This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
vShoV i;h HlHVAftLl LlliftAHV
AH uaiM u
JEZUS (MISTIJS \fi m BERGREDE
TEEGELEKEN MET
JEZUS cnRisms m het oveiiice 1 1
(HHJR
A F. n. Bt^A^TLnV
nilONJSOBN, — rt,. J SflUEtlBKEJi.
ISÏO.
Digitized by
Google
sa?
AndöVer-'HArIM^
IKEOLoeiaLUBEARY
Digitized by VjOOQ IC
Digitrzed by VjOOQIC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digiti
zedby Google
JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE
VEBOET^KEN UET
JEZUS CHRISTUS IN HET OVERIGE NIEUWE TESTAMENT.
Digitized by VjOOQ IC
^ Digitized by VjOOQ IC
^
JEZUS CflRISm IN DE BERGREDE
VERGEIiEKEN MET
JEZUS CHRISTUS IN HËT OVERIGE NIEUWE TESTAMENT.
Academisch Proefschrift
TER VERKRIJQINO VAN DEN QRAAD VAN
DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID,
AAN DB
fil006BS6HII®l. TS 8R®HIIISSia >
OP 0£ZAO VAN DEN BECXOK MAGNIFICUS
Mr. B. D. H. TELLEGhEN,
Hoogleeracar in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid,
IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN
AUGUST FREDERIK HENDRIK BLAAUW,
GEBOREN TE DELFT. «ZL
-OOO^OOO-
GKONINGEX, — R. J. SCHIERBEEK.
1870.
Digitized by VjOOQ IC
Gedrukt bij R. J. Schier beek, te Groningen,
Digitized by VjOOQ IC
Si 1.1
AAN MIJNE OUDERS.
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Het is mij een heerlijk voorrecht^ bij het verlaten der
Hoogeschooly dit proefschrift aan mijne innig geliefde Ouders
te itmnen opdragen. Tevens is het mij eene lelwefte hier een,
enkel woord te doen, voorafgaan om mijn hartelijken dank te be-
tuigen aan zoo vele anderen^ die tot de gewenschte voltooiing
mijner academische studiën^ op verschillende wijzen hebhen mede-
gewerkt.
Ontvangt Gij allen de verzekering mijner dankbaarheid;
ime namen zal ik niet noemeti^ maar in mijn verder leven hoop
Digitized by VjOOQ IC
ii te tooften dat zij , wel verre van door mij te worden vergeten ,
mij steeds de aangename verpUcMing zullen herinneren om te
beantwoorden aan de belangstelling die Gij mij hebt beiwezen^
aan het vertrouwen dai Gij in mij hebt gesteld^ aan de liefde
waarmede Gij mij hebt geholpen.
Aan U in het bijzonder mijn dank^ Hoogleeraren wier
lessen ik heè bijgewoond. Met groote ingettmnenheid zal ik aan
uw aller onderwijs en aan den vriendschappelijken omgang met
velen uwer blijven denken.
Onder de aangenaamste herinneringeti zal ik die wen stellen
welke ik gedurende vier jaar mst vele goede vrienden^ op de
vergaderingen van //Belgicis Litteris Sacrum," in uw
gezelschap h^ doorgebracht^ Hooggeleerde Moltzeb! Moge dat
genootschap . zich altijd in vme voortreffelijke medewerking blijven
verheugen.
Gij bovenal Hoogleeraren der theologische faculteit Hof-
stede DE Groot, Muurling en Diest Lorgion h^t aan-
Digitized by VjOOQ IC
spraak op mijne erkentelijkJmd\ hoog waardeer ik het voorrecht
uw onderwijs en uwe wehoillendheid te hebben genoten.
Wat ik^ aan U verschuldigd ben Hooggeachte Hofstede
DE Gboot, in wien ik te gelijk een voortreffelijken leermeester^
raadsman en vriend heb gevonden^ laat zich niet onder woorden
brengen. Ik hoop dat Gij er getuige van zult wezen niet aan
een onwaardige uwen kostbaren tijd^ uwe veelomvaitende kennis
en uwe heilzame vriendschap te hébben gewijd, In de laatste
jaren , inzonderheid bij de bewerking van mijn proefschrift , heb
ik aan moe verstandige en vriendelijke leiding zeer veel te
danken. Be doctorale graad dien ik op uw aanraden en met
uw hulp heb trachten te verkrijgen , zal mij aansporen om mijne
zwakke krachten dienstbaar te maken , aan die wetenschap en aan
die Kerk waaraan Gij uw geheele leven hebt gewijd. Bai moge
U het bewijs zijn mijner dankbaarheid.
^Eindelijk vinde hier nog een enkel afscheidswoord zijn
plaats: Ik neem de vrijheid mij aan te bevelen in de belang-
Digitized by VjOOQ IC
stellhif) en vriendschap^ die ik gedurende mijn bijna vijfjarig
verblijf aa7i de Groninger Hoogeschool van vele Hoogleeraren en
Studenten , Predikanten en andere Stadgenooten heo mogen onder-
vinden. Daar mij het voorrecht is geschonken^ in deze provincie
te Wirdum beroepen te zijn^ en ik derhalve niet ver uit uwe
ow/jeving wegga ^ troost ik mij met de hoop TI nog dikwijls te
zullen ontmoeten.
Digitized by VjOOQ IC
INHOUD.
INLEIDING BI. 1.
EEKSTE DEEL.
JEZUS CHBISTUS IN DE BERGREDE OP ZICH ZELVE.
§ 1. Overzicht van den inhoud der Bergrede BI. 7.
§ 2. Doel van de Bergrede // 10.
§ 3. Hoofddenkbéfelden in de Bergrede // 12.
§ 4. Slotsom van de Bergrede // 30.
§ 5. De uitwerking der Bergrede // 31.
Digitized by VjOOQ IC
T^WnEDE , DEEL.
JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE, VERGELEKEN MET
JEZUS CHRISTUS IN HET GEHEELE NIEUWE
TESTAMENT.
§ 6. Plan van behandeling . BI. 34.
§ 7. ])e negen hoofddenkbeelden van de Bergrede
in het overige N. T , // 35.
§ 8. Slotsom van Jezus' onderwijs in het overige
Nieuwe Testament // 118.
§ 9. Uitwerking van Jezus' onderwijs in het overige
Nieuwe Testament // 120.
BESLUIT ....// 123.
Digitized by VjOOQ IC
HSTLEIÜHSTG.
Onder de schoonste bladzijden van de nieuwtestamentische
schriften moeten zonder twijfel die worden gerekend, welke ons
in het midden eener schilderachtige landstreek verplaatsen, om
onzen geest de koesterende stralen te doen genieten van een licht
zoo zacht en liefelijk, zoo levenwekkend en versterkend > als
er op aarde nergens weder een heeft geschenen. Ieder, voor
wien het N. T. geen gesloten boek bleef, heeft zich altijd
bijzonder aangetrokken gevoeld tot die eerste prediking van
Jezus, waarin de heerlijke schatten van een nieuw leven voor
de menschheid worden ontsloten. ^)
Die de Bergrede leest en herleest, zal telkens weder den
diepen indruk gevoelen, welken haar rijke inhoud wel moet
maken op ieder, wien het niet geheel aan godsdienstzin en zede-
lijken ernst, aan een streven naar het ideale ontbreekt.
Het verwondert ons dan ook niet, dat zij langen tijd in'
het geheugen der eerste Christenen bewaard is gebleven, gelijk
') „Jcdes Wort in dieser Rede Jesa ist geistig und Eeligion des
Herzens." Herder, Eeden und Ilomilien, bl. 5, uitgave 1826.
1
Digitized by VjOOQ IC
blijkt uit verscheidene plaatsen in de brieven van het N. T.
en in de oudste gedenkstukken der christelijke letterkunde. *)
Evenmin bevreemdt het ons , dat zij , zoo als wij haar Matth.
V, VI en Vil vinden opgeteekend, reeds aan den kerkvader
Augustinus aanleiding gaf tot het schrijven van een afeonderlijk
werk , Be Sermone Domini in Morde (T. UI , ed. Bened.) , aan
Luther, Auslegung dea 5, 6, 7 Cap. Mt. (B. VIT, uitg. van
Walch) en aan zoovele anderen tot in dezen tijd toe, onder
welke vooral verdiend te worden genoemd Dr. A. Tholuck,
Atisfilhfliche Auslegung der Bergpredigt Ckristi noch ML , waar-
van eene vierde uitgave in 1856 te Gotha het licht zag. Bij
hem wordt een opgave van de meeste schriften over de Bergrede
gevonden, derde uitg. bl. 51 v.v. *) Wij hebben er nog bij
te voegen het werk van Dr. L. Proes, Be Bergrede dea
Keer en in hare toepasdng op het christelijke leven verklaard^
nieuwe uitgave 1870 te Leeuwarden hij Suringar^ en Prof. J.
Heringa Ez., Verklanng der Bergrede van Jezus ^ 1814,
Hoe hoog de Bergrede staat aangeschreven zelfs ook bij de
meest geachte woordvoerders der Nieuwe Richting, blijkt uit
bijna al hunne geschriften, waar zij ter sprake komt. Dr. P.
Chr. Baur noemt haar in zijn werk , Bas Christenthvm und die
christliche Kirche der dr ei er sten Jahrhunderte ^ tweede uitgave
1860, bl. 25, 26: //Die die ganze öffentliche Wirksamkeit
ï) Zie o.a. 1 Cor. IV: 12, VH: 10, 1 Petr. Dl: 9, IV: 14, Jac.
rV: 9, V: 12. En, wat het gebruik betreft van de Bergrede door de
apostolische vaders gemaakt, vergelijk de aanhalingen uit Matth. V — ^VII
in de Indices Locorum SSde, gevoegd by de uitgaven der Patres Apostolici
van Hbfelb, Dbessel en anderen.
>) Zie ook Dr. K. Hase, Leben Jesuy 1865, bl. 146.
Digitized by VjOOQ IC
3
Jesu so bedeutungsvoll eröfifnende Bergrede." Het is , zegt hij
verder, //das Inhaltsschwere der Rede, das die Person selbst
erst in ihrem wahren Licht erscheinen lasst, es ist die Sache
selbst die hier spricht, die innere, unmittelbar an die Herzen
der Menschen dringende Macht der "Wahrheit, die sich hier in
ihrer weltgeschichtlichen Bedeutung ankündigt ;" hij vindt daarin
het //Principielle des Christenthums." In zijn Neutestam. Theo-
logie bl. 64 , 65 , zegt hij : //Dieses sittliche Element , wie es
in den einfachen Satzen der Bergrede als der reinste und
lauterste Inhalt der Lehre Jesu sich kund gibt, ist der eigentlich
substanzielle Kern des Christenthums , zu welchem alles andere,
so grosse Bedeutung es haben mag, in einem mehr oder minder
secundaren und zufalligen Verhaltniss steht, die Grundlage, auf
welche erst alles andere gebaut werden kann, die, so wenig sie
auch noch die Porm und Parbe des geschichtlich gewordenen
Christenthums hat, doch an sich schon das ganze Christenthum ist."
Zoo ook z^, H. Lang, Ein Gang durch die christUche
Welty wanneer hij bl. 11 v.v. op de Bergrede wijst: //Wann
werden die christlichen Confessionen dazu gelangen , in dieser ein-
fach-praktischen Prömmigkeit , welche die Eeligion Christi selbst
ausmachte, ihren Einigungspunkt zu finden?" Eenan schrijft
in zijn Tïe de Jésus^ als hij de Bergrede bespreekt, bl. 82:
//Toutes les vertus d'humilite, de pardon, de charité, d'abné-
gation, de dureté pour soi-même, vertus qu'on a nommées ^
bon droit chrétiennes, si Ton veut dire par Ih. qu'elles ont éié
vraiment prêchées par Ie Christ, étaient en germe dans ce premier
enseignement. 11 n'y avait pas encore de chrétiens; Ie vrai
1*
Digitized by VjOOQ IC
christianisme cependant était fondé, et jamais sans doute il ne
fut plus parfait qu'è. ce premier moment. Jésus n'y ajoutera
plus rien de durable." D. P. Strauss betuigt, Bas Leben
Jesiij fur das deutsche Volk bearbeitet^ Leijpz. 1864, bl. 204:
//Als den Kem der synoptischen Christusreden hat man mit Eecbt
von jeher die Bergrede angesehen , in deren Eingange schon die
neue christliche Weltanscbauung wie ein befracbtender Prühlings-
regen sich ausscbüttet." Péijx Pecaut noemt in zijn werkje,
Le CAristianisme libéral et Ie miracle^ bl. 65, Jezus //rhomme
nouveau, Tbomme du sermon sur la montagne, de Toraison
dominicale."
Zulke uitspraken, waarin liooge waardeering van het eene
bijna tot geringschatting van het andere overslaat, gaven mij
aanleiding, om, ten einde het wezen des Christendoms uit eene
door allen als zuiver geëerbiedigde bron beter te leeren kennen ,
na te gaan, wat die Bergrede bevat, vooral in 't geen de persoon-
lijkheid van Jezus Christus betreft, en het gevondene te verge-
lijken met den overigen inhoud van het N. T.
Is er toch veel over de Bergrede geschreven, voor zoover
ik weet, is zij op die wijze nog niet beschouwd. *) Welkom
^) Het is toch iets anders , dan hetgeen gedaan is door M. N. Rinq-
KALDA, Disi. Theol. de Orat, Montana, Traj. ad Rhenum 1858. Hij heeft
in de eerste vijf hoofdstukken van zijne verhandeling over de bezwaren ge-
sproken, welke de Bergrede in hare samenstelling oplevert, en getracht die
op te lossen. En na in het zesde hoofdstak een schets te hebben gegeven
van den gang der gedachten in de Bergrede, heeft hij in hoofdstuk VU
het verband tnsschen haar en het Mozaïsme aangewezen. Eindelijk in
het laatste hoofdstuk (slechts zeventien bladzijden) heeft hij getracht,
„praecipua doctrinae rcügionis placita exponere, ut pateat, haec placita
omnino contineri oratione montana."
Digitized by VjOOQ IC
is mij dit, omdat mijn proefschrift nu geen gevaar loopt het
afechijnsel van een meer degelijk onderzoek te worden, en ik
word genoodzaakt meer zelfstandig te werk te gaan. Evenwei
is mijn doel niet, iets nieuws te leveren of voor anderen licht
te verspreiden, waar het vroeger nog niet recht helder was, of
de gevoelens van sommige theologen aan te prijzen, die van
anderen te bestrijden ; neen , mijn onderzoek beschouw ik vooral
als cene nieuwtestamentische studie , ten dienste van mijne eigene
(mtwikkeling en vorming. Het bezwaar aan den aard van mijn
onderwerp verbonden , van subjectief te zijn en eigene meeningen
op den voorgrond te stellen, heb ik niet voorbij gezien. Wel zal
ik trachten zooveel mogelijk het te overwinnen, maar in het
bewustzijn mijner zwakheid, roep ik de toegevendheid in van
allen die weten, hoe moeilijk het is, zoo iets te vermijden.
Kan ik door mijne studie wellicht anderen eenigen geringen
dienst bewijzen, dit zal mij eene aangename toegift zijn.
Even als in bovengenoemde werken en over het algemeen
onder de benaming Bergrede^ wat wij Matth. V, VI en VTI vin-
den , wordt bedoeld , zoo zal ook ik mij geheel daaraan houden ,
zonder in eene opzettelijke vergelijking met de redactie van een
gedeelte er van in Lucas VI te treden; zonder de mogelijkheid
te overwegen, dat een of ander misschien niet zóó op den berg
of waarschijnlijk bij een andere gelegenheid door Jezus is ge-
sproken ; ook zonder mij aan tekstcritiek en conjecturen te wagen.
Neen, ik onderstel met vele godgeleerden van elke richting, dat
Jezus eene rede van min of meer dezen inhoud niet zeer lang
na zijn optreden zal hebben gehouden; verder stel ik mij voor,
Digitized by VjOOQ IC
6
de Bergrede en ook het overige van het N. T. zoo te nemen,
als wij ze volgens de beste codices kennen. Zoo zal althans
ééuQy zeker niet minder gevaarUjke, klip van subjectiviteit door
mij worden ontweken.
De wijze, waarop ik mijn onderwerp wil behandelen, kan
over 't geheel duidelijk genoeg uit de inhoudsopgave worden
a%eleid.
Eerst beschouw ik Jezus Christus , gelijk hij in de Bergrede
spreekt en is , alleen en op zich zelve , om , na gezien te hebben ,
hoe hij zich hier doet kennen, voorts te onderzoeken, in hoe-
verre deze Jezus Christus der Bergrede overeenstemt met dien
van het overige N. T. , opdat, zoo hij hier in de Bergrede en
ginds in het overige N. T. mocht blijken dezelfde te zijn , aldus
eene bijdrage te leveren tot hoogere waardeering van de oorkonden
des Christendoms.
o>9io
Digitized by VjOOQ IC
ERSTE Deel.
JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE OP ZICH ZELVE.
% 1. Orerzicht Tan den inhoud der Bergrede.
Jezus begint zijne rede met eene negen maal , herhaalde
zaligspreking van hen, die door verschillende eigenschappen ge-
schikt zijn en behoefte gevoelen, om opgenomen te worden in
het koninkrijk der hemelen, tot welks stichting hij reeds sinds
eenigen tijd openhjk was opgetreden, en 't welk als eene blijde
boodschap door hem in de synagogen den Joden was aange-
kondigd. ^) Telkens voegt hij er kort maar kernachtig enkele
woorden bij, vol vertroosting, opwekking en bemoediging. In
het elfde vers heeft hij zich meer bepaald tot zijne apostelen
gericht, en toont nu v. 13 — 16 in enkele beelden aan, dat zij
tot heil hunner medemenschen en ter verheerlijking van den Vader
werkzaam moesten zijn. — Van v. 17 — 48 stelt Jezus zijne ver-
houding tot Israëls wet en profeten en die van het rijk zijner
O Zie Matth. IV: 17—25.
Digitized by VjOOQ IC
stichting tot de joodsclie theocratie voor, als die van innerlijke
zedelijkheid tot uitwendige rechtvaardiglieid , van waren gods-
dienstzin tot wettischen vormendienst. Hij spreekt dit eerst uit
in het algemeen en stelt het daarna in zes voorbeelden voor
oogen, terwijl hij tegenover de aanhalingen uit de wet en hare
inachtneming zijne eigene voorschriften en zienswijze doorgaans
in korte spreuken *) verkondigt, en met het: //weest gij dan
volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is," eindigt.
In h. VI: 1 — 18 zet Jezus zijne inzichten uiteen omtrent
de ware mededeelzaamheid, omtrent het gebed *) en het vasten
tegenover het misbruik, dat daarvan bij Joden en Heidenen
bestond. Hij wekt v. 19 — 34 op tot hemelsgezindheid , tot
onbezorgd vertrouwen op den hemelschen Vader en tot het streven
naar de rechtvaardigheid , die het koninkrijk der hemelen eischt.
De waarde van het eeuwige tegenover die van het vergankehjke
wordt daar in levendige kleuren geschilderd.
Verder toont Jezus h. VII: 1 — 20 aan, hoe wij ons te
gedragen hebben jegens den naaste, die het een of ander heeft
misdaan; spreekt daarna over den vasten grond der gebedsver-
hooring, over den breeden weg, die ten verderve, densmallen,
die ten leven leidt, en doet uitkomen, hoe het karakter van den
1) Enkele spreuken , die in de Bergrede voorkomen , vinden wij elders in
Mattheus en in do overige Evangeliën bij andere gelegenheden terug.
Gaarne pnderschi'ijf ik, wat Hase daaromtrent opmerkt, bl. 144: „Dass
Jesus einzelne Sprüche' zu verschiedenen Zeiten wiederholt ^abe, wider-
steht zwar auf den ersten Anblick der Vorstellung von seiner Geistesfülle,
ist aber hinsichtlich sprüchwörtlicher Beden unleugbar, und liegt in der
SteUung eines Lehrers, der nicht sich sondern andem predigt."
2) Aan den samenhang, waarin het „Onze Vader" bij Luc. XI: 1
v.v. voorkomt, wordt doorgaans, zoo ook door Hase, de voorkeur gegeven.
Bruno Baüer daarentegen zegt : „Der Anlass , von dem Lukas spricht , ist
gemacht und sehr unglücklich gemacht." Hij geeft aan Marcus de voorkeur ,
die „von der ganzen Angelegenheit noch gar nichts weiss."
Digitized by VjOOQ IC
meiiscli uit zijue daden wordt gekend. Eindelijk li. VII: 21 — 27
geeft hij te kennen , dat het uiterlijke noch nu , noch in den dag
des gerichts waarde zal hebben, en besluit met eene geUjkenis,
waarin elk, die zijne woorden hoort en er naar handelt, bij een
verstandig man , die dit niet doet , bij een dwaas wordt vergeleken.
Over het geheel komt de inhoud der Bergrede, die door
Hase //ein wohlgegliedertes , durch Einen Gedanken zusammen
gehaltnes Ganze" wordt genoemd, hierop neder: //Zalig de
mensch, die in vertrouwen op Jezus burger wordt van het
koninkrijk der hemelen; zal hij zich hjden en vervolging daar-
voor moeten getroosten, na dit leven wacht hem een heerlijk
loon; God is zijn Vader. Staan de zedelijke eischen van het
nieuwe koninkrijk veel hooger dan die der oude theocratie,
God is vergevingsgezind; door het gebed in QoAs gemeenschap
te leven en onvermoeid te streven naar zijne volmaaktheid,
zie daar de rechtvaardigheid , welke Jezus verlangt van hen ,
die door hem zonen willen worden van God, dien hij als
Vader van alle menschen aankondigt; gelukkig, die daarop
vertrouwt en daarnaar handelt; het fundament van zijn gods-
dienstig en zedelijk leven staat vast als eene rots."
In vijf afdeelingen splitst Hase, bl. 145, puntig den
inhoud:
//lm 1 Theile [bis V: 48] ist das Verhaltniss des Gottes-
reichs zur jüdischen Theokratie allgemein und nach einzelnen
Beispielen als das der innem Sittlichkeit zur ausseren Gerechtig-
keit dargethan. lm 2 Theile [bis VI: 18] der Gegensatz dieser
sittlichen Erfüllung des Gesetzes zur pharisaischen Auffassung
desselben als Werkheiligkeit in Almosen, Easten und G^bet.
lm 3 Theile [bis VI: 34] die Scheidung des Verganglichen
und des Ewigen, der alleinige Werth von diesem, aber nach
der vollen Hingabe an dasselbe die heitere Bewegung in jenem.
Digitized by VjOOQ IC
10
Tm 4 Theile [bis VII: 12] vereinzelte Sentenzen des Sittenge-
setzes imd der Lebensweisheit. lm 5 Theile [bis VII: 27]
mit erschüttemder Mahnung die ZurückfiihruBg aller Theorie
auf That iind Gesinnung.'"
% 2. Doel Tan de Bergrede.
Om over haar doel te kmmen spreken, moeten wij vooraf
weten, waar, wanneer en voor wie de rede werd uitgesproken.
Het is niet twijfelachtig, of Jezus was reeds sinds eenigeu
tijd onder het volk opgetreden; het blijkt uit Matth. IV, dat
hij reeds gepredikt, zich eenige apostelen uitgekozen en vele
zieken genezen had. Ja hij had reeds zooveel opzien verwekt,
dat het gerucht van hem uitging in geheel Syrië en dat vele
scharen, uit allerlei streken van Palestina hem volgden (Matth.
rV : 24 , 25) , ofschoon Jezus volgens Mattheus en Lucas nog
niet buiten Galilea had gepredikt.
Op zekeren dag, hier volg ik Lucas ter verklaring
van de omstandigheden waaronder de Bergrede werd uitge-
sproken, had hij zich van zijne woonplaats Kapernaum ^)
verwijderd, om den nacht biddende door te brengen, op een
der schilderachtige terrassen, die zich aan den westelijken oever
van het meer Genezareth verheifen. Eene belangrijke zaak had
de Zoon den Vader voor te dragen; hij wilde uit de groote
schare , die hem volgde , een twaalftal bijzondere leerlingen kiezen ,
die hij opzettelijk wilde vormen, zoodat hij, als hij eindigde,
hun de voortzetting van zijn werk zou kunnen toevertrouwen.
Toen hij terugkeerde , kwamen hem zijne leerlingen tegemoet.
Hij deed uit hen de keuze van de twaalf apostelen. Daarna
O Verg. Matth. VIII: 5 en Luc. VII: 1.
Digitized by VjOOQ IC
11
verder van de hoogte afdalende, kwam Jezus met de zijnen in
de vruchtbare vlakte van Genezareth, ^) die zich tusschen het
meer en den berg *) uitstrekt.
Hier had zich nu een groote menigte menschen *) verza-
meld, die op zijne terugkomst wachtten, sommigen om genezen
te worden, aUen om zijne prediking te hooren. Lucas verhaalt,
dat Jezus na allen genezen te hebben zijne oogen naar zijne
leerlingen opsloeg en *) zijne rede begon. Waarschijnlijk heeft
hij daarbij verzwegen, dat Jezus vooraf de glooiing van den
berg weer een eindwegs opging; want een vlakke plaats is min-
der geschikt , om voor zulk een groote schare te spreken ; en zoo
keeren wij terug tot Mattheus: //Toen Jezus nu de scharen
1) „Znr Zeit Jesu war vor allem die Ebene Genezareth ein lachender
Garten. Wegen der üppigen Fruchtbarkeit, sagt Josbphüs {Bell. UI, 10,
8) kommt hier jedes Gewachs fort , und alles ist aufs Beste angebaut. Die
milde Luft begunstigt die Fflanzen. Nussbaüme, welche die Eühle be-
dürfen, wachsen in unermesslicher FüUe neben den Palmen, welche nur
in der Hitze gedeihen, neben Feigen- und Olivenbaumen , denen eine
gemassigtere Temperatur zusagt. Es ist wie ein Wettstreit der Natnr, das
Widersprechende auf einem Punkte zu vereinen, wie ein schoner Kampf
der Jahreszeiten , deren jede das Land für sich in Anspruch nimmt. Der
Boden bringt die verschiedensten Obstarten nicht nur einmal im Jahr
henror, sondem zu den verschiedensten Zeiten. Die königlichen Früchte :
Weintrauben und Feigen liefert er zehn Monate lang unausgesetzt,
wahrend die übrigen das ganze Jahr neben ihnen heranreifen." Prof. A.
Hausbath, Neutestamentlicke Zeitgeschickte , D. I, bl. 349.
*) Onder tÓ OQO^ bij Matth. en Luc. moeten hier waarschynlijk
worden verstaan de aan de westzijde van het meer „sich stufenweis abda-
chenden fruchtbaren Terrassen" (Hausrath). Aan den Thabor valt èn
om zijne ligging èn om zijn vorm hier niet te denken.
3) Waarschijnlijk Pharizeën en Schriftgeleerden uit alle vlekken van
Galilea en Judea en uit Jeruzalem; men denke aan Luc. V: 17 en Matth.
V: 17— -20. Iets dergelijks vinden wij Luc. IX: 37, Mare. IX: 14, Matth.
XVII: 14.
^) Hier moet bij gedacht worden „ten aanhooren des volks j" zie
Luc. VU: 1.
Digiti
zedby Google
12
zag, klom lüj deu berg op en nadat hij zich had nedergezet,
kwamen zijne leerlingen tot hem."
Deze en in de eerste plaats zijne apostelen, die hier wel
onder (Aa^ijTal ^) moeten worden verstaan , begaven zich in zijne
onmiddellijke nabijheid, terwijl de overige schare, waarvan de
zieken nu genezen waren, zich een weinig verder verwijderd in
een grooten kring tot luisteren zette.
Als we nu met het oog op de hier aangewezen omstandig-
heden den inhoud van het door Jezus gesprokene nagaan, dan
kunnen wij daaruit het doel der rede afleiden. Het komt hier
op ne«r, dat hij als in eene grondwet van het rijk, 't welk hij
b^on te stichten, de beginselen van het koninkrijk der heme-
len, het doel er van, de plaats, die hij daarin bekleedt, de
verplichtingen en voorrechten der deelgenoten, t^nover de
theocratie, de wet en de gerechtigheid der Joden helder in het
licht wilde stellen. *)
§ 3. Hoofddenkbeelden In de Bergrede.
a. Zaligheid,
//Zalige' is het woord, waarmede Jezus zijne rede begint;
vriendelijker en te gelijk heiliger aanhef laat zich zeker wel niet
O Verg. Matth. VIII: 23, XTV: 19 enz.
^ Hase, Ltben Jesu^ bl. 145 zegt van de Bergrede: „Sio ist an das
versammelte Volk, weiter an die ganze Christenheit gerichtet, als eine
Constitation des Gottesreichs durch die sittlich religiöse Gesinnung, in der
Gestalt einer Gesetzesreform.** Tboluck bl. 7 zegt, na den inbond der
Bergrede te hebben opgegeven: „Es ergiebt sich demnach als Zweck
dieser Rede: es soll im Gegensatz zu den gangbaren pharis&ischen Bc'
griffen von der Gerechtigkeit die ideale Gerechtigkeit des zu stiftenden
Rcichs Gottes dargestellt und indirekter Weise der Besitz derselben ver-
heissen werden.*' Men verg. aldaar bl. 13 v.v. do inzichten van anderen
over het doel der Bergrede.
Digitized by VjOOQ IC
13
denken ; ^) negen maal wordt het achtereenvolgens aan het hoofd
van de negen uitspraken , die de Bergrede openen , gehoord. En
juist dat ongewone, negen maal herhaalde fiaxaqioi doet ons
reeds dadelijk met eerbied en liefde de oogen opslaan naar
hem, die om zóó te kunnen spreken een verheven bewustzijn
van eigenwaarde aan innige menschenliefde moet paren. Ja
Jezus treedt op als iemand, die niet alleen zalig prijst, maar
ook overtuigd is, zaligheid te zullen schenken.
Zal hij in eene rede de beginselen ontwikkelen van het
werk , waartoe hij zich geroepen voelt en waartoe hij reeds sinds
eenigen tijd is opgetreden , hij begint terstond als hoofddoel van
zijne komst de zaligheid ^) der menschen te verkondigen. *) En
dat deze zaligheid, eene zuiver geestelijke, zich verre verheft
boven het gewone aardsche geluk, blijkt zonneklaar uit elke uit-
spraak. Zij beperkt zich ook niet tot de aarde : /rZalig zijt gij ,"
z^ Jezus , //verheugt u en weest blijde ; want uw loon is groot
in de hemelen." *) — Zoo doen dan Jezus' eerste woorden reeds
vermoeden, dat hij is, wat hij later door daden zal toonen te
zijn, de zjJigmaker der menschen. **)
1) „Sein erste» öffcntliches "Wort spricht uns Seligkeit^ Vertrauen und
gtUen Muth zu.*' Hbbdeb, 1.1. bl. 4.
3) „Er war nicht der Gesetzbotc, der wie dort, als Moses von der
Welt gehn soUte, den Fluch vom Berge herabrief; zu suchen und «e% zu
machen das verloren ist, war Er gekommcn." Herdeb, 1.1. bl. 4.
») Matth. V: 11, 12.
*) „De zaligheid bestaat daarin , dat men in volkomen harmonie leeft
met zijn geweten en met zijn God, dat men aan het beeld Gods beant-
woordende het goddelijke leven deelachtig is, dat zich openbaart in vroom-
heid en adel der ziel." Gbabwinckbl, Geloof en Vrijheid t 6e afl. 1869, bl. 24.
*) „Tiefer nnd umfassender können wir nirgends in den innersten
Mittelpunkt der Grundanschauung und Grundstimmung hinein blieken , aus
welcher das Christenthum hervorgegangen ist, als in den Makarismen der
Bergrede." Baub, Das. Christenthum der drei ersten JahrKy bl. 26.
H. Lang, 1.1. bl. 15. „Hinauf zu Ihm, der am besten uns sagen kann,
Digitized by VjOOQ IC
14
b. Kmmihtijk der hemelen of van God,
De Bergrede begint met de aankondiging van het konink-
rijk der hemelen , 't welk wordt toegezegd aan hen , die arm zijn
van geest, en (v. 10) aan de vervolgden ter wille der gerechtig-
heid. De voorrechten, aan dat koninkrijk verbonden, worden
(v. 4 — 9) opgenoemd, en die daarvan zullen genieten, zaüg
geprezen. Geen wonder dan , dat het burgerschap van dit konink-
rijk veel hooger wordt gesteld dan het bezit van stoffelijke
welvaart en geluk: //zoekt eerst het koninkrijk Grods en zijne
gerechtigheid." ^)
Koninkrijk Gods (VI : 33) , dit is de tweede naam , die
van hetzelfde rijk in de Bergrede voorkomt; het hemelrijk is
derhalve het rijk van God. Dit vinden wij ook h. TI: 9,
10: //Onze Yader, die in de hemelen zijt, uw koninkrijk
kome." De koning van het rijk wordt hier als Vader aange-
sproken; de stichting, welke Jezus bedoelt, is dus, gelijk hier
en uit het voorgaande blijkt, die van een rijk, waarin God
Vader, de menschen als zonen van den Vader (V : 9) , door
het zoeken van de gerechtigheid (VI : 33) en door het volbren-
gen van den wil des Vaders (Vil: 21), zouden streven
naar des Vaders volmaaktheid (V: 48) en, onder lijden en
vervolging, in vertrouwen op Jezus zelven, volhardende (V:
11), de eeuwige zaligheid zouden deelachtig worden (V: 10
12). Maar met het oog hierop komt thans de naam konink-
rijk ons minder gesclükt, althans minder eigenaardig voor. —
Waarom Jezus dezen gebruikte, wordt echter duidelijk, als wij
letten op het volk, waaronder hij optrad.
was es heisse : ein Christ zu sein. In den Eingangsworten seiner Bergrede
entwirft er uns in der Form von sieben Seligpreisungen ein Bild des
Christen."
») Matth. VI: 25—34.
Digitized by VjOOQ IC
I6r
Het hoofddenkbeeld van Israëls Wetgever en Profeten ^)
was het bestaan der theocratie, der regeering van God als Ko-
ning over zijn uitverkoren volk.
Na alle verdrukkingen en moeielijklieden , die het volk in
de laatste eeuwen te lijden had gehad , werd nu sinds vele jaren
eene nieuwe regeling, een vaste en blijvende organisatie van de
Godsregeering verwacht, ^) door een profeet, dien Mozes reeds
voorspeld had, ^) door den Messias, die als plaatsbekleeder van
Grod zou regeeren over Israël en zijn rijk over de geheele aarde
zou uitbreiden. Zóó wordt dat rijk ij ^aaiXeia tov '&éov ge-
noemd in een der zoogenoemde Salomonische Psalmen , *) welke
door een onbekende, omstreeks den eersten inval van Pompejus
zijn gedicht, en de komst van den Messias voorspellen. ^)
Dat het Messiaansche rijk door Jezus' tijdgenooten verwacht
werd, blijkt ook uit vele plaatsen in het N. T. ^) en uit de
geschiedenis van Jeruzalems verwoesting. '^) — Om den aard
zijner stichting, de vereeniging van menschen door hem, onder
God, hoeveel overigens ook van de gewone verwachtingen
van het Messiasrijk verschillende, voor zijne tijdgenooten
begrijpelijk te maken , heeft Jezus derhalve zich naar de bestaande
wijze van voorstelling geschikt. Hij zou anders althans door
zijne eerste toehoorders zeer zeker niet zijn begrepen. — Dat
koninkrijk der hemelen en koninkrijk Gods beiden hetzelfde
ï) Jes. XXXni: 22.
2) Zie A. Hauseath, NeuU Zeitgeschichte , bl. 172.
3) Deut. XVm: 15. -») Ps. XVIl: 4.
*) Dit wordt opgemerkt door Hauseath 1.1. bl. 176. Zie hieroyer
ook het pas verschenen werk van Hilgenfeld, Messias Judaeoruniy Pro-
legomena, bl. 11 — 18.
