezus er niet aan dacht , de gerechtigheid in zijn rijk te stellen 
in de angstvallige opvolging eener nieuwe wet, maar in des 
menschen gezindheid omtrent God. En al wordt dit door Paulus 
op een andere wijze voorgedragen , in hoofdzaak komt het geheel 
met het onderwijs van' Jezus overeen. Zoo vindt men bij Paulus , 
gelijk wij boven hebben kunnen opmerken , dezelfde beschouwing 
omtrent de waardigheid van den burger in het Godsrijk , als die 
welke Bauii, Neuiest. TlieoL bl. 72, in Jezus* gelijkenis, 
Matth. XX : 1 v.v. erkent : //Und dass diese Würdigkeit haupt- 
söchlich in der Anspruchlosigkeit besteht, in einer solohen Ge- 
sinnmig, welche frei von Lohnsucht nicht darauf ausgeht, ein 
eigenes Verdienst geitend zu machen, überhaupt nicht quanti- 
tativ nach dem iiussem Umfang der Werkthatigkeit , sondem 
nur qualitativ zu beurtheilen ist, soU die Parabel von den 
Arbeitem im Weinberg Matth, 20, 1 f. anschanlich machen. 
Die Letzten sind so viel als die Ersten und die Ersten so viel 
als die Letzten, weil überhaupt alles im Reiche Gottes so sehr 
ein freies Geschenk ist , dass man sich nur empfangend verhalten 
kann." Bauu zegt dan ook bl. ^% : //Der Paulinismus hat nichts 
Anderes gethan, als für das Bewusstsein auszusprechen , was 
an sich , thatsachlich im Urchristenthum gesetzt war." Zoo doet 
ook de schrijver van den brief aan de Hebreen. Deze nieuwe 



Digitized by VjOOQIC 



59 

beschouwing van de diiiaio(S%hij vereischte natuurlijk eene ver- 
klaring over Israëls.wet, opdat het blijken zou, in hoever deze 
in het nieuwe koninkrijk al of niet ter verkrijging der hierin 
verlangde rechtvaardigheid zou moeten worden gehandhaafd. 

d. Israëls weL 

Hebben wij in de Bergrede gezien , dat Jezus was gekomen , 
om de wet van Israël naar hare rein geestelijke, zedelijk-gods- 
dienstige bedoeling te vervullen, wij merken hetzelfde in het 
overige van Mattlieus' Evangelie op. Den Pharizeën, wien 
het een gruwel was, dat een Jood met tollenaars en zondaars, 
menschen die zich niet zoo als zij aan de wet hielden, omgang 
had, antwoordt Jezus Matth. IX: 13 : >/Gaat heen en leert, wat 
het zegt: Barmhartigheid wil ik, en niet offerande." Met een 
woord van den profeet Hozea wijst hij hen er op, dat de 
uiterlijke godsvereering , zoo als die bij hen bestond, geen 
waarde heeft bij God, dat het op innerlijke godsvrucht, op 
waren godsdienstzin aankomt; dat daarom ook de inachtne- 
ming van de plechtigheden der wet moet onderworpen worden aan 
de vervulling harer bedoeling, en, raakt een harer voorschriften 
hiermede in strijd, dit moet worden nagelaten. Het t^ndeel 
hiervan deden de Pharizeën en Scliriftgeleerden; zij verhieven 
den vorm boven den geest, namen de plechtigheden in acht, 
zonder op de bedoeling te letten. Het verhaal over het ver- 
meende sabbatschenden door de Apostelen, dewijl zij aren pluk- 
ten en aten , Matth. XII : 1 — 8 , vergeleken met Lc. VI : 1— 5 
en Mc. DL: 23 — 28, stelt helder in het licht, wat door Van 
Hasselt bl. 12 wordt opgemerkt: //Hij (Jezus) is heer van 
den sabbat, en wil, dat al zijne volgelingen dezelfde heer- 
schappij zullen uitoefenen, namelijk aan de wet gehoorzamen, 
ak de sabbatsviering strekken kan den mensch aan zijne bestem- 



Digitized by VjOOQ IC 



60 

ming te doen beantwoorden, maar tevens vrijheid gevoelen, 
om de wet te overtreden , als hare naleving dat doel niet kan 
bevorderen/' Wat hij hier de wet noemt, is de verouderde 
vorm van dé wet , haar omhulsel , hare uiterlijke plechtigheden ; 
want het wezen en de bedoeling van de sabbatsviering werd 
niet opgeheven of verijdeld door het voldoen aan eene mensche- 
lijke nooddruft, door het plukken van korenaren om den hon- 
ger te stillen , evenmin als door liet bewijzen van menschenliefde 
in het genezen van een zieke , Matth. XTI : 9 — 13. — Het blijft 
verre van Jezus, de godsdienstige gewoonte, om eens in de 
week een rustdag te houden en dien aan God te wijden , af te 
schaüen; integendeel, hij geeft zijne goedkeuring daaraan door 
juist op dien dag in de synagoge te gaan voorlezen en prediken , 
Mare. I: 21, YI: 2, Luc. IV: 16, 31, VI: 6, XHI: 10. 

En hij verdedigt zich niet tegenover de Pharizeën, door 
hen op het verouderde en onnoodige van de sabbatsviering te 
wijzen; neen, hij handhaaft deze, doch wil haar volgens hare 
oorspronkelijke bedoeling stellen ten dienste van den mensch, 
ter tegemoetkoming zijner godsdienstige behoeften ,' ter verhefBng 
des menschen tot God; niet tot een hindernis van ware gods- 
dienstigheid door angstige vervulling van bepalingen over het 
uiterlijk gedrag op sabbat. In dezen zin zegt hij: //De Zoon 
des menschen is heer van den sabbat," *) en later: //iSoo is 
het dan op den sabbat geoorloofd wél te doen." 

Dat Matth. XXIV: 20 geen bezwaar oplevert tegen deze 
beschouwing van den sabbat, is door anderen juist aangetoond. 
Immers zegt de Heer aldaar, dat zijne vrienden behooren te 
bidden , bij Jezuzalems aanstaande verwoesting niet op een sabbat 
te moeten vluchten, dan acht hij die bede noodig, niet dewijl 

1) Mc. II: 27: „De sabbat is er om den mensch, niet de mensch 
om den sabbat." 



Digitized by VjOOQ IC 



61 

zij bezwaar zouden vinden voor zich in eene groote reis op 
sabbat, maar dewijl de Joden bezwaar zouden hebben, om hun 
op dien dag handreiking en hulpbetooning te bewijzen. 

Volgens de wet van Mozes behoefde men alleen op den 
grooten verzoendag te vasten , maar de Pharizeën , die bijna den 
geheelen godsdienst in vormen stelden en zel& de leerlingen 
van Johannes, die min of meer op dezen weg waren blijven 
voortwandelen , vastten alle week een of twee maal, en rekenden 
zidi dit tot verdienste ^). De wijze, waarop Jezus Matth. 
IX: 14, 15 de vraag beantwoordt, waarom zijne leerlingen 
niet vastten, doet ons wederom inzien, hoe hij beginsel en 
bedoeling boven den vorm verheft, en het vasten al^ vertooning 
van een uiterlijke daad, als opus operatum afkeurt. 

Uit Matth. "Vili : 1 — 4 , waar een melaatsche , door Jezus 
gerdnigd, het bevel van hem ontvangt, om zich volgens de 
wet aan den priester te vertoonen, blijkt nog niet, dat Jezus 
zich aan de godsdienstige wet gebonden acht. Het geldt hier 
een politie-maatregel ter bewaring der openbare gezondheid. 
Alleen door dien op te volgen kon de man het volk van zijne 
herstelling doen blijken — ttg (laQvtJQiop avroXg — en daarop 
in het maaiBchappeUjk leven terugkeeren. Heeft Jezus in de 
Bei^rede zijn eigen gebod gesteld in plaats van de geboden 
der wet, om de bedoeling van de wet op nieuwe en betere 
wijze tot vervulling te brengen, zoo verwerpt hij ook in 
het vervolg van het eerste Evangelie die geboden, welke 
slechts op gebrekkige wijze aan de bedoeling van Israëls wet 
beantwoorden of — eenmaal we^ns de hardheid van ^smenschen 
hart g^even, maar thans, nu Jezus 'smenschen hart zuiverde 
en tot hoogere ontwikkeling bracht, verouderd — die bedoeling 



J) Zie Lc. XVin: 12. 



Digitized by VjOOQ IC 



CS 

7.elf3 in dcii weg stonden. Zoo doet Jezus' nitspraak Matth. 
XV : 11 : //Niet wat den mond ingaat, verontreinigt den mensch /' 
de spijswetten van Mozes, wat haar beginsel betreft, vallen. 

Eveneens stelt Jezus Matth. XIX: 8, 9 boven de geboden 
van Mozes omtrent de echtscheiding een hooger recht in, door 
zich op de oorspronkeUjke instelling des huwelijks van één man 
en ééne vrouw te beroepen. Alzoo geeft hij hierover een nieuw 
gebod en grondt dit op Glods wil. — Uit de ontmoeting met 
den rijken jongeling vs. 17 — 21 blijkt weder, dat Jezus het 
houden der zedelijke geboden in de wet zeer hoog acht, maar toch 
iets nog hoogers kent, dan deze, ze^lijke volmaaktheid, door 
het volgen van hem zelven alleen verkrijgbaar vs. 21. Desgelijks 
bestraft Jezus de Schriftgeleerden en Pharizeën Matth. XIII : 23 , 
dat zij , overdreven nauwgezet in het brengen van tienden , 
ook uit de geringste tuinplanten, wel die voorschriften, welke, 
onafhankelijk zijn van de gezindheid des harten vervulden , maar 
hiermede aan de bedoeling van de wet niet beantwoordden, ja 
het meer gewichtige {^aQtfriQa) nalieten, zich om recht, 
barmhartigheid en trouw niet bekonunerende. — 'Nog verder 
cihdeUjk gaat Jezus Matth. XXII : 36 — 4jO , waar hij het grootste 
gebod der wet aanwijst. Hier wordt recht duidelijk, wat wij 
in de Bei^rede opmerkten, dat hij de wet wil overbrengen in 
het hart van den mensch ; opdat zij , hierin opgenomen , vervuld 
worde in den waren zin des woords, en alzoo Qoda wil ge- 
schiede op aarde gelijk in den hemel (Matth. VI: 10), waar 
van eene in vele inzettingen beschrevene wet natuurlijk geen 
sprake kan zijn , maar alleen een wet, die in het hart is g^rift , 
kan bestaan. Ja hier wordt het duidelijk, dat elke tittel 
en jota van de wet, alle, ook de kleinste geboden, volgens 
Jezus opgesloten liggen in deze twee groote: //Gij zult den 
Heer uwen God liefhebben met geheel uw harfc, en met geheel 



Digitized by VjOOQ IC 



63 

uwe ziel , en met geheel uw verstand" ^) en: //Gij zult uw naaste 
liefhebben als u zelven." ^) Immers Jezus zelf zegt vs. 40 : //Aan 
deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten." Reeds 
in de Bergrede heeft Jezus op die liefde gewezen, als hij zegt 
h. VII: 1^: //Alles dan wat gij wüt dat de menschèn u doen, 
doet gij hun ook zoo ; want dit is de wet en. de profeten." Hierin 
vinden wij dan een nadere verklaring van Mt. V: 17 — 19, en 
ook van V: 20, want de Schriftgeleerden en Pharizeën hadden 
bij hunne uiterlijke wetsbetrachting geen oog voor den diepen 
zin dier twee groote geboden, die onmogelijk alleen door uit- 
wendige verrichtingen konden worden vervuld, daar zij de ge- 
zindheid uitdrukken, welke in des menschèn hart moest wonen. 
Lumers liefde laat zich niet gebieden, en die liefde tot Crod en 
tot den naaste is de hoofdbedoeling van Israëls wet, waartoe 
alk andere geboden slechts hulpmiddelen moeten zijn. Dit had 
men in Jezus* dagen uit het oog verloren; de voorgangers 
der Joden stelden alle geboden en de steeds aangroeiende 
bijvoegsels (de paradosis), waarvan vele aan de bedoeling der 
wet op zeer gebrekkige wijze beantwoordden of haar zelfs in den 
w^ stonden, op éene lijn en zoo konden zij onmogelijk de 
wet naar hare verhevene bedoeling vervullen. Daarom heeft het 
neggen van Jezus Matth. V : 17 een diepen zin : //Ik ben niet 
gekomen, om ze te ontbinden, maar om ze te vervullen" ^). De 
woorden fiij vofiiaijTé zouden, volgens Van Hasselt bl. 93, 
onderstellen, dat er waren, die aan Jezus de xaTuXvatg rov 
jfófiov toeschreven, en hij acht het hoogst waarschijnhjk , //dat 
zij hem daarom juist volgden als den Messias , van wien zij v^- 



1} Deut. VI: 5. 

2) Lev. XrX: 18. 

3) Men leze Dr. L. Pkoes , 1.1. bl. 97, 98, en W. tn L, 1870, bl. 
204—206. 



Digitized by VjOOQ IC 



G4. 

wachtten, dat hij de Mozaïsche wet zou veranderen, of ook 
ophefien en eene nieuwe in de plaats geven." Deze verklaring 
is onjuist; want het blijkt overal in de schriften des N. T., dat 
Jezus' tijdgenooten zich volstrekt niet van den Messias konden 
voorstellen, dat hij de wet, zoo ak zij toen bestond, zou wijzigen 
of afechafien. Als Johannes de Dooper over den spoedig te 
verwachten Messias spreekt, en hetgeen door dezen zal worden 
gedaan , verkondigt , wijst hij ninMner op eene verandering of 
opheffing der wet. Neen, hij maakt er Jezus een veryijt van, 
dat hij en zijne leerlingen niet vastten, Luc. V: 33, zoo als 
door Van Hasset.t bl. 19 in de aanteekening wordt erkend; 
verg. Matth. XV : 2. De beschuldiging der Joden tegen Jezus was 
ook niet : //Gij verandert de wet , alsof gij de Messias waart;" maar : 
//Gij verandert de wet en zijt daarom de Messias niet." Zie b. v. 
Joh. V: 16: //Daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat hij 
zoo iets op den sabbat deed," verg. vs. 18. En Joh. IX: 16a t 
//Sommigen dan uit de Pharizeën zeiden: Deze mensch is niet 
van God; want hij houdt den sabbat niet." Zoo is het ook 
een beschuldiging tegen Stephanus, al was het dan ook een 
valsche getuigenis , Hand. VI : 13 , 14 : //Deze mensch houdt niet 
op woorden te spreken tegen de heilige plaats en de wet; want 
wij hebben hem hooren zeggen, dat deze Jezus, de Nazarener, 
deze plaats afbreken en de gebruiken veranderen zal, die Mozes 
ons heeft overgeleverd." Ja, zelfs de volgelingen van Jezus 
konden het langen tijd niet begrijpen, hoewel zij hem als den 
Messias erkenden, dat Israëls wet niet meer zoo als vroeger 
moest worden gehandhaafd. Zoo zeide Petrus, toen hij in eene 
zinsverrukking een gezicht zag , dat hem later zou doen besluiteu 
tot de Heidenen te gaan. Hand. X: 15b: f^Tk. heb nooit iets 
gegeten, dat onheilig of onrein was," verg. XI: 8. Ook 
Jacobus was nog niet recht overtuigd, dat de voorschriften van 



Digitized by VjOOQ IC 



65 

de wet hun waarde hadden verloren, zie Hand. XV: 19 — 21. 
Vele Christenen bleven //ijveraars voor de wet," Hand. XXI : 20. 
Eerst de verwoesting van den tempel, waardoor de opvolging 
der Mozaïsche wet onmogelijk werd, zou voor goed een einde 
maken aan de wijze , waarop vele Christenen haar nog vervulden. 
Jezus' woord: //Meent niet, dat ik gekomen ben enz." zal dus 
veeleer hebben gediend, om de zijnen op de mogelijkheid voor 
te bereiden en op de gedachte te brengen, dat de wet door 
hem zou worden veranderd en eindelijk opgeheven. Zoo zegt 
Jezus, toen hij zijne apostelen uitzond, om het Evangelie te 
verkondigen , Matth. X : 5 : //G^aat geen weg op tot de Heidenen , 
en treedt geen stad der Samaritanen in;" om zijne leerlingen 
door dit vreemde verbod, hetwelk zij nu volstrekt niet noodig 
hadden, voor te bereiden op het toekomstige gebod, dat zij zijn 
rijk ook buiten de Joden, onder Samaritanen en Heidenen 
zouden uitbreiden. 

Dat de vervuUing, welke Jezus bedoelde, eene opheffing 
van vele oudtestamentische geboden ten gevolge zpu hebben , is 
reeds vroeger door ons opgemerkt , en dat door haar het bestaan 
van de geschreven wet al^ een zedelijke kracht alleen buiten de 
mensch zou; ophouden, om in den mensch tot een nieuw 
levenwekkend beginsel te worden, blijkt uit de plaats, die ons 
tot deze beschouwingen aanleiding gaf ^). 



') RÉYiLLE, 1.1. bl. 27: „Donc, si Jésas ne proclamc pas formelle- 
ment Tabolition de la Loi, il la prepare en substitaant Ie rapport filial 
avec Dien au principe judiciaire dn judaïsme. Évidemment, pour lui, tout 
ce qu'il j avait de permanent, de yraiment divin dans cette Loi, se 
trouvait renferme dans Ie commandement k la fois doublé et un, k la 
f cis religieux et moral, inscrite sans doute dans la Loi, mais séparé, 
nullement en première ligne, nullement présenté comme résumé ou prin- 
cipe dominateur, et qui consiste dans Tamour sans bomes de Dieu et 
des hommes." 

Hase, 1.1. bl. 151: „Er (Jesus) hat aus Schonung der Anhanglichkeit 

5 



Digitized by VjOOQ IC 



66 

In hoofdzaak daarmede overeenkomende , is , wat wij vinden 
bij Lucas, h. X: 25 — 28. Een zeker wetgeleerde, die, zoo 
als uit zijn antwoord blijkt, reeds min of meer met het onder- 
wijs van Jezus bekend was, vraagt: //Meester! wat doende zal 
ik het eeuwige leven beërven?*' Jezus, zich met de wijsheid 
van een menschkundig leer^r op zijn standpunt verplaatsende, 
antwoordt hem met een wedervraag: //Wat staat in de wet 
geschreven? hoe leest gij daar?" Daarop zegt de wetgeleerde: 
//Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart, 
en uit geheel uwe ziel , en uit geheel uwe kracht , en uit geheel 
uw verstand, en uwen naaste als u zelven." "Waarop Jezus 
herneemt: //Gij hebt recht geantwoord", d. i. gij hebt de 
hoofdbedoeling van de wet begrepen; //doe dat en gij zult 
leven." Hierin zien wij , in welken geest Jezus de wet wil hebben 
gehandhaafd en vinden wij een bevestiging van hetgeen bij Mat- 
theus door ons is opgemerkt. Tevens verdient hier onze aandacht , 
hoe Jezus in de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan, 
Luc. X: 30 — 35 , een verklaring geeffc van het woord ^de naaste" 
in strijd met de toen algemeen gebruikelijke, die de bedoeling 
van het gebod niet weinig verzwakte. //De schrifigdeerden 
vatten uwen naaste op als beteekenende uwen vriend, en 
leiddeü aldus uit het gebod de gevolgtrekking af, dat men 



des Volks and aus Schea vor der Znchtlosigkeit bei der nnyorbereiteten , 
in der Gesinnong nicht wahrhaft begründeten Abschafinng, das Gesetz in 
liberaler Anwendong annoch gelten lassen: aber er hat seine Aaflosun^ 
Toraasgesehn^ Torbereitet nnd der Entwicklong des Ton ihm ansgehenden 
Geistes yertrant, Joh. XVI: 12 s." En verder: „Weil aber die höckste 
Bedentnng desselben (des Gesetses) darin bestand, das EyangeMam ein- 
znführen, in dieser YoUendung zn enden und im ansseren Untergange 
erst wahrhaft inunerdar zn leben: konnte Jesos diese VoUendong des 
Gesetzes seine ErfUllung nennen.*' 



Digitized by VjOOQ IC 



67 

zijnen vijand haten mogt^ ^). Het woord naaste beteekent in het 
O. T. ook doorgaans volksgenoot; verg. Lev. XIX: 18 en 34. 
Opmerkelijk is het, dat ook bij Marcus het bedoelde voorval, 
hoewel in eenigszins anderen vorm, wordt gevonden, XII: 
28—34. 

Yan Mattheos zijn wij reeds b^innen over te gaan tot de 
andere Evangelisten. We gaan hierin voort. Luc. XTI: 16, 
17 (verg. Matth. XI: 12, 13) lezen wij: /f De wet en de pro- 
feten waren tot op Johannes; van dien tijd af wordt het konink- 
rijk Gods verkondigd.^^ Jezus geeft hiermede te kennen, dat 
. met hem op godsdienstig gebied een nieuw tijdperk is aange- 
broken; verg. Joh. lY: 23; en toch laat hij er op volgen: 
tfDoch. het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, 
dan dat één tittel van de wet vervalt.^^ Het komt mij zonder- 
ling voor, dat scherpzinnige geleerden, als Baub, Das Chris-- 
ienikum^ bL 75, en zel& Hase, Lébm Jesu^ § 61, hier 
de voorkeur geven aan de lezing in het door Mardon veran- 
derde Lucas' Evangelie, waar in plaats van if rcv vó^ov filap 
niQuiap maHPy wordt gelezen 17 r&p Xóyf»p fiov (liap 
tUQuiap mnHP. Immers de samenhang van dit vers laat 
zich in den gewonen tekst zeer goed begrijpen. De Mozaïsche 
godsdienstinrichting is ook nog door Johannes gehandhaafi 
(verg. Matth. XI: 11 — 13); hij behoort nog tot het oude ver- 
bond, na hem is daarvoor door Jezus het koninkrijk Gods in 
de plaats gesteld. De wijze, waarop dit vs. 16 wordt gez^, 
zou het vermoeden kunnen wekken, dat Jezus alle waarde aan 
het oude verbond, aan de wet en de profet^, in het nieuwe rijk 
ontz^. Daarom volgt er een sterke uitdrukking op vs. 17, 
(Mn het teg^deel te kennen te geven. //Doch^^ (niettq;^istaa^ 



») Dr. G. V188BBINO, Vertaling des N. V, 2e drulc. 

5* 



Digitized by VjOOQ IC 



68 

een geheel nieuw tijdperk is aangebroken) //liet is lichter enz/' 
In de lezing van Marcion daarentegen laat het évxonóiTéQov 5è 
zich moeilijk verklaren, want dan is er van geen tegenstelling 
met het voorgaande vers sprake. Bovendien toegegeven , dat die 
lezing zich laat verdedigen, de woorden bij Marcion, //het is 
lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van 
mijne woorden vervalt ," zijn op zich zelven onzin. Immers men 
kan wel spreken van de tittels eener geschrevene wet, maar nie- 
mand zal het ooit in de gedachte krijgen te spreken over de 
komma's en punten zijner gesprokene woorden. Deze verzen 
komen voorts juist geheel overeen met hetgeen wij Matth. V: 
17 — 19 hebben gevonden en laten zich op dezelfde wijze ver- 
klaren. Maar dit is het juist, wat Bauk de redactie van 
Marcion doet verkiezen ; hij wil die overeenkomst niet erkennen , 
want hij heeft op de vorige bladzijde gezegd: //Nicht minder 
gibt das LukasevangeUum seinen paulinischen Charakter dann 
zu erkennen, dass es von einer Identitat der Lehre Jesu mit 
dem Gesetz und dem alten Testament, wie sie im Matthaus- 
evangelium behauptet wird, nichts weiss." 

De besprokene plaats bevestigt de opvatting, dat Israëls 
wet, of meer in het algemeen de Mozaïsche godsdienstinrichting, 
wat den uiterlijken vorm en zinnelijke plechtigheden betreft, 
verouderd en afgeschaft , maar wat haar innerUjk wezen en gees- 
telijke bedoeling aangaat , nog kracht heeft en , door Jezus ont- 
wikkeld, altijd geldig zal blijven. 

Uit Luc. XVII: 11 — 19, waar het verhaal van de tien 
gereinigde melaatschen voorkomt , van wie aUeen één , en deze was 
een Samaritaan, Gk)d verheerlijkende terugkeerde, mogen wij 
met betrekking tot Israëls wet opmaken, dat Jezus een daad, 
die geheel vrij voortspruit uit de goede gezindheid van een niet 
Jood veel hooger stelt dan die der Joden, welke, om voor- 



Digitized by VjOOQ IC 



69 

schriften van de wet zoo spoedig mogelijk te vervullen, den 
eisch der dankbaarheid uit het oog verloren. Die Samaritaan 
beantwoordde volgens Jezus beter dan deze Joden aan de hoofd- 
bedoeling der wet. Niet zij , de Samaritaan alleen hoorde : //Uw 
geloof heeft u behouden." Voorts vergelijke men de plaatsen 
bij Marcus en Lucas, welke in hoofdzaak met de parallellen bij 
Mattheus overeenkomen: Mare. II: 23 — 28 en Luc. VI: 1 — 5 
met Matth. XII: 1—8; Mare. n: 18—22 en Luc. V: 33—39 
met Matth. IX: 14—17 en Matth. VI: 16—18; Mare. X: 
2—12 met Matth. XIX: 3—12; Mare. VH: 1—23 met Matth. 
XV: 1—20; Luc. XI: 37—41 met Matth. XXIH: 25, 26; 
Luc. XI: 42 met Matth. XXIII: 23, 24; Mare. I: 44 en 
Luc. V: 14 met Matth. YIU: 4. 

Bij Johannes vinden wiï niet veel omtrent Jezus' verhou- 
ding tot Israëls wet, maar genoeg, om overeenkomst met het 
gevondene bij de Synoptici op te merken. //De sabbat is er om 
den mensch, niet de mensch om den sabbat,'' zegt Jezus bij 
Marcus. En bij Mattheus : //Het is dus geoorloofd , op den sabbat 
wèl te doen." Even zoo toont Jezus Joh. VII: 19 — 24 dit 
aan door er op te wijzen, dat in het besnijden op sabbat zelfs 
de meest wetsgezinde Joden niet anders deden , ja dat ook Mozes 
niets anders kon hebben bedoeld, met de besnijdenis op sabbat 
toe te laten. Het was dus onbillijk van hen, Jezus van wets- 
overtreding te beschuldigen ; want wat hij deed , was evenmin in 
t^enspraak met de bedoeling van den wetgever, vs. 23: //Indien 
een mensch op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet 
van Mozes niet verbroken worde , zijt gij dan op mij verbitterd , 
omdat ik op sabbat een geheelen mensch gezond heb gemaakt?" 

Maar wat nog erger was: de Pharizeën en Overpriesters , 
Jezus en de zijnen beschuldigende, de wet niet op te volgen, 
gingen zelven tegen de wet zondigen door iemand te veroordeelen , 



Digitized by VjOOQ IC 



70 

vóór hem in verhoor te hebben genomen, Joh. VII: 45 — 5^. 
Jezus kon dus z^gen vs. 19: //Niemand van u doet de wet," 
en in de Bergrede: nik ben gekomen om de wet te vervullen,'' 
Matth. V: 17 verg. vs. 20. En als Jezus, om zich tegenover de 
Joden van godslastering vrij te pleiten, een beroep doet op de 
woorden van Ps. LXXXn : 6 : //Ik heb gezegd : gij zijt goden," 
Joh. X: 34, 85, dan pleit dit niet, zoo als door Dr. Weiss ^) 
wordt beweerd, daarvoor, dat de onverbrekelijke autoriteit van 
de schrift en dus ook van de wet door Jezus wordt gehandhaafd; 
want Jezus stelt zich daar op hel standpunt van zijn gehoor. 

Dat Jezus evenwel, gelijk wij in de Bergrede opmerkten, 
overtuigd was niet te komen afbreken, wat Mozes in de wet 
had opgebouwd, maar de kroon op dat werk te zetten, door het 
van den verouderden vorm te ontdoen en op volmaakte wijze 
aan de bedoeling te doen beantwoorden, blijkt uit Joh. T: 
45 — 47. ^Indien zij Mozes geloofden, zij zouden ook Christus 
gelooven; Christus verwerpende, zouden zij in Mozes hunnen 
aanklager vinden." *) — Het verhaal van de overspelige vrouw 
(Joh. Vm : 2) gaan wij voorbij , omdat het in de beste codices 
niet voorkomt. 

Alles samengenomen, wat wij omtrent Israëls wet in de 
vier Evangeliën vergeleken met de Bergrede vinden, blijkt het 
ons, dat Jezus, in zijn eigen persoon en in zijne woorden, de 
bedoeling en het wezen van de wet wil verklaren en vervullen. 
In zoover is hij zelf in de plaats getreden van alle voor- 
schriften, die ter verklaring en vervulling der twee hoofdgebo- 
den, //liefde tot God en tot den naaste," waren gegeven; hij 
zelf heeft in zoover de plaats van alle overpriesters , schriftge- 



1) Lehrbuch der hibUschen Theologie des N, T. 1868, bl. 727. 

2) Dr. L. Fkoeb, 1.1. bl. 94. 



Digitized by VjOOQ IC 



71 

leerden en pharizeën ingenomen, daar deze, door hunne wets- 
verklaring tot werkheiKgheid aanleiding gevende, de bedoeling 
van de wet miskenden en derhalve niet vervulden. Zoo heeft 
Jezus, de wet willende vervullen, den zwaren last van geboden 
in het O. T. en in de overlevering opgeheven voor hen, die, 
in hem geloovende, de geheele wet in het beginsel van liefde 
vervat in zich zelven hebben opgenomen. — Het onderwijs van 
«Tezus, zoo ab het door de Evangelisten is meegedeeld, heeft 
ons tot deze opvatting gebracht. Nu zal het ons blijken, dat 
de juistheid, ën van de berichten der bedoelde schrijvers én van 
onze opvatting, door de overige nieuwtestamentische schriften 
wordt bevestigd. 

"Wij zullen met de Handelingen der Apostelen beginnen. 
Als Stephanus in de schoone rede, welke hij kort voor zijn 
dood uitsprak, de Joden beschuldigt //verraders en moordenaars" 
van den //Rechtvaardige" geworden te zijn, voegt hij er ten 
slotte dit bij , Hand. VH : 53 : //Gij die de wet op verordeningen 
van engelen ontvangen, en niet onderhouden hebt." Hij verklaart 
derhalve de wijze, waarop zij de wet vervulden voor nietig. 

Maar tegelijk Hgt er in die beschuldiging een hooge waar- 
deering van de wet opgesloten. Het wekt dus bevreemding, 
als wij uit VI: 13, 14 moeten aannemen, dat hij toch eenige 
aanleiding had gegeven tot de aanklacht, die de Joden daar 
tegen hem inbrengen, //woorden te hebben gesproken tegen de 
heilige plaats en de wet." Deze moeielrjkheid wordt echter op- 
gelost, als wij onderstellen, dat Stephanus op dezelfde wijze, 
als Jezus over Israëls wet zal hebben gesproken. Tot die 
vooronderstelling worden wij gerechtigd, als wij den inhoud 
zijner rede nagaan h. VIL : 2 v.v. Verwijzende naar het helder 
betoc^ van Dr. A. H. Blom, De leer van het messiamjk bij 
de eerste Chmtenmi volgens de Hand, der Apost, bl. 2é2 v.v., 



Digitized by VjOOQ IC 



72 

stemmen wij in met hetgeen hij zegt bl. 249 : //Niet tegen de 
wet zelve was Stephanus dus in het strijdperk getreden, maar 
tegen het legalisme en formalisme der Joden. Naar zijne innige 
overtuiging was Christus niet gekomen, om de wet of de pro- 
feten te ontbinden, maar om ze te vervullen en naar hunne 
ware bedoeling te handhaven, en wat hij geleerd had, had hij 
zelf ook gedaan." Verder merken wij op, dat deze vrijziimige, 
echt christelijke opvatting van de wet ook die van Stephanus' 
ambtgenoot Philippus geweest zal zijn. Deze toch verkondigt 
het eerst van allen het Evangelie aan de Samaritanen, vervo^t 
zich daarna tot een Ethiopischen proseliet of heiden, en vestigt 
eindelijk zijn verblijf in het grootendeels heidensche Césarea, 
h. Vin : 40 , XXI : 8. Zóó zullen het waarschijnlijk ook geest- 
verwanten van Stephanus zijn geweest, die //te Antiochië 
kwamen en tot de Grieken spraken, verkondigende den Heer 
Jezus," h. XI: 20. Overigens moeten wij echter uit de mede- 
deelingen , die wij in dit boek vinden , opmaken , dat vele Christe- 
nen Israëls wet nog anders beschouwden, dan Jezus volgens de 
Evangeliën heeft gedaan, en dat het legalisme en formalisme 
der Joden voor een groot deel ook onder hen bleef voortduren. 
Immers er waren predikers van Jeruzalem uitgegaan, die de 
Christenen uit de Heidenen te Antiochië in Syrië en in Cilicië , 
bevolen hadden, dat zij zich moesten laten besnijden en de wet 
houden," h. XV: 24. En hoewel dit door de apostelen, de 
oudsten en de broeders der Jeruzalemsche gemeente werd afge- 
keurd , leggen zij hun toch dezen last op , XV : 29 , //dat gij u 
onthoudt van het aan de afgoden geofferde, en van bloed, en 
van het verstikte ," dingen , die op de vervulling van de hoofd- 
bedoeling der wet, zoo als Jezus deze verlangde, geen den 
minsten invloed konden hebben. Ook kunnen wij niet aanne- 
men , dat deze voorschriften werden gegeven alleen met het oog 



Digitized by VjOOQ IC 



73 

op de omstandigheden, zonder er overigens eenige waarde aan 
toe te kennen. De woraden van Petrus h. XV: 7 — il pleiten 
min of meer daarvoor, misschien ook vers 21 ^) ; maar vers 28: 
/s'Het heeft den Heiligen Gteest en ons goedgedacht, u geen 
meerderen last op te l^gen dan dit noodzakelijke," getuigt 
voor de hooge waardeering dier voorschriften. Bovendien lezen 
wij h. XXI : 17 V.V., dat Jacohus en de oudsten der gemeente 
te Jeruzalem aan Panlus verhaalden , toen hij van zijne derde 
zenddingsreis was teruggekeerd, dat er duizenden waren onder 
de Joden die geloofden en allen ijveraars waren voor de wet. 
En het hlijkt duidelijk, dat zij niet konden gelooven aan de 
waarheid van het in omloop zijnde gerucht, dat Paulus al de 
Christenen uit de Joden van Mozes leerde afvallen, vs. 21, 
irz^gende , dat zij hunne kinderen niet moeten besnijden , noch 
naar de gebruiken wandelen." Daarom wenschen zij, dat hij 
een bewijs zal geven , zelf wel degeUjk in de onderhouding der 
wet te wandelen, door zich te voegen bij die vier Christenen, 
welke onder eene gelofte stonden. //Neem dezen mede en heilig 
n met hen, en draag voor hen de kosten, opdat zij zich het 
hoofd mogen laten scheren; zoo zullen allen erkennen, dat er 
niets aan is van hetgeen hun aangaande u is bericht." Het 
blijkt dus , dat de oude en stipte wetsvervulling onder de meeste 
Christenen uit de Joden althans te Jeruzalem streng werd ge- 
handhaafd, en dat Jacobus elke inbreuk daarop, door geborene 
Joden gedaan, ongeoorloofd achtte. Paulus heeft aan den 
wensch der gemeente te Jeruzalem voldaan, maar daarmede 
ons n(^ niet het bewijs gegeven, dat hij geheel met Ja- 
cobus instemde; neen wij denken daarbij aan zijn woord: 
//Ik ben den Joden als een Jood geworden, opdat ik de Joden 



1) Zie over de verklaring van dit vers Dr. A. H^Blom, 1.1. bl. 263. 



Digitized by VjOOQ IC 



74 

winnen mocht. Hun die onder de wet zijn ben ik , hoewel zelf 
niet onder de wet, geworden ab een onder de wet, opdat ik 
hen, die onder de wet zijn, mocht winnen", 1 Oor. TX: 20. 
2iOO lezen wij ook, als verhaald wordt, dat Paulos Timothens, 
dien hij tot reisgezel koos, deed besnijden, h. XVI: 3, dat hij 
dit deed //om de Joden, die in die plaatsen waren.** 

Verder merken wij op, dat alles, wat wij overigens omtrent 
hem in dit geschrift vermeld vinden, voor een meer vrijere 
opvatting van de bedoeling en de waarde der wet getuigt. Op de 
kerkvergadering te Jeruzalem heeft hij waarschijnlijk met opzet 
zijn gevoelen over den aard en het gezag der wet verzwegen, 
zie h. XV: 4, 12. En de talrijke toespraken of redevoeringen 
van Paulus , ons h. XIII — XXVIII med^ededd , getuigen min 
of meer voor die zienswijze omtrent Israëls wet, welke in zijne 
eigene brieven helderder wordt ontwikkeld. Zie h. XTV: 17, 
XX: 24, 82, XIH: 39, 43, XX: 28, 82, XXVI: 18. 

Hebben wij opgemerkt, dat volgens Stephanus de hooge 
waarde van de wet lag in haren zedelijk-godsdienstigen geest, 
dat het op het leven in dien geest aankwam, en het ceremo- 
niëele gedeelte weldra zou vervallen: het gevoelen van Petras 
schijnt daarmede hoofdzakelijk overeengestemd te h)&bben. Men 
denke o. a. aan zijn woord op de kerkvergadering te Jeruzalem : 
>/Nu dan wat verzoekt gij Gh)d, dat gij den leerlingen een juk 
op den hals zoudt leggen, hetwelk noch onze vaderen, noch 
wij hebben kunnen dragen P** Hij zag het in, dat de oude 
wetsvervulling, die voor een groot deel geestelooze vormendienst 
was, door Jezus was opgeheven. Het valt dus niet te ont- 
kennen, dat wij in de Handelingen der Apostelen duidelijke 
sporen vinden van Jezus' onderwijs omtrent Israëls wet, zoo 
als wij dat in de Bergrede en verder in de Evangeliën hebben 
opgemerkt, al moeten wij tevens toestemmen, dat velen uit de 



Digitized by 



Google 



i 



75 

Joden, die in Christus geloofden, ten opzichte van de wet nog 
slechts ten halve Christenen waren. Het particularistische ka- 
rakter .van den godsdienstigen Jood was oorzaak, dat hij, 
wanneer hij Jezus als den Messias erkende , doorgaans de ruime 
opvatting van Israëls wet, welke het nieuwe koninkrijk voor 
alle menschen toegankelijk maakte , niet begreep. De vervul- 
ling van de wet, gelijk Jezus die bedoelde, vinden wij beter 
ontwikkeld in de brieven, vooral in die van Paulus^). Zoo 
lezen wij Som. UI: 31: //Doen wij dan de wet te niet door 
het geloof? Dat zij verrei Maar wij bevestigen de wet;" en 
Eom. Xni: 8: //Weest niemand iets schuldig, dan elkander 
lief te hebben; want die den ander lief heeft, heeft de wet 
vervuld." En vs. 10: //De liefde doet den naaste geen kwaad; 
zoo is dan de liefde de vervulling der wet." Vooral ook 
Gal. V: 13b, 14: //Dient elkander door de liefde. Want de 
geheele wet is in één woord vervuld , in dit: Gij zult uwen 
naaste liefhebben als u zelveu." Verder Gal. VI: 2: //Draagt 
elkanders lasten, en vervult zóó de wet van Christus", d. i. de 
wet, zoo als zij door Jezus is opgevat. Zoo spreekt Jacobus 
ook van die wet, als hij zegt I: 25: //Maar wie indringt 
in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, .... 
die zal in zijn do^i zalig zijn." En U: 12: ^Spreekt zóó en 
handelt z<$<5, al die door de wet der vrijheid geoordeeld zult 
worden;" d.i., zoo als Dr. G. Vissemng aanteekent: //Bedenkt 
bij al uw spreken en handelen, dat ten dage des oordeels de 
wet der vrijheid, die liefde en barmhartigheid gebiedt (vs. 13), 
uw rechter zijn zal." 

Deze wet nu doet de oude wetsvervulling der Joden verval- 



*) „Erst Panlus hat die Losreissang vom Judenthmn darchgekampft." 
Hase, 1.1. bl. 150. 