«) Luc. XVH: 20, XIX: 11, XXHI: 52, enz.
^ Zie Hauseath, 1.1. bl. 180. Verg. J. Kutoess, Cz. De idee
van het Koninkrijk Gods volgens Jeztis naar de Synoptische Evangeliën ^
Gron. 1869, bl. 61—66.
Digitized by VjOOQ IC
16
beteekenen en door Jezus waarschijnlijk bij afwisseling zijn gebruikt,
blijkt daaruit, dat volgens het rabbijnsche spraakgebruik voor
den naam a^Sij^ heel dikwerf D'py voorkomt; en bovendien is
de naam koninkrijk der hemelen zeer eigenaardig, omdat een
rijk wordt bedoeld, waarin als in eene kolonie van den hemel
op aarde , gelijk het door sommigen is genoemd , aarde en hemel
beiden worden omvat, zoodat de grensscheiding tusschen die
beiden wegvalt. ^)
Uit al het bovenstaande blijkt duidelijk, dat Jezus dadelijk,
zonder in eene opzettelijke vergelijking te treden of zonder be-
paald er op te wijzen, het groote verschil heeft doen uitkomen
tusschen het rijk , dat liij op het oog had , en het Messiaansche
volgens de algemeen heerschende denkbeelden ; *) maar toch zijn
de punten van overeenkomst zoo groot, dat een zich aansluiten
aan den naam en eenige daarmede verbonden hoofdbegrippen
voor de hand lag. B. v. ook dit , — en zoo komen wij tot
iets, hetwelk wij boven nog niet hebben opgemerkt, — dat de
Messias in het nieuwe rijk koning zijn zou onder Grod, en
onder Grod dit rijk blijven besturen. Welnu, Jezus treedt niet
alleen op ab stichter van het koninkrijk der hemelen, maar
stelt zich ook als een koning aan het hoofd van alle burgers
1) Baur, Neutestam, Theologie ^ bl. 71: „Auch als ^a(SiXeia r&v
OVQCCV&V darf daher das Reich Gottes nicht blos als cin jenseitiges ge-
dacht werden. Das Diesseitige hangt von sclbst mit dem Jenseitigen , das
Irdische mit dem Himmlischen , die Gegenwart mit der Zukunft zusammen ;
es ist eine von einem bestimmten Punkte aasgehende , durch die Realisirung
derselben Idee innerlich zasammenhangende , Erde und Himmel umfas-
sende Entwicklung."
*) Baür, Neutestam. Theologie, bl. 70: „Der Begriff des messi-
anischen Beichs ist von Jesn so vergeistigt worden, dass die paffiXeicc
TOV '0'iOV oder T&v ovgap&v in seinem Sinne nur eine auf sittlich-
religiösen Bedingungen beruhende Gemeinschaft ist, deren lettter £nd-
zweck nicht in der sinnlichen, sondem der übersinnlichen Welt liegt.
Diess crhelt vor allem ans dem ganzen Inhalt der Bergrede."
Digitized by VjOOQIC
17
des rijks; want al noemt hij zich hier nog niet met name
zoo y de zaak zelve Ëgt toch blijkbaar in zijne manier van spreken
en in sommige uitdrukkingen opgesloten. Gelijk de Messias
zou wezen, is Jezns, zoo als hij zich in de Bergrede voordoet,
de vert^enwoordiger van God (Vu: 21), door wien Gtod zijn
wü openbaart (verg. Y : 16 , 22—26 , 28—80 , 34—37 , 39—42,
44, 48, enz. met YU: 21S.) Letten wij verder op h. Y: 11.
Ter wiUe van Jezus zullen de burgers van het koninkrijk
vervolging hebben te verduren, 'tge«i alleen dan kon worden
gezegd, wanneer hij niet slechts eens de stichter was geweest,
maar altijd de koning en het hoofd des rijks bleef. En de naam
KÜQio^, die over het algemeen door den mindere aan den meer-
dere wordt toegekend, beteekent in h. YII: 21, ov na^ 6
r&p ovQocv&Vj uitgesproken met het oog op het ingaan in het
koninkrijk , zooveel als koning , heer van dat rijk. — Uit alles ,
gelijk wij ook bij de behandeling der overige hoofdpunten zullen
zien, blijkt, dat Jezus is onder God de koning van het nieuwe
rijk, en dat de bede aan den hemelschen Yader: ffmo konink-
rijk kome" het recht niet uitsluit , ods: van Christus' koninkrijk ,
zoo als later door zijne leerlingen is gedaan, ^) te spreken.
c. De Gerechtigheid,
In het koninkrijk der hemelen is verzadiging voor hen , die
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid h. Y: 6. Hierin is,
gelijk Baur, Netdesi, TheoLhl, 67, zegt, /^das Bewusstsein einer
durch Jesus gekommenen Kraffc der Erlösung und Yersöhnung
ausgesprochen." Zij zal een oorzaak van vervolging wezen,
maar zij is dat lijden waard, want zij waarborgt het bezit des
O Verg. o.a. Eph. V: 5; 2 Petr. I: H.
Digitized by VjOOQ IC
18
koninkrijks, vs. 10, waarmede zij zoo nauw is verbonden, dat
ze beiden in één adem worden genoemd, h. VI: S3. — Wat
hebben wij onder 8iKaioat/pij te verstaan? De Joden bedoelden
daarmede de hoogste zedelijkheid, die volgens hunne meening
kon worden bereikt in het' vervullen van de wet, zoó als dat
door de Schriftgeleerden en Pharizeën bovenal werd gedaan. —
En Jezus gebruikt dat woord, dewijl ook hij de hoogste zede-
lijkheid bedoelde. Maar deze was in zijn oog niet die, welke
er gewoonlijk onder gemeend werd; neen, zij moest veel hooger
staan (h. V: 20) dan die der schriftgeleerden, welke voor den
to^ang tot het koninkrijk niet voldoende was. //Durchaus ist es
sowohl," zegt Baue, NeutesL TheoL bl. 48, //in diesem
Theil der Bergrede als auch in dem weitem Inhalt derselben,
die Reinheit und Lauterkeit der Gesinnung oder die nicht blos
in der aussem That , sondem im Innereu der Gesinnung beste-
hende Sittlichkeit und der jede wiUkürliche Ausnahme und Be-
schrankung , jeden falschen heuchlerischen Schein , jede Halbheit
und Getheiltheit ausschliessende sittliche Ernst der Gesetzesbefol-
gung, worauf Jesus mit allem Nachdruck dringt, was er zum
Princip der Gerechtigkeit oder des dem Reich Gottes adaquaten
Yerhaltens macht." Ter verkrijging van de ware SiKaioatfv^ was
een andere wetsvervulling noodig, die, welke door Jezus zelven
zou worden betoond en geëischt, zoodat het vervolgd worden
ter wille van de gerechtigheid, en ter wille van Jezus, één en
hetzeKde zou wezen, h. V: 10, 11. De hoogste zedelijkheid
zou daarin bestaan, Gods wil te volbrengen op aarde gelijk het
geschiedt in den hemel, TI : 10 , verg. VEE : 21. En de beoefe-
ning van die zedelijkheid moest uit een goed beginsel voortkomen ,
niet uit zucht om vertooning te maken , VI : 1, waardoor zij hare
waarde , de zekerheid van Gode welgevaUig te zijn, zou verliezen.
/fDie Si^aioQtliffi steht in der unmittelbarsten Beziehung zu
Digiti
zedby Google
19
der paöiXéia tov ^éot;, sie betrifft nicht blos das Verhaltniss
des Menschen zu sich selbst , wie es im sittHchen Selbstbewusst*
sein bestinunt wird, sondem das Verhaltniss des Menschen zu
Grott, ohne welches es kein religiöses Bewusstsein gibt, sie ist
wesentiich identisch mit jener Vollkommenheit , in welcher die
höchste Aufgabe fur den Menschen in der Porderung gestellt
wird, vollkommen zu sein, wie der Vater im Himmel voll-
kommen ist."" Batjr, Rentest, TheoL bl. 65.
d. Israëls wet,
//Meent niet , dat ik gekomen ben , om de wet en de profeten
te ontbinden. Ik ben niet gekomen om ze te ontbinden, maar
te vervullen." (Matth. V: 17.) Zoo begint Jezus te spreken
over zijne verhouding tot Israëls wet, waarop hij, hoewel o
voiiog nal ol TcqócpiiTai het geheele O. V. beteekent , hier meer
bepaald het oog heeft , gelijk uit het vervolg blijkt. En wat ver-
staat Jezus hier onder de wet? Niet de verzameling van aUe
kleine en groote geboden in de vijf boeken van Mozes vermeld ,
gelijk die daar letterlijk staan opgeteekend, en de talrijke door
de overlevering daarbij gevoegde voorschriften. ^) Als Jezus
werkelijk bedoeld had, die te komen vervullen, dan zou het
zeer vreemd zijn, hem kort daarna (vs. 21 — 4^4) tegenover die
geboden de zijne te hooren steUen , welke dikwijls geheel anders
klinken. — Neen, juist uit deze verzen blijkt, dat Jezus het
innerlijke wezen van de wet beoogde, de wet naar hare rein
geestelijke, zuiver zedelijk-godsdienstige bedoeling, waarop zoo
dikwijls door de profeten was gewezen.
') BÉYiLLE, L*ensetgnement de Jêsus Christ, Paris 1870, bl. 25:
„liliomme , fils de Dieu de nature, doit devenir parfait comme son Père
céleste, et pour cela, saus s*occupcr davantage de textes et préceptes de
détail, suivre les aspirations du pur amour de Dieu et du prochain.*'
2*
Digitized by LjOOQIC
20
De uitdrukking o pófios ^<^^ ol nQÓcp^Ttti zou dan ook
in Ys. 17 ffAe profetische opvatting en ontwikkeling der mozaïsche
wet," te kennen geven, verg. Van Hasselt, De verhouding
van Jezus tot de Mozaïsche wet volgens de synoptische Evange-
liën^ Gron. 1863, bl. 86, en zijne aanteekening uit Ritschl:
//Wenn also Jesus Gtesetz und Propheten in ihrer Einheit zu-
sammenfesst, so meint er das Gesetz in seiner Portbil-
dung und Auslegung durch die Propheten unter
dem Zwecke der Gerechtigkeit."
Steker is het, dat Jezus hier het religieuse element van de
wet op het oog heeft, dit blijkt uit het vervolg; maar de uit-
drukking op zich zelve geeft, waar zij ook voorkome, altijd het
geheele oude verbond te kennen. *)
En hij is gekomen, om — wat nooit gebeurd was, gelijk
ook door de profeten wordt erkend — die wet geheel te ver-
vullen in zyn persoon; van haar, zegt hij, zal nooit het geringste
vervallen, totdat ze geheel zal zijn geschied, d.i. totdat het
menschdom haar geheel in zich zal hebben opgenomen (vs. 18). *)
//En wie een van de kleinste geboden van die wet verbreekt en
de menschen aldus leert, zal de kleinste in het koninkrijk der
hemelen worden genoemd, maar wie ze doet en leert, deze zal
groot worden genoemd in dat rijk."
Met die jota's en tittels, de kleinste geboden in de wet
ï) Verg. J. EuTGERS Cz., 1.1. bl. 128, 129.
2) RéviLLB, 1.1. bl. 24: „Eh bienl si rhomme est appelé k devenir
fils de Dien, il faut qne son obéissance k Dien soit sincère, soit réelle,
inspirée par ramour de Dien, et non par Ie désir interesse de se confor-
mer servilement anx textes d*nne loi. Et voilli les antitheses dn sermon
de la Montagne. Elles ont tontes ponr caractère conunnn de ramener dans
rintérienr de lliomme la sainteté réeUe qne Ie point de vne légal laisse
an dehors, et de baser la véritable obéissance sar Ie mobile, rintention, Ie
sentiment inspiratenr."
Digitized by VjOOQ IC
21
zouden hier volgens Baur, Neutest. TheoL bl. 49 — 56, zie
ook Van Hasselt, bl. 95 — 97, de minst beteekenendé plech-
tigheden, de geringste rituëele zaken bedoeld zijn, en dewijl
later in de Evangeliën blijkt, dat Jezus veeleer een ophefling
daarvan beoogde, zouden vs. 18, 19 niet oorspronkelijk zijn,
öi waarschijnlijk met het judaïstische karakter van het eerste
Evangelie samenhangen. Naar het mij voorkomt, heeft G. W.
Stemler, in Waarheid in Liefde^ 1869, bl. 204 — 206, die
bezwaren geheel opgelost door aan te toonen, vooral op grond
van VS. 20, dat Jezus wel degelijk iets anders daarmede heeft
bedoeld. //De schriftgeleerden hielden noch toom, noch begeer-
lijkheid in het hart, noch lichtzinnige eedzweering, noch haat
jegens den vijand voor overtreding der wet. Dat waren die
tittels en jota's. Maar Jezus beweerde, dat ook de eerst-e be-
ginselen der zonden voor God zonden waren." ^)
/rHet is derhalve,'' gelijk door Dr. L. Proes terecht wordt
opgemerkt, //de bedoeling van den Heer, de schare te doen ver-
staan , dat de voorschriften en grondstellingen der zedewet , door
Mozes gegeven, door de profeten gehandhaafd, en door Christus
ontwikkeld, uitgebreid en nader aangedrongen, eene onvergan-
kelijie kracht en duurzaamheid behouden en geldig blijven zullen,
zoolang deze aardsche inrigting voor het menschdom bestaat."
Zoo heeft Israëls wet volgens Jezus, wat haar innerlijk
wezen betreft, nog kracht, vs. 17 — 19. Maar wat haar uiterlijken
') Men vindt deze opvatting reeds in de aanteekening van Schobtt-
OBKIU8, Hora HebraiccBj op vs. 19: „Quando igitur Christus h. 1. Tvegl
ivTOK&v TOt/T(OP loqnitnr, eas virtates indigitat, de quibas a v. 3 seqq.
egerat, nimiram humilitatem , mansuetudinem , famem et sitim jnstitise,
misericordiam etc. Eas vocat iXu^ilfTa^ non ex mente sna, sed Phari-
fieoram et populL De his aatem dicit: Qai eas leges vel virtates in iis
pneceptas aboleverit, is nullo plane numero erit in regno Messi», quod
est Ecclesia Christiana» per consequens etiam in vita SBtema. Nam is ea
negligit, quas gravissima snnt, nempe amorem Dei et hominum.*'
Digitized by VjOOQ IC
22
vorm betreft, is zij verouderd; ^) want Jezus zegt, dat de wets-
vervulling der Schriftgeleerden en Pharizeën, van hen die juist
aan de uiterlijke vormen en aan bijzaken bleven hangen, welke
tot het wezen van de wet niets afdeden, een 8ixaio(StIpij te weeg
bracht, welke in zijn koninkrijk geen waarde had. Tegenover
het telkens herhaalde, iQQrj<^ij toTs o^xa/oij, wordt kuipóv rt
verwacht. En dit komt ook : de geest en de bedoeling van de
wet blijft bestaan; maar voor den uiterhjken vorm, die verou-
derd is, geeft Jezus iets nieuws, vs. 21 — 44.
e. Jezm Ckrislm de Wetgever.
Tegenover de grovere plichten, welke in eenige geboden
den ouden waren opgelegd, stelt Jezus in de Bergrede zijne
veel strengere eischen , h. V : 22 v.v. en treedt zoo op als wet^-
gever in het rijk , dat hij stichtte. Dit pleit ook voor het boven ,
sub a opgemerkte, dat Jezus koning was in zijn rijk; want
wetgever en koning was oudtijds doorgaans één. Opmerkelijk
is ook, dat Jezus niet spreekt, zooals de profeten des Ouden
Yerbonds en zelfs Mozes, in den naam van God, en telkens
bij het geven zijner geboden, herhaalt, //de Heer zegt," of iets
dergelijks, maar als hoog boven die allen staande, zijn eigen
gezag voldoende acht en eenvoudig zijn, iyo) di Xiyoo vfup,
//Ik evenwel, ik zeg u," vooropstelt. Die eischen, in verschil-
lende vormen voorgedragen, laten zich tot de volgende bevelen
terugbrengen.
1. Word niet toornig op uwen broeder. Matth. V : 22.
2. Zie geen vrouw aan met wulpschen zin. V: 28.
ï) „Zoolang God door Mozes en de profeten tot Israël sprak , waren
hare voorschriften naar bestaande behoeften gewijzigd; maar nadat Uy in
later dagen door den Zoon gesproken hoeft, is die zinnelijke vorm wegge-
vallen en het eng beslotene met nieuwe kracht in wgder kring te voorschyn
getreden." Dr. L. Pboes, De Bergrede des ffeeren, bl. 101.
Digitized by VjOOQ IC
23
3. Laat u niet scheiden van uwe vrouw , dan alleen wegens
overspel, en huw eene verstootene niet. V: 32.
4. Zweer niet, spreek altijd waarheid. V: 34, 37.
5. Neem geen wraak, wees barmhartig en toegevend jegens
iedereen. Y: 39—42.
6. Heb zelfs uwe vijanden lief. V: 44.
7. Doe goed zonder vertooning. VI: 1 — 6, 16 — 18.
8. Bid zonder omhaal van woorden. VI: 7.
9. Wees vergevingsgezind jegens den naaste. VI: 14, 15;
verg. VH: 1—5.
10. Verzamel u schatten in den hemel. VI: 19 — 21 en
24—34.
Eindelijk vinden wij nog twee geboden in h. VII, die niet
in den gewonen vorm van voorschriften gegeven zijn , maar toch
het karakter daarvan dragen.
11. Doe den wil van mijn Vader in de hemelen, vs. 21.
12. Bewaar mijne geboden, vs. 24.
Het wezen en de bedoeling van deze bevelen komen in
't algemeen overeen met die van Israëls wet; even als deze
beoogen zij de godsdienstige zedelijkheid des menschen door de
uitvoering van Gods wil. Maar zij staan veel hooger; zij eischen
heiligheid van hart en zin, zoodat de vervulling niet tot eene
uiterlijke handeling kan beperkt blijven. Zij dringen door tot
het binnenste des menschen, tot zijne gemoedsgesteldheid en
gezindheid. Zij geven niet spoedig eene zedelijke rust, uit
overtuiging van eigen voortrefielijkheid geboren , zoo als de oude
wet lichtelijk deed, maar wekken een voortdurend streven naar
volmaaktheid, waarbij altijd het besef van zonde en de behoefte
aan schuldvergeving blijft bestaan. Zoo wordt het dan ook uit
die geboden duidelijk, dat Jezus ze niet afkondigt, om eene
nieuwe wet te geven, maar om voor hen, die nog behoefte
Digitized by VjOOQ IC
24
hadden aan gebod, dewijl zij de vrijheid nog niet gewoon waren ,
tot voorbereiding voor iets hoogers te dienen, om zoo langza-
merhand in den mensdi te wekken, bij het besef van tekortko-
ming en gebrek, ook het beginsel der liefde en het streven naar
de volmaaktheid des Yaders, in plaats van naar de dienstbaar-
heid onder eene wet. — Op die wijze zal Jezus de bedoeling
van Israëls wet, die hij in zich zelven vervult, ook in zijn rijk
door de zijnen doen vervuild, en, wat die wet voorbereidde,
tot voleinding brengt.
f. Jezuê Christus de Wetverklaarder.
Dat Jezus geen blinde gehoorzaamheid aan zijne geboden ,
geen slaafeche onderwerping, maar op den duur e^i zelfstandige
opvolging uit eigen overtuiging bedoelt, blijkt uit de verklaring
die hij , als reden en wettiging er van , aan elk zijner geboden
toevoegt. Hij geeft die in korte voorbeelden of in spreuken ,
opdat zijne hoorders die goed begrijpen , in het geheugen bewa-
ren en tot nadenken aanwenden.
Maar opmerkelijk is vooral dit, dat Jezus in het gebod zijn
gezag op den voorgrond stelt. Hij treedt niet in overleg met
de menschen, noch doet een beroep op het geweten zijner hoor-
ders, om daarop een stelling of voorschrift te bouwen. Neen,
zijn gebod geeft hij, en dat Uj het zegt, acht hij voldoende.
//Tot de ouden is gezegd: — Ik evenwel, ik zeg u." Ziedaar
dai wetgever! Daarna treedt hij in eene verklaring van de
rechtmatigheid en natuurlijkheid zijner bevel^i. Beeds het werpen
van een ontuchtigen bUk op eene vrouw is immers eene zonde I
Liefde, die beter zal zijn dan die van den grooten hoop, moet
op Gods liefde gelijken , en dus ook vijanden wddoen I Aldus wil
hij de oogen zijner leerlingen voor de waarheid openen en hen tot
zelfetandigheid brengen. Ziedaar den wijsgeer! — Zoo wordt,
Digitized by VjOOQ IC
25
wat Mozes en Plato elk afeonderlijk geweest zijn, in Jezus ver-
eeuigd. Eerst beveelt hij , als Mozes ; daarna geeft hij reden
van zijn bevel, als Plato. Dat is diepe paedagogische wijsheid,
welke bewust of onbewust door eiken vader in» de vorming zijner
kindere wordt gevolgd. Eerst moeten zij leeren gehoorzamen;
daarna mogen zij grond en reden vernemen der hun gestelde
Zoo iets vinden we ook in de Mozaïsche wetgeving; immers
wij lezen Deut. XXy : 11 — 14: //Want dit gebod, hetwelk ik
u heden gebiede, dat is van u niet verborgen, en dat is niet
verre. Het is niet in den hemel, om te zeggen: wie zal voor
ons ten hemel varen, dat hij het voor ons hale , en ons hetzelve
hooren late, dat wij het doen? Het is ook niet aan gene zijde
der zee, om te zeggen: Wie zal voor ons overvaren naar gene
zijde der zee, dat hij het voor ons hale, en ons hetzelve hooren
late, dat wij het doen? Want dit woord is zeer nabij u, in
uwen mond en in uw hart, om dat te doen." Jezus toont
aldus wel geboden, maar geene willekeurige te geven; alleen
zulke, die ook reeds in het hart des menschen zijn gegriffeld,
doch niet door allen worden gelezen. Hij leert ze lezen.
g. Jezuê Christm de RecMer.
Is het gebleken, dat Jezus in het koninkrijk der hemelen,
koning en wetgever is, hij treedt ook op als rechter. Deze
drie waardigheden kunnen moeilijk worden gescheiden; zij be-
hooren bij elkaê.r en waren in de joodsche voorstelling van God
nauw vereenigd. //Want de Heer is onze rechter, de Heer is
onze wetgever, de Heer is onze koning." ^) — Treedt Jezus
nu op als Messias, de plaatsvervanger van God, al is het
O J€Z. XXXni: 22.
Digitized by VjOOQ IC
2d
dan ook niet, gelijk verwacht werd, in een aardscli, maar
in een geestelijk rijk, liij moest dan ook die drie waar-
digheden in zich vereenigen. En als we nu letten op h.
Vu: 22 en 23, dan vinden wij Jezus als rechter ook reeds
in de Bergrede : //"Velen zullen te dien dage ," — iv ixeiytj rfj
ijfiiqa, de vast staande uitdrukking, om den dag des gerichts
te kennen te geven, — //tot mij zeggen: Heer, Heer! hebben
wij niet in uwen naam geprofeteerd, en in uwen naam booze
geesten uitgedreven, en in uwen naam vele krachten gedaan?
En dan zal ik hun verklaren: ïk heb u nooit gekend; gaat
weg van mij, gij die de ongerechtigheid werkt I"
Ook door Baue, Neutestament, Theologie^ bl. 86, wordt
erkend, dat Jezus alleen zoo kon spreken, wanneer hij zich
zelven als den wereldrechter beschouwde. Maar hij beweert , dat
VS. 21 — 23 in deze rede niet passen. Mochten het woorden van
Jezus zijn, zij zouden dan tot een later tijdperk van zijn leven
behooren. Want: //das so bestimmt ausgesprochene Bewusstsein Jesu
von seiner weltrichterlichen Macht hat in der ganzen Bede nichts
Ajialoges." Dat heeft het intusschen wel degelijk; immers wij
hebben gezien , hoe Jezus zich als koning in zijn rijk heeft doen
kennen, hoe hij vervolgens als wetgever is opgetreden, en zoo
even hebben wij opgemerkt, hoe nauw zich hiermede in de
voorstelling der Joden het rechterambt vereenigde. Juist zeer
goed passen deze woorden aan het slot van Jezus' rede; hij treedt
daarin op als handhaver van de wetten, die hij vooraf heeft gegeven.
Ook de samenhang, die volgens Baur niet de minste schade
zou lijden, wordt door het uitlaten van vs. 21 — 23 zwakker.
Het geluk van den wijze, die Jezus geboden vervult, en de
ellende van den dwaas, die ze niet vervult, in zulke levendige
kleuren vs. 24 — 27 geschilderd, vindt juist alleen zijn grond
in de woorden , die Baxjk wil weglaten. Ook de uitdrukking
Digitized by VjOOQ IC
27
van nmijimi Vader'" in vs. 21 , die volgens Baue in deze rede ,
waar Jezus overal van nar^Q vfiwp spreekt, niet zou passen,
laat zich door den inhoud van het vers , waarin hij zijne buiten-
gewone betrekking tot den Vader doet uitkomen, geheel recht-
vaardigen. ^) Zoo vinden wij om dezelfde reden die uitdrukking
Matth. X: 32, 33 gebruikt, terwijl in vs. 20 en 29 van //uw
Vader" wordt gesproken. Ten slotte merk ik nog op, dat
Jezus hier reeds door van het wereldgericht te spreken, dat
universalistische karakter zijner messiaansche waardigheid open-
baart , hetwelk op grond van volgende plaatsen in het Evangelie
hem door .Batjr bl. 121 wordt toegekend. Het is bovendien
reeds aangeduid door hetgeen Jezus Matth. V : 13 , 14 tot zijne
apostelen zegt: /^gij zijt het zout der aarde y"* //gij zijt het licht
der wereld,''''
h. Jezm Christus niet aan de andere menschen gelijk.
Dat Jefcus zich als koning, wetgever en rechter van alle
■ 1) RUDOLF Stibb, Die Reden des Herm Jesu tnsonderheit nach Mat*
thaus, D. I, 1843, bl. 283, 284. „Nicht: euer Vater wird euch nicht
kennen und annehmen — sondem: Ich! Derselbe, der schon vs. 11
den argen Menschen sich einzig ansnemend gegenüberstellte , steht hier
mit einfach erhabenem Worte als der Bichter am Ziele da, wie er der
Gesetzgeber auf dem Wege war. Yermessenheit, wenn er auch zu
den argen Menschen nnd fanlen Bamnen gehorte , ganz natürlich aber und
nnnmganglich für das Zeagniss der Wahrheit, wenn er der ist, der (hier
znm erstenmal in der ganzen Bede gewaltig hervorbrechend) sagen darf
uns gegenüber auf dem Bichtstuhle : M e i n Vater — als der Sohn , der
Herr. Auch dies nur VoUendung des Kap. 5, 22 — 25, ja schon vs. 20
Vorbereiteten. Er entscheidet jetzt und einst, wer in das Himmelreich
kommt und wer hinaus geworfen wird in den Kerker. Das Ende geht
überaU genau in den Anfang zurück, die ganze Fredigt ist ein Bau, an
dem jeder Stein vom ersten bis zum letzten zur vorbedachten Einheit sich
zusammenfiigt. Sie sagt als Anfangspredigt schon, wie alles nachherigd
Beden vor dem Volk, das grosse: Ich bins! für Jeden, der Ohrei^ hat
zu horen, ohne es ganz ofïen schlechthin zu sagen.'*
Digitized by VjOOQ IC
28
burgers in het koninkrijk onderscheidt, hebben wij reeds opge-
merkt, maar bij een aandachtige lezing van de Beigrede kan
het ons ook niet ontgaan, dat hij t^nover zijne toehoorders,
als menschen , eene geheel eigenaardige bonding aanneemt , waar-
door hij zich hoog boven hen stelt. Zoo noemt hij zich, waar
men het eigenlijk zou verwachten, niet t^lijk met hen; hij
zegt niet: //laat ona volmaakt zijn;" maar: //weest gij dan vol-
maakt," V: 48. Hij z^ niet: ffwij zijn," maar: ff gij zijt
het zout der aarde," ff gij zijt het licht der wereld," V: 13,
14. Zoo ook VS. 16 niet: >/zoo schijne ons licht;" maar: //zoo
schijne uw licht voor de menschen." Hij zegt nietj ffwij heb-
ben," maar: ff gij hebt gehoord, dat den ouden gez^ is: Gij
zult niet doodslaan" enz. Aldus stdt hij zich, als een vreemde
in het joodsche volk , tegenover de wet. Verder meiden wij op ,
hoe Jezus steeds spreekt van uw Vader en mijn Vader, h. V:
16, 48, VI: 32, Vil: 21 *) enz., terwijl hij juist daar, waar
hij zijne discipelen leert bidden, zegt: ff gij dan bidt aldus:
Onze Vader enz." Ook kunnen wij hier wijzen op h. V : 11 ;
daar zou na vs. 10 een gewocm mensch hebben gesproken:
//zaKg zijn wij ^ als men on^ smaadt en vervolgt, en liegende
allerlei booze woorden tegen ons spreekt om des koninkrijks
wil;" maar Jezus zegt: //zalig zijt gij ^ als men n smaadt, om
mijnentwil^ ^ Eindelijk blijkt die ongelijkheid met de andere
menschen ook daaruit, dat Jezus alle geboden, die hij geeft,
alle aanmerkingen, die hij maakt, nooit op zich zelven toepast.
1) Zie de voorgaande bladzijde.
^) „AUes verlasflen za können und ihin nach zn folgent Leib iind
Leben aufgeben zu mussen nnd doch nichts verloren za haben, sondem
fröhlich zu seyn, dass man etwas hÖheres gefunden • « Christus,
kannte kein anderes Christenthiim als dies.'' Hsrdsr, LI. bl. 6.
Digitized by VjOOQ IC
29
i. Jezu8 Christus de Zoon van God,
Dat Jezus niet aan de overige menschen gelijk is, hebben
wij zoo even gezien ; wat hij dan wél is, komt niet minder duidelijk
aan 't licht. Zegt Jezus V : 9 : //zalig de vredelievenden , want zij
zullen zonen Gods genoemd worden ;" blijkt dit de naam te zijn
voor de burgers van het koninkrijk, het spreekt dan van zelf,
dat de stichter van dat rijk zelf zoon van God is. En zoo
komt hij ook overal voor, als een Godsgezant, staande in eene
buitengewone betrekking tot Gk)d, en gekomen, om anderen te
doen worden , wat hij zelf van nature is. *) Zoo staat hij boven
de menschen. Doch evenzeer blijkt , dat hij beneden God staat ;
niet zijne eigene verheerlijking, maar die des Vaders beoogt
hij, V: 16Ö; voor zich zelven verlangt hij slechts navolging,
V: 11 ; voor den Vader aanbidding, VI: 9 — 13; als het hoogste
ideaal stelt hij niet zijne volmaaktheid, maar die des Vaders
1) Dr. Bernh. Weiss, Lehrhuch der hibl Theol des N, T. Berlin
1 868 , merkt bl. 63 daaromtrent zeer terecht op : „ Allerdings lehrt er anch
seine Anhanger eu Gott als ihrem Vater beten nnd redet von ihm als ihrem
Vater; dennoch stellt er nie sein Sohnesverhaltniss mit dem ihrigen auf
die gleiche Stnfe, nie betet er zu unserm Vater and redet von Gott als
nnserm Vater." Verder: „Wenn Jesns den Sohnesnamen als Ansdruck
fdr sein einzigartiges Verhaltniss zu Gott gebraucht, so liegt darin zn nachst
dass er sich der vollen sittlichen Wesensahnlichkeit mit Gott bewnsst ist.
Seine Anhanger sollen erst wahrhaft Söhne Gottes werden, indem sie
durch . die Feindesliebe die Liebe Gottes nachbilden nnd volkommen wer-
den, wie Gott volkommen ist (Matth. V: 45, 48). Er, der in volkommener
Weise Sohn Gottes ist, mnss sich also dieser Wesensahnlichkeit als einer
bereits vorhandenen bewnsst sein."
Rbnan, 1.1. bl. 77: „Mais il est probable que, dès ses premiers pas,
il s'envisagea avec Dien dans la relation d'nn fils avec son père* Lk est
son grand acte d'originalité; en cela il n'est nnllement de sa race." Verg.
bl. 74, 75: „Il se croit en rapport direct avec Dien, il se croit fils de
Dien. La plns haute conscience de Dien qui ait existé au sein de Thuma-
nité a été celle de Jésus."
Digitized by VjOOQ IC
30
voor, V: 48; en daar hij God zijn Vader noemt, VII: 21,
stelt hij zich natuurlijk beneden Hem.
Jezus de zoon van God bezat ook de macht , om wonderen
te doen. Ook dit blijkt uit de Bergrede, als wij slechts letten
op "Vil : 22 , waar Jezus zegt, dat velen in den dag des gerichts
tot hem zullen zeggen: //hebben wij niet in uwen naam
geprofeteerd , en in uwen naam booze geesten uitgedreven , en in
uwen naam vele krachten gedaan?" Indien hier gezegd wordt,
dat menschen wonderen zouden doen in Jezus^ naam, dat is
door het geloof in hem en door zijn kracht , *) dan is daarbij
blijkbaar ondersteld, dat Jezus zelf wonderen gedaan had. Wij
vinden daarvan dan ook reeds in Matth. IV: 23, 24 melding
gemaakt.
Jezus deed derhalve wonderen èn zelf èn door anderen.
§ 5. Slotsom Tan de Bergrede.
Met Vil: 23 heeft Jezus zijne rede eigenlijk geëindigd;
wat hij er nog vs. 24 — 27 aan toevoegt, is de slotsom van al
het gesprokene, zoo als Tholuck zegt, //in erschiittemder pa-
rabolischer Rede." //Ieder dan, die deze mijne woorden hoort
en ze doet." Stier , 1.1. bl. 297 , merkt hieromtrent zeer terecht
op: //Diese Meine Reden, Worte, Ausspriiche, Zeugnisse,
wie ich sie jetzt in Einem grossen, voUstandigen Zusammen-
hange gegeben habe — das setzt auch in dem rotfrovs eine
besonders feierliche Hauptpredigt voraus, und istihrerhabener
Schluss, ihr unmittelbar andringendes Dm, womit sie
1) „Indem wir deinen Namen anriefen nnd derselbe unser Glaubens-
bewusstsein erfüllte.'* Tholucjk, Db Wette.
„lm Nomen oder in Beziehung anf den Namen Jesn etwas thun d. h.
wie sein Beanftragter, indem man ihn als den Herrn anerkennt, auf seine
Autoritat sich stützt." Bleek, Syn, Erhh
Digitized by VjOOQ IC
31
sich als Wort des künftigen Richters dem Gewissen einhefteii
und mitgeben will, ehe die Xóyoi fiir diesmal auf horen." Verg.
bl. 300.
Jezus stelt dan nog eens het gewicht en de waarheid zijner
woorden als ontwijfelbaar voor, en treedt zelf nog eens in zijne
volle waardigheid op. In eenvoudige taal en in een beeld, dat
in Jezus** omgeving geheel voor de hand lag, ^) spreekt hij hier
over zijne eigene rede met zooveel bewustzijn van eigen groot-
heid en met zoo vaste overtuiging van de waarheid, als vóór
en nd hem door niemand is gesproken. Die verstandige man,
in de geUjkenis, hij die Jezus' woorden hoort en ze doet, is
der zaligheid deelachtig, welke in het b^n der Bergrede werd
aangekondigd. Vrij mochten stortvloeden stroomen en stormen
waaien , zijn geluk bleef ongedeerd. Zalig te maken allen , die
om zijnentwil hjden willen verduren , allen , die zijne woorden
willen hooren en betrachten, ziedaar Jezus' doel in het begin
en in het einde der Bergrede.
Jezus Christus, de Zoon van God, de koning, wetgever
en rechter in het rijk des Vaders , is de zaligmaker der menschen.
§ 5. De nitwerklng der Bergrede.