Digitized by VjOOQ IC 



76 

len; door het geloof in Jezus Christus heeft men de geheele 
wet in zich opgenomen, en vervult haar derhalve, niet meer 
door de geschrevene en overgeleverde wetsartikelen, maar door 
het geloof in Jezus Christus, daartoe gedrongen. Zoo is dus 
niet meer het eerste vereischte tot gerechtigheid en zaligheid: 
de werken der wet , maar het geloof in den Christus. Gal. U : 
16: //Wij weten, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit 
werken der wet, maar alleen door geloof in Jezus Christus;'' 
verg. VS. 17, 19, 21. 

Uit vrees voor de vernieuwing der oude werkheiligheid en 
dienstbaarheid der Joden, welke hunne wetsvervuUing te weeg 
bracht, schreef Paulus Gal. IV: 10: 11: //Gij onderhoudt 
dagen, en maanden, en getijden, en jaren. Ik ben in vrees 
over u, of ik niet te veigeefs aan u gearbeid heb." De wet, 
voor zoover zij allerlei uiterlijke plechtigheden voorschreef, was 
slechts een tuchtmeester tot Christus, Gal. III: 24; zij was 
een opvoedingsmiddel van God voor de IsraëHten, totdat God 
in Jezus Christus een nieuwen opvoeder der menschheid schonk , 
die, aan de oude bedeeHng geheel beantwoordende, hetzelfde 
doel beoogde, doch dit thans door zijne opvoeding op nieuwe 
en betere wijze bereikte. 

Intusschen valt het op te merken, dat de wet volgens 
Paulus ook nog een andere bedoeling heeft, dan die Jezus zelf 
opgeeft: zij is ook gegeven tot opwekking van schuldgevoel. — 
Dat de wet van Israël niet meer op denzelfden voet zou blij- 
ven bestaan , nu Jezus gekomen was , om haar op zijne wijze 
te vervullen en in acht te doen nemen, wordt ook door den 
schrijver van den Hebreërbrief erkend. Wij vinden bij hem 
een sterke scheiding gemaakt tusschen het Oude en Nieuwe 
Verbond , tusschen het huis van Mozes en dat van Jezus (Zie 
o. a. III: 1 — 6). Een der vele dingen, waarin, volgens dien 



Digitized by VjOOQ IC 



77 

schrijver, het verschil tusschen die beiden aan het licht komt, 
is dit, dat //de wet van Mozes," //het woord door engelen 
verkondigd" (X: 28, II: 2), in het eerste Verbond bniten 
den mensch staande, meestal onvervuld bleef (VITI: 9, IX: 
15 , X : 22b) , maar nu in het tweede naar Grods belofte (Jerem. 
XXXI : 33) in des menschen hart wordt geschreven (XIII : 10 , 
X: 16). En dit is gedaan door Jezus; want hij is de mid- 
delaar van het nieuwe en betere Verbond (VIII: 6, IX: 15 
enz.). Het is waar, wat Dr. Weiss schrijft: //Allein der durch 
jene Weissagung dem Verfasser an die Hand gegebene Gedanke, 
wonach die Mangelhaftigkeit des alten Bundes eben darin lag, 
dass das Gesetz noch nicht ins Herz geschrieben war, wird in 
iinserem Briefe nicht weiter verfolgt" ^). Maar die gedachte is 
voldoende, om op te merken, dat Jezus hier tot Israëls wet in 
dezelfde betrekking wordt gesteld , als die is , waariii hij zich in 
de Bergrede tot de wet stelde. Is het ons gebleken, dat Jezus 
Israëls wet naar hare rein zedehjk-godsdienstige bedoeling in 
het hart van den mensch wil overbrengen, opdat zij, door het 
geloof in hem, den mensch aan zijne roeping doe beant- 
woorden: hij begrijpt tevens, dat de eerste burgers van zijn 
koninkrijk nog niet zoo hoog waren ontwikkeld , dat de innerhjke 
kracht van dé wet in hun binnenste en van hun geloof in hem 
voldoende zouden wezen , om hen geheel aan de eischen daarvan 
te doen beantwoorden, zonder nadere opleiding. Daarom gaf hij 
voor als nog bepaalde en bijzondere geboden. 

e. Jezus Chrisius de Wetgever, 

Wij hebben aangetoond , op welke wijze en met welk doel 
Jezus in de Bergrede als wetgever optreedt. Wat wij verder 



O Lehrb. d, bibl. Theol bl. 523. 



Digitized by VjOOQIC 



78 

bij Mattheus vinden, komt daarmee overeen. Jezus gedTt, 
zonder met de gevoelens en inzichten zijner volgelingen te rade 
te gaan , alleen met het oog op hunne behoeften en op Gods wil , 
in het bewustzijn zijner eigene wijsheid en zedelijke grootheid , 
geboden, die in den vorm van vermaning, opwekking, vertroos- 
ting soms aan allen, soms aan enkele personen gericht toch 
voor al zijne volgelingen moeten gelden; verg. Mare. XTTT; 37; 
en blijkbaar strekken, om in den mensch die gezindheid te 
wekken , welke niet uit knechtelijke gehoorzaamheid aan wetten , 
maar uit vrije bew^ng den mensch werkzaam maakt ter vol- 
brenging van Gods wil en hem onvermoeid doet streven naar de 
volmaaktheid des Vaders. 

Zoo Matth. XVI : 24 : //Indien iemand achter mij wil komen, 
die verloochene zich zei ven, en neme zijn kruis op en volge 
mij!" Matth. XVIII: 3: //Indien gij u niet verandert en wordt 
gelijk de kinderen, gij zult het koninkrijk der hemelen niet 
ingaan." Vs. 8 : //Indien nu uwe hand of uw voet u ergert , houw 
hem af en werp hem van u." Vs. 9: //En indien uw oog u 
ergert , trek het uit en werp het van u l" Vs. 22 zegt Jezus tot 
Petrus , die gevraagd heeft , of hij zijnen broeder tot zevenmaal 
vergeven zal: //Ik z^ u niet tot zevenmaal, maar tot zeventig- 
maal zevenmaal." Met betrekking tot het huwelijk verklaart 
Jezus Matth. XIX: 6b: //Hetgeen God heeft samengevo^d» 
scheide de mensch nietP H. XIX: 18, 19 maakt Jezus eenige 
geboden van Israëls wet tot de zijnen; zie ook XXII: 37 — 40, 
de grootste geboden in de wet. H. XXVI: 41: //Waakt en 
bidt, opdat gij niet in verzoeking komt" en h. XXII: 21: 
//Geef dan den k^er wat des keizers, en Gode wat Grods is." 
Eindelijk wordt door Jezus nog een gebod gegeven tot uitbreiding 
van zijn rijk Matth. XXVIII: 19: //Graat heen, maakt al de 
volken tot mijne leerlingen, hen doopende tot den naam des 



Digitized by VjOOQ IC 



79 

Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Gteestes, hen leerende 
onderbonden al wat ik u geboden beb." 

Omtrent de overige scbrijvers vergeHjke men vooreerst de pa- 
rallellen bij Marcns en Lucas van de zoo evengenoemde plaatsen. 
Verder moeten opgemerkt worden: Lnc. VI: 27, 2S: y/Hebt 
uwe vijanden lief; doet wél aan wie u baten; z^nt, wie u 
vloeken, bidt voor ben, die u smadeHjk bejegenen;" verg, Mattb. 
V: 44; VS. 31, verg. Matth. VU: 12; vs. 37: /^Oordeelt niet," 
/^veroordeelt niet," /rspreekt vry;" verg. Mattb. VI: 14, 15, 
Vu: 1—5, en vs. 46 met Matth. VEI: 21, 24. — Luc. XH: 
22: AfWeest niet bezorgd voor bet leven, wat gij eten, noch 
voor het lichaam, waarmede gij u kleeden zult;" vs. 31 : //Zoekt 
liet koninkrijk des Vaders;" vs. 33: /y Verkoopt uwe goederen 
en geeft het aan aalmoezen. Maakt u geldbuidels, die niet 
verouden, een schat, die u niet begeeft in de hemelen," verg. 
Matth. VI: 19—21, 24, 34. Eene verklaring van al die 
voorschriften, die buiten den samenhang, waarin zij voorkomen, 
soms zeer vreemd klinken, kan hier niet worden geëischt. Wij 
hebben alleen aan te wijzen, dat Jezus in zijn rijk geboden 



Hj Johannes vinden wij bijna geen geboden van Jezus 
opgeteek^id, en toch komt hier in een enkel vers, duideHjker 
dan ergens anders, uit, dat Jezus zich het recht tot bet geven 
daarvan in het rijk, dat hij stichtte, toekent; want zelf zegt hij 
h. Alil : 34: //Een nieuw gebod geef ik u," en in dit 
gebod wordt n(^ meer verlangd, dan het grootste gebod in 
Israëls wet eischte, namebjk liefde tot den naaste ook al kost 
zij de volkomenste zelfverloochening; >/een nieuw gebod geef ik 
u, dat gij elkander liefhebt, dat gelijk ik u heb liefgehad, 
ook gij elkander liefhebt." Jezus spreekt hier bij Johannes van 
een AOiieuw gebod," bij de andere Evangelisten vinden wij die 



Digitized by VjOOQ IC 



80 

bijvoeging niet, maar daar wordt bij de instelling van het 
Avondmaal, althans volgens Lucas ^) van een nieuw verbond, 
door Jezus gesproken^ en daaruit laten zich de bij herhaling in 
de Bergrede voorkomende woorden To7g aQ^aiois , die iets nieuws 
deden verwachten, verklaren. Ook waar Paulus over de in- 
stelling van het Avondmaal spreekt 1 Cor. XI, komt xaiprj 
dm^ijx^ als gezegde van Jezus voor. Intusschen kan ons het 
nieuwe van Jezus' geboden ook in de andere Evangeliën niet 
ontgaan; vijandsUefde kende de Jood niet, barmhartigheid, 
vergeyensgezindheid, en ware hemelsgezindheid evenmin. 

Opmerkelijk is de overeenkomst van dit hoogste gebod der 
liefde bij Johannes met dat in de Bergrede bij Mattheus aan 
het einde van h. V ; daar toch is bUjkbaar de volmaaktheid in 
liefde bedoeld, zoo als ook bij Lucas: //Weest dan ontfermend, 
gelijk ook uw Vader ontfermend is!" h. TE: 36, welk gebod, 
't geen uit vs. 35 blijkt, ook liefde ten doel heeft. Voorts 
toont dit eenige gebod bij Johannes, wat ook de geboden 
bij de Synoptici deden vermoeden, dat het Jezus te doen was, 
om door zijne geboden den menschen geen nieuwe wet, maar 
een nieuw leven te schenken. Het zal ons dan ook niet be- 
vreemden , als wij in het boek der Handelingen en in de brieven 
Jezus niet als wetgever vinden voorgesteld. Evenwel vinden wij 
de geboden, die hij gaf, daar in andere vormen door de 
schrijvers overgenomen. De Israëliet moest gehoorzamen aan de 
wet, de Christen moest gelooven in Jezus; niet door de wet, 
maar door Jezus kon hij gerechtvaardigd worden; hij is het, 
die Gods wil doet kennen, derhalve past het den Christen, 
hem te gehoorzamen; zie Hand. XIII: 39 enXXII: 14, verg. 
rH: 14, VII: 52. 



^) Het woord xaipi] , hoewel in vele en goede codices Toorko- 
mende , is bij Matth. en Mare. door TiscBENDaRF Ed, VII weggelaten. 



Digitized by VjOOQ IC 



81 

Wij vinden Jezus' geboden herhaald Rom. XII: 10: 
//Weest hartelijk jegens elkander in de broederliefde;" vs. 12: 
//Volhardt in het gebed;" vs. 14: //Zegent die u vervolgen, 
zegent en vervloekt niet;" vs. 16: //Weest eensgezind onder 
elkander ; staat niet naar het hooge , maar voegt u tot het nederige;" 
VS. 17: /r Vergeldt niemand kwaad met kwaad;" //Behartigt het 
goede voor het oog van alle menschen;" vs. 19: //Wreekt u 
zelve niet;" XIII: 7: //Geeft aan allen het verschuldigde." 
Ook als Paulus ons wijst Rom. XV: 3 op Jezus' langmoedig- 
heid; 2 Cor. X: 1 op zijne zachtmoedigheid; als hij zegt Phil. 
n : 5 : //Die gezindheid zij in u , welke in Christus Jezus was ;" 
1 Cor. XI : 1 : //Weest navolgers van mij , even als ik het van 
Christus ben;" Eph. V: 2: //Wandelt in liefde, even als 
Christus ons heeft lief gehad." Ook als Paulus spreekt van het 
afleggen van den ouden mensch en het aandoen van Christus; 
van het begraven worden met Christus en het weder opstaan 
met hem; als hij zegt: //Niet meer ik leef, Christus leeft in 
mij ;" //niet dat ik reeds gegrepen heb of reeds volmaakt ben , 
maar ik jaag er na , of ik het ook grijpen mocht." — Het woord 
van Jacobus, h. I: 24: /y Wordt daders des woords, en niet 
alleen hoorders, u zelven misleidende," herinnert ons aan het 
gebod van Jezus, dat wij aan Matth. Vil: 21 en 24 hebben 
ontleend. Zoo vinden wij verder een herhaling van Jezus' 
geboden, Jac. II: 8: //Gij zult uw naaste liefhebben als u 
zelven," vs 13: //Weest barmhartig;" Jac. IV: 11: //Spreekt 
geen kwaad van elkander." Jac. V: 12: //Zweert niet, maar 
uw ja zij ja, en uw neen neen." 1 Petr. I: 22: //Hebt elkander 
van harte vurig lief," verg. UI: 8 en IV: 8; IH: 9: //Ver- 
geldt geen kwaad met kwaad;" V: 8: //Weest nuchter, waakt." 
1 Joh. rV: 21: //En dit gebod hebben wij van hem, dat, wie 
God lief heeft , ook zijnen broeder liefhebbe ;" 2 Joh. 5 : //En 

6 



Digitized by VjOOQ IC 



82 

nu bid ik u, Curia! niet als schreef ik u een nieuw gebod, 
maar hetgeen wij van den beginne hebben gehad, dat wij 
elkander liefhebben." 

Het is ons dus gebleken , dat Jezus ook buiten de Bergrede 
geboden geeft, zoodat hij, wanneer hij spreekt van de uitbrei- 
ding van zijn rijk , kan zeggen : //Maakt allen tot mijne leerlin- 
gen, hen leerende onderhouden, wat ik u geboden heb." Wij 
hebben gezien in de Handelingen en brieven, dat de discipelen 
dien last hebben Volbracht. Wij zullen thans nagaan , of Jezus 
ook buiten de Bergrede een voor de opvoeding zijner leerlingen 
zeker niet minder gewichtige zaak aan zijne geboden toevo^. 

f. Jezus Christus de Wetverhlaarder. 

Dikwijls geeft Jezus, zoo als wij hebben opgeinerkt, dat 
hij in de Bergrede doet , eene verklaring van zijne geboden , 
blijkbaar om de oogen zijner leerlingen voor de waarheid te 
openen en hen tot zelfstandigheid te brengen. Zoo vinden wij 
in het vervolg van Mattheus, als Jezus de zijnen wil leeren, 
dat men , ook al kost het groote opoffering , de zonden moet 
bestrijden , Matth. XVni : 8 , eerst zijn gebod : //Indien nu uwe 
hand of uw voet u ergert, houw hem af en werp hem van u," 
en dan, om de zijnen te doen inzien, dat dit v^rkelijk 
goed is, de verklaring er bij: //Het is u beter, kreupel of 
verminkt tot het leven in te gaan , dan twee handen of twee 
voeten te hebben en geworpen te worden in het eeuwige vuur." 
Zoo is het ook vs. 9. Het gebod der vergevingsgezindheid 
Matth. XVni: 22 wordt voorts verklaard in de gelijkenis van 
den onbarmhartigen dienstknecht, vs. 23 — 35. Wij vinden 
daarin ' uitgewerkt , wat in een enkel vers in de Bergrede 
voorkomt, h. VI: 15: //Maar indien gij den menschen hunne 
overtredingen niet vergeeft , zal ook uw Yader uwe overtredingen 



Digitized by VjOOQ IC 



83 

niet vergeven." Het gebod tegen de echtscheiding Matth. XIX : 
6b, wordt verklaard in het volgende gesprek met de Pharizeën 
VS. 7 en 8. En het gebod: //Waakt en bidt, opdat gij niet in 
verzoeking komt," Matth. XXVI: 41, door de woorden: //De 
geest is gewillig, maar het vleesch is zwak." Ook vestigen 
wij nog de aandacht op Matth. IX: 15 waar hij, zijne afkeu- 
ring van het vasten om vertooning te maken, in de Bergrede 
h. VI: 16 uitgesproken, nader toelicht. Wanneer innerlijke 
behoefte er toe dringt, dan alleen heeft het vasten eenige 
waarde. 

Hetzelfde merken wij op bij Lucas , bij wien o.a. h. Xn na 
het gebod in vs. 22, eene verklaring volgt vs. 23 — 28, waarin 
Jezus door puntige vragen en door aanschouwelijke voorbeelden 
als een wijsgeerig paedagoog zijne toehoorders zoo tracht te 
ontwikkelen, dat zij het gegeven gebod in zich op kunnen 
nemen, opdat het niet worde voor hen, wat de geboden van 
Mozes voor de Joden waren geweest, wetten, die blinde ge- 
hoorzaamheid vorderden, zonder dat geest en gemoed beseften, 
waarom zij waren gegeven en wat zij eigwdijk bedoelden. 

Jezus weet zijne geboden en zijn geheel onderwijs zoo te 
verklaren en op te helderen, dat er omtrent de bedoeling geen 
twijfel meer kan bestaan. Treffend komt dit uit in het verhaal 
van den wetgeleerde, die tot Jezus de vraag richtte: //Meester! 
wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" Luc. X: 25 
v.v. Deze vraag deed verwachten , dat Jezus eenvoudig ' een 
gebod zou geven. Maar neen, hij laat den wetgeleerde zelven 
antwoorden , om hem zoodoende zelf tot het bewustzijn te bren- 
gen van hetgeen hij reeds wist, en van hetgeen hem nog ont- 
brak. >yWat staat er in de wet geschreven? hoe leest gij d»ar?" 
Het antwoord van den wetgeleerde, die nu de twee hoofdgeboden 
van de wet noemde , pleitte voor zijn godsdienstige ontwikkeling. 

6* 



Digitized by VjOOQ IC 



84 

Jezus zeide dan ook tot hem: //Gij hebt recht geantwoord; doe 
dat, en gij zult leven." Maar nu blijkt het in vs. 29, hoe 
weinig de wetgeleerde den diepen zin en de veel omvattende 
bedoeling van die geboden begreep. Doch hij, zich zelveii 
willende rechtvaardigen , zeide tot Jezus : /^En wie is mijn naaste ?" 
Zoo heeft de goede Meester hem dan overtuigd, hoe weinig 
weerklank die geboden vonden in zijn hart. En ons wordt het 
hier meer dan ergens anders duidelijk , hoe noodig het was , dat 
de Heer niet alleen als wetgever , maar ook als wetverklaarder 
optrad. De wijze, waarop Jezus nu de bedoeling en de ver- 
vulling dier geboden in het licht stelt, doet ons weder de 
hoogste wijsheid in hem bewonderen. In de gelijkenis van den 
barmhartigen Samaritaan , wordt het levendig voor oogen gesteld , 
tot wien het gebod der liefde zich uitstrekt. En als Jezus ten 
slotte vraagt: //Wie dan van deze drie dunkt u de naaste te 
zijn van hem, die onder de roevers gevallen was?" antwoordt 
de wetgeleerde: //Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft." 
Hij had Jezus begrepen: nu kon hij de hoofdgeboden der wet 
in zich opnemen, wat vroeger voor hem in de boeken van 
Mozes stond opgeteekend , was nu door Jezus in zijn eigen hart 
gegrift. 