Het verwondert ons niet, dat de Bergrede een diepen in-
druk op de toehoorders maakte.
De grootsche denkbeelden, die daarin voorkomen, de heer-
lijke en reine geest, dien zij ademt, de moeilijke taak , waartoe
de mensch wordt opgeroepen, de hemelsche vooruitzichten, die
zich voor hem openen, de aanwijzing van God als Vader en
van liefde als de hoogste deugd; en dan de houding, die Jezus
zelf daarin aanneemt, waarop wij in § 3 meer bepaald onze
^) Zie Tholuck, Bergpredigt, bl, 458.
Digitized by VjOOQ IC
82
aandacht hebben gevestigd, vervullen ons nu nog bij het lezen
met de heiligste gewaarwordingen. Wat moet het geweest zijn , die
rede te hooren uitspreken ! te hooren uitspreken door den Heer !
Geen wonder derhalve , dat wij Matth. VII : 28 , 29 lezen :
//En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had,
dat de scharen verslagen stonden over zijne leer. Want hij
leerde hen als machthebbende en niet als de schriftgeleerden." ^)
De Joden beriepen zich toen en later steeds op het gezag
hunner leeraars, 't Is altijd in den Talmud : //Eabbi die en die
zegt." Zelfs ffie Schriftgeleerden waren in hun onderwijs gewoon ,
zich op de meeningen van andere schriftgeleerden te beroepen : de
lateren op hen, die vroeger geleefd hadden; en zij die door
hunne veelvuldige menschelijke wetenschap hadden uitgeblonken ,
stonden bij het beuzelend nageslacht in hooge eere, zoodat hunne
gevoelens, bij de uitlegging van de wet en de profeten, als
orakelen geëerbiedigd werden. Het laat zich daarom ligtelijk
verklaren , dat het gezag , waarmede Jezus sprak , die een gdieel
anderen toon aansloeg en met niemands meening raadpleegde , de
scharen verbazen en ontzetten moest." *) Ook de vorm , waarin
Jezus sprak, levendigheid van stijl gevoegd bij kortheid en
evenredigheid, bracht er veel toe bij, dat zijne rede zulk een
diepen indruk maakte. Het zal onnoodig zijn dit aan te toonen,
als ik verwijs naar het welsprekende beto<^ van Dr. C. H. Van
1) Stier, 1.1. bl. 300, 301. „Das war jedenfalls der natürlich noth-
wendige, erste Eindruck der Bergpredigt, auch wenn ilm das Volk nicht
80 ausgeprochen hatte, der ihnen innerlich bewusste nnd fülübare Grond
für das sich aussemde iKnXrj(S(Si(Sd'ai> Es war so: dess erinnert sich der
Apostel gar wohl, indem sein eignes Gefiihl bei jenem Horen ihm wieder
lebendig wird. Nicht wie die Schriftgelehrten! Darin ist zngleich
noch einmal sehr treffend der grosse Gegensatz, welcher die ganze Rede
seit Kap. 5: 20 durchdrang, zusammengefasst.'*
2) Dr. L. Pboes, 1.1. bl. 309.
Digitized by VjOOQIC
33
Herwerden C.Hz. , Jezus ChriêUis in de Bergrede beschouwd als
een voorbeeld voor den iansehredefiaar ^ bl. 19 — 37. Men lette ook
op de talrijke hyperboKsclie uitdrukkingen : //wie u op de rechter-
wang slaat , keer hem ook de andere toe ," /^doe eerst den balk uit
uw oog w^ , en dan moogt gij den splinter uit het oog uws broe-
ders zien weg te doen ," en andere , die juist geschikt waren , om lang
in het geheugen bewaard te blijven , en voor den oosterling nog
heden een bijzondere aantrekkelijkheid hebben. Zoo ook het oxy-
moron , VI : 23 : //indien dan het licht , dat in u is , duisternis is,"
verg. V: 13. Eindelijk is het hoogst merkwaardig, hoe Jezus
zich omtrent vele dingen nog niet duidelijk uitlaat , maar toch het
vermoeden daarvan reeds wekt. Veel kan hij nog niet uitspreken ,
maar om dit later te kunnen doen, moest hij het 'nu reeds niet
geheel verborgen houden ; daarom doet hij het vermoeden. Het is,
wat zich korter in het Grieksch laat zeggen met den raad , dien
Apollo aan Socrates gaf: ot; li/etv, ov XQxfnTétv , dlXd atifiaivHV.
Hij zegt nergens in de Bergrede met ronde woorden , dat hij de
Messias is , en toch geeft hij het duidelijk te kennen , gelijk wij
later bevestigd zullen zien. Hij voorspelt niet, dat hij zal lijden;
dit toch zou het vermoeden, dat hij de Messias zijn kon, geheel,
ook bij zijne apostelen, hebben vernietigd; toch doet hij aan de
mc^lijkheid daarvan denken door van het lijden zijner volgelingen
gewag te maken. Zoo zegt Jezus ook niet, dat hij- de wet van
Israël zal opheffen , maar duidt de mogelijkheid daarvan reeds aan.
Waarom Jezus zoo deed? Deze vraag vindt haar antwoord in de
woorden van Baue , Neutest. Theol, bl. 94 : //Da er kein Messias
im Sinne des Volks sein wollte , so konnte er das in ihm selbst erst
aUmalig entwickelte messianische Bewusstsein erst dann entschie-
dener aussprechen, nachdem er durch seine ganze Thatigkeit
der reinem Messias-Idee , wie er sie auflasste, ihre nöthige
Begründung gegeben hatte."
3
Digitized by VjOOQ IC
Ty/eede Deel.
JEZUS CHRISTUS IN DE BERGREDE,
TEBOELEKEN MET
JEZUS CHRISTUS IN HET GEHEELE NIEUWE
TESTAMENT.
§ 6. Plan Tan behandeling.
In dit tweede deel zal ik , gelijk aan het slot der Inleiding
bl. 6 , is gezegd , onderzoeken , in hoeverre de voorstelling van
Jezus Christus in de Bergrede overeenstemt met die in het
overige N. T. Daartoe zaï ik, om zoo veel mogelijk volledig-
heid aan kortheid te paren, de hoofddenkbeelden; die ik in de
Bergrede met het oog op Jezus heb aangeduid , nu in dezelfde
volgorde en op dezelfde wijze in de overige schriften ^) nasporen.
Zoo zal het tevens blijken , of het overige N. T. bij de Berg-
1) In deze zal ik mij echter doorgaans bij het voomaamste moeten
bepalen, en de „Openbaring van Johannes" om haren eigenaardigen inhoud
meestal laten rusten.
Digitized by VjOOQIC
35
rede past, dan wel of het Christendom in deze rede iets anders
is dan in het overige N. T. Het Evangelie van Mattheus zal
ik daarbij steeds eerst alleen houden , opdat het op nieuw uitkome,
of de Bergrede in het bijzonder past in dit Evangehe , gelijk het
daar voor ons ligt, en dus dit Evangelie ook in zooverre één
wel gesloten geheel uitmaakt, dan wel of het eene losse bijeen-
voeging is van allerlei redenen en daden des Heeren.
% 7. De negen hoofddenkbeelden van de Bergrede in
het orerige N. T.
a. Zaligheid.
//Zalig zijt gij, als men u smaadt en vervolgt, en liegende
allerlei booze woorden tegen u spreekt om mijnentwil !'' luidt
Jezus' woord Matth. V: 11. Hij achtte dus de zaligheid in zijn
rijk zoo hoog, dat het lijden dezer aarde daarbij niets betee-
kende; en hij achtte die zaligheid zoo zeer aan zijn persoon
verbonden, dat het lijden, 't welk men er voor onderging, een
hjden moest zijn om zijnentwil.
Evenzoo vinden wij verder in het Evangelie van Mattheus ,
dat Jezus anderen zalig prijst , omdat zij hem kennen , hem erken-
nen als den Zoon van Gk)d, en doen wat hij wil: //Zalig is
hij, die zich aan mij niet ergert," XI: 6. Tot zijne trouwste
leerlingen zegt hij : //Zalig uwe oogen , omdat zij zien , en uwe
ooren, omdat zij hooren. Want, voorwaar ik zeg u, dat vele
profeten en rechtvaardigen verlangd hebben te zien hetgeen gij
ziet, en hebben 't niet gezien, en te hooren hetgeen gij hoort,
en hebben 't met gehoord," XIII: 16, 17. De zoon van Jona
wordt door hem zalig geprezen , omdat hij henL erkent voor den
Christus, den Zoon des levenden Gods, XVI: 17; en in eene
3^
Digitized by VjOOQ IC
36
gelijkenis noemt hij den dienstkueclit zalig, die de taak door
den meester liem opgel^, heeft volbracht, XXIV: 46. Intus-
schen verbindt hij deze zaligheid ook allemauwst aan zijn per-
soon. //Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn
leven verliest om mijnentml^ zal het vinden," Matth. X: 39,
En: nhl wie verlaten heeft huizen of broeders, of zusters, of
vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers om mijns
naams ml^ zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven
beërven," XIX: 29. Verg X: 18, XVI: 25.
Merken wij verder op, wat de overige Evangelisten ons
daaromtrent z^gen. Wij vinden bij Lucas h. VI slechts vier
zaligsprekingen, waarvan de drie eerste mij voorkomen in oor-
spronkelijkheid voor de parallellen bij Matth. onder te doen. Luc.
VI: 22 komt overeen met Matth. V: 11 en uit vs. 23 blijkt
evenals uit Matth. V : 12 , dat de zaligheid met den dood niet
ophoudt. Voorts stemmen de volgende plaatsen van Lucas met
de reeds aangehaalde uit Mattheus overeen: Luc. Vil: 23 met
Matth. XI: 6, Lucas X, 23, 24 met Matth. XHI: 16, 17,
Luc. Xn: 37, 38 en 43 met Matth. XXIV: 46. In den
zelfden geest hooren wij ook Luc. XI: 28 het woord des Hoe-
ren tot eene vrouw: //Zalig, die het woord Gt)ds hooren en
bewaren," dat is het woord, zoo als het door hem wordt gepre-
dikt. Hiermede wees hij er haar op, dat zij zelve daardoor een
geluk kon verkrijgen niet geringer dan dat van de door haar
zaHg geprezene moeder van Jezus. Wij letten ook n(^ op Luc.
XIV: 14, waar de zaligheid als een voortdurend geluk wordt
voorgesteld. Jezus zegt daar na eene opwekking tot weldoen
zonder hoop op vergelding: //En gij zult zaUg zijn, omdat zij
niet hebben om u te vergelden; want het zal u vergolden wor-
den bij de opstanding der rechtvaardigen." Wellicht de meest
beteekenisvolle plaats is Luc. IV: 17 — 21. De woorden uit
Digitized by VjOOQ IC
37
Jezaja, h. LXI: 1,2, eenigszins onnauwkearig, waarschijnlijk
uit het hoofd, door Lucas opgeteekend, schijnen aan Jezus aan-
leiding te hebben gegeven, om in een rede, die ons niet wordt
medegedeeld (vs. 21, 22), de zaligheid te schetsen, welke hij,
door God daartoe verordend, aan zijn volk kwam brengen, eene
zaligheid te vergelijken bij die, welke Jezaja aankondigde, toen
de terugkeer der Joden uit Babel nabij was, een zaligheid,
die, toen niet tot stand gekomen, eerst heden zou worden
vervuld door Jezus. Wat de terugkeer uit Babel niet had
kunnen te weeg brengen, zou nu gebeuren. Wel moest Jezus
innig bewust zijn van de hooge waarde der zaligheid, die hij
aanbracht, om de woorden van den profeet op zich zelven te
durven toepassen.
Bij Marcus komt het woord fia%dQto$ niet voor, bij Johan-
nes slechts tweemaal , doch op dezelfde wijze als in de Bergrede.
Immers Jezus zegt daar h. XIII: 15, 17 na de voetwas-
sching: //Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet,
gelijk ik u gedaan heb." //Indien gij dit weet , zalig zijt gij ,
zoo gij het doet." Hetgeen hier op neer komt : indien gij mijn
voorbeeld volgt door met verloochening van u zelven anderen te
dienen, zoo zijt gij zaUg. En Joh. XX: 29 noemt Jezus na
zijne opstanding hen zalig, die zonder hem met eigen oogen te
zien, toch in hem zullen gelooven. Wij vinden dus, dat Jezus
ook hier zaligheid belooft en zich zelven als de bron dier zalig-
heid doet kennen.
Een afgeleid woord van fAanaQiog , om den persoon te ken-
nen te geven, die fiaxaQiog maakt, bestaat er niet; ons woord
zaligmaker vinden wij in het N. T. door atoTijQ uitgedrukt,
ofschoon daarin meer het denkbeeld van //verlossen, vrijmaken"
ligt oj^esloten. In onze nieuwe Bijbelvertaling wordt het dik-
wijls door //Hdland" , in de oude meest door //Zaligmaker" ver-
Digitized by VjOOQ IC
38
taald. Als zoodanig wordt Jezus in de overige schriften voor-
gesteld, en dit, als wij het bovenstaande nagaan, geheel in
overeenkomst met de wijze, waarop hij het //zalig" uitsprak.
//Dezen" (Jezus), zegt Petrus, Hand. V: 31, //heeft Grod door
zijne rechterhand tot Vorst en Zaligmaker verhoogd." En Hand.
XIH: 23 lezen wij: //Uit het zaad van dezen (David) heeft
God, naar de belofl», voor Israël als Zaligmaker Jezus verwekt."
Verder wordt Jezus Christus onze Zaligmaker genoemd : 2 Tim.
I: 10, Tit. I: 4, U: 13, ni: 6, 2 Petr. I: 1, 11,
II: 20, III: 2, 18, 1 Joh. IV: 14. En wanneer God onze
Zaligmaker wordt geheeten , dan is dit meest met het oog op de
zaligheid ons door Hem in Christus geschonken.
Leefde de oude wereld onder den druk van velerlei ellende,
vloeiden Israëls heilige schriften over van klachten wegens het
ongeluk der vromen , verlangden Jezus' tijdgenooten naar verlos-
sing uit al den jammer, waaronder het volk gebukt ging*):
nu brak er een nieuwe tijd aan, de tijd van hulp, redding en
zaligheid, eerst uit het bederf der zonde en dan uit de vertwij-
feling van ramp en dood, nu met de stichting van het Nieuwe
Verbond, of van de christelijke kerk, of van het koninkrijk der
hemelen door Gods Zoon.
b. Koninkrijk der Aemélm.
Bekleedt het denkbeeld van het koninkrijk der hemelen ,
en wel als van een rijk, dat, aanvankeHjk op de aarde ge-
sticht , zich verder dan de aarde uitbreidt , ook den hemel omvat
en in den hemel voltooid wordt, in de Bergrede een groote
plaats : dit is ook in het geheele overige Evangelie van Mattheus
O Lac. I: 68—79, II: 38.
Digitized by VjOOQIC
39
het geval. In IV: 17 treedt Jezus reeds dadelijk op met de
prediking: //Bekeert u; want het koninkrijk der hemelen is
nahij.^ IX: 35 lezen wij weder: //En Jezus trok al de steden en
vlekken rond, leerende in hunne synagogen, en predikende het
evangelie des koninkrijks, en genezende elke ziekte en elke
kwaal." Zoo ging met de prediking het wonderen doen ge-
paard; ja Jezus wil, dat men uit die wonderen de komst van
het koninkrijk opmake , XTT : 28. Jezus beveelt ook aan zijne apos-
telen de stichting van het koninkrijk der hemelen te prediken,
X : 7. Later 2egt hij , dat de bhjde boodschap des koninkrijks zal
worden gepredikt in de geheele wereld, XXTV: 14; verg. V:
13 , 14 , waar het upiversalistische karakter van Jezus' prediking
ook reeds aan het licht komt.
Dat dit koninkrijk aanvankeUjk bestaat op aarde, dat
het een zuiver geesteUjk rijk is, dat er verschil van hoeda-
nigheid bestaat onder de burgers, hebben we in de Bergrede
gezien 1). Wij vind^ heizelfde terug: XVIII: 1, 3; verg.
XIX: 14; het mag de vraag niet zijn, wie de meeste is in het
koninkrijk der hemden, kinderHjke nederigheid is een vereischte;
XX : 26 , 27 : //die onder u groot wil worden , zij uw dienst-
knecht ;" XI : 11b , de minste in het koninkrijk der hemelen is
meerder dan hij (Johannes de dooper) ; XIII : 11 , niet de groote
schare van Jezus leerhngen alleen zijne apostelen konden in den
begione de verboi^nheden van het koninkrijk der hemelen be-
grijpen; XVlil: 21 — 35, vei^vingsgezindheid bHjft een der
eerste plichten van de burgers des koninkrijks, en zij zelven
hebben behoefte aan vergeving van den hemelschen Vader. Be-
langrijk zijn ook de zes gelijkenissen , die in h. XTTT voorkomen.
Die van den zaaier vs. 4 — 22 leert ons omtrent het koninkrijk
1) Men denke, wat het laatste betreft, aan h. V: 19.
Digitized by VjOOQ IC
40
der hemelen 9 dat de j^^vediking van het koninkrijk bij velen
slechts op gebrekkige wijze ingang vindt, dat daarvoor slechts
weinigen voor goed worden gewonnen en ook hunne hoedanig-
heid verschillend is. Die van het onkroid in den akker vs.
21 — 30 wijst op dezulken, die de ware vereischten voor het
burgerschap niet bezitten; zij zijn niet uit Jezus, die goed zaad
zaaide, maar uit den booze, die onkruid zaait, dat zijnzulk^,
die niet uit geloof in Jezus, maar uit onzuivere beginselen zijn
toetreden; na den dood zullen zij het hemelsche koninkrijk
niet ingaan. Dat het koninkrijk , in een enkel wezen zign b^in
nemende, langzamerhand tot groote uitbreiding zal komen en
eindelijk de geheele wereld zal omvatten , wordt in de gelijk^iis
van het mosterdzaad vs. 31 , 32 en in die van het zuurdeeg
vs. 33 aangewezen.
De groote waarde van het burgerschap des koninkrijks,
boven alle andere goederen , wordt voorgesteld in de gelijkenissen
van den schat in den akker en van den koopman, die schoone
parelen zocht, vs. 44 — 46. Eindelijk in de gelijkenis van het
vischnet vs. 47, 48 wordt weder gewezen op de scheiding, die
er eenmaal tusschen de waardige en onwaardige burgers van
het godsrijk zal tot stand komen. Het zal onnoodig zijn, hier
meer plaatsen aan te halen, om te bewijzen, dat, even als in
de Bergrede ook in het overige Evangelie, het koninkrijk der
hemelen een hoofddenkbeeld van Jezus' prediking is en dat er
overal op dezelfde wijze over wordt gesproken.
Omtrent het voltooide koninkrijk in den hemel moet het
volgende nog worden opgemerkt: gelijk in de Bergrede is aan-
gewezen, dat het koninkrijk zich niet tot de aarde beperkt,
zoo kunnen wij hier op plaatsen wijzen, waaruit blijkt, dat
het rijk door Jezus op aarde gesticht reeds in den hemel be-
stond, waardoor de uitdrukking, dat de christelijke kerk is
Digitized by VjOOQ IC
41
/f een kolome van den hemel op aarde" ^) , zich laai rechtvaar-
digen, — en dat na den dood de burgers van het godsrijk op
aarde in dit hemelsche rijk zullen worden opgenomen. Hiervoor
pleit Matth. VIII: 11, 12; velen van Oosten en AVesten, dat
zijn de Heidenen, zullen door hun geloof in Jezus, verg. het
verhaal van den heidenschen hoofdman vs. 5 — 10, hier tot het
godsrijk toetreden, eenmaal worden oj^nomen in het hemel-
sche koninkrijk, waar Abraham, Izaiik en Jakob leven; maar
van de kinderen des koninkrijks, van de Joden, voor wie het
koninkrijk in de eerste plaats was bestemd, zullen velen dat
liemelsche rijk niet ingaan, dewijl ze op aarde door hun onge-
loof en onwü^) zich zelven den to^ang tot het koninkrijk
hebben ontz^. Aan een uitsluiten uit dat hemelsche rijk moet
ook worden gedacht, als Jezus zegt, Matth. XXTV: 48 — 51,
dat die dienstknecht, welke, door een lang uitblijven van zijn
meester, d. i. door een lang leven, tot zorgeloosheid gebracht,
adjne verplichtingen heeft verzuimd, zijn deel zal hebben bij de
geveinsden, waar het geween en het tandengeknars wezen zal.
Evenzoo doet de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden
Matth. XXY: 1 v.v. ons daaraan denken. Zij, die waakzaam
en met het oog op Jezus hebben geleefd, zullen het hemelsche
koninkrijk ingaan. De Zoon des menschen zal hun aanze^en:
/rBeërft het koninkrijk, dat u bereid is v<5<5r de grondle^ing der
wereld" vs. 34. Jezus' getrouwe leerlingen zullen na den dood
in dat hemelsche rijk met Jezus worden vereenigd, Matth.
XXVI: 29.
1) L. G. Pabbau, Waarheid in Liefde 1839, bl. 342, De aard der
christelijke hemehchgezindheid opgehelderd door de voorstelling, dat de Chris-
telijke Gemeente is eene kolonie des hemelschen Vaderlands,
2) Verg. Matth. XXHI: 37.
Digitized by VjOOQ IC
42
Ten slotte teekenen wij aan , dat Jezus zelf XVI : 28 , door
van zijn koninkrijk te spieken, als koning in dat rijk optreedt;
verg. XX: 21, waar de moeder van de zonen van Zebedeus
tot Jezus zegt: nuw koninkrijk."
Wij gaan nu over tot de andere schriften. Bij Marcus en
Lucas vinden wij een groot aantal plaatsen , die geheel overeen-
komen met de parallellen bij Mattheus: Mc. 14, 15, IV: 11,
80, IX: 1, 47, X: 14, 15, 23—25, XIV: 25. — Luc. IV:
43, VII: 28, VHI: 10, IX: 2, 11, 27, X: 9, 11,XI:2,
20, XII: 31, XIII: 18, 20, 23, 29, XTV: 16 v.v., XVI:
16 V.V., XVm: 16, 17, 24, 25, XIX: 11, XXI: 31 en
XXII: 16, 18. Zij spreken evenwel altijd van koninkrijk
Gk)ds, over welke benaming wij boven reeds hebben gehandeld.
Omtrent Luc. VI: 20 merken wij op, dat armoede tegenover
rijkdom , die den to^ng tot het koninkrijk zoo moeiUjk maakte ,
wel veel kon bijdragen tot het deelgenootschap aan Christus'
rijk, maar geen vereischte behoefde te wezen; hetgeen de Heer
gezegd heeft, wordt hier waarschijnlijk minder goed weergaven
dan bij Mattheus. Dat de voorrechten van het koninkrijk Gk)ds
zich niet tot de aarde beperken , blijkt duidelijk uit Luc XV 111:
29, 30: die ter wille van het koninkrijk Gods veel opoffert,
zal veelvuldig terug ontvangen (andere schatten) in dezen tgd,
en in de toekomende eeuw, dat is na den dood, het eeuwige
leven, d.i. de zaligheid.
Mare. IV: 26 — 29 wordt, in eene gelijkenis, die wij elders
niet vinden, de langzame en trapsgewijze ontwikkeling van het
koninkrijk Gods voorgesteld. Even als die van het mosterdzaad
en het zuurdeeg, bewijst zij, hoever Jezus er van af was, eene
spoedig op handen zijnde voUedige vestiging van het koninkrijk
in zijn geheele volmaaktheid te verwachten. Ware dit het ge-
val geweest, hij zou in de Bergrede niet zoo nadrukkelijk op
Digitized by VjOOQ IC
43
vervolging en verachting ter wille van hem en zijn koninkrijk
hebben gewezen. Hiermede komt overeen Luc. XVII : 20 , 21 ,
waar Jezus zegt : //Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk
vertoon, en men zal niet zeggen: zie hier! of zie daarl want
zie het koninkrijk Gods is onder u." Zoo wordt de vraag be-
antwoord der Pharizeën, die de luisterrijke vestiging van een
aardsch koninkrijk naar de grof zinnelijke Messiaansche voor-
stelling verwachtten. Neen, het koninkrijk bestond reeds; men
denke aan de Bergrede h. V: 13, 14: //Gij zijt het zout der
aarde, gij djt het licht der wereld."
Merkwaardig is ook Mare. XII: 34. Nadat de schriftge-
leerde liefde tot God en den naaste als de hoofdbedoeling van
Israëls wet heeft erkend, met terzijdestelling van brandoflers,
die niet tot het wezen van de wet behoorden, zegt Jezus: /f Gij
zijt niet verre van het koninkrijk Gods," dat is van de christe-
lijke kerk en van de wetsvervulling in haar, die Jezus in de
Bergrede bedoelde, V: 18, 19. Hem ontbrak alleen het vaste
vertrouwen in Jezus , waardoor het gebouw van zijn godsdienstig
leven voor wankelen zou worden behoed, verg. h. Vil: 24,
V: 11. Dat het burgerschap des koninkrijks inderdaad afhan-
kelijk wordt gesteld van het volgen van Jezus en van het zich
geheel overgeven aan hem, blijkt uit Luc. IX: 57 — 62, en
tevens, hoe streng de eischen waren, die Jezus zelf aan elk
stelt, om zijn volgeling te kunnen worden; verg. Matth. X: 37.
Dit komt geheel overeen met Matth. V: 11, waar Jezus even-
zeer de zaligheid in het koninkrijk der hemelen, derhalve het
deelgenootschap van dat rijk, nauw verbindt met het onder
groote opofferingen volgen van hem.
Dat Jezus zich zelven aan het hoofd des koninkrijks stelde ,
blijkt ook uit Luc. XXII : 29 , 30 : //En ik beschik u het
koninkrijk, gelijk mijn Vader het mij beschikt heeft, opdat gij
Digitized by VjOOQ IC
44
in mijn koninkrijk aan mijne tafel eet en drinkt''. Luc. XXIIT :
42 neemt Jezus het wooid van den medekroiseling aan : //Gedenk
mijner, wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt."
In het Evangelie van Johannes komt de benaming konink-
rijk Qods slechts op twee plaatsen voor: h. UI: 3 en 5, in
den mond van Jezos zelven: //Indien iemand niet wordt weder-
geboren, hij kan het koninkrijk Gkxls niet zien" en: //Indien
iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan het ko-
ninkrijk Gods niet ingaan." Het hier genoemde vereischte , om
burger te worden van Gods koninkrijk , hebben wij niet in den-
zelfden vorm bij de drie eerste Evangelisten gevonden , maar de
zaak zelve komt er wel degelijk voor; verg. Matth. XVI: 25,
XVm : 3 , XIX : 21 en de gelijkluidende plaatsen bij Mare. en
Luc. Zie ook de talrijke plaatsen, waar van bekeering sprake
is, [ifTuifoia, fiirayotiPf intavQiqtHP^), En ook in de Berg-
rede ligt dezelfde gedachte dikwijls ten grondslag, al vinden wij
dezelfde uitdrukkingen niet, verg. o.a. h. V: 3, 6, 8, 11, 27
V.V., 38 V.V., 43 v.v. VI: 33, TEI: 24 v.v. — Joh. XVHI:
36 spreekt Jezus, even als in de voorgaande Evangeliën, van
^Jn koninkrijk en zegt hij , dat het niet van deze wereld is , geen
aardsch koninkrijk derhalve gelijk de Joden verwachtten, verg.
Luc. XVII : 20 , 21 ; vs. 37 erkent Jezus zelf de koning van
dat rijk te zijn, en den naam //koning Israëls" in den zin van
Messias laat hij zich Joh. I: 50, XII: 13 en elders welgevallen,
geheel in overeenstemming met hetgeen door ons in de Bergrede
is opgemerkt.
Eindelijk zij hierop onze aandacht nog gevestigd , dat Johan-
nes dikwijls de uitdrukking //het eeuwige leven" of //het leven"
*} Van dezo woorden komt alleen het laatste , en slechts eenmaal,
by Joh. Toor h. XQ: 40.
Digitized by VjOOQ IC
45
gebruikt, waar bij de Synoptici die van /^koniDkrijk Gods" of
//koninkrijk der hemelen" voorkomt. Met deze heeft iJezus meer
op het geheel gelet en zich meer aan de bestaande Joodsche
denkbeelden aangesloten, met gene meer het individu op den
voorgrond gesteld of de verwerkelijking van het koninkrijk Grods
in enkele personen, en meer aan de behoefte zijner reeds ver-
gevorderde geheel aan het Judaïsme ontwassene leerlingen, vol-
daan. Het bevreemdt ons dus ook niet, juist bij Johannes zulk
een verschil in voorstelling te vinden, vooral wanneer wij be-
denken, dat hij blijkbaar voor niet-Joden, waarschijnUjk zelfs
alleen voor Christenen heeft geschreven.
In de Bergrede hebben wij geleerd, dat God in het konink-
rijk der hemelen Vader is: welnu het eeuwige leven is het
leven van hen, die Grod kennen, zoo als Hij door Jezus Chris-
tus is geopenbaard, namelijk als Vader, zie Joh. XVII: 3.
Jezus treedt in de Bergrede op als de stichter van het konink-
rijk , bij Johannes als de gever van het eeuwige leven; zie Joh.
XVH: 2. Gods wil te volbrengen is in de Bergrede een ver-
dschte voor het koninkrijk der hemelen: dien zelf te vervullen
en door anderen te doen vervullen, blijkt ook bij Johannes
Jezus' bedoeling te zijn, zie Joh. IV: 34, V: 30, VI: 38,
VU: 17; en is in de Bergrede het koninkrijk der hemelen een
rijk , dat door den dood niet wordt begrensd , het eeuwige leven ,
in dat rijk te smaken, begint op aarde en wordt na den dood
in den hemel voortgezet; zie Joh. Til: 36, V: 24, VI: 47,
50, 51, 54, 58, Vni: 51, 52, XI: 26, XX: 31. EindeHjk
even als in de Bergrede , h. V : 13 , 14 , de stichting van Jezus
voor de geheele wereld blijkt bestemd te zijn, komt die bedoe-
ling ook uit bij Joh. XVU: 20—23.
In de Handelingen der Apostelen h. I: 3 wordt verhaald,
dat Jezus bij zijne verschijningen na den dood nog sprak //over
Digitized by VjOOQ IC
46
het koninkrijk Gods." Uit vs. 6 blijkt, dat de leerlingen weder
aan de mogelijkheid van een aardsch rijk dachten; maar de
woorden van Jezus in de volgende vss. pogen hen aan het
tegendeel te doen denken. H. VIII: 1^ wordt verhaald, dat
Philippus het evangelie verkondigde van het koninkrgk Gods;
verder wordt van de prediking van dit koninkrijk gewag ge-
maakt h. XIX: 8, XX: 25, XXVIII: 23, 31. En letten
wij op de vereischten , die worden gesteld , om het koninkrijk
in te gaan , dan vinden wij ook hier bekeering en geloof in
Jezus, zie h. II: 38, XXVI: 18, 20, XXVin:25— 27, zoo
ook XI: 21, XVI: 31. Verder wordt de doop «?<? tó ovofAa
^Iijaov meermalen vermeld. Gehoorzaamheid aan God, het doen
van zijn wil, h. V: 32, verg. XXTV: 16, wordt van de bur-
gers des koninkrijks verlangd; zie ook h. XXVI: 20. Eindelijk
wordt h. XrV : 22 door Paulus en Bamabas op de verdrukkin-
gen gewezen, die men zich moet getroosten, om het koninkrijk
Grods in te gaan.
In de brieven komt de uitdrukking //koninkrijk Gk)ds" slechts
zelden, maar wederom in den zelfden geest als in de Bergrede
voor. Rom. XIV : 7 : //Want het koninkrijk Gods is niet spijs
en drank, maar gerechtigheid en vrede en blijdschap in den
Heihgen Geest;" verg. Matth. V : 6 , 9 , 12 , VI : 19 , 20, 31, 38.
1 Cor. VI: 9, 10: //Of weet gij niet, dat geen onrechtvaardi-
gen Gk)ds koninkrijk zullen beërven? Dwaalt niet! Noch hoe-
reerders enz. zullen QoAa koninkrijk beërven." Hiermede komt
overeen Eph. V: 5, waar wij bovendien de uitdrukking /rko-
ninkrijk van Christus en van God" niet onopgemerkt laten ; verg.
Matth. V: 8, VU: 21. Die uitdrukking komt eenigszins ver-
anderd ook voor 2 Petr. I: 11: //de ingang in het eeuwig ko-
ninkrijk van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus." 2 Thess.
I: 5: //een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, om u het
Digitized by VjOOQ IC
47
koninkrijk Gods waardig te achten, voor hetwelk gij- ook lijdt."
Eindelijk Jac. II: 5: //erfgenamen te zijn van het koninkrijk,
dat Hij beloofd heeft aan die Hem liefhebben." Volgens deze
plaatsen doet de volharding . in het geloof onder vervolging en
de liefde tot God het koninkrijk beërven; verg. Matth. V: 10,
11, VI: 9, VII: 11.
Waar verder in de Evangeliën van het koninkrijk Gods wordt
melding gemaakt, daar wordt in de Paulinische brieven van
ixxXrjdiu Tov 'Q'êov of van a&fia Xgiavov gesproken ^). Zie
o.a. 1 Oor. XTE: 27, 28: //Gij nu zijt het lichaam van Chris-
tus en leden daarvan." Eph. V: 23: //Christus hoofd der ge-
meente ," VS. 24 : //de gemeente aan Christus onderdanig" : vs, 29 ,
30: //Memand toch heeffc ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar
') Een dergelijk beeld, namelijk dat van den wijnstok en de ran-
ken, is ter verranging van de uitdrukking koninkrijk Gods door Jezus
gebruikt volgens Joh. XV: 1 v.v. Het is dus ver gezocht, als Dr. A.
RÉviLLB 1.1. bl. 71 wil doen uitkomen, dat het denkbeeld van „kerk"
niet in het onderwijs van Jezus zou thuis behooren : „L'églisé , dont Jésus
n'a jamais parlé dans les documents authentiques , est fondée. Elle est
rëpouse du Christ. (Apoc. XXII: 17)." Andere beelden zijn niet altijd
andere zaken. Al mochten de woorden van E^ville, hier aangehaald, waar
zijn: de bedoeling, waarmede hij het zegt, is niet gerechtvaardigd.
J. J. Van Oosteezeb , De Theologie des Nieuwen Verbonds,, bl. 236 :
„De kerk of do gemeente des Heeren (beide zijn in het spraakgebruik van
Paulus identisch) is [bij Faul'us] geenszins hetzelfde, ali? het koninkrijk
van God en van Christus. Het laatste is eene volmaakte geestelijke maat-
schappij, waarvan het ideaal eerst in de toekomende eeuw ten volle
verwezenlijkt wordt (1 Cor. VI: 10, XV: 50, Eph. V: 5); de eerste is de
vereeniging van hen , die reeds hier op aarde door geloof en liefde burgers
van het koninkrijk zijn." Het is waar, dat Paulus de uitdrukking „ko-
ninkrijk Gods" bij voorkeur heeft gebruikt voor de vereeniging der zaligen
in den hemel, en met het woord „kerk of gemeente," de vereeniging der
burgers van dat r^k op aarde heeft bedoeld; maar dit is geenszins in
strijd met hetgeen ik boven heb gezegd. Jezus gebruikte volgens de Syn-
optici voor het Godsrijk op aarde en dat in den hemel denzelfden naam,
Paulus gaf aan elk een afzonderlijken naam. Dit is het eenige verschil.
Digitized by VjOOQ IC
48
hij voedt «n koestert het, even als Christus de gemeente; want
wij zijn leden van zijn lichaam." Col. I: 18: //En hij (Chris-
tus) is het hoofd van het lichaam, de gemeente," verg. vs. 24.
1 Tim. UI: 15: ^Opdat gij moogt weten, hoe men verkeeren
moet in het huis Gods, 't welk de gemeente is des levenden
Gods."
Jezus Christus staat dus ook in de brieven aan het hoofd van
de vereeniging door hem gesticht, aan het hoofd als Heer en
bestuurder van Ae kerk^ de gemeente^ cxx^ijaia , welke naam daar
reeds blijkt meer en meer voor die van koninkrijk Gods in ge-
bruik te komen. In latere eeuwen wordt van de gemeente Gods,
de kerk van Christus, ook wel van het christendom of van het
Godsrijk gesproken, wa«r hetzelfde wordt bedoeld als de Evan-
geliën met koninkrijk Gt)ds of der hemelen willen te kennen ge-
ven. Dat het gebied van het koninkrijk , van de kerk of de ge-
meente zich ook in Paulus' brieven niet tot de aarde beperkt,
blijkt o. a. uit 1 Cor. XV: 50: nDii nu beweer ik, broeders!
dat vleesch en bloed het koninkrijk Gods niet beërven kunnen,
en de vergankelijkheid de onvergankelijkheid niet beërft." Uit
het vervolg toch wordt het duidelijk, dat Paulus hier met
koninkrijk Gods het rijk in den hemel bedoelt.
De schrijver van den Brief aan de Hebreen heeft ook zijne
eigenaaardige uitdrukking , om de geestelijke vereeniging te ken-
nen te geven, welke door Jezus in de Bergrede koninkrijk der
hemelen wordt genoemd. Hij zegt: //wij zijn het huis omo^
van Christus," UI: 1 — 6. En gelijk Jezus zijn koninkrijk
stelt tegenover of ter vervanging van de gebrekkige theocratie
onder de Joden, zoo spreekt hij van een nieuw, van een
beter verbond door Jezus gegrondvest in plaats van het oude
verbond, VHI: 6, 7, 13, IX: 15 enz.
In den eersten brief van Johannes wordt de kerk van
Digitized by VjOOQ IC
49
Clmstus voorgesteld als eene vereeniging van kinderen Gods,
die leven in gemeenschap //met den Vader en met zijnen Zoon
J«Gus Christus", als een heilige familie, 1 Joh. I: 3, II: ^,
28, ni : 1 , IV : 11. En in den eeraten brief van Peèrus wordt
het koninkrijk der hemelen als een door Christus Gode gewijd
volk beschouwd, 1 Petr. Il: 5, 9, 10. Op vele plaatsen
echter komt de voorstelling weder met die van Johannes overeen ,
1 Petr. I: 2», II: 17, Hl: 8, IV: 8. i) De bedoeUng is
in beide schriften blijkbaar dezelfde en stemt weder geheel samen
met die in de Bergrede.
Zoo hebben wij dan in het vervolg van Mattheus* Evan-
gelie het k(minkrijk der hemelen in zijn oorsprong, karakter en
streven nader leuren kennen. Kon de Bergrede daaromtrent nog
eenigen twijfel bij ons overlaten, wij zijn versterkt in de op-
vatting^ waartoe wij meenden, dat zij ons reeds recht gaf. En
trofien wij in sommige der overige schriften verschil in voorstel-
ling aan, het wierp de beschouwing, die de Bfergrede ons gaf,
niet omver, maar verspreidde er veeleer een helderder licht over.
Overal bleek het, dat de stichting van Jezus van zuiver gees-
telijken aard en van goddelijken oorsprong was, dat Jezus in
nauwe betrekking tot haar blijft staan, en door haar op aarden
menschen in ea voor den hemel wil opleiden.
c. De Gerechtigheid,
Is in een rijk gerechtigheid eene eerste deugd, wij hebben
in de Bergrede gezien, dat haar ook in het koninkrijk der he-
mden een eerste plaats wordt toegekend. In het overige van
Mattheus' Evangelie wordt het woord dmatoat/pij slechts twee
O Verg. A. DiEMONT, Disqmsitio de Ecclesia christiana e Christi
mente; Gron, 1844, p. 14, 15.
4
Digitized by VjOOQ IC
50
keer gevonden. III: 15 z^ Jezus' door Joliannes gedoopt willende
worden: /rWant zoo betaamt liet ons naaap dtxaioatfpfjp te ver-
vuUen," Hij verplaatst zich blijkbaar, om de tegenkanting des
Doopers t^en de doopsbediening aan hem te overwinnen , geheel
op het standpunt van den Dooper. XXI : 32 lezen wij : // Jo-
hannes is tot u gekcMnen op den weg der gerechtigheid." Hier
verklaart Jezus, in verband met het voorgaande en volgende,
dat Johannes werkelyk de ware zedelijkheid beoogde. Doch dat
Jezus evenwel de dixaioaifpij j zooals hij die opvatte en beli-
chaamde , aan den Dooper niet toekende , blijkt uit XI : 11. Zij ,
die de ware gerechtigheid hebben gezodit in het kcminkrijk van
den Zoon des menschen , ol dinaiot , /rzullen schitteren gelijk de
zon in het koninkrijk huns Vaders." XIII: 43. Dit komt
overeen met hetgeen Jezus in de Bergrede zegt: //Zalig die
hongeren en dorsten naar de gerechtigheid." Zie ook XTTT :
49, XXV: 87, 46, waar eveneens de zaligheid na den dood
aan de dUaioi wordt toegekend.
Dat ook in het vervolg van Mattheus' Evangelie de dixaio-
aJpij door Jezus niet als de vrucht van uitwendige handeling^,
maar van de innerlijke gemoedsgesteldheid wordt beschouwd,
blijkt uit de bestraflSng der Schriftgelearden en Pharizeën
XXni: 23—28.
Bij de drie overige Evangelisten vinden wij betrekkeHjk
weinig omtrent de diHatoatfvij. Het woord zelf komt bij Mar-
cus niet voor, bij Lucas slechts I: 75, in den lofizang van Za-
charias, en bij Johannes alleen XVI: 8 en 10, waar Jezus
zegt , dat de naQ&nXijTog zal komen , //om de wereld te overtui-
gen van zonde en van gerechtigheid." Zij wordt dus geheel in
den geest van het elders gevondene als hemelsgezindheid tegen-
over de zonde als aardsgezindheid gesteld. Bij Lucas, I: 6 en
17, II: 25, XVIII: 9, XX: 20, XXUI: 50 wordt gespro-
Digitized by VjOOQ IC
51
ken van dUaioi volgens de Joodsche wet naar de beschouwing
dier dagen , en daarin zelfe ondersteld (1 : 6) , dat er mogelijk-
heid bestond, onberispelijk al de rechten en eischen der wet te
volbrengen. XIV : 14 wcMrden de rechtvaardigen naar «Fezus^ be-
doeling genoooad. XVI: 15 worden zij, die de rechtvaardigheid
stelden in de toen geldende wetsvervulling, door Jezus bestrafk,
en XVni: 14 zegt hij, dat de tollenaar naar zijn huis ging
/^gerechtvaardigd" meer dan de Pharize^. Beide plaatsen
doen ons denken aan het woord van Jezus in de Bergrede, dat
hij een andere gerechtigheid dan die der Schriftgeleerden en
Pharizeën verlangde, Matth. V: 20 verg. Matth. VI: 12a. Bij
Marcus en Johannes komt het woord SiT^aiog slechts een paar
keer voor zonder beteekenis voor ons onderzoek.
In de Handelingen der Apostelen vinden wij de uitdrukking
i^/aZ^fS&ai dtxaioat/pyv X: 35 in den zin van nouTff x^p
diKuioailpiip Matth. VI: 1, om daarmede de beoefening der
hoogste zedelijMieid te kennen te geven; verg. Hand. X: 35.
Over die gerechtigheid spreekt Paulus tot Telix, XXIV: 25.
Van die gerechtigheid wordt zekere valsche profeet een vijand
genoemd XIII: 10. Van een opstanding van rechtvaardigen
en onrechtvaardigen wordt XXIV: 15 gesproken. Eindelijk,
Xni: 39 predikt Paulus van een gerechtvaardigd worden door
het geloof in Jezus, hetgeen niet kon plaats hebben door de
wd;. Jezus wordt de Rechtvaardige genoemd m : 14 , Vil : 52 ,
XXn: 14.
Veel meer wordt in de brieven over de gerechti^^id ge-
sproken. Bij de eigeuAardige en rijk uitgewerkte beschouwing
dauvan in de Paulinische brieven zullen wij eenigszins langer
noeten stilstaan, om de verhouding, die Jezus daarbij tot de
dixccimfp^ bekleedt, in het licht te stellen en met die iii de
Bergrede te vergelijken.
4^
Digitized by VjOOQ IC
In de Evangeliën, ook in de Bergrede, wordt alleen ge-
sproken van de rechtvaardigheid, die aan menschen eigen is
door eigene wetsbetrachting tegenover de wet, dat is van reeht-
vaardigheid in den zin van menschelijke deugd. Doch bij
Paolus hebben wij eene wel niet daarmede strijdige , maar even-
wel vrij wat andere beteekenis van rechtvaardigheid.
De Joden achtten , gelijk wij reeds zien in Luc. 1:6, waar
Zacharias en Elizabeth beiden //rechtvaardig voor God'^ worden
genoemd, //wandelende in al de geboden en inzettingen des
Heeren, onberispelijk", en in een dergelijke getuigenis over den
vromen lijder der oudheid, Job I: 1, 8, II: 3, dat rechtvaar-
digheid in de beteekenis van voUedige wetsbetrachting menlijk
is en bij ware vromen werkelijk bestaat. Zoo had ook Paulus,
te meer daar hij Pharizeër was , gemeend , dat de mensch waarhjk
SUaiog kon worden en inderdaad rechtvaardig was, wanneer
hij de Mozaïsche wet en de nagddoaig , op de toen gebruikelijke
wijze, vervulde. Toen hij in Stephanus' prediking bemerkte,
dat de volgers van Jezus van Nazaret die wet en overlevering
wilden omverwerpen, ontstak hij in hevige woede en vervolgde
hij hen met de meeste bitterheid. Het is, akof woede en bit-
terheid te meer klommen, hoe minder voldaan hij in zijn bin-
nenste werd. ïoch sloeg hi] de verzenen t^en de prikkels en
bleef hij de gemeente vervolgen. Daar verschijnt hem Jezus,
stuit hem in zijne woeste vaart, overtuigt hem, dat hij leeft,
Gkxls Zoon, de zaligmaker der wereld is, en stelt dezen zijnen
vijand, toen hij geloovig had gevraagd : //Heer, wat wilt gij , dat
ik doen zal", tot zijn evangeliepediker aan. Nu komt er eene
geheele omkeering in Paulus tot stand. Hij verwerpt de dusver
gezochte rechtvaÉrdigheid uit de wet, als eene onmogelijke, ^m
rechtvaardig te worden voor Qoi , of in de rechte betrekking te
komen met Gk)d, door Gtods genade in Christus, welke hij door
Digitized by VjOOQ IC
53
jsijn geloof aanneemt. Als Christen, toen zijn zedelijk gevoel
hooger ontwikkeld was (Rom. VII) , erkent hij , dat de Joden de,
wet niei hadden vervuld en ook niet konden vervullen (Eom.
in : 9 — 19 , VII : 7 v.v.) ; daarom moest de bedoeling van God
met de wet een andere geweest zijn, deze namelijk, de Joden
tot een helder en diep bewustzijn van zondigheid en schuld te
brengen. 1) (Rom.V: 20, Gal. Hl: 19, verg. Rom. Hl: 23).
De mensch — zoo redeneert Paulus verder — kan zich
derh^ve onmogelijk zelf gerechtigheid verwerven; toch is
het zijn streven, om tot Qoi in de rechte betrekking te
staan; maar wat hij zelf niet kan, dat wordt hem door God
gegeven; de mensch, die uit zich zelven ddixos is, wordt door
God als iixaiog beschouwd en behandeld ; dit is de genade van
God, die zich openbaart in de zending van zijnen Zoon Jezus
Christus en voornamelijk in diens dood, welke het onderpand
der goddelijke genade wordt genoemd. Zoo is God den men-
schen te hulp gekomen. Maar zij kunnen van hun kant die hulp
afwijzen. Om er deel aan te krijgen , moeten zij gelooven ; het
geloof in God , zoo als Hij zich in en door Jezus Christus heeft
geopenbaard, of de nlarig ^Irjaov Xqkstov , het vertrouwen
op de in Christus en vooral in zijn dood geopenbaarde liefde
Gk)ds , wordt vereiseht. Door dat geloof wordt in den mensch
een nieuw leven geboren, een leven, dat zich richt naar God
henen. Daarop ziet God in welgevallen neder , en nu zijn de
daden, die daar natuurlijk uit volgen moeten, voor God, die
in het verborgen ziet, niet meer noodig; voor Hem is het
') „Das Machtigste, was beido (Paulus und Jesus) von ein ander
schied, kann nicht anderes gewesen sein, als was von jeher die Schule
und Partei des Paulus, die Schriftgelchrten und Pharisaer, von Jesu
geschieden, und das war, die Frage um das Gesetz und die Gesetzes-
gcrechtigkeit." W. Beyschlag, TheoL StucL u. KHU 1870 , bl. 27.
Digitized by VjOOQ IC
54
geloof, de gezindheid des menschen genoeg. Hij ziet op het
geheel. Toor het oog der menschen alleen, dat geen blik in
het innerlijke leven , zonder het zien van uitwendige handelingen
ak openbaringen daarvan , slaan kan , zijn daden onmisbaar , om
tot de gezindheid des menschen te kunnen besluiten. *) Rom.
I: 17, ni: 5, 20—80, IV: 5, V: 1—9, X: 4—12, Gal.
II: 16, III: 11, Phil. Hl: 9 enz. Wat derhalve door de
^^qyu pófiov bij de Joden en door de gehoorzaamheid aan het
geweten bi) de Heidenen niet kou worden verkregen, wordt nu
als eene gave van Grod door God aangeboden en door 's men-
schen geloof ontvangen, de gerechtigheid. En deze is volgens
Faulus die verhouding van den mensch tot Grod, als zoon tot
den Vader, waarin het bewustzijn van eigen onvolkomenheid
gepaard gaat met het vaste vertrouwen op Gods genade, en de
mensch zoo, zich ootmoedig aan God toevertrouwende, in de
rechte betrekking tot God komt. Dezen toestand heeft God
zelf door Jezus Christus doen geboren worden.
2iOo zegt Paulus van Christus Jezus: èyevi\^fj dixaioai/pij
ijfup ano 'Q'iav f 1 Cor. I: 30; omdat onze gerechtigheid door
Jezus Christus is tot stand gebracht. Zoo spreekt hij van
d<oQia rijg dixaioatfpijg did xov évó^ ^Iijaov Xgiarov , Bom.
V : 17 ; van Sixaioaifpy ^fov did maremg ^Iijtsov Xqigtov eïg
néprag Hal inl nuprag Tovg niarétfoprag , Bom. Hl: 22;
ix mancog^ Bom. IX: 30, X: 6, 30; dixaioat/pi^ rijg
maT€(og , IV : 11 ; StHocioatfpi] niavétog , IV : 13 ; dixatoatlpfj
inl {op; het geloof is de oorzaak; dat wij de gerechtigheid
aannemen) rfj niGvet, Phil. III: 9. ^) Het is bHjkbaar,
O Verg. Kant , Religion innerhalb der Grenzen der blossen Vemunftj
Werlce, Band. IV (Leipzig 1839), bl. 210, 211.
2) Verg. het „Paul. Lehrbegrir» bij Baur, NeuU Theol bl. 132—142
en 153—186.
Digitized by VjOOQ IC
55
dat wij hier bij Faolus een redeneering of pliilosophie viuden,
die in Jezus' on^rwijs niet voorkomt. ^) Maar in deze drie hoofd-
punten komt de dixuioatfifii volgens Paulus toch overeen met
helgeen wij daaromtrent reeds uit de Bergrede konden opma-
ken: zij kan door de toen heerschende wetsvervuUing niet wor-
den verkregen , Matth. V : 20 , verg. vs, 6 : zij wordt door het
geloof in Jezus des menschen ded, Matth. V: 10 verg. met vs.
11; zij sluit het streven naar het volbrengen van Gods wil,
door Paulus genoemd //het doen van goede werken'', in zich,
verg. Eph. Il: 10, Col. I: 10, Rom. VI, VHI: 1—13 enz.
met Matth. YI: 10b, 48, Vil: 21. Jixaiog in den gewonen
zin van rechtvaardig komt bij Paulus voor o. a. Tit. Il: 12.
Onze opmerkzaamheid zij nu nog op de overige schrijvers
gevestigd. Die van den brief aan de Hebreen spreekt h. V : 13
van //het woord der gerechtigheid", daarmede de evangdiepredi-
king bedoelende , tlie de gerechtigheid doet kennen. Van Noach
zegt hij XI: 7 hij werd //er^enaam der gerechtigheid xa^d
niaiip.^^ De bedoeling schijnt hier dezelfde te wezen als bij
Paulus. 2)
*) Dr. EÉviLLE, 1.1. bl. 78, 79: „La dialcctique déroulec méthodi-
quemcnt par l'apötre des Gentils et dont les moments saccessifs , tres
distincts, sont Ie péché, la loi, la gi-ace, la foi, la nouvelle vie, est étran-
gère k Tesprit comme a Tenseigiiement de Jésus. Sans doute Jësus croit
tout homme pe'cheur, mais il pense que, moyennant la fUTapoia^ tout
homme peut revêtir les dispositions qui mènent au salut, sans qu*il soit
question pour cela d'une nouvelle ereation venant se grefFer sur Tan-
cienne." Inderdaad heeft Paulus veel eigenaardigs in de wijze , waarop hij
de zaken voorstelt; maar is zijn christendom daarom een ander dan dat
van Jezus, is b v. do nieuwe schepping, waarvan hij spreekt, iets anders
dan de (Jievdpoiu bjj Jezus? Ik hoop hier en elders het tegendeel te
2) Baür, Neut. TheoL bl. 277: „In dem Lehrbegriff des Hebr'aer-
briefs und dem der kleineren paulinische Briefe hat sich der Paulinismus
Digitized by VjOOQ IC
56
In Jacobus' brief komt het woord diKccioatfpij Voor I: 20:
//Want de toom eens mans werkt Gods gerechtigheid niet uit,"
d. i. de deugd, die Gk)d verlangt; verg. Matth. V: 4, 7, 9,
22, 39, 44. En in : 18: ^En de vrucht der gerechtigheid
wordt in vrede gezaaid voor hen, die vrede stichten." Met de
vrucht der gerechtigheid worden hier de goede eigenschappen
en werken bedoeld, welke in de voorgaande verzen zijn opge-
noemd, verg. Matth. V: 20—48, VII: 17, 18. Opvallend is
in dezen brief de voorstelling der rechtvaardiging uit de werken
II: 21, 24, 25, niet uit het geloof alleen: //Het geloof is
zonder de werken dood." Schijnbaar is dit geheel in tegenspraak
met hetgeen wij bij Paulus hebben gevonden ; maar 't is meer iets
anders, dan wel iets strijdigs; want de beteekenis van het woord
nlarii is, zoo als door iedereen*) wordt erkend, bij beiden
verschillend: verg. Rom. X: 6 — 8 met Jac. Il: 19.
Jacobus heeft toch bet geloof en zoo ook de gerechtigheid
aiiders opgevat dan Faulus; hij staat nog min of meer op het
Joodsche standpunt en heeft zoo den grooten Heiden-apostel niet
kunnen begrijpen. De gerechtigheid is bij hem eenvoudig de
vrucht der gehoorzaamheid aan de zedewet, gelijk die nu door
Jezus w^ volmaakt. Hij is blijven staan op de hoogte , waarop
Jezus in de Bergrede waarschijnlijk zijne eerste leerlingen heeft
gebracht, en schijnt nooit te hebben b^repen, wat de overigen
ook eerst later hebben ingezien , dat het Jezus niet te doen was ,
om een nieuwe wet te geven, maar om den mensch in zijn
geheel te veranderen, in eene nieuwe en inniger betrekking tot
God te brengen. In dien toestand gekomen was de mensch
weiter fortgcbildet Wenn anch in diesen Briefen nicht gerade die Scharfe
des paulinischen Rcchtfertigangsbegriffs hervortritt, so enthalten sie doch
auch nichts antipanlinisches."
1) Zie o. a. Baur, Neutest. TheoL bl. 278, 279.
Digitized by VjOOQ IC
57
rechtvaardig voor God, dat is in de dixatoailpij j die iu Faulod
werd geboren, toen hij op den weg naar Damascus zijn ver-
trouwen schonk aan den verheerlijkten Heiland. Ziedaar de
gerechtigheid, waaruit wel werken moesten voortkomen (Gal.
V : 19 — 22) , maar die , reeds vóór en dus ook in zooverre zon-
der de werken, den mensch met God vereenigt. Daarvoor
echter had Jacobus geen oog; anders zou hij niet hebben kunnen
z^gen: /rGij ziet, dat de mensch uit werken gerechtvaardigd
wordt, en niet uit geloof alleen." Il: 24». ^)
De ware zedelijkheid, de gerechtigheid, die Jezus in de
Bergrede bedoelde, laat zich met de zonde niet vereenigen,
verg. Matth. VI: 24. Dit vinden wij terug in de woorden, 1
Petr. II : 24 : >yOpdat wij van de zonde ontslagen der gerechtig-
heid leven zouden." 2 Petr. Il: 21: //Want het ware hun
beter, den w^ der gerechtigheid niet gekend te hebben, dan,
na dien te hebben leeren kennen, terug te keeren van het hun
overgeleverde heilige gebod," verg. vs. 20 en III: 12. 1 Joh.
ni: 10: //Hierin zijn de kinderen Grods en de kinderen des
duivels openbaar. Ieder, die geen gerechtigheid doet, is niet uit
God , en die zijnen broeder niet lief heeft ;" en vs. 7 : //Wie
de gerechtigheid doet, is rechtvaardig, gelijk hij rechtvaardig
is." Die gerechtigheid heeft men wederom aan Jezus te danken ,
IJoh. Il: 29: //Indien gij weet, dat hij rechtvaardig is , erkent
dan, dat ieder, die de gerechtigheid doet, uit hem is geboren."
Jezus heeft de ware gerechtigheid doen kennen , en in het leven
geroepen; de ho(^te zedelijkheid, waarop de Vader in welge-
1) „Der Glanbe is dem Jacobus immer nar der Glanbe , von welchen
Panlus 1 Cor. 13, 1 f sagt, dass cfer Mensch mit ihm für sich allein ein
tönendes Erz and ein klingende Schelle bleibe. Diesem Glauben schrieb
nun freilich aach Paalas keine rechtfertigende Kraft zu, er sagt vicimchr
ovöip tiiféXovfiai" Baur, Neutest, TheoL bl. 279.
Digitized by VjOOQ IC
58
vallen kan neerzien, is volgens hem die toestand, waarin de
mensch vol vertrouwen en liefde zich aan God overgeeft. Daarom
ziet hij in een kind het beeld van den Christen. Een kind kan
nog geen goede werken doen ; toch weet de vader , dat het hem
lief heeft, en dat is hem genoeg. In die betrekking tot den
hemelflchen Vader wil Jezus den mensch brengen. Was dit in
de Bergrede misschien nog minder duidelijk, de be^traflBng der
Pharizeën (Matth. XXIII: £3—28) en de gelijkenis van den
tollenaar (Luc. XVIII: 14) stelden helder in het licht, hoe
Jezus er niet aan dacht , de gerechtigheid in zijn rijk te stellen
in de angstvallige opvolging eener nieuwe wet, maar in des
menschen gezindheid omtrent God. En al wordt dit door Paulus
op een andere wijze voorgedragen , in hoofdzaak komt het geheel
met het onderwijs van' Jezus overeen. Zoo vindt men bij Paulus ,
gelijk wij boven hebben kunnen opmerken , dezelfde beschouwing
omtrent de waardigheid van den burger in het Godsrijk , als die
welke Bauii, Neuiest. TlieoL bl. 72, in Jezus* gelijkenis,
Matth. XX : 1 v.v. erkent : //Und dass diese Würdigkeit haupt-
söchlich in der Anspruchlosigkeit besteht, in einer solohen Ge-
sinnmig, welche frei von Lohnsucht nicht darauf ausgeht, ein
eigenes Verdienst geitend zu machen, überhaupt nicht quanti-
tativ nach dem iiussem Umfang der Werkthatigkeit , sondem
nur qualitativ zu beurtheilen ist, soU die Parabel von den
Arbeitem im Weinberg Matth, 20, 1 f. anschanlich machen.
Die Letzten sind so viel als die Ersten und die Ersten so viel
als die Letzten, weil überhaupt alles im Reiche Gottes so sehr
ein freies Geschenk ist , dass man sich nur empfangend verhalten
kann." Bauu zegt dan ook bl. ^% : //Der Paulinismus hat nichts
Anderes gethan, als für das Bewusstsein auszusprechen , was
an sich , thatsachlich im Urchristenthum gesetzt war." Zoo doet
ook de schrijver van den brief aan de Hebreen. Deze nieuwe
Digitized by VjOOQIC
59
beschouwing van de diiiaio(S%hij vereischte natuurlijk eene ver-
klaring over Israëls.wet, opdat het blijken zou, in hoever deze
in het nieuwe koninkrijk al of niet ter verkrijging der hierin
verlangde rechtvaardigheid zou moeten worden gehandhaafd.
d. Israëls weL
Hebben wij in de Bergrede gezien , dat Jezus was gekomen ,
om de wet van Israël naar hare rein geestelijke, zedelijk-gods-
dienstige bedoeling te vervullen, wij merken hetzelfde in het
overige van Mattlieus' Evangelie op. Den Pharizeën, wien
het een gruwel was, dat een Jood met tollenaars en zondaars,
menschen die zich niet zoo als zij aan de wet hielden, omgang
had, antwoordt Jezus Matth. IX: 13 : >/Gaat heen en leert, wat
het zegt: Barmhartigheid wil ik, en niet offerande." Met een
woord van den profeet Hozea wijst hij hen er op, dat de
uiterlijke godsvereering , zoo als die bij hen bestond, geen
waarde heeft bij God, dat het op innerlijke godsvrucht, op
waren godsdienstzin aankomt; dat daarom ook de inachtne-
ming van de plechtigheden der wet moet onderworpen worden aan
de vervulling harer bedoeling, en, raakt een harer voorschriften
hiermede in strijd, dit moet worden nagelaten. Het t^ndeel
hiervan deden de Pharizeën en Scliriftgeleerden; zij verhieven
den vorm boven den geest, namen de plechtigheden in acht,
zonder op de bedoeling te letten. Het verhaal over het ver-
meende sabbatschenden door de Apostelen, dewijl zij aren pluk-
ten en aten , Matth. XII : 1 — 8 , vergeleken met Lc. VI : 1— 5
en Mc. DL: 23 — 28, stelt helder in het licht, wat door Van
Hasselt bl. 12 wordt opgemerkt: //Hij (Jezus) is heer van
den sabbat, en wil, dat al zijne volgelingen dezelfde heer-
schappij zullen uitoefenen, namelijk aan de wet gehoorzamen,
ak de sabbatsviering strekken kan den mensch aan zijne bestem-
Digitized by VjOOQ IC
60
ming te doen beantwoorden, maar tevens vrijheid gevoelen,
om de wet te overtreden , als hare naleving dat doel niet kan
bevorderen/' Wat hij hier de wet noemt, is de verouderde
vorm van dé wet , haar omhulsel , hare uiterlijke plechtigheden ;
want het wezen en de bedoeling van de sabbatsviering werd
niet opgeheven of verijdeld door het voldoen aan eene mensche-
lijke nooddruft, door het plukken van korenaren om den hon-
ger te stillen , evenmin als door liet bewijzen van menschenliefde
in het genezen van een zieke , Matth. XTI : 9 — 13. — Het blijft
verre van Jezus, de godsdienstige gewoonte, om eens in de
week een rustdag te houden en dien aan God te wijden , af te
schaüen; integendeel, hij geeft zijne goedkeuring daaraan door
juist op dien dag in de synagoge te gaan voorlezen en prediken ,
Mare. I: 21, YI: 2, Luc. IV: 16, 31, VI: 6, XHI: 10.
En hij verdedigt zich niet tegenover de Pharizeën, door
hen op het verouderde en onnoodige van de sabbatsviering te
wijzen; neen, hij handhaaft deze, doch wil haar volgens hare
oorspronkelijke bedoeling stellen ten dienste van den mensch,
ter tegemoetkoming zijner godsdienstige behoeften ,' ter verhefBng
des menschen tot God; niet tot een hindernis van ware gods-
dienstigheid door angstige vervulling van bepalingen over het
uiterlijk gedrag op sabbat. In dezen zin zegt hij: //De Zoon
des menschen is heer van den sabbat," *) en later: //iSoo is
het dan op den sabbat geoorloofd wél te doen."
Dat Matth. XXIV: 20 geen bezwaar oplevert tegen deze
beschouwing van den sabbat, is door anderen juist aangetoond.
Immers zegt de Heer aldaar, dat zijne vrienden behooren te
bidden , bij Jezuzalems aanstaande verwoesting niet op een sabbat
te moeten vluchten, dan acht hij die bede noodig, niet dewijl
1) Mc. II: 27: „De sabbat is er om den mensch, niet de mensch
om den sabbat."
Digitized by VjOOQ IC
61
zij bezwaar zouden vinden voor zich in eene groote reis op
sabbat, maar dewijl de Joden bezwaar zouden hebben, om hun
op dien dag handreiking en hulpbetooning te bewijzen.
Volgens de wet van Mozes behoefde men alleen op den
grooten verzoendag te vasten , maar de Pharizeën , die bijna den
geheelen godsdienst in vormen stelden en zel& de leerlingen
van Johannes, die min of meer op dezen weg waren blijven
voortwandelen , vastten alle week een of twee maal, en rekenden
zidi dit tot verdienste ^). De wijze, waarop Jezus Matth.
IX: 14, 15 de vraag beantwoordt, waarom zijne leerlingen
niet vastten, doet ons wederom inzien, hoe hij beginsel en
bedoeling boven den vorm verheft, en het vasten al^ vertooning
van een uiterlijke daad, als opus operatum afkeurt.
Uit Matth. "Vili : 1 — 4 , waar een melaatsche , door Jezus
gerdnigd, het bevel van hem ontvangt, om zich volgens de
wet aan den priester te vertoonen, blijkt nog niet, dat Jezus
zich aan de godsdienstige wet gebonden acht. Het geldt hier
een politie-maatregel ter bewaring der openbare gezondheid.
Alleen door dien op te volgen kon de man het volk van zijne
herstelling doen blijken — ttg (laQvtJQiop avroXg — en daarop
in het maaiBchappeUjk leven terugkeeren. Heeft Jezus in de
Bei^rede zijn eigen gebod gesteld in plaats van de geboden
der wet, om de bedoeling van de wet op nieuwe en betere
wijze tot vervulling te brengen, zoo verwerpt hij ook in
het vervolg van het eerste Evangelie die geboden, welke
slechts op gebrekkige wijze aan de bedoeling van Israëls wet
beantwoorden of — eenmaal we^ns de hardheid van ^smenschen
hart g^even, maar thans, nu Jezus 'smenschen hart zuiverde
en tot hoogere ontwikkeling bracht, verouderd — die bedoeling
J) Zie Lc. XVin: 12.
Digitized by VjOOQ IC
CS
7.elf3 in dcii weg stonden. Zoo doet Jezus' nitspraak Matth.
XV : 11 : //Niet wat den mond ingaat, verontreinigt den mensch /'
de spijswetten van Mozes, wat haar beginsel betreft, vallen.
Eveneens stelt Jezus Matth. XIX: 8, 9 boven de geboden
van Mozes omtrent de echtscheiding een hooger recht in, door
zich op de oorspronkeUjke instelling des huwelijks van één man
en ééne vrouw te beroepen. Alzoo geeft hij hierover een nieuw
gebod en grondt dit op Glods wil. — Uit de ontmoeting met
den rijken jongeling vs. 17 — 21 blijkt weder, dat Jezus het
houden der zedelijke geboden in de wet zeer hoog acht, maar toch
iets nog hoogers kent, dan deze, ze^lijke volmaaktheid, door
het volgen van hem zelven alleen verkrijgbaar vs. 21. Desgelijks
bestraft Jezus de Schriftgeleerden en Pharizeën Matth. XIII : 23 ,
dat zij , overdreven nauwgezet in het brengen van tienden ,
ook uit de geringste tuinplanten, wel die voorschriften, welke,
onafhankelijk zijn van de gezindheid des harten vervulden , maar
hiermede aan de bedoeling van de wet niet beantwoordden, ja
het meer gewichtige {^aQtfriQa) nalieten, zich om recht,
barmhartigheid en trouw niet bekonunerende. — 'Nog verder
cihdeUjk gaat Jezus Matth. XXII : 36 — 4jO , waar hij het grootste
gebod der wet aanwijst. Hier wordt recht duidelijk, wat wij
in de Bei^rede opmerkten, dat hij de wet wil overbrengen in
het hart van den mensch ; opdat zij , hierin opgenomen , vervuld
worde in den waren zin des woords, en alzoo Qoda wil ge-
schiede op aarde gelijk in den hemel (Matth. VI: 10), waar
van eene in vele inzettingen beschrevene wet natuurlijk geen
sprake kan zijn , maar alleen een wet, die in het hart is g^rift ,
kan bestaan. Ja hier wordt het duidelijk, dat elke tittel
en jota van de wet, alle, ook de kleinste geboden, volgens
Jezus opgesloten liggen in deze twee groote: //Gij zult den
Heer uwen God liefhebben met geheel uw harfc, en met geheel
Digitized by VjOOQ IC
63
uwe ziel , en met geheel uw verstand" ^) en: //Gij zult uw naaste
liefhebben als u zelven." ^) Immers Jezus zelf zegt vs. 40 : //Aan
deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten." Reeds
in de Bergrede heeft Jezus op die liefde gewezen, als hij zegt
h. VII: 1^: //Alles dan wat gij wüt dat de menschèn u doen,
doet gij hun ook zoo ; want dit is de wet en. de profeten." Hierin
vinden wij dan een nadere verklaring van Mt. V: 17 — 19, en
ook van V: 20, want de Schriftgeleerden en Pharizeën hadden
bij hunne uiterlijke wetsbetrachting geen oog voor den diepen
zin dier twee groote geboden, die onmogelijk alleen door uit-
wendige verrichtingen konden worden vervuld, daar zij de ge-
zindheid uitdrukken, welke in des menschèn hart moest wonen.
Lumers liefde laat zich niet gebieden, en die liefde tot Crod en
tot den naaste is de hoofdbedoeling van Israëls wet, waartoe
alk andere geboden slechts hulpmiddelen moeten zijn. Dit had
men in Jezus* dagen uit het oog verloren; de voorgangers
der Joden stelden alle geboden en de steeds aangroeiende
bijvoegsels (de paradosis), waarvan vele aan de bedoeling der
wet op zeer gebrekkige wijze beantwoordden of haar zelfs in den
w^ stonden, op éene lijn en zoo konden zij onmogelijk de
wet naar hare verhevene bedoeling vervullen. Daarom heeft het
neggen van Jezus Matth. V : 17 een diepen zin : //Ik ben niet
gekomen, om ze te ontbinden, maar om ze te vervullen" ^). De
woorden fiij vofiiaijTé zouden, volgens Van Hasselt bl. 93,
onderstellen, dat er waren, die aan Jezus de xaTuXvatg rov
jfófiov toeschreven, en hij acht het hoogst waarschijnhjk , //dat
zij hem daarom juist volgden als den Messias , van wien zij v^-
1} Deut. VI: 5.
2) Lev. XrX: 18.
3) Men leze Dr. L. Pkoes , 1.1. bl. 97, 98, en W. tn L, 1870, bl.
204—206.