Meermalen gaat Jezus vragender wijze in zijn onderricht 
te werk, opdat zijne leerlingen zelven in hun eigen geest de 
verklaring mochten vinden van de geboden, die hij geeft. Zoo 
vraagt hij in de Bergrede na zijn gebod: //Zijt niet bezorgd 
voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch 
voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult." //Is niet het 
leven meer dan het voedsel, en het lichaam dan het kleed?" 
Matth. VI: 25, verg. vs. 26—31. En Matth. XH: 9—18 
brengt Jezus ook door een vraag de Pharizeën tot het bewust- 
zijn, al willen zij dit ook niet erkennen, dat het nimmer de 



Digitized by VjOOQ IC 



85 

bedoeling van de sabbatswet kon wezen, ter inachtneming der 
voorgesebrevene rust , een goede daad na te laten. //Welk mensch 
zal er onder u zijn, die één schaap heeft en als dit op den 
sabbat in een kuil mocht vallen, het niet zal grijpen en er 
uithalen?" Waar hij aan toe voegt: //Het is dus geoorloofd op 
den sabbat wél ie doen." Dit woord nu wordt bevestigd, ja 
als ware het belichaamd door de genezing , welke Jezus dadelijk 
daarop verricht. Ook hierin openbaarde hij zijne groote wijs- 
heid ; hij wist in zijn onderwijs door een enkele daad meer 
invloed te kunnen uitoefenen dan door vele woorden. 

Wanneer Jezus zijne volgelingen tot waakzaamheid op 
zedelijk-godsdienstig gebied aanspoort, opdat de dood hen niet 
onvoorbereid mocht komen overvallen, Lc. XII: 35, kiest hij 
VS. 36 v.v. een voorbeeld uit het dagelijksch leven van zijn 
tijd — hen vergelijkende bij menschen, welke op hunnen heer 
wachten , die van een bruiloft zal terugkomen , — ter verkla- 
ring en bevestiging zijner vermaning. 

Zoo weet Jezus overal de geschiktste middelen te kiezen, 
om zijn onderwijs in het geheugen te prenten en in het hart 
te doen bewaren. Wie denkt niet aan de vele schoone gehjke- 
nissen , van welke wij hier slechts op enkele konden wijzen ? Ook 
bij Marcus ontbreekt het daaraan niet. Men herinnere zich slechts 
die van de dienstknechten, wier meester onverwacht van een 
reis zou terugkeeren , zoodat zij altijd moesten waken , — welke 
gelijkenis Jezus gaf ter verklaring van zijn gebod: //Ziet toe, 
waakt en bidt!" Mare. Xni: 33—37. 

Eindelijk, ook in verschillende handelingen geeffc Jezus 
niet zelden eene verklaring zijner geboden of eene ontwikkeling 
van de beginselen, die daaraan ten grondslag liggen. Enkele 
voorbeelden mogen dit in het licht stellen. Het is bekend , hoe 
dikwijls Jezus zijne discipelen tot nederigheid van zin opwekt; 



Digitized by VjOOQ IC 



86 

ak nu eenige van hen tot hem kwamen met de vraag, //Wie 
is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen?" Matth. 
XVIÜ: 1 v.v. riep hij een kind tot zich en stelde het in hun 
midden. Zoo gaf hij op een symbolische wijze zijne bedoe- 
ling te kennen. Nu kon hij verzekerd zijn, dat zijn gebod: 
/^Indien gij het koninkrijk der hemelen wilt ingaan, wordt als 
de kinderen , eenvoudig en nederig van harte ," in het geheugen 
en zoo mogelijk ' ook in het gemoed zijner toehoorders zou 
worden overgebracht. Verg. Mare. IX: 33 — 37. Luc. IX: 
46—48. 

Eene handeling van volkomen denzelfden aard vinden wij 
door Johannes opgeteekend, h. XIIE: 2 — 12. Jezus doet een 
werk , hetwelk gewoonlijk door slaven werd verricht. Dit wekte 
natuurlijk bevreemding op bij de apostelen. //Heer! wascht gij 
mij de voeten?" vraagt Petrus. Maar Jezus gaat met zijn 
werk voort, en als hij geëinigd heeft, vraagt hij: //Begrijpt 
gij, wat ik u gedaan heb?" En daarna verklaart hij zijne 
bedoeling, vs. 13 — 17; hij wilde, dat zijne discipelen door 
die aanschouwelijke voorstelling, diep doordrongen zouden wor- 
den van de waaide en den omvang van zijn gebod, //doet 
elkander gelijk ik u gedaan heb;" die zelfverloochende 
liefde jegens den naaste , welke de Joden niet kenden , die liefde , 
welke hem bezielde, moest ook in hen wonen. //Een nieuw 
gebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt; dat gelijk ik u heb 
liefgehad, gij ook elkander liefhebt," vs. 34. Dit gebod be- 
hoefde na de voetwassching geen verdere verklaring. En de 
opvolging er van zou niet wezen het stipt gehoorzamen aan 
een gegeven bevel, maar de voldoening aan de innigste behoefte 
des harten voor hem, die den groeten Meester, den leidsman 
tot den Vader, waarlijk liefheeft en vereert. Daar is het 
Jezus immers om te doen, hij wil geen slaafsche onderwerping 



Digitized by VjOOQ IC 



87 

aan een nieuwe wet, geest en leven, ja een üieuw leven wil 
liij wekken. 

Tot eigen overtuiging en zelfstandigheid wil hij zijne vol- 
gelingen opleiden , maar een zelfstandigheid , die haar steun vindt 
in hem. //Ik heet u niet meer dienstknechten, maar ik noem 
u vrienden," Joh. XV: 15. In deze woorden drukt Jezus 
duidelijk uit , wat overal , gelijk wij zagen , zijne bedoeling bleek 
te zijn: geboden te geven, ten einde beginselen te wekken, en 
geboden te verklaren, opdat die beginselen weerklank mochten 
vinden in 'smenschen gemoed. Zoo wordt bevestigd, wat de 
Bergrede reeds deed vermoeden: Jezus geeft geboden, maar slechts 
om tot iets hoogers over te gaan. Lezen wij daar , dat hij niet 
was gekomen, om de wet te ontbinden, het liet zich toch ook 
reeds aanzien, dat zij niet op dezelfde wijze kon blijven bestaan; 
in 's menschen hart moest zij worden overgebracht; zoo eerst 
kon zij waarlijk worden vervuld, en daartoe was Jezus gekomen. 
Dat heeft hij in zijn onderwijs, op allerlei wijzen getoond. 

Als wij op dit eigenaardig karakter zijner methode , waarvan 
ik enkele proeven heb gegeven , letten , dan weten wij niet , wat 
het meest te bewonderen , zijne zeldzame oorspronkelijkheid of 
zijne diepe paedadogische wijsheid. 

De uitgebreidheid van mijn onderwerp gedoogt niet dat ik 
hier langer stil sta bij deze hoogst merkwaardige zijde van Jezus' 
karakter en leerwijze. Ik adit het voldoende te hebben aan- 
gewezen, dat zij in de vier Evangeliën even als in de Bergrede 
aan 't licht komt. Verder verwijs ik naar de uitgebreide 
verhandeling hierover van H. N. La Clé , Bissertatio Theolo- 
gica de Jem Christi i?islUuendi methodo hominum ingenia 
excolentej Gron. 1835 ^). 



1) Ook is hierop gewezen door L. G. Parbau, Initia instüuüonis 



Digitized by VjOOQ IC 



88 
g. Jezus Christus de Rechter, 

Jezus in de Bergrede optredende als koning, niet slechts 
van een aardsch rijk , zoo als de Joden dat van den hun heloofden 
Messias verwachtten, maar van een geestelijk koninkrijk, dat 
zijn burgers evenzeer in den hemel als op aarde telt, doet zich 
tevens voor als rechter in dat rijk, vooral met het oog op dien 
dag, wanneer de mensch de aarde verlatende, het hemelsche 
loon, dat is het voortdurende burgerschap van het koninkrijk 
der hemelen , al of niet zal worden waardig gekeurd. Doorgaans 
in beeldspraak vinden wij die voorstelling in het vervolg van 
Mattheus en in de overige schriften terug. 

Zoo zegt Jezus in een gehjkenis , over zijne ware en on- 
waardige volgelingen sprekende, Matth. XUL; 24j — 30, verg. 
VS. 36 — 43, dat zij op aarde zuUen vermengd blijven, maar 
dat hij ten dage des gerichts, //in den oogsttijd," het onkruid 
van de tarwe zal afecheiden, en dan alleen de echte burgers in 
het koninkrijk zullen bhjven. Ook in de gehjkenissen van de 
wijze en dwaze maagden en in die van de talenten is het Jezus , 
die vergeleken wordt met den bruidegom, welke de dwaze 
maagden afwijst met de woorden: //Voorwaar ik zeg u, ik ken 
u niet;" en met den meester, die den getrouwen dienstknecht 
toeroept: //Ga in tot de vreugde uws heeren!" en den luien in 
de duisternis doet werpen, waar geween en tandengeknars 
hem wacht, Matth. XXV: 1—13 en 14—30. 

"Wij hebben nog te letten op Matth. XXIV, waar Jezus 
over de verwoesting van Jeruzalem spreekt, vs. 30: //En alsdan 



Christianae moralis, bl. 14—22, verg. bl. 143 — 158 ; P. Hofstedb db 
Groot. Instüutio Theohgiae naturaUs , 4e uitg. bl. 43 — 45; en W. Muüb- 
LiNO, Practtsche Godgeleerdheid, 2e uitg. bl. 214 — 216. 



Digitized by VjOOQ IC 



89 

zullen al de geslachten der aarde weeklagen, en zij zullen den 
Zioon des menschen zien, komende op de wolken des hemels, 
met groote kracht en heerlijkheid." Dit beteekent, het zien 
komen van Jezus ten gerichte. Volgens Baur, NeuL TJieol. 
bl. 107, 108, zouden die woorden niet door Jezus zijn gespro- 
ken , of Jezus zou zich hebben bedrogen , immers die voorspelling 
zal niet vervuld zijn. Dit bezwaar wordt , dunkt mij , opgelost , 
als men bedenkt, vooreerst, dat de Heer zijn komst bedoelde 
door middel van zijne kerk, van het koninkrijk der hemelen, 
hetwelk zich eerst na Jeruzalems verwoesting geheel kon ont- 
wikkelen en uitbreiden, en in de tweede plaats, dat er daar- 
door over de Joden, die Jezus hadden verworpen, een oordeel 
zou worden uitgesproken. Dat dit werkeUjk gebeurd is , behoeft 
geen betoc^. "Waarom Jezus zich dan niet duideUjker heeft 
uitgedrukt? De reden ligt voor de hand: wat nu voor ons 
duideUjk zou zijn, kon het toen voor Jezus' toehoorders niet 
zijn. Zij zouden hem niet hebben begrepen. 

N(^ duideUjker spreekt Jezus als rechter, Matth. XXV: 
31 — 4j6. Misschien denkt men aan de behandehng van deze 
plaats door T. Colani , Jésus-Christ et les croymices messianiques 
de 8on temps^ 1864, bl. 210 v.v. Hij stelt zich voor, dat de 
oorspronkelijke woorden van Jezus hier niet goed zijn weerge- 
geven. In plaats van, //de Zoon des menschen," vs. 31, zou 
Jezus' hebben gezegd, //de koning;" en in plaats van //geze- 
genden mijns Vaders," aUeen //gezegenden." Met den koning 
zou Jezus hier God bedoelen, en dezen dan als rechter voor- 
stellen. //En rétablissant ^ ces deux endroits la legon que je 
suppose être primitive, toutes les difBcult^s s'évanouissent." Een 
groot bezwaar heb ik tegen de tekstverandering van Colani 
in te brengen. Zij is hoogst willekeurig en de onderstelling, 
dat Jezus van God zou hebben gezegd, al ware het dan ook 



Digitized by VjOOQ IC 



90 

in beeldspraak, dat Hij hongerig, dorstig, vreemdeling, naakt, 
ziek en gevangen is geweest, en dat Hij de menschen zijne 
broeders heeft genoemd, vs. 35 — 4j5 laat zich niet rechtvaardi- 
gen, ja is, kort en goed, eene ongerijmdheid. 

Heeft Jezus, in de Bergrede als Messias optredende, ach- 
tereenvolgens op de drie waardigheden van koning, wetgever 
en rechter gewezen, welke in den Messias vereenigd moesten 
zijn, en die door hem derhalve werden bekleed, al was het 
ook op een andere wijze dan de Joden het verwachtten; ook 
aan het einde van zijn openbaar onderwijs en prediking, kort 
voor het aanbreken van zijn lijden, vestigt Jezus derhalve 
nog het oog op het gericht, waarbij de Zoon des men- 
schen de waardige volgelingen aan zijn rechterhand, de onwaar- 
digen ter linkerzijde zal stellen ^). EindeUjk moet nog worden 
gelet op Matth. XXVI: 64: //Jezus zeide: van nu aan zult 
gij den Zoon des menschen zien, gezeten ter rechterzijde der 
Almacht en komende op de wolken des hemels" *) ; en op Matth. 
X: 32: //Ieder dan, die mij belijdt voor de menschen, dien 
zal ik ook belijden voor mijnen Vader in de hemelen. Maar 
wie mij verloochent voor de menschen, dien zal ik ook verloo- 
chenen voor mijnen Vader in de hemelen." 

Even als bij Mattheus is ook bij Lucas in verschillende 
beelden sprake van een gericht door Jezus te houden. Als 



1) Stieb,'1.1. bl. 285: „Man vergleiche den Fortschritt aUes Predigens 
nnd Lehrens des Herm nach den Evangelisten mit dem Fortschritte der 
Bergpredigt, nnd man wird im Grossen den hier praformirten Gang 
wiederfinden. Das Gericht, das Draussenbleiben nnd Abweisen wird 
gedrohet in aUen Schlussgleichnissen an die Jünger, die wir kennen, in 
der letzten Bede ans Volk, Matth. XXV, wie das Nene Testament in 
der Apocalypse damit abschliesst.'* 

2) Verg. Ps. XVni, en de verklaring van deze uitdrukking in 
Waarheid in Liefde, 1839, III. 



Digitized by VjOOQ IC 



91 

Jezus zijne volgelingen vergelijkt bij menachen, die op hun heer 
wachten , Luc. Xn : 37 , zegt hij : >/ Zalig die dienstknechten , 
welke de heer, als hij komt, wakende zal vinden!'* en vs. 40: 
//Weest ook gij dan gereed! want ter ure, dat gij 't niet 
meent, komt de Zoon des menschen," verg. vs. 41 — 48. 
"Wanneer door Jezus Luc. XXI: 20 — 36 de verwoesting van 
Jeruzalem wordt aangekondigd, zegt hij: //Alsdan zullen zij 
den Zoon des menschen, zien, komende in eene wolk, met 
groote kracht en heerlijkheid;" en vs. 27: //Waakt dan ten. 
allen tijde en bidt, dat gij waardig geacht moogt worden, al 
deze dingen, die geschieden zullen, te ontkomen en voor den 
Zoon des menschen te bestaan!" Ook deze plaats doet aan 
een gericht denken, maar aan een, dat nog op aarde zal wor- 
den gehouden, aan eene scheiding, xQidig^ waarvan Jezus bij 
Johannes dikwerf spreekt, tusschen hen, die hem aannemen 
en getrouw blijven als hun Heiland, en die, welke hem ver- 
werpen. Dit zou juist bij Jeruzalems verwoesting helder in 
'tUcht komen. De gelijkenis van de talenten vinden wij Luc. 
XTX: 12 — 27; die van de dwaze maagden komt bij hem niet 
voor, en geen van beiden bij Marcus; bij dezen Evangelist 
treffen wij slechts eene plaats aan , waar Jezus zich , ook weder 
in figuurlijke taal als rechter voorstelt. Mare. XIII, op de 
wijze van Luc. XXI: 20 — 36; bij en na de verwoesting van 
Jeruzalem zal men //den Zoon des menschen zien, komende in 
wolken met groote kracht en heerlijkheid. En alsdan zal hij de 
engelen uitzenden, en zijne uitverkorenen bijéën vergaderen uit 
de vier windstreken , van het uiteinde der aarde tot het uiteinde 
des hemels," vs. 26 en 27. 

Eerst bij Johannes vinden wij eene voorstelling van Jezus 
als rechter, die, minder met de joodsche verwachting van den 
Messias overeenkomende en ontdaan van de sterke beeldspraak. 



Digitized by VjOOQ IC 



92 

waarin Jezus zich aan de bestaande voorstelling der Joden 
aansluit, ons westerlingen misschien beter de bedoeling des 
Heeren leert verstaan. Maar naar den aard van ons onderzoek 
komt de beschouwing daarvan liier minder te pas; de vraag is 
niet , hoe wij er over denken ; neen , wij hadden alleen in de 
Bergrede op te merken, dat Jezus als rechter optreedt, en 
moeten nu nagaan, of Jezus ook in de overige schriften als 
zoodanig zich voordoet en wordt voorgesteld, op welke wijze 
dit dan ook zij. 

Wij vestigen dan in de eerste plaats de aandacht op Joh. 
V : 22 , waar Jezus zegt : //Ja , ook oordeelt de Vader niemand , 
maar heeft geheel het oordeel aan den Zoon gegeven ," ^) en vs. 
24: //Voorwaar, voorwaar ik zeg u, wie mijn woord hoort en 
mijnen Zender gelooft, heeft het eeuwige leven en komt in geen 
oordeel, maar is uit den dood tot het leven overgegaan," en 
vs. 27 : //De Vader heeft hem (den Zoon) macht gegeven , om 
ook gericht te houden , omdat hij eens menschen zoon is." Eerst 
gesproken hebbende van de xQiaig^ welke hij onder de op 
aarde levenden bewerkt, wijst Jezus nu op die ure, vs. 28, 
//waarin allen , die in de graven zijn , zijne stem zullen hooren ; 
en die het goede gedaan hebben, zullen uitgaan tot opstan- 
ding ten leven , en die het kwade gedaan hebben , tot opstanding 
ten oordeel." Elders Joh. XII: 48 noemt Jezus het woord 
door hem gesproken den rechter der menschen: //Wie mij ver- 
werpt en mijne woorden niet aanneemt, heeft zijn rechter; het 
woord, dat ik gesproken heb, dat zal hem oordeelen ten laat- 
sten dage." 

In het boek der Handelingen wordt Jezus h. X: 42 door 



O Verg. Joh. H: 17—19, ni: 19—21, IX: 39. 



Digitized by VjOOQ IC. 



93 

Petrus //de door QoA verordende rechter van levenden en dooden" 
genoemd. Ook Paulus spreekt het in dat boek uit, h. XVII: 
31, //dat God een dag gesteld heeft, waarop Hij den aard- 
bodem rechtvaardig zal oordeelen door een man, dien Hij daar- 
toe verordend heeft. 

Even zoo is het in zijne brieven. Wij lezen 1 Cor. IV: 
3, 4, 5: //Doch het is voor mij het minste, dat ik door u 
geoordeeld worde, of door een menschehjk gericht; ja ook 
mij zelven oordeel ik niet, maar die mij oordeelt, is de 
Heer. Zoo oordeelt dan niets vóór den tijd, totdat de Heer 
komt, die 'ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan 
het licht brengen en de raadslagen der harten openbaren 
zal; en dan zal aan een iegelijk zijn lof geworden van 
Gx)d." 2 Cor. V: 10: //Want wij allen moeten geopenbaard 
worden voor den rechterstoel van Christus." Col. HL: 24: 
//Daar gij weet , dat gij van den Heer de vergelding der erfenis 
ontvangen zult." Aan Jezus is dus ook volgens Paulus het 
oordeel opgedragen, en wel door God den hoogsten Rechter. 
Zoo spreekt hij Rom. Il vs. 5 en 6 van //het rechtvaardig 
oordeel Gods , die een i^elijk vergelden zal naar zijne werken ," 
en zegt dan (even als Hand. XVII : 31) vs. 16 , dat //God het 
verborgene der menschen zal oordeelen door Jezus Christus." 
!Zoo is het niet in strijd met de eerstgenoemde plaatsen, als hij 
zegt Eom. XIV : 10 : //Wij aUen toch zuUen gesteld worden 
voor den rechterstoel Gk)ds," en vs. 12: //Zoo zal dan elk onzer 
voor zich zelven rekenschap geven aan God," verg. Eom. TI: 
2 en 3. 