Digitized by VjOOQ IC
G4.
wachtten, dat hij de Mozaïsche wet zou veranderen, of ook
ophefien en eene nieuwe in de plaats geven." Deze verklaring
is onjuist; want het blijkt overal in de schriften des N. T., dat
Jezus' tijdgenooten zich volstrekt niet van den Messias konden
voorstellen, dat hij de wet, zoo ak zij toen bestond, zou wijzigen
of afechafien. Als Johannes de Dooper over den spoedig te
verwachten Messias spreekt, en hetgeen door dezen zal worden
gedaan , verkondigt , wijst hij ninMner op eene verandering of
opheffing der wet. Neen, hij maakt er Jezus een veryijt van,
dat hij en zijne leerlingen niet vastten, Luc. V: 33, zoo als
door Van Hasset.t bl. 19 in de aanteekening wordt erkend;
verg. Matth. XV : 2. De beschuldiging der Joden tegen Jezus was
ook niet : //Gij verandert de wet , alsof gij de Messias waart;" maar :
//Gij verandert de wet en zijt daarom de Messias niet." Zie b. v.
Joh. V: 16: //Daarom vervolgden de Joden Jezus, omdat hij
zoo iets op den sabbat deed," verg. vs. 18. En Joh. IX: 16a t
//Sommigen dan uit de Pharizeën zeiden: Deze mensch is niet
van God; want hij houdt den sabbat niet." Zoo is het ook
een beschuldiging tegen Stephanus, al was het dan ook een
valsche getuigenis , Hand. VI : 13 , 14 : //Deze mensch houdt niet
op woorden te spreken tegen de heilige plaats en de wet; want
wij hebben hem hooren zeggen, dat deze Jezus, de Nazarener,
deze plaats afbreken en de gebruiken veranderen zal, die Mozes
ons heeft overgeleverd." Ja, zelfs de volgelingen van Jezus
konden het langen tijd niet begrijpen, hoewel zij hem als den
Messias erkenden, dat Israëls wet niet meer zoo als vroeger
moest worden gehandhaafd. Zoo zeide Petrus, toen hij in eene
zinsverrukking een gezicht zag , dat hem later zou doen besluiteu
tot de Heidenen te gaan. Hand. X: 15b: f^Tk. heb nooit iets
gegeten, dat onheilig of onrein was," verg. XI: 8. Ook
Jacobus was nog niet recht overtuigd, dat de voorschriften van
Digitized by VjOOQ IC
65
de wet hun waarde hadden verloren, zie Hand. XV: 19 — 21.
Vele Christenen bleven //ijveraars voor de wet," Hand. XXI : 20.
Eerst de verwoesting van den tempel, waardoor de opvolging
der Mozaïsche wet onmogelijk werd, zou voor goed een einde
maken aan de wijze , waarop vele Christenen haar nog vervulden.
Jezus' woord: //Meent niet, dat ik gekomen ben enz." zal dus
veeleer hebben gediend, om de zijnen op de mogelijkheid voor
te bereiden en op de gedachte te brengen, dat de wet door
hem zou worden veranderd en eindelijk opgeheven. Zoo zegt
Jezus, toen hij zijne apostelen uitzond, om het Evangelie te
verkondigen , Matth. X : 5 : //G^aat geen weg op tot de Heidenen ,
en treedt geen stad der Samaritanen in;" om zijne leerlingen
door dit vreemde verbod, hetwelk zij nu volstrekt niet noodig
hadden, voor te bereiden op het toekomstige gebod, dat zij zijn
rijk ook buiten de Joden, onder Samaritanen en Heidenen
zouden uitbreiden.
Dat de vervuUing, welke Jezus bedoelde, eene opheffing
van vele oudtestamentische geboden ten gevolge zpu hebben , is
reeds vroeger door ons opgemerkt , en dat door haar het bestaan
van de geschreven wet al^ een zedelijke kracht alleen buiten de
mensch zou; ophouden, om in den mensch tot een nieuw
levenwekkend beginsel te worden, blijkt uit de plaats, die ons
tot deze beschouwingen aanleiding gaf ^).
') RÉYiLLE, 1.1. bl. 27: „Donc, si Jésas ne proclamc pas formelle-
ment Tabolition de la Loi, il la prepare en substitaant Ie rapport filial
avec Dien au principe judiciaire dn judaïsme. Évidemment, pour lui, tout
ce qu'il j avait de permanent, de yraiment divin dans cette Loi, se
trouvait renferme dans Ie commandement k la fois doublé et un, k la
f cis religieux et moral, inscrite sans doute dans la Loi, mais séparé,
nullement en première ligne, nullement présenté comme résumé ou prin-
cipe dominateur, et qui consiste dans Tamour sans bomes de Dieu et
des hommes."
Hase, 1.1. bl. 151: „Er (Jesus) hat aus Schonung der Anhanglichkeit
5
Digitized by VjOOQ IC
66
In hoofdzaak daarmede overeenkomende , is , wat wij vinden
bij Lucas, h. X: 25 — 28. Een zeker wetgeleerde, die, zoo
als uit zijn antwoord blijkt, reeds min of meer met het onder-
wijs van Jezus bekend was, vraagt: //Meester! wat doende zal
ik het eeuwige leven beërven?*' Jezus, zich met de wijsheid
van een menschkundig leer^r op zijn standpunt verplaatsende,
antwoordt hem met een wedervraag: //Wat staat in de wet
geschreven? hoe leest gij daar?" Daarop zegt de wetgeleerde:
//Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart,
en uit geheel uwe ziel , en uit geheel uwe kracht , en uit geheel
uw verstand, en uwen naaste als u zelven." "Waarop Jezus
herneemt: //Gij hebt recht geantwoord", d. i. gij hebt de
hoofdbedoeling van de wet begrepen; //doe dat en gij zult
leven." Hierin zien wij , in welken geest Jezus de wet wil hebben
gehandhaafd en vinden wij een bevestiging van hetgeen bij Mat-
theus door ons is opgemerkt. Tevens verdient hier onze aandacht ,
hoe Jezus in de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan,
Luc. X: 30 — 35 , een verklaring geeffc van het woord ^de naaste"
in strijd met de toen algemeen gebruikelijke, die de bedoeling
van het gebod niet weinig verzwakte. //De schrifigdeerden
vatten uwen naaste op als beteekenende uwen vriend, en
leiddeü aldus uit het gebod de gevolgtrekking af, dat men
des Volks and aus Schea vor der Znchtlosigkeit bei der nnyorbereiteten ,
in der Gesinnong nicht wahrhaft begründeten Abschafinng, das Gesetz in
liberaler Anwendong annoch gelten lassen: aber er hat seine Aaflosun^
Toraasgesehn^ Torbereitet nnd der Entwicklong des Ton ihm ansgehenden
Geistes yertrant, Joh. XVI: 12 s." En verder: „Weil aber die höckste
Bedentnng desselben (des Gesetses) darin bestand, das EyangeMam ein-
znführen, in dieser YoUendung zn enden und im ansseren Untergange
erst wahrhaft inunerdar zn leben: konnte Jesos diese VoUendong des
Gesetzes seine ErfUllung nennen.*'
Digitized by VjOOQ IC
67
zijnen vijand haten mogt^ ^). Het woord naaste beteekent in het
O. T. ook doorgaans volksgenoot; verg. Lev. XIX: 18 en 34.
Opmerkelijk is het, dat ook bij Marcus het bedoelde voorval,
hoewel in eenigszins anderen vorm, wordt gevonden, XII:
28—34.
Yan Mattheos zijn wij reeds b^innen over te gaan tot de
andere Evangelisten. We gaan hierin voort. Luc. XTI: 16,
17 (verg. Matth. XI: 12, 13) lezen wij: /f De wet en de pro-
feten waren tot op Johannes; van dien tijd af wordt het konink-
rijk Gods verkondigd.^^ Jezus geeft hiermede te kennen, dat
. met hem op godsdienstig gebied een nieuw tijdperk is aange-
broken; verg. Joh. lY: 23; en toch laat hij er op volgen:
tfDoch. het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan,
dan dat één tittel van de wet vervalt.^^ Het komt mij zonder-
ling voor, dat scherpzinnige geleerden, als Baub, Das Chris--
ienikum^ bL 75, en zel& Hase, Lébm Jesu^ § 61, hier
de voorkeur geven aan de lezing in het door Mardon veran-
derde Lucas' Evangelie, waar in plaats van if rcv vó^ov filap
niQuiap maHPy wordt gelezen 17 r&p Xóyf»p fiov (liap
tUQuiap mnHP. Immers de samenhang van dit vers laat
zich in den gewonen tekst zeer goed begrijpen. De Mozaïsche
godsdienstinrichting is ook nog door Johannes gehandhaafi
(verg. Matth. XI: 11 — 13); hij behoort nog tot het oude ver-
bond, na hem is daarvoor door Jezus het koninkrijk Gods in
de plaats gesteld. De wijze, waarop dit vs. 16 wordt gez^,
zou het vermoeden kunnen wekken, dat Jezus alle waarde aan
het oude verbond, aan de wet en de profet^, in het nieuwe rijk
ontz^. Daarom volgt er een sterke uitdrukking op vs. 17,
(Mn het teg^deel te kennen te geven. //Doch^^ (niettq;^istaa^
») Dr. G. V188BBINO, Vertaling des N. V, 2e drulc.
5*
Digitized by VjOOQ IC
68
een geheel nieuw tijdperk is aangebroken) //liet is lichter enz/'
In de lezing van Marcion daarentegen laat het évxonóiTéQov 5è
zich moeilijk verklaren, want dan is er van geen tegenstelling
met het voorgaande vers sprake. Bovendien toegegeven , dat die
lezing zich laat verdedigen, de woorden bij Marcion, //het is
lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat één tittel van
mijne woorden vervalt ," zijn op zich zelven onzin. Immers men
kan wel spreken van de tittels eener geschrevene wet, maar nie-
mand zal het ooit in de gedachte krijgen te spreken over de
komma's en punten zijner gesprokene woorden. Deze verzen
komen voorts juist geheel overeen met hetgeen wij Matth. V:
17 — 19 hebben gevonden en laten zich op dezelfde wijze ver-
klaren. Maar dit is het juist, wat Bauk de redactie van
Marcion doet verkiezen ; hij wil die overeenkomst niet erkennen ,
want hij heeft op de vorige bladzijde gezegd: //Nicht minder
gibt das LukasevangeUum seinen paulinischen Charakter dann
zu erkennen, dass es von einer Identitat der Lehre Jesu mit
dem Gesetz und dem alten Testament, wie sie im Matthaus-
evangelium behauptet wird, nichts weiss."
De besprokene plaats bevestigt de opvatting, dat Israëls
wet, of meer in het algemeen de Mozaïsche godsdienstinrichting,
wat den uiterlijken vorm en zinnelijke plechtigheden betreft,
verouderd en afgeschaft , maar wat haar innerUjk wezen en gees-
telijke bedoeling aangaat , nog kracht heeft en , door Jezus ont-
wikkeld, altijd geldig zal blijven.
Uit Luc. XVII: 11 — 19, waar het verhaal van de tien
gereinigde melaatschen voorkomt , van wie aUeen één , en deze was
een Samaritaan, Gk)d verheerlijkende terugkeerde, mogen wij
met betrekking tot Israëls wet opmaken, dat Jezus een daad,
die geheel vrij voortspruit uit de goede gezindheid van een niet
Jood veel hooger stelt dan die der Joden, welke, om voor-
Digitized by VjOOQ IC
69
schriften van de wet zoo spoedig mogelijk te vervullen, den
eisch der dankbaarheid uit het oog verloren. Die Samaritaan
beantwoordde volgens Jezus beter dan deze Joden aan de hoofd-
bedoeling der wet. Niet zij , de Samaritaan alleen hoorde : //Uw
geloof heeft u behouden." Voorts vergelijke men de plaatsen
bij Marcus en Lucas, welke in hoofdzaak met de parallellen bij
Mattheus overeenkomen: Mare. II: 23 — 28 en Luc. VI: 1 — 5
met Matth. XII: 1—8; Mare. n: 18—22 en Luc. V: 33—39
met Matth. IX: 14—17 en Matth. VI: 16—18; Mare. X:
2—12 met Matth. XIX: 3—12; Mare. VH: 1—23 met Matth.
XV: 1—20; Luc. XI: 37—41 met Matth. XXIH: 25, 26;
Luc. XI: 42 met Matth. XXIII: 23, 24; Mare. I: 44 en
Luc. V: 14 met Matth. YIU: 4.
Bij Johannes vinden wiï niet veel omtrent Jezus' verhou-
ding tot Israëls wet, maar genoeg, om overeenkomst met het
gevondene bij de Synoptici op te merken. //De sabbat is er om
den mensch, niet de mensch om den sabbat,'' zegt Jezus bij
Marcus. En bij Mattheus : //Het is dus geoorloofd , op den sabbat
wèl te doen." Even zoo toont Jezus Joh. VII: 19 — 24 dit
aan door er op te wijzen, dat in het besnijden op sabbat zelfs
de meest wetsgezinde Joden niet anders deden , ja dat ook Mozes
niets anders kon hebben bedoeld, met de besnijdenis op sabbat
toe te laten. Het was dus onbillijk van hen, Jezus van wets-
overtreding te beschuldigen ; want wat hij deed , was evenmin in
t^enspraak met de bedoeling van den wetgever, vs. 23: //Indien
een mensch op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet
van Mozes niet verbroken worde , zijt gij dan op mij verbitterd ,
omdat ik op sabbat een geheelen mensch gezond heb gemaakt?"
Maar wat nog erger was: de Pharizeën en Overpriesters ,
Jezus en de zijnen beschuldigende, de wet niet op te volgen,
gingen zelven tegen de wet zondigen door iemand te veroordeelen ,
Digitized by VjOOQ IC
70
vóór hem in verhoor te hebben genomen, Joh. VII: 45 — 5^.
Jezus kon dus z^gen vs. 19: //Niemand van u doet de wet,"
en in de Bergrede: nik ben gekomen om de wet te vervullen,''
Matth. V: 17 verg. vs. 20. En als Jezus, om zich tegenover de
Joden van godslastering vrij te pleiten, een beroep doet op de
woorden van Ps. LXXXn : 6 : //Ik heb gezegd : gij zijt goden,"
Joh. X: 34, 85, dan pleit dit niet, zoo als door Dr. Weiss ^)
wordt beweerd, daarvoor, dat de onverbrekelijke autoriteit van
de schrift en dus ook van de wet door Jezus wordt gehandhaafd;
want Jezus stelt zich daar op hel standpunt van zijn gehoor.
Dat Jezus evenwel, gelijk wij in de Bergrede opmerkten,
overtuigd was niet te komen afbreken, wat Mozes in de wet
had opgebouwd, maar de kroon op dat werk te zetten, door het
van den verouderden vorm te ontdoen en op volmaakte wijze
aan de bedoeling te doen beantwoorden, blijkt uit Joh. T:
45 — 47. ^Indien zij Mozes geloofden, zij zouden ook Christus
gelooven; Christus verwerpende, zouden zij in Mozes hunnen
aanklager vinden." *) — Het verhaal van de overspelige vrouw
(Joh. Vm : 2) gaan wij voorbij , omdat het in de beste codices
niet voorkomt.
Alles samengenomen, wat wij omtrent Israëls wet in de
vier Evangeliën vergeleken met de Bergrede vinden, blijkt het
ons, dat Jezus, in zijn eigen persoon en in zijne woorden, de
bedoeling en het wezen van de wet wil verklaren en vervullen.
In zoover is hij zelf in de plaats getreden van alle voor-
schriften, die ter verklaring en vervulling der twee hoofdgebo-
den, //liefde tot God en tot den naaste," waren gegeven; hij
zelf heeft in zoover de plaats van alle overpriesters , schriftge-
1) Lehrbuch der hibUschen Theologie des N, T. 1868, bl. 727.
2) Dr. L. Fkoeb, 1.1. bl. 94.
Digitized by VjOOQ IC
71
leerden en pharizeën ingenomen, daar deze, door hunne wets-
verklaring tot werkheiKgheid aanleiding gevende, de bedoeling
van de wet miskenden en derhalve niet vervulden. Zoo heeft
Jezus, de wet willende vervullen, den zwaren last van geboden
in het O. T. en in de overlevering opgeheven voor hen, die,
in hem geloovende, de geheele wet in het beginsel van liefde
vervat in zich zelven hebben opgenomen. — Het onderwijs van
«Tezus, zoo ab het door de Evangelisten is meegedeeld, heeft
ons tot deze opvatting gebracht. Nu zal het ons blijken, dat
de juistheid, ën van de berichten der bedoelde schrijvers én van
onze opvatting, door de overige nieuwtestamentische schriften
wordt bevestigd.
"Wij zullen met de Handelingen der Apostelen beginnen.
Als Stephanus in de schoone rede, welke hij kort voor zijn
dood uitsprak, de Joden beschuldigt //verraders en moordenaars"
van den //Rechtvaardige" geworden te zijn, voegt hij er ten
slotte dit bij , Hand. VH : 53 : //Gij die de wet op verordeningen
van engelen ontvangen, en niet onderhouden hebt." Hij verklaart
derhalve de wijze, waarop zij de wet vervulden voor nietig.
Maar tegelijk Hgt er in die beschuldiging een hooge waar-
deering van de wet opgesloten. Het wekt dus bevreemding,
als wij uit VI: 13, 14 moeten aannemen, dat hij toch eenige
aanleiding had gegeven tot de aanklacht, die de Joden daar
tegen hem inbrengen, //woorden te hebben gesproken tegen de
heilige plaats en de wet." Deze moeielrjkheid wordt echter op-
gelost, als wij onderstellen, dat Stephanus op dezelfde wijze,
als Jezus over Israëls wet zal hebben gesproken. Tot die
vooronderstelling worden wij gerechtigd, als wij den inhoud
zijner rede nagaan h. VIL : 2 v.v. Verwijzende naar het helder
betoc^ van Dr. A. H. Blom, De leer van het messiamjk bij
de eerste Chmtenmi volgens de Hand, der Apost, bl. 2é2 v.v.,
Digitized by VjOOQ IC
72
stemmen wij in met hetgeen hij zegt bl. 249 : //Niet tegen de
wet zelve was Stephanus dus in het strijdperk getreden, maar
tegen het legalisme en formalisme der Joden. Naar zijne innige
overtuiging was Christus niet gekomen, om de wet of de pro-
feten te ontbinden, maar om ze te vervullen en naar hunne
ware bedoeling te handhaven, en wat hij geleerd had, had hij
zelf ook gedaan." Verder merken wij op, dat deze vrijziimige,
echt christelijke opvatting van de wet ook die van Stephanus'
ambtgenoot Philippus geweest zal zijn. Deze toch verkondigt
het eerst van allen het Evangelie aan de Samaritanen, vervo^t
zich daarna tot een Ethiopischen proseliet of heiden, en vestigt
eindelijk zijn verblijf in het grootendeels heidensche Césarea,
h. Vin : 40 , XXI : 8. Zóó zullen het waarschijnlijk ook geest-
verwanten van Stephanus zijn geweest, die //te Antiochië
kwamen en tot de Grieken spraken, verkondigende den Heer
Jezus," h. XI: 20. Overigens moeten wij echter uit de mede-
deelingen , die wij in dit boek vinden , opmaken , dat vele Christe-
nen Israëls wet nog anders beschouwden, dan Jezus volgens de
Evangeliën heeft gedaan, en dat het legalisme en formalisme
der Joden voor een groot deel ook onder hen bleef voortduren.
Immers er waren predikers van Jeruzalem uitgegaan, die de
Christenen uit de Heidenen te Antiochië in Syrië en in Cilicië ,
bevolen hadden, dat zij zich moesten laten besnijden en de wet
houden," h. XV: 24. En hoewel dit door de apostelen, de
oudsten en de broeders der Jeruzalemsche gemeente werd afge-
keurd , leggen zij hun toch dezen last op , XV : 29 , //dat gij u
onthoudt van het aan de afgoden geofferde, en van bloed, en
van het verstikte ," dingen , die op de vervulling van de hoofd-
bedoeling der wet, zoo als Jezus deze verlangde, geen den
minsten invloed konden hebben. Ook kunnen wij niet aanne-
men , dat deze voorschriften werden gegeven alleen met het oog
Digitized by VjOOQ IC
73
op de omstandigheden, zonder er overigens eenige waarde aan
toe te kennen. De woraden van Petrus h. XV: 7 — il pleiten
min of meer daarvoor, misschien ook vers 21 ^) ; maar vers 28:
/s'Het heeft den Heiligen Gteest en ons goedgedacht, u geen
meerderen last op te l^gen dan dit noodzakelijke," getuigt
voor de hooge waardeering dier voorschriften. Bovendien lezen
wij h. XXI : 17 V.V., dat Jacohus en de oudsten der gemeente
te Jeruzalem aan Panlus verhaalden , toen hij van zijne derde
zenddingsreis was teruggekeerd, dat er duizenden waren onder
de Joden die geloofden en allen ijveraars waren voor de wet.
En het hlijkt duidelijk, dat zij niet konden gelooven aan de
waarheid van het in omloop zijnde gerucht, dat Paulus al de
Christenen uit de Joden van Mozes leerde afvallen, vs. 21,
irz^gende , dat zij hunne kinderen niet moeten besnijden , noch
naar de gebruiken wandelen." Daarom wenschen zij, dat hij
een bewijs zal geven , zelf wel degeUjk in de onderhouding der
wet te wandelen, door zich te voegen bij die vier Christenen,
welke onder eene gelofte stonden. //Neem dezen mede en heilig
n met hen, en draag voor hen de kosten, opdat zij zich het
hoofd mogen laten scheren; zoo zullen allen erkennen, dat er
niets aan is van hetgeen hun aangaande u is bericht." Het
blijkt dus , dat de oude en stipte wetsvervulling onder de meeste
Christenen uit de Joden althans te Jeruzalem streng werd ge-
handhaafd, en dat Jacobus elke inbreuk daarop, door geborene
Joden gedaan, ongeoorloofd achtte. Paulus heeft aan den
wensch der gemeente te Jeruzalem voldaan, maar daarmede
ons n(^ niet het bewijs gegeven, dat hij geheel met Ja-
cobus instemde; neen wij denken daarbij aan zijn woord:
//Ik ben den Joden als een Jood geworden, opdat ik de Joden
1) Zie over de verklaring van dit vers Dr. A. H^Blom, 1.1. bl. 263.
Digitized by VjOOQ IC
74
winnen mocht. Hun die onder de wet zijn ben ik , hoewel zelf
niet onder de wet, geworden ab een onder de wet, opdat ik
hen, die onder de wet zijn, mocht winnen", 1 Oor. TX: 20.
2iOO lezen wij ook, als verhaald wordt, dat Paulos Timothens,
dien hij tot reisgezel koos, deed besnijden, h. XVI: 3, dat hij
dit deed //om de Joden, die in die plaatsen waren.**
Verder merken wij op, dat alles, wat wij overigens omtrent
hem in dit geschrift vermeld vinden, voor een meer vrijere
opvatting van de bedoeling en de waarde der wet getuigt. Op de
kerkvergadering te Jeruzalem heeft hij waarschijnlijk met opzet
zijn gevoelen over den aard en het gezag der wet verzwegen,
zie h. XV: 4, 12. En de talrijke toespraken of redevoeringen
van Paulus , ons h. XIII — XXVIII med^ededd , getuigen min
of meer voor die zienswijze omtrent Israëls wet, welke in zijne
eigene brieven helderder wordt ontwikkeld. Zie h. XTV: 17,
XX: 24, 82, XIH: 39, 43, XX: 28, 82, XXVI: 18.
Hebben wij opgemerkt, dat volgens Stephanus de hooge
waarde van de wet lag in haren zedelijk-godsdienstigen geest,
dat het op het leven in dien geest aankwam, en het ceremo-
niëele gedeelte weldra zou vervallen: het gevoelen van Petras
schijnt daarmede hoofdzakelijk overeengestemd te h)&bben. Men
denke o. a. aan zijn woord op de kerkvergadering te Jeruzalem :
>/Nu dan wat verzoekt gij Gh)d, dat gij den leerlingen een juk
op den hals zoudt leggen, hetwelk noch onze vaderen, noch
wij hebben kunnen dragen P** Hij zag het in, dat de oude
wetsvervulling, die voor een groot deel geestelooze vormendienst
was, door Jezus was opgeheven. Het valt dus niet te ont-
kennen, dat wij in de Handelingen der Apostelen duidelijke
sporen vinden van Jezus' onderwijs omtrent Israëls wet, zoo
als wij dat in de Bergrede en verder in de Evangeliën hebben
opgemerkt, al moeten wij tevens toestemmen, dat velen uit de
Digitized by
Google
i
75
Joden, die in Christus geloofden, ten opzichte van de wet nog
slechts ten halve Christenen waren. Het particularistische ka-
rakter .van den godsdienstigen Jood was oorzaak, dat hij,
wanneer hij Jezus als den Messias erkende , doorgaans de ruime
opvatting van Israëls wet, welke het nieuwe koninkrijk voor
alle menschen toegankelijk maakte , niet begreep. De vervul-
ling van de wet, gelijk Jezus die bedoelde, vinden wij beter
ontwikkeld in de brieven, vooral in die van Paulus^). Zoo
lezen wij Som. UI: 31: //Doen wij dan de wet te niet door
het geloof? Dat zij verrei Maar wij bevestigen de wet;" en
Eom. Xni: 8: //Weest niemand iets schuldig, dan elkander
lief te hebben; want die den ander lief heeft, heeft de wet
vervuld." En vs. 10: //De liefde doet den naaste geen kwaad;
zoo is dan de liefde de vervulling der wet." Vooral ook
Gal. V: 13b, 14: //Dient elkander door de liefde. Want de
geheele wet is in één woord vervuld , in dit: Gij zult uwen
naaste liefhebben als u zelveu." Verder Gal. VI: 2: //Draagt
elkanders lasten, en vervult zóó de wet van Christus", d. i. de
wet, zoo als zij door Jezus is opgevat. Zoo spreekt Jacobus
ook van die wet, als hij zegt I: 25: //Maar wie indringt
in de volmaakte wet, die der vrijheid, en daarbij blijft, ....
die zal in zijn do^i zalig zijn." En U: 12: ^Spreekt zóó en
handelt z<$<5, al die door de wet der vrijheid geoordeeld zult
worden;" d.i., zoo als Dr. G. Vissemng aanteekent: //Bedenkt
bij al uw spreken en handelen, dat ten dage des oordeels de
wet der vrijheid, die liefde en barmhartigheid gebiedt (vs. 13),
uw rechter zijn zal."
Deze wet nu doet de oude wetsvervulling der Joden verval-
*) „Erst Panlus hat die Losreissang vom Judenthmn darchgekampft."
Hase, 1.1. bl. 150.
Digitized by VjOOQ IC
76
len; door het geloof in Jezus Christus heeft men de geheele
wet in zich opgenomen, en vervult haar derhalve, niet meer
door de geschrevene en overgeleverde wetsartikelen, maar door
het geloof in Jezus Christus, daartoe gedrongen. Zoo is dus
niet meer het eerste vereischte tot gerechtigheid en zaligheid:
de werken der wet , maar het geloof in den Christus. Gal. U :
16: //Wij weten, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit
werken der wet, maar alleen door geloof in Jezus Christus;''
verg. VS. 17, 19, 21.
Uit vrees voor de vernieuwing der oude werkheiligheid en
dienstbaarheid der Joden, welke hunne wetsvervuUing te weeg
bracht, schreef Paulus Gal. IV: 10: 11: //Gij onderhoudt
dagen, en maanden, en getijden, en jaren. Ik ben in vrees
over u, of ik niet te veigeefs aan u gearbeid heb." De wet,
voor zoover zij allerlei uiterlijke plechtigheden voorschreef, was
slechts een tuchtmeester tot Christus, Gal. III: 24; zij was
een opvoedingsmiddel van God voor de IsraëHten, totdat God
in Jezus Christus een nieuwen opvoeder der menschheid schonk ,
die, aan de oude bedeeHng geheel beantwoordende, hetzelfde
doel beoogde, doch dit thans door zijne opvoeding op nieuwe
en betere wijze bereikte.
Intusschen valt het op te merken, dat de wet volgens
Paulus ook nog een andere bedoeling heeft, dan die Jezus zelf
opgeeft: zij is ook gegeven tot opwekking van schuldgevoel. —
Dat de wet van Israël niet meer op denzelfden voet zou blij-
ven bestaan , nu Jezus gekomen was , om haar op zijne wijze
te vervullen en in acht te doen nemen, wordt ook door den
schrijver van den Hebreërbrief erkend. Wij vinden bij hem
een sterke scheiding gemaakt tusschen het Oude en Nieuwe
Verbond , tusschen het huis van Mozes en dat van Jezus (Zie
o. a. III: 1 — 6). Een der vele dingen, waarin, volgens dien
Digitized by VjOOQ IC
77
schrijver, het verschil tusschen die beiden aan het licht komt,
is dit, dat //de wet van Mozes," //het woord door engelen
verkondigd" (X: 28, II: 2), in het eerste Verbond bniten
den mensch staande, meestal onvervuld bleef (VITI: 9, IX:
15 , X : 22b) , maar nu in het tweede naar Grods belofte (Jerem.
XXXI : 33) in des menschen hart wordt geschreven (XIII : 10 ,
X: 16). En dit is gedaan door Jezus; want hij is de mid-
delaar van het nieuwe en betere Verbond (VIII: 6, IX: 15
enz.). Het is waar, wat Dr. Weiss schrijft: //Allein der durch
jene Weissagung dem Verfasser an die Hand gegebene Gedanke,
wonach die Mangelhaftigkeit des alten Bundes eben darin lag,
dass das Gesetz noch nicht ins Herz geschrieben war, wird in
iinserem Briefe nicht weiter verfolgt" ^). Maar die gedachte is
voldoende, om op te merken, dat Jezus hier tot Israëls wet in
dezelfde betrekking wordt gesteld , als die is , waariii hij zich in
de Bergrede tot de wet stelde. Is het ons gebleken, dat Jezus
Israëls wet naar hare rein zedehjk-godsdienstige bedoeling in
het hart van den mensch wil overbrengen, opdat zij, door het
geloof in hem, den mensch aan zijne roeping doe beant-
woorden: hij begrijpt tevens, dat de eerste burgers van zijn
koninkrijk nog niet zoo hoog waren ontwikkeld , dat de innerhjke
kracht van dé wet in hun binnenste en van hun geloof in hem
voldoende zouden wezen , om hen geheel aan de eischen daarvan
te doen beantwoorden, zonder nadere opleiding. Daarom gaf hij
voor als nog bepaalde en bijzondere geboden.
e. Jezus Chrisius de Wetgever,
Wij hebben aangetoond , op welke wijze en met welk doel
Jezus in de Bergrede als wetgever optreedt. Wat wij verder
O Lehrb. d, bibl. Theol bl. 523.
Digitized by VjOOQIC
78
bij Mattheus vinden, komt daarmee overeen. Jezus gedTt,
zonder met de gevoelens en inzichten zijner volgelingen te rade
te gaan , alleen met het oog op hunne behoeften en op Gods wil ,
in het bewustzijn zijner eigene wijsheid en zedelijke grootheid ,
geboden, die in den vorm van vermaning, opwekking, vertroos-
ting soms aan allen, soms aan enkele personen gericht toch
voor al zijne volgelingen moeten gelden; verg. Mare. XTTT; 37;
en blijkbaar strekken, om in den mensch die gezindheid te
wekken , welke niet uit knechtelijke gehoorzaamheid aan wetten ,
maar uit vrije bew^ng den mensch werkzaam maakt ter vol-
brenging van Gods wil en hem onvermoeid doet streven naar de
volmaaktheid des Vaders.
Zoo Matth. XVI : 24 : //Indien iemand achter mij wil komen,
die verloochene zich zei ven, en neme zijn kruis op en volge
mij!" Matth. XVIII: 3: //Indien gij u niet verandert en wordt
gelijk de kinderen, gij zult het koninkrijk der hemelen niet
ingaan." Vs. 8 : //Indien nu uwe hand of uw voet u ergert , houw
hem af en werp hem van u." Vs. 9: //En indien uw oog u
ergert , trek het uit en werp het van u l" Vs. 22 zegt Jezus tot
Petrus , die gevraagd heeft , of hij zijnen broeder tot zevenmaal
vergeven zal: //Ik z^ u niet tot zevenmaal, maar tot zeventig-
maal zevenmaal." Met betrekking tot het huwelijk verklaart
Jezus Matth. XIX: 6b: //Hetgeen God heeft samengevo^d»
scheide de mensch nietP H. XIX: 18, 19 maakt Jezus eenige
geboden van Israëls wet tot de zijnen; zie ook XXII: 37 — 40,
de grootste geboden in de wet. H. XXVI: 41: //Waakt en
bidt, opdat gij niet in verzoeking komt" en h. XXII: 21:
//Geef dan den k^er wat des keizers, en Gode wat Grods is."
Eindelijk wordt door Jezus nog een gebod gegeven tot uitbreiding
van zijn rijk Matth. XXVIII: 19: //Graat heen, maakt al de
volken tot mijne leerlingen, hen doopende tot den naam des
Digitized by VjOOQ IC
79
Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Gteestes, hen leerende
onderbonden al wat ik u geboden beb."
Omtrent de overige scbrijvers vergeHjke men vooreerst de pa-
rallellen bij Marcns en Lucas van de zoo evengenoemde plaatsen.
Verder moeten opgemerkt worden: Lnc. VI: 27, 2S: y/Hebt
uwe vijanden lief; doet wél aan wie u baten; z^nt, wie u
vloeken, bidt voor ben, die u smadeHjk bejegenen;" verg, Mattb.
V: 44; VS. 31, verg. Matth. VU: 12; vs. 37: /^Oordeelt niet,"
/^veroordeelt niet," /rspreekt vry;" verg. Mattb. VI: 14, 15,
Vu: 1—5, en vs. 46 met Matth. VEI: 21, 24. — Luc. XH:
22: AfWeest niet bezorgd voor bet leven, wat gij eten, noch
voor het lichaam, waarmede gij u kleeden zult;" vs. 31 : //Zoekt
liet koninkrijk des Vaders;" vs. 33: /y Verkoopt uwe goederen
en geeft het aan aalmoezen. Maakt u geldbuidels, die niet
verouden, een schat, die u niet begeeft in de hemelen," verg.
Matth. VI: 19—21, 24, 34. Eene verklaring van al die
voorschriften, die buiten den samenhang, waarin zij voorkomen,
soms zeer vreemd klinken, kan hier niet worden geëischt. Wij
hebben alleen aan te wijzen, dat Jezus in zijn rijk geboden
Hj Johannes vinden wij bijna geen geboden van Jezus
opgeteek^id, en toch komt hier in een enkel vers, duideHjker
dan ergens anders, uit, dat Jezus zich het recht tot bet geven
daarvan in het rijk, dat hij stichtte, toekent; want zelf zegt hij
h. Alil : 34: //Een nieuw gebod geef ik u," en in dit
gebod wordt n(^ meer verlangd, dan het grootste gebod in
Israëls wet eischte, namebjk liefde tot den naaste ook al kost
zij de volkomenste zelfverloochening; >/een nieuw gebod geef ik
u, dat gij elkander liefhebt, dat gelijk ik u heb liefgehad,
ook gij elkander liefhebt." Jezus spreekt hier bij Johannes van
een AOiieuw gebod," bij de andere Evangelisten vinden wij die
Digitized by VjOOQ IC
80
bijvoeging niet, maar daar wordt bij de instelling van het
Avondmaal, althans volgens Lucas ^) van een nieuw verbond,
door Jezus gesproken^ en daaruit laten zich de bij herhaling in
de Bergrede voorkomende woorden To7g aQ^aiois , die iets nieuws
deden verwachten, verklaren. Ook waar Paulus over de in-
stelling van het Avondmaal spreekt 1 Cor. XI, komt xaiprj
dm^ijx^ als gezegde van Jezus voor. Intusschen kan ons het
nieuwe van Jezus' geboden ook in de andere Evangeliën niet
ontgaan; vijandsUefde kende de Jood niet, barmhartigheid,
vergeyensgezindheid, en ware hemelsgezindheid evenmin.