In den brief aan de Hebreen wordt wel van een gericht 
gesproken , b. v. X : 27 : //Voor zooveel het den menschen 
gezet is éénmaal te sterven , en er daarna een oordeel is ;" maar 
wordt Jezus nergens als rechter voorgesteld. //Het woord Gods" 



Digitizedby ^OOQ IC 



94 

wordt IV: 12 //een rechter van de gedachten en gezindheden 
des harten" en Gk>d, XII: 23 //de rechter van allen" genoemd. 
Zoo worden X: 80, de woorden van Ps. CXXXV: 4 aan- 
gehaald: //De Heer zal zijn volk oordeelen;" en daar bijge- 
voegd, VS. 31: //Vreeselijk is het te vallen in de handen des 
levenden Gods." Ook XIII: 4 wordt gezegd, dat God zal 
oordeelen. Toch zou men vrij zeker kunnen aannemen , dat ook 
de schrijver van dezen brief Christus als rechter beschouwde, 
door wien Grod zal oordeelen en vonnissen, omdat hij hem 
overal voorstelt als den middelaar, door wien Grod alles doet en 
werkt ^). Jacobus beschouwt God als Rechter, h. IV: 12: 
//Een is de Wetgever en Rechter, die behouden en verderven 
kan." Dat God hier bedoeld is, blijkt uit het vooi^aande en 
volgende , waar van Jezus geen sprake is. Maar h. V : 9 : //Zie 
de Rechter staat voor de deur" wordt door hem aan Christus 
gedacht, verg. vs. 8. 

1 Petr. I: 17 wordt van God gezegd, //die zonder aanne- 
ming des persoons oordeelt naar een iegelijks werk;" en II: 23 
van Jezus: //Als hij leed, dreigde hij niet, maar gaf het over 
aan Hem, die rechtvaardig oordeelt;" maar IV: 5 is het: 
//Doch zij zullen rekenschap geven aan hem, die gereed staat 
levenden en dooden te oordeelen," en hier wordt Jezus weder 
bedoeld , verg. 1:5. In den volgenden brief en in de brieven 
van Johannes komt Jezus niet als wereldrechter voor. 

In het boek^ der Openbaring daarentegen wordt Jezus op 
verscheidene plaatsen weder voorgesteld als degene, die oordee- 
len , beloonen en straffen zal. //Wie overwint , die zal met witte 
kleederen bekleed worden, en ik zal zijnen naam niet uitwis- 



^) Dit wordt aangewezen door T. Cannegieteb, Christologie volgens 
den brief aan de Hebreen, Gron. 1869, bl. 169, 170. 



Digitized by VjOOQ IC 



95 

schen uit het boek des levens, en ik zal zijnen naam belijden 
voor mijnen Vader en voor zijne engelen," III: 5; zie ook 
TL: 7, 10, 17, Hl: 12, 21 enz. 

h. Jeztis ChTiêtiis niet aan de a/ndere menschen gelijk. 

Dat Jezus een geheel eigenaardige plaats onder de menschen 
inneemt, zich van allen door zijne betrekking tot hen en tot 
den hemelschen Vader, welke hij telkens opzettelijk in het 
licht stelt , onderscheidt ^) , hebben wij in de Bergrede opge- 
merkt; hij kent daarin zich zelven een eenige plaats toe *). 

"Wij hebben daar vooreerst aangestipt, dat Jezus nooit 
spreekt van onzen, maar altijd van uwen en mijnen Vader, 
dat dit niet toevallig zoo door Jezus is gezegd of door den 
Evangelist opgeteekend, blijkt uit het vervolg van Mattheus' 
Evangelie. Daar vinden wij het onderscheid telkens terug. 
Nergens zegt Jezus tot zijne toehoorders van God sprekende 
onze Vader. Zoo komt de uitdrukking uw Vader voor: 
Matth. Vni: 11, X: 20, 29, XVRT: 14, en XXni: 9; 
mijn Vader: Matth. X: 32, 33, XI; 27, XH: 49, XV: 
13, XVI: 17, XVin: 10, 14, 19, 35, XX: 23, XXIV: 
36, XXV: 34 en XXVI: 29, 53. Verder is het merkwaar- 
dig, dat Jezus zegt Matth. XXII: 31 : //Hebt gij niet gelezen, 
hetgeen door God tot u gesproken is?" De woorden, die 
volgen , waren toch tot aUe Joden gesproken '). 

Zoo maakt Jezus dan werkeHjk onderscheid tusschen zich 



1) Verg. J. J. VAN OOSTBBZEE, 1.1; bl. 68 — 60. 

^) RéviLLB, l.L bl. 66: „Jésas énonce en tennes énergiques la 
conscience* de sa position uniqae dans Thnmanité.*' 
3) Matth. XXni: 31, 32 geldt hier niet. 



Digitized by VjOOQ IC 



96 

zelven en de Joden; hij is niet hunner één^). Dat onderscheid 
komt nog helderder uit, wanneer wij Jezus hooren zeggen 
Matth. X: 37 — 39: //Wie vader of moeder lief heeft boven mij, 
is mijns niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven 
mij, is mijns niet waardig; en wie zijn kruis niet opneemt 
en mij volgt, is mijns niet waardig. Wie zijn leven vindt, 
zal het verliezen; en wie zijn leven verliest om mijnentwil, 
zal het vinden." Verg. Matth. V: 11. Die uitdrukking %veKev 
ifiov komt ook voor Matth. X : 18 : //Ook voor landvoogden en 
koningen zult gij gebracht worden om mijnentwil." En 
XVi: 25: //Gij zult van allen gehaat zijn om mijnen naam," 
Stó:, TÓ opofAcc fioVf verg. X: 22, en XXIV: 9. Zie ook 
XVni : 20 , (ig TÓ ifiop öpofia , waar twee of drie vergaderd 
zijn tot mijnen naam, daar ben ik in hun midden." En 



^) „Wat de Profeten aangaat: als deze in Jehova's naam spreken 
of Jehova laten spreken , is het van zelve , dat tot Israël wordt gehandeld 
over nwe Vaders (b. v. Ps. XCV: 9, Jez. XXXVHI: 5, XXXIX: 6, 
XLIII: 27, LI: 2, LVIU: 14, LXV: 7). Ook bezigen Mozes, Jozua 
en de Profeten vaak, in hun eigen naam, het Gij en U, Uw God, uw 
Heer; want zij sproken het volk aan. Maar dikwijls beschouwen zij zich 
ook, wat Jezus nooit doet, als leden des volks en spreken ze van 
onzen God, onze wet, onze vaderen. (Zie Ps. XXII: 2, XLIV: 2, 
LXXVni: 3, 5, CVI: 6, 7, Jez. I: 10, XXXHI: 22, LXHI: 16, 
LXrVT: 8, 9, 11, Jer. ni: 24, 25, XIV: 20, 22, XVI: 19, enz.). — 
Met de Profeten komen de Apostelen overeen. Zij spreken mede tot 
hunne hoorders en lezers, en bezigen dan vaak Gij en U. Maar dikwijls 
ook stellen zij zich met hoorders en lezers op ééno lijn en wordt het wij, 
ons. Zij zeggen telkens „onzen God en Vader." Zij noemen Abraham 
onzen Vader (Hand. VU: 2, Rom. IV: 1, 12, Jac. H: 21). De voor- 
ouders van Israël zijn hun onze vaderen (Hand. III: 13, V: 30, Vit: 12, 
15, 19, 44, 45; terwijl Stephanus , juist als hij zich wil onderscheiden, 
mede zegt: „Uwe vaders" vs. 51, 52; verder XIII: 17, XV: 10, XXII: 
14, XXVni: 25 enz.). Zóó is het in elk opzicht; de Apostelen spreken 
zeer vaak communicatief met hunne hoorders en lezers, *tgeen Jezus 
nooit doet." P. Hofstedb de Groot, J. C, volgens de uitspraken des 
N. V, aan de menschen niet gelijk ^ maar gelijkvormig y Gron* 1864, bl. 21. 



Digitized by VjOOQ IC 



97 

XIX: 29 éPéXév Tov opófiaTÓa fiov' /^Al wie verlaten heeft 
huizen , of broeders , of zusters , of vader of moeder , of vrouw , 
of kinderen , of akkers om mijns naams wil, zalhonderdvoud 
ontvangen en het eeuwige leven beërven." Verder letten wij op 
XII: 47 — 50: //Iemand zeide tot hem: Zie, uwe moeder en 
uwe broeders staan buiten en zoeken a te spreken. Maar hij 
antwoordde en zeide tot dengene, die hem dat zeide: Wie is 
mijne moeder , en wie zijn mijne broeders ? En met zijne hand 
uitgestrekt over zijne leerlingen zeide hij : ziedaar mijne moe- 
der en mijne broeders! Want wie den wil doet mijns Vaders 
in de hemelen , die is mijn broeder , en zuster , en moeder." 
Om zóó te kunnen spreken, moest Jezus zich wel hoog boven 
zijn geslacht verheven gevoelen en zich bewust zijn in eene 
bijzondere betrekking tot de menschen te staan. Jezus' eigen 
stadgenooten komen dan ook tot het vermoeden , dat hij , hoewel 
zij hem kenden als den zoon van Jozef en Maria , den broeder 
van mannen en vrouwen, die, door niets uitmuntende, onder 
hen woonden, een buitengewonen geest van God moest hebben 
ontvangen. Zij vragen: //Vanwaar heeft deze dit alles?" Ook 
zonder te gelooven moesten zij de merkwaardige eigenschappen , 
die Jezus van zijn volk onderscheidden, erkennen en daarom 
//ergerden zij zich, aan hem," Matth. XIII: 54j — 57. Voorts 
merken wij op , hoe Jezus zich zelven bedoelende verklaart Matth. 
XII: 6: //Ik zeg u, meer dan de tempel is hier!" vs. 41: 
yi^meer dan Jona is hier!" vs. 42: /mieer dan Salomo is hier!" 
Dit moge in onze oogen zoo veel niet beteekenen, den Joden 
moest het eene lofepraak zijn, die zelfe de voortreffelijkste 
hunner zich niet zou durven toekennen. Nog iets , XXTV : 34 : 
//De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woor- 
den zullen niet voorbijgaan." Kortheidshalve zullen wij einde- 
lijk eenige plaatsen slechts opnoemen , die nog het onderscheid 

7 



Digitized by VjOOQ IC 



98 

tusschen Jezus en zijn volk doen uitkomen: h. XII: 31, 22, 
36, 37, XVH: 17, 22, XXVni: 20. 

Hebben wij dan in het vervolg van Mattheus bevonden, 
dat Jezus, geheel op dezeKde wijze als in de Bergrede, zich 
zelven een afzonderlijke plaats onder de menschen toekent, dat 
hij zich nimmer met hen gelijk stelt, maar zich steeds verre 
verheft boven het geheele menschelijke geslacht : de drie overige 
Evangelisten doen ons hetzeKde opmerken. In denzelfden zin, 
waarin zij bij Mattheus voorkomt, vinden wij de uitdrukking, 
eveycev ifiov Mare. X : 29 en XIII : 9 ; ipexep tov ovófiarót; 
(Aov Luc. XXI: 12; iia ró ópofAcc fiov Mare. XIII: 13, Luc. 
XXI: 17. Ook bij Lucas spreekt Jezus, om zijne bijzondere 
betrekking tot God te doen uitkomen, van //Mijn Vader;" h. 
H: 49, X: 22, XXII: 29, XXIV: 49, en bij Johannes h. 
II: 16, V: 17, 43, VI: 32, 65, VIII: 19, 28, 49, 54, 
X: 18, 25, 29, 32, 37; XIV: 2, 7, 12, 20, 21, 23, 28; 
XV: 1, 8, 10, 15, 24; XVI: 10; XX: 17.- Luc. VI: 36 
zegt Jezus //uw Vader" en Joh. XX: 17: //Ik vaar op tot 
mijnen Vader en uwen Vader, en mijnen God uwen Grod." 
Verder merken wij ook bij Johannes op, dat Jezus zich niet 
in dezelfde betrekking als zijne tijdgenooten tot de wet en de 
voorvaders stelt. //Is er niet in uwe wet geschreven: Ik heb 
gezegd: Gij zijt goden?" vraagt Jezus aan de Joden Joh. X: 34; 
en: //Heeft Mozes U niet de wet gegeven?" //Mozes heeft TJ 
de besnijdenis gegeven" Joh. VII : 19 en 22. Waar men uit 
den mond der Joden hoort VI: 31: //Onze Vaderen hebben 
het manna gegeten in de woestijn," en men nu ook uit Jezus' 
mond ligtehjk zou verwachten: //Onze Vaders," zegt hij, 
VI: 49, 58 tweemalen: //Uwe Vaders hebben het manna 
gegeten." Desgelijks zegt Jezus VUT: 56, waar zich de Joden 
op vadey Abraham beroepen, niet: //Abraham onze vader," 



Digitized by VjOOQ IC 



99 

o&choon de zamenhang het zou doen ver^v^achten ; maar: // Abra- 
ham, uw vader" ^). EindeUjk bij Marcus h. X: 3 vraagt Jezus: 
>/Wat heeft Mozes U geboden?" 

Opmerking verdient ook nog, wat wij in de Bergrede 
reeds aanstipten, dat Jezus alle vermaningen en lessen, die hij 
geeft, nooit op zich zelven toepast, en zich helder bewust 
blijkt te zijn, op zedeUjk gebied een eenige plaats in te nemen *). 
Zie b. V. Luc. XVni: 1—5, Luc. XIX: 10, verg. MarcH: 
17. Verder Mare. 111: 34, 35, IX: 19, X: 45b, XTTI: 32, 
XIV: 21, Luc. X: 23, 24, XIX: 40—42, XXIH: 31, 
Joh. Vni: 29, 36, 46, XIH: 13, XV: 1—8, XVII: 20, 
21. Men denke hierbij aan den nederigen zin, welken Jezus 
in anderen verlangt, zie b. v. Luc. XIV: 11, XVILL: 14b, 
terwijl hij van zich zelven zegt, aan de zijnen wijsheid, waar- 
heid en deugd te zullen geven, Luc. XXI: 15, Joh. VUT: 
81, 32, 36, XV: 4. Hij is het //licht der wereld," Joh. 
Vni: 12, IX: 5, XU: 46. In de drie eerste Evangeliën 
vinden wij dit verhevene gezegde van Jezus over zijn eigen 
persoon niet; maar wij zullen hierin geen strijd van voorstelling 
zien, als wij bedenken, dat Jezus in de Beigrede zeljfe tot 
zijne leerlingen zegt : //Gij zijt het licht der wereld" h. V : 14. 

Als we nu de overige geschriften nagaan, heeft Jezus 
daarin dezelfde plaats behouden , welke hij zich zelf volgens de 
vier Evangelisten toekende. Zoo is hij voor Paulus , gelijk prof. 
Hofstede de Geoot, 1.1. bL 52 schrijft, //de tweede Adam, 
van wien, gelijk van den eersten, eene wereldorde uiigaat; 
maar gelijk van dezen eene wereldorde aanvangt van zonde en 



1) „Waar men uit enz." woorden van P. Hofstede de Groot, 
Waarheid in Liefde y 1864, bl. 16. 

2) Verg. J. J VAK OOSTERZEB, 1.1. bl. 59. 

7* 



Digitized by VjOOQ IC 



100 

dood , zoo begint van Christus er eene van heiligheid en leven." 
Zie Eom. V: 12—21, 1 Cor. XV: 21, 22, 45—49. A'Immers 
Jezus Christus is zelf zonder eenige zonde, maar als zondaar 
behandeld om ons te heiligen." Zie 2 Cor. V : 21 , verg. Bom. 
Vni: 3. //Hij is het leven, het leven voor ons, hij, niet 
meer als Adam eene levende ziel, maar een levende en levend- 
makende geest. In hem toch zijn alle schatten van Gods 
wijsheid en kennis verborgen." Zie eindelijk ^Col. UI: 4, 
iCor. XV: 45 en Col. H: 3, verg. 1 Cor. I: 30, Eph.I: 8. 
Men behoeft de aangehaalde plaatsen maar te lezen, om over- 
tuigd te worden, dat Paulus inderdaad aan Jezus een geheel 
eenige grootheid op zedelyk-godsdienstig gebied toek^de ^). 
Voorts hebben wij slechts te denken aan 1 Cor. XI ; 1 : /r Weest 
navolgers van mij even als ik het van Christus ben;*" 
Eph. V: 2: //Wandelt in liefde, even als Christus ons 
heeft liefgehad;" en aan Eph. II: 10: /j'Wij zijn in 
Christus Jezus geschapen tot goede werken." 

Een en ander komt des te sterker uit, wanneer wij er op 
letten, hoe Paulus o. a. Bom. VU zijne eigene zwakheid op 
zedelijk gebied in het licht stelt, ^i in het algemeen het 
onderscheid opmerken tusschen de wijze, waarop hij leert en 
vermaant, en die, waarop Jezus tot het streven, naar de vol- 
maaktheid des Vaders opwekt. Hij en de overige brie&chrijvers 
doen wd mtkomen , //dat zij de leeraars zijn en anderen de leerlin- 



1) Dr. BÉTiLLx, 1.1. bl. 80: „Jésns ne s'a^jnge pas ik Ini-même la 
place absorbante, exclusiye, que Paul lui assigne dans Toeuvre du salut." 
Ik geloof, dat deze opmerking wederlegd wordt, zelfs wanneer men Jezus 
mai» in de Bergrede tot zyn recht laat komen; ik verwas hier dus naar 
éêl^ ^tOBlte deel. Bovendien spreekt B^yillb zich zehren éenigszins 
'tegen, als wij ons de woorden herinneren in de aanteekening op bl. 95 
aangehaald. 



Digitized by VjOOQ IC 



101 

gen: maar 't is verre van hen, een onderscheid, als dat, 't welk 
Jezus tusschen zich en hen maakte, te onderstellen tusschen 
zich en hunne leerlingen. Vermanen zij deze laatsten tot geloof, 
tot liefde, tot berouw over de zonden, 't is gedurig wij. Ja 
ook zondaren verklaren zij zich met al de overige menschen"^). 

DezeKde voorstelling vinden wij in den brief aan de 
Hebreen. Ik behoef slechts te herinneren aan h. IV : 15 : //Hij 
is in aUes verzocht geweest , gelijk wij , doch zonder zonde." 
V: 9: //Hij is, volmaakt geworden, voor allen, die hem gehoor- 
zamen , een oorzaak geworden van eeuwige zaligheid." Vu : 28 : 
//Tegenover de hoogepriesters , die zwakheid hebben, staat een 
Zoon, die tot in eeuwigheid volmaakt is geworden." IX: 14: 
Christus heeffc zich zelven onbesmet Gode geofferd." Eindelijk 
nog I: 3, waar Jezus wordt genoemd //het afschijnsel van 
Crods heerlijkheid en het afdruksel van zijn wezen." 

Zoo vinden wij in den eersten brief van Petrus, h. UI: 
18 : //Want ook Christus heeft eenmaal wegens zonden geleden , 
een rechtvaardige voor onrechtvaardigen , opdat hij u tot Gk)d 
zou brengen ;" en II : 21 , 22 : //Dewijl ook Christus voor u 
geleden heeffc, u een voorbeeld nalatende, opdat gij zijne voet- 
stappen volgen zoudt. Hij heeft geen zonde gedaan , en er is 
geen bedrog in zijnen mond gevonden." 

Niet anders is het in de brieven van Johannes, h. Il: 1, 
2: //Indien iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij den 
Vader Jezus Christus, den rechtvaardige; en hij is een 
verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, 
maar ook voor de geheele wereld." In deze verzen vinden wij 
de scherpste tegenstelling tusschen Jezus den zondelooze en alle 
menschen als zondaars. Dat komt nog sterker uit, als wij lezen 



*) P. Hofstede de Groot, LI. bl. 21, 22. 



Digitized by VjOOQ IC 



102 

h. I: 8: //Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, dan 
misleiden wij ons zelven, en de waarheid is niet in ons;" verg. 
VS. 9 en 10, en bij Jacobus h. UI: 2: //Allen struikelen wij 
veel." 

Ik zou nog op vele andere plaatsen kunnen wijzen, maar 
het is , dankt mij , voldoende aangewezen , dat Jezus overal in 
het N. T. , even als in de Bergrede, eene afzonderlijke plaats 
onder de menschen inneemt , m. a. w. nergens met andere men- 
schen wordt gelijk gesteld. //Het is er intusschen ver van 
verwijderd ," zoo als door J. J. van Oosterzee , 1.1. bl. 58 , 
59 wordt opgemerkt, //dat hij, die zich alzoo van alle eiken 
mensch onderscheid, zich enkel in schijn met de menschen 
vereenigd zou voelen. Integendeel legt hij hoorbaren nadruk op 
het feit zijner waarachtige menschheid. Slechts op één punt 
voelt en toont hij zich als mensch onderscheiden van andere 
menschen. Hij de nederige, kent zich zelven nergens eenige 
onvolkomenheid toe. Integendeel enz." Wij hebben dit boven 
reeds aangetoond. 