Opmerkelijk is de overeenkomst van dit hoogste gebod der
liefde bij Johannes met dat in de Bergrede bij Mattheus aan
het einde van h. V ; daar toch is bUjkbaar de volmaaktheid in
liefde bedoeld, zoo als ook bij Lucas: //Weest dan ontfermend,
gelijk ook uw Vader ontfermend is!" h. TE: 36, welk gebod,
't geen uit vs. 35 blijkt, ook liefde ten doel heeft. Voorts
toont dit eenige gebod bij Johannes, wat ook de geboden
bij de Synoptici deden vermoeden, dat het Jezus te doen was,
om door zijne geboden den menschen geen nieuwe wet, maar
een nieuw leven te schenken. Het zal ons dan ook niet be-
vreemden , als wij in het boek der Handelingen en in de brieven
Jezus niet als wetgever vinden voorgesteld. Evenwel vinden wij
de geboden, die hij gaf, daar in andere vormen door de
schrijvers overgenomen. De Israëliet moest gehoorzamen aan de
wet, de Christen moest gelooven in Jezus; niet door de wet,
maar door Jezus kon hij gerechtvaardigd worden; hij is het,
die Gods wil doet kennen, derhalve past het den Christen,
hem te gehoorzamen; zie Hand. XIII: 39 enXXII: 14, verg.
rH: 14, VII: 52.
^) Het woord xaipi] , hoewel in vele en goede codices Toorko-
mende , is bij Matth. en Mare. door TiscBENDaRF Ed, VII weggelaten.
Digitized by VjOOQ IC
81
Wij vinden Jezus' geboden herhaald Rom. XII: 10:
//Weest hartelijk jegens elkander in de broederliefde;" vs. 12:
//Volhardt in het gebed;" vs. 14: //Zegent die u vervolgen,
zegent en vervloekt niet;" vs. 16: //Weest eensgezind onder
elkander ; staat niet naar het hooge , maar voegt u tot het nederige;"
VS. 17: /r Vergeldt niemand kwaad met kwaad;" //Behartigt het
goede voor het oog van alle menschen;" vs. 19: //Wreekt u
zelve niet;" XIII: 7: //Geeft aan allen het verschuldigde."
Ook als Paulus ons wijst Rom. XV: 3 op Jezus' langmoedig-
heid; 2 Cor. X: 1 op zijne zachtmoedigheid; als hij zegt Phil.
n : 5 : //Die gezindheid zij in u , welke in Christus Jezus was ;"
1 Cor. XI : 1 : //Weest navolgers van mij , even als ik het van
Christus ben;" Eph. V: 2: //Wandelt in liefde, even als
Christus ons heeft lief gehad." Ook als Paulus spreekt van het
afleggen van den ouden mensch en het aandoen van Christus;
van het begraven worden met Christus en het weder opstaan
met hem; als hij zegt: //Niet meer ik leef, Christus leeft in
mij ;" //niet dat ik reeds gegrepen heb of reeds volmaakt ben ,
maar ik jaag er na , of ik het ook grijpen mocht." — Het woord
van Jacobus, h. I: 24: /y Wordt daders des woords, en niet
alleen hoorders, u zelven misleidende," herinnert ons aan het
gebod van Jezus, dat wij aan Matth. Vil: 21 en 24 hebben
ontleend. Zoo vinden wij verder een herhaling van Jezus'
geboden, Jac. II: 8: //Gij zult uw naaste liefhebben als u
zelven," vs 13: //Weest barmhartig;" Jac. IV: 11: //Spreekt
geen kwaad van elkander." Jac. V: 12: //Zweert niet, maar
uw ja zij ja, en uw neen neen." 1 Petr. I: 22: //Hebt elkander
van harte vurig lief," verg. UI: 8 en IV: 8; IH: 9: //Ver-
geldt geen kwaad met kwaad;" V: 8: //Weest nuchter, waakt."
1 Joh. rV: 21: //En dit gebod hebben wij van hem, dat, wie
God lief heeft , ook zijnen broeder liefhebbe ;" 2 Joh. 5 : //En
6
Digitized by VjOOQ IC
82
nu bid ik u, Curia! niet als schreef ik u een nieuw gebod,
maar hetgeen wij van den beginne hebben gehad, dat wij
elkander liefhebben."
Het is ons dus gebleken , dat Jezus ook buiten de Bergrede
geboden geeft, zoodat hij, wanneer hij spreekt van de uitbrei-
ding van zijn rijk , kan zeggen : //Maakt allen tot mijne leerlin-
gen, hen leerende onderhouden, wat ik u geboden heb." Wij
hebben gezien in de Handelingen en brieven, dat de discipelen
dien last hebben Volbracht. Wij zullen thans nagaan , of Jezus
ook buiten de Bergrede een voor de opvoeding zijner leerlingen
zeker niet minder gewichtige zaak aan zijne geboden toevo^.
f. Jezus Christus de Wetverhlaarder.
Dikwijls geeft Jezus, zoo als wij hebben opgeinerkt, dat
hij in de Bergrede doet , eene verklaring van zijne geboden ,
blijkbaar om de oogen zijner leerlingen voor de waarheid te
openen en hen tot zelfstandigheid te brengen. Zoo vinden wij
in het vervolg van Mattheus, als Jezus de zijnen wil leeren,
dat men , ook al kost het groote opoffering , de zonden moet
bestrijden , Matth. XVni : 8 , eerst zijn gebod : //Indien nu uwe
hand of uw voet u ergert, houw hem af en werp hem van u,"
en dan, om de zijnen te doen inzien, dat dit v^rkelijk
goed is, de verklaring er bij: //Het is u beter, kreupel of
verminkt tot het leven in te gaan , dan twee handen of twee
voeten te hebben en geworpen te worden in het eeuwige vuur."
Zoo is het ook vs. 9. Het gebod der vergevingsgezindheid
Matth. XVni: 22 wordt voorts verklaard in de gelijkenis van
den onbarmhartigen dienstknecht, vs. 23 — 35. Wij vinden
daarin ' uitgewerkt , wat in een enkel vers in de Bergrede
voorkomt, h. VI: 15: //Maar indien gij den menschen hunne
overtredingen niet vergeeft , zal ook uw Yader uwe overtredingen
Digitized by VjOOQ IC
83
niet vergeven." Het gebod tegen de echtscheiding Matth. XIX :
6b, wordt verklaard in het volgende gesprek met de Pharizeën
VS. 7 en 8. En het gebod: //Waakt en bidt, opdat gij niet in
verzoeking komt," Matth. XXVI: 41, door de woorden: //De
geest is gewillig, maar het vleesch is zwak." Ook vestigen
wij nog de aandacht op Matth. IX: 15 waar hij, zijne afkeu-
ring van het vasten om vertooning te maken, in de Bergrede
h. VI: 16 uitgesproken, nader toelicht. Wanneer innerlijke
behoefte er toe dringt, dan alleen heeft het vasten eenige
waarde.
Hetzelfde merken wij op bij Lucas , bij wien o.a. h. Xn na
het gebod in vs. 22, eene verklaring volgt vs. 23 — 28, waarin
Jezus door puntige vragen en door aanschouwelijke voorbeelden
als een wijsgeerig paedagoog zijne toehoorders zoo tracht te
ontwikkelen, dat zij het gegeven gebod in zich op kunnen
nemen, opdat het niet worde voor hen, wat de geboden van
Mozes voor de Joden waren geweest, wetten, die blinde ge-
hoorzaamheid vorderden, zonder dat geest en gemoed beseften,
waarom zij waren gegeven en wat zij eigwdijk bedoelden.
Jezus weet zijne geboden en zijn geheel onderwijs zoo te
verklaren en op te helderen, dat er omtrent de bedoeling geen
twijfel meer kan bestaan. Treffend komt dit uit in het verhaal
van den wetgeleerde, die tot Jezus de vraag richtte: //Meester!
wat doende zal ik het eeuwige leven beërven?" Luc. X: 25
v.v. Deze vraag deed verwachten , dat Jezus eenvoudig ' een
gebod zou geven. Maar neen, hij laat den wetgeleerde zelven
antwoorden , om hem zoodoende zelf tot het bewustzijn te bren-
gen van hetgeen hij reeds wist, en van hetgeen hem nog ont-
brak. >yWat staat er in de wet geschreven? hoe leest gij d»ar?"
Het antwoord van den wetgeleerde, die nu de twee hoofdgeboden
van de wet noemde , pleitte voor zijn godsdienstige ontwikkeling.
6*
Digitized by VjOOQ IC
84
Jezus zeide dan ook tot hem: //Gij hebt recht geantwoord; doe
dat, en gij zult leven." Maar nu blijkt het in vs. 29, hoe
weinig de wetgeleerde den diepen zin en de veel omvattende
bedoeling van die geboden begreep. Doch hij, zich zelveii
willende rechtvaardigen , zeide tot Jezus : /^En wie is mijn naaste ?"
Zoo heeft de goede Meester hem dan overtuigd, hoe weinig
weerklank die geboden vonden in zijn hart. En ons wordt het
hier meer dan ergens anders duidelijk , hoe noodig het was , dat
de Heer niet alleen als wetgever , maar ook als wetverklaarder
optrad. De wijze, waarop Jezus nu de bedoeling en de ver-
vulling dier geboden in het licht stelt, doet ons weder de
hoogste wijsheid in hem bewonderen. In de gelijkenis van den
barmhartigen Samaritaan , wordt het levendig voor oogen gesteld ,
tot wien het gebod der liefde zich uitstrekt. En als Jezus ten
slotte vraagt: //Wie dan van deze drie dunkt u de naaste te
zijn van hem, die onder de roevers gevallen was?" antwoordt
de wetgeleerde: //Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft."
Hij had Jezus begrepen: nu kon hij de hoofdgeboden der wet
in zich opnemen, wat vroeger voor hem in de boeken van
Mozes stond opgeteekend , was nu door Jezus in zijn eigen hart
gegrift.
Meermalen gaat Jezus vragender wijze in zijn onderricht
te werk, opdat zijne leerlingen zelven in hun eigen geest de
verklaring mochten vinden van de geboden, die hij geeft. Zoo
vraagt hij in de Bergrede na zijn gebod: //Zijt niet bezorgd
voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch
voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult." //Is niet het
leven meer dan het voedsel, en het lichaam dan het kleed?"
Matth. VI: 25, verg. vs. 26—31. En Matth. XH: 9—18
brengt Jezus ook door een vraag de Pharizeën tot het bewust-
zijn, al willen zij dit ook niet erkennen, dat het nimmer de
Digitized by VjOOQ IC
85
bedoeling van de sabbatswet kon wezen, ter inachtneming der
voorgesebrevene rust , een goede daad na te laten. //Welk mensch
zal er onder u zijn, die één schaap heeft en als dit op den
sabbat in een kuil mocht vallen, het niet zal grijpen en er
uithalen?" Waar hij aan toe voegt: //Het is dus geoorloofd op
den sabbat wél ie doen." Dit woord nu wordt bevestigd, ja
als ware het belichaamd door de genezing , welke Jezus dadelijk
daarop verricht. Ook hierin openbaarde hij zijne groote wijs-
heid ; hij wist in zijn onderwijs door een enkele daad meer
invloed te kunnen uitoefenen dan door vele woorden.
Wanneer Jezus zijne volgelingen tot waakzaamheid op
zedelijk-godsdienstig gebied aanspoort, opdat de dood hen niet
onvoorbereid mocht komen overvallen, Lc. XII: 35, kiest hij
VS. 36 v.v. een voorbeeld uit het dagelijksch leven van zijn
tijd — hen vergelijkende bij menschen, welke op hunnen heer
wachten , die van een bruiloft zal terugkomen , — ter verkla-
ring en bevestiging zijner vermaning.
Zoo weet Jezus overal de geschiktste middelen te kiezen,
om zijn onderwijs in het geheugen te prenten en in het hart
te doen bewaren. Wie denkt niet aan de vele schoone gehjke-
nissen , van welke wij hier slechts op enkele konden wijzen ? Ook
bij Marcus ontbreekt het daaraan niet. Men herinnere zich slechts
die van de dienstknechten, wier meester onverwacht van een
reis zou terugkeeren , zoodat zij altijd moesten waken , — welke
gelijkenis Jezus gaf ter verklaring van zijn gebod: //Ziet toe,
waakt en bidt!" Mare. Xni: 33—37.
Eindelijk, ook in verschillende handelingen geeffc Jezus
niet zelden eene verklaring zijner geboden of eene ontwikkeling
van de beginselen, die daaraan ten grondslag liggen. Enkele
voorbeelden mogen dit in het licht stellen. Het is bekend , hoe
dikwijls Jezus zijne discipelen tot nederigheid van zin opwekt;
Digitized by VjOOQ IC
86
ak nu eenige van hen tot hem kwamen met de vraag, //Wie
is toch de meeste in het koninkrijk der hemelen?" Matth.
XVIÜ: 1 v.v. riep hij een kind tot zich en stelde het in hun
midden. Zoo gaf hij op een symbolische wijze zijne bedoe-
ling te kennen. Nu kon hij verzekerd zijn, dat zijn gebod:
/^Indien gij het koninkrijk der hemelen wilt ingaan, wordt als
de kinderen , eenvoudig en nederig van harte ," in het geheugen
en zoo mogelijk ' ook in het gemoed zijner toehoorders zou
worden overgebracht. Verg. Mare. IX: 33 — 37. Luc. IX:
46—48.
Eene handeling van volkomen denzelfden aard vinden wij
door Johannes opgeteekend, h. XIIE: 2 — 12. Jezus doet een
werk , hetwelk gewoonlijk door slaven werd verricht. Dit wekte
natuurlijk bevreemding op bij de apostelen. //Heer! wascht gij
mij de voeten?" vraagt Petrus. Maar Jezus gaat met zijn
werk voort, en als hij geëinigd heeft, vraagt hij: //Begrijpt
gij, wat ik u gedaan heb?" En daarna verklaart hij zijne
bedoeling, vs. 13 — 17; hij wilde, dat zijne discipelen door
die aanschouwelijke voorstelling, diep doordrongen zouden wor-
den van de waaide en den omvang van zijn gebod, //doet
elkander gelijk ik u gedaan heb;" die zelfverloochende
liefde jegens den naaste , welke de Joden niet kenden , die liefde ,
welke hem bezielde, moest ook in hen wonen. //Een nieuw
gebod geef ik u, dat gij elkander liefhebt; dat gelijk ik u heb
liefgehad, gij ook elkander liefhebt," vs. 34. Dit gebod be-
hoefde na de voetwassching geen verdere verklaring. En de
opvolging er van zou niet wezen het stipt gehoorzamen aan
een gegeven bevel, maar de voldoening aan de innigste behoefte
des harten voor hem, die den groeten Meester, den leidsman
tot den Vader, waarlijk liefheeft en vereert. Daar is het
Jezus immers om te doen, hij wil geen slaafsche onderwerping
Digitized by VjOOQ IC
87
aan een nieuwe wet, geest en leven, ja een üieuw leven wil
liij wekken.
Tot eigen overtuiging en zelfstandigheid wil hij zijne vol-
gelingen opleiden , maar een zelfstandigheid , die haar steun vindt
in hem. //Ik heet u niet meer dienstknechten, maar ik noem
u vrienden," Joh. XV: 15. In deze woorden drukt Jezus
duidelijk uit , wat overal , gelijk wij zagen , zijne bedoeling bleek
te zijn: geboden te geven, ten einde beginselen te wekken, en
geboden te verklaren, opdat die beginselen weerklank mochten
vinden in 'smenschen gemoed. Zoo wordt bevestigd, wat de
Bergrede reeds deed vermoeden: Jezus geeft geboden, maar slechts
om tot iets hoogers over te gaan. Lezen wij daar , dat hij niet
was gekomen, om de wet te ontbinden, het liet zich toch ook
reeds aanzien, dat zij niet op dezelfde wijze kon blijven bestaan;
in 's menschen hart moest zij worden overgebracht; zoo eerst
kon zij waarlijk worden vervuld, en daartoe was Jezus gekomen.
Dat heeft hij in zijn onderwijs, op allerlei wijzen getoond.
Als wij op dit eigenaardig karakter zijner methode , waarvan
ik enkele proeven heb gegeven , letten , dan weten wij niet , wat
het meest te bewonderen , zijne zeldzame oorspronkelijkheid of
zijne diepe paedadogische wijsheid.
De uitgebreidheid van mijn onderwerp gedoogt niet dat ik
hier langer stil sta bij deze hoogst merkwaardige zijde van Jezus'
karakter en leerwijze. Ik adit het voldoende te hebben aan-
gewezen, dat zij in de vier Evangeliën even als in de Bergrede
aan 't licht komt. Verder verwijs ik naar de uitgebreide
verhandeling hierover van H. N. La Clé , Bissertatio Theolo-
gica de Jem Christi i?islUuendi methodo hominum ingenia
excolentej Gron. 1835 ^).
1) Ook is hierop gewezen door L. G. Parbau, Initia instüuüonis
Digitized by VjOOQ IC
88
g. Jezus Christus de Rechter,
Jezus in de Bergrede optredende als koning, niet slechts
van een aardsch rijk , zoo als de Joden dat van den hun heloofden
Messias verwachtten, maar van een geestelijk koninkrijk, dat
zijn burgers evenzeer in den hemel als op aarde telt, doet zich
tevens voor als rechter in dat rijk, vooral met het oog op dien
dag, wanneer de mensch de aarde verlatende, het hemelsche
loon, dat is het voortdurende burgerschap van het koninkrijk
der hemelen , al of niet zal worden waardig gekeurd. Doorgaans
in beeldspraak vinden wij die voorstelling in het vervolg van
Mattheus en in de overige schriften terug.
Zoo zegt Jezus in een gehjkenis , over zijne ware en on-
waardige volgelingen sprekende, Matth. XUL; 24j — 30, verg.
VS. 36 — 43, dat zij op aarde zuUen vermengd blijven, maar
dat hij ten dage des gerichts, //in den oogsttijd," het onkruid
van de tarwe zal afecheiden, en dan alleen de echte burgers in
het koninkrijk zullen bhjven. Ook in de gehjkenissen van de
wijze en dwaze maagden en in die van de talenten is het Jezus ,
die vergeleken wordt met den bruidegom, welke de dwaze
maagden afwijst met de woorden: //Voorwaar ik zeg u, ik ken
u niet;" en met den meester, die den getrouwen dienstknecht
toeroept: //Ga in tot de vreugde uws heeren!" en den luien in
de duisternis doet werpen, waar geween en tandengeknars
hem wacht, Matth. XXV: 1—13 en 14—30.
"Wij hebben nog te letten op Matth. XXIV, waar Jezus
over de verwoesting van Jeruzalem spreekt, vs. 30: //En alsdan
Christianae moralis, bl. 14—22, verg. bl. 143 — 158 ; P. Hofstedb db
Groot. Instüutio Theohgiae naturaUs , 4e uitg. bl. 43 — 45; en W. Muüb-
LiNO, Practtsche Godgeleerdheid, 2e uitg. bl. 214 — 216.
Digitized by VjOOQ IC
89
zullen al de geslachten der aarde weeklagen, en zij zullen den
Zioon des menschen zien, komende op de wolken des hemels,
met groote kracht en heerlijkheid." Dit beteekent, het zien
komen van Jezus ten gerichte. Volgens Baur, NeuL TJieol.
bl. 107, 108, zouden die woorden niet door Jezus zijn gespro-
ken , of Jezus zou zich hebben bedrogen , immers die voorspelling
zal niet vervuld zijn. Dit bezwaar wordt , dunkt mij , opgelost ,
als men bedenkt, vooreerst, dat de Heer zijn komst bedoelde
door middel van zijne kerk, van het koninkrijk der hemelen,
hetwelk zich eerst na Jeruzalems verwoesting geheel kon ont-
wikkelen en uitbreiden, en in de tweede plaats, dat er daar-
door over de Joden, die Jezus hadden verworpen, een oordeel
zou worden uitgesproken. Dat dit werkeUjk gebeurd is , behoeft
geen betoc^. "Waarom Jezus zich dan niet duideUjker heeft
uitgedrukt? De reden ligt voor de hand: wat nu voor ons
duideUjk zou zijn, kon het toen voor Jezus' toehoorders niet
zijn. Zij zouden hem niet hebben begrepen.
N(^ duideUjker spreekt Jezus als rechter, Matth. XXV:
31 — 4j6. Misschien denkt men aan de behandehng van deze
plaats door T. Colani , Jésus-Christ et les croymices messianiques
de 8on temps^ 1864, bl. 210 v.v. Hij stelt zich voor, dat de
oorspronkelijke woorden van Jezus hier niet goed zijn weerge-
geven. In plaats van, //de Zoon des menschen," vs. 31, zou
Jezus' hebben gezegd, //de koning;" en in plaats van //geze-
genden mijns Vaders," aUeen //gezegenden." Met den koning
zou Jezus hier God bedoelen, en dezen dan als rechter voor-
stellen. //En rétablissant ^ ces deux endroits la legon que je
suppose être primitive, toutes les difBcult^s s'évanouissent." Een
groot bezwaar heb ik tegen de tekstverandering van Colani
in te brengen. Zij is hoogst willekeurig en de onderstelling,
dat Jezus van God zou hebben gezegd, al ware het dan ook
Digitized by VjOOQ IC
90
in beeldspraak, dat Hij hongerig, dorstig, vreemdeling, naakt,
ziek en gevangen is geweest, en dat Hij de menschen zijne
broeders heeft genoemd, vs. 35 — 4j5 laat zich niet rechtvaardi-
gen, ja is, kort en goed, eene ongerijmdheid.
Heeft Jezus, in de Bergrede als Messias optredende, ach-
tereenvolgens op de drie waardigheden van koning, wetgever
en rechter gewezen, welke in den Messias vereenigd moesten
zijn, en die door hem derhalve werden bekleed, al was het
ook op een andere wijze dan de Joden het verwachtten; ook
aan het einde van zijn openbaar onderwijs en prediking, kort
voor het aanbreken van zijn lijden, vestigt Jezus derhalve
nog het oog op het gericht, waarbij de Zoon des men-
schen de waardige volgelingen aan zijn rechterhand, de onwaar-
digen ter linkerzijde zal stellen ^). EindeUjk moet nog worden
gelet op Matth. XXVI: 64: //Jezus zeide: van nu aan zult
gij den Zoon des menschen zien, gezeten ter rechterzijde der
Almacht en komende op de wolken des hemels" *) ; en op Matth.
X: 32: //Ieder dan, die mij belijdt voor de menschen, dien
zal ik ook belijden voor mijnen Vader in de hemelen. Maar
wie mij verloochent voor de menschen, dien zal ik ook verloo-
chenen voor mijnen Vader in de hemelen."
Even als bij Mattheus is ook bij Lucas in verschillende
beelden sprake van een gericht door Jezus te houden. Als
1) Stieb,'1.1. bl. 285: „Man vergleiche den Fortschritt aUes Predigens
nnd Lehrens des Herm nach den Evangelisten mit dem Fortschritte der
Bergpredigt, nnd man wird im Grossen den hier praformirten Gang
wiederfinden. Das Gericht, das Draussenbleiben nnd Abweisen wird
gedrohet in aUen Schlussgleichnissen an die Jünger, die wir kennen, in
der letzten Bede ans Volk, Matth. XXV, wie das Nene Testament in
der Apocalypse damit abschliesst.'*
2) Verg. Ps. XVni, en de verklaring van deze uitdrukking in
Waarheid in Liefde, 1839, III.
Digitized by VjOOQ IC
91
Jezus zijne volgelingen vergelijkt bij menachen, die op hun heer
wachten , Luc. Xn : 37 , zegt hij : >/ Zalig die dienstknechten ,
welke de heer, als hij komt, wakende zal vinden!'* en vs. 40:
//Weest ook gij dan gereed! want ter ure, dat gij 't niet
meent, komt de Zoon des menschen," verg. vs. 41 — 48.
"Wanneer door Jezus Luc. XXI: 20 — 36 de verwoesting van
Jeruzalem wordt aangekondigd, zegt hij: //Alsdan zullen zij
den Zoon des menschen, zien, komende in eene wolk, met
groote kracht en heerlijkheid;" en vs. 27: //Waakt dan ten.
allen tijde en bidt, dat gij waardig geacht moogt worden, al
deze dingen, die geschieden zullen, te ontkomen en voor den
Zoon des menschen te bestaan!" Ook deze plaats doet aan
een gericht denken, maar aan een, dat nog op aarde zal wor-
den gehouden, aan eene scheiding, xQidig^ waarvan Jezus bij
Johannes dikwerf spreekt, tusschen hen, die hem aannemen
en getrouw blijven als hun Heiland, en die, welke hem ver-
werpen. Dit zou juist bij Jeruzalems verwoesting helder in
'tUcht komen. De gelijkenis van de talenten vinden wij Luc.
XTX: 12 — 27; die van de dwaze maagden komt bij hem niet
voor, en geen van beiden bij Marcus; bij dezen Evangelist
treffen wij slechts eene plaats aan , waar Jezus zich , ook weder
in figuurlijke taal als rechter voorstelt. Mare. XIII, op de
wijze van Luc. XXI: 20 — 36; bij en na de verwoesting van
Jeruzalem zal men //den Zoon des menschen zien, komende in
wolken met groote kracht en heerlijkheid. En alsdan zal hij de
engelen uitzenden, en zijne uitverkorenen bijéën vergaderen uit
de vier windstreken , van het uiteinde der aarde tot het uiteinde
des hemels," vs. 26 en 27.
Eerst bij Johannes vinden wij eene voorstelling van Jezus
als rechter, die, minder met de joodsche verwachting van den
Messias overeenkomende en ontdaan van de sterke beeldspraak.
Digitized by VjOOQ IC
92
waarin Jezus zich aan de bestaande voorstelling der Joden
aansluit, ons westerlingen misschien beter de bedoeling des
Heeren leert verstaan. Maar naar den aard van ons onderzoek
komt de beschouwing daarvan liier minder te pas; de vraag is
niet , hoe wij er over denken ; neen , wij hadden alleen in de
Bergrede op te merken, dat Jezus als rechter optreedt, en
moeten nu nagaan, of Jezus ook in de overige schriften als
zoodanig zich voordoet en wordt voorgesteld, op welke wijze
dit dan ook zij.
Wij vestigen dan in de eerste plaats de aandacht op Joh.
V : 22 , waar Jezus zegt : //Ja , ook oordeelt de Vader niemand ,
maar heeft geheel het oordeel aan den Zoon gegeven ," ^) en vs.
24: //Voorwaar, voorwaar ik zeg u, wie mijn woord hoort en
mijnen Zender gelooft, heeft het eeuwige leven en komt in geen
oordeel, maar is uit den dood tot het leven overgegaan," en
vs. 27 : //De Vader heeft hem (den Zoon) macht gegeven , om
ook gericht te houden , omdat hij eens menschen zoon is." Eerst
gesproken hebbende van de xQiaig^ welke hij onder de op
aarde levenden bewerkt, wijst Jezus nu op die ure, vs. 28,
//waarin allen , die in de graven zijn , zijne stem zullen hooren ;
en die het goede gedaan hebben, zullen uitgaan tot opstan-
ding ten leven , en die het kwade gedaan hebben , tot opstanding
ten oordeel." Elders Joh. XII: 48 noemt Jezus het woord
door hem gesproken den rechter der menschen: //Wie mij ver-
werpt en mijne woorden niet aanneemt, heeft zijn rechter; het
woord, dat ik gesproken heb, dat zal hem oordeelen ten laat-
sten dage."
In het boek der Handelingen wordt Jezus h. X: 42 door
O Verg. Joh. H: 17—19, ni: 19—21, IX: 39.
Digitized by VjOOQ IC.
93
Petrus //de door QoA verordende rechter van levenden en dooden"
genoemd. Ook Paulus spreekt het in dat boek uit, h. XVII:
31, //dat God een dag gesteld heeft, waarop Hij den aard-
bodem rechtvaardig zal oordeelen door een man, dien Hij daar-
toe verordend heeft.
Even zoo is het in zijne brieven. Wij lezen 1 Cor. IV:
3, 4, 5: //Doch het is voor mij het minste, dat ik door u
geoordeeld worde, of door een menschehjk gericht; ja ook
mij zelven oordeel ik niet, maar die mij oordeelt, is de
Heer. Zoo oordeelt dan niets vóór den tijd, totdat de Heer
komt, die 'ook hetgeen in de duisternis verborgen is, aan
het licht brengen en de raadslagen der harten openbaren
zal; en dan zal aan een iegelijk zijn lof geworden van
Gx)d." 2 Cor. V: 10: //Want wij allen moeten geopenbaard
worden voor den rechterstoel van Christus." Col. HL: 24:
//Daar gij weet , dat gij van den Heer de vergelding der erfenis
ontvangen zult." Aan Jezus is dus ook volgens Paulus het
oordeel opgedragen, en wel door God den hoogsten Rechter.
Zoo spreekt hij Rom. Il vs. 5 en 6 van //het rechtvaardig
oordeel Gods , die een i^elijk vergelden zal naar zijne werken ,"
en zegt dan (even als Hand. XVII : 31) vs. 16 , dat //God het
verborgene der menschen zal oordeelen door Jezus Christus."
!Zoo is het niet in strijd met de eerstgenoemde plaatsen, als hij
zegt Eom. XIV : 10 : //Wij aUen toch zuUen gesteld worden
voor den rechterstoel Gk)ds," en vs. 12: //Zoo zal dan elk onzer
voor zich zelven rekenschap geven aan God," verg. Eom. TI:
2 en 3.
In den brief aan de Hebreen wordt wel van een gericht
gesproken , b. v. X : 27 : //Voor zooveel het den menschen
gezet is éénmaal te sterven , en er daarna een oordeel is ;" maar
wordt Jezus nergens als rechter voorgesteld. //Het woord Gods"
Digitizedby ^OOQ IC
94
wordt IV: 12 //een rechter van de gedachten en gezindheden
des harten" en Gk>d, XII: 23 //de rechter van allen" genoemd.
Zoo worden X: 80, de woorden van Ps. CXXXV: 4 aan-
gehaald: //De Heer zal zijn volk oordeelen;" en daar bijge-
voegd, VS. 31: //Vreeselijk is het te vallen in de handen des
levenden Gods." Ook XIII: 4 wordt gezegd, dat God zal
oordeelen. Toch zou men vrij zeker kunnen aannemen , dat ook
de schrijver van dezen brief Christus als rechter beschouwde,
door wien Grod zal oordeelen en vonnissen, omdat hij hem
overal voorstelt als den middelaar, door wien Grod alles doet en
werkt ^). Jacobus beschouwt God als Rechter, h. IV: 12:
//Een is de Wetgever en Rechter, die behouden en verderven
kan." Dat God hier bedoeld is, blijkt uit het vooi^aande en
volgende , waar van Jezus geen sprake is. Maar h. V : 9 : //Zie
de Rechter staat voor de deur" wordt door hem aan Christus
gedacht, verg. vs. 8.
1 Petr. I: 17 wordt van God gezegd, //die zonder aanne-
ming des persoons oordeelt naar een iegelijks werk;" en II: 23
van Jezus: //Als hij leed, dreigde hij niet, maar gaf het over
aan Hem, die rechtvaardig oordeelt;" maar IV: 5 is het:
//Doch zij zullen rekenschap geven aan hem, die gereed staat
levenden en dooden te oordeelen," en hier wordt Jezus weder
bedoeld , verg. 1:5. In den volgenden brief en in de brieven
van Johannes komt Jezus niet als wereldrechter voor.
In het boek^ der Openbaring daarentegen wordt Jezus op
verscheidene plaatsen weder voorgesteld als degene, die oordee-
len , beloonen en straffen zal. //Wie overwint , die zal met witte
kleederen bekleed worden, en ik zal zijnen naam niet uitwis-
^) Dit wordt aangewezen door T. Cannegieteb, Christologie volgens
den brief aan de Hebreen, Gron. 1869, bl. 169, 170.
Digitized by VjOOQ IC
95
schen uit het boek des levens, en ik zal zijnen naam belijden
voor mijnen Vader en voor zijne engelen," III: 5; zie ook
TL: 7, 10, 17, Hl: 12, 21 enz.
h. Jeztis ChTiêtiis niet aan de a/ndere menschen gelijk.
Dat Jezus een geheel eigenaardige plaats onder de menschen
inneemt, zich van allen door zijne betrekking tot hen en tot
den hemelschen Vader, welke hij telkens opzettelijk in het
licht stelt , onderscheidt ^) , hebben wij in de Bergrede opge-
merkt; hij kent daarin zich zelven een eenige plaats toe *).
"Wij hebben daar vooreerst aangestipt, dat Jezus nooit
spreekt van onzen, maar altijd van uwen en mijnen Vader,
dat dit niet toevallig zoo door Jezus is gezegd of door den
Evangelist opgeteekend, blijkt uit het vervolg van Mattheus'
Evangelie. Daar vinden wij het onderscheid telkens terug.
Nergens zegt Jezus tot zijne toehoorders van God sprekende
onze Vader. Zoo komt de uitdrukking uw Vader voor:
Matth. Vni: 11, X: 20, 29, XVRT: 14, en XXni: 9;
mijn Vader: Matth. X: 32, 33, XI; 27, XH: 49, XV:
13, XVI: 17, XVin: 10, 14, 19, 35, XX: 23, XXIV:
36, XXV: 34 en XXVI: 29, 53. Verder is het merkwaar-
dig, dat Jezus zegt Matth. XXII: 31 : //Hebt gij niet gelezen,
hetgeen door God tot u gesproken is?" De woorden, die
volgen , waren toch tot aUe Joden gesproken ').
Zoo maakt Jezus dan werkeHjk onderscheid tusschen zich
1) Verg. J. J. VAN OOSTBBZEE, 1.1; bl. 68 — 60.
^) RéviLLB, l.L bl. 66: „Jésas énonce en tennes énergiques la
conscience* de sa position uniqae dans Thnmanité.*'
3) Matth. XXni: 31, 32 geldt hier niet.
Digitized by VjOOQ IC
96
zelven en de Joden; hij is niet hunner één^). Dat onderscheid
komt nog helderder uit, wanneer wij Jezus hooren zeggen
Matth. X: 37 — 39: //Wie vader of moeder lief heeft boven mij,
is mijns niet waardig; en wie zoon of dochter liefheeft boven
mij, is mijns niet waardig; en wie zijn kruis niet opneemt
en mij volgt, is mijns niet waardig. Wie zijn leven vindt,
zal het verliezen; en wie zijn leven verliest om mijnentwil,
zal het vinden." Verg. Matth. V: 11. Die uitdrukking %veKev
ifiov komt ook voor Matth. X : 18 : //Ook voor landvoogden en
koningen zult gij gebracht worden om mijnentwil." En
XVi: 25: //Gij zult van allen gehaat zijn om mijnen naam,"
Stó:, TÓ opofAcc fioVf verg. X: 22, en XXIV: 9. Zie ook
XVni : 20 , (ig TÓ ifiop öpofia , waar twee of drie vergaderd
zijn tot mijnen naam, daar ben ik in hun midden." En
^) „Wat de Profeten aangaat: als deze in Jehova's naam spreken
of Jehova laten spreken , is het van zelve , dat tot Israël wordt gehandeld
over nwe Vaders (b. v. Ps. XCV: 9, Jez. XXXVHI: 5, XXXIX: 6,
XLIII: 27, LI: 2, LVIU: 14, LXV: 7). Ook bezigen Mozes, Jozua
en de Profeten vaak, in hun eigen naam, het Gij en U, Uw God, uw
Heer; want zij sproken het volk aan. Maar dikwijls beschouwen zij zich
ook, wat Jezus nooit doet, als leden des volks en spreken ze van
onzen God, onze wet, onze vaderen. (Zie Ps. XXII: 2, XLIV: 2,
LXXVni: 3, 5, CVI: 6, 7, Jez. I: 10, XXXHI: 22, LXHI: 16,
LXrVT: 8, 9, 11, Jer. ni: 24, 25, XIV: 20, 22, XVI: 19, enz.). —
Met de Profeten komen de Apostelen overeen. Zij spreken mede tot
hunne hoorders en lezers, en bezigen dan vaak Gij en U. Maar dikwijls
ook stellen zij zich met hoorders en lezers op ééno lijn en wordt het wij,
ons. Zij zeggen telkens „onzen God en Vader." Zij noemen Abraham
onzen Vader (Hand. VU: 2, Rom. IV: 1, 12, Jac. H: 21). De voor-
ouders van Israël zijn hun onze vaderen (Hand. III: 13, V: 30, Vit: 12,
15, 19, 44, 45; terwijl Stephanus , juist als hij zich wil onderscheiden,
mede zegt: „Uwe vaders" vs. 51, 52; verder XIII: 17, XV: 10, XXII:
14, XXVni: 25 enz.). Zóó is het in elk opzicht; de Apostelen spreken
zeer vaak communicatief met hunne hoorders en lezers, *tgeen Jezus
nooit doet." P. Hofstedb de Groot, J. C, volgens de uitspraken des
N. V, aan de menschen niet gelijk ^ maar gelijkvormig y Gron* 1864, bl. 21.
Digitized by VjOOQ IC
97
XIX: 29 éPéXév Tov opófiaTÓa fiov' /^Al wie verlaten heeft
huizen , of broeders , of zusters , of vader of moeder , of vrouw ,
of kinderen , of akkers om mijns naams wil, zalhonderdvoud
ontvangen en het eeuwige leven beërven." Verder letten wij op
XII: 47 — 50: //Iemand zeide tot hem: Zie, uwe moeder en
uwe broeders staan buiten en zoeken a te spreken. Maar hij
antwoordde en zeide tot dengene, die hem dat zeide: Wie is
mijne moeder , en wie zijn mijne broeders ? En met zijne hand
uitgestrekt over zijne leerlingen zeide hij : ziedaar mijne moe-
der en mijne broeders! Want wie den wil doet mijns Vaders
in de hemelen , die is mijn broeder , en zuster , en moeder."