Het onderscheid tusschen Jezus als mensch en andere 
menschen, dat in de Bergrede reeds uitkwam, hebben wij dus 
elders teruggevonden. Zoo zullen wij thans nagaan, of Jezus 
als de Zoon van God van zijne ware volgelingen, die zonen 
Gods worden genoemd, ook elders wordt onderscheiden. 

i. Jezus CAristm de Zooni van God, 

Wij zijn nu genaderd tot de bespreking van het laatste 
der punten, waarbij wij in de Bergrede hebben stilgestaan. 
Was het soms reeds niet gemakkelijk, ze allen duidelijk te on- 
derscheiden , de grenzen tusschen dit en het voorgaande zijn zeer 
moeilijk te trekken. Veel zouden wij onder hetzelfde opschrift 
kunnen rangschikken ; maar het gaat hiermede even als met elke 



Digitized by VjOOQ IC 



103 

andere persoonsbeschouwing; dezelfde persoon doet zich op on- 
derscheidene wijzen kennen, verschillende eigenschappen worden 
in hem opgemerkt, doch deze hangen nauwer samen, naarmate 
de persoonlijkheid grooter is. Vandaar dat het zoo moeilijk is 
te spreken over de afzonderlijke eigenschappen van Gk)d, en 
dat dit ook niet zonder groote bezwaren van Jezus kan worden 
gedaan. Toch is het ter rechte waardeering van zijn persoon 
noodzakelijk, en, even als in de Bergrede, vinden wij ook in 
liet overige N. T. de gegevens daartoe. 

Aan de andere menschen is Jezus niet gelijk; dat heeft 
hij ons in de Bergrede reeds getoond, en in zijn verder leven, 
naar de mededeelingen der vier Evangelisten, door woorden en 
daden bevestigd. Ook de apostelen zijn daarvan overtuigd, 
gelijk de brieven ons toonden. Wat Jezus dan wél is, ook 
dit hebben wij in de Bergrede van hem zelven kunnen leeren; 
hij is de Zoon van God, boven alle menschen verheven, alleen 
beneden Grod staande. Wij hebben thans te onderzoeken, of 
die voorstelling ook in het vervolg van Mattheus' Evangelie en 
daarna in de overige schriften des !N. T. wordt gevonden. 

Ik zal hiertoe in de eerste plaats wijzen op het slot van 
Matth. XI , waar Jezus , na eene vreeselijke bestraflBng van het 
ongeloovige Chórazim en Bethsaïda en na een verschrikkehjk 
verwijt tegen het trotsche Kapemaüm, waarin de goddehjke 
majesteit van zijn persoon zich kenschetst, openlijk zijne bui- 
tengewone verhouding tot den Vader en zijn eenige grootheid 
te kennen geeft , vs. 25 , 30 , vooral in deze woorden : //Alles is 
mij overgegeven door mijnen Vader en niemand kent den Zoon 
dan de Vader, en niemand kent den Vader dan de Zoon en wien 
de Zoon het wil openbaren." Zoo laat Jezus zich den naam 
Zoon Gods welgevallen Matth. XTV ; 33 , en al staat daar geen 
artikel bij, 't is toch de belijdenis van hen, die in Jezus een 



Digitized by VjOOQ IC 



104 

eenige persoonlijkheid, die in hem den Christus erkenden ^). 
Merkwaardiger is de belijdenis van Petrus Matth. XVI: 16. 
Nadat Jezus heeft gevraagd: //En gijlieden, wie zegt gij, dat 
ik ben?"' antwoordt die apostel : //Gij zijt de Christus , de Zoon 
des levenden Grods." Zoo verhaalt Matiheus h. XVIEI : 5 , dat 
er een stem werd gehoord uit den hemel, die van Jezus ge- 
tuigde: //Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik welbehagen 
heb , hoort naar hem.'^ Eindelijk h. XXYI : 64 bevestigt Jezus 
openlijk de vraag van den Hoogepriester : /fJk bezweer u bij den 
levenden Qt)d, dat gij ons zegt, óf gij de Christus, de Zoon 
Gkxls zijt*' ') Het is derhalve duidelijk, dat Jezus zicb ook in 



1) Als Jezus gezegd wordt, de Zoon van God te zyn, dan geeft 
dit oorspronkeiyk niets meer te kennen, dan dat hij de Christus is, de 
door de Joden yerwachte Messias, aan wien naar den aard zyner waar- 
digheid, die naam meer dan eenig ander koning van Israël, verg. Ps. 
LXXXIX: 28 en Ps. LXXXTT; 6, toekomt. Maar even als Jezus het 
koningschap anders en veel hooger opvat, dan naar de verwachting der 
Joden het r\jk van den Messias zyn zou, zoo krijgt ook door hem de 
benaming 6 vlog tav '&éOif een veel hooger beteekenis. Wordt Jezus 
in het N. T. gekend als stichter en bestuurder van het r^k, waarin alle 
menschen als zonen en dochteren van één God, door liefde gedrongen, 
naar de volmaaktheid des Vaders streven, dan is het onmogeiyk, dat hy 
den naam Zoon Gods aUeen zou hebben aangenomen als een titel, waar- 
mede David en zelfs vreemde koningen in het O. T. worden vereerd. 
Neen, by Jezus en by hen die in hem gelooven, geeft bedoelde naam de 
eenige en innige betrekking te kennen, waarin hy tot God staat, eene 
betrekking, die hem voor menschen de zaligmaker, de weg, de waarheid 
en het leven doet zyn. Zoo is dan de beiydenis , dat Jezus is de Zoon van 
God, geiyk aan die, dat hy is de door God gezonden Heiland der wereld, 
dat hy is onze Heer en Meester, dat hy God als Vader openbaart, en dat 
wy door hem kinderen van dien Vader kunnen worden; verg. de aant. 
Eerste Deel, § 3 i. Als Jezus zich verdedigt, dat hy zich Gods Zoon 
noemde door de Pharizeën er op te wyzen, dat de schrift reeds vele 
menschen zoo noemde, dan pleit dit nog niet daarvoor, dat Jezus zich 
met dezen geUjk stelde. Zie Schlbibrhacheb, Leben Jesu, bl. 258. 

^ Mocht de hoogepriester daarmede hebben bedoeld , of Jezus de 
Messias was, zoo als door de Joden werd verwacht, Jezus vat het, gelyk 



Digitized by VjOOQ IC 



105 

het vervolg van dit Evangelie boven de menschen stelt. Dit 
komt o.a. sterk uit h. XXIII : 8 — 10 , waar Jezus aldus spreekt : 
^Èén is uw voorganger, en gij zijt allen broeders;" //één is uw 
voorganger de Christus." Zoo stelt Jezus zich niet met de 
apostelen gelijk, die toch even als hij uitgaan met dezelfde 
prediking en dezelfde wondermacht , h. X : 40 : //Die u ontvangt 
die ontvangt mij, en die mij ontvangt, ontvangt Hem, die mij 
gezonden heeft." Dus verlangt Jezus ook geloof. Hij getuigt 
h. Vin : 10 van een Heidensch hoofdman : //Zoo groot een geloof 
heb ik zelfe in Israël niet gevonden;" en h. XVIII: 6 : //Maar 
"wie een dezer kleinen die in mij gelooven, ergert, het ware 
hem goed enz." ^) verg. h. X : 31 , 32 : //Ieder dan , die mij belijdt 
voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader 
in de hemelen. Maar wie mij verloochent voor de menschen, 
dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader in de hemelen." 
Ook het geloof aan zijn macht, om wonderen, als kenmerk 
zijner buitengewone persoonlijkheid en zending, te verrichten, 
wordt door Jezus verlangd , Matth. IX : 22 : //Wees goedsmoeds , 
dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw was gezond 
van die ure af." Voorts vs. 28 — 30 : //Gelooft gij , dat ik dit 



uit z\jne bevestiging blykt, in dien zin op, waarin hij zelf zich den Christus, 
den Zoon Gods had genoemd. 

1} „Geloof aan iemand schenkt men, zoo hij een waarheidsprekend 
mensch is; geloof in (dat is volkomen yertronwen op, geheele' overgave 
aan) komt anders op religieus gebied alleen voor in onze betrekking met 
Grod. Jezus kent dus iets als regtmatig aan zich toe, wat tóót hem 
alleen Gode is toegebragt, en na hem aan geen Apostel of Hervormer, 
maar alleen Gode en hem." F. Hofstbdb db Gboot 1.1. bl. 19; verg. 
P. H. D. G. in Waarheid in Liefde, 1842, I. bl. 69, 70. 

RÉviLLB, 1.1. bl. 65 zegt: „C'est la foi de Jésus et non la foi en 
Jësns qui sauve.'* Maar ik behoef dit woord niet te wederleggen, want 
ik lees, bL 66: „Les malades qu'ii gpiérissait devaient leur guérison )t leur 
foi en lui. En bl. 79: „Ponr Jésus, la foi est une confiance entière, nne 
conüance d'enfant, en Dieu, on bien en Ini-même." 



Digitized by VjOOQ IC 



106 

doen kan? Zij zeiden tot hem: Ja, Heer! Toen raakte hij 
hunne oogen aan en zeide: u geschiede naar uw geloof. En 
hunne oogen werden geopend." Jezus deed derhalve wonderen. 
//Gaat heen en bericht aan Johannes,'' zegt hij h. XI: 4, 5, 
//hetgeen gij hoort en ziet. Blinden worden ziende, en kreu- 
pelen wandelen ; melaatschen worden gereinigd , en dooven hooren ; 
dooden worden opgewekt, en armen hooren het Evangelie ver- 
kondigen." Ik acht het overbodig nog op plaatsen te wijzen, 
waarin feiten worden medegedeeld , welke die woorden bevestigen. 
Iedereen kent ze. Wij vinden dus hier, wat de Bergrede deed 
verwachten, en zien bevestigd, wat daar geschreven stond, dat 
anderen wonderen doen zouden door de kracht of op het gezag 
van Jezus, zie h. X: 1: //En hij riep zijne twaalf leerlingen 
tot zich, en gaf hun macht over onreine geesten, om ze uit te 
drijven en elke ziekte en elke kwaal te genezen." ^) 



') BÉYiLLE 1.1. zegt bl. 36: „Jésus ne trouvait ni dans 8on éduca- 
tion, ni dans les croyances, ni dans Ia science de son temps, une raison 
quelconque de nier Ie miracle." Mij dunkt echter, dat Jezns — die ook 
volgens Dr. Beville zoo ver boven z^ne tijdgenooten stond, dat hij van 
hem getuigt in zyn werk, Manuel cTinstruction religieuse, bl. 214: „Dans 
Tunivers k nous connu , Ie Christ est Ie point culminant de la Révélation. 
Qui Ta vu a vu Dieu'* — wol degelijk reden zou hebben gehad, om het 
wonder te loochenen, als het wonder inderdaad, zoo als genoemde ge- 
leerde meent, nooit feitelijk is gebeurd. Nog meer verwondert mij, wat 
op de boven aangehaalde plaats volgt: „Et il est évident qu'il a cru pos- 
séder Ie pouvoir d*en faüre, nous verrons bientót ^ quelles conditions; je 
veux dire qu*il s'est consideré comme nanti de la faculté d'opérer des 
guérisons par Ia seule puissance de sa parole, en qualité d*envoyé divin.*' 
Maar als dit wordt erkend, hoe is het dan mogelijk, de wonderen, die 
van Jezus worden verhaald, als niet gebeurd te beschouwen? Zoo Jezus* 
overtuiging, wonderen te kunnen doen, met de werkelijkheid in strijd was, 
dan moet men toch toestemmen, dat hij in dit opzicht althans waanzinnig 
was. Wil Dr. Révillb dit niet toegeven, dan moet hij erkennen, dat 
'Jezus werkelijk wonderen heeft gedaan, en niet, waar hij dit onderwerp 
aanraakt, aUéén op die plaatsen in het N. T. wijzen, waar Jezns, de 
omstandigheden in aanmerking nemende , weigert een teeken te doen, of het 



Digitized by VjOOQ IC 



107 

Maar hoe ver ook boven de andere menschen verheven ^ 
Jezus staat beneden God; des Vaders verheerlijking is zijn 
doel, des Vaders volmaaktheid zijn ideaal; voor zich zelven 
moge hij navolging, liefde, geloof eischen, voor God alleen 
verlangt hij aanbidding. Dit is in de Bergrede door ons opge- 
merkt : wij vestigen thans daarop de aandacht in het vervolg van 
Mattheus' Evangelie. — Jezus wijst den jongeling , die het goed 
eu deugdzaam zijn veel te licht telde, op de volmaaktheid des 
Vaders , h. XIX : 17 ; //Goed is er maar één ;" of, zoo als Marcus 
schrijft h. X: 18: //Niemand is goed dan God alleen;" verg. 
Luc. XVni: 19. Zoo is het opmerkelijk, hoe Jezus in Geth- 
semané zijn wil onderwerpt aan den wil van God. Kinderlijke 
afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan den hemelschen 
Vader kenmerken daar het vrome gemoed van den Zoon Gods : 
//Mijn Vader ! indien het mogelijk is , laat dezen drinkbeker van 
mij voorbijgaan! Doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij 
wilt!" h. XXVI: 39. — Dat Jezus beneden God staat, dat 
ook hij van God den hoogsten rechter afhankelijk zijn zal, 
geeft hij duidehjk te kennen , als hij , h. XX : 23 , tot de zonen 
van Zebedeüs zegt: //Het zitten aan mijne rechter- en aan 
mijne linkerzijde staat aan mij niet te geven , maar is voor hen , 



onnoodige er van aantoont. — Ik kan niet nalaten hier ook nog te ver- 
wijzen naar bl. 56 — 58 van hetzelfde werkje van Dr. Beyills. Daar wordt 
met groote ingenomenheid over Matth. XV: 21 v.v. en parall. en over 
Matth. VJLLl: 5 v.v., Lucas Vu: 1 v.v. gesproken, waar het verhaal van 
de Kananeesche vrouw en dat van den hoofdman te Eapemaüm voorkomt, 
en ten slotte gezegd: „Aussi ces demiers enseignements ne laissent-ils 
prise k aucun doute.*' Hoe is het nu mogelijk^ aan Jezus woorden toe 
te schrijven, die zoo nauw samenhangen met het doen van een wonder, 
en toch over het doen van wonderen door Jezus hier en elders te zwijgen? 
Hij, die bedoelde woorden voor oorspronkelijk houdt, moet noodzakelijk 
erkennen, dat Jezus werkelijk dingen heeft gedaan, die volgens de tot 
nu toe bekende natuurwetten niet kunnen wprden verklaard , en welke wij 
daarom wonderen noemen. 



Digitized by VjOOQ IC 



108 

wien het door mijnen Vader bereid is." Zoo weet ook God 
alleen den dag^ waarop Jezus zal komen ten gerichte, Matth. 
XXIV: 36. Naar de redactie van Marcus, h. XIII: 32: 
//Doch van dien dag of die ure weet niemand, ook de engelen 
in den hemel niet, ook de Zoon niet, dan de Vader," stelt Jezus 
zich hierbij wel boven de engelen, maar toch beneden God. 
Eindelijk vestigen wij nog de aandacht op de gelijkenis Matth. 
XXI: 33 — 39, waarin Jezus sterk doet uitkomen, dat hij niet 
een gewone of buitengewone plaats innam in de rij van Israëls 
profeten, maar, als in eene geheel eenige betrekking tot God 
staande , met geen der vroegere godsgezanten was te vergelijken. 
Tegenover den heer des wijngaards in de gelijkenis staan de 
profeten, die Grod een ën andermaal aan Israël toezond, als 
dienstknechten, Jezus daarentegen als de Zoon. 

Wat vinden wij nu omtrent deze zijde van Jezus persoon- 
lijkheid bij de drie overige Evangelisten? Toen Jezus door 
Johannes gedoopt werd, liet zich naar Marcus' verhaal een 
stem uit den hemel hooren, I: 11: //Gij zijt mijn Zoon, 
de geliefde; in u heb ik welbehagen." Hiermede komt over- 
een Matth. ni: 17 en Luc. Dl: 22, terwijl de Evangelist 
Johannes I: 34 bericht, dat de Dooper zelf, overtuigd door 
een aanwijzing hem door God gegeven, zeide: //Ik heb 
het gezien en getuigd, dat deze de Zoon Gods is." Zoo 
wordt derhalve reeds dadelijk in het begin van elk Evan- 
gelie aangeduid, dat de betrekking, waarin Jezus tot Gt)d 
stond , hem van alle andere menschen onderscheidde. De parallel 
van de merkwaardige plaats Matth. XI: 25 — 30 vinden wij in 
Luc. X: 21, 22. Van Matth. Xlil: 17 in Luc. X: 23, 24, 
en van Matth. XVI: 16 in Mare. VIII: 29, Luc. IX: 20 en 
Joh. VI: 69, terwijl uit deze laatste plaatsen blijkt, dat de 
benaming, //de Christus, de Zoon des levenden Gods," over- 



Digitized by VjOOQ IC 



109 

eenkomt met: //de Christus,^ >/de Christus Gods," //de Heilige 
Gods." 

Het zijn slechts yerschillende namen, om dezeKde betrek^ 
king te kennen te geven, waarin Jezus leeds in de Bergrede 
zich voordoet. Daar treedt hij op als de gezalfde Gk)ds, de 
Zoon Qois , als (jodsgezant , en hier in het antwoord van Petrus 
wordt hij als zoodanig beleden. Zoo heeft Jezus in de Bergrede 
het vermoeden, in zijn verder onderwijs door woorden en 
daden de overtuiging gewekt, dat hij waarHjk door God was 
geheiligd, waarUjk tot Grod in eene eenige betrekking stond, 
waarlijk door God was gezonden, opdat de menschen door hem 
burgers zouden worden van het koninkrijk, dat hij stichtte, 
zonen van denzelfden God, dien hij als Vader openbaarde ^). 
Zoo zegt Jezus Joh. XVII : 3 : //Dit nu is het eeuwige leven , 
dat zij u kennen, den eenigen, waren God, en dien gij gezon- 
den hebt, Jezus Christus." Hij laat het zich dan ook welge- 
vallen, als hij door de schare als godsgezant wordt begroet en 
vereerd, Matth. XXI: 9, Marcus XI: 9, 10, Luc. XIX: 38; 
verg. VS. 40 en Joh. XH: 13. De merkwaardige geHjkenis 
waarin hij zich scherp onderscheidt van alle vro^re godsge- 
zanten, Matth. XXI: 33 — 39, vinden wij terug Mare. XH: 
1 — 8 en Luc. XX : 9 — 14. Zie eindelijk de parallel van Matth. 
XXVI: 63, 64 in Mare. XIV: 61, 62, Luc. XXH: 66—70, 
en van Matth. XXVII: 11 in Mare. XV: 2 en Luc. XXni: 
8, verg. Joh. XVHI: 37. 



1) Dr. A. Betillb 1.1. bl. 59: „Que Jésns ait en une conscience 
tres nette, tres vive, dn deyoir, donc de sa mission, de répandre panni 
les hommes la rérité religiense dont il se sentait Ie pórtenr, c*est ce qni 
ne pent fake Ie moindre doute , et ce qa'il dit )k ses disciples )k propos de 
la himi^e qn*on ne met pas soos Ie boisseau , il a dü se Ie dire an para- 
yant )t lui-même." 



Digitized by VjOOQ IC 



110 

Dat er in de drie overige Evangeliën even goed als in het 
«erste, vele wonderen van Jezus geboekt staan, zal ik wel niet 
opzettelijk behoeven aan te wijzen. Alleen zij opgemerkt, dat 
Jezus ook daarvan Gode de eer geeft, en zich ook daarin van 
God afhankehjk toont. Zie Luc. VIII: 39 , verg. Joh. XI : 40 , 
Luc. IX: 43, Mare. Vn: 34 en Joh. XI: 41, 42. 