Om zóó te kunnen spreken, moest Jezus zich wel hoog boven
zijn geslacht verheven gevoelen en zich bewust zijn in eene
bijzondere betrekking tot de menschen te staan. Jezus' eigen
stadgenooten komen dan ook tot het vermoeden , dat hij , hoewel
zij hem kenden als den zoon van Jozef en Maria , den broeder
van mannen en vrouwen, die, door niets uitmuntende, onder
hen woonden, een buitengewonen geest van God moest hebben
ontvangen. Zij vragen: //Vanwaar heeft deze dit alles?" Ook
zonder te gelooven moesten zij de merkwaardige eigenschappen ,
die Jezus van zijn volk onderscheidden, erkennen en daarom
//ergerden zij zich, aan hem," Matth. XIII: 54j — 57. Voorts
merken wij op , hoe Jezus zich zelven bedoelende verklaart Matth.
XII: 6: //Ik zeg u, meer dan de tempel is hier!" vs. 41:
yi^meer dan Jona is hier!" vs. 42: /mieer dan Salomo is hier!"
Dit moge in onze oogen zoo veel niet beteekenen, den Joden
moest het eene lofepraak zijn, die zelfe de voortreffelijkste
hunner zich niet zou durven toekennen. Nog iets , XXTV : 34 :
//De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woor-
den zullen niet voorbijgaan." Kortheidshalve zullen wij einde-
lijk eenige plaatsen slechts opnoemen , die nog het onderscheid
7
Digitized by VjOOQ IC
98
tusschen Jezus en zijn volk doen uitkomen: h. XII: 31, 22,
36, 37, XVH: 17, 22, XXVni: 20.
Hebben wij dan in het vervolg van Mattheus bevonden,
dat Jezus, geheel op dezeKde wijze als in de Bergrede, zich
zelven een afzonderlijke plaats onder de menschen toekent, dat
hij zich nimmer met hen gelijk stelt, maar zich steeds verre
verheft boven het geheele menschelijke geslacht : de drie overige
Evangelisten doen ons hetzeKde opmerken. In denzelfden zin,
waarin zij bij Mattheus voorkomt, vinden wij de uitdrukking,
eveycev ifiov Mare. X : 29 en XIII : 9 ; ipexep tov ovófiarót;
(Aov Luc. XXI: 12; iia ró ópofAcc fiov Mare. XIII: 13, Luc.
XXI: 17. Ook bij Lucas spreekt Jezus, om zijne bijzondere
betrekking tot God te doen uitkomen, van //Mijn Vader;" h.
H: 49, X: 22, XXII: 29, XXIV: 49, en bij Johannes h.
II: 16, V: 17, 43, VI: 32, 65, VIII: 19, 28, 49, 54,
X: 18, 25, 29, 32, 37; XIV: 2, 7, 12, 20, 21, 23, 28;
XV: 1, 8, 10, 15, 24; XVI: 10; XX: 17.- Luc. VI: 36
zegt Jezus //uw Vader" en Joh. XX: 17: //Ik vaar op tot
mijnen Vader en uwen Vader, en mijnen God uwen Grod."
Verder merken wij ook bij Johannes op, dat Jezus zich niet
in dezelfde betrekking als zijne tijdgenooten tot de wet en de
voorvaders stelt. //Is er niet in uwe wet geschreven: Ik heb
gezegd: Gij zijt goden?" vraagt Jezus aan de Joden Joh. X: 34;
en: //Heeft Mozes U niet de wet gegeven?" //Mozes heeft TJ
de besnijdenis gegeven" Joh. VII : 19 en 22. Waar men uit
den mond der Joden hoort VI: 31: //Onze Vaderen hebben
het manna gegeten in de woestijn," en men nu ook uit Jezus'
mond ligtehjk zou verwachten: //Onze Vaders," zegt hij,
VI: 49, 58 tweemalen: //Uwe Vaders hebben het manna
gegeten." Desgelijks zegt Jezus VUT: 56, waar zich de Joden
op vadey Abraham beroepen, niet: //Abraham onze vader,"
Digitized by VjOOQ IC
99
o&choon de zamenhang het zou doen ver^v^achten ; maar: // Abra-
ham, uw vader" ^). EindeUjk bij Marcus h. X: 3 vraagt Jezus:
>/Wat heeft Mozes U geboden?"
Opmerking verdient ook nog, wat wij in de Bergrede
reeds aanstipten, dat Jezus alle vermaningen en lessen, die hij
geeft, nooit op zich zelven toepast, en zich helder bewust
blijkt te zijn, op zedeUjk gebied een eenige plaats in te nemen *).
Zie b. V. Luc. XVni: 1—5, Luc. XIX: 10, verg. MarcH:
17. Verder Mare. 111: 34, 35, IX: 19, X: 45b, XTTI: 32,
XIV: 21, Luc. X: 23, 24, XIX: 40—42, XXIH: 31,
Joh. Vni: 29, 36, 46, XIH: 13, XV: 1—8, XVII: 20,
21. Men denke hierbij aan den nederigen zin, welken Jezus
in anderen verlangt, zie b. v. Luc. XIV: 11, XVILL: 14b,
terwijl hij van zich zelven zegt, aan de zijnen wijsheid, waar-
heid en deugd te zullen geven, Luc. XXI: 15, Joh. VUT:
81, 32, 36, XV: 4. Hij is het //licht der wereld," Joh.
Vni: 12, IX: 5, XU: 46. In de drie eerste Evangeliën
vinden wij dit verhevene gezegde van Jezus over zijn eigen
persoon niet; maar wij zullen hierin geen strijd van voorstelling
zien, als wij bedenken, dat Jezus in de Beigrede zeljfe tot
zijne leerlingen zegt : //Gij zijt het licht der wereld" h. V : 14.
Als we nu de overige geschriften nagaan, heeft Jezus
daarin dezelfde plaats behouden , welke hij zich zelf volgens de
vier Evangelisten toekende. Zoo is hij voor Paulus , gelijk prof.
Hofstede de Geoot, 1.1. bL 52 schrijft, //de tweede Adam,
van wien, gelijk van den eersten, eene wereldorde uiigaat;
maar gelijk van dezen eene wereldorde aanvangt van zonde en
1) „Waar men uit enz." woorden van P. Hofstede de Groot,
Waarheid in Liefde y 1864, bl. 16.
2) Verg. J. J VAK OOSTERZEB, 1.1. bl. 59.
7*
Digitized by VjOOQ IC
100
dood , zoo begint van Christus er eene van heiligheid en leven."
Zie Eom. V: 12—21, 1 Cor. XV: 21, 22, 45—49. A'Immers
Jezus Christus is zelf zonder eenige zonde, maar als zondaar
behandeld om ons te heiligen." Zie 2 Cor. V : 21 , verg. Bom.
Vni: 3. //Hij is het leven, het leven voor ons, hij, niet
meer als Adam eene levende ziel, maar een levende en levend-
makende geest. In hem toch zijn alle schatten van Gods
wijsheid en kennis verborgen." Zie eindelijk ^Col. UI: 4,
iCor. XV: 45 en Col. H: 3, verg. 1 Cor. I: 30, Eph.I: 8.
Men behoeft de aangehaalde plaatsen maar te lezen, om over-
tuigd te worden, dat Paulus inderdaad aan Jezus een geheel
eenige grootheid op zedelyk-godsdienstig gebied toek^de ^).
Voorts hebben wij slechts te denken aan 1 Cor. XI ; 1 : /r Weest
navolgers van mij even als ik het van Christus ben;*"
Eph. V: 2: //Wandelt in liefde, even als Christus ons
heeft liefgehad;" en aan Eph. II: 10: /j'Wij zijn in
Christus Jezus geschapen tot goede werken."
Een en ander komt des te sterker uit, wanneer wij er op
letten, hoe Paulus o. a. Bom. VU zijne eigene zwakheid op
zedelijk gebied in het licht stelt, ^i in het algemeen het
onderscheid opmerken tusschen de wijze, waarop hij leert en
vermaant, en die, waarop Jezus tot het streven, naar de vol-
maaktheid des Vaders opwekt. Hij en de overige brie&chrijvers
doen wd mtkomen , //dat zij de leeraars zijn en anderen de leerlin-
1) Dr. BÉTiLLx, 1.1. bl. 80: „Jésns ne s'a^jnge pas ik Ini-même la
place absorbante, exclusiye, que Paul lui assigne dans Toeuvre du salut."
Ik geloof, dat deze opmerking wederlegd wordt, zelfs wanneer men Jezus
mai» in de Bergrede tot zyn recht laat komen; ik verwas hier dus naar
éêl^ ^tOBlte deel. Bovendien spreekt B^yillb zich zehren éenigszins
'tegen, als wij ons de woorden herinneren in de aanteekening op bl. 95
aangehaald.
Digitized by VjOOQ IC
101
gen: maar 't is verre van hen, een onderscheid, als dat, 't welk
Jezus tusschen zich en hen maakte, te onderstellen tusschen
zich en hunne leerlingen. Vermanen zij deze laatsten tot geloof,
tot liefde, tot berouw over de zonden, 't is gedurig wij. Ja
ook zondaren verklaren zij zich met al de overige menschen"^).
DezeKde voorstelling vinden wij in den brief aan de
Hebreen. Ik behoef slechts te herinneren aan h. IV : 15 : //Hij
is in aUes verzocht geweest , gelijk wij , doch zonder zonde."
V: 9: //Hij is, volmaakt geworden, voor allen, die hem gehoor-
zamen , een oorzaak geworden van eeuwige zaligheid." Vu : 28 :
//Tegenover de hoogepriesters , die zwakheid hebben, staat een
Zoon, die tot in eeuwigheid volmaakt is geworden." IX: 14:
Christus heeffc zich zelven onbesmet Gode geofferd." Eindelijk
nog I: 3, waar Jezus wordt genoemd //het afschijnsel van
Crods heerlijkheid en het afdruksel van zijn wezen."
Zoo vinden wij in den eersten brief van Petrus, h. UI:
18 : //Want ook Christus heeft eenmaal wegens zonden geleden ,
een rechtvaardige voor onrechtvaardigen , opdat hij u tot Gk)d
zou brengen ;" en II : 21 , 22 : //Dewijl ook Christus voor u
geleden heeffc, u een voorbeeld nalatende, opdat gij zijne voet-
stappen volgen zoudt. Hij heeft geen zonde gedaan , en er is
geen bedrog in zijnen mond gevonden."
Niet anders is het in de brieven van Johannes, h. Il: 1,
2: //Indien iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij den
Vader Jezus Christus, den rechtvaardige; en hij is een
verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze,
maar ook voor de geheele wereld." In deze verzen vinden wij
de scherpste tegenstelling tusschen Jezus den zondelooze en alle
menschen als zondaars. Dat komt nog sterker uit, als wij lezen
*) P. Hofstede de Groot, LI. bl. 21, 22.
Digitized by VjOOQ IC
102
h. I: 8: //Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, dan
misleiden wij ons zelven, en de waarheid is niet in ons;" verg.
VS. 9 en 10, en bij Jacobus h. UI: 2: //Allen struikelen wij
veel."
Ik zou nog op vele andere plaatsen kunnen wijzen, maar
het is , dankt mij , voldoende aangewezen , dat Jezus overal in
het N. T. , even als in de Bergrede, eene afzonderlijke plaats
onder de menschen inneemt , m. a. w. nergens met andere men-
schen wordt gelijk gesteld. //Het is er intusschen ver van
verwijderd ," zoo als door J. J. van Oosterzee , 1.1. bl. 58 ,
59 wordt opgemerkt, //dat hij, die zich alzoo van alle eiken
mensch onderscheid, zich enkel in schijn met de menschen
vereenigd zou voelen. Integendeel legt hij hoorbaren nadruk op
het feit zijner waarachtige menschheid. Slechts op één punt
voelt en toont hij zich als mensch onderscheiden van andere
menschen. Hij de nederige, kent zich zelven nergens eenige
onvolkomenheid toe. Integendeel enz." Wij hebben dit boven
reeds aangetoond.
Het onderscheid tusschen Jezus als mensch en andere
menschen, dat in de Bergrede reeds uitkwam, hebben wij dus
elders teruggevonden. Zoo zullen wij thans nagaan, of Jezus
als de Zoon van God van zijne ware volgelingen, die zonen
Gods worden genoemd, ook elders wordt onderscheiden.
i. Jezus CAristm de Zooni van God,
Wij zijn nu genaderd tot de bespreking van het laatste
der punten, waarbij wij in de Bergrede hebben stilgestaan.
Was het soms reeds niet gemakkelijk, ze allen duidelijk te on-
derscheiden , de grenzen tusschen dit en het voorgaande zijn zeer
moeilijk te trekken. Veel zouden wij onder hetzelfde opschrift
kunnen rangschikken ; maar het gaat hiermede even als met elke
Digitized by VjOOQ IC
103
andere persoonsbeschouwing; dezelfde persoon doet zich op on-
derscheidene wijzen kennen, verschillende eigenschappen worden
in hem opgemerkt, doch deze hangen nauwer samen, naarmate
de persoonlijkheid grooter is. Vandaar dat het zoo moeilijk is
te spreken over de afzonderlijke eigenschappen van Gk)d, en
dat dit ook niet zonder groote bezwaren van Jezus kan worden
gedaan. Toch is het ter rechte waardeering van zijn persoon
noodzakelijk, en, even als in de Bergrede, vinden wij ook in
liet overige N. T. de gegevens daartoe.
Aan de andere menschen is Jezus niet gelijk; dat heeft
hij ons in de Bergrede reeds getoond, en in zijn verder leven,
naar de mededeelingen der vier Evangelisten, door woorden en
daden bevestigd. Ook de apostelen zijn daarvan overtuigd,
gelijk de brieven ons toonden. Wat Jezus dan wél is, ook
dit hebben wij in de Bergrede van hem zelven kunnen leeren;
hij is de Zoon van God, boven alle menschen verheven, alleen
beneden Grod staande. Wij hebben thans te onderzoeken, of
die voorstelling ook in het vervolg van Mattheus' Evangelie en
daarna in de overige schriften des !N. T. wordt gevonden.
Ik zal hiertoe in de eerste plaats wijzen op het slot van
Matth. XI , waar Jezus , na eene vreeselijke bestraflBng van het
ongeloovige Chórazim en Bethsaïda en na een verschrikkehjk
verwijt tegen het trotsche Kapemaüm, waarin de goddehjke
majesteit van zijn persoon zich kenschetst, openlijk zijne bui-
tengewone verhouding tot den Vader en zijn eenige grootheid
te kennen geeft , vs. 25 , 30 , vooral in deze woorden : //Alles is
mij overgegeven door mijnen Vader en niemand kent den Zoon
dan de Vader, en niemand kent den Vader dan de Zoon en wien
de Zoon het wil openbaren." Zoo laat Jezus zich den naam
Zoon Gods welgevallen Matth. XTV ; 33 , en al staat daar geen
artikel bij, 't is toch de belijdenis van hen, die in Jezus een
Digitized by VjOOQ IC
104
eenige persoonlijkheid, die in hem den Christus erkenden ^).
Merkwaardiger is de belijdenis van Petrus Matth. XVI: 16.
Nadat Jezus heeft gevraagd: //En gijlieden, wie zegt gij, dat
ik ben?"' antwoordt die apostel : //Gij zijt de Christus , de Zoon
des levenden Grods." Zoo verhaalt Matiheus h. XVIEI : 5 , dat
er een stem werd gehoord uit den hemel, die van Jezus ge-
tuigde: //Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik welbehagen
heb , hoort naar hem.'^ Eindelijk h. XXYI : 64 bevestigt Jezus
openlijk de vraag van den Hoogepriester : /fJk bezweer u bij den
levenden Qt)d, dat gij ons zegt, óf gij de Christus, de Zoon
Gkxls zijt*' ') Het is derhalve duidelijk, dat Jezus zicb ook in
1) Als Jezus gezegd wordt, de Zoon van God te zyn, dan geeft
dit oorspronkeiyk niets meer te kennen, dan dat hij de Christus is, de
door de Joden yerwachte Messias, aan wien naar den aard zyner waar-
digheid, die naam meer dan eenig ander koning van Israël, verg. Ps.
LXXXIX: 28 en Ps. LXXXTT; 6, toekomt. Maar even als Jezus het
koningschap anders en veel hooger opvat, dan naar de verwachting der
Joden het r\jk van den Messias zyn zou, zoo krijgt ook door hem de
benaming 6 vlog tav '&éOif een veel hooger beteekenis. Wordt Jezus
in het N. T. gekend als stichter en bestuurder van het r^k, waarin alle
menschen als zonen en dochteren van één God, door liefde gedrongen,
naar de volmaaktheid des Vaders streven, dan is het onmogeiyk, dat hy
den naam Zoon Gods aUeen zou hebben aangenomen als een titel, waar-
mede David en zelfs vreemde koningen in het O. T. worden vereerd.
Neen, by Jezus en by hen die in hem gelooven, geeft bedoelde naam de
eenige en innige betrekking te kennen, waarin hy tot God staat, eene
betrekking, die hem voor menschen de zaligmaker, de weg, de waarheid
en het leven doet zyn. Zoo is dan de beiydenis , dat Jezus is de Zoon van
God, geiyk aan die, dat hy is de door God gezonden Heiland der wereld,
dat hy is onze Heer en Meester, dat hy God als Vader openbaart, en dat
wy door hem kinderen van dien Vader kunnen worden; verg. de aant.
Eerste Deel, § 3 i. Als Jezus zich verdedigt, dat hy zich Gods Zoon
noemde door de Pharizeën er op te wyzen, dat de schrift reeds vele
menschen zoo noemde, dan pleit dit nog niet daarvoor, dat Jezus zich
met dezen geUjk stelde. Zie Schlbibrhacheb, Leben Jesu, bl. 258.
^ Mocht de hoogepriester daarmede hebben bedoeld , of Jezus de
Messias was, zoo als door de Joden werd verwacht, Jezus vat het, gelyk
Digitized by VjOOQ IC
105
het vervolg van dit Evangelie boven de menschen stelt. Dit
komt o.a. sterk uit h. XXIII : 8 — 10 , waar Jezus aldus spreekt :
^Èén is uw voorganger, en gij zijt allen broeders;" //één is uw
voorganger de Christus." Zoo stelt Jezus zich niet met de
apostelen gelijk, die toch even als hij uitgaan met dezelfde
prediking en dezelfde wondermacht , h. X : 40 : //Die u ontvangt
die ontvangt mij, en die mij ontvangt, ontvangt Hem, die mij
gezonden heeft." Dus verlangt Jezus ook geloof. Hij getuigt
h. Vin : 10 van een Heidensch hoofdman : //Zoo groot een geloof
heb ik zelfe in Israël niet gevonden;" en h. XVIII: 6 : //Maar
"wie een dezer kleinen die in mij gelooven, ergert, het ware
hem goed enz." ^) verg. h. X : 31 , 32 : //Ieder dan , die mij belijdt
voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader
in de hemelen. Maar wie mij verloochent voor de menschen,
dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader in de hemelen."
Ook het geloof aan zijn macht, om wonderen, als kenmerk
zijner buitengewone persoonlijkheid en zending, te verrichten,
wordt door Jezus verlangd , Matth. IX : 22 : //Wees goedsmoeds ,
dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw was gezond
van die ure af." Voorts vs. 28 — 30 : //Gelooft gij , dat ik dit
uit z\jne bevestiging blykt, in dien zin op, waarin hij zelf zich den Christus,
den Zoon Gods had genoemd.
1} „Geloof aan iemand schenkt men, zoo hij een waarheidsprekend
mensch is; geloof in (dat is volkomen yertronwen op, geheele' overgave
aan) komt anders op religieus gebied alleen voor in onze betrekking met
Grod. Jezus kent dus iets als regtmatig aan zich toe, wat tóót hem
alleen Gode is toegebragt, en na hem aan geen Apostel of Hervormer,
maar alleen Gode en hem." F. Hofstbdb db Gboot 1.1. bl. 19; verg.
P. H. D. G. in Waarheid in Liefde, 1842, I. bl. 69, 70.
RÉviLLB, 1.1. bl. 65 zegt: „C'est la foi de Jésus et non la foi en
Jësns qui sauve.'* Maar ik behoef dit woord niet te wederleggen, want
ik lees, bL 66: „Les malades qu'ii gpiérissait devaient leur guérison )t leur
foi en lui. En bl. 79: „Ponr Jésus, la foi est une confiance entière, nne
conüance d'enfant, en Dieu, on bien en Ini-même."
Digitized by VjOOQ IC
106
doen kan? Zij zeiden tot hem: Ja, Heer! Toen raakte hij
hunne oogen aan en zeide: u geschiede naar uw geloof. En
hunne oogen werden geopend." Jezus deed derhalve wonderen.
//Gaat heen en bericht aan Johannes,'' zegt hij h. XI: 4, 5,
//hetgeen gij hoort en ziet. Blinden worden ziende, en kreu-
pelen wandelen ; melaatschen worden gereinigd , en dooven hooren ;
dooden worden opgewekt, en armen hooren het Evangelie ver-
kondigen." Ik acht het overbodig nog op plaatsen te wijzen,
waarin feiten worden medegedeeld , welke die woorden bevestigen.
Iedereen kent ze. Wij vinden dus hier, wat de Bergrede deed
verwachten, en zien bevestigd, wat daar geschreven stond, dat
anderen wonderen doen zouden door de kracht of op het gezag
van Jezus, zie h. X: 1: //En hij riep zijne twaalf leerlingen
tot zich, en gaf hun macht over onreine geesten, om ze uit te
drijven en elke ziekte en elke kwaal te genezen." ^)
') BÉYiLLE 1.1. zegt bl. 36: „Jésus ne trouvait ni dans 8on éduca-
tion, ni dans les croyances, ni dans Ia science de son temps, une raison
quelconque de nier Ie miracle." Mij dunkt echter, dat Jezns — die ook
volgens Dr. Beville zoo ver boven z^ne tijdgenooten stond, dat hij van
hem getuigt in zyn werk, Manuel cTinstruction religieuse, bl. 214: „Dans
Tunivers k nous connu , Ie Christ est Ie point culminant de la Révélation.
Qui Ta vu a vu Dieu'* — wol degelijk reden zou hebben gehad, om het
wonder te loochenen, als het wonder inderdaad, zoo als genoemde ge-
leerde meent, nooit feitelijk is gebeurd. Nog meer verwondert mij, wat
op de boven aangehaalde plaats volgt: „Et il est évident qu'il a cru pos-
séder Ie pouvoir d*en faüre, nous verrons bientót ^ quelles conditions; je
veux dire qu*il s'est consideré comme nanti de la faculté d'opérer des
guérisons par Ia seule puissance de sa parole, en qualité d*envoyé divin.*'
Maar als dit wordt erkend, hoe is het dan mogelijk, de wonderen, die
van Jezus worden verhaald, als niet gebeurd te beschouwen? Zoo Jezus*
overtuiging, wonderen te kunnen doen, met de werkelijkheid in strijd was,
dan moet men toch toestemmen, dat hij in dit opzicht althans waanzinnig
was. Wil Dr. Révillb dit niet toegeven, dan moet hij erkennen, dat
'Jezus werkelijk wonderen heeft gedaan, en niet, waar hij dit onderwerp
aanraakt, aUéén op die plaatsen in het N. T. wijzen, waar Jezns, de
omstandigheden in aanmerking nemende , weigert een teeken te doen, of het
Digitized by VjOOQ IC
107
Maar hoe ver ook boven de andere menschen verheven ^
Jezus staat beneden God; des Vaders verheerlijking is zijn
doel, des Vaders volmaaktheid zijn ideaal; voor zich zelven
moge hij navolging, liefde, geloof eischen, voor God alleen
verlangt hij aanbidding. Dit is in de Bergrede door ons opge-
merkt : wij vestigen thans daarop de aandacht in het vervolg van
Mattheus' Evangelie. — Jezus wijst den jongeling , die het goed
eu deugdzaam zijn veel te licht telde, op de volmaaktheid des
Vaders , h. XIX : 17 ; //Goed is er maar één ;" of, zoo als Marcus
schrijft h. X: 18: //Niemand is goed dan God alleen;" verg.
Luc. XVni: 19. Zoo is het opmerkelijk, hoe Jezus in Geth-
semané zijn wil onderwerpt aan den wil van God. Kinderlijke
afhankelijkheid van en gehoorzaamheid aan den hemelschen
Vader kenmerken daar het vrome gemoed van den Zoon Gods :
//Mijn Vader ! indien het mogelijk is , laat dezen drinkbeker van
mij voorbijgaan! Doch niet gelijk ik wil, maar gelijk gij
wilt!" h. XXVI: 39. — Dat Jezus beneden God staat, dat
ook hij van God den hoogsten rechter afhankelijk zijn zal,
geeft hij duidehjk te kennen , als hij , h. XX : 23 , tot de zonen
van Zebedeüs zegt: //Het zitten aan mijne rechter- en aan
mijne linkerzijde staat aan mij niet te geven , maar is voor hen ,
onnoodige er van aantoont. — Ik kan niet nalaten hier ook nog te ver-
wijzen naar bl. 56 — 58 van hetzelfde werkje van Dr. Beyills. Daar wordt
met groote ingenomenheid over Matth. XV: 21 v.v. en parall. en over
Matth. VJLLl: 5 v.v., Lucas Vu: 1 v.v. gesproken, waar het verhaal van
de Kananeesche vrouw en dat van den hoofdman te Eapemaüm voorkomt,
en ten slotte gezegd: „Aussi ces demiers enseignements ne laissent-ils
prise k aucun doute.*' Hoe is het nu mogelijk^ aan Jezus woorden toe
te schrijven, die zoo nauw samenhangen met het doen van een wonder,
en toch over het doen van wonderen door Jezus hier en elders te zwijgen?
Hij, die bedoelde woorden voor oorspronkelijk houdt, moet noodzakelijk
erkennen, dat Jezus werkelijk dingen heeft gedaan, die volgens de tot
nu toe bekende natuurwetten niet kunnen wprden verklaard , en welke wij
daarom wonderen noemen.
Digitized by VjOOQ IC
108
wien het door mijnen Vader bereid is." Zoo weet ook God
alleen den dag^ waarop Jezus zal komen ten gerichte, Matth.
XXIV: 36. Naar de redactie van Marcus, h. XIII: 32:
//Doch van dien dag of die ure weet niemand, ook de engelen
in den hemel niet, ook de Zoon niet, dan de Vader," stelt Jezus
zich hierbij wel boven de engelen, maar toch beneden God.
Eindelijk vestigen wij nog de aandacht op de gelijkenis Matth.
XXI: 33 — 39, waarin Jezus sterk doet uitkomen, dat hij niet
een gewone of buitengewone plaats innam in de rij van Israëls
profeten, maar, als in eene geheel eenige betrekking tot God
staande , met geen der vroegere godsgezanten was te vergelijken.
Tegenover den heer des wijngaards in de gelijkenis staan de
profeten, die Grod een ën andermaal aan Israël toezond, als
dienstknechten, Jezus daarentegen als de Zoon.
Wat vinden wij nu omtrent deze zijde van Jezus persoon-
lijkheid bij de drie overige Evangelisten? Toen Jezus door
Johannes gedoopt werd, liet zich naar Marcus' verhaal een
stem uit den hemel hooren, I: 11: //Gij zijt mijn Zoon,
de geliefde; in u heb ik welbehagen." Hiermede komt over-
een Matth. ni: 17 en Luc. Dl: 22, terwijl de Evangelist
Johannes I: 34 bericht, dat de Dooper zelf, overtuigd door
een aanwijzing hem door God gegeven, zeide: //Ik heb
het gezien en getuigd, dat deze de Zoon Gods is." Zoo
wordt derhalve reeds dadelijk in het begin van elk Evan-
gelie aangeduid, dat de betrekking, waarin Jezus tot Gt)d
stond , hem van alle andere menschen onderscheidde. De parallel
van de merkwaardige plaats Matth. XI: 25 — 30 vinden wij in
Luc. X: 21, 22. Van Matth. Xlil: 17 in Luc. X: 23, 24,
en van Matth. XVI: 16 in Mare. VIII: 29, Luc. IX: 20 en
Joh. VI: 69, terwijl uit deze laatste plaatsen blijkt, dat de
benaming, //de Christus, de Zoon des levenden Gods," over-
Digitized by VjOOQ IC
109
eenkomt met: //de Christus,^ >/de Christus Gods," //de Heilige
Gods."
Het zijn slechts yerschillende namen, om dezeKde betrek^
king te kennen te geven, waarin Jezus leeds in de Bergrede
zich voordoet. Daar treedt hij op als de gezalfde Gk)ds, de
Zoon Qois , als (jodsgezant , en hier in het antwoord van Petrus
wordt hij als zoodanig beleden. Zoo heeft Jezus in de Bergrede
het vermoeden, in zijn verder onderwijs door woorden en
daden de overtuiging gewekt, dat hij waarHjk door God was
geheiligd, waarUjk tot Grod in eene eenige betrekking stond,
waarlijk door God was gezonden, opdat de menschen door hem
burgers zouden worden van het koninkrijk, dat hij stichtte,
zonen van denzelfden God, dien hij als Vader openbaarde ^).
Zoo zegt Jezus Joh. XVII : 3 : //Dit nu is het eeuwige leven ,
dat zij u kennen, den eenigen, waren God, en dien gij gezon-
den hebt, Jezus Christus." Hij laat het zich dan ook welge-
vallen, als hij door de schare als godsgezant wordt begroet en
vereerd, Matth. XXI: 9, Marcus XI: 9, 10, Luc. XIX: 38;
verg. VS. 40 en Joh. XH: 13. De merkwaardige geHjkenis
waarin hij zich scherp onderscheidt van alle vro^re godsge-
zanten, Matth. XXI: 33 — 39, vinden wij terug Mare. XH:
1 — 8 en Luc. XX : 9 — 14. Zie eindelijk de parallel van Matth.
XXVI: 63, 64 in Mare. XIV: 61, 62, Luc. XXH: 66—70,
en van Matth. XXVII: 11 in Mare. XV: 2 en Luc. XXni:
8, verg. Joh. XVHI: 37.
1) Dr. A. Betillb 1.1. bl. 59: „Que Jésns ait en une conscience
tres nette, tres vive, dn deyoir, donc de sa mission, de répandre panni
les hommes la rérité religiense dont il se sentait Ie pórtenr, c*est ce qni
ne pent fake Ie moindre doute , et ce qa'il dit )k ses disciples )k propos de
la himi^e qn*on ne met pas soos Ie boisseau , il a dü se Ie dire an para-
yant )t lui-même."
Digitized by VjOOQ IC
110
Dat er in de drie overige Evangeliën even goed als in het
«erste, vele wonderen van Jezus geboekt staan, zal ik wel niet
opzettelijk behoeven aan te wijzen. Alleen zij opgemerkt, dat
Jezus ook daarvan Gode de eer geeft, en zich ook daarin van
God afhankehjk toont. Zie Luc. VIII: 39 , verg. Joh. XI : 40 ,
Luc. IX: 43, Mare. Vn: 34 en Joh. XI: 41, 42.
Hier moeten wij ook wijzen op eene alleen in het Evangelie
van Johannes voorkomende verklaring van Jezus' persoonlijk-
heid, als de Zoon van God, de gezondene des Vaders. Volgens
talrijke uitspraken , die wij in Johannes' Evangelie vinden , heeft
Jezus zelf getuigd, vóór zijne geboorte op aarde, in den hemel
bij den Vader te hebben geleefd, vóór dat Abraham ter wereld
kwam, ja vóór de schepping der wereld zelve. ^) Zoo heeffc
Jezus derhalve, volgens den schrijver van het vierde Evangelie,
het raadsel zijner buitengewone persoonlijkheid, zijner eigenaar-
dige betrekking tot God en tot de menschen, opgelost. Een
andere oplossing daarvan wordt gevonden in de Evangeliën van
Mattheus en Lucas , die echter niet door Jezus zelven wordt
gegeven en zich alleen tot een verhaal in de beide eerste hoofd-
stukken beperkt, ik bedoel de geboorte van Jezus uit de
maagd Maria. Bij Marcus vinden wij niets noch van deze,
noch van de voorgaande oplossing. In de Bergrede wordt op
geen van beiden door Jezus gedoeld ; wij maken er hier dan
ook aUeen melding van, om te toonen, dat wij daarin een
bevestiging zien van de eenstemmige getuigenis en voorstelling,
èn in de Bergrede èn overal elders , dat Jezus met geen ander
^) Het is bekend , dat velen de bedoelde uitspraken zoo uitleggen , dat
daarin een idëe6l, geen persoonlijk voorbestaan, zou worden geleerd.
Hoogst belangwekkend mag die exegese heeten; voor haar valt mijns
inziens veel te zeggen; maar de bezwaren, die er tegen zijn, wegen mij
tot nog toe te zwaar, dan dat ik er mij mede zou kunnen vereenigen.
Digitized by VjOOQ IC
111
mensch op gelijke lijn is te stellen, dat Lij inderdaad is ge-
weest, een //ens sui generis"^).
Dat Jezus, evenals in de Bergrede en bij de Synoptici,
zich ook in het vierde Evangelie overal beneden God stelt, dat
niet zijn eigen wil, zijne eigene verheerHjking, maar Gods wil
en Gods verheerUjking zijn hoogste doel is, dat hij, bij het
heldere bewustzijn zijner eigene nooit geëvenaarde zedelijke
grootheid, en hemelsche roeping of goddelijke zending, nooit zijne
afhankelijkheid van den Vader uit het oog verliest, maar aan
Hem alles toeschrijft, wat hij is en wat hij doet, bhjkt zonne-
klaar ook, ja bovenal, in dat Evangehe, waarin het buitenge-
wone zijner persoonlijkheid het meest op den voorgrond treedt.
Men leze Joh. V: 19, 30, 36, 43, VI: 38, 57, 65, VH:
16 V.V., VIII: 28, 49, X: 29—37, XII: 28, 44, verg. vs.
45, 50, Xm: 31, XIV: 24, 28, XVII: 1, 4, 11, 15
enz. Dit wordt ook erkend door Baur, Neutest Theologie^
bl, 367 , al acht hij het een bezwaar tegen de oorspronkeUjkheid
der Johanneïsche voorstelling, dat de vraag zich niet laat be-
antwoorden, //wie dasselbe Subject, das als der götthche Logos
in die evangelische Geschichte eingefiihrt wird, zugleich als
menschJiches Individuum in ihr auftreten kann." Hij zegt name-
lijk: //Es ist durchaus der Logos, welcher seiner Einheit mit
Gott sich bewusst ist, nur darin scheint sich ein menschliches
Bewusstsein in ihm auszusprechen , dass er in seiner Einheit
mit Gott sich auch schlechthin abhangig von Gott weiss."