Hier moeten wij ook wijzen op eene alleen in het Evangelie 
van Johannes voorkomende verklaring van Jezus' persoonlijk- 
heid, als de Zoon van God, de gezondene des Vaders. Volgens 
talrijke uitspraken , die wij in Johannes' Evangelie vinden , heeft 
Jezus zelf getuigd, vóór zijne geboorte op aarde, in den hemel 
bij den Vader te hebben geleefd, vóór dat Abraham ter wereld 
kwam, ja vóór de schepping der wereld zelve. ^) Zoo heeffc 
Jezus derhalve, volgens den schrijver van het vierde Evangelie, 
het raadsel zijner buitengewone persoonlijkheid, zijner eigenaar- 
dige betrekking tot God en tot de menschen, opgelost. Een 
andere oplossing daarvan wordt gevonden in de Evangeliën van 
Mattheus en Lucas , die echter niet door Jezus zelven wordt 
gegeven en zich alleen tot een verhaal in de beide eerste hoofd- 
stukken beperkt, ik bedoel de geboorte van Jezus uit de 
maagd Maria. Bij Marcus vinden wij niets noch van deze, 
noch van de voorgaande oplossing. In de Bergrede wordt op 
geen van beiden door Jezus gedoeld ; wij maken er hier dan 
ook aUeen melding van, om te toonen, dat wij daarin een 
bevestiging zien van de eenstemmige getuigenis en voorstelling, 
èn in de Bergrede èn overal elders , dat Jezus met geen ander 



^) Het is bekend , dat velen de bedoelde uitspraken zoo uitleggen , dat 
daarin een idëe6l, geen persoonlijk voorbestaan, zou worden geleerd. 
Hoogst belangwekkend mag die exegese heeten; voor haar valt mijns 
inziens veel te zeggen; maar de bezwaren, die er tegen zijn, wegen mij 
tot nog toe te zwaar, dan dat ik er mij mede zou kunnen vereenigen. 



Digitized by VjOOQ IC 



111 

mensch op gelijke lijn is te stellen, dat Lij inderdaad is ge- 
weest, een //ens sui generis"^). 

Dat Jezus, evenals in de Bergrede en bij de Synoptici, 
zich ook in het vierde Evangelie overal beneden God stelt, dat 
niet zijn eigen wil, zijne eigene verheerHjking, maar Gods wil 
en Gods verheerUjking zijn hoogste doel is, dat hij, bij het 
heldere bewustzijn zijner eigene nooit geëvenaarde zedelijke 
grootheid, en hemelsche roeping of goddelijke zending, nooit zijne 
afhankelijkheid van den Vader uit het oog verliest, maar aan 
Hem alles toeschrijft, wat hij is en wat hij doet, bhjkt zonne- 
klaar ook, ja bovenal, in dat Evangehe, waarin het buitenge- 
wone zijner persoonlijkheid het meest op den voorgrond treedt. 
Men leze Joh. V: 19, 30, 36, 43, VI: 38, 57, 65, VH: 
16 V.V., VIII: 28, 49, X: 29—37, XII: 28, 44, verg. vs. 
45, 50, Xm: 31, XIV: 24, 28, XVII: 1, 4, 11, 15 
enz. Dit wordt ook erkend door Baur, Neutest Theologie^ 
bl, 367 , al acht hij het een bezwaar tegen de oorspronkeUjkheid 
der Johanneïsche voorstelling, dat de vraag zich niet laat be- 
antwoorden, //wie dasselbe Subject, das als der götthche Logos 
in die evangelische Geschichte eingefiihrt wird, zugleich als 
menschJiches Individuum in ihr auftreten kann." Hij zegt name- 
lijk: //Es ist durchaus der Logos, welcher seiner Einheit mit 
Gott sich bewusst ist, nur darin scheint sich ein menschliches 
Bewusstsein in ihm auszusprechen , dass er in seiner Einheit 
mit Gott sich auch schlechthin abhangig von Gott weiss." 

Hebben wij gezien , dat Jezus zich overal in de vier Evan- 
geliën, even als in de Bergrede, als den Zoon van Grod voor- 
doet , wij zullen thans zien , dat hij ook als zoodanig door zijne 
apostelen wordt erkend en gepredikt in de overige schriften van 



1) SoHLEiEBMACHEB , Lehen Jesuj bl. 510. 



Digitized by VjOOQ IC 



112 

het N. T. Petrus zegt tot de schare op het eerste Pinksterfeest na 
Jezus' dood , Hand II : 86 : //Zoo wete dan het gansche huis Israëls 
met zekerheid, dat Gt)d hem tot Heer en tot Christus gemaakt 
heeft, dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt!" Zoo zegt Petrus 
ook Hand. X: 36, van Jezus Christus, //deze is aller Heer," 
en VS. 38 //te weten Jezus van Nazaret, hoe Grod hem gezalfd 
heeft met heiligen geest en kracht." De //gezalfde van Gkxi" 
wordt Jezus ook genoemd: Hand. UI: 18, en zijn //heilige 
knecht," h. TV: 27 en 30. De benaming vióg rov ^eov , 
komt in het boek der Handelingen slechts eens voor h. IX : 20 
//En (Paulus) predikte terstond in de synagogen Jezus, dat 
deze de Zoon Gods is." Jezus wordt //de knecht," doorgaans 
//de heilige knecht Gtods" genoemd, met het Grieksche woord 
ncug, overeenkomende met het hebreeuwsche IJC, hetwelk in 
het O. T. voor de dienaren van Jahve inzonderheid voor de 
profeten wordt gebruikt. Maar moge de naam , die hier dikwijls 
aan Jezus wordt gegeven, hem niet boven de profeten verhefTen, 
de wijze, waarop over hem wordt gesproken, stelt hem op een 
geheel eenige plaats. De aangehaalde gezegden toonden het 
reeds, de volgende zullen het bevestigen. Hand. Y: 31: 
//Dezen (Jezus) heeft God door zijne rechterhand tot een Vorst 
en Zaligmaker verboerd, om aan Israël bekeering te geven en 
vergeving van zonden," verg. h. Il: 32. Als, de Christus 
wordt JeBius gepredikt, Hand. V: 42, IX: 22, XYHI: 5, 
28, XX: 21. Als godsgezant wordt op Jezus gewezen, wan- 
neer Petrus h. Il: 22 zegt: /^ Jezus de Nazarener, een man, 
u van God aangewezen door krachten en wonderen en teekenen , 
die God door hem in uw midden gedaan heeft, gdijk gij 
weet." Bij eea andere gel^nheid z^ Petrus met het oog op 
Jezus, Hand. IV: 12: //Het heil is in niemand anders; want 
er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de 



Digitized by VjOOQ IC 



113 

menschen gegeven is, waardoor wij moeten behouden worden." 
Eindelijk merke men nog op, dat //de apostelen en de oudsten 
en de broeders" van de gemeente te Jeruzalem, schrijven Hand. 
XV: 25, 26: //Bamabas en Faulus, menschen, die hun levwi 
overgegeven hebben voor den naam van onzen Heer Jezus 
Christus." — Hebben wij in de Bergrede opgemerkt , dat Jezus 
wonderen zou doen door anderen , wij vinden het hier bevestigd. 
//In den naam van Jezus Christus den Nazarener, sta op en 
wandel!" zegt Petois Hand* UI: 6 tot iemand, die kreupel 
wae, esL d^e werd o(^enblikkelijk genezen en loofde God, vs. 
8. Een verlamde , Enéas geheeten , wordt genezen op het woord 
van Petrus h. ÏX : 34 : //Jezus de Christus maakt u gezond." 
Zoo verdrijft Paulus den waarz^genden geest trit zdcere dienst- 
maagd, zeggende: ^In den naam van Jezus Christus beveel 
ik u van baar uit te varen!" XVI: 18. Ook met andere 
woorden getuigd de apostelen, dat zij hunne wonderkracht van 
Jezus hebbeai, zie Hand. III: 12b ^ IV: 10, 30 ^). Einde- 
lijk v^?dient in dit boek nog te worden <^gemerkt als een 
bewijs, hoe hoog Jezus wordt gesteld, de bediening van den 
doop met de woorden inl rc5 ovófiaTi *Iija(w XQiarov , 
h. n:38. 

Wat de brieven belxeft: Paulus noraat Jezus in den r^el 
den Zoon van God, om hem van alle m^ischen, als den zede- 
lijk-voknaakte en door God tot verlosser der zondige wereld 
aangewezene, te onderscheidt, als den middelaar tusschen God 



^) Men leze over die wondoren in den naam van den Messias vcr- 
richt, Dr. A. H. Blom, 1.1. bl. 168—178. En bl. 180: „De eerste Chris- 
tenen leefden in de vajste overtuiging , dat Jezus als de door God verhoogde 
Messias voortdurend heerschte, en dat deze heerschappij zich ook open- 
baarde in de uitoefening eener bovennatuurlijke magt.** 

8 



Digitized by VjOOQ IC 



114 

en menschen *). JSoo begint zijn brief 2m de Eomeinen met 
de betuiging, dat hij is //dienstknecht van Christus Jezus, die 
naar het vleesch geworden is uit Davids zaad, en naar den 
Geest der heiligheid krachtig als Zoon Gods is verklaard uit de 
opstanding der dooden." En Gal. TV: é: //Maar toen de vol- 
heid des tijds gekomen was, heeft God zijnen Zoon uilgezonden, 
geworden uit eene vrouw , geworden onder de wet." Zie ook 
Eom. I: 9, V: 10, YIH: 3, 2 Cor. I: 19, 20, Gal. 1:16, 
II: 20, rV: 4. Door den in Jezus geopenbaarden geest Gods 
worden wij zonen Gk)ds, Eom. VIÜ: 14 — 17. Jezus wordt in 
onderscheiding van dezen, Qois eigen Zoon genoemd. Bom. 
Vni: 3: ^tóv éavrov vlov heeft God gezonden;" en vs. 32: 
„Tot; liiov viov heeft Hij niet gespaard." De eigenaardigheid 
van Jezus' verhouding tot den Yader komt ook uit in de dik- 
wijls gebezigde uitdrukking: //God, de Vader van onzen Heer 
Jezus Christus," en Col. I: 13b: //het koninkrijk van den 
Zoon zijner (Gods) liefde." Eph. 1:6: //Gx)d heeft ons b^e- 
nadigd in den Geliefde." Ook zou volgens Faulus Jezus zich 
hierdoor van alle menschen onderscheiden, dat hij persoonlijk^) 
praeexisteerde; zie 1 Cor. Vni: 9, Eom. VHI: 3, Phil. H: 
6—8, 1 Cor. XV: 47, 1 Cor. IX: 4, Col. I: 15; ja dat 
God ook de wereld door hem heeft geschapen , 1 Cor. VUL : 6 , 
Col. I: 16^). En schrijft Faulus zich het doen van wonderrai 
toe, 2 Cor. XH; 12 en Eom. XV: 18, 19, op deze laatste 
plaats voegt hij er bij, dat Christus ze door hem heeft ge- 



1) De naam „Christus", die daartoe in de Evangeliën het meest 
wordt gebruikt, komt gelijk Dr. Wbisb 1.1. bl. 304,^ opmerkt, bij Panlns 
en Petrus, meer als nomen proprinm voor. Zie echter Hom. IX: 5, 
Eph. H: 12. 

2) Men vergelgke de aanteekening boyen bl. 110. 

3) De bijvoeging iia * ItjGOV Xqigtov , Eph. IH: 9, komt in vele 
codices niet voor. 



Digitized by VjOOQ IC 



115 

daan. Wij vinden de praeexistentie ook in den brief aan 
de Hebreen^). Dat Jezns Gk)ds Zoon is en zich daardoor 
boven de menschen verheft, is volgens Paulus vooral ook door 
de teekenen zijner opstanding uit den dood krachtig bewezen; 
zie Bom. I: 4, IV: 24: 25, Vni: 11, 34, X: 9, 1 Cor. 
IX: 1, XV:3— 8,12— 21, Gal. 1: 1,12—17, 2Tim.II:8. 
Ook de schrijver van den brief aan de Hebreen noemt Jezus 
in onderscheiding van alle andere menschen, godsgezanten en 
profeten, den Zoon van God, h. I: 1: //Nadat God oudtijds 
vele malen en op velerlei wijzen tot de vaderen gesproken had 
door de profeten, heeft hij op het laatste dezer dagen tot ons 
gesproken door een Zoon." Op Jezus past hij vs. 5 de woorden 
van Ps. Il: 7 toe: //Gij zijt mijn Zoon, ik heb u heden 
verwekt," en vs. 6 noemt hij hem //den Eerstgeborene." H. Dl: 
5, 6 wordt Jezus t^nover Mozes als dienaar. Zoon van 
God, genoemd; zoo ook V: 8: //Hoewel hij Zoon was, heeft 
hij gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen hij leed" ^). Eindelijk 
zij nog in den eersten brief van Johannes onze aandacht geves- 
tigd op de volgende plaats , h. 1 : 22 , 23 : //Wie is de leuge- 
naar, dan die loochent, dat Jezus de Christus is? Deze is de 
antichrist , die den Yader en den Zoon loochent. Ieder , die den 
Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. Wie den Zoon 
belijdt, heeft ook den Vader." Zie verder h. Hl: 23, IV: 9, 
14, V: 11, 12, 20. 

Wordt Jezus derhalve overal door de apostelen als de Zoon 
van God gepredikt, ook door den naam xifgiog stellen zij hem 
verre boven zich zelven en boven alle andere menschen, gelijk 



ï) Verg. T. Cannegibtek, 1.1. bl. 29—33. 

2) Over de voorstelling en het wezen van den Zoon Gods , bij dezen 
schrijver kan men verder het noodige vinden bij T. Cakneoieteb, 1.1. 
bl. 8—28. 

8^ 



Digitized by VjOOQ IC 



116 

Jezus zelf in de Bergrede deed. Zoo 1 Cor. 1:9: f/GoA is 
gelrouw, door wien gij geroepen zijt tot gemeenschap met zijn^i 
Zoon, Jezus Christus onzen Heer." 2 Cor IV: 5: //Want wij 
prediken niet ons zelven, maar Christin Jezus als Heer en ons 
zelven als uwe dienstknechten om Jezus' wiL" De bdijdenis 
der gemeente, dat Jezus de Heer is, doet haar deelen in Gods 
genade en in het heil door Jezus aangebracht; zie Scmu. X: 9, 
1 Cor. XII: 3, verg. Hiil. Il: 11, Col. Il: 6. De naam 
ntf^ê^f die blijkbaar dient om de verheven betrekking te ken- 
nen te geven, waarin Jezus tot zijne gemeente staat, komt tel- 
kens in de brieven voor: Bom. I: 4, 5, XXI: 7, 25 enz. 
YoohbI is dit opmerkelijk in die aan de Thèssalonicensen. 

Zoo leeft het woord van Jezus : ^én is uw Meester en gij 
zijt aUen broeders,^' voort in de prediking der apostelen. En 
zoo min als Jezus er zelf ooit aan gedacht heeft, zich met Qod 
gelijk te stellen, waarvan wij noch in de Bei^sede, noch m 
het ov^ge der vier Evangeliën een schaduw hebben gevonden, 
ev^imin wordt hij ook in de prediking zijner apostelen, als 
tweede persoon eener drieënheid, ^) met Gk)d vereenzelvigd , of 
als een tweede God in den hemd voorgestdd. Even als in de 
Bergrede vim Jezus, vinden wij ook im het ouderwi|s ^jner 
apostelen een zuiver monotheïsme gehandhaafd. Wat Jezus is, 
is hij docHT, onder en ter verheerlijking van QoA : ^od heeft 
hem uitermate verhoogd, en hem een naam gesdionken, die 
boven allen naam is, opdat elke tong bdijde , dat Jezus Christus 
de Heer is, tot heerlijkheid van God, den Vader,'* PhiL 
II: 9, 11. Zoo ook 1 Cor. XV: 28: /y Wanneer nu alles aan 
hem onderworpen is geworden, dan zal ook de Zoon zdf zich 



1) In Jofaannes' brief ia, gelijk men weet, in 1 Joh. V: 7, a, een 
later bijvoegsel, *twelk in de oudste codices niet roorkomt. 



Digitized by VjOOQ IC 



117 

onderwerpen aan dien, die hem alles onderworpen heeft, 
opdat God alles in allen zij." Eph. IV: 5, 6: //Één Heer, 
een geloof, één doop, één QoA en Vader van allen, die over 
alles en door aUes en in alles is." 1 Tim. IE: 5: //Want er 
is één Gbd, één middelaar ook van God en-menschen, de 
mensch Christus Jezus*" 1 Cor. III: 23: //Gij zijt van 
Christus , en Christus is van Grod." De schrijver van den brief 
aaui de Hebreen is er evenzeer verre van af Jezus met God 
gdijk te stellen; dit komt reeds uit h. I: 3, en is verder 
aangewezen door T. CANNEGiETEa, 1.1. bl. 57 — 60. Ook in 
de ovOTge brieven wordt Jezus altijd beneden God geplaatst. 
Zie b. V. dien van Judas vs. 24 en 25. 

Hebben wij in de Evangeliën en in de Handelingen opge- 
merkt, dat Jezus boven alle andere mensdien wordt verheven, 
odk door het eiseh^ van geloof in hem , hetzelfde vinden wij 
in de brieven terug. I>e uitdrukking mari^ êig I. X. komt 
voor. Gal. 11: 16, PhiL I: 29, Col. TL: 5; mang iv I. X. , 
Gal. ni: 26, Eph. I: 13, 1 Tim. Dl: 13, 2 Tim. III: 15; 
niavii tnï I. X. Eom. IX: 33, 1 Tim. I: 16. Eindelijk zij 
o^emerkt, dat ook in de brieven, aan Jezus, door de instelling 
van den do(^ ëiq ró ovoiia /. X. en van den maaltijd, 1 Cor. 
XI: 23 V.V., welken hij zelf ter herinnering aan zijnen dood 
verordende — het eene tot mededeeling van zijn geest, het 
andere tot versterking van zijn geest, beiden tot instandhouding 
van levensgemeenschap tusschen den in den hemel levenden 
Meester en zijne vo^elingen op aarde — een eenige plaats onder 
aUe schoeien wordt to^ek^id. Daardoor wordt hij als de 
Zoon Gods en de Heer der gemeente met dankbare liefde 
erkend en vereerd, in het bewustzijn eener diepe afhankelijkheid 
en geestelijke armoede , welke alleen in hem haar steun en haar 
rijkdom kunnen vinden, die de weg, de waarheid en het leven 



Digitized by VjOOQ IC 



118 

is, de zekere gids tot den hemelschen Vader voor alle eeuwen 
en voor alle geslachten. 



§ 8. Slotsom Tan Jezus' onderwjys in het oyerige 
Nienwe Testament. 

De slotsom van de Bergrede, of de toepassing van al 
hetgeen Jezus daarin heeft gesproken, kwam, geUjk wij zagen, 
hierop neder: Vertrouwt u aan mij toe; doet wat ik u zeg; 
dan zult gij, wat er ook gebeure, u kunnen verheugen over 
uwe keuze als die van een verstandig man; zonder die keuze 
staat uw geluk niet vast. Diezelfde bewustheid van de hooge 
waarde van zijn onderwijs, en van het ongeluk dergenen, die 
het verwerpen, vinden wij telkens bij Jezus in het vervolg van 
^attheus' Evangelie en in de drie overige terug. Wij kunnen 
hiervoor verwijzen naar hetgeen wij § 8 en § 7 sub aj, hebben 
opgeteekend, omtrent de zaligheid, welke Jezus hun toez^, 
die hem volgen, in hem gelooven, en zijne geboden bewaren. 
Enkele plaatsen zal ik hier bijvoegen, om te toonen, hoe Jeziis 
ook op andere wijzen het beklagenswaardige doet uitkomen van 
die menschen, welke hem verwerpen. Helder wordt dit in het 
licht gesteld Luc. XIX: 41, 42: //Toen hij nader gekomen 
was en de stad zag, weende hij over haar en zeide: Och of 
ook gij erkendet, ook nog op dezen uwen dag, wat tot uwen 
vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uwe oogen." En 
Luc. Xni: 34, 85: //Jeruzalem 1 Jeruzalem 1 gij, die de pro- 
feten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn , hoe menigmaal 
heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen , gelijkerwijs eene 
hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gij 
hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u overgelaten. Doch ik 



Digitized by VjOOQ IC 



119 

z^ n, dat gij mij niet zult zien, totdat de tijd komt, wanneer 
gij zegt: //Grezegend hij, die komt in den naam des Heeren!" 
Zoo wijat Jezus ook op het ongunstige vonnis , dat hen , die 
hem verwerpen,. na den dood wacht. Wij vinden hier voorbeel- 
den van § 7, sub g. Zelfs zegt Jezus van de stad, die de 
prediking zijner apostelen afwijst, Matth. X: 15: /rYoorwaar, 
ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gromorra drage- 
lijker zijn ten dage des oordeels, dan voor die stad." Verg. 
vooral ook h. XI : 20 — ^. Het is derhalve duidelijk , dat 
Jezus, even als in de Bergrede, overal elders vplkomen overtuigd 
is van de waarheid zijner prediking , en van de noodzakelijkheid , 
om aan hem het geheele vertrouwen te schenken , hem na te 
volgen en zijne geboden te bewaren, als men die zaligheid wil 
deelachtig worden, welke hij alleen kan schenken. 

Eindelijk zij hier nog het volgende opgemerkt. Jezus' 
onderwijs heeft overal een universalistisch karakter. //Gij zijt 
het licht der wereld,'' zegt hij in de Bergrede tot zijne aposte- 
len, //komt allen tot mij, gij, die vermoeid en belast zijt,'' 
vermaant hij in het vervolg van Mattheus' Evangelie, en aan 
het einde: /s'Gaat heen en onderwijst alle volken." Maar 
even nadrukkelijk wijst hij er op, dat aUen moeten komen tot 
hem, dat niemand tot God als Vader kan komen dan door 
hem, en zijnen apostelen geeft hij den last, om te leeren on- 
derhouden, wat hij hen heeft geboden. Zoo is de slotsom van 
zijn onderwijs, gelijk aan die der Bergrede: Zalig de mensch, 
die hem aanneemt! Ongelukkig, die hem verwerpt; diens huis 
is gebouwd op een zandgrond. >yDe regen stroomde neder, en 
de stortvloeden kwamen , en de winden bliezen en sloegen t^n 
dat huis aan, en het viel, en zijn val was groot." 



Digitized by VjOOQ IC 



120 



§ 9. Uitwerking yan Jezus' onderwijjs in ket orerige 
Nienwe Testament. 

Toen Jezus de Bergrede had geëindigd , stonden de scharen, 
zoo als Mattheus verhaalt, h. Vu: 28, 29 , verslagen over zijne 
leer. Meermalen wordt ook elders in dit en in de andere Evan- 
geliën met een enkel woord gewag gemaakt van den diep^i 
indruk, dien Jezus^ onderwijs op zijne toehoorders maakte. 
Matth. Xni : 54 lezen wij : //In zijn vaderstad gekomen , leerde 
hij hen in hunne synagoge, zoodat zij verslagen stonden en 
zeiden: Vanwaar heeffc deze die wijsheid en krachten?" Zelfe 
van de leerlingen der Pharizeën en de Herodianen , die gekomen 
waren, om Jezus met woorden te verstrikken, zegt Mattheus, 
na de mededeeUng van het antwoord, dat Jezus hun gaf, h. 
XXII: 22: //Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich: en 
zij (blijkbaar verslagen) verlieten hem en gingen weg." Na het 
gesprek van Jezus met de Sadduceën, die met een dergelijk 
doel tot hem kwamen, teekent Mattheus aan, vs. 33: //Toen 
de scharen dit hoorden, stonden zg verslagen over zijne leer." 
Ook de Pharizeën, die meenden Jezus in een woordenwisseling 
te kunnen overwinnen, werden zoo zeer uit het veld geslagen, 
dat Matth. vs. 46 schrijven kon : //Niemand kon hem een woord 
antwoorden , en ook durfde niemand hem van dien dag af iets 
meer vragen." 

In het Evangelie van Marcus vinden wij dergelijke getuige- 
nissen omtrent den indruk , dien Jezus' onderwijs maakte. Eeeds 
waar hij verhaalt, dat Jezus te Kapemaüm op den sabbat in 
de synagoge ging en leerde, teekent Marcus aan I: 22: //Zij 
stonden verslagen over zijne leer; want hij leerde hen als macht- 
hebbende, en niet als de schriftgeleerden." En vs. 27: //Allen 
stonden verbaasd, zoodat zij onder elkander vroegen, zeggende: 



Digitized by VjOOQ IC 



121 

ffVf^i is dit? Welke is deze nieuwe leer, dat hij met macht 
ook den onreinen geesten bevelen geeft, en zij hem gehoorzsunen? 
En. terstond ging alom het gerucht van hem uit , in den gehee- 
len omtrek van Galiléa." Zoo getuigt ook Lucas, waimeer hij 
verhaalt, dat Jezus na zijn verblijf in de woestijn naar Galitóa 
terugkeerde, h. IV: 14, 15: //En er ging een gerucht van hem 
uit door den geheelen omtrek. En liij leerde in hunne synago- 
gen, en werd door aUen geroemd." Verder vs. 32: //En zij 
stonden verslagen over zijne leer; want zijn woord was met 
macht." Vs. 42 : //En de scharen zochten hem op , en kwamen 
bij hem; en zij hielden hem tegen, opdat hij niet van hen zou 
weggaan." De dikwijls herhaalde vermelding, dat eene groote 
menigte Jezus volgde, is een treffend blijk voor den diepen 
indruk, welken zijne woorden en daden op het volk maakten, 
""tgeen te merkwaardiger is, omdat hij nimmer toegaf aan de 
grof zinnelijke verwachtingen omtrent het Messiaansche rijk, 
zoo als die onder de Joden bestonden. Zoo verhaalt Lucas, h. 
XII : 1 , dat //een schare van duizenden zich (om Jezus te hoo- 
ien) verzamelde , zoodat zij elkander vertraden." Toen hem ver- 
weten werd, dat hij den sabbat ontheiligde, dewijl hij een 
kranke genas, wist hij zich zoo te verdedigen, dat al zijne 
tegenstanders beschaamd stonden, en het volk^ hoe sterk aan 
de strenge sabbatsviering gehecht, hem toejuichte, //zich ver- 
blijdende over al het heerlijke, dat door hem werd gedaan," 
Lc. Xni: 17. Als Lucas verhaalt, dat Jezus dagelijks in den 
tempel leerde, en de voomaamsten des vdks hem zochten te 
dooden, voegt hij er bij, h. XIX: 48: >yZij vonden niet, wat 
te doen; want het gansche volk hing aan hem, terwijl het hem 
hoorde." Zoo vinden wij weder h. XXI : 38 : //En des ochtends 
kwam al het volk tot hem in den tempel, om hem te hooren." 
Ook in het Evangelie van Johannes ontbreekt het niet aan 



Digitized by VjOOQ IC 



122 

plaatsen, die getuigen voor dezelfde krachtige uitwerking van 
Jezus' prediking, h. Vil: 15: >yDe Joden dan verwonderden 
zich en zeiden: Hoe is deze zoo geleerd, daar hij toch niet 
onderwezen is." Meermalen verhaalt Johannes, dat velen na 
Jezus gehoord te hebben, in hem geloofden. Eens waren zelfs 
de dienaren des Hoogen Baads zoo diep door zijne redenen ge- 
troffen, dat zij hun last, om hem gevangen te nemen, niet 
konden uitvoeren, maar bij hunne meesters terugkwamen, met 
de verklaring, dat zij het hun opgel^e gebod niet hadden 
kunnen volbrengen. Ze zeiden. Joh. VIT: 46: //Nooit heeft 
een mensch zóó gesproken als deze mensch." 

Wij hebben in de Bergrede opgemerkt, dat behalve de 
inhoud, ook de vorm, van Jezus' prediking zoo geschikt was, 
om een diepen indruk te maken. Niet anders is het met Jezus' 
onderwijs in het overige N. T. Ook hierin vinden wij die 
levendigheid van stijl , die frischheid van gedachte , dien rijkdom 
en die juistheid van beelden, welke in de Bergrede ons zoozeer 
aantrekken. Ook aan puntige gezegden, oxjmora en hyperbo- 
len ontbreekt het hierin niet. Heb ik daarvan in de Bergrede 
enkele voorbeelden aangewezen, ik zal dit hier niet doen. De 
keuze is zoo ruim , dat ik niet zou weten , waartoe mij te bepa- 
len; zij staan bovendien ongetwijfeld iederen lezer voor den geest. 
Ik wil alleen wijzen op die vele en schoone gelijkenissen in 
het onderwijs van Jezus, welke zoo geschikt waren, om de 
aandacht der hoorders te boeien, in hun geheugen in te drin- 
gen, en hun tot nadenken aanleiding te geven; gelijkenissen, 
die, geheel eenig in haar soort, te vergeefs worden gezocht in 
het onderwijs der apostelen, terwijl het bekend is, dat later tot 
in onze dagen toe vele Christenen vruchteloos hebben getracht 
den grooten Meester daarin te bereiken. 



Digitized by VjOOQ IC 



BESLUIT. 



Ik ben uitgegaan van het merkwaardige yerschijnsel, dat 
de Bergrede, zoo als wij haar Matth. V, VI en Vü vinden, 
door alle tijden heen de bijzondere aandacht en hooge waardee- 
ring heeft gewekt van allen , wier streven het geweest is , de 
zuivere bronnen van het Christendom te leeren kennen, en dat 
zij ook in den laatsten tijd onder hen, die aan vele stukken 
van het N. T. oorspronkelijkheid in denkbeelden en geloof- 
waardigheid in voorstelling ontzagen , zeer hoog als een ken- 
bron der christelijke waarheid staat aangeschreven. 

Dat verschijnsel bracht mij er toe, te onderzoeken, hoe 
die Bergrede ons Jezus Christus doet kennen. Het resultaat 
was, dat zij hem kennen deed als den Zaligmaker der men- 
schen, als koning onder God van het rijk dat hij stichtte, als 
vertegenwoordiger en prediker der hoogste zedelijkheid, waardoor 
hij Israëls wet geheel vervulde, als wetgever in zijn rijk, als 
wetverklaarder en daardoor als opvoeder der menschen, als 
rechter in het koninkrijk des Yaders, als iemand, die zich niet 
met de menschen gelijk stelt, maar zich bewust is, de Zoon te 
zijn van God, die alléén zijnen Yader boven zich erkent als 
zijn zender, van wien hij ook de macht heeft, om buitenge- 
wone teekenen te doen è£ zelf èn door anderen , opdi^ zoo door 



Digitized by VjOOQ IC 



liem zou worden gesticht het koninkrijk der hemelen, waarin 
alle menschen, tot zonen en dochteren Gods opgeleid, naar de 
volmaaktheid des Vaders zouden streven, om daarin hier en 
hier namaals hun zaligheid te vinden. 

Met dit resultaat nu heb ik in het tweede deel van mijn 
proe&chrift alles , wat ik daaromtrent in het overige N. T. vond , 
vergeleken. Dit heeft vooreerst doen zien, dat de Bergrede 
uitmuntend past in het Evangelie van Mattheus, waarin de- 
zelfde geest ons overal tegen komt, en de ontwikkeling der 
kiemen van h. V, VI en Vu duidelijk zichtbaar is. De inhoud 
van het geheel gerfl ons wel den indruk , dat Mattheus blijkbaar 
met het oog op Jdodsche lezers zijn EvangeUe heeft o^esteld, 
maar niet het recht, can gelijk o. a. Baub doet, IfeuL TheoL 
bL 5S, van een judaïstisch karakter te spr^en, alsof er in dit 
Evangelie veel zou zijn , wat meer met de zienswijze van den 
Jood^chen schrijver dan met den geest van Jezus overeenkomt; 
alsof hierin b. v. het Joodsche particularisme bleef gehandhaafd , 
waarboven Jezus zich in de andere Evangeliën verheft. Neen , 
het tegendeel meenen wij , in de vroeger gemaakte opmerkin- 
gen , (tweede deel § 7 , a — i) te hebben aangewezen. 

V»der hebben wij bevonden , dat alles in het N. T. inder- 
daad tot dezelfde voorstelling van Jezus leidt. Maar wat hier 
en daar in de Bergrede slechts in kiem aanwezig was, ziet men 
elders nader ontwikkeld; wat in de Bergrede soms niet veel 
meer gaf dan een vermoeden , werd in het vervolg tot zekerheid 
opgevoerd. En vonden we in de overige schriften, bij meer- 
dere uitbreiding en dikwijls onder geheel andere omstandigheden, 
gedurige afwisseling in gedachte en voorstelling, ook bijvoegin- 
gen, waaraan de Bergrede niet doet denken, nergens ontdekten 
wij t^ni^raak tegen of omverwerping van het gevondene. 
Neen , terwijl wij opmerken , dat in die rede , welke kort na 



Digitized by VjOOQ IC 



125 

Jezus' optreden zal zijn uitgesproken, de voornaamste gegevens 
omtrent zijn persoon en werk niet meer dan in kiem aanwezig 
waren, terwijl wij voorts zeggen kunnen, dat de Bergrede het 
Christendom bevat in zijne aansluiting aan het Oude Verbond 
en in zijne beginnende afscheiding van het Oude Verbond, en 
lüerin de wijsheid bewonderen van hem , die eerst langzamerhand , 
naar gelang het oog zgner leerlingen helderder werd , zijne pre- 
diking uitbreidde en zich zelven openbaarde, moeten wij er aan 
vasthouden , dat de hoofddenkbeelden , waarbij wij in de Bergrede 
hebben stilgestaan , zich allen in den overigen inhoud des N. T. 
laten terug vinden, zoodat Jezus blijkt in de Bergrede en in 
het overige N. T. dezelfde te zijn. 

Mocht mijne poging , om dit aan te toonen , niet te zwak 
worden bevonden , ik zou dan een bijdrage hebben geleverd ter 
hoogere waardeering van de oorkonden des Christendoms; want 
wordt aan de Bergrede om haren inhoud onder die oorkonden 
een eerste plaats aangewezen door bijna alle Theologen , is het 
dan billijk, dat zoo velen dien eersten rang ontzeggen aan die 
geschriften des N. T., welke in hoofdzaken omtrent Jezus 
Christus juist hetzelfde te zien en te denken geven? Neen, als 
men in de Bergrede een oog heeft voor die dingen , welke velen 
over het hoofd zien, maar die ik gemeend heb te moeten aan- 
wijzen, dan zal men niet meer van een Jezus van de Bergrede 
spreken, als ware deze een andere dan die van het N. T. in 
zijn geheel. 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



STlLËlHaiH. 



In de Beigiede, gelijk wij haar Mattk V, VI en TH 
vinden opgeteekend, zijn de meeste hoofdwaarheden des Chris- 
tendoms in kiem aanwezig. * 



n. 



De voorstelling, welke het overige N. T. ons van Jezns 
geeft, is niet in strijd met die, welke wij nit de Bergrede 
moeten afleiden. 



Digitized by VjOOQ IC 



128 

m. 



De vele puuten van overeenkomst , tusschen de Bergrede en 
den inhoud van het overige N. T., pleiten voor de oorspronke- 
lijkheid en geloofwaardigheid zoowel der Bergrede als der overige 
oorkonden des Ohristendoms in het N. T. 



IV. 



Met de jota's en tittels van de wet, Matth. V: 18, be- 
doelt Jezus geen kleine rituëele voorschriften, maar die be- 
langrijke geboden, wier bedoeling niet werd b^repen en wier 
handhaving werd verwaarloosd door zijne tijdgenooten , dewijl 
deze ze voor kleinigheden hielden. 



Uit de schriften des N. T. blijkt, dat de Joden van 
Jezus' dagen geen verandering of opheffing van de wet door 
den Messias verwachtten. 



VI. 



Naar de eenstemmige voorstelling der vier Evangeliën was 
Jezus die wereldbeschouwing toegedaan , welke men tegenwoordig 
de supranataralistisdie no^nt. 



Digitized by VjOOQ IC 



129 
VII. 



Dat Jezus na zijn dood aan velen zijner leerlingen is ver- 
schenen, staat vast. 

VIII. 

Aan de stellige overtuiging, een geheel eenige plaats in 
de menschheid in te nemen, paart Jezus in de vier Evangeliën 
overal het bewustzijn eener diepe afhankelijkheid van God. 



IX. 



Ter handhaving van de Triniteitsleer , gelijk die in het 
Symbolum Pseudo-Athanasianum voorkomt, kan men zicli op 
geen enkele plaats in het N. T. met grond beroepen. 



X. 



//De God van Jezus Christus is evenmin die van het 
Deïsrae, als van het Pantheïsme." 

Van Oosterzee, J)e Theologie des N, V, bl. 63. 



XI. 



Op christelijk standpunt moet men loon en straf in het 
volgend leven erkennen , maar eeuwigdurende straf verwerpen. 



XII. 



//Het denkbeeld van eene alleen zaligmakende Kerk , zooals 

9 



Digiti 



zedby Google 



130 

het in 3e Eoomsclie Kerk en ook nog bij vele Protestanten 
bestaat, is onprotestantsch en onchristelijk,^^ 

Huurling, Resultaten^ D. II, bl. 37. 

XIII. 

Het denkbeeld, dat de mensch zich aan de wereld zou 
moeten onttrekken, is met het onderwijs van Jezus, in zijn 
geheel genomen, onbestaanbaar. 



XIV. 



Godsdienstige begrippen kunnen de zedelijkheid in den weg 
staan, maar zonder godsdienst is zedelijkheid op den duur on- 
bestaanbaar. 



XV. 



//Het gevoel van pligt en het gevoel van vrijheid zijn 
onafscheidelijk verbonden. Het een zonder het ander is niet 
denkbaar." 

Opzoomer, De waarheid en hare kenhronneri^ bl. 223. 

XVI. 

//Eén van beiden, óf bij den mensch alleen, het hoogste 
der ons bekende schepselen, wordt het doel gemist, dat in zijn 
aanleg, in zijn pligtbewustzijn spreekt, óf de mensch is 
onsterfelijk." 

Idem ibidem, bl. 52. 



Digitized by VjOOQ IC 



131 

xvn. 

In Psalm CX wordt niet aan den Messias gedacht. 

xvin. 

Li VS. 3 van Ps. CX verdient de lezing is^^'p - 'Vyi^. de 
voorkeur boven die, welke in den gewonen tekst en door de 
Septuaginta is aangenomen. 

XIX. 

De redactie van Joel III: 2 in den Hebreeuwsclien tekst 
is te verkiezen boven die in de Septuaginta h. II: 29. 

XX. 

De tekstverandering, welke door CoiiAXi, Jésus-Christ et 
les croyances messianiques de son temps^ bl. 210 — 213, wordt 
voorgesteld in Matth. XXV : 31 en 34 is af te keuren. 

XXI. 

De redactie van Luc. XVI: 17 in het Evangelie van 
Marcion: évxoncDTéQOP Si tariv top ovquvop xai xtiv y^p 
nageX^eTp ij x&p Xóyoop /aov fiiap xegaiap neaeTp , welke 
door Baur en Hase voor de oorspronkelijke lezing wordt ge- 
houden, is eene willekeurige en onhandige verandering van 
den oorspronkelijken tekst in ons Lucas' Evangelie. 



Digitized by VjOOQ IC 



' 132 
XXII. 

Abraham is een historisch persoon. 

xxm. 

Het verschil van gevoelens der voornaamste Hervormers 
was voor de Kerkhervorming zeer gunstig. 

XXIV. 

De oorspronkelijke b^nselen der Kerkhervorming waren 
//rechtvaardiging door het geloof" en //vrijheid van onderzoek 
des Evangelies." Eerst later kwam voor het tweede in de 
plaats //het uitsluitend gezag der Heilige Schrift." 

XXV. 

Voor Christenen is de waarde van den Koran zeer onbe- 
duidend. 

XXVI. 

De Waalsche gemeente heeft in Nederland, behalve te 
Amsterdam, Botterdam en 'sGravenhage , geen grond van be- 
staan meer. 

xxvn. 

De bepaling in Art. 23 alinea 2 van het U^lement t» 
toelating tot de Evangeliebediening is onbillijk. 



Digitized by VjOOQ IC 



133 

xxvm. 

Li liet belang der ontwikkeling van den jeugdigen Evan- 
geKedienaar is liet wenschelijk , dat hem bij kerkelijke verordening 
worde toegestaan , gedurende liet eerste jaar zijner bediening op 
eiken kerkdag slechts eenmaal voor de gemeente op te treden. 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized by VjOOQ IC 



Digitized hy VjOOQ IC 



V