Hebben wij gezien , dat Jezus zich overal in de vier Evan-
geliën, even als in de Bergrede, als den Zoon van Grod voor-
doet , wij zullen thans zien , dat hij ook als zoodanig door zijne
apostelen wordt erkend en gepredikt in de overige schriften van
1) SoHLEiEBMACHEB , Lehen Jesuj bl. 510.
Digitized by VjOOQ IC
112
het N. T. Petrus zegt tot de schare op het eerste Pinksterfeest na
Jezus' dood , Hand II : 86 : //Zoo wete dan het gansche huis Israëls
met zekerheid, dat Gt)d hem tot Heer en tot Christus gemaakt
heeft, dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt!" Zoo zegt Petrus
ook Hand. X: 36, van Jezus Christus, //deze is aller Heer,"
en VS. 38 //te weten Jezus van Nazaret, hoe Grod hem gezalfd
heeft met heiligen geest en kracht." De //gezalfde van Gkxi"
wordt Jezus ook genoemd: Hand. UI: 18, en zijn //heilige
knecht," h. TV: 27 en 30. De benaming vióg rov ^eov ,
komt in het boek der Handelingen slechts eens voor h. IX : 20
//En (Paulus) predikte terstond in de synagogen Jezus, dat
deze de Zoon Gods is." Jezus wordt //de knecht," doorgaans
//de heilige knecht Gtods" genoemd, met het Grieksche woord
ncug, overeenkomende met het hebreeuwsche IJC, hetwelk in
het O. T. voor de dienaren van Jahve inzonderheid voor de
profeten wordt gebruikt. Maar moge de naam , die hier dikwijls
aan Jezus wordt gegeven, hem niet boven de profeten verhefTen,
de wijze, waarop over hem wordt gesproken, stelt hem op een
geheel eenige plaats. De aangehaalde gezegden toonden het
reeds, de volgende zullen het bevestigen. Hand. Y: 31:
//Dezen (Jezus) heeft God door zijne rechterhand tot een Vorst
en Zaligmaker verboerd, om aan Israël bekeering te geven en
vergeving van zonden," verg. h. Il: 32. Als, de Christus
wordt JeBius gepredikt, Hand. V: 42, IX: 22, XYHI: 5,
28, XX: 21. Als godsgezant wordt op Jezus gewezen, wan-
neer Petrus h. Il: 22 zegt: /^ Jezus de Nazarener, een man,
u van God aangewezen door krachten en wonderen en teekenen ,
die God door hem in uw midden gedaan heeft, gdijk gij
weet." Bij eea andere gel^nheid z^ Petrus met het oog op
Jezus, Hand. IV: 12: //Het heil is in niemand anders; want
er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de
Digitized by VjOOQ IC
113
menschen gegeven is, waardoor wij moeten behouden worden."
Eindelijk merke men nog op, dat //de apostelen en de oudsten
en de broeders" van de gemeente te Jeruzalem, schrijven Hand.
XV: 25, 26: //Bamabas en Faulus, menschen, die hun levwi
overgegeven hebben voor den naam van onzen Heer Jezus
Christus." — Hebben wij in de Bergrede opgemerkt , dat Jezus
wonderen zou doen door anderen , wij vinden het hier bevestigd.
//In den naam van Jezus Christus den Nazarener, sta op en
wandel!" zegt Petois Hand* UI: 6 tot iemand, die kreupel
wae, esL d^e werd o(^enblikkelijk genezen en loofde God, vs.
8. Een verlamde , Enéas geheeten , wordt genezen op het woord
van Petrus h. ÏX : 34 : //Jezus de Christus maakt u gezond."
Zoo verdrijft Paulus den waarz^genden geest trit zdcere dienst-
maagd, zeggende: ^In den naam van Jezus Christus beveel
ik u van baar uit te varen!" XVI: 18. Ook met andere
woorden getuigd de apostelen, dat zij hunne wonderkracht van
Jezus hebbeai, zie Hand. III: 12b ^ IV: 10, 30 ^). Einde-
lijk v^?dient in dit boek nog te worden <^gemerkt als een
bewijs, hoe hoog Jezus wordt gesteld, de bediening van den
doop met de woorden inl rc5 ovófiaTi *Iija(w XQiarov ,
h. n:38.
Wat de brieven belxeft: Paulus noraat Jezus in den r^el
den Zoon van God, om hem van alle m^ischen, als den zede-
lijk-voknaakte en door God tot verlosser der zondige wereld
aangewezene, te onderscheidt, als den middelaar tusschen God
^) Men leze over die wondoren in den naam van den Messias vcr-
richt, Dr. A. H. Blom, 1.1. bl. 168—178. En bl. 180: „De eerste Chris-
tenen leefden in de vajste overtuiging , dat Jezus als de door God verhoogde
Messias voortdurend heerschte, en dat deze heerschappij zich ook open-
baarde in de uitoefening eener bovennatuurlijke magt.**
8
Digitized by VjOOQ IC
114
en menschen *). JSoo begint zijn brief 2m de Eomeinen met
de betuiging, dat hij is //dienstknecht van Christus Jezus, die
naar het vleesch geworden is uit Davids zaad, en naar den
Geest der heiligheid krachtig als Zoon Gods is verklaard uit de
opstanding der dooden." En Gal. TV: é: //Maar toen de vol-
heid des tijds gekomen was, heeft God zijnen Zoon uilgezonden,
geworden uit eene vrouw , geworden onder de wet." Zie ook
Eom. I: 9, V: 10, YIH: 3, 2 Cor. I: 19, 20, Gal. 1:16,
II: 20, rV: 4. Door den in Jezus geopenbaarden geest Gods
worden wij zonen Gk)ds, Eom. VIÜ: 14 — 17. Jezus wordt in
onderscheiding van dezen, Qois eigen Zoon genoemd. Bom.
Vni: 3: ^tóv éavrov vlov heeft God gezonden;" en vs. 32:
„Tot; liiov viov heeft Hij niet gespaard." De eigenaardigheid
van Jezus' verhouding tot den Yader komt ook uit in de dik-
wijls gebezigde uitdrukking: //God, de Vader van onzen Heer
Jezus Christus," en Col. I: 13b: //het koninkrijk van den
Zoon zijner (Gods) liefde." Eph. 1:6: //Gx)d heeft ons b^e-
nadigd in den Geliefde." Ook zou volgens Faulus Jezus zich
hierdoor van alle menschen onderscheiden, dat hij persoonlijk^)
praeexisteerde; zie 1 Cor. Vni: 9, Eom. VHI: 3, Phil. H:
6—8, 1 Cor. XV: 47, 1 Cor. IX: 4, Col. I: 15; ja dat
God ook de wereld door hem heeft geschapen , 1 Cor. VUL : 6 ,
Col. I: 16^). En schrijft Faulus zich het doen van wonderrai
toe, 2 Cor. XH; 12 en Eom. XV: 18, 19, op deze laatste
plaats voegt hij er bij, dat Christus ze door hem heeft ge-
1) De naam „Christus", die daartoe in de Evangeliën het meest
wordt gebruikt, komt gelijk Dr. Wbisb 1.1. bl. 304,^ opmerkt, bij Panlns
en Petrus, meer als nomen proprinm voor. Zie echter Hom. IX: 5,
Eph. H: 12.
2) Men vergelgke de aanteekening boyen bl. 110.
3) De bijvoeging iia * ItjGOV Xqigtov , Eph. IH: 9, komt in vele
codices niet voor.
Digitized by VjOOQ IC
115
daan. Wij vinden de praeexistentie ook in den brief aan
de Hebreen^). Dat Jezns Gk)ds Zoon is en zich daardoor
boven de menschen verheft, is volgens Paulus vooral ook door
de teekenen zijner opstanding uit den dood krachtig bewezen;
zie Bom. I: 4, IV: 24: 25, Vni: 11, 34, X: 9, 1 Cor.
IX: 1, XV:3— 8,12— 21, Gal. 1: 1,12—17, 2Tim.II:8.
Ook de schrijver van den brief aan de Hebreen noemt Jezus
in onderscheiding van alle andere menschen, godsgezanten en
profeten, den Zoon van God, h. I: 1: //Nadat God oudtijds
vele malen en op velerlei wijzen tot de vaderen gesproken had
door de profeten, heeft hij op het laatste dezer dagen tot ons
gesproken door een Zoon." Op Jezus past hij vs. 5 de woorden
van Ps. Il: 7 toe: //Gij zijt mijn Zoon, ik heb u heden
verwekt," en vs. 6 noemt hij hem //den Eerstgeborene." H. Dl:
5, 6 wordt Jezus t^nover Mozes als dienaar. Zoon van
God, genoemd; zoo ook V: 8: //Hoewel hij Zoon was, heeft
hij gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen hij leed" ^). Eindelijk
zij nog in den eersten brief van Johannes onze aandacht geves-
tigd op de volgende plaats , h. 1 : 22 , 23 : //Wie is de leuge-
naar, dan die loochent, dat Jezus de Christus is? Deze is de
antichrist , die den Yader en den Zoon loochent. Ieder , die den
Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. Wie den Zoon
belijdt, heeft ook den Vader." Zie verder h. Hl: 23, IV: 9,
14, V: 11, 12, 20.
Wordt Jezus derhalve overal door de apostelen als de Zoon
van God gepredikt, ook door den naam xifgiog stellen zij hem
verre boven zich zelven en boven alle andere menschen, gelijk
ï) Verg. T. Cannegibtek, 1.1. bl. 29—33.
2) Over de voorstelling en het wezen van den Zoon Gods , bij dezen
schrijver kan men verder het noodige vinden bij T. Cakneoieteb, 1.1.
bl. 8—28.
8^
Digitized by VjOOQ IC
116
Jezus zelf in de Bergrede deed. Zoo 1 Cor. 1:9: f/GoA is
gelrouw, door wien gij geroepen zijt tot gemeenschap met zijn^i
Zoon, Jezus Christus onzen Heer." 2 Cor IV: 5: //Want wij
prediken niet ons zelven, maar Christin Jezus als Heer en ons
zelven als uwe dienstknechten om Jezus' wiL" De bdijdenis
der gemeente, dat Jezus de Heer is, doet haar deelen in Gods
genade en in het heil door Jezus aangebracht; zie Scmu. X: 9,
1 Cor. XII: 3, verg. Hiil. Il: 11, Col. Il: 6. De naam
ntf^ê^f die blijkbaar dient om de verheven betrekking te ken-
nen te geven, waarin Jezus tot zijne gemeente staat, komt tel-
kens in de brieven voor: Bom. I: 4, 5, XXI: 7, 25 enz.
YoohbI is dit opmerkelijk in die aan de Thèssalonicensen.
Zoo leeft het woord van Jezus : ^én is uw Meester en gij
zijt aUen broeders,^' voort in de prediking der apostelen. En
zoo min als Jezus er zelf ooit aan gedacht heeft, zich met Qod
gelijk te stellen, waarvan wij noch in de Bei^sede, noch m
het ov^ge der vier Evangeliën een schaduw hebben gevonden,
ev^imin wordt hij ook in de prediking zijner apostelen, als
tweede persoon eener drieënheid, ^) met Gk)d vereenzelvigd , of
als een tweede God in den hemd voorgestdd. Even als in de
Bergrede vim Jezus, vinden wij ook im het ouderwi|s ^jner
apostelen een zuiver monotheïsme gehandhaafd. Wat Jezus is,
is hij docHT, onder en ter verheerlijking van QoA : ^od heeft
hem uitermate verhoogd, en hem een naam gesdionken, die
boven allen naam is, opdat elke tong bdijde , dat Jezus Christus
de Heer is, tot heerlijkheid van God, den Vader,'* PhiL
II: 9, 11. Zoo ook 1 Cor. XV: 28: /y Wanneer nu alles aan
hem onderworpen is geworden, dan zal ook de Zoon zdf zich
1) In Jofaannes' brief ia, gelijk men weet, in 1 Joh. V: 7, a, een
later bijvoegsel, *twelk in de oudste codices niet roorkomt.
Digitized by VjOOQ IC
117
onderwerpen aan dien, die hem alles onderworpen heeft,
opdat God alles in allen zij." Eph. IV: 5, 6: //Één Heer,
een geloof, één doop, één QoA en Vader van allen, die over
alles en door aUes en in alles is." 1 Tim. IE: 5: //Want er
is één Gbd, één middelaar ook van God en-menschen, de
mensch Christus Jezus*" 1 Cor. III: 23: //Gij zijt van
Christus , en Christus is van Grod." De schrijver van den brief
aaui de Hebreen is er evenzeer verre van af Jezus met God
gdijk te stellen; dit komt reeds uit h. I: 3, en is verder
aangewezen door T. CANNEGiETEa, 1.1. bl. 57 — 60. Ook in
de ovOTge brieven wordt Jezus altijd beneden God geplaatst.
Zie b. V. dien van Judas vs. 24 en 25.
Hebben wij in de Evangeliën en in de Handelingen opge-
merkt, dat Jezus boven alle andere mensdien wordt verheven,
odk door het eiseh^ van geloof in hem , hetzelfde vinden wij
in de brieven terug. I>e uitdrukking mari^ êig I. X. komt
voor. Gal. 11: 16, PhiL I: 29, Col. TL: 5; mang iv I. X. ,
Gal. ni: 26, Eph. I: 13, 1 Tim. Dl: 13, 2 Tim. III: 15;
niavii tnï I. X. Eom. IX: 33, 1 Tim. I: 16. Eindelijk zij
o^emerkt, dat ook in de brieven, aan Jezus, door de instelling
van den do(^ ëiq ró ovoiia /. X. en van den maaltijd, 1 Cor.
XI: 23 V.V., welken hij zelf ter herinnering aan zijnen dood
verordende — het eene tot mededeeling van zijn geest, het
andere tot versterking van zijn geest, beiden tot instandhouding
van levensgemeenschap tusschen den in den hemel levenden
Meester en zijne vo^elingen op aarde — een eenige plaats onder
aUe schoeien wordt to^ek^id. Daardoor wordt hij als de
Zoon Gods en de Heer der gemeente met dankbare liefde
erkend en vereerd, in het bewustzijn eener diepe afhankelijkheid
en geestelijke armoede , welke alleen in hem haar steun en haar
rijkdom kunnen vinden, die de weg, de waarheid en het leven
Digitized by VjOOQ IC
118
is, de zekere gids tot den hemelschen Vader voor alle eeuwen
en voor alle geslachten.
§ 8. Slotsom Tan Jezus' onderwjys in het oyerige
Nienwe Testament.
De slotsom van de Bergrede, of de toepassing van al
hetgeen Jezus daarin heeft gesproken, kwam, geUjk wij zagen,
hierop neder: Vertrouwt u aan mij toe; doet wat ik u zeg;
dan zult gij, wat er ook gebeure, u kunnen verheugen over
uwe keuze als die van een verstandig man; zonder die keuze
staat uw geluk niet vast. Diezelfde bewustheid van de hooge
waarde van zijn onderwijs, en van het ongeluk dergenen, die
het verwerpen, vinden wij telkens bij Jezus in het vervolg van
^attheus' Evangelie en in de drie overige terug. Wij kunnen
hiervoor verwijzen naar hetgeen wij § 8 en § 7 sub aj, hebben
opgeteekend, omtrent de zaligheid, welke Jezus hun toez^,
die hem volgen, in hem gelooven, en zijne geboden bewaren.
Enkele plaatsen zal ik hier bijvoegen, om te toonen, hoe Jeziis
ook op andere wijzen het beklagenswaardige doet uitkomen van
die menschen, welke hem verwerpen. Helder wordt dit in het
licht gesteld Luc. XIX: 41, 42: //Toen hij nader gekomen
was en de stad zag, weende hij over haar en zeide: Och of
ook gij erkendet, ook nog op dezen uwen dag, wat tot uwen
vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uwe oogen." En
Luc. Xni: 34, 85: //Jeruzalem 1 Jeruzalem 1 gij, die de pro-
feten doodt en steenigt die tot u gezonden zijn , hoe menigmaal
heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen , gelijkerwijs eene
hen hare kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gij
hebt niet gewild. Zie, uw huis wordt u overgelaten. Doch ik
Digitized by VjOOQ IC
119
z^ n, dat gij mij niet zult zien, totdat de tijd komt, wanneer
gij zegt: //Grezegend hij, die komt in den naam des Heeren!"
Zoo wijat Jezus ook op het ongunstige vonnis , dat hen , die
hem verwerpen,. na den dood wacht. Wij vinden hier voorbeel-
den van § 7, sub g. Zelfs zegt Jezus van de stad, die de
prediking zijner apostelen afwijst, Matth. X: 15: /rYoorwaar,
ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gromorra drage-
lijker zijn ten dage des oordeels, dan voor die stad." Verg.
vooral ook h. XI : 20 — ^. Het is derhalve duidelijk , dat
Jezus, even als in de Bergrede, overal elders vplkomen overtuigd
is van de waarheid zijner prediking , en van de noodzakelijkheid ,
om aan hem het geheele vertrouwen te schenken , hem na te
volgen en zijne geboden te bewaren, als men die zaligheid wil
deelachtig worden, welke hij alleen kan schenken.
Eindelijk zij hier nog het volgende opgemerkt. Jezus'
onderwijs heeft overal een universalistisch karakter. //Gij zijt
het licht der wereld,'' zegt hij in de Bergrede tot zijne aposte-
len, //komt allen tot mij, gij, die vermoeid en belast zijt,''
vermaant hij in het vervolg van Mattheus' Evangelie, en aan
het einde: /s'Gaat heen en onderwijst alle volken." Maar
even nadrukkelijk wijst hij er op, dat aUen moeten komen tot
hem, dat niemand tot God als Vader kan komen dan door
hem, en zijnen apostelen geeft hij den last, om te leeren on-
derhouden, wat hij hen heeft geboden. Zoo is de slotsom van
zijn onderwijs, gelijk aan die der Bergrede: Zalig de mensch,
die hem aanneemt! Ongelukkig, die hem verwerpt; diens huis
is gebouwd op een zandgrond. >yDe regen stroomde neder, en
de stortvloeden kwamen , en de winden bliezen en sloegen t^n
dat huis aan, en het viel, en zijn val was groot."
Digitized by VjOOQ IC
120
§ 9. Uitwerking yan Jezus' onderwijjs in ket orerige
Nienwe Testament.
Toen Jezus de Bergrede had geëindigd , stonden de scharen,
zoo als Mattheus verhaalt, h. Vu: 28, 29 , verslagen over zijne
leer. Meermalen wordt ook elders in dit en in de andere Evan-
geliën met een enkel woord gewag gemaakt van den diep^i
indruk, dien Jezus^ onderwijs op zijne toehoorders maakte.
Matth. Xni : 54 lezen wij : //In zijn vaderstad gekomen , leerde
hij hen in hunne synagoge, zoodat zij verslagen stonden en
zeiden: Vanwaar heeffc deze die wijsheid en krachten?" Zelfe
van de leerlingen der Pharizeën en de Herodianen , die gekomen
waren, om Jezus met woorden te verstrikken, zegt Mattheus,
na de mededeeUng van het antwoord, dat Jezus hun gaf, h.
XXII: 22: //Toen zij dit hoorden, verwonderden zij zich: en
zij (blijkbaar verslagen) verlieten hem en gingen weg." Na het
gesprek van Jezus met de Sadduceën, die met een dergelijk
doel tot hem kwamen, teekent Mattheus aan, vs. 33: //Toen
de scharen dit hoorden, stonden zg verslagen over zijne leer."
Ook de Pharizeën, die meenden Jezus in een woordenwisseling
te kunnen overwinnen, werden zoo zeer uit het veld geslagen,
dat Matth. vs. 46 schrijven kon : //Niemand kon hem een woord
antwoorden , en ook durfde niemand hem van dien dag af iets
meer vragen."
In het Evangelie van Marcus vinden wij dergelijke getuige-
nissen omtrent den indruk , dien Jezus' onderwijs maakte. Eeeds
waar hij verhaalt, dat Jezus te Kapemaüm op den sabbat in
de synagoge ging en leerde, teekent Marcus aan I: 22: //Zij
stonden verslagen over zijne leer; want hij leerde hen als macht-
hebbende, en niet als de schriftgeleerden." En vs. 27: //Allen
stonden verbaasd, zoodat zij onder elkander vroegen, zeggende:
Digitized by VjOOQ IC
121
ffVf^i is dit? Welke is deze nieuwe leer, dat hij met macht
ook den onreinen geesten bevelen geeft, en zij hem gehoorzsunen?
En. terstond ging alom het gerucht van hem uit , in den gehee-
len omtrek van Galiléa." Zoo getuigt ook Lucas, waimeer hij
verhaalt, dat Jezus na zijn verblijf in de woestijn naar Galitóa
terugkeerde, h. IV: 14, 15: //En er ging een gerucht van hem
uit door den geheelen omtrek. En liij leerde in hunne synago-
gen, en werd door aUen geroemd." Verder vs. 32: //En zij
stonden verslagen over zijne leer; want zijn woord was met
macht." Vs. 42 : //En de scharen zochten hem op , en kwamen
bij hem; en zij hielden hem tegen, opdat hij niet van hen zou
weggaan." De dikwijls herhaalde vermelding, dat eene groote
menigte Jezus volgde, is een treffend blijk voor den diepen
indruk, welken zijne woorden en daden op het volk maakten,
""tgeen te merkwaardiger is, omdat hij nimmer toegaf aan de
grof zinnelijke verwachtingen omtrent het Messiaansche rijk,
zoo als die onder de Joden bestonden. Zoo verhaalt Lucas, h.
XII : 1 , dat //een schare van duizenden zich (om Jezus te hoo-
ien) verzamelde , zoodat zij elkander vertraden." Toen hem ver-
weten werd, dat hij den sabbat ontheiligde, dewijl hij een
kranke genas, wist hij zich zoo te verdedigen, dat al zijne
tegenstanders beschaamd stonden, en het volk^ hoe sterk aan
de strenge sabbatsviering gehecht, hem toejuichte, //zich ver-
blijdende over al het heerlijke, dat door hem werd gedaan,"
Lc. Xni: 17. Als Lucas verhaalt, dat Jezus dagelijks in den
tempel leerde, en de voomaamsten des vdks hem zochten te
dooden, voegt hij er bij, h. XIX: 48: >yZij vonden niet, wat
te doen; want het gansche volk hing aan hem, terwijl het hem
hoorde." Zoo vinden wij weder h. XXI : 38 : //En des ochtends
kwam al het volk tot hem in den tempel, om hem te hooren."
Ook in het Evangelie van Johannes ontbreekt het niet aan
Digitized by VjOOQ IC
122
plaatsen, die getuigen voor dezelfde krachtige uitwerking van
Jezus' prediking, h. Vil: 15: >yDe Joden dan verwonderden
zich en zeiden: Hoe is deze zoo geleerd, daar hij toch niet
onderwezen is." Meermalen verhaalt Johannes, dat velen na
Jezus gehoord te hebben, in hem geloofden. Eens waren zelfs
de dienaren des Hoogen Baads zoo diep door zijne redenen ge-
troffen, dat zij hun last, om hem gevangen te nemen, niet
konden uitvoeren, maar bij hunne meesters terugkwamen, met
de verklaring, dat zij het hun opgel^e gebod niet hadden
kunnen volbrengen. Ze zeiden. Joh. VIT: 46: //Nooit heeft
een mensch zóó gesproken als deze mensch."
Wij hebben in de Bergrede opgemerkt, dat behalve de
inhoud, ook de vorm, van Jezus' prediking zoo geschikt was,
om een diepen indruk te maken. Niet anders is het met Jezus'
onderwijs in het overige N. T. Ook hierin vinden wij die
levendigheid van stijl , die frischheid van gedachte , dien rijkdom
en die juistheid van beelden, welke in de Bergrede ons zoozeer
aantrekken. Ook aan puntige gezegden, oxjmora en hyperbo-
len ontbreekt het hierin niet. Heb ik daarvan in de Bergrede
enkele voorbeelden aangewezen, ik zal dit hier niet doen. De
keuze is zoo ruim , dat ik niet zou weten , waartoe mij te bepa-
len; zij staan bovendien ongetwijfeld iederen lezer voor den geest.
Ik wil alleen wijzen op die vele en schoone gelijkenissen in
het onderwijs van Jezus, welke zoo geschikt waren, om de
aandacht der hoorders te boeien, in hun geheugen in te drin-
gen, en hun tot nadenken aanleiding te geven; gelijkenissen,
die, geheel eenig in haar soort, te vergeefs worden gezocht in
het onderwijs der apostelen, terwijl het bekend is, dat later tot
in onze dagen toe vele Christenen vruchteloos hebben getracht
den grooten Meester daarin te bereiken.
Digitized by VjOOQ IC
BESLUIT.
Ik ben uitgegaan van het merkwaardige yerschijnsel, dat
de Bergrede, zoo als wij haar Matth. V, VI en Vü vinden,
door alle tijden heen de bijzondere aandacht en hooge waardee-
ring heeft gewekt van allen , wier streven het geweest is , de
zuivere bronnen van het Christendom te leeren kennen, en dat
zij ook in den laatsten tijd onder hen, die aan vele stukken
van het N. T. oorspronkelijkheid in denkbeelden en geloof-
waardigheid in voorstelling ontzagen , zeer hoog als een ken-
bron der christelijke waarheid staat aangeschreven.
Dat verschijnsel bracht mij er toe, te onderzoeken, hoe
die Bergrede ons Jezus Christus doet kennen. Het resultaat
was, dat zij hem kennen deed als den Zaligmaker der men-
schen, als koning onder God van het rijk dat hij stichtte, als
vertegenwoordiger en prediker der hoogste zedelijkheid, waardoor
hij Israëls wet geheel vervulde, als wetgever in zijn rijk, als
wetverklaarder en daardoor als opvoeder der menschen, als
rechter in het koninkrijk des Yaders, als iemand, die zich niet
met de menschen gelijk stelt, maar zich bewust is, de Zoon te
zijn van God, die alléén zijnen Yader boven zich erkent als
zijn zender, van wien hij ook de macht heeft, om buitenge-
wone teekenen te doen è£ zelf èn door anderen , opdi^ zoo door
Digitized by VjOOQ IC
liem zou worden gesticht het koninkrijk der hemelen, waarin
alle menschen, tot zonen en dochteren Gods opgeleid, naar de
volmaaktheid des Vaders zouden streven, om daarin hier en
hier namaals hun zaligheid te vinden.
Met dit resultaat nu heb ik in het tweede deel van mijn
proe&chrift alles , wat ik daaromtrent in het overige N. T. vond ,
vergeleken. Dit heeft vooreerst doen zien, dat de Bergrede
uitmuntend past in het Evangelie van Mattheus, waarin de-
zelfde geest ons overal tegen komt, en de ontwikkeling der
kiemen van h. V, VI en Vu duidelijk zichtbaar is. De inhoud
van het geheel gerfl ons wel den indruk , dat Mattheus blijkbaar
met het oog op Jdodsche lezers zijn EvangeUe heeft o^esteld,
maar niet het recht, can gelijk o. a. Baub doet, IfeuL TheoL
bL 5S, van een judaïstisch karakter te spr^en, alsof er in dit
Evangelie veel zou zijn , wat meer met de zienswijze van den
Jood^chen schrijver dan met den geest van Jezus overeenkomt;
alsof hierin b. v. het Joodsche particularisme bleef gehandhaafd ,
waarboven Jezus zich in de andere Evangeliën verheft. Neen ,
het tegendeel meenen wij , in de vroeger gemaakte opmerkin-
gen , (tweede deel § 7 , a — i) te hebben aangewezen.
V»der hebben wij bevonden , dat alles in het N. T. inder-
daad tot dezelfde voorstelling van Jezus leidt. Maar wat hier
en daar in de Bergrede slechts in kiem aanwezig was, ziet men
elders nader ontwikkeld; wat in de Bergrede soms niet veel
meer gaf dan een vermoeden , werd in het vervolg tot zekerheid
opgevoerd. En vonden we in de overige schriften, bij meer-
dere uitbreiding en dikwijls onder geheel andere omstandigheden,
gedurige afwisseling in gedachte en voorstelling, ook bijvoegin-
gen, waaraan de Bergrede niet doet denken, nergens ontdekten
wij t^ni^raak tegen of omverwerping van het gevondene.
Neen , terwijl wij opmerken , dat in die rede , welke kort na
Digitized by VjOOQ IC
125
Jezus' optreden zal zijn uitgesproken, de voornaamste gegevens
omtrent zijn persoon en werk niet meer dan in kiem aanwezig
waren, terwijl wij voorts zeggen kunnen, dat de Bergrede het
Christendom bevat in zijne aansluiting aan het Oude Verbond
en in zijne beginnende afscheiding van het Oude Verbond, en
lüerin de wijsheid bewonderen van hem , die eerst langzamerhand ,
naar gelang het oog zgner leerlingen helderder werd , zijne pre-
diking uitbreidde en zich zelven openbaarde, moeten wij er aan
vasthouden , dat de hoofddenkbeelden , waarbij wij in de Bergrede
hebben stilgestaan , zich allen in den overigen inhoud des N. T.
laten terug vinden, zoodat Jezus blijkt in de Bergrede en in
het overige N. T. dezelfde te zijn.
Mocht mijne poging , om dit aan te toonen , niet te zwak
worden bevonden , ik zou dan een bijdrage hebben geleverd ter
hoogere waardeering van de oorkonden des Christendoms; want
wordt aan de Bergrede om haren inhoud onder die oorkonden
een eerste plaats aangewezen door bijna alle Theologen , is het
dan billijk, dat zoo velen dien eersten rang ontzeggen aan die
geschriften des N. T., welke in hoofdzaken omtrent Jezus
Christus juist hetzelfde te zien en te denken geven? Neen, als
men in de Bergrede een oog heeft voor die dingen , welke velen
over het hoofd zien, maar die ik gemeend heb te moeten aan-
wijzen, dan zal men niet meer van een Jezus van de Bergrede
spreken, als ware deze een andere dan die van het N. T. in
zijn geheel.
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
STlLËlHaiH.
In de Beigiede, gelijk wij haar Mattk V, VI en TH
vinden opgeteekend, zijn de meeste hoofdwaarheden des Chris-
tendoms in kiem aanwezig. *
n.
De voorstelling, welke het overige N. T. ons van Jezns
geeft, is niet in strijd met die, welke wij nit de Bergrede
moeten afleiden.
Digitized by VjOOQ IC
128
m.
De vele puuten van overeenkomst , tusschen de Bergrede en
den inhoud van het overige N. T., pleiten voor de oorspronke-
lijkheid en geloofwaardigheid zoowel der Bergrede als der overige
oorkonden des Ohristendoms in het N. T.
IV.
Met de jota's en tittels van de wet, Matth. V: 18, be-
doelt Jezus geen kleine rituëele voorschriften, maar die be-
langrijke geboden, wier bedoeling niet werd b^repen en wier
handhaving werd verwaarloosd door zijne tijdgenooten , dewijl
deze ze voor kleinigheden hielden.
Uit de schriften des N. T. blijkt, dat de Joden van
Jezus' dagen geen verandering of opheffing van de wet door
den Messias verwachtten.
VI.
Naar de eenstemmige voorstelling der vier Evangeliën was
Jezus die wereldbeschouwing toegedaan , welke men tegenwoordig
de supranataralistisdie no^nt.
Digitized by VjOOQ IC
129
VII.
Dat Jezus na zijn dood aan velen zijner leerlingen is ver-
schenen, staat vast.
VIII.
Aan de stellige overtuiging, een geheel eenige plaats in
de menschheid in te nemen, paart Jezus in de vier Evangeliën
overal het bewustzijn eener diepe afhankelijkheid van God.
IX.
Ter handhaving van de Triniteitsleer , gelijk die in het
Symbolum Pseudo-Athanasianum voorkomt, kan men zicli op
geen enkele plaats in het N. T. met grond beroepen.
X.
//De God van Jezus Christus is evenmin die van het
Deïsrae, als van het Pantheïsme."
Van Oosterzee, J)e Theologie des N, V, bl. 63.
XI.
Op christelijk standpunt moet men loon en straf in het
volgend leven erkennen , maar eeuwigdurende straf verwerpen.
XII.
//Het denkbeeld van eene alleen zaligmakende Kerk , zooals
9
Digiti
zedby Google
130
het in 3e Eoomsclie Kerk en ook nog bij vele Protestanten
bestaat, is onprotestantsch en onchristelijk,^^
Huurling, Resultaten^ D. II, bl. 37.
XIII.
Het denkbeeld, dat de mensch zich aan de wereld zou
moeten onttrekken, is met het onderwijs van Jezus, in zijn
geheel genomen, onbestaanbaar.
XIV.
Godsdienstige begrippen kunnen de zedelijkheid in den weg
staan, maar zonder godsdienst is zedelijkheid op den duur on-
bestaanbaar.
XV.
//Het gevoel van pligt en het gevoel van vrijheid zijn
onafscheidelijk verbonden. Het een zonder het ander is niet
denkbaar."
Opzoomer, De waarheid en hare kenhronneri^ bl. 223.
XVI.
//Eén van beiden, óf bij den mensch alleen, het hoogste
der ons bekende schepselen, wordt het doel gemist, dat in zijn
aanleg, in zijn pligtbewustzijn spreekt, óf de mensch is
onsterfelijk."
Idem ibidem, bl. 52.
Digitized by VjOOQ IC
131
xvn.
In Psalm CX wordt niet aan den Messias gedacht.
xvin.
Li VS. 3 van Ps. CX verdient de lezing is^^'p - 'Vyi^. de
voorkeur boven die, welke in den gewonen tekst en door de
Septuaginta is aangenomen.
XIX.
De redactie van Joel III: 2 in den Hebreeuwsclien tekst
is te verkiezen boven die in de Septuaginta h. II: 29.
XX.
De tekstverandering, welke door CoiiAXi, Jésus-Christ et
les croyances messianiques de son temps^ bl. 210 — 213, wordt
voorgesteld in Matth. XXV : 31 en 34 is af te keuren.
XXI.
De redactie van Luc. XVI: 17 in het Evangelie van
Marcion: évxoncDTéQOP Si tariv top ovquvop xai xtiv y^p
nageX^eTp ij x&p Xóyoop /aov fiiap xegaiap neaeTp , welke
door Baur en Hase voor de oorspronkelijke lezing wordt ge-
houden, is eene willekeurige en onhandige verandering van
den oorspronkelijken tekst in ons Lucas' Evangelie.
Digitized by VjOOQ IC
' 132
XXII.
Abraham is een historisch persoon.
xxm.
Het verschil van gevoelens der voornaamste Hervormers
was voor de Kerkhervorming zeer gunstig.
XXIV.
De oorspronkelijke b^nselen der Kerkhervorming waren
//rechtvaardiging door het geloof" en //vrijheid van onderzoek
des Evangelies." Eerst later kwam voor het tweede in de
plaats //het uitsluitend gezag der Heilige Schrift."
XXV.
Voor Christenen is de waarde van den Koran zeer onbe-
duidend.
XXVI.
De Waalsche gemeente heeft in Nederland, behalve te
Amsterdam, Botterdam en 'sGravenhage , geen grond van be-
staan meer.
xxvn.
De bepaling in Art. 23 alinea 2 van het U^lement t»
toelating tot de Evangeliebediening is onbillijk.
Digitized by VjOOQ IC
133
xxvm.
Li liet belang der ontwikkeling van den jeugdigen Evan-
geKedienaar is liet wenschelijk , dat hem bij kerkelijke verordening
worde toegestaan , gedurende liet eerste jaar zijner bediening op
eiken kerkdag slechts eenmaal voor de gemeente op te treden.
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized by VjOOQ IC
Digitized hy VjOOQ IC
V